-ocr page 1-

\' /

Diss.
Utrecht

1922

HET VENTRIKEL-ELECTROGRAM VAN KIK=
:: VORSCH EN AAL ONDER ::
INVLOED VAN RADI0=ACT1EVE ATOMEN

J. P. SLOOFF.

-ocr page 2-

L-s

-ocr page 3-

\' - , , s\'/ I y

mS;,-
\'iir

t^ ^-^V \'f^\'

\'.\'.-.Tï

1 I ^
>

t

.•••V V \'

-ocr page 4- -ocr page 5-

HET VENTRIKEL-ELECTROQRAM VAN KIKVORSCH EN
AAL ONDER INVLOED VAN RADIO-ACTIEVE ATOMEN

-ocr page 6-

•tV-\' • \'.

f ■ ■

-ocr page 7-

HET VENTRIKEL=ELECTROQRAM VAN KIK=
:: VORSCH EN AAL ONDER ::
INVLOED VAN RADiO=ACTlEVE ATOMEN

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENE
ESKUNDE, AAN DE RIJKSUNI-
VERSITEIT TE
UTRECHT OP GEZAG VAN DEN RECTOR
MAGNIFICUS DR. J. A. C. VAN LEEUV^EN, HOOG-
LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID,
VOLGENS HET BESLUIT VAN DEN SENAAT DER
UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN TEGEN DE BEDEN-
KINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP
DINSDAG
4 JULI 1922, DES NAMIDDAGS TE 3 URE,

DOOR

JOHANNES PETRUS SLOOFF

:: GEBOREN TE \'s-HERTOGENBOSCH ::

UTRECHT - A. OOSTHOEK - 1922

-ocr page 8-

? ! il

\' ■■ ^ \' : V J

•■ \'■S: ■"^\'ó

0\'

■ .>;- J

-ocr page 9-

AAN MIJN OUDERS

-ocr page 10-

...........-\'-T\'^ô"\'\' \'ï\'\'\'\'y-\'-Ï; \' ■ \' ■

l \'

T\'y;:\'\';:,-,

■ >

. s- \' t

K

■m

. ? • •

1. . :

-ocr page 11-

Ik maak van deze gelegenheid gebruik, om U, Hoogleeraren
en Lectoren der Medische en Philosophische Faculteit, mijn wel-
gemeenden dank te brengen voor het onderwijs van U genoten.

In het bijzonder is het mij een behoefte U, Hooggeleerde
Zwaardemaker, Hooggeachte Promotor, daarenboven mijn harte-
lijl<en dank te betuigen voor de voorlichting en hulp, gedurende
mijn verblijf in Uw laboratorium en bij \'t bewerken van dit
proefschrift, van U ondervonden. Steeds zal Uwe bereidwilligheid
bij mij in dankbare herinnering blijven.

Ten slotte mijn dank aan allen, die in eenig opzicht aan het
tot stand komen van mijn proefschrift hebben medegewerkt.

-ocr page 12-

• ■ y »

■■ ■ \'i

■ ■ \' \' \' i V

... . ■ ... ■

■ f-

.0.

-ocr page 13-

INHOUD.

Pag.

§ 1. Het electrogram..............1

§ 2. Doorstroomingsvloeistoffen...........11

§ 3. Techniek................16

§ 4. Seizoenverschil...............20

§ 5. Tonus.................24

§ 6. Paradoxon................28

§ 7. Het electrogram bij vervanging van kaliumchloride in de

R. v. door andere radio-actieve zouten......30

A. Bij vervanging door uranylnitraat.

B. Bij vervanging door thoriumnitraat,

C. Bij vervanging door ioniumhydroxyde.

D. Bij vervanging door rubidiumchloride.
Samenvatting over A, B, C en D.

§ 8. Beschouwingen en Conclusies.........50

-ocr page 14-

. . ....... , ; ^

■■ ■ / JVii - .: -..J

i. •

-ocr page 15-

§ 1. Het electrocardiogram O.

Het electrisch verschijnsel, dat optreedt bij de contractie van
het hart, staat in nauwe betrekking tot het in zijn wezen geheel
duistere prikkelingsproces, dat met een of ander onbekend even-
wichtsproces in de stofwisseling gepaard moet gaan.

Dit proces is de aanleidende oorzaak tot de mechanische con-
tractie. Los van deze overwegingen staat de vraag, in welk verband
het electrocardiogram tot het evenwichtsproces staat.

Het electrisch verschijnsel kan, zooals warmte, worden opgevat
als het stofwisselingsproces begeleidend; om het beeld van
Noyons te gebruiken: als de warmte in een spoorstaaf bij een
vooruitsnellenden trein. Doch ook kan men een ionenbeweging als
de onmiddellijke drager van het evenwichtsproces beschouwen en
de potentiaalverschillen hiertoe terugbrengen. Wat hier van zij,
in elk geval is de electrische schommeling de uitdrukking van de
van oogenblik tot oogenblik wisselende ophooping der ionen. De
eerste suppositie ziet in de ionenophoopingen iets bijkomstigs,
de tweede iets wezenlijks. Het laatste is m.i. waarschijnlijker, daar
de periodenduur af- en toeneemt met respect, temperatuurstijging
en — daling m.a.w. het proces, aan het E.K.G. ten grondslag
liggend, volgt de wet van
van \'t Hoff.

Een vast verband van het E. K. G. met de contractie bestaat
niet. Hoewel de grootte der elektrische variaties parallel kan gaan
met de mechanische, kan toch een tegenstelling in dit opzicht be-
staan. Zelfs kan een E. K. G. aanwezig zijn zonder mechanische
actie zie o.a.
Noyons Seemann Mines Jolles

Een geprikkeld deel van de spier vertoont ten opzichte van het
niet geprikkelde een negatieve potentiaal, waardoor bij afleiding
naar den galvanometer een deviatie tot stand komt. Men kan dus
bij voortschrijding van den prikkel over de hartspier, het E. K. G.
beschouwen als de uiting van de negativiteitsgolf, die over de

1) Voor electrocardiogram zal ik de afltorting E. K. G. bezigen.

Voor electrogram, de actiestroom bij directe afleiding, de afkorting E. G.

-ocr page 16-

hartspier loopt. Meestal zullen prikkel, negativiteit en contractie in
nauwen samenhang staan. De mogelijkheid is dus gegeven, uit
den vorm van het E. K. G. te besluiten omtrent den weg, dien de
negativiteitsgolf, de prikkel en de contractie in de hartspier nemen.

Dit is vaak beproefd, maar eenstemmigheid werd nimmer be-
reikt. De voornaamste meeningen dienaangaande zal ik hieronder
weergeven, waarbij ik mij voornamelijk zal beperken tot de
E. K. G. studies, op lagere gewervelde dieren betrekking hebbend.
Daar eenige op den voorgrond tredende meeningen, gebaseerd
zijn op onderzoekingen op mensch en hoogere dieren, zal ik, vol-
ledigheidshalve, ook deze noemen.

Ik meen de vorm van het menschelijk E. K. G. als bekend te mo-
gen veronderstellen. Met dezen vorm komt het
E. K. G. of E. G. van
de lagere gewervelde dieren overeen. Zoo onderzocht
Einthoven ")
het E. K. G. van den kikvorsch, terwijl Samojloff ») het elektrisch
verschijnsel naging bij directe afleiding.

Wat betreft de reptielen, zijn wij ingelicht door de onderzoe-
kingen van
Miss Buchanan^).

Ook het E. G. van visschen is onderzocht, b.v. van den aal door
Zwaardemaker en Noyons\') en Bakker"), dat van de hondshaai
door de
Meijer^®).

Alle onderzoekers zijn \'t er over eens, dat top P van het verloop
van de prikkelgolf in de voorkamer, het complex QRST van den
ventrikel afhankelijk is. De horizontale lijn tusschen beide geeft
een electrische rust aan, gedurende welke de prikkel voortschrijdt
door den overgangsbundel tusschen voorkamer en kamer. De
electrische golf in een dergelijke kleine spiermassa zou te zwak
zijn, om een deviatie van de snaar in den galvanometer tot stand
te brengen.

Door verschillende onderzoekers is aangetoond, dat top P een
complex voorstelt, dat evenals dat van het ventrikel E. G. bestaat
uit een snelle, diphasische schommeling, gevolgd door een lang-
zame,

Noyons") constateert dit bij de geïsoleerde voorkamer van
den kikker en de schildpad en benoemde de toppen van dit com-
plex, overeenkomend met Q. R. T. in het ventrikel E. G., met
de letters
Pa, P^s en Ps. Mej. Bakker deed dezelfde vondst bij
den aal. Ten overvloede bleek haar, dat ook de sinus venosus in
staat is een afzonderlijk E. G. te leveren, dat uit een snelle dipha-

-ocr page 17-

sische schommeling bestaat.

Maar ook de vena cava, bij haar inmondingsplaats in den sinus
venosus, evenals de bulbus aortae, vertoonen een E. G. v^aarin
zoowel een snelle als een langzame diphasische electrische variatie
is op te merken. Dit werd aangetoond door
Eiger die wat voor-
kamer en sinus venosus betreft, dezelfde uitkomsten verkreeg als
Noyons en Mej. Bakker.

Dat al deze bijzonderheden niet aanwezig zijn in een E. G., vol-
gens de gebruikelijke methoden opgenomen, schrijven b.g. onder-
zoekers toe aan de absorbtie dezer zwakke stroomen door sterkere,
die er op volgen.

Een groote groep onderzoekers, plaatst zich op het standpunt,
dat de prikkel komende van de voorkamer zich langs den bundel
van His begeeft naar de eindvertakkingen. Gedurende het geheele
verloop, is deze bundel geïsoleerd ten opzichte van het omringende
spierweefsel. Eerst de eindvertakkingen dragen den prikkel over
op de spiervezels, die ook onderling met elkander zijn verbonden.

De prikkel, ontstaande bij de inmondingsplaats der groote ve-
nen, brengt de contractie der voorkamer teweeg en bereikt langs
de eindvertakkingen van den bundel van His, de ventrikelspier.
Nu begint, zegt de voornaamste vertegenwoordiger dezer groep,
Einthoven®^), op vele plaatsen tegelijk de contractie, waardoor
QRS ontstaat. Bereikt de prikkel eerst den punt of de linker kamer,
dan ontstaat een top Q, die niet aanwezig is wanneer tegenoverge-
stelde plaatsen het eerst geprikkeld worden. Maar ook wordt de
prikkel geleid naar de basis en naar de rechter kamer, zooals uit top
R blijkt, die een derconstantste toppen van het E. K. G. is. Het
voorhanden zijn van S toont, dat spoedig daarop weer de con-
tractie der linker kamer en de punt de overhand krijgt.

Na QRS volgt een isoelectrische lijn aangevend, dat de geheele
spiermassa van den ventrikel in contractie is. Wanneer deze in z\'n
geheel zou verslappen, zou geen T-top volgen. Daar evenwel de
basis langer gecontraheerd blijft dan de punt, ontstaat een T-top.
Deze laatste voorstelling is afkomstig van
Bayliss en Starling^).

Einthoven\'s theorie komt dus neer op een niet-gelijktijdigen
afloop der contractie aan basis en punt, terwijl hij ook overigens
de curve opvat als een sommatiecurve.

Groote overeenstemming hiermee vertoont Selenin\'s opvat-
ting. ") Hij stelt niet basis en punt tegenover elkaar, maar R. en L.
ventrikel, die ieder een diphasischen stroom leveren, wiens phasen
tegengesteld zijn. Ook nu ontstaat een sommatiecurve. Top R. is af-

-ocr page 18-

hankelijk van den R. ventrikel, daar de prikkel eerst de R. kamer
bereikt en de 1ste phase van den stroom, door den R. ventrikel
geleverd, grooter is dan de daaraan tegengesteld gerichte 1ste phase
van den stroom van den L. ventrikel. T is dan het gevolg van een
overwegen der 2de phase van den L. ventrikel in de algebraische
som der phasen van R. en L. ventrikel.

De 2-phasische actiestroom, zooals die bij de contractie van een
skeletspier aanwezig is, is dus bij
Selenin het grondverschijnseh

Hij meent, dat zulk een verklaring ook toepasselijk is op harten,,
die maar een kamer bezitten; daar het verder door bepaalde voor-
zorgen in acht te nemen, bij den musc. gastrocnenius gelukt een
electrogram te doen ontstaan, dat groote overeenkomst vertoont
met het electrogram der hartspier.

Ook Miss Buchanan O en Lewis beschouwen het electro-
gram als interferentie-product van den diphasischen stroom van
R. en
L. kamer. De stroom van de R. kamer begint vóór dien van de
L., daar bekend was, dat de R. kamer een weinig vroeger contraheer-
de dan de
L. Top T ontstaat volgens Miss Buchanan, doordat de
conus arteriosus der aorta langer gecontraheerd blijft dan die van.
de art. pulmonalis. Zooals zij zegt, is een gebrek aan synchronisme
een essentieele eisch voor een doelmatige hartactie.

De gienoemde opvattingen komen dus hierop neer, dat het
E. K. G. is op te vatten als de meetkundige plaats van de algebrai-
sche som der potentiaalverschillen, die van oogenblik tot oogenblik
in den omtrek van bepaalde punten van het hart optreden.

Bij Einthoven sluiten zich geheel aan Samoiloff en Garten
en SuLZE®^). Beide laatsten gingen het gedrag na, onder verschil-
lende omstandigheden, van het
E. G. verkregen met behulp van
differentieelelectroden, waarvoor reeds door
Clement ") was aan-
getoond, dat de vorm analoog is aan dien van het
E. G. van het
geheele hart. Ook was gebleken uit dergelijke proeven, dat de R.
top overal gelijktijdig optreedt, evenals top T; maar ook, dat de
laatstgenoemde in verschilleiide differentieel
E. G. een tegenge-
stelde richting heeft.

Laatstgenoemde onderzoekers meenen, dat ook de vorm van het
differentieel E. G. is terug te voeren op potentiaalverschillen, die
ontstaan door ongelijken duur van de contractie in die deelen der
hartspierbundels, die het dichtst bij de elektroden liggen.

Ook Boruttau^®) verklaart den afloop van het E. G. uit ver-
schil inhuur der contractie van deelen der hartspier.

-ocr page 19-

Tegenover deze reeks onderzoekers staan eenige andere, die mee-
nen, dat aan R. len T. twee geheel verschillende processen ten
grondslag liggen.

H. Straub") heeft dit gezichtspunt geopend, hoewel hij geen
meening uitsprak over den aard van de processen, w/aardoor top
T zou ontstaan. Hij volgde bij zijn proeven een zeer bijzondere af-
leidingsmethode, waardoor hij, in tegienstelling met de afleiding
van 2 punten van het oppervlak, de potentiaalverschillen van het
geheele kikkerhart meende te kunnen registreeren. Hij verkreeg
een
E. G. van constanten vorm, waarin meer bijzonderheden aan-
wezig waren. Daar hij bij zijn experimenten voornamelijk verande-
ringen in den T top zag, meende hij, dat deze beinvloed wordt door
verschillende processen, die mogelijk op stofwisseling berustten.
Dit in tegenstelling met
Einthoven, die veranderingen van den
T top toeschrijft aan verschillen van geleidingsbaan.

Iets verder gaat A. Hoffmann"). Hij beschouwt het complex
QRS als de „Erregungswelle" gevolgd door T, de „Kontraktions-
welle", beide onafhankelijk van elkaar. Top T is eigenlijk slechts
een deel van de „Kontraktionswelle", die zichtbaar wordt
in het E. G., doordat de contractie niet in alle deelen van den ven-
trikel gelijktijdig eindigt, maar de basis het laatst verslapt.

De prikkel gaat volgens Hoffmann, door den bundel van His,
naar de basis van het papillair systeem. Vandaar verplaatst hij
zich naar het einde der papillairspieren; dit veroorzaakt den Q top,
die daarom zoo klein is, omdat de papillairspieren slechts klein
zijn. Vervolgens bereikt de prikkel de basis van den ventrikel,
waardoor de R top ontstaat, terwijl S te danken is aan de voort-
planting van den prikkel naar den punt van de ventrikel.

Eerst na afloop van het complex QRS begint de mechanische
contractie, gedurende welke de T-top optreedt.

Ook Seemann-\'\') beschouwt het QRS complex, dat hij „An-
fangschwankung" noemt, en den T-top, de „Nachschwankung",
als heterogene phenomenen. De eerste is, zegt hij, de uitdrukking
van de prikkelgeleiding, die haar analogon vindt in den actiestroom
der skeletspier, terwijl de „Nachschwankung" een begeleidend ver-
schijnsel is van de mechanische contractie. Het E.K.G. is dus niet
te beschouwen als een diphasischen actiestroom.

Veen beschouwt R en T als afhankelijk van geheel verschil-
lende processen. De hartsanientrekking moet worden opgevat als
een gecombineerde contractie van fibrillen en sarcoplasma. De fi-
brillen leidden de samentrekking in, waardoor de
R top ontstaat,

-ocr page 20-

terwijl het voornaamtste deel der contractie komt op rekeing van
het sarcoplasma, waarmede T verband houdt.

Hij stelt zich voor, dat, wanneer een E.G. optreedt zonder mecha-
nische contractie, er alleen sprake is van een samentrekking der fi-
brillen, die te zwak is om een mechanische contractie te geven. Top
T is in dergelijke gevallen afwezig.

Een dergelijk standpunt wordt ingenomen door de Meyer
die evenals H. Fredericq de hartcontractie niet beschouwt als
een enkelvoudige contractie, noch als een tetanus, maar als te ver-
gelijken met een contractuur.

Hij denkt zich het E.K.G. samengesteld uit twee deelen, die
geheel onafhankelijk zijn van elkaar n.1. QRS en TU, gescheiden
door een lijn van electrische rust.

QRS is afhankelijk van de fibrillen, terwijl TU samenhangt met
zg. „deformatiestroomen" in het sarcoplasma. Hij meent, dat de
diphasische actiestroom der dwarsgestreepte spier, niet de eenige
electrische manifestatie is. Zeer vaak volgen „courants de déforma-
tion", waarvan de le phase interfereert met het einde van den ac-
tiestroom. De aanwezigheid van dergelijke stroomen hangt af van
den aard van het werk, dat de spieren verrichten. Ze danken hun
ontstaan aan veranderingen van vorm, tonus of lengte.

Deze stroomen vertoonen, in tegenstelling tot den actiestroom,
geen latentie-tijd en duren even lang als de verandering, waaraan
ze hun ontstaan danken.

P is de deformatiestroom van de hartooren, de eigenlijke actie-
stroom is door de methode van afleiding onzichtbaar. QRS is de
eigenlijke actiestroom van den ventrikel, die van den geleverden
arbeid onafhankelijk is. Top T is niet de laatste top, nog andere vol-
gen daarna, die op zijn einde kunnen zijn gesuperponeerd.

H. Fredericq^) beschouwt het E.K.G. evenals Veen, samen-
gesteld uit contractie der fibrillen, QRS, gevolgd door een contrac-
tie van het sarcoplasma, T.

Tusschen deze twee hoofdgroepen staat de meening van S. de
Boer
\'\'®), die aanneemt, dat zoowel de actiestroom aan de basis,
als die aan den punt zijn samengesteld uit een snelle en een lang-
zame variatie, waarvan de eerste verbonden is met de werkzaam-
heid der fibrillen, de tweede een tonisch karakter heeft.

De actiestroomen van basis en punt zijn tegengesteld in richting;
hun gebraïsche som bepaalt den vorm van het E. K. G.

Nog een andere groep der onderzoekers zoekt de verklaring van
den vorm van E. K. G. door den prikkelingstoestand bepaalde we-

-ocr page 21-

gen te laten inslaan, in verband met de anatomischen bouw der
hartspier en haar ontwikl<eling uit de embryonale hartbuis.

Gotch is van meening, dat de prikkel bij de atrio-ventricu-
laire kleppen in het myocard van den ventrikel tredend, dit door-
loopt naar het arterieele einde, zooals bij de embryonale, hartbuis
het geval is. Bij \'t hart, dat zijn definitieven vorm heeft bereikt, zou
dus de prikkel van de basis naar den punt en daarna zich naar d=ïn
conus arteriosus begeven, wat in het
E.K.G, zijn uitdrukking vindt
resp. in QRS en T.

