-ocr page 1-

HS.

è

-ocr page 2- -ocr page 3-

lè)

-ocr page 4-

•V ^

V. V .

■■ ■ ■

H

St

M

-ocr page 5-

UTERUSBEWEGINGEN EN RADIOACTIVITEIT

-ocr page 6-

■;?MrO! JGTCI

• ■ ."r ■ v;

t - .

-ocr page 7-

UTERUSBEWEQINQEN EN RADIOACTIVITEIT

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNI-
VERSITEIT TE UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS DR. J. A. C. VAN LEEUWEN, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID,
VOLGENS HET BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP
DINSDAG
4 JULI 1922, DES NAMIDDAGS TE 5 URE,

DOOR

henri de raad

GEBOREN TE AMSTERDAM

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U T Fï E C H T.

UTRECHT - A. OOSTHOEK - 1922

-ocr page 8-
-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS
EN AAN MIJNE AANSTAANDE VROUW

-ocr page 10-

,•.•.•■»»11»
V

- .\'ly-j^t- .

-ocr page 11-

Bij het voltooien van dit proefschrift is het mij een groot
voorrecht, U Hoogleeraren en Lectoren van de Utrechtsche
Geneeskundige Faculteit te kunnen bedanken voor hetgeen ik
van U leerde.

In \'t bijzonder U, Hooggeleerde Zwaardemaker, Hooggeachte
Promotor, dank ik zeer voor Uwe vriendelijke leiding bij mijn
proefnemingen.

Op grooten prijs stel ik \'t, dat ik bij U, Hooggeleerde Kouwer,
assistent kon worden. Veel stel ik mij voor van de opleiding,
die
U mij geven zult.

-ocr page 12-

......................p m

m^mm-zm-^:.

-ocr page 13-

INHOUD.

Bladz.

§ 1. Inleiding................................I

§ 2, Historisch Overzicht.............

§ 3. Techniel<................II

§ 4. Stilstand op nulvloeistof, herstel op kaliumhoudende . 21

§ 5. Stilstand op nulvloeistof, herstel op uraanhoudende. . 24

§ 6. Stilstand op nulvloeistof, herstel op thoriumhoudende . 28

§ 7. Radio-physiologisch Antagonisme........29

§ 8. Paradoxon Uraan-Kalium...........34

§ 9. Paradoxon Kalium-Thorium..........37

§ 10. Paradoxon Thorium-Kalium..........39

§ 11. Niet-radioactief Paradoxon..........41

§ 12. Proeven met Caviae..............

§ 13. Beschouwingen......................^g

Samenvatting.

-ocr page 14-

■ v ■■•

mm

-ocr page 15-

§ 1. Inleiding-.

De kern van alle atomen is, volgens de theorie van Rutherford-
Bohr
, opgebouwd uit waterstof en helium.

Bij de radioactieve substanties treedt op onregelmatige tijden in
die kern een explosie op. Bij het radium worden daarbij 3 soorten
stralen uitgezonden.

zwaardemaker \') vergelijkt deze met de verschijnselen van een
vulkanische eruptie. Daarbij worden vooreerst groote blokken steen
weggeslingerd. Daarnaast wordt een aschregen uitgestooten, terwijl
gedurende de explosie ook nog een aardbeving plaats vindt, welke
op grooten afstand wordt waargenomen. Bij de uitbarstingen in de
radiumkern geschiedt iets dergelijks. De a-stralen bestaan uit deeltjes
ter grootte van een heliumatoom, die met I/IO van de lichtsnelheid
worden weggeslingerd. Wanneer men deze vergelijkt met de grootte
van de steenblokken, dan zijn de /5-stralen van de orde van den
aschregen. Deze zijn 7400 keer kleiner dan de grootte der a-stralen,
de snelheid echter bedraagt de helft der lichtsnelheid.

Met de aardbeving komt dan een electromagnetische golfbeweging
der /-stralen overeen.

De lichte metalen, kalium en rubidium, zenden slechts /3-stralen
uit, de zware, uranium en thorium, a-stralen; ze zijn alleen in zoo-
ver met elkander te vergelijken, dat het beide corpusculaire stralen
zijn, en staan dan ook als zoodanig tegenover de electromagnetische
^\'-stralen.

Om a- met jö-stralen te kunnen vergelijken moet men teruggaan
óf tot hun kinetische energie öf tot hun ioniseerend vermogen.

In the Americ. Journ. of Phys. nam Zwaardemaker deze laat-
ste eigenschap tot uitgangspunt. Het ioniseerend vermogen van
kalium is 1000 X zwakker dan dat van uraan, dit is op zijn beurt
weer 1 millioen X zwakker dan radium. De juiste verhouding der
radioactiviteit van het kalium tot die van radium is als 4 : milliard.

1) H. Zwaardemaker, Ergebnisse der Physiologie Bd. XIX p. 329. Uber
die Bedeutung der Radioactivität für das tierische Leben.

2) H. Zwaardemaker. The American Journ. of Physiology, Vol.45, 1918,

-ocr page 16-

De radioactiviteit van het radium is 1.38 X 10" erg. p. sec. en
per gram. Hiervan is 3.2 % het resultaat der /S-stralen en dus kan
men deze rekenen op 4.4
X 10^ erg. p. sec. Om nu het ioniseerend
vermogen van kalium te verkrijgen moet men de energie hoeveel-
heid van het radium deelen door 250 millioen. In dit geval vindt
men 17.6
X 10"® erg. Nu is echter het doordringend vermogen van
de kaliumstralen 8
X grooter dan dat van de /^-stralen van het
radium, terwijl de energie van iederen straal ongeveer 4
X grooter
is. Brengt men deze factor in rekening, dan krijgt men als energie-
kwantum van het kalium 7 X 10"* erg. per sec.

Op deze wijze heeft men een ongeveeren indruk van de stralende
kracht der kalium-atomen. Zij is verbazend gering. Trouwens de
ontdekkers
Campbell en Wood beschrijven dit aldus en de Proff.
Zwaardemaker en Ringer vonden in het Utrechtsch Laboratorium
het door de ontdekkers aangegeven bedrag (ruim 2 maal het ge-
wone luchtlek, onder gunstige proefvoorwaarden 10 maal het luchtlek)
volkomen bewaarheid.

De vergelijking van a-straling met /^-straling is, hoewel beide
ioniseerend vermogen bezitten, vrij willekeurig.
Zwaardemaker en
Feenstra maakten zoo goed mogelijk een berekening en kwamen
tot een gelijkstelling van
53 mgr. kalium (voorkomend in de gewone
vloeistof van
S. Ringer) met 2.5 micromilligram radium. Toen be-
proefd werd het kalium in de doorstroomingsvloeistoffen door radium
te vervangen bleek
3 micromilligram doeltreffend te zijn. Aequiradio-
actief met
3 micromilligram radium is 7.5 milligram uranium (want
1 gram uraan zendt per sec. evenveel a-deeltjes uit als 0.34 X 10~®
gr. radium) of, (aangezien thorium minder warmte ontwikkelt dan zuiver
uranium) met
21 mgr. thorium. Empirisch kwam men tot 12 mgr.
uraan en
24 mgr, thorium per Liter doorstroomingsvloeistof.

De in het voorjaar van 1916 gevonden doseeringen 53 mgr. ka-
lium, 12 mgr. uraan, 24 mgr. thorium, 3 micromilligram radium
mogen dus aequiradio-actieve doseeringen geheeten worden, omdat
zij practisch met de berekende waarden overeenstemmen. De later
opgespoorde zomer-doseëringen wijken niet veel meer af. De wet
der aequiradio-actieve vervangers was daarmee bewezen. Een uur
of langer bleven de onderzochte harten ongestoord voortpulseeren.
Op zichzelf reeds sterk pleitend voor een physische opvatting der
werkingen, doordien bij het radium met hoeveelheden wordt ge-
manipuleerd, die chemisch verwaarloosd mogen worden, werd
een volkomen beslissing verkregen, toen het gelukte, om harten,
die na doorstrooming met kaliumzooze Ringer tot stilstand waren

-ocr page 17-

•gebracht, door bestraling met radium, mesothorium of polonium-
-preparaten tot regelmatige contracties terug te brengen. Ook emana-
tie kan niet chemisch werkzaam zijn, daar het geen affiniteit bezit,
en toch is het mogelijk door de juiste hoeveelheid emanatie aan
de doorstroomingsvloeistof toe te voegen, het hart tot regelmatige
-contracties te brengen.

De experimenten op het kikvorschenhart leverden, behalve de
.mogelijkheid het kalium in de Ringersche vloeistof door radio-actieve
straling, in welken vorm ook, te vervangen, kort daarna nog een
2de merkwaardig resultaat. Het bleek, dat a- en /S-stralers aan elkan-
der tegengesteld zijn, wanneer zij terzelfder tijd op een orgaan werken.

Tot dusverre zijn op het hier betreden radiophysiologisch terrein
uitkomsten verkregen bij proeven met de harten van kikker, pad,
aal, prik en konijn. Verder aan den oesophagus en den zoogdier-
darm. De doorlaatbaarheid van het vaatepithelium vertoont even-
zeer verwante verschijnselen. Eindelijk komt
Halbertsma in zijn
proefschrift tot het resultaat, dat de synapsis tusschen vasomotori-
sche zenuwen en vaatwand in haar functie gebonden is aan de
aanwezigheid van kalium of zijn aequiradio-actieve vervangers.

Het doel van dit proefschrift is na te gaan of de automatie van
den uterus in den kring der radio-actieve werkingen moet worden
getrokken. De vraag laat zich beantwoorden door aan de natuur
de vraag voor te leggen of

1° de radio-actieve vervangers,

2° de radio-physiologische tegenstellingen, zich ook in dit orgaan
Jtunnen openbaren.

§ 2. Historisch Overzicht.

Tot ongeveer in het midden der 17e eeuw waren nog geen bewe-
gingen van de baarmoeder bekend en tot lang daarna had men geen
juiste voorstelling over het baringsmechanisme, noch van de houding
van den foetus in utero, welke laatste door allerlei kinderiijke af-
beeldingen voorgesteld werd \'). Zelfs werd aan den uterus gedurende
de baring geen actieve rol toegekend, daar men veronderstelde, dat
de foetus door eigen spierbewegingen geboren werd.

Harvey is de eerste geweest, die contracties van den uterus

1) Roeslins Rosegarten. Darstellung verschiedener Lagen des Kindes in
^er Gebärmutter. 1513.

2) Zie hiervoor: T. A. Helme. Contributions to the physiology of the
■uterus and the physiological action of drugs upon it. Reports from the
Laboratory of the Royal College of Physicians, 1891 Vol. Ill p. 70.

-ocr page 18-

heeft waargenomen. Bij een zwangere hond, waarvan hij de buik-
holte had geopend, kon hij den partus volgen en zag hij levendige,,
rythmische samentrekkingen van het orgaan.

Reeksen onderzoekingen moesten echter nog volgen, voordat het
besef van het belang van deze bewegingen tot de vroedmeesters
doordrong.

Tot in 1857 werden alleen waarnemingen aan het orgaan in situ
gedaan en zoo bleef de vraag, of de oorsprong der bewegingen,
willekeurig of onwillekeurig was, uitsluitend aan speculatieve over-
wegingen onderworpen.

Eerst Calliburgès \') isoleerde het orgaan, en aangezien hij alle
zenuwen doorsneden had, kwam hij tot de conclusie, dat de oorsprong
der bewegingen in het orgaan zelf moest zijn gelegen en men dus
met een zuiver plaatselijke automatic te doen had.

Hij maakte vooraf studie aan het hart en den darm van koud- en
warmbloedige dieren en herhaalde toen dezelfde proeven met uteri
van katten en konijnen. ,, J\'avais remarqué que chez les grenouilles
„les intestins sortis de la cavité abdominale, devenaient le siège des
„mouvements péristaltiques beaucoup plus intenses quand on les
„exposait â la température des animaux à sang chaud.

„De plus je m\'étais convaincu que cette augmentation des mouve-
„ments péristaltiques des intestins ne dépendaient ni de l\'influence
„de la circulation modifiée par la chaleur, ni de celle du système
„nerveux cérébro-spinale, car ayant excisé complètement les intestins
„j\'avais constaté plusieurs heures encore après l\'excision le même
„phénomène.

„J\'ai été ainsi conduit à rechercher s\'il ne se présentait pas aussi
„chez les animaux à sang chaud. L\'appareil dont je me sers pour
„ces expériences consiste en un vase de verre de volume convenable.
„Le vase est fermé par un bouchon en liège à travers lequel passent
„1°, un thermomètre centrigade divisé en cinquièmes de degré, et
„destiné à mesurer la température de l\'air contenu dans l\'appareil,
„2". un tube en verre pour empêcher l\'explosion du vase. Enfin à
„la partie inférieure du bouchon est fixé un crochet auquel on
„suspend l\'organe. La partie inférieure de l\'appareil est plongée dans
„un bain-marie chauffé par une flamme d\'intensité mediocre afin
„qu\'on puisse obtenir une augmentation graduelle de température.

1) M. B. Calliburcès. Recherches expérimentales sur l\'influence du calo-
rique sur les mouvements péristaltiques du tube digestif et sur les contrac-
tions de l\'utérus. C. R. hebdomadaires des Séances de l\'Académie des
Sciences, 1857 T. 45 p. 1095.

-ocr page 19-

„Exposé à l\'action de la chaleur sèche ou humide de l\'appareil}
„l\'üterus en gestation ou non (des chiennes, des chattes, des lapins)
„laissé en communication avec les systèmes nerveux et circulatoire
„de l\'animal, devient le siège des contractions très énergiques.

„Les mêmes effets se produisent dans l\'utérus complètement séparé
rde l\'animal. Dans l\'utérus en état de gestation et séparé complète-
„ment de l\'animal j\'ai vu les contractions être assez énergiqes pour
„provoquer dans certains cas d\'expulsion d\'un ou deux embryons.
„L\'utérus était suspendu dans l\'appareil au moyen de deux fils, par
„les extrémités de ces deux tubes".

Voor Körner \') waren soortgelijke waarnemingen aanleiding om
daarin een argument voor een myogene theorie te zien. Nadat hij
alle zenuwvezelen doorsneden had, gelukte het hem, door directe
prikkeling, de spier tot contractie te brengen.

Runge deed in 1878 uitgebreide onderzoekingen over den
invloed van koude en warmte op de baarmoederbewegingen. Als
eenvoudigste techniek dient wel vermeld, te worden, dat hij o.a. den
geïsoleerden uterus op een spons legt, die met bloed op lichaams-
temperatuur werd gebracht.

Tot^slot zegt hij:

„Die Hitze und Kälte local applicirt ist ein kräftiger Reiz für die
„Uterusmusculatur, welche in Form einer oder mehreren Contracti-
„onen auf denselben antwortet. Unter dem Einflüsse der tagelang
„gesteigerten Eigenwärme des Blutes treten spontane Contractionen
„des Uterus auf, jedenfalls erhöht dieselbe die Reizbarkeit des
Uterus".

Over het zoo belangrijke en nog steeds onopgeloste vraagstuk naar
den oorsprong der bewegingen werden steeds nieuwe onderzoekingen
gedaan. Daarbij werden veelal centrale en peripherische innervatie
tegenover elkaar gesteld.

