-ocr page 1-

MJULI 1992

DEEL 117, AFLEVERING 13
ISSN ÜÜ4Ü-7453

» Tijdschrift

BtBLIOTHE«< DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT

voor

Diergeneeskunde

• •"\'.je
I r-

RIJKSUN versiteitte utrecht

1926 0169

-ocr page 2-

Hier kan
geen dubbele dosis

tegenop.

Eén dosis TerraiTiycin®/LA
geeft betere resultaten dan een
dul)bele dosis (20 mg/kg) gewone
oxytetraeycline 10% injectie. Dit
is de uitkomst van een onderzoek.

In dit onderzoek hebben we
kalveren eerst met oxytetraeycline
geïnjecteerd en vervolgens, na 48
uur, kunstmatig met Pasteurella
haeniolytica. En dan blijkt zon-
neklaar dat Terramycin®/LA de

Animal Health

klinische symptomen vele malen
effectiever bestrijdt dan de dub-
bele dosis
Oxytetracycline 10%.

Dat geldt voor de bestrijding
van Pasteurella haeniolytica bij
kalveren. Maar het is ook op
dezelfde manier aangetoond bij de
bestrijding van pleuropneunionie
bij varkens.

Eén dosis Terramycin®/LA ver-
mindert de klinische symptomen
aanzienlijk. En dat konden we na
toediening van een dubbele dosis

Oxytetracycline niet zeggen.

Deze uitkomsten bevestigen het
eerder gedane farniacokinetische
onderzoek: betere serumconcen-
traties na 36 uur, betere halfwaar-
detijd en betere biologische be-
schikbaarheid.

Wilt u dus de beste resuUaten
kies dan voor Terramycin®/LA.

Teriamycin/LA

Klinische proeven
zijn het levend bewijs.

Pfizer B.V., Animal Health Division, Postbus 814.5, 3009 AC Rotterdam, tel. 010-421.5122.

-ocr page 3-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association

□ eel 117, aflevering 13, 1 juli 1992

Inhoud

Oorspronkelijke artikelen

De resultaten van onderzoek van geaborteerde rundervruchten;
J.P.W.M. Akkermans en H. J. Kreeft

□p verwijzing

Een paard met osteochondrose. Wat nu?; K. van Muiswinkel

Vraag en antwoord

Ademhalingsproblemen bij slachtkuikens reovirusinfectie; W. W. Braunius

WETENSCHAP

375
379
390

ACTUA Berichten en verslagen

Waltham Award toegekend aan Drs. J. de Beer
Landbouwschap wil harmonisatie diergeneesmiddelen
Erfelijke afwijkingen bij honden en katten onder de loep
Minder varkensslachtingen en meer levende export
Samenvoeging PPE en PPV definitief
Specifiek ziekenhuisafval

Huidige dodingsmethoden van palingen, meervallen en forellen
leiden niet altijd direct tot de dood
Geest en beest

1991; een bijzonder jaar voor het CDI-DLO

Congresse/cursussen
Referaten

Nieuw(S) van de industrie
Boekbespreking
Studentenreferaten
Doorlopende agenda

382

382

383
383

383

384

384

385

386

386

387

388

388

389
391

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

virbac

-ocr page 4-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (vooratter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Rorida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van U^tijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oiischot (Ulystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, C:aIifomia, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Uuecht)

Prof. dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 11/61x030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederiandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenarisen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B. V., Breukekn (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Jacqueline Duerinck

S. L. Oostindiën

nhüud (vervolg omslag)

KNMvD

Algemeen

Aanvullende toetsingscriteria voor diergeneesmiddelen, toegepast bij dieren

voor merkvleesproduküe 393

Wie is wie en wie doet wat? 400

In Memoriam 401

Jaarverslag 1991, KNMvD, Afdeling Zuid-Holland 402

35 Jaar afgestudeerd 402

The European Society of Veterinary Oncology (ESVONC) 403

Veehouder en Dierenarts 403

Sportdag KNMvD 1992 404

Jaarcongres KNMvD en Lustrum DSK 1992 404

Jaarverslag Raad voor het vrije beroep 1991 405

Veterinary continuing educatkin 406

Dr. Grady Young veterinary acupuncture Grant and scholarship 406

PAO-Diergeneeskunde 406

Personalia 407

Contents

Original papers

Results of studies with aborted cattle foetuses;

J.P.W.M. Akkermans andH. J. Kreeft 375

Clinical referrals

A horse with osteochondrose. And now?; K. van Muiswinkel 379

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

Bij de voorplaat

\'De Uil\'. Deze fraaie creatie is vervaardigd door
broeder B. Borgias Schrurs. Het beeld is te
vinden pal naast De Beyaard aan de Brusselse-
straat 38 te Maastricht. Mevrouw dr. Ingrid van
der Gaag vereeuwigde dit symbool van wijs-
heid.

All rights reserved

(Papers appearing in ihis Journal are listed in Current Contents / Agricullural Biology and En vironmantal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Landwirtsclu^tliches Zentralblalt, Bibliography of Agriculture,
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt, d.m.v. druk, microGlm of zonder schriftelijk

toestemming van de Redacteur.

-ocr page 5-

Toch hoeft u maar

een keer te kiezen.

De Produkten van Alfasan
worden verkocht in meer
dan 50 landen over alle
continenten. Dit geeft de
brede acceptatie en
kwaliteit van de Alfasan
Diergeneesmiddelen aan.

Alfasan is een gevestigd
producent en distributeur
van een breed scala dier-
geneesmiddelen voor
landbouwhuisdieren en
gezelschapsdieren.

De specialiteiten:

• Injectiepreparaten

• tabletten

• injectoren

• oog/oordruppels

• huidmiddelen

(^ Alßisan

GROUP OF COMPANIES

Alfasan Diergeneesmiddelen B.V., Postbus 78, 3440 AB Woerden

Tel. (03480) 1 69 45 Tlx 40006 alfa nl Fax (03480) 2 35 77 Order-entry 06 - O 22 80 20

® ä^^^^Plh rPARKE-DAVÎsl

iili\'i iilir\'n^

06

trJ

VET

_Spongostan_

v,„//l<\'

-ocr page 6-

De ondergang
van het gele lichaam

■■■ het begin van nieuw leven

NATUURLIJK DINOLYTIC

• Dinolytic® (Prostaglandine F2A) is een betrouwbaar en doeltreffend
nniddel bij vruchtbaarheidsproblemen en voor oestrussynchronisatie van
rundvee.

• Dinolytic® heeft een uniek effect op gladde spiercellen voor behandeling
van endometritis bij runderen.

• Dankzij de thermostabiliteit kan Dinolytic® bij alle temperaturen
gemakkelijk worden toegediend.

• Nu verkrijgbaar in drie praktische verpakkingen.

Nieuw

Upjohn

Upjohn Nederland
Animal Health Division
Morsestraat 15,
6716 AH Ede
Tel. : 08380 - 3 68 02
Fax:08380 - 3 48 60

Flacon
voor
één

enkelvoudige
dosis

\'ï-taaï

Sn>e/mi

iMuclltlc-.

ic

Upjohn België
Animal Health Division
Rijksweg 4,
2670 Puurs
Tel. :03-89 09 211
Fax : 03 - 889.84.75

-ocr page 7-

Oorspronkelijke artikelen

De resultaten van onderzoek van

geaborteerde rundervruchten

Results of studies with aborted cattle foetuses
J. R W. M. Akkermans en H. J. Kreeff

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:375-79

samenvatting

Er werden op het laboratorium van de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Zuid-Holland 2410 gevallen van verwerpen (112
tweelingen als één geval beschouwd) onderzocht. Daarnaast
werden 78 nageboortes zonder vrucht geanalyseerd. De doel-
stelling van het onderzoek was om niet alleen de oorzaak van het
verwerpen op te sporen maar tevens na te gaan of er een relatie
bestond tussen de uitslagen van de diverse onderzoeken.
Gebruik werd gemaakt van bacteriologische, virologische en
histologische technieken.

Ook werd het voorkomen van IgO bepaald in het bloed van
vruchten ouder dan 5 maanden. In 25% van de gevallen kon een
micro-organisme worden geïsoleerd. Op basis van andere
toegepaste technieken is het waarschijnlijk dat in nog 21% van
de gevallen een microbiële infectie een rol heeft gespeeld. BHV,
werd geïsoleerd in 2,5% van de gevallen en BVD-virus in 5%,
Actinomyces pyogenes werd bij 6% van de vruchten gevonden
en schimmels bij 3,5%.

Infecties met Actinomyces pyogenes, Listeria monocytogenes en
schimmels werden meer vastgesteld tijdens de stalperiode.
Benadrukt wordt dat naast de vrucht ook de vruchtvliezen
onderzocht moeten worden. Hetzelfde geldt voor beide indivi-
duen van een tweeling.

Gesteld wordt dat bij stalenzoötieën in Nederland rekening
gehouden moet worden met de volgende infecties:
Brucella
abortus,
BHV,, BVD, Chlamydiapsittaci en Leptospira hardjo.
De schrijvers pleiten voor een meer gestandaardiseerde benade-
ring van het onderzoek. Dit klemt eens te meer omdat het
resultaat van het onderzoek niet alleen politionele consequenties
heeft (controle op Br. abortus) maar ook gevolgen voor
aansprakelijkheid kan hebben.

summary

The laboratory of the Animal Health Service of South Holland
investigated 2410 cases of spontaneous abortion (twins (112)
were conidered one case). Seventy-eight afterbirths without
foetuses were also examined The aim of the study ivay not only to
find the cause of abortion but also to see whether there was a
relation between the results of the different bacteriological,
virological and histological tests used The presence ofIgG in the
blood of foetuses older than 5 months was abo determined A
micro-organism was isolated from 25% of the foetuses. On the
basis of results of other tests, it is probable that microbial
infection played a role in a further 21% of the abortions.
BHV was isolated in 2.5% of the cases.
Actinomyces pyogenes
was found in 6% of the foetuses and fungi in 3.5%. More

1 Slichting Gezondheidsdienst voor Dieren in West- en Midden-Nederland, Postbus 87,
2800 AB Gouda

infections with Actinomyces pyogenes. Listeria monocytogenes
and fungi were observed when the cattle were kept indoors. It is
emphasised that both foetuses as well as placental membranes
should be examined and both foetuses of twins. In stable
enzootics in the Netherlands, the following infections should be
taken into consideration:
Brucella abortus, BHV, BVD, Chlamy-
dia psittaci
and Leptospira hardjo.

The authors stress the need for a more standardised approach to
research the more so because the results could have consequen-
ces not only for policing activities (checks for Br. abortus) but
also for liability.

inleiding

Verwerpen bij runderen komt nog steeds veel voor. Van
verwerpen wordt gesproken als de vrucht afsterft tussen de 42e
en 265e dag van de graviditeit. Een verwerperpercentage van 2 a
3% wordt als acceptabel beschouwd (21).
Nadat door de gezamenlijke inspanning van veehouders,
dierenartsen en Gezondheidsdiensten
Brucella abortus vrijwel
was uitgeroeid leek het stalenzoötisch verwerpen niet meer voor
te komen. Zo werd in 1968 na een sonderende informatie bij
dierenartsen en Gezondheidsdiensten slechts één geval ge-
noemd, voorkomend in de provincie Groningen. Op het
betreffende bedrijf werd
Chlamydia psittaci geïsoleerd.
Verwerpen wordt thans op veel rundveebedrijven wederom als
een probleem gevoeld. Stalenzoötisch verwerpen lijkt toe te
nemen. Vaak is onduidelijk of er gesproken kan worden van een
kortdurend probleem of van een calamiteit zich uitstrekkend
over een langere periode.

Uit de verstrekte informatie blijkt niet altijd de omvang van het
bedrijfsprobleem. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat
voorheen één geval van verwerpen op een bedrijf met 10
runderen als minder erg werd ervaren dan het voorkomen thans
van vijf gevallen op 100 dieren (22).

Vruchten worden naar een laboratorium gezonden vanwege
drieërlei redenen. Ten eerste om onderzoek te laten verrichten
naar
Brucella abortus (controlefunctie). Ten tweede om andere
oorzaken van verwerpen op te sporen teneinde preventieve
maatregelen te kunnen nemen voor de andere dieren (signaal-
functie). En ten derde om een mogelijk verband te kunnen
leggen, tussen het verwerpen en één of andere gebeurtenis
vooraf, zoals uitbreken, bespuitingen, vaccinatie en dergelijke
(aansprakelijkheidsfunctie).

De meeste Gezondheidsdiensten volstaan, wat het onderzoek
van verworpen vruchten betreft, met een routinematig uitge-
voerde sectie gekoppeld aan een bacterioscopisch c.q. bacteri-
ologisch onderzoek, dat hoofdzakelijk gericht is op het vaststel-
len c.q. uitsluiten van infecties met
Brucella abortus
(controlefunctie). Incidenteel gaat men over tot virologisch en
histologisch onderzoek terwijl soms immunoglobulinen worden
bepaald (signaalfunctie, aansprakelijkheidsfunctie).

-ocr page 8-

Op het laboratorium van de Gezondheidsdienst voor Dieren te
Gouda zijn gedurende acht jaar alle gevallen van verwerpen zeer
uitvoerig onderzocht.
De
doebtellingen waren:

— de oorzaak van het verwerpen op te sporen,

— na te gaan of er een relatie aanwezig was tussen het gevonden
micro-organisme enerzijds en het sectiebeeld, de histologi-
sche afwijkingen, het voorkomen van immunoglobulinen,
de leeftijd van het kalf en het seizoen anderzijds.

MATERIAAL EN METHODEN
Het onderzoek bestond uit:

a. Sectie

Hierbij werd gelet op de \'versheid\' van het kadaver, op het
voorkomen van orgaanzwelling, op bloedingen op de slijmvlie-
zen van de oesophagus, de trachea en de lebmaag, op het
aanwezig zijn van pleuritis en/of pericarditis en/of peritonitis,
en indien de vruchtvliezen waren meegezonden op een placenti-
tis. Ook werd gekeken naar anatomische deformiteiten.

b. Bacterioscopisch onderzoek

Dit bestond uit onderzoek van de maaginhoud en van de
vruchtvliezen als deze aanwezig waren (kleuringen volgens
Gram, Stamp en Hansen).

c. Bacteriologisch onderzoek

Bacteriologisch onderzoek werd verricht uit lever, milt, longen
en lebmaaginhoud. Materiaal werd geënt op 5% runderbloed/
2% agarplaten en op Povietagar. Deze werden bebroed gedu-
rende 4-5 dagen bij 37° C en een verhoogde C02-concentratie.

d. Histologisch onderzoek

Histologisch onderzoek vond plaats van de hersenen, van de
longen en van de lever en indien aanwezig van de vruchtvliezen.
De gemaakte parafBnecoupes werden gesneden op een dikte
van 6 micron en werden gekleurd met haematoxyline-eosine.
Bij het bestaan van verdenking op leptospiren werd incidenteel
gekleurd volgend Levaditi.

e. Virologisch onderzoek

Dit was uitsluitend gericht op het aantonen van BHVi - en
BVD-virus. Het werd zowel verricht met behulp van een
immunofluorescentietechniek (IFT) als met behulp van cel-
kweek. Voor de IFT werd de directe methode gebruikt. Er
werden coupes gesneden van de lever, de longen en de hersenen
ter dikte van 2 micron. Er werden aparte celkweken ingezet van
de lever, de longen en de hersenen. BHVi werd aangetoond met
behulp van neutralisatie met antiserum en incidenteel met de
IFT.

Detectie van het BVD-virus geschiedde met behulp van een
enzym-immuno assay (NPLA). Incidenteel werden celkweek-
passages gemaakt.

f. Onderzoek van immunoglobulinen

Dit geschiedde aanvankelijk met behulp van immuno-elektro-
forese en kleuringen met Ponceau-rood. Later werd gebruik
gemaakt van een \'centrifugaal analyzer\' met extinctiemetingen.
Bij de immuno-elektroforese werden alleen duidelijke precipita-
tielijnen in het gammaglobulinegebied als positief beschouwd.
Het onderzoek op de aanwezigheid van inmiunoglobulinen
werd alleen verricht als de leeftijd van de vrucht ouder was dan 5
maanden.

Er werd aan een mogelijke relatie tussen het verwerpen en een
micro-organisme gedacht bij het aantonen van:

1. het BHV, - en het BVD-virus en bij het isoleren van
Actinomycespyogenes, Listeria monocytogenes en de facul-
tatief pathogene bacteriën;

2. darmbacteriën en schimmels in reincultuur waarbij tevens
bij histologisch onderzoek ontstekingsverschijnselen werden
waargenomen in de hersenen en/of longen en/of de lever en
als er bij bacterioscopisch onderzoek van de maaginhoud
aanwijzingen waren dat het geïsoleerde micro-oiganisme
vrijwel in reincultuur aanwezig was;

3. schimmeldraden die in bundels gelegen waren in een
ontstoken placenta. Bacteriën gelegen in kolonievorm moch-
ten in dat geval niet of nauwelijks aanwezig zijn;

4. ontstekingsverschijnselen in minstens twee van onder-
staande organen/weefsels of in minstens één orgaan/weefsel
met daarbij het voorkomen van immunoglobulinen. Deze
organen/weefsels waren, de hersenen, de longen en de lever;

5. ontstekingsverschijnselen in de vruchtvliezen. Wanneer de
ontstekingscellen alleen op de vruchtvliezen voorkwamen
werd niet aan een uteriene infectie gedacht maar aan een
infectie vanuit de vagina ontstaan tijdens het voortijdige
geboorteproces.

RESULTATEN

In totaal werden in de periode 1 januari 1982-1 januari 1990
2410 vruchten ontvangen. De 112 tweelingen die werden
onderzocht zijn als één geval vermeld. Nageboorten zonder
vruchten werden 78 maal aangeboden. Het was niet steeds
mogelijk alle genoemde onderzoeken uit te voeren op alle
aangel^en vruchten. Dit was het gevolg van óf het tijdelijk niet
kunnen beschikken over virologische detectiemethoden óf van
contaminatie óf van het verloren gaan van gegevens. Het
volledig onderzoek heeft plaats gehad bij 1822 vruchten. De
resultaten van het microbieel onderzoek staan vermeld in tabel
1.

Tabel 1. De microbiële isolaties bij de onderzochte vruchten

Micro-organism

Aantal onderzochte
vruchten

aantal

Positief

(%)

BHV\'

1843

44

2,5

BVD

1822

95

5

Brucella abortus

2410

2

-

Actinomyces pyogenes

2410

139

6

Lisi monocytogenes

2410

13

0,5

\'Schimmels\' 1)

2410

78

3,5

Darmbacteriën (£. Coli-

2410

122

5

\'Faecale\', Streptokokken,

Proleus vulgaris.

Bacillus sp)

Facult. pathol.

2410

73

3

micro-org.

Niet spec, infecties

2410

498

21

Totaal:

1064

46,5

In tabel 2 staan de facultatief pathogene bacteriën die konden
worden gekweekt, vermeld.

Van de 78 gevallen die positief waren voor schimmels was in 30
gevallen de kweek positief, terwijl in de resterende 48 gevallen
de diagnose "schimmels werd gesteld op grond van histologisch
onderzoek.

Bij sectie werd 44 keer (2410 onderzochte vruchten) een
anatomische deformiteit gediagnostiseerd. Deze bestond uit één
of meer combinaties van de volgende afwijkingen: een abnor-
maal gevormde wervelkolom, een abnormale stand van de

-ocr page 9-

Species

Pasteurella haemolytica
Pasteurella multocida
Yersinia pseudotuberculosis
Salmonella dubiin
Klebsiella pneumonia
Escherichia freundii
Streptococcus pyogenes
(Uncefield C)
Staphylococcus aureus
Staphylococcus albus
Campylobacter jejuni
Pseudomonas aeruginosa

BHV\' 1

BVD 4

Actinomyces pyogenes 5

Listeria monocytogenes O

Schimmels O

Darmbacteriën 2

Tabel 2. Facultatief pathogene bacteriën (2410 onderzochte vruchten)

poten, hydrops ascites, palatoschisis, septumdefecten tussen
beide ventrikels van het hart, liggingsverandering van de aorta
en arteria pulmonalis, hydrocephalus, acerebelli, hypocerebelli,
één nier, abnormaal gevormde nieren, brachygnatia superior,
brachygnatia inferior, twee blinde darmen, \'bulldog kalveren\' en
hypertrichosis.

Uit 4 van deze dieren werd het BVD-virus gekweekt. Het betrof
een kalf met een hydrocephalus, een kalf met een acerebelli, een
kalf met acerebelli en palatoschisis en hypertrichosis en een kalf
met hypocerebelli en palatoschisis.

In totaal werden 112 tweelingkalveren onderzocht. De micro-
biële bevindingen staan vermeld in tabel 3.

Tabel 3. De resultaten van het onderzoek van 112 te vroeg geboren
tvi/eelingkalveren

Microbiologisch positief
één fetus

beide fetesussen

1
1
2
1
2
O
10

17(15%)

Microb. inf non. sp. 8

Totaal

Bij de 300 onderzochte nageboorten konden de in tabel 4
genoemde afwijkingen worden gediagnostiseerd.

Tabel 4. Afwijkingen aan de placenta

Kenmerk placenta\'s met vrucht placenta\'s zonder vrucht

aantal

%

aantal

%

a-specifieke ontsteking

52

23

11

14

verdacht Chlamydia psittaci

10

5

I

1

schimmelinfectie

50

23

6

8

necrose zonder ontsteking

38

17

12

15

geen afwijkingen

72

32

48

62

Totaal

222

78

In tabel 5 wordt het voorkomen van micro-organismen
gerelateerd aan veranderingen vastgesteld bij sectie, aan het
histologisch onderzoek en aan het onderzoek op immunoglobu-
linen.

20(18%)

Er bleek geen verband te bestaan tussen de microbiologische
bevindingen en de leeftijd van de verworpen vrucht.
Er is tevens nagegaan of er een relatie aanwezig was tussen het
isoleren van bepaalde micro-organismen en het voorkomen van
verwerpen in de stalperiode of in de weideperiode. De tijd tussen
1 november en 30 april werd beschouwd als de stalperiode, die
gelegen tussen 1 mei en 31 oktober als de weideperiode. Het
bleek dat vaker infecties met
Actinomyces p^genes, Listeria
monocytogenes
en schimmels voorkwamen in de stalperiode
terwijl infecties met darmbacteriën meer frequent in de weide-
periode werden vastgesteld. Een relatie tussen de leeftijd van de
vrucht en het voorkomen van immunoglobulinen kon niet
worden aangetoond.

BESPREKING VAN DE RESULTATEN EN AANBEVELIN-
GEN

Uit het hier beschreven onderzoek is gebleken dat het percen-
tage positieve isolaten van BHV,,
Actinomyces pyogenes en van
schimmels uit geaborteerde rundervruchten respectievelijk 2,5,
5 en 3 bedraagt. Bij vergelijking met de opgaven in de verslagen
van de Gezondheidsdiaist Noord-Nederiand over de jaren
1981,1982,1983 en 1984 (14) alsmede met die van Overijssel
van 1983, 1984 en 1985 (15) komen belangrijke verschillen
voor de dag.

Noord-Nederiand scoort 30-52% microbiologisch positief met
een uitschieter in 1981 ten aanzien van
Actinomyces pyogenes.
Ten aanzien van schimmelinfecties blijken er eveneens duide-
lijke verschillen te bestaan. Beide Gezondheidsdiensten melden
ovér de diverse jaren een gering percentage van 0-1%. Hier is
echter duidelijk sprake van een andere onderzoektechniek. In de
cijfers van de Gezondheidsdienst voor Dieren in West- en
Midden-Nederiand zijn tevens de resultaten van het histologisch
onderzoek verwerkt. Het hogere percentage positieve uitslagen
ten aanzien van BHV, en
Actinomyces pyogenes bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland is niet
direct te verklaren.

Buitenlandse gegevens laten het volgende beeld zien: Rowe en
Smithies (23) vonden bij 495 kalveren 36% microbiële infecties,
waaronder 13,5% BHV, en 4%
Actinomyces pyogenes. Kirk-
bride (18) kwam op een totaal van 953 onderzochte gevallen tot
32% microbiële oorzaken met 6% BHVj, 1,5%
Actinomyces
pyogenes
en 4% schimmelinfecties.

De Kruif (21) vermeldde de resultaten van een eerder onder-
zoek van Kirkbride uit 1979. In dit onderzoek van 2500
abortusgevallen werden 35% microbiële infecties waargenomen
met 8,8% BHV, en 8,4% schimmels. Onderiinge vergelijking van
de diverse resultaten is echter in het algemeen weinig zinvol
temeer omdat de gevolgde technieken en bedrijfsomstandighe-
den meestal sterk uiteenlopen.

Om een uitspraak te doen of er sprake kan zijn van een
microbiële infectie is virologisch onderzoek beslist noodzakelijk

Aantal

Tabel 5. De relatie tussen het gevonden micro-organisnne en de bevindingen
van het laboratoriumonderzoek (percentages)

Micro-organisme macrosc. afw. encefalitis lever, placentitis Igfpos.

20

bij sectie (%)

longafw.%

4
4

BHV,

59

32

67

53

13

7

BVD

53

26

40

19

23

11

Act pyogenes

40

7

8

35

23

5

List monocytogenes

60

1

50

80

60

5

Schimmels

47

9

40

81

26

Darmbacteriën

49

30

54

46

15

6

Fac. path. bact.

49

21

62

31

15

6

Microb.inf non sp.

67

40

81

62

37

-ocr page 10-

terwijl histologisch onderzoek van de vruchtvliezen en organen
wenselijk is, zeker in gevallen van chlamydia- en schimmelinfec-
ties.

Uit de in tabel 1 gegeven resultaten blijkt dat er in 21% van de
gevallen sprake was van een vermoedelijke microbiële infectie.
Dit vermoeden is gebaseerd op het aantonen van immunoglobu-
linen en op histologisch onderzoek. In hoeverre de conclusie
gerechtvaardigd is dat er dan ook altijd een infectie in het spel is
geweest, is onzeker.

Op grond van gegevens uit de anamnese kan worden aangeno-
men dat er in een aantal gevallen sprake geweest kan zijn van
een chlamydia-infectie of een
L. hardjo-mieciit. Bovengenoemd
percentage van 21% bevat vermoedelijk ook een aantal vruchten
die wel besmet zijn geweest met een aantoonbaar agens, maar
waarbij het isoleren mislukt is als gevolg van postmortale
veranderingen of waarbij het micro-organisme door de afweer-
krachten van de foetus is geëlimineerd.
Om informatie te krijgen over een mogelijke infectieuze
component, die aanleiding heeft gegeven tot stalenzoötisch
verwerpen, werd door ons ook serologisch onderzoek verricht.
De betekenis hiervan mag echter niet worden overschat. Het
aantonen van antilichamen bij een individueel dier zegt alleen
dat het dier een infectie heeft gehad; het zegt niets over het
moment van de infectie. Men moet dan meerdere dieren uit de
leeftijdsgroep, waarbij verwerpen optrad, onderzoeken.
Ook de waarde van een gepaard serologisch onderzoek is
betrekkelijk (19, 21). Op het moment van verwerpen kunnen
titers reeds in de \'dalende fase\' zijn omdat de infectie enkele
weken tot maanden tevoren heeft plaatsgehad.
Infecties met mycoplasma\'s konden door ons niet worden
aangetoond. Tien keer is tevergeefs geprobeerd een mycoplasma
-infectie vast te stellen. Dit geschiedde in die gevallen waarbij op
grond van histologisch onderzoek een microbiële infectie kon
worden verondersteld maar waarbij geen micro-organisme kon
worden aangetoond (5).

Uit tabel 2 blijkt dat vrijwel alle facultatief pathogene bacteriën
de foeti in de uterus kunnen besmetten. Deze bevindingen zijn
identiek aan die bij varkens (3). Uit ons onderzoek blijkt dat
anatomische deformiteiten het gevolg kunnen zijn van een
BVD-infectie. Ook in de literatuur is dit goed bekend (18, 24).
Uit het onderzoek van geaborteerde tweelingen komt naar
voren dat het noodzakelijk is beide vruchten te onderzoeken. In
ongeveer 50% van de gevallen was slechts één dier besmet.
Ook de noodzaak de vruchtvliezen in het onderzoek te
betrekken wordt door onze bevindingen opnieuw bevestigd.
Het is van groot belang dat een verse placenta wordt binnenge-
bracht. Vaak blijken de secundinae aangetast te zijn, terwijl de
vrucht geen afwijkingen vertoont.

Opgemerkt moet nog worden dat wanneer alleen ontstekings-
cellen voorkomen op het alanto-chorion of in de crypten van de
cotyledonen er niet gesproken kan worden van een placentitis
sui generis. Immers hier kan het ontstekingsinfiltraat het gevolg
zijn van het voortijdig opengaan van de cervixmond of van
retentio secundinarum (een goede anamnese ontbreekt vaak)
waarbij micro-organismen vanuit de vagina in de baarmoeder
zijn gedrongen en een endometritis hebben veroorzaakt. Voor
het opsporen van schimmelinfecties is het noodzakelijk dat
histologisch onderzoek van de vruchtvliezen wordt verricht.
Rest nog de vraag wat de oorzaak is van stalenzoötieën. Het
antwoord hierop is moeilijk te geven. Stalenzoötieën kunnen
zeker veroorzaakt worden door infecties van het BHV,-virus
(16, 17), van
Chlamydia psittaci (1, 2, 4, 10, 25) en van
Leptospira hardjo (6, 7, 9, 11, 26). Waarschijnlijk geven
infecties met het BVD-virus en schimmelinfecties niet gemakke-
lijk aanleiding tot een enzootic, maar onder bepaalde omstan-
digheden kunnen ze toch in korte tijd enkele abortusgevallen
veroorzaken.

BHV] werd in het hier beschreven onderzoek driemaal vastge-
steld als koppelaandoening. Éénmaal verwierpen 9 van de 10
vaarzen, éénmaal 3 van de 6 vaarzen en éénmaal 7 dieren van
wat de leeftijd betreft een gemengde populatie. Steeds werd bij
meerdere dieren het virus gekweekt. Het BVD-virus daarente-
gen werd in alle gevallen aangetoond bij slechts één kalf van het
betreffende bedrijf Er werd niet de indruk verkregen dat er
sprake was van stalenzoötisch voorkomen.
Er is in het kader van de hier beschreven waarnemingen
sonderend nagegaan of infecties met
Chlamydia psittaci ook in
Nederiand aanleiding kunnen geven tot verwerpen en tot andere
fertiliteitsstoornissen. Op basis van anamnestische gegevens en
op basis van serologisch onderzoek (CBR) werd geconcludeerd
dat incidentele gevallen van verwerpen door chlamydia regel-
matig voorkomen maar dat stalenzoötieën eerder incidenteel
zijn. Omdat de kiem zeer moeilijk te isoleren is gaat het hier om
een indruk en niet om een vaststaand feit.
Micro-organismen als
E. coli, \'faecale Streptokokken\', Acti-
nomyces pyogenes
en andere bacteriën zullen geen aanleiding
geven tot stalenzoötieën (8, 18, 26). De oorzaak van het
verwerpen van nog andere runderen van dezelfde eigenaar moet
dan ook elders gezocht worden.

Men moet ook bedenken dat de oorzaak van stalenzoötisch
verwerpen niet altijd het gevolg hoeft te zijn van een infectie.
Sommige onderzoekers denken bijv. aan schimmeltoxinen (20).
Het bovenstaande overdenkende komt men onvermijdelijk tot
de conclusie dat onderzoek van verworpen vruchten geen
eenvoudige zaak is gezien vanuit de etiologie van de enzoötie.
Het is beslist noodzakelijk dat er een nauwkeurig samenspel is
tussen de veehouder, de dierenarts en het laboratorium. Of alle
onderzoekstechnieken zoals hier beschreven moeten worden
toegepast is discutabel.

Het laboratorium moet een nauwkeurige anamnese hebben met
betrekking tot het bedrijfsprobleem (aantal verwerpers, ziekte-
verschijnselen bij runderen die verwerpen, voorgeschiedenis)
wil het zinvolle onderzoeken verrichten en wil het een zinvolle
uitspraak na afloop van het onderzoek kunnen doen.
Zeker bij stalenzoötieën moeten de veehouder en de praktize-
rende dierenarts de resultaten van het onderzoek samen met het
laboratorium nauwkeurig bekijken.

Het is zeer belangrijk behalve de vrucht ook de placenta ter
onderzoek aan te bieden. Vruchten die aangeboden worden
enkele dagen na de excitus letalis kunnen nog goed worden
onderzocht. Dergelijke dieren hebben immers nog geen darm-
flora zodat autolyse niet zo snel optreedt.
Is verzending niet direct mogelijk dan dient het kadaver bij 4°
C te worden bewaard. Bij het voorkomen van stalenzoötieën is
het steeds belangrijk meerdere vruchten te laten onderzoeken
omdat, als gevolg van autolyse, temperatuursveranderingen of
de eliminatie van micro-organismen door de afweerkrachten
van de vrucht het veroorzakende agens vaak niet meer kan
worden aangetoond.

De veehouder is er sterk bij gebaat als hem geleerd wordt de
vruchtvliezen op afwijkingen te beoordelen. Dit geldt evenzeer
voor vruchtvliezen van runderen die ogenschijnlijk normaal
kalven. Bij afwijkingen (of vermeende afwijkingen) kan hij dan
zijn dierenarts waarschuwen.

LITERATUUR

L Aitken ID. Essentials of chlamydial microbiology. Chlamydial diseases of
ruminants. Commission of the European communities 1986; 10056: 3.

-ocr page 11-

2. Akkermans JPWM en Dinkla ETB. Abortus bij runderen veroorzaakt door
Bedsonia\'s in Nederland. Tijdschr Diergeneeskd 1974; 99: 200.

3. Akkermans JPWM. Solitary cases of abortion and stillbirth in sows.
Proceedings IPVS Barcelona 1986: 108.

4. Anonymus. How common is chlamydia abortion in cattle. Vet Ree 1980;
106: 495.

5. Bocklisch H, Pfützner H, Zepezauer V und Kühn U. Mykoplasmenisolie-
rung aus Rinderfeten unter Berücksichtigung pathologisch-anatomischer
und histologischer Befunde. Mh Vet Med 1981; 36: 695.

6. Dixon RJ. Leptospira interrogans serovar hardjo. An abortificient in New
Zealand. A review of the literature. NZ Vet J 1983; 31: 107.

7. Ellis WA, O\'Brien JJ, Bryson DJ, and Mackie DP. Bovine leptospirosis:
some clinical features of serovar hardjo infection. Vet Ree 1985; 117: 101.

8. Evermann JP Advances in the diagnosis of infectious bovine abortion. The
Bovine Practitioner 1982; 17: 36.

9. Franken P Hartman EJ en de Boer W. Leptospira hardjo op een
melkveebedrijf Tijdschr Dier^neeskd 1986; 111: 533.

10. Guven MN. Serological methods for the diagnosis of chlamydiosis in
Ireland. Chlamydial diseases of ruminants. Commission of the European
Communities 1986; 10056: 27.

11. Hathaway SC. Leptospirosis in New Zealand: An ecological view. NZ Vet J
1981; 29: 109.

12. Houwers DJ and de Jong D. Direct detection and cellculture isolation of
bovine chlamydia. Chlamydia diseases of ruminants. Commission of the
European Communities 1986; 10056: 45.

13. Jaarverslag Centraal Diergeneeskundig Instituut, 1976.

14. Jaarverslagen Gezondheklsdienst voor Dieren in Noord-Nederland, 1981,
1982, 1983 en 1984.

15. Jaarverslag Gezondheidsdienst voor Dieren in Overijssel, 1983, 1984 en
1985.

16. Kalis RF and Smith RS. Infectious bovine rhino-tracheitis, infectious
pustular vulvo vaginitis and abortion in a New York dairy herd. J Am Vet
Med Assoc 1965; 146: 217.

17. Kercher D Mc and Wada EM. The virus of infectious bovine rhinotracheitis
as a cause of abortion in cattle. J Am Vet Med Assoc 1964; 144: 136.

18. Kirkbride CI A. Managing an outbreak of livestock abortions. Diagnosis
and control of bovine abortion. Vet Med 1985; 80: 70.

19. Kirkbride CI A. Managing an outbreak of livestock abortion. Help from the
laboratory. Vet Med 1985; 80: 113.

20. Krogh HV. Bovine mycotic abortion in Denmark. Nord Vet Med 1985; 37:
27.

21. Kruif A de. Abortus bij het rund. Tijdschr Diergeneeskd 1984; 109: 117.

22. Remmen JWA. Verslag begeleiding 42 melkveebedrijven door de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Boxtel over de periode 1 mei 1984 tot april 1985.

23. Rowe RF and Smithies LK. Causes of abortion in dairy cattle. The Bovine
practitioner 1978; 13: 102.

24. Sol J, Schaake J, and Leloup MRP Een ernstig klinisch verloop van een
primaire BVD-infectie in een BVD-seronegatieve melkveekoppel. Tijdschr
Diergeneeskd 1989; 114: 886.

25. Snoep JJ. M»sa\\h-Leptospira /wrt^o-Melkerskoorts. Tijdschr Dierge-
neeskd 1985; 110: 150.

26. Sutter SA, Bohl EM, and Senking M. Viral causes of bovine abortion in
Ohio. J Am Vet Med Assoc 1965; 147: 1207.

Aanvaard op 4 november 1991

Op verwijzing

Een paard met Osteochondrose. Wat nu?

A horse with osteochondrose. And now?

K. van Muiswinkel i

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:379-81

SAMENVATTING
Aan de hand van drie praktijkvoorbeelden worden klinische en
röntgenologische aspecten van osteochondrose bij het paard
beschreven. Tevens wordt ingegaan op de prognose, therapie en
consequenties ten aanzien van het gebruik in sport en fokkerij.

SUMMARY

Based on three clinical cases, the history and the clinical and
radiological aspects of osteochondrosis in horses are discussed
The prognosis, therapy and consequences with regard to athletic
soundness and use for breeding are described

INLEIDING

Bij paarden in de groeifese is osteochondrose de belangrijkste
oorzaak van spontaan ontstane gewrichtsovervullingen al dan
niet gepaard gaand met kreupelheid. Osteochondrose is een
afwijkende ontwikkeling van kraakbeen, waarbij onder meer
fragmentatie van articulair kraakbeen en subchondraal bot kan
optreden. Erfelijkheid, afwijkingen in voeding, endocriene
factoren en trauma worden aangegeven als mogelijke oorzaken
van het ontstaan van osteochondrose (2, 3).

\' Specialist Chirurgie Paard. Diergeneeskundig Centrum Noord Nederland c.v., Dieren-
kliniek Emmeloord, Espelerlaan 77, 8302 DC Emmeloord. Veterinair adviseur
K.W.P.N.

2 Vicryl, Ethicon GmbH, Norderstedt, F.R.G.
\' Tensoplast, Smith and Nephew, Medical Limited, Hull, G.B.

Osteochondrose komt voor in alle gewrichten, waarbij het
tibiotarsaal gewricht het meest frequent is aangetast. De
aandoening zal zich veelal tot één gewricht beperken, maar ook
kunnen meerdere gewrichten tegelijkertijd aangetast zijn. In de
tibiotarsaal gewrichten wordt osteochondrose met een frequen-
tie van acht tot twintig procent aangetroffen, afhankelijk van ras
en leeftijd (3). Bij draverpaarden komt de aandoening het meest
frequent voor. Röntgenonderzoek, eventueel aangevuld met
echografisch onderzoek, is noodzakelijk om de ernst van de
aandoening te kunnen vaststellen. Osteochondrotische verande-
ringen, zonder klinische verschijnselen, worden regelmatig
aangetroffen bij röntgenonderzoek in verband met aankoop en
verzekeringskeuringen en ook bij routine onderzoek in het kader
van de hengstenkeuring.

Adviezen, gegeven door dierenartsen, aan toekomstige kopers
van paarden, verzekeringsmaatschappijen en eigenaren van
paarden die voor de fokkerij worden ingezet, variëren in den
lande sterk.

Drie patiënten, op verwijzing aangeboden bij het Diergenees-
kundig Centrum Noord Nederiand c.v., Dierenkliniek Emmel-
oord, worden besproken om inzicht te geven in de problematiek
rond osteochondrose bij het paard.

Patiënt 1

Een 3-jarige K.W.P.N., vos, ruin, werd aangeboden met
overvulling van het rechter tibiotarsaal gewricht Bij monstering

-ocr page 12-

op harde bodem, op rechte lijn en volte, werd geen kreupelheid
waargenomen. Bij klinisch onderzoek werden geen andere
afwijkingen gevonden. Röntgenologisch onderzoek werd uitge-
voerd van beide tibiotarsaal gewrichten. Een osteochondrotisch
defect met fragmentatie aan de sagitale tibiakam werd in het
rechter gewricht vastgesteld (Fig. 1). Tevens was een geïsoleerd
fragment distaal van de laterale talus rolkam zichtbaar (Fig 1).
De eigenaar was van plan het paard te beleren om het in de
toekomst, zowel in de springsport als in de dressuursport, te
kunnen gebruiken. Ter preventie van ontwikkeling van secun-

daire arthrose diende het osteochondrotisch fragment verwij-
derd te worden, hetzij door middel van arthrotomie dan wel
door arthroscopische chirurgie.

Onder inhalatie-anaesthesie werd het rechter tibiotarsaal ge-
wricht aan latero-dorsale zijde geopend en het fragment
afkomstig van de sagitale tibiakam verwijderd. Daar de
aanwezigheid van een geïsoleerd fragment aan distale zijde van
de laterale talus rolkam meestal niet van klinische betekenis is en
het fragment tijdens de chirurgie niet in het gewricht werd
aangetroffen, werd besloten van pogingen tot verwijdering af te
zien. De wond is in drie lagen gesloten met vicryl 2/0 2
knoophechtingen. Ter bescherming en ondersteuning werd een
Tensoplast 3 bandage aangebracht. Röntgenologisch waren er
post-operatief geen aanmerkingen ten aanzien van de sagitale
tibiakam te maken, behoudens het aanwezige defect. De
calcificatie aan distale zijde van de laterale talus rolkam behield
dezelfde verschijningsvorm als vóór de operatie. Drie dagen na
operatie werd het verband gewisseld. De wond was droog en
vertoonde geen zwelling. Het tibiotarsaal gewricht was gering
overvuld. Er werd een nieuw Tensoplast-verband aangebracht.
Verdere nazorg heeft bij de eigenaar thuis plaats gevonden. Het
verband en de huidhechtingen werden 14 dagen post-operatief
verwijderd. Na thuiskomst heeft het paard dagelijks lichte
beweging gekregen. Twee maanden na operatie was het
tibiotarsaal gewricht niet meer overvuld. Het operatie-litteken
was niet pijnlijk, maar nog wel enigszins verdikt. Op grond van
deze bevindingen werd geadviseerd vanaf dit tijdstip het paard
dagelijks trainingsarbeid te geven. Twee jaar post-operatief is het
paard goed gezond en in staat zijn trainingsarbeid volledig te
vervullen, zonder dat het gewricht overvuld raakt.

WETENSCHAP

Patiënt 2

Op verwijzing werd aangeboden een 3-jarige, drachtige, Friese
merrie met een zeer ernstige overvulling van het linker
tibiotarsaal gewricht. Naar mededeling van de eigenaar was het
gewricht de laatste maand steeds dikker geworden. Bij monste-
ring op harde bodem op rechte lijn en volte kon geen
kreupelheid worden waargenomen. Klinisch onderzoek toonde
overigens geen afwijkingen. Röntgenonderzoek gaf een groot
defect aan het distale deel van de laterale talus rolkam te zien en
tevens een groot geïsoleerd fragment daar ter plaatse (Fig 2). Wij
hadden hier te maken met een osteochondrotisch proces van de
distale laterale talus rolkam, waarbij een botfragment was
losgeraakt. Omdat de merrie negen maanden drachtig was,
werd besloten het fragment niet direkt, maar twee weken na de
geboorte van het veulen, operatief te verwijderen.
Het tibiotarsaal gewricht werd aan latero-dorsale zijde bena-
derd. Ter plaatse was reeds door de huid heen het losse fragment

-ocr page 13-

te palperen. Door een arthrotomie werd het fragment ter grootte
van 2 X 2 X 1 cm verwijderd. Het verwijderde fragment was
volledig afgerond en met brides verkleefd aan de synovialis ter
plaatse. De laterale talus rolkam voelde glad begrensd aan.
Wondsluiting en post-operatieve begeleiding zijn op dezelfde
wijze als bij patiënt 1 uitgevoerd. De gewrichtsovervulling was
ook drie dagen na operatie sterker dan bij patiënt 1. Na de 14-
daagse boxrustperiode werd aan de merrie met veulen weide-
gang gegeven. Het paard vertoonde geen kreupelheid. De
gewrichtsovervulling bleef in beperkte mate aanwezig. Het
veulen is nog te jong om op Osteochondrose beoordeeld te
kunnen worden.

Patiënt 3

Een zeven maanden oud K.W.P.N. bruin merrieveulen werd in
de Dierenkliniek Emmeloord aangeboden met sterk overvulde
kniegewrichten van beide achterbenen. Eigenaar meldde dat het
veulen niet goed kon draven en met beide achterbenen tegelijk
galoppeerde. De klachten waren één maand voor consultering
door de eigenaar opgemerkt. Klinisch onderzoek bevestigde de
waarnemingen van de eigenaar en toonde geen andere afwijkin-
gen. Van beide kniegewrichten werd röntgenonderzoek uitge-
voerd. Zowel links als rechts werd een groot osteochondrotisch
defect van de laterale femurcondyl aangetoond (Fig 3). De
defecten waren dermate groot van omvang, dat ook na
chirurgische interventie onvoldoende kans zou bestaan op goed
functionerende kniegewrichten.

In verband met de slechte prognose voor paarden met dergelijke
omvangrijke defecten in de kniegewrichten, werd de eigenaar
geadviseerd van behandeling af te zien.

DISCUSSIE

De hier beschreven casuïstieken zijn een greep uit de meest
frequent voorkomende gevallen qua localisatie van Osteochon-
drose in gewrichten bij paarden. In gevallen van fragmentatie is
chirurgische interventie noodzakelijk om secundaire arthrose te
voorkomen en het klachtenvrij functioneren van het gewricht te
bevorderen. De prognose als sportpaard na chirurgische behan-
deling van
Osteochondrose in het tibiotarsaal gewricht is gunstig,
ook indien klinische afwijkingen zijn waargenomen.

De gewrichtsovervulling zal echter vooral in geval van Oste-
ochondrose van de talus rolkam pas na enige maanden afnemen
(2). Voor wat betreft het femuro patellair pwricht is de
prognose, zowel na arthroscopische als conventionele chirurgie
afhankelijk van de grootte van het defect en de leeftijd van het
paard. Indien het defect kleiner is dan vijf cm en het paard jonger
dan één jaar, dan is het verantwoord het defect en de losse
fragmenten chirurgisch te benaderen (1, 2 en 4). Hoewel
arthroscopische chirurgie minder traumatiserend is dan de
conventionele arthrotomie, zullen grote fragmenten zowel in
tibiotarsaal gewricht als in femuro patellair gewricht toch via
arthrotomie verwijderd moeten worden. Bij paarden, waarbij
op
latere leeftijd Osteochondrose operatief wordt benaderd, blijft
altijd een wat grover gewricht bestaan, omdat ten gevolge van
gewrichtsirritatie het gewrichtskapsel dikker is geworden. Vaak
heeft zich reeds arthrose ontwikkeld. Vroegtijdige behandeling
wordt geadviseerd ter preventie van secundaire arthrose. Door
arthrose wordt de prognose in ongunstige zin beïnvloed en
neemt de gebruikswaarde van het paard dus af (2).
Indien bij aankoop-Zverzekeringskeuringen Osteochondrose
van de sagitale tibiakam of van de laterale talus rolkam wordt
aangetroffen, behoeven deze defecten, in afwezigheid van
arthrose, niet tot waardevermindering te leiden, zeker niet als
chirurgische behandeling kan plaatsvinden. Voor wat betreft het
inzetten in de fokkerij van paarden lijdende aan Osteochondrose,
van welk gewricht dan ook, is de prognose slecht, gezien de
relatief hoge erfelijkheidsgraad van 0.26 (2, 3). Vanwege deze
erfelijkheidsgraad heeft het K.W.P.N. het besluit genomen,
hengsten waarbij Osteochondrose is aangetoond, uit de fokkerij
te weren. Voordat hengsten tot de fokkerij worden toegelaten,
dienen de tibiotarsaal gewrichten röntgenologisch beoordeeld te
zijn door de Beoordelings Commissie van het K.W.PN. De
verantwoording tot fokken met merries lijdende aan Osteochon-
drose ligt bij de eigenaren. Door middel van het Project
Röntgenonderzoek K.WP.N.-merries wijst het paardenstam-
boek eigenaren de w^ met deze aandoening rekening te
houden. Na chirurgische verwijdering van osteochondrotische
fragmenten zal vrijwel altijd het defect röntgenologisch zicht-
baar blijven, zodat bij aantreffen van dergelijke defecten de
beoordelingscommissies als uitslag zullen geven: defect aanwe-
zig,
passend in het kader van Osteochondrose.
Geconcludeerd kan worden dat Osteochondrose van het tibio-
tarsaal gewricht voor het sportpaard, zowel voor de dressuur-,
spring-, als drafsport, een relatief goede prognose heeft. Voor de
fokkerij echter, is de prognose slecht.

LITERATUUR

1. Mcllwraith C Wayne. Diagnostic and Surgical Arthroscopy in the horse.
Lea and Febiger, 1990.

2. Mcllwraith C Wayne. Overview of osteochondritis dissecans in the horse.
Proc. 16th Annual Veterinary Orthopedic Society Meeting, Febr. 1989.

3. Schougaard H, Falk Ronne J and Phillipson J. A radiographic survey of
tibiotarsal osteochondrosis in a selected population of trotting horses in
Denmark and its possible genetic significance. Equine Veterinary Journal
1990; 22: 288-9.

4. Milne DW. and Turner AS.An atlas of surgical approaches to the bones of
the horse. W.B. Saunders Company, 1979.

Aanvaard op 10 juni 1992.

namens de

Op verwijzing

Groep Veterinaire Specialisten

coördinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

-ocr page 14-

Dit jaar is de Waltham Award 1992
toegekend aan drs. J. de Beer voor zijn
studie
Extra-articulaire skeletaandoe-
ningen van niet-traiunatische oor-
sprong bij de kat; literatuurstudie en
inventarisatie
aan de faculteit Dierge-
neeskunde van de Rijksuniversiteit
Utrecht. De studie omvat behalve een
inventarisatie van de reeds verschenen
literatuur op dit gebied, ook een onder-
zoek naar de botafwijkingen bij 156
katten die tussen 1980 en 1990 voor
onderzoek en behandeling zijn aangebo-
den bij de Universiteitskliniek te
Utrecht.

De Beer gaat in zijn studie in op de
verschillende aspecten van de onder-
zochte skeletaandoeningen en bespreekt
achtereenvolgens de etiopathogenese, de
incidentie, het klinisch en radiologisch
beeld, de therapie en de prognose. Na
een vergelijking van literatuur en onder-
zoek, concludeert De Beer dat de meest
voorkomende oorzaken van skeletaan-
doeningen bottumoren, aangeboren af-
wijkingen en ook voedingsfouten zijn
(teveel vitamine A door voeding van
hoofdzakelijk lever of vis; te weinig kalk
door pure vleesvoeding). De auteur doet
tot slot enkele aanbevelingen voor ver-
der onderzoek.

Berichten en verslagen

Waltham Award toegekend

aan drs. j. de beer

Gedegen en helder
De jury heeft de Waltham Award aan de
studie van drs. De Beer toegekend,
omdat deze een gedegen en helder over-
zicht biedt en de conclusies duidelijk
klinische relevantie hebben.
De tweede prijs is toegewezen aan drs.
W. Ridderbeks voor zijn referaat met de
titel
Profielschets van de dierenartsas-
sistente.
De schets onderstreept het
belang van deze beroepsgroep, een
groep waarover tot nu toe nog zeer
weinig gegevens bestonden. De studie
leverde veel informatie op en heeft
bovendien een belangrijke bijdrage gele-
verd aan het paraveterinaire besluit, dat
onderdeel vormt van de nieuwe wet op
de Uitoefening van de Diergenees-
kunde.

Doctorandae A. Nibbelke, S. Posthuma
en W Kraan ontvangen voor hun geza-
menlijke scriptie
Lyme Borreliose bij
honden in Nederland,
de derde prijs.
De jury acht de scriptie, die een goed
overzicht geeft, van praktisch en maat-
schappelijk belang omdat de studie de
conclusie rechtvaardigt dat de ziekte
Lyme Borreliose in ons land geen kli-
nisch belangrijke aandoening lijkt te zijn
omdat ze in de meeste gevallen a-
symptomatisch verloopt.
De Waltham Award is een initiatief van

Effem BV., producent van onder meer
Pedigree Pal en Whiskas. De Award, die
op dit moment in vijftien landen wordt
toegekend, heeft tot doel de studie naar
en het onderzoek van het gezelschaps-
dier te bevorderen.

Jaarlijks
De Waltham Award wordt jaarlijks
uitgereikt aan de student diergenees-
kunde met de beste afstudeerscriptie
over geneeskunde van het gezelschaps-
dier. De Nederlandse inzendingen wor-
den beoordeeld door een deskundige
jury die bestaat uit prof dr. J. E.
Gajentaan, prof dr. A. Th. van \'t Kloos-
ter en dr. H. A. W. Hazewinkel - allen
verbonden aan de Utrechtse faculteit
Diergeneeskunde - en drs. M. Bos,
dierenarts en werkzaam bij Efifem.
Aan de Waltham Award is voor de
winnaar een bedrag van ƒ 1.500,- ver-
bonden. De tweede en derde prijs bedra-
gen respectievelijk ƒ 1000,- en ƒ 500,-.
Daarnaast ontvangt de winnaar een
uitnodiging voor een tweedaags bezoek
aan het Waltham Centre for Pet Nutri-
tion in Engeland. Alle prijswinnaars uit
de vijftien participerende landen komen
daar bijeen om hun onderzoeksresulta-
ten te presenteren.

Het Waltham Centre for Pet Nutrition is
het internationale onderzoekscentrum
van Effem Nederland en haar zusterbe-
drijven in diverse andere landen. Het
instituut doet onderzoek naar voeding,
gedrag en verzorging van gezelschaps-
dieren.

Landbouwschap

wil harmonisatie
diergeneesmid-
delen

Het Landbouwschap dringt aan op een
zo spoedig mogelijke harmonisatie van
diergeneesmiddelen, zodat in geheel
Europa dezelfde richtlijnen gaan gelden.
Het Landbouwschap vindt het namelijk
geen goede zaak dat een buitenlandse
dierenarts in het Nederlandse grensge-
bied geneesmiddelen mag toepassen die
hier verboden zijn.

In een brief aan de minister van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij stelt het
schap dat dit het gevolg kan zijn wan-
neer de EG-vrijstellingsregeling in de
huidige vorm wordt aangenomen.
Daarin worden namelijk geen uniforme
regels gesteld wat betreft geneesmidde-
lenregistratie.

-ocr page 15-

Erfelijke afwijkingen bij honden

en katten onder de loep

Samenvoeging
PPE en PVV

definitief

Actie voor steun onderzoek

naar genetisch materiaal
gezelschapsdieren

Mensen met een hond of kat zijn al gauw
geneigd ermee te gaan fokken als het
dier aan alle normen van het ras voldoet.
\'Hoe meer de pups of kittens op hun
ouders lijken, hoe beter het is\', denken
ze. Maar helaas, schijn bedriegt. Soms
blijkt zo\'n raszuivere hond of kat erns-
tige afwijkingen te hebben. En wat erger
is, deze afwijkingen zijn maar al te vaak
erfelijk. Het onheil is dan al geschied en
de afwijking is bij het hele nageslacht
terug te vinden. Herstel van zo\'n afwij-
king is vaak niet mogelijk en soms is het
dier zelfs ten dode opgeschreven.

Stichting D.Ü.G. steunt onder-
zoek

De Stichting D.O.G. (Diergeneeskun-
dig Onderzoek Gezelschapsdieren) on-
dersteunt een onderzoek naar erfelijke
afwijkingen bij honden en katten. Dit
onderzoek wordt uitgevoerd door de
Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren te Utrecht. De methode die
gebruikt wordt, is recentelijk voor de
mens ontwikkeld en speelt zich af op
DNA-niveau. Het DNA is de eigenlijke
drager van erfelijke eigenschappen en
regelt vanuit de celkern alle functies van
de cel. In dit DNA kunnen tegenwoor-
dig erfelijke aandoeningen bestudeerd
worden. Het onderzoek is gericht op het
vinden van de \'slechte\' gedeeltes in het
DNA. De resultaten van het onderzoek
zullen meer inzicht geven in de voorspel-
baarheid van erfelijke afwijkingen bij
honden en katten. Dit alles zal leiden tot
betere rassen met minder erfelijke gebre-
ken.

Lege wachtkamers alleen met uw
hulp

In de toekomst zal de wachtkamer van
de dierenarts daardoor een stuk leger
zijn. Fijn voor onze huisdieren, maar
natuurlijk ook fijn voor de dierenlief-
hebbers zelf Het is dus van groot belang
dat het onderzoek doorgaat. Aesculaap
B.V. te Boxtel heeft een flink startbedrag
aan de Stichting D.O.G. geschonken,
maar er is veel meer geld nodig om alle
onderzoekskosten te dekken.
Voor minmaal ƒ25,- per jaar bent u
donateur van de Stichting D.O.G. U
wordt dan jaarlijks op de hoogte gehou-
den van de onderzoeksresultaten. Ook
eenmalige giften zijn welkom. Voor
meer informatie of donaties kunt u
terecht bij:

Stichting D.O.G., Yalelaan 8/De Uit-
hof, Postbus 80.154, 3508 TD Utrecht,
tel. 030-531705, Postbank 51.21.25,
Bankrekening 69.94.11.114. Contact-
personen: Prof dr. J. E. Gajentaan en
mw. drs. D.C. van Wessel.

Minder varkens-
slachtingen
en meer

levende export

De export van levende vleesvarkens en
biggen is in de eerste vier maanden van
dit jaar sterk toegenomen ten opzichte
van dezelfde periode in 1991. In de
maanden januari tot en met april steeg
de biggenexport met 300.000 stuks tot
875.000 dieren. In dezelfde periode
gingen 975.000 levende vleesvarkens
naar het buitenland.
Dat aantal was bijna 40%, oftewel
275.000 stuks, hoger dan in de eerste
vier maanden van 1991. Dit lijkt uit
voorlopige berekeningen van het Pro-
duktschap Vee en Vlees (PVV).

Slachtingen
Tegenover de hogere export van levende
dieren stond een daling met 8% van het
aantal binnenlandse slachtingen.
In de eerste vier maanden van 1992
werden hier 6 miljoen varkens verwerkt
tegen 6,5 miljoen vorig jaar en een gelijk
aantal in 1990.

Als belangrijkste oorzaak van deze ont-
wikkeling noemt PW-secretaris Jan
Odink de concurrentiekracht van bui-
tenlandse slachterijen. Die blijken in
staat te zijn hogere prijzen te betalen dan
de Nederlandse bedrijven. Daarmee
wordt bevestigd, dat de varkensslachte-
rijen in ons land in een moeilijke positie
verkeren. Vandaar dat momenteel een
herbezinning plaatsvindt met als doel
om de rendementen te verbeteren.

De besturen van de Produktschappen
voor Pluimvee en Eieren (PPE) en Vee
en Vlees (PVV) hebben vandaag defini-
tief groen licht gegeven voor het samen-
voegen van de twee secretariaten. In
maart werden hierover al voorlopige
besluiten genomen.

Na de bestuursuitspraken van vandaag
kan een begin worden gemaakt met het
daadwerkelijk bijeen brengen van de
beide produktschappen.

Er wordt naar gestreefd op korte termijn
een nieuwe huisvestingsplaats in het
midden van het land te vinden. Zo
mogelijk moet de fusie-operatie eind
1993 zijn voltooid.

Bij het PPE in Zeist werken zestig
mensen en bij het PVV in Rijswijk zijn
130 medewerkers in dienst. Als gevolg
van de samenvoeging komen ongeveer
achttien arbeidsplaatsen te vervallen.

Naar het zich laat aanzien, kunnen
gedwongen ontslagen worden voorko-
men.

Belangenbehartiging
Bij het tot stand brengen van één ge-
meenschappelijk secretariaat zit de
meerwaarde vooral in continuïteit van
de belangenbehartiging in de negentiger
jaren en in de periode kort na 2000.

Door schaalvergroting in de agrarische
sector verandert de structuur ingrijpend.

Het aantal bedrijven neemt af, evenals
het aantal werkers in de bedrijfstak.

Deze ontwikkelingen nopen tot een
herbezinning op de toekomstige manier
van belangenbehartiging. Ook de kosten
spelen daarbij een rol.

Bundeling van de krachten in de (inten-
sieve) veehouderij ligt daarom voor de
hand. Door als produktschappen samen
te werken kan meer gewicht in de schaal
worden gelegd.

Ook de veranderingen in de rol en de
opstelling van de overheid, alsmede
enkele internationale ontwikkelingen,
pleiten voor een meer geconcentreerde
belangenbehartiging. Dit biedt zowel
voor de roodvlees- als voor de pluimvee-
sector voordelen.

-ocr page 16-

Specifiek

ziekenhuisafval

Sinds 1 maart jl. dient het specifiek
ziekenhuisafval afkomstig van zowel
intra- als extramurale instellingen te
worden beschouwd als chemisch afval.
Dit als gevolg van het in werking treden
op deze datum van het Besluit aanwij-
zing chemische afvalstoffen (Baca, Stb.
1991, 247) voor het proces 47 (medis-
che handelingen in intra- en extramurale
instellingen voor de gezondheidszorg),
en de daarbij horende afvalstoffen als
vermeld in bijlage I (lijst van processen)
van genoemd besluit.
Concreet betekent dit, dat vanaf 1 maart
1992 een ieder die zich bezighoudt met
het bewaren en/of verwerken van - van
anderen afkomstig - specifiek zieken-
huisafval, dient te besschikken over een
toereikende vergunning ingevolge de
Wet chemische afvalstoffen (Wca, Stb.
1991, 696). Anderzijds betekent dit dat
vanaf 1 maart 1992 alle intra- en extra-
murale instellingen voor de gezond-
heidszorg hun specifiek ziekenhuisafval
uitsluitend mogen afgeven aan een per-
soon die daartoe ingevolge de Wca
bevoegd is. Met name voor de extramu-
rale instellingen (Kmisverenigingen,
huisartsen, tandartsen, dierenartsen etc.)
zal de inwerkingtreding van het Baca
voor dit onderdeel de nodige gevolgen
hebben. Veel van het specifiek zieken-
huisafval dat bij deze instellingen ont-
staat, zoals injectienaalden en bloed,
wordt op dit moment nog met het
bedrijfsafval meegegeven. Dit is op dit
moment al geen gewenste situatie, maar
na 1 maart 1992 is dit ook wettelijk niet
meer toegestaan. Ook de afgifte van het
zogenaamde specifiek ziekenhuisafval
aan een ziekenhuis is niet meer toege-
staan, tenzij dit ziekenhuis ingevolge de
Wca bevoegd is dit afval in ontvangst te
nemen. Voor het inzamelen van speci-
fiek ziekenhuisafval afkomstig van zo-
wel intra- en extramurale instellingen zal
een afzonderlijk inzamelsysteem wor-
den opgezet. Dit houdt mede verband
met een voorgenomen wijziging van het
Besluit inzameling chemische afvalstof-
fen (Stb. 1987,575). Als gevolg hiervan
zal het inzamelen van specifiek zieken-
huisafval, ongeacht de hoeveelheid die
wordt ingezameld, vergunningplichtig
ingevolge de Wca worden. Zodra hier
meer over bekend is, volgt nadere be-
richtgeving.

Voor informatie over namen van perso-
nen die ingevolge de Wca bevoegd zijn
specifiek ziekenhuisafval in ontvangst te
nemen kan contact worden opgenomen
met de Wca-coördinator per provincie
of met het Bureau Vergunnigen en
ontheffingen Wca (tel. 04194-3224).
Een tweede gevolg van het aanwijzen
van specifiek ziekenhuisafval als che-
misch afval is, dat vanaf 1 maart een
ieder die zich ontdoet van genoemd
chemisch afval en/of een ieder die dit
chemische afval in ontvangst neemt,
dient te voldoen aan de in de Wca
neergelegde meldingsplicht.
De wijze waarop aan deze meldings-
plicht dient te worden voldaan is gere-
geld in het Meldingenbesluit Chemische
afvalstoffen 1988 (Stcrt. 1988, 200). In
principe zijn zowel intra- als extramu-
rale instellingen vrijgesteld van de ver-
plichting tot het doen van een afgifte-
melding. Wel dienen zij aan degene die
op grond van de Wca bevoegd is deze
chemische afvalstoffen in ontvangst te
nemen, een omschrijving te verstrekken
van het soort afval. Hiervoor dient een
formulierenset C te worden ingevuld
(een exemplaar van deze formulierenset
treft u hierbij aan).

Het omschrijvingsformulier dient als
volgt te worden ingevuld:

1................(afvalstroomnummer in te

vullen door degene die daartoe inge-
volge de Wca bevoegd is);
2. naam van de aanbieder;

De Nederiandse Vereniging tot Bescher-
ming van Dieren in Den Haag heeft
onlangs een rapport gepresenteerd over
de methodes waarop palingen, meerval-
len en forellen in de visverwerkende
industrie worden gedood.
Dit inventarisatie-onderzoek wijst uit,
dat er weinig informatie beschikbaar is
over de verschillende handelcircuits en
dat een sluitende registratie ontbreekt.
Bovenal kunnen bepaalde gehanteerde
dodingsmethoden als dierenmishande-
ling worden gezien. Er is behoefte aan

3. als gebruikelijke naam van het afval
vermelden \'specifiek ziekenhuisaf-
val\';

4. als proces waarvan afval afkomstig is
vermelden \'afval afkomstig van in-
tra/extramurale zorgveriening\';

5 .reden ontstaan afval omcirkelen \'1.

produktie\';
6. bij gegevens van componenten invul-
len \'ziekenhuisafval\'.
De meldingen kunnen worden verzon-
den aan het Bureau Meldingen Wet
chemische afvalstoffen. Postbus 416,
2260 AK Leidschendam.

Voor algemene informatie over de Wca
en het Baca wordt u verwezen naar de
brochure \'Milieuveilig omgaan met che-
misch afval\'. Deze kan worden aange-
vraagd bij het Distributiecentrum
VROM (tel. 079-449449).

Voor nadere informatie omtrent het
Baca kan contact opgenomen worden
met mw. M.L. Sotkhof, medewerkster
van de Directie Afvalstoffen, tel. 070-
3174189.

Voor meer inlichtingen over het Mel-
dingsbesluit chemische afvalstoffen kan
contact opgenomen worden met ing.
M. de Jongh (Bureau Meldingen,
tel.070-3177122) of met mw. mr.
Y. Bijkerk, medewerkster van de Direc-
tie Afvalstoffen, tel. 070-3174178.

nventarisatie-ünderzüek

Dierenbescherming wijst uit:

Huidige düdingsmethüden

van palingen, meervallen en
forellen leiden niet altijd
direct tot de dood

meer eenduidig beleid, gebaseerd op
wetenschappelijk onderzoek.
Mede op basis van deze onderzoeksre-
sultaten zal de Dierenbescherming met
initiatieven komen, die op korte termijn
moeten leiden tot door de overheid en
het betreffende agrarische bedrijfsleven
opgezette praktijkgericht onderzoek
naar het doden van vissen. Dit onder-
zoek moet uitgaan van nieuwe weten-
schappelijke inzichten en leiden tot voor
de praktijk werkbare dodingsmethoden,
die pijn en lijden van de vissen voorko-

-ocr page 17-

men. Bovendien organiseert de Dieren-
bescherming dit najaar een symposium
met een forum discussie over het welzijn
van vissen in aquacultuur; betrokkenen
worden dan geïnfomeerd over de laatste
wetenschappelijke inzichten op dit ge-
bied.

Opkomende biq-industrie
De Dierenbescherming signaleert een
opkomende bio-industrie in de kweek
van vissen. Dit wordt veroorzaakt door
de sterk groeiende vraag naar vissen en
visprodukten, waardoor de commer-
ciële produktie van vissen, zoals palin-
gen, meervallen en forellen, in Neder-
land worden verhandeld en gedood.
Door onderzoekster ir. P. Lievense wer-
den 61 bedrijven, handelaren en visdes-
kundigen bezocht.

Geest en

beest1

1

Om deze pagina mag best eens gelachen
worden, maar deze keer snijden we een
onderwerp aan waar vaak ten onrechte
doorgaans besmuikt om gelachen
wordt. Het betreft een vorm van leed
waarvan ik ook uit ervaring in mijn
omgeving weet dat het nog niet echt
serieus genomen wordt.
Goed, Tippie mag dan een rolmopserig
rothondje zijn, maar zijn baas of bazin
zal in zak en as zitten ak ie doodgaat. In
de VS of Japan zou \'het baasje\' voor
hulp terecht kunnen bij speciale rouw-
verwerkingsconsulenten. In Engeland
schijnen er ook een paar te zijn. Maar
zou iemand met problemen over de
dood van Tippie de RIAGG-intake
halen?

Volgens een Amerikaanse onderzoek-
ster heeft driekwart van de mensen grote
moeite met het overlijden van hun
huisdier. Een derde meldt zich ziek voor
zijn werk en een derde krijgt problemen
in de omgang met mensen. Een groot
verschil met het overlijden van mensen
is dat bij het overlijden van huisdieren
mensen zich nog eens extra schuldig
voelen over de diepte van hun emoties
daaromtrent. En studies wijzen ook uit
dat deze rouwproblemen niet correleren
met andere problemen of gebrek aan
steun uit de omgeving.

Psychiater Aaron Katcher van de Uni-
versiteit van Pennsylvania stelt dat de
gemiddelde rouwperiode bij zulk verlies
tien maanden is. Maar een aantal zaken
kunnen deze duur bekorten, namelijk
het vinden van een passend eind bij het
overlijden en overige rouwrituelen.
Dierenartsen weten dat hun spreekuur-
bezoeken in 1 a 2 procent van de
gevallen eindigt in actieve euthanasie,
een situatie waarvoor onze maatschap-
pij nog geen geaccepteerde rituelen en
overige reacties ontwikkeld heeft. Men-
sen moeten zelf op creatieve wijze een
passend einde daarvoor vinden.
Het begraven c.q. cremeren van dieren
met bijbehorende rituelen wordt ook in
ons land steeds gewoner. De Britse
schrijver Evelyn Waugh heeft (als mijn
geheugen me niet bedriegt) dit jaren
geleden in zijn boek \'The Lx)ved One\'
voor wat betreft de VS geprobeerd
belachelijk te maken. In Japan zijn
onder invloed van het Zen Boeddhisme
rouwrituelen rond dieren cultureel geac-
cepteerd en gebaseerd op een respect
voor alles wat groeit en bloeit.
Mocht u eens een rouwritueel willen
zien, dan weet ik nog een adresje. Vlak
bij mij in de buurt op de Oude Zijds
Achterburgwal te Amsterdam bevindt
zich links van het Walenplein (bij de
Waalse Kerk) een winkeltje, waarvan de
etalage nu al jaren gewijd is aan het
overlijden van de hond van de bewoner.
Een ware schrijn voor een onaanzienlijk
hondje met enkele memento\'s (me-
menti?) en foto\'s van onder andere de
begrafenis.

In onze cultuur is het huisdier eeuwen-
lang een gebruiksvoorwerp geweest, iets
wat je bezit.

Dat bepaalt waarschijnlijk nog steeds
het (maatschappelijke) gevoel van \'het is
maar een beest\', dus niet iets over wier
verlies je in moet zitten. Vandaar die
schaamte als blijkt dat we toch sterk
geëmotioneerd raken bij dit veriies.
Op het persoonlijke vlak echter is het
huisdier al geen \'bezit\' meer, maar \'ver-
menselijkt\'.

Dat proces blijkt ook uit de naamgeving
van dieren. Vroeger hadden dieren neu-
trale, eigensoortige namen, nu zijn het
gewone doorsnee kindernamen (van
Bello naar Bennie, zogezegd).
Bij de toename van de individualisering
van onze maatschappij vervult het dier
een steeds grotere rol als substituut bij
onze koesterbehoefte. En koesteren is
goed voor onze (geestelijke) gezondheid
en ook nog voor degenen die we koeste-
ren. De band met dieren is dus veel
persoonlijker geworden dan enkele de-
cennia geleden.

Uit een onderzoek van het Amerikaanse
blad
Psychology Today bleek dat 79%
van de mensen vindt dat op sommige
momenten hun huisdier \'hun beste ka-
meraad\' is. Tja, en als die dan over-
lijdt.....

Binnenkort start de stichting SIRE een
advertentiecampagne over rouwverwer-
king. Wedden dat daar niets in zal staan
over het veriies van huisdieren.
Daarom vraag ik u als hulpveriener hier
ook aandacht aan te schenken en dit
vooral niet als een onecht probleem weg
te wuiven. Anders gaat mijn vrienden-
kring zich weer daarover bij mij bekla-
gen, alsof ik er wat aan kan doen.

Even diametraal omschakelen: dieren
hebben ook zo hun geestelijke proble-
men. Naast een aantal beunhazen is nu
de echte kattentherapeut in opkomst.
De eerste kattenpsychologe is onlangs al
geïnterviewd door het blad Opzij. Zij
had genoeg van het beest in de mens en
is nu op zoek naar de mens in het beest
(even vrij weergegeven).
Aanbevolen literatuur voor hen die zich
naar deze tak van sport willen omscho-
len: het boek \'Do cats need shrinks?\' van
Peter Neville, uitgegeven door Sidgwick
& Jackson. Prijs £4.99 (ongeveer ƒ 17.-).
Onder verwijzing naar de 7 miljard
gulden die er in 1988 in Engeland voor
katten uitgegeven is, zegt
The Sunday
Times
bij een recensie van dit boek zuinig,
dat het duidelijk is dat dit de \'meaow
generation\' is.

Eén van de moeilijkste problemen die
schrijver Neville als katten-psychiater te
behandelen kreeg, was die van een kat die
de vreemdste toeren uithaalde om tegen
een schilderij van een tsaar en tsarina te
kunnen plassen. Typerend voor het
\'Teddy Troost\'-niveau van deze speciali-
satie is dat essentiële vragen bij dit pro-
bleem niet gesteld zijn aan beest en baas:
betrof het hier een Blauwe Rus, een rode
of een Witrus?

1 Overgenomen uil GGZ Gazet no. 7: juli/aug. 1989.

-ocr page 18-

\'1991;

Een bijzonder

jaar voor het
cdi-dlo\'

Zo begon collega Prof. dr. C.J.G. Wen-
sing van het CDI, de presentatie van het
jaarverslag 1991. Hij doelde daarbij op
het ontdekken van
Lelystad-virus, de
veroorzaker van Abortus Blauw (PE-
ARS), een RNA-virus, behorend tot de
virus familie waar ook het
Enquine
arteritus-\\\'ir\\ss
(EAV) en het Lactaat-
dehydrogenase-vixm
(LDV) dat bij mui-
zen voorkomt, zijn ingedeeld. Behalve
deze ontdekking werden mededelingen
gedaan over de vorderingen op het
gebied van de ontwikkeling van pepti-
den met hoge biologische activiteit. Ten-
slotte werd nog aandacht besteed aan
het feit dat het CDI met betrekking tot
MKZ is aangewezen als Europees refe-
rentie-instituut, belast met de controle
op antigenen en vaccins en aan de
verzelfstandiging van het CDI.

Abortus blauw of pears
Op basis van de moleculair biologische
karakterisering van het virus verwacht
het CDI al over een jaar met een
diagnostische test te kunnen komen, die
in de praktijk (Regionale Gezonheids-
diensten) gebruikt zal kunnen worden.

Je vraagt je dan wel af wat de Neder-
landse varkenshouderij hier aan heeft,
nu bekend is geworden dat bijna de
volledige varkensstapel besmet is en de
ziekte een enzoötisch karakter lijkt te
hebben gekregen. Alleen bij export van
hoogwaardig fokmateriaal zou een der-
gelijke test van belang kunnen zijn.

Voor de ontwikkeling van een vaccin
tegen PEARS is men op het CDI op dit
moment bezig via de recombinant-
DNA-techniek een bmikbaar vaccin-
virus te krijgen. Een vaccin op basis van
een deletie-mutant is gezien de aard van
het virus niet in onderzoek. De termijn
waarop een vaccin voor de Nederlandse
varkenshouderij beschikbaar komt is
nog onzeker. Bij het CDI geeft men aan
dat rekening moet worden gehouden dat
dit nog enkele jaren in beslag zal nemen.

Pepscaim

Het zoeken naar het produceren van
peptiden met hoge biologische activiteit
binnen complexe eiwitstructuren werd
tot voor kort onmogelijk geacht. Het
CDI heeft na lang zoeken de aktieve
plaats van het Follikel Stimulerend Hor-
moon gevonden. De werking van dit
actieve bestanddeel ligt in de buurt van
het natieve hormoon. Behalve het feit
dat het hormoon nu vele malen goedko-
per geproduceerd kan worden, is het
door eenvoudig ingrepen ook mogelijk
om peptiden te maken die de FSH-
werking juist te blokkeren. Dit positieve
resultaat met behulp van deze zoge-
naamde PEPSCAN-techniek zal in de
toekomst vaker benut kunnen worden
om de aktieve delen van eiwitstructuren
te verwerken in vaccins, diagnostica en
diverse medicijen.

Differentieerbare vector vaccins
Het CDI heeft eigenlijk al vanaf haar
oprichting een belangrijke taak met
betrekking tot de dierziektebestrijding.

Het CDI is altijd paraat om dienstbaar te
zijn bij het uitbreken van dierziekten.

Ook in de toekomst, wanneer er meer en
meer verzelfstandigd zal worden, wil het
CDI deze taak kunnen blijven uitoefe-
nen. Ze is dan ook bezig om de diagnos-
tiek te optimaliseren en vaccins te ont-
wikkelen die in de toekomst gebruikt
kunnen worden. Voorbeelden hiervan
zijn het werken aan een serologisch
herkenbaar varkenspestvaccin en het
ontwikkelen van een dual-vaccin, waar-
bij de oppervlakten antigenen van het
Varkenspestvirus zijn ingebouwd. Het
gebruik van deze discriminerende vac-
cins is op dit moment door de EG niet
toegestaan. De EG hanteert voor de
dierziekten die in Groep 1 zijn inge-
deeld, zoals bekend, een \'non vaccina-
tion policy\'. Toch werkt het CDI verder
aan deze vaccins, niet alleen vanuit een
wetenschappelijke interesse, maar ook
om de discussie omtrent deze problema-
tiek opnieuw aan te wakkeren.

Al met al heeft het CDI een bewogen
jaar achter de rug en is alweer bezig om
ook van 1992 iets bijzonders te maken.

Met het verschijnen van het Jaarverslag
1991 is voor het CDI het jaar definitief
afgesloten.

L. Vellenga

Congres

Seminaar
Milieukunde 1992-

1993

Het Nederlands Instituut voor Praeven-
tieve Gezondheidszorg TNO organiseert
in het academisch jaar 1992-1993 het
21ste Seminaar Milieukunde.

Het seminaar is multidisciplinair; het
verschaft een volledig overzicht over de
verschillende aspecten van de milieu-
problematiek. Het is vooral geschikt
voor hen die zich op een doeltreffende
en doelmatige manier willen oriënteren
op het zich steeds uitbreidende \'milieu-
veld\'. Deelnemers waren de afgelopen
jaren afkomstig van het bedrijfsleven, de
overheid en onderzoeksinstellingen.

Het seminaar wordt gehouden in confe-
rentie-oorden in vier modulen van vier
dagen; elke module is gewijd aan één
thema.

— het leefmilieu, oktober 1992;

— het milieugebruik, december 1992

— milieuverontreiniging, februari 1993

— milieubeleid, april 1993.

De inleidingen worden gegeven door
circa zestig docenten van universiteiten
en researchinstituten, overheidsinstellin-
gen en industrie.

Het aantal deelnemers is beperkt tot 25.

Deelnemers worden ingeschreven in
volgorde van aanmelding.

De prijs van het Seminaar 1992-1993 is
ƒ 6.400,-, indien aanmelding plaatsvindt
vóór I augustus 1992. In geval van
aanmelding na deze periode, is het
bedrag van deelname ƒ6.600,-. In de
genoemde bedragen zijn de verblijfkos-
ten, cursusmateriaal, alsmede een ex-
cursie in de laatste periode, inbegrepen.

Voor nadare informatie kan men zich
wenden tot het Nederiands Instituut
voor Praeventieve Gezondheidszorg
TNO, afdeling Onderwijs, Wassenaar-
seweg 56, 2333 AL Leiden, tel. 071-18
II 81, de heer A. R. J. Stumpel, arts
(cursusleider) of mevrouw P E. M.
Lindeman-Clocquet (cursus-coördina-
tor).

-ocr page 19-

Referaten
Kip

Pasteurella haemolytica van be-
lang bij aandoeningen van het le-

gapparaat
Mirle Ch, Schöngarth M, Meinhart H,
und Olm U. Untersuchungen zu Auftre-
ten und Bedeutung von Pasteurella ha-
emolytica-Infektionen bei Hennen und
besonderer Berücksichtigung von Er-
krankungen des Legeapparates. Mo-
natsheffe für Veterinair-Medizin 1991;
46: 545-9.

De pathogene betekenis van Pasteurella
haemolytica
geïsoleerd bij pluimvee, is
vaak niet duidelijk. Het Instituut für
Veterinärwesen Cottbus heeft in de pe-
riode 1985-1989 onderzoek gedaan
naar de betekenis bij leghennen.
In totaal werd bij 1834 leghennen sectie
en bacteriologisch onderzoek verricht.
Bij 27% werd een aandoening van het
legapparaat vastgesteld, leghennen met
deze afwijkingen werden meestal dood
aangeboden voor sectie; vaak waren ze
dood in de legnesten aangetroffen. Kli-
nisch was er vaak sprake van slome,
algemeen zieke dieren en produktieda-
ling bij dieren tussen 1 en 2 jaar oud. Bij
een ernstige
P. /laemo/yfl\'ca-uitbraak met
duidelijk septicemisch verloop trad op
een bedrijf een produktiedaling op van
ruim 11% en steÄe, tijdens de acute fase,
tot 1,5% per dag! Bij aandoeningen van
het legapparaat waarbij P. hemolytica
werd gekweekt, werden de volgende
sektiebeelden gevonden (in afnemende
frequentie): eileider buikvliesontste-
king, degeneratie van de eierstok, eilei-
derontsteking, eiconcrementen, eiers-
tokontsteking, eiperitonitis,
follikelbloedingen en leverzwelling.
In 50,4% kon de aandoening van het
legapparaat worden verklaard uit een
bacteriële infectie. Dit betrof in 27,4%
een infectie met
R haemolytica (soms
menginfectie met
E. coli) en 20% werd
veroorzaakt door alleen een
E. coli-
infectie. Bij de kleinere legbedrijven
(Privathaltungen) was
P. haemotylica de
belangrijkste bacteriële verwekker van
deze aandoeningen; op de grote, inten-
sieve bedrijven was dit
E. coli en stond P.
haemolytica
op de tweede plaats.
P. haemolytica bleek in vitro goed gevoe-
lig voor chlooramfenicol (gebruik bij
leghennen verboden!;
ref.), neomycine.

nitrofurantoïne, trimetoprim/sulfame-
razine en streptomycine.

De auteurs gaan uitgebreid in op de
culturele, biochemische en serologische
typering en de enigszins onduidelijke
naamgeving van deze bacterie. Ook in
ons land wordt
P haemolytica regelma-
tig gekweekt onder andere bij aandoe-
ningen van het legapparaat maar ook bij
aandoening van de luchtwegen van leg-
hennen. (Meestal is
E coli dan de
boosdoener maar het is misschien de
moeite waard om de rol van
P haemoly-
tica
daarbij nader te onderzoeken; ref.).

J. E Heijmans.

Microbiologie

Antibacterieel effect van neutro-

fiele defensinen ten opzichte van
mastitis

Cullor JS, Woud S, Smith W, Panica L
and Selsted ME. Bactericidal potency
and mechanistic specificity of netrophil
defensins against bovine mastitis patho-
gens. Vet Microb 1991; 29: 49-58

Polymorfkernige leucocyten spelen een
belangrijke rol in de immunologische
afweer van de gastheer ten opzichte van
pathogenen. Deze rol is veelal afhanke-
lijk van de complementcascade. De
cytoplasmatische granula van de neutro-
fielen bevatten talloze microbicide ei-
witten die na degranulatie vrijkomen.
Een belangrijke plaats onder deze eiwit-
ten wordt ingenomen door de defensi-
nen; dit zijn antimicrobiële peptiden
(29-34 aminozuren, die een hoog ge-
halte aan cysteine en arginine bevatten).
De auteurs hebben de microbicide acti-
viteit van twee konijndefensine peptiden
getest ten opzichte van S.aureus,
List.monocytogenes, E.coli, S.dublin,
S.typhimurium, Kl.pneumoniae en
Ps.aeruginosa (dus niét Str.agalactiae,
dysgalactiae en uberis, ref). Eén der
defensinen bleek zeer sterk antimicro-
bieel te zijn, waarbij alle bacteriën bij de
in vitro incubatie binnen een uur in
aantal van 10^ tot <10^ daalden.
Het is begrijpelijk, dat deze breed-spec-
trum activiteit van defensinen mogelijk
als model wordt gezien voor een nieuw
soort antibiotische chemotherapeutica.

J. Goudswaard

Oncologie

Transthoracale aspiratie-cytü-
logie

Teske E, Stokhoff AA, Van de Ingh
TSGAM, Wolvenkamp WThC, Slap-
pendel RJ, De Vries HW. Transthoracic
needle aspiration biopsy of the lung in
dogs with pulmonic disease. J Am Anim
Hosp Assoc 1991; 27 (3): 289-95.

Door middel van transthoracale aspira-
tie-cytologie werd nagedaan of op een
veilige en betrouwbare wijze de diagnos-
tiek van diffuse en gedissemineerde
longaandoeningen kon worden verbe-
terd. Dit onderzoek werd bij 41 honden
en 2 katten verricht.

De \'kwaliteitscontrole\' bestond uit his-
topathologisch onderzoek van weefsel
verkregen via een open biopsie (17
dieren) of postmortaal onderzoek (22
dieren). De cytologische diagnose bleek
in 83% betrouwbaar.

Maligne tumoren (bij 24 patiënten) en
ontstekingen (in 14 patiënten) bleken de
meest voorkomende afwijkingen. De
diagnose carcinoom (16/17) en lyfosar-
coom (4/4) werden praktisch altijd
correct gesteld. In 5 gevallen kon geen
betrouwbare cytologische diagnose
worden gesteld; hieronder vielen 2 van
de 4 sarcomen.

Onder de ontstekingen nam de eosino-
fiele bronchopneumonie (5x) een duide-
lijke plaats in, ook vanwege de ge-
slaagde cytologische diagnostiek.

Klinische complicaties na de diagnosti-
sche ingreep werden gezien in de vorm
van pneumothorax (2x) en hemopthysis
(3x). Vijf honden stierven gedurende en
direct na de aspiratie biopsie waaronder
twee met hemopthysis. De complicaties
traden vooral op bij honden in slechte
conditie.

Geconcludeerd kan worden dat trans-
thoracale aspiratie-cytologie bij een cate-
gorie dieren met vaak ernstige longaan-
doeningen een betrouwbaar
diagnosticum is. Om de risisco\'s van de
ingreep te verminderen is onderzoek van
stollingsfactoren voor en röntgenolo-
gisch onderzoek na de ingreep van
belang. Bovendien verdient het aanbe-
veling alleen honden met een redelijke
conditie aan dit onderzoek te onderwer-
pen.

W. Misdorp.

-ocr page 20-

Nederlandse

taak in
beheersing
mond- en
klauwzeer
binnen eg

Het DLO-Centraal Diergeneeskunde
Instituut (CDI-DLO) te Lelystad is aan-
gewezen als instituut om de kwaliteit
van de mond- en klauwzeer (MKZ)-
vaccins voor de EG te bewaken (Com-
munity Coordinating Institute).
Om snel en adequaat op toekomstige
mond- en klauwzeeruitbraken onder de
veestapel te kunnen reageren heeft de
EG een aantal maatregelen getroffen. In
dit kader is het CDI-DLO aangewezen
als Community Coordinating Institute.
Het Institute for Animal Health in Enge-
land is aangewezen als referentie labora-
torium voor de diagnostiek van MKZ.
Bij een eventuele uitbraak wordt daar
vastgesteld om welk type MKZ het gaat.
Tevens zal op vier plaatsen in Europa
een vaccinbank komen, waar een nood-
voorraad vaccin wordt opgeslagen.
Deze maatregelen zijn door de EG
genomen, omdat per 1 januari 1992 de
vaccinatie tegen MKZ in heel Europa
niet meer toegestaan is.

Kwaliteitsbewaking

De EG-taak die aan het CDI-DLO is
toegewezen houdt primair de kwaliteits-
bewaking in van MKZ-vaccins, die bin-
nen Europa moeten kunnen worden
ingezet bij een eventuele uitbraak. Een
andere belangrijke taak is de advisenng
en het toezicht houden op de veiligheids-
maatregelen om het ontsnappen van
MKZ-virus uit produktie-eenheden te
voorkomen. Verder moet bij de inrich-
ting van de vaccinbanken worden gead-
viseerd en moeten de opgeslagen Pro-
dukten worden beoordeeld. Ook
vaccins die gebruikt worden in bestrij-
dingsprogramma\'s buiten de EG, maar
die door de EG betaald worden, worden
door het CDI-DLO beoordeeld op kwa-
liteit en werkzaamheid.

Het CDI-DLO moet tevens de kennis op
het gebied van de vaccintechnologie
voor de EG veilig stellen en aan vaccin-
fabrikanten overdragen.
Het CDI-DLO is voor deze taak uitge-
kozen vanwege de hoogwaardige exper-
tise die aanwezig is op het gebied van
MKZ onderzoek en de beschikbaarheid
van hoogbeveiligde labaratoria en
proefdierstallen.

Voor Nederland betekent het dat kennis
op MKZ-gebied optimaal in huis blijft
en dat een belangrijk onderdeel van
de \'brandweer\' in huis is in geval van een
calamiteit.

De beëindiging van de MKZ-vaccinatie
binnen de EG is gewenst in landen met
export mogelijkheden van dierlijke Pro-
dukten naar landen die vrij zijn van
MKZ. De beëindiging van de vaccinatie
is mogeljk doordat Europa al een aantal
jaren vrij is van de gevreesde, zeer
besmettelijke ziekte onder vee. In een
aantal landen die Europa omringen, komt
de ziekte echter nog regelmatig voor.
Ook is insleep van MKZ mogelijk van-
uit het Verre Oosten, Afrika of Zuid
Amerika.

Voor inlichtingen kan men contact op-
nemen met de Afdeling Public Relations
CDI-DLO, drs. RW. van Olm, tel.
03200-73234 of drs. M. Vedder-Root-
jes, tel. 03200-73233.

Bestrijding

coccidiose bij
slachtkuikens

Het bestrijden van coccidiose bij slacht-
kuikens steunde tot nu toe op een aantal
anti-coccidiosemiddelen die al langere
tijd beschikbaar zijn. Na langdurig onaf-
gebroken gebruik werden de coccidiën
resistent tegen deze middelen. Dit zorgt
er onder meer voor dat subklinische- en
zelfs klinische coccidiose nog regelmatig
voorkomt.

Janssen Pharmaceutica introduceert nu
Clinacox®, een geheel nieuw anti-cocci-
diosemiddel met als werkzame stof di-
clazuril. Clinacox® is een veevoederad-
ditief met uitstekende mengeigen-
schappen.De toegelaten dosering voor
slachtkuikens in het voer is slechts 1
ppm. De verpakkingsvorm is een zak

Nieuw(s) van de Industrie

per-»»\'-,Ni\'.\' U\'lt.i\' <■\'

van 20 kg Clinacox® 0,5% voldoende
dus voor 100 ton slachtkuikenvoer.
Clinacox® heeft een uniek veiligheids-
profiel en is een buitengewoon effectief
en betrouwbaar anti-coccidiosemiddel.
Bovendien kan het uitstekend gecombi-
neerd worden met alle mogelijke groei-
bevorderaars, diergeneesmiddelen of
andere anti-coccidiosemiddelen. Deze
eigenschappen maken Clinacox® bij
uitstek geschikt om in de groeifase van
een shuttle gebruikt te worden. Dit is
immers de periode met het grootste
risico op schade door coccidiose. De
wachttijd voor het slachten is vijf dagen.
Kruisresistentie met andere preventieve
anti-coccidiosemiddelen is niet vastge-
steld.

Het gebruik van Clinacox® leidt tot een
betere coccidiosecontrole en remt de
resistentie-ontwikkeling tegen de mo-
menteel veel gebruikte produkten.

Boekbespreking

The technology of
traditional milk
products in
developing
countries

(FAO Animal Production and Health
paper 85. Food and Agricultural Orga-
nisation of the United Nations, Rome
1990, 333 pages.)

Deze publicatie heeft ten doel om de
meest recente informatie en technologie
van traditionele melkproduktie in ont-
wikkelingslanden bij elkaar te brengen.
Dat is op goede wijze gelukt, mede
dankzij de medewerking van zes regio-
nale auteurs.

De publicatie is verdeeld in twee delen.
In deel A wordt het belang, de technolo-
gie en economie van traditionele melk-
produktie besproken, met een onderver-
deling in verschillende secties: melk als
ruw materiaal, samenstelling, diersoort;
melkwinning en hygiëne; niveau van
verwerking; technologie van de voor-
naamste produktie; economisch belang
van de traditionele melkproduktie; be-
lang van de traditionele produktie in de
humane voeding; organisatie van de
afzet en algemene discussie, samenvat-
ting en conclusie.

-ocr page 21-

Elk van deze secties behandelt deze
problematiek per regio, bij de kaassoor-
ten zelfs vaak per land.
De behoefte aan een nationaal en inter-
nationaal beleid ten aanzien van melk en
melkproduktie wordt als een absolute
voorwaarde gezien om deze traditionele
sector zijn belangrijke bijdrage ook in de
toekomst te kunnen honoreren.
In deel B worden, per continent, de
technieken voor melkprodukten bespro-
ken zoals kaas, verzuurde melkproduk-
ten, boter en andere melkvetprodukten
(ghee) en daarnaast soms zeer exotische
produkten.

Het rapport \'spreekt\' zijn bezorgdheid
uit over het gebrek aan veterinaire con-
trole over melkvee, rauwe melk en
melkprodukten, met de daarmee ge-
paard gaande risico\'s van door melk
overgebrachte ziekten en voedselvergif-
tigingen.

Hoewel fermentatie van melk uitvoerig
wordt behandeld, wordt er niet op
ingegaan hoe deze bewerking pathogene
kiemen kan reduceren c.q. bevorderen.
Ook miste de referent node enkele
gegevens over het voorkomen van resi-
duen, die of via plantaardige produkten
(mycotoxinen, herbiciden, pesticiden)
of via behandeling van het dier (acarici-
den, anti-parasitaire middelen) in de
melk terecht kunnen komen.
Al met al een publikatie die ik van harte
kan aanbevelen voor een ieder die in
ontwikkelingslanden met deze sector te
maken heeft.

D. Zwart

De toekomst van

de wilde

hoenderachtigen

in Nederland

Redactie van J. T. Lumeij en Y. R.
Hoogeveen.

(Uitg. Organisatiecommissie Neder-
landse Wilde Hoenders Amersfoort,
1990)

In februari 1990 werd het symposium
\'De toekomst van de wilde hoenderach-
tigen in Nederiand\' gehouden. Het sym-
posium is op initiatief van de Konink-
lijke Nederlandse Jagers Vereniging tot
stand gekomen uit een samenwerkings-
verband tussen deze vereniging, de
Stichting Behoud Natuur en Leefmilieu,
de Afdeling Vogels en Bijzondere Die-
ren van de Vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren van de Faculteit der
Diergeneeskunde, de Worid Vereniging
van Boseigenaren, de Nederlandse
Landgoederen.

Een groot aantal inleiders (meer dan
twintig) geeft in overzichtelijke voor-
drachten weer wat de oorzaken zijn of
kunnen zijn van de grote achteruitgang
van de hoenderachtigen (patrijs, kwar-
tel, fazant en korhoen). De intensivering
van de landbouw, de kwalitatieve ach-
teruitgang van de bossen, het verdwij-
nen van de heide enz. zijn met andere

De veterinaire controle op sa-
mengestelde menwedstrijden.
met een concept voor een veteri-
nair reglement

Faculteit der Diergeneeskunde Utrecht,
25 maart 1992. Auteurs: Dick van de
Bunt, Gertjan den Heijer, Peter Kemna.
Vakgroepen: Algemene Heelkunde en
Heelkunde der Grote Huisdieren en
Inwendige Ziekten en Voeding der
Grote Huisdieren (maart 1992).

Om een beter inzicht te krijgen in de
conditie en fitheid van paarden/ponies
gedurende de marathonproef van een
samengestelde menwedstrijd, zijn in het
seizoen 1991 op zeven wedstrijden van
de NBVAP gegevens van de veterinaire
controle verzameld. Van 547 paarden/
ponies zijn deze gegevens geïnventari-
seerd en verwerkt. De paarden/ponies
zijn in verschillende groepen ingedeeld,
om een vergelijk te maken tussen paar-
den en ponies, uitkomend in twee- of
vierspan en op verschillende wedstrijd-
niveaus. De groep paarden is daarnaast
nog in twee groepen gesplist, te weten
paarden van het Friese ras en andere
paarden (voomamelijk KWPN). Ook
zijn de struciuur, de parcoursbouw en de
weersomstandigheden op de wedstrij-
den onderiing vergeleken.
Na het verwerken van de gegevens,
waarin steeds voor de ademhalingsfre-
quentie, de polsfrequentie en de tempe-
ratuur, de gemiddelden met standaard-
deviatie berekend zijn, blijkt dat tussen
de verschillende groepen geen grote
verschillen bestaan. Alleen de paarden
milieu-invloeden (zure regen) van grote
invloed op deze teloorgang. Hoewel het
wat de hoenders betreft
twee voor twaalf
is, worden er toch ook duidelijke sugge-
sties gegeven voor (gedeeltelijk) herstel
van deze soorten.

Het boek, dat niet alleen keurig uitge-
voerd is, geeft, vooral ook door de grote
diversiteit van de inleiders, een goed
overzicht van en inzicht in de problema-
tiek. Voor degenen, die geïnteresseerd
zijn in het wel en wee van de hoender-
achtige en de natuur in Nederiand, is het
boek, ook als naslagwerk, zeker aan te
bevelen.

J. A. Ypenburg

Studentenreferaten

van het Friese ras hebben na arbeid een
gemiddeld hogere ademhalingsfrequen-
tie en lichaamstemperatuur.
Het blijkt dat de wedstrijdomstandighe-
den (bijv. een hoge omgevingstempera-
tuur en een slechte opbouw van de
trajecten) een negatieve invloed kunnen
hebben op de fitheid van de paarden/
ponies, wat tot uiting komt in hoge
waarden voor de verschillende parame-
ters.

De gegevens uit dit onderzoek, aange-
vuld met literatuurgegevens hebben ge-
leid tot het bepalen van richtlijnen en
grenswaarden, welke in een concept
veterinair reglement zijn verwerkt. Dit
concept geldt voor alle aan de samenge-
stelde menwedstrijd deelnemende ga-
randeren, de paarden/ponies. Toepas-
sing van dit reglement moet een
uniforme veterinaire controle garande-
ren, de paarden/ponies beschermen en
de sport vrijwaren tegen excessen. De
haalbaarheid van dit r^lement zal in
vier wedstrijden in het seizoen 1992
getest worden, waarna, na eventuele
aanpassing, de veterinaire controle zal
worden uitgevoerd volgens een veteri-
nair reglement.

Enkele aspecten van het gebruik

van vleesvee-embryo\'s in melkvee
M. Rodenburg, vakgroep bedrijfsge-
neeskunde en voortplanting.

De laatste jaren laten steeds meer vee-
houders een vleesvee-embryo in een
melkkoe inzetten, waarbij als argumen-

-ocr page 22-

ten vooral de meerwaarde van het vlees-
kalf en de beschikbaarheid van ruimte
en ruwvoer meespelen. Het is dan ook
belangrijk dat de veehouder een ge-
schikte ontvangster klaar heeft staan.

In de literatuur is gezocht naar de
verschillende aspecten die een rol spelen
bij de keuze van de ontvangster.

Pinken laten vaker een hoger drachtig-
heidspercentage zien. Kruislingen of
dubbeldoeldieren geven een gunstiger
geboorteverloop. De dieren moeten re-
gelmatig tochtig geweest zijn en mogen
geen afwijkingen hebben aan de geni-
taaltractus. Bij het inzetten van het
embryo en tijdens de dracht moeten de
dieren in een juiste conditie zijn. Het is
beter dieren met een rustig karakter te
nemen.

Ontvangsters met een lagere lactatie-
waarde hebben de voorkeur omdat die-
ren met een hogere lactatiewaarde beter
gebruikt kunnen worden om kalveren
voor de noodzakelijke vervanging van
de eigen melkveestapel te geven.

)e mate van synchroniciteit tussen de
ontvangster en de leeftijd van het in te
zetten embryo is erg belangrijk. Signifi-
cante verschillen in drachtigheidsresul-
taten tussen het inzetten na spontane of
geïnduceerde tocht worden meestal niet
gevonden. Een goede begeleiding van de
recipïent tot en met het afkalven is
belangrijk.

In samenwerking met de Kl-vereni-
gingen Zuid en Land van Cuyk is er in
januari 1992 een enquête gehouden
onder veehouders over het embryo, de
ontvangster en het kalf Meteen dient
gezegd te worden dat het onderzoek
geen pretenties heeft om volledig te zijn,
en dat de betrouwbaarheid door de
kleine aantallen gegevens niet groot is.

Gekeken is naar het drachtigheidsper-
centage (61%) en bv. het drinkgedrag
van de vleeskalveren. (5 van de 38
dieren dronk slecht of helemaal niet).

Het drachtigheidspercentage bij de ou-
dere koeien is niet slechter dan bij de
pinken, en is na geïnduceerde tocht
hoger dan na spontane tocht (resp.
80,2% en 60,2%).

De oudere dieren kalfden aanzienlijk
makkelijker af, waarbij tevens weinig
risico genomen wordt bij de verlossing.

Nogmaals benadruk ik de kleinschalig-
heid van het onderzoek, en meer cor-
recte bewijzen en vergelijkingen met de
literatuur zijn slechts mogelijk bij een
grotere opzet.

Naar aanleiding van onder-
staande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij dr. W. W.
Braunius (Stichting Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Zuid-
Nederland) bereid om voor de
lezers een antwoord te formule-
retL

Vraag

Geval 1

Op een groot slachtkuikenbedrijf met 6
stallen wordt al geruime tijd geklaagd
over regelmatig terugkerende ademha-
lingsproblemen bij de (niet emulsie)
kuikens.

Het bedrijf ligt vrij dicht naast een groot
pluimveebedrijf met opfoklegkuikens.
Met name in de tweede helft van de
mestperiode loopt de uitval soms hoog
op (tot 10%). De kuikens worden
meestal geleverd door 2 (soms 3) kui-
kenbroederijen.

Entschema:

— ledaglB (H120)

— 7e dag NCD (clone 30)

— 10e dag Gumboro (D78)

Sectiegegevens:

— regelmatig worden ontstoken lucht-
pijpjes waargenomen met puntbloe-
dinkjes

— vaak het beeld van colibacillose
(bevestigd door BO)

IET:

— soms positief ten aanzien van IB (2e
helft mestperiode)

— regelmatig positief ten aanzien van
NCD (vooral 2e helft mestperiode)

Serologisch orulerzoek:

— AGPT IB: vrijwel nooit alle monsters
van een steekproef positief

— HAR IB: de uitslagen bieden meestal
weinig houvast. De titers zijn vaak
wisselend van hoogte

— HAR NCD: rond 4 weken leeftijd
meestal laag tot negatief; op ± 6 weken
leeftijd variërende titers van 7 tot ^ 10

— AGPT Gumboro: vrijwel steeds elke
steekproef volledig positief

Vragen:

Zou u nog verdere diagnostische stap-
pen willen ondernemen en zo ja, welke?
Welke maatregelen stelt u voor om de
bovengeschetste problematiek tot een
minimum terug te brengen?

Geval 2

Op een slachtkuikenbedrijf met 4 stallen
zijn in I hok (± 14.000 dieren) ernstige
problemen aan de orde. De kuikens zijn
ongeveer 3 weken oud en zijn sinds 1V2
week te traag, groeien vrijwel niet en zijn
sloom (dromerig). Het probleem betreft
zeker 40 a 50% van het koppel. De
kuikens maken een zeer kouwelijke
indruk, maar de actuele hoktemperatuur
is ± 28° C.

In het strooisel is vrijwel geen normale
mest meer te vinden, waardoor de blin-
dedarmlozingen wat meer opvallen. De
kuikens hebben tot dusverre zeer weinig
voer opgenomen. De kuikens zij zo
loom ^t ze zich gemakkelijk laten
oppakken. Na loslaten maken ze zich
weer snel uit de voeten maar vervallen
vervolgens weer in hun slome gedrag.

Vrageru

Aan welke oorzaak/oorzaken denkt u?
Welk onderzoek zou u (laten) verrich-
ten?

Welke maatregelen zou u in ieder geval
nemen?

Antwoord

Geval 1

Ademhalingsproblemen bij slachtkui-
kens blijken in de praktijk niet altijd
eenvoudig op te lossen. Dat op een
bedrijf ten gevolge van deze problemen
regelmatig tot 10% uitval ontstaat, geeft
echter wel aan, dat er wat bijzonders aan
de hand is.

Luchtweginfecties kunnen een typisch
bedrijfsprobleem vormen. Daarbij spe-
len bedrijfsgrootte, bezettingsdichtheid
en klimaatsfactoren een grote rol. In de
vraagstelling wordt niet opgegeven of de
kuikens van de verschillende herkoms-
ten ook nog van verschillende geboorte-
data zijn. Indien dit ook nog het geval is,
wordt de zaak nog gecompliceerder,
daar dan op het mestbedrijf zelf waar-
schijnlijk ook nog op verschillende tijd-

Vraag en antwoord

Ademhalingsproblemen bij

slachtkuikens reovirusinfectie

-ocr page 23-

stippen met vaccins tegen IB en NCD
gewerkt wordt.

De nabijheid van een groot opfokbedrijf
kon echter hier wel eens een belangrijke
oorzaak van de problemem zijn. Er is
niet aangegeven hoe groot de afstand
tussen de beide bedrijven is, maar ziekte-
kiemen (en entstofdeeltjes) verplaatsen
zich gemakkelijk over 200-500 meter
(zie onder andere Hilliger, Dtsch Tie-
rärztl Wschr 1991; 98: 245-62). Het is
aannemelijk, dat het herhaald vaccine-
ren van de opfokdieren een verspreiding
van IB- en NCD-vaccindeeltjes veroor-
zaakt. Hierbij komt nog, dat in de opfok
gebruik wordt gemaakt van sterkere
vaccins zoals de H52- en La Sota-
stammen. Er zal dan herhaalde uitschei-
ding van (ent)virussen optreden, die bij
gevoelige dieren behoorlijk kan aan-
slaan (zie Jones en Amboli), Vet Record
1987; June 27: 617).
Het feit dat de IFT ten opzichte van IB
en NCD regelmatig positief is wijst erop,
dat er veel IB- NCD-virussen moeten
circuleren. Dit kunnen veldvirussen zijn,
maar ook entvirussen!
Dit is echter moeilijk te achterhalen. Als
nader onderzoek kan virusisolatie over-
wogen worden, maar men dient zich te
realiseren, dat hoogst waarschijnlijk
NCD tezamen met IB-virus geïsoleerd
zal worden en dat maakt het er niet
eenvoudiger op. Wordt alleen NCD-
virus geïsoleerd, dan kan een pathogeni-
teits-index (CPI) wel wat meer informa-
tie verschaffen. Indien alleen een IB-
virus wordt geïsoleerd, kan men nog het
serotype bepalen. Verder moet men ook
nog bedenken, dat ILT (ent)virussen,
influenza of TRT een rol zouden kunnen
spelen. Een IFT ten opzichte van ILT en
TRT zou te overwegen zijn. Influenza
kan serologisch vastgesteld worden.
Men dient echter niet al te hoge ver-
wachtingen te hebben.
De maatregelen die overwogen kunnen
worden zijn onder andere:

a. Klimaat en bezetting bezien.

b. Gecombineerd IB/NCD enten van
alle hokken op dezelfde dag, bij
voorkeur op de eerste dag.

c. Eventueel kan overwogen worden
om een tweede IB-enting toe te
passen door het drinkwater op de
14e tot 17e dag.

d. Overleg met het opfokbedrijf over
het vaccinatieprogramma. Dit is
moeilijk, maar het verdient zeker
aandacht. Men zou ertoe kunnen
overgaan op het opfokbedrijf alleen
een levende IB-primer te gebruiken
en verder met gedode entstoffen te

werken. Dit zou recirculatie van
entstoffen doen verminderen.

Geval 2

In eerste instantie kan men hierbij den-
ken aan een reovirusinfectie. Deze be-
smetting betreft vaak een groot deel van
het koppel en de dieren willen dan
moeilijk lopen. Reovirussen veroor-
zaken niet alleen tenosynovitis maar
tasten ook de darm aan en kunnen zo
aanleiding vormen voor dunne ontia-
sting, die in het strooisel niet meer is
terug te vinden.

In tweede instantie moet men een CAV-
besmetting denken. De dieren blijven
dan duidelijk achter in de groei, maar
vaak is dan de uitval ook verhoogd.
In beide gevallen kan het voorkomen,
dat slechts één hok op een bedrijf de
afwijkingen vertoond, aangezien her-

Juni

16 Groep Geneeskunde v/h Varken KNMVD.
Ledenvergadering; De Uithof; Utrecht.

16—19 3. Weltkongreß Lebensmittelinfekti-
onen und -intoxikatoinen, Berlin.

17 Afd. Gelderland KNMvD. Excursie naar
CDI, Ulystad; 13.30 uur (pag. 287).

18 Groep Geneeskd Gezelschapdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

20 Bijscholingsdag te Antwerpen over orthope-
die bij gezelschapsdieren, georganiseerd door
het AAC (inl.tel. 09-3238300678, lax 09-
3238250040).

22—25 7th Internat. Symposium on Disorders
of the Ruminant Digit, Rebild, Denmark
(inl. tel. 98126022, fax 98166922).

22—25 International DLG Exhibition for Live-
stock & Poultry Production and Manage-
ment, Hannover Fairgrounds \'EuroTier \'93\',
inl.tel. (069)71680, fax (069)7241554).

25—30 Fifth Congress of the Worid Rabbit
Association, Corvallis, Oregon, USA.

26—28 Eerste Wetenschappelijke Vergadering
van het European College of Veterinary
Surgeons (ECVS), Zürich, Switserland.

28-3-7 VI Int. Congress in Toxicology, Rom,
Italien.

Juli

21—25 Congres \'Animals and us\', Montreal
Canada (inl. AFIRAC, Paris, tel. (33)
149291200, fax (33) 148065565) (pag. 306)

31 —20 Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17—20 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary
Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17—20 12th. IPVS Congress, Den Haag (pag.
306).

komst of hok-besmetting een rol kan
spelen.

Het onderzoek dient te bestaan uit sectie
waarbij speciaal op peesschede, hakken,
thymus en beenmerg moet worden gelet.
Als voortgezet onderzoek komt bacteri-
ologisch en virologisch onderzoek in
aanmerking, terwijl in het geval van
CAV nog histologisch onderzoek kan
worden overwogen.
De prakticus kan op deze onderzoeken
niet wachten en zal maatregelen dienen
te treffen. Daar de dieren blijkbaar een
kouwelijke indruk maken, ligt het voor
de hand de temperatuur te verhogen om
koppelen te voorkomen. Verder zou
men kunnen overwegen Na-salycinaat
te verstrekken om de dieren weer aan
het lopen te krijgen. Indien de uitval niet
verhoogd is, behoeft voorlopig een anti-
bioticatoediening niet ovawogai le wordai.

Doorlopende agenda

17—20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium,
Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20—21 First Europ. Symposium on Horse Re-
production, Bad Harzburg.

20—24 vn. Internat. Kongress für Tierhygiene,
Leipzig (pag. 1016).

23—27 International Congress on Animal Pro-
duction (ICAR), The Hague, The Nether-
lands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263){pag. 287).

24—28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung
der Veterinäranatomen, Gent, Antwerpen,
Belgien.

27—29 Cursus Presentatietechnieken.

30—5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orleans, Louisiana, USA.

31 —4 sept. XVII World Buiatrics Congress and
XXV Am. Assoc. of Bovine Prartitioners
Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

2—6 5th Congress of Intern. Society of Animal
Clinical Biochemistry, Parma, Italy.

3—4 1. Europ. Tagung über Pferde-emährung,
Hannover.

3—5 PAO-D: Samenwerken en leiding geven
in de praktijk (92/88).

3—6 1 st Congress EVRA (pag. 1202).

4 PAO-D: De benauwde patiënt (92/69).

4—6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeo-
pathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok,
tel. 08380-31431).

4—6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6—11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy. The Hague (inl.tel.: 070-3512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15

-ocr page 24-

11—12 8th Scientific Meeting of the European
Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

13—19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P.,
Madrid.

14—18 PAO-D: Epidemiologie II (92/50).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering,
Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00 uur.

15 PAO-D: Afecheids Symposium; dr. C.D.W
König (92/79).

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

16—18 PAO-D:Apotheek I Gemengde Prak-
tijk (92/61)

16—19 Veterinary Acupuncture Congress,
Coco Palms, USA (inl.: David H. Jaggar, tel.
(303)-449-7936).

17 Groep D.I.B. KNMvD: Excursie (Floriade)

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

17 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Studie-
vergadering over \'Homoeopathische anam-
nese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeursplein,
Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/73).

19—23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en CDI,
Lelystad (21/9). (inl.: RAI Organisati Euro
en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-76611).

20—25 World\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisaüe Bur. 020-5491212).

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

22 PAO-D cursus: Rundveevaccinaties (92/

52).

23 PAO-D cursus: Schapen Capita Selecta (92/

53).

23—26 1 Ith Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24—27 XVII WSAVA Worid Campus, Rome
(Inl. (01I)-6503139, fax (Oil) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna (pag. 216).

26 PAO-D cursus: Tandheelkunde I (92/67).

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding en
nazorg bij operatiepatiënt (92/48).

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

30—3 okt. DSK 12e lustrum \'Bok on the rock\'
(pag. 256 en 312).

Oktober

1— 2 en 5—7 PAO-D cursus: Diergenees-
kundige begeleiding van melkveebedrijven
(92/89).

1— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag. 99
en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/65)

5— 9 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/66).

6 PAO-D cursus: ECG Paard (92/51).

7—14: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/81).

7—21: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/82).

13 PAO-D: Pluimveediagnostiek (92/90).

17 AAC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

20—22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard
(92/84).

21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

23 PAO-D cursus: De benauwde patiënt (92/
70).

23—24 PAO-D: Intrede in de praktijk (92/95).

26 PAO-D cursus: Klinische les (92/76).

26—30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I

(92/54).

27 PAO-D cursus: Algemene Vleestechnologie
(92/87) vervolg 3 en 10 november.

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

30—31 PAO-D: Apotheek I Gezelschap^ie-
ren (92/60) vervolg op 7 november.

31 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

2—4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2—6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83),

3—10 Vervolg van 27 oktober PAO-D cursus:
Algemene Vleetechnologie (92/87)

3—10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-
waii (pag. 307).

5 Groep Paardenpraktici KNMvD, Najaars-
vergadering,

7 PAO-D cursus: Assistentie Röntgen Paard en
GD (92/72).

7 PAO-D cursus (vervolg van 30/31 oktober):
Apotheek I Gezelschapsdieren (92/60).

9 PAO-D cursus: Het schrijven van een artikel
(92/59) vervolg 14 december.

9—13 PAO-D cursus: Zeisterdagen week 111
(92/56)

14 \'Najaarsdag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

16 PAO-D cursus: Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16—20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur.

21—28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie
van hond en kat (92/86).

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D cursus: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27 PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27 PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

30 PAO-D cursus (vervolg van I en 2 decem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

December

1—2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek 1 Gemengde Praktijk (92/
62).

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

8 PAO-D cursus: Patientendemonstratie (92/
49).

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 &x 03434-57122)

11 PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

12 PAO-D cursus: Tandheelkunde II (92/68).

14 PAO-D cursus (vervolg van 9 november):
Het schrijven van een artikel (92/59).

14—16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten bij
varkens (92/77).

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenverga-
dering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenvergade-
ring, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00
uur.

17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien
(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

17 Groep Geneeskd Gezelschafsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse Hoek,
De Bilt; 20.00 uur

17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).

19 PAO-D cursus: Practische Echografie GD
(92/75).

1993
Maart

26—28 \'Vooijaarsdagen 1993\', Amsterdam.
April

27—30 First European Comparative Clinical
Pathology Conference (ECCP, 93), East
Midlands Conference Centre, Nottingham.

Juni

28-2-7 Worid Congress Animal Production,
Edmonton, Canada.

Oktober

6—9 Weltcongress WSAVA u. 39. Jahresgang

der DVG-FG Kleintierkrankheiten.
24—29 I Ith. Internat. Symposium of
WAVFH), Bangkok (pag. 1148).

-ocr page 25-

Voorw/oord
De consument kijkt steeds kritischer
naar voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong. Naast minder vet wenst men
ook steeds meer garanties zowel ten
aanzien van de kwaliteit van het pro-
dukt, als ten aanzien van dier- en milieu-
vriendelijke produktiewijzen.
Mede doordat de markt zich voor ge-
noemde voedingsmiddelen niet of nau-
welijks meer uitbreidt, is een verschui-
ving opgetreden van zo veel en zo
goedkoop mogelijk, naar het leveren en
garanderen van kwaliteitsprodukten.
Hierbij dient men onder kwaliteit te
verstaan: het voldoen aan de eisen die de
consument stelt voor een redelijke prijs.
Een van de belangrijkste eisen van de
consument is de afwezigheid van (resi-
duen van) diergeneesmiddelen in vlees,
melk of eieren.

Bij de kwaliteitsbeoordeling zijn twee
aspecten te onderscheiden: positieve
kwaliteitsaspecten, zoals smaak, kleur,
geur en consistentie, en het ontbreken
van negatieve kwaliteitsaspecten, zoals
mogelijke contaminatie met pathogene
micro-organismen en de mogelijke aan-
wezigheid van residuen.
Het Produktschap voor Vee en Vlees en
het Produktschap voor Pluimvee en
Eieren zijn daarom bezig met het ont-
wikkelen van systemen voor integrale
keten beheersing (IKB), waarbij de pro-
duktie wordt gecontroleerd en de kwali-
teit gegarandeerd binnen een gesloten
produktieketen (van fok tot kok).
In de IKB-systemen zijn de minimale
normen opgenomen voor iedere schakel
in de vleesproduktieketen: van fok cq.
vermeerderings-bedrijf, via mesterij
naar slachterij en detailhandel. De IKB
garandeert de consument schoon en
veilig vlees. Dergelijke systemen wor-
den ook ontwikkeld voor de produktie
van melk en eieren.

Diverse vleesproducenten en grootwin-
kelbedrijven willen verder gaan en pro-
dukten van dierlijke oorsprong, tot nu
toe onherkenbare grondstoffen, uit de
anonimiteit halen en er een herkenbaar
en door hen gegarandeerd merkprodukt
van maken.

Voor dit doel: produktie van het zoge-
naamd merkvlees, zijn de IKB normen
nog verder aangescherpt en zijn er
zwaardere eisen geformuleerd met be-
trekking tot vleeskwaliteit, herkomst en
huisvesting van de dieren, en produktie
en samenstelling van het voer. Bovenal
moet het vlees vrij zijn van vleesvreemde
stoffen, zoals residuen of metabolieten
van diergeneesmiddelen. Aan de ge-
zondheid van de dieren en de dierge-
neeskundige begeleiding worden dan
ook hoge eisen gesteld.
Preventie van ziekten is altijd beter dan
genezen. Vooral bij produktiedieren is
dit belangrijk, niet alleen voor het wel-
zijn van de dieren en uit het oogpunt van
kostenbeheersing, maar ook omdat
doorgemaakte ziekten en toegediende
geneesmiddelen de karkaskwaliteit na-
delig kunnen beïnvloeden. Recent on-
derzoek\' heeft aangetoond, dat bij goede
veterinaire bedrijfsbegeleiding minder
diergeneesmiddelen gebruikt worden,
terwijl het bedrijfsresultaat verbetert.
Veterinaire bedrijfsbegeleiding is
daarom verplicht voor bedrijven die bij
de produktie van merkvlees zijn aange-
sloten. De producenten van merkvlees
sluiten hiertoe contracten af met de
betrokken dierenartsen en veehouders.
Door de KNMvD wordt, in overleg met
de produktschappen en producenten
van merkvlees, een modelcontract opge-
steld, dat dient te waarborgen, dat de
dierenarts zijn professionele verant-
woordelijkheid binnen het kader van de
merkvleesnormen behoudt^. Uiteraard
mogen alleen geregistreerde (= wettelijk
toegelaten) diergeneesmiddelen ge-
bruikt worden en dienen de hierbij
vastgestelde wachttermijnen voor het
slachten strikt in acht genomen te wor-
den.

Om diergeneesmiddelen te kunnen laten
registreren moet de fabrikant hebben
aangetoond, dat deze middelen bij toe-
passing volgens voorschrift effectief zijn,
veilig voor het dier, en dat na de
voorgeschreven wachttermijn geen
schadelijke residuen of metabolieten
van geneesmiddelen of farmaceutische
hulpstoffen in karkas, melk of eieren
meer aantoonbaar zijn. Voor de produ-
centen van merkvlees gaan deze eisen
niet ver genoeg. Zij stellen, dat te gebrui-
ken diergeneesmiddelen, en in dit geval
gaat het dus voornamelijk om parente-
raai toe te dienen middelen, bovendien
geen schade aan het karkas mogen
veroorzaken. Dit heeft geleid tot het
ontstaan van zogenaamde positieve of
"witte" lijsten; dit zijn limitatieve lijsten
van geregistreerde diergeneesmiddelen,
die geen karkasschade zouden veroor-
zaken. Alleen deze preparaten zijn toe-
gestaan bij de merkvleesproduktie. Een
groot probleem hierbij is, dat door de
verschillende merkvleesproducenten ei-
gen lijsten gebruikt worden, waardoor
van enige uniformiteit geen sprake is.
Bovendien is in de meeste gevallen niet
duidelijk, op welke criteria is geselec-
teerd, hoe is gecontroleerd dat het prepa-
raat aan de gestelde eisen voldoet en op
welke wijze en bij welke instantie een
farmaceutische firma kan aantonen dat
haar produkten aan dc gestelde eisen
voldoen.

Aanvullende toetsingscriteria vügr

diergeneesmiddelen, toegepast bij dieren
vüqr merkvleesproduktie

Aanbevelingen van de Diergeneesmiddelen Advies Commissie van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

De Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde
(KNMvD) stelt, dat dierenartsen in
eerste instantie verantwoordelijk zijn
voor een adequaat gebruik van de be-
schikbare diergeneesmiddelen. Zij er-
kent bovendien, dat producenten van
merkprodukten van dieriijke oorsprong
terecht streven naar een optimaal kwali-
teitsprodukt en dat het gebruik van
bepaalde geregistreerde produkten
schade aan het karkas kan veroorzaken.
Daarom heeft de KNMvD, om tot een
landelijke en goed onderbouwde "posi-
tieve lijst" te komen, een commissie van
deskundigen ingesteld om een advies uit
te brengen: de Diergeneesmiddelen Ad-
vies Commissie (DAC). De DAC heeft
zich tot doel gesteld aan te geven, hoe de
practicus door verantwoord diergenees-
kundig handelen (good veterinary prac-
tice), ervoor kan zorgen dat op het
moment van slachten geen residuen of
metabolieten van diergeneesmiddelen
in, of schade aan het karkas van slacht-
dieren voorkomen. Dit heeft geresul-
teerd in het opstellen van een lijst met

-ocr page 26-

criteria, waaraan de diergeneesmiddelen
op te nemen op de positieve lijst dienen
te voldoen. De DAC is niet van mening
dat de registratie van diergeneesmidde-
len door de overheid overgedaan moet
worden. Geregistreerde diergeneesmid-
delen zijn veilig, effectief en betrouw-
baar. Wel heeft de DAC geconstateerd,
dat ten aanzien van weefselreactie en
karkasschade geen expliciete eisen ge-
steld worden bij de registratie van dier-
geneesmiddelen. Tevens vindt de DAC,
dat dierenartsen ook verantwoordelijk
zijn voor het welzijn van dieren. Pijn-
lijke injecties dienen derhalve zoveel
mogelijk vermeden te worden, zeker
indien goede alternatieven voorhanden
zijn.

Derhalve stelt de DAC voor dat de
KNMvD één landelijke "positieve lijst"
samenstelt van preparaten, geregistreerd
voor parenteraal gebruik bij dieren en
waarvan aangetoond is, dat deze aan de
extra criteria voldoen. Indien producen-
ten aantonen dat na gebruik van hun
preparaten, geregistreerd voor parente-
rale toepassing, mits
legeartistn volgens
voorschrift toegepast en na inachtne-
ming van de voorgeschreven wachtter-
mijn geen weefselschade en geen rele-
vante residuen of metabolieten op de
injectieplaats bij slachting gevonden
worden, moet het betreffende preparaat
op de "positieve lijst" worden geplaatst.
Indien het inspuiten van het preparaat
echter erg pijnlijk is, zal nagegaan moe-
ten worden of minder pijnlijke alterna-
tieven beschikbaar zijn, alvorens het
middel te accepteren.
De DAC heeft een gedetailleerd proto-
col opgesteld, dat aangeeft hoe fabrikan-
ten hun produkt zouden kunnen testen
(zie bijlage). Uiteraard zijn dit de mini-
mumeisen. De onderzoeksresultaten
moeten controleerbaar zijn en moeten
onafhankelijk en objectief beoordeeld
worden.

Deze procedure waarborgt volledig de
belangen van de consument en produ-
centen van merkvlees, maar zorgt er
tevens voor dat alle farmaceutische fir-
ma\'s gelijke kansen hebben om hun
geschikte preparaten op de landelijke
"positieve KNMvD-lijst" geplaatst te
krijgen. Dit is van essentieel belang in
een open markt gebaseerd op eeriijke
concurrentie. Het garandeert tevens dat

\' Logboekregistratie op vleesvatkensbedrijven in Inte-
grale Keten Beheersing (1KB) project. A.R.W. Eibers,
W.A.J. Cromwijk, W.A. Hunneman en M.J.M. Tie-
len. Tijdschrift voor Diergeneeskunde, deel 115, AD. 6,
1990.

\' Het contract is kosteloos op te vragen bij het seaeta-
riaat van de KNMvD.

de dierenarts over een voldoende groot
arsenaal van diergeneesmiddelen kan
blijven beschikken.

Het dac advies
De diergeneesmiddelen advies commis-
sie (DAC) heeft zich beraden over het
gebruik van diergeneesmiddelen bij die-
ren die produkten leveren voor mense-
lijke consumptie. De aanleiding hiertoe
was de geuite wens dat behandelde
dieren bij slachten geen gevolgen van de
behandeling meer vertonen.
In het hierna volgende wordt een be-
schouwing gegeven over de criteria
waaraan een diergeneesmiddel zou
moeten voldoen om in aanmerking te
komen voor gebruik bij slachtdieren
zonder dat dit consequenties heeft voor
de kwaliteit van produkten van dieriijke
oorsprong.

De keuze van een diergeneesmiddel

Aan de toediening van een diergenees-
middel aan een dier gaat een afwegings-
proces vooraf De positieve effecten die
het gevolg zijn van de toediening wor-
den afgewogen tegen de eventuele be-
zwaren.

Deze afweging wordt op verschillende
plaatsen gemaakt. In de eerste plaats
wordt door degene die de therapie
bepaalt (meestal de dierenarts) een
keuze gemaakt tussen al of niet behande-
len. Wordt er behandeld, dan wordt een
keuze gemaakt uit de in aanmerking
komende farmaca en de beschikbare
preparaten. De keuze aan preparaten is
beperkt daar slechts geregistreerde pre-
paraten kunnen worden gebruikt. Aan
de registratie van de preparaten door de
overheid heeft eveneens een afwegings-
proces ten grondslag gelegen. Op basis
van de beschikbare gegevens heeft de
overheid afgewogen of de kwaliteit van
het preparaat, de veiligheid en de effecti-
viteit voldoende zijn om een gebruik bij
dieren verantwoord te doen zijn.
Een dierenarts die besluit een dier te
(laten) behandelen doet dit dan ook met
een middel dat door de overheid is
geregistreerd op grond van algemeen
aanvaarde criteria van kwaliteit, veilig-
heid en werkzaamheid en onder de
gebruiksvoorwaarden die bij de registra-
tie zijn gegeven.

Slechts die preparaten die aan de ge-
stelde normen voldoen, worden geregi-
streerd.

De criteria voor een te gebruiken
diergeneesmiddel

Geregistreerde diergeneesmiddelen zijn
beoordeeld op de voornoemde criteria.
Dit wil echter nog niet zeggen dat deze
criteria door een ieder zijn geaccepteerd.
Ook het aanvaarden van de criteria is
een afwegingsproces. Dit geldt met
name voor de consequenties die het
gebruik van diergeneesmiddelen heeft
op de kwaliteit van voedingsmiddelen
van dieriijke oorsprong.
Dit kwaliteitsbegrip laat zich moeilijk in
algemene normen vangen.
De DAC heeft desalniettemin getracht
aanvullende criteria op te stellen waar-
aan een diergeneesmiddel zou moeten
voldoen teneinde te bereiken dat pro-
dukten van behandelde dieren aan de-
zelfde kwaliteitseisen voldoen als pro-
dukten van onbehandelde dieren.
Een belangrijke kwaliteitseis die aan een
diergeneesmiddel gesteld kan worden is
dat een diergeneesmiddel geen verande-
ringen geeft in het dieriijke produkt.
Bovendien zou een goed diergeneesmid-
del vrij moeten zijn van ongewenste
neveneffecten bij het dier en in het
milieu. In principe kunnen diergenees-
middelen via het doeldier het milieu
beïnvloeden. In EG verband worden
milieucriteria aangegeven waaraan een
diergeneesmiddel moet voldoen.
Op het gebied van de veranderingen in
het dieriijk produkt worden door de
registratie normen gegeven, die echter in
bepaalde gevallen nog kunnen worden
aangescherpt. Dit geldt met name voor
de residuen en de reactie op de injectie-
plaats na parenterale toediening van het
diergeneesmiddel. De residunormen die
zowel nationaal als internationaal zijn
gesteld, zijn voldoende om te garande-
ren dat de kwaliteit van het produkt niet
negatief wordt beïnvloed. De DAC
heeft geen inzicht in hoeverre deze
normen door de overheid in de Neder-
landse registratiebeslissing worden be-
trokken, met name voor wat betreft de
residuen op de injectieplaats. Een
normstelling voor de reactie op de injec-
tieplaats ontbreekt.

Door de DAC voorgestelde ver-
scherpte nonnen

De DAC heeft geconstateerd dat slechts
het verschil tussen registratienormen en
verscherpte kwaliteitsnormen kan wor-
den aangegeven op het gebied van

a) de injectieplaats;

b) de diervriendelijkheid van het pro-
dukt.

Ad a) de injectieplaats
Als een dier wordt geïnjecteerd, worden
weefselstructuren verbroken en het dier
zal hierop reageren. Deze reactie wordt
bepaald door de handeling als zodanig
en door de mate van irritatie die het

-ocr page 27-

gevolg is van het ingebrachte middel.
Door deze reactie ontstaan afwijkingen
in het weefsel, die de kwaliteit van dit
weefsel kunnen beïnvloeden.
Het is de mening van de DAC dat
dergelijke weefselreacties visueel niet
meer waarneembaar mogen zijn op het
ogenblik dat het dier geslacht wordt. Dit
houdt in dat een wachttijd tussen toedie-
ning en slacht moet veriopen die vol-
doende lang is om dit te bereiken. In de
bijlage wordt een protocol gegeven hoe
dit te onderzoeken.

Wat betreft de residuen op de injectie-
plaats, geeft de bijlage aan hoe de
residuen op de injectieplaats dienen te
zijn onderzocht.

Ad b) de diervriendelijkheid van het
produkt

De DAC is van mening dat de belasting
van het dier een factor moet zijn in de
keuze van therapie. Hierbij moet be-
dacht worden dat deze belasting in
relatie gebracht moet worden tot de
therapeutische noodzaak en effectiviteit.
Het is daarom onmogelijk om een "dier-
vriendelijkheidsnorm" te protocolleren.
Wel is het een goede zaak de belasting
van het dier te onderzoeken volgens het
in de bijlage gegeven protocol en de
resultaten hiervan in de preparaatkeus te
betrekken.

Conclusie
De DAC heeft de eisen die gesteld
worden aan een diergeneesmiddel
geëvalueerd. Zij is tot de conclusie
gekomen dat de registratie-eisen zoals
die door de Overheid worden gehan-
teerd in het algemeen voldoende zijn om
schadelijke effecten aan het dier of
Produkten van dierlijke oorsprong te
voorkomen en de kwaliteit van dit
produkt te handhaven. Een uitzondering
hierop is de evaluatie van het effect van
diergeneesmiddelen op de injectieplaats
en de "diervriendelijkheid" van het mid-
del. De DAC is van mening dat bij de
produktie van kwaliteitsvlees alle dier-
geneesmiddelen zouden moeten kunnen
worden gebruikt die "diervriendelijk"
zijn, in Nederiand zijn geregistreerd en
waarvan is aangetoond dat zij geen
zichtbare afwijkingen geven op de injec-
tieplaats nadat de wachttermijn is ver-
streken.

Om een afgewogen keuze door de die-
renarts uit de toegelaten preparaten mo-
gelijk te maken, is het wenselijk dat
gestandaardiseerde produktinformatie
beschikbaar is, bijvoorbeeld volgens de
standaardlijst opgesteld door de Apo-
theek van de Faculteit der Diergenees-
kunde, waarop de dierenarts zijn keuze
kan bepalen.

Bijlage

Protocol voor

onderzoek van
injectie-plaatsen
bij slachtdieren

A. Introductie
Op de "positieve lijst" staan bij de
parenterale toedieningswijzen van anti-
microbiële
Produkten aan varkens,
vleeskalveren en runderen, over het
algemeen lange wachttermijnen ver-
meld. De wachttermijnen zijn gebaseerd
op de ervaring dat voor een bepaalde
groep van produkten op dat tijdstip geen
residuen en geen macroscopisch zicht-
bare weefselveranderingen (zoge-
naamde "spuitplek") op de injectie-
plaats meer aanwezig zullen zijn. Echter
het is mogelijk dat voor bepaalde pro-
dukten met een veel kortere wachtter-
mijn volstaan kan worden. Onderzoek
zal dit dienen aan te tonen. Voorwaarde
is echter wel, dat dit onderzoek aan de
navolgende eisen voldoet en onder ge-
controleerde omstandigheden (GLP)
uitgevoerd dient te zijn.

B, Gegevens van het produkt

— Produktnaam

— Samenstelling van de formulering
(oplosmiddel e.d.)

— Actieve stof

— Registratie nummer Nl

— Gebruikt chargenummer

— Kwaliteitsanalyse verricht door:

— Datum van de proef (maand jaar).

C. Eisen ten aanzien van proefopzet:
L HET MINIMALE LEVEND
GEWICHT VAN DE TE
GEBRUIKEN SLACHTDIEREN

— Varkens > 70 kg.

— Vleeskalveren > 150 kg.

— Runderen > 450 kg.

Ras en geslacht dienen vermeld te zijn;
locatie van de stalling van de dieren
dient vermeld te zijn.

2. AANTAL DIEREN

Er dienen in ieder geval van minstens 6
klinisch gezonde dieren, geslacht op

-ocr page 28-

hetzelfde tijdstip na de injectie, gegevens
overlegd te worden, waaruit blijkt dat er
op dat tijdstip geen residuen en geen
weefselreactie op de injectieplaats meer
aanwezig waren. Tevens dient een con-
trolegroep van 3 dieren in het onderzoek
betrokken te worden. Indien er meer-
dere proefgroepen zijn, dienen de con-
troledieren tegelijk met de eerste proef-
groep geslacht te worden.

3. ACCLIMATISERINGSPERIODE

Deze periode dient minimaal 7 dagen te
zijn. Relevant klinisch onderzoek en een
registratie van de dagelijkse voer-, wa-
terconsumptie en eventueel melkgift
dient te gebeuren (zie schema).

4. TOEDIENING VAN DE
INJECTIE

Dit onderdeel dient geparafeerd te wor-
den door de uitvoerende dierenarts.

I Proefdieren
Toediening geneesmiddel
Toedieningswijze: maximale dosering in
tijd en dosis; overeenkomstig de bijslui-
ter van de fabrikant (IM of SC).
Varken: in de nek, ca. 6 cm achter de
oorbasis; horizontaal en loodrecht op de
lengterichting van het dier. Naaldlengte:
35 mm.

Kalveren en runderen: midden van de
halsvlakte.

Naalden: 18 G 1.5 of 14 G 1.5
Doseringschema: volgens de maximale
aanbeveling op de bijsluiter. Bij injecties
op meerdere tijdstippen: afwisselend
links en rechts in de nek toedienen.

II Controle groep

Gelijktijdig met de proefgroep dient bij
de controledieren (n=3) een gelijk vo-
lume steriele isotone electrolytenoplos-
sing geïnjecteerd te worden, overeen-
komstig de toedieningswijze van het
geneesmiddel.

5. ONDERZOEK IN (POST-)MEDI-
CATIEPERIODE

Dit onderdeel dient door dierenarts/
onderzoeker geparafeerd te worden; als
voorbeeld zie schema.

— Tijdens en onmiddellijk na de injec-
tie(s) worden de dieren gedurende 1
uur geobserveerd; abnormaal gedrag
en acute pijn- en nevenreacties (b.v.
losrukken, vlucht, reflexen, angst,
defaeceren, likken, krabben en schu-
ren) worden geregistreerd.

— Controle op het voorkomen van
lokale zwellingen, pijnlijkheid etc.
dient te geschieden 1 uur na de
injectie (eventueel palpatie). Dit ge-
beurt tevens om de 6 ä 7 uur na de
injectie en dagelijks tot (zonodig) 7
dagen na de (laatste) injectie (zie
schema). Omvang van zwelling en
de tijdsduur benodigd voor verdwij-
ning van de zwelling(en) registreren.

— Relevant klinisch onderzoek verrich-
ten; water- en voeropname registre-
ren.

— Andere nevenverschijnselen dienen
geregistreerd te worden (b.v. daling
melkgift, etc.).

6. ONDERZOEK NA HET
SLACHTEN

Onderzoek van injectieplaats(en)

De verantwoordelijke onderzoeker pa-
rafeert de bevindingen of resultaten.
Indien in beide nekzijden injecties zijn
toegediend, dienen beide injectieplaat-
sen separaat onderzocht te worden op de
volgende manier:

I Macroscopisch onderzoek

— Het slachtdier dient eerst overnacht
gekoeld te worden alvorens het on-
derzoek van de injectieplaats kan
beginnen.

— Lokale macroscopische veranderin-
gen op de injectieplaats beschrijven:
oedeem, spierdegeneratie, spierne-
crose, abces, hyperaemie, bindweef-
selvorming, kalkneerslag, fibro-angi-
oblasten weefsel, etc.

Schema: overzicht te registreren gegevens

Diersoort: .............................................

Ras:.................................................

Geslacht:..............................................

Leeftijd: ..............................................

Gewicht: ..............................................

Identificatie:............................................

Bijzonderheden (b.v. kalfdatum, dracht, etc.): .......................

Onderzoeksperiode: Dag - 7 t/m 7

De volgende parameters dienen in dit onderzoek betrokken te worden

Algemeen: - Voeropname (kg/dag)

- Wateropname (kg/dag)

- Melkgift (kg/dag)

Klinisch onderzoek: - Ademhaling
-Pols

- Temperatuur

- Habitus (angstig, sloom, etc.)

- Abnormale activiteit

- Pijnlijkheid bij opstaan, bij gaan liggen en bij voeropname

- Nevenverschijnselen

Injectieplaats(en):

Beoordeling: omvang en karakter van de zwelling, pijnlijkheid (palpatie)

- na 1 uur

- na 6 - 7 uur

- dagelijks (tot 7 dagen na laatste injectie)

— Oppervlakte van het gebied met
irritatie (lengte x breedte x diepte)
aangeven.

— De veranderingen dienen vastgelegd
te worden via kleurenfoto\'s; foto\'s
dienen gewaarmerkt te worden.

— Van elke injectieplaats dient het ver-
anderde weefsel separaat verzameld
en gewogen te worden in verband
met residu-analyse.

Het gewicht per injectieplaats (ook al
zijn er geen veranderingen) dient te zijn
voor:

varken 300 g

kalf 300 g

rund 300 g

II Residu-analyse

Residu-analyse dient met een gevali-
deerde methode uitgevoerd te zijn. De
kwantificatielimiet van de methode
dient de helft van de voor Nederiand
geldende MRL (Maximale Residu Li-
miet) of lager te zijn. Een korte beschrij-
ving van de methode dient gegeven te
worden. De ruwe data dienen bewaard
te worden (minimaal 5 jaar).

-ocr page 29-

De \'positieve lijst" van diergeneesmiddelen

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1 juni 1992 (pag. 337), is gewezen op GVP (Goede Veterinaire Praktijkuitoefening) en
het gebruik van diergeneesmiddelen volgens de \'positieve lijst\'. Op GVP zullen wij terugkomen in een volgend TvD; nu over de
\'positieve lijst\'.

In principe maakt de dierenarts voor de behandeling van dieren gebruik van alle voor de diersoort in Nederland geregistreerde
diergeneesmiddelen, daarbij rekening houdend met de indicatie en de wachttermijnen, wanneer de dieren of hun produkten voor
consumptieve doeleinden worden gebruikt

De wachttermijnen voor de diergeneesmiddelen zijn bij de registratie op basis van een aantal criteria vastgesteld. Het bedrijfsleven
stelt in een aantal gevallen andere criteria voor het gebruik van diergeneesmiddelen bij bepaalde diersoorten. Deze criteria hebben
dan invloed op de wachttermijnen. Enkele criteria zijn bijv. er mag geen weefselirritatie op de injectieplaats voorkomen op het
moment van slachten; het diergeneesmiddel dient diervriendelijk te zijn; de slachtdieren dienen na een medicatie nog \'Japan-
exportwaardig\' te zijn.

In het diergeneesmiddelenadvies van de DAC, zoals in dit Tijdschrift beschreven, zijn de aanvullende criteria voor
merkvleesproduktie aangegeven. Deze aanvullende criteria betreffen de te handhaven wachttermijnen die minimaal gelden voor
\'IKB-vlees\'. Voor merkvlees, programmavlees of andere door het bedrijfsleven te hanteren kwaliteitskenmerken voor vlees kunnen
nog weer strengere criteria aangegeven worden. Dit resulteert vaak in een voor die bedrijfskolom geldende positieve lijst van te
gebruiken diergeneesmiddelen, die de dierenarts in overleg met de betreffende bedrijfskolom kan verkrijgen.
Op basis van de beschreven criteria in het DAC-advies is een \'positieve lijst\' voor de varkenssector opgesteld die wij hierbij
publiceren. Op de lijst zijn nog geen merknamen aangegeven, maar die volgen wanneer alle diergeneesmiddelen in Nederiand
definitief geregistreerd zijn.

Principiële uitgangspunten voor verkrijgen van residu-vrij eindprodukt

1. Strikt de hand houden aan de \'positieve lijst\' (dierenarts varkenshouder).

2. Goede merking administratie van het geneesmiddelengebruik i.v.m. controle wachttermijn.

3. In verband met carry-over problematiek:

varkensvoerproduktie bij voorkeur op aparte lijn; geen produktie op die lijn van mestkuikenvoer, schapen(lammeren)voer; zeker
nooit gemedicineerd voer; nooit bereiding van slachtvarkensvoer na charges biggen voer, die als additief carbadox of olaquindox
bevatten. Mogelijk het circuit \'schoonmaken\' met charges zeugenvoer en/of rundveeevoer (nader onderzoek gewenst); in het
algemeen eventuele produktie van voeders zonder veevoederadditieven (antibiotica, coccidiostatica) zou in principe dus wel
kunnen.

4. Koppelbehandeling bij voorkeur niet via gemedicineerd voer (carry-over).
— watermedicatie verdient de voorkeur of via brijvoer.

5. In verband met contaminatie- en recyclingproblemen: leidingsysteem na medicatie goed reinigen en mest uit hok verwijderen.

Vleesvarkens- en vermeerderingsbedrijven (vleesvarkens, zeugen en biggen jonger dan 10 weken)

Positieve lijst diergeneesmiddelen voor varkensbedrijven

Groep

Diergeneesmiddel

Toedie-
nings wijze

Big

Varken

Zeug

Wachttermijn in dagen Produktnaam
IM ORAAL

PENICILLINES

Natrium penicilline G

IM

-1-

4-

-h

3

X

- smal spectrum

Procaine pen. G

IM

-1-

-1-

-1-

14

X

Fenoxymethylpenicilline

OR

-1-

-1-

X

5

Benzathine penicilline

IM

X

-1-

56

X

- breed spectrum

Amoxicillin -Natrium

IM

-1-

-h

3

X

Amoxicilline-trihydraat

IM/ OR

-1-

-h

56

5

(of anhydraatzout)

Ampicilline-natrium

IM

-1-

-1-

3

X

Ampicilline trihydraat

IM/ OR

-1-

56

5

(of anhydraat zout)

Pivampicilline

OR

X

5

Aminoglycosides

Dihydro-streptomycine

IM

-1-

56

X

Gentamicine ( < 3 wkn)

IM*/OR

X

X

90

90

Gentamicine ( > 3 wkn)

IM/ OR

X

90

2

Kanamycine ( > 3 wkn)

IM/ OR

-1-

4-

56

2

Neomycine ( < 3 wkn)

IMVOR

X

X

90

60

Neomycine ( > 3 wkn)

IM/ OR

-1-

-1-

90

2

Apramycine

IM/ OR

56

14

397

Koninklijke Nederlandse

M a

a t s c h a

p p 1 J

voor Dl

iergeneeskunde

-ocr page 30-

Vleesvarkens- en vermeerderingsbedrijven (vleesvarkens, zeugen en biggen jonger dan 10 weken)

Positieve lijst diergeneesmiddelen voor varkensbedrijven

Groep

Diergeneesmiddel

Toedie-
ningswijze

Big

Varken

Zeug

Wachttermijn in dagen Produktnaam
IM ORAAL

Tetracyclines

Oxytetracycline-5%

IM

42

X

Oxytetracycline-10%

IM

-1-

42

X

Chloortetracycline HCl

OR

-f

X

7

Oxytetracycline HCl

OR

-1-

X

7

Doxycycline

OR

-t-

X

21

Polymyxines

Colistine sulfaat

IM/ OR

-1-

-1-

56

2

Quinolonen

Enrofloxacin

IM/ OR

-1-

28

8

Flumequine

IM/ OR

-1-

56

8

Nitro-imidazole

Dimetridazole

IM/ OR

56

28

Ronidazole

OR

-1-

X

28

Trimethoprim/sulfa

TMP/sulfediazine

IM/ OR

42

10

combinaties

TMP/sulfadimethoxine

IM

42

X

TMP/sulfedoxine

IM

42

X

TMP/sulfamethoxazole

IM/ OR

-1-

42

10

TMP/sulfatroxazole

IM

-1-

42

X

TMP/sulfa (algemeen)

IM

-1-

42

X

Overigen

Tiamuline-hydrofumaraat

IM/ OR

-1-

56

7

Lincomycine HCL

IM/ OR

-1-

28

5

Spectinomycine-sul&at

IM/ OR

-1-

28

2

Vaccins

Niet nader gespecificeerd

IM/IN"

-1-

-1-

35

X

E.coli Polysacchariden

OR

x

X

2

IJzerpreparaten

Uzerdextraan

IM

X

X

28

X

IJzerhydroxide

IM

x

X

28

X

IJzergleptoferraan

IM

X

X

28

X

Analgetica

Acetylsalicylzuur

OR

-1-

X

5

Natrium salicylaat

OR

X

5

overigen

IM/ OR

42

14

Anaesthetica

niet nader gespecificeerd

IM

X

14

X

Antihistaminica

niet nader gespecificeerd

IM

X

4-

14

X

Laxantia

niet nader gespecificeerd

OR

X

2

Diuretica

niet nader gespecificeerd

IM

-1-

28

X

Sedativa

niet nader gespecificeerd

IM

X

28

X

X = niet toegestaan (residuen of spuitplekken) of niet zinvol (GVP).
* = Bij intramusculaire toediening kan dit nefrotoxisch zijn.
•* IM = intranasaal

-ocr page 31-

Vleesvarkens- en vermeerderingsbedrljven (vleesvarkens, zeugen en biggen jonger dan 10 weken)

Positieve lijst diergeneesmiddelen voor varkensbedrijven

Groep

Diergeneesmiddel

Toedie-
ningswijze

Big

Varken

Zeug

Wachttermijn in dagen Produktnaam
IM ORAAL

Secretolytica

Broomhexine

IM/ OR

H-

28

28

Rehydrativa

niet nader gespecificeerd

IM/ OR

-1-

X

X

28

2

Roborantia

niet nader gespecificeerd

IM

-1-

X

28

X

Corticosteroïden

niet nader gespecificeerd

IM

-1-

28

X

Gonadotrophinen

niet nader gespecificeerd

IM

X

X

28

X

Prostaglandinen

niet nader gespecificeerd

IM

X

X

-1-

28

X

Oxytocinen

niet nader gespecificeerd

IM

X

X

-1-

2

X

Voedingssubstituten

niet nader gespecificeerd

IM/ OR

-1-

X

X

28

2

Vitaminen

niet nader gespecificeerd

IM/ OR

-1-

X

-1-

28

2

Mineralen

niet nader gespecificeerd

IM/ OR

-1-

X

-h

28

2

Wondapplicatie

niet nader gespecificeerd

Lokaal

-1-

-1-

4-

wettelijke

wachttermijn

Anthelmintica

Dichloorvos

OR

X

30

Fenbendazole

OR

-1-

X

30

Flubendazole

OR

-1-

X

30

Ivermectine

IM

-1-

42

X

Levamisole

IM/ OR

-1-

-1-

56

30

Pyrantel

OR

-1-

-H

-1-

X

30

Anti-ectoparasitica

Amitraz

lokaal

-1-

-1-

30

Delthemetrin

lokaal

-1-

-1-

-1-

30

Diazinon

lokaal

-t-

-1-

-1-

30

Fosmet

lokaal

-t-

-1-

30

Foxim

lokaal

-1-

30

Ivermectine

IM

42

X

Propetamfos

lokaal

-1-

30

X = niet toegestaan (residuen of spuitplekken) of niet zinvol (gvp).

-ocr page 32-

Wie is wie en wie doet wat?

De Groep Geneeskunde van het Rund is

opgericht in 1976 en telt op dit moment ruim
450 leden. De Groep organiseert minimaal vier
keer per jaar wetenschappelijke bijeenkomsten
op het gebied van de grote en kleine herkauwers,
waarop een breed scala van onderwerpen in de
vijftien jaar van het bestaan van de Groep door
sprekers uit binnen- en buitenland is behandeld.

De Groep Geneeskunde van het Rund is

aangesloten bij de W.A.B., de World Association
of Buiatrics. Eenmaal per twee jaar organiseert
de W.A.B. een congres. Dit jaar wordt het 17e
World Buiatrics Congress georganiseerd in St.
Paul, Minnesota, U.S.A. van 31 augustus tot en
met 4 september 1992. De titel van het congres
luidt:

"Challenges of the Bovine Industry in the
twenty-first century."

In 1991 is de Groep Geneeskunde van het
Rund
samengegaan met de Groep K.I- en
Zootechniek,
waardoor de overlapping van te

De samenstelling van het Bestuur van de Groep
Geneeskunde van het Rund
is zodanig, dat de
voorzitter en één van de secretarissen een prakti-
cus is en de overige leden werkzaam zijn bij de
Faculteit Diergeneeskunde, het C.D.I. en de
Gezondheidsdienst.

Het bestuur van de Groep is thans als volgt
samengesteld (zie foto): R. Back, voorzitter (3);
L. Elving, penningmeester (1); dr. J. Verhoeff,
secretaris (4); A. Emmerzaal, 2e secretaris (6);
R.C. van Giessen, zootechniek (5); J.J. Snoep
lid (2). Tussen de heren bestuursleden poseert Ida
459 van de Tolakker (7).

-ocr page 33-

Hendrik Timmerman

Hendrik Timmerman werd op 21 januari 1924
geboren in Koekange, vlakbij Meppel, als zoon
van een melkveehouder. In deze overwegend
agrarische gemeenschap groeide hij op en
maakte hij tevens de oorlogsjaren mee. Al
gedurende zijn jeugd ontwikkelde er zich bij hem
een sterk geloof in God naast een algemene
interesse voor religie. Het idee om eventueel later
dominee te worden speelde meer dan eens door
zijn gedachten.

De beslissing om die-
renarts te worden
kreeg pas gestalte
toen hij na het doorlo-
pen van de landbouw-
winterschool in con-
tact kwam met die-
renarts J. Nip uit
Meppel, die hem echt
enthousiast maakte
voor dit beroep.
Na de HBS, gedeelte-
lijk gevolgd tijdens de
oorlogsjaren, ging hij
in Utrecht dierge-
neeskunde studeren:
hij was een ijverig stu-
dent en was dan ook
in staat de studie vlot
te voltooien.
In de loop van slechts
één maand, november
1952, studeerde hij af
als dierenarts, trouwde met Neeltje van den Berg,
die hij aan het einde van de oorlog had leren
kennen, en vestigde zich als zelfstandig dieren-
arts te Oldemarkt, een dorp in de kop van
Overijssel Hier bouwde hij een praktijk op en
een gezin van vier kinderen, tevens verwierf hij
zich met name in de gereformeerde gemeenschap
van het dorp langzamerhand een belangrijke
plaats. Vele jaren was hij ouderling en als
zodanig zette hij zich enorm in voor het samen-
gaan van de hervormde en gereformeerde ge-
meenschap in het dorp.

In mei 1978, toen de drie oudste kinderen het
huis al hadden verlaten, kreeg hij een enorme
klap te verwerken toen zijn jongste zoon Herman
op 13-jarige leeftijd bij een verkeersongeluk om
het leven kwam. Dit onvoorstelbare verlies is hij
eigenlijk nooit meer te boven gekomen.

Na ongeveer twee jaar met mij, zijn zoon Hans, te
hebben samengewerkt, heeft hij de praktijk
verlaten en deze per 1 januari 1989 aan mij
overgedragen. Nadien hebben hij en mijn moeder

In memoriam

KNMvD

samen nog enkele gelukkige jaren mogen bele-
ven.

Eind 1991 bleek hij aan een ernstige ziekte te
lijden die een ingrijpende operatie noodzakelijk
maakte. Vlak na deze operatie, op 7 januari 1992
is hij in vrede en vertrouwen ingeslapen.

J. Timmerman

-ocr page 34-

Jaarverslag 199i, KNMvD,

afdeling ZuiD-HoLLAND

De leden

Op 31 december 1991 telde de afdeling 143
leden. Als nieuwe leden werden verwelkomd: R.
Cassenaar, mevrouw M. v.d. Kaay, S. H. Loeffler
en F. Pranger. Van de ledenlijst verdwenen:
mevrouw M. Schweren, A. W. Helder, J. P.
Chardon, H. Ouwerkerk, mevrouw J. H. C.
Brooymans-Schallenberg en P van Schaik. Met
enkele namen die ten onrechte op de ledenlijst
stonden is het totaal aantal leden zes minder dan
op 31 december 1990 werd opgegeven.
Aan het 25-jarig jubileum als dierenarts van Dj.
P. Teenstra en W. J. van Baaien werd door de
afdeling persoonlijk, respectievelijk schriftelijk
aandacht geschonken, evenals aan het 25-jarig
dierenbeschermingsjubileum van H. J. A. Heut-
horst.

Het bestuur

Op 31 december 1991 had het bestuur de
volgende samenstelling: W. J. P. Coops, voorzit-
ter; A. G. R. Oosterwijk-Flour, vice-voorzitter,
H. K. Hadderingh, secretaris; L. E. Tjebbes,
penningmeester en J. F. Heijmans, tweede secre-
taris.

In de december-vergadering trad C. H. L. Klaas-
sen af als bestuurslid, na zich acht jaar lang
enthousiast te hebben ingezet voor de afdeling.
A. G. R. Oosterwijk-Flour werd gekozen als
bestuurslid.

Het bestuur vergaderde in 1991 vier keer, onder
meer ter voorbereiding op de afdelingsvergade-
ringen.

Op 20 april werd de jaarcongrescommissie 1990
op passende wijze bedankt voor het verrichte
werk.

In de loop van het jaar bezochten diverse
bestuursleden het regio-overleg, het secretaris-
sen-overleg, de besturendag, de verschillende
commissievergaderingen en de AB-vergaderin-
gen.

De afdelingsvergaderingen

De eerste drie afdelingsvergaderingen werden in
Kasteel Rhoon gehouden, de december-vergade-
ring vond plaats in De Blinkert in Capelle a.d.
IJssel.

Gemiddeld bezochten 21,5 leden de vergadering;
op de september-vergadering waren 42 leden en
vijf gasten aanwezig; de andere drie vergaderin-
gen hadden een gemiddeld bezoekersaantal van
14,6, een lichte stijging ten opzichte van 1990.
Op 21 februari werden jaarverslag van secretaris
en penningmeester goedgekeurd; R. Cassenaar
werd in plaats van E. Mol in de kascommissie
benoemd; in de andere commissies waren geen
vacatures; de vergadering werd na een zeer
informatieve rondvraag beëindigd met een ge-
animeerd kringgesprek.

Op 7 mei werd verslag uitgebracht van de RAR-
vergadering en het regio-overieg, werd C. J. H.
Scheuerman benoemd tot voorzitter en forma-
teur van de lustrumcommissie 1992 en hield H.
A. Mandenmakers een lezing over het pensioen-
fonds.

Op 10 september kwam de Algemene Vergade-
ring aan de orde met de stemmingen; vanuit de
tarievencommissie werd verslag uitgebracht;
voor het eerst stond informatie van KNMvD,
Gezondheidsdienst, RW en VHI als apart punt
op de agenda; de avond begon met een zeer druk
bezochte lezing over BTW door J. W Verstraate.

Op 10 december werd verslag uitgebracht over
de Algemene Vergadering en over de besturen-
dag en werd een voorstel tot wijziging van het
Huishoudelijk Reglement goedgekeurd. Deze
avond werd besloten met een spannende bow-
lingcompetitie.

Mevrouw H. Groothuizen, secretaresse van C. H.
L. Klaassen droeg zorg voor het vele typewerk en
J. v.d. Bas van de Gezondheidsdienst in Gouda
voor de verzending van de vergaderstukken.

Beiden is het bestuur veel dank verschuldigd.

H. K. Hadderingh, secretaris

35 Jaar afgestudeerd

Met allen die in 1957 zijn afgestudeerd, of zich
met dit \'jaar\' verbonden voelen willen wij onze
traditie voortzetten in de vorm van een
5 jaarlijkse reünie.

Hiertoe verzamelen wij op zaterdag 5 september
om 13.30 uur in het Koetshuis van Kasteel
Amerongen. Na een rondleiding door dit kasteel
volgt een aperitief en een koud buffet in Bosre-
staurant \'t Berghuis, Veenseweg 28 Amerongen.
(tel. 03434-51662). De kosten zullen
ƒ 70,- per persoon bedragen. Aan alle \'1957
adressen\' verkregen van de KNMvD hebben wij
reeds een uitnodiging gestuurd. Ook geïnteres-
seerden die nog niet zouden zijn benaderd, zijn
met partner van harte welkom.
Nadere inlichtingen en eventuele opgave voor
1 augustus a.s. bij:

Dr. A. van Loen
tel.: 03434-51645

Dr. J. L. van Os
tel: 070-3868598

Dr. J. W. Zantinga
tel. 02154-16889

-ocr page 35-

The European Society of
Veterinary Oncology cesvono

A steering commitee has-been formed out of
scientists active in the field of veterinary and
comparative oncology in Europe. This in order
to prepare the foundation of the European
Society on Veterinary Oncology. Members of
the steering committee are: Prof Dr. N. T.
Gorman (Glasgow), Dr E. Hellmen (Uppsala),
Prof Dr. W. Misdorp (Utrecht), Prof Dr. A. L.
Parodi (Maisons-Alfort), Dr. W. Ponomarkov
(Moscow), Dr. L. Rossi (Genua), Dr. G. R.
Rutteman (Utrecht).

It is the intention of the Steering Committee that
the objective of the Society shall be to further
scientific progress in veterinary and comparative
oncology.

The Society shall endeavour to achieve this
objective by:

(1) encouraging and facilitating coordination of
research and other contributions to the know-
ledge related to pathogenesis, diagnosis, therapy,
prevention and control of animal tumour-diseases;

(2) providing an organization for recognized
specialists in veterinary oncology and for indivi-
duals who take interest in research, teaching or
the practice of veterinary and comparative oncology;

(3) furthering education in veterinary oncology;

(4) facilitating the exchange of information on
comparative oncology through interaction with
other organizations for cancer research.

It is planned to organize scientic meetings once
every two years and to publish a newsletter.

It is planned to organize meetings once every two
years and to publish a newsletter.

The Steering Committee shall formulate a con-
stitution. A vote on the proposed constitution
will be organized at the Inaugural Meeting that is
planned for Thursday September 24 1992,
parallel to the WSAVA-congress held in Rome
from 24-27 September.

Scientists interested to receive further informa-
tion (including an application form for member-
ship) are kindly requested to write to:

Dr. G. R. Rutteman, ESVONC
Dept. Clin. Sei. Comp. Anim.
POB 80.154, 3508 TD Utrecht
The Nethrelands
Fax: (31)-30-5I8126

Inhoud van het juli nummer van Veehouder en
Dierenarts
(6e jaargang nr. 3):

— Melkkwaliteit, celgetal en uierontsteking; drs
J. J. Snoep

— Uierontsteking bij het schaap; drs. P. Vellema

— Achtergronden bij het ontstaan van zoolzwe-
ren bij koeien;
dr. R. Boosman

— Diergeneeskundige aspecten van de IKB-
varkenshouderij;
drs. R G. M. Rambags

— Paardewormen resistent tegen wormmidde-
len;
drs. J. H. Boersema

— Het \'natte-mest-probleem\' bij slachtkuikens;
dn B. Kouwenhoven

— De rubriek \'Veterinaire bedrijfsadviezen\'.
Dierenartspraktijken die geïnteresseerd zijn in
abonnementen op
Veehouder en Dierenarts kun-
nen terecht bij het redactiesecretariaat. Bel
Geesje Rotgers: tel.: 030-510111 (Bureau van de
KNMvD).

Banden Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
1991

De banden voor het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde
1991 zijn verkrijgbaar tegen betaling van
ƒ 22,50 op postrekening nr. 5II606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u in de omschrijving
vermelden \'Banden 1991\'.

-ocr page 36-

^^PitmanMooTB

f^cYANAMiD UTRECHT, 1-3 OKTOBER

\\W ANIMAL HEAL 77/

WAA

enH

CKEMET tN EFFECTEN BWK

Bayer @ |

SO

SmithKline Beecham

^^ [(11)11 Upjohn

«3

(J^erv^

Sportdag knmvd 1992

Voor de zesde achtereenvolgende keer zal de zo
succesvolle Sportdag georganiseerd worden.
Deze keer gaan de veterinaire hockeyers naar
één van de grote hockey-complexen van Neder-
land.

De Utrechtse hockey-club Kampong zal de eer
hebben ons te ontvangen! Op 1 oktober hopen
wij weer vele collegae en a.s. collegae te mogen
begroeten.

Ik wil graag tevens hockeyende kinderen van
collegae uitnodigen om een team te vormen.
Er zal die dag gestreden worden om de prof. Van
der Kaay-bokaal en om de Veterinaire Toe-
komst-hockey-bokaal. Alles in die sfeer die al
jaren ons toernooi kenmerkt: vriendschappelijk
om de punten spelen, met veel gezelligheid.
Pak dus nu direct uw agenda. Op 1 oktober is er
alleen ruimte voor: het Zesde Veterinaire Hoc-
key Toernooi op Kampong te Utrecht! Wilt u
zich nu al aanmelden, dan kan dat bij: R. Back,
Paaschberg 1, 7241 JR Lochem, tel. 05730-
52570 privé of 54027 praktijk.

KNMvD

Jaarcongres
KNMvD EN
lustrum DSKiggs

De vorige keer hebben wij u geïnformeerd over
de programma\'s van 30 september en 1 oktober.
Zoals u zich wellicht nog zult herinneren is er op
donderdagavond een groots spektakel op de
faculteit. Naar wij aannemen is iedereen daarna
voldoende opgewarmd voor het KNMVD-Jaar-
congres of nog fit geno^ voor de tweede helft
van het DSK-lustrum.

Wat staat er voor vrijdag 2 en zaterdag 3 oktober
op het programma?

De KNMVD houdt op vrijdag haar Jaarcongres.
Vóór de ochtend-pauze is het programma als
voorheen, na de pauze is er een programma voor
congresgangers en partners.
Dan zullen prof.dr. S.G. van den Bergh en
prof.dr. J.A.R.A.M. van Hooff hun visie op het
leer/studeerproces geven voor twee verschil-
lende primaten.

Het middagprogramma bestaat (naar keuze) uit
de volgende onderdelen:
"Back to the Roots", een bezoek aan de faculteit,
waar diverse Vakgroepen een programma van
telkens ongeveer drie kwartier voor u zullen
verzorgen (nadere informatie volgt); een onge-
veer twee uur durend bezoek aan en rondleiding
door het nieuwe Academisch Ziekenhuis
Utrecht en een bezoek aan de oude faculteit, het
Faculteitsmuseum en Bougainville.
Uiteraard wordt deze dag afgesloten met een
avondfeest.

De DSK organiseert op vrijdag een "alterna-
tieve" sportdag. Aansluitend begint de avond
met een lustrum variété, waarna het centrum van
Utrecht het toneel zal zijn van het "derde" DSK-
feest.

Voor de zaterdag staat de grote burgerijdag op
het programma, in het centrum van Utrecht.
Zoals gebruikelijk volgt dan het Honorairenbuf-
fet en uiteraard wordt ook het twaalfde Lustrum
afgesloten met een galafeest dat in de annalen
van de Veterinaire Historie kan worden bijge-
schreven (nadere informatie volgt).
De KNMvD houdt op zaterdag haar 139e
Jaarvergadering. Voor de partners de mogelijk-
heid op een wat ongebmikelijke manier, via de
Vecht en de grachten, het centrum van Utrecht te
bezoeken. En daar is voor "elck wat wils"; kofBe
drinken in Oudaen, een bezoek aan "Van Speel-
doos tot Pierement" of gewoon gezellig winkelen
in "U Vie".

Het Jaarcongres wordt afgesloten met een geza-
menlijke lunch bij het Vechthuis.
Zoals u ziet zijn de programma\'s van Jaarcongres
en Lustrum in grote lijnen bekend. Welke punten
nog op welke "i" gezet worden, hoort u nog van
ons.
 Congres- en Lustrumcommissie.

-ocr page 37-

Jaarverslag raad vügr

het vrije beroep 1 991

De Raad voor het Vrije Beroep (RVB) is een
samenwerkingsverband van negentien organisa-
ties van vrije beroepsbeoefenaren, waaronder de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde.

De KNMvD wordt in het bestuur van de RVB
vertegenwoordigd door mevrouw E. Lindenho-
vius- Zijderveld en de heer T. W. te Giffel. De
RVB behartigt de gemeenschappelijke belangen
van de vrije beroepsbeoefenaren onder meer
door: het uitdragen van door de RVB ingenomen
standpunten; het bevorderen en zo mogelijk
coördineren van de participatie van de aangeslo-
ten organisaties in de maatschappelijke besluit-
vorming op sociaal-economisch gebied, inzake
onderwerpen die van belang zijn voor de gehele
groep van vrije beroepsbeoefenaren; te fungeren
als platform ter uitwisseling van standpunten en
informatie, ondermeer door gegevens te verza-
melen en te verspreiden en externe contacten te
onderhouden; het verstrekken van adviezen aan
de aangesloten organisaties en door het leveren
van ondersteunende bijdragen aan één of meer
aangesloten organisaties indien deze daarom
verzoeken in verband met activiteiten die geacht
kunnen worden in het algemeen aan de vrije
beroepen ten goede te komen.

Beleidsplan

In 1991 werd een b^in gemaakt met de uitvoe-
ring van het in 1990 aangenomen beleidsplan,
voor de uitvoering waarvan de RVB sinds juni
1991 een fulltime bureau-bezetting heeft. De
belangrijkste gebeurtenissen en gespreksonder-
werpen in 1991 waren:

Symposium Vrijheid in Praktijk

In maart 1991 organiseerde de RVB een sympo-
sium hierover. Op het symposium is ondermeer
de relatie van de vrije beroepsbeoefenaar met de
overheid en de patiënt/cliënt geanalyseerd.

Jaarvergadering 1991

DejaarvergaderingvandeRVBinjuni 1991 had
als onderwerp \'Vrije beroepen en de overheid\'.
De vraag in hoeverre overheidsingrijpen in de
vrije beroepen noodzakelijk of wenselijk is,
stond centraal.

Ontwerp-richtlijn aansprakelijkheid gebrek-
kige diensten

De ontwerp-richtlijn heeft als uitgangspunt de
omkering van de bewijslast: wanneer de patiënt/
cliënt kan bewijzen dat hij schade heeft geleden
ten gevolge van de dienst, dan moet de dienstver-
lener bewijzen dat hij geen schuld heeft. De RVB
heeft zijn grote bezwaren tegen dit voorstel

kenbaar gemaakt. De kans dat de richtlijn in de
huidige vorm ingevoerd zal worden is zeer klein.

SEPLIS

De RVB is aangesloten bij de SEPLIS, een
Europees samenwerkingsverband van nationale
koepelorganisatie en categoriale organisaties.
Via SEPLIS kan de RVB de aangesloten organi-
saties op de hoogte houden van de laatste
ontwikkelingen op het gebied van EG-richtlij-
nen.

Stelselwijziging gezondheidsdienst

De (para-)medische beroepsgroepen hebben in
een werkgroep een rapport opgesteld waarin zij
een gezamenlijk standpunt innemen inzake
\'Goed verzekeraarschap\'. Dit rapport bevat de
spelregels waaraan zorgverzekeraars zich in de
ogen van zorgaanbieders moeten houden in het
nieuwe zorgenstelsel.

Jaarvergadering 1992

Deze wordt gehouden op 15 juni in de Nieuwe
Kerk te \'s-Gravenhage. Onderwerp is het
Klacht- en Tuchtrecht van de vrije beroepsbeoe-
fenaren.

Voorzitter RVB

Mr. H. L. de Haas, advocaat te Amsterdam
Secretariaat RVB

Ondergebracht bij het bureau van de Konink-
lijke Notariële Broederschap.
Bureausecretaris: mr. drs. N. J. J. Zethof, \'t
Hoenstraat 5, postbus 96827, 2509 JE Den
Haag. Telefoon 070-3307111, fax 070-3453226.

Nieuw!

Gebitsfolder van de Groep Genees-
kunde van Gezelschapsdieren is volledig
veranderd.

De nieuwe folder heet:
\'Gebitsverzorging (hoe en waarom)\'.
Deze folder is voorzien van duidelijke
kleurenfoto\'s. Kosten ƒ25,- per 50
stuks. Te bestellen via de KNMvD.

-ocr page 38-

Veterinary continuing education

Good news for Betamax VCR owners

The UVCE is selling Betamax copies at greatly reduced prices, while stock last, so
please contact us quickly.

f w ^^ w ^

Dr. Grady Young
Veterinary
Acupuncture
Grant and
Scholarship

Title

1. Osteoconditris Dissecans in the Dog

by Hamish Denny (Video 4) £ 45 £ 25

2. Specialised Bandaging Techniques

(Robert Jones Dressing and the Ehmer Sling)

(Video 8) £ 45 £ 25

3. Monitoring Aneasthesia in the Dog & Cat
(Video 31)

Useful for vet. nurses and students £ 45 £ 25

4. Circulatory Physiology for Veterinary Nurses

by Bob Mitchell (Video 32) £ 45 £ 25

5. Cataract Surgery

by Peter Bedford (Video 34) £ 25 £ 15

6. Surgery for Chronic Otitis Externa and Otitis Media

by Peter Bedford (Video 38)_£45 £ 20

New titles

We have several new titles since January 1991 e.g. ECG\'s in the Dog and Cat,
Assistance Animals.

Discount purchase scheme
If you have a VHS videocassette recorder (VCR), we have video\'s for sale at a discount
of approximately 20% - please apply for details.

All purchases can be made by credit card as well as cheque made payable to the Royal
Veterinary College.

Please apply to the Unit for Veterinary Continuing Education, Royal Veterinary
College, Royal College Street, London NWl OTU. Tel. 071-387 2898 ext. 380/351.
Fax 071 383 0615.

The International Veterinary Acupunc-
ture Society will award a grant in the
amount of USD 2,000.00 - 8,000.00 for
original research in veterinary acupunc-
ture. The Society will also award a
scholarship to attend the I.V.A.S. Veteri-
nary Acupuncture Accreditation
Course. The grant and scholarship are
given in remembrance of Dr. Grady
Young, one of the founders of the
International Veterinary Acupuncture
Society and a pioneer in veterinary
acupuncture.

Applications for the scholarship may be
obtained from Dr. Steven Dill, R.R. 2,
Box 156, Barboursville, VA 22923-
9602, U.S.A.; tel. no.: (804)-985-4795.
Please note that the scholarship is for 3rd
and 4th year veterinary students and it
provides for the tuition of the course
(give in English). Students will still need
to provide for their own transportation
and lodging costs. The deadline for
applications is August 15, 1991.
Applications for the grant may be obtai-
ned from Dr. Yann-ching Hwang, Ana-
tomy Department, School of Veterinary
Medicine, Tuskegee, AL 36088, U.S.A.;
tel. no.: (205)-727-8965. The deadline
for applications is August 15, 1991.
For more information about the Inter-
national Veterinary Acupuncture So-
ciety contact David H. Jaggar, Exec.
Sec. IVAS, Box 142, The Mail Station,
1750-1 30th Street Boulder, CO 80301,
U.S.A.; tel. no.: (303)449-7936.

Normal
price

Betamax
price

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/94)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■ 4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/"390,-)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/■ 2.600,-)

3, 4 en 5 september 1992 (92/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (f290,-)

4 september 1992, Tilburg (92/69)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (ƒ2.950,-)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)

Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk

(f 1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)

Rundveevaccinaties (/"310,-)

22 september 1992 (92/52)

Schapen Capita Selecta (ƒ275,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond

(ƒ400,-)

26 september 1992 (92/67)
Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt {/■345,-)
26
september 1992 (92/48)
Diergeneeskundige begelekling van melkvee-
bedrijven (ƒ2500,-)
1, 2, 5, 6,
en 7 oktober 1992 (92/89)
Algemene echografie (/"1200,-)

5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/•400,-)

6 oktober 1992 (92/51)
Voeding melkvee II
(/"öOO,-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7
en 21 oktober 1992 (92/82)
Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post-mortale diagnostiek) (/\'390,-)

13 oktober 1992 (92/90)

-ocr page 39-

Gynaecologie paard {f 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)
Intrede in de praktijk {f775,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)
Klinische les dermatologie (f 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)
Zeister Dagen 1992
(f965,-)

Week I- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)
Week H - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week III - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)

Algemene vleestechnologie (/■1850,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)

Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren

(ƒ940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).
Bloedonderzoek gezelschapsdieren (/■300,-)
2 november 1992 (92/83)

Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (f 1600,-)
2, 3 en 4 november 1992 (92/92)
Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (f 400,-)

7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (/"lOSO,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)
Voeding van vogels en reptielen (f 300,-)

16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (f 600,-)

21 en 28 november 1992 (92/86)

Kalveropfok op melkveebedrijven {f 300,-)

24 november 1992 (92/91)

Integrale Keten Beheersing ei (/°32S,-)

25 november 1992 (92/64)

Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven

(/•395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (f 480,-)

27 november 1992 (92/58)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(f 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■450,-)

11 december 1992(92/71)
Tandheelkunde II (f950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is slechts toegankelijk voor hen die
deelgenomen hebben aan de Basiscursus Tand-
heelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (f975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)
KI Paard (ƒ 2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Seaetariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Admiraal, F.PIVI.; 1992; 3521 CR Utrecht; Bolks-
beekstraat 8 bis.

Bakker, A.G.; 1987; D 4230 Wesel-Diersfordt
(Duitsland); Am Schloss 1.
Bogaard, C.A.; 1992; 3981 ZN Bunnik; Vletweide
100.

Bollen, RJ.S.M.; 1987; 7651 KA Tubbergen;
Oldenzaalseweg 21.

Bruns, A.J.H.; 1992; 3583 ZD Utrecht; Antonius-
hof 103.

Dijkerman, Mevr. N.A.; 1992; 3981 ZN Bunnik;
Vletweide 92.

Meijer, M.; 1992; 3981 ZN Bunnik; Vletweide 92.
Nawijn, R.W.; 1992; 3582 KS Utrecht; Boom-
straat 42.

Ostfh, W. van; 1992; 3524 BD Utrecht; Oldambt
73.

Raadsen, Mevr. J.; 1992; 3402 HK IJsselstein;
Mercurius 30.

Rodenburg, Mevr. W.L.; 1992; 3292 LA Strijen-
sas; Buitendijk 13.

Toledo, M.N. van; 1992; 6921 PM Duiven;
Pioenstraat 9.

Velden, O.R.M.W. van der, 1992; 3583 VE
Utrecht; Fred. Hendrikstraat 7.
Wiessenhaan, Mevr. S.N.; 1992; 3512 CV
Utrecht; Wittevrouwenstraat 36 bis.
Wilmink, Mevr. J.M.; 1991; 7242 BC Lochern;
Dillenburg 76.

Wortelboer, Mevr. M.C.; 1991; 5987 AN Egchel;
Hoekerstraat 9.

Als lid van de Koninklijke Nederiandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:
Bontekoe, P; 1984; 9291 AD Kollum; Reinaard
34.

Brok, R.PA.M.; 1992; 5071 BD Udenhout; Krei-
tenmolenstraat 193.

Graff, Mevr. J.M.J.; 1990; 2594 BG \'s-Graven-
hage; Bezuidenhoutseweg 492.
Krol-del Rosario Suarez, Mevr. R.M.P.; Spanje-
1989; 1013 KW Amsterdam; Realengracht 66.
Meteren, Mevr. C.A.W. van; 1979; 1111 VK
Diemen; Rietzangerweg 119.
Schrijver, Mevr. E.M.H. de; Gent-1989; 2275
Lille (België); Boskapelstraat 35.
Verweij, A.M.M.; 1992; 3862 MR Nijkerk; Ge-
rard Douhof 80.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Goot, Mevr. J. A. van der; 3512 PH Utrecht; Unge
Nieuwstraat 6.

□verleden

Op 22 mei 1992 overleed Dr. J.PC. Claessens te
Roosendaal.

Jubilea

W. van Veen te Oostburg, afwezig, 60 jaar, 2 juli
1992

S. Makkinga te Westwoud, afwezig, 60 jaar, 2 juli
1992

A.P. van der Linden te Nijmegen, afwezig, 35 jaar,
3 juli 1992

C.W.J.M. van der Riet te Wanroy, aanwezig, 35
jaar, 3juh 1992

J. Atsma te Tolbert, afwezig, 25 jaar, 7 juli 1992
J.P.W.M. van der Putten te Benschop, afwezig, 25

jaar, 7 juli 1992

E.C. Osinga te Kockengen, afwezig, 25 jaar, 7 juli
1992

J. Minderhoud te Rotterdam, aanwezig te Tilburg,
Goirleseweg 118, tel. 013-439027, 25 jaar, 7 juli
1992

Dr. J.G. Vos te Maam, afwezig, 25 jaar, 7 juli 1992
J.P.J. van de Vijver te Oostburg, afwezig, 25 jaar, 7
juli 1992

PA.J. Rops te Breda, afwezig, 25 jaar, 7 juli 1992

B. Roem te Meppel, afwezig, 40jaar, lOjuli 1992
S. Brandsma te Zuidlaren, afwezig, 40 jaar, 11 juli
1992

J.P.M.E. van Beek te Deume, afwezig, 40 jaar, 11
juli 1992

Ph.G.M. Kraanen te Oss, afwezig, 40 jaar, 11 juli
1992

H.H.J.C. Maillie te Bronneger, afwezig, 40 jaar, 11
juli 1992

M.H.G. Maessen te Heel, afwezig, 35 jaar, 12 juli
1992

Prof.Dr. G.J.W. van der Mey te Hoog Soeren,
afwezig, 35 jaar, 12 juli 1992
Dr. J.L. van Os te Voorburg, afwezig, 35 jaar, 12
juli 1992

H. van der Ree te Dordrecht, aanwezig, 35 jaar, 12
juli 1992

G.J. van Arragon te Apeldoorn, afwezig, 45 jaar,
12 juli 1992

R. Strikwerda te Meppel, onbekend, 45 jaar, 12
juli 1992

J.J.M. Tuerlings te Vught, afwezig, 35 jaar, 12 juli
1992

C.W. Moons te Reeuwijk, afwezig, 35 jaar, 26 juli
1992

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 29
mei 1992:

Admiraal, F.PM. Maazen, Mevr.

W.G.G.M. van der
Bastiaans, A.R.M. Meijer, M.
Bogaard, C.A., Rosmalen, Mevr.

M.S.H. van
Bruns, A.J.H., Salomons, H.G.

Cleef, Mevr. K.J.W. van,Sinke, Mevr. J.D.
Deleu, Mevr. S.A.M., Soede, D.
Dijkerman, Mevr. N.A.,Velden,

O.R.M.W. van der
Hendriks, H.A.M., Verlinden, Mevr. M.C.J.
Jager, Mevr. W.M., Vliex, E.L.H.M.
Kok, Mevr. TH.J.

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 5
juni 1992:

Nawijn, R.W.
Postma, G.

Wiessenhaan, Mevr. S.N.

Mutaties

203 »Admiraal, F.PM.; 1992; 3521 CR Utrecht;
Bolksbeekstraat 8 bis; tel. 030-947601;
wnd.d.

204 *Anema, J.C.; 1984; 1617 KB Westwoud;
Dr. Nuyensstraat 67; tel. 02286-3375 privé,
1216 prakt.; p.

207 »Bastiaans, A.R.M.; 1992; 3581 LC Utrecht;
Oudwijkerdwarsstraat 145; tel. 030-517572;
wnd.d.

208 Beer, J.C.H.F.M. de; 1991; 8016 AL Zwolle;
Van de Grondenmarke 16; tel. 038-661433
privé, 214420 prakt.; p., ass. bij R.J. Bus.

213 Boer, H. de; 1951; 7442 HC Nijverdal;
Beethovenlaan 27; tel. 05486-10659; r.d.;
oud-h. vl.k.dnst.

214 »Bogaard, C.A.; 1992; 3981 ZN Bunnik;
Vletweide 100; tel. 03405-67629; wnd.d.

215 Bontekoe, P; 1984; 9291 AD Kollum; Rein-
aard 34; tel. 05114-2596 privé, 1449 prakt.;
p., geass. met G.W. Tiddens en J.H. van Til
Öoev. als lid).

-ocr page 40-

219 Brok, R.P.A.M.; 1992; 5071 BD Udenhout;
Kreitenmolenstraat 193; tel. 04241-3123
privé, 04242-82078 prakt.; p., ass. bij J.L.
van Ekris, W.J.J. Goesten, E.P.C.M. van Riel
en R.A.J.A. Steffens (toev. als Ud).

220 *Bruns, A.J.H.; 1992; 3583 ZD Utrecht;
Antoniushof 103; tel. 030-521128; wnd.d.

223 *Cleef, Mevr. K.J.W, van; 1992; 3981 ZN
Bunnik; Vletweide 118; tel. 03405-64812;
wnd.d.

226 *Deleu, Mevr. S.A.M.; 1992; 3581 BN
Utrecht; Maliesingel 49; tel. 030-313480;
wnd.d.

228 »Dijkerraan, Mevr. N.A.; 1992; 3981 ZN
Bunnik; Vletweide 92; tel. 03405-70728;
wnd.d.

232 Eelderink, R.J.; 1981; 5803 CM Venray;
Boterbloem 44; tel. 04780-10021 privé,
81000 prakt.; p., ass. bij G.W. Gelling, W.H.
Kremer en W.G.A.M. Loonen.

232 *Egberts, Dr. J.; 1970; U-1977; 2171 DV
Sassenheim; Mecklenburg 39; tel. 02522-
16246 privé, 071-269111 tst, 3362 bur.;
Univ. Docent Fac. Geneesk., R.U. Leiden
(vkgr. Vrouwenziekten, Verloskunde en
VoortplantingXvrije studierichting).

233 Eist, H.A.M. van; 1975; 6706 BW Wagenin-
gen; Pootakkerweg 19; tel. 08370-17518
privé, 12432 prakt.; fax 08370-26400; p.,
geass. met S.W. Schukking en A.H. Wester-
huis.

350 Frank, D.Sh.; 1966; 18750 Afula (Israël);
Romema 31, PO.B. 541; tel. 09-972-6-
527165; p. "Hachaklaith".

240 *Gigase, G.J.E.; 1992; 6463 ES Kerkrade;
Kloosterbosstraat 20; tel. 045-461050 privé,
452727 prakt.; p., ass. bij Th.J.B.A. Rama-
kers.

242 Graff, Mevr. J.M.J.; 1990; 2594 BG
\'s-Gravenhage; Bezuidenhoutseweg 492; tel.
070-3817826 privé, 3680855 prakt.; p., ass.
bij J. Woudstra (toev. als lid).

243 Groenland, G.J.R.; 1986; 6942 KW Didam;
Sperwerstraat 69; 08362-27571; p., ass. bij P
van Harten, R. van Oyen, H.G. Pelgrum,
F.M.J. van Roessel en L. Starkenburg.

243 »Groenveld, M.; 1976; 7623 CG Borne;
Zevenblad 28; tel. 074-660252; fex 074-
660316; d.

243 Groot, A.C.G.M. de; 1982; 6093 JG Heyt-
huysen; In de Neerakker 64; tel. 04749-4669
privé, 4242 prakt.; fax 04749-1889; p., geass.
met J.PJ.M. van den Broek, J.H. Kraak,
J.J.M. Rietjens en J.G.A. Slaats.

247 Hartog, Mevr. I.R. den; Gent-1987; 4561 XV
Hulst; Hattingalaan 9; tel. 01140-12701; p.,
ass. bij A. de Bruijn.

248 Havik, E.J.; 1989; 9001 ZJ Grouw; Oedsma-
wei 13; tel. 05660-1439; p., ass. bij L.
Kalsbeek, M.J. Wiersma en F.W.L. Schuur-
mans.

250 »Hendriks, H.A.M.; 1992; 3512 NS Utrecht;
Hamburgerstraat 38 E-H; tel. 030-343438;
wnd.d.

253 Holtkamp, B.M.; 1989; 7475 DB Markelo;
Burg. Korthals Alteslaan 34; tel. 05476-3574
privé, 1764 prakt.; fex 05476-3125; p., ass.
bij D.J.A. de Groot, T. Feenstra, RJ.M.
Franssen en J.J. de Veer.

258 «Jager, Mevr. W.M.; 1992; 3562 KG
Utrecht; Roelantdreef 200; tel. 030-613259;
wnd.d.

260 Jenniskens, J.J.H.M.; 1991; 5961 LM Hoiït
(L); Clapvaeren 7; tel. 04709-87694 privé,
82169 prakt.; p., ass. bij J.C.M. van Dijck,
H.J.P Geurts, R. Holle, G.RP. de Muinck,
PWA. Seuren en PJ.A.G. Verstraelen.

262 Kalfsbeek, Mevr. E.A.; 1991; 2291 CH

Wateringen; Kerklaan 20; tel. 0I742-98I36
privé, 01740-24544 prakt.; p., ass. bij R.WE
Becking, J.T.M. Maree en I. Palgi.
263 Kas, N.R; 1963; 2106 CR Heemstede; Zand-
voortselaan 70; tel. 023-290767 privé,
288202 prakt.; p.
263 Kate, H. ten; 1988; 8105 AP Luttenberg;
Butzelaarstraat 65; tel. 05724-1761 privé,
05486-55065 prakt.; p., ass. bij J.C. de Jager,
J.PM. Kamp, R. Renting en T.J. de Vries.
267 Knops, Mevr. J.M.H.; 1985; 5256 PA Heus-
den (gem. Heusden); Grotestraat 53; tel.
04162-3759; p., geass. met G.G.P van de
Wijdeven.

267 *Kok, Mevr. T.H.J.; 1992; 3521 CR Utrecht;
Bolksbeekstraat 8 bis; tel. 030-947601;
wnd.d.

271 Krijnen, J.G.T.; 1977; 2718 AB Zoetermeer;
2e Stationsstraat 295; tel. 079-617223 privé,
619413 prakt.; p. geass. met A.A.P. Groene-
wegen, J. J. de Groot, C.M. de Haan en J. in \'t
Veld.

271 Krol-del Rosario Suarez, Mevr. R.M.P;
Spanje-1989; 1013 KW Amsterdam; Re-
alengracht 66; tel. 020-6246421; wnd.d.
(toev. als lid).
271 «Kruijt, B.C.; 1957; 7251 AW Vörden; W.
Alexanderlaan 22; tel. 05752-3901; r.d.;
O.O.N.

271 Kruit, L.K.; 1989; 3607 MD Maarssen;
Valkenkamp 478; tel. 020-5908313 bur.; fax
020-6965386; technical manager Hoechst
Holland N.V.

272 Kuiper, R.; 1982; 1399 VA Muiderberg;
Watersnip 4; tel. 02942-4873 privé, 02940-
77627 bur.; International Services Manager
Solvay-Duphar.

276 Liberg, D.B.; 1975; 8861 SW Harlingen;
Zoutsloot 87; tel. 05178-16624 privé,
05175-1274 prakt.; p., geass. met EA. Klein-
jan.

280 \'Maazen, Mevr. W.G.G.M. van der; 1992;
3512 NV Utrecht; Dorstige Hartsteeg 7 A;
tel. 030-369094; wnd.d.

281 Meeuwissen, C.J.J.; 1958; 4702 TM Roos-
endaal; Abel Tasmanstraat 42; tel. 01650-
37016; r.d.

282 »Meijer, M.; 1992; 3981 ZN Bunnik;
Vletweide 92; tel. 03405-70728; wnd.d.

283 Meteren, Mevr. C.A.W. van; 1979; 1111 VK
Diemen; Rietzangerweg 119; tel. 020-
6005099 privé, 02159-50553 bur.; k.d.
R.V.V (toev. als lid).

284 Minderhoud, J.; 1967; 5026 PD Tilburg;
Goirleseweg 118; tel. 013-439027 privé,
010-4132210 bur.; vet. i.VG., ambtsgebied
Noord-Holland/Zuid-HoUand/Zeeland.

287 »Nawijn, R.W.; 1992; 3582 KS Utrecht;

Boomstraat 42; tel. 030-518087; wnd.d.
296 »Pierey, E.L.J.M.; 1987; 3992 JM Houten;
Perengaarde 57; tel. 03403-52439 privé,
070-3793070 bur.; beleidsmedew. V.D.

298 »Postma, G.; 1992; 3581 RT Utrecht; Swee
linckstraat 7; tel. 030-319968; wnd.d.

299 Punte, PM.; 1991; 3582 ED Utrecht; Gans
straat 91; tel. 030-517875; p., ass. bij N.G
Speelman.

304 Rosario Suarez, Mevr. R.M.P. del; Spanje
1989; zie: Krol-del Rosario Suarez, Mevr
R.M.P

304 »Rosmalen, Mevr. M.S.H. van; 1992; 3581
BN Utrecht; Maliesingel 49; tel. 030-313480:
wnd.d.

305 Ruijter, T. de; 1971; 5343 EC Oss; Bachlaan
41; tel. 04120-24484 privé, 04130-82783
bur.; fax 04120-52544; lid Hoofddirectie
Cehave/Encebe Holding.

306 »Salomons, H.G.; 1992; 3572 XV Utrecht;

Trompstraat 26; tel. 030-716175; wnd.d.
356 Schans, J.; 1980; 4180 Goch 1 (Duitsland);
Wiesenstrasse 73; tel. 09-49-2823-88961
privé, 186% prakt.; p., geass. met Dr. P.
Goossens.

356 Schrijver, Mevr. E.M.H. de; Gent-1989;
2275 Lille (België); Boskapelstraat 35; tel.
09-32-14-553020 privé, 659702 bur.; d. bij
I.V.K, (toev. als lid).
310 Schukking, S.W.; 1988; 6708 PJ Wagenin-
gen; Rijnsteeg 23; tel. 08370-24757 privé,
12432 prakt.; fax 08370-26400; p., geass.
met H.A.M. van Eist en A.H. Westerhuis.
312 »Sinke, Mevr. J.D.; 1992; 3582 KL Utrecht;

Markstraat 2 B; tel. 030-516752; wnd.d.
314 »Soede, D.; 1992; 3584 ZA Utrecht; E.

Vredelaan 7; tel. 030-513050; wnd.d.
318 »Streefland, G.J.; 7776 CE Slagharen; Dr.
Willemslaan 29; tel. 05231-3429 privé, 3333
prakt.; p., geass. met J.J.M. Graafmans.

320 »Tange, J.P; 1992; 2665 XK Bleiswijk;
Mesdagstraat 2; tel. 01892-19322 privé,
18526 prakt.; p., medew. bij M.P Hogen-
doom.

321 Theunissen, G.T.J.M.; 1987; 1051 BM Am-
sterdam; Van Hogendorpstraat 143 11; tel.
020-6842409 privé, 5473933 bur.; vet. adv.
bij Rhóne-Mérieux.

323 »Toledo, M.N. van; 1992; 6921 PM Duiven;
Pioenstraat 9; tel. 08367-80085 privé, 63167
prakt.; p., ass. bij R. Pouw.
326 »Velden, O.R.M.W. van der; 1992; 3583 VE
Utrecht; Fred. Hendrikstraat 7; tel. 030-
514088; wnd.d.
328 »Verlinden, Mevr. M.C.J.; 1992; 3705 ZC
Zeist; Warande 34; tel. 03404-59249; wnd.d.
358 Versluys, Mevr. S.D.W.; 1975; Keaau, Ha-
waii 96749 (U.S.A.); PO.Box 450; tel. 09-1-
808-966-9992 privé, 8582 prakt.; fax 09-1-
808-966-7033; p.

330 Verweij, A.M.M.; 1992; 3862 MR Nijkerk;
Gerard Douhof 80; tel. 03494-62347; wnd.d.
(toev. als lid).

331 »Vliex, E.L.H.M.; 1992; 3571 SH Utrecht;
W. Schuylenburglaan 16; tel. 030-717246;
wnd.d.

332 Vorderman, E.; 1774 PC Slootdorp; Sloot-
vaartweg 2; tel. 02278-1757 privé, 1234
prakt.; p., geass. met G.E. Knoop en J.A.
Schoonhoven.

333 »Vries, J. de; 1991; 3522 PK Utrecht; Noord-
zeestraat 18; tel. 030-899853; wnd.d.

336 Waterval, G.P.M.; 1982; 3931 HM Wouden-
berg; Burgwal 24; tel. 03498-4908 privé,
4243 prakt.; p., geass. met R.W. Feringa.
339 Westerhuis, A.H.; 1973; 6707 EA Wagenin-
gen; Lijnbaanstraat 1; tel. 08370-13785
privé, 12432 prakt.; fax 08370-26400; p.,
geass. met H.A.M. van Eist en S.W. Schuk-
king; adv. VS.M. Geneesmiddelen B.V Alk-
maar.

339 Westreenen, Mevr. S.C. van; 1990; 5371 KA
Ravenstein; Maasdijk 55 A; tel. 08867-1041
privé, 08865-1544 prakt.; p., ass. bij L.FJ.
Arts.

340 »Wiessenhaan, Mevr. S.N.; 1992; 3512 CV
Utrecht; Wittevrouwenstraat 36 bis.; tel.
030-331952; wnd.d.

340 »Wijdeven, G.G.P van de; 1984; 5256 PA
Heusden (gem. Heusden); Grotestraat 53; tel.
04162-3759; p., geass. met Mevr. J.M.H.
Knops.

343 »Wortelboer, Mevr. M.C.; 1991; 5987 AN
Egchel; Hoekerstraat 9; tel. 04760-71915
privé, 73292 prakt.; p., ass. bij L.C.M.
Boonen, J.A.M. ten Dam, W. Oldenburger,
C.J. Uytewaal, J.H.J.Vestjens, G.A.M. Wie-
land en R.T.J.A. de Winne.

-ocr page 41-

Christelijk
Agrarisch
üpleidings-
centrum

GROEIMHORST
COLLEGE

Het Groenhorst College is een agrarisch opleidingscentrum nnet vestigingen
in Barneveld, Maartensdijk, Ede en Velp.

De lokatie Barneveld van het Groenhorst College kent een tweetal middel-
baar agrarische opleidingen voor leerlingen van 16 jaar en ouder.

a. een opleiding Landbouw (Rundveehouderij en Intensieve Veehouderij);

b. een opleiding Dierverzorging en Veterinaire ondersteuning (onderne-
mers dierenspeciaalzaken, dierenarts-assistenten, beroepen in dieren-
parken, kinderboerderijen, kennels, etc.)

Deze opleiding is - op middelbaar niveau - uniek in Nederland.
Ter voorziening in een vacature kan met ingang van het schooljaar 1992-
1993 benoemd worden

EEN DIERENARTS (m/v)

in een volledige betrekking.
Taak:

• Lessen opleiding Dierverzorging:

— gezondheidsleer, pathologie, microbiologie, laboratoriumtechnieken
[theorie en praktijk), anatomie.

• Lessen opleiding Landbouw:

— gezondheidsleer rundvee en varkens.

Vervolgcursussen, m.n. voor dierenarts-assistenten

• Lesstofontwikkeling

Van gegadigden wordt verwacht dat zij bewust kiezen voor christelijk
onderwijs.

Voor inlichtingen kunt u contact opnemen met de heer E. Meerman, directeur
van de lokatie Barneveld: tel. G3420-9Ü585 (school), of G3420-12849
(privé).

Schriftelijke sollicitatie binnen 10 dagen richten aan de voorzitter van de
centrale directie van het Groenhorst College, de heer H. van Dijk. Postbus
8040. 6710 AA Ede.

-ocr page 42-

Tegenvallende technische re-
sultaten in de zeugenhoudehj
kunnen het gevolg zijn van niet
optinnaal dek-management.
Voor de analyse van het dek-
management is ontwikkeld:

DEKT
PERFEKT

Een gebruikersvriendelijk
computerprogramma met
uitgebreide analyse-mogelijk-
heden. Inclusief eenvoudige
tekstverwerkingsmodule voor
het schrijven van rapporten
e.d. Maak voor het ontvangen
van een demonstratiediskette
ƒ 25,- over op postbankreke-
ning 1896161 t.a.v. P. Gees-
ink met vermelding van uw
naam en adresd) en diskette
formaat.

>

Financieel zeker!

De financiering van een praktijk is specialistisch werk. Door
onze jarenlange ervaring en onze onafhankelijkheid van fi-
nanciële instellingen kunnen wij u van dienst zijn bij het ne-
men van belangrijke beslissingen voor uw toekomst. DIX
&C0 is een adviesbureau voor medici, niet alleen voor een
totaal financieel plan maar ook voor uw verzekeringen en
contracten met de bijbehorende fiscale en juridische aspec-
ten. Daarom strekt onze relatiekring zich uit over het gehele
land.

Voor nadere informatie of een afspraak kunt u ons bellen.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Gemengde praktijk in Doorn zoekt op korte termijn een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS M/V

Full-time. Enige ervaring strekt tot aanbeveling. Mogelijkheid tot associatie is (voorlopig) niet aanwezig. Schriftelijke re-
actie aan Diergeneeskundig Centrum Doorn, p/a Immenhof 15, 3956 BB Leersum.

Ter overname aangeboden

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

in een volksrijke buurt van een grote stad in het westen van het land. Er behoeft geen woonhuis te worden
overgenomen. Sollicitaties gaarne richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Postbus
14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 42/92.

Gevraagd

ASSISTENT (M/V) IN EEN KLEINE HUISDIERENPRAKTIJK

in West-Brabant voor \'een dag per week met weekenddienst (1 x per maand) per 1 oktober 1992 en eventuele vakan-
ties. Uren en dag zijn bespreekbaar (halve dagen?) eventueel in combinatie te doen met ander werk of waarnemingen.
Woonruimte beschikbaar. Sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14(D31, 35(DB SB Utrecht, onder nummer 43/92.

-ocr page 43-

TI oct- Idx^

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117, aflevering 14.15 juli 1992

Inhoud

Overzichtsartikelen

Feline haemobartonellosis (feline infectieuze anemie): De huidige kennis;
Maria Grazia Pennisi
Felinfo glossarium

\'Mad cow disease\' bij de kat; Volker Moennig
Vraag en antwoord

Kitten en FeLV; Dr. Hans Lutz
Overige artikelen

Mycotische mastitis bij het rund; H. S. van Veen en IV. D. J. Kremer

Actualiteiten

Praktijkproef PC-project op de rails
Mededelingen vd

Beknopt verslag van de 60e algemene jaarlijkse bijeenkomst van het ofBce
international des epizooties in Parijs

Congressen
Ingezonden
Mededelingen rvv

Dierenartsinstructie voor exportvoorbereiding fok- en gebruiksrunderen

Vraag en antwoord

Wat ging er fout in de magnesiumvoorziening; A. Malenstein
Studenten referaten
Berichten en verslagen
Medici aan de meet
Dierenarts op weg naar één Europa
WRSA moedigt studenten aan
Vacatures in het buitenland
Veterinair golfkampioenschap 1992

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

WETENSCHAP

409

412

413

414

417

418
420

420

421

425

426

426

427

428
431
431

ACTUA

tf^

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

T

4 moonden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en dooch teken

-ocr page 44-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (vooralter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. dfs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Lc^testijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. R F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Uuecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Ulrechl (tel.
030-51 01 Il/bx030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrifl mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgirq/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UtrechL

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus C5IOO, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 -10, Utrecht
Postbus 14031, 3508 SB UtrechL Telefoon: 030-51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P. Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Mededelingen vhi
Nieuw(S) van de industrie
Referaten
Boekbesprekingen

(vervolg omslag)

Desiree Raasing
Roelof-Jan de Haan
S. L. Oostindiën

429
432
433, 434
416, 428, 435

Inhoud

KNMvD
Algemeen

In Memoriam 436

Hoe bij (de tijd) te blijven 437

Solliciteren op advertenties onder nummer in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde 437

Rectificatie 438

Presentatietechnieken voor dierenartsen 438

Minimumloon omhoog 438

Vets tennis day 1992 439

Weekenddienstregeling voor orthopedische spoedgevallen Zuid West Nederland 439

Vlaggen Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde 439

Jaarcongres KNMvD en lustmm DSK 1992 440

Op weg naar NOVAD Coöperatie Ideëel 440

Doorlopende agenda 441

Personaua 442

PAÜ-diergeneeskunde 442

Contents

Review papers

Feline haemobartonellosis (feline infectious anaemia): (current status of our knowledge)

state of the art; Maria Grazia Pennisi 409

Felinfo glossarium

Mad cow disease; Volker Moennig 412

Other papers

Mycotic mastitis in cows; H.S. van Veen en W.D.J. Kremer 414

All rights reserved

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uil dit tijdschrifl mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt, d.m.v. druk, microfilm of zonder schriftelijk

loestemming van de Redacteur.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau
Vacaturebank
Administrateur

-ocr page 45-

A.U.V. (Ad Usum Veterina-
rium) is de Nederlandse
coöperatie van dierenartsen.
Meer dan 1.500 praktici zijn
lid. A.U.V. behartigt de nnate-
riële en imnnateriële belangen
van de praktizerend dieren-
arts. Materieel gebeurt dit
door middel van de veterinair-
farmaceutische groothandels-
activiteiten en de produktie
van eigen-label-preparaten.
Immaterieel door veel vormen
van dienstverlening aan de le-
den, zowel op individueel als
collectief niveau.

A.U.V. Is gevestigd in Cuijk,
zo\'n 20 km ten zuiden van
Nijmegen. Autosnelwegen
geven een uitstekende verbin-
ding met het westen en noor-
den van het land.

Bij onze leden/afnemers bestaat de groeiende behoefte aan
ondersteuning door A.U.V-coöperatie bij de praktijkvoering.
Door middel van intercollegiaal advieswerk voorziet A.U.V. in
deze behoefte aan praktijk-begeleiding. Hiertoe werd begin
dit jaar de afdeling A.U.V -Advies opgericht.

Kerntaken zijn advies met betrekking tot:

- Apotheekbeheer en -inrichting.

- Nieuwbouw / verbouw.

- Milieuvragen.

- Interne organisatie.

Deze afdeling is nu reeds aan uitbreiding toe. Daarom ko-
men wij graag in kontakt met een enthousiaste

DIERENARTS m/v

Wat houdt de functie in:

- Het uitvoeren van de huidige adviestaken van de
afdeling, vooral m.b.t. de veterinaire apotheek.

- Het mede ontwikkelen van nieuwe adviesprodukten.

Dit vragen wij:

- Ruime ervaring als prakticus.

- Uitstekende contactuele eigenschappen.

- Analytisch en organiserend vermogen.

- Affiniteit tot praktijkbegeleiding en een adviserende
functie.

- Leeftijd tussen 35 en 45 jaar.

Dit bieden wij:

- Een boeiende functie.

- Honorering in overeenstemming met de zwaarte van de
functie.

- Goede secundaire arbeidsvoorwaarden.

- Prettig werkklimaat.

Uw sollicitatie:

U kunt uw schriftelijke sollicitatie vergezeld van uw c.v.,
tot 10 augustus a.s. richten aan:
de afdeling Personeelszaken van A.U.V.,
Postbus 94, 5430 AB Cuijk.

Voor meer informatie kunt u zich in verbinding stellen met
het Hoofd van de afdeling, drs. J.G.H. van Schaik, dieren-
arts. Tel.: 08850-94321 of 04192-19167 (privé).

-ocr page 46-

En wat,

als uw hond wormen heeft ?

Met Drontal Plus bevrijdt u honden efficiënt en snel van maag- en darmwormen.
Bayer heeft een middel ontwikkeld met twee belangrijke voordelen :

1. Specifieke wormziekten hoeven niet langer met specifieke produkten bestreden te
worden. Bayer heeft het eerste echte allround ontwormingsmiddel ontwikkeld.
Het is één tegen allen : één middel tegen alle maag- en darmwormen.

2. Er is geen dagenlange behandeling meer nodig. Met het nieuwe allround
ontwormingsmiddel van Bayer volstaat een eenmalige behandeling.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, Postbus 80
3641 AB Mijdrecht
Tel. 02979 - 80666

®Drontal Plus. Eén middel
tegen rond- en lintwormen.

-ocr page 47-

Overzichtsartikelen

Feline haemübartünellüsis cfeline infectieuze

anemie): de huidige kennis

Feline Haemobartonellosis (feline infectious anaemia): (current status of our knowledge) stat of the art

Maria Grazia Pennisii

Tijdschr Diergeneeskd 1992:117:409 ■ 12

FELINFO

Het is voor mij een eer als nieuwe redacteur de taak van het presenteren
van de nieuwe aflevering van Felinfo over te nemen van prof.
M.C.Horzinek, hoofdredacteur van Felinfo. Na een lang interval,
vanwege organisatorische problemen, verschijnt deze aflevering als een
nieuwe start van Felinfo. Vanaf dit jaar kunnen ook de Spaanse collegae
de Felinfo artikelen lezen in de "medicina veterinaria" dankzij de
inspanningen van ProfJ.Badiola van de universiteit van Zaragoza.

Het nieuwe artikel is een review over de "state of the art" betreffende
feline Haemobartonellosis. Zowel de "vraag en antwoord rubriek" als
het glossarium behandelen actuele onderwerpen. Prof. Lutz geeft
antwoord op vragen over een merkwaardig aspekt van de FeLV infektie
en de specificiteit en sensitiviteit van de ELISA test voor de detektie van
FIV antilichamen. Prof. Moennig\'s glossarium behandelt de feline
spongiforme encephalopathie. Wij hopen daarom opnieuw te starten
met interessante onderwerpen.

Dr. Maria Grazia Pennisi
redacteur

Informatie over Felinfo kan verkregen worden van en suggesties
gestuurd worden naar de redacteur:

Dr. Maria Grazia Pennisi

Dipartimento di Medicina e Farmacologia Veterinaria

via S.Cecilia, 30 98123 Messina

ITALY

Fax 90 692780

SAMENVATTING
Ongeveer 50jaar na de eerste bevinding in Zuid Afrika (l)en35
jaar nadat
Haemobartonella felis aangetoond werd in de USA
(2), zijn sommige aspecten van feline haemobartonellosis (feline
infectieuze anemie) nog onvoldoende bekend. In dit overzicht
worden deze aspecten behandeld tezamen met de bekende, met
als doel deze onder de aandacht te brengen van diegenen die
werken op het gebied van de geneeskunde van de kat

SUMMARY

Fifty years after it was first reported in South Africa (1) and
thirty-five years after
Haemobartonella felis was detected in the
USA (2), we still do not know enough about certain aspects of
feline fmemobartonellosis (feline infecttious anaemia). This
overview covers these and known aspects, with the aim of
bringing these aspects to the attantion of people working in the
field of feline medicine.

HET AGENS

Het genus Haemobartonella behoort tot de familie Anaplasma-
taceae, orde Rickettsiales (3). Het bestaat uit vier species
(H.
canis, H. felis, H. bovis, H. muris)
die respectievelijk rode
bloedcellen van de hond, de kat, het rund en enkele knaagdier

I Dipartimento di Medicina e Famiacologie Veterinaria, Universita di Messina.

species infecteren. Deze micro-organismen zijn species specifiek
en zijn pathogeen in gevoelige dieren, meestal na immuunsu-
pressie of splenectomie.

Het zijn parasieten van de rode bloedcellen waar ze in een
epicellulaire poside gevonden kunnen worden. Door middel
van elektronenmicroscopisch onderzoek werd waargenomen
dat deze binden aan de erythrocyten membraan, zich bevindend
in een indeuking (4, 5, 6). Het agens repliceert alleen in deze
positie door middel van budding of binaire fusie (6). Eén of meer
micro-organismen kunnen geteld worden op een rode bloedcel,
soms aan elkaar gebonden in korte ketens, als coccoide of
bacilliforme deeltjes met een diameter van 0,2-0,5 x 0,5-0,9
micron (6,7).

Slecht zelden komen vormen vrij in het plasma voor; men dient
te weten dat in gekoelde bloedmonsters de micro-organismen de
neiging hebben van de rode bloedcellen los te laten (7). Ieder
partikel is omgeven door een dubbele membraan en bevat zowel
DNA als RNA (3).

TRANSMISSIE VAN DE INFECTIE EN EPIZÜOTIÜLOGY
De natuuriijke wijze van transmissie is onbekend; er wordt
verondersteld dat bloedzuigende ectoparasieten en transmissie
via bijtwonden een belangrijke rol spelen (8,9). Experimenteel
kan de infectie overgedragen worden met infectieus bloed via de
orale en parenterale route (10,11,12). Voor
H. canis is aange-
toond dat alle stadia van de teek
Rhipicephalus sanguineus in
staat zijn de infectie over te dragen (13).
Verschillende auteurs (11,14,15,16) noemen de mogelijkheid
van een verticale transmissie, via de placenta of gedurende de
partus als ook wel via de melk.

Iatrogene transmissie na transfusie van bloed van geïnfecteerde
donoren is aangetoond (12,17); daarom dienen alle bloeddono-
ren zorgvuldig onderzocht te worden, met de gebruikelijke
diagnostische technieken (zie hieronder).
Haemobartonellose is aangetoond in alle continenten
(10,16,17,18,19,20,21); in Europa zijn gevallen gediagnosti-
ceerd in Groot Brittanië (22,23), West Duitsland (24), Frankrijk
(25,26) en Italië (27).

PATHOGENESE EN IMMUNITEIT
Na experimentele parenterale injectie is een prepatente periode
van 2-21 dagen gevonden en na orale toediening van 22-51
dagen (10,11,12,17). Vervolgens kan de acute fese worden
waargenomen die ongeveer 1 maand kan duren. Gedurende
deze fase kunnen periodes van parasitemie voorkomen die
meerdere dagen kunnen duren, met intermitterende periodes
waarin het micro-organisme niet langer aangetoond kan wor-
den in de circulatie (II).

Tijdens de parasitemie treedt anemie op, waarbij verbetering
optreedt in die fases waarin geen micro-organismen gevonden
kunnen worden. Een chronische infectie ontstaat in de dieren

-ocr page 48-

die de acute fase overleven, waarbij het bloedbeeld binnen 2 tot
4 maanden weer normaal wordt (11). In dit stadium is het
nauwelijks mogelijk
H. felis aan te tonen in het bloed; echter, het
kan gevonden worden in macrofegen in long en milt (28).
Onder experimentele omstandigheden in gesplenectomeerde
katten wordt 100% van de dieren ziek; onder natuurlijke
omstandigheden is de incidentie echter niet erg hoog. De
binding tussen de rode bloedcel en de parasiet leidt tot
beschadiging van de erythrocyten membraan (4,5) gevolgd door
vrijkomen van cholesterol en fospholipide moleculen (29). De
effecten jDersisteren ook nadat de micro-organismen door
macrofagen uit de milt zijn verwijderd en verschillende vormen
van poikilocytose kunnen worden geobserveerd (sferocyten,
acanthocyten, schistocyten).

Micro-organismen kunnen binden met meer dan één erythocyt
en zo agregaten van geïnfecteerde bloedcellen vormen die
vastlopen in het capillaire systeem en verwijderd worden uit de
circulatie door macrofagen (30). De osmotische fragiliteit van
de rode bloedcellen is verhoogd (5, 29 ,3l, 32) en hun
halfwaardetijd gereduceerd met 50% (33).

De milt heeft een belangrijke functie bij het verwijderen van de
geïnfecteerde bloedcellen of de micro-organismen alleen
(34,35). In gesplenectomeerde individuen wordt deze functie
overgenomen door de longen, lever en beenmerg (30); echter,
dit gebeurt minder efSciënt, en een meer uitgebreide parasitemie
is het gevolg. Na klinisch herstel leidt splenectomie tot een
terugkeer van de parasiet in de circulatie echter zonder een
anemie te veroorzaken (8,12).

Gefagocyteerde erythrocyten zijn vaak zichtbaar in bloeduit-
strijkjes (28,34) (Fig.1). Gedurende de acute fase van de ziekte
ontwikkelt de immuunrespons nogal langzaam (binnen 3-4
weken) en de chronische fase volgt (36). De immuniteit is
incompleet en leidt niet tot eliminatie van het agens. De
immuniteit overheerst (premuniteit) zolang het dier de infectie
in een chronisch stadium handhaaft (36). Gedurende de latente
fase van de infectie bestaat een evenwicht tussen het micro-
organisme en de gastheer. Iedere stress-situatie (dracht, chirurgi-
sche ingrepen, territoriale stress, andere ziekten) kan leiden tot
de terugkeer van de ziekte (8,16). Met name is er een associatie
tussen haemobartonellose en FeLV waargenomen (23,37); de
laatste is verantwoordelijk voor een ernstiger verloop van de
anemie (38). De resultaten verkregen na immunosuppressie met
bijvoorbeeld farmaca zijn minder duidelijk: het toedienen van
cyclofosphamide of 6-mercaptopurine aan gezonde dragers leidt
niet tot acute ziekte (39). Behandeling met corticosteroïden
heeft soms zelfs een positief effect door het onderdrukken van de
fagocytose van erythrocyten (40).

Figuur 1: Fagocytose van erythrocyten door een circulerende monocyt.

KLINISCH BEELD, LABORATORIUM EN PÜST-MORTEM

BEVINDINGEN
De ziekte wordt voomamelijk waargenomen bij katers, met
name op een leeftijd van 4-6 jaar en komt vaker voor in de late
lente (41). De belangrijkste symptomen van de acute vorm zijn
hoge koorts en malaise (8, 42). Het meest karakteristieke
symptoom is een hemolytische anemie, soms met een subicteri-
sche status en Splenomegalie. De ziekte die ontstaat na activatie
van een latente infectie kan een minder karakteristiek beeld
geven door de aanwezigheid van een andere gelijk optredende
aandoening. De algemene toestand van het dier verslechtert en
verschillende vormen van anemie worden waargenomen. Een
milde tot middelmatige normocytaire en normochrome anemie
treedt op wanneer verschillende factoren coexisteren, terwijl een
ernstiger macrocytaire en hypochrome anemie gevonden wordt
wanneer een co-infectie met FeLV aanwezig is (38). In
bloeduitstrijkjes worden aangetroffen: anisocytose, poikilocy-
tose, Polychromasie, Howell-Jolly lichaampjes en normobla-
stose (8,42) als ook erythrophagocytose door monocyten (42;
Fig. 1). Vaak is ook een leukocytose en hyperthrombocytemie
aanwezig (8,42), soms een monocytose (26). De directe
Coombs\' test is positief; het is mogelijk auto-agglutinatie van de
rode bloedcellen op het glaasje waar te nemen, die persisteert na
de toediening van fysiologisch zout (27). De concentratie
haptoglobine in het bloedplasma kan erg laag zijn (7,43). Bij
postmortaal onderzoek (8) lijken de weefsels anemisch, soms
subicterisch; het bloed is waterig; de lymfeknopen, lever en milt
kunnen vergroot zijn. In chronische gevallen zijn pulmonaire
laesies waargenomen die gekarakteriseerd worden door een
verdikking van de alveolaire septa door een accumulatie van
macrofagen.

DIAGNOSE

Om een diagnose te stellen door middel van microscopisch
onderzoek kan het noodzakelijk zijn om bloeduitstrijkjes op
verschillende opeenvolgende dagen te maken (7,11) omdat de
parasiet niet constant in de circulatie aanwezig is; indien de
infectie persisteert wordt deze minder vaak waargenomen. In de
meeste gevallen wordt een kleuring uitgevoerd volgens May
Grunwald-Giemsa (Fig.2), Wright of met toluidine blauw
(8,42). Het is erg belangrijk om onderscheid te maken tussen
kleuringsartefacten (zoals neerslagen van kleurstoffen) of Ho-
well-Jolly lichaampjes (die groter zijn) en de Haemobartonella.
Acridine oranje kleuring is gevoeliger; onderzoek door middel
van fluorescentie-microscopie is noodzakelijk, waarbij aanwe-
zigheid van
H. felis als een oranje-rode kleur is te zien (4).

-ocr page 49-

Details over de microscopische diagnose kunnen worden
gevonden in een overzichtsartikel van Small en Ristic, 1987
(42). Voor een meer betrouwbare microscopische diagnose bij
dieren die geselecteerd worden als bloeddonoren wordt splenec-
tomie uitgevoerd (7). Het wordt aanbevolen om het onderzoek
een aantal malen te herhalen en daarbij gebruik te maken van
verschillende kleuringsmethodieken (23,44). Serologie wordt
niet toegepast in de diagnostiek. Het gebruik hiervan wordt met
name belemmerd door het feit dat het micro-organisme tot nu
toe niet
in vitro gekweekt kan worden (3,10). Echter, het is
mogelijk antilichamen aan te tonen in bloeduitstrijkjes, gebruik
makende van de indirecte immunofluorescentie test (42). De
bloedmonsters moeten genomen zijn gedurende de piek van de
parasitemie. Het is noodzakelijk de erythrocyten goed te wassen
om H. felis specifieke antilichamen die antigene determinanten
kunnen blokkeren te verwijderen waardoor de gevoeligheid van
de test wordt gereduceerd (42). Er zijn veelbelovende experi-
menten beschreven die het aantonen van antilichamen met
behulp van ELISA tot doel hadden (44). De belangrijkste
diagnostische problemen bestaan bij de chronische van ziektege-
vallen ; hiervoor zou een eenvoudige serologische methode zeer
wenselijk zijn.

PROGNOSE, THERAPIE EN PROFYLAXE
Omdat ongeveer 50% van de zieke katten ook FeLV-positief zijn
(38,42), is het aantonen van het virale antigeen essentieel voor
het maken van een prognose. De mortaliteit is variabel (8,41),
doch laag in goed behandelde, niet gecompliceerde gevallen
(38). Antibiotica (Chlooramphenicol en tetracyclines), arseni-
cum verbindingen (natrium thioacetarsamide) en chloorproma-
zine worden voorgesteld als therapeuticum. Het middel van
eerste keuze is oxytetracycline (36) oraal, 25 mg/kg lichaamsge-
wicht in twee dagelijkse doses, gedurende een periode van drie
weken. Wanneer het middel intraveneus wordt toegediend is 25
mg/dag nodig en 50 mg/dag indien het intramusculair wordt
toegediend, in beide gevallen gedurende 5 dagen. Een onder-
steunende behandeling met prednisolon (1-2 mg/dag, oraal)
gedurende 7-14 dagen is aan te bevelen wanneer erythrofagocy-
tose tesamen met een ernstige anemie wordt waargenomen (36).
Een therapie met antibiotica leidt nooit tot een steriele immuni-
teit, maar een stadium van premuniteit wordt verkregen (36,
38). Chlooramfenicol is minder effectief vergeleken met oxyte-
tracyclines; bovendien wordt het niet goed verdragen door
katten; deze species is niet in staat glucuronzuur te binden aan
het middel, hetgeen resulteert in een langzame eliminatie (45).
Een langdurige behandeling is alleen mogelijk met doses lager
dan 60 mg/ kg/dag, (verspreid over de dag), per os (46).
Natrium thioacetarsamide wordt als effectief beschreven (twee
maal daags 1 mg/Kg gedurende twee opeenvolgende dagen
door middel van intraveneuze injectie), echter ernstige bijwer-
kingen zijn waargenomen (42). Chloorpromazine is succesvol
toegepast bij acute vormen (16); een enkele dosis van 4-6 mg/kg
werd intramusculair toegediend, gevolgd door orale toediening
van 2-3 mg/kg/dag gedurende acht opeenvolgende dagen. Het
middel veroorzaakt mogelijk het loslaten van het micro-
organisme van de oppervlakte van de cel (16). Bij ernstige
gevallen (PCV < 15%) wordt bloedtransfusie beschouwd als de
meest nuttige behandeling (8,17,42)

Klinisch herstel kan optreden na transfusie van slechts 40-50 ml
bloed. Omdat verschillende details over de transmissie van
Haemobartonella nog steeds onbekend zijn is het moeilijk
profylactische maatregelen voor te stellen. Het is duidelijk dat
bestrijding van ectoparasieten uitgevoerd dient te worden.

Omdat het antigeen niet geproduceerd kan worden in vitro, is
immuunprophylaxe niet mogelijk. Een ander probleem vormt
mogelijk het notoire type immuniteit, de premuniteit in parasi-
taire infecties, die ook typerend is voor deze infectie.

LITERATUUUR

1. Clark R. Eperythrozoon fdis (Sp. Nov.) in a cat. J S Afr Vet Med Assoc
1942; 13:15-6.

2. Flint JC, Mc Kelvie DH. Feline Infectious Anemia: diagnosis and
treatment. Proc Am Vet Med Assoc 1955; 92:240-2.

3. Kreier JP, Ristic M. Heamobartonella. In: Bergey\'s Manual of Systematic
Bacteriology, Krieg NR, Holt JG, Vol.1, Williams & Wilkins, Baltimore/
London, 1984: 724.

4. Small E, Ristic M. Morphologic features of Haemobartonella felis. Am J
Vet Res 1967; 28: 845-51.

5. Jain NC, Keeton KS. Scanning electron microscopic features of Haemo-
bartonella felis.
Am J Vet Res 1973; 34: 697-700.

6. Demaree RS Jr, Nessmith WB. Ulttastructure of Haemobartonella felis
from a naturally infected cat. Am J Vet Res 1972; 33: 1303-8.

7. Jain NC. Hemolytic anemias associated with some infectious agent. In:
Schalm\'s Veterinary Hematology, 4th ed. Lea & Febiger, Philadelphia,
1986: 589.

8. Flint JC, Roepke MH, Jensen R. Feline Infectious Anemia. 1 - Clinical
aspects. Am J Vet Res 1958; 19: 164-8.

9. Edwards FB. A new blood parasite in British cats. Vet Ree 1960; 72: 439.

10. Hint JC, Moss J. Infectious Anemia in cats. J Am Vet Med Assoc 1953;
122: 45-8.

11. Harvey JW, Gaskin JM. Experimental feline heamobartonellosis. J Am
Anim Hosp Assoc 1977; 13: 28-38.

12. Splitter EJ, Castro ER, Kanawyer WL. Feline Infectious anemia. Vet Med
1956; 51: 17-22.

13. Seneviratna P, Weerasinghe N, Ariyadasa S. Transmission of Heamobart-
onella canis by the dog tick,
Ripicephalus sanguineus. Res Vet Sei 1973; 14:
112-4.

14. Harbutt PR. A clinical appraisal of feline infectious anemia and its
transmission under natural conditions. Austr Vet J 1963; 39: 401-4.

15. Fisher EW, Toth S, Collier WD. Anemia in a litter of siamese kittens. J
Small Anim Pract 1983; 24: 215-9.

16. Gretillat S. Hemobartondlose feline ou anemie infectieuse des chats. Ann
Med Vet 1984; 128: 21-32.

17. Hint JC, Roepke MH, Jensen R. Feline infectious anemia, II - Experimen-
tal cases. Am J Vet Res 1959; 20: 33-40.

18. Balasz T, Robinson J, Grey D, Grice HC. Feline Hemobartonellosis: a case
report. Can J Comp Med Vet Sei 1961; 25: 220-2.

19. Ichii S, Watanabe V, Furnkawa K. Experimental studies on feline infectious
anemia, Hemobartonellosis. Acta Vet Jap 1961; 6: 18.

20. Manusu HP Feline Infectious Anemia. Austr Vet J I%2; 38: 232-3.

21. Delaitre JL. Note sur deux cas d\'haemobartonellose feline observes au
Tchad. Revue Elev Med Vet Pays Trop 1976; 29: 115-7.22.

23. Nash AS, Bobade PA. Haemobartonella felis infection in cats from the
Glasgow area. Vet Ree 1986; 119: 373-5.

24. Prieus WD. Beitrag zur infektiösen anaemie der Katze. Kleintierpraxis
I960; 5: 87.

25. Thery A. Un foyer d\'hemobartonellose feline a Paris. Ree Med Vet 1966;
142: 12-5.

26. Florio R, Lescure F, Dorchies Ph, Fuelfi JF, Franc M. L\'hemobartonellose
du chat. A propos de quelques cas observes dans la region toulousaine. Rev
Med Vet 1977; 128: 313-22.

27. Guglielmino R, Cagnasso A, Dotta U. Emobartonellosi felina: segnalazione
di casi nella citu di Torino. Veterinaria 1987; 1(4): 37-41.

28. Maede Y. Sequestration and phagocytosis of Haemobartonella felis in the
spleen. Am J Vet Res 1979; 40: 691-5.

29. Maede Y. Studies on feline haemobartonellosis. VI - Changes of erythrocyte
lipids concentration and their relation to osmotic fragility. Jap J Vet Sei
1980; 42: 281.

30. Jain NC. Osmotic fragility of erythrocytes of dogs and cats in health and in
certain hematologic disorders. Cornell Vet 1973; 63: 411.

31. Maede Y, Sonoda M. Studies on feline haemobartonellosis. Ill - Scanning
electron microscopy
oi Haemobartonella felis. Jap J Vet Sei 1975; 37:209-
11.

32. Simpson CF, Gaskin JM, Harvey JW. Ultrastructure of erythrocytes
parasitized by
Haemobartonella felis. J Parasitol 1978; 64: 504-11.

33. Maede Y. Studies on feline haemobartonellosis. IV - Life span of
erythrocytes of cats infected with Haemobartonella felis. Jap J Vet Sei 1975;
37: 269.

-ocr page 50-

34. Maede Y. Studies on feline haemobartonellosis. V - Role of the spleen in cats
infected with
Haemobartonetta felis. Jap J Vet Sci 1978; 40: 141-6.

35. Jain NC. The erythrocyte: its morphology, metabolism and survival, in:
Schalm\'s Veterinary Hematology, 4th ed. Lea & Febiger, Philadelphia,
1986: 527.

36. Pedersen NC. Hemobartonellosis. In: Feline infectious diseases. American
Veterinary Publications Inc, Goleta, 1988: 225-30.

37. Cotter SM, Hardy WD Jr, Essex M. Association of feline leukemia virus
with lymphosarcoma and other disorders in the cat. J Am Vet Med Assoc
1975; 166: 449-54.

38. Bobade PA, Nash AS, Rogerson P Feline haemobartonellosis: clinical,
haematological and pathological studies in natural infections and the
relationship to infection with feline leukaemia virus. Vet Rec 1988; 122:32-
6.

39. Harvey JW, Gaskin JM. Feline haemobartonellosis: attempts to induce
relapses of clinical disease in chronically infected cats. J Am Anim Hosp
Assoc 1978; 14: 453-6.

40. Harvey JW, Gaskin JM. Feline haemobartonellosis. Proc Am Anim Hosp
Assoc 1978; 45: 117-23.

41. Hayes HM, Priester WA. Feline infectious anemia. Risk by age, sex and
breed; prior disease; seasonal occurance; mortality. J Small Anim Pract
1973; 14: 797-804.

42. Small E, Ristic M. Haemobartonellosis. In: Diseases of the cat. Medicine &
Surgery, Hols worth J edt, Vol 1, WB Saunders Company, Philadelphia,
1987: 301.

43. Harvey JW, Gaskin JM. Feline haptoglobin. Am J Vet Res 1978; 39:549-
53.

44. Turner OMR, Bloxham PA, Cox PEG, Turner CB. Unreliable diagnosis of
Haemobartonella felis. Vet Rec 1986; 119: 534-5.

45. Watson ADJ, Middleton DJ. Chloramphenicol toxicosis in cats. Am J Vet
Res 1978; 39: 1199-1203.

Aanvaard op 30 september 1991.

Felinfo glossarium

\'Mad cow disease\' bij de kat

Mei 1990 verscheen een geruchtmakend artikel in het tijdschrift
the Veterinary Record. Onder de titel \'Spongiforme encefalop-
athie bij de kat\' beschrijven Engelse collegae voor het eerst een
aandoening van het centraal zenuwstelsel bij een 5 jaar oude
Siamese kat. Ondertussen zijn ongeveer 10 gevallen gerappor-
teerd. Klinisch en histologisch lijkt de ziekte op bovine
spongiforme encefalopathie (BSE). De toename van de weke-
lijks gerapfwrteerde gevallen van BSE in Groot Brittannië, de
mogelijkheid dat de kat geïnfecteerd werd door vlees- of
slachtafval van runderen en bovendien de gevoelige aard van het
onderwerp voor het publiek, kan een verklaring zijn voor de
wereldwijde aandacht die deze bevinding heeft gekregen.
Ondanks het ontbreken van het bewijs voor een interspecies-
transmissie van rund naar kat, werd de discussie over een
mogelijk risico voor de humane gezondheid nieuw leven
ingeblazen. Spongiforme encefalopathieën worden gekarakteri-
seerd door een klinisch beeld met incoördinatie, dementie en
andere centraal nerveuze symptomen. Histologisch wordt een
typische vacuolisering in verschillende delen van de hersenen
gezien; dit heeft geleid tot de naam spongiforme encefalo-
pathie. Het agens dat de ziekte veroorzaakt heeft opmerkelijke
nieuwe eigenschappen en zijn fysische eigenschappen zijn
onderwerp van uitgebreide wetenschappelijke discussie. Zijn
het PRIONS (proteinaceous infecious agents), VIRINO\'S, dat
wil zeggen, kleine, infectieuze pathogenen met een kern van niet
getranslateerd nucleïnezuur geassocieerd met cellulaire eiwitten,
of conventionele virussen met een ongewoon resistente subpo-
pulatie van deeltjes? Het is een feit dat de agentia de meeste van
de normaal gebruikte methoden van inactivatie overleven, dat
wil zeggen desinfectantia, koken, formaline (0,5 tot 18%),
ultraviolet licht, etc. Alleen een extreme pH of verhitting tot
134° C, leidt tot inactivatie.

Momenteel wordt het Scrapie-agens verantwoordelijk geacht
voor het induceren van zowel BSE als het bovengenoemde geval
van spongiforme encefalopathie bij de kat. Het agens kon
aangetoond worden in hoge concentraties in de hersenen,
ruggemerg en lymfeknopen van geïnfecteerde dieren, terwijl in
spieren en andere organen alleen geringe of geen infectieositeit is
aan te tonen. Ondanks het feit dat Scrapie al meer dan 200 jaar
bekend is in Groot Brittannië, is er geen epidemiologisch bewijs
dat het overdraagbaar is naar de mens. Gelijke en zeldzame
ziekten bij de mens, bv. Kuru en het Kreutzfeldt-Jacob-
syndroom worden gevonden met grotere frequentie in bepaalde
populaties maar er is geen epidemiologisch verband met
Scrapie. Waarom zouden we ons zorgen maken over de nieuwe
kattenziekte? Tussen 1965 en 1988 zijn een aantal (niet
bedoelde) overdrachten van spongiforme ence&lopathieën ge-
rapporteerd. \'Transmissible mink ence£alopathie\'(TME) trad
op bij nertsen die waarschijnlijk gevoerd waren met rauw
slachtafval van schapen. Het \'chronic wasting disease\' (CWD)
en de \'Spongiforme encephalopathie\' werden in een aantal
gevallen overgebracht op antilopen uit dierentuinen door het
voeren van beenmeel gedeeltelijk afkomstig van schapen. Met
het optreden van BSE werd voor het eerst een dier uit de
menselijke voedselketen geïnfecteerd.
Ook in dit geval lijkt het voeren van gecontamineerd beender-
meel de oorzakelijke factor voor het optreden van de nieuwe
ziekte. Rond 1981/82 veranderden Britse destructiebedrijven
hun destructieproces. Om economische redenen werden de
temperaturen verlaagd en materiaal verhit in een continue
stroom in plaats van de conventionele batch gewijze procedure.
Daarnaast werd de methode voor extractie van vet met
organische oplosmiddelen veranderd. Het Scapie-agens werd
waarschijnlijk onvoldoende geïnactiveerd vanwege deze techni-
sche veranderingen. De eerste klinische gevallen van BSE traden
op in 1986 na een incubatieperiode van 5 jaar met een
onopgemerkte verspreiding van het agens. In september 1990
waren al 20.000 gevallen waargenomen. De eerste resultaten
maakten duidelijk dat het BSE agens niet compleet identiek is
aan het Scrapie-agens. Zou het een mutant kunnen zijn met een
breder gastheerspectrum dan het Scapie-agens? Zullen we over
ongeveer 20 jaar - dit komt overeen met de incubatieperiode bij
de mens - meer gevallen van Kreutzfeld-Jacob hebben dan nu?
In ieder geval hebben we een reden om alert te zijn.

-ocr page 51-

Wat zijn de conclusies die we hieruit moeten trekken? Zowel in
Groot Brittannië als op het continent zijn een aantal wettelijke
maatregelen genomen om de ziekte te elimineren en de
consument te beschermen. Dit is geen gemakkelijke taak als we
bedenken dat er geen serologische testen bestaan, maar alleen de
diagnose van klinische gevallen en onderzoek van post mortem
materiaal mogelijk is. De consument moet zich echter niet te
veel zorgen maken: in gevallen van niet gediagnostiseerde BSE
bevat het vlees dat wij eten zeer weinig infectieus materiaal. Dit
gecombineerd met het feit dat orale infectie nogal ineflSciënt is,
maakt een transmissie naar de mens onwaarschijnlijk. Echter,
bij gourmetten zou het gebruik van kalverhersenen heroverwo-
gen moeten worden.

Prof. Dr Volker Moennig
Universiteit van Hannover.

Literatuur-referenties kunnen worden opgevraagd bij de auteur.

Vraag en antwoord Felinfo

Kitten en FeLV

Vraag

Een kattenfokker schrijft: ik heb een kleine cattery met 2 poezen
en 1 kater. Het mannelijke dier was lange tijd geleden negatief
getest voor FeLV en is gevaccineerd tegen FeLV-infectie. De 2
poezen zijn recent getest en zij waren ook negatief. Een van de
poezen kreeg een nest van 5 kittens. Een van deze groeide
duidelijk niet in dezelfde mate als de anderen. Dit ene kitten dat
geëu-thanaseerd moest worden op 3 weken, was FeLV-positief.
Toen de overige 4 kittens werden onderzocht, testte één extra
dier positief op FeLV; dit kitten vertoonde geen symptomen. De
moeder van de kittens bleef FeLV-negatief. Hoe kan verklaard
worden dat 2 van de 5 kittens een FeLV-infectie hadden, terwijl
de moeder en de vader beiden negatief waren? Bovendien
komen mijn katten niet buitenshuis en ook hebben zij sinds
maanden geen contact gehad met andere katten. Is het mogelijk
dat ik de bron van infectie was? Gedurende de betreffende
periode nam ik deel aan een kattententoonstelling waar ik hielp
met het showen van sommigen van deze katten. Echter, toen ik
naar huis terug ging, verwisselde ik iedere keer mijn kleren en
waste zorgvuldig mijn handen.

Antwoord

Het fenomeen dat hier is waargenomen werd voor het eerst
beschreven door de onderzoeksgroep van Prof Oswald Jarrett
in Glasgow (Paccitti
etat. Vet Ree, 1986; 118: 381-4). Paccitti
et aL vonden in hun fokkolonie, waarin zij FeLV-vrije katten
fokten, een FeLV-negatieve poes die herhaaldelijk FeLV-posi-
tieve kittens ter wereld bracht. De auteurs konden geen virus in
het bloed van deze poes aantonen, nog door celcultuur, nog door
ELISA-procedures.

Zij waren echter in staat infectieus FeLV in de melk van de poes
aan te tonen. Blijkbaar moet deze kat in het verleden in contact
zijn geweest met FeLV en immuun zijn geworden. Het virus
bleef latent in de melkklieren aanwezig waar het gereactiveerd
werd met het begin van de lactatie. In het geval van de
kattenfokker die de vraag stelt, kan een gelijksoortig mecha-
nisme plaats hebben gevonden. De waarneming dat 1 van de 2
FeLV-positieve kittens klinische symptomen van een FeLV-
infectie vertoonde pleit voor een dergelijk mechanisme. Het feit
dat het tweede kitten geen klinische symptomen vertoonde is
niet in tegenspraak met de hypothese. FeLV-positieve kittens
kunnen groot worden zonder klinische symptomen. Het risico
dat deze poes in de toekomst haar kittens weer zal infecteren
moet als vrij groot beschouwd worden. Indien de fokker niet het
risico wil lopen is het aan te raden de kat te steriliseren en zo te
huisvesten dat het geen andere katten kan infecteren. FeLV is erg
instabiel. Daarom is het erg onwaarschijnlijk dat de fokker zelf
de bron van infectie is geweest.

Vraag

Dr. E.B. in H. schrijft: Gedurende de laatste 3 weken werden
twee mannelijke katten met de volgende historie aangeboden:
Dier A was 5 jaar oud, dier B 8 jaar. Dier A werd gevaccineerd
tegen calici-, herpes- en parvovirus op een leeftijd van 12 en 15
weken met revaccinatie op een leeftijd van 1 en 3 jaar; van dier B
is het vaccinatieschema niet bekend. Dier A werd aangeboden
met een historie van chronische respiratoire symptomen die
verbeterden na een tetracyclinekuur. Dier B had een ziektege-
schiedenis van toenemende anorexia gedurende de laatste
weken en was volgens de eigenaar vermagerd. Beide dieren
kwamen buitenshuis. Bij klinisch onderzoek van dier A werd
een ernstige conjunctivitis en een suppuratieve rhinitis, ruwe
haarvacht, vergrote mandibulaire lymfknopen, geen koorts en
een normale voedingstoestand gevonden. Dier B werd aangebo-
den met gewichtsveriies, gegeneraliseerde stomatitis met ulcera-
tie van de gingivae, normale lymfknopen, temperatuur 39,4° C.
Beide dieren waren FeLV-negatief Terwijl de FlV-test bij dier A
negatief was, was de test voor dier B dubieus positief.
Gedurende de laatste 18 maanden heb ik verschillende katten
met vergelijkbare symptomen gezien waar ik een positieve FIV-
test vond. Gebaseerd op deze ervaring vermoedde ik ook een
FlV-infectie bij de twee katten hierboven genoemd. Ik was
verbaasd over het respectievelijk negatieve en het zwak posi-
tieve testresultaat. Vanwege bovenstaande waarneming heb ik
een vraag over de betrouwbaarheid van de FlV-test die
momenteel in gebruik is.

Antwoord

De FlV-testen die commercieel verkrijgbaar zijn in Zwiteriand
en andere Europese landen zijn ontwikkeld door Idex Corp.,
Portland, Maine, USA. Zij zijn gebaseerd op het ELISA-

-ocr page 52-

principe. Het virusantigeen dat gebruiict wordt in deze testen
(conventionele ELISA format of CITE-technologie) is gemaakt
in celcultures en gezuiverd door middel van ultracentrifugatie.
Bij deze zuiveringsprocedure kan het niet uitgesloten worden dat
niet-virale componenten die afstammen van de celcultuur,
worden meegezuiverd. Als voorbeeld van zo\'n niet virale
component dient het bovine serum albumine (BSA) genoemd te
worden dat toegevoegd wordt aan het medium in de vorm van
foetaal runderserum. BSA en andere componenten uit het
cultuursysteem kunnen niet volledig geëlimineerd worden
gedurende de zuivering. Indien het katteserum dat getest moet
worden, antistoffen bevat gericht tegen zulke contaminanten,
zullen deze antilichamen resulteren in meer of minder vals
positieve reacties.

Toen de FIV-ELISA beschikbaar kwam in 1988 hebben we de
diagnostische efiSciëntie bepaald door de ELISA-resultaten te
vergelijken met die van de zogenaamde Westera-Blot techniek.

Van de monsters was 99,7% positief in beide testen. Slechts 1 van
de 354 (= 0,3%) sera was positief in de ELISA maar duidelijk
negatief in de Westem-Blot. Gebaseerd op deze resultaten,
denken wij dat de kans op een vals positief resultaat klein is. Hier
dient aan toegevoegd te worden dat IDEX in de herfst van 1990
een nieuw principe voor FlV-antilichaamtesten introduceerde.
Wij hebben het nieuwe principe nog niet getest en zijn daardoor
op dit moment niet in staat hierover een oordeel te geven. Naast
deze zeldzame vals-positieve resultaten, zal een deel van de FIV-
geïnfecteerde katten écht negatief in de test zijn. Een negatieve
FlV-test mag verwacht worden in immuungesuprimeerde kat-
ten die niet in staat kunnen zijn anti-FIV-antilichamen te
produceren. Wij hebben een dergelijke kat waargenomen
gedurende een experimentele studie waarin katten met een
persistente FeLV-infektie werden geïnfecteerd door injectie met
FIV. Wij waren in staat FIV te isoleren, op drie verschillende
tijdstippen. Echter, antilichamen tegen FIV konden niet worden
gedetecteerd met de ELISA en met de Western-Blot techniek
(Franchini
et aL : Animal Models in AIDS. H. Schellekens, M.
Horzinek (editors) Elsevier, 1990: 201-7). Antilichaam nega-
tieve FlV-geïnfecteerde katten zijn ook waargenomen onder
veldomstandigheden: Cherida Hopper en collegae (Vet Ree,
1989; 125: 341-6) hebben 46 katten geïndentificeerd met een
FlV-infectie door middel van virusisolatie. N^enendertig van
deze dieren waren ook positief op FIV in de ELISA maar bij 7
van deze katten werden geen FlV-antilichamen gedetecteerd.
Een vergelijkbare situatie kan het resultaat van de 2 katers uit
deze vraag verklaren. Helaas is er naast de momenteel gebruikte
tijds- en arbeidsintensieve virusisolatie, geen alternatieve proce-
dure voor de definitieve diagnose van een FI V-infectie voorhan-
den. Het zwak positieve resultaat van kat B is moeilijk te
interpreteren. Indien een bloedtest of een serummonster op een
later tijdstip zou worden genomen en negatief of wederom zwak
positief zou zijn, dan zou een FlV-infectie nog steeds niet
uitgesloten kunnen worden. Indien een later serummonster
positief wordt getest zou het eerste zwak positieve resultaat
verklaard kunnen worden door een vroege fase van de infectie.
Echter, de waargenomen klinische symptomen en de geschiede-
nis wijzen erop dat een eventuele FlV-infectie reeds lange tijd
geleden onstaan zou kunnen zijn. Samenvattend kan geconclu-
deerd worden dat gebaseerd op de biologie van een FI V-infectie,
vals negatieve resultaten eerder verwacht moeten worden dan
vals positieve resultaten.

Dr. Hans Lutz.

Overige artikelen

MYCOTISCHE MASTITIS BIJ HET RUND

Mycotic mastitis in cows
H. S. van Veen^ en W.D.J. Kremer2.3
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:414 - 6

SAMENVATTING
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de literatuur met
betrekking tot de etiologie, diagnostiek, symptomatologie, thera-
pie en prognose van mycotische mastitis bij het rund Het belang
van het identificeren van het veroorzakende species in verband
met de prognose wordt besproken Geconcludeerd wordt dat een
aantal mastitiden veroorzaakt door Cmdxóai-species spontaan
kan herstellen, echter mastitiden veroorzaakt door
Cryptococ-
cus
en ?xoioXhtc3i-species herstellen zelden of nooit spontaan en

\' Destijds co-assisteni bij de Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting.
\' Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, Faculteit Diergeneeskunde, Post-
bus 80151, 3508 TD Utrecht.
\' Corresponderend auteur

reageren evenmin op therapie. Bij het eventueel behandelen van
een mycotische mastitis staat het frequent uitmelken van het
aangetaste kwartier centraal Voor een eventueel ondersteu-
nende intramammaire therapie komen antimycotica in aanmer-
king. Echter de effectiviteit van een dergelijke therapie is nooit
overtuigend aangetoond

SUMMARY

The literature on aetiology, diagnosis, symptoms, therapy and
prognosis of mycotic mastitis in cows is reviewed The impor-
tance of identification of the causative agent for the prognosis is
discussed Some cases
o/(candida) mastitis recover spontaneou-

-ocr page 53-

sly: however, spontaneous recovery or recovery after therapy for
mastitis caused by
Cryptococcus or Prototheca is rare. Frequent
milking of infected teats is important during treatment of mycotic
mastitis. If supportive pharmacotherapy is desired, antimycotic
drugs could be appropriate, however there is no clear evidence of
the effectiveness of this therapy.

INLEIDING

Mycotische mastitis bij het rund is een ontsteking van de uier
veroorzaakt door gisten of schimmels. De meeste pathogene
gisten en schimmels behoren tot de divisie Eumycotica (ware
schimmels). Gisten zijn ééncellige en schimmels meercellige
organismen. Als verwekkers van mastitis zijn gisten en schim-
mels van ondergeschikt belang zoals blijkt uit gegevens van het
laboratorium van de Gezondheidsdienst voor dieren in Gelder-
land. De laatste tien jaar werd uit melkmonsters van koeien met
klinische mastitis in gemiddeld 0,9% van de gevallen (variërend
van 0,6% in 1980 tot 2,6% in 1984) één van deze organismen
geïsoleerd. Op een individueel bedrijf kan het echter een slepend
probleem zijn dat niet altijd herkend wordt.Dit artikel geeft een
overzicht van de beschikbare literatuur met betrekking tot
mycotische mastitis bij het rund.

ETIOLOGIE

Mycotische mastitis kan veroorzaakt worden door verschillende
gist- en schimmelspecies. Het grootste deel van de geïsoleerde
species behoort tot het genus
Candida (± 78%) (2, 3, 6, 7, 12).
Daarnaast spelen, zij het incidenteel, binnen de genera:
Aspergillus, Prototheca, Saccharomyces, Trichosporon en Cryp-
tococcus
een aantal soorten een rol (3,6,7,12,13). De meeste van
deze organismen komen ubiquitair voor en behoren tot de
normale flora van onder meer (uier)huid en darmstelsel (2). De
porte d\'entrée voor de infectie is het tepelkanaal (3,6,7). Ofen in
welke mate een infectie met klinische symptomen gepaard zal
gaan hangt af van de kwaliteit van de afweer van de gastheer, de
infectiedosis (3,6,7) en de eigenschappen van het betreffende
gistspecies. Met name het vermogen van het micro-organisme
om zich aan de afweer van de gastheer te onttrekken en het
vermogen zich te vermenigvuldigen bij 40°C zijn van belang
(3,12). Uit de humane literatuur is bekend dat mycotische
infecties zelden primair zijn. Zij treden in principe op als de
afweer van de gastheer verminderd is (orale candidiasis is een
veel voorkomende opportunistische infectie bij AIDS-patien-
ten). In het geval van orale candidiasis bij de mens heeft men
eveneens vastgesteld dat toediening van antibiotica de groei en
vermenigvuldiging van gisten stimuleert. Een mogelijke verkla-
ring hiervoor is dat door antibiotica de bacteriële component
van de residente flora wordt gedood. De residente bacteriën
lijken een remmend effect te hebben op de groei van deze gisten
(8,10,14). De suggestie van verschillende auteurs (2,7) dat een
langdurige intramammaire toediening van antibiotica en corti-
costeroïden een predisponerende factor is bij mycotische masti-
tis wordt niet bevestigd door een onderzoek aan de Universiteit
van Minnesota (4). Men vergeleek daarbij de groei van
Candida
krusei
in experimenteel geïnfecteerde kwartieren behandeld met
antibiotica en corticosteroïden met die in eveneens geïnfecteerde
onbehandelde kwartieren. Hierbij vond men geen significant
verschil in de hoeveelheden pathogene organismen tussen de
behandelde en de onbehandelde kwartieren. Door vele auteurs
is een relatie beschreven tussen het voorkomen van mycotische
mastitiden en het gebruik van op het bedrijf samengestelde
uierinfusievloeistoffen die gecontamineerd waren met patho-
gene gisten (2,3,4,6,7,9,12). In Nederland speelt deze wijze van
besmetting een ondergeschikte rol, omdat men hier vooral
werkt met injectoren die maar één keer worden gebruikt.

SYMPTOMEN

De klinische symptomen van mycotische mastitis zijn a-
specifiek. Ze kunnen variëren van een lichte zwelling en
verharding van een kwartier met een weinig afwijkend substraat
tot een ernstige lokale ontsteking van de uier. In de meeste
gevallen is maar één kwartier aangetast. In sommige gevallen
worden ook systemische verschijnselen waargenomen, zoals
koorts, anorexie en melkproduktiedaling. Mycotische mastitis
kan echter ook subklinisch verlopen.

Mastitiden veroorzaakt door Cryptococcus- en Prototheca-
species zijn in de meeste gevallen chronisch en kenmerken zich
door een verlies van uierweefsel, verminderde melkproduktie en
een continue uitscheiding van pathogene gisten (3, 6, 7, 15).

DIAGNOSTIEK
Men moet verdacht zijn op een gist of schimmel als oorzaak van
een mastitis als in de anamnese sprake is van een plotseling
ontstaan of van verergering van de symptomen na intramam-
maire behandeling met antibiotica of wanneer er na langdurige
behandeling geen herstel optreedt (3, 7, 12).De diagnose
\'mycotische mastitis\' kan gesteld worden door het kweken van
gisten of schimmels uit een melkmonster bij routinematig
onderzoek. De gisten en schimmels moeten wel in grote
hoeveelheden en in reincultuur aanwezig zijn. Vaak moet
meerdere keren bemonsterd worden. Het kweken van gisten en
schimmels op normale bloedagarplaten is niet ideaal omdat men
gistkolonies gemakkelijk over het hoofd kan zien. Beter is het bij
het vermoeden van een mycotische mastitis, naast het routine-
matig bacteriëel onderzoek, tevens te laten kweken op specifieke
media, zoals sabouraud-dextrose-agar of havermeel agar (CDI
Lelystad). Na kweek is identificatie van de verwekker van
belang in verband met de prognose.

THERAPIE EN PROGNOSE
De vele verschillende geïsoleerde gist- en schimmelspecies zijn,
in vitro, goed gevoelig voor één of meerdere antimycotica (1,6,
9, 11). In de praktijk zou op basis hiervan een intramammaire
behandeling met antimycotica daarom zinvol kunnen lijken.
Hierbij dienen echter wel enkele kanttekeningen geplaatst te
worden. Een aantal mycotische mastitiden, met name mastiti-
den die veroorzaakt worden door
Candidaspecies, blijken
spontaan te genezen in twee tot acht weken (3,6,7,12,15). (Of
dit slechts een klinisch herstel of een microbiologisch herstel
betreft is niet beschreven). Regelmatig uitmelken van de
ontstoken kwartieren zal dit eventuele herstel bespoedigen.
Hygiëne is hierbij van groot belang in verband met het potentiële
infectie-risico, voor mens en dier, van blootstelling aan grote
hoeveelheden pathogene gist- en schimmelspecies (6). Mastiti-
den veroorzaakt door
Cryptococcus- en Prototheca-species
herstellen zelden of nooit spontaan en reageren evenmin op
therapie (6, 7, 15). Mastitiden veroorzaakt door
Aspergillus-
species nemen een tussenpositie in; de meeste auteurs maken
melding van een ernstige vaak ongeneeslijke mastitis (3, 6, 7),
maar anderen beweren deze infectie met geneesmiddelen te
kunnen genezen (1,11, 13). Aan de intramammaire toediening
van verschillende soorten antimycotica in de praktijk kleven
nogal wat nadelen. Er zijn auteurs die beweren dat intramam-
maire behandeling gecontra-indiceerd is (6,7) en vermelden een
verergering van de symptomen na therapie. Anderen beschrij-
ven een beter en vooral sneller herstel na een intramammaire
behandeling met antimycotica (1, 11, 13). In deze studies

-ocr page 54-

ontbreekt in alle gevallen een controlegroep; g^evens over het
subklinisch aanwezig blijven van de kiem, of over het eventueel
optreden van een herinfectie, ontbreken. Wil men toch een
(ondersteunende) medicamenteuze therapie instellen, dan ko-
men op basis van de (schaars beschikbare) literatuur één van de
volgende antimycotica in aanmerking: Miconazole (50-100 mg
opgelost in NaCL 0.9% intramammair 1 d.d. (15), Tiocanazole
(Trocyd®) 150 mg intramammair (1), Clotrimazole 100-200
mg in 1% oplossing (w a), Nystatine 1.500.000 IE (6) of
Natamycine 20 ml 2,5% oplossing intramammair (Hartman
persoonlijke mededeling). De intramammaire therapie dient
tenminste drie dagen te worden volgehouden. Nystatine en
Natamycine kunnen irriterend zijn voor het uierweefsel (6,7) en
azolen zouden onwerkzaam gemaakt kunnen worden door
bestanddelen in de melk (5). Amphotericine B en 5-fluorocysto-
sine worden vanwege de destructieve werking op het uierweef-
sel afgeraden (6,7). Samenvattend kan men stellen dat bij een
eventuele behandeling van mycotische mastitis (in Nederland in
de meeste gevallen veroorzaakt door
Candida-s^it&) het
frequent uitmelken van het aangetaste kwartier centraal staat.
Eventueel kan dit ondersteund worden door een intramam-
maire toediening van één van de hierboven genoemde farmaca.
Echter het efifect van een dergelijke ondersteunende farmaco-
therapie is nog onvoldoende vastgesteld.

LITERATUUR

1. Battig U and Uehlinger H. Treatment of fungal mastitis in cows with
Tioconazol (Trosyd®, Pfizer). Proceedings International Conference \'Ma-

Boekbespreking

Biologische stalapotheek

Het boek geeft een overzicht over diverse ziekten bij grote
huisdieren. Het is een goede zaak dat er eindelijk eens een
Nederlandstalig werkje is, waarbij gewezen wordt op de
toepassing van homeopathie en
Phytotherapie bij nutsdieren.

De lezer krijgt een indruk over diverse therapiën bij verschil-
lende aandoeningen.

Het is verheugend dat er zich de laatste tijd ook in de grote
huisdieren sector een duidelijk groeiende belangstelling ontwik-
kelt voor de alternatieve geneeswijzen. Wanneer we op die
manier het gebruik van bijvoorbeeld antibiotica iets kunnen
terugdringen zijn we op de goede weg.

Produkten afleveren die minder residuen bevatten dragen een
steentje bij aan een schoner milieu. De reguliere geneeskunde
blijft echter noodzaak. Om goede homeopathie te kunnen
bedrijven heeft men een juiste diagnose nodig en hierbij zijn
moderne onderzoekmethoden zoals laboratoriumonderzoek.

stitis: Physiology or Pathology?\'. Ghent Belgium 18-22 September 1990:
125-6.

2. Chengappa MM et aL Isolation and identification of yeast and yeastlike
organisms from clinical veterinary sources. J Clin Microbiol 1984: 427-8.

3. Farnsworth RJ. Significance of fungal mastitis. J Am Vet Med Assoc 170

(10): 1173^.

4. Farnsworth RJ and Sorensen DK. The effect of penicillin, dihydrostrep-
tomycine and prednisolone treatment of experimental
Candida krusei
infections of the mammary glands of dairy cattle. Can J Comp Med 1975;
39: 340-8.

5. Janssen Pharmaceutica. Mondelinge mededeling, 1991.

6. Kirk JH and Bartlett PC. Bovine mycotic mastitis. Comp. Food An 1986; 8

(11): 106-10.

7. Kirk JH, Bartlett PC and Newman JP Candida mastitis in a dairy herd (case
report). Comp Food An 1986; 8 (12): 1502.

8. Körting HC. Clinical spectrum of oral candidosis and its role in HIV-
infected patients. Mycoses 1989; 32 Suppl.2: 23-9.

9. McDonald JS et aL 1980. In vitro antimycotic sensitivity of yeasts isolated
from infected bovine mammary glands. Am J Vet Res 1980; 41: 1987-90

10. Meunier F. Candidiasis. Eur J Clin Microbiol Inf Dis 1989; 8: 438-47.

11. Prescott JF and Baggot J. Antifungal chemotherapy. Antimicr Chemo-
therapy in Vet Med 1988; 284-6

12. Richard JL et aL Identification of yeasts from infected bovine mammary
glands and their experimental infectivity in cattle. Am J Vet Res 1991; 41:
199M.

13. Sharma SD. Studies on bovine mastitis with special reference to mycotic
infections of udder (abstract). Vet Res J.1983; 6:105-6.

14. Stein DK and Sugar AM. Fungal infections of the immunocompromised
host. Diagn Microbiol Infect Dis 1983; 12 (4 suppl.):22I9-89.

15. VanDamme DM. Use of miconazole in treatment for bovine mastitis. V M
SAC 1983; 78 (9): 1425-7.

Aanvaard op 20 maart 1992.

vaak noodzakelijk. Hoe groter de kennis en ervaring is op
homeopathisch gebied des te beter zullen de resultaten van de
behandeling zijn. \'n Paar opmerkingen: bij koeien die aan de
nageboorte staan is sabina D6 een middel met een uitstekende
werking. Is het aan de nageboorte staan een bedrijfsprobleem,
dan moet men de oorzaak daarvan zien te achterhalen en zo het
probleem oplossen.

Hoefbevangenheid bij het paard behandel ik met amica D6.

Eventueel is afwisseling met ledum D6. Hoefkatrol laat zich met
podovetsem (VSM) goed behandelen. Toch heb ik het boek met
plezier gelezen. Het is een handig naslagwerk waarin goede tips
staan waarmee iedere lezer(es) zijn of haar voordeel kan doen.

Ik mag dit werk, dan ook van harte aanbevelen. Misschien mag
ik zo eindigen:
Oportet intellegere, opportet etiam (Je moet het
weten, je moet het ook durven).

Het boek is te bestellen door ƒ22,50 over te maken (incl.
verzendkosten) op postgiro 4085933 t.n.v. Lois Bolk Instituut te
Driebergen o.v.v. \'Stalapotheek\'.

L. A.T. Rigter.

-ocr page 55-

Actualiteiten

Praktijkprgef

PC-prüject
üp de rails

In november 1992 gaat de praktijkproef
van het PC-project melkveehouderij
van start. In de praktijkproef wordt de
waarde van Standaardoverzichten in
managementprogramma\'s getest, zowel
voor de veehouder, als voor zijn dieren-
arts. Aan de proef nemen 200 veehou-
ders deel. Omdat op Standaardoverzich-
ten alleen diergebonden kengetallen
voorkomen, wordt de proef uitgevoerd
in nauwe samenwerking met TAURUS,
NOVAD Coöperatie Ideëel, Groep
Practici Grote Huisdieren en IKC. Het
PC-project is vrij omvangrijk; het pro-
ject omvat de ontwikkeling van Stand-
aardoverzichten, EDI-berichten en het
uitvoeren van een praktijkproef.

Sneller signaleren met Standaard-
overzichten

Standaardoverzichten zijn bedrijfsover-
zichten waarop uniforme kengetallen
berekend zijn. De standaardoverzichten
zijn ontwikkeld in het kader van be-
drijfsbegeleiding. Met behulp van stan-
daardoverzichten krijgt de begeleider
een eerste indruk omtrent aanwezigheid
en aard van problemen op het bedrijf.

Gegevens uitwisselen met EDI-be-
richten

EDI-berichten (Electronic Data Inter-
change) zijn bestanden waarmee gege-
vens van de ene computer naar de
andere worden overgebracht. Met EDI-
berichten wordt tijdrovend typewerk
vermeden. Melkveehouders hebben al
de nodige ervaring opgedaan met EDI-
melkcontrole. Melkoontrolegegevens
worden vanuit de NRS-computer via
Agrinet (videotexnetwerk) op elektroni-
sche wijze in het eigen managementpro-
gramma ingelezen en verwerkt.
EDI-berichten worden ontwikkeld voor
communicatie met organisaties waar-
mee de melkveehouder veelvuldig infor-
matie uitwisselt. In eerste instantie wor-
den EDI-berichten ontwikkeld met
betrekking tot de Zuivel, het NRS en
dierenartsen (EDI-DAP).
EDI-berichten worden ontwikkeld in
overleg met leveranciers van manage-
mentprogramma\'s, de zuivelindustrie,
het NRS en NOVAD C/I.

Met EDI-DAP heeft de bedrijfsbegelei-
der de mogelijkheid om individuele
diergegevens van de veehouder in zijn
VAMPP analyse-programma in te lezen.
De dierenarts kan dan een uitgebreide
analyse van het bedrijf maken, waar-
door specifieke problemen ook op dier-
niveau zichtbaar worden gemaakt.

Samenwerking in praktijkproef

In de praktijkproef wordt ervaring opge-
daan met Standaardoverzichten en
EDI-berichten. De nadruk in de proef
wordt gelegd op de Standaardoverzich-
ten. Standaardoverzichten geven infor-
matie op bedrijfsniveau. Dit is zowel
voor de veehouder als voor de begelei-
der van belang. De veehouder kan
periodiek de overzichten uitdraaien om
na te gaan of hij zijn doelstellingen haalt.
De bedrijfsbegeleider kan aan de hand
van de overzichten nagaan of er structu-
rele problemen zijn op bedrijfsniveau.
Omdat het niet zeker is of de veehouder
de informatie, gegeven op Standaard-
overzichten, ook werkelijk gebruikt, is
het begeleidingsaspekt in deze van groot
belang. De wisselwerking tussen de be-
drijfsbegeleider en de veehouder, maakt
dat bedrijfsinformatie beter wordt be-
nut. In de praktijkproef wordt daarom
sterk de nadruk gelegd op bedrijfsbege-
leiding.

Opzet

Aan de proef nemen 200 veehouders
deel, die opgedeeld zijn in regionale
groepen van circa 10 veehouders per
groep. Indien de veehouder gebruik
maakt van gestructureerde bedrijfsbege-
leiding, dan kan hij zijn bedrijfsbegelei-
der (dierenarts/vooriichter) uitnodigen
voor de proefgroepbijeenkomsten.
De proefgroepen worden begeleid door
een dierenarts, in sommige groepen bij-
gestaan door een vooriichter. De proef-
groepbegeleider is aanspreekpunt voor
de veehouders en bedrijfsbegeleiders in
de regio. NOVAD C/I, IKC en Groep
Practici Grote Huisdieren spelen een
grote rol in het coachen van proefgroep-
begeleiders. De proefgroepbegeleiders
komen regelmatig bijeen in centrale
bijeenkomsten. Tijdens deze centrale
bijeenkomsten worden onderwerpen
vastgesteld voor proefgroepbijeenkoms-
ten. Tevens wordt de voorgaande proef-
groepbijeenkomst geëvalueerd.
De evaluatie van de praktijkproef is
gericht op het gebruik en de waarde van
Standaardoverzichten en EDI-berich-
ten. Een aanzienlijk deel van de veehou-
ders maakt gebruik van bedrijfsbegelei-
ding. Dit geeft binnen de praktijkproef
de
mogelijkheid om te onderzoeken via
welke structuur bedrijfsbegeleiding kan
worden gestimuleerd en op welke wijze
hierbij centrale ondersteuning kan wor-
den verieend.

Draagvlak van Standaardoverzichten

Op dit moment werken circa 2100
melkveehouders met een management-
programma op de eigen pc. Naar ver-
wachting zal dit aantal aan het eind van
dit jaar zijn toegenomen tot 2800. De
aanpassingen die ten behoeve van de
praktijkproef in programma\'s worden
aangebracht, worden zoals het zich nu
laat aanzien in alle reeds geplaatste
programma\'s doorgevoerd. Dit betekent
dat alle veehouders met een manage-
mentprogramma gebruik gaan maken
van Standaardoverzichten. Zij kunnen
hierbij ondersteuning vragen van hun
dierenarts.

Indien hiervoor voldoende belangstel-
ling is, wil NOVAD C/I regionale
bijeenkomsten organiseren voor prakti-
zerende dierenartsen. In deze bijeen-
komsten wordt ingegaan op de achter-
gronden van Standaardoverzichten en
de interpretatie van gegevens weergege-
ven op Standaardoverzichten. Tevens
wordt de rol van Standaardoverzichten
in de bedrijfsbegeleiding toegelicht.

Wilt u meer informatie over de rol van
dierenartsen binnen de praktijkproef
neem dan contact op met dhr. de Veer
(NOVAD C/I) tel: 03405-70755.
Wilt u meer informatie met betrekking
tot Standaardoverzichten, EDI-berich-
ten of de praktijkproef, neem dan con-
tact op met TAURUS tel: 03200-93532.

-ocr page 56-

Samenstelling van de Nederlandse dele-
gatie: Drs. C. C. J. M. van der Meijs,
Directeur Veterinaire Dienst; Drs. C. J.
Cysouw, Hoofd Stafafdeling Internatio-
nale Veterinaire Aangelegenheden, Ve-
terinaire Dienst; Prof Dr. C. J. Wensing
Directeur Centraal Diergeneeskundig
Instituut en Dr. C. Terpstra, Centraal
Diergeneeskundig Instituut.

Opening

De OIE (OfiSce International des Épi-
zooties) te Parijs werd opgericht in
1924 en heeft zich ontwikkeld tot het
toonaangevende platform voor interna-
tionaal overleg in de veterinaire sector.
Delegaties uit 96 lidstaten en waarne-
mers uit 4 andere landen, alsmede 18
inter-goevemementale en niet-goever-
nementale organisaties hebben de 60e
vergadering bijgewoond.
De vergadering vond plaats onder voor-
zitterschap van Dr. Sidibé van Mali; de
volgende plenaire zittingen werden
voorgezeten door Prof Walla (Oosten-
rijk) en Dr. Glosser (VS).
De voorzitter opende de vergadering en
heette alle aanwezigen welkom, in het
bijzonder Mr. Fooroozesh, Minister van
Wederopbouw van Iran en Mr. Bertho-
meau, directeur van het kabinet van de
Franse minister van landbouw. Beiden
kregen vervolgens het woord.
Een gouden medaille voor buitenge-
wone verdiensten werd uitgereikt aan
Dr. Leunen (België).
Speciaal werden welkom geheten de
vertegenwoordigers van de nieuwe lan-
den Estiand, Letland, Litauwen, Kirghi-
zië en Slowenië, die recentelijk zijn
toegetreden tot de OIE.
Met de nieuwe republieken van de
voormalige Sovjet Unie en het voorma-
lige Joegoslavië wordt binnenkort in
Parijs een speciale bijeenkomst belegd.

Rapportage van de Directeur-Gene-
raal over de activiteiten van de OIE in
1991

De Directeur-Generaal maakte melding
van de voortgang van de voorbereidin-
gen van de nieuwe uitgave van de
international Animal Health Code\'.

Voorts werd aandacht besteed aan di-
verse externe contacten, commissies,
werkgroepen,
ad Aoc-groepen, evenals
aan administratieve zaken.
In vervolg op de resoluties van de vorige
vergaderingen werd in maart 1992 het
kantoor in Tokio geopend, speciaal be-
last met informatiesystemen aangaande
de dieriijke gezondheid voor Azië en het
gebied van de Stille Oceaan.
De coördinerende Groep voor de con-
trole op MKZ in Zuid Oost Azië hield
zijn eerste bijeenkomst in Bangkok in
februari 1992.

Dr. Glosser zal de mogelijkheden na-
gaan van de oprichting van een OIE-
kantoor voor de Amerika\'s in Washing-
ton.

Wetenschappelijke voordrachten

Dr. J. A. Kellar (Canada) presenteerde
zijn rapport over de \'Analyse en mana-
gement van gezondheidsrisico\'s bij de
internationale handel in dieren en dier-
lijke produkten\', gebaseerd op gegevens
en medewerking van 18 lid-staten. Dr.
Kellar stelde dat importbescherming op
grond van beperking van ziekteninsleep
uiteraard legitiem is, maar dat zulks toch
niet mag leiden tot excessieve handels-
protectie.

De laatste jaren is een ontwikkeling
gaande, waarbij meer wordt gekeken
naar het risico van ziekteninsleep (\'risk
analysis\'), in plaats van op draconische
wijze de grens sluiten voor import.
Deze benadering is gebaseerd op kwan-
titatieve gegevens, waarbij door middel
van technieken van waarschijnlijkheids-
berekening de reële besmettingsgevaren
worden geschat. Nagegaan wordt in
welke mate de waarschijnlijkheid van
besmetting afneemt bij verschillende
vormen van gezondheidsgarantie, bv.
inspecties en behandelingen.
Na de inleiding vond een uitvoerige en
levendige discussie plaats, waaruit bleek
dat het onderwerp zeer leeft bij de
afgevaardigden, maar ook dat de toepas-
singen van de \'quantiative risk asses-
sment\' nog in de kinderschoenen staat.
Dr. R. H. Kimberiin (VK) presenteerde
zijn rapport over \'Spongiform encephal-
opathies in animals\', gebaseerd op gege-
vens van 28 lid-staten. Behalve bij run-
deren (BSE), werd het voorkomen van
de ziekte bij andere diersoorten even-
eens beschouwd, onder meer scrapie bij
schapen. Besmetting met BSE via vlees-
en beenmeel wordt in het VK als de
belangrijkste oorzaak aangewezen. Na
de inleiding van Dr. Kimberiin volgde
een uitgebreide discussie.

Mededelingen VD

Beknqpt verslag van de boe algemene

jaarlijkse bijeenkomst van het office
international des epizooties in
Parijs

Jaarverslagen Commissies

De \'International Animal Health Code
Commission\'

De voorzitter van deze belangrijke com-
missie, Dr. Rees, bracht verslag uit van
de werkzaamheden gedurende het afge-
lopenjaar. Veel tijd werd besteed aan de
voorbereiding van nieuwe hoofdstuk-
ken over BSE en MKZ. Voorstellen tot
aanname bij de \'Committee for adop-
tion\' werden eveneens gedaan voor Afri-
kaanse paardenziekte, enzootic abortion
bij ooien, Venezuelaanse paarden ence-
phalomyelitis, trichinellosis, overdraag-
bare gastroenteritis en virale haemorrhagic
ziekte bij konijnen.

De Commissie hecht grote waarde aan
\'risk assessment\', regionalisatie en eva-
luatie van de Veterinaire Diensten in de
verschillende landen. Zulks is buitenge-
woon belangrijk voor de Code teneinde
de internationale handel te vergemakke-
lijken. Met steun van de lid-staten hoopt
de Commissie het komende jaar goede
voortgang hieromtrent te maken.
Tijdens de discussies kwamen de vol-
gende onderwerpen aan de orde:

— Mond- en klauwzeer,

— Afrikaanse paardenpest (AHS),

— Bovine spongiform encephalopathy
(BSE),

— Enzootic abortion of ewes (ovine
chlamydiosis; EAE),

— Venezuelan equine encephalimyeli-
tis,

— Trichinellosis,

— Transmissable gastroenteritis (TGE),

— Viral haemorrhagic disease of rabbits
(VHD),

— Bovine semen,

— Collection and processing: in vitro
fertilised bovine embryo\'s,

— Collection and processing: micro-
manipulated bovine embryo\'s,

— Poultry breeding flocks and hatche-
ries - hygiene and disease security proce-
dures,

— Luchttransport: algemene aanbeve-
lingen,

— Risk assessment,

— Regionalisatie,

— Equine viral arteritis,

— Verplaatsing van wedstrijdpaarden.

-ocr page 57-

Tenslotte werd het verslag van de Code
Commissie aangenomen.

Presentaties van de Internationale
Organisaties

FAO (Food and Agriculture Organisa-
tion of the United Nations)
De FAO maakt melding van haar activi-
teiten op het gebied van de dierlijke
gezondheid en de steun die zij biedt aan
aangesloten landen, zoals voor informa-
tiesystemen, bestrijding van infectie- en
parasitaire ziektes. Ook was de FAO
betrokken bij veldprojecten, zoals de
bestrijding van screwworm in Lybië en
runderpest in Turkije.

WHO (World Health Organization)
De aandacht van deze organisatie gaat
speciaal uit naar zoönosen, zoals honds-
dolheid, brucellose, echinococcosis,
salmonellose,
escherchia coli en regio-
naal voorkomende zoönosen. Aandacht
werd gegeven aan volksgezondheids-
problemen met betrekking tot spongi-
form encephalopathies. Voorts werd sa-
men met het \'Mediterranean Zoonoses
Control Centre\' te Athene een film
gemaakt over brucellose-preventie be-
stemd voor technici.

PAHO (Pan American Health Organi-
zation)

Melding werd gemaakt van de activitei-
ten van deze organisatie, die zijn gecon-
centreerd in het coördinatiecentrum te
Washington en twee vestigingen in La-
tijns Amerika, t.w. het Pan-Ameri-
kaanse instituut voor MKZ in Brazilië
en het nieuwe Pan-Amerikaanse insti-
tuut voor \'Food protection and zoo-
noses\' in Argentinië.

OAU/IBAR (Organization of African
Unity)

Verslag werd gedaan van de activiteiten
van drie secties, t.w. dieriijke produktie,
veehouderijprojecten en dierlijke ge-
zondheid. Voor wat dit laatste betreft,
werd aandacht gegeven aan: teken en
door teken veroorzaakte ziektes, be-
smettelijke longontsteking bij runderen,
de Pan-Afrikaanse campagne tegen run-
derpest.

EG

De Europese eenheidsmarkt zal dit jaar
zijn beslag krijgen, hetgeen ingrijpende
consequenties heeft voor de veterinaire
sector. Grenscontroles zullen komen te
vervallen en de controle-activiteit ver-
plaatst zich naar de plaats van oor-
sprong. Voorts wordt een beleid van zgn.
regionalisatie gevoerd voor besmette-
lijke ziektes. Gecomputeriseerde infor-
matiesystemen (Animo en Shift) wor-
den ontwikkeld om de effectiviteit van
de controles te verbeteren. Spoedproce-
dures worden op het niveau van de
Europese Commissie gevoerd via het
Permanent Veterinaire Comité in Brus-
sel. Geharmoniseerde identificatiesyste-
men van het vee zijn in voorbereiïng.
Ondanks de verbeterde gezondheidssi-
tuatie, blijven hier en daar gevallen van
besmettelijke ziektes bestaan.
In 1991 werd de enting tegen MKZ in
alle lid-staten afgeschaft. Een antigeen-
bank (CDI) wordt opgericht met het
oog op noodsituaties.

IICA (Inter-American Institute for
Cooperation on Agriculture)
Teneinde de handel in agrarische pro-
dukten in Latijns Amerika te doen
toenemen werden initiatieven ontwik-
keld met betrekking tot een quarantaine
informatiesysteem.

Rapportage over de dierziekte-situa-
tie in de wereld

Alle soorten mond- en klauwzeer wer-
den in Afrika geïdentificeerd, met uit-
zondering van het type Azië-1. In Uru-
guay werd geen uitbraak geconstateerd
en in Argentinië daalde het aantal uit-
braken. De types O en Azië-I kwamen
het meest voor in Azië.
Runderpest bleef beperkt tot Oost-
Afrika; in Azië kwam de ziekte voor in
India en Sri Lanka en bij Yaks in de
voormalige USSR.

Besmettelijke pleuropneumonia bij run-
deren nam tot in Oeganda en de Cen-
traal Afrikaanse Republiek. Ook werd
de ziekte waargenomen in Italië en
Spanje.

Afrikaanse varkenspest kwam voor in
Spanje; in Zimbabwe werd een uitbraak
geconstateerd.

Afrikaanse paardenpest in Spanje werd
verder teruggedrongen; een nieuwe uit-
braak vond plaats in Marokko.
Klassieke varkenspest daalde in Mexico,
maar nam toe in Yoegoslavië. De ver-
spreiding via wilde zwijnen in Duits-
land, Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije
blijft een probleem. In begin 1992 werd
een uitbraak bij wilde beren in Frankrijk
waargenomen.

Pseudo vogelpest werd in de VS ver-
spreid door papegaai-achtigen, maar de
pluimveestapel werd niet aangetast. In
Japan waren verschillende uitbraken. In
Europa werden verschillende grote be-
drijven aangetast: leriand, VK en Portu-
gal. Hobbybedrijven werden aangetast
in Italië, Duitsland, Nederland en Bel-
gië.

Orale entingen van vossen tegen honds-
dolheid werden in Europa uitgebreid; in
Bulgarije werd voor de eerste maal een
uitbraak geconstateerd.
Spongiform Encephalopathy bij runde-
ren bleef een groot proWeem in het VK
met ruim 20.000 gevallen. Landen waar
slechts enkele gevallen van de ziekte
voorkwamen, waren: Zwitserland, Ier-
land en Frankrijk.

Scrapie werd geregistreerd in Noorwe-
gen, Zwitserland en Tsjecho-Slowakije.
De Nieuwe Varkensziekte werd in 1990
en 1991 waargenomen in Duitsland,
Nederland, België, GB, Spanje en
Frankrijk. In 1992 kwamen daar nog bij
Denemarken en Malta.
Het Influenza virus, A-H7N1, veroor-
zaakte in Zuid-Afrika schade bij gehou-
den struisvogels, zonder echter de
pluimveestapel te treffen.

De Regionale Commissies

De voorzitters van de vijf regionale
commissies, t.w. Afrika, Amerika, Azië,
Verre Oosten en Oceanië, Europa en
Midden Oosten, brachten verslag uit
van de gehouden vergaderingen.

Speciale commissies
In het licht van de toenemende belang-
stelling voor de visteelt (aquacultuur) bij
de lid-staten van de OIE, werd de
Commissie voor Visziektes uitgebreid
en namen de activiteiten toe.
De rapporten van drie
ad hoe Werk-
groepen over respectievelijk Stra-
tegische Planning, Assessment of Veteri-
nary Services en Rabbies Control wer-
den aan de lid-staten van de OIE
toegezonden voor commentaar.

Slotopmerking

Samenvattend kan worden gesteld dat
de OIE een toonaangevend internatio-
naal forum blijft inzake veterinaire za-
ken. De Organisatie neemt een buiten-
gewoon belangrijke plaats in bij het
ontwikkelen van nieuwe beleidslijnen
en bevordert harmonische processen
van veterinaire eisen bij de handel in vee
en dierlijke produkten.

-ocr page 58-

Congressen

Second
International
Congress on Peer
Review in
Biomedical
Publication

September 9-11, 1993
Fairmont Hotel, Chicago, Illinois

Abstracts due by March 15, 1993
Sponsored by
The Journal of the A meri-
can Medical Association

For more information, contact: Drum-
mond Rennie, MD, JAMA, 515 N State
St, Chicago, IL 60610; Telephone: 312-
464-2423; Fax: 312-464-5824.

Editors, scientists, social science scho-
lars, historians, journalists, and others
will meet in Chicago for three days to
present and discuss research into edito-
rial peer review so that we may examine
peer review in the context of the overall
scientific enterprise. Ethical, historical,
and political issues will also be discus-
sed.

VOM 22. BIS 25. JUNI 1 993 IN HANNO-
VER

\'EuroTier \'93\' - Das TOP-Ereignis für
die Internationale Tierproduktion -
Spezialsektor EuroProcessing

Die Ausschreibung hat begonnen - An-
meldeschluss 2. Oktober 1992

(DLG). Mit dem Versand der Anmelde-
unterlagen an die Aussteller der \'EuroTier
\'93\' Anfang Juni beginnen fast ein Jahr
vor der Premiere dieser neuen Internati-
onalen Fachausstellung für Tierproduk-
tion und Management die Vorbereitun-
gen. Das Top-Ereignis für die
internationale Tierproduktion mit sei-
nem Spezialsektor \'EuroProcessing\' fin-
det vom 22. bis 25. Juni 1993 auf dem
Messegelände in Hannover statt. \'Euro-
Tier \'93\' stellt die konsequente Erweite-
rung des bewährten und international
erfolgreich eingeführten Konzeptes der
Ausstellung \'Huhn & Schwein\' um die
Milch- und Rindfleischproduktion dar.
Damit wird erstmals an einem einzigen
Standort in Deutschland das vollstän-
dige internationale Angebot für die un-
ternehmerischen Schweine-, Geflügel-,
Milch- und Rindfleischerzeuger zusam-
mengeführt.

ACTUA

Alle notwendigen Bedarfsbereiche für
die Zucht und die Haltung der wichtig-
sten landwirtschaftlichen Nutztierarten
werden in Hannover präsentiert. Gleich-
zeitig trägt das \'EuroTier\'-Ausstellungs-
konzept auch den wachsenden Ansprü-
chen der Besucher an die Vermarktung,
Be- und Verarbeitung der Produkte so-
wie an Fragen des Managements, der
Beratung und der Dienstleistungen
Rechnung.

Für die Darstellung der Tiere werden
die Erfahrungen aus der bisherigen
Ausstellung \'Huhn & Schwein\' über-
nommen. Nach diesem Konzept wird
das Tier als ein ProduktionsMtor neben
der Technik und dem Management ge-
zeigt. Entsprechend werden auf \'Euro-
Tier \'93\' in Hannover Tiere nur in
geringer Zahl zu sehen sein.
Die Geflügelproduktion mit einem spe-
ziellen Verarbeitungsteil \'EuroProces-
sing\', die Schweineproduktion, die
Rindfleisch- und Milchproduktion so-
wie ein tierartenübergreifender Bereich
sind die Schwerpunkte von \'EuroTier
\'93\'. Das Ausstellungsprogramm glie-
dert sich in zwölf Gruppen:

Gruppe 1: Zuchttiere, Zuchtprogramma
und Handel

Gruppe 2: Betriebsmittel
Gruppe 3: Futterlagerung und
-Zuberei-
tung, Futterentnahme
Gruppe 4: Stallbau

Gruppe 5: Produktions-, Haltungs-,
Klima- und Fütterungstechnik
Gruppe 6: Milch- und Kühltechnik
Gruppe 7: Kot-, Flüssigmist- und Um-
welttechnik

Gruppe 8: Transportfahrzeuge/Tran-
sportdienste

Gruppe 9: Verarbeitung und Vermark-
tung von Geflügel und Eiern (EuroPro-
cessing)

Gruppe 10: Geräte, Zubehör und Er-
satzteilwesen

Gruppe 11: Management und Compu-
tereinsatz

Gruppe 12: Information und Beratung
\'EuroTier \'93\' wird somit der internatio-
nale Treffpunkt der spezialisierten
Schweinemäster, Ferkelerzeuger, Milch-
erzeuger, Rindfleischerzeuger, Geflügel-
fleisch- und Eiererzeuger, Geflügel-
fleisch- und Eierverarbeiter, Händler
von Maschinen und Einrichtungen, Be-
rater, Wissenschaftler und Tierärzte
sein. Die Tatsache, daß die in dieser Art
weltweit einzige Ausstellung Besucher
nicht nur aus Deutschland, sondern
auch aus West- und Osteuropa, Norda-
merika und den Wachstumsmärkten des
Nahen, Mittleren und Fernen Ostens
anziehen wird, gibt ihr aus der Sicht der
ausstellenden Wirtschaft besonderes
Gewicht.

Anmeldeschluss für Aussteller ist der 2.
Oktober 1992. Weitere Informationen
über \'EuroTier \'93\' erhalten Interessen-
ten bei der Deutschen Landwirtschafts-
Gesellschaft (DLG), Zimmerweg 16,
6000 Frankfurt am Main 1, Telefon
069/7168-301, Telefax 069/7241554,
Telex 413 185 dig.

Wichtiger Hinweis: Die DLG zieht um!
Ab 1. August 1992 ist sie nur noch über
die neue Anschrift zu erreichen: Deut-
sche Landwirtschafts-Gesellschaft
(DLG), Eschborner Landstraße 122, D-
6000 Frankfurt 90 (Rödelheim), Tele-
foon (0)69/24788-254, Telefax (0)69/
24788-113, Telex 413 185 dig.

Ingezonoen

revolutionaire

ontdekking

Onder deze kop werd in aflevering 11
(1992) van uw tijdschrift een bericht
opgenomen waarin de Rijksuniversiteit
te Utrecht en haar Faculteit der Dierge-
neeskunde worden genoemd in verband
met een wetenschappelijk dubbel blind
onderzoek naar heupdysplasie bij hon-
den.

Bedoeld onderzoek vond plaats binnen
de Vakgroep voor Geneeskunde van
Gezelschapsdieren van de Faculteit der
Diergeneeskunde. Dit onderzoek leidde
niet tot een revolutionaire ontdekking.
Het bericht in uw aflevering 11 p. 335
geeft een misleidend beeld van de resul-
taten van het binnen onze Vakgroep
uitgevoerde onderzoek:

- niet is door ons aangetoond dat het
klinisch beeld van honden met heupdys-
plasie verbeterde door behandeling met
het geadverteerde middel;

- niet is door ons aangetoond dat met dat
middel voortaan heupdysplasie bij hon-
den effectief kan worden behandeld;

- niet is ons gebleken dat de dagelijkse
toediening van het geadverteerde mid-
del leidde tot verbetering van skelet-
opbouw of kwaliteit van bot- en kraak-
been en daarmee samenhangende kap-
sels, banden, pezen en spieren.

-ocr page 59-

Weliswaar namen wij uitgebreide en
wetenschappelijk verantwoorde proef-
nemingen maar hierbij kon geen werk-
zaamheid van het geadverteerde middel
worden aangetoond. Wij protesteren
daarom tegen het plaatsen in uw blad
van een advertentie-bericht waarin te-

Exportprocedure fok- en gebruiks-
runderen

In 1987 werd op initiatief van de Veteri-
naire Dienst de exportprocedure voor
fok- en gebruiksrunderen aangepast. Tot
dan toe was het gebmikelijk dat de
praktizerend dierenarts over het te ver-
richten vooronderzoek werd geïnfor-
meerd door de RVV. De nieuwe af-
spraak hield in, dat deze
verantwoordelijkheid bij de exporteur
kwam te liggen, die de prakticus op de
hoogte bracht met de uit te voeren
onderzoeken en de af te geven verklarin-
gen.

Ten behoeve van de praktici werd inder-
tijd door de Veterinaire Dienst een
\'dierenartsinstructie\' samengesteld.
Enige tijd geleden bleek er behoefte te
bestaan aan aanpassing van deze instruc-
tie.

Inmiddels heeft overleg plaats gevonden
tussen VD, RVV, Stichting Gezond-
heidszorg voor Dieren, regionale Ge-
zondheidsdiensten en het bedrijfsleven,
waarbij de meest noodzakelijke veran-
deringen besproken werden. Aan de
hand hiervan is een herziene instructie
gemaakt.

Besloten werd tevens om deze instructie
niet alleen aan alle praktici toe te sturen,
maar ook in gecomprimeerde vorm te
publiceren in het
Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde.

De belangrijkste veranderingen luiden
als volgt:

— De te exporteren dieren kunnen be-
halve op het bedrijf ook in een

gen onze naam wordt aangeleund en
misleidende mededelingen worden ge-
daan met betrekking tot onderzoek
waarvoor wij de wetenschappelijke ver-
antwoordelijkheid dragen.

Prof. dr. H.W de Vries,
voorzitter Vakgroep

mededelingen rw

Dierenartsinstructie voor

expürtvüürbereiding

fok- en gebruiksrunderen

Rijksdienst voor de keuring van vee en
vlees (RVV) 1992

export-, c.q. handelaarsstal export-
klaar gemaakt worden. Met nadruk
wordt echter gemeld, dat de bedrijfs-
verklaringen alleen door de bedrijfs-
prakticus afgegeven mogen worden.

— Op het exportformulier dienen onder
\'Overige eisen en gegevens\' de beno-
digde bedrijfsverklaringen ingevuld
te worden. De verklaringen dienen
echter volledig conform de certifi-
caattekst overgenomen te worden.

Er kan dus niet volstaan worden met
bv.: \'Bedrijfsstatus conform invoerei-
sen\'.

— Herziening van het overzicht van de
exportonderzoeken.

— Aanpassing van de diverse formulie-
ren.

— De verplichting voor de exporteur
om de achterzijde van het exportfor-
mulier in te vullen.

Wellicht ten overvloede zij er op gewe-
zen dat de uitvoering van de onderzoe-
ken voor export en de bijbehorende
verklaringen met uiterste accuratesse
dient te gebeuren. Klachten vanuit het
buitenland over onjuiste certificering
kunnen gevolgen hebben voor het ver-
trouwen in het Nederlandse veterinaire
niveau. De economische consequenties
hiervan kunnen bijzonder groot zijn.

1. Algemeen

1.1. De Veterinaire Dienst wordt op de
hoogte gehouden van invoereisen,
c.q. wijzigingen hiervan. Dit ge-
beurt

— door de EG,

— door de autoriteiten van het
derde land, of

— via de exporteur.

1.2. De Veterinaire Dienst verstrekt de
(gewijzigde) invoereisen aan de
RV V-Centraal, die ze doorgeeft aan
de RVV- kringen, het GDI, de
Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren, de regionale Gezondheids-
diensten en (op aanvraag) expor-
teurs.

1.3. De exporteur is verantwoordelijk
voor het verioop van de exportpro-
cedure, het overieggen van de juiste
bescheiden ter verkrijging en het
tijdig aanvragen van het door de
minister van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij vastgestelde ex-
portcertificaat, zonder welke de ex-
port van vee verboden is.
Behalve bij export van dieren,
waarvan de eisen binnen de EG
geharmoniseerd zijn, is de expor-
teur uiteindelijk verantwoordelijk
voor de juistheid van de invoerei-
sen.

1.4 De exporteur geeft opdracht aan de
eigenaar een dier exportklaar te
laten maken door de dierenarts
onder schriftelijke vermelding van:

— bestemmingsland

— gestelde invoereisen

— waar de gevraagde onderzoeken
dienen te worden uitgevoerd.

De exporteur is tevens verantwoor-
delijk voor de invulling van de
achterzijde van het exportformu-
lier.

1.5. Ten behoeve van de export zijn de
volgende formulieren in gebruik:

— voorberichtkaart

— opgave uitvoercertificering voor
levende dieren

— inzendformulier voor exporton-
derzoek

—uitslagenformulier voor de ex-
port van fok- en gebruiksrunderen
(hierna te noemen \'exportformu-
lier\')

Alleen deze formulieren dienen ge-
bruikt te worden!

2. Dierenarts

De dierenarts:

2.1. kan zonodig nadere informatie ver-
krijgen bij de RVV-kring, over de
certificeringseisen of de uitvoering
van de onderzoeken;

2.2. moet in het bezit zijn van blanco
formulieren (voorberichtkaartjes,
inzend- en exportformulieren), te
verkrijgen bij de RVV kringkanto-
ren en van etiketten voor de verzen-
ding van bloedmonsters (te verkrij-

-ocr page 60-

gen bij het CDI en de regionale
Gezondheidsdiensten);

2.3. zendt voorberichtkaart naar de
RVV kring op de eerste dag van de
uitvoering van zijn werkzaamhe-
den, onder vermelding van de data
van de diverse werkzaamheden;

2.4. zendt materiaal naar de daarvoor
aangewezen laboratoria samen met
het inzendformulier voor export-
onderzoek (formuliernummer
401022), met daarop vermeld
welke onderzoeken met behulp
van welke methode moeten gebeu-
ren. De verzending dient te geschie-
den in adequaat verpakkingsmate-
riaal, met gebruikmaking van de in
2.2. genoemde etiketten. (Indien
onderzoek plaats vindt bij zowel
CDI als Gezondheidsdienst, dienen
naar beide instituten apart en recht-
streeks bloedmonsters te
worden opgestuurd.)

Het inzendformulier moet duide-
lijk volledig worden ingevuld en
ondertekend, met name de vermel-
ding van:

— naam en adres dierenarts

— naam en adres exporteur(s)

— nummer RVV kring waarbin-
nen het herkomstbedrijf is gelegen.
Indien onjuiste adressering of on-
volledige vermelding van noodza-
kelijke gegevens plaatsvindt, kan
onnodige vertraging ontstaan.
Indien de voorberichtkaart niet
tijdig is ingezonden en/of het ex-
portformulier onvolledig is inge-
vuld, kan ondertekening van het
exportformulier worden gewei-
gerd.

Voor deze tekortkomingen kan de
dierenarts aansprakelijk worden
gesteld.

2.5. zendt op aanwijzing van de expor-
teur het exportformulier gedeelte-
lijk ingevuld en ondertekend naar
de exporteur, onder vermelding
van:

— datum tuberculinatie en resulta-
ten;

— datum Johnine-test en resultaat
(indien vereist);

— data monstemame;

— uitgevoerde vaccinaties met
data;

— uitgevoerde behandelingen met
data;

— verdere noodzakelijke, door de
dierenarts te verstrekken bedrijfs-
gegevens. Deze verklaringen die-
nen, conform de gestelde eisen,
volledig te worden beschreven. Al-
gemene verwijzingen (\'bedrijf vol-
doet aan de eisen gesteld in...\' enz.)
zijn dus niet acceptabel. Bij veel
voorkomende verklaringen kan
ook een van tevoren ingevulde
plakstrook met de benodigde tekst
aangebracht worden.
Na ontvangst vult de exporteur de
laboratoriumresultaten van CDI
en/of GD in en zendt dan het
formulier naar de RVV kring waar-
binnen het herkomstbedrijf van het
dier is gelegen ter controle en on-
dertekening.

N.B.: Ingevulde exportformulieren van
dieren die, op grond van de tuberculina-
tieresultaten (aviaire/bovine, Johnine)
niet voor export in aanmerking komen,
dienen eveneens onder vermelding van
de verkregen uitslagen, naar het kring-
kantoor van de RVV te worden gezon-
den.

