-ocr page 1-

1 EN 15 JULI 1993

DEEL 118, AFLEVERING 13/^4»

ISSN □G4Ü - 7453

(j

\'\' /

Tijdschrift

voor

blöLlOTHEEK DER
RUI^SUNIVEkSlTÊlT
ÜTKÊCHT

m

-ocr page 2-

stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de ernst van de nierbeschadiging varieert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding veriaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een streng beperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

mg/dl Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

16

12

20

1 2

8

O

24 28
weken

Canine Medium Protein dieet
— Zelf bereid eiwitbeperkt dieet

l^ngdurif^e effectiviteit van het Canine Medium Protein dieet in een 6 maanden
durende thuissttidie van WAI.THAM\'

Als de klinische .symptomen en het bloedon-
derzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
doening, dan is het
Pedigree* Canine Medium
Protein
dieet geïndiceerd. In dit praktisch toe-
pasbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
energie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
de complete voedingsbehoefte voor een lange
termijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

dieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
van secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
door het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
geaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
dies bij WALTHAM\' zijn geschiktheid voor een effectieve lange
termijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval van
ernstige nierbescha-
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-

(

* ceerd. Hierin is het
eiwitgehalte verder
teruggebracht tot
slechts 12% van de
u energie. Dit is het
minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaamsfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

Referencie 1 Leibeiscdcr. J.L. & Neufeld. K W . Effects of Medium Procein Diets in Dogs with Chronic Renal Failure
Waliham Intemaiional Symposium on the Nutrition of Small Companion Animab, Proceedings.
1990
\'registered trademark

Pedigree® Canine Medium Protein dieet

-ocr page 3-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 13. 1 EN 15 JULI 1993

ÜQRSPRDNKELIJKE ARTIKELEN

Een serologisch onderzoek naar het voorkomen van L. Hardjo bij schapen in Nederland;
./ J. Pekelder. F. Westenbrink. P. Vellema. D. J. Peterse. B. A. Bokhout en P. Franken

QP VERWIJZING

Een geval van Oleanderintoxicatie bij de kat; H. P Meyer. W. J. van der Linden en
J. S. van der Linde-Sipman

OVERIGE ARTIKELEN

Pijnstillers; het gebruik van aspirine bij de hond; invloeden van tablettype en voeropname
op de plasmasalicytaatconcentratie;
R. C. Nap, D. J Breen. T. J. G.M. Lam.
I. O. M. Peters. A. Willemsen en J. J. de Bruvne

ACTUA

439

BOEKBESPREKINGEN 435,438

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Varkens houden na de eeuwwisseling; een gezonde blik vooruit en alleen wanneer

\'pigs might fly\'; L. VeUenga 443

Onderzoek alternatieve systemen voor huisvesting leghennen 445

Fidin repertorium diergeneesmiddelen 445

Rectificatie 446

BRR-tup: al 25 jaar een gezond geluid 446

Opnamen sateliet-telefoon-conferenties 446

Officiële inauguratie; W. Syhesma 447

Wereldcongres geschiedenis diergeneeskunde; S. Deleu en IV. Syhe.sma 449

Meer winst en omzet 1992 agrarische divisie Upjohn 449
Intermediaire zones bij uitslagen antibioticumgevoeligheidsbepalingen vanaf 1 juli 1993 450

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Moskou, grootste producent van wetenschappelijke publikaties 450

Hersens wilde kat niet voor de poes 450

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE 451

MEDEDELINGEN VD 452

CONGRESSEN EN CURSUSSEN 452
VRAAG EN ANTWOORD

Wat verstaat men onder Ulcus Rodens?; A. Heijn 453

Het s.g. van de urine; A. Rijnberk 453

Oxytocine;^/. 5o/ 454

WETENSCHAP

433

436

®

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

vhijac

-ocr page 4-

HOOFDREDACTIE

Dr W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)

Mw. dr. 1. van der Gaag

Prof. dr. J. E. van Dijk

Prof.dr.G. H.Wentink

Mw. drs. L. M. Overduin

Drs. N.J. GJ. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Prof.dr. E. D. Heller(lsraël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. M. W. Jackwood (Athens. Georgia. U.S.A.)

Dr. M F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van "t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J.Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus(Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California. U S A.)

Prof dr. M. Pensaen (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Glessen. Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr K. A. Schat (Ithaca. New York. U S A.)

Prof dr. J. de Schepper (Gent. België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort. France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F G M van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R.G.J M Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn vciic^cinsoonligd alle Afdelingen en
(JrtKpen van de Koninklijke Nederlandse Maaischap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 II/fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrifi \\wjr Diergeneeskunde is het vercni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 10. Utrecht. Algemene Bank Nederland
N.V., Postbus 30,3500 AA Utrecht, nr. 55 50 4« 861 en
Crediet en Effectenbank N.V., Postbus 85100, 3508
AC Utrecht, nr. 69 93 61 443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B V., Breukclen (tel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V.. Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031. 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax 030-511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Prof dr. E. H. Kampelmacher, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. vanZutven. penningmeester

Drs. A. Mosten. lid

Drs. W. J. Schoorlemmer. lid

Drs. Dj P. Teenstra. lid

Drs. S. D. Feitsma. lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T.W. te Giffel. secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Kgmond
Mw. drs. S.A. M.Delcu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindiën

454

455
457

460

461
461

461

462

462
46.1

463

463

464
464

466

467

Lageseleniumstatus;/ Veling

REFERATEN

STUDENTENREFERATEN

KNMVD

ALGEMEEN

Er is meer dat alle dierenartsen bindt dan dat zc scheidt (reactie hoofdbestuur
op \'bijdrage structuurdiscussie\')
Enquête automatisering
Registreren

Nieuw gezicht vacaturebank; Sophie Delen
Weggevallen

Bestuur Novad Coöperatie Ideëel
Golf doet stress en grenzen verdwijnen
Waar ben ik goed in?
Publieksfolder
Jaarcongres 1993 KNMvD

PERSONALIA
PAO-DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

CONTENTS

ORIGINAL PAPERS

A serological survey of Leptospira hardjo atitibodies in sheep in the Netherlands;

./.,/. Pekelder. F. Weslenhrink. P Vellemci. D../. Peterse. B. A. Bokhoiil en P. Franken 433

CLINICAL REFERRALS

Oleander intoxication in a cat: H. P. Meyer. H\'. J. van der Linden en

./. S. van der Linde-Sipman 436

OTHER PAPERS

Analgetics; the use of a aspirin in the dog; Influences of tablet type and feeding regimen on the

plasma salicylate concentration; R. C. Nap. D. J. Breen. T. J. G.M. Lam.

I. O. M. Peters. A. Willemsen en J. J. dc Bruyne 439

All rights reserved

\\ crklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992:
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke-direct of indirect - het gevolg miKht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uit dit tijdschrift mag worden verveeKoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ook. zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

fPaper.s appearing in this joiinwl are listed in Current Contents / Agricultural Biologx- and Environmental Si lence /
Index-Medicus. Index l\'eterinarius / Veterinary Bulletin. Sioltygical Abstracts. Catuhrldge Scientific Abstracts}.

-ocr page 5-

Program^: de pil voor de vlo

/

stopt het vlooienprobleem op radikale wijze:
Program voorkomt dat de vlo zich voortplant
beschermt honden en katten kontinu (zonder
afname in werkzaamheid tussen behandelingen in)
IS gemakkelijk in gebruik en handig gedoseerd in
tabletten (voor honden) of ampullen (voor katten)
IS ongevaarlijk voor mens en huisdier, wordt oraal
toegediend en vermijdt het gebruik van
konventionele insekticiden in de huiselijke kring,
voorkomt het ontstaan van vlooienplagen in huis
mits toegepast volgens de gebruiksaanwijzing.

PROGRAM
PROGRAM
PROGRAM
PROGRAM

PROGRAM

PROGRA\'A

omdat voorkomen beter is dan genezen

PROGRAM tabletten bevatten
30% w/w Lufenuron.
PROGRAM suspensie bevat
7% w/w Lufenuron.
Indikatie: voor maandelijkse
orale toediening ter bestrijding
van vlooien door reduktie van
het aantal vlooienlarven.
Contra-indikaties: geen.

Animal Health
Division

Postbus 1048
4700 BA Roosendaal
Telefoon 01650 - 97305
Fax 01650-59605

-ocr page 6-

Now You\'re

spraying vmh

DEFENDOG is een effektieve, gebruiksklare
oplossing tegen vlooien en teken op
de hond, die rechtstreeks op de vacht
wordt gesproeid. DEFENDOG heeft
een unieke dubbele werkzaamheid:
het doodt direkt de aanwezige vlooi-
en en het heeft een lange nawerking (tot wel
acht weken na toepassing). DEFENDOG is
\\ effektief, eenvoudig toe te passen, veilig
(geen gevarensymbool) en ekonomisch
in het gebruik. DEFENDOG is uit-
sluitend verkrijgbaar bij de dierenarts.

DEFENDOG

DE ONZICHTBARE BESCHERMENDE FILM TEGEN VLOOIEN EN TEKEN

ymbac

-ocr page 7-

I fi

Tijdschr. Diergeneeskd 1993: 118: 433-5

EEN SEROLOGISCH ONDERZOEK NAAR HET
VOORKOMEN VAN LHARDJO BIJ SCHAPEN IN
NEDERLAND

J.J. Pekelden\', F. Westenbrink\'. P. Vellern^, D.J. Peterse^,
B.A. Bokhoutf en P. Franken\'\'

SAMENVATTING

3918 Schapen van 137 bedrijven uit de regio\'s West- en
Midden-Nederland, Noord-Nederland en Gelderland
werden serologisch onderzocht op het voorkomen van
antistoffen tegen
Leptospira hardjo. Deze antistoffen wer-
den bij 3,3% van de schapen aangetoond. Regionaal ble-
ken er aanzienlijke verschillen te bestaan zowel met be-
trekking tot het percentage positieve schapen, als met
betrekking tot het percentage positieve koppels schapen.
Alle sera uit Gelderland waren negatief. Het percentage
positieve sera in de regio\'s West- en Midden Nederland
en Noord-Nederland was respectievelijk 0,9 en 6,5, het
percentage serologisch positieve koppels respectievelijk
19,4 en 32,7. Het percentage positieve schapen per posi-
tieve koppel varieerde van 1 tot 51,6. Serologisch posi-
tieve schapen kwamen voor op bedrijven met en zonder
rundvee. Op bedrijven met rundvee was er geen duide-
lijke samenhang tussen serologisch positieve schapen en
de aanwezigheid van hardjo-antistoffen bij rundvee.
Hardjo-infectie van schapen, onafhankelijk van rund-
vee, lijkt aannemelijk.

INLEIDING

in 1984 is het voorkomen van Leptospira interrogans sero-
var
hardjo (L.hardjo), de veroorzaker van mclkerskoorts bij
de mens en leptospirose bij rundvee, in Nederland voor het
eerst beschreven. Het rund wordt beschouwd als de natuur-
lijke gastheer van
L.hardjo (4). Klinische Leptospirose
hardjo-infecties bij rundvee worden gekenmerkt door abor-
tus en het flabby udder syndroom.

Uit een oriënterend serologisch onderzoek bij melkvee, uit-
gevoerd in 1987 in Friesland, bleek het percentage besmette
bedrijven per streek te variëren van 14-68% (2). Bij het lan-
delijk onderzoek van tankmelkmonsters, uitgevoerd door het
C.D.L in 1988, werd in 35% van de monsters antistoffen te-
gen
L.hardjo aangetoond met grote regionale verschillen (1).
L.hardjo-\'mkcl\\Q bij schapen is op grond van serologisch on-
derzoek vastgesteld in het Verenigd Koninkrijk, Australië,
Nieuw Zeeland en West-Duitsland (3, 5, 7,9).
Bij een serologische screening van schapen in het Verenigd
Koninkrijk bleek bij 6,4% van de koppels antistoffen tegen

\' Gezondheidsdienst voor Dieren in H\'est- en Midden-Nederland. Postbus H7. 2H00
AB GOUDA.

■ Gezondheidsdienst v(mr Dieren in Noord-Nederland. Postbus 361. 9200 AJ
DRACHTEN.

Centraal Diergeneeskundig Institmit. Postbus 65. 11200 AB LELYSTAD
Gezondheidsdienst voor Dieren in Gelderland. Po.sthus 10. 6HH0 BD VELP

L.hardjo voor te komen. Het percentage positieve schapen in
de koppels varieerde van 5 tot 94 (5).

Recent is bij schapen agalactie vastgesteld ten gevolge van
L.hardjo-\'mïtcXxt (8). Abortus en doodgeboorte van lamme-
ren door
L.hardjo-mïtc\\\\t is al langer bekend (4). Klinische
L.hardjo-\'mïtcX\\Q is bij schapen in Nederland niet vastge-
steld.

Er zijn aanwijzingen dat schapen niet alleen incidenteel
eindgastheer zijn van
L.hardjo. maar ook een natuurlijke
gastheer kunnen zijn (3). Als schapen een reservoir zouden
vormen van
L.hardjo heeft dit belangrijke consequenties
voor de bestrijding van deze infectie bij rundvee.
Teneinde inzicht te krijgen in het voorkomen van
L.hardjo
bij schapen in Nederland is een serologisch onderzoek uitge-
voerd in de regio\'s West- en Midden-Nederland (WM),
Noord-Nederland (N) en Gelderland (G).

MATERIAAL EN METHODE

Bij het onderzoek werd gebruik gemaakt van sera die be-
schikbaar kwamen via de periodieke bemonstering in het
kader van de georganiseerde zwoegerziektebestrijding in
1988-1990.

De schapen waren minimaal een halfjaar oud en voor zover
per bedrijf een selectie werd toegepast, was het aantal zoda-
nig dat met 95% zekerheid tenminste 2% seropositieven kon
worden opgespoord.

De aantallen onderzochte monsters en bedrijven staan ver-
meld in tabel I. De bedrijven waren deels bedrijven met al-
leen schapen, deels bedrijven met schapen en rundvee. De
rundveebedrijven konden onderverdeeld worden in bedrij-
ven met
L.hardjo-antKtofkn en bedrijven zonder L.hardjo-
antistoffen in de tankmelk.

Tabel 1 Aantal onderzochte bedri|ven en schapesera per regio.

regio

aantal schapesera / aantal bedrijven

totaal

alleen schapen

rundvee met

rundvee

L.hardjo-

»)nder

antistoffen

L.hardjo-

anlistuffen

WM

1925/36

986/19

477/ 7

462/10

N

1743/52

565/15

423/15

755/22

G

250/13

0

250/13

0

De sera zijn onderzocht met behulp van de ELISA voor het
aantonen van antistoffen tegen
L.hardjo volgens voorschrift
van het Centraal Diergeneeskundig Instituut te Lelystad
(H1169()9d/oLy/sokt. 1990).

-ocr page 8-

RESULTATEN

Tabel 2 geeft een overzicht van het aantal positieve sera, het
aantal positieve koppels en de range van positieve sera in de
positieve koppels in de drie regio\'s.
Van alle onderzochte sera (N=3918) waren er 130 (3,3%)
positief t.o.v.
L.hardjo.

In de regio\'s WM en N was 0,9% respectievelijk 6,5% van
de sera positief en kwamen op 19,4% respectievelijk 32,7%
van de bedrijven één of meer positieve schapen voor. Alle
sera uit de regio G waren negatief

Het percentage positieve schapen in de seropositieve kop-
pels varieerde van 1 tot 35 in de regio WM en in de regio N
van 1,5 tot 51,6.

434

Tabel 2. /../lard/o-antistaffen bij schapen in de regio\'s WM, N en G.

regio

aantal pos.

sera/totaal
(%)

aantal seropos.
koppels/ totaal
(%)

% pos. sera
in pos. koppels

WM

17/1925(0,9)

7/36(19,4)

1,0-35,0

N

113/1743(6,5)

17/52(32,7)

1,5-51,6

G

0/250(0)

0/13(0)

-

In tabel 3 zijn de resultaten van de regio\'s WM, N en G weer-
gegeven op bedrijven zonder rundvee en op bedrijven met
rundvee.

Tabel 3. i../iard/o-antistoften bij schapen op bedrijven zonder rundvee, op
bedrijven nnet rundvee waar /..
hardjoantisVoffen in de tankmelk aanwezig
waren en op bedrijven met rundvee waar geen
L.hardjoantistaffen in de
tankmelk aanwezig waren

regio

aantal pos.

aantal pos.

range % pos.

sera / to-

koppels/

sera in pos.

taal (%)

totaal (%)

koppels

geen rund-

WM

2/986(0.2)

2/19(10.5)

1 - 1,5

vee

N

43/565 ( 7,6

7/15(46,7)

4 -22,5

rundvee

WM

7/462 ( 1,5)

3/10(30,3)

2,3- 8.4

neg. tank

N

23/755( 3,0)

5/22 (22,7)

2 -40

rundvee

WM

8/477 ( 1,7)

2/7(28,6)

0.6-35

pos. tank

N

47/423(11.1)

5/15(33,3)

7 -51,6

G

0/250

0/13

-

Schapen met antistoffen tegen L.hardjo kwamen in de regio
WM voorop 10,5%, en inde regio N op 46,7% van de bedrij-
ven zonder rundvee.

In 30,3% van de koppels op niet-besmette melkveebedrijven
in de regio WM en in 22,7% van de koppels in de regio N wa-
ren schapen aanwezig met antistoffen tegen
L.hardjo.
In 28,6% van de koppels schapen op besmette rundveebe-
drijven in de regio WM en in 33,3% van de koppels in de re-
gio N bleken één of meer serologisch positieve schapen voor
te komen.

DISCUSSIE

In tegenstelling tot de regio\'s N en WM werden in de regio G
geen positieve schapen gevonden, hoewel al het materiaal
afkomstig was van schapen van Z../iarc^V;-positieve rund vee-
bedrijven. Uit inventarisaties in \'88 en \'89 bleek de preva-
lentie van
L.hardjo op melkveebedrijven in de regio G dui-
delijk lager dan in de regio\'s N en WM, terwijl de prevalentie
van
L.hardjo op melkveebedrijven in de regio N duidelijk
hoger was dan die in de regio WM. Er blijkt ook een duide-
lijk verschil te zijn in de prevalentie van positieve schapen
tussen de regio\'s N en WM (respectievelijk 6,5% en 0,9%).

lari

kl I M

Bij vergelijking van de drie regio\'s blijkt er een samenhang
te bestaan tussen de hoogte van prevalentie van
L.hardjo-^o-
sitieve melkveebedrijven en de prevalentie van positieve
schapen. Opmerkelijk is het daarom dat binnen de regio bij
vergelijking van schapenbedrijven zonder rundvee en scha-
penbedrijven met
L.hardjo -positief of -negatief rundvee de
samenhang niet duidelijk is. Wanneer het zo zou zijn dat
schapen voornamelijk door rundvee worden geïnfecteerd,
dan zou men koppels schapen op positieve melkveebedrij-
ven vaker en in hogere mate positief verwachten dan op ne-
gatieve melkveebedrijven. Uit tabel 3 blijkt dat niet het geval
te zijn. Wel blijkt dat het percentage positieve schapen op
positieve melkveebedrijven hoger kan zijn (tot 51,6% van de
koppel).

Vanwege te weinig inzicht in de bedrijfsvoering ten aanzien
van aan- en verkoop en van de intensiteit van het contact
schaap-rund kan geen duidelijke uitspraak worden gedaan
over het belang van de infectieroute\'s rund-schaap, schaap-
rund en schaap-schaap. Omdat uit ons onderzoek blijkt dat
serologisch positieve schapen voorkomen op bedrijven zon-
der rundvee en op bedrijven met negatief rundvee lijkt infec-
tie van schapen onafhankelijk van rundvee aannemelijk. Dit
wordt ondersteund door een inventarisatie in Duitsland (9).
Het hoge percentage seropositieve schapen op enkele bedrij-
ven zonder positief rundvee zou, na introductie van de infec-
tie in de koppel, op schaap-schaap-transmissie kunnen wij-
zen. Ook Cousins et al. (3) dragen bewijs aan dat het schaap
niet uitsluitend als eindgastheer moet worden beschouwd.
In het belang van de bestrijding van
L.hardjo bij rundvee is
nader onderzoek naar de rol van het schaap bij de
L.hardjo-
epidemiologie in Nederland noodzakelijk. Tevens wordt
daarmee de preventie van hardjo-infectie bij de mens onder-
steund. Omdat elders bij het schaap abortus, perinatale lam-
mersterfte en agalactie door
L.hardjo-\'mfecüe zijn vastge-
steld is onderzoek naar de betekenis van deze infectie bij het
schaap in Nederland gewenst.

Bij serologisch onderzoek is geen onderscheid mogelijk tus-
sen
L.hardjo hovis en L.hardjo prajilno. Voor nader onder-
zoek naar de epidemiologie van
L.hardjo bij het rund en het
schaap is dit onderscheid mogelijk van betekenis.

DANKBETUIGING

De auteurs danken B. Lammers en G. Ulermöhlen voor Je uilvoering van
het serologisch onderzoek.

SUMMARY

A serological survey of Leptospira hardjo antibodies in
sheep in the Netherlands.

Sheep (3918) from 137 farms in the regions of North-. H\'e.ft- and Mid-
Netherlands and Gelderland were serologically investigated for the pre-
sence
of antibodies against Leptospira hardjo. Antibodies were detected in
3.3%
of the sheep. There were large regional differences with respect to
both the percentage
ofpositive sheep and the percentage of positive flocks.
All sera from sheep in Gelderland were negative. In H\'est- en Mid-
Netherlands there were 0.9 and 6.5 % positive sera, respectively, and 19.4
and 32.7% positive flocks. The percentage
of positive sheep per positive
flocks varied
from / tot 51.6. Serological positive sheep were from farms
with and without cattle. On farms with cattle, there was no clear relation-
ship between .serologically sheep and the presence
of hardjo antibodies in
cattle. It thus seems plausible that sheep can be infected with hardjo inde-
pendently
of cattle.

LITERATUUR

1. Bokhout BA. Uitslag landelijk onderzoek Leptospirose/melkerskoorts.
Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114:35.

2. Bokhout BA. Peterse DJ, Koger PL en Terpstra WJ. Het voor komen van
hardjo-positieve melkrunderen in Noord-Nederland; een oriënterend
serologisch onderzoek. Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114:123-30.

T I J D S CI I R I K T VOOR D 1 E R G E N F. i: S K U N D R , D h K L 118, A K L E V K R I N Ci 13 EN 14, 1993

-ocr page 9-

3. Cousins DV, Ellis TM, Parkinson G, and McGIasham CH. Evidence for
sheep as a maintenance host for
Leptospira interrogans serovar hardjo.
Vet Ree 1989; 124:123-4.

4. Ellis VA, Bryson DG, Neill GD, McParland PJ, and Malone EE.
Possible involvement of Leptospiroses in abortion, stillbirths and neona-
tal deaths in sheep. Vet Ree 1983; 112:291-3.

5. Hathaway SC. Little TWA, and Stevens AE. Serological survey of
Leptospiral antibodies in sheep from England and Wales. Vet Ree 1982;
110:99-101.

HELP, MIJN KAT DOET \'HET
NAAST DE BAK!

Deskundige adviezen over natuurlijk of aangeleerd kat-
tengedrag

Nvnke Endenhurg, Lisse/Groningen. Etiko, 1992, 6H pa-
gina \'s. ISBN 90 5266 069 7.

Zoals uit het voorwoord blijkt is dit boekje met name ge-
schreven voor katteneigenaren. De auteur geeft aan dat 24%
van de katteneigenaren kampt met gedragsproblemen bij zijn
of haar kat. Zij hoopt er met dit boekje toe bij te dragen dat
gedragsproblemen vaker voorkomen worden.

Alvorens de verschillende problemen te behandelen gaat de
auteur eerst in op de geschiedenis van de kat in het algemeen
en op speciale aspecten van onze huiskat in het bijzonder. Dit
deel van het boekje geeft een goed inzicht in het normale ge-
drag van de kat. Met name het gedeelte over het territorium
van de kat en wat dit betekent voor mensen die kleinbehuisd
zijn, vond ik zeer nuttig.

Vervolgens is er een apart hoofdstuk gewijd aan de aanschaf
van een kat. Zonder de lezer op enige wijze te willen beïn-
vloeden geeft de auteur aan voor welke keuzes men komt te
staan wanneer er voor een kat wordt gekozen. Ze schetst de
karakters van een aantal bekende rassen.

1 ■ VI

6. Hartman EG, Franken P, Bokhout BA en Peterse DJ. Leptospirose bij
runderen; melkerskoorts bij veehouders. Tijdschr Diergeneeskd 1989;
114:131-5.

7. Hartman EG. Leptospirose bij dier en mens. Diergeneeskd
Memorandum 1990; 37 (2): 39-58.

8. McKeown JD, and Ellis WA. Leptospira hardjo Agalactia in sheep. Vet
Ree 1986; 118:482.

9. Schönberg A, Staak Ch und Kampe U. Leptospirose in der
Bundesrepublik Deutschland. I Vet Med B 1987; 34: 98-108.

Het is jammer dat dit deel enigszins beperkt moest blijven.
Het gedeelte over \'vakantie\' is in deze tijd onontbeerlijk.
Tegenwoordig speelt steeds vaker de vraag \'wat doen we zo-
lang met de kat\'. De verschillende mogelijkheden worden
kort besproken met de eventuele consequenties,

Nynke Endenburg bespreekt vervolgens een keur aan pro-
blemen die voor eigenaren en dierenartsen goed herkenbaar
zijn, zoals \'hèt naast de kattebak doen\', het sproeien in huis,
krabben aan meubilair, agressief gedrag en overmatig likken
van de vacht. Van deze en nog meer problemen laat ze de le-
zer kennismaken met de mogelijke achterliggende oorzaken.
Vervolgens geeft ze aan hoe je dit afwijkend gedrag zou kun-
nen corrigeren. Het bezit van een plantespuit blijkt voor ie-
dere probleemkatteneigenaar essentieel te zijn! De aange-
dragen oplossingen zijn niet te ingewikkeld en worden elke
keer weer onderbouwd. Het \'titel\'probleem is uitvoerig uit-
gewerkt, Duidelijk wordt dat dit probleem niet één, maar
vele oorzaken kan hebben en daarom stap-voor-stap aange-
pakt moet worden.

Voor katteneigenaren is dit een zeer goed leesbaar en infor-
matief boekje. Ook de dierenarts zal hier echter nog genoeg
informatie in kunnen vinden die hem of haar kan helpen om
de vele op een spreekuur gestelde vragen zinnig te kunnen
beantwoorden. Uit de manier waarop het boekje geschreven
is, blijkt dat de auteur zelf katten heeft en katten een warm
hart toedraagt. Dit komt de leesbaarheid van het boekje zeer
ten goede. Het is een boekje geworden dat iedere dierenarts
en iedere toekomstige katteneigenaar zou moeten lezen en
dat zeker ook een plaats verdient in de wachtkamer van de
dierenarts!

Lisette Overduin

-ocr page 10-

SAMENVATTING

Deze casuïstiek beschrijft het klinisch beeld en de patho-
logische veranderingen bij een kat passend in het beeld
van een oleandervergiftiging. Het klinisch beeld werd ge
kenmerkt door braken, diarree en ventriculaire extrasys-
tolen. Bij postmortaal onderzoek werd focale degenera-
tie en necrose in het myocard gezien, alsmede bloedingen
in het myocard en in de maagdarmwand. Er wordt een
overzicht gegeven van de literatuur omtrent de diagnos-
tiek, Pathogenese en behandeling van oleandervergifti-
ging bij verschillende diersoorten en de mens.

CASUÏSTIEK

In september 1992 werd een 5 jaar oude gecastreerde
Europese korthaar poes aangeboden aan de Universiteitskli-
niek voor Gezelschapsdieren (UKG) te Utrecht met de vol-
gende problemen: sinds 3 dagen apathie, waterdunne diar-
ree, veelvuldig braken en anorexic. Voor het ontstaan van de
klachten functioneerde het dier normaal. Enkele uren voor
de aanvang van deze klachten had de eigenaar waargenomen
dat de kat enkele blaadjes van een net aangeschafte oleander-
plant
(Nerium oleander L.) had opgegeten. Ondanks infusen
met een fysiologische zoutoplossing (in totaal 400 ml subcu-
taan) en injecties met een anti-emeticum en een synthetisch
corticosteroid verslechterde de toestand van het dier snel, re-
den waarom verwijzing naar de UKG plaatsvond.
Bij aankomst op de UKG bleek het dier soporeus te zijn. Bij
lichamelijk onderzoek werden een zwakke, inequale en irre-
gulaire pols, een rectale temperatuur van 37.5 °C, koude ex-
tremiteiten en langzaam verstrijkende huidplooien waarge-
nomen. Met de verdenking van een oleanderintoxicatie werd
de kat, gezien de slechte toestand en de tekenen van dehydra-
tie, opgenomen op de intensive Care afdeling. Tevens werd
een elektrocardiogram gemaakt, hetgeen ventriculaire extra-
systolen van multifocale origine te zien gaf
Bij bloedonderzoek werden de volgende afwijkende waar-
den gevonden: ureum 18.6 mM (referentie waarden 5.9-
12.0); kreatinine 189 mM (ref waarden 71-108); plasma os-
molaliteit 325 mOsm/1 (ref waarden 310-320); galzuren 34
mM (ref waarde <8). De natrium- en kalium-concentratie in
het plasma waren binnen de referentiewaarden. Er werd fu-
rosemide (3 d.d. 8 mg subcutaan) toegediend en een infuus
met een Ringer\'s lactaat oplossing\'^( 100 ml/kg/24 uur intra-

\' Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit Diergeneeskunde.

Universiteit Utrecht. Postbus HO. 154. 350K TD Utrecht
■ destijds co-assisient hij de Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren
^ Vakgroep Pathologie. Faculteit Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht. Postbus

HO. 158.35011 TD Utrecht
^ Schiwa GmbH. Glaudorj. Duitsland

veneus) gegeven. Tijdens opname werd geen braken of diar-
ree waargenomen. Wel werden zeer frequent ventriculaire
extrasystolen gezien. De poes stierf 12 uur na opname. Na
overleg met de eigenaar werd besloten postmortaal onder-
zoek te laten verrichten.

Bij macroscopisch onderzoek werd een bleke hartspier ge

zien waarin zich diffuus petechiën bevonden. Het linker
atrium was gedilateerd. De lever vertoonde het beeld van
acute stuwing. In de wand van het gehele maagdarmconvo-
luut waren petechiën aanwezig en de inhoud was hemorrha-
gisch. De mesenteriale lymfknopen waren vergroot en don-
kerrood. In de maag en darmen werden geen oleanderresten
aangetroffen.

Bij microscopisch onderzoek werden in het myocard haar-
den met degeneratie en necrose van de hartspiervezels ge-
zien met aantasting van het endocard. Rondom en in deze
foei was een opruimreactie bestaande uit enkele polymorf-
kemige leucocyten, macrofagen en een activatie van intersti-
tiële cellen aanwezig (Fig. 1). De afwijkingen waren het ern-
stigst aan de binnenzijde van het myocard. Verspreid door de
hele hartspier waren tevens bloedingen aanwezig. De lever
vertoonde acute stuwing met locale necrose. In de maag en
de darm waren petechiën aanwezig. De nier vertoonde een
tubulonefrose. Aan de overige organen werden geen afwij-
kingen gevonden.

DISCUSSIE

Deze casuïstiek behandelt een patiënt waarbij de anamnese
(de opname van oleanderblaadjes), de bevindingen (braken,
diarree en ventriculaire extrasystolen) en het pathologisch
onderzoek (focale necrose en bloedingen in het myocard)
een oleanderintoxicatie zeer aannemelijk maken.
Oleander
(Nerium oleander, fam, Apocynaceae L.) is een
struikgewas met rode, roze of witte bloemen dat tot de na-
tuurlijke vegetatie van (sub)tropische gebieden behoort. In
koudere streken wordt de oleander als kamerplant gehouden.
Alle delen van de plant bevatten natuurlijke hartglycosiden,
de cardenoliden, waarvan het op digitoxine gelijkende ole-
andrine (5) het belangrijkste is (5,7,10,17,21). De plant is
voor alle zoogdieren zeer giftig: ingestie van 1-5, respectie-
velijk 15-30 gram bladeren is letsaal voor het schaap, respec-
tievelijk het rund en het paard (10). Er zijn gevallen van ver-
giftiging met oleander beschreven bij het rund (10,12,13,15),
het paard (10), het schaap (10) en de hond (20). Bij de mens
is suïcide door opname van oleander veelvuldig beschreven
(1,2,8,18,19). Tevens zijn er intoxicaties onder experimen-
tele omstandigheden beschreven bij de hond (4,6) en de rat
(16). Over spontane oleanderintoxicatie bij de kat zijn echter
geen gegevens gepubliceerd.

De diagnostiek van oleanderintoxicatie berust naast de
anamnestische gegevens op het aantonen van het oleandrine
middels een radioimmunoassay, die echter niet specifiek is
voor oleandrine (3), of met behulp van chromatografie (1).
Daar de anamnestische gegevens betreffende de kat duide-

Tijdschr Diergenee.M IW3: II8:436-H

EEN GEVAL VAN OLEANDERINTOXICATIE
BIJ DE KAT

H.P. Meyer\\ W.J. van der Linderf en
J.S. van der Linde - Sipmarf

-ocr page 11-

lijk waren is geen diagnostiek naar het circuleren van ole-
andrine verricht.

Het symptomenbeeld van ingestie van toxische hoeveelhe-
den oleandrine komt overeen met die van de hartglycosiden
digoxine en digitoxine (10). Hierbij ontstaan gastrointesti-
nale (braken, diarree), respiratoire (tachypnoe en dyspnoe)
en nerveuze (toevallen, tremoren) verschijnselen. Braken en
diarree waren bij de beschreven kat aanwezig. Het meest op
de voorgrond tredend zijn echter de cardiovasculaire conse-
quenties van de opname van toxische hoeveelheden hartgly-
cosiden.

De cardiovasculaire werking van de hartglycosiden berust
op effecten op het myocard en het geleidingssyteem. Door
competitief antagonisme met kalium op de Na\'\'\'-K^ -pomp
in de plasmamembraan van de hartspiercellen (7,9,11) wordt
bij aanwezigheid van hartglycosiden tijdens de refractiaire
periode de flux van kalium naar intracellulair verhinderd. Dit
heeft tot gevolg dat, om efflux van natrium mogelijk te ma-
ken, de intracellulaire ongebonden calciumconcentratie
stijgt. Dit heeft een positief inotroop effect. Tevens kan het
leiden tot het optreden van ectopische foei en degeneratie en
necrose van het myocard (10). Door verlenging van de re-
fractiaire periode in zowel de sinusknoop als de AV-knoop is
er een negatief chronotroop effect. Intoxicatie met hartgly-
cosiden kan via de geschetste mechanismen leiden tot een
scala van hartritmestoomissen, variërend van bradycardie,
diverse types atrioventriculaire blokken, en ventriculaire ex-
trasystolen tot ventrikelfibrillatie leidend tot decoinpensatio
cordis. Het pathologisch onderzoek van de kat, gekenmerkt
door focale necrose en bloedingen in het myocard en de ge-
volgen van decompensatio cordis (stuwingslever en tubulo-
nefrose), past in dit beeld. De bloedingen in het maagdarm-
convoluut zouden kunnen worden verklaard door de etsende
werking van de opgenomen oleander.

De eliminatie van hartglycosiden verschilt per glycoside.
Digoxine wordt vooral via de nieren uitgescheiden, digi-
toxine wordt voomamelijk door de lever gemetaboliseerd en
uitgescheiden (9,11). De halfwaardetijd van digitoxine bij de
kat is zeer lang (9), waarschijnlijk omdat de kat een relatief
onvermogen heeft tot glucuronidering (14). Over de famia-
cokinetiek van oleandrine bij de kat is niets bekend. Daar de
chemische structuur van oleandrine en digitoxine sterk over-
een komen, is het aannemelijk dat ook de eliminatie van ole-
andrine bij de kat zeer traag zal verlopen. Ook mag worden
aangenomen dat de dehydratie zoals die aanwezig was bij de
beschreven kat, de halfwaardetijd zal hebben verlengd. Door
competitie tussen kalium en hartglycosiden versterkt hypo-
kalemic de werking van hartglycosiden. Daarom moet het
gebruik van diuretica die met kaliumverlies gepaard gaan,
zoals furosemide in het geval van de beschreven kat, worden
vermeden.

• A fffffve:: M n

n II n 1 \'

De behandeling van oleanderintoxicatie bestaat allereerst uit
een symptomatische therapie, bestaande uit vloeistofthera-
pie, het tegengaan van de gastrointcstinale verschijnselen en
suppletie van een eventueel hierdoor ontstane hypokalemic.
Daamaast kan kort na de opname braken worden geïndu-
ceerd en actieve kool of een laxans worden gegeven opname
uit het maagdarmkanaal te verhinderen. In geval van ernstige
nerveuze verschijnselen kan diazepam worden verstrekt. Bij
het optreden van geleidinggsstoomissen wordt atropine aan-
geraden, bij ventriculaire extrasystolen is lidocaïne geïndi-
ceerd. Het geven van cholestyramine, dat de glycosiden in de
darm zou wegvangen, wordt beschreven (9,11), maar de ef-
fectiviteit ervan is twijfelachtig. Oleanderintoxicatie kan
causaal worden behandeld met digoxine-specifieke digoxine
specifieke antilichaam (Fab)-fragmenten. Deze behandeling
had een gunstig effect bij honden (4) en mensen (18) met ole-
anderintoxicatie. Helaas was deze therapie niet beschikbaar
voor de behandeling van de beschreven kat.

SUMMARY

Oleander intoxication in a cat

This case histon- Jescrihes clinical symptoms um!pathological changes in a
cat that are consistent with those of oleander intoxication. The clinical
symptoms were characterized hy vomiting, diarrhoea, and ventricular e.x-
trasystoles. On post-mortem examination focal degeneration and necrosis
of the myocardium was seen, as well as haemorrhage of myocardium and
wall of the gastrointestinal tract. .4n overview is given of the literature on
the diagnosis, pathogenesis, and treatment of oleander intoxicatiim in diffe-
rent animals ami in humans.

LITERATUUR

1. Blum I.M, and Ricdcrs F. Olcandrin distribution in a fatality from rectal
and oral
Nerium oleander ewncx administration. J Anal Toxicol 1987;
11:219-21.

2. Brewster D. Herbal poisoning: a case report of a fatal yellow oleander
poisoning from the Solomon Islands. Ann Trop Paediatr 1986; 6: 289-
91.

3.Cheung K. Hinds JA.and Duffy P. Detection of poisoning by plantorigin
cardiac glycoside with the Abbott TDx analyzer. Clin Chem 1989; 35:
295-7.

4. Clark RF, Seldcn BS. and Curry SC. Digoxin-spccific Fab fragments in
the treatment of oleander toxicity in a caninc model. Ann F.merg Med
1991:20: 1073-7.

5. Clarke EGC. and Clarke ML. Veterinary toxicology, l\'*\' ed. London:
BallièreTindall. 1975:274-5.

6 Dcavers SI, Rosborough JP, HoffHE. and McCrady JD. Effects of ole-
andrin on cardiovascular hemodynamics in the dog. Am J Vet Res 1979;
40: 1421-5.

7. Deichman WB. and Gerarde HW. Toxicology of drugs and chemicals.
4"ied. New York: Academic Press, 1969: 218-9.

8. Driggers DA, Solbrig R, Steiner JF, Swedberg J. and Jewell GS. Acute
oleander poisoning. A suicide attempt in a geriatric patient. West J Med
1989; 151:660-2.

9. Keene BW, and Rush JE. Therapy of heart failure. In: Ettinger SJ.
Textbook of veterinary internal medicine. Diseases of the dog and cat.
3\'\'\'\'ed. Philadelphia: W.B. Saunders Company, 1989: 942-8.

10. Kellenman TS, Coetzen JAW, and Naudé TW. Plant poisonings and my-
cotoxicoses of livestock in Southern Africa. Cape Town: Oxford UP,
1988:83-106.

11. Kittleson MD. Management of heart failure: concepts, therapeutic stra-
tegies, and drug pharmacology. In: Fox PR. Canine and feline cardio-
logy. is\' ed. New York: Churchill Livingstone, 1988: 187-93.

12. Knight AP. Oleander poisoning. Compend Contin Educ Pract Vet 1988;
10:262-3.

-ocr page 12-

13. Mahin L, Marzou A. and Huart A. A case report of Nerium oleander
poisoning in cattle. Vet Hum Toxicol 1984; 26: 303-4.

14. Meyer HP, and Rothuizen J. Special aspects of feline liver disease. In::
Wotton P. BSAVA Congress paper synopses. Dorset, UK: J. Looker,
1992:96.

15. Minardi I, Lunelli lA, Capovilla LCT, Lopes JB, Vand alle do OJG.
Accidental intoxication by
Nerium oleander L. in a herd of cows. Rev
SecCienc Agrar 1982; 4: 89-92.

16. Pahwa R, and Chatteijee VC. The toxicity of yellow oleander (TVieveJio
neriifolia juss) seed kernels to rats. Vet Hum Toxicol 1990; 32: 561-4.

17. Radford DJ, Gillies AD, Hinds JA, and Duffy P. Naturally occurring
cardiac glycosides. Med J Aust 1986; 144: 540-4.

18. Romano GA. and Mombelli G. Poisoning with oleander leaves. Schweiz
Med Wochenschr 1990; 120: 596-7.

19. Saravanapavananthan N, and Ganeshamoorthy J. Yellow oleander poi-
soning- a study of 170 cases. Forensic Sei Int 1988; 36: 247-50.

20. Trautvetter E, Kasbohm C, and Wemer J. Oleander poisoning with re-
spiratory AV block in a dog. Berliner Münchener Tierärztl Wochenschr

TRAINING MANUAL FOR EM-
BRYO TRANSFER IN CATTLE

G.E. Seidel, and S.M. Seidel

Het eerste kalf uit een embryotransplantatie(ET) werd in
1951 in Amerika geboren. Sinds de zeventigerjaren wordt
ET daadwerkelijk in de rundveesector toegepast. Met name
om niet alleen van interessante mannelijke dieren meer na-
komelingen te verkrijgen (Kij, maar ook van interessante
vrouwelijke dieren.

Bijna alle praktische aspecten van ET worden in dit boekje
uitgebreid in korte hoofdstukken beschreven.
Sommige hoofdstukken zijn zo in detail beschreven, zoals
het spoelen van donoren en het transplanteren van embryo\'s
dat kleine verschillen met de in Nederland gehanteerde me-
thoden naar voren kunnen komen. Bij het gebruik van hor-
monen voor superovulatie noemt de auteur FSH als de me-
thode, terwijl de methode eerder afhankelijk is van het wel of
niet geregistreerd zijn van het betreffende hormoon prepa-
raat, Toch zijn de beschreven resultaten van 2-3 kalveren per

t«l

1969; 82:306-8.

21. Völker R. Fröhners Lehrbuch der toxicologie fur tierärzte. 6*^ ed.
Stuttgart: Enke, 1950:329-30.

DANKBETUIGING

Mel dank aan Dr. J. Rothuizen voor de kritische kanttekeningen hij het ma-
nuscript.

Op verwijzing
Groep Veterinaire Specialisten

coördinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

gespoelde donor en 20-30% O spoelingen zeer realistisch. In
de hoofdstukken \'managementdonoren\' en \'ontvangsters\'
worden vele factoren beschreven, die resultaten positief kun-
nen beïnvloeden. Desondanks kent ET een grote variatie in
haar resultaten. En terecht stelt de auteur deze grote variatie
als de limiterende factor in de toepassing van ET op zeer
grote (commerciële) schaal, gezien ook nog eens de \'hoge\'
kosten (in dit boekje uitgedrukt in dollars).
Ook het laboratoriumgedeelte van ET wordt praktisch en uit-
gebreid beschreven, inclusief het gebruik van media en ma-
teriaal. Procedures rond onder meer het filteren van spoel-
vloeistof maar ook het invriezen/ontdooien van embryo\'s
worden in grote lijnen gevolgd, zoals in dit handboek be-
schreven, Een apart en zeer nuttig hoofdstuk wordt besteed
aan criteria in de embryobeoordeling. Duidelijke foto\'s en
tekst geven deze criteria weer. Het is jammer dat deze crite-
ria niet in een schema zijn weergegeven, zoals ze internatio-
naal worden gehanteerd.

Zeer kort en meer ter kennisgeving wordt ingegaan op
nieuwe technieken zoals IVF, klonen, chimeren en ge-
slachtsbepaling van embryo\'s, waarbij niet de meest recente
ontwikkelingen worden vermeld.

Kortom een echte \'manual\' (niet alleen qua formaat), waarin
ET in praktische zin uitgebreid wordt beschreven en daarom
voor insiders en outsiders van nut kan zijn.

J.M.C. Reinders

T I J O S C H R I F T VOOR D I H R (1 F N F E S K U N I) F , D F F 1. 1 18, A F L F V F R I N Ci 13 F N 14, 1993

438

-ocr page 13-

kP f M

Tijdschr Diergeneeskd 1993: 118: 439-42

PIJNSTILLERS; HET GEBRUIK VAN ASPIRINE BIJ DE
HOND; INVLOEDEN VAN TABLETTYPE EN VOEROP-
NAME OP DE PLASMA-SALICYTAATCONCENTRATIE^

R.C. Nap\'. D. J. Breen\', T.J.G.M. Lam\'. I.O.M. Peters\'.
A. Willemsen\'\' en J. J. De Bruyne \'

SAMENVATTING

Het toedienen van acetyl-salicylzuur (aspirine) aan de
hond kan leiden tot beschadiging van de mucosa van de
maag. Enteric-coated-tabletten beschermen de maag van
de hond tijdens orale aspirine medicatie. Een therapeuti-
sche plasma-salicylaat-concentratie kan bij gebruik van
enteric-coated-tabletten bij een dosering van 25 mg/kg
3dd. In een serie van 4 experimenten met volwassen
beagles en grote bastaardhonden waarbij gebruik werd
gemaakt van twee types enteric-coated-tabletten, werd
de invloed van voedselopname op de plasma-salicylaat-
concentratie bestudeerd. De tabletten werden om de 8
uur toegediend en de voedselopname was eenmaal daags
of driemaal daags met intervallen van 8 uur.
Geconcludeerd wordt dat, bij gebruik van enteric-coa-
ted-tabletten, de plasma-salicylaat-concentratie na orale
aspirine medicatie sterk wordt beïnvloed door het tablet-
type en de voedselopname. Grote enteric-coated tablet-
ten kunnen zich in de maag verzamelen gedurende meer-
dere dagen en zijn niet geschikt voor het gebruik bij de
hond. Deze verzameling in de maag wordt veroorzaakt
door het tablettype en niet door de aspirine-medicatie.

INLEIDING

Gebruik van aspirine of acetylsalicylzuur (ASZ) bij de hond
kan aanleiding geven tot beschadigingen van de maagmu-
cosa, resulterend in braken, buikpijn en maagbloedingen (3,
7). Deze beschadigingen aan het maagslijmvlies blijken
minder frequent op te treden bij gebruik van zgn. \'enteric-
coated\' (EC) tabletten (12, 14). Een belangrijk nadeel bij ge-
bruik van dit type tablet is het vertraagd bereiken van thera-
peutische plasma-salicylaat-concentraties (PSC) en het
optreden van een grotere spreiding van de PSC ten op ziehte
van het gemiddelde wanneer EC-ASZ-medicatie wordt ver-
geleken met het gebruik van niet gecoate en/of gebufferde
aspirine preparaten (13, 14). Voor het bereiken van een the-
rapeutische PSC (>= 50 mg/1) bij honden is gebruik van EC-
ASZ-tabletten in een dosering noodzakelijk van 25 mg/kg

\' voordracht gehouden op het symposium \'25 jaar Dierenkliniek Enimeloord \'op 14
december IWI

- Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Universiteit Utrecht. Utrecht..
auteurs van her referaat "Enterosarine^. een bruikbare pijnstiller hij de hond ? ".
Utrecht, okmber I9HH

auteurs van het referaat "Pijnstillers bij de hond .Alternatieven voor
Enterosarine\'^". Utrecht, mei 19H9
" Enlero.wrine^\':5M mg .4SZ. labiel met jtalaal coating. tablet diameier 13 mm: ICN

Pharniaceulicals Holland bv. Zoelermeer.
^ Doko^: Trouw Nederland bv.. Putten.

\' Rhonal^: 5IH) mg .-iSZ. tablet bestaal uit micro-granulae mei Jlalaat coating:
Rhóne-Poutenc Nederland bv. .Amstelveen.

om de 8 uur (14). Door enkele praktizerende dierenartsen
werd aan ons gerapporteerd dat tijdens behandeling met
grote EC-ASZ- tabletten" soms het braken van grote aantal-
len tabletten werd waargenomen. Ook klachten over het ni-
veau van de bereikte analgesic werden gehoord.
Maagmotiliteit en maaglediging worden bij de hond sterk
beïnvloed door allerlei faktoren i.v.m. de voedselopname zo-
als volume, energetische dichtheid, verteerbaarheid, viscosi-
teit en deeltjesgrootte (4,8-11, 17).

In verband met de grootte van veelvuldig in de Nederlandse
dierenartsenpraktijk gebruikte EC-ASZ-tabletten werd de
volgende hypothese opgesteld: EC-ASZ-tabletten kunnen
zich verzamelen in de maag waarna tabletten, soms afkom-
stig van meerdere doseringen, worden gebraakt voordat
deze de maag via de pylorus hebben verlaten. Ook het ver-
traagd, groepsgewijs normograad verlaten van de maag kan
voorkomen. Bevestiging van deze veronderstelling zou ook
de onvoldoende analgesic verklaren. Het verzamelen van
EC-tabletten in de maag bij pylorusafwijkingen is bij de
mens bekend (2). Er waren geen publikaties beschikbaar be-
treffende de maagretentie van EC-tabletten in relatie tot voe-
deropname bij de hond. Bij de hierbij gepresenteerde experi-
menten voor het toetsen van deze hypothese, werd de PSC
gebruikt als indikator voor de passage van EC-ASZ-tablet-
ten. De invloed van verschillende voederregiems op de pylo-
ruspassage van twee verschillende types EC-tabletten werd
bij grote en kleine honden onderzocht.

DIEREN, MATERIALEN EN METHODEN
Tijdens onderzoek I, 111 en IV werden twee type EC-ASZ-
tabletten onderzocht bij 6 volwassen beagles (gewichten
12.4 tot 16.6 kg; tabel 1). De honden werden individueel ge-
huisvest en kregen dagelijk 450 g droogvoer^. Drinkwater
was
ad libitum beschikbaar. Tijdens onderzoek 1 en 111 kreeg
één groep eenmaal daags 450 g (groep A en D), de ander
driemaal daags (om de 8 uur) 150 g (groep B en E) voeder
verstrekt. De honden kregen gedurende 5 dagen 1 EC-ASZ-
tablet 500 mg ASZ om de 8 uur, de eerste tablet na 8 uur vas-
ten om 16.00 uur. Bloedafname vond, voorafgaande aan

Tabel 1. overzicht van onderzoeksnummers, groepsaanduidingen, tablet-
type, voederregiem, honden en figuren.

exp groep

n

EC-tablettype

regiem

hond

figuur

1 groep A

6

groot^

1 dd voer

beagle

figl

groep B

6

groot^

3 dd voer

beagle

fig 2

II groep C

6

grool^

3 dd voer

bastaard

fig 3

III groep D

6

microgranulae\'^

1 dd voer

beagle

fig 4

groep E

6

microgranulae*^

3 dd voer

beagle

fig 5

IV groep F

6

groot^

geen voer

beagle

fig 6

groep G

6

microgranulae*-

geen voer

beagle

fig 7

-ocr page 14-

eventuele medicatie en voederverstrekking plaats op 8, 12,
16, 18, 20, 22 en 24 uur. Daarna werd iedere 4 uur bloed af-
genomen tot 128 uur. Bij het eerste onderzoek (1) werd ge-
bruik gemaakt van de grote EC-ASZ-tablet^ (tablet diameter
13 mm), bij het derde onderzoek (111) van tabletten bestaande
uit gecomprimeerde EC-microgranulae\'- (granula diameter <
1 mm). Beide tabletten bevatten 500 mg ASZ. Beide onder-
zoeken werden als cross-over experiment uitgevoerd waar-
door alle honden in beide groepen participeerden. De wach-
tijd tussen beide delen van het onderzoek bedroeg tenminste

3 dagen i.v.m. gewenning aan het voederregiem. Tijdens het
tweede onderzoek (II) werden per medicatie 2 grote EC-
ASZ- tabletten (500 mg) verstrekt aan 6 volwassen bastaard
honden (groep C) in gewicht variërend van 29 tot 38 kg (ta-
bel 1). De honden kregen gedurende 5 dagen om de 8 uur 250
g droogvoer. Bloedafnamefrequentie vond plaats als tijdens
onderzoek 1 en 111. Tijdens het vierde onderzoek werd gedu-
rende drie dagen om de 8 uur 1 tablet ASZ verstrekt (IV;
groep F en G). Bloedafnamefrequentie tot 72 uur als tijdens
de onderzoeken I, II en III. Er werd gedurende dit onderzoek
water
ad lihitum doch geen voedsel versterkt (tabel 1). De
PSC werd bepaald met de colorimetrische methode volgens
Trinder (1954) met een minimale detectielimiet van 5 mg/1.
Tijdens en 24 uur na de onderzoeken werden de kennels
nauwkeurig gecontroleerd op aanwezigheid van tabletten in
braaksel en/of feces.

RESULTATEN

In groep A (figuur 1) vertonen de gemiddelde en de individu-
ele PSC een duidelijk 24-uurs ritme met maximale waarden
juist voor het voeren. Twaalf uur na de eerste medicatie is de
gemiddelde PSC boven de 50 mg/1. Hoewel na 28 uur de ge-
middelde PSC vrijwel voortdurend boven de 50 mg/1 blijft,
worden bij de individuele dieren frequent waarden onder de
50 mg/1 gemeten. De maximale PSC was 267 mg/1 na 68 uur.
Door één hond werd tussen 124 en 128 uur 1 tablet uitge-
braakt. In groep B (figuur 2) stijgt de gemiddelde PSC pas 14
uur na de eerste medicatie. Het gemiddelde blijft vervolgens
tussen de 41 tot 117 mg/1 waarbij echter voortdurend indivi-
duele waarden rond de minimale detectiegrens (5 mg/1) wor-
den gevonden. De hoogste waarde die werd bepaald was 233
mg/1. Een hond braakte twee tabletten na 24 uur. Een tweede
hond. waarbij gedurende het gehele experiment geen aan-
toonbare salicylaatconcentratie werd gemeten, braakte tus-
sen 144 en 152 uur 9 tabletten. In deze groep werden bij één
hond na 152 uur ook gedeeltelijk verteerde tabletten aange-
troffen in de feces.

In onderzoek 11 werd na 28 uur een gemiddelde PSC bereikt
boven de 50 mg/1 (figuur 3). Hoewel na 44 uur de gemid-
delde PSC niet beneden deze grens kwam, werden bij de in-
dividuele honden frequent waarden beneden de minimale
detectiegrens gevonden. De spreiding tussen de gevonden
waarden was zeer groot. Na 72 uur werd bij één hond een
concentratie van 350 mg/1 vastgesteld.
In onderzoek 111 bereikten de gemiddelde PSC in beide groe-
pen (D en E) binnen 4 uur waarden boven de 50 mg/1 (figuur

4 en 5). In groep D werd na 44 uur een relatief konstante PSC
bereikt van 180 - 220 mg/1 terwijl in groep E waarden bereikt
werden van 140 - 170 mg/1. De spreiding van de gevonden
waarden was groter in groep D. De hoogste concentraties ge-
vonden in groep D en E waren respectievelijk 324 en 240
mg/1. De gemiddelde PSC in groep F tijdens onderzoek IV
(figuur 6) vertoont, met enige vertraging, een initiële stijging
tot spiegels boven de 50 mg/1 op 12 uur na toediening van de

IJUIT"^»-

300 n

O)

E

250-

ra
ra

200-

s-

«1
VI

150^

ra
E

100-

ra
Q.

50-
0-

tijd (uren)

300-

O)

250-

E

200-

.s-

150-

01

VI

R1

E

100-

co

ra

Q.

50-

0

I I

O

Figuur 3: Groep C. Gemiddelde PSC, standaarddeviatie en spreiding Hjna
toediening van twee grote EC-ASZ-tabletten^ (2 x 500 mg ASZ) om de 8
uur bij zes bastaard-honden (29-38 kg) bij driemaal daags voedervers-
trekking: «tabletten-toediening;
t voedselverstrekking 250 g droogvoer.

eerste tablet. Tussen 28 en 36 uur is de gemiddelde concen-
tratie vrij stabiel op 160 - 180 mg/1, na 48 uur is de gemid-
delde PSC nog wat hoger en ligt op 200 - 240 mg/1. In groep
G stijgt de gemiddelde PSC binnen 4 uur naar waarden bo-
ven de 50 mg/1 en bereikt na 36 uur waarden tussen 120 en
250 mg/1. Hierna stijgt de gemiddelde PSC langzaam naar
260 mg/1 op 76 uur. De hoogste waarden gevonden in groep
F en G bedroegen respectievelijk 328 mg/1 op 80 uur en 362
mg/1 op 76 uur.

-ocr page 15-

Figuur 4: Groep D. Gemiddelde PSC, standaarddeviatie en spreiding Una
toediening van één micro-granula EC-ASZ-tablet\'\' (5CD mg ASZ) om de 8
uur bij zes beagles bi| eenmaal daags voederverstrekking: • tablet-toedie-
ning:
t voedselverstrekking 450 g droogvoer

«
E

w

a

t I t

320i

280 -

2iü

O)

e

200 ^

cc

t 160^
ü

ffl
<o

co

e

i5

Q-

120 H

80-

2i.

48

300-

-i

250-

O)

E

200-

iS

O

150-

ra

ü)

ra
E

100-

M

ra

Q.

50-

0-

72

tijd (uren)

Figuur 6: Groep F. Gemiddelde PSC, standaarddeviatie en spreiding Hna
toediening van één grote EC-ASZ-tablet® (500 mg ASZ) om de 8 uur bij
zes beagles ti|dens vasten: • tablettoediening.

co
w

co

e

V)
«

Q.

72

24 48

tijd (uren)

Figuur 7: Groep G. Gemiddelde PSC, standaarddeviatie en spreiding ■ na
toediening van één micro-granula EC-ASZ-tablet\'\' (500 mg ASZ) om de 8
uur bi| zes beagles tijdens vasten; • tablet-toediening.

DISCUSSIE

De resultaten van onderzoek I tonen grote verschillen tussen
groep A en B met betrekking tot de initiële stijging, de ge-
middelde PSC en spreiding van de gevonden waarden (figu-
ren I en 2). Er bestaat in groep A een duidelijke 24-uurs rela-
tie tussen voedingsregiem en gemiddelde PSC. De initiële
stijging van de PSC is in groep B trager dan in groep A.
Hoewel de toediening van 500 mg ASZ per hond resulteerde
in doseringen variërend van driemaal daags 30.1 tot 40.3
mg/kg, werden in beide groepen frequent PSC\'s gevonden
beneden de minimale therapeutische concentratie van 50
mg/1 (6,20). In groep B werd bij één hond gedurende het ge-
hele onderzoek geen PSC gemeten boven 10 mg/I. De resul-
taten van onderzoek II vertonen grote overeenkomst met die
van groep B in onderzoek I. Ook bij de grote honden werden
een vertraagde initiële stijging van de gemiddelde PSC en
een zeer grote spreiding van de PSC\'s waargenomen (figuur
3). Ondanks toediening van individuele doseringen varië-
rend van 26.3 tot 34.5 mg/kg om de 8 uur werden voortdu-
rend PSC\'s gevonden beneden de 50 mg/I.
De verschillen in gemiddelde PSC-curves tussen groep A
enerzijds en de groepen B en C anderzijds kunnen worden
verklaard op basis van de maagmotiliteit. Het maaglcdi-
gingspatroon bij de hond vertoont opvallende verschillen
voor vloeistoffen, gedeeltelijk verteerbare vaste stoffen en
voor onverteerbare vaste stoffen (9,10). Hierbij is bovendien
de grootte van de onverteerbare vaste deeltjes van groot be-
lang; deeltjes groter dan 7 mm worden niet uit de maag ver-
wijderd tot 6 - 8 uur na de maaltijd (5,9,10). Gedurende deze
zgn. post-prandiale contractie-fase van de maag is de pylo-
rusopening minimaal en kunnen slechts vloeistoffen en zeer
kleine vaste deeltjes de maag verlaten. Zes tot acht uur na de
maaltijd dilateert de pylorusopening tijdens de fase van in-
terdigestieve contracties. In deze fase worden grotere vaste
deeltjes uit de maag verwijderd door de zogenaamde \'house-

CO

e

t 160
ü

-ocr page 16-

keeper\'- contracties (5, 9, 10). De ftalaat coating verhindert
het uiteenvallen van de tabletten in de maag en als gevolg
van de grootte (diameter 13 mm) worden de tabletten dus in
de maag \'herkend\' als onverteerbare vaste deeltjes groter
dan 7 mm. De tabletten kunnen de maag als gevolg daarvan
pas in de interdigestieve fase verlaten via de pylorus. Indien
echter binnen 8 uur opnieuw voedselopname plaatsvindt
wordt het optreden van de \'house-keeper\'-contracties uitge-
steld. Er treedt retentie op van tabletten in het maaglumen.
Op basis van de fysiologie van de maagmotiliteit zijn der-
halve de vertraagde initiële stijging van de PSC en het on-
voorspelbare verloop van de PSC, bij gebruik van grote EC-
ASZ-tabletten, goed verklaarbaar. De resultaten van beide
onderzoeken tonen aan dat de gebruikte EC-ASZ-tabletten\'
niet geschikt zijn voor gebruik bij de hond (15, 16).
De in onderzoek III gebruikte tabletten bestaande uit EC-mi-
crogranulae\', blijken in beide groepen binnen 4 uur na vers-
trekking van de eerste tablet een gemiddelde PSC te induce-
ren > 50 mg/I. De gemiddelde PSC\'s waren hierna
vervolgens relatief konstant en ook de individuele waarden
vrijwel voortdurend boven de 50 mg/I. Deze resultaten ko-
men sterk overeen met die van Anslow
et al.( \\) aantoonden
bij de mens. De lagere gemiddelde PSC en geringere sprei-
ding rond dit gemiddelde in groep E in vergelijking met
groep D, kunnen wellicht worden verklaard door de gelijktij-
dige voedselopname driemaals daags, zoals ook gevonden
door Richez
et al. (18). De incidenteel geregistreerde PSC\'s
boven de 300 mg/1 werden veroorzaakt door overdosering
(tabletten van 500 mg ASZ 20 kg hond) en vormen een po-
tentieel gevaar in verband met intoxicatie (6). De grote EC-
ASZ-tabletten kunnen niet worden verkleind en kunnen der-
halve slechts bij honden van 20, 40 en 60 kilogram correct
worden gedoseerd. Deze beperking vormt een aanvullende
reden om van gebruik van dergelijke grote tabletten" af te
zien. De EC-microgranulae-tabletten\' zijn wel goed te halve-
ren en eventueel ook verder te verkleinen. Met de in dit on-
derzoek gebruikte EC-microgranuIae-tabletten\' kunnen dus
veilige, stabiele therapeutische doseringen bij de hond wor-
den bereikt (16).

Onderzoek IV onderstreept de rol van het voedingsregietri
m.b.t. de PSC. Tijdens vasten zijn de verschillen in gemid-
delde PSC voor de beide tablettypen gering, afgezien van de
vertraagde initiële stijging in groep F (16).
Concluderend kan worden gesteld dat de plasina-salicylaat
concentratie bij de hond na orale opname van ASZ bevat-
tende tabletten in belangrijke mate wordt bepaald door de
dosering, het tablettype en het voedingsregiem. Het gelijktij-
dig braken van tabletten aflcomstig van meerdere toedienin-
gen en de onvoldoende analgesic lijken niet primair te wor-
den veroorzaakt door de werkzame stof ASZ. De auteurs
verwachten bij het gebruik van vergelijkbaar grote EC-ta-
bletten als drager voor andere medicamenten, op grond van
boven beschreven resultaten dezelfde problemen als die
welke de aanleiding vormden voor deze onderzoeken. In de
maag oplosbare of uiteenvallende ASZ-dragers geven bij
voldoende dosering aanleiding tot stabiele therapeutische
PSC\'s(14)

SUMMARY

Analgetics: the use of aspirin in the dog; Influences of ta-
blet type and feeding regimen on the plasma salicylate
concentration

Administration of acetylsalicylic acid (aspirin) in the dog may cause gazs-
tric mucosal damage. Enteric-coated tablets protect the canine stomach du-
ring oral aspirin medication. A therapeutic plasma .\'salicylate concentration
can he attained using enteric-coated aspirin tablets at a dosage of 25 mg/kg
TID. In a series 4 of experiments using adult beagle and large mixed breed
dogs and two types enteric-coated tablets, the influence of food intake on the
plasma salicylate concentration wa.s .studied. Tablets were administered
with Hh inten ats and food intake was either once daily or three lime daily
with Hh intervals. Plasma .\'salicylate concentrations were also .studied du-
ringfasting.

lAfi^wnii

It is concluded that, when using enteric-coated tablets, the plasma salicylate
concentration in the dog after oral medication is strongly influenced by the
aspirin dosage, the tablet type and the feeding pattern. Large enteric-coated
tablets may accumulate in the stomach over several days and are not suita-
ble for use in the dog. The gastric accumulation is caused by the enteric-
coating of the large tablets and not by the aspirin medication.

LITERATUUR

1. Anslow JA, Greene DS, Hooper JW, and Wagner GS. Faster and more
reliable delivery of salicylic acid from enteric-coated aspirin granules
versus enteric-coated aspirin tablets. Curr Therapeutic Res 1984; 36:
811-8.

2. Baum J. Enteric-coated aspirin and the problem of gastric retention. J of
Rheumatol, 1984; 11: 250-1.

3. Bonneau NH, Reed JH, Pennock PW, and Little PB. Comparison of gas-
trophotography and contrast radiography for diagnosis of aspirin indu-
ced gastritis in the dog. J Am Vet Med Assoc 1972; 161: 190-8.

4. Burrows CF, Bright RM, and Spencer CP. Intluence of dietary composi-
tion on gastric emptying and motility in dogs: potential involvement in
acute gastric dilatation. Am J Vet Res 1985; 46: 2609-12.

5. Code CF, and Marlett JA. The interdigestive myo-electric complex of
the stomach and small bowel of dogs. J Physiol 1975; 246: 289-309.

6. Davis LE. Clinical pharmacology of salicylates. J Am Vet Med Assoc
1980; 176:65-6.

7. Davison C, Hertig DH, and DeVine R. Ga.stric hemorrhoge induced by
nonnarcotic analgetic agents in dogs. Clin Pharmacol Therapeut 1966;
7: 239-49.

8. Hall JA, Burrows CF, and Twedt DC. (iastric motility in dogs. Part 1.
Normal gastric function. Comp Cont Ed 1988; 10: 1282-93.

9. Hinder RA, and Kelly KA. Canine gastric emptying of solids and li-
quids. Am J Physiol 1977; 233: E335-40.

10. Kelly KA. Motility of the stomach and gastroduodenal function. In:
Physiology of the gastrointestinal tract. Ed Johnson l.R. 19X1; 197-241.
Raven Press, New York.

11. Kruiningen HJ van, Wojan LD, Stake PE, and Lord PF. The intluence of
diet and feeding frequency on gastric function in the dog. J Am Anim
Hosp Assoc 1987; 23: 145-53.

12.Lanza FL, Royer GL, and Nelson RS. Endoscopic evaluation of the ef-
fects of aspirin, buffered aspirin and enteric-coaled aspirin on gastric
and duodenal mucosa. N Engl J Med 1980; 303: 136-8.

13. Leonards, J R.. & Levy G. Absorption and metabolism of aspirin admi-
nistered in enteric-coated tablets. 1965; 193:93-8.

14. Lipowitz AJ, Boulay JP and Klausner JS. Scrum salicylate concentra-
tions and endoscopic evaluation of the gastric mucosa in dogs after oral
administration of aspirin containing products. Am J Vet Res 1986; 47:
1586-9.

15. Nap RC, Breen DJ, Lam TJGM, and DeBruyne JJ. Gastric retention of
enteric-coated aspirin tablets in beagle dogs. J Vet Pharmacol Therapeut
1990; 13: 148-53.

16. Nap RC, Peters lOM, Willemsen A, and DeBruyne JJ. Aspirin medica-
tion in dogs: The influence of tablet type and feeding regimen on plasma
salicylate concentrations. V.C.O.T. 1991:4:95-9.

17. Prove J, and Ehrlein HJ. Motor function of the gastric antrum and pylo-
rus for evacuation of low and high viscosity meals in dogs. Gut 1982; 23;
150-6.

18. Richcz P, Regnier A, and Ruckebush Y. Influence of food intake on the
absorption of lysine-acetylsalicylate in dogs. J Vet Pharmacol Therapeut
1980; 3: 121-4.

19.Trinder P. Rapid determination of salicylate in biological fluids.
BiochemJ, 1954;57:301-3.

20. Yeariy RA, and Brant RJ. Aspirin dosages for the dog. J Am Vet Med
Assoc 1975; 167:63-4.

-ocr page 17-

tfiililiiÉMiilili

» MV! I M

VARKENS HOUDEN NA DE EEUWWISSE-
LING; EEN GEZONDE BLIK VOORUIT EN
ALLEEN WANNEER \'PIGS MIGHT FLY\'

DE VARKENSHOUDERIJ ANNO
1990

De varkenshouderij bevindt zich sinds
1990 in een
slatus quo. Het aantal var-
kens schommelt rond de 14 miljoen,
het aantal varkensbedrijven rondom de
25.000. De groei in de varkensvlees-
produktic is daarmee tot staan geko-
men. De consumptie blijft redelijk op
peil, de groei is er echter uit, zodat nu
al tientallen jaren tweederde van de
vleesproduktie geëxporteerd moet
worden. Duitsland. Italië en Frankrijk
zijn al bijna traditioneel de afnemers
van het Nederlandse varkensvlees.
Doordat het varkensaanbod in
Nederland, België en Duitsland vanaf
1990 niet geweldig is toegenomen, in
tegenstelling tot de slachtcapaciteit in
die landen, is er een geweldige strijd
geweest om het laatste varken. Dit
heeft de prijzen voor biggen en vlees-
varkens een aantal jaren gunstig beïn-
vloed. De slachterijen daarentegen
hebben in die tijd enorme verliezen ge-
leden. Naast de \'stagnatie\' in de groei
van de varkenshouderij is er sinds
1989 nog een element, dat bijgedragen
heeft tot de \'goede tijden\' sinds 1990
tot de \'slechte tijden\' van nu, namelijk
de biggenexport. Werden er in 1987
slechts 0,7 miljoen biggen geëxpor-
teerd, in 1990 en 1992 was dit opgelo-
pen tot respectievelijk 2,1 miljoen en
2,5 miljoen biggen. De export van big-
gen heeft vooral naar Italië en Spanje
plaatsgevonden. Het is de Nederlandse
handelsgeest van handelaren, trans-
porteurs en exporteurs geweest die dit
kunststukje deze jaren heeft weten te
klaren.

Het is voor zeer veel sectorgenoten nauwelijks te aanvaarden om naar de toe-
komst van een varkenshouderij te kijken op een moment dat de dierziektesi-
tuatie nijpend is en men vreest voor het uitbreken van nog meer besmettelijke
dierziekten. Nog erger wordt het wanneer de toekomst van de varkenshoude-
rij opgehangen wordt aan één gemeenschappelijke vrije Europese markt voor
vee, vlees en vleesprodukten. Dit alles in een tijd waarbij de eenzijdig geno-
men maatregelen van diverse EG-lidstaten niet van de lucht zijn en er logi-
scherwijs felle protesten volgen, met soms oneigenlijke argumenten. In dit
scenario (ju\'st in dit scenario) moet nu een voorzet gegeven worden.

L. Vellenga

443

In Nederland heeft menigeen zich af-
gevraagd hoe het toch kon bestaan dat
juist de kleine koppels biggen of de zo-
genaamde restanten voor een toch al-
leszins redelijke prijs geëxporteerd
konden worden. Hoe zouden de biggen
in de zuidelijke landen arriveren, had-
den ze niet allerlei kiemen aan elkaar
door- en overgedragen, zouden deze
\'slechte\' biggen nog wel willen
groeien? De antwoorden op deze vra-
gen zijn niet steeds gegeven. De big-
genprijs in Spanje en Italië was al deze
jaren zodanig dat het lucratief was om
biggen te exporteren naar deze landen.
Met betrekking tot de andere vragen is
er steeds vermeld, dat de uitval bij
deze vleesvarkens iets hoger en de
groei wat lager uitviel dan dat wij in
Nederland gewend waren, maar dat
deze niveaus toch nog hoger lagen dan
in de landen waar naartoe ze geëxpor-
teerd werden.

DE TOEKOMSTIGE EXPORT
De export van dieren is op zich een vrij
normale gebeurtenis in de Europese
Gemeenschap. Er zijn heel wat im- en
exportbepalingen die er onder meer
voor moeten zorgen, dat de gezond-
heidsstatus van de te exporteren dieren
goed is en dat de gezondheidsstatus
van het Importland niet ondermijnd is.
Het is dan ook logisch dat EG-lidsta-
ten, die vrij zijn van bepaalde ziekten
de OV-status (Officieel Vrije) status
krijgen, waardoor aan lidstaten die
deze gezondheidsstatus nog niet heb-
ben, extra eisen mogen worden ge-
steld. Nederland heeft ten opzichte van
landen als Italië en Spanje ook steeds
een hogere gezondheidsstatus gehad.

T I J I) S C H R I H T VOOR D I K R G F. N [■: H S K U N D K , D E E L 118, AFLEVERING 13 EN 14. 1993

Al tijdens de uitbraak van Abortus
Blauw begin 1991 werd duidelijk dat
de ontvangende EG-lidstaat extra ei-
sen kan stellen aan de te importeren
dieren, wanneer de gezondheidsstatus
tussen lidstaten niet dezelfde is. Toen
kon nog vanwege detectieproblemen
van virus en antistoffen eenzijdig ge-
nomen maatregelen (door onder meer
Spanje) worden afgewend. Recen is
deze lijn echter verder geformalisee J,
door landen en regio\'s die in aanmer-
king komen voor de officieel vrije sta-
tus van de ziekte van Aujeszky, toe-
stemming te geven om nadere eisen te
stellen aan de te importeren dieren.
Bovenstaande maakt, dat de maatrege-
len die ten aanzien van de blaasjes-
ziekte genomen zijn, geen verdere dis-
cussie behoeven. Het exporteren van
een Groep I-ziekte rechtvaardigt deze
maatregelen. De verontwaardiging
van de Nederlandse varkenshouderij-
sector was echter wel te begrijpen.
Immers, wanneer na uitgebreid onder-
zoek de herkomst van het virus niet te
achterhalen is, roept dit vragen op.

Export van dieren blijft dus tot de mo-
gelijkheden behoren zij het onder
voorwaarden. Het is echter verbazing-
wekkend, dat de Nederlandse varkens-
houderij zolang zonder de huidige pro-
blemen heeft kunnen exporteren. De
varkenshouderij heeft drie jaar lang
gezwijnd. Eén en ander betekent, dat
varkens die gecontroleerd vrij zijn van
een aantal ziektekiemen en dus een
hoge gezondheidsstatus vertegen-
woordigen, geëxporteerd mogen wor-
den. De toekomstige varkensexport
wordt dus in hoge mate bepaald door
de gezondheid van onze varkensstapel.

TOEKOMSTIGE VARKENS-
HOUDERIJ

De toekomstige varkenshouderij hangt
af van de positie die Nederland op de
Europese markt wil innemen.
Nederland zou hier niet aan deel kun-
nen nemen en alleen voor de binnen-
landse markt kunnen gaan produceren.
De varkensstapel kan dan tot éénderde

-ocr page 18-

van het huidige niveau icrimpen. De
gezondheidszorg zal zich kunnen blij-
ven concentreren op hetgeen ze nu
doet. De gezondheid van het individu-
ele bedrijf en regio staat centraal, sur-
veillance en monitoring-systemen zijn
nog niet van de grond gekomen. De
slachterijen zouden slechts éénderde
van de huidige slachtcapaciteit met
Nederlandse vleesvarkens kunnen be-
nutten. Dit zou kunnen leiden tot een
geweldige reductie van het aantal
slachterijen of er komt een stroom
vleesvarkens naar Nederland toe om
hier geslacht en verwerkt te worden.

Wanneer Nederland de huidige slacht-
capaciteit wil blijven handhaven en
ook de verwerking van het vlees nog
meer dan tot nu toe ter hand wil ne-
men, zal de varkenshouderij op het
huidige produktie-niveau moeten blij-
ven of zelfs nog iets toenemen. Dit is
vanwege de milieu-eisen en de al eer-
der genoemde ziektekundige gevoelig-
heid van de Nederlandse varkensstapel
geen reële optie. Er zullen keuzes ge-
maakt moeten worden. Vriend en vij-
and zijn het er overigens wel over
eens, dat Nederland een leidende rol in
de varkenshouderij moet blijven spe-
len. Dit betekent, dat de gezondheids-
status van de Nederlandse varkenssta-
pel naar een hoger niveau moet
worden gebracht en dat de varkenssta-
pel minder kwetsbaar moet worden
voor ziekten. Hoe kunnen we de
Nederlandse varkensstapels gezonder
krijgen en minder kwetsbaar maken.

Er zijn in Nederland mogelijkheden
om dc gezondheid van de varkenssta-
pel snel te verbeteren. De kwetsbaar-
heid van de varkensstapel wordt door
een aantal factoren bepaald. De var-
kensstapel is kwetsbaar wanneer veel
onbeschermde (gevoelige) dieren op
een klein oppervlak worden gehouden
en er sprake is van infectiedruk. De in-
fectiedruk neemt erg toe wanneer een
aantal gevoelige dieren geïnfecteerd
wordt. In Nederland is de vleesvarken-
populatie erg gevoelig. De vleesvar-
kens worden met uitzondering van de
Ziekte van Aujeszky nergens structu-
reel tegen gevaccineerd en ook de ma-
temale immuniteit is grotendeels ver-
dwenen. Daarnaast worden de
vleesvarkens dicht bij elkaar op een re-
latief gering oppervlak gehouden, zo-
dat deze groep een permanente drei-
ging vormt voor het hoge
gezondheidsniveau van de totale var-
kenspopulatie.

lißS^

VERBETEREN GEZONDHEIDS-
STATUS

De gezondheidssituatie van de
Nederlandse varkenshouderij is in ver-
gelijking met de andere EG-lidstaten
redelijk te noemen. Denemarken en
het Verenigd Koninkrijk scoren hoog,
Nederland, België, (West-)Duitsland
en het noorden van Frankrijk nemen
een tussenpositie in en de Zuidelijke
lidstaten hebben een duidelijk mindere
gezondheidsstatus. In Nederland is het
mogelijk om de Groep 1 -ziekten te we-
ren en bij een uitbraak deze snel te be-
strijden. De structuur van de varkens-
houderij in Nederland kan verbeterd
worden, maar zit logisch in elkaar.
Nederland kan, zij het met enige
moeite, een aantal andere ziekten, die
nationaal en op bedrijfsniveau van be-
lang zijn, in de vorm van programma\'s
bestrijden. Dit zijn bijvoorbeeld de
Ziekte van Aujeszky, waar een ver-
plicht uitroeiingsprogramma voor op-
gestart wordt en de Atro fische
Rhinitis, een ziekte die door middel
van een vrijwillig programma voor de
fokkerijbedrijven goed onder controle
kan worden gehouden. Echter door de
geweldige intensieve houderij is
Nederland ook heel erg gevoelig voor
dierziekten. Een recent voorbeeld
maakt dit duidelijk. Een aandoening
als PRRS (Abortus Blauw) kan ge-
makkelijk de varkenshouderij over-
spoelen en ontwrichten. Het is duide-
lijk geworden, dat deze ziekte in
andere, minder intensieve varkenshou-
derij-gebieden een minder dramatisch
verloop heeft gekend. Een aantal an-
dere ziekten, zoals de maagdarmziek-
ten, spccndiarrce, slingerziekte en dy-
senterie en de ademhalingsstoor-
nissen, eenzijdige longontsteking en
de Mycoplasma-pneumonie zijn tot op
heden niet goed te bestrijden. De inten-
sieve houderij (nationaal en op be-
drijfsniveau) is hier uiteraard ook de-
bet aan. Dit geldt ook voor de
Streptococcen-hersenvliesontsteking.
Deze laatste, een zoönose, vormt teza-
men met de besmetting van vlees en
vleesprodukten een potentieel gevaar
voor de volksgezondheid en de export
van deze produkten het varken vormt
namelijk een reservoir voor verschil-
lende pathogenen
(E. coli. Salmonella,
Campylobacter). Het is vijf voor
twaalf voor wat betreft de bestrijding
van deze aandoeningen en kiemen op
de primaire varkensbedrijven. Geluk-
kig wordt er bij de onderzoeksinstitu-
ten van het ministerie van LNV, de
Faculteit Diergeneeskunde van de

Universiteit Utrecht en de Landbouw
Universiteit in Wageningen steeds
meer aandacht aan de Varkens-
gezondheidszorg besteed in vergelij-
king met enkele jaren geleden. Ook het
bedrijfsleven (onder meer fokkerij-in-
stellingen) zijn met programma\'s be-
zig om de varkens te vrijwaren van
ziektekiemen en de weerstand bij de
dieren te verhogen. In dit verband kan
de ontwikkeling van de differentieer-
bare vaccins worden genoemd en ook
de opzet van systemen, zoals het
\'Specific Stress Free (SSF)\'-systeem
en het \'Super Health System (SHS)\'.

VERMINDEREN VAN DE GEVOE-
LIGHEID/KWETSBAARHEID
VAN DE VARKENSSTAPEL
Uit het voorgaande is al duidelijk ge-
worden, dat de meest gevoelige dierca-
tegorie binnen de varkenshouderij de
vleesvarkens zijn. De vleesvarkens
worden, veterinair gezien, slecht bege-
leid en maar mondjesmaat preventief
beschermd tegen ziektekiemen. Uit
IKB-studies blijkt, dat meer dan een
kwart van de vleesvarkens afwijkin-
gen op het slachthuis vertoont en meer
dan 60% van de vleesvarkens één of
meerdere ziekten heeft doorgemaakt.
Het aantal vleesvarkens in Nederland
bedroeg in 1992 7,1 miljoen; dit is
meer dan 50% van de totale varkens-
stapel. Deze gegevens laten zien, dat
de vleesvarkensstapel voor ziektekun-
dige explosies kan zorgen en als een
\'tijdbom\' onder de varkenshouderij
ligt. Door het aantal vleesvarkens in
Nederland drastisch te verminderen en
dc gespeende biggen beter te bescher-
men tegen ziekten, zal de gevoeligheid
voor ziekten minder worden. Daamiee
wordt de totale varkensstapel minder
kwetsbaar en zullen ziektebestrij-
dingsprogramma\'s eerder tot resultaat
leiden.

BAKENS VERZETTEN
De Nederlandse varkenshouderij heeft
een goede structuur en vakbekwame
varkenshouders. De technische kennis
is groot en ook de veterinaire begelei-
ding komt van de grond. De varkens-
houderij zou deze opgesomde kwali-
teiten beter moeten benutten.
De Nederland.se varkenshouderij zou
zich op temiijn verder moeten toeleg-
gen op de fokkerij en de vermeerde-
ring. De bestaande vleesvarkenspro-
duktie zou hier dan gehandhaafd
kunnen blijven. Dit geldt dan ook voor
het slachten en het verwerken \\an
vlees- en vleesprodukten. Eén en ander

TIJDSCHRIFT VOOR DiERCiENEESKUNDF, DEEL 118, AFLEVERINC; 13 EN 14, 1993

444

-ocr page 19-

Wanneer

VACCINATIE

uw

STRATEGIE

wordt!

DOHYVAC® ■ DOHYCAr,

UW meesterzet.

Duphar Nederland b.v.

Drentestraat 11

1083 HK Amsterdam

P.O. Box 7133 - 1007 JC Amsterdam

Tel.: (020) 54 90 909

Telefax: (020) 66 10 960

SOLVAY Animal Health

-ocr page 20-

HEEFT UW HOND REEDS
ZIJN MEDAILLE VERDIEND ?

Met DOHYRAB® steeds één zet voor.

BIJSLUITER

DOHYRAB

voor diergeneeskundig gebruik.

Geïnakliveerd vloeiboor vaccin voor de preventie von hondsdolheid bij
hond en kot.

Onderworpen oon de wetgeving von de diergeneeskundige inspeklie.
INDICATIES

DOHYRAB is bestemd voor de aklieve immunisotie van honden en
kotten legen hondsdolheid.

POSOLOGIE EN WIJZE VAN GEBRUIK

Het voccin schudden voor gebruik.

De entdosis bedroogl 1 ml, onofhankelijk von leeftijd en gewicht.

Het vaccin wordt subcutaan toegediend.

CONTRA-INDICATIES

Zieke dieren of dieren in de incubolieperiode von hondsdolheid, slechte
algemene toestand, ernstige porositoire infestaties.

Duphar & Cie V.O.F.

Emile Bcx;kstaellaan 122
1020 Brussel
Tel.: (02) 422 27 11
Telefax: (02) 422 27 97

SOLVAY Animal Health

Duphar Nederland b.v.

Drentestraat 11

1083 HK Amsterdam

P.O. Box 7133 - 1007 JC Amsterdam

Tel.: (020) 54 90 909

Telefax: (020) 66 10 960

ONGEWENSTE NEVENEFFECTEN

Na vaccinatie kan er op de injektieplaots een voorbijgoonde zwelling

voorkomen, veroorzaakt door hel odjuvons. Normaal verdwijnt deze

zwelling binnen de 2-3 weken no de voccinotie.

Gezien de hoge zuiverheidsgrood von het vaccin Is de kans op een

onolyloctische reoktle uiterst gering.

Een ollergische of anafyloctische reoktie op virusproteïnen of

aluminlumhydroxlde is niet bekend.

HET GEBRUIK TIJDENS DE DRACHT

DOHYRAB kon op elk moment van de dracht toegediend worden.
Gezien elke voccinotie wegens de manipulatie van de dieren een stress
betekent, moet dit bij vaccinatie gedurende de dracht in overweging
genomen worden.

-ocr page 21-

houdt in, dat de in Nederland extra ge-
produceerde mestbig,
vrij van en be-
schermd
tegen vele ziektekiemen op
een leeftijd van 8-10 weken geëxpor-
teerd wordt naar andere EG-lidstaten,
om daar afgemest, geslacht en ver-
werkt te worden. In Nederland blijft
het bestaande deel van de vleesvar-
kenshouderij in de vorm van gesloten
fok-, mestbedrijven bestaan om te
voorzien in de vraag naar varkens-
vlees. De venneerderingssector zou
dan nog kunnen groeien.

GEVAAR

De toekomst van de huidige varkens-
houderij komt in gevaar wanneer
Nederland niet op korte termijn een
keuze maakt hoe de varkenshouderij in
het begin van de volgende eeuw eruit
moet zien. Vooral de handelsbelemme-
ringen, die genomen mogen worden na
het uitbreken van dierziekten, maken
dit noodzakelijk. De hierboven ge-
schetste veranderingen in de varkens-
houderij zouden zeer geleidelijk inge-
voerd kunnen worden. Er is dan de
eerstkomende jaren de gelegenheid om
bijvoorbeeld de immuniteitsbevor-
derde maatregelen verder uit te werken
en om problemen die zich voor kunnen
doen bij het transport van biggen over
langere afstanden op te lossen.

RECTIFICATIE

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, 1993; 118(11) werd per abuis
vermeld, dat drs. A.H.M. Mathijsen
werd benoemd tot ridder in de Orde
van de Nederlandse Leeuw. Hij is be-
noemd tot officier in de Orde van
Oranje-Nassau.

Verder is dr. G. van Steenis, hoofd
van de Unit voor Controle van
Virusvaccins van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne te Bilthoven van het ministerie
van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur, benoemd tot officier in de
Orde van Oranje-Nassau. Hij woont
in Eembrugge.

Dit wordt uitgevoerd door de Stichting
Praktijkonderzoek voor de Pluimvee-
houderij in Beekbergen. Het onder-
zoek wordt mede gefinancierd door
het Landbouwschap, het Produktschap
voor Veevoederen de Rabobank.
Bij het project zullen vier systemen
worden betrokken. Behalve de verbe-
terde batterij en het scharrelsysteem
betreft dat welzijnskooien met strooi-
sel. Het gaat erom oplossingen te vin-
den voor problemen en knelpunten, die
betrekking hebben op het dierwelzijn
en het milieu.

MAATSCHAPPELIJKE
BEZWAREN

Momenteel worden verreweg de
meeste leghennen in Nederland ge-
houden in batterijen. Deze vorm van
huisvesting leidt tot een hoge arbeids-
produktiviteit en een lage kostprijs.
Tegen het batterijsysteem bestaan ach-
ter maatschappelijke bezwaren uit het
oogpunt van dierwelzijn. Daarom
wordt gezocht naar alternatieve huis-
vestingsmogelijkheden, waarbij de
dieren beschikking hebben over
ruimte, strooisel, legnesten en zitstok-
ken. Daarbij dient de kostprijs van het
ei zoveel mogelijk op het niveau van
het batterijsysteem te liggen. Boven-
dien moeten mogelijkheden voor me-
chanisatie en automatisering aanwezig
zijn. Tenslotte is uit milieu-oogpunt
een zo laag mogelijke ammoniakuit-
stoot vereist.

GRÜNDEIEREN

In het onderzoek zullen de huisves-
tingsproblemen worden bekeken op
mogelijkheden om beter tegemoet te

voorjaar

Repertorium Commissie het haalbaar
uitvoering te gaan geven aan een
nieuwe uitgave van het FIDIN
Repertorium Diergeneesmiddelen.
Deze uitgave zal, vergelijkbaar met de
vorige uitgaven, een sterke verbetering
in lay out en uitvoering ondergaan, dat
de leesbaarheid ten goede komt en zal
vooral zijn afgestemd op de in GVP
werkende practici en studenten dierge-
neeskunde.

Uitsluitend zullen produkten van
FIDIN-leden worden opgenomen.
Doordat diergeneesmiddelen in

ONDERZOEK ALTERNATIEVE
SYSTEMEN VOOR HUISVESTING
LEGHENNEN

Het bestuur van het Produktschap voor Pluimvee en Eieren (PPE) heeft on-
langs besloten in de komende jaren ƒ270.000,- uit te trekken voor onderzoek
naar alternatieve huisvesting voor leghennen.

komen aan het welzijn van de leghen-
nen. Daarbij moet onder meer in de
scharrelhouderij het probleem van
grondeieren worden opgelost.
Om legbatterijen welzijnsvriendelijker
te maken, wordt onderzocht op welke
wijze een zitstok en een legnest kun-
nen worden aangebracht.
Bij alle proeven zal worden gewerkt
met bruine hennen. Hiermee zijn de
meeste problemen te verwachten.
Bruine hennen leggen vaker buiten-
nest-eieren en deze dieren zijn door
hun kleur moeilijker te onderscheiden
dan witte. Als de knelpunten bij bruine
kippen zijn opgelost, zullen deze naar
verwachting ook bij witte leghennen
niet meer voorkomen.

tieplichtig zijn en de beoordeling van
niet alle diergeneesmiddelen is vol-
tooid, zullen de volgende categorieën
diergeneesmiddelen in dit Reperto-
rium worden opgenomen.

1. Diergeneesmiddelen die door het
Bureau Registratie Diergenees-
middelen (BRD) zijn beoordeeld en
definitief geregistreerd zijn. Deze
diergeneesmiddelen zijn herken-
baar aan een \'REG. NL.\'-nummer.

2. Diergeneesmiddelen die door het
BRD nog niet beoordeeld zijn of
wel beoordeeld zijn, maar waarbij

FIDIN REPERTORIUM
DIERGENEESMIDDELEN

De laatste editie van het Repertorium Diergeneesmiddelen dateert van 1989.
Vele malen werd in het afgelopen jaar door practici en andere geïnteresseer-
den bij de FIDIN geïnformeerd naar het uitkomen van een nieuwe editie.
Helaas was het door de sterke vertraging in de definitieve registratie van dier-
geneesmiddelen niet mogelijk een verantwoorde uitgave te bewerkstelligen.

Afgelopen voorjaar achtte de Nederland sedert enige jaren registra-

-ocr page 22-

de fabrikant en/ of de importeur te-
gen de beslissing beroep heeft aan-
getekend en waarvan met redelijke
zekerheid mag worden aangenomen
dat zij op het moment van verschij-
nen van het Repertorium nog een
zekere tijd beschikbaar zullen zijn.
Deze middelen hebben een \'NL\'-
nummer.

3. Diergeneesmiddelen die door de

■f * ••

Commissie voor Toelating
Bestrijdingsmiddelen (CTB) op de
Nederlandse markt zijn toegelaten.
Dit betreft bestrijdingsmiddelen,
veelal anti-ectoparasitica die op die-
ren worden toegepast. Deze midde-
len hebben een \'N\'-nummer.

4. Overige produkten die geen regis-
tratie behoeven maar die voor de
diergeneeskundige praktijk onmis-

baar zijn, bijvoorbeeld dieetvoe-
ders. Aan deze produkten is geen
nummer toegekend.
De verwachting is dat het FIDIN
Repertorium Diergeneesmiddelen be-
gin 1994 gereed is voor verzending.
Gezien de in het komende jaar nog te
verwachten aantal wijzigingen ligt het
in de bedoeling na ongeveer anderhalf
jaar een volgende editie uit te geven.

Het thema van dit feest was: kunst in de
ruimste zin des woords. De redactie
stelde onder meer veterinaire kunst ten
toon. Vele schilderijen, foto\'s en an-
dere kunstwerken, vervaardigd door
studenten en medewerkers van de fa-
culteit sierden de hal voor de college-
zalen.

De tentoonstelling werd geopend door
de heer Van Bemmel, die destijds als
portier van het hoofdgebouw alle pro-
blemen meebeleefde. Hij werkt thans
bij Aardwetenschappen. De redactie
van de Brr-Tup mist nog altijd zijn be-
grip en mentale steun. In het jubileum-
nummer van de Brr-tup was voor één
keer weer Portierpraet te lezen.
Portierpraet is de column die Van
Bemmel jaren in de Brr-tup heeft ge-
schreven.

Van Bemmel opende de tentoonstel-
ling, door de ARGENTAART aan te
snijden. ARGENTAART is het motto
van het jubileum; een ZILVER jubi-
leum, een feest met TAART en over-
blijvend ART.

Daama gaf Vincent van Oldenborgh,
praktikumbegeleider bij Biochemie
het lied ATP ten beste. De ongeveer
zestig aanwezigen, waaronder de de-
caan en veel oudredacteuren van de
Brr-tup zongen uit volle borst mee.
Het genieten van de kunst werd mede
bevorderd door de consumptie van
smakelijke spijzen en dranken. Zo
werd er melk van faculteitskoeien ge-
serveerd.

Er bleek bij de studenten en de facul-
teitsmedewerkers veel schilder- en an-
der kunstenaarstalent aanwezig te zijn.
Het werd tijd dat dit talent ten toon ge-
spreid werd. Gelukkig zag de redactie
van de Brr-tup dit ook in en zorgde zij
voor de gelegenheid veterinaire kunst
te laten zien.

BRR-TUP: AL 25 JAAR
EEN GEZOND GELUID

De Brr-tup, het onafhankelijk veterinair studentenblad, bestaat 25 jaar. Het
blad wordt uitgebracht in samenwerking met het officiële informatieblad van
de faculteit. Op 13 mei 1993 stonden de deuren van het hoofdgebouw van de
Faculteit Diergeneeskunde open voor de viering van dit zilveren jubileum.

OPNAMEN SATEL-
LIET-TELEFOON-
CONFERENTIES

De \'European School of Advanced
Veterinary Studies\' organiseerde ge-
durende het afgelopen jaar een aantal
educatieve satelliet-telefoonconferen-
ties van dierenartsen uit heel Europa.
De eerste video-opname duurt onge-
veer zestig minuten en werd gemaakt
van een telefonische conferentie op 19
juni 1992 over \'gezondheidsbewaking
op varkensbedrijven\'. Twee Deense
varkensspecialisten. Hans Moller
Jensen en Peter Hogedal Jorgensen,
presenteerden hun ervaringen met een
bedrijf in Denemarken waar de resul-
taten niet optimaal waren. Ze schetsten
de stappen die ze ondernomen hebben
om de situatie te verbeteren. Naar aan-
leiding van deze inleiding discussieer-
den er dierenartsen in drie landen. De
videoband hiervan kost £26, inclusief
verzending.

Op 2 december 1992 vond er een ver-
volg-conferentie plaats over dit onder-
werp, waarin dezelfde sprekers op
punten ingingen, die bij de eerste con-
ferentie naar voren kwamen. Hiervan
is een geluidsband te bestellen voor
£14, die negentig minuten duurt. Er
wordt een geschreven tekst van de dis-
cussie en een literatuurlijst bij gele-
verd.

\'Diarree bij kalveren\' was het onder-
werp bij de conferentie op 4 maart
1993. Zes sprekers leidden dit onder-
werp in. Ze spraken over diagnose,
therapie en preventie van het pro-
bleem, waarna een telefonische dis-
cussie volgde. De 75 minuten durende
video-opname hiervan kost £30. De
tekst van de vragen en antwoorden is
bij de prijs inbegrepen.
De drie opnamen zijn te bestellen bij
het bureau van de ESAVS, The Royal
Veterinary College, Royal College
Street, London NWI OTU, England;
tel; 44-77-387 2898 (ext 351), fax;
44-71 383 0615.

-ocr page 23-

Nieuwe Stichting ter financie-
ring van Onderzoek en Infor-
matie op het terrein van de
Diergeneeskunde.

OFFICIELE
INAUGURATIE

In het hoofdkantoor van de firma
Virbac in Nice werd op 4 juni jongstle-
den officieel de Stichting Pierre
Richard Dick ten doop gehouden.
Deze stichting is genoemd naar de op-
richter van deze fimia als posthuum
eerbetoon aan deze zeer bijzondere ve-
terinair.

In de officiële inauguratiezitting werd
de levensloop van dr. Dick uit de doe-
ken gedaan door middel van toelich-
tingen door medewerkers en collegae,
waaronder diverse hoogleraren uit
Alfort, terwijl tevens een film over zijn
loopbaan werd vertoond.
Hieruit kwam het beeld van een man
naar voren die met een grote gedreven-
heid zich inzette voor de diergenees-
kunde.

Als pas afgestudeerde, na zich eerst
aan het \'Institut Pasteur\' te hebben be-
kwaamd, werd hij op 27-jarige leeftijd
hoofd van een viruslaboratorium op
het gebied van de humane genees-
kunde in Nice.

447

Daarnaast had hij een praktijk voor ge-
zelschapsdieren.

In 1968, pas 32, stichtte hij de firma
Virbac - in het plaatsje Carros vlak bij
Nice - die hij in 25 jaar uitbouwde tot
één van de meest succesvolle particu-
liere diergeneesmiddelenproducenten.
Belangrijke succesproducten waren en
zijn de vlooienbanden, het parvo-vi-
rus-vaccin voor honden en het gene-
tisch gemodificeerde feline-leukemie-
vaccin, Leucogen.

Momenteel heeft de firma een jaarom-
zet van ruim 300 miljoen gulden.
Een zoals gezegd gedreven man met
visie die wist te anticiperen op ko-
mende ontwikkelingen in de dierge-
neeskunde, daarbij zijn enthousiasme
overbrengend op zijn medewerkers.
Tijdens zijn studententijd waagde hij
graag een gokje op de bekende draf- en
renbaan in Vincennes, nogal eens met
succes.

Hij durfde risico\'s te nemen.
Op 1 mei \'92 stierf hij aan de gevolgen
van een hartaanval tijdens een vakan-
tie aan boord van zijn zeiljacht.
De weduwe onthulde aan het slot van
het officiële gedeelte een beeld van de
hand van de kunstenaar Sacha Sosno,
bedoeld als symbool voor de stichting.

BELEID EN WERKZAAMHEDEN
De doelstelling van de stichting luidt
als volgt: het ondersteunen van re-
search en informatie-overdracht ter
bevordering van de gezondheid van
dieren in relatie tot de verbetering van
de gezondheid en het leefmilieu van de
mens.

In een toelichting tijdens een perscon-
ferentie na het officiële gedeelte werd
aangegeven hoe de Stichting zal wer-
ken. Fondsen worden aangeworven

Fondation

Pierre Richard Dick-Virbac

Sous l\'égide de la Fondation de France

T I J D s C\' H R I F T VOOR D 1 E R (i F N E F. S K U N I) E , D E E 1. 118, A F L E V E R I N Cl 13 i: \\ 14, 1993

zodat er voldoende armslag ontstaat.
Virbac, de moederfirma staat strikt ge-
nomen los van de stichting. Ze heeft
zich echter verplicht elk jaar tenminste
éénmiljoen Franse franks bij te dragen.
Maar het stichtingsbestuur mikt op
veel bijdragen van anderen zowel van
particulieren als van (commerciële)
organisaties.

(Op de eerste dag mede gezien de pu-
blicaties in de lokale pers was er al een
donatie binnengekomen van enkele
tienduizenden Franse franks afkom-
stig van een 82-jarige dame van wie de
kat destijds door dr. Dick zo fantas-
tisch was behandeld!-red.)
De stichting is tevens bedoeld voor ac-
tiviteiten op diergeneeskundig gebied

m i.

i m .

in de zestien landen, waaronder
Nederland, waar Virbac een vestiging
heeft.

Gezien de doelstelling aan de ene kant,
namelijk het stimuleren en ondersteu-
nen van onderzoek en informatie-
overdracht en aan de andere kant de
omvang van de financiële behoefte in
die gebieden, moet men concluderen
dat men voorlopig zeer selectief moet
zijn in het toekennen van financiële
bijdragen. Daar kan natuurlijk veran-
dering in komen zodra vanuit alle zes-
tien landen forse bijdragen binnenko-
men.

Op zich zelf bekeken is het in deze tijd
van inkrimpen en bezuinigen natuur-
lijk een zeer goede zaak dat een derge-
lijk initiatiefis genomen.

Als huldeblijk aan dr. Dick die onge-
twijfeld als een plusvariant onder de
dierenartsen kan worden beschouwd is
het eveneens toe te juichen.

INFORMATIE BROCHURE

Een brochure met informatie over de
doelstellingen en het indienen van
aanvragen of het doneren van geld kan
aangevraagd worden bij de firma
Virbac-Nederland Postbus 313, 3770
AHBarneveld, telefoon 0342()-930()H.

-ocr page 24-

De interesse voor de geschiedenis van
de diergeneeskunde neemt weer toe. In
achttien landen zijn er verenigingen en
er zijn zo\'n dertig musea. De waarde
van dit vakgebied wordt echter niet in
alle landen gelijk beoordeeld, zodat het
eerder uitzondering dan regel is, als
voor dit vak een plaats in het curricu-
lum wordt ingeruimd. In Nederland
was prof. Beijers de laatste, die het vak
in zijn leeropdracht had. Kennisname
van de historische achtergronden
wordt bijvoorbeeld in de Duitse veteri-
naire opleidingen essentieel geacht.
Zowel in Hannover als in München
zijn leerstoelen gevestigd. Aan de ove-
rige opleidingen zijn er docenten van-
uit de instituten voor medische ge-
schiedenis. In de Nederlandse oplei-
ding neemt veterinaire geschiedenis
slechts een marginale plaats in. De stu-
dent kan kennis op dit gebied opdoen
bij het Diergeneeskundig Museum, ge-
vestigd in het hoofdgebouw van de
Faculteit Diergeneeskunde. Er is ver-
der veel literatuur, waaronder het
prachtige gedenkboek Van Gildestein
naar Uithof Voor geregeld onderwijs
is echter geen plaats in het onderwijs-
programma.

Op de vraag waarom veterinaire ge-
schiedenis in de opleiding ook in
Nederland van belang zou zijn, ant-
woordt drs. A.H.H.M. Mathijsen, bi-
bliothecaris van de Faculteit Dier-
geneeskunde en mede-organisator van
het congres: \'Behalve dat het heel
boeiend is om zich individueel te ver-
diepen in de geschiedenis van een we-
tenschapsgebied of in de ontwikke-
lingsgang van een beroep, heeft het
vakgebied als zodanig een verder-
strekkende betekenis. Het historisch
perspectief is van waarde om besef te
krijgen van de continuïteit in weten-
schappelijke vraagstellingen en denk-
categorieën; het bevordert een genera-
listische visie en kan zo tegenwicht
bieden aan de toenemende specialisa-
tie. Voor hen die zich met het beleid
voor de beroepsgroep bezig houden, is
inzicht in het ontstaan van het beroep
en kennis van de opeenvolgende fasen
in het professionaliseringsproces (ook
in vergelijking met andere landen) ei-
genlijk onmisbaai om een juiste posi-
tiebepaling voor het heden en de toe-
komst uit te stippelen. Ook in het
onderwijs kan een historische be-
schouwingswijze voorkomen dat dc
student de indruk krijgt dat de huidige

WERELDCONGRES GESCHIEDENIS
DIERGENEESKUNDE

In congrescentrum EurOase te Amersfoort vond het 26*^ internationale con-
gres voor veterinaire geschiedenis plaats. Ongeveer honderd deelnemers uit
26 landen lieten van 31 mei tot 4 juni 1993 veterinaire gebeurtenissen van wel-
eer herleven. De sfeer van dit overigens goed bezochte congres Iaat zich het
beste met het woord \'intiem\' beschrijven.

-ocr page 25-

opvattingen de definitieve waarheid
vertegenwoordigen. Ze steunen im-
mers op een lange voorgeschiedenis en
evolueren verder\'.

Profdr. R. Dunlop (St.Paul, Minne-
sota) hield een lezing over het belang
van het historisch perspectief in het ve-
terinair onderwijs: \'De grote voorbeel-
den uit het verleden kunnen de aanko-
mende dierenarts een referentiekader
bieden.\' Hij pleitte ervoor de histori-
sche wortels van het beroep, vooral de
ethische en juridische aspecten hier-
van, als een rode draad door de oplei-
ding te laten lopen. Juist bij ethische
problemen bestaat er namelijk be-
hoefte aan kennis van eerder ingeno-
men standpunten.

De organisatie van het congres be-
rustte niet bij de Faculteit, maar bij het
Veterinair Historisch Genootschap.
Het Genootschap is opgericht in april
1989 en telt inmiddels 150 leden. Het
geeft tweemaal per jaar het blad Argos
uit. Daarnaast worden er regelmatig
bijeenkomsten gehouden.
Prof dr. E.-H. Lochmann opende het
congres als voorzitter van de World
Association for the History of
Veterinary Medicine (WAHVM).
Prof dr. E. Kampelmacher, zelf lief-
hebber van de veterinaire geschiede-
nis, sprak namens de Nederlandse die-
renartsen een welkomstwoord.
Aansluitend sprak prof dr. S.G. van
den Bergh als decaan van de Faculteit
Diergeneeskunde. Dezelfde dag
voerde hij opnieuw het woord, toen hij
de congresgangers namens de Rector
Magnificus een ontvangst aanbood in
de Senaatszaal van het Academie-
gebouw.

Prof dr. G.J.W. van der Meij, voorzit-
ter van het Veterinair Historisch
Genootschap, zette uiteen wat de
waarde van dergelijke bijeenkomsten
is: \'Het is van belang dat de dierenarts
inziet dat de geschiedenis een spiegel
is van hetgeen heden ten dage gebeurt.
Bronnenonderzoek maakt het moge-
lijk dat geschiedenis zich niet steeds
herhaalt. We moeten vemiijden dat het
wiel om de tien jaar wordt uitgevon-
den\'.

Tijdens de jaarvergadering hebben de
aanwezigen een nieuw bestuur van de
World Association gekozen. Drs.
A.H.H.M. Mathijsen is nu voorzitter,
prof dr. R. Dunlop is vice-voorzitter
en dr. P. Leeflang is secretaris-pen-
ningmeester. Samen vormen zij het da-
gelijks bestuur, dat met vier andere le-
den, respectievelijk uit Duitsland,
Japan, Oostenrijk en Spanje, het vol-
tallige bestuur uitmaakt. De eerstvol-
gende congressen zullen plaatsvinden
in Kopenhagen (1994), Yokohama
(1995) en Wenen (1996).
De Cheiron-medaille werd uitgereikt
aan dr. K.H. Klatt, die gedurende lange
tijd de veterinaire geschiedenis in
Helsinki heeft gedoceerd en veel pu-
blikaties op zijn naam heeft staan. Ook
dr. 1. Katic (Kopenhagen), de oprichter
en sinds 1976 de drijvende kracht ach-
ter het internationale veterinair histori-
sche tijdschrift Historia Medicinae
Veterinariae ontving deze medaille.
De medaille werd hun uitgereikt van-
wege grote verdiensten op het gebied
van de veterinaire geschiedenis.
Omdat het te ver voert om op alle le-
zingen in te gaan, noemen we alleen
nog de twee \'invited lectures\'. Prof dr.
H. van Genderen hield de eerste. Hij

449

De omzet van The Upjohn Company,
inclusief humane geneesmiddelen,
groeide tot 2,935 dollar (zeven pro-
cent) en de winst daalde tot 724 mil-
joen dollar (acht procent).
Het meest verkochte produkt van de
groep diergeneesmiddelen was vorig
jaar Excenel®. Dit antibioticum dient
ter bestrijding van ademhalingsziekten
bij rundvee en varkens en is werkzaam
tegen vroege sterfte bij pluimvee.
Excenel® verlaat het dier snel en van
residuen in melk en vlees is nauwelijks
sprake. De research-afdeling van
Upjohn heeft tot taak meer van deze
middelen te ontwikkelen, die effectief
werken en veilig zijn voor consument
en milieu.

De Nederlandse markt voor dierge-
neesmiddelen was vorig jaar licht stij-
gend, waarbij de verkopen van Upjohn
stabiel bleven. De omzet aan mastitis-
preparaten bleef gelijk en die van pro-
taglandines en de specialiteiten
groeide, terwijl het gebruik van antibi-
otica-preparaten in premixen daalde.
Voor dit jaar zullen de verkopen naar
verwachting eveneens stabiel zijn. Het
begin van het lopende jaar kenmerkte
zich door weinig pathologieën van-
wege de zachte winter en een slechte
opende de congresdag, die gewijd was
aan de geschiedenis van de veterinaire
farmacologie en toxicologie, met een
boeiende schets van de aanvang van de
wetenschappelijke beoefening van
deze vakgebieden in de eerste helft van
de 19e eeuw.

Éiiliiilliii^^

Tijdschrift voor D i e r o f n f f s k u n d f . D f e i. 118. Aflevering 13 en 14, 1993

De andere \'invited speaker\', prof dr.
M. van Lieburg, hoogleraar medische
geschiedenis aan de Vrije Universiteit
en aan de Erasmus Universiteit, behan-
delde op de laatste congresdag het
spanningsveld tussen de professionele
medisch/veterinaire historicus en de
amateur-historicus.
Een aantal lezingen zal in Argos wor-
den gepubliceerd. Ook in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
wordt op enkele thema\'s nader inge-
gaan.

S. Deleu en W. Svhesma

MEER WINST EN OMZET 1992
AGRARISCHE DIVISIE UPJOHN

Zowel de winst als de omzet van de agrarische divisie van The Upjohn
Company, een internationale, op onderzoek gerichte producent van onder
meer (dier)geneesmiddelen, zijn vorig jaar gestegen. De omzet aan dierge-
neesmiddelen en zaden steeg met zes procent tot 703 miljoen dollar en de
winst met drie procent tot 67 miljoen dollar..

economische situatie in de varkens- en
pluimveehouderij. Eind dit jaar wor-
den grote veranderingen in de markt
verwacht door ingrijpende wijzigin-
gen in het aanbod van middelen van-
wege de Diergeneesmiddelenwet.

DIERGENEESMIDDELENWET
De diergeneesmiddelenmarkt staat on-
der invloed van de afwikkeling van re-
gistraties in het kader van de nieuwe
Diergeneesmiddelenwet. Er voltrekt
zich een schifting onder de huidige ge-
bruikte middelen. \'De situatie is onze-
ker, omdat niet precies bekend is
welke middelen zullen verdwijnen\',
aldus Upjohn.

De positie van Upjohn zal volgens de
organisatie vrijwel zeker worden ver-
sterkt. Op de antibiotica-markt vallen
eind dit jaar veel combinatie-prepara-
ten weg, ten gunste van enkelvoudige
produkten, waarin Upjohn een sterke
positie heeft. Ook brengt het concern
middelen op de markt die gewenste ei-
genschappen hebben voor wat betreft
veiligheid voor consument en milieu.
Upjohn heeft inmiddels 38 nieuwe re-
gistraties verkregen en elf aanvragen
hebben niet tot een registratie geleid.

-ocr page 26-

De standaardmethodiek voor het routi-
nematig bepalen van de gevoeligheid
van bacteriën voor antibiotica is de
agardiffusietest. Hierbij wordt de dia-
meter gemeten van de remzone in de
groei van een bacteriestam rond anti-
bioticumtabletten (Neosensitabs, Ros-
co\'). Deze remzone is lineair gerela-
teerd aan de Minimale Remmings of
inhibitie Concentratie (MRC=MIC)
van deze bacteriestam ten opzichte van
het betreffende antibioticum. Tot 1 juli
werd de gevoeligheid voor antibiotica
door de Gezondheidsdiensten weerge-
geven als gevoelig of resistent (onge-
voelig), waarbij antibiotica, waarvoor
een intermediaire zone gemeten wordt,

\' ïnternatitmal Medical, Zutphen.

INTERMEDIAIRE ZONES BIJ UITSLAGEN
ANTIBIOTICUMGEVOELIGHEIDSBEPALIN-
GEN VANAF 1 JULI 1993

Af^-f-P-A

veiligheidshalve als resistent worden
gescoord. De reden hiervoor is dat het
intermediaire gebied bepaald is op ba-
sis van humane (bij gebrek aan veteri-
naire) farmacokinetische gegevens
welke niet zo maar te extrapoleren zijn
naar de verschillende diersoorten.
Echter, de score gevoelig of resistent
kon tot nu toe (1 juli 1993) bepaald
worden door een meetverschil van 1
mm (b.v. ampicilline 28 mm = gevoe-
lig en 27 mm = ongevoelig) terwijl dit
meetverschil binnen de normale na-
tuurlijke variatie in de meting in het la-
boratorium voorkomt. Dit kan inhou-
den dat een bacterie die wat betreft zijn
gevoeligheid in het grensgebied ligt,
de ene keer gevoelig en de andere keer
ongevoelig kan scoren in de test. Om
deze reden heeft de Disciplinaire
Laboratoriumwerkgroep Bacteriolo-
gische Diagnostiek besloten om met
ingang van heden de gevoeligheid
voor antibiotica van bacteriën weer te
geven als gevoelig, intermediair of on-
gevoelig (resistent). Hierdoor kan nu
een bacterie die gevoelig is niet meer
als resistent gescoord worden, maar
hooguit intermediair en omgekeerd.
Het is nu aan de klinicus om, eventueel
in overleg met de bacterioloog, te be-
oordelen of een antibioticum, dat in het
intermediaire gebied scoort, op grond
van de farmacokinetiek in aanmerking
komt als therapeuticum, eventueel in
verhoogde dosering.

Nainens de Disciplinaire Werkgroep
Bacteriologische Diagnostiek van de
Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren,

E.G. Hartman

\'UIT EN VOOR DE
PRAKTIJK\'

MOSKOU, GROOTSTE PRODUCENT VAN
WETENSCHAPPELIJKE PUBLICATIES

Hoewel bovengenoemde rubriek voor
heel andere doeleinden bestemd is,
dekt zij volledig de lading van de brief
die een dierenarts in den lande van een
van zijn cliënten heeft ontvangen. Het
kost de redactie behoorlijk wat moeite
om enige verband in de brief te ontdek-
ken. Misschien lukt het u wel
(Overigens zij opgemerkt dat voor de
goede inzenders geen prijzen zijn weg-
gelegd):

\'Naar aanleiding van deze brief, wil ik
u wat mededelen. Samen met mijn
vriendin en haar kinderen zijn wij met
mijn hond (Snuffie) hij u geweest, om-
dat Snitffle gehecht moest worden,
maar het tragische geval is, dat onze
moeders niet konden rijden voor ons.
vanwege hun afwezigheid. Dus de
hechtingen konden er niet uitgehaald
worden. Wat die lampekap betreft: hij
heeft die wond weer opengehaald en
wel buiten in de bosjes! Ja, daar sta je
dan! Hij heeft zelfs, vraag me niet hoe,
de kap er zelf afgekregen.

Maar goed, de wond is nu bijna dicht!
Het spijt mij dat dit zo heeft moeten lo-
pen. Zoudt u mij misschien kunnen la-
ten weten wanneer de hond en ik bij u
kunnen komen?\'

Het Institute for Scientific Information
(ISI) bekeek in \'91 een totaal van
600.000 wetenschappelijke publicaties
op hun geografische herkomst.
In 25 steden kwamen er daarvan
150.000 uit, dat wil zeggen één op elke
vier artikelen.

Niet de Verenigde Staten stonden aan
kop maar verrassend genoeg Moskou
met 14.541.

Daarop volgden Londen met 14.051 en
Boston met 12.480.

Onderzoekers van de Universiteit van
Tennessee zijn tot de conclusie geko-
men dat de Spaanse wilde kat, die
20.000 jaar onveranderd zou zijn ge-
bleven, veertig tot vijftig procent meer
neuronen heeft in dat gedeelte van de
hersenen, dat informatie doorgeeft van
de retina naar de cortex, dan in de her-
senen van de gewone kat aanwezig. De
schedelwand is tweemaal zo dik.
Zij stellen verder nog dat bij deze kat-
ten voor de geboorte zeven van de tien
hersencellen afsterven.

Overigens had Rusland verder geen
plaats met een aantal dat de top 25
haalde. De Verenigde Staten brachten
14 steden in, Japan en de UK elk drie
en Canada tenslotte twee.

Deze hitlijst had als hekkensluiter
Oxford in Engeland met een aantal van
3.597. Nederland kwam niet op de lijst
voor.

(Uit: The Scientist. May 3, 1993 pl5)

HERSENS VAN DE WILDE KAT
NIET VOOR DE POES

Dit zou volgens de auteurs, die hun ar-
tikel publiceerden in het januarinum-
mer van het Journal of Neuroscience,
betekenen dat de evolutie voor de huis-
kat in feite een regressie inhoudt.

(Uit: Notebook, The Scientist, januarx\'
25, 1993, p4)

-ocr page 27-

Radiometer Nederland BV heeft haar
pH-bloedgas produktlijn uitgebreid
met een nieuwe pH-bloedgasanalyser,
type ABLTM 50. De analyser heeft een
eenvoudige dataverwerking en is ui-
termate geschikt voor de dagelijkse
routine van bloedgas-analyses.
Bij continue gebruik van de ABL50
verkrijgt men 900 resultaten per dag.
De bediening is eenvoudig door de
menu-gestuurde software op het nu-
merieke toetsenbord. Er is bovendien
gedacht aan \'biologische veiligheid\'
(afsluitbare afvalcontainers, een spe-
ciaal decontaminatie-programma).
De te meten parameters zijn de pH, de
PCO2 en de pOj. Er is 70 m 1 bloed no-
dig voor een totaalbeeld en de meettijd
bedraagt 40 seconden.

De ABL50 is eenvoudig uit te breiden
naar een type ABL500, waarvoor een
geavanceerd database-systeem be-
schikbaar is. Tevens is koppeling met
Clinifile mogelijk voor onbeperkte op-
slag.

NIEUWE PH-BLOEDGAS ANALYSER

Business Unit Veterinary Products op-
gericht, naast de reeds bestaande units
(ziekenhuisprodukten, receptgenees-
middelen 1 en 11, zelfmedicatie en ex-
port).

Voor meer informatie kan men contact
opnemen met dr. H.W. Merkens,
Business Unit Manager bij ASTA
Medica (telefoon 020-6903121).

MIDDEL TEGEN

VARKENS-

SCHURFT

Met Samacuran®-Pour on brengt
Bayer een nieuwe middel tegen var-
kensschurft op de markt. Samacuran is
diervriendelijk: Toediening geschiedt
door het middel over de ruglijn van het
varken te gieten. Zonder stress te ver-
oorzaken worden varkens behandeld
tegen schurft en luizen.

Samacuran werkt systemisch. Na op-
gieten verdeelt het middel zich via het
bloed in het varken. Zo worden van
binnen uit de zich diep in de huid be-
vindende sarcoptesmijten (spintmij-
ten) aangepakt. Alle stadia van de
schurftmijt worden bestreden. De be-
handelde dieren zijn direct te herken-
nen aan de blauwe lijn over de rug.
Later worden ze herkend aan de ge-
zonde huid van het varken.

PIL VOOR DE VLO BUSINESS UNIT

Met Program Ciba Animal Health een
nieuw middel ontwikkeld tegen
vlooien bij honden en katten. Het mid-
del zorgt er voor dat de eitjes van
vlooien niet uitkomen; vlooien kunnen
zich dus niet meer vermenigvuldigen.

Bekend is dat slechts enkele vlooien
binnen relatief korte tijd kunnen zor-
gen voor een ernstig probleem voor
zowel het huisdier als het huishouden
waarin het dier verblijft.
Program wordt oraal toegediend. De
werkzame stof Lufenuron komt in het
bloed en zorgt er voor dat de eitjes niet
uit kunnen komen.

Het duurt zes tot acht weken voordat
Program werkelijk effectief wordt.

Asta Medica BV te Diemen heeft sinds
1 januari van dit jaar een Business Unit
Veterinary Products voor de ontwik-
keling, produktie en distributie van
diergeneesmiddelen voor de individu-
ele behandeling van grote en kleine
huisdieren.

Asta Medica is sinds 1 oktober \'92 op
de humaan farmaceutische markt aan-
wezig voor de verkoop en distributie
van de door Dagra Pharma BV ver-
vaardigde produkten.
Voor een uitbreiding van de service,
informatie over de toepassingsmoge-
lijkheden van de reeds geregistreerde
Betadine®-produkten en een uitbrei-
ding van het diergeneesmiddelenpak-
ket, is een zelfstandig functionerende

Samacuniif

pour-on

■«—" =

1000 ml =

1

m\'

\\

Samacuran®: nieuw middel tegen var-
kensschurft.

-ocr page 28-

Phaima Design Blom heeft het leve-
ringsprogramma uitgebreid met een
professionele serie vitrines, bijvoor-
beeld te plaatsen in de entree of wacht-
kamer van de dierenartsenpraktijk.
De vitrines kenmerken zich door onder
meer fraaie en strakke vormgeving,
traploos verstelbare glasplaten en af-
sluitbare geharde glazen deuren.
Voor meer informatie: telefoon
03451-16464.

Conseboral®- spray

NIEUW VAN
APHARMO

Apharmo BV te Arnhem brengt twee
nieuwe produkten op de markt.
Septobion® verzorgende balsem, een
combinatie van calendula-complex,
hamelis en lavendel in een zalfbasis
met levertraan, versnelt de stofwisse-
ling van de huidcellen, bevordert de
epithelisatie en stimuleert de aanmaak
van lymfocyten. Septobion® wordt
niet alleen toegepast op wonden, maar
verzacht ook bij roodheid en jeuk. De
antiseptische stoffen in combinatie
met de levertraan geven de balsem een
beschermende werking.
Conseboral®-spray werd ontwikkeld
voor de behandeling van droge en idio-
patische seborroe, als alternatief voor
anti-roosshampoo. De spray bevat
geen sterk werkende keratolytica, dus
hij is ook geschikt voor een onder-
houdsbehandeling. Omdat bij seborroe
de huid gevoelig is voor infecties, be-
vat Conseboral® ook stoffen met des-
infecterende eigenschappen.
De spray kan uitstekend met een anti-
roos shampoo gecombineerd worden.

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederland kwamen in de periode
van 26 april
t/m 9 mei 1993 de vol-
gende gevallen van besmettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten
Utrecht 1 geval
Noord-Holland 2 gevallen

In Nederland kwamen in de periode
van 25 mei
t/m 6 juni 1993 de vol-
gende gevallen van besinettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten
Friesland 1 geval
Drenthe I geval

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1993 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, kunnen
vanaf heden worden besteld.
De prijs van de banden bedraagt
dertig gulden (inclusief 17,5 %
BTW).

De banden zijn te besteilen door
dit bedrag over te maken op giro-
nummer 511606, ten name van
de KNMvD Utrecht, onder ver-
meldingvan \'banden 1993\'.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen 1989
toten met 1992.

SYMPOSIUM
BANGKOK

§ Coogressenencursusseo

In Bangkok, Thailand wordt van 24 tot
en met 29 oktober het symposium
\'Gezonde dieren, veilig voedsel, ge-
zonde mensen\' gehouden.
Het belooft een bijzonder actueel en
interessant symposium te worden.
Hoewel de organisatie in handen is van
de World Association of Veterinary
Food Hygienists, is dit wetenschappe-
lijke symposium niet alleen van be-
lang èn toegankelijk voor de dieren-
artsen, maar ook voor andere
belangstellenden.

De volgende onderwerpen zijn in het
programma opgenomen:
Farming Practice en Food Safety;
Food Processing; HACCP Up-date;
Food Residues and Toxicology; Food
Bome Diseases and Zoonosis; Food
Additives en Food Microbiology and
Hygiene.

Een informatiemapje en deelnamefor-
mulieren zijn verkrijgbaar bij profdr.
J.G. van Logtestijn, Vakgroep Voe-
dingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong, postbus 80.175, 3508 TD
Utrecht (telefoon ü30-535367-secreta-
riaat).

STUDIEDAG

BESTRIJDING

RUNDVEEZIEKTEN

In de Marmeren Zaal van de
Antwerpse Dierentuin wordt op 16
september een studiedag gehouden
over het onderwerp \'Rundvee-ziek-
tenbestrijding in België en Nederland,
waar ligt de grens?\'
Deze themadag wordt georganiseerd
door de Groep Geneeskunde van het
Rund in samenwerking met de
Belgische vereniging voor Rundvee-
geneeskunde. Vanaf ongeveer tien uur
\'s morgens belicht een keur van
Belgische en Nederlandse sprekers di-
verse aspecten van de rundveeziekten-
bestrijding. De komende weken ont-
vangen zowel leden als niet-leden van
de Groep geneeskunde van het Rund
een uitnodiging om deze dag bij te wo-
nen, die mede mogelijk is gemaakt
door de welwillendheid van
Boehringer Ingelheim. De dag wordt
besloten met een diner.

-ocr page 29-

Het wordt
hoog tijd
dat de koe
minder gaat
snuiven.

Voorkomen is beter dan genezen. Dat geldt zeer beslist ook voor griep bij koeien.
Als u voor duphavac IBR/PI-3 kiest, kiest u niet alleen voor preventie, maar ook
voor toedieningsgemak. Immers, intranasale toediening kan vaak voor verhitte
taferelen in de stal zorgen.

Koortsachtig optreden dat u had kunnen voorkomen met één preventieve
behandeling met duphavac IBR/PI-3 gesuspendeerd in Duphar\'s geoctrooieerde olie-
m-water-emulsie. Het vaccin wordt intramusculair toegediend.
Vaccinatie vèör het stalseizoen geeft, ongeacht leeftijd of stadium van dracht, een
vol jaar immuniteit en heeft geen schadelijke neveneffecten. Bovendien voorkomt
u met duphavac IBR/PI-3 een heleboel stress bij het dier en uiteindelijk ook bij uzelf.
Duphavac® IBR/PI-3. De makkelijkste manier om koeiengriep te voorkomen.

Duphar Nederland B.V.

Animal Health
Postbus 7133
1007 JC Amsterdam
Tel. 020-5490832/830

SOLVAY Animal Health

-ocr page 30-

NIA3-HO/W KWAM,
ZAG EN OVERWON

Een goed vac-
cinatieprogramma tegen
de Ziekte van Aujeszky

wordt niet alleen door het entschema bepaald. Ook de
keuze van de vaccinstam en het al of niet toevoegen van
een adjuvans is van essentieel belang.

Naast klinische bescherming is de reductie van
veldvirusexcretie een belangrijk criterium bij een Aujeszky-
eradicatieprogramma. In dit opzicht is de combinatie van

Suvaxyn Aujeszky NIA3-783
en Suvaxyn O/W emulsie een
optimale keuze. Onafhankelijke
vergelijkende proefresultaten bevestigen dit (Vannier e.a.).
De N1A3-783 stam opgelost in de O/W emulsie blijkt de
sterkste vermindering van veldvirusexcretie te geven.

De uitstekende resultaten van de "Diessen
eradicatieproef" bewijzen de kracht van deze combinatie
in de praktijk.

Straks kunnen we het Aujeszky-virus in Nederland wel vergeten.

-ocr page 31-

■p * ft

WAT VERSTAAT
MEN ONDER EEN
•ULCUS RODENS\'?

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling, vond de redactie de
heer drs. A. Heijn (Veterinaire
Specialisten Oisterwijk) bereid om
voor de lezers een antwoord te for-
muleren.

VRAAG

Wat verstaat men onder een \'Ulcus ro-
dens"?

Welke rassen zijn gepredisponeerd?
Welke behandeling kan worden inge-
steld en wat is de prognose?

ANTWOORD

Vooral bij oudere honden komen niet
goed genezende (indolente) opper-
vlakkige comealesies voor. Er is geen
geslachtspredispositie en het kan bij
alle rassen voorkomen, maar het wordt
vaak bij de Boxer gezien. De aanlei-
ding voor deze ulcera is meestal niet te
achterhalen. Microtrauma, zoals een
zandkorrel die een krasje in het cor-
neaepitheel heeft gemaakt, zou een
oorzaak kunnen zijn. De reden
waarom spontane genezing uitblijft, is
nog niet geheel opgehelderd. Er wordt
gedacht aan fouten in de basaaltnem-
braan en het stroma, waardoor geen
goede hechting van het nieuw ge-
vormde epitheel plaatsvindt. Sympto-
men: het aangetaste oog wordt dicht-
geknepen (blefarospastne), tranen-
vloed, soms mucopurulente uitvloei-
ing. De comea vertoont lokaal oedeem
in en rond het ulcus en losliggende
epitheelflappen. Vaatingroei kan aan-
wezig zijn, variërend van inet het blote
oog niet zichtbare vaatjes tot uitge-
breid granulatieweefsel. Iritisver-
schijnselen (o.a. troebeling van de
voorste oogkamer, gezwollen iris,
miosis) kunnen de aandoening bege-
leiden. Deze iritis ontstaat door prikke-
ling van de zenuwuiteinden in de cor-
nea, die het corpus ciliare activeren.
Diagnostiek omvat controle van de
traanfunctie (Schirmer Tear Test), in-
spectie van de oogleden op afwijkende
stand, voorkomen van littekens en ha-
ren (di.stichiasis, trichiasis). De con-
junctiva wordt na lokale verdoving
geïnspecteerd. Indruppelen met
Fluoresceïne 2% oogdruppels kleurt
het blootliggende stroma van de cor-
nea. De losliggende epitheelflappen
worden beter zichtbaar, doordat de
vloeistof hier onder kruipt.

Kobaltblauw licht (op de meeste of-
thalinoscopen aanwezig) laat fluores-
ceïne duidelijker oplichten. Diepere
delen van het oog worden onderzocht
op ontstekingsverschijnselen. Behan-
deling zal in eerste instantie bestaan uit
het verwijderen van de losliggende
epitheelvellen. Dit kan bij de ineeste
honden onder lokale verdoving (lido-
caïne 4% oogdruppels) gebeuren. Met
een scherp lepeltje (chalazionlepel)
wordt het losliggende epitheel verwij-
derd van perifeer naar centraal. Ook de
bodetn van het ulcus wordt gecuret-
teerd. Dikkere epitheelvellen worden
met een Beaver "-64 mes verwijderd.

Aanstippen van het stroma en de ran-
den (niet de gehele cornea!) met een
verzadigde fenoloplossing of jodium,
heeft tot doel \'dood\' weefsel te verwij-
deren. Direct goed naspoelen met
handwarme fysiologische zoutoplos-
sing. Een goede vergroting bij deze
handelingen is onontbeerlijk. Er zijn
goede 2 tot 4 maal vergrotende brillen
te koop. Herhalen van de curettage is
dikwijls nodig. Medicamenteus wordt
behandeld inet een antibioticum bevat-
tende oogdruppel of-zalf (voorkomen
van infectie van het openliggende
stroma), vitainine A-oogdruppels (ver-
ondersteld wordt dat dit de regeneratie
van het epitheel bevordert) en atropine
0,5 - 1% oogdruppels (onderdrukken
van pijn en iritis). Het therapeutisch
voorschrijven van lokaalanesthetica is
uit den boze. Naast een vertraagde
epitheelregeneratie leidt dit tot een
overprikkeling van de zenuwen in de
cornea (zgn. hyperesthesie) waardoor
meer pijn ontstaat. Het overhechten
van het derde ooglid of conjunctivale
flappen moet gezien worden als een
aanvulling op bovenstaande behande-
ling.

Prognose: meestal geneest het ulcus na
min of meer intensieve behandeling.
De oorzaak wordt echter niet wegge-
nomen, dus recidieven kunnen optre-
den. Dit is mogelijk te voorkotnen
door de comea extra bescherming te
geven door te blijven behandelen met
vitamine A-oogdruppels.

HET SG VAN DE
URINE

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie de
heer prof. dr. A. Rijnberk (Facul-
teit der Diergeneeskunde) bereid
om voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG

Waarom is het bij een gedehydrateerde
hond zo belangrijk het s.g. van de urine
te bepalen, alvorens er een therapie
wordt ingesteld?

ANTWOORD

Dehydratie omvat meestal meer dan
alleen een tekort aan water. Veelal zijn
er ook electrolyttekorten en is er een
verschuiving van het zuur-base even-
wicht. Bovendien kunnen er nog tekor-
ten aan energie en aminozuren be-
staan. De clinicus zal dan ook trachten
om door een gerichte anamnese en ge-
richt lichamelijk- en laboratoriumon-
derzoek inzicht te krijgen in: (1) hy-
dratietoestand, (2) electrolyttekorten,
(3) zuur-base evenwicht, (4) nierfunc-
tie en (5) energiebehoeften.
Over deze punten 1-5 kan met anam-
nese en lichamelijk onderzoek een in-
druk worden gekregen. Een indruk die
soms meteen leidraad wordt voor de
therapie omdat de benodigde laborato-
riumgegevens niet snel genoeg be-
schikbaar zijn. Toch zal dan vóórdat
een infuus wordt aangesloten, materi-
aal worden verzameld voor laboratori-
umonderzoek. Dit betreft in ieder ge-
val de hematocrietwaarde en de
concentraties van Na, K, ureum, cre-
atinine en glucose in plasma (eventu-
eel aangevuld met Ca, P en pH, BE en
PCO2). Bovendien wordt via de - voor
de controle van de vloeistoftherapie
toch noodzakelijke - urinecatheter de
nog in de blaas aanwezige urine verza-
meld.

Dikwijls worden de laboratoriumge-
gevens pas bekend als de vloeistofthe-
rapie al is ingesteld. Doch dan is het
nog steeds wezenlijk om inzicht te
krijgen in de situatie, zoals die bestond
voor de aanvang van de therapie. De
gegevens kunnen mede attenderen op
een oorzakelijk ziektebeeld, zoals bij-
voorbeeld een hypoadrencorticisme
(Nai en K). Daamaast wordt goed in-
zicht verkregen in de nierfunctie,

-ocr page 32-

waartoe ook zeker de resultaten van
het urineonderzoek kunnen bijdragen.
Bij vloeistoftherapie wordt de nier-
functie in het algemeen als adequaat
beschouwd indien de gehalten aan
ureum en creatinine in het bloed bin-
nen de referentiewaarden vallen en het
soortelijk gewicht (s.g.) van de urine
hoger is dan 1,025. Een matig ver-
hoogd ureumgehalte met een naar ver-
houding minder hoog creatininege-
halte, duidt eerder op een prerenale
uremie dan op een uremie door een
nierafwijking. Dit wordt gezien bij een
ernstige dehydratie met een zodanige
hypotonic, dat onvoldoende filtratie-
druk in de nier wordt bereikt. Met ade-
quate vloeistoftherapie behoort een
dergelijke uremie snel tot het verle-
den.Voor het onderscheid tussen pre-
renale en renale uremie wordt wel de
volgende ratio gehanteerd;

ureum (mmol/1) x 1000

creatinine (m mol/1)

Is deze ratio hoger dan 150, dan is er
veelal sprake van een prerenale uremie
en bij een renale uremie zal de ratio la-
ger uitvallen. Echter soms wordt er bij
een niersufficiëntie zo veel gebraakt
dat tevens een prerenale uremie ont-
staat en de ratio toch hoog uitvalt.
Een s.g. van de urine lager dan 1,025
kan wijzen op een gestoorde nierfunc-
tie. Bij een chronische nierinsufficiën-
tie bestaat in het algemeen isosthenu-
rie, waardoor het s.g. van de urine
binnen nauwe grenzen blijft (1,009-
1,012). Ook kan zich de situatie voor-
doen dat geen maximaal geconcen-
treerde urine wordt gevonden, terwijl
er geen sprake is van een nierafwij-
king. Dit kan het gevolg zijn van een
coëxisterende polyurie (b.v. door hy-
peradrenocorticisme) als ook bij een
hypotone dehydratie. In het laatste ge-
val wordt door de hypotoniciteit van
het plasma (Nai) de afgifte van
Vaso-
pressine onvoldoende gestimuleerd
om een maximale urineconcentratie te
bereiken. Onder deze omstandigheden
kan een s.g. van de urine van 1.016-
1,025 gevonden worden.

454

OXYTOCINE

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie de
heer drs. J. Sol (Gezondheids-
dienst voor Dieren in Oost-
Nederland) bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG

Het komt af en toe voor, dat vaarzen
hun melk niet laten schieten in de
melkstal. Meestal is een injectie met
piton, kort voor het melken, vol-
doende om het probleem op te lossen.
Het komt voor, dat een vaars slechts
één keer gespoten behoeft te worden.
Vandaag was ik bij een veehouder, die
een vaars al drie weken moest spuiten.
Indien hij het dier niet spoot, kwam er
geen melk. Ook komt het voor dat een
dier niet op de gebruikelijke dosering
reageert, maar wel op een hogere dosis
oxytocine. Wat is hiervan de oorzaak
en is het probleem te voorkomen?

ANTWOORD

Oxytocine is noodzakelijk voor het la-
ten schieten van de melk uit de uier en
de alveoli. Een goede voorbehande-
ling bestaande uit goed (droog) reini-
gen van spenen en uier gedurende 0,5
tot 1 minuut, is daartoe voldoende. De
extra tijd. geïnvesteerd in een derge-
lijke goede voorbehandeling, wordt
ruimschoots terugverdiend door een
kortere melktijd.

Indien een vaars, vlak na het kalven,
de melk niet laat schieten, wordt ze
vaak gespoten met oxytocine. De aan-
bevolen dosering is dan 10-20 lU oxy-
tocine. De dosering hoeft ook niet
hoog te zijn, omdat een geringe stij-
ging van het basale oxytocine niveau
in het bloed al voldoende is voor het
laten schieten van de melk. Goede re-
sultaten zijn bijvoorbeeld al te berei-
ken met 3 lU oxytocine. Een hoge do-
sis oxytocine (100-400 lU) heeft een
tegengesteld effect. Dc vaars, die de
melk pas laat schieten na een injectie
met oxytocine, moet desondanks wel
steeds goed voorbehandeld worden.
Koeien, die een aantal dagen bij het
melken steeds met oxytocine ingespo-
ten worden, kunnen afhankelijk wor-
den van dit exogene oxytocine. Dit is
echter tijdelijk. Een paar dagen na het
stoppen met inspuiten komt het na-
tuurlijk volledig laten schieten van de
melk (weer) op gang.

T 1 J ose H R I KT VOO R D I F R (i K N K E S K U N 1) H , D E F. L 118, A F l. F V E R I N G 13 EN 14, 199 3

LAGE

SELENIUMSTATUS

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie de
heer drs. J. Veling (Stichting
Gezondheidsdienst voor Dieren in
West- en Midden-Nederland) be-
reid om voor de lezers een ant-
woord te formuleren.

VRAAG

Bij runderen worden regelmatig te
lage seleniumwaarden in het bloed ge-
vonden. Welke is de beste behandeling
om een lage seleniumstatus bij vaarzen
en koeien weer op peil te krijgen.

ANTWOORD

De selcenvoorziening op melkveebe-
drijven in Nederland is tamelijk voor-
spelbaar. Kalveren worden vaak gebo-
ren met een goede seleenstatus. Ook in
het eerste halfjaar blijft de seleensta-
tus nog ruim voldoende. De ontwikke-
ling van de seleenstatus na een half
jaar is afhankelijk van verschillende
factoren, waaronder bijvoeding,
grondsoort en de aanwezigheid van
remmende factoren. De laagste waar-
den worden aangetroffen bij jongvee
tussen één en twee jaar. Nadat de die-
ren in produktie komen verbetert de
selcenvoorziening als gevolg van de
opname van krachtvoer. Bij produktie-
dieren worden de laagste seleenwaar-
den aangetroffen bij oudmelkte en
droogstaande dieren.
Op een bedrijf met een slechte selcen-
voorziening dient speciale aandacht
geschonken te worden aan de hoog-
drachtige vaarzen en de droogstaande
melkkoeien.

Verbeteren van dc seleenvoorziening
kan langs twee wegen bereikt worden:

1. De remmende factoren verminde-
ren.

Belangrijke remmende factoren zijn ij-
zer (drinkwater) en sulfaat. Ook een
overmaat aan andere mineralen zoals
calcium, koper en zink kan de absorp-
tie van seleen negatief beïnvloeden.

2. Meer seleen verstrekken.

Een goede en goedkope manier is het
verstrekken van extra seleen via losse
mineralenmengsels of krachtvoer (mi-
neralenbrok). Andere mogelijkheden
zijn het verstrekken van extra seleen
via drinkwater, een bolus of een injec-
tie. De ervaringen met likstenen zijn
wisselvallig terwijl de toepassing van

-ocr page 33-

een seleenbesmetting wordt afgeraden
vanwege de kans op vergiftiging.
Bij liet verstrekken van extra seleen via
het voer of drinkwater dient minimaal
2 mg seleen per dier per dag te worden
gegeven. Aangeraden wordt om dit mi-
mimaal vier weken vol te houden.
Tussen de injectiepreparaten is ver-
schil in de geclaimde duur van de
werkzaamheid (van enkele weken tot
een jaar).

Bolussen bezitten vaak een werkzaam-
heid van enkele maanden tot een half
jaar. Bij toepassing kan vooral gedacht
worden aan pinken in de weideperiode.
De seleenstatus wordt in Nederland be-
paald aan de hand van een enzymacti-
viteit in bloed (heparinebuis). Het be-
treffende enzym glutathionperoxidase
bevat per molecuul vier atomen seleen.
Bij verbetering van de seleenvoorzie-
ning stijgt eerst het seleengehalte in het
bloed en pas na enkele weken de activi-
teit van het enzym.

■1 I M

Bij de toepassing van seleeninjecties
wordt soms in het geheel geen verho-
ging van de enzymactiviteit waargeno-
men. De reden hiervan is niet goed dui-
delijk.
Conclusie

Verbetering van de seleenstatus bij
vaarzen en koeien kan het beste wor-
den bereikt door in de laatste maand
van de dracht extra seleen te verstrek-
ken.

De goedkoopste behandeling is het
verstrekken van losse mineralen.
Andere mogelijkheden zijn de toevoe-
ging van seleen aan krachtvoer of
drinkwater en de toepassing van se-
leeninjecties.

Ge/lügelßeisch in der Fleischteke, ein
Beitrag zur Einschätzung des Salmo-
nellen risikos. Josef Jockel, Hartmut
Eisgruber und Hans-Joachim Klare.
Fleischwsch 72-8-1992: 1135-9.

ONVERPAKT PLUIMVEEVLEES
IN VLEESHOEK OF SLAGERIJ
Voorheen was de verkoop van pluim-
veevlees in slagerijen verboden. Door
Brussel is hierin verandering gebracht.
Zich baserend op art. 30 van het EEG-
vcrdrag verlangt deze supra-nationale
wetgever dat eenmaal voor humane
consumptie goedgekeurd vlees zonder
verdere beperkingen in het handels-
verkeer wordt gebracht. Ook de Duitse
Bundesländer zullen zich hierin moe-
ten schikken.

Het steeds stijgend aantal Salmonella-
infecties eist de vaststelling van zoda-
nige hygiënische voorschriften dat
roodvlees niet besmet wordt door het
onverpakte pluimveevlees.
Er wordt een zeer uitgebreid literatuur-
overzicht gegeven omtrent
Salmonella-infecties en de hiervoor
verantwoordelijke stammen.

Aanwezigheid van Salmonellae bij
pluimvee

Vooral bij mestkuikens en kippen is
met een hoge besmettingsgraad te re-
kenen.

Besmetting stijgt in het verloop van de
slachtlijn van 57% tot 66% met uit-
schieters van 75,7% tot 84,7%.
Over andere pluimveesoorten zijn
weinig gegevens bekend. Bij kalkoe-
nen werd in één onderzoek 2,7% posi-
tief bevonden. Bij onderzoek van diep-
bevroren eenden was 56,2% van de
karkassen positief, maar zodra orga-
nen en ontdooidrip in het onderzoek
werden betrokken steeg het percentage
positieve bevindingen tot 70,3.
Uit de reeks van stammen domineren
bij slachtkuikens de
S.infantis, S. vir-
chow, S. tyßmurium
en S. Indiana. Bij
kalkoenen
S.hadar en S. brandenburg.

VOEDINGSMIDDE-
LENHYGIENE

Aanwezigheid van Salmonella bij
rund en varkensvlees

In Duitsland ligt het percentage bij de
keuring positief bevonden slachtdie-
ren tussen 0,5-3,7. Vers vlees uit slage-
rijen werd minder dan 1% positief be-
vonden. Bij grondstof voor gehakt
daarentegen steeg dit percentage tot
4,3. Zeer hoge percentages zijn in de
laatste jaren gepubliceerd onder meer
in Nederland, maar dit betrof dan wel
gekruid gehakt en Filet Americain,
waar naast een intensieve bewerking
tevens kruiden, hulpstoffen en eieren
waren toegevoegd. In veel publikaties
ligt de besmetting van varkensgehakt
tussen 2 en 5,3%.

Organen van rund en varken geven een
veel hogere besmettingsgraad name-
lijk 56,6. De gevonden stammen zijn
overwegend
S.tyßmurium, S. tyßmu-
rium var copenhage S. derby, S.pa-
nama, S.infantis, S.london
en S.In-
diana.

Eigen onderzoek van de autoren

Het eigen onderzoek van de autoren
betreft 488 monsters pluimveevlees,
waarbij verschillende moderne slacht-
methoden betrokken waren, met aan-
duidingen als: droog geslacht- lucht
gekoeld-gekoeld per douche, en de
combinatie lucht en per douche ge-
koeld.

(Het is ontzettend jammer dat deze
verschillende manieren van slachten
niet in de resultaten zijn verwerkt, ref.)

Volgens de autoren is de situatie in de
roodvleessector de laatste 10 jaren
zeer sterk verbeterd.

Pluimvee Aantal monsters

Positief

aantal

perc.

kip. haantjes totaal

351

114

32.5

hele dieren diepvries

131

70

53.4

vers

148

35

23.6

deelstukken diepvries

31

4

12.9

vers

41

5

12.2

kalkoen en delen

48

3

6.3

ganzen en delen

50

1

2.0

eenden

39

7

17.9

Roodvlees

totaal

707

17

2.4

rund-kalfs

322

4

varken

385

13

gehakt en produkten

623

17

rund

283

4

varkens

340

13

voor rauw gebruik

klein vlees

170

1

0.6

tartaar

145

2

1.4

Conclusie

Aangezien scheiding in de verkoop-
ruimte niet meer verlangd mag worden
dienen andere maatregelen genomen
te worden om besmetting van het rood-
vlees door het veel hoger belaste
pluimveevlees te voorkomen.
Het ontdooien van bevroren kipdelen
levert extra risico op wegens het vrij-
komen van besmet drip.
Aan alle medewerkers uit de bedrijfs-
tak dienen zeer strenge hygiënische ei-
sen te worden gesteld. Alle apparatuur,
gereedschappen en servies dienen ex-
tra grondig gereinigd te worden.
Het aanraken van onverpakt pluimvee-
vlees met de blote hand door het perso-
neel dient voorkomen te worden.
De problemen kunnen nog worden
vergroot door de huidige trend om het
personeelsbestand te verkleinen.
Een extra opleiding gericht op de
nieuwe omstandigheden wordt door de
autoren absoluut noodzakelijk geacht.

iV.J. Bruckwilder

-ocr page 34-

HOND

oculaire veranderingen bij een
hond met systemische histiocytose.

SherliePHtXal

JAm Vet Med Assoc. vol. 201, no. H. 15
okt. 1992:1229-32.

Bij een driejarige vrouwelijtLe Bemer
Sennenhond werden onder meer exof-
thalmus, keratoconjunctivitis sicca,
iritis en neusuitvloeiing geconstateerd.
Tevens was de neusrug kaal en ge-
depigmenteerd en werden multipele
subcutane nodulae op de thoraxwand
gevonden. De ademhaling werd be-
moeilijkt door zwelling van het neus-
slijmvlies. Ondanks zeer uitgebreide
diagnostiek en behandeling maakte de
toestand van de hond euthanasie on-
vermijdelijk. Bij sectie bleken diverse
in- en extraoculaire structuren, de
huid, het hart, de nieren en de perifere
lymfknopen door histiocyten geïnfil-
treerd te zijn.

Vervolgens geven de auteurs een over-
zicht van de histiocytaire afwijkingen
bij de hond, waarvan de volgende vor-
men oculair kunnen voorkomen. I.
Solitaire histiocytomen: kale huidtu-
moren bij jonge honden. Verdwijnen
meestal spontaan. Komen zelden in
sclera en cornea voor. Microscopie
laat monomorfe histiocyten zien. 2
Fibreus histiocytoom: de meest voor-
komende histiocytaire oogafwijking,
meestal als verheven massa op en in de
sclera, uitbreidend in de comea.
Microscopie geeft een pleiomorf
beeld, leidend tot een veelheid aan ter-
men die volgens de auteurs waar-
schijnlijk allen dezelfde afwijking be-
treffen, onder meer nodulaire fasciitis
en proliferatieve keratoconjunctivitis
(in Nederland meestal episcleritis ge-
noemd, doorgaans goed reagerend op
lokaal toegediende corticosteroïden-
Ref). 3. Idiopathische periadnexale
multicentrische granulomateuze der-
matitis: cutane nodulae met voorkeur
voor het aangezicht. Microscopie: op-
hoping van histiocyten rond haarfolli-
kels, talg- en zweetklieren. Eén geval
is beschreven waarbij tevens een iritis
aanwezig was. Meeste gevallen gene-
zen spontaan of geven een snelle res-
pons op corticosteroïden. 4.
Systemische histiocytose is een infil-
tratie van histiocyten in meerdere or-
ganen. De afwijking lijkt zich in de
Bemer Sennenhond te onderscheiden
van die in andere rassen. Symptomen:
anorexie, depressie, cutane nodulae,
zwelling, neusslijmvlies, exofthalmus,
conjunctivitis, episclerale nodulae,
comea oedeem, uveitis met ablatio re-
tinae en secundair glaucoom. De ver-
schijnselen kunnen aanvankelijk spon-
taan verdwijnen en later recidiveren.
Microscopie toont perivasculaire his-
tiocytaire infiltratie. De prognose is
slecht. Er is geen reactie op immuun-
suppressiva. De afwijking wordt ver-
geleken met histiocytosis X bij de
mens, een afwijking waarvan wordt
vermoed dat de oorzaak een ontrege-
ling van het immuunapparaat (T-sup-
pressor cel deficiëntie) is. Uit het voor-
gaande zal duidelijk zijn dat het nemen
van biopten een belangrijke prognosti-
sche waarde heeft (Ref).

456

A. Heijn

T IJ [) S C H R I K T VOOR D I E R G E N (■; E S K U N 1) E , D E E L 118. A F L E V E R I N (i 13 F: N 14, 1993

PAARD

Maagulcera bij veulens

Sweeney H. Gastric ulceration syn-
drome in foals. In Practice 1992; 13:
261-H.

De aandoening komt zowel bij hengst-
als bij merrie-veulens voor. Veulens
met maagulcera zijn meestal jonger
dan drie maanden. De belangrijkste
klinische symptomen zijn tandenknar-
sen, speekselen, intermitterende ko-
liek, sloomheid en een voorkeur voor
rugligging. Veulens met maagulcera
blijven meestal wel drinken bij de mer-
rie. De diagnose wordt gesteld door
middel van endoscopic. Opgemerkt
dient te worden dat bij 75 klinische
nomiale veulens in 56% van de geval-
len met behulp van endoscopic maag-
ulcera werden aangetroffen. De ulcera
bevinden zich bij veulens in de regel in
het klierloze deel van het maagslijm-
vlies. Als therapeuticum wordt met
name gebruik gemaakt van een H2-an-
tagonist, waardoor de secretie van
maagzuur wordt verminderd. Het
meest gebruikt werden (per os) raniti-
dine (4,4 mg/kg L.G. 3dd.) en
Cimeti-
dine (8,8 mg/kg 3dd.). De auteur gaf
de voorkeur aan ranitidine op basis van
farmacologische gegevens. De behan-
deling tot klinisch herstel kan zes we-
ken in beslag nemen.

././/. van der Kolk

RUND

BVD en drachtig v\\/qrden

The effect of bovine virus diarrhoea vi-
rus infection on conception rate. H.
Houe, K. Myrup Pedersen and A.
Meyling.

Preventive Veterinan\' Medecine 1993:
15:117-23.

Een infectie met het BVD virus kan
onder meer gepaard gaan met abortus,
perinatale sterfte en de geboorte van
afwijkende kalveren. Over de invloed
van het virus op het optreden van
vroeg embryonale sterfte is slechts
weinig bekend hetgeen de reden was
voor het hier te bespreken onderzoek.
De schrijvers deden hun onderzoek op
vijf grote met BVD besmette melkvee-
bedrijven. Al het aanwezige vee werd
enkele keren getest op het voorkomen
van neutraliserende antilichamen en
virus.

Vervolgens werd op elk bedrijf een ri-
sicopcriode vastgesteld. Deze risico-
periode werd gedefinieerd als de pe-
riode tussen het vaststellen van de
infectie en het moment dat de oudste
virusdrager zes maanden oud was. De
post-risico-periode was uiteraard de
periode daarna. Vergeleken werd het
drachtigheidspercentrage van een in-
seminatie verricht tijdens de risico-pe-
riode en tijdens de post-risico-periode.

De resultaten waren als volgt:

- het aantal virusdragers varieerde per
bedrijf van twee tot tien

- het percentage dieren met antilicha-
men varieerde van 93 tot 100 (de vi-
rusdragers zijn hierbij niet meege-
teld)

- het drachtigsheidspcrccntage in de
risicoperiode 38% (dus van alle in-
seminaties) en in de post-risicope-
riode 47%.

De conclusie die getrokken wordt, is
dat een BVD-infectie waarschijnlijk
een tijdelijke vemiindering van het
drachtigheidspercentage van een inse-
minatie veroorzaakt (nader onderzoek
zal moeten uitwijzen wanneer deze ri-
sicoperiode precies valt en hoe lang ze
afhankelijk van de bedrijfssituatie
duurt. Ref).

A. de Kriiif

-ocr page 35-

Hyaluronzuur en zijn toepassingsmo-
gelijkheden hij gewrichtsaandoenin-
gen hij het paard: M. G. Schuttert en
T. Sterk: SR/209/93: 38 pp.

Samenvattend kan gesteld worden dat
hyaluronzuur een van nature voorko-
mend produkt is, in met name hoge
concentratie in synovia. Het wordt ge-
acht het gewricht te beschermen op
grond van smering van de weke delen
(Radin 1972, Namiki 1982, Breuer en
Becker 1984, Balazs en Denlinger,
Tew 1985, Weiner 1985, Gingerich
et
al.
1988) en remming van ontsteking
(Namiki 1982, Breuer en Becker 1984,
Tew 1985, Gingerich
et al. 1988) en
degeneratie (Abatangelo
et al. 1989,
Schiavinato
et al. 1989). Op basis van
deze functies zou hyaluronzuur een
therapeutisch effect kunnen hebben bij
gewrichtsaandoeningen waarbij er
sprake is van een aseptische synovitis
danwel
Osteoarthrose. Bij deze aan-
doeningen zou de smering van de
weke delen verminderd zijn ten ge-
volge van de afgenomen elastoviscosi-
teit van de synovia door een afname
van de concentratie en het moleculair
gewicht van hyaluronzuur. Deze af-
name zou veroorzaakt kunnen worden
door een verdunning van de synovia
door ontstekingsvocht, degradatie van
hyaluronzuurmoleculen of een ver-
minderde endogene hyaluronzuursyn-
these (zie paragraaf 2.2).
De therapeutische effectiviteit in geval
van aseptische synovitis en
Osteoar-
throse wordt door klinische en experi-
mentele studies bevestigd. Uit de stu-
dies lijkt ook naar voren te komen dat
het met name effectief is bij acute aan-
doeningen dan wel acute stadia van
chronische aandoeningen. Echter ge-
zien de onduidelijke scheiding binnen
die klinische studies zijn hier nog wat
vragen over, alhoewel lijkt dat in chro-
nische stadia een tijdelijk danwel geen
effect verwacht mocht worden.
Aandoeningen met een emstige aan-
tasting van het gewricht zouden met
behulp van röntgenologisch onder-
zoek uitgesloten kunnen worden voor
therapie. Bij zeer uitgebreide osteo-
arthrotische veranderingen zou de
kans op een positief resultaat van de
therapie namelijk zeer gering zijn
(Rülckeren Lindholm 1981).
Er zijn geen tot nauwelijks bijwerkin-
gen te verwachten, en indien ze optre-
den (zwelling, pijnlijkheid, warmte
van het betreffende gewricht) zijn ze
tijdelijk van aard (1-2 dagen)
(Gingerich e/a/. 1979, Rose 1979, Auer
et al. 1980, Phillips 1980, Gingerich et
al.
1981, Weiss et al. 1981, Vemon

HYALURONZUUR

« m

1983, Galley 1986). Waarschijnlijk
wordt op grond hiervan door bijna alle
onderzoekers het gewricht gebanda-
geerd en een periode van 1-2 dagen
boxrust toegepast. Het bijna ontbreken
van bijwerkingen geeft hyaluronzuur
een voordeel boven corticosteroïden
(negatieve invloed op gewrichtskraak-
been bij herhaald gebruik) en
NSAID\'s (aantasting nier- en maag-
darmkanaal bij herhaald gebruik)
(Standaarddictaat Heelkunde). Het
herhalen van injecties lijkt in het alge-
meen niet noodzakelijk. Indien na één
injectie onvoldoende respons volgt is
een tweede injectie geïndiceerd met
een tijdsinterval van ongeveer twee
weken (Vemon 1983, Kreime
et ai

1984, Galley 1986).

In het algemeen kan op korte termijn
na therapie (1-2 dagen boxrust, 5-10
dagen afstappen) weer met een meer of
minder geleidelijke opbouw van de
training worden begonnen (Rüicker en
Lindholm 1981, Breuer en Becker

1984, Kreime et al. 1984, Cannon

1985, Galley 1986).

Het tijdsinterval van aandoening en in-
jectie wordt kort gehouden alhoewel
voor andere indicaties (na gewrichtsla-
vage, arthroscopic) een langer interval
(10 tot 14 dagen) wordt aangegeven.
Enerzijds zou door de aanwezigheid
van de grote hoeveelheid vocht het
toegediende hyaluronzuur te sterk ver-
dund worden, anderzijds is de fagocy-
tose-activiteit juist de eerste dagen be-
langrijk voor het opruimen van
celdebris en dient dus niet geremd te
worden (Selway 1985). Uit de litera-
tuur komt naar voren dat hyaluronzuur
geen negatief effect uitoefent op de
fractuurgenezing. Hierdoor zou hyalu-
ronzuur geïnduceerd kunnen zijn bij
fracturen waarbij tevens het risico van
verklevingen bestaat.
Indien besloten wordt om tot een the-
rapie met hyaluronzuur over te gaan,
bestaat de keuze tussen commerciële
preparaten of autoloog (patiënteigen)
synovia. Als nadeel van een commer-
cieel preparaat kan aangemerkt wor-
den de hoge prijs van het produkt (ver-
koopprijs excl. BTW: Hylartil ±
f 365,- en Hyalovet ± f 240,-). Beide
preparaten hebben eenzelfde concen-
tratie hyaluronzuur, zodat bij een-
zelfde dosis waarschijnlijk eenzelfde
effect verwacht kan worden. Phillips
(1989) geeft aan dat er bij gebmik van
een hoogmoleculair preparaat (> 2 x
10-6 daltons), een langduriger effect te
verwachten is dan bij een laagmolecu-
lair preparaat (< 2 x 10-6 daltons).
Autoloog synovia als bron van hyalu-
ronzuur heeft als voordeel dat er geen
hoge kosten aan zijn verbonden en uit
de klinische studies gedaan door
Rüicker en Lindholm (1981) en
Kreime
et al. (1984) blijkt niet dat er
significant minder effect is te ver-
wachten dan van een commercieel pre-
paraat. Nadelen omtrent het gebruik
van autoloog synovia zijn de risico\'s
die verbonden zijn aan het aanprikken
van het donorgewricht en het feit dat er
geen garantie bestaat omtrent de con-
centratie en moleculairgewicht van
hyaluronzuur. Jones (1984) stelt dat
autoloog synovia niet gebruikt dient te
worden indien er sprake is van een ge-
generaliseerde aantasting van de ge-
wrichten. Reden hiervoor zou kunnen
zijn dat hierbij de synovia van het do-
norgewricht van eenzelfde inferieure
kwaliteit is als van het recipiënt ge-
wricht.

Samenvattend kan gesteld worden dat
een en ander nog moet worden onder-
zocht. Over het verschil in therapiere-
sultaat tussen een commercieel prepa-
raat en autoloog synovia is vanuit de
literatuur onvoldoende inzicht. Een
vergelijkende studie hierover zou aan
te raden zijn omdat een overeenkomst
in effectiviteit, wegens het financiële
voordeel, tot voorkeur voor het ge-
bruik van autoloog synovia zou kun-
nen leiden. Ook het verschil in thera-
pieresultaat tussen hyaluronzuur en
andere therapieën zou nader onder-
zocht moeten worden in de vorm van
een vergelijkende studie.

MENS-DIER-
RELATIE

Het belang van een goede mens-dier-
relatie in de intensieve varkenshoude-
rij: E. van der Waa: SR/220/93: 43 pp.

In de intensieve varkenshouderij wor-
den varkens voor produktiedoeleinden
gehouden. Dit brengt met zich mee dat
er tijdens de dagelijkse werkzaamhe-
den weinig sociaal contact is tussen de
varkenshouder en zijn varkens. De
contacten die er zijn kunnen de var-

T I J I) SC H R 1 h T VOOR D I I^, R G E N E K S K U N t) (■: , DEEL 118, A h I E V i: R I N (i 13

457

4 , 19 9 3

!■: N

-ocr page 36-

kens zowel afleiding als stress bezor-
gen. Stress in ongewenst, omdat het
een negatieve invloed heeft op het ge-
drag, het immuunsysteem en de pro-
duktie van varkens.

Uit onderzoeken blijkt dat er een ver-
band is tussen de produktie van var-
kens en hun relatie met de varkenshou-
der. Als de relatie slecht is dan
vertonen de varkens minder groei,
slechtere reproduktie en ontwijkge-
drag. Bij een goede relatie daarentegen
is er een positief effect op de groei, de
reproduktie en het toenaderingsgedrag.
Voor een goede relatie moet de var-
kenshouder consequent positief met
zijn varkens omgaan.
Hoe vroeger hij hier mee begint des te
groter is het effect op de mens-dier-re-
latie op latere leeftijd. Met de positieve
omgang wordt beoogd dat de varkens

HYPERTHERMIE

Hyperthermie als behandelingsme-
thode van spontane tumoren hij de
hond en de kat; J. de Deugd:
SR/207/93: 32pp.

Technische problemen bij het ge-
bruik van hyperthermie

Het grootste probleem bij de uitvoe-
ring van de hyperthermiebehandeling
is de thermometrie. Dit is zeer belang-
rijk, omdat de reactie van de tumor
sterk afhankelijk is van de bereikte
temperatuur in de tumor. Bij de mens
zijn er ontwikkelingen in de richting
van niet-invasieve methoden om de
temperatuur te registeren. Deze zijn
nog in een experimenteel stadium en
voorlopig voor de toepassing in de
diergeneeskunde nog niet beschikbaar
en waarschijnlijk veel te duur. De tem-
peratuurregistratie zal plaats moeten
vinden door een invasieve methode.
Het zal hierbij zaak zijn om zowel in
de tumor als om de tumor heen vol-
doende meetpunten te plaatsen om een
zo objectief mogelijk beeld van de
temperatuursverdeling te krijgen.
Verder is het van belang om de omge-
vende normale weefsels op een tempe-
ratuur te houden die niet schadelijk is
voor de cellen. Liefst moet de tempera-
tuur hier niet hoger worden dan onge-
veer 40 graden Celsius. Koeling van
normale weefsels is dus van belang.
Bij regionale hyperthermie is het van
belang het te verwarmen lichaamsdeel
te isoleren van de rest van het lichaam.
Bij regionale hyperthermie met een
annular phased array-apparaat is het
gewend raken aan de varkenshouder en
dat zijn aanwezigheid geen stress meer
veroorzaakt bij de varkens.
Bij dit alles is het gedrag van de var-
kenshouder heel belangrijk. De mens-
dier-relatie en de produktie kunnen
verbeterd worden door het gedrag van
de varkenshouder te veranderen. Bij de
bestaande contacten moet de varkens-
houder meer tijd uittrekken om met
varkens te praten en lichamelijk con-
tact te maken. Alle handelingen met
varkens moeten zo rustig mogelijk ge-
beuren. Bepaalde voor varkens onaan-
gename handelingen zullen altijd no-
dig blijven. De negatieve effecten
hiervan kunnen voor een deel vermin-
derd worden door varkens in groepen
te houden en de omgeving te verrijken
met exploratiemogelijkheden en mu-
ziek.

van belang het punt dat het warmst
wordt goed te richten op de tumor.
Een ander probleem is de thermotole-
rantie die zich ontwikkelt na een hy-
perthermiebehandeling. Het is dus
zaak 12 tot 72 uur na een hyperther-
miebehandeling geen nieuwe hyper-
thermiebehandeling te geven.
Hyperthennie moet vlak na of gelijk-
tijdig met de radiotherapie gegeven
worden voor het beste resultaat.
Chemotherapeutica moeten gelijktij-
dig met de hyperthermie gegeven wor-
den voor het beste effect.

Tumortypen geschikt voor behan-
deling met hyperthermie

Hyperthermie is in onderzoeken veel
toegepast op verschillende tumorty-
pen. Veelal zijn er geen significante
verschillen tussen de tumortypen bij
de reactie op hyperthennie, al dan niet
in combinatie met radiotherapie of
chemotherapie, uitgekomen.
Er zijn wel enkele tumortypen die
goed lijken te reageren op met name
hyperthermie in combinatie met radio-
therapie. Dit zijn oppervlakkige tumo-
ren van de mond, het hoofd en de nek
en met name de plaveiselcelcarcino-
men binnen deze groep. Ook bij fibro-
sarcomen, melanomen, mastcelsarco-
men en hemangiopericytomen zijn
redelijke resultaten geboekt met hy-
perthermie in combinatie met radio-
therapie. De resultaten bij osteosarco-
men waren slecht.

Bij maligne lymfoom leek de combi-
natie hyperthermie met doxorubicine
veelbelovend. Echter alleen een niet-
significante tendens naar beter effect
kon worden aangetoond ten opzichte
van doxorubicine alleen. Op het ge-
bied van hyperthermie in combinatie
met chemotherapie moet nog veel on-
derzoek gedaan worden, omdat er nog
maar weinig ervaring mee bestaat.

Haalbaarheid van het gebruik van
hyperthermie in de kliniek

Het behandelen van spontane tumoren
met behulp van hyperthermie is een
techniek waarbij veel apparatuur no-
dig is, zowel voor de opwekking en de
toediening van de warmte als voor het
onder controle houden van de tempe-
ratuur in de tumor en zijn omgeving.
Dit en ook enkele van de volgende as-
pecten maken de hyperthermie tot een
dure therapie.

Het is noodzakelijk dat er een serie hy-
perthermiebehandelingen plaatsvindt,
waarbij elke keer weer het dier onder
algehele anesthesie moet. Aangezien
hyperthermie als enige therapie niet
voldoende effect heeft, zal er moeten
worden gecombineerd met een andere
therapie. De meeste ervaring is er met
de combinatie met radiotherapie,
waarvoor de mogelijkheden in
Nederland zeer beperkt zijn. Minder
ervaring is opgebouwd met de combi-
natie met chemotherapie, waarvoor in
Nederland wel mogelijkheden zijn.

Conclusie

Dat hyperthermie een therapeutisch
effect heeft bij de behandeling van
spontane tumoren bij de hond en de kat
is door vele onderzoeken duidelijk ge-
worden. Er zou wel meer onderzoek
moeten worden gedaan, waarbij hy-
perthermie, al dan niet in combinatie
met radiotherapie of chemotherapie,
wordt vergeleken met andere thera-
peutische mogelijkheden die worden
toegepast bij bepaalde tumoren. De
therapeutische winst van de ene thera-
pie ten opzichte van de andere zou dan
in de vorm van de TGF, die tot nu toe
in de diergeneeskunde nog niet zoveel
is gebruikt, tot uiting kunnen komen.

Toepassing in de kliniek zal het beste
tot zijn recht kunnen komen als er zou
kunnen worden beschikt over radio-
therapie en chemotherapie. Hyper-
thermie zou dan, al dan niet experi-
menteel, voor toepassing in de kliniek
ter behandeling van spontane tumoren
bij de hond en de kat haalbaar kunnen
zijn.

Hierbij wordt wel het kostenaspect van
de behandeling buiten beschouwing
gelaten.

T I J I) S C H R I K T VOOR D I F. R ü E N H K S K U N I) H , D E F l, 118, AFLEVERING 13 EN 14, 1993

458

-ocr page 37-

BEGONIA

Ter overname
aangeboden

GOED
LOPENDE
PRAKTIJK

/ V

^»W« odyuvwilo pora vocvn«

Clntervif)

(Jnterv^

In Noord-
Duitsland, nnet
hoge omzet.
Voor meer
informatie:

Begonia en Diluvac Forte? Jazeker,
een ontwikkeling van Intervet!

Waar sommige aanbieders stil blijven staan bij
een eerste succes, ontwikkelt Intervet verder.
Zo ook de combinatie van Nobi-Porvac Aujeszky
live Begonia en Diluvac Forte. De voordelen van
deze combinatie zijn in de praktijk bewezen.

Natuurlijk kunt u ook met
Nobi-Porvac Aujeszky live 783
en Diluvac Forte de ziekte van
Aujeszky effektief blijven
bestrijden!

(Tnterv^

Intervet NEDERLAND B V. Boxmeer

VWM
Versicherungs-
und

Wirtschaftmakler
GmbH,
Herrenteich-
strasse 1, 4500

Osnabrück
(Tel. 0541-24093)

Met Intervet bestrijdt u Aujeszky effektief!

-ocr page 38-

ER IS MEER DAT ALLE DIERENARTSEN
BINDT DAN DAT ZE SCHEIDT

Met belangstelling volgden wij de
133® Algemene vergadering van de
Koninklijke Nederlandse Maatschappij
voor Diergeneeskunde.
Een gebeurte-
nis die pas echt kleur kreeg toen onder
punt 10 van de agenda. Financiën, de
begroting voor 1993 werd behandeld.
De in deze begroting opgenomen post
van ƒ200.000,- ten behoeve van het au-
tomatiseringsproject vormde aanlei-
ding tot een uitgebreide discussie.
De waarde van het uiteindelijk geno-
men besluit laten we hier buiten be-
schouwing. Wel willen we ingaan op
een opmerking van de voorzitter prof.
Kampelmacher. Ergens in de discus-
sie sprak hij: \'Ik begrijp werkelijk
niet wat de reden is voor al deze com-
motie\', of althans woorden van gelijke
strekking. Inderdaad, op het eerste
gezicht mag het overdreven lijken.
Toch lijkt het ons zinnig om ons af te
vragen hoe het zover kon komen.
In aansluiting op hetgeen collega
Beijer uit Drachten in de rondvraag
reeds stelde, zijn wij van mening dat
onder het oppervlak van de onenig-
heid over het automatiseringsproject
een fundamenteler probleem ligt. Dit
probleem is het gebrek aan vertrou-
wen in de wijze waarop binnen de
Maatschappij de besluitvorming
plaatsvindt.

Van oudsher spelen de .Afdelingen
hierin een belangrijke rol. Vanuit his-
torisch oogpunt is dit zeer wel begrij-
pelijk. Toen de \'.Maatschappij ter be-
vordering van de Veeartsenijkunde in
Nederland\' in 1862 werd opgericht
bouwde zij voort op reeds bestaande
provinciale organisaties. In die tijd,
waarin alle dierenartsen een zeer ho-
mogene beroepsgroep vormden en
waarin transport en communicatie
ver beneden het huidige niveau lagen,
was het vanzelfsprekend dat men zich
verstond met de collegae uit de directe
omgeving.

In de loop der jaren is deze situatie ge-
wijzigd. Transport en communicatie
zijn sterk vereenvoudigd en de be-
roepsgroep is aanmerkelijk gediversi-
ficeerd. Juist met het oog op deze laat-
ste verandering is het goed even stil te
staan bij het bestaansrecht van een be-
langenvereniging, zoals de KN.MvD is.
Dit bestaansrecht is te vinden in de ge-
dachte \'eendracht maakt macht\', of-
wel \'samen sterk\'. Gezamenlijk kun-
nen we sterker voor onze belangen
opkomen. Echter dit kan alleen maar
werken als we daadwerkelijk dezelfde
belangen hebben. Voor een deel is dit
ook zo, voor een ander, niet onbelang-
rijk deel, zijn onze belangen door de
diversificatie in de beroepsgroep uit-
een gaan lopen. Overeenkomstige be-
langen worden gevonden bij die colle-
gae die in hetzelfde beroepssegment
werkzaam zijn. Of ze in dezelfde pro-
vincie wonen speelt daarbij een onder-
geschikte rol. De scheidslijnen tussen
de belangen van verschillende groe-
pen dierenartsen worden niet ge-
vormd door de provinciegrenzen,
maar door de verschillen in werk-
zaamheden.

Het is plezierig dat er leden zijn die de
moeite nemen om mee te denken over
de organisatie. Uit de brief van de col-

Vanzelfsprekend voelt men zich ver-
bonden met die club, waarin men zijn
belangen behartigd weet, of om met de
woorden van collega Beijer te spreken
\'wiens taal men spreekt\'. Dit zijn de
Groepen en niet de Afdelingen.
Volgens de cijfers in het
Diergeneeskundig jaarboek 1992 is
minder dan de helft (45%) van de le-
den % an de Maatschappij lid van een
.-Vfdeling. De grotere affmiteit van de
dierenartsen met de Groepen dan met
de Afdelingen blijkt voorts uit de aan-
tallen dierenartsen die de groeps- c.q.
afdelingsbijeenkomsten bezoeken.
Het komt ons voor dat het hoog tijd is
dat de KNMvD haar bestuurlijke
structuur heroverweegt en aanpast
aan de veranderde situatie. Een meer
zelfstandige positie van de Groepen
met een evenredige vertegenwoordi-
ging in het .Algemeen Bestuur valt
hierbij te overwegen.
Hier ligt een interessante uitdaging.
De reeds in 1990 door de voorzitter in
het vooruitzicht gestelde discussienota
\'De KNMvD op weg naar het jaar
2000\' zien wij met belangstelling tege-
moet.

P.C. Knijf, Nederhorst den Berg
J.LM. l aart«!, Hilversum.

legae Knijff en Vaarten, die dateert
van oktober 1992, spreekt de betrok-
kenheid bij de KNMvD en de wens om

BIJDRAGE STRUCTUURDISCUSSIE

tot een optimale organisatievorm te
komen. Dit onderwerp is de laatste ja-
ren zowel in het Algemeen Bestuur als
tijdens de besturendag 1991 uitvoerig
besproken.

Wat betreft het verslag van de bestu-
rendag willen wij gaarne verwijzen
naar het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 15 januari 1992. Uitgangs-
punt is dat de KNMvD een organisatie
is waarin dierenartsen van verschil-
lende pluimage zijn verenigd. Dit kan
betekenen dat belangen zeker op korte
tentlijn verschillend kunnen zijn, maar
toch is er meer dat alle dierenartsen
bindt, dan dat ze scheidt. Dit heeft wel
als consequentie dat de KNMvD reke-
ning dient te houden met de verschil-
lende disciplines.

Rekening houden met elkaar noopt tot
een evenwichtige belangenafweging.
Deze belangenafweging geschiedt niet
alleen in het Hoofdbestuur en het
Algemeen Bestuur, maar zeker ook in
de Afdelingen, waarin alle disciplines
aanwezig kunnen zijn. Als, zoals
Knijff en Vaarten veronderstellen, na-
druk dient te liggen op de Groepen,
dan wordt het gevaar groot dat groepe-
ringen binnen de KNMvD tegen elkaar
zullen strijden, in plaats van met el-
kaar. Voorde \'buitenwereld\' is er niets
mooier dan een verdeelde diergenees-
kunde.

Bij één van onze zusterorganisaties
zien we dit probleem thans heel duide-
lijk. De humane specialisten dreigen
ten onder te gaan aan verdeeldheid in
eigen huis. Ook de stelling dat de
groepsvergaderingen beter bezocht
worden dan de Afdelingsvergaderin-
gen is een hardnekkig misverstand en
in strijd met de werkelijkheid.
Als er al een Groepsvergadering beter
bezocht wordt, is dit omdat er een inte-
ressant veterinair onderwerp behan-
deld wordt. Na de discussie van het af-
gelopen jaar, de besturendag en de
Algemene Vergadering 1992 is het
Hoofdbestuur van mening dat de hui-
dige structuur het beste voldoet, maar
dat niet iedereen daar op de meest effi-
ciënte manier gebruik van maakt. De
Algemene Vergadering 1992 geeft een
goede onderbouwing van deze stel-
ling, omdat het er op dat moment niet
meer om ging of iets voor de hele be-
roepsgroep van belang was. Hierbij

K O N I N K 1. I J K [•; N 1. I) I R 1 A N D S t: M A A T S C ll A P P I J VOOR D I i; R (i H N I S K U N D Iv

460

-ocr page 39-

i^Minii.

rifmi

bestond het gevaar dat alleen gekeken
werd naar het eigen belang of nog ster-
ker: dat men wilde voorkomen dat een
andere sector wel iets bereikte. Bij de
bespreking tijdens de Algemene
Vergadering 1992 werd het collegiaal
met elkaar in gesprek blijven belangrij-
ker geacht dan de toepassing van de re-
glementen. Bij correct handelen vol-
gens de reglementen, kunnen alle leden
hun zienswijze ruimschoots naar voren
brengen. Belangen die specifiek een
groep of discipline aangaan, kunnen
via het Hoofdbestuur en het Algemeen
Bestuur veelal zeer goed tot hun recht
komen.

Wanneer we (correct) volgens de statu-
ten gehandeld zouden hebben (de be-

Begin september wordt door drie in-
stanties -de Nederlandse takorganisa-
tie automatisering dierenartspraktijken
(NOVAD coöperatie ideëel), de
KNMvD en de Gezondheidsdienst-
een enquête gehouden.
Reden hiervoor is een inventarisatie te
krijgen van enkele belangrijke zaken
binnen de praktijken en om een onder-
zoek te houden naar de mogelijkheden
langen volgens een goede structuur be-
sproken kunnen worden) hadden alle
leden hun zienswijze ruimschoots naar
voren kunnen brengen.

Belangen die specifiek een groep of
discipline aangaan kunnen (behalve de
algemene belangen buiten de afdelin-
gen om) via het Hoofdbestuur en het
Algemeen Bestuur veelal zeer goed tot
hun recht komen.

In een levende organisatie zal de dis-
cussie over de structuren blijven be-
staan; gelukkig mede dankzij de be-
trokkenheid van leden als Knijff en
Vaarten.

Het Hoofdbestuur

ENQUETE AUTOMATISERING

voor automatisering. Hierbij wordt met
name gekeken naar de effectiviteit van
automatisering, zowel voor de dieren-
arts als ook voor de drie instanties. De
KNMvD wil bovendien bekijken of er
nieuwe activiteiten op het gebied van
de bedrijfsbegeleiding moeten worden
ontplooid. Meer informatie over deze
enquête in een volgende aflevering van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.

REGISTREREN

Sinds de nieuwe Wet op de
Uitoefening van de Diergenees-
kunde zijn dierenartsen die
werkzaam zijn op het gebied
van de diergeneeskunde ver-
plicht zich aan te melden bij de
kringdirecteur van de RVV van
de regio waar ze wonen.
Nogmaals dient het belang van
deze aanmelding benadrukt te
worden, omdat de farmaceuti-
sche industrie alleen aan geregi-
streerde dierenartsen dierge-
neesmiddelen mag leveren.
Voor wat betreft de dierenarts-
assistenten, die zich op grond
van de overgangsregeling van
het Besluit paraveterinairen
willen laten registreren geldt
dat dit nog mogelijk is tot
1 augustus 1993.

NIEUW GEZICHT VACATUREBANK

De vacaturebank is een belangrijke
dienstverlening van de KNMvD. Wat
dat betreft komt de achtergrond van de
25-jarige Corine -één jaar sociale aca-
demie en een studie psychologie- haar
uitstekend van pas. In haar vrije tijd is
ze bezig met een studie Nederlands
(\'Ik miste het studeren...\'), speelt ze
gitaar en leest ze graag. Je zou van een
ex-psychologiestudente in eerste in-
stantie verwachten dat ze in een meer
op haar studie aansluitende werkkring
zou belanden. Corine: \'Dat klopt ook
wel, maar de banen liggen nu éénmaal
niet voor het oprapen\'. Na haar studie
heeft ze eerst meegewerkt aan een on-
derzoek aan de universiteit, was korte
tijd zelfs tandartsassistente, maar be-
landde uiteindelijk bij de vacature-
bank.

En daar heeft ze geen spijt van: \'Het is
heel leuk werk. Ik ben geen type om de
hele dag achter de computer te zitten.
Wat dat betreft is het veelvuldig con-
tact met mensen heel plezierig. Het is
bovendien een uitdaging om te probe-
ren tegemoet te komen aan de wensen
van werkgevers en werknemers\'.

Volgens Corine functioneert de vaca-
turebank goed. Op dit moment zijn er
veel aanvragen voor vakantiewaame-
mingen. De meeste mensen zijn dus
voor de komende twee maanden ge-
holpen.

Helaas is het systeem enigszins ver-
vuild, dat wil zeggen dat er dierenart-
sen als werkzoekend in het bestand zit-
ten, terwijl ze al een baan hebben.
\'Daarom heb ik iedereen een brief ge-
schreven en opgeroepen te reageren,
als ze niet meer ingeschreven willen
staan. Zo probeer ik mijn bestand weer
\'up to date\' te krijgen\', vertelt Corine.
Bovendien laten sommige aanvragers
niet meteen weten, dat hun vacature
vervuld is. Dit is lastig, omdat Corine
dan wel namen door blijft geven en
mensen blij maakt met dode mussen.
Op de vraag of zij nieuwsgierig is naar
de praktijk, waar ze iedereen vrolijk op
af stuurt, antwoordt ze bevestigend.
Ze heeft geen dierenarts in de familie
en is niet in het bezit van een huisdier.
\'Ik ben zelfs bang voor honden\', ver-
klapt ze. \'Ik zou weieens een kijkje
willen nemen in de dierenartsenprak-
tijk. Ik zou echter voor geen goud wil-
len ruilen, voor het beroep dierenarts
ben ik niet in de wieg gelegd.\'

De vacaturebank van de KNMvD tracht werkzoekende dierenartsen aan een
baan te helpen en bemiddelt in het aantrekken van waarnemers en medewer-
kers voor praktijken.

Sinds kort wordt de vacaturebank \'bemand\' door een nieuw gezicht: Corine
van Kalles. Reden voor de redactie om Corine aan het lezerspubliek voor te
stellen en om de functie en het nut van de vacaturebank eens te belichten.

Door Sophie Deleu

SPELREGELS

Degene die graag een vacature in zijn

-ocr page 40-

of haar praktijk vervuld wil zien, kan
telefonisch contact opnemen met de
vacaturebank. Hij of zij geeft op om
welke praktijk het gaat, waar die gele-
gen is, voor welke periode er iemand
nodig is en wat de werkzaamheden van
de aan te trekken dierenarts in moeten
houden. Belangrijke vragen zoals:
\'Gaat het om een zelfstandige waarne-
ming, in een eenmanspraktijk of juist
een groepspraktijk? Zoekt u iemand
met ervaring?\' komen ook aan de orde.
Corine zoekt enkele kandidaten, die
hierbij passen en geeft de namen door,
met telefoonnummers en eventueel
wat gegevens. Aanvragen van leden
van de KNMvD hebben voorrang op
die van niet-leden. De aanstaande
werkgever kan de mensen zelfbenade-
ren of de kandidaten laten bellen. Dan
word er een afspraak gemaakt. Corine
hoort het graag, als er een kandidaat
uitgekozen is. Dan kan ze voor de an-
deren een nieuwe werkplek zoeken.

Een werkzoekende dierenarts kan zich
inschrijven, liefst door even persoon-
lijk langs te komen bij het bureau van
de KNMvD. In een enkel geval is het
nuttig een curriculum vitae mee te ne-
men. Er is ook informatie beschikbaar
over bijvoorbeeld verzekeringen en
contracten.

Corine geeft meestal ongeveer vijf na-
men door aan een praktijk, de werk-
zoekende weet daarvan.
Ook degene die werk gevonden heeft
laat dit bij voorkeur weten aan Corine,
anders blijft hij of zij ingeschreven als
werkzoekend.

Over het algemeen lukt het om aan alle
aanvragen te voldoen. Ook voor werk-
zoekende dierenartsen geldt, dat ze bij
de bemiddeling voorrang hebben op
niet-leden, als ze lid zijn van de
KNMvD. Dit onderscheid wordt gedu-
rende het eerste jaar na afstuderen bui-
ten beschouwing gelaten.

MEER TAKEN

Corine verzamelt vacatures voor die-
renartsen in dag-, week- of andere bla-
den. Deze vacatures hebben betrek-
king op banen buiten de praktijk. Op
verzoek stuurt ze die één keer in de
twee weken toe. Het is een actuele ver-
zameling, waarop nog gereageerd kan
worden na toezending.
Ze houdt daarnaast de advertenties
voor banen in het buitenland bij. Ze
belt de degenen die te kennen hebben
gegeven in het buitenland te willen
werken, als ze een passende vacature
tegenkomt. Ze kan bovendien infor-
matie leveren over diploma-goedkeu-
ring of specifieke toelatingseisen in
het land van keuze.

Behalve met het kortsluiten van werk-
gever en werknemer houdt Corine zich
bezig met het bijhouden van de gege-
vens op dit gebied. De gegevens over
aantallen werkzoekenden en arbeids-
plaatsen, zijn bijvoorbeeld nuttig ter
ondersteuning van het afstemmen van
het aantal studieplaatsen op de ar-
beidsmarkt.

Voor inschrijving en informatie kun men van maandag
tot en met donderdag van /i.30 uur tot 17.00 uur contact
opnemen met de vacaturebank, op vrijdag van S. 30 uur
tot 15.00 uur.

WEGGEVALLEN

in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, 1993; 118 (11) is abusievelijk
een stukje tekst weggevallen op pagina
374. De titel van de paginavullende
tekst was \'Peerdepieten 1993: Weer
zoals het hoort\'.

De redactie verontschuldigde zich
daarin voor de foto op de voorpagina
van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, 1993; 118(8). Helaas is de be-
langrijke slotzin verdwenen. Die moet
luiden: De foto\'s, die bij dit verslag
van Peerdepieten gepubliceerd zijn,
hadden de omslag beter kunnen sieren,
denkt de redactie achteraf

BESTUUR NÜVAD
COÖPERATIE
IDEEEL

De NÜVAD Coöperatie Ideëel
heeft een nieuw bestuur gekozen
op de algemene ledenvergade-
ring, die op 21 april 1993 gehou-
den is. H.F.J. Bulthuis is voorzit-
ter, A.C. de Zeeuw secretaris en
dr. M.J. Geudeke is penning-
meester. Verder hebben H.
Wessels, G. Heynen, A.J. van
Toor en prof.dr. Pijpers zit-
ting in het bestuur.

K O N I N K 1 I j K E NEDERLANDSE M .A A T S C H A P P I J VOOR D I F; R G F N E E S K U N D E

462

-ocr page 41-

GOLF DOET STRESS EN
GRENZEN VERDWIJNEN

Op donderdag 30 september wordt er
tijdens de jaarliji<se Sportdag, vooraf-
gaande aan het Jaarcongres, weer een
golfwedstrijd georganiseerd. Dit on-
derdeel is, dani<zij het succes in voor-
gaande jaren, niet meer weg te denken
van de activiteitenkalender van de
sportdag. Het doet volgens de organi-
satie niet alleen figuurlijk, maar ook
letterlijk de grenzen vervagen. De
wedstrijd wordt immers gespeeld op de
schitterende accommodatie van Al-
stätte in Duitsland, net over de grens bij
Enschede.

Alle dierenartsen en hun partners, die
in het bezit zijn van minimaal een
GVB, worden uitgenodigd om deel te
nemen aan dit jaarlijkse treffen. De
baan in Alstätte garandeert een span-
nende wedstrijd voor zowel modale als
voor zeer ervaren spelers en is zeer ge-
schikt om het elk jaar nog groeiende
aantal dames en heren dat deelneemt te
ontvangen.

Er wordt een stable-fordwedstrijd ge-
speeld over 18 hole\'s, zodat zelfs na
een slecht gespeelde hole de kans op de
hoogste eer in golfend veterinair
Maatschappij-verband nog niet verke-
ken is.

Uitziende naar een sportief hoogtepunt
verwacht de Sportcommissie weer vele
deelnemers. Geen beter middel om
stress, zorgen en dreigende overbelas-
ting tegen te gaan dan het golfspel. Een
betere voorbereiding om aan het
Jaarcongres deel te nemen is nauwe-
lijks denkbaar. Na afloop gaan de spor-
tievelingen terug naar eigen land, om
samen met de beoefenaren van de an-
dere sportdisciplines de gemeenschap-
pelijke prijsuitreiking bij te wonen.

Namens de Sportcommissie,
coördinator golf,
LM. Otio

RHÓNC MèRieUX

WAA

IJi,

\'Wij zeggen nooit, dat iets verboden is.
Als jij je op je gemak voelt met de han-
den in de zakken, dan moet je ze daar
vooral laten,\' was de eerste regel die
de cursusleiders stelden op de cursus
\'presentie: uw eigen creatie\'.
Veertien dierenartsen en één veterinair
farmaceute volgden onlangs deze
tweedaagse cursus, die door de
KNMvD werd georganiseerd in
Aparthotel Delden te Delden.
De deelnemers die dachten, dat ze nu
eventjes zouden leren wat de regels
van presenteren waren hadden het mis:
geen rijtjes tips, onmisbare richtlijnen
voor het maken van sheets of moeilijk
te verwerken kritische opmerkingen.
Wat de deelnemers wel deden was pre-
senteren. Aangezien het credo van de
cursusleiders \'leren door doen\' is,
moest er wel geproduceerd worden.
Een niet-ingewijde had verbaasd staan
kijken als hij tijdens de cursus het hotel
zou zijn binnengelopen. Overal waren
dierenartsen naarstig met vellen,
sheets en stiften in de weer. In zeer
korte tijd moesten zij tot een goed
voorbereide presentatie zien te komen.
De onderwerpen varieerden van mui-
zevallen tot grafstenen.
Het herhaaldelijk leveren van posi-
tieve kritiek op elkaar leidde tenslotte
tot de verwondering van de aanwezi-
gen tot een algemeen geldend presen-
teerbeleid. Doordat iedereen de regels
zelf ontdekte, zal niemand ze snel ver-
geten.

Het spreekt voorzich, dat men elkaar
na het houden van enkele presentaties
snel redelijk intensief leerde kennen.
Dat was een bijkomend niet onbelang-
rijk voordeel. De presentatieve inspan-
ningen werden dan ook regelmatig af-
gewisseld met gezamenlijke sportieve
prestaties.

\'Ik heb genoten,\' was tot slot het com-
mentaar van één van de geoefende
sprekers.

WAAR BEN IK GOED IN?

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1993 voor de afleveringen van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
kunnen vanaf heden worden besteld. De prijs van de banden bedraagt dertig gulden (inclu-
sief 17,5 % BTW). De banden zijn te bestellen door dit bedrag over te maken op gironum-
mer 511606, ten name van de KMMvD Utrecht, onder vermelding van \'banden 1993\'.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de banden voor de jaargangen 1989 tot en met 1992.

PUBLIEKS
FOLDERS

De Commissie Publieksfolders
van de Groep geneeskunde
Gezelschapsdieren maakt be-
kend dat de nieuwe folder \'Over
leven en dood van gezelschaps-
dieren\' verkrijgbaar is in setjes
van twintig stuks voor fl7,50 per
set bij het bureau van de
KNMvD. Met ingang van heden
zijn alle publieksfolders van de
Groep ook verkrijgbaar bij de
AUVteCuyk.

Korting voor leden van de Groep
is bij de AUV niet mogelijk.
Alleen bij rechtstreekse bestel-
lingen bij het bureau van de
KNMvD krijgen leden vijftien
procent korting. Meer informa-
tie in de nieuwe VPI van de AUV.

-ocr page 42-

Donderdag 30 september: de jaar-
lijkse sportdag van de KNMvD, meer
informatie hierover krijgt u van de
Sportcommissie

V rij dag I oktober: het Jaarcongres;
in het Theaterhotel te Almelo. Spre-
kers op dit jaarcongres over het thema:
\'ARBEID(S)GESCHIKT?\' zijn:

Dr. P.J.M.M. van Gulick. prakticus en
onderzoeker, zal spreken over een in-
ventariserend onderzoek naar de rela-
tie tussen beroepsuitoefening en ge-
zondheid van de dierenarts. Tevens

liTllklIlfl I

zullen een vervolgonderzoek, cijfers
en statistieken van de grootste arbeids-
ongeschiktheidsverzekeraar aan de
orde komen.

Mr. G.W.E. ter Welle, jurist, speciali-
satie arbeidsrecht en sociaal verzeke-
ringsrecht, Hoofd Vakbondszaken bij
de Vakorganisatie voor Middelbaar en
Hoger Personeel (VHP), zal een inlei-
ding houden over het onderwerp:
Fusies, ziektekiem of geneesmiddel?
Mevrouw A. Wolters en mevrouw M.
de Lint,
oefentherapeuten Cesar, spe-
cialisatie bedrijfsoefentherapie, zullen
de fysieke belasting van de dierenarts-
prakticus bespreken. Tevens zullen zij
laten zien hoe door een juiste werk-
houding de belastbaarheid van het
houdings- en bewegingsapparaat ver-
beterd kunnen worden.
T.W. te Giffel. secretaris van de
KNMvD, ondermeer belast met asso-
ciatie- en dissociatie-adviezen, inter-
collegiale problemen, het geven van
kader- en managementcursussen en
het participeren in diverse in- en ex-
terne overlegorganen, zal spreken over
het onderwerp: Arbeidsongeschikt ten
gevolge van conflicten.
Willem de Ridder, cabaretier zal een
inleiding houden met als titel: \' Hoe
gaat het ermee?
Druk!

Almelo

1 - 2 OKTOBER 1993
JAARCONGRES K.N.M.V.0.

Hoeveel druk?\'

Een verhaal over het maken van plan-
nen, het bestrijden van problemen en
de steeds hogere druk.
\'s Avonds is er een avondvullend pro-
gramma.

Zaterdag 2 oktober is de 140e
Jaarvergadering van de KNMvD.
Deze wordt afgesloten met een
Italiaanse lunch.

ARBEIDSONGESCHIKT OF
ONGESCHIKTE ARBEID?
OOK VOOR U GESCHIKT!

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aan);emeld de vnl)>ende
colle);av:

Bakker. W.Th.; 1993; 3523 GN Utrecht;
Turkooislaan 44.

Coesant, R. van; 1993; 3531 HH Utrecht;
Bankastraat 90.

Jorrit.sma, Mevr H.T.M.; 1993; 3571 PM
Utrecht; Kcmkanipplantsoen 67.
Koene. Mevr. M.G.J.; 1993; 6245 ET Eijsden;
Trichterueg 34.

Meemian, Mevr. A.; 1993; 3524 ZA Utrecht;
Furkabaan 67.

Vanderhaegcn, Ph.; Luik-1984; B-1890
Ellezelles(België); Bcautaux 15.

.Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het (loofdbestuur aangenomen:

Deckers. E.R.; 1991; 2717 HA Zoctenncer; P.
Scholtenrode 7.

Dijkshoorn, Mevr. J.W.; 1993; 3653 LE
Woerdensc Verlaat; Grechtkade 9.
Elings. Mevr. M.; 1993; 1231 AN Loosdrecht;
Venmeerlaan 31.

Fitters, Mevr. I.A.M.A.; 1993; 6093 GW
Heythuysen; Bevclandselaan 24.
Flamand. L.J.; 1993; 3521 AH Utrecht; Van
Sypesteynkade I 1.

Hart, Mevr. J.S. \'t; 1993; 3524 ZA Utrecht;
Furkabaan 69.

Hoogendoom. Mevr. I.; 1993; 3561 HR Utrecht;
Tannhauserdreef 270.

Peters. Mevr. A.M.; 1993; 6641 KW Beuningen
(Gld); Kloosterstraat 19.

-ocr page 43-

Saveibcrgh, Mevr. H.B.S.; 1993; 3431 BJ
Nieuwegein; Sluyterslaan 383.
Sliedrecht, Mevr. M.H.; 1993; 3512 TN Utrecht;
Predikherenstraat 6.

Vogel, Mevr. B.D.H.; 1992; 5731 CM Mierio;
Dickbierweg 6.

Wel. Mevr. T.J. van der; 1993; 3705 ZL Zeist;
Warande 144.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen;

Aakster. R. van den; 7423 AA Deventer;
Kannenburg lil.

Boerland. Mevr. J.C.; 3581 AN Utrecht;
Nachtegaalstraat 80 bis.

Bout, Mevr. M.W.; 3581 LJ Utrecht;

Oudwij kerdwarsstraat 134.

Brinkhuizen. R.F.; 3524 AT Utrecht; Texel 179.

Koopmans. Mevr. E.M.A.; 3561 JX Utrecht;

Haarlemmerhoutdreef 3 8.

Reijnders. Mevr. M.; 3582 ZH Utrecht;

I.B.Bakkerlaan 183.

Overleden:

Drs. H. Hoogenkamp te Bussum.

Op 25 mei 1993 Drs. H.M.H.L. Horbach te

Gronsveld.

Op I juni 1993 Drs. H. Meijer te Horst.
Op 8 juni 1993 Drs. H.H.J. Frederiks te Epe.

Jubilea:

N.J. Bouwman te Glimmen, afwezig. 45 jaar. 3
juli 1993

J. Nip te Meppel, afwezig, 70 jaar, 3 juli 1993
J. Driessen te Voorburg (ZH). afwezig, 40 jaar,
4juli 1993

Dr. B.W. Knol le Leersum. afwezig, 25 jaar, 5
juli 1993

A. Langevoort te Enschede, afwezig. 40 jaar, 5
juli 1993

J.J.G.M. Oomen te UIvenhout. aanwezig. 25
jaar. 5 juli 1993

Dr. K. Weijer te Amsterdam, afwezig. 25 jaar, 5
juli 1993

J.W. Laveaux te Kessel (L), aanwezig, 35 jaar, 7
juli 1993

G. Porte te Apeldoorn, afwezig, 30 jaar. 8 juli
1993

O.K. Sandvik te Randaberg (Noorwegen) aan-
wezi,35jaar,8juli 1993

A. Snijders te Ruurio, afwezig. 30 jaar, 8 juli
1993

Mevr. I.e. Verhaar-Loeber te Emmeloord afwe-
zig. 30 jaar, 8 juli 1993

B.R. dc Vries te Zuidwolde (D). aanwezig, 45
jaar, 9 juli 1993

W.H.M. van lersel te Sint Oedenrode. afwezig,
35 jaar, 1 1 juli 1993

Mevr. D.M. Groolenhuis-Wolting te Naarden,

aanwezig, 35 jaar. 11 juli 1993

K.P. Postma te Aerdenhout. afwezig, 40 jaar, 7

augl993

(ieslaagd voor het dierenartsen-examen van
28 mei 1993:

W.Th. Bakker
J.W. Borgers
Mevr. H.J.D. Brussaard
Mevr. M.G.J. Koene

H.S.N. Opio
A.J.de Smit

Mevr. M.A.M.P. Smits
A.W.J. van Wijk

(Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
4juni 1993:

Mevr. M. Eeenstra

H.M.M. Luijerink

MUTATIES:

200 Baaij, J.; 1984; 6012 RL Haler;
Hostert.straat 4; k.d. R.V.V.

201\'Bakker, W.Th.; 1993; 3523 GN Utrecht;
Turkooislaan 44; tel. 030-890593; wnd.d.

201 Balhuizen. Mevr. A.D.; 1992; 3039 DB
Rotterdam; Cleyburchstraat 31 B; tel. 010-
4679739; wnd.d.

207 Bil, A.P.J.; 1975; 4371 SB Koudekerke;
Breeweg 11; tel. 01185-3358 privé, 01180-
33803 prakt.; p., geass. met L A. van Dijk;
plv.i. R.V.V. kring Rotterdam.

208 Boer, B.J.; 1990; 4431 BA \'s-
Gravenpolder; Schuitweg 1; tel. 01103-
1808 privé, 3050 prakt.; fax 01103-1808;
p., geass. met A.C. Mosselman en W.L.
Verboom.

210 Bontekoe, P.; 1984; 9291 CW Kollum;
Tollingasingel 2; tel. 05114-2596 privé,
1449 prakt.; p., geass. met G.W. Tiddens
en J.H. van Til.

211\'Borgers. J.W.; 1993; 3514 BS Utrecht;
Hopakker 5 bis; tel. 030-734413; d.

