DE VASOMOTORISCHE PRIKKELBAARHEID
Utrecht
1922
ONDER INVLOED VAN
RADIO\'ACTIEVE ELEMENTEN EN HORMONEN
i ■, •
Diss.
K. T. A. HALBERTSMA
-ocr page 2-\' •"i-i"\'
V
\' l V,
■■• ■•■X .V-V i.n
\'■M
■ ivr:
À...
T.\':
s. \'.
-j;
-ocr page 4-f . " . - I\'
-ocr page 5-DE VASOMOTORISCHE PRIKKELBAARHEID
ONDER INVLOED VAN RADIO-ACTIEVE ELEMENTEN
EN HORMONEN.
-ocr page 6-> > -
\\
y ■
-ocr page 7-DE VASOMOTORISCHE PRIKKELBAARHEID
ONDER INVLOED VAN
RADIO=ACTIEVE ELEMENTEN EN HORMONEN
UTRECHT — A. OOSTHOEK - 1922.
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN
DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. J. A. C. VAN
LEEUWEN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
GODGELEERDHEID. VOLGENS BESLUIT VAN DEN
SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKIN-
GEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TE
VERDEDIGEN OP DIN^AQ l 1 APRIL 1.922, DES
NAMIDDAGS TEN 5 URE,
DOOR
KLAAS TJALLINQ AQNUS HALBERTSMA,
GEBOREN. TE\'S-GRAVENHAGE. ^^
-ocr page 8-Gm^wo
itlKOrviiiUfi ^îiïiaï^îfJ^i:
\'ïr-
KV.^\'»\'
t \' * 7 > i
■■ A
-ocr page 9-AAN MIJNE AANSTAANDE ^ROUW
EN
AAN MIJNE OUDERS.
-ocr page 10-
^ " \'IR | ||
• -» - • V | ||
mm ■ » :-ï\'-ï\'. | ||
^ • | ||
•i\'ï.^i»-
vw .-f :
\' , Via
f: ■
Bij het voltooien von mijn proefschrift maak ik gaarne
van de mij geboden gelegenheid gebruik, U, mijne Heeren
Hoogleeraren en Oud-Hoogleeraren van de Utrechtsche Me-
dische Faculteit dank te brengen voor het van U genoten
onderwijs.
In de eerste plaats geldt dezen dank U, Hooggeleerde
Zwaardemaker, Hooggeachte Promotor, die mij met Uw zoo
zeer gewaardeerden steun en hulp bij de bewerking van mijn
proefschrift hebt terzijde gestaan. Door Uwe groote welwil-
lendheid en tegemoetkomendheid, mij ook gedurende mijn assis-
tentschap voor de Physiologie bewezen, hebt Gij mij zeer
aan U verplicht. Aan den tijd in Uw laboratorium doorge-
bracht, zal ik steeds de aangenaamste herinneringen blijven
bewaren.
Het is mij een voorrecht geweest. Hooggeleerde ^hellek,
onder Uwe leiding als assistent in het Nederlandsch Gasthuis
voor Ooglijders eenigen tijd de Oogheelkunde te hebben mogen
beoefenen.
U, Hooggeleerde Spronck en Pekelharing onder mijne
oud-leermeesters te mogen tellen, beschouw ik als een groot
voorrecht; van Uwe uitstekende lessen hoop ik nog menigmaal
voordeel te zullen trekken.
Aan Dr. H. Zeehuisen en Dr. J. W. le Heux mijn
besten dank voor de mij verstrekte gegevens en inlichtingen.
Ten slotte nog een woord van h artelij ken dank aan allen,
die mij bij mijne studie en de samenstelling van mijn proef-
schrift behulpzaam zijn geweest.
■ V) .■^ v; si
•n
Het onderzoek, waarvan de resultaten hier besproken zullen worden,
sluit zich gedeeltelijk aan bij uitkomsten in de litteratuur.
In de eerste plaats geldt dit de werking van enkele hormonen:
adrenaline, histamine en choline, die men in dit verband met den
naam „vasohormonen" zou kunnen bestempelen.
In de tweede plaats heb ik de uitkomsten van faradische prikkeling
in het oog te vatten.
De belangstelling in de litteratuur ten opzichte van de vaso-
hormonen is toenemend. Tal van vraagstukken aangaande hun
werking op den bloedsdruk en de vaat-wijdte en het aangrijpings-
punt daarvan worden, op alle mogelijke wijze met elkaar verbonden,
behandeld.
Wil men een overzicht hebben, dan moet men de quaesties van
uit een bepaald standpunt trachten te bezien, en dit is niet anders
mogelijk, dan dat men zich het geheel afgeteekend denkt tegen een
achtergrond, die gevormd wordt door wat wij zouden willen noemen:
de statische toestand der bloedvaten.
Hiervan uitgaande kan men dan de verschillende veranderingen,
die zich daarin voordoen, achtereenvolgens beschouwen: zij worden
tot stand gebracht door 1. directe- en 2. indirecte invloeden.
De bespreking der uitkomsten, verkregen met vasohormonen-
oplossingen, die deel uitmaken van de eerste groep, dient daarom
vooraf te gaan aan die van de zenuwinvloeden, hoewel de laatste,
de tweede groep vormend, het langst bekend zijn.
Daarna komen de uitkomsten van den invloed van vaatzenuwen
en vasohormonen gezamenlijk aan de beurt.
Voorzoover betreft de bij ons onderzoek aangewende radio-actieve
zouten, raadplege men het litteratuuroverzicht gegeven door Jannink \')
en H. Zwaardemaker\'): la loi de la substitution équiradio-active
et la sensibietisation. Verder zij verwezen naar de opgaven bij de
bespreking der bijzondere effecten.
\') E. H. jannink, Diss. Utrecht 1921.
Arch. int. de Physiol. T. 18. 1921. p. 282.
-ocr page 14-Aan het overzicht van de verkregen uitkomsten moge de ge-
schiedenis der vasohormonen in korte trekken voorafgaan.
Takamine is het gelukt uit het byniermerg een stof af te schei-
den, die hij adrenaline noemde; zij bezit een sterk vaatvernauwende
en bloedsdrukverheffende werking. Spoedig daarop werd het adre-
naline doorSToLZ^) synthetisch bereid. Het bleek, dat het product,
dat hij verkreeg, bestond uit 1- en r-adrenaline, waarvan het eerste
veel werkzamer is dan het laatste.
Volgens de Amerikaansche schrijvers is Hunt®), volgens de
Duitsche Lohman*) de eerste geweest, die choline uit het bynier-
cxtract heeft afgescheiden. Nadat het adrenaline was geprecipiteerd
vertoonde het overblijvende alcoholische extract een sterke depres-
sorische werking. Door chemische analyse bleek, dat de hiervoor
aansprakelijke stof choline was. Hunt en Taveau \') onderzochten
de werking van talrijke derivaten van het choline en vonden dat
van deze het acetylcholine de sterkste bloedsdruk-verlagende wer-
king heeft, veel sterker dan die van choline. De werking is vermoe-
delijk tengevolge van ontleding, snel voorbijgaande doch zeer
intensief. Zij berust waarschijnlijk op perifere vaatverwijding en is
door alle latere schrijvers bevestigd.
Het histamine is van de 3 stoffen het laatst zuiver afgescheiden.
Zijn aanwezigheid werd in het secale cornutum vermoed, waaruit
Barger en Dale ") en Kutscher \') het ongeveer gelijktijdig konden
afzonderen. De base bleek identiek in structuur en werking, met
een stof door Ackermann *) verkregen door bactericide rotting uit
histidine. Door hem en andere schrijvers wordt de stof beschouwd
als te zijn /?-imidazoIaetliylamine. Dale en Laidlaw"), die het eerst
een uitvoerig onderzoek aangaande zijn werking deden, vonden dat
bij Carnivora de typische werking bestaat in bloedsdrukdaling; bij
het konijn vonden zij door histamine-injectie in de bloedbaan welis-
waar uitsluitend stijging van bloedsdruk. De werking op de over-
levende organen, bij kat en hond, was echter steeds vaatvernauwend.
\') Takamine, Proc. Physiol. Soc., 1901, No. 27.
2) Stolz, Ber. d. Deutsche Chem, Ges, 37, 1903.
3) Hunt, Am. Journ, of Physiol. Vol. 3, 1900.
Lohmann, Zentr. BI. f. Physiol. Bd. 21, 1907.
5) Hunt en Taveau, Brit. Med. journ. III, 1906.
®) Barger en Dale, Zentr. bl. f. Physiol. Bd. 27, 1910 p. 885.
®) Ackermann, Zschr. f. Physiol. Chemie. Bd. 65, 1910 p. 509.
8) Dale en Laidlaw, J. of Physiol. Vol. 41 en 43, 1911.
-ocr page 15-Aangezien ons onderzoel< zich uitsluitend bezig hield met de
werking van vasohormonen bij doorstrooming der bloedvaten van
den kikvorsch, zal de litteratuur zooveel mogelijk hiertoe beperkt
worden. In de meerderheid der gevallen echter werden organen van
warmbloedigen onderzocht. De verhoudingen zijn daar veel inge-
wikkelder en bij de beoordeeling der resultaten moet men met veel
meer factoren rekening houden. De verkregen resultaten komen
ter gelegenertijd ter sprake.
Adrenaline. LawEN gaf een nieuwe methode aan ter door-
strooming van de achterste extremiteiten van den kikvorsch, toen
hij een quantitatief onderzoek verrichtte aangaande adrenaline-
werking. Dit preparaat bleek bijzonder gevoelig; bij doorstrooming
met een oplossing van 1 op 50 niillioen in Ringer vernauwden de
vaten zich nog.
Trendelenburg kreeg bij een dergelijk preparaat overeen-
komstige resultaten. Hij spoot in de toevoerende gummislang, die
de aorta-canule verbond met de Mariotte\'sche flesch, telkens 1 cc
Ringersche vloeistof, waarin adrenaline was opgelost. Er bleek
duidelijk een toename van de gevoeligheid voor adrenalinewerking
te bestaan, die ongeveer 11/2 uur na het begin der doorstrooming
zijn maximum bereikte en eenige uren constant bleef.
Na iedere langdurende afstelling van de doorstroomingsvloeistof
(b.v. éón nacht) wordt dit maximum in veel korter tijd cn een veel
grooter gevoeligheid bereikt, zoodat op de 2de en 3de dag zeer
kleine hoeveelheden adrenaline (tot zelfs 1 : 1 milliard) een dui-
delijken uitslag geven.
Het verdient daarom volgens den schrijver aanbeveling om bij
vergelijkende proeven eerst het maximum van gevoeligheid te be-
reiken door Ringer-oplossing gedurende 1 tot 2^ uur door te lei-
den voor men adrenaline gaat aanwenden; eerst dan krijgt men
betrouwbare resultaten, aangezien de gevoeligheid gedurende de
eerstvolgende uren nagenoeg constant blijft.
De gemiddelde gevoeligheid varieerde eenigszins; meestal gaf
1 cc. adrenaline 1 :20 millioen iluidelijk uitslag (vaatvernauwing).
Vermeerdering der adrenaline-hoeveelheid of verhooging der con-
centratie bewerkt en daarmee parallel gaanden uitslag van de
proef. Verschillende schrijvers hebben daarom het preparaat voor
bepaling van het adrenaline-gehalte van stoffen (o.a. serum)
\') LSwen, Arch. f. Exp. PathoL u. Pharmacol. Bd. 51, 1904.
Trendelenburg, Arch. f. exp. Pathol, u. Pharmacol. Bd.G3,1910, p. 161.
-ocr page 16-gebruikt Het oedeem, dat ook LawEN in den loop van een proef
zag optreden, stoort volgens Trendelenburg het verloop der
adrenalinewerking niet; de vaatvernauwing komt in dat geval wat
langzamer tot stand. *) ^ ^ x
In overeenstemming met de vorige schrijvers, vond Ogawa )
nooit primaire vaatverwijding tijdens doorstroommg met adrenali-
ne. Soms vond hij secundaire verwijding na de primaire vernauwing
Daarna bleef een tijd lang de spanningstoestand van den vaatwand
laag. Bij aanwending van adrenaline-Ringer 1: 500 milhoen zag hij
nog vaatvernauwing optreden. Bij den kikker blijkt de sterkte van
de adrenaline-oplossing in den loop van eenige uren met te ver-
anderen, in tegenstelling, volgens den schrijver, met hetgeen bij
warmbloedigen geschiedt. ..
O\'Connor^\') heeft het adrenaline-gehalte van konijnenserum
trachten te bepalen door de werking te vergelijken met dat van
een adrenaline-oplossing van bekende sterkte; hij vond een ge-
halte van ongeveer 1 : 2.5 millioen. ......
Hij nam ook Waar, dat na eenige uren doorstroommg met
Ringersche vloeistof, oedema ontstond; het aantal druppels per
minuut verminderde spontaan. Maar ook weinig druppe s per mi-
nuut lieten de waarde van een adrenaline-oplossing duidelijk ster-
ker of zwakker schijnen. ,, inmnn in
Door doorstrooming met Ringer en adrenaline (1 : 100000 in
Ringer) af te wisselen zagen Handovsky en Pick\') in eenige uren
vermindering (± 50%) van het aantal uitvloeiende druppels per
min optreden. Had doorstrooming met adrenaline-Rmger lang ge-
noeg achtereen plaats gehad, dan was tijdens daarop volgende
doorstrooming met Ringersche vloeistof zelf het oorspronkelijke
druppelgetal per min., niet meer te herwinnen; wel nog door an-
dere stoffen, o.a. histamine in bepaalde concentratie (1
SchaeferO vond, dat de uitstroomingssnelheid bij constanten
en rhytmischen druk (60 kunstmatige hart contracties per minuut),
•) De doorstroomingsmethode, die door de twee laatstgenoemde schrijvers
is aaneeeeven hebben wij bij onze proeven toegepast. In verband daarmede
Lllen verder, tenzij anders vermeld, de uitkomsten, hiermede verkregen,
Og^awaTrci;: f. exp. Pathol. u. Pharmacol. Bd. 67, 1911, p. 89.
. CSon Arch. f. exp. Pathol. u. Pharmacol Bd. 67, 191^2 P-
3) Handovsky en Piek. Arch. f. exp. Pathol. u. Pharmacol. Bd. 71, 1913,
^\'■•f^Schaefer, Pfl. arch. Bd. 151, p. 297.
-ocr page 17-tijdens doorstrooming met Ringersche vloeistof dezelfde is, mits
de gemiddelde druk gelijk blijft. Later ging hij den invloed o.a. van
adrenaline hierop na: hij vond na toevoeging van adrenaline
1/10 000 in Ringersche vloeistof), dat de uitstroomingssnelheid
bij rhythmische doorstrooming vergroot was. De druk bedroeg 10
—20 c.M. H, O. Het centrale zenuwstelsel was uitgeschakeld.
Rothlin \') doorstroomde kikvorschen volgens een modificatie
van het Läwen-Trendelenburg preparaat (zooals aangegeven door
Fühner). Hierbij wordt slechts één achterpoot tegelijk door-
stroomd; de instrooming heeft plaats door een arterie-canule in de
art. hypogastrica. Het centrale zenuwstelsel was verwoest en de
betreffende n.ischiadicus doorgesneden. De hydrostatische druk be-
droeg 20—30 c.M. H, O; het aantal uitvloeiende druppels uit de
v. abdominalis 10—20 p. min. Na toevoeging van adrenaline ver-
nauwden de vaten zich steeds. Na de primaire vaatvernauwing
heeft Rothlin evenals Ogawa secundaire vaatverwijding waarge-
nomen.
Choline. Betreffende het choline zijn de opgaven wat uiteen-
loopend. Samelson 2) heeft de werking van chol. pur. (Merck) en
een 25 % choline-oplossing (Kahlbaum) nagegaan en steeds vaat-
vernauwing gevonden, hetgeen hij afleidde uit daling van het aan-
tal afvloeiende druppels per min. na injectie van choline (1
in de toevoerende gummibuis. Bij een verdunning van 1 : 40 000
had nog vaatvernauwing plaats. Hij meende, dat splitsingsproduc-
ten van choline, ontstaan door het bloot gesteld zijn aan de lucht,
deze werking zouden teweegbrengen. Een zuiver choline-zout (HCl)
vertoonde geen werking, ook niet in hooge concentraties.
Handovsky en Pick\'\') vonden bij doorstrooming met choline als
HCl-zout (1/1000 in Ringer of serum), altijd vaatverwijding, ook
nadat voorafgaande doorstrooming gedurende eenige minuten
met serum of oxalaatplasma vaatvernauwing had teweeggebracht.
Het aantal druppels per min. nam toe b.v. van 13—54 per min.
Bij doorstrooming met dezelfde doses als Handovsky en Pick
zagen Bauer en Fröhlich *) echter steeds vaatvernauwing op-
treden. Misschien is het verschil zoo fe verklaren, dat de eerstge-
noemden steeds met choline doorstroomden, nadat het preparaat
\') Rothlin, Bloch. Ztschr. 111. 1920. 219.
Samelson, Arch. f. exp. Pathol, u. Pharmacol. Bd. 66, 1911, 346.
Handovsky en Pick. I.e.
♦) Bauer en Fröhlich, Arch. f. exp. pathol. u. Pharmacol. Bd. 84, 1920
p. 33.
vooraf met andere vloeistoffen was behandeld, en de laatste schrij-
vers niet.
Amsler en Pick\') doorstroomden met acetylcholine (Kahlbaum)
o.a. in een concentratie van 1 op 100000. Zij hebben nooit an-
ders dan vaatvernauwing waargenomen en schrijven deze werking
toe aan de „nicotineachtige" component van deze stof; de „mus-
carine"-werking zou n.1. op het hart plaats hebben.
Kolm en Pick2) hebben het aangrijpingspunt van de werking
van acetyl-choline trachten op te sporen door gecombineerde
doorstrooming met adrenaline en atropine. Door atropine werd
deze werking opgeheven; adrenaline liet haar onveranderd. Een
concentratie van V100.000 werkte steeds vaatvernauwend.
Histamine. Pick en zijn medewerkers hebben behalve de wer-
king van choline, ook die van histamine onderzocht. Heeft
men, volgens hem en Handovsky\') de vaten in kramptoe-
stand gebracht door vooraf serum te laten doorstroomen, dan
ziet men duidelijk sterke vaatvernauwing na toevoeging van
histamine in Ringersche vloeistof). Verder is hen opge-
vallen, dat als men door adrenaline (V100000 in Ringersciie vloeistof)
sterke vaatvernauwing heeft teweeg gebracht, deze door histamine
is op te heffen, en dat dan later vermeerdering van de hoeveelheid
adrenaline wederom vaatvernauwing geeft. Hier is volgens hen
sprake van een echt antagonisme tusschen histamine eenerzijds
en adrenaline anderzijds.
Amsler en Pick <) -vermelden in een tabel de vaatverwijdende
werking van histamine op de achterste extremiteiten, de gebruikte
doses worden echter niet opgegeven.
E. Rothlins) heeft bij aanwending van histamine nooit vaat-
verwijding kunnen waarnemen, zelfs niet na injectie van doses
kleiner dan 1 : 100 000. Bij doorstrooming van den geheelen kik-
vorsch, vanuit een der aortae, in doses varieerend tusschen
(1 : 400.000 — 1 : 10.000.000) had vaatvernauwing plaats; bij
kleinere doses (1 : 20 000 000) trad een enkele keer vaatverwij-
ding op. De verwijding is volgens den schrijver alleen dan als
het gevolg van histamine-werking te beschouwen, als ze snel op-
treedt, reversibel is en reproduceerbaar in hetzelfde preparaat;
\') Amsler en Pick, ibid. Bd. 85. 1920. p. 61.
2) Kolm en Pick, Pfl. Arch. Bd. 184, 1920, p. 79.
3) Pick en Handovsky, I.e.
Amsler en Pick, I.e.
5) Rothlin, I.e.
-ocr page 19-want vaatverwijding komt in het eerste half uur na het begin
van een experiment, waar met gewone Ringer doorstroomd wordt,
ook voor.
De hier niet vermelde uitkomsten met vasohormonen-doorstroo-
ming worden, om herhaling te voorkomen, in een ander verband
besproken.
De invloed van de samenstelling der doorstroomingsvloeistof
op de vasohormonen-werking.
Op de werking der vasohormonen oefent de samenstelling der
doorstroomingsvloeistof een belangrijken invloed uit. In de eerste
plaats de chemische reactie, d.w.z. het aantal vrije H- en OH-ionen.
Op de beteekenis van de werking van zuren en alkaliën op de
vaatwijdte, hebben verschillende onderzoekers de aandacht ge-
vestigd: Gaskell\'), Bavliss »), Roy en Sherrington\'), Schwarz
en Lemberger\'), Pearce®), Ishikawa ®), Fleisch\'), P-Heymann
De verkregen resultaten zijn wat de werking van zuren betreft, zeer
uiteenloopend, alkali werkt steeds vaatvernauwend. Daarom hebben
Atzler en Lehmann ") systematisch den invloed van de waterstof-
ionen-concentratie van diverse en zuren alkaliün op de vaatwijdte
nagegaan. Een bepaalde waterstofionenconcentratie (gelegen tusschen
Ph = 5 en Ph = 7) bleek geen invloed op de vaatwijdte te hebben,
daaronder en daarboven was duidelijk verandering (vernauwing)
waar te nemen, toenemend, al naarmate de H-ionen-concentratie
meer afweek.
Men moet onderscheid maken tusschen den invloed van zure
of alcalische reactie, al naar gelang in de doorstroomingsvloeistof
vasohormonen zijn opgelost of niet. Het blijkt n.1. dat de werking
der vasohormonen, van de H-, resp. OH-ionenconcentratie af-
hankelijk is.
Alday-Redonnet heeft uit de Ringersche vloeistof, waar-
\') Gaskell, Journal of Phys. Vol. 3. 1880. p. 48.