Na velerlei beschouwingen van voor en tegen zegt b.v. Röhrig
in 1879^): „ich meine aber, dass wir in einem Organ, wie es der
„Uterus ist, dessen Circulationsverhältnisse nicht nur bei dem perio-
„dischen Wiederkehr der Menstruation, sondern auch beidergewal-
„tigen Entwickeling der Gewebe während der Schwangerschaft und
„derer raschen Rückbildung während des Wochenbetts eine so

1) Körner. Monatschr. f. Geb. kunde 1864. 24.

2) Runge. Die Wirkung hoher u. niedriger Temperaturen auf den Uterus
des Kaninchens u. des Menschen. Arch. f. Gynaecol. Bd. 14 1878.

3) A. Röhrig. Experimentelle Untersuchungen über die Physiologie der
Uterusbewegung. Arch. f. Path. Anat. u. Physiol. (Virchow), 1879 Bd. 76 p. 56.

-ocr page 20-

„eminent wichtige Rolle spielen und so weitgehenden Veränderungen
„unterworfen sind, entschieden gewisse nervöse Apparate voraussetzen!
müssen, welche den Wechsel der Blutbewegung beherrschen, und
dass wir uns ganz gut die Uterusganglien als mit dieser Function
„betraut, als sogenannte periphere Gefässganglien vorstellen können".

Rein \') toonde aan, dat de contracties niet onder den invloed
stonden van een extra-uterlne centrum, en komt, wanneer hij alle
zenuwen doorsneden heeft tot de slotsom: „In einem von allen
„seinen Verbindungen mit cerebrosplnalen Centren losgelösten
„Uterus sind alle die hauptsächlichen Vorgänge möglich, welche
„mit Empfängnis, Schwangerschaft und Geburt verknüpft sind."

Daar er echter op gewezen was, dat er nog andere centra zouden
kunnen bestaan, doordat in den wand van uterus en vagina, maar voorn,
in het cervicale gedeelte door verschillende onderzoekers afzonderlijke
gangliën waren aangetoond, breidde
Rein zijn onderzoekingen ook in die
richting uit door het z.g. ganglion cervicale te extirpeeren, „in
„einem derartigen meiner Versuchen, warf eine am Ende der
„Schwangerschaft sich befindende Hündin, trotzdem bei ihr beiderseits
„die Extirpation der genannten Ganglien gemacht worden war, am
„vierten Tage nach der Operation theils lebenden, theils todte Junge,
en hij komt tot de slotsom:

„Dass die Cervicalganglien des Uterus keine Bedeutung als auto-
„matische Uteruscentren haben."

Tot nu toe waren de bewegingen uitsluitend met het bloote oog
gevolgd.
Frommel was de eerste, die tot registratie overging^). In
1882 publiceerde hij zijn eerste resultaten, hij maakte gebruik van
een canule, die in de vagina gebracht werd. Door hieraan nu een
watermanometer te verbinden konden de volume-veranderingen van
de afgesloten holte worden geregistreerd.
Frommel trekt hieruit
besluiten over de bewegingen van den uterus.

Terecht zegt Jacub dat men hier even goed met bewegingen
van de vagina te doen kan hebben, terwijl bij het inbrengen van
de canule laesie\'s zouden kunnen ontstaan, die een störenden invloed
op de contracties hadden. Daarom ziet hij van de manometer-methode
af en bevestigt de beide horens afzonderlijk aan den registratie-hefboom.

1) G. Rein. Beiträge zur Lehre von der Innervation des Uterus. Arch. L
d. ges. Physiol. (Pflüger). 1880 Bd. 23 p. 83.

2) R. Frommel. Zeitschr. f. Geb.h. u. Gijn. 1882. Bd. VIII, Ueber die
bewegungen des uterus. S. 205.

3) Jacub. Arch. f. Anat. u. Phys. Phys. Abt. 1884 über die rhythmischen
Bewegungen des Kaninchen Uterus. S. 170.

-ocr page 21-

Hij bevestigt de resultaten door Frommel verkregen en zegt:
„Die kräftigsten und regelmässigsten rtiythmischen Contractionen
„macht ein Uterus aus welchem seit ein paar Tagen die Foeten
„ausgestossen sind. Die schwächsten, aber ebenfalls regelmässigen
giebt den Uterus von jungfräulichen Kaninchen".

En door electrische prikkeling van de medulla oblongata en het
ruggemerg komt hij tot de conclusie: „ein Erregungscentrum für
die Uterusbewegungen liegt im Lendenmarke, dass Hemmungscentrum
in der Medulla oblongata."

Helme\'), die in 1891 een uitgebreid onderzoek publiceerde over
den invloed, die de temperatuur op de baarmoederbewegingen heeft,
en tevens vele pharmacologische vragen naar voren brengt, houdt
ook een uitvoerige beschouwing over de aloude strijdvraag: „What
is the origin of these rhythmic movements ?"

Dat deze het gevolg zouden zijn van een rhythmische werking van
de vaten bestrijdt hij:

„1. The movements go on when the uterus is totally severed from

„the nervous system.
„2. They go on for a time without any interference with their rythm,
„when, by the action of chloral hydrate, the bloodvessels are
„markedly dilated and no rhythmic change in the rate of blood
„flow can be recognised.
„3. They go on for a time when all circulation is entirely stopped,
„if the excised organ is put into a warm bath.
„How far they may be due to local nerve influence is still
„uncertain and although in animals small ganglia are said to
„have been seen in the submucous tissue connected with the
„non-medullated nerve fibres, the probability is very strong that
„the rythmical character of the contractions is due to a primary
„inherent function of the muscular tissue itself."

Toen men het myometrium verdeelde in een circulaire en een
longitudinale spierlaag, werd het vraagstuk der innervatie opgelost
in dien zin, dat voor beide lagen afzonderlijke zenuwinvloeden
bestonden. Volgens v. Rasch en Hoffmann, Fellner zou de nervus
erigens de longitudinale laag tot contractie brengen en de circulaire
doen verslappen, terwijl de nervus hypogastricus een juist tegenover-
gestelde werking zou hebben.

Met Langley en Anderson is hieraan een eind gekomen; uit

1) Heime, 1. c.

2) J. N. Langley and N. K. Anderson. The innervation of the pelvic and
adjoining viscera. Journ. of Physiol. 1895-96 Vol. 19 p. 122.

-ocr page 22-

hun onderzoekingen bleek, dat beide spierlagen door eenzelfde
zenuwbaan geinnerveerd werd. „Both in the rabbit and the cat, the
„motor fibres supply the longitudinal as well as the circular muscular
„coat. The lumbar nerves have two effects on the uterus and oh
„the vagina; they cause contraction of the small arteries leading to
„pallor of the organ, and contraction of the whole musculature. The
„uterus and the vagina do not always respond equally to nerve
„stimulation and in such cases either one or the other may be the
„more sluggish.

„The efferent fibres are motor for the muscular walls and vaso-
„constrictor for the small arteries. The effect (after stimulation of
„the several lumbar nerves) is more constant in the rabbit than in
„the cat, though in both it varies with the state of the uterus with
„regard to parturition.

„Unilateral stimulation gives sometimes slight contraction and
„pallor of the uterus on the opposite side."

Tenslotte kwam het zwaartepunt van alle beschouwingen in de
peripherische innervatie te liggen, want
Kurdinowsky \') pucliceert
in 1904 een uitgebreid onderzoek, waarin hij, onder zeer
veel meer
beschrijft, hoe hij in staat was de baring aan het geïsoleerde orgaan
te volgen.

„Die sich am Ende der Schwangerschaft befindende isolierte
„Gebärmutter is zweifellos des Geburtsactes fähig. Bei Beobachtung
„dieses letztern ziehen besonders die ganz selbstständigen und im
„Sinne des Geburtsmechanismus durchaus zweck entsprechenden
„Zusammenziehungen des breiten Mutterbandes die Aufmerksamkeit
„auf sich, übrigens nehmen auch ausserhalb der Schwangerschaft
„die beiden (sowie auch die runden) Mutterbänder einen thätigen
. „Antheil an den Contractionen der Gebärmutter.

„Die Entscheidung der Frage betreffs ihrer Innervation hängt die
„Gebärmutter wenig von den Einflüssen des Centrainervensystems
„ab. Die Beobachtung der isolierten Gebärmutter rückt die wichtige
„Rolle ihrer localen Innervation in den Vordergrund".
Toch blijven de naar den uterus loöpende zenuwen de aandacht boeien.
In 1905 ging
Cushny") na, welken invloed door prikkeling van
den n. hypogastricus de bewegingen van den baarmoeder ondervond.
„Stimulation of the hypogastric nerve generally induces powerful
„contraction of the whole organ, this contraction reached its maximum

1) F. M. Kurdinowsky. Physiol, und pharmacol versuche an der Gebär-
mutter. Arch. f. Anat. u. Physiol. Physiol Abt. 1904. Suppl. Bd. p. 323.

2) R. Cushny. journ. of Physiol. 1906 — \'07 Vol. 35.

-ocr page 23-

„in 4—15 sec. and was followed by a relaxation at first rapid and
„slower, and often interrupted by renewed contraction. When the
«stimulation was continued longer, the uterus remained in a state
„of extreme contraction (tetanus uteri), but soon oscillations began
„and then a slow relaxation followed. Stimulation causes contraction
„of the uterus. The contractions differed from the spontaneous pen-
„dulum movements in that the whole organ was insolved simulta-
„neously. The relaxation was sometimes followed by marked
„dilatation and inhibition of spontaneous movements, showing that
„inhibitory fibres also are contained in the hypogastric".

In de groote publicatie van A. Kehrer \') vindt men een samen-
vatting van wat toen over de uterus-beweging bekend was. Samen
met die van
Helme in 1891, krijgt men hierdoor een vrij volledig
overzicht. Verder beschrijft
Kehrer bovendien zijn pharmacologische
waarnemingen.

Hij ontleedt de bewegingen van den uterus en toont aan, dat deze
uit drieerlei soort contracties is opgebouwd.

a. „peristaltische, von der Hornspitze nach unten zu verlaufende
„Contractionen, seltener antiperistaltische.

b. „Zusammenziehungen in Form merkwürdiger Schrauben bewe-
gungen, „die am ursprung der ligg. rotunda beginnen und spiralig
„zur cervix hinunterlaufen.

c. „Windungen und Drehungen der freien Hornspitze in die Schnitt-
„fläche der Scheide".

Schindler neemt ook nog locale, niet voortschrijdende con-
tracties waar en legt vooral den nadruk op de antiperistaltische
bewegingen, waaraan hij een groote rol toekent bij voortschrijdende
gonorrhoeische infectie.

Niet alleen, dat het aantal der pharmacologische onderzoekingen
zich uitbreidt in de latere jaren, ook de invloed der extracten van
organen werd bestudeerd,

In 1915 was het Barry die de werking van ovariaal-extracten
naging. „While there is nothing decisive about the results here given,
„they point to a specific action of the ovary on uterine muscle. The
„contractions of the uterine muscle of the cat a little after the
„first half of pregnancy, exhibit distinct increase in frequency resul-
;;ting from local action of ovarian extract. Local application caused
»increased amplitude as well when tried later. Injection into blood

1) F. A. Kehrer. Arch. f. Gynaecologie 1907 Bd. 81 p. 160.
bchindler. Arch. f. Gynaecologie. Bd. 87.

3) D. T. Barry, Journ. of Physiol. 1915-\'16 Vol. 50.

-ocr page 24-

„stream causes increase in frecuency and force of the contractions.

„In all cases the muscle tone was increased".

In 1919 maakte Engelhard,\') extracten van organen van zwangere
en niet zwangere koeien. Nadat deze op een bepaalde wijze bereid
waren, werd de vloeistof toegevoegd aan de Tyrode-oplossing, waarin
de geïsoleerde uterus van een konijn. Hij kwam tot het resultaat,
dat deze vloeistoffen een zoodanigen invloed hadden, dat de auto-
matische bewegingen van den uterus krachtiger werden.

Ook Backman deed in 1921 dergelijke proeven. Hij gebruikte
biodialysaten van konijnen uteri, welke een prikkelenden invloed op
den darm hadden, en dewelke door atropine niet wordt te niet gedaan
en dus niet op choline zou berusten. Waterige en alcoholische extracten
hebben een prikkelende werking, niet alleen op den uterus van konijn
en cavia, maar ook op den darm van het konijn. Uit zijn proeven
blijkt, dat choline geen invloed heeft op de automatic van den
uterus, wat ook door mijn proeven bevestigd kan worden.

Ziet men nu verder af van het groot aantal pharmacologische
onderzoekingen, die sinds
Helme zijn gepubliceerd, dan blijven onder
de proeven, die verband houden met de resultaten van dit proef-
schrift, alleen nog die van
Athias Ransom *) Hanke en Koessler^)
te vermelden.

Athias deed zijn waarneming vnl. aan gecastreerde en virginale
uteri van caviae en heeft de groote verdienste tonus en automatic
van elkander gescheiden te houden, waardoor zijn werk overzichte-
lijker wordt dan de resultaten van het meerendeel der pharmacologen.

Het blijkt hem, dat de automatic onder invloed staat van de
interne secretie der ovaria. Na castratie verzwakt zij zeer, houdt
zelfs op, terwijl de tonus intact blijft.

1°. „Le muscle utérin possède, comme tous les autres tissus
„musculaires, la double fonction contractile: la fonction cloniqe et
„la fonction tonique. La fonction clonique se manifeste sous la forme
„de contractions automatiques rythmiques plus ou moins amples.
„La fonction tonique se révèle par des oscillations du tonus et des
„contractures de durée variable.

1) Engelhard. Nederl. Tijdschr. v. Verlosk. en Gynaecol 1919. 27.
2) E. L. Backman. Die Erregung des überlebenden Uterus und Darmen durch
organextracte und dialysate (besonders aus dem Uterus). Pflüger\'s Archiv.
1921 Bd. 189, p. 261.

3) iVl. Athias. Effets de la castration sur les mouvements automatiques de
l\'utérus chez le cobaye. Journ. de Physiol, et de Pathol, gen. 1921 T. 18 p. 742.

4) R. Ransom. Journ. of Pharm, and exp. Ther. 1920 Vol. 10 p. 181.

5) M. T. Hanke^u, R. R. Koessler. J. Biol. Chem. 1920 Vol. 43 p. 521.

-ocr page 25-

2". „La contraction entraîne des modifications profondes de la
„motilité de 1\' utérus, qui consistent en un affaiblissement graduel
„de l\'intensité des contractions automatiques allant jusqu\' à leur
„disparition complète, avec conservation de la fonction tonique, qui
„se montre quelquefois un peu exaltée.

3°. „Ces modifications doivent être attribuées à la suppression
„de la sécrétion interne de l\'ovaire. Elles ne se montrent pas chez
„les femelles sur lesquelles on pratique la greffe ovarienne après la
„castration".

Ransom veranderde de samenstelling der vloeisloffen zoodanig,
dat hij geen calcium eraan toevoegde, waarbij hij vond dat de over-
levende kattenuterus geen bewegingen meer maakte, terwijl na
toevoeging van strophantus herstel optrad. Een korte inwerking van
strophantus zou den uterus zeer gevoelig maken voor Ca. Sommige
bloedingen na den partus zouden terug te brengen zijn op Ca-arm
dieet. Therapie is dan intraveneuse injectie van strophantus.