211 Bos-Halfhide. Mevr.O.H.I.M.; 1990;523l
KC "s-Hertogenbosch; Zirkoon 27; tel.
073-420663; k.d. R.V.V.

348* Brussaard. Mevr. H.J.D.; 1993; Pembroke.
Pembrokeshire SA7I 5BV. Wales
(Engeland); Great Furzton Cottages.
Stackpole; tel. 09-44-646-622863 privé,
682346 prakt.; p., medew. bij Goodrich.
O\'Connor & Cooper.
218 Coenen. J.H.N.; 1982; 5551 XP
Dommelen; Erankhof 12; tel. 04902-
46801; p., medew. bij J.E.M. Spoorenberg.

220 Deckers, E.R.; 1991; 2717 HA
Zoetermeer; P. Scholtenrode 7; tel. 079-
518292 privé, 610707 prakt.; p., medew.
bij A.A.P. Groenewegen, J.J. de Groot.
C.M. de Haan, J.G.T. Krijnen en J. in "t
Veld (toev. als lid).

221 »Deugd. J. de; 1993; 3551 TA Utrecht;

Bremstraat 17; tel. 030-438023 privé; p.,
medew. bij W. van Erk. P.J.H.M. Meeus.
R. de Rooij en Mevr. C.P.M. Valstar.
223 Dijkshoorn. Mevr. J.W.; 1993; 3653 LE
W\'oerdense Verlaat; Grechtkade 9; tel.
01724-9331; d. (toev. als lid).
225 Douw van der Krap, E.J.F.; Gent-1989;
5721 JM A.sten; A. van Cuyckstraat 39; tel.
04936-93902 privé, 91330 prakt.; p., me-
dew. bij P.E. van den Eijnde.
229 Eikelboom, A.J.; 1932; 8019 BB Zwolle;

Spoolderbergweg27; tel. 038-231266; r.d.
229 Elings, Mevr. M.; 1993; 1231 AN
Loosdrecht; Vermeerlaan 31; tel. 02158-
27148; wnd.d. (toev. als lid).
231 Ewijk, Mevr. M. van; 1991; 1077 NX
Amsterdam; Minervalaan 10; tel. 020-
6764963; wnd.d.

231 »Eeenstra. Mevr. M.; 1993; 8842 LA

Welsrijp; Westerein 11; tel. 05173-41476;
wnd.d.

232 Fitters, Mevr. I.A.M.A.; 1993; 6093 GW
Heythuysen; Bevelandselaan 24; tel.
04749-3607; wnd.d. (toev. als lid).

232 Flamand, L.J.; 1993; 3521 AH Utrecht;
Van Sypesteynkade II; tel. 030-931064
privé; p., medew. bij J.F.M. Spoorenberg
(toev. als lid).
349 Eorster-van Hijfte. Mevr. M.A.; Gent-
1986; Hatfield. Hertshire AL9 7TA
(Engeland); Royal Vet. College.
Hawkshead Lane. North Mymms; tel. 09-
44-707-662259; resident Internal
Medicine.

236 Goedendorp, P.; 1984; 5406 VD Uden;
Erphoevenweg 2; tel. 04132-67066 privé,
51159 prakt.; p., geass. met A.G. Petersen
H. van Rossem.
239 Grondhuis, W.G.J.; 1985; 5721 DM Asten;
Holleberg 4; tel. 04936-96858 privé,
94222 prakt.; p., geass. met H.A. Goossens
en J.P.G.J. van Helmond.
241 Halfhide. Mevr. O.H.I.M.; 1990; zie: Bos-

Halftiide. Mevr. O.H.I.M.
350 Hanssen. Mevr. A.M.W.M.; 1983; B 1049
Brussel (België); p/a 200 Wetstraat,
E.E.C.-delegation Sofia, Bulgaria; p., ge-
zelschapsd. (Lovdjiska Cheshma 2; Sofia.
Pancharevo (Bulgarije); tel. 09-359-2-
739844).

422 Hart, Mevr. J.S. \'t; 1993; 3524 ZA Utrecht;
Furkabaan 69; tel. 030-896213; wnd.d.
(toev. als lid).
350»Hilbink.
F.W.; 1974; Pinehaven,
Wellington (New Zealand); 8 Forest Road,
tel. 09-64-4-5284634 privé, 5286089 bur.;
fax 09-64-4-5277554; hfd. Serologic &
Immunology, CAHL-Wallaceville, Upper
Hutt.

250 Hoogendoom, Mevr. 1.; 1993; 3561 HR
Utrecht; Tannhauserdreef 270; tel. 030-
612869; wnd.d. (toev. als lid).
255»Janszen, Dr. B.P.M.; 1985; U-1993; 3524
TE Utrecht; Betuwe 127; tel. 030-897102
privé, 08855-87853 bur.; fax 08855-
77333; d. bij Intervet International B.V.,
wet. onderzoeker Pharm. Research en
Development.
260»Kein<:ens, Mevr. M.S.M.; 1987; 7938 PR
Nieuw Balinge; Meeuwenweg 17; tel.
05282-1647 privé, 05291-56000 prakt.; p.,
medew. bij J. Keizer. W.G. Romijn en W.
Sobels.

260 Kempe. A.; 1991; 7701 LL Dedemsvaart;
De Praam 53; tel. 05230-17274 privé,
12662 prakt.; p., medew. bij P. de Heer en
B S. Wichers.
262 Kloosterboer. J.W.; 1956; 7311 AK
Apeldoorn; Burg. des Tombeplein 117; tel.
055-226812; r.d.
263» Koene. Mevr. M.G.J.; 1993; 6245 ET
Eijsden; Trichterweg 34; tel. 04409-1666;
wnd.d.

274 Los. Mevr. R.M.; 1992; 4524 BP Sluis;
Ridderstraat 5; tel. 01178-62747 privé,
01177-2398 prakt.; p., medew. bij A.L.J.
van Bruinessen en Mevr. E.G. van
Bruinessen-Kapsenberg.
275» Luijerink. H.M.M.; 1993; 4817 LL Breda;

Beverweg 4 A; tel. 076-201830; d.
289* Opio. H.S.N.; 1993; 3523 PH Utrecht;

Kariboestraat 257; tel. 030-523335; wnd.d.
289 Ostendorf-Otto, Mevr. E.R.; 1989; naar het
buitenland.

354 Ostendorf-Otto, Mevr. E.R.; 1989; 22600
Loudéac (Frankrijk); 8. Rue Paul Gauguin;
tel. 09-33-96286813 privé, 96289823
prakt.; p., geass. met O.RW. van
Scherpenzeel.

292 Peters, Mevr. A.M.; 1993; 6641 KW
Beuningen (GId); Kloosterstraat 19; tel.
08897-78914; wnd.d. (toev. als lid).

293 Pijpers, ProfDr. A.; 1983; U-1990; 4158
CA Deil; \'t Oosteneind 1 B; tel. 03455-
76954 privé. 030-532060/531248 bur.; hlr.
R.U. (ED., vkgr. Vet.
Basiswetenschappen, Vet. Apotheek/vkgr.
Bedrijfsdierg. en Voortpl ).

293 Pinxteren. C. van; 1970; 5051 DA Goirle;
De Reusel 7; tel. 013-341931 privé,
554131 prakt.; p., geass. met H U. Dijk, J.
Kaandorp en H.H.J.M. Timmermans.

-ocr page 44-

294 Pool, Mevr. L.; 1992; 1566 BC Assendelft;
Dorpsstraat 321; tel. 02987-4061; wnd.d.

355 Rooijakkers, J.W.P.; 1983; Oirsa-Parsa.
San Salvador (El Salvador); Apartado
Postal (01) 61; tel. 09-503-232391; fax 09-
503-982119; Experlo Sanidad Animal
EEG, voor Midden Amerika. Proyecto
Parsa.

303 Savelbergh, Mevr. H.B.S.; 1993; 3431 BJ
Nieuwegein; Sluyterslaan 383; tel. 03402-
42662; d.(toev. als lid).

305 Scherpenzeel, O.R.W. van; 1990; naar het
buitenland.

355 Scherpenzeel, O.R.W, van; 1990; 22600
Loudéac (Frankrijk); 34 Bid Victor
Etienne; tel. 09-33-96289823 prakt.; p., ge-
ass. met Mevr. E.R. Ostendorf-Otto.

307 Schultheiss, J.; 1988; 4902 TM Oosterhout
(NB); Tilburgseweg 60; tel. 01620-36338
privé, 29551 prakt.; p.

308 Schuurmans, R.G.A.; 1987; 8171 XE
Vaassen; Vuurdoomstraat 182; tel. 05788-
6907 privé, 4427 prakt.; p., medew. bij
R.B.M. Bomers.

308 Schweren, Mevr. M.J.A.L.; 1988; 3706
BM Zeist; Beethovenlaan 14; tel. 03404-
53764; d.

310 Sliedrecht, Mevr. M.H.; 1993; 3512 TN
Utrecht; Predikherenstraat 6; tel. 030-
314045; wnd.d. (toev. als lid).

311* Smit, A.J. de; 1993; 3572 WB Utrecht; De
Blieckstraat 103; tel. 030-715448; wnd.d.

3ll*Smits, Mevr. M.A.M.P.; 1993; 3572 ST
Utrecht; Bouwstraat 26; tel. 030-730204;
wnd.d.

317 Swinkels, J.M.; 1990; 1472 GX Middelie;
Ons Belang 12; tel. 02992-1884 privé,
02991-1370 prakt.; p., medew. bij R.
Timmerman en A. Zaal.

329 Vlieg, C. de; 1975; 8265 ED Kampen;
Winde II; tel. 05202-12000; p., gezel-
schapsd.

330 Vogel, Mevr. B.D.H.; 1992; 5731 CM
Mierlo; Dickbierweg 6; tel. 04927-62579;
wnd.d. (toev. als lid).

332 Vries, J. de; 1986; 7322 GV Apeldoorn;
Pinksterbloem 18; tel. 055-669951 privé,
666362 prakt.; p., gezelschapsd.

336 Weijer, Dr. K..; 1968; U-1979; 3440 AD
Woerden; Postbus 198; tel. 020-6798672
privé, 020-5122752 NKI/ 03480-12549
EVL; fax 020-6172625 NKI/03480-14626
EVL; wet. medew. Kankcrinstituut/wet.
dir. B.V. European Vet. Laboratory EVL;
specialist Veterinaire Pathologie.

336 Wel, Mevr. T.J. van der; 1993; 3705 ZL
Zeist; Warande 144; tel. 03404-51295,
wnd.d. (toev. als lid).

339 Wiersma. S.H.; 1983; 1613 CE
Grootebroek; Schouwwagen 9; tel. 02285-
13218; d.

339* Wijk. A.W.J. van; 1993; 7157 AB Rekken;
Rekkenseweg 25; tel. 05454-74140 privé.
71390 prakt.; p., medew. bij C.J.
Blaauboer, M.l. van den Dikkenberg en
R.M.J. Rutten.

358 Woerdt. Mevr. A. van der; 1989; 3514 VR
Utrecht; Van \'s-Gravesandestraat 11 bis;
tel. 030-721504; (corr. adres); resident in
opthalmology, The Ohio State Univ., Dept.
of Vet. Clinical Sciences, (privé-adres:
1548 Francisco Rd; Columbus OH 43220
(U.S.A.); tel. 09-1-614-4595405).

Geboren

Sietse Hendrik, 22 mei, zoon van Gerco de Boer

en Marloes de Boer-Nagtegaal.

Diergeneeskundig Jaarboek

Van de volgende personen zijn de gege-
vens onbekend:

199»

Andriessen, F.J.G.; 1988

348»

Bouman, Mevr. M.; 1986

348*

Brouwers, P.M.; 1986

348*

Brouwers-den Hertog,

Mevr.J.N.M.; 1986

218*

Castel,0. van de; 1987

349*

Floor, B.T.J.; 1984

240*

Guidemond, G.C.; 1977

243*

Hartmann, H.J.; 1952

246*

Herck.H.van; 1983

249*

Hoff, H.W. van \'t; 1977

257*

Jongh.E.de; 1957

351*

Keller, J.; 1980

272*

Lende, P.B. van der; 1957

275*

Lunsche.R.; 1932

278

Marsman, W.R.; 1976

353*

Meijer-Bruin,

Mevr.E.M.; 1987

292*

Peter, J.G.; 1976

306*

Schoonhoven,

Mevr.E.E.; 1989

356*

Sutmöller, Dr. P.;

1950; U-I96I

325*

Veltkamp-Jongelie,

Mevr. J.W.M.; 1974

358

Widders, C.H.B.; 1971

340*

Willems, D J.; 1952

Om het Diergeneeskundig Jaarboek zo
volledig mogelijk te houden, verzoekt de
Redactie een ieder die informatie kan ge-
ven over bovenvermelde collegae, contact
op te nemen met de administratie van de
K.N.M.v.D. Tel. 030-5101II, vraag naar
Anne Marie Boverhuis.

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk. Sterk over-
boekte cursussen worden zo spoedig mogelijk
herhaald. Degenen die op de wachtlijst staan
krijgen daarbij voorrang.
In onze cursusbrochure is de cursusprijs voor
Veterinaire Apotheek II Gemengde Praktijk
(93/79) op 20,21,22 december 1993en I3en 14
januari 1994 niet vermeld. Dit is ƒ3350,-.

Heroriëntatie op de Gezelschapsdieren-
praktijk

f4500,-

6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praetisehe anaesthesie Gezelschapsdieren
f990,-

2 aaneengesloten dagen op afspraak (93/89)
Echofirafie Pezen Paard

ii-\'tes.-

f550,-

9 en 14 september 1993(93/106)
9 en 15 september 1993(93/107)
9 en 16 september 1993(93/108)
9 september 1993 en 11 januari 1994(93/124)

9 september 1993 en 12 januari 1994(93/125)
9september 1993 en Ujanuari 1994(93/126)
Basale tandheelkunde hond

f450.-

10 september 1993(93/87)

Introductie praetisehe toepassing van echo-
grafie bij gezelschapsdieren

f445,-

11 september 1993(93/67)

Interpretatie röntgenologisch onderzoek bij
gezelschapsdieren

f235,-

Thorax 14 september 1993 (93/68)
Abdomen 28 september 1993 (93/69)
Skelet 12 oktober 1993(93/70)
Thorax 25 november 1993 (93/71)
Abdomen 2 december 1993 (93/72)
Skelet 9 december 1993 (93/73)
Chirurgie urinewegen Gezelschapsdieren
f390,-

17 september 1993(93/103)

Veterinaire Apotheek I Gezelschapsdieren

f1465,-

22, 23 en 24 september 1993 (93/75)

Statistiek

f3.250,-

4 t/m 7 oktober 1993(93/96)

Enkele veterinaire en zoölechnisehe aspecten

van pluimveeziekten

f525,-

6oktobcr 1993 (93/104)

.Apotheek voor assistenten in de dierenartsen-

praktijk

f800,-

7 en 8 oktober 1993(93/76)
Patiëntendemonslratie Gezelschapsdieren

f 130.-

13 oktober 1993(93/90)
Fertiliteit varken
f990.-

13 en 14 oktober 1993(93/101)
Larvngoscopie Paard
f5lÖ.-

14 oktober 1993,09.00-12.00 uur (93/112)

14 oktober 1993. 13.00-16.00 uur (93/113)
Vanuit uw werkplek omgaan met de veteri-
naire literatuur

f975.-

15 oktober 1993 (93-118)

Veterinaire apotheek I gemengde praktijk
f 1.300.-

20, 21 en 22 oktober 1993 (93/77)
6. 7 en 8 december 1993 (93/78)
Diarree bij het paard

f235,-

21 oktober 1993(93/98)
Zeisterdagen 1993
flOOO,-

25 t/m 29 oktober 1993, Week I (93/82)
I t/m 5 november 1993. Week II (93/83)
8t/m 12november 1993, Week lil (93/84)
15 t/m 19 november 1993. Week IV (93/85)
Case studies interne geneeskunde gezel-
schapsdieren
f825,-

28 oktober 1993 (93/102)
Hartafwijkingen bij de hond en kat

f375.-

29 oktober 1993(93/66)

.Assistentie voorbereiding en nazorg operatie
patiënt

f355,-

30 oktober 1993(93/94)

-ocr page 45-

18 december 1993(93/95)
cursus 93/94 is volgeboekt.
Klinische Les Gezelschapsdieren
fl30,-

(Aandoeningen van de neus. Kaakfracturen bij

gezelschapsdieren)

4november 1993 (93/91)

Svmposium 25 jaar heelkunde in de Uithof

f50,-

4 november 1993(93/115)
.Msemene Vleesteehnologie

f 1.900,-

4, 11 en 18 november 1993 (93/80)
First .Amsterdam management course

f 1.475,-

5, 6 en 7 november 1993 (93/100)

Deze cursus is internationaal van opzet. De con-
grestaai is derhalve engels.
Bloedonderzoek Gezelschapsdieren
f375,-

10 november 1993(93/92)
Röntgenologisch contrastonderzoek gezel-
schapsdieren

f370,-

12 november 1993(93/97)

.Assistentie bij gebitsreiniging gezelschaps-
dieren

f400,-

17 november 1993 (93/110)
.Aandoeningen wervelkolom Hond

f4(X),-

18 november 1993 (93/121)
Applicatiecursus Rundveevoeding I

f960,-

24 t/m 26 november 1993 (93/122)
Basale tandheelkunde paard

f 1.200,-

25novemberl993(93/lll)
Dierziekten en europese regelgeving
f360,-

30 november 1993(93/114)
.Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

f2.500.-

25, 26 en 27 november 1993 (93/86)
Behandeling van kruisbandletsels

f685,-

3 december 1993(93/116)
Voortgezette epidemiologie

f3.250,-

13 t/m 17 december 1993(93/81)

W orkshop probleemgerichte neurologie

f50(),-

15 december 1993(93/109)

Veterinaire .Apotheek II Cüemengde Praktijk

f3350,-

20, 21 en 22 december 1993, 13 en 14 januari
1994(93/79)

Kunstmatige inseminatie Paard

f2900,-

5en6januari 1994(93/93).

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1993.

Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskundc
Postbus 85205, 3508 AE Utrecht.
Telefoon: 030 - 517374, Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van
de ABN 1412.

2— 4 Second Annual Scientific Meeting of the
European College of Veterinary Surgeons
(ECVS) at the Robinson College in
Cambridge, Great Britain. For more infor-
mation: Dr. Brigitte von Rechenberg,
Secretary ECVS, Winterthurstrasse 260.
8057 Zürich, Switzerland, tel. 41-1-
2651456(fax: 3130384).

Augustus

7— 11 Sixth International Congress European
Association for Veterinary Pharmacology
and Toxology at the University of
Edinburgh. Information: Hamish Mac-
andrew, UnivEd Technologies Ltd 16
Buccleuch Place, Edinburgh, Scotland UK
EH89LN, tel. 031-6503476 (fax: 6532)
(meer informatie bij redac tie Tijdschrift
voor Diergeneeskunde).

27—29 lOth Annual congress European
Society of Veterinary Dermathology,
Aalborg, Denmark (ESVD 1993). Program
chairman: dr. Kristian Pedersen, Aalborg,
Animal Hospital, Frederikdstadvej 10,
DK.-9200 Aalborg SV, Denmark
(meer in-
formatie bij redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde).

September

7 Vergadering afdeling Utrecht van de
KNMvD

7 Nederlands Kampioenschap Kleiduiven-

>

Tel 030 - 51 15 20

Financieel zeker!

schieten voor co-assistenten (de zgn.
Coass-Cup) in Biddinghuizen. Organisa-
tor: Boehringer Ingelheim BV
9 en 14 PAO-D cursus: 93/106 Echografie

Pezen Paard
9 en 15 PAO-D cursus: 93/107 Echografie

Pezen Paard
9 en 16 PAO-D cursus: 93/108 Echografie

Pezen Paard
9 en 11 januari \'94 PAO-D cursus: 93/124

Echografie Pezen Paard
9 en 12 januari \'94 PAO-D cursus: 93/125
Echografie Pezen Paard

9 en 13 januari \'94 PAO-D cursus: 93/126

Echografie Pezen Paard

10 PAO-D cursus: 93/87 Basale Tandheel-
kunde Hond

11 PAO-D cursus: 93/67 Introductie Practi-
sche Toepassing van Echografie bij Gezel-
schapsdieren

10— 11 9th Scientific Meeting of the European
Embryo Transfer Association (AETE),
Lyon (inf.: J. A.H. van Lieshout, tel. 04905-
2444)

14 PAO-D cursus: 93/68 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Thorax Gezel-
schapsdieren
14 Ledenvergadering Afdeling Limburg van
de KNMvD in re.staurant \'De Waever\' te
Heythuysen

14 Afdclingsvergadering van de afdeling
Zeeland, 15.00 uur. Hotel Ameville,
Middelburg

14 Ledenvergadering afdeling Groningen-

Drenthe te Zeegse
14 Ledenvergadering van de afdeling
Limburg van de KNMvD, aanvang 20.30
uur.

De financiering van een praktijk is specialistisch werk. Door
onze jarenlange ervaring en onze onafhankelijkheid van fi-
nanciële instellingen kunnen wij u van dienst zijn bij het ne-
men van belangrijke beslissingen voor uw toekomst. DIX
&C0 is een adviesbureau voor medici, niet alleen voor een
totaal financieel plan maar ook voor uw verzekeringen en
contracten met de bijbehorende fiscale en juridische aspec-
ten. Daarom strekt onze relatiekring zich uit over het gehele
land.

Voor nadere informatie of een afspraak kunt u ons bellen.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

-ocr page 46-

15 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren, Biltsche
Hoek, aanvang 20.00 uur

15 Bestuursvergadering Afdeling Noord-
Brabant van de KNMvD. 14.30 uur.
Paviljoen Molenwijk

15 Ledenvergadering afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD, 20.15 uur, paviljoen
Molenwijk

16 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café \'De
Marken\', Dorpsstraat 62, Marken-Binnen)

16 Studiedag \'Rundveeziektenbestrijding in
België en Nederland, waar ligt de grens?\'.
Marmeren Zaal Dierentuin van
Antwerpen, aanvang tien uur \'s morgens
(voor informatie R. Back, fax 05730-
57622).

17 PAO-D cursus: 93/103 Chirurgie
Urinewegen Gezelschapsdieren

21 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag,
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen, Hellendoom. 20.00 uur

22—24 PAO-D cursus: 93/75 Veterinaire
Apotheek I Gezelschapsdieren

22 Vergadering afdeling Zuid-Holland
KNMvD

22 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund

23 Bijeenkomst Groep Pluimveewetenschap-
pen

26 (and 3 december) University of Edin-
burgh. Scotland:\'Publish and Develop!\' a
course on the production of newsletters,
annual reports and scientific journals in de-
veloping countries.
(Meer informalie: re-
dactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

28 PAO-D cursus: 93/69 Interpretatie

Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

30 Sportdag KNMvD

Oktober

1— 2 Jaarcongres KNMvD

4— 7 PAO-D-cursus: 93/96 Statistiek

6 PAO-D cursus: 93/104 Enkele Veterinaire
Zoötechnische aspecten van

Pluimveeziekten.

6—9 Second International Congress of
Orthopaedics in Ungulates in Vienna, cli-
nic of Orthopaedics in Ungulates,
Veterinary University Vienna, Linke
Bahngasse 11, A1030 Vienna, tel. 0222-
71155-371 DW (fax: 549 DW)
(meer in-
formalie hij redactie Tijdschriji voor
Diergeneeskunde).

6—9 Weltcongress WSAVA u. 39.
Jahresgang der DVG-FG Kleintierkrank-
heiten. Congress-office: CPO Hanser
GmbH, Schaumburgalle 12, D-1000 Berlin
19. Tel. (0)30-3053131 (fax: 3057391).

7— 8 PAO-D cursus: 93/76 Apotheek voor
Assistenten in de Dierenartsenpraktijk

12 PAO-D cursus: 93/70 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

13 PAO-D cursus: 93/90 Patiëntendemon-
stratie (jezelschapsdieren

13 - 14 PAO-D cursus: 93/101 Fertiliteit

Varken

14 Najaarsbijeenkomst Groep Geneeskunde
van het Varken, De Uithof, Utrecht

14 PAO-D cursus: 93/112 Laryngoskopie
Paard

14 PAO-D cursus: 93/113 Laryngoskopie
Paard

14 Najaarsdag (iroep Veterinaire Homoeo-
pathic van de KNMvD

iirnir

15 PAO-D cursus: 93/118 Vanuit uw werk-
plek omgaan met de veterinaire literatuur

20—22 PAO-D cursus: 93/77 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

21 PAO-D cursus: 93/98 Diarree bij het Paard

24—29 I Ith. Internat. Symposium of WAVFH,
Bangkok (pag. 1148).

25 AUV-regiovergadering Oost, Postiljon,
Deventer, aanvang 20.00 uur.

25—29 PAO-D cursus: 93/82 Zeisterdagen
Weekl.

28 AUV-regiovergadering West, Afrit De
Meem, aanvang 20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 93/102 Case Studies
Interne Geneeskunde Gezelschapsdieren.

29 PAO-D cursus: 93/66 Hartafwijkingen bij
de Hond en Kat

30 PAO-D cursus: 93/94 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

November

I AUV-regiovergadering Zuid, Novotel,
Eindhoven, aanvang 20.00 uur.

1—5 PAO-D cursus: 93/83 Zeisterdagen
Week II

4 AUV-regiovergadering Noord, Postiljon.
Heerenveen, aanvang 20.00 uur.

4 PAO-D cursus: 93/91 Klinische les gezel-
schapsdieren

4 Vakgroep Heelkunde der Grote Huisdieren
i.s.m. PAO-D cursus: 93/115. Symposium
25 jaar Heelkunde in De Uithof

4, 11 en 18 PAO-D cursus: 93/80 Algemene
Vleestechnologie

5— 7 The First Amsterdam Management
Course. Groep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren i.s.m. PAO-D cursus:
93/100.

8— 12 PAO-D cursus: 93/84 Zeisterdagen
Week III

De Middelbare Agrarische school te Dordrecht vraagt i.v.m. de keuzemogelijkheid veteri-
naire ondersteuning binnen de afdeling veehouderij een

DIERENARTS

voor het schooljaar 1993/1994

in een betrekking van 10 lesuren.

taak: 8 lesuren keuzerichting dierverzorging

2 lesuren opleiding rundvee (gezondheidsleer)

Gegadigden kunnen telefonisch reageren bij de heer G.L.J. Visser,
tel. 078-216400 (werk)
01860-13114 (privé)

directeur
M.A.S. Dordrecht
Groenezoom 400,
3315 LA Dordrecht.

-ocr page 47-

Speciaal voor de hond:
Pulvex spot-on.

Pulvex spot-on is een nieuw,
niet-systemisch insekticide
tegen vlooien, luizen en teken
bij honden. Het werkt zeer
effectief en is door het eenmalig
opbrengen op de rug van het dier
zowel voor de hond als het baasje
uiterst gebruiksvriendelijk.

Doodt vlooien, luizen en
teken onmiddellijk.

Na eenvoudig openknippen en
opbrengen verspreidt Pulvex
spot-on zich binnen 24 uur over het
gehele lichaam van de hond en
doodt alle vlooien,
teken en luizen
waarmee het in
contact komt.
Eenmaal behan-

Dé oplossing tegen
vlooien, luizen en teken

bij honden
schuilt in een
klein hoekje.

Veilig en gemakkelijk
^ toe te dienen.

toe te passen.
In tegenstelling tot bij
andere insekticiden komen
problemen met het opbren-
gen (morsen etc.) bij Pulvex spot-on
praktisch niet voor en behandeling
geschiedt in een handomdraai.
Pulvex spot-on is niet voor niets de
ideale keuze voor de behandeling
van vlooien, luizen en teken bij de
hond.

Pulvex spot-on

Het \'knippen-knijpen-klaar\' insekticide tegen vlooien luizen en teken.

Pitman-Moore

Pitman-Moore Nederland BV, Emhkweg 11. 2031 BT Haariem. Tel- 023-319536.

-ocr page 48-

En watf

als uw hond wormen heeft ?

Met Drontal Plus bevrijdt u honden efficiënt en snel van maag- en darmwormen.
Bayer heeft een middel ontwikkeld met twee belangrijke voordelen :

1. Specifieke wormziekten hoeven niet langer met specifieke produkten bestreden te
worden. Bayer heeft het eerste echte allround ontwormingsmiddel ontwikkeld.
Het is één tegen allen : één middel tegen alle maag- en darmwormen.

2. Er is geen dagenlange behandeling meer nodig. Met het nieuwe allround
ontwormingsmiddel van Bayer volstaat een eenmalige behandeling.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, Postbus 80
3641 AB Mijdrecht
Tel. 02979 - 80666

Drontal Plus. Eén middel
tegen rond- en lintwormen.

-ocr page 49-

1 AUGUSTUS 1 993
□EEL 118. AFLEVERING 15
ISSN ÜÜ4Ü - 7453

5 o^-T

m Tijdschrift

voor

UTRECHT

Diergeneeskunde

BIBLIOTHEEK DE«
ßUiCSUNIVERSITElT
UTRECHT

-ocr page 50-

Stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de ernst van de nierbeschadiging varieert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding verlaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een streng beperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

mg/dl Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

100

80
60

\\

40

- ^--—

20

A

—--- —

U

1 2 4 8 12 16 20 24 28

weken

Canlne Metlium Proteln dieet
— Zelf bereid elwltbeperkt dieet

Langdurige effectiviteit van .het Canine Medium Protein dieet in een 6 maanden
durende thuisstudie van WALTHAM"

Als de klinische symptomen en het bloedon-
derzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
doening, dan is het
Pedigree\' Canine Medium
Protein
dieet geïndiceerd. In dit praktisch toe-
pasbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
energie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
de complete voedingsbehoefte voor een lange
termijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

dieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
van secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
door het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
geaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
dies bij WALTHAM* zijn geschiktheid voor een effectieve lange
termijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde vooi
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep»-
teerd dieet, dal
leidt tot resultaat,
Uw advies staal
hierin centraal.

In geval van
ernstige nierbeschaj
diging is
Pedigree(||
Canine Low Proj
tein
dieet geïndi|
. ■ ceerd. Hierin is hej
eiwitgehalte verdej
tl teruggebracht tol
slechts 12% van de
energie. Dit is hel
minimum eiwitge^
halte dat nodig ij
voor het in stand houden van de lichaamsfuncj
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieel
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieel
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM«
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummei
10013, 5460 VB Veghel.

Referencie: 1 Letbeucder. J.L & Neufeld, K w . Effects of Medium Pnxcin Dieu in Dogs wiifi Chronic Renal Failui^
Waltham [niemalional Symposium on the Nutntitm of Small Ctimpanitin Animals. Proceedings. 1990
\'registered trademark

Pedigree® Canine Medium Protein dieet

Therapietrouw staat garant voor
effectiviteit op langere termijn

k® WALTHAM®

TMI WOALO\'t LffAPIMtt AUTMQRITT

E^diureê^whiskas

-ocr page 51-

^ /P^if

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 15. 1 AUGUSTUS 1993

OORSPRONKELIJKE ARTIKELEN

Pasleurella anatipeslifer. een beheersbaar bedrijfsprobleem; J.J. de Wit, E.G. Hartman
en IV. W. Braunius

OVERZICHTSARTIKELEN

Salmonellose bij het paard; M.M. Sloet van Oldruitenhorgh-Oosterhaan en
E. van Duijkeren

UIT EN VOOR DE PRAKTIJK

Een onderzoek naar vergroeiingen van de uterus na het hechten van de uterus met
catgut of vicryl® bij de sectio caesarea van het rund;
F. de Wit. R. Raymaker.i.
J. Westerbeek. P. Mijten en A. de Kruif

BOEKBESPREKINGEN

WETENSCHAP

469

472

478

471,479

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Bedrijfsbegeleiding met de computer steeds praktischer; 5. Deleu
Jaarverslag 1992 Stichting Post Academische Onderwijs Diergeneeskunde
Invloeden van voeding op groei- en skeletontwikkeling bij de hond;
R. C. Nap
Vruchtbare pitbull: een zeldzaamheid?; 5. Deleu
Het vrije beroep op de kaart

CONGRESSEN EN CURSUSSEN
NIEUW(S1 VAN DE INDUSTRIE
VRAAG EN ANTWOORD

i e lage seleniumwaarden;,y. Veling

482

484

485

488

489

490

491

ACTUA

491

BIJ DE VOORPLAAT

Dierenarts kijkt Pitbull in de bek
(zie pagina 488).

(Foto: \'t Sticht Folobureau. Utrecht.)

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 maanden
weHtzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

vtüac

-ocr page 52-

HOOFDREDACTIE

Dr. W, Sybcsma (voorzitter)
Dr J. M.de Kruijf(pcnningmeesler)
Mw. dr. I. van der Gaag
Prof. dr.
J. E. van Dijl(
Prof.drG. H.Wentinli
Mw. drs. L. M. Ovcrduin
Drs. N.
J. Cj. J. van der Wielen
Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J M. van den Bogaard Jr (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Genl. België)

Dr G. M. Dorreslein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Prof dr. E.D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunncman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr M. W. Jackwood (Athens, Georgia. U.S.A.)

Dr M F. de Jong (Zwolle)

Prof dr A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr A. de Kruif(Gent. België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr A. S. J. P A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr.J.Oosterom (Delft)

Prof dr A. D. M. E. Osterhaus(Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr M Pcnsaert (Genl, België)

Prof dr M. Reinacher(Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr K. A. Schat (Ithaca, New York. U.S.A.)

Prof dr J. de Schepper (Gent, België)

Prof dr G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof. dr. H. W de Vries (Utrecht)

Prof. dr. P F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr L F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R.G.J.M. Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
GriK-pen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Juhanalaan 8-10. Postbus 14031, 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 ll/fax 030-51 1787).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift vtmr Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrifl van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niel-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hcxifdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 10. Utrecht. Algemene Bank Nederland
N.V., Postbus .10, 3500 AA Utrecht, nr 55 5048 861 en
Crediet en FITeclenbank N.V., Postbus 85100. 3508
AC Utrecht, nr 69 93 61 443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V.. Breukelen (tel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V.. Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Julianalaan 8- 10. Utrecht

Postbus 14031.3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 0111. Fax 030-511787

Prof. dr. E. H. Kampelmacher, voorziller

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven. penningmeester

Drs. A. Moslert. lid

Drs. W. J. Schoorlemmer. lid

Drs. Dj. P. Teenslra. lid

Drs. S. D. Keitsma. lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T. W. te GitTel. secretaris

Mw. drs. M. C. van Üostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond

Mw.drs. S. A,M. Dcleu

Desiree Raasing
Corine van Kalles
S. L. Oostindien

492

496

497

498
498

498

499

500

501
501

501

502

503

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU
VACATUREBANK
ADMINISTRATEUR

KNMVD ""

MAATSCHAPPIJNIEUWS

Publikatie van uit,spraak Ereraad vanuit het Hoofdbestuur

Man/vrouw-maatschap

Nieuw elan in GKZ; 5. Deleu

Reunië vijfde studiejaar 1985-1986

Schaken nieuw onderdeel sportdag

Hockey tijdens sportdag: R. Back

In Memoriam; G. Schoenmaker. F. Flamand en J. .Akkermans
Jaarcongres 1993 KNMvD

Samenstelling bestuur Stichting Pensioenfonds voor dierenartsen
Banden 1993

PERSONALIA
PAO-DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

469

472

CONTENTS

ORIGINAL PAPERS

Pasteurella anatipe.stifer. a controllable farm problem; J.J. de Wit. E. G. liartman
and W. W. Braunius

REVIEW PAPERS

Saltnonellosis in a horse (?); M.M. Sloet van Oldruitenhorgh-Oosterhaan and

E. van Duijkeren

THE VETERINARY SCENE

Uterine adhesions after .suturing the uterus with catgut or VircrylJ? caesarean sections;

F. de Wit, R. Raymakers. J. Westerheek. P M if ten and .4. de Kruif

478

All rights reserved

X\'erklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken

Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze twk. zonder schriftelijke toestemming van de Redactie

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents , .Agricultural Biologs and Environmental Science
Inde.t-.Hedicus. Index I \'eterinarius t\'eterinaiy Bulletin. Biological .Abstracts. Cambridge Scientific .Abstracts).

-ocr page 53-

1 ■ Mw^w^wktm

PASTEURELLA ANATIPESTIFER:

EEN BEHEERSBAAR BEDRIJFSPROBLEEM

Tijdschr. Dieigeneeskd 1993: 118: 469-71

J.J. de Wit\\ E.G. Hartman\' en W.W. Braunius\\

SAMENVATTING

Op een slachteendenbedrijf namen in de loop van 13 kop-
pels de technische resultaten sterk af. Uit postmortaal en
bacteriologisch onderzoek bleek
Pasteurella anatipestifer
de belangrijkste oorzaak te zijn. Tevens werden
Salmonella spp, E. coli en Treponema spp. aangetoond.
Vlet het gebruik van een autovaccin tegen de
Pasteurella
anatipestifer
zijn de klachten in het tweede deel van de
mestperiode sterk afgenomen.

INLEIDING

Pasteurella anatipestifer is een voor eenden en ganzen pa-
thogene bacterie die in de literatuur onder meerdere namen
vermeld staat. Oorspronkelijk was de naam
Pfeijferella ana-
tipestifer.
Later werd de bacterie bij de genera Moraxella of
Pasteurella ingedeeld. Maar ook met deze twee genera ver-
schilt de kiem op belangrijke eigenschappen (1,2,6). Omdat
de juiste taxonomische status van
Pasteurella anatipestifer
niet vaststaat, wordt de kiem tegenwoordig ondergebracht
bij het genus Pasteurella als species incertae sedis (2).
Pasteurella anatipestifer kan bij eenden en ganzen ernstige
ziekte veroorzaken. Ze kan al op jonge leeftijd optreden
(vanaf een week leeftijd) en hoge morbiditeit en mortaliteit
(tot 75%) veroorzaken. De verspreiding van de kiem gaat
voornamelijk aërogecn en via wondjes (5). Het ziektebeeld
wordt gekenmerkt door apathie, conjunctivitis, proesten,
diarree, ataxie, kreupelheid, tremor van de kop, torticollis,
vcnnageren en sterfte. Bij sectie wordt vaak fibrineuze peri-
carditis, peritonitis, luchtzakontsteking, meningitis, arthritis
en mucopurulente sinusitis gevonden. In Nederland werd de
bacterie in 1961 voor het eerst aangetoond door Donker-
Voet (3). In dit artikel worden de ervaringen weergegeven
inet een bcdrijfsinfectie door
P. anatipestifer op een slach-
teendenbedrijf gedurende de periode januari 1991 tot en met
augustus 1992. In deze periode werd de kiem uit 10 koppels
geïsoleerd. Tevens worden de ervaringen besproken met een
autovaccin.

HET BEDRIJF

Op het bedrijf worden met een meerleeftijdensysteem slacht-
eenden gemest. Het leeftijdsverschil tussen de koppels van
ongeveer 3000 eenden is drie weken. De eenden zijn gehuis-
vest op stro in 2 oude schuren (drie afdelingen). In de loop
van de 6 ä 7 weekse mestperiode worden de eenden twee
maal verhuisd naar een volgende afdeling. De klacht was dat
het laatste jaar steeds vanaf drie weken leeftijd de uitval sterk
toenam. De eenden werden sloom, kregen dunne mest, wer-
den kreupel, vermagerden en stierven. Enkele eenden ont-

Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland. Postbus 9. 7400.4.4 Deventer

- Biotrading. Mijdrecht

wikkelden hersen verschijnselen (torticollis en/of een tremor
van de kop). Het effect van de gebruikelijke therapie met een
trimethoprim-sulfa-preparaat werd steeds minder. Van janu-
ari 1991 tot en met augustus 1992 werd van 18 koppels 22
maal dieren ter sectie aangeboden op de Gezondheidsdienst
voor Dieren in Oost-Nederland (locatie Rozendaal). Bij de
inzendingen van eenden vanaf twee weken leeftijd waren de
voornaamste bevindingen steeds fibrineuze polyserositis, ar-
thritis en darmstoomis. Viermaal werd geelbruine dunne
schuimige mest in de blinde darmen aangetroffen.

BACTERIOLOGISCHE BEVINDINGEN
Bij de 5 secties (3 maal zonder klachten) op eendjes tot twee
weken leeftijd werd 3 maal een
Salmonella spp. (1 maal S.
enteritidis,
2 maal een Salmonella groep C) geïsoleerd. Uit
hart en lever van de eenden ouder dan twee weken werd in 10
gevallen een reincultuur van een klein. Gram-negatief
staaQe geïsoleerd. De biochemische eigenschappen waren
als volgt: katalase positief, oxidase positief, geen zuurvor-
ming uit koolhydraten, geen vervloeiing van gelatine, indol
negatief, H2S negatief, geen nitraatreductie, urease negatief
en niet hemolytisch. Het geïsoleerde micro-organisme werd
op grond van bovenstaande bevindingen als
Pasteurella
anatipestifer
geïdentificeerd (1,6). Zes stammen (uit zes in-
zendingen) werden serologisch getypeerd door Intervet
International BV (Dr P. Storm) als serotype Ia. De bacterio-
logische bevindingen bij de 22 inzendingen zijn vermeld in
tabel 1. De hierin vermelde
Treponema spp. werden niet
door middel van kweek aangetoond, maar middels de indi-

Tabel 1. Bacteriologische bevindingen van 22 inzendingen van slacht^en-
den van een bedrijf in de periode ianuari 1991 tot en met augustus 1992.

E.coH Treponema
spp.

nvt
nvt
nvt

0

1
1
1

nvt

leeftijd aantal Pasteurella Salmo-

in weken koppels analipesiifer nella spp.

0-1 2 O

1-2 3 O

2-3 2 1

3-4 4 2

4-5 7 5

5-6 1 I

6-7 1 O
onbekend 1 1

Tabel 2. Overzicht van de gevoeligheid voor antibiotica van de uit de
eenden geïsoleerde bacteriën. Gegeven wordt het aantal gevoelige
stammen.

Pasteurella
anatipestifer

Salmonella
spp.

E.coti

Antibioticum

ampicilline

8/8

6/6

3/3

coli.stine

1/6

6/6

3/3

tlumequine

-

6/6

3/3

furazolidone

6/6

6/6

3/3

Oxytetracycline

6/8

1/6

1/3

neomycine

8/8

6/6

3/3

trimethoprim/

6/8

2/6

0/3

sulfonamide

T I J D S C H R I K T VOOR D I K R (i E N E L S K U N I) [■: , D K E L 118, A K L E V E R I N (J 15, 1993

469

-ocr page 54-

10 11 12 13 14 15-16 17 18 19 20

koppelnummer

\\1/ % UITVAL >21 DGN

■■ % UITVAL TOTAAL

Figuur 1. Uitvalspercentage in de mestpenode van nnei 1991 tot juli 1992.

recte immunofluorescentie-test (IFT).
De gevoeligheid voor antibiotica werd bepaald met behulp
van de agar-diffusie-methode met Neo-sensitabs (Rosco)
volgens de voorschriften van de Werkgroep Richtlijnen
Gevoeligheidsbepaiing van de Vereniging van
Infectieziekten. De gevonden gevoeligheden staan vermeld
in tabel 2.

VACCIN

Op grond van de verschijnselen werd besloten tegen P. ana-
tipeslifer
te gaan vaccineren. Hiertoe werd door het laborato-
rium van de Gezondheidsdienst een autovaecin gemaakt vol-
gens Harry en Deb (4).

VACCINBEREIDING

Zes van het bedrijf afkomstige stammen, die in Protect® pre-
servers- bij -70°C waren bewaard, werden opgekweekt op
5% schapebloedagarplaten. Van ca. 48 uur oude culturen
werd een suspensie gemaakt in 0,3% formol fysiologisch
zout tot een dichtheid van Mc Pharland 4. In tegenstelling tot
de methode van Harry en Deb vond de inactivatie van de sus-
pensie in formol-fysiologisch zout plaats door ovemachtin-
cubatie bij 37°C. De steriliteit werd gecontroleerd door 0,1
ml te enten in 10% paardeserumbouillon en op 5% schape-
bloedagarplaten. Een monster werd als steriel beschouwd in-
dien na 2
X 24 uur incuberen bij 37°C geen groei werd waar-
genomen.

VACCINATIE

Vanaf begin februari 1992 (koppel 14 in figuur 1) werden de
eenden op 10 dagen leeftijd eenmaal subcutaan in de nek 0,5
ml van het vaccin toegediend. De tweede dag na de vaccina-
tie kon men op de vaccinatie plaats een geringe, wat rode
zwelling terugvinden. De eenden leken er geen last van de
hebben. Ook de voer- en wateropname was niet gestoord.

TECHNISCHE RESULTATEN

De totale uitval per koppel voor de laatste 20 koppels is
weergegeven in grafiek 1. Koppels I t/m 13 zijn niet geënt.
Van koppel 12 en 15 is niet de totale uitval, maar de uitval
vanaf 14 dagen leeftijd weergegeven. Dit in verband met de
(zeer) hoge uitval in de eerste 2 levensweken door een fura-
zolidon-intoxicatie (koppel 12, 40% uitval) en salmonellose
(koppel 15, 15% uitval). Koppel 14 had in de eerste vier da-
gen 3% uitval. Op twee dagen leeftijd werd bij sectie dooier-
restontsteking door
E. coli gevonden. De uitval neemt van
koppel 1 (opzetdatum 7 mei 1991) tot koppel 13 (opzetda-
tum 14 januari 1992) geleidelijk toe. Deze stijging wordt
omgezet in een daling vanaf het moment van vaccineren. De
uitval van de 13 niet-gevaccineerde koppels is significant
hoger (two sample t-test, T = 3,05 en p < 0,01) dan die van de
7 gevaccineerde koppels. Naast een lagere uitval zijn er te-
vens minder afkeuringen. Ook het antibioticumgebruik is
sterk gedaald. De hersenverschijnselen, die wijzen op een
P.
anatipestifer-infecüe
zijn verdwenen. Sinds de vaccinatie
toegepast werd zijn nog 9 maal dieren (7 koppels) ter sectie
aangeboden. Tweemaal werd de kiem nog geïsoleerd. Dit

24

-ocr page 55-

MÉÉM

was in koppel 14 (op 8 dagen na enting) en 16 (op 11 dagen
na enting).

DISCUSSIE

De problemen bij de eenden vanaf twee weken leeftijd op het
hier beschreven bedrijf zijn voornamelijk aan infecties door
P. anatipestifer toe te schrijven. Alhoewel de klinische
symptomen, sectie- en bacteriologische bevindingen voor-
namelijk door
P. anatipestifer gedomineerd worden, spelen
echter ook andere bacterien een rol. De drie maal geïsoleerde
E. coli speelt gezien ook de leeftijd waarop deze werd aange-
troffen geen belangrijke rol. Salmonellose heeft bij tenmin-
ste één koppel verhoogde uitval veroorzaakt. Daarnaast
werd tweemaal een
Salmonella sp. gekweekt uit eenden
waaruit tevens
P. anatipestifer werd gekweekt. Drie maal
werd een
Salmonella sp. geïsoleerd uit eendjes aangeboden
met als klacht dunne mest, zonder verhoogde uitval. De rol
die
Treponema-infecücs bij eenden spelen is niet bekend. De
bevindingen bij de sectie en in het hok (dunne geelbruine
schuimige blindedarmmest, geen verhoogde uitval) komen
sterk overeen met die bij de kippen. Bij behandeling van de
eenden met een ronidazol-preparaat (120 gram a.i. per ton
voer gedurende 7 dagen) verdween de afwijkende blinde
darmmest binnen een ä twee dagen. Nader onderzoek naar de
betekenis van deze bacterie voor de eendenhouderij is ge-
wenst. Een positieve invloed van het seizoen op de dalende
uitval bij de gevaccineerde koppels is niet uit te sluiten. Dat
het alleen een seizoensinvloed zou zijn die de ommekeer ge-
bracht heeft, is onwaarschijnlijk gezien de stijgende uitval in
het zomerseizoen (koppels 1 tot 7) van 1991.

In de eendenhouderij vindt op het ogenblik een verschuiving
plaats van het halQaarlijks buiten in de open lucht mesten
naar het hele jaar door binnen mesten. Dit samen met het
meerleeftijdensysteem en de bij binnenhuisvesting van een-
den vaak hoge ammoniakconcentratie zou wel eens een toe-
name kunnen gaan geven van
P. anatipestifer-infecücs, die
immers vooral aerogeen en via wondjes verspreid worden.
De verspreiding via wondjes zou in de toekomst in betekenis
kunnen toenemen, wanneer eenden op roosters gehouden
zouden gaan worden. Aan hygiëne en zoötechnisch manage-
ment zullen hoge eisen gesteld moeten worden wil men po-
tentiële bedrijfsinfecties door o.a. pasteurellae en salmonel-
lae voor zijn. Voor bedrijven waar
P. anatipestifer
economische schade veroorzaakt kan het gebruik van een
(auto-)vaccin overwogen worden. Het toepassen van vaccins
mag echter nooit gebruikt worden als compensatie voor een
slechte hygiëne en gebrek aan aandacht voor de zoötechni-
sche factoren.

DANKBETUIGING

Danti is verschuldigd aan de betreffende eendenhouder voor het ter beschik-
king stellen van de gegevens en aan Intervet International B V voor het type-
ren van de
P.anatipestifer-i/ammt\'n.

SUMMARY

Pasteurella anatipestifer: a controllable farm problem

The performance of 13 flocks of ducks on a duck farm decreased markedly.
Post-mortem and bacteriological examinations indicated that Pasteurella
anatipestifer
was a major cause, altough Salomella spp., Escherichia coli
and Treponema spp. were also detected. Use of an autovaccine against
Pasteurella anatipestifer markedly reduced the signs and symptoms in the
second part of fattening period.

LITERATUUR

1. Bangun A, Tripathy DN, and Hanson LE. Studies of Pasteurella anati-
pestifer:
An approach to its classification. Avian Diseases 1981; 25:
326-37.

2. Carter GR In: Bergey\'s Manual of Systematic Bacteriology 9th ed.
Volume 1. (JG Holt and NR Kneg eds.) Williams, and Wilkins,
Baltimore/London 1984; 552-8

Donker-Voet J. Een door Moraxella anatipestifer veroorzaakte aan-
doening bij jonge eenden. Tijdschr Diergeneeskd 1962; 87: 741-6.
Harry EG, and Deb JR. Laboratory and field trails on a formalin inactiva-
ted vaccine for the control of
Pasteurella anatipestifer septicaemia in
ducks. Research in Veterinary Science 1979;27:329-33.

5. Hofstad é-r a/. Diseases of Poultry, eighth edition, pag 160-3.

6. Rhoades KR. Rimler RB. and Sandhu TS. Pasteurellosis and
Pseudotuberculosis. In: A laboratory manual for the isolation and identi-
fication of avian pathogens (H. Graham Purchase, LA Arp, CH
Domermuth and JE Pearson, eds.). Kendall/Hunt. Dubuque Iowa, 1989;
14-7.

3.

4.

SMALL-SCALE POULTRY
PROCESSING

O

FAO Animal Production and Health Paper no. 98, door D.
Silverside en M. Jones. Rome 1992. ISBN 92-5-103145-2.

Dit interessante boek van iets meer dan 100 pagina\'s, geeft
op een overzichtelijke manier weer, waar een pluimvee-
slachthuis aan moet voldoen.

Beschreven worden de opzet, de constructie en de indeling
van een klein slachthuis. Dit wordt uitgewerkt aan de hand
van drie modellen: voor de produktie van 50 stuks pluimvee
per dag, van 200 per dag en van 350 per uur.
Ook het hele produktieproces wordt beschreven, waarbij de
aandacht wordt gevestigd op een groot aantal \'critical
points\', beginnend bij het op transport zetten van het pluim-
vee en eindigend bij de afzet van het vlees op de markt.
Het valt op dat de auteurs grotendeels dezelfide problematiek
signaleren, zoals die voorkomt in de veel grotere
(Nederlandse) pluimveeslachthuizen. Uitgebreid worden
\'hygiëne\' en \'onderhoud\', inclusief het toezicht op de uit-
voering hiervan, aan de orde gesteld.
Bovenstaande hoofdstukken worden ingeleid door een alge-
meen overzicht over de pluimveeproduktie en -processing in
de wereld; deze goedkope vorm van eiwitproduktie is thans
\'big business\' in de hele wereld.

Boekbespreking

Het laatste hoofdstuk behandelt de marketing van pluimvee-
vlees: kijkend naar wat de consument wil, zal men een ver-
koopstrategie moeten ontwikkelen; dat geldt ook voor kleine
ondernemingen.

Afbeeldingen en plattegronden completeren deze uitgave; de
Engelse vaktermen kan men wellicht bij internationale con-
tacten benutten.

Dit boek is in de eerste plaats bedoeld voor geïnteresseerden
in ontwikkelingslanden. Echter, ook voor degenen die in
Nederland te maken hebben - of krijgen - met de pluimvee-
processing, is dit een erg lezenswaardig boek, waar veel we-
tenswaardigheden - beknopt en overzichtelijk - worden be-
schreven.

F.X.M.M. Cremers

-ocr page 56-

SAMENVATTING

Salmonellose is een wereldwijd voorkomend probleem
bij mens en dier. Gezien het feit dat Salmonellose bij het
paard de laatste jaren een toenemend probleem vormt
wordt een overzicht van de hedendaagse kennis gegeven.
De etiologie, klinische symptomen, diagnose, therapie en
preventie worden uitgebreid besproken.

INLEIDING

Salmonellose is een wereldwijd probleem voor de mens en
vele diersoorten waaronder het paard (11,26,59,68). De die-
renarts wordt bij het paard steeds vaker met Salmonellose ge-
confronteerd omdat er steeds meer met paarden wordt ge-
reisd en vele stallen (en klinieken) een voortdurend
wisselende bezetting hebben (36,67). Door de meeste au-
teurs wordt onder salmonellosis of
Salmonellose verstaan:
een infectie met een al dan niet gastheerspecifieke
Salmonella-species die soms zonder en dikwijls met ziekte-
verschijnselen gepaard gaat (20,43,60).

ETIOLOGIE

Salmonellae zijn gram-negatieve staafvormige bacteriën die
voornamelijk voorkomen in het darmkanaal en zich ook in-
tra-cellulair kunnen vermeerderen. Taxonomisch behoren de
Salmonellae tot de familie der Enterohacleriaceae, tot het
genus
Salmonella en tot de species enterica. Dit species
heeft zes verschillende subspecies (I t/m/ VI), waarvan al-
leen subspecies I voor het paard van belang is (17,18,46).
Binnen dit subspecies wordt op basis van de O-antigenen
(celwandantigeen) een aantal serogroepen onderscheiden.
Veterinair zijn de serogroepen B, C, D en E de belangrijkste
(46,60). Binnen de serogroepen kunnen de verschillende
Salmonellae nog verder worden getypeerd in serotypen op
basis van hun flagellaire (H) antigenen. Vervolgens is er nog
een verdere onderverdeling mogelijk met behulp van bacte-
riofagen. Bacteriofagen zijn virusdeeltjes die zeer specifiek
bepaalde bacteriën kunnen infecteren waardoor lysis op-
treedt. Deze sero- en faagtyperingen zijn vooral van belang
voor het verkrijgen van inzicht omtrent de epidemiologische
aspecten (26,58,60). Bij opname van een paard in een kliniek
is het belangrijk om vast te stellen of een
Salmonella-\'mfectk
nosocomiaal (besmet tijdens een verblijf in een kliniek) is,
dan wel is meebracht door de patiënt (53). Omdat een faagty-
pering doorgaans enige weken duurt, wordt het antibiogram
van een
Salmonella-siam soms gebruikt om een indruk te
krijgen over het al dan niet nosocomiaal zijn van een infectie
(9): een verschillend antibiogram betekent verschillende
stammen. In de toekomst gaan moleculair biologische tech-

\' Or. Sloel van Oldruitenhorgh-Oosterhaan en drs. E. van Duijkeren. Vakgroep

Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren. Yalelaan 16. 35S4 C.il Utrecht.

0}()-53lll2.jaxU30-53IHl7.

nicken een nog verdere differentiatie mogelijk maken en
eventueel de faagtypering vervangen (3,53,54).

Bij het paard komen infecties met niet-gastheerspecifieke
Salmonellae veel vaker voor dan infecties met wél-gastheer-
specifieke serotypes (18,60). De gastheerspecifieke
Salmonella abortus equi, die septicemie en vruchtbaarheids-
stoornissen veroorzaakt, komt in Nederland en België niet
meer voor (18).

PATHOGENESE
Voorkomen

Salmonellae komen ubiquitair voor en paarden van alle ras-
sen kunnen op elke leeftijd besmet worden, maar jonge die-
ren zijn gevoeliger (43). Er is geen eenduidige seizoensin-
vloed. In Amerikaanse universiteitsklinieken worden meer
gevallen gemeld in juni-september (8,13,55), terwijl in
Engeland de meeste problemen in het voorjaar optreden
(15). Bij paarden aangeboden aan de Vakgroep Inwendige
Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren (IK) in Utrecht
werden de meeste gevallen gezien in de maanden november
en december.

Salmonella enterica typhimurium (kortweg S. typhimurium)
uit serogroep B is in de meeste landen verantwoordelijk voor
meer dan 60% van de klinische gevallen bij het paard
(4,37,59,60,73). In Davis, Califomië, was de mortaliteit ten-
gevolge van
Salmonella typhimurium en Salmonella typhi-
murium var. Copenhagen
bijna tweemaal hoger dan die ten-
gevolge van andere serotypes (60,4% versus 32,2%). In
Nederland veroorzaakt
Salmonella typhimurium ongeveer
70% van de klinische problemen bij het paard (De Leeuw,
persoonlijke mededeling). Bij een infectie wordt meestal één
serotype gevonden. In incidentele gevallen treden er meng-
infecties op (30). Naast
Salmonella typhimurium worden
ook
Salmonella anatum (35,31) en Salmonella saint-paul
(48) genoemd als veroorzakers van Salmonellose. De bron
van besmetting kan een soortgenoot of een andere diersoort
zijn (50) (een directe besmetting). De kiemen kunnen echter
ook uit de omgeving worden opgenomen (een indirecte be-
smetting) (34).
Salmonellae kunnen in de grond langer dan
300 dagen, in gedroogde mest meer dan 30 maanden en in
water 9 maanden overleven (7, 10,44).

Infectie

De opname van Salmonellae vindt voornamelijk peroraal
plaats, maar een infectie kan ook via de slijmvliezen optre-
den (59,60,69). De kiem vermenigvuldigt zich vervolgens in
het lumen van de darm en invadeert en beschadigt de entero-
cyten van ileum, caecum en colon ascendens (18). De
Salmonellae dringen door tot in de lamina propria en de sub-
mucosa en vermeerderen zich daar, hetgeen resulteert in een
ontstekingsreactie en trombose van capillairen. Het gevolg is
malabsorbtie en hypersecretie. Doorgaans wordt de invasie
in de mesenteriale lymfknopen tot stilstand gebracht, maar
als het paard een verminderde weerstand heeft kan een bacte-
riëmie optreden. Een dergelijke bacteriëmie waarbij de

Tijdschr. Diergeneeskd. IWJ. IIK:472-7

SALMONELLOSE BIJ HET PAARD

Marianne M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan^ en
Engeline van Duijl<eren^

-ocr page 57-

Sulmonellae zich verspreiden naar organen zoals longen, ge-
wrichten, beenderen, meningen en lever komt vooral voor bij
veulens (60).

Het ontstaan van salmonellose is afhankelijk van infectie-
druk, virulentie van de
Salmonella-spccies en stressfactoren
(zoals dracht, een worminfectie, slechte weersoinstandighe-
den, transport, een antibioticumtherapie en chirurgische in-
grepen) (30,39,59). Het is niet precies bekend hoe stress het
aanslaan van de infectie bevordert. Een hypothese is dat door
stress de voeropnatne minder wordt en daardoor de motiliteit
van het maagdamikanaal afneemt, zodat pathogenen minder
snel de darm passeren. Bovendien zou door anorexie of vas-
ten de normale darmflora verstoord worden, waardoor
Salmonellae. als gevolg van de verminderde competitie om
substraat en adhesieplaatsen, een grotere kans hebben om te
overleven en zich te verineerderen. Ook een therapie met an-
tibiotica kan aanleiding zijn voor het optreden van klinische
salmonellose, vooral als de bacterie niet gevoelig is voor het
gebruikte antibioticum (59).

Hird f/«/. (21) toonden aan dat allerlei veterinaire handelin-
gen de kans op het isoleren van
Salmonellae uit de faeces van
een paard deed toenemen. Sonderen gaf een 2.9x grotere
kans, parenterale antibioticumtoediening een 6.4x grotere
kans en gecombineerde orale en parenterale antibiotica be-
handeling een 40.4x grotere kans. Helaas is niet nagegaan of
de sondes bestnet waren, of er andere infectiebronnen bij het
sonderen van belang waren, of dat de stress van het sonderen
de verhoogde kans veroorzaakte. In een andere studie kwa-
men de door Hird
el al. beschreven bevindingen niet zo dui-
delijk naar voren (64).

Dragerprobleniatiek

Het voorkomen van dragers is een sterk complicerende fac-
tor bij salmonellose (35,22). Doorgaans worden bij dragers
minder pathogene subtypes gevonden (22,59).
Salmonella
typhimurium
wordt eigenlijk alleen gekweekt bij dieren die
herstellend zijn vaneen acute infectie (59).

Dragers worden in de literatuur onderscheiden in actieve
dragers (\'uitscheiders\') en passieve dragers (\'niet-uitschei-
ders\') (35,59,72). Het verdient aanbeveling otn de nomen-
clatuur, zoals gebruikelijk bij paratuberculose te gebruiken:
\'lijders\' (zieke dieren met salmonellose), \'uitscheiders\' (kli-
nische gezonde dieren die
Salmonellae uitscheiden) en \'dra-
gers\' (bestnette dieren die geen klinische syinptotnen hebben
en geen
Salmonellae uitscheiden). Bij de uitscheiders be-
vindt de kiem zich in de dikke darm in evenwicht met de nor-
male dartnflora. Deze dieren vertonen geen ziekteverschijn-
selen, maar scheiden de kiem, vaak onder invloed van stress,
intennitterend in lage hoeveelheden uit (18). Dragers zijn
niet tijdens het leven op te sporen aangezien zij geen ziekte-
verschijnselen vertonen en ook geen
Salmonellae uitschei-
den (38,59). Bij dragers kan de kiem zich bevinden in de me-
senteriale lymfklieren (18) of in het slijmvlies van coecum
en colon ascendens (25). Onder invloed van stress kan een
drager een uitscheider of een lijder worden (25,59).

Het percentage uitscheiders in een paardenpopulatie varieert
waarschijnlijk enomi: 1 to 27% (4.15,52). Van 100 paarden
aangeboden op een Atnerikaanse universiteitskliniek otn re-
den van koliek zonder diarree, waren 7 paarden bij aankoinst
Salmonella-uhacheiders en binnen 4 dagen na aankoinst kre-
gen nog 6 paarden een positieve faeceskweek (41). Van de
paarden aangeboden met diarree bij IK heeft 10% een posi-
tieve kweek op
Salmonella na een eenmalig mestmonster.

Het percentage dragers is mogelijkerwijs nog veel groter.
Anderson en Lee (2) vonden bij 15,1% van 270 slachtpaar-
den
Salmonellae in het coecum. Ingram en Edwards (25)
toonden aan dat bij 20% van om andere redenen dan salmo-
nellose gestorven paarden
Salmonella uit één der organen te
isoleren was. Uit een onderzoek van McCain en Powell (29)
bleek dat bij 50 van 70 klinisch normale slachtpaarden 15
verschillende
Salmonella enteritidis-sXammcn werden geï-
soleerd uit de mesenteriale lymfklieren (= 71%). Het is dui-
delijk dat veel paarden na \'stress\', zoals transport of chirur-
gisch ingrijpen, vanuit een latent aanwezige
Salmonella-
infectie klinische salmonellose kunnen ontwikkelen.

Na het herstel van klinische salmonellose kunnen paarden
nog lange tijd uitscheider blijven. Palmer en Benson (40)
vonden dat 36% van 81 van acute salmonellose herstelde
paarden na 30 dagen nog uitscheider was. Na 90 dagen was
11 % nog uitscheider en na 300 dagen 2%.

KLINISCHE SYMPTOMEN

Salmonellose kan zowel optreden tengevolge van een acute
infectie als tengevolge van het opflikkeren van een latente
infectie. De symptomen kunnen variëren van nauwelijks
symptomen lot plotselinge dood (56,57,59). De incubatiepe-
riode bedraagt I tot 4 dagen (60). Salmonellose kan in al zijn
klinische vormen experimenteel worden opgewekt door het
oraal geven van 1,5 x 10^ tot 1,5 x 10"
Salmonella typhimii-
nwm-kiemen (56). Het belangrijkste, hoewel niet altijd het
eerst optredende symptoom is diarree, variërend van iets te
slappe mest tot waterdunne faeces met fibrine en soms bloed.
Als de enteritis in het dunne darmkanaal is gelocaliseerd,
treedt soms geen diarree op omdat het coecum en het colon
het probleem compenseren (19,37). Door de absorptie van
toxinen uit het aangetaste darmkanaal kunnen systemische
symptomen optreden zoals sloomheid, koorts, anorexie en
shock (60). Bij veulens kan snel een bacteriëmie optreden
(7,60,66), maar dit komt incidenteel ook bij volwassen paar-
den voor (23). De optredende dehydratie maakt snel thera-
peutisch ingrijpen noodzakelijk.

Verschillende auteurs hebben gepoogd de enorme variatie in
symptomenbeelden systematisch te beschrijven (43,57, 60,
72). Klinische vormen die ook op IK worden onderkend zijn:

* peracute enteritis

Het paard sterft binnen 6 tot 12 uur, meestal vóórdat de
diarree zichtbaar is geworden. Soms gaat deze vorm met
meer of minder heftige koliek gepaard.

* acute enteritis

Dit is de meest voorkomende klinische manifestatie van
een
Salmonella-inkcüe. Deze vorm begint meestal met
sloomheid, anorexie, koorts, leucopenie en soms lichte ko-
liek. Deze symptomen worden doorgaans binnen 1 tot 3
dagen gevolgd door diarree.

* bacteriëmie/septicemie

Deze vorm van salmonellose treedt veelal op bij jonge die-
ren en heeft vaak allerlei complicaties zoals artritis, me-
ningitis, nefritis etc. De diarree is vaak weinig prominent.

* chronische diarree

In hoeverre deze vorm echt bestaat is niet bekend. Het is
mogelijk dat chronische diarree en een positieve faeces-

-ocr page 58-

kweek op Salmonella een toevallige samenloop van om-
standigheden zijn.
* asymptomatische infecties

De meest voorkomende complicaties bij salmonellose zijn:
hoefbevangenheid, thromboflebitis, hepatitis, nefritis, DIS
(diffuse intravasale stolling) en oedeem onder de buik
(37,43). De hoefbevangenheid en de DIS zijn waarschijnlijk
vooral het gevolg van de endotoxine-resorptie en de hepatitis
en de nefritis het gevolg van een eventueel optredende bacte-
riëmie. Het oedeem onder de buik hangt meestal samen met
het verlies van veel eiwit (vooral albumine) in de darm.

DIAGNOSTIEK
Faecesonderzoek

De diagnose Salmonellose wordt meestal door isolatie van
Salmonellae uit de faeces gesteld (60). Hiervoor is een rec-
taal afgenomen mestmonster van 10-30 gram vereist (43).
Swabs uit het rectum bevatten te weinig faeces en zijn dus
veel minder gevoelig (44). Rectumbiopsiën geven daarente-
gen een grotere kans op isolatie van
Salmonella dan mest-
monsters (42,61,72).

Bij postmortaal onderzoek kan het best worden gekweekt uit
de mucosa van caecum of colon ascendens of uit de mesente-
riale lymfklieren. In ± 40 % van de secties waarbij ante mor-
tem de diagnose via een positieve kweek is gesteld, kon ech-
ter postmortaal geen
Salmonella worden geïsoleerd (43).
Ook bij het levende dier zijn vaak meerdere mestmonsters
nodig om een
Salmonella-\'mkclK op te sporen. Palmer en
Benson (40) toonden in een onderzoek met 191 positieve
paarden aan, dat met een enkel mestmonster slechts 44% po-
sitief was, na onderzoek van drie faecesmonsters was 82%
positief en pas na vijf faecesmonsters 97%. Palmer (43) ad-
viseert dan ook tenminste vijf maal een faecesmonster te ne-
men met telkens een week er tussen om met zeer grote zeker-
heid een besmetting met
Salmonellae te kunnen uitsluiten.
In de nabije toekomst zullen moleculair biologische technie-
ken, waarbij fragmenten van het DNA van
Salmonella wor-
den aangetoond, hun intrede in de diagnostiek doen (61).

Bloedonderzoek

Bij een acute infectie treedt vaak een leucopenie, eventueel
met linksverschuiving, op (14,39,59,60). De leucopenie is
vaak al aanwezig vóór het zichtbaar worden van de diarree.
Ten gevolge van de dehydratie treedt een stijging van de he-
matocriet en het totaal eiwitgehalte op (60). Deze beide para-
meters zijn echter niet altijd betrouwbaar. De hematocriet
wordt beinvloed door opwinding en het totaal eiwitgehalte
zal ondanks ernstige dehydratie snel dalen wanneer veel ei-
wit in het darmkanaal verloren gaat (37,59,60). Bij heftige
diarree treedt doorgaans ook een metabole acidose en een
daling van de plasma-electrolytenconcentraties op (43,60),
alsmede een te hoge plasma-ureumconcentratie (44). De ure-
mie is doorgaans prerenaal en het gevolg van de dehydratie,
maar kan ook renaal zijn tengevolge van nierdegeneratie
door endotoxines (44).

Bij dieren die verdacht worden van een bacteriëmie is het
aanbevelenswaardig een bloedkweek te doen (56). Het is
door middel van een momenteel nog niet routinematig toege-
paste ELISA (enzyme-linked immunosorbent assay) test
mogelijk om een bestaande of toenemende titer van antili-
chamen tegen
Salmonella aan te tonen (61).
Overige mogelijkheden

«Bfl

■MI«

I «i m

Henniger (19) geeft aan dat het bij verdenking van \'anterior
enteritis\' zinvol is een bacteriële kweek te doen van maagin-
houd, verkregen bij sonderen, maar
Salmonellae spelen
slechts zelden een rol hierbij.

Pathologie

Paarden die sterven aan een acute Salmonellose hebben door-
gaans
een ernstige fibronecrotiserende enteritis van coecum
en colon met Pseudomembranen
(59). De inhoud van coe-
cum en colon is waterig en stinkend (59). De regionale lymf-
knopen zijn doorgaans vergroot
(59,70). Soms is ook een
duidelijk sepsisbeeld aanwezig
(59,70) met alleriei compli-
caties.

DIFFERENTIELE DIAGNOSE

Als differentiële diagnoses van acute diarree ten gevolge van
een infectie met
Salmonella komen in aanmerking; Potomac
horse fever, colitis X, antibiotica-diarree, endotoxine-shock
en peritonitis (15,33,37,72).

Potomac horse fever, ook wel \'equine ehrlichial monocyte
enterocolitis\' genaamd, kan wat betreft symptomen sterk op
Salmonellose lijken: koorts, leucopenie en diarree.
De diag-
nose wordt gesteld door het aantonen van
Ehrlichia risticii in
een bloeduitstrijkje.
Ook het aantonen van antilichamen is
mogelijk, maar pas na
10-14 dagen als seroconversie is op-
getreden.
In Nederland is Ehrlichia risticii (nog) niet aange-
toond bij het paard, maar het voorkomen van antilichamen is
wel bewezen
(27).

Colitis X is waarschijnlijk de belangrijkste differentiële
diagnose van acute Salmonellose.
Klinisch is het onder-
scheid tussen colitis
X en Salmonellose in acute gevallen niet
te maken en uitsluitend gebaseerd op het al dan niet kunnen
aantonen van de
Salmonellae (15,59,72). Een eventueel ver-
band tussen colitis
X en Clostridiumperfringens, het gebruik
van tetracyclines en het aanwezig zijn van endotoxinen valt
buiten het bestek van dit artikel.

Dat het gebruik van oxytetracyclines bij het paard aanleiding
kan geven tot een levensbedreigende acute hemorragische
enteritis is voldoende bewezen (1). Ook van lincomycine en
clindamycine is beschreven dat het acute colitis bij het paard
kan veroorzaken (51,62,72). Een mogelijke verklaring is dat
onder invloed van de antibiotica de normale darmflora wordt
verstoord en een overgroei optreedt door
Clostridium spe-
cies (49).

Acute en chronische peritonitis worden in de literatuur beide
genoemd als mogelijke oorzaak van diarree (33). Op IK is dit
nooit waargenomen.

Het is, vooral in het acute stadium, niet altijd mogelijk de
verschillende oorzaken van acute diarree van elkaar te on-
derscheiden. Gelukkig is de therapie voor de verschillende
acute enteritiden hetzelfde.

THERAPIE

De therapie van Salmonellose bestaat in eerste instantie uit
het corrigeren van de dehydratie, acidose en electrolytente-
korten
(44,60). Daarnaast kunnen middelen die de darmmo-
tiliteit beïnvloeden, protectiva, absorbentia, antibiotica, pijn-

-ocr page 59-

stillcnde/ontstckingremmcndc middelen en plasma als thera-
peutica worden toegepast (43,44,60,63).

Rehydratie en correctie van pH en electrolytenbalans

De acidose en electrolytcntekorten dienen, afliankelijk van
dc toestand van het paard, met behulp van isotone vloeistof-
fen (bijvoorbeeld Ringer met 5% glucose) en/of met orale
suppletie te worden aangevuld (43). Het nut van orale vloei-
stoftherapie wordt door sommigen echter ontkend, met het
argument dat hierdoor de diarree juist zou verergeren (15).
Deze opvatting heeft echter maar weinig aanhangers. Het
verdient aanbeveling om het paard zowel vers water als een
electrolytendrank aan te bieden. Een uitgebreide vloeistof-
therapie is niet alleen van belang voor het corrigeren van de
dehydratie en de electrolytenverliezen, maar ook voor een
goede doorbloeding van alle organen, waardoor endotoxines
minder schade zullen veroorzaken (44,72)

Middelen die dc darmmotiliteit beïnvloeden

Het toepassen van middelen die de motiliteit van het darm-
kanaal remmen is doorgaans niet aanbevelenswaardig omdat
tcsamen met de diarree ook de ovennaat bacteriën en toxines
uit het maagdannkanaal worden verwijderd (43,44).
Whitlock (72) beschrijft dat een positief effect van opiaten
en loperamide bij het paard onvoldoende is bewezen. Alleen
in gevallen waarbij de dehydratie levensbedreigend is wordt
op IK gebruik gemaakt van tinctura opii (2dd 25-50 ml oraal
vooreen 500 kg paard), met wisselend, meestal tegenvallend
resultaat.

Protectiva en absorbentia

Over de werking van protectiva van de damiwand en absor-
bentia, zoals bismuthsalicilaat, kaoline, pectines, of actieve
kool is weinig gepubliceerd. Palmer (43) geeft aan dat bis-
muthsalicilaat (2 X daags 1000 gram voor een volwassen
paard) soms effect heeft. Whitlock (72) vermeldt dat actieve
kool (0.5-1 gram/kg oraal) mogelijkerwijs helpt om toxines
te binden, maar dat de werkzaamheid niet is bewezen.
Kaoline (1/2 gram/kg lichaamsgewicht 2dd oraal) wordt op
IK met wisselend resultaat toegepast.

.Antibiotica

Het gebruik van antibiotica bij salmonellose staat ter discus-
sie (35, 43,71). Antibiotica verkorten doorgaans de ziekte-
duur van de salmonellose niet (44,72). Een behandeling met
een geschikt antibioticum kan echter wel voorkomen dat bij
een bacteriëmie op allerlei plaatsen secundaire infecties op-
treden (44,72). Dit gevaar is vooral aanwezig bij veulens
jonger dan zes maanden (44,48). Het lijkt aanbevelenswaar-
dig veulens jonger dan zes maanden en ernstig zieke paarden
met antibiotica te behandelen (12,43). Indien een pemia-
nente intraveneuze catheter wordt gebruikt verdient het
overweging het paard met antibiotica te behandelen om het
risico op een tromboflebitis te verminderen (12).

Gezien het uitgebreide en wisselende resistentiepatroon van
Salmonella-spccks verdient het de voorkeur een therapie te
.starten op geleide van een antibiogram (6,13,16, 28, 32, 44,
47,54,71). In praktijk zal vaak met een antibioticum worden
gestart en deze therapie zal zonodig worden bijgesteld als dc
uitslagen van het antibiogram bekend zijn. Palmer (43) geeft
aan dat orale antibiotica die niet worden geresorbeerd geen
voordeel voor de patient opleveren en wel het risico geven
dat de intestinale flora verder wordt verstoord. Divers (12)
geeft aan dat de
in vitro gevonden gevoeligheid van de
Salmonella-stam niet altijd overeenkomt met de in vivo ge-
boekte resultaten. Hij wijt dit aan het feit dat
Salmonellae
vooral intracellulair zitten. Ikeda en Hirsh (24) beschrijven
een
in vivo geval waarbij de resistentie van een Salmonella-
stam
overgedragen is aan een andere stam door middel van
R-plasmide.

« ■ VI

kl ■ M

Trimethoprim-sulfonamide (25 tot 30 mg/kg 2 maal daags)
is in veel gevallen de eerste keus (6,71), maar heeft als na-
deel dat orale toepassing bij paarden met anorexie en/of diar-
ree sterk af te raden is en dat de intraveneuze toediening
soms ernstige bijwerkingen tot gevolg heeft. Een therapie
van gentamicine (2 mg/kg 3 x daags IV) met Na-penicilline
(20.000 lE/kg 4 dd iv) of ampicilline (20 mg/kg 4dd IV) is
een alternatief (6,63,71). Het nadeel van gentamicine is dat
het nefrotoxisch is. Dit probleem speelt vooral een rol bij ge-
dehydreerde en/of endotoxemische patiënten (6). Chloram-
fenicol (50 mg/kg 2dd i.v.) is, gezien het feit dat het na con-
tact bij de mens aplastische anemie kan veroorzaken, niet
aanbevelenswaardig, maar kan in uitzonderingsgevallen aan
de hand van een antibiogram toch een noodzakelijke keuze
zijn (71). Dit antibioticum is in een lagere dosering (20
mg/kg 2dd IV) in het verleden op IK vaak met goed resultaat
gecombineerd met furoxone (1 Omg/kg 2 dd oraal).

Pijnstillende/ontstekingremmende middelen

Het gebniik van NSAlD\'s, zoals fenylbutazon en flimixine-
meglumide, dient met voorzichtigheid te gebeuren omdat
deze middelen in .sommige gevallen enteritis en diarree kun-
nen veroorzaken (43).

Plasma

Bij acute enterocolitis treedt vaak een ernstige hypoproteïne-
mie op, die frequent aanleiding geeft tot oedeemvomiing. De
intraveneuze toediening van 3-10 liter plasma zou dit tegen
gaan (63).

PRÜGNDSE

Het geven van een prognose voor salmonellose is gezien het
enorm variërende symptomenbeeld vrijwel onmogelijk. De
mortaliteit kan oplopen tot 50% (46). In ernstige gevallen is
de therapie vaak langdurig en kostbaar. De diarree kan 3 tot 4
weken duren (44). Paarden hebben vaak drie maanden tot
een halfjaar nodig om te herstellen. Dit herstel kan volledig
zijn als er geen complicaties zijn opgetreden zoals hoefbe-
vangenheid of tromboflebitis (43). De meeste paarden zijn
slechts gedurende korte tijd actieve dragers (90 % korter dan
120 dagen). Een paard mag pas \'negatier worden verklaard
als het bacteriologisch onderzoek van vijf wekelijks geno-
men faecesmonsters negatiefis (43). Een onbekend percen-
tage blijft drager (= niet-uitscheider).

PREVENTIE

Hygiënische maatregelen

De belangrijkste preventieve maatregel bestaat uit het zo
veel mogelijk beperken van besmetting van de omgeving
met
Salmonellae (5):

-vermijden van besmetting van voedsel en water;
-isolatie van besmette dieren en het verbranden van het ge-
bruikte strooisel;

-bestrijding van ongedierte zoals vliegen en knaagdieren;
-zorgvuldige voorlichting van verzorgers omtrent hygiëni-
sche maatregelen;

-ocr page 60-

Bij stringente hygiënische maatregelen moet vooral aan-
dacht worden besteed aan grondige huishoudelijke reiniging
omdat organisch materiaal alle desinfectantia onwerkzaam
maakt. Haesebrouck (18) beschrijft dat grondige huishoude-
lijke reiniging gevolgd door ontsmetten met NaOH 2% de
beste resultaten had. Een ontsmetting met Halamid® na
grondige huishoudelijke reiniging voldoet op IK goed en is
gemakkelijk toepasbaar. Stallen moeten niet gereinigd wor-
den als er dieren in staan, omdat is aangetoond dat infectie
via de slijmvliezen mogelijk is en dat dieren in een vochtige
omgeving een 6x grotere kans hadden om geïnfecteerd te
worden dan dieren in een droge omgeving (69).

Bij een uitbraak van Salmonellose dienen zieke en verdachte
dieren direct geïsoleerd te worden omdat de meeste kiemen
doorgaans worden uitgescheiden vóór de werkelijke diarree
zichtbaar wordt (39). Deze dieren moeten niet worden bloot-
gesteld aan extra stress-factoren (39,43,59).

Uitschelders

Er is geen methode om uitscheiders succesvol te behandelen
(5,46,59,65). Dragers zijn niet te onderkennen, maar kunnen,
bijvoorbeeld onder invloed van stress, uitscheiders worden
(59,72). In de loop van enkele weken tot maanden stoppen de
meeste uitscheiders met het uitscheiden van de bacteriën
(59). In hoeverre deze dieren dragers blijven is niet bekend.
Het behandelen van uitscheiders of verdachte dragers met
antibiotica is niet zinvol omdat het de paarden niet vrij maakt
en er een grote kans op het induceren van resistente
Salmonellae-sXammen bestaat (46). De vraag wat er moet ge-
beuren met gezonde uitscheiders is niet eenvoudig te beant-
woorden. Eén en ander hangt sterk af van de \'thuis-situatie\'
van het paard en de virulentie van de
Salmonella-stam. De
huidige opvatting is dat een paard als \'veilig\' mag worden
beschouwd als vijf opeenvolgende faecesmonsters negatief
zijn (61). In de meeste gevallen is het echter onmogelijk een
paard zolang geïsoleerd te houden en het is doorgaans heel
moeilijk een eenduidig advies te geven.

Probleembedrijf

Op een bedrijf met salmonellose-problemen is het van groot
belang goede hygiënische maatregelen door te voeren (59).
Het attent zijn en de eetlust van de paarden moet dagelijks
zorgvuldig gecontroleerd worden en bij de geringste twijfel
moet het paard worden getemperatuurd. Zo mogelijk moet
ook direct een leucocytentelling plaatsvinden. Bij een te
hoge temperatuur en/of een leucopenie moet een paard geï-
soleerd worden. Paarden met acute Salmonellose kunnen
vooral in de beginfase, doorgaans vóór de diarree optreedt,
enorme hoeveelheden bacteriën uitscheiden (tot 1 miljoen x
méér kiemen per gram faeces dan symptoomloze actieve
dragers) (18).

\\ accinatie

In de veertiger en vijftiger jaren is in de westerse wereld suc-
cesvol gebruikt gemaakt van dode vaccins ter bestrijding van
Salmonella abortus equi (15). In het geval van enterale Sal-
monellose is de algemeen gangbare opvatting dat dode vac-
cins onvoldoende werkzaam zijn (15), hoewel incidenteel
succesvol gebruik wordt beschreven (7,11,45). Het gaat hier
dan doorgaans om bedrijven met ernstige problemen waar
een dood vaccin van het aldaar voorkomende serotype is ge-
maakt (61). Vaccinatie met een dood vaccin zou vooral de
totale infectiedruk op een bedrijf verminderen (10). Het na-
deel van vaccins op basis van gram-negatieve bacteriën is
dat deze altijd endotoxines bevatten waardoor er een reëele
kans is op entreacties (61). Het gebruik van levende vaccins
stuit vooralsnog op grote bezwaren (15). Voor het paard is
geen commercieel vaccin beschikbaar (61). De vaccins die
voor het rund beschikbaar zijn geven vaak ernstige entreac-
ties terwijl de opgewekte immuniteit onvoldoende is (60).

lai

DANKBETUIGING

Onze Jank gaat uit naar dr. H.C. Kalsheek. Vakgroep Inwendige Ziekten en
Voeding der Grote Huisdieren, en naar dr. D.J. Houwers. Veterinair
Microbiologisch Diagnostisch Centrum, voor hel kritisch doorlezen van hel
manuscript.

SUMMARY
Salmonella in horses

Salmonellosis is a worldwide problem of both men and animals. Equine sal-
monellosis is an increasing problem and a review of the recent knowledge is
given. Eliolog}-. .lymptomatologv. diagnostic procedures, therapy and pre-
vention are discussed.

LITERATUUR

1. Andersson G, Ekman L, Mansson I. Persson S, Rubarth S. and
Tufvcsson G. Lethal complications following administration of
Oxy-
tetracycline in the horse. Nord Vet Med 1971; 23: 9-22.

2. Anderson GD. and Lee DR. Salmonella in horses: a sourcc of contami-
nation of horsemeat in a packing plant under federal inspection. Appl
Env Microbiol 1976;31:661-3.

3. Bauerfeind R. Wider LH, Weiss R und Baljer G. Vergleichender
Plasmidproftlanalyse von
Salmonella typhimurium var. Copenhagen-
Stämmen aus einem Salmonellaausbruch bei Klinikpferden. Berl
Münch Tierär/tl Wschr 1992; 105:38-42.

4. Begg AP, Johnston KG, Hutchins DR, and Edwards DJ. Some aspects
of the epidemiology of equine salmonellosis. Aust Vet J 1988; 65: 221-
3.

5. Bryans JT. Fallon EH, and Shephard BP. Equine salmonellosis. Cornell
Vet 1961;51:467-77.

6. Buechner V. The use of antimicrobial therapy in gastrointestinal dis-
ease in the adult horse. Equine Pract 1989; 11:9-14.

7. Carter ME, Dewes HG, and Griffiths OV. Salmonellosis in foals. J Lq
Med Surg 1979;3:78-83.

8. Carter JD, Hird DW, Farver TB, and Hjerpc CA. Salmonellosis in hos-
pitalized horses: Seasonality and case fatality rate. J Am Vet Med
Assoc 1986; 188: 163-7.

9. Castor ML, Wooley RE, Shotts EB, Brown J, and Payeur JB.
Characteristics
of Salmonella isolated from an outbreak of equine sal-
monellosis in a veterinary teaching hospital. Eq Vet Science 1989; 9:
236-41.

10. Dcwcs HF. Effects of vaccination with killed 5u/m«nt\'//a bacteria. New
Zealand Vet J 1979; 27: 106-7.

11. Dickel H. Kasuistischer Beitrag zur enzootischcn Salmonellose in ei-
nem Pferdebestand. Prakt Tierarzt 1977; 58: 268-71.

12. Divers TJ. Acute diarrhea in the hor.se. Proc. lOth Bain-Fallon
Memorial Lectures, Adelaide. May 1988; 26-31.

13. Donahue JM. Emergence of antibiotic-rcsistant Salmonella agona in
horses in Kentucky. J Am Vet Med Assoc 1986; 188: 592-4.

14. Dom CR. Coffman JR, Schmidt DA, Gamer HE, Addison JB, and
McCunc EL. Neutropenia and Salmonellosis in hospitalized horses. J
Am Vet Med Assoc 1975; 166: 65-7.

15. Gibbons DE. Equine Salomonellosis: a review. Vet Record 1980; 106:
356-9.

16. Gupta BR, Verma JC, Uppal PK, and Brahma A. Antimicrobial dnig re-
sistance in
Salmonella strains. Indian J comp Microbiol Immunol infect
Dis 1983,4:223-6.

17. Guthrie RK. Taxonomy and grouping of the Salmonella. In:
Salmonella. CRS Press, 1991. pp 23-40. ISBN 0-8493-5419-6.

18. Haesebroek F. Bacteriologische oorzaken van diarree bij het paard.
Bacteriële diarree bij het paard. Proc. Post Universitair Onderwijs.
Gent, 9 oktober 1992.

19. Henniger RW. Proximal enteritis in a Quarter horse stallion. Comp
Com Ed l986;8:S53-8.

20. Hilfman, MM. Geneeskundig Woordenboek. Bohn. Scheltema &
Holkema, Utrecht. The Netherlands, 1984: 655.

21. Hird DW, Cascbolt DB, Carter JD, Pappaioanou M, and Hjerpe CA.
Risk factors for salmonellosis in hospitalized horses. J Am Vet Med

-ocr page 61-

Assoc 1986. 188: 173-7.

22. Hirsh DC. and Smith BP. Pleasure horses as a possible source of
Salmonella agona. Am J Vet Res 1979; 40: 1301-1302.

23. Hondalus MK, and Lofstedt J. Septicemic salmonellosis and suspected
phenylbutazone toxicosis in an aged pony. J Am Vet Med Assoc 1988;
192:527-9.

24. Ikeda JS. and Hirsh DC. Common plasmid encoding resistance to ampi-
cillin. chloramphenicol, gentamicin, and trimethoprim-sulphadiazin in
two serotypes of
Salmonella isolated during an outbreak of equine sal-
monellosis. Am J Vet Res 1985; 46: 769-72.

25. Ingram PL, and Edwards GB. Salmonella infections in horses. Trans R
Soc Trop Med Hyg 1980; 74: 113.

26. Keusch G, and Thea DM. The Salmonellae: typhoid fever and gast-
roenteritis. In: Mechanisms of Microbial Disease, eds Schaechter M,
Medoff G and Schlessinger D. Williams & Wilkins, Baltimore, 1989;
266-75.

27. Kolk JH van der. Bemadina WE en Visser IR. Een paard seropositief
ten opzichte van
Ehrlichia risticii. Tijdschr Diergeneesk, 1991; 116:
69-72.

28. Mathewson JJ. Simpson RB. and Roush DA. Isolation of antibiotic-
resistant
Salmonella krefeld from clinical veterinary materials.
Antimicrobial Agents and Chemotherapy 1981; 19: 355-6.

29. McCain CS, and Powell KC. Asymptomatic salmonellosis in healthy
adult horses. J Vet Diagn Invest 1990; 2: 236-7.

30. McClintock SA. and Begg AP. Suspected Salmonellosis in seven
broodmares after transportation. Austr Vet J 1990; 67:265-7.

31. McCool CJ. and Gilfedder J. Equine perinatal disease due to
Salmonella analiim. Aus Vet J 1980; 56: 156.

32. Mercer HD. Effect of resistance upon antimicrobial therapy in the
horse. Proc 2nd Eq Pharm Symp 1978; 89-108.

33. Merritt AM. Bolton JR. and Cimprich R. Differential diagnosis of diar-
rhoea in horses over six months of age. Jl S Afrvet Ass 1975; 46: 73-6.

34. Meyer, H. Heckötter E, MerkI M, Bemoth EM, Kienzle E, und
Kamphucs J. Aktuelle Probleme aus der tierärztlichen Fütterungs-
beratung. 6. Mitteilung: Schadensfalle beim Pferd durch Futtermittel.
Dtsch tierärztl Wschr 1986; 93: 486-90.

35. Morse EV, Duncan MA, Page EA. and Eessler JE. Salmonellosis in
equidae:astudyof23 cases. Cornell Vet J 1976; 66; 198-213.

36. Morse EV, Kersting KW. Myhrom EP, and Greenwood DE.
Salmonellosis: possible transmission from horse to human to dog infec-
tion. Am J Puhl Health 1978; 68: 497-9.

37. O\'Brien K. Differential diagnosis of diarrhoea in adult horses. In prac-
tice 1985; 7: 53-60.

38. Owen R ap R, Fullerton JN, Tizard IR. Lumsden JH. and Bamum DA.
Studies on experimental enteric Salmonellosis in ponies. Can J comp
Med 1979; 43:247-54.

39. Owen R ap R, Fullerton J. and Bamum DA. Effect of transportation,
surgery, and antibiotic therapy in ponies infected with Salmonella. Am
J Vet Res 1983; 44 (I): 46-50.

40. Palmer JE, and Benson CE. Salmonella shedding in the equine. Proc
Int Symp on Salmonella, New Orleans, 19-20 July 1984; 161-4.

41. Palmer JE, Benson CE, and Whitlock RH. Salmonella shed by horses
with colic. J Am Vet Med Assoc 1985a; 187: 256-7.

42. Palmer JE, Whitlock RH. Benson CE. Becht JL. Morris DD. and
Acland HM. Comparison of rectal mucosal cultures and fecal cultures
in detecting
Salmonella infection in horses and cattle. Am J Vet Res
1985b; 46:697-8.

43. Palmer JE. Salmonellosis. In: Current Therapy in Equine Medicine 2.
WB Saunders Company, Philadelphia, USA. 1987: 88-92.

44. Palmer JE. Diarrhea. In: Veterinary Gastroenterology, 2nd ed. Ed
Anderson NV, Lea & Eebiger, London, 1992; 634-52.

45. Peet RL. MacDonald JG, Smtih G. and Lloyd J. Salomonella typhimu-
rium
enteritis in horses. Aus Vet J 1980; 56: 613.

46. Pelzer KD. Salmonellosis. J Am Vet Med Assoc 1989; 195: 456-63.

47. Pohl P. Lintermans P. Marin M. Robaeys G van, Chasseur-libotte ML
et Ghysels.G.
Salmonella des animaux, des viandes et des farines,
isolées en Belgique de 1986 a 1990. Ann Méd Vét 1991; 135: 275-80.

48. Powell DG. Donahue M. Ferris K, Osborne M. and Dwyer R. An epide-
miological investigation of equine salmonellosis in Central Kentucky
during 1985 and 1986. Equine infectious diseases V: Proc 5th Int Conf
1988; 231-5.

I ■ «t

. - M -»«WW.*««**.«.-:*.-* t

49. Prescott JE, Staempfli HR, Barker IK, Bettoni R, and Delaney K. A me-
thod for reproducing idiopathic colitis (colitis X) in ponies and isolation
of a
Clostridium as a possible agent. Equine Vet J 1988; 20: 417-20.

50. Quevedo E, Lord RD. Dobosch D. Granier 1. and Michanie SC.
Isolation of
Salmonella from sparrows captured in horse corrals. Am J
Trop Med Hyg 1973; 22: 672-4.

51. Raisbeck M, Holt GR. and Osweiler GD. Lincomycin associated colitis
in horses. J Am Vet Med Assoc 1981; 179: 362-363.

52. Roberts MC, and O\'Boyle DA. The prevalence and epizootiology of
Salmonellosis among groups of horses in South East Queensland. Austr
VetJ 1981;57:27-35.

53. Rumschlag HS, and Boyce JR. Plasmid profile analysis of Salmonellae
in a large-animal hospital. Vet Microbiol 1987; 13:301-11.

54. Sato G, Nakaoka Y. Marufuji S, Ishiguro N. and Shinagawa M. A plas-
mid profile study
of Salmonella typhimurium strains isolated from hor-
ses in Japan. Equine infectious diseases V: Proc 5th Int Conf 1988; 223-
30.

55. Smith BP. Reina-Guerra M, and Hardy AJ. Prevalence and epizootio-
logy of equine salmonellosis. J Am Vet Med Assoc 1978; 172: 353-
356.

56. Smith BP, Reina-Guerra M, Hardy AJ, and Habasha F. Equine
Salmonellosis: experimental production of four syndromes. Am J Vet R
1979a; 40: 1072-7.

57. Smith BP. Atypical salmonellosis in horses: fever and depression with-
out diarrhea. J Am Vet Med Assoc 1979b; 102: 485-487.

58. Smith BP, Timm K, Jahn S, and Reina-Guerra M. Salmonellosis in a
group of ponies: failure to identify a chronic active carrier. J Am Vet
Med Assoc 1980; 176:215-16.

59. Smith BP. Salmonella infections in horses. Comp. Con. Education,
1981 (3): S4-I2.

60. Smith BP. Salmonellosis. In: Large Animal Internal Medicine. The CV
Mosby Company, St. Louis, USA, 1990a: 818-22.

61. Smith BP. Salmonellosis: paranoia or reason to worry? Comp Cont
Education Pract Vet 199()b; 12: 1459-61.

62. Staempfli HR, Prescott JF, and Brash ML. Lincomycin-induced severe
colitis in ponies: association with
Clostridium cadaveris. Can J Vet Res
1992; 56: 168-9.

63. Sustronck B. Diarree bij opgroeiende en volwassen paarden: differen-
tiele diagnose en niet-infectieuze oorzaken. Proc. Post Universitair
Onderwijs, Gent. 9 oktober 1992.

64. Traub-Dargatz JL. Salman MD. and Jones RL. Epidemiologie study of
Salmonellae shedding in the feces of horses and potential risk factors
for development of the infection in hospitalized horses. J Am Vet Med
AS.SOC 1990; 196: 1617-22.

65. Traver DS, and Thacker HL. Malabsorption syndromes in the horse:
use of rectal biopsy in the differential diagnosis. Proc 24th An Conv
AAEP. 1978; 487-98.

66. Traver DS, Trimmel BJ and Armstrong C. Salmonellosis in foals. Proc
25th An Conv AAEP 1979,225-234.

67. Vaissaire J. Plateau E, Corbion B, Mirial G et Laroche M. Données ac-
tuelles sur la salmonellose du poulain. Sci Vet Méd Comp 1984; 86:
123-7.

68. Walton.JR. Salmonellosis. Br VetJ 1983; 139: 185-191.

69. Wathes CM, Zaidan WAR, Pearson GR. Hinton M. and Todd N.
Aerosol infection of calves and mice with
Salmonella typhimurium. Vet
Record 1988; 123:590-94.

70. Wenkoff MS. Salmonella typhimurium septicemia in foals. Can Vet J
1973;14:284-7.

71. Whitlock RH. Therapeutic strategies involving antimicrobial treatment
of the gastrointestinal tract in large animals. J Am Vet Med Assoc 1984;
185: 1210-3.

72. Whitlock RH. Colitis: Differential diagnosis and treatment. Equine Vet
J 1986; 18:278-83.

73. Wray C. Is salmonellosis still a serious problem in veterinary practice?
VetRec 1985; 116:485-9.

-ocr page 62-

lAffl

■MI«

Tijdschr. Diergeneeskd. 1993: IIS: 478-9

EEN ONDERZOEK NAAR VERGROEIINGEN VAN DE
UTERUS NA HET HECHTEN VAN DE UTERUS MET
CATGUT OF VICRYL® BIJ DE SECTIO CAESAREA VAN
HET RUND

F. De Wit \\ R. Raymal<ers \\ J. Westerbeek P. Mijten ■
en A. De Kruif ^

SAMENVATTING

De uterus werd bij 202 koeien die per sectio caesarea
(SC) verlost moesten worden, gehecht met óf Vicryl (7
metric) óf plain catgut (9 metric). Het betrof in alle geval-
len dieren die nog niet eerder per SC verlost waren. De
verdeling van de koeien over de beide groepen gebeurde
zoveel mogelijk at random. Vijf weken post partum wer-
den de dieren rectaal onderzocht teneinde vast te stellen
of de uterus met het omliggende weefsel was vergroeid.
Bij 50% van de dieren bleken vergroeiingen aanwezig te
zijn. Tussen de catgut- en Vicrylgroep bleken geen ver-
schillen te bestaan, wat het aantal vergroeiingen en de
ernst van de vergroeiingen betreft (Tabel 1).

INLEIDING

Eén van de belangrijkste oorzaken van het niet drachtig wor-
den van koeien die een keizersnede (SC) hebben ondergaan,
is het aanwezig zijn van adhesies van de uterus met het om-
ringende weefsel (6). Tot op heden is het gebruikelijk de ute-
rus te hechten met catgut of chroomcatgut (1). Van dit hecht-
materiaal is bekend dat het veel weefselirritatie veroorzaakt
en zodoende gemakkelijk aanleiding geeft tot het ontstaan
van vergroeiingen (5). Hechtmateriaal dat minder weefsel-
reactie veroorzaakt zoals Vicryl" zou daarom de voorkeur
verdienen. Vicryl\'heeft echter ook nadelen: De uterus laat
zich met VicryP lastiger hechten omdat uitscheuren gemak-
kelijker optreedt. Bovendien is Vicryl" duurder dan catgut.
Het doel van het hier beschreven praktijkonderzoek was na
te gaan, in hoeverre het percentage vergroeiingen van de ute-
rus met de omringende weefsels verminderd zou kunnen
worden als de uterus zou worden gehecht met Vicryl" in
plaats van met catgut.

MATERIAAL EN METHODEN

Gedurende ongeveer een halfjaar werden de uteri van vaar-
zen en koeien die voor de eerste keer per SC moesten worden
verlost gehecht met óf plain catgut (9 metric) óf Vicryl\' (7
metric). De verdeling van de koeien over de beide groepen
gebeurde zoveel mogelijk
at random. De uterus werd ge-
hecht volgens de gewijzigde Cushingmethode (3). De SC\'s
werden verricht door 11 dierenartsen. Vier van deze dieren-
artsen dienden voor iedere SC\'s een tocolyticum toe; de 7
anderen deden dat bij hoge uitzondering. Bij de uitvoering
van de proef werd ervoor gezorgd dat elke dierenarts even-

\' Veierinair Cenirum. SUevenstraat 16. 5711 PK Someren.

^ Kliniek voor Vooriplaniing. Verloskunde en Bedrijfsdiergeneeskunde. Faculieii
Diergeneeskunde. Universiieii Ceni. Casinoplein 24. B-9l>t)0. Genl België.

veel uteri hechtte met catgut als met Vicryl". De keuze van
het hechtinateriaal gebeurde otn en otn. Direct na de SC
werden de koeien l.M. ingespoten met 8.10" l.E. penicilline,
8 gram streptomycine en 50 l.E. oxytocine. Vierentwintig tot
36 uur later kregen de dieren opnieuw 8.10" l.E. penicilline
en 8 gram streptomycine toegediend. Veertien tot 20 dagen
na de SC werden de huidhechtingen verwijderd. Alle koeien
werden tussen de 35e en 40e dag
post partum rectaal onder-
zocht en wel steeds door dezelfde dierenarts, waarbij vooral
gelet werd op het al of niet aanwezig zijn van vergroeiingen.
Hierbij werden de dieren ingedeeld in 3 groepen:
Geen: De uterus was goed te retraheren. Vergroeiingen kon-
den niet worden vastgesteld.

Gering: De uterus was te retraheren, maar er waren vergroei-
ingen van de uterus te voelen.

Ernstig: De uterus kon niet worden geretraheerd en was over
een vrij groot oppervlak met het omliggende weefsel ver-
groeid.

Tabel 1: De relatie tussen het hechtmateriaal en het aantal vergroeiingen
van de uterus met het omliggende w/eefsel, vastgesteld door middel van
rectaal onderzoek 5 weken post partum.

Hechtmateriaal

Aantal dieren

Vergroeiingen (adhesion)

sectio
cacarca

rectaal
onderzoek

geen gering ernstig
(no) (slight) (severe)

Vicryl"

103

91

42(46%) 34(37%) 15(16%)

plain catgut

99

93

40(43%) 35(38%) 18(19%)

TOTAAL

202

184

82(45%) 69(38%) 33(18%)

RESULTATEN

De uterus werd bij 103 dieren met Vicryl\' en bij 99 dieren
met catgut gehecht. Van 18 dieren, 12 uit de Vicrylgroep en
6 uit de catgutgroep, konden de resultaten niet achterhaald
worden. De bevindingen van het rectale onderzoek staan
vermeld in tabel 1.

Zoals uit deze tabel blijkt, bestaat er geen verschil in het per-
centage vergroeiingen tussen de catgut - en de Vicryl_-
groep. Vermeldenswaard is dat er opvallende verschillen
tussen de bedrijven aanwezig bleken te zijn wat het optreden
van vergroeiingen betreft. Zo bedroeg op de 4 meest hygiëni-
sche bedrijven, waar in totaal 36 SC\'s werden verricht, het
percentage dieren met ernstige vergroeiingen slechts 8 % en
werden bij 50 % van de dieren geen vergroeiingen vastge-
steld.

DISCUSSIE

Uit de resultaten komt naar voren dat er tussen de beide ge-
bruikte hechtmaterialen geen verschil bestaat wat het optre-
den van vergroeiingen betreft. Dit was tegen de verwachting

-ocr page 63-

« • f ■ r« Iff

. -\'i nj>i^vitin.M< Maili Kl i \\f*a).

■ M

imumm

in, omdat bekend is dat catgut veel en Vicryl* weinig weef-
seireactie geeft (5, 2 en 4). Waarschijnlijk spelen er bij het
ontstaan van vergroeiingen andere factoren een belangrijker
rol. Te denken valt in dit verband aan de hygiëne, de hecht-
techniek en de partusduur. Dat dit waarschijnlijk het geval is
blijkt uit de resultaten die verkregen werden op de 4 beste be-
drijven. Alhoewel het aantal dieren te gering is om conclu-
sies te trekken, werd op deze bedrijven de controle van het
ontsluitingsstadium en van de ligging van het kalf zeer hy-
giënisch verricht, werd niet aan het kalf getrokken en werd
snel overgegaan tot een SC. Bovendien vond de operatie
plaats in een hygiënische, ruime en goed verlichte afkalfstal.
Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of deze factoren in-
derdaad van belang zijn. Er moet rekening mee gehouden
worden dat het onderhavige onderzoek een praktijkonder-
zoek was, waarbij vele variabelen een rol kunnen gespeeld
hebben, zoals het grote aantal dierenartsen en de grote ver-
schillen tussen de bedrijven. Desalniettemin is getracht om
met een eenvoudige proefopzet en door gebruik te maken
van een groot aantal dieren deze variabelen zoveel mogelijk
uit te schakelen. Onderzoek op nog grotere schaal is echter
noodzakelijk teneinde definitieve conclusies te kunnen trek-
ken. De hierboven beschreven resultaten zijn voor ons al wel
aanleiding geweest niet langer Vicryl • te gebruiken voor het
hechten van de uterus, dit omdat Vicryl\' duurder is dan cat-
gut en omdat de uterus zich met Vicryl* wat lastiger laat

hechten.
SUMMARY

Uterine adhesions after suturing the uterus with catgut
or Vicryl* in Bovine caesarean sections

A caesarean section was performed in 202 cows for the first time. The uterus of 103 of
these cows was sutured with Vicryl\' (7 metric) and the uterus of 99 cows was sutured
with plain catgut (9 metric). The cows were randomly allotted to the two groups. .411
cows were recially e.xamined to diagnose adhesions between the uterus and the sur-
rounding tissue five weeks post partum. Adhesions were found in 50% of the cases.
There were no differences in the number of adhesions and the .severit}\' of the adhesions
between the catgut and the Vicryl\' group (Table /).

LITERATUUR

1. Arbeiter K. Bauchschnitt zur Sectio Caesarea. In: Tiergeburtshilfe; J
Richter en R Götze, 3.Auflage. Herausgeber: G Rosenberger en H
Tillmann; Uitgeverij Paul Parey. 1978.480.

2. Craig PH, Williams JA, Davis KW, Magoun AD, Levy AJ, Bogdansky
S, Jones JP. A biological comparison of polyglactin 910 and polyglyco-
lic acid synthetic sutures. Surgery, Gynecology & Obstetrics 1975; 141:
l-IO.

3. Kersjes, Nemeth en Rutgers. Atlas of large animal surgery. Uitg. Bunge
1985; 76-7.

4. Olivieri M, Bonneau NH. Le choix d\'un materiel de suture. Can Vet J
1985;26:9-12

5. Tyagi RPS, Lumb W V. Uterine healing after cesarotomy in goats. Am J
Vet Res 1961; 22: 1097-105.

6. Vandeplassche M, Bouters R, Spincemaille J, Herman J. Wird beim
Rind die Trächtigkeit durch ein vorausgegangene Schnittentbindung be-
einträchtigt? Zuchthyg 1968; 3: 62-9

PROGRAMME FOR THE CONTROL OF AFRICAN ANIMAL
TRYPANOSOMIASIS AND RELATED DEVELOPMENT

O

FAO Animal Pmduction and Health Paper no. 100. Food
and Agriculture Organization of the United Nations. Rome,
1992. 204pagina\'s.

Dit rapport dat de ecologische en technische aspecten om-
schrijft, omvat dertien achtergrondartikelen geschreven door
vooraanstaande onderzoekers op het gebied van de tsetse- en
trypanosomiasisbestrijding. Het \'FAO Panel of Experts on
Ecological and Technical Aspects of the Programme for the
Control of African Animal Trypano-somiasis and Related
Development\' voerde op basis van deze gegevens discussies
in juni 1991 in de Zimbabwaanse hoofdstad Harare.
Centraal in de meeste artikelen staan de activiteiten van het
\'Regional Tsetse and Trypanosomiasis Control Programme\'
(RTTCP) dat met aanzienlijke financiële ondersteuning van
de Europese Gemeenschap sinds 1986 wordt uitgevoerd in
Malawi, Mozambique, Zambia en Zimbabwe.
Het rapport opent met een artikel dat aandacht besteedt aan
de methoden voor diagnostiek, behandeling en preventie van
trypanosomiasis, die op het moment ter beschikking staan
van veldwerkers. In drie artikelen worden de huidige stand
van zaken en de toekomstige behoefte aan onderwijs en trai-
ning weergegeven. De betreffende auteurs zijn unaniem in
hun conclusie dat opleidingen en trainingsprogramma\'s in
de betrokken landen moeten plaatsvinden en dat veldwerk en
onderzoek in het veld ruime mate deel moeten uitmaken van
het curriculum. Opmerkelijk is, gezien het thema
\'Ecological and technical aspects\' van de bijeenkomst, dat er
slecht in één artikel op de milieu en ecologische aspecten van
tsetsebestrijding wordt ingegaan. Daarentegen wordt er uit-
gebreid aandacht besteed aan de economische planning en
evaluatie van de kosten van tsetse- en tiypanosomiasisbe-
strijding. Omdat het op grote schaal toepassen van tsetse-
controle door middel van het vernevelen van insecticiden, al
dan niet voldoende beargumenteerd, meer en meer op weer-
stand stuit, werd er de laatste jaren een aanzienlijke onder-
zoeksinspanning geleverd om alternatieve bestrijdingsme-
thoden te verbeteren en te ontwikkelen. In drie artikelen
wordt hieraan aandacht besteed. Dit betreft onder meer de
verbetering van tsetse-vallen door het gebruik van geurstof-
fen en speciale kleuren en vormen, het ontwikkelen van bio-
logische bestrijdingsmethoden en het gebruik van pyretho-
ïden als insecticide tegen tsetse-vliegen. Het rapport wordt
besloten met twee algemene artikelen. Het eerst bepleit het
belang van een regionale aanpak van de tsetse-bestrijding, in
het tweede komt de vraag aan de orde of en onder welke om-
standigheden, er naar een totale uitroeiing gestreefd
moet/kan worden en wanneer het terugdringen van de vlie-
genpopulatie voldoende is.

Boekbespreking

Het rapport bevat geen conclusies en aanbevelingen van het
\'Panel of Experts\', waardoor de waarde ervan als beleidson-
dersteunend document voor betrokken overheden en organi-
saties gering is. Echter de huidige stand van zaken voor wat
betreft de diverse onderdelen van de tsetse- en trypanoso-
miasisbestrijding wordt op afdoende wijze weergegeven, zo-
dat de diverse artikelen een bron van infonnatie kunnen zijn
voor veldwerkers en onderzoekers.

R. W. Paling

-ocr page 64-

Arravqc Au je

L JkiiËL

Hoechst Holland N.V.
Animal Health
Postbus 12987

IIOOAZ AMSTERDAM-Z.O.
Telefoon 020-5908494

-ocr page 65-

zky NIA3 783

Hoechst M

-ocr page 66-

t « A

Dth \'iJff\'iAws.vr^

BEDRIJFSBEGELEIDING MET DE
COMPUTER STEEDS PRAKTISCHER

Dierenarts M. Holtkamp uit Markelo
begeleidt al jaren bedrijven: \'Wat dat
betreft, was mijn pad geëffend.
Dierenartsenpraktijk Markelo was er
als de kippen bij toen de veehouderij
grootschaliger werd. Toen ik hier
kwam werken wisten dierenarts en
veehouder niet beter of bedrijfsbege-
leiding hoorde erbij\'.
De praktijk begeleidt zeventig rund-
vee-bedrijven, waarvan tien met be-
hulp van het computerprogramma
VAMPP en zestig handmatig. Van de
zestig handmatig begeleide bedrijven
is er weer een aantal geautomatiseerd
met behulp van een commercieel ma-
nagement-programma.
Holtkamp begeleidt de bedrijven met
behulp van computed ij sten met ken-
getallen of met behulp van het be-
drijfsjoumaal, de onderzoekslijst en de
twaalf-maandenlijst. De aandachtsge-
bieden zijn voeding, huisvesting, ferti-
liteit, beengebreken en uiergezond-
heid.

PROJECT

Eén van zijn veehouders neemt deel
aan het TAURUS pc-project.
TAURUS is een overkoepelende orga-
nisatie op het gebied van automatise-
ring in de rundveehouderij en houdt
zich bezig met het uniformeren en het
standaardiseren van het kengetallen-
overzicht. Het is immers praktisch als
alle managementsystemen dezelfde
primaire en secundaire kengetallen
hanteren en die op dezelfde plaats in
het overzicht zetten. In de toekomst
kunnen de gebruikers van de aangeslo-
ten systemen automatisch informatie
betrekken van organisaties, zoals de
gezondheidsdienst, de zuivelcoöpera-
tie en het
NRS (zie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, 1993; 118 (10):
337-8). In 1992 is
TAURUS met het
pc-project gestart, beginnend met het
standaard kengetallenoverzicht
(STO)
voor vruchtbaarheid. Half november
1993 wordt het project uitgebreid met
STO\'s voor diergezondheid en pro-
duktie.

\'Is dat nou wel nuttig, die computer bij de bedrijfsbegeleiding? De veehouder
weet toch ook wel welke koeien drachtig horen te zijn en welke niet tochtig
worden, dan voel ik die toch gewoon. Ik heb wel wat anders te doen, dan naar
een scherm te kijken.\' Veel dierenartsen zien er geen heil in, bedrijfsbegelei-
ding met behulp van de computer.

Het is zelfs voor sommigen de vraag of bedrijfsbegeleiding bij rundvee wel
nuttig is. Er zijn in Nederland dierenartsen die bedrijfsbegeleiding niet leve-
ren in hun dienstenpakket. Toch kan de dierenarts de veehouder veel geld be-
sparen met het begeleiden van de diergezondheid op het bedrijf. Er komen bij
de veehouder veel deskundigen over de vloer, die allemaal begeleiden. De één
vertelt over voer, de ander over ventilatie, dan is er weer iemand die een be-
paald soort boxvloerbedekking aanbeveelt. Al deze mensen weten veel op hun
eigen gebied. Maar niemand weet veel over gezondheid in al zijn aspecten, be-
halve de dierenarts. Diergezondheid wordt door veel factoren beïnvloed. De
dierenarts weet welke.

door Sophie Deleu

Tweehonderd veehouders werken
hieraan mee, ze zijn verdeeld in 20
groepen. Iedere groep van tien veehou-
ders wordt begeleid door een proef-
groepleider, een dierenarts. De groe-
pen vergaderen ongeveer zes keer per
jaar, ook de dierenarts van de veehou-
der is dan welkom.

In dit pc-project is het al mogelijk om
elektronisch gegevens uit te wisselen
met het NRS. Men probeert ook te de-
finiëren wat voor gegevens in het ma-
nagementsysteem opgenotnen moeten
worden om tot zinvolle uitwisseling te
komen met de dierenartsenpraktijk
(EDI-DAPRund).

Het blijkt erg moeilijk om de diagno-
ses te definiëren en te standaardiseren.
Dit is echter wel belangrijk, want het is
bijvoorbeeld onmogelijk om op jaar-
basis het aantal koeien te tellen dat aan
de nageboorte heeft gestaan, als de ge-
vallen niet consequent en eenduidig
zijn ingevoerd. In maart start de test-
fase van EDl-DAP Rund.

VERSLAVING

De deelnemende veehouder, H.
Wolberink, is erg enthousiast over het
project. Voordat hij deelnam, had hij
zelf geen computer. Hij gaf bedrijfsge-
gevens mee aan de voorlichter van de
veevoederfabriek, die ze invoerde. Bij
het volgende bezoek bracht hij de uit-
draai weer mee.

\'De veearts kwam hier alleen voor
zieke dieren, begeleiding was er niet
bij. Maar dat zou ik toch niet meer wil-

-ocr page 67-

len missen\', zegt
Woiberink. \'Vooral
bij hoogproduktieve
dieren is die begelei-
ding nodig. Vroeger
liepen ze veel te lang
door. Nu kan ik ze
tenminste tussen de
60 en de 80 dagen na
kalven laten insemi-
neren.\'

Niet dat Woiberink
nou zo\'n bijzonder
hoogproduktieve
koeien heeft. Hij
streeft duidelijk een
dubbel-doel na met
zijn MRY-koeien:
\'Zevenduizend liter
per koe is toch ge-
noeg? Anders krijg
je alleen maar ge-
zondheidsprobcmen.
üeef mij maar een stevige koe met
melk en vlees. We kruisen weieens
Holstein in, maar de volgende genera-
tie wordt weer met MRY geïnsemi-
neeid.\'

Een computer kan hij ook niet meer
missen. \'Ik kan al die koegegevens wel
proberen te onthouden, maar met de
computer gaat dat zoveel makkelijker.
Die vergeet niets en ik kan altijd weer
dingen opzoeken. Bovendien heb ik zo
een veel beter overzicht\', vindt
Woiberink.

Hij krijgt ook steeds meer plezier in
het werken met de computer. Hij werkt
gemiddeld een uur of twee per week
achter het scherm. \'Maar ik moet op-
passen, of ik raak nog verslaafd\', lacht
Woiberink.

Aangezien hij slechts 34 koeien houdt
(tegen de winter moeten het er weer 40
zijn), voert hij de gegevens van het
NRS zelf in. Als hij in het bezit was
van een modem, zou hij deze gegevens
elektronisch van het NRS kunnen be-
trekken. \'Als je honderd koeien hebt,
dan heb je er al snel genoeg van al die
melkcontrole-gegevens in te voeren.
Maar ik heb er geen problemen mee. Ik
controleer de produktie zelf ook nog
één keer in de maand. Die gegevens
voer ik ook in\', aldus Woiberink.
Welke gegevens voert Woiberink alle-
maal in? \'De melkcontrole-gegevens
van het NRS, eigen melkcontrole-ge-
gevens, de gegevens van de dierenarts
(één keer per maand), alle voergege-
vens en alle gegevens van de meng-
voervoorlichter. Dat valt dus wel
mee,\' vindt hij.

TAURUS Stand Rapp. Vmchtbaarheid

primaire kengetallen

peildatum 17/3/93

laatste

laatste

laatste

streef

kwartaal

halfjaar

jaar

waarde

gem. aantal aanwezige koeien:

36

36

33

aantal geïnsemineerde koeien:

11

17

34

aantal drachtig geworden koeien:

8

17

31

gem. aantal aanwezige pinken:

18

17

17

aantal geïnsemineerde pinken:

3

9

15

aantal drachtig geworden pinken:

3

6

14

gem. aantal aanwezig stuks jongvee:

36

35

34

vruchtbaarheid (koeien):

1 verwachte tussenkalftijd (dgn)

374

402

397

379

% koeien > 421 dgn

12.5

23.5

19.4

2 aantal verwerpers

1

1

5

0

3 % afvoer wegens

vruchtbaarheid

11.0

5.6

3.0

0

4an<alfleeftijd

vaarzen (mnd)

27.3

27.3

28.0

26.2

% vaarzen >28.1. mnd

8.2

9.4

14.6

VRUCHTBAARHEID(pinken)

5 verwachte afValf-

leeftijd(mnd)

26.8

27.7

27.7

25.8

% pinken >27.9 mnd

11.0

16.4

14.1

6 aantal verwerpers

0

0

1

0

7 voer wegens

vruchtbaarheid

0.0

0.0

0.0

0.0

ONDERSTEUNING
Holtkamp vindt de ondersteuning van
zijn begeleiding door de computerge-
gevens heel praktisch. \'Op het kenge-
tallenoverzicht kan ik zien wat de re-
sultaten zijn en of die zijn veranderd
ten opzichte van de vorige keer of ten
opzichte van vorig jaar rond deze tijd\',
zegt hij. Natuurlijk kan hij deze gege-
vens ook op een andere manier betrek-
ken, maar zonder computer is het voor
de veehouder moei-
lijk gegevens van en-
kele jaren naast el-
kaar te geven. De
computer hoest
moeiteloos een
stroom informatie
op.

üÉadriM

Bovendien is het
prettig, dat de gege-
vens al voor het be-
zoek bekend zijn.
Holtkamp: \'Ik bereid
een bedrijfsbezoek
de avond van tevoren
voor, meestal neemt
dat een half uurtje in
beslag. Dan ben ik
weer helemaal op de
hoogte.\'

Hij realiseert zich,
dat er bij bedrijfsbe-
geleiding heel wat
organisatie komt kijken. Sommige
veehouders maken gebruik van het
VAMP-programma en brengen één
week voor het bezoek van de dieren-
arts hun bedrijfsjoumaal naar de prak-
tijk. De assistente voert de gegevens in
en stuurt de uitdraai terug. Zelf krijgt
hij ook een uitdraai. \'Natuurlijk werkt
dit systeem niet altijd optimaal. Soms
kan de assistente gegevens niet lezen
of moet ze bijvoorbeeld kalfdata inge-

-ocr page 68-

ven van koeien die nog niet geïnsemi-
neerd zijn. Dan moet ze weer terugbel-
len, hoe dit nou toch weer kan enzo-
voorts,\' vertelt Holtkamp. \'Aan de
andere kant is het handig dat ik de be-
drijfsresultaten onafhankelijk van de
veehouder bekijk, ik signaleer soms
problemen die hij nog niet gezien
heeft. Als ik altijd zou afwachten tot de
veehouder met een probleem komt,
zou ik in veel gevallen te laat zijn met
het oplossen ervan.\'
Ook op praktijkniveau vergt bedrijfs-
begeleiding heel wat organisatie. In de
dierenartsenpraktijk Markelo werken
vijf dierenartsen in de landbouwhuis-
dieren-sector. De dierenarts die met
een begeleiding bezig is, wordt zo min
mogelijk gestoord. Er moet dus altijd
één dierenarts vrij zijn voor gewone
visites en spoedgevallen. Dit vergt een
grondige planning van de werkzaam-
heden.

■I ■ ft

W^ttiinitfiiinbiritirtiaBartiM

Planning ondervindt altijd een grote
weerstand. Het kost veel moeite om de
werkzaamheden te organiseren en het
is onaangenaam om op tijd te moeten
verschijnen. Maar dierenartsen die
eenmaal werk hebben gemaakt van or-
ganisatie zouden niet meer zonder
kunnen. \'Ik vind het prettig om op af-
spraak te werken. Meestal sta ik al om
half acht \'s ochtends met mijn hand in
een koe. Als ik om half elf op de prak-
tijk kom, heb ik al een halve dagtaak
achter de rug en de dag ligt nog voor
me. Als ik geen dienst heb, dan ben ik
vaak \'s middags vrij of heb ik tijd voor
andere taken,\' aldus Holtkamp.
Zowel Wolberink als Holtkamp heb-
ben dus voordeel van de bedrijfsbege-
leiding. Wolberink krijgt op tijd zijn
koeien weer drachtig en Holtkamp is
er snel bij als er gezondheidsproble-
men zijn. Of dat nou perse met de com-
puter moet?

\'Het is een hulpmiddel. Kijk, je bent
natuurlijk verkeerd bezig als je koeien
gaat zitten afvoeren in je computerka-
mertje. Het werk vindt nog altijd in de
stal plaats en dat zal ook wel nooit ver-
anderen\', betogen de beide heren.

BEDRIJF Wolberink,
Langeweg 1
Markelo

290 vleesvarkens

34 MR Y-koeien (legen de winler 40)
jongvee: 19 pinken. 20 kalveren
4 hectare land

zonterslalvoedering: gras. ttiaïs
krachtvoergiji in de inelkital.

Het Algemeen Bestuur bestaat uit:

Namens de Faculteit:

- profdr. J.E. Gajentaan

- profdr. A.S.J.P.A.M. van Miert

- dr. M.A.M. Taverne

- profdr. J.H.M. Verheijden

- profdr. G.C. van der Weyden

- dr. T.S.A.G.M. van den Ingh

- profdr. J.G. van Logtestijn

Namens de KNMvD:

- drs. G. Heynen

- dr. Tj. Joma

- dr. A.A.M.E. Lubbcrink

Namens de Stichting Gezondheids-
zorg voor Dieren:

- drs. F.H. Pluimers

Namens de Veterinaire Hoofdinspec-
tie:

- dr. J.H.M. Nieuwenhuijs

Namens de Veterinaire Dienst:

- mr. drs. J. Staman

Namens hetCDl:

- dr. H.J. Over

Samenstelling Dagelijks Bestuur

- profdr. J.E. Gajentaan, voorzitter

- dr. Tj. Joma, vice voorzitter

- drs. F.H. Pluimers, penningmeester

Samenstelling bureau PAO-Dier-
geneeskunde

- dr. P.H.A. Poll, directeur

- E. Lasterie-Prins, Hoofd Bureau/
cursusmanager

- J.J. Boon, cursistenadministratie

- R. Bikha, admini.stratief medewer-
ker 0.5 FTE

Het Algemeen Bestuur vergaderde op
14 mei 1992.

De begroting voor 1993 werd toege-
zonden in oktober 1992 maar geen van
de leden zag aanleiding hierover te
vergaderen.

Het Dagelijks Bestuur vergaderde op 6
mei, 19 oktober en 10 december 1992.

Vaste Commissie Landbouwhuis-
dieren

- drs. R. Back, Groep Geneeskunde
van het Rund

- drs. P.N. Beenen, Groep Praktici
Grote Huisdieren/ Zeisterdagen-
commissie

- drs. H.W. Bosch, Groep Genees-
kunde van het Varken

- drs. B.J.A.M. Boschker, Groep
Paardenpraktici,

- drs. L. Elving, Vakgroep Bedrijfs-
diergeneeskunde en Voortplanting

- profdr. J.E. Gajentaan, Voorzitter

- dr. P.H.A. Poll, Secretaris,

JAARVERSLAG 1992 STICHTING
POST ACADEMISCH ONDERWIJS
DIERGENEESKUNDE

- dr. R. Kuiper, Vakgroep Inwendige
Ziekten en Voeding Grote Huis-
dieren

- dr. A. Pijpers, Vakgroep Bedrijfs-
diergeneeskunde en Voortplanting
en Groep Geneeskunde van het
Varken

- drs. J.J. Snoep, Groep Geneeskunde
van het Rund

- dr. M.A. van der Velden, Vakgroep
Heelkunde Grote Huisdieren

- drs. J.C. van den Wijngaard, Groep
Pluimveewetenschappen

Vaste Commissie Dierlijke Produc-
tie en \\ olksgezondheid

- profdr. J.E. Gajentaan, Voorzitter

- drs. W.A.M. Jansen, R.V.V.

- dr. P.H.A. Poll, Secretaris

- ir. H.A. Krabbenborg, Stichting Post
Hoger Landbouwonderwijs

- profdr. J.G. van Logtestijn, Vak-
groep V.V.D.O.

- dr. J.H.M. Nieuwenhuijs, V.H.I.

- ir.J.Obdam, Stichting IPS

- drs. A.P. Sprang, Groep Gezond-
heids- en Kwaliteitszorg

- N.A. Trügg, Stichting Kennisover-
dracht

Vaste Commissie Gezelschaps-
dieren

- drs. T.M. Bedeaux-Michon, Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren

- dr. G.M. Dorrestein, Vakgroep Pa-
thologie

- profdr. J.E. Gajentaan, Voorzitter

- dr. H.A.W. Hazewinkel, Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren

- drs. S.J. Kleinjan, Groep Genees-

-ocr page 69-

kunde Gezelschapsdieren

- dr. P.H.A. Poll, secretaris

- drs. W.J. Vink, Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren

De Vaste Commissies werden in 1992
tweemaal ter vergadering uitgenodigd.

Het bureau

De Stichting heeft een vast dienstver-
band met mevrouw E. Lasterie-Prins
als Cursusmanager en de heer J.J.
Boon als cursusadministrateur (beiden
full-time) en mevrouw R.C. Bikha als
administratief medewerkster (50%).
De vorige directeur, dr. C.D.W. König
bleef werkzaam op declaratiebasis
voor 60% voor de Stichting PAO-
Diergeneeskunde (en 40% bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren in
Gelderland) tot 1 januari 1993. Per 1
september trad dr. P.H.A. Poll full-
time in vaste dienst.
Het bureau is gevestigd aan de
Yalelaan 11; de Faculteit der Dier-
geneeskunde verhuurt vier kamers,
hal/keuken en toilet aan de Stichting
PAO-Diergenecskunde.
Verdere ruimtelijke uitbreiding lijkt
gewenst; de behoefte aan een eigen lo-
kaal voor kleinere cursussen, bijvoor-
beeld tot 30 personen, doet zich voor.

Cursussen

Het aantal cursussen bedroeg:

ge-

geannu-

gereali-

deel-

pland

leerd

seerd

nrs

19X7

4.")

1

44

1.546

198«

61

1

60

1.734

1989

56

1

55

1.679

1990

70

1

69

2.191

1991

91

5

86

2.140

1992

96

4

92

2..342

Het aantal cursisten is toegenomen
met 9,44%, terwijl de tendens naar
meer gespecialiseerde kleinschalige en
dus duurdere cursussen zich hand-
haafde; per cursus in 1991 gemiddeld
24,9 deelnemers, in 1992 gemiddeld
25,5 deelnemers.

Financiën

De omzetcijfers van de Stichting
PAO-Diergeneeskunde bedroegen in:

1983 ƒ 188.000,-

1984 ƒ 245.000,-

1985 ƒ 386.000,-

1986 ƒ 419.000,-

1987 ƒ 611.211,-

1988 ƒ 703.000,-

1989 ƒ 638.000,-

1990 ƒ 876.000,-

1991 ƒ1.100.000,-

1992 ƒ1.180.000,-

Zoals uit het accountantsrapport van
mei 1993, uitgebracht door het
Administratiekantoor Viastas B.V.
blijkt, was het noodzakelijk de resulta-
ten over 1991 bij te stellen. De gecorri-
geerde winst in 1991 bedraagt (afge-
rond) ƒ 43.000,-. Over het boekjaar
1992 is een verlies geleden van (afge-
rond) ƒ 118.000,-.

Het jaarverslag over 1991 venneldt:
\'Het maken van winst is geen doelstel-
ling van de Stichting PAO-Dierge-
necskunde. Wel is een kleine organisa-
tie extra kwetsbaar en een behoorlijke
reserve is derhalve noodzakelijk. Bij
de huidige omvang van de Stichting
PAO-Diergeneeskunde is een bedrag
van ƒ 400.000,- a ƒ 500.000,- een
voldoende basis voor het overleven
van slechte tijden\'.

Het resultaat 1992 is ten laste van de
reserve gebracht die nu (afgerond)
ƒ 340.000,- bedraagt; nog steeds een
stevige ruggegraat maar er is reden
voor waakzaamheid. In de begroting
zijn de te verwachten kosten op een
(voorzover te overzien) reëel niveau
gebracht, zodat kostendekkend ge-
werkt kan worden. Anderzijds worden
de kosten zorgvuldig bewaakt om het
prijsniveau niet onverantwoord te
doen stijgen.

Toekomst

Het cursorisch onderwijs door Neder-
landers aan Nederlanders zal ook in de
toekomst \'the bread and the butter\' van
de PAO-Diergeneeskunde activiteiten
blijven. Daarnaast heeft de in het vo-
rige jaarverslag aangekondigde inter-
nationale oriëntering op voorzichtige
schaal plaats gevonden.

Een internationale dag rond het thema
\'struisvogels\' werd een succes; in het
najaarsprogramma zijn een \'First
Amsterdam Management Course\' en
een dag rond het onderwerp \'Wervel-
kolom\' opgenomen, beide met interna-
tionale sprekers. Contacten zijn gelegd
en samenwerking wordt gerealiseerd
met de Universiteit van Gent en het
Royal College in London; op beide
universiteiten werd het concept van
een verregaande samenwerking met
enthousiasme ontvangen. Overleg met
de European School for Advanced
Veterinary Studies met betrekking tot
taakafbakening vindt plaats.

P.H.A. Poll

INVLOEDEN VAN VOEDING OP GROEI EN
SKELETONTWIKKELING BIJ DE HONDi

Osteochondrosis (OC) is het gevolg
van een gestoorde rijping van articu-
lair- en groeischijfkraakbeen en van
een gestoorde endochondrale ossifica-
tie. De aandoening wordt frequent ge-
diagnostiseerd bij jonge honden van
meestal grote en reuzenrassen. Uit eer-
der onderzoek is gebleken dat voe-
dingsfactoren de frequentie en de ernst
van het optreden van OC bij honden

Ei\'n sunwnvatting van ht\'t proefschrifl "Siilritionaf
tnlhwnce.s on growth amt slieletal itevflopnu\'nl in the
dog \' van R.C. Sap ter verkri/ging van de graad van
doctor aan de Vniversiteit Utrecht op wtten-sdag 16
ilini IVV.I.

van zeergrote rassen kunnen beïnvloe-
den. De factoren die hierbij een rol
spelen betreffen onder meer een hoge
calcium- (Ca-), en mogelijk een hoge
eiwitopname. Tevens zou een hoge
groeisnclheid een belangrijke rol kun-
nen spelen bij de Pathogenese van OC.

Dit onderzoek was er op gericht om
groei en skeletontwikkeling van hon-
den van kleine en reuzenrassen te ver-
gelijken, alsmede te bestuderen hoe
deze processen worden beïnvloed door
verschillen in Ca-opname bij honden
van kleine rassen en door verschillen
in eiwitopname bij honden van reuzen-
ras.sen. In hoofdstuk 2 wordt een over-
zicht gegeven van literatuur over leng-
tegroei van het skelet in relatie tot
voeding. De met de groei samenhan-
gende processen in het groeischijf-
kraakbeen en de endochondrale ossifi-
catie worden beschreven. De rol van
de endogene groeiregulatoren groei-
hormoon (GH) en insuline-achtige
groeifactor-l (lGF-1)) en de calcio-
trope hormonen (parathyreoïdaal hor-
moon (PTH), vitamine D (vitD) en cal-
citonine (CT) wordt besproken. De
gevolgen van de opname van even-

-ocr page 70-

wichtige voeding (samengesteld vol-
gens de Amerikaanse Nutrient
Requirements of Dogs van 1974) en
van voeding met een daarvan afwij-
kende samenstelling, op de groei en de
skeletontwikkeling, worden beschre-
ven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de
groei en skeletontwikkeling van kleine
en grote rassen (3.1) en op het röntge-
nologisch onderzoek van het antebra-
chium bij de Duitse Dog tijdens de
groei, bij gestandaardiseerde omstan-

digheden (3.2).

In hoofdstuk 3.1 wordt de veronder-
stelling gepresenteerd dat de enorme
verschillen in lichaamsgrootte en li-
chaamsgewicht tussen honden van
verschillende rassen het gevolg zijn
van een onbewuste selectie op de pro-
duktie en secretie van GH en lGF-1. De
waarnemingen bij het lichamelijk- en
het bloedonderzoek, inclusief de GH-
en lGF-1 concentraties, bij zes dwerg-
poedel- en vijf Duitse Doggen-pups
die als controledieren dienden in twee
longitudinale studies, zijn met elkaar
vergeleken vanaf het spenen tot de
leeftijd van zes maanden. Er werden
statistisch significante verschillen ge-
vonden voor lichaamsgewicht, lengte
van de radius, de voederopname per
kilogram metabool lichaamsgewicht
(kgO,75)^ de plasmaconcentraties albu-
mine, ureum, alkalische fosfatase, GH
en lGF-1. De gemiddelde (±SEM) ba-
sale GH-concentraties in het plasma
bij de poedels lagen binnen de referen-
tiewaarden voor de volwassen hond en
veranderden niet met de leeftijd (waar-
den tussen 1,8 ± 0,4 en 4,3 ± 1,4 ^g/l).
Bij de Duitse Doggen was de gemid-
delde basale GH-concentratie hoog op
de leeftijd van negen weken (15,9 ±
2,3 |ig/l), daalde geleidelijk en bereikte

■fl i M

op de leeftijd van 27 weken de referen-
tiewaarde van de volwassen hond. De
plasma lGF-1 concentraties bij de
Duitse Doggen waren veel hoger dan
bij de poedels. Bij de Duitse Doggen
veranderden de lGF-1 waarden niet
met de leeftijd, terwijl bij de poedels
een geringe - maar significante - daling
werd gevonden.

Concluderend wordt gesteld dat voe-
ding, samengesteld volgens de NRC
1974, bij dwergpoedels leidt tot een
ruimere eiwitvoorziening dan bij de
Duitse Doggen. De resultaten van de
hormoonbepalingen in combinatie met
de klinische waarnemingen, duiden er
op dat de kenmerken van overmatige
groei en de enorme lichaamsgrootte bij
de prepuberale Duitse Dog, het gevolg
zijn van een tijdelijke Gll-overmaat,
dat wil zeggen van gigantisme.
In hoofdstuk 3.2 wordt de ontwikke-
ling van het antebrachium beschreven
van zestien gezonde Duitse Doggen,
die onder gestandaardiseerde omstan-
digheden met betrekking tot huisves-
ting en voeding (volgens de US NRC
1974 aanbevelingen) werden grootge-
bracht. Vanaf de leeftijd van negen
weken werden de honden met interval-
len van zes weken bestudeerd met be-
hulp van uniforme röntgenologische
technieken. Het röntgenologisch on-
derzoek betrof onder meer het ver-
schijnen, de vorm, de mineralisatie en
de belijning van de secundaire ossifi-
caticcentra, het processus anconeus en
het processus styloïdeus van de ulna,
de apophysis van de ulna, de mediale
humerus epicondyl, de lengte van de
radius en ulna en hun onderlinge ver-
houdingen, evenals de structuur van de
distale metaphyses van radius en ulna.
Op de leeftijd van vijftien weken was
bij twaalf van de zestien honden
(I2[16]) het processus anconeus gefu-
seerd met de ulna en was bij alle hon-
den het processus styloïdeus van de
distale ulna kegelvormig, terwijl de
apophysis van de ulna en de mediale
condyl van de humerus volledig waren
geossificeerd bij alle honden. Bij
10[I6] honden was op de leeftijd van
vijftien en éénentwintig weken een
kraakbeenzuil aanwezig in dc distale
mctaphysis van de ulna, maar deze
zuil was in alle gevallen verdwenen op
de leeftijd van 27 weken. De lengte
van de diaphysis van de radius (gemid-
delde ±SEM) genieten door de as (re-
spectievelijk volgens een rechte lijn),
nam geleidelijk toe van 8,9 < 0,5 cm
(resp. 8,8 ± 0,5 cm) op de leeftijd van
negen weken, tot 19,9 > 0,7 cm (resp.
19,5 ± 0,6cm) op de leeftijd van 27
weken. De lengte van de ulna nam toe
van 11 ± 0,7 cm in week negen tot 23,3
± 0,7 cm op de leeftijd van 27 weken.
De bevindingen leidden tot de conclu-
sie dat zich bij groeiende honden van
reuzenrassen, die worden gevoerd vol-
gens de NRC-norm (1974), voorbij-
gaand röntgenologische kenmerken
ontwikkelen van skeletveranderingen,
zoals die ook worden aangetroffen bij
milde vormen van osteochondrosis.

IS EEN CHIRURG OOK INTERNIST?

\'Niet veel dierenartsen die promovere\'n, zijn zo breed onderlegd als de heer
Nap,\' vertelde prof.dr. A. Rijnberk bij de overhandiging van de doctors-
bul. R.C. Nap promoveerde in de diergeneeskunde op 16 juni 1993. Een
groot aantal belangstellenden was aanwezig bij de verdediging van zijn
proefschrift \'Invloeden van voeding op groei en skeletontwikkeling bij de
hond\'.

Inderdaad is Nap pas na de nodige omzwervingen gepromoveerd. Na zijn
afstuderen heeft hij een jaar bij Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting
gewerkt. Hij werkte daarna twee Jaar in dierenkliniek Enimeloord en deed
aansluitend drie jaar ervaring op bij Algemene Heelkunde en Heelkunde
der Grote Huisdieren. Het heeft tot 1986 geduurd, voor hij bij de Kliniek
voor Gezelschapsdieren terecht kwam, waar hij zich op de orthopedie toe-
legde. In 1990 kreeg hij het predikaat \'Specialist Chirurgie bij
Gezelschapsdieren\'.

R.C. Nap promoveerde op het gebied van de orthopedie. Prof.dr. A.
Rijnberk en prof.dr. A.Th. van \'t Klooster waren de promotoren. Dr.
H.A.W. Hazewinkel was co-promotor.

Het proefschrift geniet ook de belangstelling van de humane geneeskunde,
getuige de aanwezigheid van een kinderarts onder de opponenten.
Tot groot plezier van de aanwezigen, bevatte het proefschrift een aantal
smeuïge stellingen. \'Een chirurg is een internist die kan opereren\' is er één
die reactie opriep. \'Ik zou ervan willen maken: een chirurg is een internist
die alleen kan opereren\', pareerde prof. dr Rijnberk.
Een andere stelling Is: \'Werkelijke vooruitgang bij de bestrijding van
heupdysplasie bij de hond blijft uit in Nederland, omdat de belangen van
rasverenigingen en individuele fokkers niet met elkaar overeen komen.\'
Hier mag de lezer zelf over nadenken.

Hoofdstuk 4 beschrijft de groei, de
skeletontwikkeling (4.1) en het Ca-
metabolisme (4.2) bij vier groepen
dwergpoedels, die werden gevoerd
met voeders met verschillende Ca-ge-

T IJ D S C tl R I F T VOOR D I F R Ci F N E E S K U N DF , D E E L 118, A F L E V E R I N (i 15, 1993

486

-ocr page 71-

■I I it

mM

haltes. Tijdens een achttien weken du-
rende studie werden 23 dwergpoedels
na het spenen gevoerd met vier voe-
ders die uitsluitend verschilden voor
wat betreft het Ca-gehalte
((M)5%[LLC], (),33%[LC], 1,1%[NC]
of 3,3%[HC] Ca op basis van de droge
stof [% ds]). Er werden geen verschil-
len gevonden tussen de groepen ten
aanzien van de gemiddelde voederop-
name per week per kg"-\'\'^. hi hoofd-
stuk 4.1 worden de röntgenologische,
histologische en endocriene bevindin-
gen bij deze poedels beschreven.
Vergeleken met de controlehonden
(1,1% CA ds) vertoonden de LLC-
honden bij röntgenologisch en histolo-
gisch onderzoek een afname in respec-
tievelijk de botdichtheid en het
botvolume. De verzwakking van het
skelet resulteerde in pathologische
fracturen bij twee van de vijf LLC-
honden. Bij de HC-hondcn lieten het

röntgenologisch en histologisch on-
derzoek geringe aanwijzingen voor
skeletafwijkingen zien, zonder dat er
sprake was van afwijkende bevindin-
gen bij het lichamelijk onderzoek.
Er wordt geconcludeerd dat honden
van kleine rassen minder gevoelig zijn
voor storingen in de skeletontwikke-
lingen tijdens de groei door hoge of
lage Ca-opname met het voer, dan
honden van reuzenrassen. Er wordt be-
sproken hoe dit verschil tussen de ras-
sen samenhangt met de verschillen in
Ca-behoefte van het groeiende skelet
van kleine en grote rassen.
In hoofdstuk 4.2 wordt gerapporteerd
over een onderzoek naar de Ca-home-
ostasis onder invloed van verschil-
lende gehaltes aan CA in de voeding
bij kleine honden. Het Ca-metabo-
lisme werd bij 21 dwergpoedels bestu-
deerd op de leeftijd van 13, 19 en 25
weken, waarbij gebruik werd gemaakt
van-»5Ca.

Het percentage intestinale Ca-absorp-
tie was significant hoger bij de LLC-
en LC-groepen (70-96%) in vergelij-
king met de NC-groep (28-53%). De
hogere Ca-retentie bij de HC-groep ten
opzichte van de NC-groep, was in de
eerste plaats het gevolg van een lage
botresorptie bij de HC-groep, terwijl
de hoogte van de accretie bij de twee
groepen vergelijkbaar was.
Er wordt geconcludeerd dat (1) met de
intestinale Ca-absorptie bij volgens de
NRC-normen uit 1974 gevoerde poe-
dels als standaard, het 0,33% Ca voer
niet voorziet in de minimale behoefte
voor de hond van een klein ras tijdens
de groei, dat (2) zowel een laag als een
hoog Ca-gehalte in de voeding gevol-
gen heeft voor het Ca-metabolisme,
die vergelijkbaar zijn met wat eerder

werd waargenomen bij reuzenrassen,
en dat (3) kleine en zeer grote rassen
verschillende minimale Ca-energie ra-
tios in de voeding nodig hebben tijdens
de groei.

In hoofdstuk 5 worden groei en skelet-
ontwikkeling beschreven bij zeergrote
honden die tijdens de groei werden ge-
voerd met voeders die verschillende
eiwitgehaltes bevatten. Hoofdstuk 5.1
is een beschrijving van de invloed van
voedingseiwit op routine-bepalingen
in het plasma, op het Ca-metabolisme
en op de skeletontwikkeling.
Zeventien Duitse Doggen-pups van
zeven weken oud, werden verdeeld
over drie groepen. Gedurende achttien
weken kregen de groepen iso-energe-
tisch voer (\'15kJ metaboliseerbare
energie per gram) dat 31,6%, 23,1 % of
14,6% eiwit (ds) bevatte. Er werden
geen verschillen gevonden in de
schouderhoogte tussen de groepen met
hoog (H-Pr), normaal (N-Pr) en laag
(L-Pr) eiwit. Significante verschillen
werden gevonden tussen de H-Pr en L-
Pr-groepen voor het lichaamsgewicht
en voor het plasma-albumine en tussen
alle drie de groepen voor het plasma-
ureum. De verschillen in eiwitopname
als zodanig, hadden geen aantoonbare
consequenties voor het Ca-metabo-
lisme en de skeletontwikkeling. Een
oorzakelijke rol van voedingseiwit bij
de ontwikkeling van OC bij de hond is
derhalve onwaarschijnlijk.

Gedurende 20 weken, werden van
deze zeventien Duitse Doggen het li-
chaamsgewicht, de lengtegroci en de
plasma-concentraties van plasma GH
en IGF-I als functie van de leeftijd be-
studeerd (hoofdstuk 5.2). In de vierde
week van het onderzoek was de af-
name van de wekelijkse gewichtstoe-
name in de L-Pr groep significant lager
dan in de H-Pr groep. Er was een signi-
ficante afname van de gemiddelde ba-
sale GH waarden met de tijd in alle
groepen, zonder verschillen tussen
groepen. Er bleek een significant posi-
tieve correlatie te bestaan tus.sen de af-
name van de wekelijkse gewichtstoe-
name en de gemiddelde basale plasma
GH-concentratie in de drie groepen.
De KiF-I concentraties in het plasma
veranderden niet consistent met de
leeftijd en waren niet gecorreleerd met
de plasma GH-waarden. Significante
verschillen voor de plasma IGF-I con-
centraties tussen de groepen met ver-
schillende eiwitgehaltes in de voeding
werden alleen op de leeftijd van vijf-
tien weken gevonden. Voorlopige re-
sultaten van de metingen van IGF re-
ceptoren in de membranen van
chondrocyten uit groeischijven van de
lange pijpbeenderen van vijf honden
uit drie verschillende groepen, laten
met homologe verdringing van de \'^^I-
gelabelde IGF-I binding identieke cur-
ves zien. Tevens is er een enkelvou-
dige bindingsplaats voor IGF-I
waarschijnlijk gemaakt. Het grote aan-
tal type-II IGF-receptoren bij zeven
onderzochte honden suggereert een
sleutelrol voor IGF-Il tijdens de post-
natale skeletgroei.

De resultaten van dit onderzoek tonen
aan dat bij Duitse Doggen-pups de ba-
sale plasma GH-concentraties afne-
men tot de leeftijd van 27 weken, pa-
rallel met de afname in de
groeisnelheid. De plasma IGF-l-con-

-ocr page 72-

centraties blijven relatief hoog en ver-
anderen niet met de tijd. De geringe,
maar statistisch significante effecten
van de L-Pr voeding op de groeisnel-
heid en de circulerende concentraties
plasma IGF-I en albumine geven aan,
dat een voeder met 14,6% eiwit(ds)
marginaal is voor groeiende Duitse
Doggen-pups.

■I I M

In hoofdstuk 6 worden de resultaten

Sinds 1 februari 1993 is het op grond
van artikel 73 van de Gezondheids- en
Welzijnswet voor Dieren (GWWD)
verboden om Pitbulls te houden, te
fokken of te verhandelen. Dit zou bete-
kenen dat Nederland al Pitbull-vrij had
moeten zijn. Omdat de overheid dit
toch te ingrijpend achtte, werd er voor
het houdverbod een overgangsmaatre-
gel getroffen (artikel 107 GWWD).
Alle bestaande Pitbulls moeten geï-
van de twee studies naar de invloeden
van het Ca- en eiwitgehalte in de voe-
ding op de groei en skeletontwikkeling
van kleine en grote honden besproken.
De discussie richt zich met name op
(1) lichaamsgrootte, (2) lage en hoge
Ca-opname bij kleine honden en (3)
lage en hoge eiwitopname bij zeer
grote honden.

VRUCHTBARE PITBULL:
EEN ZELDZAAMHEID?

\'Kunt u er geen strikje in leggen, wat ik in het buitenland weer los kan ma-
ken?\' was één van de vragen die door Pitbull-eigenaren aan de dierenarts
werden gesteld. Kr was echter geen ontkomen aan: alle Pitbulls moesten blij-
vend onvruchtbaar gemaakt worden. Sinds 21 juni kan iedere Pitbull-eige-
naar gelast worden een bew ijs van registratie te laten zien, dat hij alleen ver-
kregen heeft als hij zijn hond door de dierenarts heeft laten castreren of
steriliseren. .Als hij dit niet kan, of zijn hond niet aangelijnd en gemuilkorfd
uitlaat, dan pleegt hij een misdrijf. Bovendien kan de burgemeester het dier
in dit geval laten doden door de dierenarts. Zijn alle Pitbulls geregistreerd?
Dierenartsen in de grote steden denken van niet.

door Sophie Dcleu

dentificeerd. geregistreerd en on-
vruchtbaar gemaakt zijn en mogen al-
leen kort aangelijnd en gemuilkorfd
uitgelaten worden. De bedoeling is,
dat de Pitbull over ongeveer vijftien
jaar uitgestorven is.
Deze maatregel geldt ook voor elke
hond die op een Pitbull lijkt, tenzij de
eigenaar bijvoorbeeld met een stam-
boom kan aantonen dat het geen
Pitbull is.

Rassen, zoals de Fila Brasileiro, de
Dogo Argentino en de Amerikaanse
Staffordshire Terriër hangen dezelfde
regels boven het hoofd. Voorlopig ko-
men deze honden er met gedragstesten
vanaf

De overheid heeft besloten de Pitbull
als echt agressief aan te wijzen, omdat
de Pitbull gefokt is op agressief gedrag
en niet meer loslaat als hij zich een-
maal vastbijt. Bovendien heeft de
Pitbull een korte aanvalslatentietijd en
is dus onvoorspelbaar. De vorni van de
kaak maakt dat de schade groot is als
hij toeslaat. Feit is dat de Pitbull een
potentieel moordwapen is, als hij als
zodanig wordt gehouden.

DISCRIMINATIE

In de spreekkamer is de Pitbull meestal
een lieve hond, blijkt uit vraaggesprek-
ken met dierenartsen in grote steden.
\'Vooreen Rottweiler kijk ik linker uit,
dan voor een Pitbull\', is het commen-
taar van de collegae. Dat Pitbulls zon-
der aanleiding aanvallen, heeft geluk-
kig bijna iedereen van horen zeggen.
\'Veel eerder zou ik sommige mensen
willen verbieden een hond te houden.
Eigenlijk zou iedere honde-eigenaar
een examen moeten afleggen, sommi-
gen weten namelijk niet waar ze mee
bezig zijn. En dan bedoel ik niet me-
teen Pitbull-eigenaren, maar ook men-
sen die bijvoorbeeld een Bouvier-pup
trachten op te voeden zonder begelei-
ding of kennis van zaken\', aldus een
gezelschapsdierenprakticus te Utrecht.
Op de vraag of de dierenarts zijn kind
alleen zou durven laten met een
Pitbull, antwoordt de prakticus dan
ook steevast: \'Ik laat mijn kind met
geen enkele hond alleen.\' Wat dat be-
treft wordt de Pitbull dus niet gediscri-
mineerd.

ONDERDUIKERS
De dierenarts heeft het beleid van de
overheid echter gewoon uit te voeren.
De meesten hebben er niet veel be-
zwaar tegen de Pitbulls onvruchtbaar
te maken. \'Ik doe anders eigenlijk ook
nooit moeilijk over sterilisatie\', is het
commentaar.

Ondanks het feit dat vasectomie bij
mannelijke honden als methode werd
afgeraden (er zou te weinig ervaring
bestaan), zijn er toch dierenartsen, die
Pitbulls op die manier onvruchtbaar
hebben gemaakt. Ze vonden het niet
nodig, de dieren meteen te castreren:
\'Als de hond nooit iets van agressie
heeft laten blijken en de eigenaar ver-
leent alle medewerking, dan is vascc-

T I J t) s C H R I K T VOOR D 1 E R ü F. N E H S K U N I) H . D E E L I 18, A E L E V E R I N (i 15, 1993

488

-ocr page 73-

ii I n

-f\'^ Tir\'iiifitf\'initiMrirrï

tomie ook een prima optie.\'
Veel moeilijker wordt het, als de eige-
naren weigeren hun hond te laten regi-
streren. Een niet-onvruchtbaar ge-
maakte en dus niet-geregistreerde
Pitbull wordt door de politie vriende-
lijk in beslag genomen en in het asiel
geplaatst. Herplaatsing van deze hon-
den is onverantwoord, want het risico
van agressief gedrag bij de nieuwe ei-
genaar is te groot. De dierenarts moet
deze verschoppelingen dus afmaken.
\'En daar heb ik dus wel problemen
mee! Denkt de overheid soms dat wij
geen gevoel hebben? Het stuit ons vre-
selijk tegen de borst om gezonde hon-
den af te maken.\' Op dit punt kan de
prakticus erg fel worden.
En toch zijn lang niet alle Pitbulls ge-
registreerd. De Stichting Registratie
Gezelschapsdieren heeft 2290 pas-
poorten uitgegeven. Ze heeft echter
2503 aanmeldingen gehad, waarvan er
dus 213 afgezegd zijn.
\'Sommige mensen hebben geen geld
voor sterilisatie. Ze vinden dat de over-
heid zelf maar moet betalen, als die het
zo nodig vindt, dat Pitbulls verdwij-
nen\', vertelt een prakticus uit Den
Haag.

Om nog maar niet te spreken van alle
Pitbulls, die bewust niet aangemeld
zijn. Het was te verwachten, dat
vruchtbare Pitbulls een fortuin waard
zouden worden. \'De eigenaren die te
goeder trouw zijn melden hun hond
aan, maar het geboefte, waarvan de
Pitbulls juist gevaarlijk kunnen zijn.

houdt zich schuil,\' typeert een dieren-
arts de situatie.

In elk geval één eigenaar is geëmi-
greerd naar Frankrijk. Dc man is kok
en kan zijn kostje prima verdienen in
een land waar zijn hond niet met de
nek wordt aangekeken. Sommige
mensen probeerden hun Pitbull als
Boxer-bastaard te laten registreren.
Anderen vertelden, dat hun hond ge-
castreerd was: \'Of de dierenarts even
een verklaring kon schrijven? Ja, die
bolletjes, dat zijn geen balletjes hoor!\'
Over het algemeen is de actie overi-
gens keurig verlopen. De dierenarts
had immers juist te maken met mensen
die hun medewerking wilden verlenen.
Het is nu afwachten, wat de overheid
met dc \'onderduikers\' aan wil.

HET VRIJE BEROEP
OP DE KAART

De raad voor het Vrije Beroep (R\\ B) is een samenwerkingsverband van
twintig organisaties van vrije beroepsbeoefenaren. De KNMvD is hier ook bij
aangesloten. De doelstellingen van de R\\ B zijn onder meer de onderlinge uit-
wisseling van informatie en het behartigen van de belangen van het vrije be-
roep. De R\\ B wil deelname van de vrije beroepen aan de maatschappelijke
besluitvorming op sociaal-economisch gebied bevorderen en waar mogelijk
coördineren.

PARTICIPATIE

In Nederland bestaat de vreemde situ-
atie dat de grootste sector van de
Nederlandse economie, de dienstverle-
ning - waarvan het vrije beroep een
wezenlijk bestanddeel vormt - slechts
voor een deel participeert in de maat-
schappelijke besluitvorming. Dit in te-
genstelling tot bijvoorbeeld in Duits-
land, waar een aparte staatssecretaris
voor het vrije beroep is en de vrije be-
roepen een officiële gesprekspartner
zijn. De RVB wil verandering brengen
in deze situatie en namens de vrije be-
roepen zitting nemen in adviesorganen
zoals het Economisch en Sociaal
Comité (ESC) in Brussel en dc Sociaal
Economische Raad (SER).

CIJFERS

Om de vrije beroepen op dc kaart te
plaatsen heeft de RVB de basiscijfers
over de twintig aangesloten organisa-
ties verzameld en deze afgezet tegen
cijfers van enkele andere sectoren van
de Nederlandse economie. Voor zover
mogelijk zijn voor het overzicht de cij-
fers over 1992 gebruikt. Voor het ver-
gelijkingsmateriaal is onder meer ge-
put uit het Statistisch Jaarboek 1993
van het CBS.

Aantal vrije beroepsbeoefenaren en
organisatiegraad

De twintig aangesloten organisaties
hebben een organisatiegraad van circa
84% en vertegenwoordigen ruim
44.500 van de 53.000 vrije beroepsbe-
oefenaren. Voor de tien medische be-
roepsgroepen geldt dat zij 27.600 van
de 34.500 (79%) vrije beroepsbeoefe-
naren vertegenwoordigen. Voor de za-
kelijke beroepen zijn deze cijfers

-ocr page 74-

■I ■ M

Mm

17.000 van de 18.500, oftewel 91%.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk de re-
presentativiteit van de aangesloten be-
roepsorganisaties voor de desbe-
treffende branches.

.Medewerkers

Bij de 53.000 vrije beroepsbeoefena-
ren zijn circa 132.000 tnedewerkers in
loondienst werkzaam. Dat betekent
gemiddeld 2,5 werknemer per vrije be-
roepsbeoefenaar. In de medische be-
roepen is er 1,2 medewerker per vrije
beroepsbeoefenaar (42.000 op
34.500). Met name de medische spe-
cialisten maken echter op grote schaal
gebruik van medewerkers die in dienst
zijn van een ziekenhuis en dus niet in
dit overzicht zijn verwerkt. Voor de
zakelijke beroepen geldt dat er gemid-
deld 4,9 tnedewerkers achter iedere
vrije beroepsbeoefenaar staan (90.000
op 18.500).

Omzet

De totale omzet van de twintig bij de
RVB aangesloten organisaties be-
draagt ruim 25,2 miljard gulden. Van
dit bedrag wordt 12,9 miljard omgezet
door de tien medische beroepsgroepen
en 12,3 miljard door de zakelijke be-
roepsgroepen.

VERGELIJKING

- De twintig aangesloten branches
verschaffen werk aan 185.000 men-
sen, dit is 3,2% van de Nederlandse
beroepsbevolking.

Ter vergelijking: dit is evenveel als
het wereldwijde personeelsbestand
van AHOLD, AKZO, KLM en
Hoogovens tezamen.

- De totale omzet van ruim 25 miljard
is vergelijkbaar met de gezamenlijke
omzet van DSM, Fokker, Heineken
en KBB.

HET VRIJE BEROEP

Volgens dc RVB-statutcn is cr sprake

van vrije beroepsbeoefenaren wanneer

het beroep onafhankelijk en autonoom
wordt uitgeoefend en de beroepsbeoe-
fenaar voor zijn werkzaamheden on-
derworpen is aan een geïnstitutionali-
seerd toezicht. dat voldoende
waarborgen biedt voor een goede be-
roepsuitoefening. De beroepsuitoefe-
ning dient te geschieden op een door
het RVB-bestuur te toetsen hoog ni-
veau, gebaseerd op een combinatie van
opleiding en ervaring. Bovendien
moet de aanvragende organisatie re-
presentatief zijn voor de branche.

Voor meer informatie over de RVB:
H.L de HaasofN.J.J. Zethof.Posthus
96H27, 2509 JE DEN HAAG. tel.070-
3307150. telefax 070-3453226.

Samenvatting

Medische sectie

Zakelijke sectie

Totaal RVB

Leden*

♦27.600(79%)

17.000(91%)

44.600(84%)

Totaal #

34.500

18.500

53.000

Medewerkers

42.000(1,2)

90.000(4,8)

132.000(2,5)

Omzet

12,9 miljard

12,3 miljard

25,2 miljard

* = aanUit leden \\

•an de aangesloten organisaties. # = totua! aantal vrije beroepsbeoe/enaren bij de

brunches

longressen en cursussen

Vorig jaar is door de Stichting
Intercongress voor het eerst de
Cura^-ao Tropical Nascholings-
cursus voor dierenartsen georgani-
seerd.

Vanwege het grote succes wordt deze
cursus dit jaar geprolongeerd en wel
van 15 tot en met 19 november in het
International Trade Center in
Willemstad, Curasao.
De onderwerpen zijn gericht op die-
renartsen werkzaam in de gezel-
schapsdierenpraktijk.
Tijdens de drukbezette week krijgt
men, naast het volgen van het weten-
schappelijke programma, ruimschoots
de mogelijkheid om kennis te maken
met de Caraftische cultuur en tropi-
sche levensstijl in de vorm van excur-
sies over het eiland, een boottocht en
een enerverend slotfeest met live-mu-
ziek.

De volgende sprekers geven uitvoe-
ring aan het wetenschappelijke pro-
gramma:

profdr. Roger Batt (VK-gastroentero-
logie), profdr. Bemie Feldman (VS-
hematologie), drs. Marijke Peeters
(NL-weke delen-chirurgie), dr. Caro-
lien Rutgers (VK-hepatologie),
profdr. Steven Swaim (VS-recon-
structieve chirurgie) en dr. Anjop
Venker-van Hagen (NL-KNO).
Voor meer informatie over deze reis
kan men contact opnemen met M.N.C.
Travel, telefoon 02975-31322, fax
02975-64165).

NASCHOLINGSCURSUS VOOR
OIERENARTSEN

VERONTSCHULDIGING

In Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, 1993; 118 (7): 244-5 werd
in een vraag van de rubriek \'Vraag
en Antwoord\' gesuggereerd, dat
de firma Duphar bij de verkoop
van kennelhoest-vaccins rechtst-
reeks contact zou zoeken met eige-
naren en hondepensionhouders.
De dierenarts in kwestie werd op
dit idee gebracht, doordat som-
mige pensionhouders bepaalde
vaccins verplicht stellen aan hun
klanten. Duphar hanteert echter als
regel dat het bedrijf geen contact
heeft met eigenaren, tenzij op aan-
vraag en met medeweten van de
betrokken praktijkdierenarts. De
redactie van het Tijdschrift veront-
schuldigt zich voor het feit, dat de
vraag op deze manier in het
Tijdschrift verschenen is. De re-
dactie had Duphar de gelegenheid
moeten geven te reageren op deze
vraag. Dan waren er ook geen on-
waarheden gepubliceerd.

-ocr page 75-

Staat U er wel eens bij stil welke
schadelijke stoffen in uw bedrijfs-
ruimte rondzweven? Meubilair en
wandbekleding zijn in dat opzicht
boosdoeners, maar mens en dier zor-
gen voor de verspreiding van virussen
en bacteriën.

Met de luchtreiniging in veel bedrijfs-
ruiinten is het slecht gesteld, terwijl
schone lucht toch van \\.ezenlijk be-

TE LAGE

SELENIUMWAARDEN

491

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling votui de redactie de heer drs. J.
Veling (Stichting Gezotulheids
dienst voor Dieren in H^\'est- en
Midden-Nederlaml) bereid om voor
de lezers een antw oord te formule-
ren. (Dit betreft een aanvulling op
het antwoord op dezelfde vraag in
de vorige aflevering van het tijd-
schrift).

VRAAG

Bij runderen worden regelmatig te
lage seleniumwaarden in het bloed ge-
vonden. Welke is de beste behandeling
om een lage seleniumstatus bij vaarzen
en koeien weer op peil te krijgen?

ANTWOORD

De seleenvoorziening op melkveebe-
drijven in Nederland is tamelijk voor-
spelbaar. Kalveren worden vaak gebo-
ren met een goede seleenstatus. Ook in
het eerste half jaar blijft de seleensta-
tus nog ruim voldoende. De ontwikke-
ling van de seleenstatus na een half
jaar is afhankelijk van verschillende
factoren, waaronder bijvoeding,
grondsoort en de aanwezigheid van
remmende factoren. De laagste waar-
den worden aangetroffen bij jongvee
tussen één en twee jaar aan het einde
van de weideperiode. Nadat de dieren
in produktie komen verbetert de se-
leenvoorziening als gevolg van de op-
name van krachtvoer. Bij produktie-
lang is voor het welzijn en de prestaties
van degenen die regelmatig in uw
praktijkruimte aanwezig zijn.
Dat vindt de overheid ook, vandaar de
verhoogde eisen aan de ARBO-wetge-
ving. Voor veel bedrijfsruimten gaat
gelden, dat onder meer de luchtreini-
gingsapparatuur van goede kwaliteit
moet zijn.

FRISSE LUCHT

Milieu Service Associatie uit
Punnerend kan advies geven op dit ge-
bied. Het bedrijf vertegenwoordigt een
aantal fabrikanten en importeurs van
luchtreinigingsapparatuur.

Voor meer informatie: M.S.A., postbus
1264. 1440 BG Punnerend. tel. 02990-
40600, fax. 02990-62051.

Tijdschrift voor D i e r ci f n e f s k u n d f , Deel 118, A f l e v f r i n ci 15, 1993

dieren worden de laagste seleenwaar-
den aangetroffen bij oudmelkte en
droogstaande dieren. De seleenstatus
wordt in Nederland bepaald aan de
hand van enzymactiviteit in bloed. Het
betreffende enzym glutathionperoxi-
dase (GSH-Px) bevat per molecuul 4
atomen seleen. Bij verbetering van de
seleenvoorziening stijgt eerst het se-
leengehalte in het bloed en pas na en-
kele weken de activiteit van het en-
zym.

Op een bedrijf met een slechte seleen-
voorziening dient speciale aandacht
geschonken te worden aan de hoog-
drachtige vaarzen en de droogstaande
melkkoeien.

Verbeteren van de seleenvoorziening
kan langs twee wegen bereikt worden.

1.De remmende factoren verminde-
ren. Belangrijke remmende factoren
zijn ijzer (drinkwater) en sulfaat.
Ook een overmaat aan andere tnine-
ralen zoals calcium, koper en zink
kan de absorptie van seleen negatief
beïnvloeden.

2. Meer seleen verstrekken.

Een goede en goedkope manier is
het verstrekken van extra seleen via
losse mineraleninengsels of kracht-
voer (mineralenbrok). Andere mo-
gelijkheden zijn het verstrekken van
extra seleen via drinkwater, een bo-
lus of een injectie. De ervaringen
met likstenen zijn wisselvallig ter-
wijl de toepassing van een seleenbe-
mesting wordt afgeraden vanwege
de kans op vergiftiging.
Bij het verstrekken van extra seleen
via het voer of drinkwater dient mi-
nimaal 2 mg seleen per dier per dag
te worden gegeven. Aangeraden
wordt om dit mimimaal vier weken
vol te houden.

T«W>

Door de veranderde registratieproce-
dure zal een aantal injectiepreparaten
uit de handel worden genomen.
Produkten die definitief geregistreerd
zijn betreffen Vitamine E Seleen® in-
jectie (Alfasan), Etosol-Se® (Aescu-
laap) en Biodyl (Rhône Mérieux).
Deze injectiepreparaten bevatten allen
het natriumseleniet. De fabrikanten
vennelden een werkzaamheid van en-
kele dagen tot enkele weken.
Een langer werkend preparaat is
Deposel® (Floris). Dit produkt bevat
bariumseleniet en zou gedurende 12
maanden adequate bloedspiegels ge-
ven. Onze ervaring is dat na toepassing
van injectiepreparaten niet altijd een
stijging in de activiteit van het GSH-
Px wordt teruggevonden. Momenteel
wordt hier door de Gezondheidsdienst
voor Dieren in West- en Midden-
Nederland onderzoek naar verricht.
Bolussen bezitten vaak een werkzaam-
heid van enkele maanden tot een half
jaar. Bij toepassing kan vooral gedacht
worden aan pinken in de weide pe-
riode.

Er bestaat een specifieke seleenbolus
(Dura Se® 120, Schering USA), die he-
laas in Nederland niet in de handel is.
Beperkt onderzoek bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren gaf
een zeer duidelijke stijging te zien in
de activiteit van het enzym GSH-Px na
toepassing van de bolus.
Andere bolussen bevatten een combi-
natie van seleen met andere (micro-)
mineralen zoals koper en cobalt. In de
lekenhandel is verkrijgbaar de All-mi-
neral®-bolus. Hierover bestaat mo-
menteel nog weinig documentatie.
Vanuit Engeland worden pogingen on-
dernomen om opnieuw met Cose-
cure®-bolus op de Nederlandse markt
te komen. Dc bolus lijkt geschikt voor
toepassing bij rundvee.

CONCLUSIE

Verbetering van de seleenstatus bij
vaarzen en koeien kan het beste wor-
den bereikt door in de laatste maand
van de dracht extra seleen te verstrek-
ken. Voor jongvee geldt dat ze met een
bepaalde reserve de weideperiode die-
nen in te gaan. Dit betekent extra aan-
dacht voor deze categorie dieren aan
het einde van de stalperiode.
De goedkoopste behandeling is het
verstrekken van losse mineralen.
Andere mogelijkheden zijn de toevoe-
ging van extra seleen aan krachtvoer of
drinkwater en de toepassing van
seleen-injecties of bolussen.

-ocr page 76-

□E STUKKEN

De Raad heeft bij zijn beslissing reke-
ning gehouden met het verweerschrift
van B, verder ook te noemen: verweer-
der, de nadere toelichting op de klacht
van A
C.S., verder ook te noemen: kla-
gers, het nader schriftelijk verweer van
B, ingediend door mr. D, advocaat te
Z, en de door en namens betrokkenen
in kopie overgelegde stukken, waaron-
der advertenties en persberichten in
dagbladen, huis- aan huisbladen en pe-
riodieken betreffende de vestiging van
een\'huisdiercenter\' te X, alsmede een
concept-overeenkomst door B namens
de besloten vennootschap C aan kla-
gers op 28 november 1992 toegezon-
den, een kort verslag van de vergade-
ring van de Provinciale Begeleidings-
commissie Praktijkuitoefening in de
provincie waarbinnen X valt, gehou-
den op 6 december 1992, een advies
van mr. D aan B van 8 december 1992,
een schrijven gedateerd 10 december
1992 van genoemde commissie aan
het Hoofdbestuur van de
Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde
(KNMvD), en een
door mr. D namens de besloten ven-
nootschap C, waarvan B directeur is,
aan de voorzitter van genoemde com-
missie op 11 december 1992 gezonden
schrijven. Voorts heeft de Raad in zijn
overwegingen betrokken hetgeen door
en namens klagers en verweerder
mondeling over en weer naar voren is
gebracht tijdens twee hoorzittingen
van een Commissie uit de Raad als be-
doeld in artikel 11 lid 1 van zijn
Reglement van Orde, gehouden op 23
november 1992, waarbij klagers door
vier van hen werden vertegen-woor-
digd en verweerder in persoon aanwe-
zig was, en op 4 maart 1993, waar vijf
der klagers aanwezig waren en B ver-
tegenwoordigd werd door mr. D.
Klagers hebben daarbij overgelegd
een door hen op 3 maart 1993 van de

PUBLIKATIE VAN UITSPRAAK ERERAAD
VANUIT HET HOOFDBESTUUR

Op de door A c.s, allen dierenartsen te X, als \'de gezamenlijke X\'se gezel-
schapsdierenpraktiei\', per fax van 18 november 1992 en nader per fax van 23
november 1992 tegen B, dierenarts te Y, ingediende klacht heeft de Ereraad in
zijn zitting van 22 april 1993, waarbij acht van zijn negen leden aanwezig wa-
ren, als volgt beslist.

liTMIlill.

\'-fr fi I II I ill

KNMvD ontvangen fax betreffende
een voordien door deze nog niet open-
baar gemaakt standpunt, \'het stand-
punt van het Hoofdbestuur van de
KNMvD met betrekking tot dierenart-
senpraktijk gecombineerd met dieren-
winkel\'. In verband met afwezigheid
van B op 4 maart 1993 is hem de gele-
genheid geboden schriftelijk nog na-
der verweer te voeren. Van die gele-
genheid heeft mr. D bij schrijven van
10 maart 1993 gebruik gemaakt.

Tijdens haar zitting van 4 maart 1993
heeft de genoemde Commissie uit de
Raad als getuige gehoord E, dieren-
artsassistente van B en werkzaam te X.
De Commissie heeft voorts het \'huis-
diercenter\' te X bezocht in tegenwoor-
digheid van een der klagers en van mr.
D. De verslagen van de hoorzittingen,
van het getuigeverhoor en van de
plaatsopneming bevinden zich onder
de aan de Raad overgelegde stukken
en zijn in zijn beslissing betrokken.

DE KLACHT

De klacht houdt, zakelijk samengevat,
in dat klagers uit de plaatselijke pers te
X moesten vernemen, dat er op 25 no-
vember 1992 door B onder de naam N
te X een dierenartspraktijk en dieren-
apotheek annex dierenwinkel/trimsa-
lon zou worden gestart. Klagers achten
dit in flagrante strijd met de Code voor
de dierenarts, in het bijzonder met het
bepaalde in de artikelen 10, 17, 18 en
91 daarvan. Klagers zien daardoor een
valse concurrentie-situatie geschapen
en beklagen zich erover dat B tevoren
noch met klagers als de reeds te X ge-
vestigde gezelschapsdierenpraktici
noch met de Provinciale Begeleidings-
commissie Praktijkuitoefening heeft
gesproken (artikel 21 van de Code). In
het bijzonder beklagen A c.s. zich er
over, dat B in een advertentie gratis
consulten heeft aangeboden aan be-
zoekers van het \'huisdiercenter\'.
Tijdens de mondelinge behandeling
van de klacht hebben klagers daaraan
ter adstructie nog toegevoegd, dat in
het \'huisdiercenter\' met medewerken
en goedkeuring van B, doch zonder
diens tegen-woordigheid, door zijn as-
sistente E, in strijd met de
Diergeneesmiddelenwet, medicamen-
ten worden afgegeven en deze assis-
tente in vaccinatieboekjes in de ruimte
bestemd voor de handtekening van een
dierenarts een eigen paraaf zet onder
verantwoordelijkheid van B.

DE ONTVANKELIJKHEID
Zowel klagers als verweerder zijn lid
van de KNMvD.

Klagers zijn derhalve, ook na de per 1
oktober 1992 van kracht geworden
wijziging van artikel 47 lid 2 van het
Huishoudelijk Reglement der
KNMvD, in hun klacht ontvankelijk.
Daaraan staat niet in de weg, dat kla-
gers zich met betrekking tot een deel
van hun klacht tegen B eventueel zou-
den kunnen richten tot het Veterinair
Tuchtcollege als bedoeld in artikel 19
van de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde 1990.

HET VERLOOP VAN DE
PROCEDURE

De op 18 november 1992 bij de Raad
ingekomen klacht betreft een reeds te-
gen 25 november 1992 voorziene ope-
ning van een dierenartspraktijk annex
dierenwinkel/trimsalon nabij het cen-
trum van X als eerste van een keten
van winkels/praktijken en wel met me-
dewerking van B zonder voorafgegaan
overleg tussen deze en klagers als col-
legae.

Hierin heeft de Raad aanleiding ge-
vonden om alle betrokkenen op te roe-
pen om nog op 23 november 1992 voor
een Commissie uit de Raad als bedoeld
in artikel II lid 1 van zijn Reglement
van Orde te verschijnen. Bij die oproep
heeft de Raad overwogen, dat hij statu-
tair tevens een op de collegiale verhou-
dingen toezicht houdend orgaan is.
Bedoelde Commissie heeft betrokke-
nen in overweging gegeven te trachten
alsnog binnen een week tot een vorm
van samenwerking te komen binnen
het \'huisdiercenter\'. In dat kader heeft
B aan klagers op 28 november 1993
een concept-overeenkomst toegezon-
den. Klagers hebben daarin geen basis
voor enigerlei vorni van samenwer-
king kunnen vinden en hebben aan de
Raad bij door deze op I december
1992 ontvangen brief laten weten na
ampele overwegingen hun klacht te-
gen B te handhaven. De klachtproce-
dure is vervolgens voortgezet door het
inbrengen van de hierboven reeds ge-
noemde stukken.

-ocr page 77-

DE FEITEN

Dc Raad baseert zijn oordeel over de
klacht op hetgeen over en weer door
klagers en verweerder is gesteld en
naar de mening van de Raad niet of on-
voldoende is weersproken, alsmede op
de waarnemingen bij de plaatsopne-
ming door zijn Commissie. Samen-
gevat zijn dat de volgende feiten.

B is directeur en mede-eigenaar van C.
Deze vennootschap kondigde onder de
handelsnaam N de opening van een pi-
lotstore te X aan als ideale integratie
onder één dak van speciaalzaak, die-
renarts en dierenapotheek. De uitnodi-
ging tot bijwonen van de opening ge-
schiedde mede onder de naam van B.
C kondigde aan, dat men bij B na tele-
fonische afspraak terecht kon in haar
volledig ingerichte praktijk voor
kleine huisdieren. Volgens adverten-
ties van C kon men gedurende twee
weken na de opening \'gratis een alge-
heel onderzoek door de dierenarts van
N\' krijgen. Er zou voortdurend een
dierenarts aanwezig zijn.

B heeft beoogd in het \'huisdiercenter\'
een dierenarts als werknemer te plaat-
sen, maar is daarin niet geslaagd. Wel
is van de opening af de in dienst van B
zijnde dierenartsassistente E in het
\'huisdiercenter\'werkzaam geweest.
Als getuige gehoord heeft E onder
meer verklaard:

\'Ik heb de erkenning van paravete-
rinair verkregen op grond van erva-
ringen opgedaan in de praktijk van
dierenarts B. Nu dierenarts B op
vakantie is kan ik indien dit nodig
mocht zijn voor overleg terecht bij
de waarnemer - waarvan mij de
naam ontschoten is - in de dieren-
artspraktijk van B. Ik heb recepten
uitgeschreven, waarvan de gege-
vens in de computer zijn opgesla-
gen. Ik ben de gehele dag in de
winkel aanwezig, drie dagen per
week. Wanneer er klanten in de
winkel komen met hun huisdieren
dan kan het voorkomen dat ik op
grond van mijn bevindingen medi-
cijnen verkoop of cliënten doorver-
wijs. Dat doe ik ook naar X\'se die-
renartsen. Gedurende twee dagen
per week is dierenarts B aanwe-
zig. Eén dag per week volg ik een
cursus, op woensdag is nie-
mand in de praktijk aanwezig. De
praktijk inclusief de apotheek zijn
dan afgesloten. Ik alleen ben in het
bezit van de sleutel. Met medewe-
ten en goedkeuring van B zet ik

mijn paraaf bij \'handtekening die-
renarts\' in een vaccinatieboekje.
Ik heb schriftelijk werkinstructies
ontvangen en een lijst handver-
koop medicijnen.\'

E ontkent niet dat een tube oridermyl,
die haar door de Commissie op ver-
zoek van klagers wordt getoond, door
haar is afgegeven zonder voorafgaand
onderzoek van de patiënt door een die-
renarts.

In de etalage van het \'huisdiercenter
N\' bevindt zich een bord met de aan-
duiding dat in het pand zijn gevestigd
zowel een dierenspeciaalzaak als een
dierenapotheek en een dierenarts-
praktijk. Binnen het pand met een op-
pervlakte van ongeveer 500
ml is een
ruimte afgescheiden van 4 m bij 9 m,
welke als praktijkruimte voor een die-
renarts is ingericht. Aanwezig is een
operatietafel en tevens een badkuip,
welke volgens E wordt gebruikt voor
activiteiten binnen de praktijkruimte -
voorlopig - op het gebied van een trim-
salon voor honden. In de praktijk-
ruimte bevindt zich een tweede deur.
Deze is afgesloten en is dit volgens E
voortdurend. Geopend geeft de deur
toegang tot een halletje, dat tevens een
buitendeur aan de achterzijde van het
pand heeft. Ook deze achterdeur is per-
manent gesloten volgens E. Vanuit de
winkel is het halletje rechtstreeks be-
reikbaar via een deur, waarboven is
aangegeven dat het om een nooduit-
gang gaat.

Naast de praktijkruimte is een apo-
theek ingericht. Deze is uitsluitend via
de praktijkruimte bereikbaar. Tussen
winkel en apotheek is een balie ge-
plaatst. Deze wordt elke avond en bij
afwezigheid van iemand van de prak-
tijk volgens E met een luik afgesloten
en van binnen vergrendeld. Achter de
balie zijn op handbereik slechts ge-
neesmiddelen bereikbaar welke ook
buiten een veterinaire praktijk mogen
worden verhandeld. In de praktijk-
ruimte bevindt zich een gifkast, waar-
van de sleutel in het bezit van E is. In
de gifkast blijken onder meer de vol-
gende geneesmiddelen aanwezig: me-
thadon, xylazine, ketamine en lido-
caïne. In het niet over de balie
bereikbare deel van de apotheek zijn
onder meer UDA- en UDD-middelen
aanwezig zoals sulfapreparaten, terra-
mycine en antibiotica.

HET VERWEER

Door te weigeren namen te noemen
van werkzoekende dierenartsen heeft
de vacaturebank van de KNMvD B en
C niet de door deze gewenste mede-
werking gegeven bij het zoeken van
een potentiële dierenarts-werknemer
voor C. Dit heeft tot gevolg gehad, dat
niet vóór 9 februari 1993, ook niet
door het plaatsen van advertenties,
voor N een dierenarts kon worden aan-
getrokken. Eerst van genoemde datum
af heeft B de beloofde gratis consulten
gegeven. Vóór die datum is er geen
praktijk gedaan. B heeft als directeur
van C zijn invloed aangewend om de
van het N-concept deel uitmakende
dierenartspraktijk niet te laten functio-
neren om alsnog een acceptabele op-
lossing met klagers te vinden. Toen
deze niet werd gevonden, heeft B be-
sloten een paraveterinair in het \'huis-
diercenter\' te plaatsen en de praktijk
om te vormen tot \'een diergeneeskun-
dige praktijk op paraveterinaire basis\'.
Daarbij zou het gaan om door de para-
veterinair te verrichten handelingen
als omschreven in artikel 9 lid 2 sub a
van het Besluit Paraveterinairen (Stbl.
1991/526), waarbij het ook om niet
meer dan die handelingen gaat. Het be-
treft dan het onderzoeken van een dier,
het toepassen van een behandeling,
een operatie daaronder niet begrepen,
een en ander voorzover zulks strekt ter
voorkoming of genezing, leniging, on-
derkenning of opheffing van een aan-
doening, ziekte of ziekteverschijnsel,
pijn of gebrek. Deze handelingen bren-
gen volgens verweerder noodzakelij-
kerwijs met zich mede ook het stellen
van een simpele diagnose, het vaccine-
ren en andere simpele diergeneeskun-
dige handelingen, alles mits op aanwij-
zing en onder controle van een
dierenarts.

Verweerder betwist uitdrukkelijk dat
volgens het Besluit de lijflijke aanwe-
zigheid van de dierenarts wordt ge-
vergd voor deze handelingen.
Verweerder is het niet eens met de in-
terpretatie van het Besluit dat ieder te
behandelen dier tevoren door een die-
renarts zou moeten zijn gezien.
Mr. D heeft in zijn namens B overge-
legd uitgebreid schriftelijk verweer
van 10 maart 1993, na de hoorzitting
van 4 maart 1993, gesteld dat door de
onmogelijkheid van B tijdens die zit-
ting aanwezig te zijn diverse aspecten
onvoldoende aan het licht zijn geko-
men.

DE OVERWEGINGEN
In de eerste plaats dient de vraag te
worden beantwoord of de (aankondi-
ging van de) vestiging van een dierge-

-ocr page 78-

neeskundige praktijk te X aan B te Y
dient te worden toegerekend.
Verweerder hieeft gesteld, dat niet hij,
doch C een vestiging heeft voorgeno-
men en dat hij het plan had om de X\'se
dierenartsen in te schakelen om de ve-
terinaire werkzaamheden, eventueel
bij toerbeurt, te laten verrichten.
Volgens B zijn praktijk- en wacht-
ruimte ook via een ingang buitenom
bereikbaar en kan het winkelend pu-
bliek op afspraak bij de dierenarts te-
recht. Diens verrichtingen zouden con-
form de tarieven van de KNMvD
worden berekend. De dierenartsprak-
tijk heeft binnen de onderneming van
C een eigen boekhouding. Anderzijds
behoeven volgens B de verrichtingen
van de dierenarts in de N-ondememing
niet winstgevend te zijn. De dierenspe-
ciaalzaak krijgt -de Raad begrijpt: als
rendement- volgens B meer glamour
door de aanwezigheid van de dieren-
arts.

Een dierenarts, lid van de KNMvD,
dient zich te onthouden van het bevor-
deren van activiteiten van derden op
veterinair gebied, welke tot gevolg
kunnen hebben, dat andere dierenart-
sen oneerlijke concurrentie wordt aan-
gedaan (artikel 10a Code voor de
Dierenarts). Op die grond heeft in re-
delijkheid beschouwd B als directeur
en aandeelhouder van C zich de vraag
moeten stellen of de vestiging van C
onder de naam N in een \'huisdiercen-
ter\' te X met daarin een in loondienst
van B werkzame dierenarts niet in
strijd zou zijn met de plicht zich te ont-
houden van het bevorderen van die ac-
tiviteit. Op zijn minst toch had het op
de weg van B als directeur van C gele-
gen om zich, overeenkomstig het daar-
omtrent in de Code bepaalde, in een
vroegtijdig stadium over de voorgeno-
men vestiging in verbinding te stellen
met zowel de Provinciale Begelei-
dingscommissie Praktijkuitoefening
als met de in X gevestigde collegae-
gezelschapsdierenpraktici. B heeft dit
alles nagelaten. Buitendien behoorde
B duidelijk te zijn, dat door het aanbie-
den van gratis consulten en door als
beleidsbepalend bestuurder van C te
gedogen, dat de verrichtingen van een
dierenarts in het \'huisdiercenter\' niet
rechtstreeks winstgevend zouden zijn,
maar het rendement van die verrichtin-
gen gevonden zou worden in meer
\'glamour\' voor de dierenspeciaalzaak,
gehandeld werd in strijd met het in de
Code bepaalde omtrent het plegen van
publiciteit en het hebben van een fi-
nancieel belang bij een commerciële
activiteit van derden. Immers, terzake
van het maken van reclame is ontoe-
laatbaar de suggestie, dat men bij de
betrokken dierenarts - in dit geval B of
de door deze voor C in dienst genomen
dierenarts - door een gratis consult
voordeliger dan bij andere dierenart-
sen kan worden geholpen (artikel 10
Code voor de Dierenarts). Ontoelaat-
baar te achten is voorts het hebben van
een financieel belang van B in C, nu
zich dit - naar hierna zal blijken - niet
verdraagt met de plaats en de functie
van de diergeneeskundige stand (arti-
kel 13 Code voor de Dierenarts).

494

In strijd met de feiten heeft B aange-
voerd, dat de diergeneeskundige prak-
tijkruimte en de apotheek ook recht-
streeks, buiten het \'huisdiercenter\'
om, bereikbaar zouden zijn. Iminers,
de Commissie uit de Raad is gebleken,
dat de directe toegangsdeuren perma-
nent zijn afgesloten. De Raad begrijpt,
dat B relevant acht of een lokaliteit
waarin een dierenarts praktizeert al
dan niet via de openbare weg en niet
uitsluitend via een dierenspeciaalzaak
bereikbaar is. Ten onrechte, naar
hierna zal blijken.

Klagers stellen, dat de vestiging bin-
nen een winkelcentrum van een die-
renarts in een en hetzelfde pand waarin
ook een dierenspeciaalzaak/trimsalon
is gevestigd valse concurrentie schept.
Klagers beroepen zich daarbij op een
door hen op 3 maart 1993 van de
KNMvD ontvangen faxbericht be-
treffende dierenartsenpraktijk en die-
renwinkel. \'Combinatie\' daarvan
wordt daarin slechts toelaatbaar ge-
acht, indien: de dierenarts geen enkel
belang heeft in de dierenwinkel, de
dierenarts - vrij gevestigd volgens de
daarvoor geldende regels - de praktijk
als zelfstandige prakticus verzorgt en
de dierenartsen uit een plaats of regio
collectief als zelfstandige praktici de
bewuste dierenartsenpraktijk verzor-
gen/bemannen (insluiseffect). Nu,
naar de Raad is gebleken, laatstge-
noemde voorwaarde niet meer voor-
koint in het nader standpunt van het
Hoofdbestuur van de KNMvD wordt
in deze zaak daaraan voorbij gegaan.
Gelet op het daaromtrent in de Code
voor de Dierenarts bepaalde volgt de
Raad voor het overige nadrukkelijk de
door het Hoofdbestuur gegeven lezing
van de binnen de KNMvD voor haar
leden terzake van \'dierenartsenprak-
tijk gecombineerd met een dierenwin-
kel\' geldende regelen. Omtrent het be-
grip \'combinatie\' daarbij dient duide-
lijkheid te bestaan. Bedoelde regelen
sluiten niet uit. dat een dierenartsen-
praktijk in een winkelcentrum is ge-
vestigd naast een dierenwinkel en
evenmin, dat de praktijkruimte onder-
deel uitmaakt van hetzelfde pand,
waarin een dierenwinkel is gevestigd
en uitsluitend via deze laatste te berei-
ken is. Deze situatie is vergelijkbaar
inet die van de oogarts, die spreekuur
houdt in een zelfstandige praktijk-
ruimte, welke slechts via de winkel
van een opticiën bereikbaar is en door
deze laatste tegen een normale huur-
prijs aan de arts ter beschikking is ge-
steld.

K o n 1 n k l ij k k N e d t; r 1 a n [) s e maatschappij voor D i e r g e n i: e s k u n d e

Klagers refereren in hun klacht aan
met name het bepaalde in de artikelen
17, 18 en 91 van de Code voor de
Dierenarts. Het beroep op eerstge-
noemde artikel, dat het B verbiedt de
diergeneeskundige praktijk uit te oefe-
nen in \'samenwerkingsverband\' inet
een derde, die geen prakticus is, in dit
geval C, kan niet als gegrond worden
gezien, nu niet is gebleken, dat C feite-
lijk beschouwd verantwoordelijkheid
heeft aanvaard voor de praktijkuitoe-
fening door B. Daaraan doet niet af,
dat C in beginsel bereid geweest kan
zijn met name financiële aansprake-
lijkheid te aanvaarden voor een binnen
N werkzame dierenarts, die door B is
aangesteld. De Raad volgt klagers wel
in hun stelling, dat B zich door zijn po-
sitie binnen C, namelijk niet slechts
die van aandeelhouder, maar in het bij-
zonder ook van directeur, bij het ver-
richten van zijn werkzaamheden niet
zo vrij en onalliankelijk mogelijk heeft
opgesteld en wel door zijn naam aan N
te verbinden, terwijl C door het exploi-
teren van een \'diergeneeskundige
praktijk op paraveterinaire basis\', naar
hierna zal blijken, handelde in strijd
met wettelijke voorschriften als vervat
in de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde.

Met betrekking tot het beroep van kla-
gers op het bepaalde in artikel 91 van
de Code voor de Dierenarts, welke ar-
tikel het de prakticus verbiedt \'voor re-
kening van\' een dierenwinkel dierge-
neeskundige handelingen te
verrichten, indien die dierenwinkel in
strijd handelt met enig voorschrift op
veterinair gebied, dient te worden vast-
gesteld. dat binnen C onder de naam N
weliswaar door het afgeven van be-
paalde diergeneesmiddelen in strijd
met de Diergeneesmiddelenwet is ge-
handeld, maar niet is gebleken, dat B

-ocr page 79-

geheel voor rekening van C handelin-
gen heeft verricht. Immers, niet weer-
sproken is, dat de boekhouding van de
binnen het \'huisdiercenter\' geëxploi-
teerde diergeneeskundige praktijk af-
zonderlijk werd gevoerd. Dat die prak-
tijk geen winstoogmerk had, laat
onverlet dat de door klagers aange-
haalde bepaling in de Code voor de
Dierenarts in dit geval toepasselijk-
heid mist.

De Raad dient tenslotte in zijn overwe-
gingen te betrekken de stelling van
verweerder, dat er eerst sedert 9 febru-
ari 1993 van enige praktijkuitoefening
in N in enigerlei vomi sprake is. Het
zou gaan om een diergeneeskundige
praktijk op paraveterinaire basis. De
krachtens het Besluit Paraveterinairen
vereiste aanwijzingen, controle en lei-
ding vinden volgens verweerder plaats
door een plaatselijke dierenarts te X of,
als deze niet gevonden is, door B zelf
Niet weersproken door of namens B, C
of E is, dat ook vóór genoemde datum
door het \'huisdiercenter\' van C, waar-
van B directeur is, diergeneesmiddelen
zoals oridermyl zijn afgegeven, terwijl
die afgifte aan een dierenarts is voor-
behouden. Als getuige gehoord heeft E
voorts bevestigd met medeweten en
goedkeuring van B haar paraaf te heb-
ben gezet bij \'handtekening dieren-
arts\' in een vaccinatieboekjc.
De te X gevestigde gezelschapsdieren-
praktici hebben geen bereidheid ge-
toond aan de niet in hun dienst zijnde E
aanwijzingen of leiding te geven voor
respectievelijk bij haar handelingen
als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van
vorengenoemd Besluit. Met betrek-
king tot B staat onweersproken vast,
dat deze weliswaar aan E een alge-
mene werkinstructie heeft gegeven
alsmede een geschrift \'handverkoop
medicijnen\', maar anderzijds even-
zeer, dat B een door E als dierenartsas-
sistente behandeld dier in het binnen
het \'huisdiercenter\' gevolgd systeem
niet onvoorwaardelijk moet hebben
gezien.

De Raad volgt verweerder niet in diens
standpunt dat, nu in de vigerende wet-
geving de dierenartsassistenten zijn
gebracht onder het begrip paraveteri-
nairen, dit inhoudt dat zij daardoor de
mogelijkheid hebben de diergenees-
kundige praktijk (in beperkte omvang)
zelfstandig uit te oefenen. Weliswaar
zijn enige met name genoemde groe-
pen paraveterinairen, zoals veeverlos-
kundigen en dierpfysiotherapeuten,
daartoe wel gerechtigd, maar de die-
renartsassistent werkt onder direct toe-
zicht van een dierenarts. De dierenarts-
assistent staat een dierenarts bij en is
derhalve niet tot zelfstandige vrije be-
roepsuitoefening gerechtigd. Het in
werking treden van de Wet op de
Uitoefening in de Diergeneeskunde
heeft daarin geen wijziging gebracht.

Bij haar plaatsopneming is de
Commissie uit de Raad gebleken, dat
naast de ingang van het \'huisdiercen-
ter\' een bord is geplaatst, waarop de
mededeling dat aldaar een dierenarts
aanwezig is. Dit strookt niet met de
werkelijkheid. De aankondiging is
misleidend, daar cliënten niet naar ui-
terlijk vertoon het verschil kunnen
vaststellen tussen een veterinair en een
dierenartsassistent indien beiden een
witte jas dragen. Van cliënten mag niet
worden verwacht en verlangd, dal zij
een legitimatie vragen. Deze feitelijke
situatie moet aan verweerder, als di-
recteur van C worden toegerekend.
Immers, zo hij voor het optreden daar-
van geen aanwijzingen mocht hebben
gegeven, dan heeft hij deze situatie ten
minste gedoogd en nagelaten daarte-
gen maatregelen te treffen.

CONCLUSIE

De vorenstaande overwegingen leiden
tot de gevolgtrekking, dat de klacht ge-
grond is.

In de eerste plaats heeft B nagelaten
zorg te dragen voor tijdige aanmelding
van de diergeneeskundige praktijk van
C te X bij de Provinciale Begeleidings-
commissie Praktijkuitoefening.
In de tweede plaats heeft B verzuimd
van het voornemen van de vestiging
van een diergeneeskundige praktijk te
X de buurtcollegae ofwel klagers in
kennis te stellen. Eerst nadat zij een
klacht hadden ingediend bij de Raad
heeft B namens C samenwerking aan-
geboden.

In de derde plaats heeft B zijn mede-
werking verleend aan het aanbieden
van gratis consulten door C.
Tenslotte heeft B, directeur van C,
gedoogd dat deze handelde in strijd
met wettelijke voorschriften als be-
doeld in de Wet op de Uitoefening in
de Diergeneeskunde en de Dierge-
neesmiddelenwet (artikel 8 Code voor
de Dierenarts).

Voorzover mr. D, raadsman van B, in
zijn na de laatste hoorzitting inge-
brachte verweerschrift mocht hebben
beoogd te stellen, dat - nu B tijdens die
hoorzitting wegens vakantie niet ter
zitting is verschenen - zijn cliënt on-
voldoende mogelijkheid tot verweer is
geboden en in zijn verdediging is ge-
schaad, passeert de Raad dit verweer
nu B tijdens de eerste hoorzitting in
persoon is verschenen en hem de gele-
genheid is geboden uitvoerig ook
mondeling van zijn standpunt in deze
zaak te doen blijken.
Dat eerst na het indienen van de klacht
door B gratis diergeneeskundige han-
delingen te X zijn verricht en de aange-
kondigde diergeneeskundige praktijk
op 9 februari 1993 inmiddels zou zijn
omgezet in een diergeneeskundige
praktijk \'op paraveterinaire basis\' doet
aan de onrechtmatigheid van het han-
delen van B en de gegrondheid van de
klacht niet af

Rekening houdend met de ernst van de
aan B als lid der KNMvD toe te reke-
nen gedragingen heeft de Raad gecon-
cludeerd tot de volgende beslissing.

BESLISSING

Gelet op het bepaalde in artikel 49 van
de Statuten van de
Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde
legt de Ereraad aan B te
Y op de volgende maatregelen:

1. Schorsing van het lidmaatschap tot
en met 31 december 1993;

2. een geldboete van f 20.000,-- (twin-
tigduizend gulden), te voldoen aan
de
Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde,
waarvan f 10,000,-- (tienduizend
gulden) voorwaardelijk, met dien
verstande dat de boete tot laatstge-
noemde bedrag niet zal worden
geëffectueerd, indien B te Y zich
gedurende een termijn van driejaren
onthoudt van handelingen in strijd
met de Statuten. Reglementen en
bindende besluiten van de
Maatschappij alsmede met de eer en
waardigheid van de diergeneeskun-
dige stand, zoals vastgelegd in de
Code voor de Dierenarts, en met de
belangen van de Maatschappij en
van haar leden;

en gelast bekendmaking van deze
tuchtmaatregelen in het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde
zonder vermel-
ding van de initialen en woonplaats
van betrokkenen.

-ocr page 80-

Voorheen hadden echtparen en samen-
wonenden - hierna te noemen partner -,
waarvan een van beiden een onderne-
ming dreef en waarin ook de partner
werkzaam was, de keuze uit twee fis-
cale alternatieven.

De eerste mogelijkheid is de zoge-
naamde meewerkaftrek. Afhankelijk
van het aantal uren dat in de onderne-
ming is meegewerkt, krijgt de partner-
ondernemer een bepaalde aftrekpost.
Bij de meewerkende partner wordt
daarvoor niets belast.
De andere keuze is het toekennen van
een reële arbeidsbeloning aan de mee-
werkende partner. De beloning geldt
als aftrekpost voor de ondernemer en
de beloning wordt belast bij de partner.
Thans is er een derde alternatief, nl. de
man/vrouw-maatschap, waarbij beide
partners als ondernemer gaan optre-
den.

Een wijziging in de Wet inkomstenbe-
lasting per 1 januari 1990 maakt het
aangaan van een man/vrouw-maat-
schap veel eenvoudiger.
Wat is er aan de hand? Het was voor
partners altijd al mogelijk om samen
een maatschap aan te gaan, maar in de
praktijk stuitte men op aanzienlijke
fiscale problemen. Bij het aangaan van
een maatschap wordt namelijk een
deel van de onderneming overgedra-
gen. Dit betekende dat belasting be-
taald moest worden. Dc nieuwe rege-
ling maakt het mogelijk om de
maatschap tussen partners fiscaal ge-
ruisloos tot stand te brengen. Aan deze
fiscale faciliteit is een aantal voor-
waarden verbonden. De partner met
wie de maatschap aangegaan wordt,
mag niet ouder zijn dan 55 jaar en de
partner moet dezelfde fiscale boek-
waarden aanhouden.

VOOR- EN NADELEN
Voordelen

De belangrijkste voordelen zijn dat de
maatschap twee fiscale ondernemers
oplevert. Man en vrouw krijgen beiden
recht op de fiscale aftrekposten voor
ondernemers; dus ontstaat een verdub-
beling van de ondememingsfacilitei-
ten. Dit betekent dat beiden zelfstandig
aanspraken hebben op: zelfstandigen-
aftrek (mits 1225 uur of meer wordt
gewerkt), fiscale oudedagsreserve en
de vrijstelling terzake van het onderne-
mingsvermogen in de vermogensbe-
lasting. De toetredende partner kan ge-
durende de eerste driejaren bovendien
nog een extra aftrekpost claimen in de
vorm van de startersaftrek ad ƒ 2.351 ,-
(1993). Door het maatschapsverband
wordt verder de winst verspreid over
de partners. Een echtgenoot die alleen
het inkomen verdient valt veel sneller
in een hoger tarief voor de inkomsten-
belasting. Door de spreiding van de
winst kan maximaal gebruik gemaakt
worden van de laagste tarieven van de
inkomstenbelasting. Als de onderne-
ming te zijner tijd verkocht wordt, dan
krijgen beiden de stakingsvrijstelling
van ƒ 20.000,- (2 x ƒ 45.000,- indien
ouder dan 55 jaar) en de overige sta-
kingsfaciliteiten zoals de stamrechtaf-
trek. Enig rekenwerk leert dat de te be-
talen belasting bij de maatschap door
deze voordelen veelal het laagste is.