Een dergelijke opvatting, wordt ook gehuldigd door Kraus en
Nicolai®\'\'®), die een andere nomenclatuur volgen. In plaats
van P, R en T gebruiken zij de letters A, P en F, voor de hoofd-
verheffingen, de kleinere verheffingen aanduidend met de letters
A en P aan den voet der hoofdtoppen.

Zij brengen den vorm van het E.K.G. in verband met den ana-
tomischen bouw der volwassen hartspier, die, hoewiel bestaande
uit overal samenhangende spiervezels, toch eenige afzonderlijke
lagen laat herkennen: n.1. de buitenste spiraalvezels, de middelste
laag, die zij het „Treibwerk" noemen en het papillairsysteem met
de binnenste spiraalvezels.

De binnenste laag staat in verbinding met de buitenste door aan
den punt ombuigende vezels, de z.g. „Herzwirbel van Ludwig".
Het papillairsysteem is met het „Treibwerk" verbonden door mid-
del van de Albrecht\'sche intramurale vezels.

De contractie van het hart is, volgens hen, te beschouwen als
een sommatie van contracties van achter elkaar geschakelde ele-
menten.

Bovendien nemen zij met Gotch aan, dat de prikkel zelf zich
verplaatst van de basis naar den punt en de uitdrijvingsbaan van
het bloed volgend, terugkeert naar de basis.

In het E.K.G. zijn de afzonderlijke contracties der verschillende
spierslagen van het myocardium te herkennen.

De prikkel, uitgaande van het sinusgebied, doorloopt den voor-
kamerwand, waarvan top A (P) de uitdrukking is. Vervolgens
wordt de bundel van His doorloopen, waarna de prikkel in het pa-
pillairsysteem aankomt. Gedurende de passage in den bundel van
His ontstaat geen galvanometer uitslag. Top I (R) is de uitdrukking
van den prikkel in de papillairspier en binnenste spiraalvezels. Is er
een top
Ia (Q) dan is dit een aanduiding, dat de prikkel ver naar be-
neden is afgedaald in de einduitbreidingen van den bundel van His;
van het papillairsysteem wordt de prikkel zoowel voortgeleid naar

-ocr page 22-

het „Treibwerk" door de intramurale vezels, als naar de buitenste
spiraallaag door den „Herzwirbel", zoodat een periode volgt,
Mraarin het hart in zijn geheel is gecontraheerd. Dit uit zich in de
isoelectrische lijn tusschen I (R) en F (T). Daarna schrijdt de
prikkel voort naar den conus arteriosus, waardoor de T-top ont-
st^^t

Ze komen tot het besluit, dat voor den vorm van het E.K.G. de
anatomische bouw van het hart van groote beteekenis is, maar dat
deze daarnaast ook wordt bepaald, door den nog onbekenden
vorm en duur der contractie van het afzonderlijke spierelement.

Henle") sluit zich aan bij de opvatting dat aan R en T ver-
schillende deelen der hartspier ten gronde moeten liggen, maar
meent dat het structuurelement, dat top
T doet ontstaan, zoowel
aan de basis als aan den punt, aanwezig moet zijn.

Eiger neigt in zijn eerste mededeeling tot de dualiteitstheo-
riën van
Straub, Veen enz. De prikkel bereikt daarenboven niet
het eerst de basis, noch den apex ventriculi, maar een punt, tus-
schen beiden in. Vandaar breidt hij zich in 2 richtingen uit, naar
boven en naar beneden, waardoor twee tegengesteld gerichte ac-
tiestroomen ontstaan, n.1. één in het onderste en één in het boven-
ste deel van den ventrikel. De interferentie van beide doet het

E.K.G. ontstaan.

Heeft de actiestroom in het basisgedeelte de overhand, dan ont-
staat en Q-top, domineert die van het puntdeel, dan ontstaat een
R-top, de afstand S—T en top T zijn in beide actiestroomen aan-
wezig, hij beschouwt beide als uiting van bijzondere processen ge-
durende de contractie. Hij noemt deze periode, de biochemische.

In een volgende mededeeling®») neemt Eiger een ander stand-
punt in, gegrond op het feit, dat bij het kikkerhart de prikkel van
de vookamer op twee plaatsen in verbinding treedt met de spier
van den ventrikel, n.1. aan de voor- ^n aan de achterzijde.

Hij beschouwt nu de ventrikelspier als een dwarsgestreepte
skeletspier, wier uiteinden liggen aan de voor- en aan de achter-
zijde van de basis. De punt vormt dus het midden. Komt er nu een
prikkel van de voorkamer, dan wordt deze spier doorloopen door
2 prikkels in tegengestelde richting, beide aanleiding gevend tot
een diphasischen actiestroom als bij een skeletspier. Door inter-
feerentie dezer beide stroomen ontstaat het normale E.K.G.

R en S beschouwt hij als de uitdrukking van den eersten diphasi-
schen actiestroom, top T stelt voor de 2e phase van den tweeden
actiestroom en is analoog aan S. Dit hangt samen met de aflei-

-ocr page 23-

dingsmethode en de complicaties veroorzaakt, doordat de vezels
der hartspier onderling samenhangen.

Tot steun van zijn opvatting voert hij aan, dat het gelukt efen
E.G. geheel analoog te registreeren van den musc. sartorius, wan-
neer men dien aan beide uiteinden prikkelt en afleidt van twee
punten van het oppervlak.

Ik meen hiermede de voornaamste meeningen op dit uitgestrekte
gebied te hebben weergegeven.

Voor volledige litteratuuropgave verwijs ik naar de monogra-
phiën van
Kahn") en Hoffmann").

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR. .

1) W. Bayliss and E. Starling. On the electromotive phenomena of the
Mammalian Heart. Internat. Monatschr. f. Anat. u Physiol. Bd. 9. S. 256.
1892. (Geciteerd naar R. H. Kahn).

2) E. Gotch. Cappillary electrometer records. Proceedings of the Royal Soc.
B, Vol. 79, p. 323,1907. (Geciteerd naar F. Kraus en G. Nicolai\'. Das E. KG. etc.)

3) J. de Meyer. Sur de nouveaux courants d\'action etc. Arch, intern, de
Physiol. Vol. 5, p. 76, 1907.

4) W. Einthoven. Weiteres über das E. K. G. Pflüger\'s Archiv Bd. 122
p. 517, 1908.

5) H. Zwaardemaker en A. K. M. Noyons. Das Eiektrogramm des isoliert
pulsierenden Aalventrikels. Archiv di Fisiol. Bd. 7 p. 369, 1909.

6) A. K. M. Noyons. De vertolking van het E. K. G. Onderz. Physiol.
Lab. Utrecht 5e Reeks XI, p. 192, 1909.

7) E. Buchanan. Electrocardiogram records in reptiles. Journ. of Physiol.
VoL 39 Proceedings etc. p. XXV, 1909—1910.

8) A. Samojloff. Weitere Beiträge zur Elektrophysiologie des Herzens.
Pflüger\'s Archiv Bd. 135 p. 417, 1910.

9) F. Kraus und G. Nicolai. Das E. K. G. des gesunden und kranken
Menschen. Veit und Co. Leipzig 1910.

10) A. K. M. Noyons. Communications about the E. G. of atrium cordis.
Onderz. Physiol. Lab. Utrecht, 5e Reeks XI, p. 214, 1910.

11) K. Henle. Uber die Beeinflüssung des E. K. G. durch die polare Wir-
kung des konstanten Stroms. Zeitschr. f. Biol. Bd. 55 p. 195. 1910.

12) H. Straub. Zur Analyse des E. K. G. Zeitschr. f. Biol. Bd. 53 p. 499,1910.

13) A. Hoffmann. Zur Deutung des E. K. G. Pflüger\'s Archiv Bd. 133
P- 552, 1910.

Die Elektrographie etc. J. E. Bergmann. Wiesbaden 1914.

14) J. Seemann. Über das E. K. G. bei den Stanniusligaturen. Zeitschr.
f- Biol. Bd. 57 p. 545, 1911.

15) j, de Meyer. Le courant d\'action du coeur de „scyllium canicula."
Arch, intern de PhysioL Vol. 10 p. 100, 1911.

14R ïln Zur Physik. Analyse des E. K. G. Pflüger\'s Archiv Bd.

H n- ■] , ^^^ pharmakol. Mittel aus der Gruppe

aes uigitahs und des Digitoxins. Pflügers Archiv Bd. 173 p. 137, 1912.

1 -t^^ Über eine neue Methode zur Untersuchung der Fort-

® Erregungsvorganges im Herzen. Zeitschr. f. Biol. Bd. 58 p. 110,
iyi2. (Geciteerd naar R. H. Kahn).

-ocr page 24-

18) H. Fredericq, Sur la nature de la systole ventriculaire. Arch. intern.

K o. au. 0™„d von a^

W.lmih^oL\'fLr o\'de!Te„ über Deu.ung des E. K. Q. P«üger-s

\'\'2TH\'Brut«âge zur Erklärung der E„d-7.aeke ta E. K. Q.
Archiv f. (Anat. u) Physologie, 1913 p. 519. ^ .. 7 f

23) J. Seemann. Elektrokardiogrammstudien am Froschherzen. Zeitschr. f.

^Minef On\'L functional analysis by the action of electrolytes.

e^âe Vaps und —Wirkung^
die Stromkurve des Froschherzens. Pflüger\'s Archiv Bd. 55 p. 471, 1914.

26) rïe n. Een onderzoek van eenige contractüiteitsuitingen der hart-
spier. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. Jaarg. 1914 2e helft No. 24
Pg. 1924

27) R. H. Kahn. Das Electrokardiogramm. Ergebnisse der Physiol. 14.

^isf\' F^Kraus und G. Nicolai und F. Meyer. Prinzipielles und Expérimen-
tales über das E. K. G. Pflüger\'s Archiv Bd. 155 p. 97, 1914.
teile
Uber d^as^,^ ^ ^^^^ ^^^ ^^ »he Dog\'s ventricular. E.

K fi lourn of Physiol. Vol. 49, Proceedings etc. p. XX, 1914- 15.

30) M Eiger. Das E.K.G. als Ausdruck der algebr. Summe (bezw.
Resultante) der Actionsströme des einkammerigen u. zweikammerigen Her-

zens Pflüger\'s Archiv Bd. 162 p. 433, 1915. t^ t 1 ^.c

3 i S. Garten und W. Sülze. Ein Beitrag zur Deutung der T-Zacke des

Elektrokardiogramms. Zeitschr. f. Biol. Bd. 66 p. 433, 1916.

32) W Jolles. Onderzoekingen over den invloed van sommige physico-
chemisch^ en vitale voorwaarden op het E. G. van het overlevende kik-

ZTt^XTo:.^^^^^^^^ van het kikkerhart. Kon. Akad. v.

Wpfensch Bd. 26 p. 820, 1917. , ,

Suence de la vitesse de conduction de l\'excitation sur la forme de

l\'E.C.G. ventriculaire. Arch. néerl. de Physiol. T. 3 p. 7, 1918

Nouvelles recherches sur l\'alternance ventriculaire. Arch. néerl. de

de Physiol. T. 3 p. 167, 1919. h. r p n Arrh

34) J. de Meyer. L\'orgine des phases ventriculaires de 1 E, K. U. Aren.

intern, de Physiol. Vol. 15 p. 151, 1920. ^ „ n r r r R 9nr de

Sur 1\' interprétation des différents phases de 1 E. C. G. L. K. boc. ae

Biol. T. 83 p. 308, 1920. , . ^^

Les différentes sources des courants électriques des systèmes musculaires,

Arch. intern, de Physiol. Vol. 16 p. 44, 1921.

Sur les courants de déformation dans les muscles, idem p. 04.
De la dualité d\'origine des courants électriques etc. idem p. 172.
De la superposition des courants d\'action etc. idem p. 183.

35) H. Fredericq, Essai de l\'interprétation de l\'E. C. G. Arch. mtern. de
Physiol. Vol. 18 p. 67, 1921.

-ocr page 25-

§ 2. Doorstroomingsvloeistoffen.

Oorspronkelijk is voor doorstrooming van organen, gebruik ge-
maakt van gedefinibreerd bloed, dat al of niet verdund was met
physiologische zout-oplossing. Spoedig bleek evenwel, dat men,
althans voor vele doeleinden, kon volstaan met een waterige op-
lossing, waarin de in het bloed aanwezige zouten waren opgelost,
in dezelfde verhouding als waarin ze in het bloed voorkwamen.

De verdienste, dit te hebben vastgesteld, komt toe aan Siüney
Ringer
, die dit in een reeks publicaties beschreef^). Hij ving zijn
proefnemingen aan, door de werking der in het bloed aanwezige
zouten afzonderlijk, op het kikkerhart na te gaan, beginnend met
een 0.75 % keukenzoutoplossing. Al rasch bleek hem, dat dit zout
alleen, niet in staat was de contracties te onderhouden, maar dat
daarnaast toevoeging noodig bleek van kalium- en calciumchloride,
en natriumbicarbonaat.

Tevens kon hij aantoonen, dat eenige der zouten door andere
in hun functie konden worden vervangen, b.v. het kaliumchloride
door rubidiumchioride in equimoleculaire hoeveelheid; voor cal-
ciumchloride kon hij in de plaats brengen, het calciumphosphaat of
het Strontiumchloride; natriumbicarbonaat kon worden gesubsti-
tueerd door ammoniumbicarbonaat.

E. Locke kon aantoonen, dat door toevoeging van dextrose,
minder snel uitputting van het hart optreedt.

Vooral van Duitsche zijde ondervond Ringer veel tegenstand.
Zoo hielden sommige onderzoekers o.a. v.
Ott\') Brinck en
Kronecker het serumalbumine voor volstrekt noodzakelijk in de
doorstroomingsvloeistof.

Heffter achtte de aanwezigheid van roode bloedcellen voor
geboden. Serumalbumine was niet noodzakelijk, het kon worden
vervangen door gummi arabicum, daar het diende ter behoud van
physische eigenschappen, die ook het bloed bezit.

Albanese®) stelde vooral het laatstgenoemde als eisch en
achtte ter behoud van viscositeit, alkaliciteit en isotonie, gummi
arabicum, natriumbicarbonaat en keukenzout voor onontbeerlijk.

Door andere onderzoekers, Howell en Cooke"), werd de wer-
king van het gummi arabicum teruggevoerd op de daarin bevatte
zouten.
Locke\') evenwel meent, dat hierdoor slechts gedeeltelijk
de werking kan worden verklaard.

In den jongsten tijd is gezocht naar een kunstmatig serum, dat
DIJ den mensch kan worden gebruikt in plaats van bloed, na shock

-ocr page 26-

of sterk bloedverlies. Vooral Bayliss heeft zich op dit gebied ver-
dienstelijk gemaakt. Men wist reeds, dat Ringersche vloeistof, die
alleen zouten bevatte, niet voldoet, daar de wand der bloedvaten
het vocht doorlaat. Dit laatste geschiedt evenwel met bij gebruik
van een physiologische keukenzout oplossing, waarin 7 % gummi
arabicum. Een dergelijke vloeistof bleek in staat, het bloedverhes
te compenseeren, wanneer dit niet meer dan 75 % bedroeg.

Ook voor perfusie van organen acht Bayliss een dergelijke vloei-
stof beter, om oedeem te vermijden.

Water zonder meer, veroorzaakt, volgens Ringer, verwoesting
van het protoplasma, terwijl .de samenhang der cellen wordt ver-
broken. Het keukenzout acht hij vooral noodig voor het behoud
van den osmotischen druk, terwijl het daarnaast ook de prikkel-
baarheid vermeerdert. .

Om de contractiliteit te onderhouden, houdt hij calcium voor
vereischt, terwijl om een normale contractie te verzekeren, een
kalium- en calciumzout in een bepaalde verhouding aanwezig moe-
ten zijn. Zelfs konden in dit geval de absolute hoeveelheden wor-
den opgevoerd tot een toxischen graad, waarmee
Ringer dus de
wet der balanceering had gevonden. Het bicarbonas achtte
Ringer
noodig voor het behoud der alkaliciteit, terwijl het ook de contrac-
tiliteit onderhoudt.

Daar bij verandering der doorstroomingsvloeistof zeer snel wij-
ziging in de werking der hartspier optrad, geloofde
Ringer niet
aan een directe verbinding tusschen de zouten en de weefsels, ten-
zij het een zeer losse was.

Howell «) vereenigde zich in deze opvatting met Ringer. Ook
Greene») acht keukenzout noodig ter behoud van den os-
motischen druk, het calcium als stimulus en het kaliumchloride
voor relaxatie en ter neutralisatie van het calciumchloride, wan-
neer dit te sterk werkt.

Loeb") daarentegen meende, dat het keukenzout de eigenlijke
stimulus was en dat het daarnaast een giftige werking had, wan-
neer het in zekere concentratie aanwezig was, zooals o.a. in bloed
en Ringersche vloeistof. De giftige werking kon geneutraliseerd
worden door calciumchloride. Dit voerde hem tot het begrip: phy-
siologisch geequilibreerde zoutoplossing d.i. een oplossing, die de
zouten bevat in dergelijke concentraties, dat alle giftwerkingen,
die elk bestanddeel voor zich heeft, verdwijnen.

-ocr page 27-

Na

Dit had eerst betrekking op de verhouding daarna breidde

Ua

hij de formule uit tot^^—= constant, die, toen Loeb groote be-
ua

teekenis hechtte aan de waardigheid der ionen in verband met de
balanceering, overging in den vorm
^^ ^ Stond Loeb eerst op

het standpunt, dat de werkingen der ionen berustte op hun elek-
trische lading, later kwam hij tot de overtuiging, dat het, bij de
werking van zouten op colloiden alleen gaat om een zuiver che-
mische werking. De constante beschouwt hij daarom, als de uit-
drukking van een chemisch evenwicht dat zich vormt in een colloi-
dale oplossing, tusschen de zich daarin bevindende ionen. De
kationen vormen dan met de proteiden omkeerbare chemische ver-
bindingen. Anionen bepalen niet de werking van een zout

D. J. Lingle ") beschouwt eveneens het natriumchloride als
stimulus voor de rythmische hartactie. Zelfs zou ter behoud der
automatie, een oplossing van natriumchloride voldoende zijn, wan-
neer althans zuurstof in ruime mate voorhanden was.

Mines staat op en dergelijk standpunt en gaat uit van de
veronderstelling, dat een voorwaarde voor de functie van het hart
is, het behoud der electrische lading op oppervlakten, die een
deel van het spiermechanisme vormen. Voor elk ion ontstaat een
afzonderlijke permeabiliteit, die bepaald wordt door de lading. Hij
onderscheidt de ionen in:

1) „nomadic ions", als K, Na, die door verplaatsing werken,
waarbij door hun lading potentiaalverschillen ontstaan.

2) „combining ions" als Ca, Sr, die chemische bindingen vor-
men met een integreerend deel der hartspier.

3) „polarising ions" als Mg, die de electrische lading en daar-
mee de permeabiliteit der oppervlaktelaag of membraan
wijzigen, waardoor de passage der „nomadic ions" wordt
veranderd.

Feenstra") kon aantoonen, dat de waardigheid der elementen
van geen fundamenteel belang is, voor de samenstelling van kunst-
matige sera, en ontwikkelt een theorie, die op
Zwaardemaker\'s
voorslag, de „theorie der overal gelijke rust-potentialen", is te noe-
men. Hij bevestigt de opvatting van
Loeb, dat de werking der zou-
ten berust op functies hunner kationen en neemt naast de door
Loeb veronderstelde gedissocieerde verbindingen, nog fixe verbin-
dingen aan, waarin dus natrium-kalium- en calciumverbindingen in

-ocr page 28-

niet gedissocieerden toestand aanwezig zijn.

Daarbij laat hij den aard der verbinding geheel in \'t midden; voor-
opgesteld is alleen, dat de atomen niet in ion-vorm voorhanden
zijn.

De fixe verbindingen, omringd door een Ringersche vloeistof,
waarin dus de zouten in gdissocieerden toestand, zijn te beschou-
wen als een zinkstaaf, die geplaatst is in een oplossing van zink-
sulfaat. Voortdurend worden positief geladen Zn-ionen in de vloei-
stof gezonden, waardoor het zink een negatieve lading verkrijgt, ten
opzichte der omringende vloeistof; die zal steeds toenemen, tot
dat een evenwicht ontstaat; wanneer althans de vloeistof van con-
stante samenstelling blijft. De uitzending der zinkionen geschiedt
met een voor dit element specifieke kracht: de electrolytische op-
lossingsspanning. Het b.g. potentiaalverschil volgt de wet van
Nei^nst en is afhankelijk van oplossingsspanning en van de ionen-
concentratie der omringende vloeistof.