Hanke en Koessler bestudeerden de inwerking van kalium en
rubidium en vonden, dat deze beide metalen tonische contracties
veroorzaakten van den virginalen cavia uterus. Caesium doet hetzelfde,
terwijl Rb een 8 X sterkere werking dan het kalium zou hebben.

§ 3. Techniek.

a. Doorstroomingsvloeistof.

De doorstroomingsvloeistof werd naar het voorschrift van Tyrode
bereid. Het oorspronkelijke recept luidt als volgt.

Aq. communis 1000

Chloret. calcicum pur. sicc. 0.2

Chloret. natricum 8

Bicarbon. natric. pur. pulv. p. a. 1
Chloret. magnesicum c. a, 0.2

Biphosphas natric. 0.05

Chloret. kalicum. 0.2

Glucose 1

Aangezien het ons doel was de werking van het kalium en hare
vervangers na te gaan, werd het kalium-chloride uit het recept
weggelaten.

Glucose is bezwaarlijk geheel kaliumvrij te verkrijgen, en dus
zou een besmetting hiermede moeilijk te vermijden zijn. Wij lieten
het eveneens weg. Dit leverde geen bezwaren op, aangezien de
proeven niet van zoo\'n langen duur waren, dat aan het compenseeren

-ocr page 26-

van het glycogeenverlies in de spier veel aandacht hoefde te worden
geschonken.

De samenstelling der vloeistof werd dan nu:

Aq. communis 1000

Chloret, calcicum pur. sicc. 0.2

Chloret, natric. (kaliumvrij) 8

Bicarbon. natric. pur. pulv. p. a. 1

Chloret, magnesicum 0.1

Biphosphas natricus 0.05

Het Utrechtsche leidingwater bevat 60 mgr. calciumchloride per Liter,
zoodat wij aan 140 mgr. anhydrisch chloorcalclum voldoende hadden.

Ter vergelijking werd bij sommige proeven het recept gevolgd,
zooals dat door Sidney Ringer destijds voor warmbloedige dieren
is gegeven.

Ook hier werd het kaliumchloride weggelaten, de vloeistof bevatte
dus de volgende hoeveelheden:

Aq. communis lOOO

Chloretum natricum 9

Chloretum calcicum pur. sicc. 0.2

Bicarbon. natric. pur. pulv. 0.1

De zouten werden in de volgorde van het recept in de met
water gevulde flesch gedaan ; deze kon 10 L. bevatten; er werd zorg
gedragen, dat geen nieuw zout werd toegevoegd, voordat het voor-
gaande geheel- was opgelost.

Op deze wijze werd bicarbon. natricus steeds het laatst toegevoegd,
teneinde een neerslag van CaCOs te voorkomen, dat zeker ontstaat,
wanneer CaCh bij aanwezigheid van carbonaat wordt opgelost —
en waardoor de juiste samenstelling zou worden verbroken.

De op deze wijze bereide vloeistoffen waren geheel helder.
Verwarmde men ze echter ver boven lichaamstemperatuur dan
ontstond evenzeer een neerslag, waarvan de samenstelling niet is
nagegaan, maar dat waarschijnlijk Ca-zouten bevat.

Wenschelijk schijnt het te zijn de vloeistoffen 24 uur voor de
proefneming te bereiden; de alcaliciteit verandert dan een weinig.
Wij gingen haar volgens de indicatoren-methode na en bevonden
haar pH = 7 ä 8. ^

In den vervolge zullen bovenbeschreven vloeistoffen aangeduid*
worden als kalilooze
Tyrode- resp. kalilooze Ringer.

Het kaliumchloride, dat bij de bereiding der vloeistoffen was
weggelaten, werd zoo noodig afzonderlijk toegevoegd of vervangen
door uranylnitraat, eventueel thorium-nitraat.

-ocr page 27-

Hiertoe werden van deze stoffen standaard-oplossingen gemaakt,
waarin respectievelijk:

100 mgr. KCl
25 mgr.
UO2 (N03)2
50 mgr. Th. (N03)4
per cm^ aanwezig waren.

Het bleek, dat de benoodigde hoeveelheid van kalium en zijne
vervangers individueel en bij de verschillende soorten proefdieren
varieerde.

Bij het begin der experimenten met muizen, konijnen en caviae
was uitgegaan van een hoeveelheid, resp. 100 mgr. 150 mgr., 300
mgr. KCl p. L.

b. Toestel.

Bij het begin van mijn experimenten maakte ik gebruik van een-
zelfde toestel als
Jannink in zijn dissertatie over den invloed van
het kalium op de beweging van den darm beschrijft.

Het bestaat uit een cascade van drie boven elkaar geplaatste
vaten. In het bovenste, een groote 10 L. flesch was de onverwarm-
de kalilooze Tyrode vloeistof.

Van hieruit werd deze vloeistof, zoo noodig overgeheveld naar
het tweede vat, een bekerglas, dat 1 L. vloeistof kan bevatten en
met behulp van een thermoregulateur op 38° C. werd gehouden.

Door in deze vloeistof zuurstof te leiden was het mogelijk haar
hiermede te verzadigen.

Aan de op deze wijze bereide vloeistof werd zoo noodig, het
kalium of andere stoffen — die men noodig achtte, toegevoegd.

Deze vloeistof werd nu naar het laatste vat, het proefglaasje,
waarin het orgaan was gehangen, overgeheveld. Dit werd in een
waterbad, met behulp van een andere thermoregulateur op lichaams-
temperatuur gehouden. (Zie fig. 1).

Hoe fraai ook de resultaten zijn, die met dit apparaat bij den
darm zijn verkregen, bleek het weldra, dat de uterus andere eischen
stelde.

Tijdens het bijvullen van het bekerglas was het niet mogelijk
temperatuursverschillen van de orde van een graad te vermijden, en
terwijl dit bij den darm geen noemenswaarde stoornis opleverde,
reageerde de baarmoeder er dadelijk op met sterke toename van
den tonus, waardoor de registratie zeer bemoeilijkt werd. Tevergeefs
werd getracht hieraan tegemoet te komen door de voorraadflesch
op een zandbad te verwarmen, dit voerde niet tot een doel. Het

-ocr page 28-

bleek echter mogelijk het bezwaar te ondervangen door een beker-
glas, dat 2 Liter kon bevatten, als vierde cascade tusschen voor-
raadflesch en mengvat in te schakelen, en met behulp van ther-

moregulateur op iets hoogere temperatuur te houden. Het bijvullen
kon nu steeds met vloeistof van 38" geschieden.

In den loop der experimenten bleek het wenschelijk de verschil-
lende bijgevoegde stoffen naar willekeur te kunnen wisselen, evenals
men dat bij de doorstrooming van de koudbloedige dieren in het
laboratorium gewoon was te doen.

Voortbouwend op het principe der cascade werd nu een nieuw
apparaat geconstrueerd, waarbij alle vroegere bezwaren werden
ondervangen. ♦

-ocr page 29-

In plaats van de groote 10 L. flesch werd een geemailleerde pan
genomen van ongeveer denzelfden inhoud.

Hierin werd de vloeistof direct op 39» verwarmd, zoo noodig en
met behulp van een thermoregulateur op deze temperatuur gehouden.

In plaats van het mengvat kwamen drie bekerglazen, elk van 1
L. inhoud, die tezamen in een waterbad van 39" waren geplaatst.

Door hevelwerking was het mogelijk hen vanuit de pan bij te
vullen. De vloeistof werd op de oude wijze van zuurstof voorzien;
de bijgevoegde stoffen konden gescheiden blijven en met behulp
van drie hevels was het nu mogelijk de uterus met vloeistoffen van
eenzelfde temperatuur te omspoelen.

Fig. 2.

Doordat de hevelbuizen buiten de vaten loopen en uit den aard
der zaak een bepaalde lengte moeten bezitten om een voldoende
soepelheid te verkrijgen, waren geringe afkoelingen op den weg
tusschen mengvat en proefglaasje niet te vermijden.

Deze bezwaren, die trouwens gemakkelijk te ondervangen zijn
hadden echter niet zoo grooten invloed, dat zij de regelmatigheid
der uitkomsten te zeer stoorden.

-ocr page 30-

c. Registratie.

Dezelfde bezwaren die Jannink bij zijn registratie met den beroeten
trommel ondervond, deden zich ook bij mij voor. Het bleek, dat de
kleine bewegingen van uteri van jonge proefdieren, door de wrij-
ving van den hefboom in het roet, soms geheel werden onderdrukt,
terwijl het, door het omspoelen met kalilooze vloeistof sterk ver-
zwakte orgaan er geheel door uitgeput werd, zoo zelfs, dat de
sterke uterus van een cavia bij herstel slechts uitslagen van enkele
millimeters kon opteekenen. Het schrijven in roet gaat steeds met
schokken gepaard, terwijl wanneer door verslapping van het orgaan
de hefboom het vlak van den trommel verlaat, er een sterke mecha-
nische prikkel ontstaat, die een hinderlijken tonus tot stand brengt
en anders uitgebleven contracties veroorzaakt.

Voor orienteerende experimenten voldeed zij echter zeer goed.
Bij volwassen konijnen en caviae had zij zelfs voordeelen daar de
uitslagen hier zoo groot zijn, dat zij fotografisch niet zonder optische
verkleining te volgen zijn.

Alleen bij kleine dieren ging ik er dus toe over, de weg van den
schaduw van den hefboom op het gevoelige papier vast te leggen,
b.v. vergrooting van de bewegingen tengevolge van hefboomlengte
10 X, 20 X, 30 X. Ik maakte daarbij van hetzelfde kastje gebruik
dat door
Jannink in zijn dissertatie is afgebeeld en beschreven.

De lengte van den hefboom bedraagt 27 c.M., de aanhechting
geschiedde bij muizen uteri op Va ä 1 c.M., bij caviae uteri op
3V2 c.M. afstand van het draaipunt.

Hoe aangenaam deze wijze van registreeren ook is, bij snelle
verplaatsingen van den hefboom, welke het gevolg zijn van zeer
krachtige contracties, schiet zij vaak te kórt. De opstijgende lijn
wordt dan zeer smal, haast onzichtbaar. Een breedere hefboom zou
dit bezwaar ondervangen, maar daarbij zouden kleine uitslagen niet
tot hun recht komen en het voordeel worden prijsgegeven, dat
boven de roetregistratie werd verkregen. De geheel vrije opstelling
van den hefboom, die nu geen remming van het roet ondervindt, was
oorzaak, dat trillingen in het gebouw (loopen enz.) zich evenzeer
in de curven openbaarden, waaraan sommige onregelmatigheden in
de paradoxfiguren te wijten zijn.

De methodiek, die bij de definitieve experimenten werd gevolgd,
bestond dus uit een permanente toevoer van versehe omspoelings-
vloeistof, van zeer constante temperatuur. Het te veel werd door
een overloop direct afgevoerd, hierdoor ontstond een stroom die
van onder naar boven langs het orgaan streek en waardoor het

-ocr page 31-

mogelijk was de door het object afgestane stoffen direct te verwijderen.

Door het zooveel mogelijk vermijden van alle mechanische en
thermische prikkels, worden hinderlijke schommelingen in tonus ver-
meden en krijgt men in de figuren een tamelijk juist beeld van de
bewegingen in longitudinalen zin.

d. Keuze van het proefdier.

Het eerste experiment werd gedaan op een uterus van een niet-
zwanger, groot konijn; het orgaanstuk was ongeveer 5 cM. lang en
vertoonde levendige bewegingen, die bij gebrek aan zuurstof uit-
blijven. De permanente doorpareling van den inhoud van het voor-
geschakelde literglas voorkwam dit. Na toevoeging van voldoend
KCl en voldoende zuurstof is men zeker de contracties spoedig
na het ter plaatse brengen van het orgaan te zien terugkeeren.

Na omspoeling van het orgaan met K-looze vloeistof kon nagenoeg
stilstand worden bereikt; deze kon worden opgeheven met 5 mgr.
uranylnitraat per Liter doorstroomingsvloeistof. Het was dus waar-
schijnlijk, dat de wet der aequiradioactiviteit ook voor dit orgaan
zou gelden.

In den loop van dit experiment werden eveneens het paradoxon
kalium-uraan en uraan-kalium waargenomen, zoodat ook de tweede
wet: het physiologisch antagonisme tusschen
a- en /5-straler tot
uiting kwam. Om oeconomlsche redenen werd nu nagegaan of mis-
schien dezelfde experimenten ook aan jonge proefdieren konden
worden herhaald. Hierbij leerde een reeks van vijf proeven mij, dat
de virginale uterus wel automatie bezit, van eenzelfde type als van
de volwassen voedster. De uitslagen zijn echter zoo gering, dat het
bezwaar der roetregistratie zich hierbij scherp doet gevoelen en de
bewegmgen van den hefboom gemakkelijk onderdrukt worden. Bij
fotografische registratie echter zijn de uitslagen bij de optimum dosis
kalium niet grooter dan ongeveer 1 cM.

Voor mijn doel waren de jonge proefdieren dus niet geschikt, vooral
het onregelmatig optreden der contracties maakte de beoordeeling
der paradoxen zeer bezwaarlijk.

Dat gravide uteri een ander type van bewegingen vertoonen dan
niet zwangere, was reeds lang in de litteratuur bekend. Ook mij
bleek, uit een 2 ä 4-tal proeven met zwangere konijnen-uteri, dat
de contracties met groote, onregelmatige tusschenpoozen op elkaar
volgen ; de samentrekkingen zelf zijn zeer groot en buitengewoon
krachtig, nu eens traag, dan weer plotseling en snel.

Voor mijn onderzoek was dit ongeschikt. Vooral het zoeken der

-ocr page 32-

juiste kaliumdosis leverde door de lange tussehenruimten bezwaren,
waardoor de experimenten een langdurig karakter kregen.

Er werd dus naar een ander proefdier gezocht.

Aangezien uit de proeven van Jannink, de doseering voor kalium
en uraan bij den darm van de witte muis bekend waren, en het te
verwachten was, dat voor den uterus ongeveer dezelfde hoeveelheden
noodig zouden zijn, werd eerst dit dier onderzocht.

Terwijl de darm op den langen duur ongeschikt was gebleken,
voldeed de baarmoeder voortreffelijk. Het is mij gebleken een zeer
gemakkelijk proefobject te zijn, zeer geschikt ook voor de pharma-
cologie.

In het eerst werd geen acht geslagen op leeftijd of zwangerschap.
De grootte der contracties bleek echter bij de verschillende dieren
te varieeren.

De virginale uterus vertoont dezelfde relatief kleine uitslagen van ,
den hefboom, als die bij de jonge konijnen worden waargenomen.

Er werd dus zorg gedragen, dat de sexen niet gescheiden bleven.

De zwangere uterus had ook hier lange tusschenpoozen, afgewisseld
door krachtige of langzame contracties. In het puerperium waren
diezelfde krachtige bewegingen zeer traag.

Het meest regelmatig en voor ons doel daarom het meest geschikt
bleken uteri, welke ongeveer een maand voor de proefneming hadden
gebaard.

Een speciaal onderzoek naar de gedragingen der baarmoeder, op
bepaalde tijden voor en na de zwangerschap, gedurende de bronst
en in het climacterium viel buiten het bestek van dit proefschrift,
maar zou op dit proefdier en met onze methodiek zeer gemakkelijk
uit te voeren zijn.