2) Roy en Sherrington, J. of Phys. Vol. 11. 1890.
Bayliss, ibid. Vol. 26. 1900/01.
*) Schwarz en Lemberger, Pflüger\'s Arch. Bd. 141. 1911. p. 149.
\') Pearce, Ztschrift. f. Biol. Bd. 62. 1913. p. 264.
") Ishikawa, Ztschrift f. allg. Phys. Bd. 16. 1914. p. 223.
\') Fleisch, Pflüger\'s Arch. Bd. 171. 1918. p. 82.
«) P. Heymann, Arch. f. exp. Path. u. Pharm. Bd. 90. 1921. p. 27.
") Atzler en Lehmann, Pflüger\'s Archiv. Bd. 190. 1921. p. 118.
\'") Alday-Redonnet, Bloch. Ztschrift. 110. 1920. p. 306.
-ocr page 20-aan adrenaline was toegevoegd, het bicarbonas natricus weg ge-
laten. Het bleek, dat bi] relatieve toename van de aciditeit geen ver-
andering ten opzichte van de gevoeligheid voor adreneline was
waar te nemen. Toename van het gehalte aan OH-ionen, door
toevoeging van V, normaal Na OH deed de gevoeligheid daaren-
tegen duidelijk toenemen.
Verder werden aan de physiologische Na Cl-oplossing (6.5V„),
resp. bicarbonas-vrije Ringer, waarin adrenaline was opgelost,
buffermengsels volgens Sörensen toegevoegd, in verdunning van
1 op 10, omdat anders de verhooging van den osmotischen druk op
zich zelf toename van de gevoeligheid voor de werking van adre-
naline zou kunnen geven.Het bleek nu, zooals trouwens bekend
was, dat toename van het quantum vrije OH-ionen, de vaten in
een toestand van contractie bracht: tonisatie zooals R. hel uitdrukt.
Hij vond Ph = 8, het gunstigste milieu voor de adrenalinewer-
king-
De schrijver heeft aan het feit, dat het optimum van adrenalme-
werking in conc. van (1 : 10-«) ligt bij alkalische reactie, een be-
schouwing vastgeknoopt omtrent toename der gevoeligheid voor
adrenaline-werking. Gedurende de eerste twee of drie uren, en daar-
na gedurende de eerstvolgende uren, tot 6 è 7 uur na het begin der
doorstrooming blijft deze ongeveer constant. Het lag voor de hand
deze spontane „sensibilisatie" voor adrenaline, gegeven de gun-
stige invloed van het alkalisch milieu, toe te schrijven aan toe-
name van alkaliciteit b.v. door afgifte van zuren. Dit bleek nu,
zooals door een experiment kon aangetoond worden inderdaad het
geval te zijn.
Na injectie van neutraalrood boven de instroomingscanule nam
de doorstroomingsvloeistof een gele kleur van; de uitstroomings-
vloeistof blijkt een roode kleur te hebben; er heeft dus een ver-
meerdering van het aantal H-ionen in de vloeistof plaats gehad,
er is door het weefsel zuur afgegeven. Dit experiment werd uitge-
voerd met adrenaline-Ringer, waaraan een phosphaatbuffermeng-
sel (Ph = 5 a 9) was toegevoegd.
Alle 30 minuten werd de werkzaamheid van adrenaline be-
paald en telkens 15 cc. der uitstroomingsvloeistof met 9 druppels
neutraalrood samengebracht en onderzocht. Het bleek nu, dat een
gestadige toename van zuurafgifte plaats had, tot na 2 a 3 uur na
het begin der doorstrooming. Deze bleef constant tot na 6 a 7 uur.
De toename van gevoeligheid voor adrenaline hield hiermee ge-
lijken tred. Hiermede schijnt, volgens den schrijver, bewezen, dat de
regelmatig gevonden toename van sensibilisatie voor adrenaline
in het Läwen-Trendelenburg preparaat verklaard kan worden door
afgifte van H-ionen tijdens de ruststofwisseling van de weefsels.
Ook het optimum van adrenaline-werking bij alkalische reactie,
zou hiermee verklaard zijn.
v. Gröer en Matula hebben evenzoo een bevordende werking
van de reactie ten opzichte van adrenaline werking gezien.
Ook Snijder en Campbell vonden een duidelijken invloed van
de reactie op de werking van adrenaline. Als de adrenaline-con-
centratie niet meer bedroeg dan 1 : 10^ werd alleen vaatvernau-
wende werking gezien; een concentratie van adrenaline van 1 :
10-® gaf steeds vaatverwijding. Bij Pu = 7 ontstond altijd een
duidelijke vaatvernauwing (vóór doorstrooming 49 druppels per
min., na doorstrooming 5 p. min.) Afname van het aantal H-ionen
(Ph = 7.8) versterkte de vaatvernauwende werking (vóór door-
strooming 2 druppels per min., daarna 1 druppel per 3 min.).
Schmidt\'\') heeft bij langere doorstrooming met Na Cl-oplossing
(0.9%) duidelijke vermindering van vaatvernauwende werking
van adrenaline gevonden, evenals Peakce (I.e.). Hij meent dit
verschijnsel anders te moeten verklaren dan laatstgenoemde, n.1.
door gebrek aan OH-ionen, en wel door afwezigheid van Na HCO..
Uit zijn proeven bleek n.1., dat het voorhanden zijn of ontbreken van
vrije OH-ionen in de vloeistof den doorslag geeft aan de vaatver-
nauwende werking van adrenaline. Terwijl bij doorleiding van
adrenaline, opgelost in normale Ringer in concentratie van 1 : 50
millioen nog vaatvernauwing optreedt, werkte bij afwezigheid van
Na HCO, dezelfde concentratie v. adrenaline vaatverwijdend; eerst
een concentratie van 1 : 1 millioen werkte vaatvernauwend. Als
2.5 7oo NaOH werd doorgeleid, overeenkomstig de alkaliciteit
der normale Ringersche vloeistof, keerde na "nr ti^i oude prik-
kelbaarheid terug; de adrenaline werking bleek dus afhankelijk
van het gehalte der OH-ionen, waarbij geen onderscheid viel op
te merken, of deze werden toegevoegd als NaHCO, of NaOH.
P. Hevmann (I.e.) bezigde een modificatie van het Läwen—Tren-
delenburg preparaat volgens Pissemski 1), n.1. het hoog leggen der
achterpooten van het proefdier om oedeem te voorkomen. De Rin-
1 Pissemski, Pflüger\'s Archiv. Bd. 156. 1914. p. 426.
-ocr page 22-gersche vloeistof, waarmee doorstroomd werd bevatte geen
NaHCO,; het kalium-gehalte bedroeg 75 mgr. KCl per Liter. Hij vond
na langere doorstrooming met zuur (V,^ n.HCl), dat injectie van
1 cc. adrenaline 1 : 1000.000 of zelfs 1 : 1000 geen werking had,
of een tegengesteld aan de normale n.1. vaatverwijdend; deze was
snel voorbijgaand. Na voorafgaande alkali-doorstrooming (n/500
of n/1000) had niet de geringste wijziging in de werking van
adrenaline, in dezelfde concentratie, plaats.
W. Teschendorf \') heeft de invloed van wijziging der Ringer-
sche vloeistof op de werking van acetylcholine nagegaan; hij vond
dit hormoon het werkzaamst van alle basen. Bij doorstrooming
met een concentratie van 1 : 1 milliard nam hij bij „warmfrösche"
nog duidelijk vaatvernauwing waar. Na voorafgaande doorstroo-
ming met een vloeistof, die vrije OH-ionen bevatte (1 cc. v. 100.000
NaOH), opzichzelf vaatvernauwing geven, ontstond na toevoe-
ging van acetyl-choline (1 : 10 millioen) vaatverwijding (van 10
tot 20 dr. per min.).
Voor de venae heeft Donegan de duur van prikkelbaarheid
voor adrenaline nagegaan bij verschillende alkaliciteit. De prikkel-
baarheid bleef bij Ph 8 niet langer bewaard dan bij Ph 7.
Behalve de OH- en H-ionen concentratie speelt de aanwezige
hoeveelheid anorganische kationen met name Ca, Na, K een belang-
rijke rol op de vasohormonenwerking.
Pearce (l.c.) meende het aan de afwezigheid van Ca te moeten
toeschrijven, dat bij doorstrooming met zuivere NaCI oplossing,
bij adrenaline-doses, die anders vaatvernauwing veroorzaakten,
nu uitsluitend vaatverwijding teweeg brachten. Hij meende hier-
om in dit geval een electieve prikkeling van de vasodilatatoren
door adrenaline te moeten aannemen. Verhooging van het Ca-ge-
halte zou de prikkelbaarheid voor adrenaline doen stijgen.
Volgens Alday Redonnet (I.e.) vermindert verhooging b.v.
verdubbeling der zoutconcentratie in de Ringersche vloeistof de
gevoeligheid voor adrenaline-wsrking. Volgens hem is verhooging
van Ca-gehalte in staat het preparaat te sensibiliseeren voor adre-
naline-werking. De adrenaline-werking is in het eerste geval inge-
wikkeld. Het Ca verhoogt op zichzelf den contractietoestand der
vaten; doorstrooming met overmaat b.v. 2 % CaCI,, gedurende 1
uur, doet de uitvloeiing duidelijk verminderen. Dat dit echter niet
\') Teschendorf, Bioch. Ztschrift. Bd. 118. 1921. p. 267.
2) Donegan, J. of Phys. Vol. 55. 1921. p. 226.
gebonden is aan de sensibilisatie, blijkt uit het gedrag van kalium,
dat in een concentratie van 1 volgens den schrijver in het geheel
niet toniseerend werkt en toch duidelijk sensibiliseert.
Schmidt (I.e.) vond vermindering der adrenaiine-gevoeligheid
na verhooging der Ca-concentratie. Na injectie van 10 mgr. CaCU
welke ingreep, zooals bleek uit controle doorstrooming met Rin-
grsche vloeistof, op zichzelf niet door drukverhooging het resul-
taat der doorstrooming beïnvloedde, was de gevoeligheid van het
preparaat voor adrenaline-werking duidelijk gedurende 1/2
verminderd. Ook bij doorstrooming met verhoogd calcium-ge-
halte 0,24 % CaCI,, tegen normaliter 0.24 bleek de
gevoeligheid verminderd, en wel met des te langer nawerking, hoe
langer het Ca had ingewerkt. Een uur na ophouden van door-
strooming met verhoogd Ca-gehalte bleek de werking van adrena-
line nog duidelijk verminderd. De bedenking, dat de werking van
adrenaline door den tijdsduur van de doorstrooming op zichzelf was
afgenomen, kon weerlegd worden door aan te toonen, dat het
reactievermogen van het proefdier tegenover adrenaline gedurende
eenigen tijd (2—3 dagen) constant bleef. Vermindering van liet
CaCI, gehalte bracht vermeerderde gevoeligheid voor adrenaline
werking mee. Dat dit werkelijk het gevolg was van het ontbreken
van Ca kan worden aangetoond, doordat Ca-toevoeging dit weer te
niet deed. (kikvorsch).
Verder vond deze schrijver een duidelijk onderling antagonisme
tusschen kalium en natrium ten opzichte van adrenaiine-gevoelig-
heid. Ze vertoonden geen onderscheid betreffende hun onmiddel-
lijke werking op de vaten. Na verschuiving van het bestaand even-
wicht K/Na in de Ringersche vloeistof naar den K-kant, bleken
vroeger sterk contralieerend werkende doses van adrenaline, ini wer-
k\'eloos of zelfs had omkeer van de werking plaats (vaatverwijding).
Ook de invloed van vermindering van het aantal kalimn-ionen
werd nagegaan. Men zou, in verband met het zooeven gezegde,
versterking der adrenaline-werking verwachten: relatief is het aan-
tal Na-ionen in de vloeistof toegenomen. Merkwaardigerwijze is nu
bij afwezigheid van K-ionen, de door voorafgaand Ca-gebrek ge-
stegen gevoeligheid voor adrenaline werking nog toegenomen. De
prikkelbaarheidsverhoogende invloed van kalium-vermindering
wordt dus door calcium niet opgeheven.
De invloed van calcium ten opzichte van de werking van acetyl-
choline heeft Teschendorf (I.e.) onderzocht. Na injectie van
1 : 100 millioen acetyl-choline geeft 10 mgr. CaCli versnelling
van de afvloeiing (van 30 tot 40 druppels p. min.).
Bij gelijktijdige injectie van 10 mgr. CaCl, en resp. een 10 of 100
millioenste acetyl-choline heeft duidelijke verzwakking of omkeer
van de werking plaats.
Claude Bernard ») zag na doorsnijding van den halssympathi-
cus bij het konijn, het oor aan dezelfde kant rood worden. Hij
nam tevens waar, dat het warmer werd. De circulatie in het be-
treffende orgaan was levendiger geworden. Dit verschijnsel, dat
eenigen tijd onveranderd blijft bestaan, wijst op het voorkomen
van vezels in de halssympathicus, die in staat zijn de betreffende
vaten in een toestand van contractie te houden.
Na electrische prikkeling der chorda tympani wordt, zooals
hij eenige jaren later kon aantoonen de gland. submaxillaris aan
dien kant rooder; tevens heeft sterke speekselafscheiding plaats.
Snijdt men in zoo\'n geval de afvoerende vena aan, dan komt hel-
derrood bloed, na een poosje in rhytmische pulsaties te voorschijn.
Tengevolge van de algemeene vaatverwijding, zoowel van arterien
als van venen, stroomt het bloed sneller door het betreffende ge-
bied, en staat daardoor relatief minder zuurstof af aan de omringen-
de weefsels; de arterie-golf plant zich door de verwijde venae ten-
gevolge van minder weerstand, ongehinderd voort. Hier hebben
ülijkbaar zenuwvezels de overhand, die na prikkeling, in staat zijn,
de vaten in het betreffende gebied te verwijden.
Zooals uit deze experimenten blijkt, bestaan er twee soorten
zenuwvezels, die invloed uitoefenen op de bloedvaten:
a. vezels, die in staat zijn de vaten in een contractietoestand
te houden (vasoconstrictoren).
b. vezels, die de vaten in staat stellen zich te verwijden (va-
sodilatatoren).
Beide groepen tezamen worden Vasomotoren genoemd.
Meestal verloopen de 2 soorten vezels (a en b), voor hetzelfde
orgaan in een zenuwstam naast elkander. Prikkelt men een derge-
lijke zenuw, dan zal, naarmate vasoconstrictoren of vasodilatatoren
de overhand hebben, het betreffende bloedvat zich vernauwen of
\') Bernard, C. R. Soc. de Blol. p. 163. 1851.
2) Journ. de la Physiol, de rHomme T. 1, 1858, 237.
verwijden. Bij lage frequentie in de tijdseenheid, en geringe inten-
siteit van den prikkel is het optreden van vaatverwijding begun-
stigd, meestal echter nadat eerst vaatvernauwing heeft plaats ge-
had. Hoe frequenter de prikkel, des te meer treedt de aanvankelijke
vaatvernauwing op den voorgrond en de daarop volgende verwij-
ding op den achtergrond, tot tenslotte bij een bepaalde frequentie
vaatvernauwing het eenig waarneembare gevolg is.
Vaatverwijdende zenuwen zijn in het algemeen sneller vermoei-
baar dan de vaatvernauwende; gedurende prikkeling neemt de
werking der vasodilatatoren af; bij herhaalde prikkeling is de sum-
matie van de vasodilatatoren duidelijker dan van de vasoconstricto-
ren.
De vasodilatatoren degenereeren na zenuwdoorsnijding lang-
zamer dan de vasoconstrictoren; ze verliezen in het algemeen hun
prikkelbaarheid later dan de vasoconstrictoren.
De vasoconstrictoren treden uit in het gebied van de eerste dor-
sale voorwortel tot de 2de of 3de lumbale. Ze verloopen als
merghoudende vezels in de witte rami conununicantes naar de
grensstreng van den sympathicus of naar de periphere ganglin.
Hie\'r sluiten post ganglionnaire merglooze vezels aan, die verder
in de spinaalzenuwen verloopen of direct naar het betreffende
gebied gaan. Zij behooren dus tot het sympathische deel van het
autonome stelsel.
De vasodilatatoren verlaten als praeganglionnaire vezels het
centrale zenuwstelsel, deels in de hersenzenuwen, deels in de spi-
naalzenuwen van hals-, borst- en sacraalmerg. De ganglioncellen
liggen niet als bij de vasoconstrictoren, meerendeels in de sympa-
thicusgrensstreng, maar meestal perifeer in de betreffende orga-
nen.
Het geheel wordt beheerscht door het vasomotorisch centrum, in
den bodem van den 4den ventrikel; de lager gelegen centra in de
oblongata en de spinale en perifere centra zijn hieraan onderge-
schikt en onderling in deze volgorde aan elkander.
Dit schema geldt in het algemeen voor de zoogdieren. Volgens
Lanolev en Orbeli \') is de bouw van het geheele autonome stel-
sel bij den kikvorsch, behoudens kleine verschillen, hetzelfde als
hier beschreven. In de rami communicantes zijn bij den kikvorsch
echter zeer weinig merglooze vezels aanwezig.
\') Langley en Orbeli, J. of Physiol. Vol. 41, 1911 p. 450.
-ocr page 26-Het periferisch verloop der vaatzenuwen is door talrijke onder-
zoekers nagegaan. Voor ons zijn alleen de uitkomsten betreffende
de Vasomotoren voor de achterste extremiteiten van den kikvorsch
van belang.
Reeds Huizinga ^ heeft het verloop der vasoconstrictoren van
het zwemvlies bij den kikvorsch nagegaan. Volgens hem ont-
springen de betreffende vezels uit de hals-zwelling van het rugge-
merg, dalen daarna langs de 3de en 4de spinaalzenuw via de rami
communicantes naar de grensstreng af, en buigen zich door de
achterste rami communicantes naar de n. ischiadicus. Volgens late-
re schrijvers verloopen de vasoconstrictoren van de geheele achter-
ste extremiteit voor het grootste gedeelte in de zenuw.
EllisO heeft de veranderingen tengevolge van zenuwprikke-
ling bij de kikkerpoot nagegaan door het zwemvlies microscopisch
te bezichtigen en plethysmographisch het volumen van de achter-
poot te bepalen. Hij meende uit zijn proeven bij den kikvorsch het
bestaan van vasodilatatoren naast vasoconstrictoren voor de ach-
terpoot te kunnen afleiden; het vasomotorisch mechanisme zou vol-
gens hem bij den kikvorsch moeilijker in werking te stellen zijn dan
bij warmbloedigen.
Langley heeft uitvoerig het verloop der Vasomotoren van den
kikvorschvoet beschreven. Hij vond, dat de Vasomotoren voor het
zwemvlies na het ruggemerg verlaten te hebben verloopen in de
3de tot 7de spinaalzenuw; al deze zenuwen zijn in staat na prik-
keling dezelfde arterie in het zwemvlies te doen samentrekken.
De Vasomotoren verloopen verder langs de rami conununicantes
in de betreffende spinaalzenuwen naar de sympathicus-streng, en
verlaten deze langs de r. c. in de 8ste en 9de spinaalzenuw. Zij
verloopen verder via den n. ischiadicus naar de periferie.
Over het verloop der vasodilatatoren loopen de meeningen
uiteen.
De betreffende zenuwstammen bevatten meestal naast deze
vezels ook vasoconstrictoren; bij faradische prikkeling hebben de
laatste in het algemeen de overhand. Misschien is dit de oorzaak,
dat Langley (I.e.) nog twijfel heeft uitgesproken omtrent het
bestaan der vasodilatatoren voor de kikker-achterpoot.
Oinuma1) heeft naar aanleiding van de ontdekking door Bay-
\') Huizinga, Pfl. Archiv. Bd. II, 1875.
2) Ellis, J. of Physiol. Vol. 6, 1885.
3) Langley, J. of PhysioL Vol. 41, 1911, p. 495.
4) Oinuma, J. of Physiol. Vol. 43, 1911 p. 343.
-ocr page 27-Liss^), dat mechanische prikkeling der achterwortels bij den hond
vaatverwijding in de achterpoot tengevolge heeft, getracht op de-
zelfde wijze het verloop der vasodilatatoren bij den kikvorsch op
te sporen; hij heeft echter geen positieve resultaten verkregen.
Pearce^\') heeft door middel van het Lawen-Trendelenburg-
preparaat (zie pag. 3) beproefd het verloop der vasodilatatoren
op te sporen. Hij maakte daarbij aanvankelijk gebruik van een
eigenschap die curare volgens hem bezat, n.I. om de vasoconstric-
toren te verlammen. Het bleek echter, dat de vasidilatatoren,
waarvan de invloed nu voor den dag moest komen, geen wer-
king vertoonden. Hij nam daarom zijn toevlucht tot een andere
methode, n.1. doorsnijding en daaropvolgende degeneratie der
lumbaalzenuwen. Eenige dagen na zenuwdoorsnijding, zag hij nu
na prikkeling van het distale einde, dat in de achterpooten vaat-
verwijding plaats had als zwakke prikkels werden gebruikt; bij
aanwending van sterke prikkels was het verschijnsel niet zoo
duidelijk. In ieder geval was hiermee, volgens den schrijver, het
bestaan van vasodilatatoren in de lumbaalzenuwen aangetoond.
Op overeenkomstige wijze toonde hij het bestaan van vasodilata-
toren aan in de achterwortels, na doorsnijding van de overeen-
komstige voorwortels en faradische prikkeling van het perifere
stuk.
Volgens Pearce is het aan de groote gevoeligheid der vasodi-
latatoren toe te schrijven, dat prikkeling der achterwortels zon-
der voorafgaande degeneratie van de voorwortels, geen vaatver-
wijding ten gevolge heeft. Hij schrijft hieraan het negatieve resul-
taat toe, dat OiNUMA (l.c.) verkreeg.