De oplossingsspanning is in de formule te bepalen als de elec-
tromotorische kracht gelijk nul is, d.i. als de electrolytische oplos-
singsspanning in waarde gelijk is aan de ionenconcentratie.

Deze voorstelling overnemend voor de 3 b.g. fixe verbindingen,
zich bevindend in een milieu van R. v., zijn er dus 3 electromotori-
sche krachten in het spel, met 3 specifieke oplossingsspannigen en
ionenconcentraties.

Deze oplossingsspanningen kon Feenstra afleiden uit de con-
stanten van
Hofmeister; het zijn de concentraties der zouten, die
in een milieu van hydrophile colloiden, uitvlokking daarvan ver-
oorzaken, m.a.w. de lading daarvan tot O reduceeren.

De electromotorische krachten zouden dus volgens de formule
van
Nernst te berekenen zijn.

Als voorwaarde voor het goed functioneeren der cel wordt ge-
steld; het in electrische evenwicht zijn der omringende vloeistof en
de oppervlakte-laag.

De 3 electromotorische krachten in de kalium-natrium- en cal-
ciumpunten moeten gelijk zijn, daar anders oppervlakte-stroomen
zullen ontstaan. Daar die krachten bepaald worden door hun oplos-
singsspanning en de ionenconcentratie der omringende vloeistof,
moet tusschen deze 6 verschillende factoren een bepaalde verhou-
ding zijn, waarmee de balanceering is bepaald,

Feenstra berekent bij b.v. een gegeven hoeveelheid calcium-

1) Voor Ringersche vloeistof wordt in \'t vervolg de afkorting R, v, gebruikt.

-ocr page 29-

Chloride de daarmee balanceerende hoeveelheden natrium- en ka-
liumchloride met behulp van formules, waarin alleen de electroly-
tische oplossingsspanningen en de inonenconcentraties der zouten
voorkomen. De door hem berekende hoeveelheden komen overeen
met de door
Ringer en Loeb empirisch gevondene.

De beteekenis van elk der elementen afzonderlijk voor de harts-
actie is voor \'t grootste deel onbekend.
Zwaardemaker en zijn me-
dewerkers hebben kunnen aantoonen, dat een der functies van
het kalium is, het onderhouden der automatie, hierdoor in staat
gesteld door zijn radio-activiteit, In deze functie is het te vervan-
gen door andere radio-actieve zouten, zoowel a- als /?-stralers.

Mijn taak was na te gaan of het E,K,G, van eenige koudbloedige
dieren veranderingen vertoonde, wanneer het kalium in de Ringer-
sche vloeistof werd vervangen door een andere radio-actieve stof.

De doorstroomingsvloeistof had de volgende samenstelling: lei-
ding- of gedistilleerd water 1000, bicarbonas natr. 0,2 gram, chlo-
retum calcicum anhydr. van 0.075 tot 0.300 gr,, chloretum natri-
qum 6.5 gram en 0.008--0.200 gr. chloretum kalicum of daarmee
equivalente hoeveelheden uranylnitraat of thorium-nitraat, ionium-
thoriumhydroxyde, of rubidiumchloride.

Hiermede voldoet deze oplossing aan de eischen van osmotischen
druk, alkaliciteit en radio-activiteit.

Een Ringersche vloeistof van b.g, samenstelling die geen kalium-
chloride bevat of slechts eenige tientallen mgr, is niet gebalanceerd.
Dit kon evenwel toch worden bereikt, zonder andere eigenschap-
pen te beïnvloeden, door toevoeging van chloretum lithicum, dat
volkomen indifferent is,
Feenstra heeft berekend, dat 30 mgr, van
dit zout balanceert met 125 mgr, chloretum calcicum en 6,5 gram
chloretum natricum.

Was in mijn doorstroomingsvloeistof minder dan 50 mgr. chlore-
tum kalicum p, L,, dan werd 30 mgr. chloretum lithicum toegevoegd.
Zuurstof was in de vloeistof voldoende aanwezig, door de lucht
die er doorheen stroomde, bij werking van de voorraadsflesch als
flesch van
Mariotte,

De reactie der vloeistof was altijd licht alkalisch tegenover neu-
traalrood, waarvan de kleuromslag volgens
Sörensen plaats heeft
bij overgang van
Ph = 7 op Ph = 8,

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

1) Sidney Ringer. Journal of Physiology Vol. 3 p. 380, 1880-82,

Vol. 4 p. 29 en 370, 1883,

-ocr page 30-

S Ringer and H. Sainsbury, Journal of Physiology. Vol. 4, p. 350 1883.
S. Ringer. Journal of Physiology Vol.5, p. 98 en 247, 1884.
Idem. „ „ « Vol 6, p. 36 en 154, 1885.
idem. : : Vol.7,p.ll8en 291, 1885.

Idem. „ „ " Vol.8, p. 15, 1887.

2) V. Ott. Uber die Bildung von Serumalbumin etc. Archiv, f. (Ana-
tomie und) Physiologie, 1883, p. 1. ..... , u j

3) j. Brinck u. H. Kronicker. Uber die synthetische Wirkung lebender

Zellen, Archiv, für Physiologie. 1887, p. 347. ^ ^ ^^ ...

4) Heffter. Uber die Ernährung des arbeitenden Froschherzens. Archiv,
f exp. Pathol, und Phaemakologie. Bd. 29, p. 41, 1892.

5) M Albanese. Uber den Einfluss der Zusammensetzung der Ernahrungs-

flüssigkeit Archiv f. exp. Pathol, und Pharmakologie. Bd. 32 p. 297, 1893.

6) W Howell and E. Cooke. Action of inorganic salts of serum upon
the isolated working heart. Journ. of Physiol. Vol. 14 p. 198 1893.

7) E. Locke. Towards the ideal artificial circulating fluid. Journ. of Phy-
siol Vol. 18 p. 332, 1895.

8) W. Howell. Automaticy and sequence of Heart-beat. Amer. Journ. ot

Physiol. Vol. 2 p. 42, 1898. \' . , .

9) G. Greene. Relation of blood salts to Heart-beat. Amer. Journ. of

Phiisiol.\' Vol. 2 p. 82, 1898. , ^

10) D. Lingle. The action of certain ions on ventricular tissue. Amer.

Journ. of Physiol. Vol. 4 p. 265, 1901. , , .

The importance of sodiumchloride in heart activity. Amer. Journ. of

Phvsiol. Vol. 8 p. 75, 1903.

11) J Loeb. Uber Physiol. lonenwirkungen etc. in C. Oppenheimer Hand-
buch der Biochemie. Bd. II, p. 104, 1910.^ x u . . i

U) G. Mines. On the relations to electrolytes of the heart etc. Journ. of

Physiol. Vol. 43 p. 467, 1911-\'12. . w , *

13) W. Bayliss. The action of gum accacia on the circulation. Journ. of

Pharmacol, and exp. therapeutics. Vol. 15 p. 29, 1920.

14) T P Feenstra. lonenbalanceering, Dissertatie Utrecht, 1921.

15) Volledige litteratuuropgave vindt men bij Jannink,^ Dissertatie,
Utrecht, 1921.

§ 3. Techniek.

De experimenten zijn genomen op het hart van den kikker en
den aal, op bepaalde manier doorstroomd.

Bij het kikkerhart werd als volgt te werk gegaan. Met behulp
van een naald werden ruggemerg en hersenen van het dier ver-
woest, waarna het hart werd vrij geprepareerd. Daarna werd het
weefselbandje aan de dorsale zijde van het hart doorsneden en het
orgaan omgeklapt, waardoor de sinus venosus in het gezicht kwam.
Hierin werd een kleine opening gemaakt, waardoor een fijne schaar
werd gevoerd om het septum atriorum te vernielen. Door dezelfde

-ocr page 31-

opening voerde ik de met R. v. gevulde Kronecker\'sche canule,
waarop het hart, met behulp van een om het atrium, dicht bij de
atrioventriculairgrens, aangebrachte ligatuur werd bevestigd.
Langs de ligatuur werd het atrium afgeknipt, zoodat alleen de
ventrikel aan de canule was bevestigd en door de canule a doublé
courant werd doorstroomd. De nauwste buis diende tot invoer,
de wijdste voor afvoer.

Voor het aalhart volgde ik een andere methode. Het centraal-
zenuwstelsel werd uitgeschakeld met behulp van een snede aan
de rugzijde en de staart verwijderd. Het aallichaam werd op een
kurkplaat bevestigd en het hart blootgelegd. In de aorta werd nu
een recht glazen buisje gebracht en met een ligatuur bevestigd.
Door de vena cava voerde ik, in den sinus, het uiteinde van de
Symes\'sche canule die eveneens werd vastgebonden.

Voor doorstrooming werden gebruikt drie Mariotte\'sche fles-
schen, die even hoog waren opgesteld. Hun glazen afvoerbuizen,
met nauw lumen, konden worden afgesloten door ingeslepen kra-
nen en mondden uit in een gemeenschappelijke buis, waarmee door
middel van gummislang, de b
.g. canules werden verbonden.

De Mariotte\'sche flesschen werden goed schoon gehouden, ter-
wijl bovendien de flesschen voor a- en^-stralers gescheiden ble-
ven.

Alle verbindingen tusschen proefobject en de Marriotte\'sche
flesschen, waren nauw en kort, om zoo min mogelijk menging van
vloeistoffen te doen ontstaan.

De hoogte waar op het hart werd opgesteld, werd zoo gekozen,
dat het drukverschil ± 6 c.M. water bedroeg. Bij eenzelfde experi-
ment bleef de druk op precies dezelfde hoogte gehandhaafd.

De actiestroom werd van het buitenoppervlak van den ventrikel
afgeleid, met behulp van de onpolariseerbare Noyon\'sche electro-
den. Intusschen heb ik ook een enkele maal gebezigd elektroden,
waarvan men de beschrijving der samenstelling vindt bij
Bakker. \')
Deze kunnen soms een vrij sterken polarisatiestroom geven, waar-
door de galvanometer als vaste stroombron werkt en de snaar uit het
veld verschuift. De weerstand der elektroden is bepaald volgens
Kohlrausch, naar het principe der brug van Wheatstone. De
weerstand mijner electroden bedroeg meest 6 000 Ohm.

Voor meting der potentiaalverschillen werd gebruikt een snaar-
galvanometer, klein model Edelmann (snaardikte plat. 3 micron,
weerstand 10000 Ohm). De snaarspanning bleef bij alle experi-
menten dezelfde. Voor projectie en vergrooting van den snaaruit-

-ocr page 32-

slag dienden een kleine Leitz-booglamp en een Zeiss-microscoop,
voorzien van objectief A en projectie-oculair 4.

De lichtbron, de galvanometer en de microscoop waren aange-
bracht op een optische bank, die was opgesteld op een steen, die in
den muur was gemetseld.

Tusschen galvanometer en lichtbron was een pikrinezuurfilter
geplaatst.

De schaduw van de snaar werd geprojecteerd op een verticale
spleet, waarachter fotographisch papier, met behulp van een uur-
werk, werd voortbewogen.

Vóór de spleet was ook een electrisch tijdsignaal van 0.5 sec.
aangebracht.

Het doorstroomingstoestel was zoo dicht mogelijk opgesteld bij
de registratie-inrichting, zoodat ook de suspensiehefboom zich vóór
de spleet kon bevinden en evenals het tijdsignaal door de lichtbron
op het papier kon worden geprojecteerd. In plaats van de beweging
van den suspensie-hefboom, werd soms de druk in den ventrikel
geregistreerd, door aan de afvoerbuis der Kroneckersche canule,
door middel van een dunne gummieslang, een glazen U-buisje, dat
als manometer dienst deed, te verbinden, In het gummi-verbindings-
buisje was een glazen T-stuk ingeschakeld, als overloop; het af-
voerende deel ervan, was voorzien van een gummi-verlengstuk,
waarop een klemschroef; met behulp waarvan de afvoer, via een
katoenpit, zoo kon worden geregeld, dat bij elke systole een ver-
plaatsing van de vloeistofkolom in de U-buis, plaats greep.

Het van de canule afgekeerde been der U-buis was verbonden
met een tambour, waarvan de naald zich voor de registratie-spleet
bewoog en door de lichtbron op de photographische film werd ge-
projecteerd. Beslist noodzakelijk is het aanbrengen van een ka-
toenpit in de gummi afvoerbuis van het T-stuk, daar anders elke
druppel der afloopende vloeistof, een luclitverdunning geeft in den
tambour, waardoor een beweging der naald ontstaat, die geregis-
treerd wordt.

Deze wijze van registratie is voldoende nauwkeurig om het be-
gin en het einde der systole aan te geven; evenwel is de kracht
eener systole in een dergelijke curve niet te beoordeelen, door den
vreemde S-vorm der curve, ontstaande door compressie, gevolgd
door verdunning van de lucht in den tambour.

De snelheid van afvoer der doorstroomingsvloeistof moet zorg-
vuldig worden geregeld in verband met de kracht der systole,
daar anders vloeistof wordt geperst in de U-buis. Daar deze kracht

-ocr page 33-

bij gebruik van een a-straler verandering ondergaat, moet bij over-
gang deze afvoer worden veranderd. Onregelmatigheden ontstaan
daardoor in het mechanisch tracée.

Bij zwakke systolen is deze inrichting voor registratie van een
mechanisch tracée, minder doelmatig dan suspensie; er ontstaan
dan geen drukverschillen in dén tambour, maar de kleine hoeveel-
heid R.
v. die door de systole wordt verplaatst, vloeit af door de
T-buis. Dit euvel is niet door regeling van den afvoer te compen-
seeren.

Als volgt werd te werk gegaan.

Na verbinding van de canule met de gemeenschappelijke afvoer-
buis der flesschen van Mariotte, werd het hart gedurende eenige
minuten doorstroomd met kalilooze R. v. om het achtergebleven
bloed te verwijderen.

Vervolgens werd de kaliumdosis gezocht voor het behoud der
automatie. Als zoodanig werd genomen die hoeveelheid, waarop
een hart gdurende 15 min. regelmatig klopte. Was dit geschied,
dan werd in een andere flesch, een R. v. klaar gemaakt die, in
plaats van kaliumchloride, een equivalente hoeveelheid van een
ander radio-actief zout bevatte. Zorg werd gedragen voor licht
alkalische ractie. Het hart werd gesuspendeerd of de manometer
aan de canule bevestigd. De electroden werden geplaatst op wille-
keurige deelen van den ventrikel.

Nu werd het E.G. geregistreerd van het hart, terwijl het op ka-
lium klopte, daarna door sluiting en opening der kranen de vloei-
stof toegelaten, die het andere radio-actieve zout bevatte; onder-
wijl ging de registratie door, om na eenige minuten te worden
stopgezet.

Ter papierbesparing werd niet voortdurend geregistreerd; maar
van tijd tot tijd eenige minuten, tijdens of na verwisseling van
doorstroomingsvloeistoffen. Zorg werd gedragen, dat de doorstroo-
ming nooit werd onderbroken.

Steeds moet lang genoeg zijn doorstroomd om zeker te zijn,
dat de oude vloeistof door de nieuwe is vervangen. Vooral a-vloei-
stoffen laten zich slechts langzaam opruimen. (1/2 uur).

De figuren in den tekst zijn geteekend naar orgineele curven.
Vergrooting V,.

-ocr page 34-

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

1) A. K. M. Noyons. Über Modifikationen unpolisierbarer Elektroden.
Zeitschr. f. biol. Methodik u. Technik. Bd. 1
p. 265, 1908/09.

2) W. Legge Symes Apparatus for perfusing the frog\'s ventricle. Journ.
of Physiol. Vol. 43 Proceed. XXV. 1911.

3) N. Bakker. Analyse des Elektrokardiogramms auf Grund von am
Aalherzen ausgeführten Untersuchungen. Zeitschr. f. biol. Bd. 59 p. 335,1913.

§ 4. Seizoenverschil.

Alvorens over te gaan tot mededeeling der resultaten der proe-
ven, wil ik hier nog eenige bijzonderheden vermelden, die mij
tijdens het experimenteeren zijn opgevallen. Ze betreffen het sei-
zoenverschil bij de doseering der radio-actieve zouten, den tonus
en de paradoxen.

Zooals bekend, wordt bij Rana esculenta en temporaria onder-
scheid gemaakt tusschen zomer- en Winterhärten, die hierin ver-
schillen, dat de voor automatie benoodigde hoeveelheid kalium-
chloride, voor zomerharten belangrijk minder bedraagt dan voor
de winterharten. In nog sterker mate geldt dit voor de uranium-
dosen.

Als gemiddelde in den zomer benoodigde hoeveelheid kalium
chloride p. L. R. v. vind ik aangegeven 25 — 30 mgr.®). Bij mijn
proeven blijkt deze vaak nog meerdere malen te groot; als laagst
dose werd gebruikt 7,5 mgr. p. L. R. v. waarop het hart in questie
langer dan 1 uur klopte.

Feenstra^ vond voor winterharten, dat de overeenkomstige
hoeveelheid uranylnitraat y^ bedroeg van de kaliumdose. Later
bleek dit als maximum beschouwd te moeten worden; ik vond voor
dezelfde verhouding bij zomerharten 1/10, soms nog minder. De
voor de kaliumdose geldende verlaging is dus nog meer van kracht
voor wat betreft uranium of beter, wat betreft de a-stralers.

Voor thoriumnitraat b.v. vond Feenstra*) de verhouding
thor. nitr.: kal. chlor, voor winterharten 1 : 2. Bij mijn proeven daal-
de ik vaak tot 1 : 6. Een dergelijke daling was ook noodig bij ge-
bruik van ionium-thorium-hydroxyde, waarvan
Levend de ver-
houding tot kaliumchloride had gevonden gelijk 1 : 100. Met deze
stof heb ik niet zooveel experimenten genomen, doch blijkt ook daar,
dat de zomerharten met relatief minder ionium-hydroxyde volstaan,
ik gebruikte o.a. 6/1000 der overeenkomstige kaliumhoeveelheid.

-ocr page 35-

Voor rubidiumchloride heb ik altijd de verhouding 125 : 100 be-
houden.

De naam zomer- en winterhart is zeker aanvechtbaar: in den win-
ter van 1920 kwamen voor \'t grootste deel zomerharten voor. In
andere jaren daarentegen ging de tegenstelling parallel met sei-
zoen verschil. Ik deed mijn proeven in \'t overgangstijdperk, Oc-
tober, November, December \'21, en Januari \'22, ln deze periode
waren de meest uiteenloopende hoeveelheden kalium vereischt voor
de verschillende individuen. Ik vond als maximum 150 mgr. KCl
p, L. R. v. daarnaast als minimum 7.5 mgr. p. L,

S. de Boer trachtte de oorzaak van het verschil in doseering
op te sporen en een geschikte doorstroomingsvloeistof voor den
zomer te vinden. Hij ging daarbij uit van de veronderstelling, dat
de weefselvloeistoffen \'s zomers meer Ca bevatten dan \'s winters
gegrond op het feit, dat de kalkdepóts van den kikker \'s winters
sterker gevuld zijn dan \'s zomers. Inderdaad bleek later aan M.
de
Waard
, dat het serum van genoemd proefdier \'s zomers 2 X zoo-
veel calcium bevatte als \'s winters; daarmee in overeenstemming
verhoogde
de Boer nu de calciumhoeveelheid der doorstroomings-
vloeistof van 150 tot 250 mgr. p. L. en zag, dat men dan ook de
kalium-chloride-dosis moest verhoogen. Daaruit meende hij te mo-
gen concludeeren, dat het wisselende calciumgehalte oorzaak zou
zijn van de wisselende hoeveelheid kalium.

Dit feit is juist en wordt geeischt door de wet der balanceering.
Sidney Ringer vond \'t reeds. Het seizoenverschil wordt er even-
wel niet door verklaard.
S. Ringer doet mededeeling dat, bij ge-
bruik van en kunstmatig serum, 60 mgr. kaliumchloride p. L. be-
vattend, de harten in Mei en Juni minder goed klopten. Toevoeging
van 500 mgr. calciumchloride p. L. deed ze herstellen. Verzadiging
der doorstroomingsvloeistof met calciumphosphaat, in plaats van
gebruik van calciumchloride nam de bezwaren weg.