Nadelen

Veel ondernemers trouwen buiten ge-
meenschap van goederen. De reden
hiervan is vaak dat hierdoor de niet-
ondememer niet aansprakelijk is voor
de ondememingsschulden. Gaat men
een man/vrouw-maatschap aan, dan
zijn beide partners met hun vermogen
aansprakelijk voor de ondememings-
schulden. In de praktijk is de ander
echter toch at aansprakelijk indien de
partner niet-ondememer zich borg
stelt bij het aangaan van een lening
voor de onderneming.

De waarde-ontwikkeling van de firma
gaat voortaan man en vrouw aan. Bij
echtscheiding of vererving kan dit (on-
gewenste) consequenties hebben.

BELEID MAN/VROUW-
MAATSCHAP

Het ministerie van Financiën heeft in-
middels bekend gemaakt welke voor-
waarden gelden om de man/vrouw-
maatschap fiscaal te accepteren.

Algemene vereisten

- Beide partners moeten daadwerke-
lijk de onderneming drijven.
Bovendien moeten ze allebei ge-
rechtigd zijn tot het vermogen van
de onderneming.

- Er moet voor iedere partner sprake
zijn van een eigen winstaandeel en
een eigen aansprakelijkheid.

- De winstverdeling dient zakelijk te
zijn. De verdeling van de winst moet
in verhouding staan tot de geleverde
inspanningen van de partners.

Ondermaatschappen tussen echtge-
noten

Indien de partner zelf zijn beroep uit-
oefent als lid van een maatschap en de
partner niet-ondememer treedt niet toe
tot deze hoofdmaatschap, maar man en
vrouw gaan het maatschapsaandecl
gezamenlijk exploiteren, dan hebben
de partners een nevenmaatschap. Het
ministerie gaat er vanuit dat er niet
veel situaties denkbaar zijn dat deze
constmcties fiscaal werken.

Vrije Beroepsbeoefenaren

Een ondememer die een vrij beroep
uitoefent waarvoor specifieke kwali-
teitseisen worden gesteld (bijvoor-
beeld het beroep van dierenarts) en die
op grond van dwingendrechtelijke be-
palingen geen maatschap met een niet-
gckwalificeerde partner mag aangaan,
kan ook fiscaal geen maatschap tot
stand brengen. Ook als sprake is van
een maatschapsovereenkomst blijft, zo
spreekt het ministerie van Financiën,
de ondememing geheel voor rekening
en risico van dc beroepsbeoefenaar ge-
dreven.

Deze recente richtlijn van het ministe-
rie is negatief voor de man/ vrouw-
maatschap tussen gekwalificeerde en
niet-gekwalificeerde partners in het
vrije beroep, zoals huisart.sen, dieren-
artsen, tandartsen, etc. Inmiddels zijn
dan ook de eerste geschillen over deze
maatschappen bij de fiscale rechter
aanhangig gemaakt.

Samenvattend

Door de mogelijkheid om de ondeme-
mersfaciliteiten te verdubbelen is de
man/vrouw-maatschap zeer aantrek-
kelijk. Alleen in reële situaties zal de
man/vrouw-maatschap fiscaal be-
staansrecht kunnen hebben. Het beleid
van de fiscus is vooralsnog dat de
man/vrouw-maatschap, met een niet-
gekwalificeerde partner, niet zal wor-
den geaccepteerd. Indien men de nade-
len voor lief neemt, is het aangaan van
een man/vrouw-maatschap een loterij
zonder nieten.

Indien u vragen heeft met betrekking
tot de man/vrouw-maatschap, kan men
contact opnemen met het KNMvD-se-
cretariaat en vragen naar de heer Te
Giffel,

-ocr page 81-

BELANGENBEHARTIGING
In juli 1991 organiseerde de KNMvD
een bijeenkomst voor de lokatiehoof-
den van de Rijksdienst voor Keuring
van Vee en Vlees (RVV), Er werd ge-
sproken over de positie van de dieren-
arts binnen de RVV, carrière-perspec-
tieven en managementaspecten van de
functies van dierenartsen binnen de
veterinaire volksgezondheid. Er werd
toen opgemerkt, dat er van de RVV
weinig bcleidsinvloed uitgaat, terwijl
er toch een groot aantal dierenartsen
verantwoordelijk is voor de vleeskeu-
ring, Ook de IKB-deskundigheid van
de dierenarts en de toegevoegde
waarde van de dierenarts voor de orga-
nisatie RVV kwamen aan bod.
Uit deze vergadering kwam naar voren
dat er behoefte was aan een kleine
groep enthousiaste RVV-dierenartsen,
die zich over deze onderwerpen, zoals
de toekomstperspectieven van de die-
renarts binnen de RVV zou buigen.
Deze groep zou zich ook bezig moeten
houden met de vereniging van de ver-
snipperde belangenbehartiging van de
dierenarts in de vleeskeuring. Zo werd
in april \'92 op initiatief van het hoofd-
bestuur de Klankbordgroep RVV ge-
boren, In de Klankbordgroep namen
leden van de Maatschappij en van dc
Groep GKZ zitting, maar ook niet-le-
den en leden van Nieuw Elan, De he-
ren Cremers en J,W,A,A, Driessen
vervulden de functie van voorzitter en
secretaris, Dc groep kreeg ondersteu-
ning van een stafmedewerker van de
Maatschappij, mevrouw M,C, van
Oostrum-Schuurman Hess,

De Klankbordgroep besloot zich te be-
perken tot de belangenbehartiging van
de dierenartsen,\'De werkzaamheden
moeten niet in het teken staan van een
soort klachtenlijst van dierenartsen,
werkzaam bij de RVV\', aldus de
groep. Het doel was te komen tot een
inventarisatie van de belangenbeharti-
ging met een aanbevelingenlijst, als
een advies aan het hoofdbestuur.

NIEUW ELAN IN GKZ

Opgelucht - de klus was geklaard - bood de heer F.X.M.M. Cremers op 26
april het rapport van de Klankbordgroep RVV aan het hoofdbestuur aan.
Het advies in de vorm van het rapport \'Nieuw elan in GKZ - Aanbevelingen
voor een optimale belangenbehartiging van de dierenarts in overheidsdienst\'
brengt algemene zaken in kaart, die betrekking hebben op de belangenbehar-
tiging van dc dierenarts, werkzaam binnen het overheidsapparaat. GKZ staat
voor gezondheids- en kwaliteitszorg.

door Sophie Deleu

>mmwm m

ZORGENKIND

\'De groep bestond uit vogels van di-
verse pluimage. Als ik er echter op te-
rug kijk, dan heeft deze groep zich bin-
nen de kortste keren tot een team
ontwikkeld\', zei Cremers bij de over-
handiging. Hij was ervan overtuigd dat
dit mogelijk was, doordat de deelne-
mers aan de groep zowel dierenartsen,
als werknemers bij de RVV waren.
De groep heeft een groot aantal ideeën
gegenereerd en uitgewerkt in het rap-
port. Waar er hiaten in kennis waren,
zijn die aangevuld met behulp van in-
terviews met ter zake kundige perso-
nen.

\'Bij het op schrift stellen van al deze
informatie werd pas goed duidelijk
wat het voordeel was van de onder-
steuning vanuit het bureau. Het is voor
een groot deel aan Marij van Oostrum
te danken dat het rapport nu en in deze
vorm voor ons ligt\', vertelde Cremers.
Hij sprak de hoop uit dat het rapport
goed door het hoofdbestuur ontvangen
zou worden en overhandigde profdr.
E.H. Kampelmacher het eer.ste exem-
plaar.

Kampelmacher dankte hem en de
Klankbordgroep hartelijk: \'Dieren-
artsen, werkzaam binnen de overheid
zijn toch altijd een zorgenkind voor
ons geweest. Wij trachten hun belan-
gen zo goed mogelijk te behartigen,
maar dit gaat niet altijd van een leien

-ocr page 82-

port staat ook op de agenda van de ver-
gadering van het algemeen bestuur in
augustus.

dakje. Wij zijn lieel blij dat er nu con-
crete aanbevelingen gefomiuleerd zijn
en zullen veel aandacht aan het rapport
besteden\'.

\'Nieuw elan in GKZ\' is al besproken
in het overleg van Nieuw Elan met
Groep GKZ en de KNMvD. Het rap-

De traditionele vijfdejaars-reünie staat
voor de deur.

Vorig jaar is het er helaas niet van ge-
komen, maar nu kunnen we er weer
met verdubbelde kracht tegenaan.
Ook deze keer is de plaats van samen-
komst gelegen in het Brabantse land en
wel in Uil varenbeek.
Het tijdstip nadert inet rasse schreden:
Op 27, 28 en 29 augustus hopen wij
\'de harde keni\' weer te ontmoeten.

REUNIE VIJFDE STUDIEJAAR
1985-1986

Zetje dienst om, blokkeer je vakantie
en zorg dat je erbij bent. voor een
avond, een dag of het gehele weekend.
Geef je zo snel mogelijk op bij één van
je jaargenoten: Solveig Asyee. 030-
311886; Ruud Bloinmaert. 036-
5345306; Rens van Dobbenburgh.
04244-3529; Gerard van Eydcn.
03418-60478; Nicole Reens. 030-
719070; Peter Rely veld, 030-734840;
Martin Valks. 080-604415.

te sneller de ronde langs de borden. Dit
betekent dat de bedenktijd telkens kor-
ter wordt. Belangstellenden die de uit-
daging aan willen gaan kunnen contact
opnemen met Bertie Koekkoek of
Marjoleine de Mol. die bereikbaar zijn
op het bureau van de KNMvD, tele-
foon 030-510111. Aanmelding is ook
mogelijk via het deelnamefonnulier
Jaarcongres/Sportdag dat u als bijlage
bij de uitnodiging voor het jaarcongres
wordt toegezonden.

HOCKEY TIJDENS
SPORTDAG

Voor de zesde achtereenvolgende keer
zullen de Nederlandse Veterinaire
Hockeyers en de aanstaande collegae
op de velden van de Enschedese
Hockey Vereniging (EHV) de degens
kunnen kruisen.

Ook de hockeyende partners worden
hiervoor uitgenodigd. Het complex
van EHV omvat twee kunstgrasvel-
den. Het clubhuis biedt alle mogelijk-
heden om er ook op sociaal gebied een
succesvolle dag van te maken.
Bovendien is het complex van EHV
zeer gemakkelijk te bereiken. Het is
zaak om nu al deze datum in de agenda
te noteren. Aan het eind van het toer-
nooi wordt weer een wedstrijd ge-
speeld tussen het Dutch Veterinary All
Star Team en het Veterinaire
Studenten Touring Team.
Al met al dus een vooruitzicht op een
dag vol gezellig hockey.

R. Back
coördinator
hockey

Bayer

SCHAKEN NIEUW

ONDERDEEL

SPORTDAG

Het bridgen is als denksport inmiddels
een vast onderdeel van de jaarlijkse
sportdag. Op 30 september beleeft de
sportdag een ware primeur door de in-
troductie van wederom een denksport:
schaken. Niet zozeer in toemooivomi,
maar wel zodanig gegoten dat het
competitie-element niet ontbreekt.

Bureauredacteur Ronald Haring van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
geeft een zogeheten simultaan. De si-
multaangever neemt het op tegen
meerdere schakers tegelijk, allianke-
lijk van het aantal aanmeldingen.
Degene die Ronald Haring weet te ver-
slaan valt in de prijzen; lukt dat echter
niemand dan wordt de beste partij ge-
selecteerd of degene die het langst te-
genstand heeft geboden.
Een simultaanschaakwedstrijd gaat als
volgt:

De simultaangever hanteert in alle par-
tijen de witte stukken en maakt al zet-
tend zijn ronde langs de borden. Als de
simultaangever bij een volgend bord
beland is, dan dient de betreffende te-
genstander op dat moment zijn zet uit
te voeren.

Hoe meer tegenstanders afvallen, des

«

WAA

Upjohn

ENÜ

E O
SOLVAY

DUPHAR ANIMAL HEALTH BENELUX

Ooochi&Ti

®
SOLVAY

-ocr page 83-

JAN HENDRIK
GERRIT VAN WIJHE

Geheel onverwacht overleed op 19 fe-
bruari 1993 collega Jan Hendrik
Gerrit van Wijhe. Zijn plotselinge
dood was een grote schok.

Jan werd op 12 augustus 1928 in
Apeldoorn geboren, waar hij ook zijn
jeugd doorbracht. Na het doorlopen
van de lagere school ging hij in 1941
naar de Chr. H.B.S. eveneens in
Apeldoorn, die hij vlot doorliep.
Ondanks het feit dat hij vanaf de herfst
1944 tot de bevrijding in 1945 onder-
gedoken is geweest op hel Kamper-
eiland lukte het hem in juni 1946 met
succes zijn eindexamen te halen.
In september 1946 begon hij zijn stu-
die diergeneeskunde. Jan studeerde
gemakkelijk, zodat hij snel zijn studie
kon voltooien. Op 7 oktober 1952 be-
haalde hij zijn diploma. Na zijn studie
assisteerde hij in verschillende prak-
tijken onder meer in Haaksbergen,
Meppel en Dalfsen. In de laatste prak-
tijk leek hij zijn definitieve plaats te
zullen vinden. Toen werd hem echter
gevraagd te solliciteren naar een func-
tie bij de Provinciale gezondheids-
dienst voor dieren in Zuid-Holland te
Gouda. Hij reageerde hierop en dit
leidde ertoe dat hij per I mei 1953 in
dienst trad bij genoemde dienst, met
als taak de leverbotbestrijding en
werkzaamheden ten behoeve van de
georganiseerde dierziektenbestrijding
(tuberculose en mond- en klauwzeer).
In augustus 1955 trad hij in het huwe-
lijk met Elisabeth van Rheenen. Uit dat
huwelijk werden drie kinderen gebo-
ren: twee dochters en een zoon.

nenonam

Toen Zuid-Holland in 1956 vrij was
van rundertuberculose kreeg hij als
nieuwe taak de bestrijding van
Brucella abortus. Dit was een uiterst
moeilijke opgave, omdat er nogal wat
weerstanden bij de veehouders over-
wonnen moesten worden. In 1963 kon
Zuid-Holland \'abortus vrij\' worden
verklaard, dankzij de inspanning van
velen en Jan in \'t bijzonder.

Per 1 augustus 1962 werd Jan be-
noemd tot adjunct-directeur van de
dienst en per I december 1963 volgde,
na het overlijden van de toenmalige di-
recteur collega A.A. Oskam, zijn be-
noeming tot directeur. Naast het lei-
dinggeven aan de dienst en de vele
organisatorische activiteiten ten be-
hoeve van de dierziektenbestrijding
werd ook veel tijd gevraagd voor het
uitwerken van de nieuwbouwplannen
die nog in een eerste stadium verkeer-
den ten tijde van zijn benoeming. In
1971 is het nieuwe gebouw gereali-
seerd en kon de verhuizing plaatsvin-
den vanuit de oude kazerne naar een
modern gebouw aan de Ronsseweg te
Gouda.

De taken van de gezondheid.sdiensten
waren intussen uitgebreid. Naast de
georganiseerde dierziektenbestrijding
kwam het accent steeds meer te liggen
hij de tweedelijns diergeneeskunde.
Dit vereiste steeds inspelen op nieuwe
situaties.

Er waren in die tijd nog elf provinciale
gezondheidsdiensten, maar al snel
kwamen er plannen om te komen tot
minder, maar grotere en beter geoutil-
leerde vestigingen. Grote reorganisa-
ties waren opkomst. Zeer intensief is
Jan daarbij betrokken geweest.
Opnieuw moesten talloze problemen
overwonnen worden. Na vele voorbe-
reidende jaren mondde dit in april
1980 uit in de fusie van de gezond-
heidsdiensten in Noord-Holland,
Zuid-Holland en Zeeland tot één
\'Stichting gezondheidsdienst voor die-
ren in West-Nederland\'. Toen in mei
1982 ook de gezondheidsdienst
Utrecht mee fuseerde kreeg de dienst
de naam \'Stichting gezondheidsdienst
voor dieren West- en Midden-
Nederland\'. Jan werd ook van deze
dienst directeur.

Tot zijn afscheid op 1 december 1988
heeft hij zijn werk met groot enthou-
siasme en met grote inzet gedaan, hier-
bij gesteund door een enorm geheugen
en het vermogen uit stukken en rappor-
ten snel de kern te kunnen halen.
Gemakkelijk stelde hij zich steeds ter
beschikking als het ging om het belang
van de dienst en het belang van de vee-
houders. Het is altijd zijn streven ge-
weest de gezondheidsdienst dicht bij
de veehouders te brengen. Vooral vóór
de fusie heeft hij vele winteravonden
doorgebracht in kleine rokerige zaal-
tjes om aan kleine groepen veehouders
uiteen te zetten waar het bij de georga-
niseerde dierziektenbestrijding om
ging. Dankzij zijn gemakkelijke om-
gang met de mensen en zijn humor is
hij zeker in zijn opzet geslaagd en heeft
hij voor het welslagen van de ziekten-
bestrijding de onmisbare medewer-
king van de veehouders gekregen. Een
van zijn doelstellingen is altijd ge-
weest een goede relatie te hebben met
zowel veehouders als dierenart.sen en
met de landbouworganisaties. Waar
mogelijk zocht hij samenwerking. Hij
was een man van het harmoniemodel.

Voor het personeel was Jan een goede
\'baas\'. Hij had meestal een vriendelijk
woord, toonde regelmatig zijn humor
en was nooit rancuneus. Hij was sterk
sociaal denkend. Dit bracht met zich
mee dat hij voor iedereen aanspreek-
baar was. De deur van zijn kamer
stond altijd open.

Uit hoofde van zijn functie hij ad-
viseur van vele besturen van land-
bouworganisaties in zijn werkgebied.
Ook is hij vele jaren secretaris van de
Provinciale vestigingscommissie van
de afdeling Zuid-Holland van de
Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde
geweest.

Naast alle werkzaamheden, voort-
vloeiend uit zijn functie heeft hij nog
veel ander werk gedaan. Zo heeft hij in
1972 zijn bijdrage geleverd aan de
feestelijkheden rondom \'Gouda 700\'.
Als lid van de gereformeerde kerk,
heeft hij hier vele functies gehad, die
gedurende een flink aantal jaren een
deel van zijn schaarse vrije tijd in be-
slag namen.

Veel tijd heeft hij ook besteed aan de
Goudse Vee- en Kaastentoonstelling
\'GOVEKA\', een jaarlijks in augustus
terugkerend gebeuren waarvoor grote
belangstelling bestaat. Veehouders en
burgers ontmoeten elkaar te midden
van een groot aantal dieren rondom
het stadhuis. Vanaf 1964 was hij advi-

-ocr page 84-

seur van het algemeen bestuur van de
GOVEKA en vanaf 1970 tot 1992
voorzitter. Ook was Jan vele Jaren lid
van Rotary\' Club Gouda. Na een jaar
voorzitter te zijn geweest was hij de
laatste Jaren secretaris. Dat zijn acti-
viteiten werden gewaardeerd bleek
toen hij een koninklijke onderschei-
ding kreeg. Op 28 april / 989 werd hij
benoemd tot Ridder in de Orde van
Oranje Nassau. Een groot moment
voor Jan.

Nu waren er rustiger Jaren voor hem
aangebroken waarin hij vooral tijd

Tijdens het jaarcongres 1993 te
Almelo is er ook weer een parallelpro-
gramma. Op vrijdag 1 oktober bestaat
de keuze uit twee excursies:

JAARCONGRES 1993
ALMELO
1 EN 2 OKTOBER

Excursie 1.
Denekamp

A. Bezoek aan \'Het Singraven\', een
kasteel gelegen in een prachtig ge-

vond voor zijn kinderen, de kleinkinde-
ren en zijn hobby: de geschiedenis van
de tweede wereldoorlog. Helaas heeft
deze periode voor deze dynamische
persoon te kort geduurd.
In besloten kring van familie en enkele
vrienden en kennissen is Jan op 24 fe-
bruari gecremeerd.

Wij wensen Bep en de kinderen veel
sterkte bij hel verwerken van dit plot-
selinge verlies.

Gerrit Schoenmaker
Fike Flamand
John Akkermans

bied, waar u schilderijen en meube-
len uit de 17^ en 18^ eeuw, aarde-
werk, porcelein en gobelins kunt
bezichtigen.

B. Natuur Historisch Museum \'Natura
Docet\', streekmuseum met onder
meer een uitgebreide collectie vo-
gels, zoogdieren, insekten, schel-
pen, sier- en edelstenen, fossielen
en een permanente expositie over
de landschapsontwikkeling van
Twente na de laatste ijstijd.

Excursie 2.

Het Arboretum \'Poort-Bulten\' in De

Lutte

Het Arboretum is een fraai aange-
legd park en omvat 1000 verschil-
lende soorten bomen en heesters,
loofhout en naaldhout, waaronder
een aantal unieke loofbomen. Er
zijn opvallende exotische bomen
uit China en Califomië te zien.
Bij slecht weer wijken we uit naar
Oldenzaal, waar we een bezoek
brengen aan het Historisch Muse-
um \'Het Palthehuis\'. In het fraaie
17^ eeuwse patriciërshuis bevindt
zich het uit 1640 daterende
Palthehuis. Men vindt er overblijf-
selen uit het historische verleden
van Oldenzaal.

Ook voor de zaterdagmorgen, tijdens

de jaarvergadering is er een alternatief

programma.

Excursie l.

Het textielmuseum Jannink te

Enschede

Hier is te zien hoe het dagelijkse le-
ven in Oost-Nederland gedurende
de laatste 150 jaar veranderde. Dit
door de overgang van agrarische
naar een industriële samenleving.
Demonstraties op hand- en mecha-
nisch weefgetouw.

Excursie 2.

Rondleiding door de stad Almelo
Een rondleiding door de stad
Almelo met zijn geheel gereno-
veerde winkelcentrum en haven-
passage wordt verzorgd door een
stedebouwkundige van Gemeente-
werken Almelo. Vertrek bij
Theaterhotel, alwaar vooraf een
korte inleiding wordt gegeven.

Tot ziens in Almelo

-ocr page 85-

I^ltll»«.

BANDEN 1993

SAMENSTELLING BESTUUR STICHTING
PENSIOENFONDS VOOR DIERENARTSEN

Het Bestuur van de Stichting
Pensioenfonds voor Dierenartsen is
momenteel als volgt samengesteld:

S. Dooper (voorzitter)

J.R. de Nooij (vice-voorzitter)

J.K. Prins (secretaris/penningmeester)

Mevr. IJ.H. Beenen-Louwerse

A.M. Visee

C.W.M. Augustijn

H. Meulenaar

in de in september te houden deelne-
mersvergadering zijn de heren J.R. de

\\\'oor het lidmaatschap van de Kuninklijkc
Nederlandse Maatschappij voor

Diergeneeskunde hebben zich aangemeld de
volgende collegae:

Blom, r.P.; 1987; 9201 KR Drachten; H.B.S.-
laan 19,

Feenstra, Mevr. M.; 1993; 8842 LA Welsrijp;
Westerein I I.

Smit, A.J. dc; 1993; 3572 WB Utrecht; De
Blieckstraat 103.

.Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

IJcersma.\'Mevr. J.J.; 1993; 6137 RJ Sittard;
Mozartstraat 21.

Brink. G.J. van den; 1993; 5171 EA
Kaatsheuvel; Juliana van Stolbergstraat 16.
Dijk. T A. van; 1992; 3527 XH Utrecht; Van
Bijnkershoeklaan 259.

(ioossens. Mevr. M.M.C,; 1993; 3981 ZC
Bunnik; Lokhorstlaan 57.
Veerkamp. B.G.; 1993; 3512 CV Utrecht;
Wittevrouwenstraat 36 bis.

.Als kandidaallid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor

Diergeneeskunde heeft het Hoofdbestuur
aangenomen:

Gaaien. Mevr. L.E. van; 3572 SN Utrecht;
Bouwstraat 21.

Lassing, Mevr, N.G,; 3705 ZB Zeist; Warande
24.

Laurier, Mevr. P.; 3512 GK Utrecht;
Oudkerkhof28 A.

Meijninger, Mevr. A.L.; 3511 AB Utrecht;
Oudcgracht 3 B.

.Jubilea:

K.P. Postma te Aerdenhout. afwezig, 40 jaar,
7aug 1993

(Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
30 juni 1993:

Bergh, Mevr. D.H.M. van den
Deuling, Mevr. A.E.H.
Nicstijl Jansen. F.
Smits, J.M.
Touw, Mevr. P.J.

Nooij en Dooper (beide afkomstig uit
de Groep Praktici Grote Huisdieren)
aftredend. De heer Dooper is bereid
om een nieuwe bestuursperiode in te
vullen. De heer De Nooij is wegens de
maximale zittingsperiode van negen
jaar niet herkiesbaar.
Na overleg met de betrokken Groep
stelt het Hoofdbestuur voor de heer
H.A.R. Kok uit Nunspeet voor te dra-
gen voor benoeming in het Bestuur
van de Stichting Pensioen-fonds voor
Dierenartsen, als opvolger van De
Nooij.

Udding, Mevr. L.

Wipkink. Mevr. C.I .

Zuilen, C D. van.

MUTATIES:

204 Beersma, Mevr. J.J.; 1993; 6137 RJ
Sittard; Mozanstraat 21; tel. 046-583341;
wnd.d. (toev. als lid).

205* Bergh, Mevr. D.H.M. van den; 1993; 3524
VG Utrecht; Dolomieten 50; tel. 030-
882095; wnd.d.

211» Borgers. J.W.; 1993; 4621 AJ Bergen op
Zoom; Klimopstraat 26; tel. 01640-57423
privé, 35112 prakt,; p„ medew, bij W.L,
Keers en J,W,M, Zomer; medew. bij J.L.L.
Mouws.

214 Brink, G.J. van den; 1993; 5171 EA
Kaatsheuvel; Juliana van Stolbergstraat
16; tel. 04167-75891; p. (toev. als lid).

217 Bunt. Mevr. C. van dc; 1992; 6135 BE
Sittard; Eisenhowerstraat 501; tel. 046-
583330 privé, 512969 prakt.; p., medew.
bij P.H.M.Schmeitz.

219 Cremers. F.X.M.M.; 1963; 2253 BV
V
(K)rschoten; Chopinlaan 2; tel. 071-
613021 privé. 070-3578860 bur ; specialist
pluimveekeuring R V V.

220 Dam. T.R.W. van; 1991; 1701 GS
Heerhugowaard; Parklaan 8; tel. 02207-
11675 privé, 20661 prakt,; p., gezel-
schapsd,

220 Damen, C.P.R.M.; 1978; 5221 BM \'s-
Hcrtogenbosch; Graaf van Solmsweg 91;
tel. 073-314001 privé, 04116-73951 bur,;
fax 073-314001; dir. G.v.D. Zuid-
Nederland.

220» Damen. H.A.; 1993; 3584 ZB Utrecht:
Enny Vredelaan 63; tel. 030-541721 privé,
08859-51593 prakt.; p., medew. bij Dr. J.J,
Geene, A.J.A.M. Mouwen, J.J. Pen en
T.J.M. Vercammen.

221\'Deuling. Mevr. A.E.H.; 1993; 3524 AT
Utrecht; Texel 189; tel. 030-890676;
wnd.d.

222 Dijk, E P. van; 1992; 3524 XD Utrecht;
Himalaya 20; tel. 030-898362 privé.
03494-62526 prakt.; p.

222 Dijk. T A. van; 1992; 3527 XH Utrecht;
Van Bijnkershoeklaan 259; tel. 030-
932515 privé, 531234 bur.; wet. medew.
R U. (F.D.. vkgr. Inwendige Ziekten en
Voeding der Gr. Huisd.)(toev. als lid).

224 Dommelen. M. van; 1989; 8447 BG
Heerenveen; Barten 65; tel. 05130-50149

Verzamelbanden 1993 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskundezijn in-
middels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen 1988,
1990toten met 1993.

privé. 50195 prakt.; p.. gea.ss. met G.J. van
Heykop. J. Kalsbeek en K. van der Werf

229 Enckevort. H.G.G.M. van; 1986; 5691 PD
Son; Sonniuswijk 37; tel. 04990-74408
privé, 04243-1465 prakt.; p.. geass. met
J.A.M. van Gils, N.W.F.A. Grimme,
H.F.J.M. van Helvoort en LAM.
Tinnemans.

232 Flipsen. F.M.J.M.; 1992; 7772 GV
Hardenberg: Hofweg 91 ; tel. 05232-66453
privé, 05231-3333 prakt,; p., medew. bij
J.M.M. Graafmans en G.J. Streetland.

232» Flores Enrique. E.J.; 1993; 3531 GD
Utrecht; Daendelsstraat 30; tel. 030-
945860; d.

236 Ciijtenbeek, E, van; (ient-1988; 1862 EP
Bergen (NH); Prins Bemhardlaan 40; tel.
02208-98350 privé; p.

236 Goedendorp, P.; 1984; 5406 VD Uden;
Erphoevenweg 2; tel. 04132-67066 privé,
51159,62617 prakt.; p., geass. met A.G.
Peters.

237 Goor, A,E,T, van; 1992; 6017 JN Tilburg;
Nieuwe Bosscheweg 92; tel. 013-42.3498
privé, 331648 prakt ; p„ medew, bij W.R.J.
Rasenbergen W.S.J. Rasenberg.

237 CicKissens. Mevr. M.M.C.; 1993; 3981 ZC
Bunnik; Lokhorstlaan 57; tel. 03405-
63416 privé, 030-539411 bur.; fax 030-
518126; wet. medew. R U. (F.D., vkgr.
(ieneeskunde van Gezelschapsd.)(toev. als
lid).

240 Gulick, Dr. P.J.M.M. van; 1964; U-1983;
5424 TB Elsendorp; Elsendorpseweg 40;
tel. 04925-1484 privé; adv. Joosten
Products B.V.. Weert; R.O.N.

244 Heesen, H.C,; 1986; 3962 GA Wijk bij
Duurstede; Zaagmolen 10; tel. 03435-
76104 privé, 02979-80666 bur.; fax 02979-
84165; vet. adv. Bayer Nederland B.V.

246 Hennecken, M,; 1991; 3417 WN
Montfoort; A,C,M. Muskeynplantsoen 57;
tel. 03484-1912 privé, 2697 prakt.; fax
03484-4642; p., medew. bij L. Pool.

249 Hof, J, van \'t; 1993; 3551 EG Utrecht; 2e
Daalsedijk 169; tel. 030-420157; wnd.d.

252 Huijbers. R.H.J.; 1991; 5283 GD Boxtel;
Rozengaard 11; tel. 04116-86191 privé,
73951 tst. 402 bur,; d. G.v,D. Zuid-
Nederland, afd. Rundveegezondheidszorg.

257 Jonge. Jhr. B. de; 1977; 1106 AX
Amsterdam Z.O.; Rossumplein 7; tel. 020-
6967338 prakt.; fax 020-6962863; p.. ge-
zelschapsd.

259 Kate. H. ten; 1988; 8105 AG Luttenberg;
Helmichstraat 2; tel. 05724-1761 privé.
05486-55065 prakt.; p„ geass. met J.C. de
Jager, J.P.M. Kamp, R. Renting en T.J. de
Vries,

260 Kessel, S,A.A, van; 1992; 7273 PA Haario;
Batendijk 5; tel. 05457-73698 privé, 71270

-ocr page 86-

prakt.; p., medew. bij M.J.W. Bussink, L.
de Haan, P. den Hartog, G. Moolhuizen, J.
Prins, J.C. van der Sar en L.F. van de
Velde.

261 Kissels, W.P.M.L.; 1985; 3705 AJ Zeist;
P.C. Hooftlaan 40; tel. 03404-62020 privé,
079-411321 bur.; fax 079-425013; sales
manager Livestock, Benelux; SmithKline
Beecham Animal Health B.V.

262 KnijfT, P.C.; 1974; 1394 LR Nederhorst
den Berg; De Biezen 5; tel. 02945-2059
privé, 02940-77393 bur.; fax 02940-
19915; h. Personeelszaken Solvay Duphar

B.V.

265 Kraanen-Huizing, Mevr A.M.; 1985; 4715
BH Rucphen; Jan Vermeerstraat 16; tel.
01654-3982; p. (part-time).
273 Linden, B. van der; 1982; 3232 AT Brielle;
Welleweg 29; tel. 01810-16001 privé,
12004 prakt.; p., geass. met H. Westerveld.
275 Luijerink, H.J.J.; 1958; 4854 PK Bavel;

Klein Wolfslaar 20; tel. 01613-1333; rd.
275» Luijerink, H.M.M.; 1993; 4817 LL Breda;
Beverweg 4 A; tel. 076-201830 privé,
01613-1333 prakt.; p.
279 Meijering, Mevr T.E.; Gent-1989; zie:

Veenstra-Meijering, Mevr. T E.
359 Mesu, Mevr. S.J.; 1231 LH Loosdrecht;
Nieuw-Loosdrechtsedijk 270 1; tel. 02158-
25311 privé, 030-537785 bur.; apotheker
R.U., Apotheek Diergeneeskunde.
285*Niestijl Jansen, F.; 1993; 3437 EN
Nieuwegein; Herleweide 35; tel. 03402-
37926 privé, 030-531040 bur.; wet. me-
dew. R.U. (F.D., vkgr. Bedrijfsdierg. en
Voortpl).

294» Pons-van Brugge, Mevr. N.B.M.; 1984;
6986 AB Angerlo; Dorpsstraat 48; tel.
08334-71594; wnd.d.
297 Rego, O.D.; 1988; 7671 AC Vriezenveen;
Oosteinde 164; tel. 05499-66021 privé,
64796 prakt.; p.

354 Reither, N.P.; 1990; 0872 Oslo
(Noorwegen); Maridalsveien 264; tel. 09-
47-22951985 privé, 22230670 prakt.; p.,
gezclschapsd. en vogels.

299 Rierink, J.; 1984; 6861 BT Oo.sterbeek;
Nico Bovenweg 16; tel. 085-333730
prakt.; p., geass. met F. Schaeffer.

299 Ritsema van Eek, Mevr. C.; 1992; 4128
CN Lexmond; Kortenhoevenseweg 67; tel.
03474-2084 privé, 03408-88777 prakt.; p..
medew. bij R. Blanken.

300 Roelvink, Mevr. M.E.J.; 1986; 1404 DH
Bussum; Olmenlaan 70; tel. 02159-17377;
d.

301 Rooij, R.C. de; 1972; 1077 ST Amsterdam;
Stadionweg 104; tel. 020-6731697 privé.
03404-21566 bur.; dir. RDP Livestock
Services B.V.

355 Sandvik, O.K.; 1958; 4070 Randaberg
(Noorwegen); Vistnesveien 40; tel. 09-47-
51417370; r.d.

304 Schaeffer. F.; 1984; 6862 DP Oosterbeek:
Weverstraat 30; tel. 085-340756 privé.
333730 prakt.; p., geass. met J. Rierink.
308 Schuurmans, W.; 1965; 9433 PE
Zwiggelte; Zevenhoeksweg 1; tel. 05933-
31479 privé, 31253 prakt.; p., geass. met

C.J.M. Manders en M. Mulder.

308 Schweren, Mevr. M.J.A.L.; 1988; 3706
BM Zeist; Beethovenlaan 14; tel. 03404-
53764 privé; p., medew. bij C.W.A. van
Helbergen.

3ll»Smits, J.M.; 1993; 6825 AE Arnhem:
Beverweerdlaan 5; tel. 085-612577;
wnd.d.

3ll»Smits, Mevr. M.A.M.P.; 1993; 5988 CM

Helden; Keizerbosstraat 2; tel. 04760-
76807 privé, 73292 prakt.; p.. medew. bij
L.C.M. Boonen, J AM. ten Dam, W.
Oldenburger, C.J. Uytewaal, J.H.J.
Vestjens, G.A.M. Wieland en R.T.J.A. de
Winne.

321 • Touw, Mevr. P.J.; 1993; 3511 RW Utrecht;

Nieuwe kade 71; tel. 030-331034; wnd.d.
321»Udding, Mevr L.; 1993; 3621 GM
Breukelen (U); G. van Nijenrodestraat
100; tel. 03462-66141; d.

323 Valstar, Mevr. C.P M.; Gent-1986; 3065
BA Rotterdam; O. van Cralingenpark 29;
tel. 010-2020343 privé, 01804-25253
prakt.; fax 01804-25363; p., geass. met W.
van Erk, P.J.H.M. Meensen R. de Rooij.

324 Veenstra-Meijering, Mevr. T.E.; Gent-
1989; 9363 VE Marum; Haarsterweg 34;
tel. 05944-1247; wnd.d.

324 Veerkamp, B.G.; 1993; 3512 CV Utrecht;
Wittevrouwenstraat 36 bis; tel. 030-
331952; d.(toev. als lid).
331 Voorthuysen-Dijkhuis, Mevr H.M. van;
1979; 7933 TH Pesse; Echtensedijk 2; tel.
05281-1945; wnd.d.

357 Wassink.G.; 1972; naar Nederland.

334 Wassink, G.; 1972; 7642 GN Wierden;

Almelosestraat 22; tel. 05496-73382; d.
336 Wel, Mevr. T.J. van der; 1993; 3704 HE
Zeist; Utrechtseweg 50; tel. 03404-54264
prakt.; p., medew. bij N.A. Dijkshoorn.

358 Wielders, C.H.B.; 1971; B-3640 Kinrooi
(België); Makkestraat 1; tel. 09-32-89-
703349; wnd.d.

34l»Wipkink, Mevr C.L.; 1993; 3531 EJ
Utrecht; Van Riebeeckstraat 20 bis; tel.
030-933358; wnd.d.
344»Zuilen, C.D. van; 1993; 3572 RT Utrecht;
(Joedestraat 4 bis; tel. 030-713127; wnd.d.

Post Acadeoiisch Ondervuijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op de gezelschapsdierenprak-
(ijk

ƒ4500,-

6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praktische anesthesie gezelschapsdieren
/990.-

2 aaneengesloten dagen op afspraak{93\'89)

Echografie pezen paard

ƒ550.-

9en 14 september 1993 (93\'106)
9en 15 september 1993 (93107)
9 en 16 september 1993 (93 108)
9 september 1993 en 11 januari 1994 (93/124)

9 september 1993 en 12 januari 1994(93/125)
9september 1993 en 13januari 1994(93/126)
Basale tandheelkunde hond

ƒ450,-

10 september 1993(93/87)

Introductie praktische toepassing van echo-
grafie bij gezelschapsdieren
ƒ 445,-

11 september 1993(93/67)
Interpretatie röntgenologisch onderzoek
bij gezelschapsdieren

ƒ235,-

Thorax 14 september 1993 (93/68)
Abdomen 28 september 1993 (93/69)
Skelet 12 oktober 1993 (93/70)
Thorax 25 november 1993 (93/71)
Abdomen 2 december 1993 (93/72)
Skelet 9 december 1993 (93/73)
Chirurgie urinewegen gezelschapsdieren
ƒ390,-

17 september 1993(93/103)
Veterinaire apotheek I gezelschapsdieren

ƒ 1.465,-

22, 23 en 24 september 1993 (93/75)

Statistiek

ƒ3.250,-

4 t/m 7 oktober 1993 (93/96)

Enkele veterinaire en zoötechnische aspecten

van pluimveeziekten

ƒ525,-

6oktober 1993 (93/104)
.\\potheek voor assistenten in de dieren-
artsenpraktijk

ƒ 800,-

7 en 8 oktober 1993(93/76)
Patiëntendemonstratie gezelschapsdieren

ƒ130,-

13 oktober 1993(93/90)
Fertiliteit varken

ƒ990,-

13 en 14 oktober 1993(93/101)
l.arvnguscopie paard

ƒ 510,-

14oktober 1993,09.00- 12.00 uur(93\'l 12)

14 oktober 1993, 13.00 - 16.00 uur (93/113)
Vanuit uw werkplek omgaan met de veteri-
naire literatuur

ƒ 975,-

15 oktober 1993 (93/118)

Veterinaire apotheek I gemengde praktijk

ƒ 1.300,-

20, 21 en 22 oktober 1993 (93/77)
6, 7 en 8 december 1993 (93,78)
Diarree hij het paard
ƒ235,-

21 oktober 1993(93/98)
Zeisterdagen 1993
ƒ 1000,-

25 t/m 29 oktober 1993, Week 1 (93/82)
1 t/m 5 november 1993, Week II (93/83)

t/m 12 november 1993. Week 111 (93/84)
15
t/m 19 november 1993. Week IV (93/85)
Case studies interne geneeskunde gezel-
schapsdieren

ƒ825,-

28 oktober 1993(93/102)
Hartafwijkingen bij de hond en kat

ƒ375,-

29 oktober 1993(93/66)

.Assistentie voorbereiding en nazorg operatie
patiënt

ƒ355,-

30 oktober 1993(93/94)

18 december 1993(93/95)
cursus 93/94 is volgeboekt.
Klinische les gezelschapsdieren
ƒ130,-

(Aandoeningen van de neus. Kaakfracturen bij

-ocr page 87-

gezelschapsdieren)

4 november 1993(93/91)

Svmposium 25 jaar heelkunde in de Uithof

ƒ50.-

4 november 1993 (93/115)
Algemene vleestechnologle

ƒ 1.900,-

4, 11 en 18 november 1993 (93/80)
First Amsterdam Management Course

ƒ 1.475,-

5,6 en 7 november 1993 (93/100)
Deze cursus is internationaal van opzet. De con-
grestaai
is derhalve Engels.
Bloedonderzoek gezelschapsdieren
ƒ375,-

10 november 1993(93/92)
Röntgenologisch contrastonderzoek gezel-
schapsdieren

ƒ 370,-

12 november 1993 (93/97)

.Assistentie bij gebitsreiniging gezelschaps-
dieren

ƒ 400,"

17 november 1993 (93/110)
.Aandoeningen wervelkolom hond

ƒ4()0,-

18 nov ember 1993(93/121)
Applicaliecursus rundveevoeding I

ƒ 960,-

24 t/m 26 november 1993(93/122)
Basale tandheelkunde paard

ƒ 1.200,-

25november 1993 (93/1II)
Dierziekten en Europese regelgeving

ƒ 360.-

30 november 1993 (93/114)
Samenwerken en leidinggeven in de praktijk

ƒ2.500.-

25,26 en 27 november 1993 (93/86)
Behandeling van kruisbandletsels

ƒ 685,-

3 december 1993(93/116)
Voortgezette epidemiologie

ƒ 3.250.-

13 t/m 17 december 1993 (93/81)
Workshop probleemgerichte neurologie

ƒ 500,-

15 december 1993(93/109)

Veterinaire apotheek II gemengde praktijk

ƒ3350,-

20.21 en 22 december 1993,
13cn 14januari 1994(93/79)
Kunstmatige inseminatie paard
ƒ 2900.-

5 en 6 januari 1994(93/93)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1993.

Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskunde
Postbus 85205, 3508 AE UTRECHT.
Telefoon: 030 - 517374, Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van
de ABN i4l2.

Augustus

7— 11 Sixth International Congress European
Association for Veterinary Pharmacology
and Toxology at the University of
Edinburgh. Information: Hamish Mac-
andrew, UnivEd Technologies Ltd 16
Buccleuch Place, Edinburgh, Scotland UK
EH89LN, tel. 031-6503476 (fax: 6532)
(meer informatie bij redactie Tijdschrift
voor Diergeneeskunde).

27—29 lOth Annual congress European
Society of Veterinary Dermathology,
Aalborg. Denmark (ESVD 1993). Program
chairman: dr. Kristian Pedersen, Aalborg,
Animal Hospital, Frederikdstadvej 10,
DK-9200 Aalborg SV, Denmark
(meer in-
formatie hij redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde)

September

7 Vergadering afdeling Utrecht van de
KNMvD

7 Nederlands Kampioenschap Kleiduiven-
schieten voor co-assistenten (de zgn.
Coass-Cup) in Biddinghuizen. Organisa-
tor: Boehringer Ingelheim BV
9 en 14 PAO-D cursus: 93/106 Echografie

Pezen Paard
9 en 15 PAO-D cursus: 93/107 Echografie

Pezen Paard
9 en 16 PAO-D cursus: 93/108 Echografie

Pezen Paard
9 en 11 januari \'94 PAO-D cursus: 93/124

Echografie Pezen Paard
9 en 12 januari \'94 PAO-D cursus: 93/125
Echografie Pezen Paard

9 en 13 januari \'94 PAO-D cursus: 93/126

Echografie Pezen Paard

10 PAO-D cursus: 93/87 Basale
Tandheelkunde Hond

11 PAO-D cursus: 93/67 Introductie
Practische Toepassing van Echografie bij
Gezelschapsdieren

10— 11 9th Scientific Meeting of the European
Embryo Transfer Association (AETE),
Lyon (inf.; J.A.H. van Lieshout, tel. 04905-
2444)

14 PAO-D cursus; 93/68 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Thorax
Gezelschapsdieren

14 Ledenvergadering Afdeling Limburg van
de KNMvD in restaurant \'De Waever\' te
Heythuysen

14 Afdelingsvergadering van de afdeling
Zeeland, 15.00 uur. Hotel Ameville,
Middelburg

14 Ledenvergadering afdeling Groningen-
Drenthe te Zeegse

14 Ledenvergadering van de afdeling
Limburg van de KNMvD, aanvang 20.30
uur.

15 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren, Biltsche
Hoek. aanvang 20.00 uur

15 Bestuursvergadering Afdeling Noord-
Brabant van de KNMvD. 14.30 uur.
Paviljoen Molenwijk

15 Ledenvergadering afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD, 20.15 uur, paviljoen
Molenwijk

15 Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei, excursie \'De Marke\' Proetbedrijf

voor Melkveehouding en Milieu (vanaf
14.30 uur).

16 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café \'De
Marken\', Dorpsstraat 62, Marken-Binnen)

16 Studiedag \'Rundveeziektenbestrijding in
België en Nederland, waar ligt de grens?\'.
Marmeren Zaal Dierentuin van
Antwerpen, aanvang tien uur \'s morgens
(voor informatie R. Back, fax 05730-
57622).

17 PAO-D cursus: 93/103 Chirurgie
Urinewegen Gezelschapsdieren

21 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag,
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen, Hellendoom, 20.00 uur

22—24 PAO-D cursus: 93/75 Veterinaire
Apotheek I Gezelschapsdieren

22 Vergadering afdeling Zuid-Holland
KNMvD

23 Bijeenkomst Groep Pluimveewetenschap-
f)en

24 4 Symposium on tropical animal health
and production. 09.30-16.10 hours.
Faculty of Veterinary Medicine, Yalelaan
I, De Uithof, Utrecht.

26 (and 3 december) University of Edin-
burgh, Scotland:"Publish and Develop!\' a
course on the production of newsletters,
annual reports and scientific joumals in de-
veloping countries.
{Meer informatie: re-
dactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

28 PAO-D cursus: 93/69 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

30 Sportdag KNMvD

Oktober

1 -2 Jaarcongres KNMvD

4— 7 PAO-D-cursus: 93/96 Statistiek

6 PAO-D cursus: 93/104 Enkele Veterinaire
Zoötechnische aspecten van

Pluimveeziekten.

6— 9 Second International Congress of
Orthopaedics in Ungulates in Vienna, cli-
nic of Onhopaedics in Ungulates,
Veterinary University Vienna, Linke
Bahngasse 11, A1030 Vienna, tel. 0222-
71155-371 DW (fax: 549 DW)
(meer in-
formatie bij redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde).

6—9 Weltcongress WSAVA u. 39.
Jahresgang der DVG-FG Kleintierkrank-
heiten. Congress-office: CPO Hanser
GmbH, Schaumburgalle 12, D-1000 Berlin
19. Tel. (0)30-3053131 (fax: 3057391).

7—8 PAO-D cursus: 93/76 Apotheek voor
Assistenten in de Dierenartsenpraktijk

12 PAO-D cursus: 93/70 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

13 PAO-D cursus: 93/90 Patiëntendemon-
stratie Gezelschapsdieren

13—14 PAO-D cursus: 93/101 Fertiliteit
Varken

14 Najaarsbijeenkomst Groep Geneeskunde
van het Varken, De Uithof. Utrecht

14 PAO-D cursus: 93/112 Laryngoskopie
Paard

14 PAO-D cursus: 93/113 Laryngoskopie
Paard

14 Najaarsdag Groep Veterinaire Homoeo-
pathic van de KNMvD

15 PAO-D cursus: 93/118 Vanuit uw werk-

-ocr page 88-

plek omgaan met de veterinaire literatuur
20—22 PAO-D cursus: 93/77 Veterinaire

Apotheek I Gemengde Praktijk
21 PAO-D cursus: 93/98 Diarree bij het Paard

24—29 1 Ith. Internat. Symposium of WAVFH,
Bangkok (pag. 1148).

25 AUV-regiovergadering Oost, Postiljon,
Deventer, aanvang 20.00 uur.

25—29 PAO-D cursus: 93/82 Zeisterdagen
Weekl.

28 AUV-regiovergadering West, Afrit De
Meem, aanvang 20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 93/102 Case Studies
Interne Geneeskunde Gezelschapsdieren.

29 PAO-D cursus: 93/66 Hartafwijkingen bij
de Hond en Kat

30 PAO-D cursus: 93/94 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

November

1 AUV-regiovergadering Zuid, Novotel,

Eindhoven, aanvang 20.00 uur.
1—5 PAO-D cursus: 93/83 Zeisterdagen
Week II

4 AUV-regiovergadering Noord, Postiljon,

Heerenveen, aanvang 20.00 uur.
4 PAO-D cursus: 93/91 Klinische les gezel-
schapsdieren
4 Vakgroep Heelkunde der Grote Huisdieren
i.s.m. PAO-D cursus: 93/115. Symposium
25 jaar Heelkunde in De Uithof
4, 11 en 18 PAO-D cursus: 93/80 Algemene

Vleestechnologie
5— 7 The First Amsterdam Management
Course. Groep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren i.s.m. PAO-D cursus:
93/100.

8— 12 PAO-D cursus: 93/84 Zeisterdagen
Week III

10 PAO-D cursus: 93/92 Bloedonderzoek
Gezelschapsdieren

12 PAO-D cursus: 93/97 Röntgenologisc
Contrastonderzoek Gezelschapsdieren

13 Landelijke dag vrouwelijke dierenartsen.

15— 19 Curagao Tropical. International Trade
Center. Willemstad, Curasao. Inschrijving
en algemene informatie: Trait d\'Union.
antwoordnummer 11560. 1000 RA
Amsterdam,
(meer informatie: redactie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde).
15 -19 PAO-D cursus: 93/85 Zeisterdagen
Week IV

17 PAO-D cursus: 93/110 Assistentie bij ge-
bitsreiniging Gezelschapsdieren

18 PAO-D cursus: 93/121 Aandoeningen
wervelkolom Hond

24—26 PAO-D cursus: 93/122 Applicatiecur-
sus Rundveevoeding I
25 PAO-D cursus: 93/111 Basale Tandheel-
kunde Paard
25 PAO-D cursus: 93/71 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Thorax Ge-
zelschapsdieren

iWWWi w IM

25— 27 PAO-D cursus: 93/86 Samenwerken en
Leidinggeven in de Praktijk

26 Bijeenkomst Groep Veterinaire Homoeo-
pathic van de KNMvD

27 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren. De Reehorst te Ede

30 PAO-D cursus: 93/114 Dierziekten en
Europese Regelgeving

December

2 PAO-D cursus: 93/72 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

3 PAO-D cursus: 93/116 Behandeling van
kruisbandletsels

6—8 PAO-D cursus: 93/78 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

7 11 3e Congres van de World Equine
Veterinary Association te Genève.

9 PAO-D cursus: 93/73 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Skelet
Gezelschapsdieren

Financieel zeker!

9 Bijeenkomst Groep Pluimveewetenschap-
pen

10 Opening nieuwbouw Veterinair Specia-
listisch Centrum "De Wagenrenk".

11 Open dag Veterinair Specialistisch
Centrum "De Wagenrenk".

13—17 PAO-D cursus: 93/81 Voortgezette
Epidemiologie

14 Vergadering afdeling Utrecht van de
KNMvD

14 Vergadering afdeling Zuid-Holland
KNMvD

14 Vergadering afdeling Groningen-Drenthe
te Zeegse

14 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag.
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

14 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren, Biltsche
Hoek, aanvang 20.00 uur

15 PAO-D cursus: 93/109 Workshop pro-
bleemgerichte neurologie

De financiering van een praktijk is specialistisch werk. Door
onze jarenlange ervaring en onze onafhankelijkheid van fi-
nanciële instellingen kunnen wij u van dienst zijn bij het ne-
men van belangrijke beslissingen voor uw toekomst, DIX
&C0 is een adviesbureau voor medici, niet alleen voor een
totaal financieel plan maar ook voor uw verzekeringen en
contracten met de bijbehorende fiscale en juridische aspec-
ten. Daarom strekt onze relatiekring zich uit over het gehele
land.

Voor nadere informatie of een afspraak kunt u ons bellen.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIÈN
Tel 030 - 51 15 20 Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

<

Twee jonge, enthousiaste dierenartsen zoeken ter overnanne een 1-persoons

GEZELSCHAPSDIEREIMPRAKTIJK

om deze gezamenlijk in deeltijd te voeren.

Gelieve uw telefonische reacties of tips (bij voorkeur\'s avonds) te richten aan:

I. Hoogendoorn (030-612869) en uw schriftelijke via adres Tanhauserdreef 270, 3561 HR Utrecht.

-ocr page 89-

B ^ Universiteit Utrecht

De Uniifersiteit Utrecht is in drieënhalve eeuw
uitgegroeid tot de meest complete universiteit van
Nederland: een rijkgeschakeerde, inter-natio-
naal georiënteerde instelling van wetenschappe-
lijk onderwijs en onderzoek. De 14 facultei-
ten, 18 onderzoeksinstituten en $3 studie-
richtingen bieden studenten en medewerkers
boeiende mogelijkheden zich verder te ont-
plooien. De rijkdom aan disciplines en de
nadruk op kwaliteit bepalen de aantrek-
kingskracht van Utrecht. Wetenschappelijke
traditie, moderne technieken ett op de toe-
komstgerichte programma\'s dragen daaraan
verder bij. Met bijna 25.000 studenteti,
ruim 7.000 personeelsleden en een jaarom-
zet van
700 miljoen gulden vormt de uni-
versiteit de spil van het Kenniscentrum
Utrecht. Vanuit deze positie in Midden-
Nederland onderhoudt zij een gevarieerd
contactenpatroon met universiteiten en gespe-
cialiseerde onderzoeksinstituten over de gehe-
le wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
Dc universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in deeltijd
bespreekbaar. Er is een regeling voor flexibel zwanger-
schaps- en ouderschapsverlof; er zijn 95 plaatsen voor
kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde

De faculteit Diergeneeskunde is de enige in Nederland, De faculteit neemt in
Europa een toppositie in op het gebied van onderwijs, onderzoek en patiën-
tenzorg en is geaccrediteerd door de American Veterinary Medical
Association,

Bij de faculteit Is plaats voor een

Dierenarts-assistent

U gaat werken bij de Buitenpraktijk van de vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde & Voortplanting, De Buitenpraktijk omvat een 450-tal bedrijven met in
totaal ruim 18.000 runderen, 30.000 varkens en enkele honderden paarden,
schapen en geiten. In het kader van voornamelijk onderwijs, verzorgen een
10-tal dierenartsen samen met 10 co-assistenten de eerstelijns diergenees-
kunde in de Buitenpraktijk,

Uw taken bestaan uit het geven van onderwijs aan co-assistenten in het
kader van het onderwijsprogramma van de Buitenpraktijk. Daarnaast partici-
peert u In de avond-, nacht- en weekenddiensten.
Wij vragen iemand met een voltooide academische opleiding in de dier-
geneeskunde, bij voorkeur aangevuld met enige praktijkervaring.
U dient tevens bereid te zijn varkensbedrijven te begeleiden.
Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor de periode van een V2 jaar
De omvang van de functie is 100%. Uw salaris bedraagt maximaal f 5854,-
(schaal 10 BBRA) bruto per maand.

Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor meer inlichtingen contact opnemen
met de heer prof .dr J.H.M. Verheijden, de heer drs. J,J. van Amerongen of de
heer drs. W.D.J. Kremer, telefoon (030) 531040 of 531248. Uw schriftelijke solli-
citatie kunt u richten aan de afdeling Personeel & Organisatie van de faculteit

Diergeneeskunde, t a v de heer A.H. Bloemers, _________

Yalelaan 1, de Uithof, 3584 CL Utrecht.
Vacaturenummer 70326,

De (dierenartsencombinatie "BURGUM - GARYP" (C. Hennis - G. Alsma) zoekt voor spoe-
(dige indiensttreciing een

ENTHOUSIASTE
DIERENARTS (M/V)

De werkzaamheden richten zich op landbouwhuisdieren (runderen en schapen), paarden
en gezelschapsdieren. Enige ervaring strekt tot aanbeveling, achterwacht trouwens ook. Na
gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijkheden.

Schriftelijke reacties bij voorkeur binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad richten
aan C. Hennis, Master Lubwei 37, 9263 PE Garijp.

-ocr page 90-

Te koop aangeboden:

DEPENDANCE
GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

nnet groeimogelijkheden in kop van Noord-Holland. Klantenbestand onafhankelijk van hoofdvesti-
ging. Bij gebleken belangstelling zullen verdere besprekingen via professioneel bemiddelingsbu-
reau plaatsvinden. Uw reactie gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht onder nummer 25/93.

Dierenkliniek BOXMEER, een jonge specialistische praktijk voor gezelschapsdieren en paarden,
zoekt z.s.m. een

DIERENARTS (m/v)

voor met name de gezelschapsdierensector.

Geboden wordt een part-time functie, met uitbreidingsmogelijkheid tot een full-time dienstverband

op korte termijn. Gevraagd wordt een enthousiaste collega met goede contactuele eigenschappen,

en sociale vaardigheden die binnen een klein team, maar ook zelfstandig kan functioneren. Ook zij

die binnenkort afstuderen worden uitgenodigd te reageren.

Schriftelijke sollicitaties met curriculum vitae richten aan: Dierenkliniek Boxmeer,

t.a.v. R. Scholten, Steenstraat 164, 5831 JK Boxmeer.

INNOVATIE- EN PRAKTIJKCENTRUM
DIERLIJKE SECTOREN (IPC-D),
LOCATIE PRAKTIJKSCHOOL \'BARNEVELD\'

De Praktijkschool \'Barneveld\' is een dynamische onderwijsinstelling die jaarlijks voor ongeveer 4.000 personen onderwijs
verzorgt in de dierveredeling, dierverzorging en mengvoedertechnologie.

Momenteel is de functie vacant van

DIERENARTS/DOCENT (M/V)

(volledige betrekking)

functie-inhoud:

- in samenwerking met onder meer de aan school verbonden dierenartsen het verzorgen van voornamelijk theorie-,
maar ook praktijklessen, op veterinair gebied;

- het verrichten van veterinaire bedrijfsbegeieiding van de schoolbedrijven;

- contacten leggen en onderhouden met organisaties en instellingen op met name veterinair gebied;

- ontwikkelwerkzaamheden (waaronder lesstof, lesmateriaal, nieuwe cursussen).

functie-eisen:

- voltooide universitaire opleiding diergeneeskunde;

- bij voorkeur praktische ervaring (zowel landbouwhuisdieren als gezelschapsdieren);

- internationale ervaring in onderwijs of voorlichting strekt tot aanbeveling;

- kunnen werken in teamverband

- flexibele instelling;

- spreekvaardigheid in de Engelse taal en bij voorkeur andere moderne talen.
Overige informatie:

- rechtspositie conform het rechtspositiebesluit onderwijspersoneel

- de functie is gewaardeerd op schaal 11, (maximaal ƒ 6.858,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld)

- indiensttreding zo spoedig mogelijk.

Nadere informatie kan ingewonnen worden bij drs. W. Tondeur of drs. F. Bethlehem (dierenartsen verbonden aan de school)
telefoonnummer 03402-14881.

U kunt uw schriftelijke sollicitaties vergezeld van curriculum vitae binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad richten
aan: I.P.C.-D, locatie Barneveld, Postbus 64, 3770 AB Barneveld

-ocr page 91-

_ Now you \'re
spraying
with

DEFENDOG is een effektieve, gebruiksklare
oplossing tegen vlooien en teken op
de hond, die rechtstreeks op de vacht
wordt gesproeid. DEFENDOG heeft
een unieke dubbele werkzaamheid:
het doodt direkt de aanwezige vlooi-
en en het heeft een lange nawerking (tot wel
acht weken na toepassing). DEFENDOG is
3 effektief, eenvoudig toe te passen, veilig
(geen gevarensymbool) en ekonomisch
in het gebruik. DEFENDOG is uit-
sluitend verkrijgbaar bij de dierenarts.

l^FENDC^\'

\\ 7

DEFENDOG

DE ONZICHTBARE BESCHERMENDE FILM TEGEN VLOOIEN EN TEKEN

vóijac

-ocr page 92-

Prograrn: de pil voor de vlo

I.

\\

1?

stopt het vlooienprobleem op radikale wijze:
Program voorkomt dat de vlo zich voortplant,
beschermt honden en katten kontinu (zonder
afname in werkzaamheid tussen behandelingen in),
is gemakkelijk in gebruik en handig gedoseerd in
tabletten (voor honden) of ampullen (voor katten),
is ongevaarlijk voor mens en huisdier, wordt oraal
toegediend en vermijdt het gebruik van
konventionele insekticiden in de huiselijke kring,
voorkomt het ontstaan van vlooienplagen in huis,
mits toegepast volgens de gebruiksaanwijzing.

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROGRAM

PROCREA

... omdat voorkomen beter is dan genezen

Animal Health
Division

Postbus 1048
4700 BA Roosenda
Telefoon 01650 - 97
Fax 01650 - 59605

PROGRAM tabletten bevatten
30% w/w Lufenuron.
PROGRAM suspensie bevat
7% w/w Lufenuron.
Indikatie: voor maandelijkse
orale toediening ter bestrijding
van vlooien door reduktle van
het aantal vlooienlarven.
Contra-indikaties; geen.

-ocr page 93-

15 AUGUSTUS 1993
□EEL 118, AFLEVERING 16
ISSN ÜÜ4Ü - 7453

BIBLIOTHEEK DER
RUKSUNIVERSITElT
ÜTRfcCHT

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Moet de macht van de
decaan overschat worden?

s

-ocr page 94-

stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de ernst van de nierbeschadiging varieert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding verlaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een streng beperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

mg/dl

Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

100

80
60

40

---- -------

...........

20
0

1 1

i Iii

1 2 4 8 12 16

— Canine Medium Protein dieet

— Zelf liereid eiwitbeperkt dieet

20 24 28
weken

Langdurige ejfectiinteit van het Canine Medium Pnttein dieet in een 6 maanden
durende thuisstudie van WAL\'UiAM*

Als de klinische symptomen en het bloedon-
derzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
doening, dan is het
Pedigree\' Canine Medium
Protein
dieet geïndiceerd. In dit praktisch toe-
pasbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
energie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
de complete voedingsbehoefte voor een lange
termijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

dieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
van secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
door het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
geaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
dies bij WALTHAM* zijn geschiktheid voor een effectieve lange
termijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccepH
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staal
hierin centraal.

In geval vat
ernstige nierbescha
diging is
Pedigreed
Canine Low Pro
tein
dieet geïndi
ceerd. Hierin is he
eiwitgehalte verde
teruggebracht to
slechts 12% van d(
energie. Dit is he
minimum eiwitge
halte dat nodig i
voor het in stand houden van de lichaamsfunc
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dice
is uitgebalanceerd en voorziet in de complet
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Proteil
en het Pedigree® Canine Low Protein diee
zijn slechts twee produkten uit onze reeks die
ten voor hond en kat, die uitsluitend via d
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infoi
matie kunt zich wenden tot de WALTHAMC
VETERINAIRE SERVICE, Anrwoordnumme
10013, 5460 VB Veghel.

Referencie: 1 Lcibnscder. J.L. & Neufeld, K W , Effects of Medium Protein Diets in Dogs with Chronic Renal Fail
Waltham International Symposium on the Nutrition of Small Companion AnunaLs. Proceedings, 19W
\'registered trademark

„4

Pedigree® Canine Medium Protein dieet

Therapietrouw staat garant voor
effectiviteit op langere termijn

k* WALTHAM\'

-ocr page 95-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 16,15 AUGUSTUS 1993

OVERZICHTSARTIKELEN

Embryonale sterfte bij het varken: voorwaarden voor een lage incidentie;
N. M. Soede. B. Kemp en T. van der Lende

VOOR DE PRAKTIJK

Een ernstige Aspergillus flavus-inkctie bij slachtkuikens en het effect van
desinfectie met enilconazole: een case study;
J. J. de Wit. J. van Cut.iem.
G. J. W. Schoenmaker. W W. Braunius en J. P. A. M. van den Bergh
Transmissie van Boviene Leukaemia Virus (BLV) door rectaal onderzoek;
W. Pelgrim. G. H. Wentink. J. T. van Oirschot. Th. Wensing en E. Gruys

BOEKBESPREKING
ERRATA

BERICHTEN EN VERSLAGEN

De macht van een decaan moet niet overschat worden; W. Syhesma en S. Deleu
Bedrijfsbegeieiding en standaardoverzichten; Liesbelh Grijsen
Buitengewoon lidmaatschap AUV
Uw hond gehoorzaam in tien lessen

CiD Noord-Nederland verzendt uitslagen sinds 1 juli per fax
Vier videobanden over varkens
Embryotransplantatie
City bike voor Karien

Overheid betaalt mee aan inenting tegen pseudovogelpest
Wijzigingen in (iVP-code

Drastische bijstelling beleid diergezondheidszorg dringend gewenst; W. Syhesma
Wetenschap in de praktijk
Cynophilia looft prijs uit
Veterinaire mediatheek

INGEZONDEN

CONGRESSEN EN CURSUSSEN
VRAAG EN ANTWOORD

Pijnstilleronderzoek bij aankoopkeuringen; //. J. Breukink
Voer voor papegaai; Af H. van der Hage
Voederadvies Beo; .V/. //. van der Hage

REFERATEN

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE

WETENSCHAP

505

511

514

513

515

ACTUA

516
519
519

519

520

520

521
521

521

522

522

523
523

523

524
524

526

526

527

528
530

Huidprobleem

Géén probieem

Hydrocortiderm

V^ LTVi U
VETERINAIRE HANDELSMAATSCHAPPIJ
BV

4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 ■ HOLLAND ■

Dermatologische crème

Teleloon01834-1782

-ocr page 96-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. de Kruijf(penningmeester)

Mw. dr. I. van derGaag

Prof. dr. J. E. van Dijk

Prof dr. G. H. Wentink

Mw. drs. L. M. Overduin

Drs. N.J. G.J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr (Maastricht)

Prof dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Florida. U.S.A.)

Prof dr. E. C. Finh (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Profdr. E. D. Heller (Israël)

Dr W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. M. W Jackwood (Athens, Georgia, U S A.)

DrM. F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th, van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif(Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

DrJ.Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Billhoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis. California. U,S,A,)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M Reinacher (Glessen, Germany)

Prof dr. E, J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca. New York. U S A.)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J.H.M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr Th. Wcnsing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R.G. J.M. Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn \\crtcj;cm>,cHiriligd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BURIEAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht (tel
030-51 01 11/fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 10, Utrecht. Algemene Bank Nederland
N.V., Postbus 30.3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
Crediet en Effectenbank N.V., Postbus 85100, 3508
AC Utrecht, nr 6993 61 443.

□RUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 03462-
61304, fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer E.V., Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10. Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht, Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax 030-511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Prof dr. E. H. Kampelmacher, voorziner

Drs. C.W.M. Augustijn, vice voorzitter

Drs, J, J. van Zutven, penningmee,ster

Drs. A. Mostert, lid

Drs. W. J. Schoorlemmer, lid

Drs. Dj. P. Teenstra, lid

Drs. S. D. Feitsma. lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T, W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond
Mw.drs. S. A. M. Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindiën

ACTUA

STUDENTENREFERATEN 530

BOEKBESPREKING 532

KNMVD

IN MEMORIAM

S. van den Akker; J. M. V. M. Mouwen. I. van der Gaag en J. E. van Dijk 533

Arie Marius (Naaktgeboren); G. H. A. Overgoor. J. H. P. Verweijen W. van Gemert 534

ALGEMEEN

Logboek 534

Enquête onder dierenartsenpraktijken 535

Inhoud Veehouder en Dierenarts 535

Jaarcongres 535

Vets Tennis Day 1993 536

MEDEDELINGEN GHD 536

PERSONALIA 536

PAO- DIERGENEESKUNDE 537

DOORLOPENDE AGENDA 538

CONTENTS

REVIEW PAPERS

Embryonic mortality in the pig: conditions for a low incidence; N. M. Soede,

B. Kemp, and T. van der Lende 505

VETERINARY SCENE

Severe infection of a flock of chicks with Aspergillus flavus and the effect of disinfection
with enilconazole: a case study;//
de Wit J. van Cutsem. G../. IV. Schoenmaker,
tv. W. Braunius. andJ. P. A. M. van den Bergh 511

Transmission of bovine leukosis virus (BLV) by rectal examination;

W. Pelgrim. G. H. Wentink. J. T. van Oirschot. Th. Wensing. and E. Gruys 514

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). Dc Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - hel gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are listed in Current Contents / Agricultural Biology and Environmental Science /
Index-Medicus. Index yeterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 97-

Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeuiv
uitgegroeid lot de meest complete tiniversiteil
van Nederland: een rijkgeschakeerde, inter-
nationaal georiënteerde instelling van weten-
schappelijk onderwijs en onderzoek. De 14
faculteiten, / 8 onderzoeksinstitiiten en
S3 studierichtingen bieden studenten en
medewerkers boeiende mogelijkheden zich
verder te ontplooien. De rijkdom aan disci-
plines en de nadruk op kwaliteit bepalen
de aantrekkingskracht van Utrecht.
IVetenschappelijke traditie, moderne tech-
nieken en op de toekomst gerichte pro-
gramma \'s dragen daaraan verder bij. Met
bijna 2$.000 studenten, ruim j.ooo
personeelsleden en een jaaromzet van yoo
miljoen gulden vormt de universiteit de
spil van het KenniscetUrum Utrecht, l^nuil
deze positie in Midden-Nederland onder-
houdt zij een gevarieerd contactenpatroon
met universiteiten en gespecialiseerde
onderzoeksinstituten over de gehete wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd
zijn als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in
deeltijd bespreeicbaar. Er is een regeling voor flexibel
zwangerschaps- en ouderschapsverlof; er zijn 95 plaat-
sen voor kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde

De faculteit Diergeneeskunde is de enige in Nederland. De faculteit
neemt In Europa een toppositie in op het gebied van onderwijs, onder-
zoek en patiëntenzorg en is geaccrediteerd door de American
Veterinary Medical Association.

Bij de faculteit is plaats voor een

Dierenarts-assistent

U gaat werken bij de afdeling Pluimveebedrijfsdiergeneeskunde van
de vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde & Voortplanting. Deze afdeling is
gevestigd te Doorn.

Uw taken betreffen de pluimveegezondheidszorg. U verricht in over-
eenstemming met de andere stafleden taken op het gebied van onder-
wijs en dienstverlening en participeert in lopend onderzoek.
Wij vragen iemand met een voltooide dierenartsopleiding die belang-
stelling heeft voor onderwijs en pluimveegezondheidszorg. Ook dege-
nen die binnenkort afstuderen worden nadrukkelijk verzocht te reflecte-
ren.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van 1 jaar,
met de mogelijkheid van verlenging tot maximaal 4 jaar. De omvang van
de functie is 100%. Uw salaris bedraagt maximaal f 5854,- (schaal 10
BBRA) bruto per maand.

Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor meer inlichtingen contact
opnemen met de heer dr J.H.H. van Eek, telefoon (03430) 1 3641.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u richten aan de afdeling Personeel

& Organisatie van de faculteit Diergeneeskunde, ------

t a v. de heer A H. Bloemers, Yalelaan 1, ,

de Uithof, 3584 CL Utrecht.
Vacaturenummer
70329.

Gevraagd

PARTTIME DIERENARTS (M/V)

in een kleine huisdierenpraktijk in de regio Amsterdam.
Enthousiasme en ervaring wenselijk.

Uw reacties gaarne richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, SB Utrecht, onder nummer 28/93.

-ocr page 98-

Now you\'re

nmm

DEFENDOG

T

wÉ6ac

DEFENDOG is een effektieve, gebruiksklare
oplossing tegen vlooien en teken op
de hond, die rechtstreeks op de vacht
wordt gesproeid. DEFENDOG heeft
een unieke dubbele werkzaamheid:
het doodt direkt de aanwezige vlooi-
en en het heeft een lange nawerking (tot wel
acht weken na toepassing). DEFENDOG is
\\ \\ effektief, eenvoudig toe te passen, veilig
(geen gevarensymbool) en ekonomisch
in het gebruik. DEFENDOG is uit-
sluitend verkrijgbaar bij de dierenarts.

DE ONZICHTBARE BESCHERMENDE FILM TEGEN VLOOIEN EN TEKEN

yübac

-ocr page 99-

1 ■ VI

■Mit

■ fl

EMBRYONALE STERFTE BIJ HET VARKEN:
VOORWAARDEN VOOR EEN LAGE INCIDENTIE

Tijdschr. Diergeneeskd 1993: 118:505-10

N.M. Soede\\ B. Kemp\'\' en T. van der Lende^

SAMENVATTING

Embryonale sterfte is een belangrijke oorzaak van re-
produktieverliezen bij het varken. Het embryonale sterf-
tepercentage, dat gemiddeld 30 bedraagt, zal onder gun-
stige managementomstandigheden afnemen indien: 1)
alle zeugen tussen 10 en 25 uur vóór de ovulatie geïnsemi-
neerd worden; 2) sperma van beren met een bewezen
goede vruchtbaarheid wordt gebruikt; 3) de variatie in
embryonale ontwikkeling klein is. Om de lagere embryo-
nale sterfte zo veel mogelijk tot uitdrukking te laten ko-
men in grotere tomen zal daarnaast ook de uteruscapaci-
teit van zeugen verbeterd moeten worden.

INLEIDING

Prenatale sterfte is een belangrijke oorzaak van reproduktie-
verliezen bij het varken. De prenatale sterfte wordt onderver-
deeld in embryonale sterfte (alle sterfte vóór dag 35 van de
dracht) en foetale sterfte (alle sterfte gedurende het reste-
rende deel van de dracht). Bij varkens van de gangbare wes-
terse rassen ligt het embryonale sterftepercentage gemiddeld
op ongeveer 30, terwijl het foetale sterftepercentage onge-
veer 10 bedraagt (34) Tussen (sub)populaties kunnen hierin

rf

ö)

C
>

0
>

O

Q
-\'


C

0)
^

CL


-

j_1-

\' Vakgroep Veehouderij. Landbouwuniversiieii Wageningen
\' DLO-lnsiituui lYwr veeieeiikundig Onderzoek \'Schoonoord\' Zeist

100
90
80
70
60
50
40

echter grote verschillen bestaan (24; zie figuur 1). Ook tus-
sen zeugen van eenzelfde ras is de variatie in embryonale
sterfte zeer groot. Bij gelten van het Nederlands Landras
(NL) werden bijvoorbeeld op dag 35 van de dracht embryo-
nale sterftepercentages gevonden die uiteenliepen van O tot
70(22).

Door verschillende auteurs is aangetoond dat variatie in het
embryonale sterftepercentage de belangrijkste bron van va-
riatie in worpgrootte is (20, 22, 26, 32). Hoewel er bij het
varken ook variatie is in het aantal ovulaties, is dit een rela-
tief onbelangrijke bron van variatie in worpgrootte.
Met de huidige kennis over de oorzaken van embryonale
sterfte bij het varken is het aannemelijk dat er minder embry-
onale sterfte op zal treden indien:

a)minimaal 10 en maximaal 25 uur vóór de ovulatie geïnse-
mineerd wordt;

b)gebruik gemaakt wordt van sperma van beren met een be-
wezen goede vruchtbaarheid;

c)de variatie in embryonale ontwikkeling klein is;

In het navolgende zal worden aangegeven waarom aan deze
voorwaarden moet worden voldaan en zal worden ingegaan
op de mogelijkheden om deze voorwaarden realiseren.
Vervolgens zal worden ingegaan op het feit dat bij de laatst-
genoemde voorwaarde ook de omstandigheden waaronder
zeugen worden gehouden van belang zijn. Tot slot zal aan-
dacht worden besteed aan de noodzaak om de uteruscapaci-
teit gedurende de foetale fase van de dracht te vergroten. Bij
een limiterende uteruscapaciteit zal een reductie van de em-

Drachtigheidsstadium (dagen)



;(-

100

120

80

20

40

60

O

Figuur 1. Prenatale overlevingspercentages in gelten van Westerse varkensrassen uit 78 publicaties. Elke ( ) representeert een gemiddeld overlevings-
percentage van een groep gelten (op basis van Van der Lende en Sctioenmaker, 24).

-ocr page 100-

1 a n^iv^itii^Mi I f«

bryonale sterfte namelijk resulteren in een toename van de
foetale sterfte.

HET OPTIMALE TIJDSTIP VAN INSEMINATIE
Het bestaan van een optimaal tijdstip van inseminatie hangt
enerzijds samen met het feit dat een spermatozoïde in het
vrouwelijke geslachtsapparaat eerst moet capaciteren alvo-
rens deze een oöcyt kan bevmehten, anderzijds met het gege-
ven dat zowel spermatozoïden als oöcyten een gelimiteerde
fertiele levensduur hebben.

Capaciteit

De duur van de capacitatie is niet exact bekend, maar er zijn
aanwijzingen dat deze 3 tot 6 uur bedraagt. Spermatozoïden
kunnen binnen 1 a 2 uur na de inseminatie in de ampullae van
de ovidueten (de plaats van de bevmchting) aanwezig zijn
(voor een overzicht, zie 15), maar volgens Hancock (10) en
Baker en Dziuk (1) vindt de bevmchting niet eerder dan 6
uur na de inseminatie plaats. Hiertegenover staan echter re-
sultaten waamit blijkt dat al binnen 3 uur na inseminatie pe-
netratie en activatievan oöcyten mogelijk is (14,17,18). Het
is niet duidelijk waardoor deze resultaten van elkaar ver-
schillen, maar rasverschillen zouden een oorzaak kunnen
zijn. Vooralsnog lijkt het verstandig uit te gaan van een capa-
citatieduur van ongeveer 6 uur.

Veroudering van Cameten

De fertiele levensduur van geïnsemineerde spermatozoïden
is niet exact bekend. Volgens Hunter (16) zijn er gedurende
ten minste 36 uur na de inseminatie fertiele spermatozoïden
in het caudale deel van het oviduct aanwezig. De fertiele le-
vensduur van oöcyten is daartegenover aanmerkelijk korter.
Deze bedraagt volgens Hunter (13) slechts 8 a 10 uur. Na een
veroudering van meer dan 8 uur neemt de kans op bevruch-
ting sterk af, evenals de kans dat een bevruchte eicel de em-
bryonale fase overleeft (13). Onderzoek bij muizen heeft
aangetoond dat veroudering van oöcyten gepaard gaat met
veranderingen in de zona pellucida en de plasmamembraan
(27) en bovendien leidt tot een verhoogde gevoeligheid voor
schade aan het DNA (3). Uit laatstgenoemd onderzoek bleek
ook dat verouderde oöcyten na bevruchting versneld gaan
delen en dat de synchronie tussen processen die van belang
zijn gedurende de vroeg embryonale ontwikkeling verstoord
is.

Asynehronie uitwendige bronstverschijnselen-ovulatie

Volgens Dziuk (5) ligt zowel bij het varken als bij het schaap
het optimale tijdstip voor inseminatie op ongeveer 12 uur
vóór de ovulatie. Goede (zeer acceptabele) bevmchtingsre-
sultaten in termen van drachtigheidspercentage en embryo-
nale overleving kunnen echter worden bereikt indien alle
zeugen minimaal 10 en maximaal 25 uur vóór de ovulatie
worden geïnsemineerd (11). Het tijdstip van inseminatie
wordt in de praktijk bepaald door uitwendig waarneembare
bronstverschijnselen, in het bijzonder de stareflex voor de
beer of de man. Uit onderzoek van Helmond
etal.(\\\\) is ge-
bleken dat bij het varken de aanvang van de stareflex slecht
is gerelateerd aan het tijdstip van ovulatie; het interval van
aanvang stareflex tot ovulatie bedroeg gemiddeld 55 13
uur, variërend van 18 tot 76 uur. Het interval tussen de ovul-
atie-inducerende Luteïnisatie Hormoon (LH) piek en de
ovulatie was minder variabel en bedroeg gemiddeld 42 ± 5
uur, variërend van 31 tot 53 uur. In het betreffende onder-
zoek werd het moment van ovulatie bepaald op basis van een
progesteronstijging in het perifere bloed. Het is echter niet
duidelijk hoe goed de progesteronstijging gerelateerd is aan
het ovulatiemoment. Dat Ijetekent ook dat de bovenstaande
relaties aan meer variatie onderhevig kunnen zijn.
Recentelijk toonden Soede
et al. (43) aan dat de ovulatie ge-
middeld op twee-derde van de bronst (stareflex voor de beer)
plaatsvindt. Bij zeugen met een korte bronstduur vindt de
ovulatie dus snel na aanvang van de bronst plaats. Het feit dat
er geen relatie is tussen bronstaanvang en moment van ovul-
atie maakt het moeilijk om onder praktijkomstandigheden
alle zeugen op het optimale tijdstip te insemineren, zelfs bij
een zeer goede berigheidscontrole. Theoretisch zou het pro-
bleem gedeeltelijk ondervangen kunnen worden door toedie-
ning van exogeen Gonadotropine Releasing Hormoon
(GnRH) bij aanvang van de periode waarin de zeug de sta-re-
flex vertoont of door de zeugen met een lange berigheid
(waarbij ook de ovulatie laat optreedt) over te insemineren.

GNRH- Toediening

Door het toedienen van exogeen GnRH bij aanvang van de
berigheid wordt de LH-piek geïnduceerd bij zeugen waarbij
deze nog niet spontaan is opgetreden. Indien deze dieren 24
tot 30 uur na de GnRH-injectie worden geïnsemineerd, ligt
de inseminatie 18 tot 12 uur vóór de ovulatie. Helaas zijn
dieren met een relatief late LH-piek niet van tevoren te iden-
tificeren. In de praktijk zou dit dus betekenen dat alle dieren
een GnRH-injectie moeten krijgen en vervolgens standaard
tussen de 24 en 30 uur na injectie moeten worden geïnsemi-
neerd. Een probleem hierbij is dat dieren met een relatief
vroege LH-piek en daarmee vroege ovulatie te laat zullen
worden geïnsemineerd. Voorde praktijk lijkt dit dus voor-
alsnog zeker geen goede oplossing.

Overinsemineren

Aangezien de ovulatie samenvalt met het einde van de pe-
riode waarin de zeug de starcfiex voor de man vertoont (47)
ofwel op twee-derde van de stareflex voor de beer (43), zul-
len de zeugen met een lange bronst een grote kans hebben
om te vroeg te worden geïnsemineerd. Theoretisch zou over-
insemineren in deze situaties gunstig moeten zijn. Uit statis-
tieken die betrekking hebben op de praktijksituatie in ver-
schillende landen waar wordt overgeïnsemineerd, komt naar
voren dat de bevruchtingsresultaten in temicn van drachtig-
heidspercentage en worpgrootte bij de overgeïnsemineerde
zeugen beter zijn dan bij zeugen die slechts één keer zijn
geïnsemineerd. Aangezien onder praktijkomstandigheden
echter veelal alleen de dieren die lang berig zijn worden
overgeïnsemineerd, mag hieruit niet worden geconcludeerd
dat overinseinineren gunstig is. Immers, binnen de groep van
dieren die niet lang genoeg berig is om twee keer te worden
geïnsemineerd bevinden zich ook de dieren die zo kort bezig
zijn dat zelfs de eerste (en enige) inseminatie te laat wordt
verricht. Om op een eerlijke manier te bepalen of overinse-
mineren zinvol is, moet binnen de groep van dieren die lang
genoeg berig is om te worden overgeïnsemineerd
adrandoni
een deel wel en een deel niet worden overgeïnsemineerd. In
een aldus opgezet experiment vonden Slijkhuis en
Schneijdenberg (40) geen significante verschillen in drach-
tigheidspercentage, afbigpercentage of worpgrootte tussen
beide groepen. Hoewel op theoretische gronden verwacht
mag worden dat overinsemineren onder bepaalde omstan-
digheden tot betere reproduktieresultaten moet leiden, zijn er
tot op heden nog geen overtuigende onderzoeksresultaten
die aantonen dat dit inderdaad het geval is.

-ocr page 101-

DE BEERKEUZE

Het is van groot belang bij het insemineren uit te gaan van
sperma van beren met een bewezen goede vruchtbaarheid.
Beerinvloeden op de i<ans op embryonale sterfte zijn be-
schreven door Swierstra en Dyck (45) en door Martin en
Dziuk (28). In beide gevallen werd een duidelijke relatie ge-
vonden tussen het drachtigheidspercentage na inseminatie
met sperma van een bepaalde beer en het embryonale overle-
vingspercentage bij de zeugen die drachtig waren geworden
door dezelfde beer. Zo vonden Martin en Dziuk (28) bijvoor-
beeld bij 5 beren met een drachtigheidspercentage van 84,
88, 83, 71 en 40, een embryonaal overlevingspercentage van
respectievelijk 79, 75, 71, 63 en 60. Swierstra en Dyck (45)
vonden in een vergelijkbaar onderzoek een correlatie van
0.85 (p<0.01) tussen beide parameters. Het drachtigheids-
percentage varieerde in dit onderzoek tussen 30 en 100, ter-
wijl het embryonale overlevingspercentage varieerde tussen
24 en 84. Deze beerverschillen hangen mogelijk samen met
beerverschillen in de fertiele levensduur van spermatozoï-
den. Immers, indien de fertiele levensduur van de spermato-
zoïden van een beer lang is, dan zal bij gebruik van sperma
van deze beer het tijdstip van inseminatie minder kritiek zijn
dan bij gebruik van sperma van een beer waarvan de sperma-
tozoïden een relatief korte fertiele levensduur hebben.

EMBRYONALE VARIATIE

Er komen steeds meer aanwijzingen dat de variatie in embry-
onale ontwikkeling rond dag 11 van de dracht een belang-
rijke oorzaak van embryonale sterfte is (30, 31, 34, 35, 36).
Alvorens hier verder op in te gaan is het van belang eerst kort
aan te geven welke processen zich afspelen in de uterus tus-
sen dag 10 en dag 14 van de dracht.

Embryonale ontwikkeling

Tot dag 10 van de dracht nemen de blastocysten toe in dia-
meter, maar blijven sferisch. Op dag 11 gaan zc sterk in
lengte toenemen (elongeren): eerst worden ze tubulair en
vervolgens filamenteus. Vlak voor deze elongatie gaan de
embryo\'s oestrogenen produceren. Deze oestrogenen zijn
o.a. betrokken bij de matemale herkenning van de dracht,
waarmee wordt bedoeld dat ze een bijdrage leveren aan het
verhinderen van het in regressie gaan van de corpora lutea.
De oestrogenen induceren echter tevens een gesynchroni-
seerde afgifte van secreet van de uteriene klieren (8). Hoewel
nog steeds niet experimenteel bewezen, mag worden aange-
nomen dat dit secreet componenten bevat die van belang zijn
voor de verdere ontwikkeling van de embryo\'s of voor het
proces van aanhechting dat op dag 12 a 13 aanvangt en op
dag 18 voltooid is.

Variatie in embryonale ontwikkeling en embryonale
sterfte

Aangezien het vermogen om oestrogenen te produceren af-
hankelijk is van het ontwikkelingsstadium van het embryo
(29), wordt verondersteld dat de verder ontwikkelde em-
bryo\'s door de produktie van oestrogenen de afgifte van be-
paalde uteriene produkten induceren (en mogelijk de afgifte
van andere componenten inhiberen) ten behoeve van hun ei-
gen verdere ontwikkeling. Daarmee wordt echter tegelijker-
tijd een uterien milieu gecreëerd dat embryocide is voor de
minder ver ontwikkelde embryo\'s (30,31,34,35,36). Er kan
daarom worden geconcludeerd dat bij het varken variatie in
embryonale ontwikkeling op dag 10-11 van de dracht wordt
gereduceerd in de daaropvolgende dagen, en wel door selec-
tieve sterfte van de minder goed ontwikkelde embryo\'s.

uÉm

Oorzaken van embryonale variatie

Er zijn een aantal mogelijke oorzaken aan te wijzen voor het
ontstaan van embryonale variatie. In volgorde van optreden
zijn dit: variatie in ontwikkeling van de eicellen, variatie in
het ovulatiemoment (het ovulatieinterval), variatie in het
moment van bevruchting (het bevruchtingsinterval), de snel-
heid van het transport van de embryo\'s door het oviduct, ge-
netische verschillen tussen embryo\'s en plaatsverschillen in
de uterus (38). Het relatieve belang van deze factoren is nog
onduidelijk. Een aantal ervan zullen worden toegelicht.

Ovulatie-interval

Pope et al. (37) deden een experiment waarin laat ovulerende
follikels werden verhinderd te ovuleren door gelten te opere-
ren en de laat ovulerende follikels weg te branden. Op dag 11
van de dracht bleek dat bij de betreffende gelten de variatie
in embryonale ontwikkeling was gereduceerd, met name als
gevolg van het ontbreken van minder ver ontwikkelde em-
bryo\'s. Gezien de ingrijpende experimentele ingreep bij de
betreffende dieren is het onduidelijk of een dergelijke relatie
tussen ovulatie en embryonale variatie op dag 11 van de
dracht fysiologisch is. Recentelijk werd door Soede
et al.
(43) en Soede en Kemp (42) aangetoond dat de ovulatieduur
bij varkens, bepaald met behulp van transrectale echografie,
varieert tussen 1 en 4 uur en gemiddeld ca. 2.5 uur bedraagt.
Dit verschil in ovulatieduur tussen zeugen van maximaal 3
uur resulteerde niet in verschillen in embryonale variatie op
120 uur na ovulatie (zie figuur 2). Onder minder ingrijpende
experimentele omstandigheden bleken verschillen in ovula-
tieduur dus niet gerelateerd aan verschillen in embryonale
variatie tussen zeugen en lijken daannee niet verantwoorde-
lijk voor verschillen in embryonale sterfte.

Bevruchtingsduur

Kunstmatige bevruchting met een gering aantal spermacel-
len verlaagt het bevruchtingspercentage (2). Het is aanneme-
lijk dat de aanwezigheid van slechts weinig spermacellen op
de plaats van bevruchting, door welke oorzaak dan ook, niet
alleen het bcvruchtingspercentage verlaagt, maar ook resul-
teert in een verlengde bevruchtingsduur. Dziuk (6) sugge-
reerde dat onder suboptimale condities de bevruchtingsduur
8 to 10 uur kan duren. Een verlengde bevruchtingsduur
\'overheerst\' daarmee wellicht eventuele effecten van de
ovulatieduur (1 tot 4 uur) op embryonale variatie. Soede (41)
bepaalde het aantal accessoire spermacellen in de zona pellu-
cida van bevruchte eicellen op ongeveer 120 uur na ovulatie.
Een toename van het gemiddeld aantal accessoire sper-
macellen in een toom embryo\'s ging gepaard met een af-
name van de variatie in embryonale ontwikkeling. In de be-
treffende zeugen was de ovulatieduur (bepaald m.b.v.
transrectale echografie) niet gerelateerd met embryonale va-
riatie. Op basis van deze resultaten suggereerde Soede (41)
dat een lage spermatelling is gerelateerd aan de aanwezig-
heid van slechts weinig spermacellen op de plaats van be-
vruchting en leidt tot een verlengde bevruchtingsduur. Het
lijkt plausibel dat een verlengde bevruchtingsduur gerela-
teerd is aan een verhoogde embryonale variatie. Verder on-
derzoek zal nodig zijn om deze resultaten en de daaruit
voortgekomen hypothese te bevestigen.

Genetische verschillen tussen embryo \'s

Variatie in embryonale ontwikkeling op een gegeven tijdstip

-ocr page 102-

tl ■ M

lati

\'Ril

9 r

8

7

R 6

U

S 5

15 4

ë 3
<

O

O

Ovulatieduur (uren)

Figuur 2. Het ontbreken van een relatie tussen ovulatieduur en variatie in embryonale ontwikkeling in 13 tomen. Embryonale ontwikkeling Is beoordeeld op
grond van het aantal celcycll (2 log kernaantal) Elke verticale streep representeert één toom, elke horizontale streep representeert één embryo (op basis
van Soede en Kemp, 42)

gedurende de vroege dracht is niet alleen een gevolg van va-
riatie in het tijdstip van ovulatie en het tijdstip van de daarop-
volgende bevruchting, maar waarschijnlijk ook een gevolg
van een genetisch bepaalde variatie in het tijdstip van de eer-
ste klievingsdeling en de snelheid van de daaropvolgende
delingen. Uit onderzoek met muizen is gebleken dat in het H-
2 complex (het Major Histocompatibiliteits Complex van de
muis) een zogenaamd Ped-gen (\'Preimplantation embryonic
development\'-gen) voorkomt. Dit gen heeft invloed op het
tijdstip van de eerste klievingsdeling en de snelheid van de
daaropvolgende klievingsdelingen (9, 46), Bij het varken
kon niet worden aangetoond dat het tijdstip van de eerste
kiievingsdeling en de snelheid van de daaropvolgende delin-
gen geassocieerd zijn met het SLA-genotype (4) (het SLA-
complex of \'Swine Lymphocyte Antigen\'-complex is het
MHC-complex van het varken). Ford
et al. (7) toonden ech-
ter wel aan dat het celaantal op dag 8, 9 en 10 van de dracht
geassocieerd is met het SLA genotype van het embryo. Dit
duidt er op dat mogelijk ook bij het varken een Ped-achtig
gen voorkomt in, of nauw gekoppeld aan, het SLA-complex

Is embryonale variatie te beïnvloeden?

Een belangrijke vraag is natuurlijk of embryonale variatie te
beïnvloeden is door exogene factoren. Een directe aanwij-
zing dat het ovulatie-interval te beïnvloeden is, komt uit on-
derzoek van Signoret
et al. (39): het ovulatie-interval be-
droeg bij natuurlijk gedekte zeugen 2 uur en bij ongedekte
controle zeugen 4 uur. Deze relatief kleine verschillen
(slechts 2 uur) zijn echter waarschijnlijk niet in staat om em-
bryonale variatie te beïnvloeden (42, 43), Er zijn echter nog
meer aanwijzingen dat exogene factoren de embryonale va-
riatie kunnen beïnvloeden. Uit onderzoek van Soede
et al.
(44) komt naar voren dat bij kunstmatig geïnsemineerde gel-
ten de mate van variatie in ontwikkeling op dag 11 van de
dracht te beïnvloeden is door de gelten direct na de kunstma-
tige inseminatie te laten nadekken door een gevasecto-
meerde beer. Het effect van nadekken hing echter af van het
sociale milieu van de gelten gedurende de opfok. Bij geiten
die in groepen van twee waren gehuisvest en die vanaf een
leeftijd van 180 dagen dagelijks gedurende enkele minuten
beercontact hadden, werd de variatie in embryonale ontwik-
keling gereduceerd door het nadekken. Bij geïsoleerd opge-
fokte gelten (individueel gehuisvest zonder visuele en tac-
tiele contacten met andere gelten en in het geheel geen
beercontact) had het laten nadekken een toename van de va-
riatie in embryonale ontwikkeling tot gevolg, In een vervolg-
experiment bleek dat deze resultaten niet herhaalbaar waren
(41), Het is momenteel nog onduidelijk welke factoren dit
verschil in uitkomsten hebben veroorzaakt. Echter, in over-
eenstemming met de eerste resultaten (44) hebben
Hemsworth
et al. (12) gevonden dat beergcbonden stimuli
rondom de kunstmatige inseminatie bij paarsgewijs gehuis-
veste zeugen de worpgrootte positief beïnvloedde, terwijl bij
individueel gehuisveste zeugen de worpgrootte juist afnam,
In beide experimenten werd dus een interactie gevonden tus-
sen het sociale milieu en de mate van stimulatie rondom de
inseminatie. Deze interactie verklaart misschien het ontbre-
ken van een systematisch verschil in worpgrootte tussen na-
tuurlijk gedekte en kunstmatig geïnsemineerde zeugen in de
praktijk. Al met al is er nog niet veel onduidelijkheid over de
vraag of embryonale variatie te beïnvloeden is. De grote ver-
schillen die tussen zeugen bestaan in de mate van embryo-
nale variatie en ook in het niveau van embryonale sterfte
doet dit echter wel vermoeden,

RISICO VAN HET REDUCEREN VAN DE VARIATIE IN
VROEG EMBRYONALE ONTWIKKELING

Gedurende de vroege dracht verandert de samenstelling van

-ocr page 103-

het uteriene secreet, en daarmee het intra-uteriene miheu,
vrijwel continu. Deze veranderingen staan hoofdzakelijk on-
der invloed van veranderingen in de secretie van progesteron
en de duur van deze secretie. Zo is bijvoorbeeld aangetoond
dat bij ooien die vanaf de ovulatie gedurende 4 dagen pro-
gesteron kregen toegediend, het endometrium op dag 6 van
de cyclus al de secretiefase van een dag 10 uterus had bereikt
(21). De toegediende hoeveelheid progesteron was zo geko-
zen dat het gehalte in het bloed tussen dag O en dag 4 over-
eenkwam met het gehalte dat normaliter pas op dag 4 wordt
bereikt.

Bij het varken moeten, evenals bij andere zoogdieren, de etn-
bryo\'s zich synchroon met het uteriene milieu ontwikkelen.
Volgens Dziuk (6) zal als gevolg van variatie in embryonale
ontwikkeling de invloed van geringe vertragingen of ver-
snellingen van het uteriene secretiepatroon niet direct resul-
teren in sterfte van alle embryo\'s, maar hooguit in de sterfte
van een groter deel van de embryo\'s. Immers, er zullen altijd
embryo\'s aanwezig zijn die bij de heersende omstandighe-
den wel in staat zijn te overleven. Eén van de factoren waar-
van is aangetoond dat het, in elk geval bij gelten, de verande-
ringen in het intra-uteriene milieu kan versnellen, is een
hoog voemiveau gedurende de vroege dracht (25).
Interessant in dit verband is dat, conform de veronderstelling
van Dziuk (6) over de invloed van veranderingen in het ute-
riene secretiepatroon, een hoog voemiveau gedurende de
vroege dracht de kans op embryonale sterfte bij gelten aan-
zienlijk vergroot van gemiddeld 20% naar gemiddeld 30%
(23).

Een reductie van de variatie in vroeg embryonale ontwikke-
ling kan daarom bij een geringe versnelling of vertraging van
het uteriene secretiepatroon een toename in plaats van een
afnaine van de embryonale sterfte (en dus mogelijk ook van
het aantal terugkomers) tot gevolg hebben. Met andere
woorden, om in tennen van worpgrootte voordeel te hebben
van een gereduceerde variatie in embryonale ontwikkeling,
moet sterker dan nu al het geval is, worden voorkomen dat
externe factoren het uteriene secretiepatroon beïnvloeden.
Overigens moet bij dit alles wel in gedachten worden gehou-
den dat uit experimenten met embryotransplantatie naar vo-
ren is gekomen dat varkensembryo\'s een asynchronie met
het intra-uteriene milieu van 1 a 1,5 dag nog kunnen verdra-
gen (33).

MINDER EMBRYONALE STERFTE, GROTERE WOR-
PEN?

Met het terugdringen van de embryonale sterfte wordt be-
oogd de worpgrootte te doen toenemen. Of dit ook werkelijk
het geval zal zijn, is niet met zekerheid aan te geven. Een
sterke verhoging van het aantal embryo\'s op dag 35 van de
dracht (door middel van selectie op het aantal ovulaties, su-
perovulatie of transplantatie van embryo\'s naar reeds drach-
tige zeugen (superinductie)) resulteerde vrijwel nooit in een
duidelijk verhoogde worpgrootte. De conclusie lijkt daarom
gerechtvaardigd dat het sterk terugdringen van embryonale
sterfte veelal zal leiden tot meer foetale sterfte (zie bijvoor-
beeld 19). De toename van de foetale sterfte wordt toege-
schreven aan een te geringe uteruscapaciteit. De determinan-
ten van uteruscapaciteit zijn nog niet volledig bekend, maar
het is duidelijk dat zaken als uteriene ruimte, uteriene door-
bloeding en de synthesecapaciteit van het endometrium een
rol spelen. Meer onderzoek naar uteruscapaciteit is gewenst.

tl I M

« a fi^v^Mii

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Het onder praktijkomstandigheden bepalen van het optimale
tijdstip voor inseminatie is en blijft voorlopig een probleem.
Onderzoek zal zich moeten richten op de oorzaken van de
asynchronie die kan bestaan tussen het optreden van de uit-
wendige, waarneembare bronstverschijnselen en de endo-
criene veranderingen die het ovulatieproces induceren.
Onderzoek naar neuro-endocriene regulatie van de LH-af-
gifte en de invloed van stressoren op deze regulatie dient te
worden gestimuleerd.

Hoewel er beerinvloeden zijn op het embryonale sterfteper-
centage, zal dit in de praktijk niet een belangrijke factor zijn.
Immers, beren met slechte drachtigheidsresultaten vallen
snel genoeg op en worden afgevoerd. Gezien de relatief
sterke relatie tussen het drachtigheidspercentage van een
beer en het embryonale sterftepercentage bij de zeugen die
drachtig zijn van deze beer, is het afvoeren van beren met
slechte drachtigheidsresultaten tevens gunstig vanuit een
oogpunt van embryonale sterfte en worpgrootte.

Variatie in embryonale ontwikkeling rond dag 11 van de
dracht leidt tot embryonale sterfte. De kennis over oorzaken
van en invloeden op embryonale variatie is op het moment
echter nog beperkt. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen óf
en zo ja in welke mate bepaalde managementfactoren (bij-
voorbeeld dekomstandigheden en stressoren) de embryonale
variatie kunnen beïnvloeden.

Teneinde een reductie van de etnbryonalc sterfte zo veel mo-
gelijk tot uitdrukking te laten komen in een toename van de
worpgrootte zal de uteruscapaciteit tijdens de foetale fase
van de dracht vergroot moeten worden. Meer onderzoek naar
determinanten van uteruscapaciteit is gewenst.

SUMMARY

Embryonic mortality in the pig: conditions for a low inci-
dence

Embry onic mortality is an important cause oj reproductive losses in the pig.
The embryonic mortality rate. 30 per cent on average, will be reduced under
optimal management conditions if(I) all .sows are inseminated between 10
and 25 hours before ovulation: (2) semen of hoars of proven fertility is used:
and (3) variation in embry onic development is small. The uterine capacity
of sows should also improved to enable the lower mortality rate to be ex-
pressed in larger litters.

LITERATUUR

1. Baker RD, and D/.iuk PJ. Fertilization in artificially in.seminated gilts
(abstract). J Anim Sci 1964:23:1224.

2. Baker RD. Dziuk PJ, and Norton HW. EfTect of volume of semen, num-
ber of sperm and drugs on transport of sperm in artificially inseminated
gilts. J Anim Sci 1968:27:88-93.

3. Boerjan M. Zygote development after delayed fertilization. A cytologi-
cal and gcnetical analysis of embryos of the mouse. Landbouwuniversi-
teit Wageningen. 1990. 9()pp.

4. Conley AJ, Jung VC, Schwartz NK. Warner CM. Rothschild MF. and
Ford SP. Influence of SLA haplotype on ovulation rate and litter size in
miniature pigs. J. Reprod Fert 1988;82:595-601.

5. Dziuk PJ. Estimation of optimum time for insemination of gilts and ewes
by double-mating at certain times relative to ovulation. J Reprod Fert
1970:22:277-82.

6. Dziuk PJ. Embryonic loss in the pig: an enigma. In: Bamett JL.
Batterham ES, Cronin GM, Hansen C. Hemsworth PH, Hennessy DP.
Hughes PE, Johnston NE, and King RH, eds. Manipulating pig produc-
tion. Werribee. Victoria, Australia, 1987:28-39.

7. Ford SP, Schwartz NK, Rothschild MF, Conley AJ. and Warner CM.
Intluence of SLA haplotype on preimplantation embryonic cell number
in miniature pigs. J Reprod Fert 1988:84:99-104.

8. Geisen RD. Renegar RH, Thatcher WW, Roberts RM. and Bazer FW.

-ocr page 104-

Establishment of pregnancy in the pig: 1. Interrelationships between
preimplantation development of the pig blastocyst and uterine endome-
trial secretions. Biol Repord 1982;27:925-39.

9. Goldbard SB, Verbanac KM, and Warner CM. Role of the H-2 complex
in preimplantation mouse embryo development. Biol Reprod 1982;
26:591-6.

10. Hancock JL. Fertilization in the pig. J Reprod Fert 1961;2:307-31.

11. Helmond F, Aamink A. and Oudenaarden C. Periovulatory hormone
profiles in relation to embryonic development and mortality in pigs. In:
Sreenan JM, Diskin MG, eds. Embryonic mortality in farm animals.
MartinusNijhoff Publishers, Dordrecht, 1986;119-25.

12. Hemsworth PH, Beilharz RG, and Brown WJ. The importance of the
courting behaviour of the boar on the success of natural and artificial
matings. AppI Anim Ethol 1978;4:341 -7.

13. Hunter RHF. Effect of aging eggs on embryonic survival in pigs. J Anim
Sci 1967;26:945.

14. Hunter RHF. Fertilization in the pig: sequence of nuclear and cytoplas-
mic events. J Reprod Fert 1972;29:395-406.

15. Hunter RHF. Physiological aspects of sperm transport in the domestic
pig.
Sus Scrofa. 1 Semen deposition and cell transport. Br Vet J
1975;131:565-73.

16. Hunter RHF. Transport, sequestration and activation of spermatozoa in
realation to the time of ovulation in farm animals. World Review of
Anim Prod 1986;22:85-9.

17. Hunter RHF, and Dziuk PJ. Sperm penetration of pig eggs in relation to
the timing of ovulation and insemination. J Reprod Fert 1968; 15:199-
208.

18. Hunter RHF, and Hall JP. Capacitation of boar spermatozoa: Synergism
between uterine and tubal environments. J Exp Zool 1974; 188:203-14.

19. Johnson RK. Zimmerman DR. and Kittok RJ. Selection for components
of reproduction in swine. Livest Prod Sci 1984;11:541-58.

20. Johnson RK. Zimmerman DR, Lamberson WR. and Sasaki S.
Influencing prolificacy of sows by selection for physiological factors. J
Reprod Fert 1985; Suppl 33:139-49.

21. Lawson RAS, and Cahill LP. Modification of the embryo-matemal rela-
tionship in ewes by progesterone treatment in the oestrus cycle. J Reprod
Fert 1983;67:473-5.

22. Lende T van der. Impact of early pregnancy on prenetal development in
the pig. Proefschrift Landbouwuniversiteit Wageningen. 1989. 152 pp.

23. Lende T van der en HazelergerW. Embryonale sterfte bij het varken: in-
cidentie en mogelijkheden ter preventie. Tijdschr Diergeneeskd
1987;112:1106-13.

24. Lende T van der. and Schoenmaker GJW. The relationship between
ovulation rate and litter size before and after day 35 of pregnancy in gilts
ans .sows: an analysis of published data. Livest Prod Sci 1990;26:217-
29.

25. Lende T van der en Stroband HWJ. Histomorfologie van het endome-
trium en de kwaliteit van het uteriene milieu tijdens de vroege dracht bij
het varken. In: Proc Zodiac Symp. \'Kwaliteit van de dierlijke produktie",
PUDOC. Wageningen. 1998.

26. Leymaster KA. Christenson RK. and Young LD. A biological model to
measure uterine potential for litter size in swine. 3rd World congr on ge-
net appl to livest prod. XI. Genetics of reproduction, lactation, growth,
adaptation, disease, and parasite resistance. Lincoln. Nebraska,
1986:209-14.

27. Longo FJ. Changes in the zonae pellucidae and plasmalemmae of aging
mouse eggs. Biol Reprod 1981;25:399-411.

28. Martin PA. and Dziuk PJ. Assessment of relative fertility of males (coc-
kerels and boars) by competitive mating. J Reprod Fert 1977;49:323-9.

I f« n

29. Meulen J van der, Kronnie G te, Deursen R van, and Geelen J.
Aromatase activity in individual Day-11 pig blastocsts. J Reprod Fert
1989;87:783-8.

30. Morgan GL. Geisert RD. Zavy MT. and Fazleabas AT. Development
and survival of pig blastocysts after oestrogen administration on day 9 or
days9and 10 of pregnancy. J Reprod Fert 1987a;80:133-41.

31. Morgan GL, Geisert RD, Zavy MT, Shawley RV, and Fazleabas AT.
Development of pig blastocysts in a uterine environment advance by
exongenous oestrogen. J Reprod Fert 1987b;80:125-31.

32. Neal SM, and Johnson RK. Selection for components of litter size in
swine: genetic parameters and expected respons. 3rd World congr on ge-
net appl to livest prod. XL Cienetics of reproduction, lactation, growth,
adaptation, disease, and parasite resistance. Lincoln, Nebra.ska.
1986:228-33.

33. Polge C. Embryo transplantation and preservation. In: Cole DJA. and
Foxcroft GR. eds. Control of pig reproduction. Butterworth Scientific,
London. 1982:277-91.

34. Pope WF, and First NL. Factors Affecting the survival of pig embryos.
Theriogenology 1985;23:91-105.

35. Pope WF, Lawyer MS, Butler WR. Foote RH. and First NL. Dose-re-
sponse shift in the ability of gilts to remain pregnant folowing exoge-
nous estradiol-17b exposure. J Anim Sci 1986a;63:1208-10.

36. Pope WF. Lawyer MS, Nara BS, and First NL. Effect of asynchronous
superinduction on embryo survival and range of blastocyst development
in swine. Biol Reprod l986b;35:l33-7.

37. Pope WF, Wilde MH, and Xie S. Effect of electrocautery of nonovulated
Day 1 follicles on subsequent mrophological varation among Day I I
porcine embryos. Biol Reprod 1988;39:882-7.

38. Pope WF, Xie S, Broermann DM, and Nephew KP. Causes and conse-
quences of early embryonic diversity in pigs J Reprod Fert 1990; Suppl
40:251-60.

39. Signoret JP. Mesnil du Buisson F du, and Mauleon P. Effect of mating
on the onset and duration of ovulation in the sow. J Reprod Fert
1972;31:327-30.

40. Slijkhuis A en Schneijdenberg T. Het effect van één-of tweemaal inse-
mineren op de vruchtbaarheid van zeugen. Proefverslag Nr. 18
Varkensproefbedrijf\'Zuid-en West- Nederland\' 1987.

41. Soede NM. Influence of insemination conditions on early pregnancy in
pigs, with emphasis on embryonic diversity. Proefschrift Landbouw-
universiteit Wageningen, 1992. 157 pp.

42. Soede NM. and Kemp B. In synchronized pigs, the duration of ovulation
is not affected by insemination, and is nol a determinant for early embry-
onic diversity. Theriogenology 1993;39:1043-53.

43. Soede NM, Kemp B. and Noordhuizen JPTM. The duration of ovulation
in pigs, studied by transrectal ultrasonography, is not related to early em-
bryonic diversity. Theriogenology 1992;38:653-66.

44. Soede NM, Hazeler W. Lendc T van der. and Kemp B. The influence of
insemination conditions on embryonic diversity in gilts depends on their
social condition. Geaccepteerd door Reprod Dom Anim 1993.

45. Swierstra EE. and Dyck GW. Influence of the boar and ejaculation fre-
quency on pregnancy rale and embryonic survival in swine. J Anim Sci
1976:42:455-60.

46. Warner CM, Gollnick SO. and (iodbard SB. Linkage of the preimplanta-
tion-embryo-development (Ped) gene to the mouse major histocompati-
bility complex (MHC). Biol Reprod 1987;36:606-10.

47. Willemse AH. and Boender J. A Quantitative and qualitative analysis of
oestrus in gilts. Tijdschr Diergeneeskd 1966:91:349-63.

-ocr page 105-

SAMENVATTING

Een koppel slachtkuikens vertoonde in de tweede helft
van de mestperiode een stijgende uitval tot 1% per dag
door een infectie met vooral
Aspergillus flavus. Na het
verwijderen van de kuikens werd de schimmeldruk in
het hok voor en na reiniging met water en desinfectie met
het antimycoticum enilconazole (Clinafarm®, Janssen
Pharmaceutica BV) bepaald. De gevolgde reinigings- en
desinfectiemethode reduceerde de schimmeldruk tot nul.

INLEIDING

Schimmels kunnen grote schade veroorzaken in de pluim-
veehouderij. Naast intoxicaties door mycotoxinen, kunnen
schimmels infecties bij vooral jonge kuikens veroorzaken.
Bekende voorbeelden zijn broederijinfecties met
Aspergillus
fumigatus
(8).

A. flavus is meer bekend om de schade die zijn toxines aan
kunnen richten. Er zijn vele voorbeelden van schade door
met toxinen besmette grondstoffen verwerkt in pluimvee-
voer( 1,6, 7). Infecties veroorzaakt
doov A. flavus komen bij
kippen minder vaak voor.

Dit is een verslag van een ernstige infectie met vooral A. fla-
vus
bij een koppel slachtkuikens en het effect op het infectie-
niveau van de reiniging en ontsmetting van het hok met enil-
conazole.

BEDRIJF

Op het slachtkuikenbedrijf staan 2 parallel geplaatste stallen
A en B. Als strooisel worden verse witte houtkrullen ge-
bruikt. In beide stallen werden in juli 1990 23.000 slachtkui-
kens geplaatst. Beide koppels waren op dezelfde dag gebo-
ren, van hetzelfde ras en kwamen van dezelfde broederij .
Beide koppels waren echter wel afkomstig van verschillende
vermeerderaars en waren in verschillende broedkasten ge-
broed. De technische resultaten van koppel A waren goed.
De groei was goed en wanneer er op 30, 31, 32 en 35 dagen
leeftijd geen botulisme opgetreden zou zijn, zou de totale uit-
val over de hele mestperiode onder de 2% gebleven zijn.
De kuikens in hok B bevielen de pluimveehouder vanaf de
eerste dag niet. De uitval was vanaf de eerste dag te hoog (zie
figuur 1). De 3 ingestelde antibioticumkuren leken geen dui-
delijk positief effect te hebben. Vanaf de derde week ver-
schenen steeds meer zieke kuikens en liep de sterfte op tot
1% per dag. De aangetaste kuikens waren ernstig benauwd,
maar snotterden niet of nauwelijks. Een aantal kuikens werd

\' Stichting Gezondheidsdienst vtM>r Dieren in Oost Nederland. Postbus 9. 74i)0.4.4
Deventer

- Janssen Research Foundation. B 2340 Beerse. België
\'Jan.s.H-n Pharmaceutica BK Postbus 90241). 5000 LT Tilburg

^ ■ VI

■ItK

tl I M

blauw, viel om en stierf in de loop van enkele dagen. Andere
kuikens vertoonden zenuwverschijnselen zoals fietsen en
cirkelen. Op de 29e levensdag werden 6 van deze kuikens ter
onderzoek aangeboden op de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Oost Nederland.

Hier werden bij de 6 dieren vele gladde, tot een halve cm
grote granulomen aangetroffen in longen en luchtzakken.
Uit de haarden werden
A. flavus en Escherichia coli geïso-
leerd.

Op grond van het klinisch beeld, de sectiebevindingen en de
ontbrekende therapeutische mogelijkheden werden de kui-
kens vervroegd geruimd. De totale uitval bedroeg op dat mo-
ment (37e dag) 11,7%. In de slachterij werd 5,2% afgekeurd.
Gezien de geleden schade en de vrees op herhaling bij het
volgende koppel werd besloten de stal na de reiniging met
het antimycoticum enilconazole (Clinafarm®, Janssen
Pharmaceutica BV) te ontsmetten (9) en het effect hiervan te
controleren.

Naast deze bemonstering werden 19 aangetaste kuikens (kli-
nisch beeld) en voerresten uit de silo van hok B voor uitge-
breid onderzoek naar Janssen Pharmaceutica te Beerse ge-
bracht. Al eerder was er een monster van een restant van de
witte houtkrullen door de Gezondheidsdienst op pathogene
schimmels onderzocht.

MATERIAAL EN METHODEN
Reiniging en desinfectie

Na de gebruikelijke reiniging met water van hok B werd 0,5
liter Clinafarm spray® (150 gram enilconazol per liter) opge-
lost in water tot een volume van 50 liter en met een hoge-
drukvemevelaar in de ± 3000 m^ grote stal verneveld.

Moment van bemonstering

De ochtend na het verwijderen van de kuikens van hok B
(dag 37) en vier dagen na de desinfectie (dag 41) werden
monsters genomen van de lucht in hok A en B.
Strooiselmonsters werden in beide stallen op dag 37 verza-
meld.

Tijdschr Diergeneeskd 1993: IIS: 511-3

EEN ERNSTIGE ASPERGILLUS FLAVUS-INFECTIE BIJ SLACHT-
KUIKENS EN HET EFFECT VAN DESINFECTIE MET ENILCONA-
ZOLE: EEN CASE STUDY

J.J. de Wit\'\', J. van Cutsem^, G.J.W. Schoenmaker^,
W. W. Braunius\'\' en J.P.A.M. van den Bergh^

-ocr page 106-

Luchtmonsters

Conform de open-plaatmethode werd per 50 m^ één
Sabouraud-agarplaat 30 minuten open op de vloer geplaatst.
Daarna werden ze gesloten en bebroed op 37 °C gedurende 7
dagen en elke dag gecontroleerd en de gegroeide koloniën
geïdentificeerd en (de pathogene schimmelkolonies) geteld.

Strooisel en het voerrestant

Van het strooisel werd van beide hokken op meerdere plaat-
sen een representatief monster genomen. Van elk van deze
monsters werd 10 gram gehomogeniseerd en in viervoud in
een decimale verdunningsreeks op Sabouraud-agarplaten
gebracht. Dit gebeurde tevens met het voermonster uit de
silo van hok B. De incubatie, tellingen en identificaties ver-
liepen conform aan die bij de luchtmonsters.

Kuikens

Op de 19 klinisch zieke kuikens werd een bacteriologisch en
mycologisch onderzoek ingesteld. De bacteriekweek ge-
beurde bij 37°C, de schimmelkweek bij 25 en 37°C. Hierna
werden de gegroeide organismen geïdentificeerd en geteld.

RESULTATEN
Luchtmonsters

De gevonden aantallen pathogene schimmels op dag 37 en
41 staan vermeld in tabel 1. Van hok A werd op dag 37 en 41
op 12 resp. 13 van de 20 platen
A. jlavus geisoleerd. Voor
Mucoralen was dit 18 resp 13 maal (vnl
Mucor sp. en
Rhizopus sp.). Er werd geen A.fumigatus geisoleerd. Op dag
37 werd op alle 20 platen uit hok B
A. Jlavus en / of
Mucoralen (vnl
Mucor sp. en Rhizopus sp.) aangetoond. Op
twee platen werd
A. fumigatus gevonden. Op de platen van
dag 41 uit hok B werden geen pathogene schimmels aange-
troffen.

De open-plaatmethode laat zien dat er in hok B een duidelijk
hogere infectiedruk bestond dan in hok A (tabel 1).
Opgemerkt dient te worden dat in hok A nog gewoon kui-
kens aanwezig waren. Na de reiniging en desinfectie van hok
B met enilconazole is de schimmcl-infectiedruk gereduceerd
tot een niet meer waarneembaar peil.

Tabel 1. Het aantal schimmels in de lucht in hok A en B, bepaald vlak voor
en 4 dagen na de reiniging en desinfectie van hok B met water en enilco-
nazole.

hokB

aantal platen
dag 41 dag 37

dag .17

1
3
2
2
1

O
O
11

0
O
O
O
O
0
O
20

hok A

dag 41

2(1
O
O
O
O
O
O
O

n ^ aantal schimmelkoloniën per plaat
<» = massale groei

Strooisel

In het strooisel van hok A konden geen pathogene schim-
mels aangetoond worden. In het strooisel van hok B werden
vooral
A. Jlavus en Mucoralen (voornamelijk Rhizopus sp.)
aangetoond (zie tabel 2).

Tabel 2. Aantallen schimmels (kolonie vormende eenheden per gram) geï-
soleerd uit de strooiselmonsters uit hok A en B, genomen een halve dag
na het vetT/vijderen van de dieren uit stal B (dag 37).

.4. fumigatus Mucoralen

100 700

O 10.000*

O 80.000*

Vnl Rhizopus sp.

Voerresten

Het schimmelonderzoek op voerresten (er werden geen be-
dorven voerresten of andere afwijkingen aangetroffen) uit de
lege silo van hok B verliep negatief op zowel
A. Jlavus, A. fu-
migatus
als Mucoralen.

Kuikens

Bij sectie op de 19 klinisch aangetaste dieren werden in alle
dieren talrijke granulomen met centrale necrose in longen en
luchtzakken aangetroffen. Verder werden vele metastatische
haarden (bijvoorbeeld in hersenen, nieren, lever) gevonden.
Uit de haarden van alle kuikens kon één of meerdere schim-
melsoorten geïsoleerd worden. Bij 14 kuikens werd 1 schim-
melsoort aangetoond (1 lx .4.
Jlavus, 2x A. fumigatus en lx
Rhizopus sp.) en bij de 5 andere kuikens 2 soorten ( 3\\A. Jla-
vus
en A. fumigatus, 1 x A. flavus en Rhizopus sp. en \\x A. fu-
migatus
en Rhizopus sp.). Tevens werd uit 12 kuikens E. coli
geïsoleerd.

DISCUSSIE

Broederij- en strooiseibesmettingen met pathogene schiiTi-
mcls als A. fumigatus kunnen al binnen enkele dagen klini-
sche verschijnselen en sterfte geven (3,4, 5).
De meeste uitval bij deze besmettingen is doorgaans na en-
kele weken voorbij ten gevolge van weerstandsontwikkeling
bij de jonge kuikens (4).

Bij deze schimmelinfectie komen twee vragen naar voren:
1« waar komen de schimtnels vandaan,
2« waardoor is er zo\'n hoge uitval op zo\'n late leeftijd?
In het algemeen zijn bij schimmelinfecties de broederij
(broedkast), voer en/of strooisel de meest waarschijnlijke in-
fectiebronnen.

In dit geval werden in voerresten en restanten van de hout-
krullen geen pathogene schimmels aangetoond. Gezien de
beperkte monstemame mogen hier echter geen conclusies uit
getrokken worden. Bekend is echter dat er in dezelfde weken
door dezelfde broederij meerdere koppels met schimmel be-
smette slachtkuikens afgeleverd zijn. Uit deze koppels werd
A. Jlavus geïsoleerd. In deze koppels was de uitval in de eer-
ste week te hoog en na enkele weken weer normaal.
Als meest waarschijnlijke besmettingsbron mag men dus
wel de broederij noemen. Hiermee zou de verhoogde uitval
in de eerste twee weken verklaard zijn, ech<er niet de vanaf
drie weken leeftijd weer oplopende, hoge uitval. Op die leef-
tijd is een dergelijk (weer oplevend) ziektebeeld door schim-
mels ongewoon. Immuunsuppressieve factoren kunnen hier-
bij een rol gespeeld hebben. De behandeling van de kuikens
met drie achtereenvolgende antibioticakuren (2) kan de
schimmelinfectie dus bevorderd hebben. Aanwijzingen voor
infecties met immuunsuppressieve agentia zoals het

Slrooiselmonster

.4. Jlavus

stal A
1
2

stal B
1
2
3

4,000
210.000
15,000

-ocr page 107-

Het wordt
hoog tijd

dat de koe
minder gaat
snuiven.

Voorkomen is beter dan genezen. Dat geldt zeer beslist ook voor griep bij koeien.
Als u voor duphavac lBR/PI-3 kiest, kiest u niet alleen voor preventie, maar ook
voor toedieningsgemak. Immers, intranasale toediening kan vaak voor verhitte
taferelen in de stal zorgen.

Koortsachtig optreden dat u had kunnen voorkomen met één preventieve
behandeling met duphavac IBR/PI-3 gesuspendeerd in Duphar\'s geoctrooieerde olie-
in-water-emulsie. Het vaccin wordt intramusculair toegediend.
Vaccinatie vóör het stalseizoen geeft, ongeacht leeftijd of stadium van dracht, een
vol jaar immuniteit en heeft geen schadelijke neveneffecten. Bovendien voorkomt
u met duphavac IBR/PI-3 een heleboel stress bij het dier en uiteindelijk ook bij uzelf.
Duphavac® iBR/PI-3. De makkelijkste manier om koeiengriep te voorkomen.

Duphar Nederland B.V.

Animal Health
Postbus 7133
1007 JC Amsterdam
Tel. 020-5490832/830

SOLVAY Animal Health

-ocr page 108-

Wanneer

VACCINATIE

uw

STRATEGIE

wordt!

DOHYVAC* ■ DOHYCAr,

UW meesterzet.

Duphar Nederland b.v.

Drentestraal 11

1083 HK Amsterdam

P.O. Box 7133 - 1007 JC Amsterdam

Tel.: (020) 54 90 909

Telefax: (020) 6610 960

-ocr page 109-

1 • »I

\'Mil

tàÊiÊm

Gumboro virus, REO virus of het Chicken Anemia Virus
waren bij dit koppel niet aanwezig.

Duidelijk is dat de gevolgde reinigings- en desinfectieme-
thode (na het verwijderen van de kuikens) de schimmeldruk
in het hok tot een niet meetbaar niveau gereduceerd heeft.
Om de mogelijke overdracht van pathogene schimmels van
een besmet koppel naar een volgend koppel te voorkomen, is
een reinigings- en desinfectiemethode met enilconazole
waarschijnlijk goed bruikbaar.

SUMMARY

Severe infection of a flock of chicks with Asperffillus fla-
vus
and the effect of disinfection with enilconazole: a case
study.

hi a flock of chicks, the number of birds dying per day from infection with
especially
Aspergilles flavus increased up to 1% during the second half of
the fattening period,
ieve/óo/Aspergillus flavus were measured before and
after cleaning of the chicken house with the anti-mycotic agent enicona:ole
(Clinafarm ®. Janssen Pharamceutical Company. BV). The cleaning and
disinfection schedule followed reduced levels
// Aspergilles flavus to zero.

ANIMAL CELL
TECHNOLOGY: BASIC AND
APPLIED ASPECTS

Het boek bevat de in korte vorm weergegeven voordrachten
van de jaarlijkse meeting van de JAACT. De ongeveer 80
voordrachten zijn voornamelijk van Japanse onderzoekers.
Ze zijn nogal van wisselend niveau en over \'t algemeen van
belang voor de meer gespecialiseerde kweker van dierlijke
cellen en dan vooral met betrekking tot de kweken op grote
schaal. De onderwerpen zijn als volgt ingedeeld:

- karakteriseren en controleren (op contaminerende agentia)
van celcultures (5 voordrachten);

- bioprocess engineering voor de kweek van dierlijke cellen
(11 voordrachten);

- kweken met hoge celdichtheid (15 .voordrachten);

- fysiologische factoren voor celgroei en produktiviteit (8
voordrachten);

- serum vrije kweken (9 voordrachten);

- verhoging van de produktiviteit (12 voordrachten);

- biologische eigenschappen van geproduceerde eiwitten
(12 voordrachten);

- celkweken voor detectie van fysiologisch actieve stoffen.
Het eerste en laatste hoofdstuk hebben mogelijk nog de

LITERATUUR

1. Asplin FD, and Camaghan BA. The toxicity of certain groundnut meals
for poultry with special reference to their effect on ducklings and chic-
kens. Vet Ree 1961;73:1215-9.

2. Chaudhury B, and Singh B. Prevalence, pathology and isolation studies
on mycosis in domestic fowl. Indian J Anim Sei 1984;54:84-92.

3. El-Badry AA, and Sokkar IM. Mycotic flora of chicken population in
Kena govemorate. Assiut Vet Med J 1988; 19:174-82.

4. Hofstad MS. Diseases ofPoultry.eigth edition: 1984;309-15.

5. Huhtanen CN, and Pensack JM. Effect of antifungal compounds on
Aspergillosis in hatching chick embryos. Applied Microb 1967; 15:102-
9.

6. Mangat APS, Gill BS, and Singh P. Aspergillus flavus and aflatoxins in
poultry feed and its correlation with various disease problems in poultry
farms. Indian J Comp Microbiol Immunol Infect Dis 1987;8:118-24.

7. Okoye JOA, and Okeke CN. Pathogenicity of an isolate of Aspergillus
flavus
in chickens. Avian Pathology 1986; 15:259-70.

8. O\'Meara DC. and Chute HL. Aspergillosis experimentally produced in
hatching chicks. Avian Diseases 1959;4:369-79.

9 Redmann T von und Schildger B. Therapeutischer Einsatz von Enilco-
nazol bei Broilerküken mit Aspergillose. Deutsche Tierärtzl
Wochenschr 1989:96:15-7.

meest algemene betekenis. De andere hoofdstukken bevat-
ten veelal erg specialistische verhalen. Het eerste hoofdstuk
behandelt vragen als \'Hoe weet ik dat mijn cellijn niet is ver-
anderd, of gecontamineerd met andere micro-orgranismen
of virussen?\' en \'Hoe sluit ik risico\'s uit dat m\'n kweken ge-
contamineerd raken?\'

De eerste vraag is benaderd met behulp van DNA-fingerp-
rinting (Stacey
et al. Cellijnen leveren een karakteristiek pa-
troon dat gedurende een groot aantal passages niet verandert.
Contaminatie met DNA-virussen of mycoplasma\'s bleek
met de gebruikte technologie evenwel niet detecteerbaar.
Er wordt wel een overzicht gegeven (Moore) van methodie-
ken om dergelijke contaminaties op te sporen. Contaminatie
via medium componenten als serum kan onder meer worden
voorkomen via hollow fibre ultra-filtratie. Hoe je dergelijke
filters kunt testen ten aanzien van ondoordringbaarheid voor
bepaalde virussen en ze voor dit doel kunt garanderen (va-
lideren) wordt uitvoerig beschreven (Hirasaki
et al. en
Nakano
et al.).

De meeste verhalen zijn nogal specialistisch. Veel over de
kweek van hybridomas met name over zogenaamd highden-
sity cultures en over de kweek in serumvrije media. Bij het
laatste is het altijd de vraag of het medium dat voor een be-
paalde hybridoma cel voldoet, ook geschikt is voor andere
hybridomas. Het manipuleren van de celcultures ter verho-
ging van de produktie van bepaalde eiwitten (bijvoorbeeld
gammaglobulines of recombinant produkten) krijgt ook
ruime aandacht. Met name de zuurstofspanning blijkt in vee!
gevallen van cruciaal belang.

De specialist kan ongetwijfeld het één en ander uit dit boek
halen. Voor de wat breder ingestelde onderzoeker zijn de
verhalen te specialistisch. Stijl en opzet van de publikaties
laat ook vaak te wensen over.

S.J. Barteling

-ocr page 110-

-^k\'ti^- \'UL. -.ai-

Tijdichr Diergeneeskd / 993: HU: 5! 4-5

TRANSMISSIE VAN BOVIENE LEUKAEMIA VIRUS
IBLV) DOOR RECTAAL ONDERZOEK*

W. Pelgrim\'\', G.H. Wentinkl, J.T. van Oirschot^,
Th. Wensing\'\' en E. Gruys^

SAMENVATTING

Transmissie van Boviene Leukaemia Virus (BLV) werd
experimenteel tot stand gebracht door achtereenvolgens
BLV-seropositieve en seronegatieve dieren rectaal te on-
derzoeken met dezelfde handschoen. Vijf weken na her-
haald rectaal onderzoek werd het eerste van de drie
proefrunderen seropositief ten aanzien van BLV. De ove-
rige twee proefrunderen seroconverteerden na respectie-
velijk acht en elf weken.

INLEIDING

Enzoötische Boviene Leukose (EBL) is een besmettelijke vi-
rusziekte, veroorzaakt door het Bovine Leukemia Virus
(BLV). Het vims persisteert levenslang en veroorzaakt bij
maximaal vijf procent van de geïnfecteerde runderen klini-
sche leukose. Leukose kan zich openbaren in diverse vormen
zoals gewichtsverlies, zwelling van lymfeknopen, vermin-
derde melkproduktie en bij uitzondering door circulatie-
stoornissen of digestieklachten.

Overdracht van het vims vindt plaats door met vims be-
smette lymfocyten. Parenterale inoculatie (intraveneus, in-
tradermaal, subcutaan of intramusculair) met besmet bloed
resulteert in een infectie. Mogelijke horizontale infectiewe-
gen die gebaseerd zijn op een parenterale inoculatie met be-
smet bloed zijn: onthoomen, parenterale groepsbehandelin-
gen met één naald, oorperforatie/tatoeage en bloedzuigende
insekten. Ook rectale transmissie van het virus na rectale ap-
plicatie van besmet bloed is experimenteel aangetoond. De
vraag doet zich voor of BLV ook met handschoenen bij nor-
male rectale exploratie van meerdere dieren met één hand-
schoen, zoals in het kader van de bedrijfsbegeleiding veel-
vuldig wordt uitgevoerd, kan worden overgebracht.
Op de Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote
Huisdieren is de mogelijke transmissie van BLV onderzocht
door met plastic handschoenen achtereenvolgens BLV posi-
tieve dieren en BLV vrije dieren rectaal te exploreren.

PROEFOPZET

Drie melkkoeien werden rectaal geïnfecteerd met 30 ml.
bloed afkomstig van een BLV-seropositieve vaars. Eén koe
(1) kreeg gedurende 9 weken een maal per week langs rec-
tale weg geïnfecteerd bloed toegediend, twee koeien (7 en 8)
éénmalig. Na toediening van het bloed werd de rectumwand
gedurende 30 seconden gemasseerd.

• Dit artikel is een uitgebreide .samenvatting van een artikel uit de Veterinary Record
en van een doctoraalscriptie: E.xperimental transmission of bovine leukosis virus by
rectal palpation: G.H.Wentink. J.T.van Oirschot. W. Pelgrim. Th. H\'ensing.
E.Gruys. VetRec 1993: 132: 135-6
Enzoötische Boviene Leukose:
0\\\'erzicht van transmissie en preventie

E.xperimentele transmissie door rectale palpatie: M\'. Pelgrim (1992)
Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren, fwstbus HO. 152.
350H TD Utrecht

\' Centraal Diergeneeskundig Instituut. CDI/DLO. postbus 65. K2»0.48 Lelystad
J Vakgroep Pathologie, postbus HOI5H.35()H TD Utrecht

Drie andere koeien (3,4 en 5) ondergingen twee keer per
week gedurende 9 weken rectaal onderzoek, waarbij hand-
schoenen werden gebruikt waarmee tevoren rectaal onder-
zoek was verricht bij twee BLV-seropositieve vaarzen. De
rectale exploratie was zodanig, dat een geringe hoeveelheid
bloederig slijm aan de handschoenen kleefde.
Twee controlekoeien, die gehuisvest waren tussen de proef-
koeien en daarmee dus in intensief contact stonden, onder-
gingen 6 keer een rectaal onderzoek waarbij schone hand-
schoenen werden toegepast.

De twee seropositieve dieren waren apart gehuisvest van de
seronegatieve proefdieren in een isolatiestal, die ongeveer
100 meter verwijderd was van de stal van de proefkoeien. In
elke stal werd andere kleding en schoeisel gebruikt.
Wekelijks werden gedurende 12 weken bloedmonsters uit de
staartvaten van de dieren genomen met Vacutainer buizen
voor
Serologie, leukocytentelling en differentiatie.
Antilichamen tegen BLV werden aangetoond met behulp
van een ELISA met gp51 als antigeen, en met behulp van een
agar-gel-precipitatie-test (AGPT).

De dieren werden na afloop van het experiment geslacht.
Monsters van diverse lymfonoduli, beenmerg, milt, lever,
hart, longen en damikanaal werden gefixeerd in gebufferde
4% formaldehyde en routinematig histologisch onderzocht.

RESULTATEN EN DISCUSSIE
De resultaten zijn weergegeven in tabel 1.
Runderen 1,7 en 8 werden vijf weken na de eerste toediening
van besmet bloed serologisch positief ten aanzien van het
BLV-virus. De dieren 3,4 en 5 seroconverteerden respectie-
velijk 8, 11 en 5 weken na de start van het experiment.
De dieren 2 en 6 bleven negatief tot vier weken na het beëin-
digen van het onderzoek.

Bij het histologisch onderzoek werden geen leukotische ver-
anderingen aangetroffen.

De controlekoeien (2 en 6) bleven gedurende het hele onder-
zoek seronegatief Het is dus erg onwaarschijnlijk dat de
BLV-infectie op een andere manier is overgebracht dan door
de experimentele handelingen.

Proefdieren 1, 7 en 8, waarbij rectaal besmet bloed werd toe-
gediend, werden vijf weken na de rectale toediening van be-
smet bloed BL V-seropositief Uit eerdere onderzoeken is ge-
bleken dat dieren die rectaal met besmet bloed worden
genfecteerd na vier tot vijf weken seroconverteren. Dit is in
overeenstemming met de bevindingen in dit onderzoek.
Bij de proefkoeien 3, 4 en 5 werden respectievelijk acht, elf
en vijf weken na het eerste rectaal onderzoek met de be-
smette handschoenen, antilichamen tegen het BLV-virus ge-
detecteerd. Dit betekent dat proefdier 5 in de eerste week
geïnfecteerd werd, dus na maximaal twee keer rectaal explo-
reren. De proefdieren 3 en 4 werden waarschijnlijk later
geïnfecteerd.

T 1 J D SC II R 1 K T VOO R D 1 K R G K N [. h S K U N 1) H , DEEL 118, A K L E V E R I N (i 16, 199 3

514

-ocr page 111-

■ M

ftituiig^ltMÊÊÊÊk

Het is aannemelijk dat voor een besmetting via rectale explo-
ratie een minimale dosis lymfocyten nodig is. In dit onder-
zoek werden de runderen 80 en 86 zodanig geëxploreerd dat
bloed op de handschoenen kleefde. In de praktijk zal dit lang
niet bij alle koeien gebeuren en is waarschijnlijk het aantal
lymfocyten niet altijd voldoende om een infectie tot stand te
brengen. De frequentie van de rectale exploraties zoals toe-
gepast in dit onderzoek was hoger dan in de praktijk gebrui-
kelijk is. De tijdsduur tussen de verschillende rectale explo-
raties was daarentegen langer.

CONCLUSIE

Ons onderzoek toont echter aan, dat het mogelijk is om BLV
via rectaal onderzoek met gebruikmaking van één hand-
schoen bij meerdere koeien van rund op rund kan worden
overgebracht.

Recentelijk heeft nog niet gepubliceerd Amerikaans epide-
miologisch onderzoek op melkveebedrijven aangetoond dat
transmissie van BLV door meerdere dieren met één hand-
schoen rectaal te onderzoeken in de praktijk inderdaad vóór-
komt.

SUMMARY

Transmission of bovine leukosis virus (BLV) by rectal
examination

Bovine leukosis virus (BL V) was transmitted experimentally by sequential
rectal examination of BLV-seropositive and BLV-seronegative cattle by a
veterinarian who did not change gloves between examinations. Five weeks
after repeated rectal examination the first of the three cattle became BLV
.seropositive. The other two cattle seroconverted after X and 11 weeks.

Weken na infectie

10 I 11

12

Ani-
mal

E A

E A

E A

E A

E A

E A

E A

E A

E A

E A

E A

E A

E A

fl

- - -

- » -

B

H

80

ND

ND

I

86

ND

- : negatief\'; : positief

ND: niet

getest

Tabel 1. Ontwikkeling van antilichamen tegen BLV, zoals bepaald met de ELISA (E) en de AGPT (A) bij B proefdieren (1,3,4,5, 7, 8), 2 controledieren (2,
6) en twee donordieren [80, 86).

ERRATA

In het artikel \'Salmonellose bij het paard\' in het tijdschrift
voor Diergeneeskunde 1993; 118:472-7 is in de tweede regel
van boven, tweede kolom, pagina 473, abusievelijk ver-
zuimd 10% te veranderen in 18%. Dit bleek van enkele fou-
ten in de drukproef de meest bezwarende.

In tabel 2 van het artikel \'Pasteurella anatipestifer: een be-
heersbaar bedrijfsprobleem\' staan de gevoeligheden van
oxytetracycline en trimethroprim/sulfonamide in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1993:118:469-71 op een
verkeerde plaats. Voor de goede orde wordt de tabel hier
nogmaals afgedrukt.

Tabel 2. Overzicht van de gevoeligheid voor antibiotica van de uit de
eenden geïsoleerde bacteriën. Gegeven wordt het aantal gevoelige
stammen.

Pasteurella
anatipestifer

Salmonella
spp.

E.coli

Antibioticum

ampicilline

8/8

6/6

3/3

Colistine

16

6/6

3/3

flumcquine

-

6/6

3/3

furazolidone

6/6

6/6

3/3

oxytetracycline

6/8

1/6

1\'3

neomycine

8/8

6/6

3/3

trimethoprim/

6/8

lib

0/3

sulfonamide

TIJDSCHRIFT VOOR D I E R G E N E E S K U N D i:, 1) E E i. 118. A F L i; v E R i N G 16, 1993

515

-ocr page 112-

■I I M

DE MACHT VAN EEN DECAAN MOET
NIET OVERSCHAT WORDEN

De taaie van de huidige decaan is geen
sinecure ais men bedeni<t dat hij als
voorzitter van het Faculteitsbestuur de
besluiten moet bewaken, die bepalend
zijn voor het wel en wee van de organi-
satie met een personeelsbestand van
rond de 800 personen en met een bud-
get voor salarissen van zestigmiljoen
gulden.

En dan te bedenken dat in 1945 de
voorzitter van de Faculteit der
Diergeneeskunde, want dat is in feite
de decaan, en de voorzitter van de
Maatschappij één en dezelfde persoon
waren.

Degene die dat presteerde was profdr.
G.M. van der Plank, zoals profdr. G.
Wagenaar vermeldde in het juni-num-
mer van Faculteitsnieuws.

MACHT EN ONMACHT
\'Men denkt vaak dat de decaan over
vrij veel tnacht beschikt, maar dat is
beslist niet het geval. Je bent meer een
voorzitter van een bestuurscollege dan
een bestuurder die het alleen voor het
zeggen heeft\', aldus het antwoord van
Van den Bergh op de vraag wat het
ambt van decaan wat inhoud betreft
karakteriseert.

\'Het voeren van een eigen beleid is in
zo\'n functie niet eenvoudig. De decaan
moet vooral rekening houden inet de
veranderingen, die door de buitenwe-
reld worden opgedrongen. Dat heeft
naast nadelen ook weieens voordelen,
omdat dan intern eveneens gemakke-
lijker orde op zaken kan worden ge-
steld\'.

Als voorbeelden noemde Van den
Bergh het samenvoegen van de twee
bestaande buitenpraktijken, alsmede
het verminderen van het aantal vak-
groepen tijdens zijn ambtsperiode.
De voortdurende aanslag, die gepleegd
wordt op de grootte van de personeels-
formatie kan slechts ten dele worden
gecompenseerd door de zogenaamde
derde geldstroom; dat wil zeggen de fi-
nanciële ondersteuning (contract-re-
search) door het bedrijfsleven.
De beïnvloeding van de richting van
het onderzoek door datzelfde bedrijfs-
leven wordt wel als een gevaar gezien.
\'Dat is echter niet het hoofdprobleem\',
aldus Van den
Bergh. \'Het is veel-
eer de instabiliteit
die binnensluipt
vanwege de toe-
name van het aan-
tal mensen dat op
tijdelijke basis
werkt, die ons zor-
gen moet baren.
Er werken op de
faculteit ondanks
alle bezuinigingen
meer tnensen dan
ooit tevoren. Die
toename is geen
gezonde zaak op
een dergelijke ba-
sis. Dc belasting
van het vaste per-
soneel neemt hier-
door toe, terwijl de
flexibiliteit er ze-
ker niet mee wordt
gediend. De con-
sistentie van het
onderzoekprogram-
ma heeft er even-
eens onder te lij-
den\'.

Op 1 augustus heeft na tw aalf jaar prof.dr. S.G. van den Bergh, hoogleraar
Veterinaire Biochemie, zijn bevoegdheden overgedragen aan prof.dr. H.W.
de Vries, hoogleraar Geneeskunde Gezelschapsdieren.
Laatstgenoemde, geboren in Wonseradeel, volgt de van oorsprong
Amsterdammer op.

De redactie had een gesprek met beide personen vanuit verschillend perspec-
tief over de ontwikkelingen van de Faculteit Diergeneeskunde (FD) in het af-
gelopen tijdsbestek, alsmede over wat er in de toekomst verwacht kan wor-
den.

Door W. Svbesma en S. Deleu

Belangrijke ont-
wikkelingen op be-
stuursgebied in de
afgelopen jaren
acht hij het invoe-
ren van het inte-
grale management
en de decentralisatie van bevoegdhe-
den.

Hét eerste houdt in dat de scheiding
tussen bestuur en beheer wordt wegge-
nomen. Bij het tweede gaat het er om
dat bestuurs- en beheersbevoegdheden
van het faculteitsniveau worden gede-
legeerd aan de vakgroepen. Vroeger
kregen de vakgroepen een strakke per-
soneelsformatie toegewezen en moes-
ten ze het aanschaffen van apparatuur
en de goedkeuring voor buitenlandse
reizen bij het faculteitsbestuur aanvra-
gen. Nu krijgen de vakgroepen een zo-
genaamde \'lump-sum\' toegewezen
waar ze zelf over mogen beschikken.
Dit geld kunnen ze gebruiken, hetzij
voor het aanstellen van personeel en
voor het kopen van apparatuur of
proefdieren, hetzij voor het maken van
buitenlandse reizen.

-ocr page 113-

De vakgroepen zijn daardoor veel zelf-
standiger geworden. Het faculteitsbe-
stuur beperkt zich vooral dan tot de
hoofdtaken: de verdelende rechtvaar-
digheid en de zorg voor één facultair
beleid op het gebied van onderwijs,
onderzoek en patiëntenzorg.
De rigide fixatie op bestaande regels
verdween ten faveure van zelfstandig-
heid.

\'De FD vervulde hierin een voortrek-
kersrol in de Universiteit, hetgeen erg
plezierig was toen men centraal vanuit
de universiteit dit systeem wilde in-
voeren\'.

Een aantal eigenschappen beveelt Van
den Bergh aan voor een goed functio-
nerende decaan.

Allereerst gaat het om het overtuigen
op grond van rationele argumenten,
waarbij maximaal geïnformeerd zijn
een belangrijke voorwaarde is.
Openheid en goede bereikbaarheid
zijn verder noodzakelijk.
\'Sommige mensen schrokken wel eens
als men mij zonder tussenkomst van de
secretaresse aan de lijn kreeg\'.

•I ■ M

HUIDIGE PQSITIE FACULTEIT EN
OPLEIDING

Wat treft De Vries nu in de nalaten-
schap van zijn voorganger aan?
Hij neemt een Faculteit als decaan
over, die in het buitenland bekend staat
als één van de besten van de wereld
dan wel als de beste van Europa.
Die mening verkondigen buitenlandse
gasten vaak, nadat ze geconfronteerd
zijn met de imponerende faciliteiten in
de vorm van de gebouwen en stafbe-
zetting. \'Je hebt soms de indruk dat ze
zich daar op doodstaren\', aldus Van
den Bergh.

De erkenning van de opleiding aan de
FD als enige buiten de VS en Canada
door de autoriteiten in die landen,
wordt als voorbeeld gezien door de an-
dere Europese faculteiten.

Het nieuwe curriculum dat thans in de
fase van de eindrapportage is geko-
men, zal ongetwijfeld een impuls ge-
ven aan de verdere ontwikkeling.
De keuze welke richting de afgestu-
deerde neemt zal echter in een vroeg
stadium van de
studie moeten
worden genomen.
Thans hoeft men
dat pas in het laat-
ste half jaar te
doen.

\'De ervaring leert
echter dat de stu-
denten knap con-
servatief zijn wat
dit aangaat\', aldus
De Vries.
De vcterinairen uit
Utrecht kunnen in
dc toekotnst in
Europa een be-
langrijke rol in het
Europese beleid
spelen, bijvoor-
beeld in de vorm
van een functie als
Euromanager. Het
is een kwestie van
de samenstelling
van de studie-on-
derwerpen.
De Vries: \'De
voorgestelde on-
derzoeksperiode
zie ik als een es-
sentieel onderdeel
van de toekom-
stige studie. Het
hoort gewoon bij
een opleiding, die
fotïjbureau \'t Stjctit) zich wetenschap-
pelijk wil noemen\'.

\'Ik heb altijd verkondigd dat de alge-
mene bevoegdheid nooit stand kan
houden\', zegt Van den Bergh.
De Vries wil deze ook niet heilig ver-
klaren maar stelt: \'Ik zie een benade-
ring op basis van een goede startcom-
petentie als zeer wezenlijk\'.
In dit verband kwam tevens de verhou-
ding met de
Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
ter sprake.

\'In het begin van de jaren \'70, toen de
differentiatie aan de orde was, zijn er
grote tegenstellingen geweest.
Sindsdien is de overtuiging gegroeid
dat we, elk vanuit ons eigen gezichts-
punt, toch een gezamenlijk belang die-
nen. Er wordt nu op veel gebieden in-
tensief samengewerkt. Samen hebben
we het arbeidsmarktonderzoek opge-
zet, het Post Academisch Onderwijs
gestalte gegeven en de specialisatie
geregeld. Voorts is kortgeleden een
gezamenlijke commissie ingesteld om
de hoogte van de Numerus Fixus te
overwegen\', aldus Van den Bergh.
De Vries: \'De doelstelling van de
KNMvD en die van de Faculteit zijn in
wezen dezelfde. Dit is inderdaad goed
naar voren gekomen bij de inspannin-
gen rond de opleiding tot specialist.
Mede door de PAO is daar de structuur
in gebracht die node werd gemist\'.
De oriëntatie op het buitenland zal on-
getwijfeld door gaan.
Beide heren hebben op dat gebied hun
sporen verdiend.

Van den Bergh is momenteel voorzit-
ter van het beraad van de decanen van
alle Europese veterinaire faculteiten,
alsmede sinds 1991 voorzitter van het
Raadgevende Comité voor de
Opleiding van Dierenartsen in Brussel.
De Vries is sterk betrokken geweest bij
het opzetten op Europees niveau van
de opleiding tot specialisten.

TOEKOMSTIGE ONTWIKKELIN-
GEN EN PROBLEMEN
Wat staat de toekomstige decaan ver-
der aan problemen of ontwikkelingen
te wachten?

\'We zullen onze strategische plaatsbe-
paling opnieuw moeten definiëren,
wellicht in de vorm van een duidelijk
geformuleerde missie. De wereld om
ons heen verandert snel, wat ons noopt
tot een alert reageren\', aldus De Vries.

Eén van de toekomstige uitdagingen
die extra aandacht verdient is de posi-
tie van de vrouwelijke dierenarts op de

-ocr page 114-

faculteit.

Het aantal vrouwelijke studenten is in
de laatste twaalf jaar meer toegenomen
dan was verwacht.

Was dat in het begin van de periode
\'Van den Bergh\' zo\'n 28 procent (in
plaats van op het verwachte niveau van
rond vijftig procent terecht te komen),
nu is het doorgeschoten naar bijna ze-
ventig procent.

Het merkwaardige is dat dit eveneens
gebeurt in de ons omringende landen,
alsook in de Verenigde Staten van
Amerika.

Het is moeilijk de oorzaak vast te stel-
len \\ an dit fenomeen.
Eén van de redenen, die wordt ge-
noemd is dat de studie minder aantrek-
kelijk voor mannen zou zijn geworden.
Desalniettemin is het aantal vrouwen
dat in staffuncties terechtkomt nog
steeds veel te laag.

Een actief inhaalbeleid lijkt hier op z\'n
plaats.

Daarbij zal het vooral gaan om de be-
staande drempels weg te nemen al is
dat gemakkelijker gezegd dan gedaan.
De Vries: \'Eén van die drempels is het
lange carrièrepad, bepaald door de stu-
dieduur, de promotie- en de eventuele
specialisatieperioden, dat afgelegd
moet worden voor men zich kan kwali-
ficeren voor bepaalde functies. Maar
door hier aan te tomen haalt men de
kwaliteit van de functie naar beneden.
Het verbeteren van kinderopvang is
natuurlijk wel een voor de hand lig-
gende optie\'.

Wellicht dat de opvolger van De Vries
te zijner tijd een opvolgster zal zij. Aan
hem zal het niet liggen.

I M

la VI

DE LUST EN DE LAST VAN DE
DISCIPLINE

De vertegenwoordiger van de
Faculteit is twaalf jaar een biochemi-
cus geweest. Interessant is het te ver-
nemen dat in sommige besturen, zoals
bijvoorbeeld in die van de Stichting
Gezondheidszorg voor Dieren men
soms een diergeneeskundig onder-
bouwd standpunt verwachtte van een
niet-veterinair. Hier leek een andere
discipline dan de veterinaire een dui-
delijk nadeel te zijn.
Anderzijds is het intern een voordeel
dat een niet-veterinair op pad gaat om
besluiten te implementeren.
Voortaan zijn wat dat betreft de rollen
omgedraaid.

VERTAALFUNCTIE NAAR DE
PRAKTIJK

De Vries en Van den Bergh vinden
beiden dat de tijd nog niet aangebro-
ken is om vanuit de faculteit een perio-
diek te lanceren, hetzij wetenschappe-
lijk gericht, hetzij als een
sub-universiteitsblad.
Het Faculteitsnieuws samen met Brr-
tup en de Equator doen elk op hun ter-
rein goed werk, terwijl het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde en The
Veterinary Quarterly, mede dankzij de
medewerkers afkomstig van de
Faculteit, de andere meer wetenschap-
pelijke onderwerpen best voor hun re-
kening kunnen blijven nemen.
De vertaalfunctie van de FD naar de
prakticus wordt volgens beide heren
voldoende behartigd door het instituut
van de PAO.

PERSOONLIJKE
VERANDERINGEN
De Vries zal als decaan zijn klinische
activiteiten, namelijk de poli moeten
opgeven. Onderwijs zal hij echter blij-
ven geven.

Tien jaar was hij voorzitter van de
Vakgroep. Voor velen op de faculteit
zal dat even wennen zijn.
Vooral het eerste zal hij missen al
staan daar natuurlijk tegenover de
nieuwe ervaringen en verworvenhe-
den, die het decanaat zal opleveren.

Van den Bergh heeft gedurende zijn
decanaat steeds een onderzoeksgroep
aan zich gehouden en wel die op het
gebied van het energie metabolisme
van parasitaire helminthen.
Een voordeel vanuit het decanaat be-
keken was dat het contact, de \'touch\',
met het werkterrein, het veld, op een
directe manier bleef bestaan, waardoor
hij zichzelf als het ware in z\'n functio-
neren als decaan beoordeelde.
Hierdoor kon een nog betere afstem-
ming op de doelgroep van het facul-
teitsbestuur worden bewerkstelligd.
Na zijn afscheid zal Van den Bergh
nog vijf jaar de bevoegdheid houden
om promovendi op dit vakgebied te
begeleiden.

Daarnaast zal hij als voorzitter van de
Raad voor Dieraangelegenheden, die
moet adviseren bij het tot uitvoer bren-
gen van de nieuwe Gezondheids- en
Welzijnswet voor Dieren, een halve
dagtaak er bij krijgen.
Zijn autoriteit mede opgebouwd tij-
dens het twaalfjarige decanaat zal hem
daarbij zeker goed van pas komen.
Het verlenen van het predikaat lid van
verdienste van de DSK is een andere
erkenning, die aangeeft dat profdr.
S.G. van den Bergh er in is geslaagd
het hart van de toekomstige generatie
dierenartsen te veroveren. Een niet ge-
ringe prestatie.

Deze erkenning, die hij erg waardeert,
zegt veel over de kwaliteit van zijn
twaalfjarig decanaat.

Uit het interview kwam overigens naar
voren, dat alhoewel hij vond dat zijn
macht door velen overschat werd, hij
het decanaat als zodanig vooral de
laatste ambtsperioden met zeer veel
plezier heeft uitgeoefend. Al werd het
niet met zoveel woorden gezegd het
was voor hem zeer waarschijnlijk een
machtige tijd!

-ocr page 115-

Standaardoverzichten (STO\'s) worden
getoetst in een praktijkproef met twee-
honderd veehouders; bij ongeveer vijf-
tig procent van deze veehouders vindt
regelmatig bedrijfsbegeleiding plaats.

De veehouders
worden daar-
naast voor de
proef in groe-
pen van tien be-
geleid door een
dierenarts. De praktijkproef is in no-
vember 1992 gestart met het STO-
Vruchtbaarheid. Een tussentijdse eva-
luatie door de vakgroep Voor-
lichtingskunde van de Landbouw
Universiteit Wageningen was gericht
op het nut van het STO voor boer en
begeleider. De resultaten van deze tus-
sen-evaluatie zijn gunstig.

ENTHOUSIAST

De begeleidende dierenartsen die voor
de evaluatie zijn geïnterviewd zijn en-
thousiast over het STO.
Bedrijfsbegeleiding bleef tot voor kort
beperkt tot operationele informatie
(Moet die koe geïnsemineerd worden
of niet, wordt zij nog drachtig?).
Op elk bedrijf met een management-
programma beschikt de veehouder nu
over een standaard kengetallenover-
zicht. De dierenarts gebruikt dit over-
zicht voor inzicht in de sterke en
zwakke punten van het bedrijf
Hierdoor wordt ook het beleid van de
veehouder duidelijk voor de begelei-
der.

STIMULANS

Het STO levert informatie uit gege-
vens die door de veehouder zelf zijn
vastgelegd. De dierenarts gebruikt
deze informatie om de veehouder te
adviseren. Dit kan de veehouder sti-
muleren om nog consequenter gege-
vens in te voeren en kengetallen beter
in de gaten te houden.

1 m

HANDVAT

Voor de bedrijfsbegeleider is het STO
een agenda. In het gesprek met de vee-
houder gebmikt de dierenarts het STO
om de structuur van de discussie te be-
palen. Het resultaat van de kengetallen
levert hierbij vol-
doende discus-
siemateriaal. Dit
geeft een goede
interactie tussen
begeleider en
veehouder.

HELDER

De dierenarts gebmikt het STO om een
beeld te vomen van de bedrijfssituatie.
Door de rangschikking van de kenge-
tallen op het STO kan hij of zij gemak-
kelijk verbanden leggen tussen de ver-
schillende kengetallen. Hierdoor
worden problemen sneller gesigna-
leerd, zodat gerichter zoeken naar die-
ren, die problemen veroorzaken moge-
lijk is.

PRAKTIJKPROEF
De conclusies uit de tussentijdse eva-
luatie zijn positief De praktijkproef
wordt daarom volgens planning voort-
gezet tot eind 1994. Tijdens de prak-
tijkproef worden nieuwe standaard-
overzichten uitgetest bij veehouders in
samenwerking met begeleiders. Na
een testperiode komen de STO\'s be-
schikbaar voor alle gebmikers van
rundveemanagementprogramma\'s.

Foor meer informatie: NOVAD
Coöperatie Ideëel, tel. 030-545749 of
TA URUS, tel. 03200-93532.

BEDRIJFSBEGELEIDING EN
STANDAARDOVERZICHTEN

Standaardoverzichten leveren een helder overzicht van de bedrijfssituatie.
Dit is belangrijk voor de bedrijfsbegeleider. Tijd is kostbaar, daarom moet de
bedrijfsbegeleider snel weten tot welke punten hij zich kan beperken en
waarop hij zich kan concentreren. Met dit inzicht kan hij de veehouder beter
adviseren.

door Liesbeth Grijsen

DE EERSTE RESULTATEN
UIT DE PRAKTIJKPROEF

BUITENGEWOON
LIDMAATSCHAP
AUV

Het bestuur van de dierenart-
sencoöperatie AUV heeft de mo-
gelijkheid tot het buitengewoon
lidmaatschap gecreëerd. Tot op
heden konden dierenartsen, die
voor eigen rekening en risico de
diergeneeskundige praktijk uit-
oefenen, uitsluitend statutair lid
w orden van de coöperatie.
Er komen steeds meer praktici
die weliswaar niet voor eigen re-
kening en risico (part-time of
full-time) praktizeren, maar wel
als vaste collega in loondienst
werken bij een dierenartsen-
praktijk; praktici, die ook niet
voornemens zijn een eigen prak-
tijk of maatschapsdeel te ver-
werven, maar die van plan zijn
hun loopbaan als dierenarts in
loondienst bij een praktijk voort
te zetten. Oni ook deze groep
praktici bij de AUV te kunnen
betrekken is het buitengewoon
lidmaatschap in het leven geroe-
pen. Praktici, die geïnteresseerd
zijn in het buitengewoon lid-
maatschap van de coöperatie,
kunnen een schriftelijk verzoek
indienen bij AUV, postbus 94,
5430 AB te Cuijk. Het bestuur
beslist per geval over het buiten-
gewoon lidmaatschap.

UW HOND
GEHOORZAAM
IN TIEN LESSEN

Naar aanleiding van de populaire tv-
cursus van Martin Gaus \'Uw hond ge-
hoorzaam in tien lessen\' heeft de firma
Baartmans MGMT onder dezelfde ti-
tel een videofilm op de markt gebracht.
Voor iedere hondeneigenaar, die een
hond bezit die een paar vervelender
trekken vertoont, zoals voortdurend
weglopen, alsmaar aan de lijn trekken
of uitvalt, kan deze videofilm van nut
zijn.

Uit het grote aanbod van verschillende
leerprincipes en inzichten distilleerde
Martin Gaus vanuit zijn ervaring een
zeer bruikbare leermethode. In tien

-ocr page 116-

De Gezondheidsdienst voor dieren in
Noord-Nederland verzendt sinds 1 juli
de uitslagen van laboratoriumonder-
zoek automatisch per fax naar dieren-
artsen. Dit kan door direct aan de auto-
risatie van de uitslag in het
laboratorium een geautomatiseerd pro-
ces te koppelen, dat direct in verbin-
ding staat met een faxapparaat.
Menselijk ingrijpen -uitslagen sorte-
ren, klaarmaken van postverzending
en verdere nabewerking van de uit-
slag- is hierdoor overbodig geworden.
Hoewel het ook mogelijk is de uitslag
via een modem naar de dierenartsen-
praktijk te zenden, is vooralsnog geko-
zen voor een fax verzending.
Systematische verzending volgens een
EDI (Electronic Data Interchange-)
formaat stuit op veel problemen.
Daarom heeft de Gezondheidsdienst
voor Dieren in Noord-Nederland be-
sloten om op korte temiijn de al aan-
wezige snelle verzendmethode via de
fax te benutten.

Deze verbeterde dienstverlening heeft
veel voordelen:

- In de eerste plaats kan de geautori-
seerde uitslag worden verzonden,
zodra het monster is onderzocht.
Daardoor heeft de praktizerend die-
renarts de uitslag eerder dan de
diereigenaar, die de uitslag per post
blijft ontvangen. Voor informatie
kan de eigenaar dan ook consequent
worden doorverwezen naar de eigen

loofdstukken toont dc film bruikbare
nformatie over wat men over het ge-
drag van een hond moet weten om ver-
antwoord met het dier te trainen.
Volgens de makers is de film beslist
geschikt om in de wachtkamer ver-
toond te worden. De produktie kan ook
door dierenartsen verkocht worden a
/49,50. Voor dierenartsen gelden de
volgende kortingspercentages: bij de
aanschaf van één tot tien exemplaren
dertig procent (/29,49-excl. BTW) en
bij de aanschaf van tien tot en met 24
exemplaren veertig procent (/25,28-
excl. BTW). Voor grotere aantallen
gelden extra kortingen. Voor inlichtin-
gen en/of bestellingen kan men contact
opnemen met Baartmans MGMT
Nederland BV, St. Martinusstraat 47,
7037 AA Beck/Bergh. telefoon 08363-
2191.

dierenarts.

- Als tweede voordeel geldt dat de
verwerking van uitslagen bij de
Gezondheidsdienst efficiënter kan
verlopen: minder storende telefoon-
tjes in het laboratorium met kans op
fouten en meer regelmatige afwer-
king per post,

- Als derde voordeel kan worden ge-
noemd de mogelijkheid de praktici
op een snelle manier te informeren.
M.-t name bij dierziekten-situaties,
zoals bij SVD (blaasjesziekte),
waarbij de regelgeving per uur wis-
selde. kan een adequate berichtge-
ving van belang zijn. Bij andere be-
roL-psgrocpen (onder meer de Bond
van Handelaren in Vee) is een derge-
lijk infomiatiesysteem al operatio-
neel.

GD NOORD-NEDERLAND VERZENDT
UITSLAGEN SINDS 1 JULI PER FAX

De > erzending van de uitslagen ver-
loop voorspoedig en het aantal geïn-
stall erde faxapparaten is behoorlijk.
Aan de praktizerend dierenarts in
Noo\'d-Nederland is gevraagd een
faxa iparaat aan te schaffen. Daarvoor
is o\\ erleg geweest met een firma voor
goet: ■ faxapparatuur. Het kan gebeu-
ren dat dier-eigenaren aandrang op
dien "artsen zullen uitoefenen gebruik
te maken van deze snelle methode van
uitsl: gverstrekking.

Gezondheidsdienst voor
Dieren in Noord-Nederland

VIER VIDEOBANDEN
OVER VARKENS

Het \'Scottish Pig Industry Initiative\'
heeft vier videoprodukties uitgebracht
over het houden van varkens in relatie
tot varkensziekten. Ze zijn verkrijg-
baar bij de \'Unit for Veterinary
Continuing Education (UVCE)\' op het
\'Royal Veterinary College\' in Londen.
Alhoewel de banden eigenlijk gepro-
duceerd zijn voor varkenshouders, zijn
ze ook geschikt voor de dierenarts, die
zich de varkensbedrijfsvoering eigen
wil maken. Bij de banden worden geïl-
lustreerde naslagwerken geleverd.
De vier banden gaan over het digestie-
apparaat van het varken (18 minuten),
beenwerk van het varken (14 minu-
ten), parvovirus-infecties bij het var-
ken (11 minuten) en het respiratie-ap-
paraat bij het varken (17 minuten).
Elke video kost £48.18 inclusief ver-
zendkosten, alle vier de banden kosten
£184.48 inclusief verzendkosten.

CARDIOLOGIE BIJ
GEZELSCHAPSDIEREN
De nieuwste video van de \'Unit for
Veterinary Continuing Education
(UVCE)\' betreft cardiologie bij hon-
den en katten. De band is verkrijgbaar
bij het \'Royal Veterinary College\' in
Londen. Het is een opname van een sa-
telliet-uitzending. gehouden in maart
1991 in Canada, waarop de nieuwste
snufjes te zien zijn op het gebied van
cardiologisch onderzoek en diagnose
en therapie van hartaandoeningen. De
band duurt vier uur en wordt geleverd
met tekst.

Er zijn vijf gevallen te zien: een oud
dwerghondje met ernstige paradonti-
tis, een Doberman Pinscher met adem-
halingsproblemen en lethargie, een
oud dwergbastaardhondje met chroni-
sche verergerende hoestklachten, een
driejarige Deense Dog, twee dagen na
operatie en een driejarige Europese
Korthaar kater met ademhalingsmoei-
lijkheden sinds twaalf uur geleden. Dr.
L. Tilley (USA), dr. M. O\'Grady
(Canada) en dr. J. Millington (Canada)
bespreken de gevallen.
De videoband kost £71 inclusief ver-
zending en voor leden van de UVCE
Discount Purchase Scheme £58 inclu-
sief

CURSUSSEN EN WORKSHOPS
Het \'Royal Veterinary College\' orga-
niseert ook post-academische cursus-
sen. Sommige programma\'s duren

-ocr page 117-

•I I

him;

twee tot vijf dagen, maar er worden
ook worksliops van één dag geliouden.

in 1993 zijn er nog plaatsen vrij bij de
volgende cursussen: oftalmologie bij
gezelschapsdieren (10 tot 12 septem-
ber), infectieziekten bij ratten en mui-
zen (20 tot 24 september), radiologie
bij paarden (28 tot 30 septeinber) en de
workshop endoscopic bij gezelschaps-
dieren (31 oktober).

Voor partners en kinderen worden so-
ciale activiteiten georganiseerd, als dat
vooraf wordt gevraagd.

CITY BIKE VOOR KARIEN

Voor in/brnnitie en hestellingen:
UVCE, The Royal Veterinary College,
Roval College Streef, London NWl
OTU. tel. \'\' 4471-3fi7 2H92 ext.
3HO/35l, fax 447I-3H3 0615.

EMBRYO-
TRANSPLANTATIE

STOAS heeft onlangs een videopro-
duktie ontwikkeld om einbryotrans-
plantatie in beeld te brengen. De band
is in eerste instantie bedoeld voor het
agrarisch onderwijs, rnaar is ook daar-
buiten goed als informatiebron te ge-
bruiken.

Er is ook een lespakket ontwikkeld
tnet opdrachten om het onderwerp na-
der uit te werken.

Het videoprogramma kost voor scho-
len en instellingen van het landbouw-
onderwijs /35,-. Voor instellingen van
het tninisterie van LN V en de instellin-
gen ressorterend onder het ministerie
van O&W is dc prijs ƒ70,-. De prijs
voor overige instellingen is /140,-. De
prijzen gelden voor banden van het
VHS-systeem. Voor banden op U-
Matic geldt een toeslag van /40,-. Het
bijbehorende lespakket kost voor de
verschillende instellingen respectieve-
lijk ./25,-, /50,- en./lOO,- (telefonisch
doorgeven). Alle prijzen zijn exclusief
verzendkosten.

Bestellen hij: STOAS orderadmini-
stratie. Stadsbrink 427. 6707 AE
Wageningen.

Tijdens de Voorjaarsdagen 1993 in Amsterdam werd door Cyanamid Anitnal
Health een enquête onder dierenarts-assistentes gehouden over Cyflee (de honden-
en kattenpil tegen vlooien). Er zijn in totaal 419 fonnulieren ingevuld. Iedere die-
renarts-assistente, die een dergelijk formulier had ingevuld, maakte kans op één
van de drie \'prijzen\'.

Mevrouw Van Amerongen-van Hekert verichtte de loting, waarna Sales Manager
Hans Beeris een city bike kon overhandigen aan Karien Blankenburgh uit
Groningen. De tweede en derde prijs gingen naar respectievelijk Karin
Groenendijk (Oude Tonge) en Renate Harreman (Schiedam).

OVERHEID BETAALT NIET MEE AAN
INENTING TEGEN PSEUDOVOGELPEST

Het Landbouwschap heeft zicht er bij neergelegd dat de overheid niet wil
meebetalen aan de kosten van de Inentingen tegen pseudovogelpest (NCD)
in de piuiniveehouderij. De kosten, die aan het eind van het Jaar opgelo-
pen zullen zijn tot 13 miljoen gulden, moeten nu geheel door de pluimvee-
houderij zelf worden gedragen.

De bestaande opcenten heffing moet daarvoor worden voortgezet.
In de discussie met de Veterinaire Dienst heeft het Landbouwschap zich
steeds op het standpunt gesteld dat de in 1992 begonnen noodentingen te-
gen het NCD-virus gezien moeten worden als normaal onderdeel van de
bestrijding. De overheid beschouwt de entingen echter als een preventieve
maatregel, die niet uit het zogenaamde stamping-outfonds kan worden ge-
financierd.

Voor preventieve maatregelen behoren extra overheidsbijdragen niet tot
de mogelijkheden.

Voor de toekomst overweegt het Landbouwschap een systeem, waarbij de
kosten van de inentingen rechtstreeks worden afgerekend met de dieren-
arts.

-ocr page 118-

■■ ■ n

Van stofnamen naar merknamen

Dierenartsen die PVV/IKB-varkens-
houders begeleiden, moeten zich hou-
den aan de code voor Goede Veteri-
naire Praktijkuitoefening (GVP-code).

Daarin zijn regels opgenomen be-
treffende hygiëne, bedrijfsbezoeken
en de levering en het gebruik van me-
dicijnen. Ook zijn er afspraken in vast-
gelegd over eventuele sancties in geval
de dierenarts zich niet houdt aan de
overeenkomst met de varkenshouder.

Behandeling

In de GVP-code ligt het accent op het
voorkómen van ziektes. Is een behan-
deling absoluut noodzakelijk, dan mag
dat alleen onder strikte voorwaarden.

Zo mogen er uitsluitend medicijnen
worden gebruikt, die staan vermeld op
de zogenoemde \'positieve lijst\'. Deze
bevat generieke stofnamen van de toe-
gelaten geneesmiddelen.

Merknamen

In de maand september voegt het
Produktschap Vee en Vlees daar een
nieuwe lijst aan toe. Daarop staan
merknamen genoemd. Daaronder
brengt de producent of de wederverko-
per het middel op de markt. De var-
kenshouder en de dierenarts kunnen
dan eenvoudiger nagaan of het genees-
middel, dat zij willen gebruiken, op
deze lijst staat. Als dat zo is, kan tevens
de geldende wachttermijn voor de
PVV/IK.B-regcling worden afgelezen.

WIJZIGINGEN IN GVP-CODE

Die kan afwijken van de wettelijke
voorgeschreven periode.
Varkenshouders die de nieuwe lijst
met merknamen willen ontvangen,
kunnen eind september een aanvraag
indienen bij de keten, waarbij ze zijn
aangesloten.

Bezoekfrequentie

In de GVP-code is onlangs nog een
wijziging doorgevoerd. Die heeft be-
trekking op de bezoekfrequentie van
de dierenarts aan de varkenshouder.

Volgens de aangepaste regeling moet
het PVV/IKB-vleesvarkensbedrijf ten-
minste drie keer per mestperiode wor-
den bezocht. Dit geldt overigens niet
voor bedrijven, die werken met het all-
in, all-out-systeem. Voor deze var-
kenshouders is de bezoekfrequentie
vastgesteld op minimaal éénmaal per
drie maanden.

OPDRACHT

De achtergrond van de opdracht was
de behoefte van het departement om na
te gaan of de huidige benaderingswijze
van de gezondheidszorg nog wel vol-
doende perspectief biedt.
Het uitgangspunt daarbij is dat de toe-
komst is aan gezonde dieren van ge-
zonde bedrijven.

GEZONDHEIDSNIVEAU EN
KNELPUNTEN

Vandaag de dag kan steeds minder ge-
sproken worden van een wat wordt ge-
noemd toonaangevend gezondheidsni-
veau. Daarbij worden onder meer de
volgende knelpunten gesignaleerd:
- De beleidsvoorbereiding en -evalu-
atie vinden onvoldoende plaats op
politiek-bestuurlijk niveau, terwijl

DRASTISCHE BIJSTELLING
BELEID DIERGEZONDHEIDSZORG
DRINGEND GEWENST

Deze uitspraak is te vinden in het (eind)rappurt \'De Toekomst van de
Diergezondheid -Wie zal het een zorg zijn?!\' van de Projectgroep
Diergezondheid in Beweging. Deze projectgroep van het departement van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft zich in opdracht gebogen over de
manier waarop de Diergezondheidszorg in Nederland functioneert.
Daarbij heeft men zich bezonnen over bestaande knelpunten waarna aanbe-
velingen voor de toekomst zijn geformuleerd.

W. Sybesma

het beleid veel te veel (veterinair)
technisch is georiënteerd waarbij
compromissen boven een goede ri-
sico-onderbouwing gaan;

- Er is geen integrale visie met betrek-
king tot de relatie tussen diergezond-
heids-, milieu- en structuurvraag-
stukken, die de basis is voor een
duurzame veehouderij;

- Er wordt teveel gekeken naar eenzij-
dige preventie, zoals vaccinaties en
het bestrijden van de ziekten in
plaats dat er gestreefd wordt naar
preventie van dierziekten in brede
zin.

Deze knelpunten worden niet opgelost
door meer energie te stoppen in de be-
staande organisatiestructuur. Vandaar
dat de projectgroep komt tot de eerder
aangehaalde uitspraak.

\'Het is daarom tijd voor nieuw beleid\',

aldus de projectgroep.

OORZAKEN

Als oorzaken van deze situatie worden

genoemd:

- Dc mentaliteit, het gedrag, de cul-
tuur en de traditie in Nederland;

- Het vaak ontbreken van een heldere
communicatie binnen de veehoude-
rij-sector over de doelstellingen van
de gezondheidszorg;

- De veterinaire wereld gedraagt zich
als een monopolist in de markt. Als
één van de redenen voert de project-
groep aan dat dc veterinair op korte
termijn meer verdient aan een medi-
camenteuze behandeling en het uit-
voeren van vaccinaties dan aan de
meer op preventie gerichte dierge-
neeskundige bcdrijfsbegeleiding;

- De gebrekkig ontwikkelde, veteri-
naire kennisdoorstromingsstructuur
tussen het CDl en de Faculteit als
kenniscentra via de expertise van de
Gezondheidsdiensten en de Praktici
naar uiteindelijk de veehouder.

ONDERVERDELING ZIEKTEN EN
RISICO

Door de dierziekten op te splitsen in
drie categorieën wordt een indeling
gecreëerd die een handvat geeft voor
een andere aanpak van de dierziekten.
Er zijn ziekten die aan te pakken zijn
op bedrijfsniveau door de ondernemer
zelf (categorie 1), ziekten door de sec-

-ocr page 119-

tor aan te pakken in georganiseerd ver-
band (categorie II) en tenslotte de ziek-
ten van categorie III die van nationaal
belang zijn. Voor deze laatste catego-
rie is een rol voor de overheid wegge-
legd. Het gaat erom dat mede op basis
van een dergelijke onderverdeling
naar de grootte van het risico voor het-
zij het bedrijf, hetzij de sector, hetzij
het land dat de verantwoordelijkheden
in een nieuw beleid gestalte krijgen.

RISICÜBEWUST

I fi

Dc risicobewuste ondernemers in een
risicobewuste keten zullen de hoofd-

WETENSCHAP
IN DE PRAKTIJK

In Den Haag werd vorig jaar van 17 tot
21 augustus het twaalfde congres van
de \'International Pig Veterinary
Society (IPVS)" gehouden. 1317
Afgevaardigden en 218 overige gasten
uit zo\'n 52 landen namen deel aan dit
congres. Er werden 618 seminars en
postersessies gehouden. Twaalf spre-
kers hielden lezingen op uitnodiging
over recente ontwikkelingen op het ge-
bied van management in de varkens-
houderij. Zowel praktici als weten-
schappers vonden deze lezingen
interessant, want de infomiatie was

CYNOPHILIA
LOOFT PRIJS UIT

Cynophilia, de Koninklijke Neder-
landse Kennelclub, looft ter gelegen-
heid van haar honderd-jarig bestaan
een wetenschappelijke prijs uit. De
prijs bestaat uit een zilveren penning
en ƒ3000,-. Cynophilia kent de prijs
eens in de twee jaar toe aan degene die

VETERINAIRE
MEDIATHEEK

De W.F. Speekman Stichting (WFSS)
heeft een veterinaire mediatheek on-
dergebracht bij AUV. Men kan er vi-
deobanden en dia-series huren ten be-
hoeve van lezingen, bijvoorbeeld voor
cliënten. Verder zijn er produkties te
huur, die speciaal voor zelf-studie zijn

rolspelers worden met de overheid die
op afstand op hoofdlijnen zal sturen.
De risicobeluste ondememer zal meer
en meer naar de achtergrond verdwij-
nen.

PROJECTORGANISATIE
De projectgroep die bestond uit de top
van het departement beveelt voor de
toekomstige aanpak het instellen van
een Projectorganisatie aan van over-
heid en bedrijfsleven. Haar taak zou
bestaan uit afspraken voor te bereiden
ten aanzien van te realiseren doelen, in
te zetten instmmenten en verantwoor-

praktisch en actueel.
Voor de eerste keer stond welzijn als
apart onderwerp op de agenda.
Bovendien werd het belang van kwali-
teitsbewaking van varkensvlees onder-
streept. Ook de rol van de dierenarts
hierin kwam aan bod. \'Bij gezond-
heidsbewaking in de varkenssector
wordt steeds meer aandacht aan huis-
vesting en management besteed.
Geneesmiddelengebruik wordt zoveel
mogelijk vermeden. Daarom is het be-
langrijk dat dierenartsen goed geïnfor-
meerd worden over recente ontwikke-
lingen, die relevant zijn voor de
bedrijfsvoering\', aldus profdr J.
Verheijden, voorzitter van het organi-
serend comité.

Op de algemene ledenvergadering op

met een wetenschappelijke bijdrage de
stand van de kynologie op een hoger
peil weet te brengen.

De wetenschappelijke bijdrage, in de
vorm van een geschrift moet in de af-
gelopen twee jaar tot stand gekomen
zijn. Het moet ongeveer de omvang
hebben van een doctoraalscriptie en in
de Nederlandse taal geschreven zijn,
door een Nederlands ingezetene.

gemaakt. Er verschijnt binnenkort een
nieuwe catalogus van alle produkties.
Er is zeer recent een videoband over
scrapie bij schapen verschenen. Drs
J.J. Pekelder en drs. D.P. Dercksen
maakten de band; ze zijn beiden werk-
zaam bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren.

Scrapie wordt sinds kort georgani-
seerd bestreden. De verklaring, dat
noch de dierenarts, noch de schapen-
houder verschijnselen van scrapie in
delijkheidsverdeling.

■raliMf

VERANDERING ROL
DIERENARTS

Het is een duidelijk geschreven en ge-
makkelijk door te nemen rapport waar-
van als de gestelde doelen gerealiseerd
worden, de consequentie zal zijn dat de
rol van de dierenarts in de gezond-
heidszorg sterk zal veranderen.

De huidige rol past namelijk volgens
de schrijvers van het rapport beslist
niet meer in de toekomstige constella-
tie.

20 augustus werden prof dr. Verheij-
den, dr. van der Valk, dr. E. Leresche
en drs. M. Voets gedechargeerd re-
spectievelijk als voorzitter, vice voor-
zitter en algemeen secretaris van de
IPVS en als congres-secretaris.
Profdr. S. Luangtongkum, dr. P.
Chantarapratcep, drs. M. Voets en dr.
A. Kunavongkrit werden vervolgens
voor deze functies verkozen. Profdr.
J. Verheijden werd vereerd met de titel
\'ere-voorzitter van de IPVS\'. Hij werd
ook verkozen tot representant van de
IPVS in de World Veterinary
Association (WVA).
In 1994 wordt het IPVS congres in
Bangkok (Thailand) gehouden, van 26
tot 30juni. Bologna (Italië) werd geko-
zen als lokatie voor het congres in

Het bestuur van Cynophilia bepaalt
aan wie de prijs wordt toegekend en
laat zich daarbij adviseren door een
commissie van drie leden.

Inzendingen kunnen tot 31 december
1993 gestuurd worden naar het secre-
tariaat van de Koninklijke Neder-
landse Kennelclub Cynophilia, Sitio-
laan24,3941 PN Doom.

de kudde hebben waargenomen, is bij
deze bestrijding van cmciaal belang.
Het is dus nodig, de schapenhouder te
informeren over de verschijnselen die
bij scrapie optreden. De band behan-
delt onder meer de typische sympto-
men.

De band is te huur of te koop, voor re-
spectievelijk ƒ65 of ƒ130 exclusief
BTW bij Cobi Nieuwpoort,
WFSS/AUV, postbus 94, 5430 AB
Cuijk; tel. 08850-94228.

-ocr page 120-

Geachte redactie.

Helaas ben ik als prakticus nooit ge-
promoveerd. Tijdgebrek was en is
nooit een geldige reden en daar zal ik
mij ook niet achter verschuilen.
Toen ik het desondanks probeerde, be-
gon ik net als de Chinezen van achte-
ren naar voren, namelijk met de \'stel-
lingen\' en een advies.

Ik wil u dan toch deze sobere bijdrage
aan de wetenschap doen toekomen,
zonder ook maar enige illusie te koes-
teren dat u dit zult plaatsen in uw we-
reldvermaarde Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde.

Negen stellingen en een advies:

Stelling 1: Een stelling is per definitie
geen definitie.

Stelling 2: Indien een praktijkdeur
naar buiten openstaat, is het ontsnap-
pingsgevaar van een opgenomen pa-
tiënt met de factor oneindig vergroot.
Stelling 3: Indien een stelling herme-
tisch sluitend wordt gemaakt, is er
geen speld tussen te krijgen.
Kortom, zorg voor een gesloten stel-
ling; een open stelling is alleen een
probleem voor schakers.
Stelling 4: Omdat een gekleurde lezing
niets met kleuren te maken heeft, heeft
helaas een bloemlezing niets met bloe-
men te maken.

Stelling 5: Een \'tentoon\'stelling stelt
ten toon. Over zo\'n stelling tast men
dan ook niet in het duister.
Stelling 6: In een donkere kamer
(doka) kan men zonder het ontwikke-
lingsproces te verstoren, rustig een
lichtend voorbeeld zijn.
Stelling 7: De wens is de vader van de
gedachte, de stelling de moeder.
Stelling 8: Recht door zee sluit zwal-
ken niet uit.

Stelling 9: Een orgeldraaier is een
kleingeld-verzamelaar.

Stellingsadvies: Loopt het met stellin-
gen niet gezwind breng dan zwaar ge-
schut in stelling.

524

Prak Ticus
Velp(Gld)

In een rechtstaat zijn er regels waaraan
ieder dient te voldoen. Eén daarvan is,
dat afspraken nagekomen moeten wor-
den.

Wanneer er een verschil van mening
ontstaat over de draagwijdte van ge-
maakte afspraken, kan men dit me-
ningsverschil voorleggen aan de onaf-
hankelijke rechter.

Daarnaast bestaat er de mogelijkheid
dat men samen overeenkomt, het ge-
schil niet aan de overheidsrechter voor
te leggen meer aan een oneven aantal
particulieren. Men noemt dit arbitrage.

Men kan reeds bij het sluiten van een
overeenkomst bepalen dat geschillen
die over de uitleg van de overeenkomst
ontstaan, voorgelegd worden aan arbi-
ters. Deze bepaling wordt arbitraal be-
ding genoemd.

Maar ook als er al een geschil bestaat,
kan men tot deze vorm van rechtspraak
besluiten. Dit dient schriftelijk te wor-
den vastgelegd en wordt akte van com-
promis genoemd.

ARBITRAGE

Hieronder publiceert de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
de visie op arbitrage van collega Tolhuijsen. De visie is een voorzet op het in
gang zetten van dc discussie over arbitrage. Is dit wel het middel om geschillen
tussen partijen op te lossen, zoals overeen gekomen in veel contracten?
Collega Tolhuijsen zet een en ander nog eens op een rijtje.

Arbitrage is bij de wet geregeld.
Arbiters worden door partijen be-
noemd of door derden, indien dit door

T I j [) s c H R I h T VOOR Diergeneeskunde, Deel 118, Afleverinc; 16. 1993

longressen en cursussen

WAAR LIGT DE
GRENS?

Op 16 september wordt in de Mar-
meren Zaal van de Zoo te Antwerpen
de studiedag \'Rundvee-ziektenbestrij-
ding in België en Nederland, waar ligt
de grens?\' gehouden. De Groep
Geneeskunde van het Rund organi-
seert deze dag in samenwerking met de
Belgische Vereniging voor Rundvee-
geneeskunde. Het programma begint
om 10.00 uur. De dag wordt afgesloten
met een gezellig samenzijn van
de partijen is overeengekomen.
De scheidslieden bij een arbitraal pro-
ces moeten inhoudelijk hetzelfde recht
toepassen als de overheidsrechter. Ten
aanzien van de manier van procesvoe-
ring zijn ze echter vrijer.
Een arbitraal vonnis dient ter goedkeu-
ring voorgelegd te worden aan de pre-
sident van de rechtbank van het arron-
dissement waar het vonnis is gewezen.
De president beoordeelt of het vonnis
voldoet aan de eisen die de wet stelt.
Hij gaat niet in op de inhoud van het
vonnis.

Dc beoordeling van arbitrage wordt
vaak bepaald door het al dan niet gun-
stig uitvallen van het vonnis. Toch
meen ik te mogen wijzen op de vol-
gende passage uit een gedenkboek van
de Universiteit Nijmegen:

\'Rechtsbedeling heeft alleen maar zin,
wanneer het aldus bedeelde recht door
de bedeelden in dank wordt afgeno-
men. zelfs door de in het ongelijk ge-
stelde partij.\'

L. Tolhuijsen. Made

Nederlandse en Belgische dierenartsen
tijdens een diner.

Het inschrijfgeld bedraagt voor leden
van de Groep Geneeskunde van het
Rund ƒ25.- en voor niet-leden f50.-,
respectievelijk /125,- en 150,- met di-
ner. Bij voldoende deelname zetten de
organisatoren een touringcar in, die
om 7.15 uur vanaf het parkeerterrein
tegenover de Kliniek voor Inwendige
Ziekten op de Uithof vertrekt. Er is
ook gelegenheid tot opstappen in
Breda, om 8.30 uur. Er is geen par-
keergelegenheid naast de Zoo. De kos-
ten van de busreis bedragen /40,- vanaf
Utrecht en /20,- vanaf Breda. De Zoo
ligt overigens naast het Centraal
Station in Antwerpen, dus de trein is
ook een mogelijk vervoermiddel.
Aanmelding geschiedt door storting
van het verschuldigde bedrag op reke-

-ocr page 121-

ningnummer 59 72 20 840, ten name
van de penningmeester van de Groep
Genees-lcunde van liet Rund, Postbus
80151, 3508 TD Utrecht, onder ver-
melding van \'Studiedag
Rundveegeneeskunde Antwerpen 93\'.
Men kan zich telefonisch opgeven
voor de bus bij A. Emmerzaal (tele-
foon: 04125-4441).

Voor meer informatie: R. Back. tel.
05730-54027 (overdag) of52570
(\'s avonds).

SEMINAAR
MILIEUKUNDE

In het jaar 1993-1994 organiseert het
Studiecentrum voor Milieu-Onder-
zoek/TNO in satnenwerking met het
Nederlands Instituut voor Preventieve
Gezondheidszorg/TNO het 22ste Se-
minaar Milieukunde.

Het Seminaar is multidisciplinair en
verschaft een volledig overzicht van
dc verschillende aspecten van de mi-
lieuproblematiek. Deze cursus is be-
stemd voor academici die in de prak-
tijk van hun werk geconfronteerd
worden tnet probleinen op het gebied
van milieubeheer. De cursus is vooral
geschikt voor degenen die zich willen
oriënteren op het \'milieuveld\'.
Deelnetners waren de afgelopen jaren
allcomstig van het bedrijfsleven, de
overheid en onderzoeksinstellingen.

Het seminaar is onderverdeeld in vier
modules van elk vier dagen; elke tno-
dule is gewijd aan één thema. Centraal
staat duurzatne ontwikkeling en de
vertaling naar belangrijke heden-
daagse milieuvraagstukken.
De verschillende presentaties worden
verzorgd door circa zestig docenten
van universiteiten, researchinstituten,
overheidsinstellingen en industrie.
Het aantal deelnemers is beperkt tot
dertig.

De prijs van het seminaar is /7600,- bij
aanmelding voor 1 september. Bij
aanmelding na deze datum bedraagt
het cursusgeld /7900,-.

Voor informatie: Studiecentrum voor
Milieu-Onderzoek/TNO. Schoenmaker
-straat 97. Postbus 6013. 2600 JA
Delft. tel. 015-696884.

■■ I M

OPLEIDING PRE-
VENTIEVE DIERGE-
NEESKUNDE:
25 JAAR SUCCES

In oktober 1967 startte aan de faculteit
diergeneeskunde van de universiteit
van Califomië een post-academische
opleiding, die de deelnemers recht gaf
op de titel Master of Preventive
Veterinary Medicine (MPVM). Het
was de eerste post-academische oplei-
ding voor veterinaire epidemiologen,
die leidde tot het behalen van een titel.

In de afgelopen 25 jaar behaalden 524
veterinairen deze titel. 55% Van de
deelnemers waren intemationale stu-
denten uit 70 landen. Veel van de
MPVM\'s zijn bij nationale veterinaire
diensten of faculteiten werkzaam.

In de veehouderij zijn ziekten kostbaar
en de oorzaken zijn niet duidelijk ach-
terhaald. Diagnostiek en behandeling
dienen toegesneden te zijn op totale
populatie. Het MPVM-programtna be-
steedt dus veel aandacht aan ziektepre-
ventie en -bestrijding.

Nog steeds voldoet de opleiding aan dc
oorspronkelijke doelstelling: het op-
leiden van dierenartsen voor het werk
in de preventieve diergeneeskunde en
de georganiseerde dierziektenbestrij-
ding, zowel in het binnen- als in het
buitenland. De nadruk ligt op onder-
zoek naar epidemische en endemische
ziekten en op het ontwerpen en evalu-
eren van preventie- en controlepro-
gramma\'s voor ziekten onder econo-
misch relevante dieren.

Deelnemers maken zich de stof eigen
door te discussiëren in kleine groepen
of door het houden van seminars.
Het MPVM-progratnma is een één- of
tweejarige opleiding en is toegankelijk
voor doctorandi in de diergenees-
kunde. Momenteel bestaat de oplei-
ding uit een cursus en een onderzoeks-
project. Er zijn zeven hoofd-onder-
werpen waar de deelnemer uit kan kie-
zen, zodat het programma optimaal is
afgestemd op zijn of haar carrière: epi-
demiologie en gezondheid, veterinaire
volksgezondheid, veiligheid van voed-
sel, laboratoriumwetenschappen, ge-
zondheid van het milieu, gezondheid
van wilde dieren en dierziektenbestrij-
dingsprogramma\'s.

De opleiding vindt op veel plaatsen na-
volging. Programma\'s van dezelfde
strekking kunnen nu gevolgd worden
aan de universiteiten van Guelph en
Montreal in Canada, Columbia, Minas
Gerais in Brazilië, Theheran in Iran en
in Denemarken.

Vaak zijn de initiatiefnemers zelf
MPVM.

MPVM\'s hebben op veel faculteiten
het epidemiologie-onderwijs opge-
pakt; meestal bestond er nog geen on-
derwijs in die richting. Dit heeft een
stimulerende invloed uitgeoefend op
nieuwe curricula op sommige facultei-
ten.

De opleiding tot MPVM en andere ge-
lijksoortige programma\'s leiden tot
verbreding van veterinaire opleidin-
gen. Die verbreding is nodig om de
maatschappij en het veterinaire beroep
in de toekomst te blijven dienen.

YOKOHAMA 1995:
SMELTKROES VOOR
VETERINAIREN

Het \'World Veterinary Congres
(WVC)\' wordt in 1995 in Yokohama,
Japan gehouden. Dit wordt de eerste
keer dat het WVC in Azië plaatsvindt.

Op deze conferentie worden zowel het
vijftiende congres van de \'World
Veterinary Association (WVA)\' als
het tiende congres van de \'Small
Animal Veterinary Association
(SAVA)\' gehouden. Het congres
wordt dc grootste veterinair weten-
schappelijke bijeenkomst ooit gehou-
den. Ongeveer 6000 dierenartsen uit
alle delen van de wereld komen in
Yokohama bijeen.

Op veterinair gebied zijn onderwerpen
zoals intemationale samenwerking,
milieuproblematiek en de opleiding tot
dierenarts steeds belangrijker gewor-
den. Men verwacht dat er in Yoko-
hama een intensieve uitwisseling van
standpunten over deze onderwerpen
zal plaatsvinden. De aldus gevormde
meningen kunnen in de toekomst een
leidraad vormen voor dierenartsen
over de hele wereld.

-ocr page 122-

PIJNSTILLER-
ONDERZOEK BIJ
AANKOOP-
KEURINGEN

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie de
heer prof. dr. H.J. Breukink
(Faculteit der Diergeneeskunde)
bereid om voor de lezers een ant-
woord te Jbrmuleren.

VRAAG

Hoe gaan wij om met pijnstiiieronder-
zoeic bij aankoopkeuringen?

ANTWOORD

Bij aankoopkeuringen kan de dieren-
arts geconfronteerd worden met een
paard dat bepaalde middelen toege-
diend heeft gekregen met het doel be-
paalde afwijkingen respectievelijk ge-
dragingen te maskeren. Zo kunnen
pijnstillende en ontstekingsremmende
middelen zoals NSAlD\'s en cortico-
steroïden pijnlijkheden verbloemen,
waardoor men geen aanwijzingen
krijgt over bestaande problemen of de
interpretatie van bepaalde bevindingen
(bijvoorbeeld afwijkingen in de gan-
gen zoals kreupelheid) sterk wordt be-
moeilijkt. In bepaalde keuringssitu-
aties zou men kunnen worden
geconfronteerd met paarden die licht
gesedeerd zijn om onhandelbaarheid
te maskeren. Wanneer men om de een
of andere reden wil uitsluiten dat be-
paalde middelen zijn toegepast kan
men drie wegen bewandelen. De eerste
is het paard op te nemen in de kliniek
en de volgende dag of de dag daarna
nogmaals te onderzoeken. Dit werkt
uiteraard kostenverhogend en werpt al
direct een zekere smet op de aanbieder
van het paard. De meeste aanbieders
zullen deze mogelijkheid niet accepte-
ren. De tweede mogelijkheid is een on-
derzoek te laten doen naar de aanwe-
zigheid van stoffen, die het
keuringsresultaat kunnen beïnvloeden.
Ook dit heeft het bezwaar dat het on-
derzoek als zodanig reeds een ver-
dachtmaking zou kunnen inhouden.
Het is dan ook gewenst dat met de par-
tijen vooraf over deze mogelijkheid
wordt gesproken. Dit laatste is weinig
gebruikelijk. Blijft het feit dat men tot
een zo goed mogelijk advies aan de ko-
per moet zien te komen. Men dient de
belangen van de koper zo goed moge-
lijk te behartigen, al mag men daarbij
de belangen van de verkoper niet uit
het oog verliezen. Dit laatste is onlangs
door een rechtbank nog eens uitdruk-
kelijk onderstreept.

IJl

Wanneer er twijfels rijzen, bijvoor-
beeld als er discrepantie is tussen de
röntgenologische en klinische bevin-
dingen, dan dient men de beslissing uit
te stellen tot het resultaat van het on-
derzoek bekend is. Dit kan enige tijd
(± 7-10 dagen) duren, afhankelijk van
het tijdstip van inzending. Men dient
zich te realiseren dat een positieve be-
vinding, een beschuldiging inhoudt
van de verkoper van het paard.
Daarom moeten de afname, de
labeling, de verpakking en het verzen-
den van de monsters zo zorgvuldig
mogelijk gebeuren. Eventueel kan
men daartoe een FEI-testkit gebruiken,
maar er zijn op dit moment ook plastic
flesjes met doppen met een verzege-
lingsmechanisme te verkrijgen, die
uitstekend geschikt zijn. Ook zijn er
kunststofzakken in de handel met een
afdoend verzegelings- en identificatie-
systeem (voor infonnatie: secretariaat
Nederlandse Vereniging van Paarden-
praktici).

Als derde mogelijkheid kan men urine
of plasma in de diepvries bewaren ten
einde bij eventuele problemen die na
de koop optreden alsnog een onder-
zoek te kunnen laten uitvoeren. De
monsters moeten dan wel zorgvuldig
worden verzegeld en gedateerd en
goed te identificeren zijn. Deze laatste
mogelijkheid wordt in de praktijk door
de aanbieder gemakkelijk geaccep-
teerd.

Voor een analyse heeft een laborato-
rium, tenminste 25 ml. urine of 25 ml.
plasma (50 ml. heparine bloed) nodig.
Urine heeft duidelijk de voorkeur om-
dat daarin de stoffen in geconcen-
treerde vorm kunnen voorkomen.
Voor onderzoek op corticosteroïden is
eigenlijk alleen urine geschikt. Men
moet de urine zo hygiënisch mogelijk
opvangen (schone plastic zak in een
schepnet) en daarna zo snel mogelijk
aficoelen om bacteriegroei te voorko-
men (koelkast).

De monsters kunnen worden gezonden
naar:

- BCO, Postbus 2176, 4800 CD
Breda, telefoon 076-789011. Kosten

Fl. 280,- per serie pijnstillers en voor
beide series Fl. 420,-.

- Euregio, Postbus 244, 6300 AE
Valkenburg, telefoon 04406-14004.
Kosten pijnstiller screening Fl. 150,-

- Horseracing Forensic Laboratory,
P.O. Box 15, Newmarket, Suffolk
CB8, 7DT, England, telefoon 0638-
663867. Kosten NSAlD\'s £35,-.
NSAlD\'s -t- corticosteroïden £60,-.
Wanneer na de screening de aanwe-
zigheid van een bepaalde stof moet
worden bevestigd wordt £75,- extra
in rekening gebracht (Koers £ = Fl.
2,80, april 1993).

In principe kunnen deze laboratoria
ook onderzoek doen naar de Sedativa
en andere stoffen, maar dat zal alleen
op aanvraag gebeuren.

VOER VOOR
PAPEGAAI

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstellingen vond de redactie
mevrouw drs. M.H. van der Hage
(Faculteit der Diergeneeskunde)
bereid om voor de lezers een ant-
woord te formuleren.

VRAGEN

1. Waarom moeten papegaai-achtigen
gerantsoeneerd worden?

2. Wat is het beste voer voor een pape-
gaai, wat kan er mis gaan?

-ocr page 123-

•II Jl

dominante vogel kan dan als eerste de
lekkere hapjes er uit eten en zich zelf
zodoende deficiënt voeden. Om dit te
voorkomen zijn pellets ontwikkeld
met een volledige samenstelling. In
Nederland is slechts één merk op de
markt, uitsluitend verkrijgbaar via die-
renartsen. Sommige eigenaren vinden
het voeren van pellets onnatuurlijk
hetgeen niet ontkend kan worden. Het
voeren van zonnebloemzaden is dat
echter ook. In de gebieden waar de pa-
pegaaien vandaan komen zijn zonne-
bloemen zeer schaars of afwezig. In
het wild eten de dieren zeer gevarieerd,
plantaardig maar ook dierlijk voedsel!
Als het voeren van een compleet voer
of pellets op bezwaren stuit (bijvoor-
beeld het dier wil ze niet of onvol-
doende eten) kan het dieet tijdelijk of
permanent worden aangevuld met een
dagelijkse portie \'Nutrilon Soja\'®
aangemaakt met een beetje yoghurt of
water tot een stevig papje. Veel pape-
gaai-achtigen vinden dit, als ze het
éénmaal geproefd hebben, een tracta-
tie! Een extra voordeel hiervan is dat
eventuele medicijnen er gemakkelijk
door gemengd kunnen worden.

Voor de variatie en om het dieet \'bre-
der\' te maken kan het menu aangevuld
worden met kaas, kippebotjes, etc.
Alles echter met mate.

Fruit en groenten mogen ad lih bijge-
voerd worden. Omdat deze vooral uit
water bestaan, zullen ze, gelet op de
droge stof, de samenstelling van het
dieet slechts gering beïnvloeden.

Om verveling te voorkomen kan \'het
pellen van zaden\' worden vervangen
door het verstrekken van verse eiken
of fruitboomtakjes of het laten ver-
scheuren van stukjes papier.

ANTWOORD

Vraag één en twee worden tegelijk be-
antwoord.