Door Bavi.iss (l.c.) is met betrekking lot de vaatzenuwen
aan huid en romp, de aandacht gevestigd op sensibele vezels,
waarin volgens hem prikkels een beloop nemen, tegengesteld aan
het normale. Deze planten zich centrifugaal voort. Hij noemde
ze derhalve „antidrome vezels". De „antidrome" werking komt
tot stand door bemiddeling van collateralen, die vanuit de sensi-
bele huidzenuwen zich naar de vaten begeven.
Onlangs heeft Y. Doi^) het bestaan van dergelijke vezels ook
bij den kikvorsch aangetoond in de achterwortels van het rugge-
merg. Na doorsnijding der achterwortels (VII en IX) prikkelde
hii door knijpen het perifere stuk. Eenige minuten later was ple-
thysmographisch duidelijk volumetoename van de betreffende
achterpoot waar te nemen; microscopisch kon worden aangetoond,
dat de kleine vaten en capillairen zich verwijd hadden. Na onge-
veer 1/2 uuf was de toestand weer normaal.
Uit het bovnstaande blijkt, dat bij den kikvorsch zoowel de lum-
baalzenuwen, als de achterwortels vasodilatatoren bevatten. Ze zet-
ten zich meerendeels voort in de n. ischiadicus, waartoe de voor-
naamste lumbaalzenuwen (n. VIII, IX, X) zich vereenigen. In dezen
zenuwstam verloopt, aangezien hij ook de vasoconstrictoren bevat,
het meerendeel der Vasomotoren van de achterste extremiteit. Van
dit feit hebben wij, zooals later bij de beschrijving zal blijken, bij
onze proeven gebruik gemaakt.
De theoretische vraag of deze vasodilatoren als parasympa-
thisch moeten worden beschouwd, blijft hierbij natuurlijk ter zijde.
§ 3. VASOMOTOREN EN VASOHORMONEN.
Wanneer men de litteratuur nagaat over het verband tusschen
nerveuze invloeden en de werking der vasohormonen, wordt men
uetroffen door het verschil van opvatting betreffende de wer-
king van adrenaline en choline. Terwijl de eerstgenoemde stof
volgens de meeste schrijvers (Elliott\'), Lanqley\'), Gaskell =")
ea) een typische „sympatico-mimetische" werking heeft, wordt
het choline door Gaskell (I.e.) beschouwd als het type van een
slof met „parasympatische" werking. Daar het vraagstuk, of de
vasomotorische vezels .van sympatischen of parasympatischen
aard zijn, ons geen belang inboezemt, zullen wij het bij de vermel-
ding van deze opvatting laten.
Belangrijker is voor ons het onderzoek, dat Dale en Richards\')
eenißc iaren geleden verrichtten. Zij hebben de werking van ad-
renaline, histamine en choline in kleine doses nagegaan, tijdens
doorstrooming van enkele organen van katten en honden, zoowel
bij intacte innervatie, als na doorsnijding met opvolgende degene-
ratie der zenuwen. \'
Er was in het eerste en laatste geval een duidelijk onderscheid
-ocr page 29-waar te nemen. Terwijl 16 dagen na doorsnijding van alle toe-
voerende zenuwen door kleine doses van alle drie stoffen vaatver-
wijding optrad, alleen bij adrenaline gevolgd door een lichte vaat-
vernauwing, vertoonden de vasohormonen bij intacte innervatie
zeer uiteenloopende werking. Verschillende factoren spelen hier
een rol.
In de eerste plaats de doseering. Afhankelijk hip.rvan werken alle
3 stoffen vaatverwijdend of vaatvernauwend. De overgang van dë
eerste soort van werking, die wordt aangetroffen bij lage dosee-
rmg, naar de tweede soort, die het gevolg is van hoogere doses,
wordt gevormd door een zekere overgangsgrens, die bij diverse
vasohormonen verschillend hoog ligt.
Voor de kat gelden de volgende cijfers:
Voor adrenaline vormt 0.005 mgr. de overgang; daarboven
treedt bloedsdrukstijging en vaatvernauwing, daar beneden da-
ling van bloedsdruk en vaatverwijding in het overlevende orgaan
op.
Voor histamine ligt deze grens hooger; de typische werking
van deze stof is, in kleine doses (0.01—0.1 mgr.), daling van
bloedsdruk te veroorzaken. Voor de vaatverwijdende werking aan
liet overlevende orgaan moeten echter bijzondere voorwaarden
vervuld zijn, n.1. de aanwezigheid van adrenaline en roode bloed-
lichaampjes in de doorstroomingsvloeistof. Is een van deze twee
of geen dezer voorwaarden vervuld, dan vertoont histamine steeds
vaatvernauwing.
Acetyl-choline vertoont binnen betrekkelijk wijde grenzen
(0.001—0.1 mgr.) bloedsdrukdalende en vaatverwijdende werking.
I^e vaatvernauwende werking, en ook de overgangsgrens
\'ißgen hier bij betrekkelijk zeer groote doses, zooals o.a. door
Munt\') (aan het konijnenoor) kon worden aangetoond.
Alle drie vasohormonen hebben dus de eigenschap oni, zekere
Voorwaarden vervuld zijnde, twee soorten van werkingen te ver-
toonen. Ook bij den kikvorsch is dit verschijnsel waargenomen
(zie pag. 5 en 6).
In de tweede plaats heeft het al of niet vooraf behandeld zijn
\'"et hormonen of een andere stof invloed op den uitslag van het
aangewende vasohormone. Men ziet dan vaak de vasohormonen
een werking vertoonen, die tegengesteld is aan de normale. In ver-
l^and hiermede, behoeft het niet te verwonderen, dat men door ge-
schikte combinatie van 2 van de drie hormonen, de werkmg van
elk afzonderlijk kan verminderen of zelfs opheffen.
De vaatverwijdende werking van kleine doses adrenaline en
histamine blijft na zenuwdegeneratie — in het vervolg kortheids-
halve voor zenuwdoorsnijding en opvolgende degeneratie — toege-
nomen die van acetyl-choline daarentegen is afgenomen. Dale en
Richards leidden o.a. uit deze gegevens een theorie omtrent de
werking en het aangrijpingspunt van de vasohormonen af. Zij
meenen dat de vaatverwijdende werking van histamine en adrena-
line in kleine doses zoude aangrijpen op de capillairen; de vaat-
vernauwende werking berust c.p. op een werking op de artenden.
Het acetyl-choline daarentegen, dat in hun experimenten steeds
vaatverwijdend werkte, dachten zij zich aan te grijpen hoofdzake-
lijk op de arteriolen.
Ook bij den kikvorsch is er duidelijk verband tusschen de wer-
king van Vasomotoren en vasohormonen aan te toonen. De betref-
fende litteratuur moge hier volgen.
Arteriën. Naar aanleiding van conclusies van Pearce\') len
opzichte van het aangrijpingspunt der adrenaline-werking heeft
del Campo\') de n. sympathicus bloot gelegd en geprikkeld met
den faradischen stroom. Om contracties van de willekeurige spie-
ren, die als gevolg hiervan zouden optreden, tegen te gaan, heeft
hij \'aan de doorstroomingsvloeistof 0.01 mgr. curare toegevoegd.
Na längeren tijd (±: 1 uur) doorstrooming met physiologische
Na Cl-oplossing (0,6%) bleek het effect van sympathicus-prik-
keling, ook bij sterkere prikkels verdwenen. De werking, zoowel
van adrenaline en als die der Vasomotoren, worden tijdens langere
doorstrooming met Na Cl oplossing klaarblijkelijk op dezelfde
wijze beinvloed.
Ook Bauer en Fröhlich\') hebben een merkwaardig verschijn-
sel waargenomen dat wees op een mogelijk verband tusschen
adrenaline-werking en de invloed van Vasomotoren.
Het is hen gebleken, dat bepaalde doses adrenaline, opgelost
in Ringersche vloeistof, die bij het normale dier vaatvernauwing
geven, na voorafgaande doorstrooming met kleinere doses, een
omgekeerde werking vertoonden. Begonnen werd b.v. met door-
\') Pearce, Zschr. f. Biol. Bd. 63, 1913.
2) del Campo, Zschr. f. Biologie Bd. 69, 1919 p. 87.
3) Bauer en Fröhlich, Arch. f. exp. Pathol. u. Pharmacol. Bd. 88, 1920.
-ocr page 31-strooming van adrenaline 1 : 500.000; was de vaatvernauwing
die hierna optrad voorbij (na uur), dan werd begonnen met
doorstrooming van adrenaline 1 : 100.000. Nu bleef óf de vaat-
vernauwing uit, óf deze was snel voorbijgaande en maakte plaats
voor vaatverwijding.
Nu blijkt dat ook faradische prikkeling van den n. ischiadicus
die volgens den schrijver normaliter vaatvernauwing geeft, duide-
lijk, bij gemiddeld sterke prikkel (rolafstand 26 c.M.) vaatverwij-
ding doet ontstaan. Bij sterke prikkels alleen werd vaatvernau-
wing waargenomen. De schrijvers nemen aan, dat in dit geval het
betreffende vaatgebied nog onder invloed van adrenaline-werking
verkeert.
Volgens Rothlin (l.c.) konit de dubbele werkingswijze van
adrenaline op de overlevende vaten van den kikvorsch overeen
met dezelfde verschijnselen verkregen door indirecte, chronaxisch
afgemeten electrische prikkeling der toevoerende zenuwen.
Doi (l.c.) heeft de samenhang tusschen de werking van Vaso-
motoren en die van histamine (0.0001 mgr.) kunnen aantoonen bij
een onderzoek over het voorkomen van antidrome vezels bij den
kikvorsch (zie pag. 16).
De volgorde van de aanwending van histamine en zenuwprikke-
ling was tamelijk onverschillig.
Na injectie van \'/, millioenste acetyl-choline in de vena abdo-
minalis zag hij plethysmographisch volume-loename aan de ach-
terpoot, vaak na voorafgaande afname daarvan, optreden. Micros-
copisch was dilatatie van de arteriën en arteriolen waar te nemen.
Prikkelde hij daarna mechanisch het perifere uiteinde van de ach-
terwortels, dan ontstond duidelijk verwijding, ook van de capil-
lairen.
Vcnac. De invloed van Vasomotoren en vasohormonen op de
venae is door liooKi-R\'), IIki.hni-: Conniït\') en Donhgan\'\')
nagegaan. Hun experimenten strekken zich alleen uit lot warm-
bloedigen (kat, hond en konijn). IlooKUR prepareerde een stuk
^\'arm van de hond vrij met de art. mes. inf. en bijbehoorende
vena; het preparaat werd aan de beide einden vrij opgehangen. De
eenige verbinding met het dier werd gevormd door een zenuw, die
\') Hooker, Am. Journ. of Phys. 45. 1918. p. 543.
Connet, Ibid. 54. 1920. p. 46.
Donegan, Journ. of Phys. 55. 1921.
van het gangl. mes. inf. verliep naar het darmstuk, en die dit be-
reikte dicht bij de intredingsplaats van de art. mes. inf. Het bloed
werd uitgewasschen met Ringersche vloeistof, waarmee verder
werd doorstroomd. De druk in de venae werd gemeten door een ma-
nometer, die warme Ringersche vloeistof bevatte. Voor een positieve
druk in de vena (30 tot 100 m.M. Ringer) werd gezorgd door
deze te verbinden met een drukflesch. Iedere wijziging in de door-
snede van de vena werd aangegeven door stijging of daling van
den manometer. Prikkeling van de betreffende zenuw deed deze
rijzen Injectie van 0.2 tot 0.6 mgr. adrenaline in de vena saphena
gaf geen stijging van de veneuze druk in het darmstuk, wel wan-
neer op een dergelijke injectie asphyxie volgde. Dit werd bereikt
door tijdelijke afsluiting van de trachea alcanule. Dit schijnt er
op te wijzen, dat de venopressorische invloed van adrenaline met
alleen is toe te schrijven aan invloed van het centrale zenuwstelsel,
maar ook berust op een periphere werking, op de sympathicus-
einden, zooals ook in de arteriolen plaats heeft.
CoNNET (l.c.), die deze proeven herhaalde, heeft ook de werking
van histamine onderzocht. Volgens haar is de daling van den veneu-
ze bloedsdruk na injectie van histamine en het daar opvolgende uit-
blijven van reactie op adrenaline een aanwijzing, dat histamine
verslappend werkt op de tonus der venae. De werking van adrena-
line berust volgens haar op een vasoconstrictorisch mechanisme in
de venae zelf.
Een uitvoerig onderzoek omtrent de innervatie van venae is on-
langs door Donegan (l.c.) verricht. Hij heeft het verloop der veno-
motoren en hun werking, gedeeltelijk in samenhang met die der
vasohormonen, op de vena saphena int. bij de poot van den hoiul
en van het konijn nagegaan.
Hij verdeelde de venae in zijn proeven in 2 typen:
a. die onmiddellijk op zeer zwakke prikkels reageeren met
vernauwing;
b. die, welke pas na zeer lange latentie zich contraheeren,. na-
dat voor de tweede keer met dezelfde stroomsterkte was
geprikkeld. .
Wat het verloop der venomotoren aangaat, het volgende: het
cellichaam ligt in de grijze stof van het ruggemerg; de praegang-
lionnaire vezels verloopen in de voorwortels van 1ste, 2de en 3de
liimbaalzenuw. De cellichamen der post-ganglionnaire vezels lig-
gen in de 6de en 7de lumbale sympathische gangliën; de vezels voor
de v. saph. int. verloopen in den n. ischiadicus. Deze opgaven zijn
van Bancroft^). Het verloop der vezels werd bepaald door hun
gedrag voor en na doorsnijding te bepalen; de ligging der cellicha-
men volgens de methode van Langley
Verder heeft Donegan verschillende methoden toegepast om
den invloed van adrenaline en histamine na te gaan; hiervan is
doorstrooming van de vena met oplossing van de te onderzoeken
stof voor ons de belangrijkste; concentraties van 1 : 1000 000
van beide stoffen deed altijd de v. saphena int., zoo sterk samen-
trekken, dat het lumen verdween. De grootere venae, de vena cava
en haar vertakkingen, werden door 10 maal zoo sterke concentra-
ties niet beinvloed.
Voorzoover mij bekend is er geen speciaal onderzoek verricht
omtrent het verband tusschen de werking van Vasomotoren en
vasohormonen op de venae van den kikvorsch; ik moet derhalve
met deze opgaven volstaan.
Dale, en zijn medewerkers Richards\') en Laidlaw*) hebben
door hun experimenten de groote beteekenis van de capillairen
voor de vaatverwijdende werking van kleine doses en de „shock"-
werking van groote doses histamine in het licht gesteld. Nadat de
twee eerstgenoemde schrijvers op verschillende gronden tot de
conclusie waren gekomen, dat de vaatverwijdende werking van
Ijistamine in kleine doses berust op verslapping van capillair-wan-
«en, hebben zij door een experiment dit beslist: zij doorstroomen
een stuk mensenterium beroofd van de bijbehoorende darm van uit
de toevoerende arteriën; de capillair circulatie was aldus uitgeslo-
ten. In doses, waarbij anders vaatverwijding optrad (0.002 — 0.01
\') An. J. of Ph. 1898. 1. p. 477.
\') Langley J. of Physiol. 12, 1891 p. 347.
Dale en Richards, Journ. of Physiol. Vol. 52, 1918 p. 110.
Dale en Laidlaw, Ibid., p. 355.
mgr.), bewerkte histamine nu nooit anders dan vaatvernauwing.
Acetyi-choline (0.001 — 0.01 mgr.) daarentegen gaf steeds vaat-
verwijding.
Dale en Laidlaw hebben door de werking op de andere onder-
deelen van het vaatstelsel uit te sluiten, direct aangetoond, dat de
shock-toestand tengevolge van groote doses histamine (1 mgr. en
meer intraveneus) berust op een sterke rekking van de endotheel-
wanden der capillairen.
Bijna al het aanwezige bloed is daarin opgehoopt. De capil-
lairendotheliën zijn in abnormale mate permeabel geworden voor
bloedbestanddeelen, met name het plasma. Hieruit is volgens hen
ook de „indikking" van het bloed, die men bij shock-toestanden
aantreft, te verklaren. Door voortgezette, telkens herhaalde injectie
van kleine vaatverwijdende doses histamine, was deze shock toe-
stand te bereiken, echter niet met acetyl-choline.
Hooker >) heeft aan het kattenoor na intraveneuse injectie van
adrenaline (1 : 50.000) duidelijk vernauwing der capillairen
waargenomen, en na histamine (2 mgr. p. K.G.), op dezelfde wijze
aangewend, duidelijk verwijding daarvan kunnen aantoonen.
Onlangs zijn door Rich de hypothesen van Dale en zijn me-
dewerkers ten opzichte van de beteekenis van de capillairen van
de vaatverwijdende en shock werking van histamine, ten volle
bevestigd geworden. Op de fraaie fotografiën, die bij het artikel
zijn toegevoegd, kan men aan de toenemende uitzetting en ver-
meerdering van het aantal capillairen, dat aanvankelijk onzicht-
baar is, duidelijk de toename van de intensiteit der werking van
kleiner tot grooter doses histamine vervolgen. De groote rol, die
de capillairen bij histamine-werking op warmbloedigen spelen, is
hiermede wel bewlezen.
Ook bij koudbloedigen is een afzonderlijke werking van de vaso-
hormonen op de capillairen aan te toonen.
De werking van adrenaline in verschillende concentratie in dit
opzicht is bij den kikvorsch door Kukulka\') onderzocht. Hij
bracht daartoe een druppel adrenaline onder het dekglas, waar de
membrana nictitans onder lag uitgespreid. Bij verschillende con-
centraties (1 op 100.000 tot 500.000 in Ringersche vloeistof) werd
vernauwing van de capillairen waargenomen.
\') Hooker, Am. J. of Physiol. Vol. 54, 1920 p. 30.
2) Rieh., Journ. of Am. Med. Ass. 33, 1921.
3) Kukulka Arch. f. Pharm, u. exp. Ther. 21, 1920 p. 332.
-ocr page 35-Kroch \') heeft, in aansluiting aan een vroeger onderzoek 2) over
de tongcapillairen bij den kikvorsch, de werking der vasohor-
monen op de capillairen van het kikkerzwemvlies microscopisch on-
derzocht. Het dier werd genarcotiseerd met urethaan, of ook wel
plaatselijk curare aangewend en de te onderzoeken hormonen-oplos-
sing op het zwemvlies gebracht.
Wat adrenaline betreft, heeft Krooh geen werking op de capil-
lairen kunnen waarnemen; alleen de grootere arteriën vernauwen
zich, bij voldoend sterke concentratie.
Histamine vertoonde alleen bij sterke oplossing, na subcutane
injectie, eenige verwijdende werking op de capillairen. Acetyl-
choline werkte bij plaatselijke aanwending van 0.005 % soms
vaatverwijdend op de capillairen, meestal echter op de arteriën.
Abderhalden en Gellhorn ») hebben de beteekenis van de
capillair-circulatie in het licht gesteld door gezamenlijk met adre-
naline stoffen, die zij optonen noemen, te laten inwerken op het
zwemvlies van den kikvorsch. Het zijn afbraak-producten van de
schildklier, de hypophyse, de thymus, ovaria en testes, verkregen
door de inwerking van fermenten en door hydrolytische splitsing
met 10% H,SO.. <
Deze stoffen zijn in staat de werking van adrenaline, bij locale
aanwending te verminderen, op te heffen of zelfs om te keeren
(vaatverwijding). Aan het feit, dat „increetsloffen" zooals zij bo-
vengenoemde producten aanduiden, blijkbaar invloed hebben op
de capillairwijdte, meenen zij een verstrekkende beteekenis te moe-
ten toeschrijven ter verklaring van de werking van organen met
inwendige afscheiding op de functies van bepaalde weefsels.
Voor warmbloedigen is het bestaan van zenuwinvloeden op de
capillairen aangetoond door Hooker (I.e.). Hij zag de capillairen
in den rand van het kattenoor, onder liet microscoop zich duidelijk
samentrekken na faradische prikkeling van de halssympathicus aan
dezelfde zijde; na doorsnijding van de zenuw, had prikkeling van
het perifere stuk nooit eenig effect.
Steinach en Kahn 4) zagen als gevolg van electrische prikke-
ling van de Vasomotoren, die het merg verlaten in de 3de, 4de en
5de spinaalzenuw, onder het microscoop vaatvernauwing optre-
\') KroRh, J. of Physiol. Vol. 55, 1921.
journ. of Physiol. Vol. 53, 1919, p. 399.
\') Abderhalden en Qellhorn, PflÜRer\'s Archiv. Bd. 193. 1921. p. 47.
Steinach en Kahn, Ibid., Bd. 97, 1903.
den in de capillairen van den membrana nictitans van den kik-
vorsch. Ook plaatselijk hebben zij deze vaten geprikkeld. De la-
tentie (1—3 sec.) was wat korter dan na prikkeling der spi-
nale zenuwen (4—5 sec.). Zij gebruikten afwisselend de faradi-
sche stroom en wisselstroomen (70 tot 90 slagen p. min.).
Naar aanleiding van zijn experimenten op de capillairen in de
kikkertong meent Krogh \') dat de reactie, die hij zag optreden nu
locale mechanische prikkeling, n.1. vaatverwijding, tot stand kwam
door middel van een axon-reflex. Langs de sensibele zenuwen die
verondersteld worden talrijke takken af te geven aan de capillai-
ren en kleinere art. zouden de prikkels in antidromen zin (Bay-
Liss pag. 15) worden voortgeleid.