Ofschoon vermoedelijk, het seizoenverschil niet zou berusten
op functies van anionen, heb ik een aantal malen mijn doorstroo-
mingsvloeistof verzadigd met calciumphosphaat. Resultaten zag ik
niet, evenmin als ik verschillen zag bij gebruik van 0.100, 0,200 en
0.250 gr. calciumchloride p. L,

Het phosphaat is overigens, door zijn kleine oplosbaarheid
minder geschikt, bij gebruik van thoriumnitraat en ioniumhydro-
xyde, daar deze op den duur neerslaan in de R. v. wat niet te
bemerken is, daar reeds \'t phosphaat op den bodem der flesch ligt.
Zwaardemaker®) heeft gewezen op sensibilatoren, waardoor

-ocr page 36-

de dosis der radio-actieve stoffen kon worden verminderd en
die een kalmni-uraniumevenwiclit, waarbij liet hart dus stilstond
konden verbreken en het hart weer deden kloppen

Onder de organische stoffen noemt hij adrenaline en choline
waarvan he eerste een evenwicht naar den uraankant, het tweede
naar den kaliumkant doet verschuiven. Voor het verschil in
doseenng noemt hij als mogelijke oorzaak hormonen, wschl.
adrenaline-achtige stoffen, daar \'s zomers de doses der zware
radio-actieve elementen relatief kleiner moeten worden genomen
dan die van kalium. Bij deze veronderstelling sluit aan de volgende
bevinding, die ook reeds door
Zwaardemaker «) was opgedaan

Daar altijd onzekerheid bestond omtrent de hoeveelheid die
een hart noodig had voor het behoud der automatie, begon ik
mijn experimenten meest met een vloeistof 5 mgr. kaliumchloride
p. L. bevattend, om zoo noodig op te klimmen, tot een dosis
was bereikt, waarop het hart minstens 10 min. klopte Meest
zocht ik met naar de dosis die maximaal werd verdragen Bij de
nummers 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 10 der tabellen was dit evenwel
mogelijk. De tonus namelijk, die bij de lage dose altijd aanwezig
was, belemmerde vaak zoodanig de beoordeeling der contracties
dat precieze beoordeeling uitgesloten was. Had het hart nu eenigen
tijd op een lage dosis geklopt, dan nam onder
tonus-toename
geleidelijk de kracht der contracties af, en stond het hart stil
Bij aanmerkelijke verhooging der kaliumdosis, traden dan weer
spontaan contracties op, terwijl de tonus verdween.

In de tabellen zijn een aantal gevallen opgenomen, waaruit de
verhooging der kalium resp. uraniumdosis, na wisselend langen
doorstroomingstijd, blijkt. Was dus in den aanvang een kleine
hoeveelheid van het radio-actieve element voldoende om de
automatie te onderhouden, na eenigen tijd bleek deze aanmerkelijk
verhoogd te moeten worden, m. a. w. het zomerhart was een
winterhart geworden.

Een enkele maal ziet men dat alleen de kaliumdosis, of alleen
de uraniumdosis verhoogd kan worden.

Ook bij winterharten, is na lange doorstrooming verhooging
der kaliumdosis noodig. Klopte een hart eerst op 100 mgr. p L
dan was daarna 150 mgr. vereischt. Na eenigen tijd 200 nigr\'
Voor aalharten, waarop ik een aantal mijner proeven deed heb
ik, deze eigenaardigheid niet systematisch nagegaan. Ze verdroegen
allen bij den aanvang minsten 100 mgr. kalium, meermalen zag
ik dat na een stilstand, het aalhart weer klopte op een verhoogde

-ocr page 37-

TABEL, aangevend de verandering der kalium-dosis.

Samstelling
v/d. doorstroom,
vloeistof.

Bedrag
kalium p. L.
waarop aan-
vank. kloppend.

Bedrag
kal. chlor.
p. L. der
hoogere
dosis.

Verschil
in tijd
van toe-
diening.

10 mgr.

150 mgr.

6 uur

10

70

5 „

8

50

2 „

5 „

? minder dan 30

100

6 „

2

60

10

100

5 „

) 8

200

6 ,

20

500

5 „

3

20

100

7 „

15

100

25 .

25

75

4 „

5 25

75

4 „

50

150

6 „

50

200

7 „

Toe-
lichting.

TABEL, aangevend de verandering der uraan-dosis.

Datum

leidingwater 5000
bicarb, natr. 1
chlor, calc. 0.5
chlor, natr. 32.5

leidingwater 5000
bicarb, natr. 1
chlor, calc. 1
chlor, natr. 32.5
chlor, lith. O.U

leidingwater 5000
bicarb, natr. 1
chlor, calc. 1.5
chlor, natr. 32.5
chlor, lith. 0.15(

aquadest. 5000
bicarb, natr. 1
chlor, calc. 0.5
chlor, natr. 22.5
chlor, lith.

21 Oct.\'21

22 „
24 „

29 „

1 Nov.

2 „

2 „

3 .

8
9
10

Samenstelling
der

doorstroom.-
vloeistof.

N. der

K.
tabel.

Datum.

Bedrag
ur.n.p.L

waarop
aanvank.
kloppend.

Bedrag
Urannit.

der
hoogere
dosis.

Verschil
in tijd
V. toe-
diening.

Toelich-
ting.

21 Oct.\'21

22 „
24 „

7

8

9
10

11

13

14

29 „
INov.

8

9

10

10

leidingwater 5000
bicarb, natr. 1
chlor, cal. 0.5
chlor, natr. 32.5

leidingwater 5000
bicarb, natr. 1
chlor, calc. 1
chlor, natr. 32.5
chlor, lith. 0.15

leidingwater 5000
bicarb, natr. 1
chlor, calc. 1®
chlor, natr. 32^
chlor, lith. 0.15

aqua dest. 5000
becarb. natr. 1
chlor, cal. 0.5
chlor, natr. 32.^
chlor, lith. 0.15

20mp.pL,
10

6 uur
5 „
2 ,

1 mgr.
1.5

55
65

20
10

15

8

15

55 „

8

13

65 „

3

7

5 „

6

9

6 „

\') Bij
evenwicht
zofeken
Ur.-Kal.
ligt dit bij
40 K-8 Ur.

-ocr page 38-

dosis, die vóór dien niet werd verdragen, en het uren lang volhield.
Dus ook hier dezelfde eigenaardigheid.

Het voorgaande pleit zeer voor Zwaardemaker\'s meening, dat
bij doorstrooming een nog onbekende stof uitgespoeld wordt,
die in zomerharten in meerdere mate aanwezig is dan in winter-
harten en die het hartspierweefsel sensibiliseert voor kalium en
uranium. Hiervoor komen in aanmerking adrenalineachtige stoffen
en lipoiden. De laatste konden in de afgewerkte doorstroomings-
vloeistof worden aangetoond o. a. door
Clark

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

1) S. Ringer. Journ. of Physiol. Vol. 6 p. 36. 1885.

2) S. Ringer. Journ. of Physiol. Vol. 14 p. 125, 1893.

3) Clark. The action of ions and lipoids upon the frog\'s heart. Journ.
of Physiol. Vol. 47 p. 66, 1913.

4) T. P. Feenstra. Een nieuwe groep balanceerende atomen. VersL Kon.
Akad.
V. Wetensch. Deel 24 p. 1822, 1915.

5) S. de Boer. Le liquide de perfusion de coeurs de grenouilles d\'été.
Arch, néerl. de Physiol. T. 2 p. 352, 1918.

6) H. Zwaardemaker. Versl. Kon. Akad. v. Wetensch. Deel 29, 29-l-\'21.

7) W. Levend. Ioniumhydroxyde en hartautomatie. Dissertatie Utrecht 1921.

§ 5. Tonus.

Oorzaak en wijze van tot stand komen geheel in \'t midden
latend, is onder tonus het achterblijven van den ventrikel, tijdens
de diastole, in meer of minder samengetrokken toestand te be-
schouwen. Omtrent het optreden van dezen toestand, deed ik
onderstaande ervaringen op. Ter vergemakkelijking der beschrijving
gebruik ik uitdrukkingen als „sterke" en „lichte" tonus, waarvan
de appreciatie als geheel subjectief is te beschouwen. Onder
„lage" dosis kalium bedoel ik, minder dan 15 mgr. kaliumchloride
p. L, onder „middelmatige" 15-50 mgr. p. L., onder hoogere
doses 50 mgr. en meer p. L. Deze definitie op uranylnitraat
overbrengend, moeten deze cijfers door 10, op Th-nitraat over-
gaand, door 5; op ioniumthoriumhydroxyde door 100, gedeeld
worden.

Waar van a-straler wordt gesproken geldt het onderstaande vnl.
voor uranium, daar ik de meeste proeven met dit element nam;
evenwel, voor thorium en ionium deed ik soortgelijke ervaringen op.

Daar de uitwendige omstandigheden (temperatuur, reactie, zuur-

-ocr page 39-

stofvoorziening altijd dezelfde bleven, meen ik, dat de verande-
ringen in tonus, toe te schrijven zijn aan wijzigingen der zout-
samenstelling der doorstroomingsvloeistof.

Zoowel bij doorstrooming met kalilooze R. v,, als met een
R. v. die een lage dosis kalium bevat (deze laatste evenwel toch
voldoende om het hart regelmatig te doen kloppen), treedt afhan-
kelijk van de dosis, een zekere mate van tonus op, die op den
duur zoo sterk kan worden, dat de contracties niet meer te beoor-
deelen zijn.
Sidney Ringer had deze ervaring reeds voor kalilooze
vloeistof opgedaan.

Klopt een hart regelmatig op b.v. 10 mgr. kaliumchloride p. L.,
terwijl 20 mgr. te veel bedraagt, dan is een zekere graad
van tonus aanwezig, die bij voortgezette doorstrooming toeneemt;
verhoogt men nu het kaliumgehalte per L. tot 25 mgr., dan zal
dit bedrag wel worden verdragen, zooals reeds bij „Seizoenver-
schil" is opgemerkt, maar tevens verdwijnt ook de tonus.

Nooit zag ik tonus optreden bij middelmatige en hoogere dosen
kalium.

Bij zomerharten, was door een en ander, altijd in meer of
mindere mate tonus aanwezig of trad die op den duur op. Een
hart, dat lang in een dergelijken toestand verkeerd heeft, heeft
te veel geleden, om nog verder goed bruikbaar te zijn, waar-
schijnlijk door onvoldoenden afvoer der stofwisselingsproducten.
Ik beproefde daarom soms, den tonus te doen verdwijnen door
toevoeging van lecithine aan de doorstroomingsvloeistof; een
ander maal voegde ik enzytol toe, een volgende keer verminderde
ik het calcium-gehalte; alles zonder succes. Systematisch heb ik
evenwel dergelijke proeven niet doorgevoerd.

Doorstroomt men een in tonus verkeerend hart, dat al of niet
klopt, met een vloeistof, die een middelmatige of hoogere dosis
kalium bevat, dan verdwijnt de tonus.

Rubidium gedraagt zich in dit opzicht als kalium.

Bij doorstrooming met R. v., die een a-straler bevat treedt
altijd tonus op. Op dezen regel zag ik slechts eenmaal een uit-
zondering. Zeer sterk is de tonus bij lage en hooge doses, die
reeds eenige minuten na het begin der doorstrooming optreedt,
om bij voortzetting daarvan toe te nemen. Die toename ziet men
ook, bij overgang op een hoogere dosis, en kan zoo sterk worden,
dat van contrôle van hartactie eigenlijk geen sprake meer is. De
hoeveelheid uranium, waarbij dit plaats vond, noem ik de hin-
derlijke dosis, deze kon varieeren van Vs tot Vso der hoeveelheid

-ocr page 40-

kaliumchloride, die benoodigd is voor het behoud der automatie.

Deze cijfers zijn globaal, \'t Is zeer moeilijk bij een hart, dat
in sterken tonus verkeert, over een toename daarvan te oordeelen,
terwijl het even moeilijk is uit te maken of die hooge tonus ont-
staan is, door de hooge dosis, door de langdurige doorstrooming
of door beide.

Stijgen, tengevolge der voortgezette doorstrooming, de voor
automatie benoodigde hoeveelheden kalium en uranium, dan stijgt
ook die dosis uranium, die „hinderlijken" tonus veroorzaakt. Beide
uraan-dosen kunnen stijgen, zonder dat de overeenkomstige kalium-
dosis verhoogd behoeft te worden.

De tonus, door de a-stralers veroorzaakt, kan men doen
verdwijnen door doorstrooming met normale R. v.; gaan-
deweg neemt deze dan af, terwijl krachtiger en beter ge-
coördineerde contracties optreden. Is de dosis zeer hoog ge-
weest, in vergelijking met de kaliumdosis, of is lang door-
stroomd met een a-dosis, dan kan men den tonus niet tot
verdwijnen brengen met de hoeveelheid kalium, die aanvankelijk
voor de automatie voldoende was; wel als men deze verhoogt.
Het proces, aan tonus ten grondslag liggend, is dus reversibel\'
evenwel niet altijd, het komt n.1. voor, dat zelfs bij doorstrooming
met toxische kaliumhoeveelheden, de tonus niet geheel verdwijnt,
maar een rest achter blijft. Ik heb den indruk gekregen, dat het
hiervoor van geen invloed is of men in plaats van 250 mgr.
100 mgr. calciumchloride gebruikt.

Het proces, waardoor tonus ontstaat, is onbekend. Men ziet
een vermeerderde hardheid en een verkorting.
Fano\') zoekt de
oorzaak van den tonus in het sarcoplasma. daar bij de sarco-
plasmarijke spieren (waartoe ook het hart behoort), de tonus zich
het sterkst voordoet. Dit sarcoplasma is normaal vloeibaar en zou
dan bij tonustoename in gelvorm overgaan. Hierdoor kan de
hardheid worden verklaard, niet de verkorting. Een steun voor
deze opvatting, kan gevonden worden in een publicatie van
Gunzbürg 2). Deze vond verhooging der viscositeit van het
perssap van kikkerspieren, door toevoeging van een Ringersche
vloeistof, met uranylnitraat in onjuiste hoeveelheid.

Feenstra houdt de op U-toevoeging snel tot stand komenden
tonus, wegens het ophouden der veerende nawerking, dat ik ook
kon waarnemen, voor een elastischen tonus; deze zou een opper-
vlakte-verschijnsel zijn, waarvan de veranderingen gezocht moeten
worden in wijziging der oppervlakte-spanning. Hij beschouwt

-ocr page 41-

dien als onafhankelijk van de balanceering. Voor deze laatste
meening kan ik nog als argument aanvoeren, dat ik tonus zag
optreden bij doorstrooming met Ringersche vloeistof, die geen
radio-actief element bevatte, maar volkomen gebalanceerd was
door toevoeging van lithiumchloride, in een hoeveelheid door
Feenstra berekend.

Wijziging van het calciumgehalte tusschen 80 en 200 mgr.
calciumchloride p. L. had op dezen tonus geen invloed.

Daarnaast onderscheidt ook Feenstra een plastischen tonus, dien
hij verbindt aan viscositeitsveranderingen in het binnenste der
cel. Deze tonus verloopt langzamer en kan o.a. veroorzaakt worden
door temperatuursverlaging. Van radio-actief antagonisme is hierbij
geen sprake. In verband met het samenknoopen van den elasti-
schen tonus en oppervlaktespanning heeft het mogelijk eenige
waarde te denken aan de zure reactie van uranyl- en thorium-
nitraat en van ioniumhydroxyde. Hoewel de doorstroomingsvloei-
stof altijd neutraal reageerde, is het de vraag wat geschiedt,
wanneer de ionen hun werking op het celplasma uitoefenen? Is
daar de reactie nog neutraal? Daarnaast is het opmerkelijk, dat
zoowel een uranium- en thorium-, als een ionumverbinding zeer
sterken tonus kan geven, niettegenstaande de gewichtshoeveel-
heden benoodigd voor automatie sterk uiteenloopen.

De tonus, die bij mijn proeven optrad, kan men vergelijken met
den elastischen tonus, hoewel daarnaast de plastische moet zijn
voorgekomen; immers was het proces niet altijd reversibel, maar
bleef zeer sterken tonus bestaan, die zelfs door een toxische
kaliumdose niet was op te heffen.

Ik wil hier nog de aandacht vestigen op de zekere mate van
samenhang tusschen tonus en contractie, die ook voor andere
organen is aangetoond.

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

1) Fano, geciteerd volgens H. Zw^aardemaker. Leerboek der Physiologie.
Deel 2. p. 8, 1910.

2) I. Gunzburg. Influence de l\'uranium et du potassium sur la viscosité
des liquides colloidaux. Archives néerl. de Physiol, t. 4 p. 233, 1920.

3) T. P. Feenstra. Tonus èn r^dio-activiteit. Handelingen van het 18e
Ned. Natuur- en Geneesk. Congres te Utrecht, 31 Maart, 1 en 2 April 1921.

-ocr page 42-

§ 6, Paradoxon.

Wanneer een geïsoleerde kikkerventrikel regelmatig klopt bii
•doorstrooming met R. v., die een ^-straler bevat en men vervangt
deze doorstroomingsvloeistof door een R. v., waarin een radio-
equivalente hoeveelheid van een a-straler aanwezig is, dan treedt
zeer veelvuldig stilstand op. iVlen noemt dit paradoxon I

Onder paradoxon II wordt verstaan, een inboeten der automatie
van een onder bestraling kloppenden ventrikel, wanneer deze
wordt doorstroomd met een kalilooze R. v., die een a-straler bevat
Beide paradoxen kunnen ook in tegengestelde richting optreden •
intusschen komt het voor dat paradoxon I slechts in één richting
te voorschijn komt.

Doorstroomt men een ventrikel afwisselend met R. v., waarin
een ß- of een a-straler aanwezig is, waarbij de automatie behouden
blijft, dan treedt op den duur een stilstand op, waaruit het hart
alleen ontwaakt door doorstrooming met een inactieve vloeistof
Deze stilstand is bekend onder den naam: paradoxon III.

De paradoxen zijn te verklaren door de tegengestelde lading
der electronen, die worden uitgezonden door de radio-actieve
stoffen, tengevolge waarvan een evenwicht optreedt op de plaats
waar zij hun werking ontvouwen. Bij in één richting voortgezette
doorstrooming wordt dit evenwicht weer verbroken.

Ter verklaring van paradoxon III moet bovendien worden
aangenomen, een achterblijven van radio-actieve bestanddeelen,
in de lacunen van de spiermassa.

In het overgangstijdperk, waarin ik mijn experimenten deed,
waren voor het meerendeel zomerharten aanwezig. Daar ik niet
bestraalde, en evenmin de doorstroomingsvloeistoffen herhaaldelijk
verwisselde, vallen paradoxon II en III buiten beschouwing.

Paradoxon I zag ik slechts tweemaal in de richting van een
ß- op een a-straler, nl. van kalium op uranium (kalium 100 -U
12 en kalium 50 -U 10). Het onderstaande heeft dus alleen
betrekking op paradoxon I in de richting yS-straler naar a-straler.

Zijn de voorautomatie benoodigde hoeveelheden klein en gaat men
alzoo op een kleine hoeveelheid KCl over, (als zoodanig te beschou-
wen, ten hoogste 50 mgr. kaliumchloride p. L. of daarmede equi-
valent) dan treedt geen paradoxon op. Ik- zag dit b.v. bij overgang
van 3 mgr. uranylnitraat p. L. op 25 mgr. kaliumchloride p. L. R. v.
» » » >, n op 50 „

» 6 , . „ „ op 50 „

» 6 » » » » op 15 „ „

-ocr page 43-

Daarentegen volgde wel een paradoxon bij overgang van een
kleine hoeveelheid uraan op een groote hoeveelheid kalium, b.v.
van 3 mgr. uranylnitraat p. L. op 150 mgr. kaliumchloride p. L. R. v.
» 8 „ \' „ „ „ op 100 „

n ^ rt n n n op 60 i> »

Het maakt den indruk, dat men tegenover de kleine hoeveel-
heden uranylnitraat, doelmatig met het oog op de automatie, ten
einde zeker te zijn een paradoxon te zien optreden, de grootst
mogelijke hoeveelheden kaliumchloride moet plaatsen, b.v. minstens
50 mgr. Dit leidt tot de voorstelling, dat het zware element,
hetzij door vastere binding, hetzij door mindere beweeglijkheid,
in staat is gedurende längeren tijd, zijn werking te ontvouwen
en daardoor op te wegen tegen een groote hoeveelheid van zijn tegen-
stander, die om deze reden tijdelijk in overmaat voorhanden
moet zijn.