Heel veel ziektes bij papegaai-achti-
gen zijn direct of indirect een gevolg
van deficiënties in de voeding. Het
veel gebruikte zogenaamde \'volle-
dige\' zaadmengsel is deficiënt aan een
aantal essentiële aminozuren, vitami-
nes (o.m. vit. A) en mineralen (o.m.
Ca). Om deze tekorten aan te vullen
zijn diverse dieëten samengesteld.
Bijvoorbeeld het \'Dorrestein dieet\' of
\'het Utrechts mengsel\' bestaande uit:

- Een deel papegaaien-zaadmengsel

- Een deel Brinta (als bindmiddel)

- Een deel kanarie eivoer of opfok-
voer.

Twee volle eetlepels van dit mengsel
worden aangemaakt met een kleine
eetlepel water tot een rulle massa. Dit
is voldoende als dagrantsoen voor een
grijze roodstaart met een lichaamsge-
wicht van ongeveer 400 gram.
Als nu, in plaats van twee, drie eetle-
pels van dit mengsel worden verstrekt
dan eet de papegaai zijn lievelings-
voedsel nl. zonnebloemzaden, er uit en
laat het eivoer, waar het om begonnen
was, voor het grootste deel liggen. Bij
rantsoenering (twee eetlepels) zal het
dier alles opeten. Nadat alles is opge-
geten kunnen versnaperingen worden
gegeven zoals fruit, noten of kaas.
Diverse \'modeme\' commerciële pape-
gaaienvoeders zijn op een vergelijk-
bare manier samengesteld.
Een probleem kan ontstaan als er meer
dieren uit een voerbak eten. De meest

VOEDERADVIES
BEO

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie
mevrouw drs. M.H. van der Hage
(Faculteit der Diergeneeskunde)
bereid om voor de lezers een ant-
woord te formuleren.

VRAAG

Een eigenaar komt met een Beo op het
spreekuur. Welk voederadvies geef je
ter voorkoming van ijzerstapeling?

ANTWOORD

Beo\'s hebben evenals vele andere
fmitetende vogels de eigenschap om
gemakkelijk veel ijzer uit het voedsel
te resorberen. Als er veel ijzer in het
voer aanwezig is geeft dit aanleiding
tot ophoping van ijzer in de lever-epi-
theel-cellen. De levercellen gaan uit-
eindelijk aan de grote hoeveelheid ij-
zer ten gronde en worden vervangen
door bindweefsel, hetgeen resulteert in
lever fibrosering. Als veel leverweef-
sel verloren is gegaan treedt door cir-
culatie problemen en/of hypopro-
teinaemie ascites op. De lever kan zich
niet meer herstellen in dit stadium.

Om ijzerstapeling te voorkomen moet
een voer met een zeer laag ijzergehalte
worden aangeboden. Er wordt een
commercieel \'ijzerarm\' beo-voer ge-
maakt. Een aantal eigenaren wil dit
niet kopen omdat zij bij \'ijzerarm\' de
associatie leggen met een speciaal
dieet voor \'zieke vogels\'.

Dus: als een eigenaar met een beo op
het spreekuur komt, moet ALTIJD het
dieet doorgenomen worden. Blijkt het
ijzergehalte te hoog, en mag een begin-
nende ijzerstapeling verwacht worden,
dan kan door middel van een zeer ij-
zerarm dieet een verdere stapeling
voorkomen worden.

Een voorbeeld van zo\'n dieet is het
volgende:

- Twee delen witte gekookte rijst en

- Een deel kattevoer uit blik.

Zoek uit het aanbod van kattevoeders
een merk met een laag ijzergehalte (<
100 ppm) uit. Als versnapering kan
fmit worden gegeven.
De gewenste hoeveelheid ijzer is 40
mg per kg (ppm) voer of minder.

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zijn in-
middels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen 1988,
1990 tot en met 1993.

-ocr page 124-

Effect van Anticoccidia op
(re)produktie

Jones JE, Solis J. Hughes BL,
Castaldo DJ. and Toler JE. Poultn\'
Science 1990; 69: 27-36.

Anticoccidia, ook indien bij vergissing
toegepast, kunnen soms leiden tot em-
stige bijwerkingen, met name bij reeds
in produktie zijnde dieren. Via twee
experimenten is de invloed van enkele
anticoccidia onderzocht op zowel pro-
duktie- als reproduktieparameters bij
slachtvermecrderingsdieren.
In experiment I is het effekt van nicar-
bazin (NCZ) bij doseringen van res-
pectievelijk 20, 50 en 100 ppm, toege-
voegd aan het voer gedurende tien op-
eenvolgende dagen, onderzocht.
Hieruit bleek dat er bij de toegepaste
doseringen geen nadelig effekt werd
waargenomen op eiproduktie, eige-
wicht en bevruchtingspercentage.
Naarmate de dosering van NCZ hoger
werd, werd een lineaire afname vast-
gesteld van de uitkomstpercentagcs en
tevens een afname van de eischaalpig-
mentatie. In experiment 2 werd de in-
vloed van zeven verschillende anticoc-
cidia op (re-)produktieparameters
vastgesteld. De middelen werden toe-
gediend vanaf het moment dat de ei-
produktie veertig procent was; gedu-
rende tien opeenvolgende dagen. De
produktieparameters werden tot veer-
tien dagen na de laatste behandeling
gevolgd. Halofuginone (3 ppm), ma-
duramycine (5 ppm), monensin (100
ppm), narasin (70 ppm), robenidine
(33 ppm) en salinomycine (60 ppm)
hadden geen negatief effekt op eipro-
duktie; NCZ (125 ppm) echter wel. Dit
in tegenstelling tot de bevindingen bij
experiment 1, waar lagere doseringen
van NCZ zijn gebruikt en tevens een
ander ras dieren. Ook vertoonden de
eigewichten bij NCZ meer variatie en
was er een verminderd uitkomstper-
centage en eischaalpigmentatie.
Narasin en salinomycine gaven ver-
laagde uitkomstpercentages ten op-
zichte van de controlegroep. Monensin
gaf als enige een verlaagd bcvruch-
tingspercentage. In alle gevallen wa-
ren de waargenomen effekten binnen
twee weken na de laatste toepassing
verdwenen. Maduramicine, halofugi-
none en robenidine gaven bij de toege-
paste doseringen geen negatief effekt
op de (re)produktieparameters.

KIP

P. van Beek

VOEDINGSMIDDE-
LENHYGIENE

Is vlees besmet met Yersina
Enterolitica Pathogeen voor de
mens?

Is the meat contaminated by Yersinia
enterolitica
strains pathogenic to
man? Micheal Bülte, Günther Klein
and Gerhard Reuter. Fleischw 1992;
72 (9): 1267-70.

In de hele wereld nemen voedselinfec-
ties en voedselvergiftigingen in aantal
toe. Tot nu toe werden zij voorname-
lijk veroorzaakt door Salmonella- en
Clostridia-stammen; de laatste jaren
spelen ook andere bacteriën een rol,
zoals Campylobacter, Listeria,
Escherichia, Aeromonas en ook
Ye rsiniu enterolitica.
Vooral in de Scandinavische landen
komt Yersinia veelvuldig voor bij het
varken, vooral in het kopgedeelte
(tong, lymfklieren en tonsillen), in
Centraal Europa ligt de besmettings-
graad veel lager.

Besmet tingsgraad met pathogene
Yorsiniae:

In ficesmonsters worden maar zeer
wfinig pathogene Yersinie gevonden.
D( verschillen tussen Scandinavië en
Ce!it\'ai;l Europa worden toegeschre-
ve 1 a ir het verschil in klimaat.

Ge^i-n de hoge besmettingsdichtheid
van o<; nondholte en omgeving is ver-
sp eii\'irig tijdens het slachtproces en
de keuring niet denkbeeldig, vooral
winnoer na het verwijderen van de
tonsillen de messen onvoldoende ont-
sm \'t werden.

In iïG-serband is daarom wel geadvi-
eerd de \\ irkenskoppen niet te splijten
1 n g er insnijdingen te maken in het
lymfi.ti^ch systeem van de kop, maar

Scandinavië
Tonsillen 23.3%
Tongen 57.7%
Karkas

en vlees 4.1%

in plaats daarvan de kop in zijn geheel
gesloten van het karkas te snijden zo-
dat verwerking separaat kan geschie-
den.

Aangezien Yersiniae niet afkerig zijn
van lage temperaturen kunnen zij van
belang zijn in gekoelde en bevroren
voedingsmiddelen, vooral wanneer zij
varkensvlees bevatten. In competitie
met andere kiemen moet Yersinia al
gauw het onderspit delven, wanneer
door het dalen van de temperatuur an-
dere kiemen verzwakken krijgt
Yersinia meer kans uit te groeien.

Hetzelfde treedt op bij nabesmetting
van verhitte vleeswaren. Door het ont-
breken van concurrenten kan Yersinia
gevaarlijk worden, vooral wanneer
deze produkten onder koeling worden
opgeslagen.

Naast pathogene komen ook sapro-
phytische stammen voor.
Hoewel Yersinia wel genoemd wordt
en zeker in de belangstelling staat, zijn
nog geen vergiftigingsgevallen door
Yersinia bewezen.

Het schijnt dat de minimale infectie
dosis zeer hoog is - 10"^.

IV.J. BruckwHder

VÜEDINGSMIDDE-
LENHYGIENE

Besmetting van varkensvlees
met Residuen uit de omgeving.

Belastung von Schweineßeisch mit
Umweltkontaminanten. Rainer Scheu-
er. Fleischw 7-2-1992: 1303-9.

Aangezien varkensvlees meer dan
50% uitmaakt van het totale vleesver-
bruik in Duitsland zou dit varkens-
vlees \'n belangrijke rol kunnen spelen
voor de besmetting van de mens
(Onderzocht werd alleen voormalig
West-Duitsland). Als sterk relevant

HEG-landen
12.1 - 16.9%
10.5%

3.7%

-ocr page 125-

Parvo komt onverwacht. De besmettings-
kans valt niet te voorspellen, de mate van
immuniteit bij de zeug is altijd onzeker.
Het risico van een plotseling toeslaande
doorbraak is er dan ook altijd en overal.
Uw wapens tegen parvo zijn twee door-en-
door beproefde vaccins van Duphar.

suvaxyn Parvo

Een geïnactiveerd vloeibaar adjuvansvaccin
voor optimale bescherming tegen parvo.
Handelsvormen: 10
en nu ook 50 doses.

suvaxyn Parvo O/W

Een geïnactiveerd vloeibaar vaccin met
Duphar\'s OAV-emulsie als adjuvans.
Eén enting geeft 7
jaar (=2 drachtigheids-
perioden)
hechte bescherming. Ook "voor de
voet weg" te gebruiken.
Handelsvorm: 10 doses.

-ocr page 126-

Ademhaling en groei hebben met elkaar
te maken. Dat geldt voor ballonnen maar
ook voor varkens. Immers een goede
ademhaling komt de groei van de varkens
ten goede. Terwijl aandoeningen aan
longen en de bovenste luchtwegen resul-
teren in groeivertraging, mogelijke sterfte en een
verhoogd medicijngebruik.

Ademhalingsproblemen dienen zoveel
mogelijk voorkomen te worden door een goed
stalklimaat, bedrijfshygiëne en een goed vacci-
natieprogramma tegen Aujeszky en Influenza.

Bij met suvaxyn Flu-3 gevaccineerde
varkens zien we na een Influenza infectie
reductie van virusvermeerdering, minder
klinische verschijnselen en een beperking
van groeiverliezen in vergelijking met
ongevaccineerde varkens.

Duphar Nederland B.V.

Animal Health
Postbus 7133
1007 JC Amsterdam
Tel, 020-5490832/830

Suvaxyn Flu-3 (wat geadjuveerd is
met suvaxyn O/W-emulsie) kan met
Duphar\'s Aujeszky vaccins gecombineerd geënt
worden. Met deze combinatie-
enting wordt door de speciale
eigenschappen van de suvaxyn ^
O/W-emulsie tevens
de immuniteitsopbouw
tegen Aujeszky verbe-
terd en de Aujeszky
veldvirusexcretie ver-
minderd.

Suvaxyn Flu-3 is een essentiële schakel
om ademhalingsproblemen te voorkomen.

-ocr page 127-

• I I lilMil

werden die stoffen onderzociit die in
liet milieu zeer moeilijk afbreekbaar
zijn en in de voedselketen cumuleren
met name uit de organochloorverbin-
dingen de pesticiden en Polychloor-
bifenylen, uit de groep zware metalen
lood en cadmium en van de radio-nu-
cleïden het radiocesium.
Bemonsterd werden steeds 500 gr
schoudervlees, 250 gr lever een hele
nier en 200 gr rugspek.
Rugspek en lever werden onderzocht
op pesticiden en polychloor-bifenylen,
spierweefsel -lever en nier op zware
metalen, spierweefsel op cesium.

Resultaten

Hoewel de pesticiden met uitzonde-
ring van Lindaan al sinds \'70 verboden
zijn worden in het milieu nog steeds
residuen gevonden. De toegelaten
grenswaarde ligt bij 1000 ppb, de ge-
vonden waarden in zuiver vet liggen
onder 20 ppb, in lever zelfs onder 2
ppb, alleen voor Lindaan werd 49.4
ppb gemeten. Alle waarden liggen der-
halve sterk onder de toegelaten nor-
men.

Polychloor-bifenylen worden tegen-
woordig niet meer geproduceerd van-
wege de slechte afbreekbaarheid en de
mogelijke chronische vergiftigingspo-
tentiaal. Sinds 1992 echter is meer dan
één tniljoen ton geproduceerd, die nog
steeds in condensatoren, transforma-
tors en hydraulische vloeistoffen aan-
wezig zijn.

Bifenylen komen slechts geleidelijk,
na de eigenlijke toepassing, in het mi-
lieu, daarotn moet in de toekomst met
een toenemende besmetting van voe-
dingsmiddelen met polychloor-bifeny-
len worden berekend.
De hoogst gevonden waarden nu 37,9
ppb voor PCB 153 en 26,6 ppb voor
PCB 180 liggen ver beneden de gren-
zen van 80-100 ppb.
In lever bedragen de gevonden resi-
duen ongeveer \'A van de concentratie
in zuiver vet.

Lood en Cadmium

Deze zware metalen worden door di-
recte uitstoot door industrie, huishou-
den en verkeer in de lucht gebracht, en
ze komen indirect via slib uit zuive-
ringsinstallaties en rivieren en via
kunstmest in de voederplanten van de
dieren. Lood en cadmium worden in
nieren en lever gecumuleerd. Zeer op-
vallend in dit onderzoek is de hoge be-
lasting van varkensnieren met
Cadmium. In ongeveer 20% van de
metingen worden de normen over-
schreden. Lood bevindt zich vooma-
melijk in de lever, maar slechts enkele
metingen lagen boven de toegelaten
grens.

In spiervlees lagen de gevonden waar-
den duidelijk lager.

Gebmik van varkensnieren in voe-
dingsmiddelen voor humaan gebruik
acht de onderzoeker zeer bedenkelijk.
(De vraag rijst of gebmik in petfood
dan wel is toegestaan, ref)

Cesium

Door het ongeluk in Tjemobyl zijn de
kunstmatige nucleïden 134Cs en
137Cs in het milieu terecht gekomen.

KAT

Behandeling van plaveiselcelcarci-

nomen aan de mandibula van de
kat door middel van mandibulectq-
mie en bestraling.

CA Hutson, CC Willauer, EJ Wakier,
JL Stone. and ML Klein.
J Am Vet Med Assoc 1992: 201:
777-
8L

In een periode van drie jaar (1987-
1989) werden door de auteurs zeven
katten behandeld in verband met een
plaveiselcelcarcinoom aan de mandi-
bula. De behandeling bestond uit een
zo mim mogelijke resectie (tenminste
een hemimandibulectomie) en post-
operatieve bestraling. Bij zes van de
zeven katten werd desondanks histolo-
gisch tumorweefsel in de resectie vlak
aangetoond. Er zijn de auteurs geen
eerdere publikaties bekend waarin kat-
ten uitsluitend behandeld met chirur-
gie, langer dan 12 maanden overleef-
den (mediaan zes maanden). De in
deze publikatie aangegeven gecombi-
neerde behandeling resulteerde in een
maximale overlevingstijd van 36
maanden (mediaan 14 maanden). De
in de post-operatieve periode geregi-
streerde complicaties zijn het uit de
bek hangen van de tong, het knoeien
met en zich bevuilen tijdens het eten,
verwonding en ulceratie in het palatum
door baaktand en het openspringen
van de wond. Alle dieren werden ge-
durende enige tijd (mediaan 15 dagen)

Op grond van gelijke chemische en fy-
sische eigenschappen verdelen deze
nucleïden zich in dierlijke en mense-
lijke organismen als Natrium en
Kalium. Zij zijn in eerste instantie te
vinden in het spierweefsel en in min-
dere mate in bind- en vetweefsel.
In EEG -verband is voor produkten uit
derde-landen een grenswaarde vastge-
steld van 600 Bq/kg. De hoogst geme-
ten waarde in dit onderzoek lag voor
137Cs bij 60 Bq/kg 90% der metingen
lagen beneden 20 Bq/kg.

W.J Bruckwilder

via een gastrotomy-sonde gevoerd.
Zes van de zeven katten werden geëu-
thanaseerd in verband met locaal reci-
dief De één jaar overleving was 57%.
(Hoewel beter dan eerder beschreven
behandelingsresultaten zijn de hier be-
schreven resultaten bij de kat, dus aan-
zienlijk slechter dan die bij de hond in
geval van een plaveiselcarcinoom aan
de mandibula-ref).

R.C. Nap

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zijn in-
middels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen 1988,
1990 toten met 1993.

-ocr page 128-

Sinds 1 juli zijn er vaccins tegen het
Swollen Head Syndrome (SHS) bij
kippen en Turkey Rhinotracheïtis
(TRT) bij kalkoenen verkrijgbaar. De
vaccins worden al met succes in het
buitenland toegepast.
Aviffa-RTl is een levend verzwakt
vaccin voor het primovaccineren van
fok-, leg- en vermeerderingshennen te-
gen SHS. Ovo-3* is een geïnactiveerd
combinatievaccin voor de herhalings-
vaccinatie tegen SHS,IB en NCD.
Aviffa-RTI is tevens het vaccin voor
het vaccineren van kalkoenen tegen
TRT.Voor meer informatie: Rhône
Mérieux BV te Amstelveen, drs.
G.T.J.M. Theunissen, tel. 020-
5473741.

* Jil vaccin valt onder het NCD-vergoeding.s-
syslecm van Je Slichling Gezondheidszorg
voor Dieren le Den Haag.

FOETAAL
KALFSERUM

Literatuuronderzoek naar het poten-
tieel gebruik van foetaal kalfsserum in
industrie en onderzoeksinstituten;
R.D. Suinter: SR/202/93: 36pp.

Foetaal kalfsemm is een zeer interes-
sant produkt dat echter nogal wat ha-
ken en ogen kent. Ten eerste is de re-
alisatie van een constante aanvoer niet
altijd te verwezenlijken (hfst. 7). Ten
tweede is het moeilijk om een kwalita-
tief homogeen produkt te verkrijgen,
dat ook in economisch opzicht stabiel
is (vraag en aanbod, in- en exportbepa-
lingen).

NIEUWE

PLUIMVEE-

VACCINS

■I I ft

Foetaal kalfsemm heeft in principe als
voordelen de afwezigheid van immu-
noglobulines en de aanwezigheid van
groeifactoren. Het heeft echter ook een
aantal nadelen, die door stringente
maatregelen voor een deel kunnen
worden ondervangen. Zo is een goede
fabricage door de laboratoria (hfst.
3.2) steeds nodig, om een steriel en
kwalitatief goed produkt te blijven
waarborgen. Het probleem van de wis-
selende samenstelling wordt voor een
groot deel opgelost door batches van
ten minste 1300 liter te maken.

Foetaal kalfsemm wordt in heel veel
onderzoekslaboratoria en universitei-
ten gebruikt voor de kweek van ver-
schillende cellen voor fundamenteel
onderzoek en voor de diagnostiek. In
de farmaceutische industrie wordt het
gebruikt om cellen te kweken die weer
voor verschillende doeleinden worden
gebmikt (vaccin fabricage, ontwikke-
len van diagnostische testen).

Het semm moet voldoen aan dc eisen
die de gebmikers eraan stellen (goede
groei en differentiatie van de te gebrui-
ken cellen). De batches moeten vol-
doende groot zijn, zodat men op z\'n
minst anderhalf tot twee jaar mee over-
weg kan. Het serum moet daarnaast
betaalbaar zijn. Het is aan de toeleve-
ringsbedrijven om hieraan te voldoen.

.Mhoewel foetaal kalfsemm een veel
gebmikt medium is voor weefsel-
kweek, moet men wel rekening hou-
den met de opkomst van semmvrije
media, (de ontwikkeling hiervan loopt
langzaam maar wel gestaagd) die in de
toekomst een reële bedreiging voor
foetaal kalfserum zal vonnen.

HYPOGAMMAGLO-
BULINEMIE

Hypogammaglobulinemie bij het neo-
natale veulen: A.M. Peters:
SR/206/93: 49pp.

In de eerste levensweken van het veu-
len bieden de immuunglobulinen uit
het colostmm van de merrie bescher-
mmg tegen infectieziekten. Als het
veulen een te laag gehalte aan im-
muunglobulinen in het semm heeft
wordt gesproken van FPT (Failure of

Passive Tranfer). Dit kan ontstaan als
er problemen zijn met de colostmmop-
name, als het veulen weinig of niet
zuigt of als de merrie onvoldoende co-
lostmm produceert. Bij een te late co-
lostmm-opname, na 24 uur
po.st par-
tum.
is de darmwand van het veulen
gesloten. De grote eiwit-moleculen,
die immuun-globulinen toch zijn, kun-
nen dan niet meer onverteerd de darm-
wand passeren. Ook als het immuun-
globuline gehalte van het colostmm
van de merrie laag is, kan er FPT ont-
staan. In sommige gevallen kan er als
gevolg van malabsorptie van colos-
tmm FPT optreden.

Het management op de stoeterij kan
een zeer positieve invloed hebben op
het percentage FPT dat ontstaat. Het
begint met de voorbereiding van de
merrie, het beste is dat zij minimaal
vier weken voor de te verwachten par-
tus op de stoeterij aanwezig is en zij
dan ook is gevaccineerd tegen influ-
enza en tetanus. Als er sprake is van
premature lactatie kan het colostmm
worden opgevangen om dit later aan
het veulen te verstrekken. Preventief
kan direct
postpartum het IgG-gchalte
van het colostmm worden bepaald, de
colostrometer lijkt het meest geschikt.
Als het IgG-gehalte van het colostrum
te laag is inoet extra colostrum van
goede kwaliteit aan het veulen worden
verstrekt. Ook als het veulen niet, of
onvoldoende drinkt kan het beste bin-
nen
\\2 uur post partum een extra portie
colostmm worden gegeven.
Als er geen zekerheid is over de opge-
nomen hoeveelheid en of kwaliteit van
het opgenomen colostmm, kan het
IgG-gehalte van het veulenserum wor-
den bepaald. De latex agglutinatietest
en de ELISA lijken het best te voldoen,
de ELISA heeft als nadeel dat ze aan-
zienlijk duurder is. De uitvoering van
een diagnostische test binnen 12 uur
post partum is het best.
In de eerste 24 uur
post partum is orale
substitutie nog mogelijk. Als het se-
mm IgG-gehalte lager is dan 4 g/1 moet
(extra) paarde colostmm worden gege-
ven.

Runder-colostrum lijkt geen geschikte
IgG-bron voor het veulen.
Als het veulen ouder is dan 24 uur kan
het IgG-gehalte alleen nog intraveneus
worden aangevuld. Er kan met plasma
worden gewerkt, maar geconcentreerd
IgG lijkt de beste optie.
Wel lopen deze veulens een groter ri-
sico, dan de veulens waarbij orale sub-
stitutie nog mogelijk is en zou voor

-ocr page 129-

hen de streefwaarde voor serum IgG-
gehalte het best naar 8 g/1 kunnen wor-
den verlegd.

Maar goed management rond de ge-
boorte zal het ontstaan van FPT helpen
voorkomen.

CHRONISCHE
PROLIFERATIEVE
TEPELTOP-
AANDOENINGEN

Chronische proliferatieve tepeltop-
aandoeningen hij het rund; R. van
Coesant: SR/210/93: 52 pp.

In dit onderzoek is gekeken naar een
aantal variabelen, dat mogelijk gerela-
teerd is aan vereelting van tepeltoppen.
Tevens hebben we geprobeerd vast te
stellen of er een relatie bestaat tussen
vereelting en uiergezondheid.
Vereelting wordt hoofdzakelijk gezien
bij machinaal melken en treedt op in
verschillende maten van ernst. In de li-
teratuur worden verschillende indelin-
gen gebruikt. Deze indelingen variëren
van vier tot en met acht categorieën.
Wij hebben voor een indeling in vier
categorieën gekozen: tepeltoppen zon-
der eelt. tepeltoppen met gladde, ruwe
en grof rafelige vereelt ing.
In dit onderzoek participeren zeven
melkvee-bedrijven. Tijdens twee be-
drijfsonderzoeken, met een tussenlig-
gende periode variërend van 3\'/2 tot 6
maanden, werden bij alle op dat tijd-
stip lacterende koeien vijf waarnemin-
gen gedaan. Beoordeeld werden: mate
van tepeltop-vereelting, tepeltopvorm,
diepte van de uier en de aan- of afwe-
zigheid van wondjes en wratjes. Van
elk kwartier werd een melkmonster
genomen ten behoeve van een bacte-
riologisch onderzoek en een celgetal-
bepaling.

Resultaten zijn beoordeeld in twee
groepen (A en B) van elk 1780 tepels.
Groep A bevat alle tepels uit de eerste
waarneming plus de tepels van de
nieuw ingebrachte koeien uit de
tweede waameming. Groep B bevat
alle tepels uit de tweede waameming
plus de tepels van koeien uit de eerste
waameming die in de tweede waame-
ming niet meer beoordeeld zijn.
Groep A heeft 319(17,9%) en groep B
449 (25,2%) tepels met vereelting.

•I ■ fli

tfMl^v-

De tepeltopvormen die op de bedrijven
voorkomen zijn: rond, plat, spits, rond-
spits, trechter- en schotelvomiig. De
ronde tepeltopvorm komt in beide
groepen veruit het meest voor.
Tussen de verschillende tepeltopvor-
men zijn significante verschillen in
mate van vereelting gevonden. Het
hoogste percentage vereelte tepels
wordt in groep A bij de rondspitse en
in groep B bij de spitse tepeltoppen ge-
zien, namelijk respectievelijk 23,6%
en 46,3%. In beide groepen komt de
grof rafelige vereelting procentueel
het meest voor bij de spitse tepeltop-
vorm. We nemen weinig vereelting
waar bij de platte en schotelvormige
tepeltoppen. De trechtervormige tepel-
top vertoont in het geheel geen vereel-
ting, maar komt slechts acht keer voor.
De herhaalbaarheid van de tepeltop-
vorm-score blijkt moeilijk te zijn. Van
eenzelfde groep tepels krijgt één van
de vier tepels een andere beoordeling.

Diepte van de uier heeft invloed op het
percentage tepels met vereelting. In
groep A vertonen 17,7% tepels van on-
diepe uiers (tcpeltop boven de hak =
referentie) vereelting, terwijl van
diepe uiers 20,5% vereelte tepels ver-
tonen. Voor groep B zijn deze waarden
zelfs 23,9% respectievelijk 31,9%.

Alleen de resultaten van groep B zijn
significant. De slechte herhaalbaar-
heid van de score van uierdiepte (1 op
de 4 uiers wordt anders beoordeeld)
kan een rol spelen bij dit verschil tus-
sen groep A en groep B.

Leeftijd heeft invloed op het voorko-
men van vereelting. We zien bij een
toenemende leeftijd significant meer
tepels met vereelting. Geen relatie
hebben we kunnen vaststellen tussen
de aanwezigheid van wratten of wond-
jes en het optreden van vereelting. Ook
is er geen significant verschil gevon-
den tussen kwartieren onderling en de
mate van vereelting.

Aanwezigheid van eelt heeft geen rela-
tie met een verhoogd celgetal of uier-
gezondheid. Wel vinden wij, in tegen-
stelling met de literatuur, bij alle
tepeltoppen met (gladde, ruwe en grof
rafelige) vereelting een significant ho-
ger percentage b.o.-positieve kwartie-
ren dan bij de tepeltoppen zonder ver-
eelting. In de literatuur wordt gesteld,
dat de prevalentie voor het optreden
van subklinische mastitis alleen hoger
ligt bij de zeer emstige vorm van ver-
eelting. In onze gegevens wordt bij alle
categorieën vereelting meer mastitis
gevonden, dan bij tepels zonder ver-
eelting, echter dit verschil is niet signi-
ficant.

«Éi

Ook de aanwezigheid van wratjes of
wondjes op tepels heeft invloed op de
uiergezondheid; een verhoogd percen-
tage secretiestoomissen en mastitis
wordt waargenomen.

BEDWELMING
SLACHTVARKENS

De bedwelming van slachtvarkens;

Elektrisch versus CO-,-gas;

J.LJ. Koebrugge: SR\'/215/93: 42 pp.

Al vele eeuwen worden dieren voor
het slachten bedwelmd. De laatste de-
cennia zijn mens- en welzijnsaspecten
bij het bedwelmen voor het voetlicht
komen te staan. Wettelijke regelge-
ving heeft er voor gezorgd dat het
slachten van dieren humaner uitge-
voerd wordt. Het principe en de uit-
voering van elektrische en C02-be-
dwelming worden besproken. De
diverse bedwelmingsapparaten en de
omstandigheden rondom deze appara-
tuur worden in deze scriptie bespro-
ken. Bestudering van de pathofysiolo-
gie van de belangrijke organen bij de
dieren die aan beide methoden worden
onderworpen, geeft ons meer inzicht in
de uiteindelijke vleeskwaliteit en de
stress die de dieren ondergaan voor het
slachten.

Het gebmik van EEG\'s is belangrijk
bij het registreren van bewustzijnsver-
lies en stress. Stress is een belangrijke
graadmeter voor het dierwelzijn. Veel
stressoren zijn te vinden op de route
van stal naar slachtplaats. Punten ter
vermindering van deze stressoren wor-
den besproken. Door het verbeteren
van het welzijn van dieren worden de
\'menswelzijns-\' en economische as-
pecten niet benadeeld.
Concluderend wordt gesteld dat beide
bedwelmingsmethoden niet perfect
zijn. Op economische gronden moet
worden vastgesteld of COj- dan wel
elektrische bedwelming de voorkeur
geniet, waarbij met de vraag naar kwa-
liteit rekening gehouden moet worden.
Wat betreft zowel het dier- als het
\'menswelzijn\' is meer onderzoek ge-
wenst om conclusies te kunnen trek-

-ocr page 130-

ken over de meest geschikte bedwel-
mingsmethode in de praktijk.

BLOEDKWEKEN

Bloedkweken hij landbouwhuisdieren,
een literatuuronderzoek naar het nut
en de praktische toepassing van bloed-
kweken bij landbouwhuisdieren:
W. Poelma: SR/218/93: 24pp.

In dit literatuuronderzoek wordt geke-

BIOTECHNOLOGY:
BRIOGING
RESEARCH AND
APPLICATIONS

Boekbesprekiog

D. Kamely. A.M. Chakrabarty. S.E.
Kornguth.

Uit: Kluwer Academic Publishers.
Boston. 1991.

ISBN 0- 7923-1144-2. 460 pagina \'.v.

532

Het betreft hier de proceedings van
\'the US-Israel Research Conference
on Advances in Applied Bio-
technology\'. Deze conferentie richtte
zich op militaire toepassingen van de
biotechnologie. Er waren 74 deelne-
mers (44 uit Israel en 30 uit de VS)
waarvan 29 uit het leger.

Deze ongebruikelijke benadering heeft
geresulteerd in een boeiend overzicht
van wat de biotechnologie te bieden
heeft. De onderwerpen zijn samenge-
vat in vijf gebieden: 1) de constructie
van biologische detectoren, 2) het ge-
bruik van deze biosensors voor het op-
sporen van toxinen, chemicaliën en pa-
thogenen, 3) biologische decontami-
natie van milieuverontreinigingen, 4)
materiaal-biotechnologie, inclusief de
ontwikkeling van nieuwe apparatuur,
en 5) \'protein engineering\'.

ken naar het nut en de praktische toe-
passing van bloedkweken. Uit de lite-
ratuur blijkt dat bij de humane genees-
kunde en de gezelschapsdieren het
gebruik van bloedkweken regelmatig
plaatsvindt. In de landbouwhuisdie-
renpraktijk wordt in het algemeen wei-
nig gebruik gemaakt van deze tech-
niek. Een belangrijke indicatie voor
bloedkweken zijn dieren met sepsis-
verschijnselen. In deze scriptie wordt
ingegaan op de pathofysiologie en de
diagnostiek van een bacteriëmie.

Daarnaast wordt aandacht besteed aan
de wijze van monstemame en kweek-

TlJDSCllRilT VOOR D I i; R G K N K K S K U N [) F. . D K F L 118, AFLFVFRING 16, 1993

Omdat de meeste van de 28 hoofdstuk-
jes ver van de belangstellingssfeer van
de gemiddelde dierenarts liggen volgt
hieronder een selectie van de meer re-
levante onderwerpen.

Er zijn twee hoofdstukken over \'cata-
lytic antibodies\'. Dit zijn, al of niet via
de recombinant-DNA weg verkregen,
monoclonale antilichamen met enzy-
matische activiteit. Een hoofdstuk
(Hilvert) beschrijft het principe van de
catalytische antilichamcn.

Het immuunsysteem kan tegen zo\'n
10\'2 stoffen antilichamen maken. De
binding tussen antilichamen en antige-
nen lijkt erg op die van de interactie
tussen enzym en substraat. Het is ge-
bleken dat monoclonale antilichamen
opgewekt tegen tussen-produkten van
een chemische reactie vaak catalyti-
sche activiteit hebben. Op deze manier
is het zelfs mogelijk catalytische anti-
lichamen te maken voor reacties waar-
voor geen enzymen bekend zijn. Het
andere hoofdstuk (Green en Glikson)
richt zich op de afbraak van zenuwgas-
sen door dergelijke antilichamen.

Nog twee hoofdstukken richten zich
op de decontaminatie van het leefmi-
lieu. Harvey
et al. concentreren zich
op de in Vietnam gebruikte ontblade-
raar \'Agent Orange\' en op mosterdgas.
Groei van bacteriën uit een stortplaats
van chemisch afval met \'Agent
Orange\' als enige voedingsbron resul-
teerde in de isolatie van een
Pseudomonas cepacia-slam die deze
stof kan afbreken. De aanzienlijke we-
reldvoorraden mosterdgas dienen in-
gevolge een intemationaal verdrag de
komende jaren opgeruimd te worden.

techniek.

Geconcludeerd wordt dat het gebruik
van bloedkweken in de landbouwhuis-
dierenpraktijk een mogelijke waarde
heeft. Bij een indicatie voor het ge-
bruik van bloedkweken kan men den-
ken aan koppelproblemen waarbij een
bacteriëmie waarschijnlijk is (sepsis-
verschijnselen) en het aantonen van de
verwekker moeilijke handelingen ver-
eist.

Door het aantonen van de ziektever-
wekker kan een antibiogram gemaakt
worden waardoor het gericht gebruik
van antibiotica bevorderd wordt.

Dit is een bijzonder duur proces waar-
bij corrosieve chemicaliën nodig zijn.
Een enzymatische afbraakmethode
door micro-organismen zou zeer wel-
kom zijn. Ook hier werd weer uitge-
gaan van een verontreinigd bodem-
monster. Na negen maanden (!!)
selectie werd een
Pseudomonas picke-
/;7-stam verkregen die lage concentra-
ties mosterdgas kan afbreken.
Silver beschrijft hoe de wijd verbreide
bacteriële genen die zorgen voor resis-
tentie tegen zware metalen gebruikt
kunnen worden voor het verwijderen
van deze metalen uit bijvoorbeeld slib.
Gillespie geeft een overzicht van de
steeds meer in zwang komende me-
thode gebaseerd op DNA-probcs en de
polymerase kettingreactie (zie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1990; 115:1111-7) voor detectie van
pathogenen.

De mogelijk belangrijkste toepassing
voor de diergeneeskunde is het ge-
bruik van lichtgevende bacteriën voor
de identificatie van bacteriën en hun
antibioticum-gevoeligheid (Ulitzur).
Op deze wijze is het mogelijk de aan-
wezigheid van 10-100 bacteriën met
hun antibioticum-gevoeligheid te be-
palen binnen 45 minuten. Een verdere
stroomlijning van deze procedure kan
resulteren in een \'bed side\' bepalingen
voor de dierenarts.

B.A.M. van der Zeijst

-ocr page 131-

S. VAN DEN AKKER

Prof. S. van den Akker werd geboren in
Siegerswoude op II Juli 1906. Hij
overleed op II Januari 1993 te
Heerhugowaard. In 1918 leerde hij
Wies kennen, niet wie hij in 1933
trouwde. Zij kregen drie kinderen: .km
Sieger (1934). Marleen (1935) en Niek
(1942) en inmiddels ook acht kleinkin-
deren.

Hij bezocht de RiJks-HBS te
Heerenveen. waar hij in 1923 zijn
einddiploma behaalde. In 1928
slaagde hij aan de toenmalige
Veeartsenijkundige Faculteit voor zijn
dierenarts-e.xamen. Hierna was hij ge-
durende één Jaar als assistent verbon-
den aan de kliniek voor verloskunde en
buitenpraktijk en ven\'olgens tot 1931
werkzaam in een plattelandspraktijk in
Beek bij Maastricht en in het
Openbaar Slachthuis te Breda. Van
1931 tot 1938 was hij keuringsveearts,
waarnemend directeur. van het
Openbaar Slachthuis te Groningen,
waar hij per I Januari 1946 werd be-
noemd tot adjunct-directeur. Per I ok-
tober 1948 trad hij als weten.schappe-
lijk hoofdambtenaar in dienst bij het
Pathologisch Instituut van de
Faculteit der Diergeneeskunde, sinds
1958 als wetenschappelijk hoofdamb-
tenaar A. Bij Koninklijk Besluit werd
hij met ingang van I februari 1962 be-
noemd tot gewoon hoogleraar in de
ziektekundige ontleedkunde en de ziek-
tekundige weefselleer.
Reeds gedurende zijn vleeskeuringspe-
riode had prof Van den Akker grote
belangstelling getoond voor de patho-
logische anatomie. Hij was groten-
deels een autodidact, die zich heeft
ontwikkeld tot een enaren en breed
georiënteerd patholoog-anatoom.
Daarbij had de pathologie van het
centrale zenuwstelsel zijn speciale be-
langstelling. op welk gebied zijn des-
kundigheid internationaal werd er-
kend. Deze kwaliteit, gepaard met een
grote mate van zelfkritiek. kM-am hem
zeer goed van pas bij de voortgezette
ontwikkeling van het Pathologisch
Instituut, hetgeen in zijn ogen slechts
kon gebeuren met een grondig en
breed opgeleide wetenschappelijke
staf In het opbouwen van een gekwali-
ficeerde staf van medewerkers is dan
ook zijn grootste verdienste gelegen.
Zo werd onder zijn leiding de weten-
schappelijke staf uitgebreid van drie in

1962 naar twaalf leden in 1972.

In zijn inaugurele rede op 25 oktober

1963 met als titel \'De ziektekundige
ontleedkunde in de diergeneeskunde\'
liet hij vooral uitkomen dat de kennis
van dierziekten in eerste instantie in de
sectiezaal diende te worden vergaard.
Dat hem daarbij vooral de kwaliteit
van het toenmalig kosteloze patiëntge-
bonden onderzoek voor ogen stond
moge ondermeer blijken uit het feit dat
hij er in 1965 toe overging de inzen-
ding van materiaal van buiten de fa-
culteit te beperken. Tevens werd een
begin gemaakt met orgaanspecialisa-
tie per medewerker, hetgeen de basis
vormde voor de toenemende kwaliteit
van de patiëntenzorg, de latere partici-
patie in het nieuwe onderwijsvak pa-
thofysiologie en het onderzoek. Ook
het onderwijs, dat zijn grote belang-
stelling had. werd door hem in ver-
hand met de kwaliteitsverbetering wat
betreft inhoud en vormgeving veran-
derd. Zo gaf hij voor het eerst in 1967
een standaarddictaat uit ter venan-
ging van het al Jaren in omloop zijnde
en verouderde, door studenten ver-
zorgde dictaat.

Bij het college gebruikte hij behalve de
museumpreparaten geleidelijk aan
ook meer kleurendiapositieven, waar-
bij geput kon worden uit een door zijn
toedoen sterk uitbreidende collectie.
Bestond deze verzameling in 1962 uit
enkele honderdtallen, bij zijn afscheid
in 1972 was het aantal uitgegroeid tot
ongeveer 15.000 exemplaren. Mede
hierdoor werd in 1982 de uitgave van
de \'Atlas of Veterinär}-Patholog}-\' mo-
gelijk, die daarna in nog vele andere
talen is verschenen.

Tenslotte wijzigde hij de massale pa-
thologisch-anatomische demonstra-
ties in een amfi-theater in de nog
steeds gangbare vorm van demonstra-
ties aan kleine groepen studenten.
Geleidelijk aan kwam onder zijn lei-
ding ook het meer fundamentele on-
derzoek op gang. hetgeen mede moge-
lijk werd door een uitbreiding van de
laboratoriumtechnieken met die voor
enzymhistochemisch en electronen-
microscopisch onderzoek. Dit had tot
gevolg, dat het karakter van het patho-
logisch-anatomisch onderzoek evalu-
eerde. waarbij de descriptief-morfolo-
gische benadering van ziektepro-
cessen werd verdiept en aangevuld
met functioneel-analyserende metho-
den. Met het op gang komen van het
wetenschappelijk onderzoek namen
ook de internationale contacten gelei-
delijk toe.

Het typeert de persoon Van den Akker
dat hij ter gelegenheid van zijn emeri-
taat in 1972 officieel afscheid nam in
de sectiezaal. zijn voornaamste werk-
plek.

Voor de vele pathologen die hij in de
loop der tijd in diezelfde sectiezaal
heeft opgeleid was hij een geweldige
leermeester, kritisch, in zekere zin
streng, maar ook heel stimulerend. Hij
gaf zich niet gemakkelijk, was verlegen
en heel bescheiden. Pas bij de vaak
late en lange avondlijke coupebespre-
kingen van patiënten leerde Je hem be-
ter kennen. Met zijn filo.sqflsche be-
schouwingen maakte hij ons het wezen
van de pathologie duidelijk, droeg hij
op ons de liefde over voor het vak en
leerde hij ons relativeren. Hij was een
keiharde werker, \'s Avonds, vaak pas
tegen acht uur. zag je hem een stapel,
door grote elastieken bij elkaar gebon-
den. coupemappen in zijn fietstassen
stoppen en de volgende dag had hij die
meestal ook nog allemaal bekeken.
Zijn gretige, enthousiaste werklust
werkte aanstekelijk.
Opmerkelijk was, mede gestimuleerd
door zijn vrouw, de grote persoonlijke
belangstelling voor zijn staf en hun fa-
milie. Bij ieder nieuw staflid kwamen
ze op bezoek en op zo \'n avond werd er
niet over de pathologie noch over het
instituut gepraat. Doordat ze heiden
ontzettend veel interesses hadden, wa-
ren er onderwerpen te over om over te
praten.

Van den Akker was een verwoed berg-
wandelaar; vele gebieden van
Oostenrijk heeft hij op die manier ge-
zien. Andere hobby\'s waren schaken,
postzegels en muziek.

-ocr page 132-

De begrafenis vond op 15 januari
plaats in besloten kring, met voorna-
melijk familie, enkele medewerkers,
oud-collega \'s en vrienden, in Holten,
het dorp waar zijn ouders lang ge-
woond hebben en ook begraven zijn,
en waar hun kinderen veel gelogeerd
hebben.

Door Jan Sieger van den Akker, zijn
oudste zoon, werd Van den Akker
vooral als vader getypeerd: door
Ingrid van der Gaag. als staflid van de
Vakgroep Pathologie, werd hij als

ARIE MARIUS
NADORN

[NAAKTGEBOREN)

Op ! mei 1993 stierf na langere tijd
ziek geweest te zijn. Arie Nadorn; hij
bereikte de leeftijd van 84 jaar.
Hij zag als oudste van drie broers, als
Arie Naaktgeboren het levenslicht in
een Zuidhollands akkerbouwgezin.
Eén van de andere broers trad in de
voetsporen van zijn vader, zodat Arie
kon studeren. De middelbare school
bezocht hij in Oud-Beijerland, waarbij
het vervoer soms met paard en wagen
gebeurde, en in Rotterdam in welke
plaats hij op kamers ging wonen.
In 1927 trok hij naar Utrecht waar hij
in 1935 als veearts afstudeerde. Hij
werd assistent in de praktijk van col-
lega Heeg te Halfweg en maakte hier
de oorlogsjaren mee. Dit werk als
prakticus heeft hem veel voldoening
gegeven; hij vertelde er graag over.
In 1949 werd hij aangesteld hij de
Coöperatie Zuivelfabriek te Enschede
speciaal voor werkzaamheden op het
leermeester geschetst. Vanuit beider
optiek kwam een vrijwel gelijk beeld
naar voren: een in zijn eenvoud en be-
scheidenheid heel bijzonder mens. die
zowel voor zijn vrouw en kinderen als
voor de leden van het Pathologisch
Instituut heel veel betekend heeft. Bij
de begrafenis waren ook twee stafle-
den van Huize \'Zuyder Waert\' aanwe-
zig. het verpleeghuis in
Heerhugowaard waar Van den Akker
vanaf oktober 1989 was opgenomen en
waar hij zeer liefdevol verzorgd werd.

gebied van de kunstmatige inseminatie
en de steriliteitsbestrijding. In dat jaar
trad hij in het huwelijk met Rie de
Vlaam, een meisje uil zijn geboorte-
plaats Strijen. Uit deze verbintenis
werd in 1950 hun zoon geboren.
Omdat in Enschede op den duur an-
dere activiteiten van hem verwacht
werden en hij voorzag hiermee op het
terrein van de prakticus te komen, be-
sloot hij te solliciteren naar de functie
van \'dierenarts voor KI en steriliteit\'
bij de Gezondheidsdienst voor Dieren
in Gelderland, waar hij in 1956 met
zijn werkzaamheden begon. De eerste
jaren werd hij tevens ingezet hij de
ahortushestrijding. Arie ontpopte zich
als een hardwerkend en plezierig col-
lega die gemakkelijk met allerlei men-
sen contact maakte en zich snel een
vooraanstaande plaats op zijn vakge-
bied wist te veroveren. Hij onderhield
goede contacten met de veehouders en
de Kl-besturen. Naast zijn activiteiten
op het gebied van de runder-Kl ont-
wikkelde hij grote belangstelling voor
de KI bij het varken als gevolg waar-
van hij initiatieven ondernam die leid-
den tot de oprichting van een varkens-
Kl-vereniging en wel die le Ilarfsen.
Hij speelde een vooraanstaande rol bij
de fusie van de kleine noodlijdende
varkens-KI-verenigingen lol een gro-
tere: de varkens-Kl- Vereniging
Gelderland. De bloei van deze instel-
ling, sinds kort gefuseerd met de KI-
Ulrechl en de Hollanden lol varkens-
KI Midden-Nederland, heeft hem veel
voldoening gegeven. Begin zestiger ja-
ren liet hij, vooral ter wille van zijn
zoon, de naam Naaktgeboren verande-
ren in die van Nadorn, waarbij het
hem moeite kostte een niet beslaande
naam le vinden, die toch overeenkomst
vertoonde met de oorspronkelijke. Tot
zijn laak als Kl-dierenarls behoorde
ook hel opleiden van inseminaloren.
Hij deed dit met veel plezier, waarbij

Zijn vrouw bezocht hem daar twee
keer per week. wat op haar leeftijd (nu
88 jaar) toch een hele onderneming
was. Gelukkig kon zij rekenen op de
bereidheid van Marleen en een
vriendin om haar te rijden.
Wij wensen zijn vrouw en kinderen de
kracht toe om zonder hem verder te

gaan.

J.M.V.M. Mouwen
1. van der Gaag
J
.E. van Dijk

zijn educatieve kwaliteiten duidelijk
naar voren kwamen. In 1973 nam hij
afscheid van zijn werk. Met de vrije
lijd die toen ontstond had hij wel eens
moeite; fietsen en lezen waren zijn
hobby\'s. Contacten zocht hij weinig
hoewel hij aanvankelijk trouw de bij-
eenkomsten van gepensioneerde col-
lega\'s in Zutphen bezocht. De keren
dal je, bij voorkeur onaangekondigd,
bij hem op bezoek ging bleek hij zeer
dankbaar en erg geïnteresseerd.
Daarnaast waren de toenemende
klachten, vooral de laatste jaren, gees-
telijk en lichamelijk een grote last voor
hem.

Op bevrijdingsdag werd hij in zijn ge-
boorteplaats ter aarde besteld.
Rie en Bas wensen wij veel sterkte toe.

G.H.A. Overgoor
J.H.P. Verweij
W. van Gemert

LOGBOEK

Per 1 september verplicht

Wij vragen de dierenartsen mee
te werken
iedere veehouder te
voorzien van een bloc logboek-
formulieren. De dierenartsen
hebben wat betreft de admini-
stratieregeling en het logboek
veel vragen gesteld. Wij zullen
hierop binnenkort terugkomen
na overleg met de partijen die
het logboek samenstellen. De
KNMvD is als uitgever van het
logboek voornemens een boer-
derijbestendige opbergmap in
omloop te brengen. Bij uw eer-
ste levering logboekformulieren
vindt u hierover nadere infor-
matie.

-ocr page 133-

In september 1993 houden de
Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde
(KNMvD)
de Stichting Gezondheidsdienst voor
Dieren (SGD) en de NOVAD
Coöperatie Ideëel (NCI) gezamenlijk
een enquête onder de dierenartsen-
praktijken. De drie organisaties willen
vragen stellen over onderwerpen die
nauw op elkaar aansluiten. De uitkomst-
en zijn voor de organisaties van belang
om het beleid voor de komende jaren
beter te kunnen plannen.

KNMVD: SPECIALISATIE
De KNMvD is vooral geïnteresseerd
in de mate van differentiatie of specia-
lisatie binnen dierenartsenpraktijken.
De organisatie wil ook graag weten
welke specialisaties gevoerd worden.
Het is voor de KNMvD belangrijk te
weten wat het toekomstbeeld van de
verschillende praktijken is. De be-
hoefte aan scholing en differentiatie
moet uit de enquête naar voren komen.
Ten aanzien van de landbouwhuisdie-
renpraktijken is de KNMvD geïnteres-
seerd in de mate waarin en hoe er be-
drijfsbegeieiding plaatsvindt. De
gezelschapsdierenpraktijken worden
specifiek vragen gesteld over het aan-
tal in dienst zijnde para-veterinairen en
hun positie in de praktijk.

■.ritiiiii.

SGD: BERICHTENSTROMEN
Voor de SGD is het belangrijk de be-
richtenstromen tussen gezondheids-
diensten en dierenartsenpraktijken te
inventariseren. Uit de enquête moet
naar voren komen, welke informatie er
dagelijks (of wekelijks) heen en weer
gaat tussen dierenartsenpraktijk en ge-
zondheidsdienst. In de toekomst kun-
nen deze berichtenstromen namelijk
geautomatiseerd worden. Er worden
ook vragen gesteld over de gewenste
manier van informatie-overdracht.

ENQUETE ONDER
DIERENARTSENPRAKTIJKEN

«aMÉMHÉ

NCI: AUTOMATISERING
De NCI wil in kaart brengen wat de
stand van zaken is op het gebied van
automatisering/informatisering. De
coöperatie wil weten wat er aan hard-
en software aanwezig is en op welke
wijze er gebruik van gemaakt wordt.
Voor de NCI zijn het kennisniveau en
de mening van de dierenarts op dit ge-
bied belangrijke aandachtspunten. Er
wordt immers van de NCI verwacht
dat ze inspringt op de behoeften van de
prakticus, als het om automati-
sering/informatisering gaat. In de en-
quête komen dus ook de toekomstver-
wachtingen hiervan aan bod.
De KNMvD, de SGD en de NCI ver-
zoeken de prakticus met klem de en-
quête, die begin september op de mat
valt met zorg in te vullen. Juist met het
oog op de toekomst is het nodig geza-
menlijk een beleid te maken. Praktici
kunnen op deze manier hun mening la-
ten gelden.

Inhoud van het zomernummer van
Veehouder en Dierenarts

(7e jaargang nr. 3):

- Tochtigheid waarnemen; een her-
haalde opbreker:
P.L.A.M. Ko.v;

- Besmetting door huisdieren op het
bedrijf
dr. P. Caramin\',

\\\'rijdag I oktober 1993:

JAARCONGRES IN
HET THEATERHOTEL
TE ALMELO,

met als thema \'ARBEID(S) GE-
SCHIKT?\'

Het ochtendprogramma wordt geo-
pend door drs. J. Sol, voorzitter van de
Congrescommissie, waarna een wel-
komstwoord zal volgen van drs.
J.D.F.J. Hartgers, voorzitter van de
Afdeling Overijssel. De officiële ope-
ning wordt dit jaar verricht door drs.

- Botulisme: dr. J. Haagsma\\

- Veiligheid en kwaliteit van dierge-
neesmiddelen:
drs. J.P. van der
Heide\',

- Ontwormen van schapen remt optre-
den resistentie:
drs. P. Vellema\',

- Eenwording Europa dwingt var-
kenshouder tot meer hygiëne:
drs.
P..J. van der Wolf,

- Reiniging pluimveestal: drs. T.H.F.
Fahri\',

- Ontstaan hoefbevangenheid: drs. K.
van Muiswinkel en J.M. van Maurik.

Veehouder en Dierenarts is een veteri-
nair voorlichtingsblad, speciaal ge-

J.D. Gabor, staatssecretaris van het mi-
nisterie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij. Aansluitend spreekt voor-
zitter profdr. E.H. Kampelmacher van
de
Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde
de
Jaarrede uit. Hierna vinden de uitrei-
kingen plaats met betrekking tot de
Jaarprijs Tijdschrift voor Dier
geneeskunde, de specialisten-certifi-
caten en het geschenk ter onderschei-
ding. Na de koffiepauze houdt Willem
de Ridder een lezing. Willem de
Ridder is een nationaal en intematio-
naal bekende organisator en verhalen-
verteller voor radio en TV. Hij houdt
schreven voor de veehouder en aange-
boden door zijn dierenarts. Meer dan
200 dierenartsenpraktijken distribu-
eren
Veehouder en Dierenarts onder
hun cliënten. Indien u overweegt dit
tijdschrift ook te verspreiden onder uw
veehouders, kunt u een gratis proef-
pakket aanvragen om de interesse van
uw veehouders te peilen. Het is natuur-
lijk ook mogelijk een persoonlijk
abonnement te nemen.

Voor informatie en het afsluiten van
abonnementen kunt u terecht bij het re-
dactiesecretariaat (Geesje Rotgers):
tel.030-510111.

tijdens het congres een lezing die als ti-
tel heeft: \'Hoe gaat het ermee? Druk!
Hoeveel druk?\', een verhaal over het
maken van plannen en het bestrijden
van problemen en de steeds hoger wor-
dende druk.

-ocr page 134-

Almelo

1-2 oktober 1993,
Jaarcongres K.N.M,v,D,, Almelo

VETS TENNIS DAY
1993

In Delden vindt op 30 september 1993
de Nationale Vets Tennis Day plaats.
Het Aparthotel te Delden is bijzonder
fraai gelegen en het biedt de tennislief-
hebbers vier binnen- en twee buitenba-
nen om te strijden voor de hoogste ten-
nis-eer in veterinair Nederland,
Dus spoeden horden collega\'s en hun
partners en ook sponsors zich onge-
twijfeld weer naar dit sportieve en ge-
zellige evenement. Iedere deelnemer
speelt de gehele dag en krijgt steeds

TOETS VETERINAIRE
HOMOEÜPATHIE

De Toets Veterinaire Homoeopathie
wordt afgenomen op donderdag 16
september 1993 van 20,00 tot 22,00
uur in het Beatrixgebouw van het Jaar-
beurscongrescentrum, Jaarbeursplein
te Utrecht (tel, 030-955911),
Belangstellenden kunnen zich aanmel-
den voor deze toets door overmaking
van ƒ 100,- op bankrekeningnummer
51,72,25,700 of postrekeningnummer
4056352 t,n,v, de Groep Homoeo-
pathisch-werkende Dierenartsen van
de KNMvD te Woerden onder vermel-
ding van \'Toets 1993\', Dierenartsen,
die de SHO-opleiding met goed ge-
volg hebben afgelegd zijn ƒ 60,- ver-
schuldigd; zij dienen alleen het veteri-
naire onderdeel van de toets af te
leggen. Aanmeldingen dienen vóór 10
september 1993 binnen te zijn.
Aan de deelnemers van de toets wordt,
na het verstrijken van de inschrijfter-
mijn, een deelnamebewijs toegezon-
den, Aanbevolen literatuur:
een andere partner aan zich gekoppeld,
\'Aan het einde van de dag kennen wij
elkaar allemaal erg goed, hetgeen ook
belangrijk is bij een sportevenement.
Dus: niveau gewenst, zowel op het
sportieve als het sociale vlak\', aldus
tenniscoördinator J, Reinders,
Winnen is natuurlijk erg leuk, want
een jaar lang een grote beker op de
schoorsteenmantel is niet mis; er is nu
overigens ook een wisselbeker voor de
dames. Er zullen nu twee echte win-
naars zijn, maar het deelnemen en een
fijne dag beleven is minstens even be-
langrijk.

Zij, die al jaren komen, laten ook nu
niet verstek gaan; wij zien echter ook
uit naar de komst van nieuwe tennista-
lenten, Doe net als Agassi, laat uw
borst en benen ontharen en kom deze
keer extra gestroomlijnd naar onze
Sportdag,

,/. Reinders,

coördinator
tennis

Cursusmappen A, B, en C,
A.H.Westerhuis\'. Inleiding in de Ve-
terinaire Homoeopathie,
J.T.Kenf. Repertory of the Homoeo-
pathie Materia Medica,
W.Boericke: Pocket manual of
Homoeopathie Materia Medica,
H. Wolter: Homoeopathie fïir Tierärzte
(alle delen),

C.F.S.Hahnemann: Organon der Heil-
kunst (vert, 0,E,A,Goetze),

l^ltllKM

Bovengenoemde boeken zijn bij de re-
guliere boekhandel verkrijgbaar; na-
dere inlichtingen over de bovenge-
noemde mappen zijn te verkrijgen bij
VSM Geneesmiddelen BV te Alkmaar
(tel, 072-661122, de heer R,C,M,
Wiering),

G. Th..4.Menges

WAA

Upjohn

END

LEO

0 solvay
sch.vay| duphar animal health benelux

\\ oor hel lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Brussaard. Mevr. H.J.D.; IW3; Stackpole,
Pembroke. Pembrokeshire SA7I 5 EJV, Wales
(Engeland); Great Eurzton Cottages.
Deuling. Mevr. A.E.M.; 1993; 3524 AT Utrecht;
Texel 189.

Luijerink, H.M.M.; 1993; 4817 LL Breda;
Beverweg 4 A.

Niestijl Jansen, E.; 1993; 3437 EN Nieuwegein;
Herteweide 35.

Opio, H.S.N.; 1993; 3523 PH Utrecht;
Kariboestraat 257.

Smits, Mevr. M.A.M.P.; 1993; 5988 CM
Melden; Keizerbosstraat 2.

.•\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Bleijenberg-Moraal, Mevr. H.H.; 1977; 2902
LG Capelle a^d IJssel; \'s-Gravenweg 201.
Buitenhuis, Mevr. C.P.; 1993; 3572 RZ Utrecht;
Goedestraat 122 bis.

Jager. Mevr. W.M.; 1992; 3562 KG Utrecht;
Roelantdreef200.

Postma, G.; 1992; 6374 CS Landgraaf;
Grensstraat 34.

Schaik, Mevr. M.G.T.H. van; 1993; 4845 PK
Wagenberg; Wildestraat 7.

.Als Kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Eldik, Mevr. M. van; 4143 KW Leerdam;
Overheicop 31.

Grondelle, Mevr. J A. van; 3572 SN Utrecht;

-ocr page 135-

Bouwstraat 21.
Houben. Mevr. M.A.M.;
Rechterenstraal 56.
Kesteren. Mevr. E. van;
Gasihuisstraal 126.

Overleden:

Op 17 juli 1993 overleed Drs. A.A. Smorenburg

Sr. te Woerden.

Mutaties:

204 Benard, Mevr. H.J.; 1992; Naar het bui-
tenland.

347 Benard. Mevr. H.J.; 1992: 3524 DJ
Utrecht; p/a Karpaten 116; tel. 030-
890703; (corr. adres): nerkzaam in
Nieuw-Zeeiand.

207 BIcijenbcrg-Moraal. Mevr. H.H.: 1977;
2902 LG Capelle a/d IJssel: "s-Gravenwcg
201; tel. 010-4423083 privé. 4514145
prakt.; p.. gezelschapsd.
(toev. als lid)

211 Bos. A.; 1992: 3401 SC IJssclstcin;
\\ ronesteyn 26; tel. 03408-73()()« privé,
«1281 prakt.; p., medew. bij W.M.
Smole.

214 Brink-Knol. Mevr. J.H. van den: 1991;
538« RS Nistelrodc; \\ lasstraat 7; tel.
(»4124-1522 privé,
1786 prakt.; fax 04124-
3502: p.. medew . bij J. Nijen Tw ilhaar en
G.H.C. de Vries.

216 Buitenhuis, Mevr. C.P.; 1993; 3572 RZ
Utrecht; Cioedestraat 122 bis; lel. 030-
711805; wnd.d.
(toev. als lid).

2l8*Caslel. O. van de; 1987: 5283 J\\ Boxtel;
Pueeinistraat 101; (cl. »4116-83091
privé, 076-225660 bur.; Loeatiehoofd
R.V.N .-Boxtel

218 Castcns. Mevr. I..H.P.; 1989; 2517 GB \'s-
(iravenhage; le Sweclinckstraal 51; tel.
070-3455181 privé.
3456113 prakt.; p.,
medew. bij .I.C. van der l.ubbe.

221 Demollin. M.Ci.M.: 1984; 6269 ,\\J
MaruraUn; lerniaar 110; tel. (»445«-
2665 privé.
04450-1877 prakt.: fav 11445(1-
3445;
p.. geass. mei W.(i. van der Aa.
J.J.L. Eranssenen
F.H..M.G. Lacven.

234 Erik. K.C\'.; 1986; 2811 ,V) Reeuwijk:
Snippedrift 23; lel. 01829-6566 privé,
2568 prakt.; p

234 Gaakeer. J.1..J.; 1965: 4493 PJ Kamper-
land; Ostrea 41; tel. 01107-1172;
d.

235 Gestel. Mevr. M.A. van; Gent-1978; 6191
CiP Neerbeek; Aldcnhofstraal 11;
tel. (»46-
376700 bur.; werk/.aam bij
Dieren-
ziekenhuis Limburg; specialist Chirurgie
der (iezel.schapsdieren.

350 (iulbrandsen. B.; 1983; 2380 Brumunddal
(Noorwegen); Thore Bjerkesvci
8; tel. 09-
47-62.344808 privé, 62344200 prakt.; fax
09-47-62344025; k.d.

240 Haan. K. de; 1984: naar het buitenland.

350 Haan. E. de; 1984: 75017 l\'arijs
(Frankrijk); 8 .Avenue de \\\'illiers; tel.
09-33-1-42129160 privé, 34300200 bur.;
fax 09-33-1-34300208; Area Manager
IDEXX

246*Hcndriks-LddinK, Mevr. L.; 1993; 3621
CJM Brcukelen (U): G. van Nijcnrodestraat
100: tel. 03462-66141: wnd.d.

252 lloynck van Papendrecht, M.H.C.M.;
1991;
2676 NB Maasdijk; Blauwbek 6;
tel 01745-17443 privé.
01804-25253
prakt.: p.. medew. bij W. van Erk. P.J.H.M.
Meeus. R. de Rooij en Mevr. C.P.M. Val-
star.

254 Jager. Mevr. W.M.; 1992: 3562 KG
Utrecht: Roelantdreef 200; tel. 030-
613259; wnd.d.
(toev. als lid).

4834 LV Breda;

3581 GE Utrecht;

351 ♦ Keiler. J.; 1980; naar Nederland.
260* Keiler. J.; 1980: 5673 NM Nuenen;
llaffmanslaan 19; (el. 040-839299 privé,
04990-76117 bur.; k.d. R.\\ .\\

260 Keurs. A. ter; 1990; 7116 SA Ko(ten; Nr.
1; (el. 05430-63660 privé.
12385 prakt.;
fax 05430-20625; p.. geass. met J. Broeze,
P.R. van Hoeve. J.A. Huisinga. R.W.M.
Ikink, P.M. van Lith. D.J. Ubbels.
A.W.A.J. Vermeulen en E. de Wit.

261 Kissels, W.P.M.L.; 1985; .3705 \\J Zeist;
P.C. Muofdaan 40; (el. 03404-62020
privé, 079-411321 bur.; fax 079-425013;
Sales manager Lives(aek Benelux: me-
de«. bij SniKhKline Beecham

262» Kloosterboer. H.; 1947; 8096 /X,
Oldebroek: Postbus 29; tel. 05253-2072;
r.d.

263 Koenders. P.J.; 1992; 5421 HN Gemert;
Het Frans Brugske 4; tel. 04923-64696
privé. 61402 prakt.;
fa\\ 0492.3-66650; p..
jjeass. met J.G.P.M. Donkers,
J.I..
Eikelenboom. F.L M. Konings. M.J.A.
Nuyens, G.B.M. Verschuurcn. N.J.G.J.
van der Wielen en J.W. Zwolschen.
266 Kramer. Mevr. E.A.P.M.: 1977;
5632 BK
Eindhoven; Canupuslaan
7; (el. 040-
426880;
d.

272 Lieven. J.Th.C.: 1986; 9463 PX Eexl:
Gieterstraat 22; tel. 05926-3962 privé.
1003
3300 prakt : p.
282* Montizaan-van den Berg. Mevr. P.; 1988;
4823 HM Breda; Zesge^een 7; lel.
04990-761 17 bur.; k.d. bij R.V.V.

293 Plaal, F.J. van der: 1990; 3454 XS Dc
Meern; Mauritslaan 34; tel. 03406-
22195 privé.
61167 prakt ; p.

294 Poecke. P.H.H. van; 1991; 8431 TC
Oosterwolde (F); Ever(sniaad 9; (el.
05160-20023 privé.
12742 prakt.; p.. me-
dew. bij Th. r. Adamse. H.J.J. Boerrigler.
S.D. Feitsma. H. Jorritsma en J.W.E.
Pelers.

294 Poecke-Steneker. Mevr. P. van; 1991;
8431 TC" ()os(er»nlde (F); Fvertsmaad
9; (el. 05160-20023 privé. 05960-19221
prakl.; p.. medew. bij Mevr. T.W. Plas.

295 Postma. G.; 1992; 6374 CS Landgraaf:
(irensslraat 34; tel. 045-323932 privé.
721666 prakl.; fax 045-726947; p.. medew.
bij G.F.Th. Cremcrs. W.J.H.D. Kremer.

F.G.H.A. van Os, H.H.M. Stcinbusch en
J.M.G. Stokkcmians
(toev. als lid)

355 Rooijmans. C.L.J.J,; Cient-1986; 2320
Hon)>s(ra(en (België); Leem$traa( 13;
(el.»9-32-.3-3142231:d.

302 Rosmalen. K.A.J. van; 1992: 9452 VB
Nijlande; Nijlande 20:
(cl. 05924-1145
privé.
1261 prakl.; p.. medew. bij H.
Halzmann en Mevr. P. Hatzmann-de
Koning.

304 Schaik. Mevr. M.G.T.H. van; 1993; 4845
PK Wagenberg; Wildestraal 7: tel. 01693-
3279 privé. 01626-83650 prakl.; p.. me-
dew. bij K. Hes.seling. E. van Koesveld.

G.H.M. Raamstceboers en S.Tj.
Westendorp
(toev. als lid)

315 Stolp. Dr.R.: 1980; U-1985: naar he( bui-
(enland.

356 Stolp. Dr. R.; 1980; U-1985: Berlin,
Maryland 21811
(LI..S.A.); 580 Ocean
Pines; tel. 09-1-302-9348051 bur.; d. bij
Intervet Inc.; specialis( ln(erne Genees-
kunde der Gezelschapsdieren.

318»Theel. Ci.J.: 1993: 6034 RI) Nedcrwecrl
Eind; Gebleek(endijk 8; (el. 04951-
34584 privé, 32957 prak(.: p., medew. bij
1..0. Scholma, M. Sinke en I..M.P.

\\oncken.

321\'Udding. Mevr. L.; 1993: zie: Mendriks-
Udding, Mevr. I..

328 Verueij. P.W.L.; 1976; 4241 XL Arkel;
Vlietskade 21; lel. 01831-3151 privé.
01838-2939 prakt.; p., geass. me( Mevr.
N.J.J..M. lleudnk-Mastenbruek en
C.G.M. Jonkers.

329 Vissink. C.J.M.; 1986: 6942 LN Didam;
Ploeg 21; (el. 08362-27705 privé, 21231
prakt.; p., geass. met P. Strooker.

334 Water. R.C.A. van de; 1992; 3962 B(;
V\\ ijk bij Duurstede; Dr. Jansscns(raa(
62; (el 03435-78042; d. in mil. dnst.
337 Westerhuis. A.H.; 1973; 6708
PJ
Wageningen: Rijnsteeg
23; tel. 08370-
12432 prakt.; fax 08370-26400; p.. geass.
met H A M. van Eist en S.W. Schukking;
adv. V.S.M. Geneesmiddelen B.V.
Alkmaar.

DIERGENEESKUNDIG
JAARBOEK

Van de volgende personen zijn dc gegevens on-
bekend:

198» Aalderen-Koster, Mevr. R.; 1955
199» Andriessen.F.J.G.; 1988
348» Bouman. Mevr. M.; 1986
348» Brouwers. P M.: 1986
.348» Brouwers-den Hertog.

Mevr.J.N.M.; 1986
226» Dwars. W.B.; 1969
349» Floor. B.T.J.: 1984
243* Hanmann.H.J; 1952
246» Ilendriksc. Dr. R.P.; 1946; U-1962
246» Herck.H. van; 1983
249» Hoff.H.W. van "t; 1977
257» Jongh. E.de: 1957
262 Klein IIofmeijer.H.J.A.: 1988
272» Lende. P.B. van der: 1957
275* Lunsche. R : 1932
278 Marsman. W.R.: 1976
353» Meijer-Bruin. Mevr. E.M., 1987
292» Peter. J.G; 1976
306» Schoonhoven. Mevr. E.E.: 1989
356» Sutmöller. Dr. P.; 1950; U-1961
325» Vcltkamp-Jongelie.

Mevr. J.W.M.; 1974
340» Willems. D.J.: 1952

Om hel Diergeneeskundig Jaarboek zo volledig
mogelijk le houden, verzoekt dc Rcdaclic een ie-
der die informatie kan geven over bovenver-
melde collegae, contacl op te nemen met de ad-
ministratie van dcK.N.M.v.D. Tel. 030-510111,
vraag naar Anne Marie Boverhuis.

Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de

-ocr page 136-

i^ntiftM.

Gevraagd

DIERENARTS
IN EEN GEMENGDE PRAKTIJK

in het oosten van het land, met instelling, inzet, cliënt- en patiëntbenadering het beroep waardig.
Geboden

Gevarieerd werk, met vele diersoorten.
Modelcontract 11, alternatief III, 2b.
Honorering enz. volgens Maatschappij-normen.
Bij gebleken geschiktheid mogelijkheid tot associatie.

Uw reacties gaarne richten aan Redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3500 SB in
Utrecht onder nummer, 27/93.

30—31 Congres van AVEPA, de Spaanse
kleine-huisdierenvereniging. Informatie:
Intercongres SA, Valencia, 333-3-la,
08009 Barcelona
(Meer informatie: redac-
tie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

November

Novotel,

I AUV-regiovergadering Zuid.
Eindhoven, aanvang 20.00 uur.

1—5 PAO-D cursus: 93/83 Zei.sterdagen
Week II

4 AUV-regiovergadering Noord, Postiljon,
Meerenveen, aanvang 20.00 uur.

4 PAO-D cursus: 93/91 Klinische les gezel-
schapsdieren

4 Vakgroep Heelkunde der Grote Huisdieren
i.s.m. PAO-D cursus: 93/115. Symposium
25 jaar Heelkunde in De Uithof

5— 7 The First Amsterdam Management
Course. Ciroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren i.s.m. PAO-D cursus:
93/1(H).

8— 12 PAO-D cursus: 93 84 Zeisterdagen
Week III

PAO-D cursus: 93/92 Bloedonderzoek
Gezelschapsdieren

PAO-D cursus: 93/97 Röntgenologisc
Contrastonderzoek Gezelschapsdieren
Landelijke dag vrouwelijke dierenartsen.
19 Curasao Tropical, International Trade
Center, Willemstad, Curagao. Inschrijving
en algemene informatie: Trait d\'Union,
antwoordnummer 11560, 1000 RA
Amsterdam,
(meer informatie: redactie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde).
19 PAO-D cursus: 93/85 Zeisterdagen
Week IV

PAO-D cursus: 93/110 Assistentie bij ge-
bitsreiniging Gezelschapsdieren
PAO-D cursus: 93/121 Aandoeningen
wervelkolom Hond

PAO-D cursus: 93/119 Introductie
Practische Toepassingen van Echografie
bij Gezelschapsdieren.

24—26 PAO-D cursus: 93/122 Applicatiecur-
sus Rundveevoeding I
PAO-D cursus: 93/111 Basale Tandheel-
kunde Paard

PAO-D cursus: 93/71 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Thorax Ge-
zelschapsdieren

Bijeenkomst Groep Veterinaire Homoeo-

10

12

13
15-

15

17

18

20

25

25

26

pathie van de KNMvD
27 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren. De Reehorst te Ede

December

2 PAO-D cursus: 93/72 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

Geef dan de voorl^eur aan CALOL!

CALOL bevat als werkzame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds in de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ga-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
«(aardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktief calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is in-
gekapseld in Soyaboonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

3 PAO-D cursus: 93/116 Behandeling van

kruisbandletsels
6- 8 PAO-D cursus: 93/78 Veterinaire

Apotheek I Gemengde Praktijk
7 II 3e Congres van de World Equine

Veterinary Association te Genève.
9 PAO-D cursus: 93/73 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Skelet
Gezelschapsdieren

Calol

Gebrek aan Calcium?

®

CALOL is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Samenstelling

per flacon è 450 gram:
Calciumchloride 2H2O
Magnesiumchloride
Soyaboonolie
Gedemineraliseerd water

180,0 g
3,6 g
126,0g
140,4 g

Toepassing en dosering

CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1 ste flacon • zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1 ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon ■ 12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

w

-ocr page 137-

4 .

• r • . /

En wat,

als uw hond wormen heeft ?

Met Drontal Plus bevrijdt u honden efficiënt en snel van maag- en darmwormen.
Bayer heeft een middel ontwikkeld met twee belangrijke voordelen :

1. Specifieke wormziekten hoeven niet langer met specifieke produkten bestreden te
worden. Bayer heeft het eerste echte allround ontwormingsmiddel ontwikkeld.
Het is één tegen allen : één middel tegen alle maag- en darmwormen.

2. Er is geen dagenlange behandeling meer nodig. Met het nieuwe allround
ontwormingsmiddel van Bayer volstaat een eenmalige behandeling.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, Postbus 80
3641 AB Mijdrecht
Tel. 02979 - 80666

^Drontal Plus. Eén middel
tegen rond- en lintwormen.

-ocr page 138-

WAAROM ZIJN ER WEINIG
DIERENARTSEN RESISTENT
TEGEN UCTASTOP®?

Bl-produkten
voor rundvee:

Benfital
Bisolvon
Bisolvomycin
Bisovolmycin Sulfa
Buscopan
Buscopan Comp.

Effortil

het werkingsspectrum vallen.
Bovendien biedt LactaStop opval-
lend langdurige bescherming.
Tja.., en als LactaStop dan óók nog
eens opvallend voordeliger is...

In handige hergebruik-emmers
van 36
X 4 of 9 X 4 injectoren.
Compleet met tepeldoekjes.

Omdat LactaStop mastitisproble-
men voorkomt en geld spaart.
Een moderne droogzetter op
cloxacilinebasis van goeden huize.
LactaStop Blauw - voor normaal -
rekent af met de grampositieve
bacteriën, LactaStop Rood - voor
probleemgevallen - bevat ook
ampicilline, waardoor ook de
gramnegatieve bacteriën binnen

LactaStop®
Langdurige bescherming. Lang niet duur.

Boehringer
Ingelheim

POSTBUS 8037, 1802 KA ALKMAAR
TEL 072-662411 / FAX 072-617673

LACTASTOP^

Boehringer Ingelheim is exclusief sponsor van de Studiedag Rundveegeneeskunde Antwerpen \'93

-ocr page 139-

1 SEPTEMBER 1993
DEEL 118. AFLEVERING 17
ISSN ÜÜ40 - 7453

at iQjq

Tijdschrift

A BIBLIOTHEEK DER
^HJICSUNIVERSITEIT
I BTBBGHT

voor

Diergeneeskunde

.1!

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 140-

Hier kan
geen dubbele dosis

tegenop.

Eén dosis Terramycin*/LA
geeft betere resultaten dan een
dubbele dosis (20 mg/kg) gewone
oxytetracycline 10% injectie. Dit
is de uitkomst van een onderzoek.

In dit onderzoek hebben we
kalveren eerst met oxytetracycline
geïnjecteerd en vervolgens, na 48
uur, kunstmatig met Pasteurella
haemolytiea. En dan blijkt zon-
neklaar dat Terramycin®/LA de

Animal Health

klinische symptomen vele malen
effectiever bestrijdt dan de dub-
bele dosis
Oxytetracycline 10%.

Dat geldt voor de bestrijding
van 1\'asteurella haemolytiea bij
kalveren. Maar het is ook op
dezelfde manier aangetoond bij de
bestrijding van ])leur(>pneumonie
bij varken.s.

Eén dosis Terraniyein®/LA ver-
mindert de klinische symptomen
aanzienlijk. En dat konden we na
toediening van een dubbele dosis

oxytetracycline niet zeggen.

Deze uitkoni.sten bevestigen het
eerder gedane farmacokinetisehe
onderzoek: betere serumconcen-
traties na 36 uur, betere halfwaar-
detijd en betere biologische be-
scbikbaarbeid.

Wilt u dus de beste resultaten
kies dan voor Terramycin®/LA.

Teriamycin/LA

Klinische proeven
zijn het levend bewijs.

Pfizer B.V., Animal Health Division, Postbus 37, 2900 M Capelle a/d IJssel, tel. 010 - 406 42 00

-ocr page 141-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 17, 1 SEPTEMBER 1993

OVERIGE ARTIKELEN

Een uitbraak van rundertubereulose op een melkveebedrijf; Veling, J. Verhoejf,

J. C Bosch. J. Ihiagsmu. R. Hoenderken. .1. R. Wotdman. M. Qiiaedvliegen .4. E. van Bekkiim 541

WETENSCHAP

ACTUA

BIJ DE VOORPLAAT

De eerste lichting van tvtintij^duixend
logboeken is gedrukt en wordt klaar-
gemaakt voor ver/.ending. Dc logboe-
ken (vijfentwintig vellen in tweevoud)
zijn verpakt in dozen van tien. Eén
pakket bestaat uit vijf dozen. Geesje
Kotgers, die belast is met de organisa-
tie van het project, pakt hier de do/en
in met hulp van twee vetcrinalr-stu-
dcntcn. Voor meer informatie en be-
stellingen kan men telefonisch contact
opnemen met het bureau van dc
KNMvD. (foto \'t Sticht)

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Bedrijfsleven verantwoordelijk voor controle levensmiddelen

546

Dierenartsen bezoeken CDI

547

75 JaarVVDO

547

Meer dierenartsen vervolgd in Verenigd Koninkrijk

547

Snijmaïs voor vleesstieren

548

Melkveebedrijf met uitsluitend snijmaïs

548

Annemiek Nap specialist Interne Geneeskunde

549

Handboek voor de veehouderij is uit

549

BL AD-onder/ock voorlopig naar lluitsland

550

MEDEDELINGEN VETERINAIRE DIENST

550

CONGRESSEN EN CURSUSSEN

551

INGEZONDEN

551

VRAAG EN ANTWOORD

Benaderingswijzen OC\'D\'LCD; /•\'../ Meul.slege en //. A. H\'. Hazewinkel
Prik tegen de jeuk; R. van Noor!

BOEKBESPREKINGEN
REFERATEN

STUDENTENREFERATEN

551
553

555

555

556

Dit nieuwe type anti-parasitaire band bevat Amitraz (9 %).
Preventie helpt besmetting met door teken overgebrachte
ziekten te voorkomen.

ANTI-TEKEN BAND VOOR DE HOND

4 maanden
werkzaam
Voorkomt
aanhechting
en doodt teken

virbac

-ocr page 142-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybcsma (vtwr/illcr)

Dr J. M. dc Kruijf (penningmccsler)

Mw. dr. I. van derCiaag

Prol\', dr. J. [■;. van Dijk

Prof. dr. (i. H. Wemink

Mw. drs L. M. Ovcrduin

Drs. N. J. Ci. J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. H. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. II. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Cient. België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrccht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Prof dr. E. C. Finh (New Zealand)

Dr J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Profdr. E.D. lleller(lsraël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A, M van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. M. W. Jackw(Xïd(Athens. Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster(Ulrecht)

Dr. R, de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent. België)

Prof dr. J. Ci. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrccht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

DrJ.Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California. U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Cienl. België)

Prof dr. M. Reinacher (Ciiessen. Germany)

Prof dr. F.. J. Ruitenberg (Amsterdam Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schal (Ithaea. New York. U.S.A.)

Prof dr. J. de Schepper (Cient, België)

Prof dr. Ci. Uilenberg (Alfon. Franee)

Mw. dr. A. J. Venker-van llaagen (Utrecht)

Prof dr. J. 11. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Wacs(Ulrechi)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. Cl. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. \\an Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R G.J.M Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn vertegenwwrdigd alle Afdelingen en
GriK\'pcn van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij v(H>r Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 140.11, .150« SB Utrecht (tel.
0.10-51 01 II fax0.10-51 1787).

ABONNEMENTSPRIJS

Hel Tijäschriß vtwr Dier^enceskiimk\' is hel \\ereni-
gingscijdschrin van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij v(H)r Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs viH>r dierenartsen niel-leden \\an
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en MX)r niet-dierenartsen wordt Nasi-
gesteld dm)r hel Hot)fdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postgirorek. 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 10. Utrecht. Algemene Bank Nederland
N.V.. Postbus 30.1500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en
Crediet en Fffectenbank N.V.. Postbus 85100. .1508
AC Utrecht, nr. 69 9.1 61 44.1.

DRUK

Drukkerij Ci. van Dijk B.V.. Breukelen (tel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V.. Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Julianalaan 8-10. Utrecht

Po.stbus 14031, 3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 OI 11, Fax Ü30-511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Prof. dr. E. H. Kampelmacher. vtxïrziller

Drs, C. W. M. Augustijn, vice v(x>r/itter

Drs. J. J. van Zulven. penningmeester

Drs. A. Moslert. lid

Drs. W. J. Schoorlemmer, lid

Drs. Dj.P. Teenstra. lid

Drs. S. D. Feitsma. lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T. W. le GitTel. secretaris

Mw. drs. M. C". van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van F.gmond
Mw.drs. S.A. M. Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindien

559

559

561

562
562
562
56.3

564

565

569

569

570

571
571

571

572

573

KNMvD

IN MEMQRIAM

Paul W. M. van Adrichcm;7. » . M. Osse

ALGEMEEN

Kandidaat-voorzitter KNMvL) houdt niet van ontplotTingen; Sophie Deleu
Project versterking faimaceutische scholing van de dierenarts
Arbeidsongeschikt of ongeschikte arbeid
Sport verbroedert... altijd;
P../. van der Werf
Hoogleraar apotheek

De arbeidsongeschiktheidsverzekering; W. /.. C" Ruiten
Nieuwe regeling WAO

lien Veterinair aniibioticunibeleid; A. E. J. M. van den BugaardJr.
Veterinair aniibioticunibcleid: geen sinecure; A. E../. M van den Bogaard.Ir..
A.J. Breeuw.sma. A. Moslert. J. //. M. Nieuwenhuijs. //. l\'aarkain/). J. l \'erhoeff
en A. G. I \'iilto
Kandidaatstel I ingen
Mededelingen Hoofdbestuur

Mededelingen ürocp Homoeopatisch-werkende dierenartsen
Man/vrouw-maatschap

PERSONALIA

PAO- DIERGENEESKUNDE

DOORLOPENDE AGENDA

CONTENTS

OTHER PAPERS

An outbreak of bovine tuberculosis on a dairy farm; / I \'eling../. Verhoeff.J. C Bosch.
./. Ilaagsina. R. Hoetuierken..!. R. WoUhnun. M. Quadvliegen .4. E. van Bekkum

541

AI1 rights reserved

\\\'erklarln}>:

Richtlijnen \\(H>r auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117;31 -4). De Redactie aanvaardt geett aansprakelijkheid viH>r schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
\\an gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud \\an de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

,Ad\\ertenlics kunnen zonder opgaaf van redenen diwr de Redactie worden geweigerd of ingetrokken

Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere w ijze ook. zonder schriftelijke toestemming \\ an de Redactie.

1 Papers uppearing in this journal are Usted in (\'in-rent C \'ontents Agricnlttiral Biology and tinvimnmenlal .Science
lndc\\-.\\tedicus. Index
I \'eterinarius \' I \'eterinary Bulletin. Bioingical Abstracts. Camhridge Scie-ntilic .Abstracts).

-ocr page 143-

Een goede conditie begint met de juiste
voeding. Een evenwichtige, licht verteerbare,
ficrgierijke voeding zoals Eukanuba.

Eukanuba is een op vlees gebaseerde
(^aliteitsvoeding met hoogwaardige dierlijke
Iwitten. Zoals verse kip en ei, rijk aan essen-
tie aminozuren, met een eitwitwaarde van
♦ecmaal dat van plantaardige eiwitbronnen
•ais tarwe en soja.

The lams Company verwerkt uitsluitend
llkrlljke vetten, zoals kippevet met een uitste-
kend vetzuurprofiel. Daarom hebben honden
jevoed met Eukanuba niet alleen een mooie,
rritatievrije huid met een dikke, glanzende

vacht maar ook een optimaal energie-niveau.

Koolhydraten van maïs en rijst leveren niet
alleen energie. Zij verbeteren ook de kwaliteit
van de ontlasting door regulatie van het
watergehalte. Door middel van extrusie wordt
tevens hun verteerbaarheid verbeterd.

Vanzelfsprekend bevat Eukanuba geen

kunstmatige smaakstoffen, kleurstoffen of con-
serveringsmiddelen. Noch produkten waarvan
op grond van wetenschappelijk onderzoek kan
worden aangenomen dat zij aan de basis liggen
van de meeste huidallergieën, zoals tarwe, soja,
rundvlees of zuivelprodukten.

Zes weken na overschakeling op Eukanuba
zullen uw klanten al verbetering zien in de
conditie van hun hond.

Tevens kan men door de hoge metabole
energiewaarde van Eukanuba met minder
voeding in de energie-behoefte van de hond
voorzien. Dat maakt Eukanuba bovendien
economisch in gebruik.

THE lAMS** COMPANY

Even betrokken bij het welzijn van dieren als u.

Wij zijn van mening dat onze voeding slechts verkocht mag worden door kwaliteitsbewuste adviseurs. Eukanuba is dan ook uitsluitend te koop bij de betere dierenspeciaalzaken, dierenklinieken,
kennels en andere gespecialiseerde verkooppunten. Voor meer informatie en details over uw dichtsbijzijnde verkoopadres kunt u bellen naar: Holland Diervoeders B. V., teL: 030 ■ 479611.

-ocr page 144-

Haije Mensonides

(dierenarts)

heeft vandaag zijn
associatiecontract
besproken, fiscaal
advies gevraagd
over de besteding van de
ontvangen goodwillsom
en zichi opgegeven voor
de 55^(reis-)club

WAA

Atoomweg 100
3S42 AB Utrecht
Tel. 030 -47 49 11

En dat deed hij allemaal op één
vertrouwd adres:
Bij de WAA

▼ praktijkadvisering ▼financieringen ▼contracten ▼spaarrekeningen

▼ alle soorten schade- en levensverzekeringen ▼ pensioenanalyses

▼ praktijkautomatisering ▼ congresreizen ▼sociaal-culturele evenementen

▼ belastingadviezen en accountancy ▼ aangifte en T-biljetten ▼ jaarrekeningen

▼ loonadministraties ▼ advies over BV\'s en man/vrouw maatschappen

▼ seminars ▼congressen ▼ spoedeisende geneeskunde cursussen

▼ autotechnische aankoop- en onderhoudskeuringen ▼ autoleasing

De ondernemende vereniging

-ocr page 145-

■ M INI

m VI

Tijdschr Diergeneeskd 1993: IIS:54l-4

EEN UITBRAAK VAN RUNDERTUBERCULOSE OP
EEN MELKVEEBEDRIJF

J. Veling\'\'. J. Verhoeff. J.C. Bosch^. J. Haagsma^, R. Hoenderken^.
J.R. Woldman^, M. Quaedvlieg^ en A.E. van Bekkum^

SAMENVATTING

Beschreven wordt een uitbraak van rundertubereulose
(M. hovis) op een melkveebedrijf. V an de 111 runderen
ouder dan 6 weken vertoonden er 84 een positieve tuber-
culinatie. \\ an de 34 volwassen schapen werd bij I dier
een positieve reaktie waargenomen. De gehele veestapel
is door de Gezondheidsdienst voor dieren overgenomen
en aangeboden voor destructie.

De oorzaak van de besmetting kon niet worden vastge-
steld hoewel sterk gedacht wordt aan besmetting via im-
port.

Bij het contactonderzoek op 45 bedrijven bleken nog 2
bedrijven besmet te zijn geraakt door aankoop van die-
ren van het eerstgenoemde bedrijf.

Aangezien rundertubereulose een zoönose is werd ook
aandacht geschonken aan de mogelijke overdracht naar
de mens. Van de 35 onderzochte mensen bleken er 5 een
positieve Mantoux-reaktie te vertonen.
De uitbraak deed zich voor in een periode waarin gedis-
cussieerd werd over het afschaffen van de periodieke tu-
berculinatie op melkveebedrijven. Naar aanleiding van
de beschreven uitbraak wordt gepleit om bij de nieuwe
bewaking van rundertubereulose de noodzakelijke aan-
dacht te schenken aan importcontrole en controle van
slachtdieren.

INLEIDING

Al geruime tijd wordt Nederland beschouwd vrij tc zijn van
rundertubereulose. Slechts incidenteel worden gevallen van
rundertubereulose vastgesteld. De laatste keer betrof het een
geval van tuberculose bij een vennocdelijk geïmporteerd
rund in Rijsbergen ( 1991 ). In 1988 werd een uitbraak van tu-
berculose door
M. hovis vastgesteld bij geïtnporteerde al-
paca\'s (I).

De geringe incidentie van tuberculose onder het rundvee in
Nederland heeft ertoe geleid dat vanaf 1 januari 1993 de pe-
riodieke tuberculinatie is kotnen te vervallen. De controle
van rundertubereulose berust vanaf genoemde datum op de
waarnerningen aan de slachtlijn, gecombineerd met een slui-
tend systeem van identificatie en registratie (1 en R) bij het
rundvee. Daamaast blijft de controle bij import en export van
kracht.

Onderstaand wordt een uitbraak beschreven van rundertu-

\' Gezondheidsdienst voor Dieren in It\'est- en Midden - Nederhnd. Postbus H7.
AB Gouda

- Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland. Deventer
Centraal Diergeneeskundig Instituut. Lelvstail
l\'eterinaire Inspei iie van de t \'olksgezondheid. .-irnhem
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Rivierenland. Tiel
\'\' Dierenartsenpraktijk. Leerdam

berculose waarbij gedacht wordt aan een besmetting door
middel van irnport.

CASUÏSTIEK

De eerste aanwijzingen voor rundertubereulose werden ver-
kregen bij het periodieke onderzoek naar rundertubereulose
op een melkveebedrijf in Asperen. Op het betreffende bedrijf
werden op 20 januari 1992 51 dieren ouder dan 2 jaar getu-
berculineerd door middel van een enkelvoudige tuberculina-
tie (5000 IE bovine PPD-tuberculine). Bij controle op 23 ja-
nuari 1992 vertoonden vrijwel alle dieren een duidelijke
reactie.

Het bedrijf werd geblokkeerd t.a.v. verkoop van dieren voor
het leven en na 6 weken werd een heronderzoek uitgevoerd.
In de periode tussen de enkelvoudige tuberculinatie en het
heronderzoek werd op een bijzondere slachtplaats te Herveld
(üld.) een mogelijk geval van rundertubereulose vastge-
steld. Het betrof een meststier van ca. 1 jaar oud afkomstig
van het melkveebedrijf in Asperen. Het dier was I week vóór
het periodieke onderzoek verkocht en van het bedrijf afge-
voerd. In de periode tussen verkoop en slacht op 18 februari
heeft het dier contact gehad inet vee van 5 rundveebedrijven.
Het traceren van het melkveebedrijf van herkomst werd ver-
gemakkelijkt omdat het stiertje voorzien was van oormerken
(lenR).

Het heronderzoek op het bedrijf in Asperen werd op 13
maart 1992 uitgevoerd. Om een snelle beslissing tnogelijk te
maken werd bij dit heronderzoek de V.Z. tuberculinatie
(2000 IE aviaire PPD-tuberculine en 2000 IE bovine PPD-
tuberculine) gecombineerd met de enkelvoudige tuberculi-
natie.

Op 24 maart werd het jongvee ouder dan 6 weken op de-
zelfde wijze getuberculineerd als de oudere runderen op 13
maart.

De schapen, die allen gedurende kortere of langere tijd in
nauw contact met het rundvee gehuisvest waren geweest,
werden op 24 maart getuberculineerd met een enkelvoudige
tuberculinatie in het onderooglid.

Op basis van de enkelvoudige tuberculinatie vertoonden 84
van dc 111 runderen ouder dan 6 weken een positieve tuber-
culinatie dat wil zeggen een toename in huiddikte van 2 mm
of groter. Van de 34 schapen vertoonde 1 dier een positieve
reactie.

De diagnose rundertubereulose werd uiteindelijk vastgesteld
door middel van sectie en cultureel onderzoek bij enkele die-
ren.

Gezien de omvang van de besmetting op het bedrijf werd
door de Gezondheidsdienst voor Dieren besloten om alle
runderen en schapen over te nemen, te doden en voor de-
structie aan te bieden. In totaliteit betrof het 137 runderen en
45 schapen. Tevens zijn de hond en de aanwezige katten af-
gemaakt.

De nog aanwezige mest is uitgereden op het eigen land dat

-ocr page 146-

bestemd was om te maaien. Daarna is het bedrijf grondig
schoongemaai<t en ontsmet met lyorthol® in een verdunning
van 1:25. Dc weri^zame stoffen in lyorthol® zijn 4 chloor-2-
benzylfenol en O-fenylfenol (resp. 35 g/L en 32 g/L).
Zes weken na afvoer van het vee werden opnieuw dieren
aangevoerd.

In een nader onderzoek werd getracht om de oorzaak van de
besmetting vast te stellen en de mogelijkheden van versprei-
ding te inventariseren.

Bij het onderzoek naar de oorzaak van de besmetting werd
duidelijk dat de veehouder slechts incidenteel dieren aan-
kocht. In de afgelopen 5 jaar werden 2 jonge kalveren en 3
oudere Oostenrijkse koeien aangevoerd. Dc 3 oudere
Oostenrijkse koeien werden gezamenlijk in oktober 1989
aangevoerd. Bij de importcontrole van deze dieren was dc
reaktie op de V.Z.-tuberculinatie negatief. Het herhalingson-
derzoek na 6 maanden is niet uitgevoerd aangezien de dieren
toen al geslacht waren. Met dezelfde import kregen nog 9 an-
dere bedrijven Oostenrijkse koeien aangevoerd. Het onder-
zoek naar rundertuberculose verliep op deze bedrijven nega-
tief

Bij het onderzoek naar de mogelijkheden van verspreiding
vanuit het bedrijf in Asperen werden 2 soorten contactbedrij-
ven onderscheiden. In de eerste plaats de bedrijven die vanaf
1 januari 1990 dieren hebben aangekocht. Hieronder vallen
ook de bedrijven die contact hebben gehad met het in januari
1992 verkochte, besmette stiertje. In de tweede plaats de be-
drijven waarvan de dieren in de weideperiode mogelijk in
contact zijn geweest met dc dieren van het besmette bedrijf.
In tabel 1 worden de contactbedrijven onderverdeeld op ba-
sis van de reactie ten aanzien van de V.Z. tubcrculinatie.
Na herhaald onderzoek bij de dieren met een aspecifieke re-
aktie bleef uiteindelijk nog 1 rund over (observatierund).
De dieren met een positieve reactie zijn door de
Gezondheidsdienst voor Dieren overgenomen en geslacht.
In tabel 2 staan de uitkomsten venncld van dc bevindingen
bij het slachten.

Tabel 1, Onderverdeling van de contactbedrijven op basis van de VZ tu-
berculinatie.

Wijze van
Kontakt

aantal
bedrijven

afwijkende reaklies op de V.Z. tubercullnatie

positie!

aspecifiek

dieren

(»drijven

dieren

bedrijven

aankoop

26

9

4

1

1

aangrenzende
weide

19

7

2

27

8

Tabel 2. Resultaten van het postmortale onderzoek bl| dieren met een po-
sitieve reaktie op de VZ tubercullnatie (contactbedri|v8n).

Wijze van
kontakt

positieve V.Z.- tubercullnatie

Afwijkingen bij slacfiten |

dieren

bedrijven

dieren

bedrijven

aankoop

9

4

4

2

aangrenzende
weide

7

2

0

0

De afwijkingen bij slachten werden zoveel mogelijk beves-
tigd middels histologisch en cultureel onderzoek.
Eén van dc 4 besmette runderen was aangekocht van het be-
smette bedrijf in Asperen.

Van de 2 bedrijven met besmette dieren zijn de mogelijke
contacten nagegaan teneinde verdere verspreiding in kaart te
brengen. Het eerste bedrijf betrof een klein bedrijf met mest-
vee bestemd voor de slacht. Dc veehouder heeft zelf besloten
om in een korte periode al zijn vee te laten slachten. Van het
tweede bedrijf zijn 12 contactbedrijven opgespoord. Na her-
haalde tubcrculinatie van de contactbedrijven kon verdere
verspreiding worden uitgesloten. Het onderzoek op het
tweede bedrijf wordt nog voortgezet.
Alle contactbedrijven zullen in de stalperiode van 1992/1993
opnieuw worden getubcrculineerd.

■ n

Het onderzoek naar tuberculose bij de mens wordt uitge-
voerd door de Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten
(GGD\'s). Naar aanleiding van de geconstateerde rundertu-
berculose is op 10 maart 1992 het Bureau Tuberculose-be-
strijding van de GGD Rivierenland in Tiel geïnformeerd. Op
het melkveebedrijf in Asperen zijn 10 mensen onderzocht
door middel van de Mantoux-reactie (tuberculinatie-reactie
geschikt voor zowel humane als bovine tuberculosebesmet-
ting). Er werden 3 positieve reacties gevonden (11, Hen 16
mm). De GGD in Dordrecht trof bij een veehouder van een
buurtbedrijf een positieve Mantoux-reactie aan. De GGD te
Arnhem vond tenslotte een positieve Mantoux-reactie bij
een medewerker van de Gezondheidsdienst voor Dieren te
Rozcndaal die met het besmette vee in aanraking was ge-
weest. In totaal zijn er 35 Mantoux-reacties verricht en 10
long-foto\'s gemaakt in het kader van het contact-onderzoek
onder veehouders, melkrijders, monsternemers, inseminato-
ren, dierenartsen en een veehandelaar. De vijf mensen met
een positieve reactie zijn profylactisch gedurende 6 maanden
behandeld met Isoniazide (INII) op geleide van de bacteriële
resistcntiebepaling (CDI Lelystad). Deze behandeling is in-
gesteld hoewel niet volledig uitgesloten kan worden dat de
positieve reacties veroorzaakt zijn door een humane besmet-
ting in het verleden. Geen enkele persoon had klachten of af-
wijkingen op de longfoto.

DIAGNOSTIEK ÜP HET BEDRIJF IN ASPEREN
Tubercullnatie

De resultaten van het bedrijfsonderzoek naar tuberculose
staan vermeld in tabel 3. Dc runderen ouder dan 6 weken kre-
gen aan de linkerzijde drie afzonderlijke injecties: 5000 IE

Tabel 3. Resultaten van de tubercullnatie.

Leeftijd

datum

tubercullnatie

aantal
dieren

uitsla

3

neg
6

asp

pos
45

> 2 jaar

16-03-92

enkelvoudig (B 5000)

51

V.Z tubercullnatie
(A 2000, B 2000)

51

8

2

41

6 weken -
2 jaar

24-03-92

enkelvoudig (B 6000)

60

21

39

V Z. tubercullnatie
(A 2000, B 2000)

60

24

36

alle

enkelvoudig (B 5000)

111

27

84

V Z. tubercullnatie
(A 2000, B 2000)

111

32

2

77

scfiaap

24-03-92

enkelvoudig (B 5000)

34

33

1

bovine PPD-tuberculine (B 5000), 2000 IE bovine PPD-tu-
berculine (B 2000) en 2000 IE Aviaire PPD-tuberculine (A
2000).

De schapen kregen een enkelvoudige tubcrculinatie (B
5000) in het ondcrooglid.

Verdeling van de positieve tuberculinaties over de verschil-

-ocr page 147-

Tabel 4. Toename van de huiddikte (mm) bij de dieren met een positieve
tuberculinatie.

Geboorte-
iaar

Aantal
dieren

pos tuber-
culinatie
(B5000)

Gemiddelde toename van de hulddilde (mm)

A2000

B2000

B5000

80-86

16

15

2.6

7,3

6,2

87. 88

20

19

3.5

10.9

8,8

89

16

11

2.5

10.2

8,9

90

29

15

2.0

8,6

11,6

91

28

23

2,9

8.4

9,0

92

3

1

2,0

3.0

5,0

totaal

111

84

2,8

9,0

8,8

Tabel 5.Aard van de reactie bi| de dieren met een positieve tuberculinatie.

Geboorte-

Aantal

pos. tuber-

Aard van de reakiie (aantal)

iaar

dieren

culinatie
(B5000)

oedematieus

piinliik

weefsel-
verandering

80-86

16

15

13

1

1

87-88

20

19

18

5

4

89

15

11

10

2

1

90

29

15

11

5

0

91

28

23

17

7

2

92

3

1

0

0

0

Totaal

111

84

69

20

8

lende leeftijdsklassen leverde geen aanvullende informatie
op. In elke jaargang was het percentage positieve tuberculi-
naties meer dan 50%. In tabel 4 wordt een indruk gegeven
over de grootte van de reacties op de tuberculinaties. Bekend
is dat er geen verband bestaat tussen de grootte van de reactie
en de omvang van de processen in het lichaam. Vaak worden
de grootste reacties aangetroffen bij de dieren die het laatst
geïnfecteerd zijn.

Vrijwel alle reacties waren zeer duidelijk zichtbaar (zie
foto). De meeste reacties bleken bij palperen oedemateus en
pijnlijk. Bij enkele reacties was een duidelijke weefselveran-
dering waarneembaar: verkleuring, exsudatie en korstvor-
ming (tabel 5).

Enkele dieren vertoonden op 16 maart op de linkerhalsvlakte
nog ccn duidelijke reactie op de eerste tuberculinatie van 20
januari 1992. Deze reacties varieerden van kleine knobbel-
tjes tot duidelijk zichtbare littekens als gevolg van weefsel-
versterf

■ n

Klinisch

Alleen op het bedrijf in Asperen zijn bij enkele dieren klini-
sche verschijnselen waargenomen.

Bij de stieren werd bij één van de dieren een tegenvallende
groei geconstateerd. Dit dier is verkocht en bleek bij slach-
ting tuberculeuze processen te bevatten. In hetzelfde hok
was nog een stiertje aanwezig met processen aan de onder-
kaak ter hoogte van de kaakomslag. Het betrof twee vuist-
grote knobbels die in het najaar van 1991 aangezien werden
voor oude difterieprocessen. Na het opstallen werden deze
processen regelmatig ingesmeerd teneinde doorbraak van de
processen te bevorderen. Dit gelukte gedeeltelijk bij één van
de knobbels. Bij sectie bleken de betreffende processen uit te
gaan van de mandibulaire en retropharyngeale lymfeklieren.
Bij nader onderzoek bleek het hier om tuberculeuze proces-
sen te gaan.

Dc veehouder had geen klachten over de melkkoeien. De
produktie was goed en de dieren verkeerden in een redelijke
conditie. Bij het klinisch onderzoek van de melkkoeien wer-
den geen relevante afwijkingen waargenomen. Cultureel on-
derzoek van de melk werd uitgevoerd om de mogelijkheid
van verspreiding via de melk te kunnen beoordelen. Uit de
melk van individuele koeien kon geen
M. bovis worden geï-
soleerd. Eén koe had een oppervlakkig abces van de uier-
huid. Sectie van dit dier leverde geen tuberculeuze processen
op.

PATHOLOGISCHE VERSCHIJNSELEN EN
CULTUREEL ONDERZOEK

In totaliteit is bij 11 dieren sectie verricht waaronder 1
schaap, 1 kalf en 1 stier. De overige dieren waren melk-
koeien.

Dc resultaten van de sectie en het culturele onderzoek staan
vermeld in tabel 6.

Bij een positieve sectie werden één of meerdere tuberculeuze
Tabel 6 Resultaten van de sectie en het culturele onderzoek.

tuberculinatie

sectie

cultureel onderzoek

Esther 9

pos

pos

M bovis

Corrie 75

pos

pos

M. bovis

Truus 8

pos

pos

monster verontreinigd

Corrie 85

pos

pos

M. bovis

Marjan 9

neg

neg

negatiet

Jantje 12

pos

pos

M bovis

Esther 6

pos

pos

M bovis

Marjan 14

pos

pos

M bovis

stier

NB.

pos

M. bovis

kalt

pos

neg

M phlei

schaap

pos

neg

Myobactenum-species

(snelle groeier)

NB niet hepaald

processen aangetroffen. Dc processen waren in vrijwel alle
gevallen gelokaliseerd in de lymfeklieren van de longen en
de kop. Bij het stiertje werden ook processen aangetroffen in
de mesenteriale lymfeklieren. De lokalisatie van de proces-
sen wijst op een aërogene besmetting.

DISCUSSIE

De beschreven uitbraak van M. bovis op het melkveebedrijf
in Asperen maakt duidelijk dat tuberculose onder rundvee
incidenteel in Nederland kan voorkomen. De besmetting
bleef niet beperkt tot 1 bedrijf Door onderzoek van 45 con-
tactbedrijven werden uiteindelijk nog 2 bedrijven besmet

-ocr page 148-

verklaard. Verspreiding vanuit deze laatste 2 bedrijven had
niet plaatsgevonden.

Bij de aanpak op het bedrijf in Asperen is besloten tot de-
structie van al het vee, inclusief de hond en 3 katten. Strikt
genomen was alleen overname verplicht van de dieren met
een positieve reactie op de tuberculinatie. Toch werd beslo-
ten tot destructie omdat het niet wenselijk werd geacht om
bewust alle dieren te laten slachten terwijl bekend was dat bij
het merendeel van de dieren al dan niet zichtbare tubercu-
leuze processen aanwezig waren. Daarbij was bekend dat
momenteel karkassen volledig worden afgekeurd indien tu-
berculeuze processen worden aangetroffen. In veel Europese
landen worden bij tuberculeuze processen alleen de afwij-
kende organen afgekeurd.

De bron van de besmetting werd gezocht in de aanvoer van 3
oudere Oostenrijkse runderen. De runderen werden eenma-
lig bij import onderzocht op tuberculose en waren toen nega-
tief Het herhalingsonderzoek ca. 6 maanden na import is
niet uitgevoerd aangezien de dieren toen al geslacht waren.
Mogelijk verkeerden de dieren op het moment van het eerste
onderzoek nog in het incubatiestadium van de infectie. De
import als oorzaak van de besmetting is hiermee niet beves-
tigd, hoewel het hier een bedrijf betreft dat slechts weinig
dieren aankoopt en wat betreft inscharingen vrijwel volledig
gesloten was. Wel kunnen grote vraagtekens gezet worden
bij de wenselijkheid om oude koeien uit andere landen voor
het leven aan te voeren.

Rundertuberculose komt in Oostenrijk volgens de officiële
bronnen slechts incidenteel voor. Uit meldingen van de
Oostenrijkse overheid zou zich in 1989 één geval van run-
dertuberculose hebben voorgedaan. In de eerste helft van
1990 waren dit 6 gevallen. Deze cijfers worden door de
Veterinaire Dienst als onvolledig beschouwd (2).

Bij rundertuberculose dient de nodige aandacht te worden
gegeven aan mogelijke besmettingen bij de direct betrokken
personen. Mensen kunnen zich onder andere infecteren via
de luchtwegen en de mond (bijv. door het drinken van rauwe
melk). In een vroeg stadium dient contact te worden opgeno-
men met de betreffende Veterinaire Inspectie van de
Volksgezondheid en Gemeenschappelijke C}ezondheids-
dienst(GGD).

Dc uitbraak deed zich voor in een periode waarin gediscus-
sieerd werd over de afschaffing van de periodieke tuberculi-
natie van de melkveestapel.

«■»I

tili»

De belangrijkste argumenten voor afschaffing van de perio-
dieke tuberculinatie zijn het slechts incidenteel voorkomen
van rundertuberculose, de kosten van het periodiek onder-
zoek en het nieuwe systeem van identificatie en registratie (I
en R), dat tracering van geslachte dieren mogelijk maakt.
Het belangrijkste argument tegen afschaffing van de perio-
dieke tuberculinatie is het minder snel ontdekken van tuber-
culose bij rundvee. Een jaarlijkse tuberculinatie geeft in dit
verband uiteraard meer garanties dan tuberculinatie eenmaal
per vier jaar. Om tegemoet te komen aan de bezwaren van de
afschaffing zal aan de volgende voorwaarden moeten wor-
den voldaan:

1. Een goed uitgevoerde importcontrole op tuberculose.

2. Een sluitende identificatie en registratie in het slachthuis.

3. Nauwgezet onderzoek van de lymfeklieren bij slachtdie-
ren. Bij de beschreven uitbraak werd duidelijk dat uitge-
breide tuberculeuze processen wellicht te onderkennen
zijn aan de slachtlijn. Jonge tuberculeuze processen zijn
bij sectie zelfs door deskundigen moeilijk te onderkennen.
Dit betekent echter dat bij de controle op tuberculose aan
de slachtlijn niet volstaan kan worden met het éénmalig in-
snijden van enkele lymfeklieren.

SUMMARY

An outbreak of bovine tuberculosis on a dairy farm

An outbreak of bovine tuberculosis on a dairy fartn is described.
Following intradermal tuberculination N4 animals out of 111 animals older
than 6 weeks had a positive reaction. Of the 34 adult sheep one gave a posi-
tive reaction. All animals on the farm were taken over for destruction by the
Animal Health Centre. The source of the infection could not be established
although there was a strong suspicion that the importation of three older
dairy cows had introduced the inaction on the farm.

.A further investigation was done on 45 farms. Two of these farms were in-
fected by buying animals from the dairy- farm in question. During the inves-
tigations the possible transmissitm of the infections to people who were in
clo.se contact to the infected animals was also investigated. From 35 exami-
ttedpersotts 5 had a positive Mantoux-reaction.

The outbreak coincided with a political discussion concerning the abolish-
ment of the periodical litherculination on dairy-farms. Since I January 19V3
the surveillance of bovine

tuberculosis in the Netherlaruls is done by importcontrole and /indings in
slaughtei -hou.ses combined with a good idetuiftcation .system. It is stressed
that the e.xaminations of the lymph glands in the slaughtei -hou.ses require
the nece.s.sary attention.

LITERATUUR

1. Dinkia ETB. Haagsma J, Kuyvcnhovcn JV, Veen J en Nieuwenhuijs
JMM. Tuberculose bij geïmporteerde alpaca\'s - een /oönose - en ver-
der? Tijdschr Diergeneeskd. IWI; 116:454-60.

2. Veterinaire Dienst. Dierziektcnsituatie Europa le en 2e kwartaal 1990.

-ocr page 149-

Coopertix houdt rundvee vUegenvrij.

( AK)ixTtix pour-on (2% cyhalotlirin) liiedt rund-
vet\' een iiitstekende
bescherming tegen vliegen.
Efii Cloopertix-lx^handelitig vortnindert het aantal
irriterende insekten op de huid van het dier met

meer dan 95%.

Coopertix komt overal
door de
speciale .

olie-
oplossiitg.

Behandelen
met C^oopt-t tix
is dankzij de
poiir-on
methode erg
eenvottdig. Eeti kleine hoeveel-

heid C\'-oopertix (10 ml) op de rug
van de koe iiitgieteti ttt.s.seti de st hoiiderbladen is
alles wat ii hoeft te cloeti.

Datikzij de iinieke olie-oplo.ssing verdeelt
(loopertix zich snel en grondig over de gehele
Ittiid van de koe, zonder te irriteren, (ieen stukje
wordt hierbij overgeslagen, zodat Cx)opertix over-
al zijn werk kan doen.

Zotïder
vliegen de
zomer door.

(iedtirencle het
we i de.se i/.oen
beschermt
(\'oopcrtix vier
tot zes weken
lang optiinaid
tegen vliegen.
Afhankelijk van
de vliegenclriik
zijti twee of drie
dus voldoende voor eeti

l^ehandelingen per koe
zomer zonder vliegen.

GEEN STUKJE

BLUFT
ONBEHANDELD!

de vliegenbestrijder diéVheer bereikt.

Pitman-Moore

Pitman-Moore Nederland BV, Emrikweg 11, 2031 BI\' Haarlem. Telefoon 02.3-319.5.S6.

-ocr page 150-

iericliteo en verslagen
»

De commissie werd ingesteld om mo-
gelijke overlappingen tussen LNV en
WVC op het terrein van de levensmid-
delenwetgeving en -controle in kaart te
brengen en voorstellen te doen voor
een efficiëntere organisatie. Er bestaat
immers toenemende aandacht voor
kwaliteitszorg in het bedrijfsleven,
mogelijk kunnen de controletaken van
de overheid beperkt worden.
De commissie stelt voor de taken in de
levensmiddelen-regelgeving duidelij-
ker te verdelen tussen de ministeries
van LNV en WVC. Het bedrijfsleven
zou z.elf verantwoordelijk moeten zijn
voor een groot deel van de controle.
De bewindslieden onderschrijven in
grote lijnen het advies van de heren
Hendriks (oud-secretaris van Volks-
gezondheid) en De Zeeuw (oud-
Directeur-Generaal Landbouw en
Voedselvoorziening).
Het voorstel is, dat WVC de eerste ver-
antwoordelijkheid draagt voor ge-
zondheidseisen aan het eindprodukt en
LNV voor het stellen van normen aan
het produktieproces (met inachtne-
ming van de produkt-eisen). Dit voor-
stel zou uitgewerkt moeten worden in
een nieuwe Levensmiddelen- en
Warenwet, die de bestaande regelge-
ving bundelt.

Het standpunt van de bewindslieden
over de controle sluit aan bij het uit-
gangspunt van de commissie: Het be-
drijfsleven draagt in eerste instantie
zelf de verantwoordelijkheid voor de
uitvoerende controletaken, zoals con-
trole en keuring op basis van wettelijke
richtlijnen en certificering en controle
van kwaliteitssystemen.
Een te vonnen privaatrechtelijke orga-
nisatie -door de commissie aangeduid
als Nederlands Controlebureau Le-
vensmiddelen (NCL)- moet deze taken
uitvoeren. Voor deze controle-organi-
satie is het tuchtrecht een belangrijk
sanctiemiddel. In het door het bedrijfs-
leven zelf te financiëren NCL worden
de Rijksdienst voor de keuring van
Vee en Vlees en de Keuringsdienst van
Waren opgenomen. De organisatie-
vorm van het NCL moet nog worden
uitgewerkt.

BEDRIJFSLEVEN VERANTWOOR-
DELIJK VOOR CONTROLE
LEVENSMIDDELEN

De staatsseeretarissen van de ministeries Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur (WVC) en Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LN V) hebben geza-
menlijk een standpunt bepaald over het rapport \'Op weg naar een gezonde
kwaliteit\' van de Commissie Hendriks-De Zeeuw (september 1992).

Het Staatstoezicht kan dus beperkt in
omvang zijn, uitgaande van de verde-
ling van verantwoordelijkheden tussen
overheid en bedrijfsleven. Een te vor-
men Beschermingsinspcctie van het
Staatstoezicht op de Volksgezondheid
-een bundeling van een deel van de
Inspectie Gezondheidsbescherming en
de Veterinaire Inspectie- moet dit toe-
zicht uitoefenen en het NCL adviseren
bij overtredingen.

NIEUWE CONSTELLATIE
Vanaf 1996 zou cr in de nieuwe con-
stellatie gewerkt moeten worden. Na
besluitvorming in de Ministerraad en
behandeling in de Tweede Kamer
wordt een invoeringsplan opgesteld .
De beide staatssecretarissen zijn van
mening, dat een goede kwaliteit van
het produkt kan worden gegarandeerd
door de voorgenomen veranderingen.
De controletaken worden efficiënter
georganiseerd en daardoor kan het
Staatstoezicht voomamelijk met be-
trekking tot de financiële consequen-
ties beperkt worden.
Het Hoofdbestuur van de KNMvD re-
ageerde op het rapport \'Op weg naar
een gezondere kwaliteit\' van de
Commissie Hendriks-De Zeeuw met
een brief (14 december 1992) aan de
staatssecretarissen van LNV en WVC.
Het Hoofdbestuur voelde zich genood-
zaakt te reageren, waarbij in de eerste
plaats werd betreurd dat bij de hearing
van diverse instanties en instellingen,
die voorafging aan de rapportage, de
KNMvD niet was gehoord. Bovendien
wees het Hoofdbestuur erop, dat die-
renartsen een belangrijke rol spelen in
de voorstellen voor een nieuwe opzet
van de levensmiddelenwetgeving en
-controle, zowel in ambtelijke posities
als in de praktijkuitoefening (Integrale
Keten Bewaking).

\'In het advies, waarbjj de verantwoor-
delijkheid van uitvoering en controle
bij het NCL wordt geconcentreerd ver-
liezen ons inziens de veterinaire in-
stanties zo goed als geheel hun herken-
baarheid. Dit lijkt ons in verband met
de Nederlandse exportbelangen en
daarmee de contacten met veterinaire
instanties in andere landen geen goede
zaak. Bovendien zijn wij door regelin-
gen van de Europese Gemeenschap
buitengrens geworden voor de invoer
van levensmiddelen, hetgeen een spe-
cifieke verantwoordelijkheid legt op
de veterinaire controle-organisaties\',
aldus het Hoofdbestuur.

ADVIEZEN

Vertegenwoordigers van veterinaire
instanties van verschillende landen
ontmoeten elkaar regelmatig in
Bmssel om aan dc verantwoordelijke
EG-commissie gemeenschappelijk op-
gestelde adviezen voor te leggen. Bij
een opzet, zoals voorgesteld in het rap-
port \'Op weg naar een gezondere kwa-
liteit\' zou de Nederlandse veterinaire
delegatie niet meer met een eigen en
herkenbaar gezicht kunnen spreken.
Men zou voortdurend gedwongen zijn
eerst overleg te plegen met het bestuur
van het NCL. Dit wordt onderstreept
door het advies om de huidige taken
van de adviesorganen Warenwet cn
Vleeskeuringswet door het NCL te la-
ten ovememen.

Het Hoofdbestuur spreekt in de brief
de hoop uit dat de herkenbaarheid van
de veterinaire instanties gewaarborgd
blijft, hoe de structuur ook uiteindelijk
zal zijn.

\'Wij willen ook wijzen op de rol die de
veterinaire overlegstructuur binnen
Nederland kan worden toebedeeld in
het beleid en de aanpak van de dier-
ziektenbestrijding en in een nieuwe in-
tegrale opzet van toezicht en controle
bij de gehele levensmiddelenproduk-
tie. In de opzet, zoals weergegeven in
het rapport van de Commissie
Hendriks-De Zeeuw is de benodigde
noodzakelijke samenwerking op vete-
rinair terrein onvoldoende weergege-
ven. Deze zou ons inziens onder elke
overkoepelende organisatie bevorderd
moeten worden\', vond het Hoofd-
bestuur tenslotte.

Naar aanleiding van de brief werd deze
visie van het Hoofdbestuur toegelicht
in een gesprek van de voorzitter en de
algemeen secretaris van de KNMvD
met de betrokken beleidsambtenaren.

-ocr page 151-

DIERENARTSEN BEZOEKEN CDl

Het Centraal Diergeneeskundig Instituut(CDI)-DLO in Lelystad nodigt sinds
vorig jaar afgestudeerde dierenartsen uit voor een bezoek aan het instituut.

keer dat een groep dierenartsen op be-
zoek komt. Het betreft dit keer het af-
studeerjaar 1976. ledereen die in dat
jaar is afgestudeerd ontvangt een uit-
nodiging en een programma van die
dag, dat bestaat uit een algemene intro-
ductie, een aantal lezingen (deze keer
over Aujeszky, IBR en SPF) door
CDl-DLO-onderzoekers en een rond-
leiding. Aan het einde van de dag kan
men nog even napraten.
Voor meer informatie kan men contact
opnemen met drs. M. Vedder-Rootjes,
afdeling Public Relations en
Informatie CDl-DLO, telefoon 03200-
73233.

Het blijkt namelijk dat nog weinig die-
renartsen op het CDl-DLO geweest
zijn en dat ze vaak niet weten welke
belangrijke rol het instituut speelt in dc
dierziektenbestrijding in Nederland.
Om de dierenartsen beter inzicht te ge-
ven in wat het CDl-DLO doet aan on-
derzoek en welke praktische taken het
instituut verricht bij uitbraken van bij-
voorbeeld blaasjesziekte en varkens-
pest, worden tweemaal per jaar dieren-
artsen uitgenodigd. Uitnodigen ge-
schiedt op jaar van afstuderen, zodat
de bezoekdag ook enigszins het karak-
ter heeft van een reünie.
Vrijdag 24 september is het de vierde

MEER DIEREN-
ARTSEN VERVOLGD
IN VERENIGD
KONINKRIJK

In het Verenigd Koninkrijk kla-
gen steeds meer huisdierbezit-
ters en boeren dierenartsen aan
ais dieren na behandeling ko-
men te overlijden. Verzeke-
ringsmaatschappijen zeggen dat
dit niet ligt aan de onzorgvuldig-
heid van dierenartsen, maar dat
dit eerder een trend is van de
huidige maatschappij om snel
tot procederen over te gaan.
Veel eisen tot schadevergoeding
worden nu nog buiten de rechter
om geregeld, waarbij de dieren-
arts een paar honderd pond be-
taalt voor het verlies van een
hond of kat.

In 1991 werden 727 gevallen be-
handeld door de Veterinary
Defense Society, die dierenart-
sen verzekert tegen aanklach-
ten. Het aantal beschuldigingen
stijgt voortdurend. Men ver-
wacht dezelfde tendens als in de
Verenigde Staten, waar advoca-
ten duizenden dollars voor hun
klanten weten te winnen door
aan te tonen dat door toedoen
van de dierenarts het leven van
hun klant werd geruïneerd. In
Nederland is het nog niet de de
gewoonte, dierenartsen verant-
woordelijk te stellen voor het
overlijden van een huisdier
(Bron: LBA Aktualiteiten, nr 8).

75 JAAR WDO

De Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong (WDO)
van de Faculteit Diergeneeskunde
bestaat 75 jaar. Aan dit heuglijke
feit wordt het hele jaar aandacht be-
steed. Zo was er in maart een open
dag, gewijd aan de behandeling van
dierlijke bijprodukten.

In dezelfde maand was er een interna-
tionale workshop gewijd aan VVDO-
onderwijs. Het internationale Euro-
Residue congres te Veldhoven in mei
was een groot succes en werd mede in
het teken van dit jubileum geplaatst.
Van 11 tot 16 oktober wordt er een in-
temationaal symposium georgani-
seerd: \'Veterinary Aspects of Meat
Production, Processing and Inspec-
tion; an update of recent developments
in Europe\'. Op 15 en 16 oktober vindt
er een internationale workshop plaats,
getiteld: \'Cleaning and Desinfection
Technologies in the Meat Industry\'.
Tenslotte is er van 8 tot II december
een internationale workshop over het
doorbreken van kringlopen van
enteropathogene bacteriën in de dier-
lijke produktie.

547

Maar op 8 oktober is de eigenlijke ver-
jaardag van de vakgroep. Die wordt \'s
ochtends om tien uur ingeleid met een
bijeenkomst in het Hoofdgebouw
Diergeneeskunde te Utrecht. Dan zul-
len de hoogleraren Krol, Huis in \'t
Veld, van Logtestijn en Ruiter onder
leiding van de pas benoemde hoogle-
raar dr. Janssen hun visie geven op he-
den en toekomst van hun respectieve-
lijke disciplines: technologie, micro-
biologie, hygiëne en chemie.
Voor deze bijeenkomst zijn alle be-
langstellenden welkom. Men kan zich
schriftelijk aanmelden bij het secreta-
riaat van de vakgroep.
Om drie uur \'s middags is er een fees-
telijke viering in de Aula van het
Academiegebouw aan het Domplein te
Utrecht (alleen voor genodigden).
Daar voeren de voorzitter van de vak-
groep WDO, de voorzitter van het
College van Bestuur van de Universi-

T 1.1 D s c li R 11 T VOOR D 11: R (i H N 1 i; s K L N I) , Dil. L 118. A L i; v i: R 1 N (1 17, 1993

-ocr page 152-

teit Utrecht, de voorzitter van de
Produictschappen voor Vee en Vlees
en Pluimvee en Eieren, de Directeur-
Generaal voor de Volksgezondheid en
de Directeur-Generaal Landelijke
Gebieden en Kwaliteits-zorg het
woord.

Na afloop daarvan, vanaf ongeveer vijf
uur, is er in de Senaatszaal van het

Academiegebouw een receptie. Ook
bij de receptie zijn belangstellenden
welkom.

Profdr. J.G. van Logtestijn, voorzitter
Vakgroep VVDO, nodigt hierbij geïn-
teresseerden uit om het jubileum mee
te vieren in de maanden oktober, no-
vember en december, maar vooral op 8
oktober.

Secretariaat VVDO: Postbus 80175,
3508 TD Utrecht, fax: 030-532365.

Bij aanmelding voor de bijeenkomst
graag naatn, organisatie en adres ver-
melden. Men krijgt dan een officiële
uitnodiging.

De verschillen in voederwaarde wor-
den onder meer veroorzaakt door ras-
verschillen, het weer en het oogsttijd-
stip. Met name de rijpheid van de
snijmaïs is van invloed op de voeder-
waarde.

Het Proefstation voor de Rundvee-
houderij, Schapenhouderij en Paar-
denhouderij (PR) heeft onderzoek ge-
daan naar de effecten van het
rijpheidsstadium van snijmaïs op de
groei, voeropname en slachtkwaliteit
van 54 roodbonte vleesstieren. De ge-
voerde snijmaïs is op drie droge-stof-
gehalten geoogst, namelijk 26, 30 en
36 procent, in het deegrijpe en hard-
deegrijpe stadium. De voederwaarde
van de ingekuilde snijmaïs is niet ver-
schillend geweest tussen de behande-
lingen.

snijmaïs voor vleesstieren

In Nederland bestaat het rantsoen voor vleesstieren vaak uit snijmaïs aange-
vuld met industriële bijprodukten en krachtvoer.

Snijmaïs is een ruwvoer met een redelijk constante kwaliteit en als energie-
bron geschikt voor vleesvee.

De voeropname neemt toe naarmate de
snijmaïs rijper is ( 0.35% per procent
droge-stoftoename). Dc groei daaren-
tegen neemt af met een toename van de
rijpheid van de snijmaïs (-0.4% per
procent droge-stoftoename). De voe-
derconversie neemt toe ( 0.4% per
procent droge-stoftoename). Het koud
geslacht gewicht neemt toe, als er rij-
pere snijmaïs gevoerd wordt. Het kan
niet uitgesloten worden, dat dit veroor-
zaakt wordt door een verschil in afle-
vennoment van de verschillende groe-
pen. De rijpheid van de snijmaïs heeft
geen invloed op de slachtkwaliteit, be-
vleesdheid en vetbedekking.
Geadviseerd wordt om snijmaïs, be-
stemd voor vleesstieren te oogsten bij
een droge-stofgehalte van 28 tot 32
procent in het deegrijpe tot hard deeg-
rijpe stadium.

Het onderzoek en de resultaten staan
beschreven in de publikatie \'Invloed
rijpheid snijmaïs op voeropname en
groei vleesstieren\' van het PR. De pu-
blikatie is te bestellen door / 12.50
over te maken op Postbanknummer
2307421 van het Proefstation PR te
Lelystad onder vermelding van: Publi-
katie 84.

In vergelijking met een gras-snijmaïs-
bedrijf heeft een bedrijf met het gehele
jaar rond uitsluitend snijmaïs als ruw-
voer een aantal voordelen:

- de bedrijfsvoering is eenvoudig en
gemakkelijk;

- de kwaliteit van het ruwvoer is con-
stant;

- gemiddeld is de melkproduktie iets
hoger met een iets ongunstiger vet/
eiwitverhouding;

- de voeropname is vrij constant,
doordat er geen overgangen van stal
naar weide zijn en andersom;

- invloeden van het weer laten zich
minder gelden;

- het afstemmen van het eiwitaanbod
op de behoefte is eenvoudiger te
realiseren;

- er zijn minder werktuigen nodig en

- er bestaat een efficiënter mineralen-
gcbaiik.

Een bedrijfssysteem met uitsluitend

snijmaïs kent echter ook een aantal

nadelen:

- een eenzijdig, in verhouding vetrijk
ruwvoerrantsoen kan vooral bij
laagproduktieve dieren aanleiding
tot vervetting geven;

- duurder krachtvoer moet het rant-
soen aanvullen, want snijmaïs is
arm aan eiwit en mineralen;

- het hele jaar rond op snijmaïs bete-
kent een hoog krachtvoerverbruik;

- er is extra mestopslag nodig;

- bij volledige stalbezetting is vooral
in de zomer goede isolatie en venti-
latie een vereiste;

melkveebedrijf met uitsluitend

snijmaïs

Snijmaïs is een veelgebruikt voedermiddel in de melkveehouderij. Momentcel
is ongeveer tien procent van de cultuurgrond met snijmaïs ingezaaid. Het
Proefstation voor de Rundveehouderij, de Schapenhouderij en dc Paarden-
houderij (PR) heeft een bedrijfssysteem met uitsluitend snijmaïs vergeleken
met een systeem met een combinatie van graslandprodukten en snijmaïs.

- het hele jaar rond op stal betekent
voor dc koeien minder beweging
(vooral oudere koeien zijn dan wei-
nig acticO, waardoor klauwverzor-
ging extra aandacht vraagt;

- de gezondheid en vruchtbaarheid is
gemiddeld wat slechter en

- het netto bedrijfsresultaat blijft wat
achter, zowel op korte als op lange
termijn.

De piihlikalie \'Melk\\ eeheJi ijf met iiitsliiiteiKl
snijmaïs\' kan besteld worden door j\'! 2. SO over te
maken op Post-hanknummer 2307421 van het
Proefstation PR te Lelystad, onder vermelding
van: publikatie nr. S2.

banden 1993

Verzamelbanden 1989 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zijn
inmiddels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen
1988,1990 tot en met 1993.

-ocr page 153-

ANNEMIEK NAP
SPECIALIST INTERNE
GENEESKUNDE

Tijdens een feestelijke bijeenkomst is
op 3 juni het certificaat voor de specia-
lisatie uitgereikt aan Doko-scholar drs.
Annemiek Nap. Zij heeft als eerste
Doko-scholar de vier jaar durende op-
leiding tot specialist in de Interne Ge-
neeskunde van Gezelschapsdieren vol-
tooid bij de vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren van de Facul-
teit Diergeneeskunde.
Prof Rijnberk sprak Annemiek Nap
toe bij deze uitreiking en prees haar om
haar kritische houding, zorgvuldige
werkwijze en goede contacten met de
eigenaren van patiënten.
Zowel prof Rijnberk als drs. C.
Struijck, dierenarts bij Paragon
Petfoods, waren van mening dat het
Doko-scholarship inmiddels een ge-
waardeerde instelling is geworden die
de band tussen de Faculteit
Diergeneeskunde en Paragon Petfoods
op aangename wijze verstevigt.
Het Doko-scholarship, dat jaarlijks
door Paragon Petfoods beschikbaar
wordt gesteld, is dan ook onlangs voor
de vijfde maal toegekend aan een
jonge dierenarts, die zich wil speciali-
seren in een deelgebied van de genees-
kunde van gezelschapsdieren.

handboek voor
de veehouderij
is uit

Bij het Informatie en Kennis-
centrum Veehouderij (IKC) is een
herziene uitgave van het handboek
voor de rundveehouderij versche-
nen. Het is de opvolger van de uit-
gave van 1988. De inhoud is geactu-
aliseerd en aangepast aan de
nieuwste ontwikkelingen op vrijwel
alle vakgebieden van de grondge-
bonden veehouderij. Het boek bevat
een schat aan informatie voor men-
sen die te maken hebben met de sec-
toren melkvee-, vleesvee-, schapen
en paardenhouderij.

De inhoudelijke opzet van de herziene
uitgave is in grote lijnen dezelfde ge-
bleven. Uit een evaluatie bleek name-
lijk dat de gebruikers hierover tevre-
den waren. Het nieuwe handboek is
ingedeeld in achttien hoofdstukken en
omvat ruim zeshonderd pagina\'s.
Hoofdstuk één tot en met vijftien bevat
informatie over alle facetten van de
melkveehouderij. De hoofdstukken
zestien, zeventien en achttien behan-
delen achtereenvolgens de sectoren
vleesveehouderij, schapenhouderij en
paardenhouderij. Vrijwel alle aspecten
van deze drie sectoren komen per
hoofdstuk beknopt aan de orde.
Voorafgaand aan elk hoofdstuk vindt
de gebruiker een uitgebreide inhouds-
opgave, waarmee de toegankelijkheid
van de informatie is verbeterd. Verder
is er een trefwoordenlijst opgenomen,
zodat de informatie gemakkelijker te
vinden is. De overzichtelijkheid wordt
bevorderd door het rustige pagina-
beeld.

549

VERSCHILLEN

De nieuwe uitgave van het boek bevat
geen tabellen meer met prijzen (ver-
vangingswaarden), omdat deze gege-
vens snel verouderen. Ze zijn nu te
vinden in de IKC-publikatie Kwanti-
tatieve Informatie Veehouderij
(KWIN-V) die elk jaar wordt uitgege-
ven.

Nieuwe hoofdstukken in het boek zijn
wetgeving en automatisering.
In alle hoofdstukken zijn de ontwikke-
lingen van de afgelopen jaren ver-
werkt, zoals het gebruik van compu-
ters in de veehouderij, de Identificatie
& Registratieregeling, het telen van
snijmaïs, de nieuwste bemestingsad-
viezen voor de veehouderij, kengetal-
len op het gebied van rundveeverbete-
ring, de technische ontwikkeling van
melkwininstallaties, energiebesparing
en de kwaliteitsaspecten van melk en
vlees.

T i .1 1) S C 11 R i F T VOOR I) 1 i; R (i F N f: F s K U N D F , D F F 1. 118, A f L F V F R 1 N G 17, 1993

Veel hoofdstukken kenmerken zich
door praktische informatie in de vorm
van tabellen en grafieken, waarmee de
gebruiker direct aan de slag kan.

Het handboek voor de veehouderij is
speciaal bestemd voor mensen die
voorlichting en advies geven in de
rundvee-, schapen- en paardenhoude-
rij, maar ook voor hen die werkzaam
zijn bij bedrijven en onderzoeksinstel-
lingen. Daamaast is het een uitermate
geschikt naslagwerk voor het land-
bouwonderwijs, zowel voor docenten
als leerlingen. Het gaat dan vooral om
de praktische informatie variërend van
bemesting, voeding, fokkerij tot en
met gebouwen en wetgeving.

Het handboek voor de veehouderij is te
verkrijgen door f45,- te storten op
postbankrekening 431939 ten name
van IKC-Veehouderij. Pascalstraat 10
te Ede onder vermelding van publika-
tienummer 35 en uw naam en adres.

-ocr page 154-

blad-onderzoek
voorlopig naar
duitsland

De firma Medscan Ingeny is voorlopig
gestopt met het uitvoeren van het
BLAD-onderzoek. Hierdoor is een tij-
delijke leemte ontstaan.

Overleg heeft opgeleverd dat het on-
derzoek tijdelijk kan worden uitge-
voerd door het \'Institut für Tierzucht
und Vererbungsforschung Ticrärtz-
liche Hochschule Hannover\'. Bünte-
weg 17p, D-3()0(), Hannover 71, Duits-
land. Mevrouw dr. Schwenge en me-
vrouw Tammen zijn contactpersonen.

■I I li

Dc procedure is als volgt:
-de eigenaar neemt contact op met zijn
dierenarts voor de afname van bloed
voor BLAD-onderzoek (5-10 ml,
buisjes: plastic met EDTA, geen he-
parine);

-het buisje moet duidelijk en perma-
nent gemerkt worden met het levens
nummer;

-het monster wordt bij voorkeur aan
het begin van de week verzonden;
-de eigenaar en de dierenarts vullen
een fonnulier in en ondertekenen dit
beide;

-de uitslag en de rekening gaan naar de
dierenarts;

-de duur van het onderzoek is drie we-
ken;

-de kosten voor het onderzoek in
Duitsland bedragen zeventig mark en
-het Nederlands Rundvee Syndicaat
(NRS) krijgt rechtstreeks een kopie
van de uitslag.

Op deze wijze kan het BLAD-onder-
zoek zonder vertraging doorgaan. De
Gezondheidsdienst voor Dieren in
Oost-Nederland, die voor het NRS het
bloedgrocpenonderzoek uitvoert, zal
in de loop van dit jaar de BLAD-test
kunnen uitvoeren.

Bedrijfscontrole

Op 1 december aanstaande mogen
veehouders alleen varkens op het be-
drijf hebben, als het bedrijf vrijver-
klaard is van blaasjesziekte.
Vanaf deze datum mogen varkens al-
leen afgevoerd en aangevoerd worden
als een dierenarts bij de zending schrif-
telijk verklaart, dat de dieren afkom-
stig zijn van een bedrijf dat gecontro-
leerd is op blaasjesziekte, waarbij het
resultaat van de controle negatiefis.
Deze maatregel is in overleg met het
bedrijfsleven genomen uit oogpunt
van dierziektenpreventie en bestrij-
ding. Nu heeft de bedrijfscontrole al-
leen nog betrekking op blaasjesziekte.
In de toekomst kunnen ook andere
ziekten hierin opgenomen worden.
Hierbij valt bijvoorbeeld over enkele
jaren te denken aan de ziekte van
Aujeszky.

Nederland is in verband met de var-
kensexport erbij gebaat goed op de
hoogte te zijn van de dierziektesituatie
op de bedrijven. Regelmatig klinisch
en serologisch onderzoek kan hiervan
een precies beeld verschaffen. De ge-
zondheidsverklaring wordt afgegeven
door een dierenarts.
De verklaring geldt voor vier maan-
den. Aangezien de regeling op 1 de-
cember in werking treedt en het vanaf
die datum verboden is om varkens aan
of af te voeren of op het bedrijf te heb-
ben zonder verklaring, moet de verkla-
ring voor die datum worden aange-
vraagd bij de dierenarts.
Varkenshouders worden aangeraden
geruime tijd vóór 1 december de ver-
klaring aan te vragen, aangezien zij an-
ders veel langer dan gebruikelijk op de
uitslag van het onderzoek moeten
wachten. Er moeten namelijk ruim
350.000 varkens worden onderzocht.
Als de verklaring in de maanden au-
gustus of september is afgegeven, dan
geldt ze tot en met 31 januari 1994. Is
de verklaring in de maanden oktober
of november afgegeven, dan geldt ze
tot en met 31 maart 1994.

\\ arkensmarkten

Vanaf augustus 1993 mogen varkens
vanaf een exportplaats worden ver-
voerd naar ccn andere exportplaats.
Vanaf de tweede lokatie moeten de
varkens worden afgevoerd voor export
of naar een binnenlands slachthuis.
Varkens moeten uiterlijk de dag na
verzameling worden afgevoerd. Dat
betekent dus dat zc een nacht mogen
overliggen. Na een nacht overliggen
moeten de varkens geëxporteerd of in
Nederland geslacht worden. Ze mogen
dan dus niet naar een tweede verza-
melplaats.

De versoepeling van het regitne voor
het verzamelen van varkens stelt wel
eisen aan de waaghouders. Zij moeten
een precieze administratie bijhouden
van de varkens die overliggen of naar
een tweede exportplaats gaan. Daarin
moeten het aantal varkens, de oornum-
mers en de herkomst en bestemming
van de varkens worden geregistreerd.
Bovendien moeten zij dieren die een
nacht overliggen in een apart hok on-
derbrengen. Dit hok moet worden ge-
reinigd en ontsmet wanneer de varkens
zijn afgevoerd. Deze varkens mogen
pas bij het inladen in de transportwa-
gen in aanraking komen met andere
dieren.

maatregelen bestrijding blaas-
jesziekte aangepast

EG-maatregelen

De EG-maatregelen in verband met dc
bestrijding van de blaasjcsziekte in
Nederland zijn per 1 augustus verval-
len. Dit betekent dat voor de export
van varkens met ingang van 1 augustus
1993 weer de voorschriften gelden die
tot 26 februari 1993 golden. Deze situ-
atie zal dus tot uiterlijk 1 december van
dit jaar bestaan. Wel is vanaf 1 augus-
tus verboden om fok- en gebruiksvar-
kens enerzijds en slachtvarkens ander-
zijds op hetzelfde moment op dezelfde
plek te hebben in een verzamelplaats.
Dit voorschrift is gebaseerd op een
EG-maatregcl.

De drie regelingen zijn in de
Staatscourant gepubliceerd.

besmettelijke
dierziekten

In Nederland kwamen in de periode
van 7 juni t/m 7 augustus 1993 de vol-
gende gevallen van besmettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is
voor:

Rolkreiipel

Totaal 6 gevallen in 5 gemeenten.
Friesland 1 geval

Drenthe 2 gevallen in 2 gemeenten
Utrecht 3 gevallen in 2 gemeenten

Pseiido-vogelpest

Totaal 2 gevallen in 1 gemeente in
Brabant.

-ocr page 155-

waltham
symposion
over lever- en
pancreasaan-
doeningen

Q Conpsseneocursyssen

Ook dit jaar wordt er op de dag voor de
WVSA op woensdag 6 oktober in
Berlijn een Walthain Symposion geor-
ganiseerd. Het symposion vindt plaats
in het International Convention
Centre. In aansluiting op het sympo-
sion vindt de tweede bijeenkomst van
de ESCG (European Society of
Comparative Gastroenterology) plaats.

De volgende onderwerpen komen aan
de orde:

- diagnostic approach to liver disease
(prof. Kraft),

- pathophysiological basis for manage-
ment of liver disease (dr. J.
Rothuizen),

- canine liver disease (dr. H.C.
Rutgers),

- feline liver disease (dr. T.J. Gruffyd-
Jones),

- gastrointestinal ultrasonography (dr.
B. Kaser-Hotz),

- endoscopic ultrasound examination
of the pancreas (dr. P. Lecoindrc)

- new techniques for the diagnosis of
exocrine pancreas insufficiency (T.
Spil I man) en

- diagnosis and management of pan-
creatitis (dr. D Williams).

Congre.sdeclnemers kunnen het
Waltham Symposion kosteloos bijwo-
nen. Lunch en koffie worden aangebo-
den door Waltham.

•■IM

.„A.

Voor registratie en meer informatie:
Waltham Veterinaire Service, postbus
Hl. 5460 AB VEGHEL. tel. 04130-
83333.

banden 1993

Verzamelbanden 1989 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zijn
inmiddels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen
1988. 1990 tot en met 1993.

Ingezonden brief

Naar aanleiding van het verslag van de
Besturendag 1993 (zie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, 1993; 118( 12): 425-
8):

Ter geruststelling van collegae en an-
dere katteliefhebbers die evenals on-
dergetekende \'onaanvaardbare stress\'
ondervinden bij het lezen van pagina
427 van het verslag van dc
Besturendag 1993 het volgende: Er is
wetgeving in de maak om het ontnage-
len van katten te verbieden, hopelijk
voor het eind van dit jaar. Dan zullen
ook stembandoperaties en het coupe-
ren van staarten tot het verleden beho-
ren, zodat de dierenarts zonder proble-
men met de eigenaar het dier in zijn
waarde kan laten.

J.F. Mekel

Artikel 40 van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren stelt dat het
verboden is één of meer lichamelijke
ingrepen bij een dier te verrichten,
waarbij een deel of delen van het li-
chaam wordt of worden venvijderd of
beschadigd. Dit geldt echter niet voor
het onvruchtbaar maken van een dier,
door enig wettelijk voorschrift ver-
plichte dan wel toegestane ingreep, in-
grepen waarvoor een diergeneeskun-
dige noodzaak bestaat en ingrepen die
zijn aangewezen bij een .Algemene
Maatregel van Bestuur (AMVB).
Op dit moment is de overheid bezig om
genoemde AMVB op te stellen, waar-
door artikel 40 van de wet nader zal
worden ingevuld. Daarom is dit artikel
nog niet in werking getreden. Uit de tot
nu toe bekende gegevens over de invul-
ling van de AMVB, ook wel
\'Ingrepenbesluit\' genoemd, is inder-
daad te verwachten dat eind 1993 het
ontnagelen, het couperen van staarten
en het devocaliseren van gezelschaps-
dieren verboden zal worden.

Mevrouw P.S. van Egmond,
Juridisch stafmedewerker
KNMvD

benaderings-
wijzen ocd/lcd

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie profdr. F.J.
Meutstege (Specialist Chirurgie der
Gezelschapsdieren) en dr. H.A.W.
Hazewinkel (Faculteit der Dierge-
neeskunde) bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG

Wat zijn de voor- en nadelen van de
verschillende benaderingswijzen van
het ellebooggewricht in geval van
OCD/LPC?

ANTWOORD (Meutstege)
Sedert het bekend worden van de indi-
catie tot operatieve behandeling van
OCD aan de mediale humcruscondyl
en/of het verwijderen van een los proc.
coronoideus medialis van dc ulna in
het midden van de jaren 70, zijn ver-
schillende operatieve toegangen be-
schreven of gepresenteerd op chirurgi-
sche bijeenkomsten en cursussen
(1-7).

De beschreven methodes variëren van

1.een Osteotomie van de mediale epi-
condylus(6en 7);

2. een tenotomie van de m. pronator te-
res met al dan niet ook ccn tenotomie
van het lig. collateralis medialis (3);

3. een tenotomie van achtereenvolgens
de m. pronator teres, de m. flexor
carpi radialis en het lig. collaterale
medialis (1);

4. een horizontale snede door kapsel en
mediale collaterale band (7) of

5.een intermusculaire toegang zonder
Osteotomie of tenotomie (tussen m.
pronator teres en m. flexor carpi ra-
dialis (4), dan wel tussen m. flexor
carpi radialis en m. flexor digitalis
superficialis (7)).

In alle gevallen wordt het kapsel ruim
ingesneden, hetzij horizontaal, hetzij
verticaal, dan wel door middel van een
gecombineerde snede. Bij de inter-
musculaire snede moet de elleboog na
de kapselsnede sterk geproneerd en
geabduceerd worden tot er een sub-
luxatie ontstaat.

-ocr page 156-

De ideale methode zou die zijn, waar-
bij men een gezond ellebooggewricht
chirurgisch opent en weer sluit en dat
er daama een snel klinisch functieher-
stel optreedt zonder pathologische ver-
anderingen (arthrose) op korte of lan-
gere termijn.

Bij mijn weten, heeft een dergelijk ex-
perimenteel onderzoek bij de hond
nooit plaats gevonden met één der bo-
venstaande methoden. (Arthrotomie
van de knie bij de hond is wel met dit
doel onderzocht: daarbij bleek dat
geen gewricht kan worden geopend
zonder pathologische veranderingen
achter te laten. De klinische relevantie
van dergelijke sporen (arthrose) is niet
onderzocht.)

De indicatie tot chirurgie houdt in, dat
er reeds een zekere mate van patholo-
gische veranderingen in het gewricht
aanwezig is op het moment dat het ge-
wricht een nieuwe prikkel wordt toe-
gevoegd.

Het zal duidelijk zijn dat zogenaamde
\'atraumatisch opereren\' hier van emi-
nent belang is, dus geen onnodig, c.q.
vermijdbaar trauma toevoegen aan de
reeds bestaande pathologie in kraak-
been en kapsel. Ook moet spiertrauma
tijdens het gebruik van wondsperders
worden vermeden. Het heeft geen zin
met veel \'geweld\' van wondsperders
een tenotomie proberen te vertnijden.
Een tenotomie kan immers gehecht
worden, stomp spiertrauma of een -af-
scheuring zal heel anders genezen
(met littekenvorming en verklevin-
gen).

Het gewricht zal in tneerdere of tnin-
dere mate overvuld zijn met synoviale
vloeistof Daarbij kan het kapsel (nog)
dun zijn, maar in meer chronische ge-
vallen zal er naast de osteofytvomiing
een veel dikker en stijver kapsel aan-
getroffen worden, hetgeen problemen
kan geven bij het subluxerend openen
van de gewrichtsspleet.

Bij de bespreking van voor- en nadelen
moeten enkele factoren in aanmerking
genomen worden:

1.hoe traumatiserend is een bepaalde
toegang?

2. hoe goed is het overzicht in het ge-
bied waar zich de laesie bevindt?

3.hoe ernstig zijn de eventueel opge-
wekte veranderingen als gevolg van
de gevolgde operatiemethode (Osteo-
tomie, tenotomie, c.q. sterke rotatie
met subluxatie en overrekking van

kapsel)?

4. hoe verhoudt zich de operatieduur
tussen de verschillende methoden
(chirurgische en economische facto-
ren)?

Ad 1: een toegang, waarbij tenotomie
van spier of collaterale band dan wel
een osteotomie gedaan moet worden,
lijkt per definitie veel meer traumatise-
rend dan een toegang tussen alle spie-
ren door.

Ad 2: een toegang waarbij de epicon-
dylus tezamen met de collaterale band,
de m.
Pronator teres en de m. flexor
carpi radialis naar ventraal worden
omgeklapt, of waar een tenotomie ge-
daan wordt, lijkt per definitie een beter.
overzicht te garanderen. Een toegang,"
waarbij een ruime visuele inspectie
van het gewricht mogelijk wordt, geeft
zekerheid dat aanwezige letsels goed
zichtbaar zijn en adequaat behandeld
kunnen worden. Dit geldt met name
voor de situatie waarbij de fissuurlijn
van het coronoïd op de binnenrand ge-
lokaliseerd is en van opzij niet is te
zien. Vooral wanneer het kapsel dik is,
kan men door exoroteren alleen (het-
geen beoogt een subluxatie van het ge-
wricht te bewerkstelligen) vaak onvol-
doende zicht krijgen.

Ad 3: over de ernst van post-opera-
tieve veranderingen ten gevolge van
één der gevolgde methodes zijn mij
geen gedocumenteerde overzichten
bekend.

Een osteotomie geneest na adequate
verzorging fraaier (contactgenezing
van bot op een plaats buiten het ge-
wricht) dan een tenotomie (meer onge-
structureerd littekenweefsel t.p.v. de
hechtingen). De stabiliteit zal theore-
tisch na een intermusculaire toegang
niet veranderd zijn en na één der an-
dere toegangen theoretisch bedreigd
worden door de activiteiten van het
dier.

Er zijn mij echter geen problemen met
instabiliteit van de elleboog bekend
geworden uit eigen ervaringen of uit
de literatuur. (Ook na een elleboog-
luxatie werd door mij nooit een insta-
biliteitsprobleem waargenomen.)

Ad 4: het zal duidelijk zijn dat de ope-
ratieduur toeneemt, naannate er meer
handelingen verricht moeten worden.
Een langere duur geeft naast een kos-
tenverhogend effect tevens verhoogde
kans op een infectie.

Zeker is dat, ongeacht de toegepaste
methode, in een belangrijk percentage
der geopereerde gevallen de arthrose
(zichtbaar in de vorm van osteophyten
op de röntgenfoto) toeneemt. De eige-
naren moeten er op worden gewezen,
dat wel verbetering, maar geen gene-
zing na chirurgie verwacht mag wor-
den (7). Gelukkig staat daarmee het
nut van de operatie bij goed gelec-
teerde gevallen niet ter discussie. De
beste kandidaten zijn jonge dieren met
een weinig voortgeschreden mate van
arthrose.

LITERATUUR

1. Ale.xander JW, in Borjab MJ (ed.). Current
techniques in small animal surgery. 2nd ed.
1989. Lea and Febiger, Philadelphia pag.
783.

2. Ollson SE. Lameness in the dog. Scientific
Proceedings American Animal Hospital
Association 1,366, 1975.

3. Piermattei DL and Cireeley RG. An atlas of
surgical approaches to the bones of the dog
and cat. 2nd ed. 1979. W.B. Saunders
Company, pag. 102-105.

4. Piermattei DL. An atlas of surgical appro-
aches to the bones of the dog and cat. 3nd ed.
1993. W.B. Saunders Company. 178-185.

5. Probst CW, Flo GL. Mc Loughlin MA ei al.
A simple medial approach to the elbow for
treatment of fragmented coronoid process
and osteochondritis dissecans. J Am Anim
llosp Assoc 25: 331. 1989.

6. Stoll SCi. 5th Annual Conference Vet.
Orthop. Society. Snowmass, 1978.

7. Wind AP. in D. Slatter. cd. Textbook of
Small Animal Surgery. WB Saunders
Company Philadelphia. 1993: 1966-77.

ANTWCDÜRD (Hazewinkel)

Volgens de berichten uit de intematio-
nale orthopedische wereld komt het
los processus coronoïdcus (LPC) bij
bepaalde honderassen tot 50% van de
onderzochte dieren voor.
Osteochondritis dissecans (OCD) dat
dezelfde klinische verschijnselen kan
geven, komt alleen of tezamen met
LPC voor en wordt vooral bij
Retrievers gediagnostiseerd. Een chi-
rurgische behandeling op de leeftijd
vanaf acht maanden kan bijdragen aan
een spoedig herstel van de locomotie.
Het proc. coronoïdcus medialis van de
ulna wordt ten dele bedekt door de me-
diale collaterale band (lig. collaterale
radiale), die loopt van net proximaal
van de mediale epicondyl van de hu-
mems, over het ligamentum annulare
naar de proximale radius en (iets meer
distaal) naar de ulna. Deze handhaaft
voor het grootste deel de tnediale sta-
biliteit van het gewricht. Het ligamen-
tum annulare dat van de tnediale naar
de laterale zijde van de in de incisura

-ocr page 157-

ulnaris, rond het radiuskopje, loopt,
staat de suppinatie en pronatie toe,
waarbij de radius articuleert met dc
ulna. De mediale zijde van het elle-
booggewricht wordt tevens bedekt
door de M. pronator teres en de M.
Ilexor carpi radialis die beide hun oor-
sprong vinden aan de epicondyl me-
dialis.

In de literatuur worden tenminste vier
benaderingswijzen van het elleboog-
gewricht door operatieve behandeling
van OCD LPC beschreven, waaronder
drie mediale arthrotomiën. De mediale
arthrotomie resulteert in een, at"hanke-
lijk van de gekozen methode, beperkt
of ruimer overzicht over de punt van
het coronoïd en de mediale humerus
condyl.

In de condyl kan zich een eventueel os-
teochondrotische laesie of een contact-
laesie bevinden, veroorzaakt door het
onregelmatige coronoïd.
Om het proc. coronoïdeus zichtbaar te
maken kunnen de volgende mediale
benaderingswijze worden uitgevoerd:

1. toegang tussen de Musc. Pronator
Teres en de M. Flexor Carpi
Radialis, craniaal van de collateraal
band en proximaal van het ligamen-
tum annulare;

2. een Osteotomie van de epicondyl
medialis van de humerus waardoor
de aanhechting van de mediale col-
laterale band. de M. Pronator Teres
en de M. Flexor Carpi Radialis
wordt losgemaakt van de humerus;

3. een tcnotomie van de collaterale
band al dan niet met doorknippen
van het pezig uiteinde van dc M.
Pronator Teres.

Deze drie benaderingswijze staan het
inspecteren en verwijderen van het
(los) processus coronoideus toe, zodat
het doel van de chirurgie bereikt zal
worden. Een vierde methode, waarbij
door middel van een Osteotomie van de
ulna een zeer ruim overzicht wordt
verkregen over het ellebooggewricht
wordt niet gebruikt in het kader van de
operatieve behandeling van LPC
OCD.

Een vergelijkend onderzoek waarbij
klinische en röntgenologische aspec-
ten van behandeling volgens de drie
eerst genoemde methoden worden ver-
geleken, is niet beschikbaar. (M.H.
Twilt, (1992) \'Het los proc. coronoid-
eus bij de hond. Een literatuur en fol-
low-up studie\'; scriptie. Vakgroep
Gezelschapsdieren, Universiteit

Utrecht). Wel blijkt (1) een groep hon-
den na operatiebehandeling met
desmo- en tcnotomie na operatie even
kreupel als een groep honden die niet-
operaticf werd behandeld (J.
(irondalen, 1976. Arthrosis in the el-
bow of young rapidly growing dogs.
Nord. Vet. Med., 31, 520-527), en re-
sulteert (2) een
Osteotomie van de me-
diale epicondyl, gefixeerd met een
schroef of twee pennetjes regelmatig
in de ontwikkeling van een non-union
(T. Walker, Dipl. ACVS; persoonlijke
mededeling). Op de Kliniek voor
Gezelschapsdieren in Utrecht is met
deze methoden geen ruime ervaring
opgedaan. Dit is wel het geval met de
benadering tussen de aanhechtingen
van de M. Pronator Teres en M. Flexor
Carpi Radialis op de mediale epicon-
dyl zonder desmotomie.
Op grond van deze ervaring en boven-
staande overwegingen met betrekking
tot andere toegangen, worden op de
UKG de elleboog-arthrotomieën in
verband met een los proc. coronoïdeus
en/of OCD (de laatste vijfjaar gemid-
deld 60 per jaar) benaderd op de wijze,
zoals in detail beschreven in de
Proceedings van de Voorjaarsdagen
1988 (H.A.W. Hazewinkel, A. Kantor,
B.P. Mey and G. Voorhout (1988)
Fragmented coronoid process and os-
teochondritis dissecans of the medial
humeral condyle. Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 113, Suppl. 1, 41-
46), dat wil zeggen tussen de M.
Pronator teres en M. tlcxor carpi radia-
lis door. Deze weinig traumatische be-
naderingswijze heeft als voordeel dat
de collateraal stabiliteit van het elle-
booggewricht niet is aangetast, en der-
halve een postoperatief stabiliserend
verband niet nodig is om gekliefde pe-
zen en/of ligamenten restloos te laten
genezen. Het geopereerde elleboogge-
wricht kan en mag dus al spoedig met
mate worden gebogen, hetgeen de ont-
wikkeling van additionele arthrose
door immobilisatie zou beperken. In
de nieuwste editie van het handboek
van Piermattei (D.H. Piermattei, An
atlas of surgical approaches to the bo-
nes and joints of the dog and cat. derde
editie. Sounders Co., 1993) worden
uitsluitend nog deze meest atraumati-
sche methode en de
Osteotomie van dc
mediale epidondyl aangegeven.
Behalve door de chirurgische technie-
ken en de post-opcratieve behande-
ling, wordt het resultaat van de behan-
deling uiteraard bepaald door de ernst
van de kraakbeen aantasting (vooral
OCD) en ofde mate van arthrose voor-
afgaande aan de operatie en het ge-
bruik van het dier.

■■IA

priktegen de
jeuk

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie de heer R. van
Noort (Diergeneeskundig Specia-
listen Centrum) bereid om voor de
lezers een antwoord te formuleren.

VRAAG

Waarom wordt een \'prik tegen de
jeuk\' bij de hond en de kat met lang-
werkende corticosteroïden nog steeds
niet als een kunstfout beschouwd? Zou
het mogelijk zijn de betreffende indi-
catie uit dc bijsluiter van langwer-
kende corticosteroïden te schrappen?

ANTWOORD

Deze vraag bevat zowel veterinaire als
juridische aspecten. Nu zal alleen op
de veterinaire aspecten worden inge-
gaan. Corticosteroïden kunnen onder-
verdeeld worden in glucocorticoïden
en mineralocorticoïden. Zij worden
gevormd in de bijnieren, waarbij 95%
uit glucocorticoïden bestaat. Ook het
overgrote deel van de door de mens
toegediende corticosteroïden bestaat
uit glucocorticoïden. Rede waarom nu
alleen de glucocorticoïden besproken
zullen worden.

Het natuurlijke glucocorticoid is Corti-
sol.
Dit wordt in het bloed vervoerd
gebonden aan transcortin
(40%) en al-
bumine (50%), als ook vrij (5-10%).
Alleen
het vrije Cortisol is biologisch
actief

Vrijwel alle cellen in het lichaam be-
vatten corticosteroïd-receptoren. Dit
verklaart waarom corticosteroïden
zo\'n breed scala van effecten hebben
(tabel 1).

Na passieve penetratie door de cel-
membraan binden corticosteroïden aan
plasma receptoren. Dit complex mi-
greert naar de celkern waar de mRN A-
produktie wordt beïnvloed. Het
mRNA codeert voor cel enzym/eiwit
produktie verantwoordelijk voor de
expressie van het effect van de corti-
costeroïden. Dit betekent dat het effect
van corticosteroïden niet ophoudt
wanneer de plasmaspiegel daalt maar
pas afneemt wanneer de veranderde ei-
witproduktie in de cel normaliseert.
Deze tijdsduur is sterk atliankelijk van
de \'target cell\'.

Synthetische corticosteroïden hebben
een sterker anti-intlammatoir effect en

-ocr page 158-

minder mineralocorticoïd effect per
milligram dan Cortisol (tabel 2). Dit
wordt onder meer veroorzaakt door
minder plasma-eiwit binding, grotere
receptor affiniteit en tragere afbraak in
de lever.

Secretie van Cortisol wordt geregu-
leerd door een negatief terugkoppe-
lingsmechanisme (NTM) tussen bij-
nieren en hypothalamus/hypofyse. Bij
stijging van de plasma cortisolspiegel
zal minder ACTH gesecemeerd wor-
den waardoor de cortisolspiegel weer
zal afnemen. Toegediende glucocorti-
coïden bereiken in het algemeen veel
hogere spiegels dan
Cortisol (behalve
mogelijk bij substitutie bij ziekte van
Addison en na Lysodren-therapie).
Hierdoor worden de hypothalamus en
hypofyse sterk beïnvloed en de ACTH-
secretie stopt. Bij kortdurende corti-
costeroïd-therapie kunnen de hypotha-
lamus en hypofyse snel herstellen.
Echter bij een langduriger of hogere
corticosteroïd-gift kan het herstel van
de hypothalamus en hypofyse lang op
zich laten wachten. Dit betekent dat bij
stress geen extra ACTH en daardoor
geen
Cortisol geproduceerd kan wor-
den. Dit maakt de patiënt erg gevoelig
voor negatieve effecten van stress (hy-
potensie, vasculaire collaps en shock).
Naast het zoveel mogelijk voorkomen
van de negatieve effecten van gluco-
corticoïden (tabel 3), is het dus ook
zaak het negatieve temgkoppelings-
mechanisme zo min mogelijk te ver-
storen.

Bij parenterale toediening van Pred-
nison (1 mg/kg gedurende drie dagen
zal het NTM niet langdurig onderdrukt
raken. Wel kunnen \'extra-adrenale\'
bijwerking optreden, zoals maagdarm
ulcera en acute pancreatitis.
Bij orale corticoïd-gift langer dan één
week zal het NTM langduriger geremd
worden. De mate van remming en het
optreden van de extra adrenale bijwer-
kingen zijn direct gerelateerd aan de
tijd gedurende welke exogene corti-
costeroïden in de circulatie zijn en de
binding aan de receptoren. Vandaar
dat een éénmaal daagse prednison gift
minder remming van het NTM geeft
dan dezelfde hoeveelheid prednison
over meerdere giften verdeeld.
De biologische werking is in beide ge-
vallen gelijk. Het is nog beter om zo
snel mogelijk naar om de dag dosering
te gaan opdat het NTM zo min moge-
lijk geremd wordt.

Depotinjecties zorgen voor een conti-
nue afgifte van corticosteroïden gedu-
rende een variabele periode, afhanke

* verhoogde produktie van glucose uit eiwit (gluconeogenese)

* perifere insuline remming

* verminderde opname glucose door spieren en vetweefsel

* verhoogde vetafbraak

* verhoogde doorbloeding van de nieren en verhoogde diurese. mogelijk door remming ADH
werking

* vasoconstrictie via verhoogde gevoeligheid voor catecholamines

* bescherming tegen stress (via onbekend mechanisme)

* remming van ontstekingsreacties

Tabel 2. Relatieve sterkte synthetische preparaten ten opzichte van hydrocortison

glucocorticoid

anti-inflamma-

mineralocorti-

werkingsduur

toir

coïd

hydrocortison

1

1

< 12 uren

Cortison

0,8

0,8

< 12 uren

prednison

4

0,25

12-36 uren

methylprednison

5

0,00

12-36 uren

triamcinolon

5

0,00

12-36 uren

dexamethason

30

0,00

>48 uren

betamethason

35

0,00

> 48 uren

Tabel 3. Neveneffecten glucocorticosteroiden

polydipsie, polyurie, polyfagie
hyperglycaemie, glucosurie
maagdarmbloedingen, activering ulcera
osteoporose
spieratrofie

atrofie huid en alopecia

grotere gevoeligheid voor infecties

ontbreken van reactieverschijnselen op infectie

rompvetzucht, leververgroting

lymfopenie, neutrofilie, eosinopenie. stijging Ht

stijging plasma alkalische fosfatase

daling plasma T4 spiegel

- i.v.m. anti-inflammatoire werking

- als immunosuppressie

- in anti-tumor therapie

- ter reductie van cerebrospinaal oe-
deem.

Een positief effect van corticostero-
ïden bij shock is slechts bij acute septi-
sche shock aangetoond.
Bij geen van deze indicaties is het ge-
bmik van depotpreparaten gerecht-
vaardigd. De enige reden om depotpre-
paraten te gebruiken is de situatie
waarin de eigenaar absoluut geen ta-

Tabel 4. Tijdsduur van afgifte uit depotpreparaten

succinaat

enkele minuten

hemisuccinaat

enkele minuten

fosfaat

enkele minuten

polyethyleen glycol

enkele uren

acetaat

enkele dagen tot weken

diacetaat

enkele dagen tot weken

isonieotinaat

enkele dagen tot weken

tebutaat

enkele dagen tot weken

acetonide

weken

hexacetonide

weken

pivalaat

weken

doproprionaat

weken

lijk van produkt, injectieplaats en pa-
tiënt (tabel 4). Hierbij wordt het NTM
permanent onderdrukt met een veel
grotere kans op iatrogeen secundair
hypoadrenocorticisme en op extra ad-
renale bijwerkingen. Zo kan een en-
kele intra-musculaire injectie van
methylprednison acetaat het NTM ge-
durende zeven tot elf weken remmen!

In het algemeen zijn er vijf indicaties
voor het gebruik van corticosteroïden:
- als substitutie therapie bij ziekte van
Addison of na Lysodren -therapie

-ocr page 159-

bietten kan geven en het dier moeilijk
te injiceren is. Een uitzondering vor-
men kleine depotinjecties in specifieke
gebieden, zoals een tumor (mastceltu-
mor), subconjunctivaal en soms intra-
articulair.

Uit bovenstaande blijkt dat er slechts
zeer weinig indicaties voor het gevaar

alle geregi-
streerde dier-
geneesmiddelen
in een oogop-
slag

Het Bureau Registratie Diergenees-
middelen van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
heeft een aantal kerngegevens uit alle
registratiebeschikkingen verzameld.
Het resultaat is een in twee banden ver-

hond

Het voorkomen en de klinische
betekenis van sesambeenproble-
nnen bij rottweilers

RA Read, AP Black, SJ Armstrong,
GC MacPherson, J. Peek
The Veterinary Record June 13, 1992;
533-35

Uit de literatuur, door de schrijvers
aangehaald, blijkt dat afwijkingen aan
de palmaire en plantaire sesambeen-
tjes (s.b.) bij honden in zeer wisse-
lende mate tot klachten lijden.

In dit artikel worden 55 rottweilers be-
schreven die zijn gevolgd vanaf de
van langwerkende corticosteroïd in-
jecties bestaan. Daarnaast is het gevaar
van ongewenste neveneffecten verre
van denkbeeldig. In de humane ge-
zondheidszorg geeft de Centrale
Medisch Pharmaceutische Commissie
van de Ziekenfondsraad als advies: \'de
Commissie is van oordeel dat voor de

schenen compleet handboek met alle
geregistreerde farmaceutische dierge-
neesmiddelen. De losbladige uitgave
bestaat uit twee onderdelen:

- het overzicht van diergeneesmidde-
len, waarin op uniforme en over-
zichtelijke wijze de gegevens van
geregistreerde diergeneesmiddelen
staan vermeld;

- vier duidelijke indexen, waardoor
het register optimaal toegankelijk
wordt gemaakt.

Het overzicht per diergeneesmiddel
bevat alle informatie over de belang-
rijkste kenmerken van de middelen:
naam, registratienummer, farmaceuti-
sche vonn, aard, kanalisatie (vrij/
UDD/UDA), werkzame stof(fen), con-
centratie, indicatie per doeldier en de
wacht-termijnen.

leeftijd van drie tot twaalf maanden,
waarbij het voorkomen van afwijkin-
gen aan de s.b. werd onderzocht, als-
mede de relatie tot klinische kreupcl-
heidsklachten bij dit ras.

Op drie, vijf, zes, negen en twaalf
maanden werden dc dieren orthope-
disch onderzocht, met name wat be-
treft de voorpoten. Op zes en twaalf
maanden werden röntgenopnames ge-
maakt van beide ellebogen en beide
voorvoeten. Van de 55 honden zijn er
41 tot het eind toe gevolgd. Gedurende
het onderzoek toonde 34% van de hon-
den kreupelheid aan de voorpoten, bij
57% hiervan waren de s.b. problemen
de oorzaak.

Auteurs hebben alleen dan de s.b. ver-
antwoordelijk gesteld voor de kreupel-
heid als het dier bij orthopedisch on-
derzoek van de betreffende ge-
wrichtjes reactie vertoonde en er ver-
der aan de voorpoten geen andere af-
wijkingen werden gevonden. De kreu-
pelheid bleek meestal niet ernstig. Bij
systemische toediening van corticoste-
roïden nauwelijks behoefte bestaat aan
depotpreparaten\'. Derhalve lijkt de
conclusie gerechtvaardigd dat lang-
werkende corticosteroid preparaten
meer het gemak van de dierenarts en
eigenaar dienen dan de gezondheid
van het dier.

De vier indexen maken het mogelijk
de infonnatie snel te vinden. De index
middelnaam vermeldt de middelna-
men, met verwijzing naar het registra-
tienummer en dc doeldieren waarbij
het middel mag worden toegepast. De
index werkzame stof vermeldt per
werkzame stof de registratienummers.

Voorts is er een index registratiehou-
der en een index gemedicineerd voer.

Het Handboek Diergeneesmiddelen is
een losbladig systeem dat door middel
van aanvullingen en wijzigingsbladen
(ƒ 0,50 per pag.) steeds actueel gehou-
den kan worden. Het boek kan worden
besteld via de boekhandel of bij de
SDU-uitgeverijen tel. 070-3789880 en
kost ƒ 125,-.

röntgenologisch onderzoek zijn bij
78% van de honden s.b.- afwijkingen
geconstateerd. Vrijwel altijd betrof het
de tweede of zevende s.b. (tweede en
vijfde teen).

Meer dan 50% van de s.b.- kreupelheid
in dit onderzoek is genezen door rust,
bij recidief van de klachten of een
kreupelheid die langer dan zes weken
bestaat, dienen de betreffende s.b.
\'schirurgisch verwijderd te worden.
De resultaten zijn goed.

Uit dit artikel blijkt dat sesambeen-
kreupelheid bij de rottweiler vaak
voorkomt, maar dat alleen bij pijnreac-
tie van het dier bij onderzoek van het
betreffende s.b. en na uitsluiten van
andere mogelijke oorzaken voor de
kreupelheid tot operatieve verwijde-
ring moet worden overgegaan (ref).

Y. Krooshof

-ocr page 160-

hond

Het nut van een vragenlijst bij
diagnostiek van slikproblemen

ME Peeters, AJ Venker-van Haagen,

WThC Wolvekamp

The Veterinary Record 1992; 132:

211-13

Slikken vereist een nauwkeurige sa-
menwerking tussen tong, verhemelte,
farynx spieren, slokdarm en overgang
slokdarm-maag. Het proces wordt ge-
reguleerd door het slikcentrum in de
hersenstam via de kopzenuwen.

Verstoringen (ten gevolge van anato-
mische afwijkingen, ontsteking, neo-
plasie, neurologische, neuromuscu-
laire of musculaire afwijkingen)
veroorzaken dysfagie. Dysfagie wordt
onderverdeeld in orale, faryngealc en
oesofageale vorm.

Voor het bepalen van de oorzaak van
dysfagie zijn vaak geavanceerde on-
derzoektechnieken noodzakelijk, zo-
als slikfilmopname en electromyogra-
fie. Dit artikel beschrijft de voor-
spellende waarde en gevoeligheid van
een vragenlijst gesteld aan eigenaren
van 69 honden met slikproblemen. Het
doel van de vragenlijst is te komen tot
een nadere diagnose en plaatsbepaling
van de dysfagie, omdat dysfagie zich
kan presenteren tnet zo uiteenlopende
symptomen als hoesten, braken, reg-
urgiteren en neusuitvloeiing. Uit de
evaluatie bleek de vragenlijst honden
met dysfagie duidelijk te onderschei-
den van honden met andere proble-
tnen. Voor orale dysfagie bleek de vra-
genlijst een hoge negatief voor-
spellende waarde te hebben en der-
halve nuttig te zijn voor uitsluiten van
orale dysfagie. Voor faryngealc dysfa-
gie werd een hoge gevoeligheid ge-
vonden. Ten aanzien van oesofageale
dysfagie bleek de vragenlijst een min-
der goed diagnostisch hulpmiddel te
zijn.

De auteurs concluderen dat slikfilm-
opname een onmisbare techniek is bij
de evaluatie van dysfagie. Maar dat de
vragenlijst zeer nuttig is om vast te
stellen of er überhaupt sprake is van
dysfagie en of nader belastend ge-
rechtvaardigd/nuttig is.

R. van Noort

■■ ■ «t

Bestudeerd werd een anesthesie-tech-
niek (medetomidine/fentanyl), waarbij
kleine hoeveelheden (1 -2 |ig/kg) fenta-
nyl aan met medetomidine (1000
^g/m2 b.s.a.) gepremediceerde honden
werden toegediend. Onderzocht werd
of deze anesthesie-methode adequaat
is om een ovario-hysterectomie uit te
voeren, terwijl voor de hond fysiolo-
gisch acceptabele condities gewaar-
borgd blijven. Tijdens anesthesie wer-
den hartfrequentie, bloeddruk en
respiratoire parameters bepaald.

Na premedicatie werd een catheter in
de arteria femoralis gebracht om een
goede registratie van de bloeddruk te
verkrijgen. Tijdens anesthesie werden
arteriële bloedmonsters genomen voor
bloedgasanalyse. Een uur na premedi-
catie werd 500 |ig/m2 b.s.a. medeto-
midine nagcdoseerd. Aan het einde
van de anesthesie werden de effecten
van medetomidine en fentanyl gean-
tagoncerd door toediening van 10
Hg/kg buprenorfine en |i25()0g/m2
b.s.a. atipamczole. De studie bestaat
uit twee onderdelen; voorafgaande aan
een hoofdstudie bij negen honden, die
alle een ovario-hysterectomie onder-
gingen, werd een voorstudie bij twee
honden gedaan.

Doel van de voorstudie was inzicht te
krijgen in de cardi-ovasculaire en re-
spiratoire effecten van medetomi-
dine/fentanyl en de dosering fentanyl
voor inductie en onderhoud te bepalen.

Bij één van de twee honden werd een
ovario-hysterectomie verricht. Uit de
voorstudie bleek dat er een zodanige
respiratoire depressie gedurende anes-
thesie ontstond, dat extra 02-toedie-
ning geïndiceerd was. De veranderin-
gen van de bloeddruk en
hartfrequentie waren gering. De induc-
tiedosis werd bepaald op 2 |ag/kg fen-
tanyl, terwijl op effect toegediende on-
derhoudsbolussen van 1 |ig/kg fenta-
nyl, adequaat werden geacht. D t fen-
tanyl dosis-regime werd aangehouden
tijdens de hoofdstudie.

medetomidine/

fentanyl

anesthesie

In de hoofdstudie werd, na inductie
met 2 |ag/kg fentanyl, gedurenJe 80
minuten adequate anesthesie bewerk-
stelligd. Voor onderhoud van anesthe-
sie bleek gemiddeld 2.8
Hg/kg fentanyl
nodig.

Vanaf de inductie kregen de honden
extra O2 toegediend.
Bloeddruk (gemiddelde mean 102
mmHg) en hartfrequentie (gemiddeld
46 slagen per minuut), bleven stabiel
tijdens anesthesie. Er was een progres-
sieve respiratoire acidose, 60 minuten
na inductie was de PaC02 7±0 3 kPa
en de arteriële pH 7.211 0.019. Na
toediening van buprenorfine en atipa-
mczole was de recovery rustig en vlot.

De hier onderzochte medetomidine/
fentanyl-combinatie wordt tot slot ver-
geleken met in eerdere publikaties be-
schreven effecten van medetomidine
/ketamine-,medetomidine/propofol- en
droperidol/fentany I-combinaties.
Door Hellebrekers en Sap werden on-
der identieke omstandigheden mcde-
tomidine/ketainine- en inedetoini-
dine/propofol-combinaties gebruikt
om anesthesie voor een ovario-hyste-
rectomic bij de hond tc bewerkstelli-
gen. Vanwege de optredende respira-
toire depressie medetomidine/
fentanyl, verdient het gebruik van me-
dctomidine/ketaininc of medetomid-
ine/propofol, om anesthesie voor een
ovario-hysterectomie bij dc hond te
bewerkstelligen de voorkeur.

Medetomidine/fentanyl is voor wat
betreft sedatie en analgesic een poten-
tere combinatie dan droperidol/fenta-
nyl; extra pluspunt is het feit dat mede-
tomidine specifieker antagoneerbaar is
dan droperidol.

banden 1993

Verzamelbanden 1989 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zijn
inmiddels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen
1988, 1990 tot en met 1993.

-ocr page 161-

Dit zal u
bekend

voorkomen!

-ocr page 162-

Intervet...

Al die
bekende
Injektors!

NEO MASTl

Intervet springt er direkt uit. In vele opzichten.
Vooral dankzij de effektiviteit en betrouwbaarheid van
haar produkten. De mastitis injektors zijn daar een
goed voorbeeld van.

/

De samenstelling van de injektors is zorgvuldig
gekozen. Uitgebreid onderzoek in de laboratoria en in
de praktijk ondersteunen deze samenstelling.
Dierenartsen en veehouders vertrouwen al jaren op
deze injektors. In Nederland en in vele andere landen
over de hele wereld.

SUPER MASTIDOL\'

DROOGZEnER DRY COW TREMMEN

INTRAMAMMAIRE SUSPENSIE VOO
INTRAMAMMARY INJEQION AGAI
4INJEKTORS/4 SYRINGES

(Interv^

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV
Boxmeer

-ocr page 163-

INTRAMAMMAIRE SUSPENSIE VOOR DE
BEHANDELING VAN MASTITIS BIJ KOEIEN.
INTRAMAMMARYINJEOION FOR THE
TREATMENT OF MASTITIS IN
lAQATING CQW/S.

CEFA-SAFE\'

DROOGZEÏÏER DRY fnw tbfatmfmt

INLRAMAMMAIRE SUSPENSIE VOOR HET DROOGZETTEN VAN KOEIEN
INTRAMAMMARY INJEffl^^ AGAINST MASTITIS DURING THE DRY COW PERIOD.

N VAN KOEIEN.

IG THE DRY COW PERIOD.

-ocr page 164-

Dit zijn de effektieve injektors van Intervet:*

MASTIJET FORT - Samenstelling per injektor:
Tetracycline
Neomycine
Bacitracine
Prednisolon

Indikaties: curatieve behandeling van mastitis tijdens lactatie.

SUPER MASTIKORT 72- Samenstelling per injektor:

Procaine penicilline : 500.000 IE.

Neomycine : 300 mg.

Indikaties: curatieve behandeling van mastitis tijdens lactatie.

CEFA-SAFE - Samenstelling per injektor:

Cefapirine 383,3 mg als cefapirine benzathine.

Indikaties: therapeutische en preventieve behandeling van mastitis

tijdens droogstand.

NEO MASTIDOL - Samenstelling per injektor:

Procaine penicilline : 500.000 IE.

200 mg.
250 mg.
2.000 IE.
10 mg.

Neomycinebase (als sulfaat): 300 mg.
Indikaties: therapeutische en preventieve behandeling van mastitis
tijdens droogstand.

SUPER MASTIDOL - Samenstelling per injektor:
Kalium penicilline
Procaine penicilline
Neomycinebase (als sulfaat)

500.000 IE.
1.000.000 IE.
500 mg.

Indikaties: therapeutische en preventieve behandeling van mastitis
tijdens de droogstand.

voor uitgebreide informatie verwijzen we naar de bijsluiters.

Intervet

Intervet, voor een Nederlands kwaliteitsprodukt

INTERVET NEDERLAND B.V.
Boxmeer

-ocr page 165-

Cyflee

^Jf^t anders?

EEN GOUDEN MIDDEL TEGEN VLOOIEN

CYFLEE®, CYFLEE-C® en CYFLEE-LD®: anti vlooienmiddel voor honden en katten. Samenstelling: respectievelijk 30, 7,5 en 120 mg cythioate per tablet.
Voor verdere informatie zie de bijsluiters. Verpakking: respectievelijk doosjes ik 20, i 20 en ^ 12 tabletten. Distributie uitsluitend via de dierenarts.

fCYANAMID

ANIMAL HEALTH

-ocr page 166-

li»**«.*

paul w.m.
van adrichem

Paul was één van de laatste van een ty-
pisch Wageningse generatie van hoog-
leraren. Typisch Wagenings, omdat hij
met een praktisch gerichte dierenarts-
opleiding en met ervaring in een prak-
tijk van de kleine en grote huisdieren
geleidelijk \'opstoomde\' naar de we-
reld van het wetenschappelijk onder-
zoek en onderwijs. Daar verwierf hij
zich een brede kennis, een grote erx\'a-
ring en veel waardering. Dit vormde
de basis van zijn benoeming als hoog-
leraar, waardoor hij vijftien jaar van
zijn te vroeg geëindigd, actief leven
mocht wijden aan het opleiden van stu-
denten en het bestieren van de vak-
groep Dierfysiologie aan de Land-
bouwuniversiteit in Wageningen.
Rond het eind van de zomer van 1992,
toen hij ernstig leed onder de ziekte,
die hem uiteindelijk zou vellen, spra-
ken we vaak met elkaar. Met de afstan-
delijkheid van een wetenschapper
.sprak hij over de mogelijk gunstige ef-
fecten van erythropoietine op zijn ei-
gen Hb-gehalte, alsof het ging over de
invloed van een subklinische infectie
van Haemonchus op het metabolisme
van schapen, één van zijn studie-on-
derwerpen. Hij kon afstand nemen,
een voorwaarde voQr tien evenwiéhtig
oordeel, ook van zichzelf en hij kon
min of meer klinisch over zijn eigen
toestand praten.

Paulus Wilhelmus Marie van Adri-
chem werd geboren op 13 november
1927 in Den Haag. De crisis bracht
hem naar Amsterdam. In het begin van
de oorlog, in I94I, begon hij zijn op-
leiding op één van de drie in Neder-
land gevestigde Jezuïten-colleges: het
St. Ignatius. Daar legde hij de grond-
slag voor zijn latere levensweg, niet al-
leen op het terrein van de natuurwe-
tenschappen, maar ook wat betreft zijn
kennis en belangstelling voor Neder-
landse proza en poëzie. Daar legde hij,
door actief lid te zijn van de voetbal-
club van het college, tevens de basis
voor zijn levenslange sportbeoefening.
Enthousiast was hij als judoka (zwarte
band) en volleybalspeler: maar zeker
niet zonder toewijding deed hij ook
aan hardlopen en zeilen.
In 1947 begon hij zijn studie aan de
Veterinaire Faculteit van de Rijksuni-
versiteit te Utrecht. Het gebrek aan
dierenartsen in zijn periode van afstu-
deren, 1954, ontsloeg hem van de
dienstplicht en bracht hem gedurende
twee jaar in de situatie van praktize-
rend dierenarts als vaste assistent van
N.A. Cotnmandeur te Leiden. De in
hem gewekte belangstelling voor de fy-
siologie leidde tot zijn aanstelling bij
het Rijkslandbouw-proefstation (het
latere IVVO) te Hoorn, dat geleid werd
door dr. A.M. Frens. Het onderzoek
van voedings- en stofnisseling.spro-
blemen was geënt op vraagstukken uit
de praktijk van dierenartsen en veete-
lers. In die brede kring van onderzoe-
kers en dierenartsen en via landbouw-
voorlichting en contacten met de
toenmalige Landbouwhogeschool ont-
wikkelde Paul zich tot een bekwaam
onderzoeker en concentreerde zich
verder op de fermentatieprocessen en
de daaruit voortkomende produkten in
de pens van runderen. Hij zorgde voor
een verdieping van zijn kennis door
stage te lopen bij het Rowett Institute
in Edinburgh.

nmemoriaiïi

Contacten met J.C. Shaw, pensfysio-
loog in Maryland, waren van groot be-
lang. Aangezien voor het onderzoek
naar slepende melkziekte in de praktijk
pensmonsters moesten worden geno-
men en de pensfistel-techniek daarbij
uiteraard niet kon worden gebruikt,
ontwikkelde hij een bestuurbare
maagsonde. In zijn proefschrift \'De in-
vloed van het voeder op enige fermen-
tatieprodukten in de pens van normale
runderen en van acetonemie-patiën-
ten \' waarop Paul op 4 juli 1962 pro-
moveerde. komen naast de relatie tus-
sen lagere vluchtige vetzuren en de pH
van de pensinhoud. onder meer onder-
zoekingen voor over voedselafhanke-
lijke ammoniacotjcentratie. Zijn on-
derzoek naar de relatie tussen voeder-
condities in de praktijk en de effecten
daarvan op vertering, bloedsamenstel-
ling en melkgift. toont de vervlechting
van theorie en praktijk in zijn werk.
Zijn interesse voor nieuwe technieken
blijkt uit de toepassing van agar diffu-
sie- en immunojluorescentie-technie-
ken. om de onveranderde passage
door de darmwand van soja-eiwitten
aan te tonen, die aanleiding geven tot
de vorming van antilichamen. Met
deze primeur kon hij tevens de hypo-
these ondersteunen dal een anafylati-
sche shock de oorzaak zou zijn van hel
plotseling sterven van klinisch ge-
zonde mestkalveren na herhaalde toe-
diening van kunstmelkpreparaten.
Naast bovengenoemde hoofdlijn
leidde zijn brede, praktisch gerichte
belangstelling in deze periode lot pu-
blikaties over de ejfecten van hoge vi-
tamine A-D3 dosis op kalveren, hel ef-
fect van chronische koper - into.xicatie
hij schapen op iso-enzyi\\ipalronen van
het LDH en tot studies over heenafwij-
kingen hij .schapen.

In 1966 sloot hij zijn loopbaan hij hel
IVVO af en trad in dienst hij de
Amerikaanse Farmaceutische oiuler-
neming Merck Sharp & Dohme. Hij
werd As.sociate Director International
Animal Science Research, Europe en
vanaf 1970 hoofd van de Europe.se
Research Farm in Tourinnes St.
Lambert in België. Tus.sen 1966 en
1975 voerde hij onderzoekingen uil hij
paarden, runderen, varkens, kippen,
kalkoenen, .schapen en konijnen om de
werkzaamheid, to.xiciteit en residuen
te testen van potentiële geneesmidde-
len en voedertoevoegingen. Dil onder-
zoek bracht hem niet alleen verdere er-
varing met diverse researchmethoden,
maar ook een breder inzicht in de f\\>-
siologie. De relatie tussen gezondheid
en groei van landbouwhuisdieren had
zijn .speciale belangstelling. Met vijftig
paar eeneiige tweelingen van kalveren
onderzocht hij het effect van een ma-
tige besmetting met parasieten op ge-
zondheid en de eerste melkproduktie.
Een medewerker uit die periode noenil
hem een ongelooflijk, zeer sociaal be-
wogen mens.

In 1975 volgde Paul prof dr. A.M.
Frens op als hoogleraar in de Alge-
mene Dierfysiologie, in het bijzonder
de Fysiologie van de Landbouwhuis-
dieren aan de Landbouwuniversiteit te
Wageningen. Een grotere overgang
dan tussen het eigen haas zijn in een
onderzoeksinstituut van een Ameri-

-ocr page 167-

kaanse firma en het voorzitter worden
van een sterk gedemocratiseerde Wa-
geningense vakgroep, is nauwelijks
denkbaar. Zijn deskundigheid, flexibi-
liteit en warme menselijkheid stonden
er borg voor dat hij er niet alleen in
slaagde in goede harmonie met zijn
vakgroep te werken, het onderwijs uit
te bouwen en te vernieuwen, maar ook
dat hij in tijden van taakverdeling,
concentratie en andere bezuinigings-
ronden de belangen van de vakgroep
effectief kon verdedigen. Zorgen voor
het personeel, beheer en uitbreiding
van het veel te klein geworden labora-
torium. leidden tot gebrek aan tijd
voor een omvangrijk eigen onderzoek.
Aan veel projecten droeg hij niettemin
belangrijk bij door zijn stimulerende
aandacht bij het uitvoeren van opera-
ties en het bespreken van conceptarti-
kelen. Zijn onderzoek in die periode
ging onder meer over de effecten van
subklinische parasietinfecties bij
schapen op de respiratie en warmte-
productie. Het onderzoek in re.spira-
tiecellen blijkt nu een belangrijke me-
thodiek te zijn om de effecten van in-
terne en externe factoren op het meta-
bolisme van het dier te onderzoeken.
Paul was als voorzitter van het organi-
satiecomité betrokken bij de Inter-
nationale Conferentie in die tijd over
Production Disease in Farm Animals.
In het voorwoord schrijft hij al in 1976
over het belang van \'stress provoked
by the environment which might create
social problems for the animals and
ethical problems for producer and
consumer\' - a field with great and
challenging problems hut with great
(potential) rewards\'.
Hij zag eerder dan vele anderen het
grote belang in van het onderzoek van
stress op gedrag en fysiologie van de
landbouwhuisdieren en zette zich in
voor het ontwikkelen van deze onder-
zoekslijn in samenwerking met col-
lega \'s in Wageningen en Utrecht.
Naast een vriendelijke, open en be-
scheiden wetenschapper met hart voor
de mensen die onder zijn verantwoor-
delijkheid werkten, was Paul een spor-
tieve. actieve, .spirituele, optimisti.sche
man met zelfkritiek en relativerings-
vermogen. De aanhef van dit levensbe-
richt en de wijze waarop hij zijn eigen
ziekte als het ware van buitenaf
volgde, tonen ook zijn klinisch fysiolo-
gische blik. Onder vrienden in kleine
kring bleek regelmatig hoe humoris-
tisch hij de wereld om zich heen kon in-
terpreteren. Zijn blijvende optimisme
tijdens een geleidelijk verergerende
ziekte is een voorbeeld voor ons allen.
Door de toewijding van zijn vrouw
Adri, de kinderen en een brede kring
van vrienden en vriendinnen werd hij
gesteund tijdens zijn ziekte. Hij over-
leed op 27 december 1992. Allen, die
hem van nabij hebben meegemaakt,
bewaren een herinnering aan een
brede competente fysioloog, die ware
mensenliefde paarde aan een hoge
taakopvatting, in wie ernst, loyaliteit
en .spiritualiteit een echte synthese
vonden.

J.W.M. Osse

Udo is een echte prakticus. in 1969 be-
gon hij in Aalten en is sindsdien nooit
meer van werkkring veranderd:
\'Natuurlijk heb ik er wel eens over ge-
dacht om iets anders te doen, maar de
praktijk beviel me en alle andere opties
trokken me minder aan. Praktijk
Aalten is inmiddels uitgegroeid tot een
zesmans-associatie en ik werk er nog
steeds met plezier. We besteden onge-
veer 45% van onze tijd aan rundvee,
40% aan varkens en 15% aan paarden
en gezelschapsdieren. Zelf leg ik me
vooral op het rundvee toe.\'
Hij is niet, zoals zoveel dierenartsen.

naar zijn geboorteplaats teruggekeerd.
In Den Haag geboren en getogen
kende Udo de achterhoek slechts van
het mond- en klauwzeer-enten. Zijn
militaire dienstplicht vervulde hij in
Den Bosch en Ermelo.
Als officier Infanterie/Geneeskundige
Troepen werd hij later geplaatst bij het
pokkenlaboratorium Kolonel Beun-
ders in Den Haag en bij het RIVM in
Bilthoven. \'Het RIVM beviel mij uit-
stekend. Ik heb erover gedacht om daar
te blijven, maar ik besloot toch eerst
tien jaar praktijk te doen. Het zijn er in-
middels al bijna 25\', lacht Udo.
Zoals zoveel dierenartsen van zijn ge-
neratie werkte hij ook een halfjaar in
de vleeskeuring als gevolg van de in-
voering van de Amerikaanse vleeskeu-
ring.seisen in 1968. Men wist toen nau-
welijks waar ze de keuringsdieren- art-
sen vandaan moesten halen, dus de
veeartsen in militaire dienst moesten
meteen aan de slag.

Zijn liefde voor het vak deed hij op in
de Betuwe.\'Mijn familie werd in 1942
geëvacueerd en kwam in de Betuwe te-
recht. Ik kwam er altijd in de grote va-
kanties. Zo leerde ik de boerderij ken-
nen\', vertelt Udo. Na de HBS heeft hij
nog even getwijfeld of hij diergenees-
kunde zou studeren (\'Ik interesseerde
me ook voor wis- en natuurkunde\')
maar hij heeft nooit spijt gehad van
zijn uiteindelijke keuze.
Hij heeft er altijd van gehouden ook op
andere terreinen actief te zijn. Hij heeft
zich een tijd intensief bezig gehouden
met de lokale politiek en het vereni-
gingsleven. Hij hockeyt nog steeds en
reed vroeger paard of ging er met zijn
tweespan op uit. Hij heeft nu echter
nog maar één paard, dus het koetsje
staat werkloos in de stal.

GROTE LIJNEN

Veterinair-bestuurlijk heeft Udo ook
niet stil gezeten. Omdat hij zich inten-
sief met vleeskalveren bezig hield, had
hij van 1971 tot 1975 zitting in de
Mestkalverbegeleidingscommissie en
was daama gedurende drie jaar voor-
zitter van de veterinaire delegatie
Vleeskalveren Tarievencommissie.
Van 1978 tot 1981 was hij secretaris
van de Groep Praktici Grote Huisdie-

KANDIDAAT-VOORZITTER
KNMVD HOUDT NIET VAN
ONTPLOFFINGEN

\'Willen wij in Den Haag en Brussel gehoor vinden, dan moeten we als een ge-
sloten front een eenduidige mening naar voren brengen\', vindt collega A.VV.
Udo (51). Hij is kandidaat-voorzitter van de KNMvD en neemt op 2 oktober
de hamer over van prof. E.H. Kampelmacher, als de leden het voorstel van het
hoofdbestuur overnemen.

Door Sophie Deleu

-ocr page 168-

ren en zat voor dc Groep in de
Algemene Tarievencommissie.
Hij was zo\'n acht jaar voorzitter van dc
AUV en was in die tijd ook voorzitter
van respectievelijk de Tarievencom-
missie van de KNMvD, de Paritaire
Tarievencommissie Rund en Varken
en dc Paritaire Tarievencommissie
Pluimvee.

Wat voor mens is Udo, dat hij elke
keer de voorzittershamer in de hand
gedrukt krijgt? Hij zelf heeft cr geen
sluitende verklaring voor. \'Ik vind niet
dat ik voorzitter moet worden, daar
word je voor gevraagd. Ik denk dat ik
redelijk goed kan luisteren en ik pro-
beer altijd uit dc verschillende menin-
gen een bepaalde richting tc distille-
ren. Als we een lijn hebben uitgezet,
dan werk ik er hard aan die ook te vol-
gen,\' is zijn commentaar. Hij is een
man van grote lijnen; naar eigen zeg-
gen vergeet hij vaak details.
Conflicten gaal hij niet uit de weg,
maar als het kan praat hij de mensen
naar elkaar toe. \'Ik probeer o\\ er het al-
gemeen de diverse meningen samen tc
vatten en tot een compromis te komen.
Ik houd niet van ontploffingen\',
schetst hij zijn karakter.

COMMUNICEREN
Udo is sinds het begin van zijn loop-
baan actief lid van de KNMvD. Hij
vindt het belangrijk dat de dierenartsen
zich verenigen en samen als één blok
een mening verdedigen: \'We vormen
al niet zo\'n grote groep en als wij dan
ook nog uiteen vallen in splinterver-
enigingen, dan hoeven wij niet tc ver-
wachten iets te bereiken. We hebben
als veterinairen veel te verliezen. Er
wordt niet goed naar de dierenarts ge-
lui.stcrd in Den Haag. Ik hoop dat we
krachtig naar buiten kunnen treden,
zodat men voortaan niet meer om ons
heen kan. Wat dat betreft zijn goede
afspraken tussen de diverse veterinaire
groeperingen onderling van het groot-
ste belang.\'

■^■»•MJI.

Communicatie is dan ook één van zijn
aandachtspunten. Iedereen moet weten
wat cr op bestuurlijk niveau gebeurt.
\'Willen wij met alle dierenartsen een
consensus bereiken, dan moeten wc
het zo organiseren, dat we allemaal op
tijd op de hoogte zijn van de feiten\',
vindt hij.

Hij is van plan zich bereikbaar op te
stellen: \'Ik wil graag afdélingsverga-
deringen bijwonen en zoveel mogelijk
contacten met de leden leggen.\' Dc in-
fomiatiestroom naar het bestuur is vol-
gens Udo minstens zo belangrijk als
die naar de leden toe.
Als het gaat om infomiatisering van de
leden is het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde natuurlijk een uitstekend
communicatiemiddel, maar de gebo-
den informatie is niet erg actueel. Udo
ziet meer in een rondzending, maar zo-
als hij zelf al zegt: \'Het moet wel be-
taalbaar blijven\'.

\'Daarnaast moeten wc zelf goed geïn-
formeerd zijn. Ten aanzien van be-
sluitvorming in Den Haag en Brussel
moeten we zorgen dat we in een vroeg
stadium -als wc nog invloed kunnen
uitoefenen- bij de gebeurtenissen be-
trokken zijn. Daarom moeten we ook
in Europees verband één groep veteri-
nairen zien te vormen. Misschien is er
met de FVE (Federation of Veteri-
narians of Europe) iets te bereiken in
Brussel\', betoogt Udo.

HANDREIKINGEN
Op het gebied van onderwijs in de
diergeneeskunde staat er het één cn an-
der op stapel. Udo krijgt tc maken met
een nieuwe decaan, prof De Vries, cn
met ccn nieuw curriculum, dat over
een jaar van start gaat.
\'Ik heb begrepen dat cr in het nieuwe

-ocr page 169-

aangename verrassingen te staan.
Voorlichting van de pas afgestudeer-
den is dus belangrijk. Daarom is het
goed dat er nu een vacaturebank is en
dat er cursussen zijn voor dierenartsen
die willen associëren.\'

Samenvattend kan gesteld worden dat
Udo een optimistische kijk heeft. Hij
staat als prakticus duidelijk met beide
benen op de grond. Over het feit dat hij
gedurende zijn voorzitterschap in de
praktijk blijft werken heeft hij het laat-
ste woord: \'Dat ik het werk in de prak-
tijk combineer met het voorzitterschap
van de KNMvD heeft zijn nadelen. Ik
ben bijvoorbeeld niet altijd beschik-
baar. Het heeft ook een groot voordeel:
Ik ben de helft van de tijd gewoon lid.\'

üMÉiiÉÉÉiÉIl

Udo staat duidelijk met beide benen op de grond,
curriculum meer aandacht besteed zal
worden aan preventieve gezondheids-
zorg. Dit lijkt me een goede ontwikke-
ling. Het verheugt me ook dat er een
hoogleraar apotheek is aangesteld. Dit
ondersteunt onze mening dat de die-
renarts de aangewezen persoon is om
de veterinaire apotheek te beheren\',
zegt Udo.

Over een stijgend aantal vrouwelijke
studenten maakt Udo zich niet onge-
rust: \'De werkzaamheden in de prak-
tijk kunnen natuurlijk evengoed uitge-
voerd worden door een vrouw als door
een man. Organisatorisch geeft het
soms problemen als een vrouw in de
maatschap wordt opgenomen. Feit is
dat het percentage afgestudeerde vrou-
wen, dat werkt, kleiner is dan het per-
centage mannen. Dat zal omhoog moe-
ten. Wat dat betreft kan de KNMvD
misschien handreikingen doen in de
vorm van organisatie-modellen. De
gevestigde orde moet ook nog wennen
aan de emancipatie-gedachte.\'
Hij vindt het probleem van de ouder
wordende dierenarts vergelijkbaar.
Afbouwen in de vorm van part-time
werken is op dit moment nog niet alge-
meen aanvaard, ook omdat dit organi-
satorisch moeilijk ligt.