In een samenvattend artikel heeft Ebbecke\') er den nadruk op
gelegd, dat, bij prikkeling der capillairen, met middelen van de
meest uit eenloopenden aard, het in den grond van de zaak ging
om een chemische regulatie der capillairwijdte door het omringen-
de weefsel. Hij heeft hier speciaal het oog op de hyperaemie en
het eventueel optreden van oedeem, nadat een zeker huidgebied
is getroffen door mechanische en chemische prikkels.
Deze vaatreactie zou tot stand gebracht worden door chemische
stoffen, die door de omringende weefsels, na inwerking van prik-
kels van buitenaf, worden afgescheiden. Zijn bewering wordt ge-
steund door de waarneming van enkele bekende feiten: het onder-
scheid tusschen de zwakke locale vasomotorische reactie bi]
weefsels met weinig stofwisseling, zooals litteekenweefsel, en de
sterk uitgesproken reactie bij organen als b.v. de lever en de nier,
die in het algemeen een rijke stofwisseling bezitten. Ook is er on-
derscheid op te merken tusschen de vasomotorische werking van
prikkels, die het omringende weefsel weinig beïnvloeden b.v. fa-
radiseering (werking v.n.l. op de sens. zenuweinden) en die van
een zwakken, langdurigen, constanten stroom die voornamelijk hel
omringende weefsel prikkelt.
In dit overzicht zijn hier en daar reeds eenige opvattingen van
de schrijvers omtrent het aangrijpingspunt van de werking van
enkele vasohormonen aangeduid. Het is gewenscht dit wat uit-
voeriger te behandelen in verband met de uitkomsten van onze
experimenten. Deze dienen daarom eerst besproken te worden.
\') Krogh, j. of Phys. Vol. 53. p. 399. 1919-1920.
2) Ebbecke, Die Naturwissenschaften, Jg. 9. 1921. Hft 23 en 32.
§ 4. ONDERZOEK NAAR DE VASOMOTORISCHE
PRIKKELBAARHEID.
De uitkomsten van het onderzoek zijn te verdeelen in twee
groepen:
a. de uitkomsten bij doorstrooming met radio-actievc zoutop-
lossingen;
b. de uitkomsten bij doorstrooming met radio-actieve zoutop-
lossingen, waaraan vasohormonen zijn toegevoegd.
Aangezien de methodiek in hoofdzaak voor beide groepen de-
zelfde was, is het gewenscht de bespreking hiervan vooraf te doen
gaan. Daarna zullen de verkregen uitkomsten in de bovengenoem-
de volgorde beschouwd worden.
Voor onze proeven was de doorstrooming van den kikvorsch
volgens de methode, zooals die door LcÏwen-Trendeli-nburg\')
is aangegeven, de geschiktste. Hierbij beperkt men zich tot de
kunstmatige doorstrooming van de achterste extremiteiten. Wij
gingen als volgt te werk:
Een kikvorsch wordt door decapitatie en verwoesting van het
ruggemerg gedood. Het dier wordt vervolgens met den rug op een
kurkplaatje gelegd. De buikhuid word caudaalvvaarts omgelegd,
de voorste buikwand, te beginnen van af het borstbeen, los gc^ire-
pareerd in een strook van 3—4 c.M. breedte. Het vrijgemaakte
stuk wordt omgeklapt, en over de huidlap hecngclegd.
Daarna worden de blaas en het rectum, na losgeprepareerd te
zijn, met de schaar gezamenlijk verwijderd. Het is gewenscht om
vooraf een ligatuur om den steel van deze organen en het distale
^tuk der ovidiicten te leggen. Vervolgens wordt het geheele intes-
tinum los gemaakt en verwijderd. Onder het achterste perito-
neum zijn de nieren dan zichtbaar.
De venae advehentes renales,») die de voornaamste toevoeren-
tle venae zijn voor het poortaderstelsel in de nier (voortzetting in
lie v. Jacobsoni) worden onderbonden. Door de vv. iliacae ant. en
vv. ischiadicae ontvangen ze samen met de v. abdominalis al het
veneuse bloed uit de extremiteiten. Door onderbinding van de vv.
advehentes stroomt dit, eventueel de doorstroomingsvloeistof, door
\') Arch. f. exp. Pathol, u. Pharmacol Pd, 52, 1904 en Bd. 63, 1910.
Ecker-Qaupp. Die Anatomie des Frosches, Bd. II, p. 419.
-ocr page 38-de v. abdominalis af. Vervolgens worden de nieren, geslachts-
klieren en hun uitvoergangen verwijderd, terwijl de zenuwen en
de groote bloedvaten zorgvuldig worden gespaard. Met een fijne
schaar wordt daarna een kleine opening in den voorwand van de\'
aorta abdominalis gemaakt. Een fijne arterie-canule gevuld met
doorstroomingsvloeistof wordt ingebracht en doorgeschoven tot
even boven de splitsing van de aorta in de beide .artt. hypogastri-
cae. Daarna wordt de canule vastgebonden met een van te voren
onder het vat klaargelegden draad, en ten slotte in een statief vast-
geklemd.
Het vrije uiteinde wordt vervolgens in een gummislang bevestigd,
waaruit de benoodigde doorstroomingsvloeistof langzaam vloeit;
toetreding van lucht wordt tijdens deze bewerking zorgvuldig ver-
meden.
De lap van den buikwand en de buikhuid worden op een kurkje
of wattenlaag bevestigd. Bij grootere exemplaren wordt een
vena-canule in het distale uiteinde van de v. abdominalis gescho-
ven. Bij kleinere, waar zulks groote moeilijkheden opleverde, werd
de lap van den buikwand voorzichtig in een aan beide einden
open glazen cylinderbuis geschoven. De doorstroomingsvloeistof
loopt gewoonlijk af gemengd met wat bloed. Langzamerhand
wordt tegelijk met de afname van het gehalte aan erythrocyten de
uitstroomingsvloeistof helderder. Ten slotte, na verloop van üz 5/2
uur-vloeit een volkomen helder en kleurloos vocht af. Microsco-
pisch is echter na eenige uren nog bloed aan te toonen.
Het proefdier werd door natte watten op de bloot gelegde orga-
nen voor uitdrogen bewaard. Het prepareeren geschiedde zoo snel
mogelijk, met het oog op bloedstolling. Bij voorkeur werden groote
exemplaren onderzocht van F^ana temporaria en R. esculenta. Het
leverde geen bezwaren op beide soorten door elkaar te gebruiken.
Als doorstroomingsvloeistof werd die samengesteld volgens
S. Ringer gebruikt. Hierin werden nadat kalium was weggelaten
ook de verschillende te onderzoeken stoffen opgelost. Nadere bij-
zonderheden daaromtrent zijn te vinden in de volgende hoofdstuk-
ken.
Op verschillende manieren kan men nu de toevoeging van andere
stoffen bewerkstelligen. De meeste schrijvers maken gebruik van
injectie van een oplossing der te onderzoeken stof in de gummi-
slang, die het preparaat verbindt met het vloeistof-reservoir. An-
deren brengen haar in het vloeistof-reservoir. In verband met onze
opstelling verdiende deze laatste methode de voorkeur.
Een combinatie van 3 Mariottesche flessen, ieder van 2 L. in-
houd, met een gezamenlijke afvoerbuis, waarin 3 aanzetstukken
uitmonden, elk voorzien van een kraan, bleek voor ons doel het
geschiktste. In een der flesschen bevond zich de te onderzoeken
vloeistof, in een ander Ringersche vloeistof zonder eenig radio-actief
bestanddeel, in de derde, dezelfde vloeistof als in de eerste, doch
zonder de nader te onderzoeken stof. Door omzetting van een
kraan kon men snel de gewenschte vloeistof laten toetreden.
Hierbij werd nauwkeurig zorg gedragen, dat, alvorens de kraan
om te zetten, het verschillend vloeistof-niveau binnen en buiten de
slijgbuis in de nieuwe flesch even hoog was als in de oude. Bij
alle experimenten werd begonnen met doorstrooming van kalium-
looze Ringer (KIR). Daaraan aansluitend volgde dan^ doorstroo-
niing met de te onderzoeken vloeistof. Was een experiment afge-
loopen, dan werd, wanneer onmiddelijk daarna een ander zou ge-
nomen worden, in den tusschentijd meestal met kaliumlooze Ringer
doorstroomd. Voorzoover de KlR-doorstrooming niet afzonderlijk
l>ij de verslagen der proeven is vermeld, heeft men zich deze dus
steeds als onmiddellijk voorafgaande aan het gegeven experiment
c. q. daaraan aansluitende te denken. Voor een constanten door-
stroomingsdruk werd gezorgd door de vloeistof te laten uitvloeien
onder een gemiddelden druk van 20—25 c.M. 11. ü. De Iioeveel-
lieid vloeistof, die gedurende een bepaald experiment of een deel
daarvan uitstroomde werd afgelezen aan een schaalverdeeling op
^ic flesch. Het was van belang deze hoeveelheid te kennen om hieruit
benoodigde hoeveelheid van een of ander, dat ter onder-
zoek aan de vloeistof toegevoegd moest worden, te berekenen,
^ct behulp van indicatoren werd de reactie der doorstroomings-
vloeistof nagegaan.
Voor kaliumlooze Ringer, die niet ouder is dan 24 uur bedraagt
I^H = i: 7.8. I3jt getal neemt, als men de vloeistof Iaat staan, in
^\'en loop van den tijd toe; voor kaliumlooze Ringer, die 4 dagen oud
\'s, bedraagt F^n = 8.3. De vloeistof, die wij gebruikten, was nooit
Milder dan eenige dagen; meestal werd voor iedere nieuwe proef-
"■\'eks de Ringeroplossing versch bereid. De gemiddelde H-ionen
Concentratie bedroeg dus 1 X lO-"- Toevoeging van kalium deed
^^^ waterstofionenconcentralie in het algemeen een weinig toene-
"len, evenredig met het stijgen der doseering; uraan-toevoeging
verlaagt de exponent der H-ioncn concentratie, evenwel bij phy-
siologische doses onbeteekenend.
^e stroomsnelheid, d.w.z. de hoeveelheid vloeistof, die in de
-ocr page 40-tijdseenheid doorstroomde, werd bepaald, door het aantal drup-
pels te tellen, dat per min. uit de canule in de v.abdominalis af-
vloeide. Dit geschiedde met het horloge in de hand of door een
electrischen druppelteller O, die het aantal gevallen druppels op
een kymografion registreerde. Aangezien de druk constant gehou-
den werd, was de doorstroomingssnelheid evenredig met de vaat-
wijdte in het doorstroomde gebied. Uit een vermindering van het
aantal druppels per min. werd derhalve vaatvernauwing, uit een
vermeerdering vaatverwijding afgeleid.
Fleisch ") en Atzler en Lehmann gaven aan deze methode de
voorkeur boven de microscopische bezichtiging van de vaat-
wijdte. Op grond van opgedane ervaring, sluiten wij ons bij deze
schrijvers aan.
Voor zoover bij onze proeven de invloed van faradische zenuw-
prikkeling werd nagegaan, geschiedde dit door beiderzijds, na
elkander, de n.ischiadicus, op de plaats waar zich de lumbaal-
zenuwen tot eèn stam vereenigd hebben in den plexus lumbosa-
cralis, te treffen. Om redenen, die vroeger zijn vermeld werd deze
plaats daartoe uitgekozen.
De zenuw werd op 2 platina electroden gelegd, die verbonden
waren met de secundaire klos van een inductorium, gevoed door
een accumulator van 2 Volt. De onderlinge klosafstand werd zoo
gekozen, dat bij sluiting van de faradische keten, geen zichtbare
contractie van de willekeurige spieren als gevolg van zenuwprik-
keling optrad. De ervaring had ons n.1. geleerd, dat zelfs de ge-
ringste contractie der omringende skeletspieren het aantal af-
vloeiende druppels per min. belangrijk deed verminderen. Met het
oog op registratie werd telkens in het geheel gedurende 1 minuut
geprikkeld. De tijdsduur van den prikkel werd over beide nn. ischia-
dici gelijkelijk verdeeld. Het bleek gewenscht, zooals enkele experi-
menten in die richting genomen ons geleerd hadden, tusschen
twee opvolgende faradisaties minstens 5 min. te laten verloopen.
Werd in dien tusschentijd geprikkeld, dan had men last van nawer-
king van de voorafgaande faradisatie. Het aantal inductieslagen
bedroeg in alle proeven 48 per sec.
Bij de verslagen der proeven zal de aangewende klosafstand in
c.M. worden opgegeven. De intensiteit van de prikkels, die daar-
mee overeenkomt kan men hieruit afleiden, dat een afstand van
\') Dusser de Barenne, Arch. Neerl. de Phys. T. II. 1918. 534.
2) Fleisch, Pfluger\'s Archiv. Bd. 171. 1918. 86.
Atzler en Lehmann, 1. c.
-ocr page 41-14 c.M. overeenkomt met 1/250 van de intensiteit, wanneer de
klossen geheel over elkaar geschoven zijn.
Bij doorstrooming met kaliumlooze Ringer, werd op verschillen-
de tijdstippen de invloed van faradisatie, telkens met dezelfde prik-
kelintensiteit, nagegaan.
Exp. No. 1.
5u 23 Begin doorstrooming met KIR, aantal druppels per min. = 28.
5u 33 faradisatie (klosafstand 14.5); aantal druppels per minuut
onmiddellijk vóór prikkeling = i 28
na pr. = ( 26
5u 43 „ „ , . vóór pr. = ( 26
na pr. = < 24
5 u 53 , , „ „ vóór pr. = 24
na pr. = 14
De vasoconstrictoren hebben dus na faradisatie de overhand.
Vervolgens werd aan de vloeistof een zekere hoeveelheid kalium
toegevoegd, 100 mgr. KCl p. L., en opnieuw de invloed van fara-
disatie, met dezelfde intensiteit als zooeven nagegaan. Ook nu
bleek het aantal druppels per minuut na faradisatie duidelijk ver-
"linderd.
Exp. No. 2.
4u 10 Begin 100 mgr. KCl p. L. Ringer; aantaldr.p.min. = 50
" 20 aantal druppels p. min. = 50
u 25 — "in
. ^ « " I» II — w
\'\'"30 faradisatie (14.5)
aantal druppels per min. voor pr. s 50
„ „ I, na pr. = 30.
I^e vasomotorische prikkelbaarheid, zich uitend in verandering
het aantal druppels per minuut, bleek nu gedurende langen tijd,
zoowel bij doorstrooming met KIR als kalium-houdende Ringer be-
houden te blijven.
^aar wij de veranderingen in de vasomotorische prikkelbaarheid
wenschten na te gaan werd een kunstgreep toegepast, die in ons
^boratorium voor het kikvorschliart wordt aangewend. Wanneer
n.1. een hart doorstroomt met KIR, ziet men soms na toevoe-
van eenige mgr. uraanzout de stilstand, die anders niet of
zeer moeilijk te bereiken is, weldra optreden. De automatic wordt
^\'\'Jkbaar dank zij deze ingreep geheel opgeheven.
In verband daarmede voegden wij eenige mgr. U-zout p. L. aan
de kaliumlooze Ringer toe en gingen nu opnieuw de werking van
faradische prikkeling na. Merkwaardigerwijze veranderde nu het
aantal druppels per minuut na faradisatie, \'/2 uur tot % uur na het
begin der doorstrooming, niet. Bij verschillende prikkelintensiteit
(diverse klosafstanden) kon dit aangetoond worden. Er was blijk-
baar vasomotorische onprikkelbaarheid opgetreden.
Exp. No. 3.
4u Begin doofstrooming met KIR bevattend 3 mgr. UO2 (N03)2 p. L.;
aantal druppels p. min. = 23
4u 15 Faradisatie (28.5)
Aantal druppels per min. onm. vóór pr. = 23.
» » )i >1 n na pr. = 23
Onprikkelbaarheid.
4u 17 Aantal druppels per min. = 23
4 u 32 Faradisatie (28,5)
Aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 23.
...............» na pr. = 23.
Onprikkelbaarheid.
Hiermee is dus het bestaan van een doorstroomingvloeistof aan-
getoond, die in staat is om de vasomotorische prikkelbaarheid te
doen verdwijnen. De samenstelling moet al naar gelang van het
jaargetijde gewijzigd worden, \'s Zomers is gemiddeld 2 a 3, \'s win-
ters 3 a 4 mgr. U-zout p. L. benoodigd. Heeft men eenmaal, na eenig
zoeken — men kan volstrekt niet van te voren zeggen, dat een meng-
sel volgens bovenstaande gegevens samengesteld in een gegeven
geval zal voldoen — het juiste mengsel gevonden, dan ligt het
voor de hand om hiervan uitgaande, andere, mengsels van radio-
actieve stoffen me! dezelfde eigenschap op te sporen.
Hoe dit geschiedde, -tal in de volgende § worden uiteengezet.
Het feit dat dit mengsel, wegens de bovengenoemde eigenschap
ook voor verder onderzoek het uitgangspunt vormde was voor ons
aanleiding dit met den naam „nul-mengscl" aan te duiden.
N.B. Wat de motorische prikkelbaarheid der dwarsgestreepte
musculatuur aangaat, hebben wij den indruk gekregen, dat die bij
matig sterke prikkels (20—25 c.M. klosafstand) zoo als wij in
onze experimenten aanwendden, tijdens doorstrooming met nul-
mengsel, minimaal was.
Radio-actieve zoutoplossingen
Aangezien in den loop van onze experimenten gebleken is, dat
enkele doorstrooming, zoowel met radio-actieve zoutoplossingen
als met vasohormonen-vloeistoffen, invloed uitoefent op de
vaatwijdte is liet goed, de daarmee verkregen op zich zelf staande
uitkomsten vooraf te bespreken. Daarna zal de invloed van fara-
dische prikkeling tijdens doorstrooming beschouwd worden. Het
geheel Iaat zich derhalve verdeelen in:
1. Statiscfic uitkomsten] dit zijn die welke betreffen de wer-
king van radio-actieve zouten en vasohormonen op den
vaatwand tijdens doorstrooming.
2. Vlug voorbijgaande of dynamische uitkomstc\\n; dit zijn die
van faradische zenuvvprikkeling, terwijl doorstroomd wordt
met oplossingen van radio-actieve zouten en vasohormonen.
Tijdens korte doorstrooming, met kaliumlooze Ringer (minder
dan 1 mgr. p. L. bevattend) werd het aantal druppels in de eerste
en laatste min. der doorstrooming geteld. Er bleek meestentijds
geen verschil tusschen te bestaan; het aantal bedroeg ongeveer 30
por minuut.
Onmiddellijk daarna werd doorstroomd met kaliumhoudende
•Vinger, die 100 mgr. KCl p. L. bevatte. Hiertoe werd echter niet
overgegaan, voor dat de uitstroomingsvloeistof volkomen helder
doorliep. De doorstrooming duurde even lang als die met kalium-
looze Ringer, gemiddeld ^^ uur, en wederom werd het aantal drup-
pels per min. aan het begin en het einde der doorstrooming ge-
Er bleek een duidelijk verschil te bestaan met de voorafgaan-
kaliumlooze doorstrooming; het aantal druppels per min. was
\') Behalve hetRCCii in het overzicht van Janiiink I. c. omtrent de litteratuur
over K en U te vinden is moet noR gewezen worden op de uitkomsten van
»raun en Held 2) en van Soref^).
De belde eerstegenoemde schrijvers deden proeven met kaliumzouten op
«e circulatie bij eenige zoogdieren. Na Injectie van kleine doses (0.005 -
u.Ul gr.) volgde geringe stijging van den blocdsdruk; bij injectie van 0.01
ot 0.2 gr. trad na aanvankelijke stijging en daarop volgende daling een
^e stijging op.
Bij de gedccerebreerde kat vond Soref (I.e.) na Intraveneuse Injectie van
-en Kb- zouten,en .ook van een oplossing van emanatie, stijging van den
oioedsdruk.
F>nüger\'s Archiv. Bd. 103. 1904. p. 476.
\' Soref, Journ. of Phyj. Vol. 54. 1920. Proc. LXXXIII.
gewoonlijk in dit half uur toegenomen van gemiddeld 30 tot 40
per min. Werd echter de doorstrooming met kaliumhoudende
Ringer langer voortgezet, dan nam dit getal in den loop van de
eerstvolgende paar uren geleidelijk af. Ook bij doorstrooming met
kaliumlooze Ringer gedurende eenige uren werd dit verschijnsel
trouwens waargenomen, doch dan ging daarmee een langzaam
toenemend oedeem van de achterpooten gepaard.
Iets dergelijks heeft Gunzburg \') eenige jaren geleden waarge-
nomen, toen hij den geheelen kikvorsch doorstroomde vanuit een der
aortae met kaliumlooze Ringer. Door tijdig aan de doorstroo-
mingsvloeistof kalium of een der kalium-vervangers toe te voe-
gen, kon het oedeem geheel of gedeeltelijk voorkomen worden.
Een hoeveelheid van 100 mgr. KCl resp. 12.5 mgr. uranylnitraat
p. L. Ringer bleken daartoe voldoende. In verband met dit feit
heeft Gunzburg (l.c.) de uitstroomingsvloeistof quantitatief on-
derzocht op kalium, terwijl doorstroomd werd met KIR. De mo-
gelijkheid iDestond n.1. dat tijdens deze doorstrooming aan de cir-
culatie vloeistof kalium werd afgestaan. Na onderzoek volgens
verschillende methoden, bleek de vloeistof, in porties uit de v.
abdominalis opgevangen, kalium te bevatten, tot een gehalte, dat
overeen kwam met gemiddeld 15 mgr. KCl per L. Dit kalium was
waarschijnlijk gedeeltelijk afkomstig uit de verschillende kalium-
depots in het doorstroomde gebied; een ander zeer klein gedeelte
zou geleverd kunnen worden door de aanwezige erythrocyten.
Het lag voor de hand om naar aanleiding van deze gegevens,
ook in ons geval het K-gehalte van de uitstroomingsvloeistof op
bepaalde tijdstippen tijdens doorstrooming met KIR na te gaan.