Uit sommige individueele proeven, krijgt men den indruk, dat
voor het doen optreden van een paradoxon, ook een bepaalde:
verhouding tusschen
ß- en a-straler noodig is. Ik zag b.v. bij,
een hart, tijdens een overgang van 10 mgr. uranylnitraat p. L.
op 150 mgr. kaliumchloride geen, na eenige uren doorstroomen
tijdens overgang van 15 mgr. uranylnitraat op 150 mgr. kalium-
chloride p. L. wel een paradoxon.

Op dezelfde wijze ontbrak het paradoxon, tijdens overgang,
van 10 mgr. uranylnitraat p. L. op 80 mgr. kaliumchloride p. L.,.
terwijl het na eenige uren doorstrooming bij dezelfde hoeveelheden
der radioactieve elementen, wel optrad.

Hierbij valt te bedenken, dat de hoeveelheid uraan, vóór de
langdurige doorstrooming, door van nature aanwezige sensibili-
seerende stoffen, relatief sterker invloed had dan later, toen deze
sensibiliseerende stoffen waren weggespoeld. Ook voor het kalium
geldt dit, doch misschien in mindere mate. Dan zou na door-
strooming van eenige uren, wanneer de sensibiliseerende stoffen
zijn uitgespoeld, de gebezigde dosis kalium een relatief grootere
beteekenis hebben verkregen.

Een derde individueel hart wees in dezelfde richting.

Geen paradoxon bij overgang van
30 mgr. thoriumnitraat p. L. op 100 mgr. kaliumchloride p. U

Wel bij overgang van
20 mgr. thoriumnitraat op 75 mgr. kaliumchloride evenzeer
40 mgr. „ en 125 mgr. „

Voor kalium en ioniumthoriumhydroxyde zag ik iets dergelijks^

-ocr page 44-

Het verhoudingsgetal, dat aan het paradoxon ten gronde ligt kan
Ik niet nauwkeurig aangeven. Het zal afhangen van een individVeelen
:fac or van het seizoen en van den tijd, dat het hart doorstroomd is.

den indruk gekregen, dat variatie van het calciumgehalte
van 100-200 mgr.
p. L. R. v., van geen invloed is op deze
verschijnselen. Intusschen, uitsluitend daarop gerichte proeven
heb ik niet gedaan. . \'

Als regel, bestaat gedurende een paradoxon zoowel mechanische
als electrische stilstand, die gelijktijdig optreden. Na het ontwaken
van het hart, komen beide verschijnselen, het mechanische en
het electrische, ook gelijktijdig te voorschijn.

Als uitzondering komt het voor, dat het electrich verschijnsel
gedurende een paradoxon, bij mechanischen stilstand, doorgaat Ik
had evenwel in deze zeldzame gevallen, mij tweemaal voorge-
komen, geen gelegenheid tot registratie.

Niet altijd treedt het paradoxon onmiddellijk op. Vaak vertoont
het E. G. der laatste systolen vóór het paradoxon, afwijkingen
van de voorgaande.

Ook bij het ontwaken doet zich iets soortgelijks voor. De twee
eerste systolen vertoonen soms afwijking van den definitieven vorm

Ik zag bij de intacte aalharten in situ slechts eenmaal een
paradoxon, n.1. bij overgang van ionium op kalium. Om een
paradoxon bij dit proefobject te doen optreden, schijnt een ver-
eischte te zijn, zorg te dragen, dat zoo min mogelijk menging
der 2 antagonistische vloeistoffen in de Symes\'sche canule plaats heeft

§ 7. Het electrogram, bij vervanging van het kaliumchlo-
ride in de R. v. door andere radio-actieve zouten.

A. Bij vervanging door uranylnitraat.

Ik wil eerst iets vermelden omtrent het E. G. van den geiso-
leerden ventrikel van het kikvorschhart, wanneer wordt doorstroomd
met kaliumhoudende R. v.

Bij de wijze van afleiding, die ik. toepaste, is het niet mogelijk,
voor de - verschillende individuen, een constanten vorm van het
E. G. te verkrijgen. Maar ook het E. G. van een bepaald individu,
moet aan veranderingen onderhevig zijn, daar zich de wisselende
alteratiestroomen en de veranderingen der algebraïsche som van
afleiding, door verschuiving van het electrodencontact, doen
gevoelen.

Wel is altijd in de verschillende E. G. een bepaald type te

-ocr page 45-

herkennen n.1. de vorm dien Einthoven \') heeft aangegeven voor
het ventrikel-electrocardiogram van het menschenhart en van het
warmbloedige dier. Het E. G. vangt aan met een snelle stroom-
schommeling, die gevolgd wordt door een langzame. De nomen-
clatuur volgend van den juist genoemden schrijver, kunnen die
dus benoemd worden resp. met R en met T. Opvallend is de
groote afstand tusschen den R- en den T-top. Een Q- en een
S-top zag ik uiterst zelden.

De invloed van b.g. wijze van afleiding op den vorm van het
E. G. van een bepaald individu, is kleiner dan men a priori zou
verwachten. Zelfs is die invloed vaak te verwaarloozen, want
na afloop van verschillende experimenten, ziet men E. G., die
zich in geen enkel opzicht van het E. G., in het begin der proef
aanwezig onderscheiden, terwijl als er veranderingen opgetreden
waren, deze meest konden worden verklaard uit invloeden der
doorstroomingsvloeistoffen.

In vele mijner figuren valt op, dat de R-top absoluut genomen,
maar vooral relatief ten opzichte van den T-top, klein is. Laatst-
genoemde top heeft meestal dezelfde richting als R. Hoewel ge-
woonlijk enkelvoudig, kan T uit 2 toppen zijn samengesteld, of
inplaats van mono-, diphasisch zijn. Vooral het laatste levert
moeilijkheden op, daar men in ^ dubio kan zijn, welke van de
verheffingen men dan als T-top moet beschouv/en.

De isoelectrische lijn tusschen R en T is lang, vergeleken bij
die in het electrocardiogram der warmbloedige dieren. Soms be-
vindt genoemde lijn zich op hetzelfde niveau als de ruststand
van de snaar, meestal echter ligt zij er boven of beneden, terwijl
ze zelden zuiver horizontaal is.

Door deze bijzonderheden kunnen eigenaardige figuren ontstaan,
die niettemin beschouwd moeten worden als normale E. G. Zoo
zag ik soms figuren, die sterk gelijken op electrocardiogrammen
van kamer-extra-systolen, van het soort, dat
Nicolai gepubliceerd
heeft als type A en B.

Zooals men bemerkt, komt het bovenstaande overeen met wat
Samojloff heeft beschreven en afgebeeld. Ter beter begrip,
laat ik hier een aan hem ontleende figuur volgen, waarin hij de
verschillende typen van E. G., die hij opmerkte bij zijn proeven
op kikkerharten in situ, rangschikt.

Zooals deze schrijver reeds opmerkt, is het soms onmogelijk
met zekerheid den T-top aan te geven o.a. bestaat die onzeker-

-ocr page 46-

heid in fig. e. In fig. f zal menigeen niet over een T-top durven
spreken. JVlij bleek, dat die bij voortzetting der proef, geheel op
het eind te voorschijn kon komen als een 3e phase, die dezelfde
richting heeft als de eerste.

T

y\\

ft

FIG.I

Samojloff\'s typen ontmoette ik alle, uifgezonderd a, met nog
vele overgangen tusschen de typen onderling.

Zonder dat de invloed duidelijk is, mogen als oorzaak voor
afwijkingen van het Einthovensche type gelden: de abnormale
toestand, waarin het hart verkeert door isoleering uit het lichaam,
de onvermijdelijke laesies hierdoor ontstaan, de uitdrooging. Zeker
zal ook de stand der electroden invloed hebben, terwijl te
bedenken is, dat elk individu zijn eigen E. G. vertoont. Zelfs
wanneer de uitwendige invloeden tot een minimum worden be-
perkt, ondergaat toch de vorm van het E. G. veranderingen; deze
zijn evenwel klein en ontstaan zeer geleidelijk, in den loop van
uren. Suspensie acht
Samojloff van geen invloed op het E. G.

Overigens deed het er voor mijn proeven weinig toe, welken
vorm het E. 0. vertoonde; het ging er voornamelijk om, na te
gaan, welke veranderingen een electrogram onderging, wanneer
men de ,doorstroomings-omstandigheden veranderde; terwijl het
van groot belang was, te kunnen constateeren, dat men den oor-

-ocr page 47-

Afstand
hoogtepunt

T tot
voetpunt R
in m.M./sec.

Afstand
voet R tot
hoogtepunt

T in
m.M./sec.

Duur van
het electr.
verschijnsel
in m.M./sec.

Hoeveelheid

van het
radio-actieve
zout in
mgr. p. L.

Breedte v/d.
T-top
in

m.M./sec.

Breedte v/d.
R-top
in

m.M./sec.

Verschil
in tijd van
opname
in min.

Hoogte v/d.
R- top
in m.M.

Hoogte v/d.
T-top
in m.M.

Frequen-
tie
p. min.

Datum
Nummer.

K. U. K.

K.

K.

K. U.

U. K.

K.

K.

u.

K. U. K

K.

U.

K. U. K.

K. U. K.

K.

K-U. U-K.

U.

K.

K.

12/-

19/14,2

14/10

9/-
16/11.5
14/10.2
14/9.8
95/6.65
13/9,1
6/4.2
10/5
29/145
115/8.8

75/_
17/12.25
6/4.4
45/3.2
45/3.15
4/2.8
45/3.15
7/3.5
75/3.9
7/4,9

18/-
19/14,2
17/12.3

105/_
2/1,5
10/7,3
65/45
9/6.3
9/6.3
9/6,3
9/4.5

V- -

0-5/0.37;0.5/O.37

1-/0.73 0.5/0.37

V-

3/2.25
85/6.2

65/45

5/3.5
8/5.6
5/3.5
6/3
-,5/3.25
6/4.2

135/-
19/14.3
85/6
85/6
65/4,5
9/6.3
7.2/5,25
75/3,75
5/7,25
7/4.9

10/-
185/13.9
7/4.2
95/6.7
6/4.2
105/7.3
8/5.6
8/4
Vl.75
5/3®

8

10
-6
-5
-14
11
-5
-3
-6

5
7
5
-25
-11
-6
14
-4
-45
-25

-3
-25
35
4
-1
-4
3
-0.5
-2
-15

15
10
10
15
20
25
30
15
20
20

50
100
25
20
75
20
50
100
200
100

10
15
8
5
15
3
75
25
25
125

24 Oct. \'21. C
19 Nov. A

-15

115
-1
-3

B

no. 1
, 2
, 1
- 2

22
24

24

25
25

16 Dec. „ 2
21 „
2 Jan.\'22 1

11/7.7 11/7.7

15/1
0-5/0.35
Vo.7
«■5/0.35
VO.5
VO.5

0\'5/0,35!O.5/0.35

VO.7
0-5/0.35
0.5/0,35

85/6
12/8.4
86/6
125/6.2
9/4.5
8/5.6

125/8.7

125/9

13/9
15/75
14V7.2
14/9

7/4.9
5./3.15
14/7
19/95

11/7,7
9/6.3
11/5.5
9/4.5

6/4,2
6/4.2
75/3,75

10/7
8/5.8
73,25
Vl.75

-4
1

-2

-65
5

-15

-36

Vo.7
Vo.7

1-0.5

25
15
15
15

20
50
100
200
100

95/4.75 65/3,25
9/6,3 -

—1
-15

N.B. De teekens en - bij K- en T-top dienen om aan te geven of eenzelfde dan wel een tegengestelde richting dezer toppen aanwezig is.
beteekent: naar boven gericht; -
beteekent: naar beneden gericht.

-ocr page 48-

spronkelijken vorm weer terug zag, wanneer men het hart weer
in zijn vroegere condities terugbracht.

In deze serie proeven werd uranyltraat gebezigd, maar de ver-
houding, waarin het het kaliumchloride verving, kleiner dan 1 :4
genomen, om den tonus zooveel mogelijk te vermijden; daar ik
meest zomerharten ter beschikking had, liet ik ook het verhou-
dingsgetal voor de verschillende individuen varieeren. Het ware
toch niet onmogelijk, dat de vorm van het E. G. zou worden
beïnvloed, door de hoeveelheid van het radio-actieve zout, dat
per L. aanwezig was.

Jolles^) zag bij zijn proeven, dat bij omspoeling van geïso-
leerde kikkerharten met kalilooze R. v. het E.G. verdween; doch
weer optrad, wanneer hij R. v. in de plaats der vorige bracht,
die in plaats van kaliumchloride, uranylnitraat bevatte. Mij valt
het uitwerken in bijzonderheden ten deel.

Alle experimenten hiertoe zijn genomen op geïsoleerde ven-
trikels van harten van Rana temporaria en esculenta, waarvan
sommige waren gesuspendeerd, terwijl bij andere een mechanisch
tracée verkregen werd met behulp van den manometer, aange-
bracht aan de afvoerbuis der Kroneckersche canule.

Wanneer ik de kalihoudende R. v., waarmee de harten
eenigen tijd waren doorstroomd en waarvan was gebleken, dat
ze in staat was de automatie te onderhouden, verving door een
kalilooze R. v., waarin een equivalente hoeveelheid uranylnitraat,
dan zag ik in het E. G., van lieverlede ingrijpende veranderingen
optreden, terwijl toch alle andere omstandigheden dezelfde bleven.

Om deze veranderingen, die de E. G. na verschillende door-
stroomingstijden, in vergelijking met het oorspronkelijke E. G.
vertoonden, vast te leggen, zijn bepaalde afstanden in de figuren
gemeten en vergeleken. De uitkomsten zijn opgenomen in een
tabel en aangegeven in m.M. of voorzoover mogelijk in m.M. en
secunden.

In de tabel zijn alleen de grootheden opgenomen, die betrek-
king hebben op 3 verschillende E. G. van één individu, te
weten: het oorspronkelijke E. G. van het hart, kloppend op
kalihoudende R. v., vervolgens het E. G. dat spontaan op-
trad bij doorstrooming met uraniumhoudende kalilooze R. v.,
wanneer de ventrikel daarmee was doorstroomd gedurende den
tijd, die in de tabel is aangegeven; ten laatste de maten van het
E. G., dat geregistreerd werd, nadat de a-vloeistof weer was
vervangen door de oorspronkelijke kaliumhoudende en daarmee

-ocr page 49-

een bepaalden tijd, eveneens in de tabel aangegeven, was door-
stroomd.

De grootheden, die in de diverse E. G. van eenzelfden ventrikel
werden vergeleken, waren:

1) hoogte en breedte (duur) van den R-top,

2) hoogte en breedte (duur) van den T-top,

3) de lengte (duur) van den afstand, tusschen het beginpunt
der electrische schommeling (R-top) en het hoogtepunt van
den laatsten top (T-top) derzelfde schommeling,

4) de lengte (duur) van den afstand tusschen-het hoogtepunt
onder 3 bedoeld, en het beginpunt van den eerstvolgenden
snaaruitslag bij de volgende contractie behoorend. Deze af-
stand wordt niet alleen door den vorm van den laatsten
top van het E. G., maar ook door de frequentie beheerscht.

5) de duur van het electrisch verschijnsel.

Zooals straks zal blijken, kan ik niet altijd den eersten top in
een E. G. met R. vereenzelvigen, wanneer ik althans aan de eischen
wil vasthouden, dat R is een snelle diphasische schommeling,
waarvan het begin ligt vóór den aanvang van den mechanischen
uitslag, terwijl het einde ervan tenminste kort na dit begin valt.
Het beginpunt van een electrische schommeling daarentegen kan
ik wel als vast punt beschouwen.

De afstanden onder 3 en 4 genoemd kunnen een enkele maal
onzeker worden, wanneer de T-top, hetzij diphasisch, hetzij
meertoppig is. In het laatste geval beschouwde ik de laatste
verheffing als kenmerkend; in het eerste was die phase de eigen-
lijke T-top, die bij doorstrooming met uraniumhoudende R. v.
het langst behouden bleef. Slechts door na te gaan het gedrag
van het E. G. gedurende den overgang van de eene doorstroo-
mingsvloeistof op de andere, is het gedrag der verschillende
toppen te controleeren.

Ter demonstratie van de veranderingen, die plaats vinden in
het E. G., reproduceer ik hieronder een mijner curven. De ven-
trikel, waarvan deze curve afkomstig is, komt in de tabel voor
met den datum 21 December. Bij het begin der proef was het
orgaan ree&s 7 uur in gebruik en was herhaaldelijk doorstroomd
met vloeistoffen, die verschillende radio-actieve zouten bevatten.

-ocr page 50-

Fig. 2.

De bovenste lijn is de suspensiecurve, terwijl de middelste den uitslag
aangeeft van de snaar van den galvanometer, de onderste is de tijdlijn
in halve secunden. Het hart wordt doorstroomd met Ringersche vloeistof,
die p. L. 200 mgr. kaliumchloride bevat.

R en T zijn aanwezig; de laatste top is ten opzichte van den Isten groot,
de isoelectrische lijn is niet geheel horizontaal.

Nadat het hart eenigen tijd is doorstroomd, wordt bovengenoemde R. v.
vervangen door een, die in plaats van het kaliumchloride p. L. 25 mgr.
uranylnitraat bevat.

Sub 2 is geregistreerd 1 minuut nadat de nieuwe vloeistof in de plaats
was gebracht. Vergelijkt men dit E. G. met het vorige, dan valt op, dat
zoowel R als T in grootte zijn toegenomen. De afstand voet R- hoogte-
punt T, vertoont geen verandering; afstand hoogtepunt T tot voet R der
nieuwe periode is verkort, door afname der pauze. De duur van het elec-
trisch verschijnsel is verlengd.

Het mechanogram vertoont een grooteren uitslag. Bij den overgang der
2 vloeistoffen, was een aanduiding van een paradoxon.

-ocr page 51-

Na 6 min. doorstroomen met de uraaniioudende vloeistof, is weer het
E. G opgenomen, dat nu den vorm als in sub 3 afgebeeld, heeft aangeno-
men. Gaat men de veranderingen na, dan blijkt top R te zijn gereduceerd
tot een zeer klein topje, terwijl T veel grooter is geworden. Een nieuwe
top is ontstaan op de plaats, waar zich vroeger de isoelectrische lijn be-
vond, steil dalend en verder langzaam verloopend. De richting is tegenge-
steld aan R. Afstand voet R tot hoogtepunt T top is langer geworden,
afstand hoogtepunt T tot voet R der nieuwe periode daarentegen korter.
Ook de duur der electrische schommeling is verlengd.

Zooals in het myogram is waar te nemen, is de kracht der systole toe-
eenomen. De veerende nawerking is een weinig verminderd, erop duidend
dat eenige tonus is opgetreden. De frequentie is nog altijd grooter dan bij
kalidoorstrooming, maar kleiner dan onmiddellijk na den overgang

Na 12 minuten zijn de veranderingen in het E. G. in nog sterker mate
voorhanden, en in denzelfden zin (sub 4). In het myogram is de uitslag
ook in grootte toegenomen, terwijl de frequentie onveranderd blijft.

8 minuten na de vorige, dus 20 min. na den overgang is sub 5 geregi-
streerd. Van R is nog slechts een aanduiding aanwezig, terwijl T in ver-
gelijking met sub 4 een weinig lager en breeder is
geworden. Afstand voet
R tot tot hoogtepunt T is langer, terwijl afstand hoogtepunt T tot voet R
nieuwe periode geen verandering vertoont; de duur van het electrisch
verschijnsel is verlengd. De uitslag van het myogram is belangrijk kleiner
geworden, terwijl de vorm gerekt is. De tonus is slechts weinig toegeno-
men De frequentie is onveranderd, vergeleken bij de opname 12 mm. na

^OnmidSijic vóór de systole, afgebeeld in sub 5, is de uranylnitraat be-
vattende vloeistof vervangen
door de oorspronkelijke, kaliumhoudende, waar-
door een paradoxon optrad. Plotseling is zoowel mechanische als electrische
stilstand opgetreden. De vorm van het laatste E. G. onderscheidt zich niet
van de daaraan voorafgaande. Bij den aanvang van het paradoxon verdween
onmiddellijk de geringe tonus, terwijl de snaar van den galvanometer geen

verschuiving ondergaat. u- t, .