Nadat alle hoofdfeiten aan de baarmoeder van de witte muis
waren nagegaan en zooveel mogelijk in figuren waren vastgelegd,
werden dezelfde experimenten aan de baarmoeder vau een 6-tal
caviae herhaald. Ook dit orgaan gedroeg zich geheel als de voor-
gaande organen. De contracties waren van eenzelfde orde als bij het
volwassen konijn en leverden dezelfde bezwaren, resp. voordeden.

e. Anatomie.\')

De uterus van een volwassen konijn bestaat uit twee horens.

\') W. Krause. Die Anatomie des Kanincliens.
J. Sobotta. Arch. f. iVlicrosc. Anat. 1891. Bd. 38.
A. Fischel. Arch. f. Entw. Mech. 1914. Bd. 39-

-ocr page 33-

waarvan het corpus ligt in het caudale deel der buikholte tusschen
blaas en spieren.

De beide horens liggen ter weerszijden van de wervelkolom,
bereiken bij niet-zwangere konijnen een lengte van 7 c.m. en wijken
lateraal uiteen.

\'Beide eileiders monden op een paar millimeters afstand van den
uitersten horenpunt, uit in den uterus en loopen spiraalvormig naar
de eierstokken; deze liggen ter hoogte van den 4en lendenwervel, op
den m. psoas major.

Aan de onderzijde is de uterus gefixeerd door zijne aanhechting
aan de vagina. De vagina zelf is ± 5 cM. lang.

Uterus en eileiders liggen in een duplicatuur van het peritoneum
en zijn door rijkelijk vetweefsel omgeven.

De baarmoeder van het konijn is een uterus bipartitis, immers de
holten van beide helften blijven volkomen gescheiden en monden
ieder afzonderlijk uit in de vagina. De spierlagen zijn niet van elkaar
gescheiden, zoodat men dus niet met een uterus duplex te doen heeft.

De beide holten loopen dicht aaneengesloten gedurende 1/10 van de
lengte van het orgaan naast elkander voort, om daarna met een hoek
van ongeveer 35« uiteen te wijken.

Het gemeenschappelijk gedeelte noemt men corpus, de afzonderlijk
loopende deelen cornua.

Histologie.

De histologische bouw van de vagina heeft voor dit onderzoek
geen beteekenis.

De uterusholte ligt eenigszins excentrisch naar mediaal en wordt
bekleed door cylinderepitheel.

De mucosa bevat veel lymphvaten, lange tubuleuze klieren en
zal naar gelang het stadium van geslachtelijke ontwikkeling waarin
het dier verkeert, een ander aanzien vertoonen.

Het slijmvlies wordt omgeven door een circulaire spierlaag, die
gladde spiervezels bevat, en een compacten ring vormen. Enkele
van deze vezels dringen ook in het slijmvlies zelf binnen.

Deze circulaire spierlaag wordt omgeven door los bindweefsel,
waarin groote bloedvaten verloopen, en is op deze wijze van een
tweede laag spierweefsel gescheiden, welke bestaat uit vezels, die
in de lengterichting van het orgaan verloopen en als longitudinale
bundels zijn gescheiden.

De mate van ontwikkeling der beide spierlagen is afhankelijk
van het stadium van sexueele ontwikkeling, waarin het dier verkeert.

Bij dieren, welke meermalen gebaard hebben, overtreft de longitudinale

-ocr page 34-

laag sterk die der circulaire vezelen, terwijl juist bij virginale uteri,
de ringmusculatuur op den voorgrond treedt.

De lengte-musculatuur is nauw verbonden met het peritoneum,
het subperitoneale bindweefsel dringt tot tusschen de spiervezels door.

Het ligamentum latum hangt op deze wijze direct met de lengte-
musculatuur samen.

In het algemeen zijn de gegevens, hier over het konijn vermeld,
zonder meer, ook op de uteri van muizen en caviae toepasselijk.
Met dien verstande ephter, dat men zoowel bij de cavia als de muis,
niet met een uterus bipartitus, maar met een uterus bicornus te
doen heeft, zoodat de holten in de beide uterus helften niet ieder
afzonderlijk blijven, doch in het corpus uteri tot één kunnen ver-
smelten.

f. Voorbereiding.

De konijnen en de caviae werden meestal door nekslag gedood,
de muizen door decapitatie.

Met scherpen schaar werden de buikharen verwijderd, de huid
ingeknipt en vrijgeprepareerd, waarna het peritoneum geopend werd.
Hierna werden de darmen geheel omhoog geschoven, zoodat uterus
en adnexa duidelijk zichtbaar werden.

Om geen onnoodige laesies aan het orgaan toe te brengen, werden
eerst de ovaria vrijgeprepareerd en van hieruit werd op geleide van
de tuba verder gegaan. Het ligamentum latum werd daarna dwars
doorsneden. Het peritoneum werd tot dicht bij de baarmoeder
weggenomen, om zooveel mogelijk vaten en zenuwelementen te
verwijderen.

De op deze wijze van zijn omgeving vrijgemaakte uterus werd
vlak bij de vagina afgeknipt en de beide helften van elkander
gescheiden. Dat gedeelte, dat ik dadelijk voor proefnemingen wenschte
te gebruiken, werd aan beide uiteinden met een scherpe naald
doorboord. Door de wonde werd een dun zijden draad gehaald, aan
het caudale deel een lus gemaakt, die bestemd was om het
haakje op den bodem van het proefglaasje geslagen te worden.
Aan het craniale deel werd de draad vastgeknoopt, en op deze wijze
aan den hefboom bevestigd.

Het gedeelte van de baarmoeder, dat niet dadelijk gebruikt werd,
werd in de koude bewaard, en kon na 24 uur nog goed dienen
voor experimenten.

Bijzondere voorzorgsmaatregelen werden bij het uitnemen van het
orgaan niet genomen, alleen werd er zorg voor gedragen het niet

-ocr page 35-

meer dan strikt noodzakelijk te beschadigen. Het werd dus niet zelf
in het pincet geklemd, doch steeds aan een der adnexa vastgehouden,
ook trekken werd vermeden.

Het risico, dat Kehrer als noodzakelijk beschrijft bij deze proef-
nemingen, werd door mij niet gevonden. Waarschijnlijk zal het
ongunstig verloop van vele zijner experimenten, dat hij aan den
langen duur van de operatie toeschrijft, te wijten zijn aan een
onjuiste kaliumdoseering.

Bij de volgende experimenten zal immers blijken, dat deze
individueel moet worden gekozen en zeer afhankelijk is van de
soort proefdieren.

§ 4. Stilstand op nulvloeistof — herstel op
kaliumhoudende.

De beide wetten, die bij het onderzoek naar den invloed van de
radiaoctiviteit op de verschillende organen naar voren waren geko-
men, werden ook hier nagegaan.

Zie pag. 3, 5de alinea.

Hiertoe diende in de eerste plaats te worden aangetoond, dat de
aanwezigheid van kalium een voorwaarde is voor het behoud van
de automatie.

Hieronder wordt verstaan, het behoud van het vermogen van het
orgaan, om zonder prikkels van buiten, voortdurend dezelfde con-
tracties uit te voeren gelijk aan die, welke het orgaan in normale
omstandigheden toekomen, en welke hun oorsprong hebben in het
orgaan zelf. Om het probleem zoo eenvoudig mogelijk te stellen
werd alleen acht geslagen op de samentrekkingen in longitudinalen zin.

Direct na het uitnemen werd de uterus opgehangen in het proef-
glaasje en omspoeld met K-looze Ringer of Tyrode-vloeistof In de
meeste gevallen duurde het eenigen tijd, van enkele secunden tot
minuten (soms zelfs een kwartier) voordat contracties begonnen.

Bij het kikvorschhart is iets dergelijks opgemerkt en wordt daar
teruggebracht tot shock. Ook hier zou dezelfde oorzaak mogelijk
zijn. Waarschijnlijk is dit evenwel niet. De dood was voor alle
proefdieren dezelfde, terwijl die dieren, waarbij de contracties langen
tijd op zich lieten wachten, ook voor het verdere verloop van de
experimenten minder geschikt waren, zoodat men hier misschien
met een individueele eigenschap van het orgaan te maken heeft.
Veel aandacht werd aan het verschijnsel niet besteed.

Nadat het gebleken was, dat het orgaan goed reageerde, werd een

-ocr page 36-

zekere hoeveelheid kaliumchloride toegevoegd, bij de muis was deze
hoeveelheid 100 mgr. per L, bij het konijn 150 mgr. p. L. en bij de
cavia 300 mgr. p. L. De beide eerste getallen waren gekozen in
analogie met de optimum dosis door
Jannink bij den darm gevonden.
Was de hoeveelheid te veel en werden de contracties weldra min-
der, dan gelukte het meestal door omspoeling met K-looze wederom
de oorspronkelijke uitslagen terug te verkrijgen. Was de dosis te
weinig, dan had dit in \'t eerst geen invloed op den aard der con-
tracties, maar deze werden gaandeweg minder groot en namen af
in frequentie. In het laatste geval werd meer kaliumchloride toe-
gevoegd, totdat men al tastende de juiste dosis had bereikt.

Hierbij waren de uitslagen van den hefboom maximaal en regel-
matig, terwijl de frequentie wisselde naar den aard van het orgaan.

Individueel verschilde het type der bewegingen zeer, zoodat de
curven telkens een ander beeld vertoonden. Meestal waren het op-
en neergaande lijnen, die de geheele breedte van het roetpapier
— 12 c.M. — in beslag namen. De neerdalende is daarbij aan
den voet sterker gebogen dan de opstijgende lijn, waaruit blijkt,
dat de verslapping eerst geleidelijk maximaal wordt.

Vooral de roetfiguur vertoonde dit eenvoudige type. Bij fotogra-
fische registratie blijkt echter, dat sommige contracties een gesac-
cadeerd verloop hebben, terwijl bij het verslappen in de neerdalende
lijn kleine verheffingen te zien zijn.

Wanneer de opstijgende lijn dit type vertoont en hierin dus
enkele kleine topjes voorkomen, zonder dat hierop een volledige
verslapping volgde, moet men hieruit concludeeren, dat er naast
de contracties ook nog een tonusverschijnsel is. Dit laatste wordt
vooral zeer duidelijk, wanneer men met vloeistoffen werkt, waarin
de verhouding kalium tot calcium gestoord is en men dan met
slechte balanceering in den zin van
Loeb te doen heeft.

Soms bleef de spier na maximale contractie in sterken tonus.
De hefboom bleef dan zelfs eenige minuten op gelijke hoogte. De
kleine verheffingen in de curve wezen erop, dat de automatie ook
hierbij doorging, maar door den sterken tonus verhinderd werden
op de gewone wijze tot uiting te komen.

Het orgaan was na 5 minuten geheel verslapt, om na tusschen-
poozen van 6 ä 7 minuten weder in tonus te geraken.

Wij onderscheidden dit verschijnsel als tonusgroepen van een
ander, dat aan een te geringe hoeveelheid kalium te wijten was en
als gewone groepvorming werd aangedüid en waarbij 5 ä 10 regel-
matige slagen afwisselden met telkens wederkeerende, geruime

-ocr page 37-

tusschenpoozen. Bij het hart worden dergelijlte groepen eveneens
aangetroffen, en ook hier kan men ze door meer kaliumtoevoeging
doen verdwijnen.

De tonusgroepen daarentegen zijn het gevolg van een slechte
balanceering.

Om dit te herstellen werd eerst de calciumdosis verhoogd en
gebracht op 300 mgr. CaCb p. L. Uit proeven van
Feenstra en
van Mej.
Kaiser op het kikvorschhart was reeds gebleken, dat in
dergelijke gevallen ook de voor de automatie benoodigde hoeveelheid
kalium verhoogd moet worden.

Aangezien dit verschijnsel zich vooral voordeed bij de cavia, en
de kalium dosis bij dit proefdier reeds bijzonder hoog ligt, moest
vaak tot 500 of 600 mgr. KCl. p. L. worden gestegen.

Dit effect laat zich verklaren, wanneer men aanneemt, dat het
calcium den gemiddelden tonus verhoogt, terwijl daarnaast bekend
is, dat het een desensibiliseerenden invloed uitoefent op de radio-
actieve werking van het kalium en het dus te begrijpen is, dat ook
deze K-dosis moet worden verhoogd.

Ook is het mogelijk dat men hier met een eenvoudig gestoorde
balanceering te maken heeft.

De Optimumdosis kaliumchloride per Liter doorstroomingsvloeistof
bleek uit lagere en hoogere kiezend:

-ocr page 38-

muis 100 mgr.
konijn 150 „
cavia 300 „ te zijn.

Nadat alle onregelmatigheden uit de curven waren weggenomen,
werd de uterus omspoeld met K-looze Ringervloeistof.

Nadat gedurende eenigen tijd de contracties ongestoord en regel-
matig zijn voortgegaan, worden zij gaandeweg kleiner, tegelijkertijd
neemt de tonus langzamerhand toe, terwijl er soms groepvormingen
optreden, welke de beoordeeling van het tijdstip, waarop de absolute
stilstand is ingetreden, bezwaarlijk maken. Gemiddeld duurde het
5 uren, nadat met doorstrooming met K-looze was begonnen, voor
dit oogenblik was bereikt.

Was dit het geval, dan werd het orgaan met dezelfde vloeistof
omspoeld, als waarin het voordien, bij het begin van het experiment,
regelmatige contracties had vertoond.

De tijd, waarin het herstel optrad, wisselde van 15 min. tot zelfs
enkele uren.

Soms was het ineens volkomen, met krachtige regelmatige uit-
slagen, soms gingen enkele kleinere hieraan vooraf en duurde het
eenigen tijd voor dat de oude toestand was hersteld.

Steeds ging aan het herstel een verandering in tonus vooraf in
dien zin, dat vrij spoedig na het toedienen der doorstroomings-
vloeistof van het kalium, een verslapping, hetzij plotseling, hetzij
gelijdelijk intrad, totdat de hefhoogten ongeveer gelijk waren aan
die, welke het orgaan had, voordat de doorstrooming was begonnen.

De figuur 3 geeft een voorbeeld hiervan: vrij plotseling invallende
atonie met opvolgende krachtige regelmatige kaliumuitslagen.

Hoewel naast het kalium verscheidene andere stoffen uit de cellen
der baarmoeder door deze permanente omspoeling worden verwijderd,
blijken deze voor het voortbestaan der functies van weinig belang
te zijn, want door het toevoegen van kalium kunnen de oude
verhoudingen in de cel terstond geheel worden hersteld.

De noodzakelijkheid van het kalium werd op de bovenbeschreven
wijze voor de drie soorten proefdieren aangetoond. Steeds was het
mogelijk na herstel nog een reeks experimenten te doen.

§ 5. Stilstand op nulvloeistof — herstel op uraanhoudende

Ringervloeistof.

Nadat was aangetoond, dat het kalium voor het behoud der
automatie noodzakelijk is, bleef de vraag open of dit het gevolg is

-ocr page 39-

an de radioactiviteit van het kalium — die in zoo geringe hoeveelheid

an dit metaal toekomt, — dan wel van een gestoorde balanceering,
aie op de massa-werking van de in de vloeistof aanwezige ionen
moet worden teruggebracht.