Een andere belangrijke taak van de
KNMvD is volgens Udo het begelei-
den van de jonge dierenarts: \'Vroeger
ging je na je studie werken, maar je
wist totaal niet waar je aan begon. Via
via kwam je aan een baan en van rech-
ten en plichten had je geen besef
Daardoor kwam je weieens voor on-

PROJECT VERSTERKING
FARMACEUTISCHE SCHOLING
VAN DE DIERENARTS

aanstel 1 ing van een apotheker en
een apothekers-assistente.
De cursus Apotheek I is inmiddels
door meer dan vijfhonderd dierenart-
sen bezocht en eind augustus is de cur-
sus Apotheek II van start gegaan.

In 1991 is het project Farmaceutische
scholing van de dierenarts van start ge-
gaan. Het doel is om de kennis van de
kwaliteit van diergeneesmiddelen en
de omgang daannee te verbeteren. Het
project is geïnitieerd door de KNMvD,
AUV en Intervet, die de kosten dragen
in een verhouding van respectievelijk
20,40 en 40%. De looptijd van het pro-
ject bedraagt vijfjaar, voor de uitvoe-
ring is er een contract met de Faculteit

Diergeneeskunde gesloten.
Het project bestaat uit een aantal stap-
pen:

nascholing van dierenartsen
(PAO-Apotheeklenll),
opleiding van toekomstige apo-
theekbeheerders,
uitbreiding van het farmacie-on-
derwijs aan veterinair studenten,
benoeming van een hoogleraar
Veterinaire Apotheek (50%) en

banden 1993

Verzamelbanden 1989 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zijn
inmiddels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen
1988,1990 tot en met 1993.

-ocr page 170-

-M4

ARBEIDSONGESCHIKT
OF ONGESCHIKTE ARBEID

OOK VOOR U GESCHIKT

f

HOOGLERAAR
APOTHEEK

Tijdens het Jaarcongres op vrijdag 1 oktober is er

een expositie over \'gezonder werken\'
nnet medewerking van BMA Ergononnics en AUV

den weer ineen te slaan.
Ofschoon de wijzen uit het Oosten ko-
men, liggen daar heus niet alle oplos-
singen voor deze veterinaire proble-
men, maar dc \'wijze\' instelling om er
het beste van tc maken, heeft uw sport-
commissie cum coordinatores wel.
Kom in groten getale, stel ons niet te-
leur, kruis de degens en geniet. Delden
verwelkomt de helden.

PJ. van der Werf
Voorzitter sportcommissie

I

1-2 oktober 1993,
Jaarcongres K.N.M.v.D., Almelo

SPORT VERBROEDERT.. ALTIJD

Zowel binnen maatschappen, tussen
buurtpraktijken, als ook bij of in
Kringen en Afdelingen botert het niet
altijd. Ruzies, dissociaties en derge-
lijke, naar aanleiding van bijvoorbeeld
tarieven, cliënten en advertenties zijn
niet van de lucht. Ons inziens kan het
ook anders. Gebruik 30 september, de
nationale veterinaire sportdag, om alle
sores te vergeten en de lol van het le-
ven in te zien, zowel tijdens als na de
wedstrijden. Om vervolgens onder het
genot van wat er daarna ook vloeien
mag (zelfs tranen) de veterinaire han-

Op 1 juni 1993 is dr. A. Pijpers be-
noemd tot hoogleraar Veterinaire
Apotheek (50%). Naar eigen zeggen
houdt hij zich bezig met de kwaliteit
van (de omgang met) diergeneesmid-
delen.

Anton Pijpers is geboren op 24 april
1958 te Bunschoten-Spakenburg. In
1976 begon hij in Utrecht met de stu-
die diergeneeskunde, die hij afrondde
in 1983.

Hij praktizeerde gedurende anderhalf
jaar in de praktijken Nunspeet en
Winkel. Eind \'84 aanvaardde hij een
functie bij de vakgroep Bedrijfsdierge-
neeskunde en Buitenpraktijk. Hij be-
steedde daar behalve aan het algemene
consultatieve werk, veel tijd aan het
begeleiden van varkensbedrijven cn
het vakgebied Varkensbedrijfsdierge-
neeskunde.

Per 1 september 1988 vervulde hij een
voltijdsfunctie als universitair hoofd-
docent bij de Varkensbedrijfsdicrge-
neeskunde. Binnen dit vakgebied
wordt aandacht besteed aan onder-
zoek, onderwijs en dienstverlening.
Pijpers promoveerde op 22 november
1990. Het proefschrift was getiteld
\'Feed Medication with Tetracycline in
Pigs\'.

Een half jaar later werd hij Hoofd
Buitenpraktijk bij eerder genoemde
vakgroep.

Sinds 1 juni is Pijpers werkzaam als
hoogleraar Veterinaire Apotheek en
voor twee dagen in de week als hoofd-
docent Varkensbedrij fsdiergenees-
kunde.

Binnen de KNMvD is hij voorzitter
van de Groep Geneeskunde van het
Varken en bd van het Algeineen
Bestuur. Hij is ook bestuurslid van de
NOVAD Coöperatie Ideëel.

koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde

562

-ocr page 171-

HISTORISCH PERSPECTIEF
Reeds in de 17e eeuw, de tijd waarin
Hugo de Groot leefde, begint het be-
grip arbeid.songcschiktheid zich af te
tekenen. In zijn \'Inleydinge tot den
Hollandsche Regts-geieerthcid\' schrijft
Hugo de Groot over lichamelijke scha-
den. Deze passage uit zijn boek werd
in het begin van de 19c eeuw bijna
woordelijk overgenomen in het
Nederlands Burgerlijk Wetboek.
Hierin valt op, dat voor verlies aan ar-
beidsinkomen een onderscheid wordt
gemaakt tussen tijdelijke cn blijvende
ongeschiktheid.

Naarmate het .sociale recht zich verder
ontwikkelde, ontstonden voor werkne-
mers voorzieningen inzake vergoeding
van inkomen ten gevolge van arbeids-
verlies bij tijdelijke of blijvende ar-
beidsongeschiktheid.

Statistieken of wetenschappelijke on-
derbouwing (zoals de levensverzeke-
raar dc sterftestatistieken gebruikt)
ontbraken. Zo werd bij de invoering
van de WAO in 1967 het enige be-
schikbare gegeven gebruikt: die van de
Pruissische Spoorwegen uit het begin
van deze eeuw. Volgens deze gege-
vens was de schatting dat er in ons land
na verloop van tijd sprake zou zijn van
150.()()() WAO-ers. Reeds na twee jaar
was dit aantal met vijftig procent over-
schreden.

Kennelijk lag de maatschappelijke vi-
sie omtrent arbeidsongeschiktheid en
de sociale opvang hiervoor in ons land
in 1968 duidelijk anders dan in Pruisen
tijdens de eeuwwisseling.

ONTWIKKELINGEN VOOR ZELF-
STANDIGEN

Deze troffen via hun gilden of be-
roepsverenigingen eigen \'onderlinge\'

\' Sanwns Je Siieliiing Diensiverh\'ning Dienyiansen.

563

voorzieningen. Zo werden in 1943 op
initiatief van een aantal vrije beroeps-
beoefenaren in de gezondheidszorg
twee verzekeringsmaatschappijen op-
gericht, te weten de Dieren- en
Tandartsen Onderlinge (DTO) en de
Maatschappij tot Onderlinge Verzeke-
ring van Individuele Risico\'s (MOVIR).
Per 1 januari 1973 fuseerden beiden,
waarna verder werd gewerkt onder de
naam MOVIR-DTO.
Inmiddels was ook via de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet (AAW)
voor zelfstandigen een minimum uit-
kering (na één jaar) gegarandeerd.

AANVULLENDE MOGELIJK-
HEDEN

Voor de vrije ondernemer, in dit geval
de dierenarts, gaat bij arbeidsonge-
schiktheid de praktijk - door waarne-
ming - door. De aangegane financiële
verplichtingen, zoals rente, aflossing
en premies moeten worden voldaan en
het gezin moet kunnen doordraaien.
Het te verzekeren bedrag zal dus bo-
vengenoemde vaste lasten ruim-
schoots moeten opvangen.

De kwaliteit van verzekeringsvormen
blijkt met name uit de verzekerings-
voorwaarden en de premiestelling.
Cruciaal in voorwaarden van een ar-
beidsongeschiktheidsverzekering is de
vastlegging van de normen waarop de
arbeidsongeschiktheid wordt vastge-
steld en beoordeeld.
Het is met name de premiestelling
waarin MOVIR-DTO en de van latere
datum werkende Union d\'Assurance
dc Paris (UAP) zich onderscheiden
van de overige verzekeraars.
Grote maatschappijen plaatsen dieren-
artsen, met glazenwassers, in de ho-
gere gevarenklasse, waardoor de pre-
mie tenminste het dubbele bedraagt
van bijvoorbeeld MOVIR-DTO.

DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDS-
VERZEKERING

Het thema v oor het aanstaande Jaarcongres >\'an de Koitinklijkc Scdctlaiidse
Maatschappij voor Dierf>eneeskiinde
op 1 en 2 oktober luidt: \'Arbeid (s) ge-
schikt\'.

Helaas komt het ook voor dat men tijdelijk dan wel blijvend om medische re-
denen geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is.

Tegen de geldelijke gevolgen hiervan kunnen verzekeringen worden afgeslo-
ten. In twee artikelen wil de Stichting Dienstverlening Dierenartsen aandacht
besteden aan dit onderwerp.

W.L.C. Rutten 1

K O N i N K 1. I J K H N e; I) i: R 1. A N D S !■: M A A T S ( II A P P I J VOOR D I E R (i t: N K F. S K U N 1) F

In de loop der jaren zijn verzekerings-
vormen ontwikkeld die volledig zijn
afgestemd op de praktijksituatie en
door de veelheid van varianten in de
meest passende verhouding kunnen
worden \'gemixt\'. Men hanteert daarbij
het begrip \'premie-effectiviteit\': een
verzekeringspakket dat per individu en
per situatie een optimale dekking geeft
tegen een zo laag mogelijke premie.
Maatwerk in plaats van confectie!
Omdat risico\'s en omstandigheden per
individu aan veranderingen onderhe-
vig zijn, moet het verzekeringspakket
gedurende de looptijd worden bijge-
steld en aangepast. De kennis en erva-
ring van gespecialiseerde assurantie-
tussenpersonen, die praktijksituaties
kennen en weten welke problemen
zich bij arbeidsongeschiktheid voor-
doen, zijn daarbij van belang.

HOE WORDT UITGEKEERD?
Een arbeidsongeschiktheidsverzeke-
ring is geen inkomstengarantiepolis.
Dit betekent dus dat het al of niet ver-
richten van arbeid doorslaggevend is
bij de claimbeoordeling.

MOVIR-DTO keert bij arbeidsonge-
schiktheid als enige gedurende vijf
jaar uit op basis van het in de polis om-
schreven beroep. Pas daarna wordt
\'passende arbeid\' overwogen. En wan-
neer de arbeidsongeschiktheid na het
vijftigste jaar is ontstaan, wordt tot de
einddatum van de betreffende arbeids-
ongeschiktheidsverzekering uitslui-
tend naar beroepsarbeidsongeschikt-
heid gekeken. Een wezenlijk verschil
ten opzichte van andere arbeidsonge-
schiktheidspolissen, die slechts korte
tijd (UAP drie jaar) of in het geheel
niet naar het beroep kijken en zich me-
teen baseren op algemene normen om
arbeid te kunnen verrichten.

Niet in alle gevallen wanneer gekeken
wordt naar algemene nomien van ar-
beidsgeschiktheid, behoeft het in te
houden dat het soort werk waar men
geschikt voor is ook daadwerkelijk
voorhanden is. De polis is geen verze-
kering van werkgelegenheid of een ga-
rantie van inkomen tot 65 jaar.
De verwachting ten aanzien van de fi-
nanciële voorziening met betrekking
tot arbeidsongeschiktheidsverzekering
mag reëel zijn.

In een volgend artikel komt de
Stichting Dienstverlening Dierenart-
sen met enkele cijfermatige voorbeel-
den op dit onderwerp terug.

-ocr page 172-

De wet is op 1 augustus jongstleden
van kracht geworden; de belangrijkste
elementen van de TBA zijn de herzie-
ning van het arbeidsongeschiktheids-
criterium, aanpassing van de uitkering
aan de leeftijd, regelmatige herbeoor-
deling van arbeidsongeschikten en fi-
nanciële stimulansen voor oudere en
langdurig arbeidsongeschikten. Op
grond van deze nieuwe regeling heb-
ben werknemers vanaf 26 januari 1993
veelal geen recht meer op een uitke-
ring van zeventig procent van het laatst
verdiende loon, zoals dat bij de \'oude\'
WAO-regeling het geval was.

Oude regeling

In de \'oude\' WAO-regeling is het zo
dat de WAO-uitkering ingaat, nadat de
werknemer één jaar arbeidsongeschikt
is geweest. In dat eerste jaar zal men
over het algemeen een uitkering op
grond van de Ziektewet ontvangen. De
WAO kent verschillende arbeidsonge-
schiktheidsklassen van 15 tot 25 pro-
cent tot tachtig tot honderd procent. Bij
volledige arbeidsongeschiktheid (80-
100%), bedraagt de WAO-uitkering
zeventig procent van het laatst ver-
diende loon. Dit loon kent echter een
maximum van ƒ 286,84 per dag. De
WAO-uitkering kent geen beperking
in duur; bij ongewijzigde arbeidsonge-
schiktheid wordt de WAO-uitkering
betaald tot het 65stc jaar van de betrok-
kene.

Mensen die op 25 januari 1993 al een
WAO-uitkering ontvingen, worden
niet geconfronteerd met het nieuwe
stelsel van de WAO; voor hen blijft de
\'oude\' regeling van toepassing. Ook
wanneer men op 25 januari 1993 een
uitkering kreeg op grond van de
Ziektewet en aansluitend in de WAO
terecht komt, zal men niet onder de
nieuwe regeling vallen.

Nieuwe regeling

De nieuwe regeling gaat uit van een
gewenningsfase en een vervolgfase.
Tijdens de gewenningsfase bedraagt
de uitkering zeventig procent van het
laatst verdiende loon (met een maxi-
mum van ƒ 286,84 per dag). De duur
van de gewenningsfase is gerelateerd
aan de leeftijd van de werknemer:

t/m 32 jaar : geen uitkering
33 t/m 37 jaar : 0,5 jaar
38 t/m 42jaar :l jaar
43 t/m 47 jaar : 1,5 jaar
48 t/m 52 jaar : 2 jaar
53 t/m 57 jaar ;3 jaar
58 jaar en ouder: maximaal 6 jaar.
Na afloop van de gewenningsfase ont-
staat er recht op de vervolguitkering.
Deze vervolguitkering bestaat uit ze-
ventig procent van het minimumloon
plus een toeslag van 1,4 procent van
het verschil tussen het laatst verdiende
loon en het minimumloon, vermenig-
vuldigd met het aantal jaren dat de ar-
beidsongeschikte ouder is dan vijftien
jaar.

De aldus ontstane terugval in inkotnen
kan oplopen tot ruim vijftig procent.

In de nieuwe regeling wordt ook uitge-
gaan van een ander begrip van \'ar-
beidsongeschiktheid\'. Het vroegere
begrip \'passende arbeid\' komt te ver-
vallen. In plaats daarvan zal men uit-
gaan van \'gangbare arbeid\': Dat is alle
algemeen geaccepteerde arbeid waar-
toe iemand nog wel in staat wordt ge-
acht. Hierbij wordt geen rekening
incer gehouden met iemands opleiding
en vroegere beroep, zoals bij het oude
begrip \'passende arbeid\' het geval
was.

Wanneer men een WAO-uitkering ge-
niet, zal men na vijf jaar een aanvraag
moeten indienen voor het voortzetten
van deze uitkering; op dat moment
wordt men opnieuw gekeurd.

Reparatie van het \'W AO-gat\'

Wanneer de werknemer zijn of haar te-
rugval in inkomen als gevolg van de
nieuwe WAO-regeling wil voorko-
men, zal men zich hiervoor moeten
verzekeren. Via het overleg tussen
werkgeversorganisaties en vakbonden
worden in de CAO-afspraken collec-
tieve regelingen getroffen ter reparatie
van het \'WAO-gat\'; over het algemeen
komen de kosten van deze reparatie
voor rekening van de werknemers.

Dierenarts-medewerker in de prak-
tijk

Dierenartsen die in loondienst werk-
zaam zijn bij een dierenartspraktijk

NIEUWE REGELING WAO

In juli 1993 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet Terugdringing
Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA). Deze wet omvat een
nieuwe regeling van de WAO (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzeke-
ring).

zullen -indien gewenst- zelf inaatrege-
len inoetcn treffen ter voorkoming van
een terugval in het inkomen bij lang-
durige arbeidsongeschiktheid. Eén van
de mogelijkheden hiertoe is de WAO-
Hiatenverzekering van de Movir-
DTO. Via deze verzekering kan een
uitkering per dag bij blijvende arbeids-
ongeschiktheid worden verzekerd; op
deze wijze kan de terugval van het in-
komen als gevolg van de nieuwe
WAO-regeling aangevuld worden.
Dierenartsen die al een Loondienst-
verzekering hebben afgesloten, kun-
nen de daguitkering zonder inedische
waarborgen aanpassen aan het voor
hen ontstane \'WAO-gat\'.
Verder kan men gebruik maken van de
mogelijkheden die door verschillende
verzekeringsmaatschappijen worden
aangeboden.

De premie van dc verzekering is af-
trekbaar bij de Aangifte Inkomsten-
belasting.

Dierenarts-assistent(e)

De diercnarts-assistent(e) die in loon-
dienst werkzaam is in een dierenarts-
praktijk zal moeten nagaan of de kos-
ten van het verzekeren van het
\'WAO-gat\' opwegen tegen het risico
dat ontstaat door het nieuwe stelsel van
de WAO. Als men gebruik maakt van
de Pensioenregeling voor Dierenarts-
assistenten, die tot stand is gekomen na
overleg tussen de KNMvD en VEDl AS,
kan men het \'WAO-gat\' verzekeren
via het zogenaaindc Aanvullend
Invaliditeitspensioen. Nadere infor-
matie kan men verkrijgen bij Avéro
Pensioen, tel. 058-979680.
Voor meer informatie over de nieuwe
WAO-regeling kan men zich wenden
tot het Bureau van de KNMvD, ine-
vrouw M.C. van Oostrum-Schuurman
Hess (tel. 030-5101II).

banden 1993

Verzamelbanden 1989 voor de
afleveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zijn
inmiddels niet meer voorradig.
Tevens zijn nog verkrijgbaar de
banden voor de jaargangen
1988,1990 tot en met 1993.

-ocr page 173-

SAMENVATTING
Dc grote belangstelling voor een op-
timaal gebruik van antibiotica in de
diergeneeskunde wordt voor een
groot deel veroorzaakt door de
groeiende bewustwording van de
noodzaak, het ontstaan, de selectie
en verspreiding van resistente bac-
teriën te beperken. Dit is niet alleen
noodzakelijk om in de diergenees-
kunde nu en in de toekomst over ef-
fectieve antibiotica te kunnen blij-
ven beschikken, maar ook om
eventuele risico\'s voor de volksge-
zondheid zo goed mogelijk te voor-
komen. Aangezien de mate van re-
sistentie in een populatie gecor-
releerd is aan de hoeveelheid antibi-
otica gebruikt in die populatie, is de
beste manier om dit probleem aan te
pakken antibiotica uitsluitend te ge-
bruiken indien het noodzakelijk is.
Ontstaan, selectie en verspreiding
van resistente bacteriën kan verder
teruggedrongen worden door een
stringent doorgevoerd veterinair
antibioticumbeleid.

Hiervoor is het nodig om:

1 b^en veterinair antibioticumbeleid
te formuleren en samen te vatten
in een formularium.

2 Prevalentie en niveau van bacte-
riële resistentie en het veterinair
gebruik van antibiotica te regis-
treren.

3 Systematisch de gevolgen van ve-
terinair antibioticumgebruik te
registreren, het effect van het anti-
bioticumbeleid te evalueren en, in-
dien geïndiceerd het beleid aan te
passen.

4 I e overleggen met praktici over
(de noodzaak van) een veterinair
antibioticumbeleid, een intercolle-
giaal toetsingssysteem (veterinary
audit) te ontwikkelen cn te zorgen
voor adequaat (postacademisch)
onderwijs in infectieziekten en an-
timicrobiële therapie.

Een eerste belangrijke stap was de
publikatie van de \'Antibioticum
wegwijzer\' in 1987. Deze wegwijzer
was echter primair bedoeld om het
antibioticumbeleid te rationaliseren

565

\' Sanwns tie werkgroep f \'eleriiiair Antibiolinimheleiil
van ile KNMvD. .4.E.J.M. van ilen Bogaunl Jr. tHe-
renarh-hacleriotoog. DTIM. DipBacl. Vakgroep
MeJisehe Microbiologie RL po.sihns 616. 6:t)(l MD
Maa.sirichi. iele/oon I)-I3-HH 1015 (la.x 043-67(m6i.

en er lag geen beleid aan ten grond-
slag om het ontstaan en verspreiding
van resistentie te beperken. Op insti-
gatie van de werkgroep antibioti-
cumbeleid van de KNMvD zijn in-
middels conceptformularia per
diersoort opgesteld, welke hiermee
wel rekening houden.
Een adequaat veterinair antibioti-
cumbeleid dient echter gebaseerd te
zijn op resistentie-epidemiologie en
daar>oor zijn gegevens over veteri-
nair antibioticumgebruik en resis-
tentiepeilstations noodzakelijk. Het
ontwikkelen van de mogelijkheden
hiervoor dient de hoogste prioriteit
te krijgen.

INLEIDING

Antibiotica zijn belangrijke dierge-
neesmiddelen. Het veterinair antibioti-
cumgebruik ontmoet echter steeds
meer kritiek. De belangrijkste reden
hiervoor is, dat het gebruik van antibi-
otica onvermijdelijk leidt tot het ont-
staan van resistentie bij bacteriën.
Resistentie treedt niet alleen op bij pa-
thogene bacteriën, maar ook de darm-
flora van behandelde dieren kan resis-
tent worden. Deze resistente bacteriën
kunnen dan andere dieren, het milieu
en mogelijk zelfs de mens koloniseren.
Aangezien bepaalde resistentie-genen
zo promiscue zijn. dat zij zich niet al-
leen snel binnen een soort kunnen ver-
spreiden. maar ook makkelijk over-
gaan van de ene bacteriële species op
de andere, bestaat in geval van een in-
fectie een verhoogd risico, dat de oor-
zakelijke bacterie resistent is.
Aangezien resistentie tegen antibiotica
grotendeels, hoewel geenszins mono-
cau.saal, gerelateerd is aan de inate van
gebruik van antibiotica in een popula-
tie, dient het ontstaan en verspreiding
van resistentie op de eerste plaats
voorkomen te worden, door verminde-
ring van het antibioticumgebruik (5).
Het is echter onverantwoord om dieren
met of bedreigd door bacteriële infec-
ties niet of inadequaat te behandelen.
Wel dienen antibiotica alleen toege-
past te worden indien gebruik geïndi-
ceerd is. In een vorig artikel is bespro-
ken hoe een prakticus op rationele
gronden een keuze kan maken (3).
In veel gevallen komen op rationele
gronden meerdere antibiotica voor ge-
bruik in aanmerking en hoe moet men
dan de definitieve keuze bepalen. Voor
praktizerende dierenartsen, die hun
vakgebied op vele gebieden moeten
bijhouden, is het feitelijk onmogelijk
om van alle nieuwe ontwikkelingen op
het gebied van dc antibiotische thera-
pie op de hoogte te blijven. De logi-
sche wens van de dierenarts om \'het
beste antibioticum\' te gebruiken kan er
toe leiden, dat steeds of te snel de
nieuwste antibiotica gebruikt worden,
terwijl in veel gevallen de oudere mid-
delen even effectief of zelfs beter zijn.
De verkoopstrategie van de famiaceu-
tische industrie, die zich niet alleen be-
perkt tot dierenartsen, maar zich soms
ook rechtstreeks tot veehouders richt,
draagt hiertoe bij, omdat het gebruik
van de nieuwste antibiotica door de
cliënt of diens voorlichters geeist kan
worden (cliënt pressure).
Een antibioticum wegwijzer (7) opge-
steld door specialisten, kan voor prak-
tici een belangrijk hulpmiddel zijn.
Het is een lijst, waarin op basis van ef-
fectiviteit, toxiciteit en mogelijke resi-
duen antibioticumthcrapie-adviezen
voor de meest voorkomende gevallen
in de diergeneeskundige praktijk wor-
den gegeven. In de nieuwe revisie van
deze wegwijzer worden nieuwere mid-
delen terughoudend geadviseerd, ten-
zij hun superioriteit voor de be-
treffende aandoening overduidelijk is
bewezen.

EEN VETERINAIR ANTIBIGTICUMBELEID

K O N I N K 1. I J K R N F. D H R L A N D S H MAATSCHAPPIJ VOOR D I F R (i K N i; F S K U N I) F

Het brede aanbod van verschillende
antibiotica, waardoor men per indica-
tie op rationele gronden veelal uit
meerdere geschikte antibiotica kan
kiezen, maakt het mogelijk om niet al-
leen rekening te houden met het belang
van de patiënt of zieke koppel, maar
om verder te gaan en ook de kans op
het ontstaan van resistentie en ver-
spreiding van resistente bacteriën als
gevolg van dc in te stellen therapie bij
de keuze te betrekken. Naast het stre-
ven naar een effectieve therapie wordt
aldus ook rekening gehouden met de
invloed van diergeneeskundig antibio-
ticumgebruik op de omgeving. Dit is
belangrijk om ervoor te zorgen, dat de
effectiviteit van antibiotica ook voor
de toekomst gewaarborgd blijft. Een
dergelijke benadering heeft alleen zin
als deze consequent en door alle (die-
ren )artsen wordt toegepast.
Er zal dus een beleid geformuleerd
moeten worden, dat erop gericht is het
ontstaan en verspreiding van resisten-
tie zo goed mogelijk te voorkomen. Op
basis van een dergelijk antibioticum-
beleid kan dan per beroepsgroep een

-ocr page 174-

advieslijst opgesteld worden: een zo-
genaamd formularium.

Antibioticumbeleid

Een Veterinair Antibioticumbeleid
omvat dus een aantal regels op grond
waarvan men een antibioticum of anti-
bioticumcombinatie kan kiezen voor
een bepaalde indicatie en per diersoort.
Naast de kriteria effectiviteit, veilig-
heid en eventuele risico\'s van resi-
duen, worden hierbij ook andere as-
pecten meegewogen, zoals de resisten-
tie-inductie en verspreiding (5).
Het beoogde doel is tweeledig:

1.Het onder controle houden van de
ontwikkeling en verspreiding van
resistentie tegen antibiotica.

2. Het waarborgen van een optimale
behandeling van patiënten en de be-
scherming van dieren met een ver-
hoogd risico op bacteriële infecties.

Een toegepast antibioticumbeleid be-
staat uit drie essentiële onderdelen (8):

1.Het vaststellen van een strategie om
resistentieontwikkeling zoveel mo-
gelijk te beperken en het opstellen
van een beperkte advieslijst van an
tibiotica per indicatie en per dier
soort: een formularium.

2.Het uitdragen van het beleid en
vooral overleg met praktizerende
dierenartsen over het antibioticum
beleid.

3.Monitoring van het diergeneeskun
dig gebruik van antibiotica en bac
teriële resistentie.

STRATEGIE

Strategieën om resistentieontwikke-
ling of de verspreiding van resistente
bacteriën te voorkomen zijn (6,8):

1.Gebruik antibiotica in principe al
leen parenteraal of oraal, tenzij spe-
cifiek geïndiceerd, zoals bij mastitis,
otitis, etc.

2.Diversificeer de antibioticumkeuze
per aangetast orgaansysteem: bij-
voorbeeld bêtalactam-antibiotica
primair voor luchtweginfecties en
quinolonen voor bacteriële infecties
van de
tractus digestivus.

3.Tracht (hierdoor) te voorkomen, dat-
groepen dieren meerdere malen tij-
dens hun leven met hetzelfde of een
kruisresistentie vertonend antibioti-
cum worden behandeld.

4.Het gebruik van combinaties van an-
tibiotica. Hierbij dient echter aange-
tekend te worden, dat dit al leen ge-
adviseerd kan worden, als is
aangetoond, dat dit de behandeling
verbetert of de kans op resistentie-
ontwikkeling vermindert (3).
5.Rotatie van eerste keuze antibiotica.
Zodra een toename van resistentie
tegen een eerste keuze antibioticum
wordt geconstateerd dient dit als
eerste keuze vervangen te worden
door een ander geschikt middel.
Men kan zelfs overwegen om vol
gens een vast schema verschillende
antibiotica te laten roteren als mid-
del van eerste of tweede keuze.

Toepassing van deze uitgangspunten
moet resulteren in een beperkte en be-
argumenteerde voorkeurslijst van
middelen voor meer dan 90% van de
gevallen, waar de in Nederland prakti-
zerende dierenartsen mee geconfron-
teerd worden, gebaseerd op weten-
schappelijke gegevens en praktijk-
ervaring. Een dergelijke lijst wordt
ook wel een formularium genoemd.
Een formularium kan bovendien gege-
vens bevatten over dosering, toedie-
ningswijze en interval, therapieduur,
bijwerkingen, interacties en wachtter-
mijnen.

Indien de verantwoordelijke dierenarts
een goede reden heeft om geen of niet
één van de eerste keuze antibiotica te
gebruiken, komt een tweede keuze an-
tibioticum in aanmerking. In de meeste
gevallen zal dit worden veroorzaakt
door een resistentieprobleem met een
eerste keuze middel of een mogelijke
toxische interactie met voederadditie-
ven. Derde keuze antibiotica mogen
alleen gebruikt worden nadat een ge-
voeligheidsbepaling van het oorzake-
lijke micro-organisme uitgewezen
heeft, dat eerste en tweede keuze mid-
delen niet effectief zijn en/of na over-
leg met een specialist, een dierenarts-
microbioloog of een species-specia-
list. Een intercollegiaal consult met
een specialist is een effectieve manier
om het selectief gebruik van derde
keuze antibiotica te bevorderen zonder
dat een adequate en effectieve behan-
deling van zieke dieren wordt bemoei-
lijkt. Nieuwe antibiotica zijn in prin-
cipe nooit eerste keuze middelen,
tenzij overduidelijk hun voordeel op
bestaande middelen is aangetoond.

Laboratoriumondersteuning

De laboratoriumondersteuning be-
hoort in overeenstemming te zijn met
het antibioticumbeleid. Het is belang-
rijk, dat onjuist gebruik van antibiotica
zo min mogelijk gestimuleerd wordt.
De praktizerende dierenarts behoort
alleen een uitslag van een gevoelig-
heidsbepaling te krijgen als een bacte-
riële species geïsoleerd is, die de mo-
gelijke oorzaak van de aandoening kan
zijn en dan dient alleen de gevoelig-
heid voor eerste en tweede keuze anti-
biotica, in het formularium aangege-
ven voor die bepaalde aandoening, te
worden vermeld. Alleen wanneer een
multiple resistente bacterie is geïso-
leerd kan informatie over de gevoelig-
heid voor derde keuze antibiotica ver-
strekt worden. Het rechtstreeks sturen
van gevoeligheidsuitslagen aan vee-
houders is ongewenst. Evenals re-
clame voor antibiotica door de far-
maceutische industrie aan veehouders
en antibioticumadviezen door veevoe-
derfabrikanten of voorlichters, stimu-
leert dit ondeskundig gebruik van anti-
biotica en interfereert met een
veterinair antibioticumbeleid.

Acceptatie door overleg en educatie

Hoewel de ervaringen met een genees-
middelenbeleid bij huisartsen nog be-
perkt zijn, is toch reeds duidelijk, dat,
om effectief te zijn, het beleid geac-
cepteerd moet zijn door de betreffende
huisartsen. Men kan het voorschrijfge-
drag van artsen niet dicteren uit een
universitaire ivoren toren of vanachter
het bureau van een zorgverzekeraar.
De voorschrijvende huisartsen moeten
overtuigd worden van het nut (in dit
geval meestal kostenbesparing bij ge-
lijkblijvende effectiviteit) van de for-
mulariumadviezen. Dit effect werd het
best bereikt door met groepen huisart-
sen over de adviezen te overleggen:
het zogenaamde consensusmodel (9).
In ziekenhuizen, waar via de centrale
apotheek, gemakkelijker een voor-
schrijfbeleid volgens een formularium
afgedwongen kan worden, is het con-
sensusmodel ook effectiever gebleken
(1).

Als eerste aanzet voor een veterinair
antibioticumformularium kan de Anti-
bioticum Wegwijzer, uitgegeven in
1987 onder redacteurschap van col-
lega W.D.J. Kremer (7), beschouwd
worden. Deze wegwijzer voorzag ge-
zien de afname duidelijk in een be-
hoefte van de Nederlandse dierenart-
sen. Hij was er echter vooral op gericht
om het antibioticumgebruik te rationa-
liseren. Er lag geen antibioticumbeleid
aan ten grondslag en er werd ook niet
gedifferentieerd tussen eerste, tweede
en derde keuze middelen. Bovendien
was hij volledig samengesteld door
specialisten met nauwelijks invloed
van praktici (top down approach). Het
feit, dat de antibioticumwegwijzer
toch zo goed ontvangen is, geeft ge-

-ocr page 175-

rede aanleiding om aan te nemen, dat
de dierenartsen bereid zijn om advies
te aanvaarden en zich ook positief zul-
len opstellen tegenover een veterinair
antibioticumbeleid.
Bij het opstellen van de conceptformu-
laria zijn praktici, die dagelijks met de
betrokken doeldieren omgaan, actief
betrokken. Het beleid is erop gericht
om de inbreng van praktici bij de ver-
dere ontwikkeling van formularia te
vergroten. De adviezen in een nieuw
formularium moeten niet alleen als uit-
gangspunt dienen voor (post)acade-
misch onderwijs, maar vooral ook de
discussie over het doelmatig en verant-
woord gebruik van antibiotica tussen
praktizerende dierenartsen onderling
op gang brengen, zodat een vorm van
intercollegiale toetsing (veterinary au-
dit) ontstaat.

Nascholingsactiviteiten over antimi-
crobiële therapie zijn erg populair bij
Nederlandse dierenartsen. De meeste
van deze cursussen zijn echter zuiver
cursorisch van opzet (top down approach).
Om de uitwisseling van ervaringen en
ideeën tussen docenten en cursisten,
veelal ervaren praktici, en cursisten
onderling te bevorderen is het wense-
lijk regelmatig bijeenkomsten hier-
over te organiseren en aan cursussen
een meer probleemgeoriënteerd karak-
ter te geven. Door hierbij het formula-
rium als \'gouden standaard\' te gebrui-
ken wordt de acceptatie ervan
bevorderd, maar bovendien komen on-
volkomenheden of onpraktische ad-
viezen uit het formularium aan het
licht.

Op deze wijze is postacademisch on-
derwijs een essentieel onderdeel van
een antibioticumbeleid. Door de ad-
viezen en ervaringen uit de praktijk in
nieuwe uitgaven van het fomiularium
te verwerken (bottom up approach)
wordt consensus en een algemene ac-
ceptatie van het beleid bevorderd. Zo
ontstaat een continue educatie en een
vorm van intercollegiale toetsing (ve-
terinary audit), waarbij dierenartsen
onderling regelmatig hun professio-
neel handelen bespreken. Een derge-
lijke systematische evaluatie van de
kwaliteit en effectiviteit van de gebo-
den diergeneeskundige zorg kan be-
schouwd worden als een belangrijke
plicht van de beroepsgroep. Mogelijk
is het op gang brengen van zo\'n conti-
nue discussie tussen praktizerende die-
renartsen en om advies gevraagde spe-
cialisten zelfs een van de meest
belangrijke bijdragen, welke een vete-
rinair antibioticumbeleid en formula-
rium aan een verantwoord diergenees-
kundig gebruik van antibiotica kunnen
leveren. Op deze manier kan ook een
al te grote invloed van de farmaceuti-
sche industrie op de keuze van antibio-
tica door dc dierenarts worden voorko-
men.

IkTllWl\'l

567

Aangezien het onmogelijk is om in een
formularium met alle facetten van de
diergeneeskunde en met alle praktijk-
omstandigheden rekening te houden,
dient het formularium dan ook als een
advies beschouwd te worden; echter
een zwaarwegend en geen vrijblijvend
advies. Hij of zij, die van de formulari-
umadviezen afwijkt, dient eerst zich-
zelf af te vragen of hij/zij die beslissing
tegenover collegae kan verantwoor-
den.

Een extra probleem is momenteel de
situatie met betrekking tot de registra-
tie van diergeneesmiddelen. Op grond
van de Diergeneesmiddelenwet mogen
diergeneesmiddelen slechts worden
toegepast bij die doeldieren en indica-
ties, die zijn toegelaten bij registratie.
Het zal duidelijk zijn dat de prakticus
zich in eerste instantie aan de wet heeft
te houden. Daarom dienen eerste
keuze middelen in principe geregis-
treerde diergeneesmiddelen te zijn. In
de huidige overgangsfase zijn discre-
panties tussen de registratiestatus van
antibioticumpreparaten en formulari-
umadviezen onvermijdelijk. In de toe-
komst zullen door nieuwe registraties
en bijstelling van formulariumadvie-
zen deze discrepanties naar alle waar-
schijnlijkheid vemiinderen. Een for-
mulariumadvies is bovendien een
goede mogelijkheid voor de beroeps-
groep om op de noodzaak van de be-
schikbaarheid van een bepaald antibi-
oticum voor een specifieke indicatie
en/of diersoort te wijzen.

EVALUATIE
Farmakovigilantie

Ondanks uitgebreid preklinisch onder-
zoek kan men de effectiviteit, de bij-
werkingen en de gevolgen van een
nieuw geneesmiddel pas vaststellen,
nadat het op grote schaal in de praktijk
is gebruikt. Dit heeft geleid tot het op-
zetten van een systeem van postmarke-
ting-surveillance, ook wel farmakovi-
gilantie genoemd, voor geneesmid-
delen bij de mens. Dit is het bewaken
van geneesmiddelen, nadat zij zijn
vrijgegeven voor algemeen gebruik.
De ongewenste en onverwachte bij-
werkingen en de omstandigheden,
waaronder deze zich manifesteren
worden daartoe centraal geregistreerd.

hêiri^:

K O N 1 N K 1. 1 J K 1-: Nil) I R 1 N D s !■: M A A T S (■ 11 A 1\' 1\' 1 J VOOR D 1 i; R (i i; N K E S K U N 1) F

Onwerkzaamheid van een geneesmid-
del onder bepaalde omstandigheden
valt hier ook onder.

In Nederland is een Bureau Bijwer-
kingen Diergeneesmiddelen in oprich-
ting.

De belangrijkste bijwerking van ge-
bruik van antibiotica bij dieren vormen
het ontstaan, de selectie en de versprei-
ding van resistente bacteriën. Aange-
zien bovendien het gezag van een for-
mularium in hoge mate bepaald wordt
door de effectiviteit van de geadvi-
seerde therapieën en de kwaliteit van
de onderbouwing van de werkzaam-
heidsclaim, kan voortschrijdende re-
sistentie met als gevolg afnemende
werkzaamheid van antibiotica tot bij-
stelling van formulariumadviezen no-
pen.

Het volgen van bacteriële resistentie-
prevalenties en -niveaus dient dan ook
bij een postmarketing surveillance van
(nieuwe) antibiotica voor diergenees-
kundig gebruik de hoogste prioriteit te
hebben.

Hierbij zou gebruik gemaakt kunnen
worden van peilstations, die niet alleen
afhankelijk dienen te zijn van onder-
zoek van toevallig ingestuurde mon-
sters. Op grond van een systematische
cn regelmatige peiling van de resisten-
tie, waarbij zowel gegevens van geïso-
leerde pathogenen worden betrokken
als van de faecale flora van (gezonde)
dieren kan de invloed van veterinair
gebruik van antibiotica op het micro-
biële ecosysteem worden gevolgd.
Deze gegevens zijn noodzakelijk voor
het evalueren en zonodig aanpassen
van een veterinair antibioticumbeleid.
Regelmatige analyse en publikatie van
de resistentieprevalenties per diersoort
en orgaansysteem op nationaal, regio-
naal en lokaal niveau (dierenartsen-
praktijk en boerderij) is ook van groot
belang voor de prakticus. Deze kiest
immers in eerste instantie op empiri-
sche gronden (educated guess) met be-
hulp van het formularium een antibio-
ticum. Kennis van (plaatselijke) resi-
stentiepatronen is dan van essentieel
belang (2, 3).

Het opzetten van een landelijk net van
peilstations dient derhalve met priori-
teit gerealiseerd te worden.

Registratie antibioticumgebruik

Registratie van de soorten en hoeveel-
heden van bij dieren toegepaste antibi-
otica is essentieel voor de evaluatie en
de bijstelling van een diergeneeskun-
dig antibioticumbeleid, niet alleen om
te controleren of het antibioticumbe-

-ocr page 176-

leid invloed heeft c.q. of de fotrnulari-
umadviezen opgevolgd worden, maar
vooral ook om het effect van interven-
ties zoals voorlichting, nascholing en
wettelijke maatregelen te kunnen me-
ten. Het belangrijkste is echter, dat
deze gegevens noodzakelijk zijn om
na te gaan, wat het verband is tussen de
mate van het gebruik van een antibioti-
cum en de prevalentie van de resisten-
tie ertegen in een populatie. Ook kan
dan onderzocht worden of hierbij ver-
schillen voorkomen tussen antibiotica,
toepassingswijzen en gebruik bij be-
paalde diersoorten en -groepen met be-
trekking tot het ontstaan, selectie en
verspreiding van resistentie.

Gegevens over het gebruik van antibi-
otica kunnen verkregen worden van de
farmaceutische industrie, dierenart-
senpraktijken en uit boerderij logboe-
ken. De gegevens uit deze verschil-
lende bronnen vullen elkaar aan.
Door gegevens over gebruik van anti-
biotica en die van de resistentie-pcil-
stations te combineren en regelmatig
te analyseren kunnen veranderingen in
resistentiepatronen op nationaal, re-
gionaal en lokaal niveau snel worden
ontdekt en mogelijk gecorreleerd aan
gebruik van (bepaalde) antibiotica.
Alleen op basis van deze gegevens kan
een wetenschappelijk gefundeerd anti-
bioticumbeleid verder ontwikkeld
worden en kunnen forinulariumadvie-
zen tijdig worden bijgesteld.

««Ml

CONCLUSIE

Doelmatig gebruik van antibiotica is
een beroepsplicht van de dierenarts.
Een veterinair antibioticumbeleid, uit-
gewerkt in een formularium kan de
Nederlandse dierenarts helpen om an-
tibiotica optimaal te gebruiken met een
minimum aan risico op de versprei-
ding van resistentie. Het is van essen-
tieel belang, dat een antibioticumbe-
leid regelmatig wordt geëvalueerd en
formulariumadviezen, indien nodig,
worden bijgesteld. Hiervoor zijn het
opzetten van een intercollegiaal toet-
singssysteem (veterinary audit), resi-
stentiepeilstations en registratie van
het veterinair antibioticumgebruik
noodzakelijk. Mits aan deze voorwaar-
den wordt voldaan is een verbod op ve-
terinair gebruik van bepaalde antibio-
tica niet noodzakelijk en zelfs
onwenselijk. Men dient zich goed te
realiseren dat een veterinair antibioti-
cumbeleid met als essentieel onder-
deel een formularium, geen vereen-
voudiging van de diergeneeskundige
praktijkuitoefening is. Een verant-
woorde beslissing of antibiotica geïn-
diceerd zijn, kan alleen door een tnet
de patiënt en/of het bedrijf bekende
dierenarts genotnen worden en ook al-
leen de dierenarts beschikt over vol-
doende kennis om met behulp van het
formularium een verantwoorde keuze
te maken in de geest van het veterinair
antibioticumbeleid. Dat de
Nederlandse dierenarts deze verant-
woording aan kan, mag blijken uit een
recent onderzoek, waarin werd aange-
toond, dat bedrijfbegeleiding van var-
kensbedrijven door een dierenarts re-
sulteerde én in betere bedrijfsresul-
taten én in vermindering van het ge-
bruik van antibiotica (4).

LITERATUUR

1. Baker JA. Seventeen years experience of a
voluntary based drug rationalisation pro-
gramme in a hospital. Britsh Med J
1988:297:465-9.

2. Bogaard AEJM van den. Ben beschouwing
over de zin en de onzin van gevoeligheidsbe-
palingen voor de diergeneeskundige praktijk.
Tijdschr Diergeneeskd 1988:113:921-32.

3. Bogaard AEJM van den. De de,skundige gok:
afwegingen bij de keuze van antibiotica in dc
diergeneeskunde. Tijdschr Diergeneeskd
1991:116:860-3.

4. Eibers ARW. Cromwijk WAJ, Hunneman
WA, and Tielen MJ. Logbook registration on
pig finishing farms in an integrated quality
Control (IQC) project. I. Use of drugs and
vaccines. Vet Quart 1990; 115:249-61.

5. Greenwood D. Antimicrobial Chemothe-
rapy, 2nd editon 1989 Oxford Medical
Publications, Oxford, UK.

6. Ciruneberg RN. Antibiotic prescribing poli-
cies: a personal view.

In: Antibiotics and chemotherapy: current to-
pics. MTP Press Ltd., Lan-caster, UK
1980;4:203-11

7. Kremer WDJ (redacteur). Antibioticum
Wegwijzer, 1987. Brocacefbv. Maarssen

8. Selkom JB. Antibiotic policies. In: Antibio-
tics and chemotherapy: current topics. MTP
Press Ltd., Lancaster. UK 1980:4:193-201.

9. Wyatt TD, Passmore CM. Morrow NC. and
Reilly PM. Antibiotic prescribing: the need
for a policy in general practice. British Med J
1990;300:441-4.

veterinair
antibioticum-
beleid:

geen sinecure

HISTORIE

Drie jaar geleden werd tijdens een
symposium bij het RIVM het gebruik
van antibiotica door dierenartsen aan
de orde gesteld: in een zaal vol beleid-
makers en wetenschappers werden
verschillende zorgwekkende medede-
lingen gedaan. In de medische wereld
waren op dat moment de eerste con-
touren zichtbaar van wat genoemd
werd een antibioticutnbeleid: hoe
dient een arts op een verantwoorde
manier om te gaan tnet antibiotica?
Tijdens dit symposium werd door le-
den van de KNMvD betoogd dat de
gangbare opvattingen over de dieren-
artsen en hun werkwijze onvoldoende
bekend waren bij de aanwezigen.
Vrijwel niemand in de zaal bleek op de
hoogte van de mate van bedrijfsbege-
leiding, de hoeveelheid antibiogram-
men en in het algemeen de relatie tus-
sen diereigenaar en dierenarts. De
dubbele functie van de dierenarts, arts
voor dc dieren en hoeder van de volks-
gezondheid, is bepaald niet algemeen
bekend. Het werd duidelijk dat het
noodzakelijk is voor de beroepsgroep
om buitenstaanders te informeren over
de werkelijke gang van zaken in de
dierenartsenpraktijk.

Het Hoofdbestuur van de KNMvD heeft tot op heden geen kennis kunnen
nemen van alle formulariumvoorstellen. Formularia zijn dan ook geen
door de KNMvD vastgestelde adviezen van aanpak. W anneer formularia
nu al \'in het veld\' circuleren zijn dit concept-formularia die open staan
voor discussie ten behoeve van de werkgroep .Antibioticumbeleid en als ge-
wenning voor de beroepsgroep. Het Hoofdbestuur zal in een later stadium
na alle discussies gehoord te hebben haar beleidsvisie geven.

SAMENSTELLING WERKGROEP
Kort na het genoetnde symposium is
door de KNMvD de werkgroep
\'Veterinair Antibioticumbeleid\' opge-
richt, waarmee de toegeworpen hand-
schoen opgenomen werd. Deze werk-
groep bestond (en bestaat) uit zeven
KNMvD-leden die ieder op persoon-
lijke titel meewerken aan de fonnule-
ring van het veterinair antibioticumbe-
leid. Wel degelijk is bij de
samenstelling van de werkgroep reke-
ning gehouden met de achtergronden
van de leden, zodat een zo groot moge-
lijke expertise ten grondslag zou lig-

-ocr page 177-

gen aan het werk. Alle leden bekleden
in het dagelijks leven een leidingge-
vende positie en zijn gewend hun zin te
krijgen, hetgeen de vergaderingen
even geanimeerd als moeilijk maakt.
De vergaderingen worden dan ook ge-
kenmerkt door energieke stellingna-
mes, heftige betogen en discussies
waarbij de ingenomen standpunten in
eerste instantie ver uit elkaar liggen. In
dergelijke vergaderingen is het zaak de
werkgroep ook werkelijk een groep te
maken en daarin zij wij gezamenlijk
geslaagd. Dc werkgroep heeft inmid-
dels de nodige bijeenkomsten achter
de rug en de leden komen handenwrij-
vend naar de vergaderingen.

CONCRETE RESULTATEN
In september 1992 is een uitgebreid
rapport aangeboden aan het Hoofd-
bestuur. In dit rapport staan de elemen-
ten van het bestaande en nieuwe vete-
rinair antibioticumbeleid duidelijk
omschreven.

Eén van deze elementen is het zoge-
naamde formularium. In de vergade-
ringen die sinds september 1992 zijn
gehouden is het formularium voortdu-
rend dc steen des aanstoots; ieder lid
van de werkgroep heeft inmiddels als
voorzitter gefungeerd van de formula-
riumcommissie: per diersoort is name-
lijk een formulariumcommissie aan
het werk geweest bestaande uit ten-
minste een species-deskundige, een
prakticus, een microbioloog, een vete-
rinair farmacoloog cn de genoemde
voorzitter. Vrijwel elke commissie
heeft een concept-fonnularium opge-
steld en nu is de vraag: wat te doen?

FORMULARIA

Het formularium is een lijst van aan-
doeningen waarbij beargumenteerd
middelen van eerste, tweede en even-
tueel derde keuze aangegeven zijn
(niet op produktniveau maar op werk-
zame stofniveau). Wanneer een prakti-
cus naar een patiënt gaat en geen en-
kele verdere informatie heeft over de
omstandigheden van het dier (bedrijfs-
historie, antibiogram) dan kan hij/zij,
zodra de diagnose gesteld is in het for-
mularium aflezen welk middel het
middel van eerste, tweede of derde
keuze is; in feite is het gebruik van een
ander middel dan aangegeven uitslui-
tend verantwoord wanneer de prakti-
cus even goede argumenten heeft voor
zijn/haar keuze als de formularium-
commissie had voor de hare.
(Vanzelfsprekend wordt met \'diag-
nose\' hier bedoeld een infectie waar-
voor mogelijk een therapie met een an-
tibioticum gcïndicecrd is.)
Het formularium heeft per definitie
een dynamisch karakter; het is de be-
doeling dat de beroepsgroep voortdu-
rend de keuzes bekritiseert.
Het fonnularium is mede daardoor
constant in ontwikkeling en zal nooit
\'aF zijn.

GROTE BELANGEN
Vanzelfsprekend wordt door iedereen
met argusogen gekeken naar het con-
cept-fonnularium. Immers, grote be-
langen staan op het spel. Waar ener-
zijds de buitenwereld kritisch naar de
dierenartsen kijkt met het idee dat re-
sistentievorming bewerkstelligd wordt
door onjuist diergeneeskundig gebmik
van antibiotica, bekijkt anderzijds de
farmaceutische industrie het fomiula-
rium ook uitennate kritisch. Binnen de
industrie is veel kennis aanwezig van
diergeneesmiddelen en worden ver-
schillende standpunten ingenomen als
het gaat om vragen als: is een \'oud\'
middel te verkiezen boven een \'nieuw\'
middel, bijvoorbeeld
Oxytetracycline
versus enrofloxacine? Ook de praktici
vragen zich in eerste instantie af in
hoeverre hun vrijheid van therapie-
keuze beknot gaat worden en welke ju-
ridische consequenties het formula-
rium kan hebben.

De werkgroep Veterinair Antibio-
ticumbeleid van de KNMvD discus-
sieert diepgaand over dit soort vragen.
Elke mogelijke stellingname wordt ter
discussie gesteld en na elke discussie
bestaat begrip voor voor- en tegenstan-
ders van de stelling.
Consensus wordt echter pas na veel
moeite bereikt en dan nog slechts
beetje bij beetje.

GELEIDELIJKE TOEPASSINGEN
Intussen circuleert links en rechts het
concept-formularium; waar drie jaar
geleden vrijwel niemand het begrip
formularium kende, wordt heden ten
dage op meerdere plaatsen gediscus-
sieerd over het concept-formularium.
In feite neemt de praktijk al een voor-
schot op wat komen gaat en oefent het
concept-formularium al enigszins de
bedoelde functie uit. De overgrote
meerderheid van de werkgroep juicht
deze ontwikkeling toe. Feit is echter
ook dat het co/i(;\'É\'/;/-formularium ab-
soluut niet meer is dan een concept,
met alle gevaren van dien.
Het is niet te verwachten dat door de
KNMvD op
korte termijn officieel de
start van het formularium afgekondigd
wordt. Goede Veterinaire Praktijk-
voering is een verschijnsel dat gaande-
weg \'internaliseert\': het aannemen van
bepaalde gebruiken stoelt in zulke ge-
vallen niet op wettelijke verplichtin-
gen, maar op het automatisch accepte-
ren van bepaalde beroepsnormen.
Toch lijkt het erop dat over enkele ja-
ren het formularium een alledaags
fenomeen zal zijn waar zonder ophef
rekening mee gehouden wordt. De
werkgroep overweegt het concept-for-
mularium per diersoort in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde te
publiceren om de noodzakelijke feed-
back uit de beroepsgroep te stimule-
ren; het concept-formularium kan zo
uitgroeien tot het formularium.

TOT BESLUIT

Niet vergeten mag worden welke aan-
leiding bestond om over te gaan tot het
formuleren van een veterinair antibio-
ticumbeleid: het vermoeden dat on-
juist gebruik van antibiotica door die-
renartsen ongewenste gevolgen kan
hebben. De eerder genoemde nota be-
vat allerlei bestaande en nieuwe ele-
menten van het veterinair antibioti-
cumbeleid cn is op aanvraag op het
secretariaat van de KNMvD verkrijg-
baar. In dit artikel is verslag gedaan
van de stand van zaken ten aanzien van
één element, namelijk het formula-
rium.

Het is aan onze beroepsgroep zelf om
de mores van ons vak vast te stellen en
de werkgroep Veterinair Antibioti-
cumbeleid zal op dit aambeeld blijven
hameren. Wie oren heeft, die horc.

Werkgroep Veterinair Antibioticum-
beleid van de KNMvD:
A.E.J.M. vat] det} Bogaard. AJ.

Breeuwsma. nievroiiw C.H.M.

Jiilicher, A. Mostert. J.H.M.

Nieuwenhuijs. H. Vaarkamp
(voorzitter),/ Verhoeffen A.G. Vulto

kandidaatstel-
lingen

Voor de Ereraad

In verband met de kandidaatstelling
voor verkiezing tijdens de Algemene
Vergadering op 2 oktober 1993 als lid
van de Ereraad volgt hier een kennis-
making met de door de Regio Noord
voorgedragen kandidaat, de heer J.
Reinders uit Grijpskerk.

-ocr page 178-

Jan Reinders is geboren in 1945 te
Appingedam (Groningen). Na zijn
middelbare-schooltijd, de studie
Diergeneeskunde en het vervullen van
de dienstplicht nam hij in 1972 een ge-
mengde praktijk over in Grijpskerk, op
de grens tussen Groningen en
Friesland. Op bestuurlijk gebied heeft
hij diverse functies in het diergenees-
kundig verenigingsleven vervuld. Zo
was hij voorzitter van de Afdeling
Groningen/Drenthe, voorzitter van de
vestigingscommissie, lid van het be-
stuur van de Gezondheidsdienst

nieuwe rubriek

De nieuwe rubriek \'Mededelingen
Hoofdbestuur\' moet de lezer beter in-
fonneren over zaken die in de vergade-
ringen van het Hoofdbestuur van de
KNMvD besproken zijn. Het is dc be-
doeling een indruk te geven van dc on-
derwerpen die aan de orde komen, hoe
die onderwerpen behandeld worden en
hoe bcsluitvonning tot stand komt. De
rubriek verschijnt niet in elk
Tijdschrift, aangezien het hoofdbe-
stuur ongeveer eens in de drie weken
vergadert en het Tijdschrift eens in de
twee weken verschijnt. Interessante
onderwerpen worden elders in het
Tijdschrift uitgebreider behandeld in
de vorm van artikelen.

Mededelingen

* Op verzoek van de Ereraad wordt er
nagedacht over adviezen over re-
clame. Het Hoofdbestuur vindt dat
hierover binnen de beroepsgroep
een discussie op gang gebracht moet

Noord-Nederland en landelijk had hij
zitting in het Algemeen Bestuur en de
Commissie Georganiseerde Dierziek-
tenbestrijding. Daarnaast is hij al zes
jaar lid van de Sportcommissie en
moet hij ervoor zorgen dat op 30 sep-
tember het onderdeel tennis tijdens de
jaarlijkse sportdag een succesvol eve-
nement wordt.

De heer Reinders wil zich graag nog
eens inzetten voor diergeneeskundig
Nederland als lid van de Ereraad.

\\ oor het Paritair Overleg
Georganiseerde Pluimveeziekten-
bestrijding

In verband met de kandidaatstelling
voor verkiezing tijdens de Algemene
Vergadering op 2 oktober 1993 als lid
het Paritair overleg Georganiseerde
Pluimvceziektenbestrijding volgt hier
een kennismaking met de voorgedra-
gen kandidaat, de heer J.H. Kraak uit
Baexem.

Jan Kraak is geboren op 7 september
1944 te Garrelsvecr, gemeente Lop-
persum. Na de HBS-opleiding te Ap-
pingedam en het vervullen van de
dienstplicht in 1964/1965 studeerde

worden. Dc Ereraad maakt een con-
cept.

* Er moet ook een discussie opgestart
worden over de uitoefening van de
diergeneeskunde op afstand. Wat
zijn de plichten van de dierenarts als
het gaat om bijvoorbeeld bereik-
baarheid? Het is de bedoeling dat dc
Codecommissie deze discussie op
gang brengt.

* Het Hoofdbestuur is bezig een visie
te fonnuleren over de specifieke in-
breng van de keuringsdierenarts in
verschillende functies, naar aanlei-
ding van het \'Advies van de
Klankbordgroep RVV\' (zie Tijdschr
Diergeneeskd, 1993; 118(15):497-
8). Ook wordt onderzocht hoe en of
de interesse voor gezondheids- en
kwaliteitszorg van niet-GKZ-leden
(Groep Gezondheids- en Kwaliteits-
zorg) gewekt kan worden door mid-
del van het verschaffen van meer in-
formatie.

* De Ereraad functioneert voortaan in
een nieuw jasje: Ereraad \'nieuwe
stijl\'. De Raad is nu een disciplinaire
raad voor onderlinge conflicten.
Andersoortige conflicten worden
immers door het Veterinair Tucht-
college behandeld.

* Het Hoofdbestuur heeft na het raad-
plegen van de achterban gereageerd

hij van 1965 tot 1973 Diergenees-
kunde te Utrecht. Tijdens dc studie
was hij lid van diverse commissies en
tijdens het studiejaar 1969/1970 was
hij fiscus van de DSK.
Na de studie werkte de heer Kraak een
jaar in een praktijk met gezelschaps-
dieren en racepaarden in Canada.
Sinds december 1974 is hij werkzaam
in een gemengde groepspraktijk in
Heythuysen, waar hij zich voorname-
lijk bezighoudt met het pluiinveege-
deelte.

op het rapport \'Heroverweging ta-
ken Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren cn Gezondheidsdiensten\'. In
dc reactie is onder meer naar voren
gebracht dat cr in dc varkens- cn
pluimvecgezondheidszorg een be-
tere samenwerking zou moeten be-
staan tussen eerste en tweede lijn.

* Om adequaat en snel tc kunnen re-
ageren op het rapport \'Diergezond-
heidszorg In Beweging\' wordt er
een werkgroep opgericht die het rap-
port in behandeling zal nemen.

* Het Hoofdbestuur heeft kennis ge-
nomen van de \'Wijziging Besluit
Paraveterinairen\'. Alleen dierenart-
sen (dus geen geregistreerde dieren-
arts-assistenten) mogen UDD-prc-
paratcn toedienen.

* Dc Raad voor Diercnaangelegenhc-
den wordt op 31 augustus 1993 geïn-
stalleerd. De eerste zaken zijn al in
commissieverband besproken.

* De paritaire tarieven voor de uitvoe-
ring van entingen ter bestrijding van
de ziekte van Aujeszky zijn door het
Hoofdbestuur geaccordeerd.

Voor meer informatie kan men contact
opnemen met het bureau van de
KNMvD. S.A.M. Deleu. Stafmedewer-
ker Publiciteit.

-ocr page 179-

najaars-
vergadering
1993

Elk jaar organiseert de Groep
Homoeopathiseh-werkende Dieren-
artsen een Najaarsdag. Dit jaar zal
dit in de vorm zijn van een \'Najaars-
vergadering\', die op donderdagmid-
dag en -avond 14 oktober 1993 zal
plaatsvinden.

Als onderwerp is gekozen \'Vrueht-
baarheidsproblematiek bij hond en
kat\'. Het be.stuur van de Groep heeft

>1

man/vrouw
maatschap

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 1 augustus jongstleden
heeft u een artikel kunnen lezen over
de man/vrouw-maatschap. Dit arti-
kel is geschreven door Mr. L.J. van
Roosmaelen, van BIK) Camps Obers
Belastingadviseurs, kantoor Utrecht.
Het is de bedoeling dat in de toe-
komst regelmatig artikelen van zijn
hand zullen verschijnen over fiscaal
aktuele zaken uit de praktijk.

Voor het lidmaatschap van dc Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Bergh. Mevr. D.M.M. van den; 1993: 3524 VG
Utrecht; Dolomieten 50.

(ierritsen. R.J.; 1985; 3584 HM Utrecht: A. van
Dalsumlaan 369.

Hendriks-Udding. Mevr. L.; 1993; 3621 GM
Breukelen (U); G. van Nijenrodestraat 100.
Stoop. P.A.J.M.; 1990; 7742 EB Coevorden;

zowel voor leden als voor niet-leden
een boeiend programma samenge-
steld.

De vergadering wordt gehouden in het
Postiljon \'Utrecht-Bunnik\', Kosterij-
land 8 te Bunnik (Tel. 03405-61916).

Het programma van deze Najaarsver-
gadering is als volgt:
13.30 Ontvangst met koffie.
14.00 Lezing:\'De oestrische cyclus bij
de hond \'door drs. B.van Haaften. die-
renarts (Nederland).
15.00 Discussie.

15.10 Lezing:\'Dc homoeopathische
benadering van gynaecologische pa-
tiënten\'door dr. E.VandenEynde. die-
renarts (België).
16.10 Discussie.
16.20 Theepauze.

16.50 Lezing:\'Homeopathie treatment

of fertility-problems in canine\' door

mevrouw dr. B.Czernicki. dierenarts

(Duitsland).

17.50 Discussie.

18.00 Koud Buffet.

19.30 Lezing:"De reguliere behande-

E.E.G.-laan43.

Strokappe, J.H.; WCVM-Saskatoon-1973; Red
Deer.
T4P 1M7 Alberta (Canada); #15 7727-50
Avenue.

OVERLEDEN:

Op 19 juli 1993 Drs. J.G.Chr. van Vloten te
Arnhem.

Op 1 augustus 1993 Drs. S. Levy te ElsKCJld,).
Op 2 augustus 1993 Drs. S. Makkinga te
Westwoud.

Drs. Ci.H. den Daas te Wamel.

JUBILEA:

Mevr. P.J. Stravertc Lelystad, afwezig. 40 jaar.
22 september 1993

H.G.A. Oldc Riekerink te Beuningen (O), afwe-
zig. 30jaar. 7 september 1993
H.W.F. Picard te Wierden. afwezig, 30 jaar, 27
september 1993

Dr M M. Krasselt tc De Bilt. afwezig. 35 iaar,
30 september 1993

MUTATIES:

347 Bansse-lssa. Mevr. I..V1.; (;ent-l989;
5011 EB Tilburg; p/a Eilenbergslraat
168; tel. 09-597-453697 privé, 474177
bur.; d. bij Min. van
i.andboun.
Veeteelt en \\isscrij; p.. gezelschapsd.
(Tweekinderenweg 53, Mon Plaisir,
Paramaribo (Suriname)).
205 Bergman. J.G.H.E.; 1990; «431 .IR
Oosterwnlde (F); De Hegen 51; tel.
05160-20484 privé, 12742 prakt.; p., me-
dew. bij H.J.J. Boerrigter, S.D. Feitsma.
H. Jorritsma, J.W.E. Peters en D.R.
Mnk.

210 Bont. Mevr. M.E.Q. de; 1991; 5473 DC
llees»ijk-Dinther; Abt van de
\\enslraal 12; tel. 04139-3508 privé.

04907-61349 prakt.; p.. medew. bij (i.J.
Molenkamp en J.Th. Weeda.

ling van fertiliteitsproblemen bij de
hond\' door mevrouw dr. A. C.
Schaefers-Okkens, dierenarts (Neder-
land).

20.30 Discussie.
20.40 Pauze.

20.50 Huishoudelijke Vergadering
van de Groep. (Alleen voor leden).
22.00 Sluiting.

Zowel leden als niet-leden van de
Groep Homoeopathisch-werkende Die-
renartsen kunnen zich aanmelden door
overmaking van (voor leden/studen-
ten) ƒ 95,-// 50,- of (voor niet-
leden/studenten) ƒ 125,-// 75,- op
postrekeningnummer 40.56.352. of
bankrekeningnummer 51.72.25.700.
t.n.v. Groep Homoeopathisch-wer-
kende Dierenartsen te Woerden onder
vermelding van \'Najaarsvergadering
1993\'. De betaling geldt tevens als re-
gistratie en dient vóór 9 oktober aan-
staande plaats te vinden. In het bedrag
is het koude buffet inbegrepen.

G. Th.A.Menges

210 Boorden J. de; Gent-1987: .3311 SZ
Dordrecht; Weeshuisslraal 3; tel. 078-
1.32648;
d.

211 Borgmans, H.J.M.; 1992; 5084 HV Biest
Koutakker; Biestsestraat 118; tel.
04243-1423 privé,
1465 prakt.; p.. medew.
bij H.G.G.M. van Enckevort. J A M. van
üils, N.W.F.A. Grimmc, H.F.J.M. van
Helvooncn L A M. Tinnemans.

216 Bruschke, Mevr C.J.M.; 1991; 8431 JR
Onsternolde (F); De Hegen 51; tel.
05160-20484 privé. 03200-73911 tst. 309
bur.; fax 03200-7.3473; »et. mede».
C.D.I.

218 Cleef, Mevr K.J.W. van; 1992; 2312 JG
l.eiden; Nieu»e Rijn 40; lel. 071-
122648;
wnd.d.

219 Crama. K.; 1974; 3068 SB Rotterdam;
Barbarakruid 2; tel. Ol0-4200002/420(K)36
prakt.; fax 010-2201919; p.. gcas.s. met

H.J.A.J. Heuthorst, J.H.W.M. Miltenburg.
N.Ci. Simoncelli. Mevr C.P.J. Smit, A.S.
Spruit en Dj.P. Teenstra;
specialist
Chirurgie der Gezelschapsdieren.

220 Damen. C.P.R.M.; 1978; 5221 BM "s-
Hertogenbosch; Graaf van Solmsweg 91;
teL 073-31.3431 privé. 04116-73951 bur.;
fax 073-31.3431; dir G.v.D. Zuid-
Nederland.

231 Evers. A.A.M.; 1985; 5044 \\ D Tilburg;

I,angendijk3l; wnd.d.

233 Franssen, D.A.M.; 1968; 4884 JE
Wemhout; Moststraat 3; tel. 01696-73663;
r.d.

237 G(W)r. A.E.T. van; 1992; 3581 EC
l\'trecht; Mgr. van de Weteringstraat
49; leL 0,30-31 1585; »nd.d.
350 Halsema. T E. van; 1989; 2.3619 Zarpen
(Duitsland); llauptstrasse 36; (el. 09-49-
453-3-8466 privé, 2812 prakt.; p.. mede»,
bij Dr. H.J. Höhnk. R. von Horn en P.
Schrehler.

242 Hammink, P.; 1992; 3572 AK Utrecht;

-ocr page 180-

Biltslraat 91; tel. 030-302013; wnd.d.

246 Hensen. Mevr. S.M.; 1990; 5432 AT
Cuijk: Bereklau» 165; tel. 08850-21049
privé;
wet. medew. R.U. (F.D., vkgr.
Bedrijfsdierg. en Voortpl.).

247 Herweijer. Mevr. P.E.M.; 1991; 9406 VA
Assen; Loire 8; tel. 05920-52023 privé.
53160 prakt.; fax 05920-54931; p..
«eass.
met .X.H. Nijhuis.

248 Hoeve, Mevr. A.E. van; 1985; 2312 RG
Leiden; Oude Singel 140; tel. 071-
224243 privé,
01718-12930 prakt.; p.. me-
dew. bij Mevr. J. Haarsma.

253 Hutjes. Mevr. M.I.J.; 1990; 4707 WS
Roosendaal; Susannadonk 48; tel.
01650-68414;
wnd.d.

254 Issa, Mevr. L.M.; Gent-1989; zie: Bansse-
Issa, Mevr. L.M.; naar het buitenland.

255 Jansen, Mevr. M.A.M.; 1991; 3862 PVV
Nijkerk; Prinsenweg 18; d./docente
Gezondheidsleer, Praktijkschool
Barneveld.

264 Koopman. F.P.A.M.:
Heeswijk-Dinther;
Venstraat 12; tel.
2929 prakt.; p., medew. bij M.C.M.
Bossers, P.J.M. van Hullen, A.H.C.
Kuijpers, E.W.H.M. van der Velden en
A.H.H M. Winters.

268 Kuilboer, A.C.M.; 1986; 2409 AA Alphen
a/d Rijn; Rietveldsepad
17; tel. 01728-
7794 privé,
01720-20200 prakt.; p., geass.
met J.V.H. Lans. J.tL Rootert en A. Soede.

273 Linden, A.P. van der; 1957; 6524 SG
Nijmegen; Heyendaalseweg 71; tel. 080-
233940;
r.d.

278 Meer, Mevr. M.C. van der; 1977; 2914 LH
Nieuwerkerk a/d Llssel;

Verbindingsweg 1; tel. 01803-20363; fax
01803-16101
; p., gezelschapsd.

353 Molendijk. Mevr. Z.S.; 1987; 1073 XV
.Amsterdam; p/a 2e J. van Canipenstraat
80 li 1.; lel. 020-6758144;
d./veeteeltvoor-
lichting S.N.V. - Nicaragua - Esteli (Apdo
68, Esteli. Nicaragua).

294 Poecke. P.H.H. van; 1991; 8431 TC
Oosterwolde (E); Evertsmaad 9; tel.
05160-20023 privé, 12742 prakt.; p.,
ge-
ass. met
H.J.J. Boerrigter, S.D. Eeitsma, H.
Jorritsma, J.W.E. Peters en D.R. Vink.

294 Poll. Dr. P.H.A.; 1959; U-Geneesk -1981;
6813 K,l .Arnhem; Weissenbruehstraat
27; tel. 085-519417 privé.
030-517374
bur.; fax 030-516490; dir. P.A.O.-D.; spe-
cialist Chirurgie der Ciezelschapsd.

300 Robijns, Dr. K.G.; 1954; U-1960; 2811 PE
Reeuwijk; Zijdeweg 81: tel. 01829-3628;
r.d.

313 Sprang, Mevr E.W.M. van; 1993: 7544
BM Enschede; Piksenbrink 212; tel.
053-306010 prakt.; p., medew. bij l)r.
A.U. van Zuvlen.

316 Straver, Mevr. P.J.; 1953; 8223 WG
l.elystad; Langezand 74; tel. 03200-21789;
r.d.; oud-wet. medew. C.D.l.

328 ViehotT. F.W.; 1988: .3573 PH Utrecht; P.
Maleterstraat 6; tel. 030-719070 privé,
539411 tst. 4580 bur.; wet. medew. R.U.
(F.D.. vkgr. Cieneeskunde van
Gezelschapsd.).

344 Zimmer, G.M.; 1976; 5673 BZ Nuenen;
\\onderrijt 36;
tel. 040-831287 privé,
04749-1441 bur.; d. G.v.D. Zuid-
Nederland.

344*Zuilen. C D. van; 1993; 3572 RT Utrecht;
Goedestraat 4 bis; tel. 030-713127 privé,
539411 bur.; wet. medew. R.U. (F.D.,
vkgr. Geneeskunde van Gezelschapsd.),

1991; 5473 DC
Abt \\an de
04139-3508 privé.

I iHi

Post Academiscti Onderwijs Diergeneeskunde

cursussen
najaar 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor dc
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op de gezelschapsdierenprak-
tijk /4500.-
6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praktische anesthesie

gezelschapsdieren ƒ 990,--

2 aaneengesloten dagen op afspraak (93/89)
Kchograrie pc/en paard ƒ 550,-

9 en 14 september 1993 (93/106)

9 en 15 september 1993 (93/107)

9 en 16 september 1993 (93/108)

9 september 1993 en 11 januari 1994 (93/124)
9septcmber 1993 en I2januari 1994 (93/125)

9 september 1993 en 13 januari 1994 (93/126)
De cursussen 93/106; 93/107 en 93/124 zijn vol-
geboekt.

Basale tandheelkunde hond ƒ 450,—

10 september 1993 (93/87)
Introductie praktische toepassing van echo-
grafie bij gezelschapsdieren ƒ 445,-

11 september 1993 (93/67)
20
november 1993 (93/119)
Cursus 93/67 is volgeboekt.

Interpretatie röntgenologisch onderzoek
bij gezelschapsdieren
 /235,—

Thorax 14 september 1993 (93/68)

Abdomen 28 september 1993 (93/69)

Skelet 12 oktober 1993 (93/70)

Thorax 25 november 1993 (93/71)

Abdomen 2 december 1993 (93/72)

Skelet 9 december 1993 (93/73)

De cursussen 93/69 en 93/71 zijn volgeboekt.
Chirurgie urinewegen

gezelschapsdieren ƒ 390,-

17 september 1993 (93/103)

Deze cursus is volgeboekt opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.
V eterinaire apotheek I

gezelschapsdieren ƒ 1.465,—

22. 23 en 24 september 1993 (93/75)

Enkele veterinaire en zoötechnische aspecten
van pluimveeziekten ƒ525,—

6 oktober 1993 (93/104)
Apotheek voor assistenten in de dieren-
artsenpraktijk
ƒ 800,--

7 en 8 oktober 1993 (93/76)
Patientendemonstratie

gezelschapsdieren ƒ130.-

13 oktober 1993 (93/90)

Fertiliteit varken ƒ 990,-

13 en 14 oktober 1993 (93T01)

taryngoscopie paard ƒ 510,-

l4oktober 1993.09.00- I2.00uur (93/112)
Vanuit uw werkplek omgaan met de
veterinaire literatuur
 ƒ975,—

15 oktober 1993 (93118)

Hi

Veterinaire apotheek I gemengde
praktijk
 ƒ 1.300,-

20, 21 en 22 oktober 1993 (93/77)

6, 7 en 8 december 1993 (93/78)

Cursus 93/77 is volgeboekt.
Diarree bij het paard ƒ 235,-

21 oktober 1993 (93/98)

Zeisterdagen 1993 ƒ1 ()()(),-

25 t/m 29 oktober 1993. Week I (93/82)

I t/m 5 november 1993, Weck 11 (93/83)

8 t/m 12 november 1993, Week lil (93/84)
15
t/m 19 november 1993, Weck IV (93/85)
Case studies interne geneeskunde
gezelschapsdieren
 ƒ 825.—

28 oktober 1993 (93/102)
Hartafwijkingen bij de hond en kat ƒ 375,-

29 oktober 1993 (93/66)
Assistentie voorbereiding en nazorg
operatie patiënt
ƒ 355,-

30 oktober 1993 (93/94)
18 december 1993 (93/95)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Klinische les gezelschapsdieren ƒ 130,-

(Aandoeningen van de neus. Kaakfracturen bij
gezelschapsdieren) 4 november 1993 (93/91)
Symposium 25 jaar heelkunde
iii de Uithof
 ƒ 50,-

4 november 1993 (93/115)
First Amsterdam .Management

Course ƒ1.475,-

5, 6 en 7 november 1993 (93/100)

DEZE CURSUS IS INTERNATIONAAL VAN
OPZET. DE CONGRESTAAL IS DERHALVE
ENGELS.

Bloedonderzoek gezelschapsdieren ƒ 375,-
10 november 1993 (93/92)

Röntgenologisch contrastonderzoek
gezelschapsdieren
 ƒ 370,-

12 november 1993 (93/97)
Assistentie bij gebitsreiniging
gezelschapsdieren ƒ4()0,-

17 november 1993 (93/110)
Aandoeningen wervelkolom hond ƒ400.-

18 november 1993 (93/121)
.Applicaliecursus rundveevoeding 1 / 960.-

24 t/m 26 november 1993 (93\' 122)
Basale tandheelkunde paard ƒ 1.200,-

25 november 1993 (93/111)
Behandeling van kruisbandlelsels ƒ685,-
3 december 1993 (93/116)
17 december 1993 (93/117)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Voortgezelle epidemiologie ƒ 3.250,—

13 t/m 17 december 1993 (93/81)
Workshop probleemgerichte

neurologie ƒ 500,-

15 december 1993 (93/109)

V eterinaire apotheek 11 gemengde
praktijk
 ƒ 2600,-

20.21 en 22 december 1993,
13en I4januari 1993 (93/79)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor dc
wachtlijst is mogelijk.

Kunstmatige inseminatie paard ƒ 2900,-

5 en 6 januari 1994
(93/93)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursus.sen kunt u vinden in onze cursusbrochurc
najaar 1993.

Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskundc
Postbus 85205, 3508 AE UTRECHT.
Telefoon: 030 - 517374. Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van
de ABN 1412.

-ocr page 181-

In hcl kader van de viering van hel 75-jarig be-
staan van dc vakgroep voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong wordt een workshop georga-
niseerd op y cn 10 december 1993 met de titel:
"Interruption of bacterial cycles in animal pro-
duction: related to veterinary public health".

In deze workshop wordt de aandacht voomame-
lijk gericht op de boerderijfase \\ an dc produktie
van veilig voedsel van dierlijke oorsprong. Het
doel van de bijeenkomst is een uitwisseling van
onderzoeksgegevens en praktijkproblemen tus-
sen wetenschappers, praktizerende dierenartsen
en vocdselhygiënisten. Centraal in het pro-
gramma staan de begrippen (jood Veterinary
Practice en Good Hygienic Practice. Een aantal
buitenlandse en Nederlandse sprekers is uitge-
nodigd; Dc workshop zal dan ook worden ge-
houden in hel Engels.

De workshop vindt plaats op het terrein van de
Faculteit der Diergeneeskunde; De kosten be-
dragen ƒ550,-.

Voorlopige programma\'s en inschrijfformulie-
ren kunnen door het bureau Post Academisch
Onderw ij s- D i ergeneesk u nde
(postbus 85.205. 3508 AE Utrecht, tel. 030-
517374. fa.x. 516490) op verztwk worden toege-
zonden.

September

7 Vergadering afdeling Utrecht van dc
KNMvD

7 Nederlands Kampioenschap Kleiduiven-
schieten voor co-assistenlen (de zgn.
Coass-Cup) in Biddinghuizen. Organisa-
tor: Boehringer Ingelheim BV
9 en 14 PAO-D cursus: 93 106 Echografie

Pezen Paard
9cnl5 PAO-D cursus: 93.107 Echografie

Pezen Paard
9 en 16 PAO-D cursus: 93/108 Echografie

Pezen Paard
9cnll januari \'94 PAO-D cursus: 93/124
Echografie Pezen Paard

9 en 12 januari "94 PAO-D cuisus: 93/125

Echografie Pezen Paard
9enl3 januari "94 PAO-D cursus: 93/126
Echografie Pezen Paard

10 PAO-D cursus: 93/87 Basale
Tandheelkunde Hond

11 PAO-D cursus: 93 67 Introductie
Practische Toepassing van Echografie bij
Gezelschapsdieren

10— 11 9th Scientific Meeting of the European
Embryo Transfer Association (AETE).
Lyon (inf.: J.A.H. van Lieshout, tel. 04905-
2444)

14 PAO-D cursus: 93 68 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Thorax
(iezelschapsdieren
14 Ledenvergadering Afdeling Limburg van
de KNMvD in restaurant "De Waever" te
Heythuysen

14 Afdelingsvergadering van de afdeling
Zeeland. 15.(K) uur. Hotel Ameville.
Middelburg

14 Ledenvergadering afdeling Groningen-

Drenthe te Zeegse
14 Ledenvergadering van de afdeling
Limburg van de KNMvD. aanvang 20.30
uur.

1 • «• IM»

14 Najaarsdag Groep Homoeopathisch-wer-
kende Dierenartsen in het Postiljon
"Utrecht-Bunnik". Kosterijland 8 te
Bunnik. tel. 03405-61916. Aanvang 13.30
uur (zie ook pag. 000).

15 Algemene Ledenvergadering (iroep
(ieneeskunde Gezelschapsdieren. Biltsche
Hoek. aanvang 20.00 uur

15 Bestuursvergadering Afdeling Noord-
Brabant van de KNMvD. 14.30 uur.
Paviljoen Molenwijk

15 Ledenvergadering afdeling Noord-Brabant
van de KNMvD, 20.15 uur. paviljoen
Molenwijk

15 Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei, excursie "De Marke" Proefbedrijf
voor Melkveehouding en Milieu (vanaf
14.30 uur).

16 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café "De
Marken\', Dorpsstraat 62. Marken-Binnen)

16 Studiedag "Rundveeziektenbestrijding in
België en Nederland, waar ligt dc grens?\'.
Marnieren Zaal Dierentuin van
Antwerpen, aanvang tien uur \'s morgens
(voor informatie R. Back. fax 05730-
57622).

16 Toets Veterinaire Homoeopathic.
Beatrixgcbouw van het Jaarbeurs-
congrescentrum te Utrecht (tel. 030-
955911). Zie pagina 436.

17 PAO-D cursus: 93/103 Chirurgie
Urinewegen Gezelschapsdieren

21 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag.
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen. Hellcndoom. 20.00 uur

22—24 PAO-D cursus: 93/75 Veterinaire
Apotheek 1 Gezelschapsdieren

22 Vergadering afdeling Zuid-Holland
KNMvD

23 Bijeenkomst Groep Pluimveeweten.schap-
pen

23 Studiedag werkgroep Veterinaire
Aquacultuur, praktijkschool Ocnkerk
(Friesland). palingmcstbedrijfZwaagwest-
einde, forellenkwekerij De Tike. Aanvang
10.00 uur in praktijkschool Oenkerk.
Telefonische aanmelding bij M. M. Blom:
03426-1629.

24 Bezoek dierenartsen, afgestudeerd in 1976
aan CDI-DLO in Lelystad, aanvang 10.00
uur. Het programma omvat onder meer le-
zingen en een rondleiding.

24 4 Symposium on tropical animal health
and production. 09.30-16.10 hours.
Faculty of Veterinary Medicine. Yalelaan
l.De Uithof. Utrecht.

26 (and 3 december) University of Edin-
burgh, Scotland:\'Publish and Develop!\' a
course on the production of newsletters,
annual reports and scientific journals in de-
veloping countries.
(Meer infórnwtie: re-
claclie Tijdschrift voor Diergeneeskumle).

28 PAO-D cursus: 93/69 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

30 Sportdag KNMvD

Oktober

I — 2 Jaarcongres KNMvD

6 PAO-D cursus: 93/104 Enkele Veterinaire
Zoötechnische aspecten van

Pluimveeziekten.

6 Meeting European Society of Veterinary
and Comparative Nutrition (ESVCN) at
the WASVA-congress in Berlin. For infor-
ination: dr. Jacques Debraekeleer.
Secretary, phone (32)-(0) 16-823875, fax
823877.

I

6— 9 Second International Congress of
Orthopaedics in Ungulates in Vienna, cli-
nic of Orthopaedics in Ungulates,
Veterinary University Vienna, Linke
Bahngasse 11. AI030 Vienna, tel. 0222-
71 155-371 DW (fax: 549 DW)
(meer in-
formatie hij redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde).

6-9 Weltcongress WSAVA u. 39.
Jahrcsgang der DVG-FG Kleintierkrank-
heiten. Congress-office: CPO Hanser
GmbH. Schaumburgalle 12, D-IOOO Berlin
19. Tel. (0)30-3053131 (fax: 3057391).

6— 10 Joined conference of the International
Society of Veterinary Ophtalmology
(ISVO) and American College of
Veterinary Ophtalimologists (ACVO),
Windham resort. Scottsdale. Arizona,
USA. Information: Judi Schramm. Cortez
Travel. Phone 09-1-800 854 1029 of dr.
F C. Stades. Phone 030-539411/531695

7— 8 PAO-D cursus: 93/76 Apotheek voor
Assistenten in de Dierenartsenpraktijk

12 PAO-D cursus: 93/70 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Ciezelschaps-
dieren

13 PAO-D cursus: 93/90 Paticntendemon-
stratie (iezelschapsdieren

13 14 PAO-D cursus: 93/101 Fertiliteit
Varken

14 Najaarsbijeenkomst Groep (ieneeskunde
van het Varken, De Uithof, Utrecht

14 PAO-D cursus: 93.112 Laryngoskopie
Paard

14 Najaarsdag Groep Homoeopathisch-wer-
kende Dierenartsen in het Postiljon
\'Utrecht-Bunnik\'. Kosterijland 8 te
Bunnik. telefoon 03405-61916. Aanvang
13.30 uur. (zie ook pagina 571)

15 PAO-D cursus: 93/118 Vanuit uw werk-
plek omgaan met de veterinaire literatuur

18 Themadag \'Voeding en Fertiliteit\', georga-
niseerd door de NRLO-taakgroep Voort-
plantingsonderzoek: VNZ-gebouw te Zeist
van 9.15 tot 16.30 uur. Voor meer informa-
tie dr. ir. B Kemp, telefoon 08370-82539 of
dr. Th.A.M. Kruip, telefoon 03200-73358.

20--22 PAO-D cursus: 93/77 Veterinaire
Apotheek 1 Gemengde Praktijk

21 PAO-D cursus: 93/98 Diarree bij het Paard

24—29 1 Ith. Internat. Symposium of WAVFH.
Bangkok (pag. 1148).

25 AUV-regiovergadering Oost, Postiljon.
Dev enter, aanvang 20.00 uur.

25—29 PAO-D cursus: 93/82 Zeisterdagen
Week 1.

28 AUV-regiovergadering West, Afrit De
Meem, aanvang 20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 93 102 Case Studies
Interne Geneeskunde Gezelschapsdieren.

29 PAO-D cursus: 93/66 Hartafwijkingen bij
dc Hond en Kat

30 PAO-D cursus: 93/94 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

30—31 Congres van AVEPA. de Spaanse
kleinc-huisdierenvereniging. Informatie:
Intcrcongres SA. Valencia. 333-3-la.
08009 Barcelona
(Meer informatie: redac-
tie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

-ocr page 182-

®

Gebrek aan Calcium?

CALOL is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Sanfienstelling

per flacon ä 450 gram:

Calciumchloride 2H2O 180,0 g

Magnesiumchloride 3,6 g

Soyaboonolie 126,0 g

Gedemineraliseerd water 140,4 g

Toepassing en dosering
CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1ste flacon - zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1 ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon - 12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

w

Financieel zeker!

De financiering van een praktijk is specialistisch werk. Door
onze jarenlange ervaring en onze onafhankelijkheid van fi-
nanciële instellingen kunnen wij u van dienst zijn bij het ne-
men van belangrijke beslissingen voor uw toekomst. DIX
&C0 is een adviesbureau voor medici, niet alleen voor een
totaal financieel plan maar ook voor uw verzekeringen en
contracten met de bijbehorende fiscale en juridische aspec-
ten. Daarom strekt onze relatiekring zich uit over het gehele
land.

Voor nadere informatie of een afspraak kunt u ons bellen.

<

Tel 030 - 51 15 20

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Calol

Geef dan de voorkeur aan CALOL!

CALOL bevat als werkzame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds in de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ca-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktief calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is in-
gekapseld In Soyaboonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

ACHTER-
STALLIGE
BETALINGEN

Naarmate de tijd
verstrijkt worden ze
oninbaar en een
bron van ergenis,
nog afgezien van de
financiële nadelen.

Tijdige aanpak
is geboden!

Wij werken
betrouwbaar
en efficiënt.
Vrijblijvend
verstrekken wij u
uitvoerige
informatie.

Bemiddelings- en
Adviesbureau

Valynco BV

Mr. G. J. Teerink

Albrechtlaan 3
1404 AH Bussum
Tel. 02159-42018

-ocr page 183-

Now you \'re

spraying with

DEFENDOG is een effektieve, gebruiksklare
oplossing tegen vlooien en teken op
de hond, die rechtstreeks op de vacht
wordt gesproeid. DEFENDOG heeft
een unieke dubbele werkzaamheid:
het doodt direkt de aanwezige vlooi-
en en het heeft een lange nawerking (tot wel
acht weken na toepassing). DEFENDOG is
\\ effektief, eenvoudig toe te passen, veilig
(geen gevarensymbool) en ekonomisch
in het gebruik. DEFENDOG is uit-
sluitend verkrijgbaar bij de dierenarts.

DEFENDOG

DE ONZICHTBARE BESCHERMENDE FILM TEGEN VLOOIEN EN TEKEN

yübac

-ocr page 184-

Drukke eenmanspraktijk zoekt op korte termijn een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS M/V

Met een grote belangstelling voor de kalverhouderij.

Schriftelijke sollicitaties met uw C.V. gaarne binnen 14 dagen na het verschijnen van dit tijdschrift
richten aan:

D.A.P. THEWI b.v., Postbus 5041, 5004 EA Tilburg.

Dierenartsenpraktijk Heeze is een gemengde praktijk ten zuidoosten van Eindhoven. In verband met
het vertrek van een collega zoeken wij op korte termijn een

DIERENARTS M/V

Gevraagd worden:

- goede contactuele vaardigheden;

- een brede belangstelling.

Wij bieden:

- een plezierige werksfeer;

- interessante baan met (ruim) voldoende vrije tijd;
-salariëring vigs. KNMvD.

Schriftelijke sollicitaties kunt u binnen 14 dagen richten aan G. J. Molenkamp en J. Th. Weeda,
Vondellaan 2a, 5591 CK Heeze.

Gevraagd een

DIERENARTS M/V

in gemengde tweemans-praktijk in Twente.

Enige ervaring en achterwacht strekken tot aanbeveling.

Na gebleken geschiktheid is associatie mogelijk.

Sollicitaties te richten aan redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 30/93.

Gezelschapsdierenpraktijk zoekt per 1 januari a.s. een jong en enthousiast

DIERENARTS M/V

die, bij voorkeur, al enige praktische ervaring heeft opgedaan.

Behalve aan kennis wordt grote waarde gehecht aan actieve dienstverlening en inzet voor dier en
eigenaar. De praktijk bevindt zich in zuidwest Nederland.

Uw brief met c.v. kunt u richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 31/93.

-ocr page 185-

Stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
fironische nierinsufficiëntie is de vedaging van het eiwitgehalte
1 de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
serdheid en de smaak.

Afhankelijk van de ernst van de nierbeschadiging varieert de
ard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
iwitgehalte in de voeding veriaagd dient te worden. Daarom bie-
en wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
en streng beperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
ebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

ngdurige effectiviteit fan het Canine Medium Pmtein dieet in een 6 maanden
trende thuisstudie can WALTHAM*

Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

Als de klinische .symptomen en het bloedon-
:rzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
sening, dan is het
Pedigree* Canine Medium
rotein
dieet geïndiceerd. In dit prakti.sch toe-
tsbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
lergie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
; complete voedingsbehoefte voor een lange
rmijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

eet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
n secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
ir het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
iiaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
|e,s bij WALTHAM* zijn geschiktheid voor een effectieve lange
trmijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval van
ernstige nierbescha-
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-
t\', ceerd. Hierin is het
eiwitgehalte verder
teruggebracht tot
slechts 12% van de
energie. Dit is het
minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaamsfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

Rcfcrcncie I L«ibetscdcr. J L & Neufeld. K W . Effects of Medium Protein Diets in Dogs with Chronic Renal Failure
Waltham Imemationai Symposium on the Nutrition of Small Companion AnimaLs, Proceedings, 1990
•registered trademark

.•WALTHAM®

^edigree® Canine Medium Protein dieet

rherapietrouw staat garant voor
ïffectiviteit op langere termijn

-ocr page 186-

»

_

AKZO SS^^Z

INTERVET NEDERLAND B.V. BOXMEER_ (JÏÏërve^

-ocr page 187-

. 7

V - V

15 SEPTEMBER 1993
DEEL 118, AFLEVERING 18
ISSN ÜÜ4Ü - 7453

ijdschrift

BIBLIOlhtlEK DER

voor

^TRSCHT i

Diergeneeskunde

lts

KONINKLIJKE BEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 188-

De problemen die de gezondheid
von de vorkensstopel in gevaar
brengen, zijn Inmiddels bekend:

• Uit onderzoek is gebleken dat
spoelwormen de oorzaak zijn van
léverafkeuringen en verminderde
groei, v^^ocrdoor hef slachtgewicht
later bereikt wordl.

• Daarnaast kan schurft onrusf en
schuren in de sfal veroorzaken, een
verslecfiterde voederconversie en
huidafwijkingen bij het slachten.

• Bij zeugen kan schurft vaak

mede de oorzaak zijn van een kleiner
aanfal grootgebrachte biggen.

IVOMEC, uw oplossing legen:

- spoelwormen

- knobbeltjeswormen

- rode maagwormen
en

- scfiurftmijfen

- luizen

injectievloeistof
voor biggen
steriele oplossing 0,27%

IVOMEC... do\'s niet gek

O

MSD AGVET

Divisie von Mercl( Stiarp & Oohme B.V.

Postbus 581, 2003 PC Haarlem, telefoon 023 -153153

-ocr page 189-

oer

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 18,15 SEPTEMBER 1993

Van de redaktie

Is de studie diergeneeskunde student-onvriendlijk?; Marrina Schuttert
Post Academisch Onderw ijs in de educatie van dierenartsen; P.H.A. Poll
Een nieuw onderwijsprogramma diergeneeskunde: op weg naar de 21 ste eeuw;
P. van Beukelen. J.J. van /Ve.s en F.J.M. Smulders
Na elf jaar weerterug in Utrecht; S.ü. van den Bergh
Specialisatie in de diergeneeskunde; E. Teske

\'Enkele gedachten over de toekomst van ons beroep\'; E.H. Kampelmacher

CURRICULUM

575

576
578

581
588
594
596

VRAAG EN ANTWOORD

Diarree van het kalf; K. MüUer

STUDENTENREFERATEN

REFERATEN

BOEKBESPREKING

ACTUA

600
600
601
601

BIJ DE VOORPLAAT

In 1994 gaat het nieuwe curriculum
van dc Faculteit Diergeneeskunde
van start. In dit tijdschrift wordt het
nieuwe (en ook het oude) curriculum
door verschillende ogen bezien: 24
pagina\'s interessant leesvoer.

TIACIL OOGDRUPPELS BIJ OOGINFEKTIES

®

I Documentatie op
I aanvraag beschikbaar

yirbac

Die

»middelen

C^ c c

-ocr page 190-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)

Mw. dr. I. van der Gaag

Prof. dr. J. E. van Dijk

Prof dr. G. H. Wentink

Mw. drs. L. M. Overduin

Drs. N. J. G. J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Profdr. E. D. Heller(lsraël)

Dr W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. M. W. Jackwood (Athens. Georgia, U S A.)

Dr. M. F. dc Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster(Utrechl)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Mietl (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

DrJ.Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthovcn)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis. California. U.S.A.)

Prof dr M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, (iermany)

Prof dr. E. J Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York. U.S.A.)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort. France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr 11. W. de Vries(Utrecht)

Prof dr P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

Prof. dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof. dr L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R G.J. M. Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van dc Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor [)iergenceskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-lü. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 11/fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Dc abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbu.s
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100. 3508 AC Utrecht, nr 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V.. Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

All rights reserved

X\'erklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ixjk Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117;31-4). Dc Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen w aarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verv eelvoudigd en/ of openbaar gemaakt, dwir middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ixik. zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents \'Agricultural Biology and Environmental Science
Index-Medicus. Index Veterinarius
\' I "eterinary-Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific .Abstracts).

Prof dr. E. 11. Kampelmacher, voorzitter

Drs. C.W.M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven, penningmeester

Drs. A. Mostert. lid

Drs. W. J. Schoorlemmer. lid

Drs. Dj. P. Teenstra, lid

Drs. S. D. Feitsma, lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T.W. te Giffel. secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond
Mw. drs. S.A. M. Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindiën

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Julianalaan 8-10. Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax 030-511787

KNMvD

ALGEMEEN

\'Ja hoor, we hebben alles met proeven bewezen...\'; Sophie Deleu
Wijziging

Meewerkende echtgenote; 9.000 gulden belastingvrij; L.J. van Roosmaelen

Najaarsdag 1993: beter bekeken

Inhoud Veehouder en Dierenarts

Jaarcongres 1993 Almelo

Enquête onder dierenartsenpraktijken

MEDEDELINGEN ERERAAD
PERSONALIA

PAO - DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

602

603

604
606
606
607
607

605

607

608
609

KONINKLIJKE N K D H R L A N n S E MAATSCHAPPIJ VOOR D I U R G E N E E S K U N t) L:

-ocr page 191-

LtjkeN \\lf\\NAP OVei^lOEMS- va/^L. Ef^-O KtElM

Bovenstaande situatie eeeft misschien aanleiding tot een
moment van reflectie. Er bestaat immers zoiets als een als

zakelijk kwaad. Het moet. En als het dan toch moet,
dan maar goed.

MOVIR-DTO ïs een onderlinge verzekeringsmaatschappij,
gespecialiseerd in arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, met
een premiestelling die gebaseerd is op het specifieke risico
van de door haar verzekerde beroepsgroepen. Wat dat in uw

AfOV7/?-Z) T\'O arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.

Exclusieve zekerheid voor een onderlinge prijs. Soon^oMO^Ï/ÏJo^\'^"\'^\'^\'\'"\'

in het leven. Het afsluiten van een arbeidsongeschiktheids- situatie betekent, rekent uw vertrouwde assurantie-adviseur
verzekering valt derhalve een beetje in de categorie nood- u graag voor.

Mocht u zich liever vooraf willen oriënteren, dan is een
reactie naar onderstaand adres meer dan voldoende om de
voorlichtingsbrochure te ontvangen.

MOVIR-DTO

-ocr page 192-

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de em.st van de nierbeschadiging varieert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding verlaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een streng beperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

mg/dl Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

100

80
60

40

20

III 1 1 1 1 1

u

1 2 4 8 12 16 20 24 28

weken

— Canine Medium Protein dieet
-Zelf bereid eiwitbeperkt dieet

Langdurige effectiviteit van het Canine Medium Protein dieet in een 6 maanden
durende thuisstudie van WALTHAM\'

Als de klini.sche symptomen en het bloedon-
derzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
doening, dan is het
Pedigree" Canine Medium
Protein
dieet geïndiceerd. In dit praktisch toe-
pasbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
energie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
de complete voedingsbehoefte voor een lange
termijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

dieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
van secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
door het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
geaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
dies bij WALTHAM" zijn geschiktheid voor een effectieve lange
termijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval vanj
ernstige nierbescha-i
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-i
ceerd. Hierin is hetj
eiwitgehalte verder
I
teruggebracht tot
slechts 12% van de
energie. Dit is het
minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaamsfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

Rcfpfcncie: I Leibciscder, J L. & Ncufeld. K W . Effccts of Medium Protein Diets in Dogs with Chronic Renal Failure.
Waltham InienuHonal Symposiunt on ihe Nutrition of Small Companion AnimaLs. Proceedings, 1990
•registered trademark

stap voor stap omlaag

Pedigree® Canine Medium Protein dieet

Therapietrouw staat garant voor
effectiviteit op langere termijn

m

k* WALTHAM®

THI WOUkD-t lIADIHtt AUTHOHtTT

whiskas;

-ocr page 193-

deze trouwe viervoeters
hebben geen last meer van

oorontsteking

dankzij Panolog

Panolog druppelbare zalf is dankzij de unieke
plastibase het produkt voor de behandeling van
die aandoeningen die een langdurig kontakt van
het middel met de infektie vereisen. Panolog
werkt anti-inflammatoir, antipruritisch, antibak-
terieel en antimycotisch en is uitermate geschi\'^t
voor de behandeling van Otitis externa, anaal-
klierontsteking, interdigitale cystes en dermatitis.

Ciba Anima! Health: na gezondheid
de beste oplossing.

Panolog bevat per ml. triamcinolonacetonide
1.0 mg, neomyinesulfaat 2.5 mg, thiostrepton
2500 I.E. en nystatine 100000 I.E.

Raadpleeg bijsluiter voor gebruik. NL 5262.

f
\\

l

Animal Health Division

Postbus1048, 4700 BA Roosendaal. Telefoon 01650 - 97305, Fax 01650 - 59605.

-ocr page 194-

Snel en veilig

Bij de bestrijding van coccidiose
kunt u vertrouwen op de unieke ei-
genschappen van Baycox. Baycox
dient u toe via het drinkwater; dil
maakt een individuele aanpak van
het coccidiose probleem mogelijk
Afgestemd op de specifieke bedrijfs-
situatie. Vier eigenschappen maken
Baycox tot een uniek produkt:

3. BAYCOX IS VEILIG

Baycox heeft een grote therapeutic
sche breedte; een 10-voudige over-
dosering geeft geen problemen. Er is
geen negatieve invloed op groei en
voederconversie.

4. BAYCOX BEVORDERT DE
IMMUNITEITSOPBOUW

Baycox bevordert de immuniteitsop-
bouw; de beschermende werking te-
gen coccidiose blijft tot 14 dagen na
het einde van de behandeling aanwe-
zig.

Baycox is verenigbaar met alle
gangbare antibiotica en veevoeder-
additieven. Baycox combineert een
uniek werkingsmechanisme met een
unieke veiligheid.

BAYCOX VAN BAYER

Bayer

-ocr page 195-

■ I I ihji

VAN DE REDACTIE

Dit thema-niimnier van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde gaat in op de verschillende facetten van het nieuwe
curriculum van de Faculteit Diergeneeskunde. Het is de bedoeling dat dit curriculum in 1994 van start gaat.
\'Curriculum\' is de voorgeschreven opzet van de studie, in dit geval de opleiding tot dierenarts. Het ligt voor de hand
dat een dergelijk programma regelmatig wordt bijgestuurd, aangezien de afgestudeerden worden geacht klaar te
zijn voor de taken die hen wachten in de inaatschappij, die voortdurend in beweging is.

Men hoeft er de kranten en tijdschriften maar op na te slaan: De diergezondheidsproblematiek als onderdeel van de
veranderende veehouderij vraagt voortdurend om bijstelling van de werkwijze van de dierenarts. Het landbouwbe-
drijfsleven en de kritische consument volgen met belangstelling de veranderende houding van onze beroepsgroep.
Er worden meer en meer eisen gesteld aan de manier waarop landbouwprodukten tot stand komen en hoe de dieren
worden behandeld.

Ook de gezelschapsdierensector is voortdurend aan veranderingen onderhevig. De belangrijkste recente ontwikke-
ling in deze sector is de erkenning van veterinaire specialismen, een term die langzatnerhand gewoon begint te klin-
ken. We mogen met recht trots zijn, dat de beroepsgroep deze ontwikkeling zelf van de grond heeft getild.
Het bijstellen van het onderwijsprogramma is getnakkelijker gezegd dan gedaan. Men krijgt enig idee van de om-
vang van dit project bij het lezen van de verschillende artikelen.

Men is bij de aanpassing dan ook niet over één nacht ijs gegaan. De werkwijze was zorgvuldig en heeft de nodige
tijd gevergd.

Behalve toelichtingen op het hele proces en de uitkomsten daarvan treft de lezer tevens de toespraak aan, die
prof.dr S.G. van den Bergh hield op de Jaarvergadering van de KNMvD in 1992. Zijn visie op de samenwerking en
het overleg met de KNMvD, mede gezien in historisch perspectief, past naar de inening van de redactie zo goed in
dit thema-nummer, dat de eerder geplande publikatie werd uitgesteld. Verineld zij dat de foto\'s over het onderwijs in
willekeurige volgorde zijn geplaatst en betrekking hebben op het onderwijs aan de faculteit in het algemeen.

De Hoofdredactie

575

TIJDSCHRIFT VOOR DILROENFESKUNOF, DEEL 118, AFLF; VERING 18, 1993

-ocr page 196-

IS DE STUDIE DIERGENEESKUNDE STUDENT-
ONVRIENDELIJK?

Marrina Schuttert\'\'

De Faculteit Diergeneeskunde staat
op de drempel van een nieuw en be-
ter curriculum, dat meer moet in-
spelen op de wensen van de studen-
ten en de praktijk. Het studie-
programma moet beter voldoen aan
de eisen van de moderne tijd, met als
rode draad het vergroten van het
probleemoplossend vermogen van
de studenten. Tevens moet de oplei-
ding een meer wetenschappelijk ka-
rakter krijgen. Is de \'oude\' studie
diergeneeskunde, nu nog in gebruik,
dan zo student-on-
vriendelijk, niet
toegesneden op de
praktijk of te ou-
derwets? Levert
^Ü jonge dieren-
artsen af die onvol-
doende vaardig
zijn in het oplossen
van problemen? is
het een beroepsop-
leiding?

Deze vragen kan ik.
korte tijd na mijn af-
studeren aan de
Faculteit, slechts
beantwoorden door
uit te gaan van mijn
eigen verwachtin-
gen, ervaringen en
belevenissen tijdens
een acht-jarige stu-
die diergeneeskun-
de,

In 1985 begonnen,
had ik te maken met
de twee-fasen-struc-
tuur. De doctorale
fase, waarvan ge-
zegd wordt dat die
in vier jaar afgelegd
kan worden, duurde
vijf en een halfjaar.
Deze fase mocht
toen nog zes jaar in
beslag nemen, inmiddels is deze ter-
mijn teruggebracht tot vijfjaar. De eer-
ste fase, afgesloten door het behalen
van het doctoraal, wordt vrijwel zon-
der uitzondering gevolgd door de

\' yoormalig studente Diergeneeskunde
tweede: vijfde jaar en co-assistent-
schappen. Deze fase mag twee en een
halfjaar duren en is bijna niet in min-
der tijd te voltooien.
Een terugblik leert dat ik bij aanvang
van de studie zeker verwachtingen
had, misschien zelfs idealen. De
\'Vlimmen-mythe\' vierde hoogtij en al
vervaagde deze gaandeweg de studie,
toch werd zij in stand gehouden. Het is
niet voor niets dat bijna alle (eerste-
jaars-)studenten diergeneeskunde, dus
ook ik, ooit prakticus hopen te worden.

Eenmaal afgestudeerd blijkt de prak-
tijk overigens voor een niet onaanzien-
lijke groep, waartoe ik tot op heden
nog niet behoor, niet zaligmakend te
zijn.

Ik begon de studie dus met het doel
ooit grote-huisdierenprakticus te wor-
den. Ik wilde een vrij beroep leren,
misschien wel een ambacht, met een
grote mate van zelfstandigheid en va-
riatie en waarbij men zowel met dieren
als met mensen omgaat.

TRIMESTERS

In de eerste jaren van de studie moet
dus al snel een teleurstelling geïncas-
seerd worden: de omgang met mensen
is er ruimschoots, maar die met dieren
is helaas zeer beperkt en meestal ge-
huld in formaline-
dampen. Anatomie
leek mij in die eerste
jaren echter één van
de weinige vakken,
die later in de praktijk
misschien van enig
nut konden zijn.
Vele andere vakken
waren, niet in de laat-
ste plaats door hun
omvang, slechts een
aanslag op de nacht-
rust in de tentamenpe-
riodes.

Elk trimester wordt
namelijk afgesloten
met een tentamenpe-
riode van enkele we-
ken. Deze periode is
op te vatten als een
soort climax of apo-
theose van een trimes-
ter lang colleges en
verplichte practica,
maar ook lanterfan-
ten, uitslapen en Vet-
Inns. Een trimester,
waarin slechts een mi-
nimale studie-inspan-
ning werd geleverd
kan door keihard
blokken in de tenta-
menperiode toch nog
succesvol worden.
Heeft men ondanks
deze eindsprint gefaald, dan is er altijd
nog de herkansingsperiode in augustus
met gedeeltelijke opoffering van de
zomervakantie.

De diergeneeskunde-student wordt ge-
acht over een enorme hoeveelheid fei-

-ocr page 197-

tenkennis te beschikken. Veel van
deze feiten lijken achteraf slechts bal-
last te zijn, terwijl een ander deel, mis-
schien onbewust, de solide basis is
voor meer praktische en bruikbare
kennis, later in de studie op te doen.
Dat dc studie diergeneeskunde als één
van dc zwaarste studies in Nederland
te boek staat is mijn inziens vooral een
gevolg van de hoeveelheid stof die
verwerkt moet worden en niet van de
moeilijkheidsgraad ervan.
Toch is er nog voldoende ruimte voor
activiteiten buiten de studie dierge-
neeskunde. Ook ik heb volop van de
gelegenheid gebruik gemaakt mij te
ontwikkelen buiten het puur vaktech-
nische veterinaire gebied. Een vak \'so-
ciale vaardigheden\' is niet in het curri-
culum opgenomen, dus dit soort
kennis doet ieder voor zich op.
Sommigen interpreteren dit als \'curri-
culum vitae-building\' of het vergroten
van de netto toegevoegde waarde, sug-
gererend dat een grotere kans op een
baan de reden zou zijn om activiteiten
buiten de studie te ontplooien. Ik wil
echter benadrukken dat het simpelweg
leuk is en dat door het verzetten van de
geest, de motivatie voor de studie veel
beter op peil gehouden wordt.

L i.l.lL i. J L J1

Verandering van spijs doet eten en bij
een gemiddelde studieduur van acht
jaar is het geen overbodige luxe, af en
toe af te wijken van het traditionele ve-
terinaire menu.

TWEEDE FASE

Het behalen van het doctoraal examen
geeft weliswaar recht op de titel docto-
randus, maar het doel -\'praktijk doen\'-
is hiermee nog geenszins bereikt. Dc
tweede fase moet nog afgelegd wor-
den.

Het prettige van de tweede fase is, dat
iedereen weer met een schone lei be-
gint: allen gezamenlijk op weg naar de
eindstreep. Het eerste gedeelte van de
tweede fase bestaat uit het roemruchte
vijfde jaar en betekent een half jaar
lang verplicht colleges lopen. Elke
ochtend om half negen zetten de vijf-
dejaars de benodigde handtekeningen,
anders mogen ze geen examen afleg-
gen. Dit is een situatie, waaraan men
langzamerhand ontwend is, omdat het
lopen van colleges gaandeweg de eer-
ste fase meer uitzondering dan regel
wordt.

Aan het eind van het vijfde jaar -voor
velen het zesde of het zevende- doen
de studenten hun dierenarts-l-examen.

na de co-assistentschappcn gevolgd
door het dierenarts-II-examen.
Ik vind het vijfde jaar een prettig en
leerzaam jaar. Alle theoretische kennis
opgedaan in de eerste fase passeert nog
eens in snel tempo de revue, maar wel
op meer praktische leest geschoeid:
diagnose, therapie en prognose. Voor
het eerst tijdens de studie kon ik een
bevredigend \'dierenartsenantwoord\'
geven, als er tijdens een verjaardag ge-
vraagd werd naar de kwaal van een
zieke hond. Uiteraard is het chirurgie-
practicum -met als klap op de vuurpijl
het opereren van een levende big- een
hoogtepunt.

Na het behalen van het dierenarts-I-
examen mag men eindelijk beginnen
aan de co-assistentschappen op de kli-
nieken. Tegen de co-assistenten keek
iedereen op, aangezien zij al bijna die-
renarts waren.

Maar ineens loopje zelf in een co-as-
sistentenpakje, heel trots met veel te
wijde pijpen. De uniformen hebben de
mode niet helemaal gevolgd, maar ze
werken nog steeds.

Dc eerste keer datje dienst hebt, ben je
teleurgesteld dat je niet gebeld wordt.
Overdag loopje rond als een spons om
nog zoveel mogelijk kennis te absor-

-ocr page 198-

beren. Het is immers de laatste gele-
genheid om nog fouten te maken en
vragen te stellen, voordat je zelfstan-
dig op pad gaat als prakticus.
\'s Avonds val je uitgeblust op de bank
in slaap. Je hoort achteraf van mede-
studenten, dat co-assistenten alleen
maar over de co-schappen kunnen pra-
ten.

Deze \'way-of-life\' went gelukkig
weer en het duurt niet lang of aller-
hande activiteiten buiten de klinieken
zijn een welkome afwisseling en uit-
laatklep.

KIEZEN

Tijdens het laatste halve jaar van de
co-assistentschappen kan er eindelijk -
voor het eerst in de studie - gekozen
worden tussen de beide differentiatie-
richtingen.

Velen kiezen de differentiatie Gezel-
schapsdieren om zoveel mogelijk kli-
nisch bezig te zijn. Deze differentiatie-
fase speelt zich inderdaad op de
kliniek voor Gezelschapsdieren af,
maar het accent ligt wel vrij sterk op de
tweedelijns diergeneeskunde.
Van mijn keuze, differentiatie Land-
bouwhuisdieren, heb ik geen moment
spijt gehad. Het is misschien wel veel
gegoochel achter de computer - in te-
genstelling tot het genezen van zieke
dieren- maar de kennis van bedrijfs-
diergeneeskunde rund en varken blijkt
zeer waardevol. Mijns inziens is deze
kennis voor de landbouwhuisdieren,
dan wel gemengde prakticus zelfs on-
misbaar.

Temgkijkend op de studie diergenees-
kunde heb ik toch duidelijk het gevoel
een beroep geleerd te hebben: \'het be-
roep dierenarts\'. Wetenschappelijk
voel ik mij een stuk minder sterk on-
derlegd, wat ik voor mij persoonlijk
niet als een groot bezwaar zie.

Velen komen naar Utrecht met de
wens om prakticus te worden (en wor-
den dat uiteindelijk ook). De theoreti-
sche basis hiervoor is zeker aanwezig,
al is de vertaalslag naar de praktijk nog
niet optimaal. De link met de praktijk
is mijns inziens helaas af en toe ver te
zoeken in het Utrechtse, maar dit geldt
hoogstwaarschijnlijk ook vice versa...
Terugkomend op de vragen die ik aan
het begin van dit artikel heb gesteld:
Afgaande op mijn eigen ervaringen is
het huidige curriculum niet student-
onvriendelijk noch sterk verouderd, al
zou de hoeveelheid vereiste feitenken-
nis teruggeschroefd moeten worden.
Men kan niet overal alles van weten.

Over het onvoldoende voeling hebben
met de praktijk heb ik al het één en an-
der gezegd, maar hier moet mij ook
van het hart dat de verantwoordelijk-
heid voor een deel bij de studenten zelf
zou moeten liggen. Je kunt als student
niet verwachten dat de praktijk in al
zijn aspecten in dc collegezaal voorge-
schoteld wordt. De beste leermethode
is nog altijd zelf kijken wat er te koop
is.

Daarentegen word de student gedu-
rende de hele studie aan het handje ge-
houden, zodat men niet gewend is zelf
initiatieven te nemen. Mede daarom is
het nuttig activiteiten buiten de studie
te ondernemen en ervaringen op te
doen binnen verenigingen, besturen,
werkgroepen en commissies. Ook op
de faculteit is er op dit gebied genoeg
liefdewerk te verrichten. De student
mag tegenwoordig meepraten, het is
de bedoeling dat hiervan gebruik
wordt gemaakt.

Ik noem nog eens het opdoen van so-
ciale vaardigheden. Bij een niet onaan-
zienlijke groep zijn ze slechts rudi-
mentair aanwezig en worden zeker in
het huidige curriculum niet geculti-
veerd. Dat sociale disciplines, zoals
ethiek meer plaats krijgen in het
nieuwe curriculum is heel positief
De ontwikkeling en training van het
probleemoplossend vermogen zijn tij-
dens de studie inderdaad minimaal,
maar indien men over een gedegen
theoretische basis beschikt mag het
oplossen van een probleem - na oefe-
ning en ervaring- in de praktijk niet al
te veel moeilijkheden opleveren. Dat
in het nieuwe curriculum dit vermogen
reeds tijdens de studie getraind wordt
is echter alleen maar toe te juichen.
Over mijn verwachtingen van het
nieuwe curriculum kan ik slechts op-
merken; \'Jammer dat ik het zelf niet
meer kan volgen\'.

POST ACADEMISCH ONDERWIJS IN DE EDUCATIE
VAN DIERENARTSEN

P.H.A. PolP

SAMENVATTING
Na- en bijscholing zijn in de Neder-
landse diergeneeskunde activiteiten
die een lange traditie kennen. Een
geleidelijk proces heeft in het laatste
decennium een formele, centrale
plaats gevonden in de vorm van de
Stichting Post Academisch Onder-
wijs-Diergeneeskunde. Een kort his-
torisch overzicht, een beschrijving
van de huidige situatie en een blik in
de toekomst worden gegeven.

GESCHIEDENIS-OVERZICHT
Het PAO is sinds 1 november 1985

\' Directeur Post .Academisch Ondervi ijs- Diergenees-
kunde
formeel geregeld met de oprichting
van het Orgaan Post Academisch
Onderwijs-Diergeneeskunde, maar
kent via andere kanalen een veel lan-
gere traditie. De beroepsgroep is zich
kennelijk al sinds mensenheugenis be-
wust geweest van de wenselijkheid èn
de noodzaak van het op peil houden en
aanvullen van de, tijdens de universi-
taire studie verworven, kennis. Zo
wordt in 1903 (!), tijdens de 44ste al-
gemene vergadering van de Maat-
schappij ter bevordering van de Vee-
artsenijkunde in Nederland, een
voorstel van de afdeling Friesland be-
handeld: \'dat de Maatschappij bij de
regering moet aandringen op het geven
van vervolgcursussen ten behoeve van
veeartsen\'. Het voorstel wordt overi-
gens verworpen. Toch wordt in 1905
door de voorzitter van de Maatschap-
pij in zijn jaarrede voor vervolgonder-
wijs gepleit; in 1906 wordt bij wijze
van proef een rijkssubsidie toegekend
en in 1907 de eerste vervolgcursus ge-
geven in Leeuwarden. In 1914 wordt
de subsidie ingetrokken; in 1918 star-
ten (ongesubsidieerde) vervolgcursus-
sen in de Veeartsenijkundige Hoge-
school, waarbij van de cursisten een
bijdrage in de onkosten wordt ver-
langd. In 1932 besluit de Maatschappij
voor Diergeneeskunde een Commissie
voor het onderzoek van de mogelijk-

-ocr page 199-

heid van post-universitair onderwijs in
te stellen. Van 1936 tot 1969 wordt
elke drie Jaar (uitgezonderd 1945 en
1954) een Veterinaire Week met een
duur van drie dagen georganiseerd.
Ook in afdelingen en groepen bestaat
een lange traditie van kennisover-
dracht via inleidingen en discussies,
terwijl de informele kennisoverdracht
een niet onbelangrijke rol speelde en
nog speelt. Vrijwel iedere dierenarts
kent de gesprekken die beginnen met
\'ik had laatst een geval...\' of\'hoe doe
jij eigenlijk....?\'.

Na de tweede wereldoorlog ontstaat er
een explosieve toename van kennis en
kunde in de medisch-biologische we-
tenschappen en hun toepassingsgebie-
den, waaronder de diergeneeskundige
beroepsuitoefening. Vaccins, antibio-
tica, anthelmintica en anti-protozaire
middelen brengen een omwenteling
teweeg in de bestrijding van infectie-
ziekten; anesthesie wordt, evenals de
radiologie een vakgebied dat de chi-
rurgie ongekende mogelijkheden
biedt; de chirurgische technieken zelf
ontwikkelen zich stormachtig; de in-
terne geneeskunde wordt, mede door
de fascinerende toename van laborato-
rium-mogelijkheden een zeer divers
terrein met een enonne toename van
diagnostische en therapeutische moge-
lijkheden; en zo kan tnen voor alle de-
len van de diergeneeskunde een toe-
name in diepgang èn volume zien. Het
is dus duidelijk dat het kennis-pakket,
op enig rnoment aanwezig tijdens het
afstuderen, niet voldoende was otn de
gehele actieve periode \'mee te doen\' in
beide betekenissen van de uitdrukking.
Op 29 september 1972 wordt, als re-
sultaat van overleg tussen het Hoofd-
bestuur van de KNMvD en het Dage-
lijks Bestuur van de Faculteit der
Diergeneeskunde een Voorbereidings-
commissie PAO-D ingesteld, die tot
taak heeft de inrichting van het PAO te
bestuderen. Tijdens de zittingsperiode
1974-1975 van de Tweede Kamer
wordt een voorontwerp van een be-
sluit, houdende uitvoering van de arti-
kelen 143bis en 143ter van de Wet op
Wetenschappelijk Onderwijs (regeling
postacademisch onderwijs) gepubli-
ceerd. Op 1 november 1985 wordt het
Orgaan Post Academisch Onderwijs-
Diergeneeskunde opgericht.
Ondanks een gecompliceerde start
blijkt al snel dat in de behoefte aan bij-
en nascholing via de ontwikkelde
structuur kan worden voldaan; in de
loop der jaren neemt deze behoefte toe,
zoals uit onderstaande grafieken blijkt.

De kolommen, gemerkt 0.5 x 1993* en
1993*, vertegenwoordigen respectie-
velijk de gerealiseerde aantallen in het
eerste halQaar 1993 en de daarop geba-
seerde prognose voor het hele jaar.
Om de cursusprogramma\'s tot stand te
laten komen en de kwaliteit te bewa-
ken kent het Orgaan PAO-D twee, el-
kaar aanvullende en versterkende,
structuren: het Algemeen Bestuur en
Vaste Commissies, respectievelijk
voor de sectoren Produktiedieren,
Gezelschapsdieren en Volksgezond-

co
<\\j

130
120-
110
100
90
80 ^
70
60-
50
40
30-
20-
10-
0

\' 1990 I 1992 I 1993\'

1989 1991 0 5x1993\'

heid. Deze commissies vergaderen
twee maal per jaar met de staf van het
bureau om te komen tot een aantrekke-
lijk en verantwoord cursusprogramma.
In de Vaste Commissies zijn de infor-
matie-aanbieders, zoals Faculteit der
Diergeneeskunde, Stichting Gezond-
heidszorg voor Dieren, Stichting Cen-
traal Diergeneeskundig Instituut en de
informatie-afnemers, zoals de Groepen
van de KNMvD vertegenwoordigd.
Op I januari 1991 wordt het Orgaan
PAO-D geprivatiseerd en de Stichting

OJ
O

<D
00

O
(O

s

§

lO
Ui

5

1988

1987

AANTAL CURSUSSEN

§

lO

3000

CM

o>
CM

2000

(O

o>
co

CM

1988

1990

1993*

1991

1987

1000-

1992

1989

0.5x1993*

AANTAL CURSISTEN

-ocr page 200-

■ 1 I

Post Academisch Onderwijs-Dierge-
neeskunde opgericht. De structuur en
de werkwijze blijven vrijwel gelijk;
echter, de subsidieregeling vervalt zo-
dat de cursussen financieel self-sup-
porting moeten zijn.

STATUS QUO

Op dit moment heeft de Stichting een
Algemeen Bestuur waarin de volgende
instellingen vertegenwoordigd zijn:

- de Faculteit der Diergeneeskunde

- de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor
Diergeneeskunde

- de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren

- de Veterinaire Hoofdinspectie van
de Volksgezondheid, ministerie van
Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur.

- de Veterinaire Dienst, ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij

- de Stichting Centraal
Diergeneeskundig Instituut

Het Algemeen Bestuur heeft een
Dagelijks Bestuur benoemd bestaande
uit de volgende personen:

- Prof dr. J. Gajentaan, voorzitter

- Dr. Tj. Jorna, secretaris

- Drs. F.H. Pluimers, penningmees-
ter.

De uitvoering van de werkzaamheden
wordt verzorgd door het bureau be-
staande uit:

- Dr. P.H.A. Poll, directeur

- Mevr. E. Lasterie-Prins, cursusma-
nager

- J. Boon, cursusadministratie

- Mevr. R. Bikha, administratief me-
dewerkster.

Elk halfjaar wordt, na raadpleging van
de eerder genoemde Vaste Commis-
sies, een cursusprogramma samenge-
steld en via een programmaboekje aan
alle Nederlandse dierenartsen bekend
gemaakt. In het programma wordt ge-
tracht een evenwichtig aanbod te ver-
borgen voor de drie deelgebieden: pro-
ductiedieren, gezelschapsdieren en
volksgezondheid. In 1992 werden 92
cursussen verzorgd met 2342 deelne-
mers; de prognose voor 1993 is onge-
veer 120 cursussen met 2500 deelne-
mers. Op een beroepsgroep met
ongeveer 3500 actieve beoefenaren in
alle sectoren is dat een zeer hoog parti-
cipatie-percentage, waarbij overigens
wel bedacht moet worden dat vrij veel
dierenartsen meerdere cursussen per
jaar bezoeken en andere dus niet aan
PAO in deze vorm deelnemen. Andere
vormen van na- en bijscholing voldoen
kennelijk aan hun behoeften.

DE TOEKOMST

Uitgaande van het nog steeds geldende
standpunt dat het kennispakket, aan-
wezig tijdens het afstuderen, niet vol-
doende is om de gehele actieve periode
\'mee te doen\' moet de taak van het
PAO worden beschreven voor de ko-
mende periode. Dc aanstaande her-
structurering van het curriculum van
de Faculteit der Diergeneeskunde
speelt daarbij een grote rol. Deze her-
structurering heeft als basisprincipe
dat uitputtende feitenkennis niet in zes
jaar aan studenten is bij te brengen, zo-
dat \'leren leren\' en \'leren vinden\' als
hoofdmotief in de opleiding zal gel-
den. In een ambachtelijk beroep als de
diergeneeskundige praktijkuitoefe-
ning leidt dit noodzakelijkerwijs tot la-
cunes, die zich snel kunnen manifeste-
ren. De laatste jaren is binnen het
PAO-D al enige ervaring met een der-
gelijke situatie en een mogelijke op-
lossing: \'Heroriëntatie op de gezel-
schapsdierenpraktijk\', \'Praktische anes-
thesie paard\', \'Praktische anesthesie
gezelschapsdieren\' zijn modellen die
goed (kunnen) functioneren. Men kan
zich voorstellen dat via PAO applica-
tie-modules worden aangeboden die
op meerdere specifieke situaties wor-

-ocr page 201-

mycofarm doet meer

IN EEN REEKS ARTIKELEN BESPREEKT MYCOFARM

EEN AANTAL ONDERWERPEN TOEGESPITST OP KLEINE HUISDIEREN

Entschema voor de hond

-ocr page 202-

MYCOFARM DOET DUS MEER!

Mycofarm Nederland B.V. De Bilt, telefoon 030 - 212800

y^Mycofarm mmm

OOG VOOR DE PRAKTIJK

-ocr page 203-

den toegesneden; op zo\'n activiteit is
de term \'na\'-schoiing van toepassing.
Een ander aspect is dat universitair
verworven kennis in de loop der jaren
kan vervagen èn verouderen; voor in-
genieurs wordt een halfwaarde tijd van
vijfjaar gehanteerd. Waarschijnlijk zal
dit voor dierenartsen niet veel anders
zijn. Voor deze situatie dient het PAO
cursussen aan te bieden die bestaande
kennis weer georganiseerd \'op de rij\'
zet en actualiseert naar de nieuwste in-
zichten; delen van het reguliere curri-
culum kunnen wellicht voor dit doel
worden aangewend.
Hier is de term \'bij\'-scholing van toe-
passing.

Beide activiteiten kunnen ook binnen
programma\'s parallel worden uitge-
voerd: een goed voorbeeld is het op dit
moment lopende project rond de vete-
rinaire apotheek. Bestaande kennis
wordt naar de oppervlakte gehaald,
terwijl nieuwe inzichten worden aan-
geboden. Gewapend met moderne
kennis van zaken kan de praktizerende
dierenarts zijn/haar apotheek naar de
eisen van de tijd laten functioneren.

Een boeiende nieuwe ontwikkeling is
het tot stand brengen van internatio-
nale contacten in de PAO-cursussen.
Op bescheiden schaal zijn buiten-
landse sprekers betrokken bij het pro-
gramma, terwijl verdere mogelijkhe-
den om cursussen gezamenlijk te
presenteren worden onderzocht. Ge-
sprekken hierover hebben plaats met
de Faculteit voor Diergeneeskunde in
Gent en het Royal Veterinary College
in London. Met de European School
for Advanced Veterinay Studies is een
principe-overeenkomst gesloten over
gezamenlijke organisatie van cursus-
sen uit hun programma die in Neder-
land gehouden worden.

Samenvattend kan worden gesteld dat
het Post Academisch Onderwijs een
essentiële rol zal blijven spelen door
de Nederlandse diergeneeskunde de
instrumenten aan te reiken die, gezien
de snel veranderende kennis en kunde,
voor een goed functioneren noodzake-
lijk zijn.

EEN NIEUW ONDERWIJSPROGRAMMA DIERGE-
NEESKUNDE: OP WEG NAAR DE 21STE EEUW

P. van Beukelen\'\', J.J. van Nes^ en F.J.M. Smulders^

INLEIDING

In 1982 is het onderwijsprogramma
Diergeneeskunde in het kader van de
Wet Tweefasenstructuur ingevoerd.
Sindsdien heeft het slechts marginale
aanpassingen ondergaan, terwijl er de
afgelopen 10 jaar binnen de veterinaire
wereld veel ontwikkelingen hebben
plaatsgevonden, zowel op het gebied
van het wetenschappelijk onderzoek
als in het beroepsveld. Als stilstand in
het algemeen achteruitgaan betekent,
dan is dat zeker van toepassing op het
onderwijs, waar men eigenlijk voorop
moet lopen en alert en continu moet
anticiperen op de ontwikkelingen.
Daarom zijn binnen de faculteit enige
tijd geleden de voorbereidingen voor
een ingrijpende vernieuwing van het
onderwijsprogramma in gang gezet. In
dit artikel wordt een overzicht gegeven
van doelstellingen en uitgangspunten
voor het nieuwe curriculum en wordt
een aantal concrete voorstellen, in het
verlengde van deze uitgangspunten,
toegelicht. Eerst wordt een korte be-

\' Dr. P. van Beukt\'len. hoofd Onderwijszaken.

Faculteit der Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht.
- Dr. J.J. van Nes. Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren. voorzitter S.4C\' {Studiecommissie
.Aanpassing Curriculum). Faculteit der Diergenees-
kunde. Universiteit Utrecht.
^ Dr F.J.M. Smulders. Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong, voorzitter CC (Curriculum
Commissie). Faculteit der Diergeneeskunde. Univer-
siteit Utrecht.

schrijving van kenmerken en samen-
stelling van het huidige onderwijspro-
gramma gegeven, aangezien dit
slechts bekend is bij de collegae die na
1981 zijn begonnen met hun studie.
Vervolgens worden de diverse rede-
nen voor de onderwijsvernieuwing en
dc uitgangspunten waarop het nieuwe
curriculum is gebaseerd, beschreven.
Tot besluit wordt een aantal voorbeel-
den gegeven van de uitwerking van
deze uitgangspunten in concrete vak-
ken.

KENMERKEN VAN HET HUIDIGE
CURRICULUM

Het huidige curriculum (tabel I) is ge-
kenmerkt door (2):

- een le fase van 4 jaar, bestaande uit
een propaedeuse, 1 jaar, en een doc-
toraal, 3 jaar, waarin de normale
bouw en functie en de afwijkingen
daarvan geïntegreerd (d.w.z. dier-
soort- en discipline-overschrijdend)
gegeven worden.

- een propaedeuse die beoogt selectief
en representatief (voor de verdere
studie en voor de latere beroepsuit-
oefening) te zijn.

- een doctoraal gedeelte met studie-
onderdelen die expliciet weten-
schappelijk gericht (Methodologie
en Statistiek; Scriptie) en maat-
schappelijk gericht zijn (Dierge-
neeskunde en Samenleving; Alge-
mene Agrarische Economie, Veteri-
naire Wetskennis; Kennismaking
met de diverse sectoren van de be-
roepsuitoefening).

- een le fase waarin bijna alle vakken
voor het grootste deel worden gege-
ven in de vorm van hoorcolleges
(HC) en practica (PR). De omvang
van elk vak wordt weergegeven in
studie-belastingsuren (SBU\'s). Het
aantal SBU\'s wordt berekend door
de diverse onderwijsvormen te voor-
zien van een vermenigvuldigings-
factor.

Voor elk hoorcollege wordt bijv.
2,75 SBU gerekend, waarbij de stu-
dent wordt geacht in de extra uren
bezig te zijn met de college- en ten-
tamenvoorbereiding. Voor ieder uur
practicum daarentegen wordt slechts
1,25 SBU berekend, zodat een prac-
ticummiddag voor 3,75 SBU wordt
opgevoerd. Een vak dat bestaat uit
10 hoorcolleges (27,50 SBU) en 10
practica (37,50 SBU) kent voor de
gemiddelde student dus een zwaarte
van 65 SBU\'s.

- een 2e fase van 2 jaar, die bestaat uit
een theoretisch deel (6 maanden),
een uniform coschap (30 weken) en
een gedifferentieerd co-schap (24 a
28 weken).

Het theoretisch gedeelte betreft

TLIDSCHRIH voor DlKRCiKNbKSKUNIH-:, D H H I. 118, A F L K V h R I N (i 18, 1993

L

581

-ocr page 204-

>

-n

m
<

m

70

Eenlejaar
vakken HC

PR

wc SBL

Tweede jaar
vakken HC

PR

wc

SBL

derdejaar

vakken HC

PR

wc

SBU

vierdejaar
vakken

HC

PR

wc

SBU

\\\'ijfdejaar

vakken HC PR CD

SBt

posldoctoraal: a- uniform co-schap
vakken weken

SBL

celbiologie X

83

wetenschaps-

Diagnostiek X

X

X

342

VVDO

X

X

EXC

256

gezelschapsdieren X

227

anaesthesiologie 1

40

histologie X

X

115

filosofie X

30

klinische

bewegingsstelsel X

X

227

methodologie.

laboratorium

pathologie 3

X

X

DEM

90

heelkunde X

198

verloskunde 3

120

digestie X

X

275

statistiek X

X

53

röntgen

40

embryologie X

X

110

diervoeding

X

X

61

chirurgie cn ver-

röntgenologie 1

biochemie X

X

407

Bouw en functie I X

X

X

257

huisvesting en

bandleer (OD HK) X

64

200

ethologie X

77

ademhaling

verzorging (incl.

bacteriële ziekten

X

107

inwendige ziekten 5

omgang en hameien

circulatie-bloed

huisdierethologie) X

X

133

inwendige ziekten X

170

van dieren

X

41

thermoregulatie

parasit. ziekten

X

X

132

heelkunde 4

160

veterinaire

farmacologie/

verioskunde X

107

fysica X

X

X 110

Bouw en functie 2 X

X

X

264

toxicologie X

X

177

alg. heelkunde

X

X

70

gezelschapsdieren 8

320

genetica/

reproduktie

gerechtelijke

systematic X

X

110

zintuigen-CZS

pathologie 2 X

X

DEM

94

spec, farmacologie/

diergeneeskunde X

30

postmortale diag-

oriijntatie

endocrinologie

alg. farmacothe-

nostiek (patholo-

120

diergeneesk. X

22

teelt kleine huisdieren

rapie

X

83

bedrijfspluim-

gie/bacteriologie) 3

Bouw en functie 3 X

X

175

(incl. proefdier-

veeziekten X

50

toegepaste vlees-

stofwisseling nier-water-

kunde) X

59

agrar. economie

X

55

zouthuishouding

farmacotherapie X/case studies

28

hygiëne 2

80

teelt grote huis-

zos-ni

X

300

farmacie X X

57

buitenpraktijk 3

120

Bouwen functie 4 X

X

X

190

dieren X

X

91

digestie

topografische

stofwisseling en

b- different, co-schap

anatomie, huid

voedingsleer X

X

100

endocrinologie

*landhouwhuisdieren/dierlijke prod.

anatomie kip

zielaekunde van

zos-iy

X

199

veterinaire aspec-

microscopische

orgaansyst. (ZOS-I)\\

250

respiratie

ten volksgezondh. 5

200

anatomie X

X

107

circulatie en shock

neurologie

water, zouthuis-

huid-mammae

rund/varken 13

520

populatiegenetica X

X

50

houding cn nier

bedrijfsdiergeneesk.

niet-orgaangebonden

zootechniek

radiologie

X

28

ZOSII X

170

klinische demonstr

63

fertiliteit

bloed, bloedvormen-

pathologie 1 X

X

126

de organen en

voortgezette

bedrijfspluimvcc 2

80

afweer lever

diagnostiek

X

15

alg. farmacologie;

keuzepakketten 8

240

toxicologie X

41

virusziekten seminars

82

anaesthesiologie

CD

X

75

tropencursus
VVDO

alg. virologie X

X

53

protozoölogie/

veterinaire

pluimvee

protozoaire ziekten X

X

126

wetskennis

X

44

rund

alg. bacteriologie X

X

87

varken

diergeneeskunde

immunologie

X

113

en samenleving

X

X

X

56

\'gezelschapsdieren

zootechniek 4

160

verloskunde

X

X

126

vogels\\bijzondere

dieren 4

150

HC = hoorcolleges.

röntgenologie 1

40

PR = practica.

It\'C = tterico/leges.

anaesthesiologie 1

40

DEM - demomtrmies.

EXC = excursies en

gezelschapsdieren 14

560

CD = collegedemonstraiies

Ü1
00

H

O

lyi
n

TC

O

m

70

O
m
z

m
m

1/1

C
Z
C
m

O

m
m

vO
vO

-ocr page 205-

• ■ ■■ Igp»«

voornamelijk klinisch onderwijs in
de vorm van verplichte college-de-
monstraties. Wat betreft het gediffe-
rentieerde co-schap kan de student
kiezen uit de differentiatie Gezel-
schapsdieren en de differentiatie
Landbouwhuisdieren/Dierlijke Pro-
ductie.

MENINGEN OVER HET HUIDIGE
CURRICULUM

Het huidige curriculum diergenees-
kunde wordt veelal als kwalitatief
goed beschouwd. Dit blijkt onder meer
uit de accreditatie door de American
Veterinary Medical Association
(AVMA), diein 1992 weer voor 7 jaar
verleend is. Maar naast waardering is
er ook kritiek op het curriculum. In het
Rapport Arbeidsmarktonderzoek voor
veterinair opgeleiden (3) wordt opge-
merkt dat met het huidige onderwijs-
programma weliswaar goede (am-
bachtelijke) dierenartsen worden
opgeleid, maar dat dit niet betekent dat
het niet beter kan. Bijvoorbeeld blijken
zij doorgaans slecht toegerust voor lei-

ll\'LOS = Inlerfaclittaire Vakgroep votir Lerarenop-
leiding, Ondenvijsoniwikkeling en Studievaardighe-
den, Universiteit Utrecht.

583

dinggevende functies en slecht door-
drongen van de noodzaak van postaca-
demische vorming. De opleiding
wordt teveel een \'uit-het-hoofd-leer\'-
studie genoemd, terwijl de studiebe-
lasting zo zwaar wordt gevonden dat er
weinig tijd voor algctnene vorming en
zelfstudie overblijft. Bij een evaluatie
van de eerste 2 studiejaren door docen-
ten van vakgroepen die onderwijs in de
latere studiejaren verzorgen, bleek dat
ook binnen de faculteit in toenemende
mate wordt ingezien dat het curricu-
lum overvol is geraakt met voomame-
lijk feitenkennis, waardoor de student
de \'grote lijn\' mist en inzicht ontbeert
(4).

In het najaar van 1992 is er in opdracht
van de faculteit diergeneeskunde door
het IVLOS\'\' een onderzoek uitgevoerd
onder in 1989, 1990 of 1991 afgestu-
deerden (II). Alle respondenten had-
den dus het huidige tweefasencurricu-
lum doorlopen. Uit dit rapport citeren
wij als centrale vraagstelling:
\'welke vakken van het curriculum van
de faculteit diergeneeskunde zijn func-
tioneel (en welke niet) voor de huidige
beroepsuitoefening van beginnende
dierenartsen?\'.

T I J nsc II R 1 FT VOOR D 1 F R (i F N E I: S K U N I) K , DFFL 118, A F L F V F R I N (i 18, 1993

Tevens werd een aantal algemene vra-
gen over de opleiding gesteld. Uit dit
onderzoek bleek dat vooral vakken die
door verschillende vakgroepen (geïn-
tegreerd) verzorgd worden, functio-
neel bevonden worden.

Hoewel de meeste van de 52 geënquê-
teerde collegeae het onderwijs \'nuttig\'
vonden, noemde slechts een kwart het
onderwijs ook \'stimulerend\'.
Het theoretisch gehalte van de vakken
uit de eerste fase werd te hoog gevon-
den, terwijl men in de toetsing teveel
de nadruk vond liggen op feitenkennis.
Een meerderheid meende dat er te wei-
nig ruimte voor (hand-)vaardigheids-
training wordt geboden.
Nagenoeg unaniem werd een training
in sociale vaardigheden als een gemis
van het huidige curriculum gezien..

WAAROM VERNIEUWING ?
Binnen wetenschap en beroepsveld
heeft zich het afgelopen decennium
een aantal ontwikkelingen voorge-
daan, dat een ingrijpende vernieuwing
van het onderwijsprogramma noodza-
kelijk maakt.

-ocr page 206-

1. Toename van de hoeveelheid ken-
nis

De wetenschappelijke vorderingen
kunnen de laatste decennia als ex-
plosief aangemerkt worden. Deze
kennis-explosie kan voor een groot
deel worden toegeschreven aan de
snelle toename van technologische
mogelijkheden, maar is tevens een
gevolg van een toegenomen onder-
linge concurrentie en prestatie-eisen
aan de universiteiten. Door deze ont-
wikkeling is het onmogelijk gewor-
den, als het dat al sowieso niet is, om
alle beschikbare veterinaire kennis
binnen een opleiding van 6 jaar on-
der te brengen.

2. Ontwikkelingen binnen het be-
roepsveld

De eerstelijns praktizerende dieren-
arts wordt in toenemende mate een
diersoortspecifieke
prakticus, veelal
werkend in groeps-
verband. De aard
van de werkzaam-
heden gaat per dier-
soort steeds meer
verschillen, waarbij
preventieve dierge-
neeskunde en vete-
rinaire aspecten van
de volksgezondheid
in belangrijkheid
toenemen. Deze
ontwikkeling is te-
rug te vinden in de
onlangs door de
KNMvD rondge-
stuurde (algemene
en diersoortspeci-
fieke) Code voor
Goede Veterinaire
Praktijkuitoefening
(GVP).

De problemen waarmee de dieren-
arts in de praktijk geconfronteerd
wordt zijn zeer divers en complex en
zullen veelal in teamverband aange-
pakt dienen te worden.
De pas-afgestudeerde dierenarts is
daarom gebaat bij een opleiding
waarin hij/zij heeft geleerd hoe \'pro-
blemen\' te onderkennen, aan te pak-
ken en, zo mogelijk zelf, op te los-
sen.

De afgestudeerde moet meer dan nu
wellicht het geval is beseffen dat er
grenzen zijn aan eigen kunnen.
Tijdig verwijzen naar of inschakelen
van de tweede en derde lijn zal me-
nigmaal de optimale aanpak van een
probleem zijn.

3. Internationalisering

Door het openen van de EG-grenzen
is voor het beroepsveld internationa-
lisering in belang toegenomen. Dit
kan natuurlijk betekenen dat een
(beperkt) aantal buitenlandse die-
renartsen in Nederland de praktijk
gaat uitoefenen. Anderzijds krijgen
de goed opgeleide Nederlandse die-
renartsen meer carrièremogelijkhe-
den elders in Europa (en daarbui-
ten). De afgelopen jaren is
internationale uitwisseling van stu-
denten op gang gekomen binnen
door de EG gefinancierde pro-
gramma\'s, zoals ERASMUS (EG-
landen) en TEMPUS (EG- en voor-
malige Oostbloklanden). Voor het
nieuwe curriculum is het van belang
mede te letten op de mogelijkheid
voor internationale uitwisseling van
(onderdelen van) het curriculum.

vooral dat van de latere studiejaren.

4. Toenemende aandacht voor \'aca-
demische vorming\'

Binnen de universiteiten, ook de
Universiteit Utrecht, is de afgelopen
jaren een (hernieuwde) belangstel-
ling te signaleren voor het begrip
\'academische vorming\' (10). Dit be-
grip is vaag en multi-interpretabel,
maar in het algemeen wordt hierbij
gedacht aan \'(zelf-)kritische distan-
tie\', brede visie, algemene vorming
en creativiteit.

Hoewel de studie diergeneeskunde
opleidt tot een beroep, dient er wel
degelijk sprake te zijn van een aca-
demische opleiding. Juist om op
goede wijze in te spelen op boven-
staande ontwikkelingen dient het
wetenschappelijk karakter van de
studie meer inhoud te krijgen. Dit
kan worden samengevat in de para-
dox dat \'binnen de studie de student
dient te worden begeleid tot zelf-
standigheid\'.

u iMur-«

Bovenstaande ontwikkelingen zijn
niet alleen in Nederland, maar ook in
de EG en de VS gesignaleerd en vast-
gelegd in een aantal rapporten, waarin
aanbevelingen worden gedaan voor de
toekomstige richting van curricula
diergeneeskunde (3,5,6).

UITGANGSPUNTEN VOOR
HET NIEUWE

ONDERWIJSPROGRAMMA
Inspelend op de bovenstaande ontwik-
kelingen en gebruikmakend van de di-
verse aanbevelingen
(3,5,6) is binnen de
faculteit een discus-
sie op gang geko-
men over de ge-
wenste uitgangspun-
ten voor de curricu-
lumvernieuwing.
Deze zijn vastgelegd
in twee stellingen
(7) en aansluitend,
in twee rapporten,
opgesteld door de
Studiecommissie
Aanpassing Curri-
culum (SAC) (7,8).

De uitgangspunten
kunnen als volgt
worden samengevat:
I.De nadruk in het
nieuwe onderwijs-
programma dier-
geneeskunde zal
komen te liggen op het aanleren van
probleem-oplossende vaardigheden.
De student zal worden getraind in
het zelfstandig aanpakken en oplos-
sen van problemen. Vanaf het begin
van de opleiding zal moeten worden
geleerd hoe relevante informatie kan
worden verworven en gebruikt. Het
verkrijgen van begrip en inzicht zijn
hierbij van groter belang dan de
overdracht en het aanleren van fei-
tenkennis.
2. De algemene bevoegdheid is een ge-
geven bij de curriculumvernieuwing
(7). Tevens zal de opleiding ook in
de toekomst dienen te voldoen aan
de EG-richtlijn voor de diergenees-
kundige opleidingen (1) en zal er-

-ocr page 207-

kenning door de AVMA mogelijk
moeten blijven.

Het doel van de nieuwe opleiding is
dus de afgestudeerde een (functiege-
richte) startcompetentie te bezorgen
in een deelgebied van het veterinaire
beroepsveld. Hiertoe wordt de func-
tiegerichte fase (differentiatie) lan-
ger dan in het huidige programma en
vindt een verdere diersoortgerichte
opsplitsing van de differentiatie
plaats.

3. Een deel van het onderwijspro-
gramma zal bestaan uit keuzevak-
ken, waardoor een student zich (al
tijdens de studie) in een bepaalde
richting extra kan scholen. Door het
inrichten van keuzevakken wordt
het curriculum meer flexibel en kan
er snel en adequaat op wetenschap-
pelijke of maatschappelijke ontwik-
kelingen worden ingespeeld.

4. In het nieuwe on-
derwijsprogramma
zal meer aandacht
worden gegeven
aan wetenschappe-
lijke vomiing. Om
afgestudeerden toe
te rusten met een
(zelf-)kritische hou-
ding en een weten-
schappelijke denk-
wijze wordt er naar
gestreefd een we-
tenschappelijke
component binnen
alle vakken van de
opleiding in te bou-
wen. Niet alleen de
zekerheden binnen
een bepaalde disci-
pline dienen aan de
orde te komen,
maar juist ook de
onzekerheden: hoe
is de huidige kennis tot stand geko-
men (grote wetenschappelijke
sprongen voorwaarts in een disci-
pline) en welke ontwikkelingen zijn
er in de toekomst te verwachten en
welke stappen dienen daarvoor ge-
nomen te worden? Tevens is het van
belang de onderlinge samenhang
van diverse disciplines te benadruk-
ken.

Daarnaast wordt een periode van on-
derzoekervaring opgenomen in het
curriculum.

5. Binnen de opleiding zal aandacht
geschonken worden aan communi-
catieve en sociale vaardigheden. De
afgelopen decennia zijn de dierhou-
ders, \'klanten\' van de praktizerende
dierenarts, aanzienlijk kundiger en
mondiger geworden, zowel in de ge-
zelschapsdieren- als in de land-
bouwhuisdierensector. De noodzaak
van een (basale) training in sociale
vaardigheden wordt ook vanuit het
beroepsveld aangegeven (3,11).

6. Door de aard van de nieuwe oplei-
ding zal, mits bovenstaande doel-
stelllingen bereikt worden, bij de af-
gestudeerde een behoefte aan
permanente bijscholing zijn ont-
staan. Dientengevolge zal de vraag
naar postacademisch onderwijs toe-
nemen, waarbij de onderwerpen mo-
gelijk specifieker worden. Aandacht
dient te worden gegeven aan de aan-
sluiting van reguliere curriculum op
zulk postacademisch onderwijs.
Door het verlengen en diersoortspe-
cifiek maken van de differentiaties
en door het instellen van keuzevak-

ken behoort samenwerking tussen
het reguliere curriculum en het PAO
in de (nabije) toekomst tot de moge-
lijkheden.

CONSEQUENTIES VOOR
HET NIEUWE ONDERWIJS-
PROGRAMMA

Voor het verwezenlijken van de uit-
gangspunten is het noodzakelijk om de
huidige hoeveelheid (leer-)stof aan-
merkelijk in te krimpen. De student
hoeft dus niet meer noodzakelijkerwijs
alles van alle vakken te weten; veel fei-
telijke kennis zal ook later telkenmale
opgezocht worden en slechts in het
werkveld \'onthouden\' worden indien
deze feitenkennis min of meer dage-
lijks wordt aangeboord. Dit alles kan
worden samengevat onder de term
\'opschoning van het huidige curricu-
lum\'. Door de Onderwijscommissie
van de Faculteit zijn \'richtlijnen voor
de opschoning van het curriculum\' op-
gesteld en getoetst aan enkele vakken
van het huidige curriculum. Elk onder-
deel van het curriculum dient te vol-
doen aan de volgende voorwaarden:

1.Het onderwerp komt (inhoudelijk)
regelmatig aan de orde in de latere
(eerstelijns) beroepsuitoefening.

2. Indien het onderwerp niet direkt ge-
correleerd is met de latere (eerste-
lijns) beroepsuitoefening, dan is het
a- van belang als voorbereiding/on-
dergrond voor onderwerpen die wel
voor de latere beroepsuitoefening
van belang zijn, of

b- van belang voor de algemeen we-
tenschappelijke vorming.

Verder zijn er richt-
lijnen opgesteld be-
treffende het onder-
scheid hoofd- en
bijzaken, de diep-
gang, de mate van
detaillering, de
overlap en de plaats
in het curriculum.

Tevens vereisen de
gestelde doelen on-
derwijsvormen ge-
kenmerkt door ener-
zijds veel interactie
tussen student en
docent en anderzijds
veel tijd voor zelf-
studie en zelfwerk-
zaamheid. Dit zal er
toe leiden dat het
aantal te geven
hoorcolleges (één-
richtingverkeer)
aanmerkelijk zal worden terugge-
bracht en dat er werkcolleges, op-
drachten, presentaties en dergelijke
voor in de plaats zullen komen.
Hierdoor zal er ook een nieuwe me-
thode voor de berekening van de stu-
dielast worden gehanteerd, waarbij
naast de contact-uren (colleges/prac-
tica) tevens de zelfstudie (het aantal te
bestuderen pagina\'s per uur) wordt
meegewogen.

Bij het opstellen van het nieuwe onder-
wijsprogramma is, binnen grenzen van
uitvoerbaarheid, zoveel mogelijk uit-
gegaan van de klant, te weten de stu-
dent en de \'studeerbaarheid\' van het
programma (9) en van de problematiek

-ocr page 208-

waarmee de eerstelijns beroepsuitoe-
fenaar geconfronteerd wordt. Dit uit-
gangspunt sluit aan bij de resultaten
van het onderzoek van de commissie
Wijnen en is mede ingegeven door re-
cente wetswijzigingen. Voor dierge-
neeskunde studenten betekenen deze
maatregelen voor de inschrijvingsduur
een beperking tot 8 jaar, voor de stu-
diefinanciering een beperking tot 7
jaar beurs en voor de studievoortgang
(de \'tempobeurs\') het behalen van mi-
nimaal 10 studiepunten per studiejaar
(13).

Er is nadmkkelijk niet uitgegaan van
de, voomamelijk, discipline-gerichte
indeling van het huidige programma,
die gebaseerd is op historisch ge-
groeide en vooral onderzoeksgerichte
vakgroepsindeling binnen de faculteit.
Dientengevolge is het aantal vakken
waarbij door diverse vakgroepen sa-
mengewerkt zal worden, aanzienlijk
hoger dan in het huidige curriculum.

Een globale indeling van het nieuwe
onderwijsprogramma is opgesteld
door de SAC, wat betreft invulling van
de functiegerichte (tweede) fase (8) en
door de, als opvolger van de SAC in-
gestelde Curriculum Commissie (CC),
wat betreft een nadere invulling van de
voorbereidende (eerste) fase (12). Het
eindrapport van de CC, waarin het ge-
hele nieuwe curriculum wordt be-
schreven met betrekking tot dc vak-
ken, de omvang en inhoud, de
onderwijsvormen en de toetsing, is in
voorbereiding.

Het ligt in de verwachting dat in sep-
tember 1994 begonnen kan worden
met het eerste studiejaar van het
nieuwe curriculum.
Een aantal opvallende veranderingen,
als gevolg van de uitgangspunten,
wordt hier kort besproken.

GLOBALE BESCHRIJVING VAN
HET NIEUWE CURRICULUM
Alle of nagenoeg alle vakken zijn te-
mggebracht in omvang door opscho-
ning op grond van hierboven ge-
noemde inhoudelijke argumenten (dus
niet met de \'kaasschaaf).
Door het gehele curriculum zijn keu-
zevakken voor de studenten gepland,
waarbij het aantal aan keuzevakken te
besteden studiepunten toeneemt van 3
in het eerste jaar, via 5 in het tweede en
derde jaar naar 7 in het vierde studie-
jaar. In de functiegerichte fase kunnen
de studenten ± 20 a 25 % van de diffe-
rentiatie met keuze-co-schappen in-

586

vullen.

Hieronder volgt een overzicht van een
aantal nieuwe elementen in het curri-
culum.

Propaedeuse / eerste studiejaar (12)

* \'Inleiding in de diergeneeskunde\',
waarin de student een beeld wordt
geschetst van de plaats van de dier-
geneeskunde in relatie tot het dieren-
rijk, de maatschappij en de universi-
teit. Tevens zal binnen dit vak een
stage \'dierverzorging en dierverple-
ging\' worden opgenomen van één
week door te brengen op landbouw-
bedrijven, in kennels of in asyls.

* \'Veterinair Wetenschappelijke Vor-
ming\', waarin de student inzicht en
kennis dient te verwerven in gang-
bare methodologische principes
voor veterinair wetenschappelijk
onderzoek en waarin een inleiding in
veterinaire statistiek en epidemiolo-
gie is opgenomen.

Binnen het vak Veterinair Weten-
schappelijke Vorming worden in
een apart onderdeel vaardigheden op
het gebied van zelfstudie verworven
(literatuurrecherche, kritisch lezen,
rapporteren enz.). Een voorin het
curriculum geplande training is we-
zenlijk om via zelfstudie effectief
kennis te verwerven.

* \'Veterinaire Biologie\' is een verza-
melnaam van: Celbiologie, Histolo-
gie, Embryologie, Biochemie, Bouw
en functie-Bewegingsstelsel, Diges-
tie en -Centraal zenuwstelsel/Endo-
crinologie. Deze laatste combinatie
is nieuw en legt de basis voor het
verkrijgen van inzicht in de neurale
en humorale regulatie van het orga-
nisme.

Ook de Genetica en de Populatiege-
netica zijn in één eerstejaarsvak, zij
het met herkenbare onderdelen, sa-
mengevoegd.

Doctorale fase /tweede/derde/vierde
studiejaar (12)

* Evenals in de propaedeuse is er in-de
doctorale fase sprake van een ver-
dergaande integratie van disciplines,
waardoor zowel de horizontale als
vertikale samenhang van vakken
wordt benadmkt.

* In het (tweedejaars) vak Bouw en
Functie van Vogels komen de be-
langrijkste functionele en morfolo-
gische aspecten van de voor de eer-
stelijns diergeneeskunde belangrijke
vogelsoorten aan de orde.

* In het (tweedejaars) vak Algemene
Microbiologie worden de algemene
kenmerken van de voor de huisdie-
ren belangrijke agentia besproken.
Binnen dit vak worden de onderde-
len Algemene Bacteriologie,
Algemene Virologie en Algemene
Parasitologie (helminthologie, ento-
mologie en protozoölogie) onder-
scheiden.

Tij Dscii RIKT voor D i i: r (i i: n i; i; s k u n d i: , Dt;i:i. 118, A k 1.1. v i r i n (■ 18, 1993

* De ziektekunde van orgaansyste-
men- (ZOS) en infectieziektenvak-
ken van het huidige curriculum wor-
den omgebouwd tot een (tweede-
jaars) vak Pathofysiologie en een
(derdejaars) vak Ziektekunde.

De Pathofysiologie behandelt de be-
langrijkste dereguleringsprocessen
van het organisme diersoortover-
schrijdend en (voomamelijk) or-
gaangericht. In het vak Ziektekunde
worden regelmatig voorkomende
aandoeningen (eerstelijns dierge-
neeskunde) behandeld. Hierbij
wordt voortgebouwd op de door
Pathofysiologie opgedane kennis
van de
Pathogenese. Ziektekunde zal
voor een aanzienlijk deel bestaan uit
zelfstudie.

* Het huidige vijfdejaars klinisch on-
derwijs wordt voor een deel ver-
plaatst naar de voorbereidende fase,
en wel voomamelijk naar de vakken
\'Klinische Lessen\', \'Algemene Heel-
kunde/Operatieleer\' en \'Algemene
Verloskunde\'. Een deel kan worden
ondergebracht in de specifiek func-
tiegerichte fase.

De doelstelling van \'Klinische les-
sen\' is om vaardigheden te verwer-
ven in het toepassen van de pathofy-
siologie, diagnostiek en ziekte-
kunde. Hierbij wordt uitgegaan van
klinische problemen, zoals die zich
in de praktijk voordoen. Verschil-
lende onderwijsvomien zullen wor-
den gebruikt:

-(dagelijkse) klinische demonstra-
ties voor grote groepen, om optimaal
gebruik te maken van het beschik-
bare patintenmateriaal;
\'Ingeroosterde Casus\' voor grote
groepen, waarbij een voorgepro-
grammeerd onderwerp, bij voorkeur
ook aan de hand van patiënten, mul-
tidisciplinair behandeld wordt;
klinische lessen in kleine groepen,
waarin de student, aan de hand van
patiënten, getraind wordt in het op-
lossen van klinische dan wel patho-
logisch-anatomische problemen.

* \'Veterinaire Milieukunde\' is nieuw
in het derde studiejaar. In dit vak ko-
men de gevolgen van het veterinair
handelen voor het milieu, zoals bij-
voorbeeld de residu-problematiek.

-ocr page 209-

aan de orde.

* \'Inleiding in de Bedrijfsdiergenees-
kunde\' is nieuw in het vierde studie-
jaar. In dit vak wordt voortgebouwd
op het vak Veterinair Wetenschap-
pelijke Vorming en het dient als eer-
ste kennismaking met bedrijfsmatig
veterinair handelen.

* Binnen het vak Diergeneeskunde en
Samenleving (vierde studiejaar)
wordt meer aandacht (dan in het hui-
dige curriculum) besteed aan (be-
roeps-)ethiek en maatschappelijke
consequenties van diergeneeskun-
dig handelen. Hierbij worden tevens
de vakken Gerechtelijke Dierge-
neeskunde en Veterinaire Wetsken-
nis opgenomen, waarin het wettelijk
kader voor de diergeneeskunde en
de uitoefening daarvan worden be-
handeld.

Functiegerichte fase / vijfde en zesde

studiejaar (8)

* Iedere student participeert in de
functiegerichte fase gedurende drie
maanden in onderzoek (onderzoek-
periode). Tijdens deze periode dient
de student met een grote mate van
zelfwerkzaamheid, zelfstandigheid
en verantwoordelijkheid te oefenen
in het oplossen van problemen.
Hoewel de onderwerpen zeer divers
kunnen zijn (een relatie met het vete-
rinaire beroepsveld is uiteraard
steeds aanwezig) komen alle aspec-
ten van wetenschappelijk onder-
zoek, van vraag.stelling tot rappor-
tage, in deze periode aan de orde.

* Het uniforme co-schap beoogt een
basale en brede klinische vaardig-
heidstraining met betrekking tot de
eerstelijns patiëntenzorg te geven.
Binnen deze periode worden co-
schappen Farmacie (2 weken) en
Praktijkvoering (I week) ingeroos-
terd, terwijl er ook aparte co-schap-
pen Varken en Pluimvee van elk één
week zijn gepland.

* Voor de specifiek functiegerichte
opleiding (= differentiatie) is het ge-
hele laatste studiejaar beschikbaar,
waarin diersoortgerichte pakketten
door de student tot één programma
samengesteld kunnen worden. Voor
verschillende diersoorten worden
basispakketten geboden, terwijl er
daarnaast een aantal keuzepakketten
wordt ingericht. Keuzeweken in een
bepaalde diersoort kunnen slechts
gevolgd worden indien ook het ba-
sispakket in dezelfde diersoort is
doorlopen. Vooralsnog wordt uitge-
gaan van vijf diersoortgerichte ba-
sispakketten:

587

Gezelschapsdieren, Paard, Rund,
Varken en Pluimvee. Naast aan ba-
sispakketten gekoppelde keuzepak-
ketten wordt er een aantal \'losse\',
aanvullende keuzepakketten inge-
richt, bijvoorbeeld over \'Tropische
diergenee.skunde\', \'Pelsdieren\',
\'Visziekten\' of \'Proefdierkunde\'.
Ook Veterinaire aspecten van de
Volksgezondheid is een aanvullend
keuzepakket, terwijl dit onderwerp
tevens aandacht krijgt binnen de ba-
sispakketten Rund, Varken en
Pluimvee.

HOE NU VERDER ?
Invoering van de hier beschreven in-
grijpende verandering van het onder-
wijsprogramma vraagt een geweldige
inspanning van de faculteit en haar
medewerkers. Voor het bereiken van
de centrale doelstelling, meer pro-
bleem-oplossende vaardigheden en
minder feitenkennis, zal een cultuur-
omslag binnen de facultaire gemeen-
schap nodig zijn. Beschikbaarheid van
goed gemotiveerde en goed gekwalifi-
ceerde docenten is een voorwaarde. De
afgelopen tijd is binnen de universitei-
ten een discussie op gang gekomen
over het belang van een opwaardering
van het aspect \'onderwijs\' in het per-
soneelsbeleid en het ontwikkelen van
een \'onderwijs-carrièreperspectief (10).
Deze discussie heeft geleid tot voor-
stellen over een onderwijsopleiding
voor universitaire docenten, waarmee
een voor de verdere carrière belang-
rijke onderwijskwalificatie wordt ver-
kregen. Tevens wordt het mogelijk om
dierenartsen met veel beroepservaring,
maar niet-gepromoveerd (op geëi-
gende plaatsen in de faculteit) in vaste
dienst te nemen.

Het nieuwe onderwijsprogramma ver-
langt van studenten een andere manier
van studeren dan het huidige. Voor
studenten die het moeten hebben van
horen en zien, of die goed zijn in het
voor korte tijd onthouden van veel ge-
detailleerde stof, zal het nieuwe pro-
gramma lastiger zijn. Voor studenten
die gemakkelijk en zelfstandig de
grote lijn in vakken herkennen, zal het
nieuwe programma aantrekkelijker en
gemakkelijker zijn.

Voor studenten en docenten nog veel
werk aan de winkel. Indien het Tijd-
schrift over één of enkele jaren op-
nieuw een themanummer aan het dier-
geneeskundige onderwijs wijdt, kan
hopelijk worden vastgesteld dat het
nieuwe curriculum diergeneeskunde
goeddeels tegemoetkomt aan de hier-
boven beschreven doelstellingen.

T I J I) SC II R I F r VOOR D I I R (i I. N I. F s K U M) F . Dl II

LITERATUUR

1. Richtlijn 78/1026/EEG, Bmssel, 18 decem-
ber 1978.

2. Tweefasenkurrikulum Diergeneeskunde,
Rapport van de Kurrikulumkommissie, fe-
bruari 1982.

3. Arbeidsmarktonderzoek voor veterinair op-
geleiden (Eindrapport), Instituut voor
Toegepaste Sociologie, Nijmegen, augustus
1988.

4. Rapport Evaluatie eerste twee studiejaren
Opleiding Diergeneeskunde, augustus 1988.

5. Future Directions for Veterinary Medicine,
Ed. William R. Pritchard, Pew National
Veterinary Education Program, Duke
University, Durham, North Carolina, 1989.

6. Reflections on the Future of Undergraduate
Veterinary Education in Europe, 3rd General
Assembly of the European Association of
Establishments for Veterinary Education
(EAEVE), Brescia, 18-19 May 1990.

7. Tussenrapport SAC (Studiecommissie
Aanpassing Curriculum), Faculteit der
Diergeneeskunde, Utrecht, januari 1991.

8. Tweede Rapport SAC, Faculteit der Dierge-
neeskunde, januari 1992.

9. \'Te doen of niet te doen\', Advies over de
Studeerbaarheid van onderwijsprogramma\'s
in het hoger onderwijs, prof.dr. W.H.W.F.
Wijnen et al. Commissie \'Studeerbaarheid\',
november 1992.

10.\'Het Onderwijs Meester\', Universiteit
Utrecht, conferenrentieverslag, 7 januari
1993.

11. Onderzoek onder afgestudeerden Dierge-
neeskunde: Functionaliteit van het curricu-
lum voor de beroepsuitoefening van begin-
nende dierenartsen. Interfacultair Instituut
voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwik-
keling en Studievaardigheden (IVLOS).
januari 1993.

12. Tussenrapport CC: Curriculum Voorberei-
dende Fase, Faculteit Diergeneeskunde.
Universiteit Utrecht, februari 1993.

13. Studeren anno 1993 - smalle marges, drs.
J.W. Holleman en drs. F.T.M. Buskermolen,
Universiteit & Hogeschool, 39, 185-190,
1992-1993.

8 , A F 1. F v i; R 1 N (1 18, 1993

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

-ocr page 210-

Mijnheer de waarnemend voorzitter,
dames en heren.

Nu ik vandaag voor de twaalfde en
laatste maal als decaan van de
Faculteit der Diergeneeskunde uw
Jaarcongres mag bijwonen, gaan mijn
gedachten vanzelfsprekend terug naar
de eerste maal, in 1981. Dat Jaarcon-
gres 1981 was ook in de provincie
Utrecht, namelijk in Ouwehands
Dierenpark in Rhenen.
Ik herinner mij dat Jaarcongres nog zo
goed, omdat mijn
voorganger als de-
caan, collega Van der
Meij, twee maanden
na zijn aftreden als
decaan de openings-
toespraak mocht hou-
den. En ik verheugde
mij er toen op dat ik
misschien drie jaar
later, bij mijn aftre-
den als decaan, het-
zelfde zou mogen
doen.

Ik mocht toen in
Rhenen wel het po-
dium betreden, want
voorzitterVan Harten
en ik kregen op dat
Jaarcongres uit han-
den van wijlen col-
lega Numans (tien
jaar na dato) het
tweede deel uitgereikt van de geschied-
schrijving van de veterinaire opleiding:
Van Gildestein tot Uithof

In zijn jaarrede keerde Van Harten
zich tegen de door de Faculteit voorge-
stelde differentiatie in de dierenartsop-
leiding en hij waarschuwde voor het
dreigende overschot aan dierenartsen
(1). Ik kom op deze beide punten str-
aks uitvoerig terug.

Op twee andere punten van zijn
Jaarrede werd Van Harten op zijn wen-
ken bediend. In die dagen was name-
lijk de twee-fasenstructuur van alle
universitaire opleidingen in de maak
en bestond de mogelijkheid dat niet

\' Rede uitgesprolten op hel 130e Jaarcongres van de

KNMvD op 2 oktober 1992 te Utrecht.
■ Prof. Dr S.G. van den Bergh. decaan van de
Faculteit der Diergeneeskunde

alle afgestudeerden van de veterinaire
eerste fase (vier jaar) tot de tweede
fase (twee jaar) van de dierenartsoplei-
ding zouden kunnen worden toegela-
ten. Van Harten hield een hartstochte-
lijk pleidooi voor 100% doorstroming
naar de tweede fase. Tot die volledige
doorstroming werd korte tijd later in-
derdaad besloten en zij is sindsdien ei-
genlijk nooit meer ter discussie ge-
steld.

Ook bepleitte Van Harten het opne-
men van praktijkstages in de oplei-

ding: \'Het zou goed zijn wanneer tij-
dens de opleiding wegen en methoden
bestonden om de student te introduce-
ren in de veterinaire wereld. Niet al-
leen in woord en geschrift, maar zeer
beslist ook in de veterinaire realiteit:
de toekomstige functie. De stage in de
opleiding kan, naast veterinaire vaar-
digheid in engere zin, veel bijdragen
aan het ervaren en ondervinden van de
feitelijke realiteit, waarvoor de dieren-
arts wordt geplaatst.\' Ook deze wens is
korte tijd later in vervulling gegaan.
Een hele opsteker voor u, collega
Kampelmacher; die Jaarrede houden
we er voorlopig dus maar in.

Nadat wij sindsdien met het Jaarcon-
gres door alle provincies zijn getrok-
ken, zijn wij thans na elf jaar weer te-
rug in Utrecht. Maar het karakter van
het Jaarcongres is inmiddels wel ver-
anderd. In die tijd was er als hoofd-
schotel van het Jaarcongres een weten-
schappelijk programma. Dat begon in
het laatste uur van de ochtendzitting
met een wetenschappelijke hoofdvoor-
dacht. De dames verlieten dan de zaal
om zich naar het damesprogramma te
begeven, dat in 1981 overigens voor
het eerst werd aangeduid als \'niet-
wetenschappelijk programma\'. Mijn
collega Winkler hield in 1981 de
wetenschappelijke
hoofdvoordracht (2).
Ik herinner mij dat
hij twee diaprojecto-
ren had laten opstel-
len en twee projec-
tieschermen. Hij
stond niet tussen,
maar achter die
schermen, zodat hij
niet kon zien wat er
geprojecteerd werd.
En dat liep dus hele-
maal uit de hand. Na
korte tijd was de syn-
chronie van tekst en
beeld volledig ver-
stoord en was er geen
touw tneer aan zijn
verhaal vast te kno-
pen. Ik heb dus van-
daag maar afgezien
van het gebruik van
visuele hulpmiddelen.
Het wetenschappelijk programma
bleef daama nog enkele jaren in ere. In
1982 in Boekelo handelde het over
\'Immunolo-gie\' en in 1983 in
Leeuwarden over \'Het Geneestniddel
in de Diergenees-kunde\'. In 1984
sprak men in Aker-sloot over \'Pijn en
Pijnbeleving\', in 1985 in Valkenburg
over \'Dierenarts en Informatica\' en in
1986 in Renesse over \'Biotechnolo-
gie\'.

NA ELF JAAR WEER TERUG IN UTRECHP

S. G. van den Bergh^

Maar in 1987 in Nijmegen ging er iets
mis. Het 125-jarig bestaan van de
KNMvD moest worden gevierd en dat
verdroeg zich volgens de organisato-
ren niet met wetenschap. Het weten-
schappelijk programma werd inge-
ruild voor optredens van Seth
Gaaikema en Edwin Rutten. En daar-

-ocr page 211-

mee had de vertrossing van het
Jaarcongres ingezet, die sindsdien ook
zo sprekend blijkt uit het meezenden
van een cadeaubon met de congrespa-
pieren.

De nieuwe opzet was zo goed beval-
len, dat men het volgende jaar in
Groningen het wetenschappelijk pro-
gramma ook liet vervallen. En daar-
mee was de wetenschap voorgoed ver-
dwenen uit het programma van het
Jaarcongres. Sindsdien worden nog
wel maatschappelijke thema\'s aan de
orde gesteld. \'Europa 1992\' was zo\'n
thema in 1989 in Mierlo, \'Het
Nationaal Milieu Beleidsplan\' in 1990
in Rotterdam en vorig jaar in Berg en
Dal een onuitspreekbaar thema met
haakjes, puntjes en een vraagteken
(\'Dier(en)arts... uit balans?\').
Dit jaar is het parool \'Back to the
roots\' en het moest
vooral nostalgisch en
gezellig worden. Op
de vraag hoe men
kon voorkómen dat
het toch onverhoopt
wetenschappelijk
zou worden, kwam
het antwoord: Nou
dan vraag je toch ge-
woon Van den
Bergh.

Nadenkend over wat
ik u vandaag zou zeg-
gen, ben ik bij mijn
voorganger te rade
gegaan (3). Waar
sprak collega Van
der Meij over in
1981? In de eerste
plaats over de sa-
menwerking tussen
de Faculteit en de KNMvD. Daar was
toen kennelijk iets mee mis. Van
Harten zei bij voorbeeld in zijn
Jaarrede dat Van der Meij de opening
van het Jaarcon-gres mocht verrichten
\'omdat hij het was die zich in de afge-
lopen jaren heeft ingespannen om de
enigszins bekoelde relatie tussen
Faculteit en KNMvD te helpen verbe-
teren\'. En Van der Meij zelf zei daar-
over: \'in de achter ons liggende vier
jaar is zowel het streven van Van
Harten als van mij geweest
Maatschappij en Faculteit dichter bij
elkaar te brengen.\'

Over de oorzaak van de bekoelde rela-
tie komen wij straks nog te spreken.
Op dit moment zou ik echter uit de
grond van mijn hart willen verklaren
dat genoemde samenwerking thans
geen probleem meer is. In tegendeel:
op tal van terreinen wordt tussen
KNMvD en Faculteit intensief, van
harte en met succes samengewerkt.
Voor mij blijft het hoogtepunt van die
samenwerking het gezamenlijke optre-
den in september 1983 tegen de voor-
nemens van de ministers van
Onderwijs en Landbouw om de
Faculteit der Diergeneeskunde te inte-
greren met de Landbouwhogeschool te
Wageningen. Een gezamenlijke brief
aan de leden van de Tweede Kamer en
een onverbeterlijke toelichting daarop
van Van Harten tijdens een hoorzitting
van de Kamer hebben dat ongelukkige
voornemen kunnen verijdelen. Maar
wij hebben ook samen in de jaren
1987/88 het Arbeidsmarktonderzoek
voor veterinair opgeleiden laten uit-
voeren. Wij werken samen in de

Stichting Post Academisch
Onderwijs- Diergeneeskunde en in de
Raad voor de Specialisatie. Wij rege-
len samen de reeds genoemde praktijk-
stages in de opleiding voor onze stu-
denten. U hebt ons in 1987 een
bijzondere leerstoel aangeboden, die
gelukkig binnenkort weer bezet zal
worden, en dit jaar hebben wij een
contract afgesloten over samenwer-
king aangaande de versterking van de
farmaceutische scholing van de die-
renarts.

Kortom: wij werken samen in onder-
ling respect en waardering, in het volle
bewustzijn dat onze taken en verant-
woordelijkheden voor een deel ver-
schillen, maar de kans grijpend waar
die samenvallen.

^ ■ ... • f\' >.

Het tweede onderwerp van Van der
Meij betrof de in 1981 op stapel
staande nieuwe wetgeving voor het
wetenschappelijk onderwijs, die in
1982 werd ingevoerd en die bekend
werd als de \'Tweefasenwet\'. Van der
Meij benadrukte dat die wet nieuwe
mogelijkheden voor samenwerking
tussen Faculteit en KNMvD zou kun-
nen openen. Die wet van 1982 maakte
namelijk voor het eerst het post-acade-
mische onderwijs tot een officiële uni-
versitaire taak en bepaalde dat die taak
zoveel mogelijk in samenwerking met
derden moest worden uitgevoerd.
De nieuwe wet opende ook de moge-
lijkheid om in de faculteitsraad buiten-
facultaire leden te benoemen, afkom-
stig uit maatschappelijke organisaties
in de sfeer van de door de Faculteit be-
hartigde discipline. Van der Meij was
er een warm voor-
stander van om ver-
tegenwoordigers van
de KNMvD als lid
toe te laten tot de fa-
culteitsraad, maar de
Faculteit heeft hem
daarin niet gevolgd,
juist vanuit het be-
wustzijn van de ver-
schillende verant-
woordelijkheden.
De juistheid van dat
laatste besluit moge
blijken uit de kort-
stondige levensduur,
die een gemengde
curriculumcommis-
sie van KNMvD- en
Faculteitsleden in
die tijd was bescho-
ren. En dat terwijl
Van der Meij in
Rhenen nog had gezegd: \'Ik acht de
totstandkoming van de Commissie
Evaluatie Dierenartsopleiding één van
de winstpunten van 1981.\'

Thans, in 1992, is er weer een nieuwe
wet voor het Hoger Onderwijs. En
weer biedt die mij de gelegenheid om
enkele gezamenlijke aandachtspunten
voor Faculteit en Maatschappij aan de
orde te stellen. Het betreft de \'Wet op
het hoger onderwijs en de weten-
schapsbeoefening\', kortweg WHW,
die in april van dit jaar (1992 - red.)
door de Tweede Kamer is aangeno-
men. Zij moet weliswaar de Eerste
Kamer nog passeren, maar die kan er
niets meer aan veranderen.
Waarschijnlijk zal de WHW per 1 au-
gustus 1993 in werking treden.

-ocr page 212-

De nieuwe wet geeft de universiteiten
een veel grotere vrijheid en autonomie.
Dat is althans de bedoeling en we moe-
ten natuurlijk nog zien wat daarvan in
de praktijk terecht komt.
In de eerste plaats krijgen de universi-
teiten de vrijheid om zelf te bepalen
welke studierichtingen zij willen ver-
zorgen. Onder de huidige wet hebben
zij dienaangaande de toestemming van
de minister nodig. Betekent dit nu dat
Wageningen eindelijk haar eigen stu-
dierichting Diergeneeskunde kan op-
zetten? In principe wel, maar de minis-
ter houdt enige greep op het
onderwijsaanbod en zal met name in
dit soort gevallen ingrijpen. De minis-
ter kan namelijk de erkenning aan
nieuwe opleidingen onthouden op
grond van overwegingen van doelma-
tigheid. \'De minister betrekt daarbij de
behoeften aan hoger
onderwijs en onder-
zoek, gelet op het ge-
heel van de reeds
aanwezige voorzie-
ningen op dat gebied
van het hoger onder-
wijs.\' Een onthou-
ding van erkenning
van een nieuwe op-
leiding betekent in
de eerste plaats dat
de betreffende aan-
vragende instelling
er geen geld voor
krijgt, maar in de
tweede plaats dat, als
ze toch zo\'n oplei-
ding zal verzorgen,
het diploma daarvan
nooit een civiel ef-
fect kan hebben.
Waarmee dus wel
aannemelijk is dat Utrecht voorlopig
de enige dierenartsopleiding blijft
houden.

In de tweede plaats geeft de WHW een
geheel nieuwe regeling voor de vast-
stelling van de numerus fixus. Tot nu
toe was die gebaseerd op de
\'Machtigingswet inschrijving studen-
ten\', die in 1972 werd ingevoerd. In
die tijd waren overwegingen be-
treffende de behoefte aan afgestudeer-
den op de arbeidsmarkt bij het vaststel-
len van de numems fixus taboe.
Officieel gold de capaciteit van de op-
leidingsinstelllingen als het enige cri-
terium. Allengs zijn er echter bij de
vaststelling van de numerus fixus wel
arbeidsmarkt-argumenten ingeslopen.
Zo werden bij voorbeeld alle numeri
fixi voor de studierichting Genees-
kunde in 1985 door de minister ver-
laagd. Dat had dus niets met de oplei-
dingscapaciteit van de instellingen te
maken; dat was een pure bezuinigings-
maatregel, beargumenteerd vanuit de
behoefte aan artsen op de arbeids-
markt.

De nieuwe wet kent twee soorten nu-
merus fixus: de één wordt vastgesteld
op grond van argumenten, ontleend
aan de arbeidsmarkt, de ander is geba-
seerd op de capaciteit van de oplei-
dingsinstellingen.

De \'arbeidsmarkt-fixus\' wordt door de
minister vastgesteld en geldt steeds
voor een periode van twee jaar.
Volgens de WHW kan de minister
slechts de inschrijving beperken als
het aanbod van studenten aanzienlijk
de behoefte van de arbeidsmarkt over-

schrijdt en als het er naar uitziet dat die
discrepantie nog geruime tijd zal blij-
ven bestaan.

De \'capaciteits-fixus\' wordt vastge-
steld door het instellingsbestuur. Dat
lijkt mooi, maar het instellingsbestuur
is wél verplicht om elk jaar de opna-
mecapaciteit te vergroten en de in-
schrijving van nieuwe studenten dus te
verruimen. Daarvoor geeft de WHW
een aantal complexe rekenregels. Deze
nieuwe regels gelden voor het eerst bij
de toelating van studenten in septem-
ber 1994. Als Diergeneeskunde dan
een capaciteitsfixus zou hebben, wordt
die dan minimaal vastgesteld op 200
(thans al vele jaren: 175). Wanneer wij
de capaciteit elk jaar zo min mogelijk
zouden laten stijgen (maar daarvoor
moet men al bijna fraude plegen), dan
zou de numerus fixus in 1997 al zijn
opgelopen tot 254. Waarschijnlijker is
echter, dat de numems fixus dan al op
281 zal moeten worden vastgesteld.
Voor de Faculteit der Diergenees-
kunde is nooit officieel vastgesteld of
zij haar numems fixus heeft op grond
van de opleidingscapaciteit, danwel
gebaseerd op arbeidsmarkt-overwe-
gingen. Het lijkt nu dus zaak om bij de
minister te bepleiten dat wij een ar-
beidsmarkt-fixus krijgen en om met
hem overeenstemming te bereiken
over de arbeidsmarktbehoefte aan af-
gestudeerde dierenartsen.
Maar hoe groot is die arbeidsmarktbe-
hoefte? Dat wordt nu wel een zeer
dringende vraag, voor de KNMvD
evenzeer als voor de Faculteit. Het was
altijd al een intrigerende en belang-
wekkende vraag; daarom hebben wij
gezamenlijk in 1987
de opdracht voor het
arbeidsmarktonder-
zoek gegeven. Het
daaruit voortgeko-
men rapport gaf ech-
ter geen duidelijk
kwantitatief ant-
woord (4). En dus
blijft het vooralsnog
bij wat vage en vaak
emotionele uitspra-
ken. In dat kader
heeft de beroeps-
groep ons twintig
jaar lang voor de
voeten geworpen dat
wij te veel dierenart-
sen opleidden. In zijn
reeds eerder geci-
, door te kijken naar teerde Jaarrede van
1981 zei Van Harten
dienaangaande: \'Wij
zullen ons erop moeten voorbereiden
een overschot van dierenartsen te krij-
gen dat een zo niet beslissende dan
toch zeker een duidelijk merkbare in-
vloed zal hebben op het bestaan van de
dierenarts. Ik bedoel niet alleen het
materiële bestaan, maar evenzeer het
sociale en maatschappelijke bestaan,
het gedrag, de relatie met de collegae,
het handhaven van wettelijke bepalin-
gen en het onderhouden van ethische
normen en waarden.\'
Aan het eind van de jaren tachtig sloeg
de situatie om. In de Jaarrede 1988 le-
zen wij \'dat het Hoofdbestuur van me-
ning is dat op dit ogenblik geen rede-
nen aanwezig zijn om de numems
fixus te verlagen.\' (5). In de Jaarrede
1989 wordt zelfs een verhoging van de
numerus fixus het overwegen waard

-ocr page 213-

geacht (6). Maar hedenochtend hoor-
den we in de Jaarrede weer het oude
geluid van kommer en kwel. Dat bete-
kent dus dat we steeds naar schomme-
lingen zitten te kijken en dat we ver-
volgens argumenten proberen te
ontlenen aan korte-termijn-waame-
mingen. De KNMvD heeft een
Commissie Statistiek ingesteld om
deze korte-termijn-schommelingen
nauwkeurig te registreren. Naar mijn
mening laat een dergelijke registratie
echter geen enkele voorspelling toe,
zeker niet op de langere termijn.
Het valt natuurlijk niet te ontkennen,
dat de faculteit een direct belang heeft
bij een verhoging van de numerus
fixus. De middelen die zij ontvangt
zijn immers rechtstreeks gerelateerd
aan de studentenaantallen. Bovendien
geloven wij, als ieder normaal bedrijf,
in een groeimodel.
Wij willen ons dan
ook niet langer laten
leiden door het con-
stateren van korte-ter-
mijn-effecten. Wij
hebben ook een
commissie inge-
steld, met de duide-
lijke opdracht om te
onderzoeken wat de
lange-termijn- ver-
wachtingen omtrent
de arbeidsmarktbe-
hoefte aan afgestu-
deerde dierenartsen
zouden kunnen zijn.
Stelt u gerust, de
twee commissies f
zullen niet langs el-
kaar heen werken.
Via een gemeen-
schappelijke werk-
groep houden zij elkaar op de hoogte
van hun bevindingen.
Onze commissie moet argumenten ver-
zamelen, op grond waarvan uitspraken
gedaan zouden kunnen worden over de
gewenste hoogte van de numerus fixus.
Deze argumenten, waarmee wij hope-
lijk eerst de KNMvD kunnen overtui-
gen, willen wij vervolgens, liefst sa-
men met de KNMvD, op de minister
afvuren.

Ik wil hier niet vooruitlopen op de uit-
komsten van het werk van die commis-
sie. Ik ben er echter van overtuigd dat
het mogelijk moet zijn om lange-ter-
mijn uitspraken over de behoefte aan
dierenartsen te doen. Dr. J. Verhoeff
heeft op 15 september, bij het afscheid
van dr. C.D.W. König als directeur
PAO-D, indrukwekkende voorbeelden
van lange-termijn-voorspellingen op
het gebied van de veterinaire zorg in
Nederland gegeven. Dat vergt fanta-
sie, durf en eerlijkheid.

l-j

591

Wij zullen onszelf daartoe enkele in-
dringende vragen moeten durven stel-
len:

a) Waren wij er blij mee, dat twee a
driejaar geleden alle afstuderende die-
renartsen direct een plaats in de prak-
tijk konden vinden?

b) Zijn wij nu blij, dat de Tros juist
deze week weer gestart is met zeven
weken lang onze studenten verkeerd te
motiveren?

c) Vinden wij het een goede zaak, dat
de RVV, bij gebrek aan Nederlands
aanbod, oosteuropese dierenartsen
moet aantrekken?

d) Vinden wij het acceptabel, dat de

T I j DSC II R I FT VOO R DIERGKNF. KSKUNDF;, Dt:i:i 118, A F L i: v r. R i N o 18, 199 3

Veterinaire Dienst in haar personeels-
advertenties zoekt naar een dierenarts
óf landbouwkundig ingenieur?
e) Vinden wij het belangrijk, dat die-
renartsen hun weg vinden naar onder-
zoekinstituten, allerlei overheden en
het bedrijfsleven?

O Zouden wij graag zien, dat dierenart-
sen zich in de politiek, landelijk, pro-
vinciaal en plaatselijk, nadrukkelijker
profileren?

g) Vinden wij het jammer, dat steeds
minder dierenartsen een rol spelen in
de volksgezondheid en in de milieube-
scherming?

Het aardige van \'indringende\' vragen
is natuurlijk dat zij hun antwoord in
zich dragen. Ik deel dan ook geenszins
de zorgen van uw voorzitter over de
toekomstige omvang van de arbeids-
markt voor dierenartsen. Op de lange
termijn is het vooruitzicht gunstig, zo-
lang de opleiding er maar borg voor
staat, dat wij dierenartsen afleveren die
op vele markten, oude èn nieuwe, in-
zetbaar zijn en daar kwaliteit kunnen
leveren.

Terug naar de nieuwe wet. Daaruit
blijkt dat de dierenartsopleiding zes
jaar blijft duren, maar dat er geen on-
derscheid meer wordt gemaakt tussen
een eerste en een tweede fase. Wèl
blijft er na vier jaar een doctoraal-exa-
men dat rechtstreeks toegang geeft tot
de promotie.

Op het tijdstip van invoering van de
WHW vervalt het Academisch
Statuut. Daarmee verdwijnt elke in-
houdelijke regelgeving omtrent het
universitaire onderwijs uit de wetge-
ving. Voor de studierichting der dier-
geneeskunde gelden
in dit opzicht twee
uitzonderingen:

- De WHW bepaalt
dat de opleiding tot
dierenarts moet vol-
doen aan de vereis-
ten, neergelegd in de
EG-richtlijn van de-
cember 1978; deze
bevat echter alleen
een lijst van vakken
die in de opleiding
moeten voor- komen,
zonder daar zelfs
maar de minimale
omvang van aan te
geven.

- De WHW bepaalt
ook dat de opleiding
tot dierenarts in elk
geval een praktische
voorbereiding op de

beroepsuitoefening moet omvatten.
(Dat zouden we zonder de wettelijke
verplichting waarschijnlijk toch wel
doen).

De Faculteit is dus voortaan geheel vrij
om haar eigen ideeën over de oplei-
ding vorm te geven in het onderwijs-
programma. Stelt u zich die vrijheid
eens voor: de Faculteit stelt zelf het on-
derwijsprogramma vast, neemt zelf de
bijbehorende examens af en geeft ver-
volgens op grond daarvan dierenarts-
diploma\'s af, die de volledige be-
voegdheid geven in heel Europa en in
Noord-Amerika. En er is geen wet of
autoriteit die voorschriften geeft over
de inhoud van die opleiding. Wat een
vrijheid; maar ook: wat een verant-
woordelijkheid!

Ik wil hier vandaag speciaal één van

-ocr page 214-

onze ideeën over de opleiding naar vo-
ren halen, omdat dat al heel lang een
wrijfpunt vormt tussen de Faculteit, als
verantwoordelijke voor de opleiding,
en de KNMvD, als behartiger van de
belangen van de zittende dierenartsen.
Dat wrijfpunt heet differentiatie. Het
ontstond rond 1970, toen de Faculteit
besloot om de studie voor dierenarts te
splitsen in een uniforme opleiding
voor alle studenten van vier jaar, ge-
volgd door twee afstudeerrichtingen
van elk twee jaar, die opleidden tot
twee verschillende dierenartsdi-
ploma\'s met gescheiden bevoegdhe-
den: één in de \'klinische\' richting, de
ander in de \'hygiënische\' richting. Die
differentiatieplannen werden heftig
bestreden door de Maatschappij
mede op haar aan-
drang in 1973 door
Staatssecretaris
Klein verboden.
Het probleem dat tot
het besluit van de
Faculteit had geleid,
was daarmee echter
niet opgelost: de to-
tale kennis op het ge-
bied van de dierge-
neeskunde is zo sterk
toegenomen, dat
deze niet meer ade-
quaat kan worden on-
dergebracht in een
zesjarige opleiding.
In het verleden werd
dat probleem van de
steeds toenemende
kennis altijd opge-
lost door meer col-
lege-uren, meer prac-
tica, meer dictaten, meer vakken of
zelfs meerjaren aan het curriculum toe
te voegen. Daardoor werd het pro-
gramma tenslotte totaal overladen.
Toch blijven de vragen om meer ken-
nis en meer handvaardigheid op meer
deelgebieden van de diergeneeskunde
voortdurend op de Faculteit afkomen.
En omdat de totale kennis op het ge-
bied van de diergeneeskunde steeds
sneller toeneemt, wordt het probleem
steeds moeilijker oplosbaar.
Als we onze studenten over de volle
breedte van de diergeneeskunde willen
blijven opleiden, dan zal dat nooit met
de vereiste diepgang kunnen gebeuren.
Die diepgang is nodig voor de vooruit-
gang van het beroep en omdat onze
cliënten vragen om dierenartsen die
diensten kunnen verlenen op het
hoogst bereikbare kwaliteitsniveau.
De enige manier om een student op te
leiden tot dat vereiste hoge niveau van
kwaliteit en bekwaamheid, is door de
breedte van zijn opleiding te beperken.
Iedere student moet een deelgebied
van de diergeneeskunde kiezen,
waarin hij de voor de praktijk beno-
digde bekwaamheid gedurende zijn
opleiding kan verwerven. Het zal dui-
delijk zijn, dat er dan andere deelge-
bieden zijn, waarop hij minder compe-
tent is en niet gereed om te voldoen aan
de hoge kwaliteitseisen van de be-
roepsuitoefening.

II I IUJI

Toen de Faculteit in 1976 de opleiding
weer herprogrammeerde, werd op-
nieuw voor differentiatie gekozen,
maar we hadden onze les geleerd en
we deden het ditmaal voorzichtiger. Er
zou een uniforme opleiding komen

van S\'/z jaar, gevolgd door een diffe-
rentiatie van een half jaar. Daardoor
zou de algemene bevoegdheid behou-
den kunnen blijven, al gaven we duide-
lijk aan dat de afgestudeerde geen al-
gemene bekwaamheid meer zou
bezitten. We noemden dit de \'kleine
differentiatie\' en we wachtten in span-
ning het oordeel van de Maatschappij
af

Bij schrijven van 27 september 1976,
ondertekend door Van Riessen en
Moons, liet de Commissie Opleiding
van de KNMvD ons weten van harte
met de voorstellen in te stemmen.
Voor alle zekerheid voegden ze echter
aan het eind van hun brief nog toe \'dat
een optimale benutting van de diffe-
rentiatie zich vooralsnog niet verdroeg
met een wijziging van de effectus civi-
lis.\' Deze herprogrammering van 1976
is overigens nooit doorgegaan.

Nieuwe plannen voor differentiatie
kwamen op tafel, toen in het kader van
de twee-fasenwet in 1981 een nieuwe
opleiding moest worden ontworpen.
En opnieuw had de KNMvD het er
moeilijk mee. Van Harten zei er in zijn
Jaarrede 1981 het volgende over:
\'Welke dierenarts is er bijvoorbeeld
mee gebaat halverwege zijn therapeu-
tisch handelen op lacunes in zijn oplei-
ding te stuiten en welke eigenaar zal er
vrede mee kunnen hebben dat per dier-
soort of complicatie weer een andere
deskundige verschijnt? Mag de cliënt
niet verwachten, dat als regel één die-
renarts de complete \'huisdiergenees-
kunde\' kan verzorgen en mag de jong
afgestudeerde niet functioneren vanuit
de wetenschap alle gebruikelijke ge-
neeskunde rondom
het dier te kunnen
verrichten? Mijns in-
ziens wel en zeer te-
recht!\' Goed gebruld
Sander, maar die
zes-maands-difleren-
tiatie kwam er toch.
En iedereen is er al
lang aan gewend en
zij heeft niet tot bij-
zondere problemen
in de praktijk geleid.
Nu, tien jaar later, is
er weer een nieuw
curriculum in voor-
bereiding. De facul-
teitsraad heeft als
uitgangspunt daar-
voor vastgesteld, dat
er een vèrdergaande
differentiatie inoet
komen, die éérder in
de studie aanvangt. Op aandrang van
de studenten heeft de faculteitsraad
daarbij bepaald, dat de algemene be-
voegdheid, waartoe het dierenartsdi-
ploma leidt, ondanks de differentiatie
waargemaakt moet kunnen worden.
Want de aanstaande dierenartsen voe-
len er natuurlijk niets voor om bij
voorbaat in hun mogelijkheden van
beroepsuitoefening beperkt te worden.
Maar over nog eens tien jaar zal de dif-
ferentiatie weer langer duren en weer
verder gaan. Dat proces is niet meer te
stuiten, om onderwijskundige, maat-
schappelijke èn wetenschaps-inhoude-
lijke redenen. Willen wij dierenartsen
afleveren die althans op een deelge-
bied van de diergeneeskunde compe-
tent aan de slag kunnen, dan zal dat
deelgebied steeds kleiner moeten wor-
den.

U zult zich wellicht afvragen of die

-ocr page 215-

Europese richtlijn van december 1978
zich daar niet tegen verzet. U moet
zich dan echter realiseren, dat het over-
laden curriculum geen specifiek
Nederlands probleem is en dat een dif-
ferentiatie in de opleiding geen speci-
fiek Nederlandse oplossing voor dat
probleem is. De General Assembly
van de European Association of
Establishments for Veterinary
Education (EAEVE), waarin alle vete-
rinaire faculteiten van Europa verte-
genwoordigd zijn door hun decanen,
heeft in 1990 unaniem als conclusie
aanvaard dat differentiatie in de dier-
geneeskundige opleiding onontkoom-
baar is als wij die opleiding op het ge-
wenste peil willen houden (7).
Momenteel wordt in het Raadgevend
Comité voor de
Opleiding van Die-
renartsen van de
EG een wijziging
van de richtlijn van
1978 voorbereid,
waarin differentia-
tie van de opleiding
zeer wenselijk
(\'highly desirable\')
wordt genoemd.
Van Europese zijde
zijn op het punt van
de differentiatie dus
geen problemen te
verwachten.

En van Amerikaan-
se zijde? Zou de
Amerikaanseerken-
ning van de
Utrechtse opleiding
in gevaar kunnen
komen bij verdergaande differentiatie?
Inderdaad hanteert de AVMA strenge
regels bij het beoordelen van de oplei-
dingsprogramma\'s. Die programma\'s
moesten zodanig zijn, dat de afgestu-
deerde dierenarts alle terreinen van de
diergeneeskunde beheerste en zijn
kennis adequaat kon toepassen op alle
gebruikelijke diersoorten. Maar ook in
Amerika ondervonden de opleidings-
instellingen steeds meer de onhoud-
baarheid van deze eis. Er rees verzet
tegen de rigide aanpak van de AVMA.
In 1987 werd een groots opgezet on-
derzoek gestart naar de mogelijkheden
om de veterinaire opleidingen in de
Verenigde Staten en Canada aan te
passen aan de snelle ontwikkelingen in
de diergeneeskunde en de vele veran-
deringen in de maatschappij.
In 1989 verscheen het eindrapport van
dit onderzoek en het is verplichte lite-
ratuur voor allen die zich in de toe-
komstige ontwikkelingen van het vak,
het beroep of de opleiding willen of
moeten verdiepen (8). Een dik rapport,
vol goed-doorwrochte lange-termijn-
verwachtingen over de ontwikkelin-
gen in de diergeneeskunde en over de
daaruit voortvloeiende consequenties
voor de dierenartsopleidingen. Met de
algemene bevoegdheid van de dieren-
arts wordt voorgoed afgerekend. De
AVMA wordt voorgehouden dat zij,
door het vasthouden aan die algemene
bevoegdheid, de ontwikkeling van
verantwoorde nieuwe opleidingspro-
gramma\'s heeft tegengehouden en
daarmee het niveau van de beroepsuit-
oefening emstige schade heeft toege-
bracht.

Mil

Al

En de AVMA is uiteindelijk door de
bocht gegaan; zij heeft haar richtlijnen
voor de opleidingen aangepast. Niet
langer hoeft de afgestudeerde dieren-
arts de diergeneeskunde in haar volle
breedte te beheersen en te kunnen toe-
passen op alle diersoorten. Beperking
van de opleiding in zijn latere stadia tot
deelgebieden of diersoorten wordt
aanvaardbaar geacht. Ook de AVMA
zal een steeds verdergaande differen-
tiatie in de opleiding dus niet tegen-
houden.

En hoe moet het dan met die algemene
bevoegdheid, die toch in de wet is
vastgelegd en die in de opleiding
steeds minder zal kunnen worden
waargemaakt? Naar mijn mening is
het géén taak voor de opleidingsinstel-
lingen om een verouderde wetgeving
te blijven invullen. Die instellingen
zijn verantwoordelijk voor de oplei-
ding van dierenartsen die hun beroep
adequaat kunnen uitoefenen en die
kunnen voldoen aan de veranderende
en steeds hogere eisen van cliënten en
samenleving. Wij, als opleiders, dra-
gen de zware verantwoordelijkheid
voor het peil waarop de diergenees-
kunde in Nederland wordt uitgeoe-
fend.

De algemene bevoegdheid is geen doel
op zich. Als die niet langer gehand-
haafd kan worden, ontstaat er een or-
deningsprobleem en de competente
autoriteiten zullen dat ordeningspro-
bleem te zijner tijd moeten oplossen.
De algemene bevoegdheid is een snel
verouderende, nostalgische traditie.
Zij gaat een zachte, maar zekere dood
tegemoet, tot heil van
mens en dier.

LITERATUUR

1. Harten S van. Jaarrede
1981. Tijdschr Dierge-
neeskd 1981; 106:
1065-74.

2. Winkler KC. Recombi-
nant DNA en genetische
manipulatie, realiteit en
fantasie. Tijdschr Dier-
geneeskd 1982; 107: 4-
II.

3. Meij (iJW van der.
Openingstoespraak.
Tijdschr Diergeneeskd
1981; 106: 1060-4.

4. Dijk C van en Vries B
de. Arbeidsmarkton-
derzoek voor veterinair
opgeleiden; eindrap-
port. Instituut voor
Toegepaste Sociale we-
tenschappen (ITS),
Nijmegen, 1988.

5. Kampelmacher EH. Jaarrede 1988. Tijdschr
Diergeneeskd 1988; 113: I 119-28.

6. Kampelmacher EH. Jaarrede 1989. Tijdschr
Diergeneeskd 1989; 114: 1093-100.

7. \'Reflections on the future of undergraduate
veterinary education\'. European Association
of Establishments for Veterinary Education
(EAEVE), 1990.

8. "Future Directions for Veterinary Medicine\'
(Pritchard WR, ed.). Pew National
Veterinary Education Program, Duke
University, Durham, North Carolina, 1989.

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voorde jaargangen 1988,1990 tot en
met 1993.