Recapitulatie exportprocedure
runderen

Exporteur

— koopt rund en geeft schriftelijk voor-
lichting aan de eigenaar (evt. dieren-
arts) over zaken betreffende de ex-
port, zoals naam en adres exporteur,
land van bestemming en uit te voeren
onderzoeken;

— ontvangt exportformulier met:

- tuberculinatie uitslag door dieren-
arts

- statusvermelding bedrijf (niet-aan-
gifteplichtige ziekten) door dieren-
arts en vult uitslagen CDI/GD in op
de achterzijde van het exportformu-
lier;

— zendt het exportformulier ter con-
trole en ondertekening naar de RVV-
kring waarbinnen het herkomstbe-
drijf van het dier is gelegen.

Eigenaar

— verkoopt;

— geeft de dierenarts opdracht voor het
exportklaar maken onder vermel-
ding van de door de exporteur ver-
strekte gegevens.*

Dierenarts

— tuberculinatie;

— groene kaart (voorbericht) naar
RVV-kringkantoor;

— vermeldt evt. behandelingen op ex-
portformulier;

— vermeldt uitslag tuberculinatie plus
evt. status bedrijf op exportformulier
en zendt dit naar de exporteur;

— zendt monsters naar de laboratoria,
die voor de gevraagde onderzoeken
aangewezen zijn (indien onderzoek
plaats vindt bij zowel CDI als GD,
dienen naar beide instellingen recht-
streeks en met gebruikmaking van
aparte formulieren bloedmonsters te
worden opgestuurd);

— maakt bij de inzending van de mons-
ters gebruik van het inzendformulier
voor exportonderzoek (401022), dat
volledig ingevuld en ondertekend
dient te zijn.

GD

— meldt status plus 30 dagen verklaring
aan RVV

CCDI/GD

— ontvangst monsters en zendt uitsla-
gen per brief (indien nodig per fax)
naar de RVV-kring, per brief naar de
dierenarts en, in geval van afspraak
daarover, per fax naar de exporteur;

— bewaakt voortgang en beëindigen
van onderzoek.

RVV

— voorziet dierenarts van blanco for-
mulieren (voorberichtkaart, inzend-
en exportformulier) en exporteur
van blanco formulieren voor opgave
uitvoercertificering voor levende die-
ren;

— controleert 5% van tuberculinaties;

— ontvangst status plus 30 dagen ver-
klaring van GD;

— ontvangt uitslagen per brief (indien
nodig per fex) van CDI/GD;

— controleert exportformulieren aan de
hand van uitslagen;

— ondertekent exportformulieren;

— retourneert exportformulieren naar
exporteur;

— verricht klinische uitvoerkeuring en
certificatie voor export.

♦ Voor zover dit niel in tegenspraak is met de exportei-
sen, kunnen de dieren ook exportklaar gemaakt
worden in een exportstal/handelaarsstal. Verklaringen
omtrent de bedrijfsstatus worden in dit geval
uitslui-
tend
van de bedrijfeprakticus geaccepteerd.

Exportonderzoeken
Bij de Gezondheidsdienst voor Dieren
vinden de volgende onderzoeken plaats:

— brucellose (behalve de COOMBS-
test)

— leucose

— paratuberculose

— trichomoniasis/vibriosis

— leverbot

— mastitis

— CEM

Alle andere exportonderzoeken vinden
bij het Centraal Diergeneeskundig Insti-
tuut plaats.

-ocr page 61-

Tijdsduur export onderzoek Gezond-
heidsdiensten

De tijden gelden vanaf het moment van
ontvangst van de monsters. De dag van
ontvangst wordt tevens aangemerkt als
eerste dag. Bij de genoemde tijden dient
één dag voor administratieve verwer-
king en controle bijgeteld te worden.

begin van de week op te sturen.
Onderzoek naar antilichamen tegen epi-
zootic haemorrhagic disease (EHD) en
Mycoplasma mycoides en Mycoplasma
capricolon wordt voorlopig nog in het
buitenland uitgevoerd. Het CDI zal voor
verzending van deze monsters zorgdra-
gen. Echter, een garantie dat de uitslagen
van dit onderzoek binnen de geldig-
heidstermijn bekend zijn, kan door het
CDI niet worden gegeven.
Vooraankondiging kan geschieden bij
de Dispatching Service Unit (DSU) van
het CDI, tel. 03200-73330.

Export onderzoek centraal dier-
geneeskundig instituut
Hieronder volgt een opgave van de
minimaal en maximaal benodigde tijd
voor diverse laboratoriumonderzoeken
in het kader van export. De duur wordt
gerekend vanaf het moment van bin-
nenkomst van de monsters op het CDI
tot het verzenden van de uitslag en is
uitgedrukt in aantal werkdagen (bij de
overheid is bv. Goede Vrijdag geen
werkdag). Bij onderzoek van gepaarde
monsters geldt hiervoor de datum van
binnenkomst van het tweede monster.
Bij het vaststellen van de maximaal
benodigde tijd is rekening gehouden met
een mogelijke herhaling van het onder-
zoek. De tijdsplanning van de export
dient dan ook gebaseerd te worden op
de maximaal benodigde onderzoektijd.

Voor een aantal onderzoeken is vóór-
aanmelding vereist, omdat de benodigde
celcultures niet routinematig worden
toegepast. Als voor deze onderzoeken

Tabel 1
Brucellose

(De monstername moet tenminste 24 uur voor het onderzoek hebben plaatsgevonden)

Ontvangen voor de middag

2 dagen

Ontvangen na de middag

3 dagen

Leucose

3 dagen

Paratuberculose

2 dagen

Trichomoniasis/vibriosis

4 dagen

Leverbot — bloedonderzoek

1 dag

— mestonderzoek

ontvangen voor de middag

1 dag

ontvangen na de middag

2 dagen

Mastitis 3 dagen

CEM

max. 7 dagen na laatste

verplichte onderzoek

Zaterdagen, zon- en feestdagen tellen hiervoor niet mee.

vöóraanmelding wordt nagelaten dan
dient de daarvoor vermelde periode bij
de minimaal resp. maximaal benodigde
tijd te worden opgeteld.
Als het grote aantallen monsters betreft
(meer dan 100), dan zal een vooraan-
kondiging een snelle afwikkeling van het
onderzoek bevorderen. Wordt een in-
zending van meer dan 100 monsters niet
aangekondigd, dan wordt niet gegaran-
deerd dat het onderzoek binnen de
maximale benodigde tijd afgesloten is.
Het verdient sterk de voorkeur alle
monsters voor exportonderzoek in het

Tabel 2. Duur van het laboratorium onderzoek.

Maximale tijd benodigd
(werkdagen)

Vooraanmelding vereist

Minimale üjd benodigd
(werkdagen)

Agens

Bacteriologisch onderzoek:

Brucella abortus

— complementsbinding reactie (CBR)

— Agglutinatie

— Coombs
Brucella canis

— Agglutinatie
Brucella melitensis

— CBR

— Agglutinatie
Brucella ovis

-CBR
Brucella suis

— CBR

— Agglutinatie

— Coombs
Chlamydia psittaci

— ELISA

Coxiella burnetii (Q-fever)
-CBR
—ELISA

Erysipelothrix rhusiopathiae (vlekziekte)
-CBR

nee
nee
nee

nee
nee

nee
nee
nee

nee
nee

-ocr page 62-

Agens

Minimale tijd benodigd

Maximale tijd benodigd

Vooraanmelding vereist

(werkdagen)

(werkdagen)

Leptospirose

—microagglutinatie

3

7

nee

Listeria

-CBR

3

5

nee

Malleus

-CBR

3

5

nee

Ornithose

— CBR

4

7

nee

Salmonella abortusequi

— Agglutinatie

3

5

nee

Salmonella abortus avis

— Agglutinatie

3

5

nee

Taylorella Equigenitalis (CEM)

— Isolatie

7

14

ja, 7 dagen

Toxoplasma

— Latexagglutinatie

4

7

nee

Virologisch onderzoelc

Afrikaanse paardepest

— Indirecte IFT

7

14

ja, 14 dagen

Afrikaanse varkenspest

— ELISA

7

14

ja, 28 dagen

Blue tongue

— Agar gel diffusie

7

14

ja, 14 dagen

— Indirecte IFT

7

14

ja, 14 dagen

Bovine virus diarrhee

— ELISA

2

8

nee

— Neutralisatietest

7

14

ja, 14 dagen

— Virus-isolatie

7

14

nee

Equine arteritis

— Neutralisatie test

7

14

nee

Infectieuze anemie

— Immunodiffusie (Coggins)

4

8

nee

Infectieuze bovine rhinotracheitis

— ELISA

2

8

nee

— Neutralisatietest

7

14

ja, 14 dagen

— Virusisolatie (per passage)

7

14

ja, 14 dagen

Mond- en Klauwzeer

— Probang

5

10

ja, 14 dagen

— Neutralisatietest

7

14

ja, 14 dagen

— Virusisolatie (per passage)

5

10

ja, 14 dagen

Rhinopneumonie

— Neutralisatietest

7

14

ja, 14 dagen

Varkenspest

— Neutralisatietest

7

14

ja, 14 dagen

— ELISA

4

8

ja, 7 dagen

Ziekte van Aujeszky

— ELISA

4

8

nee

— Neutralisatietest

7

14

ja, 14 dagen

— gl-ELISA

4

8

nee

Zwoegerziekte

— ELISA

4

8

nee

-ocr page 63-

Naar aanleiding van onder-
staande bij de redactie ontvangen
vraagstelling, vond zij ing. A.
Malestein bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

Vraag

In de maand juni kwamen op een
rundveebedrijf met 60 melkkoeien, 6
gevallen van hypomagnesemie samen
met hypocalcemie voor. Het betroffen
uitsluitend melkgevende koeien die in
diverse stadia van de lactatie verkeer-
den. Vele koeien moesten drie to vier
keer behandeld worden.
De koeien vertoonden allemaal ver-
schijnselen van een paresis.
Echte krampen werden niet gezien.
Bloedonderzoek van de dieren leverde
in alle gevallen een verlaagd calciumge-
halte op (1, 22-2, 22), samen met een
verlaagd magnesiumgehalte (0,47-
0,60).

Urine onderzoek op magnesium werd
niet gedaan.

De bemesting dit vooijaar was als volgt:

2 X 20 m3 zeugendrijfmest en lx 20 m^

rundveedrijfmest per ha.

Tot medio mei werd 8500 kg kalkamon-

salpeter over 14 ha gestrooid. Nadien

elke 3 weken magnesamon 225 kg per

ha.

De laatste jaren zijn geen grondmonsters
meer genomen.

De BSK schommelt rond de 30.
De koeien kwamen \'s nachts niet binnen
(vanaf medio april) en werden niet
bijgevoerd.

De hoogproductieve koeien zijn wat
gezakt in de melk.

Vragen:

Wat ging er fout in de magnesiumvoor-
ziening?

Hoe is dit te herstellen?
Is het verstandig om rundveebrok bij te
geven met een extra hoog magnesiumge-
halte?

Als je ervan uitgaat dat een koe 50 gram
magnesiumoxide per dag nodig heeft,
wanneer je weet dat er koeien zijn die 1
kg brok krijgen en er zijn die 10 kg
krijgen?

Hoe hoog mag het gehalte in de brok
zijn, zonder dat de smakelijkheid in het
geding komt\'\'

Antwoord
Op het betreffende bedrijf is in het
voorjaar per hectare 60 m3 zeugendrijf-
mest en 20 m3 rundveedrijfmest toege-
diend. De guste en drachtige zeugen
kregen beperkt drinkwater, dus is er
minder water verspild en is de drijfmest
meer geconcentreerd dan bij onbeperkte
verstrekking.

Naar verwachting zal er daarom via de
zeugen- en rundveedrijfmest in dit voor-
jaar circa 350 kg KjO per ha nodig en
voor elke volgende maaisnede nog eens
circa 100 kg per ha.
Op dit bedrijf is dus veel meer kali
toegediend dan er voor een optimale
grasgroei nodig was. Er had tot eind juni
uitsluitend gemaaid kunnen worden,
vanwege de totale toegediende hoeveel-
heid kali. Bij beweiding wordt er veel
minder onttrokken en is het kali-aanbod
zeer overmatig geweest. Dat zal nog
sterker het geval zijn geweest als ook de
voorgaande jaren een overmatige hoe-
veelheid drijfmest is toegediend.
In dat geval zal de kali-toestand van de
grond hoog of zeer hoog zijn geweest.

Mogelijke gevolgen van een overmatig
toegediende hoeveelheid kali (drijfmest)
of van een zeer hoge K-toestand:

1. Verhoogd K-gehalte in het gras.

2. Verlaagd Mg-gehalte in het gras.

3. Verminderde Mg-benutbaarheid in
het dier.

4. Veriaagd Ca-gehalte in het gras.
Vanwege de hoge kaligift via de drijf-
mest is een verlaagd Ca-gehalte van het
gras niet uit te sluiten.

Via de drijfmest is de voorziening aan
fosfor (P) meer dan voldoende. Daar-
naast de drijfmest fors met stikstof is
bemest, mag een zeer snelle grasgroei
verwacht worden. Naar verwachting zal
het P-gehalte van het gras dan tamelijk
hoog zijn. Bijgevolg is een nauwe Ca:P-
verhouding in het gras te verwachten.

Gevolgen

Vanwege het hoge K-aanbod aan het
gras zal het K-gehalte verhoogd zijn en
afhankelijk van de Mg-toestand van de
grond, het Mg-gehalte meer of minder
verlaagd.

Vraag en antwoord

Wat ging er fout in de
magnesiumvoorziening?

Het hoge K-gehalte van het gras zal een
verhoogde K-concentratie van de pens-
inhoud veroorzaken, hetgeen nadelig is
voor de Mg-absorptie.

Een negatieve Mg-balans en uiteindelijk
een veriaagd Mg-gehalte in het bloed is
nadelig voor de werkzaamheid van PTH
en dit is vervolgens nadelig voor de
regulering van de Ca-huishouding. Bij
een verlaagd Ca-gehalte in het voer of
een niet optimale Ca:P-verhouding wor-
den zwaardere eisen gesteld aan die
regulatie.

Opheffen

De magnesiumvoorziening schoot dus
op dit bedrijf, waar uitsluitend gras en
krachtvoer werd gevoerd, duidelijk te-
kort.

Dit had voorkomen of hersteld kunnen
worden door aan alle koeien circa 30
gram Mg extra te verstrekken.
In de vorm van MgO (gebrandde Mag-
nesiet) is dat bij de vaak gangbare
zuiverheid van circa 75% een hoeveel-
heid van 65 ä 70 gram per dier per dag.
Om te bereiken dat alle dieren dit ook
opnemen moet deze hoeveelheid MgO
over het ruwvoer verstrekt worden of
via een speciale brok worden verstrekt.
Als de krachtvoergift binnen de koppel
varieert van 1 kg tot 10 kg per dag, dan
kan het niet via de normale brok worden
gegeven.

Verstrekking over het ruwvoer kan door
de fijngemalen MgO over het (dauw)
natte weidegras te verstuiven.
Er is dan 30-40 kg per ha nodig voordat
de dieren in het perceel ingeschaard
worden. Dit moet herhaald worden na 5
ä 7 dagen en uiteraard ook als de dieren
omgeweid worden naar een nieuw ris-
kant perceel.

Als de dieren op stal worden gemolken,
kan aan het voerhek de MgO worden
gegeven. Het is dan wel nodig dat dit
samen met een smakelijk en vochtig
produkt gebeurt. In aanmerking komen
bijvoorbeeld snijmais of bierborstel.
Het verstrekken van een speciale brok
(de z.g. anti kopziekte-brok) is ook
mogelijk. Als deze brok 2,5% MgO
bevat, wat veelal gebruikelijk is, moet 2
kg per dier per dag worden gegeven. Het
overige krachtvoer kan dan een normaal
Mg-gehalte (5g/kg) hebben.
Er moeten dan dus 2 soorten krachtvoer
worden verstrekt. In de melkstal is dat
meestal niet eenvoudig uit te voeren.

-ocr page 64-

Met gebruik van één soort krachtvoer is
het onmogeHjk alle dieren voldoende
Mg te geven. Voor de laagproductieve
dieren is met 2 kg brok per dag dus een
Mg-gehalte gewenst van 15 gram per kg.
Bij een hoeveelheid krachtvoer van 8 of
10 kg per dag wordt 120 a 150 gram Mg
gegeven. Als deze hoeveelheid zou wor-
den opgenomen door de dieren, werkt
de magnesium hoeveelheid sterk laxe-
rend.

De kans dat de dieren zoveel brok
opnemen bij een MgO-gehalte van 2,5%
(15 Mg/kg) is klein. De brok is bij een
dergelijk hoog Mg-gehalte meestal min-
der smakelijk. Dat wreekt zich dan het
eerst bij de dieren die het meeste kracht-
voer nodig hebben. Deze dieren nemen
de bedoelde hoeveelheid krachtvoer niet
op en dit kan aanleiding geven tot een
onvoldoende energievoorziening.
Afhankelijk van de smakelijkheid van
het grondstoffenpakket en van het gras-
aanbod wordt de brok meestal minder
graag gegeten als het Mg-gehalte hoger

Follikel. ovulatie en inseminatie
Kahn W.

Animal Reproduction Science 1992; 27:
113-21.

De schrijver onderzocht met behulp van
ultr^ound de groei van pre-ovulatoire
follikel vanaf 96 uur voor de ovulatie
tot de ovulatie bij 41 oestrische cycli van
18 vaarzen. De diameter van de pre-
ovulatoire follikel nam toe van 12 ± 2
tot 15 ± 2 mm tussen 96 en 36 uur voor
de ovulatie. De laatste 36 uur voor de
ovulatie trad geen groei van de follikel
meer op. De ovulaties vonden over de
gehele dag en nacht verspreid plaats (18
overdag en 23 \'s nachts).

In het tweede deel van het onderzoek
werden de vaarzen geïnsemineerd en
wel tussen O en 34 uur post ovulationem
(p.o.). Het drachtigheidspercentage be-
droeg 69% bij de dieren die geïnsemi-
neerd werden tussen O en 9 p.o., 25% bij
de dieren die geïnsemineerd werden
tussen 9 en 18 uur p.o. en 0% bij de nog
later geïnsemineerde dieren.

De conclusie is dat inseminaties verricht
kort na de ovulatie nog tot goede drach-
tigheidspercentages aanleiding geven.

is dan circa 8 a 10 gram per kg. Tijdens
de weideperiode wordt meestal een Mg-
gehalte in standaardbrok van 5 a 6 Mg
per kg gehanteerd.

Voorkomen

Door niet meer drijfmest (kali) toe te
dienen dan er voor een goede grasgroei
gewenst is, zijn de problemen goeddeels
te voorkomen. Voor de eerste snede is
dan circa 60 kg kali per ha nodig indien
beweid zal worden of 120 kg voor een
maaisnede.

Voor elke volgende maaisnede is circa
100 kg KjO per ha nodig. Zeugendrijf-
mest bevat afhankelijk van het water-
verbruik (vermorsen) door de dieren
circa 3 a 4 kg Kj) per m^.
Er is dan een voldoende kali aanbod aan
het gras en wordt een hoge K-toestand
voorkomen. Het gebruikelijke Mg-ge-
halte in het krachtvoer is dan meestal
voldoende om een onvoldoende Mg-
voorziening bij de melkgevende koeien
te voorkomen.

Studentenreferaten

□e epidemiologie en klinsiche
symptomen van pinkengriep

Runderen zijn de voornaamste gevoe-
lige diersoort voor het Bovine Respira-
toire Syncytial Virus (BRSV).
Uitbraken van pinkengriep treden in het
algemeen (per) acuut op en dan vooral
bij jongvee tot een leeftijd van 18
maanden. De aandoening verioopt het
ernstigst in de leeftijd van 1 tot 3
maanden.

De uitbraken van pinkengriep verschij-
nen vooral tijdens de stalperiode, dus
van de herfst tot en met het voorjaar.
Hoesten en neusuitvloeiing zijn vaak de
eerste symptomen gevolgd door toe-
name van de ademhalingsfrequentie en
het ontstaan van een abdominaal adem-
halingstype. De variatie in symptomen
die optreden bij pinkengriep wordt toe-
gekend aan diverse fectoren, zoals leef-
tijd en overgevoeligheid
Herstel kan binnen 2 weken plaatsvin-
den wanneer complicaties uitblijven. De
morbiteit kan oplopen tot 100% en de
mortaliteit tot 30%. Enkele auteurs ver-
moedden een infectieusiteit van HRSV
voor het rund en
vice versa. Slechts één
geval wordt beschreven waarin een kalf
experimenteel besmet is met het BRS-
virus. Herinfecties treden frequent op en
verlopen doorgaans subklinisch.
Het veriies van matemale immuniteit en
de lage prevalentie van antilichamen
tegen BRSV bij jongvee vormen een
potentieel risico voor pinkengriep. Er
bestaat wereldwijd een hoge prevalentie
van antilichamen tegen BRSV, niet
alleen bij rundvee doch ook bij kleine
herkauwers. Ook de incidentie van pin-
kengriep is wereldwijd aanzienlijk.

De verspreiding van BRSV kan, voorzo-
ver tot nu toe bekend is, veriopen via óf
de horizontale èf de verticale manier van
transmissie. De meningen hierover zijn
nog verdeeld. In het geval van verticale
transmissie kan er sprake zijn van dra-
gerschap met betrekking tot het BRS-
virus. Dit is echter nog nooit bewezen
alhoewel er vermoedens voor bestaan.

Voor continue circulatie aan de andere
kant echter, is eveneens nog geen over-
tuigend bewijs geleverd

Wel kunnen \'persistent\' geïnfecteerde
dieren ontstaan na infectie. Deze persi-
stentie, in longmacrofagen, neutrofiele
grnaulocyten en epitheelcellen, kan met
de huidige technieken dagenlang wor-
den aangetoond.

Voor de transmissie van het BRSV zijn
alle mogelijkheden dus nog open totdat
het tegendeel bewezen wordt. Daar-
naast wordt het belang van omgevings-
invloeden als klimaat, management en
zoötechnische factoren ingezien.

Medici aan de

meet

In Alkmaar wordt van 9 tot en
met 13 september 1992 het ne-
gentiende Wereldkampioenschap
Wielrennen georganiseerd.

Het programma omvat de vol-
gende onderdelen: baanwedstrijd-
en, tijdrit, individueel en ploegen,
wegwedstrijden en een intema-
üonaal symposium.

Voor inlichtingen kan men con-
tact opnemen met Coen Holz-
hauer, Mussen veld 130, 7827
AK Emmen, telefoon: 05910-
32684.

-ocr page 65-

Onder het motto \'de dierenarts in over-
heidsdienst op weg naar één Europa
zonder grenzen\' werd op 2 april jl. de
tweede bijeenkomst gehouden van
Duitse en Nederlandse dierenartsen in
overheidsdienst met als doel elkaar beter
te leren kennen en de gezamenlijke
problemen bij het wegvallen van de
grenzen te bespreken.
Deze keer waren de Duitsers de gasthe-
ren. De eerste bijeenkomst in Lievelde
werd door de Nederlanders georgani-
seerd. De Kreis Borken waar de bijeen-
komst plaatsvond, is een kring die drie
grote grensovergangen kent en waar in
1990 1,5 miljoen slachtingen plaatsvon-
den. Men heeft grote ervaring met de
problemen met grensoverschrijdend
vervoer. Zo\'n 95% van het transport is
binnenlands waar geen enkele controle
op plaatsvindt. Afgelopen jaar vond erg
veel transport plaats van magere koeien
uit Oost-Duitsland die na 24 uur rust
werden geslacht of 2 tot 3 maanden
werden afgemest en dan geslacht.
Allereerst bespraken de heren Beyer en
Van der Kieft de problemen met in- en
export van levend vee.

Gunstig

Het Duitse oordeel over het transport
was over het algemeen gunstig; er zijn
weinig welzijnsproblemen. Bij 1,5% van
de transporten worden fouten geconsta-
teerd. Als voorbeelden werden ge-
noemd: te steile laadkleppen en te veel
varkens op het hefbordes. Een gezamen-
lijk Nederlands-Duits probleem zijn de
verschillen in ladingsnormen; de Neder-
landse norm is 260 kg. per m^, dit is
honderd kilo meer dan in Duitsland
wordt gehanteerd. Welke wetgeving
moet men nu handhaven - de wetgeving
van het land van herkomst of de wetge-
ving van Duitsland?
Bij iemand die de Nederlandse norm
aanhoudt werd volstaan met een waar-
schuwing in Duitsland, maar over-
schrijdt men ook de Nederlandse norm,
dan wordt overladen verplicht gesteld of
worden de dieren teruggestuurd. De
laatste twee oplossingen zijn niet erg
welzijnsvriendelijk. Het probleem bij
transportfouten is dat het middel om de
transportfout te herstellen vaak erger is
dan de kwaal. Vanwege de situatie in
Oost-Duitsland is er een grote stijging
geweest van de uitvoer van runderen. Er
werden meer problemen geconstateerd
bij slachtkoeien vanuit de filosofie van
de verlader die denkt: \'ze worden toch
geslacht\' en \'wat geeft het voor zo
even?\'. Een bekend probleem is dat bij
het laden op twee etages sommige dieren
gewoon te hoog zijn, met name de
Amerikaanse koeien. De Duitsers zijn
bezorgd, dat als de grenscontroles weg-
vallen, met name de controles op dieren-
welzijn daar ernstig onder lijden. Niet
alleen in verband met ziektebestrijding,
maar zeker in verband met dierenwel-
zijn moet voor dit ontbreken van de
grenscontroles een andere controle in de
plaats worden gesteld.

Nederlandse situatie
De heer Van der Kieft belichtte vervol-
gens de Nederlandse situatie voor ex-
portcertificering. Voor de Duitsers was
het nieuw dat binnenkort transporten
waarin varkens van meer dan drie be-
drijven bij elkaar worden gebracht wor-
den verboden. In verband met varken-
spestbestrijding treedt in werking dat
een varkenshouder varkens van niet
meer dan van maximaal drie bedrijven
tegelijk op zijn bedrijf mag hebben.
Voor alle veewagens komt er een bepa-
ling, dat zij alleen na reiniging en desin-
fectie op de weg mogen komen. Nog-
maals werd benadrukt dat uniformiteit
zeer belangrijk is aan beide kanten van
de grens om bij grensoverschrijdend
verkeer geen problemen te krijgen. De
Duitsers waren zeer enthousiast over
ons systeem van veewagencertificering
door middel van het bordje, waarbij
vooral gelet wordt op welzijn en op
reinigings- en desinfectiemogelijkheden.
Een dergelijke regeling kent men niet in
Duitsland.

Ziekte van aujeszky
Het tweede thema van deze dag was de
bestrijding van de ziekte van Aujeszky.
Aujeszky is in Duitsland een ernstig
probleem. Men schat dat de jaarlijkse
schade ongeveer 24,8 miljoen DM is in
Nordrhein Westfalen alleen. Runderen
worden opgeruimd. Bij varkens heeft
men uitsluitend een economisch nadeel
door de verslechterde voederconversie
en groei. Nordrhein Westfeien is een
regio die zwaar getroffen wordt. In 1991
waren er 226 gevallen in Nordrhein
Westfalen tegen 711 in het hele land.
Uitroeiing door middel van destructie
heeft niet geleid tot een vermindering
van het voorkomen van de ziekte van
Aujeszky bij runderen.
In Duitsland gaat men de vergelijkbare
kant op als in Nederland na het ter
beschikking komen van het Gl-vaccin.

Dierenarts üp weg naar één Europa

Men ent alle varkens voor de voet. Het
eerste jaar kost dit DM 25,00, het
tweede jaar doet met dat ook. Na het
derdejaar gaat men testen of nog veldvi-
rus aanwezig is. Indien veldvirus op-
treedt vindt stamping out plaats. Ge-
schatte kosten zijn 180 miljoen DM.

Afschaffen enten
In de laatste fase, juli 1992, schaft men
het enten af Er worden op deze manier
Aujeszky-vrije bestanden opgebouwd
en aan deze bestanden mogen alleen
maar varkens worden toegevoegd na
vier weken quarantaine. Dit kan voor de
levende export uit Nederland gevolgen
hebben. Resultaten van het entingspro-
gramma zijn dat het aantal uitbraken
daalt en dat het veldvirus ongeveer
gehalveerd is.

Problemen die bij de organisatie van
deze bestrijdingscam^ agne optraden
waren:

1. het probleem om echt perfect te enten,
zodat alle varkens zonder uitzondering
worden geënt.

2. de medewerking van fokkerijgroepe-
ringen, veehouders en dierenartsen.

3. de onderzoekscapaciteiten van bloed-
monsters voor bloedserologie was niet
voldoende voor zo\'n grootschalige cam-
pagne.

4. het geld om de hele campagne te
financieren.

Het heeft geen enkele zin om dergelijke
campagnes in één land in Europa te
voeren. Het insleepgevaar van de ziekte
van Aujeszky van buitenaf blijft veel te
groot. De enige manier om de ziekte van
Aujeszky uit te roeien is een Europa-
wijde campagne.

Ook in Nederland wordt met Gl-vac-
cins geënt. Vanaf 1989 is het verboden
om nog Gl-vaccins te gebruiken. Dat
betekent dat na ongeveer driekwart jaar
bij het aantreffen van anti-lichamen
tegen GI geconstateerd mag worden dat
het varken in contact is geweest met
veldvirus.

Reductie veldvirus
Tevens leidde in Nederiand een intensief
entprogramma tot een reductie van het
veldvirus. Er zijn vele GF vaccins op de
markt. De Nederiandse overheid gaat
nu de beste virusvaccins uitzoeken. In
september 1992 zal in een verordening
èn het soort vaccin èn het entschema
worden voorgeschreven. Een nationaal
bestrijdingsprogramma lukt alleen met
internationale overeenstemming en af-

-ocr page 66-

Stemming. De meest in het oog sprin-
gende verschillen tussen het Duitse en
het Nederlandse systeem zijn dat bij het
Duitse systeem de staat alles betaalt, bij
het Nederlandse systeem wordt 50%
betaald door de staat. De entstof is in
Duitsland gratis; in Nederland betaalt de
boer de entstof.

Het afrondende thema van de dag was
de consequenties van de wetgeving voor
de structuur van de vleesindustrie. De
nieuwe richtlijn \'vers vlees\' leidt in beide
landen tot een drastische verandering in
de structuur van de slachtingen. In
Duitsland wordt 8% van de slachtingen
nog in het kleinbedrijf gedaan. In Duits-
land ligt de grens voor kleinbedrijf bij
1.500 dieren. Vele van deze kleine slach-
terijen stoppen met slachten. De gemid-
delde zelfslachtende slager stopt met
slachten in Duitsland. Met name het
hangend slachten is een groot probleem
voor zelfslachtende slagers die runderen
slachten. Duitse dierenartsen klaagden
erover dat de bedrijven vaak beter geïn-
formeerd zijn over de r^elingen dan de
dierenartsen in overheidsdienst zelf. De
zaal moest hier enigszins over gniffelen,
in beide landen trad dit verschijnsel op.
Duitse grenzen tussen kleinbedrijf en
andere bedrijven liggen anders dan bij
ons. Bij de Duitsers is geen sprake van
grootvee-eenheden; er wordt gewoon
een aantal slachtingen per jaar genomen.
Voor het kleinbedrijf rekent men dan
minder dan 1.500 slachtingen per jaar.
Het afrondende thema werd belicht
door de heer Eyssing uit Duitsland en
door de heer De Kruyff uit Nederland.

Conclusies
De belangrijkste conclusies van de dag
waren: de Duitsers maken zich meer
druk om dierenwelzijnsproblemen tij-
dens het transport dan wij; de Duitsers
vinden ons systeem van veeauto\'s keu-
ren buitengewoon goed; aan beide zij-
den van de grens heeft de Richtlijn \'vers
vlees\' grote gevolgen voor de kleinere
slachterijen en het bestrijden van welke
ziekte dan ook in Europa is onmogelijk
als dit niet over grote gebieden op een
vrijwel identieke wijze gebeurt. Wat de
ziekte van Aujeszky betreft zitten Duits-
land en Nederiand op één lijn.
De dag werd afgesloten met het bezichti-
gen van de bedwelmingswagen waar-
mee de Nederiandse overheid bij be-
smettelijke ziektegevallen varkens
bedwelmt. Deze wagen maakte indruk
op de Duitsers als zijnde een zeer efB-
ciënt middel om dit probleem op te
lossen. De dag werd afgesloten met een
gezellig samenzijn waaronder de kennis-
making van de eerste uren kon worden
geïntensiveerd. Her-en-der werd zeer
intensief gediscussieerd over recent
voorgekomen grensproblemen.
Geconcludeerd mag worden dat derge-
lijke bijeenkomsten buitengemeen nut-
tig zijn om te zorgen dat het bedrijfs-
leven uiteindelijk daadwerkelijk
profiteert van het verdwijnen van de
grenzen en om te zorgen dat het verdwij-
nen van de grenzen niet alleen leidt tot
het verschuiven van problemen.

ACTUA

F. van Rossum

Boekbespreking

The Merck
Veterinary
Manual

Editor M. Fräser, J. A. Bergeron, A.
Mays, S. E. Aiello

(Published by Merck and Co., Inc. Rah-
v^ay. N. J. USA, 7th edition. 1991).

Sinds kort ligt de zevende editie van dit
alom bekende veterinaire handboek in
de boekhandel. Het doel van de uitge-
vers is een betrouwbare bron van infor-
matie over dierziekten te verstrekken.
De uitgevers hebben het boek samenge-
steld uit bijdragen van meer dan vijfhon-
derd internationaal erkende deskundi-
gen. De namen van de editorial board en
van de medewerkers staan voor een
waardevol en betrouwbaar naslagwerk.
Het boek is opgebouwd uit tien delen.
Deel 1 (894 pagina\'s) geeft informatie
over ziekten van huisdieren zoals paard,
herkauwers, hond en kat. Het is opge-
bouwd uit orgaangebonden beschrijvin-

wrsa moedigt
studenten aan

De Afdeling Nederland van de
World Rabbit Science Associ-
ation looft jaarlijks enkele aan-
moedigingsprijzen uit voor stu-
denten die zich bezighouden
met onderzoek, kongnen be-
treffende. De studenten kunnen
afkomstig zijn van de Land-
bouw-universiteit te Wagenin-
gen, de Faculteit der Dierge-
neeskunde of van Agrarische
Hogere scholen.

gen van ziektebeelden. Elk hoofdstuk
begint met een globale beschrijving van
de functies en afwijkingen van het or-
gaansysteem, aan de hand waarvan de
lezer een leidraad krijgt waarlangs gede-
tailleerder informatie kan worden opge-
zocht.

Aan de ziekten van pelsdieren en wilde
dieren en van pluimvee zijn aparte delen
gewijd.

Daarnaast bevat het boek delen over
gedrag en gedragsstoornissen, over pro-
cedures voor het verzamelen en verzen-
den van monsters voor klinisch-che-
misch onderzoek, over farmacologie,
toxicologie, zoönosen en over bedrijfs-
voering. Kortom het boek omvat alle
aspecten van de diergeneeskunde.
In vergelijking met de zesde editie heeft
het boek een aantal wijzigingen onder-
gaan. De volgorde van de hoofdstukken
is gewijzigd: een niet noodzakelijke in-
greep. Het zal afhangen van de persoon-
lijke voorkeur of de lezer deze wijziging
als een verbetering ervaart.
De ziektebeschrijvingen zijn veelal aan-
gevuld met nieuwe gegevens. Daarnaast
heeft een duidelijke opschoning van
bestaande hoofdstukken plaatsgevon-
den. In de zesde editie werden lebmaag-
liggingsveranderingen naar links en naar
rechts als twee verschillende ziektebeel-
den beschreven met elk een eigen etiolo-
gie, in deze zevende editie zijn lebmaag-
liggingsveranderingen in één hoofdstuk
samengebracht met dezelfde etiologi-
sche factoren.

Ondanks dit soort van opschoning bevat
deze nieuwe editie toch zo\'n 150 pagi-
na\'s meer dan de voorgaande.
Al met al is dit boek een aanbevelens-
waardig naslagwerk, dat op geen enkele
boekenplank van een dierenartsenprak-
tijk mag ontbreken.

G. H. Wentink

Dit jaar zijn twee prijzen toege-
kend aan studenten in de Dier-
geneeskunde:

aan Arco van der Spek en Rai-
mond Bouwman voor hun on-
derzoek met betrekking tot de
\'Perinatale sterfte bij Witte
Nieuw-Zeelanders\';
aan Anita Mulder en Anneiies
Nieuwenkamp voor hun onder-
zoek betreffende \'Pelsbijten bij
konijnen en het effect van bij-
voeding\'.

De uitgereikte prijzen bedragen
ƒ400,- per scriptie.

-ocr page 67-

Aktieprogramma Vleesvervoer
De Veterinaire Inspectie heeft in de
periode november 1991 tot en met
januari 1992 een landelijk aktiepro-
gramma vleesvervoer uitgevoerd. Er
werd toegezien op naleving van de
bepalingen van artikel 58 Vleeskeu-
ringsbesluit (Vleeskeuringswet). In be-
gin 1989 is eenzelfde aktie uitgevoerd
waarbij vooral tekortkomingen werden
geconstateerd op het punt van de hy-
giëne bij het vervoer.

Voor de aktie die thans is uitgevoerd
kwamen wederom twee soorten ver-
voermiddelen in aanmerking, namelijk;
wagens die uitsluitend vlees mogen ver-
voeren en die te herkennen moeten zijn
aan het opschrift \'vleesvervoer\'; hierbij
moet gedacht worden aan transportmid-
delen met hermetisch afeluitbare ruim-
ten. Deze wagens mogen onverpakt
vlees vervoeren; auto\'s die naast het
vervoeren van vlees ook een andere
functie hebben; dit kunnen zijn perso-
nenauto\'s of busjes met een aangepaste
laadbak. Deze auto\'s mogen geen onver-
pakt vlees vervoeren.
Het inspecteren richtte zich in de eerste
plaats op de hygiëne bij het vervoer.
Gecontroleerd werd onder meer of het
vlees werd vervoerd in schone, dat wil
zeggen (gereinigde) wagens, of de verpak-
king waarin het vlees zich bevond
schoon was, de gebruiksvoorwerpen zo-
als het hangwerk, vleeshaken, onderla-
gen niet verontreinigd zijn met vleesre-
sten, smeer e.d. en of personen die het
vlees verladen schone kleding droegen.
In de tweede plaats werd gelet op de
technische staat van de vervoermidde-
len.

Hierbij moet gedacht worden aan ruim-
ten of voorwerpen waarin het vlees zich
bevindt, geen scheuren vertonen, afge-
sloten kunnen worden etc. Voorts die-
nen materialen en voorwerpen van niet-
corroderend metaal te zijn.

Er zijn in totaal 737 wagens gecontro-
leerd, waarvan 109 een schriftelijke
waarschuwing ontvingen en 19 werden
geverbaliseerd. Dertien verbalen wer-
den gegeven omdat tekortkomingen op
het gebied van de hygiëne werden ge-
constateerd.

De belangrijkste tekortkomingen wa-
ren:

Hygiëne

Ten aanzien van het naleven van de
hygiënevoorschriften kwam het voor
dat onverpakt vlees in vuile wagens en
bakken werd vervoerd, materialen zoals
vleeshaken en onderiagen zeer vuil wa-
ren en dat stinkende vleesresten in de
naden van de bekleding zaten. Voorts is
vastgesteld dat personen vuile overalls
droegen tijdens het laden en lossen. Er is
zelfs een keer geconstateerd dat tussen
het vlees een plastic container chloor
werd vervoerd.

Bij ernstige hygiënische tekortkomingen
werd direkt proces-verbaal opgemaakt.

Technisch

Overtredingen op technisch vlak: het
niet geheel hermetisch afgesloten zijn
van ruimten waarvoor dit wel geëist
wordt, scheuren in de bodem, roestige
wandplaten en roestig hangwerk, onvol-
doende glad afgewerkte binnenzijden
van de laadbak, en het ontbreken van
het opschrift \'vleesvervoer\'. Bij derge-
lijke overtredingen werd eerst volstaan
met een waarschuwing.

Conclusie

In vergelijking met 1989 werd duidelijk
enige verbetering geconstateerd. De af-
wijkingen op zowel technisch als met
name ook op hygiënisch gebied maken
voortdurende alertheid noodzakelijk.

Aktieprogramma reiniging na be-
ëindiging van de werkzaamheden

roodvlees-uitsnijderuen
Een tweede aktieprogramma heeft zich
afgespeeld op de EG-erkende en niet
EG-erkende roodvlees-uitsnijderijen. Er
werd op toegezien of ruimten, werktui-
gen en gereedschappen na beëindiging
van de werkzaamheden gereinigd zijn.
Artikel 10, lid l,Eisenbesluit(Vleeskeu-
ringswet) schrijft dit voor.
De Veterinaire Inspectie heeft in 1988,
1989 en 1990 eenzelfde aktiepro-
gramma uitgevoerd in de uitsnijderijen.

Mededelingen VHI

Aktieprügramma\'s veterinaire inspectie

eerste kwartaal 1992

Echter bij routine-controles in 1991
bleek meer dan de helft van de EG-
erkende uitsnijderijen niet schoon te zijn
na beëindiging van de werkzaamheden,
wat aanleiding was deze gerichte inspec-
ties nogmaals te herhalen.
Er zijn in totaal 83 uitsnijderijen geïn-
specteerd, waarvan er 28 een schrifte-
lijke waarschuwing ontvingen en 10 een
proces-verbaal.

De belangrijkste geconstateerde tekort-
komingen zijn:

Persoonlijk handgereedschap

Gebleken is dat messen, aanzetstalen,
messcheden, messenbakjes, metalen
hand-schoenen, maliënkolders e.d. on-
voldoende na afloop van de werkzaam-
heden gereinigd werden. Ook de hy-
giëne van de kledingkastjes van het
personeel liet regelmatig te wensen over.
In dezelfde kastjes werden zowel vuile
werkkleding, vuile schoenen en messen,
als schone materialen bewaard.

Apparatuur en materialen

Lintzagen, vacuum-meermachines, ge-
haktmachines, afzwoerdmachines,
touwdoorvoer-apparaten werden even-
eens onvoldoende gereinigd. Mogelijke
oorzaak is dat het uit elkaar halen van
dergelijke apparatuur te bewerkelijk is,
en daarom de reiniging niet altijd naar
behoren gebeurt. Ook is gebleken dat
het schoonmaakpersoneel niet altijd
weet hoe de apparatuur gedemonteerd
moet worden.

Transportmiddelen

Voorts is veelvuldig waargenomen dat
haken, rekken, kerstboomhaken, sprei-
ders, hakenkarren, vervuild waren met
vleesresten en baanvet, wat eveneens
bezoedeling van de karkassen en het
vlees tot gevolg heeft.
Ook de middelen van intern vleestran-
sport zoals spijlcontainers, transportkar-
ren, pompwagens, vorkheftrucks, wer-
den regelmatig over het hoofd gezien en
niet gereinigd.

Een probleem dat veelvuldig op bedrij-
ven werd aangetroffen, is het opnieuw in
gebruik nemen van nog vuile containers
die de voorgaande dag in gebruik zijn
geweest. Deze containers, die zelfs gedu-

-ocr page 68-

rende de nacht buiten blijven staan,
worden in het geheel niet of slechts
vluchtig gereinigd, vooral als door de
tijdsdruk bij het opstarten van de dage-
lijkse activiteiten de tijd voor reiniging
beperkt is.

Overige materialen

Tijdens de inspecties zijn de volgende
materialen aangetroffen, waarvan de
reiniging meestal achterwege blijft of
onvoldoende is:

- Deuren: handgrepen, deuropper-
vlakten, tochtstrips.

- Destructievaten: zowel binnen de
bedrijven gebruikte vaten, als vaten
die voor de opslag dienen, worden
onvoldoende gereinigd en ontsmet.

- Putten en kolken: vloeren worden
over het algemeen wel gereinigd
maar de putten en kolken niet. Re-
gelmatig kwam het voor dat deksels
van putten vastgeschroefd zitten.
Deze putten zullen slechts zeer inci-
denteel gereinigd worden.

Conclusie

Uit de resultaten blijkt dat de reiniging
na afloop van de werkzaamheden in veel
gevallen onvoldoende is. Ook in de
toekomst zal hieraan veel aandacht
moeten worden besteed.

Aktieprogramma
pluimvee-separatorvlees
Dit landelijk controleprogramma van
de Veterinaire Inspectie vond in maart
1992 plaats bij EG-erkende uitsnijderi-
jen die pluimvee-separatorvlees produ-
ceren. De inspecties richtten zich op de
aanvoer van grondstof afkomstig van
bedrijven elders, op de bedrijfehy-
giëne en op de verwerking van de
grondstof tot pluimvee-separatorvlees.
De wettelijke voorschriften die moeten
worden nageleefd staan in de Regeling
keuring handelsverkeer vers vlees van
pluimvee 1985.

Deze aktie is een vervolg (tweede fase)
op controles uitgevoerd in de periode
maart/juni 1990. Er werd toen veelvul-
dig geconstateerd dat de grondstoffen
niet altijd van een aanvaardbare kwali-
teit waren en dat de koeling, verpakking
en merking niet altijd juist waren. De
gehele productieketen vanaf de slachte-
rij tot en met de separeerinrichting werd
toen bezocht. Voor deze werkwijze is
thans niet gekozen.

Naar aanleiding van de resultaten van de
controles in de eerste fase is het Produkt-
schap voor Pluimvee en Eieren bezig
met het opstellen van een hygiënecode
voor de vervaardiging van pluimvee-
separatorvlees. Aangezien de code nog
niet is afgerond, kon op de naleving nog
niet worden toegezien.
Ook is de Regeling handelsverkeer vers
vlees pluimvee 1985 aangepast, waar-
door de ofBciële dierenarts in het traject
na het slachten makkelijker maatregelen
kan nemen tegen bezoedeld vlees.
Tevens heeft de Rijkdsdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees en de Alge-
mene Inspectiedienst naar aanleiding
van de resultaten in de eerste fase het
toezicht op deze bedrijven geïntensi-
veerd

Bij de thans verrichte controles kwamen
bedrijven in aanmerking die bij de
vorige aktie pluimvee-separatorvlees
produceerden. Het betroffen in totaal 11
bedrijven. Er werden 3 waarschuwingen
gegeven, niet aan de separeerbedrijven
maar aan de toeleveringsbedrijven van
de grondstof

Er is gelet op aangevoerde grondstof, de
hygiëne van het separeerbedrijf en de
verwerking van de grondstof tot separa-
torvlees.

Aangeleverde grondstof

In de separeerbedrijven werden bij de
aangevoerde grondstof nog veel tekort-
komingen waargenomen; het betroffen
o.m. de volgende onderwerpen:

- een aantal keren is geconstateerd dat
de ingewanden (longen, luchtpijp en
slokdarm) onvoldoende verwijderd
waren;

- karkasstukken waren opgeslagen in
zeer vuile plastic kratjes; bij een
bedrijf werd 470 kg pluimveevlees
aangetroffen dat door het separeer-
bedrijf uit een grotere partij was
geselecteerd, het betrof vleugels met
veel veren, karkasdelen met ontste-

Tabel 1. Totaaloverzicht aktiepr^gramma\'s Eerste Kwartaal 1992.

cüctieprograirma

bedrijven/
inspecties

waarschuwing

proces-verbaal

vleeBvervoer

737

109

19

reiniging na beëindi-
ging werkzaamheden
roodvleesuitsnijderijen

83

28

10

pluimveeseparatorvlees

pluimveeuitsnijderijen/

slachterijen

11

3

totaal

831

140

29

kingshaarden respectievelijk longres-
ten en bezoedeling.
- de temperatuur van de grondstof te
hoog was.

De beoordeling van diepgevroren partij-
en is bijna onmogelijk. Dit kan alleen
goed plaatsvinden als een partij ont-
dooid wordt.

Voorts werd waargenomen: aanvoer in
open bakken, al dan niet (gedeeltelijk)
afgedekt met plastic folie; het ontbreken
van de produktiedatum of het vermel-
den van de uitsnijdatum i.p.v. de slacht-
datum; het ontbreken van EG-merken;
merken al dan niet aangebracht op de
sluitnaad van de verpakking; in één
geval bestonden de merken uit foto-
kopieën;

Vervaardigen van separatorvlees

Het produktieproces van separatorvlees
verioopt in het algemeen beter dan
tijdens de eerste fase van het aktiepro-
gramma. Er werden echter toch nog
enige tekortkomingen geconstateerd:
opslag van grondstof in de aanvoerhal,
waarna in deze ruimte een splitsing werd
gemaakt in de bestemming van de
grondstof, namelijk het verwerken tot
separtorvlees of bestemd voor de berei-
ding van diervoeder; onvoldoende reini-
ging van gedeelten van de bedrijfsruim-
ten; te hoge temperatuur van de
grondstof tijdens het verwerkingsproces;
de temperatuur liep op van 7° tot 12°C;
het aanbrengen van een verpakking
bestaande uit een folie die aan beide
zijden niet was gesloten; het aanbrengen
van EG-merken anders dan op de sluit-
naad van de verpakking; het niet altijd
aanbrengen van EG-merken op de indi-

-ocr page 69-

viduele verpakking (met als argument
dat de eindverpakking zou worden
voorzien van EG-merken); het niet con-
sequent aanbrengen van de produktie-
datum op de verpakking; schimmelvor-
ming in de bedrijfsruimte.

Grove fractie (residu)

Veelal wordt grove beenderenfractie af-
geleverd met een onbekende bestem-
ming. Ook worden beenderen opgesla-
gen in niet afgeloten containers op het
buitenterrein, waardoor mogelijk onge-
dierte wordt aangetrokken.
Onlangs is bij de inspectie een verzoeke
van een separeerbedrijf geweest om de
grove fractie naar een stortplaats te
mogen brengen. Dit is door de inspectie
niet toegestaan.

Nekken

Er zijn bedrijven die bevroren nekken
aan gekoelde grondstof toevoegen om
de temperatuur van de grondstof voor
het separeren te verlagen.
Het is bekend, dat pluimvee-nekken in
zijn algemeenheid in hoge mate bezoe-
deld kunnen zijn. Deze bezoedeling
wordt veelal veroorzaakt door een on-
juist slachtproces en de soms zeer onhy-
giënische \'opvang\' van de nekken in
bakken met vuil spoelwater. Enkele
bedrijven beschouwen dit als zijnde een
\'koelproces\'. Vanwege de hoge mate van
verontreiniging verwerken veel sepa-
reerbedrijven geen nekken meer.

Verzamelpartijen

Verzamelpartijen zijn partijen grondstof
afkomstig van meerdere uitsnijderijen,
opgekocht door handelaren. Deze par-
tijen worden gekocht van EG-erkende
bedrijven doch ook van poeliers. Het
probleem met deze partijen is dat het
onbekend is hoe oud dergelijke partijen
zijn en de handelaren niet overeen-
komstig de bepalingen van de Regeling
keuring handelverkeer vers vlees pluim-
vee 1985 werken. Ook komt het voor,
dat kleinere partijen eerst enkele dagen
worden gekoeld en daarna alsnog inge-
vroren.

Partijen afkomstig uit het buitenland

Er worden bevroren nekken ingevoerd
uit o.m. Frankrijk en Italië. Er bestaat
geen enkel inzicht in de hygiënische
toestand van deze nekken; eventuele
kiemcijfers ontbreken. Ook worden er
kalkoenkarkassen ingevoerd uit België.
Bij diepvriespartijen uit Duitsland is
vastgesteld dat de (groot)verpakking
nog wel eens te wensen over laat. Deze
partijen zijn verpakt in houten pallets,
die niet voldoende zijn afgedekt van het
vlees. Het betreffende ontvangende be-
drijf heeft reeds door middel van een
brief de verzendende bedrijven op de
hoogte gebracht.

Eindconclusie

Ten opzichte van de controles in 1990 is
in z\'n algemeenheid een verbetering
opgetreden op de aanvoer van de

Vacatures in het

buitenland

Large animal ultrasonologist/
cardiologist
The school of veterinary medicine uni-
versity of Pennsylvania invites applica-
tions for a position in large animal
ultrasonography/cardiology at the assi-
stant professor level in het clinician
educator (non-tenure) track.
Applicants should have DVM/equiva-
lent degree and be board eligible/certi-
fied in internal medicine, radiology or
surgery, with subspecialty in ultrasono-
graphy. Preference will be given to those
candidates with demonstrated interest
and experience in large animal diagno-
stic ultrasonography and/or cardiology.
Clinical caseload is primarily equine
(familiarity with wide range of sport
horses is essential), but experience with

Onder een strakblauwe hemel, met als
verzwarende omstandigheid een oosten-
wind die van de Elfstedentocht een
onmenselijke opgave gemaakt zou heb-
ben, werd op 27 mei jl. in het Friese
landschap nabij St. Nicolaasga, het Ve-
terinaire Golfkampioenschap van Ne-
deriand 1992 gespeeld.
De ontvangst met kofiSe en kruidkoek
en \'sukerbolle\' bracht meteen de stem-
ming er goed in, zodat iedereen vol
goede moed aan de ochtendwedstrijd
kon beginnen. Met de stevige wind was
het niet eenvoudig om de bal op de
gewenste plaats te doen neerkomen,
maar ook nu weer bleek dat goede
grondstof op de separeerbedrijven. In
een aantal gevallen is deze echter nog
steeds onvoldoende. Een regelmatige
controle op de toeleveringsbedrijven
blijft daarom noodzakelijk.
Ook het productieproces van pluimvee-
separatorvlees is verbeterd t.o.v. 1990.
Extra aandacht dient te worden besteed
aan verzamelpartijen en aan de omgang
met grove fractie.

other ferm animals and exotics is desi-
red.

The successful applicant will be expec-
ted to develop/participate in the large
animal ultrasonography/cardiology tea-
ching program, develop clinical research
programs, and participate in administra-
tion of the heart/ultrasound station. The
majority of clinical time will be in
diagnostic ultrasonography/cardiology,
with remaining time in the appropriate
specialty (internal medicine, radiology,
surgery).

Application deadline is august 15,1992
or until position is filled. Send letter of
intent,
curriculum vitae and list of three
references to the department chairman:
Dr. Charies E. Benson, New Bolton
Center, 382 West Street Road, Kennett
Square, PA 19348.

The university of Pennsylvania is an
afiSrmative action/equal opportunity
employer.

Veterinair
Golfkampigenschap

1992

spelers ook onder moeilijke omstandig-
heden goed wisten te scoren.
De uitslag van de 9-holes greensome
stableford-wedstrijd luidde:

1. B. van Dam en L. van der Zee, 20
punten

2. A. Hesen en G. Alberda, 19 punten

3. L. Otto en O. Beiboer, 19 punten
Na de uitstekend verzorgde lunch kon
begonnen worden met het echte werk,
de 18 holes stableford-wedstrijd om de
hoogste eer, nl. het Kampioenschap van
Nederiand voor dierenartsen. Nu kon er
niet meer gesteund worden op de part-
ner maar moest ieder strijdend voor
zichzelf de baan op. Ook nu maakte de

-ocr page 70-

wind het niet eenvoudig om een goed
resultaat te behalen. Na afloop van de
wedstrijd kwamen de spelers uitge-
droogd (wind en zon) binnen, maar op
het terras van het clubhuis werd de
turgor weer snel tot normale waarde
teruggebracht. De stemming kwam er
nu echt goed in om zijn hoogtepunt te
bereiken tijdens het voortreffelijke diner
met de prijsuitreiking maar vooral ook
door de briljante wijze waarop Prof. Dr.
G. Wagenaar zijn traditionele tafel-
speech hield.

Uitslag Veterinair Golfkampioenschap:

1. J. Spaans, Kampioen 1992, 36
punten

2. A. Hesen, 34 punten

Nieuw(s) van
de
Industrie

De redactie kan niet verantwoor-
delijk worden gesteld voor de
inhoud van de berichten die val-
len onder het kopje Nieuw(s) van
de Industrie en is dientengevolge
niet aansprakelijk voor eventueel
geleden schade.

Pancrezym®

Dit is de nieuwe naam voor Pancrex®
tabletten van Eurovet B.V.

Reeds enkele jaren wordt dit diergenees-
middel in overleg met het Engelse be-
drijf Paines & Byme Ltd in de Benelux
geproduceerd en in een Nederlandse
presentatie door Eurovet in de handel
gebracht.

Na de overname van Paines & Byrne
Ltd in 1990 heeft Upjohn recentelijk
wereldwijd de verkooprechten verwor-
ven van de veterinaire geneesmiddelen.

Het merk Pancrex® is in overleg met
Paines & Byrne en Upjohn met ingang
van 1 mei 1992 door Eurovet gewijzigd.

Pancrezym®-tabletten (Reg.: NL 4936)
behouden de constante kwaliteit, sa-
menstelling en verpakkingsvorm. Ook
de prijs is ongewijzigd.

3. P. Baars, 33 punten
Overige prijzen:
Neary dames: Mevr. A. Burm
Neary heren: J. Bruggert
Longest drive dames: Mevr. L. Beukers
Longest drive heren: E. Hermelink
Dat het ons deze dag aan niets heeft
ontbroken was te danken aan de royale
sponsoring van Alfasan B.V., die het ook
mogelijk heeft gemaakt dat de prijzenta-
fel weer goed gevuld was.
Voldaan en tevreden keerde ieder huis-
waarts, vastbesloten om volgend jaar,
wanneer we ons eerste lustrum vieren,
weer van de partij te zijn.

Namens het Veterinair Golfcomité,
L M. Otto

Allerspray®

Eurovet heeft onlangs op de Vooijaars-
dagen Allerspray van Evsco Pharma-
ceuticals geïntroduceerd.
Allerspray® geeft een veriichting van
pijn en jeuk, veroorzaakt door vlooien-
en insectenbeten. Het ondersteunt de
therapie bij pyotraumatische dermatitis,
contactallergie en kleine brandwondjes.
Allerspray® versnelt de genezing bij
oppervlakkige schaafwonden; na het
verwijderen van hechtingen en al die
gevallen waar krabben en bijten een
genezingsproces kunnen vertragen.
Als voornaamste bestanddeel bevat Al-
lerspray® lidacaïne terwijl het weefsel-
herstel wordt bevorderd door de huid-
verzorgingsmiddelen lanoline, aloë vera
pulv. en allantoine. Tevens is Bittran
toegevoegd dat een bittere smaak ver-
oorzaakt, zodat likken en bijten worden
tegengegaan. Deze samenstelling met
een pH, overeenkomend met de nor-
male dieriijke huid, garandeert een ver-
zachtende, locale werking bij huidpro-
blemen.

Met behulp van de sprayflacon spuit
men bij honden en latten de crème
enkele malen per dag op de plaatselijk
geïrriteerde huid.

Allerspray® dient voor een symptomati-
sche behandeling. Toediening maximaal
5 dagen. Contact met de ogen dient men
te vermijden.

Allerspray® wordt uitsluitend geleverd
via dierenartsen in een aantrekkelijke
display verpakking, die 12 flacons ä 118
ml bevat.

Inlichtingen via Eurovet B.V., tel.
08306-23024.

Rhone merieux
introduceert
nieuwe test

Rhône Mérieux b.v. introduceert een
nieuwe test: de PreMate is een snelle,
simpele test die een betrouwbaar hulp-
middel is voor de bepaling van het
ovulatietijdstip bij de teef, waardoor het
optimale dekmoment beter kan worden
bepaald.

De test meet de hoeveelheid progesteron
in een druppel plasma (of serum), het-
geen een afspiegeling is van het moment
in de oestrische periode. Eén van de
meest voorkomende oorzaken van ferti-
liteitsproblemen blijkt een fout gekozen
dekmoment te zijn. De test, PreMate
genaamd, is eenvoudig in de praktijk uit
te voeren: benodigd is slechts 1 ml bloed,
af te nemen in een heparinebuis voor het
verkrijgen van plasma.

De test werkt door middel van een
kleurreaktie en kan na ongeveer 35
minuten direkt worden afgelezen . Door
het inzetten van zowel een negatieve
(laag progesteron) als positieve (hoog
progesteron) kontrole is de uitslag van
het monster hiermee te vergelijken en
wordt eenvoudige en betrouwbare inter-
pretatie mogelijk. Omdat de bepalingen
snel in praktijk kunnen worden verricht
, wordt ongemak voor eigenaar en hond
tot een minimum beperkt. Met elke test
kunnen 10 tot 24 ^palingen worden
uitgevoerd. Uitgebreide informatie
wordt op verzoek toegestuurd.

Rhone Merieux b.v., Amstelveen, tel.
020-5473933.

Rispoval®3

Met Rispoval®3 breidt Smith Kline
Beecham het rundvee-vaccinpro-
gramma in belangrijke mate uit.

Rispoval®3 is een trivalent levend com-
binatievaccin tegen RSV, BVD en IBR
virusinfecties, dat men intra-musculair
moet toedienen.

Dit nieuwe vaccin kan eenvoudig opge-
nomen worden in de huidige vaccinatie-
schema\'s, zodanig dat de dierenarts een
nog ruimere bedrijfsbegeleiding kan bie-
den.

-ocr page 71-

Referaten
Gezelschaps

dieren

Symposium over coudnaandoe-

ningen bij de hond

Leib MS, Codner EC, Monroe WE.
Symposium on canine colonic disease.
Veterinary Medicine 1991; 86:890-929.

Een uitgebreide artikelenreeks over on-
derzoek en behandeling van honden met
chronische diarree van de dikke darm.
Na een inleiding volgt een diagnostische
benadering van het probleem. Daarna
een hoofdstuk over het uitvoeren van
coloscopie en biopsie bij genoemde pa-
tiënten, gevolgd door een hoofdstuk
over de bevindingen bij coloscopie. Het
laatste onderdeel gaat over de behande-
ling. Alles bij elkaar een overzicht van
40 pagina\'s.

De schrijvers zijn allen verbonden aan
het Virginia-Maryland Regional Col-
lege of Veterinary Medicine.
Als het colon niet normaal functioneert
is het resultaat vaak diarree. Dit kan
verschillende oorzaken hebben:

1. Bacteriële fermentatie die onsmo-
tisch actieve deeltjes produceert;

2. toegenomen secretie in het colon van
water en electrolyten;

3. veranderde doorlaatbaarheid van de
mucosa en vermindering van het
absorberend oppervlak;

4. abnormale mobiliteit, leidend tot af-
genomen segmentatie (darmcontrac-
ties vinden normaliter in segmenten
plaats, waardoor de voortgang van
de darminhoud vertraagd wordt).

Van chronische diarree is sprake, wan-
neer de aandoening vier weken of langer
bestaat.

De eerste stap die gezet moet worden is
uit te maken of men van doen heeft met
een dunnedarmdiarree of dat de oorzaak
in de dikke darm is gelegen.
De auteurs wijzen er met klem op dat
voor onderzoek van deze patiënten het
onverstandig is ze in de kliniek op te
nemen. Vaak namelijk stopt de diarree
bij verandering van omgeving.
De diagnose dient derhalve voorname-
lijk gesteld te worden aan de hand van
de ziektegeschiedenis, in combinatie met
een uitgebreid klinisch onderzoek, aan-
gevuld met laboratoriumgegevens.
Een handige tabel verschaft inzicht bij
het maken van het onderscheid tussen
dunnedarm- en dikkedarmdiarree. Als
deze eerste stap is gezet en uitgemaakt is
dat men met een dikkedarmdiarree te
maken heeft volgt verdere diagnosestel-
ling volgens een rigide plan. Een tweede
tabel somt zoveel mogelijk bekende
oorzaken op en een derde verschaft alle
stappen ten behoeve van het stellen van
de juiste diagnose.

Onderdeel van het onderzoek is de
colonscopie, die in twee hoofdstukken
uitgebreid wordt besproken met vermel-
ding van het gebruikte instrumentarium
(rigide en flexibel) en de juiste wijze van
toepassing.

Bij de therapie wordt geen enkele moge-
lijke oorzaak overgeslagen en alle wor-
den uitgebreid behandeld. Zoals parasi-
taire infecties (vooral
Trichuris vulpis
komt in aanmerking), dieet, plasmacy-
taire-lymfocytaire colitis, chronische idio-
pathische dikkedarmdiarree, neoplasti-
sche aandoeningen, giardiasis, eosind-
ophiele colitis, histiocytaire ulceratieve
colitis en histoplasmose.
Een waardevolle artikelenreeks.

G. M. Smits.

Hqnd

Alkalische-PHOSPHATASE en -y-glu-
tamyltransferase in urine als in-
dicatoren van acute nierbescha-
diging bij de hond

Heine R, Biewenga WJ and Koeman
JR Urinary alkaline phosphatase and
7-glutamtltransferase as indicators of
acute renal damage in dogs. J of Small
Animal Practice 1991 32: 521-4

Acuut falen van de nier (ARF) wordt
gedefinieerd als het snel ontstaan van
uraemie of van pathologische
Oligurie
die niet langer dan enkele dagen bestaat.
Het chronische nierfialen (CRF) is een
primair nieriijden dat reeds langer aan-
wezig is.

De aetiologie van ARF en CRF is
complex en overtapt elkaar gedeeltelijk.
ARF bij de hond is meestal een acute
degeneratie van de (proximale) tubuli,
die vaak kunnen regenereren als het
proces snel gestopt wordt. CRF geeft
irreversibele structurele laesies. Daarom
is onderscheid tussen ARF en CRF voor
de behandeling en prognose van belang.
Omdat anamnese, klinisch onderzoek,
analyse van bloed en urine en röntgeno-
logisch onderzoek niet altijd uitsluitsel
kunnen geven en histologisch onderzoek
niet gemakkelijk is te verkrijgen, is er
behoefte aan nieuwe diagnostische para-
meters om de acute van de chronische
dysfunctie te onderscheiden.
Naar analogie van onderzoek bij de
mens en laboratoriumdieren hebben on-
derzoekers de enzymen alkalische phos-
phatase (AP) en
7-glutamyltransferase
(GGT) in de urine bepaald en de waar-
den vergeleken die gevonden werden bij
ARF (n=10), CRF (n=18) en normale
honden (n=27). De waarden werden
gerelateerd aan de creatinine concentra-
ties in de urine om de variaties in
urinevolume te corrigeren. Bij alle hon-
den werd de diagnose hysto-patholo-
gisch vastgesteld na biopsie of sectie. De
ernst van de aandoening werd in vieren
gegradeerd naar de uitgebreidheid van
de beschadiging van de tubili.
AP vertoonde significante verschillen
tussen gezonde honden en honden met
ARF en tussen ARF en CRF honden,
maar niet tussen gezonde honden en
CRF honden. GGT gaf significante ver-
schillen te zien tussen gezonde honden
en ARF honden maar niet tussen de
honden met ARF en CRF en ook niet
tussen gezonde honden en de CRF
honden. Verder werd er geen overeen-
komst vastgesteld tussen de waarden
van AP en GGT en de graad van
beschadiging van de tubuli bij de ARF
en de CRF. Voor wat betreft de alkali-
sche phosphatase kan dit misschien ver-
klaard worden door de vorming van AP
in de prostaat, die vaak veel secreet
vormt bij een ARF èn de mogelijke
vorming van AP bij een functionele
aandoening van de tubili zonder histolo-
gische veranderingen van deze laatste.
Voor wat betreft GGT suggereren de
auteurs het volgende. In toxicologische
onderzoeken bleek GGT een betrouw-
bare parameter voor het aantal bescha-
digde tubili in een later stadium van de
proef In de kliniek zijn de metingen
misschien beïnvloed door de dagvari-
aties, die bekend zijn van GGT bij
nierbeschadigingen door toxinen in het
begin van de proef Daarmee blijft de
interpretatie van de GGT concentraties
toch onzeker.

Resumerend kan gesteld worden dat AP
concentraties in de urine gebruikt kun-
nen worden ter onderkenning van acute
of chronische renale dysfunctie. Dit
geldt niet voor GGT. De ernst van de
tubilibeschadiging kan niet worden be-
paald aan de hand van deze enzymcon-
centraties in de urine.

J. van Dobbenburgh

-ocr page 72-

Kip

Gevoeligheid van e. acervulina

VELDSTAMMEN voor enkele antl-
coccidia

Kawazoe U, Chapman HD, Shaw M.
Avian Pathology; 20: 439-46.

De gevoeligheid van Eimeria acervulina
(EAC) stammen, voor verschillende an-
ticoccidiose middelen is onderzocht via
een batterijmodel naar Chapman
(1989). De stammen waren afkomstig
van Engelse bedrijven waar verschil-
lende anticoccidia waren toegepast.

Evenals een EAC-stam, die nooit met
anticoccidia in contact is geweest. De
gevoeligheid van deze isolaten voor
salinomycine bij een voerdosering van
60 mg/kg, maduramycine bij 5 mg/kg
en een mengsel van clopidol en methyl-
benzoquat bij resp. 100 en 8.35 mg/kg
(Lerbek), werd bepaald. Tevens zijn
floorpen-experimenten uitgevoerd (25
dieren/pen; 3 hokjes/pen) waarbij de
proefdieren werden besmet met isolaten
afkomstig van bedrijven waar enkelvou-
dige anticoccidiose programma\'s waren
toegepast.

Bij beide experimenten zijn behalve de
Anticoccidiose Index (ACI) volgens
Mc. Manus (1968), tevens de oöcysten-
uitscheiding bepaald, evenals de Lesion-
scores volgens Johnson en Reid (1970)
en de gewichtsontwikkeling.

Vijf isolaten waren afkomstig van
pluimveebedrijven waar 30 opeenvol-
gende rondes salinomycine was toege-
past. Vier isolaten waren van bedrijven
waar een zogeheten shutüe-programma
was toegepast (0-10 dagen Lerbek en
gevolgd door monensin en andere ion-
ophoren).

Uit de experimenten bleek dat salino-
mycine na 30 opeenvolgende rondes
sterk aan activiteit had ingeboet en dat
kruisresistentie tussen salinomycine en
maduramycine kon worden vastgesteld.

Salinomycine toonde de beste activiteit
bij isolaten afkomstig van shuttle-pro-
gramma\'s (waar nooit salinomycine was
ingezet). Lerbek bleek in belangrijke
mate onwerkzaam op EAC isolaten,
waarop shuttles met dit produkt waren
toegepast. Maduramycine bleek, hoewel
nooit toegepast, toch sterk verminderd
werkzaam tegen isolaten afkomstig van
shutdes en waar salinomycine gedu-
rende 30 opeenvolgende rondes was
ingezet.

Rund

Vergelijking van de werkzaam-
heid van triclabendazole, nitro-

xynil en rafoxanide bij rundvee

Rapic D, Dzakula N, Sakar D en
Richards RJ. Vet Record 1988; 112:
59-62

In twee praktijkproeven werd de werk-
zaamheid van de drie genoemde lever-
botmiddelen onderzocht.
In de eerste proef werden zestig volwas-
sen runderen met positieve epg\'s en
verhoogd GLDH verdeeld over drie
proefgroepen: behandeld met triclaben-
dazole (12 mg/kg), beh. met nitroxynil
(10 mg/kg) en onbehandelde controle.
Mestmonsters werden onderzocht voor
de behandelingen en twee, vier, zes, acht
en negen weken erna. Aan het eind van
de proef werden vijf dieren uit elke
groep geslacht en de aanwezige lever-
botten geteld.

Op basis van de epg\'s was het effect van
triclabendazole 100% en van nitroxynil
95%; gebaseerd op de parasieten-tellin-
gen waren deze resultaten respectieve-
lijk 96,9% en 76,4%.
In de tweede proef werd dezelfde groep-
indeling gemaakt met de behandelin-
gen triclabendazole (12 mg/kg) en rafo-
xanide (10 mg/kg), maar hier werden
alleen mestmonsters verzameld.
Op basis van deze gegevens wordt een
werkzaamheid gevonden van 96,4%
voor triclabendazole en 52,9% voor
rafoxanide. (Het is jammer dat in dit
deel van de proef geen dieren werden
geslacht, waardoor de aantallen achter-
gebleven parasieten niet werden vastge-
steld.)

H. Heinrich

VüEDINGSMID-
DELENHYGIENE

Warm dntbenen en de kleurstabi-

liteit van vlees
Laak RUM van, Eikelenboom G, and
Smulders FJM. Color stability of hot
and cold boned Longissimus and Psoas
Major Muscle. Journal of Food Protec-
tion 1989; 52 (12): 894-7.

De kleur van vlees is voor de consument
gelijk aan de kwaliteit van vlees. In dit
onderzoek werd de kleurstabiliteit van
de
M. psoas en de M. longissimus
bepaald tijdens en na een \'toonbankop-
slag\'
{Ref.) van vier dagen. Hiertoe
werden van acht koeien de rechter M
longissimus en psoas warm ontbeend,
gevacumeerd en opgeslagen bij 1 ± 1°
C. De linker M. longissimus en psoas
werden eerst 24 uur gekoeld (inclusief
1,5 uur snelkoeling), vervolgens ont-
beend en gevacumeerd.
Na een opslagperiode van 12 dagen bij 1
± 1° C werd het vlees verder verkleind
en onder PVC-folie uitgestald bij 3 1°
en 300-400 Lux. Op dag 0,2 en 4 werd
visueel en spectrofotometrisch de kleur
gemeten. Geconcludeerd werd dat na 4
dagen \'toonbankopslag\' de warm ont-
beende M
psoas een betere kleurstabili-
teit heeft dan de koud ontbeende. Voor
de M
Longissimus kon geen verschil
worden gevonden (wellicht door een te
korte onderzoeksduur voor deze vrij
kleurstabiele spier).

De betere kleurstabiliteit van de warm
ontbeende M
psoas ontstaat volgens de
auteurs doordat bij warm uitbenen en
direct vacumeren een aanzienlijk lagere
zuurstofspanning in de verpakking op-
treedt (door het hoge zuurstofverbruik
van warm vlees). Hierdoor ontstaat
minder oxy- en met-myoglobine (de
laatste is een vrij stabiele grijsbruine
verbinding, die vanwege de kleur niet
gewenst is), en wordt de met-myoglo-
bine reducerende activiteit minder ge-
remd (door zuurstof).
Een andere oorzaak voor de betere
kleurstabiliteit is de snellere doorkoeling
van uitgebeend vlees ten opzichte van
niet-uitgebeend vlees, met daardoor
minder eiwitdenaturatie en enzyminac-
tivatie.

De auteurs zijn van mening dat het
positieve effect van warm ontbenen
relatief klein is, wanneer elektrostimula-
tie in het slachtproces wordt toegepast.
Nader onderzoek om het effect van
elektrostimulatie en warm ontbenen af-
zonderlijk te onderzoek en is dan ook
gewenst.

T. F. Duinhof

-ocr page 73-

Boekbespreking

□ ctrüüiering van
genetisch
gemodificeerde
dieren: feiten en
meningen

Ch. Enzing en S. Otto

De ontwikkeling van de recombinant
DNA-techniek heeft het mogelijk ge-
maakt om bij dieren een specifiek stukje
vreemd (dat wil zeggen van een ander
diersoort afkomstig) DNA in te bren-
gen. Door micro-injectie van dit DNA
in de voorkem van de bevruchte eicel of
door behandeling van een embryo met
een virus-vector kunnen zogenaamde
transgene dieren gevormd worden. Bij
deze dieren komt het gen waarvoor het
DNA codeert tot expressie en wordt via
de geslachtscellen doorgegeven aan de
nakomelingen. Het is aldus mogelijk
geworden om dieren te produceren die
essentieel verschillen van de in de natuur
voorkomende soortgenoten. Deze
manipuleerbaarheid van het genotype
biedt een scala van nieuwe mogelijkhe-
den, zowel voor fundamenteel weten-
schappelijk onderzoek, als ook voor
praktische toepassingen (zoals het in-
bouwen van genen voor produktieken-
merken of ziekteresistentie bij land-
bouwhuisdieren).

Hoewel bij de produktie van transgene
dieren de trefzekerheid nog gering is,
verlopen de ontwikkelingen op biotech-
nologisch gebied momenteel zo snel dat
de samenleving nog geen antwoord
heeft op de vraag hoe met deze ingrij-
pende verworvenheid van de weten-
schap moet worden omgegaan.

Tal van maatschappelijke, juridische en
ethische problemen, die met deze en
andere vormen van biotechnologie sa-
menhangen, vragen om een nadere stu-
die.

Dit boek gaat met name in op de vraag
hoe de economische waarde van gene-
tisch gemodificeerde dieren beschermd
kan worden. De inhoud is gebaseerd op
een studie, die in opdracht van de
Nederlandse Organisatie voor Techno-
logisch Aspectenonderzoek (NOTA),
werd uitgevoerd door medewerkers van
het Studiecentrum voor Technologie en
Beleid (STB) van TNO.
Uitgangspunt voor de studie is het in
oktober 1988 door de Europese Com-
missie gepubliceerde \'Voorstel voor een
richtlijn van de Raad betreffende de
wettelijke bescherming van biotechno-
logische bevindingen\' (de EG ontwerp-
richtlijn).

Na een (sumiere) beschrijving van en-
kele biotechnologische methoden en
toepassingen wordt in het eerste deel van
het boek een schets gegeven van de
ontwikkelingen, die aanleiding zijn ge-
weest tot het opstellen van nieuwe
richtlijnen.

Vervolgens wordt een aantal octrooi-
rechtelijke aspecten behandeld. Hierbij
staat de EG ontwerp-richtlijn centraal
(Deze richt zich overigens niet alleen op
de genetische modificatie van dieren
maar ook van overige levende materie
zoals micro-organismen of delen c.q.
produkten van dieren). De auteurs gaan
uitgebreid in op de veranderingen die bij
het aannemen van de richtlijn zullen
optreden ten aanzien van de bescher-
ming (octrooiering) van de biotechnolo-
gische vindingen in het algemeen en van
genetisch gemodificeerde dieren in het
bijzonder.

Een aantal, vooralsnog hypothetische
consequenties van de invoering van de
EG ontwerp-richtlijn voor de pluimvee-
, varkens- en rundveehouding wordt
besproken.

Het boek besluit met een aantal ethische
overwegingen, welke een rol kunnen
spelen bij de beantwoording van de
vraag in hoeverre de mens gerechtigd is
tot biotechnologische handelingen bij
dieren, die ertoe leiden dat de eigenheid
van de soort wordt aangetast.

Het geheel is vlot geschreven en bevat
zeker met betrekking tot de problema-
tiek rond de octrooibaarheid van gene-
tisch gemodificeerde dieren een hoeveel-
heid waardevolle informatie.

De behandeling van de ontwerp-richt-
lijn in het Europees Parlement heeft nog
niet plaatsgevonden, ondanks de ver-
melde uiterste streefdatum voor invoe-
ring van 31 december 1990. Een samen-
vatting van het boek is onder de titel
\'Levende uitvindingen\' (E van Dam &
L. Sterrenberg) in januari 1991 als
NOTA-rapport aan het Nederiandse
pariement aangeboden.

Het aantal lezers, dat direct met deze
problematiek te maken krijgt, zal voor-
alsnog beperkt zijn. Het beste geeft
echter ook voor de overige geïnteres-
seerde lezers voldoende stof tot naden-
ken.

L. F. M. van Zutpen.

Training manual
for embryo

transfer in water-
buffaloes

Maarten Drost

Een handzaam boekje, dat men als het
ware in zijn binnenzak meedraagt op
weg naar de eerste embryotransplantatie
bij de waterbuffel.

Ter inleiding en/of opfrissing van ken-
nis-in-een-notedop over wat men zoal
moet weten van de endocriene regulatie
van de cyclus. Daarna volgt de donorse-
lectie, de behandeling voor superovula-
tie, de bronst detectie en de K.I.
Het niet-chirurgisch verzamelen van de
embryo\'s is kort, maar gedetailleerd
behandeld. Men kan het als het ware aan
de hand van het boekje uitvoeren, zeker
wanneer de oefeningen zijn gedaan, die
worden aangeraden.
Terecht wijst de auteur op de kwaliteits-
eisen, waaraan chemicaliën en instru-
menten moeten voldoen. Daar waar
men deze zaken niet kan betrekken van
een firma, maar ze zelf moet maken,
wordt terecht gewezen op de muizentest
voor toxiciteit. In hoeverre een muizen-
test gemakkelijk op alle plaatsen ter
wereld kan geschieden, met andere
woorden hoe realistisch en haalbaar een
en ander is, valt moeilijk in te schatten.
Synchronisatie en selectie van recipiën-
ten krijgen gedetailleerde aandacht, als-
mede de uiteindelijke transfer en zorg
voor de recipiënt daarna.
Voor iedere veterinair, die zelf embryo-
transplantatie wil doen in eigen praktijk
in Nederiand of in (ontwikkelings) lan-
den waar waterbuffels voorkomen, is
het een must dit boekje op zak te
hebben.

Een goede handleiding, stap voor stap
gevolgd, zal leiden tot opbouw van \'skill\'
en uiteindelijk goede resultaten.

Th A. M. Kruip.

-ocr page 74-

In memüriam

Op 5 september 1991 overleed collega dr. Ferdi-
nand Willem van Ulseru De begrafenis vond
plaats in familiekring op de begraafplaats te
Haaksbergen

Fred werd geboren op 26 juli 1919 in Haaksber-
gen, waar hij de lagere school en vervolgens in
Enschede de middelbare school doorliep. De
diergeneeskundige studie werd in 1936 begon-
nen en het dierenartsexamen werd in oktober
1942 afgelegd Fred was drager van het mobilisa-
tie-oorlogskruis.

De praktijkuitoefe-
ning begon als assis-
tent bij wijlen collega
Lekkerkerker in
Haaksbergen en werd
voortgezet in 1944 als
assistent van wijlen
collega R. Post in
Hellendoom
Collega Post werd
eind 1946 benoemd
tot direkteur van de
pas opgerichte Ge-
zondheidsdienst voor
Dieren in Overijssel
Ongetwijfeld was hij
goed op de hoogte van
de kwaliteiten en inte-
resses van Fred met
als gevolg dat het be-
stuur van de Gezond-
heidsdienst Fred per 1
mei 1947 benoemde tot veterinair medewerker.
In 1949 trouwde Fred met Annie Hulshof Uit dit
harmonische huwelijk werden 3 kinderen gebo-
ren: Fred Ank en Hans. Zeer verdrietig was het
feit, dat enige tijd na de geboorte bleek dat Ank
ernstig gehandicapt was. Ze stierf op 14-jarige
leeftijd De beide zoons studeerden tandheel-
kunde en oefenen beiden hun praktijk uit in
Zwolle.

Bij zijn indiensttreding bij de Gezondheidsdienst
in 1949 ontmoette ondergetekende Fred voor het
eersL Sinds die tijd ontstond een op vriendschap
gestoelde zeer goede collegiale samenwerking.
De interesses van Fred gingen vooral uit naar de
verschillende facetten van het laboratoriumon-
derzoek. Spoedig werd hij dan ook hoofd van het
laboratorium, dat onderzijn leiding uitgroeide tot
een veelzijdig kwaliteitsinstituuL
Fred was een stille, harde werker, die zich niet
graag op de voorgrond plaatste. Hij was wat
gesloten van aard maar altijd genegen iemand
bij te staan of te informeren Hij had een geweldig
geheugen en streefde naar een wetenschappelijke
aanpak van de werkzaamheden

Daarnaast had hij echter een sterke binding met
de praktijk en grote belangstelling voor de
problemen op de veehouderijbedrijven Daar-
door werd hij ook een vraagbaak voor de
praktizerende dierenartsen in de provincie.
In het kader van de brucellosebestrijding kon hij
het opbrengen orn naast de dagelijkse drukke
werkzaamheden, een onderzoek te starten naar
nieuwe kweekmethodieken Hij promoveerde 5
juni 1958 op het proefschrift \'De toepassing van
een nieuw principe bij de isolering van
Brucella
abortus
uit melk\'. Fred was vele jaren lid van de
wetenschappelijke redaktie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde.

Daarnaast had Fred nog een passie, nL sport en
wel speciaal de wielersport en tafeltennis. Hij was
één van de initiatiefnemers van de wielerronde
\'De ster van Zwolle\'en de vakanties waren veelal
gericht op Frankrijk in de tijd dat de \'Ronde van
Frankrijk\' werd verreden
In de tweede helft van de zeventiger jaren werden
zijn werkzaamheden bemoeilijkt door een pro-
gressief CARA-probleem. Geleidelijk aan moest
hij afscheid nemen van zijn laboratorium.
De laatste jaren zijn voor hem, maar vooral ook
voor Annie, niet gemakkelijk geweest Op 5
september is Fred rustig ingeslapen Voor Annie
kwam een heel moeilijke periode, maar zij wist
zich gesteund door haar beide zoons en de
nabijheid van haar kleinkinderen verzachtten
haar verdriet

W. M. Gotink

-ocr page 75-

Op 17 september wordt er een bijeenkomst
georganiseerd, door de KNMvD, de redactie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en de
Bibliotheek van de Faculteit der Diergenees-
kunde. De bijeenkomst heeft als doel voorlich-
ting te geven over de betekenis van de moderne
literatuur-informatiesystemen als gebruiksmid-
del bij de uitoefening van de diergeneeskunde.
De verschillende sprekers zullen proberen duide-
lijk te maken wat de informatie, die in allerlei
publicaties te vinden is, voor waarde kan hebben
in de praktijk.

Dit houdt tevens in dat er aangegeven wordt
welke verschillende systemen er zoal in zwang
zijn.

Deze bijeenkomst zal plaatsvinden in de college-
zaal C 101 van de Faculteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 1, 3508 TD Utrecht, tel. 030-
531407.

Het programma van deze middag, waarin tevens
ruimte is voor demonstratie van een aantal van
de besproken voorbeelden, ziet er als volgt uit
13.30 uur: Ontvangst

14.00-14.10 uur: Welkomstwoord en doelstel-
ling. Dr. Tj. Joma, Algemeen Secretaris
KNMvD

14.10-14.30 uur: Wat is de waarde van de
zoeksystemen voor de dierenarts. Drs. A. H. H.
M. Mathijsen, Bibliothecaris FD
14.30-14.50 uur: Literatuurinformatie in een
gemengde dierenartsen-associatie. Drs. M. Beth-
lehem, Associatie Coevorden
14.50-15.15 uur: Voorbeelden van het opzetten
van een eigen databestand voor gebruik in de
praktijk. Dr. Th. A. M. Elsinghorst en Drs. M. H.
F. van Niel, Euroscienceen Vakgroep Pathologie
15.15-15.45 uur: Theepauze met demonstratie-
feciliteiten.

Hoe bij cde tijd) te blijven

15.45-16.05 uur: Gebruik in de praktijk van
Gezelschapsdieren. Drs. A. J. van Toor, Prakti-
cus Gezelschapsdieren, Den Haag.
16.05-16.25 uur: Het bijhouden van de (dierge-
neeskundige) literatuur voor eigen gebruik
m.b.v. moderne communicatie technieken. Prof.
Dr. L. F. M. van Zutphen en Dr. J. D. Kuiper,
Vakgroep Proefdierkunde.
16.20-16.30 uur: De rol van de PAO in deze.
Dr. P H. A. Poll, directeur PAO-D.
16.30-17.15 uur: Discussie onder leiding van dr.
W Sybesma, Voorzitter redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde.

Aanmelding dient telefonisch te geschieden vóór
31 augustus bij de KNMvD, telefoon 030-
510111 en vragen naar Sandra Timmers. Zij
verstrekt gaarne nadere inlichtingen.

De kosten voor deze middag bedragen ƒ25,-
vooruit te voldoen op gironummer 511606 t.a.v.
de KNMvD.

Solliciteren üp advertenties

onder nummer in het tijdschrift

voor Diergeneeskunde

De leden van de KNMvD hebben de mogelijk-
heid te adverteren in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde. In het Tijdschrift worden regelmatig
advertenties onder nummer geplaatst, waarin
vacatures in een dierenartspraktijk worden ge-
meld. Hierbij is het de sollicitant niet duidelijk
om welke praktijk het gaat, waar deze is geves-
tigd en wat de functie precies inhoudt.
Het Hoofdbestuur is van mening dat deze adver-
tenties onder nummer beter op naam zouden
kunnen verschijnen. De Commissie Statistiek,
ingesteld door het Hoofdbestuur in 1987, pleit
ervoor dat de volgende gegevens in een perso-
neelsadvertentie worden opgenomen:

Algemene gegevens

- beroepsdiscipline (c.q. praktijktype)

- geografisch werkgebied

- grootte organisatie/organisatiestructuur

Aangeboden vacature

- taakomschrijving

- diersoort(en)

- werktijden

- secundaire arbeidsvoorwaarden

- vaste baan/mogelijkheid tot associatie

Gezochte kandidaat

- opleiding

- ervaring

- leeftijd

- specifieke vaardigheden

Wanneer een dierenarts een advertentie onder
nummer opgeeft voor plaatsing in het Tijdschrift,
ontvangt hij/zij een brief van het Hoofdbestuur
met het dringende verzoek de reflectanten zo snel
mogelijk, dat wil zeggen binnen twee weken, een
reactie te sturen met vermelding van zijn/haar
naam. Bovendien wordt hierbij meegedeeld dat
het Hoofdbestuur zich het recht voorbehoudt op
verzoek van de reflectant de naam van de
adverteerder bekend te maken, wanneer men
acht weken na het verschijnen van de adver-
tentie
nog geen reactie heeft gekregen. Aange-
zien nog steeds veel klachten binnenkomen over
het feit dat de reflectanten geen antwoord krijgen

-ocr page 76-

op hun sollicitaties, wil het Hoofdbestuur deze
mogelijkheid om de naam van de adverteerder te
vernemen nadrukkelijk onder de aandacht bren-
gen.

Hiertoe kan men contact opnemen met het
Bureau van de KNMvD, mevrouw Van Oost-
rum (tel. 030 - 510 111). Bovendien is het
mogelijk om voordat de acht weken zijn verstre-
ken, aan het Bureau kenbaar te maken dat men
nog geen reactie heeft ontvangen. Het Bureau zal
dan met de steller van de advertentie contact
opnemen en deze verzoeken de reflectanten op
de hoogte te houden van de procedure.
Tot slot wil het Hoofdbestuur de reflectanten
verzoeken hun naam en adres op de achterzijde
van de envelop te vermelden. Vóórdat de reacties
op een advertentie onder nummer worden door-
gestuurd, worden de gegevens van de afzender,
voorzover deze op de envelop staan vermeld,
genoteerd door het Bureau van de KNMvD. Op
deze manier krijgt men inzicht in hoeveel dieren-
artsen reageren op een bepaalde advertentie, hoe
vaak mannelijke en vrouwelijke dierenartsen
solliciteren etc.

Reiskosten sollicitatiegesprek

Wanneer een sollicitant wordt opgeroepen voor
een sollicitatiegesprek, dienen de reiskosten van
de sollicitant vergoed te worden op basis van
openbaar vervoer, 2e klasse, tenzij de plaats waar
het sollicitatiegesprek wordt gehouden, niet of
moeilijk per openbaar vervoer bereikbaar is. In
dat geval worden de autokosten vergoed a ƒ 0,49
per km.

Deelname aan deze cursus, die intern wordt
gehouden in het Aparthotel te Delden, kost
ƒ 795,- per persoon, inclusief verblijfskosten.

Voor de goede orde delen wij mede dat men,
indien men zich heeft aangemeld voor deze
cursus, maar plotseling toch verhinderd blijkt te
zijn, de opgave tot uiterlijk twee weken voor
aanvang van de cursus kan annuleren.
Wanneer
dit gebeurt binnen twee weken vóór aanvang
van de cursus, zien wij ons genoodzaakt
kosten in rekening te brengen.

Voor nadere informatie en/of aanmelding kunt u
contact op nemen met Bertie Koekkoek of
Maijoleine de Mol, tel. 030-510111.

Rectificatie

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15
juni jl. is verzuimd R. v.d. Leer op te nemen in de
lijst \'Benoemd als specialist\' (369-70), behorende
bij het artikel \'Het gecombineerde jaarverslag
van de Raad voor Specialisatie en de Registratie-
commissie diergeneeskunde\'.

De tekst had moeten luiden: R. v.d. Leer,
specialisme Vet. Pathologie, inschrijfdatum 15-
01-91.

Presentatietechnieken
voor dierenartsen

Een dierenarts wordt in zijn of haar werk
regelmatig geconfronteerd met presentatietech-
nieken, zowel in de persoonlijke als in de
zakelijke sfeer. Iedere dierenarts dient daarom
deze presentatietechnieken te beheersen en zich-
zelf te trainen in de vaardigheid ervan.
Een uitstekende mogelijkheid om aan deze trai-
ning te werken biedt de cursus
presentatietech-
nieken,
die de Koninklijke Nederiandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde
voor haar leden
ook in 1992 organiseert en wel op 27, 28 en 29
augustus.

De cursus presentatietechnieken is bestemd voor
dierenartsen, leden van de KNMvD, die werk-
zaam zijn in de praktijk, de overheidsdienst of het
bedrijfsleven. Om de deelnemers zo veel moge-
lijk aan hun trekken te laten komen, is het
deelnemersaantal beperkt tot vijftien personen.
Heeft u interesse, dan verzoeken wij u om zo
spoedig mogelijk contact op te nemen voor
informatie en/of aanmelding.

Minimumloon

1,4% omhoog

De brutobedragen van het wette-
lijk minimumloon zijn per 1 juli
1992 met 1,4% verhoogd.
Hieronder treft u de nieuwe bruto
maandlonen aan.

15 jaar ƒ 648,-

16 jaar/ 746,-

17 jaar ƒ 854,50

18 jaar ƒ 984,30

19 jaar/1.135,70

20 jaar ƒ 1.330,40

21 jaar/1.568,30

22 jaar/1.838,70

23 jaar en ouder / 2.163,20
Wanneer u een dierenarts-assi-
stent(e) in dienst heeft, die het
minimum (jeugd)loon verdient,
dient u het salaris per 1 juli aan te
passen.

-ocr page 77-

KNMvD

Nieuwegein, 1 oktober 1992, Nationale Vets
Tennis Day

Vele sporters zien uit naar de Sportdag 1992. Een
bijzonder gezellige en sportieve gebeurtenis, die
de dag vöor het Jaarcongres wordt gehouden.

Al zes jaar staat ook tennis op het programma.

Het steeds toenemend aantal tennissers heeft er
zelfs voor gezorgd dat er deze keer zes banen
gereserveerd zijn van 10.00 tot 17.00 uur; dat is
dus 42 uur tennisplezier.

De locatie is dit jaar Sportcity De Heidehal te
Nieuwegein.

Een ieder komt de gehele dag royaal aan de
\'tennisbak\'; er wordt niet gespeeld volgens het
afvalsysteem.

Wij wisselen steeds van tennispartner met als
gevolg dat aan het einde van de dag iedereen
elkaar veel beter heeft leren kennen: ook dat is
een leuk voordeel van zo\'n Sportdag. Winnen is
belangrijk, meedoen en zich amuseren is natuur-
lijk veel belangrijker.

Collegae en partners, die al jaren vaste deelne-
mers zijn, weten al lang van het racket en de bal:
van harte welkom en tot ziens.

Wij allen zien natuurlijk uit naar nieuwe deelne-
mers die de tennissport machtig zijn èn vinden.

Wie weet, bevindt zich onder hen de nieuwe
winnaar of winnares van de wisselbeker.

U allen hebt nog de hele zomer om in topvorm te
komen en wellicht slaat u dan meedogenloos toe
op de Vets Tennis Day, 1 oktober 1992.

J. Reinders,
coördinator tennis

Weekenddienstregeling

voor ürthdpedische
spoedgevallen

Zuid West Nederland

25/26 juli: Th. Ottenschot, Utrecht, tel. 030-
516683.

1/2 aug.: J. v.d. Vijver, Voorburg, tel. 070-
3862210.

8/9 aug.: Th. Ottenschot, Utrecht, tel. 030-
516683.

15/16 aug.: H. Crouwers, J. Rierink, Naaldwijk,
tel. 01740-24401.

22/23 aug.: J. Hoevers, Utrecht, tel. 030-
517517.

29/30 aug.: K. Crama, Rotterdam, tel. 010-
4212858.

5/6 sept.: I. Palgi, Honselersdijk. tel. 01740-
24544.

(»r)Pitnian-Mooie jennis day 1 992

(T^rv^

^CYANAMID

WAN/MAL HEALTH

BUT

Cm^JT^

Bayer @

I

MOVIR-DTO

SO

SmithKline Beecham

WAA

^^ [(11)11 Upjohn

12/13 sept.: J. v.d. Broek, Rotterdam, tel. 010-
4191491.

19/20 sept.: K. Crama, Rotterdam, tel. 010-
4212858.

26/27 sept.: H. Crouwers, J. Rierink, Naaldwijk,
tel. 01740-24401.

3/4 okt.: J. Lutz, Prinsenbeek, tel. 076-415030.
10/11 okt.: L Palgi, Honselersdijk. tel. 01740-
24544.

17/18 okt.: H. Crouwers, J. Rierink, Naaldwijk,
tel. 01740-24401.

24/25 Okt.: J. Hoevers, Utrecht, tel. 030-
517517.

31 okt./l nov.: Th. Ottenschot, Utrecht, tel. 030-
516683.

7/8 nov.: J. Lutz, Prinsenbeek, tel. 076-415030.
14/15 nov.: J. v.d. Broek, Rotterdam, tel. 010-
4191491.

21/22 nov.: J. v.d. Vijver, Voorburg, tel. 070-
3862210.

Vlaggen Koninklijke
Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

Het is ons gebleken dat bij verschillende leden
van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneekunde
de behoefte bestaat aan
een eigen KNMvD-vlag, die men permanent
buiten de kliniek zou kunnen uithangen. Men
vraagt zich af of de Maatschappij hiertoe wellicht
vlaggen te koop zou kunnen aanbieden.
Het hoofdbestuur heeft een voortstel tot de
aanschaf van vlaggen besproken en is in principe
bereid om over te gaan op de verkoop van
vlaggen ten behoeve van haar leden. Voor-
waarde hierbij is wel dat er voldoende animo
bestaat voor de aanschaf van een KNMvD-vlag.
De prijs van de eventueel te verkopen vlaggen is
uiteraard sterk afhankelijk van het aantal geïnte-
resseerden en zal kunnen variëren tussen de
zestig en honderd gulden.
De afmeting van de vlag is één bij anderhalve
meter. De kleur is paars, met daarop in het wit
het absyrtus omgeven door
Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde\'.
Indien u belangstelling heeft in de aanschaf van
een eigen KNMvD-vlag, zouden wij dat graag
van u vernemen, teneinde te kunnen beoordelen
of het bestellen van vlaggen voor de verkoop aan
leden zinvol is. Uw reactie zien wij graag
tegemoet. Hiertoe kunt u contact opnemen met
het secretariaat, tel. 030-51 01 11, en vragen naar
Marjoleine de Mol of Bertie Koekkoek.
Wij zullen u op de hoogte houden van de
ontwikkelingen in deze.

-ocr page 78-

Jaarcongres KNMvD en Lustrum
DSK 1992

De afgelopen periode zijn de grote lijnen gepu-
bliceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
van de congres- en lustrumprogramma\'s van
respectievelijk de KNMvD en de DSK. Ook in
de komende edities van het tijdschrift worden de
programma\'s toegelicht.

Betreffende het einde van het twaalfde lustrum
op 3 oktober vindt, voorafgaand aan het gala, het
traditionele honorairenbuffet voor genodigden
plaats. Dat gebeurt aan de lommerrijke oever
van de Zuiderzee.

Het aantrekkelijke twaalfde lustrumgala wordt
gehouden in de fraaie zalen van de Agora in
Lelystad.

Om teleurstelling te voorkomen wordt aangera-
den tijdig telefonisch te reserveren.*

De KNMvD biedt de partners van de deelne-
mers aan het Jaarcongres zaterdagochtend 3
oktober gelegenheid om Utrecht te verkennen.

Om negen uur \'s morgens vertrekt er vanaf de
kade bij het Vechthuis namelijk een rondvaart-
boot, die de passagiers door de boeiende wateren
van Utrecht voert. Een gids geeft dan tekst en
uitleg.

In het centrum aangekomen kan men kiezen uit
verschillende uitstapjes; een bezoek aan museimi
Van Speelklok tot Pierement; een ochtend win-
kelen in La Vie of een voortzetting van de
boottocht.

Ter afsluiting van het Jaarcongres wordt vervol-
gens een aperitief en een lunch gebruikt.

b
O
k
O
n

T
H
E

r
O
c
k

* Telefonisch reserveren is mogelijk op werkda-
gen tussen 12.30 en 13.30 uur via nummer 030-
535736. De kosten bedragen zestig gulden per
paar. Kaarten worden na betaling toegestuurd.

De Congres- en Lustrumcommissie

Op weg naarNOVAD
Coöperatie Ideëel

Op 29 april 1992 is door het Algemeen Bestuur
van de KNMvD en op 13 mei 1992 door het
Bestuur van de AUV besloten om de NOVAD
Coöperatie te steunen als onafhankelijke takor-
ganisatie.

In een 11 punten omvattend plan is in nauw
overieg met het Bestuur van de NOVAD Coö-
peratie besloten om de organisatie te herstructu-
reren tot NOVAD Coöperatie Ideëel.
De doelstelling is om te komen tot een onafhan-
kelijke takorganisatie in de diergeneeskunde, die
in de samenleving op automatiseringsgebied
profiel geeft aan de gehele diergeneeskunde en
die zorgt voor ontwikkeling en uniformering van
de programma\'s naar wensen en inzichten van de
gebruikers zelf.

Uitgangspunt is dat de organisatie en de activitei-
ten door de gehele beroepsgroep gedragen wor-
den.

De aandelen van de NOVAD B.V., die thans nog
in het bezit zijn van de NOVAD-Coöperatie,
zullen worden overgedragen aan de AUV-Coö-
peratie, waarmee statutair de relatie tussen de
NOVAD-Coöperatie en de NOVAD B.V. geheel
verbroken zal zijn. Het Dagelijks Bestuur van de
NOVAD Coöperatie Ideëel zal bestaan uit de
voorzitter van de Coöperatie, een vertegenwoor-
diger van het Algemeen Bestuur van de KNMvD
(Dr. A. Pijpers) en een vertegenwoordiger van
het AUV Bestuur (Drs. H. Wessels). In het
Bestuur van de Coöperatie zal plaats worden
ingeruimd voor een vertegenwoordiger van de
Groep Practici Grote Huisdieren en voor een
vertegenwoordiger van de Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren.

De door de takorganisatie ontwikkelde produk-
ten zullen algemeen beschikbaar zijn (uiteraard
op contractbasis).

Indien voor de activiteiten programmeerfecilitei-
ten nodig zijn zullen deze door de NOVAD B.V.

-ocr page 79-

geleverd kunnen worden op contractbasis per
project. Hiertoe zal een samenwerkingsovereen-
komst worden opgesteld
AUV en KNMvD hebben zich beide garant
gesteld voor maximaal ƒ200.000,- per jaar voor
de eerstkomende 5 jaar.
De dierenartsmedewerker van de
NOVAD Coöperatie Ideëel zal worden gehuis-
vest ten kantore van de KNMvD te Utrecht en
gebruik maken van de Éaciliteiten van het Bureau
volgens de geldende huisregels.
Voor de herstructurering en sanctionering van de
gemaakte afspraken en de op te stellen reglemen-
ten zullen de leden van de NOVAD-Coöperatie
worden geraadpleegd in een Algemene Leden
Vergadering, die voorlopig is vastgesteld op
maandag 24 augustus.

Bestuur NOVAD-Coöperatie

Doorlopende agenda

Juli

21— 25 Congres\'Animals and us\', Montreal Canada (inl.
AFIRAC, Paris, tel. (33) 149291200, fax (33)
148065565)(pag. 306)
31—20 Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17— 20 12th Congress of the Intl. Pig Veterinary Soc.
(IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-365.78.50, lax 070-
361.48.46).

17— 20 12th. IPVS Congress, Den Haag (pag. 306).
17— 20 3rd Intern. Vet. Immology Symposium, Budapest

(inl. redactiesecretariaat).
20— 21 First Europ. Symposium on Horse Reproduction,
Bad Harzburg.

20— 24 VII. Internat. Kongress für Tierhygiene, Leipzig
(pag. I0I6).

23— 27 International Congress on Animal Production
(ICAR), The Hague, The Netherlands, (inl.: Dr. S. J.
Dieleman, tel. 070-3180285, fax 070-3249263)(pag.
287).

24— 28 XIX. Kongress der Europ. Vereinigung der Vete-
rinäranatomen, Gent, Antwerpen, Belgien.

27— 29 Cursus Presentatietechnieken.

30— 5-9 Avian Medicine Scholarship Available, New
Orleans, Louisiana, USA.

31—4 sept. XVII World Buiatrics Congress and XXV
Am. Assoc. of Bovine Practitioners Conference, (pag.
1038 1991 en 102).

September

1 Bochringer Ingelheim Coass-Cup \'92. Voor de 6e keer
strijden de co-assistenten om de kleiduiven Coass-Cup.
Lokatie: Dorhout Mees te Biddinghuizen. Organisator
Boehringer Ingelheim, Vetmedica.

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergadering, Socië-
teit Standvastigheid, Delft; 20.30 uur

2— 6 5th Congress of Intern. Society of Animal Clinical
Biochemistry, Parma, Italy.

3— 4 1. Europ. Tagung über Pferde-emährung, Hanno-

3— 5 PAO-D: Samenwerken en leiding geven in de
praktijk (92/88).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4 PAO-D: De benauwde patiënt (92/69).

4— 6 3e Int. Congres voor Veterinaire Homeopathie,
Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G. Kok, tel. 08380-
31431).

4— 6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6— 11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasitology, The
Hague (inltel.: 070-3512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenvergadering, pa-
viljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15 uur.

9— II The Second International Congress on Peer
Review in Biomedical Publication, Chicago, Illinois.
Information: 312-464-2432 telephone.

II— 12 8th Scientific Meeting of the European Assoc. for
Embryo Transfer (AETE), Lyon. (pag. 216).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumviering

13— 19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P, Madrid

14—18 PAO-D: Epidemiotagie II (92/50).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergadering, Hotel-
rest. Hugen, Hellendoom; 20.00 uur.

15 PAO-D: Afscheids Symposium; dr. C.D.W König
(92/79).

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren KNMvD, leden-
vergadering, De Biltse Hoek, De Bilt; 20.00 uur

16— 18 PAO-D:Apotheek I Gemengde Praktijk (92/61)

16— 19 Veterinary Acupuncture Congress, Coco Palms,
USA (inl.: David H. Jaggar, tel. (303)^9-7936).

17 Groep D.I.B. KNMvD: Excursie (Floriade)

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenvergadering.

17 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Studievergade-
ring over \'Homoeopathische anamnese\', Beatrix-ge-
bouw, Jaarbeursplein, Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD (92/73).

19— 23 4th. Int. Symp, on Marek\'s Disease, RAI Congres
Centrum, Amsterdam en CDI, Lelystad (21/9). (inl.:
RAI Organisati Büro en dr. S. H. M. Jeurissen, tel.
03200-76611).

20— 25 World\'s Poultry Congress, Amsterdam (inl.: RAI
Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergadering, rest
\'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

22 PAO-D cursus: Rundveevaccinaties (92/52).

23 PAO-D cursus: Schapen Capita Selecta (92/53).

23— 26 1 Ith Autumn Scientific Meeting of the European
Society of Veterinary Pathology, Zaragoza.

24— 27 XVII WSAVA Worid Campus, Rome (Inl.
(011)-6503I39, fax (Oil) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress, Vienna (pag.
216).

26 PAO-D cursus: Tandheelkunde I (92/67).

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding en nazorg
bij operatiepatiënt (92/48).

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes Lebens-
mittelhygien, Garmisch-Partenkirchen.

30— 3 Okt. DSK I2e lustrum \'Bok on the rock\' (pag. 256
en 312).

Oktober

I— 2 en 5—7 PAO-D cursus: Diergeneeskundige be-
geleiding van melkveebedrijven (92/89).

1 — 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag. 99 en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Algemene echografie (92/65)

5— 9 PAO-D cursus: Algemene echografie (92/66).

6 PAO-D cursus: ECG Paard (92/51).

7— 14: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II (92/81).

7—21: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II (92/82).

12— 17 Scientific Master Qass on \'Molecular Recogni-
tion in Infection and Immunity\'. Utrcht Institute for
Infection and Immunity, Utrecht University, The
Netherlands. Inlichtingen: Ms. Fieke Wien, secretary
Utrecht University, Dept. of Immunology, Heidelberg-
laan 100,3584 CX Utrecht, The Netheriands. Tel. 31-
30-507674, fax: 31-30-517107.

-ocr page 80-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Berg, Mevr. J.M.D. van den; 1992; 3522 RA
Utrecht; Volkerakstraat 7 bis A.
Croughs, E.R.M.; 1986; 6222 AG Maastricht;
Meerssenerweg 23.

Herweijer, Mevr. P.E.M.; 1991; 3512 GL Utrecht;
Oudkerkhof 36 bis.

Hoog, Mevr. C.E. van der; 1992; 6616 AZ
Hemen; Sluisstraat 4.

Vliex, E.L.H.M.; 1992; 6325 BT Berg en Terblijt;
Pastoor Pendersstraat 11.

Jubilea

C.W. Moons te Reeuwijk, afwezig, 35 jaar, 26 juli
1992

J.W. Kattenwinkel te Ruinen, afwezig, 50jaar, 12
aug. 1992

Mutaties
348 Beekhuis, A.; 1989; naar Nederiand.
208 Beekhuis, A.; 1989; 6669 AS Dodewaard;
Anna van Burenlaan 11; tel. 08885-2900
privé, 08880-51213 prakt.; p., ass. bij M.P
Moons.

218 Breedijk, C.G.; 1986; 2967 XB Ungerak
(ZH); Van de Boetzelaeriaan 29; tel. 01843-
2294 privé, 1558 prakt.; p., ass. bij K. Steijn
en A.A.M. Vosmer.
218 Breeje, E.H. den; 1952; 3816 AM Amers-
foort; Heiligenbergerweg 94; tel. 033-
723205, 03469-1707; r.d.
227 Diepeveen, A.B.; 1973; 7622 BE Borne (O);
Prins Bernhardlaan 61; tel. 074-667045
privé, 660010 prakt.; fax 074-668696; p.,
geass. met R.A. Kooren.
235 \'Feberwee, Mevr. A.; 1992; 7548 PV Boe-
kelo; Beckumerstraat 450; tel. 053-282264;
p., ass. bij Dr. H.P Hoebe, A.J.H.M. Roelofs,
C.B. van der Sluijs en A. Timmerman.
239 Gasselt, RF.A. van; 1990; 5427 SM Boekei;
Leeuweriklaan 27; tel. 04922-4641 privé,
04132-72025 prakL; p., ass. bij W.J.M.
Cuppen, F.J.M. van Dongen, J.G. Hemmink,
J.J.G. Rosegaar, G.J. Veldhoist, W.J.H. Ver-
straaten.

243 »Groenveld-Peters, Mevr. M.L.T.; 1975;
7623 CG Borne; Zevenblad 28; tel. 074-
660252 privé, 053-323548 bur.; k.d. R.VV,
kring Almelo.
253 Hoff, J.P van \'t; 1983; 3513 EP Utrecht;
Oudenoord 617; tel. 030435253 privé,
332320 prakt.; p., gezelschapsd.
356 Hoynck van Papendredit, M.H.C.M.; 1985;
3061 XX Rotterdam; Lambertusstraat 145
A; tel. 01804-25253 prakt.; p., ass. bij W. van
Erk, RJ.H.M. Meeus, R. de Rooij en Mevr.
C.P.M. Valstar.
258 »Jacobs, Mevr. R.C.; 1985; 2804 MV
Gouda; Jol werf 16; tel. 01820-37018 privé,
18995 prakt.; p., ass. bij Mevr. Y.M. Klaare.
353 Kirpensteijn, J.; 1988; Fort Collins, Colo-
rado 80525 (USA); 4470 South Lemay App #
1112; tel. 09-1-303-225-8027 privé, 221-
4535 bur.; fax 09-1-303491-1254; wet. me-
dew. Dept. of Clinical Sciences, Compara-
tive Oncology Unit, Coll. of Vet. Med.,
Colorado State Univ.
269 Kooren, R.A.; 1983; 7561 AC DEURNIN-
GEN; Hoofdstraat 44; tel. 074-774363 privé,
660010 prakt.; fax 074-668696; p., geass.
met A.B. Diepeveen.

270 Krijger, J.; 1958; 1561 ED Krommenie;
Pachterstraat 1; tel. 075-288873; r.d.

280 Mameren, J.C.P van; 1985; 3817 KJ Amers-
foort; Leusderweg 290; tel 033-653930
privé, 03242-3534 bur.; fax 03242-4086; dir.
Emax Nederiand B.V.

283 Mensen, G.H.; 1984; 4158 LG Deil; Boonak-
kerweg 3; tel. 03457-1538 privé, 2353 prakt.;
p., geass. met W.Th. Straaten en W.P.S. van
Weert.

352 Molendijk, Mevr. Z.S.; 1987; 9712 AH
Groningen; p/a 4e Drift Noorderhaven 18;
tel. 050-131430; d./veeteeltvooriichting
S.N.V. - Nicaragua - Esteli ( Apdo 68, Esteli,
Nicaragua).

287 *Nawijn, R.W.; 1992; 3582 KS Utrecht;
Boomstraat 42; tel. 030-518087 privé, 020-
6100547 bur.; wnd.d.; d. bij Stichting Die-
rentehuis "Groot-Amsterdam".

302 Rinzema, J.D.; 1982; 2522 AM \'s-Graven-
hage; Van Musschenbroekstiaat 171; tel.
070-3476102 privé, 3908908 prakt.; p., ge-
zelschapsd., geass. met P.M.M. Waenink.

307 Schellens, C.J.M.M.; 1990; 5554 GB Val-
kenswaard; Hoge Akkers 55; tel. 04902-
44295 privé, 12475 prakt.; fax 04902-45745;
p., ass. bij J.J.J.M. Settels en H. WesseU.

315 Sorgedrager, R.; 1991; 3451 ZB Vleuten;
Broederschaplaan 8; tel. 03407-5438 privé,
03483-2653 prakt.; p., ass. bij H. van der
Griendt, C. Sietsma en G.C.J. Wegman.

339 Wetering, Mevr. G. van de; 1992; 6005 KL
Weert; Houtsnip 2; tel. 04950-40198 privé,
04958-95023 prakt.; p., ass. bij J.J. Kooken
en R.H.J.M. Sanders.

342 Wit, C.J.; 1987; 2641 GH Pijnacker; Sta-
tionsstraat 29; tel. 01736-97839 privé, 97838
prakt.; p.

P^ ▼ ^ ^ w ^

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren
(/•930,-)

2 aaneengesloten dagen op a&praak (92/94)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk
(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/■390,-)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)
Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/■ 2.600,-)

3, 4 en 5 september 1992 (92/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (f290-)

4 september 1992, Tilburg (92/69)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (/• 2.950,-)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)
Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk

(f 1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)

Rundveevaccinaties (/■3I0,-)

22 september 1992 (92/52)

Schapen Capita Selecta (fZlS,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond

(/■400,-)

26 september 1992 (92/67)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt (/■345,-)
26 september 1992 (92/48)

Diergeneeskundige begeleiding van melkvee-
bedrijven (/^500,-)

1, 2, 5, 6, en 7 oktober 1992 (92/89)
Algemene echografie (/■1200,-)

5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/•400,-)

6 oktober 1992 (92/51)

Voeding melkvee II (ƒ600,-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)

Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post mortale diagnostiek) (/\'390,-)
13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard (f 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Intrede in de praktijk (fllS,-)
23 en 24 oktober 1992 (92/95)
Klinische les dermatologie (ƒ 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)
Zeister Dagen 1992
(f965,-)

Week I- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)
Week II - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week 111 - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)

Algemene vleestechnologie (/"ISSO,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)

Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren

(/■940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).
Bloedonderzoek gezelschapsdieren (f300,-)
2 november 1992 (92/83)

Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (f 1600,-)

2, 3 en 4 november 1992 (92/92)
Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (ƒ 400,-)

7 november 1992 (92/72)
Schrijven van een artikel (/\'1050,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)
Voeding van vogels en reptielen (f 300,-)

16 november 1992 (92/93)

-ocr page 81-

Voeding in de therapie van hond en kat {f 600,-)
21 en 28 november 1992 (92/86)

Kalveropfok op melkveebedrijven (f 300,-)

24 november 1992 (92/91)

Integrale Keten Beheersing ei (ƒ325,-)

25 november 1992 (92/64)

Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven

(ƒ395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (f 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(/■lOO,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(ƒ450,-)

11 december 1992 (92/71)
Tandheelkunde II (ƒ950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is vol. De wachtlijst is slechts toegan-
kelijk voor hen die deelgenomen hebben aan de
Basiscursus Tandheelkunde.
Ademhalingziekten bij varkens (ƒ 975,-)
14, 15
en 16 december 1992 (92/77)

KI Paard (ƒ2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Donderdag 3 september
Nederlan(k Veterinair

Squash

Kampioenschap

1992

Sportcentrum De Harder
Flevoweg 2 te Harderwijk
Aanvang 9.30uur - Einde IS.OOuur

Inschrijven: alleen voor dierenartsen en
veterinaire studenten tot 17 augustus via
Royal Canin Nederland 04130-41525.

Categorie:
Heren A:
Heren B:
Heren C:
Dames:

C-sp)eiers en hoger

Recreanten

Beginners

Recreanten/beginners
Gevorderden spelen samen
met de heren

Banden

Tijdschrift voor

Diergeneeskunde

1991

De banden voor het Tijd-
schrift voor Diergenees-
kunde
1991 zijn verkrijg-
baar tegen betaling van
ƒ 22,50 op postrekening nr.
511606 ten name van
KNMvD te Utrecht. Wilt u
in de omschrijving vermel-
den \'Banden 1991\'.

ROY4LCkNIN

omdat honden verschillen

DIERENARTS (M)

Met 2 V2 jaar ervaring in gemengde praktijk,
50 °/o paarcien, zoekt vaste baan.

Sollicitaties s.v.p. na verschijning van (dit blad
richten aan:

de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14G31, 3508 SB Utrecht,
onder nummer 45/92.

-ocr page 82-

Dieetvoeding voor de hond

naar receptuur van de Faculteit Diergeneeskunde,
RUU en geproduceerd door Rodi B.V.
Uitsluitend
verkrijgbaar bij de dierenarts.

Gemengde gedifferentieerde driemanspraktijk
in het westen van het land zoekt

Tel. 02263-68111

drs. M. v/d Meulen-Frank

Dierenarts.

Hypoproteïne dieet voor nierpatiênten en Hypo-
allergeen dieet voor voedingsallergie-patiênten zijn
met de grootste zorg bereid uit lioogwaardige
grondstoffen. Maast de invulling van alle specifieke
voedingseisen is extra aandacht aan de smakelijk-
heid van het voer besteed.

Met Hypoproteine en Hypoallergeen dieet start een
serie dieetvoeders voor hond en kat waar dier en
dierenarts op kunnen bouwen. Voor meer informa-
tie:

Rodi B.V.
Postbus
52
1716 ZH Opmeer

EEN DIERENARTS
M/V

Geboden wordt afwisselend werk met name in de
grote huisdierensector. Vereist worden enthou-
siasme en persoonlijke inzet. Vertrouwdheid met
bedrijfsbegeleiding alsmede ervaring in de consulta-
tieve runderpraktijk strekken tot aanbeveling. Na
gebleken geschiktheid en goed functioneren is asso-
ciatie mogelijk. Sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen
na verschijning van dit blad richten aan

de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 44/92.

Boeker Veterinaire Anaesthesie Apparatuur
030-960336/965185 (ook \'s avonds en zaterdags)

Voor hoogwaardige (gebruikte) anaesthesie- en bewakingsappara-
tuur tegen een redelijke prijs. Deskundige begeleiding bij ingebrui
kname van bij ons aangeschafte apparatuur.

-ocr page 83-

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift
voor

Diergeneeskunde

Journal of the Rgyal Netherlands Veterinary Association
Deel 117, aflevering 15/1 e. 1 en 15 augustus 1992

Inhoud

WETENSCHAP Ooorspronkelijke artikelen

Slijmvliesveranderingen in de pars oesophagea bij varkens; prevalentie en de
invloed van stress;
M. J. C. Hessing, M. J. Geudeke, C. J. M. Scheepens,
M. J. M. Tieten, W. G. P. Schouten en P R. Wiepkema
Voor de praktijk

Twee gevallen van \'scherp in\' bij pony\'s; E. van Duijkeren,
M. M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, A. B. M. Rijkenhuizen en J. M. Ensink

Boekbesprekingen

Congressen/cursussen
Boekbesprekingen
Nieuw(S) van de industrie
Berichten en verslagen

Verslag van het 34e internationale symposium over ziekten van dieren uit
dierentuinen en het wild;
P. Zwart
Damen directeur gezondheidsdienst
Gezondheid van biggen
Dierenartsen met geweer in de aanslag
Heropening van varkensproefbedrijf
Biotechnologie in de landbouw
Mededelingen VD

Milieudoelstellingen op bedrijfeniveau
Nieuw kwaliteitsvignet voor de veehandel
Telefonische conferentie per satelliet
Jaarverslag RVV \'91 belicht interessante ontwikkelingen

Vraag en antwoord

Faeces bij kalveren; M. A. van der Velden 462

Toepassen van longwormvaccinatie bij ernstige longwormbesmetting; J. H. Boersema 463

Hoe vaak komt incontinentia urinae voor als complicatie na ovariohysterectomie bij de hond?; R. F.
Nickel
 464

Referaten

445

450
452, 453

455

455, 460, 467

456

457

458

458

459
459

459

460

461
461

461

462

465

465, 466, 467

Studentenreferaten

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

Huidprobleem

Géén probleem

Hydrocortiderm

Dermatologische crème

nr\\}

VETERINAIRE HANDELSMAATSCHAPPIJ b

4286 BA Almkerk - Kerkslraal 7-9 - HOLLAND
Telefoon 01634-1782

-ocr page 84-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma {voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. dis. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Dre. W. E G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Stons, Connecticut, U.S.A.)

Prof dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Lf^testijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Glessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 Il/(ax030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergenewkunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breuketen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fiix
05987-13827)

Bij de voorplaat

De fraaie voorpaginaplaat is in het Franse Aulun
\'geschoten\'. Een Briard als blikvanger op het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde.

KNMvD

Koninklijke Nederiandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Secretariaat

Stafmedev^/erkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

Hoofdbestuur

Prof dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. R Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Roelof-Jan de Haan

S. L. Oostindiën

(vervolg omslag)

Inhoud

KNMvD
Algemeen

469

471

470

472

473
473
473

473

474
474

474

475

476

477

In Memoriam: Piet de Jong; A. H. M. Erken, H. W. Janssen en N. A. Dijkshoorn
Jaarcongres KNMvD en lustnim DSK 1992

Jaarverslag over 1992 van de stichting Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde
Veterinair journalist verstrekt redactie
Sportdag KNMvD

Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen

Positieve lijst diergeneesmiddelen

Wet op de uitoefening van diergeneeskunde

Restanten enstoffen

Congres reproductie

Bijeenkomst literatuur-informatiesystemen

Personaua
PAÜ-diergeneeskunde
Doorlopende agenda

Contents

Original papers

Mucosal lesions in the pars oesophagea in pigs: prevalence and influence of stress;
M. J. C. Messing. M. J. Geudeke. C. J. M. Scheepens, M. J. M. Tielen,
W.G. P. Schouten en P R. Mepkema

445

The veterinary scene

Two cases of \'hardware disease\' in ponies; £. van Duijkeren, M. M. Sloet van Oldruitenborgh-
Oosterbaan, A. B. M. Rijkenhuizen en J. M. Ensink
 450

All rights reserved

(Papers appearing in thisjournal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and En vironmanlal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Landwirischdftliches Zeraralblatt. Bibliography of Agriculture.
Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

Verklaring;

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirea — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opg^ van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

-ocr page 85-

Bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in West- en Midden Nederland wordt een pluimveecentrum
ondergebracht dat de taken van de huidige Gezondheidsdienst voor Pluimvee overneemt. Naar
verwachting zal de geïntegreerde dienstlich
lz.l vestigen In de Uithof te Utrecht. Het Pluimveecentrum
kent een afdeling Onderzoek en Ontwikkeling (O&O).

Pl)

Het Hoofd O&O van de G.D. West- en Midden Nederland zal tevens werkzaam zijn als deeltijd-
hoogleraar (40%) voor de Faculteit der Diergeneeskunde, vakgroep Bedrijfsdlergeneeskunde en Voorplanting, afdeling Plulmveebedrijfsdiergeneeskunde.

In verband met het bovenstaande Is vacant de functie van:

Hoogleraar (m/v) pluimveebedrijfsdiergeneeskunde / Hoofd van de Afdeling O&O.

Tot de taken van de te benoemen functionaris behoren:

1. het inltïeren en leiding geven aan het wetenschappelijk onderzoek
en het uitdragen van de resultaten daarvan;

2. het coördineren en geven van onderwijs;

3. het verrichten van universitair bestuurlijke werkzaamheden;

4. het verrichten van overige leidinggevende werkzaamheden.

De functionaris dient kwalificaties te bezitten op het gebied van het
wetenschappelijk onderzoek blijkende uit publlkatles van hoog gehalte.

Daarnaast dient hIj/zIj In het bezit te zijn van didactische en bestuurlijke
vaardigheden. Voor deze funktie gaan de gedachten uit naar een gepro-
moveerde dierenarts.

HIj/zIj zal In staat en bereid moeten zijn te functioneren in de universitaire
bestuursstructuur en tevens binnen de organisatie van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in West- en Midden Nederland.
Betrokkene zal zijn/haar standplaats In de regio Utrecht hebben.
De functie staat nader omschreven in een voor reflectanten beschikbaar
functieprofiel. Dit profiel wordt op aanvraag toegezonden.

Nadere telefonische inlichtingen betreffende het hoogleraarschap kunnen ingewonnen worden bij prof. dr. S.G. van den Bergh (030-535386) en
betreffende de functie bij de Gezondheidsdienst bij drs. H.A.M. Elsinghorst (01820-14588).

Aanstelling geschiedt bij de Faculteit volgens Rijksregeling in de hoogleraarschaal A en bij de Gezondheidsdienst volgens de salarisschalen van de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren. Voor de aanstelling kan een psychologisch onderzoek gevraagd worden.

Sollicitaties vergezeld van curriculum vItae en lijst van publicaties, dienen vertrouwelijk binnen vier weken na verschijning van deze advertentie te
worden gericht aan de decaan van de Faculteit der Diergeneeskunde, prof. dr. S.G. van den Bergh, p/a Bureau Faculteit der Diergeneeskunde, Postbus
80.163, 3508 TD Utrecht, onder vermelding van bovenstaand vacaturenummer.

Degenen die de aandacht willen vestigen op naar hun mening geschikte kandidaten, wordt gevraagd zich daartoe in een vertrouwelijk schrijven tot
de decaan te wenden.

^^ SmithKline Beecham

Animal Health

We are a global leader in the Animal Health industry having one of the largest and most
comprehensive product ranges for Livestock and Companion Animals. We are dedicated to the quality
of our products and our customer service. By anticipating future needs, we aim to maintain and
improve our leading position. We have an immediate opening for a (m/f):

Doctor in Veterinary Medicine

in our Technical Services Department.

He/she vk\'iii provide proactive technical support of our anti-infective products group to the Country
Operations and Euro Accounts Sales Managers in order to help achieve the European sales objectives.
He/she will be located at
Louvain-la-Neuve in Belgium but the area to support covers Western Europe.
This position requires frequent travelling throughout Europe.

We are looking for candidates with approximately 3 years experience in clinical pharmacology and
preferably specialised in antibiotics. They should be fluent in English and also speak at least two other
European languages. They should be motivated and wish to develop their personal and technical
profi es within an international environment.

if you meet our job requirements, please send your detailed curriculum vitae together with certificate
copies to Anne de Kemmeter, Personnel Assistant, SmithKline Beecham Animal Health,
place de l\'Université 16, B-1348 Louvain-la-Neuve.

-ocr page 86-

^...,

En wat,

als uw hond wonnen heeft ?

Met Drontal Plus bevrijdt u honden efficiënt en snel van maag- en darmwormen.
Bayer heeft een middel ontwikkeld met twee belangrijke voordelen :

1. Specifieke wormziekten hoeven niet langer met specifieke produkten bestreden te
worden. Bayer heeft het eerste echte allround ontwormingsmiddel ontwikkeld.
Het is één tegen allen : één middel tegen alle maag- en darmwormen.

2. Er is geen dagenlange behandeling meer nodig. Met het nieuwe allround
ontwormingsmiddel van Bayer volstaat een eenmalige behandeling.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, Postbus 80
3641 AB Mijdrecht
Tel. 02979 - 80666

"Drontal Plus. Eén middel
tegen rond- en lintwormen.

-ocr page 87-

Slijmvliesveranderingen in de pars

oesophagea bij varkens:
prevalentie en de invloed van stress

Mucosal lesions in the pars oesophagea in pigs: prevalence and influence of stress

M.J.C. Hessingi, M.J. Geudeke^.a, C.J.M. Scheepens3, M.J.M. Tielen2.3, WG.R Schouteni

en RR. Wiepkemai

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:445 - 50

Oorspronkelijke artikelen

SAMENVATTING.
Bij morfologisch onderzoek van slachthuismateriaal bleken bij
63% van een aselecte groep zeugen (n=224) en bij 36% van een
aselecte groep vleesvarkens (n=209) slijmvliesveranderingen in
de pars oesophagea van de maag voor te komen. De slijmvlies-
veranderingen bestonden uit ernstige hyperkeratose, erosies of
ulceratie. Microscopisch blijkt de hyperkeratose gepaard te gaan
met parakeratose. Uit experimenten in de klimaatstal in Boxtel
bleek bij niet mengen en verplaatsen van de varkens 8% een
maagslijmvliesverandering te hebben, terwijl bij wel mengen en
verplaatsen de prevalenties veel hoger lagen. Er werd geen
relatie gevonden tussen maagslijmvliesverandering en klimaat-
stressoren of tussen maagslijmvliesverandering en groeien sexe
van de varkens. Wanneer varkens, op grond van sociale
rangorde, ingedeeld werden in ranghoog, rangmidden en
ranglaag, bleek dat in de rangmiddengroep meer dieren met
maagslijmvliesveranderingen voorkwamen. Het-serum pepsi-
nogeengehalte was niet gerelateerd met maagslijmvliesverande-
ringen. Er was een tendens dat het plasma-cortisolgehalte toe-
nam met de ernst van de maagslijmvliesverandering. Er was
sprake van een sterk significant \'toom-effect\', dat kan duiden op
een genetische aanleg voor het ontwikkelen van maagslijmvlies-
veranderingen. Mogelijk dat de aanwezigheid van slijmvliesver-
anderingen in de pars oesophagea als objectieve indicator voor
welzijn in de intensieve varkenshouderij gebruikt kan worden.

SUMMARY.

Morphological investigations of slaughterhouse material re-
vealed a prevalence of 63% of the ^ovv^ (n=224) and 36% of the
slaughter pigs (n-209) with mucosal lesions in the pars
oesophagea. The mucosal lesions were composed of severe
hyperkeratosis, erosions or ulceration. Microscopic examination
showed that hyperkeratosis is attended with parakeratosis. From
experiments in a climate controlled pighouse it could be
concluded that mixing of unfamiliar pigs resulted in higher
prevalences of gastric lesions as compared with keeping the litter
together untü the end ofthe experiment (farrow to finish system).
There was no relation between gastric lesions and climatic
stressors or between gastric lesions and growth and sex of the
pigs. When pigs, according to social ranking, were divided in
high, middle and low rank it showed that more pigs in the middle-

1. Vakgroep Veehouderij, sectie Ethologie, Landbouwuniversiteit Wageningen, Postbus
338, 6700 AH Wageningen.

2. Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland, Molenwijkseweg 48, 5282 SC
Boxtel.

3. Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, Faculteit Diergeneeskunde, Rijks-
universiteit Utrecht, Yalelaan 7, 3584 Cl Uuecht.

ranked group had gastric lesions. The serum pepsinogen was not
related with gastric lesions. There was a tendency that plasma
Cortisol increased with severity of gastric lesions. There was a
strong significant \'litter-effect\', which can indicate a genetic
predisposition for the development of gastric lesions. Maybe that
the presence of mucosal lesions in the pars oesophagea can be
used as an objective indicator for welfare in intensive pig
husbandry.

INLEIDING

Er is nog veel onduidelijk omtrent etiologie en pathogenese van
slijmvliesveranderingen in de pars oesophagea bij varkens.
Algemeen wordt echter aangenomen, dat een toename in de
secretie van HCl, in combinatie met een verhoogde secretie van
pepsine, tot deze veranderingen leidt. Bij het varken is aange-
toond, dat toediening van maagsapsecretie-stimulatoren het
ontstaan van maagslijmvliesveranderingen bevordert. Ook cor-
ticosteroïden vrijkomend bij stress, leiden via verhoogde maag-
sapsecretie tot het vaker ontstaan van maagslijmvliesverande-
ringen (19, 24). Deze veranderingen lijken een multi&ctoriële
etiologie te hebben. Oorzakelijke factoren die in de literatuur
worden genoemd zijn infectieuze agentia zoals
Ascaris suum
(21) en Campylobacter pylori (26), maagzuur (19) en toxische
stoffen zoals koper (19). Waarschijnlijk speelt C.
pylori tevens
een rol bij het ontstaan van maag- en duodenumzweren bij de
mens. Het feit dat bij slachthuispersoneel hoge IgG-titers tegen
C
pylori zijn gevonden kan betekenen dat er sprake is van een
zoönose (26). Veel nadruk ligt ook op de invloed van de voeding
zoals overvoedering, eenzijdig voer en te kleine korrelgrootte (2,
10, 16, 28). Stressfactoren, zoals opsluiting, overbevolking,
mengen, transport en de omstandigheden in de periode voor het
slachten worden ook gerelateerd aan het voorkomen van
maagslijmvliesveranderingen (2, 8, 10, 20, 27, 28). Onder
invloed van één of meer van bovenstaande factoren kan het
normaal witte, gladde en glanzende slijmvlies verhevenheden en
ruwheid (hyperkeratose) vertonen en daarbij felgeel tot geel-
bruin gekleurd zijn door galkleurstofimbibitie. Bij microscopi-
sche beoordeling blijkt de hyperkeratose gepaard te gaan met
parakeratose (19). In een later stadium ontstaan slijmvliesdefec-
ten in de vorm van erosies en ulcera. Bij chronisch verioop
ontstaat littekenweefsel, dat zodanig kan samentrekken dat een
stenose ontstaat op de overgang van oesophagus naar maag (19,
24). Prevalenties van slijmvliesveranderingen in de pars oeso-
phagea bij varkens variëren van 5 tot 100% (19). In Amerika en
Europa zijn prevalenties van 20-40% voor hyper- en parakera-
tose en 10-15% voor ulcera vastgesteld (2). Bij (per)acute
uitbraken kan de mortaliteit oplopen tot 5% (24). Het vergelij-

-ocr page 88-

ken van onderzoeksresultaten wordt bemoeilijkt doordat ver-
schillende omschrijvingen van maagslijmvliesveranderingen
worden gehanteerd. In dit onderzoek werd aan de hand van een
nieuw protocol onderzocht wat de prevalenties van maagslijm-
vliesveranderingen in de pars oesophagea zijn bij slachtvarkens.
In drie experimenten werd vervolgens de invloed van stressoren
(klimaat, mengen en verplaatsen) op het voorkomen van deze
maagslijmvliesveranderingen zowel macroscopisch als histolo-
gisch onderzocht.

MATERIAAL EN METHODE
A. Onderzoek van slachthuismateriaal

In mei 1989 (n=104) en in september 1989 (n=120) werden
van een aselecte groep slachtzeugen (n=224) de magen
beoordeeld. In oktober 1990 werden van een aselecte groep
vleesvarkens (n=209) de magen beoordeeld. De herkomst van
deze dieren was onbekend. Zowel de zeugen als de vleesvarkens
werden in het slachthuis te Eindhoven op de dag van aanvoer
geslacht. De magen werden macroscopisch beoordeeld op het
voorkomen van hyperkeratose en slijmvliesdefecten in de pars
oesophagea met behulp van onderstaand protocol (tabel 1).
Bovendien werden de slijmvliesveranderingen histologisch on-
derzocht. Na fixatie van de weefselmonsters in 4% gebufferde
formaline en inbedding in parafiSne werden 6 ^m dikke coupes
gekleurd met Haemaluin-eosine (7).

Code

Tabel 1. protocol voor de registratie van de slijnnvliesveranderingen in het
□esophageale deel van de maag

macroscopische slijmvUesbeeld van de pars oesophagea

intact slijmvlies

geringe hyperkeratose (<50% van het oppervlak)
duidelijk hyperkeratose (^50% van het oppervlak)

3 hyperkeratose enkele kleine erosies (minder dan 5 en
korter dan 2,5 cm)

4 hyperkeratose meer grotere erosies (5 of meer en/of langer
dan 2,5 cm)

5 hyperkeratose veel grote erosies (meer dan 10 en/of langer
dan 5 cm) en/of ulcus (met of zonder bloeding) of stenoces
op de overgang eosophagus naar maag.

B. Experimenten in de klimaatstal

Experimenten met betrekking tot de relatie tussen maagslijm-
vliesveranderingen en stress bij vleesvarkens werden uitgevoerd
in de klimaatstal in Boxtel. Deze stal bestond uit twee identieke
afdelingen. In de proefafdeling was een tochtsysteem aange-
bracht om kunstmatig tocht te creëren, dit ontbrak in de
controle-afdeling. Per afdeling waren 5 hokken (7 m^/hok,
halfrooster met vloerverwarming) aanwezig, die geschikt waren
voor gespeende biggen (12 dieren/hok), vleesvarkens (8 die-
ren/hok) en als kraamhok. In de experimenten hadden de
varkens
ad libitum beschikking over voer en water (25).

Experiment 1: Van 10 zeugen (kruisingen van Nederiands
land varken met Groot Yorkshire varken) werden 105 biggen
geboren in de klimaatstal, waarbij gedurende de zoogperiode de
klimaatomstandigheden in de proef- en controle-afdeling gelijk
waren (ruimtetemperatuur: 20°C; contacttemperatuur vloer:
32°C; relatieve luchtvochtigheid: 70%). Op een leeftijd van 5
weken werden de biggen gespeend. Na het spenen werden de
biggen niet verplaatst, maar bleven als toom in het (kraam)hok
Vanaf de dag van spenen kregen de biggen (n=45) in de
proefafdeling in totaal 5 uur tocht (hoge luchtsnelheid met een ±
4°C lagere temperatuur dan de ruimtetemperatuur) verdeeld
over de dag en op wisselende tijden. In de controle-afdeling (45
biggen) werd alles optimaal gehouden. Op 15 weken leeftijd
werden de varkens (n=90) afgevoerd en geslacht (23).

Experimenten 2 3: De 120 biggen (NL * GY) voor
experiment 2 en de 120 biggen (NL * GY) voor experiment 3
werden op de dag van spenen (dag 32) getransporteerd van een
praktijkbedrijf naar de klimaatstal en gemengd. De klimaatbelas-
ting in de proefafdeling bestond uit een dagelijkse tochtstroom
(zie experiment 1) in combinatie met een continue 6®C lagere
ruimtetemperatuur. In de controle-afdeling werd alles optimaal
gehouden. Op 10 weken leeftijd werden de varkens opnieuw
gemengd, zowel binnen als tussen de proef- en de controle-
afdeling, waarna de klimaatbelasting is gecontinueerd. Op 14
weken leeftijd werden de varkens geslacht en konden van 103
varkens in experiment 2 en van 115 varkens in experiment 3
gegevens geanalyseerd worden. De invloed van de klimaatbelas-
ting in de drie experimenten werd bovendien beoordeeld aan de
hand van de produktieresultaten (groei per dier per dag) en
bloedplasma- en serumparameters. In experimenten 2 en 3 werd
van de varkens daags voor het slachten het pepsinogeengehalte
in het serum bepaald (4). In experiment 3 wertkn bovendien de
bijnieren gewogen en werd op de dag voor het slachten het
plasma-cortisolgehalte bepaald (29). De bloedmonsters voor de
pepsinogeen- en de cortisolbepaling werden tussen 9 en 11 uur
in de ochtend genomen. In experiment 3 werden gedragsstudies
uitgevoerd vanaf de geboorte tot aan het moment van afvoeren.
Onderdeel van deze gedragsstudies was de bepaling van de
sociale rangorde in de groepen. Aan de hand van rangordege-
vechten, waarbij een duidelijke winnaar en uiteindelijke veriie-
zer te zien waren, kon de sociale rangorde worden vastgesteld
(17). In experiment 3 was de herkomst van de varkens bekend
zodat eventuele toom-effecten geanalyseerd konden worden. In
alle experimenten was sprake van een groep varkens die onder
optimale klimaatomstandigheden werd gehuisvest naast een
proefgroep die aan een klimaatbelasting werd blootgesteld. In
de experimenten 2 en 3 werden, in tegenstelling tot in
experiment 1, de varkens meerdere malen verplaatst en ge-
mengd.

RESULTATEN
A. Onderzoek van slachthuismateriaal

In tabel 2 is de mate van voorkomen van maagslijmvliesveran-
deringen bij aselecte groepen slachtzeugen en vleesvarkens

Tabel 2. Macroscopisch slijmvliesbeeid van de pars oesophagea van slacht-
huismateriaal van een aselecte groep slachtzeugen en vleesvarkens.

% slachtzeugen

% vleesvarkens

Slijmvliescode

mei 1989

sep. 1989

okL 1990

(n=104)

(n=l20)

(n=209)

0

16,3

9,2

7,6

1

28,8

20,8

56,1

2

34,6

40,9

11,5

3

8,7

10,8

16,7

4

5,8

13,3

4,3

5

5,8

5,0

3,8

-ocr page 89-

WETENSCHAP

r

Foto 4. Pars oesophagea met stenose op de overgang van oesophagus naar Foto 6. Slijmvlies van de pars oesophagea met hyper- en parakeratose (P)
maag (code 5). (1 QOx) (code 2).

-ocr page 90-

WETENSCHAP

weergegeven. In mei 1989 bleek bij 57,8% en in september 1989
bij 70% van de slachtzeugen het maagslijmvlies duidelijk te zijn
aangetast (code 2 t/m 5). Deze twee inventarisaties waren
significant verschillend (x2=15,0, df=5, p<0,05). Bij 36% van
de vleesvarkens was het maagslijmvlies duidelijk aangetast
(code 2 t/m 5). Bij 6 vleesvarkens (=2,9%) werd een stenose op
de overgang van oesophagus naar maag geconstateerd.
De foto\'s 1 tot en met 4 vertonen het macroscopisch beeld van
de pars oesophagea met een onveranderd slijmvlies (code O, foto
1), met duidelijke hyperkeratose (code 2, foto 2), een ulcus met
bloeding (code 5, foto 3), en met een stenose op de overgang van
oesophagus naar maag (code 5, foto 4). De histologische
beelden van onveranderd slijmvlies (code 0), hyper- en parake-
ratose (code 2) en ulceratie (code 5) worden gedemonstreerd
aan de hand van de foto\'s 5, 6 en 7.

B. Experimenten in de klimaatstal

In experiment 1 had 8% van alle varkens (n=90) een duidelijke
maagslijmvliesverandering (code 2 t/m 5), waarbij geen signifi-
cant verschil optrad tussen de proef- en de controle-afdeling.
In experiment 2 werden 103 en in experiment 3 werden 115
magen beoordeeld. Hiervan had 52,4% in experiment 2 en
43,5% in experiment 3 maagslijmvliesveranderingen. Er werden
geen significante verschillen gevonden in het aantal dieren met
maagslijmvliesveranderingen tussen de proef- en controle-
afdeling.

r.
t\'

. - »

i

\\

Tabel 3. Relatie tussen de sociale rangorde en veranderingen van het
slijmvlies van de pars oesophagea bij de varkens in experiment 3.

Rangorde

geen/geringe
slijmvlies-
verandering

duidelijke
slijmvlies-
verandering

Totaal

Hoog

19

9

28

Midden

19

26

45

Laag

27

15

42

Totaal

65

50

115

Eén van de onderdelen van de gedragsstudie in experiment 3
was het vastleggen van de sociale rangorde binnen een hok. De
relatie tussen de sociale rangorde en maagslijmvliesveranderin-
gen is weergegeven in tabel 3. In de rangmiddengroep zaten
significant meer dieren met maagslijmvliesveranderingen dan in
de hoge en de lage groep (x2=6,24; df=2; p<0,05).
In tabel 4 staan de bijniergewichten en cortisolgehalten van de
varkens in experiment 3. Aangezien bij het slachten een aantal

Tabel 4. De bljniergew/ichten In °lo (: 1 DOOI van het llchaamsgew/lcht en de
cortisolgehalten in ng/ml bij de verschillende slijmvliescodes in experiment 3
(gemiddelde w/aarde en de standaardfout van het gemiddelde).

Slijmvliescode

bijniergewichten

n

cortisolgehalten

n

0

2,73 ± 0,09

54

32,29 ± 2,39

65

1

2,62 ± 0,08

25

32,59 ± 3,52

28

2

2,93 ± 0,15

10

35,57 ± 5,40

11

3

2,51 ± 0,19

5

40,24 ± 5,23

5

4

2,63 ± 0,28

3

49,30 ± 3,91

3

5

3,19 ± 0,08

3

13,82 ± 5,57

3

bijnieren werd beschadigd, kon niet van elk varken waarvan het
cortisolgehalte was bepaald, tevens het bijniergewicht worden
vastgesteld. De dieren met een stenose (code 5) hadden een
hoger bijniergewicht (p<0,05), maar een lager cortisolgehalte
(p<0,05) dan de andere groepen. Het cortisolgehalte sugge-
reerde een stijgend verloop met de ernst van de maagslijmvlies-
veranderingen. Er was een tendens (p<0,10), dat de dieren met
maagslijmvlieserosies (code 3 4) een hoger cortisolgehalte
hadden dan de dieren met hyperkeratose (code 1 2) en de
dieren met een intact maagslijmvlies (code 0).
Het gemiddelde pepsinogeengehalte in beide experimenten staat
in tabel 5. In experiment 2 hadden de varkens met ernstige

Tabel 5. Het pepsinogeengehalte (gemiddelde waarde en de standaardfout
van het gemiddelde) in het serum in mU tyrosine in experiment 2 en 3 bij
verschillende slijmvliescodes.

Pepsinogeengehalte

Slijmvliescode

Experiment 2

n

Experiment 3

n

0

1698 ± 464

48

1942 ± 448

65

1 -f-2

1798 ±553

47

1954 ± 389

39

3 t/m 5

1423 ± 370

8

2119 ±364

11

slijmvliesveranderingen (code 3 t/m 5) een significant lager
(p<0,05) pepsinogeengehalte in het serum dan de andere
groepen. In experiment 3 was er een tendens (p<0,10), dat het
pepsinogeengehalte in het serum bij varkens met maagslijm-
vliesdefecten (code 3 t/m 5) hoger was dan bij de andere
groepen. Van de varkens in experiment 3 was bekend in
hoeverre het oorspronkelijke toomgenoten betrof Uit een x^-
analyse bleek een significant (x2=32,8, df=14, p<0,01) toom-
effect te bestaan op het voorkomen van maagslijmvliesverande-

-ocr page 91-

ringen. In geen van de drie experimenten was sprake van een
sexe-invloed op maagslijmvliesveranderingen. Ook werd er
geen significant verband gevonden met produktieresultaten
zoals groei per dier per dag. Alleen in experiment 3 bleek dat
dieren met een stenose op de overgang van oesophagus naar
maag significant minder gegroeid waren (60 gram minder per
dier per dag, p<0,05).

DISCUSSIE

In dit onderzoek werd bij 38% van een aselecte groep
slachtzeugen en bij 12% van een aselecte groep vleesvarkens
duidelijke hyperkeratose van het slijmvlies van de pars oesopha-
gea geconstateerd. De hyperkeratose wordt vaak gezien als een
voorstadium van erosies en actieve ulcera (19). Erosies en ulcera
kwamen bij 25% van de slachtzeugen en bij 24% van de
vleesvarkens voor. Het histologische beeld ondersteunde de
macroscopische bevindingen. Het hoge percentage afwijkingen
en de histologische bevindingen werden ook door andere
onderzoekers vermeld (2, 19). In tegenstelling tot het hier
gepresenteerde onderzoek vonden Bäckström
et al bij vleesvar-
kens een hoger percentage maagslijmvliesveranderingen dan bij
zeugen (2). De prevalenties bij de slachtzeugen werden op twee
verschillende dagen vastgesteld. De afzonderlijke inventarisaties
moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden aangezien niet
bekend was van welke bedrijven de dieren afkomstig waren.
Evenmin was bekend hoe lang de dieren onderweg waren
geweest naar het slachthuis en onder welke omstandigheden het
transport plaatsvond. In een eventueel vervolgonderzoek dient
men met deze aspecten rekening te houden. De transportom-
standigheden naar en op het slachthuis zijn van grote invloed op
het ontstaan van maagslijmvliesveranderingen. Zo vond Chau-
vet (1977) een sterke associatie tussen de incidentie en ernst van
lebmaagulcera bij kalveren en de duur van het transport als ook
met de transportomstandigheden (8). Bäckström
et aL vonden
een toename van het aantal maagslijmvliesveranderingen bij
vleesvarkens naarmate het verblijf van de dieren in het
slachthuis langer was (2).

Uit de experimenten in de klimaatstal bleek dat klimaatstresso-
ren geen significante invloed hadden op de maagslijmvliesveran-
deringen. Het mengen en verplaatsen van de varkens bleek wel
invloed te hebben op het ontstaan van de veranderingen. In
experiment 1, waarin de dieren niet werden verplaatst en
gemengd, kwamen bij 8% van de varkens maagslijmvliesveran-
deringen voor. Na het meermaals mengen en verplaatsen van de
varkens (experimenten 2 en 3) bleek de prevalentie van
maagslijmvliesveranderingen veel hoger te liggen (52,4% resp.
43,5%). Dit kan betekenen dat een \'routine-handeling\' als het
verplaatsen en mengen van biggen en varkens een belangrijke
stressfactor is (22). In experiment 3 bleek dat na het mengen de
dieren uit de rangmiddengroep de meeste maagslijmvliesveran-
deringen hadden. Sociale stressoren blijken volgens de literatuur
een grote invloed te hebben op het organisme (3, 12, 13, 15).
Binnen een groep varkens ontstaat een sociale rangorde, die
stabiliserend werkt doordat ieder individu zijn plaats kent.
Openlijke conflicten binnen de groep worden daardoor geredu-
ceerd (12). Na het mengen van de varkens dient zich weer een
nieuwe sociale rangorde in de groep te vormen; deze stressor
schijnt niet voor een ieder individu in de groep eenzelfde effect te
hebben.

Individuele variatie onder stressomstandigheden is ook beschre-
ven bij andere diersoorten (3, 13, 27). De nadelige effecten van
sociale stressoren kunnen zelfs tot de dood leiden (13). Uit
onderzoek van Hessing
et aL bleek bij varkens dat de sociale
positie in de groep ook een invloed had op de ziektegevoeligheid
en het immunologische reageren (12). Koolhaas en van

Oortmerssen vonden in een rattenkolonie de maagslijmvliesero-
sies bij de zogenaamde \'social outcast\', hypertensie bij de
rangmiddengroep en een verminderde immunologische reacti-
viteit bij de ranglage dieren (15). Hoe dit ook zij, de sociale
status van een individu lijkt een invloed op immunologisch
reageren en ziektegevoeligheid te hebben en kan leiden tot
bepaalde pathologische veranderingen (12). Uit dit oogpunt zou
een verbreking van een bestaande sociale structuur voorkomen
moeten worden en dient men bij het samenstellen van groepen
meer met het individuele dier rekening te houden. Jonnson vond
bij varkens een erfelijkheidsgraad (h2) voor de sociale status in
een groep van 0.47 ± 0.22 (14).

In overzichtsartikelen over maagulcera wordt een mogelijke
invloed van corticosteroïden vrijkomend bij stress op het
ontstaan van maagslijmvliesveranderingen be^hreven (1, 24,
27). In experiment 3 waar het cortisolgehalte in het bloedplasma
gemeten werd en de bijnieren gewogen, leek het cortisolgehalte
toe te nemen met de ernst van de maagslijmvliesverandering.
Dit kan representatief zijn voor het acute karakter van deze
stress. De varkens met een stenose op de overgang van
oesophagus naar maag hadden echter een hoog bijniergewicht
en een laag cortisolgehalte. De vorming van een stenose is een
chronisch proces, dat met een verhoogd bijniergewicht gepaard
kan gaan. De hierbij geconstateerde lage cortisolspiegels kunnen
op uitputtingsverschijnselen wijzen. In experiment 2 bleek een
negatief en in experiment 3 een positief verband te bestaan
tussen het pepsinogeengehalte en de maagslijmvliesveranderin-
gen. Of het pepsinogeengehalte een goede indicator is voor het
aanwezig zijn van maagslijmvliesveranderingen valt te betwijfe-
len. Ook Bunn
et aL (6), Cranwell et al en Zamora et al vonden
geen relatie tussen het spectrofotometrisch bepaalde pepsinog-
eengehalte en de maagslijmvliesveranderingen (6, 10, 29).
Nappert
et aL gaven echter aan dat het pepsinogeengehalte
bepaald door middel van een Radio Immuno Assay wel
verhoogd was bij varkens met maagslijmvliesveranderingen
(18). Het in experiment 3 geconstateerde feit dat het optreden
van maagslijmvliesveranderingen sterk toomgebonden was kan
een aanwijzing zijn voor een bepaalde mate van genetische
aanleg. Conley
et aL vonden een lage erfelijkheidsgraad (h^)
voor maagslijmvliesveranderingen van 0,04 (9) terwijl Berru-
ecos en Robison een hoge h^ van 0,52 vonden (5). Deze laatste
auteurs vonden ook duidelijk rasverschillen. De Duroc had een
hogere prevalentie (36%) dan de Yorkshire (12%). Curtin
et al
vonden bij de Hampshire (40%) en Yorkshire (36%) hogere
prevalenties dan bij het Landvarken (11%) en het Poland China
varken (1%) (11).

CDNCLUSIES

Bij een inventarisatie van slachthuismateriaal bleken bij 63%
van een aselecte groep zeugen (n=224) en bij 36% van een
aselecte groep vleesvarkens (n=209) duidelijke slijmvliesveran-
deringen in de pars oesophagea voor te komen.
Uit experimenten uitgevoerd in de klimaatstal te Boxtel bleek
dat na het verplaatsen en mengen van varkens het aantal dieren
met maagslijmvliesveranderingen hoog was. Er werd geen
relatie gevonden met klimaatstressoren. Verderbleken vooral de
dieren uit de middengroep in de sociale rangorde afwijkingen
van de pars oesophagea te vertonen. De ernst van de slijmvlies-
beschadigingen in de pars oesophagea leek gerelateerd aan een
verhoging van het cortisolgehalte in het bloedplasma. Het
spectrofotometrisch bepaalde serum-pepsinogeengehalte was
niet duidelijk gerelateerd aan de ernst van maagslijmvliesveran-
deringen. Het bestaan van een \'toom-effect\' kan duiden op een
zekere mate van genetische aanleg voor het ontwikkelen van

-ocr page 92-

slijmvliesveranderingen in de pars oesophagea. Nader onder-
zoek zal moeten uitwijzen of het optreden van slijmvliesveran-
deringen in de pars oesophagea een objectieve maat is voor het
welzijn van varkens. Hierbij zal vooral aandacht moeten
worden besteed aan de sociale rangorde en pathogenetische
betekenis van
Campylobacter pylori.

DANKBETUIGING

De auteurs danken de volgende personen voor hun bijdrage aan dit artikel: Drs.
A. Zeeuwen voor zijn assistentie bij de patholoog-anatomische beoordeling van
de varkensmagen. Mevr. B. van Strien voor het maken van de histologische
preparaten. J. Lommerse, Mevr. E. Daniëls-Laarakker, W. Drossaert, J.
Berendse en J. van Mourik voor hun medewerking aan de diverse experimenten.

LITERATUUR

1. Archer J. Animals under stress. Arnold, London, UK, 1984.

2. Bäckström L, Crenshaw T, and Shenkman D. Gastric ulcers in swine: effects
of dietary fiber, com particle size and preslaughter stress. Proc 6th Int. Congr
on Animal Hygiene, Skara, Sweden, 1988.

3. Benus RF. Aggression and coping: differences in behavioral strategies of
aggressive and non-aggressive male mice. Ph.D. Thesis. University of
Groningen (The Netherlands), 1988.

4. Berghen P, Domy P, and Vercruysse J. Evaluation of a simplified blood
pepsinogen assay. Am J Vet Res 1987; 48: 664-9.

5. Berruecos JM and Robison OW. Inheritance of gastric ulcers in swine. J
Anim Sei 1972; 35: 20-3.

6. Bunn CM, Hansky J, Kerlly A, and Titchen DA. Observations on plasma
gastrin and plasma pepsinogen in relation to weaning and gasü-ic (pars
oesophagea) ulceration in pigs. Res Vet Sei 1981; 30: 376-8.

7. Burck HC. Histologische Technik; Leitfaden für die Herstellung mikros-
kopischer Präparate in Unterricht und Praxis. Georg Thieme Verlag,
Stuttgart. 4 Auflage 1978: 205 pp.

8. Chauvet P. Les veaux: orgines, races, caractéristiques, conséquences. Soc.
Française de Buiatrie, 1977: 31-6.

9. Conley GO, Dal Kratzer D, and Bicknell EJ. Genetic analysis of gastric
ulcereration in swine. J Anim Sei 1967; 26: 884-5.

10. Cranwell PD and Hansky J. Serum gastrin in newborn, sucking and weaned
pigs. Res Vet Sei 1980; 29: 85-8.

11. Curtin TM, Goetsch GD, and Hollandbeck R. Clinical and pathological
characterisation of oesophagogastric ulcers in swine. J Am Vet Assoc l%3;
143: 854-60.

12. Hessing MJC, Scheepens CJM, Schouten WGP, Tielen MJM, and
Wiepkema PR. Social rank and disease susceptibility in swine. Brain,
Behavior, and Immunity 1992; (accepted for publication).

13. Hoist von D. Physiologie sozialer Interaktionen - sozialkontakte und ihre

Auswirkungen auf Verhalten sowie Fertilität und Vitalität von Tupajas.
Psysiologie Aktuell 1987; Bd 3: 189-208.

14. Jonnson P Gene action and matemal effects on social ranking and its
relationship with other traits in pigs. Proc of the Int Congr of Anim Eth,
Kiel, 1984: 48-51.

15. Koolhaas JM and van Oortmerssen GA. van Individual differences in
disease susceptibility as a possible factor in the population dynamics of rats
and mice. Neth J of Zoology 1988; 38: 111-22.

16. Lambert KG and Peacock U. Feeding regime affects activity-stress ulcer
production. Physiol and Behav 1989; 46: 743-6.

17. Lee YP, Craig JV, and Dayton AD. The social rank index as a measure
of social status and its association with egg production in White Leghorn
pullets. Appl Anim Ethol 1982; 6: 377-90.

18. Nappart G, Vrins A, Beauregard M, Vermette L, and Larivière N.
Radioimmunoassay of serum pepsinogen in relation to gastric (pars
oesophagea) ulceration in swine herds. Can J Vet Res 1990; 54: 390-3.

19. O\'Brien JJ. Gastric Ulcers. In: Diseases of Swine, chapter 64, Leman AD.
(ed) Iowa State University Press, USA, 1986.

20. Pare WP. \'Behavioural despair\' test predicts stress ulcer in WK Y rats Physiol
and Behav 1989; 46: 483-7.

21. Qureshi SR, Olander H J, and Gaa&r SM. Oesophagastric ulcers associated
with
Ascaris suum infestation in swine. Vet Pathol 1978; 15: 353-7.

22. Scheepens CJM, Tielen MJM, and Wiepkema PR. New possibilities of
improving health and welfare of pigs by introduction of the Specific Stress
Free (SSF)-system. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 116: 837-46 (in Dutch).

23. Scheepens CJM, Tielen MJM, and Hessing MJC. The influence of
intermittent daily draught on the health status of pigs. Live Stock Prod Sei
1991: (in press).

24. Taylor DJ. Pig diseases. (4th ed) Burlington Press, Cambridge UK, 1984:
219-2.

25. Tielen MJM. The influence of temperature and air velocity on the
occurence of respiratory diseases in pigs. Proc 37th Congress EAAP,
Budapest, 1986.

26. Vaira D, Holton J, Londei M, Bertrand J. Salmon PR, D\'Anastasio C,
Dowseu JF, Bertoni F, Grauenfels P, and Gandolfi
L Campylobacter
(Helicobacter)pylori
in abattoir workers: is it a zoonosis?. The Lancet, 1988:
725-6.

27. Weiss JM. Effects of coping behavior in different warning signal conditions
on stress pathology in rats. J Comp Physiol Psychol 1971; 77: 1-13.

28. Wiepkema PR, Hellemond van K, Roessingh P, and Romberg H. Behaviour
and abomasal damage in individual veal calves. Appl Anim Behav Sei 1987;
18: 257-68.

29. Zamora CS, Kowalczyk T, Hoekstra WG, Grummer RH, and Will JA.
Plasma concentrations of pepsin and corticosteroids in relation to gastric
lesions in swine. Am J Vet Res 1975; 36: 1327-19.

Aanvaard op 20 mei 1992.

VüüR DE PRAKTIJK

Twee gevallen van \'scherp in\' bij pqnvs

Two cases of \'hardware disease\' in ponies

E. van Duijkereni, M. M. Sloet van ÜWruitenborgh-Oosterbaani, A. B. M. Rijkenhuizens en J. M. Ensink^

Tijdschr Diergeneeskd 1992: 117:450 - 2

SAMENVATTING
Twee pony\'s met koliek werden na klinisch onderzoek verdacht
van een passagebelemmering van de dunne darm. Bij operatie,
respectievelijk sectie, werd een perforatie van het jéjunum door
een stuk ijzerdraad gevonden. De geopereerde pony herstelde na
laparotomie waarbij een darmresectie is verricht in eerste
instantie goed maar moest acht weken later in verband met
hoefbevangenheid geëuthanaseerd worden De andere pony is
na klinisch onderzoek direct geëuthanaseerd

SUMMARY

An obstruction of the small intestine was suspected in two ponies
with colic. At surgery and at necropsy, the cause of the colic
appeared to be an inflammation process caused by perforation of
the jejunum by a piece of wire. One pony recovered after
laparotomy and enterectomy, but had to be put down eight weeks
later because of severe laminitis. The other pony was euthanised
immediately after clinical evaluation

-ocr page 93-

INLEIDING

Perforaties van het maagdarmkanaai door scherpe voorwerpen
komen regelmatig voor bij rund (bijv. traumatische reticuloperi-
tonitis) en hond (bijv. perf^oratie van maag of darm door botten
of botsplinters), maar slechts zelden bij het paard (1,2). De
verschillende wijze van voedselopname is hiervoor verantwoor-
delijk. In dit artikel worden twee gevallen van \'scherp in\' bij
pony\'s beschreven.
Patiënt 1

Een vierjarige pony-ruin werd met koliek aangeboden aan een
praktizerend dierenarts. Deze constateerde een rustige pols (36
slagen/minuut), geen maagoverlading en geen bijzonderheden
bij rectaal exploreren. De pony werd behandeld met metami-
zole\' 40 mg/kg iv. Drie uur later had de pony nog koliek, nu met
een iets hogere pols (50 slagen/minuut), maar geen maagover-
lading. Er werd een behandeling met flunixine^ 1 mg/kg iv en 2
1. parafBne per neussonde ingesteld. Na enkele uren trad geen
verbetering op en werd de pony verwezen naar de Kliniek voor
Inwendige Ziekten en Voeding te Utrecht.
Bij aankomst was de pony zeer onrustig, stond gestrekt en had
een normale buikomvang. De ademhaling was regelmatig,
costo-abdominaal met een frequentie van 40 per minuut. De
pols was krachtig, regehnatig en equaal met een frequentie van
56 slagen/minuut; de temperatuur was 37,6° C. De pony was
bezweet en had koude extremiteiten. De turgor was matig, de
slijmvliezen roze en vochtig. Bij het onderzoek van het
digestieapparaat waren onvoldoende borborygmi te ausculteren
en had de pony een defense musculaire. Uit de maag werd 7 1.
dikke gele inhoud met paraÉBne afgeheveld. Bij rectale explora-
tie werden fietsband-dikke dunne darmlissen gevoeld. De
buikpunctie leverde veel licht hemorragisch vocht op, waarin bij
microscopisch onderzoek veel erythrocyten en leucocyten
werden gevonden. Uit het routine bloedonderzoek (hematocriet
0.43L. L-\'; leucocyten 12.7 G.L \'; pH=7.34; pC02=6.09 kPa;
BE=0 mmol.L-i; HC03-\'=24. mmol.L-i) bleek dat de enige
afwijking een lichte leucocytose was.

In overleg met de eigenaar werd de pony op verdenking van een
afsluiting van de dunne darm voor een laparotomie aangeboden
bij de Kliniek voor Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisdieren.

De laparotomie werd verricht in rugligging onder inhalatie-
anesthesie. Na het openen van de buik bleek een chronisch
ontstekingsproces met centraal purulent exsudaat in het mesen-
terium van het jejunum aanwezig te zijn. De oorzaak was een
stuk ijzerdraad van 5 cm lengte dat het jejunum had geperfo-
reerd. Een andere jejunumlis was met de anti-mesenteriale zijde
aan het onstekingsproces verkleefd. Het ontstekingsproces en 5
meter jejunum werden gereseceerd, er werd een end-to-end
anastomose gemaakt en de buik werd gesloten. De post-
operatieve behandeling bestond uit procaïnepenicilline- G3
20.000 I.E. Idd
IM, gentamicine" 4.5 mg/kg 2dd iv en
fenyibutazon/isopropylaminofenazons 0.4 mg/kg respectieve-
lijk 0.8 mg/kg 2dd iv en flunixine^ 0.25 mg/kg 2dd iv.
Bacteriologisch onderzoek van het buikvocht was negatief,
maar uit het ontstekingsproces werd een mengcultuur van zeer
veel
Escherichia coli en Streptococcus zoöepidemicus gekweekt.
Na tien dagen was de pony goed hersteld en had geen koliek
gehad. Aan de linker Vena jugularis had zich echter een
thromboflebitis ontwikkeld. Twaalf dagen na de operatie werd

Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren, Faculteit Diergenees-
kunde, Postbus 80.152, 3508 TD Utrecht.

Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren, Faculteit
Diergeneeskunde, Postbus 80.153,3508 TD Utrecht.

de pony hoefbevangen en werd behandeld met natte hoefver-
banden en fenylbutazon^ 2 dd 1.5 mg/kg. Drie weken na de
operatie werd de pony op aangepast hoefbeslag gezet. Röntge-
nologisch was een lichte kanteling van het hoefbeen van beide
voorbenen te zien. Ondanks de aanvankelijke verbetering zette
de hoefbevangenheid zich door en is de pony acht weken na de
operatie in verband met een zooibreuk geëuthanaseerd.
Op sectie bleek dat de anastomosewond mooi genezen was. Er
waren geringe restanten van een peritonitis op het jejunum te
zien. De pony bleek bovendien een uitgebreide chronische
myocarditis, een chronische haardnefritis en een filamenteuze
perisplenitis te hebben. Aan het linker voorbeen werd een
zooibreuk gevonden en aan de linker Vena jugularis een
uitgebreide chronische purulente thromboflebitis.

Patient 2

Het tweede geval betrof een 12-jarige pony die 13 dagen te
voren normaal had geveulend en sinds twee dagen koliek had.
Op de eerste dag waren door de dierenarts een pols van 50
slagen/minuut, een temperatuur van 38.1° C en wat slappe mest
geconstateerd. Aangezien deze mest wormeieren bevatte, werd
de pony ontwormd. De volgende dag was de rectale tempera-
tuur gestegen tot 39.5° C en werd een behandeling met
sulfatroxazole/trimethoprim\' 15 mg/kg iv ingesteld, \'s Avonds
toonde de pony hevige koliek met een pols van 70 slagen/
minuut, een temperatuur van 38.0° C en een maagoverlading.
Bij rectale exploratie werden overvulde dunne darmen gevoeld.
De pony werd doorgestuurd naar de Kliniek voor Inwendige
Ziekten en Voeding.

Bij aankomst was de pony vrij rustig en had een normale
buikomvang. De ademhaling was 16 per minuut, regelmatig,
maar te abdominaal. De pols was 60 slagen/minuut, zwak en
regelmatig en de temperatuur 37.3° C. De turgor was matig, de
oren voelden warm aan, maar de onderbenen koud. De
slijmvliezen waren wat te rood en de sclera wat geel. Bij het
onderzoek van het digestie-apparaat waren geen borborygmi te
ausculteren en de pony had geen défense musculaire. Bij rectale
exploratie werden strak gespannen dunne darmlissen gevoeld.
Bij de buikpunctie werd veel oranje-rood troebel buikvocht
verkregen, dat bij microscopisch onderzoek veel erythrocyten
en veel leucocyten bleek te bevatten. Uit het routine bloedonder-
zoek (haematocriet=0,53 L.L\'; leucocyten=8.3 G.L\'; pH-
7.36; BE=-2.9 mmol. L-\'; pC02==5.I8 kPa; HC03=21.8
mmol.L \') bleek dat de pony gedehydreerd was.
De waarschijnlijkheidsdiagnose was een afsluiting van de dunne
darm. Aangezien de eigenaar de pony niet wilde laten opereren,
werd het dier geëuthanaseerd en aangeboden voor sectie. Bij
sectie bleek de pony een algemene chronische filamenteuze
peritonitis en een locale acute peritonitis vanuit een fibrino-
purulent ontstekingsproces halverwege het jejunum te hebben.
Bij nadere inspectie bleek een dun draadstuk van 10 cm lengte
door de wand van het jejunum in het ontstekingsproces te
steken. Door de peritonitis was een verkleving opgetreden van
dunne darmlissen met passagestoornis en een ileusbeeld.

DISCUSSIE

De diagnose \'scherp in\' is bij het paard bij klinisch onderzoek
moeilijk te stellen, aangezien de ziektegeschiedenis en de

Novalgin® (Hoechst)
Finadyne®(Schering)
Depocilline® (Mycofarm)
Genumycine® (AUV)
Prisantol® (Intervet)

Fenylbutazongel (Apotheek Faculteit Diergeneeskunde)
Leotrox 24%® (Leo)

-ocr page 94-

klinische symptomen meestal vrij a-specifiek zijn (5). Bij de twee
patiënten was de lichaamstemperatuur bij aankomst in de
kliniek normaal, maar patiënt 2 had thuis wel koorts gehad en
was behandeld met antibiotica. Het scherpe voorwerp en de
locale peritonitis zijn bij rectaal onderzoek vaak niet te bereiken.
Bloedonderzoek wees uit dat het aantal leucocyten bij patiënt 1
licht verhoogd was, terwijl het bij patiënt 2 binnen de normale
grenzen lag. In acute en peracute gevallen van peritonitis wordt
meestal een leucopenie geconstateerd (5). Bij een chronische
peritonitis kan het aantal leucocyten normaal of verhoogd zijn
(5). Het buikpunctaat van beide patiënten bevatte vrij veel
leucocyten, maar een kwantitatieve bepaling is gezien het
nachtelijke tijdstip van aanbieden niet uitgevoerd. Kwantita-
tieve bepaling van het aantal leucocyten in het buikvocht is één
van de meest betrouwbare hulpmiddelen voor de diagnostiek
van peritonitis bij het paard (1,4), maar geeft geen informatie
over de oorzaak van de peritonitis (5). Het bacteriologisch
onderzoek van buikvocht van paarden met een septische
peritonitis is vaak negatief (4,5).

Hoefbevangenheid is een regelmatig optredende complicatie na
koliekoperaties en treedt meestal binnen drie dagen post-
operatief op (3). Patiënt 1, voorheen al vaker hoefbevangen,
vertoonde echter pas 12 dagen po-symptomen van hoefbevan-
genheid. Mogelijk zijn toxinen afkomstig uit de thromboflebitis
van de linker Vena jugularis verantwoordelijk voor het ontstaan
van de hoefbevangenheid. De chronische haardnefritis en
mogelijk de myocarditis van deze patiënt zijn vermoedelijk ook
door de thromboflebitis veroorzaakt.

WETENSCHAP

De prognose van een (locale) peritonitis ten gevolge van een
darmperforatie bij het paard dient zeer gereserveerd gesteld te
worden (4). De prognose is zeer zeker slecht als er bacteriën vrij
in het buikvocht aanwezig zijn (1). De in de literatuur
beschreven gevallen van darmperforatie bij het paard door
ijzerdraad betreffen dan ook uitsluitend post-mortale bevindin-
gen (1,2). Uit het verioop van patiënt 1 mag echter geconclu-
deerd worden, dat bij tijdig chirurgisch ingrijpen een kans op
herstel aanwezig is.

LITERATUUR

1. Dyson S. Review of 30 cases of peritonitis in the horse. Equine Vet J 1983;
15: 25-30.

2. Mair TS, Hillyer MH, and Taylor FGR. Peritonitis in adult horses: A review
of 21 cases. Vet Record 1990; 126: 567-70.

3. Milne DW. Postoperative Complications. In: Equine Medicine and Surgery;
Mansmann RA, Mc Allister ES, and Pratt PW. American Veterinary
Publications, Santa Barbara, 1983: 602-6.

4. Ricketts SW. Peritonitis. In: Current Therapy in Equine Medicine;
Robinson NE, WB Saunders Company, Philadelphia, 1987: 79-82.

5. Semrad SD. Peritonitis in the horse. In: Large Animal Internal Medicine;
Smith BP, The Mosby Company, St. Louis 1990: 674-9.

Aanvaard op 4 mei 1992

Boekbespreking

Small animal

gastroenterology

2e editie

D.R. Strombeck en W.G. Guilford

(Wolfe Publishing LimUed, London 1991; ISBN 0 7234 1 7288;
744 pagina\'s).

In 1979 verscheen de eerste editie van dit boek, het eerste echte
handboek over maagdarmveranderingen bij kleine huisdieren,
vooral toegespitst op de hond. In de afgelopen jaren zijn er
verschillende handboeken uitgekomen, direct in 1990 \'An-
derson: Veterinary Gastroenterology\', waarin alle huisdieren
aan de orde komen; en later de vooral klinisch gerichte boeken,
zoals \'Jones: Canine and Feline Gastroenterology\' (1986) en
\'Simpson and Else: Digestive Disease of the Dog and Cat\'
(1991), vooral de laatste kwalitatief beduidend minder. Toch
kan nog steeds gesteld worden dat het toen als eerste verschenen
handboek nog steeds, nu in een dikkere uitgave (van 564 naar
744 bladzijden) en met een tweede auteur (Guilford) een
belangrijk, zo niet het beste gastroenterologie handboek is.
Zoals de auteurs zelf in hun voorwoord bij de tweede druk
aangeven is er in het laatste decennium nogal wat veranderd,
waardoor een uitbreiding en aanpassing aan de recente litera-
tuur noodzakelijk was. Deze verandering zit onder meer in de
volgorde en de onderwerpen van de hoofdstukken. Bij de
infectieziekten wordt ruime aandacht besteed aan de recent
ontdekte agentia zoals het parvovirus bij de hond, het aidsvirus
bij de kat en
Campylobactor. Ook de immunologie, zowel van
de darm als de lever, neemt een belangrijke plaats in. Het eerste
hoofdstuk in de eerste druk \'Approach to Clinical Problems in
Gastroenterology\', toen acht bladzijden is nu het vijfde hoofd-
stuk geworden van 34 bladzijden, waarin stap-voor-stap de
belangrijkste maagdarmproblemen en hun oorzaken door
middel van grote, overzichtelijke tabellen worden besproken;
zeer handig voor practici, diergeneeskundige docenten en
studenten.

Veel hoofdstukken zijn aangevuld, zoals die over het maagdila-
tatie-volvulus syndroom, de motiliteit en voedselallergieën. Ook
is er veel aandacht besteed aan hepatitis, levernecrose en de
portocavale shunt, zeker wat betreft het stellen van de diagnose,
de behandeling en de prognose. Aan de voeding, speciaal in
verband met een succesvolle therapie, is een apart hoofdstuk
gewijd.

Jammer is nog steeds dat niet bij alle microfoto\'s vermeld staat
of deze van de hond of de kat afkomstig zijn. Waarschijnlijk zijn
de meeste van de hond afkomstig, maar het zou nuttig zijn juist
de verschillen met de kat nog eens te benadrukken.
Tegenover de zeer gedetailleerde beschrijvingen van de pathofy-
siologie, is het mijns inziens een omissie om bij de histologie van
de hondemaag (blz. 168 en 169) niet te vermelden dat er een
verschil in dikte bestaat tussen het fundus- en corpusgedeelte. Bij
het nemen van maagbiopten moet de veterinaire gastroentero-
loog namelijk altijd aangeven waar hij of zij de biopten genomen
heeft om een misinterpretatie te voorkomen. Een dikte van 0,4
mm in het fundusgedeelte is normaal, maar betekent in het
corpusdeel atrofie.

Ondanks deze laatste kritische opmerking zou ik iedere dieren-
arts die op maagdarmgebied werkt dit boek van harte aanbeve-
len, het is een zeer handig naslagwerk.

ƒ. van der Gaag

-ocr page 95-

Nutriënt requirements

□ f hürses

Elf jaar na de vorige uitgave heeft een nieuwe editie van de
Nutriënt Requirements of Horses het licht gezien. Het sinds die
tijd uitgevoerde onderzoek op het gebied van de paardenvoe-
ding maakte een herziening zinvol. Het is dan ook betreurens-
waardig dat de samenstellers zich bijna geheel hebben beperkt
tot de angelsaksische literatuur. Slechts zijdelings wordt het
werk van Franse onderzoekers genoemd, terwijl dit toch juist in
aard, kwaliteit en omvang het Amerikaanse werk in de schaduw
plaatst. De auteurs zijn weinig kritisch te werk gegaan bij het
samenstellen van de literatuudijst.

Het boek geeft een korte en vrij oppervlakkige bespreking van
de verschillende nutriaiten. Mineralen, sporenelementen en
vitaminen krijgen relatief veel aandacht. Voedermiddelen,
voersystemen en problemen bij het voeren worden alleen
aangestipt. De onderbouwing van de normen is eigenlijk te
summier en blijft beperkt tot het vermelden van een aantal
regressie-formules. Men heeft hierbij vastgehouden aan het DE-
systeem. Vooral voor arbeid zijn de normen niet actueel en
worden gegeven voor een beperkt gebied. De auteurs maken
ook zelf de opmerking dat niet moet worden geëxtrapoleerd. In
dat geval moet toch weer worden vertrouwd op het oog van de
meester.

Voor paarden die niet een uitzonderiijke hoeveelheid arbeid
verrichten kan echter goed worden gewerkt met de gegeven
tabellen. De hoeveelheid energie en eiwit kan redelijk worden
beoordeeld. Bij vitaminen en mineralen wordt gewaarschuwd
voor een overmatig gebmik. De normen zijn al aan de veilige
kant.

Het boek geeft een goed overzicht van de samenstelling van de
verschillende voedermiddelen met daaraan aansluitend een
literatuurlijst. Ondanks alle kritiek moeten we toch verheugd
zijn over het verschijnen van dit boek. Juist voor dierenartsen in
de praktijk geeft het een handzaam overzicht van een aantal
elementen uit de paardenvoeding. Het bevat een hoeveelheid
informatie die te overzien is en een praktische waarde heeft.
Degenen die dieper in de paardenvoeding willen duiken zullen
toch andere bronnen moeten aanboren.

G. Bruin

Krankheiten des wirtschafts-

geflügels

Günther Heider en Gerhard Monreal

(Gustav Fischer - Stuttgard, 1992)

Krankheiten des Wirtschaftsgeflügels heeft de pretentie om als
een diepgaand, duitstalig, naslagwerk op het gebied van de
pluimveepathologie besdiouwd te worden. Hierin zijn redaktie
en mede-scribenten goed geslaagd. Het hier besproken boek
(±845 pagina\'s) is het eerste deel uit een serie van twee. Dit geeft
de omvangrijkheid van het werk al aan.
De lezer wordt in dit eerste deel gevoerd via een uitgebreide
algemene inleiding naar een aantal specifieke items, zoals
invloed lichtregime, temperatuur, embryonale ontwikkeling,
ziekteresistentie, immunologie, ziektepreventie en therapie naar
tenslotte virale infekties. In het later dit jaar te verschijnen
tweede deel zullen andere ziekten en aandoeningen besproken
worden.

Ondanks het feit dat 38 scribenten meegewerkt hebben aan het
tot stand komen van deze uitgave is het toch een zeer goed
leesbaar en uniform boekwerk geworden. De namen van veel
auteurs staan borg voor een goed niveau van de behandelde
onderwerpen. (N.B. acht auteurs zijn hoogleraar aan een Insdtüt
für Geflügelkrankheiten in Duitsland! Waar blijft Nederland?).
Ondanks alle waardering en complimenten voor dit boek
dienen er toch ook enkde kritische noten geplaatst te worden.
De pathologie van ziekten wordt goed en uitvoering besproken.
De foto\'s zijn duidelijk en zeer illustratief Echter op het gebied
van de profylaxe wijkt het boek nogal eens af van de
Nederiandse situatie en is daarbij niet altijd volledig. Enkele
voorbeelden:

Bij de vaccinatie tegen REO-virus infecties worden enkele
levende vaccins besproken (dit gebaseerd op Duitse toelatings-
normen).

Bij Pseudovogelpest worden drinkwaterentingen als zijnde
vergelijkbaar in efifektiviteit met spray-entingen vermeld. Bij de
spray-vaccinaties wordt geen onderscheid gemaakt in druppel-
grootte en de hiermee samenhangende ent-reacties. Entingen
voor Infectieuze Bronchitus dienen volgens het boek uitgevoerd
te worden als de matemale immuniteit grotendeels verdwenen
is. Op de volgende bladzijde wordt echter voor risicogebieden
enting op de eerste levensdag aanbevolen bij kuikens met een
hoge matemale immuniteit.

Nephropathogene IB-stammen, die in Zuid-Europa en zelfs tot
in België frequent voorkomen worden slechts zeer terioops
besproken en dan nog hoofdzakelijk gebaseerd op Australische
gegevens.

Ook voor de ziekte van Gumboro worden geen duidelijke
richüijnen voor vaccinaties aangegeven. Een ander puntje van
kritiek is dat ondanks de uitgebreide literatuuriijsten een aantal
primaire artikelen voor sommige ziekten ontbreken en verwe-
zen wordt naar afgeleide publicaties zonder dat de originele
bronvermelding plaatsvindt.

Zo zijn er nog wel enkele punten te noemen, ook uit het eerste
gedeelte van band I. Samengevat kan echter gezegd worden dat
het een goed leesbaar en instruktief boek is met veel informatie,
waarbij voor een aantal onderwerpen in gedachten gehouden
moet worden dat het vooral op de Duitse situatie geënt is.
Vooral voor degenen die een breder inzicht in de ontwikkeling
van de pluimveehouderij wensen te krijgen en/of geïnteresseerd
zijn in pluimvee diagnostiek is dit boek van harte aanbevolen.

EG. Davelaar

-ocr page 96-

u wilt toch ook
voorop lopen in uw
vakgebied

Gezondheid wordt een steeds
belangrijker onderdeel van het fok-
en produktiebeleid, en is niet weg te
denken uit 1KB- en kwaliteits-
programma\'s van varkensvlees.
De Hypor organisatie zoekt ter ver-
sterking van de veterinair technische
afdeling een jonge enthousiaste
dierenarts van 25-30 jaar.

DIERENARTS M/V

(veterinair technisch stafmedewerker)

Hypor behoort tot de drie grootste
internationaal opererende organisa-
ties in de varkensfokkerij. Marktge-
richtheid, degelijkheid, betrouwbaar-
heid en kennis zijn de pijlers van
haar beleid. De fokkerij en produktie
van fokvarkens zijn gespreid over
een aantal landen in West en Cen-
traal Europa en het verre Oosten.

Ewitmd e.V., onderdeel van
W Nutrition, i» a«A toonaftn-

van t»yiHl«l« McfcerQ van i^ubnvee,
kMikaeiMHn e» varken». Het ftoiM\'
kantoor stMt In Boxtne«- en we djn
warkzaam in drce 80 tanden.
Intarnationaai wMican «t 750 man-
san, van wie l^na de h^ in ftaifar-

if onder meer g^Mweanjl op uit-
gai>raide resaardt en aan 9«avaft-

De veterinair-technische afdeling is
binnen Hypor verantwoordelijk voor
de ontwikkeling en implementatie
van gezondheids-, service- en
produktieprogramma\'s, alsmede
voor een adequate opleiding van
onze medewerkers op het gebied
van produktietechnologie.
Van u verwachten wij dat u tot uw
verantwoordelijkheden neemt:

- het uitzetten van het beleid ten
aanzien van het Hypor gezond-
heidsprogramma

- de eerstelijns gezondheidszorg op
onze basis fokbedrijven en Kl-
stations in Nederland

- het intensief volgen en overdragen
van ontwikkelingen op het gebied
van de preventieve en curatieve
varkens gezondheidszorg.

Vanzelfsprekend zult u nauwe con-
tacten onderhouden met veterinaire
instanties en de organisaties in de
varkensgezondheidszorg in blnnen-
en buitenland. Internationaal reizen
zal dan ook 10-30% van uw tijd in
beslag nemen. U rapporteert recht-
streeks aan de directeur Hypor.

Van uw kant verwachten wij een vol-
tooide studie Diergeneeskunde en bij
voorkeur enkele jaren ervaring in een
(varkens)praktijk en/of in een semi-
onderzoeksfunctie. Aantoonbare ken-
nis van de varkensproduktie is aan-
wezig en u hebt de bereidheid u met
groot enthousiasme hierin verder te
verdiepen. Zowel in teamverband als
zelfstandig kunt u goed werken. Ana-
lytisch vermogen, sterke persoonlijke
kwaliteiten (uitstraling, communica-
tieve vaardigheden etc.) en natuurlijk
kennis van het Engels maken uw
profiel compleet. U woont in de
regio of bent bereid op korte termijn
daarheen te verhuizen. Een psycho-
logisch onderzoek maakt deel uit van
de selectieprocedure. U kunt rekenen
op een aan de markt gerelateerd.

zeer aantrekkelijk salaris en goede
secundaire arbeidsvoorwaarden,
zoals een 13e maand, 8% vakantie-
toeslag, directe opneming in het
pensioenfonds, studieregeling en de
mogelijkheid van kinderopvang.

Sollicitatie/informatie

Als deze functie u aanspreekt, en u
herkent zich in het profiel, stuurt u
dan binnen 14 dagen een schriftelijke
sollicitatie naar Euribrid b.v.,
postbus 30, 5830 AA Boxmeer,
t.a.v. de heer J. Tims.

Voor nadere informatie vooraf kunt u
hem bellen, telefoon 08855-89922 of
dr. W.A.G. Cöp, directeur Hypor,
privé 01432-64875.

Euribrid

-ocr page 97-

Ook dit jaar organiseert het Waltham
Centre for Pet Nutrition in het Cavelieri
Hilton in Rome een voedingssympo-
sium gedurende het WSAVA congres in
Rome, getiteld \'Obesity: in theory and
in practice\'.

Vooraanstaande sprekers uit de Vere-
nigde Staten en Engeland zullen verhan-
delingen geven over het voorkomen, het
ontstaan en de behandeling van obesitas
bij hond en kat, waarbij zowel de
theoretische achtergronden als de aan-
pak in de praktijk aan de orde zullen
komen.

Omdat obesitas en de daarmee gepaard
gaande problemen regelmatig worden
gezien in de praktijk, zal dit symposium
met name ook voor de kleine huisdie-
ren-praktikus zeer interessant zijn. De
president van de WSAV, Andrew Ed-
ney, zelf een praktikus met ruime erva-
ring in de behandeling van obesitas bij
hond en kat, zal als dagvoorzitter optre-
den.

Het programma ziet er als volgt uit:

08.00-08.40 Registratie

08.40-09.00 Opening - Andrew Edney (UK)
President WSAVA, dagvoorzitter

In het Postiljon Utrecht-Bunnik aan de
Kosterijland 8 in Bunnik vindt zaterdag
12 september een ééndaagse B-cursus
plaats over Veterinaire Homeopathie.
Deze cursus is bedoeld voor dieren-
artsen of diergeneekundige studenten,
die reeds een A-cursus volgden en voor
mensen die nog niet eerder kennis maak-
ten met de veterinaire homeopathie.
Tijdens de B-cursus komen onder meer
aan de orde het Organon van S. Hahne-
man; de interpretatie van de reacties na
het eerste voorschrift en de verdere
uitwerking van het homeopathisch con-
sult (consulttraining). De cursus duurt
van 10.00 tot 18.00 uur. De kosten
bedragen voor leden van de Groep

09.00-09.45 Obesity in man - Dr. Margaret
Ashwell (British Nutrition Foundation, UK)
09.45-10.30 Koffie

11.00-11.45 Assessment of body composition in
cats - Helen Munday (Walüiam Centre, UK)
11.45-12.30 Prevalence of obesity in cats in the
USA - Dr. Janet Scarlett (Cornell University,
USA)

12.30-14.00 Lunch

14.(X)-14.45 Management of obesity - the nutriti-
onist\'s experience - Dr. Tony BufBngton (Ohio
State University, USA)

14.45-15.30 Management of obesity - the practiti-
oner\'s experience - Geoff Paricin (Ashton House
Veterinary Hospital, UK)
15.30-16.15 Clinical Studies in the management
of obesity in dogs and cats - John Harte (Waltham
Centre, UK)

16.15-17.00 Discussie - Allen

Congresdeelnemers Icunnen het Waltham Sympo-
sium kosteloos bijwonen. Lunch en koffie zullen
worden aangeboden door Waltham. Gezien het
beperkte aantal plaatsen, is registratie noodzake-
lijk. Voor meer informatie en regisUatie kan men
terecht bij onderstaande adressen:
Marita Zanchini, EGA, Waltham Symposium
Office, Viale Tiziano, 19, 001% Roma, Italy, tel.
09-39-6-3221806, fax. 09-39-6-3222006 of Sue
Weston, Waltham Centre for Pet Nutrition, Walt-
ham-on-the-Wolds, Uics, LEI 4 4RT, UK, tel. 09-
44-664-410000, fax. 09-44-664-415440.
Voor informatie in Nederland; Waltham Veteri-
naire Service, Margriet Bos, tel. 04130-49555.

B-Cursus veterinaire homeopathie

Veterinaire Homeopathie (GVH) 175
gulden, niet-leden betalen 200 gulden.
Diergeneeskundige studenten betalen
150 gulden als ze lid zijn van de GVH en
175 gulden als ze geen lid zijn. Aanmel-
ding geschiedt door het inschrijvingsbe-
drag over te maken op bankrekening
51.72.25.700 of postbanknummer
40.56.352 ten name van de Groep
Veterinaire Homeopathie te Woerden
onder vermelding van B-cursus 12-09-
1992.

De betaling, die moet plaatshebben vóór
5 september, geldt tevens als registratie.
In de prijs zijn kofBe en thee en een
lunch/kofiBetafel inbegrepen.

Donderdag 24 september:

Waltham symposium

\'obesity: in theory and in practice\'

Congressen/cursussen

Sub-acute

spüngifürm
encephalopathies

Ed. R. Bradley M. Savey and B. Mar-
chant

Kluwer Academic Publishers, Dor-
drecht/Boston/London
Onder deze titel zijn de voordrachten
van het in de titel genoemde symposium
in boekvorm uitgegeven. Alle auteurs
hebben kennelijk hun tekst op papier
ingeleverd, waarvan de fotokopieën zijn
samengebracht in een duur aandoend
boek. De eerste vraag die een lezer zal
stellen is of het niet mogelijk was ge-
weest de auteurs hun teksten op floppy
te laten aanleveren, zodat de uitgever
een uniform lettertype en een uniforme
opmaak van alle hoofdstukken tot stand
had kunnen brengen.

In het boek zijn zesentwintig presenta-
ties opgenomen, die in zes sessies zijn
gepresenteerd. Iedere auteur geeft een
overzicht van de stand van zaken van
diverse aspekten van de ziektebeelden.
Bovine Spongiform Encephalopathy
(BSE), Scrapie en Scrapie-achtige ziek-
ten, Transmissible Mink Encephalo-
pathy, Kuru en Creutzfeld-Jacob syn-
droom van de mens en gegevens met
betrekking tot experimentele overdracht
van mogelijk infektieuze agentia, zijn
het onderwerp van de eerste sessie.
Vervolgens wordt een sessie gewijd aan
diverse hypotheses aangaande de agen-
tia die verantwoordelijk gesteld kunnen
worden voor de ziektebeelden, de virus-
hypothese, de prion-hypothese, de vi-
rino-hypothese en de nucleation-hypo-
these. Pathogene en erfelijke componen-
ten, gevoeligheid van het agens, ziekten
bij de mens en accenten van onderzoek
in de toekomst zijn de titels van de vier
volgende sessies. Het boek wordt beslo-
ten met een korte samenvatting waarin
de meningen van de sprekers worden
geëvalueerd.

De inhoud van de voordrachten eist van
de lezer een behoorlijk hoog niveau van
kennis. Het is geen boek aan de hand
waarvan een gemiddeld dierenarts zich
omtrent BSE en verwante ziektebeelden
kan oriënteren. Het is een boek voor
specialisten die hun kennisniveau op peil
willen houden.

G. H. Wentink

Boekbespreking

-ocr page 98-

Nieuw(s] van
de
Industrie

De redactie kan niet verantwoor-
delijk worden gesteld voor de
inhoud van de berichten die val-
len onder het kopje Nieuw(s) van
de Industrie en is dientengevolge
niet aansprakelijk voor eventueel
geleden schade.

Nieuw hypü-

allergeen dieet
voor katten van
hl lus

Thans is leverbaar Hill\'s Prescription
Diet Feline d/d.

Dit nieuwe dieetvoer is uitstekend ge-
schikt voor katten die lijden aan een
voedselallergie. Het is een goed alterna-
tief voor zelfbereide diëten, voeders met
lamsvlees en rijst of babyvoeding met
een soortgelijke samenstelling.
Het dieet is samengesteld uit nieuwe
ingrediënten en is vrij van additieven,
economisch en gemakkelijk in het ge-
bruik. Bovendien eten de katten het
graag.

Prescription Diet Feline d/d weerspie-
gelt de jongste wetenschappelijke bevin-
dingen, waardoor het de juiste hoeveel-
heden taurine en magnesium bevat en
het ervoor zorgt dat het lichaam van de
kat een zure urine produceert. Dit dieet
kan permanent aan volwassen katten
worden gegeven.

Veterinaire

activiteit

Schering AG

naar Hqechst

De overname van de veterinaire activi-
teiten van Schering AG door Hoechst is
nu een feit.

Door de aankoop krijgt Hoechst we-
reldwijd beschikking over het ectopara-
siticum Amitraz, in de markt onder
meer bekend als Taktic en Topline. Dit
betekent een belangrijke uitbreiding van
het aanbod van antiparasitaire produk-
ten. Ook krijgt Hoechst door de aan-
koop beschikking over Regulin, een
middel waarmee de vruchtbaarheid van
schapen wordt beïnvloed. In Nederiand
is Regulin nog niet geregistreerd.
Na de overname van Coopers Animal
Health Pty. in Zuid-Afrika, Veterin S.A.
in Spanje en Dr. Bommeli AG in Zwit-
seriand is met deze aankoop een belang-
rijke stap gezet op de weg die Hoechst
heeft ingeslagen om haar activiteiten op
veterinair gebied uit te breiden. Hoechst
streeft naar een geografische expansie
omdat het concern een belangrijke rol
wil spelen in de voor de diergeneesmid-
delenmarkt belangrijkste regio\'s. Ook
streeft Hoechst naar een uitbreiding in
de produktsegmenten die van doorslag-
gevende betekenis zijn voor de toekom-
stige groei.

Spüngüstan® hecht

zich met een groot
vermogen

Al meer dan vier decennia lang bewijst
Spongostan® overal ter wereld zijn uit-
stekende haemostatische eigenschappen
bij gebruik in operatieve ingrepen.
Spongostan® wordt toegepast als een
steriel, absorberende, gelatine-wond-
spons die gebruikt wordt voor de behan-
deling van sijpelende bloedingen, daar
waar conventionele haemostase moei-
lijk is en waar het gebruik van niet-
resorberende materialen ongewenst is.

Spongostan® gelatine-wondspons heeft
een poreuze structuur die de trombocy-
ten activeert wanneer het bloed in con-
tact komt met de actieve laag van de
wondspons. Hierdoor geven de trombo-
cyten een aantal stoffen vrij die de
trombocytenaggregatie bevordert. Door
verandering in het oppervlak nemen de
trombocyten een ander karakter aan,
waardoor zij als katalysator kunnen
optreden bij de vorming van fibrine. De
gelatine-wondspons wordt ongeveer
drie tot vier weken na toepassing gere-
sorbeerd. Bij toepassing op een bloe-
dende huid of mucosa lost de wond-
spons in drie tot vijf dagen op.
Spongostan® heeft een absorbtievermo-
gen dat ongeveer veertig keer zijn eigen
gewicht bedraagt. De wondspons heeft
een neutrale PH-waarde, is niet giftig en
veroorzaakt geen allergische reacties bij
patiënten.

Spongostan® kan eenvoudig op de ge-
wenste maat geknipt worden en zowel
droog als bevochtigd met een fysiologi-
sche zoutoplossing en/of antibiotica
worden toegepast.

Nieuwe generatie
milieuvriendelijke

insektenverdelgers

Vliegende insekten vormen broeihaar-
den van bacteriën en zijn in talloze
omstandigheden onaanvaardbaar en
uitermate hinderiijk.

Door gebruik te maken van UV-A licht
in combinatie met kleeffolie, zorgt dit
milieuvriendelijke produkt voor het
vangen van vliegen, mu^en, wespen,
bijen en andere lastige vliegende insek-
ten.

Onderzoek en testen hebben uitgewezen
dat vliegend ongedierte wordt aange-
trokken door het blauwe UV-A licht. De
Fang Reflektor is zodanig ontwikkeld,
dat het vliegend ongedierte in contact
komt met de kleeffolie, dit door de
speciale fluoriserende lamp die zeer fel
reflecteert. Minimaal 1000 insekten
kunnen worden gevangen met de ge-
makkelijk te vervangen kleeffolie, die
los verkrijgbaar is. Dit zonder gif, lawaai
en geur. Het energie-verbruik van 13
Watt is zeer gering. Het apparaat is
ongevaariijk voor mens en dier.

Mede door zijn moderne vormgeving
kan het apparaat overal geplaatst wor-
den, zowel privé, zakelijk als in een
ambachtelijke werkomgeving.

De Fang Reflektor kan zowel binnen als
buiten gebruikt worden. Het uit hoog-
waardige kunststof samengestelde appa-
raat heeft een lange levensduur, is ge-
makkelijk in onderhoud en gebruiks-
vriendelijk.

-ocr page 99-

Het congres werd ditmaal, op uitnodi-
ging van en georganiseerd door de
Spaanse collegae Silvia Monsalve Tor-
raca en Antonio Luis Garcia del Campo
gehouden aan de Costa Verde, aan de
Golf van Biscaje, in Santander, de
hoofdstad van Cantabria
Een hoofdthema, nog voorgesteld door
de te vroeg overleden collega P. de Jong,
was \'tuberculose\'. Tot dit thema werden
veertien bijdragen geleverd over tuber-
culose van katachtigen, apen van de
nieuwe en de oude wereld, tapirs, edel-
herten, damherten, wilde zwijnen, vo-
gels en schildpadden.
Vooral in de wandelgangen werd duide-
lijk hoe gecompliceerd de tuberculose
geworden is, waardoor zij moeilijk door
eensluidende voorschriften van de kant
van veterinaire diensten kan worden
omvat. De diagnostiek met behulp van
tuberculinatie is uitgesloten bij enkele
diergroepen die vals-positieve reacties
geven, zoals de camelidae. Een Eliza-test
lijkt de meest betrouwbare resultaten op
te leveren. Bij vogels en vogeltubercu-
lose van zoogdieren levert de thans
erkende systematiek problemen op t.a.v.
beheers-maatregelen.
Mycobacterium
avium
is een onderdeel van het complex
M. avium / M. interceüulare. Bij pape-
gaaien zijn infecties bekend met zowel
de klassieke
M. avium, als met M.
columbae
(die volgens mededeling op
het symposium identiek gesteld wordt
met
M. paratuberculosis) M. columbae
heeft een zeer beperkt gastheerspectrum,
terwijl dat van
M. avium zeer groot is. Bij
kapuzensijsjes komt een infectie van de
longen met
M. intercellular (?) voor, die
experimenteel op kanaries over te dra-
gen is, doch overigens tot de soort
beperkt lijkt te blijven.

Maatregelen
In veel gevallen zal per diersoort afge-
wogen moeten worden óf en zo ja welke
maatregelen gewenst of vereist zijn. De
nauwkeurigheid van de diagnostiek en
de betrouwbaarheid van het samenspel
tussen eigenaar-dierenarts-overheid zijn
van essentieel belang om gefundeerde
maatregelen te nemen, die onaanvaard-
bare risico\'s voor mens en huisdier
vermijden en de belangen van (andere)
dieren recht doen.

Verder werden op het symposium vele,
gevarieerde, belangrijke bijdragen gele-
verd. De immuunprophylaxe bij visot-
ters (W. Tschirch) ging in op de vraag
levend-versus geïnactiveerd vaccin.
Vooral bij otters is dit een moeilijk
probleem omdat zelfs de verschillende
soorten verschillend reageren op een
bepaalde entstof Geïnactiveerde vac-
cins zijn steeds het veiligst. De dosis en
de intervallen dienen verder onderzocht.
Bij wilde vossen daarent^en (U. Hellin-
ger) wordt met succes een geattenueerd
levend vaccin ingezet in aaneengesloten
gebieden (15-20 doses met km^) die
bepaald worden aan de hand van de
epizootische situatie. Op deze wijze zou
de vossenpopulatie vrij van hondsdol-
heid gemaakt kunnen worden.
Een kleine uitbraak van \'koepokken\'
onder olifanten (J. Pilaski
et aL) werd
gekenmerkt door ontschoenen bij de
patiënten. Volgens de spreker is het
koepokkenvirus eigenlijk een knaag-
diervirus dat verspreid bij verschillende
soorten muizen voorkomt en daarbij
apathogeen is. Discussie: bij ontschoe-
ning bij olifanten is het van belang een
drukverband aan te l^en zodat de
druk op de naakte lederhuid gehand-
haafd blijft.

Een systematisch onderzoek van dieren-
tuindieren naar het voorkomen van
titers tegen influenza (H. Schröder en M.
Fischer) leverde een flink percentage op
van seropositieve dieren (vooral tegen
A/Philippines/2/82) en bewees dat zij
ook een rol kunnen spelen in de epide-
miologie. Onder wilde eenden in Zuid-
Spanje (M. Maldonaldo) bleken 2 resp.
8% van de dieren een positieve titer te
hebben tegen resp. PMV-1 en PMV-2.
De hoogste frequentie hadden PMV-8
en PMV-6. (Ref:) Eenden zouden in de
epidemiologie van paramyxovirussen
een rol kunnen spelen. Salmonellose bij
een tijger zou kunnen zijn veroorzaakt
door een oppasser die enkele weken
eerder aan salmonellose leed (J. Fernan-
dez).

Berichten en verslagen

Verslag van het 34e internationale

symposium over ziekten van dieren uit
dierentuinen en het wild

Leptospirosis bij mara\'s en wolven (T.
Hahnichen
et aL) werd waarschijnlijk
veroorzaakt door ratten die bij hoogwa-
ter gingen zwerven. De diagnose levert
i.h.a. bijzondere problemen op. Slechts
bij zeer verse kadavers kan de verwek-
ker aangetoond worden (evt. via E.M.).
Serologisch onderzoek bij gestorven die-
ren is zelden mogelijk. Aspergillose
vormt bij pinguins nog steeds een pro-
bleem. Bij Humboldt - en bij magelhaen
pinguins kon de diagnose door middel
van Eliza gesteld worden (de Eliza
wordt in Sea Worid, Calif gedaan als
een dier verminderde eetiust of evt.
ademhalingsproblemen heeft). Behan-
deling met Itroconazole (5 mg per dier
per dag) gaf een teruggang in hoogte van
titer en van leucocytose te zien. De
therapie wordt tenminste één maand
volgehouden en daarna onder geleide
van het titerverioop en het bloedbeeld.

Infectie hartspier
Een gedetailleerde beschrijving van de
pathologie van een orca
{Órcinus orca)
(L.A. Griner) leverde op dat het dier
gestorven was aan een infectie van de
hartspier met Candida sp. Immobilisatie
van paardachtigen in hetlierpark Berlin
(G. Strau)3) met Immobilon® (Kulan,
Kiang en Dschiggtai 0,52 - 0,67 ml/100
kg; Zebra\'s 0,37 - 0,44 en Przewalski-
paarden 0,81 ml/100 kg) resulteerden na
aanvankelijk vlot verloop tot spiertril-
lingen, tachycardie en hyperthermic
(vooral bij Przewalski en halfezels). Met
Xylazine® 70-100 mg per dier konden
deze verschijnselen niet opgeheven wor-
den. Middelen voor de relaxatie gedu-
rende de immobilisatie moeten gezocht
worden. Ervaringen met Isofluran nar-
cose bij vogels en reptielen (M. Hoch-
leithner), toegediend via een masker, (2-
3 vol% en 1-2 liter zuurstoO gaven bij
vogels een goede narcose.
Niettemin vereisen de daling van de
hartfrequentie met verkleining van de
QRS complex amplitude en een verien-
ging van het PR-gebied een constante

-ocr page 100-

bewaking. Bij landschildpadden en
groene leguanen verliep de narcose zon-
der problemen. De herstelfiase was i.h.a.
kort (8-10 minuten, een enkele maal wat
langer). Voor sedatie van wilde zwijnen
(K. Bonath) bleek 3 mg Tiletamin -1- 3
mg Zolazepam/kg LG geschikt. Het
werd veelal ingeschoten als een hogere
concentratie dan door de firma opgege-
ven. De sedatie kan dienen als basis voor
een volledige narcose.
Een therapieresistente, met kaalheid en
pigmentvlekken eepaard gaande, der-
matitis bij era gevlekte hyena
{C.crocuta) bleek (B. Seidel en W. Ja-
cob) alle delen met een plaveicelepitheel
aan te tasten. Oorzakelijk wordt aan een
auto-immuunziekte geacht.
In een zeer systematisch opgebouwd
overzicht (A.F.M. Melissen en T.P.
Rooymans) werd een protocol beschre-
ven voor datacollectie van de voeding
van dierentuindieren (initiatief van de
Stichting Natl. Onderzoek dierentuinen
te Amsterdam), om tot een optimalise-
ren van de voeding te komen door
interactie van een programma met de
gegevens van het dier en een tweede
programma met gegevens over de voed-
selcomponenten.

Veel discussie lokte de voordracht van
K. Benirschke en A. Roocroft uit, betref-
fende een inventarisatie van door olifan-
ten veroorzaakte ongelukken (73 do-
den). In veel gevallen ontstaan deze
ongelukken \'per ongeluk\', dat wil zeg-
gen door onverwachte situaties (ergens
wordt op een fluitje geblazen, persoon

Damen directeur

gezondheidsdienst

Het bestuur van de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Zuid-Neder-
land heeft besloten om met ingang
van 1 juli 1992 te benoemen tot
directeur van deze dienst:
Drs. C. Damen, dierenarts
Drs. Damen was reeds werkzaam bij
de dienst als hoofd van de afdeling
rundveegezondheidszorg.

staat tussen twee olifanten die elkaar
aanvallen e.d.) of door vermeende ver-
trouwdheid met het dier.
In het oostelijk deel van Duitsland
kwam bij 45% van in het wild levende
vossen en marters
{Marles foina and M.
martes)
een activering van de schildklier
voor (J. Wisser en U. Wittstatt). Zicht-
bare struma trad niet op. De oorzaak
wordt gezien in joodarmoede van bo-
dem en oppervlaktewater.
De pathologie en klinische betekenis
van afzettingen van kalk in organen en
weefsels van reptielen (P. Zwart) werd
beschreven. Calciumarme voeding en
chronische nierontsteking zijn de be-
langrijkste oorzaken van de afwijkingen.
Van ziekten van klipdassen
(P. capensis)
is tot nog toe weinig bekend. Infecties
met
Yersinia pseudotuberculosis en de
Nematode
Cobboldina longicauda lij-
ken de belangrijkste aandoeningen te
zijn (A. Aue en U. Wittstatt).
Twee gevallen van reus-celhepatitis bij
jonge chimpansees worden beschreven
(I. Debyser en F. Zwart). De primaire
oorzaak van deze opvallende bevinding
kon niet worden vastgesteld.

Systematisch onderzoek
Hoe frequent Cryptosporidiën en andere
coccidiën bij vele dieren in dierentuinen
voorkomen bleek uit een systematisch
daarop gericht onderzoek (W. Jacob)
Cryptosporidiën zoogdieren: 6,6%, vo-
gels: 1,7% en reptielen 12,7% - coccidiën
bij deze groepen resp. 33,4; 20,6 en
10,7%. Dezelfde auteur geeft een gede-

Gezondheid van

biggen

Op het Proefstation voor de Varkens-
houderij is door middel van literatuur-
studie en verwerking van gegevens over
behandelingen met medicijnen nage-
gaan, wat de invloed is van gezondheids-
stoornissen bij gespeende biggen op de
latere mesterijresultaten en slachtkwali-
teit.

Er zijn duidelijke aanwijzingen dat big-
gen die tijdens de opfokperiode zijn
behandeld tegen maagdarmstoornissen,
zowel tijdens de opfok, als ook in de
mesterij lagere produktieresultaten heb-
ben. Voor het beperkte aantal dieren dat
tegen gewrichtsontsteking is behandeld,
is een soortgelijke tendens gevonden. Er
tailleerde beschrijving van cryptospori-
diose bij een slang
{Elaphe dione).
Parasieten van in het wild levende die-
ren kregen traditiegetrouw aandacht
van de Spaanse collegae, zoals parasieten
van meerkoeten
(Fulica atra) en water-
hoentjes
{Gallinula chloropus). Opho-
pingen van de nematode
Avioserpens
mosgovoyi
veroorzaakten lokale zwel-
lingen en ulceraties van de huid (I.
Acosta
et aL) Cestoden en Nematoden
van de vos werden besmdeerd door C.
Gortazar
et aL en die van het edelhert
door D. Reina
et aL Nieuwe soorten of
opvallende epidemiologische gegevens
werden niet vastgesteld. De pathologie
van
Heterakis isolonche bij de bruine
oorfazant bestond (W. Tscherner en J.
Wisser) uit kleine haardjes van geproli-
fereerd bindweefsel en ontstekingscellen
rondom een holte waarin de vorm ligt.
Door atrophie van het slijmvlies van de
aangetaste blinde darmen treedt een
resorbtiestoornis op. De topografie van
de organen van slangen uit de familie der
boa-achtigen (R. Keil en H. Wissdorf) is
van belang bij injecties en operaties. De
verschillen zijn aanzienlijk. Het originele
manuscript dient geconsulteerd te wor-
den.

Samenvattend is dit een leerzaam con-
gres geweest, dat vele nieuwe gegevens
heeft opgeleverd. Het congresverslag is
ter inzage en te leen bij de bibliotheek
Diergeneeskunde.

P Zwart

moet dus gestreefd worden naar een zo
ongestoord mogelijk verioop van de
opfok van biggen.

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt
van de gegevens van gespeende biggen,
verzameld tussen 1 juli 1988 en 1
augustus 1990 (veterinair registratiefor-
mulier) op het Proefstation. Voor de
biggen die in de mesterij zijn opgelegd,
zijn de behandelingen met medicijnen
gekoppeld aan de mesterijresultaten en
de slachtkwaliteit.

Exemplaren van dit proefverslag kun-
nen worden verkregen door ƒ 15,- per
verslag over te maken op postgiroreke-
ningnummer 51.73.462 ten name van
het Proefstation voor de Varkenshoude-
rij te Rosmalen, onder vermelding van
het rapportnummer P 1.80.

-ocr page 101-

KAMPIOENSCHAP KLEIDUIVEN SCHIETEN

Dierenartsen met geweer
in de aanslag

Heropening van

varkensprüefbedrijf

Het bestuur van het Varkensproefbedrijf
\'Noord en Oost-Nederland\' te Raalte
heeft besloten om de ofiBciële herope-
ning van het Varkensproefbedrijf te
Raalte te laten doorgaan op 1 september
1992. De open dagen van het varkens-
proefbedrijf, die eerst aansluitend op de
officiële heropening gepland waren, zul-
len worden uitgesteld tot 12, 13 en 14
mei 1993. Vanwege de varkenspestsitu-
atie in Zuid-Holland achtte het bestuur
het niet verantwoord om de
proefEic-
commodatie open te stellen voor be-
zoek. Op 1 september zal de openings-
handeling verricht worden door Jan van
Noord, lid van de Tweede Kamer. Aan-
sluitend zal een studiemiddag plaatsvin-
den.

Vanwege de uitbraak van varkenspest
zijn de drie onderzoekslocaties van het
praktijkonderzoek te Raalte, Rosmalen
en Sterksel gesloten, zolang het ver-
voersverbod voor varkens in Zuid-Hol-
land van kracht is.

Voor aanmelding voor de studiemiddag
of voor meer informatie, tel: 04192-86555.

Dat dierenartsen meer in hun mars
hebben dan het stellen van diagnoses en
het zoeken naar de juiste behandelme-
thode blijkt wel uit de gedrevenheid
waarmee ze en masse probeerden zo
veel mogelijk kleiduiven te raken tij-
dens hun dertiende Nederlandse Kampi-
oenschap Kleiduiven Schieten.
G. Heijnen bleek de meest vaste hand te
hebben en kreeg uit handen van Herman

Stokkers van organisator Boehringer
Ingelheim de wisseltrofee overhandigd.
Voor de rest van het deelnemersveld
bleken net iets te veel kleiduiven onover-
komelijke hindernissen te zijn.
Na het evenement konden de schutters
zich - met het oog op de Olympische
Spelen in Barcelona aan een warm.
Spaans buffet tegoed doen.

Biotechnologie in

de landbouw

Bijna alle projecten in het Innovatiege-
richte Onderzoeksprogramma Land-
bouwbiotechnologie (lOP-Lb) hebben
nieuwe kennis opgeleverd. De helft van
de bedrijven die bij het programma
betrokken zijn geweest, maakt ook al
gebruik van deze resultaten.
Aan kennisoverdracht naar andere, niet
direct bij het progranuna betrokken
bedrijven, heeft het echter ontbroken.
Een actievere vorm van kennisover-
dracht had kunnen plaatsvinden door
het instellen van gebruikerscommissies,
het inschakelen van een kennismakelaar
of door een procedure waarin de finan-
ciële betrokkenheid van het geïnteres-
seerde bedrijfsleven bij het onderzoek
trapsgewijs per jaar wordt vergroot.

Dit zijn conclusies en aanbevelingen uit
de evaluatiestudie van het Innovatiege-
richt Onderzoeksprogramma Land-
bouwbiotechnologie. De studie is door
het Studiecentrum voor Technologie en
Beleid van TNO in Apeldoorn, in sa-
menwerking met het Centrum voor
Studies van Wetenschap, Technologie

-ocr page 102-

en Samenleving van de Universiteit
Twente uitgevoerd. Opdrachtgever was
de Directie Wetenschap en Technologie
van het Ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij.

Evaluatie
In de evaluatie is aandacht besteed aan
de doorbraken in het Nederiandse land-
bouwbiotechnologische onderzoek, de
samenwerking en netwerkvorming tus-
sen onderzoeksinstellingen en bedrijven
en aan de overdracht van landbouwbio-
technologische kennis naar het bedrijfs-
leven. Centraal stond de vraag wat de
bijdrage is geweest van het lOP-Land-
bouwbiotechnologie aan deze drie
aspecten.

De onderzoekers komen tot de conclu-
sie dat het lOP-Lb mede een kader heeft

Honorary
Associateship
Drs J. Janssen

Recent werd de heer drs. J. Janssen,
voormalig adjunct-Directeur van de Ve-
terinaire Dienst, het
Honorary Associ-
ateship
van het Britse Royal College of
Veterinary Surgeons toegekend.

Dit Associateship kan worden verleend
aan degenen die zich door middel van
hun werkzaamheden op buitengewone
wijze verdienstelijk hebben gemaakt
voor de veterinaire wetenschap of de
veterinaire professie.

Jan Janssen (1933) studeerde in 1958 af
aan de Faculteit der Diergeneeskunde
van de Rijksuniversiteit Utrecht. Na het
vervullen van de militaire dienstplicht
werkte hij vervolgens gedurende acht
jaar als practicus en was in deze periode
tevens directeur van de gemeentelijke
vleeskeuringsdienst.

In 1968 trad hij in dienst van het
toenmalige ministerie van Landbouw en
Visserij, waar hij als veterinair inspec-
teur van de Veeartsenijkundige Dienst
verantwoordelijk was voor het veteri-
nair beleid op het gebied van de im- en
export van dieren en dieriijke produk-
ten. In 1983 werd hij benoemd tot
adjunct-directeur van de Veterinaire
Dienst, een functie welke hij gedurende
vijf jaar bekleedde. Gedurende zijn pe-
riode bij de Veterinaire Dienst was de
gevormd, waarbinnen elders bereikte
doorbraken zijn opgepikt en benut.
Voorzover er in het Nederlandse land-
bouwbiotechnologische onderzoek
doorbraken hebben plaatsgevonden zijn
deze gerealiseerd buiten het lOP-Lb.
Met of naar aanleiding van lOP-Lb-
projecten is een aantal nieuwe onder-
zoeks- en ontwikkelingstrajecten van
start gegaan.

De onderzoekers komen tot de conclu-
sie dat voomamelijk de bestaande sa-
menwerkingsverbanden zijn benut. Een
kwart van de samenwerkingsverbanden
werd met nieuwe partners aangegaan;
hiervan wordt een klein deel als duur-
zaam aangemerkt. Het lOP-Lb heeft in
beperkte mate bijgedragen aan de vor-
ming van nieuwe contacten en samen-
werkingsverbanden.

Mededelingen VD

heer Janssen ook op internationaal ge-
bied actief; zo was hij onder meer vice-
voorzitter van de Animal Health Code
Commission van het Internationaal
Dierziektebureau (OIE).
In 1988 volgde de heer Janssen dr. H.
Bendixen op als Hoofd van de Divisie
Veterinaire en Zoötechnische Wetge-
ving van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen. Vanuit deze functie
geeft hij mede leiding aan het totstand-
brengen van het uitgebreide scala aan
maatregelen dat moet worden vastge-
steld om ook voor de dieriijke sector een
ongedeelde Europese binnenmarkt te
kunnen verwezenlijken.
Het hem nu verieende Associateship is
een internationaal hoog gewaardeerde
erkenning voor de vele verdiensten van
de heer Janssen op het gebied van de
internationale veterinaire beleidsvor-
ming.

Besmettelijke
Dierziekten

In Nederiand kwamen in de periode van
25 mei tot en met 19 juli 1992 de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte verplicht
is, voor:

Rotkreupel

Totaal 6 gevallen in 6 gemeenten
Friesland 3 gevallen
Gelderland 1 geval
Utrecht 1 geval

Noord-Holland 1 geval
Varkenspest

Totaal 4 gevallen in 1 gemeente in
Utrecht.

Schurft

Totaal 1 geval in 1 gemeente in Utrecht.

Rabies (vleermuizen)
Totaal 1 geval in 1 gemeente in Over-
ijssel.

Boekbespreking

Viral haemürrhagic
disease of rabbits
and the european
brown hare
syndrome

J.F Morisse

(O.I.E. (Office International des Epi-
zooties) Revue: scientißque et technique,
ISBN 0253-1993, ISBN 92-9044-
274-3)

Dit boek bestaat uit vijftien artikelen
betreffende VHD en EBHS (Viral Hae-
morrhagic Disease of Rabbits en Euro-
pean Brown Hare Syndrome). Alle arti-
kelen zijn in drie talen, te weten Frans,
Engels en Spaans in het boek opgeno-
men. Het geeft een overzicht van alles
wat bekend is en al het onderzoek dat
wordt gedaan met betrekking tot deze
twee virusziekten (vooral voor onder-
zoekers). Het geeft ook informatie over
de verbreiding en de ernst van de ziek-
ten.

De eerste zes artikelen zijn van Franse,
Duitse, Chinese en Italiaanse auteurs.
Zij behandelen de onderzoeken betref-
fende de virale agentia, de identificatie,
onderzoeksmogelijkheden ervan, alsook
de klinische en pathologische verschijn-
selen.

De volgende vijf artikelen gaan over de
epidemiologie van de ziekten (in China,
Italië, Duitsland, Mexico en Scandina-
vië).

In de laatste vijf artikelen worden door
verschillende onderzoekers (Spanje,
China en Tsjechoslowakije) de moge-
lijkheden van vaccinatie besproken.
Het geheel is voor iedereen die in de
tweede- en derdelijn met VHD (en
EBHS) bezig is een zeer nuttige update.
Voor praktizerende dierenartsen hoewel
misschien interessant, niet direct bruik-
baar.
 m.H. van der Hage

-ocr page 103-

In de komende jaren moeten de milieu-
doelstellingen, die verwoord zijn in de
Structuurnota Landbouw, vertaald wor-
den naar taakstellingen op bedrijfsni-
veau. Deze \'Bedrijfsmüieudoelstellin-
gen\' moeten een leidraad vormen voor
de bedrijfsvoering van de individuele
veehouder.

Het Ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij zal het initiatief ne-
men om in overleg met het bedrijfsleven
te komen tot de vorming van een pro-
jectgroep die de bedrijfsmilieudoelstel-
lingen zal formuleren. Het gaat hierbij
om doelstellingen op het gebied van
mineralenverliezen. De mineralenboek-
houding en de uitwerking van het \'Mi-
neraal Centraal\' zullen hierbij worden
betrokken. Per bedrijf kunnen de mi-
lieudoelstellingen verschillen als gevolg
van verschillen in grondsoort, grondwa-
terstand en concentratie van dieren.
Dit is één van de thema\'s die aan de orde
komen in de Sectornota Dierlijke Pro-
duktie 1992-1994. De nota stelt dat de
veehouderijsectoren vooral op eigen
kracht een goede concurrentiepositie
zullen moeten realiseren. Met name aan
aspecten zoals milieu, natuur, dieren-
welzijn en kwaliteit moet veel zorg
besteed worden.

Landelijk gebied
In het overheidsbeleid staat een duur-
zame ontwikkeling van het landelijk
gebied centraal. Met name in gebieden
waar de ammoniakuitstoot hoog is, kan
het moeilijk zijn om natuur en veehou-
derij in harmonie naast elkaar te ontwik-
kelen. In bepaalde gebieden is een afwe-
ging van de functies noodzakelijk. In het
Structuurschema Groene Ruimte, dat in
de loop van dit jaar zal verschijnen,
wordt hierover meer duidelijk.
Vooruitlopend op de besluitvorming in
de EG zal de overheid de toepassing van
nieuwe welzijnvriendelijke systemen sti-
muleren. In dat kader is een demonstra-
tieproject gestart op praktijkbedrijven.
In de leghennenhouderij moet de aan-
dacht worden gericht op vervanging van
het huidige batterijsysteem door wel-
zijnsvriendelijke huisvestingssystemen.
Voor de zeugenhouderij is het beleid
gericht op vervanging van individuele
huisvesting door groepshuisvesting.
Ook in de vleeskalverenhouderij moet
het beleid daarop worden gericht.

Kwaliteit

Voor een goede concurrentiepositie is
ook aandacht voor kwaliteit van groot
belang. De veehouderijsectoren zijn zich
er al van bewust dat met alleen eindcon-
trole van het produkt een goede kwali-
teit niet voldoende gewaarborgd kan
worden. Integrale Keten Beheersing
moet verder ontwikkeld worden. De
ontwikkeling van een goede controle- en
sanctiesysteem is daarbij essentieel. De
overheid zal initiatieven vanuit het be-
drijfsleven ondersteunen.
De sectomota is op 1 juli gezonden aan
de Tweede Kamer en aan betrokken
maatschappelijke organisaties. Het com-
mentaar van deze organisatie zal wor-
den betrokken bij de verdere realisering
van het beleid.

Nieuw

kwaliteitsvignet
voor de veehandel

De Nederlandse Bond van Handelaren
in Vee (NBHV) draagt begin juli een
nieuw kwaliteitsvignet Dit vignet, de
NBHVVeeCard wordt verstrekt aan
veehandelaren die voldoen aan voor-
waarden voor vakbekwaamheid, erva-
ring en serviceverlening. Met de
NBHVVeeCard kunnen veehandelaren
hun vakbekwaamheid zichtbaar maken.
De Card moet dan ook gezien worden
als een visitekaart van de vakbekwame
veehandelaar.

Sectürnüta dierlijke produktie

Milieudoelstellingen

op bedrijfsniveau

Telefonische

conferentie
per satelliet

Op 19 juni werd een conferentie gehou-
den over gezondheidsschema\'s voor var-
kenskuddes. Op zich een weinig schok-
kende mededeling. Wel opvallend was
dat de deelnemers aan de conferentie,
veterinairen uit leriand, Denemarken en
Engeland via een satellietverbinding met
elkaar per telefoon communiceerden.
Deze satellietconferentie maakt deel uit
van een serie door de EG gestuurde
projecten, met medewerking van het
Comett Il-programma, onder de para-
plu van the European School for Ad-
vanced Veterinary Studie (ESAVS).
De Deense Diergeneeskundige Associ-
atie droeg de gespreksonderwerpen aan,
terwijl een onderwijsfonds voor Deense
diergeneeskundigen een financieel
steentje bijdroeg. De uitzending had
plaats vanuit de studio van de Universi-
teit van London. Dr. Hans Moller Jan-
sen en dr. Peter Hogendal Jorgensen,
beiden gecertificeerd in Swine Manage-
ment, vertelden onder meer over hun
ervaringen met een kudde varkens op
een particuliere boerderij.
Zij werden in de studio bijgestaan door
dr. Thoger Flagstad, Continuing Educa-
tion Officer van de Deense Diergenees-
kundige Associatie en dr. Jenny Poland,
vertegenwoordiger van de ESVAS in
London. Laatsgenoemde was voorzitter
tijdens de conferentie.
Verwacht wordt dat een videoband van
de opnames in London in september van
dit jaar beschikbaar is bij het ESVAS-
kantoor in de Engelse hoofdstad.

-ocr page 104-

Het jaarverslag van de RVV over 1991
vermeldt diverse interessante ontwikke-
lingen die erg gemakkelijk leesbaar ge-
rangschikt zijn.

De keuring van voedingsmiddelen
vraagt steeds meer gebruik te maken van
de beschikbare kennis die bovendien
toeneemt.

Dit is mede het gevolg van de meer
kritisch wordende consument, die te-
recht zich graag beschermd ziet tegen
levensmiddelen die op enigeriei wijze
schadelijk kunnen zijn.
De spanning die dat oplevert tussen de
dienst, die de regels van het toezichthou-
den moet handhaven en de bedrijven die
de regels soms maar lastig vinden \'maakt
dat\', aldus directeur Tankink in zijn
voorwoord, \'de tijd nog lang niet rijp is
voor overdracht van keuringstaken aan
het bedrijfsleven.\'

Een vrij willekeurige greep uit de inhoud
levert het volgende aan feiten en gebeur-
tenissen op.

De ofiBciële instelling van de RVV da-
teert van 1983, waama in 1985 de
Haring Controle Dienst werd toege-
voegd. Vanaf 1987 werd de RVV bo-
vendien belast met de controle van verse
groenten en fruit. Van de Veterinaire
Dienst werd de pluimveevleeskeuring
en het toezicht op de in- en uitvoer van
levende dieren en produkten overgeno-
men.

In de twaalf kringen waaruit de dienst
momenteel bestaat werken momenteel
ongeveer 1800 mensen die het moeten
doen met een budget van 153 miljoen
waarvan 53% aan salarissen wordt uitge-
keerd.

Jaarverslag RVV\'QI belicht

interessante ontwikkelingen

De bedoeling is om het RVV op termijn
te verzelfstandigen, waarbij de doelstel-
ling wordt gehanteerd dat die dienst zich
richt op de wensen van het bedrijfsleven
met een consistent, zelfbewust en voor-
spelbaar gedrag als een ofBciële autori-
teit die prestatiegericht zal zijn.
Maar zover is het gezien het voorwoord
van de directeur nog lang niet.

Prestaties
Wat zijn zoal de prestaties in 1991
geweest:

Er werden ruim 22 miljoen geslachte
dieren buiten het pluimvee gekeurd,
waarvan meer dan 18.7 miljoen var-
kens.

Bij het pluimvee lag dat in de orde van
grootte van 380 miljoen waarvan meer
dan 350 miljoen kuikens .
Voor export werden 4.5 miljoen dieren
gekeurd, waarvan respectievelijk 2.4
miljoen varkens en 1.4 miljoen biggen.
Er werden bijna één miljoen dieren
geïmporteerd.

Natuuriijk zijn er de nodige strubbelin-
gen her-en-der.

Diverse problemen worden gesigna-
leerd bij de erkenning van slachthuizen
volgens EG, EFTA en USA richtlijnen.

Bij de invoer van levende dieren in
Spanje doen zich geregeld moeilijkhe-
den voor rond certificaten, waardoor
transporten regelmatig worden gewei-
gerd.

Het Islamitisch Offerfeest dreigt hier en
daar vanwege het ontbreken van vol-
doende slachtcapaciteit volledig uit de
hand te lopen. De dienst zet een vraagte-
ken bij de mogelijkheid om in 1992 een
hygiënische werkwijze te garanderen.
Verder doet zich bij de keuring van vis
het merkwaardige feit voor dat in veel
gevallen geen afkeuring wettelijk moge-
lijk is (zoals bij haring, die niet behan-
deld is tegen de parasiet Anisakis Sim-
plex alsmede bij door mosterdgas en
tolueen gecontamineerde vis).
In de groente- en fruitsector ontbreken
criteria voor verse tuinbouwprodukten,
die volgens de EG-kwaliteitsnormen ge-
keurd zouden moeten worden.

Personeelsbeleid
Het personeelsbeleid wordt in het ver-
slag niet vergeten.

Zo krijgt de emancipatie van vrouwen

de nodige aandacht.

Van de bijna 1800 personeelsleden is

veertien procent vrouw, variërend van

drie procent in de leeftijdscategorie 50-

59 tot bijna 30% in de leeftijdscategorie

20-29.

Van de 164 werkzame dierenartsen is 37
vrouw, ofwel meer dan 22 procent.
Uiteraard staat er nog veel meer in dit
verslag dat bestaat uit 24 pagina\'s
chloorvrij papier gedrukt met cadmium-
vrije inkt. Ongetwijfeld zal de dienst het
de geïnteresseerde lezer willen toesturen.

fV. Sybesma

Faeces bij

kalveren

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie de heer Dr. M.
A. van der Velden (vakgroep Alge-
mene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisdieren) bereid om voor de
lezer een antwoord te formuleren

Vraag

Pasgeboren kalveren kunnen soms geen
faeces produceren als gevolg van een

niet aangelegd deel van de darm.
Anus en rectum zijn normaal aanwezig
en de kalveren zijn zeker in het begin
goed gezond

Hoe vaak zijn deze kalveren met succes
te opereren en is dit in de praktijk te
doen?

Antwoord
Kalveren lijdend aan atresie of aplasie
van de delen van de digestietractus
maken de eerste levensdagen meestal
een gezonde indruk, dat wil zeggen ze
zijn attent, komen vlot overeind en
drinken voldoende.

Na enkele dagen echter worden ze
slomer, gaan steeds minder drinken,

Vraag en antwoord

tonen soms koliekachtige verschijnselen
en produceren geen faeces.
De buikomvang neemt geleidelijk toe en
de dieren raken in toenemende mate
gedehydreerd: diepliggende ogen en
slechte huidturgor. Dergelijke kalveren
worden meestal op een leeftijd van drie
tot zeven dagen ter behandeling aange-
boden.

Allereerst moet gedacht worden aan een
atresie van een deel van de darmtractus.
Wanneer wel een anus en rectum aan-
wezig zijn betreft het meestal een atresie
van een deel van het colon spirale en
minder vaak een deel van het colon
descendens of delen van het jejunum/
ileum.

Differentieel diagnostisch kan ook ge-
dacht worden aan een obstructie van de

-ocr page 105-

darm en aan diverse vormen van darm-
strangulatie zoals invaginatie, volvulus
of torsio mesenterialis, doch dergelijke
aandoeningen komen doorgaans voor
bij dieren op wat oudere leeftijd en
hebben meestal een acuut en snel ver-
loop.

De diagnose kan met zekerheid gesteld
worden na laparotomie. Tevens kunnen
dan ook de localisatie en het type van de
eventuele atresie worden vastgesteld.
Er kunnen onafhankelijk van de locali-
satie (dunne darm, dücke darm) drie
typen van atresie worden onderschei-
den: type 1, waarbij alleen een mem-
braan het darmlumen afsluit; type 2,
waarbij een bindweefselstreng aan of in
het mesenterium aanwezig is op de
plaats van het ontbrekende darmdeel;
type 3, waarbij ter plaatse van het
ontbrekende darmdeel ook een defect in
het mesenterium aanwezig is.

Type 1 wordt slechts zelden gezien.
De prognose van een atresie type 2 en 3
is slecht. Operatieve correctie bestaat in
principe uit het maken van een anasto-
mose tussen het aan- en afvoerende
darmdeel, eventueel voorafgegaan door
een caecostomie of colostomie, dat wil
zeggen het aanleggen van een tijdelijke
anus praeternaturalis. In het laatste geval
wordt in een later stadium, namelijk
wanneer het kalf voldoende is aange-
sterkt, de anus praeternaturalis weer
ongedaan gemaakt en de definitieve
anastomose aangelegd.

Omdat het resulaat van een dergelijke
behandeling, waarbij eventueel twee en
soms zelfs drie operaties nodig zijn,
meestal zeer teleurstellend is en de aan-
doening bovendien als erfelijk gebrek te
beschouwen is, worden in de Kliniek
voor Veterinaire Heelkunde te Utrecht
kalveren, die na laparotomie blijken te
lijden aan een atresie type 2 of 3,
doorgaans niet verder behandeld maar
geëuthanaseerd. De mogelijkheid van
het aanleggen van een semi-permanente
anus praeternaturalis door middel van
een caecostomie in de rechter onder-
flank wordt eveneens aangegeven,
waarna de dieren met een (kunst)melk
rantsoen tot een voldoende hoog ge-
wicht kunnen komen om ze daarop te
laten slachten. Een dergelijke \'behande-
ling\' kan financieel verantwoord zijn en
het slachten voorkomt in elk geval dat
het dier gebruikt wordt in de fokkerij.
Een kalf met een anus praeternaturalis
en derhalve incontinent, is echter wel
een twijfelachtig bezit. In Utrecht wordt
deze \'behandeling\' niet toegepast.

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling, vond de redactie de
heer drs. J.H. Boersema (vak-
groep Infectieziekten en Immuno-
logie) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

Vraag

In verband met ernstige longwormbe-
smetting op het bedrijf wil een veehouder
longwormvaccinatie toepassen bij zoog-
kalveren die meteen in april de wei
ingaan Is dat mogelijk?

Antwoord
In het algemeen moeten vaccinaties
worden uitgevoerd voordat er contact is
geweest met het virulente agens. Dit
geldt ook voor de vaccinatie tegen long-
wormziekte bij kalveren. Hoewel stalin-
fecties met
Dictyocaulus viviparus wel
zijn beschreven, zijn dit toch uitzonde-
ringen. Longworminfecties zijn weide-
infecties. Om die reden worden kalveren
dan ook volgens voorschrift gevacci-
neerd voor ze naar buiten gaan. Dit
voorschrift past in het algemeen goed bij
de bedrijfsvoering, zoals die in Neder-
land gebruikelijk is.

De manier waarop zoogkalveren wor-
den gehouden is nogal afwijkend van de
gebruikelijke bedrijfsvoering. Zoogkal-
veren die in de winter of in het vooijaar
zijn geboren gaan meestal zo vroeg
mogelijk naar buiten en latere kalveren
worden in de wei geboren.
Voor het uitvoeren van het voorge-
schreven vaccinatieschema is een pe-
riode van minimaal twaalf weken nodig.
De kalveren moeten minstens zes weken
oud zijn bij de eerste vaccinatie. De
tweede vaccinatie volgt vier weken later
en twee weken daarna kunnen ze naar
buiten.

Als we ons willen houden aan de vacci-
natievoorschriften kunnen dus alleen die
zoogkalveren die op het moment dat ze
naar buiten gaan minstens twaalf weken
oud zijn, worden gevaccineerd. Gebruik
makend van de huidige kennis van de
epidemiologie van longwormziekte bij
kalveren is het wel mogelijk een iets
genuanceerder standpunt in te nemen.
Als we er voor kunnen zorgen dat de
dieren ook gedurende de weideperiode
geen natuurlijke infectie opnemen of een

zo geringe infectie dat dit geen klinische
gevolgen heeft kunnen we ook gedu-
rende de weideperiode vaccineren.
Wat weten we in dit verband van de
epidemiologie van longwormziekte?

1. Overwintering van longwormlarven
komt voor maar het aantal overwinterde
larven is zo gering dat dit niet leidt tot
ziekte in de eerste generatie. Ziekte kan
wel optreden in de tweede generatie
door opname van larven afkomstig van
de eerste generatie (2).

2. Dragers van een longworminfectie
spelen een belangrijke rol in de epidemi-
ologie. Dit kunnen pinken maar ook
volwassen koeien zijn. Dragers zijn
meestal de primaire bron in Nederland
(5).

3. De translatietijd (dit is de tijd die
verloopt tussen de uitscheiding van Ll-
larven en het ter beschikking komen van
L3-larven op het gras) is maar één week
(2).

4. Infectieuze longwormlarven verdwij-
nen in de zomer ook weer vrij snel.
Ongeveer zes weken na het verschijnen
op een perceel is hun aantal al weer
gedaald tot onbelangrijke hoeveelheden
(3).

5. De opname van koemelk heeft geen
negatieve invloed op de immuniteitsont-
wikkeling tijdens de vaccinatieperiode
(1).

Omstandigheden
Gebruik makend van deze gegevens zijn
er omstandigheden te creëren waarbij de
natuurlijke infectie met longwormen
beperkt blijft.

Men kan de laatste vier weken van de
vaccinatieperiode in weideperiode laten
doodopen als de koeien zijn ontwormd
met een middel dat een hoge effectiviteit
heeft tegen volwassen en larvale stadia
van
D. viviparus, want de koeien kun-
nen drager zijn. De kalveren nemen in
deze periode hoogstens enkele overwin-
terde larven op. Na vier weken (prepa-
tentperiode plus translatietijd) kunnen
op dit perceel grotere aantallen larven
aanwezig zijn afkomstig van een eventu-
ele primaire infectie.
Op dat moment hebben ze echter al
voldoende immuniteit opgebouwd.

Voor kalveren die op nog jongere leeftijd
naar buiten gaan en kalveren die buiten
worden geboren kan wellicht het sys-
teem dat in de vroegere DDR met

Toepassen van longwormvaccinatie bij
ernstige longwormbesmetting

-ocr page 106-

succes wordt gebruikt ter preventie van
longwormziekte (4) worden toegepast.
Bij dit systeem worden de kalveren
vanaf het begin van het weideseizoen
om de vier dagen verweid en mogen pas
na veertig dagen terug op gebruikte
percelen.

De dieren worden bij dit syteem ver-
weid voordat de L3-larven op de wei
verschijnen en komen pas weer terug op
het moment dat het merendeel van deze
larven weer is verdwenen.

Als dit systeem gedurende twaalf weken
wordt volgehouden kan in deze periode
gevaccineerd worden. De koeien hoe-
ven bij gebruik van dit systeem niet
ontwormd te worden. Een nadeel van
deze methode is echter dat het geen
bescherming biedt tegen maagdarm-
wormziekte.

Of het nemen van dit soort maatregelen
opweegt tegen de voordelen van de
vaccinatie is de vraag.

Ik wil hiermee ook zeker niet het alge-
mene advies geven om zoogkalveren
tegen longwormziekte te vaccineren.
Doordat de koeien fungeren als stofzui-
ger is de kans op uitbraken van long-
wormziekte bij zoogkalveren juist klei-
ner dan bij conventioneel gehouden
kalveren.

Literatuur

1. Benitez-Usher C, Armour J and Urquhart G.
Studies on the immunisation of suckhng
calves with Dictol. Vet Parasitol 1976; 2:209-
22

2. Eysker M en van Miltenburg L. Epidemiologi-
cal patterns of gastrointestinal and lung hel-
minth infections in grazing calves in the
Netherlands. Vet Parasitol 1988; 29: 29-39.

3. Eysker M, Boersema J, Comelissen J, Kooy-
man FNJ en de Leeuw W.
Diclyocaulus
viviparus
in calves: effect of rotanional grazing
on the development of infections. Vet Parasi-
tol 1992; 41: 127-35.

4. Hiepe T. Lehrbuch der Parasitologie. Band 3.
Veterinärmedizinische Helminthologie. VEB
Gustav Fischer Verlag Jena 1985: p 306.

5. Saatkamp HW. Epidemiologisch onderzoek
naar de oorzaken van uitbraken van long-
wormziekte bij rundvee op praktijkbedrijven.
Doctoraalverslag, Vakgroep Infectieziekten en
Immunologie, RUU 1988.

Naar aanleiding van onderstaande
bij de redactie ontvangen vraagstel-
ling, vond zij R. F. Nickel Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdie-
ren, Utrecht, bereid om voorde lezers
een antwoord te formuleren

Vraag

Incontinentia urinae als complicatie na
ovariohysterectomie bij de hond:

a. hoe vaak?

b. oorzaak?

c. therapie?

d. waarom niet bij de kat?

Antwoord

a. Een klein aantal studies noemt per-
centages van het voorkomen van incon-
tinentia urinae bij honden, die ovariec-
tomie of ovariohysterectomie hebben
ondergaan: 2% van 194 (Anon, 1975),
12% van 189 (Rückstuhl, 1978), 1,3%
van 1028 (Arbeiter, 1986) en 0,8%
(Okkens, 1981).

b. Het betreft meestal honden van grote
rassen, die urine verliezen tijdens rust of
slaap. De incontinentie treedt gemiddeld
twee, drie jaar na de ovariohysterecto-
mie op (Holt, 1985). Bij deze honden
wordt bij urodynamisch onderzoek
bijna uitsluitend \'sfincterinsufficiëntie\'
gediagnostiseerd.

SfincterinsuÉBciëntie is gedefinieerd als
onvoldoende urethrale weerstand tij-
dens de vullingsfase van de blaas bij rust
of ontspanning (Rosin en Barsanti,
1981). Mogelijke oorzaken zijn: a. ver-
laagde alfa-sympatische tonus van
gladde spiercellen in de urethra, b. ver-
minderde elasticiteit van collagene lagen
in de urethra en c. onvoldoende werking
van de dwarsgestreepte spierlagen van
de urethra (\'externe sfincter\').

c. Vroeger werd meestal behandeld met
oestrogenen, omdat het aantal alfa-re-
ceptoren in de gladde spierlaag van de
urethra hierdoor wordt beïnvloed en
daarmee de tonus van de \'interne sfinc-
ter\'. Het succes van deze behandeling
was in het algemeen echter gering; er
waren veel recidieven en de bijwerkin-
gen waren ernstig (beenmergdepressie)
(Holt, 1985).

Veel betere resultaten worden bereikt
met sympaticomimetica, die de tonus
van de gladde spiercellen in de urethra
verhogen (Efedrine, Imipramine en Fe-
nylpropanolamine). In Nederland zijn
verkrijgbaar Efedrine-HCL (meestal ta-
bletten van 50 mg) en Imipramine
(Tofranil®, dragees van 10 of 25 mg).
De behandeling wordt meestal begon-
nen met Efedrine, 1 mg/kg/dag in drie
doses. Als dit voldoende succes heeft
kan de dosis geleidelijk worden ver-
laagd.

Bij onvoldoende resultaat kan Efedrine
worden gecombineerd met Imipramine,
1-3 mg/kg/dag in drie doses. Ook bij
deze behandeling kan de dosis bij vol-
doende effect geleidelijk worden ver-
laagd. Het effect op lange termijn is
echter regressief; beide middelen veriie-
zen na langdurige behandeling (jaren)
hun effect.

In een dergelijke situatie kan eventueel
een chirurgische ingreep worden uitge-
voerd. De techniek is beschreven door
Holt (1985). De stomp van de baarmoe-
der wordt aan het ligamentum prepubi-
cum vastgezet, waardoor de weerstand
in de urethra hoger wordt en de urody-
namiek verandert. Het resultaat is echter
sterk afhankelijk van de juistheid van de
diagnose en de ervaring van de chirurg.

d. Net als bij kleine honden wordt er bij
katten weinig Incontinentia urinae na
ovariohysterectomie gezien.
Hiervoor is geen sluitende verklaring,
maar de volgende factoren zouden een
rol kunnen spelen: grotere sympatische
activiteit in de urethra, hogere elasticiteit
van de wand of grotere gevoeligheid en
beter functioneren van de \'externe sfinc-
ter\'. In elk geval bestaat er een duidelijke
correlatie tussen sfincterinsufiBciëntie en
lichaamsgewicht.

Hoe vaak komt incontinentia

urinae voor als complicatie na
ovariohysterectomie bij de hond?

-ocr page 107-

R eferaten

Rund

Distributie van heartwater in het
caraibisch gebied

Muller Kobold A, Martinez D, Camus E
en Jongejan E

Journal of Clinical Biology, July 1992;
vol. 30, no. 7: 1870-3.

Heartwater is een infectieuze ziekte van
herkauwers en wordt veroorzaakt door
de rickettsia
Cowdria ruminantium. Het
organisme wordt transstadiëel overge-
bracht door teken van het genus
Ambly-
omma.

Typische symptomen zijn hoge koorts,
nerveuze symptomen en een hydroperi-
cardium. De ziekte is endemisch in
Afrika ten zuiden van de Sahara, inclu-
sief de eilanden Madagaskar, Mauritius,
La Réunion, Sao Tomé, de Comoro
eilanden en Zanzibar.
Heartwater is ook geconstateerd (voor
het eerst in 1980) op het Caraïbische
eiland Guadeloupe. De ziekte is waar-
schijnlijk al 160 jaar eerder geïntrodu-
ceerd door de
ittV. Amblyomma variega-
tum
tijdens veetransport uit West-
Afrika.

Buiten Guadeloupe is de ziekte inmid-
dels met zekerheid gediagnostiseerd op
twee andere Caraïbische eilanden, nl.
Marie Galante en Antigua. Sinds de
jaren zestig heeft de teek
A. variegatum
zich in het Caraïbische gebied verder
verspreid.

Een mogelijke verklaring voor deze
toename is de toegenomen migratie van
de koereiger
{Bubulcus ibis), die fre-
quent geïnfesteerd wordt door larven en
in mindere mate door nymfen van
A.
variegatum.

De verspreiding van de door C rumi-
nantum
geïnfecteerde teken maakt
heartwater tot een serieuze bedreiging
voor vee op andere Caraïbische eilanden
en uiteindelijk ook op het Amerikaanse
vasteland.

Recent ontwikkelden we een Competi-
tieve Enzyme Linked Immunosorbent
Assay (cELISA), gebaseerd op C.
rumi-
nantium
antigeen en gemedieerd door
monoclonale antilichamen gericht tegen
een antigenetisch geconserveerd
Cow-
dria
eiwit van 32 kilodalton (Cr 32).
1804 Rundersera, verzameld op negen-
tien Caraïbische eilanden, werden getest
met de cELISA. 133 Sera van tien
eilanden (Antigua, Dominica, Grenada,
Guadeloupe, Martinique, Montserrat,
St. Kitts, St. Lucia, St. Maarten en St.
Vincent) werden positief bevonden. De
aanwezigheid van antilichamen tegen
Cowdria in runderen op deze eilanden
werd bevestigd door immuno-fluores-
centie en Western blotting. Deze studie
toont aan dat
Cowdria ruminantium nu
definitief gevestigd is in het Caraïbisch
gebied.

A. Muller Kobold

Kip

Economische gevolgen van sub-
klinische CAA-infecties bij
slachtkuikens

McNulty MS, Mcllroy SG, Bruce DW,
and Todd D

Avian Diseases 1991; 35: 263-8.

CAA-infecties bij onbeschermde ouder-
dieren kunnen aanleiding geven tot het
optreden van sterfte en/of een anaemis-
che dermatitis syndroom bij de nakome-
lingen.

Deze klinische infecties komen echter
vrij zeldzaam voor. Dit komt omdat een
hoog percentage van de ouderdieren al
in de opfok met CAA wordt geïnfec-
teerd.

Horizontale besmettingen van CAA in
slachtkuikens worden in het algemeen
van gering belang beschouwd. Zij verio-
pen meestal subklinisch onder veldom-
standigheden en ook experimenteel is
vastgesteld dat jonge kuikens na een
contactinfectie niet een normaal klinisch
beeld van de ziekte vertonen.
Om de mogelijke schadelijke gevolgen
van een subklinische CAA-infectie vast
te stellen, werden klinisch gezonde
slachtkuikenkoppels van één integratie
opgedeeld in twee groepen afhankelijk
van de aanwezigheid van antilichamen
tegen CAA. Daartoe werden van de
koppels aan de slachtlijn tien bloed-
monsters genomen en door middel van
een ELISA-test onderzocht. Vervolgens
werden diverse productie-kengetallen
van beide groepen vergeleken. In totaal
werden de gegevens van vijftig slacht-
kuikenkoppels verzameld. Parameters
zoals geslacht, voerfabrikant, leeftijd bij
monstername, strooisel en bezettings-
dichtheid bleken niet van invloed te zijn.
De koppels waarin subklinisch CAA
was vastgesteld, bleken een 2% lager
gemiddeld gewicht, 3% slechtere voe-
derconversie en 13% lagere netto op-
brengst te geven. Deze verschillen waren
significant. Niet significant waren de
0,5% hogere uitval en het verschil in de
kwaliteit van de haken.
De achtergrond van de negatieve in-
vloed van subklinische CAA-infecties
bij slachtkuikens kon niet achterhaald
worden. De auteurs menen, dat gezien
deze bevindingen vaccinatie van ouder-
dieren tegen CAA lonend moet zijn.

W. W. Braunius

ƒ10,-
ƒ15.-
ƒ20,-

Studenten-
referaten

Fotokopiéen van studentenreferaten
kunnen worden besteld via het redactie-
secretariaat (tel. 030-510111). De
kosten (inclusief portokosten) bedragen
(afhankelijk van de omvang per referaat);

< 30 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

Pseuddgraviditeit en de behande-
ling met
METERGOLINE
Faculteit Diergeneeskunde Utrecht, mei
1992 Auteurs: Karen J.W. van Cleef en
Edwin H.H. Grevelt. Vakgroep: Genees-
kunde van Gezelschapsdieren

Uit ons literatuuronderzoek blijkt, dat
elke niet-gravide hond in meer of min-
dere mate pseudogravide wordt in de
tweede helft van de metoestrus.
De term klinische pseudograviditeit
wordt gebruikt als er sprake is van
zoveel melkklierzwelling, lichaamsver-
anderingen en gedragsveranderingen,
dat onderscheid met een late dracht of
beginnende lactatie moeilijk te maken is.
Symptomen van klinische pseudogravi-
diteit worden toegeschreven aan een
sterkte toenamen van prolactine niveaus
mogelijk ten gevolge van een snelle
progesterondaling. Er zijn weinig gege-
vens bekend omtrent prolactine niveaus
in de metoestrus bij klinisch pseudogra-
vide honden.

Klinische pseudograviditeit kan behan-
deld worden met behulp van de ergotde-
rivaten bromocriptine en metergoline.
Bromocriptine is een dopamine agonist
en werkt voornamelijk via de dopamine
receptoren en heeft als neveneffect bra-
ken. Metergoline is een serotonine an-
tagonist en werkt voornamelijk via sero-
tonine receptoren en kan daardoor effect
op het gedrag hebben.

-ocr page 108-

Het eigen onderzoek bestaat uit twee
delen. In het eerste onderzoek hebben
we zes klinisch pseudogravide Af-
ghaanse windhonden met succes behan-
deld met metergoline. Klinische symp-
tomen, zoals melkklierzwelling vermin-
derde gedurende de behandeling. Twee
uur na het begin van de behandeling was
de gemiddelde prolactine concentratie
significant lager (p=0,0I) dan het ge-
middelde van de gemiddelde prolactine
concentraties per dier, gedurende de
dagen vóór de behandeling, respectieve-
lijk 10,8 ± 2,9 ng/ml en 35,5 ± 8,5 ng/
ml. Na twee dagen bleef de prolactine
concentratie op een basaal niveau van
1,0 0,1 ng/ml. Gedurende de behan-
deling werden janken, hijgen en geringe
agressiviteit waargenomen.

In het tweede onderzoek zijn 39 klinisch
pseudogravide honden behandeld met
metergoline (n=30) of placebotabletten
(n=9). Via een enquête is aan de eigena-
ren gevraagd naar gedrag, algemene
gesteldheid, melkklierzwelling en lacta-
tie; voor en tijdens de klinisch pseudo-
gravide periode en op dag vijf en dag
tien van de behandeling.

Onderscheid is gemaakt in een groep
honden van diverse rassen en en groep
Afghaanse windhonden. In vergelijking
met de niet pseudogravide periode werd
in de pseudogravide periode een signifi-
cante (p<0,05) toename gezien van:
graven, zoekgedrag, agressief gedrag,
janken/piepen, likken onder de buik,
melkklierzwelling en lactatie.
Significant (p<0,05) afgenomen was de
eedust. Afghaanse windhonden ver-
schilden niet significant van de groep
honden van diverse rassen wat betreft de
pseudograviditeitsymptomen.

Na de behandeling met metergoline
gedurende tien dagen, verminderden de
pseudograviditeitsymptomen. Alleen de
melkklier was bij beide groepen signifi-
cant (p<0,05) afgenomen. Zowel bij de
honden van diverse rassen als bij de
Afgaanse windhonden was er een ten-
dens tot afname van agressief gedrag,
janken/piepen, likken onder de buik en
lactatie. Braken werd weinig of niet
gezien. Eén eigenaar is halverwege de
behandeling gestopt omdat de hond
maar bleef graven en voortdurend
jankte/piepte.

Bij de honden, behandeld met placebo-
tabletten, was een zelfde tendens waar-
neembaar als bij de honden behandeld
met metergoline; significante uitspraken
konden echter wegens het geringe aantal
placebo-honden niet worden gedaan.

Leeftijd en uteriene functie

Camevale EM, and Ginther OJ
Theriogenology 1992; 37: 1101-15.

De schrijvers onderzochten de invloed
van de leeftijd op de uteriene functie bij
negen jonge pony\'s (5-7 jaar) en bij
vijftien oudere pony\'s (>15 jaar).
Het bleek dat bij de oudere dieren de
contractiliteit van de uterus minder was;
de fixatie van het embryo later plaats-
vond; de uterustonus lager was; end-
ometriumbiopsieën ernstiger verande-
ringen vertoonden; de hoeveelheid
vloeistof in de uterus groter was; het
drachtigheidspercentage op dag 12 lager
was en het percentage embryonale
sterfte verhoogd was (resp. 62 en 11%)
in vergelijking met de groep jonge die-
ren.

Uit deze resultaten blijkt duidelijk dat de
uterus van oude(re) pony\'s minder goed
functioneert dan van jonge pony\'s.
Waarschijnlijk is dit ook de reden dat
oudere dieren gevoeliger zijn voor en-
dometritis en minder goed reageren op
een therapie.

De winterslaap, in het bijzonder

bij de egel
Faculteit Diergeneeskunde Utrecht, mei
1992. Auteur: Willie Jager. Vakgroep:
Geneeskunde van Gezelschapsdieren.
Afdeling: Vogels & Bijzondere dieren.

Het door referent gedane literatuuron-
derzoek heeft een aantal inzichten gege-
ven maar minstens even zovele vragen
opgeroepen.

De kennis over de hibematie bij de egel
en de daarmee samenhangende regelme-
chanismen blijft fragmentarisch. Bij elk
onderdeel van dit referaat kan gesteld
worden dat er nog nader onderzoek
dient te geschieden alvorens men tot een
definitieve conclusie kan komen. Dit
wordt voor een deel veroorzaakt door-
dat de egel voor het wetenschappelijk
onderzoek uit de normale leefomgeving
gehaald wordt om als proefdier te functi-
oneren.

Met name voor fysiologisch onderzoek
is dit verre van ideaal. Over de herhaal-
baarheid van een aantal onderzoeken
heeft de referent haar bedenkingen. Des-
alniettemin is er toch wel een aantal
vragen opgelost.

De egel heeft normaal een lichaamstem-
peratuur van 35 graden Celsius, een
ademhalingsfrequentie van 58 keer per
minuut en een hartfrequentie van 265
slagen per minuut. Tijdens de winter-
slaap zijn deze getallen tot 6-10 graden
Celsius, respectievelijk 13 keer per mi-
nuut en 62 slagen per minuut gedaald.

De egel houdt een winterslaap als er te
weinig of geen voedsel is. De omge-
vingstemperatuur speelt hierbij maar
een kleine rol. De egel overieeft de
winterslaap door een verlaging van het
metabolisme, waarbij het opvallend is
dat het dier periodiek ontwaakt. Bij de
grondeekhoorn zou dit gebeuren om te
kunnen slapen. De winterslaap wordt
gekarakteriseerd door een Elektro-
Encephalogram (EEG) die geen uitwij-
kingen laat zien behoudens enkele onda-
dingen in een enkele cel in de thalamus.

Interessant is dat het bloedbeeld tijdens
de winterslaap een verhoging laat zien
van het totale eiwit en de vetten, waarbij
het bestaan is aangetoond van een apo-
proteïne A-I, zo genoemd in analogie
met de mens en VHDL met een subpo-
pulatie die rijk is aan cholesterol. Vreemd
blijft dat bij een onderzoek uitgevoerd in
de zomer, dus als het dier eet, er geen
chylomicronen aangetoond werden
(reO.

Het egelhart heeft diverse aanpassingen
om zich te bewapenen tegen aritmiën,
die bij dieren die geen winterslaap hou-
den een groot gevaar is van hypother-
mie.

Opvallend is dat de egel in winterslaap
weinig mechanismen heeft ontwikkeld
om gevaren van buitenaf te trotseren.

Een dier in winterslaap heeft een verla-
ging van het prothrombine, insuline,
glucagon in het bloed, blijft gevoelig
voor auditieve prikkels en aanraking in
het kopgebied, terwijl het sterftecijfer als
gevolg van opgelopen verwondingen
hoog is. Als enige reactie hierop is
bekend dat veel egels in de buurt van
huizen hun winterslaap houden (om
rodentia uit de buurt te houden?, ref).

Bij de mannelijke egel stijgt de vrije niet-
gebonden fractie in het bloed van testos-
teron tijdens de winterslaap, iets wat
zeker nader onderzoek behoeft. Tijdens
de winterslaap is de gemiddelde testis-
temperatuur één graad hoger dan de
lichaamstemperatuur.

Jammer is dat er in de periode vanaf
1974 geen onderzoek is gedaan naar de
milt, het beenmerg en blaas (inhoud).
Als een dier wakker wordt tijdens de
winterslaap gaat het urineren (eigen
waarneming). Maar zoals reeds aan het
begin vermeld: er blijven nog vele vra-
gen over!

-ocr page 109-

üestron sulfaat en worpgrootte

Moenter Suzanne M, Webel Stephen K,
and Dziuk J Philip.

Animal Reproduction Science 1992; 27:
161-7.

De schrijvers onderzochten of er een
correlatie aanwezig is tussen de oestron-
sulfaat (ES-) concentratie in het serum
en de worpgrootte.

Hiertoe werd van 148 zeugen bloed
genomen tussen de 20e en 26e dag na de
dekking. De ES-concentratie werd be-
paald met een RIA. Zeugen waarbij de
ES-concentratie op de 25e dag groter
was dan 400 pg per ml werden be-
schouwd als drachtig. Lag de ES-con-
centratie tussen 400 en 1000 pg dan
werd voorspeld dat de zeug drachtig was
van minder dan acht biggen en was de
ES-concentratie groter dan 1000 pg dan
werd voorspeld dat de zeug drachtig was
van acht biggen of meer.
De test bleek als drachtigheidstest tegen
te vallen (85% correct). Wat het voor-
spellen van de worpgrootte betreft (resp.
minder en meer dan acht biggen) was de
test in 73% van de gevallen correct.
Geconcludeerd wordt dat met behulp
van deze test sommige zeugen al in een
vroeg stadium kunnen worden geselec-
teerd om te worden opgeruimd. (Deze
conclusie is veel te voorbarig gezien de
hierboven vermelde 85 en 73% - Ref)

Boekbespreking

Hoofdlijnen van beleid en

regelgeving

Mest- en

am moni ak-
maatregelen

(Uitgave van het ministerie van LNV
en wel van respectievelijk de Directies
Veeteelt en Zuivel Akker -en Tuinbouw
en de Dienst Laruibouwvoorlichting).

Deze brochure van 63 pagina\'s beschrijft
op heldere wijze het gehele complex
van regels en maatregelen rond de mest-
problematiek.

Het behandelt de achtergronden en de
samenhang van de regels, de mestpro-
duktierechten, de afzet en het gebruik, de
kwaliteit en samenstelling en de daar-
mee verbonden mestboekhouding en
eventuele heflBngen en kortingen.
De hinderwet wordt nog apart bespro-
ken.

Het gaat in feite om de vraag hoe de
produktie van mest beheerst kan wor-
den.

De mestwetgeving voorziet in steeds
strakker wordende regels, zoals fosfaat-
bemestingsnormen en uitrij regels, als-
mede de verdere beperking van de
ammoniakuitstoot.

Tenslotte draait het allemaal om het
voorkomen van de vervuiling van het
grond- en oppervlaktewater en de bo-
dem door mineralen enerzijds en het
voorkomen van de verzuring van de
lucht door ammoniak anderzijds met
alle kwalijke gevolgen van dien voor
bossen en natuurgebieden.

Deze brochure geeft een goed overzicht
van de zeer vele factoren die van belang
zijn bij de beheersing van dit probleem.
Juist omdat deze vanuit zeer verschil-
lende gebieden afkomstig zijn is een
dergelijk overzicht nuttig wil men enigs-
zins de samenhang van de verschillende
maatregelen kunnen begrijpen en plaat-
sen.

Wat is de opzet van de regelgeving, hoe
ziet het nieuwe beleid er uit, wat is het
mestproduktierecht precies en wat moe-
ten we verstaan onder uitbreidings- en
omwisselingsverboden. Het zijn maar
enkele van de vele begrippen in deze
wereld van mest en ammoniak die
systematisch worden uitgelegd.
Dit degelijk uitgevoerde boekwerkje
(dat veriucht is met speelse illustraties
van de hand van P. de Vries) brengt een
ieder die beroepsmatig met de land-
bouw te maken heeft gemakkelijk en
daardoor snel op de hoogte van deze
toch wel zeer complexe materie.
Het is te bestellen bij IKC-Veehouderij
postbus 482 te Ede-6710 BL, telefoon
08380-24737.

W. Sybesma

Het varken en zijn

stal, anno 1992

Deze publikatie is het gezamenlijke pro-
dukt van drie instellingen die zich bij-
zonder inzetten voor de optimale var-
kenshouderij in het Zuiden van Neder-
land.

De Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Nederiand, het Varkensproefbe-
drijf "Zuid- en West Nederiand" en het
Team Varkenshouderij Boxtel van de
Dienst Landbouwvoorlichting hebben
hun krachten op het gebied van voor-
lichting gebundeld.

In het voorwoord wordt er op gewezen
dat de grote varkensdichtheid in het
Zuiden des lands tot gevolg heeft dat een
groot aantal ziektekiemen zich blijvend
genesteld hebben in de huidige varkens-
populatie.

Hierdoor is extra kennis beslist noodza-
kelijk met betrekking tot de optimale
huisvesting en verzorging. Vandi^r deze
Integrale Kennis Bundeling.
Men kan het gevoeglijk beschouwen als
een praktische handleiding voor de var-
kenshouder vooral als het gaat om het
veranderen, verbouwen of nieuwbou-
wen van stallen. De talrijke bouwteke-
ningen en schetsen helpen hem op weg.
In deze publikatie wordt in dit kader een
groot aantal onderwerpen besproken, te
beginnen met de relevante wetgeving
vervolgens de huisvesting van de ver-
schillende varkens, zoals biggen, vlees-
varkens, opfokzeugen en dekberen. De
klimaatsbeheersing, vooral vanuit het
oogpunt van ziektebeheersing, krijgt
veel aandacht. Uiteraard wordt tevens
de voer- en drinkwatervoorziening uit-
gebreid behandeld. Tenslotte wordt ge-
wezen op de mestproblematiek die bij
alle activiteiten op de achtergrond mee-
speelt. Een korte literatuurlijst comple-
teert deze sober uitgevoerde brochure
voor de varkenshouder.
Gezien de in het voorwoord geformu-
leerde stelling van de bestaande grotere
infectiedruk bij varkens in het Zuiden
van Nederland kan men zich afvragen in
hoeverre elders in het land het houden
van varkens eenvoudiger kan zijn qua
(duurdere) huisvesting en daardoor veel
voordeliger is.

Waar en hoe deze ofifset-publikatie (150
pag.) te verkrijgen is wordt niet vermeld.

W Sybesma

Banden 1992
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van
het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1992 (nieuw formaat)
kunt u bestellen door ƒ25,- per
set over te maken op postbank-
nummer 51 16 06. Wilt u bij uw
bestelling vermelden \'Banden
1992\'.

-ocr page 110-

Pfizer B.V. te Rotterdam is de Nederlandse vestiging van Pfizer Inc. U.S.A., een toonaangevende,
researchgerichte onderneming welke wereldwijd zowel humane- als veterinaire geneesmiddelen op
de markt brengt. De Animal Health Division van Pfizer B.V. heeft een aantal belangrijke en
waardevolle produkten waaronder ontwormingsmiddelen en diverse antimicrobiële specialité\'s
voor zowel de kleine huisdieren als de landbouwhuisdieren.

Pfizer B.V. zoekt voor de Animal Health Division een

DIERENARTS (M/V)

in de functie van Technical Manager

De fimctie

Wij zoeken op korte termijn een
dierenarts voor:

- het opzetten en uitvoeren van proeven

- het verzorgen van de registratie van
onze produkten

- de ondersteuning van de marketing
activiteiten

- de technisch-wetenschappelijke begeleiding
van onze buitendienst

- het onderhouden van contacten met de
faculteit, gezondheidsdiensten en
instituten

- het geven van technisch-wetenschappelijke
adviezen aan praktizerende dierenartsen.

De eisen

De geschikte persoon voor
deze belangrijke functie moet
voldoen aan de volgende eisen:

- veel initiatief en doorzettings-
vermogen

- analytisch vermogen

- goede contactuele eigenschappen

- goede beheersing van de Engelse
taal in woord en geschrift

- enige praktijkervaring gewenst

- leeftijd 25-35 jaar

Wij bieden onze nieuwe medewerker/ster een zelfstandige, boeiende baan met
internationale contacten, een goed salaris, een auto van de zaak plus uitstekende
secundaire arbeidsvoorwaarden.

Bent u geïnteresseerd?

Bel of schrijf ons dan voor het maken van een afspraak.
Vragen naar de heer R.P. van Toor, Personnel Manager.

Animal Health

Pfizer B.V., Postbus 8145,

3009 AC Rotterdam, Tel: 010-4215122

-ocr page 111-

Op de dag van z\'n trouwdag is Piet de Jong uit
Velp (Gld) op 26 augustus 1991 overleden.
Het altijd kerngezonde, taai-fysieke, sportieve
lichaam van de nog steeds doorwerkende Piet de
Jong werd ondermijnd door een slopende ziekte
Dit werd uiteindelijk te laat als een primair

__darmcardinoom onderkend,

hetgeen zich inmiddels in de
lever had gemetastaseerd
Piet werd op 3 oktober \'31 te
Stolwijk geboren. Groeide op
in een boerengezin met drie
kinderen. Z\'n oudste broer
Henk de Jong was ook dieren-
arts. Deze vertrok na een paar
jaar assistentie bij Prof v.d
Kaay naar Nieuw-Zeeland en
overleed aldaar in oktober
1991. De middelbare school
doorliep hij in Gouda, waarna
hij een plezierige, maar cons-
ciëntieuze studietijd in Utrecht
doorbracht Piet werd lid van
Unitas, maar bracht z\'n kroeg-
tijd door met een gemengde
groep makkers als Jan A kker-
man. Geert Rypkema, Kees
Ruig en Dolf Bouma Deed
veel en intensief aan sport; judo en karate en
excelleerde daarin zoruler dat hij ermee te koop
liep, integendeel In z\'n studietijd heeft Piet de
militaire dienstplicht vervuld en zich ingezet
tijdens de Watersnood in 1953. Na zijn dierge-
neeskundige studie afgesloten te hebben in \'59
heeft Piet geassisteerd bij collega Brand in
Bergambacht en collega Giskes in Rotterdam. In
laatstgenoemde praktijk ontmoette hij de vrouw
van z\'n leven. Joke Dijkshoorn uit Bergschen-
hoek, met wie hij trouwe en in 1964 naar Velp
vertrok om daar de praktijk van Dr Mulder in
1967 over te nemen Hier in Velp werden hun
kinderen Jacco en Ariëlle geboren.

De zeer uitgestrekte en grote gemengde praktijk
in de Veluwezoom kristalliseerde onder zyn
breed-gespecialiseerd vakmanschap uit in drie
kernactiviteiten een intensieve kleine huisdie-
renpraktijk, een paardenpraktijk en z\'n dieren-
tuin diergeneeskunde in Burgers Dierenpark.
Piet de Jong was door z\'n kwaliteit een bekend
gezicht op veel manegebedrijven en privéstallen
daarnaast bij vele hippische evenementen zoab
Champion Arnhem en de W.K vierspannen op
het Loo.

Als gerenommeerd dierenarts van Burgers Zoo
heeft hij een grote invloed gehad op de ontwikke-
ling van de nu zo bekende Zoo Safari Bush. De
relatie in deze met de directeur Anton van Hoof
mag uitzonderlijk genoemd worden Piet heeft in
de loop der jaren een enorme kennis over de
behandeling van ziekten bij exotische dieren
verworven en werd door vele collegae uit binnen-
en buitenland geraadpleegd
Mede door Piet zijn inzet is een hechte samenwer-
king ontstaan tussen alle dierentuin-dieren-
artsen Een hoogtepunt in z\'n dierentuin-carrière
►vos wel de organisatie van het Internationale
Symposium voor ziekten bij exotische dieren dat
in 1990 door Piet en zijn vrouw Joke werd
georganiseerd Door zgn kennis en kordaat
handelend optreden werd hij ook door Staatsbos-
beheer aangezocht als adviseur bij de begrazings-
projekten als de Slikken van Goeree en de
Oostvaarders plassen Samen met Staatsbosbe-
heer reisde hij naar Duitsland en Polen en
importeerde de Hechrunderen en de Tarpanp-
aarden

In memoriam

Piet de Jong

Van z\'n avontuurlijke reis naar Kameroen, waar
hij tijdens een daar heersende revolte een met
uitroeien bedreigde groep gorilla\'s onder de
meest primitieve omstandigheden op transport
naar Nederland kreeg, kon hij met plezier, maar
ook vol afgrijzen vertellen
Moedig heeft hij twee maanden voor z \'n dood op
het Symposium in Tsjechoslowakije afscheid
genomen van zijn vrienden, collega\'s uit de
dierentuin-wereld Piet was een man van weinig
woorden en leek wat afstandelijk.
Dit laatste door zijn bescheiden natuur en wat
verlegenheid Om Piet echt te bereiken moest je
een drempel over en als dat lukte dan leerde je
een ander mens kennen Heel kameraadschappe-
lijk en betrokken Als collega kon je op hem
bou wen en ook hierbij streefde hij naar perfectie.
Hij was veeleisend voor anderen, maar vooral
zeker voor zichzelf. Piet was erg kritisch en
menig maatschappelijk gebeuren werd niet altijd
lovend door hem bezien
Ook in Rotary wenste Piet perfectie en beoor-
deelde hij elk voornemen kritisch. Piet de Jong
jvoy voor z\'n assistenten, collega\'s en met name
voor zijn zwager, een groot leermeester, een
krachtbron van consequent gedrag en diagnos-
tisch en chirurgisch vakmanschap.

Velen en ondergetekenden in het bijzonder, zijn
hem daar intense dank voor verschuldigd Dat hij
geliefd was bij velen bleek wel bijzijn begrafenis,
waarbij een grote menigte van bekenden, cliën-
ten, collega\'s uit binnen- en buitenland afscheid
van hem nam in zijn Burgers Bush.

De kinderen Jacco en Ariëlle volgde hij betrok-
ken maar gaf ze toch alle vrijheid en steunde ze
meer dan men soms vermoedde. Joke, z\'n vrouw
was zijn grootste kameraad
Joke en Piet begrepen en bewonderden elkaar.
Dat was duidelijk in al die jaren van praktijk en
praktijkopbouw. Excellerend kwam dit tot uit-
drukking in de tijd van ernstig ziek zijn De zorg
waarmee ze elkaar omringden en waarmee Joke

-ocr page 112-

Piet verpleegde dwingt bewondering en respect
af. In deze periode heeft Piet zeer ernstig geleden,
maar manmoedig, heldhaftigz\'n pijn en lichame-
lijke terugslag tot \'t uiterste verdedigd
Gaf niet op en presteerde het om na een ernstige
operatie en behandeling met chemotherapie weer
op de been te komen op een manier die ontzag
inboezemde en liet zien hoe een groot mens Piet
was en bleef

A. H. M. Erken
H. W. Janssen
N. A. Dijkshoorn

Voordelen eigen apparatuur bleken evident

Jaarverslag qver 1992 van de stichting post

academisch onderwijs diergeneeskunde

De nieuwe Stichting Post Academisch Onder-
wijs (PAO) Diergeneesiiunde begon haar werlt-
zaamheden op 1 januari 1991 aan de Yaleiaan 11
in Utrecht.

De voordelen van eigen apparatuur bleken
evident; bij de huidige omvang van het PAO-
Diergeneeskunde ook alleszins rendabel.
Het aantal cursussen bedroeg in 1987, 44
(1.546); in 1988,60 (1.734); in 1989,55(1.679);
in 1990, 69 (2.191) en in 1991, 86 (2.140)
(=cursisten).

Het aantal cursisten bleef nagenoeg gelijk, maar
de tendens naar meer gespecialiseerde kleinscha-
lige cursussen en dus duurdere cursussen hand-
haafde zich.

Er werd een enquête gehouden onder alle in
Nederland werkzame dierenartsen die in 1989
en 1990 niet ingeschreven stonden als cursist. De
respons was redelijk te noemen maar niet zoda-
nig dat statistisch verantwoorde conclusies ge-
trokken kunnen worden. Als de respondenten
representatief zouden zijn voor deze groep \'niet-
cursisten\', dan is de conclusie dat 75% van de
Nederlandse dierenartsen tenminste één keer per
twee jaar een PAO-cuisus volgt. Een derde deel
van de overige 25% heeft zich op andere wijze
bijgeschoold (Vooijaarsdagen, lezingen Groepen
van de KNMvD e.d.). De conclusie is dat de
Nederlandse dierenarts zich regelmatig bij-
schoolt en dat het PAO-Diergeneeskunde een
zeer aanzienlijk deel van deze bijscholing ver-
zorgt.

De statuten van de Stichting Post Academisch
Onderwijs Diergeneeskunde zijn notarieel vast-
gelegd op 7 november 1990 en de Stichting ving
haar werkzaamheden aan op 1 januari 1990;
tijdens de laatste vergadering van het Bestuur van
het Orgaan Post Academisch Onderwijs Dierge-
neeskunde op 23 april 1991 werd het Orgaan
opgeheven. Daarmee is de laatste band met het
ministerie van Onderwijs en Wetenschappen
verbroken. De Stichting kreeg toestemming om
alle bezittingen van het Orgaan, inclusief het
risicofonds dat met hulp van het ministerie was
opgebouwd, over te nemen. De kosten van de
privatisering ad ƒ6.000,- werden door het minis-
terie gedragen.

Teleurstellend
Ondanks een groot aantal cursussen en een
gemiddeld goede bezetting was het eerste half-
jaar 1991 financieel wat teleurstellend. Dit was
terug te voeren op een te gering aantal grote
cursussen die bovendien door verschillende oor-
zaken teleurstellende financiële resultaten te zien
gaven. Op dat moment was het najaarspro-
gramma al vastgelegd in het programmaboekje
dat in juni bij de dierenartsen lag. Besloten werd
nog twee grote cursussen in december te organi-
seren. Hierdoor en door de over de hele linie
goede bezettingsgraad in het najaar ontstond een
batig saldo van ƒ 154.000,- (in 1990ƒ 107.000,-).
Het bestuur stelde een deel daarvan beschikbaar
voor een stimuleringsfonds voor docenten ter
verrijking van kennis en/of aanschaf van voor
het beroep gewenste apparatuur/boeken. De
omzetcijfers bedroegen in 1989 ƒ 638.000,-; in
1990/876.000,- en in 1991 ƒ1.100.000,-.

De omzet nam dus in twee jaar met 72% toe.
Het maken van winst is geen doelstelling van de
Stichting PAO-Diergeneeskunde. Wel is een
kleine organisatie extra kwetsbaar en een be-
hooriijke reserve is derhalve noodzakelijk. Bij de
huidige omvang van de Stichting PAO-Dierge-
neeskunde is de nu bestaande reserve van onge-
veer ƒ 500.000,- een voldoende basis voor het
overieven van slechte tijden.
Bij het aanstellen van een nieuwe directeur, die
de huidige opvolgt in de herfst van 1992,
heeft het Bestuur overwogen dat de nieuwe
functionaris full-time werkzaam zal moeten zijn
om het aantal en de kwaliteit van de cursussen
verder uit te bouwen. De kleinschalige cursussen
vragen vaak inhoudelijk van de directeur relatief
veel voorbereiding. (Voor de uitbreiding van de
kantoorwerkzaamheden is per 1 januari 1992
mevrouw R. Bikha aangesteld).

De nieuwe directeur zal ook tijd en aandacht
kunnen besteden aan de internationale oriënte-
ring, die tot nu toe nauwelijks gerealiseerd kon
worden terwijl er alle reden is om bij de
éénwording van Europa ook als PAO-Dierge-
neeskunde over de vervagende grenzen heen te
kijken.

-ocr page 113-

Jaarcongres KNMvD en
Lustrum DSK 1992

Donderdag 1 oktober wordt, na de sportdag van
de KNMvD en het symposium van DSK, om
ongeveer 18.30 uur bij het Hoofdgebouw op de
Uithof \'
de femur\' onthuld. Beeldhouwer Taeke
Friso de Jong legt op dit moment de laatste hand
aan het kunstwerk.

Na de onthulling is er voor studenten, mede-
werkers van de Faculteit der Diergeneeskunde
en dierenartsen een groots opgezet feest in het
Hoofdgebouw van de faculteit. Het Bedrijfschap
Slagersbedrijf schotelt de gasten ongetwijfeld
exquise Bourgondische gerechten voor.
Het geheel wordt opgeluisterd door vier verschil-
lende muziekgezelschappen.
Vervolgens leidt collega C. C. van de Watering
de \'Veterinaire Zangborrel\', waarna het gezel-
schap zich verplaatst naar de monsterbaan van
Heelkunde. Tot in de late uurtjes wordt dan een
feest rond een verrassend thema gehouden.
Omdat het ongetwijfeld memorabele feest orga-
nisatorisch nogal wat voeten in de aarde heeft,
wordt men dringend verzocht tijdig (uiterlijk 11
september) te reserveren. Betaling geldt daarbij
als aanmelding.

Bok on the Rock

Zaterdag 3 oktober organiseert DSK vanaf tien
uur \'s morgens de groots opgezette Burgerijdag
op de Maliebaan. De Burgerijdag is een mengel-
moes van diverse activiteiten, waarbij voor
iedereen wel iets van zijn of haar gading te
vinden is. Een greep uit de geplande activiteiten:
kortebaan-draverijen, huisdierkeuring, meute-
honden, oude ambachten, schapendrijven met
Border Collies, presentatie van diverse vakgroe-
pen, voltige, ringsteken en een braderie, met

kraampjes van ondernemers en verschillende
organisaties. Natuurlijk kan ook de inwendige
mens op velerlei wijze versterkt worden.
Belangstellenden zijn welkom tijdens de Burge-
rijdag.

Back to the roots

Omdat het Jaarcongres dit jaar in Utrecht wordt
gehouden, doet zich de unieke mogelijkheid voor
om samen met de Faculteit der Diergeneeskunde
een programma samen te stellen.
Vrijdagmiddag 2 oktober kunnen KNMvD-
leden en hun partners deelnemen aan program-
ma\'s, die door een aantal vak- en werkgroepen
van de Faculteit worden georganiseerd. Elk
programma duurt drie kwartier en iedere deelne-
mer kan drie programma-onderdelen bezoeken.
Op het inschrijfformulier dat men van de
KNMvD heeft ontvangen kan men aangeven
aan welke drie onderdden het liefst deelgeno-
men wordt, alsmede twee alternatieven. De
organisatie probeert bij de indeling van de
deelnemers zoveel mogdijk aan de wensen van
de deelnemers tegemoet te komen.

Programma\'s

1. Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote
Huisdieren

De vakgroep verzorgt een rondleiding door de kliniek.
Hierbij zullen de patiëntenopvang en behandeling worden
belicht en worden ook enkele facetten van lopende onder-
zoeksprojecten op het gebied van de respiratietractus van het
paard en op het gebied van runderen met \'leucocyte adhesion
deficiency\' (BLAD) getoond.

2. Derona-Laboratorium

De vakgroepen Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisdieren, Functionele Morfologie en Inwendige
Ziekten der Grote Huisdieren verzorgen gezamenlijk een
demonstratie in hun gemeenschappelijke onderzoekslabora-
torium voor t)ewegingsanalyse en sportgeneeskunde. Hierbij
zal het gebruik van de tredmolen en de forceplate \'life\'
worden gedemonstreerd en worden de toepassingsmogelijk-
heden voor patiënten-evaluatie en onderzoeksdoeleinden
nader belicht.

3. Vakgroep Infectieziekten en Immunologie

Het ligt in de bedoeling presentaties te verzorgen over de
volgende onderwerpen:

— teken en door teken overgebrachte ziekten in Nederland,

— moderne vaccin-ontwikkeling,

— snelle diagnostiek van bacteriële infectieziekten.

4. Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting

In de college-zaal zullen inleidingen worden verzorgd,
gecombineerd met demonstraties over:

— toepassing van echografie bij voortplantingsonderzoek,

— analyse van bedrijfsgegevens.

5. Vakgroep Radiologie

Door middel van een expositie van apparatuur en een poster-
en videopresentatie wordt een overzicht gegeven van de
huidige mogelijkheden op het gebied van de diagnostische
beeldvorming in diergeneeskunde, zoals echografie en com-
putertomografie.

6. Vakgroep Proefdierkunde

Na een inleiding is er een keuze uit de volgende mogelijkhe-
den:

— rondleiding door het Gemeenschappelijke Dieren Labo-
ratorium van de universiteit (GDL),

— onderzoek naar de huisvesting van laboratoriummuizen.

-ocr page 114-

KNMvD

— interactief programma over anaesthesie bij proefdieren
(computer-gekoppeld aan een beeldplaat),

— literatuur zoeken met behulp van de computer (PREX),

— band-dia-series over proefdieren.

7. Vakgroep Functionele Morfologie

a. Door de afdeling Celbiologie en Histologie wordt een
demonstratie verzorgd over hel principe, de werking en
de toepassingsmogelijkheden van de raster-electronen-
microscoop.

b. De studiecollectie van de Anatomie: verschillende soor-
ten preparaten worden getoond: geprepareerde structu-
ren in perspex potten, preparaten die in plastic zijn
ingebed, opspuitpreparaten en geplastineerde prepara-
ten.

8. Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren
Presentatie over de relatie tussen de onderzoeksactiviteiten en
patiëntenzorg met gebruikmaking van de nieuwste inzichten
op wetenschappelijk gebied.

De presentatie geeft met name inzicht in de wijze waarop
binnen het biofysisch laboratorium electrofysiologisch on-
derzoek plaats vindt en welke diagnostische methodieken uit
dit onderzoek direct voor de patiënten beschikbaar zijn.

9. Pathologie

De vakgroep opent de geheel vernieuwde Studieverzameling
op feestelijke wijze. Tevens worden alle beeld- en literatuur-
informatiesystemen, die bij de vakgroep in gebruik zijn,
gedemonstreerd.

10. Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong
De vakgroep zet een route uit, waarlangs verschillende
activiteiten worden toegelicht. Er wordt onder meer aandacht
besteed aan internationalisering van onderwijs, nieuwe
ontwikkelingen op het gebied van vleestechnologie en residu-
analyse en de dierlijke bijproduktenproblematiek.

11. Werkgroep Diergeneeskunde en Samenleving

De werkgroep wil met groepen van maximaal 20 personen
een discussie over beroepsverantwoordelijkheden opzetten
aan de hand van door henzelf of de bezoekers aangegeven
onderwerpen.

12. En een beetje nostalgie.....

In één van de college-zalen in het Hoofdgebouw wordt een
40 minuten durende videoband getoond, die gemaakt is
tijdens het in juni 1988 door de Faculteit georganiseerde feest
bij het definitieve afscheid van de Biltstraatterreinen.

Behalve het Faculteitsprogramma zijn er twee alternatieve
programma\'s:

— Een bezoek aan het Academisch Ziekenhuis Utrecht
(AZU). Nadat men door middel van een diapresentatie is
geïnformeerd over de gang van zaken in dit ziekenhuis,
wordt men in de gelegenheid gesteld alles nog eens met
eigen ogen te aanschouwen.

— Een bezoek aan het Universiteitsmuseum aan de Bilt-
straat, waar op dat moment de expositie \'Onderwijs en
leermiddelen\' wordt gehouden. Uiteraard stelt dit bezoek
de bezoekers tevens in staat de\'oude Faculteit\' nog eens
te bekijken. In restaurant Bougainville wordt koffie of
thee geserveerd.

De Congres- en Lustrumcommissie

Veterinair

journalist
versterkt
redactie

Per 1 september treedt S. G. de Rooij
als stafmedewerker Publiciteit in
dienst van de
Koninklijke Maat-
schappij voor Diergeneeskunde.
Collega De Rooij, die in 1975 afstu-
deerde als dierenarts, heeft niet alleen
een veterinaire, maar ook een jour-
nalistieke achtergrond; sinds 1989 is
hij namelijk als journalist werkzaam
voor uitgeverij C. Misset bv te Doe-
tinchem.

Hij schrijft reportages, verslagen en
vooriichtings- en achtergrondartike-
len voor onder meer de bladen Boer-
derij, Veehouderij en Varkenshoude-
rij. De Rooij heeft een door Elsevier
georganiseerde journalistieke oplei-
ding gevolgd.

Het accent van zijn werkzaamheden
ligt voor een groot deel op publici-
taire bijdragen voor het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde. Hij werkt
daarbij nauw samen met bureaure-
dacteur R. G. J. M. Haring.

-ocr page 115-

voetbal:

Sportdag KNMvD

De collega\'s die voorgaande jaren de locatie van
de sportdag te ver van huis vonden, (noorderlin-
gen die naar Cuyk moesten en zuiderlingen die
zich naar de Martinitoren moesten begeven)
worden nu de mond gesnoerd.
Dit jaar is het voor een ieder even ver of, beter
gezegd, net zo dichtbij.

Op de velden van Kampong, vlak bij Hercules
(bij deze laatste club hebben vele veterinairen
jarenlang gespeeld met een eigen team) wordt op
1 oktober een voetbaltoernooi georganiseerd;
beter, spectaculairder en aantrekkelijker dan
ooit.

Behalve het DSK-team, het Faculteitsteam, het
Co-assistententeam en de diverse Provinciale
teams, neemt dit jaar een voetbalteam van
dierenartsen uit Tsjecho-Slowakije deel. Dat
gebeurt in het kader van een uitwisseling met de
Faculteit der Diergeneeskunde.

Het staat buiten kijf dat er wordt genoten van
fraai voetbal en v^eergaloze doelpunten. Dat de
deelnemers bovendien vele vrienden ontmoeten,
niet alleen tijdens het toernooi, maar ook na
afloop op het feest met de studenten, faculteits-
medewerkers en collega\'s, is eveneens zeker.
Wat echter niet zeker is: of iedereen op komt
draven, maar dat is een keus die men zelf moet
maken. Onder de zinspreuk: "Laten wij zo
voortgaan", hoopt de organisatie zoveel moge-
lijk mensen te ontmoeten tijdens het voetbaltoer-
nooi.

Belangstellende dierenartsen kunnen zich aan-
melden bij het betreffende Afdelingsbestuur of
bij J. Hagendijk. Men kan kiezen voor het team
waarin men zich het meest thuis voelt.

J. Hagendyk

Stichting
Pensioenfonds
voor Dierenartsen

Het Bestuur van de Stiditing Pensioenfonds voor
Dierenartsen is momenteel als volgt samenge-
steld:

E. K. Dolfijn, voorzitter; J. R. de Nooij, vice-
voorzitter; J. K. Prins, secretaris/penningmees-
ter; S. Dooper; A. M. Visee; mevr. E. Lindenho-
vius-Zijderveld; mevr. Y. H. Beenen-Louwerse.
Tijdens de komende vergadering van deelne-
mers, die gehouden wordt op maandag 12
oktober 1992, is mevrouw Y. H. Beenen-Lou-
werse (afkomstig uit de Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren) aftredend en herkiesbaar.

(Sfc)painan-Mooie

Cjntervg)

Bayer

<3

SB

SmithKline Baecham

«

WAA

Upjohn

Tijdens deze vergadering is de heer E. K. Dolfijn
(afkomstig uit de Groqj Praktici Grote Huisdie-
ren) aftredend en niet herkiesbaar.
Na overleg met de betrokken Groepen stelt het
Hoofdbestuur voor mevrouw H. R. de Vries-
Chalmers Hoynk van Papendrecht en de heer H.
Meulenaar voor te dragen voor benoeming in het
Bestuur van de Stichting Pensioenfonds voor
Dierenartsen.

Positieve lijst

diergeneesmiddelen

In de \'positieve lijst diergeneesmiddelen\' gepubli-
ceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
van 1 juli, 13, 399, is voor Ivermectin abusieve-
lijk IM als injectiemethode aangegeven. Dit
dient te zijn SC (Subcutaan).

Wet op de

uitoefening van de
diergeneeskunde

De nieuwe Wet op de Uitoefening van de
Diergeneesltunde treedt op 1 augustus
1992 in werking, ecliter met uitzondering
van het veterinaire tuchtrecht.
Dit betekent onder meer dat de registratie
van dierenartsen zal plaatsvinden. Hier-
toe krijgen de dierenartsen formulieren
toegestuurd. Is dit onverhoopt niet het
geval dan dient de dierenarts er zelf zorg
voor te dragen dat hij/zij binnen een
redelijke termijn geregistreerd wordt. De
registratie wordt uitgevoerd door de RVV.
Tevens gaat het Besluit Paraveterinairen in
werking. Voor de huidige op dat gebied
werkzame personen geldt een overgangs-
regeling van één jaar. Voor de paraveteri-
nairen geldt ook een registratie. Personen
die reeds paraveterinaire werkzaamheden
verrichten en geen door de minister aange-
wezen opleiding hebben gevolgd, hebben
voor de registratie een verklaring nodig
van de dierenarts waarbij ze werken.
De KNMvD en de Overheid raden de
dierenartsen aan om met zorg en niet
overhaast deze verklaringen af te geven.
Met een dergelijke verklaring wordt name-
lijk weergegeven dat de dierenarts van
mening is dat de persoon in kwestie alle
zaken en handelingen genoemd in het
Besluit Paraveterinairen en de daarbij be-
horende leerplannen voldoende beheerst.
Het schrijven van de benodigde verklaring
dient derhalve met grote zorg te geschie-
den.

-ocr page 116-

Restanten

entstoffen

Voor de inwerkingtreding van de Diergenees-
middelenwet in 1986 zijn door de afdelingen
Limburg en Noord-Brabant van de
Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde
bijeenkomsten georganiseerd te Heythuy-
sen respectievelijk Boxtel alwaar de consequen-
ties van de nieuwe wetgeving werden besproken.
Onder meer werd gesproken over de problema-
tiek van de restanten entstoffen, tegen de achter-
grond van het mogelijk overbrengen van smet-
stof van het ene bedrijf naar het andere.
Door mij is toen - in mijn functie van hoofdin-
specteur A.
I. D. inspectie Zuid - de toezegging
gedaan, dat de A.
I. D. soepel zou optreden bij
het aantreffen van door de op het bedrijf prakti-
zerende dierenarts, achtergelaten restanten ent-
stof, mits aan bepaalde voorwaarden zijn vol-
daan.

Uit verkregen informatie van de Directie V.D.,
alsmede van het Hoofdbestuur van uw Maat-
schappij, is mij gebleken dat er vanuit veterinair
en hygiënisch oogpunt gegronde bezwaren zijn
tegen het achterlaten van entstoffen op veehou-
derijbedrijven.

Daarnaast blijkt in de praktijk, dat entstoffen in
diverse verpakkingseenheden in de handel zijn,
zodat - bij een goed aankoopbeleid - het pro-
bleem van restanten kan worden ondervangen.
Ook van de zijde van het Openbaar Ministerie en
de Rechteriijke Macht zijn inmiddels bezwaren
gemaakt tegen de door mij gehanteerde gedoog-
situatie.

Tegen deze achtergrond deel ik u mede, dat ik
mij genoodzaakt zie de gedane toezegging bij
deze in te trekken en verzoek ik u de eventuele
restanten die nog op veehouderijbedrijven aan-
wezig zijn ten spoedigste te doen verwijderen.
Vanaf 1 augustus 1992 zal in alle gevallen
waarbij (restanten)entstoffen op een veehoude-
rijbedrijf worden aangetroffen verbaliserend
worden opgetreden zowel tegen de dierenarts
(terzake van het afleveren) als tegen de veehou-
der (terzake van het voorhanden hebben).

De Hoofdinspecteur,
P. J. C. Kooijman.

Congres reprüduktie

Van 23 tot en met 27 augustus aanstaande wordt
in Den Haag een internationaal congres georga-
niseerd over de voortplanting bij dieren.
De doelstelling van het congres is om de gege-
vens uit het onderzoek duidelijk te maken voor
de praktizerende dierenarts in het veld.
De Nederiandse dierenarts is dit mogelijk verge-
ten, maar het congres is er ook voor hem of haar.
Voor meer informatie zie het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde van 1 junijl., 11, 337.

KNMvD

Bijeenkomst
literatuur-
informatie-
systemen

Op 17 september wordt een bijeenkomst
georganiseerd over de betekenis van mo-
derne literatuur-informatiesystenien als
gebruiksmiddel bij de uitoefening van de
diergeneeskunde. De bijeenkomst vindt
plaats in collegezaal C van de Faculteit der
Diergeneeskunde aan de Yalelaan 1 in
Utrecht (tel. 030-531407).
De organisatie berust bij de KNMvD, de
redactie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde en de bibliotheek van de Facul-
teit der Diergeneeskunde.
Verschillende sprekers praten over de
waarde van literatuur-informatie in de
praktijk en welke systemen er zoal in
zwang zijn.

Belangstellenden dienen zich vóór 31
augustus telefonisch aan te melden bij de
KNMvD, tel. 030-510111 en vragen naar
Sandra Tummers.