Voor het hart is op afdoende wijze aangetoond, dat de automatie
aan de ^-stralen van het kalium moet worden toegeschreven. Immers
het is mogelijk geweest, dit orgaan door eenvoudige bestraling met
radium, mesothorium en polonium, de verloren automatie terug te
doen krijgen.

Dit strenge bewijs is bij grootere organen niet te leveren, daar deze
altijd door grootere hoeveelheden vloeistof moeten worden omgeven
en daardoor het object voor de stralen moeilijk\' toegankelijk wordt.

Het IS jANNiNK evenwel gelukt een enkele proef met emanatie
omspoehng te doen, maar het is zeer de vraag, of dit bij herha-
ling een gewenscht resultaat zou opleveren.

Het laboratorium beschikt immers alleen over een toestel dat per
24 uur 100 cM^ met 300 Mache eenheden kan leveren. Het is niet
zeer waarschijnlijk, dat deze hoeveelheid in staat zou zijn de auto-
matie te herwinnen. Daarnaast zijn bovendien nog talrijke technische
bezwaren te overwinnen.

Er bleef dus niets anders over, dan de aequl-radioactieve ver-
vanging van het kalium door zware metalen te beproeven.

Hierbij kan een herstel der balanceering nog mogelijk zijn iets
waarop ook de titel van de eerste publicatie van deze reeks onder-
zoekingen door T. P.
Feenstra „een nieuwe reeks balanceerende
atomen ) wijst. Onwaarschijnlijk wordt dit echter, wanneer men
ziet hoe het mogelijk is de hoeveelheid K en U, die antagonistisch
op e^aar inwerken, zoodanig te verhoogen, dat hierdoor tLtanden
worden geschapen, waarbij van balanceering tegenover Ca moeilijk
meer sprake kan zijn, terwijl toch de automatie ongestoord bli ft
voortbestaan.

Ook deze bewijsvoering is echter alleen aan het kikvorschhart te
geven, daar het onmogelijk is bij een gecompliceerde vaatverhouding
zooals die bestaat bij een orgaan als de uterus, dergelijke even-
wichten te bereiken.

Steunende echter op de analogie der resultaten van mijn onder-
zoek met de ervaringen bij andere organen opgedaan, werd de
vrijneid gevonden van een dergelijke strikte bewijsvoering af te zien
en er mede tevreden te wezen, ons eenvoudig af te vragen, of de

1) T. P. Feenstra. Onderzoekingen Utrecht (5) XVII p. 137.

-ocr page 40-

uterus na stilstand op K-looze, zijn bewegingen zou hervatten, nadat
00 dezelfde wijze als door omspoeling met kalilooze R.nger stilstand
was bereikt Daartoe werd
een hoeveelheid uranylnitraat toegevoegd,
waarvan men mocht verwachten, dat zij ongeveer aequi-radioactief was
aan de optimumdosis, die
voor kalium voor het hart was gevonden.

Meestal nam men een verhouding van 1 tot 10. Hiermede was
men echter niet zeker de juiste dosis te hebben gevonden. De lange
duur der experimenten belette dit van te voren vast te stellen En
zoo laat het zich verklaren, dat soms een herstel eerst optrad
wanneer men de toegevoegde hoeveelheid van het zware metaa
verhoogde, of het orgaan opnieuw met kalilooze omspoelde. In dit
geval werd natuurlijk de uraanhoudende vloeistof verdund.

Een herstel, dat op deze wijze was verkregen, week echter op
belangrijke wijze af van het herstel met kaliumchloride.

De contracties waren zeer klein, de tonus daalde niet in zoo
sterke mate als bij het kalium en nadat deze zwakke bewegingen
eenigen tijd hadden geduurd, bleek het
orgaan volkomen uitgeput en
was alleen met behulp van kaliumdoorstrooming te redden.

Het zware metaal had dus wel de automatie doen behouden blijven,
was echter niet in staat de totale functie van het orgaan te herstellen.
Dit hoeft ook niet te verbazen, daar het kalium naast zijn stralende
werking, ook nog als atoom een belangrijke plaats in het. mecha-
nisme der cel inneemt. Deze nu kan
door het uraan-ion niet worden
ingenomen, immers het heeft een andere valentie, en veel grooter

atoomgewicht. ,.. , ^ , ^ i

Misschien is het later mogelijk om in deze lacune bi] het herstel
met zware metalen te voorzien, door de plaats van het uitgespoelde

-ocr page 41-

kalium te doen innemen door een niet-radioactief, licht, eenwaardig
kat-ion.

Een enkele proef in die richting werd door mij genomen door
naast het uranylnitraat lithiumchloride toe te voegen; zekere resul-
taten leverde dit echter niet op.

Naast deze hypothese zijn er aan het uraan nog eenige tastbare
bezwaren verbonden.

De onzekerheid bij het kiezen van de juiste dosis, stelt het orgaan
bloot aan, langdurige doorstroomingen met onwerkzame doses. Mid-
delerwijl blijft de giftigheid, welke aan dit metaal eigen is, inwerken
op het orgaan. Sinds lang is in de litteratuur reeds bekend, dat
ongeveer 1 mgr. uranyltraat per K.G. gewicht bij een konijn inge-
spoten, na ± 24 uur uitgebreide laesies der vaatwanden, ook in de
nieren veroorzaakt.

Als men zich nu indenkt, dat een orgaan van misschien 20 gram
gewicht, dat bovendien zeer verzwakt is door de langdurige omspoe-
ling met K-looze, blootgesteld wordt aan 10 mgr., dan laat het zich
begrijpen, dat hiervan toch in elk geval een schadelijke werking zal
zijn te verwachten. Zij kwam ook steeds tot uiting. Dat dit bezwaar
zich bij de paradoxa niet doet gevoelen, kan worden toegeschreven
aan het feit, dat men hier slechts korten tijd met een stilstand van
het orgaan te maken heeft, terwijl daarna levendige contracties de
inwerking van het schadelijke agens op steeds dezelfde plaatsen
tegengaan.

Daarenboven heeft men hier met een volkomen intact orgaan te
doen, dat waarschijnlijk nog over alle natuurlijke afweerstoffen de
beschikking heeft.

Om de hoeveelheid van het uraan zooveel mogelijk te beperken,^
maakte ik gebruik van eenzelfde kunstgreep als waarmee
Jannink
bij zijn proeven zooveel succes gezien had: 100 mgr. fluoresceine
p. 1. aan de doorstroomingsvloeistof toegevoegd, was bij zijn proeven
in staat het orgaan zoodanig voor a-stralen te sensibiliseeren, dat
10 mgr. uraan in staat waren het effect van 25 mgr. te weeg te
brengen.

Mij is van een dergelijke sensibiliseerende werking op de baar-
moeder niets gebleken, zoodat ik met of zonder fluroesceine steeds
dezelfde dosis uranylnitraat moest toevoegen om het gewenschte
resultaat te bereiken.

-ocr page 42-

§ 6. Stilstand op nul-vloeistof — herstel op thorium-
nitraat bevattende Ringervloeistof.

Uitgaande van de veronderstelling, dat misschien nitras thorii
minder schadelijk op de baarmoeder zou inwerken dan het uranyl-
nitraat, werd geprobeerd met thoriumnitraat een herstel der bewegingen
te verkrijgen.

Beide metalen zenden a-stralen uit, het thorium is echter minder
sterk, zoodat in plaats van de verhouding 1:10, 1:5 moet wor-
den genomen.

Nadat op dezelfde wijze door eenige uren doorstrooming met
kalilooze een stilstand van het orgaan was bereikt, werd het zout
in bovengenoemde verhouding toegevoegd.

Door de aanwezigheid van de opgeloste zouten in de vloeistof
vertoont zich weldra binnen een half uur een witvlokkig neerslag,
waarschijnlijk uit Th-hydroxyde bestaande.

Door de groote concentratie die ik noodig had, en misschien ook
door de verwarming in de tegenwoordigheid van veel zuurstof,
ontstond dit bij mij veel sneller, dan
Feenstra voor de hart-vloeistof
beschrijft \')•

Het neerslag maakt een nauwkeurige doseering geheel onmogelijk,
zoodat ik bij mijn latere experimenten, onverschillig wat dekalium-
dosis ook zij, uitging van 50 mgr. Th-nitraat per Liter.

Het zou geen zin hebben hierbij cijfers te noemen, daar zelfs ruwe
schatting onmogelijk is.

Bij enkele proeven met caviae, waar zeer groote hoeveelheden
noodzakelijk waren (150 mgr. p. L.) trad het neerslag direct op en
was het geheele orgaan door witte wolken omgeven.

Toch werd op deze wijze een herstel verkregen. Dit onderscheidde
zich op den langen duur niet van het gedrag van den uterus na
een herstel op uraanvloeistof, zoodat men meer en meer aan de
gestoorde balanceering een rol zal moeten toekennen. In den beginne
waren echter de contracties groot en leek het orgaan weinig geleden
te hebben. Na eenigen tijd werden de samentrekkingen kleiner en
kleiner. Ten slotte hielden de contracties op. Indien zulk een uterus
gedurende eenigen tijd zonder beweging is gebleven, is intusschen
het vermogen tot automatie niet verloren gegaan. Het kan slechts
niet tot uiting komen. Op kaliumvloeistof worden de samentrek-
kingen hervat.

1) T. P. Feenstra 1. c. p. 151.

-ocr page 43-

wijze bereid als beschreven bij Streef. Onderz. Utrecht (5) XIX p. 11.

Hiermede werden dezelfde resultaten bereikt als met het nitras
thorii.

Had zulk een orgaan dienzelfden tijd zonder te bewegen in K-
looze vloeistof doorgebracht, dan zou een herstel met kalium niet
niet meer mogelijk zijn geweest en was het orgaan onherroepelijk
verloren.

§ 7. Radio-physiologisch antagonisme.

Nadat in de vorige § is aangetoond, dat a-radio-actieve stoffen
de functie van het kalium kunnen overnemen, diende nu nog on-
derzocht te worden of het antagonisme, dat bij andere organen naar
voren was gekomen, ook voor den uterus bestond.

Dit is op twee wijzen na te gaan. Ten eerste door van de eene
vloeistof op de andere over te gaan, zonder dat doorstrooming met
K-looze vloeistof wordt tusschengeschakeld. Hierbij moet noodzake-
lijkerwijze een oogenblik intreden, waarbij beide soorten radio-
actieve invloeden tegelijkertijd aanwezig zijn en dus elkander op-
heffen, wanneer zij aan elkander antagonist zijn. Is het tegenover-
gestelde het geval en zijn beide werkzaam in eenzelfden zin, dan
zou een teveel aan
radio-activiteit de resultante van beide kunnen
zijn en hierdoor stilstand van het orgaan intreden. Deze onwerk-

Om de vorming van het neerslag te voorkomen, had ik eerst
eenige experimenten gedaan met coll. Th. hydr. Dit werd op de

-ocr page 44-

zaamheid kan dan door toevoeging van K-looze vloeistof worden
opgeheven, terwijl een evenwicht door antagonisme ontstaan, wordt
verbroken door vermeerdering van een van beide stoffen.

Ten tweede door na te gaan, of evenwichten zijn te verkrijgen,
zooals die door
Streef, Feenstra en Mejuffrouw Kaiser, Hal-
bertsma
zijn beschreven. Dit is echter bij de moeilijk te doorstroomen
organen uterus en darm, bezwaarlijk te verkrijgen, zoodat deze
laatste methode bij onze proefnemingen niet was toe te passen en
wij ons tot de eerste beperkten.

Zulke experimenten zijn loonender dan die met een eenvoudig
herstel en werden daarom in grooter getale gedaan; wanneer
men eenmaal de overtuiging heeft, dat het werkelijk de radio-activiteit
van het kalium is, die een noodzakelijke voorwaarde vormt voor
de bewegingen, dan zijn zij ook even bewijzend als de voor het
denken eenvoudiger proeven met herstel.

Proeven met konijnen.

In verband met de door tonus-stoornis bezwaarlijke registratie bij
deze dieren, werd in deze gevallen volstaan met de bewegingen
van den hefboom met het oog te volgen.

Bij den aanvang van ieder experiment werd gezocht naar de
kaliumdosis, waarbij het orgaan in zijn uitingen zooveel mogelijk
het grondtype der bewegingen zooals dat in § 4 werd beschreven,
vertoonde. Andere dan regelmatig optredende contracties van on-
geveer gelijke grootte, lieten een juiste beoordeeling niet toe.

Was het eenmaal gelukt de optimum-dosis te vinden, dan werd
verder omspoeld met een naar schatting aequi-radioactieve dosis
van het zware metaal. Bij deze experimenten werd uranylnitraat
gebruikt. De overgang kon gemakkelijk geschieden zonder het orgaan
bijzonder te prikkelen. Hiertoe werd de uraanvloeistof geheel met
zuurstof verzadigd. Was dit eenmaal het geval, dan werd het mo-
gelijk, door het sluiten van de hevelwerking uit het kaliumvat en
de toevoer te openen uit het uraanglas, de omspoelingsvloeistof
geleidelijk te vervangen. Daar deze manupilaties geheel buiten het
proefglaasje om konden worden verricht en de vloeistoffen in het-
zelfde waterbad werden verwarmd, waren tonusverschillen opgrond
van mechanische schokken of temperatuurwijziging uitgesloten en
mag men dus aannemen, dat iedere tonusverandering aan de andere
samenstelling van de vloeistof is te wijten.

De tijd, waarbinnen de overgangsverschijnselen optraden, was
afhankelijk van de snelheid, waarmede nieuwe vloeistof werd toe-

-ocr page 45-

gelaten. Op het karakter der contracties had dit geen invloed;
meestal bleek dit onveranderd. Stroomde de vloeistof slechts drup-
pelsgewijs uit de afvoerbuis en had dus de vervanging in het proef-
glaasje langzaam plaats, dan duurde het eenigen tijd, voordat een
verandering der bewegingen was waar te nemen. Na twee of drie
slagen echter werden de uitslagen kleiner, tegelijkertijd werd soms
een kleine verheffing van den tonus waargenomen. Deze ging echter
spoedig voorbij en maakte veelal plaats voor een geleidelijke daling.
Bij iederen volgenden slag was de uitslag van den hefboom wat kleiner.
Soms werd een volledige stilstand bereikt.

Dit is volkomen in analogie met wat bij de eerste experimenten
m 1916, zóó tegen alle veronderstellingen in, werd gevonden, dat
het smdsdien als paradoxon werd beschreven. De verslapping was
gedurende den stilstand maximaal, om bij het hervatten der bewe-
gingen tezamen met de hefhoogte geleidelijk te stijgen. De contrac-
ties, die dan volgden, werden als uraankloppen van de normale
beweging onderscheiden. Zij waren gekenmerkt door een geringe
hefhoogte, groote frequentie en wat onregelmatig verloop; waar-
schijnlijk waren de veranderingen te wijten aan een niet geheel
juiste doseering van het uraan, want in gelukkig getroffen oogen-
blikken waren de uraan-contracties volkomen gelijk aan die van het
kalium. Meestal ging de uraantoestand gepaard met Wat verhoogden
tonus.

In de meeste gevallen werd bij de overgangen K—U volledige
stilstand niet bereikt. Men ontwaarde niets dan geleidelijke veran-
deringen in tonus, hefhoogte en frequentie.