Jannink^) heeft in zijn proefschrift eenige methoden voor de
quantitatieve bepaling van kalium in vloeistoffen uitvoerig be-
schreven n.1. die volgens Howell en Duke^), de Köninck oen
Bousser\'\'), welke laatste methode een verbetering is van die van
de Köninck. Voor ons bleek de methode volgens Bousser het
meest doelmatig. De reactie werd als volgt uitgevoerd:
Nadat ongeveer 10 cc. der te onderzoeken vloeistof zijn inge-
dampt, en het residu voorzichtig is verhit, teneinde zooveel mo-
gelijk alle ammoniak te verdrijven, wordt de overblijvende rest in
\') Gunzburg, Arch. neerl. de Physiol. T 2. 1918. p. 364,
2) Jannink. Diss. Utrecht. 1921.
3) Howell en Duke, Am. J. of Physiol. Vol. 21, 1909 p. 60.
i) De Köninck. Ztschr. f. anal. Chemie No. 20. 1891. p. 390.
t») Journ. of the Am. Chem. Soc. 1912, p. 1567.
-ocr page 45-10 cc. gedistilleerd water opgelost. Hiervan wordt de helft ge-
bruikt om met Nessler\'s reagens ammoniak, die nog aanwezig
mocht zijn, op te sporen. Als de uitkomst negatief is wordt met de
andere helft gereageerd op kalium. Anders wordt het geheele
proces herhaald tot alle NH, verdreven is. Aan 5 cc. vloeistof,
wordt nu een weinig azijnzuur en 1 cc. N.cobaltnitriet (de Kö-
nincks reagens) toegevoegd. Daarna wordt 5 cc. 95 % alcohol bij-
geschonken. Dezelfde bewerking wordt toegepast op eenige
vloeistoffen, waarvan het kalium-gehalte bekend is. In de reageer-
glazen ontstaat nu een neerslag, dat onderling wordt vergeleken.
Men krijgt aldus een indruk omtrent het K-gehalte der proefvloei-
stof; de reactie heeft, niettegenstaande ze zeer gevoelig is — een ka-
lium-gehalte tot 1 : 500 000 kan hiermede nog worden aangetoond
— het nadeel, dat slechts relatieve uitkomsten kunnen worden ver-
kregen.
De methode van Howell en Duke (I.e.), heeft tegenover die
wij kozen het nadeel, dat een voldoende kleursterkte van de
proefvloeistof bij deze colorimetrische bepaling, zeer lang op zich
Iaat wachten (12—24 uur).
(Vloeistof opgevangen uit de v. abdominalis).
TABEL l.
Vloeistof |
Aantal uren |
Aantal mgr. KCl |
Gemiddelde. | |
u u E 00 |
I II III IV |
1 |
16 |
20.5 |
Oi Cfl <TJ |
1 III IV |
1 2 |
20 |
23.75 |
t 2 |
I II III IV |
1 |
21 |
23.25 |
k. ns O o> |
1 II III IV |
1 |
12 |
14 |
Uit deze gegevens komen eenige feiten naar voren:
1, de gemiddelde hoeveelheden kalium in de uitstroomings-
vloeistof zijn in het voorjaar en den zomer lager dan in het
najaar en den winter.
2. de hoeveelheid kalium in de uitstroomingsvloeistof neemt
in de eerste 4 uren doorstrooming toe, en is het grootste
op het einde daarvan. Daarna neemt ze weer af.
Van de radio-actieve zouten werden uit de groep van de a-
stralers uranium-zouten (uranyl-nitraat en -sulfaat door elkan-
der) en thoriumnitraat onderzocht.
Bij aanwending van het thoriumnitraat (Th (NO,),) moest met
eenige bijzonderheden rekening worden gehouden. De Th-R-opIos-
sing mocht met het oog op spoedig bederf niet ouder zijn dan
eenige uren. Voor iedere proefreeks moest deze derhalve versch
bereid worden. Verder doet dit zout in bepaalde concentraties de
oplossingsvloeistof, in casu KIR, een zure reactie aannemen, die
schadelijk is voor de omringende weefsels; met behulp van Na, CO.
werd daarom de doorstroomingsvloeistof zooveel mogelijk geneu-
traliseerd. Als indicator diende neutraalrood.
Bij de doses, wie wij onderzochten (5 tot 20 mgr. Th-nitraat p.
L.) bleek steeds oedeem aanwezig te zijn.
Wat de /?-stralers betreft, hebben wij ons met kalium en rubi-
dium bezig gehouden.
Bij doorstrooming met kleine hoeveelheden kalium-zout (10—
20 mgr. KCI p. L.) werd steeds licht oedeem waargenomen. Bij
aanwending van hoogere doses scheen het oedeem op den duur
niet zoo sterk toe te nemen als bij kleine hoeveelheden het geval
bleek te zijn.
Een hooge dosis rubidium-zout (250 mgr. RbJ p. L.) deed ge-
durende eenige uren (2 h 3) het aantal per minuut afvloeiende
druppels constant blijven; bij doorstrooming met lagere doses
werd steeds oedeem waargenomen.
Men vergelijke voor den invloed van radio-actieve zouten op
het ontstaan van oedeem de uitkomsten door Gunzburo (l.c.)
verkregen met de bovengenoemde stoffen.
J/r« Wij Hebben gezien, dat toevoeging van een bepaalde
hoeveelheid U-zout aan i<aliumlooze Ringer instaat is, de va o-
motonsche pr.l<kelbaarheid te doen verdwijnen. Na verhooging
van he U-gehalte der vloeistof bleek deze terug te keeren etXn-
nen zekere grenzen behouden te blijven.
1 ji.
Exp. No. 4.
3 u 20 Begin doorstrooming met nul-mengsel (4 mgr. uranyl-nitraat p. L.)
3u 50 faradisatie (21.5)
aantal druppels p. min. onm. vóór pr. = 30.
" " » t, „ na pr. = 30.
onprikkelbaarheid
4u 00 toevoeging van 10 mgr. uranyi-nitraaf p. L
4u 10 faradisatie (21.5)
aantal druppels p. min. onm. vóór pr. = 30.
" " I\' >1 „ na pr. = 25.
Voor het U zijn de grenzen, gerekend van af het nul-mengsel
5 en 40 mgr. U-zout p. L.; bij hoeveelheden kleiner dan die voor
het nul-mengsel opgegeven bleek, zoonis te verwachten was,
prikkelbaarheid aanwezig.
Thorium. Nadat bij doorslrooniing met het nul-mengsel, door
middel van faradisatie, onprikkelbaarheid was vastgesteld, werden
J-\'enige mgr. Th-nilraat toegevoegd, en opnieuw de prikkelbaar-
Jicid nagegaan. Bij 5 mgr. Th (NO.), p. L., was deze dui-
delijk waar te nemen. Met aantal druppels p. min. wijzigde zich bij
deze dosis, 15 min. na het begin der doorstrooming, na faradisatie;
"a de daaropvolgende prikkeling (15 min. later) echter niet.
Kleine closes Th-zout werden nu achtereenvolgens toegevoegd; bij
\' \'ngr. Th (NO,), bleek een dergelijke eigenaardige toestand te be-
slaan, als bij de voorafgaande (5 mgr. p. L.). Hoe hooger de
dosis Th, waarmee doorstroomd werd, steeg, des te duidelijker
\'<wam de prikkelbaarheid voor den dag, n.I. bij 10, 12.5 en 15 mgr.
P- L. Bij 20 mgr. Th (NO.), p. L. echter was na faradisatie in ver-
schillende proeven nooit eenige prikkelbaarheid te vinden. Bij de
dosis, die in de proefreeks, daaraan onmiddellijk vooraf ging, (15
U^ßr. Th-nitraat p. L.) werd echter steeds duidelijk prikkelbaar-
heid waargenomen. Deze werd derhalve als de bruikbare maxi-
J»um-dosis Th-nitraat beschouwd.
Exp. no 5. 11 u 35 Begin 4 mgr. UO2 (SOJ p. L. KIR
12 u 35 aantal druppels p. min. = 5.
2u 05 faradisatie (30.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 6.
„ » >. » I. na pr. = 6.
onprikkelbaarheid.
2u 09 aan de vloeistof wordt 5 mgr. Th (NOa)« p.L. toegevoegd.
2u 24 faradisatie (30.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 3.
„ » » n » na pr. = 2.
prikkelbaarheid.
2u 39 faradisatie (30.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór en na pr. = 3.
onprikkelbaarheid.
Het Th kan volgens deze gegevens slechts binnen nauwe gren-
zen (5 resp. 15 mgr. Th (NO,), p. L.) de vasomotorische prikkel-
baarheid doen behouden blijven.
Rubidium. Op dezelfde wijze als voor de a- stralen was ge-
schied, werd de invloed van /3-stralen op de vasomotorische prik-
kelbaarheid onderzocht. Aan het nul-mengsel werden enkele
mgr. RbJ p. L. toegevoegd en de prikkelbaarheid opnieuw nage-
gaan. Ook hier was duidelijk waar te nemen, dat deze terugge-
keerd was.
Exp. no. 6. 4 u 50 Begin doorstrooming met nul-mengsel,
5u faradisatie (30.5)
aantal druppels p. min. onmidd. vóór pr. = 17.
II II II II II na pr. = 12.
onprikkelbaarheid.
5u 05 aan de vloeistof wordt 10 mgr. RbJ p. L. toegevoegd.
5u 20 faradisatie (30.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 18.
H II II II l> na pr. = 16.
Prikkelbaarheid teruggekeerd.
In een reeks van proeven werden nu achtereenvolgens geleidelijk
hooger doses Rb toegevoegd, en telkens de prikkelbaarheid na-
gegaan. Deze bleek binnen een zeker gebied aanwezig te zijn.
De kleinste hoeveelheid RbJ, waarbij de prikkelbaarheid terug-
keerde, na 2 opvolgende faradisaties, bedroeg 10 mgr. p. L. Bij
120 mgr. RbJ p. L. bleek geen vasomotorische prikkelbaarheid
meer te bestaan. Werd nu het Rb-zout door middel van doorstroo-
ming met het nul-mengsel, uitgewasschen, dan keerde de prikkel-
baarheid weer terug. Na faradisatie werd bij doses hooger dan
120 mgr. RbJ p. L. onprikkelbaarheid waargenomen. De hoogste
dosis, waarbij geregeld prikkelbaarheid kon worden aangetoond
bedroeg 100 mgr. RbJ p. L. De grenzen, waarbinnen dus Rb, na
toevoegmg aan het nul-mengsel de prikkelbaarheid doet terug-
keeren, liggen bij 10 resp. 100 mgr. RbJ p. L.
Kalium. Ook voor het K kon aangetoond worden, dat het, na
toevoeging van het nul-mengsel, binnen een zeker gebied, in staat
IS de verdreven prikkelbaarheid te doen terugkeeren. Dit gebied
strekt zich verder uit dan van één der andere radio-actieve zouten.
Exp.no. 7. 10 u 25. Begin doorstrooming met 3 mgr. Uranyl-nitraat p. L. KIR.
10 u 30. Aantal druppels p. min. = 7.
10 u 35. faradisatie (27)
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór pr. = 4.
» » II II II na pr. = 4.
Onprikkelbaarheid.
10 u 40. Aan het nul-mengsel wordt 10 mgr. KCl p. L. toegevoegd;
begin der doorstrooming.
10 u 45. Aantal druppels p. min. = 2.
10 u 50. faradisatie (27)
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór pr. = 1.
>\' II II II II na pr. ^ 2.
Prikkelbaarheid.
De „prikkelbaarheids"-grenzen van het kalium liggen bij 10
res|). 350 mgr. KCl p. L.
Men zou uit hetgeen op pag. 34 is gezegd, in verband met bo-
venstaande uitkomsten kunnen opmaken, dat bij doorstrooming met
»espectievelijk alle „prikkelbare" doses radio-actief zout steeds na
korter of langer lijd in den loop van het experiment oedeem op-
treedt. Dit is inderdaad het geval gebleken en het is de moeite
wa.yd er den lezer hier opmerkzaam op te maken. Beide ver-
schijnselen, vasomotorische prikkelbaarheid en oedeem kunnen dus
"aast elkander voorkomen, doch zijn onafhankelijk van elkaar, al-
hoewel zij beide door de radio-actieve elementen worden bein-
vloed.
Het is in verband hiermede de moeite waard op te merken, dat
\'^t optimum van werking ten opzichte van de vasomotorische prik-
kelbaarheid — hetgeen voor kalium en uraan ongeveer in het
midden tusschen de opgegeven grenswaarden moet gelegen zijn —
verschilt van de door Gunzburg (l.c.) gevonden optimum-waar-
den ten opzichte van den invloed van deze stoffen op het ontstaan
van oedeem. Voor het Th en Rb die hij ook in die richting onder-
zocht, geeft hij in het zooeven aangeduide artikel, geen optimum-
waarde op; wij moeten derhalve een vergelijking als ten opzichte
van K en U gemaakt, hier achterwege laten.
§ 5. RADIO-PHYSIOLOGISCHE EVENWICHTEN.
K/U-mengsels. In de voorafgaande § is de terugkeer der prik-
kelbaarheid na toevoeging van eenige radio-actieve elementen aan
het nuI-mengsel vermeld. Het is nu gebleken, dat wanneer men
dit laatste op een bepaalde wijze laat geschieden, de prikkelbaar-
heid weer kan verdwijnen. Daartoe is noodig, dat men, niet zoo-
als tot nu toe geschied was, één radio-actief element, in achtereen-
volgens steeds hoogere doses toevoegt, maar twee elementen
(i- en /5-straler, gemengd. Wanneer men dan iedere keer
opnieuw faradiseert, dan blijkt op een gegeven oogenblik, dat bij
faradisatie, ook met verschillende intensiteit (klosafstand), geen
prikkelbaarheid is waar te nemen.
Exp. no. 8. 3u 14. Begin doorstrooming met (200 mgr. KCl 44 mgr.
UO, (NO,), p. L.
3u 15. Aantal druppels per min. = 26.
3u 29. faradisatie (28.5)
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór prikkeling = 17-
t» (» II 11 II ia M = 17.
Onprikkelbaarheid.
3u 44. faradisatie (25.5)
Aantal druppels per min. onm. vóór pr. = 14.
" M tf fy na pr. = 14.
Onprikkelbaarheid.
Op dezelfde wijze als boven beschreven te werk gaande, heeft
men indertijd voor het kikvorschhart zgn. „evenwichtsmengsels"
gevonden, waarbij tijdens gezamenlijke doorstrooming van a- en
/3-stralers geen automatie was waar te nemen. Deze was na toe-
voeging opnieuw van een der aangewende radio-actieve elementen
of tijdens opvolgende doorstrooming met KIR te herwinnen.
Buitendien is aangetoond, dat men, uitgaande van een dergelijk
-ocr page 51-evenwichtsmengsel, van dezelfde methode gebruik makende, als
voor opsporen daarvan aangewend, opnieuw hoogere evenwichts-
mengsels kan vinden.
Precies hetzelfde vonden wij in onze experimenten terug met be-
trekking tot de vasomotorische prikkelbaarheid.
Wij zouden derhalve de mengsels van radio-actieve stoffen, die
tegelijkertijd een a- en ff -straler bevatten, en bij doorstrooming
waarmee geen prikkelbaarheid is aan te toonen, met den naam van
„evenwichtsmengsels" willen bestempelen.
Exp. no. 9. 2 u 50. Begin doorstrooming (350 mgr. KCL 49 mgr.
UO, SO4) p. L.
3u 05. 5 druppels p. min.
3u 14. 9 „ p. min.
3 u 20. faradisatie (25.5)
Aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 9.
M » M M na pr. = 9.
Onprikkelbaarheid.
3u22-3u37. Doorstrooming met KIR.
3 u 37. Begin doorstrooming met (400 mgr. KCI 49 mgr.
UOa SO4) p. L;
Aantal druppels p. min. = 6.
3u 52. faradisatie (25.5)
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór pr. = 3.
II II i> II II na pr. = 2.
Prikkelbaarheid.
4 u 02. Aantal druppels p. min. = 3.
4 u 07. faradisatie (25.5)
Aantal druppels onmiddellijk vóór pr. = 3.
II II „ na pr. = 3.
Onprikkelbaarheid.
4 u 10. Begin doorstrooming met (425 mgr. KCI 49 mgr.
UO, SO4) p. L.
4u 17. Aantal druppels p. min. t= 2.
4 u 25. faradisatie (25).
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór en na pr. = 1.
4 u 40. faradisatie (25).
Aantal druppels onmidd. vóór en na pr. = 1.
Onprikkelbaarheid.
Streef\') heeft eenige jaren geleden aangetoond, dat toevoe-
ging van fluoresceine (100 mgr. p. L.) aan de doorstroomings-
vloeistof, bij het hart in staat is K/U „evenwichtsmengsels" te ver-
\') Streef, Onderz. Physiol. Laborat. Utrecht. 5de Reeks. XIX. p. 1.
-ocr page 52-schuiven naar de U-kant, d.w.z. er moest K toegevoegd worden
om opnieuw een evenwichtsmengsel te doen ontstaan.
De overeenkomst met onze evenwichtsmengsels deed ons
besluiten na te gaan of ook in ons geval na fluoresceinetoevoeging
de onprikkelbaarheid zou verdwijnen. Inderdaad kon dit voor
eenige evenwichtsmengsels worden aangetoond. Door toevoeging
van extra-kalium keerde evenals bij het hart het evenwicht, in casu
de onprikkelbaarheid, terug. Voor hetzelfde evenwicht was dit bij
verschillende klosafstanden aan te toonen.
Exp. no. 10. 3u 15. Begin doorstrooming met (100 mgr. KCl 25 mgr.
Ur. sulfaat) p. L.
3u 25. faradisatie (30.5)
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór en na pr. = 21.
onprikkelbaarheid.
3 u 45. faradisatie (30.5)
Aantal druppels p. min. „ „ „ „ „ = 8.
onprikkelbaarheid.
3u 50. toevoeging van 100 mgr. fluoresceine p. L.
4u Aantal druppels p. min. = 9.
4 u 05. faradisatie (30.5)
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór pr. = 9, na pr. = 10.
prikkelbaarheid teruggekeerd.
4 u 20. faradisatie (30.5)
Aantal druppels p. min. onmidd. vóór pr. = 9, na pr. = 8.
prikkelbaarheid.
4u 27. Begin doorstrooming met (120 mgr. KCIp. L. 25mgr.
UO, SO4) p. L.
4 u 34. Aantal druppels p. min. = 15.
4 u 42. faradisatie (30.5)
Aantal druppels p. min. onm. vóór en na pr. = 15.
onprikkelbaarheid.
4u 57. faradisatie (30.5)
Aantal druppels p. min. onm. vóór en na pr. = 13.
onprikkelbaarheid.
De hoeveelheden K, die voor evenwichtsherstel benoodigd wa-
ren, namen met het stijgen der evenwichten toe. Op het overzicht
zijn deze door cijfers, naast de lijnen, die de richting van even-
wichtsverschuiving aanwijzen, weergegeven. Streef (l.c.) vond
bij zijn evenwichten iets overeenkomstigs.
100 Ï55 55 iSC ïBö SÖO 220 2^0 2&Ó 2S0 )O0 320 360 ^60 400
O beteekent prikkelbaarheid.
tl onprikkelbaarheid.
Op eenige feiten moge hier nog in het bijzonder de aandacht
gevestigd worden.
Bij de lagere doseeringen, zoowel van K als van U bleek bij
faradisatie de prikkelbaarheid der vasoconstrictoren de overhand
te hebben. Bij doorstrooming met wat hoogere doses daarentegen
zoowel van ieder der belde stoffen afzonderlijk als van deze ge-
zamenlijk in elkaar niet compenseerende hoeveelheden werd op-
gemerkt, dat de vasodilatatoren de overhand hadden. In beide ge-
vallen werd met ongeveer dezelfde intensiteit gefaradiseerd. Bij zeer
"ooge doses komt het tot verlamming van beiden.
Na faradisatie, die längeren lijd, ongeveer een uur na het begin
der doorstrooming plaats had, werden af en toe contracties waar-
pnomen van de willekeurige spieren, terwijl dit bij voorafgaande
faradisatie met dezelfde intensiteit niet het geval was. Door de
klossen wat verder uit elkaar te schuiven, kon dit bij hernieuwde
prikkeling voorkomen worden.
Een enkele keer hadden na langere doorstrooming\'met verschil-
\'ende vloeistoffen spontane spiercontracties plaats. Door de sa-
j^enstelling der vloeistof te veranderen hield het verschijnsel op.
et experiment werd daarna voortgezet met het nieuwe mengsel
•"»\'s uitgangspunt.
GuNznuRG (I.e.) heeft een overeenkomstige waarneming ge-
daan. Bij doorstrooming van een kikvorsch met kaliumlooze Rin-
ser. die 20 mgr. U-zout p. L. bevatte, heeft hij heftige clonische
eontracties van ongeveer alle skeletspieren zien ontstaan.
In de reeks proeven, die het opsporen en vinden van het hoogste
^venwicht mengsel (425 mgr. KCl -f 49 mgr. UO.SO.) p. L. voor-
8\'ngen, werd opgemerkt, dat terwijl geen oedeem aanwezig was,
Overzicht der aangewende K/U mengsels.
TABEL 2.
toch het aantal afvloeiende druppels p. min. geleidelijk afnam.
Misschien moest dit in verband gebracht worden met het toene-
men van het kalium-gehalte der vloeistof, aangezien de hoeveel-
heid der overige zouten in de Ringer constant werd gehouden.
K/Th Evenwichten. Aan de vloeistof, die het nul-mengsel plus
eenige mgr. Th (NO.) bevatte, werd kalium toegevoegd. De prik-
kelbaarheid, die vóór deze toevoeging aanwezig bleek te zijn, werd
na faradisatie opnieuw nagegaan. Was deze behouden, dan werd
opnieuw K toegevoegd en wederom gefaradiseerd. Aldus voort-
gaande werd tenslotte een punt bereikt, waarbij geen prikkelbaar-
hei meer kon worden aangetoond.