De kosten voor deze middag bedragen 25
gulden per persoon vooruit te voldoen op
gironummer 511606, tn.v. de KNMvD,
onder vermelding van literatuur-informa-
tie.

(Voor een programma-overzicht; het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde van 15 juli
jl., pagina 437).

-ocr page 117-

Personalia

Lidmaatschap

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collega:

Fisscher, R.F; 1980; 2111 BV Aerdenhout; De
Waal Malefijtlaan 4.

Hommes, S.E.; 1990; 3601 AJ Maarssen; Unge-
gracht 44.

Jacobs, Mevr. R.C.; 1985; 2804 MV Gouda;
Jol werf 16.

Soede, D.; 1992; 2415 BG Nieuwerbrug; De Bree
6.

Vries, J. de; 1991; 3522 PK Utrecht; Noordzee-
straat 18.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
HooMbestuur aangenomen:

Bont, Mevr. M.E.Q. de; 1991; 5665 CV Gel-
drop; Adelaartlaan 31.
Dijker, J.; 1977; 6814 CE Arnhem; Zijpen-
daalseweg 71.

Gigase, G.J.E.; 1992; 6463 ES Kerkrade;
Kloosterbosstraat 20.

Groot, W.T. de; 1992; 3513 VK Utrecht;
Blokstraat 33.

Keurs, J.H.A. ter; 1971; 7495 TH Ambt

Delden; Almeloseweg 24.

Meurs, Mevr. E.A. van; 1975; 3941 DE

Doorn; Wilhelminaweg 19.

Nienhuis, H.B,; 1979; 1842 EH Oterleek;

Polderweg 2.

Ruitenbeek, Mevr. W.; 1992; 3705 ZG Zeist;
Warande 82.

Schep, Mevr. H.S.; 1992; 4141 EC Leerdam;
Kon. Emmalaan 38.

Suichies, H.R.; 1992; 3582 CT Utrecht;
Krommerijn 68.

Vijver, J.W. van der; 1977; 2271 EA Voorburg
(ZH); Oosteinde 15.

Wetering, Mevr. G. van de; 1992; 6005 KL
Weert; Houtsnip 2.

Zaag, Mevr. E.J. van der; 1991; 3553 EH
Utrecht; Amsterdamsestraatweg 579.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Uan, Mevr. TTJ.M.; 3573 PS Utrecht; Biltse-
straatweg 88.

Passchier, Mevr. E.; 3523 ED Utrecht; Smaragd-
plein 67.

Rekvelt, Mevr. K.E.; 3582 SV Utrecht; Ramingo-
straat 5.

Scheijgrond, B.T.; 3514 VJ Utrecht; Grietstraat 8
bis.

Water, R.C.A. van de; 3571 PJ Utrecht; Kem-
kampplantsoen 7.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Tielen, Prof.Dr.Ir. M.J.M.; 5281 RM Boxtel;
Boseind 26.

Drs. E.M. Dufour te Noorden op 25 juni 1992.

Drs. A.J. Bruin te Gorssel.

Drs. H.A. Weijens te Helmond op 18 juli 1992.

Jubilea

Mevr.Dr. A.A.M.E. Lubberink te Amersfoort

afwezig 30 jaar september 1992

O.M. Verhorst te Herpt aanwezig 25 jaar 7 sept.

1992

A. Slikkerveer te Vlaardingen afwezig 25 jaar 7
sept. 1992

Th. van der Kooi te Oud-Beijeriand afwezig 45
jaar 15 sept. 1992

Mutaties
205 Arkel, W. van; 1962; 7824 BA Emmen;
Undschaplaan 9; tel. 05910-22224; p., ge-
ass. met J. Bakker, R.K. de Boer, H.J.
Haverkate, A. Klarenbeek, F.W. Oostra en J.
van der Zee.
207 Becking, R.W.F; 1983; 2566 WD \'s-Ora-
venhage; Sijzenlaan 39; tel. 070-3456105
privé, 01740-24544 prakt.; £ax 01740-
20736; p., geass. met M.J. Bakkenes, J.T.M.
Maree en I. Palgi.
212 Blocks, G.H.M.; 1986; 3602 PJ Maarssen;
Hondiusstraat 80; tel. 03465-76285 privé,
02940-79691 bur.; fax 02940-14256; wet.
medew. Solvay Duphar B.V., Hoofd Kwali-
teitsbeheer.

214 Boneschanscher, G.; 1949; 4416 AD Krui-
ningen; Hoofdstraat 2; tel. 01130-82680; r.d.
214 Bont, Mevr. M.E.Q. de; 1991; 5665 CV
Geldrop; Adelaartlaan 31; tel. 040-860478
privé, 04907-61349 prakt.; p, ass. bij G.J.
Molenkamp en J.Th. Weeda (toev. als lid).
223 Celant, Mevr. D.L.; 1981; 3448 CR Woer-
den; De Berkel 2; tel. 03480-20524 prakt.;
p., gezelschapsd.
228 Dijker, J.; 1977; 6814 CE Arnhem; Zijpen-
daalseweg 71; tel. 085-420684; p. (toev. als
lid).

231 »Drijfbout, Mevr. A.C.; 1991; 3572 SJ
Utrecht; Bekkerstraat 62; tel. 030-714209
privé, 531043 bur.; wet. medew. R.U. (F.D.,
vkgr. Bedrijf^ierg. en Voortpl.).
233 Eil, H.; 1959; 7255 DB Hengelo (Gld);

Beatrixlaan 16; tel. 05753-2004; r.d.
236 Folkers, Dr. C.; 1956; U-1962; 1217 LJ
Hilversum; Burg. van Hellenberg Hubariaan
5; tel. 035-243200 privé, 02940-79352bur.;
wet. medew. Solvay Duphar B.V, Director
Quality Assurance, Animal Health Division.

239 Gaakeer, J.L.J.; 1965; 4441 AK Ovezande;
Bloemenstraat 4; tel. 01195-5745; d.

240 Gigase, G.J.E.; 1992; 6463 ES Kerkrade;
Kloosterbosstraat 20; tel. 045-461050 privé,
452727 prakt.; p., ass. bij ThJ.B.A. Rama-
kers (toev. als lid).

243 Groot, J. de; 1990; 3601 XA Maarssen;
Talmastraat 20; tel. 03465-63548; wet. me-
dew. R.U. (F.D., vkgr. Inw. Ziekten en
Voeding der Gr. Huisd.).

244 Groot, W.T de; 1992; 3513 VK Utrecht;
Blokstraat 33; tel. 030-319679; wnd.d. (toev.
als lid).

245 Haan, F de; 1984; 1411 CV Naarden;
Cattenhagestraat 36; tel. 02159-50482 privé,
02940-77523 bur.; fax 02940^0253; Regi-
onal Manager Solvay Duphar B.V.

249 Hekerman, TW.M.; 1991; 2311 KG Uiden;
Plantsoen 23; tel. 071 -128293 privé, 125057
prakt.; p., ass. bij Dr. A.W. Helder en G.
Roest.

245 Haan, F de; 1984; 1411 CV Naarden;
Cattenhagestraat 36; tel. 02159-50482 privé,
02940-77523 bur.; £ix 02940-80253;
Regional Manager Solvay Duphar B.V.
259 • Jansen, FG.M.; 1981; 1752 JN Sint
Maartensbrug; Grote Sloot 251; tel. 02246-
3784 privé, 02240-13527 prakt.; p., ass. bij

R.H. de Groot, J.W. Hakkesteegt en J.
Willig.

260 Jelsma, A.; 1980; 3734 HC Den Dolder;
Hermelijnlaan 11; tel. 030-251473 privé,
070-3611863; specialist Pluimveekeuring
R.VV

262 Kaaij, Mevr. M. van der; 1991; 3707 HT
Zeist; Krakelingweg 111; tel. 03404-25640;
wnd.d.

264 Kersten, A.J.; 1981; 7091 EC Dinxperio;
Aaldersbeeklaan 91; tel. 08355-2567; clin,
research manager Solvay Duphar B.V.

265 Keurs, J.H.A. ter; 1971; 7495 TH Ambt
Delden; Almeloseweg 24; tel. 05408-41725
privé, 41220 prakt.; p., geass. meÜ.W.A.M.
Bartels (toev. als lid).

266 Knijff, RC; 1974; 1394 LR Nederhorst den
Berg; De Biezen 5; tel. 02945-2059 privé,
02940-79643 bur.; Éax 02940-14256; wet.
medew. Solvay Duphar B.V.

268 Kollen, J.H.; 1990; 7772 EW HARDEN-
BERG; Polberg 53; tel. 05232-65753 privé,
66066 prakt.; p., ass. bij A.G.W. Bax, I.H.
Harms, J.D.F.J. Hartgers, H. Meulenaar en
W.J. Pouwels.
270 Kreuger, T.; 1988; 8091 HG Wezep;
Schaapskooi 24; tel. 05207-65713 privé,
61666 prakt.; fex 05207-61679; p., geass.
met M. Dijkstra.
272 Kuiper, A.FChr.; 1971; 5242 AA Rosma-
len; Rooseveltlaan 9; tel. 04192-14146 privé,
02940-77389 bur.; fax 02940-80253; wet.
medew. Solvay Duphar B.V., Business Unit
Manager varkensprodukten.
275 * Leeuw, W.A. de; 1983; 8251 TS Dronten;
Thomsonstraat 90; tel. 03210-14709 privé,
070-3407030 bur.; toegev. i.VG. i.a.d.,
V.H.I., sectie dierproeven.
275 • Leeuw van Weenen, A de; 1969; 4265 HH
Genderen; Hoofdstraat 13 A; tel. 04165-
2502 privé, 01621-16488 tst. 63 bur.; wet.
medew. bij Dopharma Research B.V.

283 Meurs, Mevr. E.A. van; 1975; 3941 DE
Doom; Wilhelminaweg 19; tel. 03430-
16663 privé, 03435-75955 bur.; d. Livestock
Control B.V (toev. als lid).

284 *Minke, Dr. J.M.H.M.; 1984; U-1990; 3523
AM Utrecht; Tolsteegplantsoen 40 II; tel.
030-523642 privé, 02940-79335 bur.; fax
02940-14256; wet. medew. Solvay Duphar
B.V., Clinical Research Manager.

286 Muiswinkel, K. van; 1971; 8300 AE Emmel-
oord; Postbus 214; tel. 05270-14277 privé,
13500/98931 bur.; p.; specialist Chirurgie
van het Paard; dir. bij Diergeneesk. Centrum
Noord-Nederland c.v.

288 Nienhuis, H.B.; 1979; 1842 EH Oterieek;
Polderweg 2; tel. 02207-42641 privé, 13132
prakt.; p., geass. met S.D. Blanksma, J.M.
Boersma en D.L. van Os (toev. als lid).

289 Nobelen, FC.G.M. van den; 1991 ; 7274 GG
Geesteren (Gld); Horstweg 8; tel. 05458-
2009; wnd.d.

292 Oranje, A.A.; 1989; 9471 GD Zuidlaren;
Hondsrugstraat 3; tel. 05905-94665; p., ass.
bij A.E. Braam.
295 Peters, PH.M.E.; 1962; 6419 AT Heerien;

Valkenburgerweg 161; tel. 045-715446; d.
295 » Peters, PW.H.M.; 1992; 3581 KJ Utrecht;
Burg. Reigerstraat 5; tel. 030-314175 privé,
08859-51593 prakt.; p., ass. bij Dr. J.J.
Geene, A.J.A.M. Mouwen, J.J. Pen en
T.J.M. Vercammen.

305 Ruitenbeek, Mevr. W.; 1992; 3705 ZG Zeist;
Warande 82; tel. 03404-51863; wnd.d.
(toev. als lid).

306 Schaftenaar, W.; 1978; 2665 GS Bleiswijk;
Jasmijnhof 10; tel. 01892-19576 privé, 010-

-ocr page 118-

4431431/4431485 bur.; d. bg de Konink-
lijke Rotterdamse Diergaarde "Blijdorp".

307 Schep, Mevr. H.S.; 1992; 4141 EC Leerdam;
Kon. Emmalaan 38; tel. 03451-10951;
wnd.d. (toev. als lid).

314 • Soede, D.; 1992; 2415 BG Nieuwerbrug;
De Bree 6; tel. 03488-8456 privé, 03480-
12669 prakt.; p., ass. bij A.J.M. Bosch en Jr.
A.A. Smorenburg.

316 Steenaart, J.; 1963; 1231 CH Nieuw-Loos-
drecht; Lindelaan 29; tel. 02158-23148
privé, 02940-79348 bur.; wet. medew. Sol-
vayDuphar B.V.

319 Suichies, H.R.; 1992; 3582 CT Uü^echt;
Krommerijn 68; tel. 030-518107; wnd.d.
(toev. als lid).

320 Teenstra, Dj.R; 1966; 3062 XP Rotterdam;
Tijs van Zeventerstraat 12; tel. 0104525954
privé, 4145049 prakt.; p., geass. met K.
Crama, H.J.A.J. Heuthorst, JJl.W.M. Mil-
tenburg, N.G. Simoncelli, Mevr. C.P.J. Smit
en A.S. Spruit.

361 Tielen, Prof.Dr.Ir. M.J.M.; 5281 RM Boxtel;
Boseind 26; tel. 04116-72852 privé, 73951
bur.; adj. dir. G.v.D. Zuid-Nederland; hlr.
R.U.U. (F.D.Xtoev. aU buitengewoon lid).

324 Vaarten, J.L.M.; 1984; 1217 BE Hilversum;
Trompenbergerweg 6-14; tel. 035-239333
privé, 02940-79405 bur.; Éix 02940-14256;
wet. medew. Solvay Duphar B.V.

324 Valk, Dr. PC. van der; 1970; U-1979; 3818
LK Amersfoort; B.W.-laan 92; tel. 033-
613256 privé, 02940-79352 bur.; fax 02940-
14256; wet. medew. Solvay Duphar B.V.,
Biological Registration department.

326 » Velden, O.R.M.W. van der; 1992; 3572
KV Utrecht; A. Numankade 67 bis; tel. 030-
735617; wnd.d.

329 Vermeulen, PH.M.; 1976; 4731 LM Ouden-
bosch; Drimmelaarstraat 20; tel. 01652-
12466 prakt.; p., geass. met PA.M. Vugts.

329 Versendaal, R.G. van; 1973; 1217 BZ Hil-
versum; Verdilaan 4; tel. 035-231272 privé,
02940-79344 bur.; fax 02940-14256; wet.
medew. R & D AHD Solvay Duphar B.V.

330 Vijver, J.W. van der; 1977; 2271 EA Voor-
burg (ZH); Oosteinde 15; tel. 070-3900800
prakt.; p., gezelschapsd. (toev. als lid).

331 Visser, Mevr. N.A.P.C. de; 1980; 3882 TA
Putten (Gld); Hoge Engweg 3-21; tel. 03418-
60889 privé, 015-793966 b.g.g. 793579
bur.; wet. medew. bij Agro Business Group,
Gist Brocades.

338 Wessels, R.J.A.M.; 1987; 3524 VJ Utrecht;
Vogezen 9; tel. 030-802297 privé, 055-
661266 bur.; beleidsmedew. St. Registratie
Gezelschapsd. Ned. (SRGN) en ambt. sectre-
taris St.voor Gezelschapsd. (SG).

339 Wetering, Mevr. G. van de; 1992; 6005 KL
Weert; Houtsnip 2; tel. 04950-40198 privé,
04958-95023 prakt.; p., ass. bg J.J. Kooken
en R.H.J.M. Sanders (toev. als lid).

340 » Wieten, Mevr. W.; 1992; 8017 BV Zwolle;
Schellerdijk 10; tel. 038-658433; wnd.d.

341 Wildeman, Mevr. A.L; 1991; 8471 WB
Wolvega; Lepeltjesheide 21; tel. 05610-
11757 privé, 88555 prakt.; p, ass. bij A.P
Clotscher en S.R. van der Laan.

344 Zaag, Mevr. E.J. van der; 1991; 3553 EH
Utrecht; Amsterdamsestraatweg 579; tel.
030-434161 privé, 531323 bur.; wet. me-
dew. R.U. (F.D., vkgr. Alg. Heelkunde en
Heelkunde der Gr. Huisd.Xtoev. als lid).

345 Ziekman, PG.PM.; 1990; 6834 DB Arn-
hem; Bergse Hoofd 90; tel. 085-211414
privé, 030-283810 prakt.; p., ass. bij A.J.J.
Hulshof, E. Offereins en E.K. Welling.

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan luijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(ƒ930,-)

2 aaneengesloten dagen op afepraak (92/94)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk
(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/•390,-)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)
Cursus (92/73) is volgeboekt
Samenwerken en leidinggeven in de praktijk
(/" 2.600,-)

3, 4 en 5 september 1992 (92/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (f 290,-)

4 september 1992, Tilburg (92/69)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (f2.950,-)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)
Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk
(ƒ 1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
30 november, l en 2 december 1992 (92/62)

Rundveevaccinaties (f 310,-)

22 september 1992 (92/52)

Schapen Capita Selecta (/\'275,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond

(/"400,-)

26 september 1992 (92/67)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachüijst is mogelijk.

Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt (ƒ 345,-)
26 september 1992 (92/48)
Diergeneeskundige begelekling van melkvee-
bedrijven (/7500,-)
1, 2, 5,6, en 7 oktober 1992 (92/89)

Algemene echografie (/\'1200,-)

5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/■400,-)

6 oktober 1992 (92/51)
Voeding melkvee
II (ƒ600,-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)

f w n ^ w ^

Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post-mortale diagnostiek)(/°
390,-)
13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard (f 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Intrede in de praktijk (/" 775,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)

Klinische les dermatologie (f 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)
Zeister Dagen 1992 (/965,-)

Week I- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)
Week II - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week III - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)

Algemene vleestechnologie (/\'1850,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)

Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren
(/■940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).
Bloedonderzoek gezelschapsdieren (/ 300,-)
2 november 1992 (92/83). Deze cursus is volge-
boekt opgave; voor de wachtlijst is mogelijk.
Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (ƒ 1600,-)
2, 3 en 4 november 1992 (92/92)

Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden
(f 400,-)

7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (/\'1050,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)

Voeding van vogels en reptielen (f 300,-)

16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (f 600,-)

21 en 28 november 1992 (92/86)
Kalveropfok op melkveebedrijven (f300,-)

24 november 1992 (92/91)
Integrale Keten Beheersing ei (f325,-)

25 november 1992 (92/64)
Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven
(f395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (f 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(f 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren
(/■450,-)

11 december 1992 (92/71). Deze cursus is volge-
boekt; opgave voor de wachtlijst is mogelijk.
Tandheelkunde II (ƒ950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is vol. De wachtlijst is slechts toegan-
kelijk voor hen die deelgenomen hebben aan de
Basiscursus Tandheelkunde.
Ademhalingziekten bij varkens (ƒ 975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

KI Paard (ƒ2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

-ocr page 119-

Juli

21— 25 Congres \'Animals and us\', Montreal
Canada (inl. AFIRAC, Pars, tel. (33)
149291200, fax (33) 148065565) (pag.
306)

31—20 Kongress der DVG, Bad Nanheim

Augustus

17— 20 12th Congress of the Intl. Pig Veteri-
nary Soc. (IPVS), The Hague (inl.tel.: 070-
365.78.50, fax 070-361.48.46).

17— 20 12th. IPVS Congress, Den Haag (pag.
306).

17— 20 3rd Intern. Vet. Immology Sympo-
sium, Budapest (inl. redactiesecretariaat).

20— 21 First Europ. Symposium on Horse
Reproduction, Bad Harzburg.

20— 24 VII. Internat. Kongress für Tierhy-
giene, Leipzig (pag. 1016).

23— 27 International Congress on Animal
Production (ICAR), The Hague, The Net-
herlands. (inl.: Dr. S. J. Dieleman, tel. 070-
3180285, fax 070-3249263Xpag. 287).

24— 28 XIX. Kongress der Europ. Vereini-
gung der Veterinäranatomen, Gent, Ant-
werpen, Belgien.

27— 29 Cursus PresenUtietechnieken.

30— 5-9 Avian Medicine Scholarship Availa-
ble, New Orleans, Louisiana, USA.

31—4 sept. XVII World Buiatrics Congress
and XXV Am. Assoc. of Bovine Practition-
ers Conference, (pag. 1038 1991 en 102).

September

1 Bochringer Ingelheim Coass-Cup \'92. Voor
de 6e keer strijden de co-assistenten om de
kleiduiven Coass-Cup. Lokatie: Dorhout
Mees te Biddinghuizen. Organisator Boeh-
ringer Ingelheim, Vetmedica.

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

2— 6 5th Congress of Intern. Society of Ani-
mal Clinical Biochemistry, Pamtia, Italy.

3— 4 1. Europ. Tagung über Pferde-ernäh-
rung, Hannover.

3— 5 PAO-D: Samenwerken en leiding geven
in de praktijk (92/88).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4 PAO-D: De benauwde patiënt (92/69).

4— 6 3e Int. Congres voor Veterinaire Ho-
meopathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G.
Kok, tel. 08380-31431).

4— 6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6— 11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy, The Hague (inl.tel.: 070-3512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

9— 11 The Second International Congress on
Peer Review in Biomedical Publication,
Chicago, Illinois. Information: 312-464-
2432 telephone.

11 — 12 8 th Scientific Meeting of the European

Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 B-cursus Veterinaire Homeopathie, Postil-
jon Utrecht-Bunnik, Kosterijeland 8, Bun-
nik; 10.00-18.00 uur (pag. 455).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumvie-
ring

13— 19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.R,
Madrid.

14—18 PAO-D: Epidemiologie II (92/50).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergade-
ring, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom; 20.00
uur.

15 PAO-D: Afscheids Symposium; dr. C.D.W
König (92/79).

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur

16—18 PAO-D:Apotheek I Gemengde Prak-
tijk (92/61)

16— 19 Veterinary Acupuncture Congress,
Coco Palms, USA (inl.: David H. Jaggar,
tel. (303)-449-7936).

17 Groep D.I.B. KNMvD: Excursie (Horiade)

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

17 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Stu-
dievergadering over \'Homoeopathische
anamnese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeurs-
plein, Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/73).

19— 23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en
CDI, Lelystad (21/9). (inl.: RAI Organisati
Büro en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-
76611).

20— 25 Worid\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Limburg KNMvD. Ledenvergadering,
restaurant \'De Waever\', Heythuijsen, 20.30
uur.

22 Afd. Gelderiand KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

22 PAO-D cursus: Rundveevaccinaties (92/
52).

23 PAO-D cursus: Schapen Capita Selecta
(92/53).

23— 26 11 th Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24— 27 XVII WSAVA Worid Campus, Rome
(Inl. (0I1)-6503139, fax (011) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna (pag. 216).

26 PAO-D cursus: Tandheelkunde I (92/67).

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding
en nazorg bij operatiepatiënt (92/48).

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

30— 3 okt. DSK 12e lustmm \'Bok on the rock\'
(pag. 256 en 312).

Oktober

1— 2 en 5—7 PAO-D cursus: Diergenees-
kundige begeleiding van melkveebedrijven
(92/89).

I— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag.
99 en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/65)

5— 9 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/66).

6 PAO-D cursus: ECG Paard (92/51).

Doorlopende agenda

7— 14: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/81).

7— 21: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/82).

12—17 Scientific Master Class on \'Molecular
Recognition in Infection and Immunity\'.
Utrcht Institute for Infection and Immunity,
Utrecht University, The Netteriands. In-
lichtingen: Ms. Fieke Wien, secretary
Utrecht University, Dept. of Immunology,
Heidelberglaan 100,3584 CX Utrecht, The
Netheriands. Tel. 31-30-507674, fax: 31-
30-517107.

13 PAO-D: Pluimveediagnostiek (92/90).

17 A AC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

20— 22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard
(92/84).

21— 24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

23 PAO-D cursus: De benauwde patiënt (92/
70).

23— 24 PAO-D: Intrede in de praktijk (92/
95).

26 PAO-D cursus: Klinische les (92/76).

26— 30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I

(92/54).

27 PAO-D cursus: Algemene Vleestechnologie
(92/87) vervolg 3 en 10 november.

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

30— 31 PAO-D:Apotheek I Gezelschapsdie-
ren (92/60) vervolg op 7 november.

31 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

2— 4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2— 6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83).

3— 10 Vervolg van 27 oktober PAO-D cur-
sus: Algemene Vleestechnologie (92/87)

3— 10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-
waii (pag. 307).

5 Groep Paardenpraktici KNMvD, Najaars-
vergadering.

7 PAO-D cursus: Assistentie Röntgen Paard
en GD (92/72).

7 PAO-D cursus (vervolg van 30/31 okto-
ber): Apotheek I Gezelschapsdieren (92/
60).

9 PAO-D cursus: Het schrijven van een artikel
(92/59) vervolg 14 december.

9— 13 PAO-D cursus: Zeisterdagen week III
(92/56)

14 \'Najaarsdag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

16 PAO-D cursus: Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16— 20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur.

19 Klinische avond van Diergeneeskundig
Centrum Noord Nederiand c.v.. Mondial-
hotel \'t Voorhuys, De Deel te Emmeloord;
20.00 uur (inl. 05270-13500).

-ocr page 120-

21— 28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie
van hond en kat (92/86).

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D cursus: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27 PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27 PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

28 Landelijke Dag Vrouwelijke Dierenartsen.

30 PAO-D cursus (vervolg van 1 en 2 decem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

December

Financieel zeker!

De financiering van een praktijk is specialistisch werk. Door
onze jarenlange ervaring en onze onafhankelijkheid van fi-
nanciële instellingen kunnen wij u van dienst zijn bij het ne-
men van belangrijke beslissingen voor uw toekomst. DIX
&C0 is een adviesbureau voor medici, niet alleen voor een
totaal financieel plan maar ook voor uw verzekeringen en
contracten met de bijbehorende fiscale en juridische aspec-
ten. Daarom strekt onze relatiekring zich uit over het gehele
land.

2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek 1 Gemengde Praktijk (92/
62).

Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.
PAO-D cursus: Patientendemonstratie (92/
49).

EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)
PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

PAO-D cursus: Tandheelkunde 11 (92/68).
PAO-D cursus (vervolg van 9 november):
Het schrijven van een artikel (92/59).
16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten
bij varkens (92/77).

Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom;
20.00 uur.

EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien
(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)
Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur
18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).
PAO-D cursus: Practische Echografie GD
(92/75).

17

17

17-
19

1993
Maart

26— 28 \'Vooijaarsdagen 1993\', Amsterdam.
April

27— 30 First European Comparative Clinical
Pathology Conference (ECCP, 93), East
Midlands Conference Centre, Nottingham.

1—

10
11

12

14

14—

15
15

Juni

28— 2-7 World Congress Animal Production,
Edmonton, Canada.

Oktober

6— 9 Weltcongress WSAVA u. 39. Jahres-
gang der DVG-FG Kleintierkrankheiten.
24— 29 11th. Internat. Symposium of
WAVFH), Bangkok (pag. 1148).

Voor nadere informatie of een afspraak kunt u ons bellen.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Geef dan de voorkeur aan CALOL I

CALOL bevat als werkzame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds In de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ca-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktief calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is In-
gekapseld in Soyaboonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

Tel 030- 51 15 20

®

Calol

Gebrek aan Calcium?

CALOL is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker.

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recldief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Samenstelling

per flacon ä 450 gram:

Calciumchloride SHgO 180,0 g

Magnesiumchloride 3,6 g

Soyaboonolie 126,0 g

Gedemineraliseerd water 140,4 g

Toepassing en dosering

CALOL Is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1 ste flacon ■ zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1 ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon -12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

w

-ocr page 121-

Gevraagd:

DIERENARTS

(m/v)

Gezelschapsdierenpraktijk in de provin-
cie Z-Holland zoekt een derde dierenarts
voor 32 uur per week.
Bij gebleken geschiktheid behoort asso-
ciatie tot de mogelijkheden. Ervaring ge-
wenst, Salaris volgens Maatschappij
tarief.

Sollicitaties richten aan de redactie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14301, 3508 SB Utrecht, onder
nummer 48/92.

Dieetvoeding voor de hond

Hypoproteine dieet voor nierpatiênten en Hypo-
allergeen dieet voor voedingsallergie-patiênten zijn
met de grootste zorg bereid uit hoogwaardige
grondstoffen. Haast de invulling van alle specifieke
voedingseisen is extra aandacht aan de smakelijk-
heid van het voer besteed.

Met Hypoproteine en Hypoallergeen dieet start een
serie dieetvoeders voor hond en kat waar dier en
dierenarts op kunnen bouwen. Voor meer informa-
tie:

Rodi B.V.
Postbus 52
1716 Zn Opmeer

Tel. 02263 -68111

drs. M. v/d Meulen-franlt

Dierenarts.

Trouw Nederland B.V.

maakt deel uit van een internationale groep
bedrijven in de voedingssector voor mens en dier
De onderneming richt zich met name op
ontwikkeling, produktie en marketing van
hoogkwalitatieve diervoeders en dier-
verzorgingsprodukten in zowel de agrarische als
ook in de Petfood
sector

De afdeling Trovet is een onderdeel van de
Business Unit Animal Health and Care van Trouw
Nederland.

Tevens houdt Trovet zich bezig met het vermarkten
van dieetprodukten voor honden en katten via
dierenartsen.

Voor de Business Unit Animal Health and
Care willen wij graag op korte termijn in
kontakt komen met een

Product Manager m/v

trJvet

die onze Trovetafdeling gaat versterken.
Wij zoeken een \'alleskunner\' die operationeel
is ingesteld zonder de strategische plannen uit
het oog te verliezen. Een breed takenpakket ligt
op u te wachten; van verkoop in zowel binnen-
als buitenland, promotionele activiteiten,
waaronder deelname aan beurzen tot aan
produktontwikkeling toe. Verder moeten
marktanalyses gemaakt worden van de
Nederlandse en buitenlandse markten voor
dieetprodukten voor honden en katten.

Profiel: een man of vrouw van ca. 30 jaar met een
opleiding op het niveau van HEAO-CE. Enige
jaren ervaring in de Petfood markt en/of affiniteit
tot het veterinaire marktsegment.

U werkt graag in een klein team, bent creatief en
beheerst meerdere vreemde talen. Uw marketing
strategieën worden ontwikkeld vanuit een
analytische instelling en gericht op praktisch
hanteerbare oplossingen.

Wilt u meer informatie dan kunt u
telefonisch kontakt
opnemen met
de heer WP. Hoogerbrugge onder
telefoonnummer 03418 - 71611.
Sollicitaties met curriculum vitae kunt
u richten aan Trouw Nederland
B.V.,
afdeling Personeelszaken, t.a.v.
de heer L. van Wijk, Postbus 40,
3880 M PUTTEN.

-ocr page 122-

Door omstandigheden ter overname aangeboden een goed lopende

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

in het westen van ons land . Het betreft een eerstelijns praktijk voor een full-time of twee part-time collega\'s.
Belangstellenden worden verzocht z.s.m. te reageren onder nr. 46/92 aan de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14301, 3508 SB Utrecht.

Voor mijn gemengde tweemanspraktijk (80% rundvee) in Rees - net over de grens in Duitsland - zoek ik per
01-11-1992 een

ENTHOUSIASTE COLLEGA (m)

Ervaring en achterwacht strekken tot aanbeveling. Na gebleken geschiktheid is het de bedoeling tot associatie
te komen. Brieven onder nr. 47/92 aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14301,
3508 SB Utrecht.

De GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN IN WEST- EN MIDDEN NEDERLAND, een organisatie met ca 80 medewerkers, stelt
zich ten doel het taevorderen van een goede gezondheidstoestand van landbouwhuisdieren in haar werkgebied; de provincies
Utrecht. Noord Holland. Zuid-Holland en Zeeland,

Na de integratie met de Gezondheidsdienst voor Pluimvee zal zij zich vestigen in Utrecht inde nabijheid van de Faculteit der
Diergeneeskunde

Op de afdeling varkensgezondheidszorg is een vacature voor een

dierenarts m/v

Het streven is erop gericht samenwerking met de vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting tot stand
te txengen.

Financiering van voornoemde functie vindt plaats door t)eide organisaties
Functie informatie

De te benoemen dierenarts zal na een inwerkperiode worden belast met;

- de bewaking van de gezondheidsstatus van varkenshouderijbedrijven;

- analyseenadviseringvanultdetweedelijn, m.b.t, ziektekundige problemen;

- initiëren en uitvoeren van praktijkgericht onderzoek;

- het verzorgen van kennisoverdracht op het gebied van de varkensgezondheidszorg, mede door het begeleiden van
co-assistenten;

- specialisatie houdt een wezenlijk onderdeel van de functie in;

- aanstelling vindt plaats voor een periode van 4 jaar

Functie eisen

- uheeftdeopleidingdiergeneeskundeafgerond;

- u heeft de ambitie zich te ontwikkelen tot veterinair specialist varkensgezondheidszorg;

- leeftijd bij voorkeur niet ouder dan 30 jaar

De salaris- en artseidsvoorwaarden zijn overeenkomstig de bij de Gezondheidsdienst geldende regelingen.
Voor een goede uitoefening van de functie wordt van gegadigden verwacht
dat hij/zij naar Utrecht of directe omgeving verhuist.

Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met
dr R, de Koning, hoofd afdeling Varkensgezondheidszorg,
tel,01820-1 45 88 of 03438 - 2 00 lO(prlvé).

Uw schriftelijke sollicitatie kunt u bintien 14 dagen
na verschijningsdatum richten aan:

STICHTING GEZONDHE
DIEREN IN WEST- EN

T.a.v. de heer J.R van der Bas, Hoofd Personeelszaken,
Postbus 87, 2800 AB Gouda.

VOOR
DERLAND

-ocr page 123-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association

Deel 117. aflevering 17. 1 september 1992

WETENSCHAP

Inhqud

□ P verwijzing

Wees wijs - verwijs! Feit of fantasie;

P. H. A. Poll, A. Heijn, F. C. Stades. A. A. M. E. Lubberink. J. W. Garretsen en M. IV. Vroom 479
Overige artikelen

485

Mogelijke betekenis van spirilvormige bacteriën bij het ontstaan van lebmaagzweren
bij het volwassen rund;
P. C. Haringsma en J. M. V. M. Mouwen

ACTUA Berichten en verslagen

\'Wie zal beslissen wat beter b\'.
Jaarverslag 1991 van de VVDO;
W. Sybesma

Jaarverslagen \'90 en \'91 van de Gezondheidsdienst voor pluimvee in Doom

en het verslag \'91 van het praktijkonderzoek pluimvee; IV. Sybesma

Rectificatie; van der Poel

Ameland IBR-vrij

Succesvolle proef met kadaveis

Gewichtscurve voor vleesstieren

11-Jarige Sandra roept om hulp

Uitvoering veterinaire controles per I juli 1992 in de Europese Gemeenschap
in verband met de totstandkoming van de open EG-markt
\'Enige ambitie is mij niet vreemd\';
J. van Schaik

Boekbesprekingen
Vraag en antwoord

Conjunctivitis bij konijnen; A. Heijn
Acuut soporeus kalf; A. H. M. Comelissen
Keuren en herkeuren; L. Honring
Bijenziekten in Nederiand; J. Veenhof

NiEUW(S) van de industrie

Congressen/cursussen

Referaten

Studentenreferaten

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

489
489

489

490
490
490

490

491

491

492

487, 494

497

498

499

500

501

502

502

503

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

®

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

-ocr page 124-

COLOFON

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (vooratier)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof dr. G. H. Wenünk
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joraa

Wetenschappelijke redactie

Dis. A. e. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, Bdgië)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Floridi U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oiischot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Uuecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (UUecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphen (Uuecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 11/Éax 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tydschri/i voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Utrecht

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B. V., Breukelen (tel. 03462-61304,
lax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, tax
05987-13827)

Bij de voorplaat,

zie pagina 508

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht
Postbus I403I, 3508 SB Utrecht Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdbestuur

Prof dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P. Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

(vervolg omslag)

505

506

507

508

508

509

510

nhüud

KNMvD
Algemeen

Kandidaatstellingen voor Ereraad, Hoofdbestuur, Financiële commissie en Hoofdredactie
Lustrum DSK en Jaarcongres KNMvD
Uitponden van diergeneesmiddelen
Kees de Tippelaar - Het Femur

Doorlopende agenda

Personalia

PAO-diergeneeskunde

Contents

Clinical referrals

Be wise, refer! Fact or fantasy?, P. H. A. Poll, A. Heijn, F. C. Stades, A. A. M. £ Lubberink,
J. fV. Garretsen, and N. W. Vroom
 479

Other papers

Possible role of spiral-shaped bacteria in the pathogenesis of abomasal ulcers

in adult cattle; P. C. Haringsma and J. M. K M. Mouwen 485

All rights reserved

(Papers appearing in this Journal a-e listed in Current Contents/A gricultural Biology and En vironmanlal Science / Index-
Medicus, Index Veierinarius / Vaerinary Bulletin, Landwinschi^tliches Zentralblatt, Bibliography of Agriculture,
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (VancouverStyle) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31 -4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opg^ van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken

Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gpmaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau Desiree Raasing

Vacaturebank Roelof-Jan de Haan

Administrateur s. l. Oostindiën

-ocr page 125-

Toch hoeft u maar

een keer te kiezen.

De produkten van Alfasan
worden verkocht in meer
dan 50 landen over alle
continenten. Dit geeft de
brede acceptatie en
kwaliteit van de Alfasan
Diergeneesnniddelen aan.

Alfasan is een gevestigd
producent en distributeur
van een breed scala dier-
geneesmiddelen voor
landbouwhuisdieren en
gezelschapsdieren.

De specialiteiten:

• injectiepreparaten

• tabletten

• injectoren

• oog/oordruppels

• huidmiddelen

AShsm

GROUP OF COMPAMES

Alfasan Diergeneesmiddelen B.V., Postbus 78, 3440 AB Woerden

Tel. (03480) 1 69 45 Tlx 40006 alfa nl Fax (03480) 2 35 77 Order-entry 06 - O 22 80 20

HIDI^ ÛâSi^ [RÄRKgOAVTsl

am âiii\'i iiiliii

rRj

TRÏVET

_Spongostan_

-ocr page 126-

fl r

m

m

Meer melk met Ceporex.

Ceporex is het ideale breedspectrum antibioti-
cum voor melkvee.

Want Ceporex kent geen wachttijd voor de melk.
Economisch gezien is Ceporex dus een aantrek-
kelijk antibioticum voor de bestrijding van
bacteriële infecties bij melkkoeien.

Krachtig en veelzijdig.

Ceporex werkt bactericide tegen een breed
spectrum van Gram-positieve èn Gram-negatie-
ve bacteriën en is bovendien ongevoelig voor
penicillinase producerende staphylococcen.

Uitstekende resultaten.

Bij de behandeling van woonden en abcessen,
klauwinfecties, metritis, meningitis en gewrichts-
aandoeningen laat Ceporex zeer hoge genezings-
percentages zien (80 - 98 %).
Bovendien heeft Ceporex nauwelijks bijwerkin-
gen.

Ook voor varkens en schapen.

Ceporex is ook toe te passen bij varkens en
schapen en is direct klaar voor gebruik. Beschik-
baar in flacons van 100 mi.

Ceporex

het breedspectrum antibioticum
zonder melkverlies.

Pitman-Moore Nederland B.v. Emrikweg 11 2031 BT Haarlem Telefoon 023 - 319536 Pitmon-Möore

-ocr page 127-

ÜP VERWIJZING

Wees wijs - verwijsi Feit gf fantasie?

BE WISE, REFER! FACT OR FANTASY?

P.H.A. Poin, A, Heijn\\ F.C. Stadesi, A.A.M.E. Lubberinki, J.W. Garretseni en M.W. Vroomi.

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:479-83

SAMENVATTING
Bij zijn afscheid als praktizerend Specialist Chirurgie beschrijft
P.H.A. Poll in het kort de geschiedenis van de ontwikkeling van
hel specialisme in de Diergeneeskunde in Nederland en werpt
een voorzichtige blik vooruit Zijn collega specialisten, allen
verbonden aan het Dierenziekenhuis De Wagenrenk, publiceren
als hommage, ieder vanuit hun eigen specialisme (respectievelijk
ophtalmologie, chirurgie, radiologie en dermatologie), één of
meerdere casuïstieken

SUMMARY

On the occasion of his retirement as an active specialist in
Surgery dr P.H.A. Poll describes the history of the development
of the specialties in Veterinary Medicine in The Netherlands and
carefully looks forward Asa tribute, his specialist colleagues, all
related to the Companion Animal Hospital "De Wagenrenk",
publish one or more case reports from there respective discipli-
nes (ophthalmology, surgery, radiology, dermatology).

TEN GELEIDE

De Groep Veterinaire Specialisten van de KNMvD stelt het
bijzonder op prijs door de Hoofdredaktie van dit Tijdschrift in
de gelegenheid te worden gesteld, aandacht te besteden aan het
vertrek van collega dr. P, H. A. Poll als praktizerend specialist
chirurg der Gezelschapsdieren van het Dierenziekenhuis "De
Wagenrenk" te Wageningen. Collega Poll heeft aan de wieg
gestaan van het ontluikend specialisme in Nederland en heeft
zich met niet aflatende ijver ingezet de boreling, belast met
allerlei kinderziektes, toch tot wasdom te brengen. Deze
aflevering van de rubriek is om reden van deze hommage vanuit
de specialistische beroepsgroep der KNMvD wat langer dan de
lezer gewend is. Ze bevat een bijdrage van collega Poll en, in
alfabetische volgorde van de eerste auteur, bijdragen van de
andere op "de Wagenrenk" werkzame specialisten Genees-
kunde der Gezelschapsdieren.

drs. R. C. Nap, rubrieks coorrdinator ^

1. INTRÜDUKTIE
Dr. P.H.A. Poll, Chirurgie GD

In de organisatie van het diergeneeskundig handelen voltrekt
zich op het ogenblik een proces dat een tussentijdse evaluatie
waard is: de structurering van de specialisatie. Op zichzelf is
specialisatie een ontwikkeling die een natuurlijk ontstaan en
verioop in de diergeneeskunde gekend heeft: begrippen als
paardenarts, dierenarts voor kleine huisdieren, slachthuisdirec-
teur zijn voor de tweede wereldoorlog al ontstaan door de

1 correspondentie adres van alle auteure: Dierenziekenhuis "De Wagenrenk", Keijenberg-
seweg 18, 6705 BN, Wageningen.

2 Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Postbus 80.154. 3508 TD, Utrecht.

behoeften in "het veld", die door enthousiaste en ondernemende
collegae met een specifieke belangstelling zijn ingevuld. Zij
hebben de bij hun functie of functioneren passende kennis en
kunde op eigen gelegenheid ontwikkeld, en zonder een vastge-
legde structuur in het grote geheel van de beroepsuitoefening een
plaats trachten te geven.

In het dierenziekenhuis "de Wagenrenk" is een dergelijke
ontwikkeling ongeveer 30 jaar geleden van start gegaan, toen de
collegae A. L. Donker, G. H. P J. Gouda Quinten L. H. Wouda
een relatie aangingen met twee lokale dierenbeschermingsvere-
nigingen en een diergeneeskundige behandel-eenheid opzetten,
gericht op diepgaander diagnostiek en uitgebreider behandeling
van kleine huisdieren dan op dat moment gebruikelijk en
mogelijk was in de individuele praktijken. Zij bundelden de
krachten in de hoop en verwachting dat het totaal beter zou zijn
dan de som der delen. Hun streven werd actief ondersteund door
de toenmalige hoogleraar dr. G.H.B. Teunissen, die een regio-
naal centrum actief wilde begeleiden door bestuuriijk een
bijdrage te leveren. In de sector grote huisdieren heeft een
vergelijkbare ontwikkeling plaats gevonden door het initiatief
van wijlen collega dr. W.M. Verhaar, die met actieve steun van
de toenmalig hoogleraar S.R. Numans, in Emmeloord een
kliniek voor grote huisdieren startte. Beide initiatieven gingen
uit van het concept dat de mogelijkheden van meer uitgebreide
diagnostiek en behandeling hun bestaansrecht bewezen door het
patiënten-aanbod aan de Faculteitsklinieken in Utrecht en dat
het zinvol zou zijn een (gedeelte van) een vergelijkbaar
dienstverieningspakket naar de periferie te brengen. Beide
organisatievormen zijn, zoals het op vele gebieden avant-
gardisme vergaat, met zeer grote moeilijkheden geconfronteerd.
Het oorspronkelijke Emmeloord concept is geëindigd met een
faillissement, en voor de Wagenrenk is een deigelijke catastrofe
zeer nabij geweest. Een gewijzigde structuur van beide organisa-
ties is inmiddels gerealiseerd, en er is een landelijke ontwikkeling
op gang gekomen die een bijdrage levert aan een betere basis
voor het functioneren van verwijsklinieken. Het dierenzieken-
huis "de Wagenrenk" heeft twee fundamentele concepten: ten
eerste worden er uitsluitend verwezen patiënten geaccepteerd,
en ten tweede zijn er meerdere, elkaar aanvullende en verster-
kende specialismen "in huis" die uitsluitend door KNMvD-
erkende specialisten worden uitgeoefend.
Welk belang heeft de collega-prakticus in de eerste lijn bij een
dergelijke instelling? De patiënten die eventueel voor verwijzing
in aanmerking kunnen komen zijn te verdelen in enkele
categorieën:

1. Ik weet niet wat er aan de hand is en heb behoefte aan hulp
bij de diagnostiek.

2. Ik heb wel een diagnose maar de daarbij behorende
behandeling past niet in mijn praktijkvoering omdat hij te
tijdrovend is, of te veel aan bijzondere kennis en/of kunde
en/of apparatuur vergt.

-ocr page 128-

3. Ik heb een diagnose gesteld en de behandeling gestart maar
de patiënt reageert niet naar verwachting.

4. Relatief nieuw in ons beroep is de behoefte van de eigenaar
aan een "second opinion".

De collegae waarmee ik de afgelopen jaren op de "Wagenrenk"
met veel plezier heb mogen samenwerken, presenteren één of
enkele casuistieken vanuit hun specialisme in het Dierenzieken-
huis.

2, Gqnioscopie vqqr de vaststelling van de

oorzaak van glaucoom
GoNIOSCOPY in DETERMING the cause of GLAUCOMA
drs. A. Heijn en dr. F.C. Stades, Oogheelkunde GD

SAMENVATTING
Het nut van gonioscopie voor de vaststelling van de oorzaak van
glaucoom wordt besproken aan de hand van een casuïstiek.

SUMMARY

The benefit of gonioscopy in determining the cause of glaucoma
is discussed refering to a clinical case.

CASUÏSTIEK

Een vijQarige bouvier, teef, werd aangeboden met het volgende
probleem: acht dagen gdeden plotseling een blauw linker oog,
aanvankelijk werd het oog dichtgeknepen en er was wat slijmige
ooguitvloeiing. Vanaf de aanvang van de klacht was de hond
wat sloom. Op verdenking van een iritis was door de verwijzend
dierenarts een behandeling ingesteld (chloramphenicol en pred-
nison per os; chloramphenicol oogzalf, atropine 0,5% oogdrup-
pels en dexamethason 0,1% oogdruppels lokaal toegediend). De
hond hield sindsdien het oog beter open.
Bij onderzoek van de in een goede conditie (40 kg) verkerende
hond werden de volgende afwijkingen geconstateerd: het linker
oog (OS) vertoonde hyperaemie van de vaatjes van de scierale
conjunctiva, de intraoculaire druk was 60 mmHg (normaal-
waarde 16-25 mmHg) gemeten met een MacKay-Marg appla-
natietonometer. Er was diffuus oedeem van de gehele cornea, de
voorste oogkamer was helder. De pupilreflex was afwezig, de
pupil stond in mydriasis. Bij fundoscopie vielen een vlamvor-
mige zóne van verhoogde reflectie van het tapetum lucidum
rond de papil en dunne retinale vaatjes waar te nemen. De papil
zelf en een ring direct rond de papil vertoonden een donkere
pigmentatie.

Op grond van deze bevindingen werd de diagnose acuut primair
glaucoom met ernstige, irreversibele drukatrofie rond de papil
gesteld. Het rechter oog (OD) vertoonde klinisch geen afwijkin-
gen. Bij dit oog werd gonioscopie uitgevoerd. (Fig. 3 en 4). Het
ligamentum pectinatum toonde slechts enkele, zeer kleine,
openingen, waarmee de diagnose primair glaucoom, opbasis
van goniodysgenesis, kon worden gesteld.
Na een aanvankelijk geringe verbetering op de ingestelde
glaucoomtherapie (ecothiophaat jodide 0,250%, 2 dd, gtt 1
lokaal; dichlorphenamide, 10 mg/kg/24 uur, 4 dd; glycerine
2ml/kg/24 uur, 5-6dd, per os, water onthouden tot 1 uur na het
ingeven), waarbij de intraoculaire druk tot 36 mm Hg terugge-
bracht werd, nam de druk ondanks de medicatie weer toe tot 60
mm Hg. Aangezien OS irreversibel blind was, werd tot
enucleatio buibi van dit oog besloten. Sinds deze operatie krijgt
de hond een profylactisdie behandeling bestaande uit 2 dd 25
mg dichlorphenamide per os en \'s avonds één druppel ecothio-
phaat jodide 0,125% op het rechter oog. Twee jaar na het
optreden van glaucoom in OS is OD nog steeds vrij van
klachten. De oogdruk varieert tussen 11 en 16 mm Hg.

Gonioscopie

Gonioscopie (Gr.: gonio=hoek, skopein=onderzoeken) is een
onmisbaar diagnostisch hulpmiddel bij de beoordeling van een
aantal afwijkingen in de voorste oogkamer. Gonioscopie stelt de
onderzoeker in staat een deel van de endotheelzijde van de
comea, de voorzijde van de iris, de kamerhoek (de hoek die zich
bevindt tussen de voorzijde van de irisbasis en de endotheelzijde
van de comea), het ligamentum pectinatum en het daarachter
gelegen fijnmaziger trabekelsysteem van de filtratiehoek te
bekijken en eventueel fotografisch vast te leggen.
Gonioscopie is goed uitvoerbaar bij ongesedeerde honden. Na
lokaal anesthesie met oogdruppels (bijvoorbeeld lidocaine 4%)
wordt een goniolens op het oog aangebracht (3). Er zijn
verschillende lenzen op de markt (o.a. naar Barkan of Gold-
mann). Met behulp van een otoscoop, een spleetlampmicrosoop
of een funduscamera kunnen vervolgens de structuren in
dekamerhoek worden bekeken. De fotografische vastlegging
van het inganggebied van de filtratiehoek heeft als voordeel dat
het beeld wordt vastgelegd en daardoor sterk vergroot nader kan\'
worden bekeken. Voor het onderzoek bij een glaucoompatient
wordt natuurlijk bij voorkeur het aangetaste oog gonioscopisch
onderzocht. Helaas is dat echter zelden mogelijk doordat het
oedeem van de comea het beeld sterk vertroebelt. De inspectie
van het niet aangetaste oog heeft bovendien het voordeel dat
daarin nog geen secundaire veranderingen zullen zijn opgetre-
den.

DISCUSSIE

Gonioscopie is van belang bij veranderingen in de voorste
oogkamer ten gevolge van aangeboren afwijkingen, traumata
(synechia), intraoculaire ontstekingen, tumoren. Met name in de
diagnostiek naar de oorzaken van glaucoom speelt gonioscopie
een voorname rol. De klinische indeling van glaucoom (ver-
nauwde of gesloten kamerhoek versus open kamerhoek; geheel
of gedeeltelijk gesloten ligamentum pectinatum/filtratiehoek
versus open filtratiehoek; combinaties van deze afwijkingen) is
vrijwel geheel gebaseerd op de gonioscopische bevindingen.
Ook in de profylaxe van glaucoom heeft gonioscopie waarde.
Bij primair glaucoom betreft het in de acute gevallen veelal
primair gesloten filtratiehoekglaucoom op basis van goniodys-
genesis. De afwijking komt vooral voor bij een aantal gepredis-
poneerde honderassen. Voor Nederland zijn dit met name de
Bouvier, Amerikaanse Cocker Spaniel en de Bassets (1, 5). In
Groot Brittannië en de USA is het ook gevonden bij de Beagle",
Engelse Cocker Spaniel en de Welsh Springer Spaniel (2).
Hierbij blokkeert het afvoersysteem plotseling, waardoor het
kamerwater niet weg kan. Bij de Bouvier zijn er aanwijzingen
dat globaal één vierde van de populatie emstig afwijkende
ligamenta pectinata vertonen (6). Indien dit wordt afgezet tegen
de grootte van de populatie van waarschijnlijk 40-60.000
Bouviers in Nederland dan zou dit betekenen dat circa 15.000
Bouviers glaucoom zouden moeten vertonen. In werkelijkheid
ontwikkelt zich, ruw geschat, slechts bij 10-20 Bouviers per jaar
daadwerkelijk glaucoom. Het is niet bekend wat de "laatste
druppel is die het oog doet overlopen". Mogelijk lopen de laatste
openingen dicht door cellen, die vrijkomen bij onopgemerkte
ontstekingsreacties in het oog.

Primair glaucoom treedt meestal slechts aan één oog tegelijk op,
terwijl de aanleg voor het ontwikkelen van glaucoom in beide
ogen gelijk is. Het tweede oog ontwikkelt meestal later alsnog
een verhoogde oogdruk. Helaas is de behandeling van primair
glaucoom nog steeds een teleurstellende zaak, waarbij uiteinde-
lijk blindheid en enucleatio bulbi veel voorkomende gevolgen
zijn. Profylactische behandeling van het nog niet aangetaste oog

-ocr page 129-

heeft bij gepredisponeerde rassen zijn waarde bewezen, door
verlenging van de periode tussen het optreden van glaucoom in
het eerste en het tweede oog (7).

3. Diagnostiek en behandeling van prostaat-
aandoeningen bij de hond

Dr. A.A.M.E. Lubberink, Chirurgie GD en drs. J.W.
Garretsen, Veterinaire Radiologie

SAMENVATTING
Anamnese en klinische bevindingen bij prostaataandoeningen
maken in enige mate een differentiatie mogelijk tussen dediverse
prostaatafwijkingen Echografie kan belangrijk zijn bij bevesti-
ging van de waarschijnlijkheidsdiagnose en daarmee voor de
therapiekeuze. Dit onderzoek is goedkoper en meer informatief
dan röntgenologisch onderzoek. Prostaatkapselcysten kunnen
onder echobegeleiding vrijwel zonder enig risico percutaan
gepunkteerd worden, zodat in een groot percentage van deze
gevallen een operatieve behandeling niet nodig is.

SUMMARY

The anamnesis and clinical findings in prostatic abnormalities
make some differentiation possible among the several prostatic
diseases.

Ultrasonography can be important for confirming the diagnosis
and therefore for the choice of treatment Ultrasonography is less
expensive and more informative than radiography. Percutane-
ous puncture of prostatic cysts under ultrasonographic guidance
is nearly without risk and often makes surgical treatment
unnecessary.

INLEIDING

Prostaathypertrofie/plasie komt regelmatig voor in de praktijk.
Een behandeling met Tardak®\' is in vele gevallen voldoende.
Nadere diagnostiek dient echter zonder meer uitgevoerd te
worden indien deze therapie onvoldoende werkt of indien op
basis van anamnese en klinisch onderzoek de diagnose prostaat-
hypertrofieZ-plasie in twijfel moet worden getrokken.
Zoals reeds eerder beschreven is (TvD 114, afl. 21. 1-11-1989),
kan echografisch onderzoek in een aantal gevallen zeer belang-
rijke diagnostische informatie opleveren. Bij echografisch on-
derzoek is bij prostaathypertrofie meestal sprake van een egale
structuur. Paraprostraatcysten manifesteren zich vaak als echo-
arme cystes met septa. Bij prostaatkapselcysten is een meestal
zeer grote met echo-arm materiaal gevulde cyste aantoonbaar,
met aan de rand ervan de prostaat. Abcessen in de prostaat zijn
zichtbaar als echo-arme meer of minder scherp omschreven
structuren met een diameter van meer dan 1-2 cm, bij een
prostatitis met holtevorming zijn de holtes meestal kleiner dan
1.5 cm. Prostaattumoren kunnen een zeer gevarieerd beeld
geven van structuurveranderingen en/of holtes, veelal gecombi-
neerd met echorijke structuren.

In een periode van 3.5 jaar werden 76 patiënten echografisch
onderzocht in verband met prostaat problemen. Het onderzoek
werd uitgevoerd door JWG met een een linear-array scanner
met rectale 5 mHz transducer^. Het percentage bouviers (12%),
was 2 maal zo hoog als het percentage bouviers in het totale
patiëntenbestand van "De Wagenrenk".

\' Tardak®: delmadinonum acetas, 10 mg/ml, SmithKline Beecham, Animal Health,
Zoetermeer

• Scanner 450 Vet resp. 480 Vet, Pie Medical Maastricht.
5 Ultrasound scanning gel. Pie Medical Maastricht.

Het echografisch onderzoek van de prostaat is veelal uitvoerbaar
bij het staande dier. Afhankelijk van de beharing in de liesstreek
is het noodzakelijk de te onderzoeken regio te scheren, alvorens
contactgel\' aangebracht wordt op de huid en/of op de
transducer. Bij het staande dier is met de bovengenoemde
transducer altijd een vergrote c.q. afwijkende prostaat in
longitudinale richting te onderzoeken. Afhankelijk van de bouw
van de hond en de aard van de aandoening is ook een
transversaal onderzoek in die positie mogelijk. Indien dit
problemen met manipulatie van de transducer oplevert, kan
longitudinaal en transversaal onderzoek in linker zijligging of
rugligging plaatsvinden. Indien daartoe aanleiding was, is onder
echobegeleiding een punktie uitgevoerd van de prostaat of
(vooral) van prostaat kapselcysten. De voor het echografisch
onderzoek reeds geschoren plaats werd chirurgisch voorbereid.
Een grote maat steriele handschoen werd in de wijsvinger
voorzien van echo-contactgel. De transducer werd geplaatst in
deze vinger, waarna de handschoen aangetrokken werd: op deze
wijze is onder steriele omstandigheden onderzoek mogelijk. Als
"contactgel" tussen de rubberen handschoen met transducer en
de buikhuid kan een 70% alcohol oplossing fungeren. Indien
hiervoor indicaties aanwezig zijn wordt voor de punktie de
bloedstolling gecontroleerd.

Aan de hand van een 4-tal verwezen patiënten zal in het kort
ingegaan worden op typische bevindingen van anamnese en
klinisch onderzoek, waarna de meest karakteristieke bevindin-
gen bij echografisch onderzoek besproken zullen worden. De
therapie zal nader toegelicht worden.

CASUISTIEKEN

Patiënt 1:

Een 6 jarige boxer reu, heeft al enige tijd geringe tenesmus alvi,
een jaar geleden stangurie met bloedverlies onafhankelijk van de
mictie gehad. De hond is verwezen vanwege plotselinge
verslechtering van de tenusmusklachten. Bij klinisch onderzoek
blijkt een uitpuilende harde dikte naast de anus aanwezig,
mogelijk hernia perinealis. Echografisch onderzoek: in het
Perineum is een met vocht gevulde holte aanwezig. Voor de
bekkeningang is eveneens een met vocht gevulde structuur
aantoonbaar, waarbinnen zich een onder redelijk echorijke
structuur aftekent: beeld van een prostaat met een kapsel-cyste.
De blaas is echografisch craniaal van de prostaat in het abdomen
aantoonbaar: hernia perinealis, met inklemming van een pro-
staatkapselcyste.

Advies: percutane punktie, castratie. Via de percutane punktie
vanuit het perineum van de prostaatkapselcyste werd 670 ml
vrij helder bruinrood materiaal verwijderd.Echografisch onder-
zoek toont aan dat ook het vocht rondom de prostaat
verdwenen was. Daarna was het perineum beter te onderzoeken
via rectaal toucher: hemia perinealis rechts, met een kleine
breukpoort. Deze was dermate klein, dat vooriopig afgezien
werd van een operatieve behandeling. De castratie werd door de
verwijzend collega uitgevoerd.

Patiënt 2:

Een 4 jarige Duitse Herder reu met als anamnese: strangurie
sinds enige weken. Het röntgenologisch onderzoek van verwij-
zend collega toonde een grote, wat peervormige weke delen
schaduw in het ventrale hypogastrium, bij catheterisatie erg
weinig urine. Bij klinisch onderzoek was een forse, vrij harde
massa in het hypogastrium aanwezig. De hond zou kort
voorafgaand aan het consult de blaas geledigd hebben. Prostaat
is bij rectaal toucher net aan te tippen. Bij echografisch
onderzoek was een grote met vloeistof gevulde dunwandige

-ocr page 130-

schaduw in het hypogastrium aanwezig, mrt op een aantal
plaatsen in de wand enige weke delen structuren (Fig. 1): vrijwel
zeker geen overvulde blaas, maar een prostaatkapselcyste.
Aanvullend werd de Haas met lucht gelokaliseerd.

Advies: punktie cyste, castratie in aansluiting op Tardak®-
behandeling. Percutaan werd bij punktie 3.3 liter vrij helder
wat gelig materiaal verwijderd uit de prostaatkapselcyste.
Echografische controle na 5 dagen liet een duidelijk kleinere
cyste zien, waaruit toch nog 1540 ml vocht is verwijderd via
percutane punktie. Cytologisch onderzoek (collega E. Teske):
geen aanwijzingen voor tumorcellen. (Cytologisch onderzoek
van vocht uit een prostaatkapselcyste levert vaak niets op,
omdat meestal geen parenchym aanwezig is.) De castratie bij de
verwijzend collega had inmiddels nog niet plaats ge-
had.Controle 2 weken na castratie toonde een cyste aan waaruit
130 ml vocht verwijderd kon worden. Controle 4 weken na
castratie liet zien dat er een minimaal restant aantoonbaar was.

Patiënt 3:

Een 6 jarige Bouvier reu wordt aangeboden met in de
ziektegeschiedenis buikpijn, pijnlijke defaecatie, strangurie,
koorts. Het resultaat van het klinisch onderzoek is een erg
pijnlijk hypogastrium, geen afwijkingen bij rectaal toucher,
maar de prostaat is niet palpabel. Echografisch onderzoek:
vergrote prostaat met een aantal holtes van 2-3 cm doorsnede:
cystes of abcessen. In combinatie met de klinische bevindingen
lijkt een abces meer waarschijnlijk. Ter bevestiging daarvan
werd onder echobegeleiding een van de holtes gepunkteerd:
50ml dik, lichtgeel troebel materiaal. Cytologisch onderzoek
(collega E. Teske): uitsluitend polymorfkernige leucocyten, geen
aanwijzingen voor tumor: abces. Bacteriologisch onderzoek:
zeer veel groei, reincultuur van Streptococcus groep D, bij het
antibiogram gevoelig voor onder andere trimethoprim-sulfa.
Advies: Tardak®, trimethoprim-sulfa gedurende minstens 3
weken, castratie zodra dit klinisch verantwoord is.

Patiënt 4:

Bij een 11 jaar oude Bouvier, reu was de klacht bij aanbieden
een bloedverlies onafhankelijk van de mictie, pijnlijke defaeca-
tie, problemen met overeind komen en traplopen en vermage-
ring. Klinisch onderzoek: pijnlijke dikte in het hypogastrium,
pijnlijke lumbaalstreek. Rectaal toucher: pijnlijke harde asym-
metrische prostaat. Echografisch onderzoek: asymmetrisch ver-
grote prostaat, enige holtevorming,op verschillende plaatsen
echorijke vaag omschreven structuren: beeld dat uiterst verdacht
is van een prostaattumor (Fig. 2): Gelet op de lumbale

pijnlijkheid en de echobeelden is röntgenologisch onderzoek
van het lumbosacrale deel van de wervelkolom uitgevoerd,
waarbij op diverse plaatsen ventraal aan de lumbaalwervels
uitstralende peri-ostale botnieuwvormingen aanwezig zijn, vrij-
wel pathognomonisch voor metastasering langs de wervel-
kolom van een prostaattumor.

Advies: euthanasie. Post-mortale cytologie (collega E. Teske):
prostaatcarcinoom.

DISCUSSIE

Bij prostaathypertrofie/plasie is een reactie op de toediening van
Tardak® te verwachten, veelal is een castratie te adviseren. Bij
onvoldoende reactie op de ingestelde behandeling, recidief van
de klachten of twijfel over de genoemde diagnose is nadere
diagnostiek noodzakelijk. Standaard röntgenonderzoek dient
daarbij te bestaan uit een correcte zijdelingse opname van het
hypogastrium, in combinatie met een VD-opname, zo nodig
gecombineerd met lokalisatie van de blaas en ^ urethra via een
positief contrastonderzoek in twee richtingen. De kosten daar-
van zijn veel hoger dan de kosten van echografisch onderzoek.
In het algemeen levert echografisch onderzoek duidelijk meer
informatie op over het beeld van de prostaat: cysten aan en
holtes in de prostaat zijn veel eenvoudiger en meer trefzeker
aantoonbaar via echografisch onderzoek. Afliankelijk van de
(waarschijnlijkheids-)diagnose kan een meer doelgerichte thera-
pie ingesteld worden.

Punktie van prostaatabcessen onder echo-b^eleiding leidt
tevens tot een sneller verwijderen van ontstekingsmateriaal. Met
punktie van prostaatkapselcysten onder echo-begeleiding zijn
goede resultaten bereikt, zodat deze behandeling o.i. de voor-
keur verdient boven een operatieve ingreep: in de afgelopen 3.5
jaar kwamen slechts 2, van de 17 honden met prostaatkapselcy-
sten in aanmerking voor een operatieve behandeling, de overige
konden op bovengenoemde wijze gepunkteerd worden. 4
Honden moesten meer dan 3 keer gepunkteerd worden.
Complicaties in de vorm van peritonitis deden zich niet voor: de

-ocr page 131-

kapselcysten zijn in principe steriel, de punktie is onder
aseptische omstandigheden te verrichten.
Bij twijfel over de aanwezigheid van een prostaattumor is onder
echobegeleiding een punktie uitvoerbaar, bij een "prostaat-
wash" is de plaats van de catheterpunt echografisch aantoon-
baar.

4. Een siamees kitten met huidproblemen
drs. M.W. Vroom, Dermatologie GD.

SAMENVATTING:
Een 5 maanden oud Siamees kitten wordt verwezen in verband
met hardnekkige nagelbed ontsteking, huidctfwijkingen, diarr-
hee en algehele malaise. Uit nader onderzoek en het ziektever-
loop wordt geconcludeerd dat de symptomen worden veroor-
zaakt door Fip.

SUMMARY

A 5 months old kitten is referred because of dermatitis, diarrhia
and general lethargy. From further examination and the clinical
signs it is concluded that the symptoms are caused by Fip.

CASUÏSTIEK

Een 5 mnd oud siamees kitten, poesje, werd verwezen vanwege
hardnekkige nagelbedontstekingen aan alle vier de pootjes
gedurende 25 dagen. Sinds 2 dagen vertoonde de kat een
purulente neus- en ooguitvloeiing, waterdunne diarree en
anorexie. Als behandeling was gedurende drie weken ketacona-
zole met trimethoprim-sulfa gebruikt. De laatste drie dagen
kreeg de kat lincomycine. De vermagerde kat was soporeus en
had een temperatuur van 40.7. Op de neusrug, rond de bek en
aan alle vier de carpi en op de linker oorbasis zaten crustae met
eronder kaasachtig materiaal. De huid eromheen was erythema-
teus (Fig 5 en 6). Het verwijderen van de crustae was pijnlijk. De
kat likte en beet frequent aan de korsten en liep moeilijk. Een
volwassen siamees in het gezin had geen afwijkingen. De
gezinsleden vertoonden geen huidafwijkingen. De kat werd
opgenomen.

De differentiaal diagnose bestond uit: primaire bacteriële
infecties (Nocardia en atypische Mycobacterien), secundaire
bacteriële infectie als complicatie van een virale aandoening
zoals Fip, Fiv en Felv, parasitaire infecties (demodex, scabies),
dermatomycose,"drug eruptions", voedselallergie, orthopox in-
fectie, thalliumintoxicatie, autoimmuundermatosen en neopla-
sie. De huidafkrabsels waren negatief. Het kreatinine was
normaal. Fiv-, Fip- en Felv titer, bacterieel onderzoek en
cytologie van het exsudaat en een zuurvaste kleuring werden
aangevraagd.. De kat was te ziek om huidbiopten onder narcose
te nemen. De lincomycine werd gestopt, waarna de diarree in
een dag verdween. De kat kreeg dagelijks Nutrical® en vit B
complex oraal. De neus- en ooguitvloeiing verdwenen na 2
dagen. Er werd besloten om huidbiopten te nemen met het
volgende resultaat: ingedroogd exsudaat op de epidermi<;,
acanthose, een enkele intraepidermale pustel met een enkele
losse keratinocyt, exocytose van polymorfkemige leucocyten,
aanwezigheid van bacteriën in de crustae. Dermis: normale
zweet- en talgklieren, haarfollikels normaal, een geringe diffuse
exsudatieve dermatose in de oppervlakkige dermis. Conlusie:
bacteriële infectie, geen aanwijzing voor thalliumintoxicatie of
orthopox infectie. De kweek leverde een matige groei van
Streptococcen groep D op, alleen gevoelig voorampicilline. Het
onderzoek op Fip, Fiv en Felv en zuurvaste bacteriën veriiep
negatief. De cytologie liet veel bacteriën zien en gedegenereerde
neutrofiele leucocyten.

De kat kreeg 20 mg/kg per dag ampicilline oraal. Na 10 dagen
kwam de kat ter contrde. De crustae hadden zich uitgebreid
naar de rug en de staart. De kat at en dronk goed en maakte geen
zieke indruk. De therapie werd veranderd in amoxycilline met
clavulaanzuur (2 dd. 12 mg/kg) en er werd een hypoallergeen
dieet ingesteld. Na 7 dagen was er geen verbetering te
constateren. Er werd besloten dexamethason 0.5 mg per dag
oraal erbij te geven. Het dieet werd gecontinueerd. Binnen
enkele dagen verdwenen alle crustae. Na 14 dagen kwam de kat
op controle. De laatste 3 dagen had de kat slecht gegeten, was
mager en had een peervormige buik. Er bleek vocht in de buik te
zitten. De huidproblemen waren verdwenen. Buikpunctie
leverde bamsteenkleurig dradentrekkend vodit op. De waar-
schijnlijkheidsdiagnose Fip werd gesteld en de kat werd
geëuthanaseerd. Op verzoek van de eigenaar is er geen sectie
verricht.

DISCUSSIE

De diarree die de kat vertoonde bij het eerste bezoek is
waarschijnlijk het gevolg geweest van de antimicrobiële thera-
pie. Een negatieve Fip titer valt wel te verenigen met de
diagnose. Een lage titer kan een gevolg zijn van de immuun-
stoorais ten gevolge van de Fip. Fip citers zijn niet betrouwbaar
bij het individuele individu. Titer bepaling bij grote groepen
dieren is zeker zinvol (2). De kat kwam niet buiten, intoxicaties
en orthopox infecties zijn dan minder waarsdiijnlijk. Ook de
histologie paste hier niet bij. Een bacteriële infectie van het
nagelbed (paronychia) is een veel voorkomende afwijking bij de
kat (4). De bacteriële infectie is in dit geval secundair geweest.
Streptococcen groep D (Enterococcen) zijn opportunistische
bacteriën die in de normale darm- en mondflora voorkomen.
Alleen bij een immuungecompromiteerd dier kunnen zij proble-
men veroorzaken. Deze bacteriën zijn meestal multiresistent (1).
De anti-inflammatoire therapie (dexamethason) kan een tijde-
lijke verbetering van de immuniteit geven bij Fip patienten. De
productie van gammaglobuline\'s wordt dan onderdrukt waar-
door er klinisch een tydelijke verbetering wordt verkregen
(2,3,5). De genezing van de huid kan hiermee verklaard
worden. Het is jammer dat er geen eiwitspectmm is bepaald bij
deze kat. De vermoedelijke verhoogde gammaglobuline fractie
had de diagnose Fip qD een vroeger tijdstip waarschijnlijk
gemaakt.

EPILOOG

dr. P.H.A. Poll

Betekent het bovenstaande nu dat alles wel aan boord is en dat
wij de ontwikkelingen verder hun gang kunnen laten gaan? Wie
zijn oor te luister legt in het nog kleine specialisten-milieu weet
dat dit niet het geval is. Dierenartsen zijn ondernemers en
moeten kosten en baten met elkaar in evenwKht brengen. Met
specialistische zorg zijn vaak grote kosten gemoeid, die doorde
eigenaar gedragen moeten worden. De risico-spreiding via
ziektekostenverzekering zoals de geneeskunde die kent, is in ons
beroep nog zo gering dat het op de bedrijfsvoering van de
verwijsklinieken nauwelijks invloed heeft. De hoge kosten die
gemaakt moeten worden en het plafond in de financiële
mogelijkheden van eigenaren leidt tot een uiterst bescheiden
marge, die de bedrijfsvoering wankel maakt. In de gezelschaps-
dierensector leidt het steeds verbeterende opleidingsniveau en
het toenemend aantal eerstelijns practici, tot een intensivering
van de eigen praktijkvoering; hierdoor zullen de verwezen
patiënten steeds meer een echt probleem-karakter hebben en
wordt het bovenstaande
bruto-netto-probleem versterkt. De
vraag moet overwogen worden of aan opleidingszijde, zowel

-ocr page 132-

inzake de differentiatie tijdens de reguliere opleiding als inzake
de specialisatie na deze fase, een volumebeleid geformuleerd
moet worden. De Arbeitsgemeinschaft für Osteosynthesefragen
afdeling Nederland heeft zich deze vraag in het verleden wel
gesteld: hoeveel fractuurcursussen (met als doel het zelf beoefe-
nen van operatieve fractuurbehandeling) moeten er in een
bepaalde tijdseenheid in Nederland worden gegeven? Hoe kan
een beleid geformuleerd worden waarbij voldoende behande-
lingscapaciteit aanwezig is, zonder in het probleem te verzeilen,
dat er grote investeringen in kennis, kunde en outillage in vele
praktijken gedaan worden die vervolgens slechts enkele malen
per jaar kunnen worden aangewend? Deze situatie zou niet goed
zijn uit bedrijfsmatig oogpunt, maar ook niet voor de patiënten.
Routine en ervaring spelen een belangrijke rol bij het succes of
het falen van een specialistische Ijehandeling. Het feit dat zo veel
verwijzers en eigenaren van de diensten van het Wagenrenk-
team gebruik willen maken stemt tot dankbaarheid en vertrou-
wen; toch is de uitdrukking "een goedprodukt is één ding; voor
succes is meer nodig" ook hier van toepassing. De ontwikkelin-
gen in de specialisatie vereisen voortdurende liefderijke zorg. Zij
verschillen daarin niet van diergeneeskunde patiënten.

Literatuur opvraagbaar bij de auteurs.

Op verwijzing

namens de

Groep Veterinaire Specialisten

coördinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

-ocr page 133-

Mogelijke betekenis van spirilvqrmige

bacterien bij het ontstaan van
lebmaagzweren bij het volwassen rund

Possible role of spiral-shaped bacteria in the pathogenesis of abomasal ulcers in adult cattle

P. C. Haringsma\'\' en J. M. V. M. Mouwen^.

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:485 - 6

SAMENVATTING
Enzym-chemisch en histologisch onderzoek is gedaan van
lebmaagslijmvlies van volwassen runderen met slijmvliesdefec-
ten in het corpusgedeelte, of zonder slijmvliesdefecteru In alle
lebmagen, behalve in één lebmaag met slijmvliesdefecten werd
met behulp van de CLO
CCampylobacter-//A:e organisms)-test
urease activiteit van het slijmvlies vastgesteld Hierbij werden
histologisch in de mucuslaag spirilvormige bacteriën waargeno-
men waarbij de grootste aantallen voorkwamen in hetpylorusge-
deelte. De hoeveelheid intraepithe liale mucinen varieerde in het
corpus en het pylorusgedeelte van zowel de proef- als de
controlegroep, terwijl de mucinendepletie in de omgeving van de
slijmvliesdefecten het uitgebreidst was. De grootste aantallen
ontstekingscellen werden waargenomen in de lamina propria
van het pylorusgedeelte. Gesuggereerd wordt dal spirilvormige
bacteriën, mogelijk in combinatie met een verminderde slijm-
vliesbarriëre, een rol spelen in de
Pathogenese van lebmaagzwe-
ren bij het volwassen rund

SUMMARY

Enzyme-chemical and histological evaluations were used to
examine the abomasal mucosa of adult cattle with or without
mucosal lesions of the corpus. Urease activity woj detected with
the CLO
(Campylobacter-Me organisms) test in the abomasal
mucosa of all cattle except one, which had mucosal lesions.
Spiral-shaped bacteria were visualised histologically in the
mucus layer, with the highest number being found in the pars
pylorica. Variable amounts of intra-epithelial mucin were found
in the corpus and pars pylorica of both test and control cattle.
Most inflammatory cells were found in the lamina propria of the
pars pylorica. It is suggested that spiral-shaped bacteria, together
with a diminished mucosal barrier, play a role in the pathogene-
sis of abomasal ulcers in adult cattle.

INLEIDING

De Pathogenese van lebmaagulcera bij het volwassen rund is
onbekend. Mogelijk komt zij overeen met die van het maagul-
cus bij de mens (1,3,4,15,25). Warren en Marshall (26) legden
voor het eerst een verband tussen de aanwezigheid van
Campylobacter pylori en het ontstaan van gastritis bij de mens.
Vanaf 1989 wordt deze bacterie, die ondermeer de mucuslaag
aantast met behulp van een protease (24),
Helicobacter pylori
(Hp.) genoemd (11). Ook bij verschillende diersoorten zijn Hp-
achtige en spirilvormige bacteriën op of in het maagepitheel
waargenomen (2, 5, 6, 14, 17, 21, 23). Tevens kan Hp. bij

1 Dis. P.c. Haringsma, destijds in verband met zijn referaat werkzaam bij het Pathologisch
Instituut van de Fakulteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 1, 3508 TD Utrecht.

2 Prof. dr. J.M.V.M. Mouwen, Pathologisch Instituut van de Fakulteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 1, 3508 TD Utrecht.

gnotobiotische biggen en pups gastritis veroorzaken (16, 22).
Onderzocht is of dergelijke bacteriën voorkomen op of in het
lebmaagepitheel van volwassen runderen met of zonder slijm-
vliesdefecten. Inmiddels is bij de mens aangetoond dat Hp, die
voorkomt in de mucuslaag en de lamina epithelialis, gastritis kan
veroorzaken, welke gepaard gaat met mucinendepletie van het
maagepitheel, hetgeen aanleiding kan geven tot het ontstaan van
maagulcera (12). Daarom is in deze lebmagen tevens onderzoek
gedaan naar de hoeveelheid mucinen in het epitheel en het
aantal ontstekingscellen in de lamina propria.

MATERIAAL EN METHODEN

Materiaal

Het materiaal werd verzameld in December 1989 en bestond uit
5 lebmagen zónder (controlegroep) en 10 lebmagen mét
(proefgroep) macroscopisch zichtbare slijmvliesdefecten in het
corpusgedeelte van klinisch gezonde slachtmnderen die ten-
minste éénmaal hadden gekalfd.

Van elke lebmaag werden 3 slijmvliesmonsters genomen uit
macroscopisch niet afwijkende gebieden, te weten uit de
curvatura minor en de curvatura major (slijmvliesplooi) van het
corpusgedeelte en uit het pylorusgedeelte. Bovendien werd van
de afwijkende lebmagen een slijmvliesmonster verzameld ter
plaatse van een slijmvliesdefect. De bemonsterde defecten
waren oppervlakkige slijmvliesdefecten en bevonden zich in het
corpusgedeelte op of tussen de slijmvliesplooien van de
curvatura major.

Methoden.

Snelle urease test (CLO-test TM)\'

De CLO-test (Campybbacter-like organisms-test) bestaat uit
een gel, welke ureum, phenolrood (pH indicator) en een
bacteriostaticum bevat. De test toont reeds aanwezig urease aan
dat het ureum splitst. Hierbij komt ammoniak vrij waardoor de
pH stijgt en een kleuromslag optreedt. Eventuele voortgaande
productie van urease wordt voorkomen door de aanwezigheid
van het bacteriostaticum. De CLO-test wordt bij de mens
gebruikt om Hp. in maagbiopsieën aan te tonen, waarbij er
sprake is van een hoge specificiteit en sensitiviteit (20).
Van de rand van elk slijmvliesmonster werd een stukje mucosa
met een oppervlak van ongeveer 4mm2 genomen en met een
prepareernaald tot onder het oppervlak van de op 37°C
voorverwarmde CLO-testgel gebracht. Hierna werd 2\'/2 uur bij
37°C geïncubeerd. Indien de testgel na 2\'/2 uur van geel naar
oranje, roze of rood was verkleurd werd het resultaat als positief
beoordeeld.

\' Delta-West Ltd., Perth, Westem Australia 6155.

-ocr page 134-

Histologie

Het slijmvlies van alle controle-lebmagen en van 6 lebmagen
met een slijmvliesdefect ter plaatse van een slijmvliesplooi werd
histologisch onderzocht. De slijmvliesmonsters werden gefi-
xeerd in 5% gebufferde formaline en ingebed in parafiBne waarna
6 /xm. dikke coupes werden gemaakt. De coupes werden
gekleurd met haemaluin-eosine (HE), volgens Whartin-Starry
(WS) en met periodic acid Schiff (PAS). Van 1 aangetaste
lebmaag werd het slijmvlies alleen volgens WS gekleurd. De
volgens WS gekleurde coupes werden beoordeeld op de
aanwezigheid van bacteriën. Van de slijmvliesmonsters zonder
defecten werd het aantal ontstekingscellen in de lamina propria
semikwantitatief bepaald en uitgedrukt in een schaal van O t/m
3. Tevens werd van alle slijmvliesmonsters de mucinenhoeveel-
heid in de epitheelcellen beoordeeld. De hoeveelheid mucinen
(de hoeveelheid mucinen per cel en het aantal mucinen
bevattende cellen) werd uitgedrukt in een schaal van O t/m 3. Bij
deze beoordeling werd onderscheid gemaakt tussen de foveolae,
het nekcelgebied en de klierbuizen. Het oppervlakkige epitheel
werd niet beoordeeld omdat het vaak postmortaal gedesqua-
meerd was. De beoordeling van het aantal ontstekingscellen en
de mucinenhoeveelheid gebeurde blind.

resultaten

Snelle urease test (CLO-test).

Na 2\'/2 uur incuberen waren alle corpus- en pylorusgedeelten
van de controle-lebmagen CLO-positief evenals die van 8
lebmagen van de proefgroep. Van 1 proeflebmaag was alleen het
corpusgedeelte CLO-positief. Slechts 1 proeflebmaag was volle-
dig CLO-negatief.

Histologie.

De macroscopisch waargenomen slijmvliesdefecten bleken
histologisch te bestaan uit erosies (5x) en oppervlakkige necrose
van het slijmvlies (lx). In alle onderzochte pylorusgedeelten en
in 6 corpusgedeelten (3x proefgroep, 3x controlegroep) werden
bacteriën waargenomen. Deze bacteriën, welke het talrijkst
waren in het pylorusgedeelte, bevonden zich in de oppervlak-
kige mucuslaag en in het apicale deel van de foveolae. Zij
bestonden uit lange spirilvormige bacteriën met een wisselende
mate van winding, en lange rechte en gebogen staven met in de
afgeronde uiteinden soms een donkere stip (fig. 1). Soms
overheerste één van beide vormen, terwijl in de CLO-negatieve
lebmaag alleen staven werden gezien. Tevens werden in 6 van de
15 lebmagen plaatselijk in het corpusgedeelte ter hoogte van het
nekcelgebied staafvormige bacteriën waargenomen zowel in het
lumen als intraepitheliaal.

Een duidelijk verschil in het mucinenpatroon van proef- en
controlegroep werd niet waargenomen. Variatie in de hoeveel-
heid intraepitheliale mucinen van de intacte mucosa kwam voor
in zowel het pylorusgedeelte als in het corpusgedeelte, waarbij in
het corpusgedeelte de overgang van mucinenrijk naar mucinen-
arm epitheel soms opmerkelijk abrupt was. Dezelfde variatie
werd gevonden in de omgeving van de slijmvliesdefecten
waarbij echter de uitgebreidheid ervan groter was.
De ontstekingscellen in de lamina propria bleken vrijwel
uitsluitend rondkernig en kwamen in de pylorusgedeelten en de
proefgroep gemiddeld in grotere aantallen voor dan in de
corpusgedeelten en de controlegroep.

discussie

De in magen van dieren waargenomen bacteriën kunnen op
morfologische gronden worden ingedeeld in twee groepen (10),
te weten:

WETENSCHAP

a) Bacteriën met morfologische karakteristieken van Helicobac-
ter pylori
(Hp). Deze zijn geïsoleerd uit apen (2, 5).

b) Maagspirillen. Deze werden in 1896 al door Salomon (23)
waargenomen bij honden, katten en de bruine rat, en in de
afgelopen jaren ook bij mensen (8, 9) apen (6, 9) en varkens
(21). Bovendieii zijn
Spirillen van de mens, de kat en de aap
infectieus voor de muis (9). Deze spirilvormige bacteriën komen
voor op (6, 8, 9, 14,17, 21) en in (6,14, 17) het maagepitheel.
De door ons waargenomen bacteriën lijken, op grond van hun
morfologie, te behoren tot de groep van maagspirillen. Lange
spirilvormige bacteriën en/of lange rechte en gebogen staven
werden waargenomen in de oppervlakkige mucuslaag en in de
foveolae van het pylorusgedeelte van alle dieren en in het
corpusgedeelte van 3 proef- en 3 controle-dieren. Tevens
werden in een aantal corpusgedeelten staafvormige bacteriën
waargenomen ter plaatse van het nekcelgebied en de klieren
zowel in het lumen als intraepitheliaal. De rechte en gebogen
staven behoren mogelijk ook tot de groep van maagspirillen
daar ook bij de hond spiril- en staafvormen, welke geacht
worden verschillende voortbewegingsstadia te zijn, voorkomen
bij één dier (18).

Maagspirillen zijn bij klinisch gezonde honden met name
aangetroffen op plaatsen met uitgebreide lymfoïde hyperplasie
van het maagslijmvlies (14) en bij mensen (8,9) en varkens (21)
met gastritis. Een causale rol van de bacteriën in het ontstaan
van lymfoïde hyperplasie (14) en gastritis (8, 21) wordt
gesuggereerd.

Van slechts 3 van de 15 lebmagen, waren niet alle slijmvlies-
monsters CLO-positief. Deze 3 lebmagen behoorden tot de
proefgroep. De urease-activiteit van de maagmucosa is bacter-
rieel van oorsprong (7). Het lijkt onwaarschijnlijk dat met
pensinhoud gecontamineerde lebmaagmucosa heeft geleid tot
een positieve CLO-test daar volgens de gebruiksaanwijzing vals
positieve reacties, binnen 3 uur na incubatie, door andere
bacteriën dan Hp., meestal niet optreden omdat deze veel
minder urease bevatten. Zo is de urease activiteit van Hp.
ongeveer 1000 maal groter dan die van
Proteus vulgaris (13).
Ook een kattespirillenisolaat (17) en de met
Spirillen gekoloni-
seerde maagmucosa van varkens (21) was urease-positief. In 6
slijmvliesmonsters van het corpusgedeelte werden histologisch
geen bacteriën aangetroffen terwijl de CLO-test positief was. Dit
zou verklaard kunnen worden door het mogelijk gevoeliger zijn
van de CLO-test, die een groter oppervlak bestrijkt dan een
volgens Whartin-Starry gekleurde coupe. Bovendien komen de
bacteriën niet diffuus voor.

• V V. » i . i

t- é / * , i \' \' .

^ 1

t Mi

Figuur 1. Spirilvormige bacteriën aanwezig in de mucuslaag van het pylorus-
gedeelte. Whartin-Starry, 1500x.

-ocr page 135-

Een pylorusgedeelte, zonder spirilvormige bacteriën was histo-
logisch positief en CLO-negatief, hetgeen mogelijk als een vals
negatieve uitslag aangemerkt kan worden. Langere incubatie
had eventueel wel tot een positieve CLO-test geleid.
Variatie in de hoeveelheid intraepitheliale mucinen van de
intacte mucosa kwam voor in de pylorus- en corpusgedeelten
van zowel proef- als controlegroep. Dezelfde variatie werd
gevonden in de omgeving van slijmvliesdefecten waarbij echter
de uitgebreidheid ervan groter was. Ook bij het herkauwende
rund is er mogelijk een verband tussen de hoeveelheid intraepi-
theliale mucinen en het optreden van slijmvliesdefecten, zoals
wordt gesuggereerd voor het mestkalf (19).
Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat in
lebmagen van volwassen runderen spirilvormige bacteriën
voorkomen, die mogelijk een rol spelen in de Pathogenese van
lebmaagzweren.

DANKBETUIGING

Dank wordt betuigd aan Gist-Brocades voor het verstekken van de CLO-tests
en aan Slachtproductenhandel Vos voor het beschikbaar stellen van de
lebmagen.

LITERATUUR

1. Aukema JJ, Breukink HJ. Abomasal ulcer in aduh cattle with fetal
haemorrhage. Cornell Vet 1974; 64: 303-17.

2. Baskerville A, Newell DB. Naturally occurring chronic gastritis and C.
pylori infection in the Rhesus monkey: a potential model for gastritis in
man. Gut 1988; 29: 465-72.

3. Blood DC, Radostits OM. Veterinary medicine. 7th ed Ballière Tindal
London. 1989.

4. Breukink HJ. Etiology and pathogenesis of abomasal bleeding in the
Netherlands. 9th Cong. int. Maladies Bétail, 1976: 447-52, Paris.

5. Brondson MA, Schoenknecht FD. Campylobacter pylori isolated from the
stomach of the monkey
Maccaca nemestrina. J Clin Micro 1988; 26:1725-
8.

6. Curry A, Jones DM, Eldridge J. Spiral organisms in the Baboon stomach.
Uncet 1987, ii: 634-5.

7. Delluva AM, Markley K, Davies, RE. The absence of gastric urease in
germ-free animals. Biochimica et Biophysica Acta 1968; 151: 646-50.

8. Dent JC, McNulty CAM, Uff JC, Wilkinson SP, Gear MWL. Spiral
organisms in the gastric antrum. Lancet 1987; ii: 96.

9. Dick E, Lee A, Watson G, O\'Rourke, J. Use of the mouse for the isolation
and investigation of stomach-associated, spiral-helical shaped bacteria from
man and other animals. J Med Microbiol 1989; 29: 55-62.

Boekbespreking

Transmissible Spongiform
Encephalophathies Of
Animals

Ed. R. Bradly and D. Matthews
(Office International Des Epizootics)

Overdraagbare encefalopathieën bij dieren, die worden geken-
merkt door spongieuze veranderingen in het centraal zenuwstel-
sel.

Onder deze titel heeft bovengenoemde orgaan, de OIE een
aantal zeer duidelijke en leesbare verhandelingen gepubliceerd
over scrapie-achtige aandoeningen, met uiteraard grote aan-

10. Fox JG, Lee A. Gastric Campylobacter-Vkt organisms: their role in gastric
disease of laboratory animals. Ub An Sci 1989; 39: 543-53.

11. Goodwin CS, Armstrong JA, Chilvers T, Peters M, Collins MD, Sly L,
McConnell W, Harper WES. Transfer of
Campylobaaer pylori and
Campylobacter musielae to Helicobacter gen nov as Helicobacter pylori
comb nov and Helicobacter musielae comb nov, respectively. Int J Syst
Bacterid 1989; 39: 397-405.

12. Graham DY. Campylobacter pylori inA peptic ulcer disease. Gastroentero-
logy 1989; 96: 615-25.

13. Hazell SL, Lee A. Campyhbaclerpyloridis, urease, hydrogen back diffusion,
and gastric ulcers. Lancet 1986; ii: 15-7.

14. Henry GA, Long PH, Bums JL, Charbonneau DL. Gastric spirillosis in
Beagles. Am J Vet Res 1987; 48: 831-6.

15. Jensen R, Pierson RE, Braddy PM, Saari DA, Benitez A, Lauerman LH,
Horton DP, McChesney AE. Fatal abomasal ulcers in year ling feedlot
cattle. J Am Vet Med Assoc 1976; 169:524-6.

16. Krakowka S, Morgan DR, Kraft WG, Leunk RD. Establishment of gastric
Campylobacter pylori infection in the neonatal gnotobiotic piglet. Inf Imm
1987; 55: 2789-%.

17. Lee A, Hazell SL, O\'Rourke J, Kouprach S. Isolation of a spiral-shaped
bacterium from the cat stomach. Inf Imm 1988; 56: 2843-50.

18. Lockard VG, Boler RK. Ultrastructure of a spiraled microorganism in the
gastric mucosa of dogs. Am J Vet Res. 1970; 31: 1453-62.

19. Laurens JM, Wal JF van der, Mouwen JM VM. De maagslijmvlies barriëre
en het ulcus abomasi bij het mestkalf Tijdschr Diergeneeskd 1985; 110:
755-61.

20. Marshall BJ, Warren JR, Francis GJ, Ungton SR, Goodwin CS, Blincow
ED. Rapid urease test in the management of
Campylobacter Pyloridis-
associated gastritis. Am J Gastroent 1987; 82: 200-10.

21. Queiroz DMM, Rocha GA, Mendez EN, Lage AP, Carvalho ACT, Barbosa
AJA. A spiral microorganism in the stomach of pigs. Vet Microbiol 1990;
24: 199-204.

22. Radin MJ, Eaton KA, Krakowka S, Morgan DR, Lee A, Otto G, Fox J.
Helicobacter pylori gastric infisction in gnotobiotic beagle dogs. Inf Imm
1990; 58: 2606-12. 1990.

23. Salomon H. Ueber das spirillum des Säugetiermagens und sein Verhalten zu
den Belegzellen. Centralblatt fUr Bacteriologie, Parasitenkunde und Infek-
tionskrankheiten. 1896; 19: 433-42.

24. Slomiany BL, Bilski J, Sarosiek J, Murty VLN, Dworkin B, VanHorn K,
Zielenski J, Slomiany A.
Campylobacter pyloridis degrades mucin and
undermines gastric mucosal integrity. Biochem Biophys Res Comm 1987;
44: 307-14.

25. Smith DF, Munson L, Erb HN. Abomasal ulcer disease in adult dairy cattle.
Cornell Vet 1983; 73: 213-24.

26. Warren JR, Marshall B. Unidentified curved bacilli on gastric ephthelium in
active chronic gastritis. Lancet 1983; i: 1273-5.

Aanvaard op 21 februari 1992.

dacht voor Bovine Spongiforme Encefaiitis (BSE) van het
rund.

Het boek bevat zes hoofdstukken. Deze beschrijvingen achter-
eenvolgens BSE, Scrapie, Transmissible Mink Encephalopathy
(TME), Spongiforme Encefalopatieën bij hertachtigen, de
moleculaire biologie van scrapie-achtige agentia en de huidige
stand van zaken en in de toekomst te beantwoorden vragen.

Deze hoofdstukken zijn helder opgebouwd en geven een
uitstekend inzicht in het ziektebeeld, de hypotheses die bestaan
ten aanzien van de mogelijke verwekker(s), de overdracht van
het ziektebeeld in de praktijk en in experimentele omstandighe-
den.

De hoofdstukken zijn duidelijk en helder opgebouwd. Het boek
is een uitmuntende start voor degenen, die zich willen oriënteren
in en volledig op de hoogte stellen van dit soort van encefalopa-
tieën.

G.H. Wentink

-ocr page 136-

De meest geschikte Arbeids-
ongeschiktheidsverzekering als

e onverhoopt van Slag raakt.

HOUDT UW INKOMEN GEZOND BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID.

U heeft \'n arbeidsongeschiktheidsverzekering nodig. Bij voorkeur een,
die voor u op maat gemaakt is. \'t Liefst van een maatschappij die zich
daarin heeft gespecialiseerd. Een onderlinge zonder winstoogmerk,
zodat de premie laag blijft. Doordacht toegesneden op een select
aantal beroepsgroepen.

Een verzekering die aansluit op uw persoonlijke omstandigheden,
praktijk- en beroepssituatie. Geen massaprodukt, maar individueel
maatwerk. Met een niet te evenaren prijs/kwaliteit verhouding.

Uw assurantie-adviseur is de meest geschikte persoon om u de
juiste verzekeringsvorm bij MOVIR-DTO te adviseren.

-ocr page 137-

\'Wie zal beslissen

wat beter is\'

Verslag- met de tekst van de lezin-
gen- van de studiemiddag \'Maat-
schappelijke aspecten van (dier-
lijke ) biotechnologie\' gehouden op
8 april jl. in Den Haag. Deze bijeen-
komst was georganiseerd door het
Dept van LNV; een eerder verslag
verscheen in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde (afl.l0;1992;
302-3).

Dit handzame boekje van 60 pagi-
na\'s getiteld "Wie zal beslissen wat
beter is", is gratis te verkrijgen bij
de Infotiek van het Departement,
tel. 070-3792062.

Jaarverslag

1991 van de

VVDÜ

De Vakgroep Voedingsmiddelen van
Dierlijke Oorsprong (WDO) heeft ver-
schillende samenwerkingsstructuren
met andere instanties, zoals het Centrum
voor Toegepaste Vleeshygiëne (CTV)
dat in Oudewater is gevestigd. Hier
worden voor vijfdejaars veterinaire en
landbouwkundige studenten demon-
straties gegeven, terwijl zesdejaars stu-
denten er twee weken co-schappen lo-
pen.

De exploitatie geschiedt door de export-
slachterij Lunenburg.
Voorts maakt de VVDO deel uit van het
Centrum voor Bedrijfshygiëne dat in \'91
werd opgericht met als doelstelling ex-
pertise van de Vakgroep ten behoeve
van de problematiek in de vleessector.
Het Centrum voor Vleestechnologie-
TNO is de andere partner.
Daarenboven is de VVDO de penvoer-
der en huisbaas van het ECCEAMST
(het European Consortium for Conti-
nuing Education in Advanced Meat
Science and Technology), een samen-
werkingsvorm tussen de verschillende
europese onderzoek- en onderwijsinstel-
lingen op het gebied van vlees. Onder
diens auspiciën werd in januari \'91 een
internationaal symposium gehouden
over de consequenties van de invoering
van nieuwe technologieën voor de vei-
ligheid van het vleesproduct.

De proceedings zijn nog verkrijgbaar.
Verder worden onderzode- en onderwijs-
activiteiten kort beschreven en wordt
melding gemaakt van het uitkomen van
twee proefschriften te weten van dr.ir. A.
H. M. Harbers over de vleeskeuringsa-
specten bij de 1KB en van dr.ir. A. R. W.
Eibers over het nut van slachthuis-
informatie voor het management van
het mestvarkensbedrijf.
Het onderzoek concentreert zich op vier
gebieden en wel de produktie van veilig
vlees, de verbetering van de vleeskwali-
teit, behandeling van dieriijke produk-
ten en tenslotte de continue en flexibele
bereiding van verhitte vleesprodukten.
Er verschenen ongeveer dertig rappor-
ten en 52 andere wetenschappelijke
publikaties, waarvan zeventig procent in
de engelse taal.

Er werkten per 1 april \'92 63 personen.
Het budget waar de vakgroep van moet
zien rond te komen wordt niet vermeld.

Jaarverslagen -go

en \'91 van de
gezondheidsdienst
voor pluimvee in

Doorn en het

verslag \'91 van
het praktijk-
onderzoek
pluimvee

De beide eerste verslagen naast elkaar
gelegd geeft een goed inzicht in de
ontwikkeling van deze dienst.
In \'90 is de interne reorganisatie afge-
rond en begint de discussie over de
landelijke reorganisatie van de pluim-
veezorg op basis van rapporten van een
management consultant bureau.
Uitgangspunt was een noodzakelijke
besparing van 2 miljoen gulden per jaar.
Concreet werd voorgesteld opheffing en
het onderbrengen van de centrale taken
bij de Gezondheidsdienst voor Dieren
voor West- en Midden-Nederiand.
In het verslag \'91 is het zover, dat
gekozen moet worden tussen nieuw-
bouw met de aanstaande partner in
Doom of in de Uithof.
Deze laatste keuze is de duurdere het-
geen bij de 0(ndememings)R(aad) van
\'Doom\', welk jaarverslag is opgenomen
in dat van de dienst, de vrees doet
ontstaan dat dat ten koste zou gaan van
het aantal arbeidsplaatsen en de kwali-
teit van het werk.

Berichten en verslagen

Voorts wordt sterk gewaarschuwd tegen
het verlies van de identiteit van \'Doom\'
bij de fusie.

Inmiddels is in juli \'92 het besluit
genomen dat deze nieuwbouw in de
Uithof zal plaatsvinden wat zou beteke-
nen dat de Gezondheidsdienst voor
Pluimvee, die op 12 december 1947 is
opgericht geen kans meer krijgt haar 25-
jarig jubileum te vieren.
Uiteraard krijgen ook andere zaken de
aandacht.

Uitbraken in \'90 van het kwaadaardige
Gumboro-virus in koppels slachtkui-
kens gaven uitval te zien tot twintig
procent, terwijl dat bij opfokleghennen
wel op kon lopen tot vijftig procent.
Samen met de overheid en het bedrijfs-
leven werd een grote bestrijdingscam-
pagne gestart met behulp van nog niet
geregistreerde vaccins waaronder het
zogenaamde Doom-vaccin.
In \'91 werd tien procent van de gehele
pluimveepopulatie in een praktijkproef
betrokken. Het bleek dat de vaccins
goede bescherming boden tegen de vi-
rusbesmetting.

In \'90 had verder in de vermeerderings-
sektor de
Salmonella enteriditis-hesiny
ding prioriteit.

In totaal werden 26 koppels besmet
verklaard. Dientengevolge werd 2,86
miljoen gulden uitgekeerd aan de eige-
naar.

In het jaar \'91 waren dat vijftien koppels
( 0,7 procent van alle onderzochte fok-
en vermeerderingskoppels).
Was
Mycoplasma gallisepticum de afge-
lopen jaren nauwelijks meer een pro-
bleem, nieuwe problemen deden zich
voor in \'91 in de vorm van "natte mest"
speciaal bij slachtkuikens.
Het fenomeen lijkt op het malabsorptie-
syndroom en is waarschijnlijk infectieus
van oorsprong.

Het verslag van het praktijkonderzoek
\'91 dat gelijktijdig is verschenen gaat
dieper op deze en andere ziekte-ontwik-
kelingen in.

Kwaliteit is voorts een onderwerp dat de
bijzondere aandacht heeft van de dienst.
Zo kwam in \'91 het eerste concept van
de "Codex Sanitarius Galli Domestici"
gereed waarin regels (met name hygiëni-
sche) voor goed management op alle
soorten pluimveebedrijven worden be-
schreven.

Voor het laboratorium zullen aanvragen

-ocr page 138-

worden ingediend voor het verkrijgen
van het kwaliteitscertifikaat van de
Stichting Erkenning Laboratoria (Ster-
lab).

De statistische weergave van het perso-
neelsbestand toont een voortdurende
afname van ongeveer honderd personen
in \'88 naar tachtig in \'90 tot 76 in \'91.
Een financieel overzicht ontbreekt in
deze verslagen die in dubbel opzicht
reeds als historisch mogen worden be-
schouwd.

Ze geven een goed inzicht in het recente
verleden en zijn tevens de laatste versla-
gen van een voorbije instelling, die
voortreffelijk diergeneeskundig werk
heeft verricht voor de Nederiandse land-
bouw.

W Sybesma

Rectificatie

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
van 15 juli jl. is een samenvatting
afgedrukt van een studentenreferaat
over de klinische symptomen en de
epidemiologie van Pinkengriep geschre-
ven door J. Gunnink.

In deze samenvatting staan enkele zeer
storende fouten met betrekking tot de
epidemiologie van BRSV.

De lezers van Het Tijdschrift die niet in
de gelegenheid zijn om het betreffende
referaat te lezen, wil ik graag het vol-
gende onder de aandacht brengen:
Experimentele infecties van runderen
met uit runderen geïsoleerd RS virus zijn
door vele onderzoekers uitgevoerd (in-
clusief ondergetekende). Bij deze infec-
ties zijn vaak geen klinische symptomen
gevonden; soms werden milde ziekte-
verschijnselen gevonden. Experimentele
infecties met uit mensen geïsoleerd RS
virus zijn slechts enkele malen uitge-
voerd maar kunnen klinische sympto-
men geven bij runderen.

Overdracht van BRSV van moeder op
foet is nooit gevonden. Omdat er onder-
zoekers zijn die BRSV antilichamen
hebben gevonden in foetaal runderse-
rum (Gould
et al 1978 J Clin Microb 8:
233-7) kan verticale transmissie niet
uitgesloten worden. Omdat de relatie van
BRSV infectie met abortus nooit is
aangetoond lijkt verticale transmissie
vooralsnog onwaarschijnlijk.
Dragers van BRSV, die lange tijd na de
infectie het virus nog bij zich dragen, zijn
nooit aangetoond. Het feit dat BRSV na
infectie enkele dagen aantoonbaar is in
cellen in de luchtwegen vind ik onvol-
doende grond om te spreken van \'persi-
stente infectie\'.

W. van der Poel
Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en
Voortplanting

Ameland IBR-vrij

De Gezondheidsdienst voor Dieren in
Noord Nederland te Drachten en Smith-
Kline Beecham Diergeneeskundige Pro-
dukten te Zoetermeer zullen samen een
proef uitvoeren om na te gaan of door
middel van intensieve vaccinatie met
Tracherhine gecombineerd met gecon-
troleerde aan- en afvoer van runderen de
circulatie van IBR-veldvirus gestopt kan
worden.

Gezien de unieke ligging van het eiland
Ameland is in overieg met de veehou-
ders een plan opgesteld dat vanaf dit
najaar uitgevoerd wordt. Alle 65 rund-
veehouders hebben inmkldels unaniem
besloten om mee te werken aan deze
proef

De proef houdt in dat dit najaar van alle
runderen (4.000 stuks) bloed zal worden
onderzocht op de aanwezigheid van
IBR-antistoffen.

Alle bedrijven zullen, in principe twee-
maal per jaar met Tradierhine worden
geënt om op die manier de circulatie van
het veldvirus tegen te gaan.
Na verioop van enkele jaren zal met de
dan naar verwachting beschikbare me-
thodieken onderzocht kunnen worden
of dit inderdaad geslaagd is, waarna
Ameland ofBcieel IBR-vrij verklaard
kan worden.

Indien dit plan succesvol is kan dit als
model dienen voor de uitroeiing van
IBR, niet alleen voor Nederland, maar
voor alle landen van de EG die op dit
moment nog besmet zijn.

De totale kosten worden geraamd op
ƒ500.000,-, welk bedrag door de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren en Smith-
Kline Beecham gezamenlijk gedragen
zal worden.

Voor meer informatie kan men contact
opnemen met de Gezondheidsdienst
voor Dieren in Noord-Nederland te
Drachten: drs. J. J. Hage, tel. 05120-
13435 en/of met SmithKline Beecham
Animal Health te Zoetermeer: drs. C. H.
L. Klaassen, tel. 079-411321.

Succesvolle

proef met
koelen kadavers

Destructor Cebeson uit Son en
Breugel, adviseert boeren in Zuid-
Nederland voortaan kleine kada-
vers gekoeld aan te leveren.
Cebeson komt tot dit advies nadat
de destructor onlangs een proef
met het koelen van kleine kadavers
succesvol afsloot
(Brabants Dag-
blad, 27 juni 1992).
Volgens directeur D. Teune van
Cebeson werd tijdens de proef
bekeken of het ontbindingsproces
door het koelen van kadavers ver-
traagd kon worden. De resultaten
van de proef bevestigden deze ver-
onderstelling.

Aan de proef, die driekwart jaar
duurde, namen zestig boeren in
Limburg en Brabant deel. Het koe-
len van kadavers komt de hygiëne
ten goede en beperkt de stankover-
last. Cebeson adviseert alle bij haar
aangesloten bedrijven een speciale
koelcontainer aan te schaffen.
Zo\'n zeventig procent van de hoe-
veelheid afvalbloed wordt reeds
gekoeld aangeleverd. Bovendien
onderzoekt men hoe darmpakket-
ten koel gehouden kunnen wor-
den.

Gewichtscurve

voor vleesstieren

De voeding van vleesstieren is sterk
afhankelijk van het gewicht van de
dieren. Dit geldt zowel voor de behoefte
aan energie en eiwit als ook voor de
voeropname. Binnen het praktijkonder-
zoek worden de stieren regelmatig ge-
wogen.

Deze gegevens zijn gebruikt voor het
ontwikkelen van een gewichtscurve. Een
belangrijke toepassing van de ontwik-
kelde gewichtscurve is het gebruik in een
vleesstiermodel. Op deze manier kun-
nen behoeften en voeropnamen gesimu-
leerd worden. In deze PR-publikatie
\'Gewichtscurve vleesstieren\' wordt hier-
van een voorbeeld gegeven. Daarnaast
kunnen de gewichtscurves gebruikt
worden voor bedrijfseconomische bere-
keningen in de vleesstierenhouderij.
De publikatie is te bestellen door
ƒ 12,50 over te maken op Postbank-
nummer 2307421 van het Proefstation
PR met vermelding van: publikatie nr.
76.

-ocr page 139-

11-Jarige
Sandra roept

üm hulp

De 11-jarige Sandra lijdt aan een
ernstige hartafwijking. Na een le-
vensreddende hartoperatie in ja-
nuari van dit jaar zag zij haar
hartewens in vervulling gaan. De
ouders van Sandra gaven haar een
hond, zodat ze niet meer alleen zou
zijn. Door haar ziekte heeft Sandra
weinig vrienden.

Na een langdurig verblijf in het
ziekenhuis ging Sandra met haar
ouders en haar hond een weekend
naar Marina Port Zélande bij Ou-
dorp in Zeeland. Toen Sandra na
haar middagslaapje wakker werd,
kwamen haar ouders met het
verschrikkelijke bericht dat haar
hond was gestolen. Sandra was
haar kameraadje kwijt
De hond die luistert naar de naam
Caron was even vastgeijnd aan de
koppeling van de aanhanger van
de camper. Volgens getuigen
speelde een jong stel even met
Caron om hem daarna aan de lijn
mee te nemen.

Volgens Sandra\'s moeder spreekt
het jonge stel Nederlands of
Vlaams. De man van het paar^ was
donkerblond, droeg een goudom-
rande bril, een kort donkerblauw
jack en een spijkerbroek. Het sig-
nalement van de vrouw luidt: don-
ker haar (die middag in een staart
gebonden), ze droeg een gebreide
oranje gekleurde trui en een spij-
kerbroek.

Caron ziet eruit als een Golden

Retriever of een Labrador, is lang-
harig, zijn kop, rug en oren zijn
roodblond; zijn hals, buik en ach-
terpoten zijn crèmekleurig. Hij
heeft verder een lange smalle kop
met bruine ogen en een zwarte
neus. In het ene oor van Caron
staat het nummer 8155 en in het
andere 92 (het geboortejaar).
Sandra roept hierbij alle lezers van
dit blad op om uit te kijken naar
haar maatje Caron. Wie de hond
na 18 juli heeft gezien wordt ver-
zocht contact op te nemen met de
receptie van bungalowpark Gran
Dorado, Port Zélande, telefoon
01117-2000 of 01117-4000 of met
de politie van Oudorp. De gouden
tip wordt beloond. De ouders van
Sandra zullen geen klacht indienen
tegen degenen die Caron hebben
meegenomen.

Uitvoering veterinaire controles per 1 juli

1992 in de europese gemeenschap in verband
met de totstandkoming van de open eg markt

Mededeling van de ministeries van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
van Welzijn, Volksgezondheid en Cul-
tuur en van Financiën.

Per 1 januari 1993 zal de Interne Markt
in Europa gerealiseerd moeten zijn.
Vooruitlopend daarop moeten op 1 juli
1992 de Europese veterinaire controle-
richtlijnen in de nationale wetgeving
opgenomen zijn en moeten de veteri-
naire controles overeenkomstig deze
richtlijnen uitgevoerd worden. Deze
richtlijnen bevatten de nieuwe controle-
regelingen voor het handelsverkeer tus-
sen lidstaten en de aanvoer uit derde
landen van dieren en produkten van
dierlijke oorsprong, zoals vlees, vis,
pluimveevlees en zuivel.
Dit betekent dat vanaf heden er in
beginsel geen veterinaire controles meer
zullen plaatsvinden aan de grenzen tus-
sen de lidstaten van de Europese Ge-
meenschap.

De EG-controleregelingen gaan uit van
vier belangrijke punten;
a. de veterinaire controles aan de bin-
nengrenzen vervallen.

b. de lidstaat van verzending moet er-
voor zorgen dat geen ziekten of andere
risico\'s voor de volks- of diergezondheid
naar een andere lidstaat gebracht wor-
den.

c. op de plaats van bestemming wordt
nog slechts steekproefsgewijs gecontro-
leerd en krijgt het ontvangende bedrijfs-
leven de verantwoordelijkheid gecon-
stateerde afwijkingen aan de bevoegde
autoriteit te melden.

d. aan de buitengrens van de EG wordt
een stelselmatige controle uitgevoerd op
dieren en produkten die op het grondge-
bied van de EG worden gebracht.

De buitengrenscontrole bestaat uit drie
onderdelen:

1. een verificatie van de documenten.

2. een controle van de identiteit van de
partijen en

3. een materiële controle van de dieren
of produkten.

In de loop van de laatste maanden is
gebleken dat de verschillende Lidstaten
van de EG deze complete ommedraai
ten aanzien van het huidige controle-
systeem nog niet geheel verwerkt heb-
ben, waarbij de afwezigheid van vele
uitvoeringsbepalingen een rol speelt.

Ook in Nederland is de aanpassing van
de regelgeving nog niet klaar. Dit zou
betekenen dat de noodzakelijke contro-
les ter bescherming van de volks- en
diergezondheid niet op een bevredi-
gende wijze uitgevoerd kunnen worden.
Daarom heeft de Raad van Landbouw-
ministers besloten dat er tot 1 januari
1993 overgangsmaatregelen vastgesteld
moeten worden.

De overgangsmaatregelen houden in dat
met betrekking tot de veterinaire contro-
les tot 1 januari er bij het handelsverkeer
in de EG van dierlijke produkten en
dieren vanaf heden weliswaar geen con-
troles meer plaatsvinden aan de binnen-
grenzen, maar dat de begeleidende vete-
rinaire certificaten nog wel tijdens
transport gecontroleerd kunnen wor-
den.

Bij de invoer in de Europese Gemeen-
schap van dierlijke produkten uit derde
landen hoeft aan de buitengrens alleen
controle van certificaten plaats te vinden
en de overige controles, te weten de
overeenstemmings- en materiële con-
trole, op de plaats van bestemming.
Voor de levende dieren uit derde landen
dienen de drie controles aan de buiten-

-ocr page 140-

grens uitgevoerd te worden.
Door deze ontwikkelingen hebben in
Nederland de ministeries van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij, van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en
van Financiën besloten tot het volgende
controle-regime in de overgangsperiode
tot 31 december 1992:

Voor het intra-communautaire han-
delsverkeer:

Bij export van dieren en produkten naar
een andere lidstaat blijft het huidige
controleregime van kracht. Hierbij geldt
dat indien de EG hierbij veterinaire
certificaten voorschrijft of indien de
lidstaat van bestemming dit eist bij de
niet geharmoniseerde dieren en produk-
ten, de controles op de plaats van
verzending uitgevoerd moeten worden.

Bij invoer in Nederland van dieren en
produkten uit lidstaten van de EG zal
daar waar nu nog een grenscontrole
plaatsvindt, deze in afwachting van de
wijziging van de bestaande nationale
regelgeving voor een korte tijdsduur
blijven gehandhaafd. Daar waar de hui-
dige regelgeving reeds voorziet in een
controle op de plaats van bestemming
c.q. eerste kantoren zal de controle daar
plaatsvinden.

De bestaande regels ten aanzien van
bijvoorbeeld vóóraanmelding blijven
hierbij van kracht.

Voor het brengen op het grondgebied
van de Europese Gemeenschap via de
Nederlandse buitengrens:

Bij invoer van produkten en dieren uit
derde wereld landen in Nederiand blij-
ven de bestaande regels van kracht.

Bij doorvoer van dieren uit derde landen
via Nederland, bestemd voor een andere
lidstaat zullen de drie controles aan de
buitengrens uitgevoerd moeten worden
en zal ten bewijze ervan een zogenaamd
nog te ontwikkelen grenspassagedocu-
ment moeten worden ingevuld. Op deze
wijze kunnen de betrokken dieren dan
niet geweigerd worden door de lidstaten
van bestemming.

Bij doorvoer van produkten via Neder-
land, bestemd voor een andere lidstaat
zal op zijn minst een documentencon-
trole in de vooriopig erkende inspectie-
posten aan de buitengrens nodig zijn,
willen de produkten niet in de lidstaat
van bestemming geweigerd worden.
Deze controle moet aangegeven worden
op het grenspassagedocument om uit-
eindelijke invoer in de lidstaat van
bestemming mogelijk te maken, na de
uitvoering van de resterende overeen-
stemmingscontrole en materiële con-
trole in die lidstaat.

Bij invoer uit derde landen in een EG
lidstaat geldt in zijn algemeenheid dat de
dieren en produkten pas door de douane
vrijgemaakt kunnen worden indien bij
de drie controles geen afwijkingen zijn
vastgesteld.

Voor dieren en produkten waarvoor de
veterinaire voorwaarden nog niet in EG
verband zijn geharmoniseerd en die
vanuit Nederland of via Nederland bij
aanvoer uit derde landen, in het handels-
verkeer in de Gemeenschap worden
gezonden, zal de belanghebbende zelf
moeten zorgen dat de officiële dierenarts
die het certificaat of het grenspassagedo-

\'Enige ambitie is mij niet

vreemd\'

Collega Ton de Ruijter verliet in 1986 de 6-mans Grote Huisdieren
praktijk in Oss, werd directeur van de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Zuid-Nederland en stapte eind mei over naar de
Hoofddirectie van de Holding CHV/NCB. Een opmerkelijke
loopbaan.

De intensieve veehouderij heeft het niet gemakkelijk. Knelpunten die een verdere
ontplooiing bemoeilijken liggen veelal op het veterinaire vlak. Het bedrijfsleven is
daar goed van doordrongen De benoeming van collega T. de Ruijter als één van
de directeuren van de nieuwe onderneming Cehave-Encebe past in dit beeld.
Zijn taak in het Hoofddirectie-team van vier man is het zekerstellen van wat wordt
genoemd hei \'boerenstuk\', ofwel de biggenstroom garanderen, qua kwantiteit en
kwaliteit, alsmede het gehele traject van de Integrale Ketenbewaking verder te
verbeteren naar het zogenaamde Programma vlees.

Als voormalig directeur van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-
Nederland heeft hij daar de nodige expertise voor op gedaan. De redactie ziet deze
benoeming niet alleen als een erkenning van een deskundig persoon maar zeker
ook zonder op enigerlei wijze aßreuk te willen doen aan die persoon als een
erkenning van de veterinaire expertise, zoals die zich in Nederland heeft
ontwikkeld

Het interview van de hand van collega J.van Schalk, dat eerder verscheen in het
VPI-blad van A UV-coöperatie illustreert goed de ontwikkeling én van de persoon
èn van het vak, vandaar dat we er goed aan meenden te doen dit vraaggesprek af
te drukken in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde ook al heeft een groot deel
van de lezers dit eerder onder ogen gehad

cument afgeeft, op de hoogte is van de
eisen die de lidstaat van bestemming
stelt.

Bovenbeschreven regels en werkwijzen
gelden uiterlijk tot 1 januari 1993 en
kunnen op basis van de aanpassing van
de Nederlandse wetgeving of ammende-
ring van de EG wetgeving in de loop van
dit half jaar veranderen.
Het bedrijfsleven zal over de genomen
besluiten in dit half jaar op de hoogte
worden gesteld.

Op boven beschreven wijze wordt een
glijdende overgang van het nu geldende
nationale controleregime naar het
nieuwe EG controleregime mogelijk ge-
maakt.

De Hoofdredaktie

ik denk zeker dat zesenhalfjaar niet te
kort is geweest\'.

Gezien de snelle reactie en het over-

tuigde antwoord heeft collega De Ruij-
ter deze vraag de afgelopen weken al
diverse malen voorgeschoteld gekregen,
wellicht door zichzelf, maar zeker ook

-ocr page 141-

door anderen. \'Korter dan vijf jaar op
één plaats is niet goed, want zeker de
eerste periode ben je niet produktief.
Daar staat tegenover, datje na misschien
een jaar of tien behoefte hebt aan een
nieuwe omgeving, met nieuwe impulsen
en uitdagingen. Tenminste .... als je
voldoende drive en creativiteit wilt kun-
nen blijven mobiliseren bij jezelf. Nee, ik
denk echt dat verandering van functie zo
tussen vijf en tien jaar gewenst is. In mijn
geval is het dus nu zesenhalf geworden.
Keurig toch?

Het is 15 mei, de laatste officiële dag in
functie van de man die meer dan zes jaar
lang zich vastbeet in zijn rol als direc-
teur.

De wijze waarop dwong al lange tijd
respect af binnen veterinaire kring. Maar
getuige het verzoek aan hem deze
nieuwe functie te willen vervullen wor-
den ook in kringen van het agrarisch
bedrijfsleven zijn capaciteiten hoog in-
geschat. \'Ja, natuurlijk is het prettig om
vast te stellen, dat men vertrouwen in je
stelt, maar aan de andere kant moet je
niet vergeten: de nieuw gevormde Hol-
ding is het 22ste bedrijf van Nederland.
Er komt nogal wat op me af. En voor
half werk ben ik niet in de wieg gelegd\'.

Studie

De betiteling \'perfectionist\' lijkt voor de
Ruijter zeker van toepassing. Al tijdens
zijn studie had hij een bijzondere belang-
stelling voor de varkenshouderij. Maar
de kennis die hij zich daarover in
Utrecht eigen kon maken voldeed in zijn
ogen echter niet.

\'Daarom ging ik toen zo nu en dan naar
België, want het onderwijs daar was op
het gebied van de varkens veel verder
ontwikkeld. En hoewel het in Neder-
land verbeterd is, staat de aandacht die
aan varkens wordt besteed in het huidige
curriculum nog steeds niet in verhou-
ding tot het economisch belang van deze
sector.\'

In zijn praktijkjaren komt van De Ruij-
ter steeds meer het beeld naar voren van
een prakticus, die voortdurend streeft
naar kwaliteit en vernieuwing. \'Wat mij
enorm trok toen ik naar Oss ging was de
mogelijkheid om de bedrijfsbegeleiding
Varkens van de grond te tillen. Collega
Van Gulick in Gemert was daarbij voor
mij een lichtend voorbeeld.\'
Maar ook in de splitsing van de ge-
mengde praktijk in een grote huisdieren
en een kleine huisdierendeel komt de
drang naar perfectie tot uiting:
\'Naarmate ik me meer en meer met de
varkens bezig hield werd het steeds
moeilijker om, op voor mijzelf accepta-
bele wijze, kleine huisdieren te blijven
behandelen. Gelukkig zaten we binnen
de maatschap daarin aardig op één lijn.
In uitstekende harmonie hebben we de
praktijk toen gesplitst\'.

Geen weg terug
Toch bleek de steeds verder gaande
verdieping van de bedrijfsbegeleiding
voor De Ruijter ook een schaduwzijde
te hebben.

\'Door de expertise die ik opbouwde
wilden de klanten op zeker moment
geen jongere collega voor de begelei-
ding. Als ik een bedrijf wilde \'overdoen\'
liep ik vlot de kans geconfronteerd te
worden met opmerkingen in de trant
van\': Hoezo? Je komt toch ook bij mijn
broer op het bedrijf; zijn mijn guldens
soms minder dan de zijne?
Bovendien groeiden de bedrijven in die
jaren enorm, waardoor per bedrijf de
hoeveèlheid veterinair werk toenam. Al
mej/al kwam ik aan het gevarieerde
consultatieve werk nauwelijks meer toe
en versmalde zich mijn werkveld en ging
het steeds meer in de diepte.
Volgens De Ruijter is dat mede een
reden geweest waarom hij zich meer met
bestuurlijke activiteiten ging bezighou-
den. \'Door onder andere het Afdelings-
bestuur en de Groep Groot kreeg ik
welkome andere impulsen. Bovendien
hield ik me binnen de praktijk vrij veel
bezig met de interne organisatie.
Automatisering was daarbij één van
mijn aandachtspunten. Zo zijn wij al
vanaf ongeveer 76 gespecificeerde nota\'s
gaan verzenden. Toch nam langzamer-
hand mijn arbeidsvreugde af. Toen in
\'85 de functie van directeur van de
Gezondheidsdienst onder mijn aandacht
werd gebracht was voor mij een andere
weg vrij. Binnen de bedrijfsbegeleiding
in onze praktijk was voor mij geen weg
terug voor mijn gevoel\'.

\'Achteraf bleek mij dat voor mijn be-
noeming op de Dienst mijn bestuuriijke
ervaring welkome bagage was. In de
agrarische wereld is men sterk georgani-
seerd en hecht men eraan dat je op de
juiste wijze je weg zoekt om je doel te
bereiken. Toch zal ik er ook wel te-
genop: er werkten toen al zo\'n 20
academici, die veelal ouder waren dan
ik en waarvoor je \'in het veld\' op grond
van hun kennis respect had gekregen.
Wie was ik dat ik daar leiding aan moest
geven? Het bestuur van de Dienst moest
daarbij een veronderstelling doen over
mijn management-kwaliteiten.
Tot mijn eigen geruststelling werd ik
uitgebreid getest, hetgeen goed uitpakte\'.
Volgens De Ruijter hebben een inwerk-
periode van vier maanden met zijn
voorganger collega Brus en een aantal
intensieve cursussen op het VNO-stu-
diecentrum \'De Baak\' de overgang van
prakticus naar directeur vereenvoudigd.
\'Een stuk bijscholing, bijvoorbeeld op
het terrein van financieel management,
was natuurlijk geen overbodige luxe\',
aldus De Ruijter.

Niet af

Hoewel hij vindt niet te vroeg weg te
gaan betreurt De Ruijter wel dat zijn
werk niet \'af is. Zo wordt momenteel
het gebouw van de Dienst voor zo\'n 11
miljoen gulden ingrijpend verbouwd.
Daarnaast zal waarschijnlijk deze zomer
het laboratorium van de Dienst de

-ocr page 142-

kwalificatie \'Ster-lab\' krijgen, de bekro-
ning van een periode intensieve interne
kwaliteitsverbetering.
\'Aan deze en nog enkele andere lopende
projecten hebben we lang en met veel
mensen gewerkt. De afronding had ik
graag meegemaakt. Daar staat tegen-
over dat er ook voldoende is om met
genoegen op terug te kijken. Ik denk
bijvoorbeeld aan de steun die door de
EG wordt gegeven aan het vervolg van
de Aujeszky-proef die steun krijg je niet
zomaar. En daarnaast was er natuuriijk
de ingrijpende fusie tussen de twee
Gezondheidsdiensten hier in het Zuiden.
Dat is een enorme klus geweest, met veel
haken en ogen. Maar terugkijkend kan
gesteld worden, dat dit proces - ook in
personele zin - succesvol is afgerond\'.

Wat wil de knmvd?
Op de vraag of De Ruijter vindt dat er
meer dierenartsen op beleids- en mana-
gementfuncties moeten komen spreekt
hij zich niet rechtstreeks uit:
\'Als de beroepsgroep dat belangrijk
vindt, dan zal ze een strategie moeten
ontwikkelen om jonge dierenartsen op
dat soort functies voor te bereiden. Tot
nu toe berusten benoemingen zoals nu
de mijne op toeval en zijn ze geen gevolg
van een duidelijk opleidingsbeleid.
Ik denk dat de KNMvD zichzelf hier-
over maar eens wat vragen moet stellen.
Wel denk ik, dat bij die afweging niet
alleen naar het belang van de dieren-
artsen als beroepsgroep moet worden
gekeken, maar ook naar de vraag of het
in het belang van de samenleving is dat
dierenartsen bepaalde posities in de
maatschappij bekleden\'.
Volgens De Ruijter gaat het erom, dat
goede managers op de goede stoelen
zitten:

\'Een veterinair kan zich door een finan-
cieel deskundige laten adviseren, maar
even zo goed kan een financiële kei zich
laten ondersteunen door een veterinaire
staf Het eindresultaat hoeft niet anders
te zijn\'.

Als lid van de Hoofddirectie zal met
name aan het beleids- en strategische
vermogen van De Ruijter geappelleerd
worden. \'Kansen hebben we als voedsel-
producerende sector in Zuid-Nederland
met name door onze goede structuur.
Door de grote dichtheid van dieren is in
het verleden hard gesleuteld aan structu-
ren die ons in staat stellen snel bepaalde
problemen te signaleren en de oorzaken
te traceren. Ook stelt die grote dichtheid
ons in staat door te gaan met schaalver-
groting, ongetwijfeld een economische
noodzaak om bijvoorbeeld allerlei in-
vesteringen met betrekking tot het mi-
lieu te kunnen dragen\'.

Daarnaast ziet De Ruijter kansen in een
verdere kwaliteitsverbetering van het
dieriijke produkt.

Sjoemelen

\'De tijd van sjoemelen met bijvoorbeeld
hormonen moeten we ver achter ons
laten: ongetwijfeld zou ons dat veel meer
kosten dan dat het opbrengt en boven-
dien is het maatschappelijk niet accepta-
bel. IKB en dat soort ontwikkelingen,
waarbij gestreefd wordt naar extra toe-
gevoegde waarde zal voor ons als expor-
terend land handelsdeuren verder moe-
ten openen. In mijn nieuwe functie
hoort IKB ook tot mijn takenpakket.

Bedreigingen ziet De Ruijter juist ko-
men vanuit de gebieden waar meer
extensief dieren worden gehouden en
soms zelfs de term amateurisme van
toepassing is.

De Ruijter: \'Recent hebben we met de
uitbraak van varkenspest weer gezien
waartoe dat kan leiden. Juist het inten-
sieve zuiden van ons land, met zo\'n 55%
van de varkens, 50% van het pluimvee
en 25% van het rundvee, treft dan de
grootste schade\'.

In groter verband kijkt De Ruijter
waakzaam naar Brussel: \'We moeten
opletten niet door regelgeving te worden
overvallen die ons als exporteur hele-
maal klem zet. Kapers op de handelskust
zijn er genoeg\'.

Volgende baan
Uitgaande van maximaal 10 jaar in deze
nieuwe functie zou de nu 46-jarige De
Ruijter nog wat in het verschiet hebben.

We gooien een balletje op: \'Een flinke
functie in Den Haag wellicht?\' De Ruij-
ter: \'Dat lijkt me niet. Vooriopig zal ik
m\'n handen meer dan vol heb^n. Voor
het politieke of ambtelijke circuit ben ik
niet de juiste man. Ik ben te vaak gehaast
of ongeduldig. Dat was vroeger al zo en
is er door mijn praktijktijd zeker niet
beter op geworden. Ik eet bijvoorbeeld
nog altijd heel gehaast, want er kan zo
weer gebeld worden.....\'

Collega Ton de Ruijter, oud-prakticus
die zijn grenzen binnen zeven jaar tijd
danig heeft verlegd, maar altijd nog een
beetje prakticus is.

Boekbespreking

Kompendium
Der Allgemeinen
nneren
Medizin
Und

Pathofysiologie
Für Tierärzte

Klaus Bickart

(Paul Parey Hamburg und Berlin 1992)

Compendium voor Pathofysiologie en
Inwendige Ziekten voor de Dierenarts.

Een compendium behoort een samen-
vattend handboek van een wetenschap
te zijn en wordt geadit in een korte
schets duidelijkheid over die weten-
schap te verschaffen. Dit onderhavige
compendium voldoet helaas niet aan
deze omschrijving. In het voorwoord
geeft de auteur aan met dit boekje een
leidraad te geven voor het volgen van de
colleges: hij geeft duidelijk aan dat dit
boek niet kan worden gezien als alterna-
tief voor het volgen van de verbale
overdracht van de leerstof Daarmee
heeft de auteur in zijn inleiding al gezegd
waarvoor het boek niet te gebruiken is,
namelijk als een soort beknopt naslag-
werk.

De auteur begint elk hoofdstuk met een
zeer korte en zeer oppervlakkige
beschrijving van de normale funktie van
een orgaan of een orgaansysteem en van
de regelmechanismen die aan het funkti-
oneren ten grondslag liggen. Vervolgens
gaat hij in sneltreinvaart over in de
opsomming van variabelen in het bloed-
onderzoek die afwijkend zijn en in de
opsomming van afwijkingen die kunnen
worden gevonden bij het klinisch onder-
zoek. Tot slot neemt hij de therapeuti-
sche grondslagen mee in de beschrijving
van bijna alle ziekten van de organen of
orgaansystemen. Dit alles wordt gepre-
senteerd in ongeveer tweehonderd pagi-
na\'s. In het laatste deel van het boek
vindt de lezer(es) enkele vragen aan de
hand waarvan hij/zij kan toetsen of de
geboden informatie is doorgedrongen.
De auteur tracht de regelmechanismen
en de afwijkingen daarvan te verduide-
lijken aan de hand van soms zeer uitge-
breide schema\'s, die door hun veelheid

-ocr page 143-

aan informatie hun doel voorbij schie-
ten. De figuren op pagina\'s 64 en 72 zijn
dermate veelomvattend, dat bij de min-
der vakervaren lezer de lust tot verdere
bestudering waarschijnlijk af zal nemen.
Daarnaast gebruikt de auteur begrippen
die in de Nederlandse curriculum niet of
nauwelijks worden gebmikt. Bovendien
staan in dit boek twee verwijzingen naar
andere diktaten of boeken. Echter, de
auteur heeft een literatuurlijst overbodig
bevonden.

Al met al kan van dit boek worden
gezegd dat de uitganspunten weliswaar
lovenswaardig zijn, maar dat een stu-
dent zonder aanvullend onderwijs uit dit
boek niet veel zal leren en dat een meer
ervaren dierenarts meer informatie
wenst dan hij in dit boek kan vinden.

G. H. Wentink

The Veterinary
Formulary en het
Veterinary Drug
Handbook

The Veterinary Formulary, Handbook
of Medicines used in Veterinary Prac-
tice; Y.M. Debuf, editor.
(London, The Pharmaceutical Press
199L pp. XVI 448, prijs 37.50 Pond
Sterling)

Veterinary Drug Handbook, D.C.
Plumb.

(PharmVet Publishing White Bear
Lake, USA, 1991, pp. 688, prijs f39,95,
ca. § 135,- in de boekhandel).

Voor een correct gebruik van dierge-
neesmiddelen is zorgvuklige documen-
tatie over het toe te passen middel
onmisbaar. Als onderdeel van de regi-
stratieprocedure voor diergeneesmidde-
len wordt een etikettekst vastgesteld die
de informatie bevat die minimaal nood-
zakelijk is voor het verantwoord toepas-
sen van het middel. Een probleem is dat
de informatie zich beperkt tot de doel-
dieren en de indicaties waarvoor het
middel in Nederland is geregistreerd.
Na afronding van de inhaalmanoeuvre
bij de registratie zal het arsenaal beschik-
bare middelen aanzienlijk zijn uitge-
dund, met verstrekkende gevolgen voor
bepaalde diersoorten en commercieel
minder belangrijke indicaties. Dan rijst
de vraag: waar haal je als prakticus in
voorkomende gevallen de informatie
vandaan over de correcte toepassing van
een middel?

Het ligt voor de hand dat het probleem
ook in andere landen is onderkend en zo
zijn er onlangs twee boeken verschenen
waaruit de prakticus panklare informa-
tie kan putten over de toepassingsmoge-
lijkheden van geneesmiddelen, hetzij
van veterinaire, hetzij van humane her-
komst. Beide boeken - de Engelse Vete-
rinary Formulary en het Amerikaanse
Veterinary Drug Handbook - bieden elk
op hun eigen wijze waardevolle infor-
matie die deels vergelijkbaar is. Daarom
worden ze samen in één bespreking
toegelicht.

Veterinary Formulary
De Engelse Veterinary Formulary pre-
senteert zich als "Handbook of Medici-
nes used in Veterinary Practice" en is
samengesteld door de wetenschappe-
lijke afdeling van de Koninklijke Britse
Apothekers (!) Organisatie. Deze orga-
nisatie heeft een uitstekende reputatie op
dit terrein met uitgaven zoals de Martin-
dale Extra Pharmacopoeia, onmisbaar
voor iedere (ook Nederlandse) apothe-
ker, en de National Formulary, een
beschrijving van een selectie van voor-
keurmiddelen voor de humane genees-
kunde. Sinds 1950 besteedt deze apothe-
kersorganisatie ook aandacht aan
diergeneesmiddelen, onder meer door
de uitgave van de British Veterinary
Codex. In 1986 besloot men om een
informatiegids over diergeneesmiddelen
te maken gebaseerd opeen farmacologi-
sche/therapeutische indeling. Daarbij
zou men zich beperken tot toegelaten
diergeneesmiddelen en tot humaan gere-
gistreerde middelen waarvan bekend
was dat ze ook veterinair werden toege-
past. Door een groot aantal deskundigen
is er vijfjaar gewerkt aan de totstandko-
ming van de eerste editie van 448
pagina\'s: een redactiestaf bestaande uit
een veterinair en vier farmaceuten, en
een adviesraad bestaande uit vijf veteri-
nairen en vier farmaceuten. Verder heb-
ben in totaal nog ca. 40 auteurs een
bijdrage geleverd aan het werk, dat op
alle punten er letterlijk en figuurlijk zeer
degelijk (harde kaft, ingebonden) en
goed doordacht uitziet. Het doel van het
boek wordt door de redactie kort en
bondig omschreven als een "snel naslag-
werk voor dierenartsen en ook wel
apothekers", dat echter het lezen van
meer gedetailleerde info als bijsluiters,
handboeken en gespecialiseerde litera-
tuur niet overbodig maakt.
Om aan het eind van het boek te
beginnen: er is een uitstekende index (ca.

25 pagina\'s) met ca. 2500 ingangen. De
ingangen betreffen indicaties, stofna-
men, merknamen en groepsnamen.
Soms ontgaat de logica je wel als een
ingang wel wordt vermeld onder "anti-
microbials" en niet onder "antibacteri-
als" of vice versa. Als enige sub-groep
worden daarbij de beta-lactam antibio-
tica genoemd, wel wat magertjes.
Onder atropine vinden we zes ingangen:
onder "anticholinergics" wordt verwe-
zen naar "anti-muscarinic", met slechts
drie ingangen. Niettemin ving ik niet
vaak bot bij het raadplegen. Quinolonen
komen in de index niet voor (flume-
quine, enrofloxacine), maar dat klopt: ze
zijn ook in de tekst niet opgenomen. De
index helpt zelfs even weggeraakte in-
formatie weer terug te halen, via tref-
woorden als "millimoles" en "milliequi-
valents" komen we in appendix 3 met
een duidelijke uitleg over maten, eenhe-
den en omrekenfactoren. Dat "miliary
dermatitis" ook leidt naar pagina 234:
"progestagens" zal niet iedere dierenarts
als een gelukkige verwijzing ervaren.
Het boek valt in drie hoofddelen uiteen.
In het eerste deel (pag. 3-55) zijn alge-
mene richtlijnen voor het voorschrijven
van middelen per diersoort opgenomen.
Zestien groepen worden onderscheiden,
zoals dieren die deelnemen aan wedstrij-
den, consumptiedieren, honden en kat-
ten, inheemse en exotische vogels, vis-
sen, exotische vertebraten, reptielen,
drachtige en lacterende dieren. Deze
informatie alleen al is de aanschaf van
dit boek dubbel en dwars waard. Ik ken
geen ander werk waarin zoveel wetens-
waardigs zo compact en zo praktisch is
weergegeven als in dit boek. Het tweede
deel (pag. 58-395) bevat de hoofdmoot
van de informatie in het boek, gegevens
over (groepen van) stoffen en prepara-
ten. Dit deel is opgedeeld in 18 hoofd-
stukken, deels naar werking (o.a. anti-
bacterieel, groeibevorderaars, vaccins),
deels naar orgaansysteem (zoals gastro-
intestinaal-systeem, zenuwstelsel, oog,
oor en huid) en deels naar ziektebeeld
(kanker, mastitis). Elk hoofdstuk bevat
dan weer een aantal paragrafen en sub-
subparagrafen.

Op deze wijze zijn de middelen met een
vergelijkbaar gebruiksdoel in voldoende
kleine groepen ondergebracht om een
snelle vergelijking en keuze te kunnen
maken. Elke (sub)paragraaf begint met
een stukje algemene tekst, waarna per
stof de indicaties, contra-indicaties, bij-
werkingen en doseringen volgen. De
indicatiestelling voor de meeste midde-
len is helaas zeer a-specifiek (zoals het
wel zeer brede "voor amoxycilline ge-

-ocr page 144-

voeiige infecties", pag. 63). Vervolgens
zijn de t)eschikbare preparaten opgeno-
men met toegelaten doddieren en even-
tuele bijbehorende wachttermijnen. Dit
ligt voor de hand aangezien doeldier en
wachttermijn (gekoppeld aan een dose-
ringswijze) preparaat- en niet zozeer
stofafhankelijk zijn. De preparaatge-
richte informatie (handelsnaam, fabri-
kant,kanalisatiestatus, farmaceutische
vorm en sterkte, doeldieren, wachtter-
mijn, bijzonderheden) is uiterst summier
en weinig behulpzaam voor het maken
van een gefundeerde preparaatkeuze.
Verder moet mij van het hart dat de
inleidende teksten weinig kritisch en
ruimhartig zijn, er
kan veel, maar of het
ook zinvol is, lezen we vaak niet. Bij
sommige preparaten is de afwezigheid
van de vermelding van een wachtter-
mijn misleidend (bijvoorbeeld oestra-
diol-benzoaat in olie pag. 233). Voor dit
deel kan de conclusie niet veel verder
gaan dan een praktisch ingedeeld over-
zicht van beschikbare produkten.
Tot slot bevat het boek drie aanhangsels.
Het eerste bevat klinisch relevante inter-
acties van diergeneesmiddelen. Soms
komt de selectie wat willekeurig over
(bijvoorbeeld salinomycine en tiamulin
geven aanleiding tot groeivertraging;
geen melding wordt gemaakt van poten-
tieel levensbedreigende interacties door
deze combinatie; detranidine zou in
combinatie met TMPS versneld aanlei-
ding geven tot hartritme-stoornissen).
Niettemin, voor een eerste editie een
goede start. Aanhangsel 2 bevat een lijst
van onverenigbaarheden, middelen die
niet in een spuit of via een infuus
toegediend kunnen worden. Het derde
aanhangsel (eenheden en omrekenings-
factoren) werd in de inleiding reeds
genoemd. Tenslotte bevat het boek ook
nog een adressenlijst van producenten
en organisaties op het gebied van de
diergeneesmiddelenvoorziening.
Een tekortkoming van het boek vind ik
dat er geen literatuurverwijzingen zijn
opgenomen, zodat een verdere verdie-
ping van kennis aan de hand van dit
boek niet mogelijk is. Een dergelijk
grote groep van auteuis moet over een
indrukwekkende verzameling achter-
grondliteratuur beschikken en daar had-
den de gebruikers van dit boek hun
voordeel mee kunnen doen.

Veterinary Drug Handbook
Laten we nu het licht eens laten schijnen
over het Veterinarv Drug Handbook
van Donald
C. Plumb. Het verschilt op
een groot aantal punten van de Britse
tegenhanger. Het boek is geschreven
door één auteur, die in een bestek van
635 pagina\'s ca. 300 geneesmiddelen
be-schrijft die veterinair worden toege-
past. De auteur is ziekenhuisapotheker
van de Veterinaire Faculteit van de
Universiteit van Minnesota, USA. De
auteur claimt geen volledigheid, maar
heeft zijn keuze bepaakl op grond van
het veterinaire belang van een middel.
Daar komen we dan voor de Neder-
landse situatie wel aan tekort: veel in
Nederland gangbare middelen zijn in het
boek niet te vinden. Dit valt op bij onder
meer leverbot- en andere wormmidde-
len, coccidiostatica, antimycotica, nitri-
furanen etc. Het boek is in de loop van
ca. vijfjaar geëvolueerd van een gesten-
cild studenten zakboekje tot een lijvige
paperback. De middelen zijn ingedeeld
in 10 hoofdstukken, variërend van
CNS-middelen en anti-infectiva tot di-
versen (waaronder antidota).
Elk hoofdstuk is weer ingedeeld in
paragrafen en subparagrafen. Deze ver-
deling dient slechts om de ca. 275
stofmonografieën en een aantal behan-
delingsprotocoHen een plaats te geven,
want dat is waarom het in dit boek
draait. Een stofmonografie (bijv. doxa-
pram, pyrantel, gentamicine, erythromi-
cine) kent een strakke indeling: chemie,
opslagcondities/stabiliteit/(on)verenig-
baarheden, farmacologie, gebruik/indi-
caties, fermacokinetiek, contra-indica-
ties/voorzorgen/veiligheid in verband
metreproductie/bijwerkingen/waar-
schuwingen, overdosering/acute toxici-
teit, geneesmiddelinteracties, interacties
met lab-bepalingen, doseringen per
doeldier gerangschikt (onder vermel-
ding van de bron waaraan de dosis is
ontleend) en eventueel aangepast aan de
indicatie, factoren die men tijdens be-
handeling in de gaten moet houden,
informatie over voor de cliënt beschik-
bare toedieningsvormen en preparaten,
registratiestatus volgens de FDA,
wachttermijnen, produkten die veteri-
nair zijn geregistreerd, produkten die
humaan zijn geregistreeni.
De gemiddelde lengte van een monogra-
fie overschrijdt twee dicht bedrukte pa-
gina\'s. Sinds ik dit boek in bezit heb,
gebruik ik het haast dagelijks. Dan
openbaart zich wel een zwakte van dit
handzame lx»ek: de bindtechniek (ge-
lijmde rug) laat bij intensief gebruik
helaas snel los. Het boek laat me zelden
in de steek, bevat encyclopedische ken-
nis in een uiterst toegankelijke vorm en
is indrukwekkend goed gedocumen-
teerd. Elk hoofdstuk wordt afgesloten
met een uitgebreide literatuurlijst. Een
voorbeeld: onlangs speelde in ons Tijd-
schrift (117 (1992) 149-50) een discus-
sie over de veiligheid van de combinatie
van tiletamine en zolazepam (zoletil ®)
voor sedatie van onder meer honden. In
Plumb staat het hele verhaal - met de
diersoortspecifieke farmacologische en
farmacokinetische achtCTgronden ervan
- in detail-vermeld, waarbij aan duide-
lijk over de ratio van deze combinatie
niets te wensen overblijft.
Het boek wordt afgesloten met een reeks
aanhangsels, met onder meer referentie-
waarden voor lab-uitslagen (voor hond,
kat, rundvee, paard en veulen, schaap,
geit en varken). Verder wordt er uitge-
breid aandacht geschonken aan de
(Amerikaanse) voorschriften ten aan-
zien van voorschrijven, opslag, uitgifte
en administratie rond de receptplichtige
diergeneesmiddelen.
De index van het boek is beknopt (8
pagina\'s, ca. 1200 ingangen) en verwijst
overwegend naar stoffen en merkpro-
dukten. De prestatie van Plumb kan niet
anders dan indrukwekkend worden ge-
noemd. Er zijn allicht schoonheidsfou-
ten aan te wijzen, maar die zijn onderge-
schikt aan de geboden kwaliteit. Een
belangrijke wens is wel: meer monogra-
fieën over bij ons gangbare middelen.
Onder de aminoglycosiden worden bij-
voorbeeld slechts besproken amikacine,
apramycine, gentamicine, neomycine en
spectinomycine (waarbij amikacine
goed is voor bijna vijf pagina\'s). Hier
missen we node het bij ons meer gebrui-
kelijke (dihydro)streptomycine en kana-
mycine. Combinatiepreparaten komen
slechts sporadisch voor (uitzondering:
trimethoprim/sulfa, tiletamine-Zzolaze-
pam).

Ik kan nu proberen een afweging te
maken welke van de boeken de voor-
keur geniet. Dit is, vanwege de verschil-
len in het gebodene en de opzet ervan,
haast onmogelijk.

De Britse Veterinary Formulary sluit
aardig aan bij de geneesmiddelenwetten
van de EG en het bij ons gangbare
geneesmiddelenpakket. Het is tevens
vollediger, maar biedt te weinig diep-
gang in de geneesmiddeiengroepen.
Daar scoort Plumb ruim een negen-plus.
Aan de andere kant bevatten de dier-
soort-gerichte hoofdstukjes in het eerste
deel van The Veterinary Formulary een
schat aan informatie waaraan anders
nauwelijks aan te komen is. U raadt het
al waar dit heengaat: U kunt geen van
beide missen, als u keuzes moet maken
in een uitgedund assortiment genees-
middelen met een sterk beperkte regi-
stratiestatus. Het lijkt mij een aardige

-ocr page 145-

uitdaging voor een uitgever om het beste
van beide uitgaven te bundelen tot de
veterinaire informatiebron over genees-
middelen voor dieren.

Arnold G. Vulto

Tretmiststall für

rinder

Kuratorium für

technik und
bauwesen in der
landwirtschaft

Bernd Söntgerath

(Arbeitspapier 137, 1990, 88 pagina\'s)

Op basis van literatuuronderzoek en een
enquête onder veehouders worden de
gebruiksmogelijkheden en de voor- en
nadelen van de \'Tretmiststall\' beschre-
ven.

Het principe van de Tretmiststall is al
enkele decennia in de praktijk bekend
onder de naam Flachlaufstall. Men kan
zich van dit staltype enigszins een voor-
stelling maken, als uitg^aan wordt van
het grondplan van een enkelrijige ligbox-
enstal. De belangrijkste verschillen zijn
dan dat er geen boxafscheidingen zijn en
dat de aldus ontstane langgerekte lig-
ruimte een helling heeft van drie tot tien
procent (in plaats van één tot twee
procent) naar de loop/voerruimte. De
toegepaste breedte (diqjte) van de lig-
ruimte varieert, maar is meestal drie tot
zes meter.

Aan de lage kant van de ligruimte is er
nog een verschil van twintig tot dertig
centimeter hoogte met de loopruimte,
dit vooral in verband met de mechani-
sche mestafvoer. Op de ligruimte wordt
in de beschreven uitvoeringen vrijwel
altijd lang of kort stro gestrooid. Het
staltype ontleent haar naam aan het feit
dat door het belopen van de hellende
ligruimte een zogenoemd gletschereffect
ontstaat waarbij het beddingmateriaal
naar de loopruimte schuift. Het strooisel
wordt als regel alleen aan de hoge kant
aangevuld. Er zijn varianten in het
grondplan en de plaats en wijze van
mestafvoer mogelijk. Een Nederlandse
naam voor dit staltype is er nog niet,
maar dit zou letterlijk vertaald kunnen
zijn: trapmeststal, of misschien wat
fraaier: hellingstal.

In het rapport worden het staltype en de
varianten, aan de hand van de literatuur
beschreven. Daarna volgen de resultaten
van de enquête over de praktijkervarin-
gen. Dan vindt een vergelijking met de
andere staltypen plaats, gevolgd door
een uitvoerige discussie (bijna veertig
pagina\'s) betreffende allerlei bouwtech-
nische en gebruiksmogelijkheden en be-
perkingen. De enquête is verzonden
naar 97 bedrijven in Duitsland, Frank-
rijk (Elzas), Zwitserland en Oostenrijk.
De respons is niet vermeld, maar gede-
duceerd kan worden dat dit ongeveer
zestig procent was. Bij de respondenten
was het staltype in gebruik voor mests-
tieren (56 procent), jongvee (24 pro-
cent), zoogkoeien (11 procent) en melk-
koeien (9 procent).

Het is in dit bestek niet mogelijk om op
allerlei details in te gaan. Enkele hoofd-
zaken zijn:

1) een vrij gladde vloer van de ligruimte,
veel lopen, hoog diergewicht en de
hellingsgraad zijn bepalend voor het
gletschereffect;

2) bij meststieren en jongvee wordt de
stal door afscheidingen verdeeld in stal-
eenheden van vijf tot zeven meter breed,
waarbij vooral bij meststieren aan de
hoge kant een drijfgang voor dierver-
plaatsingen wordt aangebracht;

3) de ligruimte per dier varieert, maar is
meestal 1,5 tot 3,5 vierkante meter voor
meststieren en jongvee; wanneer de
mest/voerruimte wordt meegerekend
komt de totaaloppervlakte op 2,5 tot 4,5
vierkante meter per dier,

4) de strooisel(stro)behoefte per dier per
dag varieert eveneens sterk (1 tot 4
kilogram); voor zoogkoeien en melkvee
is dat meer, waarbij wordt opgemerkt
dat reinheid bij melkvee toch een pro-
bleem kan zijn;

5) gedragsstoornissen zoals tongspelen
en urinedrinken werden bij de meststie-
ren door negentien respectievelijk twaalf
procent van veehouders gemeld;

6) de klauwgezondheid zou beter zijn
dan in een potstalsysteem, terwijl de
kwaliteit van de ligplaats alsmede de
beschikbare ruimte per dier uit welzijns-
oogpunt een voordeel wordt genoemd
ten opzichte van de volledigrooster-
vloerstal; staartpuntontstekingen zoals
op de volledigroostervloer voor mest-
stieren komen niet voor.

Het rapport als geheel is, mede door de
informatie waarop het is gebaseerd,
sterk praktisch gericht. Het is dan ook
bedoeld om vooriichters en veehouders
met dit staltype vertrouwd te maken.

F. J. Grommers

Hygiëne der
Rinder- und

ScHWEINE-
produktion

Het belangrijkste bezwaar dat tegen het
bovenstaand boekwerk is in te brengen,
betreft de titel. Het hierin voorkomend
woord
hygiëne kan namelijk de indruk
wekken dat slechts aandacht wordt ge-
schonken aan maatregelen, die genomen
dienen te worden om onder hygiënisch
optimale omstandigheden rundvee en
varkens te houden. Het boek beschrijft
echter een veel breder terrein.

Het eerste kwart van het 568 pagina\'s
tellend werk beslaat een algemeen over-
zicht van externe factoren, die de ge-
zondheid van dieren kunnen beïnvloe-
den (duidelijk zoötechnisch van
karakter), enkele basale feiten over de
immunologie en een overzicht van
maatregelen, zoals die door dierenarts
en veehouder zoötechnisch en veterinair
preventief genomen kunnen worden.

In het tweede en derde deel worden
respectievelijk het rund (melkvee, kalf
en jongvee) en het varken (fokzeug,
biggen en opfok) besproken. Hierbij
komen zowel ziektebeelden als produk-
tieproblemen en voeding aan de orde.

In het vierde kwart worden, met als
basis de Duitse wetgeving, onder meer
de juridische aspecten van dierziekten-
bestrijding, dierenbescherming, de apo-
theek en consumentenbescherming be-
handeld. Hoewel de éénwording van de
EG van dag-tot-dag voortschrijdt, blijkt
toch nog sprake te zijn van een dusdanig
verschil tussen de nationale wetgevin-
gen, dat het onderhavige deel van het
boek voor de Nederiandse lezer niet van
praktisch belang is.

Deze laatste opmerking geldt zeker niet
voor de rest van het boek. Zonder dat er
sprake is van veel wetenschappelijke
diepgang wordt zeer praktijkgericht een
grote hoeveelheid feiten gepresenteerd.
De toegankelijkheid van deze feiten
wordt vergemakkelijkt door een groot
aantal (350)tabellen, sdiema\'s en teke-
ningen.

Het boek kan een aardig overzicht
bieden aan een ieder die zich bezighoudt
met diergeneeskundige begeleiding van
koppels en daarbij praktijkgerichtheid
wil baseren op gecomprimeerd aange-
boden basiskennis.

C. P. R. N. Damen

-ocr page 146-

oünjunctivitis
bij konijnen

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie de heer drs. A.
Heijn (Veterinaire Specialisten
Oisterwijk) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

Vraag

Welke agentia zijn verantwoordelijk
voor conjunctivitis bij konijnen en wat is
de beste therapie?

Antwoord
Was het maar zo eenvoudig.
Conjunctivitis is een regdmatig voorko-
mende aandoening bij het konijn. De
aandoening is vaak een onderdeel van
snot
{R multocida). Naast de opvallende
sereuze (melkwitte) tot purulente (kaas-
achtige) ooguitvloeiing, kunnen neusuit-
vloeiing, ototis media en pneumonieën
optreden. Het voorkomen van snot
wordt beïnvloed door huisvesting, infec-
tiedruk en stress.

Andere bacteriële infecties spelen een
ondergeschikte rol bij het ontstaan van
conjunctivitis en laten zich meestal ge-
makkelijk bestrijden met een breedspec-
trum antibiotische oogzalf of -druppel.
Myxomatose wordt door stekende in-
secten overgebracht van wilde konijnen
op huiskonijnen en veroorzaakt onder
meer op conjunctivitis gelijkende symp-
tomen.

Naast infectieuze agentia kunnen omge-
vingsfactoren een rol spelen. In een
groep proefkonijnen bleek hooistof aan-
leiding te zijn tot conjunctivitis.
Entropion kan een primaire oorzaak zijn
van conjunctivitis, maar ook een gevolg.
Verstopping van het traanafvoerkanaal
leidt tot tranenvloed. Dacryocystitis
(ontsteking van het traanafvoerkanaal)
is meestal van bacteriSe oorsprong en
zorgt voor een chronisch recidiverende
conjunctivitis. Dacryocystitis kan op
zichzelf staan of optreden in het verioop
van snot.

Uit het bovenstaande kan worden afge-
leid, dat wanneer een konijn met con-
junctivitis wordt aangeboden, een goede
anamnese van belang is. Huisvesting,
verzorging, voorkomen van ziekten on-
der andere konijnen zijn zaken die
daarbij aan de orde moeten komen.

De algehele conditie van het konijn
moet worden beoordeeld. De gehele
kop wordt geïnspecteerd en gepalpeerd,
met name dient te worden gelet op
neusuitvloeiing en periorbitale zwellin-
gen als gevolg van de door
P. multocida
gevormde abcessen. Bij een dacryocysti-
tis is de mediale ooghoek gezwollen en
wordt bij manuele dmk pus uit het
traanpunt verkregen. Konijnen hebben
slechts één puntum lacrimale. Deze be-
vindt zich mediaal in het onderooglid,
op enkele millimeters van de ooglidrand
in de palpebrale conjunctiva.
Het kanaal is wisselend van diameter en
heeft een kronkelend verioop, wat het
canuleren moeilijk maakt.
Een bacteriologisch onderzoek met ge-
voeligheidsbepaling kan behulpzaam
zijn in de keuze van antibioticum, wan-
neer lokaal toegediende breedspectrum
antibiotica niet het gewenste resultaat
hebben.

Daarbij dient te worden bedacht dat P
multocida
gemakkelijk wordt over-
groeid door apathogene bacteriën zoals
Lactobacillus spp. Een aantal antibiotica
kunnen bij konijnen niet worden toege-
past (o.a. ampicilline, lincomycine, ka-
namycine, tylosine).
Bij uitgebreide ontstekingsprocessen
kan een röntgenfoto van de kop
prognostische waarde hebben. Bij aanta-
sting van het benige skelet mag van een
hopeloze situatie worden gesproken.

Vraag en antwoord

In minder gevorderde gevallen kan wor-
den getracht met lokaal en parenteraal
antibiotica (aangegeven wordt chloram-
phenicol of een ander antibioticum op
geleide van het antibiogram) het konijn
te genezen.

Het is zinvol het purulent secretum eerst
op te lossen met lokaal toegediend
acetylcysteine 10% (Fluimucil®, Muco-
mist®) en te spoelen met fysiologisch
zoutoplossing. Abcessen worden ge-
opend en gedraineerd. Al met al is de
prognose in dit soort gevallen somber.
Bij conjunctivitis als gevolg van ana-
tomische afwijkingen, zoals entropion,
dient de oorzaak te worden aangepakt.
De techniek van entropion-correctie
verschilt niet van die bij de hond.

Acuut soporeus

kalf

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling, vond de redactie
mevrouw drs. A. H. M. Cornelis-
sen (VakgroepInwendige Ziekten
en Voeding der Grote Huisdieren)
bereid om voor de lezers een
antwoord te formuleren

Vraag

Geconstateerd werd een acuut soporeus
kalf van veertien dagen oud. Geconsta-
teerd werd een gelige diarree, niet water-
dun, geen uitdrogingsverschijnselen.
Verder een dikke buik en bij auscultatie
plus palpatie links duidelijk \'steelband\'
geluid, rechts minder duidelijk. Bij la-
paro-tomie geringe tympani pens, leb-
maagdislocatie links plus gasvorming in

-ocr page 147-

duodenum plus caecum. IVat is de diag-
nose en behandeling?

Antwoord
De lebmaagdiscolatie naar links wordt
veelvuldig vastgesteld bij volwassen
melkkoeien; bij jonge kalveren komt het
sporadisch voor. In de anamnese wordt
vermeld dat het kalf slecht eet, weinig
mest produceert of diarree heeft en soms
koliekverschijnselen vertoont. De toe-
stand van het kalf kan zeer snel verslech-
teren. Bij het klinisch onderzoek valt op
dat de buikomvang vooral links is toege-
nomen. Op de linker buikwand kunnen
steelband- en klotsgeluiden worden ge-
hoord. Even als bij volwassen dieren is
dit een belangrijke klinische bevinding,
die een LDL aannemelijk maakt. In de
differentieel diagnose moet worden ge-
dacht aan een tympanische pens met
vloeibare inhoud. In dat geval kan de
steelband verdwenen zijn nadat met een
sonde het gas is vrijgekomen en vloeistof
is afgeheveld.

In ernstige gevallen heeft men te maken
met een liggend kalf met een dikke buik
en in soporeuze toestand. Bij een liggend
dier is het vaak niet eenvoudig om een
steelband op te wekken. Het is dan ook
mogelijk dat op de rechter buikwand
steelbandgeluiden worden gehoord.
Differentieel diagnostisch moet nu even-
eens rekening worden gehouden met
een peritonitis, een enteritis, meteoris-
mus van colon en caecum, een LDR of
een liggingsverandering van andere de-
len van het maagdarmkanaal (bv. torsio
mesenterialis, torsio caeci, volvulus of
invaginatie). Ook kan er sprake zijn van
gasophoping en dilatatie van de lebmaag
zonder dat een dislocatie is opgetreden.

Algemeen wordt aangenomen dat een
atonie of hypotonie van de lebmaag
voorafgaat aan een dilatatie en dat
daarop een dislocatie volgt. De buikto-
pografie van een veertien dagen oud kalf
met een relatief kleine pens laat ver-
plaatsing van de lebmaag tussen de pens
en de buikwand gemakkelijk toe. Een
groot aantal factoren speelt een rol bij
het ontstaan van een lebmaagdislocatie.
Zo zou bij het jonge kalf een haastige
opname van grote hoeveelheden melk
van invloed zijn. Het drinken van te hete
thee of te koude melk wordt eveneens
als mogelijke oorzaak genoemd. De
aanwezigheid van ulceratie in de leb-
maagwand kan samengaan met het op-
treden van een LD. Ook aandoeningen
van andere orgaansystemen kunnen het
maagdarmkanaal stilleggen.

In een enkel geval treedt spontaan repo-
sitie van de lebmaag op. Door het kalf
over de rug te rollen, zoals therapeutisch
bij volwassen koeien met een LDL
wordt toegepast, zou repositie van de
lebmaag kunnen worden bereikt. In de
Kliniek voor Inwendige Ziekten heeft
men geen ervaring met deze methode bij
het kalf. Indien de lebmaag tengevolge
van een locale peritonitis (bv. uitgaande
van een ulcus) is verkleefd aan de
buitenwand heeft deze methode geen
kans van slagen. Nu bestaat zelfs het
risico dat bij het rollen de lebmaag
geheel of gedeeltelijk van de buikwand
losscheurt, waardoor een locale peri-
tonitis kan worden gereactiveerd. Door
de anatomische verhoudingen van de
buikorganen bij het kalf kunnen delen
van het maagdarmkanaal gemakkelijk
van positie veranderen, daarom zijn
complicaties na het rollen, zoals een
torsie van het colon en caecum of van
het gehele darmconvoluut niet uitgeslo-
ten.

Vaak kan de diagnose echter niet met
zekerheid worden gesteld. Als de toe-
stand van het kalf snel achteruit gaat zal,
afhankelijk van de waarde van het kalf,
een proeflaparatomie moeten worden
uitgevoerd. Hierbij wordt bij het lig-
gende dier de buik in de rechter flank
geopend, waarna een gedisloceerde leb-
maag kan worden gereponeerd en ge-
fixeerd. Tijdens een operatie kan een
infuus (NaCl 0.9% of Ringer) worden
toegediend. Als het kalf vóór de operatie
in een slechte toestand verkeert is het
verstandig om eerst door middel van een
infuus de situatie te verbeteren. Postope-
ratieve toediening van een breedspec-
trum antibioticum moet zeker worden
overwogen. Na een geslaagde operatie
moet de melk in kleine hoeveelheden
tegelijk worden aangeboden en dient het
kalf ook de beschikking te krijgen over
kleine porties goed ruwvoer.

<euren en
herkeuren

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling, vond de redactie de
heer drs. L. Honning (RVV) be-
reid om voor de lezers een ant-
woord te formuleren.

Vraag

Steeds vaker komt het voor dat veehou-
ders voor bijzondere slachtingen maar
zeer weinig of niets krijgen uitbetaald,
zelfs geld moeten meebrengen (voor
slachtloon, RVV-keurioon, e.d). Ook
het volgende voorval is daar een voor-
beeld van.

Na diverse malen een liggende koe te
hebben behandeld tegen melkziekte met
onvoldoende resultaat, wordt door de
dierenarts het advies g^even de koe te
laten slachten. De koe is behandeld met
de reguliere oplossingen tegen melk-
ziekte en er zijn door de dierenarts geen
antibiotica gebruikt. Op vrijdagmiddag
(!) wordt de koe geslacht en door de
RVV gekeurd op een bijzondere slacht-
plaats. De boer belt maandag en dinsdag
daaropvolgend naar deze slachtplaats,
doch de keuringsbeslissing is nog niet
bekend. De veehouder vraagt om terug-
gebeld te worden, doch dit gebeurt niet.
Na elf dagen krijgt de veehouder de
rekening en een schriftelijk bericht thuis,
waaruit blijkt dat de koe is afgekeurd
wegens positief verlopen onderzoek op
antibiotioca dan wel chemotherapeu-
tica. Herkeuring van het geslachte dier is
nu niet meer mogelijk, omdat de herkeu-
ringstermijn, waarbinnen herkeuring
dient te zijn aangevraagd, ruimschoots is
verstreken.

Moet de veehouder drie keer daags
bellen om de keuringsuitspraak aan de
weet te komen?

Antwoord
Dit mag wel, doch een goede afspraak
tussen de veehouder en de aanbieder ter
keuring (lees: slachtplaats-exploitant)
omtrent de mededeling van de keurings-
uitspraak, waarbij het initiatief bij laatst-
genoemde ligt, is beter. Genoemde aan-
bieder kan eveneens de moeite nemen
om de veehouder of de tussenpersoon
(veevervoerder/veehandelaar) een indi-
catie geven, wanneer redelijkerwijs de
keuringsuitslag verwacht kan worden.
Tevens is de opgave van het (aange-
brachte) oormerknummer, slachtnum-
mer, evt. RVV-onderzoeksnummer van
belang voor de veehouder, omdat dit de
identificatie-kenmerken zijn, die de
RVV naast de naam van de aanbieder
administreert. De naam van de veehou-
der-eigenaar is wel bij de aanbieder,
maar veelal niet bij de RVV bekend.

De informatie en communicatie tussen
de \'noodslachter\' en de dienstdoende
RVV-keuringsdierenarts/-keurmeester
is onder andere in een landelijke RVV-
werkinstructie \'Keuring en toezicht op
bijzondere slachtplaatsen\' vastgelegd.

-ocr page 148-

Aspecten als melding, registratie, aan-
bieding ter keuring door de \'noodslach-
ter\' alsmede dienstverlening, miltvuur-
onderzoek, registratie, keuring en
toezicht door de RVV is hierin geregeld.
In een afzonderiijke RVV-werkinstruc-
tie \'Verzamelstaat Onderzoek Slachtdie-
ren (VOS)\'is de invulling en dergelijke
van de op (bijzondere) slachtplaatsen te
gebruiken verzamelstaat-onderzoek-
slachtdieren, tevens afkeurbewijs, nader
geregeld.

Vraag

Moet, zoals voorheen bij de gemeente-
lijke keuringsdienst, de RW de eige-
naar op de hoogte brengen van de
keuringsuitslag, zodat nog tijdig herkeu-
ring aangevraagd kan worden?

Antwoord
Neen, dit is een taak van de aanbieder-
(lees: slachtplaatsexploitant).

De RVV informeert de aanbieder en
communiceert met de aanbieder. De
aanbieder ontvangt van de RVV per
slachtdag en geregistreerd onder oor-
merk/slachtnummer en eventueel on-
derzoek-nummer een volledig ingevulde
verzamelstaat-onderzoek-slachtdieren,
tevens afkeurbewijs. \'Vdledig ingevuld\'
wil zeggen: vermelding van slachtda-
tum, slachtdiersoort, slachtdierrubriek
(1 t/m 7), bevindingen bij a.m.- en/of
p.m. keuring, onderzoeken en onder-
zoeksuitslagen, keuringsuitslag, op-
drachten- eventueel deelafkeuringen, re-
den van afkeuring of voorwaardelijke
goedkeuring, enzovoort

Deze zogenaamde VOS-staat wordt
voorzien van naam en handtekening
keuringsambtenaar, dagtekening en
wordt gewaarmerkt met RVV-rijkswa-
penmerk; Twee exemplaren van de
VOS-staat worden de aanbieder ter
hand gesteld.

De aanbieder kan de VOS-staten ge-
bruiken om de veehouders in eerste
instantie mondeling te informeren. Ko-
pieën kunnen later bijvoorbeeld met de
afrekening, dienst doen als schriftelijk
bewijs van afkeuring c.q. voorwaarde-
lijke goedkeuring voor de veehouders.

Tijdig herkeuring aanvragen\' houdt in
dat de eigenaar of degene die in diens
rechten treedt (de aanbieder, onder an-
dere), de herkeuringaanvraag schrifte-
lijk indient bij de RVV-kringdirecteur en
wel
voor 12.00 uur, volgend op de dag
van de keuringuitspraak,
(zaterdagen-
zondagen-erkende feestdagen niet mee-
gerekend). Dit betekent dat de informa-
tie van aanbieder naar veehouder ook
binnen de herkeuringstermijn dient
plaats te vinden! De RW heeft de zorg
en de verantwoordelijkheid om gedu-
rende de periode, waarbinnen nog her-
keuring mogelijk is, het karkas, de rele-
vante organen, het onderzoeksmateriaal
te (laten) bewaren.

Tot slot zij opgemerkt, dat de RVV te
allen tijde bereid is in voorkomende
gevallen de informatie van de aanbieder,
gegeven aan de veehouder, nader toe te
lichten; ook de praktizerend dierenarts
kan \'verhaal halen\' bij de RVV.

Bijenziekten in

nederland

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling, vond de redactie, de
heer drs. J. Veenhof bereid om
voor de lezers een antwoord te
formulieren

Vraag

Wat zijn momenteel in Nederland de
belangrijkste bijenziekten en op welke
wijze worden deze bestreden?

Antwoord
Er zijn op dit moment twee bijenziekten
van laelang: de
Varroatosis tn het Ameri-
kaanse Vuilbroed

Varroatosis: deze ziekte wordt veroor-
zaakt door een mijt, de Varroa Jacob-
soni, die zich op de bij bevindt en uit het
bijenlichaam de haemolymphe weg-
zuigt, zodat de bij tenslotte aan anaemie
overlijdt. Als de infectiedruk zo hoog
wordt dat er ongeveer 5.000 mijten in
het volk aanwezig zijn gaat het volk
reddeloos ten onder. De ziekte is onge-
veer zeventig a tachtig jaar geleden
vanuit Indonesië naar Nederland geko-
men. Vóór de ooriog ingevoerde Neder-
landse bijen waren sledit bestand tegen
de inheemse mijt. Deze kon zich explo-
sief vermeerderen en opschuiven via de
Kaukasus, tot hij tenslotte in 1985 in
Borculo voor het eerst werd gediagnosti-
seerd.

Nu is geheel Nederiand geïnfecteerd en
kan men zonder bestrijding geen bijen
houden. Deze bestrijding valt in twee
delen uiteen: de biotechnologische me-
thodieken zoals arrestraammethoden en
de darrenraatmethode, ai daarnaast me-
dicamenteus. Dit laatste gelseurt door
middel van het bijenlichaam: de bijen
nemen het middel op, cumafos bijvoor-
beeld en door het zuigen van de haemo-
lymphe krijgen de mijten zoveel binnen
dat ze succuml)eren. Dit worden syste-
mische middelen genoemd.
Amerikaans vuilbroed wordt veroor-
zaakt door een sporenvormer, die zich in
het gesloten broed vermeerdert en daar-
bij de larve/pop vernietigt. Deze bacil-
lus larvae dient in grote aantallen aan-
wezig te zijn voordat werkelijke schade
wordt aangericht. Momenteel is er een
bedreiging vanuit Zuid-Limburg, waar
enkele gevallen zijn vastgesteld en opge-
ruimd. Hoewel een medicamenteuze
behandeling mogelijk blijkt, geeft de
directeur van de VD de voorkeur aan
stamping out.

Ziektebestrijding in Nederland

In 1987 is het stuk bijenziektenbestrij-
ding van de Consulent in Algemene
Dienst, de CAD, overgegaan naar de
directie van de VD. Als beleidsbepa-
lende instantie heeft de VD de uitvoe-
ring in handen van de RVV gelegd, die
een meidnummer heeft ingesteld waar
klachten omtrent ziekten kunnen wor-
den gemeld. Vanuit dit meidnummer
kan actie worden ondernomen: een te-
lefonische diagnose is een enkele keer
mogelijk; ook kan een monster worden
opgestuurd naar de Stichting Gezond-
heidszorg te Gouda en bij verdenking op
vergiftiging wordt met de AID contact
opgenomen. Bij verdenking op Ameri-
kaans Vuilbroed wordt een bedrijfsbe-
zoek afgelegd door een RVV-functiona-
ris, die tevens imker is en die naar bevind
van zaken handelt: in overieg met VD
een monster naar het CDI om eventuele
verwekker op te sporen en bij positief
resultaat, wederom in overieg met de
VD, stamping out.

Naast deze twee in het oog springende
ziekten is er nog een aantal andere, die
niet zo op de voorgrond treden, maar bij
minder goede \'managing\' wel degelijk
tot verliezen kunnen leiden. Nosema,
een darminfectie is daar een voorbeeld
van. Evenals de mijtziekte welke de
tracheeën aantast, de Acarapis Woodii
en de amoebenziekte die het speciaal op
de nieren gemunt heeft.
De overheid houdt zich momenteel
alleen daadwerkelijk met het probleem
van de vuilbroed-invasie in Zuid-Lim-
burg bezig, hetgeen niet wil zeggen dat
uitbraken van andere ziekten niet tot
overheidsactiviteiten zullen kunnen lei-
den indien dit nodig blijkt.
De bijenwet van 1947 geeft de Rijksbij-
enteeltconsulent de gelegenheid däär

-ocr page 149-

regelend op te treden waar hij dit nodig
acht. Overigens zal deze wet ook opgaan
in de grote Gezondheids- en Welzijns-
wet voor Dieren.

Voor belangstellenden is op het secreta-
riaat van de KNMvD een brochure te
bestellen waarin de voornaamste bijen-
ziekten beknopt, maar helder worden
behandeld. Kosten bedragen vijf gulden.

nieuw(s) van

de Industrie

De redactie kan niet verantwoor-
delijk worden gesteld voor de
inhoud van de berichten die val-
len onder het kopje Nieuw(s) van
de Industrie en is dientengevolge
niet aansprakelijk voor eventueel
geleden schade.

Verbeterde

formulering
prescription diet
canine d/d

Jarenlang is Prescription Diet Canine
D/D in blik gebruikt bij de dieetbehan-
deling van honden met een voedselinto-
lerantie of voedsel-allergie.
Onlangs heeft Hill\'s de samenstelling
van het produkt veranderd, waardoor
het nog beter aan zijn doel beantwoordt.
Gebaseerd op de laatste wetenschappe-
lijke gegevens bevat Prescription Diet
D/D nu minder eiwit, fosfor en na-
trium.

Hierdoor is het produkt beter geschikt
om aan de voedingsbehoeften van ou-
dere honden met een voedsel-allergie te
voldoen, terwijl het eveneens zéér goed
bruikbaar blijft voor jonge, volwassen
honden.

— het eiwitgehalte is verlaagd van 26,7
naar 17,3%*;

— het fosforgehalte is veriaagd van 0,41
naar 0,28%*;

— het natriumgehalte is verlaagd van
0,51 naar 0,35%*;

Prescription Diet D/D bevat rijst met
lamsvlees en is licht verteerbaar en erg
smakelijk. Het is een volledig en geba-
lanceerd voer dat permanent aan hon-
den gegeven kan worden. Door deze
herformulering is het niet meer geschikt
voor katten.

* gemiddelde analyse op drogestof-basis.

virbac verzorgt
distributie
pedigree canine en
whiskas feline

Sinds juli 1992 wordt de distributie van
Waltham\'s Pedigree Canine en Whiskas
Feline diëten verzorgd door Virbac Ne-
derland. Virbac Nederland staat, net als
EFFEM B.V., bekend als een modem,
dynamisch bedrijf dat kwaliteit en
dienstveriening hoog in het vaandel
heeft staan. Dit nieuwe samenwerkings-
verband staat dan ook garant voor een
efficiënte, snelle levering en de best
mogelijke service. Om de nieuwe sa-
menwerking kracht bij te zetten kan er
in de maanden juli en augustus van een
speciale introduktie-aanbieding gebruik
worden gemaakt. Voor produkt- en
voedings technische informatie over de
Waltham-diëten kan men kontakt opne-
men met de Waltham Veterinaire Ser-
vice (04130-49555). Voor bestellingen
van en informatie over bovengenoemde
aanbieding kan men bij Virbac Neder-
land terecht (03420-93008/fax: 03420-
90164).

Allerspray®

Èurovet heeft onlangs Allerspray ® van
Evsco Pharmaceuticals geïntroduceerd.

Allerspray® geeft een verlichting van
pijn en jeuk, veroorzaakt door vlooien-
en insectenbeten. Het ondersteunt de
therapie bij pyotraumatische dermatitis,
contactallergie en kleine brandwondjes.
Allerspray® versnelt de genezing bij
oppervlakkige schaafwonden; na het
verwijderen van hechtingen en al die
gevallen waar krabben en bijten een
genezingsproces kunnen vertragen.
Als voomaamste bestanddeel bevat Al-
lerspray® lidacaïne terwijl het weefsel-
herstel wordt bevorderd door de huid-
verzorgingsmiddelen lanoline, aloë vera
pulv. en allantoine. Tevens is Bittran
toegevoegd dat een bittere smaak ver-
oorzaakt, zodat likken en bijten worden
tegengegaan. Deze samenstelling met
een pH, overeenkomend met de nor-
male dieriijke huid, garandeert een ver-
zachtende, lokale werking bij huidpro-
blemen.

Met behulp van de sprayflacon spuit
men bij honden en katten de crème
enkele malen per dag op de plaatselijk
geïrriteerde huid.

Allerspray® dient vooreen symptomati-
sche behandeling. Toediening maximaal
vijf dagen. Contact met de ogen dient
men te vermijden.

Allerspray® wordt uitsluitend geleverd
via dierenartsen in een aantrekkelijke
display verpakking die twaalf flacons a
118 ml bevat.

Inlichtingen via Eurovet B.V., tel.
08306-23024.

CliniCare Canine
Powdered Diet

Naast de vloeibare sonde-voeding Clini-
Care Canine Liquid Diet, is thans ook
beschikbaar CliniCare Canine Powde-
red Diet. Deze sonde-voeding in poeder-
vorm kan in warm water worden opge-
lost en is met name voor grotere honden
economischer in het gebruik dan de
vloeibare versie.

CliniCare is nutritioneel in balans door
het gebruik van een mengsel van plant-
aardige oliën en dierlijke vetten die
voorzien in de behoefte van de essentiële
vetzuren. Melkeiwit en gehydrolyseerd
vlees, aangevuld met aminozuren zijn de
eiwitbronnen met een zeer hoge verteer-
baarheid.

In opgeloste vorm bevat CliniCare 0,98
kcal per ml. Het kan ook als een papje
gegeven worden indien een voeding met
méér energie gewenst is.
CliniCare Canine Powdered Diet is
verkrijgbaar in verpakkingen van twaalf
sachets a 82 gram.

Rispoval®3

Met Rispoval®3 breklt SmithKline
Beecham het rundveevaccinprogramma
in belangrijke mate uit.
Rispoval®3 is een trivalent levend com-
binatievaccin tegen RSV, BVD en IBR
virusinfecties, dat men intra-musculair
moet toedienen.

Dit nieuwe vaccin kan eenvoudig opge-
nomen worden in de huidige vaccinatie-
schema\'s, zodanig dat de dierenarts een
nog ruimere bedrijfsbegeleiding kan bie-
den.

-ocr page 150-

Congressen

WSAVA-congres

Op 24 september zal in Rome, daags
voor het WSAVA-congres, voor de
zesde maal het congres van de Euro-
pean Society for Veterinary Ortho-
paedics and Traumatology worden
gehouden.

Het Equine en het Canine program
gaan beide om 8.30 uur van start in
het Cavalieri Hilton International
Hotel.

Equine program: Ligament- en pees-
problematiek, fractuuibehandeling
onderbeen, kreupelheidsdiagnostiek.
Canine program: Proc. coronoides,
HD, arthritis, metafysitis.
Belangstellenden zijn welkom. Voor
inlichtingen: H. A. W. Hazewinkel,
Utrecht.

Dermatologische

kopzorgen bij
hond en kat

Alweer voor het vierde jaar organiseert
Virbac-Allerderm Nederiand BV in sa-
menwerking met Dr. Ton Willemse,
specialist dermatologie bij de Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
een wetenschappelijke lezing.
Dit jaar zal deze getiteld zijn:
Enkele
dermatologische kopzorgen bij hond
en kat.
Hierbij zullen huidproblemen
welke zich op- en rond de kop manifes-
teren aan bod komen In dit kader
worden onder meer (differentieel) diag-
nostiek en therapie behandeld.
Vanzelfsprekend wordt de complete le-
zing met full-colour illustraties aan de
deelnemende practici uitgereikt. Om
tegemoet te komen aan diverse verzoe-
ken zijn enkele lokaties gewijzigd. De
lezing zal plaatsvinden op de volgende
data en plaatsen: donderdag 17 septem-
ber: Kantoor Virbac Nederiand BV Bar-
neveld (Centr.);

donderdag 8 oktober: Motel Nuland te
Nuland (Zuid Ned.); donderdag 29 ok-
tober: Hotel Rest. Waanders te Stap-
horst (Oost Ned.); donderdag 17 decem-
ber: Motel Schiphol (Bij het Brug-
restaurant) in Nieuw Vennep (West
Ned.). Aanvangstijd alle lezingen: 20.00
uur.

De kosten bedragen ƒ 25,- per persoon.
Inschrijfformulieren worden aan prakti-
zerende dierenartsen toegestuurd.

Inlichtingen zijn te verkrijgen bij: Virbac
Nederland BV, Postbus 313,3770 AH te
Bameveld. Telefoon: 03420-93008.

R eferaten

Gezelsohaps -

dieren

Verband tussen dieet en malab-

sohbtie bij honden

Batt RM. Relationships between diet
and malabsorption in dogs. J SM Anim
Practice 1990; 31: 489-93.

Aandoeningen van de pancreas of van
de dunne darm kunnen leiden tot ma-
labsorptie en diarree doordat ze ingrij-
pen in de afbraak- of de absorptiefases
van één of meer voedingsbestanddelen.
Dieet kan een rol spelen bij het ontstaan
van bepaalde afwijkingen en kan even-
zeer de aard en ernst van de klinische
verschijnselen van gastro-intestinale
aandoeningen beïnvloeden.
Exocriene pancreasinsuflBciëntie (EPI)
kan ingrijpende gevolgai hebben voor
de voeding daar de pancreas een belang-
rijke rol speelt bij de afbraak van de
voornaamste bestanddelen van de voe-
ding. Terwijl gastro-intestinale peptida-
ses behulpzaam zijn bij het compenseren
van tekorten aan protease van de pan-
creas, heeft ondertussen ook malabsorp-
tie plaats van koolhydraten en vet en dit
kan leiden tot osmotisdie en secretori-
sche diarree. Aandoeningen van de
dunne darm kunnen tot malabsorptie
leiden door aantasting van het aantal of
de functie van individuele enterocyten.
Diarree kan het gevolg zijn van gestimu-
leerde secretie en van verminderde ab-
sorptie van vloeistof en van electrolyten.
Ook kan het een gevolg zijn van het
osmotische effect van kleine moleculen,
speciaal koolhydraten, die in het lumen
van de darm achterblijven. Het artikel
beschrijft gedetailleerd hoe deze proces-
sen in zijn werk gaaa De auteur is
terecht van mening dat het voor het
nemen van de juiste dieetmaatregelen
uitermate belangrijk is inzicht te hebben
in de onderhavige processen.
Naast een specifieke therapie die afhan-
kelijk is van de aandoening kunnen
dieetmaatregelen zeer belangrijk zijn.
Bijvoorbeeld een dieet met beperkt vet
en met uitstekend verteerbare koolhy-
draten en eiwit van hoge kwaliteit. Wat
betreft de koolhydraten is gebleken dat
rijst beter op zijn plaats is dan granen.

Wanneer een specifieke voedseloverge-
voeligheid vermoed wordt, zoals bij
gluten-enteropathie, kan een hypoal-
lergeen dieet van grote waarde blijken te
zijn.

G. M. Smits

Kip

Immunisatie tegen Eimera acervu-
lina met recombinant antigeen

Jenkins MC, Castie MC, and Danforth
HC.

Poultry Science 1991; 70: 539-47.

Toenemende problemen met de werk-
zaamheid van de verkrijgbare anticocci-
dia en de reusachtige ontwikkelingskos-
ten voor nieuwe actieve stoffen maken
het aantrekkelijk uit te zien naar de
ontwikkeling van de vaccins. Eén van de
mogelijkheden is het ontwikkelen van
zogenaamde subunit-vaccins door mid-
del van recombinant technieken.
Hiertoe werd een immunodominant gen
uit
E.acervulina merozieten geïsoleerd
(EAMZ 250) en gebonden aan het
galactosebindend proteïne van
Exoli.
Na vermeerdering van Exoli werd het
recombinant antigeen gewonnen en ge-
bruikt voor perorale vaccinatie van ze-
ven dagen oude kuikens. Deze vaccina-
tie werd zeven dagen later herhaald en
daarna werden de dieren geïnfecteerd
met 5x105
Eacervulina oöcysten.
De immunisatie wekte zowel een anti-
geenspecifieke humorale als cellulaire
immuunrespons op, zoals bleek uit de
ELlSA-test en een T-cd blastogenesis
assay. De kuikens bleken bovendien
beschermd te zijn tegen de negatieve
gevolgen van de infectie, gezien de
gewichtsontwikkeling en de lesionsco-
res. Het bleek evenwel van kritisch
belang dat de inoculatiedosis de juiste
hoeveelheid
Exoli bevatte. Een tien-
maal lagere dosering Week slechts een
zeer geringe bescherming te geven, die
vooral veroorzaakt werd door de lagere
cellulaire immuniteit. De humorale im-
muniteit bleek namelijk bij lagere dose-
ring praktisch gelijk te zijn aan de hoge
dosering.

De resultaten tonen aan dat het mogelijk
is beschermende immuniteit op te wek-
ken door orale inoculatie van
Exoli-
bacteriën waarin B- en T-cel epitopen tot
uitdrukking komen. (Men zal echter nog
een lange weg dienen te bewandelen,
want het probleem van kruis-immuni-
teit
tussen en in de verschillende Eimeria
species maakt een definitieve oplossing
nog niet makkelijk.
Ref.)

W. W. Braunius

-ocr page 151-

Fotokopieën van studentenreferaten
kunnen worden besteld via fiet redactie-
secretariaat (tel. 03(3-510111). De
kosten (inclusief portokosten) bedragen
(affiankelijk van de omvang per referaat):

< 30 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

To be or not to be....!
Wat zijn de gevolgen van een ca-
stratie voor het gedrag en de ge-
zondheid van een hond

R. Maarschalkerweerd en Jorien Arns-
vap Setten, vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren

(november 1991) SR/90/92: 66 pp.

Uit de literatuur blijkt dat een hoge
perinatale plasma-testosteron concen-
tratie belangrijk is voor de ontwikkeling
van sexueel dimorf gedrag zoals weglo-
pen of zwerven, urinemerken aanbren-
gen en sexueel gedrag. Na castratie
zouden intermannelijke agressie, zwer-
ven en urinemerken in huis afnemen.
Het doel van dit onderzoek was inzicht
te krijgen in de effecten van castratie bij
de reu, zodat duidelijk wordt bij welke
indicatie gecastreerd moet worden. Het
onderzoek, waarbij eigenaren telefo-
nisch zijn geënqueteerd betreft reuen
die een half jaar tot een jaar geleden
gecastreerd zijn. De effecten van castra-
tie op agressie, angst, weglopen of zwer-
ven, urinemerken aanbrengen, sexueel
gedrag en ziekten zijn nagegaan.
Uit het onderzoek blijkt dat de meeste
honden gecastreerd worden vanwege
gedragsproblemen en wel meer omdat
ze weglopen of zwerven dan vanwege
agressief gedrag. Van de indicaties die
zijn in te delen onder urinemerken
aanbrengen, weglopen en sexueel ge-
drag nemen de volgende gedragingen:
urinmerken binnenshuis, weglopen in-
dien er veel loopse teven in de buurt zijn,
sexueel gedrag ten opzichte van mensen
significant vaker dan bij honden die om
een andere reden wordien gecastreerd.
Na castratie vanwege urinemerken bin-
nenshuis neemt dit gedrag af bij twee-
derde van het aantal honden. Ook weg-
lopen en zwerven neemt af bij twee-
derde van de honden die zijn gecastreerd
op die indicatie. Na castratie vanwege
agressief gedrag neemt de agressie ten
opzichte van andere reuen en agressie
buitenshuis af bij de helft van de honden.
Sexueel gedrag ten opzichte van reuen
en ten opzichte van mensen neemt af bij
bijna de helft van het aantal honden dat
gecrastreerd wordt op die indicatie. Uri-
nemerken buitenshuis, agressie binnens-
huis, agressie ten opzichte van vreemden
en sexueel gedrag ten opzichte van teven
nemen ook af na castratie.
Castratie is geïndiceerd bij prostaatver-
groting, voorhuidsontsteking en tumo-
ren in teelbal en circumanaalklier, om-
dat de problemen bij bijna alle
onderzochte honden verdwijnen.
Als honden gecastreerd worden op indi-
catie van een ziekte, neemt het urine-
merken binnenshuis significant minder
af dan bij honden die gecastreerd wor-
den vanwege een gedragsindicatie.
De leeftijd van de hond heeft geen
invloed op het effect van castratie van-
wege agressie, weglopen en sexueel ge-
drag. Het gewicht neemt toe bij de helft
van het aantal honden dat gecastreerd
wordt. De verandering in gewicht wordt
veroorzaakt door een toename in eetlust
en is niet afhankelijk van de leeftijd
waarop wordt gecastreerd, de activiteit
van de hond, de tijd die wordt besteed
aan uitlaten en de afstand die wordt
afgelegd tijdens de wandeling.
Op grond van deze resultaten wordt
geconcludeerd dat castratie een goede
indicatie is voor weglopen/zwerven,
urinemerken binnenshuis, agressie ten
opzichte van reuen en sexueel gedrag ten
opzichte van andere reuen. Castratie kan
worden overwogen bij agressie buitens-
huis, sexueel gedrag ten opzichte van
teven en sexueel gedrag ten opzichte van
mensen.

ƒ15.-
ƒ90,-

1992 (APRIL - NU]

Immonohistochemische kleuring van
carcinoïden met antilichamen tegen
Neuronspecifiek enolase (NSE), Chro-
mogranine A (CgA) en Synaptofysine
(SY) bij de hond; D. Soede (SR/131/
92: 72 pp)

Alleen is maar alleen. Welzijn van
mestkalveren; C. A. Bogaard (SR/132/
92: 52 pp)

Bovine Spongieuze Encefalopathie. Een
overzicht; R W. H. M. Peters (SR/133/
92: 23 pp)

Epidemiological survey of the preva-
lences of foet disorder? and their risk
factors in dairy cattle in the poas-region
of Costa Rica; C. R. Burger*
Bovine Herpesvirus 4; O.R.M.W. van
der Velden (SR/134/92: 27 pp)

Studentenreferaten

Juveniele sterfte bij pinnipedia. Een
analyse van de jeugdsterfte bij zeeroof-
dieren in Nederiandse en Belgische die-
rentuinen, gedurende de periode 1980-
1989; J. M. Mulder en S. N. Wiessen-
haan (SR/135/92: 64 pp)
Pathofysiologie van de schildklier bij
het paard; A. Hessels*
De winterslaap, in het bijzonder bij de
egel; W. Jager (SR/136/92: 27 pp)

Literatuuroverzicht en patiënten-eva-
luatie van de sinusitis frontalis trepanatie
bij het rund; M. van Rosmalen*

Middenoorpoliepen by de kat; A.
Bastiaans (SR/137/92: 21 pp)

Pseudograviditeit en de behandeling
met metergoline; K. J. W. van Cleef en
E. H. H. Grevelt (SR/138/92: 56 pp)

De erfelijke basis van de porto-syste-
mische shunt bij de Ierse wolfshond; M.
V Quax en M. N. van Toledo (SR/139/
92: 41 pp)

Lasix en Excercise-induced Pulmonary
Hemorrhage; I. de Best*

Pathogene protozoën bij zoetwater-
aquariumvissen; A. Bosschieter (SR/
140/92: 29 pp)

Caseous Lymfadenitis bij het schaap; A.
Hoek (SR/141/92: 43 pp)

Pathofysiologie van de bijnier van het
paard; C. van de Bunt (SR/142/92: 15
PP)

Rheumatoïde arthritis bij de hond en
lyme borreliose; D. Balhuizen (SR/
143/92: 35 pp)

Enzootische Bovine Leucose: overzicht
van transmissie en preventie. Experi-
mentele transmissie door rectale palpa-
tie; W. Pelgrim (SR/144/92: 31 pp)

De introductie van het VAMPP be-
drijfsbegeleidingssysteem op melkvee-
houderijbedrijven in de vochtige tropen
van Costa Rica; J. van Andel (SR/145/
92: 28 pp)

De invloed van het speenseizoen en het
geboorteseizoen op de juveniele sterfte
bij dierentuindieren; J. A. A. P. Nicolai
en M. G. J. Koene*

Het maagcarcinoom bij hond en mens;
Z. Barczyk*

Welzijnsaspecten van de hond. Een
poging tot definiëring van criteria; B.
Douw (SR/146/92: 33 pp)

Hertenhouderij, deel 2: de ziekten; G.
Postma (SR/147/92: 55 pp)

♦Zijn niet (of nog niet) door ons leverbaar.

-ocr page 152-

In de uitgeefgroep Landbouw van
Uitgeversmaatschappij C. Misset bv
ontstaat bij de redaktie van Boerderij een
vakature voor een dierenarts, die de
funktie van vaktechnisch redakteur kan
vervullen.

Daarom komen wij graag in kontakt
met genoemde deskundige, die boven-
dien kan schrijven en organiseren.

Taken

• Opzetten en onderhouden van
kontakten met landbouwonderzoek,
voorlichting en bedrijfsleven in
binnen- en buitenland.

• Verzamelen van Informatie die voor
veehouders van belang is.

• Aandragen van ideeën en meedenken
over de Inhoud van Boerderij en
Supplementen.

• Schrijven van berichten, artikelen,
reportages en interviews.

Eisen

De redakteur die wij zoeken is onlangs
afgestudeerd aan de veterinaire
faculteit. Daarnaast zijn een praktische
instelling en enige praktijkervaring van
groot belang.

Hij/zij is in staat nieuwe ontwikkelingen

op zijn/haar vakgebied snel te signaleren
en kritisch te beoordelen.

Geschikte kandidaten schrijven vlot,
hebben een sterke journalistieke
belangstelling en beschikken bij voorkeur
over schrijfervaring. Na een interne
training kunnen zij moeilijke onder-
werpen op een begrijpelijke en
aantrekkelijke manier presenteren In
Boerderij en Supplementen.

Aan de volgende persoonlijke eigen-
schappen hechten wij waarde:
nieuwsgierigheid, goede kontaktuele
eigenschappen, kritische instelling en
kollegialitelt.

Geschikte kandidaten zijn bestand
tegen stress en laten zich door kritiek
niet uit het veld slaan.

Naast een passend salaris, afhankelijk
van leeftijd, opleiding en ervaring,
biedt Misset u een goed pakket
sekundaire en tertiaire arbeids-
voorwaarden, waaronder een gratifikatie,
winstdeling, een goede
pensioenvoorziening en een
tegemoetkoming in de ziektekosten.

Dierenarts m/v

Inlichtingen over deze funktie kunt u
telefonisch inwinnen bij de heer ir. Frans
Visser (adjunkt-hoofdredakteur) tel.
(08340) 49586, privé (08342) 3079.

Schriftelijke sollicitaties binnen
10 dagen na het verschijnen van dit blad
aan mevrouw Ph.D. Wijnen, afdeling
Personeelszaken van Uitgevers-
maatschappij C. Misset bv, Hanzestraat I,
7006 RH Doetinchem.

M/sset is een yan de grote uitgevers van
vakinformatie in Europa.
Misset levert vakinformatie voor tientallen
beroeper) en bedrijfstakken, in de vorm van
tijdschriften, systeemuitgaven, responsmedia,
databestanden, vakboeken en consultancy.
Omdat de activiteiten op zoveel
verschillende markten zijn gericht, zijn ze
ondergebracht in zeven verschillende
zelfstandig opererende uitgeefgroepen.
Dit brengt een kleinschalige organisatie-
structuur met zich mee. In totaal werken er
zo\'n 630 mensen bij Misset

MISSET een boeiend bedrijf

-ocr page 153-

Kandidaatstellingen voor
Ereraad, Hoofdbestuur,
Financiele Commissie en
Hoofdredactie

Ereraad

In verband met de kandidaatstelling voor verkie-
zing tijdens de Algemene Vergadering op 2
oktober 1992 als lid van de Ereraad volgt hier
een kennismaking met de door de Regio West
voorgedragen kandidaat, mevrouw L. Huiskes-
Comelisse uit Yerseke (Zeeland).
Mevrouw Loekie

>

Huiskes-Cornelisse is
afgestudeerd in 1973.
Na een periode van
waarnemingen en ver-
blijf in het buitenland
werd in 1987 gestart
met een kleine huis-
dierenpraktijk in Yer-
seke (Zeeland). Deze
is inmiddels uitge-
groeid tot een goed
geoutilleerde tweeman^raktijk.
Mevrouw Huiskes is IkJ van de Groep Genees-
kunde Gezelschapsdieren en de Groep Veteri-
naire Homeopathie. Zij is docent bij een AKK-
cursus en actief betrokken bij de Dierenbescher-
ming, onder andere als examinator van de
EHBO-cursus. Daarnaast is zij actief in de
pleegzorg en het speciaal onderwijs.

Hdofdbestuur

In verband met de kandidaatstelling voor verkie-
zing tijdens de Algemene Vergadering op 2
oktober 1992 als lid van het Hoofdbestuur volgt
hier een kennismaking met de door de Regio
Noord voorgedragen kandidaat, de heer S.D.
Feitsma uit Oosterwolde.
De heer Feitsma is op
19 augustus 1944 ge-
boren in Pieterzijl
(Groningen). Na het
volgen van de HBS,
de Rijks Hogere
Landbouwschool en
het vervullen van de
militaire dienst is hij
in 1967 gestart met de
studie Diergenees-
kunde. Deze werd
voltooid in 1974, waarna de eerste praktijk-
ervaringen werden opgedaan in de praktijk
Bergambacht/Stolwijk. In 1976 volgde toetre-
ding tot de groepspraktijk te Oosterwolde, waar
hij tot op heden werkzaam is als algemeen
prakticus.

Op bestuurlijk gebied is de heer Feitsma vanaf
1979 tot en met 1989 actief geweest in het

bestuur van de AUV, waarvan de laatste driejaar
in het dagelijks bestuur. Vanaf het bestaan van de
Novad heeft hij als commissaris namens de AUV
tot eind 1990 deel uitgemaakt van de Raad van
Commissarissen van Novad BV.
In zijn vrije tijd is hij bestuuriijk actief in de
plaatselijke Rabobank en maakt deel uit van een
commissie ter bevordering van agrarische belan-
genbehartiging in Ooststellingwerf.
De heer Feitsma ziet het als een uitdaging om in
tijden van een zich wijzigende agrarische sector
en een veranderde omgang met huisdieren, de
belangen van dierenartsen en de diergenees-
kunde te behartigen.

Financiële Commissie

In verband met de kandidaatstelling voor verkie-
zing tijdens de Algemene Vergadering op 2
oktober 1992 als lid van de Financiële Commis-
sie van de KNMvD volgt hier een kennismaking
met de door de Afdeling Zeeland voorgedragen
kandidaat, de heer L.A. van Dijk uit Middelburg.
De heer L.A. van
Dijk is geboren op 19
januari 1946 te Er-
melo. Na de Hogere
Landbouwschool en
het vervullen van zijn
dienstplicht is hij in
1968 begonnen met
de studie Diergenees-
kunde, die in 1975 is
afgerond. Na enkele
waarnemingen in
Groenlo en Menaldum is hij in september 1975
begonnen in de praktijk Middelburg voor zowel
gezelschapsdieren als landbouwhuisdieren. In
1982 heeft hij een associatie voor landbouwhuis-
dieren gevormd met collega A. P. J. Bil, welke tot
heden voortduurt. Vanaf 1986 is hij lid van de
Commissie Georganiseerde Dierziektenbestrij-
ding van de KNMvD als afgevaardigde van de
Afdeling Zeeland.

Collega Carla van Amerongen-Overgaauw is
opgegroeid in Amsterdam. De Utrechtse studie-
periode werd in 1973 afgesloten. Sindsdien heeft
zij, samen met haar
echtgenoot, een prak-
tijk voor gezelschaps-
dieren te Nijmegen.
In 1987 is zij pen-
ningmeester van de
Afdeling Gelderland
geworden. Via dit be-
stuurslidmaatschap is
zij nauwer betrokken
geraakt bij de
KNMvD, onder an-
dere door deelname aan kadercursussen en
besturendagen. Gevraagd zich kandidaat te stel-
len voor de financiële commissie is zij gaarne
bereid zich op deze wijze voor de KNMvD in te
zetten.

-ocr page 154-

Hoofdredactie

Jaap van Dijk, geboren in 1941 te Achterberg
(gem. Rhenen), behaalde na een gymnasiale
opleiding het dierenartsdiploma in 1967. Tij-
dens en gedurende de eerste jaren na de veteri-
naire opleiding assisteerde hij regelmatig voor
korte tijd (weekeinden, vakanties) in verschei-
dene praktijken. Kort na het afstuderen, aan-
vaardde hij een aanstelling aan de Faculiteit der
Diergeneeskunde om onderzoek, onderwijs en
patiëntenzorg te verrichten in de veterinaire ziekte-
kunde onder leiding van Prof Van den Akker.
Hij besteedde extra
aandacht aan de
bloedvormende, lymf- ^

oreüculaire en endo- *

criene organen en aan
de pathofysiologische
betekenis van morfo-
logische veranderin-
gen. In 1981 promo-
veerde hij op het
proefschrift \'Conge-
nital goitre in Dutch
goats. A pathological characterization and an
investigation of the origin of abnormal (iodo)
proteins\'.

Van 1988 tot 1992 was Van Dijk als dierenarts-
patholoog verbonden aan het Centraal Dierge-
neeskundig Instituut. Hij deed daar voorname-
lijk onderzoek naar varkensziekten, derdelijns
gezondheidszorg, onderzoek naar ziekten bij
wilde (avi)fauna en participeerde in veel onder-
zoeksprojecten van het CDl-DLO.
Op 12 december 1991 werd hij benoemd tot
gewoon hoogleraar in de Ziektekunde van Bij-
zondere Dieren/Spontane Proefdierpathologie,
welke funktie hij per I februari 1992 aan-
vaardde.

Van Dijk was onder andere lid van de Universi-
teitsraad, de Faculteitsraad en het Faculteitsbe-
stuur en zit in de Specialisatiecommissie Veteri-
naire Pathologie, de R^istratie Commissie van
de KNMvD.

Hij publiceerde in diverse nationale en interna-
tionale bladen, begeleidde een aantal promo-
vendi en trad op als referee voor verschillende
internationale tijdschriften. Hij beschouwt het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde als een ade-
quaat middel om relevante feiten en (weten-
schappelijke) bevindingen snel beschikbaar te
maken voor veterinair Nederland. The Veterinary
Quarterly geeft daarbij goede gelegenheid voor
internationale profilering. Hij hoopt bij te kun-
nen dragen aan een verdere positieve ontwikke-
ling van deze periodieken.

Lustrum DSK en

jaarcongres KNMvD

Lustrum dsk1992

De sportcommissie van de KNMvD organiseert
donderdag 1 oAr/ofter de jaarlijkse sportdag; een
uitstekende gelegenheid om de sportieve krach-
ten te meten en eens een dag echt weg van
dagelijkse beslommeringen weg te zijn. De sport-
dag wordt afgesloten met een daverend feest op
de Faculteit der Diergeneeskunde, waaraan in
voorgaande afleveringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde al mim aandacht werd be-
steed.

Op dezelfde dag organiseert DSK vanaf 9.30 uur
in de collegezalen van het hoofdgebouw een
minisymposium met de titel: "Tandheelkunde in
de diergeneeskunde". De rol van de tandheel-
kunde in de huidige veterinaire praktijk neemt
hand over hand toe; de kennis van dit onderwerp
is bij veel dierenartsen (en studenten) echter
tamelijk minimaal. Vandaar dit symposium,
waarop een aantal tandheelkundige specialisten
het belang van het onderwerp en een aantal
technieken aan de hand van beeldmateriaal, zal
toelichten.

De organisatie is van mening dat dit symposium
voor zowel praktizerende dierenartsen als stu-
denten veel interessants te bieden heeft. Kaarten
a vijf gulden zijn verkrijgbaar aan de zaal.

-ocr page 155-

In de Jaarbeurscongreszaal in het Beatrixge-
bouw, vertolken studenten
vrijdagavond 2 okto-
ber
vanaf 20.00 uur "De Driestuiveropera" van
Berthold Brecht. Het verhaal speelt in de jaren
dertig in een achterbuurt van Londen. Hoofdrol-
spelers zijn een schurkenbende, een handelaar in
prothesen en een aantal dames van lichte zeden,
die samen de sterren van de hemel spelen en
zingen. Kaarten ä tien gulden zijn verkrijgbaar
aan de zaal of telefonisch te bestellen op werkda-
gen tussen 12.30 en 13.30 uur via nummer 030-
535736.

Op zaterdag 3 oktoberwordt de 139e Jaarveiga-
dering van de KNMvD gehouden, waarop
belangrijke zaken worden besproken. Gezien de
ontwikkelingen in Nederland op veterinair ge-
bied (zoals de Wet Uitoefening Diergenees-
kunde, Gezondheids- en Welzijnswet en de
Integrale Kwaliteitsbeheersing) en ook de ont-
wikkelingen in het kader van de Europese
éénwording (Consequenties van \'Brusselse\'
richtlijnen) is het voor de KNMvD van groot
belang dat ook de leden hun stem laten horen.

In de volgende aflevering van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zal iwg éénmaal een totaal-
overzicht van de beide programma\'s worden
gegeven.

De Congres- en Lustrumcommissie

UlTPÜNDEN VAN
DIERGENEESMIDDELEN

In de praktijk komt het voor dat om redenen van
goed diergeneesmiddelengebruik van een dierge-
neesmiddel uit een \'groot\'verpakking kleinere
verpakkingseenheden gemaakt moeten worden.
Dit zogenaamde uitponden kan echter alleen bij
die diergeneesmiddelen, waarbij dit bij de regi-
stratie is toegestaan.

Of uitponden van een diergeneesmiddel is toege-
staan staat derhalve in de registratiebeschikking/
bescheiden vermeld. In de praktijk geldt dit met
name voor de premixen en oplosbare poeders in
grootverpakking.

Indien een diergeneesmiddel wordt uitgepond is
het noodzakelijk dat qj het etiket naast de
gebruikelijke gegevens duidelijk de naam van het
diergeneesmiddel staat vermeld en de gebruiks-
aanwijzing. In de toelKhting op het Besluit
verpakking en etikettering diergeneesmiddelen
wordt hieromtrent het volgende vermeld:

\'Er zij overigens op gewezen dat ten aanzien van
geregistreerde diergeneesmiddelen die door de
dierenarts worden uitgq)ond- voor zover zulks
tenminste bij de registratie wordt toegestaan- de
etiketteringsvoorschriften voor geregistreerde
diergeneesmiddelen van kracht blijven\'.

De hier bedoelde etiketteringsvoorschriften voor
geregistreerde diergeneesmiddelen staan ver-
meld in de artikelen 4 en 5 van het genoemde

Besluit. Kort weergegevai houden deze artikelen
in dat: op de verpakking van het diergeneesmid-
del dienen, overeenkomstig de bij de registratie
gegeven voorschriften, te worden vermeld:

a. de naam van het diergeneesmiddel en samen-
stelling naar werkzame bestanddelen;

b. het nummer waaronder de registratie werd
verieend voorafgegaan door de letters \'Reg. NL\';

c. de naam of handelsnaam en het adres van de
registratiehouder;

d. de aanduiding van de partij waarvan het
diergeneeskunde deel uitmaakt;

e. het woord \'diergeneesmiddel\', de diersoort
waarvoor de dosering en de wijze waarop het
diergeneesmiddel uitsluitend mag worden ge-
bruikt;

f. wachttermijn;

g. uiterste gebruiksdatum;

h. aanbeveling wijze bewaren;

i. veiligheidsmaatregelen;

j. de overige bij de registratie voorgeschreven
aanduidingen;

k. de farmaceutische vorm, inhoud naar gewicht,
volume of het aantal doses. Voorts dient te
worden aangegeven of het een UDD- danwel
een UDA-middel betreft

Banden 1992 Tijdschrift
voor Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde 1992 (nieuw
formaat) kunt u bestellen door ƒ 25,- per set
over te maken op postbanknummer 51 16 06.

Wilt u bij uw bestelling vermelden \'Banden
1992\'.

-ocr page 156-

Kees de Tippelaar
- Het Femur

Deze intrigerende titel is bedoeld om
nog eens de aandacht van de lezer te
vragen voor het 1 oktober-feest op de
Faculteit der Diergeneeskunde en voor
de onthulling van het Diergeneeskunde
monument.

Het verhaal begon eigenlijk in 1988;
Nederlandse dierenartsen namen een
cadeautje mee voor het feest dat gehou-
den werd ter gelegenheid van het defini-
tief verhuizen van de Faculteit \'van de
Biltstraat tot aan de NUMANKA\' naar
De Uithof Hun cadeau, zevenhonder-
denzeventig gulden, bleek echter niet
voldoende om een blijvend aandenken
te bekostigen. Het bleef bij een muuran-
ker van de oude kliniek voor Heel-
kunde. Men kan het nu nog zien op een
opvallende plaats op het oude terrein,
aan het vroegere Hoofc^ebouw.
Besloten werd om nog maar eens met de
hoed rond te gaan. Dat leverde succes
op! Aan beeldhouwer Taeke Friso de
Jong kon opdracht gegeven worden om
een soort \'totempaal\' te maken voor de
Faculteit. Op 1 oktober wordt dit t)eeld-
houwwerk - een artistieke impressie van
het monumentale femur van een paard -
\'s avonds onthuld. Dat gebeurt aan het
einde van de gezamenlijke feestavond
van DSK, KNMvD en Faculteit in het
Hoofdgebouw Diergeneeskunde.
Vanaf half zeven wordt een leuk feest
gevierd: volop bier, wijn, fris, vier mu-
ziekgezelschappen, een grandioze
Bourgondische maaltijd, ruim gelegen-
heid om vele oude relaties aan te halen,
een ouderwetse zangborrel en na afloop
dus de onthulling van de \'Femur\'!
Om een uur of tien een vervolg met het
DSK lustrumfeest in de Monsterbaan
van Heelkunde.

Beeldhouwer Taeke Friso de Jong
maakte al vele kunstwerken, geïnspi-
reerd op dieren. De voorkant van dit
tijdschrift wordt gesierd door een foto
van een door hem onlangs voltooid
beeld van \'Kees de Tippelaar\'. Kees de
Tippelaar was in werkelijkheid de in
1913 overleden steenrijke L. C. Dudok
de Wit, die erg veel voor de gemeen-
schap in Breukelen heeft betekend. Zo
wordt uit de nalatenschap elk jaar in
oktober een traktatie met poffertjes gefi-
nancierd voor de schooljeugd. Het beeld
staat voor het Raadhuis in Breukelen en
betekent een ode aan deze dorpsfiguur,
die altijd door zijn trouwe hondje werd
vergezeld bij zijn vele wandelingen door
het dorp. Taeke Friso de Jong maakt nu
voor ons in brons een mooie impressie
van een paardefemur. Het wordt ge-
plaatst op een 2.80m hoge rood granie-
ten sokkel, juist tegenover het Hoofdge-
bouw Diergeneeskunde. Kaarten voor
het feest op 1 oktober zijn bij de
KNMvD te bestellen.

J. G. van Logtestijn

Doorlopende

agenda

September

1 Boehringer Ingelheim Coass-Cup \'92. Voor
de 6e keer strijden de co-assistenten om de
kleiduiven Coass-Cup. Lokatie: Dorhout
Mees te Biddinghuizen. Organisator Boeh-
ringer Ingelheim, Vetmedica.

2 Afd. Zuid-Holland KNMvD, ledenvergade-
ring, Sociëteit Standvastigheid, Delft; 20.30
uur

2— 6 5th Congress of Intern. Society of Ani-
mal Clinical Biochemistry, Pamia, Italy.

3— 4 I. Europ. Tagung über Pferde-ernäh-
rung, Hannover.

3— 5 PAO-D: Samenwerken en leiding geven
in de praktijk (92/88).

3—6 1st Congress EVRA (pag. 1202).

4— 6 3e Int. Congres voor Veterinaire Ho-
meopathie, Münster (Duitsl.) (inl.: A. G. G.
Kok, tel. 08380-31431).

4- 6 3. lAVH Weltkongreß, Münster.

6— 11 6th Eur. Multicolloquim of Paarasito-
logy, The Hague (inl.tel.: 070-3512851).

9 Afd. Noord-Brabant KNMvD. Ledenverga-
dering, paviljoen Molenwijk, Boxtel; 20.15
uur.

9— 11 The Second International Congress on
Peer Review in Biomedical Publication,
Chicago, Illinois. Information: 312-464-
2432 telephone.

II— 12 8th Scientific Meeting of the European
Assoc. for Embryo Transfer (AETE), Lyon,
(pag. 216).

12 B-cursus Veterinaire Homeopathie, Postil-
jon Utrecht-Bunnik, Kosterijeland 8, Bun-
nik; 10.00-18.00 uur (pag. 455).

12 Afd. Zuid-Holland KNMvD Lustrumvie-
ring

13— 19 43rd Annual Meeting of the E.E.A.P.,
Madrid.

14—18 PAO-D: Epidemiologie II (92/50).

15 Afd. Overijssel KNMvD. Ledenvergade-
ring, Hotel-rest. Hugen, Hellendoorn; 20.00
uur.

15 PAO-D: Afscheids Symposium; dr. C.D.W
König (92/79).

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur

16—18 PAO-D:Apotheek I Gemengde Prak-
tijk (92/61)

16— 19 Veterinary Acupuncture Congress,

Coco Palms, USA (inl.: David H. Jaggar,
tel. (303)-449-7936).

17 Groep D.I.B. KNMvD: Excursie (Roriade)

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

17 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Stu-
dievergadering over \'Homoeopathische
anamnese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeurs-
plein, Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praküsche Echografie GD
(92/73).

19— 23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en
CDI, Lelystad (21/9). (inl.: RAI Organisati
Büro en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-
76611).

20— 25 World\'s Poulü7 Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Limburg KNMvD. Ledenvergadering,
restaurant \'De Waever\', Heythuijsen, 20.30
uur.

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

22 PAO-D cursus: Rundveevaccinaties (92/
52),

23 PAO-D cursus: Schapen C^ita SelecU
(92/53).

23— 26 11 th Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24— 27 XVII WSAVA World Campus, Rome
(Inl. (011)-6503139, fax (011) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna (pag. 216).

26 PAO-D cursus: Tandheelkunde I (92/67).

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding
en nazorg bij operatiepatiënt (92/48).

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

30— 3 okt. DSK 12e lustrum \'Bok on the rock\'
(pag. 256 en 312).

Oktober

I— 2 en 5—7 PAO-D cursus: Diergenees-
kundige begeleiding van melkveebedrijven
(92/89).

I— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag.
99 en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/65)

5— 9 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/66).

6 PAO-D cursus: ECG Paard (92/51).

7— 14: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/81).

7—21: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/82).

12— 17 Scientific Master Class on \'Molecular
Recognition in Infection and Immunity\'.
Utrcht Institute for Infection and Immunity,
Utrecht University, The Netheriands. In-
lichtingen: Ms. Fieke Wien, secretary
Utrecht University, Dept. of Immunology,
Heidelberglaan 100,3584 CX Utrecht, The
Netherlands. Tel. 31-30-507674, fax: 31-
30-517107.

13 PAO-D: Pluimveediagnostiek (92/90).

17 A AC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

20— 22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard
(92/84).

21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

-ocr page 157-

23 PAO-D cursus: De benauwde patiënt (92/
70).

23— 24 PAO-D: Intrede in de praktijk (92/
95).

26 PAO-D cursus: Klinische les (92/76).

26— 30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I

(92/54).

27 PAO-D cursus: Algemene Vleestechnologie
(92/87) vervolg 3 en 10 november.

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

30— 31 PAO-D:Apotheek I Gezelschapsdie-
ren (92/60) vervolg op 7 november.

31 Groep Vet. Homoeopathic KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

2— 4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2— 6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83).

3— 10 Vervolg van 27 oktober PAO-D cur-
sus: Algemene Vleestechnologie (92/87)

3— 10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-
waii (pag. 307).

5 Groep Paardenpraktici KNMvD, Najaars-
vergadering.

7 PAO-D cursus: Assistentie Röntgen Paard
en GD (92/72).

7 PAO-D cursus (vervolg van 30/31 okto-
ber): Apotheek I Gezelschapsdieren (92/
60).

9 PAO-D cursus: Het schrijven van een artikel
(92/59) vervolg 14 december.

9— 13 PAO-D cursus: Zeisterdagen week III
(92/56)

14 \'Najaarsdag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

16 PAO-D cursus: Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16— 20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur.

19 Klinische avond van Diergeneeskundig
Centrum Noord Nederland c.v.. Mondial-
hotel \'t Voorhuys, De Deel te Emmeloord;
20.00 uur (inl. 05270-13500).

21 — 28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie
van hond en kat (92/86).

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D cursus: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27

PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27

PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

28 Landelijke Dag Vrouwelijke Dierenartsen.
30 PAO-D cursus (vervolg van 1 en 2 decem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

December

1— 2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

8 Afd. Gelderiand KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

8 PAO-D cursus: Patientendemonstratie (92/
49).

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)

11 PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

12 PAO-D cursus: Tandheelkunde II (92/68).

14 PAO-D cursus (vervolg van 9 november):
Het schrijven van een artikel (92/59).

14— 16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten
bij varkens (92/77).

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom;
20.00 uur.

17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien
(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur

17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).

19 PAO-D cursus: Practische Echografie GD
(92/75).

1993
Maart

26— 28 \'Vootjaarsdagen 1993\', Amsterdam.
April

27— 30 First European Comparative Clinical
Pathology Conference (ECCP, 93), East
Midlands Conference Centre, Nottingham.

Juni

28— 2-7 World Congress Animal Production,
Edmonton, Canada.

Oktober

6- 9 Weltcongress WSAVA u. 39. Jahres-
gang der DVG-FG Kleintierkrankheiten.

24— 29 11th. Internat. Symposium of
WAVFH), Bangkok (pag. 1148).

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Drijfhout, Mevr. A.C.; 1991; 3572 SJ Utrecht;
Bekkerstraat 62.

Huijskens, Mevr. H.J.; 1991; 3511 VG Utrecht;
Zwaansteeg 35.

Jubilea

Mevr.Dr. A.A.M.E. Lubberink te Amersfoort,
afwezig, 30 jaar, september 1992
O.M. Verhorst te Herpt, aanwezig, 25 jaar, 7 sept.
1992

A. Slikkerveer te Vlaardingen, afwezig, 25 jaar, 7
sept. 1992

Th. van der Kooi te Oud-Begeriand, afwezig, 45
jaar, 15 sepL 1992

W. van der Sluis te Damwoude, afwezig, 40 jaar,
16sepL 1992

G. van Rijn te Nieuw-Vennep, afwezig, 35 jaar, 16
sept. 1992

H.C.M. Oerlemans te Nuenen, afwezig, 30 jaar, 17
sept. 1992

A.A. Hesen te Gennep, afwezig, 30 jaar, 26 sept.
1992

L.J. van Looveren te Breda, onbekend, 45 jaar, 26
sept. 1992

FE. de Groot te Ede, afwezig, 30 jaar, 27 sept.
1992

J.J.A. Schreinemachers te Roermond, aanwezig,
30 jaar, 27 sepL 1992

Mutaties
204 Aharon, Mevr. D.C.;1986; 3522 PB Utrecht;

Zijpestraat 2; tel. 030-802177; wnd.d.
207 Bartels, G.J.H.C.; 1989; 5081 XV Hilvaren-
beek; Oude Tilburgseweg 4; p., ass. bij
C.W.M. Augustijn, EW. Bemtken, J.M. Ber-
ger, G.C. Charpentier, J.W. Eshuis, M.J.J.
van der Linden, G.W.Th. Mourits, J.A.M.
Vermeer, A.R.L. de Vries en H.J.H. van
Wijk.

209 \'Berg, Mevr. J.M.D. van den; 1992; 3311 JS
Dordrecht; Prinsenstraat 36; tel. 078-
131985; wnd.d.

214 Bokma, J.D.; 1984; 9866 TR Lutjegast;
Bombay 5; tel. 05946-13573 privé, 12014
prakt.; p., geass. met H. Wijma.

215 Bos. Mevr. M.H.M.; 1982; 3431 BP Nieuwe-
gein; Kruyderlaan 52; tel. 03402-53695
privé, 04130-49555 bur.; d. bg Effem Veghel
B.V

219 Broek, J.P.J.M. van den; 1987; 6093 NN
Heythuysen; Aan de Nees 3; tel 04749-1099
privé, 4242 prakt.; fax 04749-1889; p., geass.
met A.C.G.M. de Groot, J.H. Kraak, J.J.M.
Rietjens en J.G.A. Slaats.
223 Caron, J.P.C.; 1991; 5131 AR Alphen (NB);
Goedentijd 23; tel. 04258-2899 privé,
01615-1350 prakL; p., ass. bij A.C.L.M.
Aarts.

227 Dijk, ProfDr. J.E. van; 1967; U-1981; 3849
PS Hierden; Schaapskamp 4; tel. 03413-
2759 privé, 030-534364 bur.;hlr. R.U. (FD.,
vkgr. Pathologie); specialist Veterinaire Pat-
hologie.

233 Emmerzaal, A.; 1979; 5384 JS Heesch;
Asterstraat 13; tel. 04125-4441 privé, 04116-
73951 bur.; h. Rundveegezondheidszorg
G.v.D. Zuid-Nederland.

-ocr page 158-

237 Frejlach, Dr. J.V.; 1951; Bmo-1951; 2132
CN Hoofddorp; Nieuweweg 26; tel. 02503-
22086 privé, 020-6881411 bur.; lok. hfd
R.V.V. Amsterdam.
237 Frijtag Drabbe Künzel, J.H.A.L. von; 1960;
7711 AD Nieuwleusen; Burg. J.Ph. Backx-
laan 141; tel. 05296-2330; rd.
237 Frijtag Drabbe Künzel-Poot, Mevr. LA.
von; 1962; 7711 AD Nieuwleusen; Burg.
J.Ph. Backxlaan 141; tel. 05296-2330; r.d.
237 »Frijtag Drabbe Künzel, W.J.E. von; 1992;
7711 HV Nieuwleusen; Burg, van Dedem-
straat 8; tel. 05296-1439 prakt.; p., geass. met
A.C.M. van de Ven.

351 *Gelens, H.C.J.; 1985; Kelowna BC VIV
1R6 (Canada); 3-6400 Spencer Road; tel.
09-1-604-7656311; fex 09-1-604-7656311;
p., gezelschapsd.

239 Gelling, G.W.; 1983; 5807 BK Oostrum (L);
Vlasakker 1; tel. 04780-84022 privé, 10956
prakt.;
p., geass. met W.H. Kremer en
W.G.A.M. Loonen.

246 Hardy, Mevr. G.E.A.M; 1988; 9866 TR
Lutjegast; Bombay 5; tel. 05946-13573 privé,
12014 prakt.; p., ass. bij J.D. Bokma en H.
Wijma (free lance).

248 Heemskerk, S.P.; 1990; 2851 AB Haastrecht;
Provindaleweg Oost 63; tel. 03486-3940
prakt.; p., ass. bij D.C. de Jong.
259 Jansen, J.R.; 1986; 8222 AB Ulystad; Ja-
gersveld 28; tel. 03200-32163 privé, 21201
prakt.; p., geass. met A. Binksma.

352 Janssen, Mevr. G.A.A.; 1988; 5760 Arnsberg
1 (Duitsland); Kardinal Jaegeistrasse 16; tel.
09^9-2932-82902;
p., gezelschapsd.

262 Kaaij, Mevr. M. van der; 1991; 3707 HT
Zeist; Krakelingweg 111; tel. 03404-25640
privé, 030-537563 bur.; specialist in oplei-
ding bij R.U. (FD., vkgr. Geneesk. van
Gezelschapsd.).
265 »Keybus, Mevr. G.J.J. van de; Gent-1986;
naar het buitenland, zie: Vandekeybus, Mevr.
G.J.J.

353 Kleiss, Dr. Th.H.J.; 1990; Zürich-1992;
55600 Marville (Frankrijk); Le Crédon; tel.
09-33-29881701 privé, 29803966 bur.; fax
09-33-29800077; manager Centre de Re-
cherche, Dalland-Meuse S.A.

272 Kuipers, A.H.C.; 1948; 5421 BN Gemert;
Gelind 5; tel. 04923-65822; r4.

247 Lamberts, FJ.; Gent-1985; 5527 AA Hapert;
De Kuil 11; tel. 04977-86750 privé, 82534
prakt.; fax 04977-83519; p., geass. met
J.M.H.G. Dorscheidt en A.S.T. Peels.

280 »Maazen, Mevr. W.G.G.M. van der; 1992;
3706 GK Zeist; Laan van Vollenhove 1827;
td. 03404-58911; wnd.d.
283 »Meulders, F; Gent-1985; 5512 CB Vessem;
Kuilenhurk 8; tel. 04979-1790; p.

285 Mostert, A.; 1975; 7447 AN Hellendoorn;
Reggeweg 14; tel. 05486-56131 privé, 15222
prakt.; p., geass. met R.J.M. Segers, S. Volp
en B.H.J. Vulink.

360 Mul, Ir. A.J.; 5831 SL Boxmeer; De Jasmijn
4; tel. 08855-74793 privé, 89911 tst. 396
bur.; wet. medew., manager R&D bij
Hendrix International.

286 »Muurling, Dr. F; 1964; U-1971; 2315 KC
Leiden; Zijlsingel 15; tel. 071-213684 b.g.g.
01670-67959; r.d.

287 »Nawijn, R.W.; 1992; 3524 BZ Utrecht;
Hondsrug 917; tel. 030-894468 privé, 020-
6100547 bur.; wnd.d.; d. bij Stichting Die-
rentehuis "Groot-Amsterdam".

297 Poll, Dr. PH.A.; 1959; U-Geneesk.-1981;
6835 JG Arnhem; Eemewoudeweg 22; tel.
085-235176 privé, 030-517374 bur.; dir.
P.A.O.-Diergeneeskunde.

298 Postma, T; 1988; 7921 BV Zuidwolde (D);
Steenbergen 2; tel. 05287-3689 privé, 1291
prakt.; p., geass. met H.R. Moek.

305 Roumen, M.PH.M.; 1980; 6093 NR Heyt-
huysen; Geusert 2; tel. 04749-6265 privé,
1441 bur.; d. G.v.D. Zuid-Nederland.

305 Ruijs, A.G.J.; 1956; 6122 AP Buchten;
Wieenbroek 22; tel. 04498-59171; plv.i.

308 Schie, Dr. FW. van; 1967; U-1987; 7211 AR
Eefde; De Wolzaklaan 5; tel. 05750-43402
privé, 085-629304 bur.; d. G.v.D. Oost-
Nederland, lok. Rozendaal.

311 Segers, R.J.M.; 1984; 7443 KC Nijverdal;
Valeriaan 5; tel. 05486-17099 privé, 15222
prakt.; p., geass. met A. Mostert, S. Volp en
B.H.J. Vulink.

315 Sorgdrager, H.; 1943; 9752 HR Haren (Gr);
Nesciolaan 69; tel. 050-345953; r.d.

319 Struijck-Meijer, Mevr. C.J.R.; 1983; 3776
MG Stroe (Gld); Stroeërweg 45; tel. 03423-
2392 privé, 03418-71652 bur.; fax 03418-
71860; vet. adv. Trouw Nederland B.V.

358 »Vandekeybus, Mevr. G.J.J.; Gent-1986;
86280 Saint-Benoit, Frankrijk; 39, Rue du
Hameau du Cherpe; tel. 09-33-49528712
privé, 49528718 prakt.; p., paarden.

325 Veenink, Mevr. G.J.; 1991; 1778 KK We-
sterland; Westerlanderweg 21; tel. 02279-
24444 privé, 02278-1234, 02279-1533
prakt.; p., ass. bij G.E. Knoop, J.A. Schoon-
hoven en E. Vorderman.

326 Velema, J.B.; 1979; 8407 EZ Terwispel;
Visserwei 46; tel. 05133-5669 privé, 5161
prakt.; p., geass. met S.J. Henstra, J.R. de
Nooij, J.T. Siebinga en Mevr. RH.M. Thy-
wissen.

327 Verdiesen, RA.H.M.; 1981; 4881 HP Zun-
dert; Jasmijnring 32; tel. 01696-71658 privé,
71657 prakt.; p., ass. bij A.J.M. Antonissen,
D.A.M. Franssen en H.A.VC. Kessel.

332 Volp, S.; 1984; 7443 KC Nijverdal; Valeriaan
27; tel. 05486-18292 privé, 15222 prakt.; p.,
geass. met A. Mostert, R.J.M. ^gers en
B.H.J. Vulink.

334 Vries, Mevr. W.F de; 1990; 1713 HK Ob-
dam; Dorpsstraat 76; tel. 02265-3624;
wnd.d.

335 Vulink, B.H.J.; 1976; 7442 HB Nijverdal;
Beethovenlaan 99 A; tel. 05486-10999 privé,
15222 prakt.; p., geass. met A. Mostert,
R.J.M. Segers en S. Volp.

339 Westra, S.; 1962; 8611 JM Gaastmeer; Mun-
kedijk 6; tel. 05154-9740; r.d.

346 Zwolschen, J.W.; 1984; 5421 VA Gemert;
Pred. Swildensstraat 30; tel. 04923-62348
privé, 61402 prakt.; p., geass. met J.L.
Eikelenboom, Dr. PJ.M.M. van Gulick,
FL.M. Konings, M.J.A. Nuyens, G.B.M.
Verschuuren en N.J.G.J. van der Wielen.

^^ ABSYRXUS

Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(f930,-)

2 aaneengesloten dagen op a&praak (92/94)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.I00,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren
(/•390,-)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)
Cursus (92/73) is volgeboekt.

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/" 2.600,-)

3, 4 en 5 september 1992 (92/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (f290,-)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (/" 2.950,-)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)

Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk
(f 1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)

Rundveevaccinaties (/■310,-)

22 september 1992 (92/52)
Schapen Capita Selecta (ƒ 275,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond
(/"400,-)

26 september 1992 (92/67)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt (ƒ345,-)
26 september 1992 (92/48)

Diergeneeskundige begeleiding van melkvee-
bedrijven (ƒ2500,-)
I, 2, 5, 6, en 7 oktober 1992 (92/89)

Algemene echografie (/■|200,-)
5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/•400,-)

6 oktober 1992(92/51)

Voeding melkvee II (/"600,-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)

f w ^ ^ w ^

-ocr page 159-

Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post-mortale diagnostiek) (/" 390,-)
13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard (f 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Intrede in de praktijk (ƒ775,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)

Klinische les dermatologie (f 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)

Zeister Dagen 1992 (/•%5,-)
Week 1- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)
Week II - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week III - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)

Algemene vleestechnologie (/"ISSO,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)

Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren

(ƒ940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).

Bloedonderzoek gezelschapsdieren (f 3(X),-)
2 november 1992 (92/83). Deze cursus is volge-
boekt opgave; voor de wachtlijst is mogelijk.
Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (f 1600,-)
2, 3 en 4 november 1992 (92/92)

Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (f 4(X),-)

7 november 1992 (92/72)
Schrijven van een artikel (/"lOSO,-)

9 november en 14 december 1992 (92/59)

Voeding van vogels en reptielen {f 300,-)

16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (ƒ 600,-)

21 en 28 november 1992 (92/86)
Kalveropfok op melkveebedrijven (f 300,-)

24 november 1992 (92/91)
Integrale Keten Beheersing ei (/" 325,-)

25 november 1992 (92/64)
Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven
(/•395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken {f 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren
(/■ 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■450,-)

11 december 1992 (92/71). Deze cursus is volge-
boekt; opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Tandheelkunde II (/\'950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is vol. De wachtlijst is slechts toegan-
kelijk voor hen die deelgenomen hebben aan de
Basiscursus Tandheelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (/\'975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

KI Paard (ƒ2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

®

Gebrek aan Calcium?

Geef dan de voorkeur aan CALOL!

CALOL bevat als wertaame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds in de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ca-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktlef calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is in-
gekapseld in Soyaboonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

Toepassing en dosering

CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1 ste flacon - zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon -12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

w

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

Financieel zeker!

De financiering van een praktijk is specialistisch werk. Door
onze jarenlange ervaring en onze onafhankelijkheid van fi-
nanciële instellingen kunnen wij u van dienst zijn bij het ne-
men van belangrijke beslissingen voor uw toekomst. DIX
&C0 is een adviesbureau voor medici, niet alleen voor een
totaal financieel plan maar ook voor uw verzekeringen en
contracten met de bijbehorende fiscale en juridische aspec-
ten. Daarom strekt onze relatiekring zich uit over het gehele
land.

Voor nadere informatie of een afspraak kunt u ons bellen.

<

>

Tel. 030 - 51 15 20

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauri:sstraat 100, 3583 HW Utrecht

Calol

CALOL is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker.

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Samenstelling

per flacon ä 450 gram:
Calciumchloride 2H2O
Magnesiumchloride
Soyaboonolie
Gedemineraliseerd water

180,0g
3,6 g
126,0 g
140,4 g

-ocr page 160-

DIERENARTS m/v

i.v.m. uittreden van een der maatschapsleden. Belangstelling voor de rundvee- en varkenspraktijk en een
enthousiaste inzet bij een nieuwe praktijkopzet zijn vereist. Bij gebleken geschiktheid behoort associatie tot
de mogelijkheden.

Handgeschreven sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen na verschijning van dit Tijdschrift richten aan de Redactie
van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 49/92.

Dierenartsenpraktijk Heythuysen in een groepspraktijk van acht dierenartsen en een medewerker met H.A.S.-
opleiding. Haar werkgebied ligt in Midden-Limburg. Wegens vertrek van een collega zoeken wij een

DIERENARTS m/v

De werkzaamheden zullen bestaan uit het uitoefenen van de algemene landbouwhuisdierenpraktijk. Verder
verwachten wij dat de collega zich in het bijzonder bezig zal houden met de rundveegezondheidszorg.
Schriftelijke sollicitaties gaarne binnen 14 dagen na het verschijnen van dit tijdschrift richten aan DAR
Heythuysen, Postbus 3075, 6093 BK Heythuysen.

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeiiw
uitgegroeid tot de meest complete universiteit
van Nederland: een rijkgeschakeerde, inter-
nationaal georiënteerde instelling van weten-
schappelijk onderwijs en onderzoek.
De 14 faculteiten, 18 onderzoeksinstituten en
JJ studierichtingen bieden studenten en
medewerkers boeiende mogelijkhedai zich
verder te ontplooien. De rijkdom aan disci-
plines en de nadruk op kwaliteit bepalen de
aantrekkingskracht van Utrecht. Weten-
schappelijke traditie, moderne technieken en
op de toekomst gerichte programma\'s dragen
daaraan verder bij. Met bijna 25.000 stu-
denten, ruim j.ooo personeelsleden en een
jaaromzet van
700 miljoen gulden vormt
de universiteit de spil van het Kennis-
centrum Utrecht. Vanuit deze positie in
Midden-Nederland onderhoudt zij een
gevarieerd contactenpatroon met universitei-
ten en gespecialiseerde onderzoeksinstituten
over de gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in deeltijd
bespreekbaar. Er is een regeling voor flexibel zwan-
gerschaps- en ouderschapsverlof en een beperkte
mogelijkheid tot kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde
De faculteit Diergeneeskunde is de enige In
Nederland. De faculteit neemt In Europa een top-
positie in op het gebied van onderwijs, onder-
zoek en patiëntenzorg en Is geaccrediteerd door
de American Veterinary Medical Associatlon.

Bij de faculteit is plaats voor een

Deeltijd hoogleraar

U gaat werken ten behoeve van de vakgroep
Veterinaire Basiswetenschappen, afdeling
Veterinaire Farmacologie, Farmacie en
Toxicologie in het vakgebied Veterinaire
Apotheek.

Uw taken bestaan uit het coördineren en geven
van onderwijs; het initiëren, verrichten, begelei-
den van en leidinggeven aan het wetenschappe-
lijk onderzoek en het verrichten van bestuurlijke
werkzaamheden. De functie staat beschreven in
een voor de kandidaat beschikbare profielschets.
Wij vragen een gepromoveerde farmaceut of
dierenarts die: ruime onderzoekservaring heeft
op het gebied van de (veterinaire) (bio-)farmacie;
kennis heeft van de problematiek van de dierge-
neesmiddelenvoorziening; bereid is zich ver-
trouwd te maken met de verschillende aspecten
van de beroepsuitoefening en dierhouderij in
relatie tot het diergeneesmiddelengebruik;
goede didactische kwaliteiten heeft met
onderwijservaring en In staat is een
onderwijsprogramma te ontwikkelen; leidingge-
vende eigenschappen heeft, gedragen door
goede organisatorische en bestuurlijke kwalitei-
ten.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst
voor de duur van 5 jaar. De omvang van de func-
tie is 40 tot 50%. Salariëring geschiedt volgens
Rijksregeling In de hoogleraarschaal A (maximaal
f 10.902,- bruto per maand bij een volledige aan-
stelling).

Heeft u belangstelling? Voor meer inlichtingen
kunt u contact opnemen met de heer prof. dr.
J.H.M. Verheijden, voorzitter van de benoemings-
adviescommissie, tel. (030) 53 10 88/53 12 48.
Sollicitaties, vergezeld van curriculum vitae en
lijst van publikaties, dienen vertrouwelijk binnen
4 weken na verschijnen van dit blad te worden
gericht aan de decaan van de faculteit
Diergeneeskunde, prof. dr. S.G. van den Bergh,
p/a Bureau Faculteit Diergeneeskunde, Postbus
80163, 3508 TD Utrecht. Ook degenen die de aan-
dacht willen vestigen op naar hun mening
geschikte kandidaten wordt gevraagd zich daar-
toe schriftelijk tot de decaan te richten.
Vacaturenummer 70222.

-ocr page 161-

Wij zijn specialist op het gebied van de

veterinaire anaesthesie apparatuur

en geven deskundige begeleiding bij uw eerste anaesthesie met bij ons
aangeschafte narcose-toestellen. Wij leveren hoogwaardige (gebruikte)
operatie-apparatuur, welke door onze technisch-specialisten aan uw
wensen aangepast kan worden.

/

ßDO

Bij ons kopen is kiezen voor garantie en kwaliteit tegen een redelijke prijs.

---ook \'s avonds en op zaterdag---

ACHTERSTALLIGE BETALINGEN

Naarmate de tijd verstrijkt worden ze oninbaar en een bron van ergernis,
nog afgezien van de financiële nadelen.

Tijdige aanpak is geboden!

Wij werken
betrouwbaar en efficiënt

Bemiddelings- en Adviesbureau Valynco BV

Mr. G. J. Teerink
Albrechtlaan 3 - 1404 AH Bussum - Tel. 02159 - 42018

GEVRAAGD:

part-time
ASSISTENT

alle financiële perikelen
rondom uv/ praktijk,
w.o. overname, associatie,
pensioen, financiering
verzekerin

in een kleine-huisdierenpraktijk
in Bergen op Zoonn
per 1 oktober.

Telefoonnummer

01640-37621.

Gaarne vragen naar
Caroline van Aart.

shuredu

voorlichting

voor artsen ^-o-f-

.28424^

-ocr page 162-

#

rVmriTA l in™

W R F FA ^ nEDEPLIinD BV

NEDERLAND

In de afgelopen jaren hebben wij tezamen met onze zusterorganisaties in een aantal omringende landen een
sterke groei doorgemaakt. Om met name naar onze leveranciers en afnemers een duidelijk beeld van onze
samenhang te tonen, hebben wij besloten onze naam, Inffa Nederland B.V., per 1 augustus 1992 te
veranderen in
Orffa Nederland Food/Pharma B.V. Binnen Orffa International zijn wij na Orffa France,
Orffa Denmark en Orffa Belgium de laatste vestiging, welke onder de naam Orffa gaan opereren.
Tegelijkertijd zullen Orffa International en het dochterbedrijf Orffa Nederland Food/Pharma B.V. op één plaats
gevestigd zijn. Het nieuwe adres wordt Burgstraat 12,4283 GG Glessen, tel.: 01832-3634, fax: 01832-3117.

Het produktenpakket van Orffa Nederland Food/Pharma B.V. zal gelijk zijn als onder de oude naam Inffa
Nederland B.V.

Enkele agenturen van Pharma zijn;

— De pluimveevaccins van Pitman-Moore: PARACOX, ULTRAVAC, MYXILIN e.a.

— Het kolonisatie restistentie produkt van Farmos, Finland: BROILACT

— Het antiobioticum van Kaken, Japan: COLISTINE SULFAAT

— Het anti-diarree middel voor kalveren van Damino, Denemarken: BIOPECT

orthopedie bij gezelschapsdieren

Op 17 oktober 1992 wordt in het Congres Centrum De REEHORST te Ede een
nascholingsdag gehouden voor de prakticus die regelmatig met vragen rond de
orthopedie der gezelschapsdieren wordt geconfronteerd en deze zomogelijk ook in
de eigen praktijk wil oplossen. Praktische oplossingen worden geboden voor
dagelijks voorkomende problemen in acht lezingen, geïllustreerd met video en dia\'s,
gepresenteerd door collegae die als specialist in de orthopedie werkzaam zijn.
Onderwerpen

indicaties en contra-indicaties van spalken en gipsen (R.C. Nap), complica-
ties
wondverzorging (K.L. How), behandeling van bekl<enfracturen (R. Jans-
sen),
kruisbandlesies (H. van Herpen), ernstige gewrichtsschade (P.H.A.
Poll),
l-ID-chirurgie (B.P. Meij), thoraco-lumbale discushernia (L Janssens),
en reposities van
iuxaties (H.A.W. Hazewinkel).
Waar Congrescentrum De Reehorst, Bennekomseweg 24, Ede (tel. 08380-3361)
Wanneer

17 oktober 1992, van 09.00 - 16.30 uur (late inschrijvingen vanaf 8.30 uur)
Kosten, inclusief proceedings, koffie, luch en thee:

Voor 15 september Dfl. 255,00. Vanaf 15 september Dfl. 295,00
aan de zaal Dfl. 325,00

Inlichtingen A.A.C., p/a Dr. L Janssens, Oudestraat 37, Antwerpen
telefoon 09-32-3.830.0678; telefax 09-32-3.825.0040

Inschrijvingen

Rabobank Axel 39.24.71.531 (bankgiro 15.12.19)

-ocr page 163-

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift

vddr

Diergeneeskunde

Journal of the Rgyal Netherlands Veterinary Association

□ eel 1 1 7. aflevering 1 7, 1 september 1 992

Inhoud

wetenschap üverzichtartikelen

\'Milieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt\'
Editorial;
hoofdredactie
Woord vooraf; A. Osinga
Programma

Inleidingen; A. Osinga, H. J. Simons en H. Verburg

Milieuverontreiniging en daar mee gepaard gaande contaminatie van landbouwhuisdieren.
Praktijksituaties in de provincie;
A. IVijbenga

De plant als overdrachtsfactor van milieucontaminanten naar landbouwhuisdieren;
Th. M. Lexmond

Het gedrag van milieucontaminanten in het landbouwhuisdier;//. I. G. M. Derks
Vervolg wetenschappelijke vergadering

513
513
513

513

514

517

519
525
525

Berichten en verslagen

Dick Vervoom; mens en fuctionaris; IV Misdorp
Aanvulling op Felinfo

Derde lustrum Groep Veterinaire Homoeopathie
Oproep

Congressen/cursussen
Referaten
Mededelingen vhi
Boekbesprekingen
Vraag en antwoord
Mededelingen vo

actua

529

530

530

531

531
531

533

534

534

535

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

virbac

-ocr page 164-

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof dr. W. Misdorp
Prof dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

COLOFON

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof dr. H. J. Breukink (UtrechO

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Dis. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof dr. E. D. Heller (Uraël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kmif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Lc^estijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Uü-echt)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirechot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Uuecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphen (Uuecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 ll/fex 030-51 1787).

Prof dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. F Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Stafmedewerkers Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Miv. mr. P. S. van Egmond

Chef de bureau Desiree Raasing

Vacaturebank Roelof-Jan de Haan

Administrateur S. l. Oostindiën

(vervolg omslag)

536
541
541
541

541

544

545

537

542

542

543

Inhoud

KNMvD

Algemeen

Lustrum DSK en Jaarcongres KNMvD
Vakbeurs Intensive Veehouderij
Reünie op de sportvelden

Landelijke middag voor vrouwelijke dierenartsen verschoven
Afdelingsvergadering KNMvD-Zieeland
Najaarsdag 1992 rond thema \'Geregeld\'
Nagekomen bericht

Hoofdbestuur

Secretariaat

Van de ereraad
Personalia
PAO-diergeneeskunde
Doorlopende agenda

Contents

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Revieuw papers

Environmental pollution focussed on risks for cattle. Case study in the province of South-
Holland;
A. Wijbenga

The plant as a transfer factor of environmental contaminants to farm livestock;
TK M. Lexmond

Environmental contaminanten and farm livestock;//. I. G. M. Derks

All rights reserved

517

519
525

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC UtrechL nr. 69 93 61 443.

(Papers appearing in this journal (re listed in Current Contents / A ^cultural Biology and En vironmanlal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Landwinschi^tliches Zentralblatt, Bibliography of Agriculture,
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukefen (tel. 03462-61304,
(ax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31 -4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opg^ van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokkea

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

-ocr page 165-

Goofy heeft geen
wormen meer

iLopatol bestrijdt spoelwormen, lintwormen en haakwormen.
Het is een breedwerkend anthelminticum met gemicro-
niseerde nitroscanaat als werkzame stof. Een éénmalige
toediening is voldoende om alle wormen te bestrijden.
De gemicroniseerde 100 en 500 mg Lopatol tabletten zijn
verkrijgbaar in kleinverpakking

en in voordelige kliniek-
verpakking. Lopatol kan bij
jonge en volwassen honden
worden toegepast.
Ciba-Geigy Animal Health:
na gezondheid de beste
oplossing.

NuvanTop®

Vlooien kunnen lint-
wormen overbrengen.
Nuvan Top is een krachtig
middel tegen vlooien,
luizen en teken bij honden
en katten. Nuvan Top
werkt uiterst snel en
langdurig tegen deze
ectoparasieten en gaat
herinfektie met lintwormen
door vlooien tegen.
Nuvan Top is CFK vrij.

Î

uvn

cwä SÜT"^^ SlUr—-
Sr

ciba-geigy

Animal Health

BENELUX

Info; Ciba-Geigv Animal Health Benelux, Postbus 1048. 4700 BA Ronsendaal Tel masn - flT.m\'^ Fay - .t^gRa»:.

-ocr page 166-

Snel en veilig

f

Bij de bestrijding van coccidiosé
kunt u vertrouwen op de unieke ei\'
genschappen van Baycox. Baycox
dient u toe via het drinkwater; dii
maakt een individuele aanpak van
het coccidiosé probleem mogelijk!
Afgestemd op de specifieke bedrijfs^
situatie. Vier eigenschappen maken
Baycox tot een uniek produkt:

3. BAYCOX IS VEILIG

Baycox heeft een grote therapeutil
sche breedte; een 10-voudige over|
dosering geeft geen problemen. Er ij
geen negatieve invloed op groei er
voederconversie.

4. BAYCOX BEVORDERT
IMMUNITEITSOPBOUW

Baycox is verenigbaar met alk
gangbare antibiotica en veevoeder
additieven. Baycox combineert eer
uniek werkingsmechanisme met eer
unieke veiligheid.

BAYCOX VAN BAYER

-ocr page 167-

Overzichtsartikelen
\'Milieu-dier-mens, een keten die

aandacht vraagt\'

□e vergadering werd dinsdag 19 nnei gehouden bij het ministerie van Buitenlandse Zaken,
in de Van Kleffenszaal, Bezuidenhoutseweg 67 te Den Haag.

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:517-9

Editorial

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15 junijL is aandacht besteed aan de wetenschappelijke vergadering van
de Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksgezondheid (Milieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt). Bij deze ge-
legenheid werd staatssecretaris drs. H. Simons de Veterinaire Milieuhygiënewijzer aangeboden De inleidingen en le-
zingen die tijdens het ochtendprogramma (en deels het middagprogramma) werden gehouden, worden in deze afleve-
ring van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde en in een volgende aflevering geplaatst De verschillende aspecten die
tezamen de gehele keten \'milieu-dier-mens\' zo complex maken, worden in onderlinge samenhang duidelijk en uitvoe-
rig toegelicht De dierenarts als één van de meest belangrijke \'behoeders\' van de gezondheid van mens en dier, blijft
na lezing op de hoogte van de laatste inzichten op dit gebied

De hoofdredactie

WüQRD VOORAF

De jaarlijkse wetenschappelijke vergadering van de Veterinaire Hoofdinspectie, die op 19 meijL in de Van Kleffenszaal van
het ministerie van Buitenlandse Zaken werd gehouden, was opgebouwd rond de presentatie van de Veterinaire
Milieuhygiënewijzer

Dit losbladig boekwerk bevat relevante literatuurgegevens betreffende de relatie milieucontaminatie-volksgezondheidsbe-
scherming, voor zover het dier daarbij betrokken is.

De Staatssecretaris van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur, drs. H. J. Simons, die de opening van de wetenschappelijke
vergadering verrichtte, kreeg van de Veterinaire Hoofdinspecteur, drs. H. Verburg, het eerste exemplaar aangeboden

A. Osinga

Programma

Ochtendvoorzitter: Dr. A. Osinga

09.00 - 09.10 Welkomstwoord en doelstelling Dr. A. Osinga

09.10 - 09.25 Opening door de Staatssecretaris van WVC H. J. Simons

09.25 - 09.30 Aanbieden van de Veterinaire Milieuhygiënewijzer aan de Staatssecretaris van WVC H. Verburg

09.30 - 10.00 Milieuverontreiniging en ermee gepaard gaande contaminatie van Landbouwhuisdieren Mw. Ir. A. Wijbenga

10.00 - 10.30 De plant als overdrachtsfactor van milieucontaminanten naar landbouwhuisdieren Ir. T. M. Lexmond

10.30-11.00 KoÉBe-pauze

11.00 - 11.30 Het gedrag van milieu-contaminanten in het landbouwhuisdier Dr. Ir. H. J. G. M. Derks

11.30 - 12.00 Door milieu-contaminanten veroorzaakte ziekten bij landbouwhuisdieren (Pathologie en symptomatologie) Prof. Dr. G. H. Wentink

\\2.00 - 13.(X) Lunch (tevens mogelijkheid tot inleveren van schriftelijke vragen)

Middagvoorzitter. Dr. J. H. M. Nieuwenhuijs

13.(X) - 13.30 Voedingsmiddelen van dieriijke oorsprong Prof. Dr. A. Ruiter

13.30 - 14.(X) Het met milieu-contaminanten belaste produktie-dier en de volksgezondheid. D. H. J. v d. Weerdt

14.00 - 14.15 Theepauze (tevens mogelijkheid tot inleveren van schriftelijke vragen)

14.15 - 14.30 Inleiding door de forumvoorzitter Prof. Dr. R. Kroes

14.30 Korte inleidingen van 5-10 minuten over de volgende aspecten van de veterinaire milieuhygiëne:

I. Opsporing en toezicht op de hygiëne van het milieu J. Enting

-ocr page 168-

2. Coördinatie bij de aanpak van veterinaire milieuproblemen

3. Onderwijs in de veterinaire milieuhygiëne (is de veterinair voldoende toegerust om de genoemde
problematiek aan te kunnen)

4. De kwaliteit van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong in relatie tot milieuverontreiniging

a. Overheidsstandpunt

b. Consumentenstandpunt
Forumdiscussie

Sluiting

Dr. A. J. Baars

Prof. Dr. W. Seinen

Mr. P. Ritsema
Dr. M. Schuttelaar
Prof. Dr. R. Kroes
H. Verburg

15.30
16.30

Inleidingen

A. Osinga\'

Mijnheer de Staatssecretaris,
Dames en heren.

Het is mij een genoegen U namens de Veterinaire Hoofdinspectie
welkom te heten op deze wetenschappelijke vergadering met het
thema "Milieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt".
Mijnheer Simons, Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezond-
heid en Cultuur (WVC). In Uw openingstoespraak voor het
Jaarcongres van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde in 1990 te Rotterdam heeft Ugewezen op
het grote belang van de preventie in de gezondheidszorg.
Veterinaire Milieuhygiëne maakt hier deel van uit.
Wij zijn erkentelijk voor Uw bereidheid dit symposium te willen
openen.

Het verheugt ons, dat zoveel verschillende disciplines van de
wetenschap zijn vertegenwoordigd en dat ik niet alleen mede-
werkers van het ministerie van WVC, maar ook medewerkers
van de ministeries van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
welkom kan heten

Een symposium staat en valt met de inleiders. Wij zijn van
mening, dat de inleiders hoge verwachtingen rechtvaardigen
Dat alle sprekers zonder voorbehoud hun medewerking hebben
toegezegd is hartverwarmend

De aanwezigheid van de pers stellen wij op hoge prijs.
Gaarne zeg ik U allen hartelijk dank voor Uw komst op dit
vroege uur naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken
Het thema van deze wetenschappelijke vergadering maakt deel
uit van de relatie natuur-mens. Circa 500 jaar geleden heeft
Leonardo da Vinei daarover een uitspraak gedaan, die nog
steeds actueel is.

Leonardo da Vinei »vos niet alleen kunstenaar, maar ook
natuuronderzoeker Ongetwijfeld is hij een van de grootste en
meest universele geesten geweest die de mensheid heeft gekend

Als kunstenaar heeft hij bekendheid gekregen als schilder,
beeldhouwer, architect en musicus. De ontwikkeling van de
renaissance is door hem in sterke mate bepaald Ab natuuron-
derzoeker hield hij zich bezig met mechanica, hydraulica en
optica. Daarnaast bestudeerde hij zowel de anatomie van de
mens als de structuur van de aarde. Ook plant- en dierkunde
hadden zijn belangstelling.

Over de verschillende schakels van de keten die vandaag
centraal staat zei hij het volgende:

de bergen worden opengescheurd voor de metalen, die in hun
aderen groeien; de bossen vallen ten prooi aan vernietiging; de

< Dr. A. Osinga, oud-Regionaal Veterinair Inspecteur van de Volksgezondheid, ambtsge-
bied Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel.

dieren lijden en hun gejammer vervult de lucht en de mens looft
en prijst degenen die aan de natuur en de mensheid de grootste
schade berokkenen

Koningin Beatrix komt in haar Kerstboodschap van 1990 tot
een soortgelijke conclusie, waar zij zegu

"Respect voor de natuur als partner in Gods schepping is
moeilijk in overeenstemming te brengen met onze hedendaagse
leefwijze en onze manier van produceren".

De mens produceert duizenden chemische stoffen Ieder jaar
komen er enige honderden bij Veel van deze stoffen kunnen tot
vergiftiging leiden Sommige, zoals dioxinen zijn erg giftig, zodat
kleine hoeveelheden alfatale gevolgen kunnen hebben voor alles
wat leeft.

Een belangrijke weg waarlangs deze stoffen de mens bereiken is
het voedsel

Een van de taken van de Veterinaire Inspectie is er op toe te zien,
dat voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, die zodanig zijn
gecontamineerd dat ze de volksgezondheid kunnen schaden, niet
voor consumptie worden bestemd

Giftige milieucontaminanten, die ophopen in plant, dier en/of
mens en slechts langzaam worden afgebroken zijn in dit verband
het meest relevant Literatuurgegevens omtrent het voorkomen
van deze contaminanten in het milieu, de opname er van door en
het gedrag in plant en dier, evenals de overdracht via voedings-
middelen van dierlijke oorsprong naar de consument zijn door
de Veterinaire Hoofdinspectie, daarbij gesteund door medewer-
kers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne, het Centraal Diergeneeskundig Instituut en de Faculteit
der Diergeneeskunde verzameld in een losbladig boekwerk. De
presentatie van deze Veterinaire Milieuhygiënewijzer en het er
aan ten grondslag liggende thema staan vandaag centraal

De schakels van de voedselketen in relatie tot de milieucontami-
natie worden achtereenvolgens door verschillende sprekers
nader belicht Met een forum wordt het wetenschappelijk
gedeelte beëindigd

A He inleiders hebben zitting in dit forum en de vragen zuilendoor
de forumleden worden behandeld

Om een vlot verloop van de discussies te bevorderen verzoek ik U
de vragen tijdens de koffie-, lunch- of theepauze schriftelijk bij
dr J. Nieuwenhuijs of bij mij in te leveren
Gaarne spreek ik de hoop uit dat U bij het huiswaarts gaan
terug kunt zien op een welbestede dag.

Mag ik dan thans mijnheer Simons, Staatssecretaris van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, verzoeken deze weten-
schappelijke vergadering te openen

-ocr page 169-

H. J. Simons

Meneer de Voorzitter, dames en heren.

De Veterinaire Inspectie van de Volksgezondheid (VI) heeft mij
vandaag uitgenodigd haar wetenschappelijke vergadering "Mi-
lieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt" te openen.
Ik heb daar graag positief op gereageerd om daarmee het
volksgezondheidsbelang te onderstrepen Nog pas onlangs is een
kerntakendiscussie binnen het ministerie afgerond De kernta-
ken en de ministeriële verantwoordelijkheid zijn duidelijk
verwoord en daarbij zijn verschillende factoren actief
Op basis van de Grondwet, artikel 22, ben ik verantwoordelijk
voorde bevordering van de volksgezondheid Daartoe beschik ik
over twee belangrijke instrumenten

Het Directoraat-Generaal van de Volksgezondheid (DGV), het
beleidsapparaat van het departement en het Staatstoezicht op de
Volksgezondheid bestaande uit diverse, gespecialiseerde Inspec-
ties.

Dit Staatstoezicht is het Controle-apparaat "in het land". Voor
diverse specifieke expertise en onderzoek capaciteit beschik ik
over onderzoeksinstituten zoals het RIVM. De functie van het
Staatstoezicht is tweeledig, namelijk toezicht en advisering over
de Staat van de Volksgezondheid en hoe deze mogelijk nog beter
beschermd kan worden Op het RIVM laat het Staatstoezicht
onderzoek uitvoeren dat met haar taken toezicht, opsporing en
advisering te maken heeft. Ik zal onder andere op basis van de
informatiestroom van het Staatstoezicht mijn beleid bepalen en
zo nodig via regelgeving vastleggen Ik heb daarbij te maken met
mijn omgeving. Uiteindelijk moeten de interacties tussen Beleid
Staatstoezicht en de Politiek effect hebben op de Staat van de
Volksgezondheid Daarover rapporteert het Staatstoezicht,
waarmee de cyclus weer rond is.

De mens is onderdeel van zijn leefomgeving en daarvan is het
milieu een belangrijk onderdeel Ik streef een optimale preventie
na, uiteraard binnen de politieke en financiële haalbaarheid.
Het bevorderen van de volksgezondheid is gebaat met een goede
preventie en wanneer ik kijk naar ons voedingsmiddelenpakket
dan heb ik daarbij te maken met het bedrijfsleven Wanneer ik
constateer dat dioxines in melk een probleem voor de volksge-
zondheid zijn, dan spreek ik de productiekolom op dit punt aan

Het beleidsapparaat DGV heeft voor de in u w wetenschappelijke
vergadering opgevoerde produktieketen "Milieu-dier-mens" in
de kerntakendiscussie een helder beleidsdoel geformuleerd
- Bevordering van de veiligheid van voedingsmiddelen voor de
mens.

De Warenwet en de Vleeskeuringswet zijn daarbij de instrumen-
ten om normen over de produktie en de produkten vast te leggen
Hieruit zal duidelijk zijn dat WVC een primaire rol heeft bij de
vaststelling van normen La.v. milieucontaminanten en daar in de
produktieketen maatregelen bevordert waar dat het meeste effect
heeft. Dus een aanpak bij de bron Daarbij zijn ook andere
departementen betrokken als LNV en VROM.
Goede samenwerking leidt tot geïntegreerde maatregelen met
een goed resultaat. Dat is al gebleken bij de dioxineproblema-
tiek.

Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid heeft een taak in de
beleidscyclus, namelijk de beleidsvoorbereiding. Het aandragen
van informatie uit het veld en rapportage over de Staat van de
Volksgezondheid

Op basis van die informatie kan dan door het beleid een
beleidskeuze worden gemaakt, die al dan niet in overleg met de
Tweede Kamer wordt vastgesteld

Daarnaast is een Uiak van het Staatstoezicht op de Volksgezond-
heid het handhaven van de voorschriften op het gebied van de
volksgezorulheid Ook dat is een belangrijke taak want als het
vastgestelde beleid niet wordt uitgevoerd gaat het effect verloren

Dames en heren, u ziet dat het Staatstoezicht op de Volksgezond-
heid in de beleidscyclus een belangrijke rol speelt
Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid bestaat al meer dan
125 jaar en is uniek binnen de Europese Gemeenschap.
Het bestaat uit zes inspecties, waarvan er vijf onder W.V.C.
ressorteren en een onder VROM, namelijk de inspectie belast
met het toezicht op de hygiëne van het milieu. Bij WVC zijn de
overige vijf inspecties in te delen in drie zorg inspecties, (de
medische kant) en de twee beschermingsinspecties nl de
Inspectie Gezondheidsbescherming en de Veterinaire Inspectie.
Die laatste twee inspecties IGB en VI zijn dus de diensten die in
het veld signaleren wat er op het terrein van de volksgezondheid
aan de hand is en rapporteren daar ook over in "Mens en
Voeding", waarbij de inspecties IGB/VI met de Geneeskundige
inspectie en het RIVM hun gegevens integreren tot een
bruikbaar rapport Als ik spreek over het werkterrein van IGB
en VI is het goed nog eens te vermelden dat dat zich uitstrekt over
de gehele produktieketen

Daarbij bewaken zij de hele keten, van het moment dat het dier
geboren wordt tot het moment waarop de produkten van dierlijke
oorsprong in de winkel liggen

Hierdoor is een integrale ketenbewaking mogelijk en kan daar
ingegrepen worden waar dat het meest effectief is. Preventieve
maatregelen, om te voorkomen dat dieren c.q. produkten van
dierlijke oorsprong worden besmet.

Hiermee wordt ook duidelijk dat Veterinaire Milieuhygiëne een
onderdeel is van de Veterinary Public Health.

Veterinaire Milieuhygiëne is niet iets nieuws.

In 1957 kwam de Destructiewet tot stand op basis waarvan

dierlijk afval op nette wijze verwerkt wordt tot nuttige produkten

Daarnaast is er al sinds 1962 een Landelijk meetprogramma
voor radio-activiteit, waarbij grasmonsters en melkmonsters
periodiek worden onderzocht op besmetting met radioactieve
stoffen Ook het gebruik van persistente bestrijdingsmiddelen in
het verleden heeft problemen opgeleverd (gechloreerde koolwa-
terstoffen -HCB\'s)

En in het recente verleden de dioxine problematiek, waarbij in de
produktieketen drastische preventieve maatregelen zijn geno-
men om de consument te beschermen.
Sinds enkele jaren maakt de veterinaire milieuhygiëne separaat
onderdeel uit van de taak van de Veterinaire Inspectie naast
allerlei andere taken, waarbij het dier direct of indirect in relatie
tot de volksgezondheid bij de mens centraal staat.

Nu terug naar het thema van vandaag dal met de keten milieu-
dier-mens te maken heeft

Wij zijn allen bekend met de vervuiling van de bodem, die op
sommige plaatsen ernstige vormen heeft aangenomen Het
ministerie van VROM probeert samen met de provincies de
locaties met bodemvervuiling in kaart te brengen Daarbij moet
ook worden beoordeeld of deze locaties nog geschikt zijn voor
beweiding door vee. Op dat moment komt de Veterinaire
Inspectie in beeld

Geconfronteerd met een steeds groter aantal adviesaanvragen
door gemeenten en provincies is getracht in het belang van de
volksgezondheid en de kwaliteit van de advisering eerst eens te
gaan kijken in de literatuur wat er al bekend is over de toxiciteit

-ocr page 170-

van de stoffen die in de bodem worden aangetroffen en de
opname van deze stoffen in de gewassen.Het gaat voor alle
duidelijkheid dus niet over CO2 uitstoot of mestproblematiek,
daar ligt de primaire verantwoordelijkheid bij andere ministe-
ries. En dat heeft reeds de volle aandacht.

Het gaat voor volksgezondheid over stoffen ab zware metalen
zoab Cadmium, Lood en Kwik, gechloreerde koolwaterstoffen
zoab lindaan en dioxines, aromatbche koolwaterstoffen b.v.
benzeen en PAK\'s, mycotoxinen en radio-actieve besmet-
tingen.

Het dier kan via bodem, water, lucht besmet worden, al dan niet
door tussenkomst van gewas, met eerder genoemde stoffen,
waarbij die stoffen dan in de voedselketen terecht komen en
uiteindelijk bij de consument Al deze zaken zijn in de
Veterinaire Milieuhygiënewijzer, althans voorzover bekend,
opgenomen die ik vandaag krijg aangeboden Ik ben blij met
deze gedegen en doelmatige aanpak van een probleem dat nog
nader in kaart moet worden gebracht Dat er tengevolge van
milieuproblemen gevaar voor de volksgezondheid kan optreden
heeft de dioxine affaire bewezen

Gelukkig b er niet steeds gevaar voor de mens te duchten
Toch b het niet zo vreemd dat die keten "milieu-dier-mens"
aandacht vraagt De landelijke Landbouwadviescommbsie Mi-
lieukritbche Stoffen geeft aan dat 5% van de kindbouwgronden
min of meer b verontreinigd met zware metalen
Dat b meer dan 100.000 ha. De helft hiervan b grasland, waar
vee op graast of kan grazen Bij andere verontreinigingen gaat
het om minder omvangrijke terreinen, toch nog geschat op
ongeveer 50.000 ha

Vandaag gaat u door middel van een forumdbcussie de
veterinaire milieuhygiëne aan een kritbch onderzoek onderwer-
pen Door een groot aantal onbekende factoren zal dat niet
eenvoudig zijn Die ontbrekende schakels zijn bijvoorbeeld de
overdrachtsfactoren van bodem naar gewas en van gewas naar
dier.

Door nader onderzoek zullen deze bepaald moeten worden,
onder meer door onderzoek na slachting van het dier dat aan de
schadelijke stof heeft bloot gestaan De medewerking van de
eigenaren van de dieren b daarbij van belang.
Bij deze eerste oriëntatie b er gezien het programma geen plaab
ingeruimd voor het bedrijfsleven en dat lijkt mij jubt omdat er
pas naar de consequenties gekeken kan worden ab de omvang
van de problematiek bekend b.

Indien vandaag blijkt dat de keten inderdaad aandacht vraagt
ten aanzien van de volksgezondheid dan zal het van belang zijn
om beleidsinstrumenten voorzover ze er niet zijn te ontwikkelen
om consumenten te vrijwaren van schadelijke stoffen in voe-
dingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Wellicht kunnen de conclusies vandaag, tevens leiden tot
wijziging van prioriteitenlijsten bij de sanering van terreinen,
door of vanwege de overheid

Ik stel het op prijs over de uitkomst van deze dag geïnformeerd te
worden En dan zou ik nu graag overgaan tot de andere reden
voor mijn aanwezigheid namelijk dat de Veterinaire Hoofdin-
specteur van de Volksgezondheid (Verburg) gevraagd heeft of ik
een eerste exemplaar van de Veterinaire Milieuhygiënewijzer in
ontvangst wil nemen Een op initiatief van de VHI ontwikkeld
instrument om haar taak beter te kunnen uitvoeren

Ik zal dat graag doen, want hoe beter de gezondheidsbescher-
ming werkt hoe lager het aanbod van patiënten in de gezond-
heidszorg.

U weet dat dat mij een zorg b.

Ik wens u een goede wetenschappelijke vergadering toe en
gezien de sprekerslijst heb ik daar alle vertrouwen in en verklaar
de vergadering hiermee voor geopend

H. Verbürg\'

Meneer de Staatssecretarb, dames en heren,

In de eerste plaats wil ik de Staatssecretarb bijzonder bedanken
dat hij ondanks de medbche zorgen voor morgen toch tijd heeft
vrijgemaakt voor deze wetenschappelijke vergadering, dat staat
in het teken van de gezondheidsbescherming, preventie zo u wilt

Sinds eind 1988 toen onze inspectie deze keten ging bewaken,
bleek al spoedig dat het geven van gefundeerde adviezen ta.
k
veehouderij op verontreinigde percelen niet zo\'n eenvoudige
zaak was. En wel omdat overdrachtgegevens binnen de keten
milieu-dier-produkt-mens moeilijk toegankelijk waren in de
literatuur of zelfs ontbraken

Daar moest dus ieb aan gedaan worden De heer Osinga, de
morgen voorzitter, die in het kader van GEO, b teruggetreden ab
regionaal veterinaire inspecteur kreeg de bijzondere opdracht
om de gegevens boven tafel te krijgen en die in zo\'n vorm te
bundelen dat de VI daar goed mee kan werken Hij heeft
daarvoor veel bronnen aangeboord op het RIVM, CDI, FD,
krachten ingehuurd en met de heer Beijen van de hoofdinspectie
in ieder geval in onze ogen ieb goeds gemaakt
Op deze plaats wil ik hem en allen die hem daarbij geholpen
hebben bijzonder bedanken. Met hun werk zijn de problemen
welbwaar nog niet opgelost maar aan de oplossing kan beter
worden gewerkt Niet alleen binnen de dienst maar ook
daarbuiten Voor geïnteresseerden b er de mogelijkheid om ook
een exemplaar aan te schaffen
Maar de eerste b voor u meneer de Staatssecretarb.

\' Drs. H. Verburg, Veterinair Hoofdinspecleur van de Vollisgezondheid.

Banden 1992 Tijdschrift
vüür Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1992 (nieuw formaat) kunt u bestellen
door ƒ 25," per set over te maken op postbanknummer
51 16 06. Wilt u bij uw bestelling vermelden \'Banden
1992\'.

Banden tot en met 1986 zijn niet meer voorradig. Vanaf
1987 zijn de banden wel leverbaar.

T I M) S C\' H K I 1- T v O O K D I K R O E N i: E S K U N D E . D K E 1, 117. A E l, E V E R I N G 18 1992

51B

-ocr page 171-

Milieuverontreiniging en daarmee gepaard

gaande contaminatie van landbouw-
huisdieren.

Praktijksituaties in de provincie

Environmental pollution focussed on risks for cattle. Case stuoy in the province of South-Holland

a. Wijbenga"!

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:517-9

SAMENVATTING
Landbouwhuisdieren kunnen via lucht, water, gewas en bodem
in aanraking komen met milieuverontreinigende stoffen. De
blootstellingsroutes via lucht en water zijn van ondergeschikt
belang t.o.v. de alimentaire besmetting.
Praktijksituaties in de provincie Zuid-Holland tonen aan dat bij
de uitvoering van diverse milieuwetten ook de effecten van
bepaalde stoffen op landbouwhuisdieren moeten worden beoor-
deeld Niet alleen de keten milieu-dier-mens in relatie tot de
volksgezondheid verdient aandacht maar ook de mogelijke
economische gevolgen van milieuverontreiniging voor de vee-
houderij.

SUMMARY

Cattle are exposed to pollution by air, water, grass or soil
Exposure to environmental pollution is mainly through the
eating of contaminated grass or feed Case studies in the
province of South-Holland show the importance of risk evalu-
ation not just for human health but also for the health of cattle.
The sequence "environment-cattle-public health" needs atten-
tion The economic effects of pollution on agriculture may be
considerable.

inleiding

Landbouwhuisdieren kunnen op verschillende manieren het
slachtoffer worden van milieuverontreiniging. Opname van
schadelijke stoffen kan geschieden door voeding en ademhaling.
Inhalatoire blootstelling aan milieuverontreinigende stoffen is
voor landbouwhuisdieren meestal te verwaarlozen ten opzichte
van de orale blootstelling. De inhalatoire blootstelling voor
bijvoorbeeld lood voor een koe is 0,046 mg per dag, uitgaande
van een inname van 115 m^ lucht per dag en een loodconcentra-
tie van 0,4 /ig Pb per m^ lucht. De orale blootstelling voor een
koe via gras en grond is daarentegen 175 mg lood per dag,
uitgaande van een inname van 15 kg d.s. met 10 mg Pb per kg
d.s. en een grondinname van 0,5 kg d.s. met 50 mg Pb per kg d.s.
De orale blootstelling via drinkwater is 0,4 mg per koe per dag,
uitgaande van een inname van 40 1 water per dag met een
loodgehalte van 10 ^g per liter.

Door industriële emissies en depositie van luchtverontreini-
gende stoffen kunnen gras en grond bezoedeld raken met giftige
stoffen bijvoorbeeld met fluoriden, koper, kobalt, lood, molyb-
deen, dioxine en aanverwante verbindingen (2,3,7,9). Een
verontreiniging van grond en gras als gevolg van oorspronkelijk
gebruik van de bodem als stortplaats van afvalstoffen en

1 Mevrouw Ir. A. Wijbenga. Dienst Water en Milieu, Postbus 90602, 2509
LP Den Haag
verontreinigd slib kan problemen opleveren voor daarop
weidende landbouwhuisdieren. Stoffen in het oppervlaktewater
bezinken en komen terecht in het slib. Sloten worden op gezette
tijden gebaggerd, waarbij het mogelijk verontreinigd slib op het
weideperceel wordt gebracht. Bij hoge waterstand van rivieren
komt verontreinigd slib op uiterwaarden terecht. In 1970 werd
het weiden van schapen op uiterwaarden al ontraden vanwege
te hoge kopergehalten (9).

Bij een te sterke stikstofbemesting kunnen de nitraatgehalten in
gras te hoog worden waardoor nitrietvergiftiging kan optreden
bij herkauwers.

Conserveringswerkzaamheden van bruggen (gritstralen van
oude loodhoudende verflagen) kunnen tot gevolg hebben dat
loodvergiftiging optreedt bij vee, dat onder en in de omgeving
van de behandelde bruggen graast. Loodvergiftiging bij vee kan
ook ontstaan door inname van loodhagel bij begrazing van
weilanden naast kleiduivenschietterreinen. De bij vee meest
voorkomende loodvergiftiging wordt veroorzaakt door het
likken aan loodhoudend materiaal zoals verf (loodmenie en
loodwit) en accu\'s. Loodproblemen door verhoogde loodgehal-
ten van wegbermgras behoren langzamerhand tot het verleden.
Oppervlaktewater dat gebruikt wordt als drinkwater kan
problemen opleveren bij een te sterke groei van blau walgen (b.v.
Anabaena flos-aquae) en bij te hoge concentraties aan verontrei-
nigende stoffen, bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen.
Op het inzendformulier drinkwateronderzoek van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in West en Midden Nederland staan
grenswaarden voor het beoordelen van drinkwater. Dit behelst
voornamelijk grenswaarden voor natuurlijk voorkomende ani-
onen zoals sulfaat, chloride, nitraat etc.
Zoals eerder met lood als voorbeeld is aangegeven is de orale
(alimentaire) blootstelling het belangrijkst. De meeste vergifti-
gingen bij landbouwhuisdieren worden veroorzaakt door ge-
contamineerd voer, verontreinigd door een of andere vorm van
milieuverontreiniging (9,10) of verontreinigd tijdens de voeder-
productie of -verwerking (1,11).

Bodemsaneringslocaties, waarop niet meer geweid mag worden;
aangetaste gebitten door fluorose en verminderde melk- en
vleesproductie bij herkauwers; lammeren met verhoogde bloed-
loodgehalten; dit zijn enkele voorbeelden uit de provinciale
praktijk in Zuid-Holland. Omdat de provincie diverse milieu-
wetten uitvoert komt zij ook in aanraking met de effecten van
milieuverontreiniging bij landbouwhuisdieren. De provincie is
ondermeer bevoegd gezag i.h.k.v. de wet inzake de luchtveront-
reiniging (WLV), de wet bodembescherming (WBB) met daarin
opgenomen de interimwet bodemsanering en de wet ruimtelijke
ordening. De waterschappen in Zuid-Holland voeren de wet
verontreiniging oppervlaktewater (WVO) uit.

-ocr page 172-

Bij de vergunningverlening is het noodzalcelijk te beoordelen of
een bepaalde emissie van verontreinigende stoffen effecten in de
omgeving kan veroorzaken. Effecten op de mens hebben
meestal onze eerste aandacht, toch is het noodzakelijk eveneens
effecten bij het landbouwhuisdier in ogenschouw te nemen.
Stoffen die het milieu verontreinigen kunnen de gezondheid van
landbouwhuisdieren aantasten en daardoor economische
schade veroorzaken. Bovendien kunnen ze indirect de volksge-
zondheid bedreigen doordat de voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong zijn gecontamineerd.

Voorbeelden uit de provinciale praktijk

Het Lickebaertgebied

Een van de meest geïndustrialiseerde gebieden in Nederland is
het Rijnmondgebied met de grootste afvalverbrandingsinstalla-
tie (AVI), rafiSnaderijen en chemische industrie. Het weidege-
bied Lickebaert, ten noord-noordoosten van het Rijnmondge-
bied, ligt letterlijk onder de rook van het Rijnmondgebied.
Door de overheersende zuid-zuidwesten wind is sprake van
depositie van verschillende verontreinigende stoffen met gevol-
gen voor de plaatselijke rundveehouderij (2,3,4,6,9,10), zowel
economisch als sociaal. In vrij korte tijd zijn van de 14
veehouderijbedrijven 9 verdwenen.

De belangrijkste intoxicatieproblemen in dit gebied worden
veroorzaakt door fluoriden, koper, molybdeen zwavelverbin-
dingen en dioxinen. Ze zijn nader
omschreven in de kaders 1, 2 en 3.

Het fluoridenprobleem is veel minder dan in de zeventigerjaren
toen concentraties van > 50 mg/kg d.s. in gras heel gewoon
waren. (2)

Er zijn geen maatregelen genomen bij de bronnen ter voorko-
ming van het optreden van secundair kopergebrek omdat
onduidelijk is hoe het terugdringen van koper en molybdeen-
emissies het quotiënt voldoende gunstig beïnvloeden en omdat
het optreden van secundair kopergebrek ook elders in de
provincie optreedt en gezien moet worden als algemeen
voorkomend in de landbouwkundige praktijk.
Voor zover bekend speelt de AVI de grootste rol in het
dioxineprobleem in het gebied maar ook een rol bij de twee
andere problemen. De implementatie van de nieuwe Richtlijn
Verbranden bij de AVI (per 1/1/93 verplicht) zal niet alleen
bijdragen aan de vermindering van de dioxine-uitstoot maar
ook aan het terugdringen van de stofemissies waardoor minder
stof met zware metalen (koper en molybdeen) in het gebied
zullen deponeren. Door rookgasreiniging zal ondermeer de
fluoridenemissie worden teruggebracht. Of daarmee de drie
problemen in het gebied de wereld zijn uitgeholpen is zal de
toekomst leren.

De omgeving van een loodverwerkend bedrijf te Rijswijk
In 1982 vond een ernstig bedrijfsincident plaats bij een
loodverwerkend bedrijf, waarvan de provincie i.h.k.v de WLV
bevoegd gezag is. Door het incident werden enkele weilanden in
de omgeving bezoedeld met loodstof waardoor 3 runderen en 2
schapen stierven aan loodvergiftiging. (8)
Na dit incident werden allerlei technische voorzieningen geïn-
stalleerd, waardoor meer dan
99% van het loodstof in de
schoorsteen werd afgevangen. In de directe omgeving werd van
de belaste percelen het verontreinigde gras
afgevoerd en werd nieuw gras ingezaaid. Een monitoring
programma werd opgesteld om de loodconcentraties van gras
na de genomen maatregelen enkele jaren te volgen en aan de
hand van de resultaten te beoordelen of beweiding van de
percelen in de omgeving van het bedrijf mogelijk was. Ondanks

WETENSCHAP

Verbindingen: voornamelijlc gasvormig HF, NaF en CaF2
Bronnen: Icunstmestfabrieic, aluminium industrie, AVI over-

slag bedrijf voor fosfaaterts en fosfaat wasmidde-
lenindustrie

Effecten: fluorose bij vee; mottled enamel

verminderde melk- en vleesproductie
Maatregelen: 1. convenant met de 5 emittenten voor 20%

emissie reductie van gasvormige fluoriden tot een
totaal van 5.5 kg/h.

2. Veterinaire begeleiding door de Gezondheids-
dienst voor Dieren.

kader 1,

FLUORIDEN

Verbindingen:

koper, molybdeen en zwavelverbindingen

ongunstig Cu/Mo quotiënt <3 en S-gehalte

gras van > 0.45% d.s. (5,6,7)

Bronnen:

AVI, molybdeenfabriek en raffinaderijen

Effecten:

microcytaire en hypochrome anaemie bij vee

en "Swayback" bij schapen

Maatregelen:

kopertoediening

Kader 2.

SECUNDAIR KOPERGEBREK

Verbindingen:

gechloreerde dibenzo-p-dioxinen en verwante di-

benzofuranen

Bronnen:

AVI, verbrandingsprocessen bij de industrie

Effecten:

verhoogde gehalten dioxinen in koemelk tot

12pg TEQ/g melkvet (factor 6 boven normaal)(4)

Maatregelen:

1. nieuwe Richtlijn Verbranden \'89 waarbij stofe-

missie van 50 mg/m\' terug moet naar 5 mg/m\' en

extra norm voor dioxinen van 0,1 mg TEQ/m^

2. norm voor dioxinen in melk van 6 pg TEQ/g

melkvet (Warenwet)

3. embargo voor melk en vleesconsumptie

4. oormerken van het vee in het gebied.

Kader 3.

DIOXINEN

alle technische maatregelen om de emissie van loodstof te
beperken gaf een bloedonderzoek bij lammeren aan dat in de
omgeving nog sprake was van enige loodbelasting echter zonder
klinische betekenis; de gemiddelde bloedloodwaarde van lam-
meren na drie maanden beweiding was significant hoger dan in
een niet belast gebied resp. 0,47 ^mol/l t.o.v. 0,06 /:imol/l (12).

Bodemverontreinigingsgevallen

Zuid-Holland kent vele locaties, waar de bodem chemisch is
verontreinigd.

Sommige hebben een bestemming landbouw en worden beweid
door landbouwhuisdieren. In overleg met de regionale veteri-
naire inspectie komt het bij enkele gevallen tot een advies om op
grond van preventief beleid beweiding te ontraden.

CONCLUSIE

Aan de hand van praktijksituaties in een provincie kan
geconstateerd worden dat landbouwhuisdieren het slachtoffer
kunnen worden van milieuverontreiniging. Gevolgen van mi-
lieuverontreiniging voor landbouwhuisdieren worden in de
provincie vooral geconstateerd in een gebied waar gras en grond
verontreinigd zijn door depositie van luchtverontreinigende
stoffen. In het Lickebaertgebied gaat het hierbij vooral om
fluoriden, molybdeen en dioxinen. Het is duidelijk dat bij de
uitvoering van diverse milieuwetten ook de mogelijke effecten
van emissies op landbouwhuisdieren moeten worden beoor-
deeld.

-ocr page 173-

LITERATUUR

1. Baars AJ, Beek H van. Visser IJR el aL Loodintoxicatie bij rundvee in
Noord Nederiand. Tijdschr Diergeneeskd 1990;115:882-90

2. Bodem en Gewasonderzoek Midden-Delfland. Uitgevoerd door Begelei-
dingscommissie Bodem en Gewasonderzoek i.o.v. Reconstructiecommissie
Midden Delf

3. Kleinjans R, Rennen AJM, Teunenbroek T. van. Onderzoek naar de moge-
lijke effecten van luchtverontreiniging op rundvee in de Zuidbuurt. RUU
CLM. 2e druk 1984

4. Liem AKD, Olie K, Jong APJM de, el aL Dioxinen en dibenzofuranen in
koemelk afkomstig van melkveebedrijven in het Rijnmondgebied en enkele
andere locaties in Nederiand 1989; RIVM rapportnummer 748762001

5. Mason J. Thiomolybdates:mediators of Mo toxicity and enzyme inhibitors.
Toxicology 1986; 42: 99-109

6. Nodelijk G. Onderzoek naar het optreden van secundair kopergebrek bij
runderen in Midden-Delfland, doctoraalscriptie RUU 1989

7. Tesink J. Fluorvergiftiging bij runderen en haar beïnvloeding door het
toedienen van aluminiumsulfaat. Diss. RUU 1954

8. Tesink J. Loodemissie door Uzimet BV. Rapport Gezondheidsdienst voor
Dieren in West en Midden Nederland 1982

9. Verweij JPH. Molybdeenovermaat bij het rund door luchtverontreiniging.
Diss. RUU 1970

10. Wijbenga A. Cattle at Risk; environmental risk management in an
agricultural area subject to the influence of industrial emissions. Voordracht
tijdens " the Conference on Environmental Risk Management. November
22-4 1990 Kiev USSR

11. Wijbenga A, Kolk PR van der, Visser IJR, Baars AJ. Loodintoxicatie bij
rundvee in Noord-Nederland; Vervolgonderzoek bij twee bedrijven.
Tijdschr Diergeneeskd 1992: 117:78-81

12. Wijbenga A. (nog niet eerder gepubliceerde data)

Mw. Ir. Anneke Wijbenga

Sinds 1982 werkzaam als
taxicoloog bij de prvincie
Zuid-Holland, tevens
coördinator cluster on-
derzoek. (plv. hoofd bu-
reau beleidsplanning en
algemene zaken). Afge-
studeerd in de biologie
aan de Lanbouw Univer-
siteit te Wageningen.
Hoofdvak milieu- en to-
xicologische chemie aan
de Universiteit te Amsterdam. Van 1980 tot 1982
werkzaam geweest bij de IRPTC (International Regi-
ster of Poentially Toxk Chemicals van de Unep).

Actief betrokken bij commissies van de Gezondheids-
raad op het gebied van ecotoxicologische riskobeoor-
deling van stoffen, milieukwaliteitseisen en uniforme
beoordeling van stoffen.

De plant als üverdrachtsfactür van

milieucontaminanten naar

landbouwhuisdieren^

The plant as a transfer factor of environmental contaminants to farm livestock

Th. M. Lexnnand2
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 519-25

SAMENVATTING
Milieucontaminanten in gras en voedergewassen kunnen over-
gaan op voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong en aldus
bijdragen aan de belasting van de mens. De wegen waarlangs
planten met milieucontaminanten worden belast, zijn naar de rol
die de bodem daarin speelt in drie groepen in te delen: interceptie
(in hoofdzaak atmosferische depositie), verontreiniging met
grond en opname uit de bodem. In het veld kunnen deze
processen gelijktijdig werkzaam zijn, maar toch is er vaak één
van overwegend belang. Inzicht in de weg waarlangs gewassen
worden belast, is noodzakelijk om via gerichte en effectieve
maatregelen de belasting van de landbouwhuisdieren en de mens
te beperken.

SUMMARY

En vironmental contaminants in pasture and fodder crops may be
\'carried over\' to animal products and thus contribute to the
contaminant burden of man. The processes by which plants

J Ir. Th.M. Lexmond, L.andbouwuniversileit Wageningen, Vakgroep Bodemkunde en
plantevoeding, Dreijenplein 10, 6703 HB Wageningen

collect contaminants from their environment can be divided into
three categories: interception (mainly atmospheric deposition),
surface contamination from adhering soil, and uptake from the
soil (either by roots or by leaves after volatilisation). In the field
all processes may operate at the same time, but one is them often
predominates. Identification of the (most) relevant process is a
prerequisite for effective measures to reduce the burden of
contaminants in plants and animals as well as man.

INLEIDING

Stoffen die door de mens in het milieu worden gebracht, kunnen
op zijn bord belanden. Planten spelen hierbij een belangrijke rol.
Naast de planten die voor directe menselijke consumptie zijn
bestemd, zijn ook gras en voedergewassen van belang als
grondstof voor de voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
Doordat in het voer aanwezige contaminanten kunnen over-
gaan op dierlijke produkten, draagt de belasting van gras en
voedergewassen met milieucontaminanten bij aan de belasting
van de mens.

-ocr page 174-

Het doel van deze bijdrage is na te gaan langs welke wegen
planten met milieucontaminanten worden belast. Men zou van
mening kunnen zijn dat dit voor de consument - en voor
degenen die ambtshalve over zijn gezondheid waken - niet van
direct belang is. Inderdaad is het voor vaststelling van de mate
waarin de consument via dieriijke produkten aan milieuconta-
minanten blootstaat, voldoende dat bekend is in welke mate
deze stoffen in de produkten voorkomen. Maar als men de
blootstelling wil beperken, is inzicht in de overdrachtsprocessen
noodzakelijk om gericht en effectief te kunnen ingrijpen.

Gewasverontreiniging

Belasting van gewassen met milieucontaminanten vindt langs
verschillende wegen plaats. Bij de hierna volgende bespreking
wordt een indeling in drieën aangehouden, die gebaseerd is op
verschillen in de rol van de bodem. Het eerste proces, aangeduid
als interceptie, wordt, gekenmerkt doordat de bodem hierin geen
specifieke rol vervult. De verontreinigende stoffen die via lucht
en water en rechtstreeks door toedoen van de mens naar de
bodem worden toegevoerd, worden door het gewas onderschept
nog voor ze de bodem bereiken. Daarnaast zijn twee processen
te onderscheiden waarin de bodem fungeert als bron van
milieucontaminanten voor het gewas. Naar de wijze waarop de
contaminanten vanuit de bodem naar het gewas worden
getransporteerd, is een nader onderscheid aan te brengen. Indien
dit transport plaatsvindt doordat vaste bodembestanddelen met
de daaraan gebonden contaminanten in het gewas terechtko-
men (verontreiniging met grond), zijn andere Êictoren in het
geding dan wanneer de contaminanten onafhankelijk van de
vaste bodembestanddelen op het gewas overgaan (opname uit
de bodem). Hoewel de verschillende overdrachtsprocessen in
het veld naast elkaar kunnen veriopen, is er toch vaak één als
belangrijkste aan te wijzen.

Interceptie

Alle op de bodem gerichte stofstromen kunnen door het gewas
worden onderschept. Voor de praktijk is de toevoer via de
atmosfeer het belangrijkst. Ongecontroleerde toevoer via opper-
vlaktewater blijft beperkt tot overstromingsgebieden. Berege-
ning en bemesting zijn ingrepen die op een zo gunstig mogelijk
tijdstip kunnen worden verricht (op grasland kort voor het
groeiseizoen en onmiddellijk na het afweiden of maaien). Om
de risico\'s van bemesting met zuiveringsslib en de toepassing van
bestrijdingsmiddelen te beperken zijn wachttijden voorge-
schreven. Atmosferische depositie is voor de boer echter
onbeheersbaar.

De mate waarin een gewas aan luchtverontreiniging blootstaat,
de immissieconcentratie, is afhankelijk van de positie (afstand,
richting) ten opzichte van de bronnen. Op afgelegen plaatsen is
sprake van een achtergrondconcentratie die niet met specifieke
bronnen in verband te brengen is. De hoge laterale transport-
snelheid van contaminanten in de atmosfeer brengt evenwel met
zich mee dat luchtverontreiniging haar invloed overal doet
gelden. Het zou dan ook onjuist zijn de achtergrondconcentratie
zonder meer als een natuurlijk gegeven te beschouwen.

De in de lucht aanwezige contaminanten worden als gas, aërosol
of opgelost in de neerslag naar het gewas toegevoerd. Ze worden
afgezet op de bladeren, maar gassen en de fijnere aërosolfracties
dringen via de huidmondjes ook in het blad door. In water
oplosbare contaminanten kunnen via polaire poriën de cuticula
penetreren. Hydrofobe contaminanten kunnen oplossen en
accumuleren in de cuticula en de daarop aanwezige wasafzettin-
gen (l). Een deel van de aangehechte contaminanten zal echter
bij regen en mist van de bladeren worden afgespoeld en alsnog
de bodem bereiken. Organische contaminanten zouden boven-
dien kunnen vervluchtigen of door de inwerking van zonlicht
worden omgezet. Kwantitatieve informatie over de verdere
lotgevallen van de op de plant afgezette contaminanten is echter
schaars. Zelfs voor de betrekkelijk intensief onderzochte bestrij-
dingsmiddelen zijn nauwelijks gegevens beschikbaar die rele-
vant zijn voor de in het veld heersende omstandigheden (2).
Een opvallend kenmerk van gewasverontreiniging via de
atmosfeer is de sterke toename van het contaminantgehalte die
zich voordoet in najaar en winter, als de groei van het gewas
vrijwel of geheel tot stilstand is gekomen en de depositie
doorgaat. Het klassieke voorbeeld is de seizoensafhankelijkheid
van het loodgehalte van weidegras. Op afgelegen plaatsen in
Schodand steeg dit in de jaren vijftig en zestig van ca. 1 mg per
kg d.s. in het groeiseizoen via ca. 10 mg per kg d.s. in de late
herfst tot ca. 30 mg per kg d.s. in de late winter. Verontreiniging
met grond kon deze sterke toename niet verklaren (3). In eerste
instantie werd ook depositie uit de atmosfeer uitgesloten, maar
later moesten de onderzoekers hierop terugkomen (4).

In Nederland werd in de jaren zeventig hetzelfde verschijnsel
waargenomen op een proefveld waar de invloed van zuiverings-
slib op het zware-metalengehalte van weidegras werd onder-
zocht. In de wintermaanden werden waarden van 20 tot 30 mg
Pb per kg d.s. gevonden, onafhankelijk van de slibdosering,
hoewel het loodgehalte van de grond bij de hoogste dosering tot
het tienvoudige van de controle was gestegen (5).