Tusschen zulke haast onmerkbare overgangen en den volledigen
stilstand, komen verschillende tusschentypen voor. Soms werd stil-
stand van het totaal verslapte orgaan door kleine verheffingen onder-
broken. Al zulke variaties wil ik als onvolledig paradoxon aanduiden.

Proeven met muizen.

Het geringe aantal proeven met konijnen gedaan, gaf wel voldoende
aanwijzing dat bepaalde resultaten te verwachten waren, doch liet
met toe besliste gevolgtrekkingen te maken. Het aantal muizen, dat
onderzocht werd was veel grooter, terwijl daarbij ook zeer goed
en heel gemakkelijk kon worden geregistreerd.

In den beginne werden de bewegingen van den hefboom op een
beroeten , trommel geschreven.

h-^ bezwaren, die zich hierbij voordeden te ondervangen,
werd bij de definitieve proeven fotografisch geregistreerd. Doordat

-ocr page 46-

nu de waarnemingen werden vastgelegd, konden de verkregen resul-
taten beter met elkander worden vergeleken.

Wanneer men afziet van de individueele verschillen in den aard
der contracties, dan bleek het, dat de doses kalium en uraan, die
op het orgaan hun invloed uitoefenen, in staat zijn, zoowel den
vorm der contracties als den vorm van het paradoxon te beheerschen.

De overgang werd bestudeerd bij 21 proefdieren, in verschillende
stadia van sexueele ontwikkeling, mits hun contracties regelmatig
waren en aan het grondtype voldeden.

In slechts 3 gevallen werd een volledig paradoxon K. ^ U.
waargenomen.

In twee van deze werd de stilstand door regelmatige uraancon-
tracties gevolgd. Deze uraanautomatie ging gepaard met een lichte
verhooging van den tonus. De frequentie was iets grooter dan bij
het kalium. De hefhoogte werd iets kleiner, wat in verband met het
stijgen van den tonus geen verwondering hoeft te wekken.

De doseeringen waren in deze proeven 250 mgr. KCl p. L.
tegenover 20 mgr. U02(N03)2 p. L. resp. 100 mgr. KCl p. L.
tegenover 12,5 mgr. uraan.

Het derde volledige pradoxon werd gevolgd door onregelmatige
uraancontracties, klaarblijkelijk was de uraandosis niet geheel juist.

De stilstand duurde in deze 3 gevallen 3, 5 en 6 minuten.

Bij de onvolledige paradoxa duurde het gemiddeld 4 a 5 slagen
vóór een telkens weer terugkeerend type van bewegingen optrad.

In enkele gevallen werd geen overeenstemming met de kalium-

contracties gevonden.

Het is misschien goed om het nu besprokene met een 2-tal
figuren toe te lichten, (fig. 6 en 7).

-ocr page 47-

De kaliumcontracties waren niet volkomen regelmatig, waarschijnlijk
was de dosis 150 mgr. p. L. iets te hoog. Bij de interpretatie van
deze curve doet zich nu een moeilijkheid gelden, die bij alle foto-
grafische figuren naar voren komt. Bij iedere groote verheffing
bestaat de opstijgende tak uit een niet-onderbroken rechte lijn. De
contractie verloopt dus enkelvoudig. De daaropvolgende verslapping
echter wordt door een nieuwe contractie onderbroken. Hierdoor
ontstaat een verheffing, die nooit tot de oorspronkelijke hoogte
geraakt. Soms volgt hierop verslapping, soms wordt deze opnieuw
door een volgende verheffing onderbroken. Ook hiervan is de hef-
hoogte meestal kleiner dan de voorgaande. Een enkele maal stond
gedurende de verslapping de hefboom een oogenblik stil, er volgde
dan geen verheffing; men kan dit dus opvatten als een contractie,
die alleen in staat is de verslapping op te heffen, maar niet bij
machte om een volgende verheffing tot stand te doen komen.

Wanneer wij nu deze redeneering op onze figuren toepassen, dan
blijkt, dat in den eersten tijd na de uraan-omzetting het tijds-
verloop tusschen twee verheffingen niet noemenswaard verschilt;
er werd verder omspoeld met K-looze Ringer, waaraan 10 mgr.
uranylnitraat was toegevoegd.

Dan volgt een oogenblik, waarin de hefboom in totale verslapping
slechts een zeer geringen uitslag vertoont, dit duurt echter niet langer
dan een soortgelijke toestand bij de K-automatie en mag dus niet
als een kortdurend paradoxon worden opgevat, te meer daar daarna
nog 5 verheffingen volgen, die zich in niets van de kalium-contracties
onderscheiden. Ook nu volgt weder een volledige verslapping.

De contracties, die zich daarna voordoen, hebben echter een
geheel nieuw type. De verheffiingen volgen elkander veel sneller
op. De totale hefhoogte wordt geringer, iedere verslapping is 2 ä 3
maal onderbroken. Ook de groote verheffingen liggen in de curve
dichter opeen. Na 6 min. wordt de fig. eenvoudiger en volgt op
de meeste contracties een volledige verslapping.

Alle verschil in tonus is gedurende den geheelen overgang afwezig
en ook bij den hieropvolgenden overgang van uraan op kalium
treedt zij niet op.

Een ander object was zeer sterk aan tonusveranderingen onderhevig.
Ook bij de kaliumcontracties — 140 mgr. p. L. — ziet men voorbij-
gaande stijgingen. Niet zoodra echter wordt met uraan omspoeld —
10 mgr. per L., — of de tonus stijgt en in dit hoogere tonusniveau
blijven de vroegere aanwezige tonusschommelingen bestaan. Er treedt
geen volledige verslapping op, vóór weder opnieuw kalium is toegelaten.

-ocr page 48-

Door dezen toestand wordt de snelheid van verslappen vertraagd
en dus blijven de voetpunten der verheffingen op een hooger niveau.

Deze oogenschijnlijk geheel verschillende vorm van overgang kan
men dus terugbrengen op verschil in tonusverhoudingen. In \'t
algemeen treden veranderingen na het toevoegen van uraan aan de
omspoelingsvloeistof zeer snel op, gemiddeld binnen 1 minuut.

§ 8. Paradoxen U->K.

Wanneer door den overgang van kalium naar uraan regelmatig
uraankloppen was verkregen, werd dit eenigen tijd waargenomen.
Deze uraan-contracties hebben een geheel ander karakter dan
die, welke in § 5 werden beschreven. In dit vroeger geval was het
weefsel door de doorstrooming hypodynamisch geworden. Dit is bij
deze proeven vermeden en het blijkt, dat men bij een onverzwakt
orgaan de uraancontracties geheel mag vergelijken met die van het
kalium. Dit steunt den indruk, dat uraan in. zijn Verhouding tot de
automatie in de plaais kan treden van het kalium. Toch zal op den
langen duur het weefsel er door worden beschadigd en daarom
werd de doorstrooming met het zware metaal nooit al te lang voort-
gezet, stel b.v. V2 tot 1 uur.

Soms wilden wij de overgangsverschijnselen vermijden. Dan werd
met K-looze omspoeld; het uraan verwijderd en daarna opnieuw
het kalium toegelaten.

-ocr page 49-

Wanneer men echter zich ten doel gesteld had de verschijnselen
te bestudeeren, die het gevolg zijn van den overgang, dan kon men
ze heel gemakkelijk te voorschijn roepen, door op de beschreven
wijze het uranium zonder meer in dè omspoelingsvloeistof door
kalium te vervangen. Dit werd in 16 gevallen gedaan. Hierbij werd
in 11 gevallen volledige stilstand bereikt.

Wij hadden dus hier beter dan bij den overgang K—U, waarbij
een duidelijk paradoxon zelden voorkomt, gelegenheid het volledige
paradoxon te bestudeeren. Wanneer het uraan door het kalium
was vervangen zag men in den regel na 2 of meer slagen, een
min of meer snelle daling van den tonus, waarna stilstand in maximale
verslapping optrad. Deze volledige stilstand duurde meestal van 7
tot 10 minuten.

In de meeste gevallen kwamen de beide eigenschappen van het
paradoxon: het dalen van den tonus en het uitblijven der con-
tracties duidelijk naar voren.

Het herstel was soms terstond volkomen, soms namen de con-
tracties eerst langzamerhand in grootte toe. De tonusverhoudingen
bij het hervatten der contracties uit een evenwichtstoestand zijn
geheel anders dan die bij een herstel der bewegingen van K-looze
doorstrooming uit. In het laatste geval bespeurt men gewoonlijk
een tonusafname. Hier ontstaat daarentegen na de volledige ver-
slapping steeds een verhooging van tonus.

Zooals reeds opgemerkt werd, schept de uraan-toestand andere
tonusverhoudingen dan de kaliumtoestand, daar steeds de voet-
punten der uraancontracties op een hooger niveau liggen dan die
van het kalium en dus de tonus in zijn geheel verhoogd is.

Omtrent de vraag of paradoxa op eenzelfde orgaan bij herhaling
met dezelfde doseeringen steeds aan elkaar gelijk zijn, heb
ik niet voldoende ervaring. Wel kon ik, nadat ik eerst een para-
doxon had zien optreden zonder dit te registreeren, het een tweede
maal op het gevoelige papier vastleggen.

De 5 onvolledige paradoxa, die bij den overgang van U—K
werden neergeschreven, naderden allen zeer dicht tot het volkomen
type.

De overgang bestond öf uit een stilstand, die door eenige uit-
slagen van geringere hefhoogte werd onderbroken, öf uit een onaf-
gebroken reeks kleine verheffingen.

Evenals dat bij K—U overgangen het geval was, kon men de
paradoxa, die met tonusverlaging gepaard gaan, afscheiden van die,
waarbij dit verschijnsel ontbrak.

-ocr page 50-

ui kc<.

■KTÄ8E

Fig. 8.

Paradoxon Uraan-Kaliurn. Photographische opname Va ware grootte.
Bij dubbel signaal links boven wordt de 10 mgr. uranylnitraat-
houdende vloeistof vervangen door een, die per L. 125 mgr. KCl bevat.
Onvolledig paradox figuur zonder tonusverschii.
Deze opname is genomen aan hetzelfde object, als waarvan fig. 6.
de overgang K—U aangeeft.

Nadat het orgaan eenigen tijd met 10 mgr. uranylnitraat regelmatig
contracties heeft vertoond, wordt verder met Ringer vloeistof omspoeld,
waaraan 125 mgr. KCl was toegevoegd. Dadelijk ziet men een
afnemen van de hefhoogte, waarbij deze tot \'/? van zijn vroegere
hoogte daalt. De snelheid, waarmee de verheffingen op elkander
volgen, neemt evenzeer af. In de daaropvolgende 7 minuten deden
zich slechts 11 zeer kleine, over groepjes verdeelde verheffingen
voor. Dan volgen opeens groote slagen, waarin men weer zonder
moeite de oude kaliumcontracties kan herkennen.

Evenals dat in fig. 6 het geval was, bleven ook hier alle tonus-
schommelingen uit.

Geheel anders wordt dit bij de overgangen, die op 4 Jan. \'22
werden geregistreerd, fig. 9.

Zij zijn genomen van denzelfden uterushoren als waarvan fig. 7
afkomstig is.

Zooals daar is beschreven bestonden bij dit orgaan zeer labiele
tonusverhoudingen.

Nadat de uraancontracties zonder van karakter te veranderen
eenigen tijd zijn doorgegaan, wordt omspoeld met kaliumhoudende
vloeistof. Dadelijk zakt de tonus tot beneden het niveau der vroegere
kalium-contracties.

Het duurde 4 minuten voor de extreme verslapping was bereikt.
In deze periode werden geen contracties waargenomen. Niet zoodra
echter houdt de tonusverlaging op, of er doet zich een kleine, echte

-ocr page 51-

Fig. 9.

Paradoxon uraan-kalium. Photografische opname Vs ware grootte.
10 mgr. UO2 (N03)2 (permanent 100 mgr. fluoresceine). Bij 3 voudig
signaal in den tijdlijn, 1 minuut te laat aangebracht, wordt de 10
mgr. uranylhoudende vloeistof door een met 140 mgr. KCl. p. L.
vervangen.

In de uraanvloeistof was bovendien per Liter 100 mgr. fluores-
ceine opgenomen.

contractie voor; 4 min. later beginnen eerst de groote verheffingen,
welke door 3 kleine toppen worden voorafgegaan. Evenals dat m
fig 7 het geval was, verschillen deze kaliumcontracties zeer van
de\'
uraan-automatie. De bewegingen zijn buitengewoon snel en de
hefhoogte groot, zoo zelfs, dat volledige registratie onmogelijk werd.
Tegelijkertijd stijgt de tonus.

§ 9. Paradoxon K—Th.

Behalve overgangen uranium-kalium en vice-versa werden ook
overgangen kalium-thorium bestudeerd.

Dezelfde voor- en nadeden, die zich met dit metaal bij het herstel
uit kaliumlooze toestand voordeden, lieten zich ook hier gelden.
Onder de nadeelen ontmoeten wij de onzekerheid van doseering ten
gevolge van neerslag. Daar echter de experimenten van korten duur
waren, konden meestal reeds resultaten worden bereikt, zonder dat
een noemenswaard neerslag zichtbaar was, zoodat althans bij de
eerste experimenten met het orgaan de dosis kon worden aangegeven
en het groote nadeel van het werken met thorium dus wegviel.

De voordeden kwamen echter zooveel te sterker uit.

Tonusstoornis was veel minder aanwezig. De contracties met

-ocr page 52-

thorium waren sneller en kwamen meestal met die van het kalium
overeen. De hefhoogte was echter iets geringer.

Er werden 10 overgangen van
K—Th bestudeerd, 3 daarvan gaven
een volledig paradoxon te zien, de

overigen onderscheiddenzichslechts
door enkele onregelmatigheid op het
punt van overgang. Soms ook was
geenerlei stoornis merkbaar. De
gemiddelde tijdsduur der paradoxa
was 6 tot 8 minuten, terwijl de
doseering gemiddeld 100 kalium en
45 thorium genomen werd.

Wanneer men afziet van eenige
kleine verschillen in tonus, waren
de kalium-contracties (100 mgr. KCl
p. L.) vrij regelmatig. Nadat een
tiental groote verheffingen waren
geregistreerd geworden, werd het
orgaan met thoriumnitraat bevat-
tende vloeistof omspoeld. In den aan-
vang was hierin 50 mgr. Th(N03)4.
Het duurt gewoonlijk nog geen
minuut of dan komt een duidelijk
paradoxon tot stand. Van tonus-
verlaging is bijna geen sprake. Ook
blijven de contracties zelden geheel
weg. Het ryhtme is echter zeer ver-
traagd. Gedurende 11 min. is de
hefboom meerendeels geheel stil.
Lichte variaties van het evenwicht
verraden zich door kleine topjes.
Als de schommelingen om den even-
wichtstoestand een einde nemen,
ziet men een zeer kleine verheffing
van tonus, waarna de contracties
frequenter worden, de hefhoogten
toenemen en een tijdlang hoogere
contracties met lagere afwisselen.
De doseering is dus vermoedelijk niet geheel juist, doch het voortdurend
toenemend neerslag maakte het ook vrij nutteloos hiernaar te streven.

c

X3 rt
co

ÖJO

O <u

tuO

<n ÏT

4> <U ïf

I

u. r- T3

W) g ^

rt ^
> rt
Q. >1
O .-t;

rt e

0 aJ

(U OJ •

•g Sfl
Ä ^^

So

3 ^^
0- g c

s o a
•C

1 li <u

I OX3

e

3 n

i .S|

C

g 4> s

Crt
rt <n

o!

c ÖJO

. rto

QJ

CQ O.