Exp.no. 11. 11 u 01 Begin doorstrooming met nul-mengsel (5 mgr. Th
(N03)4 10 mgr. KCI) p. L.
11 u 07 aantal druppels p. min. = 3.
11 u 11 faradisatie (26.5)
Aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 3.
» ,, .. na pr. = 2.
prikkelbaarheid.
11 u 12—llu 15 Doorstrooming met nul-mengsel.
11 u 15 begin doorstrooming met nul-mengsel -t- (5 mgr.
Th (NOa)« 20 mgr. KCl) p. L.
11 u 20 aantal druppels p. min. = 2.
11 u 25 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onm. vóór pr. 1.
„ „ .. » » na pr. = 2.
prikkelbaarheid.
11 u 30 Begin doorstrooming met nul-mengsel (5 mgr.
Th (N03)4 30 mgr. KCl) p. L.
11 u 35 2 druppels p. min.
11 u 40 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. vóór pr. = 1.5.
„ „ „ „ na pr. = 1.5.
onprikkelbaarheid.
Werd nu weer K of Th toegevoegd dan keerde de prikkelbaar-
heid terug. In het laatste geval was door toevoeging van K op-
nieuw een mengsel samen te stellen, bij doorsrooming waarmee
de prikkelbaarheid verdween. Ook door omgekeerd Th aan nul-
mengsel, dat K bevatte, toe te voegen, kon zulk een mengsel wor-
den samengesteld.
Exp.no. 12. llu 40—11 u 45 nul-mengsel,
(vervolg II u 45 Begin doorstrooming (7 mgr. Th (NO,)!
vanno. 11) 30 mgr. KCl) p. L
11 u 50 1 druppel per min.
-ocr page 55-11 u 55 faradisatie (26.5)
Aantal druppels p. min. vóór pr. = 1.
.1 » II .. na pr. = 1.5 (bijna 2).
prikkelbaarheid.
12 u Begin nui-mengscl (7 mgr. Th (N03)4
40 mgr. KCl) p. L.
aantal druppels p. min. = 3.
12u05 ........ =3.
12 u 10 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 3.
II II <1 II II na pr. =: 3.
onprikkelbaarheid
12 u 15 aan de vloeistof van 12 u. wordt 10 mgr. KCl p. L-
12 u 20 3 druppels p. min. toegevoegd.
12u 25 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. vóór pr. = 2.
»1 M II II na pr. = 1.
prikkelbaarheid.
Op dezelfde wijze als beschreven voor het K en U, werden der-
lialve K/Th mengsels opgespoord, die dezelfde eigenschappen be-
zaten, als de K/U-evenwichtsmengsels. Het Th blijkt dus als an-
tagonist van het kalium, U te kunnen vervangen ten opzichte der
vasomotorische prikkelbaarheid.
Overzicht der aangewende K/Th-mengsels.
TABEL 3.
Tkwtr «nu
______SMCt L
T5-SS-SS-*S-«5-Eo fS ^
» beteekent prikkelbaarheid.
„ onprikkelbaarheid.
Rb/U Evenwichten. Naar aanleiding van de opheffing van a-
-ocr page 56-prikkelbaarheid door een /S-straler, welke in het voorafgaande
beschreven is, was het wenschelijk nu ook eens na te gaan of het
omgekeerde mogelijk was, n.1. opheffing van -prikkelbaarheid
door een ö-straler. Hiervoor was toevoeging van U aan het nul-
mengsel -f Rb, het doelmatigst en eenvoudigst. Was Th of een
andere a-straler toegevoegd geworden, dan had men met nieuwe
factoren rekening te houden.
Spoedig werd, door aan de combinatie van (nul-mengsel -f 30
mgr, RbJ p. L.) eenige mgr. U toe te voegen een mengsel gevon-
den, waarbij geen prikkelbaarheid was te vinden. Toevoeging van
Rb daarna deed de prikkelbaarheid terugkeeren.
Exp. no. 13. 12 u 40 Begin doorstrooming met nul-mengsel (bevat hier
2 mgr. UO2 SO4 p. L.)
1 u 40 aan de} vloeistof wordt 3 mgr. UOj SO4 p. L. toegevoegd.
2u 05 aan de vloeistof wordt 30 mgr. RbJ p. L. toegevoegd,
aantal druppels p. min. = 14.
2u 20 faradisatie (30.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór en na pr. = 14.
onprikkelbaarheid.
2u 35 faradisatie (30.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór en na pr. = 14.
onprikkelbaarheid.
2u 40 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór en na pr.= 15.
onprikkelbaarheid.
2u 45 faradisatie (24.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór en na pr. = 12.5
onprikkelbaarheid.
2u 50 Begin der doorstrooming met (35 mgr. RbJ p. L.
5 mgr. UO2 SO4) p. L.
3 u 07 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 15.
» „ „ „ „ na pr. = 13.
onprikkelbaarheid.
Door verhooging van de gezamenlijke hoeveelheid Rb en U werd
nu een volgend mengsel, waarbij geen prikkelbaarheid was waar
te nemen (65 mgr. RbJ 7.5 mgr. UO,(NO,),) p. L. gevonden.
Hieraan werd opnieuw Rb toegevoegd en de prikkelbaarheid kwam
weer voor den dag,
Exp. no. 14. 10 u 35 Begin doorstrooming (7.5 mgr. UO2 (N03)2
65 mgr. RbJ) p. L.
-ocr page 57-lOu 50 faradisatie (25.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór pr. = 2.
»» >• M II II na pr. = 2.
onprikkelbaarheid.
11 u 05 faradisatie (25.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór ennapr. = I.
onprikkelbaarheid.
11 u 10 faradisatie (22.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór en na pr. = 1.5
onprikkelbaarheid.
11 u 15 faradisatie (22.5) .
aantal druppels p. min. onmiddellijk vóór en na pr. = l.
Onprikkelbaarheid.
11 u 19 Begin doorstrooming met (7.5 mgr. UOj (NOj),
11 u 23 aantal druppels p. min. = 4. ^^ ^^^^ P\'
11 u 29 faradisatie (22.5)
aantal druppels p. min. vóór pr. = 4.
i> II II II na pr. = 2.
prikkelbaarheid.
Ook hier werden derhalve op dezelfde wijze als voor de ande-
re radioactieve zouten beschreven, door herhaalde afwisselende
toevoeging van a- en ^-straler evenwichtsmengsels opgespoord.
Het Rb blijkt dus evenals het K antagonist van U ten opzichte
van de vasomotorische prikkelbaarheid, en is in staat bij geza-
melijke doorstrooming met U deze eventueel op te heffen.
Overzicht van de aangewende Rb/U mengsels:
TABEL 4.
■^UroutnKL.
9 » »
O O O
mg»Rtl.w«l
20 » 40 SO 60 70 80 30 100
O beteekent prkkelbaarheid.
„ onprikkelbaarheid.
§ 6. DE UITKOMSTEN VAN DE WIJZIGING DER VASO-
MOTORENWERKING DOOR VASOHORMONEN.
Uit het gegeven litteratuur overzicht blijkt voldoende welk een
invloed de vasohormonen op de vaatwijdte uitoefenen. Alvorens
de werking van de vasohormonen op de vasomotorische prikkel-
baarheid na te gaan, moest dus allereerst worden onderzocht, in
welke concentraties zij aan het Läwen-Trendelenburg preparaat
de vaatwijdte beïnvloeden. Pas nadat dit geschied was, kon worden
overgegaan tot de bestudeering van hun invloed op de vasomotori-
sche prikkelbaarheid.
Adrenaline. Voor het onderzoek werden oplossingen aange-
wend, die verkregen waren door verdunning van het preparaat van
Parke, Davis i& Co. (conc. 1«: 1.000). In een concentratie van
1/20 millioen p. L. nul-mengsel bleek adrenaline gedurende eenige
uren in het algemeen geen invloed uit te oefenen op de vaatwijdte.
Met een concentratie van 1/10 millioen waren de uitkomsten wisse-
lend, d.w.z. soms werd geen invloed op de vaatwijdte en soms
vaatvernauwing gevonden. Bij doorstrooming met concentraties
van 1 op 5, 1 op 2, 1 op 1 millioen werd vaatvernauwing waarge-
nomen, de sterkte toenemend in deze volgorde. Concentraties van
meer dan 1/20 millioen, bleven als voor ons van ondergeschikt be-
lang, buiten beschouwing.
De H-ionen concentratie van onze doorstroomingsvloeistoffen
was, in verband met hetgeen op pag. 8 gezegd is, gunstig voor de
adrenaline-werking. Met het oog op spoedig bederf bij staan aan
de lucht werd de adrenaline-oplossing voor iedere proefreeks
versch bereid.
Histamine. De histamine-oplossingen werden vervaardigd door
ergamine tabletten (Welcome) a 0,03 gr. op te lossen in de
Ringersche vloeistof (1 tablet bevat 0,01 gr. histamine).
Bij doorstrooming met 0.01 mgr. histamine p, L. KIR, overeen-
komend met de helft der gemiddelde doses, door Doi gebruikt
zagen wij lichte vaatvernauwing in den loop van uur optreden.
Bij doorstrooming met nul-mengsel, waaraan respectievelijk was
toegevoegd 1,2 en 3 mgr, histamine p, L, (concentraties resp, van
1/1 mill,, 1 : 500 000,1 : 300,000), werd geen of zeer geringe
vermindering van het aantal druppels p, min, waargenomen. Om
deze hoeveelheden te kunnen vergelijken met de gegevens in de
litteratuur moeten ze omgerekend tot de absoluut gebruikte hoe-
veelheden; deze zijn respectievelijk gelijk aan: 0.007, 0,02 en
0.03 mgr. histamine. Deze cijfers zijn merkwaardigerwijze
veel hooger dan die, welke de hoeveelheden histamine aangeven,
waarvan de werking volgens Rothlfn (zie pag. 6) de over-
gang vormt tusschen vaatverwijding en vaatvernauwing. De aan-
gewende oplossingen waren versch bereid of hoogstens eenige
etmalen oud.
Acctyl-cholinc. In aansluiting aan de schrijvers werd een deri-
vaat van het choline, acethyl-choline aangewend. Volgens een
methode, mij medegedeeld door Dr. le Heux, werd het als volgt be-
reid uit choline: aan een afgewogen hoeveelheid (eenige mgr.)
choline, in substantie, werden eenige druppels azijnzuur-anhydride
toegevoegd; en het geheel daarna in een schaaltje, boven een
waterbad, tot droog toe ingedampt. Vervolgens werden opnieuw
enige druppels azijnzimr-anhydride toegevoegd en wederom tot
droog toe ingedampt. Nadat dit in \'t geheel 3 ä 4 keer was gedaan,
werd het acetyl-choline, dat nu ontstaan was, opgelost in kalilooze-
Ringer. Ongeveer 80 ä 90 % van de oorspronkelijke hoeveelheid
choline is nu in acetyl-choline overgegaan.
Dale ») vond, dat de oplossing van acetyl-choline in Ringer,
ook in zeer geringe concentraties, spoedig zijn werkzaamheid ver-
liest. De oplossingen werden in verband daarmede telkens versch
bereid.
Toevoeging aan het nul-mengsel van 0.5 mgr. acetyl-choline
p. L., tennaastenbij overeenstemmend met de concentratie van 1 :
2.5 millioen gebruikt door Doi (I.e.), bleek bij herhaalde experimen-
ten op zichzelf geen invloed te hebben op de vaatwijdte. Lagere
doses (0.05, resp. 0.1 mgr. p. L.) vertoonden evenmin eenige
werking. Bij hoogere doses werd vaatvernauwing waargenomen.
Gevolgen van zenuwprikkeling tijdens den door vasohor-
monen gewijzigden toestand der vaten.
A. Uitgaande van doorstrooming met het nul-mengsel.
Nu een concentratie gevonden was, waarbij de vasohormonen
gedurende den duur van onze proeven, geen hinderlijken invloed uit-
oefenden op de vaatwijdte, konden wij overgaan tot het onderzoek
betreffende hun invloed op de vasomotorische prikkelbaarheid.
Verandering in het aantal afvloeiende druppels p. min., na fara-
disatie, is hier dus toe te schrijven aan den invloed der Vasomo-
toren.
\') Dale, journ. of Pharm, and exp. Ther. 6. 1914. p. 147.
-ocr page 60-Adrenaline. Om te zien of adrenaline eenige werking uitoefende,
werd allereerst doorstroomd met het nul-mengsel, en nadat on-
prikkelbaarheid was vastgesteld, adrenaline toegevoegd tot een
concentratie van 1/20 millioen p. L., en opnieuw gefaradiseerd. De
prikkelbaarheid bleek nu teruggekeerd te zijn. Ook bij 1/10 mil-
lioen adrenaline was prikkelbaarheid aan te toonen.
Exp. No. 14. 12 u 18 Begin doorstrooming met 2 mgr. uraan nitraat p. L.
(zomer-nul-mengsel).
12 u 23 aantal druppels p. min. = 10.
12 u 28 faradisatie (27)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor cn na pr.
= 6.
onprikkelbaarheid.
12 u 28 — 12 u 35 KIR.
12 u 35 begin doorstrooming met (2 mgr. UO,(NO,), 0.05
mgr. adr. p. L.).
12 u 45 faradisatie (27)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 4.
I» »1 »» II ,, na pr. = 3.
prikkelbaarheid (vasoconstr.) teruggekeerd.
Exp. No. 15. 10 u 25 begin KIR.
11 u 10 aan de vloeistof wordt 3 mgr. Uü,(NO,), p. L. toe-
gevoegd.
aantal druppels p. min. = 4.
11 u 25 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor cn na pr.
= 9.
11 u 26 aan de vloeijstof wordt adrenaline l/IO millioen p. L.
toegevoegd.
11 u 30 14 druppels p. min.
11 u 40 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onm. voor prikkeling \'= 15.
" i> II II I» I» II ~ l*!\'
prikkelbaarheid (vasoc.) teruggekeerd.
De vraag deed zich nu voor, aan welke omstandigheid de terug-
keer van de prikkelbaarheid was te danken.
Eenige mogelijkheden moesten overwogen worden: ten eerste
kon kalium- of uraan-prikkelbaarheid aanwezig zijn; in de twee-
de plaats bestond de mogelijkheid, dat de teruggekeerde prikkel-
baarheid adrenaline-prikkelbaarheid was. Tenslotte was het mo-
gelijk, dat zoowel radio-actieve- als adrenaline-prikkelbaarheid in
het spel was. Om dit uit te maken, werd K aan de vloeistof, bestaan-
de uit (nul-mengsel -j- adrenaline) toegevoegd. Bestond nu de eerst
genoemde mogelijkheid, dan zou eventueel door K-toevoeging de
onprikkelbaarheid hersteld kunnen worden. Was dit het geval, dan
kon men kaliumprikkelbaarheid wel uitsluiten. De mogelijkheid
van adrenaline en van (adrenaline -f U)-prikkelbaarheid was ech-
ter niet te sluiten; hef zou n.1. heel goed kunnen zijn, dat K ten op-
zichte van de vasomotorische prikkelbaarheid antagonist was aan
het adrenaline, en deze dus zou kunnen opheffen.
Na toevoeging van K was nu inderdaad onprikkelbaarheid te
herwinnen. Wij zullen hier alleen de mogelijkheid van U-prikkel-
baarheid onder het oog zien. De mogelijkheid van adrenaline-
prikkelbaarheid, hoe belangrijk ook als feit op zich zelf, laten wc,
om de zaak niet al te ingewikkeld te maken, buiten beschouwing.\'
Exp. no. 15a 12 u 10 2 ä 3 driippds p. min.
(vervolg v. 12 ii 15 begin doorslrooming met (3 mgr. UO,(Nü,), 0.1
vorige) mgr. adr. 10 mgr. KCl) p. L.
12 n 20 2 a 3 druppels p. min.
12 u 25 faradi.satie (20.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor en na
prikkeling = I.
oniirikkclbaarheid
Er is nog een andere aanwijzing dat men met een radio-actieve
verstoring der onprikkelbaarheid te doen heeft na toevoeging van
ndrenaline aan het nul-mengsel. Aan een quantum U-zout (1.5
">gr. UO, (NO,),) p. L, waarbij te voren was vastgesteld, dat
prikkelbaarheid aanwezig was. werd adrenaline toegevoegd. Na
faradisatie bleek de prikkelbaarheid behouden te zijn. Werd mi
KHlium (5 mgr. KCl) toegevoegd, dan verdween de prikkelbaar-
heid. De combinatie van (1.5 mgr. U -I- 5 mgr. KCl p. L.) heeft
•jlaarblijkelijk, dank zij de aanwezigheid van adrenaline, dezelfde
\'^\'genschap gekregen als hef nul-mengsel; weglating van adrenaline
"oet de prikkelbaarheid terugkeeren.
Exp. No. 16. 3u :«) Begin (1.5 mgr. Uü,(NO.), 0.05 mgr. adrenaline)
p. L. KIR.
3 u 40 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. voor pr. = 4.
...... na pr. = 3.
prikkelbaarheid (vasoconstrict.)
3u 45 Begin doorstrooming met (1.5 mgr. UÜ,(NÜ,), p. L.
0.05 mgr. adr. -f 5 mgr. KCl) p. L.
3 u 50 4 druppels p. min.
-ocr page 62-3u 55 faradisatie (26).
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor en napr.=3.
onprikkelbaarheid.
4 u — 4 u 10 Doorstrooming met KIR; gemiddeld aantal
druppels p. min. = 3.
4u 10 begin doorstrooming met (1.5 UO,(NO,), p. L. 5
mgr. KCI) p. L.
4 u 15 aantal druppels p. min. = 6.\'
4 u 20 faradisatie (26)
aantal druppels p. min onmiddellijk voor pr. = 4.
„ .. "a pr- = 5
prikkelbaarheid (vasodilat.)
Opnieuw toevoegen van radio-actief bestanddeel doet de on-
prikkelbaarheid weer verdwijnen.
Exp. No. 17. 2u 15 Begin KIR; aantal druppels p. min. = 14.
2u 45 Begin (1.5 mgr. UO,(Nü,), 5 mgr. KCI 0.05 mgr.
adr.) p. L.
3 II 00 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor en na pr.
= 6.
onprikkelbaarheid.
3u 10 aan de vloeistof wordt 1.5 mgr. UO,(NO,), p. L. toe-
gevoegd.
3u 13 aantal druppels p. min. = 14.
3 u 16 „ „ „ „ = 9
3 u 20....... = 9. \'
3 u 23 faradisatie (26.5)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 9
>, „ „ na pr. = 10.
prikkelbaarheid.
De verkregen uitkomsten schijnen er derhalve op te wijzen, dat
de terugkeer der prikkelbaarheid na adrnaline-toevoeging, ook bij
het nul-mengsel berust op radio-actieven invloed.
Dit laatste pleit er voor, dat men ook bij het nul-mengsel te doen
heeft met een mengsel van kalium- en uraan-zout. liet verschil
echter, dat men tusschen de beide besproken mengsels ten op-
zichte van de prikkelbaarheid in verband met adrenaline vindt»
duidt er op, dat het nul-mengsel van een anderen aard is als het
zoo juist besprokene. Wij komen hier op terug.
Acetyl-choline. Om den invloed van acetyl-choline ten opzichte
van de vasomotorische prikkelbaarheid na te gaan, werd weer
eerst aan een nul-mengsel het betreffende hormone toegevoegd.
Bij 2 mgr. UO, (NO,), p. L. (zomer-nul-mengsel) bleek acetyl-
choline in staat te zijn de toestand van onprikkelbaarheid te doen
verdwijnen.
Exp. No. 18. 10 u 30 Begin KIR (18 druppels p. min.)
10 u 45 begin 2 mgr. UO,(NO.), p. L. KIR.
11 u 00 faradisatie (26).
onprikkelbaarheid; aantal druppels p. min. onm. voor
en na pr. = 12.
II u 00 — 11 u 15 Doorstrooming KIR.
II u 15 begin doorstrooming met (2 mgr. UO,(NO,), 4- 0.5
mgr. acetyl-choline) p. L. KIR.
11 u 25 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 9
„ „ • p. min. „ na pr. = 6.
prikkelbaarheid teruggekeerd.
Toevoeging van U deed de onprikkelbaarheid weer terug komen;
K bleek hiertoe niet in staat te zijn.
llu 35 begin doorstrooming met (3 mgr. UO,(NO,) 0.5
mgr. acetyl-choline) p. L. KIR. \'
11 u 50 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 6.
>> I» >» I) II "a pr. — 7.
prikkelbaarheid teruggekeerd.
11 u 50 — 11 u 55 KIR.
11 II 55 begin doorstrooming met (3.5 mgr. Uü,(Nü,), 0.5
mgr. acetyl-choline) p. L. KIR.
12 u 00 12 druppels p. min.
12 u 05 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 7.
na pr. = 7.
onprikkelbaarheid.
12 u 05 — 12 u 20 KIR.
Door nu aan het laatste mengsel Kalium toe te voegen keerde
<io verdwenen prikkelbaarheid terug.
12 u 20 Begin doorstrooming met (3.5 mgr. UÜ,(NO,), -f 10
mgr. KCI 0,5 mgr. acetyl-choline) p. L.
12 u 25 9 druppels p. min.
12 u 30 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 7.
,1 „ „ „ „ na pr. = 6.
prikkelbaarheid.
-ocr page 64-De vraag deed zich voor of misschien toevoeging van meer
l<alium de bestaande prikl^eibaarheid zou doen verdwijnen. Dit is
echter niet het geval gebleken.