Doordat de depositie op het gewas en op de bodem beide
afhangen van de immissieconcentratie, kan in de nabijheid van
bronnen die het gehalte in de grond duidelijk hebben doen
stijgen, een sterke correlatie worden gevonden tussen het gehalte
in grond en gewas. Het zou echter onjuist zijn hieruit conclusies
te trekken aangaande de weg waariangs de contaminant het
gewas heeft bereikt. Om in zo\'n situatie de bijdrage van
atmosferische depositie te onderscheiden van de bijdrage van de
bodem is een experiment nodig waarin de verstrengeling van
immissieconcentratie en gehalte in de grond wordt verbroken.
Een eenvoudige en praktische methode om dit te bereiken is de
teelt van planten in emmers gevuld met (verontreinigde) grond
van de onderzoeks-locatie en met een vergelijkbare niet-
verontreinigde grond, die worden opgesteld op de onderzoeks-
locatie en op een, wat de bronnen van de betreffende contami-
nant betreft, onverdachte plaats. Op deze wijze kon worden
vastgesteld dat sanering van een met lood verontreinigde
moestuin nabij de kabelbranderijen in Culemborg zinloos was,
omdat meer dan 99% van het lood in het daar geteelde gewas uit
de atmosfeer afkomstig was. Op de referentielocatie bleek dat
het sterk gestegen loodgehalte van de grond geen enkele invloed
had op het gehalte in het gewas (6). De bijdrage van de
achtergrondbelasting via de atmosfeer aan het gehalte in het
gewas laat zich op deze wijze niet vaststellen. Hiervoor is het
nodig dat de planten in een gezuiverde atmosfeer worden
opgekweekt (7).

Verontreiniging met grond

In het veld opgroeiende gewassen kunnen gemakkelijk veront-
reinigd raken met grond. Contaminanten die zeer sterk aan de
vaste bodembestanddelen zijn gehecht en niet of nauwelijks uit
de bodem worden opgenomen, kunnen zo toch in het gewas
terechtkomen. Omdat gras en voedergewassen voorafgaand aan
de consumptie door het dier niet worden gewassen, is het belang
van deze vorm van gewasverontreiniging voor de keten plant-

-ocr page 175-

dier-mens groter dan voor de keten plant-mens.
Verontreiniging met grond vindt plaats doordat bewegingsener-
gie naar de bodem wordt toegevoerd, gronddeeltjes uit de
bodem worden losgemaakt en naar het gewas worden getran-
sporteerd. Neerslag, wind, weidend vee en het gebruik van
werktuigen zijn de agentia. Neerkomende regendruppels doen
grond opspatten en op het gewas belanden. Tijdens perioden
van droogte kan de wind grond doen verstuiven. Grazend vee
vertrapt en besmeurt het gras. Bij de oogstwerkzaamheden kan
grond door het gewas worden gemengd. De verscheidenheid
aan agentia brengt met zich mee dat het grondgehalte afhangt
van vele factoren, die globaal zijn te groeperen in de categorieën
weer, bodem, gewas en bedrijfsvoering.

Onder Nederlandse omstandigheden is de hoeveelheid neerslag
tijdens het weideseizoen een belangrijke factor. In natte jaren is
het grondgehalte van gras en de inneming door het vee groter
dan in droge jaren (8). Dit zal niet alleen het rechtstreekse gevolg
zijn van een toename van de hoeveelheid opgespatte grond,
maar ook van de sterkere besmeuring tijdens beweiding en
oogstwerkzaamheden. Het grondgehalte in gras tijdens het
weideseizoen wordt voor een droog jaar op gemiddeld 1%
geschat, voor een nat jaar op
2% (8). Men mag aannemen dat het
effect van de neerslag groter zal zijn op percelen met een slechte
ontwateringstoestand en een weinig draagkrachtige zodelaag.
Een hol grasbestand en een ten opzichte van het grasaanbod
hoge veebezetting doen de grondinneming tijdens beweiding
toenemen (9). Bij de winning van gras voor vervoedering in de
stal of voor conservering kan een (te) laag afgestelde maaima-
chine, in het bijzonder op ongelijk of met molshopen bezaaid
land, tot sterke verontreiniging met grond leiden. In het
algemeen is het grondgehalte in gemaaid gras hoger dan in
weidegras dat met de hand op graashoogte (ca. 4 cm) wordt
afgesneden. Kuilgras kan veel grond bevatten, naar schatting
gemiddeld 1 a 2% in een droog jaar en 4 a 5% in een nat jaar (8).

Snijmaissilage bevat gewoonlijk weinig grond. Dit houdt
verband met de habitus van de plant (10) en met de oogstme-
thode. Een groot deel van de biomassa bevindt zich op meer dan
0,5 m afstand van het maaiveld en is daardoor slecht bereikbaar
voor de gronddeeltjes. De maaihoogte (ca. 15 cm) is groter dan
bij gras (5 a 6 cm) en de gehakselde maïs wordt onmiddellijk
opgevangen en afgevoerd en niet, zoals in te kuilen gras, ter
plekke te drogen gelegd, geschud, geharkt en vanaf het
bodemoppervlak verzameld.

De bijdrage van verontreiniging met grond aan het contami-
nantgehalte van het gewas wordt in hoofdzaak bepaald door het
grondgehalte van het gewas en het contaminantgehalte van de
grond. Men moet echter rekening houden met de mogelijkheid
van fractionering, dat wil zeggen dat de grond die aan het gewas
kleeft een andere samenstelling heeft dan de grond die door
bemonstering van de bodem wordt verkregen. In de aankle-
vende grond zal het aandeel van matig fijn en grof zand klein
zijn, omdat deze fractie zich slecht aan het gewas hecht en weer
gemakkelijk door de neerslag wordt afgespoeld.

Er zijn verschillende mogelijkheden om het grondgehalte van
het gewas te bepalen. In Nederiand bepaalt men de niet in zuur
oplosbare asrest, in het Verenigd Koninkrijk maakt men
frequent gebruik van het titaangehalte (3, 11). De laatstge-
noemde methode berust op het relatief hoge titaangehalte van
grond (0,5 - 5 g per kg) en de geringe (verwaarioosbare)
oplosbaarheid en opneembaarheid voor planten. Deze methode
is onlangs toegepast in een onderzoek naar de overdracht van
lood op weidegras op met stadsvuil toegemaakte koopveen-

WETENSCHAP

100

90

80-

w

■d

70

01

60-

«

a

O)

50-

E

4)

CO

40-

.c

v

GO

30-

n

Q.

20-

10-

0

Fig. 1 B: Seizoensverloop van het grondgehalte van weidegras zoals berekend
uit het titaangehalte van het gras en dat van de zode.

gronden, waar het loodgehalte van de bovengrond hoge
waarden kan bereiken (12).

In de periode mei 1989 tot en met april 1990 is op twee
bedrijven met een gemiddeld loodgehalte in de zode van
respectievelijk 180 (bedrijf 1) en 590 mg per kg (bedrijf 2) het
lood- en titaangehalte in het weidegras gevolgd. In totaal werden

480

E
>>

E

CO

j:
v

<3
T3
C
O

L-

C3

480

-ocr page 176-

vijf percelen in dit onderzoek betrokken. De resultaten voor
lood zijn afgebeeld in figuur 1A. Het titaangehalte van het gras is
via het titaangehalte van de zode omgerekend naar het
grondgehalte (eventuele fractionering verwaarloosd) en deze
resultaten zijn afgebeeld in figuur IB. Het seizoensverloop van
het loodgehalte is vrijwel identiek aan het verloop dat eerder als
kenmerkend voor beïnvloeding door atmosferische depositie
werd geschetst. Toch vormt atmosferische depositie in dit geval
geen verklaring voor de waarnemingen. Het grondgehalte van
het gras vertoont namelijk hetzelfde verioop. Voor elk van de
percelen wordt het loodgehalte van het gras voor een zeer groot
deel door het grondgehalte verklaard. De geringe bijdrage van
atmosferische depositie hangt ongetwijfeld samen met de sterke
afname van de loodemissie door het verkeer, die in 1989 minder
dan 10% bedroeg van de emissie in het midden van de jaren
zeventig (13).

Het uit het titaangehalte afgeleide grondgehalte stemt goed
overeen met de eerder genoemde gemiddelde waarde van 1%
(het weideseizoen van 1989 was droog). In de nazomer neemt
het gehalte toe; op bedrijf I met een minder draagkrachtige zode
is de toename het sterkst. In de wintermaanden bedraagt het
gemiddelde ca. 10%, de variatie is echter groot. De relevantie
van deze waarden voor de diervoeding kon worden aangetoond
door ook het titaangehalte van schapemest te bepalen en hieruit
het grondgehalte van het rantsoen te schatten. Voor bedrijf 1
werd aldus een waarde van 5% gevonden in september en
oktober (dagnummers 268 en 289), voor bedrijf 2 een waarde
van 1%. In december en januari (dagnummers 355 en 389) lagen
deze waarden op een duidelijk hoger niveau: respectievelijk 10
en 20% op bedrijf 1 en 5 en 10% op bedrijf 2.

Opname uit de bodem

Planten kunnen in de bodem aanwezige verontreinigende
stoffen opnemen uit de waterfase en de gasfase. De wortels
kunnen in water opgeloste stoffen absorberen en ze via de
transpiratiestroom doorgeven aan de bovengrondse delen. In de
gasfa^ aanwezige stoffen kunnen eveneens door de wortels
worden geabsorbeerd, maar ook uit de bodem vervluchtigen en
zo in het blad terechtkomen. Het belang van deze opnamepro-
cessen wordt in eerste instantie bepaald door de verdeling van de
contaminant over de vaste fasen, de waterfase en de gasfase van
de bodem, die op haar beurt afhankelijk is van stofeigenschap-
pen en bodemeigenschappen.

Van de apolaire organochloorverbindingen wordt aangenomen
dat ze in de bodem voornamelijk geadsorbeerd zijn aan de
organische stof Bij de anorganische contaminanten moet echter
rekening worden gehouden met verschillende bindingsvormen.
Behalve in geadsorbeerde toestand, dat wil zeggen gebonden
aan het oppervlak van de vaste bestanddelen, kunnen ze ook in
minerale vormen voorkomen, waarbij de ionen zijn ingebouwd
in een matrix die eerst moet oplossen voordat de ionen in het
bodemvocht kunnen vrijkomen.

Voor de contaminanten die in dit verband van interesse zijn,
geldt in het algemeen dat het veruit grootste deel gebonden is
aan of in de vaste fesen. Als dat niet het geval zou zijn, zouden ze
namelijk weer zo snel uit de bewortelde bodemlagen verdwijnen
door uitspoeling of vervluchtiging, dat de bodem niet lang als
bron voor het gewas kan functioneren. Anderzijds is de binding
aan de vaste fasen ook weer niet zo sterk, of de snelheid
waarmee ze daaruit vrijkomen zo laag, dat hun concentratie in
water- en gasfase en de opname daaruit door de plant
verwaarloosbaar zijn. In dat geval is alleen overdracht via de
vaste bodembestanddelen van belang. Tussen deze uitersten in
bevinden zich stoffen met een intermediaire mobiliteit, die in
significante concentraties in de water- en gasfase kunnen
voorkomen.

WETENSCHAP

Wat de bodemeigenschappen betreft, is vooral de grondsoort en
meer in het bijzonder het organische-stofgehalte van belang,
omdat dit in hoge mate bepalend is voor het vermogen van de
grond contaminanten te binden. Voor zware metalen komen
daar minerale bodembestanddelen (kleimineralen, metaaloxi-
den) bij en is ook de pH een factor van belang vanwege zijn
invloed op de (oppervlakte-) lading van de vaste fesen en de

1.00

U)
•d

ra

O)

a

ra

E

a

U)

I

T3
O
ra

O

-0.50

1.50

1.00

co
■D

ra

<U

a

ra

S
«

I

■D
O
■ra

O

-0.50

-0.50

1.5 0

Flg. 2 B: Verband tussen het cadmiumgehalte van sla en de cadmiumconcen-
tratie in 0,01 mol/I CaClj (16). Maasoevers 1985.

-ocr page 177-

oplosbaarheid van mineralen waarin de zware metalen kunnen
zijn ingebouwd.

Het gehalte aan contaminanten in grond geeft daarom op
zichzelf onvoldoende informatie om de blootstelling van het
gewas te karakteriseren. Het kan evenmin dienen als basis voor
een nauwkeurige prognose van de opname door een gewas. Er
zijn in beginsel twee mogelijkheden om de nauwkeurigheid te
vergroten. De eerste houdt in dat naast het contaminantgehalte
ook de voor de vastlegging relevante bodemkarakteristieken
worden bepaald en bij de formulering van de overdrachtsrelaties
worden betrokken. De tweede komt erop neer dat niet (alleen)
het contaminantgehalte in de grond wordt bepaald, maar (ook)
de concentratie in de relevante mobiele fkse(n) en dat de
overdrachtsrelaties op deze grootheden worden gebaseerd.
Vanwege de praktische problemen die de tweede benaderings-
wijze met zich meebrengt, is tot nu toe voomamelijk gebruik
gemaakt van de eerstgenoemde mogelijkheid.Cadmium (Cd) is
het voorbeeld bij uitstek van een contaminant die in belangrijke
mate uit de bodem wordt opgenomen. Bij het huidige achter-
grondniveau van luchtverontreiniging is de bijdrage van inter-
ceptie gering (7). De verhouding tussen het gehalte in het gewas
en het gehalte in de grond is voor Cd gewoonlijk veel groter dan
voor elementen als arseen en lood (14), waaruit blijkt dat
contaminatie met grond voor Cd meestal van ondergeschikt
belang is. Figuur 2A toont het verband tussen het Cd-gehalte
van sla en het Cd-gehalte van de grond zoals dit werd gevonden
in onderzoek dat in 1985 op de oevergronden langs de Maas is
uitgevoerd (15). Hieruit blijkt dat het gehalte in het gewas in
sterke mate wordt beïnvloed door andere fectoren dan het
gehalte in de grond. Door ook de pH en het organische-
stofgehalte van de grond in het verband te betrekken kon de
verklarende waarde ervan sterk worden vergroot (15). De
grondmonsters uit dit onderzoek zijn later ook geanalyseerd met
de
CaCl2-methode (16). Hierbij wordt een hoeveelheid grond
gesuspendeerd in een verdunde oplossing (0,01 mol per L) van
dit zout en na verloop van enige tijd de Cd-concentratie in
oplossing gemeten (17). De gemeten concentratie is niet
identiek aan de concentratie in het bodemvocht, maar is daar
wel aan gerelateerd. De verwachting dat het Cd-gehalte van het
gewas nauwer gecorreleerd is met Cd-CaCl2 dan met het Cd-
gehalte van de grond, is blijkens figuur 2B gerechtvaardigd.

Uit de resultaten van het onderzoek op de Maasoevers kan
worden afgeleid dat de kans op overschrijding van de Waren-
wetnormen voor het Cd-gehalte van andijvie en sla gering is
zolang Cd-CaCh kleiner blijft dan 5 a 10 Mg per L. Aan deze
grenswaarde mag echter geen algemene geldigheid worden
toegekend. De waarschijnlijk belangrijkste reden daarvoor is het
optreden van competitie-effecten van andere ionen bij de Cd-
opname door de plantewortel. In experimenten met planten op
voedingsoplossingen is gebleken dat de Cd-opname afneemt bij
verlaging van de pH (verhoging van de H -concentratie) en bij
verhoging van de Zn2-)--concentratie (18, 19, 20).
Onder omstandigheden waar de H - en Zn^-l-concentratie laag
zijn, een situatie die met name in kalkrijke gronden zal
voorkomen, zou het Cd-gehalte van gewassen heel gevoelig
kunnen zijn voor veranderingen in de Cd-concentratie. Daar
staat echter tegenover dat Cd onder deze omstandigheden ook
sterk door de grond wordt vastgelegd, zodat de Cd-concentratie
niet veel zal stijgen bij verhoging van het Cd-gehalte van de
grond. Bovendien gaat verontreiniging van de bodem met Cd
gewoonlijk samen met een verontreiniging met zink (Zn). De
praktische betekenis van de competitie-effecten is daarom niet
zonder meer duidelijk.

WETENSCHAP

Eén van de zeldzame gevallen waarin verontreiniging met Cd
niet samenging met verontreiniging met Zn, betrof de uitstoot
van een bedrijf in Maasdam dat Cd-stearaat produceerde voor
toepassing als stabilisator in polyvinylchloride (PVC). Op een
aangrenzend perceel bouwland werd bij een Cd-gehalte van
minder dan 1 mg per kg (LAC-signaalwaarde) de Warenwet-
norm voor het Cd-gehalte in spinazie overschreden. De Cd-
concentratie in CaCl2 bedroeg 0,3 tot 0,4 ;ug per L, waaruit
bleek dat het Cd sterk door de grond gebonden werd, zoals
verwacht voor een kalkrijke grond met een slechts licht
verhoogd Cd-gehalte. Bij een dergelijke waarde zou op basis van
de resultaten van het Maasoeveronderzoek geen overschrijding
van de Warenwetnorm worden verwacht. De Zn-concentratie
in CaCl2 was echter kleiner dan 1 /ug per L en de verhouding
tussen de Zn- en Cd-concentratie bedroeg ongeveer één, een
factor zeven lager dan de laagste waarde die in het Maasoever-
onderzoek was aangetroffen.

In een potproef met grondmonsters van het perceel in Maasdam
werd nagegaan hoe het Cd-gehalte van enkele gewassen
reageerde op de toevoeging van Zn aan de grond. De resultaten
voor één van de grondmonsters zijn samengevat in tabel 1.

Toevoeging van Zn bleek de Cd-concentratie in CaCl2 duidelijk
te verhogen (competitie voor bindingsplaatsen aan de vaste
f^en), maar desondanks het Cd-gehalte van alle in het
onderzoek betrokken gewassen te veriagen. Hetzelfde verschijn-
sel werd waargenomen bij andere kalkrijke gronden, ondermeer
uit de IJsselmeerpolder. Kennelijk is de competitie tussen Zn en
Cd bij de Cd-opname door planten op kalkrijke gronden een
voor de praktijk relevant proces. Het Cd-probleem zou aanmer-
kelijk ernstiger zijn als Cd-en Zn-verontreiniging niet gekoppeld
zouden zijn. Duidelijk is ook dat bij de interpretatie van Cd-
CaCl2 ook de Zn-toestand van de bodem dient te worden
betrokken.

Tabel 1 dient nog een ander doel. Er blijkt namelijk ook uit
welke aanzienlijke verschillen er tussen gewassen bestaan in het
Cd-gehalte. Het Cd-gehalte van maïs is laag vergeleken met de
bladgroenten. Uit het Maasoeveronderzoek is gebleken dat het
Cd-gehalte van maïs echter belangrijk hoger is dan dat van
weidegras. Een belangrijke factor in dit verband is de mate
waarin door de wortels opgenomen Cd aan de transpiratie-
stroom wordt doorgegeven. In dit opzicht bestaan er grote
verschillen tussen soorten (18), maar ook tussen rassen binnen
één soort (21).

Voor veel van de apolaire organochloorverbindingen is ondui-
delijk in welke mate opname uit de bodem in de praktijk
bijdraagt aan het gehalte in het gewas. Tussen de verschillende

Tabel 1. Effect van de toevoeging van Zn-nitraat op het Cd-gehalte van Enkele
gewassen op een licht met Cd verontreinigde grond uit Maasdam.

Zn-dosering mg per kg

0

100

400

andijvie

1,29

0,78

0,74

maïs

0,44

0,21

0,13

sla

3,37

0,80

0,37

spinazie

2,54

1,29

0,66

kalkrijke lichle kleigrond
23% lucum, 2,7% org. stof, 4,1% CaCOj
0.76 mg Cd per kg, 78 mg Zn per kg

-ocr page 178-

stoffen in deze groep bestaan grote verschillen. Een belangrijke
karakteristiek is de verdelingscoëfBciënt over organische (kool)
stof en water, die sterk gecorreleerd is met de verdelingscoëffi-
ciënt over n-octanol en water (K,,«,). Stoffen als DDT, HCB,
hooggechloreerde PCB\'s en dioxines met een hoge K^^ komen
bij eenzelfde gehalte in de grond in veel lagere concentraties in
het bodemvocht voor dan de HCH-isomeren en mono- en
dichloorbifenylen waarvan de
Kqw ongeveer een factor honderd
kleiner is. De concentraties van de genoemde verbindingen in de
gasfase zijn veel lager dan de concentraties in het bodemvocht.

De blootstelling van de wortels wordt dan ook bepaald door de
concentratie in oplossing en daarmee door het gehalte in de
grond, het organische-stofgehalte van de grond en de
Kq^ van de
betreffende verbinding (22).

Het gehalte in de wortel bij een gegeven concentratie in
oplossing neemt toe naarmate K,,,» groter is (23), maar de
adsorptie aan de grond neemt eveneens toe met toenemende
Ko,,,. Het netto-resultaat is dat het gehalte in de wortels bij een
gegeven gehalte in de grond afneemt naarmate
Kqw toeneemt
(24). Het gehalte in de bovengrondse delen wordt niet primair
bepaald door het gehalte in de wortels, maar door de mate
waarin de wortels de contaminant doorgeven aan de transpira-
tiestroom. Voor de genoemde verbindingen is deze gering. In
experimenten met planten in voedingsoplossingen blijven de
concentraties in de transpiratiestroom altijd lager dan de
concentratie in de voedingsoplossing. De wortel fungeert als een
barrière en blijkt dat effectiever te doen voor de stoffen met een
hoge Ko^,, (23). Opname via de wortels is dan ook voornamelijk
van belang voor stoffen als HCH met een relatief lage Kg^^.

Doordat de organochloorverbindingen ook in de gasfase van de
bodem voorkomen, kunnen ze uit de bodem vervluchtigen (25).

Hoewel pertinente gegevens voor veldomstandigheden ontbre-
ken, lijkt het niet onmogelijk dat opname door het blad na
vervluchtiging uit de bodem voor stoffen met een
hoge K
q^j, belangrijker is dan de opname via de wortel (24,26,27).

CONCLUSIE

De blootstelling van de mens aan milieucontaminanten is
afhankelijk van het gangbare niveau van het contaminantenge-
halte in de voedingsmiddelen en van de frequentie waarin
voedingsmiddelen worden geconsumeerd met een gehalte dat
het gangbare niveau duidelijk te boven gaat. De Warenwet biedt
de mogelijkheid produkten met een duidelijk verhoogd gehalte
van de markt te weren. Deze aanpak is gericht op inperking van
de laatstgenoemde component, althans voorzover het voedings-
middelen betreft die niet door de consument zelf worden
voortgebracht of bemachtigd, en sluit vooral aan op de behoefte
van de consument aan bescherming tegen produkten waarvan
de zintuiglijk niet-waameembare kwaliteit tekortschiet.

Overschrijding (of benadering) van de Warenwetnorm wijst
erop dat de kwaliteit van het produktiemilieu mogelijk te
wensen overlaat. Dit signaal zou moeten leiden tot een analyse
van de situatie, waaruit moet blijken wat de bron van de
verontreiniging is en welke maatregelen er getroffen kunnen
worden. Onderzoek naar de weg waarlangs planten worden
belast, vormt een essentieel onderdeel van zo\'n analyse. Sane-
ring van de bron is in beginsel de meest doeltreffende maatregel,
ook als de verontreiniging uit de bodem afkomstig blijkt te zijn.

De kosten van verwijdering van contaminanten uit de bodem
zijnechter zo hoog, dat sanering langs deze weg in de praktijk
slechts op zeer beperkte schaal kan worden gerealiseerd. Men is
gewoonlijk gedwongen via maatregelen van landbouwkundige
aard de overdracht van de verontreiniging op het gewas en de
daaruit resulterende belasting van het
vee te beperken. Inzicht in het relevante overdrachtsproces is
onontbeerlijk om uit de verschillende mogelijkheden (28, 29)
een verantwoorde keuze te maken.

Men dient echter te beseffen dat het effect van de aanpak via de
Warenwet afhankelijk is van de bijdrage die consumptie van
voedingsmiddelen met een duidelijk verhoogd gehalte levert aan
de totale belasting van de mens. Frequente consumptie van
produkten met het gangbare gehalte kan veel belangrijker zijn
dan incidentele consumptie van produkten met een verhoogd
gehalte. Het verdient daarom aanbeveling de aandacht niet
uitsluitend te richten op plaatsen waar het produktiemilieu
verontreinigd is, maar ook onderzoek te verrichten naar de
wegen waarlangs het gangbare contaminantengehalte van
voedingsmiddelen totstandkomt. De sterke afname in de
afgelopen jaren van de hoeveelheid lood die op het bord van de
consument terechtkomt, is niet het resultaat van het van de
markt weren van produkten met een hoog loodgehalte, maar het
gevolg van de vermindering van de emissie.

DANKBETUIGING

Dit artikel is ten dele gebaseerd op ongepubliceerde gegevens die zijn verzameld
in het kader van het afstudeervak bodemhygiëne en -verontreiniging aan de
LUW. Ik dank Janneke Burger en Erwin Dee voor hun bijdrage aan het
onderzoek naar het zware-metalengehalte van weidegras op met stadsvuil
toegemaakte gronden en Eric Schouwenberg voor zijn aandeel in het onderzoek
te Maasdam.

LITERATUUR

1. Riederer M, Schönherr J. Accumulation and transport of (2,4 - dichlorop-
henoxy) acetic acid in plant cuticles L Sorption in the cuticular membrane
and its components. Ecotox Environ Saf 1984; 8: 236-47.

2. Bentson KP. Fate of xenobiotics in foliar pesticide deposits. Rev Environ
Contam Toxicol 1990; 114: 125-61.

3. Mitchell RL, Reith JWS. The lead content of pasture herbage. J Sci Fd
A^c 1966; 17: 437-40.

4. Mitchell RL. Trace element problems on Scottish soils. Neth J Agric Sci
1974; 22: 295-304.

5. Hemkes OJ, Kemp A, van Broekhoven W. Effects of applications of sewage
sludge and fertilizer nitrogen on cadmium and lead contents of grass. Neth J
Agric Sci 1983;31:227-32.

6. Lexmond ThM. De zware-metalenproblematiek in de akker- en tuintx)uw.
Undbouwk Tijdsch 1989; 101(2): 32-5.

7. Dalenberg JW, van Oriel W. Contribution of atmospheric deposition to
heavy-metal concentrations in field crops. Neth J Agric Sci 1990; 38: 369-
79.

8. Berende PLM. Grondopname door melkkoeien. Intern rapport IVVO no
312. Instituut voor Veevoedingsonderzoek Lelystad 1990.

9. McGrath D, Poole DBR, Fleming GA, Sinnott J. Soil ingestion by grazing
sheep. Irish J Agric Res 1982; 21: 135-45.

10. Pinder JE, McLeod K W. Contaminant transport in agroecosystems through
retention ofeoil particles on plant surfaces.J Environ Qual 1988; 17:602-7.

11. Thornton I. Geochemistry applied to agriculture. In: Thornton I (ed).
Applied environmental geochemistry. Academic Press London 1983; 231-
66.

12. Lexmond ThM, Dijkhuis AH, Heuer JJMB, Heuer MF Zware metalen in
toemaakdekken: sporen van bemesting met stadsvuil. Milieu 1987; 2: 165-
70.

13. Nationale milieuverkenning 2: 1990-2010. Rijksinstituut voor Volksge-
zondheid en Milieuhygiëne Bilthoven 1991.

14. Sauerbeck D. Der Transfer von Schwermetallen in die Pflanze. In: Behrens

-ocr page 179-

D, Wiesner J (eds), Beurteilung von Schwermetallkontaminationen im
Boden. Dechema Frankfurt am Main 1989; 281-316.

15. Projectgroep Zware metalen in oevergronden van Maas en zijrivieren.
Zware metalen in oevergronden en daarop verbouwde gewassen in het
stroomgebied van Maas, Geul en Roer in de provincie Limburg. 3 Delen
Instituut voor Bodemvruchtbaarheid Haren 1987/88.

16. Novozamsky I, Lexmond ThM, Houba VJG. Single extraction of soil with
O.Ol mol/1
CaCl2 for evaluation of uptake of some heavy metals by plants.
Int J Environ Anal Chem (geaccepteerd).

17. Houba VJG, Novozamsky I, Lexmond ThM, van der Lee JJ. Applicability
of 0.01 M CaCl2 as a single extraction solution for the assessment of the
nutrient status of soils and other diagnostic purposes. Commun Soil Sei
Plant Anal 1991; 21: 2281-90.

18. Hatch DJ, Jones LHP, Burau RG. The effect of pH on theuptake of
cadmium by four plant species grown in flowing solution culture. Plant Soil
1988; 105: 121-6.

19. Honma Y, Hirata H. Noticeable increase in cadmium absorption by zinc
deficient rice plants. Soil Sei Plant Nutr 1978; 24: 295-7.

20. Cataldo DA, Garland YR, Wildung RE. Cadmium uptake kinetics in intact
soybean plants. Plant Physiol 1983; 73: 844-8.

21. Florijn PJ, van Beusichem ML. Uptake and distribution of cadmium in
maize inbred lines. Crop Sei (aangeboden).

22. Bell RM, Sferra PR, Ryan JR, Vitello MR Studies of organic pollutant
uptake by plants. In: Wolf K, van den Brink WJ, Colon FJ (eds).
Contaminated soil \'88. Kluwer Dordrecht 1988; 451-8.

23. Briggs GG, Bromilow RH, Evans AA. Relationship between lipophilicity
and root uptake and translocation of non-ionised chemicals by bariey. Pestic
Sei 1982; 13: 495-504.

24. Topp E, Scheunert I, Attar A, Korte F. Factors affecting the uptake of Re-
labeled organic chemicals by plants from soil. Ecotox Environ Saf 1986; 11:
219-28.

25. Jury WA, Winer AM, Spencer WF, Focht DD. Transport and transforma-
tions of organic chemicals in the soil-air-water ecosystem. Rev Environ
Contam Toxicol 1987; 99: 119-64.

26. Beall ML, Nash RG. Organochlorine insecticide residues in soybean plant
tops: Root uptake vs. vapour sorption. Agron J 1971; 63: 460-4.

27. Fries GF, Marrow GS. Chlorobiphenyl movement from soil to soybean
plants. J Agr Food Chem 1981; 29: 757-9.

28. Kowalewsky HH, Vetter H. Möglichkeiten zur Herabsetzung der Schwer-
metallbelastung in Futter und Nahrung. Landwirtsch Forsch Sonderh 1983;
39: 165-75.

29. Landbouwadviescommisse milieukritische stoffen, Werkroepverontrei-
nigde gronden. LAC-Signaalwaarden. Ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij \'s-Gravenhage 1991.

WETENSCHAP

Theo M. Lexmond

Theo M. Lexmond
(Bergschenhoek, 1953)
behaalde het diploma
HBS-B aan het Sint-
FransiscuscoUege te Rot-
terdam. In 1969 begon
hij zijn studie aan de
Landbouwhogeschool te
Wageningen. In septem-
ber 1976 slaagde hij (met
loO voor het doctoraal
examen in de studierich-
ting milieuhygiëne met als hoofdvakken de microbio-
logie en de kennis van de bodemverontreiniging.
Eerder dat jaar was hij als projectmedewerker aange-
steld bij de vakgroep Bodemkunde en bemestingsleer
voor onderzoek naar koper als bodemverontreini-
gende stof. Sinds 1980 is hij als universitair docent
verbonden aan de vakgroep Bodemkunde en planten-
voeding (sectie Bodemhygiëne en -verontreiniging)
van de Landbouwuniversiteit. In die hoedanigheid is
hij betrokken bij onderwijs en onderzoek op het
gebied van de bodemverontreiniging, waarbij hij zich
in het bijzonder bezighoud met het voorkomen van
zware metalen in de bodem en de betekenis hiervan
voor de groei en samenstelling van cultuurgewassen.
Als lid van de werkgroep Verontreinigde gronden van
de Landbouwadviescommissie milieukritische stoffen
(LAC) was hij betrokken bij de totstandkoming van
het Signaal waardenrapport. In 1986 werd hij betrok-
ken bij de voorbereiding van het Advies bodemkwali-
teit van de (voorlopige) Technische commissie bo-
dembescherming, in het bijzonder ten aanzien van de
referentiewaarden voor het zware-metalengehalte
van grond.

Het gedrag van milieucontaminanten in het

landbouwhuisdier

Environmenatl contaminanten and farm livestock

H. I. G. M. Derks^

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 525-8

SAMENVATTING
Om inzicht te verkrijgen in de consequenties van een hoge
blootstelling van landbouwhuisdieren aan milieucontaminanten
is kennis van farmacokinetische factoren essentieel Een belang-
rijke rol speelt daarbij de biobeschikbaarheid m.b.L de relevante
matrix en de relevante toedieningsroute. Voor de interne
expositie van het doeldier is verder de snelheid van de
verschillende eliminatieprocessen van belang. Wanneer de totale
snelheid van deze processen laag is kunnen hoge lichaamscon-
centraties in verhouding tot het blootstellingsniveau optreden.

\' Unit Biotransformatie, Farmaoo- en Toxicokinetiek
RIVM, Postbus
i. 3720 BA Bilthoven.

Verder kan metabole eliminatie leiden tot de vorming van
toxische metabolieten en in dat geval moet de kinetiek van deze
metabolieten mede beschouwd worden In verband met het
voorkomen van residuen is het van belang na te gaan of als
gevolg van stofeigenschappen en/of het voorkomen van speci-
fieke bindingseiwitten selectieve accumulatie in bepaalde orga-
nen of excreta zoals melk kan ontstaan Tenslotte moeten
farmacokinetische studies uitgevoerd worden op verschillende
expositieniveaus in verband met het mogelijk niet lineaire gedrag
van sommige kinetische processen

SUMMARY

Knowledge about pharmacokinetic factors is essential to evalu-

-ocr page 180-

ate the consequences of the exposure of farm animals to high
levels of environmental contaminants . The bioavailability,
which depends on for instance the exposure route and the matrix
in which the contaminant is embedded is of primary importance.
The exposure of an animal expressed as interrml dose rate is
determined by the efficiency of the various elimiruition processes.
If the combined rate of these processes is low, high body
concentrations relative to exposure rate will occur Metabolic
elimination may lead to the formation of toxic metabolites and in
that case it is necessary to study these metabolites as well
Residue problems may occur as a consequence of substance
properties and/or the presence of specific binding proteins in
organs and tissues. Finally, pharmacokinetic studies should be
conducted at various levels of exposure as some kinetic processes
may be non-linear in nature.

INLEIDING

In de emissie-effect causaliteitsketen (fig. 1) van milieucontami-
nanten spelen de lotgevallen
van deze stoffen in het doelorga-
nisme een belangrijke rol. Het onderzoek daarnaar is het domein
van de
ÉEirmacokinetiek of, in engere zin, toxicokinetiek.

Expositie
lucht, water,
grond, gewas
voeder

farmaco- of
toxiokinetiek

Contaminatie
melk en vlees
Effecten
in het dier

Fig. 1

De plaats van de farmacokinetiek in de emissie-effect causallteitsketen van
milieucontaminanten.

Farmacokinetische studies richten zich traditioneel op vier
belangrijke aspecten van deze lotgevallen t.w. de opname of
absorptie in het organisme via huid, maagdarmkanaal of longen,
de verdeling of distributie naar organen en weefsels via het bloed
en de chemische en fysische eliminatieprocessen als metabo-
lisme en excretie via uitademingslucht, urine, faeces of melk. Bij
de studie van het metabolisme wordt bovendien nog onderzocht
of deze route tot al of niet toxische produkten leidt.
Het onderwerp van deze lezing is een excursie door de
farmacokinetiek zoals die in het (zoogdier)-organisme plaats-
vindt. De relevante processen zullen worden toegelicht aan de
hand van een aantal casussen die betrekking hebben op stoffen
genoemd in de Veterinaire Milieuhygiënewijzer. Vanzelfspre-
kend zullen de gepresenteerde voorbeelden, waar mogelijk, te
maken hebben met landbouwhuisdieren.

ABSORPTIE

Het eerste belangrijke farmacokinetische proces is de absorptie
uit de omgeving. Gasvormige stoffen zoals oplosmiddelen en
vluchtige houtveredelingsmiddelen (PCP) kunnen via inhalatie
worden opgenomen. Dit is een betrekkelijk ongecompliceerd
proces dat, behalve door enige fysiologische constanten, bepaald
wordt door de Henry-coëflBciënt. Vaste of deeltjesgebonden
stoffen kunnen in de bronchiën gevangen worden waarna deze
naar het bloed kunnen diffunderen. De gedeponeerde fractie in
de long is een functie van de deeltjesgrootte; hoe kleiner de
deeltjes hoe groter de depositie. Dit proces kan behooriijk
efBciënt zijn. Cadmium, bijvoorbeeld, wordt inhalatoir uit
buitenlucht voor 20-40% en gastro-intestinaal slechts voor 0.04-
5% (afhankelijk van diersoort) opgenomen (1). Overigens
kunnen vaste deeltjes die in de long terecht zijn gekomen door
de werking van het trilhaarepitheel naar de keelholte worden
gevoerd waarna alsnog orale opname kan plaatsvinden. Der-
male absorptie speelt in de veterinaire milieuhygiëne nauwelijks
een rol en wordt hier verder niet behandeld.
Orale of gastro-intestinale absorptie is veel complexer en er zijn
verschillende mechanismen vastgesteld. Lipofiele stoffen wor-
den opgenomen door passieve diffusie, waarbij het transport
door het luminale membraan van de enterocyten sneller
verioopt naarmate de stof lipofieler is als gevolg van concentra-
tie-effecten in het membraan (2). Als de stof te lipofiel is kan de
opnamesnelheid weer dalen (zie verder). Transport via micellen
is dan een alternatief Kleine wateroplosbare moleculen kunnen
via poriën opgenomen worden en stoffen die structuurverwant-
schap vertonen met bepaalde nutriënten maken soms gebruik
van specifieke transporteiwitten in de darmwand. Dit laatste
transport is vaak dosisafhankelijk als gevolg van mogelijke
verzadiging. In het algemeen is de darmwand de preferente
transportroute vergeleken met de maagwand omdat het opper-
vlak ervan veel groter is.

De invloedsfactoren die de opname via de gastro-intestinale
route beïnvloeden kunnen worden onderverdeeld in stof-,
matrix-, en fysiologiegebonden factoren en zijn vermeld in tabel
1. Enige van deze factoren worden nu wat nader belicht.
Pentachloorfenol (PCP) heeft een pKa van 4.7, aanzienlijk lager
dan de pH in de darm van zoogdieren (6-7). Als gevolg daarvan
is de stof in de darm voor slechts 2-6% in de ongeladen,
gemakkelijk opneembare vorm. Toch vindt absorptie plaats
vanwege de nog hogere pH en de dientengevolge kleinere
ongeïoniseerde fractie in bloed (0.2%). Om dezelfde reden kan
PCP waarschijnlijk ook uit de pens van herkauwers geabsor-
beerd worden (3).

Zoals vermeld kan voor zeer lipofiele stoffen de absorptie
afnemen zoals blijkt uit de afnemende biobeschikbaarheid van
dioxinen in de koe bij zeer hoge K^^\'s (zie tabel 2; de lage
waarde voor 2,3,7,8-TCDF is een gevolg van relatief snel
metabolisme). Uit het recente proefschrift van McLachlan (4)
blijkt iets dergelijks voor een groot aantal lipofiele milieuconta-
minanten. In relatie met de matrixgebonden factoren is het effect
dat vliegstof uit verbrandingsovens als vehiculum voor dioxinen
heeft op de opname van deze stoffen in de koe van belang. Uit
eigen onderzoek (fig. 2) is gebleken dat na orale toediening van
vliegstofgebonden dioxinen de concentraties in melkvet onge-

Tabell.
den.

Factoren die de opnanne via het maagdarmkanaal kunnen beïnvloe-

Stofgebonden

Matrixgebonden

Fysiologiegebonden

pK

inclusie

anatomie

wateroplosbaarheid

vet

pH maag en darm

lading

cofactoren

passagesnelheid

molecuulgewicht

binding

microflora

sU-uctuur

Tabel 2. Relatie tussen de biobeschikbaarheid en Ko„

van dioxinen In de koe.

Congeneer

log (K„„)\'

biobeschikbaarheid^

2,3,7,8-TCDD

6,8

29,5

1,2,3,7,8-PeCDD

7,4

28,0

1,2,3,6,7,8-HxCDD

7,8

26,5

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

8,2

1,6

2,3,7,8-TCDF

5,8

1,3

2,3,4,7,8-PeCDF

7,4

35,6

1,2,3,4,7,8-HxCDF

7,8

17,8

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

8,2

1,7

\' Partitiecoëfficiënt in octanol/water: naar Mcl^chlan (4)
\' in procent; naar Oiling (II)

-ocr page 181-

veer een fiactor 50 lager zijn dan na toediening van een gelijke
dosis opgelost in olie.

Een fysiologie-gebonden fector die de opname en daardoor de
toxiciteit van, bijvoorbeeld, ochratoxine A kan beïnvloeden is
de gastro-intestinale microflora. Ochratoxine A wordt door de
microflora in de pens van herkauwers effectief gehydrolyseerd
tot het niet-toxische ochratoxine-a. Als gevolg daarvan is de
koe, in tegenstelling tot het varken, weinig gevoelig voor de door
deze stof veroorzaakte nefropathie. Hetzelfde dramatische
verschil in toxiciteit wordt gevonden tussen zeer jonge nog niet
herkauwende kalveren en hun iets oudere wel herkauwende
collega\'s. De opname blijkt een fector tien tussen beide groepen
te kunnen verschillen (5,6).

Met betrekking tot de opname van stoffen uit de omgeving
worden verschillende begrippen gebruikt waarover soms ondui-
delijkheid bestaat m.b.t. hun exacte betekenis. Strikt genomen is
de absorptie (oraal, dermaal, inhalatoir etc.) equivalent met de
passage van de eerste barrière (resp. darmwand, stratum
corneum en alveolusmembraan). Op zijn verdere weg naar de
systemische circulatie kan een geabsorbeerde stof vervolgens
nog van het rechte pad af worden gebracht, vaak als gevolg van
metabolisme. Alleen datgene dat daadwerkelijk de systemische
circulatie bereikt is in strikte zin biobeschikbaar. Alle processen
die de biobeschikbaarheid kunnen verminderen, uitgezonderd
absorptie, worden samengevat onder de naam presystemische
eliminatie of first-pass effect. Een extreme vorm van presyste-
mische eliminatie is de efficiënte hydrolyse van ochratoxine A in
het rumen van de koe.

DISTRIBUTIE

Eenmaal opgenomen worden vreemde stoffen door het bloed
naar organen en weefsels vervoerd. Bij orale opname bereiken
de meeste stoffen via de poortader en de lever de centrale
circulatie, waardoor aanzienlijke presystemische eliminatie kan
optreden. Zeer lipofiele stoffen zoals polycyclische aromaten,
dioxinen en polychloorbifenylen worden in de enterocyten
tezamen met triglyceriden ingebouwd in chylomicronen en
worden via het borst-lymfekanaal rechtstreeks naar de centrale
circulatie vervoerd. Daardoor wordt het first-pass effect in de
lever omzeild. Deze mechanismen worden fraai gedemon-
streerd in de elegante studie van Busbee et al. (7). In schapen,
waarvan het borst-lymfekanaal is gecannuleerd, loopt in de
lebmaag toegediend ^H-gelabeld benzo(a)pyreen (BaP) mee
met \'"»C-gelabeld palmitaat (marker voor triglyceride) in de
opgevangen lymfe. De concentratie van BaP in bloed stijgt
slechts zeer langzaam. Het veel minder lipofiele aflatoxine Bl
daarentegen wordt snel in het bloed opgenomen en bereikt de
lymfe

pas van daaruit. Er is geen met palmitaat in de lymfe
samenvallende piek. Pentachloorfenol, dat eveneens minder
lipofiel is dan BaP, wordt voor ca. 17% via de lymfe getranspor-
teerd (8).

Voor het verdere transport in bloed staan verschillende vehicula
ter beschikking t.w. het plasmawater, erytrocyten, bindingsei-
witten en lipoproteinen. Cadmium wordt in bloed gebonden
aan metallothioneïne en kan in die vorm geresorbeerd worden
in de niertubuli. Ook ochratoxine A wordt in het bloedplasma
van o.a. varkens gebonden aan eiwitten. Een daarvan is een
glomerulair filtreerbaar laagmoleculair eiwit met hoge affiniteit
en lage capaciteit (tot 20 ng/ml bloed). Mogelijk is de binding
van ochratoxine A aan dit eiwit een causale fiactor voor de
nefrotoxiciteit van deze stof (9). Vaak is de opname van stoffen
in weefsels geassocieerd met een hoge fysische oplosbaarheid of
de aanwezigheid van een specifiek bindingseiwit in het doel-
weefsel. Zo worden dioxinen in lichaamsvet geaccumuleerd op
basis van hun lipofiliteit maar is de stapeling in de lever een
gevolg van binding aan een specifiek en induceerbaar micro-
somaal eiwit in dat orgaan (10).

METABGLISME
Het primaire effect van metabolisme, dat voornamelijk plaats
vindt in lever, darm, nier en long, is het verhogen van de
wateroplosbaarheid van opgenomen xenobiotica. De ontstane
metabolieten kunnen vervolgens door fysische processen ver-
wijderd worden. Dit proces vindt, zonodig, plaats in twee fasen.
In &se 1 wordt het xenobioticum zo gemodificeerd dat
koppeling aan bepaalde endogene moleculen mogelijk wordt. In
Éase 2 wordt dan een hydrofiel endogeen molecuul zoals
glucuronzuur, zwavelzuur of glutathion aan het fase 1 produkt
gekoppeld zodat het geheel zelf goed wateroplosbaar wordt.
Als het oorspronkelijke xenobioticum zelf niet toxisch is en een
of meerdere metabolieten wel, werkt metabolisme bioactive-
rend in plaats van detoxificerend. Metabole processen vinden
doorgaans plaats onder enzymatische katalyse. Omdat er een
aanzienlijk aantal verschillende metabole enzymsystemen zijn,
die met elkaar kunnen concurreren, kunnen de aard en de
hoeveelheden van de metabolieten variëren met het blootstel-
lingsniveau. Een metabool pad dat bij lage doses operationeel is
kan bij hogere doses verzadigd raken zodat een andere metabole
route gebruikt gaat worden. Een stof die bij lage doses niet
toxisch is kan op deze wijze bij hogere doses vrij abrupt toxisch
worden.

EXCRETIE

Excretieprocessen zijn i.h.a. fysisch van aard. Voor uitademing
geldt evenals voor inademing dat de concentratieverhouding in
uitgeademde lucht en bloed een eenvoudige functie is van de
Henry-coëfficiënt.

Voor excretie met de urine of de faeces geldt dat de uit te
scheiden stoffen redelijk goed wateroplosbaar moeten zijn. De
excretiesnelheid wordt sterk beïnvloed door de mate waarin de
stof in het bloed gebonden voorkomt. Hoe hoger de binding hoe
lager de excretiesnelheid. Of een stof met de urine of de faeces
wordt uitgescheiden wordt mede bepaald door het molecuulge-
wicht. Stoffen met een wat groter molecuulgewicht (rat > 300,
mens > 500) worden preferentieel met de faeces geëlimineerd.
De uitscheiding in de faeces kan gecompliceerd worden door de
enterohepatische kringloop. Fase 2 metabolieten kunnen door
de microflora in de darm gehydrolyseerd worden, waarna de

-ocr page 182-

oorspronkelijke stof weer geabsorbeerd wordt. Deze kringloop
kan de excretie sterk vertragen. Lipofiele stoffen vertonen de
neiging om via de melk van lacterende dieren uitgescheiden te
worden, vooral als andere eliminatieroutes geblokkeerd zijn.
Enige voorbeelden uit de veterinaire milieuhygiëne mogen dit
illustreren. Pentachloorfenol (PCP, molecuulgewicht 266)
wordt in de koe voornamelijk via de urine uitgescheiden (3). Dit
geldt voor de som van uitgangsstof en metabolieten. Wanneer
gedifferentieerd wordt naar de vorm waarin deze stof in de urine
wordt uitgescheiden dan blijkt dat alleen PCP zelf en &se 2
metabolieten voorkomen. PCP is als zwak zure stof (pKa=4.7)
voldoende wateroplosbaar om in belangrijke mate als zodanig te
worden uitgescheiden. Zoals al vermeld is fase 1 metabolisme
voor PCP niet nodig en er worden dan ook geen fese 1
metabolieten aangetroffen. De overdracht naar melk is gering
omdat er voldoende andere eliminatiemogelijkheden zijn. De
halfwaardetijd van PCP in koeien is dan ook betrekkelijk kort
(43 u).

Heel anders is het gesteld met dioxinen (fig. 4). Omdat deze
stoffen zeer lipofiel en resistent tegen metabolisme zijn is de
excretiesnelheid laag, althans in niet-lacterende koeien. Onder
deze omstandigheden bedraagt de TEQ-halfwaardetijd in het
lichaamsvet 208 dagen. In lacterende koeien zorgt de extra
eliminatiemogelijkheid via de melk ervoor dat de halfwaardetijd
veel korter is (44 dagen).

WETENSCHAP

2. Meier J, Rettig H en Hess H, ed. Biopharmazie. Stuttgart: Georg Thieme
Verlag, 1981: 96.

3. Kinzell JH, McKenzie RM, Olson BA, Kirsch DG and Shull LR. Metabolic
fate of U-\'*C Pentachlorophenol in a lactating dairy cow. J Agric Food
Chem 1985; 33: 827-33.

4. McLachlan MS. Das Verhalten hydrophober chlororganischer Verbindun-
gen in laktierenden Rindern. Bayreuth, Duitsland: Universität Bayreuth:
1992. 202 pp.

5. Kuiper-Goodman T en Scott PM. Risk assessment of the mycotoxin
ochratoxin A. Biomed Environm Sci 1989; 2: 179-248.

6. Sreemannarayana O, Fröhlich AA, Vitt TG, Marquardt RR en Abramson
D. Studies of the tolerance and disposition of ochratoxin A in young calves.
J Anim Sci 1988; 66: 1703-11.

7. Busbee DL, Norman JO en Ziprin RL. Comparative uptake, vascular
transport, and cellular internalization of flatoxin Bl en benzo(a)pyrene.
Arch. Toxicol. 1990; 64: 285-90.

8. Wilson RD, Ziprin RL, Clark DE en Elissalde MH. Absorption of
pentachlorophenol by the ovine lymphatic system; a technical note. Vet
Hum Toxicol 1982; 24: 12-15.

9. Stojkovic R, Hult K, Gamulin S en Plestina R. High affinity binding of
ochratoxin A to plasma constituents. Biochem Internat 1984; 9: 33-8.

10. Leung HW, Paustenbach J, Murray FJ en Andersen ME. A physiological
pharmacokinetic description of the tissue distribution and enzyme-induc-
ting properties of 2,3,7,8-tetrachlorodibenzo-p-dioxin in the rat. Toxicol
Appl Pharmacol 1990; 103: 399-410.

11. oiling M, Derks HJGM, Berende PLM, van Vugt F, Liem AKD en de Jong
APJM. De toxicokinetiek van PCDD\'s en PCDFs in de lacterende koe (I).
RIVM-rapport 328904001; 1990.

12. oiling M, Berende PLM, Derks HJGM, Liem AKD, Everts H en de Jong
APJM. De toxicokinetiek van PCDD\'s en PCDFs in niet lacterende
koeien. RIVM-rapport 328904002; 1991.

250

Fig 3 (dagen)

Dioxinen (uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten 2,3,7,8-TCDD of TEG) in het
lichaamsvet van lacterende (plustekens) of niet-lacterende (drietioekjes)
koeien na stopzetting van de blootstelling (naar Oiling, referenties 11 en 12).

Een andere beruchte accumulator is cadmium. Zoals al vermeld
wordt dit metaal in het bloed geassocieerd met metallothio-
neïnen na glomerulaire filtratie in de nier geresorbeerd.
Eenmaal in de nieren wordt het nauwelijks meer uitgescheiden
totdat door de toxische werking de tubulusfunctie ernstig is
aangetast.

REFERENTIES

I. Bruwaene van R, Kirchmann, R en Impens R. Cadmium contamination in
agriculture and zootechnology. Experientia 1984; 40: 43-52.

50

100

1 50

200

H. I. G. M. DERKS

Geboren: 14 mei 1948.
Opleiding: Gymnasium
ß: 1960-1966. TH Eind-
hoven, Scheikunde,
Technologie, afstudeer-
richting: Instrumentele
Analyse: 1966-1971. Mi-
litaire Dienst: 1971-1973.
Werkervaring: Weten-
schappelijk Onderzoeker
in dienst van ZWO aan
de RU Groningen 1973-
1978. Onderzoek afgesloten met promotie op het
onderwerp \'Cortisol metabolites in the urine of
newborn infants\' (1977). Hoofd afdeling Klinisch-
Chemische Methoden van het voormalig Laborato-
rium voor Klinische Chemie van het RIVM: 1978-
1987. Plaatsvervangend hoofd van de Unit Biotrans-
formatie, Farmaco- en Toxicokinetiek (BFT) van het
RIVM: 1985-1989. Hoofd EFT vanaf 1989.

Vervolg wetenschappelijke vergadering

Het vervolg van de wetenschappelijke vergadering \'Milieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt\', wordt gepubliceerd in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1 oktober aanstaande. Nog meer interessant leesvoer dus. In het 1 oktober-nummer komen
het vervolg van het ochtendgedeelte, het middaggedeelte en de forumdiscussie aan de orde (zie ook het programma, pagina 513-4).

-ocr page 183-

Berichten en verslagen

Dick Vervüürn

Mens en

functionaris

Dick Vervoorn heeft kortgeleden af-
scheid genomen van de Faculteit der
Diergeneeskunde. Enkele jaren geleden
trad hij al terug als secretaris van de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren.
Er is dus een einde gekomen aan een
rijke carrière op hoog niveau. Reden om
met hem oude herinneringen op te halen
en vooral om zijn belevenissen in de
verschillende segmenten van de veteri-
naire samenleving te vernemen.
Allereerst dan de mens Vervoom. Hij
komt over als een goed formulerende

accurate, doelgerichte mogelijk wat for-
malistische man. Hij lijkt nogal koel
maar blijkt menselijk contact op hoge
prijs te stellen. Gezien zijn grote interesse
in het in teamverband oplossen van
organisatorische problemen is het niet
verwonderiijk dat bij de beroepskeuze
werd gedacht aan een carrière in het
leger of bij de politie. Ook geneeskunde
en diergeneeskunde trokken hem sterk,
vanwege de curatieve en de preventieve
aspecten.

Dick kwam de veterinaire studentenwe-
reld op een wat ongebruikelijke manier
binnen. Als officier had hij een drie-
jarige militaire loopbaan, waarvan twee
jaren in het toenmalige Indië, achter de
rug. Continue confrontatie met wat toen
nog vaak \'terroristen\' werden genoemd
(andere benamingen \'nationalisten\',
\'vrijheidsstrijders\', \'TNI-soldaten\').

Kortom er kwam een \'man\' temidden
van ons \'jonkies\'.

Al gauw bleek zijn organistorische talent
ook bruikbaar in de veterinaire wereld.
Hij organiseerde indertijd een veteri-
naire week die culmineerde in een veel-
zijdige feestavond in Boschlust te Zeist.
Ik herinner me die avond nog heel goed
vanwege de verloskundige aria \'Komt
het kalf al?\' gecomponeerd en gezongen
door een kwartet (Udo Haye, Jan Wi-
chers, Dick Zwart en Wim Misdorp),
goedwillende doch weinig geschoolde
jongelui.

Hoe beviel de studietijd? Vooral de
preklinische vakken interesseerden
Dick, mede door de colleges van een
aantal door hem als inspirerend ervaren
hoogleraren (Koningsberger, Kögl, Kre-
diet, Meyling, Romein, Schulze).
Na de studietijd vier jaar tezamen met
zijn echtgenote in de praktijk te Putten,
interessant vanwege de directe relatie
met boeren en dieren. Toch werd een
stap op de ambtelijke ladder gezet met in
het achterhoofd de gedachte aan een
internationale carrière. Na drie jaar ad-
junct-inspecteur te zijn geweest werd
Dick Vervoom inspecteur belast met de
politionele dierziektenbestrijding; met
name vroegen mond- en klauwzeer en
varkenspest zijn aandacht. Dat was in
een tijd dat er nog geen preventieve
entingen werden verricht. Gevolg:
ziekte-uitbraken, die alleen waren te
couperen door massale slachtingen.
Vanuit deze achtergrond komt hem de
huidige Europese politiek zonder pre-
ventieve entingen in combinatie met
open binnengrenzen als uitermate ge-
vaariijk voor. Hij denkt daarbij aan het
gevaar van zich zeer snel verplaatsend
mond- en klauwzeer virus, maar ook
aan sluipende infecties zoals door het
runderleucaemie virus.
Terugkijkend op zijn ambtsperiode op
het ministerie van Landbouw consta-
teert hij droogjes maar toch ook wat
teleurgesteld: \'Op het departement
wordt in zijn algemeenheid geen opti-
maal gebruik gemaakt van de talenten
van de medewerkers, waardoor velen na
enkele jaren de Ambtelijke Dienst ver-
lieten\'.

In zijn volgende positie, als secretaris
van de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren, heeft Dick te maken gehad met
de georganiseerde landbouw die door
bekwame leiders voortreffelijk was ver-
tegenwoordigd. Vanuit zijn verantwoor-
delijkheid voor de Gezondheidsdiensten
(voorzitter van het College van Direc-
teuren) moesten er, om beter aan mo-
derne eisen te kunnen voldoen ingrij-

-ocr page 184-

door echtgenote-dierenarts Anda Mali-
nosky Blom die in Den Haag vele jaren
pionierswerk heeft verricht onder meer
ten bate van de dierenbescherming.
Door middel van Het Haags Dierencen-
tmm werd mede door haar een omge-
ving geschapen waar zwerfdieren, pre-
ventief en curatief worden behandeld.
Ook een stukje georganiseerde ziekten-
bestrijding dus. Wederzijdse ervaringen
in de grote en kleine hui^ieren sectoren
vormden steeds weer interessante dis-
cussiepunten in gezinsverband. Een ve-
terinair gezin bekroond met twee Ko-
ninklijke onderscheidingen.

Na onze gesprekken over het, globaal
gezien, succesvolle verieden kwam de
toekomst aan de orde. Heroriëntatie op
nieuwe zaken lijkt aangewezen omdat,
zoals Dick voor hemzelf vaststelde, er
vanuit de professionele wereld in het
algemeen en de veterinaire wereld in het
bijzonder, weinig beroep wordt gedaan
op gepensioneerde functionarissen.
Met name houden de studie van de
militaire geschiedenis naast vele sociale
contacten beloften in voor een zinvolle
toekomst. Van harte gegund!

fV Misdorp

pende reorganisaties worden doorge-
voerd (van 11 naar 6 diensten). Dat
daarmee frustraties gepaard gingen van
onder andere een aantal dierenartsen
heeft Dick Vervoom kunnen begrijpen.
Het heeft hem echter gespeten dat ook
persoonlijke verhoudingen daaronder
wel eens lijdden. Recente ontwikkelin-
gen culminerend in de samenwerking
tussen de Gezondheidsdiensten van
West- en Midden- Nederland, de Ge-
zondheidsdienst voor Pluimvee en de
Faculteit worden door hem van harte
toegejuicht.

Enkele positief ervaren bestuursfuncties
waren die in het CDI (vide-voorzitter)
en de PAO.

Vanaf 1973 heeft Professor Vervoom
zich ingespannen om de veterinaire stu-
denten veterinaire wetskennis bij te
brengen. Nog steeds geniet dit vak geen
maximale interesse. Dat hij er toch in
slaagde voldoende aandacht te krijgen is
behalve aan pedagogische gaven zeker
te danken aan zijn praktijkkennis opge-
daan in de politionele en georganiseerde
dierziektenbestrijding waardoor de col-
leges praktisch gericht gegeven konden
worden.

Hoe beoordeelt Dick Vervoom de vete-
rinaire wereld in haar verschillende gele-
dingen? Naar zijn oordeel is de veteri-
naire samenleving heel lang conservatief
geweest en heeft zij niet uitgeblonken
door maatschappelijke bewustwording.
\'Zaken als ethologie en milieuverontrei-
niging hebben pas laat aandacht gekre-
gen, ook van de KNMvD.\' De moderni-
sering van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde spreekt hem aan.
De Faculteit heeft zich volgens hem
terecht sterk gemaakt voor een nogal
gedifferentieerde opleiding van dieren-
artsen die niet alleen veel moeten weten,
maar vooral moeten kunnen doen.
Dick is van mening dat terugkijkend op
zijn loopbaan hij moet erkennen dat
deze in belangrijke mate is gestimuleerd

Aanvulling üp
Felinfo

Als aanvulling op het artikel van Dr.
Hans Lutz in de rubriek \'Vraag en
Antwoord Felinfo\' in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Deel 117,
Aflevering 14,1992, kan ik medede-
len dat EVL en FIV-p24/pI7 anti-
stoffen elisa testkit heeft ontwikkeld
en op de markt heeft gebracht in
verschillende Europese landen. Voor
Nederland verzorgt Alfasan Dierge-
neesmiddelen BV de distributie.

Derde lustrum
Groep
Veterinaire
Homoeopathie

Zaterdag 31 oktober heeft het derde
lustrum van de Groep Veterinaire Ho-
moeopathie van de KNMvD plaats. Als
locatie voor de lustrumviering is het
Hotel Restaurant \'Nol in \'t Bosch\',
Hartenseweg 60 te Wageningen (tel.
08373-19101) gekozen. Het thema voor
dit lustrum luidt: \'Kreupelheden bij ge-
zelschaps- en landbouwhuisdieren\'.
Niet alleen dierenartsen, die reeds be-
kend zijn met de veterinaire homoeo-
pathie, maar ook dierenartsen, die geen
enkele kennis van de veterinaire homoeo-
opathie hebben, worden uitgenodigd
zich aan te melden voor dit lustrum.
Ook studenten diergeneeskunde zijn
welkom.

Programma

9.00-10.00 uur: Ontvangst met kofBe.
10.00-10.05 uur: Mevr. drs. M. E. Lutz-
Vogelenzang, voorzitter van de Groep
Veterinaire Homoeopathie: \'Welkomst-
woord\'.

10.05-10.20 uur: Drs. G. R. H. J.
Jansen, voorzitter van de Vereniging
van Homoeopathische Artsen in Neder-
land (VHAN): \'Homoeopathie en regu-
liere geneeskunde: Kat en hond?\'.
10.20-10.50 uur: Drs. J. J. van Ameron-
gen: \'de klauw-kreupele koe\'.
10.50-11.20 uur: Dr. J. Boers (Duits-
land): \'Homoeopathische behandeling
van de klauw-kreupele koe\'.
11.20-11.35 uur: Discussie
11.35-11.50 uur: Koffiepauze.
11.50-12.30 uur: Drs. A. H. Westerhuis:
\'Homoeopathische behandeling van
kreupelheden bij gezelschapsdieren\'.
12.30-12.45 uur: Discussie.
12.45-14.00 uur: Lunch.
14.00-14.30 uur: Drs. K. Crama: \'Orto-
lani\'.

14.30-15.00 uur: Mevr. dr. C. Candaele
(België): \'Artrose en heupdysplasie bij
gezelschapsdieren: De homoeopathi-
sche benadering\'.
15.00-15.15 uur: Discussie.
15.15-15.30 uur: Theepauze.
15.30-16.00 uur: Drs. R R. Keg: \'Enige
ondervoetskreupelheden bij het paard\'.
16.00-16.30 uur: Dr. M. Rakow (Duits-
land): \'Homoepathische behandeling
van ondervoetskreupelheden van het
paard\'.

16.30-16.45 uur: Discussie,
vanaf 16.45 uur: Borrel en koud buffet
met levende muziek.
20.15-20.30 uur: Sluiting van het lus-
trum door Pierre Cnoops.
De kosten voor deze lustrumdag bedra-
gen ƒ 125,- voor leden GVH en ƒ75,-
voor kandidaatleden GVH. Dieren-
artsen niet-leden GVH zijn ƒ150,- en

-ocr page 185-

studenten, die geen kandidaatlid GVH
zijn, zijn ƒ 95,- verschuldigd. In de prijs
zijn koÉBe en thee, de lunch en het buffet
inbegrepen.

Aanmelding is mogelijk van het ver-
schuldigde bedrag op bankrekening-
nummer 51.72.25.700 of postbanknum-
mer 40.56.352 t.n.v. de Groep
Veterinaire Homoeopathie te Woerden
onder vermelding van \'Lustrum 31-10-
\'92\'. De betaling dient plaats te vinden
vóór 15 oktober 1992. De deelnemers
zullen zo spoedig mogelijk daarna be-
richt ontvangen.

Oproep

Ondergetekende zoekt contact
met eigenaren van Duitse herders
die lijden aan chronische diepe
Pyodermie: GSP of German Shep-
herd dog Pyoderma.
Ten behoeve van deze patiënten is
een nieuwe onderzoekstechniek
ontwikkeld waarmee wellicht
meer duidelijkheid omtrent de pat-
hogenese van
deze aandoening ge-
geven kan worden. Het onderzoek
dat in de Vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren wordt uit-
gevoerd zal ongeveer twee dagen
in beslag
nemen. De belasting voor
het dier zal gering zijn, evenals de
kosten. Praktici of eigenaren
wordt vriendelijk verzocht contact
op te nemen met dr. M. A. Wisse-
link, te bereiken op donderdag van
16.00 tot 17.00 uur op tel. 030-
531681.

Congressen/

cursussen
Symposium ter

gelegenheid van
afscheid König

De Gezondheidsdienst voor Dieren in
Oost-Nederland organiseert op 21 sep-
tember het symposium Schapengezond-
heidszorg ter gelegenheid van de beëin-
diging van de loopbaan van dr. C. D. W.
König, als blijk van waardering voor
zijn grote inzet gedurende de achttien
jaar dat hij aan de gezondheidsdienst
was verbonden.

Het symposium wordt gehouden in De
Roskam in Rheden.

De keuze voor de onderwerpen heeft te
maken met de aandacht voor BSE,
Scrapie en Zwoegerziekte binnen de
EG.

Deze onderwerpen vormen al jaren het
aandachtsveld van dr. C. D. W. König.

Dr. König is in 1985 gepromoveerd op
het onderzoek naar de bedrijfsdierge-
neeskundige aspecten van de Schapen-
houderij. Hij heeft nationaal en interna-
tionaal een grote reputatie op het gebied
van de schapengezondheidszorg.

Het symposium wordt mede mogelijk
gemaakt door Hoechst Holland NV,
Amsterdam, Janssen Pharmaceutica,
Tilburg en Pitman Moore, Haariem.

Na afloop van het symposium wordt dr.
König een receptie aangeboden.

Tijdens deze receptie zal hem een ca-
deau worden aangeboden. Bijdragen
daaraan kan men overmaken op bank-
rekeningnummer 35.52.01.496 of Post-
banknummer 948904 t.n.v. de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Oost-
Nederland o.v.v. afscheid König.

Programma

13.00-13.45 uur: Ontvangst met koffie/
thee.

13.45-13.50 uur: Opening, Directie Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in Oost-
Nederiand.

13.50-14.15 uur: \'Schapenhouderij in
perspectief, Kernfokbedrijf in Lienden,
door W. J. Wensink: manager kernfok-
bedrijf Lienden.

14.15-14.40 uur: \'Uieraandoeningen in
relatie tot zwoegerziekte\', door drs. J. J.
Pekelder, Gezondheidsdienst West- en
Midden-Nederland, Gouda.

14.40-15.05 uur: \'Scrapie & Maedi Vis-
na\', Sheep Health Schemes in Great
Brittain, door dr. J. Hindson, oud-voor-
zitter Sheep Veterinary Society en prak-
tizerend dierenarts.

15.50-16.20 uur: Discussie o.l.v. dr. P
Franken, Gezondheidsdienst voor Die-
ren in Oost-Nederiand.
16.20-16.30 uur: Afsluiting.
Dagvoorzitter: dr. P. Franken.

16.45 uur: Receptie ter gelegenheid van
het afscheid van dr. C. D. W. König.
± 18.45 uur: Einde.

EuroResidue II

Van 3 tot en met 5 mei 1992 zal in
Veldhoven een internationale conferen-
tie worden gehouden met als titel: Euro-
Residue II - \'Residues of veterinary
drugs in food\'. Hierbij komen alle aspec-
ten met betrekking tot resten van dierge-
neesmiddelen aan de orde. De nadruk
ligt echter op de analytische aspecten.
De conferentie wordt georganiseerd
door de Working Party on Food Che-
mistry (WPFC) van de Federation of
European Chemical Societies (FECS),
in samenwerking met de Nederiandse
Vereniging voor Voedingsleer en Le-
vensmiddelentechnologie (NVVL).
Inlichtingen bij dr. N. Haagsma, Vak-
groep Voedingsmiddelen van Dieriijke
Oorsprong, Faculteit der Diergeneeskunde,
Postbus 80175, 3508 TD Utrecht, tele-
foon (030) 535365/535367, fax (030)
532365.

Referaten

Hond

Acute nierinsufficientie na intra-
veneuze contrastmiddelinjectie

Ihle SL, Kostolich J. Am Vet Med Assoc
1991; 199: 899-901

Een intraveneus pyelogram (ivp), welke
verricht werd bij een veertien maanden
oude Lhaso Apso leverde geen afwijkin-
gen op. Zowel bloed- als urineonder-
zoek voorafgaand aan het intraveneus
pyelogram, gaven geen aanwijzingen
voor een bestaand nieriijden. Het ge-
bruikte contrastmiddel was een na-
trium- ea megluminezout van diatri-
zoaat (een wateroplosbare
trijoodverbinding die veel in de urogra-
fie gebruikt wordt -
Ref.). Tien uur na het
ivp werd de hond sloom, anorectisch en
braakte. Ondanks iv-infusen bleef urine-
produktie vrijwel afwezig (± 5 ml). De
diagnose acute nierinsufBciëntie werd
gesteld op basis van de klinische sym-
ptomen, een snelle isosthenurie en ure-
mie-ontwikkeling. Na behandeling met
iv-vloeistoftherapie, aangevuld met fu-
rosemide, dopamine en eiwitarm dieet
trad na enkele dagen volledig herstel op.
De iv-contrastmiddeltoediening werd
verantwoordelijk gesteld voor het acute
nieriijden, gezien het snelle ontstaan

-ocr page 186-

(binnen 24 uur post-ivp) en het ontbre-
ken van aanwijzingen voor een bestaand
nierhjden vóór het ivp. Het gebruikte
contrastmiddel is sterk hypertoon en
veroorzaakt een osmotische diurese. Iso-
tone contrastmedia zouden minder ne-
veneffecten hebben. Overigens is de
incidentie van neveneffecten als gevolg
van contrastmiddelinjectie in de dierge-
neeskunde laag.

De auteurs geven verschillende hypo-
thesen aan voor het ontstaan van een
contrastmiddel geïnduceerde nierinsuffi-
ciëntie. Vasoconstrictie van afferente ar-
teriolae en beschadiging van de glome-
rulaire capillaire membraan leidt tot
verminderde filtratie. Verstopping van
niertubuli door interstitieel oedeem, de-
bris van necrotische tubuli en precipita-
tie van hoog-moleculair eiwit leidt even-
eens tot
Oligurie. Teruglekken van
tubulaire inhoud naar het interstitium
kan secundair optreden. Het exacte me-
chanisme voor de inductie van een acute
nierinsufficiëntie is niet bekend.

M. L Schmidt

Pluimvee

Een nieuwe infectieuze bronchitis

vihusstam in groot-brittannie

Cough RE, Rendall CJ, Dagless M,
Alexander DJ, Cox WJ, and Pearson D.
The Veterinary Record 1992; 130: 493-
4.

De auteurs doen verslag van hun bevin-
dingen bij recente, ongebruikelijke
ziekte-uitbraken bij bedrijfspluimvee.
Bij slachtkuikens werden ernstige adem-
halingsproblemen met sterfte gezien, bij
vermeerderingsdieren algemene malaise
(met soms ademhalingsproblemen),
sterfte en produktiedalingen tot dertig
procent.

Uit negen gevallen werd uit de trachea
en/of caecale tonsillen een virus geïso-
leerd dat met de elektronenmicroscoop
als een coronavirus werd geïdentifi-
ceerd.

Deze negen isolaten vertoonden in de
Haemagglutinade Remmingstesten
(HAR) met antisera van M41, D274,
Dl466 en een antiserum tegen een van
deze negen isolaten (793/B) alleen hoge
titers tegen de 793/B. Twee van de
negen stammen werden met de HAR
tevens getest voor nog zes andere seroty-
pes. Dit resulteerde in lage titers.

Ook in de kruisneutralisaüetest ver-
toonde de 793/B stam geen overeen-
komst met de M41, D274 en Dl466
serotypes. Van een vermeerderingskop-
pel met de genoemde klachten was nog
serum beschikbaar van enkele weken
voor de ziekte. Bij dit koppel kon
seroconversie (in de HAR) aangetoond
worden voor de 793/B.
De resultaten maken aannemelijk dat
een antigenetisch van M41, D274 en
Dl466 verschillend IB virus de ziekte
veroorzaakt heeft. (Ook in Nederiand
zijn er aanwijzingen dat antigenetisch
van M41, D274 en D1466 verschillende
IBV stammen in belang toenemen. Te-
vens zijn er in de laatste paar jaar vele,
ernstige IB-uitbraken geweest. Infecties
met de 793/B stam zijn in Nederiand
nog niet gediagnostiseerd - ref)

J. J. de Wit

VüEDINGSMID-
DELENHYGIENE

Vergelijkend onderzoek tussen

lucht-, vacuum- en gasvehpakking
van gekoeld rundvlees

Fu AH, Molins RA, and Sebanek JG. J
of food science 1992 57 (2) 283-7.

Vacuümverpakking kan het bederf door
aerobe bacteriën en de oxidatie van
dieriijke vetten remmen. Nadeel is de
misvorming door insnoering, kleurver-
anderingen en het gewichtsverlies (5-
5,5%).

Een alternatief werd gezocht in verande-
ringen van het lucht-gas-mengsel (modi-
fied atmosphere packaging-MAP). De
meest gebruikte gassen zijn O2, CO2 en
N2 in verschillende combinaties en per-
centages.

Mengsels met een hoog 02-gehalte oxi-
deren myoglobine tot oxymyoglobine
waardoor vlees de gewenste helderrode
kleur krijgt, in deze atmosfeer ontkie-
men aerobe bacteriën snel en verloopt
het ranzig worden snel, zodat de houd-
baarheid afneemt.

CO2 heeft de eigenschap de groei van
bederfbacteriën te remmen, maar de
invloed op de kleur van het vlees is
ongewenst door de vorming van met-
myoglobine.

N2 staat bekend als inert, maar toch zijn
ook hiervan nadelige invloeden op bac-
teriën en vleeskleur gerapporteerd.

Van groot belang bij MAP is de ondoor-
laatbaarheid van de verpakking en de
samenstelling van het gas op langere
termijn.

In deze studie werd rundvlees - Rib Eye
steaks - vergeleken in lucht-vacuum en
MAP (gassamenstelling in percentages:
a) O2IO, CO22O, N27O, b) O2IO,
CO24O, N25O, c) O22O, CO22O,
N26O,
d) O22O, CO24O, N24O.
Na verloop van tijd traden geen veran-
deringen op in de gassamenstelling die
toe te schrijven waren aan de verpak-
kingsfolie. Gasanalyses toonden een af-
name van O2 en een gelijke toename van
CO2 tijdens de opslag, waarschijnlijk
veroorzaakt door omzettingen in het
vlees en bacterieel metabolisme. De
concentrade O2 neemt dooriopend af
gedurende de eerste vier weken in alle
mengsels ongeacht de aanvangsconcen-
tratie, maar verliep sneller na verloop
van tijd in de mengsels met 20% CO2.
Gelijkvormige veranderingen zien we in
de groeicurves van aerobe mesofiele en
psychotrofe bacterieën, lactobacillen en
van anaerobe en facultatief anaerobe
bacteriën. Hoewel de atmosfeer tijdens
de bewaarperiode alleen significante in-
vloed had op Enterobacteriaeceae wa-
ren er wel belangrijke verschillen in
totaal kiemgetal na de vierde week bij 2-
4°C. Steaks in 20% O2 20% CO2 gaven
consequent lOi\'^ hoger kiemgetal dan de
andere monsters. Als de houdbaarheid
wordt vergeleken met de monsters ver-
pakt in lucht geven alle mengsels met
verhoogd CO2 gehalte een verienging
van houdbaarheid.

Uit de resultaten blijkt dat verhogen van
de concentratie CO2 in verhouding tot
O2 belangrijker is dan de verhoging van
CO2 zelf Toevoeging van CO2 aan lucht
is derhalve even effectief als drievoudige
gasmengsels. Opmerkelijk is het verschil
tussen gasverpakking en vacuümver-
pakking. Hoge C02-gehaltes remmen
de groei van Enterobacteriaceae. Deze
vondst is belangrijk omdat meerdere
species van deze bacterie pathogeen zijn.
Hoe lager het 02-gehalte, hoe langzamer
de vetoxidatie verioopt.
Conclusies: Bacteriologisch verdient
MAP de voorkeur door de remming van
Enterobacteriaceae. Kleur en vetten
worden beter beschermd door vacuüm-
verpakking. Een belangrijk economisch
verschil is dat het kookveriies bij som-
mige gasverpakkingen kleiner is dan bij
vacuümverpakking. Gewichtsverlies in
vacuüm 5,0 - 5.5%, in MAP 1,5 - 3,0%.

W J. Bruckwilder

-ocr page 187-

Een inventarisatie van bestaande con-
sumentenvoorlichting op het gebied
van de microbiële veiligheid van vers
vlees

Op instigatie van de Veterinaire Inspec-
tie \'Noord\' hebben de studentes Agatha
Dooper en Petra Ensing, als afstudeer-
opdracht in het kader van het keuzepro-
gramma \'Integrale Kwaliteitszorg van
voedingsmiddelen\' van de Rijks Agrari-
sche Hoge School Prof. H. C. van Hall
Instituut en het \'Instituut voor Voeding
en Diëtetiek\' aan de Hanzehogeschool,
beide te Groningen, een scriptie geschre-
ven, getiteld \'Consumentenvoorlichting\'
met als subtitel \'Een inventarisatie van
bestaande consumentenvoorlichting op
het gebied van de microbiële veiligheid
van vers vlees\' (juni 1991). Deze scriptie
kwam tot stand onder begeleiding van
drs. B. Bruins Jzn (VI), drs. M. R Smit
(Rijksdienst voor de keuring van Vee en
Vlees, RVV), mw. ir. E. C. Bjärno
(Hanze) en ir. S. A. J. Haverkamp (Van
Hall).

Ongeveer 30% van de 45,5 miljoen"
gevallen van gastro-enteritis, die bij de
mens jaariijks in Nederland plaats vin-
den, wordt veroorzaakt door voedselin-
fecties en voedselvergifitingen. De ove-
rige gevallen hebben een onbekende
oorzaak, maar de mogelijkheid is niet
uitgesloten dat dit ook voedselinfecties
en -vergiftigingen betreffen.
De kosten worden geraamd op circa
twee miljard gulden per jaar. Slechts I-
5% van de mensen met symptomen van
maag- en darmontstekingen raadpleegt
een arts. Bovendien is de aangifteplicht
voor artsen per 1 januari 1985 beperkt
tot

a. personen werkzaam in de voedings-
middelenindustrie en op plaatsen
waar voedsel wordt bereid;

Mededelingen VHI

(Veterinaire Hoofdinspectie van de Volksgezondheid)

Consumentenvoorlichting

als afstudeeropdracht

b. personen werkzaam in de verzor-
gende beroepen;

Dit Mntal was gebaseerd op het peilstationonderzoek
van het Rijksinstituut voor Voll^ezondheid en Mi-
lieuhygiëne (RIVM) en de aanname dat 5% van de
patiënten met dergelijke klachten naar de huisarts gaat.
Inmiddels is uit een populatie-onderzoek van het
RIVM gebleken, dat niet 5% maar 10% van deze
patiënten naar de huisarts gaat en dus vcor de totale
Nederlandse bevolking (ca. 15 miljoen) het geschatte
aantal gevallen van gastro-enteritis 2,25 miljoen be-
draagt.

c. explosies van voedselinfecties en -

vergifitingen.
De oorzaak van besmetting van een
aanvankelijk \'schoon\' produkt ligt vaak
bij de consument als gevolg van foutief
handelen (te lang bewaren, slechte koe-
ling en onvoldoende verhitting, waar-
door groei van bacteriën mogelijk is) en
kruis- en nabesmetting tijdens de berei-
ding.

Centraal in deze scriptie staat de pro-
bleemstelling wat de meest effectieve
methode is om consumenten voor te
lichten op het gebied van microbiële
veiligheid van vlees en vleeswaren.
Daartoe werd relevante literatuur bestu-
deerd en werden verschillende deskun-
digen van overheid, bedrijfsleven en
consumentenorganisaaties benaderd.
Beschreven wordt op welke niveaus in
de voedselketen besmetting kan plaats-
vinden. Er wordt een stijging van het
aantal incidenten van gastro-enteritis
waargenomen. Door middel van IKB
(Integrale Keten Bewaking) en SPF
(Specific Pathogen Pree) wordt getracht
de pathogenen in vlees terug te dringen.
Met veiliger vlees in de toekomst zijn de
problemen echter niet opgelost, indien
de consument niet leert hygiënisch met
vlees om te gaan. Daarom moeten
consumenten op het gebied van op de
juiste wijze bereiden en bewaren van
vlees worden voorgelicht.
Consumenten komen steeds verder af te
staan van de voedselproduktie, waar-
door uit onwetendheid bezorgdheid
over de veiligheid van voedsel ontstaat.
Deze bezorgdheid heeft te maken met
kennis en blijkt samen te hangen met
opleiding, leeftijd en geslacht. Consu-
menten maken zich meer zorgen over
residuen van bestrijdingsmiddelen dan
over de hygiëne in de keuken. Informa-
tie over gezonde voeding van het Voor-
lichtingsbureau voor de Voeding
(VoVo) en via de huisarts of diëtist over
produktkwaliteit en -veiligheid bevat
een aantal tegenstrijdigheden, waardoor
het moeilijk is hieraan te voldoen. Toch
bestaat er een grote behoefte aan infor-
matie. De vraag hierbij is hoe de consu-
ment op eigen fouten kan worden gewe-
zen. De in de scriptie aangegeven
problemen bij het geven van voorlich-
ting onderstrepen hoe moeilijk het is om
de gewenste gedragsverandering bij de
consument te realiseren.
Rationeel weten consumenten vaak wel
wat er moet worden gedaan om besmet-
ting te voorkomen, maar de emotie
strookt daar niet mee; \'eten is emotie\'.
Het is een kwestie van mentaliteit, die
moeilijk is te veranderen. Hoewel de
meningen van de instanties niet éénslui-
dend zijn, wordt het onderwijs veelal
gezien als methode om mensen Oonge-
ren) voor te lichten en te informeren
over voedselhygiëne, teneinde gedrags-
verandering en bewustwording te be-
werkstelligen. Verder wordt vooriich-
ting in \'verpakte vorm\' via brochures en
folders en via de media als een goede
methode aangegeven.
Over de mogelijke oplossing van de
problematiek van pathogenen in vlees
lopen de meningen nogal uiteen. SPF-
vlees wordt niet als een directe oplossing
gezien, maar IKB wordt opgevat als een
stap in de goede richting. De gehele
produktieketen van vlees zou dan wel
moeten worden aangepast en daarbij is
medewerking van overheid en bedrijfs-
leven noodzakelijk. Decontaminatie
van vlees (doorstraling, \'voedingszuur\')
vergt medewerking en ondersteuning
van de overheid en, vooral, acceptatie
door de consumenten.
Ter voorkoming van dubbele en onvol-
ledige vooriichting zou het zinvol zijn
indien de consumentenvooriichting via
één instantie wordt gekanaliseerd; hier-
bij wordt gedacht aan het VoVo. Daar-
naast zou meer informatie op de verpak-
king kunnen worden vermeld.
Bij calamiteiten is een directe betrok-
kenheid van de overheid gewenst.
Inventarisatie van de kennis van de
consumenten door middel van evaluatie
van bestaande voorlichting en een en-
quête naar de behoeften van de consu-
menten worden aanbevolen.
Kennis van voedsel en hygiëne kan reeds
in een vroeg stadium worden bijge-
bracht via het basisonderwijs.
Er wordt geen daling van het aantal
gevallen van voedselinfecties en -vergif-
tigingen in de nabije toekomst verwacht.
Veranderingen in voedingsgewoontes en
verminderde weerstand door vergrijzing
van de bevolking onderstrepen de nood-
zaak van goede en effectieve vooriich-
ting.

Uiteindelijk blijven de consumenten
echter zelf verantwoordelijk voor de
wijze waarop zij met hun voedsel om-
gaan.
 M. P. Smit (RVV)
B. Bruins Jzn (VI)

-ocr page 188-

Varkens gezond

houden

M. J. M. Tielen, L. Vellenga en P. van
der Voorst

(Teira Zutphen Groene Reeks)

De auteurs zijn er in geslaagd een boek
samen te stellen waarin alle aspecten van
de varkenshouderij uitvoerig beschre-
ven worden. Er is niet alleen gekeken
naar de huidige omstandigheden maar
het geeft de lezers zeer zeker een visie op
de toekomstige ontwikkelingen in de
varkenshouderij.

Als studieboek en naslagwerk zal het
niet alleen voor studenten maar ook
voor bedrijfsbegeleiders zeer welkom
zijn. Er worden veel kengetallen en
waarden in genoemd en uitvoerig be-
schreven.

Na wat algemene zaken, betreffende de
organisatie van de Nederlandse varkens-
houderij worden de kraamstal, de stal
voor gespeende biggen, voor guste en
dragende zeugen en vleesvarkens be-
sproken en vervolgens de klimaatbe-
heersing.

Per stal wordt uitgebreid aandacht be-
steed aan de meest voorkomende pro-
blemen bij de dieren die er in thuis horen
en veel praktische adviezen gegeven.
Voor wat dit laatste betreft is het hoofd-
stuk klimaatbeheersing bijzonder uitge-
breid.

De index met de vele trefwoorden is erg
praktisch. Het boek is gedrukt met een
prettig leesbaar lettertype en hier en daar
verfraaid met foto\'s. De ingekaderde
ziektebeschrijvingen vallen op en de lay-
out is zodanig dat het zonder genum-
merde hoofdstukken en paragrafen
overzichtelijk blijft.
Het boek is zeer aan te bevelen.
De prijs is ƒ 35,-.

P. van Gulick

Atlas zur
Röntgenanatomie

und

Röntgendiagnos-
tiek der Ziervogel

M. E. Krautwals, B. Tellhelm, G. H.
Hummel, V. Koasta. E. E Kaleta

RnCl/\'QCCDDCL/ MR (Poul Parey, Berlijn/Hamburg; ISBN 3-
LJ UI=t\\Dl=Drnl=[\\ IMLj 489-52716-X. 1992. 211 paginaS. 163

foto\'s, 114 tekeningen)

ACTUA

Deze röntgenatlas over siervogels is qua
formaat en uitvoering volledig vergelijk-
baar met de bekende \'Schebitz\' röntge-
nanatomie-atlassen van de hond/kat en
het paard: een zeer groot aantal röntgen-
foto\'s, met daarnaast tekeningen waarin
vrijwel alle op de foto\'s zichtbare struc-
turen zeer gedetailleerd aangegeven en
benoemd worden. De inleiding geeft het
belang aan van de röntgendiagnostiek
bij de behandeling van vogels. Het
volgende hoofdstuk besteedt aandacht
aan de voorbereidingen van de röntge-
nologisch te onderzoeken vogel: kennis-
name van de anamnese, beoordeling
van de vogel voorafgaand aan het on-
derzoek, noodzaak tot sedatie en/of
narcose. Een aantal aspecten dat gevaar
oplevert voor de vogel, zoals het optre-
den van shock, iatrogene fracturen en
bloedingen worden behandeld, regel één
in de röntgenologie onderschrijvend: de
toestand van de patiënt mag na het
röntgenonderzoek niet veranderd zijn.
Het werken met een ervaren team komt
het gehele röntgenonderzoek ten goede.
In dit hoofdstuk wordt tevens uitgebreid
ingegaan op de indicaties en symptomen
die aanleiding kunnen zijn voor röntge-
nologisch onderzoek van de diverse
organen en/of orgaanstructuren.
Vervolgens worden de röntgentechni-
sche aspecten besproken: de keuze van
het röntgenapparaat, het cassettemateri-
aal en de algemene aspecten van de
stralingshygiëne. Fixeren via hulpmid-
delen blijft bij kleine objecten de beste
methode om buiten de primaire stra-
lingsbron te blijven. Herhaaldelijk
wordt in deze atlas gewezen op het
gebruik van loodplaten ter afdekking
van de cassette bij het maken van diverse
opnamen op één film. (Bij voldoende
diafragmeren is dit bij de veelal kleine
objecten niet nodig!! — ref) Bij de
röntgencontrastonderzoeken is vooral
de bariumdoorioop praktisch van be-
lang en wordt terecht gewaarschuwd
voor het gebruik van organische jodi-
umpreparaten bij onderzoek van het
maagdarmkanaal. De diverse opname-
richtingen met bijbehorende positione-
ring van de vogel — veelal op een
speciale plexiglasplaat —worden via een
fraaie serie tekeningen op overzichte-
lijke wijze gedemonstreerd.
Het werkelijke röntgenatlasgedeelte be-
staat uit meer dan honderd pagina\'s met
röntgenfoto\'s en bijbehorende verkla-
rende tekeningen met deels zeer uitge-
breide en deels schematische aanduiding
van de diverse anatomische structuren
die waarneembaar zijn op de vrijwel
zonder uitzondering röntgen- en druk-
technisch kwalitatief goede foto\'s van
papegaaien en papegaaiachtigen, dui-
ven, roofvogels en beo\'s, inclusief de
normaalbeelden van diverse contraston-
derzoeken.

De laatste hoofdstukken bespreken en
illustreren een aantal belangrijke fysi-
ologische variaties op het normaalbeeld
en verschillende pathologische verande-
ringen aan organen en/of orgaanstruc-
turen. Deze pathologische beelden vor-
men een goede doorsnede van datgene
wat bij röntgenologisch onderzoek aan-
getroffen kan worden. Een vrij uitge-
breide literatuuriijst met een beperkt
aantal auteurs sluit deze atlas af
Deze atlas kan voor de collegae die met
enige regelmaat röntgenfoto\'s van vo-
gels maken en beoordelen als een zeer
prettig en informatief naslagwerk met
betrekking tot het normaalbeeld be-
schouwd worden, dat zowel vooraf-
gaand aan het röntgenonderzoek als
tijdens het beoordelen van de foto\'s van
veel waarde kan zijn. Voor collegae die
in de praktijkuitoefening veel vogels
behandelen is het een atlas, die een vaste
plaats bij de lichtkast verdient.

J. W. Garretsen

Vraag en

antwoord

Corticale
Necrose

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie mevrouw Dr
G. J. Binkhorst (Vakgroep Inwen-
dige Ziekten en Voeding der Grote
Huisdieren) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren

Vraag

Op welke leeftijd komt Corticale Ne-
crose bij kalveren voor? Hoe stel je de
diagnose en wat is de therapie?

Antwoord

Cerebrocorticale necrose (CCN) komt
meestal voor bij kalveren van drie a vier

-ocr page 189-

maanden en bij meststieren van één a
twee jaar, maar kan in principe op alle
leeftijden, ook bij melkkoeien in de
weide, optreden.

De aandoening wordt veroorzaakt door
oedeem vorming in de hersenen, meestal
ten gevolge van een Vit.B|-dificiëntie.
Doordat herkauwers zelf Vit.B, (syn.
thiamine, aneurine) door middel van de
pensflora produceren, is er zelden sprake
van een absoluut Vit.Bptekort in het
voer, maar dit vitamine kan niet worden
opgeslagen en wordt vrij snel weer
uitgescheiden met de urine.
Een tekort kan ontstaan door een versto-
ring van de pensflora, bijvoorbeeld door
snelle voederwisselingen, een verhoogde
energiebehoefte of een enzymatisch ver-
snelde afbraak door thiaminasen in de
pens, onder meer in enkele koolsoorten.
Vit.B| is een essentieel onderdeel in een
aantal belangrijke metabole processen.
Doordat het gehalte in de hersenen
langer op niveau blijft dan in de overige
organen, zullen de klinische verschijnse-
len in het algemeen pas na enkele weken
- acuut - zichtbaar worden.

De eerste symptomen beginnen vaak
met verminderde eetlust, depressie en
schrikachtigheid bij geluid en aanraking,
gevolgd door acute blindheid, dringen
en een wankele gang. Periodieke kramp-
aanvallen, tremoren en toenemende ver-
lammingsverschijnselen eindigen, zon-
der therapie, binnen één tot enkele
dagen in coma. Daarnaast kunnen af-
wijkende oogstanden, vernauwing van
de pupillen, nystagmus en verlammin-
gen van het slikmechanisme voorko-
men. Soms wordt diarree, pensatonie of
hemoglobinurie waargenomen. Deze
symptomen zijn niet specifiek voor
Vit.Bi deficiëntie, maar kunnen bijvoor-
beeld ook optreden bij een lood-intoxi-
catie of een meningitis. De - differentiële
- diagnose is snel en eenvoudig te stellen
door toediening van Vit.B,: 5-10 mg/kg
lichaamsgewicht langzaam i.v., waarna
binnen 24 uur een duidelijke verminde-
ring van de hersenverschijnselen op-
treedt. Bij een gunstig effect wordt de
therapie nog twee dagen intramusculair
voortgezet. Door de onaangename geur
wordt Vit.B, slechts oraal opgenomen.
De blindheid kan nog lang blijven be-
staan omdat meestal een deel van de
visuele cortex is aangetast. Niet vergeten
moet worden dat ook de rest van de
koppel in een subklinisch stadium kan
verkeren. Bepaling van het Vit.B, ge-
halte in het bloed heeft weinig zin,
evenals de - indirecte - bepaling door het
meten van de transketolase-activiteit.
De uitslagen zijn vaak niet bewijzend en
komen in elk geval te laat. Wèl zinvol is
het laten uitvoeren van een Pb-bepaling
in bloed of urine, omdat door de toedie-
ning van Vit.B| een lood-intoxicatie
gemaskeerd kan worden. Vit.B, blok-
keert namelijk de opname èn versnelt de
afgifte van lood door de weefselcellen.
Na een schijnbaar herstel keren de
verschijnselen terug bij het stoppen van
de therapie.

Mededelingen VD

Daarnaast is bij het CDI nog in twee
gevallen materiaal gericht onderzocht
op het voorkomen van BSE. Dit onder-
zoek veriiep negatief.
Teneinde de Nederiandse rundveepopu-
latie vrij te blijven houden van BSE is
voortdurende waakzaamheid geboden.
Nederlandse practici en medewerkers
van Gezondheidsdiensten worden opge-
roepen bij één van onderstaande perso-
nen verdachte patiënten te melden. Het
gaat met name om volwassen runderen,
waarbij als eerste gedragsveranderingen
worden opgemerkt, het zich afzonderen
van de rest van de koppel. De dieren
gaan achteruit in conditie en er kunnen
zich symptonen ontwikkelen zoals het
hierboven gemelde geval in Denemar-
ken.

In overieg kan besloten worden tot
overname van het dier. Aandoeningen
waar BSE mee verward kan worden
zijn: nerveuze acetonaemie, kopziekte,
rabies, loodintoxicatie en mummificatie
van de witte huid (pijn!).

- Dr. B. E. Schreuder, CDI Lelystad, tel.
03200-73911.

- Mevr. Dr. G. J. Binkhorst, Faculiteit
der Diergeneeskunde, Vakgroep Inwen-
dige Ziekten der Grote Huisdieren, tel.
030-531111.

- Prof. Dr. E. Gruys, Faculiteit der
Diergeneeskunde, Vakgroep Pathologie,
tel. 030-534293.

BSE is tot nu toe naast Denemarken
vastgelegd in het Verenigd Koninkrijk,
leriand. Frankrijk en Zwitserland.
Tot slot zij verwezen naar het overzichts-
artikel over BSE dat verschenen is in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1
juni 1990. (TvD 1990; 115:507-17).

BSE IN

denemarken

Op 10 augustus werd het eerste geval
van BSE (Bovine Spongiforme Encefal-
opathie) vastgesteld bij een rund in
Denemarken. Het dier was in 1988
geïmporteerd uit Schotland. Het totale
bestand bestaat uit 13 Schotse Hoog-
landers. De eerste verdenking ontstond
op 8 juli. De diagnose is bevestigd op het
Central Veterinary Laboratory te Wey-
bridge (UK).

De klinische verschijnselen waren onge-
coördineerde bewegingen, neusuitvloei-
ing, speekselvloed, gebrek aan eetlust,
moeilijk drinken en afwijkend gedrag.
Op 14 juli is overgegaan tot euthanasie.

Alle dieren op het bedrijf en de dieren
van een aangelegen bedrijf, in totaal 25
stuks, zijn voor onderzoek overgenomen
door de Deense VD. Hersenmateriaal
van deze runderen zal onderzocht wor-
den op BSE.

Nederlandse situatie

In Nederiand is tot op heden nog geen
geval van BSE vastgesteld. Bij de regio-
nale Gezondheidsdiensten voor Dieren
is in 1991 materiaal van 12 dieren
onderzocht wegens neurologische ver-
schijnselen, waarbij differentieel diagno-
stisch met BSE rekening moest worden
gehouden. In de meeste gevallen was er
sprake van een encefalitis op basis van
een Listeria infectie. In een aantal geval-
len kon geen definitieve diagnose gesteld
worden.

Besmettelijke dierziekten
In Nederland kwamen in de periode van
20 juli t/m 23 aug. 1992 de volgende
gevallen van besmettelijke dierziekten,
waarvan aangifte verplicht is, voor:

Rotkreupel

Totaal 5 gevallen in 4 gemeenten.
Groningen 3 gevallen in 2 gemeenten
Friesland I geval
Utrecht 1 geval

Schurft

Totaal 1 geval in Friesland.

-ocr page 190-

Lustrum DSK en Jaarcongres
KNMvD

Lustrum dsk1992

Nog twee weken en dan is het tijd voor:

het Jaarcongres van de KNMvD en het Lustrum van de DSK.

In dit nummer van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde volgt voor de laatste maal vóór de aanvang van
zowel Lustrum als Jaarcongres een overzicht van de programma\'s.

Voor de goede orde zij vermeld dat kandidaatleden van de KNMvD van harte welkom zijn bij het
Jaarcongres op vrijdag 2 oktober 1992. Geïnteresseerden kunnen hiertoe een inschrijfformulier aanvragen
bij de KNMVD, tel. 030 - 510111 en vragen naar Maijoleine de Mol of Bertie Koekkoek.

"Bok on the Rock": het 12e Lustrum van de DSK.

Datum

Tijdstip

Onderdeel

Plaats

Woensdag
30 september

10.00-11.00
11.00-14.00

14.00-19.00
22.30-05.00

Opening
Receptie

Buitendag
Openingsfeest

Domkerk

Huize J. Molenaar

(genodigden)

Donderdag
I oktober

09.30-14.00
14.00-18.00

18.30-22.00
22.00-03.00

Symposium
Middag-
programma
"De Femur"
Diner
Zangborrel
Feest

Hoofdgebouw
Stad

Hoofdgebouw
Hoofdgebouw
Hoofdgebouw
Monsterbaan van
Heelkunde

Vrijdag
2 oktober

10.00-17.00
20.00-23.00

23.00-04.00

"Alternatieve"

sportdag

Lustrumtoneel

Feest

Diergeneeskunde-
terrein
Jaarbeurs,
Beatrixhal,
Congreszaal
Centrum Utrecht

Zaterdag
3 oktober

10.00-16.00
20.30-24.00

24.00-06.00

Burgerijdag

Honorairen-

buffet

Lustrumgala

Maliebaan
Lelystad

Lelystad, Agora

-ocr page 191-

"Back to the Roots": Jaarcongres 1992 van de KNMVD.

Datum

Tijdstip

Onderdeel

Plaats

Donderdag
I oktober

10.00-18.00
v.a. 18.30

Sportdag

Bourgondische
Maaltijd
Zangborrel
Onthulling van
"De Femur"
Feest

Kampong
Heidehal
Benson Lodge
Hoofdgebouw

Hoofdgebouw
Hoofdgebouw

Monsterbaan
van Heelkunde

Vrijdag
2 oktober

(partners en
deelnemers)

09.30-12.30
14.00-17.00

v.a. 18.00

Jaarcongres
Faculteits-
programma
Univ. Museum
Bezoek AZU
Avondprogramma

Het Vechthuis
Faculteit

Biltstraat
Uithof

Het Vechthuis

Zaterdag
3 oktober

09.00-12.30
13.00-14.30

I39e Algemene
Vergadering
Rondvaart partners
door Utrecht
Lunch en einde
Jaarcongres

Het Vechthuis
Het Vechthuis

Voor meer gedetailleerde informatie over zowel Lustrum als Jaarcongres verwijzen wij u graag naar de
volgende afleveringen van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde: (Deel 117) aflevering 3, 5,7,10,12,13,
15/16, 17.

Informatie over de verschillende sportonderdelen van de Sportdag op 1 oktober 1992 kunt u vinden in de
tijdschriften (Deel 117) aflevering II, 12, 13, 14 en 15/16.

De Congres- en Lustrumcommissie wensen u een in alle opzichten geslaagd Jaarcongres en Lustrum 1992
toe. Don\'t miss it, just be there!

De Congres- en Lustrumcommissie

Van de ereraad

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1
december 1991, pagina 1208, heeft de Ereraad
medegedeeld aan het verlangen naar publikatie
van uitspraken tegemoet te willen komen.
In dat kader volgen hier enkele overwegingen,
die wellicht voor de gezelschapsdierenpraktici
van belang zijn voor het bepalen van een
standpunt bij het verrichten van diensten tijdens
nacht en weekeinde.

In de zaak 72/91 werd onder meer overwogen:
"Bij het instellen door een aantal dierenartsen
van een wachtdienst ten behoeve van een aantal
gezelschapsdierenpraktijken moeten deelnemers
aan die wachtdienst er van uit kunnen gaan dat
de dierenarts, die wachtdienst heeft, ook steeds
bereikbaar is, zowel telefonisch als op zijn
praktijkadres. Het vervoer van patiënten naar dat
praktijkadres is, bij aanwezigheid van een dieren-
ambulance -met gekwalificeerde hulpverleners-
in het algemeen geen probleem.
Klaagster erkent overigens een geschikt eigen
vervoermiddel ter beschikking te hebben gehad.

De gesteldheid van de patiënt kan geen belem-
mering vormen -evenmin als dat in het algemeen
in de humane gezondheidszorg het geval is- voor
vervoer per ambulance naar kliniek of zieken-
huis.

Het verwijt van klaagster, tevens de grondslag
van de ingediende klacht, als zou verweerder zijn
plicht als dierenarts hebben verzaakt, acht de
Raad dan ook ongegrond."

Aan de uitspraak heeft de Raad nog toegevoegd:
"De Raad volgt klaagster niet in haar suggestie
een wachtdienst zo in te richten, dat er te allen
tijde ook een tweede dierenarts in de regio
beschikbaar is om indien gewenst visites af te
leggen. Afgewogen immers dienen te worden de
belangen van enerzijds een maximale diergenees-
kundige zorg tijdens het weekeinde en anderzijds
de kosten -zoals voor bij gevolg noodzakelijke
weekenddiensten voor dierenartsassistenten-
welke uit een zodanige dienstveriening voor de
houder van gezelschapsdieren het gevolg zijn.
Anders gezegd: zowel voor hen als voor de

-ocr page 192-

dierenarts dient gestreefd te worden naar een
optimale zorg. Daarbij is feitelijk beschouwd
mede een factor van belang de samenstelling van
het dierenartsenbestand in een bepaalde regio
waarbinnen bereikbaarheid en kwaliteit naar
aard van praktijk kan worden gewaarborgd.
Immers, een probleem kan optreden indien de
wachtdienst tevens geldt voor grote huisdieren-
praktijken van praktici, die als eerst aanwezend
visites zouden dienen af te leggen, terwijl de
tweede dienstdoende dierenarts geen visites af-
legt.

Het verdient wel aanbeveling een duidelijke
mededeling -en wel onder meer in de wachtka-
mer- aan de cliënten in het wachtdienstgebied te
doen, waaruit zij kunnen opmaken, dat er tijdens
de wachtdienst geen visites worden afgelegd.
De Raad brengt klaagster voorts onder de
aandacht dat voor een gezelschapsdier verzor-
ging en hulp beter kunnen worden verieend in
een praktijkruimte van een dierenarts dan thuis
bij de houder van het dier.

Indien er in redelijkheid onaanvaardbaar lange
wachttijden voor de behandeling van spoedpa-
tiënten optreden, is het inschakelen van een
tweede dierenarts als "reserve" noodzakelijk.

Dat kan mede afhankelijk zijn van de grootte van
het wachtdienstgebied en de gewoonte van grote
huisdierenpraktici om al dan niet tijdens het
weekeinde visites af te leggen.

Een goede vooriichting aan de cliënten in het
wachtdienstgebied ten aanzien van datgene, wat
zij van de wachtdoende dierenarts mogen ver-
wachten is van wezenlijk belang."

Collegiale verhouoingen

Regelmatig heeft de Ereraad te oordelen over
collegiale verhoudingen. In dat kader speelde
zaak 95/91. In de uitspraak heeft de Ereraad
onder meer overwogen:

"Zonder enig onderzoek van een patiënt of
sectie, zonder kennis te hebben genomen van een
feitelijk toegepast geneesmiddel en zonder enig
overieg met klager als behandelend dierenarts,
heeft verweerder, louter afgaand op een etiket op
een lege fles en hem door een belanghebbende
cliënte van klager mondeling verstrekte gege-
vens, met het in onze samenleving terecht voor-
onderstelde gezag van een wetenschappelijk
ambtenaar, zonder ter zake eigen specifieke
veterinaire deskundigheid te bezitten, een voor
klager eer en goede naam als dierenarts in
diskrediet brengende verklaring afgegeven. De
gegeven feiten en omstandigheden -waaronder
de wetenschap dat mevrouw X van klager een
schadevergoeding wenste- hadden verweerder
tot zorgvuldiger handelen dienen te doen beslui-
ten.

Verweerder is jegens de cliënte van klager
opgetreden niet als prakticus, maar als lid van de

wetenschappelijke staf van de Faculteit der Dierge-
neeskunde. Derhalve mocht van hem een weten-
schappelijk alleszins verantwoord, onbevooroor-
deelde verklaring, of beter nog: rapportage,
worden verwacht. Een op eigen wetenschappe-
lijk onderzoek gebaseerd objectief oordeel
brengt niet met zich mede -zeker niet als onlos-
makelijk daarmee verbonden- dat tevens een
opinie over eventueel civiele aansprakelijkheid
van een collega-dierenarts dient te worden gege-
ven. Integendeel, aldus handelend wordt het
objectieve karakter van een wetenschappelijke
verklaring geweld aangedaan en krijgt deze
eerder de schijn van een subjectieve handreiking
ten behoeve van een in een conflict betrokken
partij. In dit verband is het opmerkelijk, dat
verweerder in zijn verweer met zoveel woorden
erkend te hebben gemeend de eigenaar (lees:
klagers cliënte) te moeten ondersteunen met een
verklaring. Concluderend moet de Raad het er
voor houden, dat verweerder zich geheel ten
onrechte voor het karretje van bedoelde cliënte
heeft laten spannen. Immers, na een gelet op de
gegeven omstandigheden niet volledig te achten
onderzoek, waarbij met name ruggespraak met
de behandelend dierenarts werd nagelaten, heeft
verweerder zich laten verieiden tot afgifte van
een verklaring waarin impliciet de eer en goede
naam van klager worden aangetast. In dit ver-
band ziet de Raad het gewraakte handelen van
verweerder in strijd met enige met name in het
bijzonder voor de leden der
Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
gel-
dende fatsoensregels, zoals neergelegd in de Code
voor de dierenarts.

Het handelen toch van verweerder in deze zaak
heeft er geen blijk van gegeven dat hij een goede
verhouding met klager als collega heeft bevor-
derd, een verhouding welke dient te berusten op
onderiinge verdraagzaamheid, onderiing ver-
trouwen en aandacht voor eikaars belangen.

Verweerder heeft, in het bijzonder door de
toevoeging inzake eventuele aansprakelijkheid
van klager aan zijn verklaring, diens positie
onvoldoende gerespecteerd en zich niet onthou-
den van een geschrift, dat de eer en goede naam
van klager zou kunnen schaden. Op dit punt is
derhalve de klacht in beginsel gegrond. Daaraan
doet niet af, dat verweerder op overigens te
waarderen wijze achteraf, te weten in zijn
verweerschrift, stelt uit de onderwerpelijke casus
een les te hebben geleerd."

Na te hebben vastgesteld, dat er voor verweerder
geen bijzondere omstandigheden aanwezig wa-
ren welke tot de conclusie zouden leiden, dat bij
de in beginsel reeds gegrond bevonden klacht
nochtans zou kunnen worden afgezien van het
opleggen van een tuchtmaatregel, heeft de Ere-
raad aan betrokkene een waarschuwing opge-
legd.

-ocr page 193-

Jaarverslag Ereraad 199i

In het onderstaande overzicht worden de in het jaar 1991 ingekomen zaken vermeld, naast dezelfde
gegevens over de jaren 1989 en 1990.

Ingekomen zaken zijn volgens de wijze van behandeling als volgt verdeeld:

1989

1990

1991

1. Intermediair

-

1

-

2. Arbitrage c.q. benoeming van scheidslieden volgens contract

3

6

2

3. Klachten (inclusief zaken ex art. 45 H.R. tegen niet leden)

51

52

80

4. Adviezen

-

3

I

5. Niet ontvankelijk, niet doorgezet of ingetrokken

18

19

20

72

81

103

Zaken tussen dierenartsen onderling of van derden (niet cliënten) tegen dierenartsen

1989

1990

1991

1. Moeilijkheden bij vestiging, verkoop van praktijk, associatie, dissociatie

en assistentie

3

12

2

2. Moeilijkheden door handelen in strijd met contract

I

-

2

3. Klachten/kwesties betrekking hebbende op de naleving van de veteri-

naire ethiek en praktijkuitoefening

7

12

9

Klachten van cliënten tegen dierenartsen

1. Klachten over mogelijk verkeerde behandeling

31

45

54

2. Klachten over onvoldoende of niet tijdige dienstveriening, onheus

optreden

23

10

28

3. Klachten omtrent declaraties

4

1

4

4. Klachten van andere aard

3

I

4

TOTAAL

72

81

103

Afhandeling van in beharuieling genomen klachtzaken

1989

1990

1991

1. Klacht gegrond c.q. verwijt terecht verklaard

17

20

20

2. Klacht ongegrond verklaard c.q. verwijt onterecht verklaard

28

32

47

3. Klacht ingetrokken/niet doorgezet

5

11

16

4. Op 1-9-1992 nog niet afgehandeld

1

2

-

In de zaken waarin een klacht tegen een lid gegrond werd geoordeeld werden de volgende

tuchtmaatregelen opgelegd

1989

1990

1991

1. Waarschuwing

13

12

8

2. Berisping

1

3

4

3. Herstel van bedreven onrecht

-

-

-

4. Boete

-

-

2

5. Voorwaardelijke boete

-

I

2

6. Schorsing rechten lidmaatschap KNMvD

-

2

-

7. Publikatie in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde

-

1

1

-ocr page 194-

De zaken tegen niet-leden van de KNMvD werden als volgt beoordeeld:

1989

1990

1991

I. Wegens geen reactie of geen medewerking geseponeerd

6

3

7

2. Verwijt onterecht bevonden

4

4

2

3. Verwijt terecht bevonden

2

1

6

4. Ingetrokken

3

3

2

TOTAAL

15

11

17

Toelichting

Het aantal zaken is in 1991 met 28% toegeno-
men. Het aantal klachten tegen dierenartsen,
leden en niet-leden, is met 52% toegenomen. De
toename betreft voor een groot deel klachten
over onvoldoende dienstverlening of onheus
optreden (van 10 in 1991 naar 28 in 1992). Een
groter deel van de klachten wordt echter onge-
grond bevonden (van 32 naar 46).
Slechts 13 zaken betroffen geschillen tussen
dierenartsen onderling, waarvan 2 arbitrage.
Deze zaken worden in de toekomst niet in
behandeling genomen door het nog te benoemen
Veterinair Tuchtcollege.

De Ereraad is wel meer dan 1 /5 deel van zijn tijd
en inzet bezig met deze collegiale problemen.
Deze betreffen in 4 gevallen oneerlijke concur-
rentie, 4 veterinaire ethiek, 2 inzake tarieven en 1
geval over publiciteit. Van de 80 klachten van
cliënten tegen dierenartsen hadden er 73 betrek-
king op gezelschapsdieren, 4 op paarden, 2 op
koeien en 1 op een schaap.
De 52% toename van klachten van cliënten tegen
dierenartsen betrof aldus hoofdzakelijk gezel-
schapsdieren (50 in 1991).
Na de schriftelijke voorbereiding, dat wil zeggen
dat een klacht met een verzoek om verweer naar
de dierenarts gaat, waarop de klager nog eens
kan reageren, wordt de dierenarts nog eens
gevraagd om commentaar te geven.
Een commissie van onderzoek, bestaande uit 2
leden van de Ereraad, maakt dan een concept-
uitspraak. Indien de zaak onvoldoende duidelijk
is, dan wordt er eerst een mondelinge behande-
ling gehouden, waarvoor beide partijen worden
uitgenodigd. Tenslotte wordt de uitspraak in de
voltallige Raad besproken en vastgesteld. Na een
juridische toetsing door de voorzitter kan de
uitspraak worden verzonden.
Deze procedure neemt gemiddeld 6-9 maanden
in beslag.

Een uitspraak is onherroepelijk, dat wil zeggen
dat de KNMvD geen beroepsmogelijkheid heeft
ingesteld.

Ondanks alle toezeggingen is het wettelijk voor-
geschreven Veterinaire Tuchtcollege nog steeds
niet benoemd en de Ereraad zal dan ook tot in
1993 aanhangig gemaakte zaken moeten afwer-
ken.

In 1991 kwam de Ereraad tienmaal in nagenoeg
voltallige samenstelling bijeen, terwijl 14 hoor-
zittingen zijn gehouden door de commissies van

onderzoek, bestaande uit voorzitter, secretaris en
twee leden.

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde zijn van
de Ereraad 3 publikaties verschenen, in het kader
van het veriangen om meer bekendheid te geven
aan het werk van de Ereraad. In de toekomst
zullen de zittingen van het Veterinair Tuchtcol-
lege openbaar zijn en dit kan aldus leiden tot een
aparte rubriek in ons Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde.

Na de jaarvergadering in 1991 heeft collega
Th.G.J.H. Hendrickx de plaats ingenomen van
collega A.M.E de Bok en collega C.J.H.
Scheuerman heeft de sinds oktober 1990 open
plaats van collega F.A. Schaap ingenomen, zodat
de Ereraad nu weer volledig is.
Tijdens het afscheid van collega De Bok is
uitvoerig stilgestaan bij zijn grote praktische
ervaring en bijzondere inzet bij de behandeling
van klachten tegen dierenartsen, maar ook bij
geschillen tussen dierenartsen.
De Code voor de dierenarts van 1984 is in 1988,
1989 en in 1990 gewijzigd en deze wijzigingen
zijn nu ook door het Algemeen Bestuur vastge-
steld. In afwachting van een nieuwe uitgave zijn
deze wijzigingen provisorisch toegevoegd en te
verkrijgen bij het secretariaat van de KNMvD.

J.J. Aukema
secretaris

Banden 1992 Tijdschrift
voor
Diergeneeskunde

BesteUing:

De banden voor het inbinden van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde 1992 (nieuw
formaat) kunt u bestellen door ƒ 25,^r set
over te maken op postbanknummer 5II6 06.
Wilt u bij uw bestelling vermelden \'Banden
1992\'.

Banden tot en met 1986 zijn niet meer
voorradig. Vanaf 1987 zijn de banden wel
leverbaar.

-ocr page 195-

Vakbeurs Intensieve
Veehouderij

De V.I.V., internationale Vakbeurs voor de Inten-
sieve Veehouderij, wordt van 23 tot en met 26
september aanstaande gehouden in de Jaarbeurs
te Utrecht.

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde
zal zich tijdens deze beurs, in
samenwerking met de Groep Praktici Grote
Huisdieren en de Groep Geneeskunde van het
Varken presenteren.

Reünie gp de

sportvelden

(Ï^PitinanMooie

(Tnterv^

WKCYANAMIO

KNMvD

W AMMAL HEALTH

Bayer ^

1

SB

SmithKline Beecham

WAA

Landelijke middag

vüür vrüuwelijke
dierenartsen
verschüven
naar 28 nüvember

De Commissie voor Advies voor de Beroepsuit-
oefening van de Vrouwelijke Dierenarts organi-
seert elk jaar een landelijke middag voor vrou-
welijke dierenartsen. Om het herinneren van de
datum te vergemakkelijken is gekozen voor een
vaste dag in het jaar, te weten de tweede
zaterdagmiddag in november. Dit jaar zou dat 14
november geweest zijn. Echter, op deze datum
heeft de Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren
haar Najaarsdag gepland.
Om vrouwelijke dierenartsen in de gelegenheid
te stellen beide bijeenkomsten te bezoeken, heeft
de Commissie VDA besloten dit jaar haar
landelijke bijeenkomst te verplaatsen naar zater-
dagmiddag 28 november. De bijeenkomst wordt
gehouden in het Polmans Huis te Utrecht.

Upjohn

ig

Nu alle coördinatoren door middel van een
persoonlijk schrijven u op de hoogte hebben
gebracht van de mogelijkheden tot actieve, maar
ook passieve deelname aan de Sportdag van de
KNMvD op 1 oktober aanstaande, rest mij niets
anders dan namens de andere leden van de
Sportcommissie u op te roepen in groten getale
aan deze Sportdag deel te nemen.
Uiteraard zal de deelname groter zijn dan in een
der vijf voorgaande jaren, omdat de plaats
Utrecht bij u allen een nostalgisch gevoel oproept
en zeer centraal ligt. Daarnaast zal het gezamen-
lijke feest met onze aanstaande collegae, thans
leden der DSK, ter ere van hun I2e Lustrum
door de meesten uwer niet gemist willen worden.
Een mooiere start van het Jaarcongres kan geen
enkele commissie zich voorstellen.
Ons werk voor dit jaar zit erop. Reorganiseert u
voor enkele dagen uw praktijk, neem een pen ter
hand en vul het inschrijf- formulier in. Wij
rekenen op uw komst!

PJ. van der Werf
Voorzitter Sportcommissie

Afdelingsvergadering
KNMvD - Zeeland

De afdelingsvergadering van Zeeland vindt
plaats op 15 september in Hotel Arneville in
Middelburg.
Aanvang 15.15 uur.

-ocr page 196-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlaniise Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft zkh aangemeld de volgende col-
lega:

Admiraal-Kok, Mevr. T.H.J.; 1992; 9781 CM
Bedum; Beatrixlaan 1.

Jubilea

W. van der Sluis te Damwoude, afwezig, 40 jaar,
16 sept. 1992

G. van Rijn te Nieuw-Vennep, afwezig, 35 jaar, 16
sept. 1992

H.C.M. Oeriemans te Nuenen, afwezig, 30 jaar, 17
sept. 1992

A.A. Hesen te Gennep, afwezig, 30 jaar, 26 sept.
1992

L.J. van Looveren te Breda, onbekend, 45 jaar, 26
sept. 1992

F.E. de Groot te Ede, afwezig, 30 jaar, 27 sepL
1992

J.J.A. Schreinemacbers te Roermond, aanwezig,
30 jaar, 27 sept. 1992

C.J. Okkerse te \'s-Hertogenbosch, aanwezig, 50
jaar, 3 okt. 1992

G. van der Kolk te Rheden, afwezig, 50 jaar, 3 okL
1992

Mevr. Dr. A.J. Venker-van Haagen te Utrecht,
afwezig, 25 jaar, 7 okt. 1992
W.R.J. Rasenberg te Berkel-Enschot, afwezig, 35
jaar, 7 okt. 1992

RF. van den Eijnde te Asten, afwezig, 40 jaar, 7
okt. 1992

Dr. J.J. Koopman te Alkmaar, afwezig, 40 jaar, 7
okt. 1992

D.W. Smallegange te Hilversum, afwezig, 40 jaar,
7 okt. 1992

J. Wechgelaer te Vorden, afwezig, 40 jaar, 7 okt.
1992

H. Ottevanger te Hoorn, afwezig, 40 jaar, 7 okt.
1992

J.H. Staal te Sleen, afwezig, 40 jaar, 11 okt. 1992
R.J. Kummel te Bennebroek, a^ezig, 50 jaar, 12
okt. 1992

R. Muller te Laren (NH), afwezig, 35 jaar, 15 okt.
1992

Mutaties
203 \'Admiraal, FP.M.; 1992; 9781 CM Bedum;
Beatrixlaan 1; tel. 05900-13623 privé, 14260
prakt.; p., ass. bij C.H. van Wees en D. van
der Wel.

203 \'Admiraal-Kok, Mevr. T.H.J.; 1992; 9781
CM Bedum; Beatrixlaan 1; tel. 05900-13623
privé, 14260 prakt.; p., ass. bij C.H. van Wees
en D. van der Wel.
220 Bruggeling, T.; 1983; 9101 HR Dokkum; De
Schans 6; tel. 05190-97931 privé, 92526
prakt.; p., geass. met R. van den Berg, K.
Dijkstra, P.V.E. Fortuin, F Schreiber, S.
Wietsma en M.A. van Wijck.
232 Eeden, Mevr. K. van; 1975; 1006 BB Am-
sterdam; Postbus 90067; tel. 020-6141523;
k.d. R.VV, kring Alkmaar-De Meem.
232 Eerd, RM.C.A. van; 1977; 3262 U Oud-
Beijerland; Vuurbaken 14; tel. 01860-21236
privé, 015-842797/842842 bur.; wet. me-
dew. bij T.N.O.
239 Geene, Dr. J.J.; 1%9; U-1984; 5446 RB
Wanroy; Noordstraat 20; tel. 08859-51204
privé, 51593 prakt.; p., geass. met A.J.A.M.
Mouwen, J.J. Pen en T.J.M. Vercammen.
249 Heitkamp, J.FA.; 1%7; 7481 EG Haaksber-
gen; Buurserstraat 27; tel. 05427-21707
privé, 21735 prakt.; p.

256 Huijbers, R.H.J.; 1991; 6904 AV Zevenaar;
M. de Ruyterstraat 60; tel. 08360-34139
privé, 04116-73951 bur.; d. G.v.D. Zuid-
Nederiand.

360 Jansegers, Dr. L.J.C.; 9170 Sint-Gillis-Waas
(België); Kerselarendreef 80; tel. 09-32-3-
7705926; fax 09-32-3-7707403; regional
manager Apothekemes.
267 \'Kok, Mevr. T.H.J.; 1992; zie: Admiraal-

Kok, Mevr. T.H.J.
270 Kraanen-Huizing, Mevr. A.M.; 1985; 4715
EJ Rucphen; Vasseurdreef 44; tel. 01654-
3982; d.

285 Mouwen, A.J.A.M.; 1970; 5443 AH Haps;
Marijkeplein 14; tel. 08850-14659 privé,
08859-51593 prakt.; p., geass. met Dr. J.J.
Geene, J.J. Pen en T.J.M. Vercammen.
295 Pen, J.J.; 1985; 5455 RB Wilbertoord;
Driesweg 10; tel. 08859-78378 privé, 51593
prakt.; p., geass. met Dr. J.J. Geene,
A.J.A.M. Mouwen en T.J.M. Vercammen.
295 \'Peters, RW.H.M.; 1992; 5437 PG Beers
(NB); Vianenstraat 17; tel. 08859-51593
prakt.; p., ass. bij Dr. J.J. Geene, A.J.A.M.
Mouwen, J.J. Pen en T.J.M. Vercammen.
301 Richter, Dr. J.H.M.; 1947; U-1955; 5831
DZ Boxmeer; Althof 33; tel. 08855-71535;
P-

301 Riet, C.WJ.M. van der; 1957; 5446 AG
Wanroy; Lepelstraat 21; tel. 08859-51034;
r.d.

309 Schom, Mevr. H.H.; 1991; 5446 BJ Wanroy;
Meidoornlaan 21; tel. 08859-54297 privé,
51593 prakt.; p., ass. bij Dr. J.J. Geene,
A.J.A.M. Mouwen, J.J. Pen en T.J.M. Ver-
cammen.

327 Vercammen, T.J.M.; 1987; 5446 AA Wan-
roy; Groenhoeven 26; tel. 08859-51962
privé, 51593 prakt.; p., geass. met Dr. J.J.
Geene, A.J.A.M. Mouwen en J.J. Pen.

328 Verkaik, Mevr. M.E.; 1990; 1521 EB Wor-
merveer; p/a Esdoomlaan 21; tel. 075-
285683 privé, 04189-1302 prakt; fax
04189-1669; p., ass. bij A.L. Blok, J.S.
Kalisvaart, J.G. van Schaik, J.G. Snijders en
L. van Zandwijk.

335 Wagenaar-Schaafema, Mevr. A.E.; 1963;
6813 KJ Arnhem; Weissenbruchstraat 3; tel.
085-434349; r.d.
340 Wiering, M.J.J.; I990;1713 HK Obdam;
Dorpsstraat 76; tel. 02265-3624 privé, 1970
prakt.; p., ass. bij R.A.M.M. ter ^hure.

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/94)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/■4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/■390,-)

19 september 1992 (92/73)
27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)
De cursussen 92/73 en 92/74 zijn volgeboekt.

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/■ 2.600,-)

3, 4 en 5 september 1992 (92/88)
Cursus 92/15 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (/* 290,-)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Epidemiologie II (f2.950,-)

14 t/m 18 september 1992 (92/50)

Afscheidssymposium dr. C.D.W. König

15 september 1992 (92/79)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk

(f 1025,-)

16, 17 en 18 september 1992 (92/61)
30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)
De cursus 92/62 is volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Rundveevaccinaties (/°310,-)

22 september 1992 (92/52)

Schapen Capita Selecta (f275,-)

23 september 1992 (92/53)

Basiscursus praktische tandheelkunde hond

(/\'400,-)

26 september 1992 (92/67)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënt (/■345,-)
26 september 1992 (92/48)
Diergeneeskundige begeleiding van melkvee-
bedrijven
(f2500,-)
1, 2, 5, 6, en 7 oktober 1992 (92/89)
Algemene echografie
(f\\200,-)
5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/"400,-)

6 oktober 1992 (92/51)

Voeding melkvee II (^600,-)

7 en 14 oktober 1992 (92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)

-ocr page 197-

Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post-mortale diagnostiek)
{f 390,-)
13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard (/\'6S0,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Intrede in de praktijk ifllS,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)

Klinische les dermatologie {f IOC,-)

26 oktober 1992 (92/76)

Zeister Dagen 1992 (/•965,-)
Week I- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)
Week II - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week III - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)
Algemene vleestechnologie (/\'I8S0,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)
Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren
(/■940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).
Bloedonderzoek gezelschapsdieren
{f 300,-)
2 november 1992 (92/83). Deze cursus is volge-
boekt opgave; voor de wachtlijst is mogelijk.
Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (f 1600,-)
2, 3 en 4 november 1992 (92/92)

Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (f 400,-)

7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (/"lOSO,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)

Voeding van vogels en reptielen {f 300,-)

16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat {f 600,-)

21 en 28 november 1992 (92/86)
Kalveropfok op melkveebedrijven {f 300,-)

24 november 1992 (92/91)
Integrale Keien Beheersing ei (/\'325,-)

25 november 1992 (92/64)
Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven
(/•395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presenUtietechnieken {f 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

if 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■450,-)

11 december 1992 (92/71). Deze cursus is volge-
boekt; opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Tandheelkunde II (ƒ950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is vol. De wachüijst is slechts toegan-
kelijk voor hen die deelgenomen hebben aan de
Basiscursus Tandheelkunde.
Ademhalingziekten bij varkens
IJ91S,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

KI Paard iflWO-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

September

16 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur

16— 18 PAO-D:Apotheek I Gemengde Prak-
tijk (92/61)

16— 19 Veterinary Acupuncture Congress,
Coco Palms, USA (inl.: David H. Jaggar,
tel. (303)-449-7936).

17 Groep D.I.B. KNMvD: Excursie (Floriade)

17 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

17 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Stu-
dievergadering over \'Homoeopathische
anamnese\', Beatrix-gebouw, Jaarbeurs-
plein, Utrecht; 19.30-22.30 uur.

19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/73).

19— 23 4th. Int. Symp. on Marek\'s Disease,
RAI Congres Centrum, Amsterdam en
CDI, Lelystad (21/9). (inl.: RAI Organisati
Büro en dr. S. H. M. Jeurissen, tel. 03200-
76611).

20— 25 World\'s Poultry Congress, Amsterdam
(inl.: RAI Organisatie Bur. 020-5491212).

22 Afd. Limburg KNMvD. Ledenvergadering,
restaurant \'De Waever\', Heythuijsen, 20.30
uur

22 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

22 PAO-D cursus: Rundveevaccinaties (92/
52).

23 PAO-D cursus: Schapen Capita Selecta
(92/53).

23— 26 1 Ith Autumn Scientific Meeting of the
European Society of Veterinary Pathology,
Zaragoza.

24— 27 XVII WSAVA World Campus, Rome
(Inl. (011)-6503139, fax (011) 6503393)

24 2nd. World Veterinary Dental Congress,
Vienna (pag. 216).

26 PAO-D cursus: Tandheelkunde I (92/67).

26 PAO-D cursus: Assistentie Voorbereiding
en nazorg bij operatiepatiënt (92/48).

29 33. Arbeitstagung des DVG-Arbeitsgebietes
Lebensmittelhygien, Garmisch-Partenkir-
chen.

30— 3 okt. DSK 12e lustrum \'Bok on the rock\'
(pag. 256 en 312).

Oktober

1— 2 en 5—7 PAO-D cursus: Diergenees-
kundige begeleiding van melkveebedrijven
(92/89).

1— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag.
99 en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/65)

5— 9 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/66).

6 PAO-D cursus: ECG Paard (92/51).

7— 14: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/81).

7—21: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/82).

12—17 Scientific Master Class on \'Molecular
Recognition in Infection and Immunity\'.
Utrcht Institute for Infection and Immunity,
Utrecht University, The Netherlands. In-
lichtingen: Ms. Fieke Wien, secretary
Utrecht University, Dept. of Immunology,
Heidelberglaan 100,3584 CX Utrecht, The
Netheriands. Tel. 31-30-507674, fax: 31-
30-517107.

13 PAO-D: Pluimveediagnostiek (92/90).

13 Vergadering Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei. Aanvang 20.15 uur. Inleiding door
medewerkers A.J.D.

15 Aesculaap lezing: Vloeistoftherapie bij ge-
zelschapsdieren. Hotel Days Inn, Best,
20.15 uur.

15—17 Open huis Animed/Virbac (voor in-
lichtingen. 03420-92544)

17 A AC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

20— 22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard
(92/84).

21— 24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

23 PAO-D cursus: De benauwde patiënt (92/
70).

23— 24 PAO-D: Intrede in de praktijk (92/
95).

26 PAO-D cursus: Klinische les (92/76).

26— 30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I

(92/54).

27 PAO-D cursus: Algemene Vleestechnologie
(92/87) vervolg 3 en 10 november.

27 Aesculaap lezing: Anorexia bij chronische
nierinsufficiëntie. Collegezaal kliniek van
Gezelschapsdieren, Utrecht, 20.15 uur.
Spreker: Dr. Carl A. Osborne, University of
Minesota, USA.

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

30— 31 PAO-D:Apotheek I Gezelschapsdie-
ren (92/60) vervolg op 7 november.

31 Symposium Veterinaire Specialismen (na-
dere informatie volgt).

31 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

2— 4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2— 6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83).

3— 10 Vervolg van 27 oktober PAO-D cur-
sus: Algemene Vleestechnologie (92/87)

3— 10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-
waii (pag. 307).

5 Groep Paardenpraktici KNMvD, Najaars-
vergadering.

7 PAO-D cursus: Assistentie Röntgen Paard
en GD (92/72).

7 PAO-D cursus (vervolg van 30/31 okto-
ber): Apotheek I Gezelschapsdieren (92/
60).

9 PAO-D cursus: Het schrijven van een artikel
(92/59) vervolg 14 december.

9—13 PAO-D cursus: Zeisterdagen week III
(92/56)

Doorlopende agenda

-ocr page 198-

14 \'Najaarsdag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

16 PAO-D cursus: Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16— 20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur.

17 Aesculaap lezing: Vloeistoftherapie bij ge-
zelschapsdieren. Hotel Waanders, Stap-
horst, 20.15 uur.

19 Klinische avond van Diergeneeskundig
Centrum Noord Nederland c.v., Mondial-
hotel \'t Voorhuys, De Deel te Emmeloord;
20.00 uur (inl. 05270-13500).

21 — 28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie
van hond en kat (92/86).

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D cursus: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27 PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27 PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

28 Landelijke Dag Vrouwelijke Dierenartsen.

30 PAO-D cursus (vervolg van 1 en 2 decem-
ber): Apotheek 1 Gemengde Praktijk (92/
62).

Geef dan de voorkeur aan CALOL!

CALOL bevat als werkzame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds in de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ca-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktlef calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is in-
gekapseld in Soyaboonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

December

1 — 2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek 1 Gemengde Praktijk (92/
62).

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

8 PAO-D cursus: Patientendemonstratie (92/
49).

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)

11 PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

12 PAO-D cursus: Tandheelkunde 11 (92/68).

14 PAO-D cursus (vervolg van 9 november):
Het schrijven van een artikel (92/59).

14— 16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten
bij varkens (92/77).

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom;
20.00 uur.

17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien
(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur

17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).

19 PAO-D cursus: Practische Echografie GD
(92/75).

Calol

Gebrek aan Calcium?

®

CALOL Is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Samenstelling

per flacon ä 450 gram:
Calciumchloride 2H2O
Magnesiumchloride
Soyaboonolie
Gedemineraliseerd water

180,0 g
3,6 g
126,0 g
140,4 g

Toepassing en dosering

CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1ste flacon - zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1 ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon -12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

w

Najaarsdag

1992 C^^
rond ^^

thema r^
\'geregeld\'

De jaarlijkse Najaarsdag van de Groep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren
wordt dit jaar op 14 november gehou-
den in de Reehorst te Ede.

Verschillende bekende sprekers zullen,
onder het thema \'Geregeld\', voordrach-
ten houden over voeding, water- en
zouthuishouding, gastroenterologie, en-
docrinologie, fertiliteit, neurologie en de
rol van het huisdier in het gezin.

De lezingencyclus op deze dag wordt
geopend door mr. T. W. Mertens, voor-
zitter van de Ereraad van de KNMvD,
met een voordracht over de \'Regelge-
ving in het kader van het nieuwe veteri-
naire tuchtrecht\'.

Bij voorinschrijving bedragen de kosten
van deze Najaarsdag 1992, voor leden
van de GGG (en/of de SAVAB) ƒ 95,-
p.p. In de definitieve aankondiging
wordt vermeld op welke wijze men zich
dient aan te melden voor deze dag.

Dankzij de exclusieve sponsoring van
Trovet, Doko en Dokat is het mogelijk
een volwaardig en leerzaam programma
aan te bieden. Daarnaast is er op deze
dag zeker ook voldoende gelegenheid
voor het onderhouden en/of vernieu-
wen van de sociale contacten.

De organisatie rekent op een grote
deelname, zodat ook de Najaarsdag
1992, behalve (vak)inhoudelijk tevens
vanuit sociaal oogpunt bezien, een suc-
ces zal worden.

Geregeld dus?

TROVET

-ocr page 199-

KNMvD

Wij zijn specialist op het gebied van de

veterinaire anaesthesie apparatuur

en geven deskundige begeleiding bij uw eerste anaesthesie met bij ons
aangeschafte narcose-toestellen. Wij leveren hoogwaardige (gebruikte)
operatie-apparatuur, welke door onze technisch-specialisten aan uw
wensen aangepast kan worden.

Bij ons kopen is kiezen voor garantie en kwaliteit tegen een redelijke prijs.
---ook \'s avonds en op zaterdag---

/ \\

BBO

s

Ter overname gevraagd door jonge vrouwelijke dierenarts met ruime ervaring

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

Uw reacties gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508
SB Utrecht, onder nummer 50/92.

Zeer gemotiveerde, in oktober 1992 afstuderende

DIENSTPLICHTIG DIERENARTS

zoekt werk voor de weekends. Aanvang militaire dienst 30-11 -\'92. Vóór deze datum kan inwerkperiode gepland
worden. Verdere informatie: R. C. A. van de Water, dagelijks na 18.00 uur, tel. 030-718570.

Dieetvoeding voor de hond

Nagekomen

bericht

Op 9 oktober wordt op de Faculteit der
Diergeneeskunde in Utrecht een sympo-
sium over het onderwerp Bovine Theile-
riosis gehouden. Voor informatie kan
men bellen naar de KNMvD, tel. 030-
510111 of contact opnemen met dr. R.
W. Paling (Bureau Internationale Con-
tacten, Faculteit der Diergeneeskunde)
tel. 030-531118.

Met Hypoprocëine en Hy poallergeen dieet start een
serie dieetvoeders voor hond en kat waar dier en
dierenarts op kunnen bouwen. Voor meer informa-
tie:

Rodi B.V.
Postbus 52
1716 ZH Opmeer

Tel. 02263-3144

drs M. v/d Meu/en-Fronk

Dierenarts.

-ocr page 200-

Het Belang van de Juiste

l]ûlgC ontdekking is ^^ belangnjke stap bij het

beliandelen van een nierpatiënt. Aanpassing van de voeding is een essentieel
onderdeel van de behandeling. Zonder deze aanpassing kan het ziekteproces
in een versneld tempo het eindstadium bereiken. Een juiste dieetbehandeling
kan dit proces vertragen.

Klinische bevindingen

Polydipsie, polyurie en braken zijn de eerst<

tekenen van nierproblemen.

Klinische verschijnselen, zoals anorexie,

anaemie, dehydratie, renale osteodystrofie,

sloomheid en gewichtsverlies kunnen

geleidelijk erger worden.

Enkele gevolgen voor het lichaam zijn:

if: Cardiovasculair

Doorsnede van de nier

Vet in de sinus

• Verhoogde SNGFR

■ Hypertensie

• Anemie

■ Retinale haemorrhagie

Skelet

\' Verstoring Ca/P verhouding
\' Verminderde Ca absorptie

• Botontkalking

\' Kalkafzetting in de nier

Endocrien

■ Hyperparathyreoïdie

• Weefsel calcificatie

Medulla

H

Hco;

Pco, K

Gastrointestinaal

\' Braken
\' Diarree
• Stomatitis
\' Gastroenteritis

Zuur-Base

\' Metabole Acidose

Nierbekken

Urine

■ Polyurie, Polydipsie
• S.G. < 1.030 (hond) < 1.035 (kat)

Etiologie

Er zijn vele oorzaken van een nieraandoening
zoals toxinen, neoplasmata, congenitale
aandoeningen of aantasting van het immuun-
apparaat. Voorbeelden zijn pyelonephritis,
renale amyloïdie, chronische obstructieve
uropathie en glomerulonephritis. Voeders met
veel eiwit, fosfor of zout kunnen ook klinische
symptomen veroorzaken of verergeren en de
voortgang van een progressieve nieraandoening
versnellen.

-ocr page 201-

Aanbevelingen

Canine u/c

ding voor de Nierpatiënt

Het doel van de aanpassing van voeding is er voor te zorgen dat
de nutriënten die de patiënt nodig heeft, het lichaam niet onnodig
gaan belasten. De Hill\'s Prescription Diets die het meest geschikt
zijn om dit doel te bereiken zijn Canine k/d, Feline k/d en Canine u/d.

Canine k/d en Feline k/d

• Beperkte hoeveelheid hoogwaardig eiwit
om de uitscheiding van stikstofachtige
stoffen te beperken en de schadelijke
effecten van de verhoogde renale "blood-
flow" en de toegenomen glomerulus
filtratie te vermijden.

" Een lager fosforgehalte helpt verhoging
van paraathormoonspiegels, oesteo-
porosis en calcificatie van de nieren te
voorkomen.

\' Gebufferd om een metabole acidose te
helpen voorkomen of corrigeren.

\' Een verlaagd natriumgehalte om vocht-
retentie en hypertensie tegen te gaan.

• Canine k/d en Feline k/d kunnen lang-
durig aan respectievelijk honden en kat-
ten gegeven worden.

\' Beperkte hoeveelheden hoogwaardig
eiwit, fosfor, natrium en calcium.

\' Vanwege het nog lagere eiwit- en fos-
forgehalte is u/d geïndiceerd indien een
uraemie bij de hond niet langer met k/d
in de hand kan worden gehouden.

Grote buffer-capaciteit om een metabole
acidose te helpen corrigeren.

Kan langdurig aan honden met een nier-
aandoening gegeven worden.

Prescription Diet

Aesculaap bv

Diergeneesmiddelen - Boxtel

Voor nadere informatie:

Aesculaap B.V. - Boxtel
Tel. 04116 - 75915

Hill\'s Pet Products Benelux N.V.
Customer Service Office Weesp
Tel. 02940 - 30989

Hill\'s

PRESCRIPTION

Committed to nutritional excellence
and innovation

-ocr page 202-

De Agrarische Hogeschool Den Bosch is een onderwijsinstelling die gespecialiseerd
is in Landbouw en Natuurlijke omgeving. Een Hogeschool met een prettige, eigen
identiteit. Ruim 1650 studenten volgen er een studie Bedrijfskunde (agrosector).
Milieutechnologie, Levensmiddelentechnologie, Tuinbouw/Akkerbouw of Veehou-
derij. Via het Transferbureau wordt in toenemende mate contractonderwijs verzorgd
en onderzoek verricht in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ruim 225 mensen
werken er aan het handhaven en optimaliseren van de kwaliteit van de opleiding
en organisatie.

PART-TIME DOCENT (A)
DIERGEZONDHEID M/V

0,5 weektaak Vacaturenummer 9219

Het veehouderij-onderwijs wordt geïntegreerd gegeven, opgebouwd rondom the-
ma\'s; bijvoorbeeld in de melkveehouderij integratie van voeding, melkkunde en
diergezondheid rondom het thema vruchtbaarheid. Ook de integratie met niet
veehouderijvakken, zoals bedrijfseconomie en marketing wordt nagestreefd. De
diergezondheid hierbij wordt verzorgd door medewerkers van de gezondheidsdienst
voor dieren en een dierenarts die naast het onderwijs tot voor kort part-time in een
eigen praktijk werkzaam was. Omdat deze dierenarts met de VUT gaat zijn wij op
zoek naar een opvolger tot wiens taken behoort:

- het geven en ontwikkelen van onderwijs op het gebied van de diergezondheid;

- het begeleiden van stages en afstudeerwerkstukken;

- een bijdrage leveren aan transfertaken op het vakgebied;

- een bijdrage leveren aan organisatorische taken binnen de school.

Wij zoeken:

- een dierenarts met praktijkervaring, zowel in de rundvee- als varkensgezond-
heidszorg, die aantoonbare didactische kwaliteiten heeft of bereid is deze via
scholing eigen te maken en die bereid en in staat is in teamverband te werken;

Wij bieden:

Een part-time functie met veel uitdaging en een collegiale werksfeer. Wij zouden
het zeer op prijs stellen als de vakgroep met een vrouw zou worden uitgebreid.
Vrouwen worden daarom uitdrukkelijk verzocht te solliciteren. Bij gelijke geschikt-
heid geven wij de voorkeur aan een vrouw. Van kandidaten wordt verwacht dat
zij de katholieke grondslag van de instelling respecteren. De salariëring en overige
arbeidsvoorwaarden zijn conform het rechtspositiebesluit onderwijs en CAO voor
het Hoger Agrarisch Onderwijs. Het salaris bedraagt, afhankelijk van leeftijd en
ervaring maximaal ƒ7.754,00 bruto per maand (schaal 12 BBRA) bij een volledige
weektaak.

Voor nadere informatie over de functie-inhoud van de vacature kunt u bellen met
de heer drs. J. M. Wijsmuller, tel. 073-120788 (instelling) of 04192-12706 (privé)

Schriftelijke sollicitaties kunnen tot uiterlijk 14 dagen na het verschijnen van dit blad,
onder vermelding van het vacaturenummer, worden gericht aan:

Agrarische Hogeschool Den Bosch,

t.a.v. mevrouw M. van Veenendaal, postbus 90108. 5200 MA Den Bosch.

-ocr page 203-

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift
voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117. aflevering 17, i september 1992

nhoud

Editorial

Inleiding door de forumvoorzitter; R. Kroes
Programma

Overzichtsartikelen

Toxiciteit van cadmium voor Rundvee;g. H. Wentink, Th. fVensing en B. G. F. Kessels
Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong en milieucontaminanten; A. Ruiter
Belasting van het produktiedier met milieucontaminanten en
risico\'s voor de volksgezondheid;
D. H. J. van de Weerdt
Vervolg wetenschappelijke vergadering

Vraag en antvwoord

wetenschap

547
547
547

548
551

554
558

558

Berichten en verslagen

From back to the roots to bok on the rock; A. W. van Foreest
Een aanrader;/ Haarsma
Veterinaire ruiterdag

Nieuwe publieksfolders voor wachtkamer en praktijk
Rectificatie

Nieuws van de industrie

Congres

Referaten

Boekbespreking

Vacatures

Studentenreferaten

ACTUA

560

564

565
565
567

565

566

567

568

569

570

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 maanden

werkzaam
Voorktmtt
aanhechting
en €k>odt teken

vffùac

-ocr page 204-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Dis. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, Bdgië)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Dis. W. F. G. L Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Lqgtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oiischot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (llhaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F. M. van Zutphen (Uuecht)

Bureau-redacteur

K. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 11/fax 030-51 17 87).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukefen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

Bij de voorplaat

Beijing. China: heilige weg naar de Minggraven;
laan der dieren met onder meer knielende en
staande kamelen, olifanten, paarden en myti-
sche dieren.

(folo: mevrouw dr. Ingrid van der Gaag)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht

Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau Desiree Raasing

Vacaturebank Roelof-Jan de Haan

Administrateur s. l. Oostindiën

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

574

579

580

580

581

581

582

583
586

Inhoud

(vervolg omslag)

KNMvD
Algemeen

Jaarrede 1992; Prof. dr £ H. Kampelmacher
Voorjaarsdagen 1992
Klankbordgroep RVV

KNMvD Afdeling Groningen viert 150-jarig bestaan
Symposium brengt de dierenarts-specialist onder de aandacht
Cursus gebitsverzorging

PAÜ-Diergeneeskunde
Personalia
Doorlopende agenda

548
551

554

Contents

Original papers

Toxicity of cadmium in cattle; G. H. Wentink. Th. fVensing and B. G. F. Kessels
Product of animal origin en environmental contaminants; A. Ruiter
Contaminations of dairy products by environmental Pollutants and risks for human health;
D. H. J. van de Weerdt

All rights reserved

(Papers appearing in this journal tre listed in Current Contents / A gricultural Biology and En vironmantal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Landwinschi^tliches Zentralblatt, Bibliography of Agriculture,
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dil tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokkea

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

-ocr page 205-

De meest geschikte Arbeids-
ongeschiktheidsverzekering als
e onverhoopt
Gehandicapt raakt

U heeft \'n arbeidsongeschiktheidsverzekering nodig. Bij voorkeur een,
die voor u op maat gemaakt is. \'t Liefst van een maatschappij die zich
daarin heeft gespecialiseerd. Een onderlinge zonder winstoogmerk,
zodat de premie laag blijft. Doordacht toegesneden op een select
aantal beroepsgroepen.

Een verzekering die aansluit op uw persoonlijke omstandigheden,
praktijk- en beroepssituatie. Geen massaprodukt, maar individueel
maatwerk. Met een niet te evenaren prijs/kwaliteit verhouding.

Uw assurantie-adviseur is de meest geschikte persoon om u de
juiste verzekeringsvorm bij MOVIR-DTO te adviseren.

POSTBUS 2160, 3430 CV NIEUWEGEIN,
TELEFOON 03402-47420.

HOUDT UW INKOMEN GEZOND BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID

-ocr page 206-

Toch hoeft u maar

een keer te kiezen.

De produkten van Alfasan
worden verkocht in meer
dan 50 landen over alle
continenten. Dit geeft de
brede acceptatie en
kwaliteit van de Alfasan
Diergeneesmiddelen aan.

Alfasan is een gevestigd
producent en distributeur
van een breed scala dier-
geneesmiddelen voor
landbouwhuisdieren en
gezelschapsdieren.

De specialiteiten:

• injectiepreparaten

• tabletten

• injectoren

• oog/oordruppels

• huidmiddelen

C^ Alfasan

GROUP OF COMPANIES

Alfasan Diergeneesmiddelen B.V., Postbus 78, 3440 AB Woerden

Tel. (03480) 1 69 45 Tlx 40006 alfa nl Fax (03480) 2 35 77 Order-entry 06 - O 22 80 20

[ÏDEl je^S^ rpARKE-PÂvïsi

âill\'i iilir\'ll^

trJ

VET

_Spongostan_

-ocr page 207-

Voor vlekziekte en E.Coli
had u tot nu toe 2 vaccins nodig

De vaccins die u nodig heeft
om ze te bestrijden

Vanaf nu alleen nog Colisorb

Hoechst Animal Health heeft een belangrijke stap
voorwaarts gezet in de varkensgezondheidszorg.
Wij zijn trots u te kunnen informeren over onze
nieuwe generatie varkensvaccins.

Erysorb Plus

Op basis van het gerenommeerde Erysorb is Erysorb
Plus-i- ontwikkeld. Door de toevoeging van de
bescherming tegen serotype 1 naast serotype 2 is de
beschermende waarde tegen vlekziekte sterk toe-
genomen.

Porcovac Plus

Porcovac Plus is een geheel nieuw ontwikkeld
E.Coli-vaccin. De werking is gebaseerd op een drie-
voudige bescherming: E.Coli cellen, E.Coli aanhech-
tingsfactoren en Labiel Toxine B fragmenten. Het
meest geavanceerde vaccin tegen colidiarree is hier-
mee tot uw beschikking gekomen.

Colisorb

Een uniek combinatievaccin dat niet alleen tijd en
werk bespaart, maar ook de stress voor het dier ver-
mindert. Immers, één enkele vaccinatie biedt een
optimale bescherming tegen zowel vlekziekte als
E.Coli

Hoechst

-ocr page 208-

EUKANUBA en lAMS, evenzeer een technologische
als een nutritionele prestatie.

"nr^fiwojavgq
tvar^jmahvia^

Jarenlange research. Precieze samenstelling
en aandacht voor het kleinste detail. Dat zijn de
basis ingredienten voor de produkten van "The
lams Company": EUKANUBA hondevoeding en
lAMS kattevoeding.

Het is een compleet droogvoeder, over-
wegend samengesteld uit ingrediënten van dierlijke
oorsprong. Deze zijn voor de hond en de kat zeer
makkelijk verteerbaar en hebben een bijzonder
hoge voedingswaarde. Elk ingredient wordt zorg-
vuldig gecontroleerd op konstante kwaliteit en
versheid. Groelstudies enerzijds en onderzoek naar
de proteine-efficientie-ratio
anderzijds, tonen aan dat de
gebruikte proteïnen van de
allerhoogste kwaliteit zijn.

Door analyses van de ontlasting en de urine
wordt de metabole energie van de voeding
gemeten (de meeste fabrikanten geven slechts
een schatting).

Het resultaat? De beste voeding voor honden
en katten die aan de allerhoogste eisen voldoet.
Daarom menen wij dat het uw advies waard is.

De beste vriend van de mens verdient het al-
lerbeste. In dit geval één van de meest gewaardeerde
honde - en kattevoeders ooit samengesteld.

Voor meer informatie: Holland Diervoeders
B.V. Postbus 8221, 3503 RE UTRECHT.
Tel. 030-479611.

tme

lAMS«*^
COMPANY

-ocr page 209-

Editorial

De onlangs gehouden wetenschappelijke vergadering van de Veterinaire Hoofd Inspectie (VHI) van de Volksgezond-
heid heefl veel belangwekkende informatie opgeleverd. In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1992; 117-17 is het
eerste gedeelte van de ochtendsessie gepubliceerd. Het restant van deze ochtendsessie volgt hieronder. Het
middaggedeelte wordt in een volgende aflevering van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde afgedrukt.

redactie

Inleiding door de forumvoorzitter

R. Kroes^

"Milieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt", dat is het
thema van vandaag en terecht zou ik zeggen.
De Staatssecretaris heeft vanmorgen al aangegeven dat, het
Staatstoezicht in die keten, met betrekking tot die keten toch een
hele specifieke taak uitvoert ten behoeve van zijn departement.
Toezicht en opsporing zijn daarbij de sleutelwoorden. Toezicht
en opsporing, met het nadrukkelijk doel daar waar mogelijk
preventie te realiseren, want voorkomen is immers beter dan
genezen. De driehoek Staatstoezicht, Directoraat-Generaal
Volksgezondheid en RIVM probeert in een goede samenwer-
king en afstemming daar inhoud aan te geven en de bevordering
en de bescherming van de volksgezondheid te realiseren. Een
deel van die bevordering is de veiligheid van het voedingsmiddel
voor de mens, een heel helder beleidsdoel, vrij vertaald, het
bewaken van die produktieketens die leiden tot voedingsmidde-
len. Vandaag is met name de produktieketen, milieu, dier, mens
onderwerp van discussie. Het belang daarvan hebben we in het

Plv. Directeur-Generaal van het Rijksinstituut, voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
(RIVM), Antonie van Ueuwenhoeklaan 9. 3721 MA BILTHOVEN

verleden al kunnen constateren. Immers de vraag moet worden
gesteld wat is nu die impact van de milieuverontreiniging op de
Veterinaire Public Health. Zijn de zware metalen, gechloreerde
koolwaterstoffen, PCB\'s, polycyclische koolwaterstoffen, radio-
actieve besmetting en dergelijke een probleem voor de Veteri-
nary Public Health?

Over deze vraag is in de verschillende inleidingen al vanuit de
verschillende gezichtspunten gerapporteerd.
In de komende 1,5 a 2 uur zal enerzijds kort nog aandacht
worden besteed aan de opsporing en het toezicht op de hygiëne
van het milieu, de coördinatieve aanpak van veterinaire
milieuproblemen, het onderwijs daarin en de kwaliteit van
voedingsmiddelen in relatie tot milieu-verontreiniging en in de
daarop volgende discussie zullen we dan trachten of het
mogelijk is een aantal lijnen uit te zetten naar de toekomst.
Wanneer is er wel en wanneer is er geen probleem en als er een
probleem is, hoe pakken we dat aan op een zo efficiënt
mogelijke manier. Waar moet rekening mee worden gehouden
en welke kennis is daarvoor nodig. Thans volgen de korte
inleidingen die gepland zijn in het programma, waarna zal
worden besloten met een forumdiscussie.

Programma

Ochtendvoorzitter: Dr. A. Osinga

Wellcomstwoord en doelstelling
Opening door de Staatssecretaris van WVC

Aanbieden van de Veterinaire Milieuhygiënewijzer aan de Staatssecretaris van WVC
Milieuverontreiniging en ermee gepaard gaande contaminatie van Landbouwhuisdieren
De plant als overdrachtsfactor van milieucontaminanten naar landbouwhuisdieren
Koffie-pauze

Het gedrag van milieu-contaminanten in het landbouwhuisdier

09.00

09.10

09.10

09.25

09.25

09.30

09.30

10.00

10.00

10.30

10.30

11.00

11.00

11.30

11.30

12.00

12.00

13.00

Dr. A. Osinga
H. J. Simons
H. Verburg
Mw. Ir. A. Wijbenga
Ir. T. M. Lexmond

Dr. Ir. H. J. G. M. Derks
Prof. Dr. G. H. Wentink

Door milieu-contaminanten veroorzaakte ziekten bij landbouwhuisdieren (Pathologie en symptomatologie)
Lunch (tevens mogelijkheid tot inleveren van schriftelijke vragen)

MiddagvoorziHer. Dr. J. H. M. Nieuwenhuijs

13.(X) - 13.30 Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong

13.30 - 14.00 Het met milieu-contaminanten belaste produktie-dier en de volksgezondheid.

14.00 - 14.15 Theepauze (tevens mogelijkheid tot inleveren van schriftelijke vragen)

14.15 - 14.30 Inleiding door de forumvoorzitter

14.30 Korte inleidingen van 5-10 minuten over de volgende aspecten van de veterinaire milieuhygiëne:

Prof. Dr. A. Ruiter
D. H. J. v. d. Weerdt

Prof. Dr. R. Kroes

547

T I .1 I) s C\' H R I h T VOOR D I F. R Ci K N r K S K l) N D I . Dili 117. A h 1. K V E R 1 N ü 19 1992

-ocr page 210-

1. Opsporing en toezicht op de hygiëne van het milieu

2. Coördinatie bij de aanpak van veterinaire milieuproblemen

3. Onderwijs in de veterinaire milieuhygiëne (is de veterinair voldoende toegerust om de genoemde
problematiek aan te kunnen)

4. De kwaliteit van voedingsmiddelen van dieriijke oorsprong in relatie tot milieuverontreiniging

a. Overheidsstandpunt

b. Consumentenstandpunt
Forumdiscussie

Sluiting

J. Enting
Dr. A. J. Baars

Prof. Dr. W. Seinen

Mr. R Ritsema
Dr. M. Schuttelaar
Prof. Dr. R. Kroes
H. Verburg

15.30
16.30

Overzichtsartikelen

Toxiciteit van cadmium voor rundvee

Toxicity of cadmium in cattle
G.H. Wentink. Th. Wensing. B.G.F. Kessels

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 548 - 50

SAMENVATTING
Na enige aandacht te hebben besteed aan het metabolisme van
cadmium in plant en dier wordt het onderzoek beschreven, dat in
1982 door de Gezondheidsdienst voor Dieren van de provincie
Noord-Brabant in de omgeving van een zinkverwerkende
industrie werd ingesteld naar de cadmiumgehalten in lever en
nieren van slachtrunderen. Deze bleken ruim twee keer zo hoog
te zijn als bij koeien afkomstig uit een controlegebied Klinische
afwijkingen als gevolg van de verhoogde cadmiumgehalten
werden niet vastgesteld fVel bleken de gehalten aan haemoglo-
hine en ijzer, evenals de ijzerbindingscapaciteit en de ijzersatura-
tie bij deze dieren te zijn verlaagd Kennelijk beïnvloedt
cadmium de ijzerresorptie negatief

Experimentele belasting van 14 vaarzen met hoge doses
cadmium gedurende een beperkte periode gaf geen waarneem-
bare klinische afwijkingen Bij deze dieren bleek de cadmium
retentie veel lager te zijn dan op grond van bij monogastrische
dieren (betrof vooral ratten) verkregen gegevens werd verwacht.

SUMMARY
Toxicity of cadmium in cattle

After having investigated the metabolism of cadmium in plants
and animals, the Animal Health Service of North Brabant in
1982 instigated research into the level of cadmium in the livers
and kidneys of beef cattle kept in the vicinity of a zinc processing
factory. Cadmium levels in these cattle were more than twice as
high as those of cattle kept in control areas. Clinical abnormali-
ties as a result of the increased cadmium levels were not
observed, although haemoglobin and iron levels, iron-binding
capacity and iron saturation were lower in these animals than in
control animals. Cadmium therefore appears to have an adverse
effect on iron absorption Administration of high doses of
cadmium for a limited period to 14 heifers did not cause
discernable clinical abnormalities. These animals retained
cadmium to a much smaller extent than anticipated on the basis
of data for monogastric (mainly rats) animals.

INLEIDING

Cadmium is een tweewaardig zilverwit metaal. In de aardkorst
worden cadmiumverbindingen als regel samen met zinkverbin-
dingen aangetroffen: in zinkertsen komt cadmium voor in
concentraties die uiteenlopen van 0.1% tot 5%. Cadmium wordt
als bijprodukt bij de zuivering van zink uit zinkerts gewonnen, of
kan bij de zinkverwerking als verontreiniging vrijkomen.
Cadmium wordt beschouwd als een zeer toxisch element.
Verminderde vruchtbaarheid, teratogeniteit, verhoogde kans op
intrauteriene dood, en nephrotoxiciteit worden gemeld als
gevolg van een langdurige belasting met cadmium(l,3).
In Nederland is verontreiniging met cadmium vastgesteld in de
onmiddellijke nabijheid van zinkverwerkende industrieën in de
Kempen (Tielen
et al). Het cadmium-gehalte in de grond
bedraagt daar meer dan 2,0 mg/kg grond. Verhoogde cadmi-
umgehaltes van de grond veroorzaken hoge cadmiumgehaltes
van gewassen, o.a. van grassoorten( 1), het hoofdbestanddeel
van het rantsoen van runderen. Koeien die gehouden worden in
de buurt van dergelijke fabrieken staan dus bloot aan een relatief
hoge cadmiumbelasting.

548

In Nederiand zijn gedurende de jaren 1980 tot 1990 diverse
onderzoeken verricht naar het voorkomen van cadmium in
organen van runderen en naar nadelige effecten van cadmium
op de gezondheid van rundvee. In dit artikel zal een overzicht
worden gegeven van de resultaten van deze studies.

Metabolisme van cadmium

Planten

De opname van cadmium door planten uit de bodem is
afhankelijk van een aantal omstandigheden. Hogere cadmium-
gehaltes in de bodem veroorzaken hogere cadmiumgehaltes in
de plant. Echter ook de chemische vorm van het cadmium
bepaalt de opname door de plant: goed oplosbare vormen van
cadmium, zoals CaCl2, worden in sterkere mate opgenomen.
Daarnaast speelt de pH van de bodem een belangrijke rol. Bij
het stijgen van de pH neemt de opname van cadmium door
planten af Ook de aanwezigheid van andere mineralen beïn-
vloedt de cadmiumopname. Zink bijvoorbeeld vermindert de
opname van cadmium door de plant wanneer cadmium in lage
concentraties in de bodem aanwezig is. Echter bij hoge
cadmiumgehaltes van de grond beïnvloedt zink de cadmiumop-
name nauwelijks. Verder wordt de opname bepaald door de
soort plant: vooral bladgroenten nemen cadmium op, maar ook
grassoorten kunnen cadmium opslaan( 1).

T 1 J IJ S C\' H R I I T VOOR D I F. R c; F. N F F. S K U N [J F. . D F E I. 117. A F L E V E R I N G 19 1992

-ocr page 211-

Dieren

De opname van cadmium door dieren of de mens is afhanicelijk
van de chemisciie structuur van de aangeboden cadmiumver-
binding en van de wijze waarop cadmium wordt opgenomen.
Na inhalatie van cadmium bevattende gassen wordt 10-50% van
de cadmium opgenomen. Na orale opname is de absorptie lager:
ongeveer 5% van de dosis bij varken en mens, maar bij
herkauwers aanzienlijk lager (minder dan 0.5%) (1).
Het opgenomen cadmium wordt via de bloedbaan naar de lever
getransporteerd en gebonden aan eiwitten: metallothioneïne(8).
Gebonden aan deze eiwitten wordt het cadmium naar de nier
getransporteerd en in de cortex opgeslagen(4). Echter ook in de
nier kan vrij cadmium aan metallothioneïne worden gebonden.
Na langdurige blootstelling aan cadmium wordt het merendeel
van ditmetaai aangetroffen in de nier en in mindere mate in de
lever, maar ook in pancreas en de wand van de dunne darm
kunnen geringe hoeveelheden cadmium worden aangetroffen
(1).

Het merendeel van het cadmium wordt echter in de nier
opgeslagen en slechts in zeer geringe hoeveelheid uitgescheiden.
Pas wanneer het gehalte aan cadmium boven een bepaalde grens
komt, treedt een stoornis van de nierfunctie op. Deze grens ligt in
de buurt van de 300 mg/kg ds nierweefsel, hoewel enkele
auteurs ook een hogere grens noemen (1,4). Er treedt dan een
tubulaire dysfunktie op, waardoor in eerste instantie uitschei-
ding van eiwitten met een laag moleculair gewicht optreedt
(eerst beta2-microglobulinen)(4).

Cadmiumgehaltes in organen van runderen uit een met
cadmium belast gebied.

De Gezondheidsdienst voor Dieren van de provincie Noord-
Brabant heeft in 1982 onderzoek gedaan naar cadmiumgehaltes
in lever en nieren van slachtrunderen afkomstig uit een deel van
de Kempen, waar een zinkverwerkende industrie is gevestigd en
waar hoge gehaltes cadmium in bodemmonsters zijn gevonden
(6,7). Deze cadmiumgehaltes zijn vergeleken met waardes die
werden gevonden in een gebied uit dezelfde provincie waarin
van bovenmatige cadmiumbelasting geen sprake was. De
gegevens uit dit onderzoek zijn weergegeven in tabel 1. Hieruit
blijkt dat het cadmiumgehalte in lever en nieren van runderen
uit het Kempengebied significant hoger is dan dat van runderen
uit het controlegebied. Hoewel de directe relatie tussen de
cadmiumgehaltes in de grond en in de organen mede door de
relatief geringe aantallen onderzochte dieren per bedrijf niet
rechtstreeks kon worden vastgesteld, werd toch aangetoond dat
het cadmiumgehalte bij de koeien uit het verontreinigde gebied
ruim twee keer zo hoog was als bij koeien afkomstig uit het
controlegebied. Het lijkt zeer aannemelijk een oorzakelijk
verband te leggen tussen de cadmiumgehaltes in het milieu en in
de organen van de runderen afkomstig uit deze verontreinigde
gebieden.

Tabel 1

Cadmiumgehaltes in lever en nier in mg/kg droge stof orgaanmateriaal in een
met cadmium verontreinigd gebied en in een schoon gebied (gegevens
overgenomen uit ref.6,71.

Cd belast
gebied

p<0.001
p<0.001

0.56±0.33
3.90 2.28
5.29±2.33

1.21 ±0.81
9.58±6.70
4.57±2.47

549

Cd schoon
gebied

Cd lever
Cd nier
leeftijd

De onderzoekers hebben geen relatie kunnen leggen tussen
klinische afwijkingen bij de slachtkoeien en de gehaltes aan
cadmium in de organen. Op grond daarvan werd door dezelfde
Gezondheidsdienst een experimentele belasting van runderen
verricht.

Experimentele belasting met cadmium.

In dit onderzoek zijn 14 vaarzen in leeftijd variërend van 18 tot
24 maanden onderworpen aan cadmiumtoedieningen(9). Ne-
gen dieren waren drachtig bij het begin van het experiment; twee
ervan kalfden gedurende de proefperiode, de overige 7 werden
geslacht waarbij materiaal van de foeten werd verzameld.
Cadmium is toegediend aan de dieren via een maagsonde
rechtstreeks in de pens, per injectie subcutaan, of per injectie
intraveneus. Intraveneus werd maximaal 264 mg Cd2 gegeven
in een periode van een week, subcutaan maximaal 400 mg
Cd2-I- eenmalig, en per sonde tot maximaal 34,2 g Cd^-I- in een
periode van 8 weken.

Ongeacht de dosering en de wijze van toedienen zijn bij de
proefdieren geen nadelige klinische effecten waargenomen
gedurende de proefperiode, die varieerde van 6 weken tot ruim
3 maanden.

Na toediening per maagsonde, waarvan verondersteld mag
worden, dat de opname vergelijkbaar is met opname van
cadmium via verontreinigde voedermiddelen, werden afhanke-
lijk van de dosering en de tijdsduur van toediening in de lever
cadmiumgehaltes gevonden van 1.9 tot 12.1 mg Cd/kg ds., en in
de nieren van 11.1 tot 102.0 mg Cd/kg ds. Deze gehaltes
kwamen overeen met 0.05 tot 0.23% van de totale toegediende
dosis.

Na intraveneuze toediening werden bij twee dieren in de lever
Cadmium-gehaltes gevonden van 125 en 142 mg Cd/kg ds, en
in de nieren 9 en 55 mg/kg ds, hetgeen overeenkwam met circa
75% van de toegediende dosis.

In het spierweefsel werden na intraveneuze toediening gehaltes
lager dan 0.6 mg Cd/kg ds, en na toediening per sonde lager dan
0.1 mg Cd/kg ds gevonden.

In de foeten en in de kalveren geboren uit dieren die tijdens de
proefperiode hadden gekalfd, werd in een kalf een cadmium-
gehalte van 0.4 mg Cd/kg ds in de nier gevonden; bij het tweede
kalf en de foeten was het cadmiumgehalte in de organen lager

T I .1 I) s C H R 1 t- T VOOR D I F. R Ci E N E E S K U N D E . D E E t. 117. A F 1. E V E R 1 N ü 19 1992

Tabel 2. Gehaltes zinklZnl en ijzeriFel in het bloed van melkkoeien in een met
cadmiumverontreinigd gebied en in een schoon gebied (gegevens overgeno-
men uit referentie 2).

Cd belast
gebied

Cd schoon
gebied

Zn (mmol/L)

15.10±0.28

14.11 ±0.30

p<0.05

Fe (umol/L)

23.23±0.57

28.09±0.69

p<0.0001

Hb (mmol/L)

6.47±0.07

7.02±0.10

p<0.000

dan 0.1 mg/kg ds orgaanmateriaal, onder de bepalingsgrens.
Uit deze experimenten werd geconcludeerd dat de cadmiumab-
sorptie na orale verstrekking veel lager is bij runderen dan de in
de literatuur vermelde percentages voor andere proefdieren en
de veronderstelde opname bij de mens. In deze proef werd een
retentie van maximaal 0.2% van de verstrekte dosis vastgesteld,
terwijl voor andere diersoorten een retentie van 5% wordt
aangehouden. Dit verschil zou in verband gebracht kunnen
worden met verschillen in bouw en functie van het maagdarm-
kanaal tussen enerzijds de gebruikelijke proefdieren zoals de rat
en anderzijds van de herkauwers.

-ocr page 212-

Klinisch chemisch onderzoek bij koeien gehouden in een met
cadmium gecontamineerde omgeving.

In de onmiddellijke omgeving van een zinkverwerkende fa-
briek, die als een der bronnen van de cadmiumcontaminatie
verantwoordelijk wordt gesteld, zijn op een zestal rundveebe-
drijven bloedmonsters verzameld van 15 melkkoeien per bedrijf
in alle leeftijdsklassen(2). In deze bloedmonsters zijn een groot
aantal variabelen bepaald, dat aanwijzingen kan geven over een
gestoorde functie van lever en nieren, over energie- voorziening
van de koeien, en over bloedarmoede. Er bleek een significant
verschil te bestaan tussen het haemoglobinegehalte, het ijzerge-
halte, de ijzerbindingscapaciteit en de ijzersaturatie tussen de
bloedmonsters genomen van dieren uit het verontreinigde
gebied en die afkomstig uit een niet verontreinigd gebied in de
regio Oss in Noord-Brabant. Hoewel deze variabelen duidelijk
verschillend waren tussen de koeien uit beide gebieden, lagen
alle gevonden waardes echter binnen de grenzen van de
normaalwaarden (tabel 2). Op grond van deze waarnemingen
moet echter wel geconcludeerd worden, dat cadmium waar-
schijnlijk de ijzerresorptie ongunstig beïnvloedt.

Epidemiologisch onderzoek naar effecten van cadmium op
de reproduktie.

De gegevens betreffende de fertiliteit op rundveebedrijven die
door de medewerkers van de GD Noord-brabant in begeleiding
zijn geweest in de jaren 1976 tot 1984 en liggend in een gebied
met hoge cadmiumgehaltes in de grond, zijn vergeleken met de
fertiliteitsgegevens van bedrijven begeleid door dezelfde mede-
werkers in gebieden waarin lage cadmiumgehaltes in de grond
worden aangetroffen. Daarnaast zijn in dit onderzoek de
redenen van afvoer van het bedrijf tussen beide groepen
vergeleken (3).

Er waren geen verschillen in de reden van afvoer tussen beide
groepen van bedrijven, zodat een nadelige invloed van cadmi-
umopname met het rantsoen op de gezondheid van het vee niet
kon worden aangetoond.

Er bestonden echter wel verschillen in enkele fertiliteitsparame-
ters tussen beide groepen bedrijven. In het met cadmium
gecontamineerde gebied waren per drachtigheid meer insemina-
ties nodig, er werden minder tweelingen geboren, en het
percentage moeilijke geboortes bleek hoger. Deze verschillen
zouden mogelijk verband kunnen hebben met de opname van
cadmium uit het gecontamineerde milieu.
Ook in een ander onderzoek, waarin de inseminatiegegevens
vastgelegd door een Kl-station in dezelfde met cadmium
gecontamineerde streek werden vergeleken met de vruchtbaar-
heidsgegevens uit een niet gecontamineerde regio, kwamen
tendensen naar voren, die eveneens duidden op een iets lagere
vruchtbaarheid(5).

CONCLUSIES

Uit deze studies, in Nederland uitgevoerd bij volwassen runde-
ren,kan worden geconcludeerd, dat cadmium wel degelijk enig
effect heeft op de absorptie en mogelijk de stofwisseling van
ijzer. Bij volwassen runderen is waarschijnlijk niet vaak sprake
van ijzergebrek in het rantsoen en zal een in geringe mate
gestoorde ijzerabsorptie in het algemeen niet tot klinische
problemen leiden. Bij jonge kalveren, en met name bij ijzerarm
gevoerde vleeskalveren, zou een gering verhoogde cadmiumbe-
lasting wel tot klinische problemen kunnen leiden.
In epidemiologische studies lijkt cadmium ook enige invloed te
hebben op de fertiliteit van runderen.
Op de onderzochte bedrijven in het met cadmium gecontami-
neerde gebied waren klinisch geen aanwijzingen dat de gezond-

Prof. Dr. G. H. Wentink

Prof. Dr. G. H. Wentink
is in 1969 afgestudeerd
aan de Faculteit voor
Diergeneeskunde van de
R. U. Utrecht. In dat jaar
trad hij In dienst bij de
Kliniek voor Kleine
Huisdieren; hij deed alge-
mene klinische werk-
zaamheden met als aan-
dachtsvelden de neuro-
logie en de klinische
immunologie. Van 1973 tot 1979 was hij verbonden
aan het Instituut voor Anatomie (Functionele Morfo-
logie) en heeft onderzoek in de biomechanica verricht,
hetgeen in 1978 resulteerde in een proefschrift: \'Bio-
mechanics of the hind limb horse and dog\'. Van 1979
tot 1991 was hij medewerker bij de Gezondheids-
dienst voor Dieren van de provincie Noord-Brabant
te Boxtel, afdeling rundvee, waar klinische virulogie
en toxicologie tot zijn aandachtsvelden behoorden.
Vanaf 1991 is hij hoogleraar bij de Vakgroep Inwen-
dige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren van de
Faculiteit Diergeneeskunde te Utrecht, belast met
onderwijs en onderzoek in ziekten van de herkau-
wers.

heid van de veestapel nadelig werd beïnvloed door het cadmium
dat in het rantsoen aanwezig was. Experimentele belasting bij
proefrunderen met relatief hoge doseringen, echter gedurende
een beperkte periode, induceerde evenmin klinisch nadelige
effecten. De retentie van cadmium bij deze herkauwende dieren
was veel lager dan in de literatuur voor monogastrische dieren
staat vermeld.

LITERATUUR

1. Bruwaene van, Kirchmann, Impens. Cadmium contamination in agricul-
ture and zootechnology Experientia (1984) 40:41-52

2. Kessels BGF, Wensing Th, Wentink GH, Schotman AJH. Clinical,
chemical, and hematological parameters in cattle kept in a cadmium-
contaminated area Bull. Environ. Contam. Toxicol.( 1990) 44:339-344

3. Kreis lA, Does M de. Hoekstra JA, Lezenne Coulander C de, Peters PWJ,
Wentink GH. ResuUaten van een epizoötiologies onderzoek naar teratogene
effecten van cadmium. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne, Rapport nr. 528471002

4. Piscator M. Metabolism and effects of cadmium in human beings Kadmium
Symposium Jena 1977, Friedrich Schiller Universität, pp 82-86

5. Schutte B, Streefland GJ. Heeft de cadmiumverontreiniging in \'de Kempen\'
invloed op de voortplanting bij runderen? Vakgroep Zootechniek, Fac.
Diergeneeskunde, RU Utrecht. Utrecht 1987

6. Spierenburg ThJ, Graaf GJ de. Baars AJ, Brus DHJ, Tielen MJM, Arts B.
Cadmium, zinc, lead and copper in livers and kidneys of cattle in the
neighbourhood of zinc refineries Environ Monitor Assessm (1988) 11:107-
114

7. Tielen MJM. Verslag van de Gezondsheidsdienst voor Dieren in Noord-
Brabant, Provinciale Direktie van de Bedrijfsontwikkeling en Centraal
Diergeneeskundig Instituut, 1982.

8. Webb M. Cadmium-thionein and the nephrotoxicity of cadmium Kad-
mium Symposium Jena 1977,Friedrich Schiller Universität, pp 101-107

9. Wentink GH, Wensing Th, Baars AJ, Beek H van, Zeeuwen AAPA,
Schotman AJ. Effects of cadmium on some clinical and biochemical
measurements in heifers Bull. Environ. Contam. Toxicol. (1988) 40:131-
138 pp 101-107

Aanvaard op 3 augustus 1992

-ocr page 213-

Vgedingsmiddelen van dierlijke oorsprong

en milieucontaminanten

Products of animal origin and environmental contaminants

A. Ruiter\'\'

Tijdschr Diergeneeskd 1992:117:551 - 4

SAMENVATTING
Milieucontaminanten kunnen via voedingsmiddelen van dier-
lijke oorsprong door de mens worden opgenomen Deze
voedingsmiddelen zijn meestal afkomstig van landbouwhuisdie-
ren, maar ook vis speelt een roL

Zware metalen zoals lood, kwik en cadmium komen thans nog
slechts in zeer lage concentraties in ons voedsel voor, die geen
bedreiging vormen voor de consument.

Een aantal xenobiotica die in vetweefsel cumuleren worden
vervolgens besproken In ons land vormen de organochloorpesti-
ciden in het algemeen geen probleem meer, maar afval van de
lindaanproduktie (a- en fi-HCH), dat in melk kan geraken,
vraagt nog aandacht Ook ten aanzien van de verontreiniging
met PCB\'s en dioxinen in vis resp. melk is de nodige zorg vereist
Besloten wordt met een korte bespreking van de wijze waarop
enkele radioactieve stoffen via het dier in voedsel kunnen
geraken

SUMMARY

Environmental contaminants may reach human via products of
animal origin mainly from is obtained from production animals
but also from fish.

Heavy metals such as lead mercury and cadmium are present in
food in minor quantities only and, in general, do not represent a
serious threat to the consumer

Xenobiotics which accumulate in adipose tissue are discussed
subsequently. In The Netherlands, the presence of organochlo-
rine pesticides is not problematic anymore. HCH isomers,
however, still require attention The same applies for PCB\'s and
dioxins in fish and in milk, respectively.
Finally, some attention is paid to the way in which food of animal
origin can become contaminated by certain radionuclides.

INLEIDING

De sterke industrialisatie in vele landen heeft als gevolg gehad
dat een groot aantal verontreinigende stoffen of
contaminanten
in het milieu zijn verspreid, die daardoor ook in voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong aanwezig zijn. De verontreiniging
kan zeer lokaal optreden (bijvoorbeeld vanuit plaatselijke
industrieën of vuilstortplaatsen) maar ook op wat grotere schaal
voorkomen en in een aantal gevallen wereldwijd verbreid zijn.
Problemen kunnen ontstaan met stoffen die slecht of zeer
langzaam worden afgebroken (persistente stoffen), met name als
deze stoffen zich ophopen in de weefsels van mens en dier.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen stoffen die van
nature in het milieu aanwezig zijn, maar waarvan het gehalte
(o.a. in voedingsmiddelen) door toedoen van de mens is
verhoogd, en verbindingen die van oudsher niet in het milieu
voorkwamen doch voor het eerst door de mens zijn gesyntheti-
seerd of door toedoen van de mens zijn ontstaan, de zogenaamd
xenobiotische stoffen (xenos = vreemd, bios = leven; stoffen dus
die vreemd zijn aan het leven).

\' Rijksuniversiteit Utrecht, Faculteit Diergeneeskunde

Vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong, afdeling Levensmiddelenchemie.

Postbus 80.175, 3508 TD Utrecht

Onder de eerste categorie kunnen een aantal zware metalen
worden gerekend. Deze zijn door de mens uit natuurlijke depots
gemobiliseerd en verspreid en in verhoogde mate binnen het
opnamebereik van plant en dier gebracht. Typische vertegen-
woordigers van de tweede categorie zijn gehalogeneerde kool-
waterstoffen. Tot deze laatste groep behoren verbindingen die in
de industrie toepassing vinden, zoals de polychloorbifenylen
(PCB\'s), maar ook onbedoeld gevormde verbindingen zoals de
polychloordibenzofuranen (PCDFs) en de polychloordibenzo-
dioxinen (PCDD\'s), samen meestal kortheidshalve aangeduid
als \'dioxinen\'.

Radioactieve stoffen die door toedoen van de mens in het milieu
zijn geraakt vormen een categorie apart en dienen dan ook
afzonderlijk te worden besproken.

Om een indruk te krijgen van het potentiële gevaar van deze
verontreinigingen in ons voedsel dient men de toxische eigen-
schappen, op korte maar vooral op langere termijn, goed te
kennen. Van nog groter belang echter is de vraag in hoeverre het
probleem beheersbaar is. Kan een toename van de gehalte in het
milieu en dus ook in voedingsmiddelen worden geconstateerd?
Is het mogelijk, de aanwezige gehalten omlaag te brengen? Deze
vragen zullen altijd, tezamen met beschouwingen over toxische
effecten en de mate van verontreiniging, onder ogen moeten
worden gezien. Hierbij blijkt ook dat elke verontreinigende stof
zijn specifieke problemen met zich meebrengt. Het is daarom
nodig, ze afzonderlijk te bespreken. In dit overzicht zullen enkele
grote lijnen worden getrokken.
Zware metalen

Aangezien zware metalen van nature in het milieu en dus ook in
voedsel aanwezig zijn, kunnen de gehalten die hierin worden
gevonden niet zonder meer aan milieuverontreiniging worden
toegeschreven. Eerst zou de vraag moeten worden gesteld welke
concentraties men als de natuuriijke dient te beschouwen. Deze
vraag is echter moeilijk te beantwoorden, omdat men nooit
absolute zekerheid bezit dat het voedingsmiddel in kwestie niet
op enigerlei wijze de gevolgen van milieubelasting heeft
ondergaan. Zolang de gehalten zich ver onder de maximaal
toelaatbare bevinden is het probleem niet van groot praktisch
belang. Meer zorg vragen eventuele aanwijzingen dat de
gehalten met de tijd hoger worden.

Voorts dient men te bedenken dat vele zware metalen (en andere
elementen) in kleine hoeveelheden onmisbaar zijn voor mens en
dier en dus in voedsel c.q. voeder aanwezig moeten zijn. Van een
aantal van deze elementen, zoals bijvoorbeeld koper, zijn de
hoeveelheden in voedsel eerder te laag dan te hoog. Dit neemt
intussen niet weg dat plaatselijk, of in bepaalde situaties, wel
degelijk problemen met deze stoffen kunnen optreden. Ook hier
kan koper als voorbeeld worden genoemd: doordat een
koperzout in grote hoeveelheden als voederadditief voor biggen
werd toegepast, trad ernstige verontreiniging op van gronden
waarop de mest van deze dieren werd uitgereden.
Enkele zware metalen zijn zeer schadelijk en vervullen voorzo-
ver men weet geen enkele essentiële functie in levende organis-
men. In deze categorie is veel aandacht besteed aan lood.

-ocr page 214-

kwiken cadmium omdat deze elementen in vrij grote hoeveelhe-
den in het milieu worden gebracht.

Lood is berucht geworden door de lokale verontreinigingen die
het vaak heeft veroorzaakt. Het element kan op allerlei wijzen in
het milieu geraken, niet alleen door industriële emissie maar ook
door emissie van verbrandingsprodukten van gelode benzine en
door bijvoorbeeld het gebruik van loodmenie. Het komt voor
dat runderen door lokale verontreinigingen nogal wat lood
opnemen, hetgeen voor een groot gedeelte in de botten
terechtkomt en bij lacterende dieren ook in de melk. Deze
verhoogde gehalten zijn mede het gevolg van de neiging van
loodatomen, de plaats van calciumatomen in te nemen. Ook in
lever en nieren zullen de gehalten verhoogd zijn als gevolg van
een belasting met lood. Spiervlees daarentegen bezit veel minder
neiging om lood te cumuleren. Overigens dragen plantaardige
voedingsmiddelen meer bij tot de loodbelasting dan voedings-
middelen van dierlijke oorsprong (3).
Voor wat betreft kwik moet worden gewezen op de vluchtigheid
van dit element, waardoor het in meetbare hoeveelheden in de
atmosfeer voorkomt. Voor een aanzienlijk deel is dit het gevolg
van vulkanische erupties, terwijl daarnaast erosie van gesteen-
ten, evenals bij andere zware metalen, het hare bijdraagt tot de
aanwezigheid van kwik in het milieu. Daarnaast hebben lokale
emissies van kwikverbindingen meermalen geleid tot ernstige
verontreinigingen met dit element.

Evenals bij andere tweewaardige zware metalen het geval is,
wordt ook het kwikion slechts in kleine hoeveelheden door het
maagdarmkanaal opgenomen (voor de meeste zware metaal-
ionen worden waarden van 5 tot 10 procent genoemd). Het
kwikion kan echter langs bacteriële weg worden gemethyleerd.
Het ontstane methylkwikion (CH3Hg ) wordt zeer goed
opgenomen. Waarden van 73 % zijn vermeld (8) maar ook
opnamen van 90 tot 100 % worden vaak genoemd. De
methylering vindt vrijwel uitsluitend in aquatisch milieu plaats
en verklaart waarom het kwikgehalte van vis verhoudingsgewijs
hoog is. Dit geldt met name voor zoetwatervis, omdat zoetwater
vaak sterker met kwikverbindingen is verontreinigd dan zeewa-
ter en de omzetting tot methylkwik ook hier plaatsvindt. Soms
zijn, afhankelijk van de aard der verontreinigingen, ook andere
goed opneembare kwikionen aanwezig.
Kwik hoopt zich op in de nieren, in wat mindere mate ook in de
lever en voorts in het centrale zenuwstelsel, hetgeen het tot een
zeer gevaarlijk element maakt. Methylkwik kan niet alleen
gemakkelijk de darmwand passeren maar ook de hersenbarrière
en de placenta.

Van belang is de interactie van kwik met het element seleen. Uit
talloze waarnemingen aan dieren en ook wel aan de mens, en uit
experimenten met proefdieren, is gebleken dat seleen de giftige
werking van kwik tegengaat, waarschijnlijk door de vorming
van een complex waarin de elementen in een atomaire 1:1-
verhouding voorkomen. Hoewel dit verschijnsel ruimschoots
bekend is, wordt hiermee bij normstellingen met betrekking tot
voedingsmiddelen (nog) geen rekening gehouden.
Cadmium tenslotte is gevreesd vanwege de extreme neiging tot
ophoping in de nieren, van waaruit het praktisch niet meer
verdwijnt. In gehalten van 200 ng per kg nierweefsel (een niet
denkbeeldige concentratie) veroorzaakt het schade aan de
niertubuli, met als gevolg verhoogde uitscheidingen van eiwit-
ten, aminozuren, glucose en calcium (5). Ook bij lagere
cadmiumgehalten in de nier zijn wel afwijkingen waargenomen.
Cadmium wordt, na opname door de darm, in de lever
gebonden aan thioneïne, een polypeptide dat zware-metaal-
ionen bindt en transporteert. Door de opname van zink wordt
de synthese van thioneïne gestimuleerd. In de nier wordt
cadmium opgeslagen als een thioneïnecomplex waarin ook zink
aanwezig is. Door lysosomale afbraak van thioneïne komen
schadelijke cadmiumionen vrij. Indien thioneïne in ruime mate
aanwezig is kunnen deze cadmiumionen ter plekke opnieuw
worden gebonden; op deze wijze worden schadelijke effecten
lang voorkomen. Ook om deze reden is dus een ruime
zinkopname van belang.

552

Evenals bij lood levert plantaardig voedsel de grootste bijdrage
aan de belasting met cadmium.

Reeds in 1972 heeft een Joint Expert Committee van de FAO/
WHO voorlopige normen voor deze zware metalen gesteld, die
als maximaal toelaatbare wekelijkse opnamen 3000 ng voor
lood, 300 Hg voor kwik en 400 a 500 Hg voor cadmium
aangeven (9). Later is hieraan een voorlopige norm toegevoegd
van 200 //g kwik indien dit in de vorm van methylkwik
aanwezig is. Deze normen worden nog steeds gehanteerd.
Voor ons land is de situatie ten aanzien van deze drie zware
metalen geruststellend. Met name voor lood zijn de gehalten in
het milieu en in voedingsmiddelen thans sterk gedaald door het
terugdringen van lood in benzine. Ook voor kwik en cadmium
is de belasting van de consument de laatste vijftien jaar gedaald.
De wekelijkse innamen bedragen thans 220-240 /ug voor lood
(3), minder dan 15 ug voor kwik (2) en 70 ^g voor cadmium
(2). Niettemin dient ervoor te worden gewaakt dat deze gunstige
situatie gehandhaafd blijft en zal men alert moeten zijn voor wat
betreft de mogelijkheid van plotseling optredende lokale veront-
reinigingen.

Persistente pesticiden

Een jaar of vijftig geleden bestond grote behoefte aan werkzame
pesticiden die na toepassing hun werking geruime tijd blijven
uitoefenen of, met andere woorden, een aanzienlijke persistentie
bezitten.

De gevaren van deze persistente - of moeilijk afbreekbare -
pesticiden voor het milieu zijn pas in de zestiger jaren
onderkend. Deze geringe afbreekbaarheid is het gevolg van een
aantal chlooratomen in het molecuul, waardoor dit slecht
toegankelijk is voor (bio)chemische reacties, met name indien
het molecuul verder weinig functionele groepen bevat. Een
ander gevolg is de goede \'oplosbaarheid\' in vetten.
Door deze beide eigenschappen zullen dergelijke verbindingen
op de duur cumuleren in dierlijke vetweefsels, met name van
dieren die zich aan het einde van de voedselketen bevinden, en
van de mens. In tijden dat de vetvoorraden worden aangespro-
ken, bij predatoren als weinig prooidieren beschikbaar zijn en
bij de mens in tijden van weinig voedselopname als gevolg van
ziekte, wordt een deel van de in de lichaamsvetten opgeslagen
pesticiden gemobiliseerd. Deze circuleren dan in relatief hoge
concentraties in het lichaam en kunnen ernstige schade veroor-
zaken. Een ander zeer ongewenst effect is cumulatie van
pesticiden in melkvet.

De risico\'s, veroorzaakt door het gebruik van pesticiden met een
chloorkoolwaterstofstructuur (zoals DDT, cyclodiënen of
\'drins\', HCB en lindaan) hebben jaren geleden geleid tot een
verbod op het gebruik van de meeste van deze stoffen en tot
normen in onder meer voedingsmiddelen van dierlijke oor-
sprong. Hierdoor is het mogelijk gebleken, de gehalten in de
jaren zeventig terug te dringen tot zeer lage waarden zodat,
althans in onze streken, ook dit probleem onder controle is
gebracht. Plaatselijk treden door bodemverontreiniging nog
problemen op. Dit is het geval met hexachloorcyclohexaan
(HCH). Bij de produktie van het insekticide lindaan (y-HCH)
ontstaan grote hoeveelheden onwerkzame stereo-isomeren (a-

9 19 9 2

t I .1 D S C H R I I T VOOR d I I R Ci \\ N P F. S K U N 1) [ , d E F. 1 117. a F I. F V l; R I N (i

-ocr page 215-

en ß-HCH), die in het verleden op bepaalde plaatsen zijn gestort
en thans nog aanleiding geven tot gehalten aan deze verbindin-
gen in melk die boven de norm liggen (1). Het ontbreken van
praktisch bruikbare technieken voor het schoonmaken van de
grond is een belangrijke oorzaak van het feit dat deze kwestie
nog steeds niet definitief is opgelost.

Polygechloreerde bifenylen (PCB\'s)

De PCB\'s werden ontwikkeld in de twintiger jaren, toen
behoefte bestond aan chemisch stabiele en onbrandbare verbin-
dingen die als (elektrische) isolatievloeistof konden dienen en
tegelijk een goede warmtegeleiding bezaten. Een andere belang-
rijke toepassing is die als vloeistof in hydraulische installaties,
met name in de mijnbouw. De produktie van PCB\'s startte in
1929.

De bereiding geschiedt door bifenyl te behandelen met chloor-
gas tot een viskeuze olie is ontstaan die uit een groot aantal
verwante verbindingen bestaat, met gemiddeld ongeveer zes
chlooratomen per molecuul.

Sinds 1966, het jaar waarin de Zweed Jensen aanzienlijke
hoeveelheden PCB\'s vond in de depotvetten van een zeearend, is
duidelijk geworden dat deze stoffen het milieu en in het
bijzonder de fauna sterk verontreinigen.
De wijze waarop PCB\'s worden toegepast brengt met zich mee
dat de verontreiniging van het milieu langs iets andere wegen
geschiedt als bij de persistente pesticiden het geval was. De
verontreiniging op het land (en daarmee de belasting van
produktiedieren) is verhoudingsgewijs lager en de belasting van
open wateren (en daarmee van vis) hoger. Zo kon het gebeuren
dat aal uit bepaalde wateren (met name het Hollands Diep) als
ongeschikt voor consumptie moest worden verklaard vanwege
het hoge PCB-gehalte. Nog steeds is vette vis uit binnenwateren
een voorwerp van zorg, hoewel aanwijzingen bestaan dat de
belasting met PCB\'s wat minder wordt. Bekend is ook het hoge
gehalte aan PCB\'s in vette weefsels van zeevis (kabeljauwlever!)
De acute toxiciteit van de meeste PCB\'s is gering. Bij het z.g.
Yusho-incident in Japan (1968) liepen echter meer dan duizend
mensen een PCB-vergiftiging op, kwamen baby\'s levenloos ter
wereld en overleden bijna dertig personen. Een soortgelijk
incident deed zich jaren later (1979) op Taiwan voor. Thans is
bekend dat met name de moleculen met een vlakke structuur (de
zogenaamde coplanaire PCB\'s) voor de toxische eigenschappen
van PCB-mengsels verantwoordelijk zijn.
Teneinde het gehalte aan PCB\'s vast te leggen wordt de som
bepaald van de zeven PCB\'s die in verhoudinpgewijs de
hoogste concentraties voorkomen (7). Een overzicht van de
bepalingsmethoden voor PCB\'s, hoofdzakelijk in voedsel, is
gegeven door Robards (6).

Dioxinen

Sinds enkele jaren is bekend dat, onder omsUndigheden waarbij
organisch materiaal in aanwezigheid van chlooratomen wordt
verbrand of anderszins aan hoge temperaturen wordt blootge-
steld, altijd rekening moet worden gehouden met de vorming
van verbindingen die worden aangeduid met de verzamelnaam
dioxinen. Chloriden kunnen, door een gekatalyseerde oxydatie,
vrij chloor opleveren, dat vervolgens reageert met produkten
van onvolledige verbranding. Daarbij ontstaan de meest uiteen-
lopende verbindingen, waaronder ook dioxinen.
De toxiciteit van individuele dioxinen hangt af van het aantal
chlooratomen en van hun plaats in het molecuul. Extreme
toxiciteit treedt op bij PCDD\'s en PCDF\'s waar volledige
chloorsubstitutie op de \'korte\' kanten van het molecuul is
opgetreden, of beter die op de 2-, 3-, 7- en 8-posities zijn
gesubstitueerd. De 17 congeneren die deze eigenschap vertonen
worden in de wandeling aangeduid als de \'dirty seventeen\'. De
toxiciteit van deze congeneren wordt gerelateerd aan die van
2,3,7,8-TCDD door middel van equivalentiefactoren (TEQ of
TEE; toxicity equivalent factor). Aan 2,3,7,8-TCDD zelf wordt
een TEF van 1 toegekend; de andere zestien congeneren zijn
minder toxisch en bezitten dus een wat lagere TEF.
Door de wijze waarop dioxinen in het milieu raken is het vooral
grazend vee dat deze verbindingen opneemt. Dit heeft tot gevolg
dat melk een zeer belangrijke bron van dioxinen in ons voedsel
is. Aangezien ook de dioxinen slecht in water en goed in vet
oplossen bevinden deze zich in de roomlaag van de melk.
Hiervoor geldt een norm van 6 pg TEF per g melkvet. De
gemiddeld in Nederlands melkvet aanwezige hoeveelheden
liggen in de orde van 1 a 2 pg per g (4).
Uit toxicologisch onderzoek is intussen gebleken dat de werking
van coplanaire PCB\'s op soortgelijke mechanismen berust als
die van de dioxinen. Daarom is ook aan enkele van deze PCB\'s
een TEF-waarde toegekend. Hieruit heeft men berekend dat de
belasting door PCB\'s via ons voedsel op ongeveer gelijk niveau
ligt als die door de dioxinen (4).

Radionucliden

In voedsel en drank is van nature radioactiviteit aanwezig. Deze
is in hoofdzaak afkomstig van de isotopen kalium-40, koolstof-
14 en rubidium-87. De blootstelling aan radioactiviteit die
vrijkomt door toedoen van de mens bedraagt gemiddeld minder
dan één procent van de blootstelling als gevolg van voedselcon-
sumptie. Een situatie die verandert als een calamiteit plaatsvindt,
zoals in 1986 in Tsjernobyl.

De isotopen die bij een kernramp door het milieu worden
verspreid zijn van geheel andere aard dan de van nature
aanwezige radionucliden. Bij kernsplijting komen vele radionu-
cliden vrij, waarvan de meeste een zeer korte levensduur
hebben. Strontium-90, jodium-131, cesium-134 en cesium-137
bezitten echter een halfwaardetijd die lang genoeg is om door
het milieu verspreid te raken en ook voedsel te contamineren.
De betekenis van deze verontreinigingen hangt sterk af van hun
chemisch gedrag.

Jodium-131 is een radionuclide dat in mens en dier snel naar de
schildklier wordt getransporteerd en daar voor het overgrote
deel aanwezig is. Vanuit de schildklier wordt echter thyroxine
aan de bloedstroom afgegeven; hierin zal zich ook radioactief
jodium bevinden. Door de korte halfwaardetijd (8 dagen)
neemt de radioactiviteit echter snel af De verontreiniging van
eetbare delen van nutsdieren met jodium-131 zal daarom
verhoudingsgewijs gering zijn.

Cesium-134 en -137 zijn isotopen van een element dat zich in
grote lijnen gedraagt zoals kalium. Na opname van deze
isotopen zal het materiaal zich dus verspreiden over alle
lichaamscellen en dus ook in eetbaar weefsel aanwezig zijn.
Strontium tenslotte lijkt veel op calcium. Daarom zal strontium-
90 geneigd zijn, plaatsen in te nemen waar zich onder normale
omstandigheden calcium bevindt. Dit betekent dat het hoofdza-
kelijk in botweefsel terechtkomt en dat de hoeveelheden in
eetbaar weefsel naar verhouding laag zullen zijn. Een ernstig
probleem is echter dat strontium met de melk wordt uitgeschei-
den, omdat het zich ook hier als calcium gedraagt (evenals dit
met lood tot op zekere hoogte het geval is). Het is dus zaak om,
mede gezien de ernst van besmettingen met strontium-90, na een
kernramp vooral de melk terdege te controleren en zonodig aan
de consumptie te onttrekken. De normen hiervoor liggen zeer
laag.

T 1 .1 D S (■ H K I I r VOOR Dl l R Ci F N F F S K U N 13

D F F I 117. Al

553

v i: R I N (1 19 19 9 2

-ocr page 216-

WETENSCHAP

CONCLUSIES

De situatie met betrekking tot de aanwezigheid van milieucon-
taminanten in voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong is
thans goed beheersbaar. Voortdurende zorg blijft echter nodig
om deze situatie beheersbaar te houden. Met name het
dioxineprobleem zal voorlopig de nodige aandacht blijven
vragen. Ook incidentele en lokale contaminaties van het milieu
vereisen een beleid dat risico\'s voor de consument zo klein
mogelijk houdt.

LITERATUUR

1. Bruins Jzn B, Sciirijver RS en Ruiter A. HCH-bodemverontreiniging in
Twente, volltsgezondheidsaspecten. Tijdsciir Diergeneeskd 1990; 115; 105-
14

2. Ellen G, E. Egmond E, txwn JW van, Sahertian ET, and Tolsma K. Dietary
intakes of some essential and non-essential trace elements, nitrate, nitrite and
N-nitrosamines, by Dutch adults; estimated via a 24-hour duplicate portion
study. Food Additives and Contaminants 1990; 7; 207-21

3. Krasowski M en Doelman P. Lood in milieu en voeding in Nederland.
CCRX-rapport, Leidschendam 1990

4. Liem AKD, Theelen RMC, Slob W en Wijnen JH van. Dioxinen en
planaire PCB\'s in voeding. Gehalten in voedingsprodukten en inname door
de Nederlandse bevolking. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu-
hygiëne, Bilthoven. 1991; rapport no. 730501.034

5. Olsman WJ en Ruiter A. Toxische elementen in levensmiddelen van
dierlijke oorsprong. I. Effecten van kwik, seleen, lood, cadmium, arseen en
koper op mens en dier. Voedingsmiddelentechnologie 1977; 10(45); 10-5

6. Robards K. The determination of polychlorinated biphenyl residues: a
review with special reference to foods. Food Additives and Contaminants
1990; 7; 143-74

7. Staatscourant, 25 oktober 1984

8. Taguchi Y. Nippon Eiseigaku Zasshi; 1971; 25; 563. Ref Underwood EJ,
Trace elements in human and animal nutrition, 4e druk. Academic Press,
New York/San Francisco/Londen 1977

A. Ruiter

Adriaan Ruiter werd in
1934 te Utrecht geboren.
Hij studeerde scheikunde
in zijn geboorteplaats
(hoofdrichting Analyti-
sche chemie, bijvak Le-
vensmiddelenchemie) en
trad in 1960 in dienst van
de toenmalige Voedings-
organisatie TNO, waar
hij belast werd met de leiding van het chemische
laboratorium van het Instituut voor Visserijproduk-
ten te IJmuiden. In 1969 promoveerde hij te Wagenin-
gen op een proefschrift over de kleurvorming bij het
roken van vis. In 1977 werd hij benoemd tot lector in
de levensmiddelenchemie aan de Rijksuniversiteit te
Utrecht, Faculiteit der Diergeneeskunde. Per 1 janu-
ari 1980 volgde zijn benoeming tot hoogleraar. In
1985 werd hij tevens benoemd in de Faculiteit der
Farmacie met als leeropdracht de bromatologie.

9. World Health Organization (WHO). Evaluation of certain food additives
and the contaminants mercury, lead and cadmium. 1972; WHO Technical
Report Ser. No. 505.

Aanvaard op 3 augustus 1992

Belasting van het prüduktiedier met milieu-
contaminanten en risico\'s voor de

volksgezondheid

Contamination of dairy products by environmental pollutants and risks for human health

D.H.J. van de Weerdt^

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 554 - 8

SAMENVATTING
Belasting van het produktiedier met milieu-contaminanten kan
een wezenlijke bijdrage leveren aan de blootstelling van de mens.
Of deze blootstelling ook daadwerkelijk tot gezondheidsrisico\'s
zal leiden hangt af van vele factoren In deze uiteenzetting is
ingegaan op het karakter van de verontreiniging (lokaal of
diffuus) en het type belasting van het produktiedier (acuut of
chronisch). Aan de hand van voorbeelden uit de praktijk zijn
voor drie verschillende blootstellingssituaties de gevolgen van de
belasting van het produktiedier met milieu-conUiminanten voor
de menselijke gezondheid nader beschouwd
De conclusie is dat bij de huidige stand van zaken gezondheidsri-
sico\'s voor specifieke risicogroepen niet geheel uitgesloten
kunnen worden ten gevolge van lokaal of diffuus optredende
chronisch sluipende belasting van het produktiedier De humane

\' Correspondentieadres: D.H.J. van de Weerdt, GGD Regio IJssel-Vecht, Rhijnvis
Feithlaan 54, 8021 AM Zwolle, 038 - 982665

risicoschatting (en daarmee de afleiding van produktnormen)
zou niet alleen gebaseerd moeten zijn op de blootstelling van de
"gemiddelde"Nederlander, maar ook rekening moeten houden
met de verhoogde blootstelling van specifieke risicogroepen in de
samenleving.

SUMMARY

Exposure to dairy products contaminated as a result of
environmental pollution can be an important route of exposure
for humans Whether this route of exposure will cause a serious
health risk depends on many factors. In this paper three
examples of different types of environmental pollution are
discussed with regard to exposure to contaminated dairy
products.

Specific groups in the Dutch population could be at risk, because
the "silent" chronic contamination of dairy products. Human
risk assessment, on which many standards for tolerable levels of

-ocr page 217-

contaminants in food are based, should take into account not
only exposure of the average human, but also the more than
average exposure of specific groups at risk.

INLEIDING

Onze dagelijkse voeding vormt voor vele milieu-contaminanten
een belangrijke blootstellingsroute. Het produktiedier levert
hierin voor een aantal zware metalen en persistente organo-
chloorverbindingen een aanzienlijke bijdrage. Zo bleek een
verhoogde cadmiumbelasting van een inwoner uit Stadskanaal
niet het directe gevolg te zijn van de cadmiumverontreiniging in
zijn achtertuin, maar van zijn voorliefde voor het eten van lever
en niertjes. In lopend onderzoek naar determinanten van
contaminanten in moedermelk blijkt er een sterke consistente
relatie te zijn tussen omnivore voeding en het PCB-gehalte in
moedermelk (mededeling I.A. Kreis, Centrum voor Epidemi-
ologie RIVM Bilthoven, april 1992).

Om de risico\'s voor de menselijke gezondheid van lokale of
diffuse milieuverontreiniging goed in te kunnen schatten zal de
bijdrage van het met milieu-contaminanten belaste produktie-
dier in de risicoschatting betrokken moeten worden. Aan de
hand van een drietal voorbeelden zal aangegeven worden dat de
risicobeoordeling voor de mens niet alleen afhangt van het
(gemiddelde) gehalte van een milieu-contaminant in het pro-
duktiedier, maar ook bepaald wordt door het karakter van de
verontreiniging (lokaal, diffuus) en het type blootstelling (acuut,
chronisch).

De voorbeelden betreffen de risico\'s voor de menselijke
gezondheid ten gevolge van 1) een lokale verontreiniging met
een chronisch sluipende belasting van het produktiedier (fi-
HCH in Twente), 2) een verontreiniging via veevoer met een
acute hogebelasting van het produktiedier (lood-intoxicatie
Noord-Nederland) en 3) de diffuse verontreiniging met een
chronisch sluipende belasting van het produktiedier (dioxines in
koemelk).

De verontreiniging met fi-HCH in Twente (1)
De rol van het produktiedier in de blootstelling aan B-HCH
werd voor het eerst gesignaleerd in 1977 toen 6-HCH aangetrof-
fen werd in het niervet van een kalf dat was geweid op een
verontreinigd perceel. Na grootschalig bodemonderzoek bleken
26 agrarische percelen (circa 20 ha) verontreinigd met B-HCH.
Gezien de omvang en produktie van de betrokken bedrijven
leek de contaminatie van dierlijke produkten landelijk van geen
betekenis. Op lokaal niveau werd als gevolg van eigen consump-
tie en lokale verhandeling van (met name) koemelk een meer
dan gemiddelde 6-HCH inname verwacht. De betekenis hier-
van was destijds niet duidelijk.

Een schatting van de 6-HCH inname door de mens op basis van
het destijds maximaal gemeten gehalte van 6-HCH in koemelk
(2,3 mg 6-HCH/kg melkvet) en het gemiddelde gehalte in
koemelk van vijf bedrijven (0,11 mg 6-HCH/kg melkvet) die de
residutolerantie voor 6-HCH overschreden, levert een maxi-
male inname op van 0,66 fig/kg l.g./dag en een gemiddelde
inname van 0,03 fjig/kg l.g./dag. Een recent door het RIVM
voorgestelde Toelaatbare Dagelijkse Inname (TDl) voor fi-
HCH bedraagt 0,02
ng/kg l.g./dag (12). In het gemiddelde
scenario wordt de TDI dus licht overschreden door het drinken
van gecontamineerde melk. In het maximale scenario bedraagt
de overschrijding een factor 33. De grote onzekerheid in de
afleiding van de TDl, waarin een veiligheidsfactor van 1000
verdisconteerd is, maakt een gezondheidskundige interpretatie
moeilijk. Wel is duidelijk dat gezondheidsrisico\'s niet geheel uit
te sluiten zijn, maar dat dit slechts voor een zeer beperkt aantal
individuen geldt

555

.1 l> S (.■ H R I

100

80

60

40

20

Fig. 1. Het gemiddelde loodgehalte in bloed ten gevolge van de melkconsump-
tie op het eigen bedrijf.

Om de belasting van de bevolkmg met B-HCH in Twente beter
te kwantificeren is er een tweetal onderzoeken verricht. In 1985
heeft de Districts Gezondheidsdienst Midden Twente te Hen-
gelo een onderzoek gedaan naar B-HCH in moedermelk (2). De
onderzoekspopulatie bestond uit een dwarsdoorsnede van
moeders uit Hengelo die op dat moment borstvoeding gaven.
De resultaten werden vergeleken met de uitkomsten van een
landelijk onderzoek door Greve (4). Er bleek geen significant
verschil tussen de twee groepen.

In een tweede onderzoek door het RIVM zijn B-HCH gehalten
bepaald in humaan peri-renaal vet van geoMuceerde overlede-
nen (periode 1985-1986) uit drie regio\'s in Nederland (5). Uit de
resultaten bleek dat geen significante verschillen tussen de
regio\'s aanwezig waren.

De uitkomsten van deze onderzoeken geven een beeld van de fi-
HCH belasting van de gemiddelde inwoner van Twente. De
lokale 6-HCH verontreiniging, die teruggevonden werd in de
bodem en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke
herkomst, lijkt op groepsniveau niet tot uiting te komen in een
hogere lichaamsbelasting. Het probleem hierbij is dat in de
betreffende onderzoeken de actuele 6-HCH inname op indivi-
dueel niveau niet is gekwantificeerd. De werkelijke risicogroep
wordt gevormd door een aantal moestuinders en agrariërs, die
gewassen verbouwen of vee weiden op verontreinigde percelen
en zelf deze produkten consumeren. Deze risicogroep, bij wie op
basis van een verhoogde B-HCH inname een verhoogde
lichaamsbelasting verondersteld mag worden, is niet meegeno-
men in de betreffende onderzoeken.

Het lood-incident in Noord-Nederland (2)
In november 1989 deden zich bij een aantal koeien in
Groningen en Friesland intoxicatieverschijnselen voor, die te
wijten waren aan een verontreiniging van het veevoer met lood.
Uit een onderzoek bij 300 bedrijven bleek meer dan de helft van
de melkmonsters de Warenwetnorm voor lood in melk (PbM)
van 0,05 mg/kg te overschrijden. Er ontstond bezorgdheid over
de gezondheid van mensen die melk rechtstreeks van de
betrokken boerderijen plegen te nuttigen. Het Landbouwschap
adviseerde de betrokken agrariërs en hun gezinnen het loodge-
halte in bloed (PbB) te laten bepalen, hetgeen bij 72 personen is
gebeurd. Tevens heeft de GGD Groningen een vragenlijst
verstuurd aan de personen bij wie het PbB is bepaald om nadere
informatie te verkrijgen over relevante persoonsgegevens (onder

PbB In Mfl/I

VOOR D I I K (; I N F F. S K II N I) 1- . D I I I 117. A I I F V l R I N Ci 19 1992

-ocr page 218-

meer leeftijd, geslacht) en een aantal individuele blootstelling
variabelen voor lood. Bruikbare gegevens verkregen van 59
respondenten. Het gemiddelde gehalte lood in bloed bedroeg
47,5 Mg/1 (SD = 30,2). De range bedroeg 15-171 jug/l-
In figuur 1 is het gemiddelde loodgehalte in bloed uitgezet tegen
het melkverbruik per dag. Van 32 personen was bovendien het
loodgehalte in de melk bekend van de boerderij waarvan de
melk betrokken was. Combinatie van deze gegevens met het
geschatte melkverbruik leverde een verband op tussen het
loodgehalte in bloed en de (geschatte) extra loodinname via
gecontamineerde melk. Er was echter nauwelijks sprake van
correlatie (r = 0,23).

De conclusie was dat de gevonden loodbelasting van de
onderzochte populatie relatief laag is. Er lijkt sprake te zijn van
een statistisch niet significante samenhang met consumptie van
melk, maar er is geen samenhang met het loodgehalte in deze
melk. Het incident heeft blijkbaar nauwelijks een bijdrage
geleverd ten opzichte van de voorbelasting met lood. Dit was in
overeenstemming met de initiële gedachte dat de melk slechts
korte tijd met lood verontreinigd was en dit niet onmiddellijk
zou leiden tot een hoge loodbelasting van de mens (3). Door de
intoxicatieverschijnselen bij het produktiedier, veroorzaakt
door de kortdurende hoge l^lasting met lood, werd men tijdig
gewaarschuwd en konden de nodige preventieve maatregelen
ter bescherming van de volksgezondheid genomen worden.

Dioxines in melk (3)

Na de ontdekking van contaminatie van koemelk met dioxines
bij koeien die weiden rond afvalverbrandingsinstallaties staan
dioxines weer volop in de belangstelling. In dit soort probleem-
gebieden zijn dioxinegehalten in koemelk gevonden tot 14 pg
TEQ/g melkvet (11). Hierbij wordt de mate van toxiteit van
dioxines en verwante verbindingen uitgedrukt in Toxiteits
Equivalenten (TEQ); deze is gerelateerd aan de meest toxische
dioxine: het 2,3,7,8 -TCDD. Bij een gemiddelde consumptie
van lokaal verontreinigde koemelk en kaas zou de (toenmalige)
TDI van 4 pg TEQ/kg l.g./dag overschreden worden. In het
kader van de Warenwet stelde de overheid in 1989 een tijdelijke
norm vast voor koemelk van 6 pg TEQ/g melkvet. Het
probleem hierbij was dat met deze melknorm de TDI voor de
"gemiddelde" Nederlander werd opgevuld onder gemiddelde
omstandigheden (gemiddelde voe^elconsumptie en achter-
grondbelasting).

In 1990 hebben zich aan het dioxine-front twee zaken voorge-
daan die een ander licht zouden werpen op de normstelling: 1)
de aanbeveling van de WHO/EURO om de TDI te stellen op
10 pg TEQ/kg l.g./dag en 2) het voorstel van de Werkgroep
Toxiciteits Equivalente Factoren om voor drie planaire en negen
coplanaire PCB\'s, gezien toxicodynamische en -kinetische
overeenkomsten met dioxines, het TEF-principe (Toxiciteits
Equivalente Factoren) te hanteren. Hiermee wordt de toxiciteit
van deze PCB\'s uitgedrukt in toxiciteit ten opzichte van 2,3,7,8-
TCDD.

In 1990 en 1991 heeft het RIVM een onderzoek uitgevoerd naar
de variatie in blootstelling van de Nederiandse bevolking aan
dioxines en verwante verbindingen, waarbij de bovengenoemde
aspecten in de evaluatie zijn betrokken (8). Met deze gegevens is
de norm voor dioxines in koemelk geëvalueerd. In het onder-
zoek zijn metingen uitgevoerd van zeventien chloorgesubstitu-
eerde dioxines en drie planaire PCB\'s in diverse voedingsmidde-
len. Deze gegevens zijn gekoppeld aan consumptiegegevens uit
de Nederlandse Voedsel Consumptie Peiling 1987 - 1988 (1).
Met behulp van statistische methoden is de blootstelling van de
Nederlandse bevolking aan dioxines en planaire PCB\'s (uitge-

Uit het onderzoek blijkt dat de gemiddelde dioxine blootstelling
1,2 pg TEQ/kg l.g./dag bedraagt (alle bronnen). Het aandeel
van het voedselpakket bedraagt 1,0 pg TEQ/kg l.g./dag (84%).
Uit figuur 2 blijkt dat uit het voedselpakket melkprodukten,
vlees en visolie het grootste aandeel leveren met respectievelijk
45%, 22% en 21%.
Uit het onderzoek blijkt tevens dat:

- 25% van de bevolking de oude TDI (4 pg TEQ/kg l.g./dag)
bij een levenslange blootstelling (70 jaar) zou overschrijden
bij de melknorm van 6 pg TEQ/g melkvet;

- 1% van de O tot 6-jarigen via het huidige voedselpakket een
dagelijkse inname heeft van TEQ-Dioxines en TEQ-PCB\'s
dat hoger ligt dan de nieuwe TDI van 10 pg TEQ/kg l.g./
dag. Er vindt geen overschrijding van de TDI meer plaats
indien de blootstelling alleen de TEQ-Dioxines (zonder
TEQ-PCB\'s) betreft;

- bij 10% van de O tot 6-jarigen een overschrijding van de TDI
zal plaatsvinden bij een gehalte van 6 pg TEQ/g melk- en
rundvet (TEQ-Dioxines TEQ-PCB\'s);

- het aandeel van de drie planaire PCB\'s in de blootstelling aan
TEQ in voeding circa 40% bedraagt.Bij de huidige dioxine-
blootstelling via voeding voorspelt het blootstellingsmodel
een overschrijding van de nieuwe TDI voor specifieke
bevolkingsgroepen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt
door het meewegen van drie planaire PCB\'s, die ondanks een
relatief lage TEF-score in aanzienlijke hoeveelheden in de
voeding voorkomen. De TEF van de PCB\'s is echter minder
onderbouwd dan voor dioxines. Bovendien ontbreekt nog
internationale overeenstemming. Om deze reden is de
Warenwetnorm voor dioxines in koemelk gehandhaafd op 6
pg TEQ/g melkvet, zonder de TEQ-PCB\'s mee te wegen.
Het onderzoek door het RIVM heeft informatie opgeleverd
over de gehalten van dioxines en planaire PCB\'s in voeding
en over de variatie in TEQ-blootstelling van de Nederiandse
bevolking. Om een schatting te kunnen maken van het
gezondheidsrisico bij blootstelling aan dioxines is kennis
noodzakelijk over:

- de variatie in gevoeligheid voor dioxines binnen de humane
populatie;

- de betekenis van kortdurende overschrijding van de TDI.

De grootste risicogroep zijn de zuigelingen. De dioxine belasting
treedt al op voor de geboorte via placentaal transport. Na de
geboorte blijkt moedermelk de belangrijkste bron van dioxines

drukt in TEQ) in percentielwaarden weergegeven, waarmee
overschrijdingspercentages zichtbaar worden.

-ocr page 219-

voor de borstgevoede zuigeling. In Nederlands onderzoek
worden gemiddelde gehalten van dioxines in moedermelk
gevonden van 59, 34 en 43 pg TEQ/g melkvet (6,7 en 10). In
figuur 3 is een vergelijking tussen landen weergegeven, waaruit
blijkt dat Nederland hoog scoort (13). Bij een gehalte van 34 pg
TEQ/g melkvet in moedermelk bedraagt de inname door de
zuigeling circa 250 pg TEQ/kg l.g./dag. Hiermee wordt de
nieuwe TDI met een factor 25 overschreden.

m

Nederlander, maar ook overschrijdingskansen voor specifieke
risicogroepen in de normstelling te betrekken.
Of overschrijding van de TDI voor een bepaalde periode ook
werkelijk tot gezondheidseffecten leidt zullen we nog moeten
afwachten. Gezien het onderzoek van het RIVM lijkt het
wenselijk de blootstelling aan dioxines en verwante verbindin-
gen via de voeding, met name in melk en melkprodukten, terug
te dringen. In dit kader is de keuze voor grootschalige
afvalverbranding, ondanks de verscherpte Richdijn Verbranden
1989, niet zo gelukkig. De bijdrage van Nederlandse AVI\'s aan
de blootstelling aan dioxines via voeding wordt immers geschat
op 30% (9). Gezien de persistentie van dioxines in het milieu
zullen we moeten waken voor het afschuiven van het dioxine-
probleem naar toekomstige generaties.

CONCLUSIES

Het is duidelijk dat contaminatie van het produktiedier een
wezenlijke bijdrage kan leveren aan de blootstelling van de
mens. Of deze blootstelling tot gezondheidsrisico\'s kan leiden
zal vooral afhangen van het karakter van de verontreiniging en
het type blootstelling:

- Een acute hoge belasting (intoxicatie) van het produktiedier
zal tot snel ingrijpen leiden met uit de handel nemen van het
gecontamineerde produkt.

- Een lokale milieuverontreiniging met een chronische (slui-
pende) belasting van het produktiedier kan in principe voor
alle relevante milieu-contaminanten een extra belasting
betekenen voor de mens bij eigen consumptie en lokale
verhandeling.

- De diffuse milieuverontreiniging met een chronische (slui-
pende) belasting van het produktiedier kan mogelijk voor
specifieke risicogroepen gezondheidsrisico\'s opleveren. Het

O 10 20 30 40 50
dioxInM In pg TEQ/g mvlkvet

Fig. 3. Gemiddelde dioxinegehaltes In melkvet in een aantal landen.

De gezondheidskundige betekenis van deze kortdurende hoge
belasting is tot nu toe onduidelijk. Koppe vond in een
oriënterend onderzoek aanwijzingen voor een verhoogd optre-
den van bloedingen bij pasgeborenen en blootstelling aan
dioxines via moedermelk (6). Het verdere onderzoek richt zich
op de hypothese dat dioxines door inductie van leverenzymen
een versnelde vitamine K afbraak bevorderen met als gevolg
bloedingen.

Brouwer (Landbouwuniversiteit Wageningen, i.s.m. Rijksuni-
versiteit Groningen en Sofia Kinderziekenhuis Rotterdam) doet
onderzoek naar de mogelijke neurotoxiciteit van dioxines voor
het centrale zenuwstelsel van kleine kinderen in relatie tot de
prenatale dioxinebelasting en de belasting via borstvoeding. Het
onderzoek leunt op de hypothese dat dioxines interfereren met
schildklierhormoon en de vitamine A stofwisseling.
Op dit moment kan gesteld worden dat de huidige aanwezigheid
van dioxines en verwante verbindingen in voeding voor de
gemiddelde Nederlander geen gezondheidsrisico\'s met zich
meebrengt. Voor de risicogroep O tot 6-jarigen kunnen gezond-
heidsrisico\'s niet uitgesloten worden aangezien het blootstel-
lingsmodel van het RIVM voor (een deel van) deze groep een
overschrijding van de (nieuwe) TDI voorspelt. Deze constate-
ring pleit ervoor normen in het kader van de Warenwet niet
alleen te baseren op de blootstelling van de "gemiddelde"

Drs. D. H. J.van de Weerdt

Drs. D. H. J. van de
Weerdt (1957) studeerde
geneeskunde aan de
Erasmus Universiteit te
Rotterdam. Na enkele ja-
ren praktijkervaring in
de curatieve gezond-
heidszorg is hij sinds
1986 werkzaam bij de
GGD Regio IJssel-Vecht
te Zwolle. Hij volgde met
succes de opleiding tot
medisch milieukundige aan het Nederlands Instituut
voor Praeventieve Gezondheidszorg (NIPG-TNO) te
Leiden. Zijn werk bestaat uit advisering aan en
voorlichting van de locale en regionale overheid,
bevolking en hulpverleners bij vragen op het gebied
van milieuverontreiniging en gezondheid in de pro-
vincies Overijssel en Flevoland. De betrokkenheid bij
het onderwerp \'Milieu-dier-mens, een keten die aan-
dacht vraagt\' vloeit met name voort uit een aantal
recente milieu-incidenten waar de belasting van de
mens met milieucontaminanten via het produktiedier
in de aandacht stond. De lezing zal dan ook op dit
onderwerp betrekking hebben.

-ocr page 220-

wachten is op de resultaten van het lopende onderzoek naar
gezondheidseffecten van dioxines en verwante verbindingen
bij kleine kinderen.

LITERATUUR

1. Anonymus. Wat eet Nederland? Resultaten van de voedselconsumptiepei-
ling 1987 - 1988. Ministerie van WVC en LNV Rijswijk, 1988.

2. Coppes R. HCH incident in Hengelo. De rol van de Districtsgezondheids-
dienst. Scriptie Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg/
TNO. Uiden, 1985.

3. Duijm F. Bloed-loodgehalten bij consumptie van melk na verontreiniging
van veevoer. Notitie GGD Groningen, 1990.

4. Greve PA, van Harten DC, Heusinkveld HAG, van Hulst S, Janssen GE,
Verschraagen C. Chemische contaminanten in moedermelk, deelrapport 3:
organochloorbestrijdingsmiddelen en verwante verbindingen. RIVM rap-
portnr. 638307003. Bilthoven, 1985.

5. Greve PA. Organochloorbestrijdingsmiddelen in humaan vetweefsel uit
Noord-Brabant, Friesland en Overijssel. RIVM rapportnr. 528475001.
Bilthoven, 1987.

6. Koppe JG, Pluim HJ, Olie K, van Wijnen J. Borstvoeding, PCB\'s en
dioxinen. Tijdschr Kindergeneeskd 1991; 59: 9-15.

7. Liem AKD, de Jong APJM, Marsman JA et al. Bestrijdingsmiddelen en

industriële contaminanten in moedermelk - deelrapport 1: polygechloreerde
bifenylen, dibenzo-p-dioxinen en dibenzofuranen. RIVM rapportnr.
638815001. Bilthoven, 1989.

8. Liem AKD, Theelen RMC, Slob W, van Wijnen JH. Dioxinen en planaire
PCB\'s in voeding. Gehalten in voedingsprodukten en inname door de
Nederlandse bevolking. RIVM rapportnr 730501034. Bilthoven, 1991.

9. Sein AA, Sluijmers JJ, Verhagen EJH. Samenvatting en conclusies van het
eindrapport "Onderzoek emissies afvalverbrandingsinstallaties". RIVM
rapportnr. 73843006. Bilthoven, 1989.

10. Van den Berg M, van der Wielen FWM, Olie K. The presence of PCDDs
and PCDFs in human breast milk from the Netherlands. Chemosphere
1986; 15: 693-706.

11. Van\'t Klooster HA, Liem AKD, de Jong APJM et al. Dioxinen in koemelk
afkomstig van melkveebedrijven in de nabijheid van negen afvalverbran-
dingsinstallaties in Nederland. RIVM rapportnr. 748704026. Bilthoven,
1989.

12. Vermeire TG, van Apeldoorn ME, de Fouw JC, Janssen PJCM. Voorstel
voor de humaan-toxicologische onderbouwing van C-{toetsings)waarden.
RIVM rapportnr. 725201005. Bilthoven, 1991.

13. WHO. Levels of PCBs, PCDDs and PCDFs in breastmilk. Environmental
Health Series 34. Geneva, 1988.

Aanvaard op 3 augustus 1992

Vervolg wetenschappelijke vergadering

Het derde en laatste deel van het verslag van de Wetenschappelijke Vergadering van de Veterinaire Hoofdinspectie van de
Volksgezondheid wordt gepubliceerd in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 15 oktober aanstaande.

Vraag en antwoord

Dacryocystitis

Naar aanleiding van onderstaande uit de praktijk ontvan-
gen vraagstelling, vond de redactie de heer drs. A. Heijn
(Veterinaire Specialisten Oisterwijk) bereid om voor de
lezers een antwoord te formuleren.

vraag

Wat is \'Dacryocystitis\'? Wat is de oorzaak van deze ontsteking en
wat is de beste therapie?

antwoord

Dacryocystitis is een ontsteking van het traanafvoersysteem.
Met name de sacculus lacrimalis, het verwijde gedeelte waar de
canaliculus en inferior samen komen, is hierbij betrokken.
Dacryocystitis kan een gevolg zijn van een (purulente) conjucti-
vitis, maar ook een corpus alienum in het traanafvoerkanaal is
een regelmatig voorkomende oorzaak.
Grasaren zijn ook hier berucht. Verschijnselen: chronische
(recidiverende) purulente conjuctivitis. Zwelling van het gebied
rond de mediale canthus komt voor, alsmede het onstaan van
subcutane abcessen en fistels vanuit de sacculus (ddx: abcede-
ring/fisteling kieswortel P4). Typisch is de onmiddelijke terug-
keer van purulent materiaal in de conjuctivaalzak na spoelen
met fysiologische zoutoplossing. Door manuele druk op de
mediale canthus is dit te stimuleren. Zorgvuldige inspectie laat
zien dat de pus uit het (onderste) traanpunt komt. Indien het
kanaal nog passage geeft richting neus, kan een purulente
neusuitvloeiing opvallen. Behandeling: toedienen van oogdrup-
pels of -zalf zal geen effect hebben, omdat het medicament het
proces niet kan bereiken.

Lukt het om het traankanaal door te spoelen met fysiologiosche
zoutoplossing via een van de punctae lacrimales en is er een
vlotte passage van de neus, dan is er hoop op een vlot herstel. Het
doorspoelen met acetylcysteine 10% (lost de pus op), gevolgd
door antibiotum bevattende oogdruppels moet soms enkele
dagen achtereen herhaald worden. Bij rustige dieren lukt dit
onder lokale verdoving. Tussendoor wordt het oog meerdere
malen daags gespoeld en gedruppeld met genoemde middelen.

Vooral indien al langer met antibiotica is behandeld, is een
gerichte antimicrobiële behandeling aan de hand van een
bacteriologisch onderzoek met gevoeligheidsbepahng, op zijn
plaats. Het gebruik van corticosteroid bevattende oogdruppels
kan het herstel bespoedigen doordat deze zwelling van de
slijmvliezen laten afnemen. Wordt op deze manier geen goed
effect verkregen, dan kan getracht worden een draadsonde
(bijvoorbeeld monofilament hechtmateriaal 3-0) via een van de
traanpunten door het kanaal naar de neus door te voeren. Over
deze sonde wordt een siliconen-slangetje gevoerd. Deze wordt
aan oog- en neuszijde aan de huid vastgehecht en blijft ongeveer
drie weken zitten. Ondertussen wordt de medicamenteuze
behandeling, als boven omschreven, voortgezet. Dikwijls echter
zal de passage naar de neus door misvormingen van het kanaal
afwezig zijn, waardoor doorspoelen en het doorvoeren van een
sonde niet meer mogelijk is. Een operatie, zoals in detail
beschreven door F. C. Stades in Tierartliche Praxis 6, 243-50
(1978), biedt dan meestal de oplossing. Bij deze zogenaamde
dacryocystomaxillorhinostomie worden nieuwe traankanalen
gemaakt tussen de traanpunten en de sinus maxillaris.

Tl.r[) SCHRIKT VOOR DIERGENEESKUNDE. DeEL 117. A F LEVERING

558

19 19 9 2

-ocr page 221-

ENERGIEKE NEDERLANDSE DIERENARTS

M 43 jr zoekt een commercieel-technische betrekking met internationale of intercontinentale missies met
een standplaats in West-Europa. Beschikt over zeer ruime algemene praktijkervaring waarvan 1 5 jaar in het
buitenland (melkvee-bedrijfsbegeleiding, paarden en kleine huisdieren) en een volledige drietaligheid:
Nederlands, Frans en Engels en enige kennis van het Duits. Goede contactuele eigenschappen. Beschikbaar
na 3 maanden. Sollicitaties met taakomschrijving s.v.p. richten aan de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 52/92.

cïnte^ Dierenarts

Akzo is één van de grootste chemische
concerns
terwereld met de hoofdzetel
in Arnhem, met350 vestigingen in 50
landen en ruim 65.000medewerkers.
Mferken bij Akzo betekent een
loopbaanbijeen technologisch
hoogontwikkelde onderneming met
activiteiten in chemie en chemische
vezels, verven en lakken en produkten
voor de gezondheidszorg.

AKZO

CREATING THE RICHT CHEMISTRY.

Intervet International bv -

een dynamische, snelgroei-
ende onderneming, onder-
deel van de Pharma Divisie
van Akzo-ontwikkelt,
produceert en verkoopt
diergeneeskundige prepara-
ten. De Intervet groep heeft
een twintigtal vestigingen
verspreid over de wereld met
in totaal 1.200 medewer-
kers. De hoofdvestiging
Boxmeer heeft 500 mede-
werkers, waarvan meer dan
150 in R&D. De produkten
worden wereldwijd geëxpor-
teerd.

Intervet Nederland bv is

eveneens gevestigd te
Boxmeer en verzorgt de
promotie en distributie van
de produkten op de Neder-
landse markt. De produkten
worden uitsluitend geleverd
aan dierenartsen.

Uw functie bij Intervet
Nederland bv

U verzorgt de - schriftelijk en
mondeling-technische
begeleiding van onze
produkten ten behoeve van
onder andere practici,
gezondheidsdiensten en
integraties. Daarnaast
behoort tot uw taak het
onderhouden van interne
contacten met afdelingen als
Research & Development en
Veterinary Services van
Intervet International èn
externe contacten met
veterinaire overheden e.d.

Uw profiel

Naast een voltooide
opleiding als dierenarts,
verwachten wij van u;

- goed technisch inzicht en
organisatorische kwaliteiten

- uitstekende contactuele
eigenschappen en
mondelinge en schriftelijke
uitdrukkingsvaardigheid

- ruime praktijkervaring met
landbouwhuisdieren

- leeftijd tot 40 jaar.

Ons aanbod

Intervet biedt u een functie in
een gemotiveerde organisatie,
waar groei en dynamiek de
sleutelwoorden zijn.
Uw carrièreperspectieven zijn
goed, hetgeen ook gezegd
kan worden van het salaris en
de overige arbeidsvoorwaarden.

Uw reactie

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de heer
R Wetterhahn, telefoon 08855-87654.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u (m/v) richten aan de heer
H. Westerveld, Personeelschef, Intervet International bv,
Postbus 51, 5830 AA Boxmeer

-ocr page 222-

ACTUA

Berichten en verslagen

Veterinaire tandheelkunde (6)

Früm back tg the rogts tg bgk gn the rgck

Dentistry in animals
Andries van Foreesf

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 560 - 4

m

lustoum osk1993

In Utrecht wordt van 1 tot 3 oktober 1992 het Jaarcongres 1992 van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde en
het lustrum van de
Diergeneeskundige Studenten Kring gehouden. Het lustrum, een minisymposium met de titel:
\'Tandheelkunde in de diergeneeskunde\'. Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde zal tijdens het congres van de dierenartsen
ook aandacht schenken aan de veterinaire tandheelkunde. Het logogram van het Jaarcongres KNMvD \'Back to the roots\' en
het logogram van het 12e DSK Lustrum \'Bok on the Rock\' zijn samengevoegd en zijn aanleiding geweest om onder de titel:
\'From back to the roots to bok on the rock\', een verhandeling over tandheelkunde bij dieren te schrijven: het verleden, het
heden en de toekomst.

Ter gelegenheid van het Jaarcongres
van de
Koninklijke Maatschappij voor
Diergeneeskunde
en het I2e Lustrum
van de
Diergeneeskundige Studenten
Kring
worden enkele anekdotes be-
schreven om tandpijnen te verhelpen. De
ontwikkeling van de veterinaire tand-
heelkunde gaat snel en ook de vraag
naar tandheelkundige hulp bij dieren
wordt groter, ook in Nederland De
nieuwe Wet Uitoefening Diergenees-
kunde staat alleen dierenartsen toe deze
tandheelkundige hulp te verlenen. De
diergeneeskunde in Nederland heeft na
het aannemen van deze wet, de plicht om
de volle verantwoordelijkheid jegens het
dier na te komen. In een \'step-by-step\'-
procedure wordt een aantal acties be-
schreven om de tandheelkundige patiën-
ten in een dierenartsenpraktijk te ont-
dekken, te herkennen en te selecteren
voor behandeling. Een gebitsvriende-
lijke uitstraling van de praktijk en alle
medewerkers samen met een optimale
cliëntenbegeleiding zijn noodzakelijk
om succesvol te zijn als het om tandheel-
kunde bij dieren gaai

Summary
The Royal Netherlands Veterinary Asso-
ciation is organizing its yearly congress

\' Jhr. drs. A.W. van Foreest. dicrenans voor veterinaire
tandheelkunde. Universiuir docent Faculteit der
Diergeneeskunde, vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren; dierenarts verbonden aan Ouwehands
Dierenpark, Rhenen.

in the old city of Utrecht where all Dutch
veterinarians have been graduated
\'Back to the roots\' is the slogan of this
meeting.

The Diergeneeskundige Studenten
Kring
(the Dutch veterinary students
association) is celebrating the 60th anni-
versary at the same time with the slogan:
\'Bok on the rock\'. On the first day of this
celebration the students are organizing a
symposium Veterinary Dentistry.
The author has been inspired by the two
slogans to a discourse in which the past
and the future of animal dentistry is
discussed In \'Back to the Roots\' history
and anecdotes about dental treatments
are presented It is clear that dental
treatment in animals is possible for every
well-educated veterinarian. In \'De bok
on the rock\' the author shows the ropes
how to develop a dental minded practice.
Oral examination, a good knowledge of
dentistry and a dental-minded staff are
the most important factors to build up
such a practice. There is an abundance
of dental patients in every practice. An
optimal client education and coaching is
the best way to find them and to follow
them.

Back to the roots;
the past - het verleden
Er was eens een man aan wie de
volgende vraag gesteld werd: \'Wat is het
meest voorkomende beroep?\' Zonder
enige aarzeling zei hij: \'Er zijn meer
tandartsen in de wereld dan vertegen-
woordigers van een ander beroep\'. Toen
aan hem gevraagd werd dit aan te tonen
deed hij een zakdoek om zijn gezicht en
ging op een bijzondere en heilige dag
voor de ingang van een veel bezochte
kerk zitten. Met zuchten en steunen
maakte hij duidelijk dat hij verging van
de tandpijn. Iedereen die de kerk bin-
nenging, stopte bij de man en gaf hem
een advies wat te doen om van de pijn af
te komen. Hiermee demonstreerde de
man niet alleen een stukje \'statistiek\'
maar vooral ook het feit dat hij evenveel
verschillende recepten ontving hoe van
de pijn af te komen als er kerkgangers
waren. Deze anekdote vertelt ons niet in
hoeverre er onder de kerkgangers ook
dierenartsen aanwezig waren.

De meest voorkomende remedie van
tandpijn was inderdaad het aanbrengen
van een zakdoek of handdoek om de
pijnlijke wang. Een ander veelvoorko-
mend heelmiddel was en is ook thans
zeker niet ongebruikelijk: het spoelen en
in de mond op de pijnlijke plaats houden
van kamillethee, whisky, cognac of
brandewijn. Er is een Hindoese anek-
dote van een olifant die verschrikkelijke
tandpijn had. De slimme olifant rende
met volle vaart tegen een biervat. Het
vat brak en de olifant dronk het bier,
werd dronken en de tandpijn verdween.
Behalve onderdelen van diverse planten
worden er in diverse geschriften ook tal
van heelmiddelen tegen tandpijn be-
schreven waarin dieren of onderdelen

T I .1 I) S I H R I I T V O O K D I I K ci I N K F S K t) N 15 I

560

A F

d

F L 117

VFRINCi 19 1992

-ocr page 223-

van dieren een rol spelen. Afkrabsels
van beenderen van een paard worden
gemengd met tabak en opgerookt. Het
dragen van een hoektand van een leeuw
rond de nek van een jongen voordat hij
zijn eerste tand wisselt, behoedt hem
voor tandpijn bij de volgende wisseling.
Spoelen met geitemelk of met het kook-
vocht van een in water en azijn gekookte
Griekse kikvors. Een hoorn van een hert
is op diverse wijzen bruikbaar als tand-
pijnstiller. Als men de linker boven-
hoektand van een hond in het vuur
gooit, verdwijnt de tandpijn als de rook
die daarbij vrij komt, is vervlogen. Zo
ook is de pijn verdwenen indien poeder,
gemaakt van hondentanden, op de pijn-
lijke tand wordt aangebracht. Bij een
uiterst merkwaardig en humoristisch
advies om tandpijn te bestrijden, is de
vos de hoofdpersoon: \'Als je last van je
tanden hebt, moet je drie keer om de
kerk rennen zonder aan een vos te
denken!\', zo verhaalt ons Leo Kanner.

In zijn uitgave (1935) \'Folklore of the
Teeth\' beschrijft Kanner vele vormen
van tandpij nbestrijding onder meer met
planten, dieren, menselijke organen en
mineralen; met bezweringen en magi-
sche rituelen; door gebed, offers, ge-
schreven en uitgesproken toverspreuken
en door vasten en pelgrimages (14).
Dat het extraheren van tanden, hoewel
de meest radicale oplossing van het
probleem tandpijn, één van de oudste
operatieve ingrepen is, kan eenvoudig
verklaard worden door het feit dat dit
orgaansysteem - het gebit - zonder be-
schadiging of al te groot functieverlies
uit het lichaam verwijderd kan worden.

Bovendien zag de primitieve in de na-
tuur levende mens dat zijn kinderen
tanden verliezen en er andere tanden
voor in de plaats krijgen, zonder dat er
enige hinder was van het tijdelijke gemis
van de melktanden.

In de oudheid werden extracties gedaan
door priesters en dokters. In de Middel-
eeuwen werden de tanden getrokken
door dokters, barbieren en smeden,
priesters en monniken en door kwakzal-
vers. Vooral de laatste groep \'tanden-
trekkers, tandenbrekers of tandenruk-
kers\' kondigden zich luidkeels aan op de
markt als dé deskundige. Het scala aan
extractie-\'instrumentarium\' was enorm.
Het had één grote overeenkomst: het
waren grove, ruwe, primitieve en sme-
rige voorwerpen.

In de humane geneeskunde is het de
tandpijn die meer aandacht voor de
anatomie en fysiologie van het gebit
opeiste. In de diergeneeskunde is het de
tandwisseling bij paarden die deze be-
langstelling veroorzaakte. De kennis van
tanden en de veranderingen aan de
gebitselementen waren van belang in
verband met het juiste bepalen van de
leeftijd bij aankoop van paarden. Aristo-
teles vermeldt circa 350 jaar voor Chri-
stus in zijn \'Historia animalium\' de
leeftijdsschatting aan de hand van tan-
den ook bij honden. Het duurt tot in de
19e eeuw voordat er aan het gebit weer
enige aandacht en met name aan de
leeftijdsbepaling, besteed wordt. Toen
verschenen ook de eerste handboeken
waarin de medische en chirurgische
handelingen van landziekten eigenlijk
alleen bij paarden beschreven worden.
Het begrip paardentandarts maakte op-
gang. Naarmate de diergeneeskundige
kennis met betrekking tot andere or-
gaansystemen vooruit ging, werd de
aandacht voor de mond- en tandheel-
kunde naar de achtergrond geschoven.
De huidige ontwikkeling van de veteri-
naire tandheelkunde ligt in eerste instan-
tie in Europa in Berlijn (Prof Becker) en
Wenen (Prof Bodingbauer). De veran-
dering van de mens en zijn huisdier van
een economisch aangelegenheid naar
een huisdier dat evenveel recht heeft op
een medische behandeling als de mens
zelf, heeft de diergeneeskunde vleugels
gegeven. De veterinaire tandheelkunde
gaat - wel laat - mee in die ontwikkeling.
Vooral in de USA is er sinds 1976 een
stormachtige groei in de vraag naar
tandheelkundige behandeling van zowel
paarden als gezelschapsdieren. Het is
gebleken dat de kennis van de humane
tandheelkunde werd en wordt overge-
dragen op dezelfde wijze als de kennis
van andere medische disciplines die zich
al tot een specialisme in de diergenees-
kunde hebben ontwikkeld.
In ons land zien we eenzelfde ontwikke-
ling: de vraag naar tandheelkundige
hulp bij dieren stijgt. Het was te begrij-
pen dat de dierenarts tot voor kort
nauwelijks enige aandacht aan het gebit
gaf bij zijn klinisch onderzoek. Het
curriculum van zijn opleiding en het
gebrek aan vraag naar tandheelkundige
behandelingen moet wel resulteren in
een gebrek aan kennis en ervaring. Soms
werd een tandarts geconsulteerd. Deze
steun en belangstelling van de tandarts
voor tandheelkundige behandelingen bij
dieren is van veel waarde geweest. De
diergeneeskunde zal in de nabije toe-
komst echter zonder de hulp van de
(humane) tandarts zelf de tandheelkun-
dige behandelingen moeten uitvoeren.
Evenals in de andere diergeneeskundige
disciplines is er geen enkele reden aan te
geven waarom de dierenarts dat niet zou
kunnen.

561

T I .1 I) S C H R 1 1- T VOOR D I F. R Ci F. N E K S K U N I) F. , D E F 1 117, A F 1. E V E R I N Ci 19 1992

WUD nieuwe stijl;
the present - het heden
De nieuwe Wet op de Uitoefening
Diergeneeskunde onderschrijft ten volle
de mening dat een dierenarts tandheel-
kundige handelingen zelf moet uitvoe-
ren en staat een tandarts en andere
\'deskundigen\' dan ook niet toe tandheel-
kundige handelingen bij dieren uit te
voeren. Desalniettemin zal de dierenarts
en de diergeneeskunde in het algemeen
open staan voor alle deskundige advie-
zen die de humane tandheelkunde in
kan geven.

De tijd dat het zo \'leuk\' is om eens wat
andc« in de stoel te hebben dan een
homo sapiens is in de humane genees-
kunde en dus ook voor de tandarts
voorgoed verleden tijd. En volkomen
terecht. Met het beschikbaar stellen van
dieren voor gerechtvaardigde onderzoe-
ken ten behoeve van de humane genees-
kunde levert het dier volop zijn bijdrage
aan de mensheid. Bij het behandelen van
dieren door een medische specialist mag
nooit de welkome afwisseling van de
dagelijkse sleur als argument gebruikt
worden om dit handelen te rechtvaardi-
gen. Ook de dierenarts kent zijn sleur en
zou het schitterend vinden om eens een
goed geproportioneerde homo sapiens
te onderzoeken en te behandelen in
plaats van een huisdier met foetor ex ore.

Als de diergeneeskunde enerzijds
daadwerkelijke humaan-genees-
kundige assistentie niet toestaat,
heeft die diergeneeskunde ander-
zijds de plicht om de verantwoor-
delijkheid jegens het dier ten volle
te dragen: het dier heeft recht op
een optimale geneeskundige be-
handeling in een optimale omge-
ving; de goed geoutilleerde dieren-
artsenpraktijk. De tijd dat de
dierenarts het gebit en tandheel-
kundige hulp negeren kon, is voor-
goed voorbij. De diergeneeskunde
moet de kans die de wet biedt ten
volle benutten en klaar staan voor
de vervanging van de zogenaamde
paardenartsen en dierentandart-
sen. Noblesse oblige!

Bok on the rock;

the future - de toekomst
De toekomst van de veterinaire tand-
heelkunde is in handen van de dierge-
neeskundige student van nu, de jonge
dierenarts en die, al jaren geleden afge-
studeerde dierenarts met interesse voor
dit onderdeel van zijn vak. Zij moeten
hun tanden erin zetten.

-ocr page 224-

Hoe moeten die erin gezet worden? De
Diergeneeskundige Studenten Kring
doet dat door tijdens de viering van liet
12e lustrum in 1992 met als motto: \'Bok
on the rock\' een Symposium \'Tandheel-
kunde in de Diergeneeskunde\' te organi-
seren. De dierenarts kan ook zijn tanden
erin zetten via het PAO-diergenees-
kunde en de bestudering van de dierge-
neeskundige vakliteratuur. In menig
modern instructieboek worden behan-
delingen in een zogenaamde step by step
procedure besproken (4,13).
Stapje voor stapje zal de dierenarts de
tandheelkunde in zijn praktijk kunnen
invoeren. Iedere praktijk heeft legio
tandheelkundige patiënten, maar er
moeten verschillende stappen gemaakt
worden ofn deze te vinden en er vervol-
gens wat mee te doen. Hoe komt die bok
on the rock? Er moet actie worden
ondernomen, er moeten verschillende
zetten gedaan worden. Hier volgt een
aantal aandachtspunten: \'het slimme
zetten plan\'.

Zet 1 : Wordt wakker!

In eerste instantie zal iedere dierenarts
zich bewust moeten worden dat het geen
pas geeft, geen aandacht te besteden aan
de mondholte en het gebit. Het is een
kunstfout en als \'malpractice\' te veroor-
delen. Een dierenarts dient in ieder
klinisch onderzoek de mondholte te
betrekken. Hij of zij dient de eigenaar
van het dier te attenderen op afwijkin-
gen in de mondholte zoals verkeerde
tandwisseling, haken op de kiezen, ge-
fraktureerde gebitselementen of tand-
vleesontstekingen. Of de dierenarts de
behandeling op zich wil nemen, is van
later zorg, maar de ogen sluiten voor, het
weglachen of doodzwijgen van derge-
lijke bevindingen is struisvogelpolitiek
die niet in \'good veterinary praxis\' thuis-
hoort.

Zet 2 : Kennis vergaren!

De (toekomstige) dierenarts zal zijn
gebrekkige tandheelkundige kennis
moeten verrijken teneinde door middel
van een degelijk algemeen tandheelkun-
dig onderzoek de juiste diagnose te
kunnen stellen. Veterinair tandheelkun-
dige handboeken zijn er thans in over-
vloed (1-6; 11-13; 15).
Aan de Faculteit der Diergeneeskunde
heeft de Vakgroepvan Gezelschapsdie-
ren het onderwijs in de veterinaire tand-
heelkunde voor het nieuwe studiejaar
(1992/1993) uitgebreid: de colleges en
demonstraties tandheelkunde gezel-
schapsdieren zijn in aantal verdubbeld.
Alle basis-co-assistenten kunnen een
practicum extractietechnieken en gebits-
reiniging bijwonen.

De cursussen binnen de PAO-dierge-
neeskunde bestaan uit een basiscursus
Tandheelkunde
I waarin de theoretische
kennis van de veterinaire tandheelkunde
wordt gedoceerd en de praktische han-
delingen extractietechnieken en gebits-
reiniging kunnen worden uitgevoerd.
De cursus Tandheelkunde 11 gaat nader
in op de endodontische en restauratieve
behandelingen. Deze meer geavan-
ceerde tandheelkundige behandelingen
dienen te worden uitgevoerd in een
daartoe optimaal geoutilleerde praktijk
en uitsluitend indien het patiëntenaan-
bod voldoende perspectief biedt om de
verkregen kennis door ervaring en rou-
tine uit te bouwen en te onderhouden.
Hierbij speelt de investering aan appara-
tuur en verworven kennis een belang-
rijke rol; het zal op zijn minst kostendek-
kend moeten zijn.

Zet 3: Straal gebitsvriendelijkheid uit!

De derde zet is het gebitsvriendelijk
maken van de omgeving waar u werkt.
De verkregen kennis vergroot uw tand-
heelkundig inzicht. Dit inzicht wordt in
de praktijk ingebracht: collega dieren-
artsen en dierenartsassistenten in Uw
praktijk ontdekken uw belangstelling.
Het publiek ontdekt dat er (extra) aan-
dacht aan het gebit besteed wordt in
deze praktijk. De praktijk staat geboekt
als \'dentalminded\', gebitsvriendelijk.
Deze zet is misschien de lastigste. Alleen
redt u het namelijk niet. Als team wel.
Een goede manier om de gehele perso-
nele bezetting van uw praktijk te over-
tuigen van de zin van en uw enthou-
siasme voor de tandheelkundige zorg is
de volgende: u houdt een speciaal
avondspreekuur voor alle huisdieren
van iedere medewerker van de praktijk
waarin u een (gratis!) tandheelkundig
consult geeft. Na afloop van dit speciale
spreekuur bespreekt u de patiënten. Uw
eerste personele instructieavond kan op
gepaste wijze besloten worden met een
rondje... tandenpoetsen.
De gebitsvriendelijkheid komt zeker
ook tot uiting door de aanwezigheid van
de speciale tandheelkundige uitrusting:
het tandsteenverwijderapparaat, de
boorunit, röntgenapparatuur voor ge-
bitsopnamen en eventueel een speciale
tandheelkundige ruimte. De wachtka-
mer kan eveneens de zorg voor het gebit
die in deze praktijk geboden wordt
uitstralen: folders over tandheelkunde,
foto\'s met resultaten van gebitsbehande-
lingen en aandacht vragende posters
etcetera, over het gebit aan de muur! De
in de handel zijnde gebitsmodellen van
hond en kat laten tal van afwijkingen
zien. Deze modellen zijn zeer praktisch
bij uitleg van bepaalde aandoeningen
maar kunnen ook in de wachtkamer \'ter
inzage\' liggen.

Zet 4: Herken de tandheelkundige
patiënt!

Na de eerste drie zetten gedaan te
hebben wacht u natuurlijk op die cliënt
die u consulteert vanwege gebitsproble-
men bij zijn huisdier.

/. De functionele problemen:
Deze problemen zijn, ook voor de eige-
naar, duidelijk herkenbaar bijvoorbeeld
tandfracturen (politie- en bewakings-
honden), tandwisselingsproblemen (ha-
ken op kiezen bij paarden) of malocclu-
sies (doorgroeiende tanden en kiezen
van knaagdieren). Maak gebruik van de
bezorgdheid van de cliënt en toon uw
tandheelkundige kennis en kunde maar
vooral het gebitsvriendelijke karakter
van de praktijk. Het hoort zegt het voort,
begint hier!

2. Begeleiding en voorlichting:

Een volgende categorie patiënten die
tandheelkundige aandacht vragen, zijn
de jonge dieren. Immers de eerste
kennismaking met patiënt en cliënt gaat
gepaard met inentingen en adviezen
over wormen, huisvesting en voeding.
Het is een gemiste kans indien in dit rijtje
adviezen een gedegen advies over het
gebit van de jonge hond of kat zou
worden overgeslagen. Hier begint ook
voor het gebit de preventie: het verloop
van tandwisseling, het ontstaan van
tandplak en tandsteen en de gebitsver-
zorging thuis. Bij het verstrekken van
inentingsboekjes, voedings- en parasie-
tenfolders is dus ook papieren tandheel-
kundige informatie een must!
Het verzenden van een herinnering voor
de booster vaccinatie brengt de cliënt
wederom bij u op de stoep. Bij honden
en katten is dit dé kans om te laten zien
dat een oraal onderzoek uitgevoerd tij-
dens het klinische onderzoek vooraf-
gaand aan de vaccinatie glashelder aan-
toont of er wel of niet mondhygiëne
thuis uitgevoerd wordt. Het over het
hoofd zien of niet kenbaar maken van
ernstige parodontale problemen aan de
eigenaar van de patiënt is geen good
veterinary praxis en in de USA reeds een
strafbaar feit!

3. Zieke patiënten:

Tenslotte is er nog de zieke patiënt. Deze
valt min of meer in dezelfde categorie:
een oraal onderzoek mag niet overgesla-

-ocr page 225-

gen worden. De eventuele thans niet
terzake doende afwijkingen in de mond-
holte, worden genoteerd of aan de eige-
naar medegedeeld. Voor later!

Zet 5: Selecteer bewust!

Er zijn minstens twee voorbeelden van
cliënten die het met de zorg voor hun
huisdier niet zo nauw nemen: de cliënt
die alles flauwekul vindt als het om
tanden gaat én de cliëntèle die nog
stammen uit een ver verleden waarbij
aan diergeneeskundige hulp geen cent
werd uitgegeven. Het is bij deze catego-
rie cliënten voldoende erop te wijzen dat
bij onderzoek gebleken is dat het dier
(ernstig) ziek is en dat tandheelkundige
zorg noodzakelijk is. De verdere verant-
woordelijkheid ligt bij henzelf.
Het is verstandiger en geeft meer voldoe-
ning de bokken van de schapen te
scheiden. Die schapen onder uw cliën-
tèle wijst u erop dat zij als een bok op de
haverkist moeten zitten als het gaat om
stank uit de bek bij hun hond of kat.
Ook huisdieren met pijn bij het kauwen
of die met de kop over de grond of tegen
de muur schuren, zijn potentiële patiën-
ten. Het zijn de cliënten die deze sympto-
men aan u melden die u met uw
enthousiasme voor tandheelkundige
zorg kunt overtuigen van de zin van die
zorg. Deze cliënt bezorgt u de eerst winst
na uw (tandheelkundige) investering en
hoort thuis in uw gebitsvriendelijke
praktijk.

Zet 6: Zorg voor goede begeleiding!

De zorgen die een cliënt zich maakt als
zijn huisdier vanwege een tandheelkun-
dige aandoening behandeld moet wor-
den, zijn niet gering en moeten beslist
niet onderschat worden. Is bijvoorbeeld
het even trekken van een kies van een
hond of kat voor de dierenarts een fluitje
van een cent, de verzorger van de patiënt
beleeft dit totaal anders. Zij - en zeker hij
- denkt daarbij direct aan haar (zijn)
eigen orale ruimte als de tandarts daar
op de toeristische toer gaat.
De indicaties die tot een extractie leiden,
zijn op het spreekuur reeds besproken.
De beslissing is genomen en de afspraak
voor de behandeling is gemaakt. Maar
nu zal die \'gebitsvriendelijke\' dierenarts
aandacht, begrip en tijd moeten nemen
voor de vragen en zorgen van de cliënt:
Gebeurt het trekken van zo\'n kies zon-
der pijn? Is de narcose echt nodig? Kan
het niet alleen met een plaatselijke ver-
doving? Wanneer mag hij weer eten?
Kan zij nog wel eten nu zij bijna geen
tanden meer heeft? Heeft hij nog napijn?
Dit zijn allemaal vragen die uit het
menselijke brein komen, daarbij den-
kend aan de eigen minder prettige bele-
venissen in de tandartsenstoel.
Zo is de gebitsreiniging ook een veel-
voorkomende routinehandeling in de
dierenartsenpraktijk. De tijd die besteed
wordt aan het reinigen van het gebit, is
echter verloren tijd als er geen aandacht
en tijd wordt gegeven aan de nazorg die
de cliënt moet geven aan de patiënt. Ook
hier zal de dierenarts zich moeten reali-
seren dat als er over tandenpoetsen
gesproken wordt, de cliënt geneigd is te
denken dat, de in zijn eigen socialisatie-
periode ingeprente wijze van tanden-
poetsen, ook voor zijn hond of kat
bruikbaar is. En zo moet het dus niet!
Het succes van het ontwikkelen van een
gebitsvriendelijke praktijk valt en staat
met de gebitsvriendelijkheid die alle
medewerkers van de praktijk uitstralen:
het ontvangen van de patiënt door de
assistente, de behandelend dierenarts, de
assistente die de hond meegeeft als de
dierenarts dit zelf niet kan doen, het
baliepersoneel dat afrekent en de reke-
ning kan verklaren. Een optimale cliënt-
begeleiding is een zeer belangrijke zet.

Zet 7: Gouden bergen? Wees zakelijk!

Tijdens één van haar lezingen \'How to
sell dentistry?\' vertoont Jean Hawkins
een dia van een hond met een geopende
bek. De tanden zijn niet herkenbaar
wegens de dikke laag tandsteen. Zij stelt
daarbij de volgend vraag:\' What is this?\'
Enkele deelnemers geven daarbij het
juiste antwoord. Althans volgens de
algemene opinie van de in de zaal
aanwezige toehoorders. Het antwoord
van dr Hawkins, dierenarts en één van
de \'godfathers in veterinary dentistry\' in
de USA, is echter even onverwacht als
verrassend:\' No, this is a goldmine!\'
De investering in het vergaren van
kennis van de veterinaire tandheelkunde
en het inrichten van een praktijk om
verantwoorde tandheelkundige hulp te
kunnen uitvoeren, komt dubbel en
dwars terug indien u \'de goldmines\' in
Uw praktijk herkent. De cliënt zal u
dankbaar zijn en wat dacht u van de
patiënt? Het is een zegen voor iedere
patiënt indien zijn of haar dierenarts
aandacht heeft voor en zorg geeft aan het
gebit.

Het ontdekken van tandheelkundige pa-
tiënten is de eerste zet en het afrekenen
de één na laatste zet in het proces van de
tandheelkundige zorg. Het is verstandig
de te verwachten kosten vooraf te be-
spreken met de cliënt. Het kan één van
die zorgen zijn die de cliënt met zich
voert. Indien u en uw staf duidelijk zijn
als het gaat om het kostenplaatje en de
specificatie ervan bespreekt, zal deze
zorg van de cliënt worden weggenomen.

Zet 8: Regel de nazorg!

Het nieuwe elan in uw gebitsvriende-
lijke praktijk gaat verder dan de porte-
monnaie. De cliëntbegeleiding komt
ook hier om de hoek kijken. U maakt
zelf in overleg met de cliënt een afspraak
voor de eerste nacontrole. Het is bijvoor-
beeld bijna een noodzaak om de door u
geadviseerde homecare (thuiszorg) te
controleren. Indien u deze eerste nacon-^
trole meeneemt in de rekening of als
(gratis) service aanbiedt, is de kans dat
de controle ook daadwerkelijk plaats-
vindt groter. U laat daarmee nogmaals
Uw tandheelkundige belangstelling en
zorg voor het huisdier blijken.
Overige controlebezoeken kunnen via
het herinneringssysteem worden ver-
zorgd. Ernstige parodontale aandoenin-
gen zullen frequenter gecontroleerd
moeten worden dan de patiënt met
slechts weinig tandsteen. De uiterst
vriendelijke uitnodiging van de tandarts
die elk halfjaar in onze eigen brievenbus
valt, doet dat ook bij Uw cliëntèle. Aan
de in vele gevallen niet overdreven
oproep voor een gebitscontrole van
huisdieren wordt veelal gehoor gegeven.
In ieder geval is het nuttig uw volgende
vaccinatie herinneringskaarten te voor-
zien van het regeltje: gebitscontrole!

Epiloog

De ontwikkeling van de tandheelkunde
in de diergeneeskunde gaat snel. Dit
betekent dat de diergeneeskunde alle

I .1 n S C H K I l T V C) O

17. A 1 L

563

K D M R (I 1 N

D

R 1 N Ci 19 19 9 2

S K U N D I

-ocr page 226-

zeilen zal moeten bijzetten om de tand-
heelkundige zorg die aan dieren gegeven
moet worden, te kunnen geven. De
Faculteit Diergeneeskunde zal zich die-
nen te realiseren dat de veterinaire tand-
heelkunde in het curriculum van de
diergeneeskundige student wordt opge-
nomen. Het is één van die nieuwe
ontwikkelingen in de diergeneeskunde
die vraagt om wetenschappelijke onder-
zoek, up to date onderwijs en een
tweede- of derdelijns patiëntenbehande-
ling. De diergeneeskundigen verwach-
ten dat ook.

De Diergeneeskundige Studenten Kring
heeft een goed initiatief genomen door
het 12e Lustrum \'Bok on the Rock\' in te
zetten met een symposium over dit
onderwerp. Het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde stelt sinds 1991 ruimte be-
schikbaar voor de rubriek Veterinair
Tandheelkunde (7-10). De Vakgroep
van Gezelschapsdieren van de Faculteit
Diergeneeskunde vergroot haar aan-
dacht voor de tandheelkunde. Het inter-
nationale diergeneeskundige congres
\'Voorjaarsdagen\' in Amsterdam heeft
reeds in 1987 en in 1992 veel aandacht
besteed aan de veterinaire tandheel-
kunde en zal dat ook in 1993 doen
(16,17). De PAO-diergeneeskunde ten-
slotte organiseert cursussen Veterinaire
Tandheelkunde (18).

Het is nu aan De Dierenarts in de
Praktijk
om te beseffen dat tandheel-
kundige zorg met name bij het paard en
de gezelschapsdieren volop aandacht
krijgt! Aan patiënten geen gebrek. Back
to the roots betekent niet alleen dat zoals
vroeger de tandpijn te verdrijven is met
bier tijdens de zangborrel maar dat er
ook kennis vergaard moet worden. Dat
lukt niet meer op de Biltstraat! Nu is het
De Uithof waar de kennis moet worden
gehaald. Bovendien zijn er lezingen,
cursussen, practica en boeken. Het is er
allemaal in Nederland. Doe als de bok
die de rock beklimt, maak er een stap-
penplan van. Het is niet alleen een
beantwoorden aan de vraag naar tand-
heelkundige zorg maar het is ook een
uitdaging voor de dierenarts om te
streven naar een meer gebitsvriendelijke
uitstraling. Het is de hoogste tijd!
In 1992 zeggen wij dan \'Echt wel!\'

564

1. Boyrab MJ, and Tholen MA. Small animal
oral medicine and surgery. Lea & Feabiger,
Philadelphia, London, 1990.

2. Eisenmenger E, und Zetner K. Tierärztliche
Zahnheilkunde. Verlag Paul Parey, Berlin,
Hamburg, 1982.

3. Eisenmenger E, and Zetner K. Veterinary

Dentistry. Ua & Febiger, Philadelphia, 1985.

4. Emily PP., and Penman S. Handbook of Small
Animal Dentistry. Pergamon Press, Oxford,
New York, 1990.

6. Fahrenkrug P Handbuch der Zahnbehand-
lung in de Kleintierpraxis. Albrecht, Aulen-
dorf, Germany, 1988.

7. Foreest AW van. Inleiding tot en overzicht
van de tandheelkunde bij gezelschapsdieren.
Tijdschr voor Diergeneeskd 1991; 116:551 -7.

8. Foreest AW van. Aanleg, bouw en functie van
het gebit van de hond. Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde 1991; 116: 1107-21.

9. Foreest AW van. Exodontia bij de hond.
Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1992; 117;
199-206.

10. Foreest AW van. Visser M and Amerongen
WE van. Instrumentarium voor extracties bij
gezelschapsdieren. Tijdschr voor Dierge-
neeskd 1992; 117:319-322.

11. Harvey CE. Veterinary Dentistry. WB Saun-
ders Company, Philadelphia, 1985.

Cursus Veterinaire Apotheek
Gezelschapsdieren:

\'Een aanrader\'

Ervaringen van een deelnemer aan de
PAO-cursus Veterinaire Apotheek Ge-
zelschapsdieren 1 (21, 22 en 23 mei
1991 te Woudschoten)

Op 30 en 31 oktober en 1 novem-
ber organiseert de stichting PA O-
D voor de tweede keer de cursus
Veterinaire Apotheek voor prac-
tici in de Gezelschapsdierenprak-
tijk. Juist de gezelschapsdieren-
practici blijken zich moeilijk een
voorstelling te kunnen maken van
wal de cursus hen te bieden heeft.
De organisatoren hebben een
deelneemster van de voorgaande
cursus bereid gevonden haar im-
pressies op papier te zetten, om
aanstaande mede-cursisten vast
een idee te geven van de inhoud

van de cursus. _

Redactie

T I .1 I) s ( II k I I I V O OK Dl 1 K Ci L N I I S K U N I) K . D [. L I 117. A I L I V I R I N (i 19 1992

Aangezien er op het gebied van \'onze\'
apotheek nogal wat gaande was en is,
werd mij aangeraden de cursus Veteri-
naire Apotheek Gezelschapsdieren te
volgen. Mij werd verteld dat de cursus
informatief was en een noodzaak voor
de practicus die \'bij\' wil blijven. Ach-
teraf gezien was het een goede raad. Het
was voor mij een aangename verrassing
dat de cursus niet alleen informatief was,
maar ook boeiend, inspirerend en moti-
verend.

Het is moeilijk om samen te vatten wat
ik van deze cursus heb opgestoken. Dit
gaat in elk geval verder dan alleen de

12. Harvey CE, and Orr SH. Manual of small
animal dentistry. BSAVA Publications Com-
mittee, 1990.

13. Holmstrom SE, Frost P and Gammon RL.
Veterinary Dental Techniques. WB Saunders
Company, Philadelphia, 1992.

14. Kanner L. Folklore of the teeth. The MacMil-
lan Company, New York, 1935.

15. Manfra Maretta S. Problems in Veterinary
Medicine, Vol 2, Nr I: Dentistry. JB Lippin-
cott Company, Philadelphia, 1990.

16. Proceedings Voorjaarsdagen 1987: Small ani-
mal dentistry. Tijdschr voor Diergeneeskd:
112, supplement 1: 20S-40S.

17. Proceedings Voorjaarsdagen 1992: Hennet
PhR. Periodontal disease in dogs and cats.
Tijdschr voor Diergeneeskd; 117, supplement
l:38-9S; 1992.

18. Stichting PAO-diergeneeskunde. Inlichtingen
over het cursusprogramma: secretaris. Postbus
85205, 3508 AE Utrecht.

inhoud van de syllabus. Een duidelijk
tastbaar onderwerp waren de kwaliteits-
eisen. Wettelijk is er veel geregeld, maar
de praktische invulling (wat is \'goed\', en
wat is \'fout\') is veel dierenartsen nog niet
duidelijk. Zoals in de humane apotheek
de AWEK-normen (Apotheek Werk En
Kontrole normen) zijn vastgesteld door
de beroepsgroep zelf. Zo horen er ook
afspraken te zijn voor de beroepsgroep
dierenartsen, willen wij de apotheek
blijven voeren op een kwaliteitsniveau
dat van deze tijd is. De cursus veterinaire
apotheek probeert twee grote knelpun-
ten op te lossen: de relatieve onwetend-
heid van de dierenarts in deze materie en
de normering van kwaliteit. Zo kwamen
aan de orde de regelgeving, inrichting en
beheer; registratie van diergeneesmidde-
len; orphan drugs; therapietrouw; anti-
bioticumgebruik en hoe vergelijk je tien
soorten penicilline.

Er zijn normen en waarden besproken
voor de dierenarts. Met name het \'com-
poneren\' van wat wel en niet moet/mag,
het jezelf opleggen van regels en het
kunnen tonen van een op kwaliteit
gericht beleid.

Het streven is uiteindelijk om alle die-
renartsen op één lijn te krijgen voor wat
betreft de kwaliteit van de apotheek (en
van de diergeneeskunde in het alge-
meen). Goede Veterinaire Praktijk Apo-
theek is niet los te zien van Goede
Veterinaire Praktijk in het algemeen.
Je stapt uit je dagelijkse beslommerin-
gen en kijkt naar het collectief probleem,
waardoor je anders over deze materie
denkt. Je ondergaat als het ware een
hersenspoeling, waardoor je anders te-
gen deze materie aankijkt. Dit aspect
van de cursus is minstens zo belangrijk
als de vakinhoudelijke kant.
Organisatie en leiding van de cursus

-ocr page 227-

waren uitstekend, de lezingen waren
gevarieerd en van een hoog niveau.

Daarnaast was ook de sfeer tussen de
deelnemers onderiing erg goed, wat
voor een dergelijke, intensieve cursus
heel belangrijk is. Dat ik veel aan de
cursus gehad heb, blijkt nu nog steeds,
een jaar later. In de dagelijkse praktijk
ben ik mij ervan bewust dat ik bepaalde
aspecten uit de cursus \'gebruik\', zowel
praktische ais \'mentaliteits\'aspecten.

Kortom: (inderdaad) een aanrader.

J. Haarsma
solopraktijk gezelschapsdieren

Veterinaire

ruiterdag

565

Dierenartsen kunnen op 7 oktober
deelnemen aan de Veterinaire Rui-
terdag. Het betreft een recreatieve
tocht, te paard of per koets, door
de bossen van het nationaal park
\'Dc Hoge Veluwe\'. Vertrekpunt is
manege \'Veluwe Ranch\' te Hoen-
derlo. De tocht duurt van 09.30 tot
17.00 uur. Tussendoor wordt een
sherrystop gehouden en is er een
lunchpauze. Bij terugkomst is er
op de manege de gelegenheid de
paarden te verzorgen en gezellig te
borrelen. Aansluitend is er een
diner.

Deelname aan deze dag staat open
voor alle dierenartsen. Huurpaar-
den zijn aanwezig, maar gezien het
beperkte aantal verdient het ge-
bruik van een eigen paard (of
aanspanning) de voorkeur. Over-
leg hierover is mogelijk met het
secretariaat. De kosten voor deel-
name, inclusief lunch en diner,
bedragen
ƒ 85 gulden per persoon.

De daghuur van een manegepaard
komt op
ƒ 100,-.

Aanmeldingen voor deze ruiter-
dag, bij voorkeur schriftelijk, bij
het secretariaat van de Veterinaire
Ruiterdag: A.J. Noordkamp, Vor-
densebosweg 5,7251 ME Vorden,
telefoon: 05752 - 3534.

Nieuwe FIDIN

publieksfülders
voor wachtkamer
en praktijk

In de huidige tijd valt nogal eens een
negatieve publiekshouding te zien ten
opzichte van het gebruik van diergenees-
middelen.

De FIDIN (Vereniging van Fabrikanten
van Diergeneesmiddelen in Nederland)
is van mening dat een optimale veteri-
naire zorg slechts kan worden gereali-
seerd door de beschikbaarheid van
hoogkwalitatieve diergeneesmiddelen
die op verantwoorde wijze binnen het
kader van Goede Veterinaire Praktijk-
uitoefening (GVP) worden toegepast.
Een goede samenwerking tussen in het
kader van GVP werkende dierenartsen,
verenigd in de KNMvD en tussen de ge-
renommeerde diergeneesmiddelenindu-
strie, verenigd in de FIDIN, kan aan een
blijvende beschikbaarheid van hoog-
kwalitatieve diergeneesmiddelen een
belangrijke bijdrage leveren.
Om deze goede samenwerking te be-
werkstelligen en de diereigenaar te infor-

t I J n S C M R 1 I T VOOR dl I R ti N 1 I S K l) N 1) I . d i I

Schoon

kalfsvlees

De Stichting Kwaliteitsgarantie Vlees-
kalversektor (SKV) is sinds 2 september
definitief binnen de Nederlandse vlees-
meren over diergeneesmiddelen zijn
door de PR.-Commissie van de FIDIN
twee publieksfolders ontworpen be-
stemd voor de wachtkamer en praktijk
van de Nederlandse dierenartsen.
De folders getiteld
"Uw dieren uw
bedrijf en Diergeneesmiddelen"
en
"Uw huisdier en Diergeneesmidde-
len"
geven een inzicht in de gezond-
heidszorg, het daaraan verbonden ge-
bruik van diergeneesmiddelen in zowel
curatieve als preventieve toepassing en
de rol van de dierenarts bij toepassing
van diergeneesmiddelen.
Verder wordt aandacht besteed aan de
registratie van diergeneesmiddelen en de
aanprijzing en ontwikkeling van nieuwe
diergeneesmiddelen.
De Nederiandse dierenartsenpraktijken
zullen begin oktober, afhankelijk van de
aard van de praktijk, een pakket van
éénmaal vijftig of tweemaal vijftig fol-
ders ontvangen. De bezorging hiervan
wordt belangeloos verzorgd door Cor-
rect Expres.

Voor meer informatie kan men contact
opnemen met het secretariaat van de
FIDIN, Postbus 123, 3850 AC Ermelo,
tel. 03417-51703 en fax 03417-51881

Nieuw(s) van de Industrie

A I 1 1 V i: R I N li 19 I \') \') 3

kalversektor. Op die dag ontvingen de
directeuren van de bij de SKV aangeslo-
ten kalversiachterijen uit handen van
staatssecretaris Gabor van Landbouw
de eerste officiële SKV-certificaten en
een keurmerkstempel.

De Stichting is een jaar geleden op

-ocr page 228-

initiatief van het bedrijfsleven, in samen-
werking met de Nederlandse overheid,
van start gegaan. Kalverslachterijen en -
mesterijen kunnen zich vrijwillig aan-
sluiten bij de SKV. Voor aangesloten
bedrijven geldt een verzwaarde controle
boven de wettelijke controles op kalve-
ren en kalvervoeder. Bovendien onder-
werpen deze bedrijven zich aan hoge
boetes bij overtreding. Het SKV-keur-
merk, \'Controlled Quality Veal\', staat
garant voor kalfsvlees dat zonder ge-
bruikmaking van illegale groeibevorde-
raars is geproduceerd, \'schoon\' kalfs-
vlees dus. Op dit moment valt ongeveer
tachtig procent van alle in Nederland
gemeste kalveren onder de SKV-rege-
ling.

Op 14 september zal het eerste kalfs-
vlees met het SK V-keurmerk de slachte-
rijen hebben verlaten. Voor de consu-
ment is SKV-vlees echter nog niet als
zodanig herkenbaar. Het SKV-keur-
merk is voorlopig alleen een handel-
smerk voor de binnen- en buitenlandse
vleesvakhandel.

CüMPUTER-
PRQGRAMMA

De firma \'Radiometer Nederland bv\' te
Zoetermeer heeft het nieuwe computer-
programma \'MeterFile\' op de markt
gebracht. Het programma werkt met
alle bestaande MeterLab-apparatuur en
maakt volledige records met testresulta-
ten die worden opgeslagen in read-only-
files. De uitslagen zijn op het beeld-
scherm te lezen of uit te printen. Eventu-
ele verdere bewerking is mogelijk door
overzetting naar een spreadsheet of data-
base. Op deze wijze kunnen de meetre-
sultaten ook worden opgenomen in een
LIMS-systeem.

Data-transmissie gaat automatisch van-
uit de aangesloten PHM92 Lab pH-
meter, PHM93 Reference pH-meter of
PHM95 pH/ION-meter. De software
werkt zowel op XT-compatible als op
AT- en PS/2-compatible computers.

MeterLab en MeterFile bevatten nu alle
basisaspekten voor Good Laboratory
Practice en garanderen de gebruiker de
zekerheid van nauwkeurige pH- en ion-
selectieve metingen.

Nieuwe wond-
en huidzalf

Apharmo bv uit Arnhem introduceert
het nieuwe dermatologische preparaat
Clindobion® wond-/huidzalf

Clindobion® bevat het moderne anti-
bioticum clindamycine (10 mg/g) en
oleum iecoris aselli (90 mg/g).

Clindamycine penetreert snel en diep,
concentreert zich in de huidcel en is ook
actief in pus. De stof heeft directe anti-
bacteriële activiteit tegen in de wond
voorkomende bacteriën, in het bijzon-
der staphylococcen (MIC-waarden ten
opzichte van
Staph. aureus 0,09-0,39
mcg/ml) en versterkt het afweermecha-
nisme tegen binnendringende bacteriën.

Dierenartsen bevestigen na klinisch on-
derzoek de superieure kwaliteit van
Clindobion® in de praktijk.

Apharmo levert Clindobion® wond-/
huidzalf in een tube van 20 gram.

Reg. NL 7549®

Kauwtabletten
voor honden

Doggyfrice is de produktnaam voor
kauwtabletten voor honden, die door
Vetam B.V. op de markt gebracht wor-
den. De tabletten bevatten onder meer
als werkzame stof Dentazium, een van
origine enzymatisch complex. Denta-
zium helpt bij de afbraak van tandplak
en beperkt zo het ontstaan van tandsteen
en de hinderlijke gevolgen van tandplak:
slechte adem.

De aanwezigheid van fluorine-bevat-
tende aminen vertraagt de afzetting van
tandsteen en verhoogt de bescherming
van het tandemaille-oppervlak.

Om een goed resultaat te verkrijgen
wordt het aanbevolen om Doggyfrice
bij aanvang 21 dagen lang te geven.

Daarna als onderhoudsdosering elke
twee weken gedurende 7 dagen.

Doggyfrice bestaat uit smakelijke tablet-
ten die men tijdens de maaltijd, maar
ook als beloning kan geven.

Congres

Thema-avond

over spontane
tumorziekten

Spontane tumorziekten bij huisdieren
zijn zowel van veterinair als van -
potentieel - vergelijkend belang (model-
functie).

Vooral het biologisch gedrag van veel
tumoren bij huisdieren, locaal-infiltra-
tief en metastaserend, is interessant. Ge-
zelschapsdieren (hond, kat) maar ook
nutsdieren (paard, rund) bereiken vaak
een hoge leeftijd en lenen zich goed voor
klinisch onderzoek.

Aan de Faculteit der Diergeneeskunde
wordt aandacht besteed aan pathogene-
tisch tumoronderzoek (hormonen, re-
ceptoren, DNA-ploidie, suppressorge-
nen, tumor stroma interactie), maar ook
aan experimenteel therapeutisch onder-
zoek (chemotherapie, immunothera-
pie).

Het tumorimmunologisch en immuno-
therapeutisch onderzoek heeft zich (in
samenwerking met het RIVM) verbreed
(mens, rund, paard, cavia) en verdiept
(mechanismen van immuniteit).
Verschillende aspecten van het vergelij-
kend tumoronderzoek zullen worden
belicht op maandag 19 oktober 1992 in
Collegezaal Cl01, eerste verdieping
Hoofdgebouw Diergeneeskunde van
17.30 tot 18.00 uur. Van 18.00 tot 20.00
uur lezingen. Toegang vrij.

Inleidingen

Prof dr. W. Misdorp (Vakgroep Gezel-
schapsdieren, Vakgroep Pathologie):
Spontane tumormodellen: voor (w)elke
vraagstelling?

Dr. G. Rutteman/Drs. E. Teske (Vak-
groep Gezelschapsdieren): DNA-plo-
idie van tumoren bij de hond.
Dr. H. Nederbragt (Vakgroep Patholo-
gie): Cel-matrix interacties en mamma-
tumoren van de hond.
Prof dr. E. J. Ruitenberg (Vakgroep
Infectieziekten en Immunologie, afd.
Immunologie): Immunotherapie, een
nieuwe dimensie.

Dr. V. P M. G. Rutten (Vakgroep
Infectieziekten en Immunologie, afd.
Immunologie): Immunotherapie in ve-
terinaire tumormodellen.
Voor informatie kan men contact opne-
men met prof dr. W. Misdorp, 020-
6796728 of met dr. V P M. G. Rutten,
030-532433/534591.

-ocr page 229-

Rectificatie

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, deel 177, aflevering 17 zijn bij de
rubriek Vraag en Antwoord (Conjuncti-
vitis bij konijnen) als gevolg van een
communicatiestoornis ten onrechte fo-
to\'s geplaatst. Deze foto\'s behoren bij
een Vraag en Antwoord, die in een later
te verschijnen tijdschrift geplaatst zal
worden.

Referaten
Hond/kat

Een vergelijking van Povidone-

jodium en chloorhexidine-diace-
taat als pre-operatief antisepti-
cum op de huid bij hond en kat

Philips MT, Vasseur PB, and Gregory
CR. Jof AAHA 1991; 27: 105.

In de inleiding vermelden de schrijvers
dat de beide te vergelijken preparaten in
theorie aan de eisen van een antisepti-
cum voldoen. Povidone-jodium heeft
als nadelen de regelmatig voorkomende
huidreacties op het middel en afname
van de antibacteriële werking in aanwe-
zigheid van organisch materiaal. Beide
nadelen kleven niet aan chloorhexidine.
Doel van het beschreven onderzoek was
de effectiviteit van beide agentia te
vergelijken ten aanzien van het voorko-
men van postoperatieve wondinfecties
bij hond en kat.

De gekozen chirurgische ingrepen wa-
ren: ovariohysterectomie bij hond en kat
en orchidectomie bij de hond. Beide
middelen werden bij honderd dieren
toegepast.

Met povidone-jodium\' werd tien minu-
ten gewassen, waarna gesprayed werd
met een
1% povidone-jodium oplossing.
Met chloorhexidine^ werd drie minuten
gewassen, waarna gesprayed werd met
een
2% chloorhexidine-diacetaat-oplos-
sing. Alle variabelen ten aanzien van
chirurgie en nazorg werden zoveel mo-
gelijk gestandaardiseerd. Het resultaat
toonde in beide groepen slechts enkele
dieren met een wondinfectie 10-14 da-
gen postoperatief. Het onderling verschil
bleek niet significant. Beide middelen
bewijzen een goed werkzaam antisepti-
cum te zijn, waarbij het voordeel van de
kortere wastijd bij chloorhexidine deels
teniet wordt gedaan door de wat hogere
kosten van dit middel. Aanvullend on-
derzoek bij verschillende chirurgische
ingrepen, door ervaren chirurgen uitge-
voerd, is nodig om beide agentia nader
te beoordelen.

I Povidone-Jodine Scrub, Purdue Frederic Company,

Norwalk CT 06856.
! Nolvasan Surgical Scrub, Fort Dodge Lab. Inc, Fort
Dodge, Iowa 50501.

Y. Krooshof

Vüedingsmid-

delenhygiëne

Bacteriegroei dp Nuggets onder

gewijzigde luchtsamenstelling

Marshall D. L., Wiese-Leligh PL., Wells
J. H. and Farr A. J.

Comparaitive growth of Listeria mono-
cytogenes
and Pseudomonas fluorescens
on precooked chicken Nuggets stored
under modified atmosphere. Journal of
Food Protection 1991; 11: 841-3,851.

Onderzocht is het effect van gewijzigde
luchtsamenstelling op de groei van
L
monocytogenes
en P. fluorescens in ver-
pakte voorgekookte kippenuggets tij-
dens bewaren bij 3°C,
TC en 11°C.
Vlug klaar artikelen hebben soms wei-
nig verhitting voor consumptie nodig en
geven daardoor een extra risico voor de
consument.

Listeria monocytogenes is een patho-
gene bacterie, die in vlees voorkomt en
kan groeien bij koeltemperaturen.
Pseudomonas fluorescens veroorzaakt
bacterieel bederf van gekoeld voedsel.
Hoewel beide soorten door correct ver-
hitten afsterven kunnen zij door nabe-
smetting aanwezig zijn op voorgekookte
nuggets.

Gevormde nuggets werden voorgekookt
op 120°C gedurende vijftien minuten.

Na koeling op 5°C werden zij beënt
door gedurende vijf minuten te dippen
in een oplossing met a) L. monocytoge-
nes 50 k.v.e./ml., b)
P fluorescens 50
k.v.e./ml. en c) steriel peptonwater (wa-
ter).

Daarna werden ze per twee stuks ver-
pakt op een petrischaal in een plastic zak
met een van de volgende luchtsamens-
tellingen: A: O2, MA,: 76% CO2, 13,3%
N2 en 10,7% O2; MA2:80% CO2 en 20%
O2 en bewaard bij 3°C, 7°C of 1I°C.
Groei van
L monocytogenes is bij 3°C.
In A de eerste drie dagen niet aantoon-
baar; in MA| en MA2 gedurende onge-
veer negen dagen. Aan het eind van de
proef (dag 18) is het aantal k.v.e. weer
gelijk: 10\'.

Bij 7°C start de groei sneller en bij 11°C
is er geen rustperiode. Ook bij
P. fluores-
cens
bij 30°C is er hetzelfde; daarna zien
we een duidelijk verschil tussen A en
MA, en MA2. De gewijzigde atmosfeer
geeft een lagere groeisnelheid. Dit ver-
schil in groeisnelheid zien we ook bij
7°C en 11°C. Ook documentatie laat
zien dat de groei van Gram-negatieve
bacteriën onder gewijzigde luchtsa-
menstelling op voedingsmiddelen die
vlees bevatten minder is dan van Gram-
positieve bacteriën.

Onder luchtomstandigheden is bederf
eerder toe te schrijven aan Gram-nega-
tieve bacteriën. Onder gewijzigde lucht-
samenstelling is de houdbaarheid van
het produkt significant veriengd. De
consument beoordeelt de deugdelijk-
heid van het produkt op uiteriijk en
geur.

Gram-negatieve bacteriën geven vaak
een karakteristieke verandering aan het
produkt, terwijl
L. monocytogenes geen
bederfverschijnselen geeft, ook bij een
hoog aantal k.v.e., wat voor de consu-
ment potentieel toxisch kan zijn.
De onderzochte bacteriën groeien onder
gewijzigde luchtsamenstelling minder
snel dan onder normale luchtsamenstel-
ling. Het effect van de gewijzigde lucht-
samenstelling is kleiner naarmate de
bewaartemperatuur stijgt.
Het door de consument gevraagde ge-
mak, bereikbaarheid en waarde kunnen
door het gebruik van gewijzigde luchtsa-
menstelling bij kipprodukten schijnbaar
verhoogd worden. De resultaten van
deze studie tonen aan, dat gevaariijke
toestanden kunnen ontstaan, omdat
L.
monocytogenes
in mindere mate bederf-
verschijnselen toont. Bereiders dienen
zich van dit feit bewust te zijn. Van
belang is in elk geval krachtige bedrijfs-
hygiëne, gepaste kooktemperaturen, een
goede inpakmethode en een strikte tem-
peratuurcontrole tijdens bewaren.

A. E. E. Soethout.

-ocr page 230-

Boekbespreking

Kwaliteitszorg

in de varkens-
houderij

Van voer tot

vlees

L. A. den Hartog, D. L. Schumer en M.
I. Visser-Reyneveld

(Pudoc, centrum voor Landbouwpubli-
katies en landbouwdocumentatie, IVage-
ningen)

In 1991 en 1992 zijn er door de Stich-
ting Post-Hoger Landix)uwonderwijs
(PHLO) twee cursussen gegeven \'Kwa-
liteitszorg in de varkenshouderij - van
voer tot vlees\'. De grote hoeveelheid
informatie over de verschillende kwali-
teitszorgaspecten in de varkenshouderij
door de docenten aangedragen, stond
aan de basis van dit boekwerk.

Het is een bewerkte weergave van veer-
tien inleidingen, waarbij alleriei aspec-
ten die van invloed zijn op de produktie-
omstandigheden en de kwaliteit van het
geproduceerde varkensvlees uitvoerig
worden belicht.

De algemene introductie van kwaliteits-
zorg vanuit marktkundig en bedrijfsor-
ganisatorisch perspectief wordt in de
eerste twee hoofdstukken weergegeven.
Hierna volgt een hoofdstuk over para-
meters en criteria, die de kwaliteit kun-
nen beïnvloeden, aangevuld met para-
meters aan de hand waarvan de
kwaliteit kan worden geëvalueerd.

In de volgende negen hoofdstukken
wordt een groot aantal factoren, die van
invloed kan zijn op de kwaliteit van het
varkensvlees, uitvoerig behandeld, zoals
voeding, hygiëne, fokkerij, huisvesting,
transport en verzorging.

In de laatste twee hoofdstukken vindt
een integratie plaats van de kennis en
inzichten op het gebied van kwaliteits-
zorg. Hierbij worden de resultaten van
het proefprojekt Integratie Ketenbe-
heersing (I.K.B.) bij vleesvarkens behan-
deld en ervaringen weergegeven bij het
opzetten en operationeel krijgen van een
aantal geïntegreerde produktielijnen
voor kwaliteitsprogrammavlees. Door
bundeling van de kennis op het gebied
van de beïnvloeding van kwaliteit bin-
nen de varkensvlees-produktiekolom is
een boek ontstaan, dat een brede kring
van geïnteresseerden, ook buiten de
varkenssector, zeer veel nuttige en prak-
tische informatie verschaft over de uit-
eindelijke kwaliteit van het geprodu-
ceerde varkensvlees.

P. van Gulick

Training manual

on artificial

insemination in

sheep and goats

P. Chemineau, Y. Cagnié, Y. Guérin, P.
Orgeur, J.-C. Vallet.

(Food and Agriculture Organization of
the United Nations, Via delle Terme di
Caracalla, 00100 Rome, Italy. 1991.
ISBN 92-5-102808-7, 222 pagina\'s.)

Dit handboek is het 83-ste in een serie
FAO animal production and health
papers. Het is geschreven door een groep
medewerkers van het INRA (Institut
National de la Recherche Agronomi-
que, Nouzilly 37380, Monnaie, Frank-
rijk).

In de inleiding wordt ingegaan op de
voordelen maar ook op de beperkingen
en de grenzen van kunstmatige insemi-
natie bij schaap en geit.

De slotopmerking daarbij is van grote
betekenis: vruchtbaarheid na natuurlijke
en geïnduceerde bronst worden niet
gecontroleerd door dezelfde genen. Bij
de interpretatie van gegevens, verkregen
na het toepassen van dergelijke technie-
ken, moet daarmee rekening worden
gehouden.

In deel I komt de fysiologie van de
voortplanting van de kleine herkauwers
aan de orde.

In het eerste gedeelte worden eerst de
bouw en functie van het mannelijk en
vrouwelijk geslachtsapparaat behandeld
en daarna de belangrijlste geslachtshor-
monen. In het tweede gedeelte worden
factoren, die van invloed zijn op de
voortplanting besproken. Daarin wordt
ingegaan op de invloed van het seizoen.

licht, temperatuur, voeding, sociale fac-
toren, management en gezondheid. Ver-
der komen de geslachtsrijpheid, de sexu-
ele activiteit na de partus en enkele
erfelijke zaken rond de vruchtbaarheid
aan de orde.

In deel II wordt de kunstmatige insemi-
natie van schaap en geit beschreven.
Eerst wordt ingegaan op het Kl-station:
gebouwen, huisvesting, verzorging, in-
richting en benodigdheden. Het vol-
gende gedeelte gaat over sperma winning
en -bewaring. Daarna komen oestrusin-
ductie, -detectie en -controle aan de
orde. Er wordt daarbij onderscheid ge-
maakt tussen natuurlijke en geïndu-
ceerde bronst. In het gedeelte dat expli-
ciet gaat over KI van kleine herkauwers
wordt ingegaan op de verschillende
manieren van insemineren en op de
factoren die de resultaten kunnen beïn-
vloeden.

Het laatste hoofdstuk gaat over de ver-
schillende manieren van drachtigheids-
onderzoek.

In het boek staan 62 figuren die schema-
tisch allerlei zaken proberen te verduide-
lijken. Vaak is te weinig aandacht be-
steed aan de nodige details. Aan de
dertien foto\'s in het boek is te weinig
aandacht en tijd besteed. De 28 tabellen
zijn soms heel duidelijk maar in andere
gevallen zijn ze zonder het lezen van de
bijbehorende verduidelijkende tekst
moeilijk begrijpbaar.
Terecht wordt regelmatig de aandacht
gevestigd op de verschillen die tussen
schaap en geit bestaan. In hun voor-
woord vermelden de auteurs dat de
beschreven technieken op grote schaal
in Frankrijk worden toegepast. Het zal
duidelijk zijn dat ze het gemakkelijkst de
situatie in hun thuisland kunnen be-
schrijven. Het is jammer dat mensen die
in de materie zo thuis zijn niet wat meer
over de grenzen kijken.
In de lijst van ruim 120 literatuurverwij-
zingen is meer dan de helft in de Franse
taal of van Franse hand. Van een United
Nations-publicatie mag een bredere blik
verwacht worden.

Concluderend kan gezegd worden dat
dit handboek hele nuttige informatie
bevat maar het blijft teveel een aanpas-
sing van een voor de Franse markt
geschreven boek. Door de resultaten
van recent onderzoek op dit terrein
buiten Frankrijk niet of onvoldoende te
vermelden laten de auteurs een kans
voorbij gaan. Ook een trefwoordenlijst
zou niet misstaan.

P Vellema

-ocr page 231-

Vacatures

Positions at the
University of
California

The Department of Surgery, School of
Veterinary Medicine at the University of
California, Davis, is seeking applica-
tions and nominations for the position of
Surgical Educator (Lecturer) and for the
position of Assistant/Associate/Full
Professor in Neurology/Neurosurgery.

The Department of Surgery is compo-
sed of six clinical subspecialities: Anes-
thesia/Critical Patient Care, Large Ani-
mal Sufery, Neurology/Neurosurgery,
Oncology, Ophthalmology, and Small
Animal Surgery.

The individual joining the Department
will be able to draw on the rich and
diverse environment within the UC
community, which includes the School
of Veterinary Medicine, the School of
Medicine, the College of Agriculture
and Environmental Science, and more.