-ocr page 216-

ur^mr«! II 11

SPECIALISATIE IN DE DIERGENEESKUNDE

E. Teske\'\'

Werden er vijfjaar geleden nog heftige
discussies gevoerd of veterinaire spe-
cialisten nu wel of niet hun brood in
hun specialisme zouden kunnen ver-
dienen, momenteel zijn er meer dan
honderd geregistreerde dierenarts-spe-
cialisten in Nederland. Dit is ongeveer
2,5% van het aantal dierenartsen.
Alhoewel verreweg de meeste specia-
listen werkzaam zijn aan de Faculteit
der Diergeneeskunde in Utrecht, is het
aantal specialisten buiten de faculteit
snel groeiende. Dit alles maakt dat spe-
cialisatie een niet meer weg te denken
fenomeen in de diergeneeskunde is.
Om zover te komen hebben diverse
commissies en raden de laatste vijftien
jaar veel werk verricht. In dit artikel
zal hiervan een kort historisch over-
zicht worden gegeven. Tevens wordt
de structuur beschreven, waarlangs
deelgebieden van de diergeneeskunde
tot specialisme kunnen worden er-
kend, en registratie van specialisten
plaatsvindt. Een beschrijving van de
opleidingen en de toekomstverwach-
tingen aangaande specialisatie in
Nederland en Europa zullen het artikel
besluiten.

In het midden van de jaren zeventig
geeft de KNMvD een commissie de
opdracht de mogelijkheid van erken-
ning en registratie van veterinaire spe-
cialisten te onderzoeken. In 1977 gaat
de Algemene Vergadering van de
KNMvD accoord met een voorstel van
deze commissie, waarin een stmctuur
voor de erkenning en registratie van
specialisten wordt beschreven. Voor
vier deelgebieden der diergenees-
kunde worden subcommissies inge-
steld, die een profielschets voor dit
deelgebied moeten opstellen. Op de
volgende Algemene Vergadering (7
oktober 1978) worden de voorstellen
van de subcommissies aangenomen,
tezamen met een verdere uitwerking
van de algemene stmctuur tot erken-
ning en registratie van veterinaire spe-
cialisten. De desbetreffende bepalin-
gen worden opgenomen in Hoofdstuk
XI van het Huishoudelijk reglement
van de KNMvD (Artikel 53 van de

\' Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren.
Universiieil Uirechl en specialist Interne Genees-
kunde der Gezelschapsdieren.

huidige Statuten van de KNMvD).
Naar aanleiding van dit besluit van de
Algemene Vergadering zijn vervol-
gens de Raad voor Specialisatie, de
Registratie Commissie en een aantal
Specialisatie Commissies in het leven
geroepen (Figuur 1). De taakstelling
van de Raad voor Specialisatie valt uit-
een in een aantal onderdelen: a) het
vaststellen welke onderdelen van de
diergeneeskunde als specialismen
worden erkend, b) het vaststellen van
eisen, te stellen aan opleiding, oplei-
ders en opleidingsinstituten voor spe-

stellen aan opleidingen, opleiders en
opleidingsinstituten. Daamaast beho-
ren tot de uitvoerende taken: het toe-
zicht op de opleidingen, de aanwijzing
van opleiders, de inschrijving van spe-
cialisten in het register en de bewaking
van de uitoefening van het specia-
lisme. De Registratie Commissie rap-
porteert aan de Raad voor
Specialisatie. Voor elk erkend specia-
lisme is een Specialisatie Commissie
ingesteld. In een Specialisatie
Commissie hebben de twee leden uit
de Registratie Commissie van het be-

treffende specialisme zitting, alsmede
twee leden van een verwant specia-
lisme. De taken van een Specialisatie
Commissie zijn:

- het ontwerpen van het profiel van
het specialisme

- de beoordeling van de opleiding

- de begeleiding van de aspirant-spe-
cialist

- het uitbrengen van adviezen aan de
Registratie Commissie inzake:

* al of niet registreren van de aspi-
rant-kandidaat

♦ erkenning van opleiders en oplei-
dingsinstituut.

Raad voor de
Specialisatie

tl

Registratie
Commissie

Spec.Cie

Spec.Cie

Spec. Cie

Spec. Cie

Spec.Cie

A

B

C

...

...

Figuur 1. Structuur van veterinaire specialisatie in Nederland

cialisten. In de Raad voor Specialisatie
hebben zowel namens de faculteit als
de KNMvD vijf leden zitting, aange-
vuld met adviseurs. De Registratie
Commissie is samengesteld uit verte-
genwoordigers uit de diverse specia-
lismen, waarbij voor elk specialisme
één lid namens de KNMvD en één lid
namens de Faculteit der Diergenees-
kunde zitting heeft. Deze Registratie
Commissie heeft zowel voorberei-
dende als uitvoerende taken. Tot de
voorbereidende taken behoren onder
meer onderzoeken of er behoefte be-
staat aan erkenning van een specia-
lisme en ontwerpen van de eisen, te

-ocr page 217-

Hoe verloopt nu de procedure waar-
langs een specialisme wordt erkend?
Indien de mogelijkheid reëel geacht
wordt dat een bepaald deelgebied van
de diergeneeskunde geschikt is voor
specialisatie, wordt er door de
Registratie Commissie een oriëntatie-
commissie ingesteld, die nagaat of dit
specialisme praktisch haalbaar is.
Indien deze commissie een positief ad-
vies geeft aan de Registratie Commis-
sie, kan deze overgaan tot het instellen
van een Voorlopige Specialisatie-
commissie (bekrachtigd door de Raad
voor Specialisatie), die een concept-
profielschets opstelt. Deze concept-
profielschets moet vervolgens worden
goedgekeurd door zowel de Registra-
tie Commissie als de Raad voor
Specialisatie, waarna de erkenning
moet worden bekrachtigd door het
Hoofdbestuur van de KNMvD en het
bestuur van de Faculteit
Diergeneeskunde. Hierna wordt pas
een definitieve specialisatiecommisie
ingesteld, die een definitieve profiel-
schets zal opstellen. Nadat deze door
de Raad voor Specialisatie is bekrach-
tigd kan worden overgegaan tot de
voordracht van Specialisten op
Uitnodiging. Deze Specialisten op
Uitnodiging zijn verantwoordelijk
voor het uitvoeren van de de facto-pro-
cedure tot erkenning van .specialisten,
in tabel 1 is een overzicht gegeven van
de verschillende tot nu toe erkende ve-
terinaire specialismen.

Een erkenning en registratie tot veteri-
nair specialist kan op twee manieren
plaatsvinden. Allereerst kunnen dege-
nen die een officieel erkende oplei-
ding. in een erkend opleidingsinsti-
tuut, onder toezicht van erkende
Tabel 1. Overzicht van officieel erkende en in ontwikkeling zijnde specialismen binnen de diergenees-
kunde (dd 1 mei 1993).

opleiders hebben genoten, op voor-
spraak van de Specialisatie Commissie
door de Registratie Commissie in het
register worden ingeschreven.
Daarnaast heeft een ieder ander, gedu-
rende de eerste twee jaar na het open-
stellen van het register voor een be-
paald specialisme, de mogelijkheid
zich aan te melden om via een de facto-
procedure getoetst en geregistreerd te
kunnen worden. Hierdoor is het moge-
lijk dat collegae, die reeds langere tijd
in een deelgebied op specialistisch ni-
veau werkzaam zijn, zich ook als zoda-
nig kunnen laten registreren. De pe-
riode waarin zij actief in het
specialisme werkzaam zijn is in
Nederland op minimaal vier jaar ge-
steld. Tevens moet men meer dan 50%
van zijn werktijd (normweek van 40
werkuren) besteden aan het specia-
lisme. De Specialisten op Uitnodiging
moeten beoordelen of deze kandidaten
voldoen aan de normen, zoals gesteld
in de profielschets van het desbe-
treffende specialisme. Hierbij is het
mogelijk dat de kandidaat wordt
geë.xamineerd of gevisiteerd. De
Specialisten op Uitnodiging doen ver-
volgens een aanbeveling aan de
Registratie CoiTimissie aangaande re-
gistreren van een applicant.

Tot nu toe zijn er nog niet voor alle er-
kende specialismen opleidingen be-
schikbaar. Dit is wel het geval voor de
specialisaties binnen de gezelschaps-
dieren, de radiologie en de pathologie.
Voor alle opleidingen geldt in principe
een opleidingsduur van vier jaar. Voor
de specialisaties binnen de gezel-
schapsdieren (chirurgie, dermatologie,
inwendige ziekten en oogheelkunde)
is de opleiding in twee fasen verdeeld.

Speclalismc

Sinds:

.Aantal Specialisten

.Aantal Specialisten
in opleiding

Intcmc Geneeskunde der

Gezelschapsdieren

1988

15

4

Oogheelkunde der Gezelschapsdieren

1988

4

1

Dermatologie der Ciezelschapsdieren

1988

3

2

Chirurgie der Gezelschapsdieren

1989

23

4

Veterinaire Pathologie

1988

32

7

Veterinaire Radiologie

1988

9

2

Chirurgie Paard

1991

6

-

Reproduktie/inwendigc ziekten Paard

1991

5

-

Veterinaire Microbiologie

1991

4

-

Vogelgeneeskunde

1992*

-

Veterinaire Diervoeding

1992

-

-

Landbouwhuisdieren

-

-

-

Dierlijke productie en volksgezondheid

-

-

-

* Verdere voortgang mometeel stilgezet in afwachting van ontwHikelittgen op Europees gebied.

In een eerste fase (1,5 jaar) wordt er
langs de diverse disciplines gerou-
leerd. Deze periode is te vergelijken
met een \'intemship\' in de Verenigde
Staten en dient als brede algemene
training in de geneeskunde van gezel-
schapsdieren. Vervolgens kan men op-
teren voor een tweede fase, waarin kan
worden gekozen uit één van de vier
eerder genoemden specialismen. In
deze tweede fase, te vergelijken met
een \'residency\', wordt een nadere
scholing in het uiteindelijk specia-
lisme gerealiseerd. In deze periode
zullen ook wetenschappelijke activi-
teiten moeten worden ondernomen, re-
sulterend in meerdere publikaties.
Binnen het specialisme \'chirurgie der
gezelschapsdieren\' zijn twee richtin-
gen te onderscheiden: weke-delen-chi-
rurgie en orthopedie. Na een eerste ge-
zamenlijke periode in de tweede fase
kan men zich in één van de twee rich-
tingen verder bekwamen. De gehele
opleiding duurt hier een halfjaar lan-
ger. Tot nu toe vinden alle opleidingen
plaats bij de Vakgroep Geneeskunde
der Gezelschapsdieren. Bij de oplei-
ding tot veterinair patholoog is er ge-
durende de vier jaar opleiding voort-
durend een afwisseling tussen
praktisch werk in de sectiezaal, weten-
schappelijk onderzoek en cursorische
opleidingen. Behalve bij de Vakgroep
Veterinaire Pathologie vinden gedeel-
ten van de opleiding in andere institu-
ten, ook buiten de Faculteit, plaats. De
opleiding tot veterinair radioloog vindt
geheel plaats binnen de Vakgroep
Radiologie en duurt eveneens vier jaar.
Hierin komen zowel de radiodiagnos-
tiek van gezelschapsdieren en land-
bouwhuisdieren, als de echodiagnos-
tiek aan de orde. Tevens maakt men
kennis met de mogelijkheden van CT-
en MRI-diagnostiek.

De toekomstverwachting van veteri-
naire specialisatie in Nederland is
nauw verweven met veterinaire spe-
cialisatie in Europa. Zoals reeds eerder
in dit Tijdschrift beschreven (zie ver-
slag Symposium Veterinaire
Specialisatie in Europa, 21 mei 1993)
zit er vaart in de ontwikkelingen van
Europese specialisatie binnen de dier-
geneeskunde. Als ideaal beeld kan de
situatie worden geschetst, waarin men
in Europees verband overgaat tot er-
kenning en registratie van specialisten,
waarna dit automatisch op nationaal
niveau wordt overgenomen. Voor die
specialismen waarvoor een Europese
registratie mogelijk is moeten de na-

-ocr page 218-

É É iliiii É\'n

j t j

ii^ki&tϫ-:

Societies

Veterinaire Dermatologie
Inwendige Ziekten

Oogheelkunde
Veterinaire Diagnostische Beeldvorming
Nephrologie en Urologie
Neurologie
Cardiologie
Oncologie
Gastroenterologie
Voeding

tionale specialismen komen te verval-
len. Dit kan echter pas dan, wanneer
duidelijk gebleken is dat deze erken-
ning en registratie plaats vinden op een
acceptabel niveau. We moeten het
kind niet met het badwater weggooien!
Voor die specialismen, waarvoor nog
geen Europese erkenning en registratie
(mogelijk) is, zal (indien gewenst) een
nationale structuur moeten blijven be-
staan. Aangezien momenteel de

Tabel 2. Overzicht van opgerichte Europese Societies and Colleges (dd 1 mei 1993)

Colleges

Veterinaire Dermatologie

Inwendige Ziekten der Gezelschapsdieren

Chirurgie

Oogheelkunde

Europese Societies en Colleges als
paddestoelen uit de grond schieten
(Tabel 2), is er geen indicatie te geven
voor welke deelgebieden wij een eigen
structuur in stand moeten blijven hou-
den. Vooralsnog is het verstandig om
geheel zelfstandig door te gaan met het
ontwikkelen van specialismen, echter
met een schuin oog naar de Europese
situatie. Behalve de in tabel 1 opge-
somde, en reeds erkende, specialis-
men, wordt er in Nederland gedacht
aan specialisatie-richtingen binnen de
landbouwhuisdieren (herkauwers met
als mogelijke deelgebieden fertiliteit,
melkwinning en digestie; pluimvee;
varken) en de specialisatie-richting
Dierlijke productie en Volksgezond-
heid.

Het moge duidelijk zijn dat momenteel
de veterinaire specialisatie, zowel na-
tionaal als internationaal, roerige tij-
den doormaakt. Nu wordt er de basis
gelegd waarop de komende decennia
het bouwwerk moet gaan rusten. Velen
hebben zich reeds enthousiast hiervoor
ingezet, vele anderen zullen dat onge-
twijfeld nog gaan doen. Men mag ech-
ter niet de basis van de veterinaire spe-
cialisatie hierbij uit het oog verliezen:
de eerstelijns practicus. Een goed con-
tact met deze basis is een
conditio sine
cjua non
zonder welke specialisatie
niet kan bestaan.

\'ENKELE GEDACHTEN OVER DE TOEKOMST VAN
ONS BEROEP"

E.H. Kampelmacher\'\'

Het zal u als lezer opvallen dat boven-
genoemde titel tussen aanhalingste-
kens is geplaatst. De
verklaring hiervoor is
dat de titel al eerder is
gebruikt en wel voor
een publikatie ver-
schenen in ons
Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, deel 89,
aflevering 5, 1964.
Deze publikatie werd
bijna 30 jaar geleden
geschreven door on-
dergetekende en wij-
len collega dr.
Guinee. Ik beschouw
het als een groot voor-
recht om na bijna drie
decennia te mogen
evalueren wat wij
toen hebben geschre-
ven, wat gerealiseerd
is, wat achteraf on-
juist is gebleken en of
er voorspellingen zijn
uitgekomen. Helaas is
dit voorrecht aan Piet Guinee, toen

Bosuittaan /«. 3722 XK

\' Ru.\\tend dierenart.s.
Bilthoven
mijn naaste medewerker en enkele ja-
ren geleden overleden, niet gegeven.

maar ik hoop wel dit \'vervolg\' ook in

zijn geest te schrijven.

Guinee en ik waren toen betrekkelijk
jonge wetenschappers in een overwe-
gend medisch georiënteerd instituut
(RIV) en wij spra-
ken vaak over onze
plaats als dierenarts
in dit milieu en
daarmede ook over
de waarde van onze
opleiding. De ge-
dachte dat wij onze
visie opschreven
vanuit een ivoren
toren, zonder al te
veel inzicht in de
vele aspecten van
ons beroep, ja zelfs
met een zekere ar-
rogantie, dringt zich
nu na 30 jaar wel
op. Maar ondanks
deze zelfkritiek zijn
er toch uitspraken
gedaan over ons be-
roep en de daar-
mede nauw verbon-
den opleiding die
vandaag óf nog zeer
actueel zijn óf om nadere analyse vra-
gen.

Wij meenden toen met het enthou-

-ocr page 219-

siasme voor het werk dat wij dagehjks
mochten doen dat er een verschuiving
van de praktijkuitoefening naar andere
diergeneeskundige taken, of beter ta-
ken die door dierenartsen zouden kun-
nen worden verricht, aan de gang was.
Er waren na de Tweede Wereldoorlog
nieuwe mogelijkheden voor dierenart-
sen op gebieden die vroeger geheel
buiten hun bereik hadden gelegen, ge-
bieden die vaak slechts zijdelings met
diergeneeskunde hadden te maken.
Voor deze mogelijkheden voor onze
beroepsuitoefenaars waren verschil-
lende ontwikkelingen verantwoorde-
lijk. Zo had de opleiding in de loop der
jaren een verbreding en verdieping on-
dergaan, die de afgestudeerde meer
kansen op de arbeidsmarkt bood, dan
alleen de praktijkuit-
oefening of de vlees-
keuring. Een goed
voorbeeld hiervan
was en is de micro-
biologische kennis
die bij een pas afge-
studeerde dierenarts
toch wel iets breder
en veelomvattender
is dan bij een pas af-
gestudeerde arts.
Voor de dierenarts
was deze verdieping
ook nodig wilde hij
zijn steeds veelvul-
digere taken op het
gebied van vleeskeu-
ring en volksgezond-
heid in het algemeen
naar behoren vervul-
len. Een andere fac-
tor, die zeker een rol
speelde, was het ge-
brek aan artsen in de
eerste decennia na de Tweede
Wereldoorlog, zeker in laboratoria en
bij de overheid, hetgeen de mogelijk-
heden voor dierenartsen opende.
In het kader van deze ontwikkeling za-
gen wij toen grote mogelijkheden van
een diergeneeskundig beroep dat ener-
zijds op de praktijkuitoefening, ander-
zijds op wetenschap en industrie, het
staatstoezicht en overheidsfuncties in
het algemeen, gericht was. Wij meen-
den toen dat de praktijkuitoefening
steeds minder aantrekkelijk werd,
vooral omdat het \'klimaat\' veranderd
was en men er niet meer de bevredi-
ging in vond die men had verwacht.
Juist de economisch zo zegenrijke pre-
ventieve geneeskunde en de massabe-
strijding van ziekten die onze veesta-
pel, onze volksgezondheid en onze
export bedreigen, heeft aan het werk
van de prakticus de charme van het ge-
nezen en de voldoening van de \'drie-
eenheid\' diagnose-prognose-therapie
ontnomen, iets dat vroeger ongetwij-
feld veel meer aanwezig was en waar-
over oudere collegae zo gaarne vertel-
len, was toen onze stelling. Of in 1993
deze stelling nog overeenkomt met de
realiteit waag ik te betwijfelen. Het
\'Vlimmen/Harriot-idee\' leeft nog vol-
op bij hen die diergeneeskunde willen
studeren, de student en ook bij menig
beroepsbeoefenaar. En daar waar dit
gevoel minder of in het geheel niet
meer aanwezig is hebben de materiële
geneugten gedurende de afgelopen 30
jaar veel goed gemaakt. Ik ben mij be-
wust hiermee uitsluitend de landbouw-

huisdieren-dierenarts op het oog te
hebben. Bij de gezelschapsdieren ligt
dit wel enigszins anders. De ontwikke-
lingen op dit gebied zijn in de laatste
30 jaar enorm geweest. Wie als student
op de Alexander Numankade co-assis-
tent kleine huisdieren was en vandaag
de klinieken in de Uithof bezoekt, re-
aliseert zich dat juist op dit gebied van
de diergeneeskunde heel veel in posi-
tieve zin is veranderd. Ook de klinie-
ken voor verloskunde, heelkunde en
interne geneeskunde zijn wat ruimte,
inrichting en onderwijs betreft, moei-
lijk te vergelijken met de situatie veer-
tigjaar geleden aan de Biltstraat. Deze
vooruitgang maakt ongetwijfeld in-
druk op de huidige student en onder-
streept bij hem of haar de waarde van
de diergeneeskundige opleiding, waar-
voor hij of zij primair heeft gekozen.
In 1964 stelden wij de vraag; \'Moet ie-
mand die voor de studie diergenees-
kunde kiest opgeleid worden tot die-
renarts in de meest brede zin van een
vakopleiding, met inbegrip van de
vleeskeuringsaspecten, of moet de op-
leiding zo worden aangepast dat een
dierenarts zich ook kan \'verkopen\' als
specialist op gebieden zoals microbio-
logie, zootechniek, proefdierkunde en
toxicologie, om slechts enkele te noe-
men. Ik meen dat deze vraag in de af-
gelopen 30 jaar duidelijk is beant-
woord en wel in de eerste plaats door
de student, die dierenarts pur sang
wenste te worden en dit nog steeds wil
(een enkele jaren geleden gehouden
enquête onder studenten bevestigt dit)
en in de tweede
plaats door het oplei-
dingsinstituut, dat
niet ten onrechte ge-
volg heeft gegeven
aan deze wens en
daamiede het onder-
wijspakket aanbiedt
waarom gevraagd
wordt. Het is moei-
lijk, zo niet ondoen-
lijk, een curriculum
te veranderen, indien
men weet dat meer
dan 95% van de stu-
denten om deze ver-
andering niet vraagt
en als doelstelling
heeft het vak zo goed
mogelijk te leren.

Indien dit juist is
moet heden in 1993
worden gezegd dat
van de ontplooiing
van ons beroep naar randgebieden, zo-
als reeds genoemd, waarvan wij in
1964 zulke hoge verwachtingen had-
den, niet veel is terecht gekomen. De
dierenartsen die taken oppakten op de
secundaire en tertiaire markt, die de-
caan konden worden van een medische
faculteit of rector magnificus van de
Landbouwuniversiteit of plaatsver-
vangend directeur-generaal van een
RIVM of directeur van het Centraal
Bureau voor de Bloedtransfusiedienst
of directeur bij grote industriën op het
gebied van levensmiddelen- of vee-
voederproduktie, zijn \'eendagsvlie-
gen\' geweest. De diergeneeskundige
opleiding was breed genoeg om als
startblok te dienen voor deze taken, die
zij zelfs voornamelijk door verdere
scholing op een adequate wijze kon-

-ocr page 220-

den uitvoeren. \'Schooi\' heeft dit niet
gemaakt en ik durf te betwijfelen of
over 30 jaar dierenarsten dergelijke
functies zullen uitoefenen, ook al zul-
len er op grond van persoonlijke ambi-
ties altijd \'eendagsvliegen\' zijn.
Interessant is dat in de USA de trend
van dierenartsen werkzaam en em-
plooi vindend op de secundaire en ter-
tiaire arbeidsmarkt, wel permanent
toeneemt (mondelinge mededeling dr.
James Steele, juli 1993). Misschien is
dit te verklaren door het feit dat daar 25
faculteiten bestaan, die meer mogelijk-
heden bieden voor diversiteit tijdens
het curriculum. Bovendien bestaat in
de Verenigde Staten een gezonde con-
currentie tussen faculteiten wat de di-
versiteit van het aan te bieden oplei-
dingspakket betreft.
Indien men bij ons betreurt -en ik per-
soonlijk doe dit in sterke mate, omdat
ik nog steeds meen dat de diergenees-
kundige opleiding een uniek \'start-
blok\' is- dat wat ik de \'ontplooiing van
ons beroep\' zou willen noemen, niet
heeft doorgezet, dan dient men dit ze-
ker niet de beroepsorganisaties of de
faculteit te verwijten. Sinds jaar en dag
wordt doorbelde instellingen regelma-
tig voorlichting gegeven aan studenten
gedurende de laatste studiejaren be-
treffende de diverse beroepsmogelijk-
heden in de toekomst. Of deze voor-
lichting werkelijk effect heeft op een
keuze die de meeste studenten al bij
voorbaat hebben gemaakt, durf ik te
betwijfelen. Hiervan uitgaande zal
men op de ingeslagen weg moeten
voortgaan, om dierenartsen voor het
vak diergeneeskunde op te leiden en
wel zo goed mogelijk. De naam die de
Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht
zich in de afgelopen decennia in de
meest positieve zin intemationaal
heeft verworven, is er een waarborg
voor dat dit lukt. Hierbij zal wel per-
manent aandacht moeten worden ge-
geven aan meer dan alleen de klinische
vakken. Steeds zal men zich bewust
moeten zijn dat hominum saluti ook
voor de dierenarts een taak en een ver-
plichting is. Keuring van voedings-
middelen van dierlijke oorsprong, mi-
crobiologie, milieubeheer en epi-
demiologie zullen niet mogen worden
vergeten en dienen een ruime plaats in
het curriculum te verkrijgen en te be-
houden. Juist de verbanden tussen
mens, dier en milieu zullen in de toe-
komst van steeds meer belang worden,
niet alleen voor wetenschappers, maar
ook voor de prakticus, die met een
steeds bredere taak zal worden gecon-
fronteerd, hetgeen bij de 1KB al duide-
lijk tot uiting komt.

Eén aspect is in de afgelopen 30 jaar
wel gerealiseerd en geeft reden tot
grote voldoening, namelijk de specia-
lisatie in de diergeneeskunde. Dit is
voortvarend ter hand genomen, dank
zij de inspanning van velen bij de fa-
culteit en in het veld. Ook in dit op-
zicht vervullen wij intemationaal ge-
zien een voorbeeldfunctie. Misschien
leidt deze weg op de lange duur alsnog
tot de \'ontplooiing\' van ons beroep,
die wij in 1964 in ons hoofd hadden en
als wenselijk zagen voor de toekomst
van ons beroep.

Overigens is er niets nieuws onder de
zon. Profdr. J. Wester memoreert in
zijn zeer lezenswaardig boek \'Ge-
schiedenis der Veeartsenijkunde\'
(p.565) het volgende:
In 1904 had het Hoofdbestuur een
audiëntie hij den minister over het
onderwijs en betoogde voorzitter
Thomassen, aan den vooravond van de
behandeling van de Wet op het Hooger
Onderwijs in de Tweede Kamer, in zijn
openingsrede van de Algemeene
Vergadering dat de school een 6e fa-
culteit moest worden van de Utrechtse
Universiteit.

Sommige leden der Tweede Kamer
meenden, dat de veeartsen voor alles
practicus moesten zijn, waar tegen-
over Thoma.ssen in zijn rede stelde dat
de beste practici doorgaans ook we-
tenschappelijk het hoogst staan\'.

-ocr page 221-

Cyflee

^^at anders?

EEN GOUDEN MIDDEL TEGEN VLOOIEN

CYFLEE®, CYFLEE-C® en CYFLEE-LD®: anti vlooienmiddel voor honden en Itatten. Samenstelling: respectievelijk 30, 7,5 en 120 mg cythioate per tablet.
Voor verdere informatie zie de bijsluiters. Verpakking: respectievelijk doosjes k 20, i 20 en i 12 tabletten. Distributie uitsluitend via de dierenarts.

fCYANAMÊD

ANIMAL HEALTH

-ocr page 222-

ft
1*1

I «t

Ji A \' K

DIARREE VAN HET
KALF

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie de
heer dr. K. Muller (Faculteit der
Diergenees-kunde) bereid om
voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG

Bij diarree van het kalf, ligt de darm
stil. Waarom is het dan gewenst om
buscopan bij te spuiten?

ANTWOORD

Diarree bij kalveren gaat vaak gepaard
met een gestoorde motiliteit van de
darm. De uitspraak dat de darm stil
ligt is een simplificatie van de werke-
lijkheid. In feite is bij diarree de nor-
male coördinatie van de darmmotili-
teit (segmentale en propulsiebe-
wegingen) gestoord. Bij diarree zijn
zowel hyper- als ook hypomotiliteit
gevonden. Echter, bij hypomotiliteit
hoeft de passagetijd niet verlengd te
zijn. De verminderde weerstand als
gevolg van een verlaagde darmtonus
kan zelfs bij verminderde propulsie-
bewegingen resulteren in een ver-
snelde darmpassage.
In de praktijk worden slechts bij grote
uitzondering kalveren met diarree
aangetroffen, waarbij de darm echt
\'stil ligt\'.

Dergelijke dieren worden vaak aange-
boden met de anamnese dat het kalf
diarree heeft gehad maar daama geen
mest meer heeft gemaakt. Deze pa-
tiënten zijn als regel doodziek en heb-
ben een opgezette buik. Bij percussie
hoort men een tympanische toon. In
het rectum is in dergelijke gevallen
geen mest aanwezig. Bij een eventuele
proeflaparotomie worden sterk uitge-
zette dunne en dikke darmlissen aan-
getroffen als gevolg van gasophoping
zonder dat liggingsveranderingen
aanwezig zijn. Na verwijdering van
het gas wordt de motiliteit weer nor-
maal of de darmen blijven atonisch.
Verschillende therapeutica worden in
geval van diarree op grond van hun

Boehringer Ingelheim. /H22 BJ AIkmaar

spasmolytisch effect gebruikt. Het pa-
rasympathicolyticum hyoscine-N-bu-
tylbromide (Buscopan)\' is ook in com-
binatie met het analgeticum novamin-
sulfon als Buscopan Compo-situm\'
verkrijgbaar. Hyoscine-N-butylbrom-
ide brengt een slechts kortdurende ver-
mindering van de motiliteit van het
maagdarmkanaal tot stand zonder
daarbij een wezenlijke invloed uit te
oefenen op de darmpassage, terwijl
novaminsulfon een centraal analgeti-
sche werking heeft.
Buscopan is in testomstandigheden
met succes ter behandeling van kalve-
ren met diarree gebruikt. De patiënten
in deze proeven vormden echter een
erg heterogene groep en de dieren wer-
den ook nog met andere medicamen-
ten behandeld. De conclusies moeten
dus met de nodige omzichtigheid wor-
den geïnterpreteerd.
Dc anticholinergische werking van de
parasympaticolytica leidt tot het ont-
staan van de zogenaamde \'open darm\'
(\'offenen Darmrohres\'), waardoor het
contact van de ingesta met de darm-
wand wordt verkort.
Verder kunnen in een stilliggende
darm bacteriën beter hechten aan de
darmwand. Therapeutica die de motili-
teit van de darm remmen kunnen dus
een situatie van ileus veroorzaken.
Op grond van de korte werkingsduur
zal hyoscine-N-butylbromide waar-
schijnlijk niet tot ileus leiden. Het toe-
passen van het geneesmiddel bij kalve-
ren met diarree vraagt echter wel een
zorgvuldige indicatiestelling. Het ge-
bruik van Buscopan of Buscopan
Compositum is in gevallen van diarree
met pijnlijke darmkrampen zeker te
rechtvaardigen (literatuur is bij de au-
teur verkrijgbaar).

OXYTOCINE-AFGIFTE

De oxytocine-afgifte tijdens de partus
en de invloed van stress hierop; L.
Hendriks-Udding: SR\\234\\93: 25 pp

Stress veroorzaakt een remming van
de oxytocine-afgifte tijdens de partus
bij de rat (Leng
et al. 1988) en het var-
ken (Lawrence
et al. 1992). De hier-
door veroorzaakte daling van de
plasma oxytocine-spiegel gaat gepaard
met een verlengde uitdrijvingsduur
van de foetus. De vertraging van de
partus wordt tot stand gebracht via een
mechanisme waarbij endogene opioï-
den betrokken zijn (Lawrence
et al.
1992). Het toedienen van (exogene)
opioïden heeft eveneens een verlengde
uitdrijving en verlaagde plasma oxyto-
cine-spiegels tot gevolg (Russell
et al.
1988) (Russell et al. 1991). De oxyto-
cine-neuronen worden mogelijk op
verschillende niveaus beïnvloed door
de endogene opioïden (Bicknell
1985a). De fysiologische omstandig-
heden waarin opioïd-oxytocine-inter-
acties plaats vinden zijn naast ver-
stoorde ook de normaal verlopende
geboortes. Endogene opioïden spelen
een rol bij het tot stand komen van pau-
zes tussen opeenvolgende geboortes
bij de rat (Leng
et al. 1985). Een an-
dere mogelijke rol is het voorkómen
van het uitgeput raken van de oxyto-
cine neuronen tijdens de partus
(Hartmen
et al. 1986). Het begin van
de partus en de uterus-activiteit wor-
den via een complex mechanisme ge-
regeld, waarbij naast oxytocine en
opioïden, progesteron, oestrogenen,
relaxine en
Prostaglandinen hun rol
spelen. Relaxine heeft behalve een di-
rect retnmend effect op het myome-
trium en de cervix ook een remmend
effect op de oxytocine-release. Deze
centrale werking is gereguleerd via en-
dogene opioïden (Jones
et al. 1986a)
(Sumtnerlee
et al. 1984). Prostaglan-
dinen en oxytocine lijken synergis-
tisch te werken (Fuchs 1985).

ETIÜLOGIE VAN
CÜRNAGE

Hedendaagse inzichten in de etiologie
van comage; H.J. Meijers: SR/233/93:
21 pp

Er zijn vele factoren die een invloed
hebben op het ontstaan van RLN. Er is
een onderscheid te maken tussen pre-
disponerende factoren en etiologische
factoren. Duidelijk van invloed op het
tot uiting komen van RLN zijn ras en
stokmaat. De invloed van geslacht,
bouw, management, klimaat en geo-
grafie is niet aantoonbaar. Erfelijk-
heid bepaalt de genetische aanleg tot
het verkrijgen van RLN. Of de geneti-
sche aanleg leidt tot een relatief vita-
mine BI-gebrek, of dat het metabo-
lisme van lange perifere zenuwvezels
anderszins beïnvloed wordt is nog niet
bekend. Mechanische factoren, infec-
ties en intoxicaties blijken toch van
minder invloed te zijn dan men ge-
dacht heeft.

T I J [) SC II R I KT VOOR D 11: R (i F. N H E S K U N n F. , DEEL 118, A F L F V E R I N (i 18, 1993

600

-ocr page 223-

•■IM

MHÜi

PLUIMVEE

O

Effect van nitrofurazon en novo-
biocine op de kolonisatie van S.
enteritidis in de darm bij legkip-
pen.

J.G. Manning, B.M. Hargis, A.
Hinton, Jr., D.E. Corrier, J.R.
DeLoach, and C.R. Creger. Avian
Diseases 1992;36:334-40.

Het gebruik van antibiotica kan het
aanslaan van (resistente) Salmonella-
bacteriën beïnvloeden. Doel van het
onderzoek was om het effect na te gaan
van nitrofurazon op de kolonisatie van
gevoelige en resistente
S.entehtidis-
isolaten. Daartoe werden leggende
hennen behandeld met deze antibiotica
via het drinkwater of het voer.
Het verstrekken van nitrofurazon ge-
durende 72 uren tot 48 uur vóór de in-
fectie met een gevoelige isolaat resul-
teerde in een significant hogere
isolatie uit de organen. In een soortge-
lijk experiment, waarbij tegelijkertijd
met de infectie de medicatie plaats
vond, werden geen significante ver-
schillen opgemerkt. Opvallend was
echter, dat uit niet-geïnfecteerde con-
tactdieren, wel significant hoge aantal-
len
S. enteritidis werden geïsoleerd.
Deze toename van de gevoeligheid
van
S. enteritidis ging samen met ver-
laagde gehaltes aan propionzuur in de
blinde darmen en lagere aantallen
anaërobe koloniserende eenheden
(CFU). In een volgend onderzoek wer-
den de dieren geïnfecteerd met nitrofu-
razon of novobiocine resistente isola-
ten zeven dagen na behandeling met
deze antibiotica. Zowel de nitrofura-
zon als de novobiocine behandeling
resulteerde in beduidend hogere
S. en-
/er/Y;W/i-isolaties uit de organen. Op-
vallend was in deze laatste proef, dat
de niet behandelde geïnfecteerde con-
troledieren relatief lage S.
enteritidis
besmettingen lieten zien. De hennen
waren voor dit experiment op gebruikt
strooisel gehuisvest in tegenstelling tot
de vorige experimenten waarbij batte-
rijhuisvesting was gebruikt. Dit sluit
aan op waarnemingen dat dieren op
gebruikt strooisel gehuisvest beter be-
stand zijn tegen 5.
typhimuriiim-infec-
ties.

iV. W. Braunius

Referaat

Boekbespreking

R. Nickel, A. Schummer, E. Seiferle.
Verlag Paul Parey, Berlin und
Hamburg, 1992/3e, volledig nieuw be-
werkte, druk
ISBN 3-489-58216-0.

Dit boek omvat 550 pagina\'s en is geïl-
lustreerd met 265 afbeeldingen van
uitstekende kwaliteit. Voor alle struc-
turen wordt de officiële terminologie
gebruikt, vaak voorafgegaan door de
Duitse naam.

Ten opzichte van de eerste druk is de
omvang met 125 pagina\'s toegenomen
wat grotendeels wordt veroorzaakt
door een uitvoeriger beschrijving,
maar voor een deel ook door het ge-
bruik van een groter lettertype, het-
geen de leesbaarheid sterk heeft verbe-
terd.

Dit boek is, evenals de andere delen
van deze serie anatomische handboe-
ken, niet onderverdeeld in hoofdstuk-
ken. De delen Zenuwstelsel, Zintuigen
en Endocriene klieren nemen respec-
tievelijk 384, 88 en 28 pagina\'s in be-
slag; de verdere onderverdeling van
deze delen is typografisch duidelijk
gemarkeerd.

In een inleiding van 27 pagina\'s wordt
kort ingegaan op het bouwplan, de on-
togenese en de fylogenese van het ze-
nuwstelsel. Ook wordt aandacht be-
steed aan het onderlinge contact van
zenuwcellen en aan het contact met re-
ceptoren en effectoren. Het deel over
het ruggemerg is in de derde druk uit-
gebreid met een uitvoeriger beschrij-
ving van het elementair apparaat. Het
gedeelte over de hersenen is het sterkst
gewijzigd ten opzichte van voor-
gaande uitgaven. Hoewel de beschrij-
ving duidelijk en functioneel gericht
is, kan men zich afvragen of dit deel
niet te gedetailleerd is voor de doel-
groepen (veterinaire studenten en die-
renartsen). De bespreking van de her-
senen is goed geïllustreerd met
prachtige tekeningen, waarvan vele op
functionele wijze met kleur zijn onder-
steund.

Het perifere zenuwstelsel is overzich-
telijk en vergelijkend beschreven en
voorzien van meerdere overzichtelijke
tabellen. De veelal meerkleurige teke-
ningen zijn topografisch van opzet, zo-
dat de loop van de zenuwen is te zien in
relatie tot spieren, arteriën, botten en
gewrichten. De hersenzenuwen wor-
den in 50 pagina\'s in meer detail be-
handeld dan voor studenten en dieren-
artsen noodzakelijk is. De beschrijving
en de illustraties zijn echter uitstekend
verzorgd.

De beschrijving van de zintuigen is
niet essentieel gewijzigd. Vooral het
oog is geïllustreerd met talrijke ge-
kleurde afbeeldingen. Bij de endo-
criene klieren is, meer dan voorheen,
aandacht besteed aan de verspreid
voorkomende endocriene cellen of
groepjes cellen, zoals de gastro-intesti-
nale endocriene cellen.
Het boek eindigt met 30 pagina\'s refe-
renties, gerangschikt naar onderwerp.
De uitvoerige index bevat naast de of-
ficiële namen ook veel Duitse tref-
woorden, die het terugzoeken bemoei-
lijken.

Band IV is een uitstekend boek dat
voortreffelijk is geïllustreerd. Echter,
de mate van detaillering maakt het
meer geschikt als naslagwerk dan als
studieboek voor studenten. Voor prac-
tici kan het deel over het perifere ze-
nuwstelsel erg nuttig zijn. Overigens is
het boek aan te bevelen voor onderzoe-
kers op het gebied van het centrale ze-
nuwstelsel.

W. Hartman

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

LEHRBUCH DER ANATOMIE DER HAUS-
TIERE. BAND IV: NERVENSYSTEM, SIN-
NESORGANE. ENDOKRINE DRÜSEN

-ocr page 224-

In dat geval maakt de prakticus een
cmciale denkfout. Hij of zij denkt dat
de kwaliteit van diergeneesmiddelen
en de omgang daarmee van allerlei
factoren afhangt (zoals Bmssel), be-
halve van het eigen gedrag.
Sommige fabrikanten maken namelijk
heel handig gebmik van het feit dat de
dierenarts een eigen winkel beheert,
hetgeen leidt tot oversprong-gedrag
van de ene naar de andere firma.
Dierenartsen moeten op dit moment
echter oppassen dat ze bepaalde du-
bieuze firma\'s niet helpen de bonafide
fabrikanten uit de markt te concurre-
ren, want dan valt er over een paar jaar
niet meer te kiezen.

Weet de prakticus wel, dat er op dit
moment zo\'n zeven categorieën dier-
geneesmiddelen op de markt zijn, die
definitief, voorlopig of niet geregis-
treerd zijn? En dat er middelen te koop
zijn die over een maand niet eens meer
in de praktijk of bij de klanten aanwe-
zig mogen zijn? Het in bezit hebben
van deze middelen alleen al is een
strafbaar feit. Hoe verkoopt de dieren-
arts aan zijn of haar klanten, dat hij dat
niet wist, als de Algemene Inspectie
Dienst (AID) zo\'n flesje vindt op een
bedrijf?

De praktizerende dierenarts bevindt
zich in een jungle vol valkuilen als het
gaat om de aanschaf van diergenees-
middelen. Als de dierenarts een tocht
door dit oerwoud wil ondernemen, zal
hij of zij zich terdege van de spelregels
op de hoogte moeten stellen.

Van maandag tot en met zaterdag: diergeneesmiddelen te koop. De laagste
prijzen, de hoogste kwaliteit, als je de vertegenwoordigers moet geloven,
ledereen is hier gevoelig voor, maar welke dierenarts vraagt de registratiebe-
schikkingen werkelijk op, als L. Ouche van de firma Dubiofarma een heel
goedkoop TMP/S-preparaat komt aanprijzen?

\'Ja hoor, we hebben alles met proeven bewezen, registratie is dik voor elkaar!
Nee, bij alle diersoorten toegestaan, daar hoeft u absoluut niet mee te zitten.
Onze wachttijden zijn ultra-kort\', prijzen sommige verkopers hun middelen
aan.

De prakticus denkt al gauw \'het zit wel goed\'. Hij bestelt een partij \'om eens te
proberen\' en gaat weer over tot de orde van de dag, want er moet ook nog ge-
werkt worden.

Door Sophie Deleu

SPELREGELS

En de spelregels zijn eigenlijk simpel.
De Diergeneesmiddelenwet zegt: \'al-
leen geregistreerde diergeneesmidde-
len mogen op de markt zijn\'. Er bestaat
echter voor bijna duizend middelen
een overgangsregel, die door sommige
fabrikanten maximaal wordt gerekt.
In 1987 zijn er 5500 middelen voorlo-
pig geregistreerd. De middelen die niet
aangemeld werden, moesten per 1 mei
1987 van de markt verdwenen zijn.
Eind 1992 waren al de dossiers van
deze middelen beoordeeld en op 1 juni
1993 waren er 1500 middelen defini-
tief geregistreerd. Tweeduizend aan-
vragen zijn ingetrokken, meer dan
vierhonderd middelen werden afgewe-
zen en van zevenhonderd middelen
werd de aanvraag niet ontvankelijk
verklaard.

Tot nu toe zijn er voomamelijk far-
maceutische preparaten geregistreerd.
Ook diergeneesmiddelen voor verwer-
king in veevoeder behoren tot de far-
maceutische preparaten. Vaccins, ook
wel immunologicals of biologicals ge-
noemd, worden volgens een minder
strak tijdschema afgehandeld.

ADDER ONDER HET GRAS
Er zit een adder onder het gras. Als een
aanvrager in beroep gaat tegen een be-
slissing, mag het middel voorlopig in
de handel blijven onder de voorwaar-
den, waarop het is aangemeld in 1987
(De beroepsprocedure werkt schor-
send op de beslissing). Sommige fabri-
kanten maken enthousiast gebmik van
deze situatie, gezien het gegeven dat
fabrikanten zelfs in beroep gaan tegen
de beslissing dat de aanvraag \'niet ont-
vankelijk\' is verklaard. Een aanvraag
wordt \'niet ontvankelijk\' verklaard,
als er geen dossier is of als de aanvra-
ger niet betaald heeft. De aandachtige
lezer ziet nu in dat er middelen op de
markt zijn, waarvan de kwaliteit niet
getoetst is. Deze middelen moeten zo
snel mogelijk verkocht worden.

\'JA HOOR, WE HEBBEN ALLES MET
PROEVEN BEWEZEN...\'

ZEVEN SOORTEN
Er zijn op dit moment dus zeven cate-
gorieën diergeneesmiddelen op de
markt:

1. Nieuwe geregistreerde middelen,
aangevraagd na 1987 (bijna 500);

2. Middelen van vóór 1987, die geregi-
streerd zijn, zoals ze zijn aange-
vraagd;

3. Middelen van vóór 1987, die be-
perkt geregistreerd zijn (bijvoor-
beeld alleen voor varkens, terwijl
het gebmik ervan vroeger voor var-
kens, koeien en kleine huisdieren
aanbevolen werd);

4. Middelen van vóór 1987, die nog
niet geregistreerd zijn;

5. Middelen van vóór 1987, die zijn in-
getrokken, niet ontvankelijk ver-
klaard of afgewezen, maar waarvan
de uitverkooptermijn nog niet is ver-
streken (de uitverkooptermijn dient
om de voorraad op te maken als het
middel niet geregistreerd is, soms
wordt de termijn gebruikt om de ver-
koop te rekken);

6. Middelen van vóór 1987, die zijn in-
getrokken, niet ontvankelijk ver-
klaard of afgewezen, maar waarte-
gen beroep is aangetekend (bijvoor-
beeld als een fabrikant een middel
voor meer doeldieren of indicaties
geregistreerd wil zien, dan toegewe-
zen is. Anderzijds wordt de beroeps-
procedure wel gestart om uitstel van
executie te krijgen) en

7. Middelen waarop het besluit uitzon-
dering registratieregime diergenees-
middelen van toepassing is.

DE WET

En de prakticus zit met de gebakken
peren. De middelen vliegen hem om de
oren, als waren ze allemaal uit en te na
getest en van uitstekende kwaliteit. Zo
worden ze wel aangeprezen, maar het
is niet altijd waar wat er gezegd wordt.
Sommige vertegenwoordigers worden
heel zenuwachtig als hun gevraagd

-ocr page 225-

wordt de papieren te
tonen die hun bewe-
ringen staven.
Er zijn een paar moge-
lijkheden om erachter
te komen tot welke ca-
tegorie de middelen
behoren die aangepre-
zen worden of al op de
plank staan. De uit-
gave van Vermande
van de Diergenees-
middelen-wet bevat
een complete lijst van
geregistreerde midde-
len (band 2). De lijst
wordt tweemaal per
jaar bijgewerkt. De
Staatsdrukkerij heeft
bovendien een boek-
werk uitgebracht \'Far-
maceutische Diergeneesmiddelen I en
ir waarin alle geregistreerde middelen
vermeld staan, met de registratievöor-
waarden (bijgewerkt tot 1 februari
1993). Zonder deze informatie onder
handbereik is het niet meer mogelijk
apotheek te voeren.

De prakticus kan nu vrij eenvoudig op-
zoeken, welke middelen hij of zij wel
mag kopen, toepassen en verkopen en
welke niet. Staan de middelen niet in
deze lijst vernield, dan geldt er mis-
schien een uitverkooptermijn. De lijst
van termijnen vindt de dierenarts ook
in de Diergeneesmiddelenwet van
Vermande (band 1). Na de uitverkoop-
tennijn is het strafbaar deze niet-gere-
gistreerde middelen te bezitten, ook
voor klanten.

In alle gevallen bestaat er de mogelijk-
heid een kopie van de registratiebe-
schikking op te vragen bij de fabrikant.
Iedere dierenarts, die een apotheek be-
heert, moet zijn of haar apotheek door-
lopen en van elk middel vaststellen of
het geregistreerd is en voor welk doel-
dier het geregistreerd is. De gemid-
delde dierenartsenpraktijk heeft 100
tot 250 middelen op de plank.
Wanneer de informatie van Vermande
en de Staatsdrukkerij niet voorhanden
is of de interpretatie ervan problemen
oplevert, dan kan men het Veterinair
Geneesmidddelen Registratiesysteem
(VRS) van de Faculteit Diergenees-
kunde raadplegen.

EIGEN VINGERS

Let wel op! Er zijn dus middelen uit
categorie 6 op de markt, die nooit gere-
gistreerd zullen worden, maar waar-
voor ook nog geen uitverkooptermijn
geldt. De fabrikant kan de verkoop van
deze middelen nog enkele jaren rek-
ken, door elke keer op het juiste mo-
ment beroep aan te tekenen.
\'Nou en?\' denkt de argeloze dierenarts
\'Daar kan ik mooi gebruik van maken.
Fijn dat het preparaat nog wel bij
Dubiofamia te krijgen is. Het helpt zo
goed en alles zit in één potje.\' Maar de
dierenarts snijdt op die manier in de ei-
gen vingers.

•m-ft

In het najaar loopt de uitverkoopter-
mijn af van enkele populaire combina-
tie-preparaten. Er zijn echter nog wel
op het oog gelijkwaardige preparaten
op de markt. Tegen de beslissing dat
deze middelen de registratie-status
niet verdienen is puur om commerciële
redenen beroep aangetekend. Doordat
een aantal concurrenten dan wegvalt,
valt er veel te verdienen aan deze mid-
delen, als de dierenartsen ze kopen.

Dit is oneerlijke concurrentie. Firma\'s
die hun zaakjes wat betreft registratie
(een dure business) goed voor elkaar
hebben worden op deze manier ge-
straft voor hun goed gedrag. Het zijn
echter juist deze fabrikanten, die de
prakticus een goed en breed assorti-
ment aan diergeneesmiddelen leveren.

Bovendien leveren bonafide firma\'s
vaak een pakket aan geneesmiddelen.
Sommige middelen leveren niet zo-
veel op als ze kosten, maar worden als
service verkocht (en geregistreerd).
Als deze firma\'s de oneerlijke concur-
rentie voelen, verdwijnen deze \'dure\'
service-middelen als eerste van de
markt. En dan wordt het arsenaal aan
beschikbare dierge-
neesmiddelen staks
heel klein.

De moraal van het ver-
haal is dus duidelijk:
Koop alleen geregis-
treerde diergeneesmid-
delen. Middelen, waar-
voor een uitverkoop-
termijn geldt, moeten
binnen deze termijn
uit de praktijk verdwe-
nen zijn. Klanten mo-
gen ze ook niet meer in
bezit hebben.

Voor een goed begrip
van de situatie is het
belangrijk dat in elke
dierenartsenpraktijk
ten minste één dierenarts zich intensief
bezighoudt met het bewaken van het
geneesmiddelenassortiment. Naast de
PAO-D cursus Veterinaire Apotheek I,
zouden deze apotheekbeheerders ook
de cursus Veterinaire Apotheek II
moeten volgen. In deze cursus wordt
uitvoerig stilgestaan bij het samenstel-
len van een verantwoord assortiment
diergeneesmiddelen.

Voor meer informatie: Veterinair
Geneesmiddelen Registratiesysteem
(VGR) van de apotheek van de
Faculteit Diergeneeskunde; maandag,
din.tdag, donderdag en vrijdag tussen
9.00 en 11.00 uur; tel 030-531597.

WIJZIGING

Wijziging Informatie-telefoon-
nummers Vedias (Vereniging
van Dierenarts-Assistenten).

Salaris en arbeidscontracten:
Jeanette Vos, tel. 03404-23243,
alléén op donderdagavond van
20.30 tot2L30uur.
Ledenadministratie:
Yolanda Veenstra, tel. fax
04180-15536.

Opleiding en algemene informa-
tie:

Maaike Riemersma, tel. 02207-
19194.

-ocr page 226-

In het Tijdschrift voor Dier-ge-
neeskunde verschijnen regelma-
tig artikelen van de hand van
Mr. L.J. van Roosmaelen, BDO
CampsObers, Belastingadvi-
seurs, over actuele flscale onder-
werpen.

Jïl

Een partner die een handje meehelpt in
de praktijk van een ondernemer is ze-
ker geen uitzondering. Wordt er meer
dan een handje meegeholpen en is er
sprake van een gelijkwaardige inbreng
dan is de man-vrouw-firma een fiscaal
aantrekkelijke rechtsvorm. Hieraan
heb ik mijn vorige artikel gewijd. Nu
de partner die, oneerbiedig gezegd, al-
leen assistentie en ondersteunende ta-
ken verleent. Bij een juiste aanpak kan
een aardig fiscaal voordeel behaald
worden.

Grofweg gezegd zijn er twee moge-
lijkheden om een medische praktijk uit
te oefenen, namelijk als privé-onder-
nemer en in de B.V.-vorm. Aan beide
vormen zitten diverse haken en ogen.
Deze laat ik hier achterwege.

PRIVE-ONDERNEMER
Tussen man en vrouw kan geen ar-
beidsovereenkomst aangegaan wor-
den. Als gehuwden heeft u voor de be-
lastingen twee mogelijkheden om de
partner te belonen.

Ten eerste kan gebruik gemaakt wor-
den van de zogenaamde meewerkaf-
trek. Afhankelijk van de winst en het
aantal gewerkte uren door de meewer-
kende partner, krijgt de ondernemer
een aftrekpost. Hij betaalt dus minder
belasting en de partner wordt hiervoor
niet in de belastingheffing betrokken.
De aftrek begint bij 1,25% van de
winst als de partner tenminste 525 uur
per jaar meewerkt en loopt op tot een
maximum van 4% van de winst.
Hiervoor moet de partner dan wel jaar-
lijks minimaal 1.750 uren hebben ge-
werkt in de zaak. Een urenregistratie is
dus wenselijk.

Een andere mogelijkheid is dat de
meewerkende partner een echte belo-
ning krijgt. Als voor dit alternatief ge-
kozen wordt, moet deze beloning mi-
nimaal tweemaal de belastingvrije
som bedragen. Voor 1993 bedraagt dit
tweemaal ƒ 5.769 is ƒ 11.538. Dit be-
drag is aftrekbaar van de winst van de
ondernemer. De partner gaat zelfstan-
dig inkomstenbelasting en premies
volksverzekeringen betalen.
Als de ondernemer in het 60%-belas-
tingtarief zit, is het gunstig om een ho-
gere beloning dan het minimum aan de
partner toe te kennen. Dc beloning
moet wel in verhouding tot de werk-
zaamheden staan.

iï)\\ IHi l i

Het aardige van de meewerkbeloning
is dat deze een aftrekpost vormt die in
vele gevallen hoger is dan de mee-
werkaftrek geweest zou zijn.

PRAKTIJK IN DE BV
Werkt de partner mee in de B.V. dan
kan het fiscaal voordelig zijn om de
positie van een dienstbetrekking te
voorkomen. Onlangs heeft de Hoge
Raad hierover een opmerkelijke uit-
spraak gedaan. De procedure was als
volgt:

A dreef een onderneming, in de B.V.-
vorm, op het gebied van bloemenex-
port. Vooral in drukke tijden kreeg A
bij zijn werkzaamheden assistentie
van zijn vrouw B. B kreeg hiervoor
een beloning van ƒ 13.000 per jaar.
Deze beloning werd steeds achteraf,
bij het opmaken van de jaarstukken
van de B.V. toegekend. De B.V. droeg
over deze beloning geen loonbelasting
en premies af Na een controle werd de
inspecteur van deze gang van zaken op
de hoogte gesteld. Prompt legde hij na-
heffingsaanslagen op. Volgens de in-
specteur was er sprake van een gezags-
verhouding en dus een dienstbe-
trekking tussen de B.V. en B. Volgens
A was zijn vrouw niet in dienstbetrek-
king.

Er was geen gezagsverhouding tussen
zijn vrouw en de B.V. Integendeel: B
was volledig op de hoogte van de be-
drijfsvoering bij de B.V. en kon zonder
enige aanwijzing functioneren. De
rechter gaf de B.V. gelijk. De inspec-
teur had op geen enkele wijze aanne-
melijk gemaakt dat B verplicht was
werkzaamheden voor de B.V. te ver-
richten.

Het is niet moeilijk voor te stellen dat
bovenstaand voorbeeld in de praktijk
vaak voorkomt. In een dergelijke situ-
atie hoeft de B.V. dus geen loonbelas-
ting en premies in te houden en kan de
beloning netto worden uitgekeerd. Het
aantrekkelijke is bovendien dat binnen
bepaalde grenzen de echtgenote ook
geen inkomstenbelasting en premies
volksverzekeringen verschuldigd is
over de ontvangen vergoeding. Omdat
de vergoeding niet onder de loonbelas-
ting valt, kan optimaal gebruik worden
gemaakt van de invorderingsvrijstel-
ling. Door de werking van de invorde-
ringsvrijstelling is men pas belasting
verschuldigd als de inkomsten ander-
half maal de algemene belastingvrije
som van ƒ 5.769 bedragen. Als de part-
ner dus geen andere inkomsten heeft
kan dus zo\'n ƒ 9.000 belastingvrij wor-
den beloond! Het mes snijdt aan twee
kanten. Het bedrag wordt niet belast,
maar vormt wel een aftrekpost voor de
B.V.

MEEWERKENDE ECHTGENOTE:
9.000 GULDEN BELASTINGVRIJ

Er kleeft nog wel een nadeel aan deze
opzet van belonen. Doordat de mee-
werkende partner meer ontvangt dan
de belastingvrije som kan zij haar be-
lastingvrije som niet meer overdragen
aan de partner/ondernemer. Deze loopt
dan een aftrekpost mis. hetgeen hem,
uitgaande van een tarief van 60%, een
bedrag van ƒ 3.461 aan extra te betalen
belasting kost. Sluit de partner echter
een lijfrenteverzekering af voor een
bedrag ad ƒ 2.885, dan wordt het fis-
cale inkomen van de partner, vanwege
de lijfrente-aftrek, lager dan de belas-
tingvrije som. De belastingvrije som
kan nu wel worden overgedragen. Men
heeft in deze situatie dus de keuze. Of
men brengt ƒ 3.461 weg naar de fiscus
of men spaart ƒ 2.885 bij een verzeke-
ringsmaatschappij. De keuze lijkt mij
niet zo moeilijk.

Het voordeel van de invorderingsvrij-
stelling kan ook behaald worden door
partners die de ondememing niet in de
B.V.-vorm uitoefenen en waarbij aan
de meewerkende partner een minimale
beloning toegekend wordt.

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de jaargangen 1988,1990 toten
met 1993.

-ocr page 227-

* III «I m

In het onderstaande overzicht worden de in het jaar 1992 ingekomen zaken
vermeld, naast dezelfde gegevens over de jaren 1990 en 1991.

TOELICHTING

In 1992 kwam de Ereraad elfmaal in
nagenoeg voltallige samenstelling bij-
een, terwijl daamaast nog vijftien
hoorzittingen zijn gehouden door de
commissies van onderzoek uit de
Raad.

Uit bovenvermelde tabellen blijkt dat
het aantal zaken in 1992 gelijk is aan
dat in 1991.

Op 1 oktober 1992 is het Veterinair
Tuchtrecht bedoeld in de Wet op de
Uitoefening van de Diergeneeskunde
1990 in werking getreden. Zaken die
betrekking hadden op klachten waar-

605

Mededelingen Ereraad

Ingekomen zaken zijn volgens de wijze van behandeling als volgt verdeeld:

1990

1991

1992

1. Bemiddelingen bindend advies

1

-

3

2. Benoeming van scheidslieden volgens contract

6

2

11

3. Klachten (inclusief zaken ex art. 45 FLR.tegen niet-leden)52

80

55

4. Adviezen inzake de procedure

3

1

4

5. Niet-ontvankelijk, of ingetrokkentijdens behandeling

19

20

30

Totaal

81

103

103

Zaken tussen dierenartsen onderling of van derden tegen dierenartsen:

1990

1991

1992

1. Betreffende vestiging, verkoop van praktijk, associatie.

dissociatie en assistentie

12

2

12

2. Betreffende handelen anderszins in strijd met contracten

-

2

4

3. Betreffende de naleving van de veterinaire ethiek

en praktijkuitoefening

12

9

9

Klachten van cliënten tegen dierenartsen:

1. Klachten over mogelijk verkeerde behandeling

45

54

48

2. Klachten over onvoldoende of niet tijdige

dienstverlening, onheus optreden

10

28

20

3. Klachten omtrent declaraties

1

4

8

4. Klachten van andere aard

1

4

2

Totaal

81

103

103

van de oorzaak vóór 1 oktober 1992
lag, werden uiteraard niet door het
Veterinair Tuchtcollege in behande-
ling genomen. Eveneens per 1 oktober
1992 werd door een wijziging van het
Huishoudelijk Reglement van de
KNMvD de Raad ontheven van de
verplichting klachten van niet-leden
(cliënten) van de KNMvD te behande-
len. Zij konden daarin dus niet-ontvan-
kelijk worden verklaard. Om te ver-
mijden dat emstige klachten over
veterinair handelen \'tussen wal en
schip zouden vallen\', heeft de Raad
nochtans enkele klachten van niet-le-
den, die na 1 oktober 1992 werden ont-
vangen in behandeling genomen. Dit
betrof acht klachten tegen leden, vier
klachten tegen niet-leden en vier
klachten waren niet-ontvankelijk.
Op grond van het feit dat een aantal za-
ken door het Veterinair Tuchtcollege
wel in behandeling is genomen, kan de
conclusie worden getrokken dat in
1992 het totaal aantal klachten met
circa 20% is toegenomen. De Ereraad
heeft hierdoor nog tot ver in 1993 veel
klachten van burgers af te handelen.
Het aantal klachten tussen dierenart-
sen onderling is echter ook toegeno-
men. Deze zaken vergen in vergelij-
king tot klachtzaken betreffende
veterinair handelen in het algemeen
meer tijd en inzet van de leden van de
Raad. Het gaat in het algemeen om za-
ken aangaande de ethiek van de prak-
tijkuitoefening, strijdig met de Code
voor de Dierenarts, zoals overname
van cliënten, nieuwe vestigingen of
dependances en misleiding door de be-
naming van de praktijk. Voor wat dit
laatste betreft: een kliniek suggereert
meer te zijn dan een gewone dierenart-
senpraktijk. Helaas zijn er nog geen
nonnen waaraan een kliniek moet vol-
doen.

Als gevolg van het grotere aantal
klachten dat gegrond is bevonden, is
het aantal tuchtmaatregelen ook toege-
nomen. Overigens zijn er meer klach-
ten niet-ontvankelijk verklaard of later
ingetrokken (niet doorgezet).
Van de 78 ontvankelijke en niet-ont-
vankelijke klachten van cliënten tegen
dierenartsen hadden er 67 betrekking
op gezelschapsdieren en elf op paar-
den, een sterke toename van het aantal
paardezaken. Het ging hier nogal eens
om het al of niet correct invullen van
een keuringsformulier en/of het afge-
ven van röntgenfoto\'s.

De getallen in de verschillende mbrie-
ken zijn niet sluitend te vergelijken,
omdat er klachten niet doorgezet zijn
en andere zijn gesplitst in onderdelen
met verschillende uitspraken in één
zaak.

De uitspraken van de Ereraad zijn niet
openbaar. Ter informatie aan de leden
is uit vier zaken geanonimiseerd rele-
vante informatie gepubliceerd in het
Tijdschrift voor Diergeneeskutide.

In oktober 1992 heeft collega L.
Huiskes-Comelisse de plaats ingeno-
men van collega J. van Dobbenburgh.
Tijdens zijn afscheid is nog eens ge-

K O N I N K t. I J K K N E I) K R L .A N D S E MAATSCHAPPIJ O O R D I E R Ci E N E E S K U N D E

-ocr page 228-

.Afhandeling van in behandeling genomen klachtzaken:

1990

1991

1992

1. Klacht gegrond c.q. verwijt terecht verklaard

20

20

26

2. Klacht ongegrond c.q. verwijt onterecht verklaard

32

47

24

3. Klacht ingetrokken

11

16

25

4. Op 1 -9-1993 nog niet afgehandeld

2

-

3

Totaal

65

83

78

In de zaken waarin een klacht tegen een lid gegrond werd geoordeeld, werd

de volgende tuchtmaatregelen opgelegd:

1990

1991

1992

1. Waarschuwing

12

8

15

2. Berisping

3

4

5

3. Herstel van bedreven onrecht

_

_

_

4. Boete

2

1

5. Voorwaardelijke boete

1

2

3

6. Schorsing rechten lidmaatschap KNMvD

2

-

1

7. Publikatie in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde

1

1

2

8. Klacht gegrond geen maatregel opgelegd

-

-

3

Totaal

19

17

30

De zaken tegen niet-leden van de KNMvD werden als volgt

beoordeeld:

1990

1991

1992

1. Wegens geen reactie of geen medewerking geseponeerd 3

7

2

2. Verwijt onterecht bevonden

4

2

2

3. Verwijt terecht bevonden

1

6

3

4. Ingetrokken

3

2

10

Totaal

11

17

17

NAJAARSDAG
1993:

BETER BEKEKEN

Aesculaap bv

Diergeneesmiddelen - Boxtel

In de Reehorst te Ede wordt op 27
november de jaarlijkse Najaarsdag
van de Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren (GGG) gehouden
rondom het thema \'beter bekeken\'.

Verschillende sprekers gaan in op de
praktijkvoering, bloedonderzoek,
röntgenologie, pathologie, dermatolo-
gie, ophtalmologic, bronchoscopie,
cardiologie en acupunctuur: beter be-
keken dus.

Het volwaardige en leerzame pro-
gramma kwam mede tot stand dankzij
de steun van Aesculaap. Tevens is er
deze dag volop gelegenheid tot het on-
derhouden en/of vernieuwen van so-
ciale contacten.

De GGG verwacht dat deelnemers aan
de Najaarsdag na afloop met recht
kunnen zeggen \'We hebben het beter
bekeken\'.

memoreerd dat hij bemiddeling hoog
in het vaandel heeft staan. Bij het be-
oordelen van geschillen werd hij ge-
steund door veel bestuurlijke ervaring
en mensenkennis. Ondanks zijn
drukke werkzaamheden vond hij toch
steeds tijd de zaken van de Ereraad uit-
stekend te behandelen.
De Ereraad zal zich in 1993 bezinnen
op zijn gewijzigde taak, een soort raad
van discipline voor collegiale proble-
men. De nieuwe Code voor de
Dierenarts, in december 1992 aan alle
dierenartsen uitgegeven, fungeert
hierbij als algemene leidraad.

J.J. Aukema,
secretaris

K eI

Mil rJ^\'—V- — . rJ J
r \' r J \' e - rJ^ A «

f

1

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afleveringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet meer voorradig.
Welzijn nog verkrijgbaar de banden voor de jaargangen 1988,1990 tot en
met 1993.

Inhoud van het oktobernummer van
Veehouder en Dierenarts

(7ejaargang nr. 4):

- Voeding van melkvee aan het eind
van de weideperiode.
Door ing. A.
Malestein.

- Mond- en klauwzeer houdt veehou-
der en dierenarts in spanning.
Door
dr.J. Verhoef f.

- Mond- en klauwzeer bij het schaap.
Door drs. P. Vellema.

-ocr page 229-

Veehouder en Dierenarts kunnen te-
recht bij het redactiesecretariaat: tel.
030-510111 (Bureau van de KNMvD).

Indien men eerst de belangstelling van
de veehouders voor
Veehouder en
Dierenarts
wil peilen, dan kan men op
bovenstaand nummer een gratis proef-
pakket aanvragen.

Jaarcongres
1993
Almelo

Volop sportieve activiteiten en gezelligheid in het Overijlse en bij onze oosterbu-
ren op donderdag 30 september 1993, vanaf 09.00 uur. Keuze uit tennis, voetbal,
golf, hockey, bridge en schaken. Supporters hartelijk welkom. Aansluitend prijs-
uitreiking, diner, feest en warming-up party.

Een gevarieerd programma tijdens het Jaarcongres met als thema \'Arbeid(s) ge-
schikt\' op vrijdag 1 oktober 1993 in het Theater Hotel Almelo.
De avond wordt vanaf 17.00uur gevuld met onder meer borrel, cabaret, buffet en
avondfeest.

De 140e Algemene vergadering op zaterdag 2 oktober 1993 eveneens in het
Theater Hotel Almelo.

Natuurlijk is er een parallelprogramma georganiseerd, zowel voor de vrijdag ais
voor de zaterdag.

Dit alles natuurlijk in het kader van het:

1-2 oktober 1993,
Jaarcongres K.N.M.v.D., Almelo

Heeft u zich al opgegeven?

ENQUETE ONDER
DIERENARTSENPRAKTIJKEN

In september houden de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde
(KNMvD), de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren
(SGD) en de NOVAD Coöperatie Ideëel (NCI) gezamenlijk een enquête
onder de dierenartsenpraktijken. (Zie Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1993; 118(16): 535)

De drie organisaties willen vragen stellen over onderwerpen die nauw op
elkaar aansluiten. De uitkomsten zijn voor de organisaties van belang om
het beleid voor de komende jaren beter te kunnen plannen.
De KNMvD, de SGD en de NCI verzoeken de prakticus met klem de en-
quête met zorg in te vullen. Juist met het oog op de toekomst is het nodig
gezamenlijk een beleid te maken. Praktici kunnen op deze manier hun
stem laten gelden.

- Reinigen en ontsmetten transport-
wagens.
Dooring. P.A.H.C. Peters.

- Herfstonderzoet; van de foicmerrie:
noodzaak of modeverseiiijnsel.
Door drs. W. van der Holst.

- Aandoeningen bij slachtkalkoenen.
Door drs. P. van Beek.

Dierenartsenpraktijken die geïnteres-
seerd zijn in abonnementen op

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
.Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het hoofdbestuur aangenomen:

Bakker. W.Th.; 1993; 3523 GN Utrecht;
Turkooislaan 44.

Coesant, R. van; 1993; 3531 HH Utrecht;
Bankastraat 90.

Elbense, Mevr. Y.M.M.; 1993; 2555 SC \'s-
Gravenhage; E. Brugsmaweg 1-309.
Giesen, Mevr. M.A.T.; 1993; 3512 EB Utrecht;
Keizerstraat 146.

Jorritsma, Mevr. H.T.M.; 1993; 3571 PM
Utrecht; Kemkampplantsoen 67.
Koene, Mevr. M.G.J.; 1993; 6245 ET Eijsden
Trichterweg 34.

Kral, Mevr. E.C.G.M.; 1993; 3583 RV Utrecht
Vossegatselaan 66.
Meerman, Mevr. A.; 1993; 3524 ZA Utrecht
Furkabaan 67.
Meijs, Mevr. E.G.; 1993; 3524 BD Utrecht
01dambt7l.

Moene. Mevr. A.; 1993; 3512 BV Utrecht
Boothstraat 17 H.

Thecl, G.J.; 1993; 6034 RD Nederweert Eind:
Gebicektendijk 8.

Thys. Mevr. S.J.D.M.; Gent-1991; 3930 Achel
(België); Acacialaan 13.
Vanderhaegen, Ph.; Luik-1984; 7890 Ellezelles
(België); Beaufaux 15.

Vijver, F.H.M. van de; Gent-1992; 4515 BC
IJzendijke; Minnepoortstraat 12.

Als kandidaatlid van dc Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Arens, M.; 1111 EZ Diemen; Prinses
Bcatrixlaan 49.

Baljet, J.W.; 3512 EE Utrecht; Lange
Jufferstraat 36.

Beumers. Mevr. C.S.L.M.; 3551 SX Utrecht;
A.sterstraat 10.

Jelsma, P.K.; 3583 HB Utrecht; W. de
Zwijgerstraat 31 bis.

Jenniskens, Mevr. P.R.W.; 6811 BJ Arnhem;
Nieuwstad 51 E.

Lint. Mevr. M.S. de; 1055 NC Amsterdam;

Adm. de Ruyterweg 392 1.

Neuteboom. R.O.; 3984 PG Odijk; Maria van

BoechoutlaanSl.

Schaafsma, Mevr. M.; 3572 PK Utrecht; W.
Barentszstraat 38.

Schlotter. Mevr. Y.M.; 1406 LW Bussum;
Willemslaan 18 B.

Struik, D.; 3573 PT Utrecht; Ariënslaan 5.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Dijkhuizen, Prof.Dr.lr. A.A.; 3961 CS Wijk bij
Duurstede; Dr. Cuypersstraat 11.

PROMOTIE R.U. TE UTRECHT:

Op 9 september 1993 Drs. W.D.J. Kremer te De

Bilt.

JUBILEA:

Mevr. P.J. Straver te Lelystad afwezig 40 jaar 22
september 1993

H.G.A. Olde Riekerink te Beuningen (O) afwe-
zig 30 jaar 27 september 1993
H.W.F. Picard te Wierden afwezig 30 jaar 27
september 1993

-ocr page 230-

i^ümii.
lili UM

ok

Dr. M.M. Krasselt te De Bilt afwezig 35 jaar 30
september 1993

T H. Hofstra te Bennekom afwezig 25 jaar 1 ok-
tober 1993

ü.J. Schouten te \'s-Gravenhage afwezig 25 jaar

I oktober 1993

Dr. J.H. Westerhuis te Beusichem afwezig 25
jaar I oktober 1993

J. Egter van Wissekerke te Haarlem aanwezig 25
jaar 1 oktober 1993

U.A.M. van de Vijver tc Biervliet afwezig 60
jaar 3 oktober 1993

C.H. Herweijer te Alkmaar afwezig 55 jaar 7
oktober 1993

J. Jacobs te Antwerpen (België) afwezig 35 jaar
10 oktober 1993

Dr. J.B. Litjens te Heythuysen afwezig 35 jaar

II oktober 1993

J. Kruize te Aalten afwezig 40 jaar 13 oktober
1993

J. Dersjant te Buren (Gld) afwezig 40 jaar 13ok-
toberl993

G.H.A. Overgoor te Velp (Gld) afwezig 40 jaar
13 oktober 1993

Prof Dr. J. Bouw te Wageningen afwezig 40 jaar
13 oktober 1993

S. van Harten te Ottoland (ZH) afwezig 40 jaar
13 oktober 1993

W.J. van de Weg te Oosterwolde (Gld) aanwezig
40jaar 13 oktober 1993

MUTATIES:

201 Bakker. W.Th.; 1993; 3523 GN Utrecht;
Turkooislaan
44; tel. 030-890593; wnd.d.
(toev. als lid).
208 Boer. J.W. de; 1985;
9023 AN Jorwerd;
Arsumerdijk
2; tel. (»6-52780619 privé,
05110-72064 prakt.; fax 05110-76456;
p., geass. met K.S. Broersma, F. in \'t Hout
en J. Niehof

212 Bothof, Mevr. M.E.; 1986; zie: Carrière-
Bothof. Mevr. M.E.

213 Boxel-Petcrs. Mevr. I.O.M. van; 1990;
2411 MN Bodegraven; Walerniunt 9;
tel. 01726-50966 privé,
13798 prakt.; p.,
medew. bij Ci. Hofland.

217 Carriere-Bothof, Mevr. M.E.; 1986;
3851 PL Ermelo; Horsterweg 66; lel.
0.3417-58051 privé, 53325 prakt.; p., ge-
ass. inet B.J. Carrière.

218 Cocsant. R. van; 1993; 3531 HH Utrecht;
Bankastraat 90; tel. 030-944708; wnd.d.
(toev. als lid).

22l*Deuling, Mevr. A.E.H.; 1993; 5988 CM
Helden; Keizerbosstraat
2; tel. 1)4761)-
76807;
wnd.d.
359 Dijkhuizen. ProfDr.lr. A.A.; 3961 CS
Wijk bij Duurstede; Dr. Cuypersstraat 11;
tel. 03435-72446 privé, 08370-84371 tst.
4371 bur.; bijz. hlr. L.U.W.
(toev. als bui-
tengen oon lid).
229 Elbertse, Mevr. Y.M.M.; 1993; 2555 SC
\'s-Gravenhage; E. Brugsmaweg 1-309; tel.
070-3238089 privé. 3255907 prakt.; p..
medew. bij A.J. van Toor
(toev. als lid).
236 Giesen, Mevr. M.A.T.; 1993; 3512 EB
Utrecht; Keizerstraat 146; tel. 030-342018;
wnd.d.
(toev. als lid).
257 Jorrit.sma. Mevr. H.T.M.; 1993; 3571 PM
Utrecht; Kemkampplantsoen 67; tel. 030-
732298; wnd.d.
(toev. als lid).

262 Klinkers. J.H.; 1975; 7943 LD Meppel;
Engelgaarde 3; tel. 05220-40048 privé,
08850-94321 bur.;d. bij A.U.V.-Advies.

263 Koene, Mevr. M.G.J.; 1993; 6245 ET
Eijsden; Trichterweg 34; tel. 04409-1666;
wnd.d (toev. als
lid).

266 Kral, Mevr. E.C.G.M.; 1993; 3583 RV

Utrecht; Vossegatselaan 66; tel. 030-
512860 privé, 05771-1296 prakt.; p.. me-
dew. bij A. ter Horst.
(toev. als lid).

266 Kramer. R.J.; 1992; 5161 SK Sprang-
C apelle; Koekoek 26; tel. 04167-79227
privé,
04168-1400 prakt.; p., medew. bij
L.T.H. Zijlmans.

266 Kremer. Dr. W.D.J.; 1986; U-1993; 3731
EV De Bilt; Park Arenberg 90; tel. 030-
201567 privé, 531040 bur.; wet. medew.
R.U. (F.D.. vkgr. Bedrijfsdierg. en
Voortpl.).

354 Loopstra, J.A.; 1988; 5860 Vik i Sogn
(Noorwegen); Prcstvcgen 21;
tel. 09-47-
57695838 privé. 57695830 prakt.;
p.

278 Meerman, Mevr. A.; 1993; 3524 ZA
Utrecht; Furkabaan 67; tel. 030-896213;
wnd.d.
(toev. als lid).

279 Meijs, Mevr E.G.; 1993; 3524 BD
Utrecht; Oldambt 71; tel. 030-884732;
wnd.d.
(toev. als lid).

281 Moene, Mevr. A.; 1993; 3512 BV Utrecht;
Boothstraat 17 H; lel. 030-367182; wnd.d.
(toev.
als lid).

283 Muiswinkel. K. van; 1971; 83t)2 DC
Emmeloord; Espelerlaan 77;
tel. 05270-
14277 privé, 13500
tst. 24 bur.; fax
05270-14653;
p.; dir. Diergeneeskundig
Centrum Noord Nederland e
.V.; specialist
Chirurgie van het paard.

300 Roerink, B.; 1983; 9286 ES Twijzel;
Wedzebuorren 51 ; tel. 05115-42584 privé,
41368 prakt.; fax
05124-1085; p., geass.
met P. Dijkstra en J.S. Tiemersma.

300 Roerink-Cioudberg, Mevr. H.; 1983; 9286
ES Twijzel; Wedzebuorren 51 ; lel. 05115-
42584; d.

318 Theel, G.J.; 1993; 6034 RD Nederweert
Eind; Gebleektcndijk 8; lel. 04951-34584
privé. 32957 prakt.; p., medew. bij L.O.
Scholma, M. Sinke en L.M.P. Voncken
(toev.
als lid).

356 Thys, Mevr S.J.D.M.; Genl-1991; 3930
Achel (België); Acacialaan 13; lel. 09-32-
641735; wnd.d.
(toev. als lid).

357 Vanderhaegen. Ph.; l.uik-1984; 7890
Ellezelles (België); Beaufaux 15; vet. adv.
bij Vetam B.V. en Psyphac S.A.
(toev. als
lid).

328 Vijver, F.H M. van de; Gem-1992; 4515
BC IJzendijkc; Minnepoortstraal 12; tel.
01176-2077 privé. 1388 prakt.; fax 01176-
2010; p.. geass. met H.H.F.M. van de
Vijver. K.().M. van de Vijver en M.J.M.
van de Vijver
(toev. als lid).

329\'Visser. P L.; 1984; .3524 VVV l\'trecht;
\\esuvius 64; lel. 030-892698 privé,
507211 afd.; operatie-assistent Chirurgie
A.Z.U.

Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.

Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
slaan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op de gezelschapsdieren-
praktijk /450(),-
6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praktische anesthesie

gezelschapsdieren ƒ 990,-

2 aaneengesloten dagen op afspraak (93/89)
Introductie praktische toepassing van
eehograHe bij gezelschapsdieren
J 445.-
-20 november 1993 (93119)

Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.
Interpretatie röntgenologisch onderzoek
bij gezelschapsdieren ƒ 235.-

Abdomen 28 september 1993 (93/69)

Skelet 12 oktober 1993 (93/70)

Thorax 25 november 1993 (93/71)

Abdomen 2 december 1993 (93/72)

Skelet 9 december 1993 (93/73)

De cursussen 93/69. 93/70, 93/71 en 93/72 zijn
volgeboekt. Opgave voor de wachtlijst is moge-
lijk.

C hirurgie urinewegen gezelschaps-
dieren ƒ 390.-

17 september 1993 (93/103)
Deze cursus is volgeboekt opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Veterinaire apotheek 1 gezelschaps-
dieren ƒ 1.465,-
22, 23 en 24 september 1993 (93/75)
Enkele veterinaire en zoötechnische aspecten
van pluimveeziekten / 525,-

6 oktober 1993 (93/104)
.\\potheek voor assistenten in de dieren-
artsenpraktijk ƒ 800,-

7 en 8 oktober 1993 (93/76)
Patientendemonstratie gezelschaps-
dieren y 130.—
13 oktober 1993 (93/90)
Fertiliteit varken ƒ 990,-
13 en 14 oktober 1993 (93 101)
\\ anuit UH werkplek omgaan met de
veterinaire literatuur / 975,-
15 oktober 1993 (93\'118)
V eterinaire apotheek
1 gemengde
praktijk j 1.300,-
20. 21 en 22 oktober 1993 (93/77)
6, 7 en 8 december 1993 (93 78)
Cursus 93/77 is volgeboekt.

Diarree hij het paard ƒ 235,-

21 oktober 1993 (93/98)

Zeisterdagen 1993 ƒ 10(M),-

25 t/m 29 oktober 1993, Week I (93/82)

1 t/m 5 november 1993, Week II (93\'83)

8 fm 12 november 1993, Week III (93\'84)
I5t\'m I9novembcr 1993, Week IV (93/85)
Case studies interne geneeskunde gezel-
schapsdieren ƒ825.-

28 oktober 1993 (93 102)
Hartafwijkingen bij de hond en kat ƒ375,-

29 oktober 1993 (93/66)
.Assistentie voorbereiding en nazorg operatie
patiënt ^355.-

30 oktober 1993 (93/94)

18 deceinber 1993 (93/95)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Klinische les gezelschapsdieren ƒ 130.—
(Aandoeningen van de neus. Kaakfracturen bij
gezelschapsdieren)

4 november 1993 (93/91)

Svmposium 25 jaar heelkunde in
de Uithof ƒ50,-

4 november 1993 (93 115)

-ocr page 231-

Bloedunder/.ock gezelschapsdieren ƒ 375,--
10
november 1993 (93/92)

Röntgenologisch contrastonderzoek gezel-
schapsdieren
 f 370,-

12 november 1993 (93/97)
Assistentie bij gebitsreiniging gezelschaps-
dieren
ƒ 400,-

17 november 1993 (93/110)
Aandoeningen wervelkolom hond ƒ 400,—

18 november 1993 (93/121)
Applicatiecursus rundveevoeding I ƒ 960.-

24 t/m 26 november 1993 (93/122)
Basale tandheelkunde paard ƒ 1.200,-

25 november 1993 (93/111)
Behandeling van kruisbandletsels ƒ 685,—
3 december 1993 (93/116)
17 december 1993 (93/117)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Workshop probleemgerichte
neurologie
 ƒ 500,—

15 december 1993 (93/109)

Veterinaire apotheek II gemengde
praktijk
 ƒ2600,-

20,21 en 22 december 1993,

13 en 14 januari 1993 (93/79)
Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Kunstmatige inseminatie paard ƒ 2900,—
5
en 6 januari 1994 (93/93)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1993.

Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskunde
Postbus 85205, 3508 AE UTRECHT.
Telefoon: 030 - 517374, Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van
de ABN 1412.

WORKSHOP WDO

In het kader van de viering van het 75-jarig be-
staan van de de Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong wordt een workshop
georgam.seerd op 9 en 10 december 1993 met de
titel:

\'interruption of bacterial cycles in animal pro-
duction: related to veterinary public health\'.

In deze workshop wordt de aandacht voorname-
lijk gericht op de boerderijfase van de produktie
van veilig voedsel van dierlijke oorsprong. Het
doel van de bijeenkomst is een uitwisseling van
onderzoeksgegevens en praktijkproblemen tus-
sen wetenschappers, praktizerende dierenartsen
en vocdselhygiënisten. Centraal in het pro-
gramina staan de begrippen Ciood Veterinary
Practice en Good Hygienic Practice. Een aantal
buitenlandse en Nederlandse sprekers is uitge-
nodigd. De workshop zal dan ook worden ge-
houden in het Engels.

De work.shop vindt plaats op het terrein van de
Faculteit der Diergeneeskunde; de kosten bedra-
gen/550,-.

Voorlopige programma\'s en inschrijfformulie-
ren kunnen door het bureau Post Academisch
Onderwijs-Diergeneeskunde (postbus 85.205,
3508 AE Utrecht, tel. 030-517374, fax. 516490)
op verzoek worden toegezonden.

609

September

16 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café \'De
Marken\', Dorpsstraat 62, Marken-Binnen)

16 Studiedag \'Rundveeziektenbestrijding in
België en Nederland, waar ligt de grens?\',
Marmeren Zaal Dierentuin van
Antwerpen, aanvang tien uur \'s morgens
(voor informatie R. Back. fax 05730-
57622).

16 Toets Veterinaire Homoeopathic,
Beatrixgebouw van het Jaarbeurs-
congrescentrum te Utrecht (tel. 030-
955911). Zie pagina 436.

17 PAO-D cursus: 93/103 Chirurgie
Urinewegen Gezelschapsdieren

21 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag,
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen, Hellendoom. 20.00 uur

22—24 PAO-D cursus: 93/75 Veterinaire
Apotheek I Gezelschapsdieren

22 Vergadering afdeling Zuid-Holland
KNMvD

23 Bijeenkomst Groep Pluimveewetenschap-
pen

23 Studiedag werkgroep Veterinaire
Aquacultuur, praktijkschool Oenkerk
(Friesland). palingmestbedrijfZwaagwest-
einde. forellenkwekerij De Tike. Aanvang
10.00 uur in praktijkschool Oenkerk.
Telefonische aanmelding bij M. M. Bloin:
03426-1629.

24 Bezoek dierenartsen, afgestudeerd in 1976
aan CDI-DLO in Lelystad, aanvang 10.00
uur. Het programma omvat onder meer le-
zingen en een rondleiding.

24 4 \'h Symposium on tropical animal health
and production. 09.30-16.10 hours.
Faculty of Veterinary Medicine, Yalelaan
I, Dc Uithof, Utrecht.

26 (and 3 december) University of Edin-
burgh, Scotland:\'Publish and Develop!\' a
course on the production of newsletters,
annual reports and scientific journals in de-
veloping countries.
(Meer informatie: re-
dactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

28 PAO-D cursus: 93/69 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
(jezelschapsdieren

30 Sportdag KNMvD

Oktober

1—2 Jaarcongres KNMvD

6 PAO-D cursus: 93/104 Enkele Veterinaire
Zoötechnische aspecten van

Pluimveeziekten.

6 Meeting European Society of Veterinary
and Comparative Nutrition (ESVCN) at
the WASVA-congress in Berlin. For infor-
mation: dr. Jacques Debraekeleer.
Secretary, phone (32)-(0)l6-823875, fax
823877.

6— 9 Second International Congress of
Onhopaedics in Ungulates in Vienna, cli-
nic of Orthopaedics in Ungulates,
Veterinary University Vienna, Linke
Bahngasse 11. A1030 Vienna, tel. 0222-
71155-371 DW (fax: 549 DW)
(meer in-
formatie hij redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde).

K O N I N K 1.1 j K E NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R C; F N F E S K U N D F

6—9 Weltcongress WSAVA u. 39.
Jahresgang der DVG-FG Kleintierkrank-
heiten. Congress-office: CPO Hanser
Gmbfl, Schaumburgalle 12. D-1000 Berlin
19. Tel. (0)30-3053131 (fax: 3057391).

6— 10 Joined conference of the International
Society of Veterinary Ophtalmology
(ISVO) and American College of
Veterinary Ophtalimologists (ACVO),
Windham resort, Scottsdale. Arizona,
USA. Information: Judi Schramm, Cortez
Travel, Phone 09-1-800 854 1029 of dr.
F.C. Stades, Phone 030-539411 /531695

7—8 PAO-D cursus: 93/76 Apotheek voor
Assistenten in de Dierenartsenpraktijk

12 PAO-D cursus: 93/70 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

13 PAO-D cursus: 93/90 Patiëntendemon-
stratie Gezelschapsdieren

13—14 PAO-D cursus: 93/101 Fertiliteit
Varken

14 Najaarsbijeenkomst Groep Geneeskunde
van het Varken, De Uithof, Utrecht

14 Najaarsdag Groep Homoeopathisch-wer-
kende Dierenartsen in het Postiljon
\'Utrecht-Bunnik\', Ko.sterijland 8 te
Bunnik, telefoon 03405-61916. Aanvang
13.30 uur. (zie ook pagina 571)

15 PAO-D cursus: 93/118 Vanuit uw werk-
plek omgaan met de veterinaire literatuur

18 Themadag \'Voeding en Fertiliteit\', georga-
niseerd door de NRLO-taakgroep Voort-
plantingsonderzoek: VNZ-gebouw te Zeist
van 9.15 tot 16.30 uur. Voor meer informa-
tie dr. ir. B Kemp, telefoon 08370-82539 of
dr. Tb.A.M. Kruip, telefoon 03200-73358.

20—22 PAO-D cursus: 93/77 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

21 PAO-D cursus: 93/98 Diarree bij het Paard

24—29 1 Ith. Internat. Symposium of WAVFH,
Bangkok (pag. 1148).

25 AUV-regiovergadering Oost. Postiljon,
Deventer, aanvang 20.00 uur.

25—29 PAO-D cursus: 93/82 Zeisterdagen
Week 1.

28 AUV-regiovergadering West, Afrit De
Meem, aanvang 20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 93/102 Case Studies
Inteme Geneeskunde Gezelschapsdieren.

29 PAO-D cursus: 93/66 Hartafwijkingen bij
de Hond en Kat

30 PAO-D cursus: 93/94 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

30—31 Congres van AVEPA, de Spaanse
kleine-huisdierenvereniging. Informatie:
Intercongres SA, Valencia, 333-3-la.
08009 Barcelona
(Meer informatie: redac-
tie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

November

AUV-regiovergadering Zuid, Novotel,
Eindhoven, aanvang 20.00 uur.

— 5 PAO-D cursus: 93/83 Zeisterdagen
Week II

AUV-regiovergadering Noord, Postiljon,
Heerenveen. aanvang 20.00 uur.
PAO-D cursus: 93/91 Klinische les gezel-
schapsdieren

Vakgroep Heelkunde der Grote Huisdieren
i.s.m. PAO-D cursus: 93\'l 15. Symposium
25 jaar Heelkunde in De Uithof

— 12 PAO-D cursus: 93/84 Zeisterdagen
Week III

-ocr page 232-

10 PAO-D cursus: 93/92 Bloedonderzoek
Gezelschapsdieren

PAO-D cursus: 93/97 Röntgenologisc
Contrastonderzoek Gezelschapsdieren
Landelijke dag vrouwelijke dierenartsen.
19 Curasao Tropical. International Trade
Center. Willemstad, Cura(;ao. Inschrijving
en algemene informatie: Trait d\'Union,
antwoordnummer 11560, 10(M) RA
Amsterdam.
Imeer informalie: redactie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

15—19 PAO-D cursus: 93/85 Zei.sterdagen
Week IV

17 PAO-D cursus: 93 110 Assistentie bij ge-
bitsreiniging Gezelschapsdieren

18 PAO-D cursus: 93 121 Aandoeningen
wervelkolom Hond

20 PAO-D cursus: 93/119 Introductie
Practische Toepassingen van Echografie
bij Gezelschapsdieren.

23 Klinische avond Dierenkliniek
Emmeloord in hotel \'t Voorhuys, Dc Deel
te Emmeloord.

24 -26 PAO-D cursus: 93/122 Applicatiecur-

sus Rundveevoeding 1

25 PAO-D cursus: 93/111 Basale Tandheel-
kunde Paard

25 PAO-D cursus: 93/71 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Thorax (ie-
zelschapsdieren

26 Bijeenkomst Groep Veterinaire Homoeo-
palhievan de KNMvD

27 Najaarsdag Groep Cieneeskunde Gezel-
schapsdieren, De Reehorst te Ede

30 Algemene ledenvergadering Groep DIB,
aanvang 16.00 uur in het Oude Tolhuys in
Utrecht.

December

12

13
15

tï)ï lim

2 PAO-D cursus: 93/72 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek AMomen
Gezelschapsdieren

3 PAO-D cursus: 93\'II6 Behandeling van
kruisbandletsels

5 10 Advanced AO-veterinary course for
small anitnal surgeons in English and
French. For information contact: AO-Vet
Centre. Mrs. Monika Gutscher.
Winterhurerstr. 260. 8057 Zürich.
Switzerland. tel. 013130383. fax
01 3130384.

6—8 PAO-D cursus: 93 78 Veterinaire
Apotheek 1 Gemengde Praktijk

7 11 3e Congres van de World Equine
Veterinary Association te Genève.

9 PAO-D cursus: 93/73 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Skelet
Gezelschapsdieren

9 Bijeenkomst Groep Pluimveewelenschap-
pen

10 Opening nieuwbouw Veterinair Specia-
listisch Centrum "De Wagenrenk".

11 Open dag Veterinair Specialistisch
Centrum "De Wagenrenk".

14 Vergadering afdeling Utrecht van de
KNMvD

14 Vergadering afdeling Zuid-Holland
KNMvD

14 Vergadering afdeling Groningen-Drenthe
te Zeegse

14 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag,
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

14 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren. Biltsche
Hoek, aanvang 20.00 uur

15 PAO-D cursus: 93T09 Workshop pro-
bleemgerichte neurologie
Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café De
Marken. Dorpsstraat 62. Marken-Binnen).

16 Vergadering afdeling Friesland.

17 PAO-D cursus: 93/117 Behandeling van
kruisbandletsels

18 PAO-D cursus: 93/95 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

20 -22 en 13—14 januari "94 PAO-D cursus:

93/79 Veterinaire Apotheek II Getnengde
Praktijk

21 Afdeling Overijssel KNMvD. hotel
Hugen. Hellendoom. 20.00 uur

1994

.Januari

5-6 PAO-D cursus: 93/93 Kunstmatige
ln.seminatie bij Paarden

Maart

15

2— 5 9th DVG Congress on Avian Diseases,
Auditorium of the Medizinische Tierklinik
of the Veterinary Faculty. Ludwig-
Maxiinilians-Universitaet. Muenchen.
Koninginstrasse 16. D-80539. Informa-
tion: phone (89)-31561970.

.luni
1 -

3 Second International Symposium on
Honmone and Veterinary Drug Residue
Analysis, Bruges. Belgium. Information:
Prof.
C. van Peteghem, Symposium
Chairman. Faculty of Pharmaceutical
Sciences. University of (ihent.
Harelbekestraat 72. B-90(M) Ghent.
Belgium. Phone (32)9/2218951 (ext.235).
Fax (32)9/2205243.

Complete financiële
dienstverlening waar de dierenarts
beter van wordt.

Uw niedi.sch vrije beroep is met weinig andere
beroepen te verfjelijken. Niet alleen voor wat betreft de
inhoud van uw professie, maar vtxiral «ik dc financiële
structuur en de specifieke risico\'s.

CcnE Bank is van oudsher specialist op het
{jebied van financiële dienstverlening aan dieren-
artsen.

Wij denken dan cxik dat u niet gebaat hent
bij versnipperde deeloplossingen die kunnen leiden
tot hiaten in uw financiële huishouding. U kunt van ons
een geïntegreerde aanpak van al uw financiële prohlema-
tieken verwachten.

Zo stellen wij met u perscxinlijke lange termijn-
planningen op. Wij zorgen voor invulling op maat en
begeleiding over de jaren. Het gaat er tenslotte om, zowel
nu als straks zonder financiële zorgen te leven. Tijdige
bijstellingen kunnen pijnlijke ingrepen voorkomen.

Het ligt v(M)r de hand, dat liquiditeitsbeheer en
vermogen-svorming vast deel uitmaken van het plan.

Evenzeer maakt het afdekken van mogelijke risico\'s on-
derdeel uit van dit sanietihangende en financiële plan.
Daartoe beschikt C-enE via haar dochter CenE Verzeke-
ringen over afdoende kennis.

Bovendien kunt u uw pensiocnprohlematiek
met een gerust hart aan de deskundigheid van ons
Pensioenadviesbureau overlaten. Zij be.schikt over
ccn aantal gespecialiseerde adviseurs die vixir u
een adequate voorziening kunnen realiseren. Een
voorziening die nu betaalbaar is en die straks voldoende
zekerheid en inkomen garandeert.

Belt u voor meer informatie of voor een af-
spraak de heer A.R. van der Wurff, telefcxm 030-560 357.
Ons adres: CenE Bank, Herculesplein 5, 3584 AA
Utrecht.

CssüüJAäT^

ENE/

Crediet en Effecten Bank

-ocr page 233-

f.-

Geachte belangstellende,

fer -

Vanof 1 september 1993 vestigt Schering-Plough Animal Health

zich in Nederland, België en Luxemburg met het hoofdkantoor in
Brussel.

De produkten, die bij u bekend zijn, werden tot op heden gedistri-
bueerd door de firma\'s Bayer en Mycofarm.

Thans bestaat ons assortiment geregistreerde produkten uit:

Finadyne ®

Injectie

50 ml

Finadyne ® Hond

Injectie

20 ml

Finadyne ® Hond

Tabletten

20 mg X 10

Finadyne ® Hond

Tabletten

5 mg X W

Tomanol®

Injectie

WO ml

Dexa-Tomanol ®

Injectie

WO ml

Byka hepar

Injectie

100 ml

Intrac®

Vaccin

4 X 1 dosis

Hapadex\'^

Or. Susp.

5%- 1 1

Hapadex®

Or. Susp.

10% - 1 1

Een aantal nieuwe produkten zijn momenteel in ontwikkeling en
zullen spoedig bovenstaande lijst aanvullen. Onze dierenartsen-
bezoeker zal zo snel mogelijk contact met u opnemen.

Mocht u vragen hebben of inlichtingen wensen, kunt u contact
opnemen met ons hoofdkantoor in Brussel:
Tel. nr. (Int.) 32/2/370.94.01
tot ons telefoonnummer in Neder-
land beschikbaar is.

Vertrouwende op een goede samenwerking verblijven wij,
hoogachtend,

Schering-Plough

Animal Health

Lue Dumand,
Directeur,

Animal Health Division.

Schering-Plough NV, Animal Health Division, Stallestraat 67, 1180 Brussel - België.

-ocr page 234-

SOLVAY DUPHAR BV. is een begrip in de internationale farmaceutische
Chemie. Het concern bestaat uit 3 divisies: de Pharmaceutical Division, de Animal Health
Division en de Bio & Pharma Intermediates Division en maakt deel uit van de Solvay Groep.
Bij Solvay Duphar werken wereldwijd rond 3000 mensen, waarvan ruim 2000 in Nederland,
verdeeld over
6 vestigingsplaatsen. Innovatie is de fundamentele bedrijfsfilosofie: ruim
een kwart van de medewerkers houdt zich bezig met onderzoek en ontwikkeling. Ook de
in Nederland gevestigde bedrijven Solvay Chemie, Draka Poiva en Boekelo leliën maken
deel uit van de Solvay Groep.

Technical Manager Pluimvee./v

Solvay Duphar Animal Health Benelux richt
zich op de verkoop en marketing van
vaccins, antibiotica en farmaceutica voor
nuts- en gezelschapsdieren in de Benelux.
De nadruk ligt op preventie van ziekten.
Vaccins maken dan ook 65 % van de om-
zet uit. Op het gebied van pluimveevaccins
is Solvay Duphar marktleider. Bij de 33
medewerkers sterke verkoop- en marke-
tingafdeling van Animal Health Benelux,
gevestigd in Amsterdam, is een vacature
voor een technical manager pluimvee.

Het werkterrein

Binnen de afdeling, bestaande uit o.a. pro-
duct managers, technical managers, een
registration-officer en een veterinair
manager, bent u belast met het geven van
veterinair-technische ondersteuning aan
het marketing- en sales department en het
productmanagement.
U verzorgt ook klantgerichte technische in-
formatie en voorlichting, waarbij u tevens
vergaderingen en (mini)-symposia organi-
seert. U fevert technische ondersteuning
t.b.v de marketingplannen, houdt het
kennisniveau omtrent de produktgroepen
bij buiten- en binnendienst up to date en
geeft input aan de internationaal opereren-
de Technical Manager en marketeer,
gericht op bestaande en nieuwe produk-
ten. U onderhoudt op Benelux-niveau
kontakten met onderzoeksinstituten, facul-
teiten, gezondheidsdiensten e.d. en woont
tevens relevante wetenschappelijke ver-
gaderingen, symposia en congressen bij.

Het functieniveau

De Technical manager heeft een opleiding
diergeneeskunde en heeft als dierenarts
ervaring dan wel gerichte interesse in de
pluimveesector. Eigenschappen als klant-
gerichtheid, commerciële belangstelling
en het kunnen vertalen van technische
gegevens in een commerciële vorm zijn
essentieel voor de functie.
U beschikt over goede schriftelijke en mon-
delinge uitdrukkingsvaardigheid en kunt in
een hoge mate van teamwork binnen de
informele en dynamische afdeling goed
functioneren. Gezien het Benelux karakter
van de functie behoort de bereidheid te
bestaan om zo\'n 20% van de werktijd
binnen de Benelux te reizen. Leeftijd 30 tot
40 jaar.

De volgende stap

Voor nadere informatie over deze functie
kunt u contact opnemen met de heer
drs E.J. Jedema, dierenarts, afdeling AMD
Benelux, telefoon 020-5490834.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u onder ver-
melding van vacaturenummer 6014 richten
aan Solvay Duphar B.V, afdeling Perso-
neelszaken t.a.v. mevrouw drs B.M. Janssen,
Postbus 900,1380 DA Weesp.

SOLVAY
DUPHAR

-ocr page 235-

landbouw, natuurbeheer
en visserij

Onlangs is vastgesteld, dat het noodzakelijk
is de organisatie van het keuringswerk door
de Rijksdienst voor de keuring van Vee en
Vlees (RW) nog beter te laten aansluiten op
de eisen, die de Europese integratie stelt.
Daarom heeft de RW op korte termijn
behoefte aan keuringsdierenartsen.

De RW is een dynamische organisatie die in
1985 is opgericht. Zij ressorteert onder het
Directoraat-Generaal Landelijke Gebieden
en Kwaliteitszorg van het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Zij telt ongeveer 1.700 personeelsleden.
De organisatie kent een Centrale Directie,
9 regionale kringen en een Centraal
Laboratorium te Wageningen.

keuringsdierenartsen (v/m)

Taken:

- is belast met de keuring van slachtdieren
in die gevallen waar - ingevolge de wette-
lijke bepalingen of (internationale) rege-
lingen de keuring aan een dierenarts is
voorbehouden;

- geeft adviezen en voorlichting aan de bin-
nen haar/zijn lokatie(s) gelegen bedrijven
omtrent de wettelijke regelingen; treedt
waar nodig corrigerend op na overleg met
de Kringdirecteur;

- draagt er zorg voor dat de volgens (wette-
lijke) voorschriften en instructies noodza-
kelijke registratie en verwerking van keu-
rings- en onderzoekgegevens plaatsvindt;

- neemt kennis van de vaktechnische ont-
wikkelingen op het gebied van keuringen,
slachttechnieken, verwerkingsmethoden,
afvalverwerking, milieuproblematiek en
veetechnologie;

- houdt zich op de hoogte van alle gelden-
de en in voorbereiding zijnde wettelijke
regelingen en internationale afspraken
c.q. voorschriften m.b.t. haar/zijn
vakgebied;

- houdt toezicht op de naleving van voor-
schriften over de inrichting van bedrijven,
een hygiënische werkwijze en de behan-
deling van produkten. De betrokkene
wordt daarin bijgestaan door een keur-
meester

Vereist: Universitaire Opleiding, Diploma
Dierenarts.

Standplaatsen: Rotterdam, Amsterdam,
Almelo, Apeldoorn, Bussum, Twello, Aalten,
Zevenaar, Dinxperio, Alphen aan den Rijn,
Sassenheim, Breda, Oss, Landgraaf,
Helmond.

Salaris: afhankelijk van leeftijd en ervaring
maximaal ƒ 6.858,-(schaal 11 B.B.R.A. 1984).

Wat biedt de RVV:

- een zelfstandige functie voor mensen die
verantwoordelijkheid durven te dragen;

- een organisatie met een open structuur,
waarin overleg en teamvorming centraal
staan;

- een goede introductie en begeleiding van
nieuwe medewerk(st)ers.

Beperking: met name voor degenen, die
belangstelling hebben voor een part-time
dienstverband is het van belang te weten, dat
een dienstverband bij de RW niet
gecombineerd kan worden met een binding
aan een dierenartsenpraktijk.

Inlichtingen: nadere inlichtingen over de
functie kunnen verkregen worden bij de heer
J.F.M. van Hoof (hoofd Personeelszaken) of
mevr. M. de Witt, bereikbaar onder telefoon-
nummer 070-3578824/070-3578815.

Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen na
verschijnen van deze advertentie richten aan de
RVV, "Foreburg", kamer 1.07, Postbus 3000,
2270 JA Voorburg.

-ocr page 236-

DEFENDOG is een effektieve, gebruiksklare
oplossing tegen vlooien en teken op
de hond, die rechtstreeks op de vacht
wordt gesproeid. DEFENDOG heeft
een unieke dubbele werkzaamheid:
het doodt direkt de aanwezige vlooi-
en en het heeft een lange nawerking (tot wel
acht weken na toepassing). DEFENDOG is
J effektief, eenvoudig toe te passen, veilig
^ (gc^i^ gevarensymbool) en ekonomisch
in het gebruik. DEFENDOG is uit-
sluitend verkrijgbaar bij de dierenarts.

DEFENDOG

DE ONZICHTBARE BESCHERMENDE FILM TEGEN VLOOIEN EN TEKEN

MÉüac

-ocr page 237-

BfGONM

Dierenkliniek in Oost-Nederland vraagt een

DIERENARTS M/V

Geboden wordt:

Gevarieerd werk in gemengde praktijk, waarin
u als derde dierenarts werkzaam zult zijn.

Gevraagd wordt:

Belangstelling voor zowel de landbouwhuis-
dieren als voor gezelschapsdieren.

Enige ervaring strekt tot aanbeveling en ach-
terwacht wordt op prijs gesteld.

OJLUVACJORTf

(Mw« fot f^*

odyuwft poto

«XK gw\'»«»«®**\'

(inü™^

Uw reactie gaarne richten aan de redactie van
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031, 3508 SE Utrecht, onder nummer 34/93.

IflUfS HBO-opleiding ACUPUNCTUUR

(l^erve^

Begonia en Diluvac Forte? Jazeker,
een ontwikkeling van Intervet!

Waar sommige aanbieders stil blijven staan bij
een eerste succes, ontwikkelt Intervet verder
Zo ook de combinatie van Nobi-Porvac Aujeszky
live Begonia en Diluvac Forte. De voordelen van
deze combinatie zijn in de praktijk bewezen.

Natuurlijk kunt u ook met
Nobi-Porvac Aujeszky live 783
en Diluvac Forte de ziekte van
Aujeszky effektief blijven
bestrijden!

(jntën^

Intervet nederland b v Boxmeer

Met Intervet bestrijdt u Aujeszky effektief!

De Nederlandse Artsen Acupunctuur Stichting
(N A.A S.) organiseert in samenwerking met de
Stichting N.V.V.F. wederom haar succesvolle
Acupunctuurcursus voor artsen, tandartsen,
dierenartsen, medische doctorandi, fysiothera-
peuten, mensendiek(st)ers en cesaristen.

De opleiding begint op 9 oktober 1993 en vindt
plaats op zaterdagen en zondagen in Motel
Eindhoven.

Hoofddocent is Drs. G A. van der Burg, tandarts
en acupuncturist, tevens auteur van het Hand-
boek voor Acupunctuur.

Voor informatie en toezending van de brochure
kunnen belangstellenden schrijven naar:
Administratie cursus N.A.A.S./N.V.V.F., post-
bus 177, 1200 AD Hilversum of bellen met
035-834456 (na 19.00 uur).

Ziekenfondsen en Ziektekosten-verzekeraars
accepteren het C-diploma van de N.A.A.S. bij
vergoedingen van acupunctuurbehandelingen.

-ocr page 238-

Dierenartsencombinatie Zutphen / Laren (GId) zoekt per 1 oktober 1993 een

DIERENARTS M/V

die werkzaam zal zijn in de grote-huisdierensector. Sollicitaties binnen twee weken na het verschijnen
van dit tijdschrift sturen naar:

Dierenartsencombinatie Zutphen/Laren (GId), Zutphenseweg 7, 7245 BK Laren.

Goed geoutilleerde kliniek voor gezelschapsdieren in Apeldoorn zoekt voor 2-3 dagen per week een
enthousiaste

DIERENARTS M/V

met belangstelling voor of ervaring in de chirurgie/orthopedie.

Al naar gelang de inzet en gebleken geschiktheid kan deze functie uitgroeien tot een full-time baan of
wellicht tot een associatie.

Bij voorkeur handgeschreven sollicitaties binnen 14 dagen aan:
Dierenkliniek Mheenpark, Pinksterbloem 18,7322 GV Apeldoorn.

Gevraagd

DIERENARTS VOOR PARTTIME
DIENSTVERBAND M/V

In een gezelschapsdieren praktijk in de regio Dordrecht/Rotterdam.
Het betreft hier een functie voor 2 é 3 dagen.

De honorering zal plaatsvinden conform de normen van de KNMvD.
Kandidaten dienen bereid te zijn in de omgeving van de praktijk te komen wonen.

Uw reactie gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SE Utrecht, onder nummer 35 / 93.

Dierengeneeskundig Centrum Op d\'n Diek zoekt voor zijn gemengde praktijk te Sittard e.o. op korte
termijn een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS M/V

voor algemene werkzaamheden met het accent op de gezelschapsdierenpraktijk. Bij gebleken ge-
schiktheid behoort toetreden tot de maatschap tot de mogelijkheden.

Handgeschreven sollicitaties graag binnen 14 dagen na het verschijnen van dit tijdschrift richten aan:
M.M.J.L. Benders, Prins Bisdomstraat 9-11,6121 JE Born.

-ocr page 239-

En wat,

als uw hond wormen heeft ?

Met Drontal Plus bevrijdt u honden efficiënt en snel van maag- en darmwormen.
Bayer heeft een middel ontwikkeld met twee belangrijke voordelen :
: 1. Specifieke wormziekten hoeven niet langer met specifieke produkten bestreden te
worden. Bayer heeft het eerste echte allround ontwormingsmiddel ontwikkeld.
Het is één tegen allen : één middel tegen alle maag- en darmwormen.
2. Er is geen dagenlange behandeling meer nodig. Met het nieuwe allround
ontwormingsmiddel van Bayer volstaat een eenmalige behandeling.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, Postbus 80
3641 AB Mijdrecht
Tel. 02979 - 80666

""Drontal Plus. Eén middel
tegen rond- en lintwormen.

-ocr page 240-

VENTIPULMIN
GEREGISTREERD VOOR

RUNDVEE,

VENTIPULMIN

Luchtweg-aandoeningen bij rundvee afdoende bestrijden? Dan kunt u
eigenlijk niet om clenbuterol heen. Vandaar dat Ventipuinnin tóch
registratie verkreeg. Als enige clenbuterol-bevattend middel. Omdat
clenbuterol in Ventipulmin doet waar het door óns ook voor bedoeld
was: bronchitis en bronchopneumonie beter bestrijden. Beter dan wat
ook. Ventipulmin. Ideaal voor kalveren en ander niet melkgevend rund-
vee. In granulaatvorm of - als eerste behandeling -
met injectievloeistof (en werkt dan verbluffend snel).
In normale dosis zonder bijwerking.

^^ opluchting voor runderen.

^ I ^^ Boehringer

Ingelheim

BOEHRINGER INGELHEIM BV, POSTBUS 8037, 1802 KA ALKMAAR / TEL. 072-6624! I / FAX 072-617673

Bl-produkten
voor rundvee:

Benfital
Bisolvon
Bisolvomycin
BIsovolmycin Sulfa
Buscopan
Buscopan Comp.

Effortil
FInalgon
LactaStop
Mederantil
Planipart
Praxavet
Ubrocelan

-ocr page 241-

11 OKTOBER 1993
DEEL 118, AFLEVERING 19
ISSN Ü04Ü - 7453

^Tijdschrift

voor

BIBLIOTHEEK D£ß
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT

m

Diergeneeskunde

O)

O

erenbescherming en de Stichting Natuur^
j hebben op 29 januari jongstleden een fL^
ure tegen het ministerie van > ^v ^^ «I^

"--•»«^r en Visserij aange«"- ^^ \'

3

0)

rn O

rs S

0)

03
03

Het is mogelijk vroegtijdig imlicau -
;emaaki zijn met behulp van moderne bt ^^

Iteerd door de \'uiteindelijke gebnii «p^
it ecu onderzoek naar de accep
\\J 9

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

X ^ .^eptatie biotech^ ë
^Cr beter voorspelb^

/^Ä Hcti$mog(

C f fc^ jcmaaki zij

AROB-procedure:

ierenbescherming
cht fokvergunning
\'Herman\' aan

O

m
m

-ocr page 242-

Hier kan
geen dubbele dosis

tegenop.

E«\'n dosis Terraniycin*/LA
geeft hetere resultaten dan een
duhhele dosis (20 mg/kg) gewone
oxytetraeyeline 10% injectie. Dit
is de uitkomst van een onderzoek.

In dit onderzoek hehhen we
kalveren eerst met oxytetraeyeline
geïnjecteerd en vervolgens, na 48
uur, kunstmatig met Pasteurella
haemolytica. En dan blijkt zon-
neklaar dat Terramycin*/LA de

Animal Health

klinische symptomen vele malen
effectiever bestrijdt dan de dub-
bele dosis
Oxytetracycline 10%.

Dat geldt voor de bestrijding
van Pasteurella haemolytica hij
kalveren. Maar het is ook op
dezelfde manier aangetoond bij tle
bestrijding van pleuropneumonie
l)ij varkens.

Eén dosis Terramycin*/LA ver-
mindert de klinische symptomen
aanzienlijk. En dat k()n<len we na
toediening van een diibhele dosis

Oxytetracycline niet zeggen.

Deze iiitkomsten bevestigen het
eerder gedane farmaeokinetische
onderzoek: hetere serumconcen-
traties na 36 uur, hetere halfwaar-
detijd en betere biologische be-
schikbaarheid.

Wilt u dus de beste resultaten
kies dan voor Terramy( in*/LA.

Teriamycin/LA

Klinische proeven
zijn het levend bewijs.

Pfizer B.V., Animal Health Division, Postbus 37, 2900 AA Capelle a/d IJssel, tel. 010 - 406 42 00

-ocr page 243-

\'J or / /ß 2 y

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL ÜF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 19, 1 OKTOBER 1993

WETENSCHAP

ACTUA

BIJ DE VOORPLAAT

Leken en deskundigen praatten over
genetische modiflcatie (zie pag. 620).
(kranteknipsels uit het Agrarische
Uagblad e.d.)

OVERZICHTS ARTIKELEN

Toxocara-eieren in parken en zandbakken in de stad Utrecht: / Jansen.

F. van Knapen. M. Schreurs en Th. van Wijngaarden 611

OP VERWIJZING

Status epilepticus of cluster epilepsie? Lisette M. Overduin 615

BOEKBESPREKINGEN 614.618

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Genetische modificatie van dieren, mag dat?/W. Wijsmuller 620

Vernieuwd handboek voor de varkenshouderij 625

Wereldslandaard agrarische gegevensuitwisseling 625

A licence 10 kill 625

Oud-ledendag Unitas 625
Lijst van definitief en voorlopig geregistreerde diergeneesmiddelen voor verwerking

in gemedicineerd voer 626

Veterinaire golfkampioenschappen 627

Veterinaire ruilerdag 628

De schaapjes op het droge 628

Gevolgen veterinaire regelgeving 628

CURSUSSEN EN CONGRESSEN 623.633

VRAAG EN ANTWOORD

Prik tegen de jeuk; P.S. van Egmond 628

Witte uitslag bij vissen; P.J. Werkman 629

INGEZONDEN 631

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE 632

MEDEDELING VD 633

BOEKBESPREKING 634

REFERATEN 634

STUDENTENREFERATEN 635

riACIL OOGDRUPPELS BIJ OOGINFEKTIES

®

wrbac

Diergeneesmiddelen

f Documentatie op
\' aanvraag beschikbaar

-ocr page 244-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)

Mw. dr. l.van der Gaag

Prof dr J. E. van Dijk

Prof. dr.G. H.Wentink

Mw. drs. L. M. Overduin

Drs. N.J.G.J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maaslrichl)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Profdr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. M. W. Jackwood (Athens. Georgia. U S A.)

Dr M F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kniif (Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Mien (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J.Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis. California. U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Oent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Glessen. Gemiany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca. New York. U.S.A.)

Prof dr. J. de Schepper (Gent. België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort. France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr J. H M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P F C. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L F M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R.G.J M Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn \\ cncgonw iHiuhgd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031. 3508 SB Utrecht (tel.
030-51 01 II/fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is hel vereni-
gingstijdschrif) van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het l-loofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Po.stbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C cn F bank
N.V.. Postbus 85100. 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V.. Breukelen (tel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

KNMvD

MAATSCHAPPIJ - NIEUWS

Logboek diergeneeskunde: te duur en teveel werk; Sophie Deleu

636

De arbeidsongeschiktheidsverzekering; H\'.L.C. Rullen

639

MEDEDELINGEN GKZ

637

MEDEDELINGEN HB & AB

638

PERSONALIA

640

PAG - DIERGENEESKUNDE

642

DOORLOPENDE AGENDA

642

Prof dr. E ll. Kampelmacher, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven. penningmeester

Drs. A. Mostert. lid

Drs. W. J. Schoorlemmer. lid

Drs. Dj. P. Tcenstra. lid

Drs. S. D. Feitsma, lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Fgmond
Mw. drs. S. A. M. Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindiën

Koninklijke Nederland.se Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax 030-511787

V^bswiib^,/

CONTENTS

REVIEW PAPERS

Toxocara eggs in public parks and sand-boxes in Utrecht: Jansen. F. van Knapen.
M. Schreurs. and Th. van WijngaarJen

CLINICAL REFERRALS

Status cpclipticus or cluster seizures?; Lisette M. Overduin

611

615

All rights reserved

N\'erklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden inde inhoud van dc in dit tijdschriH opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschriH geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd erv\'of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Conlenis / Agricultural Biology and Environmental Science \'
Index-Medicus. Index V\'eterinarius / Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Ahstracts).

KONINKLIJKE-: N K D K R L A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 245-

Stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de ernst van de nierbeschadiging varieert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding verlaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een streng beperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

16

1 2

12

20

8

mg/dl Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

O

24 28
weken

Canine Medium Protein dieet
— Zelf bereid eiwitbeperkt dieet

iMtiftduh/te effectiviteit van het Canine Medium Protein dieet in een 6 maanden
durende thuisstudie van WALTHAM\'

Als de klinische symptomen en het bloedon-
derzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
doening, dan is het
Pedigree" Canine Medium
Protein
dieet geïndiceerd. In dit praktisch toe-
pa.sbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
energie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
de complete voedingsbehoefte voor een lange
termijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

dieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
van secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
door het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
geaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
dies bij WALTHAM* zijn geschiktheid voor een effectieve lange
termijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval van
ernstige nierbescha-
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-
ceerd. Hierin is het
eiwitgehalte verder
teruggebracht tot
slechts 12% van de
energie. Dit is het
minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaamsfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

Rcferencw 1 Leibvtscder. J.L. & NeufeW. K W . Effects of Medium Prolein Diets in Dogs with Chronic Renal Failure
Waltham Inleniationat Symposium on the Nutrition of Small Companion Ammals. Proceedings. 1990
\'registefed trademark

Pedigree® Canine Medium Protein dieet

Therapietrouw staat garant voor
effectiviteit op langere termijn

m

k® WALTHAM*

Whiskas

-ocr page 246-

Snel en veilig

>ssiP| voor
coccidiose

Bij de bestrijding van coccidios
kunt u vertrouwen op de unieke ei
genschappen van Baycox. Bayco
dient u toe via het drinkwater; d
maakt een individuele aanpak va
het coccidiose probleem mogelijl\'
Afgestemd op de specifieke bedrijfs
situatie. Vier eigenschappen make
Baycox tot een uniek produkt:

ox

EN VEILIG

3. BAYCOX IS VEILIG

Baycox heeft een grote therapeulj
sche breedte; een 10-voudige ovei
dosering geeft geen problemen. Er i
geen negatieve invloed op groei e
voederconversie.

4. BAYCOX BEVORDERT Dl
IMMUNITEITSOPBOUW

Baycox bevordert de immuniteitsof
bouw; de beschermende werking t(
gen coccidiose blijft tot 14 dagen n
het einde van de behandeling aanwe
zig.

Baycox is verenigbaar met all
gangbare antibiotica en veevoedei
additieven. Baycox combineert ee
uniek werkingsmechanisme met ee
unieke veiligheid.

BAYCOX VAN BAYER

Bayer

-ocr page 247-

1 • ffl-^V-ltflff^l^l ■ i«

----------IÉMi—»I

Tijdschr Diergeneeskd 1993: 11H: 611-4

TOXOCARA EIEREN IN PARKEN EN ZANDBAKKEN IN
DE STAD UTRECHT

J. Jansen\'\', F. van Knapen^, M. Schreurs\'\' en Th. van Wijngaarden\'\'

Overzichtsartikelen

SAMENVATTING

Onderzoek werd verricht in een aantal parken en zand-
bakken in de gemeente Utrecht naar het voorkomen van
eieren van Toxocara-soorten. De verontreiniging met de
eieren van de hondespoelworm
Toxocara canis in de par-
ken is vergelijkbaar met die in andere Europese steden.
Toxocara t«rt-eieren werden daar weinig gezien. Het
maakte niet uit of de parken verboden voor honden wa-
ren of niet. Zandbakken waren voor het merendeel ver-
ontreinigd met eieren van de kattespoelworm
T. cati.
Soms werden ook eieren van T. canis gevonden. In de
goed verzorgde zandbakken en de zandbakken met een
deugdelijke afsluiting werden veel minder eieren gevon-
den. Omdat kinderen in zandbakken veel meer kans heb-
ben zich met Toxocara-eieren te infecteren dan wanneer
zij in parken of op speelweiden spelen, dringt de vraag
zich op of
T. cart-eieren niet een grotere bedreiging, al-
thans in stedelijke gebieden, voor de volksgezondheid
zijn dan
T. ca/i/.v-eieren.

INLEIDING

Spoel wormen (Toxocara sp.) van hond en kat kotnen over de
hele wereld voor. De complete levenscyclus van Toxocara is
buitengewoon ingewikkeld en omvat ondermeer de moge-
lijkheid dat zoogdieren die zich vaak infecteren met geëm-
bryoncerde eieren kunnen fungeren als zogenaamde wacht-
gasthcrcn. De in de darmen uit de eieren gekotnen larfjes
migreren naar de weefsels van de wachtgasthecr en kunnen
daargcruitne tijd (> I jaar) overleven. Als dergelijke wacht-
gastheren een prooi zijn voor hond of kat zet de cyclus zich
bij deze eindgasthcrcn voort. Het stadium in wachtgastheren
wordt larva migrans-stadium genoemd en kan bij veel dier-
soorten optreden, ook bij de tncns. Afhankelijk van waar de
larven zich manifesteren spreken we van viscerale larva mi-
grans(VLlVI)ofoculaire larvamigrans(OLM). Bij VLM tre-
den in de regel geen klinische verschijnselen op. Als dat wel
gebeurt kan een scala aan afwijkingen worden verwacht af-
hankelijk van de aangetaste organen (hepatitis, pneumonie,
encefalitis, algctnene malaise) naast eosinoftlie en ver-
hoogde IgE-spiegels. Bij OLM treedt in de regel plotselinge
visusstoomis op die irreversibel is en kan gelijken op andere
ernstige oogaandoeningen (retinoma) waardoor soms ten on-
rechte tot enucleatie wordt overgegaan. Uit sero-epidemio-
logisch onderzoek onder gezonde kinderen en volwas- senen
in Nederland blijkt dat de infectie veel vaker (5 - 20%) voor-
komt dan op grond van klinische verschijnselen werd ver-

\' Dr.J Jan.\\en. M. Schreurs. Th. van Wijngaarden. .Afdeling Parasiialogie. Vakgroep
Injeciieziekien en Immunologie. Rijks-Universiieii Uirechi. Posihus 80165. 35US TD
L\'irechl.

■ Projdr. h\'. van Knapen. Lahoraiorium voor Parasiiologie en Mvcologie.
Rijkunsiiuui voor Volksgezondheid en .Milieuhygiëne. Posihus l. 3720 B.A Bilihoven.

moed (3,8). Teneinde enig inzicht te krijgen in mogelijke in-
fectiebronnen van Toxocara-eieren werd een oriënterend on-
derzoek uitgevoerd naar het voorkomen van zulke eieren in
parken en zandbakken.

MATERIAAL EN METHODEN
Keuze van de parken

Op grond van gegevens van de Reinigings-, markt- en ha-
vendien.st van de gemeente Utrecht werd een keuze gemaakt
uit de volgende categorieën parken en groenstroken:

1. Toegankelijk voor loslopende honden

2. Verboden voor honden

3. Toegankelijk voor honden mits aangelijnd
Speelweiden werden uitsluitend bemonsterd in de categorie
verboden voor honden.

Om tot een goede verdeling van de betnonstering te komen
werd zorggedragen dat zowel in het centrum van de stad als
in de buitenwijken werd bemonsterd.
Een inventariserend onderzoek werd uitgevoerd door in ie-
der park 3 faecesmonsters, 3 grastnonsters en 3 grondmon-
sters te nemen. In elk van de bovengenoemde categoriën
werd daamaast een uitvoeriger onderzoek verricht van 6 fae-
ces-monsters, 15 grond- en 15 grasmonsters.

Keuze van de zandbakken

De zandbakken werden gekozen uit lijsten met adressen ver-
strekt door de Dienst voor Ruimtelijke Ordening van de ge-
meente Utrecht. Ook hier werd willekeurig door de hele stad
gekozen erop lettend dat zo veel mogelijk in alle stadswijken
bemonsterd werd. Bij de keuze van de zandbakken noch bij
de verwerking van de gegevens is rekening gehouden met de
data van zandvcrvanging. Bij het bemonsteren werden de ui-
terlijke verzorgingsstaat van dc zandbak, arbitrair ingedeeld
in de klassen \'goed\', \'redelijk\' of\'slecht\' en de eventuele af-
sluiting van de zandbak en de aard daarvan genoteerd. Uit ie-
dere zandbak werden twee monsters genomen.

Bemonstering

De faecesmonsters werden verzameld in plastic zakjes. De
grondmonsters werden met behulp van een bollenpoter tot 5
cm diep genomen. Grasmonsters werden verzameld door en-
kele tientallen gramtnen gras kort af te knippen.
De zandmonsters werden genomen van de oppervlakten (0-5
cm) en uit de diepte (50 cm onder het oppervlak).

Bewerking van de monsters

Het faecesonderzoek werd kwalitatief venricht door ca. een
gram faeces te schudden met water en te zeven door een zeef
met een maaswijdte van 1,25 mm. Het filtraat werd vervol-
gens onderzocht op de aanwezigheid van wormeieren met
behulp van een directe-centrifuge-flotatiemethode, gebruik
makend van een ZnS04-oplossing met een s.g. van 1,3 als
flotatievloeistof.

De andere monsters werden als volgt bewerkt: 20 g vochtig
gras, 150 g grond respectievelijk 300 g zand werden afgewo-
gen en onder regelmatig roeren voorgeweekt in water waar-

-ocr page 248-

aan een weinig detergens (teepol) was toegevoegd. Na twee
uur werden de monsters gezeefd over een serie van 5 zeven
met aflopende maaswijdte (1.22,0.30,0.106,0.063 en 0.038
mm). Het sediment op de twee zeven met de icleinste maas-
wijdten werd vervolgens onderzocht met de hiervoor ge-
noemde ZnS04-flotatietechniek als verzamelmethode.
Bij het microscopisch onderzoek werd vastgesteld of men te
maken had met
To.xocara-eiercn of met andere. De eieren
van
T. canis en T. cati werden onderscheiden op grond van
hun grootte en de fijnheid van de schaalversieringen. Bij
T.
canis
vertoont het ei-oppervlak duidelijke putjes maar bij T.
cali zijn
die veel fijneren daardoor minder opvallend. Voorts
werd genoteerd of de eieren geëmbryoneerd waren of niet.

RESULTATEN
Parken

De resultaten van het onderzoek in de parken, verdeeld naar
faeces-, grond- en grasonderzoek en naar categorie zijn sa-
mengevat in de tabellen 1 en 2.

Hieruit blijkt dat het al of niet verboden zijn voor honden
geen enkele aanwijsbare invloed heeft op de besmetting met
T. canis-eiercn van de parken en speelweiden.
In positieve grondmonsters liepen de aantallen
T. canis ei-
eren globaal uiteen van 1 tot 8 eieren per 150 gram materiaal;
in grasmonsters werden maximaal 3
T. canis eieren per 20
gram gras gevonden.

Behalve de eieren van T. canis werd in 4% van de grondmon-
sters in parken ook de eieren van
T. cati gevonden. De eieren
in de grond- en grasmonsters waren voor praktisch 100%
geëmbryoneerd. Éénmaal werd een
Ascaris-ei en éénmaal
een
Porrocaecuni-ei gevonden. Eieren van Triclniris vulpis
werden driemaal, éénmaal in een grondmonster en tweemaal
in een faecesmonster aangetroffen. Tussen de verschillende
wijken werd geen verschil in voorkomen van Toxocara ge-
zien.

Tabel 1. Aantallen en percentages monsters met eieren van Toxocara ca-
nis
in naar type Ingedeelde parken.

faeces grond gras

categorie N*n pos*\'% pos\'*\' N n pos % pos N n pos % pos

1 27 I 4 21 1 5 21 O O

2 48 3 6 33 4 12 33 3 9

3 18 3 17 15 2 13 15 1 7

4 15 17 12 2 17 12 O O

totaal 108 8 7 81 9 11 81 4 5

1 : loegankeiijk voor niet aangcliJnJe honden

2 : verboden voor honden

3 : toegankelijk voor aangelijnde honden

4 : speelweiden (verboden voor honden)
: totaal aantal monsters

^^^ aantal positieve monsters

: percentage positieve monsters

Tabel 2. Aantallen en percentages monsters met eieren van Toxocara ca-
nis
bij uitgebreid onderzoek in één van elk der categorieën in één park.

faeces grond gras

categorie N\'n pos"% pos"* N n pos % pos N n pos % pos

1 6 0 0 15 I 7 15 O O

2 6 0 0 15 8 53 15 1 7

3 6 0 0 15 3 20 15 O O

4 6 1 17 15 3 20 15 O O

60 15 25

612

60

totaal 24 !

legenda: zie label l.

Sr,.«*- ->

Zandbakken

De resultaten van het onderzoek van dc zandbakken, ver-
deeld naar verzorgingsgraad en verdeeld naar ondiep of diep
genomen monsters is voor zowel
T. cati- als T. canis-eieren
samengevat in tabel 3.

Naarmate de zandbakken er slechter verzorgd uitzien, vooral
wanneer men kijkt naar de gegevens van de ondiepe mon-
sters zijn meer monsters positief Extra afdekking of afslui-
ting van de zandbakken leidt niet tot minder verontreiniging
met
Toxücara-eiercn. Diep genomen monsters laten hogere
percentages besmetting laten zien dan de ondiepe. Hoewel
ook de eieren van
T. canis soms gevonden worden, is het me-
rendeel afkomstig van
T. cati. Het gemiddelde aantal eieren
in alle 61 monsters, dus inclusief de negatieve, bedroeg 4,5
T. ca//-eieren en 0,5 T. canis-exeren per 300 gram zand. In
meer dan de helft van alle zandbakken werden
T. cati-cn/of
T. canis-clcTcn
aangetroffen.

Negen van de onderzochte zandbakken waren min of meer
beschermd tegen honden en katten. Twee zandbakken lagen
binnen een afsluitbare omheining; in geen van beide werden
wormeieren aangetroffen. Zeven waren directer beschermd
door middel van netten, afdekplaten of kooien. Een zandbak
geheel afgedekt met metalen platen, één met een strak ge-
spannen net en een zandbak in een afgesloten kooi waren ne-
gatief Twee zandbakken met slappe op het zand liggende
netten waren positief (1-3
T. «///-eieren per 300 g zand) en
een zandbak met een zware houten op rails verrijdbaar dek-
sel enkele tientallen centimeters boven de rand van de bak,
bevatte veel eieren, 50
T. c«//-eieren per 300 g zand in het
on-diepe en 9 in het diepe monster.

Praktisch alle eieren in de zandbakken waren geëmbryo-
neerd.

BESPREKING
Parken

Het onderzoek van hondefacces in parken leverde een infec-
tiepercentagc van 7% met
T. canis eieren op (Tabel 1). Dit
percentage is weinig zeggend, omdat niets bekend is over de
samenstelling van de betrokken hondcnpopulatie. Het komt
overigens wel min of meer overeen met de gegevens over
volwassen hondenpopulaties in de literatuur (4, 7, 16, 17)
Een percentage van 11 % met
T. canis besmette grondmon-
sters (Tabel 1) is gelijk aan het gemiddelde resultaat dat in de
literatuur voor de parken van grote steden venneld wordt (1,
11, 12, 13). In verhouding daannee lijkt een besmettingsper-
centage van gras van 5% met
T. canis-eieren (Tabel 1) laag;
dit percentage is zeer afhankelijk van het op-treden van re-
genbuien die de eieren van het gras afspoelen, zoals werd
vastgesteld bij herbemonstering na regen (resultaten hier niet
getoond). De resultaten van een intensieve bemonstering van
enkele parken (Tabel 2) bevestigen de gegevens vermeld in
de eerste tabel, maar geven ook aan dat de grond waarschijn-
lijk meer besmet is dan uit enkelvoudig onderzoek blijkt.
De resultaten verdeeld naar parken al of niet verboden voor
honden (Tabellen 1 en 2) laten zien dat de parken of delen
daarvan, die voor honden verboden zijn, minstens zo met
T.
canis-eieren
verontreinigd zijn als de voor honden toeganke-
lijke. Dit baart overigens geen enkele verwondering aange-
zien formeel verboden parken en parkgedeelten zelden voor-
zien zijn van een bord dat aangeeft dat het park voor honden
verboden terrein is. Daar waar verbodsborden aanwezig zijn
hebben deze geen effect daar eigen waameming tijdens het
monstememen aangeeft dat regelmatig, soms zelfs veel,
honden op de verboden terreinen rondlopen. Ook in de litera-

T I J D S C H R I F T V O O R D I K R G E N K K S K U N D K , D E K L 118, AFLEVERING 19, 1993

-ocr page 249-

tuur wordt soms op het ontbreken van een verband tussen be-
smetting en de verboden gewezen (10).
Een enkele maal (4%) werden in de grondmonsters eieren
van
T. cati gevonden. Het ligt voor de hand dat dit percen-
tage laag is. Veel honden en veel publiek moedigt katten niet
aan de parken te bezoeken en er rustig te defaeceren.
Bovendien defaeceert een kat bij voorkeur niet op met gras
begroeide speelweiden en groenstroken maar zoekt rul mate-
riaal uit.

Het merendeel van de in de grondmonsters gevonden T. ca-
/;/.?-eieren was geëmbryoneerd. Het exacte percentage is niet
vastgesteld maar benadert de 100%. Dit wil niet zeggen dat
alle geëmbryoneerde eieren ook infectieus of levend waren.
Dat de meeste eieren geëmbryoneerd zijn betekent wel dat
de omstandigheden waaronder zij overwegend verkeren
gunstig is voor de ontwikkeling van de larven.
Opvallend is dat in dit onderzoek niet de eieren van
Toxascaris leonina, een tweede spoelwomi van zowel hond
als kat, gevonden zijn. Hoewel volgens onze ervaring deze
spoelworm in Nederland minder frequent voorkomt dan de
Tavoc c/ra-soorten, worden de eieren ervan toch af en toe bij
faecesonderzoek aangetroffen.

Behalve de eieren van T. canis en T. cati werden soms ook
eieren van andere parasitaire wormen gezien. Eenmaal werd
een
Ascaris-c\\ gevonden; het meest waarschijnlijk is het dat
dit een ei was van
Ascaris siiiitii, van het varken, ooit meege-
komen met een lading mest. Eenmaal werd een ei gevonden
van een
Porrocaecum sp. Poirocaecuni spp. zijn regelmatig
voorkomende spoelwomisoorten bij een reeks van vogels.
Men zou dit soort eieren dus meer verwacht hebben. Het is
denkbaar dat onderzoek van grondmonsters genomen tussen
en onder struiken, in plaats van met gras begroeide stukken,
tot een hoger percentage
Porrocaecum spp had geleid.
Driemaal werden de eieren van
Trichuris vulpis gevonden,
eenmaal in een grondmonster en tweemaal in hondefaeces.
Trichuris vulpis is een in Nederland bekende, niet zeer fre-
quent voorkomende zweepworm van de hond (7).

Zandbakken

Een hoog percentage zandbakken is positief voor Toxocara
eieren, in het bijzonder T. «///-eieren (Tabel 3). Gemiddeld
is een kwart van de zandbakken positief wanneer men kijkt
naar de
T. («//-eieren in ondiep genomen monsters en onge-
veer de helft is positief wanneer men kijkt naar de diep geno-
men monsters. Voor
T. c«///.v-eieren liggen de percentages
veel lager, respectievelijk 5 en 7%. Ook absoluut zijn de ge-
middelde aantallen
T. ( «//\'-eieren, berekend over alle, ook de
negatieve monsters, groter dan de aantallen
T. c«///.s-eieren.

Tabel 3. Aantallen en percentages monsters met Toxocara cati en
Toxocara canis eieren in zandbakken verdeeld naar verzorgingsgraad en
diepte van het monster.

ondiep
T. cati

T. canis

diep
T. cati

T. canis

staat

N\'

npos" \'

\'opos\'"

npos\'

\' 0 pos

n pos"

0 pos

n pos% pos

goed

12

0

0

0

0

4

33

0 0

redelijk

26

7

27

2

8

13

50

2 8

slecht

16

5

31

1

6

10

63

1 6

afgesloten

7

3

43

0

0

3

43

1 14

totaal

61

15

25

3

5

30

49

4 7

: ntuuil twntal iiionswrs
: uuntulpositit\'w monsters
: percentage lutsitieve monsters

respectievelijk 4,5 en 0,5 eieren per 300 gram zand.
Vergelijking van deze resultaten met de literatuur is moeilijk
omdat men deels alleen venneldt dat men
Toxocara spp. ei-
eren gevonden heeft (5, 9, 14) of venneldt dat men
T. canis
eieren gevonden heeft (6, 18). Slechts bij uitzondering wordt
het vinden van
T. cati vermeld. In 12 van 50 Praagse zand-
bakken zouden
T. canis-c\'\\ercn en in slechts één van de 50 T.
(•(///\'-eieren gevonden zijn (17); in zandbakken in Japanse
parken werd een verhouding
T. canis : T. ((///\'-eieren van 1 : 3
gezien (15).

Het ligt voor de hand, gezien de eigen bevindingen, te twij-
felen aan vooral die publicaties waar
T. canis eieren ge-
noemd worden als de meest in zandbakken voorkomende en
waarin dus de hond als de boosdoener aangewezen wordt.
Zoals een hond een voorkeur heeft voor een ruige, lage vege-
tatie om te defaeceren, zo zoekt een kat graag een rustig
plekje met rul materiaal. Met andere woorden, de kat vindt in
een zandbak ideale omstandigheden en de hond defaeceert er
slechts als de eigenaar hem daartoe dwingt of hem dat leert.
Het feit dat de diep genomen zandbakmonsters een hoger
verontreinigingspercentage laten zien dan de ondiep geno-
men monsters laat zich verklaren doordat door uitspoeling
met regenwater naar diepere lagen.

Wanneer men de zandbakken indeelt naar de verzorgings-
toestand zoals die zich voordoet tijdens het monstememen
(Tabel 3) dan lijkt het erop alsof de zandbakken die er op het
oog goed verzorgd uitzien veel minder vaak met eieren ver-
ontreinigd zijn dan de andere. Men zou dan een beter toe-
zicht kunnen veronderstellen.

Bij een onderzoek van zandbakken in Hannover (5) bleek
eveneens een bepaalde wijk opvallend veel met
Toxocara
besmette zandbakken te hebben. De auteurs vermelden wel
dat in de bewuste wijk relatief weinig honden voorkomen
maar komen niet met de oplossing van die ongerijmdheid
door va.st te stellen dat zij mogelijk te maken gehad kunnen
hebben met
T. ( (///-eieren. Uit dit onderzoek lijkt een tendens
dat meer
Toxocara ((///\'-eieren gevonden werden in zandbak-
ken als minder vaak
Toxocara canis werd gezien in de ove-
rige parkmonsters (resultaten niet getoond). Dit zou kunnen
duiden op een mechanisme van veel honden dus weinig kat-
ten en andersom.

Beziet men zandbakken die min of meer bewaakt of afgeslo-
ten kunnen worden, dan vallen een paar zaken op. Goed ver-
zorgd uitziende en/of afgesloten zandbakken bevatten
slechts bij uitzondering
T. ((//(/.v-eieren, maar dikwijls
T. cati- eieren. Van negen zandbakken waren er twee, gele-
gen binnen een afsluitbare omheining, negatief Bij zeven
beschennde zandbakken (in een afgesloten kooi, met een
strak overspannen net, met metalen deksel) negatief Maar in
een kooi met de deur open of met een slap net (tweemaal) of
met een verrijdbare houten deksel: positief. Het laatste voor-
beeld betrof een deksel, enkele tientallen centimeters boven
de bakrand, die weliswaar honden weert maar een ideale de-
faecatie plek voor katten opleverde. Het verwonderde dan
ook niet dat de verontreiniging met
T. ((///\'-eieren in deze bak
groot was.

Practisch alle Toxocara-c\\QKn in de zandbakken waren
geëmbryoneerd, hetgeen betekent dat de omstandigheden
voor hun ontwikkeling in het zand gunstig waren. Hierdoor
ontstaat een potentieel, maar niet exact aan te geven, gevaar
voor besmetting van kinderen en volwassenen. Omdat kin-
deren in zandbakken veel meer kans hebben om zich met
Toxocara te infecteren dan wanneer zij spelen in het park
zelf dringt zich de vraag op of, althans in stedelijke gebieden

-ocr page 250-

T. cati niet een grotere bedreiging betekent voor de gezond-
heid van kinderen dan
T. canis.

Deze resultaten werden verkregen in één van de grote steden
in Nederland. Het is niet aannemelijk dat deze situatie ook
geldt voor meer landelijke gebieden (2).

DANKBETUIGING

Dit onderzoek werd verricht in opdracht van en financieel gesteund door de
Veterinaire Hoofdinspectie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid.

SUMMARY

Toxocara eggs in public parks and sand-boxes in Utrecht

An investigation was curried out for the presence o/Toxocara spp. eggs in
public parks and children\'s sanit-hoxes in the city of Utrecht. The pollution
of pares with the eggs of the dog\'s ascarid Toxocara canis is comparable
with reports from other European citie.s. The eggs of Toxocara cati were
found in small numbers only. Interestingly there was iw difference between
pares with or without formal exclusion of dogs. Most sand-boxes are pollu-
ted with the eggs of the ascarid of cats T. cati. Incidentally eggs of T. canis
were found. Sand-boxes which were obviously kept clean or could he dosed
contained lower numbers of eggs. As children playing in .sand-boxes have
far more chances to contaminate themselves with Toxocara eggs than when
playing in parks or on playgrounds, the question arsises if not T. cati eggs
constitute a greater menace, at least in urban ureas, to public health than T.
canis eggs.

LITERATUUR

1. Chiejina SN. and Ekwe TO. Canine toxocariasis and the associated envi-
ronmental contamination of urban areas in eastern Nigeria. Vet Parasitol
1986; 22: 157-61.

2. Conde Garcia 1-. Muro Alvarez A. and Simon Martin F. F.pidemiological
studies on toxocariasis and visceral larva migrans in a zone of Western
Spain. Annals of Tropical Medicine and Parasitology 1989; 83: 615-20.

3. (iemund JJ van. Buys J. Dongen PAM van, and Bergh JPAM van den.
Scroprevalence of
Toxocura infection in young children in the city of
The Hague. Tropical and Geographical Medicine 1989;41:294-6.

4. Hörchner f. Unterholzner J und Frese K. Zum Vorkommen von
Toxocara canis und anderer Endoparasiten bei Hundcn in Berlin (West)
Deutsche Tierartztl Wochenschr 1981; 94; 223-8.

PRAKTIJKGERICHTE VOGELGE-
NEESKUNDE DEEL 2:
PAPEGAAI-ACHTIGEN

G.M. Dorrestein. F. W.M. Feld en A. van Loen. EVA
Booksen ices. Leersum 1993: ISBN 90-73463-03-3; HH pa-
gina \'s (tweede en gewijzigde druk).

Een praktisch boek voor iedere prakticus die met papcgaai-
achtigen te maken heeft of krijgt. Het goed verzorgde druk-
werk en de overzichtelijke inhoudsopgave maken dit boekje
tot een gemakkelijk leesbaar geheel. De onderwerpen wor-
den op een begrijpelijke manier gepresenteerd en op een ui-
terst praktische wijze beschreven. Tal van bijzonderheden
die men kan aantreffen bij het onderzoek en de behandeling
van papegaai-achtigen worden beschreven zonder dat (te)
uitvoerig op de theorie van de vogelgeneeskunde wordt inge-
gaan.

Achtereenvolgens komen aan de orde: klinische diagnostiek
bij papegaaien (Feld); postmortaal onderzoek en cytologie
bij papegaaien en andere vogels (Dorrestein); ziekten, thera-

5. Horn K, Schneider T und Stoye M. Kontamination öfïentlichcr
Kinderspielplätze Hannovers mit Helmintheneiern. Deutsche Tierärtzl
Wochenschr 1990; 97: 122-5.

6. Kasieczka J. Zur Kontamination öffentlicher Grünflächen und Kinder-
spielplätze in Wien mit Dauerstadien humanpathogener tindoparasiten
von Hund und Katze. Inaugural Dissertation, Veterinär-Medizinische
Universität. Wien 1982, 216 pp.

7. Knapen F van, Boersema JH. Verdonk AR. and Koster W. Giardia lain-
hlia
infections in dogs in the Netherlands. In voorbereiding.

8. Knapen F van. Leusden J van en Conijn-van Spaendonk MAE.
7V).v«<üra-infecties, diagnostiek en voorkomen bij de mens in Neder-
land. Tijd.schr Diergeneeskd 1983; 108:469-74.

9. Köhler G, Jörren R und Knapen F van. Untersuchungen zur
Kontamination von Spielkastsänden mit Eiern von Fleischfresserasca-
riden. Bundesgesundheitsblatt 1980; 23 (1 \'2): 6-9

10. Ludlam KE. and Platt TR. The relationship of park maintenance and ac-
cesibility to dogs to the presence of
Toxocara spp. ova in the soil. Am J
of Public Health 1989; 79: 633-4.

11. Paul AJ. Todd KS. and Depietro JA. Environmental contamination by
eggs of 7Vwf«-ara species. Vet Parasitol 1988; 26: 339-42.

12. Quinn R. Smith H V. Bruce RG. and Girdwood RWA. Studies on the In-
cidence of
To.xocara and Toxa.scuris ova in the environment. 1. A com-
parison of llottation procedures for recovering
Toxocura spp. ova from
sopil. Journal of Hygiene, Cambridge 1980; 84: 83-8.

13. Snow KR. Ball SJ, and Bewick JA. Prevalence of/"avMura species eggs
in the soil of five London parks. Veterinary Record 1987; 120: 66-7.

14. Tharaldsen J. Parasitier fra bund og katt i prgver fra sandkasser i dagin-
stusjoner i Oslo. Norsk. Veterina;rtidsskrift 1982; 94: 252-4.

15. Uga S. Matsumura T. Aoki N, and Kataoka N. Prevalence of Toxocara
species eggs in the sandpits of public parks in Hyogo Prefecture, Japan.
Japan J of Parasitol 1989; 38: 280-4.

16. Van Parijs O en Bergh JPAM van den. tfoeveel honden en katten heb-
ben wormen? Veterinair Supplement. Janssen Medisch Wetenschappe-
lijk Nieuws 1991;2:34-6.

17. Valkounova J. Parasitological investigation of children\'s sand boxes
and dog faeces from public areas in old housing districts of Prague.
Folia Parasitologica 1982; 29: 25-32.

18. Zharova VU. Results of an helminthological examination of childern\'s
sandpits and the surrounding soil. Voprosy Meditsinskoi (iermintolo-
gii, Moscow 1976: 36-8 (In Russisch).

pie en preventie bij papegaaien (Feld); grondslagen van de
voeding (Van Loen) en dc voeding van papegaai-achtigen
(Van Loen). De eerste drie onderwerpen geven vooral gede-
tailleerde praktische infomiatie die bij de diagnose vaak van
pas zal koiDen. Het hoofdstuk \'de grondslagen van de voe-
ding\' geeft een goed overzicht van de werking van voedings-
stoffen voor vogels. Daamaast wordt ingegaan op de effec-
ten van ovemiaat en tekorten, die kunnen optreden en
dikwijls tot de overigens veel voorkomende voedingsziekten
aanleiding kunnen geven. Het laatste hoofdstuk: de praktijk
van de voeding, is vooral gericht op de grote kromsnavels en
betreft een kritische bespreking van diverse voedenneng-
sels. Het addendum bevat nuttige en praktische infomiatie
over waterbehoefte cn lichaamsgewicht in verband met de
dosering van geneesmiddelen. Ook is een dosering.stabel van
veel gebruikte geneesmiddelen opgenomen.
Dit op de praktijk gerichte, prettige leesbare boek bevat een
schat aan informatie en verdient op zijn minst een bereikbare
plaats in de boekenkast van iedere dierenarts die betrokken is
bij de geneeskunde van papegaai-achtigen en andere vogels.
Van harte aanbevolen!

Het boek kan worden besteld door overschrijving van /47.5()
(inclusief BTW en verzendkosten) op postgiro 272.623 ten
name van EVA Bookservices, onder vermelding van:
EVA/deel 2.

J.P.A.M. van den Bergh

-ocr page 251-

SAMENVATTING

Cluster epilepsie en status epilepticus zijn bij de hond
soms moeilijk van elkaar tc onderscheiden. Een cluster
epilepsie is echter in principe zelf-limiterend, terwijl er
bij een status epilepticus bijna altijd door een dierenarts
ingegrepen moet worden.

Bij cluster epilepsie wordt de onderhoudsmedicatie tijde-
lijk fors verhoogd. Status epilepticus wordt behandeld
met intraveneus of rectaal diazepam gevolgd door intra-
musculair of intraveneus fenobarbital. Tw ee honden met
een atypisch beeld van status epilepticus worden be-
schreven.

INLEIDING

Met de tenn \'status epilepticus\' wordt tneestal een epilepti-
forme aanval bedoeld die langer duurt dan gebruikelijk en
waar de patiënt niet zonder hulp uitkomt. Van Nes (3) om-
schrijft de status epilepticus als een toestand waarin meer-
dere aanvallen kort na elkaar optreden zonder duidelijke
post-ictale fase. In zo\'n situatie is het voor de eigenaar en de
dierenarts duidelijk dat het gaat om een spoedgeval waarbij
zo snel tnogelijk ingegrepen moet worden.
In sommige handboeken wordt een definitie van status epi-
lepticus gegeven die een ruitnere interpretatie toelaat. Zo
spreekt Treiman (6) van een status wanneer tussen twee of
meer toevallen het bewustzijn niet volledig herstelt óf wan-
neer er een opeenvolging is van toevallen gedurende meer
dan 30 minuten. In de eerste omschrijving passen ook pa-
tiënten die een aantal toevallen krijgen met uren tussentijd.
Het belangrijkste kentnerk van de status bij deze patiënten is
het afwijkend blijven van het bewustzijn, op welke manier
dan ook. Bij de mens is dit sotns alleen vast te stellen tnet be-
hulp van het electro-encefalogram, met name wanneer er
slechts één aanval gezien is, gevolgd door een periode van
verminderd bewustzijn (6).

Het onderscheid tussen een status epilepticus en een cluster
aanvallen is niet puur theoretisch. Een ruimere opvatting
over het begrip status betekent dat meer patiënten de noodza-
kelijke speciale opvang en behandeling krijgen, waarmee
voor een aantal van hen de prognose aanzienlijk beter kan
uitvallen. De volgende casuïstieken illustreren de moeilijk-
heid bij het aanbrengen van de grens tussen een status en een
serie (cluster) \'normale\' aanvallen.

Casus ]

Een anderhalf jaar oude Golden Retriever-reu werd naar de
Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren verwezen om-
dat hij sinds 8 maanden regelmatig epileptiforme aanvallen
kreeg. De hond was om twee redenen doorgestuurd. Ten

\' Uselle M. Overduin. Faculieii Diergeneeskunde, l\'akgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren. Universiieii Uirechi. Yalelaan TD Uirechi.

Lisette M. Overduin\'\'

eerste in verband met het sterk progressieve karakter van het
ziektebeeld ondanks een voortdurend aangepaste medicatie.
Ten tweede vertoonde de hond sinds kort \'hallucinerend\' ge-
drag.

Uit de anamnese bleek dat de aanvallen inderdaad met steeds
kortere intervallen terugkeerden, aanvankelijk om de drie
maanden, uiteindelijk om de 7 tot 14 dagen. De aanvallen
kwamen vaak in clusters van 2, de post-ictale fase was altijd
kort (max. 10 minuten). De hond werd behandeld met feno-
barbitaP, waarvan de dosering in een periode van acht maan-
den opgevoerd was van ± A\'h mg/kg/dag na de eerste aanval
tot 23 mg/kg/dag op het moment van verwijzen. Met name
in de laatste weken was de dosering sterk verhoogd.
Het patroon van de aanvallen paste in het beeld van gegene-
raliseerde tonisch-clonische epilepsie. Op grond van het sig-
nalement, anamnese en de afwezigheid van afwijkende be-
vindingen bij lichamelijk onderzoek en bij het kli-
nisch-chemisch bloedonderzoek werd geconcludeerd dat we
vennocdelijk te maken hadden met een ernstige vorm van
primaire (idiopatische) epilepsie. Dc eigenaar wilde zeker
weten dat er geen groot proces in de hersenen aanwezig was.
Op zijn verzoek werd computertomografie van de hersenen
verricht waarbij geen afwijkingen gevonden werden.
Hiermee werd de waarschijnlijkheidsdiagnose primaire epi-
lepsie nader ondersteund.

Dc door de eigenaar opgemerkte gedragsstoringen kenmerk-
ten zich door nerveus en wild gedrag, veel blaffen naar men-
sen, de aanwezigheid van een vreemde, afwezige blik in de
ogen en het af en toe met grote snelheid tegen muren oplo-
pen. Deze verschijnselen werden geweten aan de medicatie.
Bij kinderen is hyperactiviteit een bekende bijwerking van
fenobarbital, zonder enige correlatie met de .serumconcen-
tratie van het anti-epilepticum (5).

Op grond van de waarschijnlijkheidsdiagnose \'primaire epi-
lepsie met hyperactiviteit ten gevolge van de medicatie\' heb
ik geadviseerd om de dosering fenobarbital geleidelijk iets te
verlagen. Ook op een iets lagere dosering zou bij deze hond
mogelijk een acceptabele aanvalsfrequentie te verwachten
zijn, na het bereiken van de steady-state situatie.
Kort na de verlaging van de dosering kreeg de hond twee epi-
sodes met verschillende epileptiforme aanvallen, met een
week tussentijd. De aanvallen werden afgewisseld met korte
periodes van afwijkend gedrag. Tijdens deze periodes
trachtte de hond .soms uit de ruimte te breken waarin hij zich
bevond. De eerste reeks aanvallen werd door de verwijzend
dierenarts gecoupeerd met parenterale anti-epileptica. De
tweede aanvalsperiode werd gekenmerkt door het optreden
van een gegeneraliseerde toeval, gevolgd door afwijkend ge-
drag gedurende 20 minuten. Dit herhaalde zich elke 2 tot 3
uur. Op verzoek van de eigenaar werd de hond opgenomen
op de afdeling Intensive Care van de Universiteitskliniek
voor Gezelschapsdieren te Utrecht. Daar werden groepjes
aanvallen gezien die kort na elkaar optraden en gevolgd wer-
den door nerveus gedrag en soms door slapen. Ongeveer 12
uur na opname ging zo\'n aanval over in een \'klassieke\' sta-

- Fenobarbital. tabletten 25-511-1(1(1 mg. merkloos.

STATUS EPILEPTICUS OF CLUSTER EPILEPSIE?

Tijdschr niergeneeskd 1993: lifi: 615-S

-ocr page 252-

tus epilepticus. Op dat moment werd de orale medicatie ge-
staakt en werd overgegaan op parenterale toediening van
diazepam^ en fenobarbital. Hiermee konden de aanvallen op
één na gecoupeerd worden. Na 24 uur werd de parenterale
medicatie gestaakt en na twee dagen kon de hond ontslagen
worden, zij het in nog duidelijke post-ictale toestand (lichte
mate van ataxie, sedatie en \'verwardheid\').

Casus 2

Een vier jaar oude kruising reu (20 kg) werd verwezen van-
wege het optreden van epileptiforme aanvallen sinds tien
maanden. De hond was verwezen in verband met de hoge
frequentie van de clusters aanvallen en vanwege de duide-
lijke bijwerkingen van de medicatie (sufheid en polyurie
/polydipsie). Ook deze hond vertoonde een gegeneraliseerde
tonisch-clonische epilepsie. Op grond van de anamnese en
een niet afwijkend lichamelijk- en bloedonderzoek werd de
waarschijnlijkheidsdiagnose \'primaire\' (idiopathische) epi-
lepsie gesteld. Meestal traden er clusters op van 2 tot 3 aan-
vallen per aanvalsmoment. De aanvallen duurden normaal
maximaal 4 minuten, de tussentijd tussen twee aanvalsmo-
menten was ten tijde van onderzoek ongeveer 3 tot 4 dagen.
De post-ictale fase duurde enkele uren tot een dag. De be-
handeling bestond op het moment van aanbieden uit 200 mg
fenobarbital en 150 mg fenytoïne (conventionele formule-
ring) per dag. De hond voldeed aan de criteria voor behande-
ling met het in onderzoek zijnde sustained-release feny-
toïne\'*. Met het SR-fenytoïne-preparaat blijkt het mogelijk te
zijn therapeutische steady-state serumspiegels te bereiken,
wat met het conventionele preparaat meestal niet het geval
is. Dc behandeling met SR-fenytoïne werd gestart.
Dc daaropvolgende zeven maanden gaven aanvankelijk een
geringe en later een duidelijke afname in toevalsfrequentie te
zien. De intervallen waren uiteindelijk verlengd van 3 ä 4
dagen tot gemiddeld twee weken. De aanvallen bleven wel
in clusters optreden en sommige aanvallen waren vrij heftig.
Enig afwezig gedrag bleef als bijwerking nog aanwezig, de
polyurie/polydipsie werd niet meer waargenomen.
Kort na de tweede driemaandelijkse controle, waarbij geen
afwijkingen werden vastgesteld, nam de eigenaar contact op,
omdat de hond binnen 24 uur 9 aanvallen had gekregen.
Tussen de aanvallen door was zijn gedrag niet normaal: on-
rustig en afwezig en soms geheel niet aanspreekbaar.
Ondanks het toedienen van fenobarbital, naast de onder-
houdsdosering fenytoïne, kwamen er opnieuw aanvallen,
waarna de verwijzend dierenarts parenteraal barbituraten
toediende. Nadat nog enkele aanvallen waren opgetreden,
werden gedurende 24 uur geen nieuwe aanvallen meer ge-
zien. Wel bleef de hond afwijkend van gedrag: schrikkerig,
apathisch en onrustig. De hond vertoonde een lichte mate
van ataxie en dronk veel. Deze verschijnselen werden toege-
schreven aan de post-ictale fase waarin het dier verkeerde en
aan de bijwerking van de extra fenobarbital. Toen de hond
echter opnieuw aanvallen kreeg, werd besloten tot opname
in de Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren. De hond
was vóór het vervoer nog licht gesedeerd. Bij aankomst wer-
den lichte trillingen van de kop gezien. De lichaamstempe-
ratuur was 4rC. Bloedonderzoek leverde de volgende af-
wijkende waarden op: licht verhoogd glucosegehalte (9.4
mmol/l), een licht verhoogd ureum (12.5 mmol/l)en een ver-
hoogd kreatininegehalte (147 pmol/1).

J Valium ». injeclievloeislof, 2 ml - 10 mg. Roche. Mijdrecht.

Stesolid*, injectievloeistof\'. 2 ml - 10 mg. Dume.x. Hilversum.
^ SR -Fenytoïne. 700 mg. nog niet commercieel verkrijgbaar.

616

Er werd een intraveneus infuus met Ringcrlactaat-vloeistof
aangelegd en toen de hond weer tonisch-clonische krampen
vertoonde, werd een continu infuus met propofoP gestart (3
mg/kg/uur). Er werd getracht de lichaamstemperatuur te
verlagen door de hond te bevochtigen met alcohol. Na een
aanvankelijke daling steeg de temperatuur ondanks de be-
handeling van 39" C naar 40.5" C. Gedurende 24 uur trad
geen waarneembare verbetering op in de toestand van de
hond. Zodra de dosering propofol werd verminderd, kreeg
de hond opnieuw aanvallen. Anderhalve dag na opname
werden subcutane bloedingen opgemerkt. Bloedonderzoek
wees uit dat er sprake was van diffuse intravasale stolling.
Enkele uren later overleed de hond. Bij sectie werd de diag-
nose diffuse intravasale stolling bevestigd. Er werden geen
afwijkingen in de hersenen gevonden.

DISCUSSIE

Het optreden van clusters toevallen komt regelmatig voor
bij honden met epilepsie. Cluster-epilepsie is een emstige
vorm van epilepsie. Bekend is dat er bij honden met cluster-
epilepsie een grotere kans bestaat op het ontwikkelen van
een status epilepticus (4). De beschreven casuïstieken geven
echter aan dat het moeilijk kan zijn om aan te geven wanneer
een cluster toevallen in een status epilepticus overgaat.
Dc Golden Retriever werd niet direct behandeld als zijnde in
een status epilepticus. Er waren periodes van enkele uren
tussen de aanvallen, waarin de hond een normaal bewustzijn
leek te hebben. Het gedrag dat hij tussendoor vertoonde (hy-
peractiviteit afgewisseld met sopor) leek tc passen bij post-
ictaal gedrag.

De tweede patiënt vertoonde tussen de aanvallen door afwij-
kend gedrag met veranderd bewustzijn. Of dit als vermin-
derd bewustzijn geformuleerd kan worden blijft moeilijk te
beoordelen. Extra orale medicatie (meestal fenobarbital)
heeft ook zijn invloed op het bewustzijnsniveau, dat een cor-
recte interpretatie van de verschijnselen bemoeilijkt. Deze
patiënt kampte met lange post-ictale periodes. Bovendien
bestaat er een duidelijke relatie tussen het aantal aanvallen
dat is opgetreden en de lengte cn emst van de post-ictale pe-
riode (4). Op grond van deze overwegingen werd bij deze
hond lange tijd gedacht aan post-ictaal gedrag na emstige
cluster-epilepsie en werd niet gehandeld als bij een status
epilepticus omdat dit in de \'klassieke\' betekenis niet is opge-
treden.

De behandeling van cluster-epilepsie en van status epilepti-
cus is essentieel anders. Mijn ervaring is dat bij het optreden
van clusters volstaan kan worden met het verhogen van de
dosering orale anti-epileptica (op dit moment meestal feno-
barbital). Een verhoging tot 3 x de normale dagdosering
fenobarbital gedurende 1 tot 3 dagen is niet ongebruikelijk.
Daamaast kan overwogen worden om de eigenaar bij iedere
nieuwe aanval direct rectaal diazepam toe te laten dienen
wanneer de aanvallen (te) lang duren of er teveel aanvallen
optreden. Het feit dat elke aanval potentieel weer nieuwe
aanvallen teweeg brengt is de belangrijkste motivatie hier-
voor. Ik heb ervaren dat patiënten met cluster epilepsie zel-
den door de dierenarts parenteraal behandeld hoeven te wor-
den, met goede instructies kan de ervaren eigenaar de
aanvallen zelf onder controle houden.
Voor de behandeling van status epilepticus is het belangrijk
een van tevoren vaststaand protocol te hanteren. In de veteri-

Diprivan\'^. injectievloei.s1of. 20 ml ^ 200 mg. ICI. Zoetermeer.

T 1 J [)SC M R I FT v C)() R D I f; R G E N F: C S K U N 13 E , D E E l. 118, AFLEVERING 19, 199 3

-ocr page 253-

naire literatuur wordt door vrijwel alle auteurs geadviseerd
otn te starten met diazepam (ook als de eigenaar dit reeds ge-
daan heeft!!). Voor de intraveneuze toediening wordt een
dosering van 0.5 tot 2 mg/kg aangegeven (1,2,4). Diazepam
werkt zeer snel, binnen maximaal 5 minuten maar vaak al
binnen V2 tot 1 ininuut. Het heeft echter een korte distributie-
halfwaardetijd, zodat na 10-15 minuten na de eerste toedie-
ning een volgende aanval kan optreden. Het herhalen van
eerdergenoemde doseringen om de 5 tot 10 minuten kan
daarom aangewezen zijn. Geadviseerd wordt otn dit niet va-
ker te doen dan 3 tot 4 maal. Bij onvoldoende resultaat moet
een andere behandeling gestart worden.
Het rectaal toedienen van diazepam in oplossing (rektiole\'\',
itijectievloeistof) is een zeer goed alternatief voor de intrave-
neuze toedieningsweg indien bijvoorbeeld ernstige tonisch-
clonische krampen een intraveneuze toediening bemoeilij-
ken. Verschillende onderzoekers vonden na rectale
toediening van diazepam in oplossing een biologische be-
schikbaarheid van 80 a 100%. Dit geldt alleen voor speciale
oplossingen voor rectale toediening. Vanuit zetpillen is de
resorptie zeer langzaam en vrij onvolledig. Wij hebben veel
ervaring met de rectale toedieningswijze, hetzij met behulp
van rektiolen hetzij met behulp van de injectievloeistof die
via een infuusslangetje wordt toegediend. Veel eigenaren
kunnen thuis al een status couperen met toediening van dia-
zepatn via rektiolen.

De toediening van de traditionele diazepam injectievloeistof
via een bestaand infuus geeft direct precipitatie. Alleen het
diazepampreparaat Diazemuls\' is hiervoor op dit moment
geschikt.

s.

Als alternatief voor diazepam wordt veterinair alleen clona-
zepam\'* duidelijk gedocumenteerd. Frey (1) adviseert een
dosering van 0.05 tot 0.2 mg/kg intraveneus. Clonazepam
zou iets langer werken dan diazepam.
Diazepam alleen is bijna altijd onvoldoende om de toevals-
activiteit \'voorgt)ed\' te onderdrukken. Een ander anti-epi-
Icpticum als aanvulling is noodzakelijk. Fenobarbital wordt
bij dc hond nog steeds gezien als het beste middel om naast
diazepam te gebruiken (2, 4). Verschillende tocdicningsme-
thodcs zijn mogelijk. Wanneer met enkelvoudige injecties
diazepam de aanvallen gecoupeerd zijn, kan vervolgens 3-6
mg/kg fenobarbital intramusculair worden toegediend. Het
effect wordt na 15-20 minuten waarneembaar, juist het tno-
ment waarop vaak nieuwe aanvallen optreden. Wanneer dia-
zepam niet effectief genoeg is gebleken, kan volgens de lite-
ratuur fenobarbital als onderhoudsinfuus worden gegeven.
Aangegeven wordt een dosering van 3-16 mg per hond per
uur (2). Er bestaat echter een grote kans dat fenobarbital in
de infuusvloeistof uitkristalliseert. Veiliger is het daarom
om fenobarbital langzaam per intraveneuze injectie toe te
dienen in een dosering van 2 tot 4 mg/kg. Eventueel kan
deze injectie steeds na 30 minuten herhaald worden indien
noodzakelijk, tot een maximum van 20 mg/kg.
Een alternatief voor fenobarbital is het gebruik van natrium-
pentobarbital\'\' in een dosering van 2-4 mg/kg i.v.
Natriumpentobarbital werkt na ongeveer 5 minuten maar
werkt korter dan fenobarbital. Het gebruik van fenobarbital
heeft verreweg de voorkeur!

^ Stesolid^, rckriolen, 2 , ntl .5 mg en 2 . ml - ld mg. Ihnmw, llilverMim.
^ Diu:emnl.\\ **. inJectievlDciMo/^ 2 ml ^ 10 mg. Dumex. Hih ersum.
" Rivotrilinin iievlofistol. l ml = l mg. Rochi\'. Mijdn\'cht.
^ Xcmhulal^. iniectievlocistof. 100 ml 6000 mg. Sttnofi. Maasslui.s.

Naast fenobarbital worden in de literatuur ook nog lidocaine
en fenytoïne geadviseerd. Wij hebben hier echter geen erva-
ring mee. Wel is door ons een onderhoudsinfuus met propo-
fol gebruikt in een dosering van 1 tot 3 mg/kg/uur, zoals bij
de tweede patiënt is gebeurd. Propofol biedt als voordeel dat
het herstel voor wat betreft het bewustzijn na stoppen van de
toediening zeer snel is. Dit in tegenstelling tot het herstel na
het herhaald gebruik van barbituraten, waarbij een verlengde
recovery met excitatie optreedt. Het effect op de aanvallen
zou echter minder goed zijn dan dat van fenobabital. Wij
hebben op dit moment onvoldoende inzicht in de anti-epilep-
tische werking van propofol bij de hond. Nader onderzoek
bij status epilepticus is noodzakelijk. Een groot nadeel van
propofol is de prijs.

Ik wil benadrukken dat het gebruik van fenothiazinederiva-
ten, zoals acepromazine\'", of preparaten waarin fenothiazi-
nes verwerkt zijn, zoals narcosemiddel", absoluut gecon-
traïndiceerd is. Deze middelen geven aanleiding tot
verergering van de status doordat een verlaging van de prik-
keldrempel voor epileptifonne aanvallen optreedt!

Naast de anti-epileptische therapie moeten bij een status epi-
lepticus ook algemene maatregelen getroffen worden. We
moeten ons er altijd van verzekeren dat de patiënt een ade-
quate ventilatie heeft, zeker gezien het gebruik van middelen
die potentieel ademdeprcssie opwekken. Het onderhouden
van een goede vochtbalans is van groot belang, omdat orale
opname van water meestal niet gebeurt en het verlies aan
vocht aanzienlijk is door dc hyperventilatie en hyperthermic
tijdens de toevallen. Controle van de lichaamstemperatuur is
noodzakelijk en wanneer hyperthermic wordt vastgesteld,
moet aanhoudend gekoeld worden. De hyperthennie is een
levensbedreigende factor voorde patiënt en kan leiden tot ir-
reversibele neuronenbeschadiging (6). Het optreden van hy-
perthcmiie is een zeer ernstige complicatie van de status epi-
lepticus. Hyperthennie kan ook aanleiding geven tot andere
pathologische processen, zoals de ontwikkeling van diffuse
intravasale stolling wat bij de tweede patiënt het geval was.
Metabole afwijkingen die bij status epilepticus gezien wor-
den, zijn hypoglycemic en uremie, als oorzaak of als gevolg
(verhoogde spieractiviteit c.q. vertninderde nierperfusie)
van dc status. Het zonder voorafgaand laboratoriumonder-
zoek geven van dextrose-infusen moet ontraden worden,
otndat ook hyperglycemic kan ontstaan als gevolg van een
catecholamine-release. De tweede patiënt is hiervan een dui-
delijk voorbeeld.

De eerste patiënt reageerde goed op de klassieke behande-
ling voor een status epilepticus. Er trad nog maar één nieuwe
aanval op. De tweede patiënt werd niet met diazepam behan-
deld omdat geen aanval aanwezig was op het moment van
aanbieden. Het continue infuus met propofol was voldoende
om nieuwe aanvallen te onderdrukken. Wellicht had deze
behandeling op een eerder tijdstip tot een beter resultaat ge-
leid.

CONCLUSIE

Uit de beschreven casuïstieken blijkt dat het erg moeilijk kan
zijn om aan te geven wanneer er nog sprake is van een clus-
ter-epilepsie en wanneer het beeld is overgegaan in een sta-
tus epilepticus. Toch is het met het oog op behandeling en
prognose van de patiënt essentieel om dit onderscheid tc ma-

V\'etranquil^. Stimili. Maassluis
" Sarcosemiddel\'. .-IUI\'. Cuijk.

-ocr page 254-

ken. Te laat behandelen voor status epilepticus kan beteke-
nen dat er reeds teveel complicaties zijn opgetreden en de pa-
tiënt overlijdt. Een te snel ingestelde behandeling voor sta-
tus epilepticus is minder gewenst met het oog op de
inspanningen en de kosten die dit met zich meebrengt. Uit
diergeneeskundig oogpunt bestaat er bij twijfel echter geen
probleem voor wat betreft het \'te vroeg\' instellen van een
dergelijke behandeling.

Goed en regelmatig overleg met de eigenaar, waarbij de situ-
atie steeds geëvalueerd wordt, is daarom essentieel.

SUMMARY

Status epilepticus or cluster seizures

Cluster seizures and status epilepticus may look similar hut are to he treated
differently. They have a totally different prognosis. During cluster seizures
the daily dose oj anti-convulsants is temporarily increased. Status epilepti-
cus is treated with intravenous or rectal administration of diazepam combi-
ned with intramuscular or intravenous administration ofphenobarhital.
Two dogs with atypical status epilepticus are described.

LITERATUUR

1. Frey H-H. Anticonvulsant Drugs used in the Treatment of Epilepsy. In:
Problems in Veterinary Medicine. Ed. Richard J. Indrieri, JB l.ippincott
Company, Philadelphia 1989; pp. 558-77.

IA tl

II I ft

Indrieri RJ. Status Epilepticus. In: Probletns in Veterinary Medicine. Ed.
Richard J. Indrieri. JB Lippincott Company. Philadelphia 1989; pp. 606-
18.

Nes JJ van. Klinische Neurologie van de Hond en de Kat. Vakgroep
Cienee.skunde van Gezelschapsdieren, Rijksuniversiteit Utrecht. 1992:
7.

Parent JM. Clinical Management of Canine Seizures. Vet Clin North
Am Small Anim Pract l988;l8(4):947-64.

Richens A. and Perucca E. Clinical Pharmacology and Medical
Treatment. In: A Textbook of Epilepsy. Ed. John Laidlaw. Alan
Richens. David Chadwick. Churchill Livingstone. Edingburgh-London-
Madrid-Melboume-New York-Tokyo 1993: 516.
Treiman DM. Status Epilepticus. In: A Textbook of Epilepsy. Ed. John
Laidlaw, Alan Richens, David Chadwick, Churchill Living.stone,
Edingburgh-London-Madrid-Melboume-New York-Tokyo 1993: 205.

Op verwijzing
Groep Veterinaire Specialisten

coördinatie R.C. Nap, spec chir gezelschapsdieren

ULTRASCHALLDIAGNOSTIK BEI HUND UND KATZE

O

F. Burr. Gustav Fischer Verlag. Stuttgart. 1992. vertaald
door M. Flückiger en D. Fliickiger-Gukelherger.
Dit hoek hetreft de Duitse vertaling van \'Diagnostic
Ultra.sound in the Dog and Cat\'. uitgegeven in 1990 door
Blackwell Scientific Publications te O.xford.

De vertalers hebben op verschillende plaatsen kleine, maar
wel zeer waardevolle aanvullingen gegeven op de originele
tekst. Een aantal echobeelden is vervangen door vergelijk-
bare afwijkingen, waarbij de firmanaam van het gebruikte
echo-apparaat frequent niet verwijderd is. In het algemeen
zijn deze veranderingen verbeteringen geworden. Alle af-
beeldingen zijn minder contrastrijk weergegeven dan in de
Engelstalige versie, hetgeen de kwaliteit ervan zeer duidelijk
ten goede gekomen is.

Het boek begint met een eenvoudige uitleg van de principes
van het diagnostisch gebruik van ultra-geluid, de diverse
weergave-methoden (A, B en M-mode) en de bespreking
van de verschillende transducer-types. De beoordeling van
de echobeelden en de beschrijving, inclusief illustratie van
de meest voorkomende artefacten sluiten dit hoofdstuk af,
samen met enige infonnatie over Doppler-technieken.
De overige hoofdstukken omvatten het echografische onder-
zoek van de diverse organen of orgaansystemen in buik- en
borstholte, waarbij scan-techniek, nonnaalbeeld en verschil-
lende afwijkingen overzichtelijk aan de orde worden gesteld.
Onder de echobeelden werken schematische tekeningen ver-
helderend om de diverse structuren aan te duiden. Jammer is
het achterwege blijven van de beschrijving van het karakte-
ristieke beeld van de invaginatie, een aandoening waarbij
echografie zo goed de indicatie voor een laparotomie kan ge-
ven. De uitgebreide beschrijving van echografisch onder-
zoek van pancreas en bijnieren toont de moeilijkheidsgraad
ervan aan. De mening dat echografisch onderzoek van het
hart met een sector-scanner uitgevoerd moet worden, is gro-
tendeels maar zeker niet geheel overeenkomstig de waar-
heid. De diagnostische waarde van echografisch onderzoek
van het oog en oppervlakkige weke delen als spieren en pe-
zen blijkt uit de laatste hoofdstukken van dit boek.

Boetóesprekinj

Het afsluitende hoofdstuk behandelt diverse aspecten van
het nemen van een biopt onder echo-begeleiding. Niet ver-
meld staat dat de combinatie van percutaan prostaatbiopt on-
der echo-begeleiding met een \'prostaat-wash\' de meeste
kans op correcte diagnostiek oplevert.
Dit prettig leesbare boek met veelal duidelijke illustraties
kan en zal voorzien in de toenemende behoefte aan meer
schriftelijke informatie over diagnostische toepassingen van
echografisch onderzoek bij gezelschapsdieren, voor zowel
de beginnende als voor de reeds wat gevorderde gebruiker
van een echo-apparaat, zowel primair als in aanvulling op de
diverse cursussen over echografie bij gezelschapsdieren.

J. W. Garretsen

-ocr page 255-

Cyflee

anders?

EEN GOUDEN MIDDEL TEGEN VLOOIEN

CYFLEE®, CYFLEE-C® en CYFLEE-LD*: anti vlooienmiddel voor honden en katten. Samenstelling: respectievelijk 30, 7,5 en 120 mg cythioate per tablet.
Voor verdere informatie zie de bijsluiters. Verpakking: respectievelijk doosjes i 20, i 20 en ik 12 tabletten. Distributie uitsluitend via de dierenarts.

fCYANAMÊD

AN/MAL HEALTH

-ocr page 256-

centraal

Staan;

- bestaande - .„gt
inzichten en visies over het
onderwerp \'genetische modificatie
van dieren\' bij elkaar brengen;

- vragen identificeren, die voor de
maatschappij van belang zijn, maar
waarop de deskundigen (nog) geen
antwoord hebben;

- het thema \'genetische modificatie
van dieren\' bij het Nederlandse pu-
bliek onder de aandacht brengen en
bespreekbaar maken;

- de publieke discussie aanwakkeren
en verbreden, via verspreiding van
informatie over zowel inhoudelijke
als politieke aspecten;

- politici, beleidmakers en beslissers
in het biotechnologieveld bewust

eeV^e^

maken van belangrijke vragen en
meningen die bij het publiek leven,
opdat zij deze aspecten meewegen in
hun besluitvorming.
Het lekenpanel heeft zich in twee
weekends voorafgaand aan het debat
verdiept in vragen rond de genetische
modificatie van dieren. Gedurende het
eerste weekend hebben drie sprekers
het panel geïnformeerd over de techni-
sche en praktische kanten van onder-
zoek en over de maatschappelijke cn
ethische kanten.

In het tweede weekend heeft het panel
de vragen voor het Publiek -
Debat vastge- r^Yvl^^J

ußve

Ofte
het

teerd

da^ Ven «\'^"^otd^»^ .

r- steld

en heeft zij de
deskundigen geselec-
die deze vragen
^ zouden beantwoorden. Deze

GENETISCHE MODIFICATIE VAN
DIEREN, MAG DAT?

In het Museon te Den Haag werd op 14, 15 en 16 Mei een Publiek Debat ge-
houden over de toelaatbaarheid van genetische modiflcatie bij dieren. Dit de-
bat werd georganiseerd onder auspiciën van de Nederlandse Organisatie voor
Technologisch Aspectenonderzoek (NOTA) en de Stichting Publieksvoor-
lichting Wetenschap en Techniek (PWT), met steun van de ministeries van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) en Onderwijs en Wetenschappen
(O&W). De praktische organisatie was in handen van SWOKA Instituut voor
Consumentenonderzoek. De term Publiek Debat werd voor het eerst in
Nederland gehanteerd.

Door J.M. Wijsmuller

Voor het Publiek Debat is via adver-
tenties een panel geworven van vijf-
tien burgers, allen leken op het gebied
van de biotechnologie. Daarbij werd
een zo goed mogelijke spreiding naar
geslacht, leeftijd, beroep en regio na-
gestreefd.

De doelstellingen van het Publiek
Debat waren:

- een open dialoog voeren op basis
van burgelijke gelijkwaardigheid
tussen leken en deskundigen, waar-
bij de vragen, verwachtingen en .
twijfels van de leken

beantwoording geschiedde in eer-
ste instantie schriftelijk.

Op de eerste dag van het Publieke
Debat (14 mei) werden de panels van
leken en deskundigen voorgesteld en
lichtten de deskundigen de antwoor-
den toe. Het publiek dat uit 145 men-
sen bestond (vertegenwoordigers van
diverse disciplines en richtingen en
particulieren) kon schriftelijke vragen
stellen. De voorzitter dr. L.C. Fretz
leidde het debat, duidelijk vanuit de vi-
sie dat het lekenpanel de centrale
plaats in het geheel innam en bepaalde,
welke onderwerpen en vragen de
meeste aandacht verdienden.
De tweede dag (15 mei) werd de och-
tend besteed aan het beantwoorden
van vragen door de deskundigen en
was er een vragenuurtje voor het pu-
bliek. Het panel besteedde de middag
en avond -tot diep in de nacht- aan de
slotverklaring.

Op Zondag 16 mei presenteerde het
panel de slotverklaring. Tijdens het
opstellen van deze slotverklaring ble-
ken zich twee opvattingen af te teke-
nen. Daarom koos het panel, uit res-
pect voor eikaars opvattingen, voor
een indeling in een meerderheids- en
een minderheidsstandpunt.
Negen panelleden waren van mening,
dat genetische modificatie van dieren
op dit moment niet zou moeten worden
toegestaan (moratorium), terwijl zes
panelleden kozen voor een behoed-
zaam \'ja, mits...\'.

Na het voorlezen van deze slotverkla-
ring konden de deskundigen aan het le-
kenpanel vragen stellen. Tot slot vond
een afsluitende discussieronde plaats,
waar ook het publiek deel aan had.
Nadat de slotverklaring was overhan-
digd aan W.J. van Gelder, voorzitter
van de vaste Kamercommissie voor
Wetenschapsbeleid van de Tweede
Kamer, sloot de voorzitter van de
stuurgroep NOTA, W. Zegveld, het
programma.

Over het geheel genomen kan mijns
inziens gesproken worden van een
goede opzet en geslaagde uitvoering.
De discussies waren levendig, soms fel
en werden goed geleid; vele aspecten
kwamen ter sprake. Het heeft mij wel
verbaasd en teleurgesteld dat de pers
tot heden niet meer aandacht aan het
Publiek Debat heeft geschonken.
Het is uitdrukkelijk de bedoeling, dat
het debat en de voorlichting over gene-
tische modificatie worden voortgezet.
Zo heeft PWT een publieksbrochure
over dierlijke produktie en biotechno-
logie en de brochure \'Biotechnologie
en Ethiek\' doen uitkomen.
De resultaten van het Publiek Debat
worden geëvalueerd en worden in het
najaar bekend gemaakt.
Het is een goede zaak, als dierenartsen
de algemene discussie over genetische
modificatie stimuleren, bijvoorbeeld
door in de wachtkamer brochures te
leggen en de inhoud van de slotverkla-
ring van het Publiek Debat bekend te
maken.

Met name binnen Afdelingen lijkt ge-
netische modificatie mij een goed dis-
cussie-onderwerp. De Afdelingen -
meer dan de Groepen- kunnen door de
diversiteit van hun leden de mogelijk-

-ocr page 257-

Welzijnsbeleving is niet in schema\'s te
vangen.

GM is een verfijning van de bio-indus-
trie. Volgens de meerderheid dient het
dier een centrale plaats te krijgen in
een harmonische ontwikkeling, waarin
de mens zich meer opstelt als beheer-
der dan als heerser.

otrK» men te

\'Mag de mens ingrijpen in de evolu-
tie?\' is een meer levensbeschouwe-
lijke vraag. Men verwijst vaak naar
GM als logische voortzetting van tra-
ditionele fokmethodes. Naar de me-
ning van de meerderheid is er echter
een fundamenteel verschil: Met GM
wordt er ingegrepen in de structuur
van het organisme, terwijl het fokken
een organisch proces is.

Besluitvorming

Ook dc bestuur-
lijke besluitvor-
ming loopt ach-
ter op de tech-
nologische ont-
wikkelingen van
GM. De besluit-
vorming lijkt bo-
vendien voornamelijk
tot stand te komen op
grond van economische belan-
gen; er is een nauwe samenhang tussen
wetenschap, technologie en economie.
Het huidige beleid is een
ad hoc-bc-
leid. Er is onvoldoende visie op de
wenselijke ontwikkelingen. Het \'nee-
tenzij-principe\' als exponent hiervan
wordt bovendien in de praktijk niet ge-
handhaafd.

De deskundigen kunnen geen garan-
ties geven met betrekking tot risico\'s
op langere termijn. Daamaast kan de
overheid vooralsnog geen afdoende
controle uitoefenen op ongewenste
ontwikkelingen.

Dierenbescherming
vecht fokvergunning
\'Herman\' aan

MEERDERHEIDSSTANDPUNT
De meerderheid van het lekenpanel
was verrast over de stand van zaken in
de biotechnologische ontwikkelingen
met betrekking tot genetische modifi-
catie (GM). Er is in Nederland en el-
ders in de wereld al veel meer aan de
gang op het gebied van de ontwikke-
ling en toepassing dan de meerderheid
dacht.

\'We hebben informatie ontvangen van
deskundigen over dit onderwerp. In
antwoord op onze vragen zijn de des-
kundigen echter in het algemeen te
weinig duidelijk over hun doelen en
toekomstverwachtingen. De indruk
bestaat dat er nu teveel geëxperimen-
teerd wordt, zonder dat aangegeven
wordt wat nu precies het doel is of wat
de achterliggende motieven zijn,\'aldus
de meerderheid.

Kijkend naar de toekomst heeft dc
meerderheid de volgende verwachtin-
gen:

- met betrekking tot GM in het kader
van de biotechnologie: Zolang de
economische belangen prevaleren
zal de ontwikkeling niet te stoppen
zijn, terwijl te weinig aandacht ge-
geven wordt aan alternatieven.

- met betrekking tot de

kennisontwikke- AKOB-prOCcdure:
ling:

Het project
HUGO (het in
kaart brengen
van het mense-
lijk genoom)
heeft veel posi-
;,rcnb#sch«;rmiiiii en de Stichting N.\'
tieve zaken in zich, ^b^n op 29 j«nu«ri joogsiifdcn-

rn hel ministen«

maar de dreiging van de
eugenetica komt steeds dich-
terbij.

De meerderheid pleit dan ook voor on-
derzoek zonder oogkleppen en is van
mening dat ook de individuele weten-
schapper verantwoordelijkheid moet
dragen voor hetgeen hij of zij doet.

Gevolgen voor het dier

GM is nooit in het belang van het dier.
Het is een aantasting van de intrinsieke
waarde van het dier.
Er zijn onvoldoende wetenschappe-
lijke inzichten over hoe de gevolgen
voor het dier gemeten kunnen worden.

heid bieden tot objectieve discussie
over de maatschappelijke consequen-
ties. Daarbij verdient de opmerking in
het meerderheidsstandpunt -\'geneti-
sche modificatie is een aantasting van
de intrinsieke waarde van het dier\'- ex-
tra aandacht.

De meerderheid pleit voor een periode
van bezinning.

Gevolgen voor mens en maatschap-
pij

GM versterkt de storing tussen mens
en natuur en lijkt een gevolg van de
tendens tot materialistisch denken.

Economische drijfveren
- . zijn het

de relatie mens en dier

RfJnn^ IS GEE!

^ band plakken

Ethiek en "^emtwh«/»- ^

levensbeschouwing
De intrinsieke waarde van het dier ver-
plicht ons na te denken - ethische af-
wegingen te maken- met name ten aan-
zien van het instrumenteel gebruik van
dieren. Ethische vraagtekens kunnen-
ook gesteld worden bij de octrooïering.

gesprek mt(.)r:

\'■^rlif-ras\'

ach-
terlig-
gende mo-
tief voor het
genetisch modifi-
ceren van dieren.
Een maatschappelijk gevolg is, dat de
kloof die ons van de derde wereld
scheidt groter wordt. Octrooïering
speelt daarbij een grote rol.
De risico\'s zijn groot en worden geba-
gatelliseerd.

De meerderheid ziet risico\'s op vele
gebieden. De kennis van genenplaatjes
kan tot misbruik leiden; de huidige on-
evenwichtige politieke situatie in de
wereld doet vrezen dat eugenetica
nieuw leven wordt ingeblazen.
Daamaast kan deze kennis ook in de
huidige maatschappelijke constellatie
vergaande consequenties hebben, denk
aan verzekeringskwesties.
Verder lijkt de verstoring van eco-sys-
temcn een reëel en moeilijk beheers-
baar risico. Gemanipuleerde rassen
kunnen bestaande rassen verdringen.
Het streven naar de volmaakte mens
komt voort uit onvrede. GM lijkt de rea-
lisatie van de volmaakte mens dichter-
bij te brengen. Dc meerderheid acht dit
een bijzonder onwenselijke ontwikke-
ling.

Conclusie

De meerderheid kiest voor een toe-
komst waarin mens, dier en plant zich
ontwikkelen in samenhang met de om-
geving.

GM grijpt in in natuurlijke processen
en creëert daardoor een kunstmatige
natuur. De gevolgen hiervan zijn niet
te overzien. De meerderheid geeft de
voorkeur aan wegen die de natuur niet
uitbuiten en onderwerpen aan de mens.
Ze vindt dan ook dat GM niet mag, be-
halve bij een wetenschappelijk toepas-
sing waarover een brede consensus be-
staat. Dc maatschappij moet de tijd
krijgen om zich te bezinnen of men op

T 1 J D s C M R I H VOOR D I E R Ci K N E E S K U N [) E , D E E L 118, A F L E V E R I N Ci 19, 1993

621

-ocr page 258-

nr«^! ut

de ingeslagen weg verder wil. Daarom
pleit de meerderheid voor een morato-
rium.

MINDERHEIDSSTANDPUNT
De minderheid vindt dat GM nog zo-
danig in de kinderschoenen staat, dat
hiervan thans in algemene zin geen
helder beeld te krijgen is. Incidentele
successen zijn al geboekt en zullen
volgen.

Gentherapie met lichaamscellen van
mensen wordt in

-

ilbepa:

Nederland °

toegepast, een
procedure die be-
proefd is op rhesus-apen. Mogelijk
biedt deze toepassing perspectief voor
bepaalde ziektebeelden.
Ook is duidelijk dat transgenese bij
dieren reeds tot doorbraken heeft ge-
leid, bijvoorbeeld transgene muizen,
schapen en geiten die biomedische ei-
witten kunnen produceren. De minder-
heid vindt het belangrijk dat wereld-
wijd wordt gewerkt aan het in kaart
brengen van het menselijk genoom
(HUGO).

Er waren verdeelde meningen onder de
deskundigen over alternatieven voor
GM. Sommigen waren van mening dat
geneesmiddelonderzoek met ééncelli-
gen gestimuleerd dient te worden,
maar deze visie kan mede ingegeven
zijn door het standpunt dat aan medi-
cijnproductie zo weinig mogelijk die-
ren mogen worden opgeofferd.
De minderheid is van mening dat beide
onderzoeksvelden (GM en de alterna-
tieven) aandacht verdienen. Dit bete-
kent dat de alternatieven meer aan-
dacht zouden kunnen krijgen dan nu
het geval is.

Gevolgen voor het dier

De problematiek met betrekking tot
gezondheid en welzijn van transgene
proefdieren is in grote mate gelijk aan
die van traditionele proefdieren en is
wettelijk geregeld. In dit verband is het
begrip \'welzijn\' moeilijk te definiëren.
De minderheid is van mening dat er
geen angst hoeft te bestaan voor het
ontstaan van compleet nieuwe soorten.
De meeste transgene soorten lijken
minder afwijkend te zijn dan de be-
staande rassen binnen de soort. De
kwestie van bedreigde diersoorten is
niet nieuw, maar verdient blijvende
aandacht.

hnolo

effecien. tnil\'««
Als

,, bevpuW\' Misschien
dat het uitsterven
van soorten met behulp van
GM voorkomen kan worden.

Ethiek en levensbeschouwing

Het minderheidsstandpunt met betrek-
king tot GM bij dieren wordt met een
citaat van prof. E. Schoten weergege-
ven:\'Ik zou daarom in principe een be-
hoedzaam ja-mits-standpunt willen
verdedigen, al kan ik me in de praktijk
van alledag, gezien dc risico\'s goed
vinden in een nee-tenzij-standpunt\'.
De intrinsieke waarde van het dier ver-
plicht ons echter te blijven nadenken
en ethische afwegingen te maken, met
name ten aanzien van het instrumen-
teel gebruik. Dit itnpliceert dat terza-
kekundige ethici een kader dienen te
scheppen, waarbinnen voorwaarden
zijn geformuleerd, die het nee-tenzij-
standpunt uitvoerig kunnen onder-
bouwen.

ov^r biotechsotogï« in de Und-
\'Kcslen en coo&uinent^norgantft«-
s forte* kritkk op biotechnologi-
vermind^reu. Dat KUkhetmi-
- d«- dinsdiaggrpubbctf^rde
. Thnolüïif.

Besluitvorming

Besluitvorming ^^

komt ook volgens de

minderheid meestal tot stand op grond

van economische belangen.

De rol van de overheid wordt momen-

over bw»^»" ^ ^x w «jr ^„ax hetj"^\' - voe-

Gevolgen voor mens en maatschap-
pij

De kans op ontsnapping van genetisch
gemodificeerde dieren (maar in feite
ook van somtnige organismen) is wel-
iswaar zeer klein, de gevolgen kunnen
echter een grote omvang hebben. Otn
die reden pleit de minderheid voor een
scherpe bewaking.

Conclusie

Het Publiek debat heeft een waarde-
volle bijdrage geleverd aan kennis en
oordeelsvonning over GM van dieren.
Het debat heeft de minderheid onder
meer geleerd, dat de discussie over de
toekomstige mogelijkheid van GM
van mensen tijdig,dat wil zeggen
vooraf gaand aan enige besluitvor-
ming, tot stand moet komen.

BUKMAN WIL AFSPRAKEN v
^"^PPASSINGEN BIOTECHNOLoy.

r»« kau op warm« »t<?uu re
keD«D vaa bei bedhj&ic-
ven, «Idufc E de Vet vmi
üailever. „Wij
cjcd g<^cn
problei>(£ OOI twn drc! va»
OTUc ei^-0 verkntiKooide-
lijkbc-td tedelt-Dinet and«--
len. tmu w« dharbij ni^

min^ hft^l^ w<>m)g mi;«;\'!«-
U
t^ OU tov«eI luogfeiijk \'
li&tievtf pubbciwit -
zicb af U? roepc-
teert ook dir*»
raai Gi\'xa/d

VMn bvt ET
verban«\'

da- \'

AANBEVOLEN LITERATUUR

- Bioteclinologie en etliick; Grenzen en per-

teel nog beheerst door een facetbeleid,
dat wil zeggen dat de departementen
elk voor zich beleid voeren met betrek-
king tot biotechnologie bij dieren.
Hoewel gesteld is, dat de departemen-
ten in dit beleid naar elkaar toekomen,
heeft de minderheid de indruk dat hier
in de praktijk weinig van terecht komt.
Conclusie: Een betere afstemming is
noodzakelijk.

Wetgeving loopt over het algemeen
achter de feiten aan; toetsing en bijstel-
ling kunnen derhalve pas achteraf
plaatsvinden. Het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(LNV) is op de goede weg, maar van
het ministerie van Economische Zaken
ving op (EZ) verwacht de minderheid dat zij

lering trekt uit het debat, zodat een
meer ethisch-kritische instelling tot
stand komt. Octrooïering is gebonden
aan wettelijke regels.
Deze staan met betrekking tot GM ter
discussie. Octrooïering dient ter be-
schenning van de octrooihouder tegen
ongewenste vormen van wildgroei,
maar mag de belangen van derden niet
aantasten.

-ocr page 259-

spoctievcn voor dc land- cn tuinbouw.
Katholieke Nederlandse Boeren- en
Tuindersbond, Den Haag (1990).
Biotechnologie en ethiek.
Stichting voor Publieksvoorlichtingover
Wetenschap en Techniek (1993). Gratis en
schriftelijk aan te vragen bij de Stichting
PWT. Postbus 171,3500 AD Utrecht.
Dierlijke produktie en biotechnologie.
Stichting voor Publieksvoorlichting over
Wetenschap en Techniek (1993).
Gratis en schriftelijk aan te vragen.
Erfelijke veranderingen bij bacteriën, planten
en dieren; Voordelen en risico\'s.
Voorlopige Commissie Genetische Modifi-
catie (VCOGEM), Utrecht
Jan van Arkel, Utrecht (1992).
Eten en weten; Moderne biotechnologie en
voedselproduktie.

Open Universiteit. Heerlen.

Stichting Maatschappij en Onderneming, Den

Haag, Wolters-Noordhof, Groningen (1991).

- Ethiek, politiek en genetische modificatie van
dieren; perspectieven voor onderzoek en be-
leid.

Nederlandse Organisatie voor Technologisch
Aspectenonderzoek, Den Haag (1992).

- Ethiek en biotechnologie bij dieren.
Commissie van Advies Ethiek en Biotech-
nologie bij Dieren Nationale Raad voor
Landbouwkundig Onderzoek, Wageningen
(1990).

- Géén ethische manipulatie bij dieren.
Nederlandse Vereniging tot Bescherming van
Dieren. Den Haag (1992).

- (ienetische manupulatie in het dagelijks le-
ven.

Aramith Uitgevers. Bloemcndaal (1992).

- Het maakbare dier; Ethiek en transgene die-
ren.

Nederlandse Organisatie voor Technologisch
Aspectenonderzoek, Den Haag(l990).

- Melk; Koe en biotechnologie.

Stichting Bio-Wetenschappen en Maat.schap-
pij. Leiden.

- Wie zal beslissen wat beter is?; Verslag van de
studiemiddag maatschappelijke aspecten van
(dierlijke)biotechnologie

Ministerie van LNV, Den Haag (1992).

- Zit er toekomst in ons DNA?; Genetische ma-
nipulatie bij plant, dier en mens: een aanzet tot
maatschappel ij ke oordeelsvorm ing.
Werkgroep Genenmanipulatie en Oordeels-
vorming, (1993) Louis Bolk Instituut,
Hoofdstraat 24, 3972 LA Driebergen.

Het handboek geeft niet alleen stan-
daard-informatie over de vijftienmil-
joen varkens in Nederland, maar het
vermeldt ook de nieuwste ontwikke-
lingen op de vakgebieden binnen de
varkenshouderij en de nieuwste wet-
en regelgeving tot 1 mei 1993.
De samenstellers hebben ernaar ge-
streefd vooral praktische infonnatie op
te nemen, waarmee de gebruiker direct
aan het werk kan. De informatie is bo-
vendien overzichtelijk gepresenteerd.
Om het zoeken gemakkelijk te maken,
is voor elk hoofdstuk een inhoudsop-
gave opgenomen. Ook de trefwoor-
denlijst biedt hierbij hulp.
De nieuwe uitgave van het handboek
bevat geen tabellen met vervangings-
waarden meer, omdat deze gegevens
snel verouderen. De vervangingswaar-
den zijn nu te vinden in de IKC-publi-
katie Kwantitatieve Informatie
Veehouderij (KWIN-V), die jaarlijks
wordt aangepast.

De veranderde wetgeving en de
nieuwe ontwikkelingen binnen de var-
kenshouderij hebben geleid tot de vol-
gende hoofdstukken:

- Hoofdstuk 2, Wet- en regelgeving;
dit is opgezet vanuit de behoefte de
nieuwe wet- en regelgeving over-
zichtelijk bijeen te vinden. In het
hoofdstuk komen ontwikkelingen
op het gebied van milieu en nieuwe
regels met betrekking tot dierziek-
tenbestrijding aan de orde.

- Hoofstuk 3, Arbeidsomstandighe-
den en arbeid; dit geeft onder meer
infonnatie over de fysieke belasting
van de varkenshouder en over de
veiligheid bij het werk.
- Hoofdstuk 5, Kwaliteit; hierin wor-
den onder meer de meeting van
vleeskwaliteit. Integrale Keten
Beheersing, merkvleesprogramma\'s
en beregeur behandeld.

VERNIEUWD HANDBOEK VOOR DE VAR-
KENSHOUDERIJ

Bij het Infurmatie- en Kenniscentrum (IKC) Veehouderij is onlangs de zesde,
compleet herziene druk verschenen van het Handboek voor de varkenshou-
derij. De uitgave is volledig geactualiseerd.

De overige hoofdstukken zijn aange-
past aan de huidige situatie. De actuali-
teit uit zich vooral in het hoofdstuk
over huisvesting -waarin tekeningen
van moderne hoktypen opgenomen
zijn- en het hoofdstuk Gezondheids-
zorg en bedrijfshygiëne -waarin een
hygiëne-analyse en de beschrijving
van de ziekte abortus blauw.
Het handboek is vooral bedoeld voor
de voorlichting in de varkenshouderij,
maar in feite voor allen die direct of in-
direct werkzaam zijn in de varkenssec-
tor: onderwijs, handel, industrie, on-
derzoek en overheid.
De samenstellers zijn de deskundigen
op de afdeling varkenshouderij. Ze
toetsen de opgenomen gegevens bij
specialisten uit het bedrijfsleven, on-
derzoek en overheid.
Aan de hoofdstukken Wet en regelge-
ving en Gezondheidszorg en bedrijfs-
hygiëne werkten deskundigen van de
Sociaal-economische Voorlichting en
de Gezondheidsdiensten voor Dieren
mee.