Exp. No. 19. 3u 05 begin doorstrooming met (3.5 mgr. UO,(NO,), 16
mgr. KCl 0.5 mgr. ac.-choline) p. L.
3u 15 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr = 6.
» >, na pr. = 8.
prikkelbaarheid.
3 u 20 aan het mengsel van 3 u 05 wordt 3 mgr. KCl p. L.
toegevoegd.
3 u 30 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 8.
I» i> it II II na pr, = 7.
prikkelbaarheid.
Daarentegen treedt na verhooging van het U-gehalte wel on-
prikkelbaarheid op.
Exp. No. 20. 12 u 15 — 12 u 45 KIR.
12 u 45 begin (4 mgr. UÜ2(N03)2 15 mgr. KCl 0.5 mgr.
ac.-choline) p. L.
1 u 00 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 12.
II I. II II II na pr. = 11.
prikkelbaarheid.
1 u 00 — I u 05 KIR.
1 u 05 begin (5 mgr. UO,(NO.), "l5 mgr. KCl -f 0.5
mgr. acetyl-choline) p. L.
1 u 15 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onmiddellijk vuur en na pr.
= II.
onprikkelbaarheid.
Het bleek echter niet mogelijk, om, gelijk dit bij adrenaline het
geval was, door toevoeging van het hormone aan een K/U-mengsel,
waarbij prikkelbaarheid bestond, onprikkelbaarheid te voorschijn
te roepen.
Histamine. Histamine werd aan het nul-mengsel toegevoegd
en opnieuw de prikkelbaarheid nagegaan, evenals dit voor de
andere vasohormonen geschied was. Doses lager dan 1 mgr. p.
L, brachten geen wijziging in den toestand van onprikkelbaarheid.
Hoogere doses, 1, 2, resp, 3 mgr. p. L, waren in staat de prikkel-
baarheid te doen terugkeeren.
Exp. No. 21. 2u 55 Begin KIR.
3 u 10 Begin doorstrooming met 3 mgr. Uü,(NO,), p. L. KIR.
3 II 20 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 27.
» .. .. na pr. = 27
onprikkelbaarheid.
3 u 30 begin (3 mgr. UO,(NO,), p. L. 2 mgr. hist.) p.
L. KIR.
3 u 40 faradisatie (29)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 24
» » „ „ „ na pr. = 23
prikkelbaarheid.
3u 40 begin doorstr. (3 mgr. UO,(NO,), 3 mgr. hist.) p.
L. KIR.
3u 55 faradisatie (29)
aantal druppels p. min. voor pr. = 20
„ „ „ „ na pr. = 14.
duidelijk prikkelbaarheid (vasoconstr.)
Aan het laatste mengsel werd kalium toegevoegd en opnieuw
faradisch geprikkeld; bij herhaling hiervan werd de prikkelbaar-
heid verdreven.
Exp. (ver- 4 u 05 Begin doorstrooming met (3 mgr. Uü,(Nü,), -f 3
volg v. h. mgr. hist. 10 mgr. KCI.) p. L. Ringer.
vorige) 4u 15 faradisatie (30)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 10.
na pr. = 11.
prikkelbaarheid.
4u 20 aan het mengsel van 4u 05 wordt 10 mgr. KCI p. L.
extra toegevoegd.
4 u 30 faradisatie (30).
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor en na pr.
=7 .
onprikkelbaarheid.
Werd nu opnieuw radio-actief zout toegevoegd, dan keerde de
prikkelbaarheid terug. Toevoeging van de antagonist deed deze
verdwijnen.
Exp. No. 22. 3 u 40 Begin doorstrooming met (20 mgr. KCI 3 mgr.
UO,(Nü,), 3 mgr. hist.) p. L.
3 u 50 faradisatie (30)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 9.
....................pr- =
onprikkelbaarheid.
-ocr page 66-3 u 55 aan het mengsel wordt 2 mgr. UOjCNO^), p. L.
extra toegevoegd,
begin der doorstrooming.
4 II 05 faradisatie (30)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 8.
I» » I. » » na pr. = 7.
prikkelbaarheid.
4u 10 aan het mengsel van 3 u 55 wordt 20 mgr. KCI ex-
tra toegevoegd; begin der doorstrooming.
aantal druppels p. min. = 6.
4 u 25 faradisatie (30)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor en na pr. = 7.
onprikkelbaarheid.
Overzien wij de verkregen resultaten, dan blijkt o.a., dat
adrenaline en histamine in staat zijn, om de prikkelbaarheid, die
vroeger bij een K/U-mengsel was vastgesteld, te doen verdwijnen;
voor het acetyl-choline echter is dit niet aangetoond kunnen wor-
den.
Het was de moeite waard, na te gaan wat in het omgekeerde
geval gebeuren zou en den invloed der vasohormonen te onder-
zoeken op enkele K/U-mengsels, waarbij vroeger onprikkelbaar-
heid was gevonden. Daarover handelen de volgende bladzijden.
B. Uitgaande van hoogere evenwichten.
Het is het beste om bij de bespreking van den invloed der vaso-
hormonen op de K/U-evenwichten enkele bepaalde evenwichts-
mengsels te beschouwen. Deze zijn: (4 mgr. UO, (NO,), -f 15 mgr.
KCI) p. L. en (7.5 mgr. UO, (NO.), 30 mgr. KCI) p. L. Naar aan-
leiding van de uitkomsten der experimenten zullen wij adrena-
line en histamine te zamen bespreken, tegenover acetyl-choline.
Adrenaline. Nadat de onprikkelbaarheid was vastgesteld, werd
aan het eerstgenoemde evenwichtsmengsel adrenaline toegevoegd
tot een concentratie van 1/20 millioen p. L. De prikkelbaarheid
bleek teruggekeerd en nu werd K toegevoegd. Een kleine hoeveel-
heid, 5 mgr. KCI p. L. blijkt voldoende, om de prikkelbaarheid weer
te doen verdrwijnen; werd opnieuw radio-actief-zout toegevoegd,
dan keerde deze terug.
Exp. No. 23. 11 u 10 Begin (4.5 mgr. UO,(NO,), -f 15 mgr. KCI) p. L.
11 u 20 faradisatie (24)
aantal druppels p. min. onm. vóór pr. = 6.
I* II II II II na pr. = 5>
prikkelbaarheid.
11 u 20 — 11 u 25 KIR.
llu 25 aan de vloeistof wordt adrenaline (1/20 millioen p.
L.) toegevoegd,
begin der doorstrooming.
11 u 35 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. vlak voor pr. = 4.
„ „ „ „ „ na pr. = 3.
prikkelbaarheid.
llu 40 Begin doorstrooming met (4.5 mgr. UO,(NO,), -f
20 mgr. KCl 1/20 miil. adrenaline) p. L. Ringer.
onprikkelbaarheid.
11 u 50 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. voor pr. = 3.
„ „ „ „ na pr. = 3.
11 u 50 — 12 u 10 KIR.
12 u 10 Begin (6 mgr. UO,(NO,), -f 20 mgr. KCl 1/20
mill. adr.) p. L. Ringer.
12 u 15 aantal druppels p. min. voor pr. = 3.
„ „ .. n.T pr. = 2.
prikkelbaarheid.
Overzicht van den invloed van adrenaline op K/U-mengsels.
TABEL 5.
^o\'u I«ut » u
1.J
—auUfe-êW^«-!..
.•D«K£t «t»!.
IT
O beteekent prikkelbaarheid.
„ onprikkelbaarheid.
Histamine. Op dezelfde wijze als voor adrenaline beschreven,
werd nu gehandeld met histamine. Ook hier bleek kalium in onge-
veer even groote hoeveelheden (± 5 mgr. KCl) p. L., de terug-
gekeerde prikkelbaarheid te doen verdwijnen. Weglating van his-
tamine of opnieuw toevoegen van een der aangewende radio-ac-
tieve zouten, kalium of uranium deed de prikkelbaarheid terug
keeren.
Exp. No. 24. 2 u 30 Begin doorstrooming met (7.5 mgr. UO,(NO,), 30
mgr. KCl 1 mgr. histamine) p. L. Ringer.
2 u 45 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 8.
" >, „ „ „ na pr. = 7.
prikkelbaarheid.
2u 50 Begin doorstrooming met (7.5 mgr. UO,(NO,), -f-
35 mgr. KCl 1 mgr. histamine) p. L.Ringer.
2u 55 16 druppels p. min.
3 u 00 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 11.
" « » it „ na pr. = 11.
onprikkelbaarheid.
3 u 00 — 3 u 20 KIR.
3 u 20 Begin doorstrooming met (7.5 mgr. Uü,(NO), -f-
35 mgr. KCl) p. L. Ringer.
3u 35 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = ü.
" » .» >• „ na pr. = 10.
prikkelbaarheid.
Overzicht van den invloed van histamine op K/U mengsels.
tOuTKtL
30
iMb.UlSTfML
S KJ 15 20 JS
O beteekent prikkelbaarheid.
I. onprikkelbaarheid.
Acctyl-choUne. De invloed van het acetyl-choline op K/U-meng-
sels is blijkbaar een andere dan die van het adrenaline en hista-
*0
-ocr page 69-mine. Werd bi] deze twee stoffen de teruggel<eerde pril<i<elbaarheicl
door K-toevoeging te niet gedaan, hier bleek zulks niet mogeli]k.
Alleen toevoeging van U bleek de onprikkelbaarheid weer te kun-
nen herstellen. Werd het horinone weggelaten, dan keerde de prik-
kelbaarheid terug.
Exp. No. 25. 2 II 20 — 2 u 40 KIR.
2u 40 Begin (7.5 mgr. Uü,(Nü.), 30 mgr. KCI) p. L.
Ringer.
2 u 45 7 druppels p. min.
2 u 50 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. voor pr. = 6.
n „ „ „ na pr. = 6.
onprikkelbaarheid.
2 u 50 — 3 u 00 KIR.
3 u 00 aan de vloeistof wordt 0.5 mgr. acetyl-choline toe-
gevoegd.
3 u 05 8 druppels p. min.
3 u 10 faradi.satie (26)
aantal druppels p. min. onmiddellijk voor pr. = 8.
.1 „ „ „ „ na pr. = 6.
prikkelbaarheid.
3u 10 — 3u 15 KIR.
3n 15 Begin (8.5 mgr. Uü,(Nü,), 30 mgr. KCI 0.5
mgr. acetyl-choline) p. L.
3u 25 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. voor pr. = 8.
„ M na pr. = 8.
onprikkelbaarheid,
3 u 25 — 3 u 30 KIR.
3 u 30 Begin doorstrooming (8.5 ntgr. UO,(Nü,), -f- 30 mgr.
KCI) p. L.
3u 45 faradisatie (26)
aantal druppels p. min. onm. voor pr. = 2.
» M M na pr. = I.
prikkelbaarheid.
-ocr page 70-Overzicht van den invloed van acetyl-choline op K /U mengsels.
TABEL 7.
icmmv.
■ 6« K.CL IXU
5 10 15 M 2S » 35
O beteekent prikkelbaarheid.
„ onprikkelbaarheid.
Wanneer wij de in § 6 verkregen uitkomsten overzien, zijn er
enkele bijzonderheden, die in het oog vallen..
Zij hebben betrekking in de eerste plaats op de gevonden even-
wichtsmengsels.
Het zal den lezer bij beschouwing van de gegeven tabellen opge-\'
vallen zijn, dat de hoeveelheden kalium, die bij histamine en adrena-
line in staat zijn het evenwicht te herstellen — immers de nieuwe
evenwichtstoestand wordt door wijziging van een der componenten
verbroken — onafhankelijk zijn van de hoogte der resp. K/U even-
wichten; htezelfde geldt voor het uraan in verhand met acetyl-
choline.
Op pag. 54 is opgemerkt geworden, dat door middel
van hormonen-toevoeging van een K/U mengsel onprikkelbaarheid
is te verkrijgen. Dit geldt met betrekking tot adrenaline en histamine.
Dergelijke mengsels, zouden wij, in verband met de gevonden
evenwichten met den naam van „adrenaline resp. histamine-even-
wicht" willen bestempelen. Want zij hebben evenals de radio-
physiologische evenwichtsmengsels een bijzondere eigenschap ten
opzichte van de vasomotorische prikkelbaarheid en buitendien
wordt het evenwicht in beide gevallen op precies dezelfde wijze,
n.1. door toevoeging van radio-actief zout verbroken.
in de tweede plaats het nul-mengsel.
Bij de tabellen betreffende adrenaline en histamine is op te mer-
-ocr page 71-ken, dat met een hoogere concentratie van het hormoon, de hoe-
veelheid radio-actief zout, noodig om de onprikkelbaarheid van het
nul-mengsel te doen weerkeeren, toeneemt. Voor het acetyl-choline
was zulks niet aan te toonen, aangezien bij aanwending van con-
centraties hooger dan 1 op 2 millioen de vaatwijdte door het hor-
moon duidelijk werd beïnvloed. Wij moesten dit derhalve achter-
wege laten.
I3ij onze beschouwingen, die thans aan de orde zijn, zullen het
nul-mengsel en de evenwichts-mengsels, mede naar aanleiding van
de bij het onderzoek verkregen uitkomsten, tezamen besproken
worden.
§ 7. Beschouwingen.
In onze experimenten hebben wij van het nul-mengsel, wegens
zijn bijzonderen eigenschap ten opzichte van de vasomotorischen
prikkelbaarheid, als uitg.^ngspunt van onderzoek gebruikt gemaakt.
De vraag echter, waar en hoe men zich kan voorstellen, dat dit
mengsel werkt, is niet aangeroerd geworden. Langs experimen-
tcelen weg hebben wij getracht de oplossing van deze ijuaestie te
\'benaderen. De methode, die werd toegepast, en de redenen, die ons
tot de keuze daarvan gebracht hebben, zullen ons nti hebben bezig
tc houden.
Wanneer wij de vaatwand physiologisch analyseeren, dan be-
staat deze, afgezien van het endothelium en elastische elemen-
ten uit contractiele elemenlen, met tot anatomisch substraat de ver-
schillende spieriagen en zenuw elementen, die gevormd worden
door zenuwuileinden (terminale uitloopers) en de zenuwvezels, die
den vaatwand verloopen. Dit wat betreft het vaatgebied buiten
capillairen. In de wand der capillairen zelf, moeten zooals de
proeven van Doi, e.a. geleerd hebben, zenuweinden aanwezig zijn.
^\'j zullen de contractiele elementen, waarvan het bestaan in de
^•"ipillairen nog als precair beschouwd moet worden, laten rusten.
Even belangrijk als de beide genoemde elementen echter is ze-
de plaats van overgang van het eene element (spier) op het
♦"mdere (zenuwelement). Hierover later meer.
"ij het overwegen van een geschikte werkwijze, werd het ons
ovenstaande in gedachte houdend, duidelijk, dat we van de tot nu
bij onze experimenten gevolgde methodcm weinig voor ons
doel te wachten hadden. Want de beschouwing van de vaatwijdte
tijdens doorstrooming, de statische methode dus, zou ons alleen
omtrent den contractie-toestand van de vaatwand, m. a. w. het ge-
drag van de contractiele elementen, die dezen toestand momentaan
bepalen, kunnen onderrichten. Faradisatie zou ons eventueele ver-
anderingen in de vaatwijdte door zenuwprikkeling, het domein van
de nerveuze elementen, kunnen leeren kennen. Maar omtrent het-
geen gebeurt in de overgangsplaats, waar dus de prikkel van het
eene element op het andere wordt overgedragen, zouden wij in het
duister tasten. Hoogstens zouden wij, als veranderingen in de vaat-
wijdte gezien zouden worden na faradisatie, kunnen zeggen, dat de
prikkeloverdracht van zenuw op spier tot stand gekomen was.
Kroch \') heeft onlangs op de werking van locale mechanische
prikkels op de vaten van het kikkerzwemvlies opmerkzaam ge-
maakt. Hij prikkelde daartoe plaatselijk de capillairen en de arte-
riolen met drukbaren van bepaalde drukkracht. Bij aanwending van
haren van 1—5 mgr. werden slechts enkele nauwe capillairen ge-
opend; haren van 15—50 mgr. gaven soms medecontractie van
een of twee aangrenzende capillairen; sterkere prikkels (50mgr.)
deden de arteriën en arteriolen ook contralieeren, maar de latentie
duur was hier langer dan bij de capilairen. De werking, die eenige
minuten duurde, trad gemiddeld voor de capillairen na 1—5 sec. in;
bij de arteriën na 5—15 sec. De kikvorschen waren genarcotiseerd
met urethaan of gecurariseerd; aan de circulatie was niets ver-
anderd geworden.
De aanwending van deze methode nu heeft in ons geval bruik-
bare resultaten opgeleverd.
Het zwemvlies van een kikker werd tijdens doorstrooming met
nul-mengsel uitgespannen op een glas plaat, en bij doorvallend licht
onder het microscoop (Leitz oc. 3, obj. 2) bij zwakke vergrooting
(45 X) overeenkomende met de opgave van Krogh bezichtigd Na-
dat de doorstrooming eenigen tijd heeft geduurd, wordt met een
drukhaar een bepaald vat in het gezichtsveld geprikkeld door
er eenige malen langs te strijken. Bij aanwending van een haar
van 30 mgr. drukkracht ziet men dan een kleiner vat na eenigen
secunden duidelijk vernauwd; dit duurt enkele minuten, dan heeft
het vat de normale doorsnede weer bereikt. Uit de wanddikte en ^
de topografie moet afgeleid worden of men met een kleine arterie
of vena te doen heeft, aangezien pulsaties ontbreken. De capillair-
\') Journ. of Physiol. Vol. 55. 1921.
-ocr page 73-doorsneden vertoonden geen verandering.
Nadat het betreffende vat de normale wijdte weer had aangeno-
men, werd na een poosje van uit de zenuw gefaradiseerd, op de
wijze als bij de methodiek aangegeven. Tijdens deze faradisatie
werd nu opnieuw mechanisch geprikkeld, met dezelfde drukbaar
als zooeven. Nu bleek het vat zich te vernauwen, hetgeen het
anders tijdens faradisatie niet deed. Het verschijnsel hield iets
eerder op dan straks; de latenteperiode was wat korter. Aan de
capillairen waren tijdens faradisatie en mechanische prikkeling ook
nu geen veranderingen in de doorsnede waar te nemen.
Het feit, dat de vaatwand tijdens faradisatie, van de zenuw uit,
in staat is te reageeren op mechanische prikkels wijst er op, dat
de contractiele elementen bij doorstrooming met nul-mengsel hun
functie behouden. Wat de zenuwen betreft, konden wij alleen vast-
stellen, dat zij de toegevoerde prikkels niet zoodanig konden over-
dragen, als bij doorstrooming met actieve mengsels blijkbaar het
geval was.
De vraag was, of men niet verder zou komen, als doorstroomd
w.erd met andere mengsels, waarin radio-actieve stoffen aanwe-
zig waren, en waarbij evenmin als bij het mil-mengsel farad, prik-
kelbaarheid bestond. Daartoe werd doorstroomd met (4 mgr. UO,
(NO.). -I- 15 mgr. KCl) p. L. Tijdens faradisatie van de zenuw uit.
Werd nu opnieuw de mechanische prikkelbaarheid nagegaan. A\\aar
bier was de loesland schijnbaar anders dan zooevcn. Het kleine
vat, dat bezichtigd werd, trok zich tijdens faradisatie, zij het nog zoo
weinig, toch (toevallig) iets samen. Nu volgde tijdens mechanische
prikkeling een levendige reaclie: het vat trok zich nu sterk samen.
De zenuwelementen reageerden hier klaarblijkelijk nog eenigs-
zins op den vaatwand, al werd de indruk verkregen, dal zij duidelijk
belemmerd waren in htm functie.
De conclusie lag voor de hand dal hier de overdracht van de
zenuwprikkels op de spierelemenlen moeilijk kon plaatshebben.
Omtrent de plaats, waar bij hel nul-mengsel de stoornis te zoe-
ken was, waren wij dus niets bepaalds te welen gekomen. Het
vermoeden, dat de geleiding op de overgangsplaats van spier op
zenuw verstoord was, kreeg alleen versterking.
Wanneer men de uitkomsten met radio-actieve zoutoplossingen
vasohormonen met betrekking tot het opheffen der vasomotori-
^be prikkelbaarheidstoestand bi] het nul-mengsel en de hoogere
evenwichten onderling vergelijkt, valt een treffende overeenkomst
op te merken. Niet alleen, dat in beide gevallen de prikkelbaarheid
op volkomen analoge wijze kan worden opgeheven en hersteld, ook
de wijze waarop men uitgaande van den nieuwen toestand beide
keeren opnieuw een evenwicht kan bereiken, is geheel dezelfde.
Dat ook het aangrijpingspunt der werking, zooals zoo aanstonds
nader blijken zal, inderdaad hetzelfde is, pleit eveneens voor
de opvatting, dat het nul-niengscl tot de evenwichtsmengsels be-
hoort.
Zooals uit de experimenten blijkt, vormt het nul-mengsel in de rij
der evenwichten het laagste mengsel van radio-actieve stoffen,
waarbij onprikkelbaaiheid is te vinden. Wij zouden het derhalve
„minimum-evenwichtsmcngscl" kunnen noemen.
Het ligt voor de hand, in verband met hetgeen op pg. 34 betref-
fende de hoeveelheid kalium in de uitstroomingsvloeistof gezegd
is, aan te nemen, dat het evenwicht bij het nul-mengsel oevormd
wordt tusschen deze hoeveelheid eenerzijds en een bepaalde hoe-
veelheid U-zout (\'s zomers 2 ä 3, \'s winters 3 a 4 mgr. p. L.)
anderzijds.
Twee experimenten zijn verricht, gelijksoortig aan de op p. 60
beschrevene, die het boven uitgesproken vermoeden betreffende
het aangrijpingspunt v.nul-mengsel en- evenwichts-mengsels
steunen.