Applications for the position of Surgical
Educator will be accepted through No-
vember 1, 1992. Applications for the
position of Assistent/Associate/Full
Professor in Neurology/Neurosurgery
will be accepted through October.
Yet to follow a description of the duties
and responsibilities of both positions.

Lecturer

Position Available July 1, 1993, through June 30,
1994, with potential for renewal on an annual
basis.

Qualified applicants should apply in writing and
include Curriculum Vitae, list of publications, and
names of four references. Applications will be
accepted through November I, 1992. Mail appli-
cations to: Dr. John Pascoe, Department of
Surgery, School of Veterinary Medicine, Univer-
sity of California, Davis, CA 95616.

The successful applicant should have advanced
training in education and preferably have expe-
rience in teaching psychomotor skills to individuals
in health-related, highly technical occupations.
Experience with computer-aided teaching me-
thods, preferably in a health-related profession, is
especially desirable. The ability to work with
students, staff, and faculty in a cooperative fashion
is of critical importance.

The Department of Surgery is seeking a profes-
sional educator to develop and at least initially help
implement advanced, innovative methods of in-
struction in surgical skills. The successful applicant
will lead a team composed of surgical faculty.

audio-visual and computer technology consul-
tants, and other professional educators to develop
a surgical curriculum which takes advantages of
state-of-the-art technology to teach the psychomo-
tor skills and manipulative techniques necessary to
practice surgery. It is expected that new, non-
traditional methods of teaching surgical skills will
be developed and integrated with more traditional
methods, including the use of cadavers and live
animals.

Development of an accurate, scientific method for
assessing the success of this new program in
comparison to traditional methods is an essential
requirement of this position.

Assistant/Associate/Full Professor of Veteri-
nary Neurology/Neurosurgery

Position available July I, 1993. This is a tenure
track position.

Qualified applicants should apply in writing and
include Curriculum Vitae, list of publications, and
names of four references. Applications will be
accepted through October 1, 1992 or until a
suitable candidate is identified. Mail applications
to: Ms. Suzanne Black, Management Services
Officer, Department of Surgery, School of Veteri-
nary Medicine, University of California, Davis,
CA 95616.

Veterinarian with advanced training in veterinary
neurology/neurosurgery. ACVIM board certifica-
tion, or eligibility for certification, in neurology is
required. A PhD or advanced training in research
is desirable. A candidate must have evidence of
interest and aptitude in classroom and clinical
teaching of veterinary neurology and neurosur-
gery, demonstrated potential as a creative scientist,
and obvious potential to further develop aspects of
veterinary neurology/neurosurgery. Expertise in
clinical neurophysiology and large animal neuro-
logy also is desirable.

Responsibilities include 1) participation in lectures
and laboratories of the basic and clinical neuros-
cience courses of the DVM professional curricu-
lum; 2) clinical teaching in the Veterinary Medical
Teaching Hospital (VMTH); 3) participation in
the graduate clinical (resident) training program of
the VMTH; and 4) participation in the graduate
academic programs (MS and PhD) of the Cam-
pus.

Included in the appointment is a 50% clinical
commitment to the Neurology/Neurosurgery Ser-
vice of the VMTH. The individual will be respon-
sible for diagnosis and treatment of neurological
diseases of small animals, and consultation on
large animals and exotic patients presented to the
VMTH.

Development of a productive research program.
Including publication of results in professional/
scientific journals is a fundamental responsibility
of the position.

The individual selected will be expected to serve
on School and/or University committees, and to
participate in the continuing education of the
professional and public communities.

Tierärztlichen

Hochschule

Hannover

An der Tierärztlichen Hochschule Han-
nover ist an der Klinik für kleine Haus-
tiere ab sofort die Stelle einer Universi-
tätsprofessorin oder eines
Universitätsprofessors (C 3) für Oph-
thalmologie der Tiere (insbesondere für
kleine Haustiere und Pferde) zu beset-
zen.

Der Bewerber/die Bewerberin soll die
Ophthalmologie der verschiedenen Tier-
arten in Lehre, Forschung und Dienst-
leistung vertreten.

Voraussetzung: Habilitation oder gleich-
wertige wissenschaftliche Leistung (§56
NHG) sowie eine mindestens fünfjäh-
rige wissenschaftliche und klinische Tä-
tigkeit auf dem Gebiet der Augenkrank-
heiten der Tiere.

Die Tierärztliche Hochschule Hannover
ist bestrebt, den Anteil der Frauen am
wissenschaftlichen Personal zu erhöhen.

Bewerbungen mit den üblichen Unterla-
gen sind bis zum 16.10.1992 an den
Rektor der Tierärztlichen Hochschule
Hannover, Bischofsholer Damm 15,
3000 Hannover 1, zu richten.

VACATURES

The Department of Food Animal and
Equine Medicine, College of Veterinary
Medicine, North Carolina State Univer-
sity is seeking applicants for a tenure
track position in ruminant production
medicine. The rank will be commensu-
rate with experience. The position is
available from July 1, 1993. Closing
date for applications is October 15,
1992 or until filled. Further information
for intending applicants can be obtained
by calling Dr. Malcolm C. Roberts at
(919) 829 - 4240 or FAX (919) 829 -
4464.

-ocr page 232-

Alleen is maar alleen. Welzijn
van mestkalveren

Faculteit Diergeneeskunde Utrecht, 14
april 1992; C.A. Bogaard, Vakgroep:
Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplan-
ting

Er is een poging gedaan de individuele
en groepshuisvesting van mestkalveren
met elkaar te vergelijken. De verschil-
lende systemen van individuele- en van
groepshuisvesting worden belicht wat
betreft het soort box of hok, de afmetin-
gen, het bodemmateriaal, de bodembe-
dekking en het type voerhek. Tevens
wordt de wijze van kunstmelkverstrek-
king en het soort bij voeder vermeld. Bij
de groepshuisvesting wordt tevens aan-
gegeven of de dieren na aankomst een
aantal weken aan het voerhek worden
vastgezet.

De belangrijkste gezondheidsstoornis-
sen, waaronder diarree en respiratoire
infecties, worden besproken; de struc-
tuur van de mestkalverhouderhij geeft
aanleiding tot een verhoogd risico van
infectie-overdracht. Als gevolg hiervan
wordt er op grote schaal gemedicineerd
en dit leidt in toenemende mate tot
resistentie-ontwikkeling.
Er wordt een vergelijking gemaakt tus-
sen de individuele- en groepshuisvesting
wat betreft de ziekte-incidentie, sterfte
en voortijdige afvoer. Vooral de eerste
weken na aankomst blijkt een kwets-
bare periode te zijn, diarree en respiratoi-
re aandoeningen komen frequent voor.
Bij groepskalveren wordt meer diarree
gezien, doch het voorkomen van respi-
ratoire aandoeningen is niet gerelateerd
aan een der huisvestingssystemen. Het
aantal voortijdig afgevoerde dieren en
sterftegevallen zijn vooral in de groeps-
huisvesting hoog te noemen. Voor het
vergelijken van beide systemen is tevens
de relatie tussen management en ziekte
belicht. Goed management is vooral bij
de groepshuisvesting van cruciaal be-
lang.

Verder is er bij de vergelijking van beide
systemen aandacht gegeven aan ge-
dragsuitingen van de kalveren, met
name het voorkomen van stereotypen,
zuigen en likken, lig- en bewegingspro-
blemen en sociale onaangepastheid.
Stereotypen komen in beide huisves-
tingssystemen voor en is functioneel te
noemen in het reduceren van stress.

Ruwvoerverstrekking doet de frequen-
tie van stereotypen afnemen. Vooral in
de eerste 6-8 weken na aankomst is de
frequentie van het preputiumzuigen en
urinedrinken in de groepshuisvesting
hoog; het vastzetten van de kalveren
gedurende deze periode blijkt zeer effec-
tief te zijn in het terugdringen van dit
ongewenste en tevens schadelijke ge-
drag.

Naarmate de mestperiode vordert wor-
den bij boxkalveren afwijkende lighou-
dingen waargenomen als gevolg van de
ruimtebeperking, die tevens tot een
slaaptekort zouden leiden. Individuele
huisvesting leidt in tegenstelling tot
groepshuisvesting tot sociaal isolement
van het kalf

Als laatste zijn de produktieresultaten
van beide systemen naast elkaar gezet.
Het blijkt dat de produktieresultaten van
groepshuisvesting ondanks hogere uitval
en sterfte goed kan concurreren met
individuele huisvesting.
De algemene conclusie is dat het slagen
van groepshuisvesting vooral verbonden
is met het management en de motivatie
van de kalvermester. Tevens is verder
onderzoek naar verbetering van de hui-
dige huisvestinssystemen gewenst.

Middenoorpoliepen bij de kat

Faculteit Diergeneeskunde Utrecht, 3
juni 1992.

Arthur Bastiaans, Vakgroep: Genees-
kunde van Gezelschapsdieren

Uit de literatuur blijkt dat recidivering
van middenoorpoliepen bij katten na
eenvoudige extirpatie frequent (33 tot
50%) voorkomt. Deze percentages zijn
echter afgeleid uit onderzoeken bij
kleine aantallen katten.
Indien bullatrepanatie plaatsvindt is de
kans op een recidief zeer klein, echter
post-operatief wordt vaak een Horner-
syndroom gezien.

Dit referaat vergelijkt de resultaten na
extirpatie van middenoorpoliepen bij
een groter aantal katten (patiënten van
de UKG) met die van een onderzoek
waarbij telkens een ventrale bulla
Osteo-
tomie werd uitgevoerd.
Recidivering van de poliep wordt ook
na behandeling in de Universiteitskli-
niek te Utrecht veel gezien, maar minder
frequent dan in de literatuur beschreven.
In het onderzoek waarbij steeds bulla-
trepanatie werd verricht kwam bij geen
enkele kat een recidief voor, andere
post-operatief complicaties echter vaak
(Horner-syndroom, symptomen van oti-
tis interna).

Studentenreferaten

Op grond van de resultaten wordt ge-
concludeerd dat het in de meeste geval-
len niet nodig is een bullatrepanatie uit
te voeren, maar bij recidivering van de
poliep deze techniek zeker te overwegen
is.

Caseous Lymfadenitis bij het
schaap

Faculteit Diergeneeskunde Utrecht, mei
1992; A. Hoek.

Deze scriptie is geschreven naar aanlei-
ding van het feit dat in 1990/1991
caseous lymfadenitis op twee bedrijven
werd geconstateerd. Het was de eerste
keer dat deze ziekte bij Nederlandse
(niet-geïmporteerde) schapen werd ge-
vonden.

In het eerste deel wordt een overzicht
gegeven van de literatuur die beschik-
baar is over caseous lymfadenitis bij het
schaap. Daarin worden onder meer
Pathogenese, diagnostiek en manieren
van bestrijden besproken. In het tweede
deel wordt een beschrijving gegeven van
de uitbraak op de twee bedrijven en de
maatregelen die de Gezondheidsdienst
voor Dieren van West en Midden Ne-
derland daar genomen heeft. Na serolo-
gisch onderzoek door middel van
ELISA, werden de serologisch positieve
en dubieuze dieren geslacht. Behalve
uitwendig bij leven, werden de dieren
ook na slachting onderzocht op afwij-
kingen. De bevindingen werden in ver-
band gebracht met serologic, ras, ge-
slacht en leeftijd van de dieren.
Klinisch onderzoek door middel van
palpatie bracht bij 20% van de serolo-
gisch positieve dieren afwijkingen aan
het licht, na sectie werd bij 80% afwij-
kingen gevonden. De ELISA heeft een
voorspelbare waarde van 0.8. Er lijkt
een duidelijk verschil tussen de rassen
aanwezig te zijn wat betreft de gevoelig-
heid voor CL.

Jaariingen die niet geschoren waren
vertoonden een lager percentage be-
smette dieren en minder laesies per
besmet dier dan de wèl geschoren ou-
dere schapen. Rammen vertoonden va-
ker en ernstiger laesies in de longen dan
ooien.

T I .11) S ( M R I I T VOOR D I I R Ci F N 1 l: S K U N I) F . D F FL 117. A ( L F V F R I N G 19 1992

570

-ocr page 233-

cdi-dio

Het CDI-DLO bevordert en bewaakt de gezondheidstoestand van landbouwhuisdieren ten behoeve van een
rendabele, maatschappelijk verantwoorde veehouderij en de hiermede verband houdende bewaking van de
volksgezondheid.

laboratoriumhoofd/
wetenschappelijk onderzoeker (wm)

ten behoeve van de afdeling Aviaire Virologie en Tumorvirussen

Vacaturenummer; CDI 27.22.17.00.00.01 TD.

Door de afdeling Aviaire Virologie en Tumorvirussen (AVTV) wordt onderzoek verricht
naar ziekten met een virale etiologie bij gevogelten. Naast Vogelwet ziekten worden
ook andere economisch belangrijke inheemse virusziekten bij pluimvee bewerkt.
Functie-informatie:

U bent belast met het initiëren en zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onder-
zoek in projectverband op het gebied van de etiologie, pathogenese, diagnostiek en
epidemiologie van virusinfecties bij bedrijfspluimvee; u geeft leiding aan het labora-
torium en neemt deel in en/of geeft leiding aan projectteams; u onderhoudt contacten
met Gezondheidsdiensten, Veterinaire Dienst en Internationale organisaties;
u publiceert en presenteert onderzoekresultaten.
Vereist:

W.O. Diergeneeskunde (bij voorkeur gepromoveerd). Ervaring op het gebied van de

Bedrijfspluimveehouderij strekt tot aanbeveling.

Standplaats: Lelystad.

Salaris: max. ƒ 7.754,- bruto per maand.

Inlichtingen:

bij de heer dr. C. Terpstra, waarnemend afdelingshoofd, tel.nr.: 03200-76603.
Sollicitaties

De Dienst Landbouwkundig
Onderzoek (DLO) bestaat uit
17 onderzoekinstituten en een
centrale directie. DLO nnaakt nog
deel uit van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij, maar voorbereidingen
worden getroffen om DLO te
verzelfstandigen.

Bij de DLO-organisatie
werken ruim 3000 mensen.

In de wereld van het onderzoek
neemt DLO een unieke positie in
met kennis en expertise van alle
aspecten van agrarische produktie-
ketens, maar ook van natuur,
milieu en landschap.

binnen 14 dagen: DLO-Centraal Diergeneeskundig Instituut (CDI-DLO), t.a.v. de
afdeling Personeelszaken, Postbus 65, 8200 AB Lelystad.

Gehandicapten en vertegenwoordigers van etnische minderheden worden, mits zij aan de functie-eisen
voldoen, uitdrukkelijk verzocht te solliciteren. DLO streeft naar een personeelsbestand, dat een afspiegeling
vormt van de maatschappij.

-ocr page 234-

In memoriam
Arie Hüggerbrugge

Op 21 april jL - zijn verjaardag - overleed Arie
Hoogerbrugge in de leeftijd van 66 jaar
De persoon Hoogerbrugge kan in het kort
geschetst worden ab een man met grote interesse
voor zijn omgeving die hij tegemoet trad met
openheid, doorzettingsvermogen en een warme
belangstelling voor zijn medemens.
Nimmer kwetsend met een speciaal gevoel voor
humor, waardoor men zich bij hem vertrouwd
voelde.

: Arie was afkomstig
van een boerenbedrijf
bij Rotterdam dat al
generaties lang in fa-
miliebezit was. On-
danks het feit dat hij
voorbesteml was de
traditie voort te zetten
koos hij tenslotte toch
voor de diergenees-
kunde.

Hij studeerde af in
1955 na zijn militaire
dienst te hebben ver-
vuld, nadat hij pas in
1950, drie jaar na zijn
middelbare schoolop-
leiding (die door de
bezettingsjaren ook al
was vertraagd) met
zijn studie was begonnen.
Het is tekenend voor zijn altijd positieve instelling
en zijn verantwoordelijkheidsbesef dat hij on-
danks zijn late start toch nog kans zag lid van het
sociëteitsbestuur van de studentenvereniging
USR, alsmede bestuurslid van de studentenkegel-
club DIG te zijn. Voor het laatste werd hij tot
erelid van die vereniging benoemd
Desondanks studeerde hij binnen zes jaar, in
1955, af en begon op 29-jarige leeftijd zijn
maatscfuippelijke loopbaan
Deze loopbaan is een duidelijke afspiegeling van
de rijke persoon die Hoogerbrugge was.
Zijn interesse, intelligentie en degelijkheid
maakte dat in elk stadium van zijn maatschappe-
lijke activiteit de baan of het onderwerp waar hij
op dat moment mee bezig was verder werd
ontwikkeld in de breedte en de diepte.
De korte opsomming van enkele van zijn
beroepsactiviteiten illustreert dit:

In 1955 tot 1959 specialisatie bij de Stichting
voor Veevoedingsonderzoek van het Centraal
Veevoeder Instituut.

Geneticus en veterinair adviseur van de pluim-
veecombinatie Bovans in de jaren 1960 en 1961.
Wetenschappelijk medewerker aan de FD met
name het Zoötechnisch Instituut van 1966 in
verschillende kwalificaties, waaronder lector in
1976, hoogleraar in 1981 met de onderwijsop-
dracht in de Zootechniek van de Kleine Huisdie-
ren en het Varken (als opvolger van prof. dr. W.
K. Hirschfeld).

In september 1984 werd hij benoemd tot hoogle-
raar aan de LU. Zijn aimabele persoonlijkheid\'
wist de verschillen in onderzoekrichting dusda-
nig te verenigen dat een duidelijke versterking
van het totale onderzoek van de Vakgroep
ontstond

Hoewel hij slechts tot 1987 in Wageningen
gewerkt heeft was hij toen al volgens de gevoe-
lens van velen welhaast onmisbaar geworden.
Men betreurde in hoge mate dat hij vanwege
gezondheidsredenen, ook al omdat zijn conditie
niets te wensen over liet, zich terugtrok.
In 1986 benoemd tot hoogleraar in de Vakgroep
Veehouderij van de Landbouw Universiteit te
Wageningen in de Gezondheidsleer en de Voort-
planting.

In 1971 promoveerde hij op het onderwerp: De
genotypevoedingsinteractie bij het kuiken, met
betrekking tot de behoefte aan het aminozuur
lysine.

Arie was een toegewijd onderwijsman, hetgeen
overduidelijk gebleken is uit de wijze waarop hij
zich inzette voor verbeteringen op dat terrein.
Zo was hij van 1980 tot \'84 voorzitter van de
examencommissie voor het dierenartsexamen en
van de jaaronderwijscommissie voor het zesde
studiejaar

In 1982 nam hij ab voorzitter het initiatief om het
toen vigerende curriculum van het zesde studie-
jaar
LC. de co-assbtentschappen, ingrijpend te
wijzigen

Het was hem duidelijk geworden dat de coschap-
pen niet (meer) voldeden aan de globale beroeps-
profielen van de dierenarts en dat derhalve zo
spoedig mogelijk ingespeeld diende te worden op
de (veranderende) maatschappelijke behoefte: in
dit verband achtte Arie met name een versnelde
invoering van een kleine differentiatie met be-
houd van een ongedeelde bevoegdheid ab onver-
mijdelijk.

De toenmalige co-assbtentenindeling leverde
vanwege het enigszins vrijblijvende karakter
nogal eens spanning op door de vaak tegenstrij-
dige verlangens van vakgroepen en studenten.
Arie nam het initiatief tot een veel strakkere
indeling dan de bestaande, hetgeen resulteerde in
een wekelijkse instroom van drie studenten in een
logbche didactbche volgorde.
Na veel dbcussies en eindeloze vergaderingen en
zelfs oproer onder de studenten werd deze
regeling tenslotte aanvaard
Deze in de wandelgangen genoemde \'de carous-
sel van Hoogerbrugge\' b een zegen gebleken
voor het onderwijs en de studenten in die zin dat
een te lange studieduur in het postdoctorale deel
van de opleiding daardoor wordt voorkomen

-ocr page 235-

Het onderzoek had zeker niet minder zijn belang-
stelling als het onderwijs wat blijkt uit zijn vele en
veelzijdige publicaties.

Veel heeft hij gedaan op het gebied van het
Welzijn van de Landbouwhuisdieren, zowel in
organisatorisch als wetenschappelijk opzicht
Zo had het vervoer van landbouwhuisdieren, een
actueel onderwerp van de laatste jaren, zijn
speciale aandacht Aan het probleemloze vervoer
van bijvoorbeeld kuikens door de KLM heeft hij
door wetenschappelijk onderzoek een belang-
rijke bijdrage geleverd

Het was het grensgebied tussen ziektekunde en
zootechniek dat hem bijzonder interesseerde wat
gedemonstreerd wordt door de op dat gebied door
hem begeleide studies, die in proefschriften
uitmondden.

De genotype/milieu-relatie, het gebruik van de
computer in paringsprogramma\'s bij nertsen,
autofertilisatie bij de kip, het gedrag van mestvar-
kens in relatie tot huisvesting, het welzijn van
zeugen, voorkomen en bestrijding van pneumo-
nieën bij varkens, produktie beïnvloeding door
nematoden bij runderen en de invloed van de
temperatuur op de produktie van antilichamen en
de stofwisseling van kuikens.
Het zijn enkele voorbeelden van zijn brede
interesse en zijn brede deskundigheid
De wetenschappelijke oriëntatie van de onder-
zoeker Hoogerbrugge getuigde van een grote
directheid en concreetheid
Het was dan ook niet verwonderlijk dat hij door
het bedrijfsleven vaak werd geconsulteerd en
ingeschakeld bij de diverse praktische proble-
men, die zich voordoen als nieuwe activiteiten
werden gestart

A ls hoofd van het proefbedrijf voor de pelsdieren
van de Faculteit stond hij aan de wieg van een
verantwoorde pelshouderij in Nederland De
Vereniging van Fokkers van Edelpelsdieren on-
derscheidde hem daarvoor in 1987 met de
gouden verenigingslegpenning.
Verder was hij betrokken bij veel organisaties
zoals Ornitophilia, de VIV, de WPSA en nog vele
andere.

Zes jaar geleden openbaarden zich de eerste
symptomen van de ziekte die zich heel lang als te
genezen liet aanzien. Met bewonderenswaardige
geestkracht is hij met de hoop en verwachting
omtrent het potentiële al of niet gunstige verloop
omgegaan. Hij heeft zijn grote hobby, het zeilen,
nog met veel plezier lang kunnen uitoefenen en
smaakte het genoegen om met zijn vrouw Mieke
diverse buitenlandse reizen te maken, ondermeer
naar zijn familieleden in Nieuw Zeeland Voorts
was de geboorte van zijn kleinzoon en naamge-
noot Ary jan het mooiste wat hem nog had
kunnen overkomen.

Hij bleef voor zijn omgeving de persoon die hij
zijn hele leven is geweest warm en geïnteres-
seerd wars van uiterlijke schijn met een open oog
voor het goede wat het leven nog steeds te bieden
had

In de genoemde laatste zes jaren had hij een
geweldige steun aan zijn echtgenote Mieke, die
het hem mogelijk maakte als persoonlijkheid
ongerept te blijven, tot aan het laatst toe. Men kan
haar daar niet dankbaar genoeg voor zijn
De geboren en getogen boerenzoon uit Overschie
groeide uit tot een wetenschappelijke autoriteit
van internationaal formaat Veterinair Neder-
land maar zeker ook Landbouwkundig Neder-
land blijft hem veel dank verschuldigd Met name
vanwege de wijze waarop deze vertegenwoordi-
ger van de beroepsgroep kans heeft gezien om
zowel de toekomstige dierenartsen aan de Facul-
teit in Utrecht als de toekomstige Veeteeltkundi-
gen aan de Universiteit in Wageningen alsmede
de toekomstige doctores op te leiden maar vooral
te interesseren voor concrete belangrijke maat-
schappelijke taken Hieruit vloeit automatisch
voort de betekenis die hij heeft gehad en nog
steeds heeft voor de kwaliteit van de diergenees-
kunde en veeteelt in datzelfde Nederland
Samen met de familie (Mieke, zijn moeder en zijn
vier kinderen) hebben we op 21 april in kleine
kring afscheid van Arie genomen We blijven
hem als zeer waardevolle vriend en bewonderens-
waardige collega gedenken

Arie Brand
Watse Sybesma
H. W. Th. Benders

-ocr page 236-

Jaarcongres 1 992/1 39 ^
Algemene Vergadering

Jaarrede 1992

e. h. kampelmacher

Mevrouw de voorzitter en leden van de Congres-
commissie, geachte genodigden, ereleden, bui-
tengewone leden en leden van de
Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde,
geachte toehoorders.

In onze ronde
door Nederland,
waarbij ieder jaar
één van onze tien
Afdelingen de or-
ganisatie van ons
Jaarcongres op
zich neemt, zijn
wij dit jaar terug-
gekeerd naar onze
"startplaats". Hier
in Utrecht zijn wij
dierenartsen allen
begonnen, hier
liggen onze herin-
neringen aan een
meer of minder
lange studenten-
tijd, aan vele uren
van plezier,
vriendschap en
het opdoen van levenservaring, samen met vele
uren van inspanning en werk om het gestelde
doel te bereiken. In Utrecht ligt de aanloop tot
ons beroep, zowel bij de Faculteit, als ook bij ons
Bureau aan de Julianalaan. Redenen genoeg,
om als motto van ons Jaarcongres te kiezen
"Back to the roots". Met deze titel in het
Engels heeft de Congrescommissie waarschijn-
lijk de toenemende internationalisering en de
behoefte aan een gemeenschappelijke taal voor
communicatie tussen de verschillende volkeren
willen onderstrepen, nog afgezien van het feit dat
"Terug naar de wortels" minder fraai klinkt. Een
verdere bijzonderheid van dit Jaarcongres is dat
het samenvalt met het 12e lustrum van de
Diergeneeskundige Studenten Kring en dat een
deel van het programma, zeker wat de feesten
betreft, gemeenschappelijk is georganiseerd.
Hierover zijn wij als beroepsvereniging zeer
verheugd. De ontmoeting tussen beroepsbeoefe-
naar en student kan voor beide groeperingen zeer
positief zijn. Van ons uit gezien is het gezegde
"Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst" zeker
van betekenis. De student van heden is de
dierenarts van morgen met alle verantwoorde-
lijkheden en taken, die de toekomst in petto
heeft. Van de zijde van de studenten gaat het

gezegde op: "Zoals de ouden zongen, piepen de
jongen", gezien het feit dat ook zij voor een
zinspreuk in het Engels, te weten: "Bok on the
Rock" hebben gekozen. Het laat zich aanzien,
dat de verstrengeling van "Back to the Roots" en
"Bok on the Rock", evenals de verstrengeling
van de slang met de Domtoren op het congres-
logo, garant zal staan voor een in ieder opzicht
bijzonder en hopelijk zeer geslaagd Jaarcongres.

Mijnheer de voorzitter van de Afdeling Utrecht,

Gaarne wil ik u en de leden van uw bestuur,
alsmede alle leden van uw Afdeling, namens ons
Hoofdbestuur hartelijk dankzeggen voor het
organiseren van ons Jaarcongres 1992. De giste-
ren gehouden sportdag, die veel van uw organi-
satietalent heeft gevraagd, heeft opnieuw bewe-
zen, dat dit evenement zich een vaste plaats op
onze Jaarcongressen heeft verworven en dat de
contacten, die tijdens deze dag worden gelegd of
vernieuwd, van grote waarde zijn. Na onze
voornamelijk lichamelijke inspanningen van gis-
teren komen wij vandaag toe aan het geestelijk
voedsel, waarbij uiteraard de opleiding en daar-
mede het leren aandacht zullen krijgen. Prof Van
den Bergh en Prof Van Hooff zullen over het
leren van mensen en het leren van dieren en de
relatie tussen beide leerprocessen ongetwijfeld
interessante aspecten naar voren brengen. Zoals
echter ook onze studententijd een mengeling was
van werk en plezier zal uw Afdeling, samen met
het bestuur van DSK, ervoor zorgen dat het
laatstgenoemde aspect volledig tol zijn recht
komt.

Mijnheer de Staatssecretaris,

Het is ons een bijzonder genoegen en een eer dat
u bereid bent geweest aan onze uitnodiging voor
de openingszitting van ons Jaarcongres 1992
gevolg te geven. U onderstreept hiermede de
goede contacten die tussen uw Ministerie en onze
beroepsvereniging bestaan. Contacten, die tij-
dens uw bewindsperiode steeds meer zijn ver-
diept en regelmatig tot aanpakken en oplossen
van gemeenschappelijke problemen, waarvan
een aantal in deze Jaarrede naar voren komt,
leiden. Uw persoonlijke interesse voor dierge-
neeskundige vraagstukken wordt door ons hoge-
lijk gewaardeerd. Van harte welkom mijnheer
Gabor.

Mijnheer de loco-burgemeester van Utrecht,

Gaarne wil ik u namens onze gehele beroeps-
vereniging van harte welkom heten op ons
Jaarcongres 1992 en u hartelijk dankzeggen
voor uw bereidwilligheid ons Jaarcongres he-
denochtend te openen. Uit alles wat tot nu toe
gezegd is, heeft u kunnen concluderen welke
banden er tussen uw stad en ons beroep bestaan.
Dit was u zeker al bekend, maar het is misschien
goed deze symbiose tussen stad en beroep met

-ocr page 237-

enkele woorden te onderstrepen. De stad is voor
ons met haar opleidingscentrum, ons KNMvD-
bureau en alle faciliteiten die zij voor student en
afgestudeerde biedt, van groot belang. Aan de
andere kant dragen wij de naam Utrecht met ere
in ons vaandel, niet alleen in eigen land, maar
vooral ook internationaal. In de gehele dierge-
neeskundige wereld, tot in de verste uithoeken, is
"Utrecht" een begrip als opleidingscentrum en
als centrum voor de bevordering van het dierge-
neeskundig onderzoek. Hierop mogen u en wij
trots zijn!

Dames en heren.

Aan het begin van ons Jaarcongres herdenken
wij traditiegetrouw onze collegae die ons in het
afgelopen verenigingsjaar ontvielen. Zij hebben
allen op hun wijze bijgedragen aan de uitoefe-
ning en bevordering van de diergeneeskunde en
daarmede de waardering, die velen voor ons
beroep hebben, vergroot. Moge het voor hun
nabestaanden een troost zijn dat wij hun levens-
werk waarderen en hen daarvoor dank betuigen.
Ik wil de namen van onze overleden collegae,
alsmede ons overleden buitengewoon lid noe-
men met het verzoek hen staande te herdenken.

A. Angelino
S. Bant

D.M.J. van Beek

Prof.dr. J.M.M. van den Bereken
Mw A. Beuvery-Asman
J. Boom
F. Borm

A.J. Bruin

Dr. J.RC. Claessens
W.P.A. Colsen

E.M. Dufour

Prof. dr. A. Hoogerbrugge
Prof. dr. dr. h.c. Jac. Jansen
J. Krijger

B.L. Leopold

C.N.M. Mul

D.A. Scholma

Mw M. Springeling-de Koomen
H. Timmerman
D.W. van de Veen
Dr. M.A.J. Verwer
H.A. Weijens

Naast verdriet is er gelukkig ook reden tot
blijdschap. Zo ontving een aantal collegae in het
afgelopen verenigingsjaar een koninklijke onder-
scheiding op grond van hun prestaties op het
gebied van de diergeneeskunde en hun maat-
schappelijke verdiensten.

Benoemd werden:

tot Officier in de Orde van Oranje Nassau:
Dr. J.L. van Os
J. Veenhof

Prof.dr. C.J.G. Wensing
J.J. van Zutven

tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau:

P.H.A.M. van Maanen

L.A. van Langeraad

S. Piersma

H. Poortman

D. Rijpkema

Ook vanaf deze plaats wil ik de gedecoreerden
nogmaals hartelijk gelukwensen met hun eer-
volle onderscheiding.

Een aantal van onze collegae heeft in het
afgelopen jaar hun wetenschappelijke inspannin-
gen bekroond gezien met het behalen van de
Doctorstitel. Dit zijn:

Mw. Mr. J. E. Bosch-Boesjes
H.F. Egberink
M.J. Geudeke
Mw M.J. Groot
J.H. van der Kolk
Mw G.A.J. Miltenburg
Mw M. van Mosel
Mw J. Ritskes-Hoitinga
C.J.M. Scheepens
U. Vecht

Met voldoening wil ik de zojuist genoemden
hartelijk dankzeggen voor hun bijdrage ten
dienste van de wetenschap en hen nog eens
gelukwensen met de behaalde titel.

Dames en heren, geachte toehoorders,

1 Oktober 1992, te weten gisteren, is ongetwij-
feld een belangrijke datum in de 130-jarige
geschiedenis van de KNMvD. Gisteren is name-
lijk in het kader van de Wet op de Uitoefening
van de Diergeneeskunde (WUD), die op 1
augustus 1992 van kracht is geworden, het
veterinair tuchtrecht in werking getreden. Naar
deze wet, maar vooral naar het tuchtrecht, heeft
onze beroepsvereniging vele jaren uitgezien.
Hierdoor wordt het diergeneeskundig handelen,
indien op een onjuiste wijze in praktijk gebracht,
niet langer door de Ereraad, een door onze
beroepsvereniging ingesteld college, maar door
een van overheidswege ingesteld college, beoor-
deeld. Dit geldt voor alle dierenartsen, leden en
niet-leden. Bovendien worden met het tuchtrecht
het functioneren van en de verhouding van de
geregistreerde paraveterinairen en veeverloskun-
digen tot de dierenarts vastgelegd. De Ereraad
zal overigens, zij het met een gewijzigde taak,
blijven functioneren ten behoeve van intercolle-
giale geschillen. Wij zijn bijzonder verheugd, dat
hiermede na vele jaren van voorbereiding, het
diergeneeskundig handelen voor alle beroepsbe-
oefenaren een wettelijke toetsing heeft gekregen
met alle daaraan verbonden rechten en plichten.

Een belangrijke activiteit van onze beroepsvere-
niging was gedurende het afgelopen jaar de
bevordering van de verdere uitbouw van auto-
matisering in de dierenartsenpraktijken. Velen,
zowel collegae als ook deskundigen buiten onze

-ocr page 238-

geledingen, hebben hiervoor in de afgelopen
jaren veel tijd, denkwerk en financiële middelen
ter beschikking gesteld, zonder dat de gestelde
doelen werden bereikt. Onze besturen hebben
deze ontwikkeling met interesse en soms met
vrees gevolgd; het laatste omdat zij, overtuigd
zijnde van het grote nut van deze innovatie, niet
de ontwikkeling konden zien, die deze besturen
voor ogen hadden.

Teneinde hieraan een positieve bijdrage te leve-
ren werd verleden jaar een commissie van goede
diensten benoemd, om het automatiseringspro-
ces, dat enigszins door onderlinge verschillen van
mening was vastgelopen, weer op het juiste spoor
te krijgen.

Deze commissie, bestaande uit de collegae Oos-
terlee (voorzitter). Goedhart en De Ruijter, wil
ik ook vanaf deze plaats nog eens hartelijk
dankzeggen voor hun waardevolle bijdrage, die
een belangrijke rol heeft gespeeld bij het in goede
banen leiden van het verdere overleg. Het
vraagstuk automatisering was voor ons Alge-
meen Bestuur en Hoofdbestuur een zo belang-
rijke zaak, dat begin van dit jaar een Buitenge-
wone Algemene Vergadering bijeen werd
geroepen, hetgeen in de lange geschiedenis van
de KNMvD slechts een enkele keer is voorgeko-
men. Deze vergadering, die overigens geen
besluiten nam, maar wel de verschillende stand-
punten duidelijk liet zien, heeft als een katalysa-
tor gewerkt om de takorganisatie van automati-
sering weer op de rails te krijgen. Tijdens vele
maanden van onderhandelingen, waarbij met
grote waardering kan worden gezegd, dat alle
betrokkenen zich van het begin af aan positief
hebben opgesteld, werd de Novad Coöperatie
Ideëel opgericht, die zich het organiseren en
uitvoeren van takorganisatiewerk voor de auto-
matisering in de diergeneeskunde en de dieren-
artsenpraktijken in Nederland ten doel stelt. De
daarbij betrokken partijen, te weten de AUV en
de KNMvD, die zich verplicht hebben deze
activiteiten beide ook financieel te ondersteunen,
zijn enkele maanden geleden een overeenkomst
aangegaan, die voor de komende vijfjaar geldt.
De leiding van het takorganisatiewerk berust bij
een projectteam bestaande uit drie personen, van
wie één door de AUV, één door de KNMvD en
één door de Novad Coöperatie Ideëel wordt
benoemd.

Een dierenartsmedewerker, te weten collega De
Veer, die in het KNMvD-bureau is gehuisvest, is
inmiddels met zijn werkzaamheden begonnen.
Uitgaande van de verantwoordelijkheid die het
Algemeen Bestuur en het Hoofdbestuur in deze
menen te hebben, zijn in nauwe samenwerking
met de AUV en de Novad Coöperatie Ideëel, de
activiteiten om tot optimale automatisering te
komen opnieuw, naar ons inzicht in zeer goed
onderiing overleg en vanuit een reële basis,
aangepakt. Het woord is nu aan de gebruikers,
die wij gaarne vanaf deze plaats oproepen om
deze belangrijke innovatie voor ons beroep te
onderkennen en om mee te werken aan de
realisering van de diverse activiteiten.
Een andere innovatie, die ons in het afgelopen
verenigingsjaar heeft beziggehouden en ons on-
getwijfeld in de komende jaren zal blijven
bezighouden, is het treffen van nieuwe veteri-
naire maatregelen in verband met het wegvallen
van de binnengrenzen in het EG-gebied. Bepalin-
gen in verband met een vrij verkeer van dieren en
dierlijke produkten in de Europese Gemeen-
schap zijn sinds 1 juli 1992 gedeeltelijk in
werking en zullen dat per 1 januari 1993 in volle
omvang zijn. Dit betekent zeer in het kort dat
bijvoorbeeld Rotterdam de buitengrens is ge-
worden voor invoer van levende dieren en
voedingsmiddelen van dieriijke oorsprong bin-
nen het gehele EG-gebied.
Dit verhoogt de verantwoordelijkheid van onze
veterinaire diensten in de aanvoerhavens en dit
betekent tevens een verzwaring van taken ten
opzichte van het voorkomen en de verspreiding
van dierziekten en de controle van voedingsmid-
delen ten behoeve van de gezondheidsbescher-
ming van de mens. De genoemde maatregelen
regarderen niet alleen de overheidsdiensten,
maar ook de praktici. Voor de uitvoer van onze
eigen produkten betreffen deze naast de praktici
ook de RVV. Aandachtsgebieden, die hierbij een
rol spelen zijn de diergeneesmiddelendistributie
en -toediening en Good Veterinary Practice in
het kader van de Integrale Keten Bewaking
(IKB). Vooral wat laatstgenoemde bewaking
betreft zou aan de RVV een zeer geprononceerde
taak toebedeeld kunnen worden, waarbij contact
en samenwerking met andere overheidsdiensten
en de prakticus van groot belang zijn. Dit
samenspel is van belang om te komen tot een
gezond en kwalitatief hoogstaand voedingsmid-
del van dierlijke oorsprong, om zo aan de steeds
toenemende eisen van de consument in binnen-
en buitenland tegemoet te komen. Bij dit samen-
spel is een goede werksfeer binnen de betrokken
groeperingen van belang. Voor de dierenartsen
die werkzaam zijn bij de RVV is daartoe enige
tijd geleden een Klankbordgroep ingesteld om
tot een optimale belangenbehartiging van de bij
deze dienst werkzame collegae te komen. Onze
besturen volgen deze activiteiten met veel inte-
resse en zullen zich alle inspanningen getroosten
om onze RVV-collegae, die een steeds belangrij-
kere rol op het gebied van de gezondheidsbe-
scherming spelen, met raad en daad terzijde te
staan.

Probeert men de samenwerking in diergenees-
kundig Nederiand in kaart te brengen dan dient
de praktische uitvoering van de tweedelijns-
diergeneeskunde bij de landbouwhuisdieren aan
het reeds gezegde toegevoegd te worden. De
fusies bij de Gezondheidsdiensten - binnenkort
nog vier regionale diensten - brengen met zich,
dat de afstand tussen de prakticus enerzijds en de
gezondheidsdienstdierenarts anderzijds mogelijk
groter wordt, hetgeen een extensivering van
onderlinge contacten tot gevolg kan hebben. De

-ocr page 239-

praktizerende dierenarts zal dit gevaar kunnen
pareren door specialisatie of dierspecifieke des-
kundigheid. Voor de Gezondheidsdiensten blijft
dan de belangrijke taak weggelegd om in speci-
fieke situaties hulp te bieden. De prakticus heeft
veel belang bij een goede samenwerking en onze
beroepsvereniging hoopt dan ook van harte, dat
deze gewaarborgd blijft. Wel willen wij onze
zorg uitspreken over het feit dat in het veld
praktijklaboratoria ontstaan, waarvan niet altijd
zeker is dat deze voldoende niveau halen. Ook
op dit terrein zullen de Gezondheidsdiensten
advies en hulp kunnen bieden om diergenees-
kundig handelen van hoge kwaliteit nu en in de
toekomst te verzekeren. In dit samenspel zal ook
de samenwerkingsovereenkomst nader dienen te
worden bekeken; een overeenkomst die bij de
inmiddels in werking getreden WUD met het
tuchtrecht niet meer strikt nodig is. Overleg
tussen de KNMvD en de SGD zal dan ook
dienen plaats te vinden om te onderzoeken of
deze overeenkomst kan vervallen of dient te
worden bijgesteld.

Sprekende over de noodzaak van een hoge
kwaliteit van ons werk dient ook gekeken te
worden naar onze taken op het gebied van de
begeleiding van diergeneesmiddelendistributie
en -toediening.

Reeds enkele jaren is de problematiek dierge-
neesmiddelendistributie en -toediening in haar
volle omvang binnen onze beroepsgroep onder-
kend en zijn activiteiten ondernomen om deze
distributie en toediening optimaal te doen ge-
schieden. Zo werd er een beleidsgroep Veteri-
naire Apotheek ingesteld, die inmiddels na een
eerste rapportage binnenkort het tweede rapport
zal uitbrengen. Kortgeleden is door de werk-
groep Veterinair Antibioticumbeleid de Nota
Antibioticumbeleid aan het Hoofdbestuur aan-
geboden. Een woord van dank aan deze werk-
groep is hier zeker op zijn plaats. De uit de nota
voortvloeiende aanbeveling voor formularia
wordt reeds uitgewerkt. Een andere door het
Hoofdbestuur ingestelde commissie, te weten de
Diergeneesmiddelen Advies Commissie heeft
inmiddels haar rapport over "Aanvullende toet-
singscriteria voor diergeneesmiddelen toegepast
bij dieren voor merkvleesproduktie" uitgebracht.
In dit rapport worden zowel over de keuze van
het diergeneesmiddel, als over de criteria voor
het gebruik en de diervriendelijkheid van het
produkt, aanbevelingen gedaan. Een samenvat-
ting van deze belangrijke adviezen, waarvoor de
Commissie onze welgemeende dank verdient, is
inmiddels in ons Tijdschrift voor Diergenees-
kunde gepubliceerd. Tenslotte werd gedurende
het afgelopen verenigingsjaar een begin gemaakt
met de realisatie van de aanbevelingen aangege-
ven in de nota "Versterking Farmaceutische
Scholing". Na samen met Intervet en de AUV
een financiële basis te hebben gevonden voor het
initiëren van een leerstoel, is binnenkort de
benoeming te verwachten van een deeltijd hoog-
leraar "Veterinaire Farmacie" ter ondersteuning
van het curriculum en het onderzoek op dit
vakgebied, maar vooral ook het PAO-D Apo-
theek. Met interesse en inspanning blijven onze
besturen deze activiteiten volgen en stimuleren
om van onze kant alle moeite te doen, om de
diergeneesmiddelendistributie en -toediening op-
timaal te laten verlopen, zoals wij met de
Staatssecretaris hebben afgesproken. Hierbij
dient wel de volgende kanttekening te worden
gemaakt: deze inspanningen vormen alleen het
frame dat beroepsvereniging. Faculteit en over-
heid kunnen aanreiken. De invulling, te weten
het op onberispelijke wijze omgaan, verstrekken
en toedienen van diergeneesmiddelen, is een
verantwoordelijkheid van de prakticus en vee-
houder. Aan deze verantwoordelijkheid zal per-
manent aandacht dienen te worden gegeven!
Zowel bij het thema automatisering, als ook bij
het aanstellen van een deeltijd hoogleraar "Vete-
rinaire Farmacie", is de medewerking en finan-
ciële ondersteuning van de AUV genoemd.
Gaarne wil ik vanaf deze plaats grote waardering
uitspreken voor het bestuur en de directie van
deze dierenartsencoöperatie, die altijd bereid zijn
in gezamenlijk overleg mee te werken aan de
oplossing van problemen.
Na het vermelden van activiteiten, die tot tevre-
denheid stemmen, moet helaas ook in deze
Jaarrede over een minder plezierig verschijnsel
worden gesproken. Ook in onze geledingen
worden de symptomen van zich snel voltrek-
kende negatieve maatschappelijke veranderin-
gen zichtbaar, resulterende in een verzakelijking,
die niet zelden gepaard gaat met een afnemende
bereidheid tot dienstverlening. Daarnaast wor-
den wij in toenemende mate geconfronteerd met
geschillen niet alleen tussen praktijken, maar ook
binnen associaties. Zo wordt er de laatete tijd een vorni
van patiënten werving en reclame-activiteit gesig-
naleerd, die niet in overeenstemming is met onze
Code en zeker niet met de ethische grondslagen
van een academisch beroep. Het lijkt wel of de
onrust in de wereld, die wij dagelijks via de
media voorgeschoteld krijgen, ook invloed heeft
op de manier waarop wij met elkaar omgaan.
Onbegrip, onvriendelijkheid en agressiviteit
worden hierbij maar al te vaak opgemerkt en
onze secretarissen hebben de handen vol om met
inzet van veel tijd en tact, helpend en verzoenend
op te treden. Teneinde hun werk, waar mogelijk,
te verlichten en tevens het ontstaan van geschil-
len zo veel mogelijk te voorkomen, is het idee
ontstaan een dierenartsennetwerk op te richten.
Het is de bedoeling dat een aantal oudere en
ervaren collegae per Afdeling als klankbord gaat
dienen bij problemen binnen of tussen praktij-
ken. Zij bieden daarbij eerste hulp en plegen
overleg met ons secretariaat ter ondersteuning
van hun eigen initiatieven, zodat problemen niet
escaleren. Toen wij voor dit werk de hulp
inriepen van een dertigtal oudere en ervaren
collegae was de respons nagenoeg 100%. Enkele
dagen geleden werd dan ook dit netwerk officieel

-ocr page 240-

geïnstalleerd. De bedoeling is één of twee keer
per jaar bij elkaar te komen voor nascholing,
bijpraten en eventueel gezamenlijk bespreken
van moeilijke of principiële problemen. Het
Hoofdbestuur hoopt van harte dat met het
instellen van een dierenartsennetwerk de zojuist
genoemde negatieve trend binnen onze beroeps-
groep nog op tijd kan worden omgebogen,
teneinde onze goede collegiale contacten te
bewaren en waar mogelijk verder uit te bouwen.
Alle leden van de KNMvD kijken ongetwijfeld,
met belangstelling uit naar het werk van de
netwerkdierenartsen en wensen hen veel succes
bij hun belangrijke taak!
Naast het zojuist genoemde netwerk, blijft, zoals
reeds aan het begin van deze rede is genoemd, de
Ereraad functioneren. Op grond van de zojuist
gesignaleerde facetten zal het duidelijk zijn dat
het werk van deze raad eerder toe- dan af- zal
nemen.

Enkele jaren geleden werd in een Jaarrede de
aandacht gevestigd op de problematiek van de
vrouwelijke dierenarts, een groep collegae wier
aantal in de komende jaren steeds meer zal
toenemen. De Commissie voor Advies voor de
Beroepsuitoefening van de Vrouwelijke Dieren-
arts heeft in het afgelopen jaar een rapport
samengesteld, waarin een aantal facetten van de
beroepsuitoefening van vrouwelijke dierenartsen
wordt besproken onder toevoeging van eventu-
ele oplossingen. Deze nota verschijnt op korte
termijn en zal binnen de beroepsvereniging
ruime aandacht krijgen. Teneinde de positie van
de vrouwelijke dierenarts te ondersteunen, heeft
het Hoofdbestuur na overleg met de Commissie
V.D.A. besloten door het Bureau regionale bij-
eenkomsten voor vrouwelijke dierenartsen te
laten organiseren, waarbij kadervorming en net-
werkfunctie voorop staan. Inmiddels heeft de
eerste reeks bijeenkomsten plaatsgevonden.
Overigens is de in het zojuist genoemde rapport
gesignaleerde problematiek voor een gedeelte
niet specifiek voor de vrouwelijke dierenarts.
Ook onze mannelijke collegae ontmoeten in hun
werksfeer in toenemende mate problemen, die
inherent zijn aan onze gewijzigde en nog steeds
wijzigende maatschappelijke structuren. Ten-
einde het gehele veld te kunnen overzien is een
Werkgroep Beroepsuitoefening Diergenees-
kunde in het leven geroepen, die tracht de
knelpunten te analyseren en waar mogelijk
adviezen geeft voor oplossingen c.q. verbeterin-
gen van bepaalde nu bestaande ongewenste
situaties.

In de afgelopen jaren is in diverse Jaarredes een
evaluatie gegeven van de situatie op de arbeids-
markt. Ook dit jaar mag deze evaluatie niet
ontbreken, zeker indien men weet, dat de schom-
melingen tussen "te veel" en "te weinig" dieren-
artsen nog steeds duidelijk naar voren komen.
Opnieuw wordt daarmede onderstreept hoe
moeilijk het is aan deze prognoses enige waarde
toe te kennen. Kon in de afgelopen jaren
herhaaldelijk van een krappe arbeidsmarkt wor-
den gesproken, in het afgelopen verenigingsjaar
is een trend naar verruiming en zelfs een duidelijk
"te veel" waar te nemen. Hieraan zijn verschil-
lende factoren debet en wel een toenemende
verzadiging van arbeidsplaatsen in de praktijk,
voornamelijk wat de gezelschapsdieren betreft,
een teruggang van economische activiteiten, die
niet alleen invloed heeft op de primaire, maar
tevens op de secundaire en tertiaire arbeids-
markt, een vrij plotselinge stagnatie van de vraag
naar Nederlandse, d^erpn^irtßen uit het buitenland
en tenslotte een veel betere registratie van de
bestaande vacatures, waardoor de situatie op de
arbeidsmarkt nauwkeuriger dan ooit kan wor-
den bepaald. Wat dit laatste betreft is automatise-
ring van gegevens geïntroduceerd en worden op
advies van de Commissie Statistiek regelmatig
overzichten in ons tijdschrift gepubliceerd, waar-
door permanent een vinger aan de pols kan
worden gehouden.

Met voldoening en nog steeds toenemende ver-
wachting bekijken onze besturen de gedurende
dit verenigingsjaar tot stand gekomen vernieu-
wing van ons Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
Hiervoor verdient de redactie en allen die aan de
totstandkoming van onze 14-daagse "krant"
meewerken, onze dank. Nadat de heer De Geus,
die gedurende vele jaren met grote inzet ons
tijdschrift heeft begeleid, zijn werkzaamheden
heeft beëindigd, is een nieuwe redacteur, te
weten de heer Haring, aangetreden. Sinds enkele
weken is een stafmedewerker publiciteit, te
weten collega De Rooij, aan onze staf toege-
voegd, die aan de zojuist genoemde toenemende
verwachting ongetwijfeld inhoud zal geven.
Het laat zich aanzien dat wij, met de zojuist
genoemde nieuwe medewerkers, ons Bureau op
volle sterkte hebben gebracht. Daarmee is de
door het Hoofdbestuur al lang gewenste stabili-
teit bereikt, die aanleiding geeft tot voldoening.
Door deze stabiliteit komen tijd en capaciteit vrij
om nieuwe activiteiten te initiëren, commissies
en werkgroepen beter te begeleiden, meer onder-
steuning te bieden aan Afdelingen en Groepen,
intensiever te participeren in internationale acti-
viteiten, bijvoorbeeld ten behoeve van de FVE
en last but not least advies en hulp te verstrekken
aan al onze leden, waar en wanneer dit nodig is.
In de afgelopen decennia zijn wij steeds opnieuw
geconfronteerd met de vraagstukken over de
relatie mens-dier, een relatie, die een grote
verantwoordelijkheid legt bij de dierenarts als
deskundige. Herhaaldelijk wordt het publiek
geconfronteerd met misstanden betreffende de
omgang van de mens met het aan zijn zorg
toevertrouwde dier. Ik moge in dit verband
slechts refereren aan de afschuwwekkende ver-
halen in de media over het vervoer van levende
varkens tijdens de dit jaar uitzonderlijk warme
zomermaanden. Hier mag de dierenarts niet aan
de kant staan en dient hij of zij zijn respectievelijk
haar deskundigheid en autoriteit in te zetten om
dergelijke misstanden te voorkomen. Het toene-
mend besef van onze verantwoordelijkheid ten

-ocr page 241-

opzichte van het dier heeft er enkele jaren
geleden toe geleid dat, gefinancierd door onze
beroepsvereniging, een bijzondere leerstoel "Re-
latie mens-dier" aan onze Faculteit is ingesteld.
Helaas heeft Prof Rozemond deze leerstoel
slechts korte tijd kunnen bezetten. Het doet ons
genoegen u te kunnen mededelen, dat binnen-
kort de benoeming van Dr. F.J. Grommers op
deze leerstoel te verwachten is.

Dames en heren, zeer geachte toehoorders.

Regelmatig komen vraagstukken aan de orde,
zoals ook in deze Jaarrede, waarbij de KNMvD
gevraagd wordt namens de dierenartsen een
mening te geven of waarbij het nodig is op
voorhand een standpunt namens de beroepsvere-
niging in te nemen. Of dit mogelijk is en in welke
mate dit dient te geschieden was één van de
discussiethema\'s gedurende onze laatste Bestu-
rendag. Na uitwisseling van gedachten en onder-
ling overleg kwamen wij tot de conclusie, dat het
enerzijds ondoenlijk is namens alle dierenartsen
te spreken, maar dat wij ons anderzijds in
bepaalde gevallen niet aan de verantwoordelijk-
heid kunnen onttrekken om namens de KNMvD
een standpunt in te nemen. Als voorbeeld voor
dit laatste moge ik verwijzen naar de visie van de
KNMvD inzake de toelating van BST.
Het laat zich aanzien dat vragen naar een
standpunt namens de beroepsgroep steeds vaker
aan ons zullen worden gesteld. Dit legt een grote
verantwoordelijkheid op onze besturen, die deze
alleen kunnen dragen indien zij zich gesteund
weten door een zo groot mogelijke achterban,
die binnen het kader van Afdelingen en Groepen
deze problemen in discussie brengt. Hierbij zal
niet te voorkomen zijn dat niet alle leden het
KNMvD-standpunt ondersteunen. Begrip en
verdraagzaamheid zullen nodig zijn om de gele-
deren zo veel mogelijk gesloten te houden.
Onze
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde
bestaat dit jaar 130 jaar.

In 1862 werd het doel van onze vereniging als
volgt omschreven: "Bevordering der Veeartsenij-
kunde door a) onderlinge samenkomst der vee-
artsen b) het behandelen van veeartsenij- en
veeteeltkundige onderwerpen en de hierop be-
trekking hebbende wetenschappen c) het zich in
betrekking stellen met binnen- en buitenlandse
maatschappijen en genootschappen van genees-
en veeartsenijkunde, landbouw, veeteelt en nij-
verheid d) het uitgeven van een tijdschrift,
verzameld uit oorspronkelijke bijdragen, verta-
lingen en uittreksels uit buitenlandse tijdschriften
e) het oprichten van een boekerij en modelverza-
meling van bekende en nieuw uitgevonden
instrumenten en eindelijk door alles aan te
wenden om op een geoorloofde en krachtige
wijze tot bevordering van het voorgestelde doel
werkzaam te zijn". 130 Jaar later komen de
genoemde doelstellingen zo goed als alle aan
de orde in de Jaarrede 1992. Hier zijn wij
waarlijk "Back to the roots"!

Ook dit jaar kan men weer terugkijken op een
zeer geslaagd congres, dat plaatsvond op 24, 25
en 26 april.

Zowel de opkomst van de dierenartsen, ruim
600, als van de dierenartsassistenten, ruim 800,
was overweldigend te noemen.

Tijdens het congres werd ter gelegenheid van het
25-jarig bestaan van \'De Voorjaarsdagen\' een
taart aangeboden door de directie van de RAI
aan de Voorjaarsdagen Commissieleden. Deze
taart had een doorsnee van anderhalve meter en
vele congresgangers hebben er tijdens de mid-
dagpauze van kunnen smullen. Op vrijdagavond
werd de Voorjaarsdagen Award met cheque
uitgereikt aan de Stichting SOHO, die zich ten
doel stelt rolstoelgebruikers een hond ter be-
schikking te stellen die meer dan tachtig com-
mando\'s opvolgt en een goede kameraad is.
Tevens konden de aanwezigen genieten van het
perfecte optreden van Susan Dellinger over
Psychogeometrics.

Op zaterdagavond, na een leerzame dag, vormde
het congresfeest voor VJD-deelnemers, sprekers
en genodigden een gepaste onderbreking.
Het feest werd dit jaar gehouden in de wintertuin
van het Krasnapolsky. Een schitterende ambi-

Voorjaarsdagen 1992

-ocr page 242-

ance met live muziek van de \'Jazz O\'Matic Four\'
en een uitgebreid buffet.
Het Dierenartsassistenten-programma dat zowel
zaterdag als zondag zeer boeiende lezingen bood
en dat ook voor de dierenartsen was opengesteld,
mocht zich op beide dagen verheugen in een
grote belangstelling.

Het ruim opgezette tentoonstellingsterrein, waar
zo\'n 50 exposanten hun produkt-informatie aan
dierenartsen en assistenten toonden, bevatte al-
lerlei attracties, zoals een sneltekenaar, een ijs- en
een haringkraam, een puzzeltocht met een jubi-
leum-hoofdprijs van ƒ 2525,25 en diverse gezel-
lige en informatieve stands.
Nieuw was dit jaar het item \'meet the specialist\'.
Men kon in kleine groepen (max. 10 personen)
tijdens een soort spreekuur vragen stellen aan een
specialist op een bepaald vakgebied en met hem
of haar van gedachten wisselen over problemen
die men in de eigen praktijk tegen komt met
betrekking tot dat deelgebied van de diergenees-
kunde.

De Voorjaarsdagen, het congres dat jaadijks
wordt georganiseerd onder auspiciën van de
Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren voor
dierenartsen en assistenten van gezelschapsdie-
ren en gemengde praktijken, zullen in 1993
plaatsvinden op 26, 27 en 28 maart in het RAI-
Congrescentrum te Amsterdam.

KNMvD Afdeling
Groningen viert

15ü-jarig bestaan

De afdeling Groningen van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees- ■
kunde
bestaat op 20 december 1992 150 jaar.
Ter gelegenheid van dit heuglijke feit organiseert
de afdeling in de Martinihal in Groningen
woensdag 18 november 1992 een symposium
getiteld \'Vruchtbare samenwerking\'.

De organisatie richt zich deze dag niet alleen op
de dierenartsen van de afdeling, maar ook op hun
cliënten.

Via de leden van de afdeling worden de \'eindge-
bruikers\' van de diergeneeskunde uitgenodigd
om deze dag bij te wonen.

Er worden onder meer lezingen gehouden, die in
vijf secties worden verdeeld.

De organisatie verwacht zo\'n duizend bezoekers.
Alle activiteiten spelen zich af in de Borgman-
zaal.

Onlangs heeft het Hoofdbestuur van de Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde
een aantal dierenartsen, leden en niet-
leden van de KNMvD en werkzaam bij de RVV,
verzocht na te gaan hoe de belangenbehartiging door
de KNMvD voor de dierenarsten, werkzaam bij
de RVV, geoptimaliseerd zou kunnen worden.
Daartoe is de \'Klankbordgroep RVV\' opgericht,
waarin de volgende dierenartsen zitting hebben:
mevrouw A. Bos, mevrouw M. T. IJzerman,
mevrouw J. van den Wijngaard-de Win, R M.
A. van den Berg, R van der Wal, J. W. Dijkman,
F X. M. M. Cremers en J. W. A. A. Driessen.
De heer Cremers vervult de functie van voorzit-
ter, de heer Driessen vervult de functie van
secretaris en de Klankbordgroep wordt onder-
steund door mevrouw M. C. van Oostrum-
Schuurman Hess van het Bureau van de
KNMvD. De Klankbordgroep zal het Hoofdbe-
stuur een aantal aanbevelingen voorleggen met
betrekking tot de verbetering van de belangenbe-
hartiging.

Wil men over dit onderwerp van gedachten
wisselen, dan kan men contact opnemen met de
leden van de Klankbordgroep. Men kan zich ook
schriftelijk wenden tot de secretaris van de
Klankbordgroep, drs. J. W. A. A. Driessen,
Vetterik 6, 4661 RS Halsteren.

Klankbordgroep RVV

Programma

10.15-10.45 uur: Ontvangst met koffie
10.45-11.00 uur: Opening door de commissaris
der Koningin van de provincie Groningen, de
heer H.J.L. Vonhoff
11.15-12.00 uur: eerste spreker.
12.00-13.45 uur: gezamenlijke lunch.
13.45-14.30 uur: tweede spreker
14.30-15.15 uur: derde spreker.
15.15-16.30 uur: koffie/thee en bezoek stands.

Titels voordrachten

Sectie rund

1- Prof dr. G.H. Wentink: IBR

2- Dr. Th. Kruip: Embryotechniek

3- Drs. I.J.R. Visser: Salmonellose

Sectie varken

1-Dr. ir. B. Kemp: Management factoren van
invloed op embryonale sterfte bij het varken

2- Dr. L. Vellinga: Dierziekte-bestrijding Noord-
Nederland

3- Dr.C.J.M. Scheepens: Klimaat in varkensstal-
len

Sectie paard

1- Drs. W. van der Horst: Paarden voortplanting
1993

2- J. Werners: Paardenfokkerij anno 1993

3- Demonstratie

Sectie gezelschapsdieren

1- Dr. A.C. Schaefers-Okkens: Voortplanting

-ocr page 243-

2- Prof. F.J. Meutstege: Groeistoornissen

3- Dr. A.A.M.E. Lubberink: Interne problemen

Sectie pluimvee

1- Dr. H.A. Vahl: De voeding van het slachtkui-
ken; het afwegen van verschillende belangen
2. Drs. E. Kamps: Pluimveegezondheidszorg met
als doel een gezond eindprodukt.
3- Drs. H. Hemminga: Kwaliteit van de slacht-
kuikens

Kaarten voor dit symposium zijn door leden van
de afdeling Groningen-Drenthe ä 25 gulden te
bestellen bij penningmeester M. de Groot te Gieten.

Symposium brengt de
dierenarts-spegialist

onder de aandaght

12.05 uur A. A. P. A. Zeeuwen: Om de dooie
dood niet?

12.30 uur Aperitief en ronde langs stands
13.00 uur Lunch

13.45 uur Prof F. J. Meutstege: Verschillende
behandelingsaspecten van heupdysplasie bij de
hond

14.10 uur Dr. G. Voorhout: Update in de
veterinaire radiologie

14.35 uur Dr. A. Pijpers: De toekomstverwach-
ting voor specialisatie binnen de landbouwhuis-
dieren

15.00 uur Paneldiscussie o.l.v. E. Teske
15.30 uur Thee, koffie, drankje.

Het symposium wordt gehouden op zaterdag 31
oktober in het Park-restaurant van Ouwehands
Dierenpark aan de Grebbeweg 109 te Rhenen.
De toegang is vrij. Kaarten zijn te verkrijgen bij
de KNMvD, Karin Nutters, telefoon 030-
510111.

Cursus gebitsverzürging

Reeds in een eerder verschenen Tijdschrift voor
Diergeneeskunde is melding gemaakt van een op
handen zijnd symposium Veterinair Specialisme
georganiseerd door de
Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
en de
Groep Veterinaire Specialisten. Het doel van dit
symposium is de dierenarts-specialist onder de
aandacht te brengen.

Behalve diergeneeskundig Nederland worden
vertegenwoordigers van kynologen-, stamboek-,
fok- en Kl-verenigingen, gezondheidsdiensten,
diverse consumentenorganisaties en de pers uit-
genodigd.

Specialisten uit diverse deelgebieden zullen op
deze dag presentaties en een informatiemarkt
verzorgen. Getracht wordt het toenemend be-
lang van deze groep van dierenartsen in de
huidige diergeneeskunde toe te lichten.

Programma Symposium Veterinair
Specialisme

10.00 uur Welkomswoord door de voorzitter
van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde
Prof E. H. Kampelma-
cher

10.05 uur Opening door de voorzitter van de
Groep Veterinaire Specialisten E. Teske: Over-
zicht van de tot standkoming van veterinaire
specialisatie

10.15 uur A. H. Westerhuis. De veterinaire
specialist: het neusje van de zalm?
10.40 uur Koffiepauze en ronde langs stands
11.15 uur B. J. A. M. Boschker: De plaats van
specialisten in de diergeneeskunde van het paard
11.40 uur L. M. Overduin: Kan kanker bij dieren
genezen worden?

De Afdeling Gelderland van de KNMvD organi-
seert in samenwerking met collega Andries van
Foreest donderdag 29 oktober een cursus gebits-
verzorging bij gezelschapsdieren. De cursus, die
bestemd is voor dierenartsen en dierenartsassi-
stenten, wordt gehouden in Motel West-end,
Amsterdamseweg 505 te Arnhem (van 20.30 -
22.30 uur).

Aan deze cursus zijn voor leden van de Afdeling
Gelderland en hun assistenten geen kosten ver-
bonden. Degenen die nog dit jaar lid worden van
de Afdeling Gelderland kunnen eveneens met
hun assistent(e) gratis aan de cursus deelnemen.

Voor niet-leden en assistenten bedragen de kos-
ten tien gulden per persoon.

^^ ABsmiJS ^^^

-ocr page 244-

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(/"930,-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/94)

Heroriënlalie op gezelschapsdierenpraktijk

(ƒ4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/•390,-)

27 november 1992 (92/74)

19 december 1992 (92/75)
De cursus 92/74 is volgeboekt.

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(ƒ 2.600,-)

Cursus 92/15 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (/"290,-)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Veterinaire Apotheek 1 Gemengde Praktijk
(/"1025,-)

30 november, I en 2 december 1992 (92/62)
De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

Diergeneeskundige begeleiding van melkvee-
bedrijven (flSOQ,)
1, 2, 5, 6, en 7 oktober 1992 (92/89)
Algemene echografie (ƒ1200,-)
5 en 6 oktober (92/65)

5 en 9 oktober (92/66)

E.C.G. Paard (/\'400,-)

6 oktober 1992(92/51)
Voeding melkvee II (ƒ600,-)

7 en 14 oktober 1992(92/81)
7 en 21 oktober 1992 (92/82)
Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns
post-mortale diagnostiek)
(f 390,-)

13 oktober 1992 (92/90)

Gynaecologie paard {/ 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Intrede in de praktijk (ƒ775,-)

23 en 24 oktober 1992 (92/95)

Klinische les dermatologie (f 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)

Zeister Dagen 1992 (ƒ965,-)

Week 1- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)

Week II - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)

Week lil - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)

Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)

Algemene vleestechnologie (ƒ1850,-)
27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)

Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren

(ƒ940.-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).
Bloedonderzoek gezelschapsdieren (ƒ 300,-)
2 november 1992 (92/83). Deze cursus is volge-
boekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (ƒ 1600,-)
2, 3 en 4 november 1992 (92/92)

Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (ƒ 400,-)
7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (ƒ1050,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Voeding van vogels en reptielen (ƒ 300,-)
16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (ƒ 600,-)
21 en 28 november 1992 (92/86)

Kalveropfok op melkveebedrijven (ƒ 300,-)

24 november 1992 (92/91)

Integrale Keten Beheersing ei (ƒ 325,-)

25 november 1992(92/64)

Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven

(ƒ395,-)

26 november 1992 (92/80)

Geef dan de voorkeur aan CALOL!

CALOL bevat als werkzame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds in de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ca-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktlef calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is in-
gekapseld in Soyaboonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

Presenteren en presentatietechnieken (ƒ 480,-)
27 november 1992 (92/58)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(ƒ 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(ƒ450,-)

11 december 1992 (92/71). Deze cursus is volge-
boekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk.
Tandheelkunde II (ƒ950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is volgeboekt. De wachtlijst is slechts
toegankelijk voor hen die deelgenomen hebben
aan de Basiscursus Tandheelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (ƒ 975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)
KI Paard (ƒ2400,-)
17 en 18 december 1992(92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Calol

Gebrek aan Calcium?

®

CALOL Is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Samenstelling

per flacon ä 450 gram:
Calciumchloride 2H2O
Magnesiumchloride
Soyaboonolie
Gedemineraliseerd water

180,0 g
3,6 g
126,0 g
140,4 g

Toepassing en dosering

CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1 ste flacon - zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg Infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon -12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

w

-ocr page 245-

Personalia

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Admiraal, FP.M.; 1992; 9781 CM Bedum; Be-
atrixlaan 1.

Bakker, A G.; 1987; D 4230 Wesel-Diersfordt
(Duitsland); Am Schloss 1.
Berg, Mevr. J.M.D. van den; 1992; 3311 JS
Dordrecht; Prinsenstraat 36.
Bogaard, C.A.; 1992; 3981 ZN Bunnik; Vletweide
100.

Bollen, P.J.S.M.; 1987; 7651 KA Tubbergen;
Oldenzaalseweg 21.

Bruin, Mevr. A. de; 1992; 3572 XC Utrecht; Van
Speijkstraat 6.

Bruns, A.J.H.; 1992; 3583 ZD Utrecht; Antonius-
hof 103.

Dijkerman, Mevr. N.A.; 1992; 3981 ZN Bunnik
Vletweide 92.

Dings, Mevr. FC.F; 1991; 6005 LN Weert
Gruttolaan 28.

Goovaerts, D.; Gent-1982; 2460 Lichtaart (Bel
gië); Langenberg 18.
Gunnink. J.R; 1992; 7681 DL Vroomshoop
Stationslaan 19 A.
Haffmans, Mevr. F; 1992; 3901 EC Veenendaal
Kerkewijk 61 B.
Herweijer, Mevr. PE.M.; 1991; 3512 GL Utrecht;
Oudkerkhof 36 bis.

Langens, J.PE.M.; 1992; 5343 BB Oss; Van
Anrooystraat 41.

Meijer, M.; 1992; 3981 ZN Bunnik; Vletweide 92.
Nawijn, R.W.; 1992; 3524 BZ Utrecht; Hondsrug
917.

Osch, W. van; 1992; 3524 BD Utrecht; Oldambt
73.

Peters, PW.H.M.; 1992; 5437 PG Beers (NB);
Vianenstraat 17.

Raadsen, Mevr. J.; 1992; 3402 HK IJsselstein;
Mercurius 30.

Rodenburg, Mevr. W.L.; 1992; 3292 LA Strijen-
sas; Buitendijk 13.

Toledo, M.N. van; 1992; 6921 PM Duiven;
Pioenstraat 9.

Velden, O.R.M.W. van der; 1992; 3572 KV
Utrecht; A. Numankade 67 bis.
Werve-Mulder, Mevr. A. van der; 1992; 3723 PH
Bilthoven; A.M. van Schuurmanlaan 55.
Wieman, Mevr J.M.D.; 1990; 7201 NS Zutphen;
Nieuwstad 68.

Wiessenhaan, Mevr. S.N.; 1992; 3512 CV
Utrecht; Wittevrouwenstraat 36 bis.
Wilmink, Mevr. J.M.; 1991; 7242 BC Lochern;
Dillenburg 76.

Wortelboer, Mevr. M.C.; 1991; 5987 AN Egchel;
Hoekerstraat 9.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Anema, Mevr. M.C.; 3581 MT Utrecht; Zonstraat
52.

Arendzen, Mevr. I.; 2131 EG Hoofddorp; Pater
Damiaanstraat 13.

Assinck, Mevr. A.J.M.; 3524 CB Utrecht; Gaas-
terland 90 A.

Baarle, M. van; 3582 ZN Utrecht; I.B.Bakkerlaan
207.

Bakker, G.W.; 3723 MB Bilthoven; Prof. Bronk-
horstlaan 10, flat 4.

Beek, Mevr. M.R.G.M. van; 3571 SL Utrecht;
Willem Schuylenburglaan 84.

Bloemendal, G.J.; 3532 TS Utrecht; J. Geelstraat
2 bis.

Boerekamp, Mevr. R.E.; 3522 BX Utrecht; Rijn-
laan 204.

Brommer, H.; 8091 CG WEZEP; Van Pallandt-
laan 2 A.

Buitink, Mevr. I.J.; 3523 AW Utrecftt; Topaaslaan
30 III.

Bulten, Mevr. A.; 3581 AC Utrecht; Nachtegaal-
straat 33 bis.

Bus, A.A.; 4116 EK Buren (Gld); Ridder Alart-
laan 86.

Cate, Mevr. J.R. ten; 3582 VT Utrecht;
I.B.Bakkerlaan 65 IV

Cremers, C.; 3524 CL Utrecht; Zevenwouden 33.
Dijk, Mevr L.C.M.L. van; 3512 GP Utrecht;
Annastraat 15.

Dixhoorn, Mevr. I.D.E. van; 3512 KB Utrecht;
Herenstraat 25 J.

Doekes, J.J.; 3981 ZM Bunnik; Vletweide 78.
Duvivier, Mevr. A.C.M.; 3434 DP Nieuwegein;
Graaf Anselmdek 33.

Duyvestijn, Mevr. M.B.H.M.; 3553 JR Utrecht; C.
Mertensstraat 8 bis.

Dwarkasing, Mevr. VN.A.; 3554 VP Utrecht; C.
Dirkszstraat 114.

Elzer, Mevr. B.; 3572 KE Utrecht; Blauwkapelse-
weg 135 III.

Engel, Mevr. B.; 1025 BP Amsterdam; Spelderholt
295.

Erkelens, Mevr. J.E.; 3513 CW Utrecht; Bethle-
hemweg 61.

Erp, Mevr. M.H.C. van; 3523 BC Utrecht; Barn-
steenlaan 55 I.

Fitters, Mevr. I.A.M.A.; 3511 MR Utrecht; A.
Verweystraat 5.

Fons, Mevr. F; 1505 HE Zaandam; Zuiddijk 420.
Franken, Mevr. Y.L.; 3583 GE Utrecht; Konings-
laan 24.

Frantzen, Mevr. M.W.A.; 6373 GH Landgraaf;
Oude Heide 31.

Gaasbeek, Mevr. P; 3513 EZ Utrecht; Raamstraat
10.

Gestel, A.Q.M. van; 3571 AG Utrecht; Van
Lieflandlaan 102.

Gosselink, J.M.J.; 3524 AZ Utrecht; Terschdling
200.

Grauw, Mevr. W.J. de; 4132 AH Vianen (ZH);
Langendijk 31.

Groenen, Mevr. H.H.M.; 3581 WC Utrecht;
Bloemstraat 21 bis.

Heer, E. de; 3581 SV Utrecht; W. Heukelslaan 66.
Heijden, B.S. van der; 3512 VS Utrecht; Van Asch
van Wijckskade 24 bis.

Heijer, Mevr. G.J.L. den; 3711 AW AusterliU;
Gramserweg 6.

Hendriks, Mevr. S.; 3705 ZR Zeist; Warande 202.
Hoeven, Mevr. M.D.J. van den; 3521 GM
Utrecht; Balijelaan 53 bis.
Hof, A.J.; 3572 ZT Utrecht; B. Ballotstraat 33 bis.
Hoffman, Mevr. M.J.; 3582 KN Utrecht; Boom-
straat 5 bis.

Huisman, Mevr. J.; 3582 XZ Utrecht;
I.B.Bakkerlaan 151.

Hulsmeijer, PM.M.; 3432 EK Nieuwegein; Orvel-
terdek 18.

Jacobs, Mevr. M.S.H.M.; 3523 HD Utrecht;
Slotlaan 58.

Jong, Mevr. M. de; 3531 GS Utrecht; Abel
Tasmanstraat 29 bis.

Jonker, R.A.H.; 3901 PD Veenendaal; Schrijvers-
park 87 111.

Kaalberg, L.A.; 3531 GS Utrecht; Abel Tasman-
straat 29 bis.

Kelholt, Mevr J.M.; 3512 LM Utrecht; Nieuwe-
gracht 189.

Kieboom, R.B.; 3512 KR Utrecht; Schalkwijk-
straat 55.

Klaui, E.B.; 3511 PW Utrecht; Unge Smeestraat
12 bis.

Kolen Kerklaan, Mevr. D.; 3512 GP Utrecht;
Annastraat 27 A.

Laan, FA.B.M. van de; 5492 BW Sint-Oeden-
rode; Boskantseweg 14.

Ubberté, Mevr. M.C.; 3583 GE Utrecht; Ko-
ningslaan 24.

Uterveer, Mevr. N.A.; 3572 XS Utrecht; M.H.
Trompstraat 3.

Maesschalck, Mevr. LM. de; 3571 SJ Utrecht; W.
Schuylenburglaan 44.
Meijers, FR.; 3768 AV Soest; Buntweg 3.
Meyer, Mevr. FA.; 3583 HD Utrecht; Willem de
Zwijgerstraat 72.

Moleman, Mevr. W.J.; 3572 DJ Utrecht; Veeart-
senijstraat 213.

Molenbroek-Weijer, Mevr. RR; 1075 EA Amster-
dam; Koninginneweg 52 III.
Mouwen, R.H.; 3572 VS Utrecht; Bollenhofse-
straat 114 bis.

Movig, O.R.X.M.; 3572 GG Utrecht; Zandhofse-
straat 26.

Neijenhuis, C.J.H.; 3972 LA Driebergen; Hoofd-
straat 26.

Nieuwland, H.J. van; 3731 GB De Bilt; Utrechtse-
weg 381.

Olde Monnikhof, Mevr. M.L.; 3572 XJ Utrecht;

Adm. van Gentstraat 69 bis.

Oude Nijhuis, Mevr. B.A.M.; 3581 JG Utrecht;

Oudwijkerveldstraat 13 II.

Patino, E.F.; 6701 CR Wageningen; Niemeyer-

straat 14 II.

Poeze, Mevr. I.I.; 3583 CK Utrecht; J. van
Scorelstraat 35.

Pronk, G.A.M.; 3531 CH Utrecht; Kanaalstraat
201.

Raaijmakers, Mevr. L.D.; 3524 RS Utrecht; Pro-
vence 40.

Radier, Mevr. O.; 1171 TC Badhoevedorp; Nach-
tegaalstraat 28.

Raming, Mevr. A.C.E.; 3524 CK Utrecht; Boven
Zevenwouden 44.

Reeuwijk, Mevr. N.M.; 3705 ZD Zeist; Warande
54.

Ris, Mevr. E.A.; 3524 ZK Utrecht; Furkabaan 82.
Roebert, Mevr. M.A.F; 3584 ZG Utrecht; E.
Vredelaan 213.

Rooy, Mevr. S.A.B, van; 3572 RD Utrecht;
Leistraat 1 bis.

Schellingerhout, Mevr. A.B.; 3523 EC Utrecht;
Smaragdplein 41.

Schümm, Mevr. C.; 3524 TL Utrecht; Graafschap
45.

Schure, Mevr. M.L.; 3512 GE Utrecht; Ganzen-
markt 28 A.

Smak, J.A.; 3572 HK Utrecht; Poortstraat 36 bis.
Smulders, Mevr. A.W.J.P; 3521 BN Utrecht;
Croeselaan 221 bis.

Stamps, Mevr. G.M.; 3572 KN Utrecht; A. Nu-
mankade 3 C.

Steenaert, M.H.H.; 3572 RM Utrecht; Goede-
straat 37 bis.

Stegen, Mevr. G.; 3705 ZL Zeist; Warande 146.
Straten, Mevr. S. van; 3732 HJ De Bilt; Dorps-
straat 34.

Thien, Mevr. S.E.M.; 3705 AH Zeist; PC. Hooft-
laan 24.

Veen, Mevr. J.C. van der; 3581 JG Utrecht;
Oudwijkervelstraat 13 II.
Veenkamp, Mevr. A.E.; 3582 ZE Utrecht;
I.B.Bakkerlaan 175.

Veldpape, Mevr. M.; 3512 EM Utrecht; Nobel-
straat 127.

Vorst, Mevr. M.J.A.C. van der; 3731 GB De Bilt;
Utrechtseweg 381.

Vries, H. de; 3705 ZK Zeist; Warande 128.
Werners, A.H.; 3533 AX Utrecht; Lessinglaan 44.

-ocr page 246-

Wijs, Mevr. D.M.A. de; 3532 GX Utrecht; A.
Thymstraat 6.

Winius, Mevr. E.E.D.; 2311 BM Leiden; Witte
Singel 60.

Wipkink, Mevr. C.L.; 3531 EJ Utrecht; Van
Riebeeckstraat 20 bis.

Wolf, Mevr. P.J. van der; 3981 ZM Bunnik;
Vletweide 48.

Jubilea

C.J. Okkerse te \'s-Hertogenbosch, aanwezig, 50
jaar, 3 okL 1992

G. van der Kolk te Rheden, afwezig, 50 jaar, 3 okt.
1992

Mevr. Dr. A.J. Venker-van Haagen te Utrecht,
afwezig, 25 jaar, 7 okt. 1992
W.R.J. Rasenberg te Berkel-Enschot, afwezig, 35
jaar, 7 okt. 1992

P.F. van den Eijnde te Asten, afwezig, 40 jaar, 7
okt. 1992

Dr. J.J. Koopman te Alkmaar, afwezig, 40 jaar, 7
okt. 1992

D.W. Smallegange te Hilversum, afwezig, 40jaar,
7
OkL 1992

J. Wechgelaer te Vorden, afwezig, 40 jaar, 7 okt.
1992

H. Ottevanger te Hoorn, afwezig, 40 jaar, 7 okt.
1992

J.H. Staal te Sleen, afwezig, 40 jaar, 11 okt. 1992
R.J. Kummel te Bennebroek, afwezig, 50 jaar, 12
okt. 1992

R. Muller te Laren (NH), afwezig, 35 jaar, 15 okt.
1992

G.J. ten Pas te Winterswijk, afwezig, 35 jaar, 16
OkL 1992

C.R Burger te Aalten, afwezig, 35 jaar, 16 okt.
1992

Dr. RJ. Veen te Doorn, afwezig, 35 jaar, 18 okL
1992

B.M. Bogaerts te Heesch, afwezig, 45 jaar, 20 okt.
1992

W. van Arkel te Emmen, afwezig, 30 jaar, 21 okt.
1992

A.J.W. Hölscher te Tilligte, afwezig, 30 jaar, 22
okt. 1992

Dr. A.Th.M. Verdijk te Cuijk, afwezig, 30 jaar, 23
OkL 1992

J.P.G. Vermeer te Deume, afwezig, 30 jaar, 23 okt.
1992

Dr. R.J. Slappendel te Driebergen, afwezig, 30
jaar, 23 okt. 1992

L.R.M. van den Brand te Someren, afwezig, 30
jaar, 23 okt. 1992

Dr. B. Kouwenhoven te Scherpenzeel, afwezig, 30
jaar, 23 okt. 1992

Mutaties

203 Admiraal, F.PM.; 1992; 9781 CM Bedum;
Beatrixlaan 1; tel. 05900-13623 privé, 14260
prakt.; p., ass. bij C.H. van Wees en D. van
der Wel (toev. als lid).

348 Bakker, A.G.; 1987; D 4230 Wesel-Diers-
fordt (Duitsland); Am Schloss 1; tel. 09^9-
2859-408 privé, 210 prakL; p. (toev. als lid).

349 \'Branover, Y.; 1965; 84965 Omer (Israël);
Rimonstreet 20; tel. 09-972-57-460047; p.

209 Berg, Mevr. J.M.D. van den; 1992; 3311 JS
Dordrecht; Prinsenstraat 36; tel. 078-
131985; wnd.d. (toev. als lid).
214 Bogaard, C.A.; 1992; 3981 ZN Bunnik;
Vletweide 100; tel. 03405-67629; wnd.d.
(toev. als lid).
214 Bollen, P.J.S.M.; 1987; 7651 KA Tubbergen;
Oldenzaalseweg 21; tel. 05493-3334 privé,
1489
prakL; p., geass. met Mevr. B.A.M.
Austie en A.E. Houwing (toev. als lid).

KNMvD

218 Braunius, Dr. W.W.; 1969; U-1987; 73% NE
Terwolde; Veenweg 5; tel. 05717-2228 privé,
085-629304 bur.; fax 085-612886; d. G.v.D.
Oost-Nederland, lok. Rozendaal.

349 Breur, Dr. G.J.; 1980; Wisconsin-1990;
West-Ufayette, IN 47906 (U.S.A.); 2832
Covington Street; tel. 09-1-317-497-3838
privé, 494-1105/1128 bur.; fax 09-1-317-
496-1166; wet. medew. Dept. of Vet. Clini-
cal Sciences, School of Vet. Medicine, Pur-
due University.

219 Broers, RRJ.M.; 1980; 5441 XV Oeffeit;
Scheerdersstraat 12; tel. 08856-2420 privé,
08855-87600 bur.; d.. Vet. Services Depart-
ment, Intervet International B.V.

219 Broeze, J.; 1987; 7101 JS Winterswijk;
Kottenseweg 79 B; tel. 05430-24092 privé,
12124/12385 prakt.; p., ass. bij PR. van
Hoeve, J.A. Huisinga, R.W.M. Ikink, RM.
van Lith, D.J. Ubbels, A.W.A.J. Vermeulen
en F. de Wit.

219 »Broeze-ten Voorde, Mevr. G.B.M.; 1986;
7101 JS Winterswijk; Kottenseweg 79 B; tel.
05430-24092 privé, 05407-62262 prakt.; p.,
ass. bij D.J.W. ter Braak en W.B.M. Geerling.

220 Bruin, Mevr. A. de; 1992; 3572 XC Utrecht;
Van Speijkstraat 6; tel. 030-719928; wnd.d.
(toev. als lid).

220 Bruns, A.J.H.; 1992; 3583 ZD Utrecht;
Antoniushof 103; tel. 030-521128; wnd.d.
(toev. als lid).

224 Coert, Mevr. M.; 1991; 3522 RR Utrecht;
Alblasstraat 18; tel. 030-870989; d.

228 Dijkerman, Mevr. N.A.; 1992; 3981 ZN
Bunnik; Vletweide 92; tel. 03405-70728;
wnd.d. (toev. als lid).

228 Dings, Mevr. FC.R; 1991; 6005 LN Weert;
Gruttolaan 28; tel. 04950-40476; wnd.d.
(toev. als lid).

231 Dungen, Mevr. E. van den; 1984; 8224 ZD
Ulystad; Zandbank 57; tel. 03200-30084
privé, 30670 prakt.; p., gezelschapsd.; docent
E.H.B.O.-D.B.

351 Goovaerts, D.; Gent-1982; 2460 Lichtaart
(België); Ungenberg 18; tel. 09-32-14-
551880 privé, 088-5587390 bur.;
weL me-
dew. Intervet International B.V. (pathologie)
(toev. als lid).

244 Gunnink, J.R; 1992; 7681 DL Vroomshoop;
Sutionslaan 19 A; tel. 05498-45176 privé,
42700 prakt.; p., ass. bij A. Fikse (toev. als
lid).

245 Hatfmans, Mevr. F.; 1992; 3901 EC Veenen-
daal; Kerkewijk 61 B; tel. 08385-52302
privé, 14234
prakL; p., ass. bij S.R. Heslinga.

251 Herweijer, Mevr. RE.M.; 1991; 3512 GL
Utrecht; Oudkerkhof 36 bis; tel. 030-
340043; wnd.d. (toev. als lid).

254 »Hooimeijer, J.; 1982; 7941 GM Meppel;
Wilhelminapark 8; tel. 05220-59455 prakt.;
fax 05220-63447; p., vogels.

255 Horssen, Mevr. A.E. van; 1992; 1218 BK
Hilversum; Pluimenmeent 28; tel. 02159-
34221 privé, 01804-25253 prakt.; p., ass. bij
W. van Erk, RJ.H.M. Meeus, R. de Rooij en
Mevr. C.RM. Valstar.

353 Klein Hofmeyer, H.J.A.; 1988; naar Neder-
land.

266 Klein Hofmeyer, H.J.A.; 1988; 8171 XE
Vaassen; Vuurdoornstraat 182; tel. 05788-
6907 privé, 4427 prakt.; p., ass. bij R.B.M.
Bomers.

266 Klimp, A.; 1958; 9621 AC Slochteren;
Hoofdweg 5; tel. 05982-2134; r.d.

274 Langens, J.RE.M.; 1992; 5343 BB Oss; Van
Anrooystraat 41; tel. 04120-45046 privé,
41755 prakt.; p., ass. bij W.G. van den Ekker,
R. Kuiper, H.W. Martin, PC. Nelis, H.

Oosterveen en M.H.J.J. Westerhof (toev. als
lid).

277 Linden, Mevr. J.C.M. van der; 1977; 3514
VM Utrecht; J. de Bekastraat 22 bis; tel. 030-
733392; d.

278 *Lommers, Mr. H.; 1986; 2265 CE Uid-
schendam; Veursestraatweg 70; tel. 070-
3270381; Hfd. afd. Uitoefening Diergenees-
kunde bij de V.D.

282 Meijer, M.; 1992; 3981 ZN Bunnik; Vlet-
weide 92; tel. 03405-70728; wnd.d. (toev. als
lid).

284 Miltenburg, Mevr. Dr. G.A.J.; 1988; U-
1991; 3992 XK Houten; Hoenderhoeve 11;
tel. 03403-51345 privé, 030-313884 bur.;
wet. medew. R.U. (F.D., vkgr. Alg. Gezond-
heidszorg enEpidemiologie).

287 Nawijn, R.W.; 1992; 3524 BZ Utrecht;
Hondsrug 917; tel. 030-894468 privé, 020-
6100547 bur.; wnd.d.; d. bij Stichting Die-
rentehuis "Groot-Amsterdam" (toev. als lid).

292 Osch, W. van; 1992; 3524 BD Utrecht;
Oldambt 73; tel. 030-894978; wnd.d. (toev.
als lid).

293 Oijen, RW.C.M.; 1985; 5712 GW Someren;
Hoevenstraat 26; tel. 04937-90353
privé,
91770 prakL; fax 04937-96770; p., ass. bij
L.RM. van den Brand, H.A. Derkx,
M.M.FH. van Kuijk, R.J.M.L. Raymakers,
A.H.A. Steentjes, L.A.J. Smeenk, J.A. We-
sterbeek; D.L. Willink en FTh.C. de Wit.

295 Peters, RW.H.M.; 1992; 5437 PG Beers
(NB); Vianenstraat 17; tel. 08859-51593; p.,
ass. bij Dr. J.J. Geene, A.J.A.M. Mouwen,
J.J. Pen en T.J.M. Vercammen (toev. als lid).

299 Raadsen, Mevr. J.; 1992; 3402 HK IJssel-
stein; Mercurius 30; tel. 03408-72225 privé,
02503-35311 bur.; p., ass. bij Mevr. E.M.
Maarsen (toev. als lid).

302 Rijnboutt, Mevr. S.; 1991; 3214 AM Zuid-
land; Paradijsstraat 5; tel. 01881-1569 privé,
1990 prakt.; p., ass. bij H. Westerveld.

302 Rodenburg, Mevr. W.L.; 1992; 3292 LA
Strijensas; Buitendijk 13; tel. 01854-3208
privé, 1272 prakt.; p., ass. bij A. Rodenburg
(toev. als lid).

313 Smit, Mevr. C.RJ.; 1977; 3068 KG Rotter-
dam; Ketelmeer 15; tel. 010^550013 privé,
4206666/4200002 prakt.; p., geass. met K.
Crama, H.J.A.J. Heuthorst, J.H.W.M. Mil-
tenburg, N.G. Simoncelli, A.S. Spruit en
Dj.R Teenstra.

323 Toledo, M.N. van; 1992; 6921 PM Duiven;
Pioenstraat 9; tel. 08367-80085 privé, 63167
prakt.; p., ass. bij R. Rouw (toev. als lid).

358 \'Vanthournout, Mevr. D.J.C.; Gent-1984;
Hackney, London E9 7HA (Engeland); 84
Uuriston Road; tel. 09-44-81-985-3092
privé, 986-3916 prakt.; p., ass. bij Goddard
Vet. Group.

326 Velden, O.R.M.W. van der; 1992; 3572 KV
Utrecht; A. Numankade 67 bis; tel. 030-
735617; wnd.d. (toev. als lid).

338 Werve-Mulder, Mevr. A. van der; 1992;
3723 PH Bilthoven; A M. van Schuurman-
laan 55; tel. 030-250479; wnd.d. (toev. als
lid).

340 Wieman, Mevr. J.M.D.; 1990; 7201 NS
Zutphen; Nieuwstad 68; tel. 05750-16572
privé, 27720 prakt.; p., ass. bij R van Harten,
R. van Oyen, H.G. Pelgrum, F.M.J. van
Roessel en L. Starkenburg (toev. als lid).

340 Wiessenhaan, Mevr. S.N.; 1992; 3512 CV
Utrecht; Wittevrouwenstraat 36 bis; tel. 030-
331952; wnd.d. (toev. als lid).

342 Wilmink, Mevr. J.M.; 1991; 7242 BC Lo-
chem; Dillenburg 76; tel. 05730-53315
privé, 05457-71270 prakt.; p., ass. bij M.J.W.

-ocr page 247-

KNMvD

Bussink, L. de Haan, P. den Hartog, G.
Moolhuizen, J. Prins, J.C. van der Sar en L.F.
van de Velde (toev, als lid).

343 U\'olterbeek, Mevr. E.G.; 1990; 8106 PL
Marienheem; Hellendcwrnseweg 56; tel.
05720-57895 privé, 05486-55065 prakt.; p.,
ass. bij J.C. de Jager, J.PM. Kamp, R.
Renting en T.J. deVries.
343 Wortelboer, Mevr. M.C.; 1991; 5987 AN
Egchel; Hoekerstraat 9; tel. 04760-71915
privé, 73292 prakt.; p., ass. bij L.C.M.
Boonen, J.A.M. ten Dam, W. Oldenburger,
C.J. Uytewaal, J.H.J. Vestjens, G.A.M. Wie-
land en R.T.J.A. de Winne (toev. als lid).

KLINISCHE AVOND

Op dinsdag 27 oktober 1992 zal het Diergeneeskundig Specialisten
Centrum Amsterdam weer een klinische avond houden in het Pullman
Hotel, Oude Haagseweg 20 (aan de A4). Aanvang 20.30 uur.
Programma:

20.30 Huidtumoren bij hond en kat. B. E. Sjollema
21.15 Bestrijding van ectoparasieten. Nieuwe ontwikkelingen.
Mevr. P. J. Roosje
21.45 Pauze

22.15 De oogheelkundige medicatie. M. H. Boevé
Een ieder is van harte welkom.

Diergeneeskunde
Jaarboek 1993

y

Wilt u zeker zijn dat uw gege-
vens in het Jaarboek 1993 juist
vermeld worden, dan verzoekt
de Redactie van het Dierge-
neeskundig Jaarboek u vóór 1
december 1992 eventuele fou-
ten of wijzigingen door te geven
aan het Bureau van de Maat-
schappij (tel. 030-510111).

Redactie Diergeneeskundig
Jaarboek.

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend gulden inkomen is al gauw
zestig procent bestemd voor de kas van de fiscus.
U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is ge-
schapen.

Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waar-
door u direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.
U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u
meer wilt weten.

-<

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

alle financiële perikelen
rondom uw praktijk,
w.o. overname, associatie,
pensioen, financiering
verzekerinü

^oor artsen

. 3720

vraag vrijblijvend
onze informatiebrochure

Specialisten Veterinaire Radiologie

voor:

— interpretatie van röntgenfoto\'s

— echografisch en röntgenologisch
onderzoek op verwijzing

— adviezen betreffende opnametech-
niek

— adviezen betreffende echografisch
onderzoek

Instructie op eigen praktijk mogelijk.

Drs. M. L. Schmidt
Pr. Bernhardlaan 2
6866 BX Heelsum
tel. 08373-19032

Drs. I. Tiemessen
Zoutmanstraat 72
2518 GT Den Haag
tel. 070-3651970

-ocr page 248-

Doorlopende

agenda

Oktober

1— 2 en 5—7 PAO-D cursus: Diergenees-
kundige begeleiding van melkveebedrijven
(92/89).

1— 3 Jaarcongres KNMvD. Utrecht (pag.
99 en 312).

5— 6 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/65)

5— 9 PAO-D cursus: Algemene echografie
(92/66).

6 PAO-D cursus: ECG Paard (92/51).

7— 14: PAO-D cursus: Voeding Melkvee II
(92/81).

12 en 17 Scientific Master Class on \'Molecular

Recognition in Infection and Immunity\'.
Utrcht Institute for Infection and Immunity,
Utrecht University, The Netherlands. In-
lichtingen: Ms. Fieke Wien, secretary
Utrecht University, Dept. of Immunology,
Heidelberglaan 100, 3584 CX Utrecht, The
Netherlands. Tel. 31-30-507674, fax: 31-
30-517107.

13 PAO-D: Pluimveediagnostiek (92/90).

13 Vergadering Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei. Aanvang 20.15 uur. Inleiding door
medewerkers A.J.D.

15 Aesculaap lezing: Vloeistoftherapie bij ge-
zelschapsdieren. Hotel Days Inn, Best,
20.15 uur.

15— 17 Open huis Animed/Virbac (voor in-
lichtingen. 03420-92544)

17 AAC Bijscholingsdag Orthopedie Gezel-
schapsdieren, \'De Reehorst\', Ede.(pag. 182)

20 en 22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard
(92/84).

21—24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

23 PAO-D cursus: De benauwde patiënt (92/
70).

23 en 24 PAO-D: Intrede in de praktijk (92/
95).

26 PAO-D cursus: Klinische les (92/76).

26— 30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I

(92/54).

27 PAO-D cursus: Algemene Vleestechnologie
(92/87) vervolg 3 en 10 november.

27 Aesculaap/Hill\'s lezing: Anorexia bij
chronische nierinsufficiëntie. Collegezaal
kliniek van Gezelschapsdieren, Utrecht,
20.15 uur. Spreker: Dr. Carl A. Osborne,
University of Minesota, USA.

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

30— 31 PAO-D:Apotheek I Gezelschapsdie-
ren (92/60) vervolg op 7 november.

31 Symposium Veterinair Specialisme. Orga-
nisatie KNMvD en de Groep Veterinaire
Specialisten. Locatie: Park-restaurant van
Ouwehands Dierenpark, Grebbeweg 109,
Rhenen. Inf. en kaarten: KNMvD, Karin
Nuttere, tel. 030-510111.

31 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

2— 4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2— 6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83).

3 en 10 Vervolg van 27 oktober PAO-D cur-

sus: Algemene Vleestechnologie (92/87)

3— 10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-
waii (pag. 307).

5 Groep Paardenpraktici KNMvD, Najaars-
vergadering.

7 PAO-D cursus: Assistentie Röntgen Paard
en GD (92/72).

7 PAO-D cursus (vervolg van 30/31 okto-
ber): Apotheek I Gezelschapsdieren (92/
60).

9 PAO-D cursus: Het schrijven van een artikel
(92/59) vervolg 14 december.

9— 13 PAO-D cursus: Zeisterdagen week III
(92/56)

14 \'Najaarsdag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

16 PAO-D cursus: Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16— 20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur,

17 Aesculaap lezing: Vloeistoftherapie bij ge-
zelschapsdieren. Hotel Waanders, Stap-
horst, 20.15 uur.

19 Klinische avond van Diergeneeskundig
Centrum Noord Nederland c.v.. Mondial-
hotel \'t Voorhuys, De Deel te Emmeloord;
20.00 uur(inL 05270-13500).

21 en 28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie
van hond en kat (92/86).

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D cursus: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27 PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27 PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

28 Landelijke Dag Vrouwelijke Dierenartsen.

30 PAO-D cursus (vervolg van 1 en 2 decem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

December

1 — 2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\'. Doesburg, 20.15 uur.

8 PAO-D cursus: Patientendemonstratie (92/
49).

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)

11 PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

12 PAO-D cursus: Tandheelkunde 11 (92/68).

14 PAO-D cursus (vervolg van 9 november):
Het schrijven van een artikel (92/59).

14 16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten
bij varkens (92/77).

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering. Hotel-rest. Hugen. Hellendoom;
20.00 uur.

15 Ledenvergadering Afdeling Limburg van de
KNMvD. aanvang 20.30 uur. Locatie: res-
taurant \'De Waever\' te Heythuysen.

17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien
(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek. De Bilt; 20.00 uur

17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).

19 PAO-D cursus: Practische Echografie GD
(92/75).

1993
Maart

26— 28 \'Voorjaarsdagen 1993\', Amsterdam.
April

27— 30 First European Comparative Clinical
Pathology Conference (ECCP. 93). East
Midlands Conference Centre. Nottingham.

Juni

28— 2-7 World Congress Animal Production.
Edmonton. Canada.

Oktober

6— 9 Weltcongress WSAVA u. 39. Jahres-
gang der DVG-FG Kleintierkrankheiten.
24- 29 11th. Internat. Symposium of
WAVFH). Bangkok (pag. 1148).

Banden 1992
T
ijdschrift voor
Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van
het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1992 (nieuw formaat)
kunt u bestellen door ƒ 25,- per
set over te maken op postbank-
nummer 51 16 06. Wilt u bij uw
bestelling vermelden \'Banden
1992\'.

Banden tot en met 1986 zijn niet
meer voorradig. Vanaf 1987 zijn
de banden wel leverbaar.

-ocr page 249-

DELTABRON maakt programma\'s voor veeleisende gebruikers.
DELTABRON biedt dierenartsen een bijzonder programma: DA

DA registreert klanten, dieren, verrichtingen, medicijnen en betalingen
DA doet de financiële administratie, inclusief berekening van de BTW
DA heeft speciale modules voor kleine huisdieren
DA verdient zichzelf binnen korte tijd terug
DA werkt snel en met een minimum aan toetsaanslagen
DA werkt onder MS-DOS

DELTABRON zet zo mogelijk de ASCII bestanden om van uw oude
programma. Voor informatie of demonstratie: bel 01112 - 1855

Gevraagd voor tweemans gezelschapsdierenpraktijk in Zuidhollandse kustgemeente

ENTHOUSIASTE COLLEGA M/V

Enige ervaring in de kleine-huisdierengeneeskunde strekt tot aanbeveling.
Het doel is uiteindelijk te komen tot een associatie.

Schriftelijke sollicitaties gaarne te richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht, onder nunnmer 54/92.

In de gemengde groepspraktijk Hattem/Wapenveld is op korte termijn plaats voor een

DIERENARTS M/V

Naast de landbouwhuisdieren zullen de gezelschapsdierenpraktijk en de röntgenologie en gynaecologie paard
een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden vormen.

Zij die denken deze veelomvattende taak uit te kunnen oefenen, kunnen solliciteren.
Bij gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijkheden.

Schriftelijke sollicitaties te richten aan: Dierenkliniek Hattem, Eikenlaan 9, 8051 BD te Hattem.

In de Diergeneeskundige Praktijk Veldhoven is plaats voor een

DIERENARTS M/V

Voor werkzaamheden ten behoeve van landbouw- en gezelschapsdieren.

Wij vragen een enthousiaste medewerker die bij voorkeur enige ervaring in de praktijk heeft opgedaan.

Uw brief met uw curriculum vitae kunt u richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht onder nummer 53/92.

-ocr page 250-

ENTHOUSIASTE JONGE DIERENARTS (M)

35 jr., in bezit van eigen middelen, met veel ervaring in gezelschapsdieren en paarden, zoekt praktijk ter
overname, of associatieplaats.

Uw reacties gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 55/92.

Dierenartsenpraktijk Sint-Oedenrode, een groepspraktijk waarin 11 dierenartsen werkzaam zijn, zoekt wegens
vertrek van een collega op korte termijn een

DIERENARTS M/V

De werkzaamheden zullen hoofdzakelijk liggen in de gezelschapsdierensector. Ervaring is vereist.
Schriftelijke sollicitatie binnen 14 dagen na het verschijnen van dit Tijdschrift richten aan D.A.P. Sint-
Oedenrode, Postbus 29, 5490 AA Sint-Oedenrode.

Ter overname aangeboden een eerstelijns

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

in het noorden van het land met goede mogelijkheden tot uitbouw van een tweede lij

Uw reacties gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 51/92.

Dierenartsencombinatie \'Oldebroek\'

- gemengde praktijk op de Noord Veluwe

- groepspraktijk van 4 dierenartsen

zoekt, wegens vertrek van een collega, op korte termijn een enthousiaste

DIERENARTS m/v

Van de nieuwe collega wordt verwacht, dat deze in alle voorkomende werkzaamheden zal kunnen participeren,
waarbij het accent zal komen te liggen op de bedrijfsbegeleiding van rundvee-bedrijven. Speciale kennis en
kunde op dit terrein strekken dan ook tot aanbeveling. Verder hechten wij grote waarde aan sociale
vaardigheden en teamgeest. Informatie en sollicitaties: D.A.C. \'Oldebroek\', Zuiderzeestraatweg 1 77, 8096 BH
Oldebroek. Tel. 05253-1 31 2. Fax: 05253-3378. Sollicitaties met c.v. graag binnen 14 dagen na het verschijnen
van dit blad.

Wij zijn specialist op het gebied van de

veterinaire anaesthesie apparatuur

# %
J5DO
j

en geven deskundige begeleiding bij uw eerste anaesthesie met bij ons
aangeschafte narcose-toestellen. Wij leveren hoogwaardige (gebruikte)
operatie-apparatuur, welke door onze technisch-specialisten aan uw
wensen aangepast kan worden.

Bij ons kopen is kiezen voor garantie en kwaliteit tegen een redelijke prijs.

030 - 965 185 ---ook \'s avonds en op zaterdag---

-ocr page 251-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117, aflevering 20,15 oktober 1992

Inhoud

Editorial
Programma

Inleiding door Forumvoorzitter; R. Kroes

Overzichtsartikelen

Opsporing en toezicht in relatie tot veterinaire milieuhygiëne; J. Enting
Coördinatie in de veterinaire milieuproblematiek; A. J. Baars
Onderwijs in de veterinaire milieuhygiëne; W. Seinen

De kwaliteit van voedingsmiddelen van dieriijke oorsprong in relatie tot milieu-
verontreiniging (overheidsstandpunt);
P. Ritsema

Kwaliteit van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong in relatie tot milieuverontreiniging;

M. R. J. Schullelaar

Forumdiscussie

Oorspronkelijke artikelen

Neospora abortus bij het rund in Nederland; W. IVouda, T. S. G. A. M. van den Ingh,
F. van Knapen. F. J. H. Sluyter, J. P. Koeman en J. P. Dubey

Boekbespreking

587
587
587

WETENSCHAP

588

589

590

592

594

595

599
602

ACTUA Berichten en verslagen

Stamboeken moeten kiezen; Sj. G. de Rooy

603

Er wordt wat aangerommeld

605

Proefbedrijven gesloten

605

Tentoonstellingsvebod voor vogels

605

Herman merkt er niets van

606

Vijftiende Veterinaire Almanak

606

Rapport \'beperking stikstofverliezen"

606

Fusie GvP en gezondheidsdienst

606

Geen tuberculinaties meer

607

Spreekuur gewijzigd

607

Kluyverprijs stimuleert jonge wetenschappers

607

Oormerk nu ook voor oudere runderen

609

Van de faculteit

607

Congressen/cursussen

608

Referaat

608

Mededelingen VD

609

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

T

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

-ocr page 252-

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. W. Misdorp
Prof. dr. G. H. Wenünli
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

colofon

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Rorida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Lc^testijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oiischot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Uü-echt)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P. F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Hoofdbestuur

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau
Vacaturebank
Administrateur

Inhoud

KNMvD
In memoriam
Algemeen

Nota Veterinair Antibioticumbeleid voltooid; Sj. G. de Rooy

Conflict? Even het netwerk bellen!; Sj. G. de Rooy

Inhoud Veehouder en Dierenarts

Najaarsdag 1992 rond thema \'geregeld\'

Call for posters and short communications Vooijaarsdagen 1993

PAÜ-Diergeneeskunde
Personalia
Doorlopende agenda

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Mw. E. Lindenhovius-Zijderveld, penningmeester

A. Mostert, lid

W. J. Schoorlemmer, lid

Dj. P. Teenstra, lid

J. J. van Zutven, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

(vervolg omslag)

610

611
612

615

616
616

617

618
620

Desiree Raasing
Roelof-Jan de Haan
S. L. Oostindiën

Bureau

Julianalaan 10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 U/fax 030 - 51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrifl voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor nietKlierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Contents

Original papers

Bovine abortion due to Neospora in the Netherlands; W. Wouda, T. S. G. A. M. van den Ingh,
F. van Knapen, F J. H. Sluyter, J. P. Koeman en J. P Dubey
 599

All rights reserved

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Julianal-
aan 10, UüïchL

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V., Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

(Papers appearing in this journal ire listed in Current Contents/A gricultural Biology and En vironmanlal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Landwirtschiftliches Zentralblatt, Bibliography of Agriculture,
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts)

Druk

Drukkerij G. van Dijk B. V., Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

Verklaring:

Richüijnen voor auteurs (VancouverStyle) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31-4).
De R^ctie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opg^ van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken

Niels uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

-ocr page 253-

Diurizone:

voor een beter vochtbeleid

Diurizone

- AnhflogBtoim

Diurizone is een combinatie van het sterk diuretisch werkende hydrochloorthiazide en dexamethason Deze
combinatie bewerkstelligt een diuretisch en corticoide werking met als resultaat:

• Onderdrukking van de ontstekingsverschijnselen, welke dikwijls gepaard gaan met oedeem.

• Versterking van het diuretisch effect, door het dexamethason.

Diurizone is eveneens geindiceerd ter preventie en behandeling van uier en perineaal oedeem en oedemen bij
wonden door chirurgische ingrepen en ongevallen, en ter symptomatische behandeling van vochtophopingen
tengevolge van chronische leveraandoeningen en hart insufficientie.

Diurizone voor paarden, runderen en schapen is verkrijgbaar in flakons van 50 ml en dozen van 4 zakjes a
20 gram. Deze presentaties maken een parenterale en/of orale behandeling mogelijk.

DIURIZONE injecfievloeistol : Flakon van 50 ml " SAMENSTELLING : Hydrochloorthiazide 5 gr., dexamethason. 0.05 g. benzylalcohol (conservering
1 ml. excipiens 100 ml). \' INDICATIES : Runderen - Schapen : stuwing en oedeem van hel uier. persisterend uieroedeem, longoedeem en longstuwing,
oedemateuze reacties van operatiewonden. allergisch oedeem. Paarden : stuwing en oedeem door uiteenlopende oorzaken, oedeem van de vulva.
oedeem aan voortxirst. allergisch oedeem. \' CONTRA-INDICATIES : De gebruikelijke contra-indicaties welke bij de corticosteroiden-therapie van
toepassing zijn. \' WACHTTIJD : Melk ; 48 uur Vlees ; 72 uur. \' Diergeneesmiddel NL 3286. U.D.A. \' DIURIZONE oraal poeder : Doos met 4 zakjes è
20 gram • SAMENSTELLING : Hydrochloorthiazide 1,5 gr, dexamethason 5 mg. excipiens 1 zakje a 20 gram. • INDICATIES ; Runderen - Schapen :
stuwing en oedeem van net uier. persisterend uieroedeem, longoedeem en longstuwing, oedemateuze reacties van operatiewonden. allergisch oedeem.
Paarden : stuwing en oedeem door uiteenlopende oorzaken, oedeem van de vulva. oedeem aan voorborst. allergisch oedeem, * CONTRA-INDICATIES :
De gebruikelijke contra-indcaties welke bij de corticosteroiden-therapie van toepassing zijn, WACHTTIJD : Melk ; 48 uur. Vlees : 72 uur. DROOG
bewaren. Diergeneesmiddel NL 2328. U.D a.

diergeneeskundig gebruik, de voorgeschreven dosering niet overschrijden

Een produkt van

Alleenvertegenwoordiging In Holland

véfoquirx)!

VETERINAIRE HANDELSt^AATSCHAPPU B v
4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 - HOLLAND - Telefoon 01834-1782

-ocr page 254-

1. BAYCOX WERKT BREED

Baycox is actief tegen alle Eimeria
soorten bij kippen en kalkoenen
Alle intra-cellulaire stadia van de paj
rasiet worden aangepakt.

Bij de bestrijding van coccidios(
kunt u vertrouwen op de unieke ei
genschappen van Baycox. Bayco)
dient u toe via het drinkwater; di
maakt een individuele aanpak vai
het coccidiose probleem mogehjk
Afgestemd op de specifieke bedrijfs
situatie. Vier eigenschappen makei
Baycox tot een uniek produkt:

3. BAYCOX IS VEILIG

Baycox heeft een grote therapeuti-
sche breedte; een 10-voudige over-
dosering geeft geen problemen. Er is
geen negatieve invloed op groei en
voederconversie.

4. BAYCOX BEVORDERT DE
IMMUNITEITSOPBOUW

Baycox bevordert de immuniteitsop-
bouw; de beschermende werking te-
gen coccidiose blijft tot 14 dagen na
het einde van de behandeling aanwe-
zig.

Baycox is verenigbaar met alle
gangbare antibiotica en veevoeder-
additieven. Baycox combineert een
uniek werkingsmechanisme met een
unieke veiligheid.

BAYCOX VAN BAYER

-ocr page 255-

Editqrial

In de 15 september- en 1 oktober-afleveringen van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is aandacht besteed aan de
wetenschappelijke vergadering van de Veterinaire Hoofdinspectie van de volksgezondheid, die als titel \'Milieu-dier-mens, een
keten die aandacht vraagt\' meekreeg. In deze aflevering van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde wordt het derde en laatste
deel geplaatst van het verslag van de wetenschappelijke vergadering, afgesloten met een interessante forumdiscussie.

De hoofdredactie

Dr. A. Osinga
H. J. Simons
H. Verburg
Mw. Ir. A. Wijbenga
Ir. T. M. Lexmond

Dr. Ir. H.J.G.M. Derks
Prof. Dr. G. H. Wentink

Programma

Ochtendvoorzitter. Dr. A. Osinga

09.00 - 09.10 Welkomstwoord en doelstelling

09.10 - 09.25 Opening door de Staatssecretaris van WVC

09.25 - 09.30 Aanbieden van de Veterinaire Milieuhygiënewijzer aan de Staatssecretaris van WVC

09.30 - 10.00 Milieuverontreiniging en ermee gepaard gaande contaminatie van Landbouwhuisdieren

10.00 - 10.30 De plant als overdrachtsfector van milieucontaminanten naar landbouwhuisdieren

10.30-11.00 Koffie-pauze

11.00 - 11.30 Het gedrag van milieu-contaminanten in het landbouwhuisdier

11.30 - 12.00 Door milieu-contaminanten veroorzaakte ziekten bij landbouwhuisdieren (Pathologie en symptomatologie)

12.00 - 13.00 Lunch (tevens mogelijkheid tot inleveren van schriftelijke vragen)

Prof. Dr. A. Ruiter
D. H. J. v. d. Weerdt

Prof Dr. R. Kroes

J. Enting
Dr. A. J. Baars

Prof. Dr. W. Seinen

Mr. R Ritsema
Dr. M. Schuttelaar
Prof. Dr. R. Kroes
H. Verburg

Middagvoorzitter. Dr. J. H. M. Nieuwenhuijs

13.00 - 13.30 Voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong

13.30 - 14.00 Het met milieu-contaminanten belaste produktie-dier en de volksgezondheid.
14.00 - 14.15 Theepauze (tevens mogelijkheid tot inleveren van schriftelijke vragen)
14.15 - 14.30 Inleiding door de forumvoorzitter

14.30 Korte inleidingen van 5-10 minuten over de volgende aspecten van de veterinaire milieuhygiëne:

1. Opsporing en toezicht op de hygiëne van het milieu

2. Coördinatie bij de aanpak van veterinaire milieuproblemen

3. Onderwijs in de veterinaire milieuhygiëne (is de veterinair voldoende toegerust om de genoemde
problematiek aan te kunnen)

4. De kwaliteit van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong in relatie tot milieuveronueiniging

a. Overheidsstandpunt

b. Consumentenstandpunt
15.30 Forumdiscussie

16.30 Sluiting

Inleiding door de fürumvüürzitter

R. Kroes!

"Milieu-dier-mens, een keten die aandacht vraagt", dat is het
thema van vandaag en terecht zou ik zeggen.
De Staatssecretaris heeft vanmorgen al aangegeven dat, het
Staatstoezicht in die keten, met betrekking tot die keten toch een
hele specifieke taak uitvoert ten behoeve van zijn departement.
Toezicht en opsporing zijn daarbij de sleutelwoorden. Toezicht
en opsporing, met het nadrukkelijk doel daar waar mogelijk
preventie te realiseren, want voorkomen is immers beter dan
genezen. De driehoek Staatstoezicht, Directoraat-Generaal
Volksgezondheid en RIVM probeert in een goede samenwer-

Plv. Directeur-Generaal van het Rijksinstituut, voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
(RIVM), Antonie van Leeuwenhoeklaan 9, 3721 MA BILTHOVEN

king en afstemming daar inhoud aan te geven en de bevordering
en de bescherming van de volksgezondheid te realiseren. Een
deel van die bevordering is de veiligheid van het voedingsmiddel
voor de mens, een heel helder beleidsdoel, vrij vertaald, het
bewaken van die produktieketens die leiden tot voedingsmidde-
len. Vandaag is met name de produktieketen, milieu, dier, mens
onderwerp van discussie. Het belang daarvan hebben we in het
verleden al kunnen constateren. Immers de vraag moet worden
gesteld wat is nu die impact van de milieuverontreiniging op de
Veterinaire Public Health. Zijn de zware metalen, gechloreerde
koolwaterstoffen, PCB\'s, polycyclische koolwaterstoffen, radio-
actieve besmetting en dergelijke een probleem voor de Veteri-
nary Public Health?

-ocr page 256-

Over deze vraag is in de verschillende inleidingen al vanuit de
verschillende gezichtspunten gerapporteerd.
In de komende 1,5 a 2 uur zal enerzijds kort nog aandacht
worden besteed aan de opsporing en het toezicht op de hygiëne
van het milieu, de coördinatieve aanpak van veterinaire
milieuproblemen, het onderwijs daarin en de kwaliteit van
voedingsmiddelen in relatie tot milieu-verontreiniging en in de
daarop volgende discussie zullen we dan trachten of het
mogelijk is een aantal lijnen uit te zetten naar de toekomst.
Wanneer is er wel en wanneer is er geen probleem en als er een
probleem is, hoe pakken we dat aan op een zo efiSciënt
mogelijke manier. Waar moet rekening mee worden gehouden
en welke kennis is daarvoor nodig. Thans volgen de korte
inleidingen die gepland zijn in het programma, waarna zal
worden besloten met een forumdiscussie.

Overzichtsartikelen

Opsporing en toezicht in relatie tot

veterinaire milieuhygiene

J. Entingi

De Algemene Inspectiedienst (AID) van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) is een bijzondere
opsporingsdienst. De dienst is belast met de controle- en
opsporingstaak binnen het ministerie van LNV. Het gaat in het
bijzonder om regelgeving die tot stand is gekomen onder
verantwoordelijkheid of medeverantwoordelijkheid van de
minister van LNV.

Ten behoeve van het controle- en opsporingsbeleid hanteert de
AID haar "politiekmaatschappelijke prioriteitenlijst", die met
inspraak van derden tot stand is gekomen. De prioriteitenlijst
1992 kent een tiental onderwerpen. Daarvan zijn de eerste drie
respectievelijk Volksgezondheid, Milieubeheer en Natuurbe-
heer. Het controle- en opsporingsbeleid wordt vertaald naar een
operationele werkplanning.

In het kader van de Veterinaire Milieuhygiëne was de AID
ondermeer betrokken bij maatregelen ten gevolge van dioxine-
verontreiniging van het milieu en in 1989 bij de loodaffaire in
het grensgebied van de provincies Groningen en Friesland.
In het laatste geval werkten circa 20 instanties samen.
Een deel van de er aan verbonden werkzaamheden, zoals de
geautomatiseerde gegevensverwerking werd door de AID
uitgevoerd. De ervaring met deze zaak kan in de toekomst een
belangrijke bijdrage leveren bij de aanpak van soortgelijke
problemen; vandaar dat ik hieraan in het kort aandacht besteed.
Op vrijdagavond 27 oktober 1989 werd de AID bij deze zaak
betrokken en startte meteen een onderzoek, beginnende bij de
veevoederbereider. Reeds na enkele dagen stond vast, dat de
verwerking van met lood besmet veevoeder vanaf 2 oktober had
plaatsgevonden. De produktie en aflevering werd op 27 oktober
beëindigd. Tevens werd vastgesteld, dat in deze periode aan
ongeveer 400 veehouders in totaal circa 3.265 ton vermoedelijk
met lood besmet veevoeder was afgeleverd. Later werd hiervan
ruim 1.880 ton teruggehaald.

Door het snel lokaliseren van de produktie- en afzetperiode en
de ontvangende veehouders, werd het probleem binnen enkele
dagen beheersbaar.

J. Enting plv. directeur van de Algemene Inspectiedienst, Kloosterraderstraat 25,
6461 CA Kerkrade

In het bedrijf van de veevoederfabrikant was ongeveer 2.500 ton
veevoeder aanwezig. De AID nam daarvan 37 monsters, die
door het Rijks-kwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwpro-
dukten (RIKILT) werden onderzocht. Mede op grond van deze
bevindingen vaardigde de OfiBcier van Justitie een voorlopige
maatregel ex artikel 28 van de Wet op de economische delicten
uit.

Deze hield in, dat de veevoederbereider was gehouden het
aanwezige en terug te ontvangen veevoeder in zijn bedrijf
opgeslagen te houden. Het negeren van een dergelijke voorlo-
pige maatregel is een economisch misdrijf
In verband met de loodvergiftiging bij vee werd de zogenaamde
merkenregeling van het Produktschap voor Vee en Vlees
toegepast.

J. Enting

J. (Jan) Enting (1934) is
plaatsvervangend direc-
teur van de Algemene In-
spectiedienst van het mi-
nisterie van Landbouw
Natuurbeheer en Visse-
rij. De heer Enting trad
reeds in 1957 in dienst
van de Algemene Inspec-
tiedienst. Hij vervulde bij
deze dienst verschillende
operationele functies in
diverse vakgebieden en

staffunctionaris werkzaam op het hoofdkantoor. Te-
vens was hij Hoofdinspecteur en maakt hij sinds 1984
deel uit van de directie waarvan de laatste jaren als
plaatsvervangend directeur.

Op circa 300 bedrijven werden ruim 15.800 runderen gemerkt.
De regeling werd over het algemeen vrij goed nageleefd.

Door de betrokken instanties werden circa 2.670 monsters van

-ocr page 257-

produkten genomen, waarvan: 450 van voeder, 1.700 van melk,
80 van vlees en 440 van dierlijke organen.
De instanties stelden relevante informatie ter beschikking aan de
AID voor verwerking in het geautomatiseerde systeem.
Het ging daarbij om gegevens over: veehouders, merking van
vee, bemonstering en analyse van produkten als melk, vlees,
bloed, organen, voeder, de aan- en afvoer van veevoeder, etc.
Deze informatie was bijzonder waardevol voor het te voeren
beleid op zowel bedrijfsniveau als meer in algemene zin.

Enkele conclusies en aanbevelingen:

— Ondanks de mogelijk wat te trage start was er sprake van een

goede samenwerking tussen de verschillende instanties.

— De positieve medewerking van de zuivelorganisaties maakte
een verantwoorde afvoer en verwerking van melk mogelijk.

— Het is van het grootste belang, in een zo vroeg mogelijk
stadium alle van belang zijnde instanties er bij te betrekken.

— Het verdient aanbeveling een projecüeider, bijgestaan door
een niet te omvangrijke groep, aan te wijzen.

— Een geautomatiseerd informatiesysteem is onontbeeriijk
voor het verwerken van alle relevante gegevens, mede ten
behoeve van beleidsvorming.

— De verzamelde gegevens moeten - uiteraard met inachtne-
ming van de privacy - ter beschikking van alle betrokken
instanties komen.

Coördinatie in de veterinaire
milieuproblematiek

A.J. Baars"!

De relatie tussen veehouderij en milieu is zeer complex.
Trefwoorden als \'bio-industrie\', \'mestoverschot\' en \'dioxine in
melk\' illustreren ook zonder nader betoog het spanningsveld
tussen de hygiëne van het milieu en de dieriijke produktie.
In de literatuur zijn daarvan talloze voorbeelden te vinden.
De referenties (1), (2) en (3) beogen slechts een doorsnede van
de verscheidenheid en complexiteit te zijn, afkomstig uit de
eigen ervaring van de auteur.

Het is dan ook duidelijk dat veterinaire milieuproblemen slechts
zelden door één persoon of instantie kunnen worden opgelost.
Op het moment dat zich een dergelijk probleem manifesteert
ontstaat dan ook onmiddellijk een geheel nieuwe reeks proble-
men, en wel in de sfeer van de coördinatie. De wortel van
dergelijke coördinatie-problemen ligt natuurlijk in het gegeven
dat veterinaire milieuproblemen in principe tot het beleidster-
rein van drie ministeries behoren, en wel Landbouw, Natuurbe-
heer en Visserij (LNV), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieuhygiëne (VROM), en Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur (WVC). Aangezien dat een politiek pgeven is, zijn
veranderingen daarin - zo dat al wenselijk zou zijn - voorbehou-
den aan diezelfde politiek. Met nadruk moet overigens worden
vastgesteld dat coördinatieperikelen vrijwel nooit worden ver-
oorzaakt doordat de personen betrokken bij de aanpak van een
veterinair milieuprobleem niet in staat zouden zijn tot goede en
vruchtbare samenwerking, integendeel. De genoemde compli-
caties worden veroorzaakt door een drietal factoren:

1. De omvang van de problemen vertoont een enorme variatie.

2. De invalshoek kan per probleem verschillend zijn (milieu/
dier/dieriijk produkt).

3. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrok-
kenen (veehouders, dierenartsen, bedrijfsleven, gemeente-
lijke, provinciale en landelijke overheden, institutionele en
universitaire onderzoekers, etc.) zijn niet goed afgebakend.

Dr. A.J. Baars, DLO-Centraal Diergeneeskundig Instituut, Edelhertweg 15, 8219 PH
LELYSTAD

Dr A. J. Baars

Aalbert Jan Baars werd
op 19 oktober 1943 te
Oud-Beijeriand geboren.
Hij volgde in zijn geboor-
teplaats de HBS-B oplei-
ding, studeerde enkele ja-
ren scheikunde te
Leiden, vervulde de
dienstplicht en was tot
1972 werkzaam als che-
misch analist. Na een
HBO-opleiding bioche-
mie hervatte hij zijn studie scheikunde, behaalde het
doctoraal examen in 1975 en trad in dienst bij de
vakgroep Farmacologie van de Rijksuniversiteit Lei-
den, waar hij onder leiding van prof. dr. D. D. Breimer
in 1979 promoveerde. In 1984 trad hij in dienst bij het
DLO-Centraal Diergeneeskundig Instituut te Lely-
stad, als hoofd van de Afdeling Biochemie en Toxico-
logie. Hij houdt zich bezig met wetenschappelijk
onderzoek ten behoeve van landbouwhuisdieren en
wilde fauna, diagnostisch-casuïstisch onderzoek en
beleidsadvisering. In 1988 werd de erkenning als me-
disch biologisch wetenschappelijk onderzoeker - toxi-
coloog verworven. Hij was van 1985 tot 1991 secreta-
ris van de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie;
sinds 1991 is hij secretary-general van EUROTOX, de
Association of European Societies of Toxicology.
Sedert 1985 geeft hij jaarlijks een tiental uren college
Algemene Toxicologie aan de Universiteit van Am-
sterdam, in het kader van de cursus milieutoxicologie
en milieubiologie voor tweede- en derdejaars chemici
en biologen.

-ocr page 258-

In het verleden zijn pogingen ondernomen om sluitende
afspraken te maken opdat voor elke probleemsituatie een
optimale afhandeling kon worden gegarandeerd. Deze afspra-
ken zijn in 1982 vastgelegd in het \'Draaiboek veterinair-
toxicologische en milieuproblematiek\' (4). Het daarin opgeno-
men schema illustreert overduidelijk de complexe relaties tussen
(vooral) de verschillende (semi)overheidsorganen. Ondanks de
inzet van de samenstellers en de bereidheid tot samenwerking
moet helaas worden geconstateerd dat het \'Draaiboek\' in de
praktijk niet, of tenminste niet goed, heeft gewerkt. Evenzeer
moet echter worden geconstateerd dat de problemen heden ten
dage nog dezelfde zijn als tien jaar geleden. De bewustwording,
en daarmee het aantal vragen betreffende veterinair- toxicolo-
gische- en milieuproblemen is evenwel sterk toegenomen.
Mede door deze toenemende werkdruk en het voortdurende
gebrek aan personele capaciteit en materiële middelen, in
combinatie met competentiebelangen, moet het nuttig rende-
ment van vastleggen van strakke afspraken helaas uiterst laag
worden ingeschat.

Indien echter vastgesteld moet worden dat het van bovenaf
opleggen van procedures en afspraken (de \'top-down\' benade-
ring) in de praktijk niet werkbaar is, dan is de consequentie dat
de oplossing gezocht moet worden in de \'bottom-up\' benade-
ring.

In het veld zal men zich meer dan nu bewust moeten worden dat
de verantwoordelijkheid niet ophoudt bij de taakafbakening
van de eigen functie. Van geval tot geval zal elke betrokkene het
als een persoonlijke verantwoordelijkheid moeten voelen om na
te gaan wie ingeschakeld en/of geïnformeerd moet worden, met
wie wellicht zinvolle en vruchtbare samenwerking mogelijk is,
kortom, hoe alle aspecten van het onderhavige probleem zo
goed en zo efficiënt mogelijk tot een oplossing kunnen worden
gebracht. Het probleem dient centraal te staan, en overwegingen
ten aanzien van competitie en grenzen van bevoegdheden zijn
daarbij uit den boze. Vanuit deze benadering zal ook het
gemakkelijkst begrip en respect ontstaan voor de verschillende,
soms strijdige belangen die bij veterinaire milieuproblemen
vaak een rol spelen.

In dat kader zou het uitermate stimulerend zijn als een
samenwerkingsverband van de drie betrokken ministeries het
initiatief zou nemen tot de publikatie van een tijdschrift waarin
rapportjes en verslagen van veterinaire milieuproblemen, aange-
vuld met opiniërende artikelen, kunnen verschijnen. Daarbij
kan gedacht worden aan een opzet analoog aan de VROM
uitgave van het tijdschrift "Handhaving".

Referenties

Spierenburg ThJ, Zoun PEP, Doorenbos FW en Wanningen H. Een geval
van aldicarbvergiftiging bij rundvee. Tijdschr Diergeneesk 1985; 110:555-
8.

Baars AJ, Beek H van, Spierenburg ThJ, Beeftink WG, Nieuwenhuize J,
Pekelder JJ en Boom J. Environmental contamination by heavy metals and
fluoride in the Saeftinge salt marsh (The Netherlands) and its eflect on sheep.
Vet Quarterly 1988; 10: 90-8.

Baars AJ, Beek H van, Visser IJR, Vos G, Delft W van, Fennema G, Lieben
GW, Lautenbag K, Nieuwenhuijs JHM, Lezenne Coulander PA de,
Pluimers FH, Haar G van de, Jorna Tj, Tuinstra LGMTh, Zandstra P, en
Bruins B. Loodintoxicatie bij rundvee in Noord-Nederland, oktober 1989 -
januari 1990. Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115: 882-90.
Beijen PC, Ingen T van. Leeuwen JM van, Mol HJ, Moor AG de en
Vries G de. Draaiboek betreffende veterinair toxicologische - en milieupro-
blematiek. Den Haag, april 1982.

Onderwijs in de veterinaire milieuhygiene

W. Seinen^

Krijgt de keten milieu-dier-mens wel voldoende aandacht in het
diergeneeskundig onderwijs? Is de dierenarts wel voldoende
toegerust om op adequate wijze te reageren op milieu-
hygiënische problemen, die op zijn of haar weg komen? Kan van
de dierenarts voldoende kennis van het milieugedrag van stoffen
verwacht worden? Moet de veterinair inzicht hebben in de
risico\'s van alle schakels in de produktieketen van voedingsmid-
delen van dierlijke oorsprong?

Zoals u merkt stel ik in deze inleiding vooral vragen. Maar het
stellen van de goede vragen moet voorafgaan aan het vinden van
de antwoorden. Eén antwoord kan ik u al geven. De individuele

I Prof. Dr. W. Seinen, Vakgroep Veterinaire Basiswetenschappen, Fac. Diergeneeskunde,
RUU, Yalelaan 2, 3508 TD UTRECHT.

dierenarts is onvoldoende toegerust om de gehele problematiek
van de veterinaire milieuhygiëne en veterinaire volksgezond-
heid te kunnen behappen. Maar daar gaat het ook niet om. De
vraag is of de bedrijfstak veeteelt wel voldoende is toegerust om
de kwaliteit van de keten milieu-dier-mens te waarborgen, niet
alleen nu, maar ook duurzaam naar de toekomst gericht.
Met andere woorden, is de organisatie van de bedrijfstak wel
optimaal afgestemd op deze doelstelling? En dan is een volgende
vraag, die voor mij als betrokkene bij de veterinaire opleiding
heel relevant is, welke rol kunnen veterinairen hierbij spelen, als
dierenarts-practicus, als specialist op het terrein van de Veteri-
naire Volksgezondheid, als onderzoeker op het terrein van
milieu en volksgezondheid, als beleidsmedewerker bij de
departementen, misschien in de toekomst zelfs als veterinair
milieukundige.

-ocr page 259-

Integraal ketenbeheer

Voor de veehouderij impliceert integraal ketenbeheer (IKB) de
beheersing van de risico\'s voor milieu, dieren en mensen.

IKB staat ook vóór integrale kwaliteitsborging van de produk-
tieketen. De wortels van de milieu en volksgezondheidsproble-
men liggen vaak niet aan het einde van de keten, maar
doorgaans bij beslissingen en keuzes elders in de keten. Hieruit is
voortgekomen om niet alleen het eindprodukt in de beschou-
wing te betrekken, maar de integrale keten. Dit houdt onder
meer in dat producenten medeverantwoordelijk blijven voor de
risico\'s van hun produkten, ook na overdracht aan anderen. De
producent hoort de risico\'s verbonden aan zijn produkt te
kennen in al zijn schakels en zal er naar moeten streven om de
risico\'s zo veel mogelijk te beperken. Daarnaast horen produ-
centen te streven naar reductie van grondstoffen, energiever-
bruik en afvalstoffen. Zou het mogelijk zijn om het IKB-concept
volledig door te voeren in de veehouderij of zou het noodzake-
lijk zijn?

WETENSCHAP

Een vereenvoudigde produktieketen ziet er als volgt uit
(figuur 1).

intoxicaties

veestapel

diergeneesmiddelen
veevoeder additieven

X

kracht voer
ruw voer

conlamininten ?
natuurlilk* toxlnen

In wettelijke regelgeving ligt de nadruk op de eindprodukten,
vooral uit oogpunt van consumentenbescherming. De mogelijk-
heden voor de beheersing van de risico\'s liggen vooral aan het
begin van de keten, bij de veevoederindustrie en de veehouderij.
Hier zou ook de reductie in de emissie van afvalstoffen moeten
worden gevonden.

Rol van de dierenarts-practicus

De dierenarts opgeleid aan de Faculteit der Diergeneeskunde in
Utrecht is een goed klinicus. Diagnostiek van dierziekten staat
centraal in de opleiding. Intoxicaties worden onderkend zodra
sprake is van klinisch manifeste ziektesymptomen, zoals geble-
ken is bij de massa-intoxicatie met lood bij de veestapel in het
noorden van het land in oktober 1989. Dierziekte-bestrijding en
-preventie staan centraal in de veterinaire zorg.

Zorg voor milieu en volksgezondheid is hieraan nog onderge-
schikt. In het verleden viel de veterinaire zorg samen met de zorg
voor de volksgezondheid.

Het was vooral gericht op preventie van infectieziekten.
De residu-problematiek heeft hier verandering in gebracht.
Dat vereist een zorgvuldig gebruik van diergeneesmiddelen en
dus een reductie van het gebruik. Maar tevens wordt steeds meer
kennis van de dierenarts vereist op het terrein van de milieuhy-
giëne. In de opleiding komt dit nog nauwelijks aan de orde. Hier
zal zeker verandering in moeten worden aangebracht.
Maar daar kan niet mee worden volstaan. Er zal tevens een
organisatiestructuur dienen te worden gecreëerd waar de vragen
met betrekking tot veterinaire milieuproblemen kunnen belan-
den en waar onderzoek plaatsvindt naar de milieu- en volksge-
zondheidsrisico\'s verbonden met de veehouderij.

verwerkende Industrie

voedingtmJddelvn
residuen ?

Figuur 1. Een vereenvoudigde produktieketen.

De grondstoffen zijn hier de veevoeders afkomstig uit de
veevoederindustrie en/of geproduceerd op het veehoudersbe-
drijf Op het veehoudersbedrijf worden dierlijke produkten
geproduceerd, veelal als grondstoffen voor een verdere verwer-
king in de zuivel en voedingsmiddelen industrie.
Op verschillende plaatsen in de keten ontstaan afvalstoffen, bij
de veehouderij in de vorm van mest, maar ook bij slachterijen en
in de zuivelindustrie wordt afval geproduceerd. Die afvalstro-
men vormen op zich een potentiële bron van milieuverontreini-
ging-

In de eindprodukten kunnen residuen voorkomen van stoffen
afkomstig van contaminanten en natuuriijke toxinen in de
veevoeding. Deze contaminanten kunnen ontstaan zijn tijdens
het bewaar en transportproces (schimmel-toxinen) maar kun-
nen ook afkomstig zijn van de grond waarop de voedergewassen
geteeld zijn. Contaminanten kunnen eveneens aanwezig zijn als
residuen ten gevolge van het gebruik van diergeneesmiddelen en
veevoederadditieven.

Op verschillende plaatsen in de keten kunnen zich risico\'s
voordoen met betrekking tot de gezondheid van de veestapel
zelf, de eindprodukten en het milieu. De vraag is of deze risico\'s
wel voldoende geïdentificeerd zijn. Daarvoor is het nodig het
gedrag van de grondstoffen in het milieu en in de veestapel te
kennen. Met name het kinetisch gedrag om tot een goede
schatting te komen van de blootstelling aan contaminanten in de
eindprodukten is van belang.

W. Seinen

Willem Seinen is direc-
teur van het Interfacul-
taire Researchinstituut
voor Toxicologie

(RITOX) van de Rijks-
universiteit Utrecht
(RUU). Hij studeerde
diergeneeskunde aan de
RUU en specialiseerde
zich in de experimentele
pathologie en toxicolo-
gie. Hij begon zijn loop-
baan bij de afdeling Biologische Toxicologie van het
Instituut Toxicologie en Voeding TNO te Zeist en was
vervolgens werkzaam in de werkgroep Pathologie-
Toxicologie, een samenwerkingsverband van de vak-
groepen Pathologie en Toxicologie van de Faculiteit
Diergeneeskunde. Hij promoveerde in 1977 aan de
RUU op een immunotoxicologisch onderzoek. In juli
1984 volgde hij prof. dr. H. van Genderen op als
hoogleraar in de Biologische Toxicologie aan de
Faculiteiten Biologie en Diergeneeskunde. In 1989
volgde zijn benoeming tot directeur van het RITOX,
waarin het grootste deel van het universitaire toxico-
logische onderzoek aan de Rijksuniversiteit Utrecht is
samengebracht.

-ocr page 260-

De titel van dit symposium is: Milieu-dier-mens, een keten die
aandacht vraagt. Naar mijn mening had deze titel ook kunnen
luiden \'Milieu-dier-mens, een keten die de aandacht
heeftP
Immers, het is inmiddels volstrekt duidelijk, dat milieu en
agrarische produktie niet los van elkaar kunnen worden gezien,
want een \'schoon\' milieu dient als voorwaarde te worden
beschouwd voor schone agrarische produkten. Door een
zorgvuldig gebruik van de bodem en van toegelaten hulpstoffen,
gebruikmakend ook van een goed ontwikkeld kennis- en
informatienetwerk zoals we dat in Nederland gelukkig hebben,
is de Nederlandse agrariër in het algemeen in staat kwalitatief
hoogwaardige produkten op de markt te brengen.
Gelukkig maar, want hijzelf is in de eerste plaats verantwoorde-
lijk voor de produkten, die hij op de markt brengt!

Echter incidenteel worden agrariërs geconfronteerd met een
milieuvervuiling, waarop zij in hun normale bedrijfsvoering
weinig invloed kunnen uitoefenen. Een brongerichte aanpak is
voor het oplossen van die problemen dan ook van essentieel
belang.

Soms gaat dit langzaam, zoals in het zuidelijk deel van het
Lickebaert-gebied bij Rotterdam of is dit niet mogelijk, zoals bij
vervuilingen, die reeds in het verleden zijn ontstaan.
Dan zullen de maatregelen ook gericht moeten zijn op de
effecten van de verontreiniging met als doel het beschermen van
de kwaliteit van het agrarisch produkt. Deze maatregelen zullen
bij voorkeur slechts een tijdelijk karakter hebben.
Het zal u echter wel duidelijk zijn dat de aanpak van
milieuvervuiling bij de bron de hoogste prioriteit moet hebben.
De rijksoverheid houdt zich al intensief bezig met de problema-
tiek rond stoffen die de kwaliteit van agrarische produkten en
milieu bedreigen.

Ik wil u dat illustreren door de ontwikkeling te schetsen van de
Landbouw Adviescommissie Milieukritische stoffen ook wel
afgekort als LAC.

Ongeveer twintig jaar geleden bestond er een Landbouwadvies-
commissie Radio-activiteit. Deze onderzocht de effecten die
kernproeven op de kwaliteit van agrarische produkten hebben.
Begin jaren zeventig werd onderkend dat de vraagstukken ten
aanzien van milieukritische stoffen in voedselketens zo complex
waren dat een gecoördineerde aanpak een absolute vereiste zou
zijn.

De LAC werd ingesteld om tot die gewenste gecoördineerde
aanpak te komen. De taak van de LAC werd als volgt
omschreven:

Het signaleren, voorkomen en bestrijden van milieukritische
stoffen in voedselketens.

Dus al bij de instelling van de LAC was de belangstelling gericht
op de
keten.

De LAC functioneert in overieg met het georganiseerde
bedrijfsleven en houdt rekening met de inzichten van andere

I Mr. P. Ritsema, directeur Milieu, Kwaliteit en Voeding, van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Bezuidenhoutseweg 73, 2500 EK Den Haag.

ministeries en internationale organen. In eerste instantie hield de
LAC zich intensief bezig met de organochloor-bestrijdingsmid-
delen. Daarna kwamen mycotoxinen en de zware metalen meer
in de belangstelling te staan.

Dit leidde onder meer tot het uitbrengen in oktober 1986 van
het eerste LAC-Signaalwaardenrapport. In 1991 is van dit
rapport een geactualiseerde versie verschenen.
Het LAC-Signaalwaardenrapport geeft criteria voor het beoor-
delen van een vervuilde bodem in relatie tot de landbouwkun-
dige gebruiksfuncties, dus ook de dierlijke produktie, waarover
we het deze dag voornamelijk hebben.
De signaalwaarde geeft een laagste niveau aan dat, bij over-
schrijding, aanleiding kan geven tot het optreden van nadelige
effecten voor de opbrengst en de kwaliteit van agrarische
produkten en de gezondheid van mens en dier. Overschrijding
van signaalwaarden betekent niet dat wettelijke produktnormen
zullen worden overschreden, maar geeft aanleiding voor nader
onderzoek en het geven van advies ten aanzien van het gebruik
van de grond om moeilijkheden of probleemsituaties te voorko-
men.

Momenteel ligt bij de LAC een prioriteit bij stoffen als nitraat en
dioxine-achtige verbindingen.

Voor de nabije toekomst verwacht ik dat onder meer de pcb\'s
meer de aandacht zullen opeisen.

Tijdens een onlangs gehouden werkconferentie van de Euro-
pean Environmental Research Organisation over dioxinen en
verwante stoffen werd weer nadrukkelijk gewezen op het risico
van de pcb\'s. Helaas moest ook worden geconcludeerd, dat we
nog niet beschikken over de mogelijkheden om de risicobeheer-
sing van de effecten van deze stoffen op een adequate manier aan
te pakken.

In het belang van een zorgvuldige beleidsontwikkeling is een
optimaal gebruik van de beschikbare informatie een vereiste.
De toenemende kosten van het onderzoek van residuen dwingt
bovendien tot een zorgvuldige inzet van de beschikbare midde-
len.

Teneinde de bewaking en beheersing van verontreinigende
stoffen in agrarische produkten te optimaliseren is onlangs het
initiatief genomen tot het opzetten van het Kwaliteitspro-
gramma Agrarische Produkten, kortweg KAP
Dit is een samenwerkingsverband tussen bedrijfsleven en
overheid op het terrein van veiligheid en kwaliteit van agra-
rische produkten en produktieketens.

Van KAP wordt een bijdrage verwacht in de verbetering van de
informatievoorziening ten aanzien van verontreinigende stoffen.
Er wordt een sector overschrijdende aanpak voorgestaan, zodat
sectoren van elkaar kunnen leren.

De beschreven activiteiten geven naar mijn mening voldoende
aan, dat overheid en bedrijfsleven zich inspannen, om de
veiligheid en kwaliteit van de agrarische produkten zo goed
mogelijk te waarborgen.

Gezien het belang dat Nederland heeft bij een ongestoorde afzet
van agrarische produkten op de Europese en wereldmarkt is dit

De kwaliteit van voedingsmiddelen van

dierlijke oorsprong in relatie tot
milieuverontreiniging (overheidsstandpunt]

P. Ritsemai

-ocr page 261-

eigenlijk ook vanzelfsprekend.

Ik wil nu nog graag kort ingaan op de functie van residubeheer-
sing en normstelling in het algemene kader van het kwaliteitsbe-
leid.

De verleiding lijkt soms groot te zijn, om agrarische produkten
te beschouwen als zeer geschikt materiaal voor de biomonito-
ring van milieuvreemde stoffen. Rundvee zou bijvoorbeeld als
het ware sommige door de mens gemaakte milieuvreemde
stoffen uit dat milieu kunnen zeven om deze vervolgens in vlees
of melk aan de geïnteresseerde onderzoeker te presenteren.

Ontbreekt echter de kennis om de gevonden gehalten en hun
betekenis voor produktveiligheid en kwaliteit goed te beoorde-
len, dan hebben we een probleem. Dit kan desastreus zijn voor
het imago van de Nederlandse agrarische sector. Het andere
uiterste wordt echter ook wel waargenomen, namelijk men doet
geen onderzoek en kan dan verklaren dat er zich geen
problemen voordoen.

Een dergelijke werkwijze acht ik evenmin aanvaardbaar.
Het is daarom van wezenlijk belang, dat kan worden beschikt
over een samenhangend systeem van risicobeoordeling van
residuen. Hierop kan dan de noodzakelijke normstelling worden
gebaseerd. Deze normstelling zal niet slechts moeten dienen om
de volksgezondheid te beschermen, maar moet ook een instru-
ment kunnen zijn ten behoeve van de risicobeheersing bij het
optreden van milieuverontreinigingen in agrarische produktie-
ketens.

Milieuzorg kan dan onderdeel vormen van de integrale
kwaliteitszorg in de agrarische sectoren en zo bijdragen aan de
preventie van eventuele risico\'s voor de gezondheid van mens en
dier. Het is daarom belangrijk, dat deze milieu-aspecten zo
spoedig mogelijk in de ketenzorg kunnen worden geïntegreerd.

Helaas moet worden vastgesteld, dat we nog niet kunnen
beschikken over een dergelijk samenhangend systeem.

Het residubeleid voor levensmiddelenadditieven, gewasbescher-
mings- en diergeneesmiddelen is gekoppeld aan het toelatings-
beleid voor deze stoffen tot stand gekomen.

Op het gebied van de milieucontaminanten hebben zich vaker
ad hoe onverwachte ontwikkelingen voorgedaan.

Een voorbeeld hiervan is de verspreiding van dioxine in de
omgeving van afvalverbrandingsinstallaties, waarop gereageerd
moest worden.

Dit leidde tot verschillen in de aanpak van residuproblemen.

Geconstateerd kan worden, dat het residubeleid niet altijd
voldoende helder is en soms per groep van stoffen verschillend
wordt ingevuld.

Dit geeft onduidelijkheid met als gevolg een soms onnodige
beladenheid van de residu-problematiek, die leidt tot onzeker-
heid bij het publiek.

De laatste jaren vindt snelle uitbreiding en detaillering van de
wetenschappelijke kennis over veel chemische verbindingen
plaats.

Deze nieuwe kennis versterkt de behoefte om het huidige beleid
kritisch onder de loep te nemen en te bezien waar dit beleid
aanpassing vereist om de effectiviteit en draagvlak te vergroten.

De overheid staat voor de uitdaging het residubeleid meer
consistent te maken en binnen een algemeen kader te brengen.

Binnen het ministerie van LNV is reeds begonnen met een
inventarisatie van mogelijke knelpunten.

Mr. P. Ritsema

Mr. P, Ritsema (34) stu-
deerde in 1980 af aan de
Rijksuniversiteit Gronin-
gen (Nederlands recht).
In datzelfde jaar trad hij
in dienst bij de directie
Juridische en Bedrijfsor-
ganisatorische Zaken
van het toenmalige mini-
sterie van Landbouw en
Visserij. Na verschillende
functies binnen deze di-
rectie te hebben vervuld werd hij per 15 april 1989
benoemd tot plaatsvervangend Directeur-Generaal
Landelijke Gebieden en Kwaliteitszorg, tevens direc-
teur Voedings- en Kwaliteitsaangelegenheden (thans:
Milieu, Kwaliteit en Voeding).

LNV wil zich hierbij met name richten op het verbeteren van de
samenhang tussen de verschillende stofgroepen op het gebied
van de normstelling en daarnaast op de risicobeheersing in de
produktieketens.

Op 12 mei jl. werd het beleidsvoornemen \'Van Meer naar Beter\'
uitgebracht. Het beschrijft het kwaliteitsgebied in de agrarische
sector.

Het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij draagt
zorg voor een veilige voedselvoorziening.

Het departement ziet zich als waker over de produktieketen en
zal waar dat nodig is maatregelen nemen en beleid ontwikkelen
gericht op het handhaven van een goed kwaliteitsniveau in de
agrarische produktieketen.

Deze ketengedachte wordt vanuit steeds meer kanten onder-
steund.

Dat de VHl, die zich bezig houdt met het opsporen van
onrechtmatigheden bij dieren en hierop toezicht houdt, vanuit
dezelfde filosofie de aanpak voor de opzet van de milieuhygiëne-
wijzer heeft gekozen is zeer te waarderen.

Afsluitend zou ik willen concluderen, dat de zorg voor de
veiligheid van agrarische produkten een gezamenlijke verant-
woordelijkheid is van producenten, consumenten en overheid.

Maatschappijkritische organisaties, zoals consumentenoranisa-
ties en milieu-organisaties kunnen daarbij een stimulerende rol
hebben. Zij zullen in toenemende mate betrokken worden bij de
beleidsvorming. Zij weten de weg naar LNV overigens ook nu al
goed te vinden. De overheid dient op grond van wetenschap-
pelijke informatie zodanige maatregelen te treffen dat de
produktveiligheid en kwaliteit worden gegarandeerd.

-ocr page 262-

Het betreft hier typisch een onderwerp dat het goed doet bij onze
lezers.

Ik wil kort drie punten uiteenzetten, te weten:
Algemene trends bij consumenten, bewuste verontreiniging van
het dierlijke produkt en onbewuste milieuverontreiniging en de
kwaliteit van dierlijke produkten.

1. Algemene trends bij consumenten
Aandacht voor:

- kwaliteit, bijv. extra jam

- gezondheid/veiligheid, bijv. dioxine/straling

- milieu, bijv. verpakkingen

- dierenwelzijn, bijv. scharrelprodukten

Dierlijke issues kennen een grote \'aantrekkingskracht\' (aai-
baarheidsfactor). Biotechnologie bij dieren ligt dan ook zeer
gevoelig.

Dierenwelzijn blijft voorlopig een belangrijk issue; het is dan
ook verstandig dat dit een toetsingscriterium is bij het
toelaten van nieuwe produkten/technieken in de landbouw-
kwaliteitsnota.

2. Bewuste verontreiniging van het dierlijk eindprodukt
Vanzelfsprekend doel ik hier op het gebruik van diergenees-
middelen en veevoederadditieven ten behoeve van groei- of
produktiestimulatie.

Het zeer frequente gebruik van deze middelen heeft de
volgende negatieve gevolgen:

a. Verlaging kwaliteitsimago: door talrijke hormoonschan-
dalen is het imago van een produkt als vlees verslechterd.
Gebruik van dergelijke middelen past in het beeld van veel
consumenten \'dat slecht omgegaan wordt met landbouw-
huisdieren\'.

b. Aantasting van het milieu: via mest uitgescheiden dierge-
neesmiddelen kunnen van invloed zijn op grondwater- en
bodemkwaliteit.

c. Problemen rond produkt kwaliteit: bijvoorbeeld in
Spanje en Frankrijk zijn vergiftigingen bij consumenten
geconstateerd als gevolg van consumptie van lever van
dieren behandeld met clenbuterol. Het gebruik van antibio-
tica kan bij de mens leiden tot allergische reacties en het
optreden van resistentie voor pathogene micro-organismen.

Uit onderzoek van de Consumentenbond, gepubliceerd in
het najaar 1991, moge duidelijk zijn geworden dat wij niet
veel vertrouwen hebben in de correcte receptuur van
diervoeders. Meer dan tweederde van de monsters waren
niet in orde. Teveel vitamine A, koper, wachttermijnmidde-
len in niet wachttermijnvoer, enkele keer drie en vier
middelen in één voer, versleping en circa tien keren toxisch
voer: alles bleek mogelijk.

Dr. M.r.j. SchuHelaar, Coördinalor Voeding en Milieu van de Consumenlenbond,
Leeghwalerplein 25, 2521 CV DEN HAAG.

Standpunt Consumentenbond: wij pleiten voor verbod op
gebruik van veevoederadditieven/diergeneesmiddelen met
enkel een produktie-stimulerend effect: zoals,

- bst

- avoparcine

- carbadox/olaquindox

- antibiotica ten behoeve van verbetering veevoederconver-
sie

M. R. J. Schuttelaar

Geboren: 19-12-1953;
ZwoUe. Studie: HBS-B
Landbouw Universiteit
Wageningen; Humane
Voeding Sociaal-weten-
schappelijke oriëntatie,
1972-1980. Doctoraal
vakken: Voeding, Ge-
zondheidszorg. Praktijk:
1977,10 maanden werk-
zaam in Sri Lanka alwaar een veldstudie werd
verricht voor de Sarvodaya-beweging naar de voe-
dings- en sociaal economische toestand van bewoners
van plattelandsdorpen. Nevenactiviteiten tijdens stu-
die: consumententoneel, actieve deelname in de \'de-
mocratiseringsgoir.

Betrekkingen: Landelijk voedseloverleg, 1980, Vrij-
williger;

Vereniging Milieudefensie, 1981-1986, stafmedewer-
ker, Voeding/Huishoudelijk Afval, later Chemisch
Afval;

Konsumenten Kontakt, 1986-1989, stafmedewerker.
Voeding, later Milieu/Derde Wereld.
Consumentenbond, vanaf september 1989.
Commissies: onder meer Adviescommissies Waren-
wet, SER-produktinformatie, (Interim) Commissie
Scharrelvarkenscontrole, diverse produktbegelei-
dingscommissies voor Milieuhygiëne, Dagelijks Be-
stuur Max Havelaar.

Campagnes: (geïnitieerd of medeverantwoordelijk)
Voor \'n betere warenwet; Vieze Vork; Pak de Fles;
Soja, Sonee; PET-fles; kwikbatterijen; CFK-spuitbus;
Gifexpres; Inzamelen Klein Chemisch Afval; Cad-
mium-kratten; Additievenactie.

3. Onbewuste milieuverontreiniging en de kwaliteit van dier-
lijke produkten

— Kwaliteit van het voer. Het is duidelijk dat de loodaSaire
niet geheel toevallig kwam; de praktijken in de veevoederin-
dustrie zijn zodanig dat dit te verwachten was. De consu-

Kwaliteit van voedingsmiddelen van dierlijke

oorsprong in relatie tot
milieuverontreiniging

M. R. J. Schuttelaari

-ocr page 263-

ment vindt het onijegrijpelijk dat de apart gehouden, met
lood verontreinigde melkpoeder, uiteindelijk als varkens-
voer is verwerkt. Een typisch voorbeeld van de handige
slechts aan de korte termijn denkende Nederlandse koop-
mansgeest.

Het dioxinebeleid van de overheid vormt een voorbeeld van
een verstandig consumentgericht beleid. Daar waar melk
meer dioxines dan de norm bevatte, werd deze uit de
verkoop gehouden. Bovendien wordt in vrij voortvarend
tempo de hoofdbron van dioxine verontreiniging aangepakt;
de vuilverbrandingsinstallaties moeten gaan voldoen aan
zeer strenge emissie-eisen.

De overheid zou tevens strengere eisen moeten stellen aan
het gebruik van milieugevaarlijke stoffen in apparaten en
dergelijke. Elektronica staat vaak stijf van de broomhoudende
brandvertragers die bij verbranding leiden tot broomhou-
dende dioxines.

— Contaminatie van vis. Dit is een bekend probleem. De
Consumentenbond beschouwt zoutwatervis als \'vrij schoon\',
maar vindt zoetwatervis beslist geen aanrader. HCH, pcb\'s,
kwik, kan in vrij hoge gehaltes worden aangetroffen in
zoetwatervis. Het betreft meestal locatiegebonden vervui-
ling.

— Contaminatie van orgaanvlees. Het advies van de
Consumentenbond luidt: consumptie sterk beperken, maxi-
maal eens in de 2 weken.

Bedacht moet worden dat normoverschrijding weliswaar
niet vaak plaatsvindt, maar dat dat niet het gevolg is van een
lage verontreinigingsgraad maar van een absurd hoge
normstelling.

CONCLUSIE
Uit voorgaande is een aantal conclusies te trekken:
Er zijn een aantal terreinen te benoemen waar duidelijk sprake is
van vooruitgang; zoals:

* het terugdringen van algemene milieuverontreiniging (pre-
ventie, filters, chemisch afvalverwerking).

* het plan van aanpak van het Produktschap voor Veevoeders
om een betere kwaliteitsborging van veevoer te garanderen.

* het terugdringen van het illegaal gebruik van een deel van de
diergeneesmiddelen door resoluut optreden tegen hande-
laren in en producenten van dergelijke middelen.

Een grote stap voorwaarts moet nu worden gezet door het legale
gebruik van veevoederadditieven en diergeneesmiddelen ten
behoeve van produktie-stimulering fors terug te dringen.
Dat is niet alleen in het belang van het milieu en het welzijn van
het dier, ook afzetmotieven kunnen een rol spelen. \'Jonge\'
consumenten eten ongeveer half zo veel varkensvlees en slechts
20% van het rundvlees dat consumenten ouder dan 50 jaar
plegen te eten. De Rio-discussie (de discussie van de milieutop in
Rio de Janeiro) over \'duurzame consumptie\' zal eerder rem-
mend dan stimulerend werken op de vleesafzet. Maar minder
geeft natuurlijk een goede mogelijkheid tot beter. De toekomst is
dan ook aan dierlijke produkten van hoge kwaliteit.

Forumdiscussie

De schriftelijk ingediende vragen worden door de discussie-
leider prof. dr. R. Kroes aan de forumleden voorgelegd.

De eerste vraag is een vraag die specifiek gericht is aan de heer
Lexmond en die luidt:
"Is opname van grond bij directe
beweiding groter of kleiner dan bij voedering van silage met als
algemene achtergrondopmerking: biedt dit de mogelijkheid om
pragmatisch voor één van beide te kiezen als advies?"
\'De wijze waarop de silage wordt gewonnen zal in belangrijke
mate afhangen van het vakmanschap van de boer, die zich
daarmee bezig houdt. Gemiddelde cijfers geven aan dat de
grondgehalten in weidegras bemonsterd op graashoogte, zeg
drie centimeter boven het bodemoppervlak lager zijn dan de
gehalten die aangetroffen worden in kuilgras, maar in beide zit
grote variatie. Mijn advies zou zijn, wees in ieder geval netjes,
werk netjes. Dat geldt zowel voor de winning van kuilgras als
voor het beweidingsregime op het bedrijf Als je verdachte
plekken, verdachte percelen hebt, vermijdt dan inscharen van
vee tijdens perioden waarin de kans op verontreiniging van gras
met grond groot is. Zorg voor een voldoende hoog grasbestand,
voldoende groot aanbod ook relatief dus ten opzichte van het
aantal dieren dat je inschaart. Op die manier is het beste
resultaat te bereiken maar een categorische keuze voor één van
beide systemen van graslandgebruik zou ik niet durven geven\'.

De tweede vraag wordt voorgelegd aan de heer Ritsema.
"De Veterinaire Inspectie adviseert over de veterinaire milieu-
problematiek, handhaving volksgezondheidsbescherming, op
basis van gezondheidswetgeving bijvoorbeeld de vleeskeurings-
wet, dit is niet altijd goed mogelijk. De praktijk wijst uit dat
toepassing van de PVV-merkingsregeling, nodig voor de bemon-
stering van de dieren die voor de slacht worden aangeboden,
zeker bij kleine incidenten veelal stuit op bezwaren. Is IVVC-
wetgeving niet zeer gewenst in verband met handhaving preven-
tie?"

\'Het is voor mij niet makkelijk om veel over WVC-wetgeving te
zeggen, maar dat is het punt denk ik niet. We hebben ons
inderdaad naar aanleiding van bijvoorbeeld die affaire rond
dioxine afgevraagd of de wetgeving voldoende was. We hebben
ook overwogen of je misschien op basis van de Landbouwkwa-
liteitswet daar voorschriften aan zou moeten toevoegen, bij-
voorbeeld met het oog op het gebruik van een bepaalde bodem
voor het produceren van plantaardig of dierlijk voedsel omdat
op basis van de vleeskeuringswet dat niet mogelijk is. Watje hier
in zijn algemeenheid ziet is dat wij niet overal onze wetgeving en
onze instrumenten hebben aangepast op de ketenbenadering die
we allemaal zo propageren. Ik denk dat dat één van de dingen is
waar wij voor komen te staan. De levensmiddelenwetgeving en
de wetgeving over de produktie van die levensmiddelen zijn
daar niet op gericht en die zullen we daarop moeten aanpassen.
Hoe dat moet kan misschien in een later symposium over een
paar jaar worden uitgewerkt, als ook de heren De Zeeuw en
Hendrix zich hebben uitgesproken over hoe we dit allemaal
tussen de departementen regelen.

-ocr page 264-

De heer Verburg denkt dat het voorstel dat er ligt op basis van de
Landbouwkwaliteitswet, waarbij dus eisen gesteld kunnen
worden met betrekking tot het eventueel verbod of onder
voorwaarden gebruiken van dat soort percelen een uitstekend
voorstel is, dat heel goed past in de ketenbenadering. Hij dringt er
op aan dat het voorstel zijn weg vervolgt en vindt dat deze eerste
aanzet een goede aanzet is\'.

De volgende vraag wordt voorgelegd aan de heer Ruiter. Deze
luidt:
"Moeten in het belang van de volksgezondheid de nieren
van runderen afkomstig uit de Kempen niet worden afgekeurd
gelet op het cadmiumgehalte?"

\'Wanneer die runderen inderdaad bemonsterd worden en het
gehalte aan cadmium in de nier ligt boven de norm, dan zal er
inderdaad afkeuring moeten volgen. Dat geldt dan wel alleen
voor het orgaan maar dat moet wel gebeuren, daar ben ik het
volledig mee eens. Er is een norm voor die organen gesteld. Dat
is natuurlijk waar, maar het probleem zou zijn dat de dieren niet
gemerkt zijn en datje daarom dus niet precies weet wat wel en
wat niet kan. Dat vind ik wat moeilijk om te beantwoorden,
misschien dat iemand van het PVV daar een antwoord op kan
geven\'.

De heer Schuttelaar van de Consumentenbond merkt op dat de
normen voor de meeste organen vrij hoog zijn, zeker ook voor
nieren. De discussie die daar achter zit, is het bekende verhaal:
\'Stel je de norm op basis van volksgezondheidsoverwegingen
primair of relateer je een norm aan een consumptiepatroon? Met
andere woorden als we er maar zoweinig van eten dan kunnen
we de norm wat hoger stellen, want dat geeft minder last met
afkeuringen. Als iedere consument zich houdt aan die gemid-
delde consumptie, dan is er niks aan de hand maar op het
moment datje liefhebbersconsumptie krijgt, kun je dat nog een
beetje afdoen door advies te geven over de maximaal toelaat-
bare consumptie. Maar het wordt ingewikkelder naarmate een
samenleving pluriformer wordt. Als je nu ziet dat bijvoorbeeld
voor immigrantenpopulaties totaal andere voedingsgewoontes
gelden dan voor de gemiddelde Nederlandse populatie en als je
dat dan tegen elkaar zet, dan blijkt dat bepaalde produkten met
enorme variaties geconsumeerd worden en dat daar verschillen
in kunnen zitten met een factor 10 of een factor 100. Dan wordt
het op die manier aanleggen van normen zeer twijfelachtig\'.
De heer Nieuwenhuijs merkt op dat de bijzondere voedselpatro-
nen nog niet in kaart zijn gebracht en opname van een
contaminant daardoor moeilijk is door te rekenen, hetgeen is
gebleken bij de dioxine-affaire. \'Bij de normstelling voor dioxine
in schapenvlees met een veel hoger vetpercentage (n.1. ca 20%)
dan voor rundvlees (n.1. ca 10%) en veel hogere gehalten aan
dioxinen, was daar wel behoefte aan\'.
De heer Seinen vindt dat niet zo wezenlijk, het kan hooguit
leiden tot een verandering in de normstelling, maar dat gaat
altijd om marginale zaken. \'Wanneer we vast willen houden aan
een normstelling is de aanpak via de integrale ketenbewaking
van belang. Voor bepaalde streken met een hoger gehalte aan
cadmium kan voorgesteld worden de nieren van dieren die daar
grazen en mogelijk de norm overschrijden, met gebruikmaking
van het registratie- en identificatiesysteem af te keuren en te
destrueren\'.

De volgende vraag is voor mevrouw Wijbenga. De vraag luidt:
"Mevrouw Wijbenga wijst in haar betoog bepaalde bedrijven
zonderschroom aan als vervuilers. Uitgaande van de stelling: de
vervuiler betaalt\', zou vergoeding van de geleden schade aan
veehouders moeten plaatsvinden Dit blijkt echter in de praktijk
vaak niet haalbaar op grond van juridische aspecten Wat kan
hieraan worden gedaan?"
\'Ik denk dat we dat aan een jurist moeten vragen en dat ben ik
zeker niet. Mijn ervaring in het Lickebaertgebied is dat het heel
moeilijk te bewijzen is dat bepaalde componenten van een
bepaald bedrijf afkomstig zijn en juist bijvoorbeeld in het geval
van fluoride, kunnen we vijf bedrijven, die fluoriden emiteren
aanwijzen. Wanneer er verhoogde concentraties fluoride in het
gras worden aangetroffen is het niet duidelijk aan te geven
hoeveel procent van de AVR komt, of van de Witmeel, of van
een ander bedrijf Daarom hebben we in dit geval vaak zaken
gedaan met de stichting Europoort-Botlekbelangen die dan
namens de industrie optreedt en in sommige gevallen leidt dat
inderdaad tot schadevergoeding, maar niet in alle gevallen\'.
Duidelijk een juridisch probleem.

Een algemene vraag aan het hele forum luidt: "Is op termijn nog
grazende veehouding mogelijk, met de strenger wordende
kwaliteitseisen in gedachten in dicht bevolkte zwaar geïndustri-
aliseerde gebieden?"

Volgens de heer Ritsema is dat een discussie, die, direct nadat de
dioxine-affaire ons een paar jaar geleden overviel, in alle
hevigheid losbarstte. Hij kan zich nog goed herinneren hoezeer
zijn toenmalige minister daar een bijzonder helder standpunt
over had: \'We moeten het zo regelen dat ook op dat stukje
Nederiand in de toekomst landbouw mogelijk blijft\'. Alle
partijen, inclusief het voor het milieu verantwoordelijke ministe-
rie VROM, waren het er vrij snel over eens, datje het inderdaad
op die manier moet aanpakken. Ook als je dat in de samenleving
zou navragen, zal de mening zijn dat je het hier in Nederland
uiteindelijk zo moet regelen dat op alle gebieden zodanige
milieukwaliteitseisen worden gehanteerd dat er de meest
elementaire functies van het leven en ook de meest elementaire
functies van de boerderijpraktijk kunnen worden uitgeoefend\'.
Mevrouw Wijbenga gaat daar op in. \'Het standpunt van de
toenmalige minister Braks was inderdaad voor het Lickebaert-
gebied dat er op termijn landbouw mogelijk moet zijn, ik denk
dat daar niemand iets op tegen heeft. In de tijd voordat die
termijn gekomen is, wordt de veehouderij in dat gebied
natuurlijk wel met heel veel problemen opgezadeld. Het zou
goed zijn om ons toch af te vragen of we op de gebieden waarvan
we problemen verwachten niet een andere functie aan het
gebied moeten geven. Dit geldt niet alleen voor het Lickebaert-
gebied, omdat dat onder de pluim van het industriegebied
Rijnmond ligt. Daar draait onze hele economie voor een groot
deel toch op, maar ook voor de uiterwaarden.
Daarentegen, als je er al vanuit gaat dat bepaalde gebieden niet
bruikbaar zouden zijn voor bijvoorbeeld begrazing dan geef je
daarmee natuuriijk wel een heel stuk preventief milieubeleid uit
handen en alleen al daarom zou ik wat moeite hebben met zo\'n
stelling\'.

De heer De Weerdt merkt op, dat wanneer je kijkt naar de
gezondheid van mensen je dan kunt constateren dat onze
bronnen van verontreiniging heel difuus zijn. \'Mensen krijgen
van allerlei gebieden verontreinigingen binnen, in tegenstelling
tot een grazende koe, die totaal afhankelijk is van een klein
gebied. Als dat stukje inderdaad verontreinigd is, dan is er
misschien eerder voor een koe een probleem dan voor de mens\'.
De heer Schuttelaar wil reageren op de stelling:
\'Waar mogen
wel mensen wonen en geen dieren en omgekeerd?\'
In de
omgeving van Den Haag onder de vuilverbrander, kun je
problemen krijgen met beweiding en toch wonen er mensen en
dus wordt dat probleem wat anders gehanteerd. Maar dat is de
actuele situatie. Soms worden er voor mens en dier andere
normen gesteld, of je dat leuk vindt of niet. De hamvraag is,
\'moet alle grond geschikt zijn?\', en het antwoord daarop is \'ja\'. In

-ocr page 265-

principe moet grond multifunctioneel zijn en dat hoort ook je
uitgangspunt te zijn, maar op dit moment en dat weet ook
iedereen, is dat niet zo. Een discussie over het saneren van een
terrein en het onder handen nemen daarvan en kijken of je de
financiële consequentie van die uitspraak rondom die multifunc-
tionaliteit van die bodem kunt hanteren, is van groot belang. De
grote steden hebben daar moord en brand over geschreeuwd de
laatste tijd. Niet geheel ten onrechte omdat dat financieel een
drama is. Bij die vervuiling van het agrarisch milieu gaat het om
bronnen voor verschillende groepen burgers met een eigen
consumptiegedrag, bronnen van industriële verontreiniging en
als alles loopt zoals we hopen dat het loopt, dan wordt het aantal
probleemgebieden minder. Zelfs in de zwaremetalen-problema-
tiek, is een aantal zaken duidelijk aan te afnemen.
Wat ons zorg baart, is de vervuiling die de landbouw zelf
veroorzaakt en het zou wel eens zo kunnen zijn dat de vervuiling
die de landbouw zelf veroorzaakt voor een deel in het eigen vlees
snijdt. Daar probeert men ook wat aan te verminderen, maar
daar zijn wij niet geheel gerust op.

De voorzitter vat de discussie samen met het antwoord op de
vraag of grazende veehouderij nog mogelijk is op termijn,
in
een land waar een goed preventief milieubeleid wordt uitge-
voerd, moet dat mogelijk zijn en anders is men fout bezig. Daar
staat tegenover dat je ook altijd, dat is nu eenmaal zo,
geconfronteerd kunt worden met situaties waar dat in het
verleden kennelijk niet heeft gefunctioneerd of niet is onderkend
en waar dus fouten zijn gemaakt en waar beweiding niet meer
mogelijk is, tenzij tegen hoge kosten\'.

De volgende vraag luidt: "In hoeverre wordt vis uit binnenwate-
ren of uit zeewater gevangen dan wèl gekweekt in de controle
meegenomen?"

De heer Ruiter antwoordt dat er monitoringsprogramma\'s
bestaan, waarin met name gekeken wordt naar vis die in
verontreinigd water zwemt, verontreinigd bijvoorbeeld met
PCB. In die zin wordt er gekeken naar zoetwatervis in de Maas,
de Rijn en met name ook in verontreinigde gebieden, zoals het
Hollandschdiep. \'Daarbij moet wel rekening worden gehouden
met het feit dat de handel daar niet vist en dat hoogstens
sportvissers met deze verontreinigingen belast worden. Die
hebben uiteraard ook recht op bescherming. Ook uit dien
hoofde is het goed dat het gebeurt, maar dat het hier toch in
eerste instantie niet gaat om een algemeen volksgezondheidspro-
bleem. Om de vraag even heel letteriijk te beantwoorden, kan ik
zeggen dat ten aanzien van kweekvis dat probleem natuurlijk
heel anders ligt en dat daar wel degelijk gekeken wordt naar de
kwaliteit van het water en dat voor wat betreft zeevis daar ook
soortgelijke programma\'s zijn, dus op die manier verloopt dat
vaak\'.

De vragensteller wilde met zijn vraag ook een antwoord op de
toelaatbaarheid van het gebruik van additieven, ontsmettings-
middelen en antbiotica, maar daar is niet op ingegaan omdat het
buiten het thema van de dag viel.

De volgende vraag is als volgt: "fVat is tegenwoordig de definitie
van een giftige stof? In verband met het effect op plant, dier en
mens en in verband met metabolisme, metabolische eigenschap-
pen, metabolische stoornissen, mutageniteit, carcinogeniteit,
accumulatie".
De heer Seinen antwoordt dat elke stof giftig is, de
giftigheid draait maar om twee woorden, dat is \'te veel\' en wat is
\'te veel\'? \'Wanneer het te \'veel\' is, is iets giftig. Te bepalen
hoeveel danwel giftig is, dat is wat moeilijker, maar daar zal ik
nu het antwoord maar niet op geven, want dan moeten we over
alle stoffen gaan praten\'.

De heer Kroes vult aan dat de vraagsteller wel een paar
kernpunten noemt wanneer hij spreekt over metabolisme,
carcinogeniteit, mutageniteit, accumulatie en dat dat wel
belangrijke punten zijn in het kader van de definitie van een
toxische stof, maar hij vindt ook dat men zich moet realiseren
dat elke stof giftig is als het maar veel is. \'Afhankelijk van de
giftigheid van de stof moeten we ons ook realiseren dat er een
heleboel stoffen zijn, die we gewoon nodig hebben en waar dus
een optimum voor is en dat die voor de gezondheid van mens,
dier en milieu aanwezig moeten zijn. Hierbij zullen deficiënties
ontstaan als we er te weinig van krijgen en in het geval van te
veel zullen er ook weer problemen ontstaan\'.
De heer van Limburg brengt de nultolerantie van carcinogene
stoffen naar voren. De voorzitter merkt op, dat in de weten-
schappelijke wereld daar discussies over zijn, maar dat het niet
zo is dat dat door de regulerende instanties in de wereld op dit
moment al wordt geaccepteerd als een mogelijkheid. \'Misschien
kan dat komen, maar dat hangt wel van de kennis af die in de
toekomst moet worden vergaard\'.

De heer Ruiter merkt op, datje een begrip als nultolerantie niet
kunt hanteren om de simpele reden omdat je de waarde nul niet
kunt meten. \'Als het gaat om primaire carcinogene stoffen en om
genotoxische stoffen die we niet willen, maar die desondanks
toch in het milieu aanwezig zijn, dan moet er een risicoschatting
komen. En dat gebeurt ook. Op basis daarvan moet ook een
normwaarde worden vastgesteld\'.

De volgende vraag is gericht aan de heer Lexmond: "Hoe
verloopt de loodbelasting door afname van loodgehalten in
brandstoffen in de wegbermvegetatie en belendende teeltstro-
ken? Zijn er adviezen uitgebracht?"

\'Feit is dat vanaf 1978, voor het eerst en later in 1986, het
maximaal toelaatbare loodgehalte van benzine tot tweemaal toe
is verlaagd, waardoor we van een concentratie van om en nabij
0,8 gram per liter, het is bijna onvoorstelbaar, via 0,4 inmiddels
op 0,15 gram per liter zijn uitgekomen. Daarna is sinds 1986
ook een toename van het verbruik van geheel ongelode benzine
te constateren met als gevolg dat in 1989 de emissie van lood
door het wegverkeer geschat werd door het RIVM op 290 ton
tegenover 3.300 ton in 1975. Het probleem is wat dat betreft nog
niet de wereld uit, maar wel van een heel andere orde van
grootte geworden. Temeer daar de loodbelasting van de mens
voor een heel belangrijk deel direct samenhangt met de
aanwezigheid van lood in de lucht, maar in nog sterkere mate
met de afzetting van dat lood op zijn voedsel. Dat zijn dus de
voedingsgewassen maar ook de voedergewassen, die dan
vervolgens weer de grondstof zijn voor de dierlijke produkten.
Wat we zien is een verheugende daling van het loodgehalte in
allerlei voedingsmiddelen, maar ook in indicatoren van de
blootstelling van de mens, zoals de loodconcentraties in het
bloed.

Bij keuringen bijvoorbeeld zijn deze aanmerkelijk gedaald en
eigenlijk was dat ook allemaal te verwachten, gezien de zeer
drastische verlaging van loodconcentraties in bloed bij kinderen
in Tokyo, toen daar de toevoeging van lood in de benzine werd
verboden. Het bevestigt de betrekkelijk bescheiden bijdrage die
de bodem de afgelopen decennia gespeeld heeft aan de belasting
van de mens met lood en de overheersende bijdrage van de
atmosfeer\'.

De volgende vraag wordt aan de heer Wentink gesteld: "Is er
iets bekend over de fluor-opname via volledig hondevoer en
botaf wij kingen (Heupdysplasie)? Hebben goedkope calciumfos-
faten vaak een hoog fluorgehalte?"

-ocr page 266-

\'Het lijkt mij erg onwaarschijnlijk dat het fluormetabolisme bij
honden anders zou zijn dan bij andere dieren, waarbij het over
het algemeen toxische verschijnselen tot gevolg heeft en in
hoeverre dit hondevoer waarop de vraagsteller doelt gevaarlijk
is, is mij totaal onbekend\'.

Er is nog een vraag, die ook iets buiten het thema van de dag valt:
"Hoever kunnen contaminanten afkomstig van benzinestations
en garages en dergelijke zich via grondwater verspreiden? Is
contaminatie van oppervlaktewater daardoor te vrezen".
De heer Lexmond merkt op dat het probleem van grondwater-
contaminatie onder benzinestations een erkend probleem is. Of
er in specifieke situaties van zodanige hydrologische omstandig-
heden sprake is, dat die verontreiniging ook met het grondwater
wordt gevoerd naar oppervlaktewater van waaruit vee drinkt,
dat lijkt hem zeker mogelijk. \'Het zal voorkomen, maar eenmaal
in dat oppervlaktewater aangekomen zullen in ieder geval de
vluchtige componenten, dus laten we zeggen de benzine, toch
vrij snel weer in de atmosfeer zijn verdwenen en blijft er
misschien een filmpje wat hogere alcanen over samen met wat
complexere koolwaterstoffen als het om dieselolie-verontreini-
ging gaat, maar die loopt weer een stuk minder snel natuurlijk\'.
Mevrouw Wijbenga vult aan dat dit gewoon valt onder de
hinderwet en dat in dat kader allerlei afwateringsystemen
moeten worden gevormd bij zo\'n benzinestation. Het zal
uiteindelijk bijvoorbeeld op de riolering komen en dat gaat dan
weer naar een zuiveringsinstallatie, dus zij denkt niet dat er op
enigerlei wijze een blootstelling van landbouwhuisdieren zal zijn
via het water.

De heer Lexmond merkt nog op, dat er hier-en-daar nog wel
wat valt op te ruimen bij bestaande of voormalige benzinesta-
tions, dat zal ook elke bodemsaneringsinventarisatie of elk
programma dat de provincie opstelt laten zien.
Er zijn situaties denkbaar -hij kent in ieder geval een plek in de
provincie Brabant- waarbij het oppervlaktewater is gecontami-
neerd. Bij een benzinestation in die provincie heeft duidelijk
lekkage van koolwaterstoffen plaatsgevonden. Het is gelegen
aan een sloot met aan de andere kant grasland. De koeien
moeten daar regelmatig hun snuit door een oliefilm heen
drukken, dus dat er belasting plaatsvindt dat lijkt hem zeer
waarschijnlijk, of dat schadelijke gevolgen heeft dat is dan weer
een heel andere vraag\'.

De volgende vraag is als volgt: "De keten mens-dier-milieu
wordt ook beïnvloed door toevoer van veevoer vanuit andere
milieu\'s. Bijvoorbeeld uit Zuid-Amerika, is er iets bekend over
die invloeden?".

De heer Kroes neemt als voorbeeld aflatoxine, dat je wellicht
een milieucontaminant kunt noemen en als probleem wordt
onderkend. \'Aanvankelijk werd aflatoxine ook geïmporteerd in
produkten die voor de mens beschikbaar waren. Daarna werd
dat uitgesloten en werd het aangeboden in dierlijk voer,
waarvoor normen werden gesteld. Maar zelfs binnen die
normen komt nog steeds aflatoxine met diervoer naar binnen.
Dat wordt gegeten en komt ook weer bij de mens via de melk
van de koe. Dat is in ieder geval een voorbeeld waarbij import
van diervoeder van buiten invloed kan hebben op het lokale
milieu en ook op de volksgezondheid in een bepaald land of in een
bepaalde populatie of deelpopulatie\'.

De heer Schuttelaar kan zich voorstellen dat er bijvoorbeeld
hexaan-resten voorkomen in sojaschroot en dergelijke of
fungicide-resten op citruspulp of resten van bestrijdingsmidde-
len naar gelang de daar heersende praktijk. \'De bekende
cirkelpng van stoffen, die soms hier vandaan komen, daar
gebruikt worden en weer terug komen. Het punt is alleen, en dan
haak ik toch weer in op wat Seinen zegt, dat je moet kijken
naar veevoederanalyses dan krijg je enig idee of dat wezenlijk
wat voorstelt. Ik heb daar nauwelijks enig zicht op en bij
eindproduktanalyse is dat zoeken naar een speld in een
hooiberg. Dan kun je een paar honderd monsters nemen, maar
dat is echt volstrekt zinloos, daar beginnen we ook niet aan\'.
De heer Ritsema merkt op dat zijn eerste gedachte bij invoer van
veevoedergrondstoffen was, dat we daar ons grootste milieupro-
bleem aan te danken hebben en dat is het mineralenoverschot.
\'Er wordt aan gewerkt om dat probleem op een nette manier op
te lossen, maar dat bedoelde de vraagsteller waarschijnlijk
niet\'. Hij vindt dat er best aan de controle van veevoer nog wel
het één en ander kan verbeteren. \'Je ziet dat het bedrijfsleven op
dit moment dat ook van mening is. Het bedrijfsleven heeft een
actieprogramma juist op het punt van de veevoedercontrole
samengesteld en wel uit eigenbelang. Juist op dat moment helpt
de ketenbenadering heel goed. Je ziet dan namelijk dat dierlijke
sectoren, die bezig zijn met die ketenbenadering, de varkens- en
de pluimveesector, zo langzamerhand zover zijn dat ze zeggen:
\'nu, ketenbenadering prima, maar dan gaan we nu dus eisen aan
ons veevoer stellen en met name ook eisen met betrekking tot dit
soort zaken\'. Wat ons betreft alleen maar een ontwikkeling die
we toejuichen. Dat betekent dus gewoon datje vanuit de markt
en vanuit het streven naar kwaliteitsprodukten zorgt datje ook
die kwestie van dat veevoeder netjes regelt.
Vroeger stonden we er in Nederland zo\'n beetje om bekend dat
we van troep nog weer veevoeder konden maken. Nu door een
meer marktgerichte aanpak verandert dat en dat is een goede
zaak\'.

Uit de zaal wordt opgemerkt dat bij buiktransport contaminatie
niet is te vermijden wanneer de buiktransportmiddelen niet
grondig worden gecontroleerd en schoongemaakt.
De heer Enting merkt op dat enkele jaren geleden bij de
bemonstering van veevoeder van tijd tot tijd, aflatoxine werd
gevonden. \'Een paar jaar geleden is een convenant gesloten
tussen het bedrijfsleven, de veevoederindustrie en de zuivelfa-
brieken en na die tijd komt dat niet meer voor.

Prof Mr. R. Kroes

Prof. dr. R. Kroes (51)
deed dierenartsexamen
in 1964 en promoveerde
te Utrecht in 1970, tot
doctor in de Diergenees-
kunde. Vanaf 1964 tot
1977 was hij als weten-
schappelijk onderzoeker
in verschillende functies
werkzaam op het toen-
malige RIV. Van 1977 tot
1984 was hij directeur
van het Instituut Toxicologie en Voeding TNO te
Zeist. In oktober 1983 werd hij benoemd tot Directeur
van het RIVM, alwaar hij per 1 augustus 1989 tot
plaatsvervangend Directeur-Generaal werd be-
noemd. Sinds september 1988 is hij deeltijdhoogleraar
Biologische Toxicologie aan de Rijksuniversiteit
Utrecht. Zijn wetenschappelijke interessegebieden
zijn toxicologie, oncologie, experimentele pathologie
en risk assessment.

-ocr page 267-

Wij hebben de indruk dat het voor een belangrijk deel
voortvloeit uit de naleving van dat convenant\'.
De heer Nieuwenhuijs vult aan dat bij opvulling van de
toegestane normen voor de verschillende componenten van het
veevoer, de norm voor melk werd overschreden, vandaar dat de
industrie zichzelf beperkingen heeft opgelegd, in zoverre wer-
ken dit soort dingen uiteindelijk wel\'.
De voorzitter merkt op dat de norm in de melk geen
gezondheidsnorm is. \'Het is een pragmatische norm, omdat het
anders niet bepaalbaar was en ik kan dus wel zeggen dat als je
naar die aflatoxine kijkt, je nog steeds problemen hebt, in
risicotermen gesproken\'.

Volgens de heer Seinen wordt er gesuggereerd dat we geen
aflatoxine meer in het veevoer zouden hebben. \'Het is onmoge-
lijk om voeder te produceren zonder de aanwezigheid van
natuuriijk daarin voorkomende stoffen. Aflatoxinen zullen daar
dus altijd in voor blijven komen\'.

De voorzitter vat de discussie samen: \'Ik denk dat met
betrekking tot die veevoeders er toch een punt naar voren is
gekomen dat duidelijk is. Daar heeft meneer Ritsema ook op
gereageerd. Inbreng van veevoeder van derde landen naar een
land als Nederland of naar een federatie als Europa heeft risico\'s
en het aflatoxine-voorbeeld illustreert dat risico. Daarop, moet
denk ik, een alert beleid worden gevoerd en dat willen we ook
voeren. Wij willen dat zelfs nog wat aanscherpen, wij willen die
veevoederbewaking zo goed mogelijk doen. Dat is ook nodig
met betrekking tot het transport, waarmee men nu en dan heel
goed moet oppassen, omdat daar nog wel eens de grenzen van de
hygiëne worden overschreden\'.

Daarna sluit de voorzitter de discussie af, waarbij hij opmerkt
dat de Nederlandse overheid over voldoende controlemogelijk-
heden beschikt en hij noemt daarbij met name de Veterinaire
Inspectie en de Algemene Inspectie Dienst.

Daarna geeft hij het woord aan de hoofdinspecteur Verburg die
terugkijkt op een geslaagde dag en een ieder die daaraan heeft
bijgedragen bedankt.

Oorspronkelijke artikelen
Neospora abortus bij het rund in nederland

Bovine abortion due to Neospora in The Netherlands
W. Wouda\\ T. S. G. A. M. van den Ingh^, F, van Knapen^, F J. H. Sluyter\\ J. P. Koennan^ en J. P. Dubey»

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:599 - 602

SAMENVATTING
Beschreven voorden drie gevallen van protozoaire abortus bij hei
rund op drie verschillende melkveebedrijven. Op twee bedrijven
tvoj er sprake van een abortusuitbraak. Op één bedrijf betrof het
een incidenteel abortusgeval

Bij histopathologisch onderzoek van de drie vruchten werd een
typische multifocale necrotiserende encefaiitis vastgesteld Te-
vens werden ontstekingshaardjes gevonden in hartspier, lever,
nier en long. In één vrucht werden protozoaire cysten en vrije
tachyzoieten gevonden in de hersenen en vrije en in groepjes
gelegen tachyzoieten in de long.

In een ander geval werd een verzameling tachyzoieten gevonden
in een geamputeerd placentoom. Zowel de cysten als de
tachyzoieten reageerden positief met de immuunperoxidase
methode ten opzichte van
Neospora caninum. Bovendien kon-
den met behulp van deze methode ook in de andere twee vruchten
tachyzoieten in de hersenlesies zichtbaar worden gemaakt.
De voorlopige resultaten van een inventariserend onderzoek
wijzen er op dat deze protozoaire abortus waarschijnlijk
regelmatig bij Nederlandse runderen voorkomt.

SUMMARY

Three cases of bovine protozoal abortion at three different dairy
farms are reported Multiple abortions had occurred, on two
farms, and a sporadic abortion on the third farm.
Histopathological examination of foetal tissues revealed a

\' Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Nederland. Postbus 361, 9200 AJ Drachten
\' Vakgroep Pathologie. Faculteit voor Diergeneeskunde. Utrecht
\' Laboratorium voor Parasitologie en Mycologie. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en

Milieuhygiëne. Bilthoven
\' Zoonotic Diseases Laboratory. Livestock and Poultry Sciences Institute. Beltsville,
Maryland. USA

distinctive multifocal necrotising encephalitis as well as focal
inflammatory lesions in the myocardium, liver, kidney and lung.
In one foetus protozoal tissue cysts were found in the brain and
individual and clustered tachyzoites were seen in brain, and lung.
In another foetus a cluster of tachyzoites was seen in a section of
a placentoma.

Immunohistochemically, tissue cysts as well as tachyzoites
reacted with Neospora caninum antiserum.
Tachyzoites were also detected in the brain lesions of the other
two foetuses.

The preliminary results of a histopathological survey of aborted
bovine foetuses indicate that this protozoal infection may be an
important cause of bovine abortion in The Netherlands.

INLEIDING

Abortus is een regelmatig optredend probleem in de melkvee-
houderij. Verlies van het kalf, verminderde melkopbrengst en
afvoer van het rund na de abortus, vormen de belangrijkste
schadeposten. Abortus kan incidenteel optreden, maar zich ook
als enzoötie voordoen op een bedrijf

In de literatuur wordt een abortuspercentage van 3 % als
normaal beschouwd, terwijl 5 % nog acceptabel wordt gevon-
den (11). Ongeveer 50 % van de abortusgevallen tussen de vier
en acht maanden dracht, zou toe te schrijven zijn aan infectieuze
oorzaken (11). Naast bacteriële en schimmelinfecties zijn virale
oorzaken van toenemend belang (11).
Over protozoaire infecties als oorzaak van abortus bij het rund,
werd tot voor kort weinig vermeld in de literatuur. Toxoplasmo-
sis lijkt bij het rund nauwelijks van belang (7) in tegenstelling tot
de situatie bij het schaap (5). Sarcocystosis wordt sporadisch
vermeld als oorzaak van abortus bij het rund (8, 10).

-ocr page 268-

Recentelijk zijn enkele Amerikaanse publikaties verschenen,
waarin melding wordt gemaakt van een nieuwe protozoaire
infectie, die een belangrijke oorzaak van abortus bij het rund zou
vormen (1, 2, 3, 13).

De nieuw ontdekte protozo lijkt op Toxoplasma gondii, maar
verschilt daarvan antigenetisch. Deze protozo wordt aangeduid
als
Neospora-Mkt, nadat uit immunohistochemisch onderzoek
een duidelijke antigene verwantschap was gebleken met
Ne-
ospora caninum,
een protozo die bij de hond neuromusculaire
problemen kan veroorzaken (9).

De protozoaire infectie veroorzaakt bij verworpen kalveren een
typische multifocale encefalitis, naast ontstekingshaardjes in
andere weefsels, zoals myocard, skeletspieren en lever (1, 2, 3).
Behalve bij geaborteerde vruchten wordt ook encefalitis bij het
neonatale kalf beschreven (4).

In dit artikel worden drie gevallen van Neospora abortus bij
Nederlandse runderen beschreven.

MATERIAAL EN METHODEN
De geaborteerde rundervruchten werden voor onderzoek aan-
geboden bij de Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Neder-
land in Drachten (vrucht 1 en 2) en bij het Diagnostisch
Centrum van de Vakgroep Pathologie in Utrecht (vrucht 3).
Vrucht 1 was afkomstig van een bedrijf in N.O. Friesland. Het
betrof het zesde abortusgeval binnen een week, medio oktober
1990. Het moederdier was een tweedekalfskoe, die aborteerde
in de zevende maand van de dracht. Vrucht 2 was afkomstig van
een bedrijf in Z.O. Friesland. Het was het twaalfde abortusgeval
binnen een periode van drie weken in april/mei 1991. Het
moederdier was een vaars. Abortus vond plaats in de zevende
maand van de dracht. Bij een bedrijfsbezoek door een dierenarts
van de Gezondheidsdienst werd van dit dier een karunkel
afgebonden voor pathologisch onderzoek. Twee weken eerder
was bij een zes maanden oude vrucht van hetzelfde bedrijf een
multifocale encefalitis vastgesteld. Vrucht 3 was afkomstig van
een bedrijf in de provincie Utrecht. Het betrof een incidenteel
geval van abortus bij een derdekalfskoe in de zevende maand
van de dracht, in november 1990. Na sectie op de vruchten werd
volgens routineprocedures bacteriologisch onderzoek verricht.
Uit lebmaaginhoud en organen werd geënt op bloedagar en een
selectief medium voor
Brucella abortus. De platen werden
gedurende 48 uur bebroed onder 5 % COj bij 37 graden Celsius.
Bacterioscopisch onderzoek vond plaats van lebmaaginhoud en
placenta (geval 2), na kleuring volgens Hansen. Van vrucht 1 en
2 werd een viruskweek ingezet. Een gezamenlijk monster van
long en milt werd gehomogeniseerd en gecentrifugeerd, waarna
het supernatant werd geënt op embryonale rundertrachea-cellen
en gedurende 7 dagen geïncubeerd onder 5 % COj bij 37 graden
Celsius en beoordeeld op cytopathogeen effect. Vrucht 3 werd
door middel van een immunofluorescentietest op cryostaatcou-
pes van de lever gecontroleerd op de aanwezigheid van IBR-
virus.

Histologisch onderzoek werd verricht op hersenen en lever
(vrucht 1, 2 en 3), hart (vrucht 1 en 2), long (vrucht 3), nier
(vrucht 3) en karunkel (geval 2). Weefselstukjes werden
gefixeerd in 4 % formaline en ingebed in paraffine. Coupes van 4
micrometer dikte werden gesneden en gekleurd met haematoxy-
line eosine. Op geselecteerde coupes werd een immuunperoxi-
dase test toegepast met antisera tegen
Toxoplasma gondii {fi) en
Neospora caninum (12).

RESULTATEN
Macroscopisch onderzoek

Vrucht 1 en 2 waren autolytisch. Er bevond zich een hoeveel-
heid hemorragisch vocht in de lichaamsholten. Macroscopische
orgaanafwijkingen werden niet gevonden. Vrucht 3 was vrij
vers, bevatte veel vocht in de lichaamsholten en had een bleke
gezwollen lever.

WETENSCHAP

Microbiologisch onderzoek

Het bacteriologisch en virologisch onderzoek verliep negatief,
evenals de immunofluorescentietest op IBR-virus in geval 3.

Histopathologisch onderzoek

Bij histopathologisch onderzoek werd bij alle drie de vruchten
een multifocale encefalitis gevonden. De ontstekingshaardjes
kwamen verspreid voor in de hersenen, vooral in de hersenstam,
maar ook in de hemisferen en het cerebellum. Veel haardjes
hadden een necrotisch centrum, omgeven door een zoom van
mononucleaire cellen, vooral microgliacellen (Fig. 5). Daar-
naast kwamen ook microglia-ophopingen voor zonder necrose
(Fig. 6).

Verder werd activatie van endotheelcellen, diffuse microglia-
activatie, focale necrose van neuronen en infiltratie van mo-
nonucleaire cellen in de subarachnoidale ruimte gezien. In
vrucht 3 was de meningo-enceÉalitis het mest uitgebreid. In
de buurt van ontstekingshaardjes werden enkele protozoaire
cysten gevonden. Ook werden er vrije tachyzoieten waargeno-
men (Fig. 1, 2). In vrucht 1 en 3 werd hepatitis geconstateerd.

Deze was gekenmerkt door mononucleaire periportale Infiltra-
ten. In vrucht 3 werd uitgebreide levernecrose gevonden (Fig. 3)
met pigmenthoudende macrofagen en ductulaire metaplasie van
periportaal gelegen leverparenchym. Bij vrucht 2 werden geen

t

%

;

H\'

» *

Figuur 2. Hersenen vrucht 3. Protozoaire cyste (dikke pijl) en losse tachyzoie-
ten (pijlen). HE 600X.

-ocr page 269-

> -

Figuur 3. Lever vrucht 3. Necrotiserende hepatitis. Nécrosé van leverwieef-
sel rechtsboven. HE 260X.

veranderingen in de lever gevonden. In het myocard (vrucht 1 en
2) waren focale mononucléaire infiltraten aanwezig. In de long
van vrucht 3 was sprake van hyperemie en leukocytose van
alveolaire septa en een focale necrotiserende pneumonie zowel
interstitieel als alveolair (Fig. 4). Hierin werden individuele en in
groepjes gelegen tachyzoieten aangetroffen. In de nier van
vrucht 3 werden enkele mononucléaire infiltraatjes met gering
verval waargenomen.

In de onderzochte karunkel (geval 2) werden gebieden met
verval van epitheel gevonden. Op één plaats werd een verzame-
ling tachyzoieten (pseudocyste) aangetroffen (Fig. 7).
Immunohistochemisch onderzoek

WETENSCHAP

In diverse necrosehaardjes in de hersenen van vrucht 1 en 2
waren groepjes tachyzoieten zichtbaar na de PAP-kleuring met
Neospora cam\'/iM/w-antiserum (Fig. 8). In één haardje in de
hersenen van vrucht 1 was een vergelijkbare, maar minder
intensieve bruinkleuring zichtbaar met
Toxoplasma gondii-
antiserum. In lever, hart en karunkel werden geen positief
reagerende partikels gevonden.

m ■ ^

-ocr page 270-

In vrucht 3 reageerden zowel cysten als vrije tachyzoieten in
hersenen en long met het
Neospora caninum-nnüsemm en niet
met het Toxoplasma gondii antiserum.

DISCUSSIE

De door ons waargenomen histopathologische veranderingen
en de aanwezigheid van met
Neospora ca«z>i«m-antiserum
reagerende protozoaire stadia, komen overeen met de bevindin-
gen van Amerikaanse auteurs (1, 2, 3, 13). Met name de
necrosehaardjes in de hersenen bleken in een Amerikaans
onderzoek significant gecorreleerd te zijn met de aanwezigheid
van
Neospora-diC\\A\\%t tachyzoieten (2). Dit wordt bevestigd
door onze bevindingen.

Het belang van histopathologisch onderzoek bij de diagnostiek
van abortus van het rund wordt door deze bevindingen
onderstreept. Hetzelfde geldt voor het schaap ten aanzien van de
diagnostiek van toxoplasma-abortus (5).
De voorlopige resultaten van een inventariserend histopatholo-
gisch onderzoek bij ruim 400 geaborteerde kalveren op de
Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Nederland wijzen uit
dat protozoaire abortus waarschijnlijk regelmatig voorkomt.
In 13 % van de onderzochte vruchten werd de voor deze infectie
als typisch beschreven multifocal encefalitis gevonden (14).
Een causaal verband tussen de protozoaire infectie en de abortus
lijkt aannemelijk, gezien de uitgebreide weefseldestructie in de
hersenen en andere organen. Ook necrose in de placentomen,
zoals waargenomen in geval 2, kan bijdragen tot het afsterven
van de vrucht.

De identiteit van het gevonden protozo is nog niet geheel
duidelijk. Er zijn sterke morfologische en antigene overeen-
komsten met
Neospora caninum. Dit protozo is beschreven bij
de hond (vooral op jonge leeftijd) als oorzaak van encefalomye-
litis, polyradiculoneuritis en myositis (9). Er zijn echter ook
geringe verschillen in antigene reactiviteit aangetoond tussen de
bij het rund beschreven Neospora en
Neospora caninum (4). Bij
de runder Neospora is antigene kruisreactiviteit met bepaalde
polyclonal
Toxoplasma ^o/id/\'/\'-antisera aangetoond in tegen-
stelling tot
Neospora caninum bij de hond (4).De zwakke reactie
met het
Toxoplasma ^o«i///-antiserum in ons geval 1 wijst
mogelijk ook in die richting. Het is de vraag of deze verschillen
terug te voeren zijn op variabiliteit van één en hetzelfde
organisme, afhankelijk van factoren zoals gastheer en ontwikke-
lingsstadium van het protozo, of dat het species- of stamverschil-
len zijn.

Bij de gevallen 1 en 2 was er duidelijk sprake van een abortus-

Boekbespreking

Grundlagen der
Tierseuchenbekämpfung

Arnulf Burckhardt
(Fischer Verlag)

Het onderwerp, de dierziektenbestrijding, wordt erg breed
belicht. Dit houdt in dat behalve informatie over infectieproces-
sen in koppels dieren en statistische analysetechnieken voor
Grundlagen der Tierseuchenbekämpfung is een apart boek.
Apart door het scala van onderwerpen dat wordt behandeld en
apart door de sfeer die het uitademt. De samensteller en de
achttien auteurs stammen bijna allen uit het voormalige Oost-
Duitsland en veel van de gehanteerde voorbeelden en voor-
uitbraak op het bedrijf. Helaas werden de meeste verworpen
vruchten van deze bedrijven niet aangeboden voor onderzoek of
niet histologisch onderzocht. Alleen op bedrijf 2 werden in een
eerder ingezonden vrucht bij histologisch onderzoek identieke
laesies in de hersenen gevonden. Ook in de literatuur is het
enzoötisch voorkomen van deze protozoaire abortus beschreven
(2, 13).

Over de bron van infectie en de wijze van overdracht van deze
protozoaire infectie is nog niets bekend. Preventieve maatrege-
len kunnen dan ook nog niet worden genomen. Naar analogie
van toxoplasmose bij het schaap, ligt het voor de hand te denken
aan een carnivoor als gastheer, die via een faecale besmetting
van het voer de infectie overdraagt op het rund.
Verder epidemiologisch onderzoek en infectieproeven zullen het
antwoord op deze vragen moeten geven.

LITERATUUR

1. Anderson ML, Blanchard PC, Barr BC, and Hoffman RL. A survey of
causes of bovine abortion occurring in the San Joaquin Valley, California. J
Vet Diagn Invest 1990; 2: 283-7.

2. Anderson ML, Blanchard PC, Barr BC, Dubey JP, Hoffman RL, and
Conrad PA.
NeosporaAike protozoan infections as a major cause of abortion
in California dairy cattle. J Am Vet Med Assoc 1991; 198: 241-244.

3. Barr BC, Anderson ML, Blanchard PC, Daft BM, Kinde N, and Conrad PA.
Bovine fetal encephalitis and myocarditis associated with protozoal
infections. Vet Pathol 1990; 27: 354-61.

4. Barr BC, Conrad PA, Dubey JP, and Anderson ML. NeosporaAike
encephalomyelitis in a calf: pathology, ultrastructure, and immunoreacti-
vity. J Vet Diagn Invest 1991; 3: 39-46.

5. Buxton D. Toxoplasmosis. In: Martin WB and Aitken ID eds. Diseases of
sheep. 2nd ed. Oxford: Blackwell Scientific Publications 1991: 49-58.

6. Coniey FK, Jenkins KA, and Remington JS. Toxoplasma gondii infection
of the central nervous system. Use of the peroxidase-antiperoxidase method
to demonstrate toxoplasma in formalin-fixed, paraffm embedded tissue
sections. Human Pathology 1981; 10: 33-5.

7. Dubey JR A review of toxoplasmosis in cattle. Vet Parasitol 1986; 22: 177-
202.

8. Dubey JP, and Bergeran JA. Sarcocystis as a cause of placentitis and
abortion in cattle. Vet Pathol 1982; 19: 315-8.

9. Dubey JP, Carpenter JL, Speer CA, Topper ML, and Uggla A. Newly
recognized fatal protozoan disease of dogs. J Vet Med Assoc 1988; 192:
1269-85.

10. Hong CB, Giles RC, Newman LE, and Fayer R. Sarcocystosis in an aborted
bovine fetus. J Am Vet Med Assoc 1982; 181: 585-8.

11. KruifAde. Abortus bij het rund. Tijdschr Diergeneeskd 1984; 109: 117-24.

12. Lindsay DS, and Dubey JR Immunohistochemical diagnosis of Neospora
caninum
in tissue sections. Am J Vet Res 1989; 50:1981-1983.

13. Thilsted JP, and Dubey JR Neosporosis-like abortion in a herd of dairy
cattle. J Vet Diagn Invest 1989; 1: 205-9.

14. Wouda W, Visser IJR en Knapen F van. Bovine protozoal abortion (Letter
to the editor). Vet Ree 1992; 130 : 279

schriften weerspiegelen dit dan ook.

ziektegegevens ook de preciese (Duitse) organisatiewijze en
bestrijdingsmogelijkheden worden behandeld. Zo zijn er hoofd-
stukken gewijd aan politionele maatregelen, desinfectie-advie-
zen en vaccinatiesystemen.

Tot slot wordt aan de bestrijding van infectieziekten van bijen,
vissen en in het wild levende dieren nog apart aandacht
geschonken.

De stijl die wordt gehanteerd is strak en schematisch; alles is
ordelijk en puntsgewijs ingedeeld. Het woord epidemiologie
wordt dan ook consequent door epizoötiologie vervangen.
Het boek is door de strakke opzet waarschijnlijk bestemd voor
het onderwijs, maar door de breedte en de Duitse oriëntatie zal
de Nederlandse lezer niet alle hoofdstukken interessant vinden
en in een aantal gevallen naar een meer gerichte tekst en
diepgaander behandeling zoeken.

D. Peterse

-ocr page 271-

Berichten en verslagen

Stamboeken moeten kiezen

De wetenschap ontwikkelt in hoog tempo steeds meer geavanceerde DNA-
technieken. Bij de DNA-testen ten behoeve van afstammelingenonderzoek
dreigt zelfs een chaos te ontstaan. Internationale afspraken over uniformiteit
van de testen is dringend gewenst. Niet alleen wetenschap en industrie, maar
ook de diverse (paarden)stamboeken moeten hierop actief inspelen.

In Zwitserland is van 3 tot en met 8
augustus een internationaal congres over
bloedgroepen- en afstammelingenon-
derzoek gehouden. De nieuwste ontwik-
kelingen zijn daar gepresenteerd.

door Sj. G. de Rooij

Omdat deze ontwikkelingen directe ge-
volgen hebben voor de toekomstige
registratie bij Nederlandse (paarden)-
stamboeken, organiseerde dr. H. van
Haeringen (van het gelijknamige labora-
torium) op 4 september in Wageningen
voor belangstellenden een bijeenkomst
waarin hij de huidige stand van dit
onderzoek uit de doeken deed. Het
betrof met name de stand van zaken in
het DNA-onderzoek.

Fingerprints
Tot nu toe is men voor de controle op
afstamming aangewezen op bloedgroe-
penonderzoek. Dit heeft als voordeel dat
het wereldwijd een uniforme methode
is. Bovendien is het onderzoek niet
kostbaar. Als nadeel geldt dat de dieren
nog in leven moeten zijn, ouder dan
dertig dagen en dat het afgetapte bloed
binnen tien dagen moet zijn onderzocht.
De betrouwbaarheid van het bloedgroe-
penonderzoek is ongeveer 97%; dus niet
volledig bevredigend.
Nog betrekkelijk kort geleden leek de
\'DNA-fingerprint\' dè nieuwe methode
te worden om de juistheid van het
ouderschap na te gaan. Daarbij zou de
betrouwbaarheid bijna 100% zijn. In-
middels is gebleken dat ook deze me-
thode nadelen kent. Zo moeten bij elk
nakomelingonderzoek steeds weer de
beide ouders in de test meelopen. Dit is
noodzakelijk omdat van de verschil-
lende dieren precies hetzelfde deel uit de
DNA-keten met elkaar moet worden
vergeleken. Een fingerprint gemaakt in
naamde \'microsatellites\'. Dit zijn zeer
kleine stukjes van de DNA-keten waar-
van de nucleotiden-volgorde nauwkeu-
rig is bepaald. Deze fragmenten zijn
dermate klein dat er niet zonder meer
mee te werken is. Met behulp van een in
Amerika ontwikkelde techniek, de PCR
(Polymerase Chain Reaction), kan een
dergelijk stukje DNA echter vermenig-
vuldigd worden. Dit proces - ook toege-
past in de ontwikkeling van moderne
diagnostische testen, waar men werkt
met voor een bepaalde bacterie of virus
zeer specifieke microsatellites - wordt
net zolang voortgezet totdat het DNA-
fragment groot genoeg is om waarneem-
baar gemaakt te worden. Met behulp
van electroforese en ultraviolet-techniek
zijn nu enkelvoudige \'banden\' (van dat
ene kleine DNA-fragment) zichtbaar te
maken. Vergelijk de DNA-fingerprint,
die werkt met een veel groter stuk van de
DNA-keten, en dus een zeer grote hoe-
veelheid bredere en smallere bandjes
naast elkaar laat zien. Door het grote
aantal en de zeer geringe onderlinge
afstand zijn deze vaak moeilijk te beoor-
delen, zeker als ze, ten behoeve van
afstammelingenonderzoek, van ver-
schillende individuen met elkaar verge-
leken moeten worden.

Nieuw-Zeeland is vrijwel zeker een an-
der deel DNA dan een fingerprint ge-
maakt in Nederland. De fingerprints
moeten dus in één laboratorium tegelijk
naast elkaar worden gemaakt. Een an-
der nadeel is dat bij dit onderzoek het
gebruik van radio-actieve stoffen nood-
zakelijk is. Bovendien is de methode
duur; één onderzoek kost al gauw dui-
zend gulden. De fingerprint zal voor
afstammingsbepaling het bloedgroepen-
onderzoek daarom niet vervangen.
De fingerprint kan wel van groot nut zijn
in rechtszaken. Het geeft namelijk een
uitstekend inzicht of materiaal van ver-
schillende herkomst (bloed, sperma, ha-
ren, wangslijmvlies) afkomstig is van
één individu.

Microsatellites
Een nieuwere methode voor afstamme-
lingenonderzoek vormen de zoge-

-ocr page 272-

Voordeel van de microsatellites boven
de fingerprints is dat de DNA-fragmen-
ten en de bijbehorende enkelvoudige
banden zeer nauwkeurig te beschrijven
zijn. Na een éénmalige test is het patroon
van de onderzochte microsatellite van
het betreffende dier definitief bekend.
Herhaling van het onderzoek is dus niet
meer nodig en het \'beeld\' kan zelfs
eenvoudig doorgefaxed worden naar
een willekeurig laboratorium waar ook
ter wereld.

Bij gebruik in afstammelingenonder-
zoek kan voor het vaststellen van het
ontbreken van \'familiebetrekkingen\'
soms zelfs één microsatellite voldoende
zijn. Standaard kan men echter niet
volstaan met één fragment. Pas met
gelijktijdig onderzoek van vijf tot tien
verschillende microsatellites is een be-
trouwbaarheid te bereiken van 99.9%.
De samenstelling van een set van bruik-
bare fragmenten vergt nog overleg en
tijd.

Elk organisch materiaal is goed
Ander voordeel van deze methode is dat
elk soort organisch materiaal geschikt is
voor isolatie van de DNA-fragmenten.
Dat kan een haar van een reeds lang
overieden dier zijn, een stukje van een
verworpen vrucht, een druppeltje bloed,
zelfs als dat reeds tien jaar is ingevroren,
of een uitstrijkje van het wangslijmvlies.
De test is niet aan een leeftijdsgrens
gebonden en is betrekkelijk simpel uit te
voeren.

Uniformiteit
Wereldwijd zijn in drie laboratoria af-
stammelingentesten voor paarden, die
werken met microsatellites, klaar voor
gebruik. Deze bevinden zich in Zweden
(Uppsala), Engeland (New Market) en
Nederland (Wageningen). Methodes en
gebruikte microsatellites zijn echter nog
niet uniform. Wat nu gebeuren moet en
zal, is de uitwisseling van de resultaten
en gegevens van de diverse laboratoria,
zodat de onderzoekers ze met elkaar
kunnen vergelijken. Hierbij is voor run-
deren de situatie vrij onoverzichtelijk,
omdat er bij deze diersoort al honderden
microsatellites geïsoleerd en beschreven
zijn. De keuze is dus zeer groot. Het
internationaal maken van afspraken
over technische uitvoering en keuze van
de te gebruiken DNA-fragmenten wordt
daardoor een ingewikkelde zaak. Bij
paarden is er wat dat betreft nog wat
meer overzicht. Mogelijk kan ten be-
hoeve van de paardenhouderij reeds
binnen één ä twee jaar een internatio-
naal uniforme set van testen worden
samengesteld. De coördinatie is in han-
den van de huidige bloedgroepenlabora-
toria.

Diepvriesbloed
Het Van Haeringen laboratorium is on-
geveer een jaar geleden, samen met dr.
J.A. Lenstra van de Faculteit der Dier-
geneeskunde, gestart met het onderzoek
naar DNA-testen op basis van microsa-
tellites. Er is gezocht naar een test die
absoluut praktijkgericht is. De huidige
sUnd van zaken is zo dat Van Haeringen
verwacht nog dit jaar een test voor
routinematig gebruik te introduceren. In
afwachting van internationale afspra-
ken, over uniformiteit van de DNA-
testen, zal voor screening op nationaal
niveau, de in Wageningen ontwikkelde
methode op zeer korte termijn voor het
paard gereed zijn. Hierbij kan het labo-
ratorium beschikken over een grote
voorraad diepgevroren bloedmonsters,
die sinds 1973 van praktisch alle Neder-
landse hengsten en zeer veel merries zijn
afgenomen.

Kosten van de test
Het kostenaspect is nog niet bekend,
aangezien er op de verschillende onder-
delen van de test (onder andere de PCR-
techniek) patenten rusten. Patenten die
niet betaald hoeven te worden, zolang
de technieken voor onderzoek dienen,
maar bij een commerciële inzet wordt
dit anders. Van Haeringen verwacht
echter dat de kosten onder die van het
bloedgroepenonderzoek zullen vallen.

Wildgroei
Van Haeringen wijst met nadruk op het
gevaar van \'wildgroei\' met de nieuwe
DNA-techniek. Elke universiteit en vele
industriële laboratoria kunnen in prin-
cipe DNA-testen doen, en deze ook
commercieel inzetten. Als deze testen
echter niet onderiing uitwisselbaar zijn
ontstaat er een chaos. Volgens Van
Haeringen is het dan ook van het aller-
grootste belang dat de (Nederlandse)
stamboeken in hun reglementen opne-
men dat afstammelingen-onderzoek, an-
ders dan met behulp van bloedgroepen,
slechts door een door het stamboek
erkend laboratorium of instantie mag
worden verricht.

Nog kleiner
Tijdens het congres in Zwitserland bleek
dat nog weer nieuwere technieken voor
DNA-onderzoek in ontwikkeling zijn.
Zo is de \'New York Jockeyclub\' - zeker
geen klein stamboek! - bezig om samen
met een laboratorium een test te ontwik-
kelen die nog kleinere DNA-onderdelen
dan de microsatellites herkenbaar
maakt. De eerste berichten leverden wel
mooie plaatjes op, maar de wetenschap-
pelijke waarde is na het testen van
slechts drie paarden nog niet erg duide-
lijk. Deze ontwikkeling heeft wel tot
gevolg dat de diversiteit in DNA-af-
stammelingentesten nog groter dreigt te
worden. Het maken van internationale
afspraken en het komen tot duidelijke
standpunten met betrekking tot de di-
verse stamboeken zijn volgens Van Ha-
eringen dan ook zeer urgent.

-ocr page 273-

Kwartaalrappqrt AID:

Er wordt wat

aangerommeld

Onlangs verscheen het controlever-
slag van de Algemene Inspectiedienst
van het ministerie van LNV. Het rap-
port geeft een verslag van de AID-
activiteiten in het eerste kwartaal van
1992. Alleen al binnen het \'Vakgebied
Diergeneesmiddelen\' zijn ruim 1050
mensdagen besteed. Er werden 250
onderzoeken afgerond die resulteer-
den in 39 processen-verbaal en het
geven van vijf waarschuwingen. Hier-
onder een willekeurige greep uit de
\'buit\':

Aan de zuidgrens van ons land werd
door de douane een personenauto na
grensoverschrijding aangehouden. De
bestuurder vervoerde acht zakken vee-
voer van 25 kg elk. Onderzoek van de
AID bracht de aard van het \'voer\' aan
het licht: clenbuterol.

Een melkpoederfabrikant leverde vier
zogenaamde achterblijvers af voor de
slacht. Na onderzoek bleken drie kalve-
ren positief op de groeibevorderende
stof mapenturol.

Een veeverloskundige in het westen van
het land werd geverbaliseerd, nadat was
vastgesteld dat hij gekanaliseerde en niet
geregistreerde diergeneesmiddelen had
afgeleverd aan een veehouder.

Bij een kennelhouder in het westen van
het land werd in samenwerking met de
gemeentepolitie een onderzoek inge-
steld. Behalve de aangetroffen gekanali-
seerde diergeneesmiddelen, entstoffen
en euthanasie-vloeistof werden ook ent-
bewijzen aangetroffen die voorzien wa-
ren van een handtekening van de ken-
nelhouder. Tegen hem werd
verbaliserend opgetreden voor de Dier-
geneesmiddelenwet, de Wet op de Uit-
oefening van de Diergeneeskunst en
artikel 225 van het Wetboek van Straf-
recht (het plegen van valsheid in ge-
schrifte).

Een varkenshouder betaalde een hem
aangeboden schikking van ƒ 500,- we-
gens een overtreding van de Verorde-
ning toediening Chlooramfenicol.

Een veehouder betaalde een schikking
van ƒ 750,- nadat bij monsteranalyse
was vastgesteld dat maïs werd gevoerd

waaraan de groeibevorderende stof
clenbuterol was toegevoegd.

Dierenartsen
Maar ook dierenartsen kunnen er wat
van:

Een dierenarts uit het noorden van het
land, behorende tot het \'gilde\' van de
zogenaamde snelweg- en postorderdie-
renartsen, betaalde een hem aangeboden
schikking van ƒ 5.000,- voor het afleve-
ren van gekanaliseerde diergeneesmid-
delen.

Een andere dierenarts werd voor het
afleveren van verdovingsvloeistof, een
UDD-middel en gekanaliseerd dierge-
neesmiddel, bij vonnis van de economi-
sche politierechter veroordeeld tot ƒ
2.250,-, subsidiair 35 dagen hechte-
nis. Een dierenarts betaalde een schik-
king van ƒ 500,- voor het afleveren van
entstof aan een veehouder. Entstoffen
zijn UDD-middelen en mogen enkel
door een dierenarts worden toegediend.
De betrokken veehouder betaalde een
schikking van ƒ 400,- voor het in bezit
hebben van de entstof

Nogmaals, een willekeurige greep. Bo-
vengenoemde wetsovertreders waren
door het werk van de AID \'het haasje\'.
Maar hoe groot is de pakkans van de
AID eigenlijk?

Proefbedrijven

gesloten

Het proefbedrijf van het
Proefstation voor de Varkens-
houderij te Rosmalen en de
varkensproefbedrijven in
Raatte en Sterksel zijn sinds 14
september 1992 gesloten voor
bezoekers. Deze regeling geldt
voorlopig tot 1 november 1992.
De maatregel is genomen naar
aanleiding van de vastgestelde
blaasjesziekte in twee transpor-
ten Nederlandse slachtvarkens
naar Italië. Ze sluit aan bij het
vervoerverbod voor de regio
Utrecht/Gelderland dat sinds 8
september geldt en het export-
verbod van 21 september.

Tentoonstel-
lingsverbod

voor vogels

In verband met de constatering op 8 en
17 september van vier gevallen van
pseudo-vogelpest (NCD) op pluimvee-
bedrijven in Swartbroek, Ospel en Le-
veroy, is door het ministerie van LNV
de \'Regeling vervoersverbod pluimvee
Limburg 1992\' ingesteld. Deze regeling
voorziet in een aantal maatregelen ter
voorkoming van deze ziekte, zoals het
instellen van een toezichtsgebied (straal
van 10 km rond Swartbroek) en extra
beschermingszones (straal 3 km) rond
de besmette bedrijven. In deze gebieden
geldt een algeheel vervoersverbod voor
vogels.

Behalve deze maatregelen is het, om de
risico\'s van verspreiding van de ziekte zo
klein mogelijk te maken, noodzakelijk
om de vogelmarkten in Nederland te
schorsen. Dit is vastgelegd in een andere
nieuwe ministeriële beschikking; de \'Re-
geling pluim veemarkten 1992\'
(Stcrt.165). Deze regeling voorziet on-
der meer in een verbod om in Nederiand
keuringen, tentoonstellingen, verkopin-
gen en andere gelegenheden te organise-
ren en te houden, waarbij vogels bijeen
worden gebracht (wat voor soort vogels
dan ook).

De regeling kent (met name voor pluim-
vee) één uitzondering. Het vervoer van
vogels, die afkomstig zijn van verschil-
lende bedrijven en tijdelijk op één plaats
zijn bijeengebracht, is toegestaan, indien
de vogels in een door een ambtenaar van
de RVV verzegeld vervoermiddel recht-
streeks, langs de kortste weg, zonder
onderbreking en op de dag waarop de
vogels bijeen worden gebracht worden
vervoerd naar: a) een bestemming bui-
ten Nederiand en de vogels vergezeld
gaan van het daartoe benodigde gezond-
heidscertificaat, of b) naar een slachthuis
in Nederiand en de vogels vergezeld
gaan van een volledig ingevuld begelei-
dings- en waarschuwingsformulier.

-ocr page 274-

Herman

merkt er
niets van ...

Van de Nederlanders van achttien jaar
en ouder vindt 76% dat erfelijke eigen-
schappen van dieren mogen worden
aangepast ten behoeve van de ontwikke-
ling van nieuwe medicijnen. Ruim de
helft van dit aantal wil dan wel dat de
gezondheid en het welzijn van de dieren
niet worden geschaad. Zeven van de tien
Nederlanders vinden dat patiëntenorga-
nisaties een even zware (52%) of zwaar-
dere stem (19%) moeten hebben in de
discussie over genetische modificatie
van dieren; slechts 13% wil de dierenbe-
schermingsorganisaties een zwaardere
stem toekennen.

Dit blijkt uit een onderzoek dat het
NIPO eind augustus onder 1004 Neder-
landers heeft gehouden. Het onderzoek
is uitgevoerd in de periode dat de Eerste
Kamer het ontwerp Gezondheids- en
Welzijnswet voor Dieren heeft bespro-
ken. Patiëntenorganisaties hebben kri-
tiek op dit wets-ontwerp. Zij vinden de
wet eerst dan evenwichtig, als naast
dierenbeschermingsorganisaties ook pa-
tiëntenorganisaties bij de beoordeling
van biotechnologie-onderzoek bij die-
ren worden betrokken.

Opmerkelijk is dat slechts 7% van de
Nederlanders het onderzoek naar gene-
tische modificatie van dieren \'onmiddel-
lijk wil stoppen\'. Onder alle partijen is
de steun voor dierlijke biotechnologie
groot: 84% CDA, 77% PvdA, 86% VVD,
90% D66, 57% Groen Links en 67%
klein rechts.

Dit maatschappelijke draagvlak is van
belang voor de economische toekomst
van Nederland. Volgens een biotechno-
logie-rapport van Europees Commissa-
ris Bangemann zal de biotechnologie
rond het jaar 2000 tussen de 26 en 41
miljard ECU aan de Europese economie
bijdragen. De vooraanstaande Neder-
landse positie op dit gebied wordt onder
meer bevorderd door de steun die het
ministerie van Economische zaken aan
het binnenhalen van biotechnologie-
bedrijven verstrekt.

De vraagstelling in de NIPO-peiling had
onder meer betrekking op de in Neder-
land door de firma Gene Pharming

Europe \'gemaakte\' stier Herman. Toen
Herman nog de \'status\' van bevruchte
eicel bezat heeft men een extra stukje
DNA bij hem ingebracht. Het betrof een
synthetisch equivalent van het mense-
lijke gen dat verantwoordelijk is voor de
produktie van het eiwit lactoferrine in de
moedermelk. Het is mogelijk dat vrou-
welijke nakomelingen van deze stier
grotere hoeveelheden lactoferrine - dat
normaal in koemelk in slechts zeer
geringe concentratie aanwezig is - in hun
melk hebben. Lactoferrine verhoogt de
weerstand tegen mastitis en kan daar-
naast mogelijk worden gebruikt ter be-
strijding van sepsis en van infecties ten
gevolge van AIDS, chemotherapie bij
kankerpatiënten en van diarree.

Gezien de aard van de vragen die door
het NIPO zijn gesteld dringt zich de
vraag op in hoeverre de gevonden cijfers
wel een goed beeld geven van de NÓjer-
landse mening over de aanpassing van
de erfelijke eigenschappen bij dieren. Zo
wordt in vraag 20 over Herman gesteld;
\'Aan de stier is geen verandering te zien.
Hij en zijn nageslacht zullen er niets van
merken en kunnen het normale leven
blijven leiden.\' Of deze stelling prema-
tuur is zal de toekomst leren, suggestief is
ze in elk geval.

Als ander voorbeeld komt in de vraags-
telling de produktie van geneesmiddelen
door biotechnologisch aangepaste die-
ren aan de orde. Er wordt met geen
woord gerept over bijvoorbeeld het
inbrengen van groeibevorderende ge-
nen. En wat te denken van de objectivi-
teit van vraag 18; \'Dankzij de moderne
biotechnologie kunnen erfelijke eigen-
schappen van micro-organis-men, plan-
ten of dieren door de mens worden
aangepast. Dit gaat preciezer en sneller
en biedt veel nieuwe mogelijkheden
voor de medische wetenschap, de ge-
zondheidszorg, het milieu en de econo-
mie. Wat vindt u van deze moderne
biotechnologie ... ?\' Wat is hierop uw
antwoord ... ?

Vijftiende

Veterinaire

Almanak

Het 12e lustrum \'Bok on the Rock\' is net
voorbij. Niet alleen voor studenten,
maar ook voor dierenartsen een gebeur-
tenis om niet te vergeten. In de 15e
veterinaire almanak die in februari uit-
komt zal hier dan ook veel aandacht aan
besteed worden. Wilt u verzekerd zijn
van een exemplaar dan bestaat er de
mogelijkheid deze nu al te bestellen door
even een briefle te schrijven naar: Al-
manakcommissie der Diergeneeskun-
dige Studenten Kring, Yalelaan 1, 3584
CL Utrecht. Ook kunt u telefonisch
bestellen via nummer: 030-534776,
dagelijks tussen 12.30 en 13.30 uur.

Rapport \'beperking

stikstüfverliezen\'

De Nederiandse melkveehouder wordt
de laatste jaren geconfronteerd met een
sterk groeiende aandacht voor het mi-
lieu. In het overheidsbeleid staan hierbij
twee doelstellingen centraal; het terug-
dringen van de ammoniakemissie in het
jaar 2000 met 70% ten opzichte van
1980 en een maximaal toelaatbaar ni-
traatgehalte in het grondwater van 50
mg nitraat per liter.

Het Proefstation voor de Rundveehou-
derij, de Schapenhouderij en de Paar-
denhouderij (PR) te Lelystad heeft bere-
keningen uitgevoerd naar de
mogelijkheden de veriiezen van stikstof
op melkveebedrijven te verminderen en
naar de
bedrijfseconomische gevolgen
hiervan. In het rapport \'Bedrijfseco-
nomische gevolgen beperking stikstof-
veriiezen op melkveebedrijven\' wordt
verslag gedaan van deze studie. Het
rapport is verkrijgbaar door ƒ 25,- over
te maken op Postbanknr. 2307421 van
het Proefstation PR onder vermelding
van \'Rapport nr. 138\'.

Fusie GvP en

gezondheidsdienst

De Gezondheidsdienst voor Pluimvee
(GvP) gaat met ingang van 1 januari
1993 op in de Gezondheidsdienst voor
Dieren in West- en Midden-Nederiand.
Dit in het kader van een reorganisatie
van de tweedelijns pluimveegezond-
heidszorg. De voornemens zijn uitge-
werkt in een \'Statuut van Overdracht\'
dat eind september door betrokken or-
ganisaties wordt ondertekend.
De geïntegreerde dienst West- en Mid-
den-Nederiand blijft vooriopig vanaf
beide lokaties in Doorn en Gouda ope-
reren. Op termijn zal men de aktiviteiten
vanuit één nieuw dienstgebouw verrich-
ten. Deze nieuwbouw is gepland naast
het terrein van de Faculteit der Dierge-
neeskunde in de Uithof te Utrecht.

-ocr page 275-

De heer dr. K.G. Robijns heeft aange-
kondigd per I oktober 1992 te willen
terugtreden als direkteur van de GvP.
Drs. H.A.M. Elsinghorst, directeur van
de GD West- en Midden-Nederland, zal
zich belasten met de waarneming van
het direktoraat van de GvP in de inte-
rim-periode tot 1 januari 1993, het
moment dat de fusie definitief van
kracht wordt.

Geen

tuberculinaties
meer

De Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren in Den Haag meldt dat de
jaarlijkse tuberculinatie van een
kwart van de rundveestapel met in-
gang van het komende winterseizoen
(\'92/\'93) niet meer zal plaatsvinden.
Dit besluit is het gevolg van de sinds 1
oktober 1992 in volle omvang van
kracht geworden l&R-verordening
van het Landbouwschap. De TBC-
bewaking berust sinds die datum op
de controle aan de slachtlijn en het
onderzoek van een deel van de ex-
port- en importdieren. In geval van
een positieve bevinding zal de bestrij-
ding volgens het hiervoor geldende
reglement plaatsvinden.

Brocades NV te Delft, bestaat uit een
bedrag van vijfduizend gulden. De be-
doeling is om met het toekennen van
deze prijs de belangstelling voor de
microbiologie in de ruimste zin te ver-
groten en jonge beoefenaren van deze
wetenschap aan te sporen tot zelfstandig
onderzoek.

ledereen die op 1 december 1992 de
leeftijd van 36 jaar nog niet heeft bereikt
kan meedingen naar de prijs. Deel-
ne(e)m(st)ers moeten een door henzelf
in de Nederlandse of Engelse taal opge-
stelde schriftelijke verhandeling over
een microbiologisch onderzoek inzen-
den. Het betreffende onderzoek moet
door de deelnemers geheel of goeddeels
zelf zijn verricht, in Nederland of Neder-
landstalig België. De verhandeling mag
mede gebaseerd zijn op recent gepubli-
ceerd werk van de inzender of op een
door hem of haar geschreven proef-
schrift. In die gevallen moeten hiervan
vijf kopieën worden bijgesloten. De
verhandeling en de bijgevoegde stukken
dienen zodanig gepresenteerd te worden
dat de beoordelingscommissie zich een
goed beeld kan vormen over de beteke-
nis van het werk dat wordt voorgedra-
gen.

Inzendingen moeten vóór 1 december

1992 in het bezit zijn van het bestuur van
de NVVM ter attentie van de secretaris
dr. H. G. A. M. van der Avoort, Rijksin-
stituut voor Volksgezondheid en Milieu-
hygiëne, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven.
Op heuelfde adres is tevens het uitge-
breide reglement voor de Kluyverprijs
aan te vragen.

Vóór 1 juni 1993 wordt bekend ge-
maakt welke inzending wordt be-
kroond. De prijs wordt in het najaar van

1993 uitgereikt. Dit gebeurt tijdens één
van de wetenschappelijke vergaderin-
gen van de NVVM. Dan krijgt de
prijswinnaar bovendien de gelegenheid
een voordracht over zijn of haar werk te
houden.

De winaar is verplicht om het werk dat
door hem of haar is ingezonden te
bewerken tot een publikatie die als
zodanig zal worden opgenomen in het
\'Zilveren Boek\', waarin alle bekroonde
inzendingen worden verzameld. De wi-
na(a)r(es) moet hiervoor binnen twee
maanden na de bekendmaking van de
uitslag, de bewerking als hiervoor be-
doeld, inzenden aan het bestuur. De
wina(a)r(es) stemt er tevens in toe dat
deze bewerking wordt gepubliceerd in
het tijdschrift \'Antonie van Leeuwen-
hoek\'.

Van de Faculteit

Spreekuur gewijzigd

Het telefonisch spreekuur van de afde-
ling Voortplanting van de Vakgroep
Geneeskunde Gezelschapsdieren is met
ingang van heden gewijzigd.
Het nieuwe spreekuur is elke dinsdag
van kwart voor negen tot kwart voor
tien \'s morgens via nummer 030-
531684.

Kluyverprijs

stimuleert
jonge weten-
schappers

Ter herinnering aan de Nederlandse
microbioloog prof dr.ir. Albert Jan
Kluyver reikt de Nederlandse Vereni-
ging voor Microbiologie (NVVM) één-
maal in de twee jaar de Kluyverprijs uit.
De prijs, beschikbaar gesteld door Gist-

Scholarship

uitgereikt

Mevrouw drs. Jacqueline Sinke kreeg
op 31 augustus, tijdens een feestelijke
bijeenkomst van de Vakgroep Genees-
kunde van Gezelschapsdieren, het
Trouw Petfoods Scholarship 1992 uitge-
reikt. Het scholarship werd voor de
eerste keer uitgereikt in 1989. Het is een
beurs voor één jaar, bestemd voor een
jonge dierenarts, die een specialistenop-
leiding wil volgen bij de Vakgroep Ge-
neeskunde van Gezelschapsdieren.
De voorzitter van de Vakgroep, prof dr.
H. W. de Vries, benadrukte in zijn ope-
ningsspeech de bijzonder goede samen-
werking met Trouw Petfoods, die slechts
zeer beperkte en decente eisen stelt aan

-ocr page 276-

de scholars. Door de veterinaire specialis-
tenopleiding op deze wijze te onder-
steunen draagt Trouw Petfoods nadruk-
kelijk bij aan het op een hoger peil
brengen van de geneeskunde van gezel-
schapsdieren in Nederiand. Hij sprak de
hoop uit dat dit scholarship mag uit-
groeien tot een traditie.
Mevrouw drs. C
.J.R. Struijck van

Symposium over

vleeskeuring

De GKZ-groep en Snijders/Nieuw
Eland organiseren zaterdag 12 novem-
ber een symposium voor Vlaamse en
Nederiandse dierenartsen werkzaam in
de vleeskeuring.

De bijeenkomst wordt gehouden in
café-zaal De Vrachtkar aan de Wilhel-
minalaan 54 in Reusel. Aanvang tien
uur \'s morgens.

Studiedag VEEC

De studievereniging voor Veterinaire
Epidemiologie en Economie (VEEC)
organiseert op woensdag 9 december
1992 een studiedag. Er zullen voor-
drachten zijn van dr. R. Morris (Nieuw
Zeeland), dr. H. Wijnne (RUU), dr. J.
Barnouin (INRA-Frankrijk), Mevr. ir.
J. Brouwer (LUW-VH), dr. Y.H. Schuk-
ken en drs. T. Lam (RUU) en Prof dr.ir.
A.A. Dijkhuizen (LUW-ABE). Alle
voordrachten worden in het Nederlands
gehouden, behalve de lezingen van dr.
Morris en dr. Barnouin. Alle voordrach-
ten worden in het Engels opgenomen in
de Proceedings, met een Nederlandsta-
lige samenvatting. De studiedag wordt
gehouden in het Congresgebouw lAC,
Lawickse Allee 11 te Wageningen. De
kosten voor deze dag bedragen 15 gul-
den, inclusief lunch. Inlichtingen bij
dr.ir. K. Frankena, telefoon: 08370-
83187.

Europese PAO

De dit jaar in Luxemburg opgerichte
ESAVS (European School for Advan-
ced Veterinary Studies) verzorgt post-
academische cursussen in verschillende
klinische disciplines op het gebied van
diergezondheidszorg, -produktie en
management. De ESAVS is een project
van de EAVS (European Association for
Veterinary Specialisation).

Trouw Petfoods reikte het scholarship
uit aan mevrouw Sinke. Zij prees de
kwaliteiten van de nieuwe scholar en
benadrukte dat de selectie voor het
scholarship volledig in handen is van de
vakgroep. Van allerwege werd me-
vrouw Sinke gefeliciteerd en er werd
haar een voorspoedige opleiding tot
specialist toegewenst.

Er is in EG-verband onderkend dat
specialisatie in de diergeneeskunde bin-
nen Europa noodzakelijk is, maar dat de
mogelijkheden bij de bestaande oplei-
dingscentra hiervoor vaak ontoereikend
is. De cursussen van de ESAVS worden
gegeven door leden van de Europese
specialisten-verenigingen en kan wor-
den beschouwd als een eerste stap naar
specialisatie.

De ESAVS organiseert in de periode
van 22 maart tot 3 april 1993 training-
programma\'s voor beginners en gevor-
derden in Luxemburg, Bern, Zürich en
Utrecht. De trainingprogramma\'s in
elke discipline bestaan uit drie cursussen
die elk twee weken duren. De drie
cursussen worden gehouden binnen een
periode van twee jaar en maken gebruik
van een casus-oplossende en probleem-
georiënteerde benadering. Elke cursus
staat onder toezicht van tenminste twee
cursusleiders en twee instructeurs. Het
aantal deelnemers wordt beperkt tot 45
afgestudeerde dierenartsen. De voertaal
is Engels. Tussen de drie cursussen in
organiseren de cursusleiders, in samen-
werking met het \'European Centre for
Veterinary Distance Learning\' in Lon-
den, een leerprogramma \'op afstand\'.
Voor informatie: ESAVS Office Birken-
feld, Am Kirchlatz 2, D-6588 Birken-
feld, Germany, Fax: (49)6782-4314.

PAO-cursus

(voor beginners)

Dermatology I*
Ophthalmology I
Internal Medicine I
Exotic pets I

* Deze cursus wordt gehouden in sep-
tember 1993.

PAO-cursus

(voor gevorderden)

Dermatology II
Ophthalmology II
Neurology II
Radiology II

C üngressen/cursussen

r eferaa"

Kat

Anemie bij katten: classificatie.
oorzaak, diagnose en behande-
ling

Virginia Rento T, VMD and Cotter
Susan M, DVM. Veterinary Medicine
1990; vol 85 (no 6): 1. 584-604; 2.605-
12

In het eerste artikel wordt ingegaan op
de verschillende vormen van anemie bij
de kat en de manier om tot onderschei-
delijke diagnoses te komen.

Men onderscheidt twee groepen van
anemie, namelijk regeneratieve en niet-
regeneratieve anemie. Van beide groe-
pen worden verschillende mogelijke
oorzaken besproken. Bij de regenera-
tieve anemie zijn dit bloedveriies en
hemolyse. Bij de niet-regeneratieve ane-
mie betreft het meestal chronische aan-
doeningen zoals nierinsufficiëntie.

Er wordt ingegaan op de verschillen in
hematopoëse tussen katten en honden
als mogelijke oorzaak van het bij katten
vaker voorkomen van anemie.

Tenslotte worden enkele zaken onder de
aandacht gebracht die van belang zijn bij
het afnemen van bloed, zoals de invloed
van stress op de hematocriet en het
aantal leucocyten.

Het tweede artikel gaat in op de behan-
deling van katten met anemie. Naast een
klein stukje over specifieke therapieën
bij bekende aandoeningen wordt voor-
namelijk aangegeven welke algemene
maatregelen er nodig zijn bij anemie.

Het betreft hier met name bloedtransfu-
sies, noodzakelijk bij een hematocriet
lager dan tien procent, daarboven afhan-
kelijk van de toestand van de kat.

Besproken worden:

1. De criteria waaraan een donorkat
moet voldoen alvorens toegelaten te
kunnen worden tot het donorbe-
stand.

2. Technieken van bloedafname bij do-
norkatten.

3. Toediening van bloed aan patiënten.

4. Technieken van \'crossmatching\' van
donor en patiënt.

C. P. J. Smil

-ocr page 277-

De toelating van diergeneesmiddelen is,
binnen door de EG aangegeven rand-
voorwaarden, een verantwoordelijkheid
van elke lidstaat zelf.
In beginsel geldt dat alleen in een lidstaat
geregistreerde diergeneesmiddelen daar
voorhanden mogen zijn.
Het vrije handelsverkeer met betrekking
tot diergeneesmiddelen blijft derhalve
na 1 januari 1993 aan beperkingen
onderhevig.

Als gevolg daarvan worden dieren-
artsen, die in grensgebieden werkzaam
zijn en ook cliënten hebben in een
andere lidstaat, dan waarin zij zelf
woonachtig zijn, met een probleem ge-
confronteerd.

Namelijk, telkens als zij de grens
overschrijden, zouden ze uit hun prak-
tijkauto diergeneesmiddelen moeten
verwijderen, die niet in de ontvangende
lidstaat zijn geregistreerd.
Het zal duidelijk zijn dat dit de beroeps-
uitoefening van deze dierenartsen erns-
tig belemmert.

Om dit probleem op te lossen is er op
basis van een Europese richdijn een
vrijstellingsregeling ontworpen.
Door deze regeling wordt het grens-
overschrijdende dierenartsen mogelijk
gemaakt in Nededand niet-geregi-
streerde diergeneesmiddelen voorhan-
den te hebben, toe te passen en af te
leveren. Dit dient dan onder strikte
voorwaarden te geschieden.
De regeling geldt alleen voor farmaceu-
tische diergeneesmiddelen, dus niet voor
sera, vaccins en biologische diagnostica.
Het gaat daarbij om kleine hoeveelhe-
den farmaceutische diergeneesmiddelen.

De vrijstelling geldt onder de volgende
voorwaarden:

- De meegevoerde diergeneesmidde-
len moeten zich in de originele ver-
pakking van de bereider bevinden.
De middelen moeten tevens geregi-
streerd zijn in de lidstaat waar de
dierenarts zijn woon- of verblijf-
plaats heeft. De betrokken hoeveel-
heid mag niet groter zijn dan op

Mededelingen VD

Vrijstellingsregeling Diergeneeskunde voor
EG-dierenartsen

grond van de werkzaamheden van
die dag aannemelijk is.

De kwaliteit van de meegevoerde
diergeneesmiddelen moet overeen-
stemmen met voor hetzelfde doel in
Nederiand geregistreerde diergenees-
middelen, voor zover ze worden
toegediend aan dieren waarvan pro-
dukten gewoonlijk worden geconsu-
meerd.

De genoemde middelen moeten be-
stemd zijn voor dieren waarvoor de
hulp van een dierenarts is ingeroe-
pen. De aard en de hoeveelheid van
deze diergeneesmiddelen worden
slechts bepaald door de eisen van een
adequate behandeling, gebaseerd op
een diagnose volgens goede veteri-
naire praktijk. Er mogen wat die
hoeveelheid betreft niet meer dierge-
neesmiddelen worden meegenomen
dan nodig zijn voor de onderhavige
behandeling.

Diergeneesmiddelen, die overeen-
stemmen met middelen waarvoor in
Nederiand het zwaarste (UDD) ka-
nalisatieregime geldt, mogen niet af-
geleverd worden.

De wachttermijnen van de toegepas-
te of afgeleverde diergeneesmiddelen
moeten schriftelijk worden bekend
gemaakt aan de houder van de die-
ren. Indien van de dierenarts redelij-
kerwijs kan worden verwacht dat hij
op de hoogte is van het feit dat in
Nederland voor een desbetreffend
middel een afwijkende wachttermijn
in acht wordt genomen, moet hij die
afwijkende wachttermijn aan de
houder van de dieren meedelen.

De hoeveelheid afgegeven dierge-
neesmiddel mag nooit groter zijn dan
nodig is voor een behandelingsduur
van drie dagen.

De dierenarts is verplicht een meer
nauwkeurige administratie bij te
houden en deze minimaal drie jaar
te bewaren. De met toezicht en
opsporing belaste personen kunnen

inzage vorderen. De administratie
moet betrekking hebben op:

- de dosis en hoeveelheid van het
toegepaste of afgegeven middel;

- de naam en het adres van de houder
van de dieren;

- de behandelde dieren van de ge-
stelde diagnose en

- de duur van de behandeling en de
eventueel van toepassing zijnde
wachttermijn.

De regeling betekent dus niet dat zo-
maar en naar believen van niet in
Nederland geregistreerde diergenees-
middelen gebruik mag worden gemaakt,
zoals in recente persartikelen werd ge-
suggereerd.

Berichten en

verslagen

üürmerk nu üük
voor oudere
runderen

Sinds 3 oktober jl. moeten alle runderen
die worden verhandeld voorzien zijn
van een oormerk. Het Landbouwschap
heeft dit op woensdag 23 september
besloten. Tot 3 oktober 1992 was het
oormerk alleen verplicht voor runderen
die geboren waren na 1 oktober 1991.

Volgens plan zijn nu ook de overige
dieren onder de idendficatie- en registra-
tieregeling gebracht. Voor de op de
bedrijven aanwezige oudere runderen
gaat de plicht tot oormerken op 1
januari 1993 in. Voor deze zogenaamde
\'inhaalslag\' krijgen de veehouders de tijd
tot 1 april 1993.

-ocr page 278-

In het jaar 1917 op 18 december werd, in het net
ten noordwesten van Sittard gelegen Limbricht,
Piet Claessens geboren in het gezin van het hoofd
der school Daar werd hem op gedegen maar ook
speelse wijze kennis bijgebracht, hetgeen via nog
één jaar ULO op 15-jarige leeftijd werd voortge-
zet op de HBS te Sittard
Zoals gewoonlijk bij kinderen uit leidende onder-
wijskringen sloofde Piet zich niet uit.

In de zomer van
1939 behaalde hij
daarom pas zijn
einddiploma.
Toen kwam er
tempo in.

Zijn beroepskeuze
stond vasv dieren-
arts. Wegens zo-
genaamde \'broe-
derdienst\' kon hij
direct in \'39 zijn
studie in Utrecht
beginnen en pro-
bleemloos door-
gaan tot februari
\'43, waarin hij
nog net op het nip-
pertje met een
aantal van zijn uit
meerdere studieja-
ren samengestelde groep het doctoraal I kon
behalen. Ook Piet weigerde de beruchte loyali-
teitsverklaring voor de bezettende macht te teke-
nen De universiteiten werden spoedig daarna
gesloten, vele studenten kwamen in problemen en
moesten zich melden of onderduiken. Zo ook Piet
Claessens. Om zijn ouders er niet bij te betrekken
bracht hij hen in de waan dat hij naar Duitsland
afgevoerd was. In werkelijkheid dook hij via
Grevenbricht onder in Neer bij een watermolen,
waar een schuilhol zo nodig beschikbaar was.
In deze periode werd nog gestudeerd, zelfs in het
hol Het was een onrustige tijd, vaak was er
onraad, zoals eens wegens een in de omgeving
neergestort Brits vliegtuig, waarvan de beman-
ning geheel door de bevolking gered en verdon-
keremaand werd

Om de Duitsers te misleiden werd ijverig meege-
holpen bij het dreggen in de rivier
Aan de statische situatie van het onderduiken
kwam een einde toen collega Quaedvlieg, \'de
Oude\', Piet opzocht om hem te charteren voor
assistentie in de praktijk van Vullinghs in Horst,
die zelf in Engeland zat. Zo kon waarnemer
Aaiden Stevens ook eens vrij hebben. Voor de
nodige papieren werd gezorgd Vanaf die tijd is
\'dokter Claessens\' vrijmoedig verder gegaan als
onbevoegde om te assisteren in enkele praktijken
(o.a van Duysens en Cremers in Heerlen) en
daarnaast ib.c.-bestrijding te doen in meerdere
andere.

In memoriam

Dr. J.RC. Claessens

In deze oorlogsjaren hebben wij veel praktijk-
ervaring opgedaan en kennistoepassing eigen
gemaakt. Geleerd werd hierbij, voorgegaan door
goede en slechte voorbeelden, hoe met boeren om
te gaan en \'bevelen te geven\'. Daarbij moest
geroeid worden met de riemen die je had, zoals
fietsen met houten banden of slechte motorfiets-
jes, langs moeilijk begaanbare wegen en paden.
A lpraktijk doende in dat Limburgse gebied is het
front in september 1944 over Piet heengerold Hij
dook daarbij, om de kogels te ontwijken, nog één
keer onder in het mijnmuseum in de Akkerstraat
te Heerlen Al die tijd van september \'44 tot mei
1945 (nationale bevrijding) deed Piet Claessens
gewoon praktijk. \'A man of experience\' op
kandidaats - semidoctorale grondslag. In septem-
ber 1945 keert hij terug naar Utrecht voor
voortzetting van de veterinaire studie. Vanaf die
tijd hebben Piet en ondergetekende samenge-
woond in Mulderstraat 43. Dat woj een \'grote
tijd\'. Door oorlogservaringen saam verbonden
was er kameraadschap. We hadden zelfs de
naïeve fantasie om samen praktijk te gaan doen.
Maar goed dat het niet doorgegaan is. Piet
studeerde af in maart 1947 en nam direct daarop
de praktijk over van collega Tacken in Heythuy-
sen (per 1 april \'47). Hij was toen de eerste
autochtone Limburgse dierenarts die zich in \'zijn
land\' vestigde na de oorlog.
Het was een zeer grote gemengde praktijk
waarbij vanaf 1952 nog de plaatselijke vleeskeu-
ringsdienst kwam. In de vijftiger jaren waren de
problemen van steriliteit bij runderen en in de
ponyfokkerij groot. Piet ging ze niet uit de weg en
deed onder praktijkomstandigheden veel onder-
zoek. Door zijn belangstelling voor de weten-
schappelijke benadering kwam hij onder begelei-
ding van prof L. Seekles te Utrecht tot het
schrijven van een proefschrift over: \'Koperstatus
en fertiliteit bij het rund\'. Drs. Claessens promo-
veerde hierop in 1964.

Intussen was hij in 1962 in functie gekomen bij
de Provinciale Gezondheidsdienst voor Dieren in
Limburg. Mede door gezondheidsproblemen in
zijn gezin en uit beroepsoogpunt niet zijn geluk-
kigste tijd

In juli 1966 kon hij overstappen naar de volamb-
telijke vleeskeuring. Hij werd benoemd tot direc-
teur van het Openbaar Slachthuis te Roosendaal
en de Keuringsdienst van slachtdieren en van
vlees in de gemeente Roosendaal en Nispen.
Dat hield een grote uitdaging in, die Piet zeer wel
aankon Naast veel reorganisatie en geavan-
ceerde nieuwbouw, dient als wapenfeit vermeld te
worden dat hij als éénling tot twee maal toe een
dagendurende staking van de slachtploeg wist te
breken Tegen \'de Politiek\'in Hij won en bleef de
directeur Dit tot zijn pensionering per 31 decem-
ber 1982

-ocr page 279-

Op 11 oktober 1947 trouwde Piet met San
Raedts uit Heerlen Uit deze verbintenis werden
achtereenvolgens vier dochters en drie zonen
geboren Het gezin was van grote waarde voor
het echtpaar, mede doordat zorgen en stormen
hen niet bespaard bleven In de laatste praktijk-
fase werd er nog een associatie aangegaan met
collega Martin Schyns.

Binnen zijn leven als actief dierenarts nam Piet
deel aan enkele beroepsformaties. Voor de Afde-
ling was hij een periode voorzitter en meerdere
keren was hij afgevaardigde naar de Algemene
Vergadering van de KNMvD. Ab ambtelijk
dierenarts speelde hij zijn rol in het verenigings-
en maatschappijgebeuren voomamelijk als indi-
vidualist. Bij veel collegae genoot hij goede
bekendheid wegens zijn uitbundige deelname
aan meerdere buitenlandse excursies.
Tegen de tijd dat hij zich zou terugtrekken in de
pensioenfase en de kinderen uit huis waren,
kwam ook de verhuizing naar een gerieflijk
appartement in het centrum van Roosendaal Om
toch nog zijn liefhebberijen te kunnen praktise-
ren (o.a. tuinieren en schilderen), werd een
\'buitenverblijf met stal\'ca. 10 km buiten de stad
aangekocht.

Daardoor kreeg hij nog een inhaalronde die
compensatie gaf voor de tekorten in de span-
nende jaren van het verleden Zijn vermogen tot
exact denken leefde hij uit in de bridgecompeti-
ties.

Zijn gevoel voor humor kreeg op geheel eigen
wijze ruimte in zijn leven als pater familias.
Intercollegiaal gaf hij nog een impuls aan de op
17junijL gehouden reünie van in 1947 afgestu-
deerden

Hij was daarzelf niet meer aanwezig. Op 22 mei
daaraan voorafgaande overleed Piet in enkele
dagen tijd In eigen familiekring werd op 26 mei
tijdens een plechtige eucharistieviering in de
Kapel van Mariagaarde te Roosendaal afscheid
van hem genomen

Een markant mens en dierenarts was niet meer.

A.J. van Doorn

Nota Veterinair
Antibiüticumbeleid

voltooid

Woensdag 23 september 1992 bood de beleids-
groep \'Veterinaire Apotheek\' de nota Veterinair
Antibioticumbeleid aan het Hoofdbestuur van
de KNMvD aan. Woordvoerder van de werk-
groep Henk Vaarkamp stond stil bij het tot stand
komen van de nota. Het begon tweeëneenhalf
jaar geleden in een workshop betreffende veteri-
nair antibioticumgebruik, gehouden bij het
RIVM. Vastgesteld werd dat het in de praktijk
nogal eens voorkwam dat antibiotica te klakke-
loos werden ingezet. Dit leidde tot een discussie
binnen de KNMvD om met een centraal beleid
te komen, niet op overheidsmaatregelen te wach-
ten, maar als beroepsgroep zelf \'de handschoen
op te nemen\'. Zo is de werkgroep geboren, met
als leden niet de minste coryfeeën op praktisch,
micro-biologisch en farmaceutisch gebied.

_Sj. G. de Rooy_

De weg die de werkgroep heeft afgelegd om tot
een verantwoord eindresultaat te komen was een
moeizame. Het bleek niet eenvoudig om acht
mensen, met ieder hun eigen specifieke speciali-
satie, consessies te laten doen en op één lijn te
krijgen. Acht mensen die volgens Vaarkamp
allen gewend zijn altijd \'klakkeloos gelijk te
krijgen\'. \'Voorzitter u heeft met deze werkgroep

één van de wildste clubs in huis. Ik ben dan ook
erg trots op \'mijn\' club dat het uiteindelijk toch
gelukt is deze nota te maken.\' Om dit te
illustreren besluit Henk Vaarkamp zijn toespraak
op de voor hem gebruikelijke wijze; met een
anecdote. \'Er zaten eens twee kikkers op een
melktank. Ze gleden uit en vielen beiden in de
melk. Ze trappelden en trappelden om boven
\'water\' te blijven. Na korte tijd gaf de ene het op
en verzoop. De andere bleef maar doortrappelen,
en door en door en door. De volgende morgen
zat hij veilig op een stuk boter. De moraal; \'Geef
nooit op\'.\'

Tot slot vertelde Vaarkamp dat met het aanbie-
den van de nota het werk nog niet af is, en dat de
leden van de werkgroep direct verder gaan, ieder
als voorzitter van een fonnulariumcommissie. Ver-
volgens overhandigde Vaarkamp het eerste
exemplaar van het \'Veterinair Antibioticumbe-
leid\' aan de voorzitter van de KNMvD, Professor
Kampelmacher met de woorden; \'Ik stel voor dat
u de nota aan iedere beleidsmaker geeft die zijn
neus in onze zaken steekt.\'

\'Bij het aangeboden krijgen van een nieuwe nota
is er altijd het probleem datje niet op de inhoud
in kunt gaan, simpelweg omdat je het nog niet
gelezen hebt\', aldus de voorzitter in zijn dank-
woord aan de werkgroep. \'Maar ik heb goede
hoop dat de inhoud belangrijk zal zijn voor onze
hele beroepsgroep. Ook naar buiten toe is het een
goede zaak dat we met deze nota laten zien dat
we in staat zijn zelf zo\'n ingewikkelde klus te
klaren. We geven hiermee ook blijk dat er ons
veel aan gelegen is om ernaar te streven de
Nederlandse dierenarts zo verantwoord mogelijk

-ocr page 280-

met antibiotica om te laten gaan. Ik heb de
staatssecretaris van LNV beloofd hem zo snel
mogelijk een exemplaar toe te sturen en ik zal
daar ook zorg voor dragen. Wij zijn niet alleen
verheugd dat de nota er is, maar ook met de
datum van aanbieding. Dit stelt mij in staat er in
de komende jaarrede bij stil te staan.\'
Vervolgens stelde de voorzitter dat de KNMvD
met deze nota voorioopt op de humane genees-
kunde en dat het een goede zaak is dat de KNMG
er eveneens kennis van kan nemen. Tot slot
dankte de voorzitter de werkgroep voor haar
inzet, wenste ze veel succes met de verdere
afronding van het project en bood namens de
KNMvD aan zeer graag de nota van een
afsluitend etentje te willen voldoen als \'heel
kleine tegemoetkoming\' voor al het werk.

De nota \'Veterinair Antibioticumbeleid\'
wordt niet automatisch aan alle dierenartsen
verstuurd. Belangstellenden kunnen een gra-
tis exemplaar aanvragen bij het secretariaat
van de KNMvD.

Conflict? even het

netwerk bellen!

Met een korte inleiding en een klap met het
houten tibia bezegelde professor E.H. Kampel-
macher maandag 21 september 1992 in Utrecht
een jaar van voorbereiding. De voorzitter van de
KNMvD installeerde hiermee officieel het \'Die-
renartsen Netwerk\'. Een groep van 36 \'wijze\'
collegae uit alle streken van het land; niet meer zo
piep, maar ook nog niet stok, 35 mannen en één
vrouw; mevrouw E. Lindenhovius-Zijderveld.
Deze verwoordde het zelf zo; ik voel me als een
waterlelie tussen het eendekroos.\'

Door Sj. G. de Rooy

Het netwerk bestaat uit, noem het; \'vertrouwens-
artsen\', wier hulp door dierenartsen kan worden
ingeroepen bij bestaande of dreigende conflictsi-
tuaties. Eén ding hebben de collegae gemeen; ze
hebben ervaring op een breed maatschappelijk
gebied, waaronder praktijkvoering, ze kunnen
leiding geven en hebben de wil om, op vrijwillige
basis, te pogen de collegialiteit onder de Neder-
landse dierenartsen te bevorderen. De leden zijn
voor het netwerk voorgedragen vanuit de regio-
nale afdelingen van de KNMvD.

Kampelmacher memoreerde bij de installatie
van het netwerk de toenemende verharding,
agressiviteit en onverdraagzaamheid onder prac-
tici, hetgeen de secretarissen van de KNMvD
handenvol werk bezorgt. Hij sprak de hoop uit
dat het college van \'wijze\' vrouw en heren een
waardevol klankbord voor de practici zal zijn en
een preventieve en eerste hulp-functie zal ver-
vullen bij conflictsituaties in associaties en tussen

-ocr page 281-

praktijken onderling. Regelmatig overleg tussen
de leden van het netwerk onderling en het
hoofdbestuur van de KNMvD acht Kampelma-
cher essentieel voor een goed functioneren; \'Het
kan bij het uitwisselen van ervaringen voorko-
men dat we het zwarte naaigaren steeds opnieuw
moeten uitvinden.\' Volgens de voorzitter zijn er
twee extreme ontwikkelingen met het netwerk
mogelijk; of we zeggen over een jaar \'hoe hebben
we in vredesnaam al die jaren zonder gekund\', of
het initiatief gaat uit als een nachtkaars. Kampel-
macher; \'Bij deze installeer ik het netwerk
ofRcieel, ik wens u allen veel succes met het werk
en ik hoop dat het de collegialiteit in Nederland
ten goede zal komen.\'

Achtergronden

Vervolgens stond secretaris T.W. te Giffel stil bij
de achtergronden die tot de geboorte van het
netwerk hebben geleid. Een netwerk waarvan
Nederland de primeur heeft, maar dat inmiddels
ook in andere landen, zoals Engeland en Dene-
marken wordt opgezet. Doelstelling van de
KNMvD is dat het netwerk zal bemiddelen bij
meningsverschillen tussen praktizerende dieren-
artsen. Tot nu toe verliep dat goeddeels tot
tevredenheid via de secretarissen, maar het
aantal gevallen dat om \'raad en daad\' vraagt
neemt de laatste jaren sterk toe. Te Giffel wijt dat
aan een aantal verschillende factoren. Het toege-
nomen aantal practici, nu al zo\'n 2200, de
individualisering van de samenleving en de
afhankelijkheid van elkaar. \'Vroeger was een

practicus een solist, hij deed \'alles\', tegenwoordig
is er, zeker in groepspraktijken, de tendens dat
elke dierenarts een eigen aandachtsgebied heeft,
men is daardoor afhankelijker van elkaar. Con-
flicten ontstaan sneller. Ook het openlijk toege-
ven dat het niet goed gaat in een maatschap
wordt vandaag de dag eerder gedaan.\'

Conflicten hoeven volgens Te Giffel niet altijd
verkeerd te zijn, het kan ook constructief zijn;
\'Zonder conflicten verandert er nooit wat ...\'
Destructieve conflicten, zoals die met een ven-
tiel-, signaal- of zelfversterkingsfunctie, of simpel
tengevolge van imagovorming, mogen echter
nooit de kans krijgen te escaleren. Dergelijke
meningsverschillen moeten dan ook in een vroeg
stadium bespreekbaar gemaakt worden. De fei-
ten moeten snel op tafel komen, anders gaan de
emotionele aspecten een eigen leven leiden. Te
Giffel schildert vervolgens enkele praktijkvoor-
beelden waar muggen in korte tijd in olifanten
veranderden. \'Conflicten ontstaan snel, maar het
oplossen ervan kost vaak veel tijd, al is het alleen
nog maar het terugbrengen van het conflict tot de
werkelijkheid.\'

Het netwerk is volgens Te Giffel niet bedoeld
voor diepgaande onherstelbare meningsverschil-
len, daar is een Ereraad voor. Het netwerk is
opgezet om te functioneren in een vroeg stadium
van conflictvorming en zo mogelijk moet er zelfs
een preventieve werking van uit gaan (bijvoor-
beeld \'eigen initiatief van netwerk-medewerkers
als ze in hun omgeving dingen \'fout\' zien gaan).

-ocr page 282-

Het netwerk moet voorkomen dat enkel advoca-
ten \'beter\' worden van onze geschillen. De kracht
van het netwerk moet zijn, dat practici met hun
problemen bij \'eigen\' mensen, die voor alle
partijen aanvaardbaar zijn, terecht kunnen. Ob-
jectiviteit en onafhankelijkheid zijn dan ook de
eerste eisen die aan de netwerk-artsen gesteld
zijn. Juist het professioneel begeleiden door
eigen beroepsgenoten vindt Te Giffel van groot
belang, hij illustreert dat met een praktijkvoor-
beeld. In een bepaald conflict was het zelfs zover
gekomen dat de kinderrechter eraan te pas
kwam. Deze man had er volgens Te Giffel
werkelijk helemaal niets van begrepen en was in
dit soort conflicten ook duidelijk niet op zijn
plaats, of het moest voor de \'onvolwassen\'
academici zelf zijn ... Eigen mensen dus, die oud
genoeg zijn voor wijsheid en jong genoeg om de
praktijksituatie aan te voelen. Geen gezinsthera-
peuten, maar gezinsproblematiek hoort er wel bij
als het invloed op de praktijk heeft.

Verspreid

De netwerkers zijn regionaal over heel Neder-
land verspreid, maar dat wil niet zeggen dat
practici qua keuze van bemiddelaar ook \'grens-
beperkingen\' hebben; hoofdzaak is en blijft dat
de desbetreffende man of vrouw voor alle
partijen aanvaardbaar is. Zo kan de taak van een
netwerk-medewerker ook variëren van één goed

gesprek tot een langdurige begeleiding van een
maatschap, een soort bedrijfsbegeleiding dus.
Een beroep doen op het netwerk is overigens niet
gratis. De KNMvD brengt voor haar leden
reiskosten en een uurtarief van 130 gulden in
rekening. Voor niet-leden is het ook mogelijk een
beroep op het netwerk te doen, zij zullen echter
méér voor de bemiddeling moeten betalen.
Te Giffel geeft nog wat praktische adviezen.

Zoals het opgeven van \'huiswerk\' aan kempha-
nen. Bijvoorbeeld; \'schrijf de goede kanten van je
opponent eens op papier en de slechte van jezelf.

De netwerk-leden krijgen ter opfleuring van
lange autoritten ieder een cassettebandje met
lesstof over \'conflictbeheersing\'. Tot slot waar-
schuwt hij de leden van het netwerk voor te hoog
gespannen verwachtingen. Volgens Te Giffel is er
soms al een hoop bereikt als je de mensen zover
kunt krijgen dat ze door dezelfde deur willen en
samen een kop kofSe drinken. Het netwerk is een
vrijwillige brandweer en men moet ook niet
teleurgesteld zijn als er op één van de leden geen
beroep wordt gedaan, zo van; \'en ik had toch zo
gehoopt dat het zou gebeuren ...\' Het netwerk
wordt voorlopig geïnstalleerd voor de duur van
twee jaar met minimaal één jaariijkse bijeen-
komst. Te Giffel; \'Ik hoop dat we over een jaar
kunnen zeggen; het is goed dat we het gedaan
hebben.\'

Lijst van deelnemers

Friesland
Drs. H. Eggink
Hoogengaardelaan 12
8431 AD OOSTERWOLDE

Drs. P. Zandstra
Slinge 12

9204 KL DRACHTEN

Drs. L. Nauta
Tillewei 24

9289 HC DROGEHAM
Groningen

Drs. J.S. van der Kamp
Weg voor de Jagerskampen 17
9751 EJ HAREN

Drs. E.TB. Dinkla
Weg v/d Jagerskampen 57
9751 EL HAREN

Drenthe

Drs. J.B. Wichers
Esweg 127
9411 AE BEILEN

Mevr. drs. E. Lindenhovius-
Zijderveld
Cypreslaan 7
9401 RD ASSEN

privé

05106-12460

prive

05120-32567

privé

05121-1254

privé

050-344192

privé

050-347170

privé

05930-25675

praktijk
05920-15266

Drs. J. Kiestra
Hoofdweg 12
8383 EG NIJENSLEEK

Overijssel

Drs. P.J.D. van Egmond
Rozendaelseweg 1
8141 NC HEINO

Drs. RJ. van der Werf
Deventerweg 31 A
7437 BH BATHMEN

privé

05704-1365

praktijk

05700-53000

privé

038-536558

bureau

05708-1316

privé

05486-18400

privé

085-647178

privé

08334-73314

Drs. S. Jaarsma
Heinoseweg 5
8026 PA ZWOLLE

Drs. G.A. van Exel
Schanshekweg 7
7443 PB NIJVERDAL

Gelderiand

Dr. C. Holzhauer

Mr. van Hasseltlaan 10

6891 AM ROZENDAAL (Gld)

Dr. C.D.W. König
Kosterstraat 19 B
6981 CG DOESBURG

privé

05212-2382

praktijk

05212-1424

privé

05729-2919

-ocr page 283-

Drs. B.G. Schoonman

Corleseweg 16

7102 EV WINTERSWIJK

Drs. C.J. van Nie
Broekstraat 9
7223 KK BAAK

Drs. H.M. Jansen
Steenweg 56

4181 AM WAARDENBURG

Drs. J. Veenhof
Boomakkerweg 8
6741 DX LUNTEREN

033-723205
03469-1707

privé

03404-52460

pnve

03462-61415

Utrecht

Drs. E.H. den Breeje
Heiligenbergerweg 94
3816 AM AMERSFOORT

Drs. S.R. Klarenbeek
Couwenhoven 61-52
3703 HL ZEIST

Drs. RJ.M. Derks

Straatweg 186

3621 BX BREUKELEN

privé

05430-19520

05754-1719

pnve

04181-1262

privé

08388-5456

Noord-Brabant

Drs. A.M.F. de Bok
Loonsebaan 87
5263 CM VUGHT

Drs. C.M.T Willems
Oude Rijksweg 6
5268 BT HELVOIRT

Dr. RJ.M.M. van Gulick
Elsendorpseweg 40
5424 TB ELSENDORP

privé

04749-2150

privé

04458-1331

privé

04759-1980

praktijk

04749-4242

Limburg

Drs. J.H.H. van Lipzig
Prins Bisschoplaan I
6093 BR HEYTHUYSEN

Drs. J.M. Schreurs
Rijksweg 17

6269 AA MARGRATEN

Drs. J.G.A. Slaats
Leudalweg 16
6086 AT NEER

privé

073-562079

privé

04118-1784

privé

04925-1484

praktijk

04923-61402

Drs. J. van Dobbenburgh
Pr. Willem de Zwijgeriaan 28
3991 BR HOUTEN

Zuid-Holland

Drs. K. Schuiling
Binnenlandse Baan 46
2991 EB BARENDRECHT

Drs. F.X.M.M. Cremers
Chopinlaan 2

2253 BV VOORSCHOTEN

Drs. J.H. Mulder
Kon. Julianalaan 1
4205 RA GORINCHEM
01830-23734

Noord-Holland

Dr. J.J. Koopman
Molenkade 2
1823 DE ALKMAAR

Drs. R.Y de Jong
Warder 17
1473 PA WARDER

Drs. J.E. Hage
De Ronge 56
1852 XD HEILOO

Drs. S.D. Blanksma
Beukenlaan 17

1701 DA HEERHUGOWAARD

Zeeland

Drs. W.H. Kapsenberg
I novemberstraat 1
4524 BX SLUIS

praktijk
03403-71232

0I806-137I8
01879-3063

privé

071-613021

bureau

070-3611860

privé

01830-26816
praktijk

privé

072-117027

privé

02991-1386

pnve

072-332358

privé

02207-10787

praktijk

02207-11889

praktijk
01178-1225

Inhoud van het oktober nummer van Veehou-
der en Dierenarts
(6« jaargang nr. 4):

- Voortplantingsproblemen bij vleesvee; Prof.dr.
A. de Kruif

- Uitroeien van koeiengriep (IBR) binnen de
EG;
Dr P. Franken

- Risico\'s van het houden van schapen op het
rundveebedrijf;
Drs. P. Vellema

- Blaasjesziekte bij varkens; Drs. W.A.J. Crom-
wijk

- Positieve lijst van diergeneesmiddelen voor
varkensbedrijven;
Drs. P.G.M. Rambags

- Technisch-hygienische voorzieningen op het
pluimveebedrijf;
Dr Adr. C. Voeten

- Veterinaire keuring bij het paard; Prof.dr G.
Wagenaar

- De rubriek \'Veterinairebedrijfsadviezen\'.
Dierenartsenpraktijken die geïnteresseerd zijn in
abonnementen op
Veehouder en Dierenarts kun-
nen terecht bij het redactiesecretariaat. Indien u
graag eerst de belangstelling voor
Veehouder en
Dierenarts
van de veehouders binnen uw prak-
tijk wilt peilen, bestaat de mogelijkheid een
aantal gratis proefnummers aan te vragen.

Bel Geesje Rotgers: tel.: 030-510111 (Bureau
van de KNMvD).

-ocr page 284-

KNMvD

Najaarsdag

1992 rond

thema

\'geregeld\'

De Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren or-
ganiseert op 14 november de jaarlijkse Najaars-
dag in de Reehorst te Ede. Het motto dit jaar
luidt \'Geregeld\'. De kosten (inclusief koÉBe, thee,
lunch en een borrel) bedragen 95 gulden per
persoon bij voorinschrijving door GGG- of
SAVAB-leden en 125 gulden voor niet-leden.

Bij betaling aan de zaal bedragen de kosten 25
gulden meer.

De organisatie stelt het op prijs indien belangstel-
lenden zo vroeg mogelijk hun betaling overma-
ken op bankrekeningnummer 53.66.14.008 of
gironummer 539180, ten name van de penning-
meester van de Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren te Zeist.

Dankzij de sponsoring van Trovet, Doko en
Dokat kan de organisade de bezoekers een
volwaardig en leerzaam programma bieden.
Bovendien is er deze dag voldoende gelegenheid
voor het onderhouden en/of vernieuwen van de
sociale contacten.

De organisatie verwacht een grote deelname en
denkt dat de Najaarsdag 1992 (vak)inhoudelijk,
tevens vanuit sociaal oogpunt bezien, een succes
zal worden.

08.45 uur:
09.25 uur:

09.30-10.00 uur:

10.00-10.30
10.30-11.00 uur:

11.00-11.30
11.30-12.00

12.00-12.30

12.30-14.15
14.15-14.45

programma:

Inschrijving en kofBe
H. van Herpen

(opening door voorzitter
GGG)

Mr. T.W. Mertens
(Regelgeving in het kader van
het nieuwe veterinaire tuch-
trecht)
uur: Prof dr. A. Rijnberk

(Water/electrolyten-balans
en vloeistoftherapie)
Dr. H.A.W. Hazewinkel
(De invloed van voer op calci-
umregulatie en skeletontwik-
keling bij de hond)
uur: Koffiepauze
uur: L.M. Overduin

(Afwijkende intestinale moti-
liteit bij de hond: een pro-
bleem, ja of nee?)
uur: M.H. van der Hage

(De problematiek rond de op-
timale voeding van vogels)
uur: Lunchpauze
uur: Dr. A.A.M.E. Lubberink
(De regulatie van de diabetes
mellitus patiënt)

ar

14.45-15.15 uur: B. van Haaften

(Fertiliteitsproblemen bij de
teef)

15.15-16.00 uur: Theepauze

16.00-16.30 uur: Dr. J.J. van Nes

(Ataxie bij de hond)

16.30-17.00 uur: Dr. N. Endenburg

(Rol van de huisdier in het
gezin)

TRÏVET

m

dokat

Call für posters and short

communications

Voorjaarsdagen 1993

Places are available for posters and short com-
munications (15 min. including discussion) du-
ring our annual International Companion Ani-
mal Congress \'Voorjaarsdagen\', which will be
held March 26 - 28, 1993 in Amsterdam, the
Netheriands. Free entrance to the general pro-
gram is offered to participants. For more infor-
mation write or fax to the Royal Netherlands
Veterinary Association, Voorjaarsdagen Com-
mittee, c/o H. R Meyer, PO. box 14031, 3508
SB Utrecht, the Netheriands; fax: 31-30-511787.

MwMiimwniMiaw^amisMw«».«^

-ocr page 285-

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(/m-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/94)
Heroriëntatie op gezeischapsdierenpraktijk
(ƒ4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/•390,-)

27 november 1992 (92/74)

19 december 1992(92/75)
De cursus 92/74 is volgeboekt.

De benauwde patiënt (/ 290,-)
23 oktober 1992, Arnhem (92/70)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk

(/"1025,-)

30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)
De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

Gynaecologie paard (/ 650,-)

20 en 22 oktober 1992 (92/84)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de

wachtlijst is mogelijk.

Klinische les dermatologie (/ 100,-)

26 oktober 1992 (92/76)

Zeister Dagen 1992 (ƒ965,-)
Week I- 26 t/m 30 oktober 1992 (92/54)
Week II - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week III - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)
Algemene vleestechnologie (/■I850,-)

27 oktober, 3 en 10 november 1992 (92/87)
Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren
(/■940,-).

30, 31 oktober en 7 november 1992 (92/60).

Bloedonderzoek gezelschapsdieren (f 300,-)
2 november 1992 (92/83). Deze cursus is volge-
boekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk.
Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (/1600,-)
2, 3 en 4 november 1992 (92/92)
Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden
(/ 400,-)

7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (/°I050,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Voeding van vogels en reptielen (ƒ 300,-)
16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (/ 600,-)
21 en 28 november 1992 (92/86)
Kalveropfok op melkveebedrijven (/ 300,-)

24 november 1992 (92/91)
Integrale Keten Beheersing ei (/ 325,-)

25 november 1992 (92/64)
Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven
(ƒ395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (f 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(f 100,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■450,-)

11 december 1992 (92/71). Deze cursus is volge-
boekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Tandheelkunde II (/950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is volgeboekt. De wachtlijst is slechts
toegankelijk voor hen die deelgenomen hebben
aan de Basiscursus Tandheelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (ƒ 975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

KI Paard (/2400-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Geef dan de voorkeur aan CALOL!

CALOL bevat als werkzame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds in de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ga-Ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktief calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is in-
gekapseld in Soyatxjonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure"
najaar 1992.

Inlichtingen; Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Banden 1992
T
ijdschrift voor
Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van
het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1992 (nieuw formaat)
kunt u bestellen door ƒ25,- per
set over te maken op postbank-
nummer 51 16 06. Wilt u bij uw
bestelling vermelden \'Banden
1992\'?

Banden tot en met 1986 zijn niet
meer voorradig. Vanaf 1987 zijn
de banden wel leverbaar.

Calol

Gebrek aan Calcium?

®

CALOL is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker.

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Samenstelling

per flacon ä 450 gram:
Calciumchloride 2H2O
Magnesiumchloride
Soyaboonolie
Gedemineraliseerd water

180,0g
3,6 g
126,0g
140,4 g

Toepassing en dosering

CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1ste flacon - zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon -12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

w

-ocr page 286-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Blokland-Heynen, Mevr. D.M.G.L.; 1992; 3531

TC Utrecht; Padangstraat 20.

Bolink, Mevr. F.J.; Giessen-1992; 5831 KW

Boxmeer; Jacob de Kerlestraat 3.

Borgmans, H.J.M.; 1992; 5081 NE Hilvarenbeek;

Groot Westerwijksestraat 3 A.

Bouwman, R.G.; 1992; 3083 ZS Rotterdam;

Sternstraat 11 C.

Bunt, Mevr. C. van de; 1992; 3581 WV Utrecht;
Bolstraat 103.

Douw, E.G.; 1992; 3514 VJ Utrecht; Grietstraat 8
bis.

Fink-Gremmels-Gehrmann, Mevr. Prof.Dr. J.;
Hannover-1974; Hannover-1974; 3721 JT Biltho-
ven; Kometenlaan 40.

Gemmeke, E.A.A.C.; 1992; 3703 CS Zeist; Koe-
laan 11.

Hallebeek, Mevr. J.M.; 1992; 3512 TA Utrecht;
Potterstraat 12 bis.

Hanje, Mevr. A.W.; 1992; 3581 VC Utrecht; Van
Limburg Stirumstraat 24 bis.
Jacobs, Mevr. M.S.H.M.; 1992; 3523 HD Utrecht;
Slotlaan 58.

Leeuw van Weenen, A. de; 1969; 4265 HH
Genderen; Hoofdstraat 13 A.
Nicolai, J.A.P; 1992; 6224 GX Maastricht; Ko-
ning Clovisstraat 22 C.

Pool, Mevr. L.; 1992; 3571 AR Utrecht; F
Coerslaan 52.

Rossum, RC.R. van; 1992; 7021 DV Zelhem; Jan
Steenstraat 100.

Schipper, F.C.M.; 1992; 3572 KV Utrecht; A.
Numankade 67 bis.

Sinke, Mevr. J.D.; 1992; 3582 KL Utrecht;
Markstraat 2 B.

Smit, RJ.; 1992; 5 AV Noordbroek; Hoofd-
straat 30.

Als lid van de Koninklijke Nederiandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heef) het
Hoofdbestuur aangenomen:

Croughs, E.R.M.; 1986; 6222 AG Maastricht;
Meerssenerweg 23.

Hoog, Mevr. C.E. van der; 1992; 6616 AZ
Hemen; Sluisstraat 4.

Jacobs, Mevr. R.C.; 1985; 2804 MV Gouda;
Jol werf 16.

Vliex, E.L.H.M.; 1992; 6325 BT Berg en Terblijt;
Pastoor Pendersstraat 11.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:

Abee, M.J.; 3705 ZM Zeist; Warande 169.
Auf dem Brinke, Mevr. S.; 3583 EN Utrecht; Prins
Hendriklaan 42.

Bolhuis, Mevr. G.H. van; 3512 GK Utrecht;
Oudkerkhof 22 bis.

Brandts, Mevr. A.I.H.; 3572 EJ Utrecht; Gild-
straat 33.

Brijder, Mevr. J.C.; 3581 AM Utrecht; Nachte-
gaalstraat 76.

Broens, Mevr. E.M.; 3581 MT Utrecht; Zonstraat
60.

Gjaltema, Mevr. G.B.; 3571 LE Utrecht; Lameri-
slaan 90.

Hagen, Mevr. M.A.E. van; 3572 KD Utrecht;
Blauwkapelseweg 91 H.

Hendriksen, Mevr. E.W.J.; 3531 KD Utrecht;
Celebesstraat 40 bis.

Heyligers, Mevr. N.J.; 3571 SH Utrecht; W.
Schuylenburglaan 12.

Hoefsloot, Mevr. S.M.; 3732 HX De Bilt; Univer-
siteitsweg 12.

Horst, R.M. ter; 3571 AK Utrecht; G. Bromlaan
42.

Jager, Mevr. PM.; 3311 AA Dordrecht; Binnen
Walevest 65.

Jansen, Mevr. M.; 3705 ZL Zeist; Warande 145.
Kampschöer, W.L.J.; 3531 CL Utrecht; Kanaal-
straat 60 bis.

Karthaus, D.P.; 3524 AZ Utrecht; Terschelling
126.

Lam, J. het; 3512 CM Utrecht; Ridderschapstraat
9.

Leeuwen, Mevr. G.A.M. van; 3523 BC Utrecht;
Barnsteenlaan 55 1.

Louw, G.H.J. van de; 3515 AD Utrecht; Zaagmo-
lenkade 34 bis.

Luijerink, H.M.M.; 4817 LL Breda; Beverweg 4

A.

Muyen, Mevr, L.J.PA.; 3704 VB Zeist; Nyenheim
12-12.

Nyks, Mevr. S.K.; 3583 JG Utrecht; Stadhouder-
slaan 107.

Roos, A.; 2808 NG Gouda; Gouderaksedijk 12.
Santos, D.L.; 3028 BD Rotterdam; Russische-
straat 85 B.

Schipper, Mevr. L.; 1186 LC Amstelveen; Rupel
17.

Smeets, S.R; 3523 HG Utrecht; Slotlaan 114.
Smolders, Mevr. M.; 3523 ED Utrecht; Smaragd-
plein 71.

Steeman, Mevr. M.H.; 3572 CH Utrecht; Kapel-
straat 15 bis.

Steenmetz, Mevr. C.; 3581 XT Utrecht; Hugo de
Grootstraat 18 bis.

Vugt, Mevr. G.C. van; 3515 AP Utrecht; A.
Matthaeuslaan 81.

Vullings, Mevr. M.J.H.; 5961 AJ Horst (L);
Venrayseweg 100.

Willemse, G.L.H.; 2211 PR Noordwijkerhout;
Hofzichtlaan 4.

Yokoi, Mevr. M.; 3512 GL Utrecht; Oudkerkhof
46 A.

□verleden

Drs. J. Krijger te Krommenie op 14 september
1992.

Jubilea

G.J. ten Pas te Winterswijk afwezig 35 jaar 16 okt.
1992

C.R Burger te Aalten afwezig 35 jaar 16 okt. 1992
Dr. RJ. Veen te Doom afwezig 35 jaar 18 okt.
1992

B.M. Bogaerts te Heesch afwezig 45 jaar 20 okt.
1992

W. van Arkel te Emmen afwezig 30 jaar 21 okt.
1992

A.J.W. Bolscher te Tilligte afwezig 30 jaar 22 okt.
1992

Dr. A.Th.M. Verdijk te Cuijk afwezig 30 jaar 23
okL 1992

J.P.G. Vermeer te Deurae afwezig 30 jaar 23 okL
1992

Dr. R.J. Slappendel te Driebergen afwezig 30 jaar
23 okt. 1992

L.P.M. van den Brand te Someren afwezig 30 jaar
23
okL 1992

Dr. B. Kouwenhoven te Scherpenzeel afwezig 30
jaar 23 okt. 1992

S. Bruggeling te Spijkenisse afwezig 40 jaar 3 nov.
1992

R.G. Detmers te Coevorden afwezig 40 jaar 3 nov.
1992

L.J.J.A. Roppe te Boxmeer afwezig 40 jaar 3 nov.
1992

Dr. J.F Westendorp te Heesch afwezig 40 jaar 3
nov. 1992

D.W. de Groot te Hellendoom afwezig 50 jaar 3
nov. 1992

J.H. van Dunnewold te Winterswijk afwezig 40
jaar 3 nov. 1992

J.A. Engel te Hippolytushoef afwezig 40 jaar 3
nov. 1992

Dr. J.P.W.M. Akkermans te Vlaardingen afwezig
40 jaar 6 nov. 1992

Dr. F.W. van Schie te Eefde afwezig 25 jaar 9 nov.
1992

J.F.A. Heitkamp te Haaksbergen aanwezig 25 jaar
9 nov. 1992

Mevr. D. Scholma-van der Perk te Opeinde
afwezig 50 jaar 14 nov. 1992

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 29
mei 1992:

Downer, J.W.G.

Geslaagd voor het dierenarisenexamen van 30
juni 1992:

Andel, Mevr. J.M. van
Barczyk, Z.A.
Borgmans, H.J.M.
Douw, B.G.
Gort, FB.
Quax, M.V
Rehbein, H.G.B.
Rossum, RC.R. van
Vandehoek, Mevr. J.E.D.

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 3!
juli 1992:

Blokland-Heynen, Mevr. D.M.G.L.

Bunt, Mevr. C. van de

Hessels, A.L.D.

Jong, Mevr. N. de

Pelgrim, W.

Vogel, Mevr. B.D.H.

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 28
augustus 1992:

Beer, Mevr. L.C.M. de
Gemmeke, E.A.A.C.
Hallebeek, Mevr. J.M.
Hanje, Mevr. A.W.
Hermans, RG.
Jacobs, Mevr. M.S.H.M.
Keune, Mevr. N.M.
Kooij, Mevr. FC.
Laarakker, E.G.A.
Los, Mevr R.M.
Nicolai, J.A.R
Pistorius, Mevr. H.E.
Pool, Mevr. L.
Ree, G. van der
Römer, Mevr. D.A.M.
Schipper, FC.M.
Schuur, Mevr. W.
Smaling, Mevr. A.J.
Smit, FJ.
Surstedt, H.l.
Twilt, Mevr. M.
Verhoeve, H.P
Vries, C.J.

Wuestenenk, J.B. de

-ocr page 287-

Mutaties

206 * Barczyk, Z.A.; 1992; 3515 XK Utrecht;
B.F. Suermanstraat 3; tel. 030-721020,
02154-22715; wnd.d.

207 Bastlaansen, P.N.C.M.; 1985; 4817 GC
Breda; Wolvenring 35; tel. 076-225053
privé, 415030 prakt.; p., ass. bij J.E.G. Lutz
en C.J.C. Vincenten.

208 » Beer, Mevr. L.C.M. de; 1992; 3581 TP
Utrecht; Renstraat 20; tel. 030-518983;
wnd.d.

210 Bergman, J.G.H.E.; 1990; 7742 BE Coevor-
den; Drostenstraat 8; tel. 05240-19493 privé,
13694 prakt.; p., ass. bij M. Bethlehem,
H.F.J. Bulthuis, H. Detmers, J. Hilvering,
W.B.J. Costing, A.H.G. Piebes en U.R. de
Vries.

212 * Blokland-Heynen, Mevr. D.M.G.L.; 1992;
3531 TC Utrecht; Padangstraat 20; tel. 030-
938187; wnd.d.

213 Boer, M.J. de; 1969; 3888 NX Nieuw-
Millingen; Kampweg 56; tel. 05775-6521
privé, 05700-84600 tst. 649 bur.; fax 05700-
84608; docent Int. Agrarische Hogeschool
Larenstein, Deventer; wnd.d.

213 Boer, R.K. de; 1969; 9531 GX Borger;
Sassenbergen 12; tel. 05998-34756 prakt.; p.,
geass. met W. van Arkel, J. Bakker, H.J.
Haverkate, A. Klarenbeek, FW. Oostra en J.
van der Zee.

215 » Borgmans, H.J.M.; 1992; 5081 NE Hilva-
renbeek; Groot Wester wij ksestraat 3 A; tel.
04255-4839 privé, 04243-1465 prakt.; p.,
ass. bij H.G.G.M. van Enckevort, J.A.M. van
Gils, N.W.F.A. Grimme, H.F.J.M. van Hei-
voort en L.A.M. Tinnemans.

221 » Bunt, Mevr. C. van de; 1992; 3581 WV
Utrecht; Bolstraat 103; tel. 030-515001;
wnd.d.

225 Croughs, E.R.M.; 1986; 6222 AG Maas-
tricht; Meerssenerweg 23; tel. 043-638452;
p., gezelschapsd. (toev. als lid).

350 Dam, H.C.B, van; 1987; Westbrook, Maine
04092 (U.S.A.); 1 Idexx drive; tel. 09-1-207-
8560300 tst. 1 bur.; fax 09-1-207-8560346;
Business Manager Poultry IDEXX Labora-
tories Inc.

228 Dijker, J.; 1977; 6814 CE Arnhem; Zijpen-
daalseweg 71; tel. 085-420684; p.

230 » Douw, B.G.; 1992; 3514 VJ Utrecht;
Grietstraat 8 bis; tel. 030-730422 privé,
05448-1366/2121 prakt.; p., ass. bij H.B. van
Lom en J. Neleman.

230 Douw van der Krap, E.J.F.; Gent-1989; naar
het buitenland.

350 Douw van der Krap, E.J.F.; Gent-1989;
71350 Verdun sur Ie Doubs (Frankrijk); Rue
de la Republique; tel. 09-33-85915230
prakt.; p., ass. bij M. Heyd en M. Peyret.

230 • Downer, J.W.G.; 1992; 3522 RR Utrecht;
Alblasstraat 18; tel. 030-870989; wnd.d.

231 Duinhof, T.F; 1985; 7642 VC Wierden;
Sparrenlaan 6; tel. 05496-77018; d. G.v.D.
Oost-Nederland te Deventer.

234 Eshuis, J.W.; 1981; 5087 BM Diessen; Mo-
lenstraat 39; tel. 04254-1953 privé, 2402
prakt.; fax 04254-2302; p., geass. met
C.W.M. Augustijn, J.M. Berger. FW. Bernd-
sen, G.C. Charpentier, M.M.J. van der Lin-
den, G.W.Th. Mourits, J.A.M. Vermeer,
A.R.L. de Vries en H.J.H. van Wijk.

239 * Gemmeke, E.A.A.C.; 1992; 3703 CS Zeist;
Koelaan 11; tel. 03405-70770 privé, 03404-
54264 prakt.; fax 03404-50004; p., ass. bij
N.A. Dijkshoorn.

244 Groot Nibbelink, FD.; 1988; 7482 TE

Haaksbergen; Beethovenstraat I; tel. 05427-
29808 privé, 21500 prakt.; p., ass. bij H.J.G.
Baltink en J.F. van Embden.

246 » Hallebeek, Mevr. J.M.; 1992; 3512 TA
Utrecht; Potterstraat 12 bis; tel. 030-313011;
wnd.d.

246 * Hanje, Mevr. A.W.; 1992; 3581 VC
Utrecht; Van Limburg Stirumstraat 24 bis;
tel. 030-520758; wnd.d.

248 Haverkate, H.J.; 1979; 9521 BZ Nieuw
Buinen; Kastanjelaan 2; tel. 05990-20434
prakt.; p., geass. met W. van Arkel, J. Bakker,
R.K. de Boer, A. Klarenbeek, FW. Oostra en
J. van der Zee.

352 » Hermans, RG.; 1992; 2132 BB Hoofddorp;
p/a Polderplein 32; d., verblijft in Costa Rica
(studie stage).

251 • Hessels, Mevr. A.L.D.; 1992; 3572 XP
Utrecht; Van Brakelstraat 17 bis; tel. 030-
721219; wnd.d.

251 • Heynen, Mevr. D.M.G.L.; 1992; zie: Blok-
land-Heynen, Mevr. D.M.G.L.

252 Hillel, Mevr. I.; 1990; 3731 CE De Bilt;
Marie Curieweg 3; tel. 030-205629 privé,
02979-41146 prakt.; p., geass. met R.J.G.
Zwijnenberg.

352 Hoftijzer, J.; 1969; 1026 Singapore; 37, Oei
Tiong Ham park; tel. 09-65-4692040 privé,
2235011 bur.; General Manager, South Asia,
SmithKline Beecham Animal Health.

352 Holland, W.G.; 1990; 2500 EB \'s Graven-
hage; Postbus 20061, p/a Koeriersdienst
Min. van Buitenlandse ^ken; d. werkzaam
bij FAO project URT/91/006 (Zanzibar
(Tanzania); RO.Box 159).

254 Hoog, Mevr. C.E. van der; 1992; 6616 AZ
Hemen; Sluisstraat 4; tel. 08873-1381;
wnd.d. (toev. als lid).

256 Huijskens, Mevr. H.J.; 1991; 7468 JD Enter;
Erve Oldenhof 65; tel. 05478-3405; wnd.d.

258 ♦ Jacobs, Mevr. M.S.H.M.; 1992; 3523 HD
Utrecht; Slotlaan 58; tel. 030-880097;
wnd.d.

258 Jacobs, Mevr. R.C.; 1985; 2804 MV Gouda;
Jol werf 16; tel. 01820-37018 privé, 18995
prakt.;p., ass. bij Mevr. Y.M. Klaare (part-
time) (toev. als lid).

261 * Jong, Mevr. N. de; 1992; 3981 ZL Bunnik;
Vletweide 16; tel. 03405-70612; wnd.d.

263 Kant-Weber, Mevr. M.J. van de; 1982; 3069
AS Rotterdam; Sterremos 7; tel. 010-
4567472 privé, 4206666 prakt.; p., ass. bij K.
Crama, H.J.A.J. Heuthorst, J.H.W.M. Mil-
tenburg, N.G. Simoncelli, Mevr. C.RJ. Smit,
A.S. Spruit en Dj.P Teenstra.

264 * Keune, Mevr. N.M.; 1992; 3514 TK
Utrecht; Valkstraat 46 F; tel. 030-710395; d.