-ocr page 53-

De mogelijkheid om met thorium goede en regelmatige contracties te
verkrijgen, zal bij het beschouwen van de figuren duidelijk blijken.

§ 10. Paradoxon Th—K.

Het toeval, dat bij deze soort experimenten de doseering be-
heerscht, was ons ditmaal buitengewoon gunstig. Direct na den
overgang van K op Th traden geheel normale contracties op, ook
toen het thorium volledige heerschappij had gekregen. Doordat een
neerslag ontstond werd echter de juiste doseering iets verbroken.

M, nr

Fig. 11.

Thorium-contracties. Photo grafische opname Va ware grootte.

maar toch kon ik gedurende 40 minuten regelmatige, levendige be-
wegingen waarnemen. Ziefigg. 11 en 12. Nadat ik deze gedurende
een kwartier had geregistreerd, werd de vloeistof door kaliumhoudende
vervangen. Nog 3 minuten bleven de contracties op de oude wijze
doorgaan, daarna wordt het vedoop onregelmatig. Dit duurt ongeveer
4
minuten. De contracties zijn intusschen zeer klein geworden, dan volgen
nog 2 groote slagen, waarna een stilstand optreedt. Deze duurt
6 minuten; de laatste 2V2 minuut is de
hefboom volkomen roerloos.

Nadat een zeer kleine uitslag is voorafgegaan, herstelt zich de
automatie. Deze groeit eerst langzamerhand tot een volkomen regel-
maat aan en de kaliumtoestand, waarvan uitgegaan, herstelt zich

weder

Ook bij dit experiment bleef verschil in tonus achterwege. Wel
bestonden er eenige variaties, doch deze waren ook gedurende de
kaliumcontracties
aanwezig en behoeven dus niet bijzonder de aan-
dacht te trekken. .

Om aan de bezwaren, die door het snelle neerslaan van thormm-

-ocr page 54-

hydroxyde ontstaan, te geinoet te komen, werden ook experimenten
gedaan met tiioriumhydroxyde in colloidalen vorm.

A. M. Streef \') had dit bij de
bewerking van zijn proefschrift
met veel succes bij het door-
stroomde kikkerhart toegepast.
Zooals hij aanneemt, heeft deze
methode tevens het voordeel,
dat men hier waarschijnlijk niet
met ionenwerkingen te maken
heeft. Immers de colloidale deelt-
jes zullen zich niet als zoodanig
door de celmembraan heen bewe-
gen, terwijl de sol als zoodanig
blijft bestaan. STREEFveronderstelt
hierbij dat het deeltje in zijn ge-
heel aan het celoppervlak wordt
O M geadsorbeerd, en van hieruit een
stralende werking doet gevoelen.

De resultaten die ik verkreeg,
bevestigden volkomen de waarde
van deze wijze van vervanging.
De verwarming echter en de ver-
zadiging met O2 waaraan bij mij
de vloeistoffen onderhevig waren,
verminderde waarschijnlijk de sta-
biliteit van den sol en ook nu
ontstond een neerslag. Daar de
bereiding van het colloidale tho-
rium nogal tijd neemt, terwijl
de bezwaren blijven bestaan,
werden er slechts een tweetal
experimenten mee gedaan. De
overgangen van thorium- naar
kaliumautomatie gaven in deze
gevallen een duidelijk geheel

\') A. M. Streef. Diss. Utrecht.
2) H. Zwaardemaker. Ueber die
Bedeutung der Radioactiviteit für das
tierische Leben. Ergebnisse der Phy-
siologie Bd. 19 p. 349.

-ocr page 55-

volledig paradoxon van 25 mgr. colloidaal Th-hydroxyde naar 100

mgr. KCl per Liter.

De hoeveelheid thorium, die hierbij was genomen, was klaar-
blijkelijk iets te weinig, de contracties waren niet zooals zij konden
zijn. Daarom werd, nadat de kaliumautomatie regelmatig was ge-
worden op de dubbele thoriumdosis overgegaan. Nu ontstonden
uitslagen, \'die men geheel met de kaliumcontracties kon vergelijken.

Om aan te toonen, dat het thorium in staat is de automatie ge-
durende langen tijd te onderhouden, werd een proef genomen,
waarbij de uterus ruim
1 uur omspoeld werd met Th-nitraat be-
vattende Ringervloeistof, de contracties bleven van eenzelfde type,
fig.
13 geeft hiervan een afbeelding. Bij het signaal wordt 100 mgr.
KCl toegevoegd; de overgangsverschijnselen, die dan volgen, toonen
aan, dat men hier werkelijk met thorium automatie te doen had.

§ 11. Niet-radioactief Paradoxon.

Libbrecht beschrijft in Arch. int. de Physiol. 1921, Vol. 16
verschillende methoden, waarop verschijnselen kunnen worden ver-
kregen, die aan ons paradoxon herinneren. Aanleiding in zijne
gevallen is een plotselinge sterke verhooging van de
aanwezige hoeveelheid kalium. Zijne bevinding was eenige malen
in het Utrechtsch laboratorium aan harten van koudbloedige dieren
bevestigd, doch had dan nooit zeer langen duur. Ook ik ontmoette
het eenige malen. Maar dan was de duur van het Leuvensch ver-

-ocr page 56-

schijnsel veel langer dan ooit bij de harten was opgemerkt. Verschil-
lende gevallen waarin het niet radio-actieve paradoxon buitengewoon
duidelijk was, werden geregistreerd.

7—11—\'21.

10.30 v.m. Uterus muis permanent doorstroomd met KL Ringer-
vloeistof.

Duidelijke contracties, die langzamerhand, minder worden,
kleinere hefhoogte verkrijgen en door grootere tusschen-
ruimten gescheiden worden. Tonus stijgt.
3 u. n.m. Nog geen volledigen stilstand bereikt. Nog eenige zeer
kleine contracties te zien.
50 mgr. KCl per Liter, bewegingen worden minder.
75 mgr. KCl „ „ , „ » nog »

3.48 „ 100 mgr. KCl „ „ , volledigen stilstand.
4.36 „ 150
mgu KCl „ „ , tonus daalt.
5.20 „ Herstel der contracties, deze zijn direct maximaal.

De kalium-automatie blijft geruimen tijd doorgaan.

8- 11-\'21.

11 u. v.m. Uterus muis permanent doorstroomd met K-looze Ringer-

vloeistof, waaraan permanent 10 mgr. choline per Liter
was toegevoegd.

De contracties zijn frequent, de tonus stijgt.

12 u. „ Contracties worden kleiner, tonus blijft nu op dezelfde

hoogte.

12.30 n.m. 120 mgr. KCl p. L.
1 u. „ 150 mgr. KCl „ „

De contracties blijven hun gelijke hefhoogte behouden,
de tusschenruimten echter worden grooter.
1.36 „ Stilstand.

3.15 „ Herstel der contracties, welke direct maximaal zijn en
van dezelfde grootte als bij den aanvang. De kalium-
automatie blijft geruimen tijd doorgaan.

§ 12. Proeven met Caviae.

Nadat de eigenaardige moeilijkheden, die het vinden der juiste
doseering opleverden, waren overwonnen en de klaarblijkelijk ver-
stoorde balanceering door verhooging der calcium- en kaliumdosis
opgeheven was, werd ook een uterushoren van dit proefdier met

-ocr page 57-

K-looze Ringersche vloeistof omspoeld, totdat onbeweeglijkheid

gedurende eenigen tijd verkregen was.

Later werd ook een herstel met uraan en thorium verkregen.
Hierbij deden zich dezelfde bezwaren voor als in §§ 5 en 6 zijn

opgesomd. ,

Aangezien wij niet wisten, waaraan dit zou zijn te wijten en heel

goed aan een specifieke, schadelijke invloed van het uraan of thorium

zou kunnen worden gedacht, was het wenschelijk, deze proeven ook
nog met een andere a-straler, liefst in colloidalen vorm te herhalen.

Levend gebruikt hiertoe bij zijne proeven over kaliumvervanging
in het kikvorschhart, het colloidaal-ioniumhydroxyde \')•

Ik maakte hiervan gebruik om bij de baarmoeder, die door kahum-
onttrekking tot rust was gekomen, ook met deze stof een herstel

te beproeven. rx../rMj\\

Levend nam bij kikvorschharten gemiddeld 2 mgr. loTh(ÜH}4

p. L. en geeft als miniumdosis 1.5 mgr., als maximum dosis 3 mgr.

p. L. aan. ^

De caviae, waarmee ik mijn proeven deed, vertoonden eerst bij
600 mgr. KCl. p. L. behoorlijke contracties. Het was dus te ver-
wachten, dat hier een veel grootere dosis aangewend zou moeten

worden. ... ,

Geheel zeker waren wij hiervan echter niet, en wjj begonnen dus
met aan de vloeistof \'U mgr. p. L. toe te voegen. Natuurlijk was
dit onvoldoende. Geleidelijk werd nu opgeklommen tot 7 mgr. p. L.
Een neerslag echter maakte, dat omtrent de juiste doseenng geen

zekerheid kon worden verkregen.

Geleerd door de ervaring van Jannink, dat met behulp van fluores-
ceïne de werking
van" uraan kon worden verhoogd, werd deze
zelfde kunstgreep toegepast op het ionium. Dadelijk was het effect
merkbaar. De geringe bewegingen werden grooter, en er trad een
herstel op, dat van dezelfde orde was, wat vroeger met uraan en

thorium was bereikt.

Om de gestoorde balanceering zoo mogelijk eenigszms op te netten
werd nu een metaal van dezelfde valentie als kalium gekozen. Op
geleide van de cijfers door
Feenstra naar zijn theorie berekend
(zie hiervoor diss.
Feenstra) werd een hoeveelheid van 120 mgr.
lithiumchloride aan de vloeistof toegevoegd. De door het ionium

1) Een weinig van deze vroeger gebruikte sol was nog in het laboratorium
aanwezig en in nog volmaakt stabielen toestand.

Ook deze bereiding is door Zwaardemaker beschreven m brgebnisse oer
Physiologie (p. 349).

-ocr page 58-

Ontstane tonus daalde nu direct, iets wat analoog schijnt aan de
tonusverlaging bij kaliumherstel. Er werd nu getracht door verhooging
van de ioniumdosis met 5 mgr. de contracties sterker te doen zijn.
Dit had echter een geheel contrair effect.

Aan de K-looze Tyrode werd nu ook lithiumchloride toegevoegd
en hiermede werd de omspoelende vloeistof verdund.

De contracties werden dan dadelijk hervat en de uitslagen waren
nu grooter dan bij dezelfde doseering zonder de toevoeging van lithium.

Het gebrekkige der contracties, die bij herstel der uterusautomatie
door uranium, thorium of ionium in de lang uitgespoelde, van kalium
diepgaand ontdane baarmoeder gezien worden, is misschien te
wijten aan de gestoorde tonusverhouding.

Bij het herstel op uranium, thorium of ionium blijft tonusverlaging,
die men regelmatig bij kaliumherstel ziet tot stand, komen, uit.

Het zou dus aanbeveling verdienen op den door mij ingeslagen
weg voort te gaan en een speciaal onderzoek hieromtrent te doen.
Mij echter zou het te veel van mijn eigen onderwerp verwijderen,
terwijl toch het meest essentieele reeds is aangetoond, immers het
is gebleken, dat uranium, thorium en ionium, drie zware metalen
die a-stralen uitzenden, in staat zijn de iS-radio-activiteit van het
kalium te vervangen, in dien zin, dat na hun toevoeging opnieuw
contracties worden waargenomen, daar, waar zij na doorstrooming
met K-looze vloeistof geruimen tijd achterwege waren gebleven.
Anders als voor radio-actieve vervanging kunnen zij niet dienen,
zoodat zij begrijpelijkerwijze niet in staat kunnen worden geacht in
de plaats van andere functies te treden. Het bleek, dat hun aanwe-
zigheid in staat is het vermogen tot automatie te herstellen, zij het
verzwakt, en deze zelfde automatie zoo in stand te houden,
dat bij latere kaliumtoediening ze volkomen ongeschonden voorden
dag kan komen.

Paradoxa bij caviae.

Bij de overgangen van kalium naar uraan deden zich bij cavis
dezelfde vormen voor als waarvan bij de besprekingen van de
proeven met muizen werd melding gemaakt.

Men kan bijvoorbeeld, opmerken hoe de kalium-contracties
— 280 mgr. KCl per Liter voor
uraan-automatie — 20 mgr. UO2
(N03)2 — kunnen plaats maken, zonder dat overgangsverschijnselen
zich voordoen. Het type verandert niet door toevoeging van hoogere
doseeringen uranylnitraat en men zou zelfs in onzekerheid verkeeren

-ocr page 59-

of men hier werkeHjk met deze laatste te maken heeft, wanneer
niet, na overgang van 40 mgr. uraan op 480 mgr. KCl een duidelijk

paradoxon optreedt. . . „„u^r^hi

De contracties, die bij dit object door U worden teweeggebracht
zijn meestal geheel analoog aan de K-contracties, zoodat dit proefdier
voor deze soort onderzoekingen buitengewoon geschikt is.

Het groote voordeel tegenover de muis is, dat men bij volwassen
dieren
gemakkelijk op roet kan registreeren, zoodat men ook proeven
van langen duur kan vastleggen. Hoe sterk het orgaan is, bhjkt uit
het feit, dat nog 13 uren na het begin der proef, na eenige uren
doorstroomen met verschillende
uraan-hoeveelheden, - meerendeels
in roet geschreven, - toch nog een behoorlijk paradoxon met kalium

kon worden vastgelegd, (zie beneden exp. 7. 4. 22)

Ook de overgangen K - Th en Th - K everden we n g
verrassends. De thorium-uitslagen zijn mooi, groot en regelmatig.
Dat Th en U beiden in denzelfden zin werken en te zamen aan
het kalium antagonistisch kunnen zijn, blijkt uit de volgende proef.
7 _ 4 — \'22. Uterus cavia.

Dosis 300 mgr. Ca.
Optimum K-dosis 600 mgr. p. L.

Eerst Ringervloeistof, daarna Tyrode, geen versch.1 merkbaar.

Regelmatige K-contracties.

150 mgr. Th-nitraat: direct neerslag.

ÏhTi^cLSr^rd^ gedurende 2 uur onderhoude. ^or
bii iedere verversching 75 mgr. daaraan toe te voegen^Doseermg
oLogel ]^ te schatten Th-contracties zijn anders dan K-mtslagen
Eerwtt vlokkig neerslag bedekt den bodem van het proefglaasje

^"^r^\'rvo^eliTg ^fntiet Th-houdende vloeistof zal van het
neer lag een gedeelte oplossen, dat weer aan de cellen geadsorbee d
n word^ Het nieuw toe te voegen ^^alium moet antagonist z jn
met het dan nog steeds permanent aanwezige thorium^ Daamm
werd om een paradoxon te kunnen verkrijgen 1000 mgr. K^i

toegevoegd. Dit treedt ook op.