In het eene werd adrenaline 1/10 mill, toegevoegd aan het nul-
mengsel en de faradische en mechanische prikkelbaarheid van een
klein vat nagegaan. Beiden bleken aanwezig. Vervolgens werd 10
mgr. KCl toegevoegd en de bewerking herhaald. Nu bleek de me-
chanische prikkelbaarheid behouden (vernauwing), maar de fara-
dische, zooals ook vroeger was gebleken, verdwenen.
Het andere experiment was in principe geheel gelijk aan het
eerste; hier werd 0.5 mgr. acetyl-choline aan het nul-mengsel toe-
gevoegd en de bepaling der directe mechanische en der indirecte
faradische prikkelbaarheid herhaald, na toevoeging van 1 mgr.
U-zout. De faradische prikkelbaarheid was verdwenen, de mechani-
sche bleek echter behouden te zijn.
Hieruit vloeit in de eerste plaats voort, dat de onderzochte
hormonen adrenaline en choline blijkbaar in staat zijn de door het
nul-mengsel gestoorde prikkelgeleiding- te herstellen.
Wat histamine betreft, de volkomen overeenstemming in wer-
-ocr page 75-king met adrenaline ten opzichte vdn de K/U evenwichten, doet
ons vermoeden, dat zijn aangrijpingspunt hetzelfde is als dat van
de genoemde stof.
Verder blijkt, dat de conclusie waartoe wij per exclusionem zijn
gekomen, nl. dat bij KlU evenwichtsmengsels de storing in de
prikkelgeleiding hoogstwaarschijnlijk zetelt in de overgang van
spier- op zenuwelement door onze gezamenlijke experimenten wordt
gesteund.
Want het feit, dat alle onderzochte radio-actieve zouten en hor-
monen de vasomotorische prikkelbaarheid uitgaande van eenige
vaste punten: het nul-mengsel en hoogere evenwichten op dezelfde
wijze beïnvloeden, en elkaar in dit opzicht, gedeeltelijk kunnen ver-
vangen kan geen toeval zijn en maakt een zelfde aangrijpingspunt
in al deze gevallen zeer waarschijnlijk.
Bij de mengsels van radio-actieve stoffen, waaraan al of niet
vasohormonen zijn toegevoegd, en bij doorstrooming waarmee va-
somotorische prikkelbaarheid is aan te toonen denken wij ons de
slof, die in een bepaald geval de prikkelbaarheid bepaalt, aan te
grijpen op de overgangsplaats van spier- op zenuwelement.
Indien bij dergelijke mengsels geen vasomotorische prikkelbaar-
heid is aan te toonen, is de prikkelgeleiding op die plaats verstoord.
Alvorens het mechamsme van de werking van vasohormonen
en radio-actieve zouten (e bespreken, is het gewenscht een en
ander mee te deelen omtrent de aangrijpingsplaats van al deze
invloeden. Aangezien onze experimenten in dat opzicht niets be-
slissends aan het licht hebben gebracht, moeten wij volstaan met de
opvattingen der schrijvers weer te geven.
De uitkomsten verkregen met adrenaline zijn voor het begrip
van de voorstellingen, die men zich omtrent de overgangsplaats
van spier- en zenuw-element heeft gevormd, het belangrijkst.
In aansluiting aan Brodie en Dixon\') zijn het vnl. Ei.i.iott\')
cn Lanoi.ev") geweest, die o.a. naar aanleiding van experimenten
over het verband tusschen de werking van adrenaline en sympathi-
cus-innervatie een min of meer scherp omschreven beeld van de
aangrijpingsplaats hebben gegeven.
Brodie en Dixon (l.c.) localiseerden de werking van adrena-
\') Brodie en Dixon. J. of Physiol. Vol. 30, 1904.
Elliot, Journ. of Physiol. Vol. 32, 1905.
Langley, J. of Physiol. Vol. 33, 1906.
-ocr page 76-line op de sympathische zenu\'-.\'uiteinden, die zij definieerden als
de verbindingschakel tusschen spier en zenuvi\'vezel en die een
integreerend bestanddeel van één van beiden zou zijn. Deze plaats
zou niet noodzakelijk degenereeren na zenuwdoorsnijding.
Ook Elliott (l.c.) sprak van de myo-neural junction, daarmee wil-
lende aanduiden, dat op de overgangsplaats van spier op zenuw-
element een verbinding tusschen beiden bestond.
Zij zou een product zijn van de samenwerking van spier- en
zenuwprikkeling en specifiek gevoelig voor den invloed van adre-
naline. De werking van deze stof op een bepaald weefsel zou
van den aard van dit product afhangen; hoe meer de m.n.j. is ge-
differentieerd hoe grooter de gevoeligheid voor adrenaline is.
Dit laatste schijnt af te hangen van de hoeveelheid normaliter
toegevoerde sympathicusprikkels.
Ook Elliott (I.e.) sprak van een myo-neural junction, daar-
mee willende aanduiden, dat op de overgangsplaats van spier op
zenuwelement een verbinding tusschen beiden bestond.
De theorie van Langley (I.e.) zegt, dat de werking van stof-
fen berust op celdifferentiatie in de phylogenetische ontwikkeling,
onafhankelijk van den aard van de zenuw. Het essentieele ver-
schil met Eliott\'s opvatting bestaat dus hierin, dat de laatstge-
noemde zich de aangrijpingsplaats van stoffen ontstaan denkt
door samenwerking van spier en zenuwelenient en Langley „dis-
continuïteit", zooals hij het uitdrukt\'), hieromtrent aanneemt.
Het verschil in werking van zgn. „parasympathische en sympathi-
sche" stoffen wordt zoo verklaard, dat de eerste als zijnde het
oudste in de ontwikkelingsgeschiedenis het eerst verbindingen
aangaan met bepaalde cellen. Aangezien zij zich gezamelijk onder
bepaalde physisch-chemische voorwaarden ontwikkelen verkrijgen
deze cellen een bepaalde gevoeligheid voor de werking van para-
sympathische giften. In een later stadium ontwikkelde zich het
sympathisch stelsel, en de cellen, die hiermee verbonden werden,
verkregen andere chemische en physische eigenschappen (mis-
schien deels ten gevolge van de aanwezigheid van adrenaline), die
hen in staat stelde alleen te reageeren op „sympathische" prikkels.
De werking van sympathische zenuwen hangt er van af in hoeverre
de cellen, waarmee ze verbonden waren de nieuwere eigenschap-
pen hadden aangenomen en in hoeverre zij de oude behielden.
De plaats, waar de zenuwprikkels de cel binnentreden en die zich
\') Langley, The autonomie nervous system, 1921.
-ocr page 77-over een veranderlijke afstand uitstrekt, vormt de „neural-region."
De verandering die soms de prikkelbaarheid van de cel voor ze-
kere stoffen vermeerdert en soms aanleiding tot het tot stand
komen van de werking daarvan geeft, is afhankelijk van de
natuur van de cel en zou voortgebracht worden door zenuwprik-
kcls.
De physische eigenschappen van stoffen zijn niet in staat hun
werking te verklaren; wel de intensiteit daarvan. Als gevolg van
deze opvatting neemt Langley een chemische verbinding van
tusschen de stof en een bestanddeel van de cel, de rcceptievc sub-
stantie aan. Deze substantie is volgens Langley, bij wijze van zuive-
re hypothese — in het kader van Ehrlich\'s theorie — een zijketen
van het protoplasma molecule. Hij is in losser combinatie in de
neuralregion aanwezig, dan er buiten.
Twee groote groepen van receptieve substanties worden ge-
vormd; renunende (inhibitory subst.) en aanzettende (motor subst.)
De werking van de aangevoerde prikkel hangt af van de ver-
houding van deze twee substanties. In de gevallen, waar de wer-
king van de prikkel duidelijk gelocaliseerd is, b.v. de verlammen-
de werking van chrysotoxine op de sympathische motorische ve-
zels, spreekt Langley van „syiuipse." Deze benann\'ng kan overi-
gens toegepast worden op alle soorten van cellen.
Met de opvatting van Elliott (I.e.) is Langley het niet eens.
zij steunt op het, volgens hem bestaande, parallelisme tusschen de
werkingen van een bepaalde stof, met name adrenaline en een
bepaalde groep van zenuwen, n.1. sympathische vezels.
Verschillende weefsels, waarop adrenaline werkt, hebben een
gemeenschappelijk punt, d.i. hun innervatie met een bijzondere
soort vezels. De natuurlijke gevolgtrekking, die men hieruit kan
maken is, dat de adrenaline-werking niet afhankelijk is van de
weefsels zelf, maar hun verbinding met de zenuwelementen. Voor
deze opvatting pleit buitendien, dat adrenaline wordt gevonden in
ccllen, die tijdens de ontwikkeling nauw verbonden zijn met het
sympathische stelsel.
De bezwaren van Langley hier tegen zijn de volgende: zijn
voornaamste is, dat doorsnijding van de sympathische vezels geen
atrophie geeft van de stof, waarop adrenaline werkt. Als deze
substantie werd voortgebracht als gevolg van de vereeniging van
de zenuw met de gladde spier, dan zou deze zeker spoedig ver-
minderen of verdwijnen als de verbinding ophield. Maar noch in de
zenuwcellen, noch de gladde of gestreepte musculatuur is er
5
-ocr page 78-eenig bewijs, dat zenuwdegeneratie meer atrophie veroorzaakt in de
receptieve substantie dan in de „hoofdsubstantie" (protoplasma).
Buitendien is het resultaat hetzelfde of de doorsnijding plaats heeft
bij jonge of oude dieren.
Verder geeft Langley verschillende voorbeelden van werking
ook van andere giften dan adrenaline, waaruit blijkt, dat de eigen-
schappen in de receptieve substantie als geheel niet afhangen van
het zenuwstelsel, waaraan het verbonden is. Daarom is de opvat-
ting van Elliott n.1. dat, als gevolg van specifieke werking van
een bepaalde stof (i. c. adrenaline) een zenuwvezel van een gege-
ven systeem bij vereeniging met een cel aanleiding geeft tot het
ontstaan van een bepaalde stof, onjuist
De myo-neural junction aanvaardt Langley niutatis nuitandis.
Hij beschouwt ze als een deel van zijn receptieve substantie, die in
de spier zelf gelegen is. Wij moeten veronderstellen, zegt hij, óf
dat in iedere zenuwgroep verschillende varieteiten zijn, en dat
iedere variteit zijn eigen synapse doet ontstaan, of dat de vezels
in iedere groep van zenuwen dezelfde zijn, maar aanleiding geven
tot het ontstaan van verschillende synapsen, omdat de cellen,
waarin de zenuwen eindigen, verschillend zijn.
De eerste hypothese verschuift de differentiatie van cel naar
zenuwvezel; volgens Langley zijn er intrinsieke verschillen in
beide, die onafhankelijk zijn van elkaar.
De tweede neemt intrinsieke verschillen in de cel aan, maar ver-
onderstelt dat deze geen waarde hebben, tenzij vereeniging plaats
heeft met de zenuw. Beide opvattingen stranden echter op het feit
dat de synapse niet degenereert na degeneratie van de zenuvvvezels.
Boeke is langs morphologischen weg tot de slotsom gekomen,
dan het anatomisch substraat zoowel van Langley\'s receptieve
substance, als van Ashers\'s „neuroplasmatische Zwischensub-
stanz" wordt gevormd door wat hij noemt het „periterminale net-
werk" van de motorische eindplaaten.
Deze structuur voldoet volgens hem aan de eischen, die Lang-
ley aan de receptieve substance stelt, tot het aannemen van welks
bestaan hij langs andere weg gekomen was. hnmers zij vormt de
overgang tusschen de neurofibrillen, waarlangs dus prikkels aan
en af gevoerd kunnen worden, eenerzijds en de spierfibrillen, de
contractiele elementen, anderzijds.
Voor zijn opvatting voert Boeke verschillende argumenten aan.
\') Boeke, Ergebnisse der Physiologie. Bd. 19, 1921. p. 448.
-ocr page 79-In de eerste plaats de opvatting van Lanolev\') zelf, die zegt
dat als een zenuw in functioneele verbinding treedt met een cel,
de receptive substance, die hij treft, neiging heeft te worden ge-
fixeerd en waarschijnlijk in zulke gevallen in de nabijheid van het
axoneinde moet gelocaliseerd worden. De „fixatie" kan volgens
den schrijver in dit geval morphologisch moeilijk anders bestaan
dan in een netwerk, wanneer men niet de diffuse infiltratie van het
celplasma met deze stof wil aannemen, wat ten opzichte van de
structuur van het protoplasma weinig waarschijnlijk is.
Verder is het netwerk, zooals ook door Langley ten opzichte van
de ree. subst. wordt gepostuleerd, om het zenuweinde (eindplaatje)
het duidlijkst zichtbaar. Ten slotte wordt het bij regeneratie der mo-
torische zenuweinden altijd weer het eerst geregenereerd om de in
het sarcoplasma ingegroeide jonge einduitloopers cn van hieruit
schijnt de differentiatie zich verder in de spiervezels uit le breiden.
Dit voorzoover betreft de morphologische opvatting der ree. sub-
stantie.
De physiologische opvatting echter bepaalt zich niet, zooals
Boeke ter andere plaatse») opmerkt, tot de dwarsgestreepte spier-
vezels. Hij vraagt zich af, of men niet geneigd is, in ieder geval van
een synapse, ten minste van een verbinding van zemiweinde met
een perifeer element, hetzij van een efferente of afferente natiuir,
een „receptive substance" aan te nemen, die in staat is om prikkels
le ontvangen, of over te dragen. Deze moet gelocaliseerd worden
als een „intervenient medium" tusschen het ongedifferentieerde pro-
toplasma en de neuro-fibrillaire structuur van het zenuweinde.
Aan de hand van eenige voorbeelden komt de schrijver tot de
slotsom, dat niet alleen motorische, maar ook bij verschillende
vormen van sensibele zenuweinden een nauwe verbinding bestaat
tusschen de zenuweinden en de omgevende „lemmoblastische" ele-
menten dat ons het recht geeft te spreken van „syncytiale" samen-
werking. En in de tweede plaats, zegt hij, mogen wij aannemen,
dat overal tusschen de neurofibrillen van deze zenuweinden en het
protoplasma een duidelijk netwerk aanwezig is, dat het histologisch
substraat voor de receptive substance der Physiologen vormt.
Uit een en ander blijkt, hoewel de waarnemingen van Boeke de
opvatting over den recepfieven substantie — blijkens de laatste zin-
sneden ook in ons geval — in een zekere richting bepalen, daarom-
\') Qecit. naar Boeke, I.e.
\') Brain, Vol. 4A. Part 1. 1921.
trent noch physiologisch, noch morphologisch een algemeen gang-
bare scherpe voorstelling is verkregen.
Daar onze experimenten ten opzichte van het werkingsmecha-
nisme der aangewende stoffen geen aanprijzing hebben gegeven,
zullen wij ons van een beschouwing daaromtrent hebben te ont-
houden.
Alles samenvattend komen wij tot de slotsom, dat de samenwer-
king van spier- en zenuwelement in het vaatstelsel onder invloed
staat der radio-activiteit.
Dit geldt tot nu toe uitsluitend met betrekking tot experimenten
op proefdieren, waar de doorstroomingsvoorwaarden zoo eenvou-
dig mogelijk waren gehouden. De enkele gegevens uit de littera-
tuur duiden er op, dat ook de vaten der warmbloedigen, althans
door K en U, beinvloed worden. Wij hopen aangetoond te hebben,
dat niet alleen de capillairwanden, gelijk Gunzburg reeds gevon-
den heeft, maar ook de overige deelen van het vaatstelsel, zooals
bleek uit de microscopische waarnemingen onderhevig zijn aan
radio-actieven invloed.
Uit de samenwerking van enkele vasohormonen en radio-actieve
zouten hebben wij getracht iets naders te weten te komen omtrent
de plaats waar en de wijze waarop, de zooeven genoemde invloed
werkt. Onze experimenten hebben het waarschijnlijk gemaakt,
dat men zich deze werking te denken heeft op de overgangsplaats
van spier- op zenuwelement. Of dit de geheele synapse betreft
of een gedeelte daarvan hebben wij niet kunnen vaststellen.
Het zou van groot belang zijn, ook uit een algemeen biologisch
oogpunt, aangaande het mechanisme van dé besproken werkingen
iets naders te weten te komen; misschien dat verder onderzoek
ook in onze richting in deze licht zal brengen.
Conclusies,
1. Met behulp van een kunstgreep — toevoeging van \'s zomers
2 ä 3, \'s winters 3 ä 4 mgr. uraanzout p. L. aan kaliumlooze Ringer
— is het mogelijk, de faradische prikkelbaarheid der Vasomotoren,
die bij doorstrooming van den kikvorsch volgens LäWEN Trende-
lenburg, met eenvoudige kaliumlooze Ringersche vloeistof blijft
voortbestaan, te doen verdwijnen.
2. Hiervan uitgaande is het mogelijk, door toevoeging van ver-
schillende radio-actieve ionen (kalium, rübidium, uraan thorium) de
prikkelbaarheid te herwinnen.
3. Het nulpunt van de prikkelbaarheid, door de kunstgreep ver-
kregen, is het eerste van een reeks punten, die men evenwichtspun-
ten zou kunnen noemen. Men zoekt ze op, door aan het nul-mengsel
(kaliumlooze Ringersche vloeistof 2 ä 4 mgr. uraanzout) zoo-
wel K- of Rb- als UO,- of Th-ionen toe te voegen. Zoodra van de
lichte en zware metalen de juiste hoeveelheden tegen elkaar zijn
opgewogen is onprikkelbaarheid bereikt.
Bij afwijking van dit evenwicht keert de prikkelbaarheid terug.
4. Kiest men de hoeveelheden lichte ionen tot abscis, de hoe-
veelheden zware ionen tot ordinaat, dan Iaat zich door de aldus op-
gespoorde punten van evenwicht een vloeiende lijn leggen, die in
den beginne sterk, allengs echter minder steil opsteigt en ten slot-
te haast horizontaal verloopt. Deze lijn werd bij doorstrooming met
kahum-uraan, kalium-thorium en rubidium-uraan mengsels vast-
gesteld.
5. Adrenaline, histamine en choline doen na toevoeging aan het
nul-mengsel en aan de hoogere K-U evenwichten de prikkelbaarheid
terugkeeren.
6. Het choline versterkt den invloed der lichte radio-actieve
ionen (K), adrenaline en histamine dien der zware radio-actieve
ionen (UO,).
Na toevoeging van een bepaalde hoeveelheid van het antago-
nistische ion is deze invloed weer op te heffen. Opnieuw toevoegen
hetzij van het aangewende hormone of van het radio-actieve ion
(K of UO,) doet de prikkelbaarheid weer terugkeeren.
. V,- vHm <J
^mrnirnm
; \'1 • ■ •
-4,. >;.■.■ ■-■•-\' \' Si\'
UM
■■ v- ■ . -
■ , * r\'- • \' \'
\'..Jx i
;■;>» f
if-y-.b:\'/\'\' \'^n\'î\'-i.\' ..-ri ■\'P h\':
-ocr page 83-STELLINGEN.
Verschuiving van radio-physiologische evenwichten kan zoowel
door nieuwe toevoeging van radio-actieve elementen als doo
nieuwe toevoeging van vasohormonen worden tewLggebracht
Bij het beoordeelen van de klinische beteekenis van ouLreliike
pupillen moet met mogelijke laesies van de afferente bLie weke
nmg gehouden worden. ^\'^mi. wanen rcKe-
Het ontstaan van traumatischen shock berust op het vriikomen
van histamine in de bloedbaan. \' vrijKomen
Ten onrechte wordt geleerd, dat eenzijdige hydrothorav nleit
tegen transsudaat en voor exsudaat. \'yuroiiiora.x piut
Als oorzaak van rliachitis moet bij het jonge kind een samen
vallen van het ontbreken van bepaalde voJdselbesta dc el n ï
een tijdperk van sterken groei aangenomen worden.
Bij de bestrijding der diphterie verdient vaccinatie met een z q n
TA preparaat alleszins aanbeveling. ^^
Het standpunt van sonunige chirurgen om bij dubbelzijdige nier-
tuberculose de meest zieke nier weg te nemen is onjuist
s
mu.
•
^ • \'v\'-\'..\'*..-\'; . . f
I ".f"! Pr\' ■ \' \' ■
w Vfcf- ^ :
.yV*
» \' -1Î
»
Ml >
.L
"r.-si^ ..{it-, \'-r vv, , /i} ..>.<•>) \'
-ocr page 85-§ 1. Statische toestand..........
§ 2, Vasomotoren............
§ 3. Vasomotoren en Vasohormonen........
§ 4. Onderzoek naar de Vasomotorische prikkelbaarheid . . 25
§ 5. Radio-Physiologische evenwichten..........
§ 6. De uitkomsten van de wijziging der Vasomotorenwerking
door Vasohormonen..............
A. Uitgaande van doorstrooniing niet het nul-mengsel . , 47
B. Uitgaande van hoogere evenwichten......54
§ 7. Beschouwingen................
1
12
16
K-ui■ \' ■■ V ■ \' - ; " .
...........................A ,
•■■t ;
.......iVj-Juor.io^sN
\'V . iV -h r-jivo^ni.bi\'O
• • • • • • • • • • \' -ocïj"
J
.Î | |
0 |
ÏJ |
§ | |
a | |
.0 |
. Kr. ; ■ ■ -j.. , >.-0 •■■^H», rry, t^i-.r ^/tV. j.
y- • -- • \\
A .V
-ocr page 87- -ocr page 88-wm
-ocr page 89-i^v»^ ■ ■/j*!\'^- .... : ; .
l\'iîiiiîàr\' \'.^tt\'i,«.\' ;
^ mwz.. ■ r:- j-i
• \' • . • \' .. \'. . . V ■
■ I ff
fik\'