Het handhoek i.s Ie verkrijgen door j 40. - te stor-
ten op P 431939 ten name van IKC-
Veehottderij. Ede onder vermelding van ptthli-
katienunimer 31 en naam en adres met postcode.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tJe op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

PROGRAMMA
POST

UNIVERSITAIR
ONDERWIJS GENT
(BELGIE)

Inschrijvingen

Inschrijvingen voor de cursussen die-
nen te gebeuren door overschrijving
van het totale bedrag (eventueel voor
meerdere cursussen) op rekeningnum-
mer 39.24.79.680 (Rabobank-
Temeuzen)t.n.v. Post Universitair
Onderwijs, Casinoplein 24,9000
Gent, met vermelding van alle cursus-
nummers.

Inlichtingen

Indien U meer inlichtingen wenst,
kunt U steeds contact opnemen met
het secretariaat van het PUO op het
nummer 00 31-9-224.14.00
(Verloskunde) en vragen naar
mevrouw Nadine Lenaerts.

-ocr page 260-

•■IM

LIJST VAN DEFINITIEF EN VOORLOPIG
GEREGISTREERDE DIERGENEESMIDDE-
LEN VOOR VERWERKING IN GEMEDICI-
NEERD VOER

Onlangs heeft het Produktsehap voor Veevoeder een schrijven ontvangen van
het Bureau Registratie te Wageningen, waarin aangegeven wordt, welke dier-
geneesmiddelen definitief dan wel voorlopig geregistreerd zijn.

De lijst is doorgestuurd naar de meng-
voederbereiders, zodat die kunnen na-
gaan welke diergeneesmiddelen in
diervoeders verwerkt mogen worden
en -op attest van een dierenarts- gele-
verd aan de veehouder.
Een aantal mengvoederfabrikanten
heeft het Produktsehap verzocht, deze
informatie ook aan dierenartsen be-

schikbaar te stellen. Het is namelijk
gebleken, dat de dierenarts hiervan tot
nu toe onvoldoende op de hoogte is.
Men heeft dan ook besloten de lijst in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
te publiceren.

De lijst bestaat uit drie delen:
- Deel 1: definitief geregistreerde
middelen

- Deel 2: voorlopig geregistreerde
middelen, waarvan de beslissing nog
niet onherroepelijk is vastgesteld en
waarbij uit de aanvraag, dan wel de
beoordeling de bestemming \'ver-
werking in diervoeder\' is gebleken
en deze bestemming niet is terugge-
trokken door de aanvrager

- Deel 3: definitief afgewezen midde-
len waarvan de uitverkooptermijn
nog niet is verstreken.

Indien er nog vragen zijn over dierge-
neesmiddelen, zoals vermeld op de
lijst, kan men navraag doen bij Bureau
Registratie Diergeneesmiddelen, tel.
08370-75491. Er is een telefonisch
spreekuur op maandagochtend van
9.00 tot 10.30 uur.

BUREAU REGISTRATIE DIERGENEESMIDDELEN
Overzicht middelen (mede) bestemd voor verwerking in
voeder met aanvragers

DEELl

Defmilief geregistreerde middelen

MIddelnaam

Nummer

Aamrsger

AMPROLHI-EPROD.NR.959IX

2773

Merck Sharp & Dohme B.V.

AMPROL MIX25%PROD.NR.9585

2051

Merck Shaipi Dohme B.V.

AMPROL MIX SUPER PROD.NR, 9587

2813

Merck Sharp & Dohme B.V.

AMPROL PLUS CONCENTRATE 75%

2809

Merck Sharp & Dohme B.V.

AMPROL PLUS PROD.NR. 9552

2606

Merck Sharp & Dohme B.V.

BIOSOL70%

2646

Upjohn Nederland

DIMETRIDAZOLMIX300

3020

A.U.V.

DIMETRIDAZOL450V9

3823

A.U.V.

DUODEORAN 12% PROD.NR. 59491

1436

Merck Sharp & Dohme B.V,

EMIRYMIX300

4%7

Rhone-Poulenc Nederland B.V.

FEEDMIX ARSEN

4022

Dopharma Research B.V.

FEEDMIXDOKY-B

2588

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX OXY 10%

2004

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX TRIMSUL 420 80

1808

Vetico Farma B.V.

FEEDMIX VI

5070

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX VII

5068

Dophamia Research B.V.

FEEDMIX V2

5066

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX V4

2158

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX V7

.5605

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX V9

6003

Dopharma Research B.V.

FURA-300 V7

2298

A.U.V.

GEMEDICINEERDE PREMIX 6%

4052

Veprol Nederland B.V.

FOR-AZOLIDONEVEPROLVT

IVOMEC PREMIX

7320

Merck Sharp & Dohme B.V.

LINCO-SPECTIN22VI2

7518

A.U.V.

LINCO-SPECTIN33VII

2295

A.U.V.

LINCO-SPECTIN PREMIX

2817

Upjohn Nederland

LINOMIX 110 PREMIX

7265

Upjohn Nederland

LINOMIX 41 PREMIX

3008

Upjohn Nederland

LINCOMYCIN-IIOVl

7516

A.U.V.

LINCOMYCIN-t4V2

7517

A.U.V.

LS 41 PREMIX

6973

Tesink Veterinaire

Produkten B.V.

NEMAFAX 14

7910

Rhone-Merieu.* B.V.

OTC-400

7254

Franklin Pharmaceuticals Ltd.

OXOMID 5 PREMIX

5016

Virbac Nederland B.V.

OXOMID 50 PREMIX

5004

Virbac Nederland B.V.

OXY-400 V4

7277

A.U.V.

R0NIDAZ0LV8

4012

A.U.V.

SULFA-100

2597

AU.V.

TRIMETHOSULK PREMIX

7589

A.U.V.

XYLAN IOC PREMIX 10%

3917

Eli Lilly Nederland

B,V.\'ElancoDi\\isie

TYLAN20PREMIX2%

2489

Eli Lilly Nederland

B.V.\'Elanco Divisie

UTOGEEN-PREMIX

1232

Mengvoeder UT-Delfia B.V.

V-12EXTRA-33/33

7754

Vetico Farma B.V.

V-12 MIX 22/22

1812

Vetico Farma B.V.

V-12 MIX 22/22 FEED MIX

7375

HakPharmaB.V.

VI LINCOMIX 110 VOORMENGSEL

8114

A.U.V.

VII LINCO-SPEaiN33 VOORMENGSEL

8115

A.U.V.

V12 LlNCO-SPECTlN 22 VOORMENGSEL

8116

A.U.V.

V2 LINCOMIX 41 VOORMENGSEL

8113

A.U.V.

Z45 PREMIX

4262

Veprol Nederland B.V,

DEEL 2

Voorlopig geregistreerde middelen, waarwti de beslissing nog niet onherroepelijk is vastgesteld en
waarbij uit de aanvraag dan wel beoordeling deze hesletnmlnggebleken is en deze heslemming niet is
teruggetrokken door de aanvrager.

MIddelnaam

Nummer

Aantragcr

AMOXY EXTRA W.O.

6885

Vetico Farma B.V.

AMOXYCOL EXTRA W.O.

.■>849

W.Gellings Holding B.V.

AUROFAC 100 GRANULAR

4767

Cyanamid Animal Health.

DG-LederleNL BV

BIOCILLINE

5429

W.Gellings Holding B.V.

C.N.EMIXW.O.

3227

Vetimex Produktie- en

Handelsmij B.V.

CHLOORAMPHENICOL

7248

HakPharmaB.V,

CHLORAMPHENICOL BALMITA.AT

3851

Stichting Regishare

CHLORAMPHENICOL BALMITAAT

5624

Farmed B.V.

CHLORTETRACYCLINE HCL

5428

W.GellmgsHoIdmgB.V,

COLIDRON

5401

W.Gellmgs Holding B.V,

COLINEOFEED

5433

W.Gellings Holding B.V.

DIREXVARKENS

6177

Pluimveepraklijk Slagharen

ESB-3

5145

Ciha-Geigy Agro B,V,

FEEDMIX AMOXY 150

5430

W.GeHings Holding B.V.

FEEDMIX .AMPI 4%

1984

Dopharma Research B.V

FEEDMIX COLISTINE

2578

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX CUBAR

2021

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX DIMETRI

2583

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX FLUMEQUINE 4%

2073

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX FURAZOLIDON 10"/o

2702

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX GRISEOFULVINE 10%

3326

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX NEOCOLl

3335

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX NEOCOLl

6887

Vetico Farma B.V.

FEEDMIX O R

5590

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX OCN

2732

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX OF

2721

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX OXY 400

7798

Floris Veterinaire

Produkten B V.

FEEDMIX P2

5603

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX PEN-V

3089

Dopharma Research B.V.

FEEDMIX RONIDAZOL 12%

5589

Dopharma Research B.V.

-ocr page 261-

Waar
doet u dit
aan denken ?

-ocr page 262-

Intervet...

Het komplete
pakket
hormoon-
preparaten

Intervet herken je direkt. Door de hoge mate van
effektiviteit en betrouwbaarheid zijn de
diergeneesmiddelen van Intervet onmisbaar voor
dierenartsen en veehouders over de hele wereld.
De komplete reeks hormoonpreparaten is daar een
goed voorbeeld van. De unieke produkten zijn het
resultaat van jarenlang onderzoek in de eigen
researchlaboratoria. Wereldwijd wordt er graag op
vertrouwd.

oesItradio\'\' ,

UURABOl\'J

»iebgeiieesku»"\'-
llrERVETHfOf"\'

DU\'RATES^

^•miïm**!*^\'

isr.^-

liSSVn""\'^

Si

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV
Boxmeer

-ocr page 263-
-ocr page 264-

Dit is het volledige programma hormoonpreparaten van Intervet:\'

CHORULON - Choriongonadotroop hormoon.

CREST AR - Implant met norgestomet en injektievloeistof met norgestomet plu.s
oestradiol valeraat.

CHRONOGEST - Met cronolone geïmpregneerde spons.

DEXADRESON - Snel en kortwerkend parenteraal corticosteroid.

DEXAFORT - Snel en langwerkend parenteraal corticosteroid.

DEXAMEDIUM - Middellang werkend parenteraal corticosteroid.

DURATESTON - Krachtige en langwerkende kombinatie van testosteron-esters.

FERTAGYL - Synthetisch GnRH.

FOLLIGONAN - Drooggevroren serumgonadotroop hormoon (PMSG).

LAURABOLIN - Langwerkend anabolicum.

NEUTRA PMSG - In vitro geproduceerde monoklonale antilichamen tegen PMSG.

NYMFALON - Kombinatie van choriongonadotrofine en progesteron.

OESTRADIOL BENZOAAT - Oestrogeen preparaat.

OXYTOCINE-S - Synthetisch oxytocine preparaat.

PG 600 - Kombinatie van serumgonadotroop hormoon en choriongonadotro
hormoon.

PROSOLVIN - Synthetisch Prostaglandine F2 alpha-analoog.

* voor uitgebreide informatie verwijzen we naar de bijsluiters.

INTERVET NEDERLAND B.V.
Boxmeer.

Intervet

Intervet, voor een Nederlands kwaliteitsprodukt

-ocr page 265-

FEEDMIXSULFA8%

5746

Dophanna Research B.V.

ST.ARTMIX4aiOO

1816 Vetico Farnia B.V.

FEEDMLXSULFATRIM

3615

Dopharma Research B.V.

TETRA 400

4492 AesculaapB.V.

FEEDM1XV12

5074

Dopharma Research B.V.

VIBRIOMIX FURAMIX

2150 Vetico Faniia B.V.

FEEDMIXV3

5072

Dopharma Research B.V.

VIBRIOMIX FURAMIX EXTRA

2151 Vetico Famia B.V.

FEEDMIXV4

6000

Dopharma Research B.V.

COSUMIX PLUS

5388 Ciba-GeigyAgroB.V

FEEDMIXVIBRIO-3S25

3590

Dopharma Research B.V.

FURAZOLIDONE

4733 Orphahell B.V,

FLUBENOLO,6%

5335

Janssen Pharmaceutica B.V.

FURAZOLIDONE

5I8I Orphahell B V,

FLUBEN0L5%

3106

Janssen Pharmaceutica B.V,

FURAZOLIDONE 50"\'.

4910 Orphahell B,V

FLUBENOL7,5%

5261

Janssen Pharmaceutica B.V.

NEOMYCINESULFAAT

3963 A.U.V.

FLUBENOLPELLETS

2892

Janssen Pharmaceutica B.V.

OXYTETRACYCLINE HCL

2509 A.U,V,

FLUTELMIUM 7,5%

6010

Janssen Phannaceutica B.V.

OXYTETRACYCLINE HCL

2511 A.U.V

FLUMIQUIL 3% POEDER

5284

Pitman-Moore Nederland B.V.

SULFADIMIDINE NATRIUM

1500 Vetico Fanna B.V

FLUMIQUIL 50% POEDER

5291

Pitman-Moore Nederland B.V.

SULFADIMIDINE NATRIUM

3850 Slichting Regishare

FLUMIX30

3272

A.U.V.

FLUTELMIUM 0,6%

6082

Janssen Phannaceutica B.V.

DEEL3

GEMEDICINEERDE PREMIX 4%

4051

Veprol Nederland B.V.

Defimliefafgewezenivenallen middelen waanm de um erkooplerrniin nog niet is verstreken

FURAZOLIDONE VEPROL P2

HOESTMIX VARKENS

3606

Dophamia Research B.V.

Middelnaam

Nummer Aanvrager

Ingangsdatum

HOESTPOEDER VARKENS

5251

Pluimveepraktijk Slagharen

INTERSPECTIN FEED 33-33

5372

W. Ceilings Holding B.V.

APRALAN 100 PREMIX

2494

Eli Lilly Nederland

30-JUN-92

LINCOMIXS PREMIX

3346

Upjohn Nederland

B.V./Elanco Divisie

mebenvet

2790

Janssen Pharmaceutica B.V.

BALANTOMYCINEA

5221

Maatsch, Groepspr

23-APR-92

neomycine-sulfaat

1641

Dophanna Research B.V.

drs. De Vin

OXY-400 V4

2508

A.U.V

cambendazole premix 20% prod.

OXY-400 V4

3298

A.U.V

NR. 18012

3103

Merck Sharp &

16-NOV-92

oxytetra

3113

W. Ceilings Holding B.V.

DohmeB.V,

PREMIX 1

4503

Feed Fami B.V.

CTC-IOO

6866

Peter Hand

16-DEC-92

PREMIX 10

4546

Feed Fami B.V.

Animal Health Ltd.

PREMIX 5

4358

Feed Fann B.V

DIMETRIDAZOLE-BASE

2016

Dopharma

30-JAN-93

RONIDAZOLE

2682

Dophanna Research B.V.

Research B V,

spectinomycine-sulfaat

1936

Dophanna Research B.V.

FEEDMIX MEBENDAZOLE

5591

Dopharma

19-JAN-93

spiramycine-adibaat

2683

Dophanna Research B.V.

Research B.V.

startmix mestkuikens

3690

Dophanna Research B.V.

ms hoestmix varkens - paarden

6647

Schippers Bladel B,V.

I3-MAR-92

startpoeder pluimvee i

5218

Pluimveepraktijk Slagharen

MYPLABIN90%

5898

ToyoJozoCo. Ltd.,

24-NOV-92

sulfatrim f.

2751

Vetimex Produktie- en

Veterinär)\' Division

Handelsmij B.V.

MYPLABIN 10% PREMIX

5902

Toyo Jozo Co. Ltd.,

17-AUG-92

TERRAM YCIN FEED SUPPLEMENT 50«/o

2592

Pfizer B.V.

Vetennary Division

VIBRIO MIX SPEC

2406

Floris Veterinaire

MYPLABIN 2% PREMIX

5896

ToyoJozoCo, Ltd.,

I7-AUG-92

Produkten B.V.

Veterinary Division

VIBRIOMIX-3S25

5320

Dophanna Research B.V.

MYTHAll

1849

Oystenshell bvba

18-JUN-92

VIBRIOMIX-F

5318

Dophanna Research B.V.

.MYTHA18

1847

Oystenshell bvba

18-JUN-92

feelmixtylosineio%

1994

Vetico Farnia B.V.

NEMAFAX 14

6784

Rhone-Meneux B.V.

09-FEB-93

FLUBENOL 50%

3160

Janssen Phannaceutica B.V.

O S E MIX

4203

A.U.V.

16-NOV-92

FURAZOLIDON

1817

Vetico Famia B.V.

OXYFUR MIX 40-100

3000

A.U.V.

I6-NOV-92

FURAZOLIDON

2413

Floris Veterinaite

POTENCIL

7332

Peter Hand

18-JAN-93

Produkten B V.

Animal Health Ltd.

FURAZOLIDON

3I6I

W. Ceilings Holding B.V.

SPIRAMYCINE-EMBONAAT

3025

Dophamia

16-MAR-93

NEOMYCINE SULFAAT

1422

Vetico Famia B.V.

Research B.V,

oxytetracycline hydrochloride

1411

Vetico Famia B.V.

TRIM\'SUL80420FEED

7804

Registration Trade

29-DEC-92

PREMIX Il.GRISOMIX

3167

Stichting F.l.F,

International B V,

Fraaie weersomstandigheden, het gol-
vende Limburgse landschap en een en-
thousiast deelnemersveld van vijftig
dierenartsen, waren de ingrediënten
van de, volgens de organisatie, zeer
geslaagde veterinaire golfkampioen-
schappen, die op 19 mei werden ge-
houden.

Het betekende tevens het eerste lus-
trum, dat gekenmerkt werd door een
hevige, maar sportieve strijd tussen de
deelnemers, waarvan de één uiteraard
met meer talent gezegend was dan de
ander.

Bij de 9 holes greensome stableford
kwam de volgende uitslag op het bord:

1. G.J. van Riemsdijk en A. Eggen met
20 punten

2.N. Simoncelli en J. Spaans met 19
punten

3.J. Kuipers en R.Janssen met 18 pun-
ten

4. C. van Pinxteren en R. van Meer met
17 punten

Tijdens de middagronde werd een 18
holes stableford-wedstrijd gespeeld,
waaruit uiteindelijk de veterinair golf-
kampioen 1993 rolde. De bokaal ging
naar L.M. Otto met 34 stableford-pun-
ten. De tweede tot en met tiende plaats
ging naar respectievelijk J. Spaans (33
pnt.), N. Simoncelli (31), A. Eggen
(30), M. v.d. Berg (30), R. v.d. Louw
(29), J. Kuipers (29), R. Janssen (29),
H. Heezen (29) en G. Kaal (27).
Het lustrumtoemooi werd afgesloten
met een diner, waarbij alle deelnemers
bovendien een lustrumdas kregen uit-
gereikt.

Het welslagen van de kampioenschap-
pen was mede te danken aan sponsor
Alfasan.

Momenteel zijn de voorbereidingen
voor het toernooi van volgend jaar
reeds in volle gang. Naar verluid wordt
er dan gespeeld bij de golf- en country-
club in Capelle aan de IJssel.

J. Kuipers

(namens het veterinair golfcomité)

TUDSCMRIFT VOOR DIERGF. NtiESKUNDE, DEEL 118, AFLEVERING 19, 1993

627

-ocr page 266-

•I I M

\'jfsA-j ri«* .-î»*»-" •

mâàà

VETERINAIRE
RUITERDAG

De eerste woensdag in oictober, 6 otcto-
ber om precies te zijn, staat in het tei<en
van de Veterinaire Ruiterdag. De
Veterinaire ruiterdag is een recreatieve
tocht te paard of per koets en voert dit-
maal over het Speulder en Sprielder-
vos en over het Houtdorpveld bij
Garderen.

De tocht begint om half tien \'s mor-
gens en duurt tot ongeveer vijf uur \'s
middags. Tijdens de tocht wordt de
lunch gebruikt en is er een sherrystop.
Het vertrek- en eindpunt is manege de
Galgenberg te Garderen.
Na het verzorgen van de paarden
wordt, nadat men even geborreld
heeft, de dag afgesloten met een koud
buffet en een barbecue. Deelname
staat open voor alle dierenartsen en
hun introducees. Er is een beperkt aan-
tal huurpaarden beschikbaar. De kos-
ten bedragen 85 gulden (paarden zijn
te huur voor honderd gulden voor de
gehele dag). Voor meer informatie
en/of aanmelding kan men contact op-
nemen met A.J. Noordkamp (Comité
Veterinaire Ruiterdag), Vordensebos-
weg 5,7251 ME Vorden.

DE SCHAAPJES ÜP
HET DROGE

De afgelopen jaren is de schapenhou-
derij in Nederland steeds bedrijfsmati-
ger geworden. Het overwegend voor
de hobby houden van schapen is ver-
schoven naar het professioneel produ-
ceren van lamsvlees. Bij zo\'n ontwik-
keling is de informatiebehoefte groot.
Vandaar dat de afdeling Runder-,
Schapen- en Paardenhouderij van het
Informatie- en Kenniscentrum Vee-
houderij (IKC) een overzicht heeft ge-
maakt van alle economische aspecten
van de schapenhouderij en gebundeld
heeft in een publikatie: \'De schaapjes
op het droge\'.

Bedrijfseconomische aspecten, plan-
ning van bedrijfsvoering, bedrijfssys-
temen, structuur, produktie en afzet
komen uitgebreid aan de orde. Er is
ook een hoofdstuk regelgeving opge-
nomen.

De publikatie \'De schaapjes op het
droge\' is verkrijgbaar door (22,- over
te maken op P 431939, ten name van
IKC- Veehouderij te Ede onder vermel-
ding van publikatie G9 en naam en
adres.

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 1 september jongstle-
den heeft de heer R. van Noort
(Diergeneeskundig Specialisten
Centrum) ten behoeve van de ru-
briek Vraag en Antwoord (pagina
553) de volgende vraag uit veteri-
nair oogpunt beantwoord:
Waarom wordt een prik tegen de
jeuk bij hond en kat met langv, er-
kende corticosteroïden nog steeds
niet als een kunstfout beschouwd\'?
Zou het mogelijk zijn de be-
treffende indicatie uit de bijsluiter
van langwerkende corticosteroï-
den te schrappen?
De Hoofdre-
dactie is van mening dat het laatste
gedeelte van de vraag een meer ju-
ridische benadering behoeft en
vond Juridisch Stafmedewerker
mr. P.S. van Egmond van de
KNMvD bereid hiervoor een ant-
woord te formuleren.

ANTWOORD

Voor wat betreft de vraag, in hoeverre
het mogelijk is om de genoemde indi-
catie van de bijsluiter te laten schrap-
pen, het volgende:

PRIK TEGEN
DE JEUK

Bij de registratie van een diergenees-
middel wordt op basis van een uitge-
breid dossier een beschikking afgege-
ven waarin staat vermeld of, hoe en
onder welke voorwaarden het produkt
mag worden toegepast. Voor elke ver-
andering, hoe klein ook, in dossier,
produkt of gebruik dient altijd een
nieuwe registratie, met bijbehorend
nieuw nummer, tc worden aange-
vraagd. Aangezien dit beleid ten aan-
zien van wijzigingen niet praktisch is
wordt er op dit moment met de over-
heid overleg gepleegd of het mogelijk
is om een lijst op te stellen van wijzi-
gingen die onder bepaalde voorwaar-
den kunnen worden doorgevoerd zon-
der dat er sprake is van een nieuw
produkt. Een nieuwe registratie is in
die gevallen dan ook niet meer nodig.
Het is derhalve mogelijk dat in dc toe-
komst voor een beperking van het indi-
catiegebied geen nieuwe registratie
vereist is. Overigens is het zo dat een
dergelijke wijziging sterk afhankelijk
is van de wil van de registratiehouder.

Voorts is het zo dat op grond van het
geldende registratie-systeem bij de re-
gistratie-aanvraag gegevens overlegd
dienen te worden over de bekende bij-
werkingen van het betreffende middel.
Bij gebruik van een geregistreerd dier-
geneesmiddel kunnen zich echter ook
onverwachte/onbekende bijwerkingen

GEVOLGEN VETERINAIRE REGELGEVING

Bij het wegvallen van de binnengrenzen van de Europese Gemeenschap
(EG), moet de veterinaire EG-regelgeving garanties bieden bij het han-
delsverkeer in vee en veehouderijprodukten. Die veterinaire regelgeving
heeft gevolgen voor het veehouderijbedrijf en brengt veranderingen met
zich mee. Het Informatie- en Kennis Centrum (IKC) Veehouderij heeft de
veterinaire regelgeving en de gevolgen voor het primaire bedrijf in beeld
gebracht in een publikatie.

Allereerst is een overzicht gegeven van de regelgeving die bij interne
marktvorming hoort. Vervolgens zijn de gevolgen voor het veehouderijbe-
drijf beschreven. Er zijn vooral gevolgen op het gebied van identiFicatie en
registratie van dieren, bedrijfsvoering, aan- en verkoop van dieren en pro-
dukten, transport van dieren en uitbraak van besmettelijke ziekten.
In de publikatie zijn ook knelpunten en bedreigingen voor de Nederlandse
veehouderij met aanbevelingen voor oplossingen opgenomen. De primaire
bedrijven van de sectoren rundvee, schapen en geiten, paarden, varkens,
pluimvee en konijnen centraal.

De publikatie is bestemd voor bedrijfsbegeleiders, voorlichters, adviseurs,
dierenartsen, onderzoekers en mensen die werkzaam zijn in handel en in-
dustrie.

De publikatie \'Interne .Markt\' is verkrijgbaar doorƒ20,- over te maken op
P 431939 ten name van I KC-Veehouderij te Ede onder vermelding van pu-
blikatienunimer G8 en naam en adres.

-ocr page 267-

voordoen van zo ernstige aard dat een
maatregel met betrekking tot dat mid-
del noodzakelijk kan zijn. Deze bij-
werkingen zouden voor de Minister
van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij namelijk aanleiding kunnen
zijn om de registratie van het middel te
schorsen of door te halen. De overheid
heeft, om de inzage in deze problema-
tiek te verbeteren, het voornemen om
de registratiehouder te verplichten alle
waargenomen bijwerkingen bij te hou-

WITTE UITSLAG
BIJ VISSEN

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie de heer drs.
P.J. Werkman bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG

Mijn vissen hebben witte uitslag. Hoe
stel ik een diagnose en wat is dc thera-
pie?

ANTWOORD

Een witte uitslag bij vissen kan, zowel
lokaal als wolk of over het gehele li-
chaam als een witte waas (= verdikte
slijmlaag) zichtbaar zijn. Een normaal
dunne slijmlaag zorgt voor vermin-
derde weerstand in het water en heeft
een osmo-regulerende functie en bevat
bacterie- en schimmeldodende stoffen.
Prikkels kunnen de epidermis irriteren
en resulteren in een verdikking van de
slijmlaag.

De oorzaak kan zijn:

- uitwendige parasieten die zich vast-
grijpen of bijten in de huid en slijm-
laag;

- toxische stoffen in het water irriteren
de huid;

- agressieve vissen kunnen door opja-
gen en bijten verwondingen veroor-
zaken, met ontstekingen door b.v.
bacteriën en schimmels als gevolg;

- virusinfecties.

N.B. Met het blote oog is zelden me-
teen te zien wat of wie de veroorzaker
van de witte uitslag is. Niet elke witte
waas is \'witte stip\'.

Voor het stellen van een diagnose zijn
nodig;

1. Meer informatie van de eigenaar.

2. Nader onderzoek van water en vis-
sen.

den in een overzicht. Ernstige onver-
wachte bijwerkingen dienen direct ge-
meld te worden.

Uitvoering van het toekomstige beleid
zal voor wat betreft de meldingen van
wijzigingen geschieden door het
Bureau Registratie Diergeneesmidde-
len en voor wat betreft de meldingen
van bijwerkingen door een nog op te
richten Bureau Bijwerkingen Dierge-
neesmiddelen.

I. Informatie van de eigenaar

Vis

- Welke vissoorten worden gehouden;
zijn er lagere dieren (slakken, garna-
len, anemonen e.d.) en planten aan-
wezig? Dit is belangrijk voor de
keuze van een therapeuticum.

- Hoe groot zijn de vissen? Hoeveel
vissen in hoeveel water? Vissen
groeien en een aquarium kan over-
bevolkt raken.

- Hoe lang bestaat het probleem?
Hoeveel vissen zijn aangetast en in
welke tnate? Eten de vissen nog, is
er sterfte, afwijkend gedrag? b.v.
schuren, naar lucht happen, opjagen.

- Wanneer zijn nieuwe vissen/planten
toegevoegd? Van belang voor de
mogelijke insleep van parasieten en
ziektekiemen.

Huisvesting en voeding

- Hoe wordt de vis gehouden?
Aquarium, vijver, sloot, bassin zoet
water, zout water; tropisch, koud
water.

- Hoeveel liter water bevat het bassin?
Inclusief en exclusief de inhoud van
filters. Van belang voor de dosering
van geneesmiddelen.

- Wordt filtratie van water toegepast
en zo ja op welke wijze: mechanisch
met pomp watten en actieve kool of
met een biologisch filter. Belangrijk
voor de soort medicatie b.v. antibio-
tica.

- Hoe vaak wordt water ververst?

- Wordt er belucht? Bij behandelin-
gen altijd extra beluchten.

- Wordt de waterkwaliteit onder-
zocht? Zo ja, welke waarden worden
gemeten en wat waren de laatste ge-
gevens? Zie verder.

- Welke soorten voer worden ge-
bruikt? Teveel voer geeft waterver-
ontreiniging. Levend voer kan para-
sieten meebrengen.

Voorgeschiedenis

- Hoe lang draait het vishouderij sys-
teem? Opstartprobleem?

- Zijn er eerder problemen geweest?
Welke?

- Zijn reeds eerder behandelingen in-
gesteld? Welke, in welke dosering
en wat was het resultaat? Is er toen
een diagnose gesteld?

Laat de eigenaar naast enkele typisch
zieke vissen (geen dode) ook wat
aquariumwater in een aparte pot mee-
brengen.

2. Onderzoek van water

- Let op kleur, geur en helderheid.

- Temperatuur: tropisch zoet water
22-24\'\'C; tropisch zout water 24-
26 "C. Sommige parasieten hebben
een lethale temperatuur.

- Zuurgraad: in zoet water normaal
5.5-7.5; zout water 8.0-8.3. Bij een
lage pH moet voorzichtig gedoseerd
worden in verband met de toxiciteit
van sommige therapeutica.

- Soortelijk gewicht: zoet water
1.000; zout water 1.021 bij 25°C.
Zoutgehalte 30-32 promille.

- Karbonaathardheid (KH): zoet wa-
ter 6-7; zout water 2-8 Duitse graden
hardheid.

- Totale hardheid (TH): zoet water 3-
10 Duitse graden hardheid; zout wa-
ter niet van toepassing.

De hardheid van water is belangrijk
in verband met de buffercapaciteit
van het water. 0-5 is zacht water; >
15 is hard water.

- Ammoniak: (= giftig) behoort in
zoet en zout water niet aantoonbaar
te zijn. Waarde kan verhoogd wor-
den als er veel vissen zijn en teveel
voerresten. Maximaal 0.2-0.3 mg/1.

- Nitriet: (= giftig) behoort in zoet en
zout water niet aantoonbaar te zijn.
Maximaal 0.2-0.3 mg/1. Te hoge
waarde bij een slecht functionerend
filter.

- Nitraat: in zoet water max. 10-30
mg/1; in zout water max. 60 mg per
liter. Hoog bij veel organisch afval
in het water.

Onderzoek van genoemde waterpara-
meters is uit te voeren met kant en
klaar verkrijgbare testsets. Zie verder.
Gewoonlijk wordt een derde deel van
het aquariumwater éénmaal per twee
tot vier weken ververst.

Ammoniak en nitriet zijn giftig voor
vissen. Huid- en kieuwirritaties treden
op. Hierdoor krijgen altijd aanwezige
huidparasieten een extra kans.
Andere toxische stoffen, zoals koper.

-ocr page 268-

chloor en insecticiden zijn op te sporen
met behulp van een laboratorium van
een waterleidingbedrijf.
Plotseling optredende problemen bij
meerdere vissen is vaak een aanwij-
zing voor problemen met de water-
kwaliteit.

2a. Onderzoek van vissen

Onderzoek van vissen die reeds enige
tijd dood zijn is meestal zinloos, omdat
veel parasieten deze vissen snel verla-
ten. Observeer de vissen in het water
en bekijk ze eventueel met een ver-
grootglas. De meeste vissen zijn zon-
der probleem 10-20 seconden buiten
het water te houden. Leg ze eventueel
op een vochtige doek voor nader on-
derzoek. Fixeer de vis bij voorkeur met
een gladde handschoen en maak van
de aangetaste plek(ken) huidafstrijkjes
met een dek- of voorwerpglaasje.
Onder de microscoop wordt gekeken
naar alles wat beweegt. Veel parasie-
ten bewegen actief met trilharen of
zweepdraden. Ook schimmels en bac-
teriën zijn te herkennen.
Noteer wat u ziet en probeer met een
boek over visziekten de veroorzaker(s)
te determineren. Zie verder.
Inwendig onderzoek (sectie) kan no-
dig zijn, maar wordt hier verder niet
besproken. Zonodig kan een bacterie-
kweek worden ingezet.

3. Diagnose

Met dc opgevraagde en gevonden ge-
gevens kunt u mogelijk tot een diag-
nose komen.

- Afwijkende waterkwaliteit.

- Eén of meerdere soorten parasieten,
bacteriën of schimmels.

- Karperpokken: een vimsinfecties bij
b.v. koikarpers.

- Lymphocystis wordt door een vims
veroorzaakt en geeft bij veel vis-
soorten witte huidwoekeringen.

4. Behandeling

Algemeen

- Vaak blijkt een ziekteprobleem te-
rug te voeren te zijn op een slechte
waterkwaliteit. Bij onvoldoende of
geen fdtratie hopen afvalstoffen zich
op en vergiftigen de vis.

- Veel gezonde vissen dragen door-
gaans enkele parasieten bij zich; niet
iedere parasiet is even schadelijk en
hoeft meteen te worden doodge-
maakt.

- Een eventueel in te stellen behande-
ling geeft extra stress aan zieke vis-
sen. Bedenk dat het middel niet er-
ger moet zijn dan de kwaal.

A fw ijkende waterkwaliteit

- Ververs meteen het water.

- Spoor de oorzaak op; controleer fd-
ters, verschoon of vernieuw ze.

- Stop enige dagen met voeren. Dit
geeft minder watervervuiling.

- Houdt minder vissen in het bassin.
Vissen groeien!

Agressieve vissen

- Aantal vissen verminderen; agres-
sieve vissen verwijderen.

- Zorg voor voldoende schuilplaatsen.

- Kunnen de vissoorten wel bij elkaar
gehouden worden?

Bacterie, schimmels

- Vaak secundair bij slechte water-
kwaliteit.

- Stel een behandeling in na bacterio-
logisch onderzoek en zo mogelijk
een gevoeligheidsbepaling. Een
middel kan worden toegepast in wa-
ter (een lang of kort durende badbe-
handeling), in voer als de vissen nog
eten of als injectie.

N.B. Bacteriën in biologische filters
gaan ook dood na een behandeling
met bacteriedodende stoffen (anti-
biotica).

Parasieten

- Veel uitwendige parasieten zijn een-
celligen en bewegen zich voort met
ciliën oftlagelicn.

Enkele voorbeelden zijn: Ichthyo-
phthirius multiflliis = witte stip,
Trichodina, Chilodonella, Ichthyo-
bodo = costia, Oodinium, Tetra-
hymcna. Saprolegnia is een veel
voorkomende schiminelsoort.

- Bekijk de levenscyclus van de para-
siet en ga na op welke wijze deze te
onderbreken is. Soms kan verhogen
van de waterstroomsnelheid of de
temperatuur de parasitaire dmk ver-
minderen.

ÉiliiiiiÉÉiiiiMl

- Voorbeelden van gebruikte thera-
peutica zijn: baden van zoet en zout
water, acriflavine, formaline en/of
malachietgroenoxalaat, methyleen-
blauw. De dosis is sterk afhankelijk
van de soort parasiet en de soort vis.

theront = vrij zwem-
mende zwermsporen ^\'

O

mitosis

De helderheid van het water, de
zuurgraad en de hardheid zijn be-
langrijk voor de keuze van een in te
stellen behandeling.

Een voorbeeld van een veel voorko-
mende parasiet de \'witte stip\' wordt
besproken. Andere parasieten zijn
echter niet minder belangrijk.
Ichthyophthirius multifdiis of witte
stip komt voor in zoet water.
(Cryptocarion is de vergelijkbare
parasiet in zout water).
De parasiet wordt binnengebracht
met levend voer, nieuwe vissen of
planten.

Verschijnselen

Kleine witte cysten zijn met het blote
oog als witte spikkels op de huid en
vinnen te zien. Ook de kieuwen zijn
vaak aangetast. Door jeuk wordt tegen
stenen en dergelijke geschuurd, soms
zijn versnelde kieuwbewegingen
zichtbaar. Vissen kunnen zeer snel
problemen krijgen.

Cyclus

Een directe kringloop zonder tussen-
gastheer.

Volwassen parasieten (trophonten) zit-
ten op de vis, zijn groot, rond en bewe-
gen door rondom het lichaam aanwe-
zige ciliën. Typisch is de lichte
hoefijzervormige kem in het lichaam.
Nadat ze zich gevoed hebben in de
slijmhuid van de vis laten de parasie-
ten zich naar de bodem vallen. Dit vrij-
zwemmende trophontstadium is bij-
voorbeeld met medicamenten aan te
pakken. Op de bodem volgt cystevor-
ming (tomont stadium) en uit diverse
delingen worden honderden zwerm-
sporen of theronten gevonnd die een
nieuwe vis- gastheer zoeken. Als deze
gastheer niet binnen twee dagen wordt
gevonden gaan ze dood. De theronten
grijpen zich vast in huid, vin en kieuw-
weefsel, groeien uit en worden zicht-
baarals witte stippen.
De kringloop is zes dagen bij 27"C, en
vijf weken bij 10"C.

Dit stadium is aan te pakken ^^^ vrijzwemmend stadium
(
^^g^_____tomont = ingekapselde cyste

-ocr page 269-

Diagnose

Het aantonen van de parasiet of de
zwermsporen in een afstrijicje van de
huid, kieuw of vin onder de micros-
coop.

Behandeling

- Een snelle aanpak is nodig vanwege
de snelle vermeerdering van de para-
sieten en is gericht op het voorko-
men van herinfectie van de vissen
door de vrijzwemmende theronten.

- De volwassen parasiet zit in de
slijmhuid vast en is daar moeilijk
aan te pakken.

- Alleen de vrijzwemmende trophont
kan worden aangepakt. Zij gaan
dood bij een temperatuur van meer
dan 32°C gedurende enkele uren. Dit
moet enkele malen herhaald worden.
Maar niet alle vissen verdragen zo\'n
hoge temperatuur.

De cyclus wordt onderbroken door
een aquarium minimaal zeven dagen
visvrij te houden bij een temperatuur
van meer dan 20"C.

- Door de waterstroomsnelheid te ver-
hogen hebben de theronten minder
kans zich aan een zwemmende vis te
hechten.

Medicinale behandeling
Diverse middelen worden gebruikt ter
bestrijding van deze parasiet. Als
voorbeeld wordt besproken het veel
gebruikte FMC: 3.7 gram Malachiet-
groen oxalaat en 3.7 gram Methylcen-
blauw in één liter Formaline (37% for-
maldehyde) oplossen. De dosering van
deze oplossing is één ml op lOO liter
water gedurende één - twee dagen.
Dan water verversen.
Behandel drie maal elke vijf dagen bij
een watertemperatuur van hoger dan
I6"C.

Behandel driemaal elke zeven dagen
bij een watertemperatuur van 10-
16"C.

Behandel driemaal elke veertien dagen
bij een watertemperatuur van lager dan
10 graden.

(Kopersulfaat wordt gebruikt tegen
Cryptocarion in zout water).
Controleer het resultaat van een be-
handeling.

Preventie

- Desinfecteer netten en andere ge-
bruikt zaken in bleekwater dat ver-
dund is met koud water tot nog een
zwakke chloorlucht is te ruiken. Na
ongeveer 30 minuten afspoelen met
koud water en opbergen. Als geen
chloorlucht wordt geroken is het

■■IM

bleekwater niet meer actief

- Houdt nieuw aangekochte vissen en
planten minstens twee weken in een
aparte quarantaine bak. Voorzichtig
met levend voer.

- Observeer de vissen veel en vaak en
onderzoek afwijkingen meteen.

De aard van de vraagstelling levert niet
meteen een pasklaar antwoord op.
Maar door de opbouw via anamnese en
onderzoek naar een diagnose en uitein-
delijk een behandeling wordt hopelijk
voorkomen dat maar wat wordt gepro-
beerd zonder te weten wat men doet en
waar tegen.

Watertestset

Aquamerck Wasserlabor für die
Aquaristik und Teichwirtschaft.
Nummer 11102 van Merck. Verkrijg-
baar bij de firma Boom B.V. te
Meppel. Sommige aquariumspeciaal-
zaken verkopen ook watertest sets.

ARBITRAGE

In een rechtstaat zijn er regels waaraan
een ieder dient te voldoen. Eén daar-
van is, dat afspraken nagekomen moe-
ten worden.

Wanneer er een verschil van mening
ontstaat over de draagwijdte van ge-
maakte afspraken, kan men dit me-
ningsverschil voorleggen aan de onaf-
hankelijke rechter.

Daamaast bestaat er de mogelijkheid
dat men samen overeenkomt, het ge-
schil niet aan de overheidsrechter voor
te leggen meer aan een oneven aantal
particulieren. Men noemt dit arbitrage.

Men kan reeds bij het sluiten van een
overeenkomst bepalen dat geschillen
die over de uitleg van de overeenkomst

IM

LITERATUUR:

- Andrews C, Exell A, Carrington N. The ma-
nual offish health 1988: 208 biz. Salamander
Book Ltd. ISBN 086101 3368 9.

- Butcher RL. Manual of ornamental fish 1992:
200 biz. BSAVA publication. ISBN 0905214
188.

- Hoffman en Meyer. Parasites of fresh water
fishes 1974: 224 biz. T.F.H. Publications New
Jersey, USA. PS-208. ISBN 087666 1304.

- Post G. Textbook offish health 1983: 256 biz.
T.F.H. Publications New Jersey, USA H-1043.
ISBN 087666 5997.

- Roberts RJ. Fish pathology 1989: 350 biz.
BailliereTindall London. ISBN 07020 06742.

- Stoskopf MK. Fish medicine 1992: 882 biz.
W.B. Saunders Company. ISBN 07216 2629
7.

- Untergasser D. Handbook of fish diseases
1989: 160 biz. T.F.H. Publications New
Jersey. USA. ISBN 086622 7032.

Verdere informatie wordt verstrekt
door dierenartsen, leden van de
Werkgroep Veterinaire Aquacultuur.
Secretaris/penningmeester: M.M.
Blom, Hoevelakenseweg 153, 3784
WH Terschuur, tel.: 03426-1619.

OPNIEUW OVER ARBITRAGE

Hieronder publiceert de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
nogmaals de visie op arbitrage van collega Tholhuijsen. In het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, 1993; 118(16): 524 is hiertoe al een poging onderno-
men, maar is een belangrijk stuk tekst weggevallen. Eén en ander kwam daar-
door heel anders over. De redactie heeft daarom besloten de hele brief nog een
keer te plaatsen (de weggevallen tekst is vet afgedrukt).
De visie is een voorzet op het in gang zetten van de discussie over arbitrage. Is
dit wel het middel om geschillen tussen partijen op te lossen, zoals overeenge-
komen in veel contracten? Collega Tholhuijsen meent daar enkele kantteke-
ningen bij te moeten plaatsen.

ontstaan, voorgelegd worden aan arbi-
ters. Deze bepaling wordt arbitraal be-
ding genoemd.

Maar ook als er al een geschil bestaat,
kan men tot deze vonn van rechtspraak
besluiten. Dit dient schriftelijk te wor-
den vastgelegd en wordt akte van com-
promis genoemd.

Arbitrage is bij de wet geregeld.
Arbiters worden door partijen be-
noemd of door derden, indien dit door
de partijen is overeengekomen.
De scheidslieden bij een arbitraal pro-
ces moeten inhoudelijk hetzelfde recht
toepassen als de overheidsrechter. Ten ^
aanzien van de manier van procesvoe-
ring zijn ze echter vrijer.
Een arbitraal vonnis dient ter goedkeu-
ring voorgelegd te worden aan de pre-
sident van de rechtbank van het arron-
dissement waar het vonnis is gewezen.
De president beoordeelt of het vonnis

-ocr page 270-

voldoet aan de eisen die de wet stelt.
Hij gaat niet in op de inhoud van het
vonnis.

Er kan door de partijen afgesproken
worden dat beroep tegen het vonnis
mogelijk is. Indien dit niet afgespro-
ken is, bestaat er geen hoger beroep.

Als voordelen van arbitrage worden
genoemd:

1.Deskundigheid van de arbiters -bij
arbitrage in bepaalde bedrijfstak-
ken, waarbij een bepaald soort ge-
schillen wordt beoordeeld;

2. De procesvoering vindt informe-
ler -en daardoor begrijpelijker-
plaats;

3. Arbitrage werkt in veel gevallen
sneller en

4. Men heeft eigen keuze van rech-
ters.

Dc bezwaren zijn:

1. Arbitrage is vaak duur en

2. Men kan bij de overheidsrechter

\\m\\ im \'

slechts op limitatief omschreven
gronden nietigheid van het vonnis
vragen.

Dit is slechts een globale uiteenzet-
ting van arbitrage, met als doel bin-
nen de KNMvD een discussie over
arbitrage op gang te brengen.
Daarbij staat de vraag centraal of
deze vorm van rechtspraak voldoet
aan de eisen dat een democratisch
land mag stellen.

Hierbij dient onderscheid gemaakt
te worden tussen geschillen die voort-
komen uit het beroep zelf -die dus de
techniek van het vak betreffen- en
de geschillen die voortkomen uit
schendingen van de regels van het
privaatrecht.

Om een voorzet te geven tot deze dis-
cussie wil ik mijn mening uitspreken
over arbitrage: arbitrage -zoals
door de KNMvD gevoerd- voldoet
niet aan de eisen die gesteld mogen
worden.

mm

1.Er is geen openbaarheid van de
uitspraak;

2. Er is geen mogelijkheid om in be-
roep te gaan;

3. De motivering van het vonnis is
niet altijd sluitend en

4. Arbiters worden door derden be-
noemd en niet door de partijen
zelf.

De beoordeling van arbitrage wordt
vaak bepaald door het al dan niet gun-
stig uitvallen van het vonnis. Toch
meen ik te mogen wijzen op de vol-
gende passage uit een gedenkboek van
de Universiteit Nijmegen:
\'Rechtsbedeling heeft alleen maar zin,
wanneer het aldus bedeelde recht door
de bedeelden in dank wordt afgeno-
men, zelfs door de in het ongelijk ge-
stelde partij.\'

L. Tholhuijsen,
Made

IDENTIFICATIE
HUISDIEREN

Een werkgroep van de International
Standards Organisation (ISO) heeft
overeenstemming bereikt over het we-
reldwijd standaardiseren van de elek-
tronische identificatie van landbouw-
huisdieren. Het nieuwe systeem, een
combinatie van de technieken FDX-B
en HDX, maakt het mogelijk transpon-
ders te maken in de vorm van halsban-
den en oormerken. De FDX-B tech-
niek leent zich daamaast voor de
fabricage van onderhuids injecteerbare
transponders voor gezelschapsdieren.
De transponders kunnen worden voor-
zien van temperatuur-sensors, waar-
door de lichaamstetnperatuur op af-
stand kan worden bepaald. Ook kan er
aanvullende informatie worden opge-
slagen, bijvoorbeeld een bewijs van
vaccinatie tegen hondsdolheid.

De ISO-standaard maakt een eind aan
de verwarrende situatie, dat er ver-
schillende systemen door elkaar ge-
bruikt worden. Alle betrokken autori-
teiten gaan nu de standaard volgen.
Een aantal fabrikanten van electroni-
sche infomiatiesystemen wil de onder-
huidse transponders al tegen het eind
van 1993 op de markt brengen.

UNIPET®
SHAMPOOS

Upjohn biedt een nieuwe serie produk-
ten voor de huidverzorging van hond
en kat. Het zijn drie verschillende
shampoos: voor de normale, droge en
vette huid. Unipet® shampoos zijn
veilig, geven geen irritatie en worden
uitsluitend via de dierenarts verkocht.

Inlichtingen: Upjohn-Nederland, drs.
A. Kamphuis, Postbus 252, 6710 BG
EDE, tel. 08380-36802.

-ocr page 271-

SYMPOSIUM
REGISTRATIE
DIERGENEES-
MIDDELEN

y Coojpesseneo cursussen

In samenwerking met de Commissie
Registratie Diergeneesmiddelen or-
ganiseert het Platform Registratie
Diergeneesmiddelen op 15 decem-
ber in De Reehorst te Ede een sym-
posium, getiteld \'Transparantie
Diergeneesmiddelenregistratie: nu
en in de toekomst\'.

Doelstelbng van dit symposium is het
icweken van wederzijds begrip tussen
bedrijfsleven en overheid betreffend
de registratie van diergeneesmiddelen.
Door diverse sprekers, zowel vanuit de
overheid als vanuit het bedrijfsleven,
zal getracht worden een duidelijk
beeld te schetsen van de procedure
rond het indienen en verwerken van
dossiers. Daamaast is er gelegenheid
om tijdens de discussies ideeën uit te
wisselen om de registratie in de toe-
komst zo soepel mogelijk te laten ver-
lopen.

Aandachtspunten tijdens het sympo-
sium zijn:

- Beleidsaspecten, gezien vanuit de
overheid en vanuit het bedrijfsleven;

- Achtergrondregels, Nederland ver-
sus Europa;

- Samenstelling en verwerking van

De werkgroep Veterinaire Aquacul-
tuur nodigt leden en belangstellende
dierenartsen of veterinair studenten uit
voor de najaarsstudiedag in Noord-
Nederland op zaterdag 23 oktober
1993. Het programma begint om 10.00
uur in de Praktijkschool te Oenkerk
(Friesland), de tweede inrit bij de to-
rensilo\'s.

De ochtend wordt besteed aan een be-
zoek aan de afdeling visteelt. Na de

i I n

V j: J ^

dossiers door bedrijfsleven en over-
heid en

- De registratie in de toekomst
(nieuwe aanvragen, verlengingen).

De kosten van het symposium bedra-
gen 130 gulden per persoon (inclusief
lunch). Alle registratiehouders en -
aanvragers in Nederland, medewer-
kers van de beoordelende instituten,
beleidsmedewerkers en andere betrok-
kenen zullen in oktober een verdere
toelichting en een uitnodiging ontvan-
gen. Belangstellenden kunnen inlich-
tingen verkrijgen bij R.A. Norg (secr.
Platform Registratie Diergeneesmid-
delen), telefoon 03417-51703 en/of bij
drs. I. Sandberg, Bureau Registratie
Diergeneesmiddelen, telefoon 08370-
75489.

Aanmelding is mogelijk door/130,- te
storten op giro 3125850, ten name van
R.A. Norg, Ermelo, onder vermelding
van \'Symposium Diergeneesmidde-
lenregistratie\'.

THEMADAG

Op 11 november 1993 wordt in het
WICC-IAC te Wageningen een the-
mamiddag gehouden met als thema
\'Stikstof en fosfor in de voeding van
eenmagige landbouwhuisdieren in re-
latie tot de milieuproblematiek\'.
Tijdens de themamiddag worden de
resultaten van een meerjarig onder-
zoek gepresenteerd. Men heeft de mo-
gelijkheden onderzocht om via de voe-
ding de emissie van stikstof en fosfor
naar het milieu te reduceren.

Voor inlichtingen en aanmelding: se-
cretariaat Produktsehap voor Veevoe-
der, Postbus 29739, 2502 LS,
\'s Gravenhage, tel. 070-3708708.

AQUACULTUUR

lunch -overigens voor eigen rekening-
is een bezoek gepland aan het paling-
mestbedrijf van de familie Ouwehand,
Bovenweg 11, Zwaagwesteinde (Veen-
wouden).

Tot slot bezoeken de deelnemers het
forellenbedrijf van de familie
Lemmens, Peinderwei 41 in de Tilke.
Voor inlichtingen en aanmelding:
M.M. Blom, tel. 03426- 1629.

mWiriiÉ

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

Mededelingen VD

In Nederland kwam in de periode van
8 tot 30 augustus jongstleden de vol-
gende gevallen van besmettelijke dier-
ziekte, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten
Drenthe 1 geval

Utrecht 1 geval

Noord-Holland 1 geval

Pseudo-vogelpest
Totaal 1 geval in Brabant

MANUAL FÜR THE
PRODUCTION OF MA-
REKS DISEASE.
GUMBORO DISEASE
AND INACTIVATED
NEW CASTLE
DISEASE VACCINES

Food and agriculture organisation
animal production and health paper,
Rome. 1991. ISBN 92-5-102919-9, 87
pagina \'s

Dit werk geeft een vrij complete be-
schrijving van de standaardmethoden
volgens welke drie conventionele vac-
cins geproduceerd kunnen worden te-
gen drie belangrijke vimsziekten bij
pluimvee. En wel Marekse ziekte,
NCD en Gumboroziekte. De schrijver
is werkzaam bij Phylaxia Veterinary
Biologicals Company te Budapest in
Hongarije. Het is bedoeld voor pro-
duktielaboratoria die voorzien zijn van
een basisequipment met behulp waar-
van conventionele vaccins op verant-
woorde wijze kunnen worden gepro-
duceerd en gecontroleerd. De opzet is
dat het handboek(je) zal bijdragen aan
het verantwoord produceren van kwa-
litatief goede conventionele vaccins in
ontwikkelingslanden.
De indeling is zeer schematisch en
(dus) overzichtelijk. In feite betreft het
een handleiding voor een vaccinpro-

-ocr page 272-

duktie laboratorium. Niettemin bevat
het werkje veel interessante informatie
voor pluimveedierenartsen die werk-
zaam zijn in de eerste- en tweedelijn.
De uitvoering van het boek is nogal so-
ber. Illustraties ontbreken en naast de
tekst is er slechts sprake van een be-
perkt aantal overzichten en recepten.

De indeling is als volgt:
Algemene laboratoriumvereisten, pro-
duktie en controle van Marekvaccin,
produktie en controle van geïnacti-
veerd NCD-vaccin, produktie en con-
trole van (levend) gumborovaccin,
materialen en media, specificaties
voor het controleren van aviaire virus-
vaccins, definities en literatuuraanbe-
velingen.

In het hoofdstuk over het produceren
van Marekvaccin wordt melding ge-
maakt van het feit dat zeer virulente
Marekveldvirussen het noodzakelijk
kunnen maken om bivalente of poly-
valente vaccins te gebruiken, waarbij
de diverse vaccinvirussen behoren tot
verschillende serotypen. Hierbij wordt
vwrbij gegaan aan het feit (althans er
wordt geen melding van gemaakt) dat
er wellicht sprake kan zijn van infecti-
euze immunosuppressieve factoren
(bijvoorbeeld CAV-infecties). In het
hoofdstuk over Marekvaccin wordt op
pagina 11 tot en met 18 meerdere ke-
ren melding gemaakt van de beno-
digde hoeveelheid zaaivirus. Op de
achtereenvolgende pagina\'s variëren
de opgaven van 105 tot 108 plaque for-
ming units (PFU). Met betrekking tot
de controle op onschadelijkheid wordt
vermeld dat SPF-kuikens, die geënt
zijn inet tenminste 10 doses
Marekvaccin geen klinische sympto-
men of macroscopische lesies mogen
vertonen. Waarschijnlijk is hier abu-
sievelijk macroscopisch in plaats van
microscopisch vermeld. Met betrek-
king tot de werkzaamheid van
Marekvaccins wordt aangegeven dat
negen dagen postvaccinaal kuikens
aan challenge worden onderworpen
door intra-abdominale applicatie van
een passende hoeveelheid virulent
Marekvirus. Mijns inziens zijn hier
veel genuanceerdere aanwijzingen
noodzakelijk.

Met betrekking tot het transport van
Marekvaccin wordt aangegeven dat
vervoer moet plaatsvinden onder
\'koude omstandigheden\' of in vloei-
bare stikstof Hier wordt ongetwijfeld
enerzijds gevriesdroogd (celvrij) vac-
cin bedoeld en anderzijds celgebonden
vaccin. Hier had exact vermeld moeten
worden dat gevriesdroogd vaccin bij
koelkast-temperatuur kan worden ge-
transporteerd en dat celgebonden vac-
cin per se in vloeibare stikstof ver-
voerd moet worden!
Binnen zeer kort bestek wordt uit de
doeken gedaan op welke wijze geïnac-
tiveerd NCD-vaccin wordt geprodu-
ceerd en gecontroleerd.
In de introductie met betrekking tot
Gumborovaccin wordt aangegeven dat
de klinische vorm van Gumboroziekte
tegenwoordig van weinig belang is.
Hieruit moet de conclusie worden ge-
trokken dat de schrijver niet goed is
geïnformeerd over de klinische situ-
atie (tenminste in Europa). Waar ge-
sproken wordt over preventie van
Gumboroziekte wordt slechts melding

634

PAARD

Abortus door EHVI: het vóórko-
men van virologisch negatieve
foeten.

Smith KC et al. Equine Vet J 1992; 24:
256-9.

Tussen 1988 en 1991 werden 51
drachtige pony\'s intranasaal of met be-
hulp van een aërosol besmet met
Equine Herpes Virus type 1 (EHVl).
Vervolgens aborteerden 32 van de 51
tnerries tussen negen en 29 dagen na
infectie. In veertien gevallen kon zo-
wel in de foetus als in de placenta geen
virus aangetoond worden, ondanks het
feit dat deze materialen zowel met be-
hulp van virusisolatie, immunohisto-
chemie als met de PCR-techniek on-
derzocht werden. In al deze gevallen
trad de abortus relatief snel, negen tot
veertien dagen, na de challenge op.
Een merrie werd direct na de abortus
geëuthanaseerd. Bij deze merrie werd
een uitgebreide vasculitis met trom-
bose en replicatie van EHVl in endot-
heelcellen van het endometrium vast-
gesteld.

In deze studie wordt voor het eerst aan-
nemelijk gemaakt, dat een EHVl-
geïnduceerde vasculitis in het endo-
metrium al een abortus 4;an
veroorzaken, zonder infectie van de
foetus. In het verleden werd infectie
van de foetus en foetale placenta zon-
gemaakt van levend en geïnactiveerd
Gumborovaccin en blijven opmerkin-
gen over hygiënisch management he-
laas volledig achterwege!

T I J D S C H R I h I VOOR D I E R ( i E N [ ■; E S K U N D E , D E E L 118, AFLEVERING 19, 1993

Conclusie

Een tamelijk technisch boekwerkje dat
voor de ingewijden in deze materie
geen nieuws bevat. Zeer beknopt en
overzichtelijk, waardoor niet-ingewij-
den die geïnteresseerd zijn vanuit hun
veterinaire professie snel de grote lij-
nen kunnen oppikken met betrekking
tot de gang van zaken bij het produce-
ren van drie belangrijke entstoffen die
elke dag in de Pluimveehouderij wor-
den toegepast.

J.C. van den Wijngaard

der meer noodzakelijk geacht bij de
Pathogenese van EHVl abortus. De
foetus zou geïnfecteerd raken door
placentale migratie van geïnfecteerde
lymfocyten. Vervolgens zou contact
tussen viraal antigeen in de foetale
placenta en gesensibiliseerde lymfocy-
ten in de matemale placenta tot een
snelle afstotingsreactie en een explo-
sieve abortus leiden (Ref).
De bevindingen in dit artikel sluiten
goed aan op eerdere publikaties,
waarin de affiniteit van EH V1 voor en-
dotheelcellen een belangrijke rol blijkt
te spelen in de
Pathogenese van pa-
rese/paralyse en abortus (Ref).
De auteurs doen nog enkele suggesties
oin de leemte in de diagnostiek van
EHVl verdachte, maar virologisch ne-
gatieve foeten op te vullen. Aangezien
negen van de dertien merries op de dag
van de abortus nog een viremie ver-
toonden, biedt virusisolatie uit hepa-
rine-bloed van de merrie een mogelijk-
heid. Ook zou histopathologic en
immunohistochemie op diepe endo-
metriumbiopten direct na het optreden
van abortus een mogelijkheid kunnen
bieden.

C. van Maanen

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de jaargangen 1988,1990 toten
met 1993.

-ocr page 273-

TANDHALSLAESIES
BIJ KATTEN

C.D. van Zuilen : SR/238/93: 36 pp

Na het lezen en vet^erken van de lite-
ratuur omtrent tandhalslaesies bij kat-
ten blijkt het niet eenvoudig te zijn een
éénsluidende eindconclusie te formu-
leren. Er is door verschillende auteurs
onderzoek gedaan naar het voorkomen
en de oorzaak van tandhalslaesies bij
katten. Het nog niet duidelijk zijn van
de oorzaak alsmede het onbekend zijn
van (alle) factoren, die bij het ziekte-
proces betrokken zijn, draagt hiertoe
bij.

Uit de bestudeerde literatuur kan een
aantal conclusies worden samengevat:

Etiologie

Tandhalslaesies zou men kunnen inde-
len binnen de gebitspathologie van de
harde tandweefsels als een postforma-
tieve afwijking. De verschillende on-
derzoeksresultaten van Okuda en
Harvey (1992b) wijzen sterk op een in-
vloed van cytokines, die de differentia-
tie cn inigratie van odontoclasten sti-
muleren. Deze cytokines, die een
invloed uitoefenen op de cellen, ver-
antwoordelijk voor de specifieke
odontoclastische resorptie van harde
tandweefsels, worden gesecrenecrd
door etidotheliale cellen en ontste-
kingscellen.

Het voorafgaande ondersteunt de stel-
ling, dat tandhalslaesies een ontste-
kingsoorsprong bezitten. De resorptie
van de harde tandweefsels door odon-
toclasten is nauw verbonden met de
pathologie van de zachte tandweefsels.
Okuda en Harvey (1992a) concluderen
samenvattend, dat het ontstaan van
tandhalslaesies berust op verschil-
lende factoren. Deze factoren zijn di-
rect dan wel indirect van invloed op
het parodontium en kunnen een pre-
disponerende invloed uitoefenen op
het ontstaan van parodontitis.
Wanneer parodontitis inderdaad een
primaire factor vormt in dc etiologie
van tandhalslaesies, verklaart dit het
multifactoriële karakter in de etiopa-
thogenese van tandhalslaesies.

■■ lit

iH

Frequentie van voorkomen

De onderzoekspopulaties in de ver-
schillende publikaties, waarin percen-
tages worden opgegeven van het aan-
tal dieren met één of meer
tandhalslaesies zijn voor de bepaling
van de prevalentie van tandhalslaesies
bij katten niet representatief Immers,
hier is sprake van tandheelkundige pa-
tiënten en katten aangeboden voor
anesthesie in verband met uiteenlo-
pende medische indicaties. Hierdoor is
het alleen mogelijk te concluderen, dat
de percentages van katten met tand-
halslaesies aangeboden voor tandheel-
kundige problemen hoger ligt dan bij
katten, waar geen sprake was van se-
lectie op problemen in de mondholte.
Mogelijk bestaat cr een correlatie tus-
sen de frequentie van voorkomen van
tandhalslaesies en problemen in de
mondholte.

Raspredispositie

Binnen de onderzochte groepen katten
lijken dc raskatten (siamezen, abessij-
nen cn perzen) duidelijk ontvankelij-
ker voor tandhalslaesies dan de huis-
katten cn dc bastaarden, waarbij niet
alleen het percentage van raskatten
met één of meer tandhalslaesies hoger
ligt dan bij de huiskatten en bastaar-
den, maar ook het aantal laesies per
dier hoger lijkt te liggen. Wederom is
het extrapoleren van waarnemingen
naar andere populaties dan de onder-
zochte een hachelijke zaak gezien het
ontbreken van representatief uitgangs-
materiaal.

I.eeftijd

Het ontbreken van representatief uit-
gangsmateriaal geldt logischerwijs
ook voor de vergelijking van de ver-
schillende leeftijdsgroepen, waar bij
jongere katten tandhalslaesies minder
frequent lijken op te treden. In de stu-
die van Van Wessum en Harvey
(1992) stijgt ook het aantal laesies per
individu met de leeftijd. Dc oudere
dieren zullen vermoedelijk meer ele-
tnenten missen en het is niet uitgeslo-
ten, dat de missende elementen tand-
halslaesies bevatten dan wel zelfs als
gevolg van deze defecten verloren zijn
gegaan. Mogelijk neemt het aantal
tandhalslaesies per individu met de
leeftijd sterker toe dan de verschil-
lende onderzoeksgegevens suggere-
ren.

Elementen

Omdat tandhalslaesies in alle verschil-
lende elementen (incisiva, canini, pre-
molaren en molaren) zijn aangetrof-
fen, lijkt de vaststelling, dat tandhals-
laesies in principe in alle typen
elementen kunnen voorkomen, een te-
rechte conclusie. De stelling, dat pre-
molaren en molaren vaker zijn aange-
tast dan de incisiva en de canini, is
moeilijk onomstotelijk vast te stellen.
Immers, ondanks het vergelijken van
de percentages aangetaste typen van
elementen, is het onmogelijk de oor-
zaak van verlies van de ontbrekende
elementen te achterhalen.

Geslachtspredispositie

In slechts vier studies wordt de verde-
ling van het aantal katten met één of
meer tandhalslaesies over beide sexen
beschreven. De auteurs Von Schlup
(1982) en Van Wessum en Harvey
(1992) vennoeden, dat katers vaker
tandhalslaesies vertonen dan poezen.
Zowel Coles (1990) als Rcmeeus
(1991) vonden in hun onderzoeksre-
sultaten geen verschil in frequentie
van aantasting tussen beide sexen. De
conclusie, dat katers gepredisponeerd
zijn voor tandhalslaesies ten opzichte
van poezen, is met de huidige beschik-
bare literatuurgegevens niet te recht-
vaardigen

Buccale zijde van elementen

Het merendeel van de tandhalslaesies
blijkt zich aan de buccale zijde van de
elctnenten te bevinden.Tot op heden is
nog onbekend, waarotn juist de buc-
cale zijde van de elctnenten gepre-
disponeerd is voor het optreden van
tandhalslaesies.

Conclusie

Het is duidelijk, dat een aantal ge-
noemde factoren reeds in tal van on-
derzoeken is betrokken. Tandhalslae-
sies bij katten zijn vooralsnog aan-
doeningen, waarvan geen duidelijke
oorzaak bekend is en deze kunnen
voorlopig omschreven worden als
postformatieve afwijkingen van het
harde tandweefsel, (idiopatische) ero-
sies gelokaliseerd op de overgang van
tandwortel naar tandhals.
Het doel van dit referaat om de achter-
gronden van de tandhalslaesie-proble-
matick tc verklaren, is met de huidige
kennis omtrent tandhalslaesies in de
beschikbare literatuur niet mogelijk.

T I .1 t) S C\' H R I F T VOOR D I F R (i F N F F S K U N l) F , D F F L 118, A F t. F V F R I N (i 19, 1993

635

-ocr page 274-

LOGBOEK DIERGENEESMIDDELEN:
TE DUUR EN TEVEEL WERK

Het regent telefoontjes: Of de KNIVlvD wel goed bij haar hoofd is, om de prak-
ticus met zo\'n logboek op te zadelen? \'Rijdt u maar eens een dagje mee, dan
ziet u wel dat het niet te doen is! Het werkt gewoon niet en het zal ook nooit
werken...\', klinkt het verbitterd. Er bestaan nog veel onduidelijkheden over
het logboek; reden om de achtergronden nog eens op een rijtje te zetten.

Door Sophie Deleu

voer.

LOGBOEK

Degene die bedrijfsmatig dieren
houdt, is verplicht in een logboek aan-
tekening te houden van de ontvangst
en de toepassing van diergeneesmid-
delen (ook artikel 40). Dit logboek
moet tenminste vermelden:

VERPLICHTING DIERENARTS
De Diergeneesmiddelenwet (artikel
40) stelt het voeren van administratie
betreffende voorraad, produktie, be- of
verwerking, ontvangst, herkomst, afle-
vering, vernietiging, bestemming en
verbruik van diergeneesmiddelen ver-
plicht voor de dierenarts. Dit geldt
voor gekanaliseerde en magistraal be-
reide middelen en middelen met een
wachttermijn.

TOEPASSING

Het is dus een algemene misvatting,
dat de dierenarts een logboek bij zou
moeten houden ten behoeve van de ei-
gen administratie. Wel is de dierenarts
verplicht, na toepassing van een geka-
naliseerd of magistraal bereid middel
of een middel met een wachttemiijn,
de veehouder schriftelijk mededeling
te doen van:

- de naam van het diergeneesmiddel;

- het tijdstip van toediening;

- de gebruikte hoeveelheid;

- de soort en het aantal dieren waarop
die diergeneesmiddelen zijn toege-
past en

- in voorkomend geval de in acht te
nemen wachttermijn.

AFLEVEREN EN
VOORSCHRIJVEN
Bij aflevering of het voorschrijven van
genoemde drie soorten diergeneesmid-
delen moet de dierenarts aan de dier-
houdcr opgave doen van de naam, de
hoeveelheid, het tijdstip en de wacht-
termijn van het diergeneesmiddel.

De diergeneesmiddelen die gebruikt
worden in gemedicineerd voer worden
voortaan voor die toepassing geregi-
streerd. Dc administratieve verplich-
tingen gelden ook voor gemedicineerd

- de datum van ontvangst of toepas-
sing;

- de naam van het diergeneesmiddel;

- de ontvangen hoeveelheid;

- de herkomst;

- de gebruikte of verloren gegane hoe-
veelheid;

- door wie de toepassing plaatsvond;

- de identificatie van het dier of de
kleinst mogelijke eenheid behan-
delde dieren en

- het einde van de wachttermijn.

Het bijhouden van een logboek als zo-
danig is dus alleenverplicht voor de
veehouder.

EÉN FORMULIER
Al met al kan de dierenarts beter als af-
leverbon een zelfde fomiulier gebrui-
ken als de veehouder voor het logboek.
Er zou immers een hoop dubbel werk
verricht moeten worden (De dierenarts

K O N I N K 1. 1 J K i; N i; I) K R L. A N 1) S E MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R (i E N E E S K. U N D E

636

-ocr page 275-

maakt bijvoorbeeld een atleverbon
met alle gegevens en de veehouder
schrijft dit over in het logboek).
Dc KNMvD, de Fagrovet, de Divebo,
de Overheid, het Landbouwschap, het
Produktsehap voor Vee en Vlees en de
FIDIN zijn tot de conclusie gekomen
dat het mogelijk moet zijn om met één
fomiulier te werken en in één klap aan
alle verplichtingen te voldoen.
Iedereen werkt nu met hetzelfde \'afle-
verings-logboekformulier\' van één
bladzijde (A4-fomiaat).

De dierhouder en de dierenarts moeten
het logboek vijfjaar bewaren.
De distributie van de logboeken ligt bij
de dierenarts, omdat die over het alge-
meen contact heeft met dierhouders
die diergeneesmiddelen afnemen. De
KNMvD adviseert de praktici de log-
boeken gewoon tegen kostprijs te ver-
strekken.

Overigens moeten alle instanties die
genoemde soorten diergeneesinidde-
len verkopen (dus niet alleen de die-
renarts), daarbij een logboekformulier
afleveren. Verder wordt er geadvi-
seerd de formulieren zo praktisch mo-
gelijk te benaderen. Aujeszky- en
NCD-bonnen kunnen in het logboek
geschoven worden. Ook medicijnkaar-
ten hoeven voorlopig niet overge-
schreven te worden.

WEERSTAND

De invoering van het logboek leidt tot
weerstand bij de gebmikers. Men wil
er niet goed aan dat alles opgeschreven
moet worden. Het is bovendien duur.

omdat de organisaties besloten hebben
om met één soort formulier te werken,
dat niet gekopieerd mag worden.

De veehouders zijn in deze tijd van
slechte prijzen moeilijk te overtuigen.
\'Ik heb wel wat anders aan mijn hoofd
dan kwaliteit en export. Eerst maar
eens zien of ik het hoofd boven water
houd!\', aldus dc veehouder. Blaasjes-
ziekte, milieu-eisen, aujeszky-bestrij-
ding, spoelplaatscn cn nou ook de die-
renarts die zeurt over administratie.
De dierenarts is echter niet verant-
woordelijk voor deze algehele ma-
laise. Het is zuiver .service dat de for-
mulieren dezelfde zijn.

GAL

Veel praktici pakken de telefoon en
spuwen hun gal over deze materie. Ze
vinden bij het bureau van de KNMvD
een gewillig oor; alle klachten en
positieve suggesties worden keurig ge-
administreerd. Over enkele maanden
zitten de organisaties namelijk weer
rond de tafel om het fomiulier en de
manier waarop ennee gewerkt wordt
te evalueren.

Natuurlijk bestaan er nog veel knel-
punten. Zo zijn de formulieren in veel
praktijken niet aan te slepen en is het
frustrerend ze bijna leeg over de toon-
bank te zien gaan. Men vraagt zich ook
af hoe de blokken schoon te houden
zijn als ze mee de stal in moeten.
Het invullen van de diersoort, datum
en toepassing/levering boven aan de
bladzijde wordt als onhandig ervaren,
omdat dit verandert per regel (theore-
tisch zou de dierenarts nu bij toepas-
sing van een middel en bij afgifte voor
nabehandeling -bijvoorbeeld bij een
uierontsteking- twee formulieren moe-
ten leveren; de veehouder zou boven-
dien op een schoon vel moeten admini-
streren wat hij met het voor nabehan-
deling geleverde middel doet -drie for-
mulieren voor zegge en schrijve één
potje penicilline).

De waslijst knelpunten wordt geduldig
samengesteld. De tweede lichting log-
boekformulieren wordt wellicht veel
praktischer.

APOTHEEK

Verdwijnen zal het logboek echter
niet, gezien de Europese regelgeving.
De dierenarts moet in elk geval schrij-
ven, veel meer dan hij of zij tot nu toe
gewend was. De Diergeneesmidde-
lenwet stelt immers dat een beheerder
van een apotheek aan een aantal admi-
nistratieve verplichtingen heeft.

De tijd dat men diergeneesmiddelen
kon voorschrijven, uit de auto halen en
zelf toepassen zonder enige vorm van
administratie -behalve het schrijven
van een factuur- is voorgoed voorbij.

SYMPOSIUM MET
ZUIDERBUREN

In Postel (net over de grens ten zuid-
oosten van Eindhoven) wordt vrijdag
19 november het symposium
\'Veterinaire Volksgezondheid: nieuwe
ontwikkelingen in de opleiding cn ta-
ken van de dierenarts-hygiënist\' geor-
ganiseerd.

Het is een vervolg op het symposium
vorig jaar in Reusel, waarbij de
Nederlandse dierenartsen hun col-
lega\'s uit België uitnodigden. Ditmaal
kunnen Nederlandse dierenartsen,
werkzaam in de veterinaire volksge-
zondheid op uitnodiging van hun
Zuiderburen het symposium bijwonen.
Nadere mededelingen over het pro-
gramma, dat om half tien \'s morgens
begint, volgen nog.

T.G. van de Vuurst.
secretaris groep GKZ

K O N I N K l. IJ K E N E I) E R L A N O S E MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

637

-ocr page 276-

WMWkwmm.

MEDEDELINGEN VAN HET HOOFDBE-
STUUR EN HET ALGEMEEN BESTUUR

Op 25 augustus heeft zowel het Hoofdbestuur als het Algemeen Bestuur van
de KNMvD vergaderd. Interessante of belangwekkende zaken worden in deze
rubriek kort samengevat. Sommige punten zijn op beide vergaderingen aan
de orde geweest; ze worden dan ook gezamenlijk besproken.

Groep Praktici Grote Huisdieren is
een werkgroep opgericht die zich
inet deze problematiek bezig houdt.
De houding van de dierenarts zelf is
op dit gebied heel belangrijk. Het is
een geweldige uitdaging voor de be-
roepsgroep dit Aujeszky-bestrij-
dingsplan goed te laten verlopen.

De Klankbordgroep RVV heeft een
rapport geschreven \'Nieuw Elan in
GKZ. Aanbevelingen voor een opti-
male belangenbehartiging van de
dierenarts in overheidsdienst\' (zie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1993; 118(15): 497-8).
De aanbevelingen uit het rapport
zijn overgenomen door het
Hoofdbestuur en het Algemeen
Bestuur. Het Hoofdbestuur en het
secretariaat gaan samen met de
Groep Gezondheids- en Kwaliteits-
zorg (GKZ) tot uitwerking over.
Het advies dient als leidraad bij de
opstelling van de beroepsgroep ten
opzichte van de directies van de be-
trokken overheidsdiensten. Het is
van belang dat zoveel mogelijk die-
renartsen die in deze sector werk-
zaam zijn, lid zijn en worden van de
KNMvD om de positie als gespreks-
partner met de overheid te verster-
ken (van de pas-afgestudeerden is
overigens ruim negentig procent lid
van de KNMvD).

Het rapport behandelt uitgebreid dc
positie van de dierenarts in EG-ver-
band, maar de public relations (PR)
van de dierenarts met de consument
wordt gemist. De consument weet
vaak niet eens dat er dierenartsen
werken in de vleeskeuring.

Het bestuur van de Groep Gezond-
heids- en Kwaliteitszorg is ten be-
hoeve van de PR onlangs uitgebreid
met een nieuw lid, dat zich speciaal
hiermee bezig zal houden. Ook de
stafmedewerker Publiciteit van de
KNMvD wordt waarschijnlijk inge-
schakeld. De aanbevelingen uit het
rapport worden binnenkort in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
gepubliceerd. Dan zal nogmaals de
nadruk op PR gelegd worden.

MEDEDELINGEN

* Vanaf 1 september zijn de varkens-
houders verplicht de mestvarkens en
de zeugen voor Aujeszky te laten en-
ten. Het tarief is vastgesteld in het
paritair overleg van de KNMvD en
het Landbouwschap. Dit is met de
praktici besproken op de door de
vier regionale Gezondheidsdiensten
georganiseerde bijeenkomsten.
De prakticus mag de entstof niet af-
geven, maar moet de enting zelf uit-
voeren en daarvan een verklaring
overhandigen (de tarieven zijn hier
ook op gebaseerd).
De mogelijkheid bestaat, dat som-
mige collegae deze verplichting niet
nakomen; men pleegt dan valsheid
in geschrifte. Het bedrijfsleven en
het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij accepteren
dit niet.

In goed overleg met de regionale
Gezondheidsdiensten heeft het
Hoofdbestuur vier vertrouwensper-
sonen gevraagd om aanspreekpunt
te zijn, in geval er misstanden gesig-
naleerd worden. De praktici hebben
hierover inmiddels een brief ontvan-
gen, waarin ook de namen van de
vertrouwenspersonen genoemd
worden.

Eventuele klachten kunnen door het
Veterinair Tuchtcollege en door de
burgerlijk rechter (economisch de-
lict) behandeld worden. De Ge-
zondheidsdiensten kunnen de sa-
menwerkingsovereenkomst met een
prakticus die de regels overtreedt in-
trekken. De dierenarts in kwestie
mag dan geen entingen meer uitvoe-
ren; uitbetaling vindt dan ook niet
plaats. Bij het overtreden van de re-
gels door een lid van de KNMvD is
toetsing aan de Code voor de dieren-
arts een mogelijkheid. Dan moet er
een klacht ingediend worden bij de
Ereraad.

In samenwerking met de Groep
Geneeskunde van het Varken en de

* Het voorstel \'Bijdrage opleiding en
registratie specialisme\' is bespro-
ken. Per 1 september draagt de spe-
cialist in opleiding fmancieel bij aan
de opleiding, de defacto-procedure
en de registratie tot specialist. Ten
behoeve van de specialismen wor-
den namelijk kosten gemaakt -bij-
voorbeeld voor visitaties- die de bij-
drage rechtvaardigen.

Het voorstel is besproken in de
Groep Veterinaire Specialisten en de
leden kunnen er zich in vinden. De
nu reeds ingeschreven specialisten
hoeven het éénmalig inschrijfbedrag
overigens niet alsnog te betalen.
De bedragen gelden ook voor bui-
tenlandse specialisten, die zich in
Nederland willen laten inschrijven.
Het Algemeen Bestuur heeft be-
paald dat voor registratie als specia-
list het inschrijfgeld voor leden van
de KNMvD ƒ50,- per jaar bedraagt
en voor niet-leden éénmalig ƒ1000,-
en per jaar ƒ375,-.

De kosten voor de opleiding en de
defacto-procedure bedragen ƒ200,-
bij aanmelding, ƒ200,- bij examen,
toetsing of afronding en ƒ2()0,- voor
visitatie.

* Men heeft kennis genomen van het
rapport \'Diergezondheidszorg in be-
weging (zie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, 1993; 118 (16):
522-3). De ondertitel van het rapport
\'Wie zal het een zorg zijn\' wordt in-
sinuerend gevonden. Het is betreu-
renswaardig, dat bij het formuleren
van een toekomstvisie op de dierge-
zondheidszorg de beroepsorganisa-
tie niet is gehoord.

Het Hoofdbestuur heeft besloten een
werkgroep in te stellen, bestaande
uit prof.dr. A. Brand, dr. P.J.M.M.
van Gulick en W.J. Schoorlemmer.
Deze werkgroep formuleert een aan-
vulling op het rapport. In de jaarrede
kornt dit onderwerp uitgebreid aan
bod. Het aanvullende rapport -opge-
steld door genoemde werkgroep-
wordt aan Staatssecretaris Gabor
overhandigd.

De staatssecretaris hecht veel
waarde aan het rapport en wil het als
beleidsvoornemen presenteren aan
de Tweede Kamer. Het rapport is sa-
mengesteld vanuit de visie van de te-
rugtredende overheid, vanwege fi-
nanciële noodzaak.

* Betreffende de Wet op de Uitoefe-
ning van de Diergeneeskunde is
vooral de Wijziging van het Besluit

-ocr page 277-

Paraveterinairen van belang: Para-
veterinairen zijn uitgesloten van toe-
diening van UDD-diergeneesmidde-
len. De RVV heeft alle mensen, die
zich daarvoor hebben aangemeld -
met een verklaring van een dieren-
arts- als paraveterinair dierenarts-as-
sistent geregistreerd. De dierenarts
verklaart, dat de betreffende in te
schrijven paraveterinair dierenarts-
assistent de in de wet genoemde
werkzaamheden al voor 1 augustus
1992 verrichte. Ondanks deze clau-
sule, die nooit werd getoetst, zijn
zelfs boeren geregistreerd als para-
veterinair dierenarts-assistent (dit is
wel praktisch, maar niet de bedoe-
ling). De KNMvD heeft dit ver-
schijnsel aangekaart bij het ministe-
rie van LNV en binnenkort vindt
overleg plaats met de Veterinaire
Dienst en de RVV. De KNMvD
heeft dit probleem al in de jaarrede
van 1991 gesignaleerd.

* Vanaf 1 september is het bijhouden
van een logboek verplicht voor de-
gene die bedrijfsmatig dieren houdt
(Diergeneesmiddelenwet-artikel
40).

Het logboek en de administratieve
verplichtingen van de dierenarts,
voortvloeiende uit de Dierge-nees-
middelenwet, zijn uitgebreid aan
bod geweest in de vergadering van
het Algemeen Bestuur.
Elders in dit blad wordt het gebruik
van het logboek nader besproken.

* Het Hoofdbestuur heeft kennis ge-
nomen van het kabinetsstandpunt
ten aanzien van het rapport
Hendriks-De Zeeuw (zie Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, 1993;
118(17): 546).

* Joost de Veer -directedr van de NO-
VAD Coöperatie Ideëel (NCI)-heeft
de activiteiten van de NCI in 1992-
1993 toegelicht.

De belangrijkste doelstelling van de
NCI is behulpzaam te zijn bij het
verbeteren van het produkt van de
dierenarts, de dienstverlening. Dit
kan door de vastgelegde data (het
geheel aan gegevens waar de dieren-
arts mee werkt) toegankelijk te ma-
ken en mogelijkheden te creëren tot
analyse van deze data: gegevens
worden informatie. De informatie
kan gebruikt worden bij de bedrijfs-
begeieiding en bij epidemiologisch
onderzoek.

Bedrijfsbegeieiding wordl een
steeds omvangrijker onderdeel van
het dienstenpakket van de dieren-
arts. Ook epidemiologisch onder-
zoek -op basis van zo unifonn moge-
lijke gegevens, zodat vergelijking
mogelijk is- vormt een belangrijke
verbetering van de kwaliteit van het
dienstenpakket. Dit laatste geldt ook
heel nadrukkelijk voor de sector ge-
zelschapsdieren.

De toepassing van de analysepro-
dukten van de NCI in het veld zal
ook in 1993-1994 een belangrijk
deel vonncn van de werkzaamhe-
den. Door afspraken te maken met
omringende organisaties, bewerk-
stelligt de NCI uniformering en stan-
daardisering.

Er wordt naar een zo breed mogelijk
draagvlak in de beroepsgroep ge-
streefd. Daartoe worden zoveel mo-
gelijk dierenartsen ingeschakeld bij
werkgroepen van de NCI. In 1993
waren er ongeveer zestig dierenart-
sen uit verschillende praktijken bij
het werk betrokken.
De Veer benadrukt dat de NCI geen
verkoopbare produkten aan de soft-
warefirma\'s levert en derhalve geen
inkomsten werft. De NCI brengt al-
leen partijen bij elkaar om uniforme-
ring en standaardisering van gege-
vens en analysemethoden vorm te
geven.

* Met deze laatste vergadering is er
een einde gekomen aan het voorzit-
terschap van profdr. E.H. Kampel-
macher van het Algemeen Bestuur.
De voorzitter dankte de vergadering
voor de prettige samenwerking en
zei overtuigd te zijn van de grote in-
breng van het Algemeen Bestuur op
de gang van zaken in de
Maatschappij. Vergaderingen zijn
altijd in een opbouwende sfeer ver-
lopen.

Vcwr meer informatie kan men contact

opnemen met het bureau van de

KNMvD. S.A.M. Deleu. Stafmede-
werker Publiciteit.

DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDS-
VERZEKERING [2]

In ons vorige artikel beloofden wij u met enkele cijfermatige voorbeelden tc
komen. .Mvorens dit te doen lijkt het ons beter eerst de problematiek van ar-
beidsongeschiktheid (van de dierenarts) in verband te brengen met de maat-
schappelijke ontwikkelingen op dit vlak. Ook is het goed verder stil te staan
bij polisvoorwaarden.

Door W.L.C. Rutten\'

Wat is arbeidsongeschiktheid en hoe
wordt deze vastgesteld?
Arbeidsongeschiktheid is aanwezig,
indien de verzekerde als rechtstreeks
gevolg van een ziekte (lichamelijk of
geestelijk) of ongeval naar medisch
oordeel geheel of gedeeltelijk onge-
schikt is om (passende) arbeid te ver-

\' Samem ile stU hiing ïhemtverlening Dierenart.sen

richten. Op grond van de medische ge-
gevens wordt door een medisch advi-
seur vastgesteld welke beperkingen er
zijn ten aanzien van het verrichten van
arbeid. Daarbij wordt niet uitgegaan
van klachten, maar van objectieve me-
dische bevindingen (objectiveerbare
beperkingen).

De medische beperkingen worden
vaak vastgesteld in een belastbaar-
heidspatroon en betreffen beoorde-
lingspunten, zoals zitten, staan, lopen,
klimmen, buigen, bovenhands werken
en tillen. Vervolgens kan een arbeids-
deskundige een oordeel geven over de
vraag of de verzekerde, gelet op de
medische beperkingen, ongeschikt is
om (passende) arbeid te verrichten.
Wanneer er na medisch onderzoek
duidelijkheid be.staat omtrent de medi-
sche beperkingen en omtrent de belas-
ting in (passende) arbeid, dan kan een
arbeidskundig onderzoek uiteraard
achterwege blijven.
Wat gebeurt er na beroepsinvaliditeit
van vijfjaar (MOVIR DTO) of drie
jaar (UAP)?

De polisvoorwaarden van beide maat-
schappijen lopen sterk uiteen:

MOVIR DTO

Na vijfjaar gehele of gedeeltelijke ar-
beidsongeschiktheid voor het eigen

-ocr page 278-

beroep dient de arbeidsongeschiktheid
te worden bepaald voor de werkzaam-
heden waartoe de verzekerde naar me-
disch oordeel en in aanmerking geno-
men zijn opleiding en maatschappe-
lijke positie in staat moet worden ge-
acht. Het gaat daarbij kort gezegd om
passende arbeid.

Bij passende arbeid spelen opleiding
en maatschappelijke positie een rol.
Dat betekent dat binnen zekere gren-
zen van iemand wordt verwacht dat
deze arbeid zal verrichten waarvoor
men mogelijk enigszins overgekwali-
ficeerd is (uit jurisprudentie blijkt dat
een niveauverschil aanvaardbaar is).

Het is niet vereist dat passende arbeid
daadwerkelijk beschikbaar is en even-
min of er wel of niet gebruik van wordt
gemaakt. Criterium is of de verzekerde
passende arbeid kan verrichten. Indien
de arbeidsongeschiktheid is ontstaan
na het 50ste levensjaar geldt voor ver-
zekerden bij MOVIR DTO dit alles
niet; tot de einddatum van de polis
wordt gekeken naar het verzekerde be-
roep. Conform de polisvoorwaarden
besteedt MOVIR DTO passende aan-
dacht aan out-placement, revalidatie,
her- of omscholing waarbij uitgangs-
punt is \'in aanmerking genomen oplei-
ding en maatschappelijke positie\'.

UAP

Na drie jaar beroepsarbeidsonge-
schiktheid wordt de uitkering bepaald
door een mix van beroeps- en functio-
nele arbeidsongeschiktheid.
Bij de bepaling van dc functionele on-
geschiktheid (een begrip dat niet over-
eenstemt met arbeidsongeschiktheid)
wordt het beroep buiten beschouwing
gelaten. Er wordt uitsluitend uitgegaan
van vennindering van lichamelijke en
geestelijke vermogens als gevolg van
ziekte of ongeval. Men gaat dus uit van
licharnelijke en geestelijke restvermo-
gens. Dit gebeurt door toepassing van
een zogenaamde Gliedertax (Barème
van Mayet en Rey uitgave 1975).

Passende arbeid komt niet aan de orde
evenmin als her- of omscholing.
Wel is aan de verzekering een risico-
kapitaalverzekering gekoppeld die uit-
keert bij overlijden ten gevolge van
ongeval of blijvende invaliditeit.

\'Gangbare\' arbeid iets anders dan
\'passende\' arbeid. De wetgever gaat in
zijn \'polisvoorwaarden\' bij de WAO
aanmerkelijk verder dan verzekeraars.
De wet terugdringing beroep op de ar-
beidsongeschiktheidsregelingen
(TBA) herziet onder meer het arbeids-
ongeschiktheidscriterium. De oplei-
ding en de maatschappelijke positie
worden losgelaten en het accent komt
te liggen op de vraag welke arbeid ie-
mand wél kan verrichten. Onder arbeid
wordt verstaan: alle algemeen geac-
cepteerde arbeid waartoe iemand met
zijn/haar krachten en bekwaamheden
in staat is. Dit is gangbare arbeid.
Consequent doorgeredeneerd betekent
dit terug naar het begin van de dertiger
jaren: de ingenieur als trambestuurder.
Hoe zich dit in de praktijk zal ontwik-
kelen moet worden afgewacht.
Verzekeraars handhaven hun polis-
voorwaarden hetgeen wel betekent dat
in het kader van passende arbeid voor
academici ook gekeken wordt naar
werk op HBO-niveau maar niet \'la-
ger\'. In een laatste artikel zullen wij
pogen enkele praktijkgevallen cijfer-
matig te benaderen.

VERKEERD
GESCHOTEN

De foto\'s behorende bij het arti-
kel \'Kandidaatvoorzitter KNM
vD houdt niet van ontplofHn-
gen\' in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde van I septem-
ber jongstleden zijn, zoals abu-
sievelijk werd vermeld, niet ge-
schoten door fotobureau \'t
Sticht, maar door fotograaf H.
J. VVesterveld.

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Carrière, B.I.; 1988; 3851 PL Ermelo;
Horsterweg 66.

Grevelt, E.H.H.; 1992; 1815 DL Alkmaar:
Egmonderstraat 11.

Laeven, F.H.M.G.; Luik-1991; 6269 BL
Margraten; Eykerstraat 27.

Overleden:

Op 8 september 1993 Drs. W.Th. Straaten te
Geldennalsen.

Promotie R.I.. te Utrecht:

Op 23 september 1993 Mevr. Drs. J.W.B. van
derGiessen te Utrecht.

Jubilea:

T H. Hofstra te Bennekom, afwezig, 25 jaar, 1

oktober 1993

G.J. Schouten te \'s-Gravenhage, afwezig, 25
jaar, 1 oktober 1993

Dr. J.H. Westerhuis te Beusictiem, afwezig, 25
jaar, 1 oktober 1993

J. Egter van Wissekerke te Haarlem, aanwezig,
25 jaar, 1 oktober 1993

H.A.M. van de Vijver te Biervliet, afwezig, 60
jaar, 3 oktober 1993

C.H. Herweijer te Alkmaar, afwezig, 55 jaar, 7
oktober 1993

J. Jacobs te Antwerpen (België), afwezig, 35
jaar, 10 oktober 1993

Dr. J.B. Litjens te Heythuysen, afwezig, 35 jaar,
11 oktober 1993

J. Kruize te Aalten, afwezig, 40 jaar, 13 oktober
1993

J. Dersjant te Buren (Gld), afwezig, 40 jaar, 13
oktober 1993

G.H.A. Overgoor te Velp (Gld), afwezig, 40
jaar, 13 oktober 1993

ProfDr. J. Bouw te Wageningen, afwezig, 40
jaar, 13 oktober 1993

S. van Harten te Ottoland (ZH), afwezig, 40 jaar,
13 oktober 1993

W.J. van de Weg te Oosterwolde (Gld), aanwe-
zig, 40 jaar, 3 oktober 1993
J.J. den Hertog te Alphen a/d Rijn. afwezig, 45
jaar, 20 oktober 1993

M.Th. Voets te Sint-Oedenrode, afwezig, 25
jaar, 25 oktober 1993

T.J. de Vries te Luttenberg, afwezig, 25 jaar, 25
oktober 1993

J.J. Pekelder tc Oud-Sabbinge, afwezig, 25 jaar,
25 oktober 1993

S.D. Blanksma tc Heerhugowaard. aanwezig, 25
jaar, 25 oktober 1993

J.W. Lesschen tc Dalfsen, afwezig, 30 jaar, 28
oktober 1993

A.J.1. te Maarssen te Ciroenlo, afwezig, 30 jaar.
28 oktober 1993

A.E. Schuring te Oldeberkoop, afwezig, 30 jaar,

28 oktober 1993

ProfDr. (i. Bijlenga te La Tour (Frankrijk), aan-
wezig, 40 jaar, 30 oktober 1993
F.P.Ci. Schwering te Bergen (L), afwezig. 40
jaar. 30 oktober 1993

Dr. O.L. Beiboer te Ureterp. afwezig, 40 jaar, 30
oktober 1993

S. Bakker tc l.eersum. afwezig, 40 jaar, 30 okto-
ber 1993

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van

29 april 1993:

Mevr. J.H.A A. Snieets

(Geslaagd voor hel dierenartsenexamen van
.10 juni 1993:

Mevr. M.G. Schuttert

(ieslaagd voor het dierenartsenexamwn van

30 juli 1993:

J. Brand

Mevr. K.J.C. van Laar
R.D. Sumter
E.C. Virginia
W.L.M. Winkelmolen

(ieslaagd voor het dierenartsenexamen van
27 augustus 1993:

P A.J A. Aarts
Mevr. 1. dc Best
D. de Bruin
Mevr. B.A. Buijs
Mevr. J. Dingcmanse
L.S. Goehring

Mevr. H.J.C. (iroenewoud-Jelsma
Mevr. P.M.A.G. de Jong-Kromwijk

-ocr page 279-

R.M.F.J. Kemme
J.A. Lcmmen
F.T.M. Loomans
S.P. Smeets
R.H.C.Sol
E.T. Steerenberg
Mevr. J.M.L. de Vries
E.P.L. Warmerdam
P.J.W, van der Weij
Mevr. C.A.F. Wesselius
I.M. Ypma

MUTATIES:

198* Aarts. P.A.J..4.; 1993; 3581 HB Utrecht;

Ramstraat 15; tel. 030-515430; Hnd.d.
201 Baas. L.C.; 1941; 7751 CZ Dalcn;

Maandchof 6; tel. 05241-2249; r.d.
206* Best. Mevr. I. de; 1993; 3572 GN
Utrecht; Griftslraat 21 bis; tel. 030-
731091; wnd.d.
213* Brand. J.; 1993; 4357 BL Domburg;

W eslstraat 11; tel. 01188-1758; d.
216* Bruin, D. de; 1993; 3581 SR Utrecht;
Wolter Heukelslaan 28; tcL 030-514111;
wnd.d.

216*Buijs, Mevr. E.A.; 1993; 3512 JH
Utrecht; Wed 3 bis; tel. 030-322148;
wnd.d.

221 Dieben. Mevr. D.M.L.; 1989; 3582 HD
Utrecht; Marislaan 7; tel. 030-516848;
fax 030-544329; wnd.d.

222 Dijkerman. Mevr. N.A.; 1992; 7011 JA
Ciaanderen: Vreeltstraat 15 A; tel. 08350-
25604; p., medew. bij (ï.C.M. Jansen,
S.G. Raemakers en J.J..M. \\\'oermans.

222 Dijkman, D.B.; 1989; 7971 CS Havelte;
»orpsstraat 28; tel. 05214-2376 privé,
1275 prakt.; fa\\ 05214-2700; p., medew.
bij P.T. Smith en Mevr. A.M.A. Smith-
Otter.

223*Dlnuemanse, Mevr. J.; 1993; 3981 AP
Bunnik; ProvincialeweK 22; tel. 03405-
67.362; wnd.d.
233 Frieling. W.J.A.M.; 1991; 5344 CiE Oss;
Roellstraat 7; tel. 04120-34407 prakl.; fax
04120-45809; p., geass. met G.P.C.M.
Jenniskensen A.J.M. van Nistelrooij.
350 Gerritsen. Mevr. C.E.A.; 1989; Blaenau
KfestinioR, CJwynedd LI.41 3RH, Wales
(Engeland); Upper Flat, Penrhiw,
Tanygrlsiau; p.. medew. bij D.H. Cirove-
White.

236 Giessen, Mevr. Dr. J.W.B. van der; 1986;
U-1993; 3524 ZM Utrecht; Furkabaan
782; tel. 030-893083 privé, 534992 bur.;
wet. medew. R.U. (F.D.. vkgr.
Infectieziekten en Immunologie, afd. bac-
teriologie).

350*Goehring, I..S.; 1993; I)-9I245
Simmelsdorf (Duitsland); Unterwinds-
berK3; d.

238*Grevelt. E.H.H.; 1992; 1815 DL
.\'\\lkmaar; Egmonderstraat II; tel. 072-
150920 privé, 117505 prakl.; p.
238*C;roenewoud-Jclsma, Mevr. H.J.C.;
1993; 3853 W l. Ermelo; Kanariehof 30;
tel. 03417-56945 privé, 53325 prakt.; fax
03417-58051; p., medew. bij B.J.
Carriere en Mevr. M.E. Carriere-
Bothuf.

247 Heuff. C.A.; 1989; 7544 BK Enschede;

Piksenbrink 185; wnd.d.
252 Hoyer. M.J.; 1985; 1616 RB
Hoogkarspel; Kleine Immert 77; tel.
02286-4567 privé, 3375 prakt.; p., geass.
met J.C. Anema.
255* Jansen. Mevr. A.J.M.; 1986; 3053 XK
Rotterdam; Clematisstraat 56; tel. 010-
4223005 prakt.; fax 010-4131763; p., me-
dew. bij K. Crama. H.J.A.J. Heuthorst,
J.H.W.M. Miltenburg. N.G. Simoncelli,
Mevr. C.P.J. Smit, A.S. Spruit en Dj.P.
Teenstra.

641

256*Jelsma, Mevr. H.J.C.; 1993; zie:

Groenewoud-Jelsma, Mevr. H.J.C.
257* Jong-Kromwijk, Mevr. P.M.A.G.; 1993;
3511 RT Utrecht; Catharijnekade 1 .A;
tek 030-315206; wnd.d.
257 Jonkers, C.G.M.; 1991; 4223 SH
Hoornaar; Lage Giessen 22; tel. 01838-
2016 privé, 2939 prakt.; p., geass. met
Mcvr. N.J.J..M. Heutink-Mastenbroek
en P.VV.L. Verweij.
351 Kekem-Pauw, Mevr. T. van; 1963; D-
63486 Brucbköbel (Duitsland); Fritz
Erlerstrasse 22; tel. 09-49-6183-2972; d.
260*Kemme, R.M.F.J.; 1993; 9356 EK
Tolbert; \'t Kaarnhuus 4; tel. 05945-
17667 privé, 050-515352 prakt.; p., me-
dew. bij K. de \\ ries.

260 Kessel, S.A.A. van; 1992; 7244 NS
Barchem; Lenderiet 4 A; tel. 05734-1868
privé, 05457-71270 prakt.; p.. medew. bij
M.J.W. Bussink, L. de Haan. P. den
Hartog. G. Moolhuizen. J. Prins. J.C. van
der Sar en L E. van de Velde.

261 Kiers. J.; 1990; 8502 AN Joure; Boech 6;
tel. 05138-16437 privé, 12711 prakt.; p.,
geass. met S.Th.L.J. Hijlkema.

263 Kok, A.G.G.; 1975; 6717 LL Ede: Oude
Bcnnekomseweg 10; tel. 08380-31971
privé, 31431/10112 prakt.; p., geass. met

F.E. de (iroot. T.11. Holstra en J. van \'t
Riet; plv.i.

263 Kollen. J.H.; 1990; 7797 HG
Rhee/erveen; 4de W IJkweg 3; tel. 05230-
38630 privé, 05232-66066 prakt.; fax
05232-66434; p., geass. met A.G.W. Bax,
I.H. Harms. J.D.F.J. Hartgers. H.
Meulenaaren W.J. Pouwels.

264 Komijn. R.E.; 1965; 2211 ZC
Nuordwijkerhout; Dulnschooten 12,
Bungalow 329; tel. 02523-76675 privé,
070-3793532 bur.; h. afd. Vet.
Epidemiologie bij dc V.D.

266 Kremer. W.J.H.D.; 1974; 6374 C\\
Landgraaf; Grensstraat 128; tel. 045-
320377 privé. 721666 prakt.; p., geass. met

G.F.Th. Cremers. F.Cj.H.A. van Os.

H.H.M. Steinbusch en J.M.G.
Stokkermans.

267* Kromwijk, Mevr. P.NLA.G.; 1993; zie;

Jong-Kromwijk, Mevr. P.M.A.G. de
269* Laar, Mevr. K.J.C. van; 1993; 1059 \\ Z
Amsterdam; Rietwijkerstraat 2 hs; tel.
020-6152278; wnd.d.
271 Leeuw. B. de; 1977; 1447 GC
Purmerend; L. Broekemastraat 34; tel.
02990-62163 privé, 020-6191613 prakt.;
fax 020-6106981; p., gezelschapsd., ge-
ass. met H. I.empke; dir. Spoedkliniek
voor Dieren Amsterdam B.\\\'.
271*Lemmen, J.A.; 1993; 3524 KB Utrecht;

Kent 46; lel. 030-883011 ; wnd.d.
274* Loomans, F.T.M.; 1993; 5715 BB
Lierop; Hoolstraat 6; tel. 04926-1407; d.
283* Mulder. Jr. D ; 1946; 6971 EX Brummen;

Meidoornlaan 20; tel. 05756-5262; p.
285 Neuteboom. J.G.; 1990; 6093 GZ
Heylhuysen; Triangel 6; tel. 04749-6262
prakt.; \'fax 04749-1889; p., geass. met
J.P.J.M. van den Broek. A.C.G.M. de
Groot. M.G. de Jong. J.H. Kraak en J.G.A.
Slaats.

286* Noorduyn, Mevr. R.E.; 1985; 3451 ZG
Vleuten; J.F. Kennedylaan 20; tel. 03407-

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR D I I: R G E N E F S K U N D E

71217; wnd.d.
287 Noteboom, W S.; 1988; 5512 B\\\' \\ cssem;
Hooge Akker 14; tel. 04979-2054 privé.
04977-825.34 prakt.; p., medew. bij
J.M.H.G. Dorscheidt, F.J. Lamberts en
A.S.T. Peels.
290 Ouwerkerk-Westerbaan. Mevr. T.; 1972;
7433 RK Schalkhaar; Zwijnenberger-
wegl; tel. 05703-2349; d.
293 Pijls, J.L.A.; 1987; 6371 GR Landgraaf;
Frans Erenslaan 1; tel. 045-318983 privé,
315292 prakt.; p., geass. met E. Burgers.
297 Ravenhorst. Mevr. M.M.; 1988; 3962 AB
Wijkbij Duurstede; Karolingersweg65;
lel. 03435-78267 privé, 030-531040 bur.;
wet. medew. R.U. (F.D., vkgr.
Bedrijfsdierg. en Voortpl ).
300 Romijn, Mevr. A.D.; 1991; 3584 AZ
Utrecht; Erasmuslaan 1 A; tel. 030-518950
privé. 08380-13420 prakl.; p., medew. bij
F..\\. Kuiper.
355 Schröder, Mevr. A.C.J.; 1988; naar
Nederland.

307 Schröder. Mevr. A.C.J.; 1988; 3524 BG
Utrecht; Fivelingo 9; tel. 030-886286;
wnd.d.

308* Schuttert, Mevr. M.G.; 1993; 3571 PM
Utrecht; Kernkampplantsoen 67; tel.
030-732298; d.
356* Smeets, Mevr. J.H.A.A.; 1993; p/a 6994
AW De Steeg; Van Aldenhurglaan 2; tel.
08309-54434; d. (werkzaam in
Engeland).

31l*Smccts, S.P.; 1993; 3523 HG Utrecht;

Slotlaan ll4;lel. 030-896251; d.
312* Sol, R.H.C.; 1993; 3514 VM Utrecht; J.

de Bekastraal 4; tel. 030-719970; wnd.d.
314* Steerenberg, E.T.; 1993; 3572 BT
Utrecht; V\'eeartsenijslraat 39; tel. 030-
717035; wnd.d.
3l6*Sumler, R.D.; 1993; 3582 AN Utrecht;

Munlsleeg 3; tel. 030-51.3468; d.
317 Swart, Mevr. F.E.M. de; 1990; 8141 NE
Heino; Bornweg 3; lel. 05729-2014;
wnd.d.

320 Timmermans, M.H.H.; 1985; 5502 AT
N\'eldhnven; Hoogstraat 51; tel. 040-
543564 privé, 540958 prakt.; p.. medew.
bij K.E. Hovius.
323 Valk. J.C.; 1983; 5492 TJ Sint-
Oedenrode; \\ illenbraken 4; tel. 04138-
78340 privé, 78341 prakt.; p.. geass. met
J.T.J. ten Hove, W.H.M. van lersel. P.J.G.
Kühne. G.J. Toxopeus en P.D. Verhulst.
323* Valk-Blokland. Mevr. M.; 1983; 5492 TJ
Sint-Oedenrode; Mllenbraken 4; tel.
04138-78340; d.
329* Virginia, E.C.; 1993; 3571 AP Utrecht;

Frits Coerslaan 44; tel. 030-715533; d.
331 Vriens, R.F.L.M.; 1991; 6031 WJ
Nederweert; Ribesstraal 2; tel. 04951-
34096 privé, 32957 prakt.; p., medew. bij
L.C. Scholma, M. Sinke en L.M.P.
Voncken.

332* Vries, Mevr. J.M.L. de; 1993; 3583 VS
Utrecht; Frederik Hendrikstraat 144;
tel 030-518572; wnd.d.
334* Warmerdam, E.P.L.; 1993; 2211 TH
Noordwijkerhoul; Robijnslaan 4; tel.
02523-72977; d.
335*VVeij, P.J.W. van der; 1993; 3513 CT
Utrecht; Kruisweg 14; tel. 030-328291;
wnd.d.

337* W esselius, Mevr. C.A.F.; 1993; 9618 PD
W oudbloem; Slochter Ae 21; tel. 05981-
6275; wnd.d.

338 Westreenen. Mevr. S.C. van; 1990; 5211
LP \'s-Hertogenbosch; St. Jacobslraal 1

-ocr page 280-

C; tel. 073-148791 privé, 08865-1544
prakt.; p., medew. bij L.F.J. Arts.

339 Wieten, Mevr. W.; 1992; 8017 BV Zwolle;
Sehellerdijk 10; tel. 038-658433; wnd.d.

340 Wijnen, P.J.M.; 1989; 7261 HK Ruurio;
Dcnneappel 3; tel. 05735-2983 privé,
1168 prakt ; p.

34l»Winkelniolcn, VV.L.M.; 1993; 3981 ZP
Bunnik; V letvvelde 164; tel. 03405-
70702; wnd.d.

343 Ypenburg, N.; 1971; 5625 NC Eindhoven;
Luxemburglaan 117; tel. 040-417034
privé, 412095 prakt.; fax 040-419345; p.,
gezelschapsd.

343*Vpma, I.M.; 1993; 3581 JL Utrecht;
Oudwijkervcldstraat 2 bis; tel. 030-
514923; d.

344 Zegers-Wennekes. Mevr. P.J.M.J.; 1991;
5802 LL Venray; Pavanestraat 18; tel.
04780-87787 privé. 080-449449 prakt.;
fax 080-441010; p., medew. bij G.J.H.
van Amerongen.

344* Zijlmans, M.Th.; 1953; 5141 BL
Waalwijk; \\ an de llammenstraat 3; lel.
04160-51400; d.

Post Academisch Ondenwijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogeltjk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op dc gezelschaps-
dierenpraktijk ƒ4500.—

- 6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praklischc anesthesie

gezelschapsdieren ƒ 990,-

- 2 aaneengesloten dagen op afspraak
(93/89)

Introductie praktische toepassing van
echografie bij gezelschapsdieren ƒ 445,—

- 20 november 1993 (93/119)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Interpretatie röntgenologisch onderzoek
bij gezelschapsdieren ƒ235,—

- Skelet: 12 oktober 1993 (93/70)

- Thorax: 25 november 1993 (93/71)

- Abdomen: 2 december 1993 (93/72)

- Skelet: 9 december 1993 (93/73)
De cursussen 93/70, 93/71 en 93/72 zijn volge-
boekt. Opgave voor de wachtlijst is mogelijk.
Enkele veterinaire en zoölechnisehe aspecten
van pluimveeziekten ƒ 525,—

- 6 oktober 1993 (93/104)
.Apotheek voor assistenten in dc dieren-
arlsenpraklijk ƒ800,-

- 7 en 8 oktober 1993 (93/76)
Patiënlendemonslralie

gezelschapsdieren ƒ130,—

- 13 oktober 1993 (93/90)

isméi

Fertiliteit varken ƒ 990,-

- 13 cn 14 oktober 1993 (93/101)
Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Vanuil uw werkplek omgaan mei de

veterinaire literatuur ƒ975,—

- 15 oktober 1993 (93/118)
Veterinaire apotheek I gemengde
praktijk ƒ1.300,-

- 20,21 en 22 oktober 1993 (93/77)

- 6, 7 en 8 december 1993 (93/78)
Cursus 93/77 is volgeboekt.

Diarree bij hel paard ƒ235,—

- 21 oktober 1993 (93/98)
Zeisterdagen 1993 ƒ 1000,-

- I t/m 5 november 1993, Week II (93/83)

- 8 l/m 12 november 1993, Week lil (93/84)

- 15 t/m 19 november 1993, Week IV (93/85)
Case studies interne geneeskunde
gezelschapsdieren ƒ825,-

- 28 oktober 1993 (93/102)
Hartafwijkingen bij de hond en kat ƒ 375,—

- 29 oktober 1993 (93/66)
.Assistentie voorbereiding en nazorg
operatie patiënt ƒ 355,-

- 30 oktober 1993 (93/94)

- 18 december 1993 (93/95)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Klinische les gezelschapsdieren ƒ 130,—
(Aandoeningen van de neus. Kaak fracturen bij
gezelschapsdieren)

- 4 november 1993 (93/91)
Symposium 25 jaar heelkunde

inde Uithof ƒ50,-

- 4 november 1993 (93/115)
Bloedonderzoek gezelschapsdieren ƒ 375,-

- 10 november 1993 (93/92)
Röntgenologisch conlraslonderzoek
gezelschapsdieren ƒ 370,-

- 12 november 1993 (93/97)
.Assistentie bij gebitsreiniging
gezelschapsdieren ƒ 400,-

- 17 november 1993 (93/110)
Aandoeningen wervelkolom hond ƒ400,—

- 18 november 1993 (93/121)
Applicatiecursus rundveevoeding 1 ƒ 960,-

- 24 t/m 26 november 1993 (93/122)
Basale tandheelkunde paard ƒ 1.2(H),-

- 25 november 1993 (93/111)
Behandeling van kruisbandletsels ƒ 685,—

- 3 december 1993 (93/116)

- 17 december 1993 (93/117)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Workshop probleemgerichte

neurologie ƒ 500,-

- 15 december 1993 (93/109)
Veterinaire apotheek II

gemengde praktijk ƒ 2600,—

- 20, 21 en 22 december 1993,

13 en 14 januari 1993 (93/79)
Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Kunstmatige inseminatie paard ƒ 2900,—

- 5 en 6 januari 1994 (93/93)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1993. Inlichtingen: Bureau PAO-
Diergeneeskunde, Postbus 85205, 3508 AE
UTRECHT. Telefoon: 030 - 517374, Fax: 030 -
516490 Bankrekeningnummer 55.56.71.100;
giro van de ABN 1412.

CURSUS VETERINAIRE
APOTHEEK VOOR
DIERENARTSENBEZOEKERS

Op 17 en 18 juni 1993 is in het kader van het
Project Versterking Farmaceutische Scholing
van de Dierenarts de PAO-D cursus \'Veterinaire
Apotheek voor Dierenartsenbezoekers\', die in
.samenwerking met de FIDIN is ontwikkeld, ge-
houden. 44 Cursisten, allen werkzaam bij
FIDIN-leden, werden in een intensief tweedaags
programma op de hoogte gebracht van de hui-
dige stand van zaken ten aanzien van de veteri-
naire apotheek. Daarnaast werden de cursisten
geïnformeerd over de aard en inhoud van de na-
scholingsactiviteit over de apotheek voor die-
renartsen. Op deze wijze is getracht dc dierenart-
senbezoekers en hun clinten tot goede
wederzijdse gesprekspartners te maken, die ie-
der vanuit hun eigen werkterrein kunnen bijdra-
gen aan een optimale diergeneesmiddelen-toe-
passing. Uitgedrukt op een schaal van 1 =
onvoldoende tot 4 = zeer goed werden de deel-
nemers, per gepresenteerd onderwerp, gevraagd
naar een beoordeling van
-het niveau van de inhoud ( gemiddeld 2.92 )
-dc presentatie ( gemiddeld opnieuw 2.92 ) en
-de bruikbaarheid in de praktijk ( gemiddeld
2.88 ) Deze hoge score was voor de organisato-
ren en de inleiders reden tot grote tevredenheid.
De twee dagen vonden plaats in een prettige on-
derlinge sfeer met grote interesse voor de gebo-
den stof Veel deelnemers spraken zich uit voor
een vervolg en voor een vergelijkbare activiteit,
gericht op de \'decision-makers\' in de verschil-
lende bedrijven. Tussen FIDIN, PAO-
Diergeneeskun-de en de Projectgroep vindt over
deze suggesties nader overleg plaats. Ook wor-
den gesprekken gevoerd over een herhaling ten
behoeve van degenen die aan deze eerste cursus
niet konden deelnemen. Voor meer informatie
kan men contact opnemen met het Bureau Post
Academisch Onderwijs-Diergenecskunde, ant-
woordnummer 8440, 3500 VW Utrecht, tel.
030-517374, fax 030-516490.

Doorlopende agenda

1—2 Jaarcongres KNMvD

6 PAO-D cursus: 93/104 Enkele Veterinaire
Zoötechnische aspecten van

Pluitnveeziekten.

6 Meeting European Society of Veterinary
and Comparative Nutrition (ESVCN) at
the WASVA-congress in Berlin. For infor-
mation: dr. Jacques Debraekeleer,
Secretary, phone (32)-(0)I6-823875, fax
823877.

6— 9 Second International Congress of
Orthopaedics in Ungulates in Vienna, cli-
nic of Orthopaedics in Ungulates,
Veterinary University Vienna. Linke
Bahngasse II, AI030 Vienna, tel. 0222-
71155-371 DW (fax: 549 DW)
(meer in-
formatie hij redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde).

6— 9 Weltcongress WSAVA u. 39.
Jahresgang der DVG-FG Kleintierkrank-
heiten. Congress-office: CPO Hanser
GmbH. Schaumburgalle 12, D-IOOO Beriin
19. Tel. (0)30-3053131 (fax: 3057391).

-ocr page 281-

6 10 Joined conference of the International
Society of Veterinary Ophtalmology
(ISVO) and American College of
Veterinary Ophtalimologists (ACVO),
Windham resort, Scottsdale, Arizona,
USA. Information: Judi Schramm, Cortez
Travel, Phone 09-1-800 854 1029 of dr.
F.C. Stades. Phone 030-539411/531695

7— 8 PAO-D cursus: 93/76 Apotheek voor
Assistenten in de Dierenartsenpraktijk

12 PAO-D cursus: 93/70 Interpretatie Röntge-
nologisch Onderzoek Skelet Gezelschaps-
dieren

13 PAO-D cursus: 93/90 Paticntendemon-
stratie Gezelschapsdieren

13 -14 PAO-D cursus: 93/101 Fertiliteit

Varken

14 Najaarsbijeenkomst Groep Geneeskunde
van het Varken, De Uithof, Utrecht

14 Najaarsdag Groep Homoeopathisch-wer-
kende Dierenartsen in het Postiljon
\'Utrecht-Bunnik\', Kosterijland 8 te
Bunnik, telefoon 03405-61916. Aanvang
13.30 uur. (zie ook pagina 571)

15 PAO-D cursus: 93/118 Vanuit uw werk-
plek omgaan met dc veterinaire literatuur

18 Themadag \'Voeding en Fertiliteit\', georga-
niseerd door de NRLO-taakgroep Voort-
plantingsonderzoek: VNZ-gebouw te Zeist
van 9.15 tot 16.30 uur. Voor meer informa-
tie dr. ir. B Kemp, telefoon 08370-82539 of
dr. Th.A.M. Kruip, telefoon 03200-73358.

20 22 PAO-D cursus: 93/77 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

21 PAO-D cursus: 93/98 Diarree bij het Paard

24—29 I Ith. Internat. Symposium of WAVFH.

Bangkok (pag. 1148).

25 AUV-regiovergadering Oo.st, Postiljon,
Deventer, aanvang 20.00 uur.

28 AUV-regiovergadering West, Afrit De
Meem, aanvang 20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 93/102 Case Studies
Interne Geneeskunde Gezelschapsdieren.

29 PAO-D cursus: 93 66 Hartafwijkingen bij
de I lond en Kat

30 PAO-D cursus: 93/94 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

30—31 Congres van AVEPA. de Spaanse
kleine-huisdierenvereniging. Informatie:
Intercongres SA. Valencia, 333-3-la,
08009 Barcelona
(Meer informatie: redac-
tie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

November

I AUV-regiovergadering Zuid, Novotel,
Eindhoven, aanvang 20.00 uur.

1 5 PAO-D cursus: 93/83 Zeisterdagen
Week II

4 AUV-regiovergadering Noord, Postiljon,
Heerenveen, aanvang 20.00 uur.

4 PAO-D cursus: 93/91 Klinische les gezel-
schapsdieren

4 Vakgroep Heelkunde der Grote Huisdieren
i.s.m. PAO-D cursus: 93/115. Symposium
25 jaar Heelkunde in De Uithof

8 12 PAO-D cursus: 93/84 Zeisterdagen
Week III

10 PAO-D cursus: 93/92 Bloedonderzoek
Gezelschapsdieren

12 PAO-D cursus: 93/97 Röntgenologisc
Contrastonderzoek Gezelschapsdieren

13 Landelijke dag vrouwelijke dierenartsen.

15 19 Curatao Tropical, International Trade

Center, Willemstad, Curai;ao. Inschrijving
en algemene informatie: Trait d\'Union,
antwoordnummer 11560, 1(H)0 RA
Amsterdam,
(meer informalie: redactie

Tijdschrift voor Diergeneeskunde)

15—19 PAO-D cursus: 93/85 Zeisterdagen
Week IV

17 PAO-D cursus: 93 110 Assistentie bij ge-
bitsreiniging Gezelschapsdieren

18 PAO-D cursus: 93/121 Aandoeningen
wervelkolom Hond

20 PAO-D cursus: 93/119 Introductie
Practische Toepassingen van Echografie
bij Gezelschapsdieren.

23 Klinische avond Dierenkliniek
Emmeloord in hotel \'t Voorhuys. De Deel
te Emmeloord.

24 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

24—26 PAO-D cursus: 93/122 Applicatiecur-
sus Rundveevoeding 1

25 PAO-D cursus: 93/111 Basale Tandheel-
kunde Paard

25 PAO-D cursus: 93/71 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Thorax Ge-
zelschapsdieren

26 Bijeenkomst Groep Veterinaire Homoeo-
pathic van de KNMvD

27 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren, De Reehorst tc Ede

30 Algemene ledenvergadering Groep DIB,
aanvang 16.00 uur in het Oude Tolhuys in
Utrecht.

December

2 PAO-D cursus: 93/72 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Ciezelschapsdieren

3 PAO-D cursus: 93\'I16 Behandeling van
kruisbandletsels

5— 10 Advanced AO-veterinary course for
small animal surgeons in English and
French. For information contact: AO-Vet
Centre, Mrs. Monika Gutscher,
Winterhurerstr. 260, 8057 Zürich,
Switzerland, tel. 01/31.30383, fax
01/3130384.

6—8 PAO-D cursus: 93/78 Veterinaire
Apotheek I (iemengde Praktijk

7 II 3e Congres van de World Equine
Veterinary Association te Geneve.

9 PAO-D cursus: 93/73 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Skelet
Gezelschapsdieren

9 Bijeenkomst (iroep Pluimveewetenschap-
pen

10 Opening nieuwbouw Veterinair Specia-
listisch Centrum "De Wagenrenk".

11 Open dag Veterinair Specialistisch
Centrum "De Wagenrenk".

14 Vergadering afdeling Utrecht van dc
KNMvD

14 Vergadering afdeling Zuid-Holland
KNMvD

14 Vergadering afdeling Groningen-Drenthe
te Zeegse

14 Ledenvergadering afdeling (ielderland
KNMvD in restaurant De Waag,
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

14 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren. Biltsche
Hoek. aanvang 20.00 uur

15 PAO-D cursus: 93\'109 Work.shop pro-
bleemgerichte neurologie

15 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café De
Marken, Dorpsstraat 62. Marken-Binnen).

15 Symposium Diergeneesmiddelenregistra-
tie: nu en in de toekomst in De Reehorst te
Ede. Voor informatie kan men contact op-
nemen met R. A. Norg, telefoon 03417-
51703 en/of met I. Sandberg, telefoon:
08370-75489.

16 Vergadering afdeling Friesland.

17 PAO-D cursus: 93/117 Behandeling van
kruisbandletsels

18 PAO-D cursus: 93/95 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

20—22 en 13—14 januari \'94 PAO-D cursus:
93/79 Veterinaire Apotheek II Gemengde
Praktijk

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen, Hellendoom, 20.00 uur

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen, Hellendoom, 20.00 uur

1994

Januari

5- 6 PAO-D cursus: 93/93 Kunstmatige
Inseminatie bij Paarden

18 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

Februari

16 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund

Maart

2— 5 9th DVG Congress on Avian Diseases,
Auditorium of the Medizinische Tierklinik
of the Veterinary Faculty, Ludwig-
Maximilians-Universitaet, Muenchen,
Koninginstrasse 16, D-80539. Informa-
tion: phone (89)-31561970.

17 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

Mel

17 Ledenvergadering afdeling Zeeland.

Juni

1— 3 Second Intemational Symposium on
Hormone and Veterinary Drug Residue
Analysis, Bruges, Belgium. Information:
Prof. C. van Peteghem, Symposium
Chairman, Faculty of Pharmaceutical
Sciences, University of Ghent,
Harelbekestraat 72, B-9000 Ghent,
Belgium. Phone (32)9/2218951 (ext.235).
Fax (32)9/2205243.

September

16 Ledenvergadering afdeling Zeeland.

koninklijke nederlandse maatschappij voor diergeneeskunde

643

-ocr page 282-

Gevraagd een:

DIERENARTS
M/V

voor een (voorlopige)
part-time dienstver-
band in een ge-
mengde praktijk in het
midden van het land.
De praktijkwerkzaam-
heden richten zich
vooral op de

varkens-
houderij en de
gezelschaps
dieren.

Er wordt van u een
gezonde prestatiege-
richtheid verwacht.
Agrarische afkomst en
ervaring strekken tot
aanbeveling.

Uw sollicitatie kunt
u richten aan

Adviesbureau Scheffel
B.V., postbus 272,
8160 AG EPE.

KOPIJ OP
DISKETTE

Dc redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
.\\an het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

®

Gebrek aan Calcium?

Geef dan de voorkeur aan CALOL!

CALOL bevat als werkzame stof het oplosbare
zout Calcium-chloride. Dit geeft reeds in de
pens een grote hoeveelheid vrij beschikbare
Ca-ionen, waardoor er een snelle opname in
het bloed plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor
magnesium.

CALOL heeft tevens invloed op de zuurgraad,
waardoor calcium beter gemobiliseerd wordt
vanuit het bot en er meer vrij, aktief calcium in
het bloed komt.

Doordat het Calciumchloride van CALOL is in-
gekapseld in Soyaboonolie heeft het geen
prikkelende invloed op de maagwand. Alleen
de niet irriterende microdruppels komen na-
melijk in kontakt met het maagslijmvlies.

Toepassing en dosering

CALOL is een voedingssupplement dat bij cal-
cium- en/of magnesiumtekort kan worden toe-
gediend.

1ste flacon - zodra de koe weer overeind staat,

meestal na een Ca/Mg infuus
2de flacon - 12 uur later

Ter preventie:

1 ste flacon - 24 uur vóór het afkalven
2de flacon - direkt na het afkalven
3de flacon - 12 uur na het afkalven
4de flacon - 24 uur na het afkalven

w

Vetin Nederland BV

Postbus 86, 5280 AB Boxtel, Telefoon 04116-73797, Fax 04116-76160

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend gulden inkomen is al gauw
zestig procent bestemd voor de kas van de fiscus.
U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is ge-
schapen.

Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waar-
door u direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.
U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u
meer wilt weten.

y

Tel.030- 51 15 20

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

Calol

CALOL is dun vloeibaar, dus gemakkelijk in te
geven. De koe vindt het zelfs lekker

CALOL als voedingssupplement vermindert de
kans op recidief van melkziekte aanzienlijk.
Tevens kan het preventief gebruikt worden.

Samenstelling

per flacon è 450 gram:
Calciumchloride 2H2O
Magnesiumchloride
Soyaboonolie
Gedemineraliseerd water

180,0 g
3,6 g
126,0g
140,4g

-ocr page 283-

Complete financiële
dienstverlening waar de dierenarts
beter van wordt.

Uw medisch vrije beroep is met weinig andere
beroepen te vergelijken. Niet alleen voor wat betreft de
inhoud van uw professie, maar vcH)ral ook de financiële
structuur en de specifieke risico\'s.

CenE Bank is van oudsher specialist op het
gebied van financiële dienstverlening aan dieren-
art,sen.

Wij denken dan ook dat u niet gebaat bent
hij versnipperde deeloplossingen die kunnen leiden
tot hiaten in uw financiële huishouding. U kunt van ons
een geïntegreerde aanpak van al uw financiële problema-
tieken verwachten.

Zo stellen wij met u perscKinlijke lange termijn-
planningen op. Wij zorgen v(K)r invulling op maat en
begeleiding over de jaren. Het gaat er tenslotte om, zowel
nu als straks zonder financiële zorgen te leven. Tijdige
hijstelliiigen kunnen pijnlijke ingrepen v
(X)rkomen.

Het ligt voor de hand, dat liquiditeitsbeheer en
vermogensvorming vast deel uitmaken van het plan.

Evenzeer maakt bet afdekken van mogelijke risico\'s on-
derdeel uit van dit samenhangende en financiële plan.
Daartoe beschikt CenE via baar dochter CenE Verzeke-
ringen over afdoende kennis.

Bovendien kunt u uw pensioenproblematiek
met een gerust hart aan de deskundigheid van ons
Pensioenadviesbureau overlaten. Zij beschikt over
een aantal gespecialiseerde advi.seurs die voor u
een adequate voorziening kunnen realiseren. Een
voorziening die nu betaalbaar is en die straks voldoende
zekerheid en inkomen garandeert.

Belt u vcxir meer informatie of voor een af-
spraak de heer A.R. van der Wurff, telefcxm 030-560 357.
On.s adres: CenE Bank, Herculesplein 5, 3584 AA
Utrecht.

CSsSTÜtfï^a W ^

ENE/

Crediet en Effecten Bank

S uw FINANCIËLE ADVISEUR AANGESLOTEN

BIJ INTERMEDIAC?

NOORD-HOLLAND

UTRECHT

GELDERLAND

Bureau Dix & Co
Utrecht, tel. 030-511520

Bureau J. van Ede B.V.
Amerongen, tel. 03434-52339

Fortuin Fin. Adviseurs
Utrecht, tel. 030-515199

M. Sikking Assurantiën
Maarssen, tel. 03465-67641

Huisman Assurantiën B.V.
Zeist, tel. 03404-18224

Kuykhoven Adviesgroep
Veenendaal, tel. 08385-22422

Adviesbureau Weljers
Nieuwegein, tel. 03402-63374

NOORD-BRABANT

Büro Merks

Den Bosch, tel. 073-128981

Adviesbureau J. W. Sctieflel Jr.
Epe, tel. 05780-20000

Post Financieel Consulenten
Epe, tel. 05780-14010

Adviesbureau Zeegers
Wageningen, tel. 08370-19136

LIMBURG

Beusmans Fin. Adviesbureau
Maastricht, tel. 043-218945

Mr. R. P. de Laat
Venio, tel. 077-545555

Verz. Adv. buro G. C. J. Peeters B.V.
VenIo, tel. 077-827799

OVERIJSSEL

Ass. & Pensioen Adv. Visscbedijk BV
Oldenzaal, tel. 05410-14111

Van Hillegondsberg C.S.
Hulzen, tel. 02940-80745

ZUID-HOLLAND

Advlesburo Van Dongen
Rotterdam, tel. 010-4526222

INTER
/MEDMC

FINANCIËLE ADVISEURS VOOR
MEDISCHE/ACADEMISCHE BEROEPEN

-ocr page 284-

Gevraagd in tweemanspraktijk:

DIERENARTS M/V

In gemengde praktijk in Zuid-West Nederland.

Naast de gemengde praktijk dient met name het praktijkgedeelte ten aanzien van de paardengynae-
cologie te worden uitgebouwd. Naast salariëring volgens normen van de KNMvD bestaat bij geble-
ken geschiktheid de mogelijkheid tot associatie. De maatschap streeft naar een 4-daagse werkweek.

Uw reactie gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SE Utrecht, onder nummer 38/93.

Gevraagd voor spoedige indiensttreding

DIERENARTS M/V

voor een gemengde praktijk in het Noorden van het land. Ervaring en het beschikbaar hebben van
achterwacht strekken tot aanbeveling. Na gebleken geschiktheid behoort associatie tot de mogelijk-
heden. Uw schriftelijke reactie met curriculum vitae gaarne binnen 14 dagen na het verschijnen van
dit blad richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder nummer 39/93.

Met spoed gevraagd in een gemengde praktijk in het midden van het land

EEN DIERENARTS (m/v)

met bij voorkeur al enige praktische ervaring. Na gebleken geschiktheid is associatie mogelijk.
Schriftelijke sollicitaties kunt u binnen veertien dagen richten aan de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 37/93.

Uit diverse internationale praktijkproeven blijkt duidelijk dat de All-Mineral bolus
(Reg. NI. 8237) zorgt voor:

- minder uierontsteking; - minder melkziektegevallen-

- lager celgetal; en

- kortere tussenkalftijd (liefst 21 dagen); - minder aantal guste koeien

Kortom, de All-Mineral! bolus zorgt voor een zichtbaar vitale koe.
De
All-Mineral bolus bevat per 107 gr.

- Koper 16.509 mg. - Jodium 252 mg.

- Kobalt 240 mg. - Zwavel 6.690 mg.
-Selenium 245 mg. -Vitamine A 557.000 i.u.
-Mangaan 8.880 mg. -VitamineD3 111.500i.u.
-Zink 13.547 mg. -VitamineE 1.115mg.

De All-Minerall bolus is individueel toepasbaar, simpel, goedkoop met een werking van maar
liefst 8 maanden. Dit unieke produkt is ontwikkeld door de \'Glasgow University Veterinary School\'
en wordt veelvuldig toegepast bij diverse soorten rundvee in binnen- en buitenland.
Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot:

Hofman Lieve\'s Diergeneesmiddelen (Excl. importeur Nederland), tel. 05478-3238, fax 05478-3411.

-ocr page 285-

Footvax
geeft rotkreupel
geen kans.

Footvax bestrijdt rotkreupel effectiever
dan ooit. Tot voor kort kon men deze pijn-
lijke infectie alleen trachten te voor-
komen door de kudde te immuniseren
met vaccins die 1 of 2 stammen van de
rotkreupel-bacterie bevatten. Footvax
bevat maar liefst 10 bekende stammen
van deze bacterie, waardoor de kans op
rotkreupel wel erg klein wordt. Het be-
wijs werd geleverd in Australië en Nieuw
Zeeland, waar meer dan 7 miljoen behan-
delingen werden verricht: Footvax wérkt
en houdt rotkreupel onder controle.
Footvax. uitsluitend via uw dierenarts.

Footvax;
het lO-stammen vaccin.

(ffj^ Pitman-Mooie

Pitman-Moore Nederland B.V. Emrikweg 11 2031 BT Haarlem Tel. 023-319536

-ocr page 286-

LEVEN
IN HARMONIE

Pijn en ontstekingen aan het bewegingsapparaat kunnen het levensgeluk
van kleine huisdiereo danig verstoren.

Met Ketofen heeft u nu de beschikking over een geregistreerd krachtig NSAID dat een goede tolerantie
koppelt aan een uitgesproken analgetische, anti-lnflammatoire en antipyretische werking.

De 1 X daagse dosering, de 3 beschikbare breuktablêtten (5 mg, 10 mg en 20 mg)* en de injectie (1 %)**
garanderen een optimale en gebruiksvriendelijke therapie voor elke hond of kat.

®

KETOFEN

voor 24 uur pynvrije soepele beweging

RHÔNE MÈRIEUX

Voor volledige produktlnformatle zie de bijsluitertekst

-ocr page 287-

15 OKTOBER 1993
DEEL 118, AFLEVERING 20
ISSN GÜ4Ü - 7453

r Tijdschrift

RIBLlOTHEEk;
PlJKSUNIVERSITtlT
UTkhCHT

voor

Diergeneeskunde

Ü

Si

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 288-

Doeltreffend,
Snelwerkend,
Betrouwbaar

Infecties met bacteriën
en Mycoplasmata zijn een
bekend probleem in de
pluimveehoudetij.

Bij de behandeling er-
van is uw expertise onmis-
baar. Snel en doelgericht
ingrijpen is noodzakelijk.
Baytril is daarbij uw ideale
partner. Baytril kan ge-
makkelijk door het drink-
water worden toegediend.
Voor het snelle resultaat
zijn niet alleen de kuikens
u dankbaar!

Baytril voor een be-
trouwbare therapie.

De perfecte
therapie.

Ook bij pluimvee.

Bayer

Baytril.

ANTI-INFECTIVUM

BAYTRIL 10% ORAAL VOOR PLUIMVEE Samenstelling: 100 mg cnrofloxacin per ml. Eigenschappen: Bactericide werking tegen de meeste Gram-negaiieve en Gram-positieve bacteriën en Mycoplasma\'s bij pluimvee,
varkens en kleine huisdieren. Werkt op de bacterièle celkern; het remt gyrase, een enzym dal nodig is voor de duplicatie van DNA.
Indicaties: Infecties met voor enrofloxacin gevoelige micro-organismen bij pluimvee, Bijvoorbe«
lies veroorzaakt door: M.gallisepticum. M.synoviae. M.meieagridis, M.iowae. E.coli (septicaemie). Haemophilus paragallinarum (Coryza), Salmt>nellosc. PasteurcUose. Staphylococcen infecties, Streptococcen infecties, bacterid
infecties en secundaire bacterièle infecties. Wachttijdadvie«: Kip: 7 dagen. Kalkoen: 10 dagen. Bieren: 7 dagen. Toedieningswijze/dosering: Oraal; d(K>r het drinkwater. De dekring is 10 mg enrufloxacin per kg HdiaamsgCN^ht
gedurende 3 dagen. Bij Salmonellose dient men S dagen te behandelen. Als vuistregel voor de dugdosering geldi een volume van 50 ml Baytril 10% per 100 liter drinkwater (50 ppm). Houdbaarheid: 2 jaar.
Vcrpaitking: I li
1000 ml Registratienummer: NL 2929

-ocr page 289-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 20. 15 OKTOBER 1993

OVERIGE ARTIKELEN

Embryo-onderzoek: ethiek van de techniek en techniek van de ethiek; F. J. Grommers 645

VOOR DE PRAKTIJK

Tweelingen bij runderen. Wel ofgeen kwee? Actuele infomiatie;

//. van Hueringen i-ii R. HruJil 648

Eeliene ftbrio-epitheliale hyperplasie bij drie gecastreerde katers na behandeling met
progestiva;
M. Bethlehem en R. J. T. van iler Uier 650

WETENSCHAP

ACTUA

BIJ DE VOORPLAAT

Tijdens het afscheid van prof. dr. S. G. van
den Bergh werd een schilderij onthuld van de
decaan, dat vervaardigd is door Arie
Schippers (zie pag. 654)

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Cieen enkel compromis wat de kwaliteit aangaat; (♦\'. Sybesma
Blaasorkest zoekt landelijke blazers
Voorspelling leverbot

Elleboogonderzoek \\an Bemer Sennenhonden
Elleboogdysplasie bij de Bemer Sennenhond
Epidemiologie voor toepassing in de tropen; If\'.
Svhesma
Virus-vaccinatie als bestrijdingsmiddel tegen vossen en konijnen
Veterinaire niediatheck
Een appeltje voorde dorst

WAT IS UW DIAGNOSE

INGEZONDEN

REFERATEN

WAT WAS UW DIAGNOSE
NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE
VRAAG EN ANTWOORD

Speling der natuur; G. Schnijt
(iedragscorrigcrende castratie: B. H\'. Knul

STUDENTENREFERATEN
MEDEDELINGEN VHI
BOEKBESPREKING

654

655

655

656

656

657

658

659
659

659

659

661

662

663

663

663

664

665
668

Wetenschappelijke lezing

m

WALIHAM

Causale en therapeutische aspekten van de voeding bij:

• Huidaandoeningen - Dr. Ton Willemse

• Dunne darm-diarree - Dr. Ronald van Noort

Inlichtingen:
Virbac Nederland BV
Tel.: 03420-93008
Fax : 03420-90164

21 oktober 1993 te Nuland

11 november 1993 te Staphorst

2 december 1993 te Hoofddorp

21 december 1993 te Barneveld

-ocr page 290-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. de Kruijf(penningmeester)

Dr. C. Terpstra

Prof. dr. J. E. van Diji<

Prof. dr.G.H. Wentink

Mw. drs. L. M. Ovcrduin

Drs. N.J.G.J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrccht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Prof dr. E. C. Finh (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Ston-s, Connecticut. U.S.A.)

Prof dr.E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr M. W. Jackwood (Athens. Georgia, U S A.)

Dr. M F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Kloosler(Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif(Gent, België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr.J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J. Oosterom (Delfi)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Glessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schal (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr P. F. G M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R. G. J.M. Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn \\LTicgLMiuooidigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-10, Postbus I403I, 3508 SB Utrecht (tel.
030-5101 II/fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is het vereni-
gingstijdschrifl van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door hel Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD,
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30, 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Dnikkerij G. van Dijk B.V., Breukelen (tel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V., Veendam (lel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nedcrland.se Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Julianalaan 8 - 10, Utrecht

Postbus 14031.3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 OI 11. Fax 030-511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Drs. A. W. Udo, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven, penningmeester

Drs. A. Mostert. lid

Drs. W. J. Schoorlemmer, lid

Drs. Dj. P. Teenstra. lid

Drs. S. D. Feitsma, lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel. secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond
Mw. drs. S.A.M. Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. I.. Oostindien

670

670

671
675
677
677

KNMvD

IN MEMORIAM

./ J. Aukema

MEDEDELINGEN GGG
MAATSCHAPPIJ-NIEUWS

Anderhalve eeuw Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
afdeling Groningen/Drenthe; J. S. van der Kamp

PERSONALIA

PAO - DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

645

648
650

CONTENTS

OTHER PAPERS

Embryo-research of technology and technology of ethics; F. J. Crommers

THE VETERINARY SCENE

Twins in cattle:a freemartin or not? An update;
H. van Haeringen en R. Hradil

Fibroepithelial hyperplasia of the mammary gland with three castrated tomcats at1er
progestational treatment;
M. Bethlehem en R. J. T. van der Luer

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992:
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke-direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vernield of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this Journal are Usted in Current Contents / Agricultural Biology- and Environmental Science i
Index-Medicus. Index Veterinarius / Veterinary- Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientific Abstracts).

-ocr page 291-

EEM C/^OKE^^TO^ OM H&E/v DO^iNl....

Bovenstaande situatie geeft misschien aanleiding tot een
moment van reflectie. Er bestaat immers zoiets als een als
in het leven. Het afsluiten van een arbeidsongeschiktheids-
verzekering valt derhalve een beetje in de categorie nood-
zakelijk kwaad. Het moet. En als het dan toch moet,
dan maar goed.

MOVIR-DTO is een onderlinge verzekeringsmaatschappij,
gespecialiseerd in arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, met

een premiestelling die gebaseerd is op het specifieke risico
van de door haar verzekerde beroepsgroepen. Wat dat in uw
situatie betekent, rekent uw vertrouwde assurantie-adviseur
u graag voor.

Mocht u zich liever vooraf willen oriënteren, dan is een
reactie naar onderstaand adres meer dan voldoende om de
voorlichtingsbrochure te ontvangen.

I MOVIR-DTO

MOVJR-DTO arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Exclusieve zekerheid voor een onderlinge prijs.

Postbus 2160,3430 CV Nieuwegein.
Telefoon: 03402-47420.

-ocr page 292-

Diurizone:

voor een beter vochtbeleid

4 É 20 9

OAAAL

Diurizone

Diurizone is een combinatie van het sterk diuretisch werkende hydrochloorthiazide en dexamethason. Deze
combinatie bewerkstelligt een diuretisch en corticoide werking met als resultaat:

• Onderdrukking van de ontstekingsverschijnselen, welke dikwijls gepaard gaan met oedeem.

• Versterking van het diuretisch effect, door het dexamethason.

Diurizone is eveneens geïndiceerd ter preventie en behandeling van uier en perineaal oedeem en oedemen bij
wonden door chirurgische ingrepen en ongevallen, en ter symptomatische behandeling van vochtophopingen
tengevolge van chronische leveraandoeningen en hart insufficientie.

Diurizone voor paarden, runderen en schapen is verkrijgbaar in flakons van 50 ml en dozen van 4 zakjes a
20 gram. Deze presentaties maken een parenterale en/of orale behandeling mogelijk.

DIURIZONE injectievloeistot : Flakon van 50 ml \' SAMENSTELLING : Hydrochloorthiazide 5 gr., dexamethason. 0.05 g. benzylalcohol (conservering
1 ml. excipiens 100 ml). * INDICATIES : Runderen - Schapen : stuwing en oedeem van het uier, persisterend uieroedeem, longoedeem en longstuwing,
oedemaleuze reacties van operatiewonden. allergisch oedeem. Paarden : stuwing en oedeem door uiteenlopende oorzaken, oedeem van de vulva.
oedeem aan voortjorst. allergisch oedeem. \' CONTRA-INDICATIES : De gebruikelijke contra-indicaties welke bi| de corticosteroiden-therapie van
toepassing zijn. \' WACHTTIJD ; Melk : 48 uur. Vlees : 72 uur. • Diergeneesmiddel NL 3286. U.D.A. • DIURIZONE oraal poeder : Doos met 4 zakjes è
20 gram " SAMENSTELLING : Hydrochloorthiazide 1,5 gr. dexamethason 5 mg. excipiens 1 zakje i 20 gram. • INDICATIES : Runderen - Schapen :
stuwing en oedeem van net uier. persisterend uieroedeem, longoedeem en longstuwing, oedemateuze reacties van operatiewonden. allergisch oedeem.
Paarden : stuwing en oedeem door uiteenlopende oorzaken, oedeem van de vulva. oedeem aan voortxirst. allergisch oedeem. * CONTRA-INDICATIES :
De gebruikelijke contra-indicaties welke bij de corticosteroiden-therapie van toepassing zijn. WACHTTIJD : Melk , 48 uur. Vlees : 72 uur. DROOG
BEWAREN. Diergeneesmiddel NL 2328 U.D A

DIERGENEESKUNDIG GEBRUIK DE VOORGESCHREVEN DOSERING NIET OVERSCHRIJDEN.

Een produkt van

Alleenvertegenwoordiging in Holland

VETERINAIRE HANDELSMAATSCHAPPU B v
4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 - HOLLAND - Telefoon 01834-1782

vétoquinol

-ocr page 293-

I «i im

« ffl

EMBRYO-ONDERZOEK: ETHIEK VAN DE TECHNIEK
EN TECHNIEK VAN DE ETHIEK^

F.J. Grommers^
SAMENVATTING

Na een overzicht van de doelstellingen en de gebruikte
technieken worden de ethische aspecten van het onder-
zoek
en de eventuele toepassingen besproken. Hieruit
wordt geconcludeerd dat het embryo-onderzoek alge-
meen maatschappelijke vragen oproept.
In het laatste
decennium is er in dat opzicht sprake van een bewust-
wordingsproces.
De ethische techniek met betrekking tot
een breed gedragen oordeel- en besluitvorming is echter
nog in ontwikkeling. Gepleit wordt voor: 1 ) een verhelde-
ring van achterliggende mens- en wereldbeelden, 2) be-
antwoording van de vraag wie, waarover kan beslissen
en 3) vaststelling van de wijze van besluitvorming.

INLEIDING

Binnen het algemene thema \'Embryo-research bij mens en
dier\' zal ik mij vooral richten op het onderzoek bij dieren.
Het onderzoek met embryo\'s heeft voor een deel betrekking
op cellen van embryo\'s en intracellulaire componenten, in
het bijzonder DNA. Op het moleculaire niveau kan het on-
derzoek gericht zijn op het vaststellen van \'merker\' genen en
uiteraard op genetische manipulatie. Dit soort onderzoek zal
ik nu buiten beschouwing laten, hoe belangrijk dit ook is uit
een oogpunt van ethische reflexie.

Het meeste onderzoek met dierlijke embryo\'s betreft de eer-
ste week na de bevruchting. De bevmchting vindt plaats in
dc eileider. Op 4-5 dagen is bij het rund het 16-ccllig stadium
bereikt. De eerste paar dagen daarna zien we nog een com-
pact klompje cellen, de morula. Zo bereikt het dc baarmoe-
der. Daarna treedt holtevomiing op en wordt het een blasto-
cyst genoemd. Op ongeveer 8 à 9 dagen eindigt de
manipuleerbaarheid van het embryo. Eén van de redenen
hiervan is dat er dan een differentiatie in de cellen gaat optre-
den. Op ongeveer 20 dagen vindt de innesteling in de baar-
moeder plaats.

Voor de beschouwing van de ethiek van het embryo-onder-
zoek zal ik mij nu vooral richten op de onderzoekdoelstellin-
gen, met een globale aanduiding van de gebruikte technieken
en indicaties van de ethische overwegingen.
Bij de bespreking van techniek van dc ethiek zal blijken dat
dit, evenals het onderzoek, in een embryonaal stadium ver-
keert. De conclusies die hiemit getrokken kunnen worden,
zijn echter vrij algemeen geldig voor de ethische discussie in
de samenleving.

ONDERZOEK DOELEN

Om enig inzicht te krijgen in het lopend onderzoek heb ik ge-

\' Tcksr van ctc voardrucht gehouden op de opnchhng.H ttnferenlie van de Nederlandse
( \'ereniging voor Rio-ethiek. op 2 juni l Wi. onder de titel: De ethiek van etuhrvo-re-
search hi/ mens en dier.
- Pro/, dr. P.J. Cromtners. Bi/zonder hot)gleraar Relatie Mens-Dier. Yalelaan
7
Uitho/: J.W-/ CI. Ctrecht

TiJd.schrDiergenee.tkd IV93: JIH: 645-7

bruik gemaakt van een op verzoek opgesteld overzicht uit de
NRLO Databank Lopend Onderzoek (1993) en een concept-
rapport aangaande Fundamenteel Dierfysiologisch Onder-
zoek m.b.t. fokkerij en voortplanting bij landbouwhuisdie-
ren (4). Hieruit kunnen de volgende doelstellingen worden
gedestilleerd:

- Versnelling van de genetische vooruitgang in de produk-
tie, door in fokprogramma\'s een gerichte selektie toe te
passen, met benutting van de genetische potentie van zo-
wel mannelijk als vrouwelijke dieren. Hierbij wordt tevens
gestreefd naar een zo kort mogelijk generatie-interval cn
een zo groot mogelijk aantal nakomelingen per geselek-
teerd dier. Wat het laatste betreft gaat het bij het embryo-
onderzoek uiteraard vooral om de vrouwelijke dieren.

- Methodiek ontwikkeling cn haalbaarheids- of bruikbaar-
heidsstudies van diverse technieken t.a.v. het gebruik van
embryo\'s in fokprogramma\'s.

- Het verkrijgen van kennis en inzicht in fysiologische pro-
cessen cn het zo mogelijk vcmiinderen van reproduktie-
verliezen, bijvoorbeeld bij de bevmchting of vroeg embryo-
nale sterfte.

De hierboven genoemde volgorde is niet willekeurig. Het
geheel van de lopende projecten overziende, is het duidelijk
dat het embryo-onderzoek bij (landbouwhuis)dieren vooral
gestuurd wordt door economische belangen.
Karakteristiek voor het embryo-onderzoek en de eventuele
praktische toepassingen is het in het laboratorium,
in vitro,
laten verlopen van de eicelrijping, de bevruchting cn de
vroeg embryonale ontwikkeling tot en met het blastocyst-
stadium (3). Dit komt duidelijk tot uiting in gebruikte metho-
den en technieken.

DE TECHNIEKEN

Momenteel omvat een programma van einbryoproduktic in
viiro
de volgende elementen (10):

- verzamelen van onrijpe eicellen uit de eierstok (ovarium)
door middel van transvaginale follikelpunktie. Op deze
wijze zouden circa 250 bruikbare embryo\'s van één donor
per jaar verkregen kunnen worden, in plaats van circa 50
na hormonaal geïnduceerde superovulatic.

- eicelrijping (maturatie) in vitro.

- bevruchtingsgeschikt maken (capacitatie) van sperma.

- de bevruchting (fertilisatie) in vitro (IVF).

- ontwikkeling tot implanteerbare blastocyst in vitro.

- vemieerdering door klieving van morulae of blastocysten
of klonering door middel van kemtransplantatie d.w.z. cel-
fusie van een blastomeer (cel van 32-cellig embryo) met
een van haar kern ontdane rijpe eicel. Het klieven kan niet
onbeperkt, het kloneren in theorie wel.

De drachtigheidsresultaten laten nog wel eens te wensen
over, maar als een embryo gekliefd wordt, wordt het dracht-
percentage per (oorspronkelijk) embryo hoger, hetgeen een
economisch voordeel is. En aangezien de embryo\'s naar men
aanneemt altijd de gewenste kalveren en daannee uiteinde-
lijk (melk)koeien leveren, hoeven er minder dieren gebruikt

-ocr page 294-

ISfl

.................. M

Iii

I ft

AêiimÊu

te worden voor de aanfok. De \'vrijkomende baarmoeders\'
kunnen dan gebruikt worden voor bijvoorbeeld embryo\'s
van vleesrassen (14). Nog meer mogelijkheden ontstaan
door het sexen van embryo\'s door ehromosoomonderzoek of
met monoklonale antilichamen.

Voor embryo-onderzoek bij varkens hebben onderzoekers
de baarmoeder ingekort van 150 cm naar 20 cm (8). Op die
manier is het gemakkelijker embryo\'s te verzamelen en te
transplanteren.

MOREEL RELEVANTE ASPECTEN

1. De eerste stap in het embryo-onderzoek is het verzamelen
van eicellen bij de koe door transvaginale follikelpunktie.
De vraag is welke gevolgen dit heeft voor het dier. Om hier
een indruk van te krijgen is nagegaan of het leidt tot funk-
tiestoomissen en is er sectie verricht. De conclusie was dat
deze techniek leidt tot, wat in proefdierkundige termen
heet, matig ongerief (11). Het inkorten van de varkens-
baarmoeder heeft volgens de onderzoekers geen nadelige
gevolgen voor het welzijn van het varken (8).

2. Ten aanzien van het klieven of klonen van embryo\'s wordt
wel eens vermeld dat hier ethische bezwaren aankleven,
maar deze worden niet nader geëxpliciteerd (7).
Anderzijds is door een onderzoeker (9) gesteld dat het dier
part nog deel heeft aan de
in vitro technieken, er derhalve
niet gesproken kan worden van ongerief en dat de eigen-
waarde van het dier gerespecteerd blijft. De
Dierenbeschenning (13) is echter van mening dat de inte-
griteit van het dier wordt aangetast, hetgeen niet strookt
met de erkenning van de eigenwaarde van het dier.

3. Wat betreft de doelstellingen, die ten grondslag liggen aan
het embryo-onderzoek, wordt vrij algemeen erkend dat het
risico op genetische versmalling of genetische erosie be-
staat. Diversiteit is van groot belang voor ecologische
evenwichten en dus ook voor een duurzame veehouderij
(3,19). Om dit bezwaar te ondervangen wordt dan gewe-
zen op het belang van het aanleggen van genenbanken met
diepgevroren sperma, embryo\'s of specifiek DNA (3,10).

4. De duurzaamheid van de veehouderij kan echter langs ver-
schillende wegen worden bedreigd. In de eerste plaats be-
staat bij hoog produktieve dieren een groter ziekterisico, in
de tweede plaats kunnen er directe en indirecte gevolgen
zijn voor de veehouderij-structuur en de milieuproblema-
tiek en in de derde plaats kan de afkeer van consumenten
invloed hebben op de afzetmogelijkheden en de prijs van
de produkten (2,3). De Werkgroep Beter Zuivelbeleid (2)
vraagt zich dan ook af: wie wordt er beter van en wie heeft
om deze ontwikkelingen gevraagd? Zij wil streven naar
een duurzame landbouw die mens-, dier- en milieuvrien-
delijk is en sociaal en economisch perspectief biedt. Het is
in dit verband relevant op te merken dat de overheid de
biologische landbouw stimuleert (5) en dat er binnen de
richtlijnen en normen van de thans erkende biologische
veehouderij (BD en EKO) geen plaats is voor koeien met
een gemaximaliseerde melkproduktie per dier.

De ethische aspecten van het embryo-onderzoek hebben op
grond van deze overwegingen een algemeen maatschappe-
lijke dimensie. Toch is er nooit een fundamentele discussie
gevoerd. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het technisch
denken van de onderzoekers en ook van de casusgerichtheid
van de ethici.

SENSIBILITEIT EN BEWUSTWORDING
De Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek
(NRLO) is een zogenaamde participantenorganisatie van on-
derzoekinstellingen van, voornamelijk, het ministerie van
LNV. Het in NRLO-rapporten aanbevolen onderzoek kan
dan ook rekenen op de steun van en uitvoering door de parti-
cipanten. In 1984 is het studierapport Dierlijke
Biotechnologie door de NRLO uitgebracht, handelend over
onderzoek waarbij het gaat om behoud en ontwikkeling van
dierlijke geslachtscellen en embryo\'s.
Naast de in de paragraaf\'technieken\' beschreven onderzoek
elementen, worden ook nog genoemd; gen-overdracht, par-
thenogenoten, diploïdisatie van eicellen, gynogenese en chi-
maervorming.

De onderzoek lijnen worden in het rapport beoordeeld aan de
hand van de volgende criteria:

- haalbaarheid, d.w.z. beschikbaarheid van kennis en tech-
nieken.

- economische relevantie d.w.z. voor de dierlijke produktie.

- wetenschappelijke relevantie d.w.z. vergroten kennis.

- toepasbaarheid d.w.z. in termen van economie en tech-
niek.

Ethische aspecten werden hier, noch elders in het rapport,
genoemd.

Door onderzoekers en onderzoekinstellingen is nogal eens
de publiciteit gezocht. Naar het schijnt waren hiervoor twee
redenen, nl. het verkrijgen van aanzien of erkenning door
een wetenschappelijke primeur en, niet minder belangrijk,
hel verwerven van financiële middelen. Het effect van de pu-
bliciteit is echter ook geweest dat er op zeer uiteenlopende
wijzen kritiek is geuit in de media en op symposia of in pu-
blieke debatten.

In 1988 verscheen het boek \'Dier of Ding\' (17), in 1990 de
publicatie van NOTA \'Het maakbare dier\' (16) en onlangs
de NOTA publicatie \'Ethiek, politiek en genetische modifi-
catie van dieren\' (18). Opvallend is dat de maatschappelijke
aandacht vooral uitging en uitgaat naar de embryo-manipu-
latie op DNA niveau. Hierbij wordt dan over het hoofd ge-
zien. dat dit slechts mogelijk is op basis van de basale em-
bryo-technologie en dat ook zonder DNA-manipulatie
ingrijpende veranderingen, op populatieniveau, kunnen
plaatsvinden.

De bewustwording van de ethische aspecten van de biotech-
nologie heeft logischerwijs een neerslag gekregen in de
Gezondheids- en Welzijns Wet voor Dieren. Op grond van
het \'nee-tenzij\' principe van deze kaderwet is het zonder ver-
gunning verboden (art. 66):

a)het genetisch materiaal van dieren te wijzigen op een wijze
die voorbij gaat aan de natuurlijke barrières van geslachte-
lijke voortplanting en van recombinatie,

b)biotechnologische technieken bij een dier of een embryo
toe te passen.

De commissie Ethiek en Biotechnologie bij Dieren heeft in
1990 geadviseerd het \'nee-tenzij\' toe te passen op wat zij
probleemgebieden noemt: transgenese, klonering en
chimaervorming. Deze keuze is gebaseerd op een aantal uit
de ethische literatuur bekende waarden en principes. De on-
gelijkheden in idealen, kennis en macht tussen het stimule-

-ocr page 295-

rings- en het bezinnigscircuit vormen een probieem in de
maatschappeliji<e discussie (12). Ooi< het in mei 1993 door
de SWOKA georganiseerde Pubhek Debat over genetische
modificatie heeft zichtbaar gemaakt dat belangrijke vragen
op het gebied van de morele techniek onopgelost zijn.

ETHIEK EN DE PRAKTIJK

Ethiek in de traditionele zin als de reflexie op moraal en de
rol van de ethicus als degene die kritische vragen stelt en
streeft naar waarden verheldering, schieten tekort. Dit vooral
als het gaat om vraagstukken van algemeen maatschappe-
lijke aard waarover een collectief standpunt vereist wordt.
De kritiek op de rol van de ethiek en de ethici (1,6,15), lijkt
zich te richten op twee situaties. Dc ene is die waarbij de ethi-
cus zich te veel identificeert met de feitelijkheden van de
probleemsituatie. Dc andere is die van een te grote afstande-
lijke beschouwelijkheid. In een poging om de rol van de ethi-
cus te relativeren, is er op gewezen, dat het stellen van kriti-
sche vragen uiteindelijk de taak van iedere burger is (20).
Als we deze kanttekeningen serieus nemen, en er lijkt mij
alle reden toe omdat te doen, dan heeft dat consequenties
voor de toegepaste ethiek. Zeker in het geval van ethische
keuzevragen met een algemeen maatschappelijke achter-
grond is het dan gewenst tc streven naar:

1. Explicitering van het achterliggende mens- en wereld-
beeld:
wat is ons leven, wat willen we er mee, wat zijn
onze motieven? De beantwoording van deze vragen moet
duidelijkheid verschaffen over de betekenis van doel en
middelen voor de betrokkenen. Gaat het om wezenlijke
behoeften of om preferenties? In hoeverre gaat het om le-
vensbeschouwelijke principiële nomien en waarden? De
vraag \'mag dat\', is de vraag van een kind, de vraag \'wil ik
dat\' is de vraag van een volwassen cn bewust mens. Het
ethisch neutrale subsidiebeleid van het ministerie van EZ
kan contraproduktief zijn en is daarom discutabel.

2. Ordening van de probleemvelden, met een beantwoor-
ding van de vraag wie waar over kan beslissen.

Individuele vrijheid is een groot goed, dat echter slechts
beschermd kan worden tot het moment waarop anderen
schade berokkend wordt of kan worden. In dc brief van de
minister van O en W van 17 mei 1991 aan de Tweede
Kamer, over ethische aspecten van onderzoek, wordt dit
aangeduid als de \'gezaghebbende toedeling van waarden\'.
Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen, dat het in eerste
instantie gaat om overeenstemming over de samenstelling
van het forum dat een uitspraak moet doen. Gezien het ge-
stelde in het eerste punt is het veelal niet (meer) acceptabel
eenvoudigweg een \'breed samengestelde\' commissie in
het leven te roepen. Ook bestaande adviesorganen zijn
veelal niet het juiste forum.

3. Vaststelling van de wijze van besluitvorming als ook
vaststelling van aard van de besluiten.
In hel NOTA-
rapport \'Ethiek, politiek en genetische modificatie van
dieren\' (18) wordt de hoogste prioriteit gegeven aan het
opstellen van een geëigende procedure voor ethische dis-
cussie en toetsing. De eerste deelvraag die hierbij gesteld
wordt lijkt echter van nog meer belang nl.: zijn de be-
staande of beoogde procedures duidelijk, aanvaardbaar en
billijk voor de verschillende betrokken partijen. Waar het
uileindelijk toch om de besluitvorming gaat, kan deze
vraag nader aangescherpt worden nl.: in welke situaties
kan besloten worden bij meerderheid van stemmen, wan-
neer is unanimiteit verei.st of is hel soms gewenst een ge-
kwalificeerde meerderheid na le streven. In samenhang
daannee, waar ligt de grens tussen "nee, tenzij\' en \'nee\'?

»#«1 I

Een goede strategie in de ethische techniek is niet alleen van
groot belang voor de samenleving, maar ook voor de geloof-
waardigheid van de ethiek en de ethici. Het is het belangrijke
veld tussen de academische ethiek en \'end of pipe\' casuïs-
tiek. Het eerste heeft slechts een beperkte betekenis voor de
praktijk en het tweede loopt het risico de smeerolie van voor-
keursulilisme te worden.

SUMMARY

Embryo research: ethics of technology and technology of
ethics

A short sitrvey is given of the aims and methods used in emhtyo research.
Ethical aspects ofre.tearch and possible applications lead to the conclitsion
that questions are raised that concern society as a whole. In the last decade
the awarene.ss in this re.spect has increased. Methodology of broad ethical
judgement and decision making however is still in a stage of development. It
is suggested to strive for: I) clarification of fundamental views on values in
(human) life, 2) answering the question: who decides about what, and 3) de-
termination of decision making procedures.

LITERATUUR

1. Achterhuis H.(rcd.) De maat van techniek. Ambo, Baani, 1992.

2. Hoonstra H. Landbouw snijdt zich in de vingers met biotechnologische
ontwikkeling. Agrar Dagblad 20-12-1991.

3. Brand A. Biotechnologie in perspectief Tijdschr Diergeneeskd 1990;
115:563-9.

4. Dorland M cn Willcmse AH. Fundamenteel Dierfysiologisch
Onderzoek bij de landbouwhuisdieren: Onderdeel Fokkerij cn
Voortplanting. Concept Rapport, Utrecht, 1992.

5. DWT. Plan van aanpak onderzoek biologische landbouw. Direktie
Wetenschap cn Technologie. LNV, maart 1993.

6. Have H ten. tthiek tus.sen dissidentie en alliantie. Inaug. rede,
Maastricht, 1990.

7. Hoefman R en Wassink H. Alle kalveren uit één koe. Veeteelt 18-S-
1992.

8. Kleef B van Zeug wordt embryofabriek of broedmachine. Volkskrant
24-10-1992.

9. Kruip ThAM. Veefokkerij na Sijmen 40: nieuwe fase in een eeuwenlang
proces. Veeteelt, januari 1989.

10. Kruip ThAM. Hmbryoproduktie in vitro. In: Kgberts t. Lende T van der,
Zijpp AJ van der (cd.) Biotechnologie in de veehouderij. Pudoc.
Wageningen. 1991; 33-9.

11. Kruip ThAM. Nieuwe methode heeft grote voordelen voor dc fokkerij.
Agrar. Dagblad 20-12-1991.

12. Laycndekker L. Biotechnologie; wie beslist? Problemen rond dc vonn-
geving van de maatschappelijke verantwoordelijkheid. In: Wie zal be-
slissen wat beter is. Verslag studiemiddag \'Maatschappelijke aspecten
van (dierlijke) biotechnologie\'. Min. LNV, Den Haag, 8 april 1992.

13. Linskens M. Geknutsel aan eicellen inoct worden verboden. Agrar
Dagblad 20-12-1991.

14. Steenweg W. Klonen. In: F.mbryotransplantatie para-veterinairen.
Vakgr. Bedrijfsdiergeneeskdcn Voortpl, Univ. Utrccht. 1990.

15. Tongeren T van. Gevaarlijke aandacht voor dc ethiek. Medisch contact
1992; 47: 1378-80.

16. Verhoog H. Linskens M en Achterberg W. Het maakbare dier. NOTA,
Den Haag 1990.

17. Visser MBH cn Grommers FJ. (red.) Dier of Ding. Pudoc. Wageningen.
1988.

18. Vorstenbosch J en Voorthuisen L van. F.thick. politiek en genetische
modificatie van dieren. NOTA. Den Haag, 1993.

19. Wicpkcma PR. Grenzen in dc biotechnologie. Tijdschr Diergeneeskd
1990; 115;586-92.

20. WilligenburgTvan. Inside the ethical expert. Diss, Utrccht, 1991.

-ocr page 296-

TWEELINGEN BIJ RUNDEREN.

WEL ÜF GEEN KWEE? ACTUELE INFORMATIE

Tijdschr Diergeneeskd IWi: I

H. van Haehngen\'\' en R. Hradil^

SAMENVATTING

Enkele methoden worden beschreven om de diagnose
\'kwee\' te stellen. Een eerste screening kan zijn het bepa-
len van de vaginalengte, eventueel gevolgd door labora-
toriumonderzoek: bloedgroepen, chromosomen of DNA.

INLEIDING

In een eerder artikel (1) over dit onderwerp is een aantal dia-
gnostische technieken beschreven. Om het geheugen op te
frissen wordt, op verzoek van de redactie, hieraan opnieuw
aandacht besteed. Dit geeft tegelijkertijd de mogelijkheid
oin een nieuwe methode te melden. Tweelingen zijn bij run-
deren een niet ongewoon verschijnsel. Frequenties per aantal
geboorten variëren tussen 2% bij melkvee en 0,5% bij vlees-
runderen (2).

In veel gevallen is tweelingdracht niet in het voordeel van de
veehouderij. Na tweelinggeboorten is het aantal gevallen
van retentio secundarium groter dan na de geboorte van één
kalf (3). Daarnaast is er het risico van kwee-zijn bij een twee-
ling van gemengd geslacht, omdat tijdens de graviditeit via
eventuele vaatanastomosen \'uitwisseling\' plaatsvindt tussen
stier- en vaarskalf In de meeste gevallen is een vrouwelijk
kalf geboren satnen met een stierkalf een kwee, een aantal is
echter nonnaal vruchtbaar. Over het percentage niet-kwee
bestaat enig verschil in de literatuuropgaven. Meestal wordt
uitgegaan van 5 - 7
\'/2% vruchtbaar.

METHODEN VAN ONDERZOEK

Om de diagnose kwee te stellen kan een aantal methoden ge-
bruikt worden;

a. Klinisch anatomisch onderzoek.

b. Bloedgroepenonderzoek.

c. Chrotnosomenonderzoek.

d. DNA-onderzoek.

AJa.: Klinisch anatomisch onderzoek
Hierbij wordt de vaginalengte geineten, gerekend vanaf de
dorsale commissuur van de vulva tot aan de portio vaginalis
uteri. Vrouwelijke kalveren, niet-kwee, hebben een vagina-
lengte die al op zeer jonge leeftijd groter is dan bij kweeën.
Bij de meting kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van
een K.I.-pipet. Om ervaring op te doen is het aan te bevelen
de handeling ook bij een even oud vaarskalf uit te voeren.
Het is namelijk gebleken, dat onervarenheid kan leiden tot
onvoldoende ver doordringen in de vagina.
Een vrouwelijk kalf met een vaginalengte kleiner dan 11 cm
is zéker een kwee. Dit betekent, dat voor deze kalveren geen
verder laboratoriumonderzoek nodig is; de diagnose kan op

\' t)r. Van Haeringen LahoraUiriitm B.V.. Postbus 4<)H. 67tlOAK Wageningen.
Immunogenetics Laborator}- of the .Anima! Brveding Institute Uradistko. Praha
Zapad. Czech Repuhiic.

het bedrijf gesteld worden. Het blijkt dat bij 80% van de
tweelingkalveren jonger dan 2 - 3 weken hiermee de diag-
nose \'kwee\' gesteld kan worden. Anders is het bij kalveren
met een vaginalengte groter dan 11 cm. Deze kalveren kun-
nen nog wel kwee zijn, zelfs bij een lengte van 20 cm kan op
grond hiervan de diagnose \'geen kwee\' niet gesteld worden.
Dan zal laboratoriumonderzoek uitsluitsel kunnen geven.

Voordelen;

- Goedkope en snelle screening.

- Op zeer jonge leeftijd uitvoerbaar.

Nadeel;

- In een aantal gevallen geen volledige diagnose.
Adb.: Bloedgroepenonderzoek

Indien er anastomosen bestaan hebben tijdens de graviditeit
zijn de erythropoëtische systemen van de twee kalveren ver-
mengd tot één populatie. Een dergelijk mozaïek is te zien aan
de intensiteit van de reacties die optreden bij het bloedgroe-
penonderzoek. Deze methode is lange tijd een goed hulp-
middel gebleken om de diagnose kwee te stellen.

Voordelen;

- Eenvoudige techniek (routine).

- Ook bij tweelingen van gelijk geslacht is prenatale anasto-
mose te herkennen.

Nadelen:

- Onderzoek van moederdier is hierbij gewenst, maar werkt
kostenverhogend.

- Een goede diagnose kan pas gesteld worden wanneer de
kalveren op het moment van bloedafname minstens vier
weken oud zijn.

Ad c.: Chromosomenonderzoek

Ook hierbij wordt nagegaan of er een mozaïek bestaat, inaar

y

c ,
*

_ \' A ^

f

t «^O

Foto 1. Chromosomenpatroon van een normaal mannell|k rund: 2n = 60
XY.

-ocr page 297-

■Äi

ILd

»LJfll

AU

■ inr

nu van lymfocyten. In de lymfocyten zijn de chromosomen
te herkennen, inclusief de geslachtschromosomen. Bij de
stierkalveren XY (zie foto 1) en bij de vaarskalveren XX (zie
foto 2). In geval van een anastomose tussen kalveren van
verschillend geslacht zullen in beide kalveren zowel lymfo-
cyten met XX als met XY aanwezig zijn.

Voordelen;

- Betrouwbaar.

- Bij zeer jong dier uitvoerbaar.

- Geen bloed van moeder nodig.

Nadeel:

- Ook bij geringe contaminatie van het bloed, mislukt de
test.

12 3 4
9 fm. fm d*
5 6 7 8
9 tw tw Cf

c.....

c—. .

Legenda foto 3 en diagram 1:

1 = normaal vrouwelijk dier

2 - vrouwelijke kalf van tweeling = kwee

3 = mannelijk kalf van tweeling, anastomose aanwezig geweest

4 = normaal mannelijk dier

5 = normaal vrouwelijk dier

6 - vrouwelijke kalt van tweeling, geen kwee

7 = mannelijk kalt van tweeling, geen anastomose aanwezig geweest

8 - normaal mannelijk dier

60

Ad cl.: DNA-onderzock

Dit artikel is niet de juiste gelegenheid om gedetailleerd in te
gaan op dc diverse achtergronden, mogelijkheden en tech-
nieken van het DNA-onderzoek.

Bij dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van de
Polymera.se Chain Reaction (PCR). Hierbij wordt een heel
klein gedeelte van het DNA-materiaal vermeerderd. Welk
deel van het volledige DNA daarvoor gebruikt wordt, is te
begrenzen door zogenaamde primers. De keuze van de pri-
mers bepaald welk deel van het DNA vermeerderd wordt, in
het kwee-onderzoek gaat het om dit deel waar geslachtsbe-
palende genen zijn gelokaliseerd.

De hoeveelheid DNA na de PCR-reactie is voldoende groot
om zichtbaar gemaakt te worden met behulp van electrofo-
rese.

Door middel van diverse technische ingrepen wordt het ver-
schil tussen mannelijk en vrouwelijk zichtbaar (zie foto 3 en
diagram 1).

Bij een kwee zijn steeds twee banden van ongelijke intensi-
teit herkenbaar bij beide kalveren. Wanneer bij de dieren
geen anastomose bestaan heeft zal het bandenpatroon zijn als
bij normale stieren (2 banden gelijke intensiteit) en normale
koeien (1 band). Op de foto is dit te zien.

Voordelen:

- Bij zeer jong dier te onderzoeken.

- Betrouw baarheid is hoog.

O

- De laboratoriumtest is inmiddels routine.
Nadeel:

- Voor een betrouwbaar onderzoek dient van beide kalveren
een bloedmonster te worden onderzocht.

PRAKTISCHE UITVOERING

- Meet allereerst de vaginalengte. Wanneer deze groter is
dan 11 cm op de leeftijd van 1 week of jonger, én wanneer
het vrouwelijke kalf een hoge (fok)waarde heeft kan ver-
der onderzoek volgen.

- Neem bloedmonsters van beide kalveren (in heparine).

- Indien alleen het vrouwelijke kalf nog aanwezig is, dan
wordt tevens het chromosomenonderzoek verricht vanuit
het gehepariniseerde bloed.

Direct na afname bloed opsturen naar:
Dr. Van Haeringen Laboratorium B.V,,
Postbus 408,
6700 AK Wageningen.

- De uitslag van het onderzoek volgt na enkele dagen.

- De kosten van het onderzoek worden aan de dierenarts in
rekening gebracht en bedragen per tweeling ƒ 80,-- (exclu-
siefBTW).

SUMMARY

Twins in cattle: a frcemartin or not? An update

Methods are described for the detection offreemartins. The first step is to
measure the length of the vagina, followed, if necessary, hy laboratory in-
vestigations - blood group, chromosome, or DN.A typing.

LITERATUUR

1. Van Haeringen H. Tweelingen bij runderen. Wel of geen kwee?
Voorlopige mededeling. Tijdschr Diergeneeskd 1982; 107: 905-6.

2. Cole HH, and Cups PT. Reproduction in Domestic animals. 3e editie ,
Academic Press New York, 1977, p 441.

3. Solbu H. Influence of twinning on retained placenta and dilTiculties in
Norwegian dairy cattle. Paper 31st Annual meeting [European
Association for Animal Production - gc 1980, 2.23.

-ocr page 298-

SAMENVATTING

In dit artikel worden drie met progestativa behandelde
gecastreerde katers beschreven, die waarschijnlijk ten
gevolge van deze behandeling het beeld van fibro-epithe-
liale hyperplasie van de mammae ontwikkelden. Deze
aandoening wordt meestal vastgesteld bij niet geovariec-
tomeerde jonge poezen, gravide poezen en met progesta-
tiva behandelde poezen en katers. Er wordt ingegaan op
de therapeutische consequenties en gewezen op de wense-
lijkheid van het verrichten van (histo)pathologisch on-
derzoek in het kader van het bedrijven van \'Good
N\'eterinary Practice\'.

INLEIDING

In 1973 wordt er door Allen (1) voor het eerst een afwijking
van de mammae van de kat beschreven, die in de
Angelsaksische literatuur vervolgens wordt aangeduid met
de navolgende benamingen: fibroepithelial hyperplasia
(1,2,7,9,15,17), total or partial fibroadenomatous change
(6,7,12), feline fibroadenoma complex (7), feline mammary
hypertrophy (1,7,8,10,15), feline fibroadenoma (6,7), feline
mammary fibroadenomatosis (2,7,17), mammary glandular
hypertrophy (10), feline mammary hyperplasia (3,5) en juve-
nile fibroadenoma (11).

Klinisch betreft het een meestal zeer snel in omvang toene-
mende zwelling (2,7) van één, enkele of alle mammapakket-
ten (1,2,6). Deze zwelling kan spontaan verdwijnen
(2,6,7,18), onder meer na de partus (2,3) of een abortus (2).
De aandoening wordt vooral aangetroffen bij vrouwelijke,
niet-geovariectomeerde, niet-drachtige katten op jonge leef-
tijd (<2jaar)( 1,2,3,18). Echter ook oudere poezen (10) kun-
nen worden aangetast evenals gecastreerde, (langdurig) met
progestativa behandelde katers (2,5,7,9,10,12) en poezen
(2,4,7,10). Bij gravide poezen is de aandoening eveneens
aangetroffen (2,3,7,10,12,18).

In deze benigne mammalaesies worden bij de kat zowel oe-
strogeen- als progesteronreceptoren aangetroffen (16). Dit in
tegenstelling tot maligne processen, die deze receptoren niet
of nauwelijks bevatten.(16).

In het onderhavige artikel worden drie met progestativa be-
handelde katers beschreven met fibro-epitheliale hyperpla-
sie van de mammae, een ziektebeeld dat naar ons is gebleken
bij (vele) praktizerende collegae (nog) onbekend is.
Mede door de specifieke therapeutische maatregelen (chirur-
gie plus stopzetting van de homioontoediening) lijkt een be-
schrijving op zijn plaats.

\' Drs. M. Bethieheme, dierenaris, specialist veterinaire pathologie. Diergetteesktindig

Centrum Z.O Drenthe. Po.sthus 125. 774!) .AC Coevorden
\' Drs. R.J. van Laer, dierenarts, .specialist veterinaire pathologie. Diergeneeskundig

Lahoratttrium Huregio. Postbus 244. óMitt .4 E I \'alkenburg dierenarts
\' Delvosteron Mycojarm De Bilt
^ .4lopectyl^ i\'eioquinol iure (h\'r!
Depoprontone " Upjohn Nederland Ede

CASUÏSTIEK
Patiënt A

Een Europese korthaar kater geboren in juni 1988 werd ge-
castreerd op 10 maart 1989. In april 1991 werd het dier 2,5
ml Delvosteron (proligeston) toegediend ter behandeling
van miliaire dermatitis/korstig \'eczeem\' aan de hals. Op 14
mei 1991 was de huid sterk verbeterd. Er werd nogmaals een
behandeling met 2,5 ml Delvosteron ingesteld. Op 6 augus-
tus 1991 werd de patiënt aangeboden met een tumor onder de
buik, 1 mammapakket omvattend. Op 8 augustus werd de tu-
mor chirurgisch verwijderd. Histopathologisch onderzoek
gaf het typische beeld van fibro-epitheliale hyperplasie van
de mamma te zien. Er is geadviseerd de therapie met proges-
tativa in de toekomst niet meer toe te passen.

Patiënt B

Europese korthaar kater geboren op 1 februari 1989 en ge-
castreerd op 5 maart 1990.

Op 25 juni kreeg het dier ter bestrijding van huidproblemen 1
ml Delvosteron toegediend. Deze therapie werd met de-
zelfde indicatie herhaald op 11 juli 1990. De huidprobleinen
bleven voortduren (beeld van miliaire dermatitis). De kater
werd daarom achtereenvolgens behandeld met
Prednisolon
(15 augustus 1990) en twee kuren Alopectyl (megestrol-
acctaat;doscringsschema volgens voorschrift fabrikant)
vanaf 26 oktober 1990.

Op 28 oktober 1990 werd een knikkergrote tumor ter hoogte
van de navel gevonden, die snel in omvang toenam: op 30
oktober stuitergroot en bij extirpatie op 4 november 1991
reeds kastanjegroot.

Microscopisch vertoonde de tumor het beeld van fibro-epi-
theliale hyperplasie. Geadviseerd werd de kater niet weer
met bovengenoemde hormonen te behandelen.

Patiënte

Deze in 1981 geboren en in 1982 gecastreerde kater werd in
verband met ongewenst gedrag (urineren in huis) in april
1991 en op 22 juni 1991 geïnjiceerd met Depopromone
(medroxyprogesteron). Op 28 juli 1991 werden mammac M
3,4 en 5 zowel links als rechts in totaliteit verwijderd, omdat
ze \'knobbels\' bevatten. Microscopisch onderzoek: fibro-
epitheliale hyperplasie van de mammae. Advies: niet weer
behandelen met progestativa.

DISCUSSIE

Mammatumoren komen bij katten, weliswaar minder fre-
quent dan bij de hond, regelmatig voor (13). Binnen deze
groep tumoren neemt de hier beschreven fibro-epitheliale
hyperplasie een bijzondere plaats in en is zeker niet zeld-
zaam (Dc Vries 29%)(19).

Histologisch is het bij deze \'tumor\' niet duidelijk of het om
een neoplasie of een benigne dysplastische verandering gaat
(6). Weijer (20) spreekt van een hyperplasie evenals Hayden

TijJschr Diergeneeskd 1993: UK: 650-2

FELIENE FIBRÜ-EPITHELIALE HYPERPLASIE BIJ
DRIE GECASTREERDE KATERS NA BEHANDELING
MET PROGESTATIVA

M. Bethlehem\'\' en R.J. T. van der Luer^

-ocr page 299-

(2) {\'mammary lobular hyperplasia\'). Het microscopisch
beeld geeft in oedemateus fibreus weefsel prolifererende met
enkele cellagcn bedekte melkgangen te zien en doet denken
aan mammaweefsel in het begin van de graviditeit (4,10). Er
is dus sprake van proliferatie van zowel de epitheliale als de
mesenchymale component (8,12). Het morfologische beeld
bij jonge poezen, gravide poezen en castraten met de aandoe-
ning is identiek (8). Er zijn sterke overeenkomsten inet het fi-
bro-adenoom van de mens en de rat (8).
Er lijkt een duidelijke relatie te bestaan tussen deze \'hyper-
plasie\' en progesteron (2,7,9,11), waarbij het progesteron
van endogene (ovariecl) of exogene (therapeutisch hande-
len ) oorsprong kan zijn.

L

qa

6.

«p

1 ■ fl

I M

................

651

Hayden et al. {9) onderscheiden twee groepen aangetaste die-
ren:

a. jonge intacte vrouwelijke niet-behandelde dieren

b. gecastreerde met megestrolacetaat behandelde katers van
gemiddeld acht jaar oud.

Zij vonden evenals Rutteman et ai. progesteronreceptoren in
het mammatumorweefsel van patiënten (7,16).
De door ons beschreven patiënten waren alle drie gecas-
treerde katers, die waren behandeld inet progestativa. Twee
maal in verband met huidklachten en éénmaal vanwege on-
gewenst gedrag (in huis plassen).

Patiënt A was ruim driejaar oud en twee keer behandeld met
Delvosteron wat per ml 100 mg proligeston (P) bevat, een
synthetisch steroïd met sterke anti-oestrogene en (geringe)
progestagene activiviteit. Het preparaat wordt aangewend
voor oestruspreventie en (in hogere dosering) ter bestrijding
van huidklachten (onder meer vlooienallergie). Volgens de
bijsluiter vindt geen tumorinductic in dc mamma plaats.
Patiënt B, twee cn een halfjaar oud is eveneens twee keer be-
handeld met Delvosteron en heeft twee kuren met Alopectyl
ondergaan volgens het door de fabrikant voorgeschreven be-
handelingsschcma. Ook dit preparaat kent een dermatologi-
sche indicatie en wordt eveneens gebruikt voor oestruspre-
ventie. Een tablet bevat 5 mg megestrolacetaat (MA), een
sterk werkend synthetisch progestageen nauw verwant aan
progesteron. Als bijwerking wordt onder meer opgegeven:
abnormale groei in de mamma.

Patiënt C, een tienjarige gecastreerde kater plaste in huis op
ongewenste plaatsen en werd hiervoor enkele keren behan-
deld met Depopromone, een per ml 50 mg medroxyproges-
teron (MPA) bevattend preparaat, hetgeen een sterke en
langdurige progestagene activiteit ontplooit.
In verschillende studies is een duidelijke associatie aange-
toond van MA en MPA met afwijkingen in de mammae
(9,14) onder meer tlbro-epitheliale hyperplasie (7,14), main-
mary lobular hyperplasia en mammacarcinoom (13,14). Met
betrekking tot proligeston hebben we in dit opzicht in de li-
teratuur veel minder vermeldingen gevonden (4).
Fibro-epitheliale hyperplasie is door het benigne karakter
van de verandering geen levensbedreigend proces. Echter,
de groeisnclheid van het proces en het vaak voorkomen van
maligniteitcn in de mammae van de kat nopen de prakticus
tot snel handelen; hierbij is het van belang een onderscheid te
maken tussen de solitaire vonn en de totale fibro-epitheliale
hyperplasie (2,4).

De totale fibro-epitheliale hyperplasie is goed te herkennen.
Extirpatie lijkt niet op zijn plaats gezien de omvang van het
proces en het daarmee samenhangende risico op een hypovo-
lemische shock. Wel kan ter bevestiging van de diagnose een
excisiebiopt worden genomen voor histologisch onderzoek.
Hormonale therapieën moeten worden beëindigd. Bij poe-
zen gaat het proces na ovariectomie bijna steeds in regressie
(2,3,7,10,11,12,17), maar deze ingreep blijkt niet altijd be-
scherming te bieden tegen het ontstaan van dc aandoening
(13,14). Dit mogelijk als gevolg van het bestaan van functio-
neel ectopisch ovariecl weefsel (17) of een onjuiste operatie-
techniek.

Het is ons niet bekend of de aandoening verdwijnt na staken
van de hormonale behandeling, maar dit lijkt wel aanneme-
lijk. Als alternatief voor een uitgebreide chirurgische in-
greep is beëindiging van honnonale behandeling aantrekke-
lijk en zeker het proberen waard. Wel is bekend, dat na het
staken van een dergelijke therapie af en toe een recidief op-

TIJDSCHRIIT VOOR D I F R CI F N F I: S K U N D H , D F F i. 118, AFLFVFRINC; 20, 1993

-ocr page 300-

treedt (4).

Met name gecastreerde katers, die met progestativa behan-
deld zijn, vertonen de solitaire vorm van fibro-epitheliale
hyperplasie (4,7,9,10). Ook onze katers lieten dit beeld zien.
Deze solitaire vorm is moeilijk te onderscheiden van andere
woekeringen in dit gebied (2,10) die, zeker bij poezen, vaak
een maligne karakter hebben (10). Zo\'n solitaire woekering
kan daarom het beste ruim \'in toto\' verwijderd worden en
daarna voor diagnostiek worden aangeboden aan de veteri-
naire patholoog. Om recidief te voorkomen zal bij met pro-
gestativa behandelde dieren deze therapie moeten worden
gestaakt (10). Dit is geschied bij onze katers, die alle drie tot
op heden vrij van recidief zijn.

Uit bovenbeschreven ziektegeschiedenissen blijkt, dat pa-
thologisch onderzoek een onlosmakelijk onderdeel van
\'Good Veterinary Practice\' moet zijn en mede bepalend kan
zijn voor het therapeutisch handelen van de praktizerende
dierenarts.

DANKBETUIGING

De auteurs zijn danl< verschuldigd aan mevrouw M.H.F. van Niel voor het
kritisch doornemen van het manuscript en aan prof.dr. F.J. van Sluys voor
het beschikbaar stellen van de foto\'s 2 en 3.

SUMMARY

Fibroepithelial hyperplasia of the mammary gland with
three castrated tomcats after progestational treatment

This article describes three castrated tomcats that were treated with proge-
stins. AH three developed symptoms of fibroepithelial hyperplasia of the
mammary gland, probably as a consequence of this treament. This disease
is commonly found in intact young female cats, pregnant cats, and progestin
treated cats. Therapeutical consequences are dealt with and the importance
of (histo)pathological investigation to\' Good Veterinary Practice \'ispointed

LITERATUUR

I. AllenHI.. Feline mammary hypertrophy. Vet Path 1973; 10: 501-8

iSlXé

2. Banzhaf K und Kraus A. Beitrag zur Fibroadenimatose (fibroepithclialc
hyperplasie) der Katze. Kleintierpraxis 1991;36:367-70
Center SA, and Randolph JF. Lactation and spontaneous remission of
feline mammary hyperplasia following pregnancy. J Am An Hosp
Assoc 1985;21:56-8

Donkers N en Drijfhout P. Het fibro-adenoom bij de kat (referaat) 1992
Dom AS, Legendrc AM, and McGavin MD. Mammary hyperplasia in a
male cat receiving progesterone. J Am Vet Med Asooc 1983; 182:621-2
Hampe JF, and Misdorp W. Tumours and dysplasias of the mammary
gland in Bulletin of the world health organization: Intemational histolo-
gical classification of tumours of domestic animals 1974; 50: 111 -33
Hayden DW, Johnston DS, Kiang DT, Johnson KH, and Barnes DM.
Feline mammary hypertrophy/fibroadenoma complex: clinical and hor-
monal aspects. Am J Vet Res 1981; 42: 1699-703
Hayden DW, Johnson KH, and Ghobnal HK. Ultrastructure of feline
mammary hypertrophy. Vet Pathol 1983; 20: 254-64
Hayden DW, Barnes DM, and Johnson KH. Morphologic changes in the
mammary gland of megestrol acetate-treated and untreated cats. Vet
Path 1989; 26: 104-13

10. Hinton M, and Gaskell CJ. Non-neoplastic mammary hypertrophy in the
cat associated either with pregnancy or with oral progestagen therapy.
Vet Ree 1977; 100:277-80

1 I.Jones TC, and Hunt RD. Veterinary Pathology, fifth edition Lea and
Febiger 1983, 1552

12. Kaufer I und Czemicki B. Ein Fall von vollständiger fibroadenomatoser
Veränderung der Mamma (Fibroadcnomatose). Kleinticrpraxis 1982;
27: 283-6

13. Misdorp W, Romijn A en Han AAM. Over de betekenis van ovariecto-
mie en progestativa voor het ontstaan van het mammacarcinoom bij dc
kat. Tijdschr Diergeneeskd 1992; 1: 2-4

14. Misdorp W, Romijn A, and Hart AAG. Feline mammary tumours: A
case control study of hormonal factors. Anticancer Research 1991; 11

15. Moulton JE. Tumours in domestic animals, third edition. University of
Califomia Press 1990; 548

16. Rutteman GR et ai Steroid receptors in mammary tumours of the cat.
Acta Endocr 125; 125: 32-7

17. Schulz LC. Pathologie der Haustiere. Gustav Fischer Verlag 1991; 651

18. Stein BS. Reproductive dysfunction in the feline: ovarian remnant syn-
drome. Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116: lOOS

19. Vries WF de en Visser IJR. Mammatumoren bij de kat. Dier en Arts
1992;2:47-51

20. Weijer K. Feline mammary tumours and dysplasias. Oosthuizen, the
Netherlands, Drukkerij van der Molen 1979; 67-121

3.

7.

8.

9.

-ocr page 301-

FIP. De ziekte die
ongemerkt toeslaat

Hoewel feline infectieuze peritonitis (FIP) haast altijd
dodelijk is, wordt dit vaak niet als de doodsoorzaak herkend.
Reden hiervoor

is dat FIP niet altijd gemakkelijk te

diagnostiseren is.

Onafhankelijke onderzoeken hebben aangetoond dat
hoewel slechts een beperkt aantal sterfgevallen onder katten
wordt toegeschreven aan FIP, incidentie bij secties wel 12%
kan bedragen.

Waarom PIP slechts zelden wordt gediagnostiseerd.

Dit is het gevolg van het feit dat FIP zich op diverse
manieren kan manifesteren, van niet-specifieke symptomen,
zoals anorexie en aanhoudende koorts tot de meer specifieke
vormen, zoals een niet-pijnlijke toename van de buikomvang
tengevolge van vloeistofophoping.

De huidige serologische testen kunnen geen onderscheid
maken tussen FIP en de vele andere aanverwante
Coronavirussen. Deze testen zijn dan ook van beperkte
waarde bij het stellen van de diagnose.

Hoe een besmetting met FIP virus tot stand komt.

FIP kan overgedragen worden via direct of indirect
contact. Het virus gebruikt het immuunsysteem om zich door
het gehele organisme te verspreiden en men neemt aan dat de
humorale immuunrespons van de kat de verspreiding van de
infectie versnelt.

Er bestaat geen behandeling voor FIP en preventie was
tot nu toe niet mogelijk.

Preventie mogelijk door een nieuw vaccin; PRIMUCELL FIP.

Primucell FIP is het resultaat van uitgebreid onderzoek en
verlaagt het risico op de ziekte FIP.

Primucell FIP wordt via de neus toegediend en resulteert
in een lokale en cellulaire immuniteit, een dubbele barrière
tegen FIP.

Effectiviteit en veiligheid aangetoond.

Proeven ten behoeve van de registratie hebben
aangetoond dat Primucell FIP een uitstekende bescherming
biedt tegen een zware challenge met het FIP virus, terwijl alle
niet-gevaccineerde dieren klinisch FIP ontwikkelden.

\'rimucell FIP is uitgebreid getest, in laboratoria zowel als
in de praktijken en blijkt volkomen veilig te zijn. Dit wordt
nog eens onderstreept door de verkoop van meer dan 2
miij^oen dosering in 2 jaar tijd in de USA.
Wat kan Primucell FIP voor U en uw cliënten betekenen?
Met het nieuwe vaccin Primucell FIP bent U nu in staat
katten de best mogelijke bescherming te
bieden tegen de dodelijke ziekte FIP, een
ziekte die meer voorkomt dan algemeen wordt
aangenomen.

Voor nadere informatie kunt U zich
wenden tot onze buitendienst-medewerker of
onze Technical Ser\\\'ices Manager.

PrimuceïïFIP

Vanaf nu is bescherming tegen FIP mogelijk.

V- ^ V
• - ^ % -fi

\'f T :

t

\'v \'

SmithKhne Beecham

» Animal Health

SmithKline Beecham Animal Health B.V., Franklinstraat 1,2/23Kt Zoetermeer NL. Telefoon 079-411 321.

-ocr page 302-

iericta en verslagen

w

Deze combinatie van plaats (FD) en
onderwerp (\'Metabolic Regulation
and Bio energetics\') kreeg gestalte in
de voordrachten over de biochemische
regulatie en stofwisselingsmechanis-
men bij bacteriën, zoals
Salmonella.
E. Coli
en Lactococcus lacti, bij proto-
zoa en schimmels in de pens en bij pa-
rasieten, zoals leverbot, haemonchus
en bilharzia.

De kennis van deze mechanismen is
van groot nut bij het ingrijpen in die
stofwisseling, hetzij door het toedie-
nen van medicijnen, hetzij door het
controleren van de substraten.

LEERMEESTER, CQLLEGA EN
LEERLING

De inleiders waren allen wetcn.schap-
pcrs, die als leenneester, als collega of
als leerling van Van den Bergh hun
steentje bijdragen en
bijdroegen aan de
ontwikkeling van de
biochemie.
Profdr. E.C. Slater,
zijn leermeester, gaf
een historisch over-
zicht over de opvat-
tingen van de oxyda-
tive fosforylering,
die mede werden ver-
helderd door de dis-
sertatie (cum laude,
1962) van Van den
Bergh onder zijn lei-
ding in Amsterdam
over de energiepro-
ductie in de vlieg-
spier van de huis-
Gepaste bewondering
vlieg, de Musea domestica .
Dr. K. van Dam (hoogleraar, GU
A\'dam) en dr. W.N. Konings (hoogle-
raar, RU Groningen) maakten duide-
lijk dat integratie van de verschillende
stappen in dat ingewikkelde regulatie-
mechanisme dankzij modeme technie-
ken, waaronder die van de computer
ons verder helpen bij het onderkennen
van de achtergronden.
Het gaat uiteindelijk om de aërobe of
anaërobe omzetting van glucose in
ATP als energiedrager, als brandstof
voor de cel.

In de gistcel is er volgens Van Dam
sprake van de aanwezigheid van een
\'general glucose sensor\', die wellicht
ook bij
Salmonella en E. Coli gevon-
den kan worden.

\'Naast glycolysis is de decarboxylatie,
het vrij maken van CO2, een belangrijk
mechanisme dat bij aanwezigheid van
histidine aanleiding kan zijn tot de
(.soms dodelijke) overproductie door
Lactococcus lacti van histamine in
kaas\', aldus Konings.
Dr. R. A. Prins (hoogleraar, RU
Groningen) behandelde het energie-
mechanisme in zogenaamde hydroge-
nosomen, organellen, die gevonden

voor het schilden] van Van den Bergh.

worden in protozoën in de pens en sa-
men met schimmels (zoospore fungi)
een rol vervullen bij de afbraak van
cellulose. Moeten we daarbij vanuit de

GEEN ENKEL COMPROMIS WAT DE
KWALITEIT AANGAAT

\'Vriendelijke verhalen door vrienden over vriendelijke research\', zo typeerde
prof.dr. S.G. van den Bergh de wetenschappelijke bijeenkomst, die ter gele-
genheid van zijn afscheid als decaan van de Faculteit Diergeneeskunde (FD)
en als hoogleraar in de Veterinaire Biochemie in het Hoofdgebouw
Diergeneeskunde was georganiseerd. De bijeenkomst vond plaats op 17 sep-
tember en was tevens bedoeld als Najaarssymposion van de Nederlandse
Vereniging voor Biochemie en Moleculaire Biologie (N\\\'BMB).

W. Sybesma

evolutie denken aan Clostridia-achtige
herkomst, aan eigenschappen van mi-
crolichaampjes of is er verwantschap
met de mitochondria, de andere
krachtcentrale van de cel?
Dr. H. Vandenbossche (Janssen Phar-
maceutica, Beerse, België) gaf een
overzicht van de fascinerende werking
van NO, door het tijdschrift SCIENCE
tot molecuul van het jaar 1992 uitge-
roepen.

Dit gas heeft een belangrijke rem-
mende of bevorderende werking op
veel regulerende mechanismen.
Prof dr. D. Gibson (University of Indiana,
USA) maakte nog eens duidelijk dat de
hormonale beïnvloeding door insuline
en gucagon vaak tegengesteld is bij de
vetzuren en cholesterol-vomiing in de
lever.

Veel enzymen bij de vetvorming wor-
den geactiveerd door insuline en ge-
remd door glucagon. Bij de glycogeen-
vorming in de spieren gebeurt
mutatis
mutancHs
hetzelfde. De genoemde hor-
monen zijn tot elkaar veroordeeld als
een siamese tweeling.

PARASIETEN

Dr. A.G.M. Tielen (medewerker van
Van den Bergh) tenslotte gaf een boei-
end overzicht van bet intermediaire
stofwisselingsondcrzoek bij parasie-
ten. Van den Bergh is hier zelf nog als
onderzoeker bij betrokken.
Boeiend door de wijze van presentatie,
waarbij naast de wetenschappelijke
dia\'s tegelijkertijd dia\'s met kunstwer-
ken van Mondriaan, Escher, Van Gogh
en Breugel werden vertoond als \'ver-
beelding\' van de gevonden wetcn.schap-
pelijke resultaten.
Waarom vertonen
parasieten in dc
gastheer een anaë-
robe stofwisseling in
de initochondriën cn
een aërobe stofwis-
selingerbuiten?
We zien dit ver-
schijnsel zowel bij
de leverbot, de hae-
monchus als bij de
schizonten en cerca-
ria van de bilharzia.
Het is niet een kwes-
tie van ouderdom
maar uitsluitend een
kwestie van het om-
draaien van de knop
door verandering van de samenstelling
en de osmotische waarde van het mi-
lieu.

Hoe rijker het milieu aan glucose hoe

-ocr page 303-

meer de anaërobe stofwisseling wordt
ingeschakeld.

\'Wat dat betreft reageren parasieten\',
aldus de spreker \'zeer menselijk, ja
welhaast typisch Nederlands\'.
Op een receptie laat jeje het goed sma-
ken, maar thuis probeer je het zo zui-
nig aan te doen, zoals Breugel het op
z\'n schilderij van de Boerenbruiloft en
Van Gogh op dat van de Aardappel-
eters laat zien.

TOESPRAKEN

Door de diverse sprekers na afloop van
het symposion werd nog eens extra
aandacht besteed aan de verschillende
eigenschappen van de scheidende
hoogleraar en decaan.
Dr. M.Lopez-Cardozo in de veteri-
naire biochemie wist niet minder dan
vijftien voortreffelijke eigenschappen
op te tekenen op het bord variërend
van Scientist via Meticulous en Master
teacher tot Never ill cn lachgas (N2O)
uitstrooiend.

Deze eigenschappen zijn kennelijk
geïnduceerd door de voornaam Simon.
Dr. Th. Wensing namens de Faculteit
Diergeneeskunde vervolmaakte het
beeld op zeer humoristische wijze
door te wijzen op de aparte uitstraling
als decaan (\'toch lang niet gek\'), waar-
bij de bestuurlijke integriteit als be-
langrijk handel(ing)skenmerk opviel.
Profdr. J.A. van Ginkel, de Rector
magnificus, stelde dat deze decaan als
belangrijkste vertegenwoordiger van
de faculteit wars was van welk com-
promis, ook als het om de kwaliteit van
het onderwijs en van het onderzoek
gi\'ig-

655

Dr. L.M.G. van Golde, de collega-
hoogleraar van de Vakgroep wees nog
eens op de wijze waarop de scheidende
hoogleraar de Biochemie aan de facul-
teit had gemoderniseerd, wetenschap-
pelijk maar ook maatschappelijk, na-
melijk door de introductie van de
mores uit Mokem. Hij bood mede na-
mens vele anderen een schilderij aan
van de hand van Arie Schippers.
Het schilderij stelt profdr. S.G. van
den Bergh in vol academisch omaat
voor met, zoals de schilder het zich
had gedacht, een in zich zelf gekeerde
blik, een hoogleraar waardig.