Na eenigen tijd begint het hart weer spontaan te kloppen, waarbij het
rythme
aanvankelijk onregelmatig is. Er is gedurende dien tijd een onrust
in den E G-vorm, niet alle electrische figuren zijn aan elkaar gelijk, hoe-
wel alle reeds het type vertoonen, dat bij den aanvang van het experiment

^^sSfg\'^daarop wordt het rythme regelmatig en ontstaan E. G., wier
vorm onderling, geen afwijking vertoont, en die
bij vergelijking met he
oorspronkelijke hiervan niet zijn te onderkennen. Alleen de afstand van he
hoogtepunt van T tot voetpunt R der nieuwe periode is kleiner, doordat
de pauze tusschen de systolen kleiner is geworden.

Het myogram vertoont direct na het paradoxon weer de veerende nawer-
king de uitslag is
oorspronkelijk te groot, om bij voortgezette doorstrooming
weer af te nemen. In sub 6 is het electrogram weergegeven, nadat ge-
durende 15 minuten doorstroomd was met de oorspronkelijke kaliumhou-

\'^^Vergeliikt men nu het E. G., dat bestond bij den aanvang der proef,
(sub 1) met het E. G., dat aanwezig is na 20 min. doorstrooming met de
uranylnitraat bevattende R. v. (sub 5) dan kan men, in verband met de
verschillende overgangsvormen de volgende veranderingen opmerken:

-ocr page 52-

Breedte v/d.

R-top
in m. M./sec.

Datum
Nummer.

K.

K.

K.

K. Th. K.

K-Th. Th-K. K. Th. K

K. Th. K.

5
4-85

-2

7

61/4
-2

15

2
1

-1

3
0.5
-35
1
0.5

28 Nov.
1 Dec. no. 2

100
15

125

15
60
150
10

30

30
3
20
50
25
3
20
40
IB
5

20
15

10

10
12
25
15
15

0.5/0,35
Vo.65
VO.7
VO.67

0.5/0.33
Vo.5

1

-1

2

15

12
10

15
25
14

15
60
200
75

100
150
25

2
2
3
3
5
21
22
23

„ 2
B.

no. A
„ 2

V/O.7

-2

1

-3
1 1

0.5/0.25

26 h.

Th.

VO.75
0-5/0.33

1/0.7

0.5/0.33
VO.65
VO.5
VO.5
0.5/0.38

Hoeveelheid

van het
radio-actieve
zout in
mgr. p. L.

Verschil
in tijd van
opname
in min.

Hoogte v/d.
R-top
in m.M.

Frequen-
tie
per min.

Afstand
voet R tot
hoogtepunt

T in
m. M./sec.

Breedte v/d.

T-top
in m. M./sec.

Hoogte v/d.
T-top
M.

in m.

26
1
1

—1

3

35

3

-76

0.5

75

Th.

K. 1

1 K.

Th.

K.

K.

Th.

10/7.3

105/7.4

_

6/4.5

75/5.25

45

11-5/8.1

85/6

18/12.6

9Ï/6.8

?

-31/4

4/2.8

56/3.6

8.5/6

-1

3/2.1

8/5.6

2/1.4

4«/3.15

9/6.3

2

5/3.25

5/3,4

6/3.9

45/3

55/3,6

6/3.9

?

-1-25

6/3.9

11/7.15

6/4

9/5.8

10/6.6

-3

5/25

85/4.25

4/2

65/3,25

9/415

25

95/4.75

55/25

165/8.25

6/3

11/5

9/6.3

10/7

45/3.15

7/5.2

K.

11/7.7
4/2.7
46/3.5
4/2.7

8/5.3
673.25
95/4.7

Afstand
hoogtepunt

T tot
voetpunt R
in m. M./sec.

K.

11/8.25
10/10.2

5/3.5

45/2.9

23/115
39/195
13/9.1

33/2.3
18/11.7
6/4.2
175/11.8

15/10
19/95
17/8.5

Th. K.

\'/4.9
?

4/2.8
6/4.2

5/3.25
?

75/4.9
6/3
7/3.15
7/4.9

Duur van
het electr.
verschijnsel
in m. M./sec.

Th.

15/10.5
?

105/7.3
12/8.4

95/6.2
?

175/11.4
14/7

165/8
145/10

K.

K.

11/8
14/10

55/3.9

9/6
12/7.8
12/6 \'
185/9.2

11/7.7

19/14,3
7-5/4,9
55/3.9
55/3.7

12/7.8

95/5

13/65

N.B. Voor de beteekenis der en — teekens zie de tabel bij uranium.

-ocr page 53-

1) top R is nog slechts aangeduid, terwijl een nieuwe, langzaam ver-
loopende, aan R tegengesteld gerichte top is opgetreden, op de plaats,
waar zich oorspronkelijk de isoelectrische lijn bevond. Het heeft den
schijn alsof R omdraait;

2) top T wordt, bij behoud der oorspronkelijke richting, grooter en ver-
toont daarna neiging, vlakker te worden;

3) afstand voet R — hoogtepunt T wordt langer;

4) afstand hoogtepunt T — voet R der volgende periode neemt in lengte af.

5) de duur van het electrische verschijnsel is m.a.w. verlengd, ten koste
van de electrische pauze.

De veranderingen zijn langzamerhand ontstaan.

Bij beschouwing van de verschillende cardiogrammen ziet men, na aan-
vankelijke toename in grootte van den uitslag van den hefbooom, afname
daarvan. De tonus is een weinig vermeerderd. Er resulteert een toename
der frequentie.

Om dit geval groepeeren zich de andere, in de tabel opgenomen.
Een opmerkelijke variatie is het gedrag van den R-top, die de
oorspronkelijke grootte kan behouden of geheel kan verdwijnen.
Eenmaal zag ik een toename in grootte. De nieuw optredende
top, tegengesteld gericht aan T, is de meest constante verandering
in het E. G. Het ontstaan er van, kan men zich veroorzaakt denken
als een verplaatsing van de isoelectrische lijn tusschen R en T,
in een richting, tegengesteld aan den R top; terwijl het begin-
en het eindpunt dier lijn zich met verschillende snelheid ver-
plaatsen. Het komt een enkele maal voor, dat deze lijn zich in
dezelfde richting beweegt als R, waardoor deze top, althans ge-
deeltelijk, wordt gecamoufleerd.

De afstanden voetpunt R- hoogtepunt T en hoogtepunt T- voet
R der volgende periode, gedroegen zich altijd op dezelfde wijze
m. a. w. voetpunt R- hoogtepunt T wordt langer, hoogtepunt
T- voet R der volgende periode wordt korter. De duur van het
electrisch verschijnsel neemt altijd toe.

De veranderingen van den T-top zijn menigvuldig en zeer
uiteenloopend. Bij het eene individu ziet men toename der breedte,
bij een andere afname; hetzelfde kan men voor de hoogte constateeren.
Een uit twee toppen bestaande T wordt één-toppig. In het
algemeen krijgt men den indruk, dat bij voortgezette doorstroo-
ming top T vlakker wordt en dat dit vlakker worden parallel
gaat met een afname van hefhoogte in het cardiogram.

Onder mijn curven bevindt er zich een (18 Nov. A.), waarin
het E. G., na 10 min. doorstrooming met een uraanhoudende R. v.,
geen veranderingen vertoonde bij vergelijking met het E. G., dat
bij doorstrooming met kaliumbevattende R. v. bestond. Het oor-

-ocr page 54-

spronkelijke E. G. van dezen ventrikel heeft een eenvoudigen
vorm overeenkomend met type f. van de straks genoemde, aan
Samojloff ontleende figuur. Een dergelijken vorm ziet men vaak
ontstaan, tengevolge van doorstrooming met kalilooze
R. v., die
uraan bevat. Nu kan het voorkomen, dat deze gewijzigde vorm
behouden blijft en niet meer plaats maakt voor het oorspronkelijke
E. G., wanneer men weer doorstroomt met de kaliumhoudende
R. V. Dit is het geval, wanneer niet lang genoeg doorstroomd wordt
of wanneer intusschen de dosis kaliumchloride te klein is geworden.

Bij een andere curve (24 Nov. no. 1), bestond bij doorstrooming
met kaliumhoudende
R. v. een E. G. als type g, in Samojloff\'s
figuur. Zeer opmerkelijk, ontstond nu bij uraandoorstrooming een
E. G., overeenkomend met type d, waarin de T top negatief was.
Dus eigenlijk het omgekeerde van wat men gewoonlijk bij vloei-
stofverandering ziet. Top
R werd zeer groot, afstand voet R-
hoogtepunt T werd kleiner, ook hoogtepunt T- voet R der nieuwe
periode nam in lengte af. Bij voortgezette doorstrooming nam, het
E. G. een eenvoudigen vorm aan, in den zin als voor de gere-
produceerde curve uitvoerig beschreven.

De oorspronkelijk vorm van E. G. kan men weer doen ontstaan,
wanneer de kalilooze-uraanhoudende
R. v. wordt vervangen door
de oorspronkelijke kaliumhoudende. Zeer overtuigend blijkt dit
uit de vroeger gereproduceerde curve. Zoo volledig als daar,
geschiedt dit niet altijd; althans niet in de tijden, waarbinnen
mijn registraties hebben plaats gehad. Vaak ziet men nóg resten
van de veranderingen, die bij uraniumdoorstrooming waren
opgetreden. Zoo komt het voor, dat
R niet meer zijn oorspronkelijke
grootte terugkrijgt of een aanduiding achterblijft van den nieuw
ontstanen top. Ook kan T eenige verschillen in hoogte of breedte
vertoonen. Bij lang voortgezette doorstrooming (de duur varieert
zeer voor de verschillende ventrikels) kunnen ook die veranderingen
verdwijnen.

In het kort kan ik den inhoud van het voorgaande aldus
samenvatten:

Het E. G. van den geisoleerden ventrikel van het kikvorschhart
vertoont, gelijk dat van andere gewervelde dieren een
R- en een
T-top. Dit E. G. ondergaat bepaalde veranderingen, wanneer het
kaliumchloride der
R. v. wordt vervangen door een radio-equi-
valente hoeveelheid uranylnitraat; deze zijn o.a. afhankelijk van den
duurder doorstrooming. Hierbij speelt intusschen ook een individu-
eele factor een rol. Die individualiteit komt vooral hierin uit, dat bij

-ocr page 55-

gelijken doorstroomingstijd en dezelfde verhouding kaliunichloride-
uranylnitraat, de veranderingen in verschillend sterke mate
aanwezig zijn.
De veranderingen betreffen:

1. De R top neemt in hoogte af, terwijl op de plaats der iso-
electrische lijn een nieuwe, langzaam verloopende top ontstaat,
tegengesteld gericht aan R. Een enkele maal beweegt de iso-
electrische lijn zich in dezelfde richting als R, waardoor deze
ook zijn oorspronkelijken vorm verliest.

2. Top T vertoont veranderingen in hoogte en breedte, die niet
vooraf zijn aan te geven.

3. De afstand tusschen het begin der electrische schommeling
en het hoogtepunt van de laatste verheffing neemt toe, kan
echter een enkele maal gelijk blijven.

4. De afstand van het hoogtepunt der laatste verheffing tot het
voetpunt van den R-top der nieuwe periode, neemt af.

5. De duur van het electrisch verschijnsel neemt toe, ten koste
der electrische pauze.

Bij voldoend lange doorstrooming, krijgt het E. G. een een-
voudigen vorm, die een diphasisch verloop heeft. Beide phasen
zijn tegengesteld, de Ie phase tegengesteld gericht aan den
vroegeren R-top. Bovendien bestaat een neiging der 2e phase om
vlakker te worden m. a. w. op den duur wordt het E. G. negatief
monophasisch.

Het is mogelijk, dat een E. G., dat bij kaliumdoorstrooming
een eenvoudigen diphasischen vorm vertoont, bij uraandoorstrooming,
als tusschen-stadium, overgaat in een meer gecompliceerden vorm,
sterker gelijkende op het Einthovensche type.

De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat een enkele maal het
E. G., bij verandering der doorstroomingsvloeistof als boven
aangegeven, niet van vorm verandert.

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

1) W. Einthoven. Weiteres über das E. K. G. Pflüger\'s Archiv. Bd. 122
p. 517, 1908.

2) A. Samojloff. Weitere Beiträge zur Elektrophysiologie des Herzens.
Pflüger Archiv. Bd. 135 p. 417, 1910.

3) W. Jolles. Onderzoekingen over den invloed van sommige physico-
chemische en vitale voorwaarden op het electrogram van het overlevende
kikvorschhart. Disäertatie Utrecht 1917.

-ocr page 56-

B. Bij vervanging door thoriumnitraat.

Feenstra toonde aan, dat voor de winterharten, waarop hij
zijn proeven deed en die regelmatig klopten bij lOO mgr. kalium-
chloride, 50 mgr. thoriumnitraat p. L. kalilooze R. v. vereischt
was, om de automatie te onderhouden.

Deze hoeveelheid is als maximum te beschouwen. Evenals bij
gebruik van uranylnitraat, treedt ook hier sterken tonus op. Daar
ik bovendien meest op zomerharten experimenteerde, gebruikte
ik, ook relatief, kleinere hoeveelheden thoriumnitraat. De verhouding
tusschen de voor automatie benoodigde hoeveelheid kaliumchloride
en de radio-equivalente hoeveelheid thoriumnitraat liet ik intusschen
voor de verschillende individuen varieeren.

Het thoriumnitraat slaat binnen 24 uur neer in de licht alkalische
R.
v. met een snelheid, afhankelijk van de hoeveelheid. De door-
stroomingsvloeistof bleef dus op den duur niet constant van
samenstelling. Daar ik een thoriumnitraat bevattende R. v. echter
nooit langer dan V2 uur gebruikt heb en de hoeveelheid van het
zout nooit meer dan 40 mgr. p. L. heeft bedragen, kan de samen-
stelling van mijn doorstroomingsvloeistoffen, practisch als constant
worden beschouwd.

Uitsluitend werden geïsoleerde ventrikels van Rana temp. en
esculenta gebruikt. Meestal werd een mechanisch tracée verkregen
met behulp van den manometer, een enkele maal werd een hart
gesuspendeerd.

Jolles vermeldt, dat hij met thoriumnitraat herstel van het E. G.
zag, wanneer dit was verloren gegaan bij doorstrooming met kalilooze
R.
v. Omtrent den vorm vermeldt hij evenwel niets, zoodat het wen-
schelijk bleef, de experimenten in deze richting te herhalen.

Als voorbeeld volgen hieronder figuren uit een mijner curven.
Ik ging na verloop van zekere tijdeenheden, de veranderingen na
die voorkwamen in den R top, den T top, afstand voet R tot
hoogtepunt T, afstand hoogtepunt T-voet R der volgende periode
en den duur van het electrisch verschijnsel.

De afmetingen dier grootheden, heb ik verzameld in de bijge-
voegde tabel, voor 3 E. G. van elk individu: een eerste bij
doorstrooming met K-houdende Ringersche vloeistof; een 2e, na
verloop van den in de tabel aangegeven tijd, geregistreerd bij
doorstrooming met R. v., die in plaats van kaliumchloride een
radio-equivalente hoeveelheid thoriumnitraat bevat; een 3e wanneer
daarna weer gedurende een bepaalden tijd is doorstroomd met
de oorspronkelijk kaliumhoudende R. v.

-ocr page 57-

Datum.
Nummer.

Hoeveelheid

van het
radio-actieve

zout in
m.gr. p. L.

Verschil
in tijd van
opname
in min.

Frequentie
per min.

Hoogte v/d.
R-top
in M.M.

Breedte v/d.

R-top
in m. iV\\/sec.

Hoogte v/d,
T-top
in m, M.

Breedte v/d.

T-top
in m. M/sec.

Afstand
voet R tot
hoogtepunt
T in r
m. M./sec.

Afstand
hoogtepunt

T tot
voetpunt R
in m. JV\\./sec,

Duur van
het electr.
verschijnsel
in m. M,/sec,

K.

Ion.

K.

K-lon.

Fon.-K

K.

Ion,

K,

K,

Ion.

K.

K.

Ion.

K,

K.

Ion.

K.

K.

Ion.

K.

K.

Ion.

K.

K.

Ion.

K,

K,

Ion,

K,

13 Dec. aal 1

13 „ aal 2

14 „ aal 1

14 „ aal 2

15 „ aal

150
200
200
200
100

1

15
1

15
0.6

200
200
200
100

15
17
12
10

16

25
3
12
15

24
26
12
22
18

12
12

8
?

7

20
12
18
18

11

-6
-21/4
43/4

-55

13
-1

-3
45

-3

-16
-3
46
-6

VO.57
1 •5/0,83
V0,55
VO.53
1/0,5

1/0.55
1/0.57
1/0.53

Vo.53
1/0.5

1i/0.7
1/0,53
1/0,5
VO.5

35

2

-21/4

0.5
-25

45
?

-2

0.5
-45

1
-2
- 0.5
-25

3/1.7

2V1.4
5/2.2

Vo.5
3/1.5

0/3.3
?

11/5,8
2/1
7/3.5

2-5/1,4
4.5/2,4

Vo.5
3/1.5

3/1.7

3/1.65

5/2.75

V2.I

4/2

4^2.5
7/3,85
8/4.25
10/5.3
6/3

3/1.7
45/2.4
45/2.
4/2

11/4/0.7
15/0,87
4/2.2
Vo.5
3/1.5

5/2.7
1/0.55

7/3.7
?

75/3.7

25/1.4
2/1.07
25/1.2
2/1

45/2.5
4/2.7
7/0.37
45/2.4

55/2,7

7/3.7
85/4.8
145/7.7
125/6,6
116/5.7

45/3
7/3.7
45/2.2
5/2.5

7 „ opn. 2

200

3

200

25

na para-
doxon

10

8

4

3

?

2

_

0.5

0.5/0.3

_

(\'•25/0.15

26

18

-i-26

8/4.8

20/12

7^5/4.5

05/3.9

11/6.6

6/3.6

205/12.3

195/11.7

?

17/10.2

31/18,6

19/11.4

8 „ A.

9 „ no. 1
12 „ A.

250
50
50

25
0.5
0.375

250
50

25
20
12

groepen

2k3
1

5
3

6

groepen

4

-1

-2
-35

-1

-IB

(\'•5/0.3
1/0.57

1/0.57

0.5/0,3
1/0.55

-6
-7
-15

-8

-145

-1

-3
-5

35/2,1
12/6,7
2/1.14

125/7.5
30/165
4/2.2

3/1,8
12/6.7

5/3

8/4.5

9/5.1

9/5,4
15/7.7
11-5/6.3

■ 5/3

; 7/3.9

205/12.3
365/20,6
71/40.1

125/7.5
225/11.7
7/3.8

185/11
?

8/4,8
13/7.3
10/5,6

20/12

37/20,3

16/8.3

7^5/4,5
125/6,9

N.B. De en — teekens hebben dezelfde beteekenis als bij de uranium tabel.

-ocr page 58-

riG. 3

De bovenste lijn is de suspensie curve; de middelste lijn het E. G.,
daaronder de tijdlijn in halve sec.

Fig. 3a is het E. G. bij doorstrooming van den ventrikel met R. v. die
p. L. 150 mgr. kalium-chloride bevat.

Fig. 3b na V4 minuut doorstrooming met kalilooze R. v., waarin 40 mgr.
thoriumnitraat. Geen paradoxon.

Fig. 3c na 5 min. doorstrooming met deze vloeistof.

Fig. 3d na 15 min. doorstrooming.

Fig. 3o na 25 min.

Daarna wordt als doorstroomingsvloeistof in de plaats gebracht de oor-
spronkelijke kaliumhoudende R. v. Een paradoxon treedt op, waarbij elec-
trische en mechanische stilstand.

Fig. 3f na 25 min. doorstrooming met de oorspronkelijke R. v.

In \'t algemeen gelijken alle curven op de reproduceerde.
Top R kan echter geheel verdwijnen of een aanvankelijke toename
in hoogte vertoonen. T vertoont de meest uiteenloopende veran-

-ocr page 59-

deringen, de richting blijft altijd behouden. Vaak ziet men aan-
vankelijk toename, daarna afname der hoogte. De breedte gedraagt
zich soms in denzelfden zin. Top T kan ook geheel verdwijnen,
of aangeduid zijn door een flauwe golving in den snaarschaduw.
Wanneer dit laatste het geval is, ik kon het tweemaal opmerken
(1 Dec. no. 2 en 3 Dec. no. 2), is ook de R-top geheel verdwenen.
In dergelijke figuren, die een monophasische stroomcurve voor-
stellen, zijn metingen der afstanden der tabel onuitvoerbaar.