265 Klarenbeek, A.; 1977; 7891 AB Klaziena-
veen; Van Echtenskanaal NZ 33; tel. 05913-
15430 privé, 12626 prakt.; p., geass. met W.
van Arkel, J. Bakker, R.K. de Boer, H.J.
Haverkate, F.W. Oostra en J. van der Zee; d.
bij Noorderdierenpark te Emmen.

268 König, Dr. C.D.W.; 1961; U-1985; 6981 CG
Doesburg; Kosterstraat 19 B; tel. 08334-
73314; r.d.; dir. W.F Speckmann Stichting.

268*Kooij, Mevr. FC.; 1992; 3514 XH Utrecht;
Van Musschenbroekstraat 23; tel. 030-
719731; wnd.d.

353 Koppe, A.; 1989; Okotoks, Alberta TOL 1T5
(Canada); 123 Woodhaven Drive; tel. 09-1-
403-938-3758 privé, 3749 bur.; fax 09-1-
403-938-3752; vet. adv. bij Upjohn Animal
Health, Western Canada.

270 Kraneburg-Verdonschot, Mevr. B.M.; 1991;
5343 CL Oss; Wagenaarstraat 50; tel. 04120-
35279; p., ass. bij R.FM. Küsters.

270 Kraus, J.S.; 1990; 3993 AN Houten; Kool-
meeshaag 53; tel. 03403-51437; specialist in
opleiding R.U. (FD., vkgr. Pathologie).
273 \'Uarakker, E.G.A.; 1992; 3513 XE Utrecht;

Houtstraat 37; tel. 030-315473; wnd.d.
353 »Lavoir, Mevr. M.; 1985; Waterioo, Ontario
N2L 5H9 (Canada); 306 Tollgate blvd; tel.
09-1-519-747-4014 privé, 824-4120 tst.
8275 bur.; wet. medew. Dept. Biomedical
Sciences, Univ. of Guelph.
278 * Los, Mevr. R.M.; 1992; 3583 HC Utrecht;
W. de Zwijgerstraat 8; tel. 030-514759;
wnd.d.

285 Montessori, Mr. R.A.M.; 1992; 3621 KD
Breukelen; T. Brandsmastraat 22; tel. 03462-
66281 privé, 61415 prakt.; p., ass. bij P.J.M.
Derks.

288 • Nicolai, J.A.R; 1992; 6224 GX Maastricht;
Koning Clovisstraat 22 C; tel. 043-623788;
wnd.d.

289 Nijs, Mevr. M.G.M. de; 1989; 1906 EH
Limmen; Westerweg 29; tel. 02205-1599;
wnd.d.

291 »Oort, FB.; 1992; 3737 AK Groenekan;
Groenekanseweg 172 A; tel. 03461-4191;
wnd.d.

292 Oostra, FW.; 1981; 7812 BW Emmen;
Achter het Kanaal II; tel. 05910-19822
privé, 15555 prakt.; p., geass. met W. van
Arkel, J. Bakker, R.K. de Boer, H.J. Haver-
kate, A. Klarenbeek en J. van der Zee.

355 • Pelgrim, W.; 1992; 1200613 Quito (Equa-
dor); p/o Casilla 17; Servicio Holandés de
Cooperación Técnica; d.
296 * Pistorius, Mevr. H.E.; 1992; 6904 BB
Zevenaar; J.R Coenstraat 18; tel. 08360-
23987; wnd.d.
297»Pool, Mevr. L.; 1992; 3571 AR Utrecht; F
Coerslaan 52; tel. 030-715679; wnd.d.

299 * Quax, M.V; 1992; 3524 BB Utrecht;
Reiderland 112; tel. 030-886769; wnd.d.

300 » Ree, G. van der; 1992; 3511 VG Utrecht;
Zwaansteeg 27; tel. 030-342098; wnd.d.

355 ♦ Rehbein, H.G.B.; 1992; W-4190 Kleve
(Duitsland); Dresdener Strasse 13; tel. 09-49-
2821-49185 privé, 2303-12478 prakt.; p.,
ass. bij Dr. Neuhaus en Dr. Witte.

302 Rijcke, Mevr. R de; 1990; 4225 PB Noorde-
loos; Grotewaard221; tel.0I838-102I privé,
01837-1208 prakt.; p., ass. bij S.H. van
Rockel en R. van der Veen.

303 • Römer, Mevr. D.A.M.; 1992; 3581 JX
Utrecht; Van der Duynstraat 4; tel. 030-
514981; d.

304 * Rossum, P.C.R. van; 1992; 7021 DV
Zelhem; Jan Steenstraat 100; tel. 08342-
1257 privé, 1272 prakt.; p., ass. bij RE.
Roders en S. Tol.

308 » Schipper, FC.M.; 1992; 3572 KV Utrecht;
A. Numankade 67 bis; tel. 030-731372;
wnd.d.

310 * Schuur, Mevr. W.; 1992; 3511 NJ Utrecht;

Oude Gracht 225 A; tel. 030-332089; wnd.d.
313 * Smaling, Mevr. A.J.; 1992; 3581 AC
Utrecht; Nachtegaalstraat 33 bis; tel. 030-
318886; wnd.d.

313 * Smit, FJ.; 1992; 9635 AV Noordbroek;
Hoofdstraat 30; tel. 05985-3579 privé, 1356
prakt.; p., ass. bij H.J. Buurma en E.N.J.
Hettinga.

314 Smit-Heemskerk, Mevr. J.; 1989; 3464 HM
Papekop; Papekopperstraatweg 66; tel.
03486-1692; k.d. R.VV

317 Stellingwerf, D.; 1978; 3137 CH Vlaardin-
gen; Hazelaardreef 34; tel. 010-4744863
privé, 02940-79899 bur.; Registratie Mana-
ger Solvay Duphar B.V.

-ocr page 288-

318 Stokvis, A.T.J.M.; 1991; 5853 ES Siebenge-
wald; Pannen weg 5 A; tel. 08852-1793 privé,
08854-3000 prakt.; p., ass. bij C.G.J.M. van
Aaken, A.A. Hesen, M.H.J. Kerstens en
Th.A.M. Witjes.

318 Strijbosch, Mevr. C.G.L.; 1987; 2561 EC \'s-
Gravenhage; Fahrenheitstraat 52; tel. 070-
3600185 privé, 3946822 prakt.; p., ass. bij
Mevr. S. Frantzen en G.J. Schouten.

319 • Surstedt, H.I.; 1992; 3581 KA Utrecht; Van
Hogendorpstraat 3; tel. 030-522903; wnd.d.

319 Suurd, G.J.; 1987; 8162 XS Epe; Het Byltje
45; tel. 05780-27246 privé, 12273 prakt.; fax
05780-21471; p., geass. met H. van Ark, PG.
de Lint en A.J. Plaisier.

323 * Twilt, Mevr. M.; 1992; 3581 WX Utrecht;
Bolstraat 26 bis; tel. 030-522011; d.

324 Ubbels, D.J.; 1969; 7102 EV Winterswijk;
Corleseweg 14; tel. 05430-15526 privé,
12385 prakt.; p., geass. met P.R. van Hoeve,
J.A. Huisinga, R.W.M. Ikink, PM. van Lith,
A.W.A.J. Vermeulen en F de Wit; plv.i.;
leraar M.A.S.

325 • Vandehoek, Mevr. J.E.D.; 1992; 3512 PB
Utrecht; Lange Nieuwstraat 25 bis; tel. 030-
321113; wnd.d.

327 Venema, N.H.J.M.; 1984; 5541 PM Reusei;
Uge Mierdsedijk 1; tel. 04976-43668 privé,
41977 prakt.; p., geass. met J.A.M. Duivels-
hof en FH. Sander.

327 * Venema-Groesche, Mevr. G.B.; 1989; 5541
PM Reusel; Uge Mierdsedijk 1; tel. 04976-
43668;p., gezelschapsd.

327 Verdonschot, Mevr. B.M.; 1991; zie: Krane-
burg-Verdonschot, Mevr. B.M.

328 » Verhoeve, H.P; 1992; 8014 PL Zwolle;
Ministerlaan 9; tel. 038-661455 privé,
05231-2929 prakt.; p., ass. bij H.A.M. Kool,
R.W. Liezenga en R.J. Plantema.

329 Verschuuren, G.B.M.; 1987; 5741 J J Beek en
Donk; Heuvelplein 37; tel. 04929-65425
privé, 04923-61402 prakt.; fax 04923-
66650; p., geass. met J.G.PM. Donkers, J.L.
Eikelenboom, Dr. P.J.M.M. van Gulick,
FL.M. Konings, M.J.A. Nuyens, N.J.G.J.
van der Wielen en J.W. Zwolschen.

331 Vliex, E.L.H.M.; 1992; 6325 BT Berg en
Terblijt; Pastoor Pendersstraat 1 l;tel. 04406-
40546; wnd.d. (toev. als lid).

331 * Vogel, Mevr. B.D.H.; 1992; 3571 AJ
Utrecht; Gisbert Bromlaan 10; tel. 030-
711529; wnd.d.

333 * Vries, C.J. de; 1992; 8601 XH Sneek; p/a
Hemdijk 4; wnd.d.

344 * Wuestenenk, J.B.; 1992; 3524 CP Utrecht;
Zevenwouden 193; tel. 030-880054; wnd.d.

344 Zantinga, Dr. J.W; 1957; U-1968; 3743 DM
Baarn; Anna Paulownalaan 2; tel. 02154-
16889; r.d.

345 Zee, J. van der; 1985; 7876 BB Valthermond;
Zuiderdiep 455; tel. 05996-2511 privé, 2168
prakt.; p., geass. met W. van Arkel, J. Bakker,
R.K. de Boer, H.J. Haverkate, A. Klarenbeek
en F.W. Oostra.

346 Zwijnenberg, R.J.G.; 1987; 3641 NC Mij-
drecht; Dubloen 32; tel. 02979-87301 privé,
41146 prakt.; p., geass. met Mevr. I. Hillel.

Doorlopende

agenda

20 en 22 PAO-D cursus: Gynaecologie Paard
(92/84).

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeuw
uitgegroeid tot de meest complete universiteit van
Nederland: een rijkgeschakeerde, internationaal
georiënteerde itisteüing van wetenschappelijk
onderwijs en onderzoek. De 14 faculteiten,
18 ofiderzoeksinstituten en $3 studierichting^
bieden studenten en medewerkers boeiende
mogelijkheden zich verder te ontplooieit.
De rijkdom aan disciplines en de nadruk op
kwaliteit bepalen de aantrekkingskracht van
Utrecht. Wetenschappelijke traditie, mo-
derne technieken en op de toekomst gerichte
programma\'s dragm daaraan verder bij. Met
bijna 25.000 studenten, ruim
7.000 per-
soneelsleden en eeti jaaromzet van
700
miljoen gulden vormt de universiteit de
spil van het Ketiniscentrum Utrecht, lénuit
deze positie in Midden-Nederlatui onder-
houdt zij een gevarieerd contactenpatroon
met universiteiten en gespecialiseerde on-
derzoeksinstituten over de gehele wereld.

Uw/ sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders vermeld,
richten aan de genoemde personeelsdienst. Vergeet u
niet het vacaturenummer te vermelden. De universiteit
streeft ernaar dat vrouwen op alle niveaus even vanzelf-
sprekend vertegenwoordigd zijn als mannen. Bij voltijdse
functie is invulling in deeltijd bespreekbaar Er is een
regeling voor flexibel zwangerschaps- en ouderschaps-
verlof en een beperkte mogelijkheid tot kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde
De faculteit Diergeneeskunde is de enige in
Nederland. De faculteit neemt In Europa een
toppositie in op het gebied van onderwijs,
onderzoek en patiëntenzorg en is geaccredi-
teerd door de American Veterinary Medical
Association.

Bij de faculteit is plaats voor een

Universitair docent
algemene citirurgie
gezelschapsdieren

U gaat werken bij de vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren in het deelgebied
Algemene Chirurgie. Binnen dit deelgebied zijn
op dit moment drie chirurgen werkzaam in de
volgende vakgebieden: chirurgie van kop, hals
en thorax; chirurgie van buik en perineum; uro-
logie, gynaecologie en obstetric. U zult zich als
vierde chirurg in dit team o.a. gaan bezighou-
den met de chirurgie van buik en perineum.
Daarnaast wordt verwacht dat u zich in brede
zin in de chirurgie verdiept en nieuwe deel-
gebieden tot ontwikkeling brengt.
Uw taken bestaan uit het verrichten van weten-
schappelijk onderzoek, het geven van onderwijs
en het behandelen van patiënten in het
genoemde deelgebied. Indien u nog
niet gepromoveerd bent zal het wetenschappe-
lijk onderzoek moeten leiden tot een dissertatie.
Wij vragen een gepromoveerd dierenarts -
specialist chirurgie der gezelschapsdieren.
Kandidaten met serieuze belangstelling voor het
betreffende vakgebied die (nog) niet over de
vereiste kwalificaties beschikken worden aange-
moedigd te solliciteren omdat het mogelijk is
om (een deel van) deze kwalificaties na aanstel-
ling te verwerven.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst
voor de duur van twee jaar met uitzicht op een
vast dienstverband. De omvang van de functie is
100%. Uw salaris bedraagt minimaal f 3.531,-
(schaal 10 BBRA) tot maximaal f 7.754,- bruto
per maand (schaal 12 BBRA).
Heeft u belangstelling? Voor meer inlichtin-
gen kunt u contact opnemen met prof. dr
F.J. van Sluijs, telefoon (030) 531591. Uw schrif-
telijke sollicitatie kunt u richten aan de afdeling
Personeel & Organisatie van de faculteit
Diergeneeskunde, t.a.v. de heer A.H. Bloemers,
Yalelaan 1, de Uithof, 3584CL Utrecht.
Vacaturenummer 70231.

-ocr page 289-

21— 24 Ultrageluid Congres, Karlsruhe (inl.:
prof. dr. G. C. van der Weijden, tel. 030-
521887) (pag. 1147).

23 PAO-D cursus: De benauwde patiënt (92/
70).

26 PAO-D cursus: Klinische les (92/76).

26— 30 PAO-D cursus: Zeisterdagen week I
(92/54).

27 PAO-D cursus: Algemene Vleestechnologie
(92/87) vervolg 3 en 10 november.

27 Aesculaap lezing: Anorexia bij chronische
nierinsufficiëntie. Collegezaal kliniek van
Gezelschapsdieren, Utrecht, 20.15 uur.
Spreker: Dr. Carl A. Osborne, University of
Minesota, USA.

29 Bijeenkomst Dutch Association for Compa-
rative Hematology. Nadere gegevens volgen
te zijner tijd.

30 Themadag \'Gezondheid\', Centrum voor de
Varkenshouderij (inl.: tel. 04192-86468).

30— 31 PAO-D:Apotheek I Gezelschapsdie-
ren (92/60) vervolg op 7 november.

31 Symposium Veterinair Specialisme. Orga-
nisatie KNMvD en de Groep Veterinaire
Specialisten. Locatie: Park-restaurant van
Ouwehands Dierenpark, Grebbeweg 109,
Rhenen. Inf. en kaarten: KNMvD, Karin
Nutters, tel. 030-510111.

31 Groep Vet. Homoeopathie KNMvD. Lus-
trumviering (nadere mededelingen volgen).

November

2— 4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2— 6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83).

3 en 10 Vervolg van 27 oktober PAO-D cur-

sus: Algemene Vleestechnologie (92/87)

praktijk(;erichte

VOdELGENFESKUNDE

10 december
17 december

PO.STDl IVKN:
PAPKGAAIEN:

Klinisch en pustmorlaal onderzoek
Preventie, ziekten en therapie
Vaccins en geneesmiddelen (orphandrugsi
Medische begeleiding wedstrijdsport

Endoycopie en geslachtsbepaling
Voeding en opfok papegaaiachtigen
Casuïstiek (o.a. de benauwde patiënti
Docenten: Dorrestein, Feld, Van Loen

Cursusgeld

f. 495,-- excl. BTW;
inbegrepen:

Werkboek {2e gewijzigde druk)
Praktische Vogelgeneeskunde,
deel 1: Postduiven
deel 2: Papegaaien
(afhankelijk van de inschrijving).
cursusmateriaal,
consumpties en lunch

Dierenarts, sinds 3 jaar werkzaam in gemengde prak-
tijk met speciale interesse in en ervaring met kleine
huisdieren en paarden, zoekt

NIEUWE
WERKKRING

liefst in meermanspraktijk.
Reacties gaarne via tel.: 01726-15485

Organisatie, Inlichtingen en Inschrijving:

EVA Training Centre, Antwoordnummer 3604, 3940 ZE Amerongen
Telefoon: 03434-56566; Fax: 03434-57122

Euravian Veterinarian Associates

Gevraagd in een gemengde praktijk in het
zuiden des lands, waarin opgenomen een goed
geoutilleerde paardenkliniek, een

Dieetvoeding voor de hond

naar receptuur van de Faculteit Diergeneeskunde,
Rl/U en geproduceerd door Rodi B.V.
Uitsluitend verkrijgbaar bij de dierenarts.

DIERENARTS M/V

Rodi B.V.
Postbus 52
1716 ZH Opmeer

Geboden wordt een zeer gevarieerde werk-
kring: Naast de begeleiding van rund- en var-
kensbedrijven bestaan de werkzaamheden uit
de uitoefening van de consultatieve paarden-
en gezelschapsdierenpraktijk.

Sollicitaties richten aan de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,
onder nummer 57/92.

Tel. 02263 -68111

drs. n. v/d Neulen-Frank

Dierenarts.

Hypoproteine dieet voor nierpatiènten en Hypo-
allergeen dieet voor voedingsallergie-patiënten zijn
met de grootste zorg bereid uit hoogwaardige
grondstoffen, Plaast de invulling van alle specifieke
voedingseisen is extra aandacht aan de smakelijk-
heid van het voer besteed.
Met Hypoproteine en Hypoallergeen dieet start een
serie dieetvoeders voor hond en kat waar dier en
dierenarts op kunnen bouwen. Voor meer informa-
tie:

-ocr page 290-

Associatie in Noord-Nederland zoekt per 1 -1 -1993 een

ERVAREN ASSISTEIMT(E)

met achterwacht voor de runderpraktijk met interesse in paarden. Kans op associatie bij gebleken geschiktheid.
Brieven onder nummer 59/92 te richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde Postbus
14031, 3508 SB Utrecht.

TER OVERNAME AANGEBODEN

een goede kleine- huisdierenpraktijk in expansie en een praktijk voor grote huisdieren (melkvee en paarden)
in een compleet ingerichte moderne kliniek met huur of koopmogelijkheid van het gebouw. Zeer geschikt voor
een dierenartsechtpaar of 2 associés. Bereidheid tot inwerken.

Gegadigden kunnen hun reacties aan een Nederlandse contactpersoon kenbaar maken onder nummer 58/
92 aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Dierenartsenpraktijk Texel zoekt per 1 januari 1993 een

DIERENARTS M/V

met belangstelling voor zowel grote huisdieren (runderen, schapen, paarden) als gezelschapsdieren. Ervaring
strekt tot aanbeveling, maar ook pas afgestudeerde dierenartsen kunnen reflecteren. Reacties, uitsluitend
schriftelijk, zien wij graag binnen 14 dagen tegemoet. Dierenartsenpraktijk Texel, Keesomlaan 11, 1791 DA
Den Burg.

Gevraagd per 1 december 1992

DIERENARTS M/V

Ten behoeve van een gemengde praktijk in Zuid/West Nederland, waarin drie dierenartsen werkzaam zijn,
waarvan één op part-time basis. De praktijk bestaat voor 50% uit gezelschapsdieren, 30% uit runderen en
20% uit paarden. Met name ervaring mede op het gebied van de laatste groep is een pré. Bij gebleken
geschiktheid is er een mogelijkheid tot associatie, terwijl gedurende het dienstverband de honorering in
overeenstemming is met de functie.

Sollicitaties binnen 14 dagen na verschijnen van het Tijdschrift richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 56/92.

Voor nadere informatie verwijzen wij u gaarne naar de heer Mulder van Dix & Co, telefoon: 030-511520.

De Groepspraktijk Dierenartsen Z.0. Drenthe is een gemengde dierenartsenpraktijk, gevoerd door zeven
associés. Er wordt in deze praktijk eerstelijns diergeneeskunde uitgeoefend vanuit een in Coevorden gelegen
praktijkcentrum. In de rundvee- en varkenssector speelt bedrijfsbegeleiding een zeer belangrijke rol. De praktijk
is verregaand geautomatiseerd en beschikt over een goed geoutilleerd laboratorium onder leiding van een
specialist veterinaire pathologie. In verband met de groeiende paardenpraktijk zijn wij op zoek naar een

DIERENARTS M/V

De taak van deze dierenarts zal bestaan uit:

— medewerking in de algemene praktijk m.n. op rundveegebied

— werkzaam zijn in de paardenpraktijk; in deze sector zal de kandidaat ingezet worden bij gynaecologische
werkzaamheden en er wordt van hem/haar een actieve rol gevraagd in de uitbouw van in onze praktijk
tot nu toe minder ontwikkelde disciplines.

Ervaring in de paardengeneeskunde strekt tot aanbeveling, maar is geen vereiste.
Na een proefperiode wordt een vast dienstverband aangeboden met uitzicht op associatie.
Schriftelijke sollicitaties voor 1 november a.s. te richten aan Groepspraktijk Dierenartsen Z.0. Drenthe, Postbus
125, 7740 AC Coevorden, t.a.v. M. Bethlehem (ook voor inlichtingen via tel. 05240-13694).

-ocr page 291-

__IS od 16/A

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association

□ eel 11 7, aflevering 21.1 november 1992

Inhoud

Bij de voorplaat

WETENSCHAP

Voor de praktijk

Vesiculaire varkensziekte in Nederland; C. Terpstra 623

Invloed van het voeren van voederbieten op de concentratie van beta-hydroxybutyraat
in serum van melkgevende runderen;
J. G. Bijlsma en G. H. M. Counotte 627

Rachitisachtige botverandering bij met kunstmelk-voeder voor kalveren opgefokte
geitelammeren;
D. P. Dercksen en J. M. Berger 629

üp verwijzing

Carpaal bandletsel; een onderschat probleem bij de hond; K Krooshof 631

Boekbespreking 634

ACTUA

Berichten en verslagen

Preventie van pseudovogelpest bij vogels anders dan commercieel gehouden

pluimvee; J. T. Lumeij en G. M. Dorrestein 636

Vleeskeuringsdienst in Kenya zoekt microscopen J. Heida 638

Amsterdamse dierenartsen richten spoedkliniek voor dieren op 640
Het XI1 th international congress on animal reproduction (ICAR)

(23 - 29 augustus 1992); Aart de Kruif 641

Leverbotvoorspelling voor het najaar van 1992 642

EDI-dap voor de varkenshouderij 642

Verlenging exportverbod uit ingesloten gebied 643

Studentenheferaat 637

Referaten 644

Ingezonden

Jaarlijkse cocktail-enting voor hond en kat; J. £ Zaaijer - Smit en J. yernooij 644

Vraag en antwoord

Eczema Solare; M. M. Sloet van Oldruitenborgh - Oosterbaan 645

Nieuw(s) van de industrie 646

Congressen/cursussen 646

Mededelingen vd 647

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

INHOUDSOPGAVE

T

(g)

©

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

-ocr page 292-

colofon

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (vooizitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. J. E. van Dijk
Prof. dr. G. H. Wenünk
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Dis. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Dis. A. e. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Stons, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kniif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedeisen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Glessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 I1/&x 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. SI 1606 ten name van de KNMvD, Juliana-
laan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V., Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

□ruk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
&x 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Secretariaat
Stafmedewerkers

Chef de bureau
Vacaturebank

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven, penningmeester

Drs. A. Mostert, lid

Drs. W. J. Schoorlemmer, lid

Drs. Dj. R Teenstra, lid

Drs. S. D. Feitsma, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond,
drs. Sj. G. de Rooy

Desiree Raasing

Roelof-Jan de Haan

648

649
649

649

650

650

651
651
651

651

652

653
653

Administrateur s. l. Oostindiën

Inhoud

(vervolg omslag)

KNMv^

Algemeen

In Memoriam: Etiënne Marcel Dufour; W. J. Nijhof
KNMvD Afdeling Groningen -Drenthe viert 150-jarig bestaan;
Aanvulhng
Besluit takorganisatie

Landelijke middag voor vrouwelijke dierenartsen
Overstekend wild

De Veer benoemd tot manager takorganisatie
International Veterinary Congress
Call for posters and short communications
Voorjaarsdagen 1993

Personalia

PA^-diergeneeskunde
□oorlopende agenda

Contents

The veterinary scene

Swine vesicular disease in The Netherlands; C. Terpstra 623

The effect of feeding mangel-wurzels on the serum concentration of beta -

hydrohutyrate in dairy cattle; J. G. Bijlsma and G. H. M. Counotte 627

Ricketslike changes in bonestructure in goatkids fed with milk for calves;

D. P. Dercksen and J. M. Berger 629

Clinical referrals

Carpal ligament injury; an underestimated problem in the dog;K Krooshof 631

All rights reserved

(Papers appearing in thisjournal <re listed in Current Contents/A gricultural Biology and En vironmamal Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Landwirtschi^tliches Zentralblatt, Bibliography of Agriculture.
Biological A bstracts, Cambridge Scientific A bstracts).

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (VancouverStyle) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31 -4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

-ocr page 293-

CLINDOBION

®

®

oieuw van Apharmo

CLINDOBION

wond- en huidzalf

®

met clindamycine

Het heeft directe anti-bacteriëie
activiteit tegen in de wond
voorkomende bacteriën, in het
bijzonder staphylococcen
(mie waarden t.o.v. Staph. aureus
0,09-0,39 mcg/ml).

Indicaties

Behandeling van wonden
geïnfecteerd door voor
clindamycine gevoelige
bacteriën.
Tussenteeneczeem
veroorzaakt door
Staphylococcus intermedius.
Clindobion® is een produkt uit
de lijn huidpreparaten van
Apharmo-Arnhem, 085-629022.

Clindobion\'

Een nieuw dermatologiscin preparaat van
Apharmo in de E.G.: CLINDOBION®
wond-/huidzalf. Nu als eerste met clindamycine
(als hel), doch op de beproefde zalfbasis van
Dermobion®.

Het moderne antibioticum clindamycine
penetreert snel en diep, concentreert zich in de
huidcel en is actiefin pus. Clindamycine
versterkt het afweermechanisme tegen de
binnendringende bacterie want het stimuleert
de functies van de polymorfonucleaire
neutrofielen zoals de
diapedese, de Chemo-
taxis, de opsonisatie,
de fagocytose en
de intracellulaire
killing.

MWNMi® INNOVATIE VOOR MENS EN DIER

CLINDOBION® BEVAT PER GRAM: 10 MG CLINDAMYCINE BASE (ALS HCL) EN 90 MG LEVERTRAAN. EXCP Q.S.

-ocr page 294-

NU OOK

ssl

PRESCRIPnO

DIET.

PRESCRIPTION

DIET.

HÏII\'sl

PRESCRIPTION

DIET

PRESCRIPTION

DIET

é

FELINE

Er bestaan 8 verschillende Hill\'s Prescription Diets voor katten :

-ocr page 295-

KG !

HiU\'s

PRESCRIPTION

DIET.

FEUNE
k/d

• Voor inlichtingen en bestellingen, bel Aesculaap,
Boxtel, tel. 04116-75915.

Hill\'s

PRESCRIPTION

DIET

Committed to nutritional
excellence en innovation."^\'

-ocr page 296-

Dé oplossing tegen
vlooien, luizen en teken

bij honden
schuilt in een
klein hoekje.

pc.

Speciaal voor de hond:
Pulvex spot-on.

Pulvex spot-on is een nieuw,
niet-systemisch insekticide y

tegen vlooien, luizen en teken
bij honden. Het werkt zeer
effectief en is door het eenmalig
opbrengen op de rug van het dier
zowel voor de hond als het baasje
uiterst gebruiksvriendelijk.

Doodt vlooien, luizen en
teken onmiddellijk.

Na eenvoudig openknippen en
opbrengen verspreidt Pulvex
spot-on zich binnen 24 uur over het
gehele lichaam van de hond en
doodt alle vlooien,
teken en luizen
waarmee het in
contact komt.
Eenmaal behan-

Cc

deld is de hond tenminste 4
weken verlost van deze verve-
lende parasieten.

Veilig en gemakkelijk
toe te dienen.

toe te passen.
In tegenstelling tot bij
andere insekticiden komen
problemen met het opbren-
gen (morsen etc.) bij Pulvex spot-on
praktisch niet voor en behandeling
geschiedt in een handomdraai.
Pulvex spot-on is niet voor niets de
ideale keuze voor de behandeling
van vlooien, luizen en teken bij de
hond.

Pulvex spot-on

Het \'knippen-knijpen-klaar\' insekticide tegen vlooien luizen en teken.

(S^Pitman-Mbore

Pitman-Moore Nederland BV, Emrikweg 11, 2031 BT Haarlem. Tel. 023-319536.

-ocr page 297-

VüüR DE PRAKTIJK

Vesiculaire varkensziekte in Nederland

Swine vesicular disease in The Netherlands
C. Terpstra^

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:623 - 6

SAMENVATTING
Er wordl een beschrijving gegeven van het klinisch beeld de
diagnostiek en epizootiologie van vesiculaire varkensziekte. De
symptomen worden toegelicht aan de hand van kleurenfoto \'s van
experimentele en natuurlijke infecties Speciale aandacht wordt
besteed aan de verschillen tussen vesiculaire varkensziekte en
mond- en klauwzeer (MKZ) en aan de keuze van desinfectantia.

SUMMARY

The clinical signs, diagnosis and epizootiology of swine vesicular
disease (SVD) are described The clinical appearance is
illustrated by photographs of experimentally and naturally
infected pigs. Special attention is paid to differences between
SVD and foot-and-mouth disease (FMD) and to the choice of
desinfactants.

INLEIDING

Nadat in 1975 op twee bedrijven in Uden (N.B.) vesiculaire
varkensziekte werd gediagnosticeerd (2) werd de ziekte in juli
van dit jaar wederom vastgesteld in de omgeving van Ede. Het
betrof twee op 20 meter van elkaar gelegen vermeerderingsbe-
drijven en een aangrenzend mestbedrijf op 400 meter afstand.
De drie bedrijven zijn geruimd en enkele malen grondig
ontsmet. Aangezien klinische inspecties op bedrijven in het
bescherm ingsgebied (3 km zone), en serologisch onderzoek op
bedrijven met directe of indirecte contacten met de besmette
varkens negatief veriiepen, werden de beperkende maatregelen
medio augustus opgeheven. De herkomst van het virus is tot op
heden onbekend.

Nadat begin september in Italië SVD werd vastgesteld bij uit
Nederland geïmporteerde varkens heeft het Permanent Veteri-
nair Committee van de EG aan Nederland maatregelen
opgelegd welke de overige lidstaten, bij invoer van varkens,
varkensvlees of onverhitte produkten daarvan, moeten vrijwa-
ren tegen de insleep van SVD-virus. Aangezien de opgelegde
maatregelen o.m. inhouden dat dierenartsen een 2-wekelijkse
klinische inspectie uitvoeren op bedrijven die voor export in
aanmerking willen komen, lijkt het gewenst om de voor de
praktijk belangrijke aspecten van SVD onder de aandacht te
brengen.

Klinische verschijnselen

Bij experimentele intracutane of intraveneuze infecties met een
hoge virus dosis bedraagt de incubatie 1-3 dagen. Bij natuurlijke
besmetting is de incubatie meestal 3-7 dagen en soms langer.
Vesiculaire varkensziekte wordt gekenmerkt door blaarvorming
aan de kroonranden, op de huid en in mindere mate op de neus,

\' Dr. C. Terpslra, Centraal Diergeneeskundig Instituut, Afdeling Virologie, Houtribweg
39, 8221 RA Ulystad.

tong en lippen. In typische gevallen worden de eerste blaren
gezien aan de laterale kroonrand op de overgang naar de
klauwbal (Foto 1). De tussenklauwspleet is meestal niet
aangetast maar de bijklauwtjes doen dikwijls wel mee (Foto\'s 2,
3 en 4). De blaren breiden zich uit langs de kroonrand en
ondermijnen het hoorn van de klauwbal (Foto 2). De blaren aan
de kroonrand breken snel door en geven aanleiding tot
oppervlakkige erosies, korstvorming of een ondiepe zweer met
een gerafelde rand. Beginnend aan de kroonrand laat de
hoornwand ter plaatse van de geruptureerde blaren los. Onder
het bleke, losgelaten hoorn kan een blauwgroene tot zwarte
verkleuring worden gezien (Foto 2). Als de lesies zich uitstrek-
ken tot de klauwbal zal de ondermijnde zool na enkele dagen
loslaten (Foto 3). Onder het losgelaten hoorn vormt zich
granulatieweefsel met daarop epitheel eilandjes (Foto 4). Een
totale ontschoening zoals bij MKZ komt zelden voor.
De blaarvorming aan de kroonrand kan zich ook naar andere
plaatsen verspreiden. Op de metatarsus, metacarpus, ribwand
en buik kunnen in de opperhuid talrijke blaasjes tot ontwikke-
ling komen. Deze vloeien samen tot een wit beslag van enkele
centimeters groot, waarop zich later een korst vormt. Bij
zogende zeugen ontwikkelen zich veelal blaartjes op de uier en
tepels (Foto 5). Bij 5-10% van de aangetaste dieren komen
blaren voor op de neus of in de mondholte. De blaren op de neus
worden vooral aan de rand van het rostrum gezien. Ze kunnen
2-3 cm groot worden en blauwpaars verkleuren. Na doorbreken
ontstaat een oppervlakkig granulerende wond, waarop snel een
korst wordt gevormd (Foto 6). De lesies op de tong genezen
snel, speekselen wordt niet waargenomen en de voedselopname
is als regel niet of nauwelijks verminderd.
Afhankelijk van de ernst van de lesies gaat de ziekte gepaard met
een verhoogde gevoeligheid van de klauwen, een stijve gang of
een duidelijke kreupelheid. Kreupelheid is niet algemeen, zelfs
niet bij ernstige klauwbeschadiging. Het kan verder door
strooisel of door een zachte bodem deels of geheel worden
gemaskeerd. Ook andere symptomen, zoals koorts en algemeen
ziek zijn, worden lang niet altijd gezien. Indien geen secundaire
infecties optreden herstellen de aangetaste varkens na 2-3
weken. Als gevolg van de kroonrandlesies wordt de afgroei van
de hoornwand onderbroken. Aangezien de hoorngroei onge-
veer 2 mm per week bedraagt, blijven horizontale scheurtjes in
de hoornwand tot ongeveer 3 maanden na infectie zichtbaar (3).
De morbiditeit op de aangetaste bedrijven varieert van 25-65%
en kan in de aangetaste koppels oplopen tot 90% (6). De
mortaliteit daarentegen is te verwaariozen.

Diagnostiek

Aangezien de symptomen in eerste instantie niet van MKZ zijn
te onderscheiden is men voor de diagnose c.q. differentieel
diagnose aangewezen op laboratoriumonderzoek. Dit berust op

-ocr page 298-

Foto 1. Contactinfectie na 3 dagen. Roodfieid en blaarvornning aan de
kroonrand nnet uitbreiding naar de klauwbal.

Foto 2. Vier dagen na besmetting.

Rechts achter: erosie ter plaatse van doorgebroken blaar;

blaarvorming aan kroonrand van bijklauwtje.

Links achter: verkleuring van het ondermijnde hoorn.

Foto 3. Zeven dagen na besmetting.
Lesies aan de kroonrand van de bijklauwtjes:
necrose van de hoornige klauwballen.

Foto 4. Tien dagen na contactinfectie.

Hoorn in balgebied van de klauwen afgestoten; vorming van granulatieweefsel
met daarin epitheel eilandjes. Lesies aan de bijklauwtjes.

Foto 5. Praktijkgeval.

Blaartjes op de uier en tepels van een zeug.

Foto 6. Praktijkgeval.

Uitgebreid epitheeldefect na doorbreken van een blaar op de neus.

-ocr page 299-

het aantonen van virusantigeen in blaarwandmateriaal of
blaarvocht, isolatie van het virus in celcultures of het aantonen
van antilichamen. Voor het aantonen van virusantigeen wordt
gebruik gemaakt van een indirecte double antibody sandwich
(IDAS)-ELISA. Hiervoor worden microtiterplaten gebruikt
waarvan de cupjes zijn voorbehandeld (gecoat) met monospeci-
fieke immuunsera tegen de verschillende typen MKZ-virus en
tegen SVD-virus. Mits het ingezonden blaarwandmateriaal
(minimaal 0,5 g) voldoende virusantigeen bevat, kan na enkele
uren een positieve uitslag worden verkregen. Bij een negatieve
bevinding of als de hoeveelheid materiaal onvoldoende is voor
een IDAS-ELISA zal worden getracht het eventueel aanwezige
virus te vermeerderen in celcultures. Dit vraagt in het algemeen
2-4 dagen, maar duurt langer als een passage moet worden
gemaakt. Na aankweken kan SVD-virus in celcultures worden
geïdentificeerd met een immunofluorescentie- of immunoperox-
idase-kleuring en in de bovenstaande vloeistof met behulp van
de IDAS-ELISA.

De diagnose kan eveneens worden gesteld door het aantonen
van specifieke antilichamen. Hiervoor maakt men gebruik van
een zgn. "liquid-phase blocking"-ELISA (LBE) of van een
virusneutralisatietest. Hoewel gecompliceerd, heeft de LBE het
voordeel van snelheid en van een grote capaciteit. De test kan op
de dag van inzetten worden afgelezen. De LBE wordt vooral
voor serologische screening gebruikt. De virusneutralisatietest
daarentegen is specifieker doch bewerkelijker dan de ELISA, en
het duurt 4 dagen voordat de test kan worden afgelezen. De
virusneutralisatietest wordt daarom uitsluitend gebruikt als
bevestigingstest voor LBE-positieve sera.

Differentieel diagnose

Hoewel de symptomen van SVD en MKZ in het begin van een
uitbraak sterk op elkaar lijken, zijn er in het verdere ziektever-
loop duidelijke verschillen aan te wijzen (Tabel 1). MKZ
verloopt veel heftiger, de varkens zijn ernstig ziek en op
fokbedrijven treedt een acute en veelal massale sterfte op onder
de biggen als gevolg van hartspier degeneratie (zgn. "tijger-

hart").

Epizootiologisch zijn de verschillen eveneens opvallend, zowel
wat betreft de snelheid van verspreiding als de diersoorten die
kunnen worden aangetast (Tabel 1).

Pathogenese

Het virus kan via de huid, tonsillen of de slijmvliezen van de
digestietractus binnendringen (5). Als varkens aan een kleine
hoeveelheid virus worden blootgesteld zoals bijvoorbeeld be-
smette keukenafvallen, dan worden ze waarschijnlijk geïnfec-
teerd via de huid omdat dit de meest gevoelige route is. Als de
dieren aan grote hoeveelheden virus worden blootgesteld,
bijvoorbeeld door contact met besmette hokgenoten dan zijn
alle infectieroutes denkbaar. Het virus vermeerdert zich in eerste
instantie op de plaats van binnenkomst en verspreidt zich daarna
via de lymfebanen en het bloed. Tijdens de 2-3 dagen durende
viraemie worden verschillende organen en weefsels, waaronder
spierweefsel, geïnfecteerd. Het meeste virus wordt in de eerste
week na besmetting geproduceerd. Daarbij wordt veel virus
uitgescheiden via huidlesies en kleinere hoeveelheden met
speeksel, neusslijm en faeces. Organen en weefsels, en se-en
excreta kunnen tijdens de incubatie reeds virus bevatten, met
alle gevolgen vandien bij transport of slachten.

Epizootiologie

Hoewel SVD zich snel kan verspreiden onder varkens in één
hok. verloopt de ziekte op het bedrijf veel minder explosief dan

MKZ. SVD is derhalve meer een hokziekte, terwijl MKZ een
typische bedrijfsziekte is.

Tabel 1.

Klinische en epizootiologische karakteristieken van veslculaire varkensziek-
ten en mond- en klauwzeer

MKZ

SVD

1-4 dagen
altijd
altijd
altijd

uitgebreid
uitgebreid
dikwijls
dikwijls
dikwijls
afwezig
dikwijls
altijd
dikwijls
60-100%
hoog

snel
snel

inhalatie
oraal
100 ä 1000:1
gering
afwezig
gevoelig

Kenmerlc

Klinisch-

incubatie 3-7 dagen

algeheel ziele soms

koorts soms

verminderde voedselopname zelden

speekselen afwezig
blaarvorming:

- kroonranden dikwijls

- klauwbal dikwijls

- tussenklauwspleet zelden

- neus soms

- mondholte soms

- huid (onderbenen, borst, buik) dikwijls

- uier en tepels dikwijls
kreupelheid soms
ontschoening zelden
morbiditeit (bedrijO 25-65%
mortaliteit biggen <5%

Epizootiologisch:

verspreiding in het hok snel

verspreiding tussen hokken langzaam

primaire infectieroute (A) huid

secundaire infectieroute (B) oraal

verhouding gevoeligheid A:B 100:1

rol van kliekvoedering groot

virusdragers onder varkens afwezig

gevoeligheid herkauwers ongevoelig

Het verschil in epizootiologisch gedrag wordt veroorzaakt door
verschillen in (a) virusuitscheiding, (b) infectieroute en (c) virus
resistentie. Luchtbemonsteringsproeven hebben aangetoond dat
varkens met MKZ per uur 100-200 maal zoveel virus in de lucht
verspreiden dan varkens met SVD. Bovendien duurt deze
virusuitscheiding bij MKZ enkele dagen langer. Daarbij blijkt
MKZ-virus in hoofdzaak te zijn geassocieerd met deeltjes
kleiner dan 3 ju, welke bij inademing doordringen tot in de
longen. Bij varkens met SVD is daarentegen 80% van het virus in
de lucht gekoppeld aan druppeltjes en stofdeeltjes die groter zijn
dan 6
m- Deze grotere deeltjes zakken sneller uit en worden
derhalve via de lucht minder verspreid. Bij inademing worden ze
weggevangen in de voorste luchtwegen. De betrekkelijk geringe
hoeveelheid virus die bij SVD in de lucht aanwezig is en de
koppeling aan grotere deeltjes doet vermoeden dat de bron van
dit virus eerder in de opengebarsten blaren en afschilferende
huiddefecten moet worden gezocht dan in de luchtwegen (1,7).
Daarbij is een besmetting met MKZ-virus via inhalatie 100-
1000 maal gevoeliger dan een orale infectie (8). Bij SVD
daarentegen is de beschadigde huid juist 100 maal of meer
gevoelig dan een orale, intranasale of intra-oculaire infectieroute
(5). De combinatie van een hoge uitstoot van virus in de lucht en
de relatief grote gevoeligheid van de luchtwegen is verantwoor-
delijk voor de snelle verspreiding van MKZ op een bedrijf
Bij SVD speelt aerogene transmissie geen rol van betekenis.
Daarentegen fungeert de gehele huid als porte d\'entrée voor het
virus (1). Hiermee in overeenstemming is de praktijkwaarne-
ming dat nieuwe ziektegevallen dikwijls voorkomen na vervoer
in besmette veewagens. Vermoedelijk worden de dieren daarbij

-ocr page 300-

via wondjes of sciirammen geïnfecteerd.
De duur van de virusuitscheiding en de resistentie van het virus
zijn eveneens belangrijke factoren voor de epizootiologie.
Varkens besmet met MKZ-virus kunnen het virus gedurende
ongeveer 7 dagen uitscheiden terwijl men bij SVD het virus tot
23 dagen na besmetting uit de faeces heeft geïsoleerd. Door de
grote resistentie blijft SVD-virus in afgestorven epitheelweefsel
langer infectieus dan MKZ-virus. Het betrekkelijk milde ver-
loop van SVD heeft tot gevolg dat de ziekte niet snel wordt
onderkend en gerapporteerd. SVD-virus wordt in tegenstelling
tot MKZ-virus niet geïnactiveerd door de pH daling in het vlees
na het slachten. Daardoor kunnen besmet vlees en vleesproduk-
ten in de voedselketen komen. In vlees bewaard bij 4°C kan
SVD-virus enkele maanden overleven en in bevroren vlees
enkele jaren. Het virus kan, afhankelijk van de bereiding, ook
overleven in vleesprodukten zoals ham, verschillende worst-
soorten en worstvellen. Het voeren van onverhitte keukenafval-
len blijkt dan ook een belangrijke bron van besmetting te zijn.
SVD-virus is in aanwezigheid van organisch materiaal resistent
tegen uitdrogen. Zo heeft men virus kunnen isoleren uit spleten
van stallen 11 weken nadat de besmette varkens waren geruimd
en de hokken ontsmet (3). Het epizootiologisch onderzoek in
Engeland is voor de kennis omtrent de wijze waarop SVD-virus
zich in de praktijk verspreidt van grote waarde geweest. Van de
518 uitbraken die van 1972 - 1981 werden gediagnostiseerd,
waren 82 (15,8%) het gevolg van aankoop van varkens, 107
(20,7%) werden toegeschreven aan transport met besmette
veewagens, 80 (15,4%) aan het voeren van keukenafvallen, 57
(11,0%) aan contact op markten, 66 (12,7%) aan buurtbesmet-
ting en contact met personen of gereedschappen, terwijl van 126
(24,3%) de herkomst niet kon worden achterhaald (3).

Desinfectie

SVD-virus is één van de meest resistente dierpathogene virussen.
Het is stabiel over een breed pH gebied en niet gevoelig voor
vetoplosmiddelen zoals ether en chloroform. Herniman et al. (4)
onderzochten de werking van verschillende desinfectiemiddelen
op een waterige virussuspensie, waaraan 20% faeces was
toegevoegd. De suspensie werd gedurende 30 min. bij 4°C aan
de ontsmettingsmiddelen blootgesteld. Onder deze omstandig-
heden gaven 2% zoutzuur, 2% zwavelzuur, 10% citroenzuur en
10% azijnzuur (pH 1,5-2,9), 4% soda, l%permanganaaten 10%
hypochloriet geen of slechts een beperkte reductie van de
virustiter. Alleen 2% natronloog en 10% formaline doodden het
virus volledig af. Dezelfde onderzofckers vonden dat in het pH-
traject 3.0 -10.8 SVD-virus in een onbelast milieu (zonder eiwit
of andere organische bestanddelen) gedurende 4-5 maanden bij
5°C niet volledig werd geïnactiveerd. Bij pH 12.0 was het virus
na 68 dagen nog aantoonbaar, doch na 102 dagen niet meer.

In de loop der jaren is op het CDI een aantal desinfectantia
onder gestandaardiseerde omstandigheden onderzocht op werk-
zaamheid ten aanzien van SVD-virus. Daartoe werd het
desinfectans bij aanvang van de proef in de door de fabrikant
aanbevolen gebruiksconcentratie verdund in een virussuspensie
waaraan 4% serum was toegevoegd. De invloed van het
desinfectans op de titer van de virussupensie werd gemeten na
een in werktijd van 6, 18 en 60 min bij 10°C (Tabel 2).
Aan een goed werkzaam desinfectans wordt de eis gesteld dat na
6 minuten inwerken de virustiter met 99,99% (= 4 logm)
vermindert. Alleen de twee hoogste concentraties natronloog
bleken aan deze eis te voldoen. Formaldehyde en chloramine-T
hebben een langere inwerkingstijd nodig. De inactivering van
het virus door natronloog verloopt duidelijk bi-fasisch; na een

Tabel 2.

Werkzaamheid van desinfectantia op een SVD-virussuspensIe met 4 %
serum bij 10 oC.

Werkzame stof

Concen- \'"log titerreductie na inwerkingstijd
tralie

6 min.

18 min.

60 min.

Formaldehyde

1.0%

2.2

2.6

3.2

Formaldehyde

2.0%

3.7

>4.4

>4.4

Glutaaraldehyde

1.0%

1.6

1.9

2.9

Glutaaraldehyde

1.0%

0.2

0.5

1.7

-t- formaldehyde

1.2%

Chloorbleekloog

2.1%

0.3

0.6

0.7

Chloorbleekloog

5.3%

0.3

0.6

0.9

Chloramine-T

1.8%

0.9

2.1

>4.5

Na-dichloor-isocyanuraat

1.0%

1.1

1.7

3.5

Fenolen

0.4%

0.1

0.4

0.5

Quaternair ammonium ver-

binding

1.0%

0.0

<0.5

<0.5

Natronloog (pH12)

0.04%

0.2

1.1

2.0

Natronloog (pHI3)

0.4%

4.6

5.1

>5.1

Natronloog (pH 13.4)

1.0%

5.0

5.0

5.5

snelle initiële titerdaling blijft een meer resistente of meer
beschermde hoeveelheid restvirus over.
Combinaties van ontsmettingsmiddelen zoals zuren of logen
met detergentia, en/of oxydatiemiddelen zijn effectiever geble-
ken dan elk van de chemicaliën afzonderlijk.
De inactivering van het virus kan eveneens worden versneld
door de temperatuur te verhogen. Voor het ontsmetten van
handen of instrumenten kunnen oxydantia, en aangezuurde
jodoforen waaraan een detergens is toegevoegd worden ge-
bruikt. Voorwaarde is dat de te ontsmetten oppervlakken eerst
grondig zijn gereinigd.

LITERATUUR

1. Burrows R, Mann JA, and Goodridge D. Swine vesicular disease: virolo-
gical studies of experimental infections produced by the England/72 vi-
rus. J Hyg Camb 1974; 72: 135-43.

2. Franssen PGJ. Een geval van vesiculaire varkensziekte (swine vesicular
disease - SVD) in Nederland. Tijdschr Diergeneeskd 1975; 100: 1325-7.

3. Hedger RS, and Mann JA. Swine vesicular disease. In: Virus infections
of porcines. Ed MB Pensaert Elsevier Sci Publ BV 1989; 241-50.

4. Herniman KAJ, Medhurst PM, Wilson JN, and Sellers RF The action
of heat, chemicals and desinfectans on swine vesicular disease virus. Vet
Rec 1973; 93: 620-4.

5. Mann JA, and Hutchings GH. Swine vesicular disease: pathways of in-
fection. J Hyg 1980; 84: 355-63.

6. Nardelli L, Lodetti E, Gualandi GL, Burrows R, Goodridge D, Brown F,
and Cartwright B. A foot-and-mouth disease syndrome in pigs caused by
an enterovirus. Nature 1968; 219: 1275-6.

7. Sellers RF, and Herniman KAJ. The airborne excretion by pigs of swine
vesicular disease virus. J Hyg Camb 1974; 72: 61-5.

8. Terpstra C. Pathogenesis of foot-and-mouth disease in experimentally in-
fected pigs. Bull Off int Epiz I972;77: 859-74.

Virus blaasjesziekte gevonden

Op een verzamelplaats van varkenstransporten in Lanteren
is onlangs het virus dat verantwoordelijk is voor blaasjes-
ziekte aangetroffen. Het virus werd door het Centraal
Diergeneeskundig Instituut tn Lelystad gevonden in droge,
dus al wat oudere mest.

Deze vondst bewijst dat het virus lang in mest kan overleven.
Het feit dat het virus werd gevonden op een verzamelplaats is
volgens het ministerie een sterke aanwijzing dat het zich
ophoudt in de transportketen. \'Reiniging en grondige ontsmet-
ting van alle verzamelplaatsen en transportmiddelen zijn van
groot belang\', aldus het ministerie. Het onderzoek naar het virus
wordt voortgezet.

-ocr page 301-

Invlged van het vqeren van voederbieten üp

de concentratie van beta-hydroxybutyraat in
serum van melkgevende runderen

The effect of feeding mangel-wurzels on the serum concentration of beta-hydrobutyrate in dairy cattle

J. G. Bijlsmal, G. H. M. Counottes

Tiidschr Diergeneeskd 1992; 117:627 - 9

samenvatting
De invloed van het voeren van voederbieten op de concentratie
van beta-hydroxybutyraat in serum van melkgevende runderen
wordt beschreven Gewoonlijk wijst een verhoogde concentratie
beta-hydroxybutyraat in serum op een verhoogde afbraak van
vetten in de lever als gevolg van een energietekort Echter,
wanneer relatief grote hoeveelheden voederbieten worden ge-
voerd kan de beta-hydroxybutyraatconcentratie in serum ten
gevolge van het voeren van de bieten tot concentraties boven de
gehanteerde referentiewaarden stijgen Het lijkt dan alsof er
sprake is van een (sub)klinische acetonemic, terwijl in werke-
lijkheid de verhoogde beta-hydroxybutyraatconcentratie waar-
schijnlijk het gevolg is van een verhoogde produktie van
boterzuur in de pens.

summary

The effect of feeding dairy cattle mangel-wurzels on the serum
an increased concentration of beta-hydroxybutyrate was investi-
gated in serum is normally indicative of an increased catabolism
offats in the liver as a result of an energy shortage. Feeding cattle
large amounts of mangel-wurzels can cause the serum heta-
hydroxybutyrate concentration to increase above normal refer-
ence values, thus seemingly indicating that there is a (sub)clini-
cal acetonaemia. In fact the increased concentration of beta-
hydroxybutyrate is probably the result of an increased produc-
tion of butyrate in the rumen.

inleiding

Op een bedrijf (A) werd een voederproef gehouden met als doel
liet testen van de eiwitbehoeftenorm met een gemengd en
ongemengd rantsoen.

Het ruwvoerrantsoen bestond uit 50% voordroogkuil en 50%
snijmais op drog-stof basis. Het icrachtvoer bestond uit voeder-
bieten, snijmaiskern- en A-brok. De hoeveelheid bieten werd na
het kalven langzaam opgevoerd totdat in week vier de maximale
gift was bereikt van vier kg droge-stof (vaarzen drie kg ds.)
Tijdens het verhogen van de hoeveelheid bieten deden zich
nogal wat problemen voor. De koeien namen het voer niet goed
op en het krachtvoer bleef liggen. Bovendien waren de dieren
nogal traag, viel de melkproduktie tegen en waren de dieren erg
dun op de mest. De diagnose luidde: voederstoomis.
Bij routine-controle van het bloed bleek de beta-hydroxybuty-
raatconcentratie (BHB) in het serum erg hoog te zijn, variërend
tussen 2,0 en 5,7 mmol/L. Na aanpassing van het rantsoen (de
opvoersnelheid van de bieten in het rantsoen werd verlaagd)
bleven de problemen terug komen en bleef de BHB-concentratie

1 Proefstation voor de Rundveehouderij, Schapenhouderij en Paardehouderij. Runder-
weg 6, 8219 PK Lelystad.

2 Gezondheidsdienst voor Dieren, Postbus 13, 8000 AA Zwolle.

in serum hoog, ondanks de behandeling met propyleen-glycol
en snel klinisch herstel. De vraag bleef waarom de hoge BHB-
concentraties in het semm op een ernstige acetonemie wezen
terwijl het klinische beeld dat niet deed, maar op een voeder-
stoornis wees.

De ketonen aceton, beta-hydroxybutyraat (3-hydroxyboter-
zuur, BHB) en aceto-acetaat zijn stoffen die in het bloed van alle
zoogdieren voorkomen, alhoewel soms in zeer lage concentra-
ties. In bloed van melkgevende runderen kunnen hoge concen-
traties van ketonen ontstaan indien tengevolge van een (tijdelijk)
energietekort vetten in de lever worden afgebroken tot acetyl-
Coënzym A (1). In de praktijk wordt daarom de bepaling van
beta-hydroxybutyraat in serum gebruikt om een eventueel
energietekort aan te tonen.

Echter, beta-hydroxybutyraat wordt ook in het epitheel van de
pens gemaakt uit boterzuur dat ontstaat als eindprodukt van de
stofwisseling in de pens. De produktie van boterzuur in de pens
is meestal redelijk stabiel. Onder bepaalde omstandigheden kan
de produktie van boterzuur ineens sterk worden verhoogd. Dit
kan onder andere gebeuren indien veel bieten worden gevoerd
(2).

In dit artikel wordt de invloed van het voeren van voederbieten
op de concentratie van beta-hydroxybutyraat in serum be-
schreven.

materiaal en methoden
Bedrijven De proef werd uitgevoerd op twee bedrijven, de
Waiboerhoeve in Lelystad (bedrijf A) en Regionaal Onderzoek
Centrum Bosma Zathe in Selmien (bedrijf B).
Bedrijf A was onderverdeeld in drie groepen, twee groepen van
elk acht koeien die voederbieten kregen en één groep van tien
koeien die geen voederbieten verstrekt kreeg. De groep die geen
voederbieten verstrekt kreeg, bestond uit koeien in een later
lactatiestadium dan de koeien uit de andere twee groepen (groep
1 gemiddeld 54 lactatiedagen, groep 2 gemiddeld 56 lactatieda-
gen, groep 3 gemiddeld 145 lactatiedagen).
op bedrijf B waren twee gelijkwaardige groepen van elk acttien
dieren gevormd (groep 1 gemiddeld 121 lactatiedagen, groep 2
gemiddeld 116 lactatiedagen). De koeien op beide bedrijven
zijn Holstein-Friesians.

De huisvesting en overige managementfactoren waren voor de
verschillende groepen op één bedrijf hetzelfde. Uitsluitend het
rantsoen was verschillend.

De koeien in de proef was reeds vanaf het kalven het betreffende
rantsoen verstrekt.

Monstername: Ongeveer 30 min. vóór het voeren werd een
bloedmonster genomen met een vacutainer-systeem. Het
tweede bloedmonster werd 180 tot 210 min. na de start van het
voeren genomen.

-ocr page 302-

Rantsoenen: per dier werd een half uur na de eerste monster-
name het volgende gevoerd:

Bedrijf A, groep 1: 15 kg voederbieten ongemengd, daarna
graskuil
ad lib.;
groep 2: 15 kg voederbieten gemengd met gras- en maiskuil;
groep 3: uitsluitend gras- en maiskuil gemengd
ad lib.
Bedrijf B, groep 1:18,8 kg voederbieten, daarna graskuil ad lib.;

groep 2: uitsluitend graskuil ad lib.
De gras- en maiskuil was voor alle groepen binnen het bedrijf
van dezelfde partij.

Klinische gegevens: ongeveer de helft van de dieren in groep 1
en groep 2 van bedrijf A hadden klinische problemen gehad,
voornamelijk in de eerste maand na het kalven. Hierbij werd óf
voederstoornis óf slepende melkziekte als diagnose gesteld.
Echter in de twee weken voorafgaande aan deze proef had
alleen één dier uit groep 2 aanleiding gegeven tot klachten
waarbij de diagnose voederstoomis werd gesteld. Over de
dieren op bedrijf B bestonden geen klachten.

Laboratoriumbepalingen: Binnen 24 uur werden de bloedmon-
sters gecentrifugeerd (15 min 3(X)0 g) en werd beta-hydroxybu-
tyraat in het serum bepaald. Dit werd enzymatisch bepaald met
de Ranbut-testkit van Randox.

Statistische berekeningen: Alle resultaten werden berekend met
het statistische pakket SPSS-PC. De significantie van het
verschil tussen vóór en na het voeren werd berekend met de
gepaarde Students-/-tesL De significantie van het verschil tussen
de verschillende groepen per bedrijf werd berekend met de
ongepaarde Students-r-test.

resultaten en discussie
De gemiddelde beta-hydroxybutyraatconcentraties in serum
van alle koeien en de standaardafwijking zijn vermeld in tabel 1
(bedrijf A) en tabel 2 (bedrijf B). Het dier met voederstoornis uit

Tabel 1. Beta-hydroxybutyraatconcentratie (BHB), afhankelijk van tijdstip en
soort voer (bedrijf A).

T 1 .11) S < II R I I T VOOR D I I R (i F N I,

groep

BHB (mmol/L)
vóór voedering
gem. sa. (1)

na voedering
gem. sa. (1)

1

1,29"=

0,54

1,89"

0,82

2

1,96"\'

1,47

2,11"

1,36

(2"

1,54"\'

0,93

1,79"

1,08)

3

0,91*

0,21

0,92-

0,19

\' 8 dieren in groep 1 en 2,10 dieren in groep 3.
^ groep 2, zonder dier met voederstoornis
Verschillende letters duiden op significant verschil (p<0,05)
gem.: gemiddelde concentratie
sa.: standaardafwijking

Tabel 2. Beta-hydroxybutyraatconcentratie (BHB), afhankelijk van tijdstip en
soort voer (bedrijf Bl.

groep

BHB (mmol/L)
vóór voedering

na voedering

gem.

sa. (1)

gem.

sa. (1)

1

0,50\'

0,16

0,99"

0,45

2

0,56"

0,21

o,7r

0,17

\' 18 dieren per groep (zie toelichting tabel 1.

628
groep 2 van bedrijf A, had een BHB-concentratie van 4,9
mmol/L voor en 4,4 mmol/L na voedering. De gegevens van
bedrijf A, groep 2 zonder het dier met voederstoornis zijn tussen
haakjes vermeld.

Uit deze resultaten blijkt dat de groep dieren die voederbieten
kregen verstrekt (groep 1 en 2 van bedrijf A, groep 1 van bedrijf
B) een hogere beta-hydroxybutyraatconcentratie in serum
hadden dan dieren die geen voederbieten kregen. Dit verschil is
voor beide bedrijven significant. Wel blijkt dat de groep die de
bieten gemengd met gras- en maiskuil kreeg (bedrijf A, groep 2),
een minder grote stijging vertoont dan de groep die uitsluitend
bieten kreeg (bedrijf A, groep 1).

Dit is verklaarbaar doordat de koeien uit groep 2 door het
gemengd voeren een min of meer constante opname van bieten
over de dag hadden terwijl de koeien uit groep 1 tweemaal daags
een piekopname van bieten hadden. Dat de koeien uit groep 2
(gemengd voeren) slechts een min of meer constante opname
van bieten hebben komt omdat veel koeien na het verstrekken
van het gemengde rantsoen eerst proberen selectief de gemalen
bieten op te vreten. De beta-hydroxybutyraatconcentratie in
serum van dieren uit groep 3 van bedrijf A (uitsluitend gras- en
maiskuil) die reeds voor voedering aan de hoge kant was (0,91
mmol/L), veranderde niet ten gevolge van de voedering. De
beta-hydroxybutyraatconcentratie van de groep dieren die geen
voederbieten kregen van bedrijf B (groep 2) was weliswaar
significant hogger na voedering, echter nog steeds beneden de
bovengrens van 1,0 mmol/L. De Gezondheidsdiensten voor
Dieren hanteren de volgende referentiewaarden voor BHB in
serum van melkgevend rundvee: 0,6 tot 1,2 mmol/L: geen
significant energietekort; 1,2 tot 1,6 mmol/L: energietekort bij
hoogproduktieve dieren; 1,6 tot 2,5: ernstig energietekort/
subklinische acetonemie; boven 2,5 mmol/L: acetonemie. Voor
niet-lacterende dieren wordt een bovengrens van 1,0 mmol/L
aangehouden.

Uit tabel 3 en tabel 4 blijkt dat zowel het rantsoen als het tijdstip
van monstemame van invloed zouden zijn geweest op de
beoordeling van BHB-uitslagen. De grote standaardafwijking
bij de dieren uit groep 1 en groep 2 wijst op een grotere

Tabel 3. Verdeling van de koeien over de verschillende referentiewaarden
vóór (8,301 en na (12,00) voedering, bedrijf A.

> 2,5
1,6 - 2,5
1,2 - 1,6
0,6 - 1,2
< 0,6

k3,k4,k5

k4,k5

kl,k2,k6
kS

kl,)c2,k3
k6,k8

kl,k2,k7 k2,k4,k7

k4 kl,k3
k3

kS,k6,k8 kS,k6,k8

1,6 - 2,5

1,2 - 1,6

kl,k2,k3 kl,k2,k3
k4,k5,ke k4,k6,k7
k8,k9,klO k8,k9,kl0

8,30 12,00 8,30 12,00 8,30 12,00

GROEP 1 GROEP 2 GROEP 3

Tabel 4. Verdeling van de koeien over de verschillende referentiewaarden
vóór (8,301 en na (12,00) voedering, bedrijf B.

0,6 - 1,2

< 0,6

kl

k2,kl5,kl8

kis

kl,k5

k3,k4,k5

,k6

kl,k8,k9,kll kl,k2,k3,k4

kl4,klS,kl7

k7,k8,k9

,klO

kl2,kl3,kl4 k5,k6,k7,k8

kl8

kll,kl2.

kl3

kl6 k9,klO,kl2,kl3

kl6,kl7

kl4,kl5,kl7

k2,k3,k4,k6

kl4

k2,k3,k4,k5 kll,kl6,kl8

k7,k8,k9,kl0

k6,k7,kl0,kl7

kll,kl2,kl3

kl8

kl6

8,30

12,00

8,30 12,00

GROEP

1

GROEP 2

t 1) I\' . D 1 i:

1 117

. A

t- 1. E V 1. R 1 N G 2 1 19 9 2

-ocr page 303-

diervariatie dan gewoonlijk. Dit blijkt ook uit tabel 2: De groep
dieren gevoerd met voederbieten vertoonde na voedering een
grotere spreiding in de beta-hydroxybutyraatconcentratie dan
de andere groep dieren.

De oorzaak moet waarschijnlijk worden gezocht in de indivi-
duele verschillen in eetsnelheid en selectie van aangeboden
voedermiddelen.

conlcusie

Uit de resultaten van de hier beschreven proef blijkt dat ten
gevolge van de voedering van voederbieten, de beta-hydroxybu-
tyraatconcentratie significant verhoogd kan zijn zonder dat er
sprake hoeft te zijn van een emstig energietekort. Een subkli-
nisch energietekort bij enkele koeien kan echter niet geheel
worden uitgesloten.

literatuur

Clinical Biochemisüy of Domestic Animals, 4th edition. Ed.: J. J. Kaneko.
Acaaemic Press Inc. San Diego US 1989.

Vérité R et Joumet M. Utilisation de quantités élevées de betteraves par les
vaches laitières: étude de l\'ingestion, de la digestion et des effets sur la
production. Ann Zootech 1973; 22: 219-35.

Rachitisachtige bütveranderingen bij met
kunstmelk-vqeder voor kalveren opgefokte

geitelammeren

Rickets like changes in bonestructure in goatkids fed with synthetic milk for calves

D. P. Derckseni en J. M. Bergepi

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:629 ■ 31

samenvatting
Op een groot commercieel melkgeitenbedrijf werd bij geitelam-
meren de waarschijnlijkheidsdiagnose rachitis gesteld De
oorzaak van de opgetreden afwijkende beenstanden moet
vermoedelijk gezocht worden in het feit dat
ad lib een melkpoe-
derloos kunstmelkvoeder voor kalveren, met een calcium-
fosforverhouding van 0.83 : 1, aan de geitelammeren gevoerd
werd

summary

In a large commercial goatfarm ricketslike symptoms were
diagnosed in goatkids. The disease was probably caused bij the
synthetic milk wich was freely available to the kids. The milk
feed was for calves and had a calcium - phosphorus ratio of
0.83:1.

inleiding

In december 1990 werd de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Nederland door de praktizerend dierenarts ter consultatie
geroepen op een groot geitenbedrijf in verband met afwijkende
beenstanden en kaalheid bij een groot aantal van de jonge
geitelammeren. Gezien de typische stand van de voorpoten bij
een gedeelte van de aangetaste dieren werd de waarschijnlijk-
heidsdiagnose rachitis gesteld (Figuur 1).

bedrijfsgeschiedenis
Het betreft hier een commerciële melkgeitenhouderij, waar
ongeveer 150 witte melkgeiten en geiten met een Franse
bloedvoering gemolken worden. Dit bedrijf heeft géén ofBciële
C.L.- (Caseous Lymphadenitis) of CAE- (Caprine Arthritis
Encefaiitis) vrije status. Het produktieniveau van de geiten ligt

\' Dis. D.P. Dercksen, Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid- Nederland, Postbus 4,

5280 AA Boxtel.
\' Drs. J.M. Berger, Groepspraktijk Dierenartsen,
Beekseweg I la, S087 KA Diessen.

ongeveer op 700 liter per geit per jaar.
Het grootste gedeelte van de geiten lammert één maal per jaar af,
waarbij gebruik gemaakt wordt van de natuurlijke bronst.
Alleen de vrouwelijke lammeren worden op het eigen bedrijf
opgefokt ter vervanging en uitbreiding van de geitenstapel. De
boklammeren worden gemest op de centrale bokkenmesterij

-ocr page 304-

van de geitencoöperatie Amalthea.

De geitelamitieren waren gehuisvest in een mechanisch geventi-
leerde opfokstal met een inhoud van ± 250 kubieke meter en
een raamoppervlak van ± 5 m2, waardoor daglicht binnen kon
komen.

De pasgeboren geitelammeren kregen de eerste dag individueel
geitebiest verstrekt. Vanaf de tweede dag werden de geitelamme-
ren
ad lib opgefokt met kunstmelkvoeder bedoeld voor het
opfokken van kalveren. De kunstmelk werd verstrekt via een
automatische melkpoedermengmachine, zodat de geitelamme-
ren gedurende 24 uur per dag konden beschikken over warme
melk van 40 a 45 °C.

Het gevoerde kunstmelkvoeder is een aangezuurde en melkpoe-
derloze kunstmelk (nulprodukt), dat door de fabrikant in een
beperkend schema, naast een startvoeder in korrelvorm, voor
opfokkalveren geadviseerd wordt.

De geitelammeren kregen het kunstmelkvoeder in een concen-
tratie van 125 gram per liter. Naast dit kunstmelkvoeder hadden
de geitelammeren vanaf de tweede levensdag de beschikking
over water, hooi en het hierboven genoemde startvoeder in
korrelvorm. Volgens de geitenhoudster werd van dit startvoeder
tijdens de eerste zes weken van de opfokperiode maximaal 100
gram per dier per dag opgenomen en in de zesde tot tiende week
maximaal 200 gram per dier per dag.

MATERIAAL EN METHODEN
Klinische verschijnselen en klinisch verloop

Op het moment van het eerste consult vertoonden 17 van de 50
geitelammeren, in leeftijd variërend van 8 tot 10 weken,
duidelijk klinisch afwijkende beenstanden. De geitelammeren
waren afkomstig van 4 niet verwante bokken. Van deze 17
afwijkende lammeren vertoonden 10 dieren alleen kromme
voorbenen en 7 dieren zowel kromme voorbenen als kaalheid.
15 van de 50 geitelammeren vertoonden alleen kaalheid. Bij
navraag bleek dat volgens de eigenaresse de eerste klinische
verschijnselen zichtbaar waren vanaf een leeftijd van 4 weken.
De geitenhoudster was wel tevreden over de gewichtstoename
van de lammeren. Deze werd door haar geschat op ± 150 gram
per dag. Op advies van de praktizerend dierenarts zijn alle
geitelammeren behandeld met een multivitaminepreparaat per
injectie en is het kunstmelkvoeder vervangen door een kunst-
melkvoeder speciaal bedoeld voor het opfokken van geitelam-
meren.

Vier weken later waren er geen klinische gevallen meer bij-
gekomen. In de klinische toestand van de lammeren met
afwijkende beenstanden had zich echter geen verbetering
voorgedaan.

Wel leek de vacht zich te herstellen. De geitelammeren die
sindsdien, vanaf de geboorte, opgefokt waren met speciaal voor
geitelammeren bedoeld kunstmelkvoeder vertoonden geen van
allen afwijkingen in beenstand of vacht.
Bij een bezoek aan het bedrijf enkele maanden later was een
groot gedeelte van de oorspronkelijke groep van 50 geitelamme-
ren afgevoerd door de geitenhoudster. Geadviseerd werd de
overgebleven lammeren, waarvan verschillende nog met duide-
lijk afwijkende beenstanden, ook niet aan te houden als
toekomstige melkgeit.

Röntgenonderzoek

Van een geitelam met duidelijke klinische symptomen werden in
de groepspraktijk voor dierenartsen te Diessen natieve röntgen-
opnamen gemaakt van beide voorpoten. De diagnose rachitis
kon echter op grond van röntgenbevindingen niet gesteld
worden.

Laboratoriumonderzoek

In het laboratorium van de Gezondheidsdienst voor Dieren
werden calcium- en fosforgehalten van een monster van het
gevoerde kunstmelkvoeder bepaald.
Het calciumgehalte was, uitgedrukt in % van de droge stof, 0.63
% en het fosforgehalte 0.76%, dat wil zeggen een calcium-
fosforverhouding van 0.83 : 1.

Het vitamine D3-gehalte van dit monster is, in verband met de
hoge kosten van dit onderzoek, niet bepaald.

Postmortaal onderzoek (1,3)

Bij macroscopisch onderzoek van beide voorpoten werden geen
zichtbare veranderingen gezien in epifysairschijven, metafysaire
gebieden, noch in de overige beenderen. Er was een geringe
kromming van de lange beenderen aanwezig. Gezien de
klinische verdenking op de aanwezigheid van rachitis werd
speciaal aandacht besteed aan de epifysairschijf en metafyse van
de distale radius en aan de distale epifysairschijven van de
metacarpalia. Eventueel aanwezige laesies zijn in deze gebieden
over het algemeen het meest prominent.
Met behulp van speciale kleuringstechnieken werden bij micro-
scopisch onderzoek van niet ontkalkte botdelen te brede
osteoide zomen gezien rond primaire en secundaire spongiosa,
waarin onvoldoende mineralisatie was opgetreden.
Ondanks de afwezigheid van duidelijk zichtbare veranderingen
in het epifysaire gebied zou de histologie zeer goed kunnen
passen bij rachitis.

DISCUSSIE

Dit lammerseizoen werd door de geitenhoudster voor het eerst
gekozen voor kunstmelkvoeder en startvoeder in korrelvorm
voor kalveren in verband met de lagere prijs. Voorheen werd
altijd gebruik gemaakt van speciaal voor geitelammeren ont-
wikkeld kunstmelkvoeder.

De door de geitenhoudster toegepaste methode van opfokken
van geitelammeren met
ad lib kunstmelkvoeder is voor het
opfokken van toekomstige melkgeiten niet aan te raden. Het
verdient de voorkeur de hoeveelheid kunstmelkvoeder te
beperken en zodoende de ruwvoer- en krachtvoeropname en
dus ook de pensontwikkeling te stimuleren.
Doordat de geitelammeren 24 uur per dag konden beschikken
over kunstmelkvoeder was de opname van de startkorrel
beperkt.

De geitelammeren namen op een leeftijd van 6 weken maximaal
100 gram en op een leeftijd van 10 weken maximaal 200 gram
startkorrel per dag op.

De calcium-, fosfor- en vitamine Dj-gehaltes per kg. poeder van
beide produkten volgens opgave van de fabrikant zijn weergege-
ven in figuur 1.

Tabel 1. calcium- en fosfor-gehaltes in procenten en vitamine Da-gehalte in
I.E. van kunstmelkvoeder en startvoeder per kg.

Calcium

Fosfor

Ca:P

Vit. D3

kunstmelk

voeder

0.70%

0.80%

0.88:1

6000 I.E.

Startvoeder

(korrel)

0.90%

0.60%

1.5:1

3000 I.E.

Op het tijdstip dat de eerste klinische verschijselen werden
gezien (± 4 weken leeftijd), is de opname van de startkorrel nog
te verwaarlozen en kan gesteld worden dat de geitelammeren
voor hun groei bijna volledig afhankelijk zijn van nutriënten uit

T I .1 n S C- H R I I T VOOR D I F R (i F. N F- F S K U N I) F . D F E 1.

630

A h l. E v

117,

N ü 2 1 19 9 2

-ocr page 305-

het kunstmelkvoeder.

Rachitis wordt bijna altijd veroorzaakt door een vitamine-D- of
fosfor-deficiëntie. Bovendien wordt aangegeven dat een cal-
ciumdeficiëntie jonge dieren kan predisponeren voor rachitis

Aangenomen wordt dat pasgeboren dieren niet met rachitis
geboren worden, omdat de vruchten
in utero voldoende
nutriënten ter beschikking kunnen krijgen, ten koste van het
moederdier (1). Voorwaarde hiervoor is dat de moederdieren
een goed uitgebalanceerd rantsoen verstrekt krijgen, hetgeen op
dit l^rijf het geval was.

In de literatuur worden verschillende normen voor de dagelijkse
calcium- en fosforbehoefte bij geitelammeren aangegeven,
echter in alle gevallen lag de aangegeven calcium-fosforverhou-
ding aanzienlijk hoger dan de door ons in het monster
kunstmelkvoeder aangetroffen calcium-fosforverhouding van
0.83 : I.

Wilkinson et aL (4) en de NRG (2) geven voor lammeren met
een lichaamsgewicht tot 10 kg. en een gewichtstoename van 150
gram per dag een vitamine-D-behoefte van 2461.E. per dag, een
calciumbehoefte van 3.0 gram en een fosforbehoefte van 2.1
gram per dag aan. De calcium-fosforverhouding is in dat geval
1.43 : 1. Frans onderzoek geeft een dagelijkse calciumbehoefte
gedurende de eerste levensmaand van 3,4 gram Ca per dag en
gedurende de tweede, derde en vierde levensmaand van
respectievelijk 3,6 , 3,7 en 3,8 gram Ca per dag. Voor de
dagelijkse fosforbehoefte wordt als norm aangegeven: 1,6 gram
fosfor per dag gedurende de eerste twee levensmaanden en 1,7
gram fosfor per dag gedurende de derde en vierde levens-
maand(5). Met name in de eerste levensweken, wanneer de
brok- en hooi-opname nog minimaal is, kan niet voldaan
worden aan de absolute hoeveelheden calcium en fosfor nodig
voor de dagelijkse behoefte.

De oorzaak van de gevonden botveranderingen bij deze
geitelammeren zou gezocht kunnen worden in een absoluut
fosfor-tekort, in combinatie met een te krappe calcium-fosfor-
verhouding.

In hoeverre een te krappe vitamine-D-voorziening hierin nog
een rol gespeeld heeft, is niet na te gaan, omdat het vitamine-D-
gehalte van het kunstmelkvoeder niet bepaald is. Het door de
fabrikant opgegeven Vit D3-gehalte is echter ruim voldoende
om in de behoefte van de geitelammeren te voorzien. Bovendien
zijn geiten, onder invloed van ultraviolette straling uit zonlicht,
zelf in staat tot fotosynthese van vitamine-D in de huid.
Hoewel in dit geval niet exact de oorzaak van de opgetreden
botveranderingen en afwijkende beenstanden achterhaald kon
worden, mag wel geconcludeerd worden dat bij het opfokken
van geitelammeren met melkpoederioze kunstmelkvoeders
voor kalveren, met een krappe calcium-fosforverhouding,
voorzichtigheid geboden is, zeker indien
ad lib gevoerd wordt.
De oorzaak van de kaalheid is met de beschikbare praktijkgege-
vens niet te achterhalen.

DANKBETUIGING

Onze dank gaat uit naar drs. S.W.M. van der Putten (Vakgroep Pathologie,
Rijksuniversiteit Utrecht) voor het verrichten van het pathologisch onderzoek.

LITERATUUR

1. Jubb KVF, Kennedy PC, and Palmer N. Pathology of Domestic Animals
vol 1, 1985: 42-5.

2. Nutrient Requirements of Domestic Animals, number 15 Nutrient Require-
ments of Goals: Angora, Dairy, and Meat Goats in Temperate and Tropical
Countries. National Academy Press Washington, D.C.,1981: 10-1.

3. Schulz LC. Pathologie der Hausüere Teil 1, 1991: 705.

4. Wilkinson JM, and Stark Barbara A. The nutrition of goats. In: Haresign W
and Cole DJA. Recent advances in animal nutrition (Studies in the
agriculture and food sciences). 1987: 96-8.

5. Jarrige R. Alimentation des Bovins, Ovins et Caprins, INRA, Paris 1988:
281-304.

üp verwijzing

Carpaal bandletsel:
een onderschat probleem bij de hond

Carpal ligament injury; an underestimated problem in the dog

Y. Kmoshofi

Tijdschr Diergeneestid 1992; 117:631 - 4

SAMENVATTING
Traumatische hyperextensie van de carpus bij de hond kan
aanleiding zijn voor ernstig palmair bandletseL dat zich niet met
alleen een spalkverband laat behandelen. Besproken wordt de
behandeling door middel van een partiële arthrodesis gebruik
makend van plaatosteosynthese, bij drie honden

SUMMARY

Traumatic hyperextension of the carpus in the dog may result in
severe lesions of the palmar ligaments, which cannot be treated
by coaptation splinting alone. Treatment in three dogs by partial
arthrodesis using plate osteosynthesis is discussed

I) Mevr. drs. Y. Krooshof. Specialisi Chirurgie der Gezelschapsdieren. Dierenkliniek
Kerkelanden, Kerkelandenlaan 1, 1216 RN Hilversum.

INTRODUCTIE
Bandletsel aan de palmaire zijde van de carpus bij de hond is een
ernstig gevolg van overstrekken van het carpaalgewricht bij
vallen van een grote hoogte, of te diep springen. Hard
terugwerpen bij "pakwerk" en soms slechts een klein ongelukje
kunnen beschadigingen in dit gebied tot gevolg hebben. De
instabiliteit die het gevolg is van dit trauma lijdt tot arthrose van
de diverse geledingen van het carpaalgewricht, en daarmee tot
blijvende ernstige kreupelheid bij de hond. Het blijkt dat bij
minder dan 50% van overstrek letsels het radiocarpaalgewricht
betrokken is (1) zodat de behandeling zich in de meeste gevallen
ook kan beperken tot het intercarpaal- en het carpo-metacar-
paalgewricht. In veel gevallen zal de behandeling in eerste
instantie bestaan uit een uitwendige immobilisatie met behulp
van spalken en verbanden. Echter, de ervaring leert dat

-ocr page 306-

behandeling op deze wijze in vrijwel alle gevallen niet tot het
gewenste resultaat leidt en de kreupelheid blijft bestaan of na
geringe belasting onmiddellijk recidiveert. Een definitieve be-
handeling bestond tot voor kort uit een panarthrodesis van het
carpaalgewricht .inclusief het radiocarpaalgewricht. Hiermee
wordt een pijnvrije en goed acceptabele situatie bereikt waarbij
echter het radiocarpaalgewricht vaak onnodig wordt gefixeerd.
Een zeer goed alternatief is een arthrodesis van alleen de beide
distale gewrichts niveaus, zodat er een groot deel van de
beweeglijkheid van de carpus behouden blijft. De hieronder
beschreven patiënten, op verwijzing aangeboden bij de Dieren-
kliniek Kerkelanden te Hilversum, illustreren dit.

casuistieken
Bij de drie hier beschreven honden is in alle gevallen direct na
het trauma een spalkverband aangelegd door de verwijzende
collega. Bij de tweede patiënt gebeurde dit op verzoek van de
eigenaar, ondanks advies ten gunste van een operatieve behan-
deling. Bij alle drie honden hadden de verbanden niet tot enige
verbetering geleid, en bij de eerste hond was er sprake van
diverse drukplekken ten gevolge van het verband.Vier weken,
drie maanden respectievelijk 6 weken na het trauma, werden de
patiënten doorgestuurd, met een ernstige kreupelheid aan een
voorpoot. Bij belasten werd de carpus sterk overstrekt en lieten
de dieren duidelijk pijn merken. Bij de röntgenopnames van de
carpus in twee richtingen was de diagnose niet zonder meer te
stellen, echter "stress"-opnames waarbij de hyperextensie van de
carpus wordt afgebeeld, tonen de dislocatie in de beide distale
carpaalgewrichten. Bij alle drie honden was het radiocarpaalge-
wricht intact. De behandeling heeft bestaan uit een partiële
arthrodesis van het carpaalgewricht vanaf het os carpi radiale
naar distaal. Hierbij is gebruik gemaakt van een T-plaatje» ter
fixatie, waarbij twee schroeven naast elkaar in het os carpi
radiale worden geplaatst en de overige vijf schroeven in het os
metacarpale III (MC 111) (Fig. 1 en 2). Uit de gewrichtjes werd

632

zeer zorgvuldig alle gewrichtskraakbeen verwijderd, waarna de
gewrichtsspleten werden opgevuld met spongieus bot uit de
ipsilaterale proximale humerus. De fixatie moet, gezien de
mechanisch ongunstige positie van de plaat (aan de drukzijde
van de poot) worden beschermd door een spalkverband,
waarbij in deze gevallen gebruik is gemaakt van een palmaire
goot van thermoplastisch materiaal^. Dit verband heeft in alle
drie gevallen gedurende zes weken gezeten. De plaat werd
verwijderd nadat röntgenologisch volledige consolidatie van de
arthrodesis was waargenomen; bij deze patiënten varieerde dat
van vier tot acht maanden na implantatie.
De eerste patiënt was een 6-jarige bouvier teef (50 kg). Het dier
was van de trap gevallen en sindsdien ernstig kreupel aan de
rechter voorpoot. Bij het eerste specialistische bezoek waren de
drukplekken die als gevolg van de voorafgaande behandeling
onder verband waren ontstaan inmiddels genezen, maar liep de
hond bijna niet op de poot. Bij belasten kwam het accessoire
zooikussen bijna op de grond. Stress-opnames tonen de instabili-
teit zowel palmair als mediaal ter hoogte van het intercarpaalge-
wricht (Fig. 3). De hierboven beschreven behandeling is

uitgevoerd. De plaat is na 8 maanden verwijderd. De locomotie
was bij controle enkele maanden na plaat-verwijderen vrijwel
normaal. Buigen van het radiocarpaalgewricht was beperkt tot
ongeveer 95".

De tweede patiënt betrof een Duitse Staande reu, zeven jaar oud
(30 kg). Bij de jacht was het dier over een sloot gesprongen en
verkeerd terecht gekomen. De rechter voorpoot werd nauwe-
lijks gebruikt en zakte bij belasten door in het carpaalgewricht.

■) T-plaal, veterinair, Synthes, Zwitserland
f) Vet-lite, Runllte S.A. .Micheroux, België.

t I J [5 S C\' H K I I- T VOOR d I E R G E N F. E S K U N O E . d E E L 117. a F L E V E R [ N G 21 1992

-ocr page 307-

Op verzoek van de eigenaar was de hond gedurende 3 maanden
met een spalkverband behandeld. Bij aanbieden op de kliniek
was de situatie niets veranderd, in tegendeel, er was inmiddels
duidelijk spieratrofie van de gehele voorpoot opgetreden.
Hyperextensie was op te wekken en werd bij röntgenologisch
onderzoek gelokaliseerd in de distale carpaalniveaus. Bovendien
was er sprake van een los fragment dorsaal, thv het proximale
uiteinde van de metacarpalia, waarschijnlijk afkomstig van MC
III. Dit fragment, dat kennelijk was losgeknapt op het moment
van optreden van het trauma, viel goed onder de plaat te
reponeren (Fig. 4). De behandeling zoals boven beschreven

De derde patiënt, een drie jaar oude Bearded Collie reu (15 kg
zwaar) was gestruikeld en met een klap op de linker voorpoot
neergekomen. De verwijzend collega heeft de hond gedurende
zes weken met een spalkverband behandeld zonder resultaat. De
klinische klachten: pijn, ernstige kreupelheid en doorzakken in
de carpus bestonden nog even ernstig twee maanden na het
trauma, toen de eigenaar besloot tot de beschreven operatieve
behandeling. Na vijf maanden bleek een goede consolidatie van

de arthrodesis en kon de plaat worden verwijderd. De hond was
op dat moment vrijwel klachtenvrij.

De directe post-operatieve zorg bestaat uit het regelmatig
controleren van het spalkverband en eventueel een keer
vernieuwen hiervan. Het geïmplanteerde materiaal is in deze
drie gevallen verwijderd omdat er sprake was van irritatie bij
palpatie op de plaat. Afhankelijk van de leeftijd van de patiënt,
het ziekteverloop, het orthopedisch onderzoek, de toegepaste
behandelingsmethode en het geïmplanteerde materiaal, zal in
ieder afzonderlijk geval over implantaatverwijdering beslist
moeten worden.

discussie

In alle drie gevallen is tevergeefs gepoogd genezing te bereiken
met een spalkverband. In deze gevallen zijn de kosten die
gepaard gaan met een operatieve behandeling niet de reden
geweest om niet voor operatie te kiezen. Bij de tweede patiënt
was de eigenaar "principieel" tegen opereren en had de
verwijzend collega wel direct na het trauma op een arthrodesis
aangedrongen, in beide andere gevallen hadden de eigenaren
liever meteen de hond laten opereren als dit eerder was
voorgesteld.

Behandeling met een spalkverband is alleen zinvol als eerste
opvang in de acute fase om zwelling wat af te laten nemen en de
hond intussen voor eventuele bijkomende problemen te kunnen
behandelen en operatieve behandeling te kunnen bespreken en
organiseren. In geval van dieren met een groot narcose risico of
in geval de kosten niet zijn op te brengen is een spalkverband een
tijdelijke oplossing die gevolgd kan worden door een steunende
schoen of koker om het distale deel van de poot wat echter als
palliatieve behandeling beschouwd moet worden. Trauma door
hyperextensie van de carpus bestaat meestal uit uitgebreide
verscheuringen van het palmaire bandapparaat soms gepaard
gaand met avulsiefracturen van de carpaalbeentjes of metacar-
palia. Deze fractuurtjes lijken de prognose niet nadelig te
beïnvloeden indien de behandeling bestaat uit een arthrodesis
van de carpus. In meer dan 50% van de gevallen blijkt het
radiocarpaalgewricht niet betrokken te zijn bij het trauma en
hoeft dus ook niet geïmmobiliseerd te worden (1-4). Panarthro-
desis is nodig wanneer dit gewricht er wel bij betrokken is. Ook
kan een totale arthrodesis de oplossing zijn bij uitgebreide
arthrotische veranderingen ten gevolge van chronisch deforme-
rende arthrose en bij meervoudige intra-articulaire fracturen van
de carpus. Eventueel kan in het kader van reumatoïde arthritis
een arthrodesis worden overwogen als palliatieve behandeling
ter veriichting van de pijn. Tenslotte wordt deze behandeling
ook beschreven bij paresis van de distale extremiteit bij
zenuwtrauma distaal van het ellebooggewricht (2).
De hier beschreven methode van stabilisatie met een
1. plaatosteosynthese is geschikt voor honden met een zeer
uiteenlopend lichaamsgewicht (hier 15-50 kg.) Alternatieve
methodes voor fixatie bestaan uit 2. twee of meerdere Kirschner-
draden, opgeschoven vanuit twee of meer metacarpalia tot in
het os carpi radiale en/of ulnare. Ook fixatie met 3. een aantal
pennen en cerclages volgens het "zuggurtung" principe en
4. fixatie met behulp van en trekschroef van het os carpi radiale
naar os
mc II zijn beschreven (1,3). In alle gevallen worden de
gewrichtsspleten uitgeruimd en opgevuld met spongieus bot en
wordt een steunverband aangebracht voor een periode van 4 tot
18 weken post-operatief (1).

Het post-operatief aangelegde spalkverband kan uiteraard bij
onvoldoende aandacht en zorg ook tot ernstige complicaties
leiden. De eigenaar dient nadrukkelijk te worden geïnformeerd
dat een niet goed aangelegd spalkverband, dat door de patiënt

-ocr page 308-

niet als comfortabel wordt ervaren, "met spoed" door de
behandelend dierenarts moet worden verwijderd. Door het
ontbreken van palmaire instabiliteit in de carpus na de
arthrodesis, treedt druknekrose door het verband (ter hoogte
van het os accessorium) echter minder frequent op post-
operatief dan bij de primaire verbandbehandeling.
De conclusie luidt dat we eigenaar en patiënt veel tijd en kosten
en eventuele problemen met de verbanden besparen, door bij
een het beschreven carpaalletsel meteen voor een adequate
chirurgische aanpak te kiezen. De waarschijnlijkheidsdiagnose
is vaak al aan de staande hond te stellen en een routine
röntgenonderzoek aangevuld met stress-opnames van het be-
treffende carpaalgewricht geeft snel zekerheid.

literatuur

1 Willer RL, Johnson KA, Turner TM, and Piermattei DL.
Partial Carpal Arthrodesis for Third Degree Carpal Sprains, a review of 45
carpi. Veterinary Surgery, 1990; 19: 334-40.

WETENSCHAP

Newton CD, and Nunamaker DM.

Textbook of Small Animal Orthopedics. Lippincott Co Philadelphia USA,
1985: 381-6.

Brinker WO, Piermattei DL, and f^o GL.

Handbook of Small Animal Orthopedics and Fracture Treatment. WB
Saunders Co. Philadelphia USA, 1990: 524-37.
Smith MM, Spagnola J.

T-Plate for middle carpal and carpometacarpal arthrodesis in the dog.
JAVMA 1991; 199: 230-2.

op verwijzing WrZ- namens de
Groep Veterinaire Specialisten

coördinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

Boekbespreking

Grundlagen der

röntgenologie in der
veterinärmedizin

Sidney W. Douglas, Michael E. Herrtafe, Hamar D. Wil-
liamson

(Berlin u. Hamburg: Verlag Paul Parey 1991)

\'Grundlagen der Röntgenologie in der Veterinärmedizin\' is door
Beate Münzer en Klaus Härtung in het Duits vertaald en
bewerkt van \'Principles of Veterinary Radiography\', een boek
dat in 1987 in vierde druk verschenen is.

Het boek beoogt dierenartsen en studenten in de diergenees-
kunde de basis te verschaffen die nodig is om met succes
röntgenfoto\'s te kunnen maken en te beoordelen. In het eerste deel
van het boek worden, verdeeld over acht hoofdstukken, de
fysische en technische aspecten van de röntgenologie, de
donkere kamer, stralenbeveiliging, belichtingsfactoren en de
inrichting van een röntgenafdeling behandeld. In het tweede
deel worden in drie hoofdstukken achtereenvolgens de alge-
mene principes van de opnametechniek, het röntgenologisch
onderzoek bij verschillende diersoorten en de contrasttechnie-
ken behandeld.

Op overzichtelijke wijze komen in hoofdstuk 1 en 2 van het
boek zaken aan de orde, zoals het ontstaan van röntgenstralen, de
werking van de röntgenbuis en verschillende soorten röntgenap-
paratuur. Bij de bespreking van de eigenschappen van röntgen-
stralen in hoofdstuk 3 wordt aan de hand van praktische
voorbeelden duidelijk gemaakt wat het nut is van kennis van
deze materie. In hoofdstuk 4 wordt het ontstaan van het
röntgenbeeld behandeld, waarbij röntgenfilms en versterkings-
schermen aan de orde komen, maar ook zaken als beeldkwali-
teit en artefacten. In hoofdstuk 5 wordt uitgebreid de inrichting
van de donkere kamer besproken; in hoofdstuk 6 de stralenbe-
veiliging en in hoofdstuk 7 wordt uitgelegd welke factoren van
invloed zijn op de belichtingstijden. Deel 1 van het boek wordt
afgesloten met hoofdstuk 8, over de inrichting van een röntgen-
afdeling.

In hoofdstuk 9 en 10 worden vrij algemeen de opnametechniek
en het röntgenologisch onderzoek bij verschillende diersoorten
behandeld. In hoofdstuk 11, het grootste en afsluitende hoofd-
stuk van deel 2 van het boek, wordt een groot aantal
contrasttechnieken besproken, variërend van maagdarm- en
blaascontrast tot cerebrale angiografie en lymfangiografie.
Deel 1 van \'Grundlagen der Röntgenologie in der Veterinärme-
dizin\' is overzichtelijk en helder en voldoet goed aan het doel dat
auteurs zich gesteld hebben. Hoewel de fysische en technische
aspecten niet de meest enthousiasmerende onderdelen van de
röntgenologie zijn, zijn de auteurs er goed in geslaagd duidelijk
te maken wat het praktische nut is van kennis omtrent deze
materie.

Deel 2 wijkt in belangrijke mate af van de oorspronkelijke
Engelse uitgave van het boek, omdat de daarin opgenomen,
\'atlas-gewijze\' presentatie van de opnametechniek van hond, kat
en paard, zijn weggelaten. De opnametechniek van bijzondere
dieren en de contrasttechnieken nemen nu een wat geïsoleerde
en onevenredig belangrijke plaats in het boek in, terwijl de
bespreking van de contrasttechnieken te algemeen en te beknopt
is om van veel praktisch nut te kunnen zijn.

George Voorhout

T I J 15 S CU R I F T VOOR D I r. R G E N F. F. S K IJ N D F. . D E E 1. 117. A F L E V E R I N G 21 1992

634

-ocr page 309-

cdi-dio

Het CDI-DLO bevordert en bewaakt de gezondheidstoestand van landbouwhuisdieren ten behoeve van een
rendabele, maatschappelijk verantwoorde veehouderij en de hiermee verband houdende bewaking van de
volksgezondheid.

pathofysioloog
reproduktiestoornissen (vm)

ten behoeve van de afdeling Bedrijfsdiergeneeskunde, Pathologie en Epidemiologie

Vacaturenummer: CDI 27.22.09.20,00.OmO

Functie-Informatie:

U geeft leiding aan en ontwikkelt het pathofyslologisch onderzoek inzake de Patho-
genese, preventie en behandeling van reproduktiestoornissen bij landbouwhuis-
dieren; het afstemmen en waar nodig integreren van het pathofysiologisch onderzoek
van de reproduktie op en met andere relevante onderzoekterreinen binnen en buiten
het CDI-DLO, zoals endocrinologie, voortplantingsfysiologie, pathologie en micro-
biologie; u geeft leiding aan en participeert in projectgroepen en begeleidt mede-
werkers; u verwerkt de onderzoeksresultaten in wetenschappelijke publikaties.
Vereist:

W.O. Diergeneeskunde of een andere discipline met pathofysioiogische achtergrond;

onderzoekervaring op het gebied van reproduktiestoornissen.

Standplaats: Lelystad.

Salaris: max. ƒ 7.754,- bruto per maand.

Inlichtingen:

bij de heer dr. J.M. van Leeuwen, afdelingshoofd, tel.nr.: 03200-73364.
Sollicitaties

binnen 14 dagen: DLO-Centraal Diergeneeskundig Instituut (CDI-DLO) t.a.v. de
afdeling Personeelszaken, Postbus 65, 8200 AB Lelystad.

Gehandicapten en vertegenwoordigers van etnische minderheden worden, mits zij aan de functie-eisen
voldoen, uitdrukkelijk verzocht te solliciteren. DLO streeft naar een personeelsbestand, dat een afspiegeling
vormt van de maatschappij.

De Dienst Landbouwkundig
Onderzoek (DLO) bestaat uit
17 onderzoekinstituten en een
centrale directie.
DLO maakt nog deel uit van het
ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, maar
voorbereidingen worden getroffen
om DLO te verzelfstandigen.
Bij de DLO-organisatie werken
ruim 3000 mensen.

In de wereld van het onderzoek
neemt DLO een unieke positie in
met kennis en expertise van alle
aspecten van agrarische produktie-
ketens, maar ook van natuur,
milieu en landschap.

-ocr page 310-

Berichten en verslagen
Preventie van pseudgvügelpest bij vogels

anders dan commercieel gehouden pluimvee

J. T. Lumeiji en G. M. Dorrestein^

Inleiding

Naar aanleiding van de uitbraak van
Newcastle disease (ND) of pseudovo-
gelpest in Noord-Limburg in het najaar
van 1992 heeft de Veterinaire Dienst een
markt- en tentoonstellingsverbod voor
alle vogelsoorten en een wedstrijdver-
bod voor postduiven uitgevaardigd. Dit
heeft aanleiding gegeven tot vele vragen
bij vogelliefhebbers en dierenartsen met
betrekking tot de betekenis van deze
ziekte voor vogels anders dan pluimvee.
Dit artikel beoogt enige vragen die
momenteel actueel zijn te beantwoor-
den.

Gevoeligheid verschillende
vogelsoorten
Daar het Newcastle disease virus
(NDV) wereldwijd voorkomt, wilde
vogels drager kunnen zijn en vele vogel-
soorten gevoelig zijn voor het virus is het
vaccineren van gevoelige vogelsoorten,
anders dan commercieel gehouden
pluimvee, tegen een infectie met het
NDV aan te bevelen. Dit is zeker het
geval wanneer het gaat om waardevolle
dieren in kweekbestanden, dierentuinen
e.d. in gebieden waar ND bij pluimvee is
gediagnostiseerd.

De gevoeligheid voor ND verschilt per
soort. Spontane infecties zijn beschre-
ven bij loopvogels (Struthioniformes),
kraanvogelachtigen (Gruiformes), meeuw-
achtigen (Lariformes), pinguins (Sphenis-
ciformes), pelikaanachtigen (Pelecanifor-
mes), duiven (Columbiformes), papegaai-
achtigen (Psittaciformes), uilen (Strigi-
formes), roofvogels (Falconiformes), rei-
gerachtigen (Ciconiiformes), eendachtigen
(Anseriformes), hoendervogels (Gallifor-
mes), koekoeksvogels (Cuculiformes),
scharrelaarvogels (Coraciformes), specht-
vogels (Piciformes) en zangvogels (Passeri-
fonnes). Indien de gevoeligheid voor expe-

636

1 Afdeling Vogels en Bijzondere Dieren
Univeisileilskliniek voor Gezelschapsdieren
Faculleil der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

2 Afdeling Laboratorium en Bijzondere Dieren
Vakgroep Pathologie Faculteit der Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht

rimentele infecties erbij wordt gerekend
kan worden gesteld dat ND is vastgesteld
bij 236 vogelsoorten behorend tot 27
verschillende orden. Van vele soorten is de
gevoeligheid niet goed gedocumenteerd.
Binnen de orden kan de gevoeligheid per
soort sterk variëren.

Bij alle hoenderachtigen kan men er van uit
gaan dat zij zeer gevoelig zijn (loophoen-
ders, parelhoenders, kalkoenen, feiten,
tragopanen, pauwÊizanten, pauwen, kong-
opauwen, ruigpoothoenders, hokko\'s, sja-
koehoenders, veldhoenders). Fazanten en
patrijzen die ten behoeve van de jacht
worden gefokt en na transport elders
worden uitgezet kunnen indien besmet de
ziekte over grote afetanden verspreiden.
Aan het eind van de jaren veertig werd in
dit tijdschrift gerapporteerd over de import
van ND in Nederland met een lading van
50 glans&zanten uit Calcutta (Jansen
et aL,
1949; Zuydam 1949; 1951).

Eendachtigen zijn weinig gevoelig voor
NDV-stammen die lethaal zijn voor kip-
pen, doch enkele uitbraken van ND waar-
van sommige met hoge mortaliteit zijn
beschreven bij gedomesticeerde eenden.
Eenden kunnen echter wel drager zijn.

Vele zangvogels, b.v. Wevervogels (Plocei-
dae), Prachtvinken (Estrildidae), mussen
(Passerinae), distelvinkachtigen (Cardueli-
nae). Pitta\'s (Pittidae), vink (Fringilla coe-
lebs), merel (Merula merula), raaf (Corvus
corax), Kauw (Corvus monedula). Liervo-
gel (Menura novaehollandiae). Zwartkop
(Sylvia atricapilla), spreeuw (Stumus vul-
garis) en Huiszwaluw (Delichon urbica)
vertonen geen ziekteverschijnselen maar
kunnen het virus wel verspreiden, terwijl
Goulds amadines (Chloebia gouldiae) en
Blauwfezan^es (Urae^thus bengalus)
zeer gevoelig zijn. Sommige zangvogels
zijn matig gevoelig zoals de Zwartbuiknon
(Munia malaoca) en Zwartkopnon (Mu-
nia atricapilla).

Sommige pap^aaiachtigen zoals de Valk-
parkiet (Nymphicus hoUandicus) zijn zeer
gevoelig. Wijnborstamazone (Amazona
vinacea), Blauwgele Ara (Ara ararauna).
Gewone dwergara (Ara severa), Maximili-
aan pap^aai (Pionus maximiliani), Sene-
gal papegaai (Poicephalus senegalus), en
Grijze roodstaart (Psittacus erithacus) zijn
matig gevoelig voor NDV. Andere soorten
zoals Lori\'s (Loriidae), Naaktoogkakatoe
(Cacatua sanguinea), en Grote Alexander-
parkiet (Psittacula eupatria) zijn resistent.
Pseudovogelpest bij papegaaiachtigen en
zangvogels dient niet te worden verward
met een infectie met paramyxovirus sero-
type 3 dat door Smit en Rondhuis (1976)
voor het eerst werd beschreven (Parakeet/
Netherland/449/75) en momenteel en-
zoötisch is in ons land bij Neophema\'s,
agapomiden, breedstaartparkieten en en-
kele zangvogelsoorten zoals Goulds ama-
dines, Blauwfezantjes en kanaries. Ook is
dit virus wel vastgesteld bij grotere pape-
gaaiesoorten zoals de Grijze roodstaartpa-
p^aai. De ziekte wordt wel \'draaihals-
ziekte\' genoemd.

t I J D S CU R I F T VOOR d 1 R Ci F. N E F. S K IJ N D F. . d E E L 117. a F L F V F R 1 N Ci 21 1992

Grote loopvogels zijn gevoelig en vertonen
bij infectie vooral respiratoire verschijnse-
len. In Israël zijn ND uitbraken opgetreden
op commerciële struisvogelfemis (Perel-
man, 1991).

Hoewel roofvogels en uilen niet extreem
gevoelig zijn voor NDV, wordt het virus
nog wel eens geïsoleerd bij traumapatiën-
ten waarbij wordt gedacht dat de vermin-
derde coördinatie ten gevolge van ND de
oorzaak is van het trauma.
Pinguins zijn zeer gevoelig. Pelikanen zijn
matig gevoelig.

Postduiven zijn weinig gevoelig voor pseu-
dovogelpeststammen van kippen. Duiven
zijn echter wel zeer gevoelig voor het
nauwverwante \'duivenparamyxovirus\' dat
eveneens tot serogroep I van de aviaire
paramyxovirussen behoort en sinds 1985
in Nederland enzoötisch is. Ziekte-uitbra-
ken bij ongeënte kippen ten gevolge van
contact met feeces van duiven besmet met
\'duivenparamyxovirus\' zijn in Engeland
(Alexander, 1991) en Oostenrijk (Vasicek,
1985) beschreven.

-ocr page 311-

Preventie en vaccinatie
Een belangrijke preventieve maatr^el is
het beperken van verplaatsing van geïnfec-
teerde (produkten van) vogels en (door
feeces) besmette materialen. Bij vogeltran-
sporten anders dan pluimvee in Nederland
län men o.a. denken aan jachtfezanten en -
patrijzen, postduiven en exotische vogels.
Wering van wilde vogels die als drager
kunnen fungeren is belangrijk in verblijven
van andere vogels. Quarantainemaatr^e-
len bij aankoop van nieuwe vogels is
essentieel.

Vaccins die voor kippen commercieel op
de markt worden gebracht kunnen naast
bovengenoemde sanitaire maatregelen
worden gebruikt om andere vogelsoorten
t^en ND te beschermen.
Door vaccinatie kan in principe een vogel
worden beschermd tegen de ernstige gevol-
gen van de ziekte. Indien levende entstoffen
worden gebruikt worden alleen die stam-
men aanbevolen die een lage pathogeni-
teitsindex hebben om ernstige entreactie te
voorkomen. De mogelijkheid van een
entreactie blijft echter aanwezig bij gebruik
van levende entstoffen. Lentogene stam-
men zoals La Sota en Hitchner Bl worden
in de literatuur aanbevolen. Levende vac-
cins kunnen het beste worden geappliceerd
via de neus/oogdruppehnethode. Aanbe-
volen wordt om de enting te herhalen na 3
weken. Aerosolvaccinatie wordt niet aan-
bevolen als eerste vaccinatiemethode van-
w^e de kans op ernstige entreacties.
Vaccinatie via het drinkwater kan leiden
tot inactivatie van het vaccin door hoge
temperaturen en verontreinigingen in het
water. Wilde fezanten zijn wel gevacci-
neerd door middel van geïmpregneerde
graankorrels op de voederplaats. Geïnacti-
veerde olieadjuvans vaccins veroorzaken
geen reactie op het gedode virus maar
kunnen op de vaccinatieplaats reacties
veroorzaken op het olieadjuvans. Om deze
reden is het belangrijk dat de vaccinatie
subcutaan worden gegeven om eventueel
later een granulomateus ontstekingsproces
chirurgisch te kunnen verwijderen. Injec-
ties dienen aseptisch te worden gegeven.
Ook di^ene die het vaccin appliceert
loopt het risico van een ernstige ontsteking
indien per ongeluk de naald in het eigen
lichaam beland. Geïnactiveerde olieadju-
vans-vaccins geven over het algemeen een
betere immuniteit gepaard gaande met
hoge HAR titers.

Bij roofvogels wordt een tweemalige vacci-
natie met een 10-voudige kippedosis van
een LaSota of Hitchner-Bl vaccin met een
tussenruimte van 4 weken aanbevolen.
Deze vaccinatie geeft geen bijwerkingen en
biedt bescherming te^en infectie met een
virulent testvirus gedurende tenminste 3
maanden gepaard gaande met HAR-titers
(Grimm, 1978).

Het algemene advies dat uit de literatuur
kan worden gedestilleerd om gevoelige
vogels t^en ND te beschermen luidt als
volgt Vaccin een via de oog/neusdruppel-
methode met een lentogene stam en een
vaccin opnieuw na 3 weken op dezelfde
wijze of subcutaan met een geïnactiveerd
olieadjuvans-vaccin. Als alternatief kan
ook bij de eerste enting al gebruik worden
gemaalrt van een olieadjuvans-vaccin.
Onderstaand wordt een indicatie g^even
van de tijdsduur van bescherming met
verschiUende vaccins.
Levende vaccins, mits éénmaal herhaald
na 3 weken: bescherming van 3 maanden.
Geïnactiveerde vaccins: bescherming van 5
tot 7 maanden.

Combinatie of tweemalige enting met
olieadjuvans-vaccin: bescherming van 9 tot
12 maanden.

Post- en sierduiven kunnen worden gevac-
cineerd met een specifiek voor duiven op
de markt gebracht geïnactiveerd vaccin op
basis van een duivenparamyxovirusstam.
Aanbevolen wordt jonge duiven te enten
van 6 weken en jaarlijks de vogels te
herenten na de rui rond half december. Een
verplichte vaccinatie opgel^d door de
Nederlandse Postduivenhouders Organisa-
tie of door de Overheid zou zowel een
hoop leed bij duiven kunnen voorkomen
als de noodzaak voor het uitvaardigen van
een vli^erbod voor duiven bij uitbraken
van ND bij pluimvee (zoals recent het
geval is geweest) kunnen wiemen.
Wellicht ten overvloede dient nog te wor-
den vermeld dat vaccinatie van pap^aai-
achtigen en zangvogels met entstoffen ge-
baseerd op PMV 1-stammen geen
bescherming biedt tegen infecties met
PMV 3 serotypen.

Slotopmerking
Een overw^ing die van belang zou kun-
nen zijn bij de export van vogels is dat het
importerende land zou kunnen eisen dat er
een bloedonderzoek moet worden gedaan
om een infectie met NDV uit te sluiten.
Indien de vogels zijn gevaccineerd geeft dit
een vals positieve titer.

Literatuur

L Alexander DJ. Newcastle disease and other
paramyxovirus infections, pp. 496-519. In: Cal-
nek BW
el al. (Eds), Diseases of Poultry,
London: Wolfe Publishing Co, 199 L
2. Gylstorf I und Grimm F. Vogelkrankheiten.
Eugen Lllmer, Stuttgail, 210-49.

3. Gerlach H. Viral Diseases, pp 408-33. In Har-
rison GJ, and Harrison LR. : Clinical Avian
Medicine and Surgery, Saunders, Philadelphia,
1986.

4. Grimm P. Newcastle-Knmkheit beim Greifvogel.
Der praktische Tierarzt,1978; 9: 641-2.

5. Jansen J, Kunst H, Van Dorssen CA, and Van
der Belg HA. Newcastle disease in pheasants
from Calcutta. Tijdschr Diergeneeskd 1949; 74:
333-6.

6. Palmer SF, and Trainer DO. Newcastle disease,
pp. 3-16. In: Davis JW et al. (Eds.). Infectious
and parasitic diseases of wild birds. Ames: Iowa
State Univeisity Press, 1971.

7. Perelman B. (1991). Viral diseases. Proceedings
Symposium Ostrich Medicine and Surgery for
Veterinarians. Texas A&M University.

8. Smit T, and Rondhuis PR. Studies on a vims
isolated from the brain of a parakeet Avian
Pathology,I976: 5; 21-30.

9. Vasicek, L. Paramyxovirus 1 in pigeons and its
influence on Newcastle disease (ND) in unvacd-
nated poultry flocks. Proc. Vlllth. Int Congr.
World Vet Poultry Assoc. Jerusalem, 1985; p.
117.

10. Winteroll G und Grimm F. Untersuchungen zur
Impfprophylaxe bei Psittaciden und Exoten ge-
gen die Newcastle-KrankheiL Der praktische
Tieiarzt, 1974: 10; 572-9.

11. Zuydam DM. Pseudovogelpest (Newcastle
disease) bij in Nederland gämporteerde fezanten.
Tijdschr Diergeneeskd 1949; 74: 481-6.

12. Zuydam DM. Pseudovogelpest (Newcastle
disease) bij in Nederland geïmporteerde fezanten.
Tijdschr Diergeneeskd 1950; 74: 158-65.

Studenten-

referaat

□ e latentie van brucella abor-
tus: een probleem in de gerichte
bestrijding

N.A. Dijkerman en M. Meijer, vakgroep
infectieziekten en immunologie, afde-
ling bacteriologie (maart 1992).

Brucella abortus is in staat intracellulair
in fagocyten te overleven en zich daarin
te vermenigvuldigen. Dit is mogelijk
dcwrdat de kiem de intracellulaire de-
fensiemechanismen kan weerstaan.
Het vermogen om intracellulair te over-
leven speelt een rol bij het ontstaan van
latente infecties. Kalveren die intra-
uterien of via besmette melk geïnfec-
teerd zijn, kunnen latent besmet blijven
tot aan de eerste graviditeit.
De latente infectie vormt een groot
probleem bij de bestrijding van
Brucella
abortus.
Latent besmette dieren zijn met
de gangbare diagnostische testen moei-
lijk op te sporen, omdat ze vaak serolo-
gisch negatief zijn.

Gedeeltelijke eliminatie van besmette
bedrijven lijkt derhalve een groot risico
in te houden.

D I F. R (i F. N E F S K U N D F. . D E E t, 117. A F 1 F V F R I N Ci 21 1992

637

I .1 D S <• II R 1 I- T VOOR

-ocr page 312-

Berichten en verslagen

Vleeskeuringsdienst in kenya zoekt

microscopen

In het kader van een saneringsplan voor
het Lake Basin-district in Kenya is met
Nederlandse ontwikkelingshulp een
slachthuis gebouwd in Kisumu; een stad
van ruim 200.000 inwoners, gelegen aan
het Victoriameer, pal onder de evenaar.
Dit gemeentelijk slachthuis is begin dit
jaar in gebruik genomen ter vervanging
van een zeer ouderwets slachthuis, dat al
het afval rechtstreeks afvoerde naar het
Victoriameer. Zo ontstond er een sterke
verontreiniging.

Het slachthuis in Kisumu.
In het slachthuis werden zo\'n driehon-
derd runderen per jaar geslacht, bijna
honderd schapen en geiten en ongeveer
drieduizend kippen.
Behalve dit slachthuis, waren er nog 25
zogenaamde \'slaughterslabs\', verspreid
over de hele stad.

Hier vinden ook nu nog slachtingen
plaats op voor onze begrippen middel-
eeuwse wijze.

Zo\'n slaughterslab bestaat uit een ge-
scheurd betonnen vloertje met een af-
voergootje naar een greppeltje.
In dit vloertje staan twee houten palen,
die aan de bovenzijde verbonden zijn
door een dwarspaal. Het slachten ge-
beurt in de open lucht.
Op deze 25 slaughterslabs werden jaar-
lijks bij een temperatuur van 25 tot 30
graden ruim zeshonderd runderen en
ruim zeshonderd schapen en geiten ge-
slacht.

Acht van deze slachtplaatsjes zijn inmid-
dels gesloten. Het is de bedoeling dat
ook de overige zeventien buiten gebruik
worden gesteld. De slachtingen zullen
dan voortaan in het nieuwe slachthuis
plaatsvinden.

Dit betekent een ingrijpende verande-
ring voor de slaughterslab-slagers. Het
zal nog enige tijd duren voordat de
sluiting van de slachtplaatsjes is gereali-
seerd. Zoals duidelijk moge zijn, bete-
kent de ingebruikneming van het
nieuwe slachthuis in hygiënisch opzicht
een aanmerkelijke verbetering en ook de
milieubescherming is er in belangrijke

mate bij gebaat.

Goede regeling

De vleeskeuring in Kenya is gebaseerd
op een goede regeling en wordt uitge-
voerd door een rijksvleeskeuringsdienst.

die kan beschikken over goed opgeleide
keurmeesters. Deze keurmeesters staan
onder leiding van veterinairen. Deze
laatste groep is sterk gemotiveerd, maar
ondervindt niet altijd de volle medewer-
king van de gemeenten waar ze moeten
werken.

Een veel voorkomende afwijking die
tijdens de keuring wordt aangetroffen is
de
Cysticerus bovis bij runderen: een
direct gevolg van het gebrek aan toilet-
ten met waterspoeling en van een goed
rioleringsysteem in en om de stad.
Een andere veelvoorkomende ziekte is
miltvuur. De aanvoer van runderen
vindt plaats in de loop van de dag en het
slachtproces begint de volgende morgen
om zes uur. Zo nu en dan komt het voor
dat er \'s morgens een koe dood is. Dan
dient eerst een miltvuuronderzoek te
worden verricht. Omdat de vleeskeu-
ringsambtenaren ter plaatse, niet over
een microscoop beschikken, moet het
preparaat op een andere plaats worden
bekeken.

Hierdoor is de uitslag pas drie uur later
op het slachthuis bekend. Gedurende
deze tijd wordt het slachtproces stilge-
legd. Dit houdt in dat er een aanzienlijk
oponthoud ontstaat met vervelende ge-
volgen voor de slagers, die van het
slachthuis gebruik maken. Het budget
van de vleeskeuringsdienst staat niet toe
dat ter voorkoming van dit ongemak een
microscoop met accessoires wordt aan-
geschaft.

-ocr page 313-

Het is niet onwaarschijnlijk dat in Ne-
derland onder dierenartsen en bij instel-
lingen een aantal overcomplete micros-
copen aanwezig is. Vandaar de oproep
deze microscopen ter beschikking te
stellen van de vleeskeuringsdienst in
Kenya. Waarschijnlijk bestaat er ook op
andere plaatsen de behoefte aan het op
korte termijn de beschikking hebben
over een microscoop. Als men bereid is
een microscoop voor dit doel ter be-
schikking te stellen, dan volstaat een
kort brieQe aan of telefoontje naar de

Op 6 september stierf de eerste mens
waarin (op 28 juni jl.) een lever was
getransplanteerd van een baviaan. Deze
zogenaamde xenotransplantatie ge-
beurde in Pittsburgh bij een 35-jarige
man die uiteindelijk niet stierf aan afsto-
tingsgevolgen maar door een plotselinge
beroerte.

Een van de redenen van het doen van
deze transplantatie was dat de lever van
de ontvanger door het hepatitus B virus
volledig was uitgeschakeld en de lever
van de baviaan daar ongevoelig voor is.
Prof.dr. Thomas Starzl is de stuwende
kracht achter deze revolutionaire in-
greep. Hij is chirurg en tevens directeur
van het Pittsburgh Transplantatie Insti-
tuut; een wat men noemt $100 miljoen-
accommodatie.

Het is vooral het multidisciplinaire ka-
rakter van zijn medewerkers die deze
ontwikkeling mogelijk maakt.
Cruciaal is het gebruik van de juiste anti-
afstotingspreparaten.
Eén van zijn medewerkers Noriko Mu-
rase speelt een belangrijke rol in de
voorbereidende onderzoekingen als mi-
crochirurge door proeven te doen met
het overbrengen van harten en levers
van hamsters naar ratten onder de para-
plu van verschillende immuun onder-
drukkende preparaten. Verschillende
combinaties van anti-afstotingsmidde-
len als cyclofosfamide, prednison,
Pro-
staglandine en FK 506 worden daarbij
uitgeprobeerd. FK 506 is een Japans
preparaat waarvan minieme hoeveelhe-
den van bestaan, maar zeer effectief is.
Het werkt 100 maal beter dan het tot
nog toe beste anti-afstotingspreparaat
cyclosporine. Het verhindert de T-cel
vermeerdering en de immunogene acti-
viteit volledig, maar laat de B-cellen
onaangetast.

heer J. Heida, It Merkelân 21, 9244
CW, Beetsterzwaag, telefoon 05126-
1534.

Met hulp van de Nederlandse ambas-
sade in Nairobi wordt dan getracht
wegen te vinden om de microscopen op
de juiste plaatsen terecht te doen komen.
Eén microscoop heeft inmiddels al een
bestemming gevonden bij de vleeskeu-
ringsdienst in Kisumu.

J. Heida

Bavianisatie van de mens

voorlopig mislukt

Ze was in staat de overlevingstijd op te
voeren tot 100 dagen wat volgens haar
gelijk staat met de overievingsperiode
bij de mens met 10 tot 20 jaar!
Het bleek dat de ontvanger van de
baviane-lever eerst een hoog gehalte
urinezuur in het bloed had, maar na de
transplantatie zeer lage waarden ver-
toonde, hetgeen werd toegeschreven aan
de nieuwe lever. De baviane-lever is
namelijk in tegenstelling tot de mense-
lijke lever in staat urinezuur af te breken.
Vandaar dat Starzl spreekt over baviani-
satie van het menselijke organisme.

Niet iedereen juicht overigens deze ont-
wikkeling toe.

Ingrid Newkirk van de beweging voor
de rechten van het dier noemt deze
behandeling een erg dure maar tegelijk
erg langzame manier van doodgaan.
Het geld dat hier aan besteed wordt zou
beter voor andere doeleinden gebruikt
kunnen worden volgens een andere
opposante. Het gebruik van dieren als
leverancier van onderdelen voor het
menselijke lichaam moet ten zeerste
worden afgekeurd!

Prof.dr. Starzl wordt door zijn mede-
werkers afgeschilderd als iemand die op
een zeer aggressieve manier zijn zaakjes
voor elkaar krijgt, zodat verwacht mag
worden dat zijn uitspraak na de dood
van de patiënt \'we gaan zeker door\'
zonder enige twijfel verwezenlijkt
wordt.

(Uit de Scientist, vol 6, no. 19, sept 28,
\'92. Undaunted by death of first baboon
liver recipient, interdisciplinary trans-
plant learn looks to the future.
Franklin Hoke.)

W. Sybesma

Kleine landen

krijgen nieuwe
diergeneesmiddelen
het laatst

\'Het \'Europa \'92\' lijkt niet voor de
diergeneesmiddelen te gelden. De enige
zekerheid die we nu nog hebben is dat de
eisen die aan diergeneesmiddelen wor-
den gesteld, met name ten aanzien van
de residuen, voortdurend worden ver-
scherpt\'. Dit stelde dierenarts Walter
Peeters, directeur Upjohn-Benelux, in
een toespraak op de VIV \'92, ter gele-
genheid van 25 jaar Upjohn Animal
Health in Nederland. Peeters is bang dat
het registratie-proces voor diergenees-
middelen uitdraait op een juridisch
steekspel over de interpretatie van de
regels, waar de Nederlandse dieren-
artsen en veehouders de dupe van drei-
gen te worden.

De invoering van de wettelijke registra-
tie van diergeneesmiddelen is volgens
Peeters wel een heel goede zaak. Hier-
door verdwijnt een aantal minder goede
en minder veilige produkten van de
markt. De registratie dreigt volgens hem
echter steeds meer een nationaal getint
gebeuren te worden. Dat heeft onder
meer al tot gevolg gehad dat de Neder-
landse en Belgische autoriteiten voor
dezelfde toepassing van een produkt
soms verschillende wachttijden of zelfs
verschillende doseringen voorschreven.

Voor deze produkten moest daardoor
een specifieke presentatie voor de Ne-
deriandse markt worden ontworpen.

\'Onderzoek en ontwikkeling van dierge-
neesmiddelen worden steeds meer ge-
dicteerd door nationale registratie-ei-
sen\', vervolgt Peeters \'dit staat lijnrecht
tegenover de
Europese gedachte en
werkt alleen maar beperkend en kosten-
verhogend. Als gevolg hiervan zal de
industrie bij produktregistratie de be-
langrijkste Europese markten een gro-
tere prioriteit geven. Hierdoor zullen de
dierenartsen in kleinere landen, in som-
mige gevallen, later de beschikking krij-
gen over, en hun cliënten later de vruch-
ten kunnen plukken van, het betreffende
diergeneesmiddel\'.

-ocr page 314-

\'Het feit dat dergelijke klinieken in de
Verenigde Staten al vele jaren naar
tevredenheid functioneren, vormde een
stimulans om te bekijken of een derge-
lijk initiatief ook in Amsterdam gereali-
seerd kon worden\', aldus S. Wolters, één
van de drie oprichters van de Spoedkli-
niek voor Dieren in de hoofdstad.

Hiertoe is ruim drie jaar geleden door de
Kring Dierenartsen Amsterdam een
commissie in het leven geroepen, waar-
binnen een aantal dierenartsen de taak
op zich heeft genomen alle aspecten van
een dergelijke spoedgevallenkliniek te
onderzoeken.

Wolters: \'Dit heeft uiteindelijk geleid tot
de presentatie van een concept voor de
oprichting en exploitatie van een derge-
lijke kliniek in Amsterdam\'.

Op grond van dit concept en met behulp
van financiële en juridische deskundigen
van met name de VVAA, is onlangs een
groot aantal van de in Amsterdam
gevestigde praktici overgegaan tot de
oprichting van de BV Spoedkliniek voor
Dieren Amsterdam.

Verwacht wordt dat de spoedkliniek op
1 januari van volgend jaar officieel van
start gaat.

\'De bedoeling van de kliniek is\', aldus
Wolters \'om in de speciaal daartoe
toegeruste kliniek de opvang en de
behandeling van spoedgevallen bij ge-
zelschapsdieren buiten de reguliere
praktijkuren te realiseren. Dat zal ge-
schieden onder de verantwoording en
het toezicht van de oprichters en aan-
deelhouders\'.

Volgens Wolters kunnen ook collegae in
Amsterdam die geen aandeelhouder
willen worden en collegae in de regio
gebruik maken van de diensten van de
kliniek.

Nadrukkelijk is vastgelegd dat in de
kliniek geen diergeneeskundige hande-
lingen worden verricht die mogelijk als
concurrerend ervaren kunnen worden
ten opzichte van de reguliere verrichtin-
gen in de dagelijkse praktijk voor gezel-
schapsdieren.

Daarnaast wordt in de kliniek de moge-
lijkheid geboden om patiënten, die een
bepaalde verpleging vereisen, die door de
practicus of door de eigenaar thuis niet
of nauwelijks realiseerbaar is, voor een
bepaalde periode op te nemen en te
verzorgen.

Amsterdamse dierenartsen richten spüedkliniek

voor dieren op

Spoedkliniek
voor dieren

Tegen de achtergrond van de zich nog steeds verder ontwikkelende
diergeneeskunde en de daaraan verbonden herstructurering, is
binnen de groep in Amsterdam praktizerende dierenartsen al
geruime tijd geleden het idee ontstaan voor het oprichten van een
centrale spoedgevallenkliniek als alternatief voor het niet geheel
bevredigende systeem van onderlinge waarneming.

Wolters verwacht dat de spoedkliniek
een positieve bijdrage zal leveren aan de
verdere verbetering van kwaliteit en
service van de diergeneeskundige zorg:
\'Het starten van een dergelijk project, als
eerste in zijn soort in Nederland, getuigt
van durf en innovatief denken van de
oprichters en aandeelhouders en kon
alleen verwezenlijkt worden dankzij de
inzet en de steun van alle betrokken
collegae en de firma\'s Mycofarm en
Rhône Merieux\'.

-ocr page 315-

Het 12e ICAR kan zonder meer een
succes worden genoemd. De organisatie
was uitstekend, het aantal deelnemers
was zeer hoog en het wetenschappelijk
peil lag ver boven het gemiddelde. Ook
het sociale gedeelte mocht er zijn: van de
spreekwoordelijke Hollandse zuinigheid
was niets te merken. Het welkomst-
woord werd gesproken door collega
Colenbrander. Daarna kreeg de direc-
teur van het landbouwkundig onder-
zoek (Verhoeff) het woord. Hij legde
terecht de nadruk op de nauwe relatie
die er bestaat tussen het fundamentele en
het toegepaste wetenschappelijk onder-
zoek. Vervolgens werd een promotiefilm
over Nederland vertoond, die een zeer
geslaagd idee gaf van het leven en
werken in ons land.
Het wetenschappelijk gedeelte begon
met voordrachten van Kähn en Drost.
Kähn gaf een goed overzicht van de
onuitputtelijke mogelijkheden die ul-
trasonografie biedt. Duidelijk kwam
naar voren dat deze techniek in een
moderne dierenartsenpraktijk welhaast
verplicht is, maar dat de gebruiker zich
van tevoren grondig op de hoogte dient
te stellen van wat normaal is en wat niet.
Zo niet, dan is het risico op fouten hoog.
Hier ligt zeker ook een nieuw werkter-
rein voor de vakgroep anatomie. Drost
behandelde de toepassingsmogelijkhe-
den van GnRH. De conclusie was dat
GnRH met succes gebruikt kan worden
bij enkele scherp omschreven indicaties,
zoals cysteuze ovariële follikels en lute-
ale cysten bij koeien, maar dat het voor-
de-vuist-weg inspuiten van GnRH bij
koeien die niet drachtig willen worden
of met het oogmerk het drachtigheids-
percentrage van een eerste of tweede
inseminatie te verhogen, onzin is. Wat
de indicaties van éénmalige GnRH in-
jecties bij paarden, schapen, geiten, var-
kens en kleine huisdieren betreft kan
gesteld worden dat deze vrijwel onbe-
staande zijn. Meer kan verwacht wor-
den van inplants die met korte tussenpo-
zen frequent GnRH afgeven. Ze zijn nog
vrij duur en het nuttig effect moet bij de
meeste indicaties nog bewezen worden.
Na de middag waren er verschillende
symposia betrekking hebbende op
sperma, het corpus luteum, de fertiliteit
van het varken en die van het paard.
Deze lezingen gaven een goed idee van
de huidige kennis ter zake. De dag werd
afgesloten met een postersessie (150
posters) en een aantal workshops, over
onder meer abortus, embryotransplan-
tatie,
in w/ro-fertilisatie en abortus. Het
gaat te ver over al deze onderwerpen iets
te schrijven. Bij een workshop gaat het
erom een goede discussie te hebben. Dit
lukt soms uitstekend, soms in het geheel
niet. De voorzitter van een workshop is
hierbij van doorslaggevende betekenis.

641

Embryo\'s
De dinsdagmorgen werd besteed aan
embryo\'s in de breedste zin van het
woord, gevolgd door een postersessie.
Na de middag kon men kiezen tussen
verschillende symposia en workshops.
De gehele waslijst aan mogelijkheden
hier opsommen zou te ver voeren, maar
enkele wil ik er toch noemen. Een
interessant symposium ging over de
\'preservation of sperm\', waarbij talrijke
moderne technieken werden besproken.
Wat de workshops betreft varieerden de
onderwerpen van \'de voortplanting van
de buffel\' via \'bedrijfsbegeleiding\' tot
\'hormone binding proteins\'.
Voor elk wat wils waarbij iedereen de
mogelijkheid had zijn of haar eigen
interesse te volgen.

De avond vormde het hoogtepunt van
de dag: \'Meet Holland\' heette het en het
vond plaats in Scheveningen. Er was
veel te eten en te drinken in een gezellige
omgeving waardoor het zeer gemakke-
lijk was mensen te ontmoeten en contac-
ten te leggen. Prima geslaagd en vele
malen beter dan een stijf diner, waarbij
men verplicht is een groot gedeelte van
de avond tussen dezelfde twee personen
te moeten doorbrengen.
De woensdagmorgen werd besteed aan
prenatale gebeurtenissen. De eerste spre-
ker (Geisert) hield een boeiend verhaal
over hoe de uterus \'weet\' dat ze drachtig
is, waardoor de regressie van het corpus
luteum wordt voorkomen. Naar voren
kwam dat iedere diersoort zijn eigen
herkenningsmechanisme heeft, waarbij
proteïnen oestrogenen oxytocine en pro-
gesteron een belangrijke rol spelen. Het
is een interessant onderzoeksgebied, dat
in de toekomst zeker nieuwigheden zal
opleveren.

De volgende lezing werd gegeven door
Dziuk over embryonale ontwikkeling.
Hij toonde overtuigend aan dat het
uteriene milieu grote invloed heeft op
het postnatale leven. Met behulp van
embryotransplantatie kunnen enkele
van deze invloeden gemakkelijk worden
bewezen. Dieren met dezelfde erfelijke
achtergrond, die in een verschillend in-
trauterien milieu hebben verkeerd, blij-
ven ook na de geboorte belangrijke
verschillen vertonen. Dit is vooral van
belang voor bepaalde produktiekenmer-
ken, zoals bijvoorbeeld de groei.
De laatste inleiding werd verzorgd door
Randell en ging over \'perinatal adop-
tion\'. Hij gaf een overzicht van de
veranderingen die zich binnen en buiten
de foetus c.q. neonaat voltrekken voor
en na de geboorte. De kwaliteit van deze
voordracht was niet zo hoog, waardoor
talrijke aanwezigen door slaap werden
overmand.

het xii th international congress on animal
reproduction (ICAR) (23-29 augustus 1992]

t I J D s C H R 1 ( T VOOR d I E R Ci F. N F E S K U N I) F. . d E E I. 117. a I l. E V F R I N ü 21 1992

Postersessie
De tijd na de koffiepauze was bestemd
voor een postersessie. Opnieuw hingen
650 posters klaar om in anderhalf uur
tijd door 1100 aanwezigen te worden
bestudeerd. Onmogelijk hetgeen duide-
lijk deed uitkomen dat zich binnen het
specialisme \'voortplanting\' zoveel sub-
specialismen aan het vormen zijn dat het
onmogelijk geworden is nog all round te
zijn; zelfs de breedst georiënteerde
voortplantingsdeskundige zal zich sterk
dienen te beperken. De namiddag was
gereserveerd voor excursies, waarbij
men kon kiezen tussen de Faculteit in
Utrecht, de Landbouw Universiteit Wa-
geningen, het proefbedrijf \'t Gen\', te
Lelystad en het varkensproefbedrijf in
Rosmalen.

De excursies bleken, zonder uitzonde-
ring zeer geslaagd te zijn en lieten een
uitstekende indruk na van het onder-
zoek dat in Nederland wordt verricht.
Geld voor onderzoek blijkt er nog ge-
noeg voorbande te zijn.
De voormiddag van de slotdag stond in
het teken van de hormonale regulatie. In
drie boeiende inleidingen werd uiteen-
gezet hoe ingewikkeld deze regulatie is.
Duidelijk kwam naar voren dat het niet
alleen de \'oude bekenden\', zoals proges-
teron, oestrogenen en LH zijn die de
cyclus reguleren maar dat talrijke andere
stoffen en hormonen, zoals activine,
inhibine, follistatine en bepaalde eiwit-
ten net zo belangrijk zijn. Zij kunnen
werken op lokaal vlak (hypothalamus of
ovarium) maar ook \'algemeen\'. De

-ocr page 316-

praktische toepasbaarheid van deze hor-
monen is vooralsnog gering.
Na de lunchpauze waren er vier sympo-
sia waartussen men moest kiezen. De
keuze was voor velen niet gemakkelijk,
omdat het in alle gevallen interessante
onderwerpen betrof: \'de partus, em-
bryo\'s, de fertiliteit van het rund en de
fertiliteit van de hond\'.
Tijdens de slotzitting werd meegedeeld

De neerslag in de maanden mei, juni en
juli van 1992 was normaal of iets lager
dan normaal. Het neerslagpatroon was
over het algemeen kort, hevig en zeer
plaatselijk. In het vooijaar zijn er weinig
slakken waargenomen. Gedurende de
zomer is dit aantal niet toegenomen. In
het algemeen is er weinig besmetting op
het gewas aanwezig. Het beeld van de
geringe besmettingskans wordt beves-
tigd door slachthuis-, sectie-, bloed- en
mestgegevens.

Een behandeling op dit moment tegen
leverbotinfecties wordt niet geadviseerd.
Met nadruk wordt erop gewezen dat in
gebieden waar het in de zomerperiode
permanent vochtig is geweest, vanaf

Op 2 september is het project EDI-dap
van start gegaan. EDI staat voor Elec-
tronic Data Interchange. De SIVA(tak-
organisatie voor de varkenshouderij) en
NOVAD coöperatie Ideëel zijn initi-
atiefnemers van het project. Verder ne-
men broncode eigenaren van manage-
mentsystemen en de NOVAD bv deel
aan het onderzoek.

Doel van de studie is het ontwikkelen
van een standaard werkwijze van gege-
vensuitwisseling tussen dierenartsen en
managementsystemen bij varkenshou-
ders. Iedere varkenshouder kan dan,
ongeacht zijn merk managementsy-
steem, met elke dierenartspraktijk gege-
vens uitwisselen. Hierdoor blijft de var-
kenshouder vrij in zijn keuze voor een
merk managementsysteem en kan hij
toch rekenen op een voor zijn bedrijf
dat het volgende congres (1996) in
Australië zal worden gehouden.
Samenvattend kan worden gesteld dat
het congres zeker aan de verwachtingen
heeft voldaan. Dr. Steph. Dieleman van
de vakgroep voortplanting en bedrijfs-
diergeneeskunde te Utrecht was \'de
man\' achter het congres.

Aart de Kruif

Leverbotvoorspelling voor

het najaar van 1 992

begin augustus een besmetting op het
gewas kan zijn afgezet. Hier zijn begin
september enkele gevallen van acute
leverbotinfecties bij schapen vastgesteld.
In deze gebieden wordt geadviseerd de
schapen vanaf heden en kalveren en
pinken bij het opstallen te behandelen
met een middel dat werkzaam is tegen
jonge stadia.

Bij twijfel kan men bloedonderzoek
laten verrichten door de Gezondheids-
dienst voor Dieren. Voor een goed
onderzoek wordt aangeraden vijf mons-
ters per diersoort te laten onderzoeken
op leverbotinfecties.

Werkgroep leverbotprognose

EDI-dap voor de

varkenshouderij

optimale bedrijfsbegeleiding en bedrijfs-
analyse door zijn eigen dierenarts. Het
project sluit aan bij internationale af-
spraken (ADIS) en aanbevelingen uit
EDI-pigs (gegevensuitwisseling tussen
zeugenhouderij en KI/fokkerij).

Behoefte
Aan een managementsysteem, ontwik-
keld voor de varkenshouder, worden
duidelijk andere eisen gesteld dan aan
een systeem als VAMPP, dat ontwikkeld
wordt voor een veterinaire begeleiding
en analyse van zeugenbedrijven. Het is
een goede zaak als de ontwikkeling van
die twee systemen gescheiden wordt,
zodanig dat ze nauw op elkaar afge-
stemd, verder ontwikkeld kunnen wor-
den voor hun specifieke doelgroep. Om-
dat de dierenarts in de toekomst bij de
bedrijfsbegeleiding steeds meer gebruik
zal willen maken van veterinaire analy-
ses en diagnose ondersteunende monito-
ringfuncties, is het nodig dat recente
gegevens van de veehouder voorhanden
zijn. Er is dus behoefte aan een systeem
dat de mogelijkheid biedt om automa-
tisch, snel en betrouwbaar, gegevens
tussen het dierenarts-analysesysteem en
het door de varkenshouder gebruikte
managementsysteem uit te wisselen, on-
afhankelijk van het merk management-
systeem van de veehouder.

Flexibele opzet
Bij het maken van het ontwerp wordt in
eerste instantie alleen rekening gehou-
den met de gegevensstroom van veehou-
der naar dierenartspraktijk. Toekom-
stige gegevensstromen (1KB, logboek-
gegevens van medicijngebruik) kunnen
als daar behoefte aan is, meegenomen
worden in EDI-dap. Dit is mogelijk,
omdat de uitwisseling weliswaar uni-
form en gestandaardiseerd, maar ook
zeer flexibel is. Ook gezondheidsgege-
vens die nu nog onvoldoende geregi-
streerd worden, kunnen op een later
moment ingepast worden in EDI-dap.
De resultaten van het project \'Gezond-
heidsmodule\' (Proefstation voor de Var-
kenshouderij, SIVA, Vakgroep bedrijfs-
begeleiding en Voortplanting en de
NOVAD-coöperatie) worden in ieder
geval eerst afgewacht, voordat in EDI-
dap gezondheidsgegevens ingebouwd
worden.

Relatie met andere projecten
De uitwisseling tussen varkenshouders
en slachterijen wordt geregeld in het
SIVA-project EDI-slacht. De ontwerp-
fase is afgesloten en deze zomer wordt de
programmatuur van de managementsy-
stemen aangepast, zodat er begin vol-
gend jaar getest kan worden. De wijze
van invulling van een 1KB, maar ook de
ontwikkelingen op het gebied van tran-
sponders kunnen invloed hebben op de
informatievoorziening. Nu is nog onvol-
doende in te schatten hoe deze ontwik-
kelingen verlopen, zodat ook in dit
project EDI-slacht gekozen is voor een
flexibele werkwijze.
Op dit moment wordt eveneens gewerkt
aan een gestandaardiseerde vorm van
uitwisseling tussen managementsyste-
men gebruikt door melkveebedrijven en
dierenartsen. Dit project, onderdeel van
het PC-project, valt onder de verant-
woording van Taurus. Ook hier betreft
het een uitwisseling van voornamelijk
basisgegevens.
(Zie T.v.D. van 15 juli
1992 artikel \'Praktijkproef PC-project

-ocr page 317-

op de rails\'.)

Zovex, een initiatief van de Faculteit
voor Diergeneeskunde, staat voor
zoötechnisch veterinair expert systeem
In het project wordt geanalyseerd hoe
een buitendienstmedewerker te werk
gaat op het gebied van gezondheid en
hygiëne. Hoe wordt een probleem gesig-
naleerd. Daarna komen vragen aan bod
als; Is modellering mogelijk? Een proto-
type van dit expertsysteem wordt pas
over enige jaren verwacht. Voor EDI-
dap ligt Zovex te ver weg om daad-
werkelijk rekening mee te houden.

Testfasen
Rekening houdend met een ontwerp- en
bouwfase, die volgens planning verlo-
pen, kan de testfase in januari 1993 van
start gaan. De totale doorlooptijd van de
testfase is zes maanden. Voor het eerste
deel van de test (twee maanden) worden
twee praktijken gezocht die \'EDI-pigs-
gebruikende\' veehouders begeleiden.

643

De meest recente Beschikking die, met
betrekking tot de blaasjesziekte bij var-
kens, vanuit het PVC aan Nederland is
opgelegd houdt in dat
sinds 15 oktober
1992:

Nederland, behalve het ingesloten ge-
bied en de ingesloten bedrijven

a. het vlees weer zonder beperkingen
naar de overige lidstaten mag verzen-
den;

b. levende dieren weer naar de overige
lidstaten mag verzenden onder voor-
waarden van:

- verklaring van de eigenaar waarin
wordt aangegeven dat aan de afde-
ling waaruit de dieren afkomstig zijn
gedurende de laatste 15 dagen geen
dieren zijn toegevoegd;

- transport van de dieren dient recht-
streeks naar de exportplaats te ge-
schieden (dit is overigens geen
nieuwe voorwaarde, ze is reeds ge-
noemd in de export-richtlijn);

- de regels voor reiniging en ontsmet-
ting moeten worden aangescherpt\'.
Deze aanscherping van de regels zal
mogelijk een nieuw erkenningen-
stelsel van exportplaatsen betekenen;

- op de exportplaats zal een strenge

\' Regeling loezichls- en controlewerkzaamheden op
verzoek 1992.

Het tweede deel van de test duurt vier
maanden; in deze fase doen acht veehou-
ders mee (twee vertegenwoordigers van
elk managementsysteem). De duur van
de test is gebaseerd op minstens twee
foutloze uitwisselingen tussen varkens-
houder en dierenartspraktijk, waarbij
uitgegaan is van een drie-wekelijkse
bedrijfsbegeleiding. Het project wordt
afgesloten met een evaluatie. Medio
1993 kan EDI-dap bij dierenarts-
praktijken en veehouders geïntrodu-
ceerd worden.

De SIVA en de NOVAD coöperatie
Ideëel hebben de dagelijkse leiding
van het project EDI-dap. De deelne-
mende managementsystemen zijn:
Apros (Adifo), CBK (Siva-produk-
ten), Comzog (Comvee), ZAP (GAG)
en Kompas (Hendrix). De leverancier
van het dierenartssysteem is NOVAD
bv (VAMPP).

klinische keuring worden uitgevoerd
door de RVV

Ingesloten gebied Veluwe/Gelderse
Vallei

De maatregelen in het bestaande inge-
sloten gebied blijven in elk geval tot
15
november 1992
van kracht. Er worden
via de RVV ontheffingen verleend voor
slachtdieren, nä klinische inspectie door
de praktizerende dierenarts. Slachting
dient plaats te vinden in één van de zes
aangewezen slachterijen: 1. Son, Balle-
ring 2. Roozendaal 3. Apeldoorn, Jans-
sen (de kleine!) 4. \'s-Heerenberg, Grif-
Bo (scharrelvarkens) 5. Emmen, Smits
en 6. Bussum, Deen. Enkele van deze
slachterijen hebben inmiddels een prijs-
garantie afgegeven. Transport is alleen
mogelijk onder toezicht en rechtstreeks
naar het slachthuis.

Fok- en gebruiksdieren mogen via een
vergelijkbaar ontheffingenstelsel ver-
plaatst worden
binnen het gebied. In-
voer van biggen in het gebied is niet
mogelijk.

In een gebied met een straal van drie
kilometer rond de uitbraken (Ede) wor-
den voorlopig geen ontheffingen gege-
ven.

Verlenging exportverbod
uit ingesloten gebied

T I .1 I) s C\' H R I I- T VOOR d I F R Ci E N F. E S K IJ N 15 F . d E F l 117, a F I F V E R I N Ci 21 1992

Ingesloten bedrijven in de rest van
Nederland

Deze bedrijven komen na afronding van
de serologische onderzoekingen vrij.

Aan de RVV worden, voor zover dit niet
reeds voortvloeit uit de bepalingen van
de Beschikking ontsmetting motorrijtui-
gen en aanhangwagen van 1976 en van
de Regeling uitvoer vee van 1974, de
volgende werkzaamheden opgedragen:

a. het op verzoek van de belangheb-
bende verrichten van controle en
toezicht op de reiniging en de ont-
smetting van lege vervoermiddelen
die kennelijk zijn bestemd voor het
vervoer van varkens, op een daartoe
door de RVV bestemde plaats, vol-
gens de instructie \'reiniging en ont-
smetting verzamelplaatsen en vee-
wagens\' van de VD dd. 5 oktober
1992 (deze beschikking geeft onder
andere aan dat het vervoermiddel en
de daarbij behorende voorwerpen
waarmee vee wordt vervoerd, in het
tijdvak van zeven achtereenvolgende
dagen onmiddellijk voorafgaande
aan de dag van het vervoer, dan wel
op die dag, doch vóór het vervoer,
dienen te zijn gereinigd en ontsmet);

b. het afgeven van een verklaring beho-
rende bij deze regeling, alsmede het
op het vervoermiddel aanbrengen
van een officiële sticker;

c. het op verzoek van belanghebbende
verrichten van controle en toezicht
op de reiniging en ontsmetting van
verzamelplaatsen en van andere
weegplaatsen;

d. het afgeven van een verklaring beho-
rende bij deze regeling, indien de
onder c. bedoelde reiniging en ont-
smetting hebben plaatsgevonden
overeenkomstig de onder a. ge-
noemde instructie van de VD dd. 5
oktober 1992.

-ocr page 318-

Referaten
Kip

Dragerschap en reactivatie van
ILT-entvirus
Bennet M, Jones RC, Hughes CS, Willi-
ams RA, Gaskell RM, Jordan FTW,
and Bradburry JM. Arch Virol 1991;
213-8.

Kippen die klinisch zijn hersteld van
infectieuze laryngotracheïtis (ILT) kun-
nen virusdragers zijn en intermitterend
virus uitscheiden. Er zijn aanwijzingen
dat ook levend entvirus latent aanwezig
kan blijven. De betekenis van een le-
vend ILT-vaccin in Groot-Brittannië als
veroorzaker van dragerschap en virus-
uitscheiding is onderzocht.
Acht in isolatoren gehouden SPF-dieren
van vier weken oud zijn geënt volgens de
aanwijzingen in de bijsluiter. Zes weken
na vaccinatie werden de dieren behan-
deld met corticosteroïden. (Een aantal
dieren stierf na deze behandeling aan
aspergillose!) Vijftien weken na vaccina-
tie werd een challenge met virulent
veldvirus uitgevoerd. De geënte dieren
vertoonde twee tot tien dagen na vacci-
natie een entreactie in de vorm van
ademhalingsproblemen en conjunctivi-
tis (alleen van het gedruppelde oog!).
ILT-vaccinvirus werd geïsoleerd uit de
tracheae en de conjunctivae van alle
geënte dieren één tot zeven dagen na
vaccinatie. In de periode zeven tot veer-
tien weken na vaccinatie (na corticoste-
roïdbehandeling en voor challenge)
werd een aantal keren ILT-virus geïso-
leerd uit twee geënte dieren, hetgeen laat
zien dat latent aanwezig entvirus werd
uitgescheiden. Uit de niet-geënte dieren
werd twee tot vijf dagen na challenge
ILT-virus geïsoleerd, terwijl uit drie
geënte dieren gedurende tien dagen na
challenge enkele malen ILT-virus werd
geïsoleerd. In de volgende vijf weken
werd bij vier van de nog zeven geënte
dieren spontane, intermitterende virus-
uitscheiding aangetoond. Slechts een-
maal werd virus gevonden bij een on-
geënt, gechallenged controledier drie
weken na challenge. Pogingen om bij
het geïsoleerde virus onderscheid te ma-
ken tussen vaccin- en challenge-virus
zijn niet gelukt.

Het vaccin beschermt tegen klinische
symptomen na challenge, maar blijkt
virusuitscheiding niet te verhinderen.
Misschien circuleert het entvirus in het
veld door op grote schaal te enten met
levend ILT-vaccin en mogelijk is dit de
oorzaak van het milder verloop van de
ziekte op dit moment. (In Nederland is
het bij de ILT-gevallen die de laatste
jaren zijn gezien ook steeds de vraag of
er sprake is van een \'echte\' veldinfectie
of van entvirus. Ref)

E Kamps

vüedingsmid-
□ elenhygiene

Bacteriegroei op Nuggets onder

gewijzigde luchtsamenstelling

Marschall DL, Wiese-Lehigh PL, Wells
JH, and Farr AJ. Journal of Food
Protection 1991; 11: 841-3, 851.

Onderzocht is het effect van gewijzigde
luchtsamenstelling (a:02, b:76% CO2
13%N
2 11, c: 80%C02 20)
op de groei van L. Monocytogenes en Ps.
fluorescens
in verpakte voorgekookte
kippenuggets tijdens bewaren bij 300.,
yoCen lloC.

Vlugklaar artikelen krijgen soms weinig
verhitting voor consumptie en geven
daardoor een extra risico voor de consu-
ment.

Listeria monocytogenes is een patho-
gene bacterie, die in vlees voorkomt en
kan groeien bij koeltemperaturen.
Pseudomonas fluorescens veroorzaakt
bacterieel bederf van gekoeld voedsel.
Hoewel beide soorten door correct ver-
hitten afsterven kunnen zij door nabe-
smetting aanwezig zijn op voorgekookte
nuggets.

De consument beoordeelt de deugde-
lijkheid van het produkt op uiterlijk en
geur. Gram-negatieve bacteriën geven
vaak een karakteristieke verandering
aan het produkt, terwijl
L. monocytoge-
nes
geen bederfverschijnselen geeft, ook
niet bij een hoog k.v.e., wat voor de
consument gevaarlijke toestanden kan
geven. De onderzochte bacteriën
groeien onder gewijzigde luchtsamen-
stelling minder snel dan onder normale
luchtsamenstelling. Dit eff^ect is kleiner
naarmate de bewaartemperatuur stijgt.
Producenten dienen zich bewust te zijn
van het belang van krachtige bedrijfshy-
giëne, gepaste kooktemperaturen, een
goede inpakmethode en een strikte tem-
peratuurcontrole tijdens bewaren.
Het door de consument gevraagde ge-
mak, bereikbaarheid en waarde kunnen
door het gebruik van gewijzigde luchtsa-
menstelling bij kipprodukten schijnbaar
verhoogd worden.

A. E. E. Soethout

Ingezonden

Jaarlijkse

cqcktail-enting
voor hond en
kat

Vele dierenartsen, die gezelschapsdieren
behandelen, sturen hun cliëntèle jaar-
lijks een oproep voor een herhalingsen-
ting van de hond of kat. In de praktijk
betekent dit veelal dat dieren, die hun
eerste zogenaamde cocktail-enting in de
nazomer, herfst of winter kregen, een
jaar later de herhalingsoproep krijgen,
dus in dezelfde periode van het jaar.
Veel honden en katten worden in de
zomermaanden in een dierenpension
ondergebracht. Als gevolg van een
hoge bezetting in de aanwezigheid van
dieren van veleriei herkomst, neemt in
de vakantieperiode de kans op het uit-
breken en de verspreiding van infectie-
ziekten toe, ondanks de goede zorgen en
preventieve maatregelen die in de
meeste pensions worden genomen.
Om de kans op problemen voor zowel
de eigenaar van het dier, als voor de
pensionhouder zo beperkt mogelijk te
houden, is het gewenst om dieren in het
voorjaar te revaccineren, uiterlijk tot
drie weken voordat ze in het pension
worden opgenomen.
Hiermee wordt beoogd dat dieren op het
moment dat ze in het pension worden
opgenomen, over een zo volledig moge-
lijke bescherming beschikken. Dus be-
halve de \'klinische\', liefst ook \'biologi-
sche\' immuniteit.

Uiteraard wordt in dit verband de voor-
keur gegeven aan een entschema, waar-
bij jaarlijks (in het vooijaar) de \'grote
cocktail\' (Parvo, Lepto, Distemper,
Adeno, Para-influenza) wordt gegeven,
boven een entschema waarbij alterne-
rend een kleine (Parvo, Lepto) en een
grote cocktail-enting wordt gegeven.

J.E. Zaaijer-Smit,
begeleidend dierenarts
van dierenhotel
De Bréborgh te Ambt
Delden

J. VemooiJ,
veterinair adviseur
bij Mycofarm Ned. BV.

-ocr page 319-

ACTUA

Vraag en antwoord

Eczema solare

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling, vond de redactie
mevrouw Dr. M.M. Sloet van
Oldruitenborgh-Oosterbaan
(Vakgroep Inwendige Ziekten en
Voeding der Grote Huisdieren)
bereid om voor de lezers een
antwoord te formuleren.

Vraag

Mag een rund met \'eczema solare\' (pri-
maire of hepathogene vorm), \'s avonds
na zonsondergang naar buiten?

Antwoord
Eczema solare ook wel dermatitis sola-
ris, fotodermatitis, mummificatie van de
witte huid of springvuur genoemd, is een
aantasting van meestal schaars be-
haarde, niet gepigmenteerde huid
waarin onder invloed van licht van een
bepaalde golflengte activatie van een
fotodynamisch agens plaatsvindt.

In principe worden er drie vormen van
fotosensibiliteit onderscheiden op basis
van de oorzaak: de primaire vorm, de
hepatogene vorm en de congenitale
vorm.

Onder de primaire vorm wordt verstaan
het eten van planten die een fotodyna-
misch agens bevatten (zg. fototoxische
planten zoals boekweit, St. Janskruid en
rode klaver). De hepatogene vorm
treedt op wanneer, als gevolg van een
leverfunctiestoornis, phylloerythrine in
een verhoogde concentratie in de circu-
latie komt. Phylloerythrine ontstaat bij
de anaërobe afbraak van chlorofyl door
micro-organismen in de voormagen en
wordt geresorbeerd door de darm wand.
Normaliter wordt deze stof door de lever
geconjugeerd en met de gal uitgeschei-
den. Verstoring van de excretie van
phylloerythrine, ten gevolge van een
leverfunctiestoornis en/of een gestoorde
afvoer van de gal, leidt tot een ver-
hoogde concentratie van phylloery-
thrine in de circulatie en dus ook in de
huid. Een verminderde leverfunctie kan
optreden door een leverbotinfectie of
door het opnemen van hepatotoxische
stoffen in bepaalde planten (b.v. lupi-
nen) of b.v. tetrachloorkoolstof. Conge-

nitale fotosensibiliteit komt slechts inci-
denteel voor en berust op een afwijking
in de porfyrine-stofwisseling. Hierdoor
komt een overmaat aan metabolieten in
de circulatie die als fotodynamisch agens
kunnen fungeren.

De diagnose fotosensibiliteit kan door-
gaans op het klinische beeld worden
gesteld: in eerste instantie voelt de niet
gepigmenteerde huid warm aan en is
rood, verdikt en pijnlijk. Na enkele
dagen worden de veranderingen duide-
lijker (foto lä en Ib). In de loop van 2 tot
3 weken kan de aangetaste huid geheel
necrotisch worden (foto 2» en 2\'»).
Bij hepatogene fotosensibiliteit kunnen
ook andere symptomen naar voren ko-
men zoals icterus, geringe eetlust en
vermagering. Bepaling van de activitei-
ten van de leverenzymen (gammaGT en
GOT=AST) en eventueel een lever-
biopsie kunnen een aantasting van de
lever bevestigen. Nerveuze verschijnse-
len op basis van een hepatogene encefal-
opathie worden zelden waargenomen.

(foto 2 "l

Dieren met porfyrie zijn doorgaans \'ach-
terblijvers\' en hebben een roodbruine
verkleuring van urine en tanden.

Over de pathogenese van fotosensibili-
teit is helaas nog onvoldoende bekend.
Het berust op het vormen van vrije
radicalen wanneer fotosensibele stoffen
geactiveerd worden door licht van een
bepaalde golflengte. Deze vrije radicalen
beschadigen de huidcellen.
In het algemeen wordt aangenomen dat
gewone verbranding door de zon wordt
veroorzaakt door onzichtbaar UV-B
licht (met golflengtes tussen 280 en 320
nm). Op de vraag welke golflengtes van
het licht fototoxiciteit kunnen veroor-
zaken is echter geen eensluidend ant-
woord te vinden: in de literatuur worden
UV-A (golflengten van 320 tot 400 nm),
UV-A deel van het zichtbare licht
(320-420 nm) en zelfs het volledige
zichtbare lichtspectrum als veroorzakers
van fototoxiciteit genoemd. Mogelijk
speelt de aard van fototoxische stof die
in de huid aanwezig is, ook een rol bij de
gevoeligheid voor bepaalde golflengtes
van het licht.

Het antwoord op de gestelde vraag moet
dus luiden: ja, een rund met een fotoder-
matitis mag \'s avonds naar buiten, maar
pas als het volledig donker is. Bovendien
moet men het rund binnen halen vóór
het weer licht wordt. Verder moet men
zich realiseren dat licht met golflengtes
langer dan 320 nm wél door vensterglas
worden doorgelaten en het dus raad-
zaam is het rund niet alleen binnen,
maar ook min of meer in het donker te
huisvesten.

Verdere therapeutische maatregelen be-

T I J i) S C\' H K I i T VOOR D i F. R Ci F N t; e: S k U N i) F. . D F F 1 117. A f 1 F V I R i N Ci 21 1992

645

-ocr page 320-

Staan uit het pogen om het fotodyna-
mische agens te identificeren en te elimi-
neren. Dit is echter lang niet altijd
mogelijk. In ieder geval dient het rant-
soen te worden gewijzigd. Eventueel
kan men het dier laxeren, maar vaak zal
deze therapeutische maatregel te laat
komen. In het geval van leverbot dient
het rund met een anthelminticum te
worden behandeld. Vooral in het acute
stadium kan afspoelen van de aangetaste
huiddelen met koud water enige verlich-
ting geven. Wanneer grote delen van het
dier zijn aangetast, zijn NSAlD\'s geïndi-
ceerd, zowel om hun pijnstillende als om
hun ontstekingsremmende werking. In
ernstige gevallen kan het zelfs noodzake-
lijk zijn systemisch kortwerkende corti-
costeroïden te geven. Het gebruik van
systemische antibiotica zal soms nodig
zijn ter bestrijding van secundaire bacte-
riële infecties. Locaal kan men de laesies
behandelen met levertraan zalf (goed en

Testverslagen
Veterinaire
Computer-
programma\'s

De AdviesRaad Automatisering (ARA)
van de Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren (GGG) heeft inmiddels
twee testrapporten van praktijkautoma-
tiseringsprogramma\'s uitgebracht en
aangeboden aan het bestuur van de
GGG.

Het betreffen een test van de programma\'s
T & O van de firma Test & Opinion B.V.
te Groningen en een test van het pro-
gramma DA van de firma Deltabron BV
te Zonnemaire. Gekeken is onder meer
naar gebruikersgemak, kwaliteit en ge-
schiktheid voor een bepaald praktijk-
type.

Belangstellende collegae kunnen dit rap-
port opvragen bij de secretaris van de
GGG, drs. S. J. Kleinjan, Biltstraat 455-
457, 3572 AX Utrecht

Tevens zijn nog enkele exemplaren ver-
krijgbaar van het reeds eerder uitge-
brachte Algemeen Verkennend Markt-
rapport van december 1991.
Ook van het rapport \'Marktoverzicht
Veterinaire Automatisering\' (februari
goedkoop) of corticosteroïd-bevattende
zalven.

646

In het geval van primaire fotosensibili-
teit is de prognose gunstig, mits verdere
opname van toxische planten wordt
vermeden en het rund de tijd krijgt om te
genezen. De hepatogene vorm van foto-
sensibiliteit heeft een veel ongunstiger
prognose die afhankelijk is van de pri-
maire leveraandoening. Dieren met pro-
fyrie kunnen het beste zo snel mogelijk
worden opgeruimd.

Literatuur

1. Buitenhuis L. Fotosensibiliteit bij het rund.
Referaat Vakgroep Inwendige Ziekten en
Voeding. Utrecht, juni 1991.

2. Scott DW. In: Large Animal Dermatology.
W.B. Saunders Company, Philadelphia, USA,
1988: 76-83.

3. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan MM,
Nielen M, Addink BS en Lindenhovius A.
Huidaandoeningen van het rund. Diergenees-
kundig Memorandum, 1991; 38: 61-3.

Nieuw(s) van de Industrie

1992), dat een vergelijkend overzicht
biedt van automatiseringsfirma\'s, hun
Softwareprodukten en hun prijzen, zijn
nog exemplaren verkrijgbaar bij de se-
cretaris van de GGG.
Momenteel wordt door de ARA ge-
werkt aan het testen van het programma
van de firma Fysicom te Geldermalsen.

Drs. H. A. Beijer
secretaris AdviesRaad
Automatisering (ARA)

T I J D S C H R I t- T VOOR D I I. R Ci E N E F S K IJ N D E . D E E L 117. A F 1. E V F R I N G 21 1992

nvestering

De farmaceutische firma Upjohn zal 9,8
miljoen gulden investeren in een nieuw
te bouwen fabriek voor oplosbare poe-
ders en premixen in het Engelse Corby.

De investering is een gevolg van de
groeiende markt voor premixen en op-
losbare poeders. Jaarlijks neemt de
vraag naar deze produkten met 25% toe.

Upjohn hoopt met de nieuwe fabriek,
met inzet van de nieuwste technologieën
en volgens de nieuwe EG-richtlijnen
voor \'Good Manufacturing Practice\',
aan de stijgende vraag te kunnen vol-
doen. De fabriek zal naar verwachting in
augustus volgend jaar gereed zijn.

Congressen/

cursussen

Studiedag

pluimveever-

werkende

sector

Het DLO Centrum voor Onderzoek en
Voorlichting voor de Pluimveehouderij
\'Het Spelderholt\' te Beekbergen organi-
seert donderdag 19 november in het
Centrum een contactdag voor de \'ver-
werkende Sector\'. Tijdens deze dag zul-
len diverse aspecten van recent beëin-
digd en lopend onderzoek worden
besproken.

De inleidingen zijn verdeeld over een
ochtend- en middagprogramma. Spre-
kers zijn: Ir. C.H. Veerkamp: De behan-
deling voor het slachten, het verdoven
en andere processen bij de verwerking
van slachtkuikens; ir. Th.G. Uijtten-
boogaart: Stress en vleeskwaliteit; drs.
G.J. Arissen (PPE-Zeist): Rapport van
de werkgroep \'Aanvoersystemen levend
slachtpluimvee\'; drs. C.A. Kan: Bloed en
bloedingen in geslachte kuikens; drs.
A.W. de Vries: De beoordeling van
bloedingen in borstvlees; drs. R.W. Kra-
nen: Een methode om hemoglobine- en
myoglobine-gehaltes in spierweefsels te
bepalen met behulp van een ELISA;
mevrouw dr. A. J. King (Davis-Cal./
USA): EEBcacy of beta-carotene and
vitamines as antioxidants in stored poul-
try muscle.

Belangstellenden voor deze dag dienen ƒ
100,- over te maken op postbanknr.
91.46.11 of Amro-banknr.
43.77.59.407 ten name van \'Het Spel-
derholt\' te Beekbergen (deelnameko-
sten, koffie, drankje en syllabus). De
overschrijving dient uiterlijk 10 novem-
ber in ons bezit te zijn. Na ontvangst
zullen de toegangsbewijzen worden toe-
gezonden. Voor nadere informatie: G.R
Teunis, PR-functionaris van \'Het Spel-
derholt\', tel. 05766-6242.

-ocr page 321-

Stand van zaken

per 13 oktqber 1992

Bij de SVD-uitbraak in juli rondom Ede
zijn drie bedrijven geruimd. Het toen-
malige onderzoek naar alle mogelijke
contacten, alsmede het buurtonderzoek,
leverden geen verder resultaat op, waar-
door het gebied in augustus weer werd
vrijgegeven.

Begin september werd in Italië SVD
vastgesteld bij varkens afkomstig uit
Nederland. Naar aanleiding daarvan
ging in Nederland een grootschalig on-
derzoek van start naar de mogelijke
infectiebron. Een groot aantal varkens-
bedrijven, verspreid over geheel Neder-
land, was direct of indirect betrokken bij
de transporten naar Italië.
Uit de huidige stand van het onderzoek
kan worden geconcludeerd, dat de
SVD-problematiek zich nog steeds con-
centreert in een klein gebied in de
omgeving van Ede. Uit het buurtonder-
zoek kwamen twee adressen naar voren,
waar een groot aantal dieren serologisch
positief werden bevonden. Het betrof
een vermeerderingsbedrijf en een weeg-
plaats, waar ten gevolge van het ver-
voersverbod nog negen vette varkens
lagen. Beide adressen liggen op nog geen
500 meter afstand van de drie bedrijven,
betrokken bij de uitbraak in juli en
blijken ook op enigerlei wijze als con-
tact-adres van deze drie bedrijven te
kunnen worden beschouwd. De weeg-
plaats is bovendien betrokken bij de
transporten naar Italië. De varkens op
beide adressen zijn eind september ge-
ruimd. Op 5 oktober maakte het CDI
bekend, dat het virus was geïsoleerd uit
droge mest afkomstig van de betrokken
weegplaats.

Ook bij bedrijven, die niet in de directe
omgeving van Ede liggen, zijn serolo-
gisch positieve dieren aangetroffen. Het
lijkt er echter op dat hierbij geen sprake
is van SVD.

In deze gevallen betreft het meestal maar
één of twee dieren per bedrijf die een
sero-reactie geven met een lage titer.
Heronderzoek toont ook geen verdere
verspreiding aan. Interferentie van an-
dere enterovirussen kan dan ook niet
worden uitgesloten.

Het traceringsonderzoek, het natrekken
van alle mens- en diercontacten, gaat
onverminderd door. Het doel daarvan is
tweeledig. Enerzijds wil men de zeker-
heid hebben dat de infectie vanuit Ede
niet verder is verspreid dan tot nu toe
bekend.

Anderzijds wil men onderzoeken op
welke wijze de infectie in Ede is geïntro-
duceerd.

In de bijeenkomst van het Permanent
Veterinaire Comité (PVC) van de EG-
Commissie (6 t/m 8 oktober 1992),
heeft Nederland een uitvoerige toelich-
ting gegeven op de stand van zaken, de
genomen maatregelen en de resultaten
van het onderzoek. Ook het inspectie-
team, dat door de EG-Commissie naar
Nederland was gezonden, heeft haar
bevindingen toegelicht.
Dit heeft geleid tot versoepeling van de
maatregelen die op 24 september jl.
werden ingesteld ten aanzien van de
export van levende varkens en varkens-
vlees en tot minimaal 15 oktober van
kracht zouden blijven.
De herziene EG-beschikking wordt per
15 oktober van kracht en geldt tot 16
november van dit jaar.
Voornaamste punten zijn:

- de beperkingen, die gelden voor het
ingesloten gebied en de verdachte
bedrijven buiten dit gebied blijven
gehandhaafd;

- er mag geen export van varkensvlees,
varkensvleesprodukten en levende
varkens plaatsvinden uit een gebied
met een straal van 10 km rondom
een nieuw besmet bedrijf;

- de beperkingen op de export van
vlees uit de rest van Nederland wor-
den ingetrokken, waarmee de die-
renartsverklaringen komen te verval-
len;

- export van levende varkens afkom-
stig uit de rest van Nederland kan
vanaf 16 oktober plaatsvinden onder
strikte toepassing van de voorwaar-
den genoemd in RL 64/432/EEG,
dit betreft met name de identificatie
en registratie, reiniging en ontsmet-
ting en melding van een transport
aan het land van bestemming.

Speciale aandacht wordt geschonken
aan de problemen in het ingesloten
gebied.

Biggen kunnen met ontheffing binnen
het ingesloten gebied worden verplaatst
van vermeerderaar naar mester. De
ruimte, die daarvoor bij de mester aan-

Mededelingen VD

Swine Vesicular Disease (SVD)

Uitbraak

pseudüvügelpest

in Nüürd-Limburg

Begin september heeft zich een eerste
geval van pseudovogelpest voorgedaan
in de gemeente Weert in Noord-Lim-
burg. Op 12 oktober jl. waren in totaal
in deze regio 10 bedrijven vanwege de
ziekte geruimd. Rondom de gevallen
zijn beschermingsgebieden met een
straal van ongeveer drie kilometer inge-
steld, waar een vervoersverbod voor
vogels geldt. Tevens is een toezichtsge-
bied ingesteld waarbinnen het vervoer
van pluimvee en broedeieren is verbo-
den. Het is ook verboden pluimveemest
en -strooisel buiten het gebied te bren-
gen. In het begin van de uitbraak had dit
laatste gebied een straal van ongeveer
tien kilometer. Gezien de welzijnspro-
blemen, die zich met name in de slacht-
kuiken- en mestkalkoensectoren voor-
deden als gevolg van het vervoers-
verbod, is nagegaan in hoeverre het
veterinair gezien verantwoord was de
gebieden waar mogelijk te verkleinen.
Als uitvloeisel hiervan is op 28 septem-
ber jl. het deel van het toezichtsgebied
buiten de beschermingsgebieden inge-
trokken. Vanaf die datum zijn de gren-
zen van het toezichtsgebied gelijk aan de
buitenste grenzen van de beschermings-
gebieden.

Er is tevens een aantal ontheffingsmoge-
lijkheden van kracht voor transporten
van diverse categorieën dieren, broedei-
eren en mest, voorzover veterinaire of
welzijnsargumenten vervoer noodzake-
lijk maken. Voor geheel Nederland is
een verzamelverbod voor vogels van
kracht en zijn vogelmarkten geschorst.
Dit houdt in dat onder meer tentoonstel-
lingen en duivenvluchten geen doorgang
kunnen hebben. Het Landbouwschap
heeft de NCD-entverplichting aange-
past. In eerste instantie werd een ver-
plichting voor een aanvullende vaccina-
tie voor alle pluimvee in Noord-Brabant
en Limburg ingesteld, later gevolgd door
een aanvullende entverplichting voor
bedrijfspluimvee in geheel Nederland.

wezig moet zijn, wordt gecreëerd door-
dat slachtvarkens met ontheffing kunnen
worden afgevoerd naar aangewezen
slachthuizen. Ook fokmateriaal kan met
ontheffing binnen het ingesloten gebied
worden verplaatst.

-ocr page 322-

Etienne Marcel Dufgur

Op 25 JunijL overleed Etiënne Marcel (Marcel)
Dufour tijdens vakantie in zijn geliefde Enge-
land

Marcel was geboren te Kota Radja, voormalig
Ned Oost-Indië op 13 mei 1921. Hij deed
eindexamen HBS te Apeldoorn in 1941. Hij
begon de studie Diergeneeskunde, maar moest
als niet-tekenaar van de zogenaamde \'loyaliteits-
verklaring\'hiermede in 1943 stoppen. Hij kwam
al spoedig in het verzet, werd opgepakt en
geïnterneerd in het concentratiekamp te Amers-
foort Daar
maakte hij hard-
handig kennis met
^ de praktijken van

de beruchte kamp-
beul Kotalla. De
gevolgen daarvan
hebben zijn ver-
dere leven sterk
beïnvloed Hij had
gezworen nimmer
meer een voet op
Duits grondgebied
te zetten of ooit
nog kenbare
Duitse produkten
I te kopen. Hij heeft
zich hier conse-
quent aan gehou-
den.

Na de oorlog volgde hij een militaire opleiding in
Engeland en ging als oorlogsvrijwilliger naar
Nederlands Oost-Indië, waar zijn ouders en
zuster nog in leven waren.
Voor zijn vertrek trouwde hij met Tineke
Scheeres en na zijn terugkeer startte hij opnieuw
met zijn studie. Hij was destijds waarschijnlijk de
eerste getrouwde veteriruiire student
Uit dit huwelijk werden twee dochters en een
zoon geboren Na de voltooiing van zijn studie in
1965 vestigde hij zich als praktizerend dierenarts
in Nieuwenhoorn op Voorne-Putten
Daar werd hij al spoedig getroffen door de
beroepsziekte Abortus Bang, waardoor hij na
enige jaren gedwongen werd een ambtelijke
loopbaan te kiezen

Enkele jaren was hij keuringsdierenarts van het
slachthuis te Haarlem en in 1960 werd hij
benoemd te Hoogeveen als Hoofd van de Vlees-
keuringsdienst en directeur van het Marktwezen
Hij zette zich hier bijzonder in voor de stichting
van een Openbaar Slachthuis, dat na een aantal
jaren tot stand kwam. Toen het slachthuis in
1977 overging in particuliere handen kreeg hij
als directeur eervol ontslag.
Omstreeks die tijd startte de discussie over een
reorganisatie van de vleeskeuring in Nederland

In memoriam

Tijdens deze discussie toonde hij zich een fervent
tegenstander van de plannen om de gemeente-
lijke vleeskeuringsdiensten in een Rijksdienst
onder te brengen en het aantal diensten sterk in te
krimpen Hij was op vergaderingen dikwijls de
woordvoerder van de tegenstanders van deze
reorganisatie, die voor velen ingrijpende gevol-
gen zou hebben Ook hij ontkwam er niet aan en
in 1985 ging hij - toch wel wat gedesillusioneerd -
in de VUT.

Zijn hart trok steeds naar Engeland en rm zijn
pensionering woonde hij een aantal jaren in
Cornwall, maar wegens een ernstige ziekte
kwam hij terug in Nederland en vestigde zich in
het Zuidhollandse Noorden
Daar heeft hij met Tineke nog een klein jaar
kunnen leven

De crematie heeft in besloten kring in Cornwall
plaatsgevonden

Marcel kwam over als een aimabel mens: harte-
lijk, belangstellend en steeds bereid tot een
discussie, waarbij hij eerlijk voor zijn mening
uitkwam en zich niet gemakkelijk gewonnen gaf
Hij was iemand waar je niet omheen kon Hij
maakte door zijn sympatieke benadering vele
vrienden en kennissen

In Hoogeveen was hij jarenlang voorzitter van de
hockeyclub en bijzijn afscheid werd hij benoemd
tot ere-voorzitter; tevens werd de Marcel Dufour-
trofee ingesteld, die jaarlijks wordt uitgereikt
Zo behoorde hij ook tot de vaste kern van
jaargenoten (studiejaar 1941), die jaarlijks tij-
dens een reünie ergens in Nederland of in
Zwitserland bijeenkomt Groot was de ontstelte-
nis, toen we hoorden dat Marcel plotseling was
overleden We zullen hem volgendjaar missen en
herdenken en we zijn blij dat Tineke heeft
aangekondigd ook aanwezig te zullen zijn
De stilte in huis, die is ontstaan na Marcel\'s
overlijden, kunnen wijniet vullen en hoewel haar
beide dochters en kleinkinderen in de buurt
wonen en erg zorgzaam voor haar zijn, zal die
open plek blijven Het zal tijd kosten hieraan te
wennen, niet alleen voor Tineke, maar ook voor
zijn vele vrienden, want zij die Marcel gekend
hebben weten ook dat je hem niet gemakkelijk
vergeet

W. J. Nijhof

-ocr page 323-

KNMvD Afdeling
Grgningen-Drenthe

viert 1 5ü-jarig bestaan

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van
1 oktober jl. is bij dit artikel verzuimd \'Drenthe\'
aan de afdelingsnaam toe te voegen voor de
goede orde wordt het artikel nogmaals afgedrukt.

De afdeling Groningen-Drenthe van de Konink-
lijke Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde
bestaat op 20 december 1992 150
jaar.

Ter gelegenheid van dit heuglijke feit organiseert
de afdeling in de Martinihal in Groningen
woensdag 18 november 1992 een symposium
getiteld \'Vruchtbare samenwerking\'.
De organisatie richt zich deze dag niet alleen op
de dierenartsen van de afdeling, maar ook op hun
cliënten.

Via de leden van de afdeling worden de \'eindge-
bruikers\' van de diergeneeskunde uitgenodigd
om deze dag bij te wonen.
Er worden onder meer lezingen gehouden, die in
vijf secties worden verdeeld.
De organisatie verwacht zo\'n duizend bezoekers.
Alle activiteiten spelen zich af in de Borgman-
zaal.

Programma

10.15-10.45 uur: Ontvangst met koffie
10.45-11.00 uur: Opening door de commissaris
der Koningin van de provincie Groningen, de
heer H.J.L. Vonhoff.
11.15-12.00 uur: eerste spreker.
12.00-13.45 uur: gezamenlijke lunch.
13.45-14.30 uur: tweede spreker
14.30-15.15 uur: derde spreker.
15.15-16.30 uur: koffie/thee en bezoek stands.

Titels voordrachten

Sectie rund

1- Prof. dr. G.H. Wentink: IBR

2- Dr. Th. Kruip: Embryotechniek

3- Drs. I.J.R. Visser: Salmonellose

Sectie varken

1- Dr. ir. B. Kemp: Management factoren van
invloed op embryonale sterfte bij het varken

2- Dr. L. Vellinga: Dierziekte-bestrijding Noord-
Nederland

3- Dr.C.J.M. Scheepens: Klimaat in varkensstal-
len

Sectie paard

1- Drs. W. van der Holst: Paardenvoortplanting
1993

2- J. Werners: Paardenfokkerij anno 1993

3- Demonstratie

Sectie gezelschapsdieren

1- Dr. A.C. Schaefers-Okkens: Voortplanting

2- Prof. F.J. Meutstege: Groeistoornissen

3- Dr. A.A.M.E. Lubberink: Interne problemen

Sectie pluimvee

1- Dr. H.A. Vahl: De voeding van het slachtkui-
ken; het afwegen van verschillende belangen
2. Drs. E. Kamps: Pluimveegezondheidszorg met
als doel een gezond eindprodukt.
3- Drs. H. Hemminga: Kwaliteit van de slacht-
kuikens

Kaarten voor dit symposium zijn door leden van
de afdeling Groningen-Drenthe ä 25 gulden te
bestellen bij penningmeester M. de Groot te Gieten.

m^^ycqfàrm mmm

Duphar

Animal Health

SO

SmithKline Beecham

Animal Health

Q^^ .4iiinial Ilcukh

®Boehringer ^---^

lnge»ieim Qnterv^

animedly^irbac

LEO

Aanvulling

Naar aanleiding van de Jaarrede 1992, versche-
nen in deel 117, afl. 19 van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde:

Helaas is verzuimd in het lijstje van collegae, die
in het afgelopen verenigingsjaar een koninklijke
onderscheiding hebben ontvangen op grond van
hun prestaties op het gebied van de diergenees-
kunde en hun maatschappelijke verdiensten, de
naam van collega J.W. Baretta op te nemen.
Hij is benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje
Nassau.

Besluit takorganisatie

in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde deel
117, 1 juni 1992, pagina 336, is meegedeeld
dat het Algemeen Bestuur op 29 april unaniem
heeft besloten te komen tot een onafhankelijke
takorganisatie voor de automatisering in de
diergeneeskunde en de dierenartsenpraktij-
ken in Nederland.

Het Hoofdbestuur van de KNMvD deelt mee
dat het woord unaniem ten onrechte en
misleidend is gebruikt, omdat in de discussie
zowel door de Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren, als door de Groep Veterinaire
Specialisten argumenten van voorbehoud zijn
gemaakt. De Groepen willen tevens meer
garanties dat hun belangen niet worden on-
dergeschoven. Uit solidariteitsoverwegingen
is men accoord gegaan met het besluit.

-ocr page 324-

Landelijke middag voor

vrouwelijke dierenartsen

De Commissie voor Advies voor de Beroepsuit-
oefening van de Vrouwelijke Dierenartsen is een
door het Hoofdbestuur van de KNMvD inge-
stelde commissie met als doel het optimaliseren
van de professionele mogelijkheden van vrouwe-
lijke dierenartsen door onder andere het Hoofd-
bestuur hieromtrent gevraagd en ongevraagd te
adviseren. Zoals reeds is gemeld in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde van 15 september 1992,
organiseert de commissie haar Landelijke Mid-
dag voor vrouwelijke dierenartsen op zaterdag
28 november om met haar achterban van
gedachten te wisselen.

Er worden twee inleidingen gehouden:

- Verbetering beroepspositie vrouwelijke (die-
ren )artsen, door drs. Mettiena Leemeijer, so-
ciologe en stafmedewerkster emancipatieza-
ken van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij tot bevordering der Genees-
kunst;

- Dierenartsen met dubbele belasting. Preventie
van vitale uitputting, door drs. Hetty Wene-
kamp, huisarts.

Na deze inleidingen is er gelegenheid tot discus-
sie, om nieuwe contacten te leggen en om oude
banden te verstevigen.

Alle vrouwelijke dierenartsen, zowel leden als
niet-leden van de KNMvD, zijn bij deze van
harte uitgenodigd deze Landelijke Middag bij te
wonen.

De bijeenkomst wordt gehouden in het Polman\'s
Huis aan de Keistraat 2 te Utrecht, aanvang
13.30 uur.

KNMvD

toetsenist Michel Pagie onder meer in de band
van Harry Sacksioni.

De andere helft van de groep bestaat uit weten-
schappers. Marten Scheffer (viool, mandoline,
gitaar) is bioloog en part-time barok-violist;
Frans Smulders (zang, gitaar, cister, nyckel-
harpa) is dierenarts en liedjesschrijver. \'Overste-
kend Wild\' speelt grotendeels akoestisch en zingt
in het Nederlands.

De groep gaf tijdens het avondfeest van het
Jaarcongres een succesvol optreden. Voor die-
renartsen leden van de KNMvD, die het Jaar-
congres niet hebben kunnen bijwonen en dit
optreden hebben gemist, bestaat de mogelijkheid
alsnog in het bezit te komen van deze bijzondere
CD. Op het secretariaat is nog een beperkte
voorraad hiervan aanwezig.

Men kan de CD bestellen door overmaking van
fl. 15,- (inclusief verzendkosten) op girorekening
51 16 06 of op de rekening bij de ABN-AMRO
55 50 48 861 ten name van de KNMvD, onder
vermelding van \'CD Jaarcongres\'. Per dierenarts
wordt niet meer dan één CD verstrekt.
Na ontvangst van de betaling zal de CD per post
worden toegezonden. Indien men de CD komt
afhalen bij de KNMvD, dan bedragen de kosten
fl. 10,-.

O/ERSTE KE^ND IVTLD

□verstekend wild

Het is gebruikelijk dat de deelnemers aan het
Jaarcongres van de
Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
een orgi-
nele attentie ontvangen. Dit jaar bestond deze
attentie uit een CD van de formatie \'Overste-
kend Wild\', die een speciale uitgave heeft
verzorgd van de CD \'Onze Jongens\'.

\'Overstekend Wild\' bestaat uit vier muzikanten,
ieder met een verschillende achtergrond. Rens
van der Zalm (viool, mandoline, gitaar) was één
van de voormannen van de legendarische folk-
groep \'Fungus\'. Hij speelt momenteel samen met

Oa^JokefÊ^

-ocr page 325-

De Veer benoemd tot

manager takorganisatie

De NOVAD Coöperatie Ideëel heeft met ingang
van 1 oktober 1992 drs. J.J. de Veer benoemd tot
manager takorganisatie. Doelstelling van de, op
23 september 1992, opgerichte NOVAD Coöp-
eratie Ideëel is de automatisering en informatise-
ring in de diergeneeskundige wereld gestalte te
geven. Uniformering en standaardisering zijn
hierbij trefwoorden. De nadruk zal vooral op het
gebruik en toepassing van de informatie komen
te liggen. De NOVAD Coöperatie Ideëel is een
onafhankelijke organisatie die zich richt op de
gehele veterinaire beroepsgroep.

De Veer voltooide in 1975 zijn dierenartsenstu-
die, waarna hij toetrad tot de dierenartsenassoci-
atie Markelo. In deze gemengde praktijk hield hij
zich vooral bezig met de preventieve diergenees-
kunde en de bedrijfsbegeleiding. Met het auto-
matisch verwerken van bedrijfsgegevens ont-
stond bij De Veer een groeiende interesse in de
mogelijkheden van automatisering voor dieren-
artsen. Medio 1988 werd hij commissaris bij de
NOVAD. Na zijn uittreding in december 1990 is
De Veer nog nauw betrokken geweest bij de
ideële werkzaamheden van de NOVAD.

In de persoon van De Veer verwacht de NO-
VAD Coöperatie Ideëel een uitstekende ge-
sprekspartner te hebben gevonden voor alle
organisaties die betrokken zijn bij de dieren-
artsenpraktijken, zowel met betrekking tot de
gezelschapsdieren als de landbouwhuisdieren.

De NOVAD Coöperatie Ideëel is met ingang
van 1 oktober 1992 gehuisvest in de gebouwen
van de KNMvD te Utrecht.

Correspondentieadres: NOVAD Coöperatie
Ideëel, p/a KNMvD, Julianalaan 8-10, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht

Telefoon (tijdelijk): 05476 - 2085
08363 - 1198
Telefax (tijdelijk): 05476 - 3625

International Veterinary Congress

Netherlands Small Animal Veterinary Associ-
ation, March 26-28,1993, R.A.I.-Congress Cen-
tre, Amsterdam, The Netheriands. International
Veterinary Congress. Main congress language is
English. For further details or registration please
contact: KNMvD, for the attention of \'Voor-
jaarsdagen\', RO. Box 14031, 3508 SB Utrecht,
The Netheriands.

Call for posters and

short communications
voorjaarsdagen1993
Places are available for posters and short
communications (15 min. including dis-
cussion) during our annual International
Companion Animal Congress \'VOOR-
JAARSDAGEN\', which will be held
March 26 - 28,1993 in Amsterdam, the
Netheriands. Free entrance to the gene-
ral program is offered to participants.
For more information write or fax to the
Royal Netheriands Veterinary Associa-
tion, Voorjaarsdagen Committee, c/o
H.R Meyer, RO. box 14031, 3508 SB
Utrecht, the Netheriands; fax: 31-30-
511787.

^^ ABS\\mUS ■ ^

Banden 1992 Tijdschrift
voor
Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde 1992 (nieuw
formaat) kunt u bestellen door ƒ 25,- per set
over te maken op postbanknummer 51 16 06.
Wilt u bij uw bestelling vermelden \'Banden
1992\'?

Banden tot en met 1986 zijn niet meer
voorradig. Vanaf 1987 zijn de banden wel
leverbaar.

-ocr page 326-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Beer, Mevr. L.C.M. de; 1992; 3581 TP Utrecht;
Renstraat 20.

Hermans, P.G.; 1992; 2132 BB Hoofddorp; p/a
Polderplein 32.

Hessels, Mevr. A.L.D.; 1992; 3572 XP Utrecht;
Van Brakelstraat 17 bis.

Jong, Mevr. N. de; 1992; 3981 ZL Bunnik;
Vletweide 16.

Keune, Mevr. N.M.; 1992; 3514 TK Utrecht;
Valkstraat 46 F.

Kooij, Mevr. F.C.; 1992; 3514 XH Utrecht; Van
Musschenbroekstraat 23.
Meulenberg, J.; 1991; 9751 GH Haren (Gr);
Nieuwlandsweg 1.

NikkeU, Mevr. A.A.; 1991; 7221 NA Steenderen;
J.F. Oltmansstraat 3 A.

Piek, Mevr. C.J.; 1991; 8225 MK Ulystad; Horst
25-23.

Rulkens, RH.A.; Gent-1991; 5554 JR Valkens-
waard; Molenstraat 72.

Sibbes, Mevr. J.C.; Gent-1992; B-2920 Kalmt-
hout (België); Heidestatiestraat 57.
Smaling, Mevr. A.J.; 1992; 3581 AC Utrecht;
Nachtegaalstraat 33 bis.

Surstedt, H.I.; 1992; 3581 KA Utrecht; Van
Hogendorpstraat 3.

Vos, P de; 1982; 4531 HJ Terneuzen; Van
Steenbergenlaan 7.

Wieten, Mevr. W.; 1992; 8017 BV Zwolle; Schel-
lerdijk 10.

Promoties R.U. te Utrecht:

Op 22 oktober 1992 Drs. H.A.P Uriings te
Ravenstein.

Op 22 oktober 1992 Drs. J.H. Vos te De Bilt.
Jubilea

S. Bruggeling te Spijkenisse afwezig 40 jaar 3 nov.
1992

R.G. Detmers te Coevorden afwezig 40 jaar 3 nov.
1992

L.J.J.A. Roppe te Boxmeer afwezig 40 jaar 3 nov.
1992

Dr. J.F. Westendorp te Heesch afwezig 40 jaar 3
nov. 1992

D.W. de Groot te Hellendoorn afwezig 50 jaar 3
nov. 1992

J.H. van Dunnewold te Winterswijk afwezig 40
jaar 3 nov. 1992

J.A. Engel te Hippolytushoef afwezig 40 jaar 3
nov. 1992

Dr. J.P.W.M. Akkermans te Vlaardingen afwezig
40jaar6nov. 1992

Dr. F.W. van Schie te Eefde afwezig 25jaar 9 nov.
1992

J.F.A. Heitkamp te Haaksbergen aanwezig 25 jaar
9 nov. 1992

Mevr. D. Scholma-van der Perk te Opeinde
afwezig 50 jaar 14 nov. 1992
R. Kommerij te Dronten afwezig 35 jaar 19 nov.
1992

A. Rinses te Sint Maartensdijk afwezig 40 jaar 27
nov. 1992

C.G. Vervoom te Gouda afwezig 30 jaar 27 nov.
1992

Dr J. Tesink te Goes afwezig 45 jaar 27 nov. 1992

Mutaties

205 Arink, H.B.F.; 1961; 7122 LG Aalten; Ak-
kermateweg 4; tel. 05437-73726 privé,
73340 prakt.; p., geass. met M.G.M. Brink-
hoff, A.W. Udo, H.J.W. Waterval en RC.
Witjens; plv.i.

206 Bakx, A.J.C.; 1989; 4707 SG Roosendaal;
Bandeliersberg 218; tel. 01650-65800; p.,
geass. met B.J.A.M. Boschker, PH.M.M.
Jacobs, A.J.M. Meesters, J.F.J. Segers en
J.M. Verbocht.

209 Berends, B.R.; 1990; 3561 HR Utrecht;
Tannhäuserdreef 270; tel. 030-535367 bur.;
toegev. wet. onderzoeker R.U. (FD., vkgr.
Vv.D.O.).

220 Bruggeling, T; 1983; 9101 HR Dokkum; De
Schans 6; tel. 05190-20015 privé, 92526
prakt.; p., geass. met R. van den Berg, K.
Dijkstra, PV.E. Fortuin, F Schreiber, S.
Wietsma en M.A. van Wijck.

220 »Bruijn, Mevr. J.M. de; 1989; 6137 CC
Sittard; Tudderenderweg 149 B; tel. 046-
582472 privé, 512969 prakL; p., medew. bij
RH.M. Schmeitz.

223 Calker, J.F van; 1969; 7961 MB Ruiner-
wold; Kievitstraat 2; tel. 05222-2269 privé,
1644 prakt.; p., geass. met H.E. Meinardi.

228 Dijkerman, Mevr. N.A.; 1992; 7011 JA
Gaanderen; Vreeltstraat 15 A; tel. 08350-
25604; wnd.d.

230 Donkers, J.G.PM.; 1990; 5428 NL Ven-
horst; Statenweg 81; tel. 04925-1529 privé,
04923-61402 prakt.; fkx 04923-66650; p.,
geass. met J.L. Eikelenboom, Dr. RJ.M.M.
van Gulick, F.L.M. Konings, M.J.A. Nuyens,
G.B.M. Verschuuren, N.J.G.J. van der Wie-
len en J.W. Zwolschen.

231 Driesen, B.; 1987; 8325 GG Vollenhove; D.
van Bourgondiëstraat 37; tel. 05274-1953
privé, 08343-1045 prakt.; p.

236 Franke, M.; 1990; 5995 RP Kessel (L);
Heldenseweg 9; tel. 04762-1586 privé, 2668
prakt.; fax 04704-1529; p., geass. met FPM.
Henderikx en L.A. Rijk.

351 »Gooskens, Mevr. J.L.M.; 1988; naar Neder-
land.

241 »Gooskens, Mevr. J.L.M.; 1988; 4714 RD
Sprundel; Korte Hei 11; tel. 01653-88142
privé, 82470 prakt.; p., medew. bij J.H.A.M.
Bartels, K.H.J. Lambeek, J.FG. Maathuis en
I.C.A.M.Oosterhout.

242 Graff, Mevr. J.M.J.; 1990; 5521 LR Eersel;
Haam 18; tel. 04970-17490 privé, 12100
prakt.; p., medew. bij R.M.M. Hoekstra,
M.A.PM. Kappen en M.M. Volwerk.

246 »Hakkesteegt, J.W.; 1970; 1746 CH Dirks-
horn; Oosterdijk 34; tel. 02245-1600; p.,
geass. met R.H. de Groot en J. Willig.

248 Heijmans,J.W.P.;Gent-1985;5571 LN Berg-
eyk; Weesbosserweg 60; tel. 04975-4571
privé, 1275 prakt.; p., medew. bij A.J.A.
Hartman, A.A.P van Montfort en RG.M.
Morssinkhof.

251 Herweijer, Mevr. PE.M.; 1991; 9406 VA
Assen; Loire 8; tel. 05920-52023 privé,
53160 prakt.; p., medew. bij A. Dalemans en
A.H. Nijhuis.

259 Jansen, Mevr. M.A.M.; 1991; 8491 GE
Akkrum; S. van de Vegtstraat 45; tel. 05665-
1436 privé, 2255 prakt.; p., medew. bij J. van
der Heide, G.A. Hooijer en M. Sevinga.

270 Kramer, Mevr. S.C.; 1986; 4861 EA Chaam;
Boterfabriekweg 13; tel. 01619-2679 privé,
2556 prakt.; p., medew. bij PJ.C. Dirven en
J.A.M. Kolen.

270 Krediet, Mevr. TA.J.; 1983; 3206 EN Spij-
kenisse; Donk 54; tel. 01880-31426 privé,
01804-25253 prakt.; p., medew. bij W van
Erk, P.J.H.M. Meeus, R. de Rooij en Mevr.
C.RM. Valstar.

273 Ubes, Mevr. H.L.P.; 1980; 1324 PD Almere;
Bunschotenstraat 18; tel. 036-5343041 privé,
5360160 prakL; p.

274 Und, A.; 1982; 8326 AK Sint Jansklooster;
Schaarweg 4; tel. 05274-1879 privé, 3333
prakt.; p.

274 Leenders, Mevr. C.J.N.; 1989; 4273 GE
Hank; Buitendijk 69; tel. 01622-3357 privé,
01833-1708
prakL; p., medew. bij J.J. Kei-
ler, K.M. Rienks, J.W.H.M. Strikkers en
J.FG. Vermond.

281 Mast, H. van der; 1990; 6826 EJ Arnhem;
Krammerstraat 21; tel. 085-648113; wnd.d.

282 Meijer, Mevr. M.; 1992; 7011 JA Gaande-
ren; Vreeltstraat 15 A; tel. 08350-25604
privé, 08340-24631 prakt.; p., medew. bij
RN. Beenen, N.S.J. Hoogland, J. de Jong,
A.J.M. Metz, H.RA. van der Meulen, P.J.M.
Stroomer en H.W.F Swart.

284 Mol, L.F; 1966; naar het buitenland.

354 Mol, L.F; 1966; Dokki, Cairo (Egypte);
PO.Box 443; tel. 09-20-2-3614207 bur.; fax
09-20-2-704270; d.

287 Neleman, J.; 1989; 7156 LL Beltrum; Dorps-
straat 2 A; tel. 05448-1610 privé, 1366
prakt.; p., geass. met H.B. van Lom.

289 Nijman, Mevr. C.J.C.; 1990; 3572 TC
Utrecht; Palmstraat 8; tel. 030-722156; d.

293 Paardekooper, Mevr. E.Y.; 1990; 5711 BK
Someren; Beukelaar 29; tel. 04937-94618
privé, 91770 prakt.; fax 04937-96770; p.,
medew. bij L.P.M. van den Brand, H.A.
Derkx, M.M.FH. van Kuijk, R.J.M.L. Ray-
makers, L.A.J. Smeenk, A.H.A. Steentjes,
J.A. Westerbeek, D.L. Willink en FTh.C. de
Wit.

293 Pagter, W.G. de; 1992; 8271 BD IJsselmui-
den; Baan 19; tel. 05202-30766; p., medew.
bij FBakker, A.C. Dwarshuis en W.B. Ved-
der.

295 Piebes, A.H.G.; 1982; 7742 WD Coevorden;
Van Bothnialaan 21; tel. 05240-13014 privé,
13694 prakt.; p., geass. met M. Bethlehem,
H.FJ. Bulthuis, H. Detmers, J. Hilvering,
W.B.J. Costing en IJ.R. de Vries.

297 »Pool, Mevr. L.; 1992; 2042 NA Zandvoort;
Haarlemmerstraat 17; tel. 02507-19137;
wnd.d.

299 Pul, A.E.F van; 1952; 7031 BG Wehl;
Isidorusstraat 22; tel. 08347-81248; r.d.

306 Salet, J.PA.; 1986; 3844 AT Harderwijk;
Eisenhowerlaan 28; tel. 03410-26592;
wnd.d.

312 Slingerland, Mevr. K.I.; 1989; 2408 CB
Alphen a/d Rijn; Denemarkensingel 96;
01720-26178 privé, 20200
prakL; p., me-
dew. bij A.C.M. Kuilboer, J.VH. Uns, J.H.
Rootert en A. Soede.

313 Smeenk, Mevr. G.W.; 1984; 7036 AR Leer-
beek; Komperwijkweg 2; tel. 08363-2056;
p., paarden.

317 Steentjes, A.H.A.; 1990; 5711 BK Someren;
Beukelaar 29; tel. 04937-96418 privé, 91770
prakt.; fax 04937-96770; p., geass. met
L.RM. van den Brand, H.A. Derkx,
M.M.FH. van Kuijk, R.J.M.L. Raymakers,
L.A.J. Smeenk, J.A. Westerbeek, D.L. Wil-
link en FTh.C. de Wit.

320 *Tange, J.R; 1992; 6814 MP Arnhem; Ba-
kenbergseweg 140; tel. 085^50854; wnd.d.

324 Uriings, Dr. H.A.P; 1985; U-1992; 5371 MS
Ravenstein; Roesterd 11; tel. 08867-2519
privé, 030-535342/535367 bur.; p.; wet.

-ocr page 327-

medew. R.U. (F.D., vkgr. V.v.D.0.) (fax
privé: 08867-4575).

329 Verschuer, Mevr. C.M.R. van; 1991; 4153
RB Beesd; Marienwaerdt 12; tel. 03458-
1368 privé, 08880-51213 prakt.; p., medew.
bij M.R Moons.

331 Vliet, L.A.M. van; 1980; 1791 MJ Den Burg
(Texel); Kogerweg 155; tel. 02220-13400
privé, 12527 prakt.; p., geass. met A.B.F
Domhof, J.H. Klinkers en FH. van de
Werken.

332 Vos, Dr. J.H.; 1978; U-1992; 3731 EA De
Bilt; Blauwkapelseweg 39; tel. 030-201964;
wet. medew. R.U. (F.D., vkgr. Pathologie);
specialist Veterinaire Pathologie.

333 Vries, FPW. de; 1986; 3706 VA Zeist;
Zamenhoflaan 5; tel. 03404-52683 privé,
02979-80666 bur.; fax 02979-84165; marke-
ting manager Benelux Bayer B.V.

336 Waterval, H.J.W; 1980; 7122 BT Aalten;
Hogestraat III; tel. 05437-77350 privé,
73340 prakt.; p., geass. met H.B.F. Arink,
M.G.M. Brinkhoff, A.W. Udo en P.C. Wit-
jens.

Diergeneeskundig

jaarboek 1993

Wiit u zeker zijn dat uw gegevens
in het Jaarboek 1993 juist vermeld
worden, dan verzoekt de Redactie
van het Diergeneeskundig Jaar-
boek u vóór 1 december 1992
eventuele fouten en wijzigingen
door te geven aan het Bureau van
de Maatschappij
(tel. 030-510111).

Redactie Diergeneeskundig
Jaarboek

Post Academisch Ondenwijs Diergeneeskunde

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(ƒ930,-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/94)
Heroriëntatie op gezeischapsdierenpraklijk

(ƒ4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(ƒ390,-)

27 november 1992 (92/74)

19 december 1992 (92/75)

De cursus 92/74 is volgeboekt.

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk

(ƒ1025,-)

30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)
De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

Zeister Dagen 1992 (/"965,-)
Week 11 - 2 t/m 6 november 1992 (92/55)
Week 111 - 9 t/m 13 november 1992 (92/56)
Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)
Bloedonderzoek gezelschapsdieren (f 300,-)
2 november 1992 (92/83). Deze cursus is volge-
boekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Inleiding in de diergeneeskundige begeleiding
van melkveebedrijven (f 16(X),-)
2, 3 en 4 november 1992 (92/92)

Assistentie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren en paarden (f 400,-)

7 november 1992 (92/72)

Schrijven van een artikel (/\'lOSO,-)
9 november en 14 december 1992 (92/59)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Voeding van vogels en reptielen (ƒ 300,-)

16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat if 600,-)
21 en 28 november 1992 (92/86)

Kalveropfok op melkveebedrijven (ƒ 300,-)

24 november 1992(92/91)

Integrale Keten Beheersing ei {f 325,-)

25 november 1992 (92/64)

Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven
(ƒ395.-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (f 480,-)

27 november 1992(92/58)
Patiënlendemonstratie gezelschapsdieren

(/"lOO,-)

8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(/■450,-)

11 december 1992 (92/71). Deze cursus is volge-
boekt. opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Tandheelkunde II (^950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is volgeboekt. De wachtlijst is slechts
toegankelijk voor hen die deelgenomen hebben
aan de Basiscursus Tandheelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (f 975,-)
14, 15 en 16 december 1992(92/77)

KI Paard (ƒ2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374. fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Doorlopende

agenda

November

2— 4 PAO-D: Inleiding in de diergeneeskun-
dige begeleiding van melkveebedrijven (92/
92).

2— 6 PAO-D cursus: Zeisterdagen week II
(92/55).

2 PAO-D cursus: Bloedonderzoek GD (92/
83).

3 en 10 Vervolg van 27 oktober PAO-D cur-

sus: Algemene Vleestechnologie (92/87)

3— 10 8th Annual George H. Muller Stand-
ford Veterinary Dermatology Seminar, Ha-
waii (pag. 307).

5 Groep Paardenpraktici KNMvD, Najaars-
vergadering.

7 PAO-D cursus: Assistentie Röntgen Paard
en GD (92/72).

7 PAO-D cursus (vervolg van 30/31 okto-
ber): Apotheek 1 Gezelschapsdieren (92/
60).

9 PAO-D cursus: Het schrijven van een artikel
(92/59) vervolg 14 december.

9— 13 PAO-D cursus: Zeisterdagen week III
(92/56)

13 Landelijke dag Vrouwelijke dierenartsen.

14 \'Najaar^ag\' Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren KNMvD \'De Reehorst\', Ede.

16 PAO-D cursus: Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16— 20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

17 Aesculaap lezing: Vloeistoftherapie bij ge-
zelschapsdieren. Hotel Waanders, Stap-
horst, 20.15 uur.

18 Symposium \'vruchtbare samenwerking\' in
de Martinehal te Groningen ter gelegenheid
van het 150-jarig bestaan van de afdeling
Drenthe en Groningen van de KNMvD

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur.

19 Klinische avond van Diergeneeskundig
Centrum Noord Nederland c.v.. Mondial-
hotel \'t Voorhuys, De Deel te Emmeloord;
20.00 uur (inl. 05270-13500).

21 en 28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie
van hond en kat (92/86).

24 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 16.00 uur. Paviljoen
Molenwijk

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D cursus: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27 PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27 PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

28 Landelijke Dag Vrouwelijke Dierenartsen.

30 PAO-D cursus (vervolg van 1 en 2 decem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

Decemtier

1 — 2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek 1 Gemengde Praktijk (92/
62).

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring. rest. \'De Waag\', Doesburg. 20.15 uur.

8 PAO-D cursus: Patientendemonslratie (92/
49).

-ocr page 328-

KNMvD

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)

11 PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

12 PAO-D cursus: Tandheelkunde 11 (92/68).

14 PAO-D cursus (vervolg van 9 november);
Het schrijven van een artikel (92/59).

14— 16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten
bij varkens (92/77).

15 Ledenvergadering afdeling Groningen en
Drenthe van de KNMvD

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom;
20.00 uur.

15 Ledenvergadering Afdeling Limburg van de
KNMvD, aanvang 20.30 uur. Locatie: re-
staurant \'De Waever\' te Heythuysen.

17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien
(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)

17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur

17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).

19 PAO-D cursus: Practische Echografie GD
(92/75).

1993

Tel.030 - 51 15 20

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
makelaars in assurantiën
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend gulden inkomen is al gauw
zestig procent bestemd voor de kas van de fiscus.
U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is ge-
schapen.

Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waar-
door u direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.
U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u
meer wilt weten.

-<

Februari

11 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur, Paviljoen
Molenwijk

11 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur. Paviljoen Mo-
lenwijk

Maart

26— 28 \'Voorjaarsdagen 1993\', Amsterdam.

April

27— 30 First European Comparative Clinical
Pathology Conference (ECCP, 93), East
Midlands Conference Centre, Nottingham.

Mei

11 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur, Paviljoen
Molenwijk

11 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur, Paviljoen Mo-
lenwijk

Juni

alle financiële perikelen
rondom uw praktijk,
w.o. overname, associatie,
pensioen, financiering
verzekerin

artsen

vraag vrijblijvend
onze informatiebrochure

28— 2-7 World Congress Animal Production,
Edmonton, Canada.

In gemengde groepspraktijk in het Zuiden des lands is op korte termijn plaats voor een

COLLEGA M/V

Schriftelijke sollicitaties te richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht onder nummer 62/92.

-ocr page 329-

De Amsterdamse dierenartsen die samenwerken in
de
Spoedkliniek voor Dieren zoeken

in de behandeling van gezelschapsdieren. In de nieuwe kliniek zullen
vanaf 1-1 -1993 de nacht- en weekenddiensten voor de regio Amsterdam
worden waargenomen. Honorering volgens Maatschappij-tarief. Reacties
aan S.A.B.I. Wolters, Europaplein 61, 1078 GW Amsterdam.

Spoedkliniek voor dieren Amsterdam_^(

Gevraagd in gemengde praktijk

DIERENARTS (M/V) OF DIERENARTSENECHTPAAR

Functie eisen:

- grote inzet en enthousiasme

- goede contactuele eigenschappen

- ondernemersgeest en cliëntgerichte opstelling

- zowel in teamverband als zelfstandig werkzaam kunnen zijn

- ambitieus en creatief

- bereidheid zich te bekwamen in een vakgebied naar keuze

Ervaring in de rundveepraktijk, paardengezondheidszorg, gynaecologie en KI, of gezelschapsdierenpraktijk
strekt tot aanbeveling. Na gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijkheden. Salariëring volgens
normen der KNMvD. Reacties gaarne met C.V. binnen 2 weken onder nr. 63/92 aan de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB in Utrecht.

WEEK 1

WEEK 2

WEEK 3

WEEK 4

WEEK 5

WEEK 6

WEEK 7

WEEKS

WEEK 9

WEEK 10

CepraviriTM

dry cow

1 ^

Cepravin\' Dry Cow

de effectieve droogzetter met de langere werkingsduur.

^^Pitxnan-Möaie

Pitman-Moore Nederland BV Emrikwegll 2031 BT Haarlem Telefoon 023 - 319536

3 DIERENARTSEN MET ERVARING

020 - 6 64 20 94/6 79 79 84.

-ocr page 330-

DIERENARTS M/V

Ervaring in de algemene praktijk strekt tot aanbeveling. Het is de bedoeling tot associatie te komen. Schriftelijke
sollicitaties te richten aan Dierenartsenpraktijk Roden, Brink 13, 9301 JK Roden. Tel.: 05908-18563.

Ter overname aangeboden:

EEN GOED LOPENDE GEMENGDE
EENMANSPRAKTIJK IN DUITSLAND

(ca. 30 km van de NL-grens) 70% grote en 30% kleine huisdieren. Praktijkpand en huurhuis. Goed geoutilleerd:
RX, inhalatienarcose en autotelefoon. Brieven onder nummer 60/92 richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

Gemengde driemanspraktijk in Noord-Holland zoekt

DIERENARTS m/v

Vereist worden zelfstandig kunnen werken in kleine-huisdierenpraktijk en inzetbaar zijn in runder- en
schapenpraktijk. Na gebleken geschiktheid en goed functioneren is associatie mogelijk. Sollicitaties s.v.p.
binnen 14 dagen na verschijning van dit blad richten aan redactie van Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 61/92.

De gemengde dierenartsenpraktijk \'tussen Mark en Amer\', gelegen in West-Brabant, aan de rand van de
Biesbosch zoekt een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS m/v

die werkzaam zal zijn in de algemene praktijk; afhankelijk van de belangstelling van sollicitant kan differentiatie
plaatsvinden.

Onze praktijk bestaat uit een viermansassociatie met een moderne praktijkvoering en twee goed ingerichte
klinieken. Schriftelijke sollicitaties s.v.p. binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad sturen naar
Dierenartsenpraktijk \'tussen Mark en Amer\', Postbus 53, 4920 AB te Made.

DELTABRON maakt programma\'s voor veeleisende gebruikers.
DELTABRON biedt dierenartsen een bijzonder programma: DA

DA registreert klanten, dieren, verrichtingen, medicijnen en betalingen
DA doet de financiële administratie, inclusief berekening van de BTW
DA heeft speciale modules voor kleine huisdieren
DA verdient zichzelf binnen korte tijd terug
DA werkt snel en met een minimum aan toetsaanslagen
DA werkt onder MS-DOS

DELTABRON zet zo mogelijk de ASCII bestanden om van uw oude
programma. Voor informatie of demonstratie: bel 01112 - 1855

-ocr page 331-

7ê oo/- /M

INHOUDSOPGAVE

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 117. aflevering 22.15 november 1992

Inhoud

WETENSCHAP Oorspronkelijke artikelen

Hooi als bijvoeding reduceert pelsbijten bij konijnen; A. Mulder, A. E. Nieuwenkamp,
J. G. van der Palen, G. H. van Rooijen en A. C. Beynen

□verzichtsartikelen

Diarree bij de kat; H. Carolien Rutgers

Voor de praktijk

Beroepsuitoefening en gezondheid van de dierenarts; M. J. M. Tielen, M. Snijdelaar,
P J. van Gulick en P. Blaauw

655

658

664

Berichten en verslagen

Rol van de dierenarts in veranderende dierhouderij; J. Verhoeff
Driemaal is scheepsr-^ht; W. Sybesma en Sj. G. de Rooy
Oprichting SNVA
Veterinaire draven door

Congressen en cursussen
Vraag en antwoord

Oorzaken primair en secundair glaucoom bij de hond; A. Heyn
Studentenreferaten
Referaten

Nieuw(S) van de industrie

ACTUA

668
673
675
675

675

675
677

677

678

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

P

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 maanden
werkzaam
Vaoikomt
aanhechting
en doodt teken

-ocr page 332-

COLOFON

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. J. E. van Dijk
Prof. dr. G. H. Wenünk
Mw. dis. Lisette M. Overduin
D
is. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. E G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Rorida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Lc^tijn (Uüicht)

Prof. dr. A. S. J. R A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oiischot (Lelysud)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Glessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P F G. M. van Waes (Uuecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Hoofdbestuur

Secretariaat

Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

Berichten en verslagen

Cytogenetica Congres trekt deelnemers uit 25 landen; H. van Haeringen
Sioux indianen hebben veren nodig
Mijn lab heeft vlooien

Een Nederlandse veterinaire primeur; W. Sybesma
Nieuwe regels voor varkenshouders
Het varken en zijn stal

KNMvD

Algemeen

In Memoriam; Joost van Erp
Grandioos, groots en gezellig; Sj. G. de Rooy
Onthulling Femur; Sj. G. de Rooy

Personalia

PAÜ-diergeneeskunde

Doorlopende agenda

Inhoud

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven, penningmeester

Drs. A. Mostert, lid

Drs. W. J. Schoorlemmer, lid

Drs. Dj. P Teenstra, lid

Drs. S. D. Feitsma, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing

Roelof-Jan de Haan

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht

Postbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

S. L. Oostindiën

679

680
680
680
681
681

682
683

687

688

689

690

(vervolg omslag)

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus I403I, 3S0g SB Utrecht (tel.
030-5101 I1
/&X 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Ti/dschrift mor Diergeneeskunde is hel verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Juliana-
laan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. SS SO 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

□ruk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
bx 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

Contents

Original papers

Supplemental hay reduces fur chewing in Rabbits; A. Mulder, A. E. Nieuwenkamp,
J. G. R van der Palen, G. H. van Rooyen, and A. C. Beynen

Review papers

Diarrhoea in cats; H. Carolien Rutgers

Clinical referrals

Professional practice and health status of the veterinarian; M. J. M. Tielen, M. Snijdelaar,

664

R J. van Gulick, and P Blaauw

All rights reserved

(Papers appearing in thisjournal (re listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmanml Science / Index-
Medicus, Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, Landwinschiftliches Zentralblatt, Bibliography of Agriculture.
Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts).

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117; 31 -4).
De RÓlactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

655

658

-ocr page 333-

solvay du ph ar b.v. is een begrip in de internationale farmaceutische
Chemie. Het concern bestaat uit 3 divisies: de Pharmaceutical Division,
de Animal Health Division en de Bio & Pharma Intermediates Division en maakt
deel uit van de Solvay Groep. Bij Solvay Duphar werken wereldv^ijd rond 3400
mensen, van wie zo\'n 2400 in Nederland, verdeeld over 7 vestigingsplaatsen.
Innovatie is de fundamentele bedrijfsfilosofie: ruim een kwart van de mede-
werkers houdt zich bezig met onderzoek en ontwikkeling. Ook de in Nederland
gevestigde bedrijven Solvay Chemie, Draka Poiva en Boekelo Foliën maken deel
uit van de Solvay Groep.

Productmanager Benelux m/v

Duphar Nederland is een dochter-
onderneming van Solvay Duphar.
Bij de Animal Health Division Benelux,
gevestigd in Amsterdam en Brussel,
zijn zo\'n 33 medewerkers verantwoor-
delijk voor de marketing en sales van
alle diergeneesmiddelen binnen de
Benelux. Op de marketingafdeling is
een vacature ontstaan voor een pro-
ductmanager pharmaceuticals en
antibiotica (standplaats Amsterdam).

Doel van de functie

Optimaliseren van de rentabiliteit van
de produktgroep van de Animal
Health Division in België en Nederland
door het formuleren, coördineren en
zorgdragen voor de uitvoering van de
produkt- en produktgroepstrategie
onder supervisie van de marketing-
manager en in overleg met de marke-
tingunits op internationaal vlak.

dierenartsenbezoeker of in een andere
salesfunctie. De manager is een team-
worker, bezit een goed ontwikkeld
analytisch vermogen, heeft affiniteit
met de produktgroep en is klantge-
richt. Leeftijd 26 tot 33 jaar. De functie
brengt met zich dat de product-
manager zo\'n 20% van de werktijd
binnen de Benelux reist.

De volgende stap

Nadere informatie over deze functieen
eventuele carrière-mogelijkheden bij
Solvay Duphar kunnen worden inge-
wonnen bij de heer R Vandevelde,
Animal Health Division, telefoon
020 - 5490831 of 09 - 32 24222750.
Uwschriftelijke sollicitatie kunt u, onder
vermelding van vacaturenummer
5828, richten aan Solvay Duphar B.V.,
afdeling Personeelszaken t.a.v.
mevr. drs B. M. Janssen, Antwoord-
nummer 1010,1380 VC Weesp.

Het functieniveau

De productmanager heefteen Hogere
Agrarische School-, Biologie- of een
vergelijkbare opleiding. Bij voorkeur
aangevuld met ervaring in marketing
en promotie van farmaceutische
produkten, opgedaan als artsen- of

SOLVAY
DUPHAR

-ocr page 334-

De perfecte
therapie.

Doeltreffend,
Snelwerkend,
Betrouwbaar

Luchtweg-aandoeningen
veroorzaakt door bacteriën
en Mycoplasmata zijn een
bekend probleem in de
rundveehouderij.

Bij de behandeling ervan
is uw expertise onmisbaar.
Snel en doelgericht ingrij-
pen is noodzakelijk. Baytril
is daarbij uw ideale partner.
Met twee formuleringen.
Naast
Baytril 5% injectie-
vloeistof
is er Baytril 2,5%
oraal voor kalveren.
Deze
laatste formulering kan di-
rect in de bek, via de melk,
melkpreparaten of electro-
lytenmix worden toege-
diend. Voor het snelle re-
sultaat is niet alleen het
rundvee u dankbaar.

Baytril voor een be-
trouwbare therapie.

Ook bij rundvee.

Baytril.

ANTI-INFECTIVUM

Bayiril 2.5% oraal voor kalveren. SameiLsteilint»: 25 mg Enrofloxacin per ml. Eigenschappen: Bactericide werking legen de meeste Gram-negatieve en Gram-positieve bacterien cn Mycoplasma\'s bij pluimvee, rundvee, varkens cn klein
dieren. Werkt op de bateriële celkern; het remt gyrase. ccn enzym dal nodig is voor de duplicatie van DNA. Indicaties: Infecties met voor Enrofloxacin gevoelige micro-organismen bij rundvee. Bijvoorbeeld: E. coli diarree en E. coli
Luchtweginfectics veroorzaakt door Pasieurella haemolytica, Pa.steurclla multocida cn Mycoplasma bovis. Infecties met Salmonella spp. Wachttijdadvies: 7 dagen. Toedieningswijze/dosering: Oraal. Baytril Oraal voor kalveren kan di
de bek of via de melk. melkpreparaten of elcktrolytenmix worden locgediend. Dosering: 5 ml per 50 kg lichaamsgewicht per dag (2.5 mg enrofloxacine per kg) gedurende 3 dagen. Bij ernstige luchiweginfecties of Salmonellose l O ml pei
lichaamsgewicht per dag (5 mg enrofloxacin per kg) gedurende 5 dagen. Houdbaarheid: 2 jaar. Verpakking: Racon van 100 ml. Registratienummer: NL 2912

-ocr page 335-

Oorspronkelijke artikelen

Hooi als bijvoeding reduceert pelsbijten bij

konijnen

suppl emental hay reduces fur chewing in rabbits

A. Mulder"!, a. E. Nieuwenkampi, J. G. P. van der Paleni, G. H. van Rooijen^ en A. C. Beyneni

Tijdschr Diergeneeskd 1992:117:655-8

SAMENVATTING
De volgende hypothese werd getoetst- verstrekking van los
grashooi ak supplement naast voederpellets reduceert pelsbijten
bij konijnen. Juist gespeende konijnen (n=315) kregen
ad
libitum
één van de volgende drie voeders: controle-pellets, pellets
met 20% hooimeel of controle-pellets met los hooi Pelsbijten
werd indirect beoordeeld op basis van blind toegekende scores
voor pelskwaliteit bij levende dieren en voor de hoeveelheid
maaghaar rm slachten. Konijnen die los hooi of pellets met
hooimeel kregen hadden minder kaalheid op de rug en flanken
dan controle-konijnen. Los hooi, maar niet de pellets met
hooimeel voorkwam kaalheid op het voorhoofd Los hooi
reduceerde de hoeveelheid maaghaar, terwijl pellets met hooi-
meel geen invloed hadden. De conclusie luidt dat hooi als
bijvoeding voorkomt dat konijnen haar plukken van het
voorhoofd bij kooigenoten Deze invloed van hooiverstrekking
berust mogelijk op bevrediging van knaagbehoefte.

SUMMARY

We tested the hypothesis that loose grass hay as a supplement to a
pelleted diet reduces fur chewing in rabbits. Weanling rabbits
(n=3l5) were given one of three diets
ad libitum- a control,
pelleted diet the pelleted diet containing 20% (wt/wt) hay meal or
the pelleted diet plus loose hay. Fur chewing was assessed
indirectly by blind scoring of the extent of alopecia in live rabbits
and the amount of gastric hair after slaughter Rabbits given
either loose hay or the diet pellets containing hay displayed
significantly less alopecia on the back and sides than control
rabbits did. Loose hay, but not the pellets containing hay,
completely prevented the development of alopecia on the
forehead The provision of loose hay as supplement to the control
diet pellets significantly reduced the amount of gastric hair,
whereas inclusion of hay meal into the pellets had no effect It is
concluded that supplemental loose hay prevents rabbits from
pulling offfurfrom the forehead of cage mates. This effect of hay
might be related to satisfaction of a craving for nibbling.

INLEIDING

Bij gezonde mest- en laboratoriumkonijnen bedraagt de preva-
lentie van haarballen in de maag ongeveer 15% (4, 8). Deze
haarballen kunnen ontstaan omdat konijnen bij zichzelf of bij
kooigenoten haar plukken en inslikken (1). Konijnen met een
haarbal hebben veelal een verminderde vertering van het voer
(4). In een enkel geval leidt een haarbal tot obstructie en

1 Vakgroep Proefdierkunde, Postbus 80.166, 3508 TD Utrecht

2 Noordereind 12, 4012 BT Kerft Avezaath.
Correspondentie naar Prof. dr. A.C Beynen.

Op basis van dit onderzoek hebben de diergeneeskunde-studenlen Anita Mulder en
Annelies Nieuwenkamp de aanmoedigingsprijs-1992 van de Afdeling Nederland van de
World Rabbit Science Association ontvangen.

vervolgens tot anorexie, leververvetting en ketose gevolgd door
de dood (5, 6, 9, 11, 12). De trichobezoaar kan zelfs dermate
groot worden dat zij een maagruptuur en vervolgens peritonitis
veroorzaakt (9).

Een tekort aan ruwvezel in de voeding zou pelsbijten kunnen
veroorzaken (10). Deze opvatting wordt niet gesteund door
solide experimentele bevindingen. Brummer (I) claimt op basis
van proeven dat verstrekking van stro naast volledige korrels
trichofagie bij konijnen onderdrukt. Sebesteny (11) rappor-
teerde dat hooi als bijvoeding de sterfte bij konijnen door
trichobezoaren voorkwam. Champe en Maurice (2) meldden
dat pelsbijten optrad na veriaging van het vezelgehalte van
korrelvoeders. Experimentele details, numerieke resultaten en
gegevens aangaande pelskwaliteit en haarophoping in de maag
werden echter niet vermeld door de auteurs (1,2, II).
Er zijn tenminste twee verklaringen voor de vermeende
onderdrukking van haarbalvorming door hooi- of stroverstrek-
king. Mogelijk is pelsbijten een vorm van gestoord gedrag door
verveling wegens gebrek aan knaagsubstraat (1). Verstrekking
van hooi of stro heft dit gebrek op. Minder pelsbijten door
aanbieding van knaagsubstraat en bijgevolg minder trichofagie
leidt tot minder ophoping van haar in de maag. Een alternatieve
verklaring is dat een verhoogde opneming van ruwvezel in de
vorm van hooi of stro de passage van haar door de maag
stimuleert, waardoor trichobezoaren niet tot ontwikkeling
komen (3).

We hebben de hypothese getoetst dat hooiverstrekking bij
mestkonijnen het pelsbijten reduceert. Pelsbijten werd indirect
beoordeeld op basis van pelskwaliteit en haarophoping in de
maag. Hooi werd op twee wijzen verstrekt: als component van
voederkorrels en als bijvoeding naast korrels. Aldus kan
onderscheid worden gemaakt tussen een eventueel effect van
hooi als voedermiddel per sé en van hooi als knaagsubstraat.

MATERIAAL EN METHODEN
Dieren en huisvesting

De proef werd uitgevoerd in een commerciële konijnenhoude-
rij. Hybriden van Witte Nieuwzeelanders en Califomiërs
werden gebruikt. De pas gespeende dieren waren 4-5 weken
oud (dag O van de proeO. Ze werden gehuisvest in groepen van
elk 7 dieren in gazen kooien (50x70x35,5 cm) gemonteerd
boven een mestput. In de stal was de temperatuur 14-18 °C en
de relatieve luchtvochtigheid 40-75 %. De mimte had geen
ramen met uitzondering van een raam in de deur. Kunstmatige
verlichting was aan van 7.30 tot 8.30 uur wanneer hooi werd
verstrekt en de voerbakken met pellets bijgevuld werden en van
16.30 tot 17.00 uur wanneer nogmaals hooi werd verstrekt.
Gedurende beoordeling van de pelskwaliteit (zie hieronder) was
het licht aan.

-ocr page 336-

Voedergroepen

315 konijnen werden op dag O van de proef in drie voedergroe-
pen verdeeld. Elke groep bestond uit 15 kooien met elk 7 dieren.
De kooien waren evenredig over de staloppervlakte verdeeld.
De groepen kregen één van de volgende rantsoenen: controle-
voederpellets, voederpellets met 20% grashooi of cx)ntrole-
voederpellets met een plukje los grashooi als bijvoeding. De
pellets hadden een diameter van 4 mm. Het hooi als component
van de pellets was gemalen en het hooi als bijvoeding was intact.
De samenstelling van de voederpellets is vermeld in tabel 1. De
konijnen werden
ad libüum gevoerd. Het hooi als bijvoeding
werd op de kooien gelegd. Leidingwater was beschikbaar via
drinknippels. Het korrel-en hooiverbruik werd per voedergroep
voor de totale proefperiode berekend. Voor gemorst hooi kon
niet worden gecorrigeerd Sterfte werd geregistreerd; sterfteoor-
zaken werden echter niet vastgesteld.

Beoordeling pelskwaliteit

De pelskwaliteit werd beoordeeld op dag 55. De individuele
dieren werden blind beoordeeld door twee personen (AM en
AEN), die elk ongeveer de helft van elke voedergroep scoorden.
De beoordeling werd per kooi uitgevoerd; de kooivolgorde was
willekeurig. De pelskwaliteit werd op vijf plaatsen gescoord:
rug, flanken, voorhoofd en neusrug, rondom de nagels en op de
buik. Iedere parameter kreeg een score. Een O bij afwezigheid
van kaalheid en met toenemende ernst werd een 1, 2 of 3
gescoord.

656

Kwantificering maaghaar

Op dag 56 werden de konijnen in kratten geplaatst en naar het
slachthuis getransporteerd. De dieren bleven overnachten in de
kratten zonder voeder en water. De volgende ochtend werden
de konijnen in willekeurige volgorde geslacht. Vlak voor het
doden werden de konijnen gewogen en van een nummer
voorzien. De karkassen, maagdarmpaketten en de pelzen
werden gewogen. De hoeveelheid haar in de maag werd blind
gescoord. Door twee personen (AM en AEN) werden de magen
in willekeurige volgorde ingesneden en de hoeveelheid haren
gescoord. Afwezigheid van haren kreeg score 0. Met toene-
mende ernst werd een 1 of 2 gescoord. Wanneer de haren
duidelijk verweven waren en/of er een haarbal was, werd een 3
gescoord.

Statistische analyse

Scores voor kaalheid en maaghaar van de voedergroepen
werden vergeleken met de Mann-Whitney-U-test. Gewichtsver-
schillen werden met Student\'s t-test geëvalueerd.

RESULTATEN

Gewicht en sterfte

De lichaamsgewichten op dag 55 verschilden niet significant
tussen de groepen (tabel 2). Net voor het slachten op dag 57 was
het gewicht van de groep die pellets met hooimeel kreeg
significant lager dan dat van de groep die controle-pellets met los
hooi kreeg. Na verstrekking van pellets met hooimeel in plaats

Tabel 1. Samenstelling van de voeder-pellets

Ingrediënt

Controle-pellets

Pellets met hooimeel

g/IOOg

Luzememeel

38,8

31,04

Hooimeel

-

20,0

Gerstmeel

39,5

31,6

Sojaschroot

16,5

13,2

Rietmelasse

3,0

2,4

Vitaminepremix\'

1,2

0,96

Mineraalpremix\'

1,0

0,8

\'De samenstelling van de vitamine-

en mineraalpremix is elders gepubliceerd (7).

Tabel 2. Gewichten van de konijnen uit de drie voedergroepen

Controle-pellets Pellets met hooimeel

Controle-pellets met los hooi

Levend gewicht, g

dag 03

798 ± 142 837 ± 158

790 ± 166

dag 55«

2452 ± 371 2447 ± 338

2541 ± 342

dag 57 5.\'

2392 ± 301 2289 ± 266 •

2461 ± 313\'

Karkasgewicht, g\'

1430 ± 201 1399 ± 181

1450 ± 189

Pelsgewicht, g\'

406 ± 62 385 ± 59\'

408 ± 63\'

Ingewandengewicht, g\'

405 ± 71 A 363 ± 59 A.B

417 ± 74»

Uitslachtings %\'

59,7 ±1,9 A 61,1 ±2,8*

60,0 ± 2,9

Mortaliteit, %

16,2 ■ 3,8 •

12,4

Gemiddelden ± SD\'s. Mortaliteit is berekend als percentage van de oorspronkelijke groepsgrootte.
Groepsresultaten met een gelijk superscript zijn significant verschillend; kleine lettos: P<0,025; hoofdletters: P<0,(X)I.
105 dieren per groep.

Controle-pellets: n=88; pellets met hooimeel: n=l01; controle-pellets met los hooi: n=92.

Controle-pellets: n=78; pellets met hooi: n=79; controle-pellets met los hooi: n=91. De aantallen dieren zijn kleiner dan op dag 55 omdat een werknemer van het
slachthuis bij vergissing konijnen had verwijderd.

Levend gewicht net voor slachten (na transport en overnachting in kratten zonder voeder en water).

TiJtJSCttRlfT VOOR D|ERGENEESKIJNI5E, ÜEEt. 117. AEI. EVERING 22 1992

-ocr page 337-

van controle-pellets niet los hooi was ook het pels- en
ingewandengewicht significant lager. Vergeleken met de con-
trole-pellets veroorzaakte de toevoeging van hooimeel een
significant lager ingewandengewicht gepaard met een significant
hoger uitslachtingspercentage.

De pellets met hooimeel gaven een lagere sterfte dan de andere
voeders. Het aantal dode dieren per tijdsinterval was als volgt
voor respectievelijk de groep met controle-pellets, pellets met
hooimeel en controle-pellets met los hooi: dag 0-3:5,1 en 1; dag
13-25: 6,0 en 6; dag 25-35: 3,2 en 0; dag 35-48: 3, 1 en 4; dag
48-55: O, O en 2.

Voerverbruik

Het totale voerverbruik per groep gedurende de proefperiode
was als volgt: controle-pellets: 633 kg; pellets met hooimeel: 733
kg en controle-pellets met los hooi: 613 kg pellets en 216 kg
hooi. Het voerverbruik van de groepen kan niet zonder meer
worden vergeleken. Het mortaliteitsverloop verschilde per
groep en van het verstrekte hooi werd een aanzienlijk deel
gemorst.

Kaalheid

Op de rug en flanken bij de controle-konijnen kwam meer
kaalheid voor dan in de andere groepen (tabel 3). Kaalheid
rondom de nagels en op de buik kwam nauwelijks voor.
Kaalheid op het voorhoofd trad slechts op bij de groepen die
alleen pellets kregen. De konijnen die controle-pellets met los
hooi kregen hadden geen kaalheid op het voorhoofd.

Maaghaar

De groep die controle-pellets met los hooi kreeg had significant
minder haar in de maag dan de groepen die alleen controle-
pellets of pellets met hooimeel kregen (tabel 4).

discussie

Konijnen die los hooi naast controle-pellets kregen hadden
significant minder kaalheid op de rug, flanken en voorhoofd dan
de dieren die alleen controle-pellets kregen. Dit effect van hooi
was het meest uitgesproken voor kaalheid op het voorhoofd. Dit
wijst erop dat hooi het haarplukken bij kooigenoten reduceert.
Brummer (1) heeft onderling pelsbijten bij konijnen geobser-
veerd. Voorkeursplaatsen in afnemende volgorde zijn voor-
hoofd, rug en flanken.

wetenschap

Tabel 3. Relatieve frequentieverdeling van kaalheidscores bij konijnen uit de drie voedergroepen \'

Controle-pellets

Pellets met hooimeel

Controle-pellets met los hooi

Score:

0 12 3

0 12 3

0 12 3

Rug
Flanken
Voorhoofd
Rondom nagels
Buik

42 36 16
90 2 6 2
75 10 7 8 A
98 2 0 0
100 0 0 0

52 40 9 0
98 2 0 0 •
71 21 3 5»
96 3 1 0
96 0 1 0

66 29 4 OA
100 0 0 Ol"
99 1 0 0 A B
100 0 0 0
100 0 0 0

1 Scores van 0-3 werden toegekend; 0 werd gescoord ab kaalheid afwezig was en afhankelijk van de ernst van de kaalheid werd een 1,2 of 3 gegeven. Aantal
konijnen per groep: controle-pellets: n=88; pellets met hooimeel: n=101; controle-pellets met los hooi: n=92.

2 Frequentieverdelingen in dezelfde rij met een zelfde superscript zijn significant verschillend; kleine letters: P<0,025; hoofdletters: P<0,001.

Tabel 4. Relatieve frequentieverdeling van scores voor maaghaar bij konijnen uit de drie voedergroepen

Controle-pellets

Pellets met hooimeel

Controle-pellets met los hooi

Score:

0 12 3

0 12 3

0 12 3

Maaghaar

44 28 14 14»

38 32 23 8*

63 28 9 1 «-A

1 Aantal konijnen per groep: controle-pellets: n=78; pellets met hooimeel: n=79; controle-pellets met los hooi: n=91.

2 Zie legenda bij tabel 3.

(zie legenda bij tabel 2.)

657 tij

DSCHRIFT VOOR DIERGENEESKUNDE. DEEL 117

. Aflevering 22 1992

De pellets met hooimeel gaven minder kaalheid op de flanken
dan controle-pellets maar veroorzaakten niet minder kaalheid
op het voorhoofd. Konijnen die los hooi kregen hadden geen
kaalheid op het voorhoofd. Het losse hooi werd bovenop de
kooien verstrekt en fungeerde ook als knaagsubstraat. De
konijnen besteedden zichtbaar veel tijd aan hooiknabbelen.
Mogelijk is haar plukken uit het voorhoofd bij kooigenoten het
gevolg van gebrek aan knaagsubstraat.
Van de controle-konijnen had 14% een compacte haarmassa in
de maag. Dit komt overeen met prevalentiegegevens uit andere
onderzoeken (4, 8). Hooi als bijvoeding reduceerde de aanwe-
zigheid van haar in de maag, terwijl toevoeging van hooimeel
aan de controle-pellets dit niet deed. Dit onderschrijft onze
conclusie dat los hooi het pelsbijten reduceert. Het losse hooi
zou bovendien de passage van haar door de maag kunnen
stimuleren. Het hooimeel in de pellets deed dit mogelijk niet
omdat de structuur van dit hooi minder grof was.

literatuur

1. Brummer H. Trichophagie: eine Verhaltungsstörung bei Kaninchen. Dtsch
Tierarzt! Wschr 1975;82:350-1.

2. Champe KA, and Maurice DV. Response of early weaned rabbits to source
and level of dietary fiber. J Anim Sei 1983;56:1105-14.

3. Cheeke PR, Grobner MA, and Patton NM. Fiber digestion and utilization in
rabbits. J Appl Rabbit Res 1986;9:25-30.

4. Fekete S, and Bokori J. The effect of trichobezoars (hairballs) on the
digestive coefficients and fattening indices of rabbits. J Appl Rabbit Res
1986;9:54-5.

5. Gillet NA, Brooks DL, and Tillman PC. Medical and surgical management
of gastric obstruction from a hairball in the rabbit. J Am Vet Med Assoc
1983;183:1176-8.

6. Henriksen P. Acute ileus in rabbits caused by trichobezoars in the ileum. Z
Versuchstierk 1983;25:50-1.

-ocr page 338-

7. Hoek AC, Lemmens AG, Mullink JWMA, and Beynen AC. Influence of
dietary calcium:phosphorus ratio on mineral excretion and nephrocalcino-
sis in female rats. J Nutr 1988;118:1210-6.

8. Leary SL, Manning PJ, and Anderson LC. Experimental and naturally
occurring gastric foreign bodies in laboratory rabbits. Lab Anim Sci
1984;34:58-60.

9. Lee KJ, Johnson WD, and Lang CM. Acute peritonitis in the rabbit
(Oryctolagus cuniculus) resulting from a gastric trichobezoar. Lab Anim Sci
1978;28:202-4.

10. Limborgh CL van. Beknopt overzicht over konijnevoeding. Tijdschr
Diergeneeskd 1980;105:96-105.

11. Sebesteny A. Acute obstruction of the duodenum of a rabbit following the
apparently successful treatment of a hairball. Lab Anim 1977;11:135.

12. Wagner JL, Hackel DB, and Samsell AG. Spontaneous deaths in rabbits
resulting from gastric trichobezoars. Lab Anim Sci 1974;24:826-30.

Aanvaard op 4 mei 1992

Overzichtsartikelen

Diarree bij de kat

Diarrhoea in cats
H. Carolien Rutgersi

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 658-64

SAMENVATTING
Diarree wordt beschouwd als het karakteristieke symptoom van
darmstoomissen.

Katten met darmproblemen kunnen naast diarree ook andere
verschijnselen vertonen, zoals braken, verhoogde of vermin-
derde eetlust en gewichtsverlies. Katten met diarree worden vaak
pas aangeboden als ze een chronisch probleem hebben Acute
diarree reageert meestal goed op een symptomatische behande-
ling, maar bij chronische diarree is een specifieke diagnose
verebt voor een gerichte therapie en prognose. Onderzoek van
ontlasting en bloed b essentieel bij de evaluatie van de kat met
chronbche diarree. In vergelijking met de hond zijn er bij de kat
geen goede specifieke digestie- en absorptietesten beschikbaar
voor verdere evaluatie van pancreas- en dunne darmfunctie.
Exocriene pancreasinsufficiëntie b zeldzaam bij de kat; een
waarschijnlijkheidsdiagnose kan worden gesteld met behulp van
vetkleuringen van de ontlasting, een orale vetabsorptietest en de
respons op de therapie. De definitieve diagnose van dunne
darmaandoeningen wordt meestal pas gesteld aan de hand van
hbtologbch onderzoek van darmbiopten De kat met acute
diarree herstelt zich vaak spontaan en symptomatbche behande-
ling b alleen nodig in de ernstiger gevallen Bij katten met
chronbche diarree moet een specifieke diagnose gesteld worden,
zodat een gerichte therapie mogelijk b. Corticosteroïden worden
gebruikt bij de behandeling van chronbche enteritb vanwege
hun immuunsuppressieve en ontstekingsremmende werking.
Antibiotica zijn alleen geïndiceerd bij specifieke bacteriële
infecties (zoals
Salmonella en Campylobacter^, bij bloederige
diarree, of bij bacteriële overgroeL Speciaal samengestelde
diëten vormen een belangrijk onderdeel van de behandeling van
zowel acute ab chronische diarree.

SUMMARY

Diarrhoea b regarded as the characterbtic symptom of intestinal
dbturbances. However, cab with intestinal dbturbances can abo
show other symptoms such as vomiting, increased or decreased

I Department of Small Animal Medicine and Surgery, The Royal Veterinary College,
London, England.

appetite an i loss of weight. Cab with diarrhoea are usually only
referred to the clinic if they have a chronic problem. Acute
diarrhoea reacb well to symptomatic treatment, but chronic
diarrhoea requires a specific diagnosb for a directed therapy and
prognosb. It b essential to examine faeces and blood when
evaluating a cat with diarrhoea. In contrast to the situation for
dogs, there are no good specific digestion and absorption tests
available for cats to evaluate pancreatic and intestinal function.
Exocrine pancreatic insufficiency rarely occurs in cats. A
preliminary diagnosb of small intestine dborders can be made
on the basb of the faeces staining positive for fat, an oral fat
absorpion test and the response to therapy. The definitive
diagnosb must usually await the results of hbtological examina-
tion of intestinal biopsy samples. Cats with acute diarrhoea often
recover spontaneously, and symptomatic treatment b only
necessary for severe cases. A specific diagnosb b neededfor cats
with chronic diarrhoea, to enable directed treatment Corticoste-
roids are used in the treatment of chronic enteritb because of
their immunosuppressive and anti-inflammatory actions. Anti-
biotics are only indicated for specific bacterial infections (such as
Samonella and Campylobacter), bloody diarrhoea, or rampant
bacterial growth. Specially formulated dieb play a major role in
the treament of both acute and chronic diarrhoea

INLEIDING

Een kat met maagdarmproblemen kan een diagnostisch di-
lemma vormen voor de prakticus. Meestal verwacht men
diarree te zien, maar bij de kat, meer dan bij de hond, kunnen
andere verschijnselen, zoals anorexie, braken en gewichtsverlies,
overheersen.

Bovendien zien veel eigenaars hun kat niet defaeceren, zodat
deze katten dikwijls pas aangeboden worden als ze een
chronisch probleem hebben. Acute diarree herstelt vaak spon-
taan met symptomatische behandeling, maar bij chronische
diarree is een specifieke diagnose vereist voor een gerichte
therapie en prognose. Een systematische diagnostische aanpak
van deze patiënten is daarom belangrijk. In dit artikel wordt een

-ocr page 339-

overzicht gegeven van de oorzaken en diagnostiek van diarree
bij de kat. Nieuwe ontwikkelingen worden aangestipt.

MATERIAAL EN METHODEN
Anamnese en klinisch onderzoek

Een volledige anamnese is belangrijk om een indruk te krijgen
van de aard en ernst van de diarree en wel om het probleem te
lokaliseren in de dunne of de dikke darm (Tabel 1), om te zien of
er andere aandoeningen aanwezig zijn die diarree kunnen
veroorzaken (zoals chronische nierinsufficiëntie), en om predis-
ponerende factoren te onderkennen. Men moet specifiek vragen
naar de duur van de klacht; of er al of niet gebraakt wordt; de
aard van de ontlasting; frequentie van de defaecatie; eetlust,
persen op de ontlasting en mogelijk gewichtsverlies. Het
nauwkeurig informeren naar het dieet is nodig om een indruk te
krijgen van een mogelijke voedselintolerantie (zoals lactose-
intolerantie of allergie).

Tabel 1. Klinische differentiatie tussen dunne en dikke darmdiarree

Dikke darm

Symptoom

Defaecatiefrequentie

Faecesvolume
Persen

Mucus in de faeces
Bloed in de faeces
Steatorrhoea
Gewichtsverlies
Braken

Sterk verhoogd

Kleine beetjes

Meestal aanwezig

Rijkelijk aanwezig

Rood (vers)

Niet

Zelden

Zelden

Dunne darm

Normaal of iets ver-
hoogd

Veel waterige faeces
Niet

Meestal afwezig
Donker (verteerd)
Soms
Mogelijk
Soms

Tabel 2. Diagnose van diarree bij de kat

1. Anamnese en lichamelijk onderzoek

2. Faeces onderzoek

a. Algemene inspectie (volume, consistentie)

b. Parasitologie

( 1 ) Uitstrijkje in fysiologisch zout (protozoaire trofozoiëten)

(2) Conventionele flotatie (eieren van nematoden en cestoden)

(3) Zinksulfaatflotatie (oöcysten van Giardia en coccidiën)

(4) Suikerflotatie (Cryptosporidium oöcysten)

c. Microscopie

( I ) Fysiologische oplossing (protozoën)
(2) Soedan - direct en indirect (steatorrhoea)

d. Chemisch onderzoek (trypsine, vetbepaling)

e. Bacterieel onderzoek (Salmonella, Campylobacter)

3. Hematologie, serum-biochemisch onderzoek, urine-onderzoek

4. Darmfunctie-testen

a. Orale vet tolerantietest

b. Overige (BT-PABA: xylose absorptietest, serum folaat and cobala-
mine concentraties, adem-waterstoftesten, bacterieel onderzoek van
darmsap)

5. Röntgenfoto\'s abdomen (normaal, barium)

6. Serologie (FeLV- and FlV-tests, toxoplasma titers, schildklierhormoonbe-
paling)

7. Endoscopie (duodenoscopie, coloscopie)

8. Darmbiopsie (via endoscopie of laparotomie)

10. Respons op therapie (eliminatiediëten, Mi-Giardia therapie)

Bij het lichamelijk onderzoek moet men speciaal letten op de
conditie en op mogelijke uitdroging. Buikpalpatie is een-
essentieel onderdeel van het onderzoek. Bij oudere katten moet
men ook zorgvuldig de hals palperen op eventuele schildklier-
vergroting, aangezien de symptomen van hyperthyroïdie bij de
kat sterk op die van malabsorptie kunnen lijken.

DIAGNOSE

Bij acute diarree zijn anamnese en lichamelijk onderzoek vaak
voldoende voor het stellen van een diagnose, maar bij de kat met
chronische diarree is bijna altijd een uitgebreid onderzoek
vereist (Tabel 2).

Allereerst moeten de feeces onderzocht worden op parasieten.
Onderzoek van een uitstrijkje van
verse ontlasting gemengd met
een fysiologische zoutoplossing kan beweeglijke
Giardia-\\xo{o-
zoieten opleveren; dit is met name geschikt voor snelle screening
in de praktijk. Wormeieren en oöcysten (van
Giardia, coccidiën
en cryptosporidiën) zijn beter aantoonbaar via conventionele
flotatietechnieken. Een kweek van de ontlasting voor
Salmo-
nella
en Campylobacter is aan te raden als de diarree waterig is
en bloed bevat, of als er tevens tekenen zijn van een algemeen
ziektebeeld, zoals koorts en dehydratie. Bij chronische diarree
kan men een suspensie van verse ontlasting kleuren met een
lipofiele kleurstof zoals Soedan III om te zien of er steatorrhoea
is. De directe Soedankleuring kleurt ongesplitst vet als oranje-
rode vetbolletjes wat een aanwijzing kan zijn voor exocriene
pancreasinsufiBciëntie (EPI); dit is momenteel de meest prakti-
sche
Screeningtest voor EPI bij de kat. Bij de hond placht men
ook trypsine-activiteit in de faeces te bepalen in het kader van
het onderzoek naar EPI, maar dit is een onnauwkeurige test die
nu vervangen is door een bloedtest (trypsin-like immunoreacti-
vity test of TLI-test). Deze bloedtest is niet mogelijk bij de kat,
en men heeft daarom geprobeerd de faecestest betrouwbaarder
te maken. Een assay van de faecale proteolytische activiteit bij
de kat via azocasein hydrolyse of radial enzyme diffusion werd
onlangs beschreven en lijkt gevoeliger dan de conventionele
röntgenfotodigestie-methode (57, 58). Deze test is echter nog
niet algemeen beschikbaar.

Een algemeen bloedonderzoek is belangrijk bij de evaluatie van
de kat met chronische diarree. Een normocytaire, normochrome
anemie kan wijzen op ijzergebrek ten gevolge van chronisch
bloedveriies via het maagdarmkanaal (meestal wijzend op een
tumor). Leukopenie kan voorkomen bij panleukopenie, het met
FeLV-geassocieerde panleukopenie-achtige syndroom en bij
sepsis. Eosinofilie kan wijzen op een eosinofiele gastroenteritis
vooropgesteld dat parasitaire infecties (wormen en vlooien) en
een eosinofiel granuloom uitgesloten zijn. Het bloedonderzoek
en algemeen urine-onderzoek zijn verder van belang om
bijvoorbeeld lever- en nieraandoeningen uit te sluiten. Bij
chronische diarree is het ook nuttig om een FeLV/FI V-test te
doen en bij oudere katten een schildklierhormoon(T4)-bepa-
ling.

Röntgenologie speelt over het algemeen geen grote rol in de
diagnostiek van chronische diarree. Contrastfoto\'s met barium
kunnen infiltratie van de darm met tumor of chronisch
ontstekingsweefsel aantonen, maar in de meeste gevallen van
chronische diarree zijn de veranderingen in de mucosa gering en
niet röntgenologish zichtbaar. Het maken van een buikfoto is
voornamelijk aan te raden als braken een belangrijk symptoom
is (om haarballen, vreemde voorwerpen en obstructies uit te
sluiten) of als er abnormale dikten bij buikpalpatie gevonden
worden. Echografie van de buik kan als dit bek:hikbaar is verder
behulpzaam zijn bij het onderzoek van intra-abdominale dikten
en van de pancreas.

Vergeleken met de hond zijn er bij de kat maar weinig specifieke
testen voor nadere evaluatie van pancreas- en dunne darmfunc-
tie beschikbaar. Bij de hond kan men, nadat voeding, infecties en
endoparasieten zijn uitgesloten als oorzaak van de diarree.

-ocr page 340-

trypsin-like immunoreactivity (TLI) in het bloed meten om te
zien of er sprake is van EPI; als dit niet het geval is kan bepaling
van serumfolaat en cobalamine behulpzaam zijn voor het
aantonen van bacteriële overgroei en van bepaalde entero-
pathieën van de proximale dunne darm (2, 3, 56). Deze testen
zijn voor de kat óf niet beschikbaar (TLI) óf ze zijn te variabel
om betrouwbaar te zijn (folaat en cobalamine). De bentiromide
(BT-PABA) digestietest is een alternatieve test voor de bepaling
van de exocriene pancreasfunctie bij de hond, maar ook deze
test is van beperkte waarde bij de kat omdat de resultaten bij
normale katten erg variabel zijn (14, 41). Gezien de problemen
met de diagnosestelling is het maar goed dat EPI bij de kat veel
minder vaak voorkomt dan bij de hond! Een vrij grove maar
eenvoudige test die wel in de praktijk gebruikt kan worden als
screeningstest is de vettolerantietest (28). Bij deze test wordt van
de nuchtere patiënt een bloedmonster in EDTA afgenomen en
gecentrifugeerd; het plasma moet helder zijn. Hierna wordt 2-3
ml/kg maisolie oraal gegeven en het plasma wordt 2 en 4 uur
later onderzocht op lipemie. Als dit negatief uitvalt mag men
malabsorptie vermoeden. De test wordt vervolgens herhaald
nadat 10 tot 20 minuten voor toediening 1 theelepel pancreasex-
tract aan de maisolie is toegevoegd. Als het plasma lipemisch
wordt, is EPI een reële mogelijkheid. Normaal plasma is
suggestief voor een dunne darmaandoening. Aangezien er maar
zo weinig specifieke digestie- en absorptietesten beschikbaar zijn
voor de kat wordt er naarstig gezocht naar andere testen.
Nieuwe testen die momenteel geëvalueerd worden zijn adem-
waterstoftesten en meting van darmpermeabiliteit. Het aanto-
nen van bacteriële metabolieten via waterstofmeting in uitade-
mingslucht bleek nuttig bij het onderzoek van bacteriële
overgroei in de dunne darm bij de hond (52) en is dat mogelijk
ook bij de kat (26). Meting van verhoogde darmpermeabiliteit
werd onlangs gebruikt bij het onderzoek van enteropathieën bij
de hond (13). Aan The Royal Veterinary College wordt
momenteel nagegaan of deze test ook waardevol is bij de kat.
Bij de kat met malabsorptie wordt de definitieve diagnose
meestal gesteld met behulp van een laparotomie, waarbij
biopten van de dunne darm en - indien vergroot - de
mesenteriale lymfklieren worden genomen. Het is belangrijk om
ook als de darm macroscopisch normaal lijkt (wat vaak het
geval is) op meerdere plaatsen biopten te nemen (minimaal van
duodenum, jejunum en ileum). Tijdens de laparotomie kan men
ook duodenaal darmsap opzuigen en dit kwantitatief aërobisch
en anaërobisch kweken met het oog op bacteriële overgroei. In
gespecialiseerde centra kunnen biopsieën van maag en duode-
num en darmsap ook verkregen worden met behulp van
endoscopie. Endoscopie heeft het voordeel dat de binnenkant
van maag en duodenum bezichtigd kan worden en dat biopsieën
niet-operatief genomen hoeven te worden; de benodigde appa-
ratuur (dunne flexibele endoscopen met een diameter van 7.5-
8.5 mm) is echter duur. Colonbiopsieën kunnen relatief
gemakkelijker verkregen worden met behulp van een klein-
formaat proctoscoop of met een pediatrische suctiebiopsiecap-
sule.

In sommige gevallen kan men ook de reactie van de kat op
bepaalde therapieën bekijken voordat tot operatie wordt
overgegaan. Voorbeelden zijn de eliminatiediëten die gebruikt
worden voor de diagnose van voedselallergie, terwijl occulte
Giardia-initciies uitgesloten kunnen worden met een metroni-
dazolkuur.

Infectieuze aandoeningen

Virussen

Panleukopenie heeft een predilectie voor zich snel delende
cellen zoals het epitheel van de darmcrypten, wat resulteert in
enteritis, maar ook voor het beenmerg, wat panleukopenie tot
gevolg heeft (Tabel 3). Vaccinatie heeft ertoe geleid dat
katteziekte nu niet vaak voorkomt (37). Een coronavirus dat
nauw verwant is aan feline infectieuze peritonitis (FIP) virus kan
een over het algemeen milde enteritis bij kittens veroorzaken.
Dit virus is niet pathogeen voor oudere katten maar is van
belang omdat het een kruisreactie geeft in serologische testen
voor FIP (37). Waarschijnlijk zijn er meerdere virussen die een
rol spelen bij de pathogenese van acute diarree bij de kat (16,
25); zo werden bijvoorbeeld een rota virus en astrovirus beschre-
ven bij kittens met kortdurende diarree. Deze virussen zijn
echter vermoedelijk van ondergeschikt belang.
Het maagdarmkanaal kan ook secundair aangetast worden. Het
met FeLV-geassocieerde panleukopenie-achtige syndroom
wordt soms gezien bij katten die positief zijn voor FeLV en gaat
dan ook vaak gepaard met anemie en trombocytopenie. Verder
wordt ongeveer 15% van de katten die geïnfecteerd zijn met
feline immunodeficiency virus (FIV) aangeboden vanwege een
chronische enteritis (18, 59). De eigenlijke frequentie van
enteritis bij FIV is mogelijk nog hoger omdat veel FlV-positieve
katten, ook al hebben ze geen symptomen, histologisch een
diffuse enterocolitis hebben. FlP-virus kan ook een granuloma-
teuze enteritis of serositis veroorzaken in het kader van een
\'droge\' FlP-infectie.

Bacteriën

Bacteriën worden vaak gezien als een mogelijke oorzaak van
diarree, maar hun belang wordt overschat. Bepaalde bacteriën

Tabel 3. Oorzaken van diarree bij de kat

A. Infectieus

1. Viraal

a. Feline panleukopenie virus

b. Feline coronavirus

c. Feline rotavirus

d. Andere virus-sen (bijv. FeLV. FIV)

2. Bacterieel

a. Salmonella

b. Campylobacter

c. Anderen (fi pisiformis. Y. pseudotuberculosis, M. bovis)

3. Protozoair

a. Giardia

b. Coccidia

c. Cryptosporidia

4. Wormen

a. Toxocara, Toxascaris (rondwormen)

b. Andere (lintwormen, haakwormen)

B. Chronische enteritis (lymfocytair-plasmacytaire, eosinofiele en
granuleomateuze enteritis)

C. Darmtumoren

a. Lymfosarcoom

b. Adenocarcinoom

c. Mastcel-tumoren

D. Exocriene pancreasinsufficiëntie

E. Metabool en endocrien

a. Uremie

b. Leveraandoeningen

c. Hyperthyreoïdie

d. Hypergastrinemie (gastrine-producerende tumoren)

F. Voeding (allergie of intolerantie, vuilnis eten)

-ocr page 341-

zoals E. coli maken deel uit van de normale darmflora en
worden onder normale omstandigheden gevonden in de faeces.
Er zijn geen specifieke
E. coli serotypes geassocieerd met
kattendiarree, en een rijke groei van
E. coli in een kweek van de
ontlasting is waarschijnlijk eerder het gevolg dan de oorzaak van
een verstoring van de darmflora. Bepaalde potentieel enteropa-
thogene bacteriën zoals
Campylobacter worden soms ook
gevonden in de faeces van klinisch normale katten.
Een infectie met
Salmonella-spp komt niet vaak voor bij de kat
maar
Salmonella kan een acute gastroenteritis veroorzaken, met
name bij jonge of verzwakte dieren. Klinisch ziet men dikwijls
een enterocolitis met symptomen van zowel dikke als dunne
darmdiarree. Salmonellose kan bij de kat soms het atypische
beeld geven van een chronische met koorts gepaard gaande
ziekte waarbij niet altijd diarree optreedt (10). Het gebruik van
antibiotica bij salmonellose is controversieel omdat dit kan
resulteren in een chronische carrier-status, en wordt alleen
aangeraden als de patiënt algemeen ziek is. De keuze van het
antibioticum hangt af van de gevoeligheidsbepaling. In afwach-
ting van de uitslag kan men ampicilline, amoxycilline of een
trimethoprim-sulfonamide combinatie proberen (10). Sommige
katten zijn symptoomloze uitscheiders; men weet niet of zij een
rol spelen bij de verdere verbreiding van de ziekte. Uitscheiding
duurt over het algemeen niet lang bij de kat, maar men moet de
eigenaren altijd waarschuwen voor infectiegevaar.
Campylobacter jejuni kan acute, chronische of intermitterende
diarree veroorzaken, met name bij kittens. Het kan ook een
synergistische of opportunistische rol spelen (9). De diarree is
vaak bloederig. Andere symptomen zijn koorts en braken. De
diagnose is gebaseerd op isolatie van het organisme uit de faeces.
Campylobacter heeft speciale microaërofiele condities nodig om
optimaal te groeien; men moet daarom het laboratorium gericht
om een
Campylobacter-kv/eek vragen als de ontlasting micro-
biologisch onderzocht wordt. Antibiotica (bijvoorbeeld ery-
thromycine 40 mg/kg/dag gedurende 5-10 dagen) zijn alleen
geïndiceerd als de infectie geassocieerd is met klinische ver-
schijnselen. Het is een potentiële zoonose, alhoewel een geza-
menlijke infectie van huisdier en eigenaar waarschijnlijk eerder
het resultaat is van een gelijktijdige blootstelling aan dezelfde
infectiebron.

Andere bacteriën zoals Bacillus pisiformis, Yersinia pseudotu-
berculosis,
en M. tuberculosis werden sporadisch beschreven als
oorzaak van diarree bij katten (5, 29, 31).

Parasieten

Wormen veroorzaken zelden diarree bij de kat, afgezien van
zware rondworm-infecties bij kittens. De protozo
Giardia-spp is
echter een niet infrequente en vaak niet onderkende oorzaak van
intermitterende of chronische diarree (19). Vermagering kan
voorkomen bij chronische infecties. Sommige katten zijn
symptoomloze dragers. De uitscheiding van
Giardia in de faeces
is bijzonder onregelmatig wat de diagnose moeilijk kan maken.
De infectie kan pas uitgesloten worden als onderzoek van 3
opeenvolgende ontlastingsmonsters negatief uitvalt. De beweeg-
lijke trofozoieten zijn het eenvoudigst te vinden in verse
uitstrijkjes, maar de kleine oöcysten (12 /um) worden beter
aangetoond na flotatie met zinksulfaat en microscopisch onder-
zoek onder olie-immersie. De diagnose kan ook gesteld worden
met behulp van een darmbiopsie of aspiratie van darmsap via de
endoscoop. Een ELISA-test is vooralsnog alleen beschikbaar in
de Verenigde Staten. Behandeling met metronidazol (25 mg/kg
twee keer daags oraal gedurende 5 dagen) is meestal succesvol,
maar als dit niet helpt kan men furazolidine (4 mg/kg twee keer
daags gedurende 5 dagen) proberen.
Giardia is een zoönose en
behandeling is altijd aan te raden, ook als het dier geen klinische
verschijnselen vertoont.

661

Cryptosporidiën worden sinds kort ook aangegeven als een
mogelijke oorzaak van diarree bij de kat, vooral als er sprake is
van immuunsuppressie door FeLV of FIV.
Cryptosporidium-
oöcysten zijn erg klein (4 tot 5 nm) en zijn gemakkelijker te
vinden met behulp van speciale kleuringen of flotatie-technie-
ken (Sheather\'s suikeroplossing). De infectie is meestal van
tijdelijke aard, maar is van belang omdat het een potentiële
zoönose is.

Andere coccidiën kunnen voorkomen bij de kat maar veroor-
zaken zelden klinische symptomen; zware infecties bij kittens
kunnen
echter een slijmerige diarree met bloed geven, vooral
onder stress en bij slechte hygiëne. De behandeling bestaat uit
orale toediening van Sulfonamiden (50m mg/kg/dag gedurende
7-21 dagen).

Chronische enteritis

Chronische enteritis wordt gekenmerkt door een diffuus ontste-
kingsfiltraat in de mucosa van dunne darm, maag en/of dikke
darm (40,43). De pathologische classificatie is gebaseerd op het
meest voorkomende celtype. De ontstekingsreactie is in som-
mige gevallen een aspecifieke respons op eens stimulus vanuit de
darmlumen, zoals infecties (bijv.
Giardia, bacteriële overgroei),
toxinen, of voedselallergie (27, 39). Bij de meeste katten is de
ziekte echter idiopathisch, hoewel een immunologische oorzaak
vermoed wordt.

Lymfocytaire-plasmacytaire enteritis wordt steeds vaker onder-
kend als de oorzaak van chronisch intermitterend braken en
diarree bij de kat (43, 54). Chronisch braken is vaak het eerste
symptoom, later gevolgd door zachte en soms waterige ontia-
sting, een veranderde eetlust (anorexie of polyfagie) en gewichts-
verlies. Bloedonderzoek en röntgenfoto\'s zijn over het algemeen
normaal; soms vindt men een matige verhoging van leverenzy-
men. De diagnose wordt gesteld via darmbiopsie. Andere
ziekten die een dergelijk ontstekingsinfiltraat kunnen veroor-
zaken, zoals
Giardia-mieciies, moeten eerst uitgesloten worden.
Behandeling met corticosteroïden geeft over het algemeen goede
resultaten; in milde gevallen gebruikt men prednisolon 1-2 mg/
kg/dag gedurende 2 tot 4 weken waarna het geleidelijk
verminderd en dan gestopt wordt, maar in ernstiger gevallen
kunnen hogere doses en langdurige of permanente behandeling
nodig zijn. Indien er onvoldoende respons is kan men ook
metronidazol 10-15 mg/kg 2 keer daags geven, wat zowel een
antibacteriële werking heeft op anaëroben, als ook een inhibitie
geeft van cel-gemedieerde immuniteit.
Als dit niet voldoende is om remissie te bereiken kan azathio-
prine in een dosis van 0.3 mg/kg op alternerende dagen gebruikt
worden. Azathioprine is toxischer voor de kat dan voor de hond.
Er moet aanvankelijk om de 2 weken en later elke maand een
bloeduitstrijkje gemaakt worden waarbij gelet wordt op het
ontstaan van een leukopenie. Hypoallergene diëten (bijv.
gebaseerd op kip/lam en rijst) hebben alleen waarde als
aanvullende behandeling. Progressie naar een lymfosarcoom
van het maagdarmkanaal werd beschreven in 3 katten (8).
Eosinofiele enteritis bij de kat kan een relatief milde vorm van
chronische enteritis zijn, gekenmerkt door een gematigd eosino-
fiel infiltraat in de darmwand en een goede respons op
behandeling met corticosteroïden, of het kan deel uitmaken van
het hypereosinofiel syndroom (15, 44). Dit is een relatief
zeldzaam maar apart voorkomend syndroom bij oudere katten,
gekarakteriseerd door anorexie, diarree (vaak bloederig), ern-
stige diffuse verdikking van de dunne darm ten gevolge van
infiltratie met eosinofielen, en perifere eosinofilie. Eosinofiele

T I J O S C H K I I- T VOOK D T E R Ci [• N F. F. S K U N I) C . D F. F l 117. A F I. E V F R I N G 22 1 >) 9 2

-ocr page 342-

infiltraten in andere organen kunnen ook vergroting van lever,
milt en mesenterial lymfklieren veroorzaken. Hoge doses
corticosteroïden zijn vereist, en de prognose is matig tot slecht.

Colitis

Colitis komt niet vaak voor bij de kat en kan als een op zichzelf
staand ziektebeeld voorkomen of samen met chronische enteri-
tis (48). De oorzaak is dikwijls niet bekend, alhoewel voedselal-
lergie beschreven is als een oorzaak van lymfocytaire-plasmacy-
taire colitis bij de kat (27). Mogelijke infectieuze oorzaken zijn
enteropathogene bacteriën (zoals
Salmonella, Campylobacter),
schimmels {Aspergillus) of protozoën {Giardia, coccidiën).
Ingestie van haar of ander vreemd materiaal kan verder een
irritatieve colitis veroorzaken (40, 47). De verschijnselen zijn
vaak typerend voor een colitis maar de definitieve diagnose
berust op bloed- en ontlastingonderzoek (parasitologie, kweek)
en onderzoek van colonbiopsieën.

Behandeling van sulfalazine (10-15 mg/kg 2 keer daags, of 250
mg/dag) kan evenals bij de hond effectief zijn, maar men moet
bijzonder voorzichtig zijn aangezien de salicylaatcomponent
toxisch is voor katten (21). Men is daarom eerder geneigd
corticosteroïden of metronidazol te gebruiken, terwijl het altijd
raadzaam is eerst een eliminatiedieet te proberen. Empirisch
bleek aanvulling van het dieet met zemelen soms nuttig.

Darmtumoren

Het adenocarcinoom en lymfosarcoom zijn de meest voorko-
mende tumoren bij katten (34, 45) gevolgd door mastcel-
tumoren (1). Khnische verschijnselen zijn vaag en kunnen
bestaan uit anorexie, gewichtsverlies, braken en - minder vaak -
diarree.

Adenocarcinoom wordt vooral gezien bij oudere dieren (10 jaar
of ouder) en is meestal gelokaliseerd in ileum of jejunum.
Siamese katten zijn gepredisponeerd (6). De tumor groeit vaak
naar binnen resulterend in een concentrische constrictie die
uitwendig niet te palperen is en in partiële obstructie. Bariumfo-
to\'s en laparatomie zijn meestal nodig om de diagnose te stellen.
Darmresectie komt vaak te laat omdat er metastasering naar de
plaatselijke lymfklieren heeft plaatsgevonden, hoewel een over-
leving van 28 maanden na operatie is beschreven (33).
Gastro-intestinaal lymfosarcoom bij de kat resulteert meestal in
plaatselijke verdikkingen van de darmwand, dikwijls in de
overgang tussen ileum en caecum. Deze katten zijn meestal van
middelbare leeftijd (8-10 jaar) en FeLV-negatief (7). Lever, milt
en mesenteriale lymfklieren kunnen ook vergroot zijn. De
prognose is slecht omdat deze katten in het algemeen niet of
nauwelijks op chemotherapie reageren.
Goedaardige poliepen van de mucosa kunnen voorkomen in
dunne en dikke darm. Ze kunnen asymptomatisch zijn of
resulteren in diarree, stricturen en gedeeltelijke obstructie (30,
49).

Het maagdarmkanaal kan ook secundair betrokken zijn bij
tumoren elders. Ulceratie van maag en darm kan voorkomen bij
katten met mastcel tumoren of gedissemineerde mastocytose,
waarin tumor-histamine chronische overproduktie van maag-
sap geeft en bij het Zollinger-Ellison syndroom, waarbij een
gastrine-producerende pancreastumor hypersecretie van maag-
sap veroorzaakt (23, 46).

Exocriene pancreasinsufficiëntie (EPI)

EPI komt niet frequent voor bij de kat en dan met name bij
oudere dieren met chronische pancreatitis. Het veroorzaakt
polyfagie, gewichtsverlies, diarree en steatorrhoea (11, 12, 17,
32). Bij een jonge kat met EPI, zware steatorrhoea en vet
malabsorptie werd ook een coagulopathie beschreven die
reageerde op vitamine-K (36). De diagnose bij de kat is moeilijk
omdat er geen specifieke tests beschikbaar zijn. Het vaststellen
van steatorrhoea via vetkleuringen van de ontlasting is in de
praktijk een geschikte screeningstest die misschien aangevuld
kan worden met de orale vetabsorptietest.
Verschijnselen van EPI bij de kat lijken sterk op die van
hyperthyreoïdie en chronische enteritis en deze afwijkingen
moeten eerst uitgesloten worden (53). Bij verdenking van EPI
kan men ook eerst naar de respons kijken van een behandeling
van de kat met pancreasenzymen. Pancreasenzymen moeten als
poeder of granules gegeven worden (1 theelepel poeder per 10
kg voedsel 2 of 3 keer daags) en niet als tablet, omdat tabletten
niet snel genoeg oplossen en in een te variabele en onvolledige
absorptie resulteren.

662

Metabole en endocriene aandoeningen

Diverse aandoeningen hebben indirect een effect op het
maagdarmkanaal en kunnen zo diarree veroorzaken, zoals bij
chronische nierinsufBciëntie en bij diabetes mellitus.
Meestal is de diarree van ondergeschikt belang en overheersen
de verschijnselen van de onderliggende conditie. In hyperthyro-
idie kunnen echter gastrointestinale symptomen overheersen,
zoals een verhoogde defaecatie frequentie, volumineuze ontlas-
ting, of diarree. Deze symptomen verdwijnen vanzelf na
behandeling van de hyperthyreoïdie.

Bacteriële overgroei van de dunne darm

Bacteriële overgroei van de dunne darm wordt pas sinds kort
onderkend als een belangrijke oorzaak van diarree en gewichts-
verlies bij de hond (2,4). Het is nog niet bekend in hoeverre het
van belang is bij de kat, voomamelijk omdat het moeilijk met
zekerheid te diagnostiseren is. In onze ervaring is het een niet
zeldzame bevinding bij de kat, hetzij als primaire afwijking
(voomamelijk bij jonge katten), hetzij secundair aan een
enteropathie.

De symptomen en respons op antibiotica kunnen suggestief zijn
voor een bacteriële overgroei, maar een definitieve diagnose kan
alleen gesteld worden met behulp van een kwantitatieve
bacteriële kweek van darmsap (>10\' organismen/ml). De
therapie bestaat uit antibiotica (tetracycline, metronidazol,
tylosine), terwijl onderliggende ziekten (bijv. enteropathieen,
motiliteits-stoomissen, gastro-intestinale stase, verminderde
maagzuurproduktie en immuundeficiëntie) gediagnostiseerd en
indien mogelijk behandeld moeten worden.

Voeding

Weinig is bekend over de rol die voeding in de aetiologie van
diarree bij de kat speelt; het dieet wordt vaak geopperd als een
mogelijke oorzaak, maar er zijn slechts enkele specifieke
voorbeelden bekend (27, 50). Koemelkintolerantie wordt
gezien en wordt vaak toegeschreven aan een lactose-intoleran-
tie. De term voedselallergie zou eigenlijk gereserveerd moeten
worden voor die gevallen waarin een immunologische basis
bewezen is; in de meeste gevallen is dat onmogelijk en kan men
hoogstens spreken van een voedingsintolerantie. De diagnose is
gebaseerd op het verdwijnen van de verschijnselen na toedie-
ning van een eliminatiedieet (bijv. lam, kip, konijn en rijst) en
terugval na provocatie met het oorspronkelijke dieet.

RESULTATEN

Acute diarree bij de kat herstelt vaak spontaan en een
symptomatische behandeling is alleen nodig in de ernstiger
gevallen. Bij katten met chronische diarree moet echter een

t I .1 O s C H R 1 I r VOOR d 1 E R Ci F. N E E S K II N D E . d E E 1. 117, A F L E V E R I N ü 2 2 19 9 2

-ocr page 343-

specifieke diagnose gesteld worden, zodat een gerichte therapie
ingesteld kan worden.

Medicamenteuze behandeling met middelen die de diarree doen
stoppen is zelden nodig
of nuttig bij de kat en gaat vaak gepaard
met neveneffecten (40, 54). Corticosteroïden (bij voorkeur
Prednisolon) worden gebruikt in de therapie van chronische
enteritis vanwege hun immuunsuppressieve en ontstekingsrem-
mende werking. Antibiotica zijn alleen geïndiceerd bij speci-
fieke bacteriële infecties (zoals
Salmonella en Campylobacter),
wanneer er ernstige beschadiging van het darmslijmvlies aanwe-
zig lijkt te zijn (verhoogd risico voor sepsis en endotoxemie), of
bij bacteriële overgroei.

Dieetmaatregelen zijn belangrijk. Rust van het maagdarmka-
naal wordt bij acute diarree bereikt door het dier 1 of 2 dagen te
laten vasten en bij chronische diarree door het voeren van een
speciaal dieet. Enteritis kan de gastro-intestinale permeabiliteit
verhogen, wat kan resulteren in versterkte absorptie van
voedselantigenen en een secundaire voedselallergie; beperkte
diëten zijn ook daarom nuttig als onderdeel van de aanpak van
zowel acute als chronische diarree. Het ideale dieet bestaat uit
een hoog verteerbaar eiwit van dierlijke oorsprong met grote
biologische waarde (bijv. kip, lam of vis) en een minimum aan
zetmeel, lactose of additieven (20, 38). Vetrestrictie is niet zo
belangrijk bij de kat als bij de hond. Katten moeten bovendien
enig vet van dieriijke oorsprong in hun dieet hebben om aan hun
behoefte aan arachnidonzuur te voldoen (20,52). Supplementa-
tie met medium-chain triglyceriden als bron van gemakkelijk
absorbeerbaar vet wordt vaak geadviseerd bij honden met
chronische diarree maar is niet aan te bevelen bij de kat
aangezien het leververvetting kan veroorzaken (22). Extra
vitaminen en mineralen zijn echter van belang omdat vermin-
derde opname en toegenomen veriies snel tot depletie kunnen
leiden.

De eigenaar kan zelf een dieet samenstellen of men kan een
commercieel dieet voeren dat beperkt is voor wat betreft
koolhydraten en een verhoogd vetgehalte en eiwit bevat.

LITERATUUR

1. Alroy J, Leav I, Delellis R, and Weinstein R. Distinctive intestinal mast cell
neoplasia of domestic cats. Lab Invest 1975; 33: 159.

2. Batt RM, Hall EJ. Chronic enteropathies in the dog. J Small Anim Pract
1989; 30: 3.

3. Batt RM, and Morgan JO. Role of serum folate and vitamin B\'\'
concentrations the differentiation of small intestinal abnormalities in the
dog. Res Vet Sci 1982; 3: 17.

4. Batt RM, Needham JR, and Carter MW. Bacterial overgrowth associated
with a naturally occurring enteropathy in the German Shepherd Dog. Res
Vet Sci 1983; 5: 42.

5. Bennett AM. Tyzzer\'s disease in cats experimentally infected with feline
leukemia virus. Vet Microbiol 1977; 2: 49.

6. Birchard SJ, Couto CG, and Johnson S. Nonlymphoid intestinal neoplasia
in 32 dogs and 14 cats. J Am Anim Hosp Assoc 198; 162: 307.

7. Cotter SM, Hardy WD, Essex M. Association of feline leukaemia virus with
lymphosarcoma and other disorders in the cat. J Am Vet Med Ass 1975;
166:449.

8. Davenport DJ, Leib MS, and Roth L. Progression of lymphocytic-
plasmacytic enteritis to gastrointestinal lymphosarcoma in three cats. Proc
Vet Cancer Soc, 7th Annu Conf (Supplement), 1987.

9. Dillon AR, Boosinger TR, and Blevins TW. Campylobacter enteritis in dogs
and cats. Comp Cont Educ 1987; 9: 1176.

10. Dow SW, Jones RL, Henik RA, and Husted PW. Clinical features of
salmonellosis in cats: six cases ( 1981 -1986). J Am Vet Med Ass 1989; 194:
1464.

11. Duffell SJ. Some aspects of pancreatic disease in the cat. J Small Anim Pract
1975; 16: 365.

12. Garvey MS, and Zawie DA. Feline pancreatic disease. Vet Clin North Am
(Small Anim Pract) 1984; 14: 1231.

13. Hall EJ, and Bral RM. Enhuanced intestinal permeability to 51 -labeled
EDTA in dogs with small intestinal disease. J Am Vet Med Assoc 1990; 96:
91.

14. Hawkins EC, Meric SM, Washabau RJ, Feldman EC, and Turrell JM.
Digestion of bentiromide and absorption of xylose in cats with infiltrative
intestional disease. Amer J Vet Res 1986; 47: 567.

15. Hendrick M. A spectrum of hypereosinophilic syndromes exemplified by
six cats with eosinophilic enteritis. Vet Pathol 2981; 18: 188.

16. Herbst W, and Krauss H. Electron microscopy in the diagnosis of enteritis in
cats. Tijdschr Diergeneeskd 1989; 15: 328.

17. Hoskins JD, Turk JR, Turk MA. Feline pancreatic insufBciency. Vet Med
Small Anim Clin 1982; 77: 1745.

18. Ishida T, Washizu T, Toriyabe K, et aL Feline immunideficiency virus
infection in cats of Japan, J Am Vet Med Ass 1989; 194: 221.

19. Kirkpatrick CE. Feline giardiasis: a review. J Small Anim Pract 1986; 27:
69.

20. Kronfeld DJ. Feeding cats and feline nutrition. Comp Cont Educ Pract Vet
1983; 5: 19.

21. Leib MS, Sponenberg DP, Wilcke JR, and Loar AS. Suppurative colitis in a
cat. J Am Vet Med Ass 1986; 188: 739.

22. Macdonald M, Rogers QR, and Morris JG. Aversion of the cat to dietary
medium<hain triglycerides and caprylic acid. Physiol Behav 1985; 35:371.

23. Middleton DJ, and Watson ADJ. Duodenal ulceration associated with
gastrin secreting pancreatic tumor in a cat. J Am Vet Med Ass 1983: 183:
461.

24. Monticello TM, Levy MG, Bunch SE, and Fairiey RA. Cryptosporidiosis in
a feline leukemia virus-positive cat. J Am Vet Med Ass 1987; 191: 705.

25. Muir P Isolation of a novel virus from cats with nictiuiting membrane
protrusion and diarhoea. Proceed Annu Meet Am Anim Hosp Assoc 1990;
669.

26. Muir P Papassouliotis K, Gruffydd-Jones TJ, Cripps PJ, and Harbour DA.
Evaluation of carbohydrate malassimilation and intestinal transit time in the
cat by measurement of breath hydrogen excretion. Am J Vet Res (in press)

27. Nelson RW, Dimperio ME, and Long GG. Lymphocytic-plasmacytic colitis
in the cat. J Am Vet Med Ass 1984; 184: 1133.

28. Nicholson A, Watson ADJ, and Mercer JR. Fat malassimilation in three
cats. Austr Vet J 1989; 66: 110.

29. Obwolo M, and Gruffydd-Jones TJ. Yersinia pseudotuberculosis in the cat.
Vet Rec 1977; 100: 424.

30. Orr CM, Gryffydd-Jones TJ, and Kelly DF Ileal polyps in Siamese cats. J
Small Anim Pract 1980; 21: 669.

31. Orr CM, Kelly DF, and Lucke VM. Tuberculosis in cats. A report of two
cases. J Small Anim Pract 1980; 21: 247.

32. Owens JM, Drazner FH, and Gilbertson SR. Pancreatic disease in the cat. J
Am Anim Hosp Assoc 1975; 11: 83.

33. Patnaik AK, Johnson GF, and Green RW. Surgical resection of intestinal
adenocarcinoma in the cat with survival of 28 months. J Am Vet Med Assoc
1981; 178:479.

34. Patnaik AK, Liu SK, and Johnson GF. Feline intestinal adenocarcinoma. A
clinicopathologic study of 22 cases. Vet Pathol 1976; 13: 1.

35. Pedersen NC, Boyle JF, Royd K, Fudge A, and Barker J. An enteric
Coronavirus infection of cats and its relationship to feline infectious
peritonitis. Am J Vet Res 1981; 42: 368.

36. Perry LA, Williams DA, and Pidgeon G. Feline exocrine pancreatic
insufficiency associated with a coagulopathy. Proceed 7th Annu Meeting
Amer Coll Vet Int Med, San Diego 1989: 134.

37. Pollock RVH. The parvoviruses. Part I. Feline panleukopenia virus and
mink enteritis virus. Comp Cont Educ 1984; 5: 227.

38. Remillard RL, and Thatcher CD. Dietary and nutritional management of
gastrointestinal diseases. Vet Clin North Am (Small Anim Pract) 1989; 19:
797.

39. Rutgers HC, Batt RM, and Kelly DF. Lymphocytic-plasmacytic enteritis
associated with bacterial overgrowth in a dog. J Am Vet Med Ass 1988;
192: 1739.

40. Sherding RG. Diseases of the intestines. In: The cat. Diseases and clinical
management. Sherding RG (ed.) Churchill Livingstone, New York. Vol 2,
1989: 955.

41. Sherding RG, Stradley RP, and Rogers WA. Bentiromide:xylose test in
healthy cats. Am J Vet Res 1982; 43: 2272.

42. Strombeck DR, and Guildford WG. Adverse reactions to food. In: Small
animal gastroenterology, Strombeck DR & Guildford WG (eds), 2nd ed.
Stonegate Publishing, Davis, Ca 1990: 344.

43. Tams TR. Chronic feline inflammatory bowel disorders. Part I. Idiopathic
inflammatory bowel disease. Comp Contin Educ 1986; 8: 371.

44. Tams TR. Chronic feline inflammatory bowel disorders. Part II. Feline
eosinophilic enteritis and lymphosarcoma. Comp Contin Educ 1986; 8:
464.

45. Turk MAM, Gallina AM, and Russell TS. Nonhematopoietic gastrointesti-
nal neoplasia in cats: a retrospective study. Vet Pathol 1981; 18: 614.

46. Van der Gaag I, and Van den Ingh TS, Lamers CB, Lindeman J. Zollinger-
Ellison syndrome in a cat. Vet Quart 1988; 10: 151.

-ocr page 344-

47. Van Kruiningen HJ, and Dobbins WO. Feline histiocytic colitis. A case
report with electron microscopy. Vet Pathol 1979; 16: 215.

48. Van Kruiningen HJ, Ryan MJ, and Shindel NM. The classification of feline
colitis. J Comp Path 1983; 93: 275.

49. Van Niel MH, Van der Gaag I, Van den Ingh TS. Plyposis of small intestine
in a young cat Zentralbl Vetrinarmed 1989; 36: 161.

50. Walton GS, Parish WE, and Coombs RA A, Spontaneous allergic dermatitis
and enteritis in a cat. Vet Rec I%8; 83: 35.

51. Washabau RJ, Buffington CA, and Strombeck DR. Evaluation and
management of carbohydrate malassimilation. In: Current Veterinary
Therapy, Kirk RW (ed). Vol IX, WB Saunders, Philadelphia, 1986; 889.

52. Washabau RJ, Strombeck DR, Buffington CA, and Harrold D. Use of
pulmonary hydrogen exaetion to detect carbohydrate malassimilation in
dogs. J Am Vet Med Assoc 1986; 189: 674.

53. Watson DJ, Church DB, Middleton DJ and Rothwell TLW. Weight loss in
cats which eat well. J Small Anim Pract 1981; 22: 473.

54. Willard MD. Newer concepts in treatment of secretory diarrheas. J Am Vet

Med Ass 1985; 186: 86.

55. Willard MD, Dalley JB, and Trapp AL. Lymphocytic-plasmacytic enteritis
in a cat. J Am Vet Med Ass 1985; 186: 181.

56. Williams DA, and Batt RM. Diagnosis of canine exocrine pancreatic
insufficiency by the assay of serum trypsin-like immunoreactivity. J Small
Anim Pract 1983; 24: 583.

57. Williams DA, and Reed SD. Evaluation of panaeatic function in cats by
assay of faecal proteolytic activity - comparison of two methods. In:
Proceedings World Sm Anim Vet Assoc Congress, Harrogate, England
1989: 199.

58. Williams DA, and Reed SD. Comparison of methods for assay of fecal
proteolytic activity. Vet Clin Path 1990; 19: 20.

59. Yamamoto JK, Hansen H, Ho EW, etaL Epidemiology and clinical aspects
of feline immunodeficiency virus infection in cats from the continental
United States and Canada and possible modes of transmission. J Am Vet
Med Assoc 1989; 194: 213.

Aanvaard op 23 juli 1992.

VüüR DE PRAKTIJK

Beroepsuitoefening en gezondheid van de

dierenarts

Professional practice and health status of the veterinarian
M. J. M. Tielen M. SnijdelaarS, pj. van Gulicks, P BlaauW
Tijdschr Diergeneeskd 1992:117: 664-6

SAMENVATTING
Met behulp van een schriftelijke enquête bij 925 dierenartsen in
Zuid-Nederland is een onderzoek uitgevoerd naar de gezondheid
van de dierenarts en de beroepsuitoefening. Door 453 dieren-
artsen werd een volledig ingevulde enquête terug gestuurd
De vragen over de gezondheid betroffen luchtwegklachten,
klachten over het houdings- en bewegingsapparaat en gehoor-
klachten. Op grond van de aard van ^ 75% van het werkpakket
werden de dierenartsen ingedeeld in: dierenartsen in de grote
huisdierenpraktijk, dierenartsen in de kleine huisdierenpraktijk
en dierenartsen met een andere functie. De resultaten worden
vergeleken met een vergelijkbare enquête bij varkenshouders
Bij dierenartsen, die roken komen luchtwegklachten 2x zo vaak
voor als bij niet rokers. Bij dierenartsen in de grote huisdieren-
praktijk komen meer longklachten voor, meer klachten aan
ellebogen en polsen/handen en meer doofheid Bij kleine
huisdieren-dierenartsen komen meer allergieën, meer rugklach-
ten en meer klachten aan knieën, enkels en voeten voor

SUMMARY

By carrying out an inquiry by mail to 925 veterinarians in the
Southern Netherlands, there was looked after a relationship
between the professional practice of the veterinarian and his
health status. The inquiry was completed and returned by 453
veterinarians. The questions about the health status dealed with
complaints about- the respiratory tract, the stand and motion
apparatus and the hearing. Based on over 75% of the workpac-
kage the veterinarians were devided into: veterinarians in the
large animal practice, veterinarians in the small animal practice

I Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland, Postbus 4. 5280 AA Boxtel

J Ir. M. Snijdelaar, Haarweg 71, 6709 PT WAGENINGEN

\' Dierenartsenpraktijk Gemert, Poslbus 100. 5420 AC GEMERT

\' Streekziekenhuis Elckerliek, Postbus 98, 5700 AB HELMOND
and veterinarians with an other job. The results are compared
with the results of a comparible inquiry by pigfarmers
Veterinarians, who do smoke, have twice as much respiratory
complaints than no smoking veterinarians. Veterinarians in the
large animal practice have more respiratory complaints, more
complaints about elbows and wrists and more deafnes. Veterina-
rians in the small animal practice have more complaints about
allergies, and more complaints about the back ami the knees and
feet.

INLEIDING

Al lange tijd wordt er onderzoek verricht naar de gezondheid
van mensen die in de veehouderij werkzaam zijn. Vooral
luchtwegklachten en luchtwegaandoeningen blijken veel voor
te komen en dit presenteert zich vooral in irritatie van de voorste
luchtwegen, CARA ( chronische aspecifieke respiratoire aan-
doeningen) en griepachtige verschijnselen. Het meeste onder-
zoek is gedaan bij boeren, waaruit blijkt dat vooral de
varkenshouders veel last van luchtwegklachten en luchtwegaan-
doeningen hebben. In maart 1990 is in Zuid-Nederland een
groot onderzoek gestart naar de relatie tussen arbeidsomstandig-
heden en luchtwegklachten bij varkenshouders. Daar veel van
de dierenartsen voor een groot gedeelte van hun tijd onder
vergelijkbare omstandigheden werken, is het te verwachten dat
ook zij meer risico lopen ademhalingsklachten te krijgen.
Daarom is door de Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-
Nederland in overleg met de afdelingen van de KNMvD
(Noord-Brabant en Limburg) en een longarts uit Helmond, in
1991 een onderzoek uitgevoerd naar de gezondheid van de
dierenarts.

Enquête

Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van een schriftelijke

-ocr page 345-

enquête. Voor het opstellen van de enquête is uitgegaan van de
enquête die gebruikt is voor de eerste fase van het onderzoek
"Gezondheid varkenshouders" (Gielen 1991). In het kort
weergegeven bevat de enquête vragen over: persoonsgegevens,
het werk, roken, algemene luchtwegklachten, klachten over het
houdings- en bewegingsapparaat en klachten over het gehoor.

Drie weken na het versturen kregen de dierenartsen die nog niet
gereageerd hadden een herinneringsbrief. Na de sluitingsdatum
voor het terugsturen van de enquête kregen alle dierenartsen die
geen enquête ingevuld hadden een brief met de vraag of zij de
reden van het niet meedoen aan de enquête wilden opgeven. Het
antwoord hierop was van belang om te controleren of de groep
dierenartsen die niet gereageerd had wel representatief genoeg
was voor de hele groep dierenartsen in Zuid-Nederland.
Van de 925 dierenartsen, die een enquête ontvingen, hebben er
453 de formulieren geheel ingevuld teruggestuurd. Dit komt
neer op een respons van 49%.

Van de overige 472 dierenartsen bleken er 66 dierenartsen met
pensioen te zijn, 78 dierenartsen gaven geen reden op voor het
niet invullen en 328 dierenartsen hebben helemaal niet gere-
ageerd.Men moet daarbij wel bedenken dat bij het versturen van
de enquête werd vermeld, dat degenen, die langer dan 2 jaar niet
meer in het beroep werkzaam waren, de enquête niet hoefden
terug te sturen.

De resultaten van de 453 enquêtes zijn in de eerste plaats
vergeleken met de resultaten uit de eerste fase van het onderzoek
"Gezondheid varkenshouder" (Gielen, 1991). De gemiddelde
leeftijd, het aantal rokers, het gemiddeld aantal jaar werken was
in beide groepen ongeveer hetzelfde. Het enig verschil bestond
hierin dat bij de dierenartsen ook vragen over het bewegingsap-
paraat werden gesteld.

Luchtwegklachten

Over het geheel genomen liggen de percentages luchtwegklach-
ten van dierenartsen en varkenshouders in dezelfde orde van
grootte (zie tabel 1).

Wat betreft de hyperreactiviteitsklachten (1 of nrieer klachten-
)hebben dierenartsen meer last (48,6%) dan varkenshouders
(40,6%). Hyperreactiviteitsklachten worden gekenmerkt door
acute moeilijkheden bij het ademhalen in verschillende situ-
lende situaties. Deze situaties betreffen overgangen van een
warme naar een koude omgeving of omgekeerd, maar ook
verschillende weer-typen zoals mist, regen en vrieskou. Daar-
naast de situatie waarbij een bepaalde stof in de lucht aanwezig
was zoals stof, prikkelende chemische stoffen, bak- en braad-
lucht, rook en ta-baksrook.

In tabel 1 worden ook de klachten in relatie tot de verschillende
beroepscategorieën bij dierenartsen weergegeven. Bij de dieren-
artsen, die grotendeels werken in de grote huisdierenpraktijk
komen meer longklachten voor terwijl bij de kleine huisdieren-
praktijkdierenartsen meer allergieën worden gemeld. Aller-
gieën komen bij overige dierenartsen (overheid, GD, FD, etc.)
het minst voor.

Er zijn significante verschillen (P<0,01) gevonden bij ademha-
lingsproblemen en het aantal uur/ week werken met respectie-
velijk varkens, rundvee en kleine huisdieren. Naarmate er meer
uur/week met varkens gewerkt wordt, blijkt er vaker geklaagd
te worden over ademhalingsproblemen, chronisch hoesten en
slijm opgeven. Dit aantal klachten daalt plotseling wanneer er
veel (31-46 uur) met varkens gewerkt wordt. Dit zou mogelijk
te verklaren zijn met het "healthy worker effect", waarbij de
gezondste mensen het fysiek zwaarste werk doen. Dezelfde
tendens is te zien bij het werken met koeien.
Dierenartsen die 31-46 uur/week met kleine huisdieren werken
hebben aanzienlijk minder last van stof.

Tabel 1 Luchtwegklachten bij dierenartsen, ingedeeld naar beroepsuitoefening en vergeleken met varkenshouders.

Klachten (%)

Dierenartsen

Varkenshouder

n=l504

Totaal

Grote»

Kleine"

Overige

Totaal

n=453

huisdieren

huisdieren

n=64

n=1504

n=224

n=75

Caraklachten:

3 mnd. vrijwel dgls hoesten

18,8

23,7

13,5

13,2

18,4

3 mnd. vrijwel dgls slijmopgeven

12,1

16,1

6,8

6,6

13,8

kortademigheid

4,4

5,4

4,1

3,9

8,0

piepen op de borst

21,0

20,1

18,9

17,1

17,4

1 week piepen op de borst

6,2

8,2

4,1

2,7

6,8

aanvallen van astma of benauwd

12,4

10,3

12,2

11,8

5,8

1 of meer symptomen

38,4

39,7

28,0

34,2

32,7

Allergisch voor:

pollen/stuifmeel

9,1

7,6

14,7

5,3

3,9

huisdieren

7,1

6,8

10,7

5,3

1,3

vogels

2,2

0,9

1,3

5,4

0,7

huisstof

8,6

8,1

9,3

7,9

4,0

andere stoffen

13,0

10,9

12,7

3,9

7,6

bepaald voedsel

2,6

1,3

1,8

13,7

0,8

• Grote huisdieren: dierenartsen, die meer dan 15% van hun werktijd besteden aan grote
huisdieren.

•• Kleine huisdieren: dierenartsen, die meer dan 15% van hun werktijd besteden aan
kleine huisdieren.

••* Overige: dierenartsen, die niet werkzaam zijn in de
praktijk, maar in een andere funktie.