Gedurende den stilstand geleidelijk verdund tot 600 mgr. KCK
Na 8
min. stilstand komt er een groep contracties, we ke met
aanhoudt. Kaliumdosis verhoogt tot
700 mgr. G^en jsultaat^

800 mgr. KCl. Herstel der contracties, na 30 mm. waren deze

iets minder.

900 mgr. KCl herstel vroegere toestand.

-ocr page 60-

Rekening houdende met het nog steeds aanwezige thorium wordt
10 uraan toegevoegd; ook nu komt een paradoxon. Langzamerhand
word echter het aanwezige Th-neerslag weggespoeld en in verband
daarmee is het noodzakelijk de uraandosis geleidelijk tot
30 mgr. p. L,
te verhoogen. Op deze wijze werden steeds contracties van 6 a 7
c.M. hefhoogte onderhouden. Dit was het orgaan, dat
13 uur na
het begin der proeven nog het antagonisme vertoonde.

§ 13. Beschouwingen.

ftet groote argument der myogene theorie bij het hart is, dat de
automatie van het hart reeds begint vóór dat de zenuwaanleg dit
orgaan heeft bereikt.

Dit is natuurlijk voor de baarmoeder niet na te gaan, zelfs over
de automatie van de baarmoeder van een voldragen vrucht is nog
niets bekend en het bestaan van automatie bij de virginale uterus
wordt door velen betwijfeld.

Een hypothetisch zenuwnet, dat voor de automatie aansprakelijk
zou kunnen worden gesteld is nog niet aangetoond, doch de aan-
wezigheid van vele zenuwelementen tusschen de beide spierlagen
maken dat het niet onmogelijk is dat een dergelijk net bij een
betere onderzoekmethode gevonden kan worden.

Een der nieuwste argumenten, in het voordeel der myogene
harttheorie werd door
Haberlandt\') gevonden. Na bevriezing van
het geïsoleerde kikvorschhart, toonde hij aan, dat de bewegingen
in Ringersche vloeistof weder optraden, terwijl de functie van het
vagus-apparaat volkomen opgeheven blijkt.

Deze methode is natuurlijk ook voor den uterus van de muis heel
goed mogelijk. Het probleem zelf ligt echter buiten dit proefschrift.

Aan mijn proeven kan ik geen argumenten voor een van beide
theorien ontleenen. Naar analogie met de verschijnselen bij het
hart, voor welke over het algemeen de myogene theorie bevredigt,
zou ik geneigd zijn, ook bij de baarmoeder de oorsprong van de
automatie in de spier zelf te zoeken.

Zooals ik in mijn litteratuuroverzicht heb beschreven, onderscheidt
Kehrer 3 soorten van bewegingen.

Zooals ik reeds eenige malen heb gezegd, gaat mijn onderzoek
uitsluitend over de bewegingen in longitudinalen zin. Hieruit laat
zich nu ook verklaren, waarom de virginale uterus minder geschikt

1) Haberlandt. Gefrierversuche am Froschherzen. Zeitschr. f. Biol. 1920.
Bd. 71 p. 35.

-ocr page 61-

is voor dit soort experimenten. De circulaire spierlaag is daarbij zooveel
sterker ontwikkeld dan de longitudinale, zoodat de contracties van
die vezelen de overhand zullen hebben. Nadat mij echter gebleken
was, dat het antagonisme bij den virginalen uterus voor de spierlaag
in longltudinalen zin bestond, deed ik met hetzelfde orgaan een
enkele proef over den invloed van het kalium op de bewegingen
in
circulairen zin. Hiertoe werd een ringetje uit den anderen uterus-
horen opengeknipt en in het proefglaasje ophangen Ik heb de
bewegingen ook toen kunnen waarnemen. Het is dus alleszins
waarschijnlijk, dat de beide wetten der radio-activiteit ook hierbij gelden.

Het komt mij voor, dat de verschillende auteurs niet voldoende
onderscheid tusschen automatie en tonus maken. En toch laten zij
zich scherp onderscheiden. Slechts Athias is in dit opzicht zeer

^^Slechts de zwakke tonusschommelingen tijdens de verslapping
laten nog een andere mogelijkheid voor verklaring over. Volgens
de opvatting die op p. 7 bij de verklaring der figuren (K-U) werd
aangehangen, zou men deze onderbrekingen in de curven moeten
verklaren als uitingen van automatie met zeer langzame verslap-
pingsphasen, aan de contracties toekomend. Alleen de automatie

ondergaat een radio-actieven invloed. . , ^

Zoowel de stilstand na K-looze doorstrooming, als die pdurende
het paradoxon berusten op gebrek aan radio-actieve straling. Toe-
voeeine van kalium of een zijner vervangers veroorzaakt evenwel
in beide gevallen daarenboven nog een verschil van het gedrag m
tonus Dit kan niet een radio-actieve invloed zijn, want deze is m
zulke oogenblikken nul. Er moet derhalve nog een andere eigenschap
bestaan, die men tonus noemt en van den toestand, waarin het

orgaan verkeert, afhankelijk blijft.

Deze toestand verschilt bij de goed geconserveerde baarmoeder,
bij welke paradoxa werden waargenomen, zeer sterk van die van
het langdurig uitgespoelde orgaan. Hieruit werden steeds door de
permanente doorstrooming met K-looze Ringer tal van stoffen uitge-
spoeld. Welke die zijn is bij den uterus niet nagegaan. Voor het
hart echter zijn eenige gegevens aanwezig.

Vooral die van Clark zijn hierbij van veel belang. Uit zijn gege-
vens blijkt, dat reeds na 2 uur Vs en na 6 uur V2 van het vroeger

aanwezige kalium was weggenomen.

JANNINK vond soortgelijke getallen, toen hij naging, hoeveel het

1) M. Athias. 1. c. p. 742.

-ocr page 62-

weefsel van hart en darm bij een geruime uitspoeling aan kalium
verloor en evenzoo
Mittschell en Wilson, toen zij de willekeurige
spieren aan een onderzoek onderwierpen.

Het is dus te verwachten, dat deze kalium-loslating bij permanente
doorstrooming nog zooveel sterker het geval zal zijn: en dus zullen
alle stofwisselingsprocessen hierdoor gestoord zijn; immers het kan
niet anders of het wegnemen van een element uit de huishouding
van een cel, moet het evenwicht tusschen de andere verstoren en
hoogstwaarschijnlijk de functie benadeelen. Het blijkt dan ook, dat
bij het doorstroomen met K-looze Ringer de kracht voortdurend
afneemt, de tonus steeds stijgt. Ook
Athias beschrijft zulke gevolgen.

Het tonusverschijnsel zou verklaard kunnen worden door de
relatieve vermeerdering van de hoeveelheid calcium in de cel. Dat
dit element grooten invloed heeft op den tonus, blijkt, behalve uit
de litteratuur, die over dit onderwerp buitengewoon omvangrijk is,
ook uit mijn eigen ervaringen bij mijn proeven met caviae gedaan.
Hier was het door vermeerdering van het calciumgehalte mogelijk,
de storende tonusgroepen te doen verdwijnen door den gemid-
delden tonus te verhoogen. Ook bij
Täte en Clark \') kan men
verhoogingen van tonus door toevoeging van CaClj vinden.

In het uitgespoelde orgaan kan men, door kalium aan de omspoe-
lingsvloeistof toe te voegen, voor een groot gedeelte van het verloren
gegane element aan het weefsel teruggeven. De oude verhoudingen
worden dan weer ten naaste bij hersteld.

Uit de proeven van Hanke en Koessler blijkt, dat ditzelfde
mogelijk is met rubidiumchloride, (zelf heb ik deze vervanger niet
gebruikt,) maar ook
Clark\') zegt op het einde van zijn artikel:

„Rubidium acts as a perfect substitute to potassium in all of the
„isolated tissues examined; thorium and uranium do not act as
,\',substitutes to potassium, but they act as irritants to the frog\'s
„heart and will induce automatic beats in hearts arrested by lack
„of potassium".

Hij vond nl. in tegenstelling met wat Feenstra en Jannink m
in hun onderzoek over den invloed van het. uraan als kaliumver-
vanger bij het konijnenhart aantoonden, en met de resultaten van
dit proefschrift, geen effect. Alleen bij het kikvorschenhart werden
de proeven door hem bevestigd. Uit zijn fig. blijkt echter, dat hij

1) G. Täte and A. j. Clark. Arch. int. de Pharm, et de Therapie. Vol. fase.

2) Hauke en Roessler. I.e.

3) A. j. Clark. The mode of action of potassium upon the isolated organs.
Journ. Pharm, and exp. Ther. No. 6, Jan. \'22.

-ocr page 63-

vnl. aan het tonusverhoogende effect aandacht besteedt, en in dat
geval zijn zijn resultaten niet langer in strijd met onze bevmding,
dat het uraan, het thorium resp. ionium alleen wat betreft de auto-
matie in de plaats van het kalium kunnen treden. Het herstel met
deze stoffen onderscheidde zich immers van een herstel met kahum,
door de kleine en zwakke contracties, die ongeveer gelijk waren
aan de uitslagen even voordat het orgaan tot stilstand was gekomen
en die dus overeenkomen met de kalium-automatie van een verzwakt
orgaan. Geen der zware metalen is in staat in andere opzichten dan
in
van radio-activiteit afhankelijke functies herstel te geven, omdat
zij verschillen in moleculairen bouw en in valentie en dus nooit de
plaats van het kalium in de chemische organisatie van een cel

kunnen innemen.

De gestoorde verhoudingen in het inwendige van de cel komen
nog op een andere wijze naar voren. In § 11 over het paradoxon van
LiBBRECHT, werd er op gewezen, dat in sommige gevallen, nadat
de doorstrooming met K-looze vloeistof eenigen tijd was voortgegaan,
een stilstand der contracties, na toevoeging van een optimale kalium-
dosis optrad. Dit trachtte ik te verklaren door aan te nemen, dat
het orgaan zich aan een geringe hoeveelheid kalium had aangepast
en door nu plotseling de kaliumdosis te verhoogen, de aanwezige
hypothetische sensibilisatoren op een veel grootere hoeveelheid
kalium komen te werken waardoor een te sterke werkzaamheid der
radio-actieve functie wordt bereikt, en dus een stilstand volgt.

Voortgaande in deze gedachtengang en veronderstellende, dat door
het steeds nieuw
vormen van sensibilisatoren de steeds verminderende
kaliumhoeveelheid wordt gecompenseerd, moet men aannemen, dat
op een goed oogenblik öf deze sensibilisatoren aan de oppervlakte
komen en
weggespoeld worden, öf dat de grondstoffen gaan ont-
breken, waaruit ze worden gevormd.

In beide gevallen zou het nog aanwezige kalium te kort schieten;
de radio-actieve werking gaat te gering worden, en de stilstand

de^ proeven van Jannink met choline blijkt, dat er ook werkelijk
een oogenblik
komt, dat hoewel deze stof aanwezig is het
effect niet meer gezien wordt; dit valt samen met
den stilstand van
het orgaan, dat dan alleen door een grootere kaliumhoeveelheid
opnieuw tot werkzaamheid kan worden aangezet\').

"dT^^ Heux. Pflüger\'s Archiv. Bd. 173, 179, 190, 191, 193 1919-192^
houdt choline voor de specifieke hormone der darmbeweging. In Janntnks
gedachtengang is deze hormone de sensibilisator voor de kahum-werking.

-ocr page 64-

Hieruit,kan men tot de mogelijkiieid besluiten^ dat de aanwezige
ijoeveellieid kalium zoo zwak geworden is, dat het ondanks de hulp
van de sensibilisatoren machteloos is. .

i Qm.nu na te gaan, of ook bij den uterus een dergelijke sensibi«
Ijsator zou kunnen worden gevonden, heb ik proeven gedaan met
choline en fluoresceine. - -ou

Bij proeven op harten is gebleken, dat fluoresceine een sensibi?
liseerenden invloed heeft, zoowel voor K als U; choline nagenoeg
alleen voor K. Noch het choline, noch het fluoresceine was bij de
baarmoeder werkzaam. Anders was dit met het pituitrine. Ik heb:
hieromtrent te geringe ervaring om een
besliste meening te uiten,
doch ik kreeg den indruk, dat het naast
een tonusverhoogende
werking, ook een gunstigen invloed op de automatie geeft.

ol;

-r

, :

\' • vb

•• ir.

-ocr page 65-

SAMENVATTING.

1. De overlevende volwassen uterus gebracht in Tyrode of
Ringersche vloeistof, op 38" C, goed met zuurstof verzadigd,
voert regelmatige, periodische bewegingen uit. Deze komen
ook aan virginale baarmoeders toe en zijn heel goed te be-
studeeren aan niet-zwangere muizen-uteri van dieren, die een
maand te voren hebben gebaard.

2. Zulk een geïsoleerde uterus is bovendien onderhevig aan tonus-
schommelingen. Deze kunnen opgewekt worden door tempera-
tuursveranderingen en mechanische invloeden.

3. Alleen door permanente doorstrooming van het proefglaasje,
waarin zich de uterus bevindt, kan men ten slotte de kalium-
onttrekking zoo volledig maken, dat onbeweeglijkheid van het
orgaan verkregen wordt. V J \'

4. Door kalium-toevoeging wordt in zulk een geval de verloren
gegane automatie wederom hersteld.

5. Hetzelfde resultaat kan worden verkregen door toevoeging,van
Uranium, thoriürri of ionium in hoeveelheden aeq\'ui-radiöaciief
aan het te voren voor het onderhouden van automatie nood-
zakelijk bevonden kalium.

6. Ook het radio-physiologisch antagonisme doet zich bij den uterus
voor. Het uit zich in al dan niet volledige paradoxon-figuren.
Bij den overgang van zwaar naar licht metaal komt een volledig

^ paradoxon vaker voor dan omgekeerd. De overgang van licht naar
zwaar metaal echter geschiedt iri vele gevallen ohmèrKbaar.

•\' Wanneer men dan na \'/2 tot 1 uur ongeveer dè zekerheid heeft
verkregen, dat in de weefselvloeistof alle licht metaal door zwaar
vervangen is, mag men het onder die omstandigheden constant
geziene paradoxon als het rechtstreeksche bewijs van het bestaan
eener a-automatie beschouwen, die zich uiterlijk van de^ö-automatie
alleen onderscheidt, doordat een continueele tonustoestand de
excursie der samentrekking der overlangsche uterus-spierlaag
eenigszins kleiner doet zijn dan normaal. De voetpunten der
contractielijnen liggen dan niet zeldzaam op een niveau onge-
veer halverwege voetpunt en top der normale contracties,
terwijl de lijn, die de toppen vereenigt ternauwernood is gedaald.

-ocr page 66-

STELLINGEN.

1.

Men verrichte geen keizersnede voor het begin der weeën.

2.

Bij acute pancreatitis draineere men de galwegen.

3.

Met de meeste slijmvliezen, heeft ook de menschelijke maag
de eigenschap gemeen, om somtijds tengevolge van een of ander
Qotstekingsproces kysten te vormen.

4.

Voor hét ontratten van schepen gebruike men cycloongas.

- 5.

De werking van novocaine op den sceletspier-tonus berust op
vergiftiging der receptieve substanties.

6.

\' De vaak geuitte meening, dat de eigenaardige schildertrant van
_el Greco" door astigmatisme zou zijn veroorzaakt, is onjuist.

-ocr page 67- -ocr page 68-
-ocr page 69- -ocr page 70-