De afstand voet R- hoogtepunt T werd in alle curven langer,
hoewel dit bedrag soms gering was; afstand hoogtepuntT-voet R
der nieuwe periode, nam met dezelfde restrictie af.

De duur van het electrisch verschijnsel wordt vaak langer.

Het mechanisch tracée, geschreven met behulp van den mano-
meter is niet geschikt om de kracht der contractie te beoordeelen.
Ik beschik in deze reeks slechts over twee suspensiecurven. In
deze is bij voortgezette doorstrooming met R. v., die thoriumnitraat
bevat, een afname van T op te merken, die parallel gaat met een
afname in kracht van de mechanische contractie.

Bij latere hervatting van de kalium-doorstrooming keert het
oude type nooit geheel terug. Zelfs komt het een enkele maal
voor, dat de vorm blijvend is.

Samengenomen ziet men dus, wanneer het kalium-electrogram
plaats maakt voor het thorium-electrogram, allengs diverse ver-
anderingen optreden, die voor een deel afhankelijk zijn van den
duur der thorium-doorstrooming, voor een ander deel van een
individueelen factor. Deze veranderingen zijn:

1. Top R wordt kleiner en verdwijnt soms geheel, terwijl een
enkele maal de grootte kan toenemen.

Een nieuwe, aan R tegengesteld gerichte top treedt op, op de
plaats, waar zich oorspronkelijk, de isoelectrische lijn bevindt.

2. TopT vertoont verschillende veranderingen, maar wordttenslotte
vlakker, om geheel te verdwijnen.

3. Afstand voet R- hoogtepunt T neemt in lengte toe.

4. Afstand hoogtepunt T- voetpunt R der volgende periode
wordt korter.

5. Ik krijg den indruk, dat de duur van het electrisch verschijnsel
toeneemt; met zekerheid kan ik dit niet aangeven, daar het
einde der stroomschommeling vaak te geleidelijk plaats heeft.
Bij lang voortgezette doorstrooming, ontstaat een zeer een-
voudige figuur, die diphasisch is, met overwegen van de nega-
tieve phase.
Tenslotte blijft alleen de eerste, aan R tegen-
gesteld gerichte, over.

-ocr page 60-

Door weer te doorstroomen met de oorspronkelijke R. v., keert
vaak de toestand van uitgang terug. Het kan evenwel voorkomen,
dat de b. g. eenvoudige vorm blijft bestaan. Ik heb den indruk,
dat door verhooging van de kaliumdose aan volledig herstel be-
vorderlijk is.

C. Bij vervanging door ioniumhydroxyde.

In deze serie, is gebruikt het ioniumthorium-hydroxyde, daar
zuiver ioniumhydroxyde, wegens isotopie van lo en Th, niet af-
zonderlijk is te verkrijgen. Deze stof was ter beschikking als
sole, die per c.c. 1 mgr. ervan bevatte.
Levend toonde aan,
dat het aanwezig moest zijn in een hoeveelheid van 1.5 — 3
mgr. voor winterharten, terwijl bij zomerharten Va — 1 mgr. p.
L.
R. v. voldoende bleek.

In een electrolytenmengsel, zooals de R. v. is, slaat het hydroxyde
neer. De snelheid is evenredig met de toegevoegde hoeveelheid
en van de temperatuur afhankelijk. De doorstroomingsvloeistof
bevat dus op den duur, telkens een kleinere hoeveelheid van het
zout. In mijn experimenten werd daarom de ionium-bevattende
R.
v. nooit langer dan 1 uur gebruikt.

Bij de experimenten dezer serie, zijn gedeeltelijk geïsoleerde
ventrikels van kikkerharten gebruikt; gedeeltelijk zijn zij gedaan
op aalharten, waarbij het hart in zijn geheel werd behouden en
in het lichaam bleef, dus alleen werd bloot gelegd. In beide ge-
vallen werd gesuspendeerd. De electroden werden ter weerszijden
van den ventrikel geplaatst. Nog enkele opmerkingen over het
aalhart mogen volgen.

Bij deze wijze van proefneming, (doorstrooming van vene cava
naar aorta) is zeer veel kans op stroomafleiding door de weef-
sels, die het hart omringen. Alles is met R. v. gedrenkt. Toch
gelukte het meest, een E. G. van voldoende grootte te verkrijgen.

Evenals dat van den geisoleerden kikkerventrikel, bevat het
het E.G. van den aalventrikel, op zeer typische wijze, een R-en
een T-top. De laatste heeft in den regel dezelfde richting als de
R top, maar kan toch een enkele maal tegengesteld zijn gericht.
De hoogte van T was meest kleiner dan die van den R-top. Het
komt echter een enkele maal voor, dat T even hoog of zelfs hooger
is dan R. De sterke wanverhouding tusschen de toppen, die ik
bij den geisoleerden kikkerventrikel vaak kon opmerken, ontmoette
ik hier nooit Evenwel, het aantal experimenten op aalharten is
klein tegenover die op kikkerventrikels.

-ocr page 61-

Een Q-top is vaaic aanwezig en is soms zeer groot. Ook S
is dikwijls vertegenwoordigd. In tegenstelling met het E. G. van
den geisoleerden kikkerventrikel, heeft het E. G. van den aalven-
trikel niet dien langgerekten vorm, die veroorzaakt wordt door de
groote afmeeting der isoelectrische lijn. Deze is bij het aalhart
zeer kort, verloopt meest horizontaal en in het verlengde van
den ruststand der snaar. Ze kan echter ook op een hooger of
lager niveau liggen, en een schuin verloop hebben.

Zoo kunnen ook voor dit hart de bevindingen van Samojloff \')
worden bevestigd, n.1. dat voor verschillende individuen van een
soort, geen constanten vorm bestaat van het E. G., hoewel in
het algemeen, het type behouden blijft. De verschillende vormen,
die hij opmerkte bij het kikkerhart, blijken ook bij het aalhart
aanwezig te zijn. Ik merkte o.a. eenmaal het type g (fig. 1) op,
waarbij later bleek, dat de T-top op het einde der figuur lag,
als een 3e phase, gelijk gericht aan de eerste.

Wanneer nu het kaliumchloride in de R. v., door ionium-
hydroxyde werd vervangen, zag ik allengs, in het E. G. van den
aalventrikel, diverse veranderingen optreden. Nagegaan werden
het gedrag van R en T, van den afstand voet R tot hoogtepunt
T-top, van den afstand hoogtepunt T-top — voet R der volgende
periode en den duur van het electrisch verschijnsel. De afmetingen
van deze 5 grootheden zijn voor 3 E. G. nagegaan:

1) het kalium E. G.,

2) het E. G. na ionium-doorstrooming gedurende een in de
tabel aangegeven tijd,

3) het E. G. nadat weer een bepaalden tijd met oorspronkelijke
R.
v. was doorstroomd.

Fig. 4, geeft den vorm van het E. G. weer, in K-toestand. De bovenste
lijn is de suspensie curve, de middelste geeft de snaaruitslagen weer, de
onderste is de tijdlijn in halve secunden.

Fig. 42 is het E. G., geregistreerd 1 minuut nadat is doorstroomd met
een kalilooze R.v-, waarin 0.6 mgr. ioniumthoriumhydroxyde was opgelost,
terwijl alle uitwendige omstandigheden dezelfde bleven. Een paradoxon is
niet opgetreden, alleen verminderde de grootte van den hefboomuitslag
gedurende den overgang,

Fig. 43 geeft eenige E. G. weer, die zijn geregistreerd, nadat 3 mmuten
is doorstroomd met de laatgenoemden vloeistof.

Fig. 44 is opgenomen nadat gedurende 16 min. met de ioniumhydroxyde-
houdende vloeistof is doorstroomd. De oorspronkelijke R. v. is daarna weer
in de plaats gebracht van de ioniumhoudende. Zeer snel verdwenen de
veranderingen, binnen 1 minuut was weer een E. G. aanwezig, dat groote
overeenkomst vertoonde met den oorspronkelijken vorm en waarin nog

-ocr page 62-

slechtsaanduidingenvandedoorionium-doorstroomingontstaneveranderingen
aanwezig zijn.

Een paradoxon zag ik niet optreden, wel werd onmiddellijk na den over-
gang het rythme tijdelijk onregelmatig.

Fig. 45 is het E. G. nadat weer gedurende 15 min. met de oorspronke-
lijke R.
V. is doorstroomd.

Hoewel als geheel genomen, al mijn curven, met de gereproduceer-
de overeenstemmen, zij toch nog op eenige verschillen gewezen.

Allereerst moet de alternantie, die ik zooeven heb afgebeeld,
als uitzondering worden beschouwd. Wanneer een Q-top bij
kaliumdoorstrooming aanwezig is, verdwijnt deze in den regel bij
doorstrooming met R. v. die ionium bevat.

Als variatie op het gedrag van R., zag ik eenmaal toename in
hoogte (13 Dec. no. 1 in tabel).

Top T wordt, al ziet men soms aanvankelijk toepame, meest
lager en vlakker. Dit kan tot verdwijnen toe gaan.

Men ziet in het E. G. van den aalventrikel neiging, om bij
doorstrooming met kalilooze R. v., die ionium bevat, den vorm
van een diphasische schommeling aan te nemen, gelijkend op
die van een parallelvezelige dwarsgestreepte spier. De E. G. ver-
anderingen zijn gewoonlijk minder sterk dan de gereproduceerde
curve ze weergeeft.

Volledige restitutie van het E. G. bij wederdoorstrooming met
K-houdende R. v., trad, binnen mijn tijdgrenzen, meest niet op.
Gewoonlijk bleven resten der veranderingen over.

-ocr page 63-

Ik vestig, hierbij nog de aandacht op een E. G. (tabel 1 Dec.
aal 2), dat bij kaliumdoorstrooming den eenvoudigen vorm ver-
toonde, die ontstaat uit een typisch E. G., wanneer lang door-
stroomd is met kalilooze, ioniumbevattende R. v. Toen dit hart
werd doorstroomd met ionium-R. v. bleek top T te liggen op
het eind der electrische schommeling, als een 3e met de 1ste
gelijk gerichte phase; later verdween T weer. In tegenstelling
met een soortgelijke curve, die ik bij uranium beschreef, bleef
hier de eenvoudige vorm gehandhaafd en traden overigens de
veranderingen der afstanden op, die ik hierboven noemde.

Ik heb soortgelijke experimenten genomen op geïsoleerde ven-
trikels van kikkerharten en in \'t algemeen treden hierbij dezelfde
veranderingen op, die in de gereproduceerde curve van het aal-
hart zijn afgebeeld, alleen met dit onderscheid, dat ze bij den
kikkerventrikel sterker zijn uitgesproken, terwijl de afstand van
het hoogtepunt van T tot voetpunt R der volgende periode,
in tegenstelling met die bij het aalhart, afneemt. Een enkele maal,
traden bij doorstrooming met ioniumhoudende R. v. extrasystolen op,
die bij vervanging door kaliumhoudende vloeistof, weer verdwenen.

Samenvattend: het E. G. van den ventrikel van het aalhart, is
analoog aan het E. K. G. van den ventrikel door Einthoven
beschreven voor den mensch en verschillende gewervelde dieren.

Bij verandering in samenstelling der doorstroomingsvloeistof,
door in plaats van kaliumchloride, een radio-equivalente hoeveelheid
ioniumthoriumhydroxyde te bezigen, ondergaan de E. G. van den
ventrikel van het aalhart en van den geisoleerden kikkerventrikel
beide, dezelfde veranderingen.

De grootte der veranderingen hangt af van den duur der
doorstrooming, terwijl ook een individueele factor in het spel is.

De veranderingen omvatten:

1. den R top, deze neemt in den regel in grootte af en verdwijnt
vaak geheel. Een enkele maal wordt R grooter of behoudt
zijn oorspronkelijke grootte. Geleidelijk treedt een nieuwe top
op, die langzamer dan R verloopend, daaraan tegengesteld
gericht is en zich bevindt op de plaats, waar oorspronkelijk
de iso-electrische lijn aanwezig was.

2. De T-top, zal in \'t algemeen breeder en vlakker worden, een
enkele maal geheel verdwijnen. Het komt echter ook voor dat
T in grootte toeneemt, om daarna weer kleiner te worden of
dezen vorm te behouden. De oorspronkelijke richting blijft
steeds behouden.

-ocr page 64-

Afstand
hoogtepunt

T tot
voetpunt R
in m. M./sec.

Afstand
voet R tot
hoogtepunt

T in
m. M./sec,

Duur van
het electr.
verschijnsel
in m. M./sec.

Hoeveelheid

van het
radio-actieve\'

zout in
mr.gr. p. L.

Breedte v/d.

T-top
in m. M./sec.

Verschil
in tijd van
opname
in min.

Hoogte v/d.
T-top
M.

Hoogte v/d.
R-top
in m. M.

Breedte v/d.

R-top
in m.M./sec.

Frequentie
per min.

Datum.
Nummer.

in m.

K. RRb. K

K. R.

R. K.

K.

K.

K.

K. R.

K. R.

R.

K.

K.

R.

K.

K. R. K

R.

K.

.K.

K.-R. R.-K

55/3

6/3.2
5/7.5

75/3,8

9/4,5
25/12.5
10/5
16.5/7.9
12/8.4

55/3
6/3.2
7/7.5

8/4

9/4.5
24/12
10/5
16.5/7.9
12/8.4

1/0,5
2/1.06
2/1

6/3

10.5/5,25

21/10.6

22/11

14/6,7

4/2.8

1/0,5
2/1.06
2/1

35/1.75

8/4
29.5/9.8
22/11
21/10
4/2,8

4.5/25

5/2 65

4.5/2.2

55/2.2

45/2.25
155/7.8
65/3,25
4/1.9
85/6

4.5/25
5/2,65
4.5/2,2

6/3

45/2.25
16/8
7/3,5
4/1,9

85/1

2/1,1
4,5/2
.4
2.5/1.25

1/0.55
4.5/2,4
3.5/1,75

-0.5
-15
-11/4

3

2
-75

-55

13/4
15

— 1

-25
-1

21/4

35
-75

_45
25
25

3

-55

-65

-11/4

-1

15
-3
-2
-63/4

Vo.5
15/0.8
2/1

05/0,25
05/0,25

4/2

1/0,5

1/0.48

6/4,2

1/0,5

ie/0,8

U/0,6

0.5/0.25

0.5/0.25
3/1.5
1/0.5

170.7

55/4

3

-55

-65

-11/4

-0.5
1
—4
-2
-65

20

17

18

10

8

3

4
7
7

20
17
20

12

10

3

4

18
20
15

10

10
15
12
12
20

250
125
125

125

125
75
170
12
10

200
100
100

100

100
10
150
10
75

13 Dec. aal 2

14 „ aall

15 „ aal

16 Dec. kikker-
hart in situ

16 Dec. no.2
19 „ „1
21 ,
22 „ „ 2
24 .

6/3

3/1.5

-15

3/1.5

4/2

18

U/0,6

15

100

-5

6/3

23/115

9.5/4.75

165/7.8

6.5/4,6

7.5/3.75

24/12
8.5/4.25
15/7.1
6.5/4.6

16,5/79

13.5/6.3

145/6.9

4/1,\'

2

1/0,48

-15

15

10

N.B. De beteekenis der en — teekens is dezelfde als bij de uranium tabel.

-ocr page 65-

3. Afstand voet R-hoogtepunt T neemt toe.

4. Afstand hoogtepunt T-voet R der volgende periode neemt toe
in het E. G. van den aalventrikel, maar wordt kleiner bij den
kikkerventrikel.

5. De duur van het electrisch verschijnsel wordt verlengd ten
koste van de electrische pauze.

Op den duur ziet men bij beide -harten, een eenvoudige
diphasische figuur ontstaan, met tegengesteld gerichte phasen,
waarvan de le phase tegengesteld gericht is aan den R-top,
terwijl de 2e phase, den oorspronkelijken T top voorstellend,
neiging vertoont om vlakker te worden en te verdwijnen, waar-
door een negatief-monophasische curve ontstaan kan.

Wordt, na doorstrooming met kalilooze ionium-bevattende
R.
v., weer de oorspronkelijke K-houdende R. v. in de plaats
gebracht, dan treedt een E. G. op, dat min of meer den oor-
spronkelijken vorm vertoont.

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

1) A. Samojloff. Weitere Beiträge zur Elektrophysiologie des Herzens
Pflüger\'s Archiv. Bd. 135 p. 417, 1910.

2) W. Levend. Ioniumhydroxyde en hartautomatie. Dissertatie Utrecht. 1921.

D. Bij vervanging door rubidiumchloride.

Het was reeds aan Sidney Ringer bekend, dat het rubidium
in staat is de automatie van het kikkerhart te onderhouden. Deze
vondst verscheen in een nieuw licht, toen de radio-activiteit van
het rubidium was ontdekt en door
Zwaardemaker en Feenstra
andere radio-actieve vervangers van het kalium werden gevonden.
Het werd dus van belang, ook het gedrag van het electrocardiogram
tijdens rubidium-kloppen te bestudeeren. Het onderzoek werd
uitgevoerd, gedeeltelijk op aalharten die vrij geprepareerd waren,
maar in het lichaam bleven, gedeeltelijk op geïsoleerde ventrikels
van kikkerharten. Bij beide proefobjecten werd alleen het kamer
E. G. opgenomen. Bovendien bediende ik mij een enkele maal
van het kikvorschhart in situ.

In het bijzonder werd gelet op de vormveranderingen van R
en T, van den afstand tusschen voetpunt R en hoogtepunt T,
den afstand van hoogtepunt T tot het voetpunt van den R-top
der volgende periode en van den duur van het electrisch ver-
schijnsel. Voor elk individu zijn 3 E. G. op deze wijze ontleed:
het E. G. kloppend op kalihoudende R. v.; het E. G. na door-

-ocr page 66-

Strooming met rubidiumhoudende R. v, gedurende een in de tabel
aangegeven tijd, en het E, G. nadat met de oorspronkelijite R. v.
weer een bepaalden tijd doorstroomd was. iVlen vindt de uit-
komsten in de tabel. Daarenboven volgen van het aalhart en den
geïsoleerden kikkerventrikel een voorbeeld.

Fig. 5a E. G. van den aalventrikel, kloppend op R. v. die p. L. 100 mgr.
kaliumchloride bevat (tabel 15 Dec. aal).

De bovenste lijn is de suspensiecurve, de middelste het E. G., de onder-
ste de tijdlijn in halve secunden.

Fig. 5b het E. G. nadat gedurende 15 min. is doorstroomd met R. v.,die
in de plaats van kaliumchloride 125 mgr. rubidiumchioride bevatte.

Fig. 5c het E. G. van den ventrikel, nadat weer gedurende 15 min. door-
stroomd is met de oorspronkelijke K-houdende R. v.

Ook de E. G. der andere aalharten gedragen zich als de bo-
venstaande d.w.z. kleine veranderingen kunnen optreden in den
T-top: deze kan zoov^^el in hoogte toenemen als afnemen.

Ook zijn zeer kleine variaties in de hoogte van R mogelijk.

Figuur 6 heeft betrekking op den geïsoleerden kikkerventrikel.

Fig. 6a is het E. G. bij doorstrooming met 150 mgr. kaliumchloride p. L.
R.
V. (tabel 21 Dec.) De beteekenis der lijnen is dezelfde als in de vorige figuren.

Fig. 6b is het E. G. na 12 min. doorstrooming met kalilooze R. v., die
p. L. 170 mgr. rubidiumchioride bevat.

Fig. 6c is het E. G. na Va uur doorstrooming met de oorspronkelijk ka-
liumhoudende R.
V.

-ocr page 67-

De andere curven op den ventrikkel betrekking hebbende, stem-
men met bovenstaande overeen. Ook dan ziet men slechts kleine
veranderingen in R- en T-top, die bovendien ook spontaan kun-
nen optreden.

Daarenboven ziet men vaak, dat de kleine veranderingen, die
bij rubidiumdoorstrooming in het E. G. zijn op te merken, bij
voeder opgevatte kaliumdoorstrooming in denzelfden zin voort-
gaan. Dit geldt zoowel voor aalhart als voor kikkerventrikel.

Het E. G. van het kikkerhart in situ, gedroeg zich als dat
van den geisoleerden ventrikel (16 Dec. no. 2).

Ik meen uit het voorgaande te mogen besluiten, dat het E. G.
van den ventrikel van het aalhart en van den geisoleerden ven-
trikel van het kikkerhart, geen noemenswaardige veranderingen
ondergaat, wanneer het kaliumchloride in de R. v. wordt ver-
vangen door een radio-equivalente hoeveelheid rubidiumchloride.