-ocr page 346-

Tabel 2: Klachten aan houdings- en bewegingsapparaat en doofheid bi|
verschillende categorieën dierenartsen

Dierenartsen in:

Klachten

Grote huisdieren Kleine huisdieren Overige functies Toual
n=224 n= 75 n= 64 n=453

L.ast van

nek

25,6

31,1

26,3

28,0

schouders

31,4

33,8

22,7

31,1

rug (boven)

12,1

18,9

6,6

12,4

rug (onder)

57,4

67,6

50,0

58,5

ellebogen

20,2

13,5

11,8

16,8

polsen/handen

25,0

18,9

15,8

20,8

heupen/dijen

8,5

13,5

10,5

9,9

knieën

19,7

25,7

25,0

23,3

enkels/voeten

13,0

21,6

15,8

14,6

doofheid

doof

doofheid bij bepaalde
omstandigheden

6,8
13,0

1,6
14,1

5,3
8,0

7,6
14,3

Dierenartsen hebben meer problemen van astma of aanvallen
van benauwdheid (12,4%) dan varkenshouders (5,8%) (Gielen,
1992). Dit zou te verklaren kunnen zijn doordat dierenartsen
zich soms heviger moeten inspannen, wat kan leiden tot
aanvallen van benauwdheid. Varkenshouders zouden daarente-
gen een meer chronische vorm van astma kunnen hebben.
Vervolgens kwam uit de logistische regressie naar voren dat
bepaalde factoren van invloed zijn op het optreden van CARA-
klachten:

- Bij de dierenartsen, die roken (± 30% van de dierenartsen)
komen op alle aspecten het aantal luchtwegklachten 2 maal
zo vaak voor als bij niet-rokers.

- Dierenartsen, die atopieklachten hadden (overgevoelig-
heidsreacties van het onmiddellijke type) hadden 3,5 keer zo
vaak luchtwegklachten.

- Opvallend was dat dierenartsen meer kans hadden op
luchtwegklachten wanneer ze meer uren met vleeskalveren
werkten.

Overige gezondheidsklachten

Ook bij het houdings- en bewegingsapparaat traden klachten
op. Deze klachten betreffen voornamelijk de klachten aan de
onderkant van de rug (58.5%), schouders (31.1%) en nek
(28.0%). Verder waren veel dierenartsen onder medische
behandeling voor rugklachten knie-aandoeningen en schouder-
aandoeningen.

In tabel 2 zijn de resultaten van klachten aan het houdings- en
bewegingsapparaat en klachten van doofheid per categorie
dierenartsen weergegeven.

Bij de klachten aan het houdings- en bewegingsapparaat werden
er tussen de soorten functies ook verschillen gevonden. Bij de
grote huisdieren bleek men het meeste last te hebben van de
ellebogen (20.2%) en polsen/handen (25.0%). Dit is mogelijk
verklaarbaar door het zware werk bij grote huisdieren. Verder
had deze groep het minste last van de knieën (19.7%). Klachten
van doofheid komen bij deze groep het meest voor. Ook dit is
gezien de aard van het beroep aannemelijk. Het is dus ook geen
luxe om in stallen gehoorbescherming te dragen.
Lage rugklachten komen iets meer voor bij kleine huisdieren-
practici. Hetzelfde geldt voor hogere rugklachten. Bij deze groep
dierenartsen komen klachten aan knieën, enkels en voeten het
meest voor. Dit zou gerelateerd kunnen worden met het
langdurig staan aan de behandeltafel.

Over het algemeen komen bovengenoemde klachten bij niet-
practici het minst voor. Deze dierenartsen bevinden zich echter
ook relatief minder onder de meest belastende omstandigheden.
Kort samenvattend kan worden gezegd, dat de dierenartsen een
risicogroep vormen wat betreft het optreden van CARA-
klachten. Verder moeten de klachten aan het houdings- en
bewegings-apparaat niet onderschat worden, vooral rugklach-
ten blijken vaak voor te komen. Voor wat betreft CARA-
klachten zal nader onderzoek moeten uitwijzen welke taken in
dit beroep het meest risico\'s met zich meebrengen en wat voor
preventieve maatregelen hiertegen genomen kunnen worden.
Dit zijn de eerste aanwijzingen uit het vrij groffe enquêtemateri-
aal. Op basis hiervan is verder onderzoek aangewezen, zodat
konkrete maatregelen kunnen worden voorgesteld ter verbete-
ring van de gezondheid van de dierenarts.

literatuur

1. Snijdelaar, M: "Een enquête naar de relatie tussen beroepsuitoefening en
gezondheid van de dierenarts\'. Rapportnr. 92.005, b.v. Gezondheidsdienst
voor Dieren in Zuid-Nederland, Boxtel 1992.

Aanvaard op 3 november 1992.

666

IlJDSCHKlIT VOOR DIERGENEESKUNDE. deEL 117. a F 1. E VERING 22 1992

-ocr page 347-

VETIMEX te Bladel (N.-B.) is een goed geoutilleerd farmaceutisch bedrijf voor de ontwikkeling en
produktie van diergeneesmiddelen bestemd voor de Nederlandse en de buitenlandse markt.
VETIMEX
en haar exportdivisie FARVET, maken deel uit van de CEBECO-Handelsraadgroep.

Bij de afdeling Registratie en Onderzoek bestaat de vacature voor een:

DIERENARTS (m/v)

De afdeling R&O houdt zich voornamelijk bezig met de registratie van diergeneesmiddelen,
zowel in Nederland als daarbuiten.

Bij de afdeling R&O werken op dit moment 2 dierenartsen, 1 apotheker en een aantal
chemische analisten op HBO-niveau.

Wij zoeken op korte termijn een dierenarts met het volgende profiel:

— analytisch en organiserend vermogen;

— enige praktijkervaring, bij voorkeur in de varkens- en pluimveegezondheidszorg;

— uitstekende beheersing van de Engelse taal in woord en geschrift; bij voorkeur ook
goede kennis van de Duitse taal;

— affiniteit met de technisch-wetenschappelijke kant van de diergeneeskunde, zonder de
betekenis van de praktische diergeneeskunde uit het oog te verliezen;

— ervaring met de Personal Computer, alsmede de meest voorkomende applicaties zoals
WP 5.1, Lotus 123 en statistische toepassingen;

— in staat om zowel individueel als in teamverband te functioneren;

— woonachtig in de regio Eindhoven, dan wel bereid om hiernaar te verhuizen;

— leeftijd tot ± 40 jaar.

Wij bieden een boeiende baan in een jong, snel groeiend bedrijf met een prettig werkklimaat.

Wanneer u geïnteresseerd bent in de hierboven omschreven functie wordt u verzocht om
uw schriftelijke sollicitatie, vergezeld van uw c.v., te richten aan:

VETIMEX B.V.

t.a.v. drs. R. Jooster)
Postbus 179
5530 AD Bladel

Yii//// ^ vetimex

-ocr page 348-

De rol van de dierenarts in de dier-
houderij is net zo divers als de dier-
houderij zelf. Met name de veehoude-
rij heeft zich de afgelopen jaren enorm
ontwikkeld. Er is een specialisatie
opgetreden per diersoort, of per dier-
soortcategorie. Er is schaalvergroting
en industrialisering opgetreden. De
produktie is hoog opgevoerd. De
landbouwhuisdierenpraktijken zijn
met deze ontwikkelingen meege-
groeid. Vooral in de gebieden met een
intensieve veehouderij zijn grote ge-
differentieerde groepspraktijken ont-
staan.

In de toekomst zal de veehouderij
concurrerend, duurzaam en veilig
moeten produceren. Dit betekent dal
het vakmanschap van de veehouder
nog verder zal moeten toenemen. In
de veehouderij zullen veranderingen
optreden, die door de diergenees-
kunde op de voet gevolgd zullen moe-
ten worden. Ik zal de rol van de
dierenarts in het recente verieden en
de naaste toekomst bespreken aan de
hand van de ontwikkelingen in de
betreffende sectoren over de periode
1960 tot 2010.

□e landbouv^/huisdierenpraktijk
Omstreeks 1960 bestond het werk van
de prakticus, buiten het vele werk in het
kader van de georganiseerde dierziek-
tenbestrijding, voor minstens 90 procent
uit consultatieve werkzaamheden. Het
aantal groepspraktijken was nog zeer
gering. Vrijwel steeds werkte de prakti-
cus in een éénmanspraktijk, vaak wel
met avond- en nachtdienstregelingen
met buurtcollegae. In de herinnering een
wat eenzaam zwoegende figuur die van
kopziekte, via melkziekte naar een ver-
lossing snelde. De veehouders verricht-
ten zelf weinig geneeskundige handelin-
gen en waren matig geschoold. De
preventie stond nog niet centraal. Op
sommige bedrijven traden bijvoorbeeld,
elk seizoen opnieuw, grote aantallen
kopziektegevallen op. De behandelin-
gen betroffen meestal individuele pa-
tiënten. Vervolgbehandelingen deed de
dierenarts zelf Alle injecties werden
door de dierenarts toegediend. Tot het
begin van de 70-er jaren zelfs de ijzerin-
jecties bij jonge biggen. De bedrijven
waren nog niet gespecialiseerd, evenmin
als de dierenarts. Vrijwel iedere dieren-
arts behandelde alle diersoorten. De
georganiseerde bestrijding van mond- en
klauwzeer, tuberculose en brucellose
vroeg veel tijd.

Vooral na 1970 traden een enorme
schaalvergroting en specialisatie van de
veehouderijbedrijven op. De deskundig-
heid van de veehouder nam toe en er
werd behooriijk geïnvesteerd in gebou-
wen en machines. In de varkenshouderij
trad een verschuiving op van individuele
naar koppelbehandeling, van curatieve
naar preventieve benadering. De be-
drijfsbegeleiding deed haar intrede. De
veehouder behandelde zelf de individu-
ele gevallen en gaf meestal de herha-
lingsinjecties. Op rundveebedrijven ble-
ven de individuele ziektegevallen
aangeboden worden, hoewel eenvoudig
te verhelpen aandoeningen, zoals tussen-
klauwpanaritium, in toenemende mate
door de eigenaar behandeld werden.
Wel kwam in een groot deel van het
land de bedrijfsbegeleiding in meer of
minder uitgebreide vorm, van de grond.
Het aantal bedrijven waar vee gehouden
werd nam sterk af De groei van het
aantal runderen staakte bij de invoering
van de melkquotering in 1984. Het
aantal varkens nam sterk toe (tabel 1).
Het aantal praktizerende dierenartsen
nam sterk toe (tabel 2). Geheel in strijd
met de verwachting bleek de praktijk in
staat deze grote toevloed op te nemen.
Blijkbaar was er altijd veel werk blijven
liggen, breidde de hoeveelheid werk zich
uit, of maakte de individuele dierenarts
minder uren. In toenemende mate trad
een differentiatie in werkzaamheden op.
Dit was mede mogelijk geworden door
de vorming van groepspraktijken. De
prakticus volgde de ontwikkelingen in
de veehouderij op de voet. Hij kon
bovendien vaak een stimulerende rol
spelen, mede door een voortdurende
n^choling via het PAO-D. De begelei-
ding van varkens- en runderbedrijven
gebeurde in toenemende mate door
dierenartsen die dit binnen de groeps-
praktijk als deskundigheid uitoefenden.
Dit kwam het niveau van de werkzaam-
heden ten goede. Een neveneffect was,
dat soms het werk als minder afwisse-
lend werd ervaren.

Berichten en verslagen
Rül van de dierenarts in

veranderde dierhouderij

Bij de invoering van de superhefBng in
1984 verwachtte men grote gevolgen

Tabel 1: Aantal runderen, bedrijven met runderen en varkens en bedrijven met varkens in Nederland.

Runderen

X 100

Aantal
melk- en
kalfkoeien

Totaal
rund- vee

Totaal
bedrijven
met rundvee

Totaal aantal
bedrijven met
melk- en
kalfkoeien

1975

2.218

4.956

108.160

91.560

1980

2.356

5.226

87.457

67.167

1985

2.367

5.248

76.571

57.995

1990

1.878

4.926

65.423

46.977

1991

1.852

5.062

64.467

45.037

Varkens
x 100

Aantal

gedekte

zeugen

Totaal aantal
varkens

Totaal aantal
bedrijven met
varkens

1975

462

7,279

55.220

1980

717

10.138

44.127

1985

872

12.383

36.079

1990

958

13.915

29.211

1991

956

13.217

27.984

Bron: CBS Landbouwcijfers 1992

-ocr page 349-

• Naar verwachting. Bron: KNMVD.
voor de werkgelegenheid in de runder-
geneeskunde. Toch is het effect van de
superhefBng sec, erg meegevallen. Dit is
toe te schrijven aan het gegeven, dat de
prijzen van koeien en kalveren redelijk
op peil bleven. Ook bleef er per dier
gestreefd worden naar een zo hoog
mogelijke produktie, omdat dit econo-
misch het meest aantrekkelijk was. Hier-
door bleven individuele zieke dieren
aangeboden worden en bleef het nor-
male begeleidingswerk op peil.
Nu, in 1992, bestaat het diergeneeskun-
dige werk op pluimveebedrijven voor
bijna 100 procent uit begeleiding met
preventieve en routinewerkzaamheden.
Op varkensbedrijven zal dit percentage
rond de 80 procent liggen en op runder-
bedrijven rond de 50 procent. Hiernaast
bestaat in alle sectoren een vrij omvang-
rijke groep hobbyboeren die veel vaker
een beroep doet op curatieve diergenees-
kundige hulp. De deskundigheid van de
eigenaar is hier meestal minder, maar
ook de plaats die het dier op het bedrijf
inneemt, is een andere.

Toekomstige ontwikkelingen
De rol van de landbouwhuisdierenprak-
ticus is erg afhankelijk van de ontwikke-
lingen in de sector en er zijn veel factoren
die de landbouwhuisdierensector sterk
kunnen beïnvloeden. De belangrijkste
ervan zal ik nader bespreken. Hieruit zal
ik proberen de ontwikkeling te schetsen
naar de jaren 2000 en 2010, alhoewel in
het verleden gebleken is dat voor de
landbouwhuisdierensector de toekomst
moeilijk te voorspellen is.

EG-Maatregelen
De EG heeft op advies van Mac Sharry
besloten om de prijssteun gedeeltelijk te
vervangen door een inkomenssteun. Op
zich is het goed om de subsidie los te
koppelen van de produktie, want dat
beperkt de overproduktie. Deze over-
produktie is immers de kern van de
landbouwproblemen binnen de EG.
Veertig jaar geleden voedde de gemid-
delde Europese boer nog vijf mensen,
inmiddels voedt hij er dertig. De binnen
Europa als doelmatig bekend staande
Nederiandse boer produceert echter te-
gen een prijs die gemiddeld 25 procent
boven de wereldmarktprijs ligt. De Ne-
derlandse boer krijgt bijvoorbeeld
ƒ 0,75 voor een liter melk, de Nieuw-
Zeelandse ongeveer ƒ 0,30.
De oprichters van de EG wilden met
hun maatregelen voorkomen dat de
boeren overgeleverd waren aan de gril-
len van de wereldmarkt. Toen was de
EG, netto een voedselimporteur. Inmid-
dels is de EG een grote voedselexporteur
geworden. Mede hierdoor zijn de we-
reldmarktprijzen veel lager geworden.

669

Dit heeft tot gevolg, dat hogere export-
subsidies nodig zijn in de EG, terwijl
andere traditionele producenten voor de
wereldmarkt, zoals Australië en Argen-
tinië in grote economische problemen
geraken. Het wegwerken van het melk-
overschot dat er op dit moment nog is,
kost jaariijks 13 tot 16 miljard gulden
(op een totaal landbouwbudget van zo\'n
93 miljard gulden).

Langzaam maar zeker is de Europese
landbouw steeds verder verstrengeld ge-
raakt in een bureaucratische kluwen van
regels en bepalingen. Mac Sharry voegt
er nog enkele toe: een braakligregeling
voor 15 procent van de grond, verho-
ging van de zoogkoe- en stierenpremie,
een afvoerpremie voor jonge kalveren
(de zogenaamde knuppelpremie of
Herodespremie van ƒ 265,- voor de
slachting van een nuchter kalf), een
veriaging van de garantieprijzen voor
vlees met 15 procent. De melkquotering
zal doorgaan tot 2000. In 1993 en 1994
zal waarschijnlijk nog één procent extra
korting doorgevoerd worden. Voor Ne-
derland zullen de gevolgen voor de
melkveehouderij waarschijnlijk niet erg
ingrijpend zijn. Voor de grote gespeciali-
seerde stierenmesters ziet de toekomst er
echter zorgelijker uit. De prijzen worden
veriaagd en de stierenpremie wordt ver-
hoogd, maar gebonden aan een maxi-
mum van 90 stieren. Bovendien wordt
slechts premie verstrekt voor 3,5 gve/
ha, die in 1996 ook nog verlaagd wordt
tot twee gve/ha.

Tabel 2. Het aantal diernartsen praktizerend in Nederland.

Aantal praktizerend dierenartsen

Totaal aantal dierenartsen

1970

730

1375

1975

1175

1875

1980

1595

2436

1985

1924

2795

1990

2154

2895

1992

2365

3378

2000 •

2800

5000

T I ,1 15 S C H R 1 I T VOOR D I I R Cl F N E F S K U N O E . D E F

De EG probeert voorzichtig bij te stu-
ren. Men kan namelijk niet een groot
deel van het landbouwareaal uit de
produktie nemen en laten verwilderen,
zonder grote maatschappelijke proble-
men. Ook de grote en machtige EG-
landen, zoals Frankrijk en Duitsland
hebben te maken met een landbouw die
soms grootschalig en soms kleinschalig
is. De één sterk bevoordelen boven de
ander zal niet geaccepteerd worden. Wel
zal men steeds vaker overgaan tot in-
komenssteun in plaats van prijssteun.
Voor wat betreft landschap, klimaat en
infrastructuur is Nederland erg geschikt
voor de veehouderij. Het kan de verge-
lijking met andere gebieden wat dit
betreft uitstekend aan. Het EG-beleid is
er altijd op gericht geweest om elke
streek datgene te laten produceren waar
deze het beste geschikt voor is. Van de
kant van de EG verwacht ik dus geen-
grote negatieve beïnvloeding van onze
veehouderij. Wel zal er steeds meer druk
komen in de richting van een grotere
grondgebondenheid.

Mechanisatie en automatisering
De mechanisering van de veehouderij is
inmiddels ver voortgeschreden, de auto-
matisering en robotisering zijn begon-
nen. Voor de melkveehouderij is de
ontwikkeling van een melkrobot langza-
merhand verder gekomen. Een invoe-
ring lijkt op termijn niet te stuiten te zijn.
Immers door vaker te melken is de
produktie hoger, terwijl de veehouder
veel werk uit handen genomen wordt.
De robot dient dan wel ook economisch
toepasbaar te zijn in de weideperiode.
Hij dient voorts zeker toepasbaar te zijn

7 . A F l. E V F R I N G 2 2 I 9 9 2

-ocr page 350-

op bedrijven met zo\'n 60 melkkoeien. In
Europa maar zeker in Nederland, blijkt
immers het middelgrote gezinsbedrijf
het hart te zijn van de melkveehouderij.
De gemiddelde bedrijfsgrootte zal in de
loop van de jaren langzaam toenemen,
doordat de kleine bedrijven zullen afval-
len, maar het aantal bedrijven met vele
honderden melkkoeien blijft klein.
In de varkenshouderij zou de gemid-
delde bedrijfsgrootte wel kunnen toene-
men door de automatisering. Waar-
schijnlijk blijft dit toch beperkt door
maatregelen die genomen worden in het
kader van de milieupolitiek, mestpro-
blematiek en de ruimtelijke ordening.

Milieu- en mestproblematiek
Vanuit deze hoek lijkt voor de komende
jaren de meest ernstige bedreiging van
een ongeremde ontwikkeling van de
veehouderij te komen. De mineralenba-
lans dient zoveel mogelijk in te zijn. De
milieunormen zullen verder verscherpt
worden, evenals de daarbij behorende
regelgeving. Voor de hand liggend is, dat
de veehouderij regelgeving opgelegd
krijgt, waardoor een grotere grondge-
bondenheid optreedt of waardoor con-
tracten opgesteld gaan worden tussen
veehouders met mestoverschotten en
landbezitters met mesttekorten. Ook
wordt verder gewerkt aan de verwer-
king van mest tot korrels die weer
gemakkelijker te vervoeren zijn. Het
slagen van deze technologie zal voor de
varkensintensieve gebieden erg belang-
rijk zijn. Ik ga ervan uit dat de ontwikke-
ling van deze technologie zal slagen.

Verbetering van de mineralenbalans zal
per bedrijf moeten worden nagestreefd.
Intensieve bedrijven kunnen hun balans
verbeteren met de aankoop van passend
ruwvoer en mengvoer. Verder zullen
deze bedrijven mest buiten hun bedrij-
ven moeten afzetten. Op de extensieve
bedrijven kan de mineralenbalans wor-
den verbeterd door een vermindering
van de kunstmestgift en de verbouw van
snijmais en krachtvoergrondstoffen
(maiskolvenschroot, corncobmix, bie-
ten). In het veenweidegebied is de pro-
duktie van deze gewassen echter niet
mogelijk. De norm voor nitraatuitspoe-
ling ligt op een uitspoeling van minder
dan 35 kg N per ha per jaar. Voor
bedrijven met alleen graasdieren en een
stikstofniveau van 400kg per ha en
gelegen op klei- en veengrond is deze
norm bij de huidige veebezetting gemak-
kelijk haalbaar. In de zandgebieden
wordt dit alleen gehaald bij 300 kg N/
ha en beperkt weiden. Vooral op droge
zandgronden treedt snel uitspoeling op.
Bij de huidige fosfaatnorm (110 kg per
ha grasland, 75 kg voor maisland en 70
kg voor bouwland) is er in Nederland
door graasdieren slechts in enkele regio\'s
een gering gemiddeld overschot. Afhan-
kelijk van het aantal graasdiereenheden
(GDE) kan per bedrijf dit overschot zich
uiteraard al wel voordoen. Voor het jaar
2000 wordt per bedrijf gestreefd naar
een evenwichtsbemesting (dus aanvoer
= afvoer), waardoor op bedrijven met
meer dan 3,0 graasdiereenheden per ha
een fosfaatoverschot aanwezig zal zijn.
Dit wordt op zandgronden versterkt
doordat daar veel voedergewassen ge-
teeld worden die minder fosfaat aan de
grond onttrekken dan gras. Wel is het
mogelijk dat in een rantsoen met veel
mais het fosfaatgehalte van de mest iets
lager zal zijn. Op 40 procent van de
bedrijven op de zuidelijke zandgronden
worden per ha meer dan 3,0 GDE
gehouden. In het noordelijk weidege-
bied is dit percentage slechts 16 procent
van de bedrijven. Op deze bedrijven
wordt dus door de graasdieren alleen al,
meer fosfaat geproduceerd dan door de
gewassen wordt opgenomen. Mestaf-
voer zal voor deze bedrijven dus nood-
zakelijk zijn in 2000.

Beperkte ruimte
In Nederland wonen ruim 15 miljoen
mensen op een oppervlakte van
3.733.400 ha De oppervlakte cultuur-
grond is 2.000.000 ha. Hiervan is
1.223.963 ha grasland en land waar
veevoedergewassen verbouwd worden.
Dit areaal is vanaf 1980 met ongeveer
50.000 ha ingekrompen. De niet-agrari-
sche grondclaim (door natuur, land-
schap, bosbouw, stedelijke ontwikke-
ling, recreatie) bedraagt tot 2000
ongeveer 10 procent van de oppervlakte
cultuurgrond, ofwel ongeveer 200.000
ha. Alleen al voor de natuurontwikke-
ling zal uiteindelijk 150.000 ha groten-
deels aan de landbouw zijn onttrokken:
100.000 ha relatie-notareservaten (met
extensieve veehouderij) en 50.000 ha
natuurontwikkelingsgebied (met nog
nauwelijks veehouderij). Hiernaast zal
nog ongeveer 50.000 ha worden ont-
trokken in verband met stedelijke ont-
wikkeling, bedrijfsterrein en infrastruc-
tuur. Naar mijn schatting zal in 10 jaar
de oppervlakte aan weiland teruglopen
met ongeveer 100.000 ha. Bij een ge-
middelde bedrijfsgrootte van 17 ha be-
treft het hierbij ongeveer 6000 bedrij-
ven. De melkquota zullen echter
verkocht worden aan andere bedrijven,
waardoor hierdoor het aantal melk- en
kalfkoeien niet zal afnemen. Slechts de
gemiddelde bedrijfsgrootte en de veebe-
zetting per hectare zullen toenemen.

Anno 1934: "Het reinigen van de kieuwspleet
kost maar weinig moeite, wanneer daarvoor
gebruik wordt gemaakt van twee boeren en een
paal."

Mogelijk zal een gedeelte van de akker-
bouwgrond omgezet worden naar wei-
land, door veehouders die met medene-
ming van hun melkquota elders nieuwe
grond kopen.

Er zouden nog vele factoren te noemen
zijn die van invloed zijn op de veehoude-
rij. Eén ervan is de biotechnologie.
Hierdoor zal een verdere produktiever-
hoging mogelijk zijn. Er zullen betere
medicamenten en vaccins ontwikkeld
worden. De veeverbetering zal efficiën-
ter kunnen plaatsvinden, de veevoeding
zal verder verbeteren. Er zal meer in-
zicht komen in de fysiologie van onze
huisdieren. De veehouderij op zich zal er
echter niet sterk door veranderen. Wel
zal een aantal gespecialiseerde dieren-
artsen hier werk in vinden.

Gevolgen voor

landbouwhuisdierensector

Melkveehouderij

Tot 2010 zal het aantal rundveebedrij-
ven afnemen met ongeveer 2,5 procent
per jaar. Door de produktiestijging en de
melkquotering zal het aantal koeien

-ocr page 351-

dalen met ongeveer 2 procent per jaar.
De gemiddelde melkproduktie per koe
zal stijgen van 6000 kg nu, tot 7000 kg in
2000 en 8400 kg in 2010. Het aantal
melkkoeien zal bij een gelijkblijvend
quotum dalen naar 1,6 miljoen in 2000
tot 1,3 miljoen in 2010. De jaarlijkse
produktieverhoging heeft dus veel meer
invloed op het aantal melk- en kalf-
koeien, dan de mest- en milieuproble-
matiek. De lagere veebezetting leidt
bovendien tot een kleiner worden van
deze problematiek.

Op het Instituut van Veeteeltkundig
Onderzoek is aangetoond, dat door een
eenzijdige selectie op melkproduktie de
gevoeligheid voor ziekten toeneemt.
Mijn verwachting is, dat hierdoor en
door een verdere kwaliteitsverbetering,
de hoeveelheid werk in de melkveeprak-
tijk ongeveer gelijk blijft. Ook blijven de
koeien een flinke waarde houden, waar-
bij het verschil tussen de gebruiks-
waarde en de slachtwaarde door een
veranderde slachtkeuring verder stijgt.
Hierdoor blijven behandelingen van in-
dividuele dieren van belang. Ik ver-
wacht dat door druk van de kant van de
consument de koeien ook in de toe-
komst weidegang zullen hebben. Het
aantal bedrijven in deze sector zal dalen
tot 25.000 in 2010. Bij een vermindering
van het aantal melkkoeien hebben de
veehouders de volgende keuzemogelijk-
heden om hun inkomen op peil te
houden:

1. Verminderde kunstmestgift van 400
naar 200 kg stikstof per ha

2. Het houden van extra vleesvee of
schapen

3. De verhuur van land aan akkerbou-
wer of tuinder

4. Het zelf verbouwen van krachtvoer-
vervangers

Het betreft dus, behalve bij optie 2, een
extensivering van de veehouderij. Vrij
massaal kiest men echter voor optie 2. In
de meeste regio\'s is de ruimte voor wat
betreft fosfaat- en nitraatnormen ook
wel aanwezig. In sommige regio\'s zal
mestafvoer van het bedrijf moeten
plaatsvinden. De verwachting is, dat
optie 2 nog aan belang zal winnen.

Vleeskalveren

In 1991 werden op 2368 bedrijven
622.000 vleeskalveren gehouden. Hier-
bij ging het in 1621 gevallen om een
bedrijf met meer dan 100 dieren. In deze
sector verwacht ik weinig verandering in
aantallen dieren en bedrijven. De wijze
van huisvesting zal wel drastisch veran-
deren. In de toekomst wordt steeds meer
groepshuisvesting toegepast, wat een
grotere ziekte-incidentie tot gevolg
heeft. Veel kalveren zullen geïmporteerd
moeten worden. De hoeveelheid werk
voor de dierenarts blijft minstens gelijk.

Vleesstier- en vleesvaarssector
In 1991 werden op 27.572 bedrijven
674.000 vleesstieren en vleesvaarzen,
meestal kruislingen met vleesrassen, ge-
houden. Dit aantal is sinds 1980 sterk
toegenomen, omdat veel bedrijven door
de melkquotering een ruwvoerover-
schot hadden. De vleesprijzen zullen
dalen, maar de stierenpremie stijgt voor
de bedrijven met een niet te hoge veebe-
zetting. Hierdoor blijft de tweede tak
houderij op peil. In 1991 werden op
18.313 bedrijven tot 20 vleesstieren
gehouden. Slechts op 1714 bedrijven
werden 75 of meer vleesstieren of vlees-
vaarzen gehouden. Er is een kans dat
deze bedrijven het moeilijk zullen krij-
gen. De vleesprijzen staan namelijk sterk
onder druk door de overproduktie bin-
nen de EG, terwijl de stierenpremie
alleen beschikbaar is voor een beperkt
aantal dieren, dat niet te intensief gehou-
den mag worden. De verwachting is
echter dat door de hoge mate van
vakmanschap en door de initiatieven,
die leiden tot een betere afstemming van
de produktie op de behoefte (IKB,
merkvlees), deze bedrijven hun positie
toch kunnen handhaven. Waarschijnlijk
zal in de sector, met name door een

-ocr page 352-

stijging van de tweede tak-houderij in
2000 het aantal dieren gestegen zijn tot
ongeveer 900.000 stuks. Vooral de
vleesvaarzenhouderij past als tweede tak
uitstekend op een melkveebedrijf. In
deze sector zal de hoeveelheid werk
voor de dierenarts toenemen, mede om-
dat bij de geboorte van een hoog percen-
tage van de vleestypedieren diergenees-
kundige hulp noodzakelijk is. Dit is in de
laatste jaren in de praktijk al goed te zien
aan de stijging van het aantal keizersne-
des.

Mest-, weide- en zoogkoeien
In deze categorie is het aantal dieren de
laatste jaren sterk aan het stijgen. In
1991 waren 139.000 dieren aanwezig.
De ontwikkeling in deze sector zal
parallel verlopen aan die in de vorige
sector. De zoogkoehouderij zal vooral
sterk groeien in de extensieve weidege-
bieden, zoals de relatienotagebieden.

Schapen

In 1991 werden op 25.073 bedrijven
1,882 miljoen schapen gehouden. Op
5514 bedrijven waren meer dan 100
schapen aanwezig. In 1386 gevallen
betrof het pure schapenbedrijven. Veelal
is de schapenhouderij een tweede tak op
een bedrijf Dit blijft waarschijnlijk zo.
Ondanks de slechte prijzen blijven de
aantallen schapen minimaal gelijk, of
groeien zelfs flink. De hoeveelheid werk
voor de dierenarts zal wat toenemen.

Fokzeugen

Op 12.749 bedrijven worden 1,506
miljoen fokzeugen gehouden. Op 5964
bedrijven ging het om meer dan 100
zeugen. De verwachting is, dat het
aantal bedrijven terugloopt en het aantal
fokzeugen weinig verandert. De hoe-
veelheid werk van de dierenarts zal
ongeveer gelijk blijven.

Vleesvarkens

Op 23.340 bedrijven worden 7,041
miljoen vleesvarkens gehouden. Op
4323 bedrijven waren meer dan 500
vleesvarkens aanwezig. Op 4188 bedrij-
ven met graasdieren werden tussen de
één en honderd vleesvarkens gehouden
(tweede tak). Hoewel het aantal bedrij-
ven vermindert zal de hoeveelheid werk
voor de dierenarts gelijk blijven. Dit
wordt mede veroorzaakt, doordat, in het
kader van de IKB, de bedrijfsbegeleiding
waarschijnlijk meer tijd zal vragen. Wel
zullen de integraties een steeds machti-
ger positie in de varkenssector innemen.
De prakticus moet kwaliteit leveren om
een verdere verschuiving van werk-
zaamheden en verantwoordelijkheden
naar de veterinaire medewerkers van de
integratie te voorkomen.

672

Pluimvee

Op 5746 bedrijven worden 93 miljoen
kippen gehouden. Deze bedrijfstak is al
zover gedifferentieerd en gespecialiseerd
dat hier weinig ingrijpende veranderin-
gen zijn te verwachten. De hoeveelheid
diergeneeskundig werk verandert niet.

Diergeneeskundige vraag in 2010
In 2010 zullen de dierenartsen die in de
landbouwhuisdierensector werkzaam
zijn dus in moeten spelen op de dierge-
neeskundige vraag van:

- ongeveer 25.000 hoogproduktieve
melkveebedrijven (met 50 tot 100
melk- en kalfkoeien), vaak met
vleesstieren, vleesvaarzen en schapen
als tweede tak.

- ongeveer 25.000 veehouders waar-
van de hoofdinkomsten uit een ander
beroep afkomstig zijn (hobbyboe-
ren), meestal in het bezit van vleesvee
of varkens

- klein aantal ecologische en BD-boe-
ren (in 1991 waren dit er 162)

- klein aantal bedrijven in natuurge-
bieden

- klein aantal grote vleeskalverbedrij-
ven

- klein aantal grote vleesstierbedrijven

- 15.000 varkensbedrijven

- minder dan 5.000 pluimveebedrij-
ven

- een klein aantal bedrijven met bij-
zondere diersoorten (herten, lama\'s
etc.)

Deskundigheid
In al deze sectoren dient de dierenarts
optimaal in te spelen op de vragen van
de kant van de veehouders. Daarom
dient ook in 2010 een dierenarts te
praktizeren, die, behalve zijn algemene
bevoegdheid, een bepaalde deskundig-
heid heeft verworven. Deze deskundig-
heid kan een diersoort, maar ook een
produktietak betreffen. In de toekomst
zal een gedeelte van de deskundigheid
waarschijnlijk al aan de Faculteit opge-
daan kunnen worden, doordat in de
laatste fase van de studie een verder-
gaande differentiatie wordt doorge-
voerd. De erkende landbouwhuisdieren
specialisten (op gebied van melkwin-
ning, voeding, voortplanting varkens en
pluimvee) zullen in dienst zijn van bij-
voorbeeld de Gezondheidsdiensten. Er
zal een bijna volledige scheiding zijn
tussen de gezelschapsdieren- en de land-
bouwhuisdierenpraktijk.

T I .11) S C M K 1 1 r VOOR D I E R ü F. N l. [. S K U N O F. . D F F 1. 117. A ( L F V F R I N G 2 2 19 9 2

Er komen in alle takken van de veehou-
derij steeds meer cijfers beschikbaar,
bijvoorbeeld op het gebied van de pro-
duktie en de slachtgegevens. De land-
bouwhuisdierenprakticus dient de inter-
pretatie van deze cijfers goed te
beheersen. Ook treedt er een diversifica-
tie in bijvoorbeeld merken (merkvlees,
merkmelk). De 1KB zal de dierenarts
waarschijnlijk extra werkzaamheden
bezorgen. Er zal meer kennis van milieu-
zaken gevraagd worden. Het antibioti-
cabeleid zal meer aandacht vragen. Het
werk zelf zal niet veel verschillen van het
werk op dit moment. Waarschijnlijk zal
het aantal bezoeken dat op vaste tijdstip-
pen wordt afgelegd (het begeleidings-
werk) nog wat toegenomen zijn.

Arbeidsmarkt
Tot het jaar 20(K) stijgt, door het aanbod
van pas-afgestudeerden, het aantal die-
renartsen in de praktijk nog wat (van
2365 nu tot 2800 in 2000). Vanaf 2006
treedt een stabilisatie op, doordat even-
veel dierenartsen met VUT of pensioen
gaan als er afstuderen (mits de numerus
fixus gehandhaafd blijft op 175 eerste-
jaars studenten). Doordat een hoger
percentage opteert voor part-time werk
kan tussen 2()00 en 2005 spanning op de
arbeidsmarkt voor dierenartsen ont-
staan.

Op dit moment is de arbeidsmarkt goed
in evenwicht. Volgens opgave van de
vacaturebank waren op 30 april 1992
102 dierenartsen werkloos. Dit komt
overeen met 3 procent. Voor de land-
bouwhuisdierensector betreft dit 19
mannen en 14 vrouwen, die over het
algemeen kort geleden zijn afgestudeerd.
Ook in het begin van het volgende
millennium gaat het naar mijn mening
goed met de dierenarts in de landbouw-
huisdierenpraktijk.

De gezelschapsdierenpraktijk
Op dit moment zijn er in Nederland 1,3
miljoen honden en 1,8 miljoen katten,
naast bovendien nog vele miljoenen
gezelschapsvogels en vissen. Het aantal
honden is de laatste jaren nogal terugge-
lopen; het aantal katten is gestegen. Het
aantal gezelschapsdieren en de hoeveel-
heid geld die hieraan besteed wordt, is
enigszins afhankelijk van de economie.
De verwachting is, dat de eigenaren
meer geld over zullen hebben voor de
gezondheid van hun gezelschapsdier.
Bovendien is de kennis over gezel-
schapsdieren bij de eigenaar vaak maar
zeer matig aanwezig. Dit zal waarschijn-
lijk nauwelijks verbeteren. Dit resulteert
in een toename van het aantal bezoeken
aan de dierenarts.

-ocr page 353-

Een langzaam groeiend percentage van
de gezelschapsdieren zal behandeld
worden in pure gezelschapsdierenprak-
tijken. Deze groei zal ten koste gaan van
de gemengde praktijken. In de agrarische
gebieden blijft de gemengde groeps-
praktijk wel bestaan. De gezelschapsdie-
ren zullen daar behandeld worden door
een dierenarts die hoofdzakelijk gezel-
schapsdieren behandelt, maar daarnaast
ook participeert in de overige werk-
zaamheden. Omgekeerd zullen de die-
renartsen, die zich in zo\'n praktijk bezig-
houden met runderen en varkens ook
participeren in de geneeskunde van ge-
zelschapsdieren, bijvoorbeeld in de
nacht- en weekenddiensten.
Vooral voor de gemengde prakticus en
voor de solist-gezelschapsdierenprakti-
cus is het een goede zaak dat inmiddels
diverse specialisatie-richtingen in de ge-
neeskunde van gezelschapsdieren tot
stand gebracht zijn. Hierdoor is de mo-
gelijkheid ontstaan om patiënten waar-
van de diagnose of de behandeling
moeilijk is, door te sturen naar een
specialist, zonder dat de gemengde prak-
ticus de cliënt kwijtraakt.
Mijn verwachting is, dat het werk in de
geneeskunde van de gezelschapsdieren
nog wat zal uitbreiden. De trend tot
verdere specialisatie zal zich voortzetten.
Het aanbod van diergeneeskundige zorg
zal een verdere gelijkenis gaan vertonen
met de humane gezondheidszorg. Een
klein aantal dierenartsen ontwikkelt
zich tot specialist in bijzondere diersoor-
ten, zoals reptielen, vissen en vogels. Een
ander klein gedeelte zal zich richten op
het toepassen van alternatieve genees-
wijzen.

De belangstelling van pas-afgestudeer-
den voor de gezelschapsdierenpraktijk is
echter groot. Op dit moment is het
aanbod wat groter dan de vraag. Op 30
april 1992 stonden bij de vacaturebank
22 manlijke en 47 vrouwelijke gezel-
schapsdierenartsen ingeschreven als
werkloos. Ook bestaat de indruk, dat
mede door het grote aantal vrije vesti-
gingen van de afgelopen 10 jaar, de
verborgen werkloosheid vrij groot is.
Veel gezelschapsdierenpraktici zouden
graag meer patiënten aangeboden krij-
gen in hun praktijk. Het aanbod van
dierenartsen, die werkzaam willen zijn
in de sector gezelschapsdieren, is voorio-
pig nog aan de ruime kant. Het aantal
solistische gezelschapsdierenpraktijken
neemt voorlopig maar langzaam af ten
gunste van de groepspraktijken.

J. Verhoejf
Gezondheidsdienst voor Dieren in
West- en Midden Nederiand

Driemaal is

scheepsrecht

Collega dr. C.D.W. König heeft zijn
actieve loopbaan als dierenarts bij de
Gezondheidsdienst-Oost en als directeur
van het PAO-D stijlvol beëindigd. Ter
gelegenheid van dit feit werden in de
maand september drie afscheidsevene-
menten georganiseerd.

Zo nam Cari König op 8 september
door middel van een \'Schapeninforma-
tiedag\' in Hotel Westend te Arnhem
afscheid van \'zijn\' veehouders. Het werd
een actief afscheid, waarvoor veel be-
langstelling was, met name een groot
aantal schapenhouders vulde de zaal.
König verzorgde er zelf drie inleidingen;
\'Insleep van ziekten op een groot scha-
penbedrijf, Bedrijfsbegeleiding scha-
penbedrijven\' en \'Zwoegerziektebestrij-
ding, hoe nu, hoe nu verder?\' König die
gedurende 18 jaar onder andere als
schapenspecialist bij de Gezondheids-
dienst werkzaam is geweest, heeft vooral
op het gebied van de zwoegerziektebe-
strijding en -certificering veel werk ver-
zet. Zo was hij ook verantwoordelijk
voor onderzoek en begeleiding van het
Kernfokbedrijf voor schapen in Lien-
den. Aan het eind van het officiële
programma sprak König een dank-
woord uit, waarin hij nog éénmaal de
aanwezige boeren het belang van de
zwoegerziektebestrijding op het hart
drukte.

König: \'Het jaren geleden starten van
een inventarisatie naar het vóórkomen
van zwoegerziekte in Gelderiand was
geen eenvoudige zaak. Immers, welke
schapenhouder wilde dat er mogelijk
bekend zou worden dat zijn bedrijf
besmet was, je zou dan met goed fatsoen
geen schaap meer kunnen verkopen.
Maar om vast te stellen of en hoe een
bestrijdingsprogramma moest worden
opgezet, was dat toch een eerste vereiste.
Vijf schapenhouders wilden uiteindelijk
op vrijwillige basis aan het onderzoek
meewerken. Toen de uitslagen bekend
waren bleek dat op maar liefst vier van
deze bedrijven 30 tot 35 procent van de
schapen besmet was. Ik moet u dan ook
bekennen dat ik destijds met lood in de
schoenen naar het evaluatie-gesprek
ging dat ik met deze vijf boeren zou
hebben. Tot mijn grote opluchting was
er echter geen spoor van boosheid, maar
meer de sfeer van \'Jongens de schouders

-ocr page 354-

eronder want we willen er vanaf. Dat
was de start van het bestrijdings- en
certificeringsprogramma bij zwoeger-
ziekte. Ik ben er deze schapenhouders,
waarvan ik er enkele hier aanwezig zie,
nu nog dankbaar voor, met een andere
instelling van hen was het programma
wellicht niet van de grond gekomen.\'

Niet erg gelukkig
\'We zijn weliswaar niet erg gelukkig met
de diagnostische test die we nu gebrui-
ken, maar binnenkort zal dat verbeteren.
Ik heb u in mijn laatste inleiding trach-
ten uit te leggen wat de oorzaken en
gevolgen zijn van vals-positieve en vals-
negatieve testresultaten en het kosten-
aspect van het wel of niet meedoen aan
een bestrijdingsprogramma. Heus, het
testen op zwoegerziekte heeft voordelen,
ook al zie je dat niet zo direct. Ik hoop
dat ik vanmiddag voldoende overre-
dingskracht heb gehad om ook u daar-
van te overtuigen.\'

Op 15 september nam König afscheid
als directeur PAO-D door middel van
een symposium \'Om de kwaliteit van
het beroep\' dat werd gehouden in het
Hoofdgebouw van de Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht.

Wat hebben \'Verschuivingen in de rol
van de dierenarts in de veranderende
dierhouderij\', \'De overgang van prakti-
sche diergeneeskunde naar praktische
veterinaire volksgezondheid\', \'DNA-
technieken in de klinische genetica\' en
\'De relatie mens-dier\' met elkaar te
maken ? Het zijn allemaal onderwerpen
die in de frontlijn staan van de huidige
diergeneeskunde. Deze gemeenschappe-
lijke noemer was het laatste afgegeven
visitekaartje van de scheidende directeur
PAO die zelf zijn afscheidssymposium in
elkaar had gezet.

Dr. J. Verhoeff, directeur van de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in West-
en Midden Nederiand, belichtte de ver-
schuivingen in de rol van de dierenarts in
de veranderende dierhouderij (zie pa-
gina 668.). Met veel gegevens toonde hij
de verandering in de dierhouderij aan.
De tendens voor de toekomst was dui-
delijk; een hogere productie per dier en
minder maar veel grotere en gespeciali-
seerde bedrijven maken dat de druk op
het inkomen van de boer toeneemt.
Mede door de toenemende milieu-eisen.
Ondanks de vaak negatief gekleurde
verwachtingen was de inleider redelijk
optimistisch omtrent de beroepsvooruit-
zichten van de dierenartsen. Al zal
specialisatie daarbij een grote rol moe-
ten spelen, zowel in de grote als kleine
huisdierenpraktijken. Het aantal afge-
studeerden zal verder toenemen tot meer
dan 5(X)0 rond de eeuwwisseling.

Drs. J. Minderhoud, Veterinair Inspec-
teur van de Volksgezondheid, hield zich
in zijn inleiding bezig met het verande-
ren van denken dat zich voltrekt wan-
neer een prakticus zich moet bekomme-
ren om de volksgezondheid.

Minderhoud stelde dat dit proces zich bij
iedere dierenarts zal moeten voltrekken.

Als de dierenarts tenminste wil, dat hij,
ook in zijn rol als behoeder van de
gezondheid van de mens, het vertrou-
wen van de burgerij krijgt. Maar of dat
zal lukken? De opleiders van de dieren-
artsen zullen d^r eerder meer dan
minder aan moeten doen.

Klinische genetica
Dr. J. Rothuizen, van de Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
behandelde de stand van zaken rond
DNA-technieken in de klinische gene-
tica. Zijn stelling was dat de huidige
fokkerij van de gangbare hondenrassen
steeds meer genetische defecten op zal
leveren. Tenzij tijdig, met behulp van
nieuwe DNA-testen, dragers van zulke
defecten opgespoord kunnen worden.
Mocht deze stelling opgaan, dan is, net
als bij landbouwhuisdieren, kruisen één
van de meest voor de hand liggende
oplossingen. Kruisen maakt de ontwik-
keling van nieuwe DNA-testen dus min-
der noodzakelijk.

Mevrouw dr. N. Endenburg, van de-
zelfde vakgroep als de vorige spreker,
hield een voordracht getiteld: \'De relatie
Mens-Dier; Het zal de dierenarts een
zorg zijn\'. Zij behandelde de uitkomst
van haar proefschrift over hetzelfde on-
derwerp. De driehoeksverhouding tus-
sen dierenarts, eigenaar en patiënt be-
paalt het wel of niet goed functioneren
van de dierenarts. Meer dan tachtig
procent van de eigenaren beschouwt het
dier als deel van de familie. Je behandelt
in die gevallen in eerste instantie een
gezinslid en pas in tweede instantie een
huisdier! Je zou het zelfs zo kunnen
stellen, dat agressiviteit van een hond
niet in het desbetreffende ras zit, maar
ontstaat door het type eigenaar. De
dierenarts dient zich dat goed bewust te
zijn wil hij op de juiste wijze en met
plezier z\'n beroep blijven uitoefenen.

Dr. C.D.W. König sloot dit veelkleurige
symposium zelf af met een heus af-
scheidscollege over de ontwikkeling van
de PAO-D en de ontwikkeling van zijn
eigen loopbaan. Overigens blijft König
als dierenarts bij de Speckman-stichting,
een stichting die video-banden levert
aan praktici ter ondersteuning van lezin-
gen, actief.

Prof. dr. J. Gajentaan sloot de middag,
als voorzitter van het PAO-D-bestuur,
af met een schets van het werk van de
scheidende functionaris. Deze is er in
geslaagd om, eerst als secretaris (vanaf
1986) en later als directeur, het instituut
PAO-D helemaal uit het slop te halen.
Hij heeft er een, niet meer weg te
denken, zeer waardevolle, leerinstelling
van gemaakt, bestemd voor de afgestu-
deerde diergeneeskundigen.

Als blijk van waardering kreeg König
een horloge aangeboden om te zorgen
dat hij \'bij-de-tijd\' zal blijven. Op de
daarna volgende receptie kon iedereen
persoonlijk van König en zijn echtge-
note afscheid nemen.

De Gezondheidsdienst-Oost organi-
seerde tenslotte nog een symposium;
\'Schapengezondheidszorg\'. Hier kwa-
men onder meer zaken aan de orde als;
\'Scrapie en BSE in Nederland\' en \'Uier-
aandoeningen in relatie tot zwoeger-
ziekte\'. Dit symposium werd gehouden
op 21 september in hotel De Roskam te
Rheden. Hier kregen de praktizerende
dierenartsen uit de regio de gelegenheid
ook persoonlijk afscheid van König te
nemen.

fV Sybesma en Sj.G. de Rooij

-ocr page 355-

Oprichting SNVA

Drie Nederiandse dierenartsen, S.
Minnema (Holten), K.E. Hovius
(Veldhoven) en mevrouw E.A.J.
Schuitemaker (Zuidlaren), richten
woensdag 18 noveml^r een
nieuwe vereniging op. De SNVA
(Samenwerkende Nederiandse
Veterinaire Acupuncturisten). Dc
oprichtingsvergadering vindt plaats
om 20.00 uur in restaurant \'t Wa-
pen van Bunnik, Dorpsstraat 9 te
Bunnik. Behalve de huishoudelijke
vergadering en de ofSciële oprich-
ting van de vereniging houdt de
Belgische dierenarts Emiel van den
Bosch een lezing met als onder-
werp \'Het zoeken van acupunc-
tuurpunten en het gebruik ervan in
de diagnostiek\'. De avond wordt
met een borrel afgesloten. Alle
dierenartsen en diergeneeskunde
studenten die belangstelling heb-
ben zijn deze avond welkom.

Veterinairen

draven dgür

op het drafcentrum Lindetrek in Wol-
vega vond zaterdag 24 oktober de
Round Table koersavond plaats.

Aanleiding hiervoor was de installatie
van Round Table 182 Wolvega.

Behalve een demonstratie van het
Friesch Paardenballet (met de Hon-
gaarse Post) en een spectaculaire kame-
lenrace, waaraan meer en minder be-
kende personen (Stefan de Jong,
Wilbert Gieske, Folkert Karrespoor en
Nico de Haan) deelnamen, stond als
achtste koers het Fries Kampioenschap
voor dierenartsen op het programma.
Aan deze koers, mede mogelijk gemaakt
door de welwillendheid van Boehringer
Ingelheim, namen tien dierenartsen deel.

Na een snelle en zeer spannende wed-
strijd, waarbij de paarden op het laatste
lange eind \'vijfdik\' op de finish afstorm-
den, ging de zege naar de combinatie
Folkert van der Veen en Felice Jubilee.
De overwinning van Van der Veen was
slechts een logisch gevolg van de bood-
schap die de trainer hem had meegege-
ven: \'Winnen\'.

Tweede werd Hans de Nooij met Co-
achella Fibber vóór Evert Dolfijn met
Demeric Stur.

Niet alleen in sportief opzicht kon deze
koers een succes worden genoemd. Ook
in financieel opzicht: de aanzienlijke
opbrengst gaat naar de Stichting Zeevo-
gels Olievrij.

Volgens de organisatoren Julius Peters
en Jaap Baerveldt komt volgend jaar
ongetwijfeld weer eenzelfde initiatief
van de grond.

Congressen/

cursussen

Nederlands/Vlaams

symposium

De Groep Gezondheids- en Kwaliteits-
zorg (GKZ) organiseert samen met
Groep Snijders en Groep Nieuw Elan
een symposium voor Nederlandse en
Vlaamse dierenartsen werkzaam in de
vleeskeuring. Ook andere belangstellen-
den zijn welkom. De studiedag vindt
plaats op zaterdag 21 november in café-
zaal \'De Vrachtkar\', Wilhelminalaan
54 te Reusel. Er zijn sprekers uit Neder-
land en België die het zullen hebben over
\'Organisatie\', \'Opleiding keurmeesters\'
en \'Opleiding dierenartsen\'. Aanvang
10.(X) uur. Aperitief en lunch om 12.30
uur. Aperitief en buffet om 17.30 uur.

Telefonische inlichtingen bij TG. van de
Vuurst; 01726- 12163.

Congres Ethiek en
Beleid

Het Centrum voor Bio-ethiek en Ge-
zondheidsrecht organiseert vrijdag 27
november een congres met als thema
\'Ethiek & Beleid\'.

Ethiek en beleid hebben een niet onpro-
blematische verhouding. Het congres
zoekt naar een antwoord op de vraag;
\'Hoe kunnen de resultaten van een
zorgvuldige ethische analyse in concrete
richtlijnen of maatregelen worden om-
gezet?\'.

Plaats van handeling; de Agnietenhof te
Tiel, aanvang 10.00 uur. Het congres is
bedoeld voor beleidsmakers en -advi-
seurs, politici en uiteraard wetenschap-
pers. Informatie en aanmelding: Cen-
trum voor Bio-ethiek en Gezondheids-
recht, Heidelberglaan 2, 3584 CS te
Utrecht, tel.: 030 - 534399.

Klinische avond

Het Diergeneeskundig Centrum Noord-
Nederland e
.V. organiseert donderdag
19 november een klinische avond in het
Mondialhotel \'t Voorhuys, De Deel te
Emmeloord.

Het programma luidt als volgt:

20.30 uur Kleine huidleasies; grote

gevolgen (E.J. Talsma)

20.50 uur Mogelijkheden met de Pie

Medical Scanner 250 (mevrouw M.L.

Schmidt, Veterinair Radioloog)

21.15 uur Oesofagus-obstructie bij het

paard (S. Boersma)

21.50 uur Chronisch hoestende veu-
lens (S. Boersma)

22.00 uur Persisterende melkelemen-
ten bij de hond (A.W. van Foreest,
dierenarts voor veterinaire tandheel-
kunde, universiteitskliniek voor gezel-
schapsdieren in Utrecht)

Vraag en

antwoord

Oorzaken primair
en secundair

glaucoom bij de
hond

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie de heer Drs. A.
Heijn (Veterinaire Specialisten
Oisterwijk) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren

Vraag

Wat zijn de oorzaken van primair en
secundair glaucoom bij de hond?
Welke rassen zijn gepredisponeerd?
Wat is de prognose en de therapie?

Antwoord
Over glaucoom bij gezelschapsdieren
zijn in 1985 twee overzichtsartikelen

-ocr page 356-

versehenen van de hand van M. H.
Boevé en F.C. Stades in deel 110 van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. In
deze artikelen zijn achtergronden, diag-
nostiek en behandeling van glaucoom
uitgebreid beschreven. Desalniettemin
blijft glaucoom een vaak gemiste diag-
nose, wat een korte beschrijving van de
belangrijkste punten betreffende deze
ziekte in deze rubriek rechtvaardigt.
Glaucoom is een verhoging van de intra-
oculaire druk. De druk in het oog wordt
bepaald door het kamervocht, dat aan-
wezig is in de voorste en achterste
oogkamer (de voorste oogkamer is be-
grensd door de comea en de iris, de
achterste oogkamer is de nauwe ruimte
tussen de iris en het voorste lenskapsel).
Het kamervocht wordt aangemaakt in
het corpus ciliare, komt in de achterste
oogkamer, passeert de pupil en verlaat
de voorste oogkamer via de filtratie-
hoek, een anatomische structuur die zich
bevindt in de kamerhoek (de hoek
gevormd door de cornea en de iris). In
de normale situatie is er een evenwicht
tussen aanmaak en afvoer van kamer-
vocht. De normale oogdruk bij de hond
varieert tussen 15 en 25 mm Hg. The-
oretisch zou glaucoom kunnen ontstaan
door een verhoogde aanmaak van ka-
mervocht. Deze situatie doet zich echter
nooit voor. Glaucoom is altijd een ge-
volg van een belemmerde afvoer van
kamervocht. Er is een aantal oorzaken
waardoor de afvoer belemmerd kan
worden. Bij de indeling in primair en
secundair glaucoom wordt van die oor-
zaken uitgegaan.

Primair glaucoom

Hierbij zijn geen andere oogafwijkingen
aanwezig, die een hoge druk kunnen
veroorzaken. De hoge oogdruk is een
gevolg van een afwijking in de kamer-
hoek. Er is een duidelijke raspredisposi-
tie: de Bouvier, de Amerikaanse Cocker
Spaniel en de Engelse Basset zijn de
belangrijkste rassen, maar ook bij an-
dere rassen kan primair glaucoom voor-
komen. De aanleg voor het ontwikkelen
van primair glaucoom is in beide ogen
gelijk. Er kan een groot tijdsverloop
optreden tussen het ontwikkelen van
glaucoom in het eerste en het tweede
oog.

Secundair glaucoom

Hier is een andere oogafwijking verant-
woordelijk voor de verhoging van de
oogdruk. Oorzaken zijn te vinden in:
a.
De lens

Het meest voorkomend is een lenslu-
xatie of -subluxatie. Ook hier is een

duidelijke raspredispositie.
Tibetaanse Terriers, Duitse Jachtter-
riers, Welsh-, Sealyham- en Fox
Terriers vertonen het meest frequent
een lensluxatie. De laatste jaren
wordt de afwijking ook bij de Jack
Russel Terrier en de Nederlandse
\'boerenfox\' steeds vaker gezien.
Glaucoom kan verder optreden bij
onder meer cataract en lens-induced
uveitis.

b. De iris

Bij iritis neemt de viscositeit van het
kamervocht toe, waardoor de afvoer
vertraagd wordt. De afvoer kan ge-
blokkeerd worden door uittredend
fibrine en vergroeiingen.

c. Trauma

Na trauma kunnen bloedstolsels,
anatomische veranderingen en iritis
de afvoer belemmeren.

d. Tumor

Als gevolg van een intra-oculaire
tumor kan de afvoer belemmerd zijn,
hetzij direct door dichtdrukken van
de afvoer door de tumor, hetzij door
secundaire ontstekingen.

e. Intraoculaire chirurgie

Na een intra-oculaire ingreep kan
door postoperatieve iritis glaucoom
optreden.

Symptomen en diagnostiek
Glaucoom begint meestal aan één oog.
Een acuut primair glaucoom laat zich
meestal aanzien als een eenvoudige ca-
tarrhale conjunctivitis. De conjunctiva is
hyperaemisch en er is enige tranenvloed.
Soms is er in dit stadium blefarospasme
en licht comea-oedeem. Bij nauwkeurig
onderzoek valt op dat de pupilreflex
traag of geheel afwezig is, de pupil staat
wijd open (mydriasis). Het oog is blind
(in dit stadium nog reversibel). De hond
kan wat sloom zijn en minder eetlust
vertonen (hoofdpijn!). Bij fundoscopie
kan excavatie van de papil (de plaats
waar de n. opticus het oog binnenkomt)
opvallen. In een later stadium treedt het
cornea-oedeem meer op de voorgrond,
met stuwing van de sclerale conjuncti-
vae en vaatingroei in de cornea. Dit
stadium wordt nogal eens, ten onrechte,
voor een keratitis aangezien. Bij aanhou-
den van de te hoge oogdruk treedt
verdere excavatie van de papil op, atro-
fie van de retina en de n. opticus en
tenslotte vergroting van de gehele oog-
bol (bufthalmus). Reeds na enkele da-
gen drukverhoging treedt irreversibele
beschadiging op. Een bufthalmus is al-
tijd irreverssibel blind.

Problemen bij de diagnostiek
Het grootste probleem is de herkenning
van glaucoom. Raspredispositie, anam-
nese en de bovenbeschreven sympto-
men moeten tot een waarschijnlijkheids-
diagnose leiden. Bevestiging gebeurt
door oogdrukmeting. Betrouwbare me-
ting is een kostbare aangelegenheid. Als
meest betrouwbaar geldt nog steeds
deMacKay-Marg tonometer, deze is
echter niet meer verkrijgbaar.
De Tonopen ® (BioRad) heeft bewezen
een betrouwbare meting te geven, maar
vergt een investering van circa fl. 6000,-.
De Schiotz applanatietonometer is in
handen van een geroutineerd persoon
redelijk betrouwbaar, vooral bij verge-
lijking tussen twee ogen. Nadelen zijn de
onnauwkeurigheid die ontstaat bij onre-
gelmatigheden in de cornea(-krom-
ming) en de noodzaak het apparaat na
ieder gebruik te demonteren en schoon
te maken. De prijs is circa fl. 300,-. De
goedkoopste vorm van tonometrie is die
met door de toppen van beide wijsvin-
gers door de bovenoogleden voorzichtig
de bulbi te palperen. Meer dan een grove
indicatie biedt deze methode niet.

Therapie en prognose
Bij primair glaucoom is de voornaamste
therapie het medicamenteus verlagen
van de kamervochtproduktie en het
verbeteren van de afvoer. De aanmaak
wordt veriaagd door koolzuuranhydra-
saeremmers. Uit deze groep heeft dich-
lorfenamide (Diclofen ®, 5-10 mg/kg
verdeeld over 2-4 dd) de minste bijwer-
kingen (sufheid, braken, diarree). Glyce-
rine oraal (dosering 1-2 ml/kg/dag,
verdeeld over 6 tot 8 dd) verlaagt door
hyperosmose van het bloed de oogdruk
(bijwerking: diarree). Andere diuretica.

-ocr page 357-

zoals bijvoorbeeld furosemide hebben
geen effect op de oogdruk. Adrenaline
1% verlaagt de aanmaak en verhoogt
tevens de afvoer, maar is vaak irritant
voor het oog. Miotica verbeteren de
afvoer door verruiming van de kamer-
hoek. Meest gebruikt zijn oogdruppels
Pilocarpine 2% (kortwerkend, 4 tot 8 dd
toedienen, soms irriterend voor het oog)
en ecothiopaat jodide 0,125% (Phopho-
line jodide langwerkend, aanvang 2
dd 1 gtt, na verkrijgen van miosis 1 dd, \'s
avonds). Een goede combinatietherapie
is ecothiopaatjodide, glycerine en dich-
lorfenamide. De therapie is levenslang
en bij primair glaucoom nogal eens
teleurstellend. Soms kan verbetering
verkregen worden door plaatselijke be-
vriezing van het corpus ciliare. Chirurgi-
sche technieken, waarbij getracht wordt
een nieuwe afvoer te maken, bieden op
de langere duur in de meeste gevallen
nog geen blijvend resultaat. In gevallen

Fotokopléen van studentenreferaten
kunnen worden besteld via het redactie-
secretariaat (tel. 030-510111). De
kosten (inclusief portokosten) bedragen
(afhankelijk van de onnvang per referaat):

< 3(3 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

DE LEBMAAGDISLOCATIE NAAR
RECHTS: EEN EVALUATIE
W. Schuur en H. Surstedt

Allereerst worden de topografie, de rela-
tie tussen de topografie en het klinische
beeld en de therapeutische mogelijkhe-
den, van de lebmaag naar rechts bij het
rund, besproken.

Met name de literatuur die in de afgelo-
pen tien jaar over het onderwerp is
verschenen, komt aan bod. Het aantal
publikaties op dit terrein is echter, tegen
de verwachting in, zeer beperkt geweest.
Daarna volgt een verslag van het eigen
onderzoek. Hierin worden de operatieve
bevindingen en de resultaten van de
operatieve behandeling geëvalueerd van
alle 187 dieren die in 1989 en 1990 in de
kliniek voor Veterinaire Heelkunde te
Utrecht wegens een lebmaag naar rechts
zijn geopereerd. Niet alleen wordt er
aandacht geschonken aan het herstel op
korte termijn, waarbij bleek dat 87% van
waarbij een blind oog de hond pijn geeft,
is enucleatio bulbi een goede optie. Mits
netjes uitgevoerd, is het aangezicht van
een hond zonder oog mooier dan met
een door glaucoom misvormd oog. Pro-
fylactische behandeling kan het optre-
den van glaucoom in het andere oog
uitstellen.

ƒ10.-
ƒ15,-
ƒ20,-

Bij secundair glaucoom als gevolg van
iritis zijn zowel miotica als atropine
gecontraindiceerd. Als therapie zijn ont-
stekingsremmers (corticosteroïden en
NSAID\'s) en dichlorfenamide aange-
wezen. De prognose moet matig gesteld
worden.Glaucoom als gevolg van een
lensluxatie heeft daarentegen een rede-
lijk gunstige prognose, mits vroegtijdig
adequaat is ingegrepen. Dat houdt een
medicamenteuze eerste hulp in, zoals
hierboven beschreven bij primair glau-
coom, vaak gevolgd door een verwijde-
ring van de geluxeerde lens.

Studentenreferaten

de geopereerde dieren naar huis gegaan
is. Ook naar het herstel op lange termijn
is gekeken; 65% van de dieren heeft een
volgende lactatie bereikt. Tevens wor-
den de uitkomsten vergeleken met de
gemelde resultaten in de literatuur.

Effecten van enkele opiaten

BIJ PAARDEN: EEN
LITERATUUROVERZICHT

N. de Jong

Het analgetisch effect van opiaten is
reden tot gebruik hiervan bij paarden
zowel peri- en per-operatief als bij be-
handeling van koliek. Resultaten van
onderzoeken naar de analgetische, car-
diopulmonale en gedragseffecten van
fentanyl, meperidine, methadon, butor-
fanol, nalbufine en morfine bij paarden
worden in dit literatuuroverzicht be-
schreven.

Analgetische potentie is moeilijk te me-
ten, hoewel door middel van diverse
pijnmodellen getracht is dit objectief te
bepalen. Excitatie is een ongewenst ef-
fect, dat in verschillende mate optreedt.
Nalbufine, methadon en butorfanol
kunnen pre-operatief in combinatie met
een
Sedativum goed gebruikt worden.
Per-operatief zijn meer potente analge-
tica nodig, waarvan de onderzoeksresul-
taten nog moeten volgen.

TAURINE-DEFICIENTIE BIJ DE
KAT

Literatuuronderzoek
H. E. Pistorius

Taurine (2-aminoethaansulfonzuur) is
een essentieel bestanddeel in de voeding
van katten gebleken. Katten zijn onvol-
doende in staat om via biosynthese in
hun taurine-behoefte te voorzien en zijn
daardoor grotendeels afhankelijk van de
levering van taurine via hun voedsel.
Aangezien taurine in vrijwel alle cellen
voorkomt en waarschijnlijk de calci-
umstofwisseling beïnvloedt, is een breed
scala aan afwijkingen bekend geworden,
dat optreedt indien de taurine-voorzie-
ning niet adequaat is.
Taurine-deplete katten vertonen een ab-
normale groei en ontwikkeling. Daar-
naast kunnen retina-degeneratie, cardi-
omyopathie, hyperaggregatie van de
bloedplaatjes, vermindering van de im-
muunfunctie en reproductiestoornissen
optreden.

In dit referaat worden de biochemische
en fysiologische aspecten van taurine
besproken en wordt tevens een beeld
geschetst van de tot nu toe bekende
afwijkingen ten gevolge van taurine-
depletie bij de kat.

Referaten

Hond

Echinococcose, een milieu hygie-
nische beschouwing
Rommel M. Umwelthygienische Aspek-
te der Echinokokkose. Dtsch Tierärztl
mehr 1992; 99: 292-5.

In dit artikel wordt een overzicht van de
literatuur over de europese verspreiding
van echinococcose gepresenteerd.

De belangrijkste eindgastheer van £
granulosus is de hond. Tusengastheer
zijn vele zoogdieren waaronder herkau-
wers, paard, varken en de mens. De
blaasworm komt vooral tot ontwikke-
ling in de lever, soms in de longen en bij
de mens soms in de hersenen. Zij kunnen
een doorsnede van verschillende centi-
meters bereiken. Het voorkomen van
E.
granulosus
is ubiquitair.

-ocr page 358-

Voor E. multilocularis kunnen de vos, de
hond en de kat eindgastheer zijn. Als
tussengastheer kunnen kleine zoogdie-
ren als de veldmuis maar ook de mens
optreden. In onlangs uitgevoerd onder-
zoek werd aangetoond dat het gebied
waarin
E. multilocularis endemisch
voorkomt zich uitbreidt. Was het voor-
komen aanvankelijk beperkt tot Zwit-
seriand. Oostenrijk, en de duitse deelsta-
ten Beieren en Baden-Württemberg,
tegenwoordig zijn ook de noordelijker
gelegen gebieden Thüringen, Hessen,
Nordrhein-Westfelen en het zuidelijke
deel van Neder-Saksen besmet. Of-
schoon ook in de gebieden waarin
E.
multilocularis
endemisch voorkomt het
aantal geïnfecteerde mensen gering is,
waarschuwt de auteur ernstig tegen de
risico\'s verbonden aan het contact met
vossen. Uitgebreide hygiënische maatre-
gelen bij (beroepsmatig) contact met
vossen of bij het eten van mogelijk door
vossen besmette groenten en fruit (bos-
bessen) worden aanbevolen. De reden
hiervoor is dat de bij mens optredende
alveolaire echinococcose vaak inopera-
bel is. In dat geval rest een levenslange
mebendazol therapie. Het tienjaar over-
levingspercentage van behandelde t.o.v.
niet behandelde mensen bedraagt 84
tegen 10%.

J. Vaarten

Kat

Pest bij de kat

Millicent Eidson MA, Thilsted JR Rol-
lagOJ

Clinical, clinicopathologic and patholo-
gie features of plague in cats: 19 cases
(1977-1988). JAVMA 1991; 199:1191-
7.

Pest is bij de mens al eeuwen bekend in
de vorm van beruchte epidemieen
(\'zwarte dood\'; zie ook A. Camus: La
peste). De ziekte komt nu nog spora-
disch voor onder andere in het westen
van de Ver. Staten. De bij knaagdieren
(rat!) voorkomende verwekker
Yersinia
pestis
kan op mens en dier worden
overgedragen door direct contact of via
een vector (voornamelijk vlooien). De
ziekte doet zich bij de mens voor in drie
vormen:

1. builenpest: zwelling ter plaatse van
een of meer lymfeklieren

2. longpest (pneumonie)

3. septichaemie

In New Mexico werd in 1977 voor het
eerst pest vastgesteld bij een kat. In dit
artikel zijn de bevindingen geïnventari-
seerd, die sindsdien zijn gedaan bij 119
p^tgevallen bij de kat. De ziektevormen
zijn zoals beschreven bij de mens en
geven de volgende procentuele verde-
ling te zien: builenpest 53%, longpest
10%, septichaemie 8%. De resterende
29% niet geklassificeerde gevallen betrof
waarschijnlijk septichaemie.
Sterfte trad vooral op in geval van
pneumonie.

De builenpest manifesteerde zich
meestal in de mandibulaire lymfeklie-
ren, in 50% der gevallen bilateraal (orale
infectie; differentiaaldiagnose bijt-/kra-
babsces).

Een kat met het complex lethargie/
anorexie/koorts al of niet gepaard
gaande met abscessen is verdacht van
pest. De diagnose wordt het best gesteld
met een immunofluorescentietest. Ook
(bloed-)kweek en serologie (4-voudige
titerstijging of titer >1:32) kunnen tot
steun zijn.

Behandeling met tetracyclines (25 mg/
kg) verdient de voorkeur. Overdracht
van kat naar (behandelende) mens is
zeker niet denkbeeldig. Preventieve
maatregelen zijn een vereiste.

M Bethlehem

Rund

Groei van psychrofiele pathoge-
nen in verpakt rundvlees
C.
O. Gill en M.R Reichel; Food Micro-
biology 1989; 6: 223-30.

Door de moderne verpakkingstechnie-
ken onder vacuum en met C02-gas
wordt de opslagtijd van rundvlees sterk
verlengd. Het is niet duidelijk of dit een
gezondheidsrisico met zich meebrengt
door groei van psychrofiele pathogenen.
Onderzoek werd uitgevoerd bij rund-
vlees met een hoge pH, > 6,0. Monsters
werden verpakt onder vacuum of met
CO2 na beënting met de pathogenen.
Onderzocht werden
Yersinia enterocoli-
tica, Aeromonas hydrophila
en Listeria
monocytogenes.
De monsters werden na
inoculatie en verpakking opgeslagen bij
-2°C, 0°C, 2°C, 5°C of 10°C. In de
vacuum verpakkingen groeiden
Y. ente-
rocolitica
en A. hydrophila bij alle op-
slag temperaturen even hard of sneller
dan de bederfflora.

L monocytogenes groeide niet in een
vacuumverpakking bij -200 en groeide
bij hogere temperaturen in het algemeen
minder snel dan de bederfflora. In COj
verpakking groeiden alle organismen bij
IO°C, alleen
Y. enterocolitica groeide bij
5°C en dan langzaam. Geen van de
organismen groeide in COj-verpakkin-
gen bij 2°C of lagere temperaturen.
Rundvlees met een pH hoger dan 6,0
werd gebruikt, omdat bekend is dat deze
3 koude tolerante bacteriën bij de lagere
pH\'s van normaal rundvlees nauwelijks
groeiden. De onderzochte situatie is dus
geen praktijksituatie. Rundvlees met een
pH hoger dan 6,0 is DFD-vlees.

Aangezien om rundvlees lang te kunnen
bewaren, de opslagtemperatuur 0°C of
minder moet zijn en de groei van de 3
pathogenen bij deze lage temperaturen
noch in vacuum verpakt noch in CO2
verpakt vlees hoog is, is het onwaar-
schijnlijk dat deze koude tolerante pat-
hogenen ooit een risico voor de gezond-
heid zullen vormen bij langdurige opslag
van normaal rundvlees. C02-verpak-
king remt de groei bij opslagtemperatu-
ren onder 5°C van alle drie de pathoge-
nen volledig.

F. van Rossem

N ieuw(s] van

de Industrie

Pitman-Müüre

introduceert
pulvex
Spüt-ün

Pulvex Spot-on, op basis van perme-
thrin, is een eenvoudig toe te dienen
pour-on produkt ter bestrijding van en
ter bescherming tegen vlooien, teken en
luizen bij honden.

De permethrin verdeelt zich na toedie-
ning binnen 6 tot 24 uur over het
lichaam van het gehele dier. Pulvex
Spot-on wordt niet opgenomen in het
lichaam en kan naast andere produkten
worden gebruikt. Bovendien is de werk-
zame stof minimaal belastend voor het
milieu.

Pitman-Moore levert Pulvex Spot-on,
vanwege het eenvoudige doserings-
schema, in één verpakkingsvorm (6x
2x1 ml).

-ocr page 359-

Lange operatie

handschoen

Bij keizersnedes bij koeien is vaak de
overlapping van plastic operatiejas en
handschoenen te gering, waardoor
vruchtwater achter de handschoen te-
recht kan komen. Dat probleem is nu
opgelost. Handelsonderneming Schim-
mel uit Hoogeveen heeft een operatie-
handschoen, voor éénmalig gebruik, op
de markt gebracht, waarvan de schacht
tot over de elleboog reikt.
De handschoenen zijn per paar steriel
verpakt en leverbaar in drie maten. Het
oppervlak in de handpalm is opgeruwd,
waardoor er een optimale grip ontstaat,
terwijl juist in de vingers een goede
vingergevoeligheid behouden is. De
handschoenen zijn gepoederd en gaan
gemakkelijk aan en uit. Ze zijn gemaakt
van huidvriendelijk latex.

Van 18 tot en met 21 augustus 1992
werd in Utrecht het \'lOth European
Colloquium on Cytogenetics of Domes-
tic Animals\' gehouden. Elk jaar is er zo\'n
congres, afwisselend in Europa en
Noord-Amerika. Dit jaar was het een
\'Lustrum colloquium\' waarvan de orga-
nisatie in goede handen was van me-
vrouw dr. A.A. Bosma en haar hulptroe-
pen van de werkgroep Functionele
Morfologie van de Faculteit der Dierge-
neeskunde. In zijn openingswoord me-
moreerde prof. dr. W. Hartman dat de
bijna 100 deelnemers afkomstig waren
uit 25 landen, verspreid over ongeveer
de hele wereld.

Het is niet doenlijk om van alle lezingen
en posters een samenvatting te geven.
Wat de diersoorten betreft waren er
presentaties over onder meer paard,
rund, varken, kat, mus, tapir en kwar-
tels. In dit overzicht zal ik enkele lijnen
aangegeven waar het cytogenetisch on-
derzoek zich momenteel mee bezig-
houdt.

Popescu (Frankrijk) gaf aan welke his-
torische ontwikkelingen er zijn geweest
en welke gebieden nu veel aandacht
krijgen. In eerste instantie was de her-
kenning van de chromosomen een be-
langrijk onderwerp van onderzoek. Dit
gebeurde eerst alleen met Giemsa-kleu-
ring. Later gevolgd door diverse speci-
fieke technieken om door middel van
\'bandenpatronen\' de chromosomen te
identificeren en afwijkingen te bestude-
ren. Dit leidde uiteindelijk tot het in
kaart brengen van chromosomen; de
\'genemapping\'.

Berichten en verslagen

679

El- en sperma-onderzqek
Veel aandacht krijgt momenteel de stu-
die van chromosomen in ei- en sperma-
cellen. Dit vooral in verband met IVF
{In v/rro-Fertilisatie). In de humane
cytogenetica vindt men, met behulp van
karyotypering, dat circa 10% van de
chromosomen van spermacellen afwij-
kend is. Bij eicellen is het percentage nog
veel hoger. Kanttekening hierbij is dat
de eicellen vooral afkomstig waren van
vrouwen die met hormonen behandeld
waren.

De studie naar eicellen bij runderen
werd door King (Canada) in een uitste-
kende presentatie naar voren gebracht.
Uit zijn onderzoek bleek dat niet alles
met evenveel succes verloopt en nog
lang niet alles duidelijk is. Zo blijkt de
frequentie van chromosoom-afwijkin-
gen in embryo\'s lager dan in eicellen.
Chromosoom-defecten gaan vaak ge-
paard met een geringer aantal cellen op
de zevende dag na de bevruchting.

Cytügenetica Congres trekt

deelnemers uit 25 landen

T I J D S C H R I I T VOOR DIERGENEESKUNDE. D E E 1 117. A F l E V E R I N G 2 2 19 9 2

Chromosoom-onderzoek bij

groepen en individuen
Onderzoek dat ook veel aandacht krijgt
is dat van de chromosoom-afwijkingen
aan groepen en individuen. Om met de
individuele defecten te beginnen; het
deed goed dat de deelnemers aan de
discussie hierover eerlijk waren. Enkele
onderzoeken op dit gebied werden
zwaar bekritiseerd en afgedaan met de
veelzeggende uitspraak: \'One case is no
case\'. Dit geldt zeker voor cytogenetica.
Niet alle afwijkingen zijn per definitie
erfelijk.

Wat betreft de groepsdefecten bij runde-
ren; hierbij waren gegevens over diverse
\'Robertsonian-translocations\'. Studies
over het mechanisme van de vermin-
derde vruchtbaarheid, die bij sommige
van deze chromosoom-translocaties op-
treedt, zijn nog in volle gang. Daarnaast
worden nog steeds runderrassen onder-
zocht op de aanwezigheid van deze
translocaties.

Bij varkens bleek uit diverse onderzoe-
ken dat chromosoomafwijkingen de
vruchtbaarheid verminderen tot een
toomgrootte van ongeveer 50%. Aan de
spermakwaliteit zijn deze afwijkingen
niet te zien.

Gverig onderzoek
Rubes (Tsjecho-Slowakije) bracht een
interessant verhaal over een andere toe-

-ocr page 360-

passing van cytogenetica. Van land-
bouwhuisdieren (runderen, varkens en
paarden) afkomstig uit diverse gebieden
in het land waren de, uit bloedmonsters
verkregen, chromosomen met elkaar
vergeleken. De gebieden waren gekozen
om hun ligging; dichtbij of ver van
industriële verontreiniging. Uit dit on-
derzoek bleek dat in gebieden met sterke
verontreiniging het aantal chromoso-
male afwijkingen significant hoger was.
Christensen (Denemarken) beschreef
een methode om één chromosoom te
isoleren. Dit gebeurt na een celkweek
waarbij de chromosomen gespreid zijn
op een voorwerpglas. Onder microsco-
pische begeleiding wordt het te onder-
zoeken chromosoom van het glas ge-
schrapt. Hieraan kan dan DNA-
onderzoek worden verricht.

Onvoldoende kwaliteit
Uit het gepresenteerde onderzoek op het
Utrechtse congres blijkt dat bij de cyto-
genetica veel specialistische kennis ver-
zameld wordt. Kennis die zeker van
belang is voor andere onderzoeksgebie-
den. Toch bekruipt mij het gevoel dat
andere disciplines te weinig kennis heb-
ben en te weinig gebruik maken van dit
specialistische vakgebied. Het is echter
ook mogelijk dat de specialisten te
weinig doen om anderen te bereiken.
Elke studiebijeenkomst heeft ook zijn
negatieve aspecten. Bij deze viel het op
dat de kwaliteit van de wetenschappe-
lijke overzichten (abstracts) lang niet
altijd voldoende was. Het vooraf laten
beoordelen van de abstracts en doen
corrigeren zal zeker de informatieve
waarde vergroten.

Het volgende Europese colloquium
staat op de agenda voor 1994 en wordt
gehouden in Kopenhagen.

H. van Haeringen

SlüUX INDIANEN

HEBBEN VEREN NODIG

Pluimveepractici worden opgeroepen
om van papegaai-achtigen en andere
siervogels veren te bewaren en op te
sturen naar de Sioux Indianen voor
het gebruik bij plechtigheden en ander
traditionele usances.
Leden van de Sioux-stam hebben
toegestemd om af te zien van de
aanschaf van veren uit Mexico (waar-
van de oorsprong discutabel is) als
aan hun behoeften op een andere

manier kan worden tegemoet geko-
men.

(Uit: A vian Veterinarians \'92 vol 6,no 2
Eileen Rowan, VMD Bayville, N. Y.)

Mijn lab heeft

vlooien

In de Cornell Universiteit hebben para-
sitologen een manier gevonden om wat
zij noemen \'de ideale hond voor vlooien
te maken\'.

Van 20 tot 24 september werd het
negentiende Wereldpluimveecon-
gres gehouden in Amsterdam voor
ruim 2500 toehoorders. Een spe-
ciaal symposium was gewijd aan
de problematiek van de ziekte van
Marek. Hierop komen we elders
en later in dit tijdschrift nog terug.

Van de andere wetenschappelijke bij-
dragen mag een wereldprimeur van
Nederlandse origine met ere worden
vermeld namelijk die met de titel:
\'Elimination of
Salmonella enteritidis
carriership by treatment with enrofloxa-
cin followed by application of
C.E.inducing microflora\' van de hand
van dr. E. Goren, Stichting Gezond-
heidsdienst voor Pluimvee te Doorn.

Speciaal voor Het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde geeft Goren een opmerke-
lijke uiteenzetting over deze succesvolle
behandeling.

Waar gaat het in feite om?
De aantasting van de pluimveestapel
met
S. Enteritidis is een paar jaar gele-
den veelvuldig in het nieuws geweest.
Met name in Engeland werd zeer grote
economische schade aan de pluimvee-
sector aangericht door een koperstaking.

De onderminister voor landbouw moest
zelfs door het door haar veroorzaakte
rumoer aftreden. Onlangs overieden
nog zestien ouderen bij Duisburg door
het eten van nagerechten, waarin rauwe
eieren waren verwerkt.

Jay Georgi, een hoogleraar aan die
universiteit stelt dat zijn \'Artificial Dog\'
12.000 vlooien per dag kan genereren,
ofwel het equivalent van de produktie
van ruw geschat 25 ernstig besmette
dieren. In een systeem van 25 hele kleine
kooitjes wordt met behulp van warm
koeiebloed waardevol proefmateriaal
geproduceerd voor de farmaceutische en
chemische industrie.

(The scientist, oktober 1992; 12, rubriek
\'Notebook\').

EEN NEDERLANDSE VETERINAIRE
PRIMEUR

Ook in nederiand sloeg de paniek toe
mede door gemelde voedselvergiftigin-
gen in bejaardenoorden met gevolg dat
sindsdien alle aangetaste koppels wor-
den opgeruimd.

In \'90 respectievelijk \'91 waren dat 26
en 15 koppels ten bedrage van ettelijke
miljoenen guldens.

\'Om nu te zeggen dat je je niet ietwat
benauwd voelt als je voorstelt om een
behandeling uit te voeren tegen S.
Ente-
ritidis
van 55.000 dieren op vermeerde-
ringsbedrijven van slachtkuikens is ze-
ker niet overdreven.
Daarbij ging het om vijf productiebe-
drijven waarvan twee bedrijven reeds
besmette kuikens hadden gekregen.
Maar het alternatief om alle dieren op te
ruimen en de stallen leeg te laten voor
een onbekende periode is voor de eige-
naren niet erg aantrekkelijk,\' aldus dr.
Goren over de motivering van de nog
nader te bespreken behandeling.
Door een systematische aanpak volgens
reeds bekende methodieken zijn Goren
en zijn medewerkers er in geslaagd na
vallen en opstaan een behandelingsme-
thode te vinden die in staat is aangetaste
koppels vrij te maken van deze zo
gevreesde kiem.

Je kunt volgens hem gerust van een
doorbraak op dit gebied spreken.
Er is weliswaar voldoende bekend over
het mechanisme van besmetting en her-
besmetting, over uitscheiders die perio-
diek weer vrij worden, over de rol die
bepaalde zuren spelen in de decontami-
natie van de veevoeders en over de
resistentie die bepaalde darmflora te-
weeg brengen, ingebracht bij kuikens

-ocr page 361-

die nog niet over een eigen flora beschik-
ken (het zogenaamde Nurmi concept).
Maar een effectieve behandeling werd
tot nog toe niet gevonden.
Dit onderzoek waar in Amsterdam over
werd bericht combineerde methodieken
die wel ieder voor zich enig effect
sorteerden.

Goren nu gaf eerst een tiendaagse Bay-
tril(enrofloxacin) behandeling (10 mg/
kg lichaamsgewicht door het drinkwater
bijv.) daarna op de tweede dag en de
vijfde dag erna een behandeling met
darmflora (colonizatian resistance).
Een belangrijk element vormde de ge-
bruikte darmflora preparaten die bij dit
onderzoek door selectie van donordie-
ren werd verkregen.
\'Deze behandeling was niet alleen in
staat de koppels vrij van
S. enteritidis te
maken, (ook wanneer ze onder labora-
torium omstandigheden met corticoste-
roïden hypergevoelig gemaakt werden
voor (her)infecties bleven ze vrij!),
maar daarnaast kwam wat je wel het
klapstuk zou kunnen noemen namelijk
dat de dieren ook nog eens seronegatief
werden en bleven. En dan te bedenken
dat we onder de meest beroerde, van uit
het infectie standpunt uit bekeken, om-
standigheden werkten. Herinfecties zijn
niet vastgesteld tot in vijf generaties
afgeleverde slachtdieren van uit die be-
drijven. Het strooisel was eveneens ne-
gatief.

In parallel verlopend laboratoriumon-
derzoek bleek dat ook de producten van
aldus behandelde besmette dieren vrij

waren van Salmonella enteritidis.
Dat wil niet zeggen dat het laatste woord
hierover is gezegd.

Dit onderzoek is nog niet aan alle kanten
rond.

Er zullen minstens in totaal zo\'n tien
bedrijven in de praktijk op dezelfde
manier moeten worden aangepakt wil
deze aanpak wetenschappelijk gezien
volledig acceptabel zijn.

Dat neemt niet weg dat de genoemde
resultaten belangrijk en innovatief zijn,
zodat men er nu reeds kennis van moet
nemen.

Gevaar voor resistentie van de Salmo-
nella enteritidis
voor het geneesmiddel
waar men wellicht bang voor zou kun-
nen zijn bestaat nauwelijks als lege artis
de therapie wordt toegepast met de
gevoeligheidstest vooraf. Dit is ten-
minste noodzakelijk, omdat anders zeer
terecht indirect via resistentievorming,
waar in de literatuur al over is bericht,
opnieuw mensenlevens op het spel
staan.

Er zijn andere therapieën in gebruik die
resistentiegevaar in zich bergen, zoals de
behandeling van
E. Coli met flumequin.

\'In het IKB-concept past dit geheel zeer
zeker als systematisch gebruik gemaakt
kan worden van preventieve flora be-
handelingen van eendagskuikens\', vol-
gens de onderzoeker.

Bovendien eist het IKB-concept registra-
tie van het juiste gebruik van medicijnen
zodat foute doseringen niet of nauwe-
lijks meer zullen voorkomen.

Inmiddels is een \'letter to the editor\'
gestuurd naar het tijdschrift \'The Veteri-
nary Record\' om het auteurschap voor
deze Nederlandse veterinaire primeur
vast te leggen voor de internationale
veterinaire wereld.

W. Sybesma

Nieuwe regels

vüür

varkenshouders

Alle varkenshouders in Nederland
moeten met ingang van 1993 het
medicijngebruik en de uitval van
hun dieren bijhouden en over een
opslag voor kadavers beschikken.
Ook moeten ze een afgescheiden
omkieedruimte hebben voor de
dierverzorgers en bezoekers, die
de enige toegang vormt naar de
stal. Het bestuur van het Land-
bouwschap heeft een nieuwe ver-
ordening goedgekeurd, waarin
deze regels voor de hygiëne zijn
aangepast aan de eisen van een
verantwoorde bedrijfsvoering.
De maatregelen dienen om var-
kenshouderijen te beschermen te-
gen ziektekiemen van buitenaf en
om dierziekten zo vroeg mogelijk
te kunnen onderkennen. Het is
volgens het schap noodzakelijk om
de risico\'s van dierziekten te be-
perken en om een hogere graad
van diergezondheid op het bedrijf
te realiseren. De maatregelen ver-
gen voor de meeste bedrijven een
beperkte investering, die zich ech-
ter snel kan terugverdienen, omdat
een betere hygiëne minder medi-
cijnkosten en betere technische re-
sultaten met zich meebrengt. Vol-
gens het Landbouwschap tonen de
uitbraken van varkenspest en
blaasjesziekte dit jaar ten over-
vloede het belang van deze maatre-
gelen aan.

Het varken en zijn

stal

Het boek \'Het varken en zijn stal\' door
dr. W. Sybesma besproken in het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde 1992, af-
levering 117, pagina 467 is verkrijgbaar
door het overmaken van 25 gulden op
rekening 108807045 van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Zuid-Neder-
land.

-ocr page 362-

Jan Krijger

Op 14 septemberjL overleed collega Jan Krijger
Jan werd geboren op 23 oktober 1932 in
Grootebroek, Noord-Holland Als boerenzoon,
de oudste van zes kinderen, was hij eigenlijk
voorbestemd om het bedrijf over te nemen. Jan
zat echter toen al altijd met zijn neus in de

boeken. Na de la-
gere school in
Grootebroek werd
hij dan ook naar
de HBS in Enk-
huizen gezonden.
De diergenees-
kundige studie
werd in \'49 begon-
nen. In Utrecht
nam hij actief deel
aan het studenten-
leven. Zo zat hij in
\'53 bij Unitas in
het sociëteitsbe-
stuur. In \'58 stu-
deerde hij af. 24
maanden dienst-
plicht volgden
waarvan hij een groot gedeelte werkte bij het CDI
in Amsterdam. In 1960 trouwde Jan met Annie
Pereboom Na zijn diensttijd vervulde hij enkele
assistentschappen onder meer in Leiden, Weesp
en in Soest.

In \'63 werd de grote-huisdierenpraktijk in Krom-
menie van collega J. Kuyper overgenomen. Naast
de grote-huisdierenpraktijk werd met voortva-
rendheid een kleine-huisdierenpraktijk opgezet.
In 1969 werd met buurtcollega P. Omloo een
associatie gevormd Deze breidde zich steeds
verder uit zodat in \'76 tenslotte een vijfmans
associatie ontstond Na 12 jaar werd besloten de
associatie op te splitsen.

Ondergetekende ging samen met Jan verder in
een driemans associatie met B. Meijer
Naarmate Jan ouder werd namen het enthou-
siasme en de inzet voorde praktijk eerder toe dan
af. Hij was er trots op nog tot de weinigen te
behoren die op zijn leeftijd voor 100% meedraai-
den in de volledige, gemengde praktijk. Zijn
manier van werken kenschetste zich door een
grote bereikbaarheid voor al zijn patiënten zon-
der onderscheid te maken tussen \'groot\' en
\'klein\'. An en de vier kinderen steunden hem
daar niet alleen in maar werkten zeer actief mee.
Het altijd klaar staan voor iedereen, ook voor zijn
collega\'s, maakte het samenwerken ideaal Ook
aan activiteiten voor de KNMvD droeg hij zijn
steentje bij. Jarenlang maakte hij deel uit van de
provinciale vestigingscommissie en de landelijke
tarievencommissie.

In memoriam

Als typische representant van de Noordhollander
was Jan zeer nuchter Geen loze woorden, geen
mooipraterij. Hij was een man van weinig woor-
den, maar wat hij zei had altijd een enorme
lading. Open voor zijn omgeving maar niet zo
makkelijk voor zichzelf, raakte hij door enkele
tegenslagen en een verminderde weerstand in
november \'87 in een diepe depressie. Behande-
ling volgde en met een enorme wilskracht vocht
hij terug om medio 1988 weer geheel in zijn stijl
\'gewoon \'aan het werk te gaan. Het ging weer erg
goed met hem tot na een operatie in augustus
1990 bleek dat hij een kwaadaardige aandoe-
ning had Intensieve behandelingen volgden. Na
enkele maanden leek ook dit weer overwonnen.
Zomer \'91 begon bij weer wat te werken. Toch
besloot hij om per 1 januari 1992 uit de praktijk
te stappen. Op grootse wijze hebben we zijn
afscheid van de praktijk kunnen vieren met een
zeer druk bezochte receptie in het voorjaar van
1992. Nog golf en bridge spelend en vol plannen
voor een reis naar Egypte bleek echter in
augustus 1992 de aandoening niet overwonnen.
Op 14 september overleed Jan. De crematie vond
plaats te Driehuis-Westerveld onder grote be-
langstelling. Vanuit de vriendenkring werd een
dankwoord gesproken waarin de trouw en de
kameraadschappelijkheid van Jan werden ge-
prezen.

De oudste zoon van Jan memoreerde in zijn
dankwoord het grote gevoel voor humor en de
krachtige persoonlijkheid die de kinderen als
hun grote voorbeeld zagen. Daarna hebben we
afscheid genomen van Jan. We wensen An en de
kinderen veel sterkte met het verlies van hun Jan.
We zullen hem als grote vriend en collega erg
missen.

Joost van Erp

-ocr page 363-

De belangstelling voor de jaarlijkse sportdag van
de KNMvD op 1 oktober 1992 was groot. Bijna
400 veterinairen, verdeeld over vijf sporttakken
namen aan het festijn deel. Er werd gestreden op
twee locaties. Het tennis en het golf vonden
plaats in Nieuwegein, respectievelijk in de Hei-
dehal en op het daarachtergelegen golfterrein
van de Benson Lodge. In de gebouwen en op de
terreinen van Kampong werd gevoetbald, gehoc-
keyd en gebridged. Ondanks het ietwat druile-
rige weer was de stemming overal opperbest.
Niettemin werd er met grote inzet gespeeld. De
sportcommissie en -coördinatoren verdienen dan
ook alle lof. Ze zijn erin geslaagd om, uiteraard
met medewerking van de veertien sponsors, deze
dag tot een groot succes te maken. Aan het eind
van de dag reikte professor Kampelmacher (zelf
deelnemer aan de golfwedstrijd) in het clubhuis
van Kampong de wisselbekers uit. Op deze
pagina\'s een foto-impressie en de ofBciële uitsla-
gen en rapportages van de vijf wedstrijdleiders.

Door Sj. G. de Rooij

Bridge

Het aantal deelnemers aan de veterinaire bridge-
drive bedroeg dit jaar 19 paren. Door omstandig-
heden moesten helaas drie paren verstek laten
gaan. Er werd in de ruime speelgelegenheid bij
het Kampongterrein gespeeld in een A groep - de
het echtpaar Den Breeje met een score van 59.9
% de eerste plaats behaald te hebben. Bij de
wedstrijdbridgers werd de eerste plaats veroverd
door de heren Lobsteyn-v.d.Zee met een score
van 60.8 %. Hierdoor kwamen zij bij de prijsuit-
reiking in het bezit van de drs. Moons-wisselbe-
ker.

KNMvD Sportdag 1992

Grandioos, groots en gezellig

gemiddelde = 144 punten

Hr. Lobsteyn-v.d.Zee
Echtp. v.d.Kamp
Echtp. Bollen
Hr.A.Rutgers-
Mv.L.Rutgers
Echtp. de Boer
Hr. Lesschen Sr.-I-Jr.
Dam. Bergsma-Lobsteyn
Hr. Schoenmaker Sr.-I-Jr.
Hr.v.Lieshout -I- partner
Hr.v.Dobbenburgh-
Strooper

gemiddelde = 96 punten

1. Echtp. den Breeje

2. Hr.Zuydam-Lelyveld

A-groep

1.
2.

3.

4.

5.

6.
7.

Ylst-Workum

Zaandam

Ysselsteyn

De Bilt-Utrecht

Barneveld

Dalfsen

Diepenveen-Ylst

Zaandam

Didam

Houten

175 pnt.

166"

164"

144"
137 "
136 "
135"
134"
134"

115"

10.

B-groep

Amersfoort
Voorburg

Bilthoven-Oister-

115 pnt.
111 "

3. Dm.Kampelmacher-
Schoorlemmer

wijk

Breda

Wassenaar

Winterswijk

Leidschendam

Zuidwolde

Uden

110\'
96"
95"
94"
89"
79 „
75"

Echtp.v.Looveren
Hr. Clay-v.Dijk
Echtp. Nijhof
Echtp. Oldenkamp
Dm. Wichers-Dijk
Echtp. Jansen

Wedstrijdleider: W. T. Koopmans

Golf

wedstrijdbridgers - van tien paren en een B groep
- de thuisbridgers - van negen paren. Evenals
vorige jaren negen ronden van vier spellen, alle
gedupliceerd, zodat er telkens een tussenstand
bekend kon worden gemaakt. Om half vijf was
de uitslag bekend en bleek bij de thuisbridgers

Niet minder dan 44 deelnemers (15 dames en 29
heren) en drie begeleidende personen (dienst-
doende als caddy) waren naar Nieuwegein
gekomen om mee te dingen naar de hoogste
golfeer, die er in KNMvD-verband is te behalen.
Gelukkig was de mist geen spelbreker en afge-

-ocr page 364-

zien van een kleine buit tijdens de ochtendronde
was het weer, zeker in de middag, zeer goed.
Verschillende deelnemers hadden in het drukke
verkeer rondom Utrecht wat vertraging opgelo-
pen, zodat er bij het van start gaan iets geïmpro-
viseerd moest worden, maar met wat omzettin-
gen lukte het toch om allen tijdig de baan in te
krijgen. Na de ochtendronde werd er in het
clubhuis genoten van een uitstekende lunch,
zodat men gesterkt en vol goede voornemens van
start kon gaan voor de tweede serie van negen
hole\'s. Hoewel hij als een der kanshebbers van
start was gegaan, was het toch een opvallende
prestatie dat collega R. Janssen de wedstrijd,
voor de derde maal in successie, wist te winnen.

De uitslag van de wedstrijd luidde:

1.

R. Janssen

42 stableford-punten

2.

J. Spaans

40 stableford-punten

3.

D.B. Liberg

38 stableford-punten

4.

H.J. Nederhorst

36 stableford-punten

5.

A.L. van Zuylen

33 stableford-punten

Longest drive heren:

R. Janssen

Longest drive dames:

Tj. van der Zee-Schotanus

Neary :

A.J. Breeuwsma

Een zeer geslaagde dag met een verheugend
aantal dames- deelnemers, kortom een evene-
ment dat zeer goed aan het gestelde doel voldoet
en zeker om herhaling vraagt.

Wedstrijdleider LM. Otto

-ocr page 365-

Tennis

In Sportcity \'De Heidehal\' te Nieuwegein speel-
den vele dierenartsen, hun partners en een groot
aantal vertegen-woordigers van de sponsorende
firma\'s om de hoogste tenniseer van veterinair
Nederland. Daar er steeds meer belangstelling
komt voor het tennissen, waren er dit jaar zes
tennisbanen beschikbaar. In totaal heeft iedereen
en de Prof Numansbokaal naar huis en de
tweede prijs werd opgeëist door de heer Lam-
beek. Ook hier was weer sprake van een zeer
spannende race om de punten.

In de wetenschap dat een ieder kansen heeft om
in de prijzen te vallen, verwachten wij dat het
niet moeilijk zal zijn volgend jaar weer veel
liefhebbers naar de sportdag te trekken.

Wedstrijdleider J. Reinders

Wedstrijdleider J. Reinders (met bril) had het er maar druk mee; zes tennisbanen continue
bezet houden is een hele klus.

op deze dag ongeveer drie uur kunnen spelen,
waarbij er voldoende tijd overbleef voor gezel-
lige onderlinge contacten. Dat is uiteindelijk toch
ook de bedoeling van onze sportdag. Alle leeftij-
den waren vertegenwoordigd en zowel jong als
oud heeft sportief doch fanatiek gespeeld. Zoals
gewoonlijk was er sprake van een close finish,
zowel bij de dames als de heren. Bij de dames
was de eerste plaats weggelegd voor mevrouw
Koopmans, en de tweede voor mevrouw Rein-
ders. Veel deelneemsters volgden elkaar voor
wat betreft het puntenaantal op de voet. Bij de
heren ging de heer Sickmann met de eerste prijs

Hockey

Meer dan 95 collegae en aanstaand-collegae
hadden zich aangemeld voor het zesde Veteri-
naire Hockey-toernooi. De hieruit gevormde
acht teams streden \'s ochtends in twee poules van
vier. Waarna \'s middags het programma met

kruiswedstrijden werd voortgezet. Hierdoor
werd ook het echt sterkste team kampioen. De
combinatie Noord-Holland/Utrecht versloeg de
puur Utrechtse ploeg in een vinnig duel met 1-0!

De Professor Van der Kaaij-bokaal werd door de
winnaar van vorig jaar, de provincie Overijssel,
overgedragen aan de toernooi-winnaars. De
gebruikelijke wedstrijd tussen de Dutch Veteri-
nary All Stars en het Veterinair Studenten
Touring Team werd dit jaar zeer spannend. In de
verlenging wisten de studenten weer beslag te
leggen op de Veterinaire Toekomst Hockey
Bokaal!

-ocr page 366-

Na deze spannende eindwedstrijden hebben vele
hockeyers de voetbal-finale aanschouwd. Al met
al een zeer geslaagde dag. Volgend jaar dus naar
Almelo: noteer dat vast in de agenda.

Wedstrijdleider: R. Back

Voetbal

Op de fraaie accommodatie van Kampong werd
dit jaar het traditionele voetbaltoernooi gehou-
den. In de eerste poule speelden Noord-Brabant
(versterkt met de Zeeuw Van de Vijver uit
IJzendijke), Friesland, Overijssel en een team uit
Tsjecho-Slowakije. De spelers van dit laatste
team wensten niet \'Tsjechen\' genoemd te wor-
den, maar \'Slowaken\'. De andere poule bestond
uit het Faculteitsteam, het DSK-team, de Tar-
saaltrappers, de Zaadjes en de co-assistenten
(Jorna, Twerda).

In de eerste poule behaalden de Slowaken
ongeslagen de finaleplaats. Dit was een oerdege-
lijk team met een sterke achterhoede en veel
inzet, maar weinig techniek. De andere finale-
plaats werd gemakkelijk behaald door de DSK.
In een zinderende finale, die veel publieke
belangstelling trok en waarin zelfs na verlenging
niet tot een beslissing werd gekomen, moesten
penalties de beslissing brengen. Het waren de
Slowaken die de zenuwen het best in bedwang
wisten te houden en daardoor toch verdiend de
Van Harten-Wisseltrofee in ontvangst mochten
nemen.

Niet onvermeld mag blijven de professionele
wijze waarop Heynen tegen Friesland (met
Schuurmans op doel) de penalty benutte, die
volgens de Friezen door de wat partijdige
scheidsrechter Fledderus onterecht werd toege-
kend. Het riep herinneringen op aan de tijd dat
Heynen furore maakte met de IJsselmeervogels.

Wedstrijdleider: J. Hagendijk

(Foto\'s prijsuitreikingen: Fotobureau
\'t Sticht,
overige foto\'s Sj. G. de Rooij)

-ocr page 367-

Onthulling femur

Na afloop van de veterinaire sportdag op donder-
dag 1 oktober was er in het Hoofdgebouw van de
Faculteit der Diergeneeskunde een avondpro-
gramma georganiseerd. Dit evenement, waar
evenals voor de sport grote belangstelling voor
was, was een gezamenlijke activiteit van DSK,
Faculteit der Diergeneeskunde en de KNMvD.
Na een hapje en een drankje was er voor de
deelnemers een Bourgondische maaltijd, ver-
zorgd door het Bedrijfschap Slagersbedrijf. Het
geheel werd muzikaal opgeluisterd door
vier orkesten. Na de warme hap verzamelde
men zich op het terrein voor het Hoofdgebouw
voor een massale nachtelijke zangborrel, leder-
een kreeg hiertoe een liederenbundel uitgereikt.

Afgezien van het feit dat het zangvolume zeer te
wensen over liet, viel het op dat de wat nieuwere
liederen door het merendeel van de dierenartsen
niet beheerst werd. Dit bracht een wat oudere
collega er, uit wanhoop gedreven, toe met luid
lallend basgeluid het schone lied; \'Eerste-jaars
moet gaan slapen...\' ten gehore te brengen. Na de
zangborrel werd overgegaan tot de ofBciële
onthulling van het veterinaire monument; \'De
Femur\'. Deze \'operationele plechtigheid\' werd
verricht door oud-burgemeester mevrouw drs.
M.W.M. Vos - van Gortel, geassisteerd door de
heren prof. dr. J.A. van Ginkel, rector magnificus
van de Universiteit en prof. dr. S.G. van den
Bergh, decaan van de Faculteit. Hiermee werd
aan een lang gekoesterde wens voldaan: een
eigen veterinair monument.

Sj.G. de Rooij

-ocr page 368-

Personalia

Voor hel lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Rosmalen, Mevr. M.S.H. van; 1992; 3581 BN
Utrecht; Maliesingel 49.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft hel
Hoofdbestuur aangenomen:

Drijfhout, Mevr. A.C.; 1991; 3572 SJ Utrecht;
Bekkerstraat 62.

Fisscher, R.F.; 1980; 2111 BV Aerdenhout; De
Waal Malefijtlaan 4.

Hommes, S.E.; 1990; 3601 AJ Maarssen; Lange-
gracht 44.

Huijskens, Mevr. H.J.; 1991; 7468 JD Enter; Erve
01denhof65.

Soede, D.; 1992; 2415 BG Nieuwerbrug; De Bree
6.

Vries, J. de; 1991; 3522 PK Utrecht; Noordzee-
straat 18.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Aernout, Mevr. N.M.J.; 3721 TG Bilthoven;
Bielalaan 5.

Bingley, Mevr. L.; 3553 EC Utrecht; Amsterdam-
sestraatweg 457 B.

Duijn, R.P.T.; 3981 HE Bunnik; Marsdijk 3 A.
Duiveman, W.G.; 3532 TS Utrecht; J. Geelstraat 2
bis.

Drummer, M.H.; 3553 JP Utrecht; C. Mertens-
straat 55.

Meer, E.W. ter; 3555 XD Utrecht; Vechtplantsoen
222.

Oberg, Mevr. C.A.; 3581 WC Utrecht; Bloem-
straat 21 bis.

Overbeek, J.R. van; 3605 GJ Maarssen; Zebra-
spoor 160.

Riem, Mevr. I.H.M.; 3581 NW Utrecht; Mecklen-
burglaan 14.

Stam, Mevr. G.J.; 3512 AN Utrecht; Voorstraat
24 bis.

Stuijvenberg, Mevr. A.W. van; 1394 GM Neder-
horst den Berg; Dammerweg 11.
Thate, Mevr. F.M.; 3581 BK Utrecht; Maliesingel
42 bis.

Vink, Mevr. I.H.M.; 3572 VJ Utrecht; Bollenhof-
sestraat 71.

Vos, N.J.; 3581 PS Utrecht; Schoolstraat 2.
Vossen, Mevr. M.F.J.T; 3521 BT Utrecht; Croe-
selaan 301 bis A.

Weerd, Mevr. M.J. van de; 3514 ER Utrecht;
Driftstraat 16.

Wetering, H.M.J.M. van de; 3523 AM Utrecht;
Tolsteegplantsoen 42 II.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:

Westenbrink, F.; 2871 LN Schoonhoven; Zerni-
kelaan 44.

Promoties R.U. le Utrecht

Op 5 november 1992 Drs. G. Schuijt te Houten.

Overleden

Op 8 oktober 1992 Drs. G.S.E. Vegter te Holten.

Jubilea

R. Kommerij te Dronten, afwezig, 35 jaar, 19 nov.
1992

A. Rinses te Sint Maartensdijk, afwezig, 40 jaar,
27 nov. 1992

C.G. Vervoorn te Gouda, afwezig, 30 jaar, 27 nov.
1992

Dr. J. Tesink te Goes, afwezig, 45 jaar, 27 nov.
1992

Mevr. Dr. I. van der Gaag te Nieuwegein, afwezig,
25 jaar, 1 dec. 1992

Dr. J.P. Koopman te Bemmel, aanwezig, 25 jaar, 1
dec. 1992

U. Dijkstra te IJhorst (O), afwezig, 40 jaar, 4 dec.
1992

L.H. Wouda te Fluitenberg, aanwezig, 40 jaar, 4
dec. 1992

A.E.F. van Pul te Wehl, afwezig, 40 jaar, 4 dec.
1992

Mevr. H.A. Timmenga-Hannema te Hattem, af-
wezig, 50 jaar, 8 dec. 1992
Prof. W.J. Roepke te Driebergen, afwezig, 50jaar,
8 dec. 1992

H.G.A. Koek te Oldenzaal, afwezig, 25 jaar, 9 dec.
1992

Geslaagd voor hel dierenarlsenexamen van 25
juni 1992:

Balhuizen, Mevr. A.D.

Geslaagd voor hel dierenartsenexamen van 31
auguslus 1992:

Burger, Mevr.
C.R.Mulder, J.M.

Geslaagd voor hel dierenarlsenexamen van 30
september 1992:

Dongen, Mevr. A.M. van
Ripsen, F.M.J.M.
Goor, A.E.T. van
Haan, J.P de
Hagen, F.H.J. van
Hebeda, Mevr. S.E.
Kramer, R.J.
Swam, Mevr. H.
Weele, Mevr. J.S. van der

Geslaagd voor hel dierenartsenexamen van 9
oktober 1992:

Weijtens, M.J.B.M.

Mutaties

206 \'Balhuizen, Mevr. A.D.; 1992; 3583 BR
Utrecht; Frans Halsstraat 28; tel. 030-
540909; wnd.d.

206 Baltink, H.J.G.; 1981; 7482 XS Haaksber-
gen; Dr. van de Sluisstraat 2; tel. 05427-
27803 privé, 21500/24700 prakt.; fax
05427-22109; p., geass. met J.F van Emb-
den.

347 Baren, H.A.K, van; 1975; Curaçao (Ned.
Antillen); Piscadera Berde, naast LDH. GR.
Piscadera; tel. 09-599-9-682651 privé,
614000 bur.; fax 09-599-9-611014; plv. h.
VD.

221 »Burger, Mevr. C.R.; 1992; 3583 JD
Utrecht; Stadhouderslaan 51; tel. 030-
544714; p., medew. bij H.A. de Jong, J.J.
Koot en H.J. Schrama.

226 »Deleu, Mevr. S.A.M.; 1992; 5094 EA Uge
Mierde; Kloosterstraat 41 A; tel. 04259-2590
privé, 04254-2402 prakt.; p., medew. bij
C.W.M. Augustijn, J.M. Berger, FW. Bernd-
sen, G.C. Charpentier, J.W. Eshuis, M.J.J.
van der Linden, G.W.Th. Mourits, J.A.M.
Vermeer, A.R.L. de Vries en H.J.H. van
Wijk.

229 »Dongen, Mevr. A.M. van; 1992; 3572 RT
Utrecht; Goedestraat 4 B; tel. 030-713127;
wnd.d.

231 Drijfhout, Mevr. A.C.; 1991; 3572 SJ
Utrecht; Bekkerstraat 62; tel. 030-714209
privé, 531043 bur.; wet. medew. R.U. (FD.,
vkgr. Bedrijfsdierg. en Voortpl.Xtoev. als lid).

234 Engelen, Mevr. C.J.M. van; 1985; 3573 AT
Utrecht; Chico Mendesstraat 18; tel. 030-
714056privé, 720106
prakL; p.

236 Fisscher, R.F; 1980; 2111 BV Aerdenhout;
De Waal Malefijtlaan 4; tel. 023-242821
privé, 240291 prakt.; p., gezelschapsd. (toev.
als lid).

236 »Ripsen, FM.J.M.; 1992; 3582 SE Utrecht;
Pelikaanstraat 30 bis; tel. 030-516311;
wnd.d.

241 »Goor, A.E.T van; 1992; 3581 EC Utrecht;
Mgr. van de Weteringstraat 49; tel. 030-
311585; wnd.d.

243 Groenland, G.J.R.; 1986; 7218 MA Almen;
Binnenweg 26; tel. 05750-43607; medew. bij
P. van Harten, R. van Oijen, H.G. Pelgrum,
F.M.J. van Roessel en L. Starkenburg.

245 »Haan, J.P de; 1992; 3515 XT Utrecht;
Adriaan Beijerkade 16; tel. 030-717480;
wnd.d.

245 »Hagen, FH.J. van; 1992; 7064 LM Sil-
volde; Bontebrug 92; tel. 08365-81651;
wnd.d.

248 »Hebeda, Mevr. S.E.; 1992; 3512 NV
Utrecht; Dorstige Hartsteeg 5; tel. 030-
311664; wnd.d.

250 Herpen, H. van; 1984; 5261 ND Vught;
Boxtelseweg 6; tel. 073-571022 privé,
04242-85900 prakt, fax 04242-84919; Vete-
rinaire Specialisten Oisterwijk, specialist
Chirurgie der Gezelschapsdieren.

254 Hommes, S.E.; 1990; 3601 AJ Maarssen;
Langegracht 44; tel. 03465-68956 privé,
63845 prakt.; p., medew. bij K. Koornwinder
(toev. als lid).

255 Horssen, Mevr. A.E. van; 1992; 3333 SH
Zwijndrecht; Primulastraat 61; tel. 078-
194057 privé, 01804-25253 prakt.; p., me-
dew. bij W. van Erk, RJ.H.M. Meeus, R. de
Rooij en Mevr. C.RM. Valstar.

256 Huijskens, Mevr H.J.; 1991; 7468 JD Enter;
Erve Oldenhof 65; tel. 05478-3405; wnd.d.
(toev. als lid).

257 D\'Huy, Mevr. N.H.E.; Gent-1987; 5554 NE
Valkenswaard; Kromstraat 1; tel. 04902-
46703 privé, 04138-72650 prakt.; fax
04902-46703; p., medew. bij J.TJ. ten Hove,
W.H.M. van lersel, P.J.G. Kühne, G.J. Toxo-
peus, J.C. Valk en RD. VerhuUt.

270 »Kramer, R.J.; 1992; 3572 GN Utrecht;
Griftstraat 29; tel. 030-714169; wnd.d.

271 Kruip, Mevr. M.S.; 1986; 5396 NL Lithoyen;
Weisestraat 3; tel. 04128-1952 privé, 04120-
47951 prakt.; p., geass. met Mevr. PM.J.
Wulms.

286 »Mulder,J.M.; 1992; 1251 RJUren(NH):\'t
Paadje 36; tel. 02153-15930; d.

292 Ormel, H.J.; 1983; 7255 DJ Hengelo (Gld);
Ruurloseweg 26; tel. 05753-4119 privé,
1420 prakt.; fax 05753-4008; p., geass. met
A.R.J. van Ingen.

298 Porck, Mevr. F; 1988; 1561 TA Krommenie;
Blok 47 A; tel. 075-285312; wnd.d.

301 Relyveld, P; 1990; 1442 ED Purmerend;
Sportlaan 44; wnd.d.

310 Schuijt, Dr. G.; 1969; U-1992; 3991 XM
Houten; Boekweitoord 12; tel. 03403-71508
privé, 030-531180/531040 bur.;
weL me-
dew. R.U. (F.D., vkgr. Bedrijfsdierg. en
Voortpl.).

314 Soede, D.; 1992; 2415 BG Nieuwerbrug; De
Bree 6; tel. 03488-8456
privé, 03480-12669
prakL; p., ass. bij A.J.M. Bosch en Jr. A.A.
Smorenburg (toev.
als lid).

-ocr page 369-

319 »Surstedt, H.I.; 1992; 2821 TA Stolwijk;
Korenbloemstraat 1 A; tel. 01824-1867
privé, 01825-1695 prakt.; p., medew. bij G.
van den Berg, R. de Haas en A.C. de Zeeuw.
319 *Swam, Mevr. H.; 1992; 3583 VS Utrecht;
Fred. Hendrikstraat 132; tel. 030-514528;
wnd.d.

333 Vries, J. de; 1991; 3522 PK Utrecht; Noord-
zeestraat 18; tel. 030-899853; wnd.d. (toev.
als lid).

333 Vries, Mevr. J.F de; 1980; 3994 WK Hou-
ten; Donsvlinderberm 17; tel. 03403-77267;
p., medew. bij J.C. Roest en medew. bij
E.RC.M. van Riel.

336 *Weele, Mevr. J.S. van der; 1992; 3512 NC
Utrecht; Zuilenstraat 4 bis; tel. 030-315651;
wnd.d.

337 »Weijtens, M.J.B.M.; 1992; 3582 BS
Utrecht; Abstederdijk 94; tel. 030-522667; d.

361 Westenbrink, F; 2871 LN Schoonhoven;
Zemikelaan 44; tel. 01823-87363 privé,
01820-14588 tst. 240 bur.; h. Ub. G.v.D.
West- en Midden Nederland (toev. als bui-
tengewoon lid).
344 Wouters, J.L.H.A.; 1973; 7554 PM Beckum;

Wolfkaterweg 22; lel. 05406-76395; p.
344 «Wulms, Mevr. PM.J.; 1984; 5345 LR Oss;
Jupiterweg 19; tel. 04120-42544 privé,
47951 prakt.; p., geass. met Mevr. M.S.
Kruip

Cursussen

najaar 1992

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(ƒ930,-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/94)
Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk
(/■4.I00,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/■390,-)

27 november 1992 (92/74)
19 december 1992 (92/75)

Veterinaire Apotheek I Gemengde Praktijk

(f 1025,-)

30 november, 1 en 2 december 1992 (92/62)
De cursus is volgeboekt, opgave voor de wachtlijst
is mogelijk.

Zeisier Dagen 1992 (/^965,-)

Week IV - 16 t/m 20 november 1992 (92/57)

Voeding van vogels en reptielen (f 300,-)

16 november 1992 (92/93)

Voeding in de therapie van hond en kat (ƒ 600,-)
21 en 28 november 1992 (92/86)
Kalveropfok op melkveebedrijven (f 300,-)

24 november 1992 (92/91)
Integrale Keten Beheersing ei [f 325,-)

25 november 1992 (92/64)
Geneesmiddelengebruik en chirurgie bij duiven
(/■395,-)

26 november 1992 (92/80)

Presenteren en presentatietechnieken (f 480,-)

27 november 1992 (92/58)
Patiëntendemonstratie
(/•lOO,-)
8 december 1992 (92/49)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren
(/■450,-)

11 december 1992 (92/71). Deze cursus is volge-
boekt, opgave voor de wachtlijst is mogelijk.

Tandheelkunde II (/■950,-)

12 december 1992 (92/68)

Deze cursus is volgeboekt. De wachtlijst is slechts
toegankelijk voor hen die deelgenomen hebben
aan de Basiscursus Tandheelkunde.

Ademhalingziekten bij varkens (f 975,-)
14, 15 en 16 december 1992 (92/77)

KI Paard (/■2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992.

Inlichtingen: Secretariaat PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

gezelschapsdieren

Ter overname aangeboden:

KLEINE-HUISDIERENPRAKTIJK

Uw reacties gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14301,
3508 SB Utrecht, onder nummer 65/62.

ACHTERSTALLIGE BETALINGEN

Naarmate de tijd verstrijkt worden ze oninbaar en een bron van ergernis,
nog afgezien van de financiële nadelen.

Tijdige aanpak is geboden!

Wij werken betrouwbaar en efficiënt.
Vrijblijvend verstrekken wij u uitvoerige informatie.

Bemiddelings- en Adviesbureau Valynco BV

Mr. G. J. Teerink
Albrechtlaan 3 - 1404 AH Bussum - Tel. 02159 - 42018

-ocr page 370-

Doorlopende

agenda

November

16 PAO-D cursus; Voeding vogels en reptielen
(92/93).

16— 20 PAO-D cursus: Zeisterdagen IV (92/
57).

17 Aesculaap lezing: Vloeistoftherapie bij ge-
zelschapsdieren. Hotel Waanders, Stap-
horst, 20.15 uur.

18 Symposium \'vruchtbare samenwerking\' in
de Martinehal te Groningen ter gelegenheid
van het 150-jarig bestaan van de afdeling
Drenthe en Groningen van de KNMvD

19 Groep DIB KNMvD, Jaarvergadering;
Utrecht, 16.00 uur.

19 Klinische avond van Diergeneeskundig
Centrum Noord Nederland c.v.. Mondial-
hotel \'t Voorhuys, De Deel te Emmeloord;
20.00 uur (inl. 05270-13500).

21 en 28 PAO-D cursus: Voeding in de therapie
van hond en kat (92/86).

24 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 16.00 uur. Paviljoen
Molenwijk

24 PAO-D: Kalver opfok (92/91)

25 PAO-D cursus: 1KB Ei (92/64).

26 PAO-D cursus: Geneesmiddelengebruik en
chirurgie duif (92/80).

27 PAO-D cursus: Presenteren en presentatie
technieken (92/58).

27 PAO-D cursus: Practische Echografie (92/
74).

28 Landelijke Dag Vrouwelijke Dierenartsen.

30 Themadag \'Vruchtbaarheid en Voortplan-
ting van het paard\', georganiseerd door de
NLRO-taakgroep Voortplantingsonder-
zoek. Van 9.15-16.30 uur in VNZ-gebouw
te Zeist. Inlichtingen: B. Kemp, tel. 08370-
82539.

30 PAO-D cursus (vervolg van 1 en 2 decem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

December

staurant \'De Waever\' te Heythuysen.
17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien

(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)
17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur
17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).
19 PAO-D cursus: Practische Echografie GD
(92/75).

1993

Januari

7 Archaeopteryx lezing: \'De cavia, van voe-
ding tot therapie\'. Info en aanmelding: Jaap
Jan van Dijk, tel. 03404-51083 na 18.00
uur.

Februari

11 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur. Paviljoen
Molenwijk

11 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur. Paviljoen Mo-
lenwijk

Maart

26— 28 \'Vooijaarsdagen 1993\', Amsterdam.

April

27— 30 First European Comparative Clinical
Pathology Conference (ECCP, 93), East
Midlands Conference Centre, Nottingham.

Oktober

1— 2 Jaarcongres KNMvD.

6— 9 Weltcongress WSAVA u. 39. Jahres-
gang der DVG-FG Kleintierkrankheiten.

24— 29 llth. Internat. Symposium of
WAVFH), Bangkok (pag. 1148).

Mei

11 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur, Paviljoen
Molenwijk

11 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur, Paviljoen Mo-
lenwijk

22— 23 Antwerpen, provinciehuis. \'Endocri-
nological and Reproductive Problems in
Dog and Clat\', Porf. dr. Ed Feldman (Univ.
of California, Davis). \'Interpretation of La-
boratory Results and Usefulness of the
different Laboratory Tests in specific case
histories\'. Dr. Peter Bloxham (Bloxham
Veterinary Laboratories, Devon UK). Infor-
mation: dr. R. Lippens, tel. 32.3.658.25.35
or 32.3.658.88.27.

Juni

28— 2-7 World Congress Animal Production,
Edmonton, Canada.

September

15 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur, Paviljoen
Molenwijk

15 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur. Paviljoen Mo-
lenwijk

30 Sportdag KNMvD.

Dieetvoeding voor de hond

naar receptuur van de Faculteit Diergeneeskunde,
RVV en geproduceerd door Rodi B.V.
Uitsluitend verkrijgbaar bij de dierenarts.

1—2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek 1 Gemengde Praktijk (92/
62).

8 Afd. Gelderland KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

8 PAO-D cursus: Patientendemonstratie (92/
49).

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)

11 PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

12 PAO-D cursus: Tandheelkunde 11 (92/68).

14 PAO-D cursus (vervolg van 9 november):
Het schrijven van een artikel (92/59).

14— 16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten
bij varkens (92/77).

15 Ledenvergadering afdeling Groningen en
Drenthe van de KNMvD

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Udenver-
gadering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom;
20.00 uur.

15 Ledenvergadering Afdeling Limburg van de
KNMvD, aanvang 20.30 uur. Locatie: re-

Rodi B.V.
Postbus
52
1716 Zn Opmeer

Tel. 02263 -68111

drs. If. v/d Meulen-Frank

Dierenarts.

Hypoproteïne dieet voor nierpatiénten en Hypo-
allergeen dieet voor voedingsallergie-patiènten zijn
met de grootste zorg bereid uit hoogwaardige
grondstoffen, naast de invulling van alle specifieke
voedingseisen is extra aandacht aan de smakelijk-
heid van het voer besteed.
Met Hypoproteïne en Hypoallergeen dieet start een
serie dieetvoeders voor hond en kat waar dier en
dierenarts op kunnen bouwen. Voor meer informa-
tie:

-ocr page 371-

INHDUDSOPGAVE

Tijdschrift

vüür

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlands Veterinary Association
Deel 11 7, aflevering 93. 1 december 1992

Inhoud

Oorspronkelijke artikelen

Acute sterfte bij biggen dcx)r Slreplococcus Suis type I; Joke van der Giessen,
Arie van Nes en Ted van den Ingk

Voor oe praktijk

Een vergelijkende klinische studie met twee antibioticum injectiepreparaten bij
de behandeling van luchtweginfecties bij witvleeskalveren;
G. Boone, C. Cornelis
en L van Schoubroek

Intoxicatie van lammeren door Taxus Baccala en vleeskeuring; M. P. Smil

wetenschap

691

694
697

Berichten en verslagen

Ziekte van Aujeszky; T. G. Kimman

De varkenshouderij maakt moeilijke tijden door; iV. Sybesma

Nieuwe DVE-normen voor melkproduktie; M. C Blok

Een goede hoogleraar is nooit weg; W. Sybesma

Definitieve leverbotvoorspelling voor najaar en winter 1992-1993

Utrechtse dierenkliniek praktijk van het jaar 1992

Genetische modificatie bij dieren, mag dat?

Uitvoering vaccinatie tegen NCD

Tweede kamer tegen wijziging nota

Bestrijdingsmiddelenwet

NiEUW(S) van de industrie
Referaten

Studentenreferaten
Vraag en antwoord

Pannus; A. Heyn
Mededelingen vd
Congressen en cursussen
Vacatures

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

actua

700

705

706

707

708

708

709

709

714

710

711

712

713

713

714
714

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en dot>dt teken

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

-ocr page 372-

COLOFON

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof dr. J. E. van Dijk
Prof dr. G. H. Wentink
Mw. drs. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. 0. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Rorida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Stons, Connecticut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (kraël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kniif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. R M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelysud)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Schepper (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. E G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 ll/fax 030-51 1787).

Abonnementsprijs

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het verenigings-
tijdschrift van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Juliana-
laan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Druk

Drukkerij G. van Dijk B. V., Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

Bij de voorplaat

Dit kunstzinnig vervaardigd lammetje is een
creatie van Maria van Everdingen. Het is te
vinden in Sneek, lokatie Kleinzand.

(foto: mevrouw dr. Ingrid van der Gaag)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031, 3508 SB UtrechL Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Secretariaat
Stafmedewerkers

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

Hoofdbestuur

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven, penningmeester

Drs. A. Mostert, lid

Drs. W. J. Schoorlemmer, lid

Drs. Dj. P Teenstra, lid

Drs. S. D. Feitsma, lid

Dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Desiree Raasing
Roelof-Jan de Haan
S. L. Oostindiën

691

694
697

nhüud

( vervolg omslag)

KNMvD

In memoriam

716

Algemeen

Uw auto: leasen of kopen?

716

Presentatie? Uw eigen creatie!

717

Euthanasie bij gezelschapsdieren

717

Rectificatie

720

Stafmedewerker publiciteit

720

Testrapport Fysicom softwarepakket

720

Personalia

721

PAO-diergeneeskunde

722

Doorlopende agenda

723

Contents

Review papers

Acute mortality by pigs caused bij Streptococcus Suis type 1; Joke van der Giessen.
Arie van Nes and Ted van den Ingh

Clinical referrals

A comparative clinical study with two injectable antibiotics for the treatment of respiratory
infections in veal calves;
G. Boone, C. Cornells and L van Schoubroek
Taxus Baccata
in lambs and meat inspection; M P. Smit

All rights reserved

(Papers appearing in ihisJournal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Eitvironmanlal Science / Index-
Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin, LandwinschäftHches Zenlralblatt, Bibliography of Agriculture,
Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:31 -4).
De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke — direct of indirect — het gevolg mocht zijn van
gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in de
inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op welke

andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

-ocr page 373-

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeuiv
uitgegroeid tot de meest complete universiteit van
Nederland: een rijkgeschakeerde, internationaal
georiënteerde instelling van wetenschappelijk
onderwijs en onderzoek. De 14 faculteiten,
18 onderzoeksinstituten en $3 studierichtingen
bieden studenten ett medewerkers boeietide
mogelijkheden zich verder te ontplooien.
De rijkdom aan disciplines en de nadruk op
kwaliteit bepalen de aantrekkingskracht van
Utrecht. IVetenschappelijke traditie, mo-
derne technieken en op de toekomst gerichte
pmgramma\'s dragen daaraan verder bij. Met
bijna 25.000 studenten, ruim
7.000 per-
soneelsleden en een jaaromzet van 700
miljoen gulden vormt de universiteit de
spil van het Kenniscentrum Utrecht. Uinuit
deze positie in Midden-Nederlattd onder-
houdt zij een gevarieerd contactenpatroon
met universiteiten en gespecialiseerde on-
derzoeksinstituten over de gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders vermeld,
richten aan de genoemde personeelsdienst. Vergeet u
niet het vacaturenummer te vermelden. De universiteit
streeft ernaar dat vrouwen op alle niveaus even vanzelf-
sprekend vertegenwoordigd zijn als mannen. Bij voltijd-
se functie Is invulling in deeltijd bespreekbaar. Er is een
regeling voor flexibel zwangerschaps- en ouderschaps-
verlof en een beperkte mogelijkheid tot kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde
De faculteit Diergeneeskunde Is de enige In
Nederland. De faculteit neemt in Europa een
toppositie in op het gebied van onderwijs,
onderzoek en patiëntenzorg en is geaccredi-
teerd door de American Veterinary Medical
Association.

Bij de faculteit is plaats voor een

Universitair
hoofddocent

U gaat werken bij de afdeling Huisvesting en
Verzorging van Landbouwhuisdieren van de vak-
groep Bedrijfsdiergeneeskunde & Voortplanting.
Het wetenschappelijke onderwijs en onderzoek
van deze afdeling richt zich op de verwerving en
overdracht van kennis en inzicht op het gebied
van het aanpassingsvermogen van dieren aan de
omstandigheden waaronder ze worden gehou-
den en de optimalisering van die omstandig-
heden ten behoeve van gezondheid en welzijn.
Onderzoek en onderwijs zijn derhalve zowel
fundamenteel als toegepast vanuit een preven-
tief diergeneeskundige benadering. Gezien de
nationale en internationale beleidsvoornemens
biedt het voor de komende jaren een boeiend
werkterrein.

Uw taken bestaan uit het verzorgen van onder-
wijs, in het bijzonder betreffende herkauwers,
met zwaartepunten in het 3e studiejaar, de co-
assistentschappen en postacademisch onderwijs;
het aantrekken van, participeren in en leiding
geven aan onderzoek in voorwaardelijke finan-
cieringsprojecten (het huidige onderzoek
vindt in hoofdzaak plaats in het pro-
gramma
Bedrijfsmatig voorkomende gezond-
heidsstoornissen bij rundvee en varkens),
één en
ander in samenwerking met andere afdelingen,
instituten en disciplines binnen en buiten de
faculteit; het publiceren over eigen onderzoek
en over onderzoek van de vakgroep; het mede
leiding geven aan de afdeling in overeenstem-
ming met de hoogleraar.

Wij vragen een voltooide dierenartsopleiding
en promotie op diergeneeskundig of aanver-
want gebied; onderwijservaring en/of gebleken
didactische kwaliteiten; wetenschappelijke crea-
tiviteit op het vakgebied en belangstelling of
kennis op het gebied van pathogenese, epide-
miologie, ethologie en dierziektepreventie-stra-
tegieën die mens-, dier- en milieuvriendelijk zijn;
coördinerende en leidinggevende kwaliteiten.
Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst
voor de duur van 2 jaar met uitzicht op een vast
dienstverband. De omvang van de functie is
100%. Uw salaris bedraagt maximaal f9282,-
(schaal 14 BBRA) bruto per maand.
Heeft u belangstelling? Voor meer inlichtin-
gen kunt u contact opnemen met prof.dr.ir.
M.J.M. Tielen, telefoon (030) 53 21 45 (faculteit)
of 04116-739 51 (Gezondheidsdienst Zuid-
Nederland). Uw schriftelijke sollicitatie kunt u
richten aan de afdeling Personeel & Organisatie
van de faculteit Diergeneeskunde, t.a.v. de heer
A.H. Bloemers, Yaleiaan 1, de Uithof,
3584CL Utrecht. Vacature-
nummer 70235.

-ocr page 374-

Hoe zwaar
weegt
de gezondheid
van uw hond

» \'f

n,

V

A

Gezondheid : ook een kwestie van gewicht

U w^eet hoe belangrijk het gewicht van de hond is
voor zijn gezondheid. Immers, hcMiden eten
graag en gretig... en dus dikwijls te veel. Zo
krijgen ze last van overgewicht. Ze belasten
hun gewrichten te zwaar, waardoor te
vroeg slijtage optreedt. Als dierenarts kunt
u uw cliënt helpen dit voorkomen. Hoe?
Door hen een juiste voedingskeuze en een
juistedoseringteadviseren.Denkadog helpt
u hierbij.

Het juiste gewicht door de juiste voeding

Met Denkadog groeit de hond van uw cliënt
op tot een gezonde, vitale hond. Denkadog
bevat immers een afgewogen mix van meer dan 40 puur
natuurlijke ingrediënten :eiwitten, vetten, koolhydraten,
mineralen, spoorelementen en vitaminen. Uit 8
verschillende Denkadog maaltijden adviseert u uw
cliënt de balansvoeding die perfect past bij zijn hond.

Een praktisch hulpinstrument voor uw cliënt

Denkadog biedt uw cliënt een handig infoboekje om
de voeding van zijn hond exact te doseren. Daarin
vindt hij bijvoorbeeld een puppy groeitabel. Hij
controleert ermee of het gewicht van zijn hond
overeenkomt met het normale gewicht van het
esbetreffende ras. Het boekje geeft uw
cliënt ook praktische tips om overgewicht
bij zijn hond te verhelpen. Een pakket
Denkadog info-

kjes vraagt u gratis aan
met de bon hieronder.

Gratis voor uw
cliënten

Bon voor gratis Denkadog infoboekjeTj

JA, ik bied m\'n cliënten een extra service aan voor
een optimale groeibegeleiding van hun hond.
□ Stuur mij gratis infoboekjes
"Hoe zwaar weegt de gezondheid van uw hond".

□ Ik wil meer info over de Denkadog Balansvoeding

□ Zend mij informatie

□ Bel mij voor een afspraak met een Denkadog specialist

Naam :........................................................................

Adres :.....................................................Nr :.............

Postcode :.................Woonplaats :.............................

Stuur de bon terug naar Denkavit Nederland B.V.,

Antwoordnummer 25
3370 VE Voorthuizen
03429-9200

Lekker gezond in balans voor een lang leven

L

-ocr page 375-

In hel voorjaar van 1991 stierven op een varkensbedrijf in de
provincie Utrecht veel jonge biggen. In dit artikel wordt een
beschrijving gegeven van de managementtechnische resultaten,
de klinische verschijnselen, het postmortaal onderzoek van de ter
sectie aangeboden biggen en de isolatie van een
Streptococcus
suis
type I.

SUMMARY

In early 1991 many young pigs died without clinical signs on a
farm in the Province of Utrecht. This article describes the
isolation
o/Streptococcus suis type 1 after postmortem examina-
tion of the piglets.

INLEIDING

De eerste beschrijving van Streptococcen infecties bij varkens
door Janssen en van Dorssen (7) in Nederland dateert uit 1951.
Hierbij werden hemolytische
Streptococcen geïsoleerd uit jonge
varkens tot 6 maanden oud met het beeld van meningo-
encephalitis. Onderscheid tussen diverse serotypes werd toen
nog niet gemaakt. In 1963 beschreef De Moor(5) de isolatie van
verschillende hemolytische
Streptococcen uit varkens met een
septicaemie en hij classificeerde deze nieuwe groepen in het
Lancefield systeem, en wel als groep R, S en T. Elliot (6)
typeerde op grond van de agglutinatie van de polysaccharide
kapselantigenen met specifiek antiserum de groep S en R
Streptococcen respectievelijk als: Streptococcus suis type 1 en
Streptococcus suis type 2. Akkermans (1) isoleerde zowel groep
S als groep R
Streptococcen uit jonge varkens, groep R vooral bij
biggen ouder dan 8 weken en groep S bij jongere biggen. Een
inventarisatie in de periode van juni tot december 1983 bij
varkens (10), die ter sectie waren aangeboden aan de diverse
Gezondheidsdiensten voor Dieren in Nederland, liet zien dat
Streptococcus suis type 2 regelmatig geisoleerd werd (16,2%),
maar dat
Streptococcus suis type 1 isolaties veel minder
voorkwamen (4,5%).

Dit artikel beschrijft de uitbraak van een Streptococcus suis type
1 infectie op een varkensvermeerderings/vleesvarkensbedrijf in
de provincie Utrecht. Het geeft de bevindingen weer van de
managementstechnische resultaten, het klinisch, pathologisch
en bacteriologisch onderzoek.

MATERIAAL EN METHODEN
Bedrijfsgegevens

Het betreft een gecombineerd vermeerderings - en vleesvarkens-
bedrijf De kraamstal bestaat uit 8 afdelingen; met 8 zeugen per
afdeling. Hier wordt het all in-all out principe toegepast. De
zeugen worden gevoerd volgens normen van het Centraal
Veevoederbureau Nederland (3). Op de leeftijd van 4 weken

I Vakgroep Infeclieziekten en Immunologie, afdeling Veterinair Microbiologisch Diagno-
stisch Centrum (VMDC).
; Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voonplanling, afdeling bedrijfsdiergeneeskunde
varken.

\' Vakgroep Pathologie, Pathologisch Diagnostisch Centrum.

worden de biggen gespeend en dan in een apart gebouw op de
batterij gehuisvest. Deze bestaat uit 6 afdelingen, 2 afdelingen
van 120 biggen en 4 afdelingen van 100 biggen. Ook hier wordt
het all in-all out principe toegepast. Daar verblijven ze nog 6
weken voor ze op de eigen vleesvarkensafdeling worden
ondergebracht dan wel worden verkocht. De eigen vleesvar-
kenssector is gelegen in een apart gebouw circa 100 meter
verwijderd van de zeugenstal. Deze bestaat uit 12 afdelingen van
80 vleesvarkens. Ook hier wordt het all in-allout principe weer
toegepast. Jaarlijks produceert het bedrijf ongeveer 3000
slachtvarkens.

De uitval en de andere relevante technische kengetallen worden
via het VAMPP systeem (2) geregistreerd.
De algemene indruk is die van een modern bedrijf met een
redelijke tot goede bedrijfsvoering/hygiene in het vermeerde-
ringsgedeelte, terwijl deze in de mestsector matig is.

Pathologie

Tussen half maart en half april 1991 werden er 23 biggen in de
leeftijdsgroep van 2-4 weken ter sectie aangeboden; in de
daaropvolgende maanden werden er nog slechts 5 dieren
aangeboden. Materiaal voor histologisch onderzoek, afkomstig
van hersenen, lever, nier, long, hart, milt, thymus, tonsillen,
prescapulare lymfknoop en synovialis, werd gefixeerd in
10%neutraal gebufferde formaline, routinematig ontwaterd en
ingebed in paraffine. Coupes (6 /um) werden gekleurd met
haematoxyline eosine (HE).

Bacteriologisch onderzoek

Milt, lever, nier, en hersenen van de ter sectie aangeboden
biggen werden bacteriologisch onderzocht. Voor de isolatie van
Gram-positieve en -negatieve bacteriën werd 5% paardebloed
agar en briljantgroenagar (BGA model IVB) gebruikt. Gedu-
rende 24 uur werd zowel aëroob als anaerob geincubeerd bij
370c. Kolonies van reincultures werden met een Gram-
preparaat morfologisch onderzocht. Voor verdere determinatie
werd een commercieel verkrijgbaar biochemisch identificatiesy-
steem (API 20 Strep®) gebruikt. Voor nadere typering werd de
cultuur opgestuurd naar de Dienst Landbouwkundig Onder-
zoek-Centraal Diergeneeskundig Instituut (CDl-DLO) en het
Rijksinstituut voor Volkgezondheid en Milieuhygiene (RIVM).

Daar werd de cultuur biochemisch getypeerd volgens de
methode beschreven door Vecht (10) en vervolgens serologisch
onderzocht met de Fuller- en Rantz-Randall methode (RIVM)
of geserotypeerd met een agglutinatie test met in konijnen bereid
specifiek antiserum (CDl-DLO).

Van 3 isolaten werd een gevoeligheidsbepaling met behulp van
de agardiffusie methode ingezet volgens de richtlijnen van de
Werkgroep Antibiotica van de Nationale Raad voor Land-
bouwkundig Onderzoek (NRLO).

Api 20 Strep. Biomerieux, Frankrijk.

Overzichtsartikelen

Acute sterfte bij biggen door
Streptococcus Suis type 1.

Acute mortality by pigs caused by Streptococcus Suis type i
Joke van der Giesseni, Arie van Nes^ en Ted van den Ingha
Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 691 - 3

-ocr page 376-

Klinische gegevens

Kengetallen voor de vermeerderings - en vleesvarkenssector zijn
samengevat in tabel 1. Gemiddeld waren er in 1990 214 zeugen
aanwezig. De zeugen worden jaarlijks 3 maal \'voor de voet weg\'
gevaccineerd tegen de ziekte van Aujeszky (oa. 11 januari en 17
mei 1991) met een levend vaccin ( Suvaxyn, Duphar®) en in de
kraamstal tegen vlekziekte met een geïnactiveerd vaccin (Vlek-
ziekte, Intervet®). Elke maand worden er nieuwe gelten

Tabel 1. Overzicht technische kengetallen van het hier beschreven varkens-
bedrijf in 1990.

214
2.24
19.7
10.1
12.7
8.8
25.1
22

933

640

2.8

3.8

26.5

103.5

Gemiddeld aantal aanwezige zeugen (n)
Bedrijfsworpindex
Gespeende biggen/zeug/jaar (n)
Levend geboren biggen/toom (n)
Uitval tot spenen (%)
Gespeende biggen/worp (n)
Gem. lengte zoogperiode (dgn)
% eerste worpen

Gem. aantal aanwezige vleesvarkens
Groei/dier/dag (g/dag)
voederconversie
% uitval

Gem. opleggewicht (kg)
Gem. aflevergewicht (kg)

aangevoerd van twee vaste bedrijven. De gelten zijn bij
aankomst reeds 3 maal gevaccineerd tegen de ziekte van
Aujeszky, 2 maal tegen vlekziekte en 1 maal tegen Parvovirus.
De gelten verblijven nog circa 3 weken in quarantaine voor ze in
de zeugenstal worden geplaatst. Er heeft geen verandering in het
aankoopbeleid plaatsgevonden in deze periode. Na begin
februari heeft de eigenaar een aantal maanden geen nieuwe
gelten meer aan laten voeren in verband met de Porcine
Epidemie Abortion and Respiratory Syndrome (PEARS)
uitbraak elders in het land.

Vanaf begin maart 1991 trad acute sterfte op onder de biggen in
de kraamafdelingen. In het algemeen stierven de biggen zo acuut
dal er geen voorafgaande ziekteverschijnselen werden waarge-
nomen. De leeftijd, aantal en herkomst van de gestorven biggen
met deze aandoening werd door de varkenshouder zelf bijge-
houden en met behulp van het VAMMP programma geanaly-
seerd. Hierbij werd de volgende uitval geregistreerd (Fig. 1): 35
tomen met 1 big uitval, 5 tomen met 2 biggen, 7 tomen met 3
biggen, 2 tomen met 4 biggen en 1 toom met 5 biggen. De uitval
vond vooral plaats in de derde levensweek (Fig. 1). Een relatie
met een kraamafdeling kon niet worden gelegd.Half april
werden tevens de eerste verschijnselen van PEARS waargeno-
men.

Sectiebeeid

Het sectiebeeld van alle dieren vertoonde veel overeenkomsten
(Fig. 2 en 3). De voedingstoestand was goed, kop en extremitei-

ten vertoonden cyanose. De subcutis was gering oedemateus; in
de lichaamsholten werd een geringe tot matige hoeveelheid
transudaat waargenomen. Mesocolon en longen vertoonden
veelal gering oedeem. De lever was vaak gezwollen, bloedrijk en
op het oppervlak lag een fijn fibrinebeslag. De milt was vaak
vergroot, donker en vrij stevig. In verschillende organen
(longen, maagdarmkanaal, hart en nieren) werden puntbloe-
dinkjes waargenomen. In de maag was meestal een normale
hoeveelheid gestremde melk aanwezig.

Histologie

Longen, lever en milt vertoonden duidelijke kenmerken van een
acute sepsis bestaande uit hyperaemie, haemorrhagie, oedeem
en matige tot grote aantallen vooral polymorfkernige leucocyten
in de capillairen cq. sinusoiden en venulae, alsmede aanwijzin-
gen voor diffuse intravasale stolling (fibrine in capillairen en
venulae; fibrinedeposities in de rode pulpa van de milt). In
andere organen werd een geringe tot matige leucocytose in de
vaatjes waargenomen. In de tonsillen, die bij een drietal dieren
zijn onderzocht, waren abcessen in de crypten aanwezig, hoewel
deze bevinding waarschijnlijk niet specifiek is voor deze
aandoening.

Bacteriologisch onderzoek

Uit milt, lever, nier en hersenen van alle ter sectie aangeboden
biggen werd een reincultuur van kleine grijze rond groeiende

-ocr page 377-

beta-hemolytische kolonies gekweekt. De kolonies bleken
Gram-positieve pleiomorfe, \'staafachtige\' katalase negatieve
coccen te zijn. Determinatie op species van deze bacterie met de
API 20 Strep leverde alleen een
S. suis op. De culturen stierven
af voordat de diverse suikers in de strip werden omgezet.
Hierdoor kon de onderscheidende fermentatie van raffinose,
waarbij
S. suis type 1 geen zuur vormt en Ssuis type 2 wel, niet
beoordeeld worden. Nadere typering van de cultuur bij hel
CDI-DLO en het RIVM leverde ook als uitslag een
S. suis op,
die op het CDI-DLO met de slide agglutinatie test nader werd
getypeerd als een S
suis type 1.

De bacterie bleek steeds goed gevoelig voor de geteste antibio-
tica
(Penicillinen, macroliden, lincomycine, tetracyclinen, Ce-
phalosporinen) behalve voor de aminoglycosiden.

j \'____-

■K ;

\'.______^}. ■ t. *_^

Figuur 4. Gram-preparaat van SS. suis type 1. Gram-positieve pleiomorfe
\'staafvormige\' coccen. \\/=1000x.

discussie

Hel hier beschreven ziektebeeld past bij een acute S. suis type 1
sepsis; ook het sectiebeeld van een acute sepsis in een goede
voedingstoestand en een volle maag, alhoewel niet specifiek
voor 5.
suis type 1 alleen, wordt door Jubb et al (8) bij een S.
suis
type 1 infectie beschreven. Bij een langzamer verloop is de
kans groter dat meningitis en/of polyarthritis en polyserositis
zich kunnen ontwikkelen. De leeftijd van de gestorven biggen is
rond de twee en drie weken. Figuur 1 laat zien dat ook in de
eerste levensdagen een sterfte optreedt, die groter is dan
gemiddeld. Plotselinge dood door \'doodliggen\' zou hierbij een
rol gespeeld kunnen hebben. De dieren met het hier beschreven
sectiebeeld waren allen omstreeks 3 weken oud en steeds werd
S. suis type 1 geisoleerd. De bacterie was beta-hemolytisch op
paardebloed agar. Een bevinding, die in overeenstemming is
met De Moor (5). De reden dat deze streptococ zo snel afstierf in
de media van de API 20 Strep is niet bekend. Dit probleem werd
niet waargenomen met de biochemische typering op het CDI-
DLO en het RIVM, waar niet-commerciële bonte rijen worden
gebruikt. Een biochemisch verschil tussen
Ssuis type 2 en type 1
is de zuurvorming uit raffinose door de eerstgenoemde coccen.
Daarnaast is bij de identificatie van
S. suis de agglutinatie met
specifiek antiserum essentieel. Op grond hiervan kon de
geisoleerde bacterie een
S. suis type 1 genoemd worden.
S. suis kan op bedrijven worden geintroduceerd met nieuwe
geinfecteerde varkens, die de bacterie in de tonsillen of
slijmvliezen van de voorste luchtwegen bij zich dragen (4). De
bacterie kan zich dan bij uitscheiding verspreiden. Biggen
worden via de respiratietractus besmet en kunnen als gevolg van
ccn septicaemie binnen een aantal uren sterven (11). Ook op dit
bedrijf kan de infectie binnengebracht zijn met de maandelijkse
aankomst van nieuwe gelten. Een relatie met een opgetreden
Aujeszky infectie of pas uitgevoerde vaccinatie tegen de ziekte
van Aujeszky en de acute uitbraak van deze 5.
suis uitbraak is
minder waarschijnlijk, omdat het onderzoek hierop negatief is
verlopen en de pas aangekochte gelten altijd eerst 3 weken in
quarantaine verblijven voor ze in de drachtige zeugenstal
worden ondergebracht. Het mag echter niet uitgesloten worden
dat PEARS reeds op het bedrijf aanwezig was, voordat meer
specifieke syptomen in april werden waargenomen. De destruc-
tieve invloed van PEARS op longmacrofagen, waardoor de
natuurlijke afweer verzwakt, kan hebben bijgedragen aan de
acute uitbraak. De eerste gestorven biggen als gevolg van een
S.
suis
type 1 infectie waren echter al enkele weken voor de eerste
verschijnselen van PEARS op het bedrijf aanwezig.
Een snelle behandeling met antibiotica (penicillinen) gecombi-
neerd met een goede verzorging van de biggen zou kunnen
resulteren in herstel (9). Op dit bedrijf waren de biggen echter al
dood voorde eerste symptomen optraden. Na de uitbraak zijn in
eerste instantie alle tomen, waarin sterfte optrad, behandeld met
Duplocilline® i.m. (2 ml per 2 dagen driemaal toegediend).
Ondanks de goede
in-vitro gevoeligheid van de bacterie voor
penicilline-preparaten vielen de resultaten van deze behandeling
tegen. Een gerichte voer- of drinkwatermedicatie is bij jonge
biggen niet mogelijk. Preventie moet vooral bestaan uit het
voorkomen van insleep van de bacterie van buiten door een
gesloten bedrijfsvoering en uit algemene zootechnische maatre-,
gelen, zoals goede huisvesting: geen overbevolking, het optima-
liseren van het stalklimaat, goede hygiene, en een optimale
verzorging (9).

WETENSCHAP

Duplocilline ® LA (Mycopharm)

dankbetuiging
De auteurs bedanken Johan Smit en Carolien Remming (VMDC) voor het
bacteriologisch onderzoek. Drs. E ter Uak (CDI) en Dhr. C. Elzenaar (RIVM)
voor dc identificatie van de bacterie en dr. U Vecht voor zijn opmerkingen na het
kritisch doorlezen van het manuscript.

literatuurlijst

1. Akkermans JPWM. Jaarverslag Stichting voor Diergeneeskundig Onder-
zoek 1986; 43-44.

2. Buurman, J., van leengoed, LAMG, Vernooy, JCM, Wierda, A en Van der
Valk. PC. VAMMP: A veterinary automated management and production
controlprogram for swine breeding farms. I Main features and II Output. Vet.
Quart 1987; 9: 15-27.

3. Voedernormen landbouwhuisdieren en voederwaarden veevoeders. Centraal
Veevoederbureau in Nederland, Lelystad. 33ste druk, 1988.

4. Clifton-Hadley, FA. Slreplococcussuis type 2 infections. Br Vet J 1983; 139:
1-5.

5. De Moor. CE. Septicaemic infections in pigs caused by haemolytic
streptococci of new Lancefield groups designated R, S and T. Antonie van
Ueuwenhoek 1963; 29:272-280.

6. EllioL SD. Streptococcal infection in young pigs. I. An immunochemical
study of the causative agent (PM streptococcus). J Hyg (Camb) 1966; 64:
205-212.

7. Janssen, EJ, and van Dorssen, CA. Meningo-encefalitis bij varkens door
streptococcen. Tijdschr Diergeneeskd 1951; 76: 815-32.

8. Jubb, K VF, Kennedy, PC. and Palmer. N. Pathology of Domestic Animals
3"! ed., 1985. Vol.L pl44.

9. Sanford, SE, and Ross, RF. Streptococcal infections. In Leman, A.D.
Diseases of swine. 6th cd. 1986: 607-617. lowo State University Prcs.s.

10. Vecht, U, Van Leengoed, LAMG. Verheijen. ERM. Slreplococcus suis
infections in pigs in the Netherlands I. Vet. Quart. 1985; 7: 315-321.

11. Williams. DM.. Lawson. GHK. and Rowland. AC Streptococcal infections
in piglets: The palatine tonsils as portals of entry for
Slreplococcus suis. Res.
VeL Sd. 1973; 15: 352-362.

Aanvaard op 8 mei 1992

-ocr page 378-

VüüR DE PRAKTIJK

Een vergelijkende klinische studie met twee
antibioticum injectiepreparaten bij de
behandeling van luchtweginfecties bij

witvleeskalveren

A comparative clinical study with two injectable antibiotics for the treatment
of respiratory infections in veal calves

G. Boone, C.Cornelis en L van Schoubroek^

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117:694 - 6

samenvatting
De resultaten van een vergelijkende klinische studie met twee
antibioticum injectiepreparaten, die enrofloxacine resp. neomy-
cine-procaïnepenicilline bevatten, worden gerapporteerd Vier
uitbraken van pneumonie bij 186 vleeskalveren op twee
bedrijven werden in de proef opgenomen. Beide middelen
werden gedurende vijf achtereenvolgende dagen in een dosering
van 1 ml per 20 kg lichaamsgewicht toegediend
De klinische effectiviteit van beide geneesmiddelen was zeer
goed (96 respectievelijk 98% genezing) en de resultaten in de
beide groepen weken op alle momenten tijdens de proefperiode
nauwelijks van elkaar af. Reeds na één behandeling werd meer
dan 50% van de kalveren als gezond beoordeeld, na drie
behandelingen was dit percentage opgelopen tot meer dan 80%.

summary

The results of a comparative clinical study in which two
injectable antibiotic preparations, containing enrofloxacine or
neomycin-procdinpenicillin were used, are reported Four out-
breaks of pneumonia in 186 calves on two farms were included
in the study. Both preparations were used at a dose rate of 1 ml
per 20 kg body weight for five, consecutive days The clinical
efficacy of both preparations was high (cure rates of 96 and
98%) and the clinical scores following treatment for each
preparation were very much the same throughout the trial
period

After the first treatment, more than 50% of the animals were
considered to be healthy, after three treatments this percentage
had increased to more than 80%.

inleiding

In de laatste jaren zijn verschillende nieuwe antibioticum
preparaten op de veterinaire markt geïntroduceerd. Hiervan
hebben met name de quinolonen in korte tijd een ruime
toepassing gekregen. Het voordeel van sommige quinolonen,
zoals enrofloxacine, is dat zij een breed werkingsspectrum
bezitten, waardoor infecties met een onbekende verwekker vaak
effectief bestreden kunnen worden.

Naast het therapeutisch effect van een behandeling is voor de
veterinaire practicus ook het kostenaspect van de therapie
belangrijk. Met name de nieuwe quinolonen kunnen een forse
toename van de medicijnkosten veroorzaken. Bedrijven met
witvleeskalveren hadden de laatste jaren te maken met een
aanzienlijke daling van het rendement. Daarom wordt er juist
een verlaging van de veterinaire kosten verlangd.
Aangezien witvleeskalveren aanwezig in één stal afkomstig zijn

\' CrcHipspraklijk Dierenartsen, Geeisc Baan 97, 2460 Kasterlee, België
van een groot aantal veehouderijbedrijven, komen regelmatig
gezondheidsproblemen voor zoals maag-darminfecties (meestal
5-15 dagen na opzetten) en luchtweginfecties (meestal rond 3 -
4 weken na opzetten). Zodra een uitbraak van enzoötische
pneumonie in een kalverstal optreedt, worden de zieke dieren
individueel (parenteraal) met antibiotica behandeld, in het
algemeen krijgen alle kalveren in de stal tegelijkertijd ook oraal
antibiotica toegediend.

In onze praktijk worden voor parenterale therapie bij witvlees-
kalveren routinematig breedspectrum antibioticum preparaten
zoals neomycine-procaïnepenicilline en enrofloxacine ingezet,
voor orale medicatie gebruiken wij in eerste instantie veelal
Oxytetracycline en chlooramphenicoi. Het combinatiepreparaat
neomycine-procaïnepenicilline wordt van oudsher in onze
praktijk bij witvleeskalveren met goed resultaat ingezet.
De bovenstaande overwegingen waren voor onze praktijk
aanleiding om de klinische werkzaamheid van enrofloxacine
(Baytril® 5%\') en neomycineprocaïnepenicilline (Neopen®2 te
vergelijken.

materiaal en methode

Dieren

De proef heeft plaatsgevonden bij vier groepen kalveren van
ongeveer 300 stuks elk, die gehuisvest waren in éénlingboxen op
twee bedrijven in de omgeving van Kasterlee (België). De
kalveren werden 2x daags gevoederd met 4 liter standaard
kunstmelk (additief virginiamycine 80 ppm.). In de proef
werden dieren betrokken met:

- symptomen van enzoötische pneumonie

- een rectale temperatuur van ^39.5°C

- geen eerdere behandeling met Baytril 5% of Neopen

- geen andere antibioticum behandeling binnen 14 dagen voor
aanvang van de proef

In totaal werden 186 kalveren in de proef opgenomen.

Behandeling

Zowel Baytril 5% als Neopen werden in de laagste door de
fabrikant geadviseerde dosering toegepast : 1 ml per 20 kg
lichaamsgewicht. Dit komt overeen met 2.5 mg enrofloxacine
(Baytril) en 5 mg neomycine plus 10 mg procaïnepenicilline
(Neopen) per kg lichaamsgewicht. Baytril 5% werd subcutaan
aan 97 kalveren en Neopen werd intramusculair aan 89
kalveren toegediend, beide toedieningen in de halsstreek.
Aangezien de dieren gemiddeld ongeveer 60 kg wogen, kwam
deze dosering meestal overeen met 3 ml per kalf Beide

I Baylril » 5 \'i. Bayer Belgium, Brussel

- Neopen Mycofarm België, Brus-sel

-ocr page 379-

produkten werden op 5 achtereenvolgende dagen aan de
kalveren toegediend, uiteraard kreeg ieder kalf steeds hetzelfde
middel. In principe werd in iedere stal per kalf van preparaat
gewisseld, omdat echter ook enkele dieren met een temperatuur
< 39.5°C werden behandeld, lopen de aantallen dieren in beide
groepen iets uiteen. Het toedienen van de preparaten en de
klinische beoordeling werd door twee verschillende personen
uitgevoerd. De proef vond plaats tussen 1 mei en 20 juli 1991.

Klinische score

De conditie van de kalveren werd beoordeeld op grond van een
aantal klinische symptomen. Een klinische score werd bepaald
volgens een methode gepubliceerd tijdens het 14e Wereld
Runder Congres (1). Aan de observaties kenden de auteurs de
volgende scores toe :
behandelingsdagen van alle kalveren bepaald. In figuur 2 wordt
de gemiddelde lichaamstemperatuur per behandelingsgroep
getoond.

I

Figuur 1 .Gemiddelde Ziekte score per dag naar behandelingsgroep

Gemiddelde ziekte score

1.9 -
1,8 -
1,7 -
1,6-
1.5-
1,4 -
1.3-
1,2-
1,1
1

0,9
0.8

Verklaring scores

Temperatuur

1 = <39.5°C

2 = 39.5 - 40.3

3 = ^ 40.3

Ademhalingsscore:

1 = normaal

2 = versneld

3 = dyspneu

Neusuitvloeiing

1 = geen

2 = enig/matig

3 = ernstig

Hoest

1 = geen

2 = enig/matig

3 = ernstig

Eetlust

1 - normaal

2 = minder

3 = geen

Algemene status :

1 = normaal

2 = ziek

3 = stervend

Aan deze scores, voor iedere observatie 1, 2 of 3, werden de
volgende wegingsfaktoren verbonden :
Temperatuur: score x 3; Ademhaling : score x 3; Neusuitvloei-
ing : score x 2; Hoest: score x 1; Eetlust: score x 3; Algemene
status : score x 2. Een volledig gezond dier heeft dus een totale
score van 14; voor berekening van de Ziekte Score (ZS) wordt
daarom de totale score gedeeld door 14. Door de auteurs wordt
de ernst van de ziekte als volgt beoordeeld : ZS 1.0 - 1.1 = niet
ziek; ZS 1.2 - 1.9 = matig ziek; ZS ^ 2 = ernstig ziek.

De rectale temperatuur werd van alle kalveren gedurende de
eerst drie behandelingsdagen bepaald, daarna alleen als óf de
dieren (nog) klinische verschijnselen van pneumonie vertoon-
den óf als de vorige dag een temperatuur van >39.0°C was
gemeten. De andere kalveren werden geacht een temperatuur
van <39.5°C te hebben. De overige observaties vonden
dagelijks plaats gedurende de eerste zes dagen en op de achtste
dag na het begin van de behandeling.

resultaten

Effectiviteit

In totaal werden 186 kalveren voor enzoötische pneumonie
behandeld, 97 dieren met Baytril 5% (B) en 89 dieren met
Neopen (N). Geen van de kalveren in de proefgroepen stierf
tijdens de proefperiode. Vier kalveren (4%) uit de B-groep en
twee kalveren
(2%) uit de N-groep waren na 5 behandelingen
onvoldoende hersteld en werden op een andere wijze nabehan-
deld.

Klinische observaties

Gedurende de eerste zes dagen van de proef werden klinische
observaties bij alle kalveren uitgevoerd, de zes kalveren die op
een andere wijze werden nabehandeld zijn niet bij de observaties
op dag 7 betrokken.

In figuur 1 worden de gemiddelde ziekte scores van de Baytril
5%- en de Neopen-groep getoond.

In tabel 1 is een verdeling naar de ernst van de ziekte per
behandelingsgroep gemaakt.

De rectale lichaamstemperatuur werd gedurende de eerste drie

2 3 4 5

Dagen na begin behandeling

Baytril 5%

■Neopen

Tabel 1. Ernst van ziekte per behandelingsgroep in procenten

Behand.
groep

Ernst van
ziekte

Dagen na het begin van dc behandeling

0

1

2

3

4

5

7"

Baytril
5%

Niet ziek

0%

58%

70%

78%

88%

93%

97%

Malig

94%

42%

29%

21%

11%

7%

3%

Ernstig

6%

0%

1%

1%

1%

0%

0%

Neopen

Niet ziek

0%

53%

71%

85%

92%

96%

99%

Matig

92%

47%

29%

15%

8%

4%

1%

Emsiig

8%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

" exclusief 4 dieren uil dc B-grocp cn 2 dieren uit de N-grocp, dic nabehandeld
werden

discussie

Tijdens deze klinische proef met kalveren met respiratoire
problemen werd met de antibioticum preparaten Baytril
5% en
Neopen een gelijkwaardig klinisch effect bereikt. Zowel het
percentage dieren, dat onvoldoende op de behandeling re-
ageerde, als de observaties zoals temperatuur, ademhalingsfre-
quentie, neusuitvloeiing, hoest, eetlust en algemene status bleken
op ieder moment van de proef praktisch identieke waarden bij
de beide behandelingsgroepen op te leveren. Deze waarneming
is voor de veterinaire praktijk van belang, aangezien hiermede is
aangetoond dat het inzetten van een "dure" therapie niet
noodzakelijkerwijs lijdt tot een hogere effectiviteit.
Een bijkomende bevinding was dat beide producten in de
gebruikte (lage) dosering zeer effectief bleken te zijn. In het
protocol was er rekening mee gehouden dat bij onvoldoende

-ocr page 380-

klinisch resultaat overgeschakeld diende te worden naar een
hogere dosering, maar dat bleek niet nodig te zijn. Ook bleek het
gedurende deze proef niet nodig te zijn om de antibioticumthe-
rapie te combineren met antipyretische of antiflogistische
middelen, wat in de praktijk nog al eens gebeurt.
Beide produkten lieten reeds na de eerste behandeling op alle
scores een aanzienlijke verbetering zien :

1) de gemiddelde lichaamstemperatuur daalde met ongeveer
1°C,

2) de gemiddelde ziektescores daalden van meer dan 1.50 naar
iets meer dan 1.20 en

3) meer dan 50% van het dier werden als gezond beschouwd.

Na drie dagen van behandeling (observaties van dag 4), was het
klinisch herstel vrijwel compleet hetgeen blijkt uit de daling van
de gemiddelde ziektescores naar 1.07 (Neopen) en 1.12 (Baytril
5%). Het aantal gezonde dieren bedroeg op dat moment 85% in
de Neopen-groep en 78% in de Baytril 5%-groep. Een therapie
duur van drie dagen was voor het overgrote deel van de dieren
waarschijnlijk voldoende geweest. Dit is van belang omdat
neomycine nefrotoxisch kan werken. Door de combinatie van
neomycine met penicilline kan potentiëring optreden (bij

Tabel 2. Resultaten van gevoeligheidsbepalingen van Pasteurella haemoly-
tica en Pasteurella multocida bij witvleeskalverem

Bacterie

Gevoeligheid

neomycine

penicilline

Pasteurella haemolytica

90«

11%

Pasieurella multocida

43«

86%

I) Gezondheidsdienst voor dieren in Gelderland (1989/1990)

Pasteurella aannemelijk), wat een relatief lage dosering mogelijk
maakt; kortdurende therapie verlaagt bovendien de risico\'s van
toxiciteit.

Pasteurella haemolytica en Pasteurella multocida spelen zoals
bekend een belangrijke rol bij respiratoire problemen bij
kalveren. Nederlandse gegevens met betrekking tot de gevoelig-
heid van deze bacteriën bepaald in 1989/1990 voor neomycine
en penicilline zijn vermeld in tabel 2.
Uit tabel 2 blijkt dat de combinatie van neomycine en penicilline
in vitro een goed werkingspatroon ten opzichte van Pasteurella
multocida
en Pasteurella haemolytica bezitten. Bovendien is het
bekend dat deze combinatie een synergistische werking heeft.
Uit een recente studie (2) bij witvleeskalveren met enzootische

Tabel 3. Resultaten van gevoeligheidsbepalingen van Pasteurella haemoly-
tica bij witvleeskalveren

Antibioticum

Percenuge resistente bacteriesummen

1988

1990

Enrofloxacine

0%

32%

Flumequine

1%

45%

rol kan spelen, blijkt uit tabel 3 dat de resistentie tegen
quinolonen snel toeneemt.

Vanwege het ontstaan van resistentie bestaan er in de humane
geneeskunde potentiële bezwaren tegen het veterinair gebruik
van nieuwe antibiotica, die ook in de humane geneeskunde
worden ingezet. Dit jaar is een publikatie verschenen waarin een
verband tussen het veterinaire gebruik van antibiotica en de
resistentie bij een humaan geïsoleerde
Campylobacter wordt
gesuggereerd (4). Vanwege de snelle toename van resistentie
lijkt het reserveren van de nieuwe antibioticum preparaten voor
probleemgevallen zeker wenselijk.

Normaal worden in onze praktijk alleen de ernstig zieke dieren
parenteraal behandeld, terwijl meestal tegelijkertijd alle kalve-
ren in de stal antibiotica toegediend krijgen via de melk. Een
veelvuldig voorkomend gevolg van deze behandelingswijze is
dat aantal dieren onvoldoende geneest waardoor langdurige
respiratoire problemen en achterblijven in groei kan plaatsvin-
den. Tijdens deze proef werden alle dieren met symptomen van
enzootische pneumonie in één stal uitsluitend parenteraal
behandeld. Het klinisch effect van de beide preparaten werd
zodoende niet beïnvloed door een gelijktijdige orale behande-
ling met antibiotica. Tijdens de proef stierven geen kalveren en
slechts 6 kalveren (3%) dienden te worden nabehandeld. Gezien
onze ervaring met de behandeling van witvleeskalveren is dit
een positief resultaat.

conclusies

Bij het behandelen van enzootische pneumonie is geen verschil
in genezingsresultaat gevonden tussen Baytril 5% en Neopen.

De klinische effectiviteit van de laagste doseringen die aangege-
ven worden op de bijsluiters van beide produkten is goed.

Het reserveren van nieuwe antibioticum preparaten voor
probleemgevallen heeft naast de beperking van resistentievor-
ming tevens lagere therapiekosten als gevolg.

literatuur

Raynaud JP, Espinasse J, Viso M, Tixier G, et Allaire R. Examen clinique
standardisée dans les broncho-pneumonies infectieuses enzootiques des
bovins et essais de medicaments - Methodologie et interpretation statistique
- Proc. Fourteenth World Congress on Diseases of Cattle, Dublin, Ireland,
August 26-29, 1986:435-9.

Oranje AA. Een veldonderzoek naar enzootische kalverpneumonie bij
vleeslcalveren. Referaat Universiteit Utrecht, Faculteit der Diergenees-
kunde, nr. 89-63, 1989.

Vulto AG Janknegt R. Ontwikkelingen in het veterinaire gebruik van
antibiotica. Tijdschr Diergeneeskd, 1991 : 116 : 1133 - 8.
Endtz HP, Ruys GJ, Klingeren B van, Jansen WH, Reyden T van der, and
Mouton RP. Quinolone resistance in
Campylobacter\'\\io\\dXtà from man and
poultry following the introduction of fluoroquinolones in veterinary
medicine. J Antimicr Chemoth, 1991 : 27 : 199 - 208.

Aanvaard op 31 augustus 1992.

pneumonie bleek dat neomycine-procaïnepenicilline een verge-
lijkbare -goede- klinische werking bezat als het onlangs geïntro-
duceerd antibioticum ceftiofur (Excenel®). De klinisch aange-
toonde effectiviteit van Neopen is de
in vivo bevestiging van de
in tabel 2 vermelde
in vitro gevoeligheidsbepalingen.
Quinolonen, zoals flumequine en enrofloxacine, worden fre-
quent gebruikt bij luchtweginfecties bij kalveren. In tabel 3
wordt de gevoeligheid van
Pasteurella haemolytica ten opzichte
van twee quinolonen weergegeven (3).
Hoewel met name bij de geïsoleerde
Pasteurella haemolytica de
negatieve selectie (post-mortem isolaten) een niet onbelangrijke

-ocr page 381-

Intoxicatie van lammeren door taxus

baccata en vleeskeuring

Taxus Baccata in lambs and meat inspection
M. R Smifi

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 697 - 9

SAMENVATTING
In een bijzondere slachtplaats werden 22 vergiftigde lammeren
geslacht. Op grond van de anamnese en de aanwezigheid van
veel taxusnaalden in de pensen werd een
Taxus baccata-
intoxicatie gediagnostiseerd. Literatuurgegevens betreffende de
giftigheid van
Taxus baccata, alsmede een aantal (historische)
toepassingen van Taxus, worden weergegeven Vervolgens
worden de symptomen en sectiebeelden bij mens en dier, de
weinig hoopvolle therapie en de preventieve maatregelen bespro-
ken.

Aan de hand van de vigerende en de nieuwe regelgeving
(Vleeskeuringswet en Richtlijn 9I/497/EEG) wordt de keu-
ringsbeslissing toegelicht. Er bestaat behoefte aan een deugde-
lijke en erkende methode om taxine in vlees aan te kunnen tonen.

SUMMARY

Yew (Taxus baccata) poisoning in lambs: meat control twenty-
two poisoned lambs were slaughtered at a special slaughter-
house. Yew intoxication was diagnosed on the basis of the
anamnesis and the presence of yew needles in the rumen.
Data from the literature concerning the toxicity ofyew and some
(traditional) uses of yew are reported The symptoms and post-
mortem findings in animals and humans are discussed, together
with the poorly effective treatment of yew poisoning and
preventative measures.

The outcome of the meat inspection is explained on the basis of
current and new regulations (Regulations and Guidelines
Governing the Inspection of Meat 91/497/EEG). A reliable and
recognized method for the detection of taxines is required

INLEIDING

Begin juli 1990 werden in een bijzondere slachtplaats in Noord-
Friesland 18 gestorven en 4 levende lammeren, afkomstig van
hetzelfde bedrijf, ter slachting en keuring aangeboden. De
levende lammeren waren versuft. Bij de keuring na het slachten
werden geen afwijkingen waargenomen; alleen de milten leken
iets gezwollen.

Uit de anamnese bleek, dat de eigenaar een koppel lammeren
had laten lopen op het erf van een pas aangekochte boerderij,
waar ze toegang hadden tot een tuin. De volgende ochtend
waren 9 lammeren gestorven, terwijl enkele andere dieren zich
"vreemd" gedroegen. Kort daarop stierven nog 9 lammeren. De
dode, alsmede vier versufte, lammeren werden in drie groepen
afgevoerd naar de bovengenoemde noodslachtplaats.
Op grond van deze gegevens dacht de dienstdoende keurmeester
aan de mogelijkheid van een taxusvergiftiging. De eigenaar
overhandigde hem daarop enkele takken van struiken, waarvan
de lammeren in de tuin kennelijk hadden gegeten.
De betreffende naaldjes, die vervolgens in grote aantallen in de
pensen van zowel de gestorven als de levende lammeren werden

I Drs. M.P. Smil, dierenarts RVV-Kring Leeuwarden; correspondentie-adres; Verweylaan
22, 9752 GM HAREN.

aangetroffen, leken inderdaad sterk op die van Taxus baccata.
Van vijf van de at random gekozen lammeren werden de pensen,
ter bevestiging van de diagnose, opgezonden naar de Gezond-
heidsdienst voor Dieren Noord-Nederland te Drachten. De
einduitslag van het onderzoek luidde: \'vergiftiging met Taxus-
species\'. Tevens werden alle lammeren in uitgebreid onderzoek
genomen. In het RVV-laboratorium te Leeuwarden verliepen
het bacteriologisch en antibiotica-onderzoek negatief. Tenslotte
werden alle 22 lammeren afgekeurd, waarna herkeuring werd
aangevraagd. De herkeuringsbeslissing luidde eveneens: afge-
keurd.

materiaal en methoden
Giftigheid van Taxus baccata

Taxus baccata of venijnboom komt als altijd groene heester,

struik, heg of boom voor in tuinen, parken en op kerkhoven (4,

13). De jonge naaldjes zijn lichter groen dan de oudere naalden.

In september bezit de struik rode bekervormige bessen, die de pit

gedeeltelijk omgeven en zeer zoet zijn (5).

Alle diersoorten en de mens zijn gevoelig voor de naalden van

Taxus. Bij dieren wordt de letale dosis (gram naalden per kg

lichaamsgewicht) als volgt aangegeven: paard 2 g/kg, rund 10

g/kg, varken 3 g/kg en schaap 10 g/kg (13).

Een aparte letale dosis voor lammeren wordt in de literatuur niet

genoemd (10).

In andere publikaties wordt vermeld, dat paarden en schapen
binnen enkele uren sterven na opname van 100-200 gram
taxusgroen; voor rundvee is 500 gram dodelijk, voor varkens 75
gram en voor honden en kippen 30 gram (15,16). Paarden zijn
zeer gevoelig (9). Ook wordt een geval van taxusvergiftiging bij
een varken gemeld (14). Varkens zijn eveneens zeer gevoelig
voor Taxus (2). Voor de mens (volwassene) is een afkooksel van
50 tot 100 g naalden letaal (4, 9, 10, 13).
Voor kinderen zijn enkele verse naalden reeds toxisch en voor
volwassenen 10 tot 20 gram van een aftreksel (9).
Vooral bij kauwen op de zaden zijn de bessen matig giftig (1).
Over het algemeen wordt geoordeeld, dat het vruchtvlees rond
de pit niet giftig is (4, 9, 13, 16). Verspreiding van de giftige
zaden vindt plaats door vogels (5).

Over de giftigheid van het hout van de plant zijn de literatuurge-
gevens niet eensluidend (4, 13).

De plant bevat het bittere, zeer giftige en narcotisch werkende
alkaloïd taxine (9), dat bestaat uit een mengsel van alkaloïden
die chemisch moeilijk te scheiden zijn (5). Het amorfe taxine B
wordt verantwoordelijk geacht voor de werking van het totale
alkaloïd taxine, terwijl het kristallijne taxine A niet toxisch is (4).
Daarnaast zijn in het mengsel nog een aantal andere alkaloïden
aan te tonen (5). De naalden bevatten 0,7 tot 2,0 % taxine (het
hoogste percentage in de winter) en de pitten bevatten 0,16 %
taxine (13). Tevens wordt het glycoside taxicatine aangetroffen
(15, 16).

-ocr page 382-

Toepassingen van Taxus baccata

Ondanks het zeer giftige karakter werden delen van de Taxus
door de eeuwen heen voor verschillende doeleinden aange-
wend, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden (5, 9).
Extracten van naalden werden gebruikt als zeltaoordmiddel.
De Kelten smeerden taxusgif op speerpunten en pijlen. Afkook-
sels van naalden werden toegepast bij huidziekten (schurft,
zweren, uitslag, schrammen). Fijngewreven naalden met bier
ingenomen was een probaat middel tegen hondsdolheid, slange-
beten en insectensteken. Het hout van Taxus werd als "dolhout"
tegen dolle honden aanbevolen. Vroeger werd taxine als
vervangingsmiddel van digitalis gebruikt. Bij de mens werden de
naalden aangewend als abortief werkend middel, als anthelmin-
ticum en als bestrijdingsmiddel tegen ectoparasieten. De bessen
(zonder pitten) werden graag genuttigd als dorstlessend middel.
Taxine en het fenolglykoside taxicatine vonden eveneens
toepassing in de homeopathie, onder andere bij reuma, lever-
aandoeningen, obstipatie, nier- en blaaslijden en bij pustuleuze
dermatitis. In de oudheid werd aan de Taxus bijgeloof gehecht,
zoals bij het geven van bescherming tegen bliksem, heksen en
boze geesten. Vanwege de tekening is het hout zeer geschikt voor
snijwerk. Van het hout werden ook hockeysticks gemaakt, die -
na te zijn versleten - als speelgoed aan honden werden gegeven.
Tengevolge van knabbelen aan de sticks kunnen de dieren
chronisch ziek worden.

resultaten

Bij dieren is het verloop vaak peracuut tot acuut. Zwaar
vergiftigde runderen storten plotseling neer en sterven binnen
seconden tot minuten, vaak met verschijnselen die wijzen op een
verstikking (brullen, onrust, krampen).
Soms treden symptomen pas binnen enkele uren tot twee dagen
op, mogelijk als gevolg van een verdunningseffect in de pens en
het herkauwen (5). Andere vergiftigde runderen zijn verdoofd of
rennen opgewonden rond. Na lichte inspanning treden dikwijls
nieuwe aanvallen op, vaak met dodelijke afloop. Na opname
van kleinere hoeveelheden naalden ontstaat een slepend verloop
(15), waarbij de volgende symptomen kunnen worden waarge-
nomen: slingerende gang, sidderen, schuim op neus en bek,
speekselen, kokhalzen, tympanie, diarree, verstopping, polyurie
en later strangurie, versnelde ademhaling, tachycardie en sterke
daling van de melkgift (5, 16). Dieren die geen dodelijke dosis
kregen vertoonden hevige diarree (14). Taxine wordt in het
lichaam snel afgebroken en na omzetting als benzoëzuur
uitgescheiden (6).

Hoewel de prognose zeer ongunstig is, komt herstel (spontaan of
na een juiste behandeling) voor. Soms gaat een aantal runderen
uit een koppel snel dood, terwijl koppelgenoten herstellen (5).
Ook in een koppel schapen kunnen plotseling dode dieren
worden aangetroffen (8). In de periode 1981 t/m 1990 werd
door de Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Nederland 23
maal (rund en kalf 9x, schaap en lam 14x) de diagnose
taxusvergiftiging gesteld (7). Het werkelijke aantal intoxicaties
zal echter zeker groter zijn, omdat niet alle gevallen de
Gezondheidsdienst bereiken. In de praktijk blijken runderen
soms niet te eten van overhangende taxustakken, maar na
snoeien worden de (ingedroogde) takken wel genuttigd (3). Van
der Kamp (8) beschrijft een geval van vergiftiging van een pony
na consumptie van taxustakken. Aanvankelijk merkte de
eigenaar niets; de pony werd bereden, maar werd na korte tijd
moe, ging zweten en viel dood neer.

Bij een peracuut verloop vindt men bij sectie niets. Bij een
langzamer verloop kunnen ontsteking van de (leb)maagwand,
tympanie, enteritis, stuwing van lever, milt en longen, longoe-
deem, blaas- en nierontstekingen, hyperemie en oedeem van de
hersenen, meningeale bloedingen en subepicardiale petechiën
worden gevonden. Het hart is vaak gestopt in diastole (5). Het
rechter hart is veelal leeg en het linker hart bevat donker bloed
(6). In de maag worden altijd taxusnaalden aangetroffen. Een
snelle diagnose wordt bevorderd door een goede anamnese
samen met een volledig onderzoek van de maaginhoud (14).

698

Bij de mens treden symptomen 1 tot 2 uur na opname van
taxusnaalden op: duizeligheid, misselijkheid, braken, koliek,
roodkleuring van de lippen, pupilverwijding, oppervlakkige
ademhaling, bewusteloosheid, tachycardie gevolgd door brady-
cardie, aritmie en daling van de bloeddruk. Na 1 \'/2 tot 24 uur
kan na voorafgaande verstikkingskrampen de dood in coma
door verlamming van de ademhaling en hartstilstand intreden
(4, 9, 13). Tijdens de behandeling van een patiënt maakte
Schulte (13) een ECG en vond een opvallende overeenkomst
met het ECG by hyperkaliëmie. Na consumptie van taxusbessen
kunnen - na een periode van gastro-intestinale klachten -
bradycardie en aritmie ontstaan; ingestie van de bessen kan
exantheem geven (1). Op grond van eigen ervaringen en
literatuuronderzoek concludeert Kukowka (9), dat door het
verblijf in de schaduw van de boom hallucinaties kunnen
optreden.

Taxus baccata-sttgMgmg komt vooral bij jonge kinderen voor,
met name in de herfst (bessen) (5). Ondanks het zeer giftige
karakter van de taxusnaalden zijn bij de mens slechts weinig
intoxicaties met dodelijke afloop beschreven (4, 13).
Bij de mens wordt een tamelijk uniform sectiebeeld gevonden:
stuwing van alle inwendige organen, oedeem van hersenen en
longen, diastolische hartstilstand, degeneratieve zwelling van
hart, nieren, lever en milt (4, 13). Schulte (13) vond ook acute
levercelnecrosen en kleine necrosen van de spiervezels van de
linker hartkamer.

discussie

Therapie en preventie

Als therapie kan bij dieren toediening van laxantia, slijmige
inhullende middelen, analeptica, circulatie-ondersteunende
middelen en corticosteroïden worden overwogen. Bij het rund
kan een rumenotomie, met verwijdering van de pensinhoud,
worden toegepast (5, 15, 16). Bij een zeer snel verloop is een
therapie doelloos (2). Iedere onnodige opwinding of inspanning
moet worden vermeden.

Voorkómen moet worden, dat dieren toegang hebben tot tuinen,
parken en kerkhoven, waar struiken, heggen of heesters van
Taxus baccata (kunnen) staan.

Snoeisel van struiken uit tuinen moet worden verbrand (15), te
meer omdat er behalve Taxus andere giftige plantensoorten in
tuinen kunnen staan (5). Paarden moeten niet aan taxusbomen
worden vastgebonden, omdat ze gemakkelijk van de takken
eten (13).

Bij de mens bestaat de causale therapie uit maagspoeling (5). Na
ingestie van bessen wordt als therapie aanbevolen: braken, laten
innemen van geactiveerde kool, laxeren en klinisch evalueren
(1). De symptomatische therapie moet zijn gericht op afwijkin-
gen van hart, ademhaling en bloeddruk (5). Schulte (13) raadt
een overeen kom mstige therapie als bij hyperkaliëmie aan. Bij het
rund bestaan geen aanwijzingen voor celnecrosen, die bij de
mens als oorzaak van een mogelijke hyperkaliëmie worden
gezien (5).

Gelet op de risico\'s die Taxus baccata met zich meebrengt,
wordt meer en betere voorlichting aanbevolen (5, 9).

T I .1 D s C H R M T VOOR D I t R G H N l. K S K IJ N O F. . D E E l 117. A F 1. E V E R I N Ci 2 i 1992

-ocr page 383-

Vleeskeuringsaspecten

In het txjven beschreven pralctijkgeval was sprake van een
ernstige intoxicatie door het zeer giftige alkaloïd taxine. Bij het
nemen van de keuringsbeslissing moet derhalve rekening
worden gehouden met artikel 21 van het Keuringsregulatief
(Vleeskeuringswet), luidende: \'Indien de anamnese of de waar-
genomen verschijnselen of afwijkingen daartoe aanleiding
geven, wordt in gevallen van intoxicatie niet een andere
beslissing dan afkeuring genomen alvorens uit een scheikundig
onderzoek is gebleken, dat in het vlees geen vergiften zijn aan te
tonen dan wel in een zo geringe concentratie, dat geen schade
voor de gezondheid van de mens is te verwachten; organen
worden steeds afgekeurd\' (11).

Op grond van dit artikel zijn de lammeren bij keuring en
herkeuring afgekeurd. Voor de eigenaar was deze beslissing
teleurstellend, omdat bij de keuring na het slachten geen
belangrijke afwijkingen van vlees en organen werden aangetrof-
fen, de kwaliteit van het vlees uitstekend was en het uitgebreid
onderzoek negatief verliep. Cruciaal was echter de vraag in
hoeverre het taxine in vlees aantoonbaar is. Weliswaar beschrij-
ven Frohne en Pribilla (4) een chemische methode om taxine uit
de maaginhoud te isoleren, maar volgens informatie bij referen-
tielaboratoria is er in Nederland geen operationele bepaling
bekend om taxine aan te tonen in vlees (10).
Indien inderdaad taxine zou worden aangetoond, zou het vlees
moeten worden afgekeurd. Indien geen taxine in het vlees
aanwezig zou zijn, zou echter de mogelijkheid blijven bestaan
dat giftige omzettingsprodukten van taxine ontstaan zijn en dat
andere toxische stoffen uit
Taxus baccata aanwezig zijn in een
concentratie die schadelijk zou kunnen zijn voor de consument.
Ook is niet bekend of taxine gevaarlijker is voor mensen met
hart- en vaatklachten. Geconcludeerd moet worden, dat men in
een dergelijk geval niet zeker kan weten of, en in welke mate,
schadelijk toxische stoffen in het vlees vóórkomen en dat bij
twijfel het vlees behoort te worden afgekeurd (5, 10). Door de
snelle afbraak van taxine in het lichaam acht Hoskam (6) de
consumptie van vlees van dieren met taxusvergiftiging niet
bezwaariijk, maar voegt daar echter aan toe dat definitieve
aanwijzingen hierover niet bekend zijn. Hoewel er geen
vergiftigingsgevallen bij de mens bekend zijn die werden
veroorzaakt door consumptie van met taxine vergiftigd vlees, is
een keuringsbeslissing anders dan afkeuren van vlees van door
Taxus baccata vergiftigde dieren niet in overeenstemming met
het Keuringsregulatief (5).

Op grond van de anamnese, eventueel bevestigd door het
aantonen van taxusnaalden in de magen, had de keuringsdieren-
arts de onderhavige gestorven of in nood gedode lammeren ook
krachtens artikel 29, lid 1 van het Vleeskeuringsbesluit (11)
zonder nader onderzoek af kunnen keuren (5). De overweging
daarbij is, dat de lammeren door de intoxicatie met
Taxus
baccata
ondeugdelijk zijn geworden als grondstof voor voedsel
voor mens en dier. Hierbij speelt de verdeling van het taxine in
de lichamen van de lammeren geen rol en is chemisch
onderzoek van het vlees en de organen niet relevant.
De bij (her)keuring afgekeurde lammeren, zijnde destructiema-
teriaal in de zin van de Destructiewet (11), moesten krachtens
artikel 15 van de Vleeskeuringswet onbruikbaar worden ge-
maakt voor voedsel voor mens en dier (11).

conclusie

Met ingang van 1 januari 1993 wordt de vigerende EEG-
richtlijn 64/433, die niet van toepassing is op bijzondere
slachtplaatsen, vervangen door richtlijn 91/497/EEG (12).
Alsdan vallen ook bijzondere slachtplaatsen onder het regiem
van de EEG-regelgeving en mag vlees van door ziekte (inclusief
intoxicatie) gestorven slachtdieren ook niet meer in het binnen-
landse handelsverkeer worden gebracht.
Conform de nieuwe gecodificeerde vers-vlees richtlijn (12) moet
bij de keuring vóór het slachten onde meer \'ook worden gelet
op eventuele tekenen die erop wijzen dat aan de dieren stoffen
met een farmacologische werking zijn toegediend, dan wel dat
dierer andere stoffen hebben verbruikt die het vlees schadelijk
voor de gezondheid van de mens kunnen maken\'. De ofRciële
dierenarts moet \'vlees dat residuen bevat van andere stoffen (dan
geneesmiddelen, antibiotica en bestrijdingsmiddelen) die scha-
delijk zijn of er eventueel toe kunnen leiden dat de consumptie
van vers vlees gevaarlijk of schadelijk is voor de gezondheid van
de mens, in hoeveelheden die door de communautaire regelge-
ving vastgestelde toleranties overschrijden\', ongeschikt verkla-
ren voor menselijke consumptie. De onderzoeken op residuen
moeten worden verricht \'volgens deugdelijk gebleken methoden
die wetenschappelijk zijn erkend\' en \'de uitkomsten van de
onderzoeken op residuen moeten worden geëvalueerd aan de
hand van referentiemethoden\'.

wetenschap

Ook na het van-kracht-worden van richtlijn 91/497/EEG is
een keuringsbeslissing anders dan afkeuren van vlees van door
Taxus baccata vergiftigde dieren niet in overeenstemming met
de geest van de regelgeving. Na implementatie van de nieuwe
richtlijn in de nationale wetgeving blijft er eveneens behoefte
bestaan aan deugdelijke en erkende methoden om (residuen
van) taxine (en andere plantaardige vergiften) in het vlees aan te
kunnen tonen.

dankbetuiging

De auteur is drs. J. Haverkort (directeur RVV-Kring Leeuwarden) en drs. B.
Bruins Jzn. (Veterinair Inspecteur van de Volksgezondlieid te Groningen) zeer
erkentelijk voor hun adviezen en het kritisch doornemen van het manuscript.

literatuur

1. Berend K, Zwaveling JH en Sangster B. Ingestie van giftige bessen in
Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133: 1723-9.

2. Dekker NDM en Schotsman AJH. Intoxicaties bij onze grote huisdieren.
Diergeneeskd Memorandum 1960; 7 (6): 89-114.

3. Dinkla ETB, oud veterinair medewerker Gezondheidsdienst voor Dieren
Noord-Nederland. Persoonlijke mededeling.

4. Frohne D und Pribilla O. Tödliche Vergiftung mit Taxus baccala. Arch
Toxikol 1965; 21: 150-62.

5. Griendt H van der. De keuring van door Taxus baccata vergiftigde
runderen. Referaat VVDO, Faculteit Diergeneeskd, RU Utrecht, augustus
1984.

6. Hoskam EG. Vergiftigingen bij landbouwhuisdieren. Tijdschr Dierge-
neeskd 1962; 87: 3-15.

7. Jaarverslagen Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Nederland, 1981 t/m

1990.

8. Kamp JS van der. Niet op glad ijs.... Tijdschr Diergeneeskd 1985; 110:454.

9. Kukowka A. Ueber die Gefährlichkeit der Eibe (Taxus baccata). Zschr Allg
Med/Undarzt 1970; 46: 350-3.

10. Meulenbelt J. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
(RIVM), Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC). Persoon-
lijke mededelingen.

11. Nederlandse Staatswetten, editie Schuurman en Jordens; 981 Vleeskeu-
ringswet en Destructiewet deel I, 19e druk en 9811 Uitvoeringsvoorschriften
van de Vleeskeuringswet deel II, 20e druk. Bewerkt door H. Verburg en
R.J.M. Hendriksen. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1987.

12. Richtlijn 91/497 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 29 juli

1991. EEG-Actueel, Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van
24 september 191, nummer L 268/56.

13. Schulte Th. Tödliche Vergiftung met Eibennadeln (Taxus baccata). Arch
Toxicol 1975; 34: 153-8.

14. Sloovere J de, Debackere M en Hoorens J. Intoxicaties bij huisdieren.
Vlaams Diergeneeskd Tijdschr 1971; 40: 8-29.

15. Swart FWJ. In Nederland bij huisdieren voorkomende vergiftigingen.
Stichting CLO-controle, Hoogland 1967.

16. Völker R. Fröhner-Völker, Lehrbuch der Toxikologie für Tierärzte, 6 Aull.
Enke Verlag, Stuttgard 1950.

Aanvaard op 25 september 1992.

t 1 .1 D S C- H R I 1 T VOOR d I [. R (i E N E E S K U N tD F. . d E E t. 117. a E 1. E V E R I N ü 2 3 19 9 2

699

-ocr page 384-

Ziekte van
Aujeszky

Verslag van de Tweede Intervet
Workshop over de ziekte van Au-
jeszky, gehouden op 16 oktober 1992
te Nijkerk.

Inleiding

Als vervolg op de succesvolle Eerste
Intervet Workshop over de ziekte van
Aujeszky (Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1991, 116, 299-305) is door
medewerkers van regionale gezond-
heidsdiensten, Veterinaire Dienst, fok-
kerijgroeperingen, Centraal Diergenees-
kundig Instituut, Faculteit der Dier-
geneeskunde en andere betrokken
organisaties onlangs wederom de stand
van zaken besproken met betrekking tot
de bestrijding van de ziekte van Au-
jeszky. Zowel fundamenteel virologi-
sche en epidemiologische aspecten als
eradicatie in de praktijk passeerden hier-
bij de revue. Vervolgstudies van enkele
bijdragen van de vorige workshop kwa-
men ook aan de orde. Door de Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren werd het
\'Plan van Aanpak Bestrijding Ziekte van
Aujeszky in Nederland\' gepresenteerd.
De samenvattingen van de 14 lezingen
treft u hierbij aan.

Samenvattingen
Invloed van gen-deleties op de im-
muunrespons tegen het virus van de
ziekte van Aujeszky; T.G. Kimman,
Centraal Diergeneeskundig Instituut,
Afdeling Zoogdiervirologie, Lelystad.
Na een eerste infectie met een virulente
stam van het virus van de ziekte van
Aujeszky (Aujeszky\'s disease virus;
ADV) ontwikkelen varkens een zo
goede immuunrespons dat zij na een
herinfectie, 2 maanden later, geen klini-
sche verschijnselen vertonen en zelfs
geen virus uitscheiden. Voor deze goede
bescherming zijn zowel B cellen, die
antilichamen produceren, als
T cellen
verantwoordelijk. Welke virale eiwitten
noodzakelijk zijn voor het opwekken
van zo\'n goede immuunrespons is niet
precies bekend en ook de duur van de
bescherming is niet bekend. Om deze
zeer goede immuunrespons ook door
middel van vaccinatie (met levende
vaccins) te kunnen bewerkstelligen, is
het van belang te weten welke gen-
deleties invloed hebben op de opbouw
van bescherming. Deletie of inactivatie
van genen coderend voor ribonucleotide
reductase (RR), proteine kinase (PK),
gp50 en gp63 resulteerden steeds in een
minder goede bescherming dan die op-
gewekt werd door het uitgangsvirus.
Deletie of inactivatie van gX of gl
daarentegen verminderden de opge-
wekte immuniteit niet. Zelfs immunisa-
tie van 3 weken oude seronegatieve
biggen met een gl-negatieve mutant
resulteerde nog in volledige bescher-
ming wanneer de dieren 4 maanden
later gechallenged werden. Ook het
effect van enkele dubbel-deleties werd
onderzocht. RR gl", PK\'gl", en thymi-
dine-kinase (TK)"gr dubbel-deletiemu-
tanten induceerden alle slechts gedeelte-
lijke bescherming. Geconcludeerd werd
dat veel deletiemutanten een minder
goede immuniteit induceren dan het
uitgangsvirus en dat de deleties in vac-
cinstammen zorgvuldig moeten worden
uitgekozen.

Is recombinatie onder veldcondities
een probleem?; N. Visser, Virology
R&D Department, Intervet Internati-
onal, Boxmeer

Sinds enige tijd zijn de ADV vaccins met
genetisch aangebrachte deleties in de
belangstelling vanwege het veronder-
stelde probleem van recombinaties tus-
sen conventionele vaccins en genetisch
gemodificeerde stammen. Henderson en
medewerkers hebben gesuggereerd dat
recombinatie van ADV vaccinstammen
zou kunnen leiden tot virulent virus en
dat dit ook het geval zou zijn in de
natuuriijke gastheer, het varken (Hen-
derson et al.. Recombination of pseudo-
rabies virus vaccine strains in swine.
Am. J. Vet. Res., 1991,52,820-825). In
hun onderzoek maken zij gebruik van
gX TK deletiestammen, die in principe
door herstel van het TK-gen weer volle-
dig virulent worden. Een analyse van de
gepubliceerde gegevens van Henderson
wijst echter eerder op complementatie
dan op recombinatie. Complementatie
kan met name eenvoudig de gemelde
klinische symptomen verklaren. Ook
van de uiteindelijk gevonden recombi-
nanten is in de publikaties niet aange-
toond dat de recombinaties in het var-
ken hebben plaatsgevonden. Het lijkt
eerder aannemelijk dat ze afkomstig zijn
uit de weefselkweek passages op TK"
cellen onder selectie druk. Henderson en
medewerkers zien al bij de combinatie
van 1 dosis Bartha en 1 dosis gX TK\'
vaccin ernstige klinische verschijnselen
(complementatie?!). Onze eigen proe-
ven in één week oude biggen met 1 en 50
doses Bartha en Begonia toonden geen
spoor van klinische verschijnselen. De
proeven van Henderson laten wel het
nut van tweevoudige deletie van viru-
lentie-genen zien, zoals die van TK
en gl.
Beide spelen een rol bij de virulentie en
het neurotropisme van het wildtype
virus. Hierdoor zijn twee gelijktijdige
recombinaties nodig om wild-type viru-
ste genereren. De kans is hoogst onwaar-
schijnlijk, dat onder praktijk omstandig-
heden in het varken aan de
voorwaarden die hiervoor nodig zijn
voldaan wordt.

Berichten en verslagen

Brusselse kwaliteit; J. Frens, Intervet
International B
.V., Boxmeer

Biotechnologische gl vaccins onder-
scheiden zich veelal van de klassieke
vaccins doordat zij actief gedeleteerd
zijn. De EEG beschouwt deze deletie als
een biotechnologisch gebeuren, waar-
voor advies van de CVMP (Committee
for Veterinary Medicinal Products) no-
dig is alvorens deze vaccins kunnen
worden geregistreerd. Daar het gebruik
van niet geregistreerde vaccins in een
bestrijdingsprogramma uit den boze is,
heeft deze procedure vergaande konse-
kwenties. Door de CVMP wordt een
advies gegeven over het eindprodukt en
de toepassing. Als bijvoorbeeld het adju-
vans wordt veranderd betekent dat dat
een ander middel ontstaat dat een nieuw
advies behoeft. Het advies behelst de
kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid
van het middel. Door alle lidstaten
wordt het dossier uitgebreid bekeken.
Na de traditionele vraag en antwoord
rondes ontstaat een advies waarbij alle
aspecten weloverwogen zijn. Een posi-
tief advies kan dan ook beschouwd
worden als een door alle lidstaten gedra-
gen goedkeuring van het middel. Een
goedgekeurd vaccin kan dan ook be-
schouwd worden als een vaccin waar-
van bij de goedgekeurde toepassing
kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid
onomstotelijk zijn vastgesteld. Gezien
het feit dat de kwaliteit van de procedure
zodanig is dat niets aan het toeval wordt
overgelaten, zouden de lidstaten de van
een advies voorziene vaccins onverkort
moeten toelaten en laten gebruiken vol-
gens de modaliteiten die in het advies
gegeven zijn. Een uitzondering vormen
natuuriijk die landen waar enting als

-ocr page 385-

zodanig niet is toegestaan. Het blijkt
echter dat het CVMP advies in verschil-
lende lidstaten verschillend kan worden
geïmplementeerd.

Een evaluatie van Aujeszky-vaccins
onder veldomstandigheden; A. van
Nes, Faculteit der Diergeneeskunde,
Rijksuniversiteit Utrecht

In Nederland wordt reeds jaren aange-
drongen op uitroeiing van de Ziekte van
Aujeszky omdat deze ziekte direct en
indirect grote economische schade ople-
vert. Teneinde het agens uit te kunnen
roeien, dient men over vaccins te be-
schikken, die niet alleen de klinische
symptomen, maar ook de verspreiding
van het virus voorkomen. Een maat
voor de verspreiding van een agens in
een populatie is de Basis Reproduktie
Ratio (Ro). Dit getal geeft het aantal
secundaire infecties per typisch primair
geval weer. Wanneer R,, kleiner is dan 1,
houdt dit in dat de infectie doodloopt;
wanneer R^ groter is dan 1 kan de
infectie spreiden. Tot op heden zijn er
geen Aujeszky-vaccins beschikbaar, die
bij individuele dieren virusreplicatie en/
of de uitscheiding van het virus na
challenge kunnen voorkomen. Aange-
zien informatie m.b.t. effecten op popu-
latieniveau momenteel niet beschikbaar
is en deze informatie voor succesvolle
eradicatie wenselijk is, zullen er veldex-
perimenten verricht moeten worden. Bij
het uitvoeren van een dergelijke veld-
proef dient een adequate controlegroep
aanwezig te zijn. Om de kans op invloe-
den van niet gediagnostiseerde variabe-
len zo klein mogelijk te maken, zouden
binnen de verschillende hokken varkens
\'om en om\' gevaccineerd dienen te
worden. Bij een dergelijke proefopzet
dient men er echter rekening mee te
houden, dat diverse dieren, die niet zijn
gevaccineerd of gevaccineerd met een
\'minder vaccin\', na infectie veel virus
zullen uitscheiden. In een goed gevacci-
neerde populatie zal dit risico veel klei-
ner zijn. Vandaar, dat een dergelijke
proefopzet resulteert in een onderschat-
ting van de feitelijke effectiviteit. Voorts
zijn de beschikbare mathematische mo-
dellen alleen geschikt voor het bestude-
ren van transmissie binnen groepen die-
ren, die geen direct contact met andere
dier(groep)en hebben. Om bovenge-
noemde reden is de afdeling de aange-
wezen experimentele eenheid voor de
evaluatie van vaccins onder veldom-
standigheden. Men dient zich echter te
realiseren dat niet gediagnostiseerde va-
riabelen de resultaten kunnen beïnvloe-
den. Dit stelt hoge eisen aan de randomi-
satie-procedure. Zo dient per bedrijf
minstens 1 afdeling te worden gevacci-
neerd met het te onderzoeken vaccin,
terwijl 1 afdeling op hetzelfde bedrijf als
controlegroep fungeert. De zoötechni-
sche condities binnen deze afdelingen
dienen gelijkwaardig te zijn. De biggen
dienen terzelfder tijd te worden opge-
legd en daarbij at random te worden
verdeeld over de beide afdelingen op
grond van toeleverende vermeerderaars,
leeftijd, geslacht etc.. Beschikbare ma-
thematische modellen voor het bestude-
ren van transmissie kunnen worden
aangepast om de effectiviteit van Au-
jeszky-vaccins te kunnen evalueren.

7G1

Meer inzicht in de effectiviteit van
vaccinatie dankzij wiskundige model-
len; C.M. de Jong, Centraal Dierge-
neeskundig Instituut, Afdeling Be-
drijfsdiergeneeskunde, Pathologie en
Epidemiologie, Lelystad
Vaccinatie wordt gebruikt om de schade
ten gevolge van ADV te beperken, door:

(1) het verhinderen van ziekte in het
geïnfecteerde dier (bescherming van het
individuele dier), en (2) het verhinderen
dat andere dieren in de groep geïnfec-
teerd worden (bescherming van de indi-
viduen als deel van de geïnfecteerde
groep). De mate waarin het individuele
dier beschermd is kan dier-experimen-
teel en vervolgens in clinical trials wor-
den onderzocht. In een eradicatie cam-
pagne is het belangrijk de mate van
bescherming tegen verdere infecties vol-
doende groot te krijgen; met andere
woorden de transmissie in de populatie
zoveel mogelijk te beperken. Kenmer-
kend voor populaties met R^\'s < 1 is dat
de infectieketen dood loopt nadat slechts
weinig contact varkens zijn geïnfecteerd.

Het is al mogelijk om in een groep van
slechts 10 gevaccineerde varkens te laten
zien dat infectieketens van ADV dood-
lopen en dat de R,, van de gevaccineerde
groep kleiner is dan één. Het CDI heeft
zulke experimenten gedaan met groepen
SPF varkens die tweemaal met stam 783
gevaccineerd waren, vergeleken met
groepen niet-gevaccineerde SPF var-
kens. De
Rq van de gevaccineerde groe-
pen was 0.5 en van de niet gevacci-
neerde groepen 23. De R^ van beide
groepen verschilde significant
(p=0.0000097). De gekozen proefopzet
had een groot onderscheidingsvermogen
(per experiment 0.95 en voortwee expe-
rimenten samen 0.9997) en goede her-
haalbaarheid. Dit in tegenstelling tot de
virusuitscheiding na intranasale chal-
lenge of na contact challenge.

T I J D s C H R r F T VOOR D I F R ü E N E E S K U N I) F . D E E l. 117, AFLEVERING 2 .T 1992

Eerste resultaten EG veldproef regio
Diessen; J
.A. Stegeman en W. Loef-
fen. Gezondheidsdienst voor dieren in
Zuid-Nederland, Boxtel

Tussen april 1989 en april 1991 werd de
eerste proef Diessen uitgevoerd. Uit deze
studie bleek dat de circulatie van ADV
in een varkensdichtgebied sterk kon
worden gereduceerd wanneer een inten-
sief regionaal vaccinatieprogramma
werd toegepast. In september 1991
werd dit onderzoek voortgezet om na te
gaan of het mogelijk is in een dergelijk
gebied gl-seronegatieve fokbedrijven te
verkrijgen, c.q. te houden, door toepas-
sing van een gecombineerd vaccinatie-
en ruimingsprogramma. Het onderzoek
zal tot september 1994 duren. De voor-
lopige resultaten van het eerste jaar van
het onderzoek worden hieronder weer-
gegeven. Op de 325 bedrijven in het
proefgebied wordt ADV-stam 783, op-
gelost in O/W-emulsie, intramusculair
toegediend volgens het schema: zeugen
en beren: 3-maal per jaar gelijktijdig;
gelten: 3-maal voor de leeftijd van 6
maanden; vleesvarkens: 2 maal. Op 141
bedrijven werden in het najaar van 1991
zeugen en beren onderzocht op antistof-
fen tegen gl. Op bedrijven met een
prevalentie < 10% wordt de varkens-
houders geadviseerd de gl-seropositieve
varkens versneld te ruimen. Twee maan-
den na ruiming van de laatste gl-seropo-
sitieve zeug wordt het hele bedrijf op-
nieuw bemonsterd. Tevens worden op
deze bedrijven en de gl-seronegatieve
bedrijven, nieuwe fokdieren onderzocht
binnen een week na introduktie, of voor
de eerste dekking. Op gl-seronegatieve
bedrijven worden ieder half jaar alle
zeugen en beren en 50 biggen (7-10
weken) onderzocht. Tevens werd op 96
vleesvarkensbedrijven in het voorjaar
van 1992 10% van de varkens binnen
een maand voor het slachten onder-
zocht. Ter indicatie van de prevalentie
van de gl-seropositieve zeugen en vlees-
varkens buiten het proefgebied werden
500 zeugen (Eindhoven) en 5(X) vlees-
varkens (Boxtel) aan de slachtlijn getest.
Negen bedrijven waren geheel gl-sero-
negatief en op 44 gl-seropositieve be-
drijven was de prevalentie 10% of lager.
De gemiddelde prevalentie van gl-sero-
positieve varkens per bedrijf bedroeg
23%. In de eerste helft van 1992 werd op
de 9 gl-seronegatieve bedrijven op-
nieuw geen enkel gl-seropositief varken
aangetroffen. Negen van de 12 bedrijven
die werden getest nadat de laatste gl-
seropositieve zeug was geruimd bleken
gl-seronegatief. Op 3 andere bedrijven
hadden zich resp. 1, 1 en 3 seroconver-

-ocr page 386-

sies voorgedaan. 81 vleesvarkensbedrij-
ven waren gl-seronegatief (gemiddeld
waren 4,7% varkens gl-seropositieO-
Aan de slachtlijn werden 39% gl-seropo-
sitieve zeugen en 38% gl-seropositieve
vleesvarkens aangetroffen. In vergelij-
king met de afsluitende monstername
van de eerste proef Diessen heeft de
afname van het percentage gl-seroposi-
tieve fokvarkens (bedroeg 33% in het
eerste kwartaal van 1991) in het proef-
gebied zich voortgezet. Het percentage
gl-seropositieve vleesvarkens(bedrij-
ven) bevond zich in het voorjaar van
1992 op hetzelfde niveau als in 1991.
Dit gold eveneens voor de zeugen en
vleesvarkens buiten het proefgebied. De
bevindingen op 9 bij aanvang gl-serone-
gatieve bedrijven en 9 van 12 bedrijven
waar de laatste gl-negatieve zeug was
geruimd, stralen een voorzichtig opti-
misme uit omtrent de mogelijkheid tot
eradicatie van ADV middels vaccinatie
en ruiming op fokbedrijven in varkens-
dichte gebieden. Deze mogelijkheid zal
in de komende 2 jaar verder worden
onderzocht.

Eén of twee maal vaccineren, met of
zonder adjuvans?; P.P.J.M. Broers,
Intervet International B.V., Boxmeer

In de periode van mei 1991 tot augustus
1992 werd door Intervet Nederland in
samenwerking met vijf dierenartsen-
praktijken in het zuiden van het land een
veldproef uitgevoerd op 8 commerciële
mestvarkensbedrijven. Het doel van de
proef was om onder praktijkomstandig-
heden gedurende een jaar (3 opeenvol-
gende mestrondes), het effekt van één-
en tweemalige vaccinatie met de vac-
cinstam Begonia opgelost in Unisolve te
vergelijken met dezelfde vaccinstam op-
gelost in het nieuwe adjuvans Diluvac
Forte. De bedrijven werden in overleg
met de practici geselecteerd. Bedrijven
waarbij uit recent bloedonderzoek was
gebleken dat Aujeszky-infekties hadden
plaatsgevonden en bedrijven waarvan
de practici het sterke vermoeden hadden
dat Aujeszky-infekties voorkwamen,
werden benaderd voor de proef. De
bedrijfsgrootte variëerde van 550 tot
5300 mestvarkensplaatsen. Zowel ge-
sloten (vermeerderings/mest) bedrijven
als pure mestvarkensbedrijven namen
deel aan de proef Op bedrijven die lx
vaccineerden gebeurde dit op een leef-
tijd van 13-15 weken. Op bedrijven die
2x vaccineerden werd de eerste enting
op een leeftijd van 10-12 weken gegeven
en de tweede enting op een leeftijd van
14-16 weken. Op 2 bedrijven vonden
tijdens de gehele proef géén Aujeszky-
infekties plaats. Beide bedrijven waren
gesloten vermeerderings/mestbedrij-
ven. Op een van deze bedrijven werden
de dieren eenmaal, op het andere bedrijf
werden de dieren tweemaal gevacci-
neerd. Het gebruik van het adjuvans
Diluvac Forte gaf zowel bij de een- als
tweemaal geënte dieren een betere im-
muunrespons, blijkend uit de gemiddeld
hogere VN-titer aan het einde van de
mestperiode in de gl-negatief gebleven
afdelingen en uit het lagere percentage
dieren zonder aantoonbare antistoff^en
aan het einde van de mestperiode. Infect-
ies met Aujeszky virus komen al voor op
een leeftijd van 13-15 weken. Op een
bedrijf kwamen zelfs op een leeftijd van
10-12 weken zeer waarschijnlijk al in-
fecties voor. De dieren arriveerden op
dit bedrijf op een leeftijd van 8 ä 9
weken en werden 3 wekfen na opleg
gevaccineerd. In de met Diluvac Forte
geënte afdelingen kwamen minder in-
fecties voor dan in de met Unisolve
geënte afdelingen. De spreiding van
Aujeszky-virus binnen de geïnfecteerde
afdelingen, gemeten als het percentage
gl-positieve monsters aan het einde van
de mestperiode, was het geringste bij de
tweemaal met het adjuvans geënte afde-
lingen. Uit het onderzoek wordt gecon-
cludeerd dat: 1) Het essentieel is om
mestvarkens zo spoedig mogelijk na
opleg in de meststal te vaccineren, om te
voorkomen dat infekties al optreden
voor de (eerste) vaccinatie. 2) Het ge-
bruik van een adjuvans én het tweemaal
vaccineren van de mestvarkens beiden
noodzakelijk zijn om het doel,eradicatie
van de ziekte van Aujeszky, te bereiken.

Een Europese studie naar de kwaliteit
van gl-ELISA\'s; J.T. van Oirschot,
Centraal Diergeneeskundig Instituut,
Afdeling Open Virologie, Lelystad

Op initiatief van de EG is in 1989 een
werkgroep in het leven geroepen met als
taak voorstellen te formuleren voor
harmonisatie van testen voor het aanto-
nen van gl-antilichamen tegen ADV. In
deze commissie hadden vertegenwoor-
digers van zes landen zitting, t.w. België,
Denemarken, Duitsland, Engeland,
Frankrijk en Nederiand. In dit Europese
onderzoek vergeleken medewerkers van
zes instituten uit bovenstaande landen
de kwaliteit van zes batches van zes
commercieel verkrijgbare gl-ELISA\'s.
De gl-ELISA\'s waren afkomstig van
Euro-Diagnostics, Idexx, Norden,
Rhone-Merieux, Solvay en Svanova. Er
werden in totaal 81 sera getest. Voor het
bepalen van de sensitiviteit werden sera
gebruikt van a) experimenteel geïnfec-
teerde varkens die verzameld waren kort
na infectie, en b) sera van gevaccineerde
en vervolgens gechallengde varkens,
verzameld kort na challenge tot 510
dagen later. Voor het onderzoek naar
specificiteit werden sera gebruikt van a)
ongeïnfecteerde varkens, b) varkens die
\'gehypervaccineerd\' waren met gl-nega-
tieve vaccins en, c) varkens die waren
geïnoculeerd met niet aan ADV ver-
wante micro-organismen. Verschillen in
sensitiviteit werden vooral gevonden
met sera die kort na challenge verzameld
waren. Ook werden duidelijke verschil-
len geconstateerd na titratie van het
EEG-referentie serum. De specificiteit
van testkits varieerde van 97 tot 100%.
De reproduceerbaarheid was bijzonder
hoog. Op grond van de resultaten is een
panel van sera vastgesteld, bestaande uit
7 sera voor evaluatie van sensitiviteit en
10 sera voor evaluatie van specificiteit,
die gebruikt zullen gaan worden bij
toelating van gl-ELISA\'s.

Geschiktheid van colostrum voor het
opsporen van gl antilichamen; F.T.
Bouwkamp, Gezondheidsdienst voor
Dieren Oost-Nederland, Zwolle.

Het doel van het onderzoek was aan te
tonen of colostrum geschikt is voor het
opsporen van antilichamen tegen gl van
ADV. Colostrummonsters werden bin-
nen 24 uur na de partus door de
varkenshouder verzameld in buisjes, die
waren voorbehandeld met 0,1 ml 0,05%
thimerosal oplossing als conserverings-
middel. Tot transport naar het laborato-
rium van de Gezondheidsdienst werden
de monsters bewaard in de koelkast of
diepvries. Van dezelfde zeugen werd
binnen 10 dagen na de partus een
bloedmonster genomen. Serum en wei
werden onderzocht met de Idexx Herd-
chek anti-ADV gl ELISA. Uit het on-
derzoek van 499 zeugen uit tegen ADV
gevaccineerde gl- positieve bestanden
bleek de sensitiviteit van de test 97% te
zijn (t.o.v. serum). Deze resultaten zijn
berekend zonder de gl dubieuze uitsla-
gen. De gemiddelde gl titer in colostrum
was 1489 en in serum 251. Uit het
onderzoek op zeugen uit gl-negatieve
bestanden bleek de specificiteit van de
test 98-100% te zijn. Colostrummonsters
kunnen minimaal 6 weken in de koel-
kast of bij -20oC bewaard worden,
zonder dat veranderingen in de uitslagen
optreden. Herhaalbaarheid en reprodu-
ceerbaarheid waren goed. Uit het onder-
zoek blijkt dus dat colostrum een be-
trouwbaar alternatief is voor serum bij
het gl-onderzoek bij zeugen.

-ocr page 387-

Status quo EG-bespreking inzake
ziekte van Aujeszky; J.A. Smak Vete-
rinaire Dienst, Den Haag

De besprekingen van het \'Voorstel voor
een Richtlijn van de Raad tot wijziging
van de Richtlijn 64/432/EEG met be-
trekking tot de Ziekte van Aujeszky\'
hebben sinds mei 1991 door meerdere
oorzaken vertraging opgelopen. Hier-
door is de Richtlijn 64/432/EG niet per
1 juli 1992 aangepast en stelt derhalve
geen voorwaarden met betrekking tot
het intracommunautaire handelsver-
keer. In het vooruitzicht van het wegval-
len van de veterinaire controles aan de
grenzen, eveneens per 1 juli 1992, heb-
ben het Verenigd Koninkrijk (VK) en
Denemarken (DK) hun uitroeiingspro-
gramma\'s en de resultaten daarvan be-
kend gemaakt aan de Europese Com-
missie en een beroep gedaan op art. 10
van de Richtlijn 64/432/EG, om addi-
tionele invoereisen te kunnen stellen met
betrekking tot de ziekte van Aujeszky.
De Commissie heeft dan ook een nieuw
voorstel voor een besluit voorgelegd aan
het Permanent Veterinair Comité
(PVC). Tot nog toe kon geen gekwalifi-
ceerde meerderheid in het PVC worden
verkregen voor de eerdere versies van
het Commissie-voorstel. Het voorstel
voor een Commissie-besluit met betrek-
king tot \'additionele voorwaarden voor
varkens die bestemd zijn voor Lid-
staten of delen van Lid-Staten die vrij
van de ziekte zijn\' richt zich alleen op
levende varkens. In het voorstel wordt
onderscheid gemaakt in fokvarkens, ge-
bruiksvarkens (mestbiggen) en slacht-
varkens. Door vrije lidstaten mogen
voorwaarden gesteld worden ten aan-
zien van vaccinatie, serologisch onder-
zoek en quarantaine. De Ziekte van
Aujeszky moet aangifteplichtig zijn in
het land van herkomst van de varkens.
Het spreekt vanzelf dat, indien delen van
Lid-Staten deze eisen aan de import van
varkens stellen, dit ook geldt voor nati-
onaal vervoer uit delen met een lagere
status. Nederland kan het principe van
additionele voorwaarden te stellen door
ADV-vrije Lid-Staten of delen daarvan
niet afwijzen. Er zijn echter problemen
om te voldoen aan de aangifteplicht en
het in uitvoering hebben van een moni-
toringsprogramma over voldoende
lange tijd. Op korte termijn zal de export
van fokvarkens en slachtvarkens moge-
lijk kunnen plaatsvinden. De grootste
problemen zijn te verwachten bij de
export van mestbiggen, waarbij moet
worden aangetekend dat dit probleem
ernstige vormen kan aannemen als delen
van Duitsland en grote delen van Frank-
rijk op basis van het vrij zijn van de
Ziekte van Aujeszky eveneens de additi-
onele invoervoorwaarden gaan toepas-
sen. De Nederlandse stelling dat niet-
gevaccineerde en met gl negatief vaccin
gevaccineerde varkens, beide zonder an-
tilichamen tegen veldvirus, even \'veilig\'
zijn, wordt niet geaccepteerd. Met name
het VK en DK wensen van een 0%-risico
uit te gaan.

actua

Het nationaal bestrijdingsplan; Drs. J.
Braamskamp, Stichting Gezondheids-
zorg voor Dieren, Den Haag

Het nationaal bestrijdingsplan heeft tot
doel te voorkomen dat de varkens-
sector in Nederland in de toekomst
belemmeringen zal ondervinden bij de
export van haar produkten. Deze belem-
meringen zullen vooral betrekking heb-
ben op levende dieren en sperma. Pro-
blemen met de export van vlees worden
vooreerst niet voorzien. Het jaarlijkse
schadebedrag voor de ziekte van Au-
jeszky (vaccinatiekosten en uitbraken)
maakt het de sector in financiële zin
deels mogelijk het programma uit te
voeren. Uitgevoerd in een drietal fasen
moet het nationaal bestrijdingsplan re-
sulteren in een \'officieel vrij van de ziekte
van Aujeszky\' -status van Nederland. In
de eerste fase is een verplicht vaccinatie-
programma voorzien voor alle bedrij-
ven, waarbij gebruik makend van één of
meerdere speciaal voor dat doel gekozen
vaccins. Daarnaast wordt in de eerste
fase gestart met een vrijwillig certifice-
ringsprogramma. In de tweede fase
wordt, via het aangifteplichtig maken
van de ziekte, het vrijwillig certifice-
ringsprogramma geleidelijk omgezet in
een verplicht saneringsprogramma. Aan
het einde van deze fase zijn alle Neder-
landse bedrijven vrij van het veldvirus,
doch vaccineren nog wel. De verplichte
vaccinatie wordt in de derde fase van het
plan afgebouwd. Daarbij is de Au-
jeszky-status van de ons omringende
landen van doorslaggevende betekenis.
Over de aanpak verschillen alle geraad-
pleegde technische deskundigen slechts
in geringe mate van mening. Het plan is
voor een groot deel opgezet als lande-
lijke voortzetting van de succesvolle
Diessen-proef Toch komt de besluitvor-
ming slechts moeizaam tot stand. De
Aujeszky-bestrijding vormt onderdeel
van een indrukwekkende problemenlijst
tussen overheid en bedrijfsleven, waar-
bij andere discussiepunten zijn: de finan-
ciering van de preventieve gezondheids-
zorg, de financiering van de
georganiseerde dierziektebestrijding, de
financiering van I & R (Identificatie en

Registratie) voor varkens en de aanpas-
sing en controle van de regelgeving.
Problemen voor het Landbouwschap
zijn dat een groot deel van de varkens-
houders de Ziekte van Aujeszky ervaart
als een beheersbaar bedrijfeprobleem en
de financiële offers in de teginfase ge-
vraagd worden van de mesters, terwijl
de schade van de EG handelsbeperkin-
gen in de eerste plaats verwacht wordt
bij fokkers en vermeerderaars. Naast de
deelnemers in de Stuurgroep zijn bij de
opzet en uitvoering van het bestrijdings-
plan tevens de Fidin en praktiserende
dierenartsen betrokken. Praktiserende
dierenartsen hebben net als alle overige
\'technische deskundigen\' moeite met de
voorlopig voorgestelde eenmalige vacci-
natie van mestvarkens. Controles op
correcte uitvoering en in het kader
daarvan een centrale vaccinvoorziening
leveren geen onoverkomelijke proble-
men op. Ondanks alle genoemde knel-
punten blijft het streven erop gericht om
per 1 juli 1993 de vaccinatie tegen de
Ziekte van Aujeszky verplicht te stellen
als eerste stap in een landelijk bestrij-
dingsprogramma.

Certificering Aujeszky-vrije bedrij-
ven; R. de Koning,Gezondheidsdienst
voor Dieren in West- en Midden
Nederland, Gouda

In het kader van de bestrijding van
ziekte van Aujeszky is het van primair
belang de infectiecyclus zoals die tussen
en binnen bedrijven optreedt te voorko-
men. Hiertoe dient een hechte entdeken
met een effectief vaccin. Wanneer dit
bereikt is, kunnen door verdringing door
gl-negatieve opfokzeugen, gl-negatieve
zeugenstapels gecreërd worden. Op dat
moment ontstaat er vraag naar gegaran-
deerd gl-negatieve opfokzeugen. De Ge-
zondheidsdienst is de aangewezen orga-
nisatie deze garantie te borgen. Het
certificaat is primair bedoeld voor de
bedrijven die zich wat hoger in de kolom
(fokkerij;
KI) bevinden, maar ook voor
vermeerderingsbedrijven. Op het mo-
ment dat de zeugenhouder op basis van
door hem genomen maatregelen ervan
overtuigd is dat zijn bedrijf gl-negatief is,
kan hij het certificaat aanvragen. Als na
een jaar blijkt dat dit met grote zeker-
heid het geval is, ontvangt hij de AV
(Aujeszky vrije)-status. De gl-status
wordt bepaald aan de hand van biest-
(alleen zeugen) en/of serummonsters.
Via integrale kwaliteitsborging wordt
voorkomen dat gemalverseerd wordt.
Het (eventueel gesloten) opfokbedrijf
wordt maandelijks bemonsterd. Daarbij
wordt een steekproef genomen van die

-ocr page 388-

dieren die zich zes tot twee weken voor
afleveren bevinden. Omdat het van
groot belang geacht wordt om zo snel
mogelijk gl-negatieve opfokvarkens te
kunnen certificeren, is in een AV-over-
gangsregeling voorzien voor opfokbe-
drijven.

Vaccingebruik en export van fokdie-
ren; C.J. Kuiper, Nieuw-Dalland,
Venray

Nieuw Dalland exporteert al vele jaren
fokdieren vanuit Nederland naar bedrij-
ven/ organisaties in Europese landen en
naar het Verre Oosten. Reeds enige tijd
hanteert Nieuw Dalland de volgende
strategie: 1. In de belangrijkste markten
zijn kernbedrijven opgezet of zullen
dergelijke bedrijven worden opgezet.
Vanuit deze (gesloten) kernen worden
de lokale produktiepyramides bevolkt.
Op deze manier wordt de export van
diermateriaal tot een minimum beperkt.
2. Genetische verbetering vindt plaats in
Nederland en op het Franse SPF-bedrijf.
Het doorgeven hiervan vindt plaats mid-
dels beerleveranties. Voor de toekomst
wordt gewerkt aan de opzet van een
internationaal Kl-station. De beren
doen op deze manier op meerdere plaat-
sen in de wereld dienst zodat de fokkerij-
progressie en kwaliteit is gewaarborgd.
Wij noemen deze structuur de neven-
kern- en satelietkern structuur. Kenmer-
kend is hierbij dus dat een minimale
hoeveelheid diermateriaal hoeft te wor-
den geëxporteerd. Desondanks zal er
toch nog steeds behoefte bestaan aan te
exporteren fokdieren. Alhoewel er al
vele jaren wordt gestreefd naar harm-
onisatie van handelsvoorschriften bin-
nen de EEG is dit o.a. ten aanzien van
Aujeszky nog steeds niet gelukt. Hierbij
kunnen we denken aan het Verenigd
Koninkrijk en Denemarken (entver-
bod), maar ook aan Frankrijk. Alhoe-
wel 90 - 95% van de Franse varkens in
gebieden liggen waar de ziekte van
Aujeszky endemisch is en waar derhalve
ook wordt gevaccineerd, dienen geïm-
porteerde fokvarkens vrij te zijnvan
antilichamen tegen deze ziekte (gl-nega-
tief is hier niet voldoende). Dat deze
dieren kort na import en lokale quaran-
taine vaak direct worden gevaccineerd
geeft ons probleem (en de bijbehorende
kosten) duidelijk aan. Om de export niet
te belemmeren zullen alle door de over-
heid voorgeschreven of geadviseerde
preventie- c.q. bestrijdingsmaatregelen
in lijn moeten zijn met de richtlijnen
vanuit Brussel. Er zal echter ook ge-
werkt moeten worden aan de mogelijk-
heden van ontheffingen (op beperkte
schaal) om in een aantal gevallen de
export naar derde landen of naar landen
die verder zijn met hun bestrijdingspro-
gramma mogelijk te maken. Het zonder
meer verplichtend voorschrijven van
een Aujeszky vaccinatie kan de export
van fokdieren aanzienlijk bemoeilijken
en voor sommige landen zelfs onmoge-
lijk maken.

De financiering van het plan \'Bestrij-
ding Ziekte van Aujeszky\'; B.J.
Odink, L. Vellenga, Produktschap
voor Vee en Vlees, Rijswijk
In het plan van aanpak voor de bestrij-
ding van de Ziekte van Aujeszky wordt
aangegeven dat Nederiand in 3 fasen
\'officieel vrij van de Ziekte van Au-
jeszky\' kan worden. De verwachting is
dat iedere fase een periode van 4 jaar zal
vergen, als er tenminste geen tegenval-
lers zijn. Dit hangt af van de situatie in de
ons omringende landen en de vaccins
die worden gebruikt. Naast de juridische
problemen die er zijn met betrekking tot
het aanwijzen van de vaccins, is de
financiering van het plan ook al enige
tijd onderwerp van discussie. De over-
heid wil niet op basis van 50/50 het plan
financieren. Het bedrijfsleven kan jaar-
lijks maximaal 50 miljoen gulden beste-
den aan de bestrijding van de ziekte van
Aujeszky. Voor de eerstkomende vier
jaar is dus 200 miljoen gulden beschik-
baar. Na aftrek van de centrale kosten
mag de vaccinatie van een vleesvarken f.
0,75 kosten en de vaccinatie van een
(opfok)zeug f. 1,50. Deze bedragen gel-
den alleen als het de vaccinatie niet meer
dan f. 0,50 per dosering gaat kosten. Na
de eerste vier jaar (fase 1) hopen we dat
het Aujeszky-virus nog sporadisch de
Nederlandse veehouderij zal teisteren,
waardoor de schade ten aanzien van
deze ziekte ook minder wordt. In fase 2
komt dan ook geld beschikbaar om
naast de vaccinatie ook nog certifice-
ringsprogramma\'s te ondersteunen.
Kort en goed betekent een en ander dat
de bestrijding van de Ziekte van Au-
jeszky, voor wat het bedrijfsleven be-
treft, kan starten. Wij realiseren ons dat
van alle betrokkenen, maar met name de
farmaceutische industrie, de beroeps-
groep dierenartsen en de varkenshou-
ders, een enorme inspanning en disci-
pline wordt gevraagd.

Discussie
Het virus en de immuunrespons tegen
het virus

Het karakteriseren van het genoom van
het virus en het opsporen van belang-
rijke beschermende immuunresponsen
gaat op diverse plaatsen in de wereld
onverdroten voort. Nadat enkele jaren
geleden het unique short gedeelte van
het genoom volledig in kaart is gebracht,
richten diverse onderzoeksgroepen zich
nu op het unique long gedeelte. Virulent
virus blijkt in tegenstelling tot alle be-
schikbare vaccins een immuunrespons
te kunnen opwekken die virusuitschei-
ding na challenge infectie volledig kan
voorkomen. Vanuit de immunologie ge-
zien, is het dus nog mogelijk om de
huidige vaccins te verbeteren. Het blijkt
dat de meeste gendeleties er voor zorgen
dat een minder goede bescherming gein-
duceerd wordt dan die welke door het
complete virus geinduceeerd wordt. Uit-
zonderingen op deze regel zijn mutanten
met een gl- of gX- deletie. Diverse
aanwezigen op de workshop benadruk-
ten het belang om te onderzoeken of ook
bij biggen met hoge titers maternale
antilichamen beschermende immuunre-
sponsen opgewekt kunnen worden. On-
gevaccineerde biggen met hoge titers
maternale antilichamen kunnen wel
geïnfecteerd raken en ook virus uitschei-
den en spelen daarom mogelijk een rol
bij het in stand houden van infectieke-
tens op grote bedrijven. Een eigenschap
van alle herpesvirussen is hun vermogen
tot recombinatie, waarbij twee oudervi-
russen (bijv. twee verschillende vaccins-
tammen) genetische informatie uitwis-
selen. Deze eigenschap zou de acceptatie
van levende Aujeszky-vaccins in diverse
landen in de weg staan. Recombinatie
vereist dat dezelfde cel door twee ouder-
virussen gelijktijdig geïnfecteerd wordt.
Experimenteel is recombinatie in die-
rexperimenten zeer moeilijk eenduidig
vast te stellen. Als recombinatie al onder
praktijkomstandigheden voorkomt, dan
zijn de gevolgen zeer waarschijnlijk niet
noemenswaard als vaccinstammen ge-
bruikt worden met deleties in virulentie-
genen zoals gl en thymidine kinase.
Recombinatie kan dan niet resulteren in
het ontstaan van virulente stammen.
Bovendien zijn er tot nu toe geen aanwij-
zingen dat gl-negatieve stammen kun-
nen circuleren onder varkens.

Vaccins en vaccinatieschema
De meeste aanwezigen onderschreven
de noodzaak om de mestvarkens
tweemalig met een zeer effectief vaccin
te vaccineren om de verspreiding van
het ADV (onder andere naar de zeu-
genstapel) zo veel mogelijk terug te
dringen. Een aantal deelnemers stelden
dat zo\'n tweemalige vaccinatie van de
mestvarkens ook economisch voor de
vleesvarkens-bedrijven voordelig is

-ocr page 389-

door het beperken van groeivertraging
en secundaire infecties tijdens de mest-
periode. Harde onderzoekgegevens zijn
hierover echter niet voorhanden. Om
tweemalige vaccinatie bij de mesters
beter geaccepteerd te krijgen is zo\'n
economische evaluatie sterk gewenst.
De proef Diessen heeft laten zien dat een
intensieve gebiedsvaccinatie kan resulte-
ren in een nagenoeg Aujeszky-vrije op-
fok. In andere vaccinatie studies, waar-
bij geen sprake is van gebiedsvaccinatie,
worden echter soms al infecties gezien
als de dieren ongeveer 10 weken oud
zijn. Geconcludeerd werd dat er ten
behoeve van eradicatie nog steeds be-
hoefte is aan effectievere vaccins.

Diagnostiek

Een hoogwaardige diagnostiek ten aan-
zien van gl-antilichamen werd door alle
aanwezigen van het grootste belang
geacht voor een succesvolle Aujeszky-
bestrijding. Het onderzoeken van biest
op antilichamen tegen gl levert een
welkome uibreiding van de diagnosti-
sche mogelijkheden, zeker in de eerste
fasen van bestrijding op een bedrijf. In
biest kunnen 6 x hogere titers gl-antili-
chamen gemeten worden dan in serum,
terwijl de specificiteit van de onder-
zochte test in biest goed is. Problemen
met gl-ELISA kits van verschillende
fabrikanten zijn gemeld. De problemen
betreffen onvoldoende gevoeligheid
(vals negatieve uitslagen), verschillen
tussen batches, en hoge percentages
dubieuze uitslagen. Mogelijk ontstaan in
de laatste fasen van de bestrijding vragen
ten aanzien van \'single reactors\': één of
enkele gl seropositieve dier(en), ontdekt
op het moment dat het bedrijf al vrij van
Aujeszky geacht werd. Om dit soort
problemen het hoofd te bieden is er
behoefte aan een volgende generatie gl
ELISA. Bovendien zou er een kwali-
teitsborging van (verschillende batches)
van gl ELISAs moeten komen op basis
van een set goed gekarakteriseerde refe-
rentiesera. Een apart probleem vormt de
diagnostiek van infecties optredend bij
biggen met matemale (gl-)antilichamen.
Mogelijk bieden een diagnostische test
op basis van een T cellulaire reactie
tegen het virus of een IgM-specifieke
ELISA hier mogelijkheden.

Epidemiologie

Met behulp van wiskundige modellen,
experimentele infecties, en praktij-
kwaarnemingen wordt de invloed van
factoren als immuunstatus, vaccinatie,
dierverplaatsingen en bedrijfsgrootte op
virusverspreiding onderzocht. Daarbij
wordt met name onderzocht welke fac-
toren uitroeiing in de weg staan en in
welke fasen van de vermeerdering infec-
ties optreden. Het onder praktijkom-
standigheden evalueren van vaccin-ef-
fectiviteit is eveneens aan de orde
gekomen. Zo\'n onderzoek dient aan een
groot aantal voorwaarden te voldoen
omdat veel omstandigheden in de prak-
tijk niet te standaardiseren zijn zoals in
laboratorium-experimenten (o.a. vari-
atie tussen afdelingen en bedrijven en in
hoeveelheid en virulentie van circule-
rende virusstammen). Voorlopige waar-
nemingen suggereren dat virusversprei-
ding in de praktijk op grotere schaal
plaats vindt dan in het laboratorium. De
oorzaken die aan deze discrepantie ten
grondslag kunnen liggen worden thans
geïnventariseerd. In de vervolgproef
Diessen blijken bedrijven nu in verschil-
lende mate succesvol bij de bestrijding.
Deze bedrijfsverschillen zullen aan een
nader onderzoek worden onderworpen.
Een onbekende factor is ook de omvang
van aerogene transmissie. Aerogene
transmissie kan voor tegenvallers bij de
bestrijding zorgen.

Eradicatie

Gedurende de afgelopen jaren is door
een projectgroep met vertegenwoordi-
gers van de S.G.D., V.D., Landbouw-
schap, RVV. en C.D.I. het \'Plan van
Aanpak Bestrijding Ziekte van Aujeszky
in Nederland\' opgesteld. Hoewel moge-
lijke knelpunten (te verwachten tegen-
vallers) gesignaleerd worden, bestaat er
nauwelijks verschil van mening over de

Varkenshouderij en gezondheid,
welke kansen liggen er de ko-
mendejaren ? Symposium georga-
niseerd door het Informatie en
Kennis Centrum en het Proefsta-
tion voor Varkens te Rosmalen op
30 oktober jongstleden.

Vooruitzichten
\'Dertig procent minder varkens in alleen
maar grote bedrijven, huisvestingssyste-
men, waarin minder diergeneesmidde-
len worden gebruikt, overhevelen van
taken, waaronder onderzoek naar de
aanpak. Het plan is voor een groot deel
opgezet als landelijke voortzetting van
de succesvolle Diessen-proef. Vrijwillige
certificering zal de bestrijding ondersteu-
nen. De deelnemers benadrukten het
belang van een \'gl-negatieve instroom\'
op de vermeerderingsbedrljven. Als niet
gegarandeerd kan worden dat aang-
kochte varkens Aujeszky-vrij zijn, dan
zou quarantaine moeten worden over-
wogen. Thans vindt overieg plaats over
regelgeving, financiering en implemen-
tatie van dit plan. Omdat de varkens-
houders grote verantwoordelijkheid
dragen voor het welslagen van de lande-
lijke bestrijding, is brede acceptatie in de
sector uiteraard van groot belang. Dit
klemt te meer omdat de grootste finan-
ciële offers met name van mesters wor-
den gevraagd, die Aujeszky voor een
groot deel als een beheersbaar bedrijfs-
probleem ervaren. Ook in E.E.G. ver-
band vindt overleg plaats over bestrij-
dingsmaatregelen. Naar het zich thans
laat aanzien zullen sommige landen gl-
seronegatieve en met gl-negatief vaccin
gevaccineerde dieren niet gelijk stellen
aan Aujeszky-vrije dieren. Met name dit
gegeven bracht veel deelnemers van
deze succesvolle bijeenkomst ertoe om
te pleiten voor het zo snel mogelijk
invoeren van de landelijke bestrijding.

Dr TG. Kimman
Centraal Diergeneeskundig Instituut,
Afd. Virologie,
Postbus 365, 8200 AJ Lelystad.

enige gezondheidsdienst voor dieren, die
uit een fusie van de thans bestaande vier
is ontstaan en een Aujeszky-vrij Neder-
land, waar de varkenshouderij bedreven
wordt door specialisten met een wel-
haast academisch niveau.\' Dit zijn en-
kele uitspraken die te beluisteren waren
tijdens het recent gehouden symposium
\'Varkenshouderij en gezondheid, welke
kansen liggen er de komende jaren?\'

W. Sybema

Ziekten en systemen
Dit symposium, dat vrijdag 30 oktober
in Rosmalen gehouden werd kenmerkte
zich door een elftal sprekers van aller-

De varkenshouderij maakt
moeilijke tijden door

-ocr page 390-

hande disciplines en instellingen, met
inleidingen over duidelijke standpuntbe-
palingen en dito uitspraken.
De varkenshouderij maakt moeilijke
tijden door, juist vanwege allerhande
ziekte-uitbraken, waaronder de blaasjes-
ziekte (SVD).

De organisatoren hadden kennelijk een
vooruitziende blik toen zij deze bijeen-
komst vaststelden. De belangstelling
was dusdanig groot dat de inschrijving
gestopt moest worden. Meer dan 200
geïnteresseerden, waaronder veel veteri-
nairen gaven acte de présence.
De na te streven structurering van de
gehele sector, (om de gezondheid en
kwaliteit van het eindprodukt te garan-
deren), door middel van het Nationaal
Programma Varkensgezondheid (dr. R
de Koning, Gezondheidsdienst West- en
Midden-Nederland), het Signalerings-
en Bewakingssysteem, SIBS(prof. dr. J.
Noordhuizen, Universiteit Wagenin-
gen), de IKB en de daarbij noodzake-
lijke GMP- en GVP-codes, (ir. A. Swin-
kels, BP Nutrition; ing. T. Vermeer, PV;
dr. A. Pijpers, Faculteit der Diergenees-
kunde) met invoering van de elektroni-
sche transponders in het I&R-systeem
(ing. J. Huiskes, PV), vragen nog veel
aandacht en inspanning.
Strategieën ter voorkoming en uitroei-
ing van ziekten, zoals Aujeszky onder
meer door, dankzij de biotechnologie
gemodificeerde antigenen zijn daarbij
onmisbaar (dr. T. Kimman, CDI).
Op basis van wat er thans bekend is wat
betreft toekomstige regelgeving is een
toekomstvisie te maken waar we in de
varkenshouderij naar toegaan (dr. D. L.
Schumer, organisator en Consulent
IKC).

EG-beleid met nieuwe eisen
De noodzakelijke investeringen om te
voldoen aan de eisen met betrekking tot
het milieu en de veterinaire normen,
vragen dusdanige investeringen dat
slechts de grotere bedrijven zo rond het
jaar 2005 levensvatbaar zijn. Dit betref-
fen dan bedrijven die meer dan 100
zeugen of meer dan 1000 vleesvarkens
hebben.

Het beleid en de daaruit voortvloeiende
wetgeving van de EG vormen de uit-
eindelijke leidraad voor het va-et-vient
van de Nederlandse varkenshouderij in
de toekomst (drs. A. van Poppel, perma-
nente Landbouwvertegenwoordiger
EG).

Het toekomstige EG-beleid is gebaseerd
op maatregelen van het geven van prijs-
steun aan het produkt op een lager
niveau met tegelijkertijd een inkomenss-
teun die los staat van de produktie.
Vooral de rundvleesproducenten en de
graanproducenten zullen daar onder te
lijden krijgen.

De groter wordende interne markt is
voor Nederland alleen maar voordelig
mits tegemoet kan worden gekomen aan
de eisen met betrekking tot de nieuwe
intracommunautaire regels. Ze voorzien
in registratie van alle varkens, admini-
stratieplicht (ook voor handelaren)en in
garanties voor het welzijn tijdens het
transport.

Momenteel ligt er in Brussel een voorne-
men op tafel voor een entverbod voor
Aujeszky, dat nog wacht op de nieuwe
biotechnologische vaccins. Daarom is
het gewenst zo spoedig mogelijk te
beginnen met de uitroeiing gezien het
gevaar dat andere vrije landen eisen
zullen stellen aan de import.

Gezondheid varkenshouder en

dierenarts
Tijdens deze bijeenkomst was behalve
de zorg voor de economische toekomst
van de varkenshouder er tevens aan-
dacht voor de gezondheid van de var-
kenshouder zelf.

Met de luchtwegen van 27 procent van
de varkenshouder is het niet zo best
gesteld, gezien de hoeveelheid CARA-
klachten, de aspecifieke ademhalings-
problemen, (drs. P. Blaauw).
Stof en slechte ventilatie zijn hiervan
zeer belangrijke oorzaken (ing. P. Roe-
lofs, PV).

Dierenartsen hebben minstens dezelfde
gezondheidsklachten. Drs. Blaauw,
longarts van het Elkerliek Ziekenhuis in
Helmond, pleitte voor het instellen van
een aparte gezondheidsdienst voor var-
kenshouders.

De bedoeling van het symposium was,
zoals de directeur van het PV, dr. ir. L.
den Hartog, in zijn welkomstwoord
schetste, te proberen de verschillende
invalshoeken rond het thema te belich-
ten en tevens tegelijkertijd te trachten de
visies op de onderdelen te integreren. Of
het op deze dag gebeurt is mag men
betwijfelen gezien de vloed van de
diverse informatie richtingen. Een eerste
aanzet is in elk geval gegeven. Het
tegelijkertijd aan de orde stellen verdui-
delijkt de samenhang.

Inspanning en beloning
De vraag die één van de inleiders stelde,
ir. M. Bokma-Bakker, PV, (bij het pro-
bleem van de beperking van de toeleve-
ringsbedrijven tot maximaal twee in ver-
band met eventuele kortingen inzake
dierziekte-vergoedingen), of de extra

gevraagde inspanningen voor de var-
kenssector economisch gesproken wel
de moeite waard zijn, werd door haar
met ja beantwoord.

Gezien de uitkomsten van het eerder
vermelde trendonderzoek, dat aangeeft
dat de varkensstapel wellicht met 30
procent zal afnemen in Nederland is
voor de veterinaire beroepsgroep een
andere vraag interessant. Is de verbe-
terde varkensgezondheidszorg tevens
een verbetering van de positie (alsmede
de fysieke gezondheid) van de dieren-
arts. Een duidelijk antwoord is hierop
vooralsnog moeilijk te geven.
De interessante lezingen zijn gebundeld
in een ringband waarvan nog enkele
exemplaren te verkrijgen zijn bij het
PV/IKC, Lunerkampweg 7, 5240 AH
Rosmalen tel. 04192-86464, mevrouw
H. de Nijs, Publikatiezaken.

Nieuwe dve-

nürmen voor
melkproduktie

Eiwit is één van de onmisbare voedings-
stoffen voor melkvee. Sinds 1 oktober
1991 wordt voor de eiwitvoorziening
van herkauwers het zogenaamde DVE-
systeem gebruikt. DVE staat voor
Darm Verteerbaar Eiwit.
In een rantsoen is een bepaalde hoeveel-
heid ruw eiwit (RE) aanwezig. Een
gedeelte van dit RE wordt onverteerd
via de mest uitgescheiden. Het verschil
tussen opgenomen RE en onverteerd
RE in de mest is het VRE (= voeder-
norm ruw eiwit). Een gedeelte van het
VRE wordt echter al in de pens afgebro-
ken en verlaat het dier in de vorm van
ammoniak of ureum. Dit gedeelte van
het VRE wordt dus niet door het dier
benut. Wat door het dier kan worden
benut is DVE, het eiwit dat uit de dunne
darm in het bloed wordt opgenomen.
Op grond van onderzoek met melk-
koeien wordt de eiwitwaarde van de
voedermiddelen en het rantsoen nu in
DVE-eenheden weergegeven.
Van het opgenomen DVE wordt een
gedeelte gebruikt voor onderhoud en
eventueel voor groei en dracht. Daar-
naast is DVE beschikbaar voor het
maken van melkeiwit. De omzetting
van DVE in melkeiwit gaat echter ge-
paard met een zeker verlies. Bij de

-ocr page 391-

uitgegaan dat 64% van het DVE voor
melkproduktie wordt omgezet in meik-
ei wit. In het Franse eiwitwaarderingssy-
steem, dat al langer in de praktijk wordt
toegepast, wordt deze zogenaamde effi-
ciëntiefactor van 64% ook gehanteerd.
Uit onderzoek was wel bekend dat deze
efRciëntiefactor geen vaste waarde heeft.
Er waren op het moment van invoering
van het DVE-systeem echter onvol-
doende gegevens beschikbaar om de
efRciëntiefactor anders te definiëren.
Inmiddels zijn we ruim een jaar verder,
en zijn er uit onderzoek van verschil-
lende instituten (IVVO-DLO, De
Schothorst, LUW-VV en - met name -
PR) gegevens beschikbaar gekomen die
ons meer inzicht hebben gegeven. Het
blijkt dat de hoeveelheid DVE die nodig
is per kg melk toeneemt naarmate de
produktie stijgt. Voor de DVE-behoefte
voor melkeiwitproduktie is door het PR
de volgende formule afgeleid:
DVE-behoefte voor melkeiwitproduk-
tie = 1,396
X E 0,000195 x E2
(E = melkeiwitproduktie in grammen
per dag = melkeiwitgehalte x kg gepro-
duceerde melk per dag)
Met deze formule kan worden berekend
dat voor de produktie van 10 kg \'meet-
melk\' (4% vet en 3,3% eiwit) per dag 482
gram DVE nodig is. De formule geeft
tevens aan dat voor de produktie van 40
liter meetmelk niet 4 x 482 = 1928 gram
DVE nodig is, maar 2182 gram, dus
ruim 250 gram meer. Bij een gelijkblij-
vend melkeiwitgehalte is de omzetting
van DVE in melkeiwit bij hoogproduc-
tieve koeien dus minder efficiënt dan bij
laagproductieve.

Uit de formule volgt tevens dat bij een

Lichaamsgewicht:

600 kg

% vat t

3.

50

3.

75

4.00

4.25

4.50

4.

75

5.00

% alwlti

3.

03

3.

IIT

3.32

3.45

3.60

3.

75

3.

ka malk

Vïll

BBV

VIM

PVB

YtN

PVÏ

VSM

PVR

VEM

PVB

vfM

DVE

VEM

PVE

1

5420

160

5440

160

5450

160

5470

160

5490

160

5500

170

5520

170

2

5630

200

5860

200

5900

210

5930

210

5960

220

5990

220

6030

220

3

6240

240

6290

250

6340

260

6390

260

6440

270

6490

270

6540

280

4

6650

290

6720

300

6780

300

6850

310

6920

320

6960

330

7050

340

5

7060

330

7150

340

7230

350

7310

360

7400

370

7480

360

7560

390

6

7470

370

7580

390

7680

400

7760

410

7660

430

7980

440

8080

450

7

7690

420

8010

430

6130

450

6240

460

8360

480

6460

490

8600

510

8

6300

460

6440

460

8580

500

8710

510

8850

530

6960

550

9120

570

9

6720

510

6680

530

9030

550

9180

570

9330

590

9490

610

9640

630

10

9140

560

9310

580

9460

600

9650

620

9620

640

10000

670

10160

690

12

9960

650

10190

680

10390

700

10600

730

10800

750

11010

780

11220

810

14

10830

740

11070

770

11310

810

11550

830

11790

870

12040

900

12280

930

16

11680

840

11960

660

12230

910

12S10

940

12790

960

13070

1020

13350

1060

la

12530

930

12650

980

13160

1020

13470

1060

13790

1100

14110

1150

14420

1180

20

13390

1030

13750

1080

14100

1130

14440

1170

14600

1220

15160

1270

15510

1320

22

14260

1130

14650

1190

15040

1240

15420

1290

15820

1340

16210

1400

16600

1450

24

15130

1230

15560

1290

15980

1350

16400

1400

16840

1470

17270

1530

17700

1560

26

16000

1340

16470

1400

16940

1460

17390

1520

17670

1590

18340

1660

16600

1720

2a

16680

1440

17390

151p

17690

1580

18390

1640

18900

1720

19420

1800

19920

1660

30

17770

1540

18320

1620

16860

1700

19390

1770

19950

1650

20500

1930

21040

2000

32

16660

1650

19250

1740

19830

1820

20400

1690

21000

1960

21590

2070

22170

2150

34

19550

1760

20180

1650

20800

1940

21420

2020

22050

2120

22690

2210

23310

2300

36

20450

1870

21120

1970

21780

2060

22440

2150

23110

2250

23790

2350

36

21360

1980

22070

2090

22770

2190

23470

2260

24180

2 390

24910

2500

40

22270

2090

23020

2210

23760

2310

24500

2410

25260

2530

42

23190

2210

23980

2330

24760

2440

25540

2550

26340

2670

44

24110

2320

24940

2450

25770

2570

26590

2680

46

25030

2440

25910

2570

26780

2700

27640

2620

48

25960

2560

26680

2700

27800

2630

SO

26900

2660

27860

2S30

28620

2970

invoering van het DVE-systeem is ervan

gelijkblijvende hoeveelheid

melk

een

koe met een hoog melkeiwitgehalte
minder zuinig met haar DVE omgaat
dan een koe met een laag melkeiwitge-
halte.ln het algemeen gesproken hebben
nieuwmelkte koeien een hogere melkei-
witproduktie dan oudmelkte, hoewel bij
de laatste het melkeiwitgehalte veelal
hoger ligt. De invoering van bovenge-
noemde nieuwe formule heeft tot gevolg
dat de DVE-normen voor hoogprodu-
cerende koeien (bijvoorbeeld 40 kg
melk met 3,3% eiwit) ongeveer 6% hoger
worden dan tot nu toe het geval was. Bij
oudmelkte koeien die minder dan 15 kg
meetmelk per dag produceren daalt de
DVE-norm met ongeveer 5%. Deze
nieuwe CV B-normen komen overeen
met hetgeen in de praktijk al door een
aantal mengvoederbedrijven, waaron-
der de coöperatieve, werd geadviseerd.
De nieuwe normen zijn zodanig gefor-
muleerd dat een eiwitgift boven de norm
niet langer zinvol is. Uit berekeningen is
gebleken dat van het DVE dat boven de
nieuwe norm wordt verstrekt 90% of
meer verloren gaat en als ammoniak/
ureum in het milieu terecht komt. Het
gevolg van de aanpassing is dat de DVE-
normen op blz. 6 en 7 van de Verkorte
Tabel (CVB, 1991 of 1992) niet langer
van toepassing zijn. De nieuwe waarden
worden in nevenstaande tabel vermeld.
Alhoewel de nieuwe normen pas in de
Verkorte Tabel van 1993 zullen worden
doorgevoerd, zijn ze met ingang van
heden van kracht. Naar verwachting
zullen de verschillende voorlichtings-
instanties in de sector ze ook zo snel
mogelijk invoeren.

M.C. Blok
Centraal Veevoederbureau

Een goede

hoogleraar is
nooit weg

Bij het officiële afscheid als hoogle-
raar Tropische- en Protozoaire
Ziekten van de Faculteit der Dier-
geneeskunde stelde prof. dr. Dick
Zwart dat een goede hoogleraar
nooit weg is. Met deze zinspeling
onderstreepte hij nog eens dat de
uitdrukking \'nooit weg\' niet hoeft
te betekenen dat hij nooit op reis
zou mogen zijn.

Want als hoogleraar in de Tropische- en
Protozoaire Ziekten was dat een voor-
waarde om de werkelijke problematiek
over te kunnen brengen aan de studen-
ten.

Deze bijeenkomst had plaats op vrijdag
6 november in het Hoofdgebouw van de
Faculteit der Diergeneeskunde.
Sinds 1 juli van dit jaar is hij reeds
formeel met emeritaat.
Prof dr. B.A.M. van der Zeijst, de
voorzitter van de Vakgroep Infectieziek-
ten en Immunologie waar de leerstoel
onder ressorteert had becijferd dat van
de 26 jaar dat professor Zwart aan de
Faculteit was verbonden hij er meer dan
de helft van in het buitenland had
doorgebracht.

Prof dr. M. van den Bergh, decaan van
de faculteit refereerde in zijn speech aan
de gezamenlijke tijd als bestuurder van
de faculteit. Grondigheid, een groot
gevoel voor logisch denken en de eigen-
schap goed naar anderen te kunnen
luisteren karakteriseerde de werkwijze
van Zwart.

Vooral die laatste eigenschap kwam het
bestuur goed van pas bij de op gang
komende democratisering van de Facul-
teit in het kader van de in die tijd
ingestelde WUB.

De carrière van Zwart begon op Nieuw
Guinea(\'54-\'55) waar hij als enige vete-
rinair verantwoordelijk was voor de
gehele veterinaire problematiek, via
Ghana(\'59-\'62) als lector aan de Univer-
siteit van waaruit hij promoveerde op
het onderwerp levercirrose bij het var-
ken, en Nigeria (\'62-\'65) waar hij hoog-
leraar was, kwam hij in 1966 als opvol-
ger van plotseling gestorven prof
Wilson naar Utrecht terug.
De stropdas van de Universiteit die hem
door van den Bergh werd aangeboden
was het teken dat Zwart altijd tot de
Utrechtse Universiteit zou blijven beho-
ren. Een goede hoogleraar is nooit weg!

-ocr page 392-

Internationale contacten
Prof. van der Zeijst stelde dat het vooral
de Tropencursus is die als infrastructuur
achter blijft als blijvende generator voor
kennis die door Zwart is geïnitieerd en
verder is ontwikkeld.
Voorts is het Bureau Internationale Con-
tacten van de Faculteit een produkt van
Zwart\'s inzet voor samenwerking met
buitenlandse universiteiten. De contac-
ten en contracten met Zimbabwe zijn
daar een sprekend voorbeeld van.
Prof. dr. W. C. A. Cornelissen van de
afdeling Parasitologie, die als coördina-
tor van de middag optrad overhandigde
de scheidende hoogleraar namens de
vakgroep een dummy van het speciale
nummer van de Veterinary Quarterly
die als blijk van wetenschappelijke
waardering voor het werk van Zwart
begin \'93 zal verschijnen.
In zijn dankwoord betrok professor
Zwart met name het personeel in alle
geledingen van de gehele vakgroep als-
mede natuuriijk de studenten en ex-
studenten, die het onderwijs en daarmee
de verworven kennis hebben uitgedra-
gen over de gehele wereld.
Alhoewel er naarstig gezocht wordt naar
een opvolger in een 2/10 e aanstelling
kan gevoeglijk vastgesteld worden dat
de echte Tropische Diergeneeskunde als
apart vak met het heengaan van de
laatste veterinair van de vakgroepsectie
nl. Zwart, verdwijnt.
In een zeer informatief vraaggesprek
met de redactie van het blad Equator,
een uitgave van het Bureau Internatio-
nale Contacten, (vol 4, no 4, Juli \'92),
zegt hij zelf hierover het volgende:
\'De combinatie van Tropische en Proto-
zoaire ziekten is niet langer zinvol gezien
het feit dat het gebied zo langzamerhand
te uitgebreid is geworden voor één
persoon.

Epidemiologie is hoe langer hoe belang-
rijker geworden in dit vak, terwijl de
moleculaire biologie zich meer met de
fundamentele achtergronden van de tro-
pische ziekten bezig gaat houden.
\'Verder is het zo\' aldus Zwart \'dat
diverse ziekten de tropen als het ware
ontstijgen.

Overigens is een veterinaire achtergrond
ook bij de aanpak van de veeteeltproble-
matiek in de tropen welhaast een must.
In een multidisciplinair teamverband
kan een dierenarts niet gemist worden\'.
Professor Zwart is thans nog steeds
hoogleraar Tropische Veeteelt aan de
LU te Wageningen, zodat de studenten
daar kunnen blijven profiteren van zijn
rijke ervaring en kennis van de tropen.

W Sybesma

ACTUA

Definitieve

leverbotvoor-
spelling

voor najaar en
winter 1992-1993

De afgelopen herfstperiode was nat. Dit
resulteerde in een toename van het
aantal leverbotslakken. Vanaf begin ok-
tober kan een geringe besmetting op het
gras zijn afgezet.

Een duidelijke uitzondering hierop
vormt het Zuidwesten van Nederland
waar acute leverbotziekte bij schapen is
vastgesteld.

De Werkgroep Leverbotprognose acht
een behandeling tegen leverbot bij run-
deren in het algemeen nu niet nodig. Een
behandeling van rundvee zal alleen
noodzakelijk zijn als in januari door

De Utrechtse dierenkliniek \'Vossegat\'
van de dierenartsen J. Hoevers en S.
Kruithof en hun team, is uitgeroepen tot
Over Dierenartspraktijk van het jaar
1992. De praktijk werd in het kader van
de jaarlijkse uitverkiezing door een
groot aantal lezers van het blad \'Over
Dieren\' voor deze titel voorgedragen.
Een jury onder voorzitterschap van pro-
fessor dr. J. Gajentaan, hoogleraar dier-
middel van mestonderzoek een leverbo-
tinfectie wordt vastgesteld.
Geadviseerd wordt schapen op leverbot-
bedrijven in het Zuidwesten van Neder-
land nu te behandelen en schapen in de
veenweidegebieden te behandelen in
december. Op leverbotbedrijven met
een uitzonderlijke waterhuishouding
waar reeds is geadviseerd schapen te
behandelen, wordt aangeraden deze be-
handeling in december te herhalen. Voor
de behandeling van schapen dient men
een middel te gebruiken dat werkzaam
is tegen jonge leverbotinfecties.

Bij twijfel over het voorkomen van
leverbotinfecties op uw bedrijf kunt u
bloed en/of mestonderzoek laten ver-
richten door de Gezondheidsdienst voor
Dieren. Voor een goed onderzoek wordt
aangeraden 5 monsters per diersoort te
laten onderzoeken op leverbotinfecties.

Werkgroep Leverbotprognose

Utrechtse dierenkliniek

praktijk van het jaar 1992

geneeskundige chirurgie aan de Kliniek
voor Gezelschapsdieren in Utrecht,
kende de praktijk de titel toe.
Dierenarts Hoevers ontving uit handen
van juryvoorzitter Gajentaan een ingelijs-
te zeefdruk, een oorkonde en een kope-
ren plaquette met de titel \'Over Dieren-
artspraktijk van het jaar 1992\'.
De verkiezing van de Over Dierenarts-
praktijk van het jaar is een initiatief van

-ocr page 393-

het tijdschrift Over Dieren. De redactie
van dit blad vraagt jaarlijks de lezers hun
dierenarts voor te dragen voor de titel en
te beschrijven waarom zij juist hün
dierenarts zo goed vinden. De beoorde-
ling van de inzendingen was in handen
van een onafhankelijke jury.

Kwaliteit
De voorgedragen dierenartspraktijken
zijn op verschillende criteria beoordeeld.
Omdat de kwaliteit van de medische
verzorging eigenlijk in heel Nederland
op een zeer hoog peil staat, speelden
vooral zaken als bereikbaarheid, service
en inzet een zeer voorname rol bij de
beoordeling. \'In de meeste gevallen zijn
dat ook de aspecten waarover de lezers
in hun brieven schreven\', aldus professor
Gajentaan. \'Goede voorlichting door de
dierenarts, duidelijke taal over wat het
dier scheelt, extra\'s in de praktijk voor
zowel de dieren als hun eigenaren, en
dag- en nachtservice spraken erg veel
mensen aan\'.

Hoewel praktisch alle genomineerde
praktijken op deze punten hoog scoor-
den, koos de jury uiteindelijk toch voor
de praktijk van dierenarts Hoevers en
zijn team. \'De reden hiervoor was niet

Van alle nieuwe technieken in de bio-
technologie staat de genetische modifi-
catie -het doelbewust aanpassen van de
erfelijke eigenschappen van micro-orga-
nismen, planten en dieren- het meest in
de belangstelling.

Uit onderzoek blijkt dat de \'gewone
burger\', vooral als het gaat om geneti-
sche modificatie van dieren, veel vragen
heeft.

Beleid en vooriichting over biotechnolo-
gie worden doorgaans beheerst door
alleen het aantal positieve inzendingen
voor deze praktijk\', aldus Gajentaan.
\'Doorslaggevend was het bezoek, dat
wij incognito aan de Utrechtse dieren-
arts brachten: alles kwam overeen met
wat de bezoekers over de praktijk had-
den geschreven.\'

Het was de bezoekers vooral opgevallen,
dat er veel in de kliniek was geïnvesteerd
in medische apparatuur. Bovendien wa-
ren er nogal wat eigenaren van buiten de
stad Utrecht, hetgeen wijst op een sterke
binding met deze praktijk. Veel brief-
schrijvers waren onder de indruk van
het medeleven van de assistentes bij
werkelijke problemen met het huisdier.
Bij de uitverkiezing van dit jaar viel het
vooral op, dat er erg veel verschillende
praktijken door de lezers werden gen-
omineerd.

Het tijdschrift Over Dieren is een kwar-
taaluitgave van Welzo Media Produc-
tions in Groningen. Het blad, dat infor-
matie bevat over de opvoeding en de
verantwoorde zorg van huisdieren, is
gratis verkrijgbaar bij ruim 480 dieren-
artspraktijken in heel Nederiand. Over
Dieren wordt jaarlijks gelezen door 2,4
miljoen huisdierbezitters. De Over Die-
renartspraktijk van het jaar is een initi-
atief van de redactie van Over Dieren.

NIET-DESKUNDIGEN VOELEN EXPERTS AAN DE TAND IN
PUBLIEK DEBAT

Genetische modificatie bij

dieren, mag dat?

De Stichting voor Publieksvoorlichting over Wetenschap en Tech-
niek (PWT) en de Nederlandse Organisatie voor Technologisch
Onderzoek (NOTA) organiseren van 14 tot en met 16 mei volgend
jaar een publiek debat over de toepassing van genetische modifica-
tie bij dieren.

deskundigen en belanghebbenden. Het
is daarbij onvoldoende duidelijk welke
vragen bij het niet-deskundige publiek
leven en hoe geïnformeerde burgers over
de praktische toepassingen en ontwikke-
lingen in de biotechnologie oordelen.
Het publiek debat komt hier volgens de
organisatie aan tegemoet.
Het doel van het debat is de vragen,
verwachtingen en bezorgdheden van
gewone Nederianders aan de orde te
stellen in een voor hen begrijpelijke
discussie over de moderne biotechnolo-
gie. Resultaat van het debat moet een
weloverwogen slotverklaring zijn over
genetische modificatie bij dieren, opge-
steld door een panel van niet-deskundi-
gen.

Door middel van advertenties in dagbla-
den worden \'gewone\' Nederianders op-
geroepen zich aan te melden voor deel-
name aan het debat. Uit de
aanmeldingen worden vijftien kandida-
ten geselecteerd om in het panel plaats te
nemen. Deskundigen op het gebied van
de biotechnologie of leden van belan-
genverenigingen vóór of tegen biotech-
nologie zijn van deelname aan het panel
uitgesloten.

De panelleden verdiepen zich gedu-
rende twee weekeinden in de mogelijk-
heden en vragen rond de genetische
modificatie van dieren. Een groep van
tien tot vijftien deskundigen wordt uit-
genodigd zich voor te bereiden op de
beantwoording van de vragen die door
het panel zijn opgesteld.
Het publiek debat neemt drie dagen in
beslag. Het kan worden bijgewoond
door alle belangstellenden. Op de eerste
dag stelt het \'lekenpanel\' zijn vragen en
presenteren deskundigen hun antwoor-
den daarop. Op de tweede dag volgt een
discussie tussen de deskundigen en het
panel. Ook de toeschouwers kunnen
hun vragen stellen. Op basis van de
vragen, antwoorden en de discussies
stelt het panel een verklaring op. Deze
wordt de derde dag gepresenteerd,
waarna een laatste discussieronde volgt.

De slotverklaring zal door de Stichting
PWT worden uitgegeven; de NOTA
informeert het Nederlands Pariement
over het debat.

Het publiek debat wordt gefinancierd
door de Stichting PWT, NOTA, het
ministerie van Onderwijs & Weten-
schappen, het ministerie van Landbouw
& Visserij en het ministerie van Econo-
mische Zaken.

De praktische organisatie van het debat
berust bij SWOKA Instituut voor Con-
sumentenonderzoek.

Uitvoering

vaccinatie tegen

NCD

Het blijkt dat in een aantal gevallen in de
praktijk de NCD-enting van slachtkui-

-ocr page 394-

kens tegelijkertijd wordt uitgevoerd met
een enting tegen IB met de vaccinstam
Hl 20.

Van met name de vaccinstam Hl20 is
bekend dat hij, indien hij wordt gecom-
bineerd met levende NCD-vaccins, dan
wel kort ervoor of kort erna wordt
toegediend, aanleiding geeft tot interfe-
rentie.

Interferentie leidt tot een verminderde
immuunrespons voor één of beide ent-
stammen en jiaat vaak gepaard met een
versterkte entreactie. Er zijn dan ook
geen Hl20 vaccinstammen toegelaten
voor gecombineerd gebruik met NCD-
entstof. Zeker onder de huidige omstan-

Bij honden met die gedurende vijf dagen
met clindamycine (Antirobe®) worden
behandeld, verdwijnt het tandplak vrij-
wel volledig.

Dit blijkt uit een onderzoek dat is
uitgevoerd onder leiding van prof. dr.
Karl Zetner van de Universiteit van
Wenen en president van de European
Veterinary Dental Society (EVDS).
Bacteriologisch onderzoek/studie van
de plakmonsters die voor de aanvang
van de behandeling zijn genomen, wees
digheden dient alles achterwege gelaten
te worden wat de immuniteitsopbouw
tegen NCD negatief kan beïnvloeden.

Door het spreidend karakter van zowel
Hl20 als van levende NCD-vaccins
dient er voldoende scheiding, in tijd of
ruimte, te zitten tussen de H120-enting
en de NCD-enting. Dit geldt met name
voor de broederij-enting, waarbij meer-
dere entstoffen naast elkaar gebruikt
worden.

Eén en ander is nader toegelicht in het
Internieuws over IB -l- ND Vaccin
Nobilis Ma5 Clone-30 (16e jaargang
nr. 1, 1991).

Nieuw(s) van de Industrie

Antirübe® effectief tegen

parodontale aandoeningen

op de aanwezigheid van grote aantallen
Pasteurella spp, geringe aantallen E.
Coli
en een gemiddeld aantal spirocha-
eten. Aan het einde van de studie was
het aantal
Pasteurella spp. sterk geredu-
ceerd.

De indexen voor plak en gingivitis
daalden tijdens het onderzoek signifi-
cant (p<0,0001). Het aantal plakgebie-
den nam af van met bijna 98 procent. De
eerste significante afname(p,0,05) van
tandplak werd al drie dagen na aanvang

□atavet

gastector

Het aantonen van schadelijke gassen is
vaak een kwestie van gissen. De neus is
in staat om bepaalde concentraties gas
waar te nemen, maar van een nauwkeu-
rige kwantitatieve bepaling is geen
sprake.

In samenwerking met de Engelse firma
Rotech ontwikkelde Datavet een hand-
zaam apparaatje voor het meten van
ammoniak, methaan, zwavel-waterstof,
koolmonoxyde en andere zware kool-
waterstofgas-concentraties.
De eerste doelgroep voor dit apparaat is
de veeteelt.

Onder andere dierenartsen kunnen snel
en eenvoudig de concentraties van ge-
noemde gassen in en buiten de plaatsen
waar de dieren gehouden worden me-
ten.

De belangrijkste stof waar het om gaat is
ammoniak. De Datavet gastector stelt
met een nauwkeurigheid van bijna hon-
derd procent de grens van 25 ppm
ammoniak vast. Boven deze waarde is
de nauwkeurigheid bijna 85 procent.
Voor meer informatie: telefoon 05146-
5310 of 05130-25635.

van de behandeling geconstateerd. De
studie toont dan ook aan dat clindamy-
cine (Antirobe ®) bijzonder effectief is
bij de behandeling van parodontale aan-
doeningen.

Voor meer informatie over het onder-
zoek kan men contact opnemen met drs.
A. Kamphuis (Upjohn-Nederland), tele-
foon 08380-36802 of met mevrouw F.
Bos (Opraappers), telefoon 08340-
40640.

-ocr page 395-

Vruchtbaar-

heidstesten

De Ierse firma \'BioResearch Ireland\'
heeft in samenwerking met het \'Irish
Equine Centre\' een set vruchtbaarheids-
testen voor paarden op de markt ge-
bracht. De set bevat drie verschillende
ELISA\'s, die samen kunnen voorzien in
een compleet vruchtbaarheidsbegelei-
dingssysteem.

De laboratoriumtesten zijn geschikt
voor de bepalingen van oestrogeen, pro-
gesteron en PMSG. Tesamen kunnen de
testen een nauwkeurig beeld geven van
het verloop van de geslachtelijke cyclus
van de merrie. Het systeem is ook
geschikt voor het vaststellen van de
dracht en voor controle op de normale
ontwikkeling van de vrucht gedurende
de dracht.

De testen zijn ontwikkeld voor gebruik
in fokkerijen van volbloeds- en andere
waardevolle paarden. \'BioResearch Ire-
land\' verwacht, alleen al gezien het grote
aantal volbloed-fokmerries (mondiaal
ongeveer 204.000), dat er een grote
belangstelling voor de testkit zal zijn.
Inlichtingen zijn te verkrijgen bij Noreen
T. McDonnell, BioResearch Ireland,
EOLAS, Glasnevin, Dublin 9, Ireland.
Tel. 353-1-370177.

Referaten

Hond

Effectiviteit van de verschillende

behandelingen van kennelhüest

Thrusfield MV. Aitken CGG, Muithead
RH. A field investigation of kennel
cough: efficacy of different treatments. J
Small Animal Practice 1991; 32: 455-
59.

Analyse van het effect van antibiotica
(a.b.), cortico\'s en anti-slijmmiddelen bij
de behandeling van kennelhoest geeft
een statistische significant verschil in
hoestduur.

Getest werden verschillende a.b. in com-
binatie. En a.b. met en zonder cortico\'s.
Het meest effectief was trimethoprim
sulfa, alleen toegediend. Ongecompli-
ceerde gevallen genazen zonder therapie
na 4 tot 21 dagen. Als belangrijkste
verwekkers worden genoemd:
Borde-
tella bronchiseptica
en het Para-influ-
enza virus. Door de gecompliceerde
etiologie is het moeilijk één therapie aan
te geven.

Er is geen specifieke therapie voor het
door virus geïnduceerde deel, maar wel
een ondersteunende therapie, zoals
hoestonderdrukkers, mucolytica, bron-
cho-dilatatoren en cortico\'s.
Tegen de bacteriële verwekkers en ter
bestrijding van secundaire infecties
wordt een aantal a.b. genoemd.
Intratracheaal of door middel van aëro-
sol methode toegediende a.b. geven
betere resultaten dan op de conven-
tionele manier toegediende.
Bordetella bronchiseptica is echter snel
resistent. De beste bestrijding van ken-
nelhoest is vaccinatie.
De proef werd gedaan met 550 honden.
Gemiddelde hoestduur in de niet behan-
delde groep: 10 dagen.
Gemiddelde hoestduur in de behandelde
groep: 7 dagen.

Hier werden de beste resultaten met
TMP en met ampicilline of amoxycil-
line.

Het tegelijkertijd toedienen van cortico\'s
gaf géén significante verbetering.

M. C. van der Meer

Kat

Twee gevallen van koepokken
Fountain RB. Two cases of cowpox. Br J
Dermatol 1992; 127, sup 40: 44-5.
Karakterisering van pokkenisolaten af-
komstig van britse katten.
Naidoo J. Baxby D. Bennett M. Gaskell
RM, Gaskell CJ. Characterization of
orthopoxviruses isolated from feline in-
fections in Britain. Arch Virol 1992;
125: 261-72.

In het eerst genoemde artikel beschrijft
de auteur twee gevallen van koepokken
bij de mens. Een 54-jarige varkenshou-
der kreeg last van misselijkheid en afge-
nomen eetlust. Na drie dagen ontwik-
kelde hij een rode papel op zijn linker
wang. Hieruit ontstond een necrotisch
gebied met een diameter van ongeveer
zes centimeter. Het bij virologisch on-
derzoek gevonden orthopoxvirus werd
als koepokkenvirus geïdentificeerd. Bij
de man, die nooit werd gevaccineerd,
werden antilichamen tegen het virus
aangetoond. De op zijn bedrijf aanwe-
zige varkens, geiten en katten waren
seronegatief. Hij werd behandeld met
antibiotica en acyclovir.
De tweede patiënt betrof een 24-jarige
vrouw. Zij had geen contact met dieren
en ook zij werd nooit gevaccineerd. In
de loop van drie weken ontwikkelde zij
een necrotisch gebied op de rug van haar
rechterhand. Ook bij haar werd een
infectie met koepokken vastgesteld.

Haar drie maanden gevorderde zwan-
gerschap brak af. Ook zij werd met
antibiotica behandeld.
Beide genazen, een litteken in de huid
bleef zichtbaar.

Het tweede artikel beschrijft een onder-
zoek waarin de biologische eigenschap-
pen en genomen van, uit britse katten,
geïsoleerde orthopoxvirussen werden
onderzocht. De katte-isolaten werden
vervolgens vergeleken met het koepok-
ken virus. Hiervoor werden de interna-
tionale referentie-stam en uit koeien en
veehouders geïsoleerde koepokken ge-
bruikt. In totaal werden 69 isolaten, uit
huiskatten en uit cheetahs, onderzocht.

Gelet werd op; wijze van groei op de
chorioallantoïsmembraan van bebroede
eieren, de vorming van A-type insluitli-
chaampjes, maximale groeitempera-
tuur, warmteresistentie en restrictie-en-
zympatronen.

De resultaten van het onderzoek beves-
tigen dat de infecties bij de kat worden
veroorzaakt door het koepokkenvirus
en dat er, althans in het onderzoeksge-
bied, geen sprake is van een aparte
kattevariant.

De resultaten sporen ook met de ge-
dachte dat het eigenlijke natuuriijke
reservoir van koepokkenvirus een klein,
in het wild levend diertje, bijvoorbeeld
de veldmuis, is. Populaties van deze
diertjes hebben onderling meestal wei-
nig contact. Dit verklaart het voorko-
men van verschillende virusstammen bij
de verschillende muizenpopulaties.

Het verspreid voorkomen van koepok-
keninfecties bij bijvoorbeeld veldmui-
zen, het toenemend aantal huiskatten en
de groeiende groep niet tegen pokken
geënte mensen doen de kans op koepok-
keninfecties bij de mens stijgen (ref).

J. Vaarten

-ocr page 396-

Postoperatieve

paralytische ileus bij het
paard

A. J. Smaling

Voor het motiliteitspatroon van de maag
en dunne darm zijn twee soorten electri-
sche golven verantwoordelijk: het altijd
aanwezige BER met daarop gesuperpo-
sitioneerd de spiking-activiteit. Deze
laatste is geassocieerd met de mechani-
sche gebeurtenissen in de digestietractus.
Hoe het BER en de spiking-activiteit
precies tot stand komen, is niet volledig
begrepen. Het colon wijkt enigszins van
dit patroon af; electrische en mechani-
sche gebeurtenissen zijn er niet zo strikt
gekoppeld en het BER is er niet continu
te meten.

Regulatie van de motiliteit geschiedt
door myogene factoren, neurale facto-
ren, humorale factoren en andere Éacto-
ren (o.a. bloed- en zuurstofvoorziening,
Prostaglandines en bacteriële toxinen).
De maag van het paard heeft een kleine
absolute capaciteit, waardoor een deel
van het voedsel direct naar de dunne
darm wordt getransporteerd. De maag-
lediging hangt dus niet af van de mate
van vertering van het voedsel. In het
antrum van de maag bevindt zich een
pacemaker, welke verantwoordelijk is
voor de progressie van de RSA tot over
de dunne darm.

De dunne darm kent twee soorten con-
tracties: de segmentale contracties en de
propulsieve peristaltiek.
De electrische activiteit van maag en
dunne darm bestaat uit drie (volgens
sommigen vier) fasen: de NSA, ISA en
RSA (en ev. een fase van afnemende
motiliteit na de RSA).
De RSA is het jejunum komt altijd
overeen met de NSA-fase in de maag.
Maximale passage treedt aan het einde
van de ISA op.

In het caecum en de dikke darm bestaat
er, naast segmentale contracties en peri-
staltiek, ook antiperistaltiek,
In het corpus van het caecum en de
flexura pelvina van het colon ascendens
bevinden zich pacemakers.
Contractiegolven die vanaf het caecum
voortgaan over het rechter ventrale
colon vormen het \'important progres-
sive pattern\'.

De spiking-activiteit is hier onder te
verdelen in SSB\'s, die afhankelijk van
het BER optreden, en LSB\'s, die onaf-
hankelijk van het BER optreden.
Heus is gedefinieerd als verlies van ge-
coördineerde propulsieve motiliteit in
het maagdarmkanaal. Het is onder te
verdelen in obstructieve en ynamische
ileus. De adynamische ileus kan fysiolo-
gisch en paralytisch zijn.
Het beeld van paralytische ileus treedt
frequent op als complicatie na abdomi-
nale chirurgie (=RP.1.) (met name na
dunne-darmchirurgie). Er blijkt na zo\'n
operatie 40% van de dieren aan dood te
gaan.

RRI. treedt vaker op dan vroeger, omdat
er door betere anaesthesie en operatie-
techniek minder sterfte tijdens en direct
na de operatie voorkomt. Als het op-
treedt, verloopt het in ruim 90% van de
gevallen fataal.

Soms is er een oorzaak voor P.RI te
vinden, maar in andere gevallen is deze
idiopathisch.

In de pathogenese spelen meerdere fac-
toren een rol. Men denkt tegenwoordig
dat een verstoorde coördinatie tussen de
motiliteit van de maag en de dunne
darm een belangrijke rol speelt, moge-
lijk door een dopaminerge hyperactivi-
teit.

Daarnaast lijken endotoxinen een be-
langrijke rol te spelen, al is nog niet
bekend hoe.

Paarden zijn erg gevoelig voor endotoxi-
nen. Ze doen de motiliteit van de maag,
de dunne en de dikke darm afnemen en
veroorzaken een abnormaal motiliteits-
patroon. Bij gezonde paarden komen ze
in hoge concentratie voor in de inhoud
van met name caecum en colon.

Predisponerend zijn darmischaemie,
darmdilatatie (via reflex-inhibitie) en
intra-operatieve manipulatie van de dar-
men.

Het beeld van PRl. ontstaat in 7 uur tot
4 dagen na de operatie. De productie
van mest en urine daalt, de frequentie en
intensiteit van de borborygmi neemt af
en er treedt vloeistofophoping op in de
dunne darm en secundair in de maag.

Naar mate de P.P.I. sneller wordt onder-
kend, zijn de overlevingskansen voor het
paard beter.

Niet-chirurgisch ingrijpen bestaat uit
frequente nasogastrische intubatie, i.v.-
vloeistoftherapie, beweging en eventu-
eel toediening van analgetica en darm-
stimulerende farmaca.

Studentenreferaten

Bij chirurgisch ingrijpen kan door ente-
rotomie de darm worden geleegd of
door doormasseren naar het caecum. Er
kan eventueel een bypass worden aange-
legd.

Preventief moet men het manipuleren
en traumatiseren van de darm zo veel
mogelijk beperken. Pre-operatief kun-
nen NSAlD\'s worden toegediend, zodat
eventueel vrijkomende endotoxinen zo
min mogelijk schade kunnen aanrich-
ten. Postoperatief dient de patiënt elke 3
tot 6 uur te worden gecontroleerd.

Er zijn veel farmaca gebruikt in het
onderzoek naar de aetiologie van de
RRI. Een centrale rol hierin lijken «j-
adrenerge en dopaminerge stimulatie te
spelen. De laatste zou verantwoordelijk
zijn voor de verstoorde coördinatie.

Therapeutisch lijken fyso- en neostig-
mine klinisch soms positief effect te
sorteren ondanks het feit dat ze de
maaglediging en propulsie in het jeju-
num doen afnemen en intestinaal spas-
me opwekken!

Metoclopramide-verstrekking geeft wis-
selende resultaten en bovendien snel
centraal nerveuze neveneffecten.
Domperidone versnelt de passage door
de dunne darm en verbetert de antro-
duodenale coördinatie. Het heeft echter
geen effect op de dikke darm.

Cisapride is het meest recente therapeu-
ticum. Het stimuleert de motiliteit door
de hele digestietractus en bovendien
verbetert het de antro-duodenale coör-
dinatie. Na toediening treedt er meer
ISA op ten koste van de RSA.
Bij hoge dosis kan soms enig abdomi-
naal discomfort optreden. Het blijkt dat
een dosis van 0,1 mg per kg het meest
gelijkmatige en duurzame effect veroor-
zaakt.

Met name in de preventie van idiopati-
sche P.P.1. lijkt cisapride gunstige resulta-
ten te sorteren, vooral na dunne-darm-
chirurgie.

Postoperatief kan het best van fenylbu-
tazon gebruik gemaakt worden als pijn-
stiller. Gebruik van xylazine, detomi-
nine, opiaten en buscopan moet worden
afgeraden.

Concluderend kan worden gesteld dat er
nog veel onbekend is zowel wat betreft
de normale motiliteit van de digestie-
tractus van het paard als aangaande de
oorzaak, het verloop van de therapie van
de postoperatieve paralytische ileus.
Verder onderzoek is noodzakelijk.

-ocr page 397-

Vraag en antwoord

Pannus

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie de heer Drs. A.
Heijn (Veterinaire Specialisten
Oisterwijk) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

Vraag

Wat is \'pannus\' precies?
Waardoor wordt de afwijking veroor-
zaakt?

Wat is eraan te doen?

Antw/oord
Pannus (synoniemen o.a. syndroom van
Uberreiter, keratitis vasculosa et pig-
mentosa, keratitis superficialis chronica)
is een meestal beiderzijds voorkomende
oogaandoening, die zich in het aan-
vangsstadium manifesteert als een rode,
gevasculariseerde plek in de laterale
conjunctiva en limbus. Vervolgens
treedt verspreiding over de cornea naar
centraal op, eveneens vanuit de mediale
limbus. Corneale witting (o.a. oedeem)
omzoomt de vascularisatie. Aanvanke-
lijk blijft de bovenste helft van de cornea
helder, maar later kan de gehele cornea
betrokken raken, wat een sterke vermin-
dering van de visus tot gevolg heeft. De
afwijking kan bij ieder ras optreden,
maar de Duitse Herder, de Greyhound
en de Langharige Dashond zijn duidelijk
gepredisponeerd. Bij de Duitse Herder
lijkt de afwijking in de hevigste mate
voor te komen. Histologisch bestaat de
afwijking uit een oppervlakkige vascula-
risatie en granulatie van de cornea,
gepaard met infiltratie van lymfocyten
en plasmacellen. Het epitheel blijft in-
takt, met ingroei van pigmentcellen. Als
oorzaak wordt gedacht aan een immu-
nologische basis voor de afwijking. Een
hypothese is dat ultraviolet licht de
antigeenstructuur van het corneaweefsel
verandert, waarop een celgemedieerde
respons volgt. Opvallend is de hogere
incidentie op grotere hoogten. De diag-
nose wordt gesteld aan de hand van het
signalement en de klinische verschijnse-
len. Differentiaal diagnostisch komen
chronische irritatie van de cornea door
bijvoorbeeld trichiasis en keratoncon-
junctivitis sicca in aanmerking en granu-
latie van corneale defecten. De behande-
doen goed. Aanvangsdosering is een
drie- tot viermaal daagse toediening
gedurende drie tot vier weken, waarna
bij goed resultaat de toedieningsfrequen-
tie kan worden verlaagd tot een onder-
houdsdosering. De eigenaar moet wor-
den gewezen op de risico\'s van
langdurige corticosteroïdtoediening, zo-
als een vertraagde wondgenezing en
kans op secundaire infecties. De ogen
zullen regelmatig gecontroleerd moeten
worden door eigenaar en dierenarts. In
tegenstelling tot de situatie bij de mens,
is ontwikkeling van cataract en glau-
coom, als gevolg van langdurige lokale
toediening van corticosteroïden, bij de
hond nooit waargenomen. Antibiotica
zijn niet geïndiceerd, zeker niet in de
onderhoudsfase van de behandeling. De
hond dient zo veel mogelijk buiten de
invloed van UV-licht te worden gehou-
den, dat wil zeggen bij felle zon kort
uitlaten en pas bij schemering lange
wandelingen. Bij onvoldoende reactie
op de bovengenoemde medicatie kun-
nen subconjunctivale injecties met lang-
werkende corticosteroïden toegediend
worden als aanvulling. In hardnekkige
gevallen kan beta-radiatie worden toe-
gepast (voorbehouden aan instituten en
personen die daartoe bevoegd zijn). Ook
wordt wel een initiële oppervlakkige
keratectomie toegepast.

Mededelingen VD

Schurft

Totaal twee gevallen in twee gemeenten
Groningen 1 geval in 1 gemeente
Friesland 1 geval in 1 gemeente

Pseudo- vogelpest

Totaal twaalf gevallen in vijf gemeenten
in Limburg

Rotkreupel
Totaal zestien
meenten
Groningen
Friesland
Drenthe
Noord-
Holland
Zuid-
Holland

gevallen in dertien ge-

gevallen in 3 gemeenten
gevallen in 6 gemeenten
gevallen in 2 gemeenten

geval in 1 gemeente

gevallen in 1 gemeente

SVD

Totaal dertien gevallen in zeven ge-
meenten in Gelderland

Vogelcholera

Totaal één geval in Gelderland

ling is meestal levenslang. Een echte
genezing treedt zelden op, wel kan de
afwijking goed worden onderdrukt met
lokaal toegediende corticosteroïden.

Dexamethason 0,1% oogdruppels of een
1% Prednisolon bevattende oogzalf vol-

Besmettelijke

dierziekten

In Nederland kwamen in de periode van
24 augustus tot en met 18 oktober de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte verplicht
is, voor:

-ocr page 398-

Zo gezond als
een vis

Op 13 januari volgend jaar wordt in het
hoofdgebouw van de faculteit vanaf
negen uur \'s morgens het symposium
van de diergeneeskundige studenten-
kring georganiseerd. Dit jaarlijks terug-
kerende evenement heeft deze keer wel
een heel spetterend onderwerp. Gezien
het veterinaire belang en de weinige
aandacht die het binnen de studie
krijgt is gekozen voor het onderwerp
VISSEN.

Er is een zeer boeiend programma
waarin een breed scala aan onderwer-
pen de revue zal passeren, \'s Morgens zal
het vooral gaan over de zeevisserij en er
zal gesproken worden over enkele alge-
mene aspecten van de zeevisserij, mi-
lieuproblemen en produktverwerking.

Het middagprogramma is gewijd aan de
viskwekerij, er zullen onderwerpen als
voeding, waterkwaliteit en voortplan-
ting aan bod komen.

Er zal behalve aan de theorie, ook veel
aandacht besteed worden aan de prakti-
sche kant.

Het belooft al met al een zeer volle, maar
uiterst interessante dag te worden. Aan-
sluitend op dit symposium zal nog een
aantal facultatieve colleges worden ge-
organiseerd door de heer Van Dijk,
waarin wat dieper op een aantal zaken
in wordt gegaan.

Intern program

in avian medicine

North Carolina State University College
of Veterinary Medicine is offering two
internships in avain medicine for 1993/
94. Production of poultry and eggs is the
leading agricultural industry in North
Carolina. The avian medicine intern
program is designed to provide a broad
experience for each intern in all facets of
the poultry industry, with primary em-
phasis on the prevention, diagnosis, and
treatment of poultry diseases. In addi-
tion, interns will gain experience in the
postmortem diagnosis of pet and wild
bird diseases. Avian medicine interns
will participate in (1) the design, imple-
mentation, and reporting of field trails
and research related to avian diseases
and their management, (2) the applica-
tion and interpretation of laboratory
diagnostic technology e.g. serology, mi-
crobiology, virology and histopatho-
logy, and (3) the use of computers for
word processing, database management
and statistical analysis. The avian medi-
cine intern program makes use of re-
sources at the College of Veterinary
Medicine, NCSU Poultry Science De-
partment and Poultry Extension Ser-
vice, North Carolina Department of
Agriculture Animal Disease Diagnostic
Laboratories, and local poultry produc-
tion facilities. Two interns are selected
each year in accordance with guidelins
of the Veterinary Internship/Residency
Matching Program. Applicants must
submit, via the Veterinary Internship/
Residency Matching Program, a letter of
intent, transcript(s) of university perfor-
mance, curriculum vitae, and 2 letters of
recommendation, by 4 January 1993 to
be eligible for internships beginning 1
July 1993. For further information on th
NCSU avian medicine internship pro-
gram and application materials write
Dr. Richard Ford, Associate Dean for
Hospital Services and Director of In-
ternship and Residency Programs,
North Carolina State University, Col-
lege of Veterinary Medicine, 4700 Hills-
borough St., Raleigh, NC 27606.

North Carolina State University is an
affirmative action/equal opportunity
employer.

Vacature

Chair of animal

health and
production

Applications are invited for the establis-
hed Courtauld Chair of Animal Health
and Production currently held within
the Department of Animal Health. Ap-
plicants should have an internationally
acknowledged reputation for research in
a relevant area and be prepared to
establish a centre of excellence in tea-
ching and research in their field of
interest.

Congressen/cursussen

Potential applicants are encouraged
to contact Professor Lance Lanyon,
The Principal of The Royal Veteri-
nary College, telephone 071-387
2898, fax 071-387 7386, or Professor
J.E.T. Jones, Head of the Department
of Animal Health, telephone 0707
666240, fax 0707 47085.

Intending applicants should also obtain
further particulars from the Assistant
Secretary (Personnel), The Royal Vete-
rinary College, Royal College Street,
London NWl OTU. Applications
should be supported by a full c.v. (11
copies) and the names and addresses of
three referees
and arrive before 15
December 1992.

Berichten

en verslagen

Tweede Kamer

tegen wijziging

nota Bestrijdings-
middelenwet

Op 27 augustus stemden alle fracties
in de Tweede Kamer unaniem tegen
een nota van wijziging van de Bestrij-
dingsmiddelenwet. De nota was inge-
diend door drs. J.D. Gabor, staatsse-
cretaris van Landbouw, en beoogde
het zogenaamde \'gesloten dossier be-
leid\' wettelijk vast te leggen. Dit beleid
houdt in dat fabrikanten van bestrij-
dingsmiddelen bij registratie aanvra-
gen niet mogen verwijzen naar giftig-
heidsonderzoek, uitgevoerd door
fabrikanten die eerder een aanvraag
voor eenzelfde middel of eenzelfde
werkzame stof deden. Een gevolg
hiervan kan zijn dat dierproeven (no-
deloos) zouden moeten worden her-
haald. De Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren en de Neder-
landse Bond tot Bestrijding van de
Vivisectie zijn zeer gelukkig met de
beslissing van de Kamer. Het voorstel
van de staatssecretaris is echter nog
niet definitief van de baan. Komend
voorjaar komen er EG-richtlijnen met
betrekking tot dubbele dierproeven.
Tot dan blijft de nota in de koelkast.