Samenvatting over A, B, C en D.

Het ventrikel-type, aanwezig bij kalium-doorstrooming, blijft be-
waard, wanneer het kaliumchloride in de doorstroomingsvloeistof,
door een radio-equivalente hoeveelheid rubidiumchloride wordt ver-
vangen.

Wordt het daarentegen vervangen door uranylnitraat, thoriumnitraat
of ioniumthoriumhydroxyde, dan treden al of niet na onderbreking
door een paradoxon, onder tonustoename allengs verschillende ver-
schillende veranderingen op, waarvan de groote afhankelijk is van
den duur der doorstrooming en van een individueelen factor.

In den regel heerscht, gedurende het paradoxon, zoowel mecha-
nisme als electrische stilstand, die plotseling optreedt of plotseling
wordt afgebroken.

Het komt een enkele maal voor, dat de laatste systolen vóór of
de eerste systolen na een radio-physiologisch paradoxon een E.G.
vertoonen, dat resp. van de voorgaande en de volgende afwijkt; in dien
zin, dat in het E. G. van den a-straler de verkregen veranderingen
teruggaan, terwijl ze in het E. G. van den /?-straler nog voor een
deel aanwezig zijn.

De veranderingen, die in het E. G. optreden bij vervanging van
het kaliumchloride in de doorstroomingsvloeistof door een der ge-
noemde a-stralers, zijn:

1) R wordt gereduceerd tot een zeer klein topje en kan geheel
verdwijnen. Een enkele maal intusschen komen hier op uitzon-

-ocr page 68-

deringen voor, hetzij dat R dezelfde hoogte behoudt of zelfs
grooter wordt.

Op de plaats der isoelectrische lijn treedt een nieuwe top op,
die tegengesteld is gericht aan R en allengs hooger en breeder
wordt.

2) Top T vertoont in den aanvang der doorstrooming allerlei ver-
anderingen en wordt langzamerhand breeder en vlakker. De
oorspronkelijke richting blijft behouden.

3) De afstand tusschen het voetpunt van den R-top en het hoogte-
punt van den T-top neemt toe, zij het ook een enkele maal in
geringe mate.

4) De afstand tusschen het hoogtepunt van den T-top en het
voetpunt van den R-top der volgende periode wordt bij het
aalhart langer, bij den kikkerventrikel korter, door wijziging der
electrische pauze.

5) De duur van het electrisch verschijnsel neemt toe.
Geleidelijk wordt de vorm van het E. G. eenvoudiger en ontstaat

een diphasische stroomschommeling, die bij lang voortgezette door-
strooming kan overgaan in een monophasische van negatieve richting.
Deze, tenslotte overblijvende, eenvoudige snaarbeweging valt ongeveer
ter plaatse van den R-top en der isoelectrische lijn.

Wordt daarna weer doorstroomd met de oorspronkelijke kalium-
houdende R.
V., dan treedt weer het E. G. type op, dat in den
aanvang bestond.

§ 8. Beschouwingen.

Uit het voorgaande blijkt, dat de a- en de ^-automatie zich in
het E. K. G. in sommige opzichten van elkaar onderscheiden.

Het ß-type is het normale en wordt vergezeld van een E. K. G.
van den typischen vorm, welke vorm niet afhanklijk is van de
hoeveelheid kaliumchloride. Dit laatste kon in daarop speciaal ge-
richte experimenten worden aangetoond.

De a-automatie is de abnorme vorm, die wordt begeleid door een
E. K. G., dat van het voorgaande verschilt door de omkeering van
den R-top, althans het op den voorgrond treden der negatieve phase
van R. en een langer gerekt verioop.

Beide vormen kunnen bij eenzelfde hart willekeurig worden te
voorschijn geroepen. Duidelijk wordt dit gedemonstreerd door de
gereproduceerde electrogrammen van uranium-thorium- en rubidium-
kloppen, die alle afkomstig zijn van eenzelfde hart.

-ocr page 69-

De mogelijkheid bestaat, dat de veranderingen worden teweeg-
gebracht door een quantitatief onjuist gekozen vervanging. Ik meen
deze veronderstelling te mogen verwerpen op grond van het feit,
dat de vervangende dosis in verschillende individuen kon worden
gevarieerd, zonder dat daardoor iets principieels anders gezien werd.

Evenmin komen ter verklaring in aanmerking de stand der elec-
troden, de osmotische druk, de temperatuur, daar die alle gedurende
een experiment constant werden gehouden. Ook heeft variatie van
het calciumgehalte geen beteekenis in dit opzicht; bij onderling
verschillende hoeveelheden traden toch de typische wijzigingen op.

De verandering van den vorm van het E. G., kan dus alleen
worden toegeschreven aan de verandering van het radio-actieve
bestanddeel der doorstroomingsvloeistof.

Aanvankelijk werd gedacht aan een toxische werking der zware
radio-actieve zouten, want physiologisch zijn die stoffen zeker niet
te noemen. Het eenige verschijnsel, dat als vergiftigings-symptoom
zou kunnen worden opgevat, is de tonustoename, die tijdens de
a-automatie wordt opgemerkt; doch hoewel deze wel mechanisch
zichtbaar is, verraadt die zich niet in het E. G. Uit de litteratuur
heb ik daarom, ten overvloede, den invloed van verschillende stoffen
op het E.K.G. nagegaan\'). Hoewel er diverse veranderingen worden
vermeld, een analoog gedrag van het E. G. als in mijn proeven.

1)

1. H. Straub. Der Einfiuss von Strophantin, Adrenalin und Muskarin auf
die Form des E.K.G. Zeitschr. Biol. f. Bd. 53 p. 106, 1910.

Zur Analyse der Strophantin-Wirkung auf das E.K.G. idem. p.523.

2. J. Seemann und C. Victoroff. Zeitschr. f. Biol. Bd. 56 p. 91.

3. J. Seemann. E. K. G. Studien am veratnnvergifteten Froschherzen. Zeitschr.
f. Biol. Bd. 57 p. 413, 1911.

4. V. Kretzner und J. Seemann. Über die Veratrinvergiftung des Froschher-
zens. idem. p. 419.

5. W. Selenin. Das E.K.G, und die pharmakoi. Mittel aus der Gruppe der
Digitalis etc. Pflüger\'s Archiv Bd. 143 p. 137, 1912.

6. A. Samojloff. Die Vagus- und Muskarinwirkung auf die Stromkurve des
Froschherzens. Pflüger\'s Archiv. Bd. 155 p. 471, 1914.

7. G. Mines. The action of muscarine on the electrical response of the
frog\'s heart, journ. of Physiol. Vol. 48 Proceed, p. Vi, 1914.

8. S. de Boer. L\'influence de la vitesse de conduction etc. Arch. n(5erl. de
Physiol. T. 3 p. 7, 1919.

The influence of veratrine poisoning on the frog\'s heart, journ. of Phy-
siol. Vol. 49. p. 310, 1914-\'15.

9. S. de Boer u. A. Fröhlich. Die elektrischen Erscheinungen während der
Kontraktur des Froschherzens. Arch. f. exp. Pathol, u. Pharmakoi. Bd
84 p. 273, 1919.

-ocr page 70-

vond ik nergens. Een verwante vorm kan wel eens, geheel op
zichzelf staand, tusschen andere min of meer normale E. K. G. voor-
komen, maar in de toxicologie worden voornamelijk veranderingen
van de richting van den T-top en veranderingen van het rythme
opgesomd.

In verband met de gelijkenis van het E. G. der a-automatie en
het E. G. eener extrasystole is verder gedacht aan de mogelijkheid,
dat de a-stralers op een of andere manier als abnorme prikkel
zouden kunnen werken, bij een overigens stilstaand hart en dat de
opeenvolgende systolen dus zouden mogen beschouwd worden als
groepsgewijs optredende extrasystolen, die dan in mijn geval zeer
regelmatig zouden zijn opgetreden. Tegen deze aanname pleit evenwel,
dat de nieuwe eenvoudige vorm zich slechts geleidelijk ontwikkelt
en vervolgens dat onafhankelijk hiervan, tijdens voortgaande door-
strooming met een a-vloeistof, geheel spontaan extra systolen kunnen
optreden, die afwisselen met de gewone a-pulsaties. Het E.G. der
normale systole vertoont dan den voor ons geval typischen vorm en
wordt gevolgd door een snellere, diphasische stroomvariatie, die van
de extra-systole afhankelijk is, die zich overigens in het mechanisch
tracée niet behoeft te uiten.

Ik moest dus wel in andere richtingen zoeken naar voorstellingen,
die de verandering in den vorm van het E. G. begrijpelijk konden
maken.

In \'t algemeen wordt de vorm van het E. G. behalve door den
weg, dien de prikkelgolf door de hartspier neemt en het uitgangs-
punt van den prikkel, bepaald door de chemische processen, waaraan
het electrisch verschijnsel zijn ontstaan dankt.

Bestaat nu de mogelijkheid, dat een of meerdere dezer factoren
door de doorstroomingsvloeistof worden beinvloed?

Wat den weg van den negativiteitsgolf betreft, bij een extrasystole
is het, het meest voor de hand liggend een prikkeluitbreiding in
alle richtingen gelijkelijk, aan te nemen. Waar mijn figuren een
verwijderde
overeenkomst vertoonden met het E. G. eener extrastole,
zou ook mogelijk zijn, dat bij de a-automatie de prikkeluitbreiding
op zulk een eenvoudige wijze plaats had. Deze gedachtengang moest
worden opgegeven, daar reeds als volkomen normaal E. G., een
simpel diphasische vorm kan bestaan. Het a-type, op zich zelf ge-
nomen, behoeft dus niet te wijzen
Op een afwijking in het prikkel-
verloop; bovendien kan bij eenzelfde hart, wanneer bij /?-doorstrooming
zoo\'n simpel diphasisch E. G. aanwezig is, dit weldra in een
volkomen normaal type overgaan bij a-doorstrooming.

-ocr page 71-

Onder normale omstandigheden is de verbreiding van de irritatie
door de hartspier in alle richtingen even snel (Engelmann \'), maar
zij kan in een richting belemmerd worden door verschillende om-
standigheden In analogie hiermee, zou men dus een minder snelle
geleiding kunnen aannemen onder invloed van de onphysiologische
a-stralers. Op die wijze zou men, door willekeurig veronderstellingen
in dit opzicht te maken, onzen
a-vorm kunnen toelichten.

Neemt men daarentegen de mogelijkheid van heteropie aan, dan
kan men den a-vorm van het E. 0., uit den normalen vorm, laten
ontwikkelen, in analogie met E. G. veranderingen die Samojloff
beschreef. Hij beschadigde de basis ventriculi voortdurend over
grooter uitgestrektheid en leidde dan telkens het E. G. af van basis
en punt. De negatieve phase van R treedt dan steeds meer op den
voorgrond, ten koste van de positieve; tenslotte resulteert een
negatief monophasisch E. G. Dit vertoont overeenkomst met mijn
figuren. In \'t geval van Samojloff komt de negativiteit van de basis
voortdurend minder, tenslotte in \'t geheel niet meer, in \'t geding
bij de vorming van den R top, terwijl de negativiteit van de spits
meer en meer op den voorgrond treedt.

Zoo zou men in voorgaande experimenten zich kunnen voor-
stellen, dat het punt van uitgang van den prikkel, zich geleidelijk
verder van de basis verplaatst naar den apex ventriculi.

Dan blijft evenwel nog te verklaren de lengtevermeerdering van
den afstand tusschen voet R en hoogtepunt T. Neemt men heteropie
aan, dan is te bedenken, dat bij behoud van den oorspronkelijken
weg in de spiermassa, de prikkelgolf toch in tegengestelde richting
moet gaan. De mogelijkheid bestaat dan, dat in dit geval de gelei-
ningssnelheid kleiner is.

En nu de wijziging der chemische processen in de spierelenienten,
waarvan het E. G. afhankelijk is te stellen. Wanneer deze wijziging
plaats vindt, dan moet in het oog worden gehouden, dat twee
factoren een rol kunnen spelen, nl. de verandering der straling en
de materieele onttrekking van kalium.

In hoeverre zou de materieele onttrekking van kalium, een oorzaak
kunnen zijn voor de vormverandering van het E. G.? Aanvankelijk
meende ik eenige aanwijzing te vinden in de proeven van
Jolles
daar zijn figuren eenige analogie vertoonden met de mijne. Hij om-
spoelde kikkerharten met kalilooze R. v. en ging den vorm van het
E. G. na. Ook dan trad de negatieve phase van R. meer op den
voorgrond en ontstond een kleine verlenging van den afstand voet
R tot hoogtepunt T. Dit kan geweten worden aan materieele ont-

-ocr page 72-

trekking van kalium, zonder meer, wanneer men voodoopig afziet
van de terzelfder tijd verdwijnende straling.

Alleen zou in aanmerking komen in de straks beschreven proeven,
het diffusibele kalium; niet het kalium uit dépots der hartspier-
vezels, daar de veranderingen in het E. G. zeer snel optreden.

Hoe zou men zich dan de rol van het materieele kalium, dus
geheel afgescheiden van zijn functie als radio-actief element, moeten
denken? De werking als éénwaardig ion legt geen gewicht in de
schaal, waar alles met talrijke eenwaardige natriumionen blijft
doordrenkt.

Intusschen is het niet ondenkbaar, dat het kalium, naast zijn
functie als radio-actieve stof, nog een andere rol heeft te vervullen
in de processen, die tijdens het kloppen plaats hebben, en waarin
het niet kan worden vervangen door de andere a-stralers, maar wel
door rubidium, dat chemisch eng met kalium is verwant. iVlaar ook
het natrium staat niet ver van kalium af, en dit is toch gedurende
het geheele experiment in overvloed aanwezig.

Dat de materieele onttrekking van kalium de oorzaak zou zijn
voor de vormveranderingen van het E. G. bij de a-automatie is dus,
op zich zelf genomen, weinig waarschijnlijk. Systematisch onderzoek
zou hier licht kunnen brengen. In dit opzicht ware aan te bevelen,
doorstrooming van harten met een vloeistof, waarin zoowel een
a- als een j5-straler aanwezig zijn, met een overwicht van een van
beide, om vervolgens het E. G. na te gaan.

In principe is dit reeds in mijn proeven geschied, namelijk on-
middellijk na een paradoxon. Evenwel werd dan, naar de
a-kant
gaande, tegelijkertijd het kalium uitgespoeld. Strenger is het, wanneer
men dit ter plaatse laat en enkel den
a-straler in overmaat toevoegt.

De invloed van bestraling met radiumzouten op eiwitoplossing,
is onderzocht door
Fernau en Pauli^). Zij zagen, na verioop van
dagen, coagualatie optreden, voorafgegaan door een toestand van
vermeerderde viscositeit. Ook kon
Gunzburg een vermeerderde
viscositeit aantoonen van het perssap van kikkerspieren, bij toe-
voeging van minder dan 25 mgr. uranylnitraat p. L. verdund pers-
sap, terwijl de viscositeit nagenoeg zonder verandering bleef bij
toevoeging van kaliumchloride. JVlen zou zich kunnen voorstellen,
dat iets dergelijks plaats had in doorstroomingsproeven, waarbij een
a-straler in de vloeistof aanwezig is, en waardoor eveneens een
viscositeitsvermeerdering optrad van het sarcoplasma.

Is nu het E. G. een uiting der ionenbewegingen, die men zich,
in analogie met
Frev kan denken plaats te hebben bij de afbraak

-ocr page 73-

en den opbouw der hypothetische prikkelstof, die naast elkaar en
min of meer gelijktijdig, geschieden, dan zullen deze een belem-
mering ondervinden bij vermeerdering der viscositeit, en dat op die
wijze aanleiding kan ontstaan tot veranderingen in het E. G., is
wel aannemelijk.

De veranderingen der viscositeit treden echter bij de proeven van
Fernau en Pauli eerst na dagen op, en zijn terug te voeren op
ladingen, die de electronen afgeven. In doorstroomingsproeven, waar
zoo weinig radio-actief element aanwezig is, dat bovendien veel
zwakker werkt dan radium, kan dit toch bezwaarlijk het geval zijn.
Bovendien treden de veranderingen in het electrocardiogram reeds
na korten tijd op.

Dan ontstaat de voorstelling, van een in de spiercellen snel
optredenden en verdwijnenden an-electrotonus bij a-straling, ver-
oorzaakt door de voorbijvliegende a-deeltjes, in tegenstelling met
een kat-electrotonus bij /J-stralers. Hierdoor ontstaat een vluchtige
prikkelingstoestand in de door kat- of an-electrotonus getroffen cel.
Deze prikkelingstoestand wordt tot oorsprongsprikkel, die op ge-
wone of ongewone wijze werkt of zich op gewone of
ongewone
wijze door het hart voortplant. Een zeer kleine lading in snelle be-
weging kan, zoo beschouwd, een groote beteekenis verkrijgen.

GERAADPLEEGDE LITTERATUUR.

1. Th. Engelmann. Over de geleiding der irritatie in de hartspier. On-
derz. Physiol. Lab. Utrecht. 3e Reeks Deel III p. 79, 1874.

2. Th. Engelmann. Über reciproke u. irreciproke Reizleitung etc. Onderz.
Physiol. Lab. 4e Reeks Deel IV p. 41, 1896.

3. Fernau en Pauli. Uber die Einwirkung der durchdringenden Radium-
bestrahlung auf organische und Bio-kolloide. Bioch. Zeitschr. Bd. 70 n
426, 1915.

4. I. Gunzburg. Influence de l\'uranium et du potassium sur Ia viscosité des
liquides colloidaux. Arch, néerl. de Physiol. T. IV p. 233, 1920.

5. E. Frey. Ein Versuch den Verlauf der Kontraktion am Herzen und Mus-
keln auf Stoffwechsel zurückführen. Pflüger\'s Archiv. Bd. 184 p. 156, 1920.

6. W. jolles. Onkerzoekingen over den invloed van sommige physico-che-
mische en vitale voorwaarden op het E. G. van het overlevende kikvorsch-
hart. Dissertatie Utrecht 1917.

CONCLUSIES.

1. Het ventrikel-electrogram der/^-automatie vertoont den typischen
vorm, waarin naast een onmiskenbaren R-top, een even onmis-
kenbaren T-top aanwezig is.

-ocr page 74-

2. Het ventrikel-electrogram der a-automatie bezit een meer een-
voudigen en langer gerekten vorm. In vergelijking met het
ß-type
is R negatief, terwijl T zijn oorspronkelijke positieve richting
heeft behouden.

3. Dat het ontstaan van het a-type uit het ß-type, zou zijn terug
te voeren op een materieele onttrekking van diffusibel kalium,
is niet waarschijnlijk.

Ook het terugvoeren van de werking der radio-actieve zouten,
tot een ongewone statische lading der micellen van het spier-
protoplasma, biedt weinig kans tot verklaring.

4. Een betere verklaring kan misschien aan de dynamische werking
der electronen worden ontleend, wanneer men een plotseling
ontstaan van vluchtigen an-electrotonus bij het doorvliegen van
een a-deeltje, en van vluchtigen kat-electrotonus bij het door-
vliegen van een /ö-deeltje aanneemt.

-ocr page 75-

STELLINGEN.

De meening, dat „katarrhale icterus" in de meerderheid der
gevallen, berust op ontsteking der groote galwegen, is onjuist.

2.

Bij manifeste kindertetanie, is behandeling met ammoniumchloride
aan te bevelen.

3.

Bij strumectomie, verdient de onderbinding der arteria thyreoidea
inferior volgens de Quervain de voorkeur boven die aan den
onderpool.

4.

Ventriculographie door middel van lumbale punctie, is bij hersen-
tumoren niet aan te bevelen.

5.

Het erythema induratum van Bazin berust op tuberculose.

6.

De centralisatie van inrichtingen ter bereiding van koepokstof
is niet aan te bevelen.

-ocr page 76-

...tr^-sv.-!/; •; v\'

. 1 •

V h v\\ -A\'.i v

-ocr page 77-

.. ( ^ s :

;rv\'\' -

11

\' f

; t ■

tl

-ocr page 78-

r:.

i -

■ ^

. \'

^ ; ^ V-r-\' ■■■ -.••\'■■vfr-!

pW-

r""

/■f

\' ■. \\

-ocr page 79-

4

,1. Avr

> -.S •

• N <

ff\' >

**

-ocr page 80-