-ocr page 399-

Het landbouwschap

zoekt voor het sekretariaat van

de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren een

DIERENARTS m/v

Het sekretariaat verricht als uitvoerend orgaan van het Bestuur van de
Stichting Gezondheidszorg voor Dieren landelijke taken op het gebied van de
beleidsvoorbereiding en coördinatie van het werk van de regionale Gezond-
heidsdiensten voor Dieren en van de Gezondheidsdienst voor Pluimvee. In de
taakgebieden neemt automatisering in toenemende mate een plaats in.

De tweedelijns gezondheidszorg is sterk in beweging, zowel organisatorisch
als inhoudelijk. In de pluimveegezondheidszorg worden ingrijpende verande-
ringen doorgevoerd. In verband met pensioenering van de huidige funktionaris
wordt een dierenarts gezocht, die in eerste instantie zal worden ingezet voor
de
Coördinatie van de pluimveegezondheidszorg.
Verwacht wordt dat op termijn de taak van betrokkene -na overleg- zal worden
uitgebreid met andere elementen van het werkterrein van de SGD.

Van de aan te stellen medewerker wordt ervaring met de praktische aspekten
van de (pluimvee) diergeneeskunde verwacht, alsmede bekendheid met het
werk van de gezondheidsdiensten. Kandidaten dienen een brede belangstel-
ling te hebben voor alle organisatorische en administratieve aspekten van de
georganiseerde dierziektebestrijding mede i.v.m. een toekomstige taakverbre-
ding.

Gegadigden dienen bereid te zijn zich in Den Haag of omgeving te vestigen.
Een psychologisch onderzoek kan tot de selectieprocedure behoren.
Leeftijdsindicatie: tot 40 jaar.

Het salaris is afhankelijk van leeftijd en ervaring. De arbeidsvoorwaarden zijn
geregeld in de betreffende verordeningen van het Landbouwschap.

Informatie kan worden ingewonnen bij de heer dr. P. W. de Leeuw, telefoon
(070)3547170 of de heer R. Hueting (070)3526648.

Sollicitaties vergezeld van relevante
persoonlijke gegevens binnen veertien
dagen onder kenmerk \'Stichting\' toe te
zenden aan de Afdeling Personeelsza-

LANDBOUWSCHAP Landbouwschap, Postbus

uwiiuuvwwwwviirtr ^^^^ ^ ^508 CM \'s-GRAVENHAGE

-ocr page 400-

Derk Willem van de Veen werd 1 oktober 1949
geboren als derde zoon van Johannes van de
Veen en Zwiertje Hoogers. Zijn vader was
dierenarts te Twello en al vanaf zijn vroegste
jeugd ging hij mee naar de boeren

Toen hij 14 jaar was stierf
zijn vader tijdens het uitoefe-
nen van zijn beroep, hij was
herstellende van een hartin-
farct en tijdens een verlos-
sing van een tweeling stierf
hij (3 april 1963).
Derk doorliep de toenmalige
MULO werkte een paar ja-
ren en bezocht vervolgens de
HLS te Deventer (Neder-
landse richting).
Hij had veel belangstelling
voor het boerenbedrijf en
genoot vooral van de stage-
periodes in Zeeland en En-
geland, waar hij zich kon
uitleven op vele hectares
landbouwgrond en kon om-
gaan met allerhande land-
bouwmachines.
Hij was een boer in hart en nieren, toch besloot
hij in 1973 in Utrecht te gaan studeren voor
dierenarts.

Hij hu wde in datzelfde jaar met Netty Liese, uit dit
huwelijk werden 3 kinderen geboren tevens
werd er een pleegzoon in het gezin opgenomen
Hij deed de studie in een snel tempo en in
december 1979 studeerde hij af
In januari 1980 trad hij als assistent in dienst bij
dierenarts Henk Jonker te Vaassen
Dit samenwerkingsverband werd al snel omgezet
in een maatschap. Zijn spontaniteit, eerlijkheid
en openheid maakte hem erg populair bij de
voomamelijk agrarische georiënteerde klanten-
kring

In memoriam

D. W. Van de Veen

Problemen loste hij resoluut en eigenzinnig op,
hetgeen hem naamsbekendheid tot buiten de
praktijkgrenzen gaf.

De praktijkomstandigheden intensiveerden zich
wat de werkdruk toe deed nemen
In november 1989 overleed collega Jonker en
volgden vele personeelsproblemen van verschil-
lende aard

Zijn veestapel op zijn onlangs verbouwde boerde-
rij was dan ook een welkome uitlaatklep voor
hem.

Het risico van een hartaanval, waardoor hij in
1981 al een keer getroffen was, negeerde hij
omdat het leven voor en onder de boeren voor
hem te belangrijk was.

Hij kon zijn stoere manier van werken en
tomeloze inzet niet inruilen voor een rustig
bestaan.

Dit werd hem op 7 april 1992 noodlottig tijdens
een zware verlossing na een vermoeiende week-
enddienst.

De verslagenheid was groot bij een ieder die hem
kende.

Wij verliezen in hem een groot dierenarts en een
uniek mens.

Moge de gedachtenis aan Derk dan ook in velen
van ons blijven voortbestaan.

R.B.M. Bomers
W. Smit

Uw auto: leasen gf kopen?

Na de invoering van het (gewijzigde) \'Plan Oort\',
vond in het bedrijfsleven een explosieve groei
plaats van het lease-park. Dit had onder meer te
maken met wijzigingen in de fiscaal toelaatbare
reiskostenvergoeding en de heffing van loonbe-
lasting over een andere of hogere vergoeding dan
ding dan ƒ 0,44 (thans ƒ 0,49) per kilometer.
Doordat de auto van de zaak in veel gevallen
onderdeel uitmaakt van secundaire arbeidsvoor-
waarden, veroorzaakten deze wijzigingen een
behoorlijke toename van de benodigde mens-
kracht om het wagenpark van de bedrijven te
beheren en te administreren (inclusief schadere-
gelingen, vervangende auto\'s, etc.).
Afgezien van noodzakelijke investeringen in een
eigen wagenpark, is het voor een bedrijf eenvou-
diger een leasecontract te sluiten.
Na de invoering van de BTW voor practici
werden deze door de verschillende leasemaat-
schappijen als nieuwe doelgroep beschouwd.
De
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor

Diergeneeskunde is dan ook door een aantal
leasemaatschappijen benaderd. Hierna zijn de
verschillende mogelijkheden zowel door het
KNMvD-secretariaat als door het Bestuur van de
Stichting Dienstverlening Dierenartsen bestu-
deerd.

Alles overziende komt de KNMvD tot de
conclusie dat leasen voor een dierenarts niet
voordelig is, ook niet als de auto gefinancierd
wordt.

Ook is verzekeren bij de VVAA of elders op basis
van het artsentarief goedkoper dan de gemid-
delde autoverzekering, waarbij men de praktijk-
auto exclusief BTW kan verzekeren.
De vervangende auto bij schade is bij de VVAA-
autoverzekering inbegrepen en bij onderhoud
lijkt het ook geen probleem, omdat de meeste
practici een langdurige en goede relatie met hun
prage hebben. Eveneens op het gebied van
inruilwaarde speelt de relatie met het autobedrijf
mee.

-ocr page 401-

Een dierenarts wordt in zijn of haar werk
regelmatig geconfronteerd met presentatietech-
nieken, zowel in de persoonlijke als in de
zakelijke sfeer.

Iedere dierenarts dient daarom deze presentatie-
technieken te beheersen en zichzelf te trainen in
de vaardigheid ervan.

Een uitstekende mogelijkheid om aan deze
training te werken biedt de cursus \'Presentatie?
Uw eigen creatie!\' die de
Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
voor haar leden ook in 1993 organiseert en wel
op 10, 11 en 12 juni.

De aanvang is op de donderdagmiddag en de
afsluiting op de zaterdagmiddag.
Deze cursus wordt intern gehouden in het
Aparthotel te Delden en is bestemd voor dieren-
artsen, leden van de KNMvD, die werkzaam zijn
in de praktijk, het bedrijfsleven of bij de over-
heid.

De cursus heeft als doel de bevordering van de
persoonlijke en zakelijke presentatie, waarbij
onder meer aandacht wordt besteed aan:

Presentatie ? Uw eigen creatie !

a) persoonlijke presentatie: het vergroten van de
vaardigheid in het houden van inleidingen
(opbouw van een inleiding, gebruik hulpmid-
delen, persoonlijke presentatie);

b) zakelijke presentatie: het ontwikkelen van
ideëen en plannen voor een goede presentatie
van de eigen praktijk, dienst of bedrijf waar-
voor men werkt.

De werkwijze is als volgt: leren door doen;
analyseren van geleerde activiteiten en het eigen
funktioneren daarin, inzicht vergroten met be-
hulp van theoretische modellen.

Om de deelnemers zo veel mogelijk aan hun
trekken te laten komen, is het deelnemersaantal
beperkt tot 15 personen.

Geïnteresseerden worden verzocht zo spoedig
mogelijk contact op te nemen voor informatie
en/of aanmelding met Bertie Koekkoek of
Marjoleine de Mol, tel. 030-510111 (bureau
KNMvD).

Euthanasie bij gezelschapsdieren

Het Hoofdbestuur van de KNMvD heeft
met genoegen kennis kunnen nemen van
de notitie van de Commissie Ethiek betref-
fende \'Euthanasie bij gezelschapsdieren\'.
Het Hoofdbestuur beveelt deze notitie
gaarne bij u aan en merkt op dat er een
groot gebied is, waarin de verantwoorde-
lijkheid van de dierenarts tot de beslissing
zal leiden of er tot euthanaseren wordt
overgegaan.

De Commissie Ethiek heeft hiervoor geen
duidelijke handvatten kunnen of willen
aangeven. Geeft deze notitie bij u aanlei-
ding tot discussie, dan hoort het Hoofdbe-
stuur dit gaarne van u!

Inleiding

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1
september 1986 is door het Hoofdbestuur een
notitie geplaatst betreffende euthanasie bij gezel-
schapsdieren. Dit is gebeurd naar aanleiding van
twee vraagstellingen. Allereerst de problematiek
van overvolle asiels met als vraag of het gerecht-
vaardigd is om alleen op grond van plaatsgebrek
tot euthanasie te besluiten. De tweede vraag
kwam van cliënten uit de gezelschapsdierenprak-
tijk waarbij criteria gevraagd werden die een
dierenarts tot euthanasie zullen doen besluiten.
Uit recent onderzoek van Rutgers is gebleken dat

euthanasie bij gezelschapsdieren voor veel die-
renartsen een moreel probleem vormt. In het
algemeen wordt zowel aanvaard als verwacht,
dat een dierenarts het leven van een gezelschaps-
dier beëindigt als daartoe goede redenen bestaan.
De term \'euthanasie\' is een samenstelling van
twee Griekse woorden die de \'goede dood\'
betekenen. In deze betekenis mag alleen van
\'euthanasie\' worden gesproken in die gevallen,
waarin verder leven met ondraaglijk lijden of
pijn niet aanvaardbaar wordt geacht. In overige
situaties kan men spreken van \'doden\', \'slachten\',
\'afmaken\', \'laten inslapen\', \'laten wegmaken\',
\'spuitje laten geven\' en andere uitdrukkingen die
voor het doden van dieren worden gebruikt. In
het algemeen spraakgebruik - ook internationaal
- wordt onder euthanasie verstaan het pijnloos of
zo pijnloos mogelijk doden van dieren; het
zoveel mogelijk vermijden van angst hoort hier
bij. Hoewel strikt genomen onjuist, zullen wij
ons bij deze omschrijving aansluiten. Een be-
zwaar van deze definitie is, dat het euthanasie-
vraagstuk tot een technisch probleem zou kun-
nen worden gereduceerd, namelijk de vraag met
welke methode het dier zo pijnloos mogelijk kan
worden gedood. De problemen liggen echter niet
zozeer op technisch gebied, dan wel op het
morele vlak. Daarbij gaat het om de goede
redenen voor euthanasie.
Maatschappelijk wordt erkend dat dieren niet
zomaar gedood mogen worden. Dit algemeen

-ocr page 402-

maatschappelijk gevoel wordt onder meer tot
uitdrukking gebracht in de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren. Daarin is bepaald dat
het verboden is om dieren te doden. Uitsluitend
in bij Algemene Maatregel van Bestuur aange-
wezen gevallen mag dit wel geschieden (art. 43).
De regelgeving heeft betrekking op de wijze
waarop, de situaties waarin en de personendoor
wie dieren mogen worden gedood (art. 44, lid 2).
Een achterliggende gedachte is dat moet worden
voorkomen dat dieren onnodig worden gedood.
In de discussie over het doden van dieren wordt
veelal onderscheid gemaakt tussen landbouw-
huisdieren, gezelschapsdieren en proefdieren.
Het is echter de vraag of dit onderscheid gerecht-
vaardigd is. Aangezien wij ons willen beperken
tot het euthanasievraagstuk bij gezelschapsdie-
ren, laten wij dit discussiepunt buiten beschou-
wing.

De situaties waarin euthanasie bij gezelschaps-
dieren gewenst is of verlangd wordt, verschillen
zodanig van elkaar, dat het voor de wetgever
ondoenlijk is tot in detail in regelgeving vast te
leggen in welke gevallen het doden van gezel-
schapsdieren kan worden toegestaan. Zelfregule-
ring door de beroepsgroep van dierenartsen, die
zo nauw bij de problematiek betrokken is, kan
een belangrijke rol spelen bij het zoeken naar
oplossingen van het euthanasievraagstuk. Deze
notitie wil een bijdrage leveren aan een ethisch
verantwoorde besluitvorming over het eventueel
verrichten van euthanasie bij gezelschapsdieren.
De voorbeelden hebben de bedoeling de proble-
matiek te verduidelijken; er is niet gestreefd naar
volledigheid.

Probleemstelling

Het probleem van euthanasie bij gezelschapsdie-
ren wordt niet zozeer gevormd door de vraag of
dieren mogen worden gedood, maar betreft
veeleer het waarom van het doden. Het is van
belang een antwoord te krijgen op de volgende
twee vragen:

1. Welke redenen zijn goede redenen voor het
doden van gezelschapsdieren?

2. Hoe stelt de dierenarts c.q. de veterinaire
professie zich in deze op, gezien haar primaire
taak de gezondheid en het welzijn van dieren
te bewaken?

CDverv^/egingen

De volgende overwegingen kunnen bijdragen tot
een zorgvuldige beslissing, zowel voor de eige-
naar, die primair de verantwoordelijkheid voor
de verzorging en dus ook voor de eventuele
levensbeëindiging van zijn/haar huisdier heeft,
als voor de dierenarts, die in deze een eigen
beroepsverantwoordelijkheid heeft.
Om de vraag te kunnen beantwoorden welke
redenen goede redenen zijn voor het doden van
gezelschapsdieren, is het in de eerste plaats
noodzakelijk een onderscheid te maken in rede-
nen waarom euthanasie gewenst is dan wel

verlangd wordt. Deze redenen kunnen voortko-
men vanuit een oogpunt van:

I het individuele dier:

- onomkeerbare gezondheids- en welzijns-
stoornissen (ziekte, pijn, lijden, gedragsafwij-
kingen).

II dierpopulaties:

- dieren die door ziekte, afwijkend gedrag (b.v.
agressie) of erfelijke afwijkingen een bedrei-
ging vormen voor de gezondheid en welzijn
van populaties.

III zowel dier als eigenaar:

- niet plaatsbare dieren;

- dieren die intensieve verpleging/verzorging
behoeven, die door de eigenaar niet is op te
brengen (financieel, technisch);

- verhuizing waarbij het dier niet is mee te
nemen (bejaarden tehuis; flat; bovenwoning).

IV de eigenaar:

- sociale redenen zoals onzindelijke dieren, niet
alleen kunnen zijn (blaffen, vernielen huis-
raad), verstoorde intermenselijke relaties, op
het dier uitgekeken zijn, overbodige dieren
(b.v. ééndagsnestjes).

V de samenleving:

- gevaar voor de veiligheid en de gezondheid
van de mens (valse/agressieve dieren, gevaar-
lijke zoönosen).

Bij het beoordelen of de genoemde redenen
goede redenen zijn, spelen de volgende uitgangs-
punten (waarden en normen) een belangrijke rol.

A. De betekenis en waarde van het leven-,

Ons handelen dient in overeenstemming te zijn
met het ethisch principe van respect voor alles
wat leeft. Dit betekent dat vermeden behoort te
worden dat dieren nodeloos worden gedood.
Leven zal niet ten koste van alles behouden
hoeven te worden. In elk geval dient dit leven
\'dierwaardig\' te zijn. Onder een dierwaardig
leven kan worden verstaan, een leven van een
huisdier waarbij:

- het dier niet bovenmatig en duurzaam licha-
melijk en/of psychisch lijdt;

- het dier zelf initiatieven toont met betrekking
tot beweging, voeding en contact naar buiten
(met eigenaar, andere dieren,omgeving);

- voor het dier een goede huisvesting, voeding
en verzorging gewaarborgd is.

De overweging dat een \'waardige\' dood, beter is
dan een \'onwaardig\' leven, kan de doorslag
geven om tot euthanasie te besluiten.

B. De betekenis en waarde van een natuurlijk
sterven

Door toepassing van euthanasie verhinderen wij
een stuk levenservaring; een bepaald levenspro-
ces wordt de pas afgesneden.
Er zijn momenteel mensen die menen een dier te
kort te doen als een natuurlijk doodgaan wordt
afgewacht. Ofschoon er goede redenen kunnen
zijn om in een concreet geval euthanasie toe te

-ocr page 403-

passen, zou indien mogelijk, aan een natuurlijk
doodgaan de voorkeur gegeven moeten worden.
Bij veel mensen bestaat de neiging te vragen om
een dier te laten doden om eventueel lijden te
voorkomen. Sommigen vinden het laten doden
van een dier normaal als het dier allerlei ouder-
domskwalen gaat vertonen. Het dier zelf dood
laten gaan kan minder goed gelegen komen
bijvoorbeeld \'s nachts, voor vakantie. Euthanasie
wordt in deze gevallen vaker gevraagd. In het
licht van het voorgaande zijn dergelijke motie-
ven met betrekking tot euthanasie strikt geno-
men onvoldoende.

C. Plaats en functie van de veterinaire professie.
De eerste verantwoordelijkheid van de dieren-
arts is de bevordering van de gezondheid en het
welzijn van het dier. Dit uitgangspunt is van
belang om aan te tonen dat het in strijd is met de
beroepsethiek om op verzoek gezonde en/of
normaal functionerende gezelschapsdieren te do-
den zonder zeer bijzondere argumenten. Een
dilemma ontstaat wanneer dierenarts en eigenaar
in een concrete situatie van elkaar verschillende
morele standpunten innemen. De eigenaar en de
dierenarts kunnen dan een \'second opinion\' bij
een andere dierenarts vragen.

Alternatieven en besluitvorming

Het mag duidelijk zijn dat elke situatie anders is
en dat het probleem euthanasie iedere keer om
een eigen afweging vraagt, steunend op algemeen
geldende normen en waarden. Het is van belang
dat men niet overhaast te werk gaat en dat men
bijvoorbeeld informeert of iedereen in huis (ook
kinderen) achter de beslissing kan staan.
Om in een concreet geval een juiste beslissing te
nemen, is het nodig alternatieven in de overwe-
gingen te betrekken. We moeten een antwoord
zien te krijgen op de volgende vier vragen:

1. Wat zijn de alternatieven?

2. Wat zijn de ingeschatte gevolgen van elk
alternatief?

3. Wat is (zijn) de waarde(n) van deze gevol-
gen? Zijn de gevolgen negatief of positief?
Voor wie (dier, eigenaar, dierenarts, samenle-
ving)?

4. Welke waarden verdienen voorrang?

Bij het rangschikken van waarden spelen de
bovengenoemde uitgangspunten een belangrijke
rol. Daarmee wordt voorkomen dat het louter
een afweging wordt van voor- en nadelen.
Morele oordeelsvorming is immers meer dan
alleen het wegen van voor- en nadelen.

ad \\ de alternatieven:

- bejaardenhuizen benaderen voor toelating
van huisdieren

- opvangadressen stimuleren, bijvoorbeeld bij
allergie

- betere voorlichting over het houden van
dieren

- opvoedingscursus laten volgen

- bevorderen van fondsen waaruit dure ingre-
pen kunnen worden betaald

- geld voor plaatsing via donatie stimuleren

- meer aandacht laten besteden aan herplaat-
sing, met name van volwassen dieren

- fundamentele aanpak zoals controle bij fok-
verenigingen op erfelijke gebreken

- aangepaste woonruimte/huisvesting voor
grote dieren met bewegingsstoornissen (lift,
laagbouw)

ad 2: gevolgen van de alternatieven.
Wat zijn de consequenties voor het dier als het
niet gedood zou worden?
Bij een agressieve hond bijvoorbeeld permanente
opsluiting en/of afzondering; bij een handicap
als heupdysplasie de pijn; bij het missen van één
oog het ongemak. Toch kan deze pijn of dat
ongemak te prefereren zijn boven de dood.
Het komt voor dat dierenartsen onder druk
worden gezet met dreigementen, bijvoorbeeld:
\'Als u de hond niet euthanaseert, dan dood ik
hem zelf of\'.... dan bind ik hem aan een boom\' of
\'.... dan ga ik naar een andere dierenarts\'. In
dergelijke gevallen kan gesproken worden van
\'morele chantage\'. Het is ongewenst dat de
dierenarts zich onder druk laat verleiden tot
euthanasie.

Wat zijn de consequenties voor de eigenaar bij
het niet doden van het dier? Bijvoorbeeld voort-
durende angst voor agressiviteit, of overbelasting
vanwege intensieve verpleging.
Bij het afwegen van de alternatieven en de
ingeschatte gevolgen zal er naar een compromis
gestreefd moeten worden, rekening houdend met
de belangen van het dier, de eigenaar en diens
omgeving en de dierenarts. De haalbaarheid van
eventuele alternatieven zal ook op een langere
termijn ingeschat dienen te worden,
ad 3:
waarde van de gevolgen.
De waarde van een dierenleven is één van de
waarden die in het geding zijn. Ondanks ons
verschuldigd respect voor levende wezens kan,
zoals eerder gesteld, aan een waardige dood de
voorkeur gegeven worden boven een onwaardig
voortleven. Maar ook waarden voor de mens
kunnen in het geding zijn, bijvoorbeeld een
voortdurende overbelasting door zware verple-
gingseisen.

ad 4: rangschikken van waarden
Het mag duidelijk zijn dat door diverse mensen
de gevolgen verschillend gewaardeerd en waar-
den verschillend gerangschikt worden. De me-
ning van de ander dient te worden gerespecteerd.
In geval een dierenarts het verzoek om te doden
niet wil effectueren doordat die dierenarts om
gegronde redenen van mening verschilt met zijn
cliënt, kan de cliënt zich wenden tot een andere
dierenarts. Deze zal dan opnieuw de argumenten
moeten wegen.

Op basis van de uitgangspunten en de weging
van alternatieven kan in overleg met de eigenaar

-ocr page 404-

tot een ethisch verantwoorde besluitvorming
worden gekomen.

Conclusies

I Het is niet mogelijk om, voor elke zich
voordoende situatie vooraf, een algemene
aanwijzing voor euthanasie te geven. In
gezamenlijk overleg zullen dierenarts en eige-
naar overeenkomstig de in deze notitie ge-
noemde overwegingen met afweging van de
alternatieven, tot een verantwoorde besluit-
vorming komen. Respect voor het leven en
een natuurlijk doodgaan zijn daarbij belang-
rijk.

II De veterinaire professie zal door goede voor-
lichting en door het bevorderen van preven-
tieve maatregelen er toe kunnen bijdragen,
dat er minder vraag naar euthanasie zal zijn.

Nabeschouwing

Uit de overwegingen blijkt dat in het algemeen
als leidraad geldt: géén euthanasie tenzij....

Er zijn situaties waarin het duidelijk is dat
euthanasie kan worden toegepast, zoals bij on-
omkeerbare gezondheids- en welzijnsstoornis-
sen, bij niet te beheersen agressiviteit of ander
onaanvaardbaar gedrag ten opzichte van eige-
naar en/of omgeving, of wanneer het dier
lijdende is aan een ernstige, de mens bedreigende
zoönose.

Er zijn ook omstandigheden waarbij men eutha-
nasie a priori moet afwijzen.

Tenslotte is er een \'groot grijs gebied\' waarbij
naast strikt diergeneeskundige redenen ook etho-
logische, sociologische, psychologische en eco-
nomische argumenten meewegen. Omdat de
dierenarts uiteraard vaker bij het doden en
doodgaan van dieren betrokken is dan de meeste
verzorgers, mag van hem/haar (individuele)
vooriichting en steun worden verwacht.

Het is aan te bevelen dat zowel binnen de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren als bij intercol-
legiale contacten ervaringen en besluitvormin-
gen met betrekking tot de euthanasie worden
uitgewisseld. Nadere bezinning op euthanasie is
zowel tijdens de opleiding als gedurende nascho-
ling gewenst.

Omdat het gedrag van huisdieren vaker dan
wellicht nodig een rol speelt bij de besluitvor-
ming tot euthanasie, moet er in de opleiding
voldoende ruimte en aandacht zijn voor etholo-
gie.

Door zorgvuldig te zijn bij beslissingen ten
aanzien van euthanasie, wordt de behoefte aan
goede voorlichting over juiste keuzes bij aan-
schaffing van huisdieren groter, terwijl ook
fokkerijbeslissingen zorgvuldiger afgewogen zul-
len worden. Dit zal er toe bijdragen dat dier-
waardiger leven bevorderd wordt.

Rectificatie

In het afdrukken van de afbeeldingen, behorende
bij het artikel \'Vesiculaire verkensziekte in Ne-
derland\' van C. Terpstra in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde van 1 november jongstleden is
een storende fout geslopen.

De afbeeldingen 3 en 4 (pagina 624) zij per abuis
verwisseld.

Stafmedewerker

publiciteit

Hierdoor delen wij u mede dat de arbeidsover-
eenkomst met drs. Sj. G. de Rooij niet is
verlengd.

Testrappürt fysicüm

softwarepakket

De AdviesRaad Automatisering van de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren maakt bekend
dat zij inmiddels haar praktijktest van het Fysi-
com Dierenartsen-programma heeft afgerond.

De bevindingen en eindconclusies zijn neerge-
legd in een apart testrapport.

Reeds eerder kwamen de testrapporten gereed
van de programma\'s van de firma\'s Deltabron en
Test en Opinion.

Alle drie rapporten kan men opvragen bij de
secretaris van de GGG, drs. S.J. Kleinjan,
Biltstraat 455-457, 3572 AX Utrecht.

Momenteel wordt gewerkt aan het testen van het
VAMS pakket van de Novad bv te Bunnik en het
VIP pakket van de firma MBVS te Houten.

Banden 1992 Tijdschrift
voor
Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde 1992 (nieuw
formaat) kunt u bestellen door ƒ 25,- per set
over te maken op postbanknummer 51 16 06.
Wilt u bij uw bestelling vermelden \'Banden
1992\'?

Banden tot en met 1986 zijn niet meer
voorradig. Vanaf 1987, met uitzondering van
1989, zijn de banden wel leverbaar.

-ocr page 405-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Goor, A.E.T. van; 1992; 3581 EC Utrecht; Mgr.
v.d. Weteringstraat 49.

Hebema, Mevr. S.E.; 1992; 3512 NV Utrecht;
Dorstige Hartsteeg 5.

Los, Mevr. R.M.; 1992; 3583 HC Utrecht; W. de
Zwijgerstraat 8.

Verlinden, Mevr. M.C.J.; 1992; 6071 KE Swal-
men; Kerkpad 29.

Weijtens, M.J.B.M.; 1992; 3582 BS Utrecht;
Abstederdijk 94.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:
Admiraal-Kok, Mevr. T.H.J.; 1992; 9781 CM
Bedum; Beatrixlaan 1.

Blokland-Heynen, Mevr. D.M.G.L.; 1992; 3531

TC Utrecht; Padangstraat 20.

Bolink, Mevr. F.J.; Giessen-1992; 5831 KW

Boxmeer; Jacob de Kerlestraat 3.

Borgmans, H.J.M.; 1992; 5081 NE Hilvarenbeek;

Groot Westerwijksestraat 3 A.

Bouwman, R.G.; 1992; 3083 ZS Rotterdam;

Sternstraat 11 C.

Bunt, Mevr. C. van de; 1992; 3581 WV Utrecht;
Bolstraat 103.

Douw, B.G.; 1992; 3514 VJ Utrecht; Grietstraat 8
bis.

Gemmeke, E.A.A.C.; 1992; 3703 CS Zeist; Koe-
laan II.

Hallebeek, Mevr. J.M.; 1992; 3512 TA Utrecht;
Potterstraat 12 bis.

Jacobs, Mevr. M.S.H.M.; 1992; 3523 HD Utrecht;
Slotlaan 58.

Ueuw van Weenen, A. de; 1969; 4265 HH
Genderen; Hoofdstraat 13 A.
Pool, Mevr. L; 1992; 2042 NA Zandvoort;
Haarlemmerstraat 17.

Rossum, P.C.R. van; 1992; 7021 DV Zelhem; Jan
Steenstraat 100.

Schipper, F.C.M.; 1992; 3572 KV Utrecht; A.
Numankade 67 bis.

Smit, RJ.; 1992; 9635 AV Noordbroek; Hoofd-
straat 30.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Asveld, A.; 3581 SW Utrecht; Haagstraat 21.
Dijkshoorn, Mevr. J.W.; 3653 LE Woerdense
Verlaat; Grechtkade 9.

Jong, Mevr. WE. de; 3581 JD Utrecht; Van
Alphenstraat 54.

Pleyter, R.J.P.; 3524 AT Utrecht; Texel 171.
Spoormakers, T.J.R; 3522 BB Utrecht; Rijnlaan
31 bis.

Vollema, Mevr. J.R.; 3581 LS Utrecht; Linde-
straat 40.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Pellicaan, C.H.P; 3562 KW Utrecht; Gloriant-
dreef311.

Jubilea

Mevr. Dr. I. van der Gaag te Nieuwegein, afwezig,
25 jaar, 1 dec. 1992

Dr. J.P Koopman te Bemmel, aanwezig, 25 jaar, 1
dec. 1992

U. Dijkstra te IJhorst (O), afwezig, 40 jaar, 4 dec.
1992

L.H. Wouda te Fluitenberg, aanwezig, 40 jaar, 4
dec. 1992

A.E.F. van Pul te Wehl, afwezig, 40 jaar, 4 dec.
1992

Mevr. H.A. Timmenga-Hannema te Hattem, af-
wezig, 50 jaar, 8 dec. 1992
Prof W.J. Roepke te Driebergen, afwezig, 50 jaar,
8 dec. 1992

H.G.A. Koek te Oldenzaal, afwezig, 25 jaar, 9 dec.
1992

T. Cuperus te Gramsbergen, afwezig, 25 jaar, 17
dec. 1992

Prof.Dr. G. Wagenaar te Houten, afwezig, 55 jaar,
17 dec. 1992

Dr. J.H.P Verweij te Rozendaal (Gld), afwezig, 55
jaar, 17 dec. 1992

G.C. Doggen te Wouw, afwezig, 40 jaar, 19 dec.
1992

S.A. Holzmüller te Borculo, afwezig, 40 jaar, 19
dec. 1992

G. Jongeneel te Middelburg, aanwezig, 40 jaar, 19
dec. 1992

Dr. E.E. Kemperman te Wouw, afwezig, 40 jaar,
19 dec. 1992

L.J.Th. Tholhuysen te Made, aanwezig, 40 jaar,
19 dec. 1992

A.J. Eikelboom te Hattem, aanwezig, 60 jaar, 19
dec. 1992

P.J. Mus te Hoorn, afwezig, 40 jaar, 19 dec. 1992
C. Ruijgh te Cuijk, afwezig, 35 jaar, 20 dec. 1992
P. Zandstra te Drachten, afwezig, 35 jaar, 20 dec.
1992

Dr. J.W. Zantinga te Baarn, afwezig, 35 jaar, 20
dec. 1992

W. Pons te Vianen (ZH), afwezig, 25 jaar, 22 dec.
1992

J.A. Ypenburg te Menaldum, afwezig, 25 jaar, 22
dec. 1992

E.J. Jedema te Maarssen, afwezig, 25 jaar, 22 dec.
1992

G.C.M. Jansen te Wehl, afwezig, 25 jaar, 22 dec.
1992

C.I.M.M. Achten te Haaren, afwezig, 25 jaar, 22
dec. 1992

L. Elving te Vleuten, afwezig, 25 jaar, 22 dec. 1992
R. van der Lende te Oosterstreek, afwezig, 25 jaar,
22 dec. 1992

Mutaties

203 Admiraal-Kok, Mevr. T.H.J.; 1992; 9781
CM Bedum; Beatrixlaan 1; tel. 05900-13623
privé, 14260
prakL; p., medew. bij C.H. van
Wees en D. van der Wel (toev. als lid).
207 Bastiaansen, PN.C.M.; 1985; 4817 GC
Breda; Wolvenring 35; tel. 076-225053
privé, 415030 prakt.; medew. bij J.E.G. Lutz.
209 Berg, Mevr. G.A. van den; 1990; 3524 KK
Utrecht; Tirol 67; tel. 030-895512 privé,
898939 prakt.; p.

211 Biermann, J.H.T.J.; 1988; 5731 WH Mierlo;
Meidoorn 50; tel. 04927-65572 privé,
04920-33808 prakt.; p., medew. bij
H.J.M.H. Duijsens, S.H. Ouwerkerk en
J.L.M. Regouin.

212 Binnema, J.; 1971; 4941 WN Raamsdonks-
veer; Diepenbrockstraat 24; tel. 01621-
22022 privé, 15351 bur.; fax 01621-22022;
exportmanager C.H.V./Franklin InL

212 Blokland-Heynen, Mevr. D.M.G.L.; 1992;
3531 TC Utrecht; Padangstraat 20; tel. 030-
938187; wnd.d. (toev. als lid).
214 Boink, G.M.J.M.; 1977; 5071 NA Uden-
hout; Mortel 4; tel. 04241-2398 privé,
04242-83535 bur.; p., geass. met C.I.M.M.
Achten, FL.RC. Donders, A.H.M. van Do-
remalen, J.H.M. Maas en M.G. van der
Weele

214 Bolink, Mevr. F.J.; Giessen-1992; 5831 KW
Boxmeer; Jacob de Kerlestraat 3; tel. 08855-
73572; wnd.d. (toev. als lid).

215 Borgmans, H. J.M.; 1992; 5081 NE Hilvaren-
beek; Groot Westerwijksestraat 3 A; tel.
04255-4839 privé, 04243-1465 prakt.; p.,
medew. bij H.G.G.M. van Enckevort, J.A.M.
van Gils, N.W.FA. Grimme, H.FJ.M. van
Heivoort en L.A.M. Tinnemans (toev. als
lid).

217 Bouwman, R.G.; 1992; 3083 ZS Rotterdam;
Stemstraat 11 C; tel. 010-4103065 privé,
4191491 prakt.; p., medew. bij J.F.J. van den
Broek, C. Buesink, Mevr. A.H.M. Koert,
A.W. Kramer, Mevr. L.M.M. Oorsprong en
Mevr. C.H. Smit (toev. als lid).

221 Bunt, Mevr. C. van de; 1992; 3581 WV
Utrecht; Bolstraat 103; tel. 030-515001;
wnd.d. (toev. als lid).

221 «Buskermolen, Mevr. RM.; 1989; 7707 PM
Balkbrug; Oud A vereest 1; tel. 05230-56289;
wnd.d.

223 Charpentier, G.C.; 1987; 5081 HE Hilvaren-
beek; Grote Voort 3; tel. 04255^776 privé,
04254-2402 prakt.; fax 04254-2302; p., ge-
ass. met C.W.M. Augustijn, J.M. Berger,
FW. Berndsen, J.W. Eshuis, M.M.J. van der
Linden, G.W.Th. Mourits, J.A.M. Vermeer,
A.R.L. de Vries en H.J.H. van Wijk.

230 Douw, B.G.; 1992; 3514 VJ Utrecht; Griet-
straat 8 bis; tel. 030-730422 privé, 05448-
1366/2121 prakt.; p., medew. bij H.B. van
Lom en J. Neleman (toev. als lid).

232 Egberts, Dr. H.J.A.; 1976; U-I989;6585 KD
Mook; Bovensteweg 24; tel. 08896-1205; p.

235 Fennema, G.; 1970; 8465 PK Oudehaske;
Jousterweg 66 A; tel. 05130-77979 privé,
22275 bur.; fax 05130-23337; Dir. Eerste
Friesche Onderlinge Paarden en Rundvee
Verzekering Mij.

239 Geerts, A.A.J.; 1989; 5506 EE Veldhoven;
Nijverheidslaan 14; tel. 040-543443 privé,
532540 prakt.; p., medew. bij J. Floor, J.H.
ten Hoopen en J.P.M Schijf.

239 Gemmeke, E.A.A.C.; 1992; 3703 CS Zeist;
Koelaan 11; tel. 03405-70770 privé, 03404-
54264 prakt.; fax 03404-50004; p., medew.
bij N.A. Dijkshoorn (toev. als lid).

244 Haaften-Visser, Mevr. C.C. van; 1977; 3707
HE Zeist; Prof Lorentzlaan 149; tel. 03404-
11162; d.

246 Hallebeek, Mevr. J.M.; 1992; 3512 TA
Utrecht; Potterstraat 12 bis; tel. 030-313011;
wnd.d. (toev. als lid).

246 Hamburger, E.J.; 1974; 8421 PM Oldeber-
koop; Molenlaantje A 2; tel. 05164-1737
privé, 1777, 05613-1999 prakt.; p., geass.
met R. van der Lende, G. Nijhof en A.E.
Schuring.

250 «Hendriks, H.A.M.; 1992; 5025 ND Tilburg;
Rubensplein 27; tel. 013-676961 privé,
331648 prakt.; p., medew. bij W.R.J. Rasen-
berg en W.S.J. Rasenberg.

257 Hutjes, Mevr. M.I.J.; 1990; 3981 ZN Bunnik;
Vletweide 98; tel. 03405-67511; wnd.d.

258 Jacobs, Mevr. M.S.H.M.; 1992; 3523 HD
Utrecht; Slotlaan 58; tel. 030-880097;
wnd.d. (toev. als lid).

264 Kersten, A.J.; 1981; 1241 AP Kortenhoef;
J.C. Ritsemalaan 14; tel. 035-64268 privé,
02940-79516 bur.; fax 02940-14256; d. bij
Solvay Duphar, clin. research manager swine
and cattle.

269 Kothuis, H.J.A.M.; 1955; 6131 KK Sittard;
Wilhelminastraat 5-9; tel. 046-513863; r.d.

275 Leeuw van Weenen, A. de; 1969; 4265 HH

-ocr page 406-

Genderen; Hoofdstraat 13 A; tel. 04165-
2502; d. (toev. aU lid).

275 Leeuwen, E. van; 1990; 6955 AK Elleœm;
Zutphensestraatweg 68; tel. 08330-14576
privé, 08334-71007 prakt.; p.

354 Loman, S.; 1932; Vanta Maria, California
93454-7867 (U.S.A.); 642 Daniel Drive; d.

279 Lugtigheid, J.J.A.; 1990; 4191 HC Gelder-
malsen; Koningsweg 18 A; tel. 03455-76746
privé, 013-554131 prakt.; p., medew. bij
H.U. Dijk, J. Kaandorp, C. van Pinxteren en
H.H.J.M. Timmermans.

279 Lunenburg, Mevr. W. van; Gent-1986; 6717
EG Ede; A. Koningstraat 1201; tel. 08380-
40147 privé, 08389-16500 prakt.; p., me-
dew. bij P.J. Arends en RJ. Kool.

279 Lutz, J.E.G.; 1974; 4841 GC Prinsenbeek;
Beeksestraat 48; tel. 076-410366 privé,
415030 prakt.; p.

281 Meeuwissen, C.J.J.; 1958; naar het buiten-
land.

354 Meeuwissen, C.J.J.; 1958; 15340 Mourjou,
Calvinet (Frankrijk); "Espradel"; tel. 09-
33.71499918; r.d.

354 Mol, L.F; 1966; Cairo (Egypte); RO.Box
443 Dokki; tel. 09-20-2-3609669 privé,
3498931 bur.; fax 09-20-2-704270; Consul-
tant E.E.C./FS.D.P/General Organisation
for Vet. Service Cairo.

287 Nahuijsen, H.; 1988; 3524 KV Utrecht;
Lombardije 35; tel. 030-882658 privé, 076-
415030 prakt.; p., medew. bij J.E.G. Lutz.

287 Nauta, Mevr. B.B.; 1989; 8076 PT Vierhou-
ten; Waskolkweg 13; tel. 05771-1711 privé,
03410-31305 prakt.; p.

288 Nijhof, G.; 1982; 8398 GL Blesdijke; Marke-
weg 67 A; tel. 05614-1025 privé, 05613-
1999 prakt.; fax 05613-1224; p., geass. met
E.J. Hamburger, R. van der Lende en A.E.
Schuring.

289 Nijs, Mevr. M.G.M. de; 1989; 1906 AP
Limmen; Middenweg 7; tel. 02205-4048;
wnd.d.

289 Nijs, Mevr. M.I. de; 1984; 9751 AK Haren
(Gr); Molenweg 34; tel. 050-340789; d.

289 Nobelen, F.C.G.M. van den; 1991; 7475 BR
Markelo; Loosboersstraat 28; tel. 05476-
3595 privé, 1764 prakt.; fax 05476-3125; p.,
medew. bij D.J.A. de Groot, T. Feenstra en
P.J.M. Franssen.

290 OCferhaus, E.J.; 1989; 8386 XB Doldersum;
Huenderweg 1; tel. 05212-7380 privé,
05160-12742 prakt.; p., medew. bij Th.T
Adamse, H.J.J. Boerrigter, S.D. Feitsma,
J.W.E. Peters en D.R. Vink.

292 Oskam, W.J.H.; 1976; 4101 VPCulemborg;
Pruimeboom 45; tel. 03450-16479 privé,
12207 prakt.; p., geass. met RC. Stapel.

293 Oving, L.; 1985; 6584 DH Molenhoek (L);
De Bongerd 8; tel. 080-584553 privé, 08818-
9911 bur.; d. Cofok B.V

360 Pellicaan, C.H.R; 3562 KW Utrecht; Glori-
antdreef 311; tel. 030-622090 privé, 532066
bur.; apotheker. Apotheek R.U. (F.D.) (toev.
als buitengewoon lid).

297 Poels, E.G.M.; 1986; 7707 PM Balkbrug;
Oud A vereest 1; tel. 05230-56289 privé,
56202 prakt.; p., geass. met A.G.M. Exter-
catte, T. Mooiweer en K.H. Poppens.

297 Pool, Mevr. L.; 1992; 2042 NA Zandvoort;
Haarlemmerstraat 17; tel. 02507-19137;
wnd.d. (toev. als lid).

298 Posthuma, Mevr. S.FM.; 1991; 7475 BR
Markelo; Loosboersstraat 28; tel. 05476-
3595; wnd,d.

298 »Prins, B.; 1980; 9651 AC Meeden; Hereweg
83; tel. 05987-12289 privé, 22234 prakt.; p.,
geass. met R.M.G. Keereweer.

303 Roelofs, A.J.H.M.; 1986; 7491 DL Delden;
Cramerstraat 3; tel. 05407-65246 privé,
65222 prakt.; p., geass. met Dr. H.R Hoebe,
C.B. van der Sluijs en A. Timmerman.

304 Rossum, RC.R. van; 1992; 7021 DV Zel-
hem; Jan Steenstraat 100; tel. 08342-1257
privé, 1272 prakt; p., medew. bij RE. Roders
en S. Tol (toev. als lid).

306 Sandt, Mevr. R.R.O.M. van de; 1988; 3432
BN Nieuwegein; Zwolseveste 40; tel. 03402-
54203 privé, 030-534580 bur.; wet. medew.
R.U. (RD., vkgr. Geneesk. van Gezel-
schapsd.).

308 Schipper, FC.M.; 1992; 3572 KV Utrecht;
A. Numankade 67 bis; tel. 030-731372;
wnd.d. (toev. als lid).

310 Schuring, A.E.; 1%3; 8421 PN Oldeber-
koop; Wolvegasterweg 20; tel. 05164-1563
privé, 05613-1999, 05164-1260 prakt.; p.,
geass. met E.J. Hamburger, R. van der Lende
en G. Nijhof.

312 Sjollema, B.E.; 1980; 3582 KL Utrecht;
Markstraat 2 B; tel. 030-516752 privé, 020-
6140308 prakt.; p., in Diergeneeskundig
Specialisten Centrum Amsterdam; specialist
Chirurgie der Gezelschapsd.

313 Smit, FJ.; 1992; 9635 AV Noordbroek;
Hoofdstraat 30; tel. 05985-3579 privé, 1356
prakt.; p., medew. bij H.J. Buurma en E.N.J.
Hettinga (toev. als lid).

316 Stapel, P.C.; 1984; 4102 XD Culemborg;
Egelantier 28; tel. 03450-31795 privé, 12207
prakt.; p., geass. met W.J.H. Oskam.

321 Theeuwes, J.J.A.; Gent-1986; 4827 AH
Breda; Jan van de Domstraat 3; tel. 076-
716231 privé, 415030 prakt.; medew. bij
J.E.G. Lutz.

321 Theuns, P.J.J.; Gent-1987; 3355 AD Pa-
pendrecht; Elzenzoom 121; tel. 078-150362;
P-

324 »Unen, A.A. van; 1979; 8393 RC Vinkega;
Noordwolderweg 5; tel. 05613-1515 privé,
3333 prakt.; fax 05613-1515; p.

327 Vente, J.Ph.; 1968; 6585 KW Mook; Papen-
bergseweg 38; tel. 088%-1697 privé, 040-
552906 bur.; fax 08896-2645; Vente Consul-
tancy, dir. Agro-Business Oost-Europa.

330 Vink, D.R.; Gent-1988; 8433 LX Hauler-
wijk; Scheidingsreed 10; tel. 05161-1672
privé, 05160-12742 prakt.; p., geass. met
Th.T. Adamse, H.J.J. Boerrigter, S.D. Feits-
ma, H. Jorritsma en J.W.E. Peters.

358 Vloo, E.S. de; Gent-1991; B-1702 Groot-
Bijgaarden (België); Brusselstraat 329; tel.
09-32-2-4666442; p.

338 Wenünk, Prof.Dr. G.H.; 1%9; U-1978; 5469
TH Erp; Klein Dorsent 31; tel. 04135-1330
privé, 030-531234 bur.; fax 030-531817; hlr.
R.U. (F.D., vkgr. Inw. Ziekten en Voeding
der Gr. Huisd.).

338 Wessum, R. van; 1991; 3739 KN Holland-
sche Rading; Dennenlaan 16; tel. 02157-
2134 privé, 02940-17776 prakt.; p., geass.
met L.P. van Gorkom.

340 Wijk, C. van; 1974; 8256 DZ Biddinghuizen;
Huifkar 1; tel. 03211-1611; k.d. R.V.V kring
Apeldoorn.

345 Zinnicq Bergmann, Mevr. H.M.S. van; 1986;
5404 LZ Uden; Ploeg 40; tel. 04132-60449
privé, 040-540958 prakt.; p., medew. bij
K.E. Hovius.

Cursussen

najaar 1992,
voorjaar 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/94)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/"4.I00,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/■390,-)

19 december 1992 (92/75)

Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(/■lOO,-)

8 december 1992 (92/49)

Ademhalingsziekten bij varkens

(f675,-)

14 en 15 december 1992(92/77)

K.I. Paard

(/7400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)
Praktische echografie gezelschapsdieren

(/390,-)

9 januari 1993 (93/08)

13 maart 1993 (93/09)

Digestie apparaat pluimvee

(/750,-)

12 en 13 januari 1993(93/01)
Echografie pezen paard

(ƒ550,-)

14 januari en 20 januari 1993 (93/04)
14 januari en 21 januari 1993 (93/05)

14 januari en 22 januari 1993 (93/06)
Endocrinologie gezelschapsdieren

15 en 16 januari 1993 (93/02)

Kwaliteitsbewaking varken

(/■500,-)

19 januari 1993(93/03)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(ƒ525,-)

23 januari 1993 (93/10)

Toegang tot de Veterinaire Literatuur met

behulp van computers

(ƒ800,-)

29 januari 1993 (93/40)
5 juni 1993 (93/21)
Gynaecologie paard
(ƒ710,-)

26 en 27 januari 1993 (93/27)

-ocr page 407-

Interpretatie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren

<f225,-)

Thorax 27 januari 1993(93/11)
Thorax 16 februari 1993 (93/14)
Abdomen 3 februari 1993 (93/12)
Abdomen 2 maart 1993 (93/15)
Skelet 10 februari 1993 (93/13)
Skelet 9 maart 1993 (93/16)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(ƒ895,-)

28 januari 1993 Te Utrecht (93/43)
Basale tandheelkunde hond
(ƒ400.-)

30 januari 1993 (93/25)

Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/1.875,-)

4,5 en 6 februari 1993 (93/22)
Veterinaire apotheek I gemengde praktijk

(/"I.IOO,-)

10,11 en 12 februari 1993 (93/46)
2, 3 en 4 juni 1993 (93/47)

Coli Mastitis

(/375,-)

15 februari 1993 (93/28)

Voortgezette praktische tandheelkunde hond

C^950.-)

20 februari 1993 (93/26)

Deelname is slechts mogelijk voor hen die de

Basale cursus Tandheelkunde gevolgd hebben.

Selectiebeelden bij de kat

(/740,-)

23 februari 1993 (93/19)
Schrijven van een arttikel

(/"I050,-)

1 maart en 5 april 1993 Te Utrecht (93/07)
Struisvogels

(/•195.-)

2 maart 1993 (93/23)
Deze cursus is Engelstalig.

Veterinair handelen bij hippische wedstrijden
Cf455,-)

4 maart 1993 (93/24)
Hartafwijkingen bij de hond en de kat

ifilS-)

5 maart 1993 (93/17)
14 mei 1993(93/18)

Klinische les gezelschapsdieren hartgeruisen

(/■lOO,-)

9 maart 1993 (93/54)
Bloedonderzoek gezelschapsdieren

C/325,-)

10 maart 1993 (93/39)
Capita Selecta vleestechnologie

C/\'1.425,-)

16 en 23 maart 1993 (93/36)
Vampp

(/■600,-)

17 maart 1993 (93/55)
Ademhalingsziekten rund

(f125,-)

22 en 23 maart 1993 (93/29)
Praktische anaesthesie paard

(f965,.)

23 en 24 maart 1993 (93/50)
Praktische anaesthesie paard
(/•1.375,-)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(/^95,-)

30 maart 1993 Te Utrecht (93/44)
5, 6 en 7 april 1993 (93/51)

Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënten

(/355,-)

3 april 1993 (93/30)
Diarree rund
C/^00,-)

5 april 1993(93/32)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(/^95,-)

7 april 1993 Te Utrecht (93/45)

Inleiding in de diergeneeskunde begeleiding

van melkveebedrijven

(/■I.650,-)

19,20 en 21 april 1993 (93/53)
Praktische Echografie Gynaecologie Rund

C/^95,-)

21 april 1993 Te Drachten (93/56)
Veterinaire wetgeving

(/■450,-)

22 en 29 april 1993 (93/37)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(/•lOO,-)

28 april 1993 (93/35)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(/^95,-)

28 april 1993 Te Drachten (93/58)
Praktische Echografie Gynaecologie Rund
(ƒ895,-)

mei 1993 Te Drachten (93/58)

Apotheek voor assistenten in de dierenartsen-
praktijk

(/^OO,-)

en 7 mei 1993 (93/48)
De benauwde patiënt
C/325,-)

mei 1993 (93/20)

Assistentie bij gebitsreiniging van gezelschaps-
dieren

(/•530,-)

12 mei 1993 (93/41)

Verbanden en spalken bij gezelschapsdieren

(/■650,-)

15 mei 1993 (93/34)

Ziekten en chirurgie bij knaagdieren

(/•435,-)

26 mei 1993 (93/42)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar
1992 cq. voorjaar 1993.
Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskunde,
Postbus
85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon:
030-517374, Dax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Doorlopende

agenda

December

I— 2 PAO-D cursus (vervolg van 30 novem-
ber): Apotheek I Gemengde Praktijk (92/
62).

8 Afd. Gelderiand KNMvD. Ledenvergade-
ring, rest. \'De Waag\', Doesburg, 20.15 uur.

8 PAO-D cursus: Patientendemonstratie (92/
49).

10 EVA dagcursus Geneeskunde postduiven
(Inl. 03434-56566 fax 03434-57122)

11 PAO-D cursus: Praktische Röntgenologie
GD (92/71).

12 PAO-D cursus: Tandheelkunde II (92/68).

14 PAO-D cursus (vervolg van 9 november):
Het schrijven van een artikel (92/59).

14— 16 PAO-D cursus: Ademhalingsziekten
bij varkens (92/77).

15 Ledenvergadering afdeling Groningen en
Drenthe van de KNMvD

15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom;
20.00 uur.

15 Ledenvergadering Afdeling Limburg van de
KNMvD, aanvang 20.30 uur. Locatie: re-
staurant \'De Waever\' te Heythuysen.
17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien

(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)
17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering, De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur
17 Vergaderingen KNMvD, afdeling Friesland
17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).
19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/75).

1993
Januari

7 Archaeopteryx lezing: \'De cavia, van voe-
ding tot therapie\'. Info en aanmelding: Jaap
Jan van Dijk, tel. 03404-51083 na 18.00
uur.

9 PAO-D cursus: 93/08 Praktische Echogra-
fie GD.

12— 13 PAO-D cursus: 93/01 Digestie Appa-
raat Pluimvee.
14 en 20 PAO-D cursus: 93/04 Echografie Pe-
zen Paard

14 en 21 PAO-D cursus: 93/05 Echografie Pe-
zen Paard

14 en 22 PAO-D cursus: 93/06 Echografie Pe-
zen Paard

15— 16 PAO-D cursus: 93/02 Endocrinologie
Gezelschapsdieren

19 PAO-D cursus: 93/03 Kwaliteitsbewaking
Varkens

21 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund.

23 PAO-D cursus: 93/10 Praktische Röntge-
nologie Gezelschapsdieren
26— 27 PAO-D cursus: 93/27 Gynaecologie
Paard

27 PAO-D cursus: 93/11 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Thorax Gezelschaps-
dieren

28 PAO-D cursus: 93/43 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Utrecht

29 PAO-D cursus: 93/40 Toegang tot de Vete-
rinaire Literatuur met behulp van Compu-
ters.

30 PAO-D cursus: 93/25 Basale Tandheel-
kunde Hond

Februari

3 PAO-D cursus: 93/12 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Abdomen Gezel-
schapsdieren
4— 6 PAO-D cursus: 93/22 Samenwerken

en Leidinggeven in de Praktijk
10 PAO-D cursus: 93/13 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

10—12 PAO-D cursus: 93/46 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

-ocr page 408-

11 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur, Paviljoen
Molenwijk

11 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur. Paviljoen Mo-
lenwijk

15 PAO-D cursus: 93/28 Coli Mastitis

16 PAO-D cursus: 93/14 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Thorax Gezelschaps-
dieren

20 PAO-D cursus: 93/26 Voortgezette Prakti-
sche Tandheelkunde Hond

23 PAO-D cursus: 93/19 Sectiebeelden bij de
Kat

Maart

1

3-

PAO-D cursus: 93/07 Schrijven van een
Artikel

PAO-D cursus: 93/23 StruisvogeU
PAO-D cursus: 93/15 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek AMomen Gezel-
schapsdieren

Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund.

PAO-D cursus: 93/24 Veterinair Handelen
bij Hippische Wedstrijden
PAO-D cursus: 93/17 Hartafwijkingen bij
de Hond en Kat

PAO-D cursus: 93/16 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

PAO-D cursus: 93/54 Klinische Les
PAO-D cursus: 93/39 Bloedonderzoek Ge-
zelschapsdieren

PAO-D cursus: 93/09 Praktische Echogra-
fie GD

16 en 23 PAO-D cursus: 93/36 Capita Selecta

Vleestechnologie

17 PAO-D cursus: 93/55 VAMPP

22— 23 PAO-D cursus: 93/29 Ademhalings-
ziekten Rund

23— 24 PAO-D cursus: 93/50 Praktische
Anaesthesie Paard

KNMvD

26— 28 \'Vooijaai-sdagen 1993\', Amsterdam.
30 PAO-D cursus: 93/44 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Utrecht

April

PAO-D cursus: 93/30 Assistentie Voorbe-
reiding en Nazorg Operatie Patiënt

5 PAO-D cursus: 93/32 Diarree Rund
5— 7 PAO-D cursus: 93/51 Praktische Ana-
esthesie Paard
7 PAO-D cursus: 93/45 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Utrecht

19—21 PAO-D cursus: 93/53 Inleiding in de
Diergeneeskundige Begeleiding van Melk-
veebedrijven

21 PAO-D cursus: 93/56 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Drachten

22 en 29 PAO-D cursus: 93/37 Veterinaire

Wetgeving

27— 30 First European Comparative Clinical
Pathology Conference (ECCP, 93), East
Midlands Conference Centre, Nottingham.

28 PAO-D cursus: 93/35 Patientendemonstra-
tie Gezelschapsdieren

28 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund

29 PAO-D cursus: 93/57 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Drachten

Tel. 030 - 51 15 20

PAO-D cursus: 93/58 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Drachten
7 PAO-D cursus: 93/48 Apotheek voor
Assistenten in de Dierenartsenpraktijk
PAO-D cursus: 93/20 De Benauwde Pa-
tiënt

Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur. Paviljoen
Molenwijk

Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur. Paviljoen Mo-
lenwijk

PAO-D cursus: 93/41 Assistentie bij Ge-
bitsreiniging van Gezelschapsdieren
PAO-D cursus: 93/18 Hartafwijkingen bij
de Hond en Kat

PAO-D cursus: 93/34 Verbanden en Spal-
ken bij Gezelschapsdieren
22— 23 Antwerpen, provinciehuis. \'Endocri-

Mei

6-

II

12

14

15

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend gulden inkomen is al gauw
zestig procent bestemd voor de kas van de fiscus.
U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is ge-
schapen.

Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waar-
door u direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.
U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u
meer wilt weten.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Gevraagd in een gemengde tweemanspraktijk in het midden van het land

DIERENARTS m/v

De wekzaamheden betreffen overwegend de runder- en gezelschapsdierenpraktijk. Bij gebleken
geschiktheid en goed onderling functioneren behoort associatie tot de mogelijkheden. Sollicitaties
s.v.p. binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 66/92.

Ter overname aangeboden:

EEN KLEINE
GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

In Twente. Brieven onder nummer 68/92 richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht.

-ocr page 409-

noiogical and Reproductive Problems in
Dog and Cat\', Porf. dr. Ed Feldman (Univ.
of California, Davis). \'Interpretation of La-
boratory Results and Usefulness of the
different Laboratory Tests in specific case
histories\'. Dr. Peter Bloxham (Bloxham
Veterinary Laboratories, Devon UK). Infor-
mation: dr. R. Lippens, tel. 32.3.658.25.35
or 32.3.658.88.27.

PAO-D cursus: 93/42 Ziekten en Chirurgie
bij Knaagdieren

Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund.

27

Juni

2— 4 PAO-D cursus: 93/47 Veterinaire Apo-
theek I Gemengde Praktijk

5 PAO-D cursus: 93/21 Praktische Röntge-
nologie Gezelschapsdieren

27— Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund:

28— 2-7 World Congress Animal Production,
Edmonton, Canada.

September

15 Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur. Paviljoen
Molenwijk

15 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur, Paviljoen Mo-
lenwijk

22 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund

22 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund.

30 Sportdag KNMvD.

Oktober

1—2 Jaarcongres KNMvD.

6— 9 Weltcongress WSAVA u. 39. Jahres-
gang der DVG-FG Kleintierkrankheiten.

24— 29 llth. Internat. Symposium of
WAVFH), Bangkok (pag. 1148).

Donderdag 18 februari
Nederlands Veterinair

Squash

Kampioenschap
1993

Sportcentrum De Harder
Flevoweg 2 te Harderwijk
Aanvang 9.30uur - Einde IS.OOuur

Inschrijven: Alleen voor dierenartsen en
veterinaire studenten tot 31 januari via
Royal Canin Nederiand 04130-41525.

Categorie:
Heren A:
Heren B:
Heren C:
Dames:

C-spelers en hoger

Recreanten

Beginners

Recreanten/beginners
Gevorderden spelen samen
met de heren

ROY4LCkNIN

omdat honden verschillen

DELTABRON maakt programma\'s voor veeleisende gebruikers.
DELTABRON biedt dierenartsen een bijzonder programma: DA

DA registreert klanten, dieren, verrichtingen, medicijnen en betalingen
DA doet de financiële administratie, inclusief berekening van de BTW
DA heeft speciale modules voor kleine huisdieren
DA verdient zichzelf binnen korte tijd terug
DA werkt snel en met een minimum aan toetsaanslagen
DA werkt onder MS-DOS

DELTABRON zet zo mogelijk de ASCII bestanden om van uw oude
programma. Voor informatie of demonstratie: bel 01112 - 1855

Zuidweg 1

4316 AA Zonnemaire
Telefoon: 01112-1855

-ocr page 410-

Gevraagd per 1 januari 1993

DIERENARTS m/v

Naast kennis, wordt grote waarde gehecht aan enthousiasme, sociale vaardigheden en teamgeest.
Schriftelijke reacties met curriculum vitae binnen 14 dagen te richten aan: Gezelschapsdierenpraktijk
Meinen en Hazenberg, Kingmastate 32, 8926 NB Leeuwarden.

Gevraagd voor een gemengde praktijk in het Oosten van het land (omgeving Arnhem/Ede)

DIERENARTS m/v

Het betreft hier een loondienstverband zonder de mogelijkheden tot associatie. De honorering is in
overeenstemming met de functie. Aanvang van het dienstverband per 1 januari 1993. Schriftelijke
sollicitaties gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031
3508 SB Utrecht, onder nummer 71 /92.

Gemengde praktijk in het westen van het land zoekt een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS m/v

met belangstelling voor zowel grote als kleine huisdieren. Na gebleken geschiktheid behoort associatie
zeker tot de mogelijkheden. Achterwacht is gewenst.

Sollicitaties binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad, richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 70/92.

Twee enthousiaste dierenartsen met ruime ervaring zoeken

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

voor gezamenlijke overname. Reacties s.v.p. aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 67/92

-ocr page 411-

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Journal of the Royal Netherlanos Veterinary Association

□ eel 11 7. aflevering 24, 15 december 1992

Inhoud

Oorspronkelijke artikelen

Drie gevallen van hypertrofische gastritis, geassocieerd met een Ollulanus iricuspis-infeclie
bij de kat; J. S. van der Linde-Sipman. J. H. Boersema en A. Berrocai

□verzichtsartikelen

Salmonella rfttWm-infecties bij runderen, een review; I. J. R. Visser. M. Veen
en B. van der Giessen

WETENSCHAP

727

730
735
729, 740

Klassieke vogelpest en mildere influenza-infecties bij vogels en zoogdieren;
G. F. de Boer. C. van Maanen, J. T. Siebinga en W. Back

Boekbesprekingen

Berichten en verslagen

W. K. Hirscbfeld Stichting nieuwe stijl

Poezen in werk van kunstenaar Jean-Paul Vroom in galerie Aquadraat Heusden
Veterinaire veefokkers vieren eerste lustrum
EVDS ziet levenslicht

Dekaan opent European Veterinary Dissertation Center
Medische behandeling en verzorging egelopvang
Nieuwe prijzen voor medicijnen

Ingezonden

Nieuw(S) van de industrie
Mededelingen VD
Vraag en antwoord

Hond of kat laten braken?; L M. Overduin

Het mislukken van een ingestelde fractuurbehandeling; F. Némelh

Referaten

ACTUA

742

743

744
744

744

745

745

746

746

747

747

748

749

750

Studentenreferaten

Vervolg op volgende pagina / for contents see next page

©

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 mcmnden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

-ocr page 412-

COLOFON

Hoofdredactie

Dr. W. Sybesma (voorzitter)
Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)
Mw. dr. Ingrid van der Gaag
Prof. dr. J. E. van Dijk
Prof. dr. G. H. Wenunk
Mw. dis. Lisette M. Overduin
Drs. N. J. G. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

Wetenschappelijke redactie

Dis. A. e. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Uü^echt)

Dis. W. F G. L. Droppers (t)en Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs, Connecücut, U.S.A.)

Prof. dr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Prof. dr. M.W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F de Jong (Zwolle)

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. J. M. V. M. Mouwen (Uuecht)

Dr. J. F M. Nouws (Nijmegen)

Prof. dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delft)

Prof. dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof. dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof. dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof. dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof. dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof. dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof. dr. K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof. dr. J. De Scheppei (Gent, België)

Prof. dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof. dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P F G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr. L. F M. van Zutphen (Utrecht)

Bureau-redacteur

R. G. J. M. Haring

Redactie Adviesraad

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederiandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

Bureau

Julianalaan 8-10, Postbus 14031, 3508 SB Uuecht (tel.
030-5101 11/fax 030-51 1787).

Hoofdbestuur

Secretariaat

Chef de bureau

Vacaturebank

Administrateur

KNMvD

In memoriam

Algemeen

Veterinair tuchtcollege en beroepscollege
Jaarverslag commissie registratie proefdierpathologen
Sluitingstijden Bureau KNMvD
De wijzen uit het Oosten

Ongebruikt kapitaal; De beroeps(on)mogelijkheden van de vrouwelijke dierenarts:
een inventarisatie
Bestellen KNMvD-vlag

Ethische aspecten van het doden van eendagskuikens
Overstekend wild nog verkrijgbaar

Personalia

PAÜ-diergeneeskunde
Doorlopende agenda

Inhoud

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven, penningmeester

Drs. A. Mostert, lid

Drs. W. J. Schoorlemmer, lid

Drs. Dj. P. Teenstra, lid

Drs. S. D. Feitsma, lid

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB UUecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax. 030-511787

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Stafmedew/ERKERS Mw. drs. M. c. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

752

753

753

754
754

754

755

756

758

759

760

761

Desiree Raasing
Roelof-Jan de Haan
S. L. Oostindiën

(vervolg omslag)

Abonnementsprijs

Het Ti/dschrift mor Diergeneeskunde is het verenigings
tijdschrift van de Koninklijke Nederiandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.

De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde en voor niet-dierenartsen wordt vastgesteld door
het Hoofdbestuur.

Contents

Original papers

Three cases of hypertropic gastritis associated with Ollulanus tricuspis in the cat;
J. S. van der Linde-Sipman. J. H. Boersema. and A. Berrocal

727

Postgiro/Bank

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD, Juliana-
laan 10, Utrecht.

Algemene Bank Nederland N.V, Postbus 30, 3500 AA
Utrecht, nr. 55 50 48 861 en Crediet en Effectenbank
N.V, Postbus 85100,3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

Review papers

Salmonella dubiin infections in dairy cattle, a review; I. J. R. Visser, M. Veen,

and B. van der Giessen 730

Classic fowl plague (avian influenza) and milder influenza infections in birds and mammals;

G. F. de Boer, C. van Maanen, J. T. Siebinga, and W. Back 735

Druk

Drukkerij G. van Dijk B.V, Breukelen (tel. 03462-61304,
fax 03462-64565).

Advertenties

Bureau Weijer B.V, Veendam (tel. 05987-23065, fax
05987-13827)

All righb reserved

(Papers appearing in thisjournal are listed in Current Contents /Agricultural Biology and Environmantal Science / Index-
Medicus. Index Veterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uil dit tijdschrift mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt, d.m.v. druk, microfilm of zonder schriftelijk

toestemming van de Redacteur.

-ocr page 413-

ivo - dio

Het IVO-DLO bevordert economische en maatschappelijk verantwoorde veehouderijmethoden door het
verrichten van onderzoek op het gebied van dierlijke produktie en produkten.

hoofd afdeling slachtkwaliteit (wm)

ten behoeve van de afdeling Slachtkwaliteit

Vacaturenummer: IVO 27.36.02.02.00.01/TD
Functie-informatie:

U geeft leiding aan de afdeling Slachtkwaliteit. Het onderzoek binnen de afdeling heeft
betrekking op vlees-en slachtkwaliteit van landbouwhuisdieren. Zwaartepunten in het
onderzoek zijn de moleculair-fysiologische en biochemische aspecten van spiergroei en
vleeskwaliteit, de optimalisatie van de vlees/been verhouding in het karkas, methodiek-
ontwikkeling voor objectieve parameters voor vlees- en karkaskwaliteit en modelstudies
ten behoeve van optimale processen In de vleesproduktlekolom ten aanzien van kwali-
teit, toegevoegde waarde, milieu en welzijn. U draagt bij aan de vorming en uitvoering
van het onderzoeksbeleid van het Instituut en DLO-onderzoeksprogramma\'s; u bent
belast met de coördinatie van projectvoorbereiding en de verwerving van externe finan-
ciering; u neemt deel aan Intern en extern overleg betreffende onderzoekssamen-
werklng en -management; u draagt zorg voor de wetenschappelijke output en voor de
rapportage en presentatie van het onderzoek naar doelgroepen.
Vereist:

Gepromoveerd academicus, bij voorkeur op dierfysiologisch terrein en met affiniteit
voor \'Meat Science\'. Bij voorkeur Internationale ervaring. Ervaring met en/of aantoon-
bare kwaliteiten op het gebied van leiding geven aan een onderzoeksgroep en het
onderhouden van relaties met financiers en doelgroepen. Naast Inspirerende weten-
schappelijke aanpak worden hoge eisen gesteld aan contactuele vaardigheden.
Standplaats: Zeist.

Salaris: max. ƒ 8.438,- bruto per maand; herwaardering van functieniveau Is op korte

termijn niet uitgesloten.

Inlichtingen:

bij mevrouw dr. Ir. A.J. van der ZIjpp, directeur, tel.nr.: 03404-29711 en/of de heer

dr. Ir. P. Booman, adjunct-directeur, tel.nr.: 03404-29693.

Sollicitaties

binnen 14dagen: DLO-Instltuut voor Veeteeltkundig Onderzoek (IVO-DLO),
t.a.v. mevrouw dr. Ir. A.J. van der ZIjpp, directeur. Postbus 501, 3700 AM Zeist.

De Dienst Landbouwkundig
Onderzoek (DLO) bestaat uit
17 onderzoekinstituten en een
centrale directie.
DLO nnaakt nog deel uit van het
ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, maar
voorbereidingen worden getroffen
om DLO te verzelfstandigen.
Bij de DLO-organisatle werken
ruim 3000 mensen.

In de wereld van het onderzoek
neemt DLO een unieke positie in
met kennis en expertise van alle
aspecten van agrarische produktie-
ketens, maar ook van natuur,
milieu en landschap.

Gehandicapten en vertegen-
woordigers van etnische minder-
heden worden, mits zij aan de
functie-eisen voldoen, uitdrukkelijk
verzocht te solliciteren.
DLO streeft naar een personeels-
bestand, dat een afspiegeling vormt
van de maatschappij.

-ocr page 414-

Rehydratie :

Lodevil

Een Uitstekende Oplossing

Lodevil, een gebruiksklare injectievloeistof, is een betrouwbaar middel voor het herstel van de
vochtbalans.

Lodevil, de injectievloeistof met een optimale tolerantie, verzekert:

- een snel, duurzaam herstel van het circulerende bloedvolume en de extra- en intra-cellu-
laire electrolytenvoorraad.

- een actieve en langdurige bestrijding van de acidose.

- een versterking van het verzwakte organisme door de toevoeging van glucose.

Een systematisch gebruik van Lodevil is dus gerechtvaardigd in alle gevallen van ernstige
uitdroging en acidose bij het kalf.

LODEVIL : llakon van 1000 ml. SAMENSTELLING : per 100 ml. : watervrije glucose 1.080 g. natriumacetaat 0,408 g. nalrlumblcarbonaal 0.420 g,
natriumchloride 0.351 g, kaliumchlohde 0,045 g. magnesiumchloride 0,020 g, melhylparahydroxybenzoaat 0,080 g, propylparahydroxybenzoaat 0,020 g,
water voor injectievloeisloffen ad. 100 ml.\'

INDICATIES : Ernstige uitdroging tengevolge van neonatale diarree, veroorzaakt door virussen, bacteriën en voedingsstoornissen en wanneer
vochttoevoer oraal niet meer mogelijk is.

DOSERING : 1 tot 2 liter per infusie. De infusies kunnen naar behoefte worden voortgezet of herhaald tot de dehydratieverschijnselen verdwenen zijn.
W/ACHTTIJD : Geen. Diergeneesmiddel NL 1986. U.D.D. Bereidingsprocédé I.N.R.A. -Octrooinummer 79.26.395.

DIERGENEESKUNDIG GEBRUIK. DE VOORGESCHREVEN DOSERING NIET OVERSCHRIJDEN.

Een produkt van

Alleenvertegenwoordiging in Holland

vétoquinol

VETERINAIRE HANDELSMAATSCHAPPU b v
4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 - HOLLAND - Telefoon 01834-1782
Banque Nationale de Paris - Crediet en Effectenbank - K.v.K Waalwijk nr. 3143/79

-ocr page 415-

Oorspronkelijke artikelen
Drie gevallen van hypertrofische gastritis,

geassocieerd met een ollulanus tricuspis-

infectie bij de kat

Three cases of hypertropic gastritis associated with ollulanus tricuspis in the cat
J. S. van der Linde-Sipmani, J. H. Boersema^, A. BerrocaP

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 727 - 9

samenvatting
Bij drie katten met een hypertrofische gastritis werd een infectie
met
Ollulanus tricuspis vastgesteld. Twee van de dieren waren
geëuthanaseerd vanwege klachten van chronisch braken en
vermagering, terwijl de derde kat na een korte ziektegeschiede-
nis van bloed braken en bloederige diarree was gestorven.

summary

An infection with Ollulanus tricuspis way found in three cats
with hypertrophic gastritis. Two cats were put down because of
chronic vomiting and emaciation. The third cat died shortly after
the appearance of blood in its vomit and faeces.

inleiding

Ollulanus tricuspis is een met het blote oog niet waarneembare
nematode, die parasiteert in de maag van de kat, katachtigen en
enkele andere zoogdieren (9, 10). De parasiet komt kosmopoli-
tisch voor en is waargenomen in verschillende landen van
Europa, Australië, in Canada, Amerika, Azië en Afrika (1,2,4-
12). Ook in Nederland is
O. tricuspis bij de kat aangetoond (3).
Bovendien is een infectie met deze parasiet, gepaard gaande met
klinische verschijnselen, beschreven bij Bengaalse tijgers, gebo-
ren in een Nederlandse dierentuin (10).
Histopathologische veranderingen, geassocieerd met de aanwe-
zigheid van
O. tricuspis werden voor het eerst in 1932 vermeld
door Cameron (2). Na 1977 werden 5 gevallen van
O. tricuspis-
infecties gerapporteerd, waarbij een hypertrofische gastritis
aanwezig was (4, 5, 6, 7, 11). In dit artikel worden 3 gevallen
beschreven van hypertrofische gastritis bij katten, geassocieerd
met de aanwezigheid van
O. tricuspis. Deze katten werden in
een tijdsbestek van 6 maanden voor postmortaal onderzoek
aangeboden aan de Vakgroep Veterinaire Pathologie.

materiaal en methoden
De maagwand werd voor histologisch onderzoek gefixeerd in
4% gebufferde formaline en volgens de gangbare procedure
ingebed in paraffine, waarna coupes van 7^im dikte werden
gesneden en gekleurd met haemaluin-eosine, Azan en periodic-
acid-Schiff (PAS). Voor rasterelectronen-microscopisch onder-
zoek werden van de katten 1 en 2 in 4% gebufferde formaline
gefixeerde maagwandmonsters gespoeld met fosfaatbuflfer en
nagefixeerd in
2% osmium, waarna ze werden gedehydreerd in
aceton, kritisch punt gedroogd met CO2 en gecoat met goud.

Rijksuniversileil Ulrechl, Vakgroep Veterinaire Pathologie.
Rijksuniversiieit Utrecht, Vakgroep Infectieziekten en Immunologie.

Voor microscopisch-parasitologisch onderzoek werden afkrab-
sels van de maagmucosa verzameld.

Klinische gegevens

Kat 1 was een 5-jarige gecastreerde mannelijke Europese
korthaar met een anamnese van chronisch braken. De kat ging
plotseling bloed braken en kreeg bloederige diarree en onder-
temperatuur. De algemene toestand van de kat was snel
verslechterd en het dier stierf 1 dag na het begin van deze laatste
klachten. De anamnese vermeldde tevens, dat een andere kat
van de eigenaar 2 maanden eerder onder dezelfde verschijnselen
was overleden.

Kat 2 betrof een 4-jarige gecastreerde mannelijke Abessijn. De
anamnese vermeldde chronisch braken en sterke vermagering.
Het dier werd vanwege de algemene slechte toestand geëuthana-
seerd. Alleen de maag en het duodenum van deze kat werden ter
onderzoek aangeboden. Een andere kat van de eigenaar
vertoonde dezelfde verschijnselen.

Kat 3 betrof een 14-jarige Burmees, met een anamnese van
diarree en braken gedurende langere tijd, waarbij geen verbete-
ring optrad na een symptomatische behandeling. De kat werd
geëuthanaseerd vanwege de slechte algemene toestand.

Pathomorfologisch onderzoek

Macroscopic

De maagmucosa van de 3 katten was verdikt en geplooid en had
een gegranuleerd oppervlak. De afwijkingen waren vooral
gelokaliseerd in het fundusgedeelte.

Bij kat 1 werd bovendien veel bloed aangetroffen in het
maagdarmlumen met diffuse hyperemie en uitgebreide bloedin-
gen in de maagmucosa (foto 1). Bij kat 3 was tevens de Vaterse
papil sterk verdikt.

Microscopie

De ernstigste veranderingen werden bij alle drie de katten
aangetroffen in het fundusgedeelte en het aangrenzende pylorus-
gedeelte. De mucosa was sterk verdikt bij kat 1 en in mindere
mate bij de katten 2 en 3. Bij kat 1 waren naast hyperemie tevens
uitgebreide bloedingen en oppervlakkige erosies aanwezig. In
alle drie de gevallen werd diffuus verspreid in de lamina propria
een sterk toegenomen celrijkdom aangetroffen, voornamelijk
bestaande uit lymfocyten, plasmacellen, globulaire leucocyten
en enkele neutrofiele granulocyten. Bovendien was een matige
(katten 2 en 3) tot ernstige fibrosis (kat 1) van de lamina propria

-ocr page 416-

aanwezig. De lengte van de in aantal verminderde glandulae
was toegenomen. Het glandulaire epitheel was afgeplat en
vertoonde degeneratieve veranderingen, necrose en desquama-
tie. Tevens waren er veel retentiecysten aanwezig, terwijl het
aantal parietale cellen in het fundusgedeelte was afgenomen. Het
fundusgedeelte van de katten 2 en 3 vertoonde tevens een
pseudopylorische metaplasie. Op het slijmvlies en in de foveolae
werden bij alle 3 de katten vele doorsneden van nematoden
gevonden, terwijl deze bij kat 1 ook in de glandulae werden
aangetroffen. Bij kat 3 was bovendien een chronische ontsteking
van het slijmvlies van het craniale gedeelte van het duodenum
aanwezig, waarin ook de Vaterse papil betrokken was.

Parasitologisch onderzoek

In de afkrabsels van de maagmucosa van de katten 1 en 2
werden volwassen en onvolwassen stadia van
O. tricuspis
aangetroffen.

Rasterelectronen-microscopisch onderzoek
Op het oppervlak van de maagmucosa (fig. 3) en in de foveolae
(fig. 4) werden
O. tricuspis-viormtn gevonden, waarbij zowel
mannelijke (fig. 4) als vrouwelijke (fig. 5) exemplaren waren te
herkennen.

728

7. AFLEVERINC; 74 1992

T I .1 D S C H R I f T VOOR D I F. R Ci F. N E F S K U N D E . D E E t.

discussie

O. tricuspis is een tot 1 mm lange, tot de Trichostrongylidae
behorende nematode. De cyclus van de parasiet is echter sterk

afwijkend van die van de andere trichostrongyliden. De parasiet
is larvipaar en de larven ontwikkelen zich in de uterus tot het L3
stadium. Het L3 stadium ontwikkelt zich in de maag van de
gastheer via L4 larven tot het volwassen stadium. Naast deze
volledig endogene cyclus kan ook een gedeeltelijk exogene
cyclus voorkomen, waarbij de L3 en L4 larven en volwassen
mannetjes en vrouwtjes uitgebraakt worden en andere gastheren

-ocr page 417-

besmet kunnen worden via opname van het braaksel. De
ontwikkelingscyclus duurt zonder inschakeling van een exogene
fase tussen de 33 en 37 dagen (9).

De in de literatuur beschreven symptomen bij een O. tricuspis-
infectie zijn niet specifiek en bestaan uit anorexie, braken en
vermagering (1, 2, 4 - 12). Door de geringe grootte kunnen de
parasieten zowel klinisch als postmortaal gemakkelijk over het
hoofd gezien worden. In de faeces kunnen meestal geen larven of
volwassen wormen worden aangetoond, alleen bij ernstige
diarree en daardoor snelle passage komen soms larven of
volwassen wormen in de faeces voor (9). De parasiet kon bij
70% van de geïnfecteerde dieren aangetoond worden door het
braaksel, al of niet kunstmatig verkregen, microscopisch te
onderzoeken. Een nog beter resultaat werd verkregen met
maagspoelingen, waarbij in 98% van de gevallen de parasiet kon
worden aangetoond (9). Postmortaal kan de parasiet worden
gevonden door onderzoek van maagslijm en afkrabsels van de
maagmucosa of door digestie van de maagwand. Hierbij bleek
dat de parasiet meestal in het fundusgedeelte van de maag
aanwezig was (4,5,7,9,11,13). Hargis
et al (6,8) onderzochten
in het totaal 226 katten in leeftijd variërend van O dagen tot 5
jaar op het voorkomen van
O. tricuspis. De parasiet werd bij dit
onderzoek bij 33 katten gevonden. Macroscopisch werden bij
slechts 1 kat veranderingen gevonden in de maag in de vorm van
een hypertrofische gastritis. Bij alle andere katten werden echter
microscopisch veranderingen aangetroffen, gekenmerkt door
verlies van glandulae, toegenomen infiltratie van lymfocyten en
globulaire leucocyten en fibrosis in de lamina propria.
O.
tricuspis
werd histologisch slechts in de helft van de gevallen
aangetoond. Ook bleek uit dit onderzoek dat katten, gehouden
in proefkolonies en \'catteries\' vaker besmet waren dan individu-
eel gehouden katten. Over de pathogeniteit van de parasiet is
weinig bekend. Uit de onderzoeken van Hargis (6, 8) blijkt, dat
in alle gevallen, waarbij de parasiet parasitologisch werd
aangetoond, microscopisch duidelijke slijmvliesveranderingen
aanwezig waren, die invloed zouden kunnen hebben op het
functioneren van de maag. De in de literatuur bij een
O. tricuspis
infectie beschreven pathomorfologische veranderingen komen
overeen met die van de onderhavige 3 katten. Bij 2 van de 3
katten kon zowel parasitologisch als rasterelectronen-microsco-
pisch een infectie met
O. tricuspis worden vastgesteld. De derde
kal werd niet parasitologisch en rasterelectronen-microscopisch
onderzocht, maar bij histologisch onderzoek werden evenals bij
de twee andere katten doorsneden van nematoden aangetroffen.

Boekbespreking

Veterinär-hümüüpathie

Gisela King

Schlütersche Verlagsanstalt und Druckerei - Hannover, 232
pagina\'s

Gisela King is een jonge Duitse collega, die werkzaam is in de
homeopathische geneesmiddelindustrie. Het boek is tot stand
gekomen na bestudering van vooral ook de recente literatuur op
het gebied van de veterinaire homeopathie. In de eerste 50
pagina\'s besteedt collega King aandacht aan de homeopathische
filosofie. Door de moderne visie van ervaren collega\'s te
verwerken, is het voor de praktische toepassing een aanwinst.

De transmissie van O. tricuspis gebeurt door opname van
braaksel van een geïnfecteerde kat. In geval 1 was een andere kat
kort tevoren onder dezelfde verschijnselen gestorven. Op deze
kat werd helaas geen sectie verricht. In geval 2 werd het braaksel
van een tweede Abessijn met dezelfde klinische verschijnselen
parasitologisch onderzocht, waarbij de
O. tricuspis werd aange-
toond. Deze kat werd behandeld met 0.2 mg/kg ivermectine\',
waarna de klachten verdwenen. Uit het voorgaande blijkt, dat
ook in Nederland bij frequent en chronisch braken van katten
rekening gehouden moet worden met een
O. tricuspis infectie.

\' Ivomic® MSD Agvet, Haarlem.

dankbetuiging

De auteurs willen T. Ultee en dr. C. J. A. H. V. van Vorstenbosch bedanken voor
de uitvoering van het rasterelectronen-microscopisch onderzoek.

literatuur

1. Bell AG. Ollulanus tricuspis in a cat colony. N Z Vet J 1984; 32: 85-7.

2. Cameron TWM. On the Pathogenicity of the stomach and lung worms of
the cat. J. Helminthol 1932; 10: 231-4.

3. Cremers HJWM. Persoonlijke mededeling, 1988.

4. Greve JH. A Nematode causing vomiting in Cats. Fel Pract 1981; 11: 17-9.

5. Hänichen T und Hasslinger MA. Chronische gastritis durch Ollulanus
tricuspis
bei einer Katze. Bert Munch Tierärztl Wochenschr 1977; 90:59-2.

6. Hargis AM, Prieur DJ, and Westcott RB. A gastric nematode (Ollulanus
tricuspis)
in Cats in the Pacific Northwest. J Am Vet Med Ass 1981; 178:
475-8.

7. Hargis AM, Prieur DJ, Blanchard JL, and Trigo FJ. Chronic Fibrosing
Gastritis Associated with
Ollulanus tricuspis in a Cat. Vet Path 1982; 19:
320-3.

8. Hargis AM, Prieur DJ, and Blanchard JL. Prevalence, lesions, and
differential diagnosis of
Ollulanus tricuspis Infection in the Cat. Vet Path
1983; 20: 71-9.

9. Hasslinger MA. Der Magenwurm der Katze, Ollulanus tricuspis (Leuckart,
1865) - zum gegenwärtigen Stand der Kenntnis. Tierärztl Prax 1985; 13:
205-5.

10. Lensink BM, Rijpstra AC, and Erken AHM. Ollulanus infections in captive
Bengal tigers. Zool Garten NF Jena 1979; 49: 121-6.

11. Reindel JF, Trapp AL, Amstrong PJ, and Stickle RL. Recurrent plasmacy-
tic stomatitis-pharyngitis in a cat with esophagitis, fibrosing gastritis, and
gastric nematodiasis. J Am Vet Med Ass 1987; 190: 65-7.

12. Thienpont D, Vanparijs O, and Hermans L. Épidémiologie des helmintho-
ses du chat en Belgique. Fréquence
d\'OUulanus tricuspis. Rev Méd Vét
1981; 157: 591-5.

13. Tiberio SR, Griener EC, and Humphrey PR A report of Ollulanus tricuspis
and vomiting in cats from Rorida. J Am An Hosp Ass 1983; 19: 887-90.

Aanvaard op 3 augustus 1992.

Het resterende deel van het 232 pagina\'s tellende boek wordt in
beslag genomen door Materia Medica. Ook in de verschillende
geneesmiddelbeelden zijn de praktijkervaringen, die de laatste
tijd zijn gepubliceerd door diverse collega\'s, verwerkt. Een
kleine stap op weg naar echte veterinaire geneesmiddelbeelden,
die beproefd zijn in de praktijk. Ofschcwn er 62 homeopathische
geneesmiddelen worden besproken, is de lijst toch beperkt. Veel
kleine middelen komen ter sprake, terwijl belangrijke middelen,
zoals Ignatia, Graphites, Phosphorus, Sulphur, Calcium carbo-
nicum. Natrium muriaticum -om er maar enkele te noemen-
ontbreken. Vooral bij de wat uitvoeriger beschrijvingen van de
grotere middelen, schaadt het ééntonig achter elkaar opsommen
van symptomen het overzicht.

Atjo Westerhuis

-ocr page 418-

Overzichtsartikelen

Salmonella dublin infecties bij runderen,

een review

Salmonella dublin infections in dairy cattle, a review
I. J. R. Visser"!, M. Veen^ en J. W. B. van der Glessen^

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 730 - 5

samenvatting
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de Salmonella
éuhWn-problematiek bij rundvee. Er wordt ingegaan op de
pathogenese en de klinische verschijnselen bij kalveren en
koeien Daarnaast komen de diagnostische mogelijkheden aan
de orde: sectiebevindingen bacteriologische methodieken en de
Serologie. In epidemiologisch opzicht worden het belang van
dragers en de overleving van de bacteriën in het milieu
besproken Met de huidige serologische testen zijn dragers niet
op te sporen. Op bedrijven zal de bestrijding gericht moeten zijn
op preventieve, hygiënische en therapeutische maatregelen Na
vaccinatie met de huidige beschikbare vaccins kunnen doorbra-
ken optreden wel kan door vaccinatie de immuniteit worden
verbeterd.

summary

In this review Salmonella dublin infections in cattle are
discussed Pathogenic pathways and clinical symptoms in calves
and cows are mentioned in addition to diagnostic methods like
post mortem examination bacteriological methods and serology.
Epidemiological aspects like carrier state in cows and the
survival of the bacteria in the environment are discussed
Without reliable tests to detect carriers, we suggest that control of
this infection on farms must be based on prevention, improved
hygiene and therapeutic measures. Vaccination can be used to
improve the immunity of the herd

inleiding

Het genus Salmonella omvat momenteel meer dan 1500
verschillende serotypen (41) en behoort tot de familie der
Enterobacteriaceae. Het zijn facultatief anaërobe gram-nega-
tieve staafjes, die aan de hand van hun biochemische en
serologische eigenschappen nader getypeerd kunnen worden
(32,41). De belangrijkste Salmonella-serotypen, die een rol
spelen binnen de rundveesector in Nederland zijn
S. typhimu-
rium
en S. dublin (20,24). Over de gehele wereld wordt bij
melkvee melding gemaakt van incidentele, veelal regionale
uitbraken, die geruime tijd kunnen aanhouden (38,52,58,52,
73). In Engeland werd bij een vergelijking van de periode 1968-
1975 met 1975-1983 een duidelijke daling geconstateerd in het
voorkomen van
S. dublin-infecües bij runderen (72). Daarente-
gen was er in 1987 weer een stijging van het aantal isolaten (77).
In Florida bleek een toename van het aantal gevallen gedurende
het laatste decennium. Hierbij werd een geografische verschui-

\' (iczondheidsdicnsl M»ir Oiercn in NiKird-Nederland. poslbu.s 361. y2üO AJ Drachten.
^ Sludcnic D^c^gencc\'^l^undc, SimplonbHini .S65. 3524 GK Ulrcchl.
\' Vakgroep Infectieziekten en Immuncilogic. Faculteit Diergeneeskunde. Yalelaan 1.3508
TD Utrecht

730

ving van de besmette regio geconstateerd (12). Ook Sleeswijk-
Holstein is een gebied dat frequent met
S. dublin-inkcües te
kampen heeft gehad (48). In Nederland worden op melkveebe-
drijven met wisselende frequentie Salmonella-infecties waarge-
nomen. Eind jaren zestig werd een toenemende incidentie
beschreven in Friesland en Overijssel van
S. dublin bij melkvee,
in samenhang met leverbotinfecties (20). Daarna leek de
problematiek weer af te nemen. Sinds 1988 wordt in Friesland
op melkveebedrijven wederom een toename gezien van het
aantal infecties met
S. dublin (67). Deze tendens heeft zich tot in
1991 voortgezet (68). In dit artikel wordt ingegaan op de
pathogenese, de klinische verschijnselen, de diagnostiek en
bestrijding van
S. dublin-infecties bij runderen en fokkalveren.

PATHOGENESE
Infecties met Salmonella vinden in het algemeen plaats per os.
Na opname komen de bacteriën in het darmkanaal terecht. Ten
minste drie toxinen kunnen door de Salmonella gevormd
worden: enterotoxinen, cytotoxinen en endotoxinen (18,49).
De enterotoxinen zijn nauw verwant met het choleratoxine en
veroorzaken profuse diarrhee (19). In de darm kunnen de
bacteriën zich hechten aan de glycocalix van de microvilli van
de intestinale mucosa (22). Voor deze adhesie zijn de zoge-
naamde type 1 pili (fimbriae) van belang. Dit zijn filamenteuze
elementen op de oppervlakte van de bacteriën (19). Een tweede
adhesiefactor bij Salmonella, namelijk het mannoseresistente
haemagglutinine (MRHA) zou wel bij
S. typhimurium en S
enteritidis voorkomen, maar niet aanwezig zijn in species, die
invasief zijn, zoals
S. typhi, S. choleraesuis en S. dublin (3,18).
Electronenmicroscopisch onderzoek van het darmweefsel bij
muizen besmet met Salmonella, toonde aan dat degeneratie van
de microvilli en van de \'tight junctions\' tussen de enterocyten
optreedt (61). Door vacuolevorming worden de kiemen omslo-
ten, invaderen via de gedegenereerde microvilli en de gedegene-
reerde \'tight junctions\', in de enterocyten en bereiken binnen
enkele uren de lamina propria (18,22,61). Daar wordt vervol-
gens een acute-fase ontstekingsreactie opgewekt onder invloed
van de endotoxinen (lipopolysachariden = LPS) (10,18,49).
Deze ontstekingsreactie veroorzaakt onder meer de hemorragi-
sche tot pseudomembraneuze enteritis (18).
In de darm hebben de Salmonella een predilectieplaats voor de
Peyerse platen. Deze voorkeur zou berusten op de aanwezigheid
van zogenaamde membraneuze cellen (M-cellen), dit zijn cellen
die gespecialiseerd zijn in het opsoniseren van antigeen of andere
partikelen vanuit het darmlumen (22,45). Segall en Lindberg
(54) toonden de aanwezigheid van 5.
dublin (of membraam-
fragmenten) aan door middel van immunohistochemische

N G 2 4 19 9 2

T I J 15 S C\' H R I I T VOOR D I E R (i F. N F S K U N D E . D E E I 117. A F 1. E V E R

-ocr page 419-

technieken na een experimentele orale infectie bij kalveren. Zij
vonden in de gehele darmtractus geïnfecteerde cellen: in de
lebmaag, de duodenale klierbuizen en in de enterocyten van het
jejunum en het ileum. De bacteriën waren zowel in de crypten
als in de toppen van de villi aanwezig. Vooral de toppen van de
villi vertoonden tekenen van degeneratie. Ook de epitheelcellen
van de galgangen en de galblaaswand bevatten veel
S. dublin-
bacteriën. In de longen bleken vooral de peribronchiale
klierbuisjes en slechts zelden het bronchiale epitheel geïnfec-
teerd. Geïnvadeerde macrofagen werden regelmatig gezien in de
intestinale lamina propia, de milt, de longen en onder het kapsel
van de mesenteriale lymfknopen, slechts zelden in het lymfatisch
weefsel. Voor de invasie vanuit de enterocyten en de Peyerse
platen naar mesenteriale lymfknopen en het reticulo-endotheli-
ale systeem is de aanwezigheid van bepaalde plasmiden
noodzakelijk (25,28,40,49). Onder andere Lax
et aL (35),
Krause
et aL (33) en Williamson et aL (70) hebben deze
virulentie bepalende plasmiden nader geïdentificeerd. De cel-
wand van Salmonella is belangrijk voor het overleven van de
bacterie in het lichaam van de patient. De O-antigenen
bestaande uit onder meer de lipopolysacharidelaag spelen een
rol bij de resistentie tegen de bactericide werking van serum.
Fagocytose door granulocyten onder invloed van complement-
complexen in aanwezigheid van specifieke antilichamen, wordt
hierdoor verhinderd (59,63). Bovendien zijn bacteriën met een
intacte LPS-laag beschermd tegen de lysosomale enzymen van
macrofagen (8). Specifieke T-lymfocyten kunnen na contact met
bacteriële antigenen worden geactiveerd tot produktie van
lymfokines. Deze lymfokines activeren sommige macrofagen.
Deze ontwikkelen een sterk verhoogd metabolisme, bezitten
meer lysosomen en bezitten een groter celvolume. De geacti-
veerde macrofagen kunnen in tegenstelling tot de gewone
macrofagen wel salmonellae vernietigen (22). Door de intracel-
lulaire aanwezigheid in macrofagen kunnen salmonellae zich
aan het afweerapparaat onttrekken. Bovendien kunnen via
terugtrekking van de bacteriën in onder meer mesenteriale
lymfknopen en galgangen dragers ontstaan (20,48,72). Intracel-
lulair kunnen salmonellae zich vermeerderen met een generatie-
tijd van 50 minuten (18). Oudere koeien die hersteld zijn van
een klinische infectie kunnen jarenlang en zelfs levenslang de
kiemen uitscheiden met de faeces (38,72). Deze dieren worden
persistente uitscheiders of actieve dragers genoemd. Oudere
dieren kunnen ook
S. dublin opnemen die vervolgens passief
door het maagdarmkanaal worden verspreid zonder invasie van
het darmepitheel en van de lymfknopen, dit zijn de passieve
uitscheiders (20). Latente dragers met de bacteriën genesteld in
de mesenteriale lymfknopen of de galblaas kunnen tot uitschei-
ders worden onder invloed van stress zoals transport of van de
hormonale veranderingen rond de partus (75). Richardson (51)
en Counter en Gibson (9) vonden kort na het afkalven een
hogere uitscheiding van
S. dublin met de melk dan in een latere
periode van de lactatie. Dit in tegenstelling tot Osborne
et aL
(44) en Smith et al (56) deze vonden juist in een later stadium
van de lactatie hogere aantallen 5.
dublin in de melk.

klinische verschijnselen

Kalveren

Bij de opfokkalveren treedt de septicemische vorm het meest op
de voorgrond, vaak vanaf een leeftijd van twee weken tot twee
maanden (20,55,67,72). De dieren worden acuut ziek, met hoge
koorts en sterfte. Ook komen gewrichtsontstekingen voor,
terwijl verder rekening moet worden gehouden met hepatitis,
icterus, nefritis, endocarditis, osteomyelitis, pus in de voorste
oogkamer en meningitis (2,20,38,55,72). Bovendien kan ne-
crose van oor- en staartpunten en van de ondervoetjes optreden
door vasculitis met trombosering in de vaatjes onder invloed van
koude agglutininen (20,31). Daarnaast komt de enterale vorm
voor. Hierbij ontwikkelen de dieren een catarrale tot hemorragi-
sche-pseudomembraneuze enteritis, vaak in combinatie met een
bronchopneumonie (20,31,38,72). Logeswaran (38) stelt dat bij
sterfte van de kalveren enteritis het belangrijkste symptoom is.
Frik (20) vond dat de septicemic primair was.
Veel kalveren overleven een klinische infectie niet. Indien
herstel optreedt worden in de loop van weken steeds minder
kiemen uitscheiden (7,11). Wray (72) constateerde dat de
kalveren de kiemen herbergen totdat ze volwassen zijn en bij het
afkalven uitscheiders kunnen worden. Ook kan een chronische
infectie optreden met groeistilstand of daling van het lichaams-
gewicht als belangrijkste symptomen (12,46).

Volwassen runderen

Bij het volwassen rund treedt de ziekte plotseling op met als
klinische verschijnselen en hoge koorts, lusteloosheid en gebrek
aan eetlust. Tevens kan een daling in de melkgifte en heftige
diarrhee voorkomen. De faeces
zijn vaak gemengd met slijm,
bloed en/of
Pseudomembranen (20,55,72). In dergelijke geval-
len neemt de ziekte snel een fataal verloop. Als gevolg van een
S.
dublin-mi^cik
kan abortus optreden (20,55,67,72). Het vruch-
tje kan 2-6 maanden te vroeg geboren worden (52,67). De
abortus kan soms optreden in het verloop van de enterale vorm,
meestal echter worden bij het moederdier voorafgaande aan de
abortus géén
verschijnselen waargenomen (20,36,55,67,72). Na
een
S. dublin-inieciit vond men in de Verenigde Staten dat veel
kalveren dood of zwak werden geboren (52). Een ander
probleem dat bij koeien kan optreden is de ontwikkeling van
een acute tot chronische mastitis door
S. dublin (56). Sjollema
(55) gaf in 1959 al aan dat het verloop bij het volwassen dier
zich binnen een koppel tot één of enkele dieren kan beperken.
Dit in tegenstelling tot het verloop bij de kalveren, waar
meerdere dieren ziekteverschijnselen vertonen.

diagnostiek

Pathologie

Peracuut gestorven kalveren vertonen een sepsisbeeld met
petechiën in de sereuze vliezen, degeneratie van lever en nieren
en een zeer sterke vergroting van de milt (7,11,20,31,67,72).
Soms treedt het beeld op van de in 1909 door Ledschbor
beschreven miliaire levernecrose, de \'Ledschboriever\'. Bij de
enterale vorm vertonen de kalveren een catarrale gastro-
enteritis, die in het verioop van de infectie zich kan ontwikkelen
tot een fibrineus-necrotiserende enteritis, met Pseudomembra-
nen en ulceraties, naast septische veranderingen in onder meer
milt en nieren (20). Boutons kunnen ter hoogte van de Peyerse
platen gevonden worden (67). De mesenteriale lymfknopen zijn
altijd vergroot (13,21,31). Regelmatig wordt een catarrale tot
abscederende-necrotiserende bronchopneumonie aangetroffen
(20,67). Icterus en leverabscessen kunnen voorkomen, met
ontsteking van de galgangetjes en galblaaswand (12,38). Polyar-
tritis en osteomyelitis met osteolyse in vooral de distale
metacarpus, metatarsus en falangen wordt eveneens gevonden
(2,20).

Bij volwassen runderen vindt men bij sectie een bleek en
oedemateus karkas met Splenomegalie, terwijl op het hart en in
de sereuze vliezen vele petechiën aanwezig kunnen zijn. Vaak is
een psuedomembraneuze tot necrotiserende ileitis en colitis
aanwezig met vergrote mesenteriale lymfknopen (20,31).
Aan de hand van de sectie is alleen een waarschijnlijksheids-
diagnose te stellen, bevestiging dient te geschieden door middel

-ocr page 420-

van cultureel onderzoek. Differentieel diagnostisch komen
onder meer infecties met andere salmonellae in aanmerking
zoals S. typhimurium en S. enteritidis. De uitgebreide Splenome-
galie lijkt
meer pathognomisch voor S. dublin-inkctits (67,68).
De coli-infecties
bij jonge kalveren geven in het algemeen een
catarrale enteritis met minder gezwollen mesenteriale lymfkno-
pen. Miltzwelling komt in de coli-sepsis gevallen minder
uitgesproken voor (31).

Bateriologisch onderzoek

De afwijkende organen, darminhoud en galvloeistof kunnen
direct worden geënt op selectieve voedingsbodems zoals onder
meer de briljantgroen fenolrood agar (BGA) of in selectieve
ophopingsmedia zoals seleniet, Rappaport-Vassiliadis (RV) en
Müller-Kauffmann. Na één en twee nachten incuberen wordt de
BGA gecontroleerd op aanwezigheid van verdachte kolonies.
De selectieve ophopingsmedia worden na één en/of twee
nachten bebroeden afgeënt op een BGA, die na incubatie
wederom beoordeeld wordt. De bebroedingstemperatuur kan
bovendien als een selectief criterium worden gebruikt om
Salmonellae te isoleren, de incubatie kan geschieden bij 37°C
en/of 43°C (4,5,14,15,23,27,65,66). Gebufferd peptonwater als
aselectief voorophopingsmedium is van grote invloed op het
aantonen van subletale Salmonellae (15). Het klinisch ver-
dachte materiaal dient dan eerst in gebufferd peptonwater geënt
te worden. Na één nacht bebroeden bij 370C worden van hieruit
de selectieve ophopingsmedia beënt, etc. De toegepaste me-
thode en het gebruik van de gekozen media, inclusief geringe
verschillen in de samenstelling van het zelfde medium (firma-
verschillen) zijn van invloed op de uiteindelijke resultaten van
het bacteriologisch onderzoek (4,5,15,27,34,47,65). Voor een
aantal serotypen, zoals 5.
typhi tn S. dublin lijkt het RV medium
minder geschikt (27,47,76). Klink en Smulders (34) vonden
daarentegen voor de isolatie van
S. dublin uit karkassen en
organen van een bekend besmette koppel vleeskalveren bij
slachting het RV medium wel bruikbaar. De verdachte kolonies
die uiteindelijk op een EGA zijn gegroeid dienen nader te
worden gedetermineerd aan de hand van enkele biochemische
en serologische eigenschappen (32,41). Een korte bonte rij
bestaande uit onder meer triple sugar iron (TSI) agar, ureum
agar, lysine decarboxylase medium (LDC), citraat agar en
sulphide iron motility medium (SIM) kan worden gebruikt voor
de biochemische eigenschappen. Vervolgens wordt een serologi-
sche typering uitgevoerd op basis van een voorwerpsagglutinatie
met specifieke antisera. Hiertoe gebruikt men polyvalent O-
serum naast specifiek serum van enkele O-groepen, zoals B, C en
D. Voor de H-antigeen typering zijn eveneens specifieke sera
voorhanden.
Salmonella dublin, behorende tot groep D, met als
H-antigenen: g en p, is aldus te determineren (32,41). Al de bij
de Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland geïso-
leerde salmonellae stammen afkomstig van rundvee worden
bovendien ter bevestiging naar het Rijks Instituut voor Volksge-
zondheid en Milieuhygiëne (RIVM) te Bilthoven opgestuurd.
Een nadere subtypering van de stammen met behulp van fagen,
zoals dat via de faagtypering van
S. typhimurium gebruikelijk is,
is voor
S. dublin niet ontwikkeld.

Het bacteriologisch onderzoek van faeces kan worden toegepast
om bij dieren met diarree
S. dublin aan te tonen of om actieve
dragers op te sporen (11,20,75). Bij een latente drager is het
aantonen van de Salmonella door de intermitterende uitschei-
ding van de Salmonellae met de faeces niet altijd mogelijk (20).
Bij dieren met sepsis zijn de kiemen in de faeces meestal niet
aantoonbaar. Het bacteriologisch onderzoek van bloed tijdens
een salmonellae-septicemie is zelden positief (7,72,73).

732

Volgens Wray (75) verdient het aanbeveling oudere koeien net
na de partus te bemonsteren, omdat de Salmonella\'s dan vaak in
faeces, melk en vaginaal secretum te vinden zijn, hoewel Smith
et aL (56) dit tegen spreken.

Serologie

Om antilichamen in het serum van dieren aan te tonen zijn in de
loop der jaren vele testen ontwikkeld: de serum-agglutinatie test
(SAT), de complementbindings reactie (CBR), de antiglobuline
(Coombs) test, de indirecte hemagglutinatie test, de wei-
agglutinatie test, de ring-test in melk, de intradermale vertraagde
type overgevoeligheids test en ELISA\'s (20,32,56,72). Serolo-
gisch kan géén onderscheid worden gemaakt tussen herstelde,
niet mer geïnfecteerde dieren en dragers (20,56,72).
De SAT wordt voor het routine onderzoek in de praktijk het
meest toegepast. In de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Noord-Nederland wordt de SAT uitgevoerd. Een ELISA test is
in het CDI ontwikkeld maar deze is nog niet voor de praktijk
beschikbaar. Tijdens onderzoek naar het effect van vaccins
worden over het algemeen ELISA\'s uitgevoerd met gebruikma-
king van LPS van
S. dublin O-antigeen 9 en 12. Hiermee
kunnen klasse specifieke IgA, IgG en IgM titers worden bepaald
(53). Wray
et al. (71) beschrijven de antiglobulinetest voor het
detecteren van
S. dublin-mïtciks. Deze test zou in combinatie
met de resultaten van een SAT onderscheid kunnen maken
tussen gevaccineerde en geïnfecteerde dieren.

epidemiologie
Een bedrijf kan besmet raken door aankoop van geïnfecteerde
kalveren of dragerkoeien (52,72), via water of voer (43,
48,55,58,72) of via de mens (69). Bovendien kunnen wilde
knaagdieren of huisdieren als verspreiders of als een besmet-
tingsreservoir optreden (20,60).

Via primaire besmetting of via kruiscontaminatie kan rauwe
melk een bron van infectie zijn (11,29,51). In melk die bewaard
wordt bij een temperatuur van 4°C overleeft de kiem 16-32
dagen, bij hogere temperaturen nog langer (27). De melk kan
behalve voor kalveren ook voor de mens een infectiebron
zijn(6,62). In Denemarken, Engeland, Wales en de Verenigde
Staten wordt ook humaan een toename van het aantal infecties
met
S. dublin gevonden (37,62,64).

De rol van handelaren en markten als een risicofactor bij de
aankoop van kalveren werd door Wray (76) aan de hand van
specifieke plasmide-profïlen bij
S. typhimurium-\'\\nitci\\t% aange-
toond. Voor vleeskalveren werd de rol van de markt als risico en
besmettingsbron al eerder beschreven door van Zijderveld
et al
(78). Vooral intensieve kalveropfokbedrijven met veel dieren in
een kleine ruimte hebben een grote laterale verspreiding van de
kiemen (11,38,50). Richardson (51) vermeldt de transmissie
van volwassen dragers naar kalveren. Pienig en Wermersen (48)
constateerden een verband tussen een hoge stand van het
grondwaterpeil en Salmonella-uitbraken bij het rundvee. De
overlevingstijd van
S. dublin in het weiland wordt wisselend
aangegeven: Donavan (12) vermeldt 6 maanden; Lerche (36)
daarentegen vond dat Salmonellae in vochtige faeces wel tot 10-
11 maanden kunnen overleven, terwijl in gedroogde faeces dit 2
1/2 jaar was, in droge grond 1 \'/2 jaar, in vochtige grond 1 jaar en
in water 3 weken. Ook de temperatuur en de pH van van de
mest in de mestopslag zijn van belang voor het overleven van
salmonellae (17,30).

Frik (20) constateerde dat infecties met Fasciola hepatica
kunnen leiden tot dragerschap van S. dublin bij koeien. Ook
Richardson en Watson namen dit in 1970 in Engeland waar
(50). In de USA werd géén associatie met leverbotinfecties

N ü 2 4 19 9 2

T I .1 D S C H R I f T VOOR D I F. R ü F N E F. S K U N D F . D F. E L 117. A F 1. E V E R

-ocr page 421-

gevonden (52), wel kwamen daar menginfecties met Bovine
Virus Diarree voor (74).

therapie

Behandeling van bovine salmonellose is een controversieel
terrein door de mogelijkheid van het induceren van dragers.
Echter ook dieren die een
S. dublin-inkche hebben overleefd
zonder antibacteriële therapie kunnen levenslang de kiemen
uitscheiden (20,39,50). Tot de ontwikkeling van antibiotica en
chemotherapeutica was de therapie bij
S. dublin-infecties alleen
symptomatisch of werd serum toegediend (20,29). De antibio-
tica kunnen systemisch of oraal worden toegediend. Na een
uitbraak kan compensatoire groei plaatsvinden bij de behan-
delde dieren (46). Aanvankelijk werden sulfapreparaten ge-
bruikt, in de vijftiger jaren werden chlooramphenicoi, neomy-
cine en furazolidon met succes toegepast. Later werd de
voorkeur gegeven aan een combinatie van chlooramphenicoi en
furazolidon (29). Ampicilline werd in de zestiger jaren steeds
meer gebruikt (20). Tegen chlooramphenicoi en tetracyclinen
trad in West Europa en de Verenigde Saten in toenemende mate
resistentie op (7,39). Wray (77) vermeldt dat de
S. dublin-
stammen in Engeland van 1984 tot en met 1987 een vrijwel
gelijkblijvend resistentiepatroon vertonen, met enige resistentie
tegen streptomycine en sulphonamides. Robinson
et al.{52)
vermelden in de USA het voorkomen van multiresistente S.
dublin-slsimmen.
In Noord-Nederland zijn de stammen over het
algemeen
in w\'/ro-gevoelig voor de meeste antibiotica. Er bestaat
geringe resistentie tegen tetracyclinen en chlooramphenicoi. In
het algemeen wordt geadviseerd trimethoprim/sulfa als thera-
peuticum te gebruiken (68).

preventie

De preventie van S. dublin is moeilijk. Het organisme kan lang
in de omgeving overleven. In huidige loopstallen is isolatie van
geïnfecteerde dieren en hygiëne vaak een onhaalbare zaak.
Dragers kunnen de ziekte endemisch houden op de bedrijven
(75). Door middel van een SAT zijn dieren met titers te traceren,
die vervolgens opgeruimd kunnen worden. Hiermee verdwijnen
de salmonellae echter niet uit het milieu en de mesttank van het
bedrijf. Op basis van serologie alleen lukt het niet een koppel
melkvee vrij te krijgen van S.
dublin (20,39,48,56,72,73).
Door vele auteurs worden preventieve maatregelen aanbevolen,
gericht op het voorkomen van besmetting van gevoelige dieren
en verlagen van de infectiedruk door Salmonella op de
bedrijven (10,11,18,42,45).

De aanbevolen maatregelen kunnen als volgt worden samenge-
vat:

Voor kalveren geldt:

- Alleen aankoop van een bekend gezond bedrijf.

- voldoende colostrum verstrekken.

- goede voeding.

- geen rauwe melk, maar kunt melk verstrekken.

- kruisbesmetting van melk voorkomen.

- individuele huisvesting.

- hokken regelmatig schoonmaken en desinfecteren.

- klinisch zieke dieren isoleren tot twee weken na de laatste
symptomen.

Voor volwassen dieren geldt:

- contaminatie van drinkwater en voer voorkomen.

- maatregelen ter controle van leverbot en andere parasitaire
en/of virale infecties.

- isolatie van klinisch aangetaste dieren, tot minstens twee
weken na verdwijnen van de symptomen.

- ruimten waarin zieke dieren verbleven grondig schoonmaken
en desinfecteren.

- opsporen en slachten van uitscheiders.

- bij aankoop van nieuwe dieren serologisch en bacteriologisch
onderzoek laten verrichten.

Voor beide groepen geldt dat stress zoveel mogelijk moet
worden vermeden. Het verstrekken van gemedicineerd voer zou
predisponerend zijn voor Salmonella-infecties (50,52).
Zowel Wray (62) als Frik (18) geven aan oudere dieren te
behandelen. Preventief kunnen vaccinaties worden uitgevoerd,
hoewel de huidige in Nederland beschikbare vaccins géén
afdoende bescherming bieden en derhalve doorbraken mogelijk
zijn (1,18,20,22,42,57,68). Na vaccinatie kunnen anafylactische
reacties bij dieren optreden (20,55). Hahn (26) constateerde dat
succesvolle sanering van een koppel alleen mogelijk bleek bij
een compleet immuniseringprogamma voor alle dieren op het
bedrijf. Deze studie was verricht op bedrijven in de vroegere
DDR, waar een totaal andere opbouw van diergroepen is.
Terwijl ook de huisvesting verschillend is van de Nederlandse
situatie. Uit deze review blijkt dat er veel onderzoek werd
verricht naar het voorkomen, de pathogenese en de virulentie-
factoren van
S. dublin. Echter weinig werk werd uitgevoerd
naar de factoren die een significante reductie van de salmonellae
in het milieu op kunnen leveren. Nieuwe technieken, zoals
plasmide-profiel bepalingen en \'fingerprinting\' dragen bij toteen
verfijnde subtypering van de stammen en kunnen een indruk
geven van de verspreiding van de stammen of over virulentiefac-
toren (16,40,49). Echter, zij geven geen informatie over de
factoren die van invloed zijn op de ecology van salmonellae. Met
name de belasting van het milieu via besmette mest blijft een
onaangepakt probleem bij het doorbreken van de Salmonella-
kringloop (43).

Geconcludeerd kan worden dat de bestrijding van de S. dublin-
infecties bij het rund met het doel de ziekte uit te bannen een zeer
moeilijke opgave is. Salmonellae zijn wijd verspreid in het
milieu. De belangrijkste bijdrage tot deze verspreiding is de
invloed die door de mens, via de landbouwhuisdieren, op zijn
directe omgeving wordt uitgeoefend. Op een melkveebedrijf
zullen preventieve, hygiënische en therapeutische maaatregelen
van primair belang zijn om deze verspreiding onder controle te
houden. Door het elimineren van permanente uitscheiders, het
opruimen van herstelde dieren en de afvoer van verwerpers kan
een uiteindelijke vermindering van de infectiedruk op het bedrijf
worden bereikt.

literatuur

1. Aitken MM, Jones PW, and Brown G. Protection of cattle against
experimentally induced salmonellosis by intradermal injection of heat-
killed
Salmonella dublin. Res Vet Sci 1982; 32: 368-73.

2. Anderson BC. Salmonella dublin osteomyelitis in a calf. Comp Contin Educ
Pract Vet 1985; 7: S382-4.

3. Barrow PA, and Lovell MA. Invasion of Vero cells by Salmonella species. J
Med Microbiol 1989; 28: 59-67.

4. Beckers HJ, Leusden FM van, and Peters R. Comparison of Muller-
Kauffman\'s Tetrathionate broth and modified Rappaport\'s medium for
isolation of Salmonella. J Food Safety 1986; 8: 1-9.

5. Beckers HJ, Roberts D, Pietzsch, Schothorst M van, Vassiliadis P, and
Kampelmacher EH. Replacement of Muller-Kauffman\'s tetrathionate
brillliant green bile broth by Rappaport- Vassiliadis magnesium chloride
malachite green broth in the standard method for detection of salmonellae.
Int J Food Microbiol 1987; 4: 59-64.

6. Benson WS, Humphrey GL, and Kamei I. Association between raw milk

-ocr page 422-

and human Salmonella dublin. Br Med J 1979: ii: 238-41.

7. Bulgin MS. Salmonella dublin: What veterinarians should know. J Amer
Vet Med Ass 1983; 182: 116-118.

8. Clarke R, and Gyles CO. Salmonella. In : Pathogenesis of bacterial
infections in animals. CL Gyles, CO Thoen Ed. Iowa State University Press,
Ames, 1989; PP 95-109.

9. Counter DE and Gibson EA. Salmonella dublin infection in self contained
dairy herds in East Anglia: excretion at calving. Vet Rec 1980; 107: 191-3.

10. Cybulsky Ml, Chan MK, and Movat HZ. Biology of disease. Acute
inmllammation and microthrombosis induced by endotoxin, interleukin-1
and tumor necrosis factor, and their implication in Gram-negative infection.
Ub Invest 1988; 58: 365-78.

11. Dijkstra RG. Enige aspecten van de bestrijding van Salmonellose onder
kalveren. Tijdschr Diergeneeskd 1961; 86: 1278-86.

12. Donovan JL. Salmonella dublin infection in calves at a North Florida dairy
farm. Comp Contin Educ Pract Vet 1984; 6: s587-590.

13. Edel W, Guinée PAM en Kampelmacher EH. Onderzoekingen over bet
voorkomen van Salmonella bij kalveren na het slachten. Tijdschr Dierge-
neeskd 1969; 94: 1170-6.

14. Edel W en Kampelmacher EH. Onderzoekingen over Salmonella-infecties
op mestkalverenbedrijven. Tijdschr Diergeneeskd 1971; 96: 1483-7.

15. Edel W, and Kampelmacher EH. Comparitive studies on the isolation of
sublethally injured salmonella in nine European laboratories. Bull of the
WHO 1973; 48: 167-74.

16. Fang FC. Krause M, Roudier C, Fierer J, and Guiney DG. Growth
regulation of a Salmomella plasmid gene essential for virulence. J
Bacteriology. 1991; 173:6783-9.

17. Findlay CR. The persistence of Salmonella dublin in slurry, in tanks and
pasture. Vet Rec 1972; 91: 233-5.

18. Finlay BB, and Falkow S. Virulence factors associated with Salmonella
species. Microbiol Sciences 1988; 5: 324-8.

19. Finlay BB, and Falkow S. Common themes in microbiol pathogenicity.
Micr Rev 1989; 53:210-30.

20. Frik JF. Salmonella dublin-inkaies bij runderen in Nederland. Proefschrift,
RU Utrecht 1969.

21. Frik JF, Overgoor GHA en Fledderus A. Salmonellose bij vleeskalveren.
Diergeneeskd Memorandum 1984; 31: 6-9.

22. Gevaert D, Haesebrouck F en Devriese L. Kiem-gastheer interacties bij
Salmonella-infecties: een overzicht over virulentiefactoren en immuniteit.
Vlaams Diergeneeskd Tijdschr 1990; 59: 43-8.

23. Guinée PAM, and Kampelmacher EH. Influence of variations of the
enrichment method for detection of Salmonella. Antonie v Leeuwenhoek
1962; 28:418-27.

24. Guinée PAM en Valkenburg J. Salmonella-isolaties in Nederland 1966-
1973. Tijdschr Diergeneeskd 1974; 99: 996-1003.

25. Gullig PA and Curtiss R. PLasmid associated virulence of Salmonella
lyphimurium.
Infect Immun 1987; 55: 2891-901.

26. Hahn 1, Scholl W. Zur Salmonella-dublin Bekämpfung und Sanierung in
Rinderbestanden unter anwendung eines Kompletten Immunisierungspro-
grammes. Monats Veterinarmed 1984; 39: 208-13.

27. Harvey WS, and Price TH. Studies on the isolation of Salmonella dublin. J
Hygiene 1975; 74: 369-74.

28. Hefferman E, Fierer J, and Chikami G. Natural history of oral Salmonella
dublin
infection in BALB/c mice: effect of an 80-kilobase-pair plasmid on
virulence. J Infect Dis 1987; 155: 1254-7.

29. Jaarverslagen Gezondheidsdienst voor dieren in Friesland 1925 tot en met
1940.

30. Jones PW. The effect of temperature, solids content and pH on the survival
of Salmonellas in cattle slurry. Br Vet J 1976; 132: 284-93.

31. Jubb KVE, Kennedy PC, and Palmer N. Pathology of domestic animal.
Third ed Academic Press, Inc New York 1985; 137-9.

32. Kampelmacher EH. De biochemische en serologische diagnose van
Salmonella. Tijdschr Diergeneeskd 1959; 84: 1075-82.

33. Krause M, Fierer J, and Guiney D. Homologous DNA sequences on the
virulence plasmids of pathogenoic
Yersinia and Salmonella dublin. Mol
Microbiol 1990; 6: 905-11.

34. Klink v EGM, and Smulders FJM. A comparison of different enrichment
media for the isolation of
Salmonella dublin from livers,kidneys and muscles
of Salmonella-positive veal calves. Int J Food Microbiol 1990 10 177-82.

35. Lax AL, Pullinger GD, Baird GD, and Williamson CM. The virulence
plasmid of
Salmonella dublin: detailed restriction map and analysis by
transposon mutagenesis. J Gen Microbiol 1990; 136: II17-23.

36. Lerche M. Epidemiologie des Breslaubakterien. Dtsch Tierärztl Wschr
1939; 47: 225-8.

37. Lester A, Eriksen NHR, Nielsen H, Nielsen PB, Friis-Moller A, Bruun B,
Scheibel J, Gaarslev K, and Kolmos HJ. Non-Typhoid Salmonella
bacteraemia in Greater Copenhagen 1984 to 1988. Eur J Clin Microbiol
Infect Dis 1991; 10: 486-90.

38. Logeswaran V. Salmonella infections in cattle in Institut Haiwan, Klung
Malaysia. Kajian Vet 1984; 16: 18-23.

39. Martin PAJ, Bradford P, and Smith BR Control of Salmonellosis in dairy
calves. Proceed, of the International Symposium on Salmonella, New
Orleans USA Ed. Snoeyenbos GH I984;p 194-7.

40. Manning EJ, Baird GD, and Jones PW. The role of plasmid genes in the
pathogenicity of
Salmonella dublin. J Med Microbiol 1986; 21: 239-43.

41. Minor L le. Genus 111. Salmonella, Lignières 1900, 389AL. In: Bergey\'s
manual of systemic bacteriology, p427-58. Vol 19e ed, 1984. Ed: Krieg NR
and Holt JG . Williams and Wilkins Company Baltimore USA.

42. Mukkur TKS, Walker KH, Jones D, Wronski E, and Love DN.
Immunizing efficacy of aromatic-dependent
Salmonella dublin in mice and
calves. Comp Immun Infect Dis 1991; 14: 243-56.

43. Murray CJ. Salmonellae in the environment. Rev Sci Tech 1991; 10: 765-
83.

44. Osborne AD, Pearson H, and Linton AH. Epidemiology of Salmonella
infection in calves: The source of calvehood infection by
Salmonella dublin.
Vet Rec 1977; 101:513-6.

45. Parson KR, Bland AP, and Hall GA. Follicle associated epithelium of the
gut associated lymphoid tissue of cattle. Vet Pathol 1991; 28: 22-9.

46. Peters AR. An estimation of the economic impact of an outbreak of
Salmonella dublin in a calf rearing unit. Vet Rec 1985; 117: 667-8.

47. Peterz M, Wiberg C, Norberg P The effect of incubation temperature and
magnesium chloride concentration on growth of salmonella in home-made
and in commercially available dehydrated Rappaport-Vassiliadis broths. J
Appl Bact 1989; 66: 523-8.

48. Pienig C und Wermersen H. Die Salmonellosebekampfung des Rindes in
Schleswig-Holstein. Deutsche Tierärztl Wochenschr 1972; 79: 6-10.

49. Popoff MY. Facteurs de virulence des Salmonella: de la génétique
moléculaire ä 1\'application diagnostique. Bull Acad Natie Med 1991; 175:
811-21.

50. Richardson A, and Watson WA. A contribution to the epidemiology of
Salmonella dublin infection in cattle. Br Vet J 1971; 127: 173-83.

51. Richardson A. The transmision of Salmonella dublin to calves from adult
carrier cows. Vet Rec 1973; 92: 112-5.

52. Robinson RA, Blackburn BO, Murphy CD, Morse EV, and Potter ME.
Epidemiology of
Salmonella dublin in the USA. Proceedings of the
International Symposium on Salmonella, New Orieans. Ed. Soeyenbos
GH., 1984; 182-193.

53. Segall T, and Lindberg AA. Salmonella dublin experimental infection in
calves: protection after oral immunization with a auxotrophic aroA live
vaccin. J Vet Med B 1991; 38: 142-60.

54. Segall T, and Lindberg AA. Experimental oral Salmonella dublin infection
in calves a bacteriological and pathological study. J Vet Med B 1991; 38:
168-85.

55. Sjollema P. Salmonellose bij het rund. Tijdschr Diergeneeskd 1959; 84:
1047-56.

56. Smith P, Oliver DG, Singh P, Dilling G, Marvin PA, Ram BP, Jang LS,
Sharkov N, Orsborn JS, and Jackett K. Detection of
Salmonella dublin
mammary gland infection in carrier cows, using an enzyme-linked
immunosorbent assay for antibody in milk or serum. Am J Vet Res 1989;
50: 1352-60.

57. Smith BP, Reina-Guerra M, Stocker BAD, Hoiseth SK, and Johnson EH.
Vaccination of calves against
Salmonella dublin with aromatic-dependent
Salmonella typhimurium. Am J Vet Res 1984; 45: 1858-90.

58. Sojka WJ and Field HI. Salmonellosis in England and Wales 1958-1967.
Vet Bull 1970; 40:515-31.

59. Steinbach G, Meyer H, Koch H und Kreutzer B. Die Bedeutung
opsonierender Serumfaktoren Für die Ingestion von Salmonellen durch
neutrophile Granulozyten des Rindes. Arch Exp Vet Med 1988; 42:26-31.

60. Tablante NL Jr. VM Lane. Wild mice as potential reservoirs of Salmonela
dublin
in a closed herd. Can Vet J 1989; 30: 590-2.

61. Takeuchi A, and Sprinz H. Electrone microscope studies of experimental
Salmonella infection in the preconditioned guinea pig. Am J Path 1967; 51:
137-46.

62. Taylor DN and Bied JM . Salmonella dublin infections in the United States
1979-1980. J Infect Dis 1982; 146: 322-327.

63. Terakado N, Hamaoka T, and Danbara H. Plasmid medited serum
resistance and alterations in the composition of lipopolysacharides in
Salmonella dublin. J Gen Microbiol 1988; 134: 2089-93.

64. Threlfall EJ, Hall MLM, and Rowe B. Salmonella bacteremia in England
and Wales, 1981-1990. J Clin Pathol 1992;45:34-6.

65. Vassiliadis P. The Rappaport-Vassiliadis (RV) enrichment medium for the
isolation of salmonellas: An overview. J Appl Bacteriol 1983; 54: 69-76.

66. Visser IJR en Bijker PGH. De microbiële flora van de vacht en pensinhoud
van vleeskalveren. Tijdschr Diergenseeskd 1988; 113: 1356-62.

67. Visser IJR, Wouda W en Zimmer G. Toenemende incidentie van
Salmonella dublin-inftcties op melkveebedrijven. Tijdschr Diergeneeskd

-ocr page 423-

1990; 115: 738-9.

68. Visser IJR, Veen M, Giessen van der JWB, Peterse DJ en Wouda W.
Salmonella dublin op melkveebedrijven in Noord-Nederland. Tijdschr
Diergeneeskd (nog te verschijnen).

69. Williams E. Veterinary surgeons as vectors of Salmonella dublin. Br Med J
1980;280:815-8.

70. Williamson CM, Pullinger GD, and Lax AJ. Identification of proteins
expressed by the essential virulence region of the
Salmonella dublin plasmid.
Microbiol Pathog 1990; 9: 61-6.

71. Wray C, Callow RJ, Sojka WJ, and Jones PC. A study of the antiglobulin
test for the diagnosis
of Salmonella dublin infection in cattle. Br Vet J 1981;
137: 53-9.

72. Wray C. Salmonella dublin infections of cattle in England and Wales: it\'s
epidemiology and control. Proceedings of the International Symposium on
Salmonella, New Orleans USA. Ed. Snoeyenbos GH, 1984; pp 173-181.

73. Wray C. Is Salmonellosis still a serious problem in veterinary practice? Vet

Rec 1985;116:485-9.

74. Wray C, and Roeder PL. Effect of bovine virus diarrhoea mocosal disease
infection on Salmonella infections in calves. Res Vet Sci 1987; 42: 213-8.

75. Wray C, Wadsworth QC, Richards DW, and Morgan JH. A three-year
study of
Salmonella dublin infection in a closed dairy herd. Vet Rec 1989;
124: 532-5.

76. Wray C, Todd N, Mclaren I, Beedell Y, and Rowe B. The epidemiology of
Salmonella infection in calves: the role of dealers. Eopidemiol Infect 1990;
105: 295-305.

77. Wray C, Beedell YE, and McLaren IM. A survey of antimicrobial resistance
in salmonellae isolated from animals in England and Wales during 1984-
1987.

78. Zijderveld FG van, Frik JF en Zijderveld- van Bemmel AM van. Enkele
epidemiologische aspecten van Salmonellose bij mestkalveren in Neder-
iand. Tijdschr Diergeneeskd 1982; 107: 123-31.

Aanvaard op 28 november 1992.

Klassieke vogelpest en mildere influenza-

infecties bij vogels en zoogdieren

Classic fowl plague (avian influenza) and milder influenza infections in birds and mammals
G.F. de Boer, C. van Maaneni, J.T. Siebingas en W. Backs

Tijdschr Diergeneeskd 1992; 117: 735 - 40

samenvatting
Hel wilde watergevogelte wordt momenteel beschouwd als het
grootste reservoir voor de diverse hemagglutinine- (H) en
neuraminidase- (N) subtypen van influenzavirus. Tot dusver
werden bij watervogels dertien verschillende H-typen en negen
verschillende N-typen onderkend Virustransmissie van vogels
naar andere diersoorten en naar de mens levert in eerste instantie
weinig gevaar op. Echter door kleine veranderingen op molecu-
lair niveau kan een bepaald HN-subtype plotseling een virulent
karakter krijgen voor de nieuwe gastheer, hetgeen recent bij
kippen geschiedde. Door \'genetic reassortment\'kan uitwisseling
van genfragmenten coderend voor hemagglutinine of neurami-
nidase optreden. Dit verschijnsel heeft belangrijke epidemiologi-
sche consequenties als hel in de varkensstapel optreedt. Nieuwe
influenza-epidemieën bij de mens vonden steeds hun oorsprong
in gebieden waar watervogels, varkens en mensen dicht op
elkaar leven. De serologische diagnostiek van influenza A
infecties kan nu ook worden uitgevoerd met een blokkerings-
ELISA en de virologische diagnostiek met een antigeen-
detektie-ELISA. In deze testen is de immunologische reactie
gericht tegen een geconserveerde antigene determinant van het
influenza A-nucleoprotéine. Met deze testen kan de influenza-
diagnostiek bij diverse diersoorten worden vereenvoudigd, met
name bij de species waarbij verschillende H- en N-subtypen
voorkomen. Bij varkenssera treedt echter aspecifieke reactiviteit
op

summary

Wild waterfowl are currently considered the largest reservoir of
the various haemagglutinin (H) and neuraminidase (N) subtypes

1 Dr. G.F. de Boer, Afd. Aviaire Virologie en Tumorvirussen en Drs. C. van Maanen, Afd
Zoogdier Virologie, Centraal Diergeiieeskundig Instituut, Lelystad. De auteurs zijn
momenteel werkzaam bij resp. Serendip BV, Research in Biotechnology, te l-elystad en
de Gezondheidsdienst voor Dieren te Gouda.

2 Dts. J.T. Siebinga en Drs. W. Back, destijds vanuit de Militair Geneeskundige Dienst
gedetacheerd bij het CDI. Siebinga is thans dierenarts-prakticus te Gorredijk, Back is
werkzaam bij de Vakgroep Heelkunde Grote Huisdieren, Faculteit der Diergenees-
kunde, Utrecht.

of infiuenza virus. Until now thirteen different H-types and nine
different N-types have been detected in these populations. In the
first instance, virus transmission from fowl to other animal
species and to man is not causing disease problems. However,
small changes at the molecular level of a given HN-subtype
recently caused a dramatic increase in virulence for chickens.
Genes fragments coding for haemagglutinin or neuraminidase
can be exchanged between viruses which propagate in the same
individual This phenomenon - \'genetic reassortment\' - is of
major epidemiological significance when it occurs in pigs. New
infiuenza epidemics in the human population consistently
originate in areas where waterfowl pigs and human beings live
close together At the moment, the virological and serological
diagnosis of influenza A infections is based ELISAs for antigen
and antibody detection Both ELISAs employ a monoclonal
antibody directed against a conserved antigenic determinant of
the influenza A nucleoprotein The use of these tests can simplify
the diagnosis of and screening for influenza A infections,
particularly in those species which harbour several H- and N-
subtypes.

inleiding

Besmettingen met influenzavirus komen, evenals bij diverse
zoogdieren, veelvuldig voor bij het gevogelte. Met name bij
wilde watervogels blijkt een grote variëteit van influenzavirus-
subtypen voor te komen. Bij vogels hebben influenzavirussen
voornamelijk affiniteit voor de respiratie- en de darmtractus. In
het algemeen verlopen deze besmettingen symptoomloos. De
virulente influenzavirussen, de verwekkers van klassieke vogel-
pest (KVP) of \'fowl plague\', vermeerderen zich echter in alle
lichaamsweefsels. Recent hebben avirulente influenzavirussen
zich tot KVP-virusstammen kunnen ontwikkelen, met als
gevolg dat dramatische ziekte-uitbraken optraden in de pluim-
veehouderij in de USA, voornamelijk in de staat Pennsylvania,
en in leriand (5,23,24,35). De bij het waterwild voorkomende

-ocr page 424-

influenza virus-besmettingen worden beschouwd als het virusre-
servoir waaruit nieuwe HN-subtypen kunnen voortkomen
welke nieuwe infecties op gang kunnen brengen bij andere
vogelsoorten en zoogdieren en de mens. Met name het varken
wordt gezien als de \'(tussen)-gastheer\', van waaruit andere
diersoorten en de mens kunnen worden besmet met gemodifi-
ceerde influenzavirus-stammen. Hiermee wordt een verklaring
gegeven voor het feit dat nieuwe influenza-pandemieën voort-
kwamen uit gebieden, waar het varken en de mens dicht op
elkaar leven.

eigenschappen van aviaire influenzavirussen
Van de drie influenza-virustypen, A, B en C, is alleen influenza
type A van belang voor vogels (34, 39, 50). Het onderscheid
tussen de serotypen wordt gemaakt op grond van de antigene
verschillen in het nucleoproteïne en de matrixeiwitten. De
influenza A-virussen worden nader getypeerd door de specifieke
hemagglutinine- en neuraminidase-glycoproteïnen die zij bezit-
ten (9). In totaal werden bij verschillende vogelsoorten 13
verschillende hemagglutinine (H)-typen (Hl t/m Hl3) en 9
verschillende neuraminidase (N)-typen (Nl t/m N9) onder-
kend (17, 18). Nagenoeg alle HN-combinaties blijken voor te
komen. Influenza virus is relatief stabiel en kan in faeces zelfs tot
44 dagen infectieus blijven. Onderzoek in de USA toonde aan
dat influenzavirus in buitenwater 4 tot 30 dagen kan overleven
(35, 48).

Infecties met influenzavirussen van verschillend HN-subtype
kunnen tegelijkertijd bij hetzelfde dier, of in dezelfde groep,
voorkomen. Via uitwisseling van genetisch materiaal van de
verschillende influenzavirussen, \'genetic reassortment\' ge-
noemd, kunnen nieuwe HN-subtypen tot stand komen (10, 16,
41, 42). Hiermee komt \'antigene shift\' tot stand, waarmee het
optreden van pandemieën door nieuwe subtypen bij de mens
wordt verklaard (32, 33).

Het varken speelt hierbij vermoedelijk een belangrijke rol (zie
verderop), alsmede de bij het gevogelte aanwezige uitgebreide
pool van influenzavirussen (5, 11, 15, 30, 45).

epidemiologie
Verspreiding binnen de diersoort.

Influenzavirus-isolaties uit eenden in Europa dateren van 1956
(A/Duck/England/56, (H11N6) en A/Duck/Czechosl./56
(H4N6). Veel opzien baarde de isolatie uit sterntjes in Zuid-
Afrika die stierven aan respiratoire infecties (A/Tern/S. Africa/
61 (H5N3) (7). Later werden ook serologische aanwijzingen
gevonden voor het op grote schaal voorkomen van influenzavi-
rus bij diverse andere vogelsoorten (11).
Onderzoekers in tal van landen, met name de USA, maar ook in
o.a. Canada, Japan, USSR en Australië, isoleerden een grote
verscheidenheid aan influenza-A stammen (1,15,17,25,35,36,
46, 47). Ook in Nederland toonden wij diverse influenza-
subtypen aan bij het waterwild (43). Bij kippen werden
influenza-A infekties, als Klassieke Vogelpest (KVP), voor het
eerst in Italië beschreven in 1878. In 1955 werd het oorzakelijke
agens geïdentificeerd als een op een humaan influenzavirus
gelijkend virus (12). Het oudste KVP-virusisolaat dat nog
beschikbaar is voor laboratoriumonderzoek, werd in 1926 door
Prof. Kraneveld in Indonesië geïsoleerd. Deze stam is in de
literatuur bekend als influenza A/Fowl Plague/Dutch/27 (22).
Dit KVP-virusisolaat, waaraan later de officiele notatie H7N7
werd toegevoegd (38), is echter niet in de Nederlandse literatuur
beschreven, omdat de in dezelfde periode verkregen pseudovo-
gelpest-virusisolaties alle aandacht kregen. Gelukkig hebben

Amerikaanse onderzoekers de KVP-stam gebruikt bij pathoge-
nese studies (22). In 1959 trad nog een ernstige KVP-uitbraak
op bij kippen in Schotland (A/Chick/Scotland/59, (H5N1))
(35). Uitbraken in Australië in 1975 en 1985, in Oost-Duitsland
in 1979, alle veroorzaakt door H7N7 virusstammen, en KVP-
infecties in de USA (A/Chicken/Pennsylvania/1370/83
(H5N2) in 1983, en tezelfdertijd in Ierland bij kippen en
kalkoenen (A/Duck/Ireland/83, H5N8), onderstrepen de be-
tekenis van influenza-infecties voor de pluimveehouderij (II,
35, 52). Wij isoleerden drie HN-serotypen, Hl NI, H3N2 en
H9NI, uit slachtkuikens. Deze virussen waren alle afkomstig
van bedrijven met ziekteverschijnselen aangeduid met \'swollen
head syndrome\', welke voornamelijk het gevolg zijn van
secundaire bacteriële infecties. Als primaire ziekteverwekker
wordt bij deze ziekte aan diverse virussen gedacht, echter niet in
de eerste plaats aan influenzavirus.

Wij waren ook niet in staat de \'dikke koppen ziekte\' onder
experimentele omstandigheden op te wekken. Bij kalkoenen
werd in Canada in 1963 de eerste isolatie van influenzavirus
verricht met respiratoire verschijnselen en legdaling. Daarna
volgden Noord-Amerika en West-Europa (1,14, 28).
door direct contact, via de lucht, via voedsel, drink- en
zwemwater en indirect, bijv. via middelen van transport zoals
kratten en vrachtauto\'s. In enzootische gebieden is indirecte
besmetting de belangrijkste oorzaak van influenza virus-insleep.
De vogelmarkten in de USA zijn berucht in dit verband. Bij het
waterwild speelt de faecale besmetting van het water door
symptoomloze dragers een belangrijke rol bij het in stand
houden van influenza-besmettingen, vooral in de periode van de
vogeltrek (15). Tot zelfs 60% besmette eenden zijn beschreven
(4,45).

Verspreiding tussen de diersoorten.

Virustransmissie van de ene naar de andere vogelsoort treedt op
Zowel bij kippen als bij kalkoenen zijn in diverse landen ernstige
ziekte-uitbraken gesignaleerd, welke afkomstig waren van wilde
eenden (1, 35).

A/Chicken/Pennsylvania/1370/83 (H5N2) werd gedurende
de zomermaanden van 1983 diverse malen aangetoond bij
kippen in de USA (5, 23), maar (nog) niet in verband gebracht
met ziektesymptomen (13). In september veroorzaakte het-
zelfde H5N2-subtype echter een zeer hoge uitval op pluimvee-
bedrijven. De sterfte liep daarbij soms op tot 80%! De
Amerikaanse overheid reageerde met vervoersverboden en een
uitgebreid \'stamping-out\' programma. Meer dan 15 miljoen
kippen werden opgeruimd. De totale schade van deze H5N2-
epidemie werd uiteindelijk geschat op $ 50 miljoen (5, 13). De
(serologisch onveranderde) stam bleek opeens zeer virulent voor
kippen, met name voor oudere dieren, maar wekte slechts milde
ziekteverschijnselen op bij kalkoenen en in het geheel niet bij
Peking-eenden (53). Moleculair-biologisch onderzoek toonde
aan dat het hemagglutinine van dit virus serologisch nauw
verwant was aan het eerder genoemde A/Tern/South Africa/
61 (H5N3) en dat het neuraminidase overeenkwam met het N2-
subtype uit andere virusisolaten, o.a. A/Japan/305/57 (H2N2)
en A/Turkey/Mass./66 (H6N2). Bij deze H5N2 stam was
slechts een puntmutatie opgetreden, terwijl tevens een veran-
derd percentage \'defective interfering particles\' gevonden werd
(51). Het waterwild bevat het potentiële gevaar voor de
bedrijfspluimveehouderij, maar is tevens het virusreservoir voor
infecties bij zoogdieren (1,2, 12). Het eerste bewijs voor de
besmetting van zoogdieren met aviaire stammen vormde de
isolatie in 1982 van een H4N5-stam uit zeehonden welke waren
gestorven aan pneumonie. Moleculair-genetisch was dit isolaat

-ocr page 425-

te onderscheiden van bekende zoogdierstammen en sterk
gerelateerd aan aviaire stammen (20, 49). Een ander voorbeeld
is de sterfte onder nertsen in Zweden, welke werd veroorzaakt
door een van vogels afkomstige influenzastam van het subtype
H10N4 (26). Directe virusoverdracht vanuit de \'vogelpopula-
tie" naar de mens is vermoedelijk niet van epidemiologisch
belang. Bij diverse personen, betrokken bij het opruimen van
grote aantallen kippen ten tijde van de epidemie in Pennsyl-
vania, kon H5N2-virus uit neusholtes worden gekweekt, maar
seroconversie trad niet op (5). Het varken wordt echter wel als
een belangrijke recipiënt van vogel-influenzastammen gezien.
Door \'genetic reassortment\' tussen diverse virusstammen ko-
men nieuwe HN-subtypen tot stand. Recent werd het varken
nog als \'mixing vessel\' in de influenza-epidemiologie beschre-
ven, en werden gebieden waar varkens, watervogels en mensen
in nauw contact met elkaar leven, als potentieel gevaarlijk
aangemerkt voor het ontstaan van nieuwe griep-pandemieën
(40). China wordt als oorsprongsgebied gezien van enkele grote
griep-pandemieën, zoals de Hong Kong griep uit 1968 (29,41).

ziektesymptomen
In principe verlopen besmettingen met influenzavirus bij vogels
symptoomloos. Van Tongeren en Voous beschreven aviaire
influenzavirussen als \'commensalen\' (45) welke zich in een
beperkt aantal weefsels vermeerderen, met name in respiratie-
en darmtractus. Bij de virulente stammen, verwekkers van KVP
bij kippen, treedt massale virusvermeerdering op in alle li-
chaamsweefsels. De symptomen bestaan uit: sufheid, ruig
verenkleed, verminderde eetlust, eileg-daling, kuchen, niezen,
rochelen, muceuze uitvloeiing uit de neusgaten, sterk gezwollen
conjunctivae, oedemen aan kop en hals, cyanose van de
onbevederde huid - met name kam en lellen - en diarree. Bij
minder snel verlopende infecties kunnen de symptomen over-
gaan in neurologische verschijnselen bestaande uit excitatie,
convulsies en ataxie. Hierbij kan de mortaliteit echter ook
oplopen tot 100%. Bij jonge dieren is plotselinge sterfte vaak het
enige symptoom (1, 12, 31, 44). Uit sommige KVP-uitbraken
werden evenwel ook influenza-isolaten verkregen welke bij
experimentele infecties een avirulent karakter bleken te bezitten.
De verhoogde pathogeniteit bij veldinfecties zou ook mede een
gevolg kunnen zijn van secundaire infecties met
E-coli, Pasteu-
rella
of Mycoplasma. Bovendien kunnen interacties met levende
vaccins, stress of andere oorzaken waarbij immunosuppressie
optreedt, een schijnbare toename van pathogene eigenschappen
van het primaire agens tot gevolg hebben (1, 35). Wij
verrichtten experimentele infecties met de H7N7 stam, het
Kraneveld-isolaat, bij volwassen specific-pathogen-free (spf)
kippen. De geïnfecteerde dieren stierven allen binnen 20 uur
(43)!

Zonder secundaire infecties kan de ziekte dus ook zeer snel
verlopen. Ook bij kalkoenen zijn hevig verlopende ziektebeel-
den beschreven met respiratoire verschijnselen, verminderde
eetlust, groeivertraging, eileg-daling en verminderde broeduit-
komsten als belangrijkste symptomen (3, 27).

pathogenese bij vogels
Onder natuurlijke omstandigheden is orale besmetting belang-
rijker dan de aërogene route. Viremie komt snel tot stand.
Virusvermeerdering vindt plaats in de meeste organen en wordt
gevolgd door virusuitscheiding met alle se- en excreta. Vooral
via de faeces van vogels wordt op deze manier zeer veel virus
uitgescheiden (10, 31, 48). Gegevens over de incubatietijd van
KVP variëren, maar deze is in het algemeen kort, één tot vijf
dagen.

De dieren ontwikkelen antistoffen als ze een influenzavirus-
infectie overleven.

Experimenteel onderzoek toonde aan dat antistoffen gericht
tegen het hemagglutinine, welke met de hemagglutinatie-
remmingstest (HAR-test) worden aangetoond, bescherming
bieden tegen herinfecties met stammen van hetzelfde H-type.
Antistoffen gericht tegen neuraminidase hebben een indirecte
invloed, bijvoorbeeld door vermindering van virusverspreiding
binnen de gastheer (1, 11).

Afhankelijk van de reactie bij de gastheer kan de immuunre-
spons bij de diverse vogelsoorten verschillend verlopen. Bij
eenden bijvoorbeeld werden, ondanks virusuitscheiding, veelal
geen antistoffen met behulp van de HAR-test aangetoond (52).
Mogelijk is dit het gevolg van het feit dat virusvermeerdering bij
eenden voornamelijk plaats vindt in het darmepitheel. Humane
en varkens-influenzavirussen vermeerderen zich echter bij
eenden alleen in de bovenste luchtwegen, juist niet in het
darmepitheel (48). Pathologische veranderingen van KVP,
waargenomen bij ernstige influenza-infecties, worden als volgt
omschreven: na sterfte treedt er een snelle rigor mortis in.
Oedemateuze zwelling van de kop en cyanotische verkleuring
van kam en lellen zijn opvallend.

Daarnaast kan er sprake zijn van muceuze uitvloeiing rond de
neusgaten en slijmvorming in de bek, soms met bijmenging van
bloed. Sinusitis, rhinitis, conjunctivitis en exsudatieve tracheitis
kunnen gepaard gaan met puntbloedinkjes op de slijmvliezen.
Hemorragische, congestieve en transudatieve veranderingen
kunnen worden waargenomen in diverse organen.
Congestieve veranderingen worden het meest aangetroffen in de
huid, kam en lellen, de larynx, trachea en de spieren. Bloedinkjes
kunnen worden gezien in het epicard, rond de grote vaten, aan
de serosazijde van de darm, de coecale tonsillen en in de mucosa
van de proventriculus. Deze laatste lokalisatie zou min of meer
karakteristiek zijn. Transudatieve veranderingen bestaan uit
longoedeem, subcutaan oedeem en pericardiaal oedeem. De
darmen zijn vaak catarraal ontstoken en hebben een waterige
inhoud.

Microscopisch worden naast hyperemische en congestieve
veranderingen, necrosehaardjes aangetroffen in myocard, milt,
long, lever, nier en eventueel andere organen. Deze specifieke
ronde necrotische foei bestaan uit sterk gezwollen cellen met
gedegenereerde nuclei en cytoplasmatische granula, bestaande
uit geprecipiteerd eosinofiel materiaal.
In de hersenen valt degeneratie van neuronen, encefalitis en
perivasculaire ophoping van lymfoïde cellen waar te nemen.
Infecties met avirulente stammen zullen in het algemeen geen
pathologische afwijkingen veroorzaken (10, 12, 22, 44).

diagnostiek

Virusisolatie

Zelfs bij de virulente vorm, de klassieke vogelpest (KVP), is het
stellen van een diagnose op grond van klinische symptomen
onmogelijk, mede doordat klinisch nauwelijks onderscheid
wordt gemaakt met pseudovogelpest (Newcastle disease). Ook
Pasteurella multocida-\'mfecties (Vogelcholera) kunnen beelden
geven die op KVP lijken, al is het verioop hiervan meestal
slepender. Bij respiratoire verschijnselen komen daarnaast in
aanmerking voor differentiatie: Infectieuze Bronchitis,
E. coli,
Mycoplasma-
en Hemofilus-miecües (Coryza), Pokken/difte-
rie, Infectieuze Laryngo-tracheïtis en Aspergillose (31,44). Het
aantonen van influenzavirus bij levende dieren geschiedt door
middel van viruskweek uit cloaca- en keelswabs. Bij gestorven
dieren kunnen ook diverse organen, zoals long, milt, hersenen,
lever, darm of trachea, op de aanwezigheid van virus worden

-ocr page 426-

onderzocht. Hierbij wordt viruslcweek in 8 tot 11 dagen
bebroede, geëmbryoneerde kippe-eieren het meest toegepast (6,
35). Bij embryonale sterfte of na minimaal twee ei-pasages
wordt allantoisvloeistof geoogst en onderzocht op hemaggluti-
nerende eigenschappen. Paramyxovirussen, zoals Newcastle
disease virus vertonen eveneens hemagglutinatie en zijn dus
differentieel-diagnostisch van belang (6). Bovendien kunnen
aviaire Mycoplasma\'s of bacteriële verontreinigingen aanleiding
geven tot hemagglutinatie. Nadere typering van de allantois-
vloeistofFen geschiedt met influenza-A specifieke antisera.
Meestal wordt een serotypering ten aanzien van het H-type
uitgevoerd met behulp van de hemagglutinatie-remmings-
(HAR)-test (6, 12), waarbij tevens het H-subtype wordt
vastgesteld. De laboratoria dienen ten behoeve van de aviaire
diagnostiek te beschikken over alle antigenen en specifieke
antisera tegen alle 13 H-typen. Er kan echter ook worden
volstaan met groep-specifieke tests zoals agar-gel-precipitatie- of
immunofluorescentie-tests; de eerste test is ongevoelig, de
tweede bewerkelijk. Wij hebben recent een double-antibody-
sandwich (DAS)-ELISA ontwikkeld, waarmee alle influenza
A-stammen, ongeacht het HN-subtype, kunnen worden aange-
toond (43).

De in deze ELISA gebruikte monoclonale antistof is gericht
tegen een geconserveerde antigene determinant van het nucle-
oproteïne, welke bij alle influenza-A virussen voorkomt. De
gevoeligheid van deze ELISA is van dien aard, dat bij ernstige
influenza-infecties direct antigeen aangetoond kan worden in
uitstrijkjes en orgaansuspensies zonder dat hierbij gebruik
gemaakt hoeft te worden van een virusvermeerderingsstap in
eieren (43).

Deze ELISA kan ook worden gebruikt voor influenza-diagno-
stiek bij andere diersoorten, bijv. bij het paard. Bij het \'screenen\'
van 120 renpaarden op herpesvirus- en influenza-infecties door
middel van neusswabs, werd na twee ei-passages bij drie
paarden een hemagglutinerend agens aangetoond. De diagnose
influenza werd bevestigd met de NP-ELISA. Voor de pluimvee-
houderij is deze test goed bruikbaar voor het screenen ten
aanzien van virulente stammen, welke in hogere mate dan
avirulente influenzavirussen via de faeces worden uitgescheiden
(5).

Serologisch onderzoek

Hiervoor dient het laboratorium te beschikken over gepaarde
serummonsters welke met een interval van twee weken zijn
verzameld. Serologisch onderzoek wordt verricht met de agar-
gel-precipitatie test, de HAR, en nu ook met de door ons
uitgewerkte NP-blokkerings-ELISA (8, 37). Ten tijde van een
influenzavirus-infectie worden zowel antistoffen opgewekt te-
gen het nucleoproteïne als tegen de glycoproteinen van de
virusmantel. Dezelfde monoclonale antistof als gebruikt voor
antigeendetectie (43) wordt nu aangewend in een blokkerings-
ELISA voor detectie van antistoffen gericht tegen nucleopro-
teine. Deze ELISA is specifiek voor influenza-A-infecties en
bezit een hoge gevoeligheid (8). In series serummonsters
afkomstig van mensen, fretten, varkens, paarden, kippen,
eenden, cavia\'s, muizen en zeehonden werd een goede correlatie
verkregen met HAR-tests (8). Ten aanzien van varkenssera
moeten we hier echter opmerken dat we later aspecifieke
reacties verkregen. Dit probleem vraagt nader onderzoek. Bij
nadere vergelijking van de serologische tests bij paarden hebben
we bij veulens van tegen influenza gevaccineerde merries
aangetoond, dat de halfwaardetijden van maternale antistoffen
gericht tegen nucleoproteïne of tegen hemagglutininen verge-
lijkbaar waren. Tevens werd voor beide categorieën antistoffen
een duidelijke interferentie tussen maternale antistoffen en de
respons op vaccinatie aangetoond. Het vaccinatieschema zal
derhalve op basis van deze tests moeten worden aangepast (54).

Screening

De NP-ELISA is vooral geschikt voor een snelle serologische
screening t.a.v. influenza-A-infecties, met name bij die diersoor-
ten waarbij diverse H-subtypen circuleren. De gecombineerde
toepassing van de NP-ELISA en HAR-tests biedt de mogelijk-
heid het voorkomen van tot dusver onbekende influenza-
infecties op te sporen. Hiermee hebben we inmiddels aange-
toond dat besmettingen met (het aviaire) H12-subtype ook bij
zeehonden circuleren (8).

bestrijding en preventie bij pluimvee
Wanneer nieuwe KVP-uitbraken optreden, staan alle betrokke-
nen voor grote problemen. De klinische symptomen zijn niet te
onderscheiden van diverse andere ziekten, en de tijd nodig voor
aangifte en laboratoriumdiagnostiek verschaft de nieuwe infec-
tie de tijd om zich snel te verbreiden. De te nemen maatregelen
ter bestrijding van een K VP-uitbraak moeten worden afgestemd
op het gedrag van de betreffende stam in de populatie. Bij
uitbraken met virulente stammen zal direct moeten worden
overgegaan op \'stamping-out\' methode. Dieren op besmette
bedrijven dienen ter plaatse te worden afgemaakt en vernietigd.
Minitieuze reiniging en desinfectie, met vernietiging van het
strooisel, zijn belangrijke maatregelen die moeten volgen.
Pluimveeprodukten afkomstig van deze bedrijven dienen even-
eens te worden vernietigd.

Maatregelen om verdere verspreiding van het virus te voorko-
men, moeten in een zeer vroeg stadium worden ingesteld (35).
In ons land ligt bij het Ministerie van Landbouw een draaiboek
klaar voor het nemen van alle maatregelen welke in het kader
van de Vogelziektewet mogelijk zijn. Daarbij is men voorlopig
het meest beducht voor influenzastammen van subtypen H5 en
H7, welke in het verleden de grootste problemen hebben
opgeleverd (31). Bij uitbraken met minder virulente stammen
hoeft niet overgegaan te worden tot \'stamping-out\', maar
kunnen restrictieve maatregelen met betrekking tot vervoer,
hygiëne en desinfectie, uitbreiding van de infectie tegengaan
(35). Het verdient aanbeveling om op nationaal niveau, of nog
beter op Europees niveau, ten behoeve van eventuele ring-
vaccinaties een vaccinvoorraad aan te leggen. Deze vaccins
kunnen gebruikt worden als aanvulling op een stamping-out
programma (1,12,35). Vanwege het feit dat eigenlijk alleen H5
of H7 subtypen verantwoordelijk waren voor KVP zou overwo-
gen kunnen worden voorlopig de voorraad tot twee vaccins te
beperken. Preventief dienen in elk geval import-restricties te
gelden voor levende dieren en produkten uit geïnfecteerde
gebieden. Voor import uit gebieden met minder risico, lijkt voor
\'gezond ogende\' partijen vogels, ook de exotische soorten, een
quarantaine-periode van 35 dagen met een virologisch onder-
zoek van faeces- en tracheamonsters effectief (1, 35). Binnen de
EEG is momenteel een discussie gaande over het per land
verplicht stellen van dergelijke maatregelen. Op bedrijfsniveau
dient men in elk geval scheiding tussen bedrijfspluimvee en
wilde vogels na te streven. Insleep door mensen, materiaal of
andere dieren moet worden vermeden. Hygiëne en desinfectie
zijn van groot belang.

Tot slot nog een enkele opmerking over vaccinatie tegen KVP.
Vaccinatie bleek zeer effectief op kleine schaal in de USA,
in 1983. Deze werd echter niet in de praktijk toegepast vanwege
het feit dat gevaccineerde en natuurlijk besmette dieren niet
waren te onderscheiden bij het serologisch onderzoek in het

-ocr page 427-

laboratorium, waardoor vaccinatie problemen veroorzaakte bij
de \'stamping-out\' (13). Nu we over de NP-ELISA beschikken,
kan er onderscheid gemaakt worden tussen antistoffen welke
werden opgewekt door een vaccin of door de natuurlijke
infectie. Om deze discriminatie mogelijk te maken moet gebruik
gemaakt worden van een subunitvaccin of een vectorvaccin,
waarin het nucleoproteïne niet aanwezig is. De tweede moge-
lijkheid, inbouw van influenza H- en N-genen in een retrovirale
vector, is recent beschreven (21). Binnenkort komen ook
vectorvaccins beschikbaar op basis van vogelpokken virus of een
herpesvirus. Vooral bij de laatste levend-virus vectoren kunnen
meerdere H- en N-genen worden ingebouwd. Vanwege het feit
dat de farmaceutische industrie te weinig commerciële perspec-
tieven ziet voor een vaccin dat \'op de plank moet worden
gelegd\', ligt hier een taak voor de centrale overheid, met name
die in Brussel.

literatuur

1. Alexander DJ. Isolation of influenza A viruses from birds in Great Britain
during 1980, and 1981. Vet Bull 1982, 52: 341-59.

2. Alexander DJ and Gough RE. Isolation of avian influenza virus from birds
in Great Britain. Vet Rec 1986; 118: 537-8.

3. Andral B, Toquin D, Madec F, Aymard M, Gourreau JM, Kaiser C,
Fontaine M, and Metz MH. Disease in turkeys associated with HlNl
influenza virus following an outbreak of the disease in pigs. Vet Rec 1985;
116:617-8.

4. Bahl AK, Pomeroy BS, Mangundimedjo S, and Easterday BC. Isolation of a
type A influenza and Newcastle disease viruses from migratory waterfowl in
the Mississippi fly way. J Am Vet Med Assoc 1977; 171: 949-51.

5. Bean WJ, Kawaoaka Y, Wood JM, Pearson JE. and Webster RG
Characterisation of virulent and avirulent A/Chicken/Pennsyl-vania/83
influenza A viruses: Potential role of defective interfering RN A\'s in nature. J
Virol 1985; 54: 151-60.

6. Beard CW. In: Isolation and identification of avian pathogens, Arnold
Printing Co., New York, 1975.

7. Becker WB. The morphology of Tern virus. Virology 1963 20: 318-27.

8. Dc Boer GF Back W, and Osterhaus ADME. An ELISA for detection of
antibodies against influenza A nucleoprotein in humans and various animal
species. Arch Virol 1990; 115: 47-61.

9. Bosch FX, Orlich M, Klenk HD, and Rott R. The structure of the
hemagglutinin, a determinant for the pathogenicity of influenz^a viru,se,s.
Virol 1979; 95: 197-207.

10. Dictaat "De belangrijkste virusziekten bij zoogdieren en pluimvee". 1979,
Instituut voor Virologie, Utrecht.

11. Easterday BC, Trainer DD, Tumova\' B, and Pereira HG. Evidence of
infection with influenza virus in migratory waterfowl. Nature 1968; 219:
523-4.

12. Easterday BC. Animal influenza. In: The influenza viruses and influenzji.
Academic Press, New York, 1975, 449-81.

13. Eckroade RJ. In: Proceedings of the 33rd Western Poultry Disea.se
Conference, Davis, California, 1984.

14. Halvorson DA, Kelleher CJ, and Senne DA. Epizootiology of avian
influenz.a: effect of season on incidence in sentinal ducks and domestic
turkeys in Minnesota. Appl Environm Microbiol 1985; 49: 914-9.

15. Hinshaw VS, Webster RG, and Turner B. The perpetuation of orthomyxo-
viruses and paramyxoviruses in
Canadian waterfowl. Can J Microbiol 1980;
26: 622-9.

16. Hinshaw VS, Bean WJ, Webster RG, and Sriram G. Genetic reassortment
of influenza A virus in the intestinal tract of ducks. Virol 1980; 102: 412-9.

17. Hinshaw VS, Webster RG, and Rodriguez RJ. Influenza A viruses:
combinations of hemagglutinin and neuraminidase subtypes isolated from
animals and other sources. Arch Virol 1981: 191- 201.

18. Hinshaw VS, Air GM, Gibbs AJ, Graves L, Prescott B, and Karunakuran,
D. Antigenic and genetic characterisation of a novel hemagglutinin subtype
of influenza A viruses from gulls. J Virol 1982; 42: 865-872.

19. Hinshaw VS, Bean WJ, Webster RG, Rehg JE, Fiorelli P, Early G, Geraci
JR, and Aubin DJSt. Are seals frequently infected with avian influenza
virus? J Virol 1984;51:863-5.

20. Hinshaw VS, Nettles VF, Schorr LF, Wood JM, and Webster RG. Influenza
virus surveillance in waterfowl in Pennsylvania after the H5N2 avian
outbreak. Avian Dis 1986; 30: 207- 11.

21. Hunt LA, Brown DW, Robinson HL. Naeve CW, and Webster RG.
Retrovirus-cxpressed hemagglutinin protects against lethal influenza virus
infections. J Virol 1988; 62: 3014-9.

22. Jungherr EL, Tyzzer EE, Brandley CA, and Moses HE. The comparative
pathology of fowl plague and Newcastle disease. Am J Vet Res 1946: 250-
88.

23. Kawaoka Y, Naeve CW, and Webster RG. is virulence of H5N2 influenza
viruses in chickens associated with loss of carbohydrate from the hemagglu-
tinin? Virol 1984, 139: 303-6.

24. Kawaoka Y. Evolution of the A/Chicken/Pennsylvania/83 (H5N2)
influenza virus. Virol 1985, 146: 130-7.

25. Kidu H, and Yanagawa R. Isolation and characterisation of influenza A
viruses from wild free-flying ducks in Hokkaido, Japan. Zbl Bakt Hyg Abst
Orig A 1979; 244: 135-43.

26. Klingeborn B, Englund C, Rott R, Juntti N, and Rockborn G. An avian
influenza A virus killing a mammelian species: the mink. Arch Virol 1985;
86: 347-51.

27. Lang G, Ferguson AE, Lonnel MC, and Willis CG. Isolation of an
unidentified hemagglutinating virus from the respiratory tract of turkeys.
Avian Dis 1965; 9: 495-504.

28. Lang G, Narayan O, Rouse BT, Ferguson AE, and Connel MC. A new
influenza A virus infection in turkeys, II, a highly pathogenic variant A/
Turkey/Ontario/7732/66. Can Vet J 1968; 9: 151-60.

29. Laver WG, and Webster RG. Studies on the origin of pandemic influenza,
III, evidence implicating duck and equine influenza viruses as possible
progenitors of the Hong Kong strain of human influenza. Virol 1973; 51:
383-91.

30. Mohan R, Saif YM, Erickson GA, Gustafson GA, and Easterday BC.
Serologic and epidemiologic evidence of infection in turkeys with an agent
related to the swine influenza virus. Avian Dis 1981; 25: 11-6.

31. Mohanty SB el al. Avian influenza virus (9H and 6N subtypes) In: Vet Virol,
Lea & Febiger, Philadelphia, 1981, 264-67.

32. Murphy BR, and Webster RG. Influenza viruses. In: Virology. Field, B.N.
e.a. (eds). Raven Press, New York, 1985, 1179-239.

33. Naeve CW, Hinshaw VS, and Webster RG. Mutations in the haemaggluti-
nin receptor binding site can change the biological properties of influenza
virus. J Virol 1984;51:567-9.

34. Palese P, and Young JF. Variation of influenza A, B and C viruses. Science
1982; 215: 1463-72.

35. Report and recommendations of the scientific group on contagious diseases
in poultry, avian orthomyxoviruses, for the Commission of the European
Communities, 1986.

36. Rott R, and Klenk HD. Influenza A viruses in man and animals: the
molecular basis of evolution, epidemiology and pathogenicity. In: Develop-
ments in veterinary virology. Virus diseases in laboratory and captive
animals, Darai,G. (ed), Martinus Nijhoff Publishers, Boston, 1988; 427-51.

37. Schild GC, and Dowdle WR. Influenza virus characterisation and
diagnostic serology. In: Kilbourne, E.D. (ed). The influenz.a viruses and
influenza, Academic Press, New York, 1975; 315-372.

38. Schild GC, Newman RW, Webster RG, Major D, and Hinshaw, VS.
Antigenic analysis of influenza A virus surface antigens: considerations for
the nomenclature of influenza virus. Comp Immun Microbiol Infect Dis
1980; 3: 5-18.

39. Schild GC. Influenza infections in lower mammals and birds. In: Kurstak E.
and Kurstak C., Comparative diagnosis of viral disease. Academic Press,
New York, 1981; 151-180.

40. Scholtissek C, and Naylor E. Fish farming and influenza pandemics. Nature
1988:331:215.

41. Shortridge FK. Avian influen7.a A viruses of southern China and Hong
Kong: ecological aspects and implications for man. Bulletin WHO 1982;
60: 129-35.

42. Shortridge FK, and Stuart-Harris CH. An influenza epicentre? lancet 11
1982; 9:812-3.

43. Siebinga JT, and De Boer GF. Influenza A viral nucleoprotein detection in
isolates from human and various animal species. Arch. Virol 1988; 100: 75-
87.

44. Stubbs EL. Fowl Plague In: Diseases of Poultry, 3rd ed, Ames, Iowa, The
Iowa Slate College Press, 1957; 669-80.

45. Tongeren, van HAE en Voous KH. Influenzavirus epidemiologie en
oecologie, in het byzonder m.b.t. aan water gebonden vogelsoorten.
Tijdschr Diergeneesk 1987; 112: 1337-54.

46. Turner A J. The isolation of Fowl Plague virus in Victoria. Austr Vet J 1976;
52: 384.

47. Webster RG, and Laver WG. Antigenic variation of influenza viruses. In:
Kilbourne, E.D. (ed), The influenza viruses and influenza. Academic Press,
New York, 1975; 209-314.

48. Webster RG, Yakkno M, Hinshaw VS, Bean WJ, and Murti KG. Intestinal
influenza: replication and characterisation of influenza viru.ses in duck.s.
Virol 1978; 84: 268-78.

49. Webster RG. Hinshaw VS, Bean WJ jr, Wyk KL van, Geraci JR, St.Aubin
DJ, and Petursson G. Characterisation of an influenza A virus from seals.

T I J I) S C H R I f- T v o o R D 1 F. R Ci E N i: E S K II N [) 1. . D E E

739

A F

E V E R I N ti 2 4 I 9 \'J 2

-ocr page 428-

Virol 1981; 113: 712-24.

50. Webster RG, Laver WG, and Air GM. Antigenic variation among type A
influenza viruses. In: Genetics of influenza viruses, Palese and Kingsbury
(eds). Springer Verlag, Wien/New York, 1983; 126-71.

51. Webster RG, Kawaoka Y, and Bean WJ. Molecular changes in A/
Chicken/Pennsylvania/83 (H5N2) influenza virus associated with acquisi-
tion of virulence. Virol 1986; 149: 165-73.

52. Westbury HA, Turner AJ, and Kovesdy L. The pathogenecity of three

australian fowl plague viruses for chickens, turkeys and ducks. Vet
Microbiol 1974; 4: 223-34.

53. Wood JM, Webster RG, and Nettles VF. Host range of A/Chick;n/
Pennsylvania/83 (H5N2) influenza virus. Avian Dis 1984; 29: I, 198-2)7.

54. Van Maanen C, Bruin G, De Boer-Luijtze E, Smolders G, and De Boer 3 F.
Interference of maternal antibodies with the immune response of foals rfter
vaccination against equine influenza. The Vet Quart, 1992; 14:13-7.

Aanvaard op 9 juni I «92.

Eckert, Kutzer, Rommel, Burger en
Korting. Vierde nieuw bewerkte druk
van het oorspronkelijke boek van Boch
en Supperer

(Verlag Paul Parey)

Een oude bekende in een nieuw jasje,
waarbij met nadruk moet worden ge-
zegd dat het nieuwe jasje de aantrek-
kingskracht van het boek sterk heeft
vergroot. Het geeft inzicht in de indeling
van parasieten in het dierenrijk, patho-
genese, resistentie tegen wormmiddelen
en de beginselen uit de immunologie,
epidemiologie en de bestrijding van
parasitaire infecties. Ook de laboratori-
ummethodieken voor diagnostiek ko-
men aan de orde.

Opmerkelijk is dat ook een aantal com-
merciële testen werd opgenomen. Het
spreekt voor zich dat elk van deze
terreinen in meer detail in specialistische
boeken kunnen worden teruggevonden,
maar voor een algemene inleiding en
een goed overzicht van wat allemaal
speelt in de parasitologie is dit boek
uitstekend geschikt.

Apart aandacht, en dat is uniek, krijgen
de parasitaire stadia in de buitenwereld.
Iets dat in een tijd waarin de relatie
tussen milieu en volksgezondheid be-
langrijk wordt gevonden, sterk aan be-
langstelling heeft gewonnen. Betrekke-
lijk \'nieuwe\' parasitaire infecties krijgen
al voldoende aandacht, zoals Neospora.
Ook aan parasitaire infecties bij bijzon-
dere dieren wordt rechtstreeks aandacht
besteed. Zo wordt niet uitputtend, maar
in elk geval een aantal belangrijke zaken
vermeld over infecties bij in het wild
levende herkauwers en wilde varkens,
konijnen, vogels, egels, vissen en bijen.

De lijst met veel gebruikte antiparasi-
taire middelen inclusief de handelsna-
men en de firma\'s die ze kunnen leveren
is erg handig. Ook deze lijsten zijn per
diersoort apart opgenomen.

Vermeldenswaard is dat hiermee ook
het eerste parasitologieboek van de pers
rolde, waarin rekening werd gehouden
met de moderne internationale afspra-
ken over naamgeving van parasitaire
infecties en parasitaire ziekten (SNO-
PAD). Hoewel dit in sommige gevallen
aanleiding geeft tot verbazing als sprake
was van traditioneel anders gebruikte
termen, wordt toch de moedige stap
gezet om internationaal dezelfde termi-
nologie te gebruiken. Voorbeeld: schis-
tosomiasis wordt schistosomosis.

Bij al deze positieve punten is ruimte
voor een paar kritische opmerkingen.

De zwart-wit foto\'s, die grotendeels
overgenomen zijn uit de oudere druk
zijn niet altijd erg verhelderend. De
literatuur die gebruikt wordt is exempla-
risch en vooral Duits, Zwitsers of Oos-
tenrijks georiënteerd. Op veel plaatsen
staat wel genoemd dat ook de mens
geïnfecteerd kan raken, maar er is geen
aparte aandacht voor zoönosen in het
boek ingeruimd. Dat is jammer, omdat
het boek verder uitblinkt in hoofdstuk-
ken en paragrafen met speciale aan-
dacht.

Tot slot zal het gebruik van Duits,
tegenwoordige studenten minder aan-
spreken dan twee decennia geleden. Het
blijft niettemin een buitengewoon bruik-
baar en compleet parasitologieboek
voor studenten en dierenartsen.

F. van Knapen

Boekbespreking

Veterinärmedizinische
Parasitologie

Bovine medicine:

diseases and
husbandry of

cattle

A. H. Andrews, R. W. Blowey. H. Boyd
and R. G. Eddy

Blackwell Scientific Publications,
London, Edinburgh, Boston.

Dit boek heeft ten doel praktische infor-
matie betreffende alle aspecten aan-
gaande runderen en hun ziektes te ver-
schaffen. De auteurs beogen met dit
boek met name rundveepraktici te berei-
ken. Zij hebben voor dat doel een
beroep gedaan op 57 medewerkers die
allen een deel van de hoofdstukken voor
hun rekening hebben genomen. Zij zijn
er in geslaagd een prettig leesbaar boek
samen te stellen, waarin alle aspecten
van de rundveehouderij aan bod komen.
Het boek is onderverdeeld in twee delen.
Het eerste deel betreft het management,
waarin de melkveehouderij, vleesvee-
houderij, graslandgebruik, rundveevoe-
ding, huisvestingssystemen en zelfs vee-
houderij in de tropen worden
behandeld. De veelheid aan onderwer-
pen legt beperkingen op aan de omvang
van de besprekingen van de onderwer-
pen. Specialisten op diverse vakgebie-
den zullen dan ook niet voldoende
informatie vinden in de hoofdstukken
van dit boek. De charme van een
dergelijke opzet is echter, dat ieder zich
snel maar oppervlakkig kan oriënteren
op diverse aspecten van de rundveehou-
derij.

Het tweede deel van het boek behandelt
de ziekten van het rundvee, ook hier kan
gezegd worden dat de auteurs de ziekten
oppervlakkig behandelen, maar er in
slagen in een beperkte ruimte bijna alle
aspecten van rundveeziekten aan de
orde stellen.

De indeling in hoofdstukken in het
tweede deel is minder gelukkig gekozen.
Onder de kop \'De belangrijkste infectie-
ziekten\' treft men Bluetongue, Leukosis,
Mond- en Klauwzeer, Runderpest, Vesi-
culaire Stomatitis en bacteriële infecties.

-ocr page 429-

Vergeefs zoekt men naar infecties met
BVD-virus, BHVl en BRSV Deze ziek-
ten, die in ons land een belangrijke
plaats onder de virusziekten innemen,
komen gespreid op diverse plaatsen in
het boek onder diverse orgaansystemen
aan de orde. Bij elkaar gevoegd geven de
beschrijvingen weliswaar een redelijk
volledig beeld van deze aandoeningen,
maar de lezer vindt in één hoofdstuk niet
alle informatie over deze genoemde
ziekten. Een beperking van de waarde
van het boek is dat de auteurs met de
keuze van hun therapieën veelal speci-
fieke Engelse preparaten noemen, waar-
van moet worden betwijfeld of deze in
Nederiand kunnen worden verkregen.
In de laatste hoofdstukken kan de lezer
informatie inwinnen over therapie en
profylaxe, waarin tevens informatie is
opgenomen over homoeopathie en acu-
punctuur.

Het is al met al een boek dat in alle
rundveedierenartsenpraktijken een plaats
verdient voor een snelle oriëntatie aan-
gaande diverse ziektebeelden en hun
behandeling. Het is minder geschikt als
enig studieboek voor studenten dierge-
neeskunde.

G. H. Wentink

Beesten van
mensen

Deel 1: Ziekteverwekkers door de eeu-
wen heen.

Deel 2: In strijd met het beest.

J.J.E. van Everdingen,

Belvédère, Overveen.

Deel I: 287 pagina\'s ISBN 90-73459-

04-4,

Deel 2: 240 pagina\'s ISBN 90-73459-
03-6.

Bij de uitgeverij Belvédère te Overveen
is in de zomer van 1992 verschenen een
door dr. J. J. E. van Everdingen samen-
gesteld boek over de ziekteverwekkers
die de mens en verschillende andere
diersoorten kunnen belagen. Het boek
heeft als titel \'Beesten van Mensen\' en
bestaat uit twee delen.
In het eerste deel worden de ziektever-
wekkers vanuit de grijze oudheid (toen
alleen de kwalen bekend waren en het
ontstaan ervan aan allerlei oorzaken
werd geweten) tot de wetenschap van
nu behandeld.

In het tweede deel wordt de strijd belicht
tussen de mens, macrobe genoemd en de
ziekteverwekkers, de microben, waarbij
beiden als gelijkwaardige tegenstanders
worden gezien.

Ziekteverwekkers worden door van

Everdingen \'beesten\' genoemd, waarbij
hij gemakshalve ook de virussen maar
bij het dierenrijk rangschikt.
Dr. van Everdingen is medicus en als
dermatovenereoloog werkzaam bij de
Vakgroep Medische Psychologie van de
Universiteit van Amsterdam.
In een badinerende trant zijn op een
populair-wetenschappelijke manier
door meer dan 50 auteurs 40 hoofdstuk-
ken geschreven. De wetenschap wordt
echter nergens geweld aangedaan. De
auteurs zijn vrijwel allemaal arts en
werkzaam in verschillende disciplines;
een enkele dierenarts en één sportjour-
nalist maken de lijst compleet.
Het boek laat zich lezen als een detec-
tive; door de (woord) speelse benamin-
gen van de hoofdstukken en de originele
tussenkopjes heeft de lezer vaak neiging
in de lach te schieten. Om het geheel te
verlevendigen zijn tussen de tekst foto\'s
geplaatst, die met het onderwerp zeer
ten dele verband houden en door hun
originaliteit de lachlust prikkelen.
De vele in een kleine letter gedrukte
tussenkadertjes, sketches, gedichten en
kranteberichten, zijn een aanvulling op
het onderwerp en wekken eveneens
vaak de lachlust op.
Dit boek is voor een grotere lezerskring
geschikt dan alleen artsen. Dierenartsen
en -studenten kunnen met dit boek hun
kennis van zoönosen op een \'vrijetijds-
manier\' vergroten.

De boeken zijn als naslagwerk te gebrui-
ken, daartoe is achterin een register
opgenomen.

In het eerste deel \'Beesten door de
eeuwen heen\' wordt het uitbreken van
influenza, pest en lepra beschreven in de
landen rond de Middellandse Zee ver
vóór onze jaartelling. In chronologische
opbouw wordt daarna het optreden van
syfilis en vlektyfus, ontstaan door troe-
penbewegingen, uit de doeken gedaan.
Door slechte hygiëne in de steden kwa-
men vooral tyfus en cholera als epide-
mieën voor.

Hoofdstuk 10 behandelt hondsdolheid.
Ruime aandacht is besteed aan \'nieu-
were\' ziekten, zoals AIDS, Kuru en
madcow disease, borreliose en chlamy-
diases.

Psychosomatische aandoeningen zoals
maagzweren en chronische moeheid
worden badinerend besproken. In we-
tenschappelijk opzicht actuele zaken zo-
als de \'vergiftigde\' wielrenners tijdens de
Tour de France van 1991 en de \'lepto-
spiren epidemie\' in de Spokeplas in
Friesland in september 1991 zijn niet
vergeten.

Op pseudo-wetenschappelijke manier
wordt in één van de laatste hoofdstuk-
ken van het eerste deel de uitstekende
anti-microbiële werking van kippesoep
uiteen gezet. Essentieel hierbij is dat de
soep getrokken wordt van gelukkige
kippen; kippen die onder kip-vriende-
lijke omstandigheden geleefd hebben,
b.v. scharrel-kippen.
In het hoofdstuk over wisselkoorts
wordt getracht te bewijzen dat het
koorts hebben van zuigelingen tijdens
het tandjes krijgen aan een virus is te
wijten. \'Óm exact te weten wanneer het
melkgebit doorbreekt bij een zuigeling
laat men de moeder het kind 5 minuten
de borst geven in de onderzoeksruimte.
Als de moeder een kreet slaakt, luider
dan 90 decibel, dan breekt het melkgebit
bij de zuigeling door en kan de speur-
tocht naar het virus worden ingezet.\'
In het eerste deel is de opbouw van de
meeste hoofdstukken dezelfde. Eerst
wordt het ziektebeeld besproken, dan
volgt de ontdekking van de verwekker
en de relatie van deze met de mens.
Daarna komen de maatregelen ter
sprake die de mens heeft genomen om
de verwekker te beteugelen en het weer-
woord van de ziektekiemen hierop.
Als afsluiting van een hoofdstuk wordt
een blik op de toekomst geworpen.
In het tweede deel staat de relatie tussen
microben en macroben centraal. De
mens wordt omgeven door veel micro-
ben, waarvan maar enkele soorten pa-
thogeen zijn. Vaak heeft hij voldoende
afweermiddelen beschikbaar om deze
pathogenen van zich af te houden.
Microben kunnen zich echter vermom-
men en hun antigeenstructuur verande-
ren om op deze manier toch de macrobe
te kunnen aanvallen.
Hulpmiddelen voor de mens, zoals anti-
biotica en monoclonale antilichamen
zijn ontwikkeld. Immunisatie-metho-
den worden besproken. Een nieuw
hulpmiddel is de ontwikkeling, waarbij
men de geestesgesteldheid in positieve
zin probeert te beïnvloeden ter verster-
king van het immuunapparaat.
De macrobe kan de microben ook
gebruiken om andere macroben te lijf te
gaan. Een dergelijke situatie illustreert
het bestaan van het beest in de mens in
geestelijk opzicht.

Alle hoofdstukken zijn voorzien van
bronvermelding, zodat terugzoeken mo-
gelijk is. Beide delen tezamen kosten
f 57,50 en zijn te bestellen bij: Uitgeverij
Belvédère, Bloemendaalseweg 244,
2051 GN Overveen. De boeken zijn ook
te leveren in de Engelse taal voor de-
zelfde prijs.

S. Hamstra

-ocr page 430-

De vraagstukken rondom de bewaking
van de gezondheid van onze hondenras-
sen en de behandeling van de nieuwe
wet voor gezondheid en welzijn van
dieren hebben de Raad van Beheer
geleid tot meer regelmatig overleg met
de Veterinaire Dienst van het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visse-
rij en de Vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren van de Faculteit
Diergeneeskunde.

Voor de Raad van Beheer heeft dit
overleg geleid tot een onderzoek naar de
mogelijkheden om in overleg met deze
gesprekspartners te komen tot een struc-
tuur waarin de genoemde vraagstukken
besproken en waar nodig behandeld
kunnen worden.

Op basis van dit onderling overleg is
daarna door de Raad van Beheer een
concept ontworpen waarin de bestaande
W.K. Hirschfeld Stichting wordt omge-
zet in een Stichting waarin de vraagstuk-
ken met betrekking tot een gezonde
rashondenfokkerij doelmatig en geïnte-
greerd kunnen worden aangepakt.
Daarbij is besloten de bestaande Stich-
ting Canis in deze Stichting te integreren.
Op basis van voorgaande ervaringen is
bij deze nieuwe opzet extra aandacht
besteed aan de wegen waarlangs vragen
over erfelijk bepaalde gezondheidsstoor-
nissen en vragen over de erfelijkheid van
stoornissen doelmatig en voor de indie-
ners van vragen bevredigend behandeld
kunnen worden.

Organisatie
In het organisatieschema (Figuur 1),
wordt een overzicht gegeven van de
samenstelling van de W.K. Hirschfeld
Stichting.

1. Het bestuur van de WK. Hirschfeld
Stichting bestaat uit 6 leden:
drs. J.H.C. Brooymans-Schallen-
berg, voorzitter;
J.W. Beeftink, penningmeester;
ing. M. Nijhofif, secretaris;
prof dr. J. Bouw, (voorzitter divisie
fokbegeleiding);

prof dr. H.W. de Vries, (namens de
Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren);

Grote veranderingen in het belang

van de kynologie

W.K. Hirschfeld Stichting

nieuwe stijl

mr. drs. J. Staman, (adviserend lid
namens het ministerie van Land-
bouw). Het bestuur bepaalt het be-
leid van de Stichting en beoordeelt in
dat kader voorstellen die door de
divisie fokbegeleiding worden aan-
gedragen.

Hiërarchisch valt het bureau van de
Stichting onder directie van de Raad
van Beheer.

2. De divisie fokbegeleiding verzamelt
en ordent gegevens over de fokkerij
binnen de rassen en de daarmee
verbandhoudende gezondheids-
stoornissen.

De divisie heeft verder tot taak de
rasverenigingen, op basis van een
door het Stichtingsbestuur goedge-
keurd plan, te adviseren bij de bestrij-
ding van erfelijke gebreken.
Deze divisie is samengesteld uit dier-
geneeskundige specialisten, genetici
en kynologen en heeft tot taak de
omvang en de betekenis van de
aangedragen problemen te onder-
zoeken en af te wegen en om op basis
daarvan voorstellen voor een eventu-
ele aanpak van deze problemen voor
besluitvorming voor te dragen.

De samenstelling van de divisie fok-
begeleiding is als volgt:
prof dr. J. Bouw, voorzitter;
prof drs. F.J. Meutstege, hoofd sectie
Orthopedie;

dr. F.C. Stades, hoofd sectie Oog-
heelkunde;

dr. J. Rothuizen, hoofd sectie \'Ove-
rige\';

dr. B.W Knol en ir. E.J. Gubbels,
deskundigen op genetisch gebied;
dr. L.J. Hellebrekers en drs. RG.M.
Prins, deskundigen op kynologisch
gebied;

drs. G.J. Ubbink, deskundige in de
klinische genetica, wordt door de
Raad van Beheer in de gelegenheid
gesteld het secretariaat van de divisie
fokbegeleiding en de daaraan ver-
bonden uitvoerende werkzaamhe-
den te verzorgen.

De heer Ubbink zal zijn onderzoek
bij de Vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren voortzetten, maar
is via het bij de Raad van Beheer in

Amsterdam te vestigen bureau aan-
spreekbaar voor problemen op het
gebied van de erfelijkheid van ge-
zondheidsstoornissen in hondenras-
sen.

3. Drie secties voor onderzoek op deel-
gebieden:

- Orthopedie, waarin naast het lo-
pende heupdysplasie-onderzoek ook
andere met de fokkerij verband hou-
dende bot- en gewrichtsaandoenin-
gen behandeld worden.

- Oogheelkunde, een sectie waarin
het reeds onder de Hirschfeld Stich-
ting ressorterende oogonderzoek
wordt voortgezet.

- \'Overige\', waarin problemen met
andere organen en orgaansystemen
als lever, nier, hart, huid, bloed en
zenuwstelsel aan de orde komen.
Deze uit deskundigen op onderschei-
den deelgebieden bestaande secties
dragen via het hoofd van de sectie
gegevens over de aard, omvang en
mogelijkheden voor onderzoek aan
in de divisie fokbegeleiding.

4. Een uitvoerend bureau waarin alle
administratieve zaken worden gere-
geld. Dit bureau zal tevens als con-
tactadres fungeren voor organisaties
en/of particulieren die in contact
willen treden met de W.K. Hirschfeld
Stichting.

Brochures
De W.K. Hirschfeld Stichting heeft be-
sloten om de publikatie van brochures,
zoals die door de Stichting Canis werden
uitgegeven, voort te zetten.
Binnenkort verschijnt een zeer informa-
tief boekje over erfelijke oogafwijkin-
gen, geschreven door dr. F.C. Stades en
dr. M.H. Boevé. De uitgave van de HD-
brochure van prof F.J. Meutstege wordt
door de W.K. Hirschfeld Stichting
voortgezet. Over de nieuwe uitgave
worden de rasverenigingen binnenkort
geïnformeerd.

Walisernu wezenlijk veranderd voorde
kynologie?

- De W.K. Hirschfeld Stichting zal
zich veel meer dan in het verieden
metterdaad bezighouden met het ad-
viseren van rasverenigingen inzake
de bestrijding van erfelijke gebreken,
hetgeen nu ook mogelijk is, omdat
signalering én onderzoek én het uit-
brengen van adviezen binnen één
organisatie gebeurt. Het wordt dus
duidelijk méér dan het vaststellen

-ocr page 431-

bureau van de Hirschfeld Stichting

administratief

technisch

alle administratieve
zaken

wetenschappelijk

geschoolde

medewerker

sectie orthopedie

1 hoofd
medewerkers

van heup- en oogafwijkingen.

De W.K. Hirschfeld Stichting
\'Nieuwe Stijl\' is goed toegerust voor
haar taken. Er heeft een bundeling
van deskundigheid en middelen
plaatsgevonden.

De diagnostische gegevens worden
in het computerbestand van de Raad
van Beheer geïntegreerd. Deze gege-
vens zijn beschikbaar om een bestrij-
dingsprogramma ten behoeve van
een rasvereniging op te zetten en
voor wetenschappelijke studies.

De W.K. Hirschfeld Stichting heeft
een daartoe opgeleide dierenarts in
dienst voor de ondersteuning van de
werkzaamheden op het gebied van
de erfelijk bepaalde gezondheids-
stoornissen.

Er kan zorg gedragen worden voor
een periodieke rapportage van de
verrichtte onderzoeken.

Hoe bereikt u de W.K. Hirschfeld Stich-
ting?

Rasverenigingen, die advies of begelei-
ding nodig hebben, kunnen zich via de
secretaris van de Stichting wenden tot de
divisie fokbegeleiding.

Deskundigen, onder wie ook praktize-
rende dierenartsen, die geconfronteerd
worden met erfelijke afwijkingen bij
honden, kunnen zich eveneens via het
secretariaat van de Stichting wenden tot
de divisie fokbegeleiding.

Individuele fokkers en eigenaren van
rashonden, die er behoefte aan hebben

actua

divisie fokbegeleiding

voorzitter

bestuurslid WKH

secretaris

= technisch medewerker

bureau

leden:

hoofden secties

2 kynologen

2 genetici

sectie overige

1 hoofd
medewerkers

bepaalde zaken te melden, kunnen zich
via het bureau van de Stichting melden.
De divisie fokbegeleiding zal de rasvere-
niging inschakelen in gevallen waarin
belangen voor dat ras in het geding zijn.

Contactadres
De W.K. Hirschfeld Stichting is van plan
om op korte termijn een telefoonnum-
mer in Amsterdam, ten kantore van de
Raad van Beheer, beschikbaar te stellen.
Op dit nummer zal de W.K. Hirschfeld
Stichting dan dagelijks bereikbaar zijn.

Met betrekking tot lopende zaken heup-
en oogonderzoek kan men zich in ver-
binding stellen met:
Bureau WKHS
Yaleiaan 17
3508 TD Utrecht
tel.: 030 - 532029

Banden 1992
T
ijdschrift voor
Diergeneeskunde

Bestelling:

De banden voor het inbinden van
het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1992 (nieuw formaat)
kunt u bestellen door ƒ25,- per
set over te maken op postbank-
nummer 51 16 06. Wik u bij uw
bestelling vermelden \'Banden
1992\'?

Banden tot en met 1986 zijn niet
meer voorradig. Vanaf 1987, met
uitzondering van 1989, zijn de
banden wel leverbaar.

Figuur 1. Organisatieschema

Bestuur van de W.K. Hirschfeld Stichting

voorzitter

secretaris

penningmeester

faculteit

ministerie van
landbouw

fokbegeleiding

sectie ogen

1 hoofd
medewerkers

Pqezen in werk
van kunstenaar

Jean-Paul
Vroom in
Galerie
Aquadraat
Heusden

In de Heusdense galerie \'Aquadraat\' kan
de bezoeker kennismaken met het werk
van de internationaal vermaarde beel-
dend kunstenaar Jean-Paul Vroom. Uit
het werk van Vroom blijkt duidelijk de
betrokkenheid met poezen.
Zijn zeefdruk \'poes in mand\' geeft op
een bijzondere wijze \'kleur\' aan zijn
poezenliefde.

Jean-Paul Vroom werkt nauw samen
met de choreograaf Hans van Manen.
De zeefdruk \'poes in mand\' heeft hij ook
opgedragen aan van Manen. Vroom is
nauw betrokken bij de enscenering
(licht, decors en kostuums) van diens
balletten.

In de zeefdruk \'hommage a manet\' is als
\'toevallige toeschouwer\' een poes na-
drukkelijk aanwezig. Het werk blijft het
komende jaar in stock aanwezig. Be-
langstellenden in het werk van \'Vroom
en zijn poezen\' kunnen gratis documen-
tatie opvragen bij Galerie Aquadraat te
Heusden. Men kan schrijven naar Aqua-
draat, Postbus 35, 5256 ZG Heusden.
Ook kan men een bezoek brengen aan
de galerie. Gezien de wisselende ope-
ningstijden is het verstandig om vooraf
even te bellen. Telefoon: 04162-1414.
Elke laatste zondag van de maand is de
galerie geopend tussen 14.00 en 17.00
uur. Aquadraat is gevestigd aan de
Breestraat 39 te Heusden. Een bezoek
aan het werk van Vroom is goed te
combineren met een bezoek aan dit
Brabantse monumentenplaatsje.

-ocr page 432-

Veterinaire veefokkers

vieren eerste lustrum

evds ziet

levenslicht

Voorafgaand aan het Wereldcongres
van de World Small Animal Veterinary
Association (WSAVA), dat onlangs in
Rome werd gehouden, is de Veterinary
Dental Society (EVDS) opgericht. De
EVDS roept alle belangstellende dieren-
artsen op om lid te worden van deze
nieuwe vereniging. Ook kunnen \'ge-
wone\' tandartsen lid worden. Volgens de
EVDS is deze specialisatie de snelst
groeiende over de gehele wereld. Het is
de bedoeling dat elk jaar in de schaduw
van het WSAVA-congres een weten-
schappelijke bijeenkomst wordt gehou-
den. Volgend jaar is dat in Berlijn, in
1994 waarschijnlijk in Amsterdam. Ie-
der lid ontvangt automatisch het kwar-
taalblad van de Amerikaanse Tandheel-
kundige Vereniging, terwijl men
tegelijkertijd geassocieerd lid is van de
American Veterinary Dental Society.

Voor meer inlichtingen kan men contact
opnemen met drs. M. Verbeek, telefoon
023-277666.

De Veterinaire Vee Fokkers Club
(VVFC) \'De Uithor viert van 20
tot en met 22 januari het eerste
lustrum.

De VVFC, in januari 1988 opge-
richt, heeft als doelstelling de dier-
geneeskundige student voor te
lichten op het gebied van de rund-
veefokkerij en de geneeskunde van
het rund.

744

Inmiddels telt de club zo\'n 250 leden,
allen diergeneeskundig student. Daar-
naast kent de VVFC ook een klein
aantal donateurs, waaronder enkele die-
renartsen.

Tijdens de afgelopen vijfjaar zijn ver-
schillende activiteiten georganiseerd, zo-
als excursies, lezingen en rundveebeoor-
delingsavonden. Jaarlijks meet de
VVFC de krachten op het gebied van de
rundveebeoordeling met de veeteelt-stu-
denten uit Wageningen en met studen-
ten van de Hogere Agrarische opleidin-
gen in het Studentenkampioenschap
Rundveebeoordelen tijdens de UTV-
dagen in Utrecht.

Hoewel de VVFC nog nooit deze felbe-
geerde titel in de wacht heeft weten te
slepen, zorgt de levende én drachtige
mascotte Blaarkop, Italia 55 ongetwij-
feld voor extra inspiratie.

Het lustrum heeft als thema \'Koeie-
kracht\'. Het programma van de lustrum-
activiteiten luidt als volgt: op 20 januari
wordt een lezing gehouden over het
onderwerp \'uiergezondheid\', verzorgd
door de Vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Voortplanting. Er wordt onder
meer ingegaan op de moderne diagnosti-
sche technieken ter detectie van mastitis
en op de mogelijkheden die het celgetal
biedt in de fokkerij. De lezing, die om
20.00 uur begint, vindt plaats in het
Hoofdgebouw Diergeneeskunde.

In de kantine van het Hoofdgebouw
wordt op 21 januari de rundveeboorde-
lingswe^trijd gehouden. Deze dag
wordt besloten met een Vet-Inn-avond,
waar heus Veefokkersbier getapt wordt.
Vrijdag 22 januari staat in het teken van
een excursie. Dan worden drie vooraan-
staande rundveebedrijven bezocht,
waaronder een Limousin-bedrijf.

T I .) D S ( H R I I T VOOR D 1 F. R Ci F. N I K S K U N I) K . D F F 1. 117. A F I. E V F. R I N ü 2 4 19 9 2

Dekaan opent

european
veterinary
dissertation
center

Dekaan prof. dr. S.G. van den Bergh
heeft onlangs in zijn functie van voor-
zitter van de European Association of
Establishments for Veterinary Educa-
tion (EAEVE) de opening verricht
van het European Veterinary Disser-
tation Center, dat in de bibliotheek
van de faculteit is ondergebracht.

De bibliotheek ontvangt door ruilover-
eenkomsten met veterinaire en universi-
teitsbibliotheken in Duitsland, Frank-
rijk, Zwitserland en de Scandinavische
landen de veterinaire proefschriften van
de eigen faculteit. Onder auspiciën van
de EAEVE wordt nu een tweemaande-
lijks verschijnende bibliografie uitgege-
ven. Van elke ontvangen dissertatie wor-
den de bibliografische gegevens en de
samenvatting opgenomen. Tevens wor-
den onderwerpsingangen op diergroep.

-ocr page 433-

orgaansystemen en discipline opgeno-
men.

In de vier tot op heden verschenen
afleveringen zijn 675 dissertaties be-
schreven.

De Current Bibliographie of European
Veterinary Dissertations wordt in sa-
menwerking met de Bibliotheek Dierge-
neeskunde, uitgegeven door Euro-
science te Bilthoven.

Behalve dissertaties uit bovengenoemde
landen werden ook zendingen verwerkt
uit Oostenrijk, Polen, Spanje, Portugal
en Turkije. Tot op heden hebben 36
opleidingen hun medewerking toege-
zegd.

Het streven is erop gericht om de disser-
taties van alle in de EAEVE verenigde
opleidingen op te nemen, zodat een
compleet overzicht verkregen kan wor-
den van de onderzochte onderwerpen in
alle Europese landen.

De in de Current bibliographie opgeno-
men titels, verschenen in 1991 en \'92,
zijn nu in open opstelling geplaatst,
aansluitend bij de opstelling van de
Nederlandse veterinaire proefschriften
en de referaten en scripties. Het is de
bedoeling deze verzameling over een
periode van vijf jaar te laten groeien en
het oudste jaar naar het magazijn over te
brengen, aansluitend bij de daar aanwe-
zige collectie.

Behalve in gedrukte vorm is het bestand
ook beschikbaar in gedigitaliseerde
vorm.

Een onderdeel van het European Veteri-
nary Dissertation center is een PC,
waarin het bestand zowel met behulp
van het database management pro-
gramma CARDBOX als PROCITE
doorzoekbaar is.

Op deze PC is ook een ander Euro-
science-bestand te raadplegen, namelijk
dat van de Nederlandse biomedische en
klinische proefschriften.

Dit is gesplitst in een bestand over de
periode 1982-1991, met ruim driedui-
zend titels en een recenter bestand
(1992) met op dit moment 250 titels.
Alleen aan het laatste is uitvoerige in-

houdelijke informatie toegevoegd in de
vorm van titels van de afzonderlijke
hoofdstukken van elk proefschrift en
van een samenvatting. Nieuw versche-
nen titels worden regelmatig toege-
voegd.

De CARDBOX-versie is voorzien van
hulpschermen en van de faciliteit om
van geïndiceerde velden (auteur, titel,
promotoren, universiteit, jaar en onder-
werpsaanduiding) afzonderlijke indexen
te tonen, waarna één of meer ingangen
als zoektermen geselecteerd kunnen
worden.

A. Mat hijsen

Medische
behandeling en
verzorging
egelopvang

De bundel \'Egelopvang: medische
behandeling en verzorging\' (okto-
ber 1992) van de egelasielhouders
Noor Gietema en Els Poel en van
de dierenartsen Tineke Deden en
Lisan van Hoeve, behandelt de
meest voorkomende ziekten bij
egels, zowel parasitair al anders-
zins. Tevens komt de verdere ver-
zorging van zieke, gewonde en
baby-egels aan de orde. In de
bundel is bovendien een uitvoerige
medicijnlijst met toepassingen op-
genomen. De bundel is volgens de
makers zeer geschikt als prakti-
sche handleiding voor dieren-
artsen en egelasielhouders. Be-
langstellenden kunnen de bundel
inzien in de bibliotheek van de
faculteit of bestellen bij de Stich-
ting Egelopvang Den Haag en om-
streken, postbus 82381, 2508 EJ
Den Haag, telefoon 070-3542188.
De kosten bedragen fl2,50 per
exemplaar (exclusief verzendko-
sten).

Nieuwe prijzen
vüür medicijnen

Sinds 23 november jongstleden gelden
in het standaard gemedicineerd voer
nieuwe prijzen voor medicijnen. De
volgende prijzen zijn exclusief BTW
voor de medicijnen toegevoegd aan
duizend kilo mengvoer:

V

1

Lincomycine

110 gr

f83,80

V

2

Lincomycine

44 gr

f35,60

V

3

Neomycine

100 gr

f25,60

V

4

Oxytetracycline

400 gr

f24,40

V

7

Furazolidon

300 gr

f 13,20

V

8

Ronidazol

120 gr

f27,60

V

9

Dimetridazol

450 gr

f22,00

V

10

Dimetridazol

200 gr

f 11,60

V

11

Lincomycine

33 gr

Spectinomycine

33 gr

f54,80

V

12

Lincomycine

22 gr

Spectinomycine

22 gr

f37,60

V

19

Ronidazol

60 gr

f 15,40

V

20

Furazolidon

100 gr

f6,60

V

21

Flubendazole

30 gr

f49,40

p

2

Furazolidon

200 gr

f 10,00

p

3

Flubendazole

30 gr

f49,40

L

1

Amprolium

1800 gr

f292,00

-ocr page 434-

Ingezünden

Onderzoeken met HD-Ex

N lEUW(s) van

de Industrie

Op 4 augustus 1992 hebben wij de
resultaten van het wetenschappelijk on-
derzoek met 30 honden, dat door de
faculteit Diergeneeskunde van de Rijks-
universiteit Utrecht is verricht, bekend
gemaakt. Na overleg en overeenstem-
ming met deze faculteit berichten wij u
als volgt:

Beide partijen constateren dat er helaas
in het verleden misverstanden zijn gere-
zen. Het door de Universiteit Utrecht
uitgebrachte rapport heeft geen reden tot
vreugde gegeven, nu de uitkomsten an-
ders bleken te zijn dan wij uit eerdere
mondelinge rapportage hadden gecon-
cludeerd. Er kon in dit onderzoek geen
verschil ten opzichte van een placebo
worden aangetoond. Voorts hebben de
universiteit noch haar individuele mede-
werkers bemoeienis gehad met eerdere
mededelingen omtrent HD-Ex.

Uit een nieuw onderzoek - onafhanke-
lijk van de Rijksuniversiteit Utrecht
uitgevoerd - waaraan 152 dierenartsen
deelnamen, blijkt dat behandeling met
het produkt HD-Ex een significante
verbetering geeft in het klinisch beeld
van honden met heupdysplasie.

Aantól geteste honden met HD:
Kuur onderbroken of ongeldig:

Aantal complete tests:

Indicatie: heupdysplasie en andere gewrichtsaandoeningen

Dosering: 2 x daags 5 gram HD-Ex (= 2 x 1/2 sachet)

Duur: 8 weken (minimaal)

Lokatie: gebruikelijke normale omgeving

Controle: behandelend dierenarts

Verbetering geconstateerd:
Geen verbetering geconstateerd:

746

Van de 152 honden die het middel HD-
Ex kregen toegediend vertoonden 113
honden (74,34%) een duidelijke verbe-
tering. De dieren verbleven tijdens de
behandeling in hun normale omgeving.

De dierenartsen die van 1 juli tot 1
november jongstleden aan het praktijk-
onderzoek hebben meegewerkt, consta-
teerden dat in veel gevallen de pijn bij de
hond verdween en dat zijn bewegingen
soepeler en krachtiger werden. Dit resul-
teerde in een verlevendiging van de
hond.

Uit het onderzoek is niet vast komen te
staan of de groep honden die geen
verbetering toonde, vrij was van andere
aandoeningen die de testresultaten nega-
tief beïnvloed kunnen hebben. Ook is
niet bekend of de voorgeschreven bewe-
gingstherapie volledig is uitgevoerd.

In onderstaand overzicht vindt u meer
gegevens omtrent het landelijk onder-
zoek.

Gegevens landelijk onderzoek

152 honden (100,00%)

Conclusie: HD-Ex kan worden beschouwd als een goed produkt waarvan verwacht
kan worden dat bij honden met heupdysplasie en andere gewrichtsaandoeningen
tenminste in ca. 3/4 van de gevallen verbetering van het klinisch beeld en afname van
de pijn wordt bereikt.

R.A. van Hees
Algemeen directeur Biogenix b.v.

T I .1 1) S C H R I I T VOOR D I F. R (i ( N t E S K U N 13 K . D E E 1. 117. A F I. E V E R I N Ci 2 4 19 9 2

159
7

152

113 honden ( 74,34%)
39 honden ( 25,66%)

KGFARM
ONTWIKKELT
REGISTRATIESYSTEEM
VOOR INDIVIDUELE
VOEROPNAME

HokoFarm B.V. te Marknesse heeft een
geheel nieuw meet- en registratiesys-
teem voor individuele voeropname
door varkens in groepverband ten be-
hoeve van genetische selectie geïntrodu-
ceerd. Het nieuwe registratiesysteem
IVOG is ontwikkeld in nauwe samen-
werking met het IVO (Instituut voor
Veeteeltkundig Onderzoek) te Zeist
(Nederland). Het protoype van het sys-
teem is bij het coöperatieve fokbedrijf
Dalland in Venray (Nederiand) met
succes aan uitgebreide praktijkproeven
onderworpen.

-ocr page 435-

De kern van het IVOG-systeem wordt
gevormd door een voeropnamestation
voor het voeden van varkens in groepen,
waarbij de voeropname per dier wordt
geregistreerd en praktijkomstandighe-
den, zoals onderlinge competitie, ge-
waarborgd blijven. Door middel van
elektronische dieridentificatie kan niet
alleen worden bepaald hoeveel voer een
dier opneemt, maar ook kan worden
geregistreerd hoe vaak en wanneer het
dier bij het IVOG-station komt en hoe
lang het daar blijft. Deze gegevens zijn
van belang voor het bepalen van de
voederconversie en het gedrag van de
verschillende dieren. De herkenning van
een dier wordt mogelijk gemaakt door
een zendertje dat het dier in zijn oor
draagt of dat onderhuids is geïnjecteerd.

Klimaatmeting

dqür de
dierenarts

Minder medicijngebruik kan mede beïn-
vloed worden door een goed stalkli-
maat.

Het meten van het stalklimaat en het
adviseren hierin voegen wezenlijk iets
toe aan de inhoud van de begeleiding
door de dierenarts. De Kitagawa gasde-
tectiebuisjes, geleverd door AMS uit
Breda, zijn een nieuw systeem. Met deze
buisjes is het mogelijk nog sneller, nauw-
keuriger, eenvoudiger en goedkoper on-
der meer
NH3, CO2 en H2S te meten dan
tot nu toe gebruikelijk was. Dit geldt
ook voor de andere 250 typen gasdetec-
tiebuisjes. Het systeem onderscheidt zich
ten op ziehte van andere merken door
een zogenaamde gecalibreerde geano-
diseerde aluminiumpomp met indica-
tor, een meer fijnkorrelig reagent in de
buisjes voor een scherpere aflezing, een
standaardafwijking van slechts vijf pro-

Swine vesicular
disease (SVD]

STAND VAN ZAKEN PER 1 DE-
CEMBER 1992
De afgelopen 3 maanden heeft de Ne-
derlandse varkenshouderij veel schade
geleden door de zware maatregelen ten
gevolge van SVD-uitbraken. Met name
de Veluwe werd getroffen.

In de bijeenkomst van het Permanent
Veterinair Comité (PVC) van de EG
Commissie op 11 november jl., presen-
teerde Nederland de resultaten van het
epidemiologisch onderzoek. Op dat mo-
ment waren ruim 63.000 bloedmonsters
op meer dan 2.200 bedrijven onder-
zocht. In totaal zijn 6 bedrijven met
SVD geruimd. Een groot gedeelte van
de bedrijven uit het ingesloten gebied,
alsmede de traceringsadressen zijn in
kaart gebracht. Op basis daarvan be-
sloot het PVC, Nederland geen verdere

Hond of kat

laten braken?

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie mevrouw drs.
LM. Overduin (Veterinaire Specia-
listen Oisterwijk) bereid om voor de
lezers een antwoord te formuleren.

Vraag

Welke zijn de indicaties om een hond of
cent en er is slechts één pompslag nodig
voor de gehele meting. Indien dieren-
artsen van plan zijn klimaatmeting in
hun bedrijfsbegeleiding op te nemen,
levert AMS niet louter de apparatuur
maar ook de begeleiding die nodig is bij
de opstart. Voor meer informatie kan
men telefonisch contact opnemen met
AMS: 076-416120.

maatregelen op te leggen voor de pe-
riode na 15 november, met dien ver-
stande dat het vervoersverbod in een
gebied met een straal van 10 km rond
Putten gehandhaafd zou blijven tot 28
dagen na reiniging en ontsmetting van
het laatste SVD bedrijf aldaar.

Op 28 november jl. werd ook dit gebied
vrijgegeven. Een aantal maatregelen be-
treffende reiniging en ontsmetting
(R&O) van de transportketen, alsmede
enkele voorwaarden voor de aanvoer
van varkens op exportverzamelplaatsen
en slachthuizen zullen nog blijven ge-
handhaafd. In concreto betekent dit:

- een maximum van 3 bijlaadadressen;

- verbod op voorverzamelen op niet
erkende verzamelplaatsen;

- R&O veewagens, exportverzamel-
plaatsen onder toezicht van de RVV;

- gebruik van een eigenaars- en vervoe-
dersverklaring bij deze varkensstrans-
porten.

Vraag en antwoord

kat niet te laten braken na het opeten
van vreemde stoffen of voorwerpen?
(scherp stuk bot; speld; naald). Wat
doen we dan? (laxeren: zo ja, waarmee?
hoeveel?)

Antwoord
In principe verdient het aanbeveling om
een hond of kat niet te laten braken
wanneer één van de volgende vreemde
voorwerpen/stoffen is opgegeten:
- scherpe voorwerpen, die bij braken
beschadiging van de slokdarm kun-
nen geven (bijv. vishaak, speld,
scherp botje).

Mededelingen VD

-ocr page 436-

- grote asymmetrische voorwerpen die
in feite maar \'op één manier\' i^unnen
worden doorgeslikt, zodat de kans
dat ze opgebraakt kunnen worden
klein is.

- caustische stoffen die ernstige be-
schadiging van het maagdarmkanaal
(slokdarm) kunnen geven, bijvoor-
beeld zuren en basen.

Scherpe voorwerpen kunnen, afhanke-
lijk van het soort voorwerp, worden
ingehuld door onder meer ontbijtkoek te
laten geven. Het is moeilijk om hiervoor
een hoeveelheid aan te geven. Veel
spelden en naalden komen op deze
manier via de natuuriijke weg naar
buiten. Indien er sprake is van recent
inslikken, kan zonodig met behulp van
een endoscoop het voorwerp verwijderd
worden, zoals onder meer gebeurt bij
inslikken van een vishaakje waar nog
een stuk visgaren aan bevestigd is.
Grote asymmetrische voorwerpen kan
men onder meer verwijderen met be-
hulp van een corpus alienumtang onder
doorlichting (slokdarm), met behulp
van een endoscoop (slokdarm/maag) of
langs operatieve weg. De keuze van de
procedure hangt ook hier af van het
voorwerp (grootte), alsmede van de
tijdsduur tussen inslikken en verwijde-
ren.

Bij het inslikken van caustische stoffen
verdient het aanbeveling de hond of kat
veel te laten drinken, namelijk water of
melk (al naar gelang de ingeslikte stoO-
Indien de exacte aard van de stof bekend
is, kan advies worden gevraagd aan het
vergiftigingencentrum.

Het mislukken
van een
ingestelde
fractuur-
behandeling

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie de heer prof.
dr. F. Németh (Vakgroep Algemene
Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisdieren) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

Vraag

Waarom mislukt een ingestelde frac-
tuurbehandeling nogal eens?

Is de epifysairlijn te ernstig beschadigd?
Is de bloedvoorziening in de ondervoet
blijvend onvoldoende? Bestaat er voor-
keur om het gips- of ander soort spalk-
verband in een gootje te leggen of
circulair? Hoe lang moet het verband
minimaal blijven zitten en moet je het
wisselen?

Antwoord
Fracturen van de pijpbeenderen net
boven de kogel komen verhoudingsge-
wijs vaak voor: bij pasgeboren kalveren
het meest frequent en ontstaat tijdens de
geboorte bij extraction forcè en wel als
de touwtjes of kettinkjes boven de kogel
aangelegd zijn met de knoop aan de
dorsale kant.

Een tweede groep patiënten is de wat
oudere kalf, de vaars of zelfs de volwas-
sen koe. In het algemeen ontstaan deze
fracturen door het vast blijven steken
van de ondervoet tussen twee obstakels
(bijvoorbeeld tussen twee spijlen of
planken) terwijl het dier in beweging is
of in beweging komt.

De fracturen die ontstaan kunnen varië-
ren van een voor de genezing bijzonder
gunstige tot bijna fatale. Het meest
gunstige is een gesloten epipliysairlijn
fractuur. Aangezien de twee grillige
oppervlakken van de epifysairschijf -
eikaars spiegelbeelden - na repositie niet
makkelijk verschuiven en de reeds ter
plaatse aanwezige hyaline kraakbeen
een snelle genezing (3-4 weken) be-
werkstelligt is een vrij eenvoudige rigide
verband van het been tot aan de carpus
of tarsus afdoende als therapie.

Dwars en schuine fracturen van de
distale metafyse zijn qua behandeling
minder eenvoudig. Bij een gipsfixatie
gaan de schuine fracturenvlakken langs
elkaar verschuiven waarna perforatie
van de huid kan optreden met alle
nadelen van een open fractuur. Om dit
te voorkomen zal een eenvoudig gips-
verband plaats moeten maken voor een
(plaat) Osteosynthese of de loopbeugel.

Hetzelfde geldt voor de meervoudige
fracturen. Verbrijzelingen kunnen alleen
met behulp van de loopbeugel behan-
deld worden. Mislukkingen bij deze
fracturen zijn te wijten aan het open zijn
of later open gaan van de fractuur of dat
men niet de juiste fixatie-methode kiest
of fout maakt in de uitvoering.

Circulaire gipsverbanden - tegenwoor-
dig zijn er ook bijzonder goed toepas-
bare kunststof rigide verbandmaterialen
beschikbaar - zijn altijd te prefereren
boven spalkverbanden. Door het toe-
passen van spalkverbanden neemt men
extra risico voor drukkingen, opengaan
van de fractuur en in het ernstigste geval
afsterven van de ondervoet.

In het algemeen kan de prognose als vrij
gunstig gesteld worden. Open geïnfec-
teerde fracturen hebben een slechte
prognose, hoewel bij jonge waardevolle
dieren kan een zorgvuldige en zeer
intensieve behandeling tot succes leiden.

Aangaande het gipsverband nog het
volgende:

Algemene regel is dat de gewrichten
weerszijden van de fractuurplaats
eveneens gefixeerd moeten worden,
dat wil zeggen in het geval van de
distale pijpbeenfracturen moet het
gipsverband tot aan de elleboog of
kniegewricht rijken (uitzondering is
een distale epifysairlijn fractuur
waarbij de carpus c.q. tarsus niet
gefixeerd hoeft te worden).

Bij de zeer jonge dieren moet een
rigide verband om de twee weken
verwisseld worden om te voorko-
men dat door de zeer snelle groei van
het dier drukkingen ontstaan.

Om complicaties, zoals drukkingen
of breken van het gips tijdig te
kunnen ontdekken, is dagelijkse con-
trole van een rigide verband een
vereiste.

Het gipsverband wordt niet meer
aangelegd indien bij röntgencontrole
blijkt dat er voldoende callus aanwe-
zig is. Om het risico van refracture-
ring te verkleinen wordt na het ver-
wijderen van het gipsverband een
spalk- of Robert Johnsverband aan-
gelegd voor ongeveer tien dagen.

-ocr page 437-

Referaten

Hond

Systemische Aspergillose bij een

hond met diskospgndyütis

Dallman MJ, Dew TL, Tobias L, and
Doss R. Disseminated aspergillosis in a
dog with diskospondilitis and neurologic
deficts. J of the Am Vet Med Assoc,
1992: 200 no.4:511-3.

Systemische aspergillose bij de hond
wordt zelden beschreven. Aspergillus-
infecties beperken zich meestal tot de
neusholte en sinus frontalis. Humaan
treedt systemische aspergillose secun-
dair op bij immunosupressieve aandoe-
ningen zoals HlV-infecties of na langdu-
rige corticosteroïd-toediening.
Diskospondilitis bij de hond wordt
meestal veroorzaakt door bacteriën
waarbij urogenitale-infecties als infectie-
bron kunnen fungeren.
Bovenstaand artikel beschrijft een
Duitse Herder met parese posterior,
koorts en drukpijnlijkheid van de thora-
cale en lumbale wervelkolom. Röntgen-
onderzoek leverde de diagnose disko-
spondylitis op. Diverse wervels zowel
thoracaal als lumbaal bleken aangetast.
Aspergillus terreus werd uit zowel urine
als uit tussenwervelschijfmateriaal ge-
kweekt. De hond overleöj na aanvanke-
lijke verbetering op itraconazole behan-
deling. Bij sectie bleken beide nieren
geïnvadeerd met
Aspergillus en een
granulomateuze massa strekte zich uit
van de nieren tot aan de urineblaas.
Ruptuur van een nierarterie ten gevolge
van schimmelinvasie bleek de doods-
oorzaak. Multiple granulomen met
schimmel werden gevonden in de suba-
rachnoïdale ruimte en rond uitredende
zenuwen met name bij de cauda equina.
In tegenstelling tot nasale aspergillose
waarbij meestal
Aspergillius fumigatus
wordt geïsoleerd, wordt bij systemische
aspergillose meestal
Aspergillus terreus
gevonden. Er zijn tot heden slechts een
20-tal gevallen beschreven, de meeste in
Australië en een vijftal in Californie
(U.S.A.). Practisch alle honden met
sytemische aspergillose vertoonden een
soortgelijk sectiebeeld en waren Duitse
Herders. De pathogenese is niet duide-
lijk maar humaan wordt systemische
aspergillose geassocieerd met een dys-
functie van neutrofïelen, T-lymfocyten
en macrofagen. Mogelijk dat een gene-
tisch defect van deze cellijnen een rol
speelt bij de Duitse Herder.
Gezien de zeldzaamheid van de aandoe-
ning en de geografische verspreiding
(hoewel de beschreven hond afkomstig
was van de amerikaanse oostkust) is de
kans dat een dergelijke patiënt zich in
uw praktijk aandient miniem.

I.C.A.M. van Oosterhout

Konijn

Klinische Toxoplasmose bij het

konijn als huisdier

Leiand MM, Hubbard GB, Dudey JR
Clinical Toxoplasmosis in Domestic
Rabbits. Lab Anim Sc 1992; 42:318-9

Dat Toxoplasma gondii konijnen kan
infecteren is reeds lang bekend en ook
vaak gerapporteerd. Veelal verloopt de
infectie asymptomatisch. Hier wordt
echter een geval van klinische toxoplas-
mose bij, als huisdier, gehouden Franse
hangoor-konijnen beschreven. In de
loop van drie weken werden drie van in
totaal vijf konijnen, variërend in leeftijd
van 4 maanden tot 2 jaar ziek en gingen
dood. De dieren werden gehouden in
een hok in de tuin van de eigenaar. Het
voer bestond uit een commercieel ver-
krijgbaar konijnevoer en groenten. Wa-
ter was
ad lib beschikbaar. Af en toe
werden de dieren losgelaten op het
gazon. Bij twee volwassen konijnen
werden de volgende symptomen waar-
genomen: anorexia, dehydratie, ataxie,
spiertrillingen, tetraplegie en een tempe-
ratuur boven 41°C. Het jonge konijn
stierf acuut. Postmortaal werden bij alle
dieren wit gele laesies in milt, lever en
longen gevonden. In coupes van deze
organen werden tachyzoïten en cysten
gevuld met bradyzoïten gevonden. Als
differentiaal diagnose noemen auteurs
Encephalitozoon cuniculi, Leishmania,
Histoplasma, Trypanosoma, Pneumocys-
tis
en Sarcocystis. Toxoplasma-infecties
kunnen worden opgelopen door de orale
opname van gesporuleerde oöcysten of
van weefklcysten in vlees. Ook kunnen
de jongen via de (latent) geïnfecteerde
moeder congenitaal worden besmet. In
dit geval, waar de konijnen werden losge-
laten op een gazon waar regelmatig
katten kwamen, wordt gesuggereerd dat
de dieren hier de gesporuleerde oöcysten
hebben opgenomen. Zeker is dit niet. Een
geïnfecteerde kat scheidt slechts gedu-
rende beperkte tijd oöcysten uit, wel
kunnen deze oöcysten zeer lang infectieus
blijven.

J. Vaarten

Rund

Elektrostimulatie

Henryk Wichlacz, Stanislaw Wajda en
Karol Borzuta; Fleischwirtschaft 1992;
72:1055-7

In Pools onderzoek aan 42 kalveren met
een levend gewicht van 190 kilo, werd
vastgesteld dat laag voltage elektro-
stimulering de postmortale stofwisseling
bij de kalveren versnelt. Gebruikt werd
elektrostimulatie met een frequentie van
25 Hz en een spanning van 80 volt,
gedurende 60 seconden. Helaas werd
niet beschreven op welke wijze de kalve-
ren waren opgefokt. In de tekst wordt
gesproken over kalveren waarbij men
vanaf 120 kilo levend gewicht, ijzerarme
krachtvoersoorten bijvoerdert. Welke
dit zijn en hoe de hemoglobine-gehaltes
van de betreffende kalveren waren,
werd niet vermeld.

De Poolse consument heeft een andere
verwachting van kalfsvlees dan de EG-
consument. De EG-consument wil
bleek kalfsvlees, terwijl de Poolse consu-
ment kennelijk volgens de tekst roze-
rood kalfsvlees wil. In Polen vindt men
het dus een nadeel van elektrostimulatie,
dat de kleur bleker wordt, terwijl dit
voor de West-Europese markt juist een
voordeel is. Helaas werd de kleur niet
met een gebruikelijke meetmethode ge-
meten, zodat goede vergelijkingen van
de gevonden resultaten met de West-
Europese situatie niet mogelijk is.

Over het koelregime waren geen gege-
vens voorhanden, hetgeen bij de beoor-
deling van elektrostimulatie-onderzoek
in verband met eventuele cold shorte-
ning een nadeel is.

De effecten van de elektrostimulatie
werden per spier geregistreerd. De meest
uitgesproken veranderingen werden ge-
vonden in de
M. longissimus dorsi, de
kleinste veranderingen in de
M. psoas
major

F. van Rossem

-ocr page 438-

Fotokopieën van studentenreferaten
kunnen «(orden besteld via het redactie-
secretariaat (tel. 03(3-510111). De
kosten (inclusief portokosten) bedragen
(afhankelijk van de omvang per referaat):

< 30 pagina\'s
30-60 pagina\'s
> 60 pagina\'s

Gespleten gehemelte bij de

hond: onstaanswijze en
oorzaken

J. de Haan en D. Heijnen

Wij zijn met deze scriptie begonnen met
als vraagstelling wat de genetische ach-
tergrond van gespleten gehemelte bij de
hond zou kunnen zijn. Omdat er over de
genetica van dit effect bij de hond weinig
te vinden was hebben wij besloten het
onderwerp uit te breiden. In de uiteinde-
lijke scriptie wordt een overzicht gege-
ven van de normale en de abnormale
ontwikkeling van het gehemelte met
allerlei genetische en milieu-factoren die
hierop van invloed zijn. Daarnaast is een
hoofdstuk gewijd aan de chirurgie van
het gespleten gehemelte.
De ontwikkeling van het gehemelte is in
te delen in de ontwikkeling van het
primaire gehemelte en die van het secun-
daire gehemelte. Het primaire gehemelte
ontstaat bij de vorming van het aange-
zicht uit de processi maxillares en de
beide mediale randen van de reukplaco-
des. Het secundaire gehemelte ontstaat
uit de wand van het stomodeum en
groeit hier in eerste instantie in horizon-
tale positie uit, om vrij snel na het
ontstaan naar ventraal af te buigen. Als
de uitgroei ver genoeg gevorderd is
veranderen de processie palatini hun
positie weer naar de horizontale stand:
de re-oriëntatie. Op dit tijdstip liggen de
processi palatini min of meer tegen
elkaar met hun mediale randen, zodat zij
kunnen vergroeien. De fusie kan plaats-
vinden doordat het epitheel ter plekke
verdwijnt door celdood en door migra-
tie. Deze migratie treedt niet alleen op
naar het orale en het nasale epitheel,
maar ook naar het mesenchym. Hierna
overbrugt het mesenchym de fusie-
plaats.

De uitgroei van de processie palatini, de
re-oriëntatie en de fusie worden door
meerdere factoren gereguleerd. Enkele
factoren die een rol lijken te spelen in de
normale ontwikkeling zijn de corticoste-
roïden, epidermal growth factor, trans-
forming growth factor, de neurotrans-
mitters en de prostaglandines. In het
gehemelte zijn voor deze stoffen tijdens
de ontwikkeling receptoren aanwezig.
Als second-messengers lijken reeds be-
kende stoffen zoals cyclisch AMP en
cyclisch GMP te functioneren.
Op elk moment in de ontwikkeling van
het gehemelte kunnen fouten optreden.
De fouten die in de ontwikkeling kun-
nen optreden kunnen worden ingedeeld
in functionele en structurele. Daarnaast
kunnen zij worden ingedeeld in geneti-
sche en milieu-invloeden.

ƒ10,-
ƒ15,-
ƒ90,-

ACTUA

Het gespleten gehemelte kan optreden
met of zonder gespleten lip. De omvang
van het sluitingsdefect in het gehemelte
defect kan variëren van een volledig
gespleten gehemelte tot een fistelgrote
opening die pas bij grondige inspectie
opvalt. De aWus ontstane verbinding zal
postnataal resulteren in een verminderd
vermogen om voedsel op te nemen (te
zuigen), waardoor de pup achter zal
blijven in de groei. Daarnaast zal zich in
de neusholte voedsel ophopen, zodat
een rhinitis ontstaat. Na aspiratie van het
in de neusholte aanwezigevoedsel kan
ook een pneumonie ontstaan.

Voor enkele teratogene stoffen (onder
meer voor corticosteroïden) is aange-
toond dat de gevoeligheid voor het
teratogene effect van deze stoffen gene-
tisch bepaald is. Bij muizen bleek deze
verschillende gevoeligheid onder andere
te kunnen liggen in een verschillend
tijdstip van re-oriëntatie en in een ver-
schillende hoeveelheid receptoren voor
corticosteroïden. Hiernaast blijken hy-
perthermic, hypoxic, virusinfecties en
voedingsdeficiënties teratogene effecten
te sorteren.

De erfelijke component bestaat uit een
maternaal deel en een embryonaal deel.

Wat betreft het embryonale deel is bij de
muis een aantal genen gevonden dat de
kans op het optreden van gespleten
gehemelte verhoogt. De erfelijke achter-
grond hiervan lijkt polygenetisch te zijn.
Bij de mens is daarnaast een groot aantal
syndromen bekend met een genetische
basis waarbij gespleten gehemelte één
van de symptomen is. Er komen ook
chromosoomafwijkingen voor met als
gevolg onder andere gespleten gehe-
melte. Bij de hond is er nog erg weinig
onderzoek gedaan naar de erfelijke basis
van gespleten gehemelte.

Studentenreferaten

De chirurgische correctie van het gesple-
ten gehemelte wordt in Nederiand niet
of nauwelijks uitgevoerd. De verschil-
lende technieken die bij de mens in
gebruik zijn worden echter vaak op de
hond of de kat uitgeprobeerd, waardoor
er wel informatie beschikbaar is over de
mogelijkheden. De gebruikte techniek
varieert met van de plaats en de mate
van uitbreiding van de gehemeltespleet
evenals de breedte ervan. De kennis van
de chirurgische technieken heeft bij de
hond en de kat vrijwel uitsluitend we-
tenschappelijke waarde.

Het risico voor het optreden van gesple-
ten gehemelte kan worden verlaagd
door het optimaliseren van de milieu-
omstandigheden. Daarnaast is het mo-
gelijk te selecteren op een genotype dat
minder gevoelig is voor verstoringen die
gespleten gehemelte veroorzaken.

Samenvattend kan worden geconclu-
deerd dat de ontwikkeling van het gehe-
melte een complex gebeuren is, waarbij
vele factoren een rol lijken te spelen. Om
het ontstaan van gespleten gehemelte te
kunnen begrijpen is het noodzakelijk op
de hoogte te zijn van deze factoren. De
milieu-invloeden die gespleten gehe-
melte kunnen veroorzaken zijn zeer
divers. De gevoeligheid voor teratogene
stoffen is genetisch bepaald. Daarnaast
zijn er enkele syndromen bekend die
gespleten gehemelte veroorzaken.

-ocr page 439-

andbouw,
en^visserij

Onlangs is vastgesteld, dat het noodzakelijk
is de organisatie van het keuringswerk door
de Rijksdienst voor de keuring van Vee en
Vlees (RVV) nog beter te laten aansluiten op
de eisen, die de Europese integratie stelt.
Daarom heeft de RVV op korte termijn
behoefte aan keuringsdierenartsen.

De RVV is een dynamische organisatie die in
1985 is opgericht. Zij ressorteert onder het
Directoraat-Generaal Landelijke Gebieden
en Kwaliteitszorg van het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Zij telt ongeveer 1.800 personeelsleden.
De organisatie kent een Centrale Directie,
9 regionale kringen en een Centraal
Laboratorium te Wageningen.

m

m

m

f. -

ZBI

WT

keuringsdierenartsen (v/m)

Taken:

- is belast met de keuring van slachtdieren
in die gevallen waar -ingevolge de wette-
lijke bepalingen of (internationale) rege-
lingen- de keuring aan een dierenarts is
voorbehouden;

- geeft adviezen en voorlichting aan de bin-
nen haar/zijn lokatie(s) gelegen bedrijven
omtrent de wettelijke regelingen; treedt
waar nodig corrigerend op na overleg met
de Kringdirecteur;

- draagt er zorg voor dat de volgens (wette-
lijke) voorschriften en instructies noodza-
kelijke registratie en verwerking van keu-
rings- en onderzoekgegevens plaatsvindt;

- neemt kennis van de vaktechnische ont-
wikkelingen op het gebied van keuringen,
slachttechnieken, verwerkingsmethoden,
afvalverwerking, milieuproblematiek en
veetechnologie;

- houdt zich op de hoogte van alle gelden-
de en in voorbereiding zijnde wettelijke
regelingen en internationale afspraken

c.q. voorschriften m.b.t. haar/zijn vak-
gebied;

- houdt toezicht op de naleving van voor-
schriften over de inrichting van bedrijven,
een hygiënische werkwijze en de behan-
deling van produkten. De betrokkene
wordt daarin bijgestaan door een keur-
meester.

Vereist: Universitaire Opleiding, Diploma
Dierenarts.

Standplaatsen: diverse regio\'s.

Salaris: afhankelijk van leeftijd en ervaring
maximaal ƒ 6790,- (schaal 11 B.B.R.A. 1984).

Wat biedt de RVV:

- een zelfstandige functie voor mensen die
verantwoordelijkheid durven te dragen;

- een organisatie met een open structuur,
waar in overleg en teamvorming centraal
staan;

- een goede introductie en begeleiding van
nieuwe medewerk(st)ers;

- goede secundaire arbeidsvoorwaarden.

Beperking: met name voor degenen, die
belangstelling hebben voor een part-time
dienst-verband is het van belang te weten,
dat een dienstverband bij de RW niet
gecombineerd kan worden met een binding
aan een dierenartsenpraktijk.

Inlichtingen: nadere inlichtingen over de
functie kunnen verkregen worden bij de
heer R.B. van der Steeg of mevrouw
M. de Witt, bereikbaar onder telefoon-
nummer 070-3611813/070-3611815.

Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen
na verschijnen van deze advertentie richten aan
de RVV, Afdeling Personeelszaken, Kamer 912,
Postbus 30724, 2500 GS \'s-Gravenhage.

-ocr page 440-

In memüriam

Dirk Auke Schülma

Op 16 april 1992 overleed op 75-jarige leeftijd
Dirk Auke Scholma.

Dirk werd 14 januari 1917 te Jonkersvaart
geboren waar zijn vader hoofd van de school was.
In 1928 verhuisde het gezin naar Marum. Na het
behalen van het HBS-diploma in Drachten begon
hij in 1936 de studie voor veearts. Een studietijd
met hindernissen. De mobilisatie in 1939 bete-
kende na een opleiding in Amersfoort, statione-
ring bij de ziekestallen in Zoetermeer en in
september collega lopen in uniform

In 1941 kreeg Dirk
Abortus-Bang en een
jaar later sloegen de
pneumococcen toe bij
deze magere fana-
tieke voetballeren be-
landde hij ten tweede
male in het Acade-
misch Ziekenhuis. In
1943 weigerde hij de
loyaliteitsverklaring
te tekenen en vertrok
naar Marum waar hij
tot mei 1945 bij col-
lega Wijma werkte.
In 1944 toen reizen
onmogelijk werd en
ik er een winterhalf-
jaar bij collega Thijn
in Exloo op had zit-
ten, zijn wij getrouwd
in het oude kerkje van
Marum. Als tekst:
draagt elkanders las-
ten. Oebele Wijma als
getuige en een schimmel en een voor de koets.
In mei 1940 bood een familielid ons zijn praktijk
in Opeinde aan Onze toekomstdroom, praktijk
in Groningen of Drente, waar het hart klopte van
het Noord-Nederlarulse Warmbloedpaarden-
stamboek, was daarmee van de baan Het werd
Friesland, waar vanuit het Fries Rundveestam-
boek en de Coöp. van Zuivelfabrieken reeds
vanaf 1919 een Gezondheidsdienst voor vee
bestond Het werk in opdracht van de dienst, met
als belangrijke schakel de Opeinder Zuivelfa-
briek, gaf een basis van zekerheid aan de start
met een vrijwel lege apotheek, geen telefoon en
twee fietsen als vervoermiddel
September 1945 ging Dirk naar Utrecht en
behaalde op 19 november het veeartsdiploma
De eerste 15 jaar na de oorlog, waarin de
veranderingen op de melkveebedrijven ingrijpen-
der waren ab ooit tevoren, namen naast het
gewone werk, de tuberculose en abortusbestrij-
ding en mond- en klauwzeerenting een belang-
rijke plaats in Daarnaast was Dirk waarnemend

hoofd van de vleeskeuring van Smallingerland
In 1959 werd hij inmiddels vader van twee
dochters en vier zonen, hoofd van dienst; de
broedstoof in de apotheek. Na samengaan van
drie gemeenten en de bouw van een abattoir met
college Jan Heida als directeur, werd dat in 1964
plaatsvervangend hoofd en vanaf 1975 rijks-
keurmeester in bijzondere dienst, in verband met
export van bevroren kopvlees. De verbinding
vleeskeuring-prakticus vond hij waardevol even-
als de contacten met de slagers en keurmeesters.
Dirk was een goed en bovenal handig prakticus,
met een groot gevoel voor humor en veel belang-
stelling voor landbouw, bedrijfsvoering en paar-
denfokkerij. Daarnaast ook voor geologie, histo-
rie en kunst en last but not least sport Hij was
mede oprichter en erelid van de voetbalvereni-
ging ONT, was jaren actief als kaatser en in het
muziekkorps.

Na een assistentschap van tweejaar werd in 1981
de praktijk, die wij in maatschap hadden uitgeoe-
fend, overgenomen door collega Sjoerd de Boer.
Op 14 januari 1982 volgde de pensionering van
de vleeskeuring. Al spoedig openbaarde zich een
rheumatische arthritis. Het zette en streep door
alle plannen en zorgde voor veel pijn. Kenmer-
kend voor zijn karakter was de manier waarop
hij toeschouwer werd bij alles wat wij anders
samen met zoveel plezier deden, zoals mennen en
tuinieren Hij las veel en wist te genieten van ons
oude huis, de enorme tuin, het paard en de andere
dieren en bovenal onze kinderen, kleinkinderen
die veel en graag kwamen
Een darmoperatie in 1989 eindigde bijna cata-
strofaal, maar hij herstelde en wij hadden nog
twee fijne jaren Uitzaaiingen waren oorzaak dat
hij na een ziekbed van enkele dagen, op witte
donderdag, thuis, is overleden
Bij de gelegenheid om afscheid te nemen, in zijn
eigen kamer op Tweede Paasdag, bewees de
grote belangstelling hoe zeer hij in ons dorp en bij
de boeren gewaardeerd is.
Bij de crematieplechtigheid in Groningen las
onze oudste dochter Annet een couplet uit een
sinterklaasgedicht 50 jaar gelden door Dirk
geschreven-

In gedachten ziet hij wat er later zal gebeuren
Een huis in een dorp, met een tuin vol met
kleuren

een tuin vol met bloemen, waar je ook gaat
die toekomst lijkt mij lang niet kwaad

Vader, bedankt vaarwel

D. Scholma-van der Perk

-ocr page 441-

Met ingang van 1 oktober 1992 is het veterinair
tuchtrecht van de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde 1990 in werking getreden. Met
de uitvoering van dit wettelijk tuchtrecht zijn het
Veterinair Tuchtcollege en het Veterinair Be-
roepscollege belast.

Indien een klacht gericht is tegen een dierenarts
houdt het Veterinair Tuchtcollege zitting in een
samenstelling bestaande uit vijf leden te weten
een rechtsgeleerd voorzitter en vier dierenartsen.
Tot leden-dierenarts zijn voor dit college be-
noemd:

J. Gutteling, Sneek;
A.S. Spruit, Rotterdam;
J.C.M. van Dijck, Broekhuizenvorst;
I.H. Harms, Hardenberg.
Tot plaatsvervangend leden-dierenarts zijn be-
noemd:

J.G.A. Slaats, Neer;
A.J.M. Metz, Zeddam;
H.L.R.M. Crouwers, Naaldwijk;
T.R.F. Ottenschot, Utrecht.

Veterinair tuchtcollege en beroepscollege

Tot secretaris van het Veterinair Tuchtcollege is
benoemd:

Mr. L. J. Vester, werkzaam bij het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (Postbus
90426, 2509 LK \'s-Gravenhage).

Tegen een beslissing van het Veterinair Tuchtcol-
lege kan beroep worden aangetekend bij het
Veterinair Beroepscollege. Dit college houdt
zitting in een samenstelling van drie rechtsgeleer-
den en twee dierenartsen. Tot leden-
dierenarts zijn benoemd:
Dr. A.A.M.E. Lubberink, Amersfoort;
Dr. RJ.M.M. van Gulick, Gemert.
Tot plaatsvervangende leden-dierenarts zijn be-
noemd:

RJ. Goedhart, Haariem;
G.H. van der Wal, De Wijk.

De zittingen van beide colleges zijn in principe
openbaar.

Jaarverslag commissie

registratie prüefdierpathülügen

Tijdens de verslagperiode bestond de commissie
uit prof. dr. E.J. Ruitenberg, voorzitter, namens
Nederlandse Vereniging voor Pathologie, prof.
dr. P. Zwart, vice-voorzitter, namens de
Konink-
lijke (Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde,
dr. R.B. Beems, dr. J.G. Vos, prof. dr.
J.J. Weening en dr. J.J.T.W.A. Strik, secretaris.

Het reglement en het opleidingsprogramma zijn
vertaald in het Engels door toedoen van de EEG.
Enkele achterhaalde zaken zijn met de Engelse
vertaling bijgesteld. De Engelse teksten zijn door
de commissie vastgesteld als de ge-update en
gereviseerde versies. De KNMvD heeft nog geen
goedkeuring aan het opleidingsprogramma gege-
ven.

In 1991 zijn twee resterende de facto aanvragen
behandeld en is tot erkenning overgegaan.
Voor de proefdierpathologen in opleiding werd
een individueel opleidingsplan opgesteld.

De voortgang van het opleidingsprogramma van
de proefdierpathologen in opleiding werd be-
waakt door het houden van periodieke voort-
gangsgesprekken. Er zijn momenteel 27 geregi-
streerde en 8 proefdierpathologen in opleiding.
De opleidingsinstituten zijn de Vakgroep Patho-
logie van de Faculteit Diergeneeskunde, het

IVVO-TNO en het Instituut Toxicologie en
Voeding TNO (ITV, voorheen CIVO) en het
RIVM.

De volgende personen zijn als opleiders erkend:
Voor de Faculteit Diergeneeskunde prof. dr. P.
Zwart met dr. G.M. Dorrestein met medewer-
king van prof. dr. J.M.V.M. Mouwen en van
Mw. drs. M.H. van der Hage en prof. dr. W.
Seinen, voor het RIVM dr. J.G. Vos met
medewerking van dr. P. Wester en voor het ITV-
TNO dr R.A. Woutersen met medewerking van
Mw. M. Bos-Kuypers en voor het IVV-TNO dr.
C. Zurcher.

Inmiddels is een aanvullend programma voor
veterinair pathologen gemaakt om in aanmer-
king te komen voor registratie als proefdierpat-
holoog. De Commissie is over de inhoud in
overleg met de Specialisatie Commissie Veteri-
naire Pathologie.

Voorts zijn contacten onderhouden met de
NVVP, de KNMvD, de Specialisatie Commissie
Veterinaire Pathologie, de Vakgroep Pathologie
van de Faculteit Diergeneeskunde, de Sectie
Toxicologische Pathologie van de NVT het
EUROTOX Education Committee en Internati-
onal Federation of Societies of Toxicologic
Pathologists (IFSTP).

-ocr page 442-

Een posterpresentatie over de opleiding en de
registratie van proefdierpatholoog werd gepre-
senteerd in de Workshop Training and Educa-
tion in Toxicology tijdens het EUROTOX Con-
gres in september te Maastricht. Dit heeft een
aantal reacties van buitenlandse pathologen op-
geleverd.

Dr. Wester, heeft namens de Commissie de
vergadering van het \'Subcommittee on Educa-
tion\' van de international federation of Societies
of Toxicologic Pathologists (IFSTP) te Basel
bezocht. Aan de orde kwam de opleiding en de
registratie van toxicologisch pathologen in di-
verse landen en de internationale harmonisatie
hiervan. Het Nederlandse programma tot de
opleiding en registratie tot proefdierpatholoog
werd ingebracht. Delen van dit programma
bleken van belang voor de te ontwerpen erken-
ning en registratie van de IFTSP en van de
ACVP in de Verenigde Staten.
In het afgelopen verslagjaar kwam de Commissie
driemaal bijeen.

Sluitingstijden

BUREAU KNMvD

Het Bureau van de KNMvD zal op don-
derdag 24 december a.s. vanaf 15.00 uur
gesloten zijn. Ook op donderdag 31 de-
cember a.s. zal het Bureau vanaf 15.00 uur
gesloten zijn.

Inderdaad.

De Wijzen uit het Oosten.

Jaarcongres 1993, Almelo
30 september, 1 en 2
oktober 1993.

Ongebruikt kapitaal

□ E BER0EPS(0N]M0GELIJKHEDEN VAN

DE VROUWELIJKE DIERENARTS:
EEN INVENTARISATIE

tx

COMMISSIE

VROUWELIJKE

DIERENARTSEN

Onder deze titel heeft de Commissie voor Advies
voor de Beroepsuitoefening van de Vrouwelijke
Dierenarts een nota geschreven, die onlangs
onder auspiciën van de KNMvD is verschenen.
De Commissie VDA geeft in het voorwoord de
doelstelling van deze nota aan: \'Met het uitbren-
gen van deze Nota hoopt de Commissie VDA bij
te dragen aan een beeldvorming betreffende de
omvang en uitwerking van knelpunten en obsta-
kels. Het is de Commissie VDA gebleken dat
veel collega\'s, mannelijke en vrouwelijke, zich
niet of onvoldoende bewust zijn van de veelal
diepgewortelde tradities en rolpatronen in de
Nederlandse cultuur en de specifieke veterinaire
beroepscultuur, die belemmerend (kunnen) wer-
ken op de beroepsuitoefening van de vrouwelijke
dierenarts.\'

De Commissie VDA is van mening dat met het
toenemen van het aantal vrouwelijke dieren-
artsen in de komende jaren, de beroepsgroep als
geheel zich op deze verandering van de beroeps-
populatie moet voorbereiden en dat er aanpas-
singen noodzakelijk zijn van de traditionele
beroepscultuur.

Naast een historische schets van de eerste vrou-
welijke dierenarts, presenteert de Commissie
VDA in de nota een aantal cijfers waaruit de
toename van het aantal vrouwelijke diergenees-
kundige studenten naar voren komt. Ook wordt
een overzicht gegeven van de participatie van de
huidige vrouwelijke dierenartsen in de verschil-
lende beroepsdisciplines.
Hierna komt een aantal knelpunten en obstakels
aan bod, die de (hoog) opgeleide vrouw tegen-
komt wanneer zij haar beroep optimaal wil
uitoefenen. Deze obstakels en knelpunten liggen
enerzijds op sociaal-maatschappelijk terrein, an-
derzijds zijn deze specifiek voor de veterinaire

-ocr page 443-

beroepsuitoefening. In de nota wordt met name
op dit laatste uitgebreid ingegaan.
Onderwerpen als deeltijdwerk, loopbaanplan-
ning, herintreden en nascholing worden uitge-
breid behandeld.

Positie

De Commissie VDA heeft ook gekeken naar de
positie van de vrouwelijke dierenarts binnen de
KNMvD. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om
evenredige vertegenwoordiging in beleidsbepa-
lende besturen. Het hoofdstuk \'Positieve actie\'

Bestellen
KNM
vD-vlag

Enkele maanden geleden heeft in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde een oproep gestaan be-
treffende de mogelijkheid voor leden tot het
bestellen van een KNMvD-vlag. De bedoeling
van deze publikatie was een inventarisatie te
maken van de belangstelling die hiervoor zou
bestaan.

Het aanzienlijk aantal positieve reacties heeft
ertoe geleid dat de Maatschappij een aantal
vlaggen heeft laten maken.

Deze vlaggen worden verkocht aan geïnteres-
seerde leden voor een bedrag van ƒ 50,- per vlag,
inclusief verzendkosten. Men kan de vlag bestel-
len door overmaking van ƒ 50,- (of een veelvoud
daarvan, afhankelijk van het gewenste aantal) op
één van de rekeningnummers van de Maatschap-
pij ten name van de KNMvD, onder vermelding
van \'KNMvD-vlag\'. De rekeningnummers staan
vermeld in het colofon voorin het tijdschrift.
De prijs blijft ƒ 50,- per vlag, ook bij bestelling
van meer exemplaren. Na ontvangst van de
betaling zal (zullen) de vlag(gen) worden toege-
zonden.

geeft aan hoe een en ander verbeterd zou kunnen
worden.

Als voorbeeld van rechtsongelijkheid wordt
ingegaan op het zogenaamde non-concurrentie-
beding, dat door de vrouwelijke dierenarts als
partner van een dierenarts getekend moet wor-
den, wanneer haar partner een arbeidsovereen-
komst of maatschap aangaat.
Interessant is het overzicht van de EG-Richtlij-
nen inzake Gelijke Behandeling van Mannen en
Vrouwen.

Tot slot doet de Commissie VDA op grond van
de beschreven knelpunten en obstakels een
aantal aanbevelingen voor verbetering.

Het eerste exemplaar van deze nota is op de
Landelijke Bijeenkomst van Vrouwelijke Die-
renartsen, georganiseerd door de Commissie
VDA, door de voorzitter, mevrouw dr. Marja
J.L. Kik, aangeboden aan de voorzitter van de
KNMvD, prof.dr. E.H. Kampelmacher. De heer
Kampelmacher zegde toe ervoor te willen zorgen
dat de nota in brede geledingen binnen de
KNMvD aandacht zal krijgen, onder meer door
bespreking van de nota in de vergadering van het
Algemeen Bestuur en op de vergaderingen van
de Afdelingen en Groepen van de KNMvD.
De nota is voor leden van de KNMvD zonder
kosten te bestellen bij het Bureau van de
KNMvD (tel. 030 - 510 111, vraag naar
Marjoleine de Mol).

Inhoud van het januarinummer van Veehou-
der en Dierenarts
(7e jaargang nr. 1):

- Abortus Bang: Drs. J. Muskens

- Diarree bij jonge kalveren: Dr. J.J. Geene

- Identificatie- en registratie van schapen en
geiten:
Ir. W.J.H. van der Sande en drs
E.G.M. van Klink

- Enterotoxaemie-vaccinatie bij het schaap:
Drs. P. Vellema

- Streptococcen-infecties bij varkens: Drs. J.H.
Lambers

- Pseudovogelpest: Dr. Adr.C. Voeten

- Abortus bij de merrie: Drs. J.L.A.M. Rem-
men

- De rubriek \'Veterinaire bedrijfsadviezen\'

Dierenartsenpraktijken die geïnteresseerd zijn in

abonnementen op Veehouder en Dierenarts

kunnen terecht bij het redactiesecretariaat: tel.

030 - 510111 (Bureau van de KNMvD).

-ocr page 444-

Inleiding

In het vooijaar van 1992 heeft de Commissie
Ethiek een werkvergadering gehouden met het
doel de commissieleden meer inzicht te verschaf-
fen in het ethisch redeneren. De oefening daarin
heeft plaatsgevonden aan de hand van een
concrete casus, namelijk het doden van \'overbo-
dige\' eendagskuikens. De Commissie Ethiek
heeft zich over dit moreel probleem gebogen en
de uitkomst van de beraadslaging neergelegd in
een brief. De commissie heeft het Hoofdbestuur
verzocht deze brief ter kennis te stellen van de
Veterinaire Dienst van het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij, de eerstverant-
woordelijke beleidsinstantie aangaande het wel-
zijn van dieren. Het Hoofdbestuur heeft aan dit
verzoek gevolg gegeven en achtte publikatie van
de brief zinvol ter stimulering van de discussie
binnen de beroepsgroep.

De casus overbodige haantjes\'

De Nederiandse pluimveehouderij is sterk gespe-
cialiseerd in een vlees- en een legrichting. De
haantjes van de legrassen zijn minder geschikt
voor de vleesproduktie. \'Minder geschikt\' wil
niet zeggen dat de dieren
ongeschikt zijn, maar
dat het economisch rendement van het mesten
van deze haantjes lager ligt dan het rendement
van het mesten van haantjes en hennen van de
speciale vleesrassen. Daarom worden deze
haantjes niet voor de vleesproduktie gebruikt.
Dat veel (circa 40 miljoen per jaar) van deze
haantjes geboren worden, kan echter (nog?) niet
worden voorkomen. Het sexen van de legrassen
kan pas plaatsvinden na de geboorte. Omdat
deze haantjes worden beschouwd als een over-
bodig bijprodukt, worden ze binnen het tijdsbe-
stek van een dag gedood.

De dierenbescherming acht het op grote schaal
doden van \'nutteloze haantjes\' moreel onjuist.
Hierbij onderscheiden zij twee aspecten van de
kwestie:

- het feit dat (zoveel) haantjes worden gedood;

- de wijze waarop de haantjes worden gedood.

De dierenbescherming stelt zich op het stand-
punt dat:

- de haantjes niet zouden mogen worden ge-
dood, c.q. hun bestaan zou moeten worden
voorkomen; en

\' Deze casus is voorbereid door medewerkers van liet Centrum voor Bio-
ethiek en Gezondheidsrechl van de Universiteit Utrecht. Hoewel de
casus op dil momenl speelt op het ministerie van LNV, zijn sommige
onderdelen
van de casus, zoals deze hier is gepresenteerd, gefingeerd.

van de Commissie Ethiek

Ethische aspecten van het

doden van eendagskuikens

- als de haantjes dan toch worden gedood, dit
op zo snel en pijnloos mogelijke wijze moet
gebeuren.

Om haar doelen te realiseren heeft de dierenbe-
scherming een beleidsambtenaar van het mini-
sterie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij
benaderd met het verzoek om beleid te voeren in
de door haar gewenste richting. De ambtenaar
wil eerst een inhoudelijk goed onderbouwd
normatief standpunt over de kwestie bepalen.
Daarvoor schakelt zij haar \'ethische adviescom-
missie\' in. Deze legt ze twee vragen voor:

1. Wat is in deze casus nu precies het normatieve
probleem?

2. Welk beleid is vanuit normatief gezichtspunt
nu het meest zinvol?

Ze tekent daarbij aan dat de commissie geen
aandacht hoeft te besteden aan het tweede punt
van de dierenbescherming (de wijze waarop de
haantjes worden gedood).

De beleidsambtenaar heeft nog een korte toelich-
ting gegeven op de juridisch/beleidsmatige kant
van de kwestie. Een eventueel verbod op het
doden van \'overbodige haantjes\' is namelijk
juridisch/beleidsmatig gezien geen gemakkelijke
zaak. De mogelijkheden binnen de Gezond-
heids- en welzijnswet voor dieren zijn beperkt.
Binnen beleidskringen heerst namelijk de ge-
dachte dat het welzijn van dieren door doden niet
wordt aangetast.

Wie beleid wil lanceren, dat gericht is op het
tegengaan van het doden van de overbodige
haantjes moet er daarom eerst op wijzen, \'dat de
gedachte dat het dier een intrinsieke waarde heeft
een leidraad is geweest bij het totstandkomen
van de wet\' (citaat van de minister). Vervolgens
moet er dan op gewezen worden dat \'rekening
houden met de intrinsieke waarde van dieren\'
méér inhoudt dan \'rekening houden met het
welzijn\'.

Wanneer de andere partijen deze argumentatie
accepteren, zou beleid gericht op het tegengaan
van het doden van de haantjes eventueel tot de
mogelijkheden behoren. De Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren verbiedt namelijk het
doden van dieren, tenzij het expliciet bij wet
(AMvB) is toegestaan. Voor deze uitzonderings-
toestand moeten redenen worden gegeven.
Nodeloos doden wordt hierdoor verboden.
Wanneer men de andere partij ervan weet te
overtuigen dat het doden van de haantjes het

-ocr page 445-

meest adequaat is te omsclirijven als \'nodeloos
doden\' dan maakt beleid gericht op het tegen-
gaan van het doden van haantjes een kans. Als
andere omschrijvingen echter dominant wor-
den/blijven (zoals \'het doden van de haantjes is
noodzakelijk omdat de haantjes een restprodukt
zijn, waar niemand voor wil zorgen\') maakt
beleid gericht op het tegengaan van het doden
van de haantjes geen kans.

Conclusie van de Commissie Ethiek

De Commissie Ethiek heeft zich in de rol
verplaatst van de ethische adviescommissie van
de beleidsambtenaar en heeft getracht antwoor-
den te formuleren op de twee vragen die zij aan
de commissie heeft voorgelegd: De discussie
werd geleid door dr.
P.H. Bool, die de uitkomst
van de beraadslagingen heeft verwoord in een
brief aan de beleidsambtenaar. Na een korte
inleiding luidt de brief aldus:

\'Ah uitgangspunt voor onze analyse is gesteld,
dat dieren niet zonder gegronde redenen zullen
worden gedood

Het normatieve probleem dat zich bij het doden
van eendagshaantjes voordoet staat aldus in
direct verband met de vraag of hierbij \'gegronde
redenen\' kunnen worden aangewezen. Hoewel
voor enkele leden van de Commissie het doden
van landbouwhuisdieren op zich geen moreel
probleem vormt, ook niet indien de bijzondere
relatie tussen dierenarts en landbouwhuisdier in
de overwegingen wordt betrokken, wordt toch
geconcludeerd dat het doden van eendagshaan-
tjes op morele gronden verwerpelijk is.

Daarbij gelden de volgende overwegingen:

- deze wijze van handelen druist in tegen
levensprincipes die aan de basis staan van elk
moreel besef: bevruchte eieren worden im-
mers uitgebroed teneinde het ontkiemende
leven, indien van het mannelijke geslacht, op
de meest \'diervriendelijke wijze\' te vernieti-
gen;

- het dier heeft door deze praktijk slechts een
zuiver instrumentele waarde, het verwordt tot
een onbruikbaar wegwerpartikel, dat slechts -
met de geringst mogelijke kosten - ten nutte
dient te worden gebracht;

- het gehele proces: bebroeden, uitkomen, se-
xen en doden, vormt een verspilling van
grondstoffen.

De vraag naar het normatieve probleem kan
daarmee als volgt worden beantwoord- het is in
morele zin niet acceptabel dat uit overwegingen
van doelmatigheid grote aantallen haantjes wor-
den verwekt en bebroed in de wetenschap dat
deze dieren na het uitkomen zullen worden
gedood

Hiermee is vooralsnog geen antwoord gegeven
op de vraag of er in dit specifieke geval gegronde
redenen zijn om de eendagshaantjes te doden,
aangezien dit direct afhankelijk is van de moge-
lijke alternatieveru Dit houdt verband met de
tweede vraag: welk beleid is vanuit normatief
gezichtspunt nu het meest zinvol?
Bij de bestudering van dit aspect heeft de
Commissie Ethiek het begrip \'zinvol\' als \'haal-
baar\' geïnterpreteerd

De maatschappij heeft geen kennis van het
automatisme waarmee grote aantallen eendags-
haantjes worden gedood met uitzondering van de
vertegenwoordigers die de gedode eendags-
haantjes verwerken en die dus in materieel
opzicht belanghebbend zijn.
Het zo noodzakelijke draagvlak voor een beleid
dat op normatieve gronden dit doden afwijst
ontbreekt aldus. Om deze ondersteuning vanuit
de maatschappij tot stand te brengen moeten
realistische alternatieven kunnen worden ge-
schetst Daarbij gaat het om twee mogelijkheden:

1. het laten uitgroeien van de haantjes onder
diervriendelijke omstandigheden tot een
slachtrijpe leeftijd;

2. het voorkómen van mannelijke nakomelin-
gen.

De Commissie is niet in staat om beide trajecten
in details uit te werken, maar wil gaarne enkele
suggesties doen.

- Uiteraard zal eerst moeten worden onder-
zocht of deze haantjes uit de legsector op een
leeftijd van circa 10 weken een produkt
leveren dat op de markt kan worden ge-
bracht Binnen het onderzoeksapparaat van
het ministerie van LNV zijn goede mogelijk-
heden voor een dergelijk onderzoek, dat met
geringe extra financiering kan worden uitge-
voerd

Er zijn voorts in Nederland houderijsystemen
waarbij kippen op diervriendelijke wijze wor-
den gehouden, zoals op de biologisch-dyna-
mische bedrijven en op bedrijven die bij de
Stichting Internationale Scharrelvleescon-
trole zijn aangesloten. In beide gevallen
worden de produkten via gecontroleerde ka-
nalen aan de consumenten aangeboden; deze
consumenten wijzen de intensieve veehoude-
rij-methoden af zijn bereid meer te betalen
voor Scharrelprodukten en dus de meest
aangewezen voortrekkers. Hoewel in aantal
nog beperkt breidt de gecontroleerde schar-
relveehouderij zich snel uit Het is u uiteraard
bekend, dat het ministerie van LNV deze
alternatieve vormen van veehouderij op ac-
tieve wijze ondersteunt
Op dit specifieke terrein van de pluimveehou-
derij is overigens dit jaar een EG-Verorde-
ning van kracht geworden en ook in Neder-
land via een PPE-Verordening van
toepassing.

Bovenstaande gedachtengang is eveneens ge-
baseerd op de gebruikswaarde van de haant-
jes: de dieren worden op deze wijze nog ten

-ocr page 446-

KNMvD

nutte gemaakt, weliswaar oruier diervriende-
lijke voorwaarden ten aanzien van de houde-
rij Indien deze ontwikkeling in de praktijk te
realiseren is, dan zijn er geen gegronde
redenen voor het doden van eendagshaantjes.

Het voorkómen van mannelijke nakomelin-
gen is een doelstelling die uitgebreid onder-
zoek vereist Het is te voorzien dat zich daarbij
ethische problemen voordoen; deze vereisen
een zorgvuldige afweging alvorens het onder-
zoek te entameren. Toch adviseren wij uomu
door deskundigen te laten voorlichten.

Het fokken van een dubbeldoel-kipperas zal
ons inziens in de zo sterk gespecialiseerde
pluimveehouderij geen ontwikkelingsmoge-
lijkheden hebben\'.

De Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde
heeft als
doelstelling de bevordering van de
diergeneeskunde en de
belangenbehartiging van haar
leden.

De KNMvD wil overgaan tot het aantrekken van een

STAFMEDEWERKER
PUBLICITEIT

m/v

□verstekend wild

nog verkrijgbaar

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1
november 1992 is op pag. 650 een artikel
gepubliceerd inzake de CD van \'Overstekend
Wild\', een speciale uitgave ter gelegenheid van
het Jaarcongres 1992. Deze CD is nog steeds te
bestellen! Zie voor aanvullende informatie het 1
november-nummer.

Tot de werkzaamheden behoren de verbetering van
de nieuwswaarde van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde voor de lezer-dierenarts, door het
brengen van informatie over actuele ontwikkelingen
in de diergeneeskunde en bij de voor de
diergeneeskunde relevante organisaties; het inhoud
geven aan en uitbouwen van het
\'Maatschappijgedeelte\'; het schrijven van korte,
praktische artikelen, verslagen en interviews; het
verslaan van KNMvD-activiteiten, congressen en
symposia, nieuws uit bijeenkomsten van Afdelingen
en Groepen, etc.

Dieetvoeding voor de hond

Naar receptuur van de Faculteit Diergeneeskunde,
RUL en geproduceerd door Rodi B.V.
Uitsluitend
verkrijgbaar bij de dierenarts.

hypoproteïne dieet voor nierpatiënten en Hypo-
allergeen dieet voor voedingsallergie-patiènten zijn
met de grootste zorg bereid uit hoogwaardige
grondstoffen. Haast de invulling van alle specifieke
voedingseisen Is extra aandacht aan de smakelijk-
heid van het voer besteed.

Met hypoproteïne en hypoallergeen dieet start een
serie dieetvoeders voor hond en kat waar dier en
dierenarts op kunnen bouwen. Voor meer informa-
tie:

Functie-eisen zijn:

— jonge, enthousiaste dierenarts, die een cursus
journalistiek en/of P.R. gevolgd heeft of bereid is
deze te volgen;

— goede contactuele eigenschappen en schriftelijke
vaardigheden;

— goede beheersing van de Nederlandse en
Engelse taal;

— bereid zijn om in teamverband te werken.

Op deze full-time functie zijn de bij de KNMvD

gebruikelijke arbeidsvoorwaarden van toepassing.

Nadere informatie kan worden ingewonnen bij de
algemeen secretaris, dr. Tj. Jorna, tel. 030-510111.

Sollicitaties binnen 14 dagen richten aan de
algemeen secretaris van de KNMvD, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder vermelding van \'sollicitatie\'
op de envelop.

Rodi B.V.
Postbus
52
1716 ZH Opmeer

Tel. 02263 -68111

drs. M. v/d Meulen-Frank

Dierenarts.

-ocr page 447-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Benard, Mevr. H.J.; 1992, 3981 ER Bunnik;
Eendrachtstraat 13.

Burger, Mevr. C.R.; 1992; 3583 JD Utrecht;
Stadhouderslaan 51.

Dongen, Mevr. A.M. van; 1992; 3572 RT Utrecht;
Goedestraat 4 bis.

Downer, J.W.G.; 1992; 3522 RR Utrecht; Alblas-
straat 18.

Flipsen, FM.J.M.; 1992; 3582 SE Utrecht; Peli-
kaanstraat 30 bis .

Haan, J.R de; 1992; 3515 XT Utrecht; Adriaan
Beijerkade 16.

Hagen, FH.J. van; 1992; 7064 LM Silvolde;
Bontebrug 92.

Hendriks, H.A.M.; 1992; 5025 ND Tilburg; Ru-
bensplein 27.

Houwer, G.; 1977; 9104 GP Damwoude; Donia-
weg 86.

Kramer, R.J.; 1992; 3572 GN Utrecht; Griftstraat
29.

Kraneburg, H.J.M.; 1992; 5343 CL Oss; Wage-
naarstraat 50.

Linden, W.J. van der; 1992; 3511 HE Utrecht; N.
Beetsstraat 6 A.

Mandigers, P.J.J.; 1992; 3572 RT Utrecht; Goede-
straat 14 C.

Nielen, Mevr. A.L.J.; 1992; 3511 RW Utrecht;
Nieuwekade 97.

Oort, FB.; 1992; 5751 TS Deume; Niers 20.
Prins, B.; 1980; 9651 AC Meeden; Hereweg 83.
Römer, Mevr. D.A.M.; 1992; 3581 JX Utrecht;
Van der Duynstraat 4.

Salomons, H.G.; 1992; 7255 PT Hengelo (GId);
Zelhemseweg 28.

Swam, Mevr. H.; 1992; 3583 VS Utrecht; Fred.
Hendrikstraat 132.

Vries, A.D. de; 1992; 8584 VH Hemelum; \'t
Leantsje 16.

Weele, Mevr. J.S. van der, 1992; 1778 KK
Westerland; Westerlanderweg 21.
Wuestenenk, J.B.; 1992; 3524 CP Utrecht; Zeven-
wouden 193.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
iandse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Nannes, Mevr. E.M.; 1398 PN Muiden; Rijksweg
10.

Uilewaal, Mevr. C.W.J.; 3521 BT Utrecht; Croe-
selaan 301 bis A.

Promoties R.U. te Utrecht:

Op 3 december 1992 Drs. E.A. ter Laak te
Lelystad.

Jubilea:

T. Cuperus te Gramsbergen, afwezig, 25 jaar, 17
dec. 1992

Prof.Dr. G. Wagenaar te Houten, afwezig, 55 jaar,
17 dec. 1992

Dr. J.H.P Verweij te Rozendaal (Gld)afwezig, 55
jaar, 17 dec. 1992

G.C. Doggen te Wouw, afwezig, 40 jaar, 19 dec.
1992

S.A. Holzmüller te Borculo, afwezig, 40 jaar, 19
dec. 1992

G. Jongeneel te Middelburg, aanwezig, 40 jaar, 19
dec. 1992

Dr. E.E. Kemperman te Wouw, afwezig, 40 jaar,
19 dec. 1992

L.J.Th. Tholhuysen te Made, aanwezig, 40 jaar,
19 dec. 1992

A.J. Eikelboom te Hattem, aanwezig, 60 jaar, 19
dec. 1992

RJ. Mus te Hoorn, afwezig, 40 jaar, 19 dec. 1992
C. Ruijgh te Cuijk, afwezig, 35 jaar, 20 dec. 1992
P. Zandstra te Drachten, afwezig, 35 jaar, 20 dec.
1992

Dr. J.W. Zantinga te Baam, afwezig, 35 jaar, 20
dec. 1992

W. Pons te Vianen (ZH), afwezig, 25 jaar, 22 dec.
1992

J.A. Ypenburg te Menaldum, afwezig, 25 jaar, 22
dec. 1992

E.J. Jedema te Maarssen, afwezig, 25 jaar, 22 dec.
1992

G.C.M. Jansen te Wehl, afwezig, 25 jaar, 22 dec.
1992

C.I.M.M. Achten te Haaren, afwezig, 25 jaar, 22
dec. 1992

L. Elving te Vleuten, afwezig, 25 jaar, 22 dec. 1992
R. van der Lende te Oosterstreek, afwezig, 25 jaar,
22 dec. 1992

G.R Meijer te Delft, afwezig, 35 jaar, 15 jan. 1993

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 30
oktober 1992:

Benard, Mevr. H.J.
Bussel, P.L. van
Dijk, B. van
Dijk, T.A. van
Linden, W.J. van der
Mandigers, P.J.J.
Vijge,A.
Zijm, Mevr. J.R

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van 6
november 1992:

Grevelt, E.H.H.
Kessel, S.A.A. van
Tijhuis, R.M.
Water, R.C.A. van de

MUTATIES;

203 Adamse, Th.T.; 1959; 8433 PV Haulerwijk;
Oosterwoldseweg 18; tel. 05161-1464; r.d.

207 Barkema, H.W.; 1988; 8932 HC Leeuwar-
den; M. van Pellicomstraat 19; tel. 058-
160479 privé, 030-531245 bur.; fax 030-
521887; wet. medew. R.U. (FD., vkgr.
Bedrijfsdierg. en Voortpl.).

208 Beerens, J.M.; 1989; 8231 JJ Ulystad; De
Veste 16-10; tel. 03200-81148 privé, 21201
prakt.; p., medew. bij A. Binksma en J.R.
Jansen.

209 »Benard, Mevr. H.J.; 1992; 3981 ER Bunnik;
Eendrachtstraat 13; tel. 03405-61974; d.

212 Blaauboer, C.J.; 1986; 7157 BL Rekken;
Zuid Rekkenseweg 17; tel. 05453-1633
privé, 05454-71390 prakt; p., geass. met
M.I. van den Dikkenberg, R.M.J. Rutten en
J.H.G. Velthuis.

212 Blaauboer-Vendrig, Mevr. M.L.; 1986; 7157
BL Rekken; Zuid Rekkenseweg 17; tel.
05453-1360; d.

213 Boer, B.J.; 1990; 4431 BA \'s-Gravenpolder;
Schuitweg 1; tel. 01103-1808 privé, 3050
prakt.; fax 01103-1808; p., medew. bij A.C.
Mosselman en W.L. Verboom.

349 Boorder, J. de; Gent-1987; naar Nederland.

215 Boorder, J. de; Gent-1987; 3701 CB Zeist;
Prof. Lorenulaan 31; tel. 03404-25607;
wnd.d.

216 Bossers, M.; 1978; 7681 GS Vroomshoop;
Boshoek 18; tel. 05498-43796 privé, 05495-
2600 prakt.; p., geass. met G.A. Berghuis, W.
Koster, J.H.J. Mensinga en H.G.M. Wesse-
link.

221 «Bussel, PL. van; 1992; 6521 MV Nijmegen;
Jozef Israëlsstraat 51; tel. 080-602346;
wnd.d.

224 Cornelissen, Mevr. B.P.M.; 1990; 8231 JJ
Lelystad; De Veste 16-22; tel. 03200-32718
privé, 030-531323 bur.; wet. medew. R.U.
(F.D., vkgr. Algemene Heelkunde en Heel-
kunde der Gr. Huisd.).

227 \'Dijk, B. van; 1992; 3572 BD Utrecht;
Biltstraat 50 bis; d.

228 »Dijk, T.A. van; 1992; 3527 XH Utrecht;
Van Bijnkershoeklaan 259; tel. 030-932515;
d.

231 Duijn, H.E. van; 1989; 4872 TA Etten-Leur;
Stationstraaat 15; tel. 01608-16916 privé,
16915 prakt; p.

350 »Eerden, Mevr. B.J.M. van der; 1992; zie:
Holland-van der Eerden, Mevr. B.J.M.

237 Frederiks, H.HJ.; 1933; 8162 WP Epe;
Scheperstraat 145, "De Klaarbeek" kamer
301; tel. 05780-14849; r.d.; consult. FA.O.
United Nations.

239 Garretsen, J.W.; 1979; 3571 ER Utrecht;
Prof. Reinwardtlaan 20; tel. 030-731420
privé,08370-19120 prakt; 6x 030-733202;
p., dierenziekenhuis "De Wagenrenk"; vet.
adv. AGRIA paardenverzekering; specialist
Vet Radiologie.

242 »Grevelt E.H.H.; 1992; 3981 ZN Bunnik;
Vletweide 118; tel. 03405-64812; wnd.d.

243 Groenland, G.J. van; 1979; 5821 BB Vier-
lingsbeek; Spoorstraat 3; tel. 04781-31542
privé, 04780-49425 tst 436 bur.; fex 04780-
46694; d. bij Dalland, Service Dpt. export.

244 Groot, WT. de; 1992; 2922 VP Krimpen a/d
IJssel; Schepenstraat 3 D; tel. 01807-51917
privé, 22336 prakt.; p., medew. bij R. Ver-
kalk.

352 »Holland-van der Eerden, Mevr. B.J.M.;
1992; Zanzibar (Tanzania); PO.Box 159; d.
werkzaam bij Government van Zanzibar
(Tanzania).

254 Hoog, J.T.; 1981; 3632 EN Loenen a/d
Vecht; Molendijk 20; tel. 03465-61426; p.,
gezelschapsd., geass. met J.J.A. Wijs.

260 Jobse, L.; 1971; 4356 CB Oostkapelle; Oude
Domburgseweg 35; tel. 01188-1886 privé,
1443 prakt.; p.

264 »Kessel, S.A.A. van; 1992; 7345 ED We-
num-Wiesel; EIburgerweg 19; d.

264 »Keulen, L.J.M. van; 1990; 3981 ZR Bun-
nik; Vletweide 194; tel. 03405-67126 privé,
03200-73354 bur.; &x 03200-73473; wet
medew. C.D.I.

265 Klaver, RS.J.; 1986; 1018 CZ Amsterdam;
Plantage Kerklaan 38-40; tel. 020-5233510
privé, 5233416 bur.; fex 020-5233419; d. bij
Kon. Zoölogisch Genootschap Natura Artis
Magistra.

353 »Kleinjan, A.A.; 1970; RD2 Napier (New
Zealand); "The Grove" 14 Boyd Road; tel.
09-64-6-8445070 privé, 8798927 bur.; fax
09-64-6-8445070; d. bij Min. of Agr. and
Fisheries.

266 Klimp, A.; 1958; 9627 PE Helium; Hoofd-
weg 78; tel. 05983-2953; r.d.

273 Laak, Dr. E.A. ter; 1975; U-1992; 8231 JJ
Ulystad; De Veste 16-46; tel. 03200-33217
privé, 73911 bur.; wet. medew. C.D.I.

276 Leyfeldt PW; 1990; 2036 KN Haarlem;
Vlielandhof 6; tel. 023-364845 privé,
363024 prakt.; p.

276 Lieven, J.Th.C.; 1986; 9463 PX Eext; Gieter-
straat 22; tel. 05926-3962 privé, 1003 prakt.;
P-

277 Linden, H.T.M. van der; 1984; 3328 NA
Dordrecht; Indus 2; tel. 078-179148 privé,
170708/138444 prakt.; p., geass. met G. van

-ocr page 448-

den Brink en J.L.H. Hopmans.
277 »Linden, W.J. van der; 1992; 3511 HE
Utrecht; N. Beetsstraat 6 A; tel. 030-332405;
wnd.d.

280 »Mandigers, P.J.J.; 1992; 3572 RT Utrecht;
Goedestraat 14 C; tel. 030-734719 privé,
539411 bur.; fax 030-518126; wet. medew.
R.U. (F.D., vkgr. Geneesk. van Gezel-
schapsd.).

282 Meijer, M.; 1992; 7011 JA Gaanderen;
Vreeltstraat 15 A; tel. 08350-25604 privé,
08340-24631 prakt.; p., medew. bij RN.
Beenen, N.S.J. Hoogland, J. de Jong, A.J.M.
Metz, H.RA. van der Meulen, RJ.M.
Stroomer en H.W.F. Swart.
282 Meijs, J.A.; 1990; 4715 BL Rucphen; Jeroen
Boschstraat 6; tel. 01654-3816 privé, 01608-
13645/12928 prakt.; p., medew. bij
J.H.A.M, Bartels, K.H.J. Lambeek, J.FG,
Maathuis en I.C.A.M. van Oosterhout.
287 Nederlof, R.A.; 1990; 8151 PP Umelerveld;
Verbindingsweg 1; tel. 05722-1995 privé,
05293-1435/3211 prakt.; p., medew. bij
G.E.M. Bistervels, A.P Kleinjan, W.D.J.
Laanbroek, J.W. Lesschen en A. Smit.
292 Osinga, E.C.; 1%7; 3628 BK Kockengen;
Dreef 30; tel. 03464-1381 privé, 020-
6796035 tst. 1 prakt.; p., geass. met E.
Bolland en J.Th. Goverts.
292 Ottenschot, T.R.F; 1970; 3581 NL Utrecht;
Wilhelminapark 47; tel. 030-516920 privé,
516683 prakt.; fax 030-523389; p.; specialist
Chirurgie der Gezelschapsdieren.
295 Pasman, Mevr. M.E.; 1988; 3511 JV
Utrecht; Bakkerstraat 23; tel. 030-310086
privé, 02152-51512 prakt.; p., medew. bij
B H. Liem.

304 *Rooijen, RG.M. van; 1986; 3892 AA Zee-
wolde; Havikskruid 11; tel. 03242-3321; p.,
geass. met Mevr. B.B. Nauta.
306 Sanders. R.H.J.M.; 1984; 6003 BG Weert;
Korenmolen 58; tel. 04950-43904 privé,
04958-95023 prakt.; p., geass. met J.J.
Kooken.

314 Smit, Mevr. V.; 1991; zie: Teernstra-Smit,
Mevr. V,

315 »Span, H.; 1952; 3582 CR Utrecht; Krom-
merijn 9; tel. 030-545637; r.d.

319 Swinkels, J.M.; 1990; 3941 BR Doom;
Oude Rijksstraatweg 6 A; tel. 03430-20483
privé, 14582 prakt.; p., medew. bij A.G.P
Derksen.

357 Tacoma, H.W.; 1985; Edgecumbe
(B.O.FXNew Zealand); 35 Rata Avenue; tel.
09-64-7-3048754 privé, 3049184 prakt.; fax
09-64-7-3049184; p., medew. bij Edge-
cumbe Vet. Services.

320 Teernstra-Smit, Mevr. V.; 1991; 7491 GW
Delden; \'t Ven 12; tel. 05407-65385; wnd.d.

322 »Tijhuis, R.M.; 1992; 1261 TM Blaricum;
Rigterskamp 5; tel. 02153-87756; d.

323 Trompen, H.M.; 1988; 3192 PD Hoogvliet;
Botreep 86; tel. 010-4166049 privé, 01747-
86443, 01748-14098 prakt.; p., medew. bij
R.J. Opmeer.

323 Twillert, J.A. van; 1990; 7951 AP Staphorst;
Willem de Zwijgerstraat 19; tel. 05225-1152
privé, 3437/2929 prakt.; p., medew. bij H.W.
Bosch, T.H. Hepkema, M.O. Molenaar, L.R
Reudink en H.J. Roze.

324 Uytewaal, G.J.; 1986; 5988 DA Helden;
Neerseweg 116; tel. 04760-77047 privé,
73292 prakt.; p., geass. met L.C.M. Boonen,
J.A.M. ten Dam, W. Oldenburger, J.H.J.
Vestjens, G.A.M. Wieland en R.TJ.A. de
Winne.

358 Vandaele, W.M.; Brussel-1966; B-1300 Wa-
vre (België); 87, Avenue Chev. Jehan; tel. 09-
32-10-223838 privé, 243540 bur.; fax 09-32-
10-243615; consultant: BVD Consultants.

325 Veen, Mevr. H.S. van; 1991; 8561 EJ Balk;
De Dobbe 30; tel. 05140-3465 privé, 3030
prakt.; p., geass. met J. Algra en J.A. Dijk-
stra.

325 Veenink, Mevr. G.J.; 1991 ; 9291 LB Kollum;
Brongersmaweg 1; tel. 05114-2042 privé,
1449 prakt.; p., medew. bij R Bontekoe,
G.W. Tiddens en J.H. van Til.

330 *Vijge, A.; 1992; 3531 HD Utrecht; Leidse-
kade 116; tel. 05780-15048 (ouders); wnd.d.

331*Vogel, Mevr. B.D.H.; 1992; 5731 CM
Mierlo; Dickbierweg 6; tel. 04927-62579;
wnd.d.

336 »Water, R.C.A. van de; 1992; 3571 PJ
Utrecht; Kernkampplantsoen 7; tel. 030-
718570; wnd.d.

358 Weduwen, Mevr. S.M. der; 1987; Walkden,
Manchester (Engeland); Bridgewater Court,
Mayfield Avenue; tel. 09-44-61-799-5853
privé, 5557 prakt.; p., medew. bij R.W.
Collinson.

340 »Wijden, M.W. van der; 1992; 3911 WJ
Rhenen; Petuniastraat 30; tel. 08376-17506
privé, 08886-2900 prakt.; p., medew. bij
W.M. Mestebeld, J.J. Pouwer, D.N. Tap en
P Wiemer.

341 Wijk, Mevr. K.J. van; 1991; 1187 JL Am-
stelveen; Kennemerduinen 24; tel. 020-
6419791 privé, 6400286 prakt.; p.

345 »Zijm, Mevr. J.R; 1992; 3524 AM Utrecht;
Ameland 101; tel. 030-880466; wnd.d.

Post Academisch Ondenwijs Diergeneeskunde

Cursussen

najaar 1992,
voorjaar 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachüijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Praktische anaesthesie gezelschapsdieren

(/■930,-)

2 aaneengesloten dagen op afspraak (92/94)

Heroriëntatie op gezelschapsdierenpraktijk

(/"4.100,-)

6 aaneengesloten weken van vijf dagen op af-
spraak (92/85)

Praktische echografie gezelschapsdieren

(/■390,-)

19 december 1992(92/75)

K.I. Paard

(ƒ2400,-)

17 en 18 december 1992 (92/63)
Praktische echografie gezelschapsdieren

C/390,-)

9 januari 1993 (93/08)
13 maart 1993 (93/09)

Digestie apparaat pluimvee

(/750,-)

12 en 13 januari 1993 (93/01)
Echografie pezen paard

(f550,-)

14 januari en 20 januari 1993 (93/04)
14 januari en 21 januari 1993 (93/05)

14 januari en 22 januari 1993 (93/06)

Endocrinologie gezelschapsdieren

15 en 16 januari 1993 (93/02)
Kwaliteitsbewaking varken

(/"500,-)

19 januari 1993 (93/03)

Praktische röntgenologie gezelschapsdieren

(f525,-)

23 januari 1993 (93/10)

Toegang tot de Veterinaire Literatuur met
behulp van computers

(/^OO,-)

29 januari 1993 (93/40)
5 juni 1993 (93/21)
Gynaecologie paard

(r7io,-)

26 en 27 januari 1993 (93/27)

Interpretatie röntgenologisch onderzoek bij ge-
zelschapsdieren

(f235,-)

Thorax 27 januari 1993 (93/11)
Thorax 16 februari 1993 (93/14)
Abdomen 3 februari 1993 (93/12)
Abdomen 2 maart 1993 (93/15)
Skelet 10 februari 1993 (93/13)
Skelet 9 maart 1993 (93/16)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(ƒ895,-)

28 januari 1993 Te Utrecht (93/43)
Basale tandheelkunde hond
(/•400,-)

30 januari 1993 (93/25)
Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

(/2.875,-)

4,5 en 6 februari 1993 (93/22)
Veterinaire apotheek 1 gemengde praktijk

(ƒ1.100,-)

10,11 en 12 februari 1993 (93/46)
2, 3 en 4 juni 1993 (93/47)

Coli Mastitis

(ƒ375,-)

15 februari 1993 (93/28)

Voortgezette praktische tandheelkunde hond

(f950,-)

20 februari 1993 (93/26)

Deelname is slechts mogelijk voor hen die de
Basale cursus Tandheelkunde gevolgd hebben.

Selectiebeelden bij de kat

(f240,-)

23 februari 1993 (93/19)
Schrijven van een arttikel

(/■1050,-)

1 maart en 5 april 1993 Te Utrecht (93/07)

Struisvogels

(/■195,-)

2 maart 1993 (93/23)
Deze cursus is Engelstalig.

Veterinair handelen bij hippische wedstrijden

(f455,-)

4 maart 1993 (93/24)
Hartafwijkingen bij de hond en de kat

(/375,-)

5 maart 1993 (93/17)
14 mei 1993 (93/18)

-ocr page 449-

Klinische les gezelschapsdieren hartgeruisen

(/■lOO,-)

9 maart 1993 (93/54)
Bloedonderzoek gezelschapsdieren

(/325,-)

10 maart 1993 (93/39)
Capita Selecta vleestechnologie

(/•1.425,-)

16 en 23 maart 1993(93/36)

Vampp

(/"600,-)

17 maart 1993 (93/55)
Ademhalingsziekten rund

(/725,-)

22 en 23 maart 1993 (93/29)
Praktische anaesthesie paard

(ƒ965,-)

23 en 24 maart 1993 (93/50)
Praktische anaesthesie paard

(/•1.375,-)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(/^95,-)

30 maart 1993 Te Utrecht (93/44)
5, 6 en 7 april 1993 (93/51)

Assistentie voorbereiding en nazorg operatie-
patiënten

(f355-)

3 april 1993 (93/30)
Diarree rund

(f200,-)

5 april 1993 (93/32)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(fi95,-)

7 april 1993 Te Utrecht (93/45)

Inleiding in de diergeneeskunde begeleiding
van melkveebedrijven

(/•1.650,-)

19,20 en 21 april 1993 (93/53)
Praktische Echografie Gynaecologie Rund

21 april 1993 Te Drachten (93/56)
Veterinaire wetgeving

(/■450,-)

22 en 29 april 1993 (93/37)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

(f\\00,-)

28 april 1993 (93/35)

Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(f»95,-)

28 april 1993 Te Drachten (93/58)
Praktische Echografie Gynaecologie Rund

(f^95,-)

6 mei 1993 Te Drachten (93/58)

Apotheek voor assistenten in de dierenartsen-
praktijk

(/ÏOO,-)

6 en 7 mei 1993 (93/48)
De benauwde patiënt

C/325,-)

7 mei 1993 (93/20)

Assistentie bij gebitsreiniging van gezelschaps-
dieren

(f520,-)

12 mei 1993 (93/41)

Verbanden en spalken bij gezelschapsdieren

(/■650,-)

15 mei 1993 (93/34)

Ziekten en chirurgie bij knaagdieren

(/■435,-)

26 mei 1993 (93/42)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1992 cq. vooijaar 1993.
Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskunde,
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030-517374, fax. 030-516490.
Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
Gironummer van de ABN 1412.

Doorlopende

agenda

15 Ledenvergadering afdeling Groningen en

Drenthe van de KNMvD
15 Afd. Noord-Holland KNMvD. Ledenver-
gadering.

15 Afdeling Overijssel KNMvD. Ledenverga-
dering, Hotel-rest. Hugen, Hellendoom;
20.00 uur.

15 Ledenvergadering Afdeling Limburg van de
KNMvD, aanvang 20.30 uur. Locatie: re-
staurant \'De Waever\' te Heythuysen.
17 EVA dagcongres: Geneeskunde papegaaien

(inl. 03434-56566, fax 03434-57122)
17 Groep Geneeskd Gezelschapsdieren
KNMvD, ledenvergadering. De Biltse
Hoek, De Bilt; 20.00 uur
17 Vergaderingen KNMvD, afdeling Friesland
17—18 PAO-D cursus: KI Paard (92/63).
19 PAO-D cursus: Praktische Echografie GD
(92/75).

1993
Januari

7 Archaeopteryx lezing: \'De cavia, van voe-
ding tot therapie\'. Info en aanmelding: Jaap
Jan van Dijk, tel. 03404-51083 na 18.00
uur.

9 PAO-D cursus: 93/08 Praktische Echogra-
fie GD.

12—13 PAO-D cursus: 93/01 Digestie Appa-
raat Pluimvee.

14 en 20 PAO-D cursus: 93/04 Echografie Pe-
zen Paard

14 en 21 PAO-D cursus: 93/05 Echografie Pe-
zen Paard

14 en 22 PAO-D cursus: 93/06 Echografie Pe-
zen Paard

15—16 PAO-D cursus: 93/02 Endocrinologie
Gezelschapsdieren

19 PAO-D cursus: 93/03 Kwaliteitsbewaking
Varkens

21 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund.

21 Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Schaap/Geit, avond
Boxtel.

23 PAO-D cursus: 93/10 Praktische Röntge-
nologie Gezelschapsdieren

26— 27 PAO-D cursus: 93/27 Gynaecologie
Paard

27 PAO-D cursus: 93/11 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Thorax Gezelschaps-
dieren

28 PAO-D cursus: 93/43 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Utrecht

28 Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Pluimvee, middag
Boxtel.

29 PAO-D cursus: 93/40 Toegang tot de Vete-
rinaire Literatuur met behulp van Compu-
ters.

30 PAO-D cursus: 93/25 Basale Tandheel-
kunde Hond

Februari

3 PAO-D cursus: 93/12 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek AMomen Gezel-
schapsdieren
4— 6 PAO-D cursus: 93/22 Samenwerken

en Leidinggeven in de Praktijk
9 Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Paard, avond Boxtel.

10 PAO-D cursus: 93/13 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

10— 12 PAO-D cursus: 93/46 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

11 Bestuursvergadering Afdeling-Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur, Paviljoen
Molenwijk

11 Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur. Paviljoen Mo-
lenwijk

15 PAO-D cursus: 93/28 Coli Mastitis

16 PAO-D cursus: 93/14 InterpreUtie Röntge-
nologisch Onderzoek Thorax Gezelschaps-
dieren

18 Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Rund, avond Boxtel.

18 Ledenvergadering van de Afdeling Noord-
Holland.

20 PAO-D cursus: 93/26 Voortgezette Prakti-
sche Tandheelkunde Hond

23 PAO-D cursus: 93/19 Sectiebeelden bij de
Kat

Maart

1 PAO-D cursus: 93/07 Schrijven van een
Artikel

2 PAO-D cursus: 93/23 Struisvogels

2 PAO-D cursus: 93/15 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Abdomen Gezel-
schapsdieren

3— Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund.

4 PAO-D cursus: 93/24 Veterinair Handelen
bij Hippische Wedstrijden

5 PAO-D cursus: 93/17 Hartafwijkingen bij
de Hond en Kat

9 PAO-D cursus: 93/16 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

9 PAO-D cursus: 93/54 Klinische Les

10 PAO-D cursus: 93/39 Bloedonderzoek Ge-
zelschapsdieren

11 Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Varken, avond Boxtel.

13 PAO-D cursus: 93/09 Praktische Echogra-
fipOn

16 en 23 PAO-D cursus: 93/36 Capita Selecta

Vleestechnologie

17 PAO-D cursus: 93/55 VAMPP

18 Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Gezelschapsdieren,
avond Boxtel.

■■ 22— 23 PAO-D cursus: 93/29 Ademhalings-
ziekten Rund

23— 24 PAO-D cursus: 93/50 Praktische
Anaesthesie Paard

25 Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Pluimvee, middag

-ocr page 450-

Boxtel.

26— 28 \'Vooijaarsdagen 1993\', Amsterdam.
30 PAO-D cursus: 93/44 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Utrecht

5

5-

15

April

PAO-D cursus: 93/30 Assistentie Voorbe-
reiding en Nazorg Operatie Patiënt
PAO-D cursus: 93/32 Diarree Rund
7 PAO-D cursus: 93/51 Praktische Ana-
esthesie Paard

PAO-D cursus: 93/45 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Utrecht
Werkvergadering afdeling Limburg en afde-
ling Noord-Brabant: Rund, avond Boxtel.

19— 21 PAO-D cursus: 93/53 Inleiding in de Mei
Diergeneeskundige Begeleiding van Melk-
veebedrijven 6

21 PAO-D cursus: 93/56 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Drachten 6—

22 en 29 PAO-D cursus: 93/37 Veterinaire.

Wetgeving 7

27— 30 First European Comparative Clinical

Pathology Conference (ECCP, 93), East 11
Midlands Conference Centre, Nottingham.

28 PAO-D cursus: 93/35 Patiëntendemonstra-
tie Gezelschapsdieren 11

28 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund 11

29 PAO-D cursus: 93/57 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Drachten

PAO-D cursus: 93/58 Praktische Echogra-
fie Gynaecologie Rund te Drachten
7 PAO-D cursus: 93/48 Apotheek voor
Assistenten in de Dierenartsenpraktijk
PAO-D cursus: 93/20 De Benauwde Pa-
tiënt

Bestuursvergadering Afdeling Noord-Bra-
bant van de KNMvD 14.30 uur, Paviljoen
Molenwijk

Ledenvergadering van de Afdeling Noord-
Holland.

Ledenvergadering Afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD 20.15 uur. Paviljoen Mo-
lenwijk

Dierenkliniek in het oosten van Nederland zoekt als derde medewerker

DIERENARTS (m/v)

De dierenarts die wij zoeken zal inzetbaar moeten zijn in de landbouwhiuisdierenpraktijk en in de
gezelschapsdierenpraktijk. Hoofdbestanddeel van het werk zal echter liggen in de behandeling van
kleine huisdieren. Enige ervaring en het hebben van een achterwacht strekken tot aanbeveling.
Bij gebleken geschiktheid zijn er goede toekomstmogelijkheden. Sollicitaties gaarne binnen 14 dagen
na het verschijnen van dit blad richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 74/92.

Ter overname aangeboden

KLEINE GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

Midden-Brabant

Uw reacties gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 75/92.

Gemengde praktijk in Noord-Holland zoekt

DIERENARTS (m/v)

voor de algemene praktijk. Goede contactuele eigenschappen zijn noodzakelijk.

Reacties s.v.p. aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB

Utrecht, onder nummer 73/92.

Gevraagd per 1 februari 1993 in het noorden van het land een enthousiaste

DIERENARTS (m/v)

met belangstelling voor runderen, gezelschapsdieren en paarden (met name de gynaecologie).
Ervaring strekt tot aanbeveling.

Ook collegae die part-time willen werken kunnen reageren. Schriftelijke sollicitaties graag binnen
14 dagen na het verschijnen van dit blad richten aan de redactie van het Tijdschrift voor
Dieregeenskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 72/92.

Gevraagd op korte termijn:

DIERENARTS (m/v)

Gemengde praktijk in het westen van het land zoekt een derde dierenarts. Ervaring in de
paardenpraktijk strekt tot aanbeveling. Bij gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijk-
heden. Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen na verschijnen van dit tijdschrift richten aan: L. M.
Otto en W. T. Mur, Emmaplein 1, 1165 HW Halfweg.