Van den Bergh, die vergezeld was van
zijn echtgenote gaf in zijn dankwoord
aan hoe hij van deze dag had genoten,
een dag met, zoals eerder al werd ver-
meld, vriendelijke verhalen door
vrienden over vriendelijke research.
Uitvoeriger zal hij tijdens het af-
scheidscollege ingaan op wat er zo de
afgelopen jaren is bereikt, alsmede op
het perspectief van de veterinaire bio-
chemie als onderdeel van de toekomst
van de Faculteit Diergeneeskunde.
Het afscheidscollege is op 15 oktober
in de Pieterskerk in Utrecht.

Tijdsc hrii t voor Dn r(,i ni cskundi,, Di kl 118, atllvi rinti 20, 1993

VOORSPELLING
LEVERBOT
NAJAAR \'93

De herfst van 1992 en de afgelopen
winter waren zacht en nat, waardoor
een groot deel van de slakkenpopulatie
heeft kunnen overleven. De maanden
april, mei en juni waren droog, wat
leidde tot een afname van de slakken-
populatie. Vanaf juli was het nat,
waardoor het aantal slakken weer toe-
nam.

In het algemeen is er weinig besmet-
ting op het gewas aanwezig. Behalve
in het zuidwesten van Nederland, waar
vorig jaar leverbotziekte is vastge-
steld, kan in dit weideseizoen een
lichte infectie door de slak op het ge-
was zijn afgezet. Eenzelfde situatie
kan zich voordoen in het dijkgebied
Noordoost-Groningen, tussen de grote
rivieren en het veenweidegebied van
Utrccht.

Het beeld van de geringe besmettings-
kans wordt bevestigd door slachthuis-,
sectie-, bloed- en mestgegevens.
Als de maanden oktober en november
zacht en nat zijn, kan er nog een infec-
tie op het gewas worden afgezet.
De Werkgroep Leverbotprognose acht
een behandeling tegen leverbot bij
runderen in het algemeen nu niet no-
dig. Een behandeling bij schapen in
oktober zal alleen nodig zijn in boven-
genoemde gebieden.
Voor de behandeling van schapen
dient men een middel te gebruiken dat
werkzaam is tegen jonge leverbotin-
fecties.

Begin november brengt de Werkgroep
Leverbotprognose een definitief ad-
vies ui.

Bij twijfel over het voorkomen van le-
verbotinfecties op het bedrijf kan men
bloed- en/of mestonderzoek laten ver-
richten door de (iezondheidsdienst
voor Dieren. Voor een goed onderzoek
wordt aangeraden vijf monsters per
diersoort te laten onderzoeken op le-
verbotinfecties.

IVerkgroep Leverbotprognose

BLAASORKEST ZOEKT LANDELIJKE BLAZERS

Het Brabants Veterinair Blaas Orkest (BVBO), dat uit zestien leden be-
staat. treedt op bij verschillende evenementen. Het Brabantse orkest heeft
plannen om een landelijke orkest op te richten.

Belangstellenden, die over voldoende longinhoud beschikken, kunnen con-
tact opnemen met J.F. Frik, voorzitter van het BVBO of met F".H.J.
Jaartsveld, secretaris van het BVBO.

-ocr page 304-

Door enkele initiatiefnemers werd een
plan opgesteld om bij de Nederlandse
Bemer Sennenhonden te onderzoeken
hoe vaak ontwikkelingsstoornissen
van de elleboog (onder de verzamel-
naam \'Elleboog Dysplasie\', dus ED)
voorkomen en of er aanwijzingen be-
staan dat in bepaalde families deze ED
vaker of minder vaak optreedt. Hiertoe
werd de Stichting \'Elleboogonderzoek
van Bemer Sennenhonden\' opgericht.
Deze Stichting heeft gezocht naar het
opzetten van een onderzoek bij de
Bemer Sennenhonden om op de meest
haalbare wijze een zo\'n goed mogelijk
inzicht te krijgen in

1.wat bij de Bemer Sennenhonden de
voornaamste oorzaken zijn van ED;

2. hoe vaak deze afwijking in de
Nederlandse populatie voorkomt en

3. of er bepaalde families (vaker) lijden
aan ED.

Op basis hiervan zal worden gewerkt
aan maatregelen om het vóórkomen
van deze elleboogafwijkingen terug te
dringen. Dit onderzoek zal met kosten
gepaard gaan, hetgeen sommige eige-
naren ervan zou kunnen weerhouden
aan het onderzoek mee te werken. Om
dc kans van slagen van dit onderzoek
te vergroten en de kosten voor de eige-
naar zoveel mogelijk te beperken,
werd gestart met het zoeken naar spon-
soring.

Voorlopig werd één sponsor gevonden
die enkele voorwaarden aan zijn dona-
tie verbond, onder meer dat evenveel
dieren gefokt buiten als binnen de
Nederlandse \'Vereniging de Bemer
Sennenhond\' dienen te worden onder-
zocht (om hiermee een compleet in-
zicht in de gehele Nederlandse popula-
tie te verkrijgen). Deze donatie maakt
het mogelijk oin kosteloos voor de ei-
genaren van honderd Berner
Sennenhonden (die door het toeval
worden aangewezen) van de leeftijd
tussen de één en twee jaar, een set rönt-
genopnamen van beide elleboogge-
wrichten te laten maken en interprete-
ren. Een andere voorwaarde is dat de
röntgenopnamen van de door hein ge-
sponsorde honderd honden door één
bepaalde ervaren praktizerende die-
renarts moeten worden vervaardigd
(oin hiemiee een uniforme en optimale
kwaliteit van de röntgenopnamen na te
streven).

»■•"I I it

De Nederlandse \'Vereniging de
Bemer Sennenhond\' heeft zich uitge-
sproken om gedurende drie aanslui-
tende jaren van jaarlijks vijftig (door
het toeval aangewezen) honden tussen
de één en twee jaar oud en gefokt van-
uit de Vereniging, röntgenfoto\'s bij
deze dierenarts te laten maken, zonder
dat de eigenaar de opnames en inter-
pretatiekosten behoeft te betalen.
Vier veterinair specialisten (drie spe-
cialisten in de chirurgie van gezel-
schapsdieren en een specialist in de
röntgenologie), die overigens zelf niet
betrokken zijn met het maken van de te
beoordelen röntgenopnamen, zijn be-
reid gevonden deze sets röntgenfoto\'s
te onderzoeken op het vóórkomen van
afwijkingen. Mededeling over de uit-
slag van het onderzoek geschiedt aan
de eigenaar van de hond aan het eind
van het onderzoeksjaar en aan het on-

ELLEBOOGONDERZOEK VAN
BERNER SENNENHONDEN

Afwijkingen in de elleboog bij jonge
opgroeiende honden van grote rassen
zijn in een groot aantal gevallen oor-
zaak van kreupelheid. Het betreft af-
wijkingen in de ontwikkeling van het
skelet die kunnen worden sainengevat
onder de noemer \'elleboogdysplasie
(ED). De rassen waarbij in Nederland
het incest frequent ED in één of andere
vomi wordt gediagnostiseerd zijn de
Berner Sennenhond, de Rottweiler en
de Golden en Labrador Retriever. De
diagnoses die hierbij worden gesteld
zijn Osteochondrosis (OC), Los
Processus Anconeus (LPA) en Los
Processus Coronoideus (LPC).
Hoewel het voorkomen in hoge fre-
quentie binnen bepaalde rassen al ge-
ruime tijd bekend is, bestaat er in
Nederland nog maar sinds kort bij ras-
verenigingen behoefte aan een inven-
tarisatie van de omvang van het pro-
bleem binnen het betreffende ras.
Tegelijkertijd gaan er ook al stemmen
op binnen een aantal verenigingen om
naast allerlei andere afwijkingen, ook
de ED-status van een hond een plaats
te geven binnen de foktechnische af-
derzoeksteam dat de stamboom van de
Nederlandse en zwit.serse Berner
Sennenhonden in kaart heeft gebracht.
De uitslagen van dit onderzoek zullen
ook worden gepubliceerd en ter be-
schikking worden gesteld van kynolo-
gisch onderzoek (sinstituten).

De Stichting \'Elleboogonderzoek
Berner Sennenhonden\' verzoekt een
ieder die door middel van subsidies,
donaties, schenkingen, erfstellingen,
legaten of garanties een financiële bij-
drage kan leveren aan een uitbreiding
van dit onderzoek, contact op te nemen
met de secretaris van de Stichting
Elleboogonderzoek van Bemer
Sennenhonden, de heer R.A.B, van
Ravenstein, Henriette Freezerstraat
40,4003 DJ Tiel.

Aan eventuele specifieke verlangens
van de schenker zal, binnen de doel-
stellingen van de Stichting, zo veel
mogelijk gehoor worden gegeven,
mits deze bijdragen aan het onderzoek
en het bestrijden van elleboogkreupel-
heden bij de Berner Sennenhond.

ELLEBOOGDYSPLASIE BIJ OE
BERNER SENNENHOND

vvegmgen.

Alvorens tot foktechnische maatrege-
len te kunnen overgaan, is het echter
van belang het voorkomen van ED,
naar aard en frequentie, binnen een ras
te inventariseren. De Nederlandse
Berner Sennenhonden Vereniging
heeft onlangs het initiatief tot inventa-
risatie binnen het ras genomen en heeft
voor de uitvoering van dit project een
stichting opgericht. Van een groep van
honderd a-select gekozen Berner
Sennenhonden van binnen en buiten
de vereniging zullen röntgenfoto\'s
worden gemaakt van de ellebogen en
deze foto\'s zullen worden beoordeeld
door een daartoe aangezocht team van
chirurgisch en radiologisch specialis-
ten.

Dit team wordt voorlopig aangeduid
als de \'ED-commissie\' en bestaat uit
de collegae dr. H.A.W. Hazewinkel,
drs B.P. Meij, dr. R.C. Nap en dr.
W.Th.C. Wolvekamp.
Uit het team wordt voor elke beoorde-
ling een panel van drie leden gevormd.
Sponsoring maakt het mogelijk dit on-
derzoek geheel kosteloos voor de eige-

-ocr page 305-

Ademhaling en groei hebben nnet elkaar
te maken. Dat geldt voor ballonnen maar
ook voor varkens. Immers een goede
ademhaling komt de groei van de varkens
ten goede. Terwijl aandoeningen aan
longen en de bovenste luchtwegen resul-
teren in groeivertraging, mogelijke sterfte en een
verhoogd medicijngebruik.

Ademhalingsproblemen dienen zoveel
mogelijk voorkomen te worden door een goed
stalklimaat, bedrijfshygiëne en een goed vacci-
natieprogramma tegen Aujeszky en Influenza.

Bij met suvaxyn Flu-3 gevaccineerde
varkens zien we na een Influenza infectie

Duphar Nederland B.V.

Anima! Health
Postbus 7133
1007 JC Amsterdam
Tel. 020-5490832/830

SOLVAY Animal Health

reductie van virusvermeerdering, minder
klinische verschijnselen en een beperking
van groeiverliezen in vergelijking met
ongevaccineerde varkens.

Suvaxyn Flu-3 (wat geadjuveerd is
met suvaxyn O/W-emulsie) kan met
Duphar\'s Aujeszky vaccins gecombineerd geënt
worden. Met deze combinatie-
enting wordt door de speciale
eigenschappen van de suvaxyn
O/W-emulsie tevens
de immuniteitsopbouw
tegen Aujeszky verbe-
terd en de Aujeszky
veldvirusexcretie ver-
minderd.

Suvaxyn Flu-3 is een essentiële schakel
om ademhalingsproblemen te voorkomen.

-ocr page 306-

Fx\'n goed vac-
cinatieprogramma tegen
de Ziei<te van Aujeszlcy

wordt niet alleen door het entschema bepaald. Ook de
keuze van de vaccinstam en het al of niet toevoegen van
een adjuvans is van essentieel belang.

Naast klinische bescherming is de reductie van
veldvirusexcretie een belangrijk criterium bij een Aujeszky-
eradicatieprogramma. In dit opzicht is de combinatie van

Suvaxyn Aujeszky NIA3-783
en Suvaxyn O/W emulsie een
optimale keuze. Onafhankelijke
vergelijkende proefresultaten bevestigen dit (Vannier e.a.).
De NIA3-783 stam opgelost in de O/W emulsie blijkt de
sterkste vermindering van veldvirusexcretie te geven.

De uitstekende resultaten van de "Diessen
eradicatieproef" bewijzen de kracht van deze combinatie
in de praktijk.

NIA3 0/W KWAM.
ZAG EN OVERWON

Straks kunnen we het Aujeszky-virus in Nederland wel vergeten.

-ocr page 307-

naren uit te voeren. De sponsor van het
project heeft echter onder meer als
voorwaarde gesteld dan van deze hon-
derd Berner Sennenhonden de rönt-
genfoto\'s gemaakt zullen worden bij
collega N.A. Dijkshoorn te Zeist. Het
onderzoek bij de Berner
Sennenhonden in het kader van dit
project is inmiddels gestart.

Het is gebleken dat. nu dit onderzoek
van start is gegaan, er eigenaren van
honden van de betreffende \'risico-ras-
sen\' blijken te zijn, die honden willen
laten onderzoeken op het wel of niet
voorkomen van ED. Dc leden van het
team zijn bereid om, indien zijn
daarom worden verzocht, röntgen-
foto\'s van deze andere honden te be-
oordelen. mits deze voldoen aan de ei-
sen die ook binnen het Bemer
Sennenhonden-projcct worden gehan-
teerd. Dc röntgenfoto\'s kunnen in
principe door iedere dierenarts worden
gemaakt en ingezonden worden aan de
commissie. Belangstellenden dieren-
artsen worden verzocht contact op tc
nemen met de commissie en zullen op
verzoek informatie toegezonden krij-
gen betreffende de procedure en de ge-
wenste opnamerichtingcn, fotokwali-
teit en dc identificatie.

Binnen dc Hirschfeld Stichting van de
Raad van Beheer op Kynologisch ge-
bied is momenteel de sectie
Orthopedie in oprichting. Het is de
verwachting dat deze sectie zich naast
aandacht voor de klassieke heupdys-
plasic (IID) bezig zal houden met dc
problematiek van dc ED. De temiijn
waarbinnen dit kan worden gereali-
seerd is echter nog onzeker. De ED-
commissie streeft nauwe samenwer-
king met de sectie na en is bereid haar
uitslagen en röntgcn-foto-archief te
zijner tijd ter beschikking te stel len aan
de Hirschfeld Stichting.

Dc cominissie zal er zich sterk voor
beijveren dat de door haar toegekende
uitslagen te zijner tijd zullen worden
overgenomen door de Hirschfeld
Stichting. Het aantal opnames dat
wordt beoordeeld (vier per elleboog),
de nauwkeurigheid waarmee dat ge-
beurd en dc wijze van administratie,
documentatie cn archivering vomien
daartoe een betrouwbare basis. Alle in-
gezonden röntgenfoto\'s blijven in het
archief van de commissie.
Het postadres van de commissie is
Elleboog Dysplasie Commissie, post-
bus 516, 3720 AM in Bilthovcn.

657

Het doel van het symposium was aan-
dacht te besteden aan dc toepassings-
mogelijkheden van recente ontwikke-
lingen van de veterinaire epidemio-
logie in dc dierziektenbestrijding in de
tropen.

Met name het gebruik van modellen
werd aan dc orde gesteld.
Bij het epidemiologisch onderzoek
gaat het er om alle factoren in kaart te
brengen die op enigerlei wijze tc ma-
ken hebben met het voorkomen en het
type van bepaalden ziekten.
Een model helpt daarbij om de verban-
den zichtbaar tc maken.
Daarbij kunnen we nog onderscheid
maken in empirische cn statistische
modellen. De eerste steunt vooral op
gegevens afkomstig van waarnemin-
gen, terwijl dc tweede uitgaat van een
meer mathematische benadering (dr.
Y.ll.Schukken).

Een voorbeeld van de eerste benade-
ring is het onderzoek naar het voorko-
men van diarree bij kalveren in Costa
Rica (toelichting door dr. E. Perez),
van dc tweede het zogenaamde mond-
en klauwzeer-model uitgewerkt (en
toegelicht) door prof dr. A.A.
Dijkhuizen (LU).

BETROUWBAARHEID

Profdr. K.H. Zessin uit Berlijn wees
nog eens aan de hand van een evaluatie
van gepubliceerde overzichten van
dierziekten dat de betrouwbaarheid
van de verzamelde gegevens veel te
wensen overlaat. 1 let ging hier over 68
publikaties uit drie gezaghebbende in-

TIIDSCHRIKT voor DlIRCiRNKESKUNDE, D E K 1. 118, A e L e V i; R I N (i 20, 1993

ternationale veterinaire tijdschriften.
Zijn de monsters wel goed genomen, is
dc steekproef wel betrouwbaar en hoe
zijn de gegevens verzameld? Dat zijn
dc vragen die gesteld moeten worden.
Vooral nu de veeteelt in de tropen zich
meer en meer ontwikkelt in dc richting
van een produktie-veetecit in plaats
van een plukoogst-(ofTtakc) veeteelt is
dat een voorwaarde, wil men iets aan
het gebruik van modellen hebben.
Kwantitatieve informatie is meer dan
ooit nodig over de schade, die de ver-
schillende ziekten in de verschillende
produktiesystemen hebben.
Er wordt wel veel over runderen gepu-
bliceerd, maar geiten en varkens zijn
zo langzamerhand minstens zo belang-
rijk.

Het zijn de betrouwbaar verzamelde
gegevens die dc basis vormen van
doeltreffende veterinaire zorg.
Spijtig is dat dc donoren, wat de finan-
ciële steun aan de ontwikkelingslan-
den betreft, zo langzamerhand uitput-
tingsverschijnselen vertonen.
Profdr. A.A. Majok (FD, Zimbabwe)
gaf een voorbeeld van hoe en welke

EPIDEMIOLOGIE VOOR TOEPASSING
IN DE TROPEN

Door het bureau Internationale Contacten van de Faculteit Diergeneeskunde
werd op 24 september het Engelstalige symposium \'Tropical .Animal Health
and Production\' georganiseerd.

\\\\. Svbesma

-ocr page 308-

gegevens er in zijn land met betrek-
king tot de voorkomende dierziekten
en de produktiviteit van de veeteelt
worden verzameld. Ze geven diverse
interpretatiemogelijkheden, die de
koers van het veterinaire beleid kun-
nen bepalen.

DE WAARDE VAN VETERINAIRE
HULP

Toen in 1979 in Afghanistan de oorlog
uitbrak waren er gebieden die geheel
verstoken raakten van veterinaire hulp.
Door nu die gebieden wat de veeteelt-
produktie betreft te vergelijken met die
gebieden waar nog wel inet
Nederlandse hulp diergeneeskunde
werd toegepast, kon de effectiviteit
van de veterinaire ondersteuning goed
worden gemeten (Dr. B.E.C.
Schreuder, CDl, en medewerkers). Zo
lag de sterfte bij kalveren, alsmede bij
schape- en geitclammeren geiniddeld
9% (17 versus 26), bij de volwassen
dieren 7% lager ( 5,5 versus 12,5) in
die gebieden waar nog veterinaire hulp
geboden werd.

In de Filipijnen heeft in de laatste twin-
tig jaar de pluim\\eeteelt een gewel-
dige vlucht genomen mede door do-
norhulp en begeleiding (Dr. L. van der
Heide, USA). Daarbij heeft het kip-
penhok als centrum waar buren elkaar
ontmoetten plaats gemaakt voor mo-
derne produktie-eenheden.
Een bezoeker is thans een bedreiging
voor de gezondheid van de veestapel
geworden. Personeelsleden die een
vechthaan thuis hebben worden ont-
slagen. Meestal breekt er NCD uit als
er dieren door nooddruftige buren ge-
stolen zijn.

M ■ ii

Wisselende temperaturen, de kans op
het uitvallen van de elektriciteit, de
aanwezigheid van ratten zijn eveneens
factoren die in het epidemiologische
model thuishoren.

Aangezien moderne produktiemetho-
den veel bijprodukten, vroeger afval
geheten, opleveren is het zaak hier wat
betreft besmetting aandacht aan te be-
steden. Dr. H.A.P. Urlings (WDO),
wees er op dat in de tropen de verhit-
ting ervan niet sterk genoeg is, terwijl
fermentatie eveneens niet in staat is di-
verse virussen te doden. Daarom moe-
ten deze bijprodukten zeker niet als
veevoer worden gebruikt.

PRAKTIKUS BLIJVEN
Profdr. A. Brand, voorzitter van het
organiserende comité sloot deze ge-
animeerde bijeenkomst af met er op te
wijzen dat dc complexiteit van de mo-
derne produktiesystemen het noodza-
kelijk maken in alle opzichten prakti-
kus te blijven. Men zal geregeld het
veld in moeten trekken en de bedrijven
bezoeken.

Van achter het bureau krijgt men nooit
een juiste indruk van de ware oorzaken
van ziekte-ontwikkelingen, waardoor
het epidemiologische inodel en daar-
tnee de ziektebestrijding faalt.
Een uitgebreid verslag zal verder nog
verschijnen in hel blad EQUATOR,
terwijl (zolang de voorraad strekt) de
gebundelde, vrij uitgebreide samen-
vattingen nog te verkrijgen zijn bij het
Bureau Internationale Contacten,
Yalelaan 1, de Uithof,
Utrecht, tel 030-532116.

De vossen bedreigen in Australië de
inheemse dierpopulaties zodanig, dat
urgent inaatregelen nodig zijn om aan
de toename van deze diersoort een halt
toe te roepen.

Hetzelfde geldt in zekere zin voor de
konijnen, die eveneens als een plaag
worden beschouwd vanwege hun groot
voortplantingsvemiogen. Myxomatose
heeft weliswaar bij de import in 1950
er voor gezorgd dat 99,9 % van de ko-
nijnen het loodje legde maar dat bleek
uiteindelijk niet genoeg. Ver-zwakte
myxomatose-virussen zorgden ervoor
dat herstel mogelijk was.

IMMUNÜSTERILISATIE
De verspreiding van het virus is dusda-
nig algemeen dat onderzoekers op het
idee zijn gekomen om via biotechnolo-
gische handgrepen een myxomatose-
virus te introduceren, waaraan eiwitten
gekoppeld worden, die als antigeen an-
tilichamen opwekken tegen de sper-
iTiainotiliteit of de kopkap, waardoor
de bevruchting uitblijft. Ook zijn er an-
tigenen te gebruiken tegen eiwitten die
essentieel zijn bij implantatie van de
bevruchte eicel.

VIRUS-VACCINATIE ALS BESTRIJDINGS-
MIDDEL TEGEN VOSSEN EN KONIJNEN

In de strijd tegen de overlast van konijnen en vossen in .Australië wil de weten-
schap virussen in stelling brengen, waarin specifieke antigenen zijn inge-
bracht die de voortplanting tegengaan. Dit gebeurt dan door opgewekte anti-
lichamen in het desbetreffende dier, waardoor de bevruchting verhinderd
wordt.

Mocht deze immunosterilisatie succes
hebben dan zullen de vossen des te
harder huis houden onder de bedreigde
inheeinse diersoorten. Daarom moeten
tegelijkertijd de vossen worden aange-
pakt. Daar ontbreken echter algemeen
aanwezige virussen, waardoor via het
uitleggen van aas de dieren moeten
worden behandeld.

Het gaat hier om een inethode die ook
bij de bestrijding van hondsdolheid
wordt toegepast in Europa, namelijk
waarbij pokkenvirus gecombineerd
werd met een deel van het rabiësvirus.
Dit recombinant-virus blijkt goed
werkzaam te zijn tegen hondsdolheid.
Een dergelijke aanpak, waarbij het
pokkenvirus gecombineerd wordt met
antigenen, die antilichamen opwekken
tegen spermiëneiwitten hebben bij rat-
ten, maar ook al bij vrouwelijke vossen
al een goede respons opgeleverd.

ECOLOGISCHE VRAGEN
Ecologen zijn overigens in het alge-
meen nogal huiverig voor een derge-
lijke aanpak, omdat er nog teveel on-
beantwoorde vragen zijn. Wie
garandeert dat dergelijke virussen niet
bij andere dieren terechtkomen ook al
blijkt het myxomatose-virus al tiental-
len jaren uitsluitend bij konijnen voor
te komen. En wat gebeurt er als het ko-
nijnen-recombinant-virus buiten Aus-
tralië terecht komt?

Bij vossen onderdrukken de domi-
nante vrouwtjes de vruchtbaarheid van
andere vossen. De vraag is of na be-
handeling de minder dominante dieren
hun kans zullen grijpen waardoor het
effect voor de populatie nihil zal zijn.
Mocht deze aanpak in de toekomst
werkelijkheid worden dan is de weg
eveneens geopend om dit ook bij an-
dere diersoorten indien gewenst toe te
passen.

(Uit: Australian Pest Control by Virus
Causes Concern, Research News,
Virginia Morell. Science 1993 (261);
683-4).

-ocr page 309-

VETERINAIRE
MEDIATHEEK

Dc nieuwe catalogus van de W.F.
Speckmann Stichting (WFSS) is on-
langs uitgebracht. De stichting heeft de
catalogus naar alle praktijkadressen,
\\oor zover in het bestand aanwezig
verzonden.

Dierenartsen die de catalogus op 10
oktober nog niet hebben ontvangen
kunnen contact opriemen met Cobi
Nieuwpoort (AUVAVFSS), telefoon
08850-94321.

In veel praktijken worden lezingen ge-
houden voor bijvoorbeeld kattenlief-
hebbers en rundveehouders. Deze le-
zingen worden door cliënten zeer op
prijs gesteld. De collectie omvat video-
banden en dia-series, die geschikt zijn
voor voorlichting aan cliënten en pro-
dukties voor zelfstudie. Veel produk-
ten zijn voor beide doeleinden geschikt.
In de catalogus wordt de inhouden be-
schreven. Voor opmerkingen en sug-
gesties omtrent de produkties kan men
contact opnemen met C.D.W. König,
telefoon 08334-73314.

De nieuwe titels in de catalogus zijn:

cl, V Ken dag uit de praktijk

van een dierenarts
(cl), z, d Ostertagio.se bij het rund
cl, V Dagboek van ccn paard:

1. Onderhoud en verzorging exterieur

2. Beenproblemen
i. hamachement

z, V l.aryngoscopie bij hel paard

cl. V Dc geboorte van een veulen

cl, V Varkens ge/ond houden

cl. V (iedrag van varkens op dc tcKht

cl. V Aujeszky-onder/ock in biest

cl/z. v Scrapie bij het schaap

cl, V Hygiëne, reiniging en desinfectie-

pluimvcestallen
cl, V \'n Schat van een kat

(het houden van katten)
cl, v Zorg \\oor de jonge pup
z,
V F.uthanasie in de beleving van

dc eigenaar
cl, v Zo\'n dier wil je toch niet kw ijt
(tatouage)

z, v Klinische voedingsprincipcs bij

gezelschapsdieren
z, V Interpretaties EC\'Ci bij hond cn kal
cl. v Normale geboorte bij de hond
cl, \\ De geboorte bij de hond
z, v C\'hinirgie van de knie bij de hond
z, d H.xploratieve laparotomie bij de hond
z.
V Osteochondritis dissecans bij dc hond
z.
V Ooroperaties bij dc hond
z. V Diagnose dermatosen gezelschaps-
dieren (vier delen)
(cl), z, d Toxocariasis bij dc hond en de kat
(cl), z. d Toxocariasis bij de mens
z, d Dc retina van de hond (noniiaal)
z. \\ Staaroperatie bij de hond
cl, V Behoud \\an oude Nederlandse

\\eerassen
z, d Normale reptielen
z, d Ziekten van schildpadden (t\'helonia).
(cl
= dient, z = zellstttiiie. \\ ^ video, d diu).

KLINISCHE GEGEVENS
Op uw spreekuur wordt een éénja-
rige Rott«eilcr-reu aangeboden,
waarbij de eigenaar, na terugkomst
van een korte vakantie met de hond
in Portugal, opmerkt dat de oor-
spronkelijk zwarte lippen en de
zwarte haren op dc kop hicr-cn-
daar wit worden (zie afbeelding).
Naast dc dcpigmcntaties zijn er geen
klachten. Het algemeen klinisch on-
derzoek levert geen afwijkingen op.
Het dier is levendig, verkeert in een
goede conditie cn heeft een normale
lichaamstemperatuur. Er is geen
sprake van jeuk noch van huid- of
slijmvlicslacsics. Er is nog geen be-
handeling ingesteld.

ROTTWEILER-REU

Wat is UW diagnose?

1. Wat zijn uw differentieel diagno-
ses?

2. W elk nader onderzoek stelt u in?

3. Wat is dc meest waarschijnlijke
diagnose?

(antwoorden pag 662)

UIERINFECTIES

Cicachte redactie.

Hierdoor reageer ik op het artikel in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
van 15 mei jl„ van C. van de Meer
cl
al.
\'Uierinfecties tnet coagulase nega-
tieve stafylococcen (CNS) bij nieuw-
mclktc vaarzen\'.

In de studie, waar dit artikel verslag
van doet, werd een hoge (50%) preva-
lentie gevonden van met CNS-species
besmette melkmonsters van uiers van
nieuwmelkte vaarzen.
Een vergelijkbaar hoog percentage
van uierinfecties met coagulase nega-
tieve stafylococcen, maar dan bij zo-
gende vleesvaarzen, werd gevonden
bij een onderzoek naar de prevalentie
van subklinische mastitis bij vleesvee
in Zimbabwe. Dit onderzoek, waarbij
ondergetekende betrokken was, werd
uitgevoerd vanuit de Faculteit voor
Diergeneeskunde in Harare in 1990.\'

\' Hoyer SU. Codd R. Rishi . I.S. Puwandiwu .-1.
and i\'.\\enik E. i. The /irevalence o) .siihclinictil
mustitis in heel hei ds in Ziinhcthwe. Zitnh l et
./. 1991:22: l-ll

EEN APPELTJE VOOR DE DORST

Dc pika is een haasachtig knaagdiertje in de Verenigde Staten, dat uitmunt
in het overleven van barre tijden.

Deze, in het Nederlands geheten fluithaas slaat volgens een onderzoek van
Dennis Dearing, een student aan de Universiteit van Utah 28 kilo planten-
inateriaal als hooi in voor consumptie in de winter.

Deze hoeveelheid zou omgerekend voor een normaal persoon van 65 kilo,
10.000 kg plantenniateriaal betekenen dat bijeengebracht wordt in 5000
keer.

Ongeveer 75 procent van het plantenmateriaal bestaat uit

een bepaalde plant (aangeduid met de latijnse naam Acomastylis rossil) die

fenol ais een conserveringsmiddel produceert.

Het gehalte aan fenol in dc desbetreffende hooibergjes is drie maal hoger

dan het normaal is in dc zomer in de verse planten.

Uit: Random Samples, Faye Flani: Science 1993; (261): 989).

-ocr page 310-

Het betrof hier een steei<proef over ze-
ven verschillende kuddes van verschil-
lende rassen en pariteiten. In totaal
werden 213 dieren
aJ laiulom bemon-
sterd. Individuele kwartiennonsters
(852) werden aseptisch genomen na
voorstralen en desinfectie van de te-
pelpunt met 70% alcohol. De monsters
werden \'s ochtends verzameld, ge-
koeld vervoerd en dezelfde dag in het
laboratorium op kweek-media geënt
(schapebloed agar, McConkey- en
Edwards medium). Routine bacterio-
logische methodieken werden ge-
bruikt voor identificatie van de geïso-
leerde bacteriën.

De Californian Mastitis Test (CMT)
werd uitgevoerd op alle kwartiermon-
sters als maal voor het celgetal.

Dc resultaten waren als volgt:
Er werd geen enkel geval van klinische
mastitis gevonden.

35,7% (SE 3,0%) van alle koeien bleek
geïnfecteerde kwartieren te hebben,
met een spreiding van 20 tot 40% over
de verschillende kuddes. De gemid-
delde prevalentie voor kwartierinfec-
lies was 14,1% (SE 1,1%).
Van een totaal van 120 positieve cultu-
res was 71.6% behorend lot CNS.
Verdere differentiatie van dc CNS-
species was helaas niel mogelijk.
Slafylocucciis aureus was goed voor
15.8%. Overige isolalen waren (\'.
bo-
vis. Sir. uheris. E. coli
en Hacillus-s\\)c-
cies. CNS werden in alle zeven kuddes
gevonden;
S. aureus daarentegen maar
op vier bedrijven.

Opvallend was dat in een kudde, die
volledig uil vaarzen (n^40) bestond,
twaalf dieren (40
"/o) een uierinfectie
hadd en alle cultures CNS opleverden.
De invloed van CNS op hel cclgelal
(CMT-scorc) was, zoals ook in andere
studies gevonden, een milde. Dc sco-
res voor de met CNS geïnfecteerde
melk lagen hoger dan van steriele
melk, maar lager dan melk uil met
S.
aureus
geïnfecteerde kwartieren.
Infecties mei CNS komen dus veelvul-
dig voor, ook bij zoogkoeien en waar-
schijnlijk moet geconcludeerd worden
(zoals ook door Van de Meer
el al. ver-
ondersteld), dat het hier een normale
situatie betreft. Echter, of deze wense-
lijk is staat nog ter discussie. CNS kun-
nen, zoals reeds gevonden door enkele
onderzoekers, aanleiding zijn tot ern-
stige klinische maslitidcn, mogelijk af-
hankelijk van hel subtype (1, 3, 4, 7,
8).

Infcclics mei CNS verlopen echter
meestal subklinisch, maar kunnen
door vemiindering van de secreloire
capaciteit van de melkklier, vermin-
derde melkgift en daaraan gekoppelde
gereduceerde groei van zogende nako-
melingen lol gevolg hebben (1,2). Dit
zou van grote importantie kunnen zijn
voor de roodvleesproduktie. Volgens
Jeffery
et al. (5) is de melkproduktie
van de moeder de meest belangrijke
factor bepalend voor de groei van het
kalf Krikbride (6) vond een positief
effect op de groei en hel speengewichl
van het kalf, wanneer de moederdieren
aan het eind van de vorige lactatie wer-
den drooggezet met antibiotica.
Meer studie is echter nodig om te kun-
nen evalueren of het roulineniatig
droogzetlen van zoogkoeien met anti-
biotica economisch voordelig is.
Bovendien is onduidelijk in hoeverre
infectie met CNS de uier beschermt te-
gen infectie met meer virulente kie-
men en moet volgens Holmberg (3)
Olli die reden ontraden worden, infec-
ties mei deze kiemen te bestrijden.
Ik hoop met hel bovenstaande bijge-
dragen te hebben tol dc discussie\'om-
irenl de rol van CNS in het kader van
dc uiergezondheid bij rundvee.

660

LITERATUUR

1. Ftciiakis (iC". and Jones Jt I. The effeel of in-
oculation of coagulasc-ncgalivc .staphylo-
cocci in the ovine mammary gland. J Comp
l\'ath 1\'WO; 102:211-9.

2. Haggard DI.. Famsworth RJ. and Springer
JA. Subclinical mastitis in beefcows. J Am
Med Vct Ass 198.3; 182: 604-6.
Ilolmberg (). Coagulasc-negative staphylo-
cocci in bovine inastitis. In: Coagulase-ncga-
tivc staphylococci. Fd. Mardhand PA. and
Schiciper KM. Stockholm. Sweden. Almqvist
and Wikscil. Coli Med Vct. Univ Agri Sei
Upsala. Sweden.

4. Honkanen-IJu/alski I. The rolc ofcoagulase-
ncgativc staphylococcus species in bovine
mastitis. Ma.stitis Conference. Indianapolis.
Am Ass Bov Pract 1990; 98: 102.

5. Jcffcry IIH. Berg RT.and llardin RT. Factors
atTecting prcwcaning performance in bccf
cattle. Can J Ani Sei 1971; 51: .Sf> 1 -77.

6. Kirkbridc CA. Mastitis in beefcows. J Am

TIJDSCHRIFI voor D I F R (1 F N F F S K U N D I , DFFI 118, AFLFVFRIN(i 20. 1993

Sleeds vaker, naar hel schijnt, komen
er zogenaamde voedingssupplementen
op de markt, die hel predikaat \'homeo-
pathisch\' krijgen opgeplakt.
Voedingssupplementen in dc vorm
van mineralen-sporen-vitaiiiinemeng-
sels met drager- en hulpstoffen, al dan
niet opgesierd met kruiden of w al daar
voor door moet gaan, zonder nadere
aanduiding betreffende analyse, houd-
baarheid, werkzaamheid in relatie tot

Vet Med Ass. 1977; 107: 1141-2.

7. Timms LL. and Schuit/ l.H. Dynamics and
significance of coagulase-ncgativc staphylo-
coccal intramammary infections. J Dairy Sci
19X7:70:2648-57.

8. White D(i. Hamion RJ. Matos JFS. and
Langlois BF. Isolation an identification of co-
agulase-ncgativc staphylococcus species
from bo\\ ine body sides and streak canals of
nulliparous heifers. J Diary Sc 1989; 72:
1886-92.

Mark.1. Hover,
Hoogkarspel

De aanvulling met de waarnemingen
vanuit Zimbabwe laat zien dat de mas-
titisproblemen bij vaarzen en de rol
van de stafylococcen zich niet alleen
op onze intensieve melkveehouderijbe-
drijven afspelen, maar ook bij vaarzen
die als zoogkoe worden gehouden. Dit
lijkt een meer \'natuurlijk\' gebruik van
de vaars en haar uier.
Hover benadrukt de vraagstelling of
de CNS als beschermende flora moe-
ten worden beschouwd of dat men toch
enkele .soorten als (voorwaardelijk\'.\')
pathogeen moet aanmerken.
H\'aarnemeningen op een bedrijf in ons
werkgebied, waarvan de vaarzen vijf
weken voor de verwachte kalfdalum
kwartiermonsters werden genomen,
ondersteunen het vermoeden dat de
stafylococcen al geruime tijd voor het
afkalven in de uier aanwezig zijn. Uil
116 kwartiermonsters werd tienmaal
S. aureus en twaalfmaal coagiilase-ne-
gatieve stafylococcen geïsoleerd.
Het zou zinvol zijn meer inzicht te ver-
krijgen in het functioneren van het af-
weermechanisme in de uier van deze
vaarzen rond afkalven. De aanwezig-
heid van veel uieroedeem en/of pro-
duktie van melk ruim voor het afkalven
zouden hierin een rol kunnen spelen.

D..1. Peterse.
hoofd mndveegezondheidszorg van
de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Noord-Nederland

HOMEOPATHISCHE
VOEDINGSSUPPLEMENTEN

dosering cn interacties mei analoge
nutriënten in dc voeding, zouden bij
een aanvraag voor registratie door de
mand vallen. Vandaar dal men regi-
stratie als diergeneesmiddel iracht te
vermijden.

In de diervoederwelgeving deel I
(PVV) staan de zogenaamde voor-
mengsels of premi.xen gedellniccrd,
waarin voor de mengvoederinduslric
twaalf groepen toevocgingsmiddelen

-ocr page 311-

mogen worden. Daarbij zijn in een po-
sitieve lijst behalve nutriënten ook an-
dere additieven toegelaten met nauw-
keurige voorschriften voor hoeveel,
voor hoelang en voor welke diersoor-
ten. Deze voedingssupplementen mo-
gen alleen als integraal deel van volle-
dig of aanvullend mengvoeder worden
toegepast. Bij losse verkoop aan een
dierhouder zijn het diergeneesmidde-
len, die zonder registratie niet vrij mo-
gen worden verkocht.

Aangezien \'homeopathische\' genees-
middelen tot 1994 nog niet geregi-
streerd hoeven te worden is hier een
uitwijkmogelijkheid geboden voor
niet gekanaliseerde middelen.

Proefwerk

Wat is een homeopathisch preparaat?

a. een preparaat dat volgens homeopa-
thische voorschriften is bereid;

b.een preparaat dat in de homeopathie
kan worden toegepast;

c. een preparaat dat ccn mengsel bevat
van nutriënten; op het etiket staat ho-
meopathisch, maar het kan allopa-
thisch gebruikt worden

Wie bepaalt of een preparaat homeo-
pathisch is cn welke criteria worden
hierbij gehanteerd?

Nonsens

Dc hoeveelheid baarlijke nonsens die

VOEDINGSMIDDEL-
LENHYGIENE

Listeria en Salmonella in haring-
marinades .

K. Ncyts en J. Debcvere. Voedings-
middclcntechnologic 1993; 3: 15-7.

Gelet op het tcmperatuurgebied cn het
pll-traject waarbinnen
Listeria mono-
cytogenes
en Salmonella sp. kunnen
groeien hebben de onderzoekers een
onderzoek ingesteld naar dc groei van
genoemde bacteriesoorten in koude
haringmarinades. Dc marinades voor
rolmops en Noorse haringlappen had-
den een pil van ongeveer 4,0 cn wer-
den na bcënting bewaard bij 60 respec-
tievelijk 10"\'C. Beide bacteriën werden
in twee besmettingsgraden in de mari-
nade geënt: ongeveer 100 k.v.e. ml,
overeenkomend met een reële kruis-
soms wordt gedebiteerd in openbare
publikaties, kranten en dergelijke om
de verkoop te stimuleren -niet alleen
nutritutioneel, maar ook veterinair-
zou voor de dierenarts en de dierhou-
der een waarschuwing moeten zijn.
Veel consumenten slikken blijkbaar
wonderbaarlijkheden voor zoete koek.
Vaak worden humane wondemiidde-
len tenminste door de consumentenor-
gani.saties aan de kaak gesteld of bekri-
tiseerd.

Touch of miracle

Wat te denken van kreten als \'minera-
len worden ook wel sporenelementen
genoemd\', \'mineralen hebben lang op
de achtergrond gestaan\' en \'resultaten
van dit Duits voedingssupplement zijn
een touch of miracle; het voorkomt
ziekte en infecties, verhoogt de alge-
mene weerstand, bevordert de eetlust,
een goede groei, ccn optimale ontwik-
keling, de vruchtbaarheid, dc verbran-
ding van overtollig vet en is ideaal
voor een prachtige pels, stevige nagels
en tanden en een goede botstructuur\'.
Oorzaak: Het vloeibare preparaat be-
vat fosfor (skelet), natrium en chloor
(waterhuishouding), kalium (zenuwen
en spieren),jodium (.schildklieren hu-
meur), magnesium (algemene consti-
tutie en afweer), ijzer, koper en kobalt
(bloed), zwavel en selenium (weer-
stand en ontgifting), zink (stofwisse-

contaminatie en 1.000.000 k.v.e. ml,
een zeer hoge besmetting die het mo-
gelijk maakte om de afdoding duide-
lijk te volgen.

Dc lage besmetting was binnen twee
tot vier dagen na de enting verdwenen.
De geënte bacteriën hadden dc compe-
titie met de melkzuurbacteriën verlo-
ren.

Bij dc hoge bcsmettingsgraad duurde
het bij de Salmonella elfdagen voordat
deze bacteriën afgedood waren. Bij de
hoge besmetting met Listeria werd in
enkele gevallen een ovcrleving.sduur
van 37 dagen vastgesteld.

Dc bevindingen zijn voor de onderzoe-
kers terecht aanleiding om te conclu-
deren dat Salmonella- en Listeria-
besmetting van haringmarinades nor-
maliter geen risico voor de volksge-
zondheid inhouden.

J.M. de Kruijf

ling). Calcium en mangaan worden
niet genoemd. Voorts staat er: Dit pro-
dukt -het zij nogmaals genoemd- is een
voedingssupplement ter voorkoming
van klachten en geen geneesmiddel.
Het ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij (LNV) houdt een
lijst bij van de homeopathische midde-
len, die voor registratie zijn aangebo-
den. Op deze lijst staan op dit moment
vierduizend middelen. Na 1 januari
1994 kunnen er geen middelen meer
op geplaatst worden. (P.J.M. Reyn-
ders: Janssen veterinair supplement
pag. 15).

Vanaf 1 april 1994 vallen ook immu-
nologische diergeneesmiddelen onder
de registratieplicht en gaat dc EG-re-
geling voor homeopathische dierge-
neesmiddelen in. De datum van ingang
van de registratieplicht is nog niet be-
kend.

Voorlopig kan men dus nog onder \'ho-
meopathische\' vlag varen ook als men
geen homeopathische geneeskunde
met \'homeopathische\' middelen be-
drijft.

Allopathcn en homeopathen, let op uw
zaak!

P.S. Ik ben bezig een \'homeopathisch\'
hondevoer tc ontwikkelen om allopa-
thi.sch te voeren, het moet toch kun-
nen!

RUND

GnRH-toediening aan repeat
breeders

LF Archibald, DP Sumrall, T Tran, E
Klapstein, C. Risco, P Chavattc.
Theriogenology 1993:39: 1081-91.

Omdat managementfactoren een grote
rol spelen bij het drachtig worden, zou
het uittesten van fertiliteitsbcvorde-
rende homionalc behandelingen bij
voorkeur op hetzelfde bedrijf moeten
plaatsvinden. De schrijvers van het
hier te bespreken artikel hebben
daarom hun onderzoek naar de werk-
zaamheid van GnRH (lOOfig
Cystorelin) bij repeat breeders verricht
op een groot bedrijf (2000 melk-
koeien) in Florida. Dc koeien werden
driemaal daags gemolken en produ-
ceerden ruim 9{)()() liter melk. In totaal
werden 585 repeat breeders (tweemaal
geïnsemineerd en geen afwijkingen) in
het onderzoek betrokken. Dc koeien
werden
at random verdeeld in vcr-

-ocr page 312-

schillende proef- en controlegroepen,
afliankelijk van het al of niet duidelijk
vertonen van oestrussymptoinen en
het tijdstip van GnRH- toediening (of
direct na het waarnemen van de eerste
tochtigheidsverschijnselen of bij het
insemineren). Van alle koeien werden
inelkmonsters voor progesteronbepa-
ling genomen.

Zes weken na inseminatie werd rectaal
drachtigheidsonderzoek verricht. De
volgende resultaten werden verkregen:
1. Bij de dieren met duidelijke oestrus-
symptomen bedroegen de drachtig-
heidspercentages respectievelijk 33
% (GnRH bij begin oestrus) en 32%

Wat was UW diagnose?

(V\'ervolg van pag. 659)

1. Differentieel diagnoses

- Destructie van melanocyten ten ge-
volge van ontstekingen (meestal
bacterieel), allergische reacties (bijv.
contactallergie), demodicosis, pa-
thogene schimmels of gisten,
trauma, tumor, zonnebrand of (ui-
terst zeldzaam) deficiënties van ko-
per of zink.

- Leishmaniasis.

- Autoimmuundermatosen: Systemi-
sche Lupus Erythematosus (SLE),
Discoïde Lupus (DLE), Pemfigus
varianten, bijv. P. foliaceus of P.
erythematosus.

- Vogt-Koyanagi-Harada (VK.H) syn-
droom.

- Vitiligo/Poliosis.

2. Nader onderzoek

Geïndiceerd is het volgende onderzoek:

- microscopisch onderzoek van
meerdere (diepe) huidafkrabsels;

- gezien de buitenland anamnese cy-
tologisch onderzoek van aspiratie-
biopten van beenmerg of lymfekno-
pen;

- cultureel onderzoek ter controle op
pathogene schimmels of gisten;

- histologisch onderzoek van huid-
en/of slijmvliesbiopten.

Resultaten

- Microscopisch onderzoek van huid-
afkrabsels levert niet op.

- Onderzoek op Leishmaniasis is ne-
gatief

- Er zijn geen aanwijzingen voor pa-
thogene schimmels of gisten.

- Histologisch onderzoek laat het
volgende zien: Er is geen sprake
(controlegroep). De verschillen wa-
ren niet significant;

ft ê

!"■ I ii

2. Bij de koeien met vage oestrussyinp-
tomen bedroegen de drachtigheids-
percentages 19% (GnRH bij de inse-
minatie) en 22% (controlegroep). Ze
verschilden niet significant. Het ver-
schil in drachtigheidspercentage tus-
sen de groep dieren met duidelijke
tochtigheidsverschijnselen en die
met vage tochtigheidsverschijnselen
was wel significant. De conclusie is
duidelijk: in dit, mijns inziens zeer
goede (Ref.) onderzoek bleek GnRH
het drachtig worden niet te bevorde-
ren.

A. de Kruif

van ontstekingsverschijnselen; de
epidermale melanocyten ontbreken.

3. De meest waarschijnlijke diagnose

Op basis van bovenstaande gegevens
is de meest waarschijnlijke diagnose:
Vitiligo/Poliosis.

Discussie

Vitiligo (depigmentatie van de huid)
komt vooral voor bij de Dobemiann
Pinscher, Rottweiler en de Duitse en
Tervuerense herder. De
Pathogenese
van de aandoening is onbekend, al is
zeer waarschijnlijk sprake van een er-
felijk bepaalde immuungemedieerde
aandoening. Alleen bij de Tervuerense
herder zijn serum-antilichamen gevon-
den tegen melanocyten. Depigmenta-
tie treedt vooral op aan de voetzolen,
lippen, neus en ooglidranden zonder
huid- of slijmvlieslaesies. Bij onder
meer Golden retriever, Ierse setter en
Pointer komt een variant voor, waarbij
dc depigmentatie beperkt blijft tot het
planum nasale. Ook van deze aandoe-
ning is de Pathogenese onbekend.

Poliosis (pigmentverlies van de haren)
wordt vaak in combinatie met vitiligo
gezien. Jeuk of haaruitval wordt niet
waargenomen, algemene ziektever-
schijnselen treden niet op. Het verloop
is variabel; sommige honden worden
geleidelijk steeds w itter, terw ijl andere
spontaan herstel te zien geven.

Als de anamnese geen aanwijzingen
geeft in de richting van jeukklachten
(contactallergie?) of trauma, is micros-
copisch onderzoek van huidafkrabsels
geïndiceerd. Demodicosis kan leiden
tot lichter gekleurde huiddelen op de
kop, al of niet met jeuk.

Infecties met bijvoorbeeld Candida,

mmrnm

Alternaria tenuissima of Aspergillus
kunnen leiden tot onder meer depig-
mentatie.

Cultureel onderzoek is dan één van de
mogelijke technieken om deze oorza-
ken op te sporen. Zonnebrand ontstaat
op reeds gedepigmenteerde gebieden,
gaat gepaard met ontsteking en blijft
beperkt tot deze lokaties. Bovendien
zijn hiervoor excessieve hoeveelheden
zonlicht nodig, een voorwaarde waar-
aan in Nederland zelden of nooit wordt
voldaan: de hond zou hier spontaan
moeten herstellen.

Leishmaniasis kan tot behalve een
groot scala van zeer uiteenlopende in-
ternistische en dermatologische klach-
ten ook leiden tot depigmentatie.
Nader onderzoek op Leishmaniasis is
geïndiceerd, zeker als sprake is van
een buitenland anamnese.

Depigmentatie is een belangrijk kli-
nisch verschijnsel van SLE, DLE,
Pemfigus foliaceus en Peinfigus ery-
thematosus. De \'Collie nose\', Dis-
coïde Lupus, begint vaak met depig-
mentatie, later gevolgd door erosies,
crustae of ulcera. Histologisch onder-
zoek is geïndiceerd om deze diagnose
te kunnen stellen. Bij Lupus vindt men
bij histologisch onderzoek een karak-
teristiek ontstekingsfiltraat op de over-
gang van dermis-epidermis, de zoge-
naamde grensvlak-dermatitis. Het is
raadzaam om bij verdenking op een
dergelijke aandoening een specalist
dermatologie te consulteren.

Het VKH-syndroom is een auto-im-
muunaandoening waarvoor de Japanse
Akita, Samojced en de Siberische
Husky gepredisponeerd lijken te zijn.
De aandoening leidt tot depigmentatie
en erosie van de lippen, neus, oogleden
en voetzolen. Daarnaast is sprake van
ernstige oogafwijkingen, zoals een
uveitis. Deze combinatie van klinische
verschijnselen en het ras, samen met
histologisch onderzoek moeten de
Juiste diagnose opleveren.

Een therapie voor Vitiligo/Poliosis is
onbekend. Het parool luidt: afwach-
ten. Spontaan herstel is mogelijk.

LITERATUUR

- Muller (iH. Kirk RW. and Scott OW. Small
Animal Dermatology, vierde editie. Saunders
Co. Philadelphia. 1978.711-2.

Correspondentie te richten aan Dr. M.A.
Wisselink. Universiteitskliniek voor Ciezel-
schapsdieren. Yalelaan X. Postbus 80l.\'i4.
TD Utrecht.

-ocr page 313-

De Aesculaap-groep neemt de aande-
len van Vetimex BV en Far\\\'et
l.aboratories BV uit liladel over van
Luxan BV te Eist.

De Aesculaap-groep is een farmaceu-
tische groep die de produktie en ver-
koop van diergeneesmiddelen en in-
strumentarium aan dierenartsen als
kernactiviteit heeft. Vetimex en Farvet
krijgen binnen de groep betere ont-
plooiingsmogelijkheden.
Voor de Aesculaapgroep biedt de de
overname uitzicht op een breder afzet-
gebied. De groep verkoopt haar pro-
dukten met name in de Benelux;
Farvet is vooral georiënteerd op lan-
den buiten de Benelux, in het Midden-
Oosten, Azië en Afrika.

OVITROL®
POMPSPRAY

In de Vet-Kem®-reeks, een ver-
trouwde naam in de vlooienbestrijding
bij hond en kat, is nu ook de Ovitrol®
pompspray verkrijgbaar. Hel produkt
bevat het insektengroeiremmende
middel methopropcen. Dit voorkomt
dat de eieren en larven van de vlo uit-
groeien tot volwassen vlooien, maar is
niet toxisch voor warmbloedige dieren
en mensen. Volwassen vlooien wor-
den op een behandeld dier een week
lang gedood. De spray wordt over de
kat of hond gespoten.
Alle Vet-Kem® produkten zijn exclu-
sief verkrijgbaar via de dierenarts.
Inlichtingen: Janssen Phannaceutica
BV, Tilburg, tel. 013-370911.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één .\\4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook
mogelijk) worden aangeleverd in
Word Perfect 5.1 (andere versies
zijn ook mogelijk). Aan het eind
van regels gelieve geen harde re-
turns te geven.

AESCULAAP-GRÜEP
NEEMT

AANDELEN OVER

■ » - «

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie de
heer dr. G. Schuijt bereid om voor
de lezers een antwoord te formule-
ren.

VRAAG

Aaltje 47, geboren op 11 -02-1990 is op
22-06-1991 geïnsemineerd en heeft
gekalfd op 04-04-1992. \'s Avonds om
20.00 uur werd een gezond stierkalf
van 38 kg geboren. Twee uur daarna
kwam de nageboorte af In deze nage-
boorte zat nog een dood fris haarbos
kalfje dat kennelijk slechts 5\'/2 a 6
maanden gedragen was.
Wat zou de verklaring kunnen zijn
voor deze speling der natuur?

ANTWOORD

Aaltje 47 heeft gekalfd na een, voor
een vaars, nog normale draagtijd van
286 dagen. De mogelijke verklaringen
voor de gelijktijdige geboorte van een
normaal ontwikkeld kalf en een klein
haarloos kalfje (ik neem aan een klein
kalfje omdat wordt gesproken over een
5\'/2 a 6 maanden oude foetus) zijn de

Naar aanleiding van onder-
staande uil de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie dr.
B. H \'. Knol bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG

Indien bij de reu gedragscorrigerend
een castratie wordt uitgevoerd, binnen
hoeveel tijd mag men dan resultaat van
de ingreep verwachten. Met andere
woorden: Hoe lang duurt het voordat
geslachtshormonen uitgewerkt zijn?

ANTWOORD

De vraag is veelomvattend. Omdat
\'gedragscorrigerend\' kan verwijzen
naar diverse vonnen van gedrag. En
volgende:

SPELING
DER NATUUR

Het zou aanvankelijk een normale
tweelingdracht geweest kunnen zijn
waarbij het betreffende kalfje zich ab-
nomiaal is gaan ontwikkelen, ofwel
voortijdig is gestorven.
In het eerste geval zouden aan het dode
kalfje zeer waarschijnlijk wel meer op-
vallende afwijkingen dan alleen de
haarloosheid zijn opgevallen. Aange-
boren haarloosheid komt overigens bij
het Zwartbonte, (incl. Red H.F.) en het
MR Y-ras wel voor.
Erfelijke predispositie wordt daarbij
niet uitgesloten geacht.
In het tweede geval zou de foetus teke-
nen van degeneratie of mummificatie
hebben moeten vertonen.
Een andere mogelijkheid is dat er
sprake is geweest van bij runderen
hoogstzelden voorkomende superfoe-
tatio. De vaars moet dan tijdens de
dracht opnieuw tochtig geworden zijn
(dat komt wel voor). Tijdens die toch-
tigheid moet de vaars ook geövuleerd
hebben en ze moet daarbij gedekt of
geïnsemineerd zijn (de kans daarop is
zeer gering). Vervolgens moet dc eicel
dan nog bevrucht zijn en tot ontwikke-
ling gekomen zijn (uiterst onwaar-
schijnlijk). Het betreffende haarloze
kalfje zou dan wel overduidelijk alle
kenmerken van een te kort gedragen
foetus hebben moeten vertonen. Een
aangeboren afwijking van de uterus,
zoals bijvoorbeeld een uterus duplex,
zou misschien de kans op superfetatio
kunnen vergroten. Onderzoek van de
genitaaltractus van de vaars is mis-
schien nog mogelijk.

GEDRAGSCORRIGERENDE CASTRATIE

omdat zowel naar de effecten van cas-
tratie als naar de werkingsduur van ge-
slachtshormonen na castratie wordt
gevraagd.

De vraag is ook begrijpelijk. Want cas-
tratie kan - zeker als we de diersoort
buiten beschouwing laten - als de
meest uitgevoerde gedragstherapeuti-
sche behandeling worden beschouwd.
En tevens omdat - merkwaardigerwijs
- weinig over de effecten van castratie
op gedrag bekend is (3).
Bij beantwoording van de vraag naar
de gedragscorrigerende effecten van
castratie zal ervan worden uitgegaan
dat met \'gedrag\' de meest gangbare
gedragsindicaties voor castratie zijn
bedoeld. Dat zijn agressie, urine-mar-
keren, hypersexualiteit en zwerven.

-ocr page 314-

Agressie

De schaarse literatuur over de effecten
van castratie op agressie bij de hond le-
vert geen eenduidig beeld op. Een en-
kele auteur meldt dat na de ingreep
agressie in algemene zin met zo\'n 50%
afneemt (2, 4). Soms wordt onder-
scheiden naar type agressie.
Beschreven worden bijvoorbeeld de
effecten van castratie bij intermanne-
lijkc, territoriale en angst-geïndu-
ceerde agressie. Bij intermannelijke
agressie vinden sommige auteurs een
zeker (60% agressie-reductie), andere
geen effect. Territoriale en angst-geïn-
duceerde agressie zou door castratie
niet worden beïnvloed (3, 5). Over het
therapeutisch effect van castratie bij
agressief gedrag tegen mensen (eige-
naren en niet-eigenaren) is geen litera-
tuur beschikbaar, terwijl dat toch de
meest voorkomende vorm van agres-
sie is (7). Een enkele keer zou de
agressie na castratie toe- in plaats van
afnemen (2,4).

Urine-markeren

De eigenaar meldt in zo\'n geval vaak
onzindelijkheid. De oorzaken daar-
voor kunnen variëren. Nadat alle or-
gaanafwijkingen zijn uitgesloten blij-
ven ethologische oorzaken over.
Daarin zijn te onderscheiden:
Territoriaal markeren (al of niet bij al-
leen-zijn), submissief urineren en ge-
brekkige zindclijkhcidstraining. De
laatste twee oorzaken zijn door nauw-
keurig navragen uit te sluiten. Als de
zindelijkheidstraining verkeerd ge-
richt is geweest, \'vraagt" de hond bij-
voorbeeld om tc worden uitgelaten. En
submissief urineren komt alleen voor
tijdens interacties met mensen waarin
de laatsten het initiatief hebben.
Markeren blijft dan over. Dat wordt
bovendien gekenmerkt door in nor-
male houding op bepaalde plaatsen
urineren en gaat veelal gepaard met
uitvoerig snuffelgcdrag. Castratie is
slechts geïndiceerd voor urine-marke-
rcn. Naar verluidt zou een kleine meer-
derheid van de honden daarmee na de
ingreep stoppen (1,3,4).

ft*

VI I M

i rfl

Hypersexualiteit

Over dit onderwerp is elders gepubli-
ceerd (6).

Zwerven

Kennelijk wordt de motivatie voor
zwerfgedrag sterk door testosteron be-
paald. Want de algemene bevinding is
dat 90% van dc reuen ermee stopt na
castratie (1,2,3,4).
Tenslotte de vraag hoelang het duurt
voordat testosteron na castratie is uit-
gewerkt. Enerzijds is bij een aantal
diersoorten bekend dat de concentratie
testosteron in het perifere bloed binnen
zes uur na castratie tot nauwelijks aan-
toonbare waarden daalt (3). (De hond
is niet onderzocht; het effect van de in-
greep zal bij deze soort echter verge-
lijkbaar zijn). Maar anderzijds wordt
gedrag waarvan mag worden aangeno-
men dat het testostcron-alliankelijk is.
zoals .sexuecl gedrag, bij de hond niet
significant door castratie beïnvloed
(5). Mogelijk zijn omgevingsinvloe-
den als sociale factoren en leerproces-
sen bij de hond belangrijker voor de
expressie van bepaald gedrag dan de
motivationele invloed van testosteron
(3).

Rekening houdend met dc smalle ex-
perimentele basis waarop de conclu-
sies zijn gebaseerd, kan samenvattend
worden gesteld dal castratie een veel
toegepaste gedragstherapie is waarvan
de effecten niet goed bekend zijn.
Eveneens, dat de ingreep bij de indica-
tie zwerfgedrag een goede prognose
heeft, bij dc indicaties hypersexualiteit
en intermannelijke agressie een matige
tot redelijke en bij de overige indica-
ties een slechte. Voorts, dat over de
lengte van het interval tussen tijdstip
van ingrijpen en tijdstip waarop ge-
dragsverbetering wordt geconstateerd
geen uitspraak kan worden gedaan.

LITERATUUR

1. Dunbar IH. Behaviour of casnated animals.
Vct Ree 1975;%: 92-3.

2. Fry PD. Antisocial behaviour in the dog - the
effects of ca.stration. Vct Pract 19X7: 19: 4-7.

3. Hart Bl. and Hart LA. Canine and Feline
Behavioral Therapy. Philadelphia: Lea &
Febiger 19X5.

4. lleidenberger K und Unshcini .1. Verhalt-
cnsiinderungcn von Hunden nach Kastration.
Tierär/tl Prax 1990; IX: 69-75.

5. Knol BW and Eigbcrink-Alink ST. Treat-
ment of problem behaviour in dogs and cats
by castration and progestagen administra-
tion: A review. Vet Quart 19X9; II: 102-7.

6. Knol BW en Schacfers-ükkcns AC. Afwij-
kend socio-sexueel gedrag bij de hond.
Tijdschr Diergeneeskd (ter perse).

7. Knol BW. Schut A cn I leider J. Wie is er de
baas? Probleemgedrag bij de hond - Theorie
en praktijk. Diergeneeskd Mcrnoran-dum
I9XX:35(2): 105-43.

Identificatie van proefdieren; S.A.B,
van Rooy: SR/223/93: 121 pp
Ovariumtumoren bij een aantal
kleine en grote huisdieren; A. Deuling:
SR/224/93: 29 pp

Perinatale sterfte bij kalveren. Een
diagnostisch protocol; II. Jorritsma:
SR/225/93: 45 pp

De etiologie van Cysteuze Ovariële
Follikels bij het rund; A.W.J. van Wijk
en F. Niestijl Jansen: SR/226/93: 39 pp
Pleuritis en het stalklimaat bij zeugen;
J.M.G. van Griensven: SR/227/93: 12
PP

Fertiliteit van de hengst. Een quantifi-
cering van het reproduktieresultaat;
C.J.W. Schcffcr en L. van den
Wollenberg: SR 228/93: 44 pp
.Abortions in camels. (A case study on
the elangata wuas massai group ranch
in Kenya); E.F. Patino: SR/229/93: 36
PP

OVERZICHT STUDENTENREFERATEN
(AUGUSTUS 1993)

Varroatose cn de chemische bestrij-
ding van varroa jacobsoni; E.
Luijerink: SR 230/93: 35 pp
Injecteerbaar electronisch identifica-
tie- en registratiesysteem; L. van
Veen: SR 231/93: 53 pp
Het vóórkomen en de betekenis van
bepaalde bacteriën in de lymfeknopen
van slachtvarkens; I I.S.N. Opio:
SR/232/3: 19pp

Hedendaagse inzichten in de etiolo-
gie van cornage; H.J. Meijers:

SR/233/93:21 pp

De Oxytocine afgifte tijdens de partus
en de invloed van stress hierop; L.
Hendriks-Udding: SR/234 93: 25 pp
Overzicht van enkele rcproduktie-
kenmerken bij Friese hengsten; W.A.
Ilaytema: SR/235/93: 25 pp
De relatie tussen zoötechnische facto-
ren en de trekkracht van het rund in de
tropen; J. Rotlna en M. Jilesen:
SR/236/3: 26 pp

The construction of an EHV4
Recombinant; E.C. Soethout: SR.237/
93: 17 pp

Tandhalslaesies bij katten; C.D. van
Zuilen: SR/238/93 36 pp
Salmonellose bij runderen; M.A.H.
Spierenburg: SR/239/93: 46 pp
.\\bortus bij het rund; een diagnostisch
protocol; J.G.W. Jen Hong Li

*Zijn niet (of nog niet) door ons lever-
baar

-ocr page 315-

Het wordt
hoog tijd

dat de koe
minder gaat
snuiven.

Voorkomen is beter dan genezen. Dat geldt zeer beslist ook voor griep bij koeien.
Als u voor duphavac IBR/PI-3 kiest, kiest u niet alleen voor preventie, maar ook
voor toedieningsgemak. Immers, intranasale toediening kan vaak voor verhitte
taferelen in de stal zorgen.

Koortsachtig optreden dat u had kunnen voorkomen met één preventieve
behandeling met duphavac IBR/PI-3 gesuspendeerd in Duphar\'s geoctrooieerde olie-
in-water-emulsie. Het vaccin wordt intramusculair toegediend.
Vaccinatie vöèr het stalseizoen geeft, ongeacht leeftijd of stadium van dracht, een
vol jaar immuniteit en heeft geen schadelijke neveneffecten. Bovendien voorkomt
u met duphavac IBR/PI-3 een heleboel stress bij het dier en uiteindelijk ook bij uzelf.
Duphavac® IBR/PI-3. De makkelijkste manier om koeiengriep te voorkomen.

-ocr page 316-

In een schaakpartij zijn de stukken voort- <
durend in beweging. De veldsituatie
verandert. Ookveldvirussen veranderen.
Daarom is het belangrijk, dat een vaccin
bescherming biedt tegen de meest
recente influenza virus isolaten. <

Niet alle vaccins voldoen op dit punt. *
De influenza-uitbraken van het najaar \'89
bevestigen dit opnieuw.

Duvaxyn® lE-T.,. een immunologische
meesterzet,
op alle fronten
drie influenzastammen, die beschermen tegen
de huidige veldisolaten:

- AEqui/1 (Praag\'56)

- AEqui/2(Miami\'63)

- A Equi/2 (Kentucky \'81)
géén entreacties
géén trainingspauze; korte tijd na vaccinatie
is deelname aan de koersen mogelijk, zonder
prestatieverlies

Duvaxyn\' lE-T

BLIJFT INFLUENZA EEN SLAG VÓÓR

Gedood.vloeibaar.trivalentvaccintegenpaardegnep en tetanus.
Handelsvorm; 10 x 1 dosis injectiespuiten.

-ocr page 317-

REGISTRATIE-
SYSTEEM

Injecteerbaar electronisch identifica-
tie- en registratiesysteem; L. van
Veen: SR/231/93: 53 pp

Individuele dieridentificatie is altijd al
een punt van discussie geweest, binnen
zowel de veehouderij als ook in de
kleinc-huisdierensector.
Van traditionele methoden, zoals oor-
merken, brandmerken en tatoeëringen,
is bewezen dat ze onbetrouwbaar zijn.
Een aanzienlijk deel van de dieren ver-
liest zijn oormerk; brandmerken en ta-
toeëringen kunnen vervalst worden.
Er is een steeds groter wordende be-
hoefte aan een uniek, veilig en fraude-
bestendig systeem met een levens-
lange duurzaamheid. Dit wat betreft de
nutsdieren vooral in het kader van de
dierziektebcstrijding. Men zoekt in
deze sector naar een systeem waarmee
beter de oorsprong van uitbraken van
besmettelijke veeziekten getraceerd
kunnen worden, wat zeker van belang
is nu binnen dc EG de grenzen geo-
pend zijn.

Verder denkt men ook aan toepassin-
gen bij onder meer het PVV-slacht-
merk, de 1KB, de fokkerij-beleidsin-
formatie en de bewaking van product-
specificaties, zoals bijvoorbeeld het
scharrelvarkensvlees. Maar ook de
tnogelijkheid tot het koppelen van
dieridentificatie aan andere informa-
tie, zoals de gezondheidsregistratie, de
automatische voedering en de activi-
teitsregistratie van een dier, is van een
steeds groter wordend belang.
Maar ook bij andere diersoorten, zoals
honden, katten, vogels, en dierentuin-
dieren heeft men deze behoefte.
Onlangs is gebleken dat het van belang
is om een onuitwisbare identificatie
van zeldzame vogels te hebben, toen
tientallen ooievaars werden gestolen
uit het ooievaarsdorp \'het Liesveld\'.
Toen een gedeelte van de vogels werd
terug gevonden, bleken de pootringen
verwijderd te zijn en was individuele
herkenning van de vogels, hetgeen be-
langrijk was voor het fokprogramma,
niet meer inogelijk.
Volgens de fabrikanten komt de ideale
oplossing voor de identificatie en regi-
stratie uit de electronicawereld: een
micro-electronische dierherkennings-
systeem met de volgende voordelen:
*pemianent en onvervalsbaar
*identificeert elk afzonderlijk dier de-
finitief

*snel en eenvoudig in gebruik
*diervriendclijk.

Bij dit systeem wordt gewerkt met een
transponder waarin zich een chip be-
vindt. Deze transponder wordt in het
lichaam geïnjecteerd. In de micro-chip
is een code ingebracht. De code kan
slechts eenmaal worden uitgegeven
inet als resultaat dat elke transponder
uniek is. Een mini-antenne verbonden
aan de micro-chip, zorgt voor de data-
transmissie. De transponder heeft geen
eigen energiebron, waardoor de le-
vensduur vrijwel onbegrensd is. Een
uitleesapparaat is nodig om de code
zichtbaar te maken, nadat de transpon-
der in het dier is ingebracht.

Naar onze mening zullen er ook nade-
len aan dit systeem zitten en moet eerst
nog blijken of het systeem wel zo per-
manent en fraudebestendig is.
Bovendien zullen er mensen zijn die
het niet prettig vinden dat derden (offi-
ciële instellingen) inzage hebben in
hun dierenbestand.

Toch denkt men via de injecteerbare
electronische identificatie een systeem
gevonden te hebben, dat problemen
ondervangt en aan de wensen tege-
moet komt. Dit systeem heeft de mo-
gelijkheid om gebruikt tc worden bij
verschillende diersoorten en heeft een
uniek, levenslang identificatienum-
mer, dat is beschermd tegen verlies en
waarmee de mogelijkheden voor
fraude worden geminimaliseerd.

SALMONELLA ENTERITIDIS-BEWAKING EN -BESTRIJ-
DING BIJ REPRODUCTIEPLUIMVEE IN 1992\'«

INLEIDING

Begin 1988 werd in Nederland ge-
start met een
Salmonella enteritidis
(S.e.)-bewakings- en bestrijdings-
programma in de pluimvee-repro-
ductiesector (productie van broedei-
eren), dat vanaf maart 1989 voor
deze sector verplicht werd.
Reeds eerder (viermaal) werd door
de werkgroep gerapporteerd in on-
der meer afleveringen van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
en wel ir: 1989; 114: 1070-4, 1990;
115: 857-61, 1991; 116: 806-11 en
1992; 117:281-3.

Uitgegaan werd van een \'top-down\'-
benadering bij de bestrijding van S.e.,
dat wil zeggen de reproductiekoppels
vrijmaken van S.e., opdat via de een-
dagskuikens niet meer de S.e.-besmet-
ting kan worden doorgegeven naar de
eindsector-lcg (productie consumptie-
eieren) en -slacht (productievlees) met
daarnaast een grondige reiniging en
ontsmetting (R&O) van de leeggeko-
men hokken. Deze benadering is effec-
tief gebleken en werd in 1992 voortge-
zet en aangevuld met toepassing van
nieuw ontwikkelde detectiemethoden
en eliminatietechnieken anders dan het
ruimen van de met S.e. positief bevon-
den koppels.

In deze vijfde rapportage is op deze
methodieken ingegaan en zijn de be-
vindingen over het jaar 1992 weerge-
geven.

Evenals in voorgaande jaren vond re-
gelmatig (9 maal) overleg in de werk-
groep plaats, en daarnaast nog drie-
maal in de pluimveesector in den
brede, terwijl de problematiek ook
werd besproken in de besturen van het
Produktschap voor Pluimvee en
Eieren en het Landbouwschap als-
mede in de Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren.

HET BEWAKINGS- EN BESTRIJ-
DINGSPROGRAMMA SE
Onderzocht worden alle reproductie-
koppels van zowel de leg- als de
slachtsector. Geïmporteerde reproduc-
tiedieren en broedeieren worden even-
eens onderzocht.

Opsporing van S.e. vindt plaats door
de Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren (SGD) / Stichting Gezondheids-
dienst voor Pluimvee (GvP) door mid-
del van routine koppelonderzoek, ei-
onderzoek en broederij-onderzoek.
Tot 1 april 1992 vond naast het nor-
maal bacteriologisch faecesonderzoek
van de koppels eveneens serologisch

-ocr page 318-

onderzoek naar antistoffen tegen S.e.
met behulp van een Enzym Linked
Immunosorbent Assay (ELISA)-me-
thode plaats. Gebruik werd gemaakt
van een door het Centraal
Diergeneeskundig Instituut (CDI) ont-
wikkelde zeer gevoelige en specifieke
ELISA-methode op basis van het fla-
gellair antigeen (flagelline) van S.e.
Na 1 april werd het routine bacteriolo-
gisch onderzoek, dat bewerkelijk, tijd-
rovend en kostbaar is, achterwege ge-
laten en vond screening van de koppels
uitsluitend plaats via de serologic. Bij
positieve bevinding van de ELISA
diende bevestiging van de aanwezig-
heid van S.e. plaats te vinden met be-
hulp van het bacteriologisch onder-
zoek van faeces.

Eerst na het aantonen van S.e.-bacte-
riën werden de koppels besmet ver-
klaard en kon ruiming ervan plaatsvin-
den.

TOEGEPASTE ELISA-METHODE
De door het CDI ontwikkelde serolo-
gische screeningsmethode is een \'dou-
ble-antibody sandwich-blocking\'
(DAS-blocking) ELISA op basis van
monoclonale antilichamen tegen epi-
topen van het tlagelline van S.e.
(Zijderveld
et al., 1992)\'. Met behulp
van deze methode kunnen antistoffen
(antilichamen) worden aangetoond in
het bloedserum van met S.e. besmette
kippen of van kippen die de S.e.-infec-
tie hebben doorgemaakt. In plaats van
het routine bacteriologisch faeceson-
derzoek wordt per koppel bloed van 24
dieren onderzocht. Van steeds zes
monsters bloed wordt serum samenge-
voegd tot één mengmonster, zodat per
koppel vier mengmonsters worden on-
derzocht. De methode is zeer specifiek
en als screening zeker zo gevoelig als
de tot 1 april 1992 toegepaste bacterio-
logische methode, waarbij slechts
twee mengmonsters faeces werden on-
derzocht.

MEDICATIE MET BAYTRIL EN
TOEDIENING VAN KOLONISATIE
RESISTENTIE (KR)-FOLRA TER
ELIMINATIE VAN SE BIJ KIPPEN
ALS ALTERNATIEF VOOR
RUIMEN

Tot 1 april 1992 werden de pluimvee-
koppels waarbij S.e. was aangetoond
uitsluitend geruimd, dat wil zeggen
geslacht in daartoe aangewezen slach-
terijen (2) en vervolgens uitsluitend
bestemd voor soepconserven. Hadden

\' Vijfde rapporiage van de Werkgroep Salmonella en-
teriiidis

i« I «t

de dieren geen slachtwaarde dan wer-
den ze gedood en afgevoerd naar een
destructor. Het ruimen van de koppels
op deze manier was een kostbare aan-
gelegenheid en bracht ook anderszins
problemen met zich mee, zodat ge-
zocht werd naar een afdoend alterna-
tief

Het alternatief is een kortdurende me-
dicatie met het antibioticum Baytril
(enrofloxacin) 10 mg per kg lichaams-
gewicht gedurende 10 dagen door het
drinkwater. Het bleek echter alleen ef-
fectief als de medicatie wordt gevolgd
door het behandelen van de koppel met
KR-fiora en wel, op de laatste dag van
de medicatie en een tweede maal twee
dagen later. Deze behandelingsme-
thode werd bij GvP door dr. E. Goren
ontwikkeld.

Sinds 1 april 1992 wordt in Nederland
dit alternatief bij daarvoor in aanmer-
king komende koppels naast het rui-
men met succes toegepast.

Voor het ruimen van de besmet ver-
klaarde koppels kan het Produktschap
voor Pluimvee en Eieren (PPE) een te-
gemoetkoming in de schade verlenen
evenals in het geval van vernietiging
van de door de desbetreffende dieren
geproduceerde eieren en daaruit af-
komstige eendagskuikens voor zover
nog aanwezig op de kuikenbroederij.
Eveneens kan een tegemoetkoming in
de kosten van behandeling worden
verleend ingeval van kortdurende me-
dicatie met Baytril gevolgd door toe-
diening van KR-flora.

FINANCIERING

Het S.e.-bewakings- en bestrijdings-
programma is op 9 september 1989 op
basis van fifty-fifty-verdeling van kos-
ten tussen overheid (Veterinaire
Dienst van het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer cn Visserij
(VD/LNV)) en bedrijfsleven gestart.
Dit houdt in dat er vanaf 9 september
1989 een tegemoetkoming in de
schade van toepassing is voor de ge-
hele reproductiesector, behalve indien
S.e. wordt gevonden bij geïmporteerd
materiaal gedurende de quarantainepe-
riode.

Met de tegemoetkoming in de schade
voor het ruimen van besmette koppels
is in totaal vanaf het begin van het be-
strijdingsprogramma tot en met 31 de-
cember 1992 een bedrag van ongeveer
ƒ 7,5 miljoen gemoeid.
De kosten van het gehele onderzoeks-
programma, zoals dat door GvP wordt
uitgevoerd, worden gedragen door de
SGD.

Typering van de Salmonella-isolaten
vindt plaats door het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne (RIVM) als project van en voor
rekening van de Veterinaire Hoofdin-
spectie van de Volksgezondheid van
het ministerie van Welzijn, Volksge-
zondheid en Cultuur (VHI/WVC).

RESULTATEN

Het programma omvat de gehele re-
productiesector, dat wil zeggen leg-
fok en -vermeerdering en slacht-fok en
-vermeerdering, inclusief broederij
onderzoek.

Van 1 januari tot en met 31 december
1992 werden van de legsector 351
koppels onderzocht. Hiervan werd bij
twee vermeerderingskoppels (0,6%)
S.e. aangetoond.

Eén koppel was nog niet in productie
en van het andere koppel, afkomstig
van een bedrijf waar reeds eerder S.e.
was geconstateerd, werden na het be-
kend worden van de besmetting de
koppels nakomelingen (opfok-le-
geindsector) onderzocht. Bij vijf op-
fok-legeindkoppels werd S.e. aange-
toond. Twee van deze koppels werden
geruimd en de andere drie werden be-
handeld met Baytril en KR-fiora,
waardoor de S.e.-besmetting werd
geëlimineerd.

In de slachtsector werd bij 22 (1,1%)
van de 1922 onderzochte koppels S.e.
aangetoond. Hiervan waren tien kop-
pels nog niet in productie.

De 24 opgespoorde koppels zijn af-
komstig van 24 bedrijven, waarvan er
bij negentien bedrijven tot dan toe nog
geen S.e. was aangetoond. Echter bij
twaalf van de 24 besmette koppels was
er een aanknopingspunt voor de opge-
treden S.e.-besmetting, namelijk: S.e.
al eerder aangetoond op de bedrijven,
import, dezelfde bron door dezelfde
verzorger en bekende bron (besmet
fokkoppel). Van deze twaalf bedrijven
werden er na 1 april 1992 (introductie
ELISA-screening) acht opgespoord.

Dc koppels nrs. 12, 17, 18 en 21 (zie
tabel 1) ondergingen een Baytril fiora
behandeling. De dieren (ongeveer
100.000) kregen, afhankelijk van de
leeftijd de gehele behandeling op het
opfokbedrijf of op het productiebedrijf

-ocr page 319-

I Jt
li fii

Tabel 1. Overzicht Salmonella entent/d/s-isoaltles bij reproductie-koppels in 1932.

Datum besmet

Leeftijd

Koppel

Categorie

* verklaring

Herkomst

in weken

1

1) 2)

FS

22-01

Ned.

54

2

3)

VS

22-01

Ned.

46

3

3)

VS

24-01

Ned.

8

4

3) 4)5)

VS

31-01

Import

3

5

3) 6)

VS

05-02

Ned.

50

6

7) 8)

VS

11-02

Ned.

42

7

3)

VS

14-02

Ned.

15

8

3) 6)

VS

14-02

Ned.

56

27-02

58

9

3) 5)

VS

25-02

Ned.

14

10

3) 5)

VS

05-03

Ned.

15

11

3) 9)

VS

30-03

Ned.

18

12

3)

VS

30-03

Ned.

22

13

3)10)

FS

13-04 (hanen) Import

74

14

2)

VS

12-05

Ned.

57

15

8)

VS

03-06

Ned.

37

16

11)

VL

09-06

Import

3

17

8)

VS

09-07

Ned.

33

18

2)

VS

16-07

Import

13

19

2)

VS

10-08

Ned.

58

20

2)12)

VL

28-08

Ned.

58

23-09

62

2!

2)

VS

25-09

Ned.

19

22

8)

VS

23-10

Ned.

53

23

8)

VS

26-11

Ned.

52

24

13)

FS

02-12

Ned.

12

*

F = fok, V = vermeerdering. L = leg. S = slacht.

D

No. 1 en no. 26(1990)

:op hetzelfde bedrijf.

2)

Nos. /, 14. IH. 19. 20 en 2!

:via serologic: vanaf ! april 1992 als screening

ingevoerd i.p.v. bacteriologisch onderzoek.

3)

Nos. 2 t.\'m 5 en 7 t/m 13

:via normuul bucteriologi.ich onderzoek.

4)

No. 4

:me.slmon.slers genomen door R VV tijdens qnarantuine periode nu

import.

5)

Nos. 4. 9 en 10

:zelfde verzorger.

6)

Nos. 5 en S en

:hetreft nakomelingen van

vermoedelijk hetzelfde

nos. 5. Hen 9 (1991)

FS-koppel.

7)

No. 6

:hetreft opvolgend koppel op hetzelfde bedrijf \\

waanan begin

1991 koppel verdacht was bevonden.

H)

Nos. 6. 15. 17.

22 en 23

:viu tracering vanuit de eindsector.

9)

No. II en no. 12(1991)

:opvolgend koppel op hetz<

elfde bedrijf

10)

No. 13

:hijpluatsing vun geïmporteerde besmette hanen.

II)

No. 16 en no. 3(1990)

:in de eerste week veel uitval, dus hier sprake var

1 gemporteerde

infectie.

12)

No. 20

:op dit bedrijf werd ook in 19S9 ui eens S.e. uungetoond.

Nu Je geconstateerde hesinelting werden de koppels nakomelin-
gen onderzocht. Bij vijf werd S e. aangetoond. Twee koppels wer-
den vrijwillig geruimd en de andere drie ontvingen Buy tril en KR
floru. waarna de S e. was geëlimineerd.

:via door eigenaar ingezonden mestmonsters: Serologie pas I
maand tater positief.

behandeling telkens 150 caecale
droppings per hok ( zes verzamel-
monsters van elk 25 droppings);

- op achtien dagen na de behandeling
werden twintig dieren per hok met
methylcorticosteron ingespoten en
drie ä vier dagen later bacteriolo-
gisch onderzocht (caecum, lever,
milt, hartebloed);

- op zes, tien en zestien weken na de
behandeling werden 24 dieren per
stal (4 verzamelmonsters van elk
zes sera serologisch onderzocht.

Alle koppels bleken gedurende de eer-
ste vier maanden na de behandeling
volkomen S.e. negatief te zijn. Op drie
incidentele isolaties van S.e. uit mest-
monsters na (op drie bedrijven) waren
alle onderzochte monsters (inclusief
broederijmateriaal) negatief
Na deze isolaties werd telkenmale een
uitvoerig bacteriologisch onderzoek
verricht van de betreffende koppels
(inclusief inspuiting van corticosteron
B.O.), waarbij geen enkele keer S.e.
werd geïsoleerd. Alle elf koppels wer-
den twee a drie maanden na de behan-
deling serologisch negatief
Bij twee van de elf koppels is vier
maanden na de behandeling sprake ge-
weest van een S.e.-doorbraak (isolatie
uit meerdere mestmonsters zowel als
uit dieren na corticosteron-injectie).
Bovendien was het koppel opnieuw
serologisch positief geworden. Beide
koppels werden met succes opnieuw
behandeld.

13) No. 24

danwel gedeeltelijk op het opfokbe-
drijf (acht dagen Baytril) en gedeelte-
lijk op het productiebedrijf (twee da-
gen Baytril twee dagen flora).
Koppel no. 17, leeftijd 33 weken, bleef
op het bedrijf waar de infectie werd ge-
constateerd. Dc andere drie koppels
werden verdeeld over tien bedrijven.

De zo in totaal ontstane elf koppels
waarop Baytril flora behandeling is
toegepast, waren in negentien ver-
schillende hokken gehuisvest en wer-
den als volgt onderzocht:
- op 4, 11, 18, 48 en 112 dagen na de

Nadere gegevens over de koppels met
S.e. zijn vermeld in Tabel 1.
Schematisch is de verdeling van de
koppels met S.e. naar categorie en her-
komst weergegeven in Tabel 2.
Tcrwille van de vergelijkbaarheid zijn
de resultaten van 1989 t/m 1992 sa-
mengevat in tabel 3.

BESPREKING RESULTATEN
Ogenschijnlijk lijkt de S.e.-eliminatie
minder succesvol te zijn geweest dan
de resultaten van 1991 deden vermoe-
den. In de eenste drie maanden van
1992 werd meer dan de helft van de
positieve koppels gedetecteerd. Ook
waren er meer bedrijven met een \'his-
torie\'.

In 1992 zijn cr minder klachten ge-
weest vanuit de eindsector (vlees) dan
in 1991, zodat mag worden aangeno-
men dat minder besmette ecndagskui-
kens aan de eindsector (vlees) zijn af-
geleverd, ondanks het feit dat er in
1992 meer koppels positief zijn bevon-
den dan in 1991.

Er zijn vanuit de reproductielegsector
in het geheel geen besmette koppels
toegevoegd aan de eindsector voor de
productie van consumptie-eieren, on-
danks het feit dat bij twee reproductie-
koppels S.e. werd aangetoond. Deze
infectiebron kon tijdig worden geëli-
mineerd. Dus sinds half oktober 1990
zijn geen nieuwe besmette koppels
toegevoegd. Vanuit de slachtsector
werden van slechts tien positieve re-
productiekoppels, van de 1922 onder-
zochte koppels, gedurende een korte
tijd broedeieren uitgebroed ten be-

T I J I) S (■ H R 1 t T VOOR D I F. R O F N E F S K U N D F , D F F t. 118, A F L E V F R I N (i 20, 1993

667

-ocr page 320-

■I lit

JUé

Tabel 3. Reproductie-koppels met S.e.

Jaar

Legsector

aantal koppels
S.e./onderzocht

9/316
4/284
0/292
2/351

1989

1990

1991

1992

hoeve van de eindsector. Dit betekent
dat een zeer gering aantal koppels
slachtkuikens besmet zullen zijn ge-
weest, mede gezien de geringe klach-
ten.

Bij de mens in Nederland is een duide-
lijk gunstig effect waarneembaar in

Tabel 2. Verdeling reproductie-koppels met S.e.-besmetting In 1992 naar categorie en herkomst.

Tijdens opfok*

Tijdens productie
brocdeiercn

Totaal

Categorie**

Ned.

Import

Ned.

Import

Ned.

Import

fl

0

0

0

0

0

0

vl

0

1

1

0

1

1

fs

1

0

1

1

2

1

vs

7

2

10

0

17

2

12

13

1

20

24

Nog geen hroeJeieren gelegd en dus de hesmelting niet doorgegeven aan de eindhedrijven.
F = fok. y = vermeerdering. L = leg. S = slacht

11

%

2,8
1,4
0,0
0,6

Slachtsector

aantal koppels
S.e./onderzocht

18/1045
22/2017
15/1997
22/1922

een vermindering van de toename van
S.e.-besmetting.

De S.e.-bestrijding bij pluimvee zal
echter onvenninderd moeten worden
voortgezet om dit gunstige effect te
continueren.

Het is daarbij zeer noodzakelijk dat in
de totale pluimveehouderij meer ge-
volg zal moeten worden gegeven aan
een goede R&O en het tegengaan van
S.e.-insleep in de pluimveehokken,
immers bij twaalf van de 24 koppels
met S.e. was er een aanknopingspunt
voor de opgetreden besmetting.

%

1,7
1,1

0,75

S.e. bij de mens in Nederland in %

1987 1988 1989 1990 1991 1992
3.9 8.1 20.1 29.5 .34.4 33.5

Medicatie met Baytril van met S.e. be-
smette koppels gevolgd door toedie-
ning van KR-flora is een uitstekend al-
ternatief gebleken voor het ruimen van
deze koppels. Het een en ander dient
wel onder zeer stricte begeleiding te
geschieden in verband met eventueel
optredende resistentie tegen Baytril.

/>. W.EdeKMWM^yC),
ir. A. Mijs {PPE),
drs. J. Smak
(VD/LNV),
dr. K.G. Robijns, drs. T.S. de Vries en
drs. J.C. van den Wijngaard
(SGD/GvP/GD)

R. Nickel. A. Schummer, E. Seiferle.
Verlag Paul Parey, Berlin und
Hamburg, 1992. Zesde, volledig nieuw
bewerkte druk, ISBN 3-4H9-5H016-8.

Evenals de andere vier delen van deze
serie veterinair anatomische handboe-
ken is dit boek uitermate gedetailleerd
en voorzien van zeer instructieve af-
beeldingen. Voor de namen van dc
structuren wordt zowel de Nomina
anatomica veterinaria gevolgd, als ook
de Duitse terminologie gebruikt.
In een inleiding van twaalf pagina\'s
worden, behalve de anatomische be-
grippen, de plaats van de huisdieren in
het zoölogisch systeem en de indeling
van het lichaam in topografische ge-
bieden besproken.

Het skelet wordt in de volgende twee-
honderd pagina\'s behandeld. In een
aantal inleidende pagina\'s worden dc
ontwikkeling, dc groei en de bouw van
de botten in het algemeen besproken.
De delen van het skelet, hel axiale ske-
let, het voorbeen, hel achterbeen en de
schedel worden eerst vergelijkend aan
dc orde gesteld, daarna per diersoort in
de volgorde vleeseters (voornamelijk
hond), varken, herkauwers (voorna-
melijk rund) en paard. Dit deel eindigt
met een overzicht van de belangrijkste
zichtbare en palpabele skeletdclen bij
de afzonderlijke diersoorten. Dit deel
is royaal geïllustreerd met 270 duide-
lijke tekeningen.

De gewrichten en ligamenten worden
in de volgende zestig pagina\'s behan-
deld. Dit deel begint met een inleiding
over de verschillende soorten gewrich-
ten: bindweefselgew richten, kraak-
beengewrichten en synoviaalgewrich-
ten. Daarna volgt een indeling van de
synoviaalgewrichten. De afzonder-
lijke gewrichten en ligamenten wor-
den vervolgens systematisch en verge-
lijkend behandeld. Dit deel is met
vijftig duidelijke tekeningen geïllus-
treerd.

De spieren nemen met 280 pagina\'s
ongeveer de helft van het boek in be-
slag. De bouw van een spier en zijn
bindweefselapparaat, de spierwerking,
Bursae en peesscheden worden be-
sproken in een inleiding van tien pa-
gina\'s. De afzonderlijke spieren wor-
den per regio eerst vergelijkend en ver-
volgens per diersoort behandeld. In dit
deel wordt dc topografie van botten,
spieren, pezen, gewrichten en pees-
scheden uitstekend geïllustreerd.
De statica cn dynamica van het bewe-
gingsstelsel worden aan de hand van
duidelijke .schema\'s in dc daarop vol-
gende dertig pagina\'s uitgelegd. Het
boek eindigt met twintig pagina\'s lite-
ratuurverwijzingen en een uitvoerige
index. De index is moeilijk te hante-
ren, doordat veel structuren alleen met
dc duitse naam hierin zijn opgenomen.
Vergeleken met de voorgaande druk is
het boek met ruim honderd pagina\'s
uitgebreid. Het aantal figuren is vrij-
wel gelijk gebleven. De kwaliteit van
een groot aantal figuren is sterk verbe-
terd.

LEHRBUCH DER ANATOMIE DER HAUSTIERE,
BAND I: BEWEGUNGSAPPARAT

De auteurs zijn er in geslaagd een boek
met een goede reputatie sterk te verbe-
teren. Dit boek kan als naslagwerk een
grote steun voor studenten zijn. Als
studieboek is het te uitgebreid. Ook
voor practici, die dc anatomische ach-
tergrond van aandoeningen of behan-
delingen willen opzoeken, kan dit
boek zijn nut hebben.

W. Hartman

-ocr page 321-

stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de ernst van de nierbeschadiging variëert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding verlaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een streng Ix-perkt eiwitgehalte. Een compleet aanbcxl voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomi.ssen.

annäurine ejfeclivileil ran hel Canine Medium Pmlein dieel in een 6 maanden
lurende thuisstudie i-an WALTHAM\'

Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

Als de klini.sche symptomen en het bloedon-
lerzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
loening, dan is het
Pedigree" Canine Medium
»rotein
dieet geïndiceerd. In dit prakti.sch toe-
lasbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
nergie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
Ie complete voeding-sbehoefte voor een lange
ïrmijn behandeling.

Het Pedigreec® Canine Medium Protein

ieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
an .secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
oor het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
:accepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
lies bij WALTHAM" zijn geschiktheid voor een effectieve lange
irmijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval van
ernstige nierbescha-
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-
ceerd. Hierin is het
eiwitgehalte verder
teruggebracht tot
slechts 12% van de
energie. Dit is het
minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaamsfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

Rcfefencw 1 Leibetscder, J L & Neufeld, K W , Effects of N

n Dtets in Dogs with Chronic Renal Failure

Walcham Imemational Symposium on the Nutniion of Small CcHnpankm AmmaKs, Proceedings. 1990
•registered trademark

i* WALTHAM*

Pedigree® Canine Medium Protein dieet

rherapietrouw staat garant voor
effectiviteit op langere termijn

whiskas

-ocr page 322-

SALLO LEVY

Op 1 augustus 1993 is Sallo Levy na
het spelen van een partijtje golf plotse-
ling onwel geworden en overleden.
Sallo is geboren op 7 mei 1923 in
Terborg, waar hij een gelukkige jeugd
beleefde in een gezin dat, door de vee-
handel van zijn vader alom bekend
was in de Achterhoek.

Helaas werd zijn vader reeds in 1941
opgepakt en vervoerd naar het kamp
Mauthausen, waarvandaan een week
later het bericht kwam dal hij was
overleden. Sallo heeft samen met zijn
moeder en zijn zuster de oorlog over-
leefd, dankzij de moedige gastvrijheid
geboden op verschillende onderduik-
adressen in Varsseveld en omstreken.
Voor de oorlog bezocht hij de middel-
bare scholen in Winterswijk en
Doetinchem, zodat hij na de oorlog
meteen aan de studie diergeneeskunde
kon beginnen. In 1954 studeerde hij af,
nadat hij in 1949 was getrouwd met
Margot Roos. Zij kregen drie kinderen
die uitstekend functioneren in de maat-
schappij. De oudste zoon woont reeds
twintig jaar in Israël. Sallo genoot van
zijn gezin en in het bijzonder van zijn
zes kleinkinderen.

Na zijn afstuderen nam hij in Arnhem
eerst de kleine-huisdierenpraktijk van
collega Verwer over en een jaar later
stapte hij over naar de plattelandsprak-
tijk van collega van der Woerd in Eist.

Hij is zestien jaar praktizerend dieren-
arts geweest, waarna hij zijn praktijk
over deed aan collega Sauer. Sallo
werd toen keuringsdierenarts te
Nijmegen.

Op 1 januari 1974 werd hij benoemd
lot adjunctinspecteur bij de Veteri-
naire Dienst in Arnhem. Later koos hij
voor de Veterinaire Inspectie van de
Volksgezondheid, waarvoor hij de
pluimveekeuring controleerde.
Op 1 juni 1985 verliet hij deze dienst
na een reorganisatie om van de VUT te
kunnen genieten. Sallo en Margot heb-
ben 38 jaar in Eist gewoond, waar hij
duidelijk zijn sporen heeft achtergela-
ten. Zo was hij vele jaren voorzitter
van de sportvereniging, de pony fok-
vereniging, oprichter van de Tennis-
club en Charterlid van de Rotaryclub
en tevens voorzitter. In de KNMvD
was hij vice-voorzitter van de afdeling
Gelderland en later één van de vertrou-
wensmannen voor collegiale proble-
men bij vestigingen.
Vanwege zijn vele verdiensten werd
Sallo in 1985 benoemd tot Officier in
de Orde van Oranje Nassau.
In de Veterinaire Dienst en in de
Veterinaire Inspectie van de Volks-ge-
zondheid was Sallo een zeer gewaar-
deerd medewerker.

Sallo was een enthousiast tennisser en
samen hebben wij vele malen de in-
\' specteurs van de dienst op de tennis-
baan mogen vertegenwoordigen. Door
zijn sportieve instelling kreeg hij later

NAJAARSDAG 1993
\'BETER BEKEKEN\'

Voorinschrijving dient te geschieden
door het verschuldigde bedrag vóór 15
november over te maken op bankreke-
ning 53.66.14.008 of gironummer
539180, ten name van fiscus GGG te
Zeist/Doom. Voor betaling aan de zaal
wordt 25 gulden extra in rekening ge-
bracht. Studenten kunnen voor 45 gul-
den de Najaarsdag bijwonen.
Dankzij de steun van Aesculaap wor-
belangstelling voor de golfsport, waar-
aan hij zeer actief heeft deelgenomen,
en in een korte periode wist hij binnen
de golfclub een grote vriendenkring op
te bouwen. Dit kwam vooral tot uiting
tijdens de begrafenis in Terborg, waar
zeer veel familie en vrienden getuigen
waren van een joodse begrafenis onder
leiding van Rabbijn Vorst. Zijn oudste
zoon Frank herdacht op indrukwek-
kende wijze zijn vader en grootvader.
Tevens memoreerde zijn dochter
Irene, mede namens zijn jongste zoon
Joost haar vader op ontroerende wijze.
Sallo was een uitstekende huisvader,
die altijd meeleefde met zijn kinderen
en hij was een grote steun voor
Margot, die niet optimaal mobiel is.
Hij was een innemende persoonlijk-
heid die altijd met raad- en- daad klaar-
stond voor zijn familie en zijn vele
vrienden.

Nog onlangs vierde Sallo zijn 7()ste
verjaardag uitvoerig te midden van fa-
milie en goede vrienden.
Nu hij zo plotseling van ons is heenge-
gaan, zullen velen hem erg missen, in
het bijzonder Margot, de kinderen en
zijn kleinkinderen.

Het moet een troost voor hen zijn en
hun hart verwarmen dat Sallo een
voortreffelijke vader en echtgenoot
was en dat hij alom zozeer werd ge-
waardeerd.

J.J. Aukenia

In de Reehorst te Ede wordt op 27 november de Najaarsdag 1993 van de
Groep geneeskunde gezelschapsdieren (GGG) gehouden rondom het thema
\'Beter Bekeken\'.

Bij voorinschrijving bedragen de kosten voor GGG- en SAV .\\B-leden 95 gul-
den (inclusief koffie, thee, lunch en een borrel) cn 125 gulden voor nict-leden.

den cr zowel een interessant pro-
gramma als ook voldoende zorg voor
de inwendige mens geboden. Er is te-
vens volop gelegenheid tot het onder-
houden en vernieuwen van (in)forniele
contacten. De GGG verwacht dat deel-
nemers aan de Najaarsdag na afloop
met recht zullen zeggen \'We hebben
het beter bekeken\'.

Het programma luidt als volgt:

08.45 uur

Inschrijvingen koffie;
09.25 uur

-ocr page 323-

* - ^ ^ \' ^ ^ \' ^

Drs. H. van Herpen, voorzitter GGG:
Opening Najaarsdag 1993;
09.30-10.00 uur

Drs. J.H. Klinkers: Praktijkvoering in
de gezelsehapdierenpraktijk in het jaar
2000;

10.00-10.30 uur

Drs. A.J. van Toor: Bloedonderzoek:
de interpretatie van de bloeduitslagen;
10.30-11.00 uur

Dr. W.Th.C. Wolvekamp: Röntgenolo-
gisch contrast met lucht;
11.00-11.30 uur
Koffiepauze;

11.30-12.00 uur

Drs. P.J. Roosje: Dennatofytose: diag-
nostiek en therapie;
12.00-12.30 uur

Drs. L.A. Janssens: Acupunctuur, een
effectief analgeticum;
12.30-14.15 uur
Lunchpauze;
14.15-14.45 uur

Drs. I.C.A.M. Oosterhout: Endosco-
pie van de voorste luchtwegen; indica-
ties en voornaamste bevindingen;
14.45-15.15uur

Dr. I. van der Gaag: Histopathologie,
het nemen van een (aspiratie)biopt en

de interpretatie;

15.15-16.00 uur

theepauze;

16.00-16.30 uur

Drs. H.S. Kooistra: Indicatie voor een
ECG en de interpretatie;
16.30-17.00 uur

Dr. F.C. Stades: Oftalmoscopie en de
interpretatie van fundusveranderingen;
17.00 uur

Hoewel ook Groningen, Leiden en
Zutphen als plaats van vestiging wor-
den genoemd wordt de voorkeur gege-
ven aan Utrecht vanwege de centrale
ligging, met als belangrijke bijkom-
stigheid dat de buitenplaats \'Gilde-
stein\' gelegen aan de Biltse Steenstraat
te koop is. Deze lijkt uitemiate ge-
schikt als toekomstig onderkomen
voorde Veeartsenijschool. Op 18 sep-
tember 1819 vindt de aankoop plaats.
Na een uitgebreide verbouwing - in het
pand is een katoendrukkerij gevestigd
- volgt op 6 december 1821 de feeste-
lijke opening. Directeur van de school
wordt Th.G. van Lidth de Jeude.
Daamaast zijn aan de school verbon-
den de hoogleraren A. Numan en J.
Vosmaer. Gestart wordt met 24 leer-

\' I.ezing gehoiulcn lijdens de vergadering van de
Koninklijke Nederlandse Maarschap/tij voor
niergeneeskunde. afdeling Groningen.Drenthe, in
hitel \'Duinttord\' te Zeegse op f5 december 1W2.

- Rmlend dierenarts te Haren, secretaris van de
Koninkli/ke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneesklindc. afdeling Groningen \'Drenthe
196(1-1971).

lingen, maar dit aantal breidt zich de
volgende jaren helaas niet sterk uit.

In de negentiende eeuw is het niet ge-
tnakkelijk, ook al is inen in het bezit
van het veearts-diplotna, zich als zoda-
nig te handhaven of zelfs maar ccn
eenvoudig be.staan op te bouwen. De
etnpirie tiert welig, een ieder kan zich
met de behandeling van vee bezig hou-
den en in het algemeen heeft men maar
weinig vertrouwen in de kennis en
kunde van een gediplomeerd veearts.
De veepest woedt in hevige mate
en veroorzaakt veel sterfte onder het vee
zonder dat inen er iets tegen kan doen.
Geert Reinders, huy.sman (= boer) te
Gamwerd, heeft dienaangaande veel
werk verricht en inet succes. Dat hier-
door een duidelijke behoefte bestaat
zich aaneen te sluiten om van gedachten
te wisselen over diverse zaken is dan
ook niet verwonderlijk!
Deze drang tot vereniging resulteert op
20 december 1842 ten huize van de
weduwe Bontekoe te Groningen in de
oprichting van het Groninger Veearts-
enijkundig Gezelschap, waarmee dit
tevens het oudste in Nederland is.
In Denemarken wordt in 1807 het eer-
ste veeartsenijkundig genootschap op-
gericht, in 1813 volgt Zwitserland, in
1828 Groot-Brittannië en vervolgens
verschillende Duitse staten, zoals
Württemberg en Koningsbergen.
Aangezien alle notulenboeken nog
aanwezig zijn, zijn de namen van de
oprichters bekend:

ANDERHALVE EEUW KONINKLIJKE
NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ
VOOR DIERGENEESKUNDE,
AFDELING GRONINGEN/DRENTHE\'«

Onder het goed gekozen motto \'back to the roots\' vindt het Jaarcongres van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde in 1992 te
Utrecht plaats. In Utrecht immers liggen onze wortels. Daar wordt namelijk
op 6 december 1821 de \\ eeartsenijschool geopend, nadat 13 september 1819
te Brussel - Nederland en België zijn dan nog verenigd - het Koninklijk Besluit
tut stichting ervan is getekend.

J.S. van der kamp^

Hermannus Rouan, veearts eerste
klasse, Groningen, president;
Johann Christoffer Billroth, veearts
eerste klasse, Zuidhorn, secretaris;
Dirk van Setten, veearts eerste klasse,
Onderdendam, penningmeester;
Pieter Werkman, veearts eerste klasse,
Leens;

Hermannus Kappelhof, veearts tweede
klasse, Loppersum en
Luitje Reinders van Calcar, veearts
tweede klasse, Sappemeer-^

Het oprichtingsprotocol is zeker waard
te worden vermeld, al is het alleen
maar vanwege de bloemrijke taal:
\'Bij de toenemende vorderingen der
Veeartsenijkundige Weten.schappen in
ons Vaderland zijn er in onderschei-
den gewesten van hetzelve weten-
schappelijk opgeleide veeartsen ge-
plaatst. De provincie Groningen bleef
niet van zodanig opgeleide veeartsen
verstoken en reeds zijn zeven derzelve
in onderscheidene streken van dit ge-
west gevestigd en als zodanig werk-
zaam.

Reeds van den beginnen afhebben de
wetenschappelijk opgeleide veeart.sen
in deze provincie (Groningen) geves-
tigd van hunnen kant pogingen in het
werk gesteld om den vooruitgang en
den bloei der Veeartsenijkunde in der-
zelve gehele omvang naar hun vermo-
gen te helpen bevorderen en steeds die
middelen die hiertoe dienstbaar waren
gretig ter hand genomen.

Op grond van de behaalde examenresultaten kon
men worden aangesteld als veearts eerste kla.s.se met
een toegezegde wedde van I 50l).IHi per jaar gedu-
rende vijf jaren en als veearts tweede kla.\\.\\e met idem
van f-lltD.im.

-ocr page 324-

Daar zij trouwens elk als hijzonder
werkend individu geenszins dat zou-
den kunnen stichten als allen geza-
menlijk, zoo is men. indachtig aan de
spreuk \'Eeiuiracht maakt macht\', na
meerdere gehouden bijeenkomsten tot
het besluit geraakt gezamenlijk één ge-
heel. één lichaam te gaan maken en
wel door het oprichten van een gezel-
schap onder de naam van \'Groninger
Veeartsenijkundig Gezelschap\'.

UJLU

Het is de bedoeling viennaal per jaar te
vergaderen en ieder lid is ver-
plicht bij toerbeurt een lezing
over een onderwerp uit de prak-
tijk te houden. Houdt men zich
hieraan niet, dan volgt een
boete van ƒ 1,00! Zo spreekt
Van Setten op de eerste verga-
dering na de oprichting over
\'Eene ziekte hij het rundvee kort
na de geboorte der kalveren
plaatshebbende. het zoge-
naamde liggen blijven der
koeien
\', ook wel \'wolf in den
staart\' geheten naar het kenmer-
kend vóórkomen van een week
gedeelte in de staart.
Enkele jaren later spreekt
Werkman over
\'Het oog en des-
zelfs ziekten\'.
Hij heeft een
sterk wetenschappelijke be-
langstelling vooral gericht op
oogziekten- waarschijnlijk
dank zij zijn regelmatige om-
gang met de bekende, eveneens
te Warffum geboren oogheel-
kundige Cramer. Op een bijeen-
komst met echtgenotes gehou-
den in juli 1849 te Slochteren
spreekt dezelfde Werkman over
\'Het ware .schone en de alge-
mene harmonie en verband
hiervan in de Natuur\'.
Een
veelzijdig man dus.
De contributie bedraagt ƒ 1,00 per jaar,
zoals blijkt uit het kasboek.

STRIJD TEGEN EMPIRISTEN
Veel aandacht wordt op de vergaderin-
gen in die beginjaren geschonken aan
de strijd tegen de empiristen. De strijd
is niet gemakkelijk en van de autoritei-
ten wordt lang niet altijd voldoende
medewerking verkregen.
Uit twee in 1846 door de gouverneurs
van de provincies Groningen en
Drenthe opgemaakte staten blijkt dat
in deze provincies twaalf respectieve-
lijk zes gediplomeerde veeartsen prak-
tijk uitoefenen, maar ditzelfde ge-
schiedt door zeventig (zestig in
Groningen, tien in Drenthe) niet-gedi-
plomeerden. Van hoofdberoep zijn zij
dan bijvoorbeeld smid of slachter maar
ook tapper of sluiswachter. Soms zijn
het zeer geziene figuren die men niet
graag als veearts zou missen!
En wat in dit verband te zeggen van
Gedeputeerde Staten die in 1848 een
commissie, uitsluitend bestaande uit
\'medicinae doctores\', benoemen met
de opdracht een onderzoek in te stellen
naar de oorzaak van de longziekte bij
het mndvee maar vooral om een betere
geneeswijze te vinden? Dat men het

hiermee niet eens is zal duidelijk zijn,
en in een buitengewone vergadering
wordt dan ook besloten ccn adres van
afkeuring te richten aan het Provinci-
aal Gouvernement.

Omtrent de ethiek bestaan reeds hoge
opvattingen; bij ziekte neemt men kos-
teloos praktijk waar, en men neemt
geen patiënten over zonder vooraf-
gaand overleg.

In een vergadering doet Werkman het
voorstel de andere leden mededeling te
doen over bepaalde door een lid ge-
hanteerde geneeswijzen. Het voorstel
wordt aangenomen en in de Wetten
van het Gezelschap opgenomen.
Prompt vraagt Ebens hierop aan Van
Setten zijn geneeswijze ten aanzien
van longziekte, een toentertijd zeer ge-
vreesde ziekte onder het rundvee, die
met grote sterfte gepaard ging, mede te
delen. Als deze dit weigert, wordt hij
zonder meer geschrapt als lid.

En er gebeurt meer!
Op voorstel van Billroth wordt een
plan ontwikkeld om te komen tot de
oprichting van een Nederlands Vee-
artsenijkundig Genootschap, waarvan
het Groninger Gezelschap het hoofd-
bestuur zal vormen en dat dan het ge-
hele land zal omvatten.
Helaas lijdt dit plan schip-
breuk: Friesland en Drenthe
delen mede geen afdeling te
kunnen vormen en ook
Overijssel haakt af Een iden-
tieke poging van Zuid-Holland
loopt eveneens op niets uit, en
het zal tot 1862 duren voordat
de IVIaatschappij tot Bevorde-
ring der Veeartsenijkunde in
Nederland tot stand komt.

Het 25-jarig bestaan wordt niet
op bijzondere wijze herdacht.
Wel echter het 50-jarig be-
staan! De voorbereidingen
voor de viering ervan worden
getroffen in de vergadering
van 28 oktober 1892 tc Assen.
Aanwezig zijn negen leden.
Besloten wordt tot het heffen
van een bijdrage van ƒ 3,00 per
lid plus
\'zo veel uit de kas tot
deze leeg is\'.

Een ander agendapunt is het
verslag van de 32ste algemene
vergadering uitgebracht door
Van Nes. Voorzitter Lameris
complimenteert hem voor zijn
zorgvuldigheid.
Bij de \'vrije mededelingen\'
eerdergenoemde Van Nes de
\'houw op \'t oog\' aan, waarop
een uitgebreide discussie volgt. Dc
therapie: touwtje erdoor, stukje weg-
knippen en genezing vindt verder van-
zelf plaats!

JUBILEUM

En op 20 december 1892 heeft dan de
herdenking van de oprichting plaats in
café-restaurant \'Willems\' in de
Heerestraat te Groningen. In zijn ope-
ningsspeech kan voorzitter Lameris
twintig leden welkom heten (op een
totaal van 28!), alsmede de vertegen-
woordiger van het Hoofdbestuur Van
Esveld, leraar in de anatomie, teratolo-
gie en embryologie aan \'s Rijksvee-

snijdt
ziekte

-ocr page 325-

artsenijschool.

In zijn gloedvolle rede gaat Lanieris
terug in de geschiedenis, een bekend
gegeven. Hij vermeldt het protocol van
oprichting, memoreert de aansluiting
bij de \'Maatschappij tot Bevordering
der Veeartsenijkunde in Nederland\' op
1 januari 1879 en eindigt ten slotte na
een aantal in bloemrijke taal gestelde
vragen (onder meer waarom de op-
komst ter vergadering zo slecht is) al-
dus:
\'Daarom, mannen broeders!,
komt, zo mogelijk, trouw ter vergade-
ring, laat on.s .samen werken en
.streven opdat de afdeling
Groningen zij een sieraad van
dal geheel: de Maatschappij
tot Bevordering der Veeart-
senijkunde in Nederland, opdat
ook onze namen met ere kun-
nen genoemd worden als eens
de naneef onzer gedenkt op het
eenmaal te houden eeuwfeest!
Met deze wens op de lippen
verklaar ik deze feestelijke ver-
gadering voor geopend\'.

673

Dc voorzitter van het hoofdbe-
stuur Van Esveld antwoordt
hem in een prachtig betoog,
waarin hij onder meer een uit-
spraak van Cluilt aanhaalt:
\'Het
gezellig en collegiaal tezamen
komen van veeartsen heeft veel
voor. zowel voor de persoon
als voor het algemeen. Het ver-
hindert het totaal verboeren en
dwingt iedere veearts om op de
hoogte van zijn zaak te blijven \'.
Deze mening is heden ten dage
nog van volle kracht, zegt Van
Esveld, en kan ook nu nog gel-
den. Tijdens zijn slotwoord biedt
hij een schitterend uitgevoerde oor-
konde aan.

Nadien het gebruikelijke diner \'en wat
meer volgt \',
zoals op de convocatie
voor deze jubileumvergadering staat te
lezen.

Vermeldenswaard uit deze jaren is dat
in 1894 de naam \'Drenthe\' officieel
aan de afdeling Groningen wordt toe-
gevoegd. Het aantal leden bedraagt
dan 21 (zestien in Groningen, vijf in
Drenthe); een forse achteruitgang in
vergelijking met het jubileumjaar
1892.

Dc jaren voor en na de eeuwwisseling
staan in het teken van ontwikkeling op
velerlei gebied. Deze hebben vanzelf-
sprekend invloed op de aard van de on-
derwerpen die op de vergaderingen
van de afdeling worden behandeld:
de ontwikkelingen in de bacteriologie
en serologie alsook de vleeskeuring, al
zal het tot 1919 duren alvorens deze bij
de wet wordt geregeld. Niet iedereen is
namelijk van het nut ervan overtuigd!
In dezelfde tijd komt ook de Veewet
tot stand.

i-L

Aan het 75-jarig in 1917 bestaan wordt
geen extra aandacht geschonken. Het
is er ook niet de meest geschikte tijd
voor, al is Nederland niet in het grote
wereldconflict betrokken.
De in gang gezette ontwikkeling zet

Alexander Numan (1780-1852). Naar het schilderl] van J. Kieft in
de Fraeylemaborg, Groningen (Foto Boonstra. Groningen).

K O N I N K l. I J K F N F I) F. R I A N I) S [■ M A A T S C\' II A I\' I\' I J VOOR Dl i: R (i i; N F F S K U N D F

#

zich voort: op talrijke vergaderingen in
de jaren dertig wordt van gedachten
gewisseld aangaande de bestrijding
van tuberculose onder het rundvee.
Veel resultaat wordt echter niet ge-
boekt, aangezien geen verplichte deel-
name bestaat. Ook de bestrijding van
pluimveeziekten (pokken/difterie) en
met name de daarvoor gehanteerde ta-
rieven vormen vaak een punt van be-
spreking. Het is ten slotte crisistijd,
maar ook dan blijft er sprake van een
redelijk goed verenigingsleven waarin
door de afdeling menigmaal initiatie-
ven worden genomen, zoals een voor-
stel tot herziening van het huishoude-
lijk reglement. Dit wordt in 1931 op de
algemene vergadering (die een uur
duurt!) aangenomen, zoals afgevaar-
digde dr. Van der Kamp in zijn verslag
meldt.

ÜQRLQG EN WEDEROPBOUW
De jaren veertig zijn voor dc afdeling
niet gemakkelijk. Lijkt het er in de be-
ginjaren nog op dat alles gewoon zal
kunnen doorgaan, al vrij spoedig blijkt
onder meer na dc instelling van de
\'Dierenartsenkamer\' dat dit niet het
geval is!

Zo eindigt in de vergadering van 20
december 1941 voorzitter Anema
zichtbaar bewogen met de woorden:
\'Ik wens u het beste, ik dank u zeer\'.
Toch worden nadien nog en-
kele vergaderingen gehouden.
Aanvankelijk lijkt het zelfs
mogelijk om als zuiver weten-
schappelijke vereniging door te
gaan, maar lang zal dat niet du-
ren. Op 17 oktober 1942 heeft
de laatste vergadering van de
afdeling Groningen/ Drenthe
plaats in restaurant \'Riche\' te
Groningen. Profes-sor Seekles
spreekt over
\'Naar rationele
behandeling van fysiologisch
chemi.sche stofwisselingsstoor-
ni.ssen bij grote huisdieren\',
welke lezing met grote inte-
resse wordt gevolgd.

Het onderwerp \'viering 100-ja-
rig bestaan\' komt niet eens ter
sprake!

Na de oorlog roept het bestuur,
dat in die jaren nog wel onder-
ling contact heeft gehouden,
vele leden van de afdeling bij-
een voor een bijeenkomst op 3
augustus 1945, waarbij als gast
aanwezig zijn de hoogleraren
Van der Plank en Krediet om
hun visie te geven op de toe-
komst van de Maatschappij voor
Diergeneeskunde respectievelijk de
toekomst van het diergeneeskundig
onderwijs. Ook zijn drie bestuursleden
van de afdeling Friesland aanwezig,
alsmede 45 leden. Dat het een emotio-
nele bijeenkomst is behoeft geen na-
dere toelichting! De eerstvolgende
\'echte\' vergadering vindt reeds spoe-
dig daarna plaats, namelijk op 8 sep-
tember 1945 en wordt bezocht door
achtendertig leden.

Collega Sjollema spreekt hier over
\'Inrichting en werkzaamheden van
Gezondheidsdiensten voor Vee
\', daar-
mee duidelijk de lijn voor de nabije
toekomst aangevend.
De vergadering van 5 januari 1946
staat grotendeels in het teken van het
afscheid van collega Ten Hoopen, die

-ocr page 326-

33 jaar inspecteur van de Veeartsenij-
icundige Dienst is geweest. Bij de inge-
i<omen stui<i<en bevindt zich een
schrijven van collega Kroes, jarenlang
secretaris en erelid van de afdeling,
over een op te richten museum in ver-
band met het lOO-jarig bestaan van de
afdeling in 1942. Hij geeft hierop een
toelichting en dringt ook aan op een -
zij het dan door de omstandigheden te
late - herdenking van het 100-jarig be-
staan. De vergadering is het daarmee
eens en draagt het bestuur op deze
kwestie onder ogen te zien en plannen
hiervoor te maken.

In een enkele maanden later gehouden
bestuursvergadering wordt dit punt na-
der besproken en zoals zo vaak; de me-
ningen zijn verdeeld omtrent de wijze
waarop het 100-jarig bestaan dient te
worden gevierd. Voor deze bestuurs-
vergadering zijn ook uitgenodigd de
heren Kroes en Van der Kamp. Er ko-
men twee meningen naar voren.
Voorstanders voor een grootscheepse
viering met receptie niet alleen voor
leden maar eveneens voor buitenstaan-
ders, een ontvangst ten stadhuize, een
demonstratie naar buiten toe dus, zijn
met name voorzitter Ter Borg en vice-
voorzitter Groenwoud. De tweede me-
ning, viering in eigen kring met de da-
mes en als gasten vertegenwoordigers
van het Hoofdbestuur plus afdelings-
besturen uit de omgeving, wordt
vooral door Van der Kamp verdedigd.
Na lang overwegen wordt afgezien
van het eerste, niet alleen om finan-
ciële redenen maar ook omdat wij een
vrij kleine groep zijn èn omdat de le-
den een feest in eigen kring vermoede-
lijk meer op prijs zullen stellen. Kroes
zal worden verzocht een herdenkings-
rede te houden, Sorgdrager zal om me-
dewerking worden gevraagd.

I (I

674

De uitgestelde viering heeft plaats op
25 oktober 1946 in \'De Harmonie\' te
Groningen maar geschiedt toch uitge-
breider dan is afgesproken, zo merkt
de secretaris op in de notulen van de
eerstvolgende vergadering. Allerlei in-
stanties cn besturen zijn uitgenodigd
voor deze buitengewone vergadering
waarin de ereleden Kroes en Ten
Hoopen spreken over
\'Grepen uil de
geschiedenis der afdeling\'
en
\'Verleden en heden der diergenees-
kunde en hare perspectieven\'.
Na afloop een borreluur gevolgd door
een uitgebreid en in gezellige sfeer
verlopend diner (kosten ƒ 8,00!), tij-
dens hetwelk vele veterinaire liederen
al dan niet op nieuwe tekst worden ge-
zongen. Om elk misverstand te voor-
komen: ook de dames zijn van harte
welkom, zo meldt de secretaris nog in
een apart verzonden briefje aan de le-
den.

Vakgebied

1946
n

%

1967
n

%

1992
n

%

Praktijk

55

78.7

75

66,4

102

72,9

Vleeskeuring

7

10.0

1 1

9.7

5

3,6

Veterinaire Dienst\'Volksgezondheid

1

1.4

4

3.5

3

2,1

Gezondheidsdienst voor Dieren

...

9

8.1

1

0,7

Diversen

4

5,6

3

2.6

2

1,4

Rustend

3

4,3

11

9,7

27

19,3

Totaal

70

113

140

K O N I N K L IJ K B N K I) K R l. A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R (i F. N E E S K U N I) E

De tweede helft van de jaren veertig en
ook de jaren vijftig kenmerken zich
door een goed verenigingsleven. Vele
veranderingen en vernieuwingen doen
zich voor, waarvan de oprichting van
de Gezondheidsdiensten voor Dieren
wel de belangrijkste is. De georgani-
seerde dierziektenbestrijding wordt
krachtig aangepakt.
De jaarlijkse mond- en klauwz.eeren-
ting brengt veel werk met zich mee.
Een vaak terugkerend agendapunt op
de vergaderingen is dan ook de leken-
hulp. Uiteindelijk besluiten de dieren-
artsen het zelf te doen.
Dat door deze toename van werkzaam-
heden het werk niet meer door één per-
soon kan worden verricht blijkt spoe-
dig. Vele praktijken worden gesplitst
en twee-, drie- of zelfs meermansprak-
tijken ontstaan. Maar niet alleen in de
praktijk, ook op ambtelijk gebied
neemt het werk toe en industrieën gaan
eveneens over tot het aanstellen van
dierenartsen.

STEEDS MEER LEDEN
Voor de afdeling heeft dit tot gevolg
dat het aantal leden toeneemt als nooit
tevoren. Wordt in 1842 gestart met zes
leden, bij de viering van het 50-jarig
bestaan in 1892 zijn het er 28. In de
eerste jaren van de twintigste eeuw
loopt het aantal op tot 35. Bij de vie-
ring van het 100-jarig bestaan in 1946
is dat verdubbeld, namelijk zeventig.
Sterke toename vindt plaats in de jaren
vijftig: in 1954 zijn er 94 leden, het
eerste vrouwelijk lid wordt in 1955
welkom geheten en in 1956 al wordt
het getal honderd bereikt!
Bij de viering van het 125-jarig be-
staan in 1967 zijn er 113 leden; dit aan-
tal is bij de viering van het 150-jarig
bestaan in 1992 toegenomen tot 140.
In de onderstaande tabel zijn over de
jaren 1946, 1967 en 1992 de aantallen
leden aangegeven alsmede de vakge-
bieden waarin zij werkzaam zijn:
Het feit dat er in de diergeneeskunde
gedurende de afgelopen jaren grote
veranderingen hebben plaatsgevonden

-ocr page 327-

is bekend, maar komt ook tot uiting in
deze tabel. Zo zijn de uitbreiding van
de vleeskeuring in het kader van de
EG-bepalingen en naderhand de priva-
tisering van openbare slachthuizen
(en het verdwijnen ervan!) èn de ge-
hele herstructurering uitlopend in de
vorming van de Rijksdienst voor de
keuring van Vee en Vlees goed zicht-
baar Hetzelfde geldt voor de instelling
van de Gezondheidsdiensten voor
Dieren, aanvankelijk in elke provincie
een vestiging. In 1983 gaan de drie
noordelijke Gezondheidsdiensten een
fusie aan met als nieuwe vestigings-
plaats Drachten. Na een tiental jaren
heeft dit tot gevolg dat vrijwel geen le-
den van de afdeling nog werkzaam zijn
bij de Gezondheidsdienst. Het aantal
rustend dierenartsen daarentegen is
flink toegenomen, een ontwikkeling
die niet alleen in de diergeneeskunde
plaatsvindt!

Dat de practici nog steeds de grootste
groep vomien binnen onze afdeling,
niet alleen in aantal maar eveneens
procentueel, is duidelijk. Nog steeds
ontstaan cr nieuwe plaatsen, hetzij
door uitbreiding hetzij door werken in
deeltijd.

De viering van het 125-jarig bestaan
van de afdeling Groningen/Drenthe in
1967 mag met recht een hoogtepunt in
haar geschiedenis worden genoemd.
Het Jaarcongres van de
Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde
- bij dc viering van
het lOO-jarig bestaan in 1962 is het
predikaat Koninklijk verleend - wordt
tot 1967 steeds in Utrecht gehouden.
Het lijkt de afdeling een goede ge-
dachte met die traditie te breken en het
congres ter gelegenheid van het 125-
jarig bestaan in Groningen te laten
plaatsvinden.

Na enige aarzeling \'daar de er\\-aring
in het verleden, indien de algemene
vergadering huiten Utrecht werd ge-
houden. zeer teleurstellend is geweest\'
wordt daarvoor toestemming verleend
door het Hoofdbestuur. Maar het
wordt een groot succes, mede dank zij
de medewerking van de Rijksuniver-
siteit te Groningen, die de aula ter be-
schikking stelt voor de herdenking èn
de Offerhauszaal voor de wetenschap-
pelijke vergadering, waarin medewer-
kers van de Rijksuniversiteit te
Groningen lezingen houden.

In een buitengewone vergadering op
28 september 1967 wordt het 125-jarig
bestaan van de afdeling herdacht.

Secretaris Van der Kamp blikt temg in
het verleden; voorzitter Bakema geeft
zijn visie op de toekomst van de die-
renarts. Na afloop een receptie in de
Universiteit, gevolgd door een diner
met de dames in hotel \'Braams\' te
Gieten.

En de volgende dagen de wetenschap-
pelijke en huishoudelijke vergadering,
de laatste gehouden in restaurant
\'Riche\' aan de Vismarkt te Groningen.
Een excursiedoel is \'Dc Eemshoeve\'
te Spijk, één van de eerste loopstalbe-
drijven. Tijdens deze excursie merkt
één van de aanwezigen op:
\'Als ik zó
praktijk moet doen. houd ik er morgen
mee op!\'
Maar alles blijkt te wennen.
Het noordelijk initiatief krijgt een ver-
volg. Bij toerbeurt organiseren de ver-
schillende afdelingen van de
Konin-
klijke Nederlatidse Maatschappij voor
Diergeneeskunde
het Jaarcon-gres.

MODERNE TIJD

En alweer nieuwe ontwikkelingen,
nieuwe onderwerpen voor de vergade-
ringen. Zonder naar volledigheid te
streven kunnen uit die tijd worden ge-
noemd de discussies aangaande het
\'mantelcontract\' inzake een samen-
werkingsvorm tussen Gezondheids-
dienst voor Dieren en practici, de Anti-
biotica-wet, de uitvoerige discussie
omtrent de opleiding tot dierenarts,
differentiatie dan wel specialisatie.
Daamaa,st is de structuur van de
Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde regelmatig
onderwerp van bespreking.
En verder ... de Tuchtwet. In 1946
wordt over dit onderwerp al gesproken
op een afdelingsvergadering, een
kleine commissie buigt zich erover, en
op de vergadering van 1 noveinber
1947 is men unaniem vóór de instel-
ling ervan. Het zal echter nog wel even
duren voordat het zo ver is. In het jaar-
verslag over 1968 verzucht de secreta-
ris bij alweer een bespreking ervan dan
ook
\'wanneer, o wanneer\':\'\' - hij zal
niet hebben gedacht dat het tot 1992
zal duren alvorens deze wet tot stand
komt.

Hebben deze zware maar toch noodza-
kelijke onderwerpen invloed op het
vergaderingsbezoek? In 1970 wordt
een enquête gehouden met als doel
hierin verbetering te brengen. Plaats
van samenkomst, onderwerpen en der-
gelijke komen daarin aan de orde maar
het resultaat is niet geweldig. Toch is
het verheugend te kunnen constateren
dat nog steeds mensen zich voor het
welzijn van de afdeling willen inzetten
en bereid zijn in bestuur of commissies
zitting te nemen.

Uit de afdeling Groningen/Drenthe
voortgekomen hoofdbestuursleden
zijn de collegae H.A. Kroes, H.
Venema, C. Eenhoorn, R. Gol, J.
Bruins en mevrouw E. Lindenhovius-
Zijderveld Laatstgenoemde is zelfs het
eerste vrouwelijk hoofdbestuurslid!
Verder heeft de afdeling Groningen/
Drenthe drie ereleden gehad, te weten
de collegae H.A. Kroes, W. ten
Hoopen en C. Eenhoorn.
Ten slotte de viering van het 150-jarig
bestaan. Deze zou hetzelfde kunnen
zijn als voorgaande vieringen: één of
meer sprekers, receptie, diner en feest.
Het bestuur beslist echter anders.
Met hulp van sponsors wordt in het
Martinihal Congrescentrum een sym-
posium \'Vruchtbare Samenwerking\'
georganiseerd, niet alleen voor leden
en genodigden maar vooral ook voor
de cliënten. Verdeeld over de secties
mndvee, paard, gezelschapsdieren,
varken en pluimvee worden de door
prominente sprekers gehouden lezin-
gen met grote belangstelling gevolgd.
Terecht kan worden geconcludeerd dat
dit symposium uitermate geslaagd is
en heeft bijgedragen tot een betere ver-
standhouding tussen dierenarts en
cliënt.

Zodat hier als slotwoord zeker op zijn
plaats is de zinspreuk van de
Koninklijke Nederlatulse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde:

\'Hominuin animaliumque saluti\'

\\\'oor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben /Ich aangemeld dc volgende
collegae:

Best, Mevr. I. de; 1993; 3572 (JN Utrecht;
Griftstraat 21 bis.

Jong-Kromwijk. Mevr. P.M.A.G. dc; 1993;
351 I RT Utrecht; Catharijnckade 1 A.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Blom, T.P.; 1987; 9201 KR Drachten; H.B.S.-
straat 19.

Brussaard. Mevr. H.J.D.; 1993; Stackpole.
Pembroke. Pembrokeshire SA7I 5BV. Wales
(Engeland); Great Eurzton Cottages.
Dealing, Mevr A.E.H.; 1993; 5988 CM Helden;
Keizerbosstraat 2.

-ocr page 328-

Feenstra, Mevr. M.; 1993; 9641 NJ Veendam;
Burg. Bosscherstraat 58 A.
Luijerink. H.M.M.; 1993; 4817 LL Breda;
Beverweg 4 A.

Niestijl Jansen, F.; 1993; 3437 EN Nieuwegein;
Herteweide35.

Opio, H.S.N.; 1993; 3523 PH Utrecht;
Kariboestraat 257.

Smit, A.J. de; 1993; 3572 WB Utrecht; De
Blieckstraat 103.

Smits, Mevr. M.A.M.P.; 1993; 5813 AH
IJsselsteyn (L); Pastoor Jacobspeel 5.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:

Doedens, Mevr. S.C.; 3581 AH Utrecht;
Nachtegaalstraat 24 bis.

Huttenhuis, Mevr. H.B.T.; 3705 ZE Zeist;
Warande 71.

Janssen, A.B.M.; 3722 JH Bilthoven; Paltzer-
weg 72.

Los, D.G.A.; 3572 GN Utrecht; Griftstraat 33
bis.

Nettesheim, J.P.; 3533 CR Utrecht; Petrarcalaan
43.

Roelfsema, Mevr. E.; 3571 SK Utrecht; Willem
Schuylenburglaan 68.

Waa, Mevr. E.C. van der; 3524 ZB Utrecht;
Furkabaan 109.

Promotie R.ll. te Utrecht:

Op 7 oktober 1993 Drs. L.J.E. Rutgers te
Utrecht.

Jubilea:

J.J. den Hertog te Alphen a/d Rijn, afwezig, 45
jaar, 20 oktober 1993

M.Th. Voets te Sint-Oedenrode, afwezig, 25 jaar
25 oktober 1993

T.J. de Vries te Luttcnberg. afwezig, 25 jaar, 25
oktober 1993

J.J. Pekelder te Oud-Sabbinge, afwezig, 25 jaar,
25 oktober 1993

S.D. Blanksma tc Heerhugowaard. aanwezig, 25
jaar, 25 oktober 1993

J.W. Lesschen te Dalfsen, afwezig, 30 jaar, 28
oktober 1993

A.J.I. te Maarssen tc (irocnio, afwezig, 30 jaar,
28 oktober 1993

A.E. Schuring tc Oldeberkoop, afwezig, 30 jaar,
28 oktober 1993

Prof Dr. G. Bijlenga te La Tour (Frankrijk), aan-
wezig, 40 jaar, 30 oktober 1993

F.P.G. Schwering te Bergen (L), afwezig, 40
jaar. 30 oktober 1993

Dr. O.L. Beiboer te Urcterp. afwezig, 40jaar, 30
oktober 1993

S. Bakker te Leersum, afwezig, 40 jaar, 30 okto-
ber 1993

J.E. Smit te Maria Alm (Oostenrijk), aanwezig,
40 jaar, 3 november 1993
Dr. J. Dorresteijn te Zaltbommel, afwezig, 35
jaar, 5 november 1993

J. de Bic tc Hollandscheveld. afwezig, 35 jaar, 8
november 1993

H.L.M. Houben te Veghel, afwezig, 35 jaar, 8
november 1993

B.G. Schoonman te Winterswijk, afwezig. 35
jaar, 8 november 1993

G. Rijpkema te Heerenveen. afwezig, 35 jaar, 8
november 1993

Mevr. E.G. van Bovcn-Tocbes te \'s-Graven-
hage, afwezig, 35 jaar, 12 november 1993

MUTATIES:

208 Blom, T.P.; 1987; 9201 KR Drachten;
H.B.S.-straat 19; tel. 05120-13760; wnd.d.

(toev. als lid).
348 Bolink. Mevr. F.J.; Glessen-1992; D-
59581 Warstein (l)uitsland); Am
Salzbörnchen 20 A; tel. 09-49-2902-3135
privé, 2008 prakt.; p., medew. bij Dr. H.
Weber.

213* Brand, J.; 1993; .3581 JL Utrccht;
Oudwijkerveldstraat 2 bis; tel. 030-
514923 privé, 03412-54442 prakt.; fax
03412-54385; p., medew. bij A.J.
Brouwer, J.M.J. Frijlink, H.A.R. Kok en
V.D. van der VN erff.
348 Brussaard, Mevr. H.J.D.; 1993; Stackpole,
Pembroke, Pembrokeshire SA71 5BV,
Wales (Engeland); Great Furzton
Cottages; tel. 09-44-646-622863 privé,
682346 prakt.; p., medew. bij Goodrich,
O\'Connor & Cooper
(toev. als lid).
221 Deuling, Mevr. A.E.H.; 1993; 5988 CM
Helden; Keizerbosstraat 2; tel. 04760-
76807; wnd.d.
(toev. als lid).
223* Dingemanse, Mevr. J.; 1993; 3191 TB
Hoogvliet; Boerenboek 36; lel. 010-
4383994;
wnd.d.
231 Feenstra, Mevr. M.; 1993; 9641 NJ
Veendam; Burg. Bosscherstraat 58 A; tel.
05987-24104; wnd.d.
(toev. als lid).
236 Giesen, Mevr. M.A.T.; 1993; 5815 CS
iMerselo; Beek 4; tel. 04780-46314 privé,
41741 prakt.; p., medew. bij L.N..M.
Bollen, V . Creydanus, C.J. Pel, A.J.P.M.
van Sundert en N.J. Zegers.
350»Goehrtng, L.S.; 1993; D-91245
Simmelsdorf (Duitsland); Unterwindsberg
3;
lel. 09-49-9155-1828 privé, 215 prakt.;
fax 09-49-9155-216; p., medew. bij Dr.
M. Englisch.
238 Greydanus, Y.; 1985; 5809 KE Leunen;
Stecgse Peelweg 26;
tel. 04780-
88967
12357 privé, 41741 prakt.; fax
04780-41987;
p., geass. met C.J. Pel.
A.J.P.M. van Sundert cn N.J. Zegers.
238 Greydanus-van der Putten. Mevr. S.W.M.;
1987;
5809 EE Leunen; Sleegse Peelweg
26;
tel. 04780-88967 12357 prakt.; 030-
533195 bur.; wet. medew. R.U. (F.D.,
vkgr. Pathologie).
241 Hagen, H.A.; 1973; 8271 ED
IJsselmuidcn; Grocncndael 85; tel. 05202-
15048
privé, 12255 prakt.; p., geass. met
O. Drent. K. Hoving, C.G. van Laar en P.
Wcrkhorst.

243 Hartman. Dr. E.G.; 1970; U-1984; 6997
.\'W Hoog Keppel; Brinkenhorsl 22; tel.
08348-2452 privé,
05700-60222 bur.; fax
05700-34104; d. G.v.D. Oost-Nederland;
specialist Veterinaire Microbiologie.
243 Hatzmann, H.; I960;
9301 HB Roden (D);
Alb. Schweitzerplantsoen 4; tel. 05908-
17311;
r.d.

245 Hcllcbrekers.Dr.L.J.; 1980; U-1988; 3941
EE Doorn; Bealrixlaan 20; lel. 03430-
12921 privé,
030-531781/531779 bur.;
wet. medew. R.U. (F.D., vkgr.
Geneeskunde van Cjczelschapsdicren).
245 Hendriks, A.F.; 1990; 6825 DM Arnhem;
Hamerdenstraat 8;
lel. 085-622645 privé,
634067 prakt.; p.
246*Herck, H. van; 1983; 4153 BZ Beesd;
Kon. Julianastraat 26; lel. 03458-2705
privé, 030-535300 bur.; fax 030-510964;
d. bij Gemeenschappelijk Dierenlab.
U.U.

252 Hoyer, M.J.; 1985; 1616 RB tloogkarspel;
Kleine Immert 77; tel. 02286-4567 privé,
1216 prakt.; p., medew. bij J.C. Anema.
256 Jaspers. A.A.M.; 1990; 1107 CG
Amsterdam; Weth. Serrurierstraat 43; tel.

020-6974869 privé, 6133465 prakl.; p.
257* Jong, W.T. de; 1984; 4822 RS Breda;
Groene Hil 34; tel.
076-4232.35 privé,
01621-16488
Isl. 64 bur.; fax 01621-
17538;
d. bij Dopharma Research B V
259 Kapsenberg. W.H.; 1951; 4524 BX Sluis; I
Novemberstraat 1; tel. 01178-61225;
r.d.;
O.O.N.

261 Keverling Buisman, Mevr. Dr. A.; 1983;
U-1989;
3085 MK Rotterdam; Harkulo
68; lel. 010-4808804 privé, 030-533958
bur.; wel. medew. R
.U. (K.D.),
Onderwijszaken, toegevoegd docent.
271 Leeuw van Wcenen, A. de; 1969; naar hel

buitenland.
352 Leeuw van Weenen, A. dc; 1969; 83110
Phuket (Thailand); 104/3 Moo3, Ban Pa
Khlok, Thalang; fax 09-66-76-340309;
vet. adv. Gibbon Rehab. Project, Bang
Pae Waterfall.
274*Loomans. F.T.M.; 1993; 5715 BB Lierop;
Hoolstraat 6; tel. 04926-1407 privé.
04139-2929 prakt.; p., medew. bij
M.C.M. Bossers, P.J..M. van Hullen,
A.ll.C. Kuijpers, E.W.H.M. van der
Velden cn A.H.H.M. Winters.
275 Luijerink. H.M.M.; 1993; 4817 LL Breda;
Beverweg 4 A; tel. 076-201830 privé.
01613-1333 prakt.; p.
(loev. als lid).
277 Maass-Venselaar, Mevr. W.T.M.; 1980;
6164 JA Geleen; Olterdissenstraat 21; tel.
046-748857;
p., medew. bij M.M.J.I..
Benders en C.J.H..M. Maass.

285 Niestijl Jansen, F.; 1993; 3437 EN
Nieuwegein; Herteweide 35; tel. 03402-
37926 privé, 030-531040 bur.; wet. me-
dew. R.U. (F.D., vkgr. Bedrijfsdierg. en
Voortpl.)(loev. alslid).

286 Nijman, Mevr. C.J.C.; 1990; 3572 EE
LUrecht; Obrechtslraal 8; tel. 030-
722156 privé. 03210-17017 prakt.; fax
03210-12392; p., medew. bij F.J. Lok en
F.D. Schutte.

289 Opio, H.S.N.; 1993; 3523 PH Utrecht:
Kariboestraat 257; tel. 030-523335; wnd.d.
(loev. als lid).

290 Ouwerkcrk, S.H.; 1971; 5674 TC Nucnen;
Refclingse heide 3; tel. 040-833778 privé.
04920-33808 prakt.; p., geass. met
G. van
den Berg,
H.J.M.H. Duijsens en J.L.M.
Regouin.

294 Ponte, J.; 1973; 1111 VK Diemen;
Rietzangerweg 119; lel.
020-6005099
privé, 6992683 prakl.; p.
297» Reens. Mevr. N.; 1991;
3573 PH lUrechl;
P. .Malelerslraal 6; tel. 030-719070;
wnd.d.

303 Rutgers, Dr. L.J.E.; 1978; U-1993; 3583
BW Utrecht; Laan van Minsweerd 103; tel.
030-512477 privé, 531568 bur.; wet. tne-
dew. R.U. (F.D., Werkgroep Diergenees-
kunde cn Satncnleving).
355 Scholten-Sloof, Mevr. B.E.; 1983; NM056
Tananger (Noorwegen); Batstad Alle 23;
lel. 09-47-51697513; d.
311 Smit, A.J. dc; 1993; 3572 WB Utrccht; De
Blieckstraat 103; tel. 030-715448; wnd.d.
(loev. als lid).
311 Smits. Mevr. M.A.M.P., 1993; 5813 AH
IJsselsteyn (L); Pastoor Jacobspcel 5; tel.
04930-12014; d.
(loev. als lid).
320 Tjebbes, L.E.; 1971; 3241 GR Middelhar-
nis; Prins Hendrikstraat 2;
lel. 01870-
82313 privé, 82966 prakl.;
p.
324 Veenis, M.W.M.: 1988; 9202 TP
Drachten; Helling 65; tel. 05120-19031
privé. 13627 prakt.;
fax 05120-25349; p.,
geass, mei H.A. Beijer.

-ocr page 329-

324 Veerkamp. B.G.; 1993; 5464 VM \\ c(jhcl;
Mariahof 7; tel. »4130-53778 privé,
(14139-2929 prakt.; p., mcdcH. bij
M.C.M. Bossers, P.J.M. van Hulton,
A.U.C. Kuijpers, K.W.H.M. van der
Velden cn A.H.H.M. \\\\ intcrs.
327 Verlindcn. Mevr M.C.J.; 1992; 6041 GG
Roermond; J. Hansenstraat 31«: lel.
(I4750-3080I privé.
04740-1883 prakt ; p..
medew. bij F.J.M. van Dcutekom en J.H.J.
Marsman.

331 Vries, A R.L. de; 1987; 5512 BM \\ esscm;
l\'uttcrstraat 18 A;
lel. 04979-2103 privé,
04254-2402 prakt.; p.. geass. met C.W.M.
Augustijn, J.M. Berger, F.W. Bemdsen.
(i.C. Charpemier, O.A. van Oobbenburgh.
J.W. Eshuis, M.J.J. van der Linden,
G.W.Th. Mourits. J.A.M. Vermeer en
M.J.H. van Wijk.
331 Voorthuysen. P.F. van; 1988;
3434 BP
Nicuwejji\'in; Wicrsdijk 2;
tel. 03403-
51350 bur.,
fax 03403-51358; wet. me-
dew. bij M.B.V.S.
357 Vos, M.L.; 1986;
G.P.O. Box 5863; Hong
Kon«; tel. 09-852-5558402; fax 09-852-
SI4I726;
Managing Director; vet. adv.
Alphasan Int. Ltd.
333 Vrouenraets, R.M.M.I.; Gent-1989;
6418
JN Heerlen; Sehovenhof 6; tel. »45-
721666 prakt.; fax 045-726947; p., me-
dew. bij G.K.T. C remers, W.J.H.D.
Kremer, K.G.H.A. van Os, H.II.M.
Steinhuseh en J..M.G. Stokkermans.
3.34» Wamierdam. E.P.L.; 1993; 2203 KI)
Noordwljk (ZH); Salvlahof 45; tel.
0I7I9-I9OII privé, 0.30-531250 bur.;
wet. medew. R.LL (F.l)., vk(;r.
Kadlnlo|<ie).
337*We.sseling, Mevr. E).; 1988; 4901 KN
Oosterhout (NB); Bredasewej; 29;
tel.
01620-53537; p.
344 Zwaag, A.C.; 1988;
1333 ZC\' Almere;
Sehovenhorststraat 13; tel. (1.36-5328077
privé,
5322666 prakt.; p.

Post Acadennisch Onderwijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op de jjezelschaps-
dierenpraktijk
 f 4500,-

- 6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praktische anesthesie

j>ezelschapsdieren ƒ990,—

- 2 aaneengesloten dagen op afspraak
(93/89)

Introductie praktische toepassing!
echo^rarie bij ge/elschapsdieren
f 445,—

iitffirffifi^

- 20 november 1993 (93/119)
Deze cursus is volgeboekt, opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Interpretatie röntgenologisch onderzoek
bij gezelschapsdieren
 ƒ 235.-

- Thorax: 25 november 1993 (93/71)

- Abdomen: 2 december 1993 (93/72)

- Skelet: 9 december 1993 (93/73)
De cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor dc
wachtlijst is mogelijk.

\\ eterinaire apotheek I gemengde
praktijk
 ƒ1.300,-

- 20, 21 en 22 oktober 1993 (93/77)

- 6, 7 en 8 december 1993 (93/78)
Cursus 93/77 is volgeboekt.

Diarree hij het paard ƒ235,-

- 21 oktober 1993 (93/98)
Zeisterdagen 1993 ƒ 1000.-

- 1 t/m 5 november 1993, Week II (93/83)

- 8 t/m 12 november 1993, Week lil (93/84)

15 t/m 19 november 1993. Week IV (93/85)
Case studies interne geneeskunde
gezelschapsdieren
 ƒ 825,-

- 28 oktober 1993 (93/102)
Hartafwijkingen hij de hond en kat ƒ 375,-

- 29 oktober 1993 (93/66)
,\\ssistentie voorbereiding en nazorg
operatie patiënt
ƒ 355,-

- 30oktober 1993 (93/94)

- 18 december 1993 (93/95)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Klinische les gezelschapsdieren ƒ 130,—
(Aandoeningen van de neus. Kaakfracturen bij
gezelschapsdieren)

- 4 november 1993 (93/91)
Symposium 25 jaar heelkunde

in de Uithof ƒ50.-

- 4 november 1993 (93/115)
Bloedonderzoek gezelschapsdieren ƒ 375,-

- 10 november 1993 (93/92)
Röntgenologisch contrastonderzoek
gezelschapsdieren
ƒ 370,-

- 12 november 1993 (93/97)
.Assistentie hij gebitsreiniging
gezelschapsdieren
ƒ 400,-

- 17 november 1993 (93/110)
.Aandoeningen wervelkolom hond ƒ 400,-

- 18 november 1993 (93/121)
.Applicatiecursus rundveevoeding I ƒ 960.-

- 24 t/m 26 november 1993 (93/122)
Basale tandheelkunde paard ƒ 1.200,-

- 25 november 1993 (93111)
Behandeling van kruisbandletsels ƒ 685,-

- 3 december 1993 (93/116)

- 17 december 1993 (93/117)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
dc wachtlijst is mogelijk.

W orkshop probleemgerichte

neurologie ƒ 500,-

- 15 december 1993 (93/109)
V eterinaire apotheek II

gemengde praktijk ƒ 2600,-

- 20,21 en 22 december 1993,

13 en 14 januari 1993 (93/79)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor dc
wachtlijst is mogelijk.

Kunstmatige inseminatie paard ƒ 2900,-

- 5 en 6 januari 1994 (93/93)

Nadere infonnatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1993. Inlichtingen: Bureau PAO-
Diergeneeskunde. Postbus 85205, 3508 AE
UTRECHT. Telefoon: 030 - 517374. Fax: 030 -
516490 Bankrekeningnummer 55.56.71.100:
giro van de ABN 1412.

Oktober

18 Themadag \'Voeding en Fertiliteit\', georga-
niseerd door de NRLO-taakgroep Voort-
plantingsonderzoek: VNZ-gebouw te Zeist
van 9.15 tot 16.30 uur. Voor meer informa-
tie dr. ir B Kemp. telefoon 08370-82539 of
dr. Th.A.M. Kruip, telefoon 03200-73358.

20—22 PAO-D cursus: 93/77 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

21 PAO-D cursus: 93/98 Diarree bij het Paard

24—29 1 Ith. Internat. Symposium of WAVFH,
Bangkok (pag. 1148).

25 AUV-regiovergadering Oost. Postiljon,
Deventer, aanvang 20.00 uur.

28 AUV-regiovergadering West, Afrit De
Meem, aanvang 20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 93/102 Case Studies
Interne Geneeskunde Gezelschapsdieren.

29 PAO-D cursus: 93/66 Hartafwijkingen bij
de Hond en Kat

30 PAO-D cursus: 93/94 Assi.stcntie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

30—31 Congres van AVEPA. de Spaanse
kleine-huisdierenvereniging. Infonnatie:
Intercongres SA, Valencia. 333-3-la,
08009 Barcelona
/Meer informatie: redac-
tie Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

November

1 AUV-regiovergadering Zuid, Novotel,
Eindhoven, aanvang 20.00 uur

1 — 5 PAO-D cursus: 93/83 Zeisterdagen
Week II

4 AUV-regiovergadering Noord, Postiljon,
Heerenveen, aanvang 20.00 uur.

4 PAO-D cursus: 93/91 Klinische les gezel-
schapsdieren

4 Vakgroep Heelkunde der Cirote Huisdieren
i.s.m. PAO-D cursus: 93\'I 15. Symposium
25 jaar Heelkunde in De Uithof

8— 12 PAO-D cursus: 93/84 Zeisterdagen
Week 111

10 PAO-D cursus: 93/92 Bloedonderzoek
Gezelschapsdieren

12 PAO-D cursus: 93/97 Röntgenologisc
Contrastonderzoek (jezelschapsdieren

13 Landelijke dag vrouwelijke dierenartsen.

15 19 Curagao Tropical. International Trade

Center. Willemstad, Curasao. Inschrijving
en algemene infonnatie: Trait d\'Union.
antwoordnummer 11560, 1000 RA
Amsterdam,
(meer ittformatie: redactie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

15—19 PAO-D cursus: 93/85 Zeisterdagen
Week IV

17 PAO-D cursus: 93/1 10 Assistentie bij ge-
bitsreiniging Gezelschapsdieren

18 PAO-D cursus: 93/121 Aandoeningen
wervelkolom Hond

20 PAO-D cursus: 93 119 Introductie
Praetisehe Toepassingen van Echografie
bij (jezelschapsdieren.

23 Klinische avond Dierenkliniek
Emmeloord in hotel "t Voorhuys, De Deel
te Emmeloord.

24 BIjeenkom.st Ciroep (ieneeskunde van het
Rund.

24 -26 PAO-D cursus: 93/122 Applicatiecur-

sus Rundveevoeding 1

25 PAO-D cursus: 93-111 Basale Tandheel-
kunde Paard

-ocr page 330-

Dierenartsenpraktijk Enschede vraagt per 1 januari een

DIERENARTS (M/V)

Met ervaring voor met name de kleine-huisdierensector.

Sollicitaties gaarne richten aan Dierenartsenpraktijk Enschede, Brinkstraat 234,7541 AV Enschede.

De DIERENARTSENGROEP ETTEN-LEUR e.o., met als werkgebied Etten-Leur en omgeving is een ge-
mengde praktijk met 7 dierenartsen. Ons team werkt over het algemeen diersoortgericht en met een
duidelijke taakverdeling. Diensten worden in samenwerking met een aantal buurtcollega\'s verricht
en zijn gescheiden voor landbouw-huisdieren en gezelschapsdieren

In verband met het vertrek van een collega, is er plaats voor een

DIERENARTS LANDBOUWHUISDIEREN M/V

die gaat werken in de algemene praktijk, met de nadruk op runderen.

Het is de bedoeling dat de nieuwe collega fulltime gaat werken, maar parttime is bespreekbaar. Wij
verwachten dat de nieuwe collega goede contactuele eigenschappen bezit en zich snel thuis voelt in
ons team. Ervaring strekt tot aanbeveling.

(Handgeschreven) reacties kunt u richten aan:

Dierenkliniek De Dagelhof t.a.v. J.F.G. Maathuis, Concordialaan 2, 4874 NZ Etten-Leur

Voor inlichtingen kunt u contact opnemen met bovengenoemde, tel. 01608-13645 (praktijk) of 01653-

84118 (privé).

Uw diagnose bepaalt de therapie!

altijd Intervet corticosteroïden op de plonk _ _

.1 - - T - pfFjA"-^"- M

Als de diagnose eesteld is past de Dexa-range bij iedere gewenste
behandeling. Zorg daarom dat u de gehele Dexa-range op de plank hebt!

DEXADRESON: snel werkend met een werkzaamheid van 48 uur.
DEXAMEDIUM: ideaal bij acetonaemie; therapeutisch effect 4 dagen.
DEXAFORT: snelle en lang aanhoudende werkzaamheid van ca. 8 dagen.

Intervet voor een Nederlands kwaliteitsprodukt I

(Interv^

INTERVET NEDERLAND B.V. Boxmeer

-ocr page 331-

cdi-dio

De Dienst Landbouwkundig Onder-
zoek (DLO) bestaat uit
17 onderzoekinstituten en een
centrale directie.
DLO maakt nog deel uit van het
ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, maar
voorbereidingen worden getroffen
om DLO te verzelfstandigen.
Bij de DLO-organisatie werken
ruim 3000 mensen.

In de wereld van het onderzoek
neemt DLO een unieke positie in
met kennis en expertise van alle
^ aspecten van agrarische produktie-
ketens, maar ook van natuur,
milieu en landschap.

Het CDI-DLO bevordert en bewaakt de gezondheidstoestand van landbouwhuisdieren
ten behoeve van een rendabele, maatschappelijk verantwoorde veehouderij en de
hiermede verband houdende bewaking van de volksgezondheid.

viroloog

voor de periode van 1 jaar, met de mogelijkheid tot verlenging tot
3 jaar; t.b.v de afd. Zoogdiervirologie, laboratorium voor Aujeszky

Vacaturenummer: 27.22.18 30 00.17/TD

Het virus van de ziekte van Aujeszky behoort tot de herpesvirussen
en veroorzaakt een economische belangrijke aandoening bij
varkens. Binnenkort zal in Nederland de georganiseerde bestrij-
ding van deze virusaandoening van start gaan.
Functie-informatie: U wordt met name belast met het ontwikkelen
en op hun bruikbaarheid evalueren van gevoelige serologische en
virus-detectietechnieken, het analyseren van veldisolaten en het
evalueren van problemen die zich in de praktijk bij de bestrijding
van deze ziekte voordoen.

Vereist: Voltooide academische opleiding; bij voorkeur een dieren-
arts. Ervaring met moleculair biologische en immunologische tech-
nieken strekt tot aanbeveling.
Standplaats: Lelystad.
Salaris: max. ƒ 6.858,- bruto per maand.

Inlichtingen: bij de heer dr. T. Kimman, laboratoriumhoofd, tel.nr.:
03200-76671 en/of mevrouw E.A. de Flines, personeelsfunctionaris,
tel.nr.: 03200-73219.

Sollicitaties, binnen 14 dagen: DLO-Centraal Diergeneeskundig
Instituut (CDI-DLO), t.a.v. de afdeling Personeelszaken,
Postbus 65, 8200 AB Lelystad.

Momenteel geldt een vacaturestop voor het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij. Voor deze functie is echter een dispensatie
verleend.

Gehandicapten en leden van etnische minderheden worden, mits zij aan de functie-
eisen voldoen, uitdrukkelijk verzocht te solliciteren. DLO streeft naar een personeels-
bestand, dat een afspiegeling vormt van de maatschappij.

(v/m)

-ocr page 332-

Sonja Debruyne

(dierenarts)

heeft vandaag
advies gevraagd
over praktijk-
overname, een
financiering voor haar
auto geregeld en hulp
gekregen bij het invullen
van haar aangiftebiljet

VVAA

Atoomweg 100
3542 AB Utrecht
Tel. 030 47 49 11

En dat deed ze allemaal op één
vertrouwd adres:
Bij de VVAA

▼ praktijkadvisering ▼ financieringen ▼ contracten ▼ spaarrekeningen

▼ alle soorten schade- en levensverzekeringen ▼ pensioenanalyses

▼ praktijkautomatisering ▼ congresreizen ▼ sociaal-culturele evenementen

▼ belastingadviezen en accountancy ▼ aangifte en T-biljetten ▼ jaarrekeningen

▼ loonadministraties ▼ advies over BV\'s en man/vrouw maatschappen

▼ seminars ▼ congressen ▼ spoedeisende geneeskunde cursussen

▼ autotechnische aankoop- en onderhoudskeuringen ▼ autoleasing

De ondernemende vereniging

-ocr page 333-

»IT»1 M V\' r j r^v - r:-»v »t-;^\'! \' -" ■-------—:—■ r^

\'s\' "

»\'."•O

Endex: een nieuwe visie op de
aanpak van wormen en leverbot

Animal Health Division

Ciba-Geigy Agro BV
Stepvelden 10, Postbus 1048
4700 BA Roosendaal
Telefoon 01650 - 97305
Fax 01650 - 59605

Het ideale breedspektrum wormmiddel
voor schapen. Werkt tegen volwassen
en onvolwassen maag-, darmwormen en
alj£ stadia van de leverbot. Is ook aktief
tegen benzimidazole resistente wormen.
Standaarddosering 1 ml per 5 kg schaap.
Endex is verkrijgbaar in 1 liter verpakking
en 2,5liter rugcontainer.
Ciba Animal Health Division:
na gezondheid de beste oplossing.

Endex bevat per ml 50 mg triclabendazole en 37,5 mg levamisde hydrochloride Raadpleeg bijsluiter voor gebruik Wachttermijn vlees 42 dagen, melk 28 dagen Reg NL 7252,

-ocr page 334-

INGELJECrVACCINATIE-
SYSTEEM VOOR VARKENS

Scheelt geld, spaart tijd en voorkomt rugklachten!

in september is het Eradicatieprogramma van start gegaan om de

Ziekte van Aujeszky uit te bannen. Honorering geschiedt per /lAv---^/V

varken. Een grote efficiency is dus van belang. Met het Ingelject
vaccinatiesysteem werkt u sneller, doelmatiger en comfortabeler.

Bl-produkten
voor varkens:

Bisolvomycin
Bisolvon
Effortil
Finalgon
Ingelject
Vaccinatie-systeem
Ingelvac Aujeszky MLV
Praxavet
Voreen

Ingelject entstok en Steripump

Deze entstok werkt veel nauw-
keuriger en is ergonomisch ver-
antwoord. Geen rugklachten en
vermoeide armspieren meer. Het
lastige steriliseren is verleden tijd.
Gewoon de Steripump met slan-
getje vervangen en klaar.
De uni-
versele entstofhouder
is geschikt
voor diverse flacon-formaten. De
Ingelject entstok is bovendien zó
voordelig, dat u gerust meerdere
exemplaren kunt aanschaffen, zelfs
één voor elk bedrijf In uw prak-
tijk. Dus:
Geen gesleep meer. En
minder kans op insleep!

Met het INGELJECT VACCINATIE-SYSTEEM
doet u méér varkens met minder moeite!

BOEHRINGER INGELHEIM BV / POSTBUS 8037, 1802 KA ALKMAAR / TELEFOON 072-662411 / FAX 072-61763

voorzien van een rood of blauwe
merkteken dat
2 tot 3 dagen goed
zichtbaar blijft. Handiger, en in
gebruik nog goedkoper dan het
beruchte krijtje...!

Ingelvac Aujeszky MLV

Toegestane Gl-negatieve entstof,
die bewezen heeft effectief, veilig
en betrouwbaar te zijn.
Met de
handige ov
erloopnaald kan het
oplosmiddel razendsnel aan het
vacuumgezogen virus worden toe-
gevoegd. Ingelvac Aujeszky MLV.
In 20, 50 en 100 ml flacons, dus
goed af te stemmen op de ent-
stofbehoefte.

Ingelject Marker

Lange superlichtgewicht, die doel-
treffend en comfortabel werkt.
Even aantippen en het dier wordt

Bel 072 ■ 66 24 I I
voor meer informatie.

Snel, want het
Eradicatieprogramma
is al begonnen..!

Boehringer
Ingelheim

BOEHRINGER
INGELHEIM
INNOVATOR
IN VARKENS^
GEZONDHEID

INGELJECr

-ocr page 335-

Tijdschrift

mrS

?? /M/

\' 1 NOVEMBER 1993
DEEL 118, AFLEVERING 21
ISSN 0040 - 7453

voor

Diergeneeskunde

i

ti^iiii

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 336-

Hier kan
geen dubbele dosis

tegenop.

p]én dosis Terrainyciii^/LyV
geeft hetere resultaten dan een
dul)bele dosis (20 mg/kg) gewone
oxytetracycline 10% injectie. Dit
is de uitkomst van een onderzoek.

In dit onderzoek hebben we
kalveren eerst met oxytetracycline
geïnjecteerd en vervolgens, na 48
uur, kunstmatig met Pasteurella
haemolytiea. En dan blijkt zon-
neklaar dat Terramycin®/LA de

Animal Health

klinische symptomen vele malen
effectiever hestrijilt dan de dub-
bele dosis
Oxytetracycline 10%.

Dat geldt voor de bestrijding
van Pasteurella haemolytiea bij
kalveren. Maar het is ook op
dezelfde manier aangetoond hij ile
bestrijding van pleuropneumonie
hij varkens.

Eén dosis Terramycin®/LA ver-
mindert de klinische sym|)tonien
aanzienlijk. En dat konden we na
toediening van een dubbele dosis

oxytetracycline niet zeggen.

Deze uitkomsten bevestigen het
eerder gedane farmacokinetisehe
onderzoek: hetere serumeoncen-
traties na 36 uur, hetere halfwaar-
detijd en hetere biologische be-
schikbaarheid.

Wilt u dus de heste resultaten J
kies dan voor Terraniycin®/LA.

Teriamycin/LA

Klinische proeven
zijn het levend bewijs.

Pfizer B.V., Animal Health Division, Postbus 37, 2900 A.\\ Capelle a/d IJssel, tel. 010 - 406 42 00

-ocr page 337-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION
DEEL 118, AFLEVERING 21. 1 NOVEMBER 1993

OVERZICHTSARTIKELEN

Dc latentie van Brucella abortus veroorzaakt een probleem in dc gerichte bestrijding;
een overzicht;
A. Agnes H. M. ter Huurnc. Mark Meijer en Nienke A. Dijkerman

OVERIGE ARTIKELEN

Perinatale sterfte en de geboorte van weinig levenskrachtige kalveren;
A. (te Krui/en G. BeneJictus

WETENSCHAP

679

684

ACTUA

BIJ DE VOORPLAAT

Aangetreden als \'tussenpaus\', maar de hele
rit \'uitgezeten\'.

BERICHTEN EN VERSLAGEN

NVDV viert I O-jarig bestaan 692

Bijeenkomst De Solleysel 692

European Award voor tandheelkunde bij gezelschapsdieren 693

Weckcnddienstregcling voor orthopedische spoedgevallen Zuidwest-Nederiand 693

Regeling voor integrale ketenbeheersing in runder.sector 694

Lidstaten Animal Welfare Group van de FVE actief 694

Van Zuilen krijgt DOKO-Scholarship 694

Compendium gereed 695

VRAAG EN ANTWOORD

Katten na sterilisatie; B E. Sjollema 695
Telling van ongeboren lammeren bij schapen met behulp van echografie; .1/.
A. M. Taverne 696

INGEZONDEN 698

REFERATEN 698

BOEKBESPREKINGEN 700

STUDENTENREFERATEN 702

CURSUSSEN EN CONGRESSEN 702

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE 704

Wetenschappelijke lezing

Causale en therapeutische aspekten van de voeding bij:

• Huidaandoeningen - Dr. Ton Willemse

• Dunne darm-diarree - Dr. Ronald van Noort

Iniicirtingen:
Virbac Nederland BV
Tel.: 03420-93008
Fax : 03420-90164

21 „QjOeteCT-tgsrrmWarrtiL

11 november 1993 te Staphorst
2 december 1993 te Hoofddorp
21 december 1993 te Barneveld

WALTHAM

K O N I N K 1. I .1 K I N I 1) I R 1. A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR Dl E R (i E N I I S K 11 N I) 1

-ocr page 338-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (vot>r/illcr)

Dr. J. M. de Kniijf(penningmeester)

Dr. C. Terpslra

Prof. dr. J. E. van Dijk

Prof.dr. O 11. Wentink

Mw.drs. L. M. Overduin

Drs. N. J. G. J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr, M, Debackere (Cienl. België)

Dr. ü. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. (i. L Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville, Florida. U.S.A.)

Prof dr. E. C. Finh (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs, Connecticut, U.S.A.)

Profdr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. Ilunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Profdr. M. W Jackwood (Athens. Georgia. U.S.A.)

Dr. M F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t KlcH>ster(Utrecht)

Dr. R. de Koning ((iouda)

Prof dr. A. de Kruif(Gent, België)

Prof dr. J. Ci. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J.Oosterom (Delft)

Prof dr A. D, M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr N. C. Pedersen (Davis, California. U.S.A.)

Prof dr. M Pensaert (Gent. België)

Prof dr. M. Reinacher(Ciiessen, Germany)

Prof dr. F. J. Ruitenberg (Amsterdam Utrecht)

Prof dr. A Rijnberk (Utrecht)

Prof dr K. A. Schal (Ithaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. de Schepper (Cicnt. België)

Dr. R.J.SIappendcl (Utrecht)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort. France)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. IL M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr H.W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. Ci. M van Wacs(Ulrccht)

Dr Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R.G.J.M. Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In dc/e raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Cirwpen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan S-10. Postbus 14031. 3.\'i08 SB Utrecht (tel.
030-5101 II fax 030-51 17 87)

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrip voor Diergeneeskunde is het \\ercni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs
V(K>r dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij vcwr
Diergeneeskunde en voor niet-dierenanscn wordi vast-
gesteld door het Hotifdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van dc KNMvD.
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V.. Postbus
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en F bank
N.V.. Postbus 85100. 3508 AC Utrecht, nr 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V.. Breukelen (tel. 03462-
61304, fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 0-5987-2.W65, fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon; 0.30-51 01 11. F.ix030-511787

Drs. A. W. Udo. voorzitter

Drs. C\'. W, M. Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven. penningmeester

Drs. A. Mostert. lid

Drs. W. J. SchtH>rlemmer. lid

Drs. Dj. P. Teenstra, lid

Drs. S. D. Feitsma. lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T. W. te Giffel. secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuunnan Hess
Mw. mr P. S. van Fgmond
Mw. drs. S. A. M. Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindiën

705
705

706
709

724

725

726

726

727
727

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU
VACATUREBANK
ADMINISTRATEUR

KNMvD

IN MEMORIAM
MEDEDELINGEN VDA
ALGEMEEN

Sportdag voor denkers en doeners; Sophie Deleu
Jaarcongres 1993 arbeid(s) geschikt?; Sophie Delen
Najaarsdag beter bekeken
Positieve sfeer op jaarvergadering;
Sophie Deleu
Specialisme veterinaire diervoeding

PERSONALIA

PAO - DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

679

CONTENTS

REVIEW PAPERS

The latency of Brucella abortus causes a problem in brucellosis control: a review;
.4.
Agnes H. M. ter Huurne. Mark Meijer, and Nienke .4. Dijkerman

OTHER PAPERS

Perinatal inortality and the birth of weak calves; A. de Kruif. and G. Bettedictus

684

All rights reserved

X\'erklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie txik Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in dc inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vernield of in
de inhoud van de in dit tijdschrili geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, dcxir middel van druk. microlilm of op

welke andere w ijze (Kik. zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in (hts journal are listed in Current Contents /.Agricultural Bitdogv and Envinmnwntal Si ience
Inde.x-Medicus. Index yeterinarius l \'eterinary Bulletin. Biological .Abstracts. Cambridge .Scientific .Abstracts!

■^"msKSV\'

-ocr page 339-

Program^: de pil voor de vlo

/

stopt het vlooienprobleem op radikale wijze:
Program voorkomt dat de vlo zich voortplant
beschermt honden en katten kontinu (zonder
afname in werkzaamheid tussen behandelingen in)
IS gemakkelijk in gebruik en handig gedoseerd in
tabletten (voor honden) of ampullen (voor katten)
IS ongevaarlijk voor mens en huisdier, wordt oraal
toegediend en vermijdt het gebruik van
konventionele insekticiden in de huiselijke kring,
voorkomt het ontstaan van vlooienplagen in huis
mits toegepast volgens de gebruiksaanwijzing.

PROGRAM
PROGRAM
PROGRAM
PROGRAM

PROGRAM

PROGRA\'A

omdat voorkomen beter is dan genezen

PROGRAM tabletten bevatten
30% w/w Lufenuron.
PROGRAM suspensie bevat
7% w/w Lufenuron.
Indikatie: voor maandelijkse
orale toediening ter bestrijding
van vlooien door reduktie van
het aantal vlooienlarven.
Contra-indikaties: geen.

Animal Health
Division

Postbus 1048
4700 BA Roosendaal
Telefoon 01650 - 97305
Fax 01650-59605

-ocr page 340-

Pitman-Mooie

Estrumate

Boven Natuurlijk.

L«**

Ijzige koude... striemende regen... of zinderende hitte.

Welk weer het ook is, Estrumate™, het synthetische
Prostaglandine van Pitman-Moore doet zijn werk.

Wie voor Estrumate™ kiest,
weet zich verzekerd van een
effektief en krachtig Prostaglandine
in de praktijk.

Pitmon-Mooie

Pitman-Moore Nederland B.V.
Emrikweg 11
2031 BT Haarlem
Tel. 023-319536

[

^•^nan-Moo»
j^rumate"

clophostenci

20ml

-ocr page 341-

DE LATENTIE VAN BRUCELLA ABORTUS
VEROORZAAKT EEN PROBLEEM IN DE GERICHTE
BESTRIJDING: EEN OVERZICHT

Tijdschr Diergenskd IW: IH: 679- Hi

A. Agnes H.M. terHuurne\'\', Mark Meijer^ en Nienke A. Dijkerman^

SAMENVATTING

Een overzicht wordt gegeven van de Pathogenese, de epi-
demiologie en de diagnostiek van
Brucella abortus bij het
rund. Speciale aandacht wordt geschonken aan het voor-
komen van latente infecties bij met name jongvee.
Kalveren die ofwel
in utero of op zeer Jonge leeftijd zijn
besmet met
B. abortus, kunnen persisterend besmet blij-
ven. Deze dieren kunnen een groot probleem vormen bij
de bestrijding van
B. abortus, aangezien zij tot aan de
tweede helft van de eerste dracht of zelfs tot de partus of
abortus serologisch negatief kunnen blijven met dc gang-
bare diagnostische testen. Aandacht dient te worden ge-
schonken aan de verbetering van de diagnostiek: het ont-
wikkelen van testen met een grotere sensitiviteit, het
verhogen van de testfrequentie met name na de introduc-
tie van dieren en vooral ook een adequate controle van
abortusgevallen. Met het bestaan van latente, niet op te
sporen infecties dient tevens rekening te worden gehou-
den bij de bestrijdingsmaatregelen op een met
B. abortus
besmet bedrijf.

INLEIDING

Brucellose is een wereldwijd voorkomende bacteriële
ziekte, welke in het algemeen wordt gekenmerkt door abor-
tus, rctentio secundinarum,
Orchitis en epididymitis (2, 17,
50, 51).
Brucella abortus is de meest pathogene brucella-
soort voor het rund. De economische verliezen veroorzaakt
door
B. abortus, kunnen aanzienlijk zijn door het optreden
van produktiedaling, reproduktiestoomissen, kosten ter ver-
vanging van de koppel, en handelsbeperkingen (17, 51).
Maatregelen die kunnen worden genomen om de versprei-
ding van brucellose binnen en buiten een koppel tegen te
gaan, zijn onder andere vaccinatie, hygiëne en gedeeltelijke
of gehele eliminatie (17).

Omdat Nederland sinds 25 jaar in principe vrij is van brucel-
lose, wordt niet gevaccineerd (17). Er bestaat een uitgebreid
controle- en bestrijdingsprogramma om infecties in een zo
vroeg mogelijk stadium te detecteren en te elimineren.
Veelal vindt volledige eliminatie plaats indien een bedrijf
besmet is (20). Soms wordt echter gedeeltelijke eliminatie
uitgevoerd. Dit gebeurt wanneer een enkel rund positief is
bevonden, maar niet heeft verworpen. In dat geval wordt
slechts dit dier geruimd en wordt het bedrijf gedurende lan-

\' Corresponderend auteur. Vakgroep Infectieziekten en Immunologie, afd.

Bacteriologie. Faculteit der Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht.

Yalelaan l. posthits SI). 165. 3508 TD Utrecht
- Destijds in verhand met hun studentenreferaat werkzaam hij de afdeling

Bacteriologie van de Faculteit der Diergeneeskunde. Huidige adres:

Vreeltstraat 15". 701IJA Gaanderen.

679

gere tijd gecontroleerd (20,28).

Het kernpunt van de B. «/)o/7M.s-problematiek is de moeilijke
detectie van besmette dieren met de beschikbare diagnosti-
sche testen. Ondanks het uitgebreide controleprogramma
worden de meeste gevallen van
B. abortus gevonden bij de
controle van verwerpers (8). Naar schatting wordt slechts 30
tot 35% van alle abortussen onderzocht (20).
In dit literatuuroverzicht wordt getracht een antwoord te ge-
ven op de vraag wat de mogelijke oorzaken zijn van de moei-
lijke detectie en welke invloed dit kan hebben op de te nemen
bestrijdingsmaatregelen. Ingegaan wordt op de Pathogenese,
de epidemiologie en de diagnostiek van
B. abortus. Omdat
gedacht wordt dat het latent aanwezig zijn van
B. abortus in
een besmet dier een belangrijke oorzaak kan zijn van nieuwe
uitbraken in een koppel (16,22,41), wordt de nadruk gelegd
op de latentie van
B. abortus. Bij de interpretatie van de epi-
demiologie en de diagnostiek van brucellose dient men reke-
ning te houden met de brucellose-situatie waarin een gebied
of een land verkeert. De Nederlandse situatie wordt vergele-
ken met de literatuurgegevens.

PATHOGENESE

B. abortus is een zeer invasieve bacterie, die de gastheer op
verschillende manieren kan infecteren. De orale infectieweg
wordt bij het rund als de meest aannemelijke beschouwd,
waarbij vooral de penetratie via laesies in het mondslijmvlies
een rol speelt (51, 58, 65). De kiemen zouden door drainage
in de mandibulaire lymfknopen terecht komen. Tevens
wordt als natuurlijke infectieweg de conjunctivale route ge-
noemd (45, 50, 55, 58). Na een conjunctivale inoculatie pe-
netreert de kiem het conjunctivale epitheel en infecteert via
de lymfvaten de parotidcale lymfknoop, van waaruit de an-
dere craniale lymfknopen geïnfecteerd raken (55, 58).
De koplymtl<nopen, met name de mandibulaire lymfknopen,
blijken het meest frequent geïnfecteerde weefsel te zijn bij
niet-drachtige dieren (jongvee) (18,45). De uierlymfknopen
blijken vooral bij drachtige en oudere dieren te zijn geïnfec-
teerd en minder bij vaarzen (18). Er ontstaat een regionale
lymfadenitis, gevolgd door een bacteriëmie (1, 51, 58).
Derhalve suggereert men dat de verspreiding van
B. abortus
deels lymfogeen, doch voomamelijk hematogeen geschiedt
(45-47). Verondersteld wordt dat bij jonge dieren geen bac-
teriëmie optreedt (18).

B. abortus heeft een voorkeur voor plaatsen met een hogere
C02-spanning (zoals de uterus, de uier, peesscheden en ge-
wrichten) (17). Van groot belang zijn de infecties van de uier
en de uterus. De bacteriën worden hematogeen, voomame-
lijk in fagocyterende cellen, aangevoerd naar de uier. Bijna
alle geïnfecteerde runderen ontwikkelen een permanente in-
fectie van de uier, waarbij de kiemen worden uitgescheiden
in de melk (51). Deze uitscheiding zou in grote hoeveelhe-
den geschieden, wanneer hoge celgetallen in de melk werden
gevonden (48). Dit kan worden veroorzaakt door het feit dat

993

TIJD SCHRIFT VOOR D I I: R O I; N I: I; S K U N D I: , DI:I;L 118, A i 1.1; v i R i N (i 21

-ocr page 342-

de brucellae zich goed kunnen vermenigvuldigen in een om-
geving rijk aan fagocyterende cellen (65). De uierlymfkno-
pen worden hematogeen en/of lymfogeen geïnfecteerd (45).
De grote affiniteit van
B. abortus voor de foetus en daannee
voor de gravide uterus wordt onder andere veroorzaakt door
de foetale productie van erythritol (38, 64-66). Na de inocu-
latie van een drachtig rund kunnen de kiemen vanaf dc
vierde week worden geïsoleerd uit de intercotyledonaire
ruimte in de uterus. Verondersteld wordt, dat de brucellae
ook hematogeen worden aangevoerd naar de uterus en het
interstitiële bindweefsel van de uterus en de uteriene klieren
invaderen en koloniseren (44, 47, 55). De hieropvolgende
onstekingsrcactie leidt uiteindelijk tot een ernstige en ulcera-
tieve endometritis (44, 55). Vanuit het uteruslumen penetre-
ren de brucellae de cotyledonen van het allantochorion.
waardoor de placenta en het foetale bloed worden geïnfec-
teerd. Na vemienigvuldiging van de bacteriën in de foetale
en placentale weefsels treedt foetale sterfte op. Dc uiteinde-
lijke abortus is het resultaat van een endotoxine-shock en een
verstoring van de vitaliteit van de placenta (38, 55, 65,66).

EPIDEMIOLOGIE

B. a/5o/7i/.s-kiemen kunnen in principe matig overleven in het
milieu en zijn zeer gevoelig voor desinfectantia. In vochtige
aarde cn bij een lage temperatuur kan de kiem echter tot bijna
200 dagen levensvatbaar blijven (50, 58). De omgeving kan
zo als besmettingsbron fungeren. Dc besmetting van koppels
onderling kan worden veroorzaakt door de aankoop of het
uitscharen van dieren, het gezamenlijk gebruik van weilan-
den en door onderling contact van dieren in aanliggende wei-
landen. De belangrijkste infectiebron voor een koppel is een
aborterend rund. Dit dier scheidt grote hoeveelheden bacte-
riën uit met de vrucht, de vruchtvliezen en de uitvloeiing tij-
dens of rond de abortus (of partus a terme) (17). De uit-
vloeiing van een aborterend rund blijft gemiddeld 2-8 weken
infectieus, met incidentele uitschieters van 0.5-2 jaar (41,
67). Indien de uier is geïnfecteerd, kunnen de kiemen ook in
de melk worden uitgescheiden (24, 37, 50). Er wordt ook
melding gemaakt van de mogelijkheid dat besmetting via
uitvloeiïng van niet-drachtige vaarzen kan optreden (50).
Veel auteurs beschrijven de overdracht van brucellae van
moeder op kalf, indien geen abortus maar een normale ge-
boorte optreedt (13, 19, 24, 41, 56, 59). Deze juveniele be-
smetting wordt weliswaar niet als de meest gebruikelijke be-
schouwd. maar wordt wel belangrijk geacht in verband met
het ontwikkelen van dragerschap c.q. latente infecties (50,
58). Deze op jonge leeftijd geïnfecteerde dieren zouden ver-
antwoordelijk kunnen zijn voor onverwachte uitbraken zon-
der recente contacten met geïnfecteerde koppels of importen
respectievelijk aankopen (50). De epidemiologie van
B.
abortus
is niet statisch, maar verandeH als gevolg van een
succesvolle bestrijding zoals deze de laatste decennia is toe-
gepast (58). Aangezien Nederland in principe vrij is van bru-
cellose, zal bij een uitbraak in eerste instantie moeten wor-
den gedacht aan import van een besmet dier uit gebieden
waar brucellose endemisch onder met name het \\ leesvee
voorkomt (bv. de Belgische provincie Luxemburg) (39).
Indien positieve dieren niet tijdig worden opgespoord of po-
sitieve bedrijven niet geheel worden geruimd, zouden ook
aankopen uit Nederlandse \'risicogebieden\' (bv. Zuid-
Limburg) nieuwe uitbraken kunnen veroorzaken.

LATENTIE

Uit diverse experimenten en praktijkgevallen blijkt dat op B.

"iiiff

« «ffl

«II li

ahortus-ncg^ücvc bedrijven, jaren na dc laatste abortusgc-
vallcn. plotseling uitbraken kunnen voorkomen (16). Indien
men kan veronderstellen dat geen introductie van de bacterie
van buitenaf heeft plaatsgehad, moet dc infectie jarenlang la-
tent in een populatie aanwezig zijn gebleven. In deze periode
was de infectie niet aantoonbaar met de gangbare diagnosti-
sche methoden (22,41).

Een latente fase in de infectie is mogelijk, omdat B. abortus
het vermogen heeft om intracellulair tc overleven in voorna-
melijk macrofagen, lymfocyten, plasmacellen en in mindere
mate in neutrofielen cn cosinofielen. Zowel eigenschappen
van de fagocyt (gastheer), als eigenschappen van
B. abortus
lijken verantwoordelijk voor dit intracellulaire verblijf (7,
1 1, 12. 14,21,30,31,40.44,46,57,60).
In het algemeen wordt de besmetting van een kalf rond dc
geboorte beschouwd als de oorzaak van het ontstaan van een
latente infectie (13, 19, 22, 24, 41, 56, 59, 69). De opname
van besmette biest geldt als een belangrijke bron voor juve-
niele infecties. Uit enkele onderzoeken bleek, dat runderen
geboren uit serologisch positieve moederdieren en gezoogd
met biest, pas vanaf de tweede helft van de eerste graviditeit
serologisch en/of bacteriologisch positief werden. Naar aan-
leiding hiervan werd verondersteld dat
B. abortus latent in de
kalveren aanwezig was geweest (13, 19).
Ook een intra-utericne besmetting kan leiden tot latent dra-
gerschap (24, 56). Na een strikt biestvrije en geïsoleerde op-
fok, werden 4 van de 22 kalveren van kunstmatig geïnfec-
teerde vaarzen pas bacteriologisch positief tijdens de eerste
dracht. Bij vervolgonderzoek kon uit een hygroma en uit de
supramammaire lymfknoop van een kalf hetzelfde
B. abor-
tus-Xypc
worden geïsoleerd als in het inoculum van het moc-
derdicr. Enkele dieren in deze groep vertoonden slechts een
scroconversic, zonder bacteriologisch bewijs van infectie.
Een persisterende infectie zou zich ook kunnen ontwikkelen
door het drinken van besmette tankmelk. Een groep serone-
gatievc kalveren van seroncgaticve moederdieren, werd als
vaars scrologisch positief na opfok met serologisch positief
bevonden tankmelk (Abortus Bang Ring reactie, ABR) (25).
Dat deze juveniele besmetting niet altijd tot een persiste-
rende infectie leidt, blijkt uit het feit dat slechts 1-10% van de
kalveren geboren uit scrologisch positieve moederdieren,
blijvend geïnfecteerd raakt (22, 56, 69). Men vermoedt dat
de overige kalveren de eerste levensdagen wel degelijk geïn-
fecteerd zijn (hetgeen echter niet consequent onderzocht is),
maar in staat zijn geweest de infectie te couperen (24. 56).
Dieren die niet in staat zijn een juveniele infectie te coupe-
ren. vormen de potentiële groep van latente dragers (13, 41,
56).

DIAGNOSTIEK

De diagno.stick van B. abortus vindt plaats middels dc routi-
nematige screcningprocedures en liet bloedonderzoek na
verwerpen. De indruk bestaat dat slechts 30 tot 35% van alle
aborterende runderen wordt onderzocht (20). Bij de scree-
ning is het belangrijk om dragers zo vroeg mogelijk op te
sporen (5). In Nederland worden met name de onderstaande
testen toegepast (8, 27). Ingegaan zal worden op de belang-
rijkste eigenschappen van deze testen.

ELISA

De ELISA is een uiterst bruikbare test en kan worden uitge-
voerd met serum en met (tank)melk (2, 3, 15, 25, 33, 35, 52,
53). Met een ELISA kunnen zowel een recente infectie
(IgM), als een langer bestaande infectie (IgG) worden aange-

-ocr page 343-

toond (33). Dc sensitiviteit en specificiteit variëren van 94
tot 99%, in vrije koppels is het aantal vals-positieve reacties
hoger(3,21,33.35,53,62).

Serum .Agglutinatie Reacties

De microtitcragglutinatie test wordt momenteel gebruikt
voor het scrologisch onderzoek van niet-melkleverende be-
drijven. Dc buisjcsagglutinatie-tcst wordt uitgevoerd ter
controle van de microtiteragglutinatie-test. Een nadeel van
de agglutinatietesten is de relatief lage specificiteit (90%).
De sensitiviteit is echter hoog (variërend van 93 tot 100%))
(49). Vals-positieve reacties worden onder andere verkregen
bij gevaccineerde dieren (IgM) (50, 68). Ook natuurlijke
IgM-antilichamcn ten gevolge van ccn continue immunolo-
gische stimulatie door microbiologische flora in dc respira-
tie- en maagdarmtractus en bij arthritiden kunnen leiden tot
niet-spccifleke reacties (3, 10,43,61), Door toevoeging van
EDTA treedt een duidelijke reductie van deze reacties op
(26, 42,43,54),

Complement BIndings Reactie (CBR)

In de CBR worden zowel IgM als (vooral) lgü[ aangetoond
(39, 53, 68). Een grof onderscheid tussen vaccinatie- cn in-
fcctictiters is mogelijk (3). Vals-positieve reacties berusten
op een anticomplementairc activiteit (3). De CBR heeft ccn
specificiteit variërend van 83%) (6) tot 100%) (21), terwijl
voor de sensitiviteit waarden worden gegeven van 86%) (6),
92,7% (21) en 99,2%) (36). Dc CBR wordt onder meer uitge-
voerd ter controle van de buisjcsagglutinatie.

■Abortus Bang Ringreactie (.ABR)

Momenteel wordt in Nederland nog steeds de ABR toege-
past voor tankmelkonderzoek. De ABR is een snelle en
goedkope test. Echter, door de sterke verdunning van antili-
chamcn in tankmclk is de test niet gevoelig genoeg, waar-
door infecties veelal pas laat worden onderkend (9). Vals-
positieve reacties kunnen optreden door een veranderde aard
cn samenstelling van het melkvet (9) of een veranderde
mclkciwitsamenstelling als gevolg van een mastitis (4).

Intradermale Test (Brucellinatie)

De Brucclline-test is een vertraagd type overgevoeligheids-
reactie (DTH), waamiec een cellulaire immuunrcspons
wordt aangetoond (63), vergelijkbaar met de tuberculinatie.
Dc specificiteit (83%)) cn .sensitiviteit (81%) tot l
()()%o) zijn
redelijk (5,6). Vals-ncgatieve uitslagen worden geweten aan
suppressie door de humorale immuniteit (3, 5, 6). Een posi-
tieve reactie van de DTH kan al vanaf 10 dagen na een inocu-
latie met brucellac optreden, hetgeen beduidend vroeger is
dan met behulp van de serologie (5,6). Sommige dieren heb-
ben gedurende de gehele infectieperiode een positieve DTH
(3, 5). De Brucelline-test is tevens goed bruikbaar in geval-
len waarbij de uitslag van dc .serologie dubieus is, of ter con-
trole van een positieve ABR (5,6).

Bacteriologisch onderzoek

Het bacteriologisch onderzoek wordt in Nederland in het al-
gemeen gedaan van de lebmaaginhoud van de foetus, de
lochia, de melk van serologisch positieve dieren en de uicr-
lymfklieren van geslachte dieren (8). In volwassen koeien
zou tot
10()%o van de geïnfecteerde dieren kunnen worden
opgespoord door te kweken uit de Inn. supramammaria, de
Inn. iliaca en de cotyledonen (3). Bij
91% van de koeien met
een uierinfectie doorö.
abortus kon dc kiem uit de biest wor-
den geïsoleerd
(24). In België werden aanzienlijk meer B.
«/jo/V;/.v-stammen geïsoleerd uit melk dan uit nageboortes,
foeten of baarmoeders
(39). Echter, dc uitscheiding van de
brucellac met de melk is niet gelijk verdeeld over de kwartie-
ren (8,
39). Dientengevolge dienen voor cultureel onderzoek
monsters van alle kwartieren te worden genomen. Omdat bij
jonge dieren de koplymfklieren het meest frequent geïnfec-
teerde weefsel zijn (
18, 45), zou een kweek van deze lymf-
klieren moeten worden ingezet.

\' * - -1 -1 ^ é iii illii

De vermelde sensitiviteit en specificiteit bij de diverse testen
gelden veelal niet onder Nederlandse omstandigheden, om-
dat de prevalentie hier lager is dan die in de genoemde onder-
zoeken
(62). Problemen met de interpretatie van testresulta-
ten kunnen zich hier voordoen bij geïmporteerde dieren die
een positieve reactie hebben door vaccinatietiters (denk aan
dieren uit België of Frankrijk) (51, 68). Verder kunnen zich
vooral problemen voordoen bij dieren die op zeer jonge leef-
tijd zijn geïnfecteerd. Na een juveniele infectie kan een kort-
durende (enkele maanden) humorale respons optreden,
waarvan dc titer snel onder de dctectiegrens duikt (bij de hui-
dige methodiek), om pas rond een normale partus of een
abortus weer boven de dctectiegrens te stijgen
(22, 41, 50),
Bij een dier dat op oudere leeftijd wordt geïnfecteerd, bereikt
de humorale respons sneller een detecteerbaar niveau en
houdt dit niveau langdurig aan
(70).

DISCUSSIE

Ondanks het uitgebreide pakket aan screeningsmethoden
blijkt introductie van
B. abortus in Nederland of in een kop-
pel plaats te kunnen vinden. Een vroegtijdige opsporing van
een infectie blijkt niet altijd mogelijk tc zijn. Redenen hier-
voor kunnen zijn een latente fase in dc infectie, niet toerei-
kende diagnostische testen of een combinatie van beide.
Van de kalveren, geïnfecteerd door het drinken van besmette
biest of tankmclk of middels een intra-uteriene infectie,
houdt
1 tot 10%ü een persisterende infectie (22, 56, 69). Deze
dieren blijven doorgaans serologisch negatief tot aan dc
tweede helft van de eerste graviditeit
(22, 41). B. abortus is
dus lange tijd latent aanwezig geweest in deze dieren. De
mogelijkheid van
B. abortus om zich intracellulair te verme-
nigvuldigen en te overleven in fagocytercnde cellen wordt
hiervoor verantwoordelijk geacht
(7, 11, 12, 14, 21, 30, 31,
40,44,46,57,60),

In Nederland, met een uiterst lage B. aft«/Y»,v-prevalentic,
moet een test in eerste instantie zeer gevoelig zijn, waarna
met een specifieke test een bevestiging wordt verkregen
(62), Dc Screening van melklevercnde bedrijven vindt mo-
menteel plaats met de ABR, De gevoeligheid van deze test is
tc laag om als screeningstest op grote bedrijven te gebruiken
(9), In de toekomst zal waarschijnlijk een tankmelk-ELISA
worden uitgevoerd
(27), Deze test heeft een hogere sensitivi-
teit
(3,21, 33,35, 53, 62),

Het is belangrijk te onderkennen, dat cr in een koppel latente
dragers aanwezig kunnen zijn die op grote schaal
B. abortus
kunnen uitscheiden bij een abortus of vroeggeboorte cn die
daarmee een risico voor de omgeving vormen (13). In alle
gevallen zou op die tijdstippen bloedonderzoek moeten wor-
den gedaan en cultureel onderzoek van vrucht, vruchtvliezen
en kwartiermelk.

De latente dragers zullen onder de huidige Nederlandse om-
standigheden vooral voorkomen onder nieuw geïntrodu-
ceerde (geïmporteerde) dieren, met name jongvee. Derhalve
is bet voor individuele bedrijven van belang om zorg te dra-

Tiidsc IIRII T \\()OR Dil RCiiiNHRSKUNDi:, D 1-i: t 118, A I-L i; V i: R I N (1 21. 1993

681

-ocr page 344-

ii mk

AkJkuÈM^

dbli

ÜÜ

gen voor een eigen \'grens\' en zo mogeiiji< geen nullipare die-
ren aan te schaffen en zeker niet uit risicogebieden. In ieder
geval dient elke nieuwe aanvoer uit risicovolle gebieden
nauwkeurig te worden gecontroleerd. In de toekomst wordt
van importdieren mogelijk tweemaal serologisch onderzoek
gedaan: bij aankoop en in de derde maand van de graviditeit
(27), of 6 maanden na aankomst (32). Het blijkt echter dat
een seroconversie pas optreedt vanaf de tweede helft van de
graviditeit (22,41). Daarom zou het ons inziens beter zijn het
tweede bloedonderzoek uit te voeren in de tweede helft van
de graviditeit. Gezien het feit dat de DTH al in een zeer vroeg
stadium van de infectie een positieve uitslag kan geven (5),
zou deze test effectief kunnen zijn bij een vroege opsporing
van infectie.

Ook bij een gedeeltelijke eliminatie van een koppel, waarbij
slechts serologisch positieve dieren worden geruimd, dient
men rekening te houden met de latentie van
B. abortus. Het
risico dat een latent geïnfecteerd dier brucellose verspreidt
naar een ander bedrijf door verkoop, uitscharen of direct
contact, moet worden geminimaliseerd. Hiertoe moet het po-
sitief bevonden bedrijf worden geïsoleerd, totdat alle dieren
aanwezig op het bedrijf op het moment van constatering van
ccn
B. abortus-\\nfecUe, minimaal éénmaal nadien hebben
gekalfd. Bovendien dienen deze dieren regelmatig te worden
gecontroleerd, liefst met een ELISA en de Brucelline-test.
Zelfs dan bestaat nog de mogelijkheid dat latent geïnfec-
teerde dieren niet worden opgespoord. Dc kosten en onrust
die dit \'afwachten\' bij een gedeeltelijke eliminatie veroor-
zaakt op een bedrijf en de kosten van totale eliminatie dienen
tegen elkaar te worden afgewogen.

Het ontwikkelen van een gevoelige en specifieke test voor
vroegtijdige opsporing is derhalve van het grootste belang.
Aangezien wordt verondersteld dat in bepaalde fasen van
een latente infectie een bacteriëmie aanwezig is (en dus cir-
culerende antigenen) (45-47, 51), zou het aantonen van
Brucclla-antigenen middels gevoelige en specifieke DNA-
methoden een oplossing kunnen bieden. Voor de typering
van
B. «/)w/i/.v-statnmen zijn al specifieke DNA-probes en
een polymerase ketting reactie (PCR) in gebruik (29, 34).
Bovendien is een
B. abortus-^pcciüekc PCR ontwikkeld, die
geschikt is voor het aantonen van minimale hoeveelheden
bacteriën in foetaal en maternaal weefsel (23). Het is de
moeite waard deze PCR geschikt te inaken om
B. abortus
aan te tonen in circulerende mononuclcaire leucocyten of
koplymfklierbiopten van jonge dieren om op die manier dra-
gers vroegtijdig op te sporen.

DANKBETUIGING

De auteurs zijn veel dank verschuldigd aan J.H. Bongers voor het opbou-
wend commentaar.

SUMMARY

The latency of Brucella abortus causes a problem in bru-
cellosis control: a review

Thi.s review on Brucella abortus in catlle covers the pathogenesis, the epide-
miology and the diagnostics of brucellosis. Emphasis is given to the pre-
sence of latent infections in young stock. Calves infected hy
B. abortus in
utero
or after ingestion of infected milk may acquire a persistent infection.
These animals might present a significant problem in brucellosis control
and eradication schemes, since they are difficult to detect by the usual sero-
logical tests as they remain negative until near the first calving or abortion.
The diagnostics must be improved: (new) tests need to be made more .sensi-
tive and herds and/or animals .should be tested more frequently after intro-
difction of cattle into a herd. Moreover more attention should he paid to ca-
.ses of abortion. It is also suggested that if the .slaughter of infected herds is
limited to adult animals, the heifer calves could be a .source of infection to
the restocked herd.

682

LITERATUUR

1. Ackermann MR. Cheville NF. and Deyoe BL.. Bovine ileal dome lym-
foepithelial cells: endocytosis and transport
of Brucella ahortus Strain
19. Vet Pathol 1988:25:28-35.

2. Alton CjG, and Plommet M. Brucellosis summit in (iene^a. WHO
Chronicle 1986 40:19-21.

3. Alton CiG, Jones LM, Angus RD. and Verger JM. Technics tor the bru-
cellosis laboratory. Inst. National de la recherche agronomique, Paris
1988.

4. Bercovich Z en Moerman A. Aspccitleke positieve ABR- reactie(s) in
tankmelk en behandeling van runderen met Estrumate. Tijdschr
Diergeneeskd 1979; 104:713-6.

5. Bercovich Z. Lagendijk W, and Bokhout BA. Evaluation of a delayed
type hypersensitivity test for the diagnosis of
Brucella abortu.s infection
in cattle. Vet Immunol Immunopathol 1989; 21:213-8.

6. Bercovich Z, and ter Laak EA. An evaluation of the delayed type hyper-
sensitivity test for diagnosing brucellosis in individual cattle: a field
study. Vet Microbiol 1990; 22:241 -8.

7. Bertram. TA, Canning PC. and Roth JA. Preferential inhibition of pri-
mary granule release from bovine neutrophils by a
Brucella ahortus ex-
tract. Infect Immun 1986; 52:285-92.

8. Bongers JH. Persoonlijke mededeling.

9. Boer MJ de. Waarde van de Abortus Bang Ringreactie bij het opsporen
van abortus besmette bedrijven via tankmelkmonster-onderzoek.
Tijdschr Diergeneeskd 1981; 106:671-7.

10. Bundie DR, Cherwonogrodzky JW, Caroff M. and Perry MB. The lipo-
polysaccharides
of Brucella abortus and Brucella melitensis. Ann Inst
Pasteur Microbiol 1987; 138:92-8.

11. Canning, PC, Roth JA. Tabatabai LB, and Deyoe BL. Isolation of com-
ponents
of Brucella ahortus responsible for inhibition of function in bo-
vine neutrophils. J Inf Dis 1985:52:913-21.

12. Canning, PC. Roth JA, and Deyoe BL. Release of 5\' guanosine mono-
phosphate and adenine by
Brucella abortus and their role in the intracel-
lular survival of the bacteria. J Inf Dis 1986; 154:464-70.

13.Catlin JE, and Sheenan EJ. Transmission of bovine Brucellosis from
dam to offspring. J Am Vet Med Assoc 1986; 188:867-9.

14. Cheers C, and Pagram F. Macrophage activation during experimental
munne brucellosis: a basis for chronic infection. Infect Immun 1979;
23:197-205.

15. Chin J, Daniels J, and Bundesen P. Bovine brucellosis: Evaluation of
field sera by a competitive and supcrimposable ELISA utilising a mono-
clonal antibody against
Brucella abortus lipopolysaccharide. Vet
Immunol Immunopathol 1989; 20:109-18.

16. Cordes DO. and Carter ME. Persistence of Brucella abortus infection in
six herds of cattle under brucellosis eradication. N Z Vet J 1979; 27:255-
9.

17.Cornelissc JL. Bacteriële ziekten en mycotische aandoeningen bij die-
ren. Bunge. Utrecht. ISBN 90 6348 3848/cip, 1988. pp 50-8.

18. Corner LA, Alton CiCi, and Iyer H. Distribution of Brucella abortus in
infected cattle. Austr Vet J 1987; 64:241 -4.

19. Crawford. RP, Huber JD. Sanders R\'i. Brucellosis in heifers weaned
from seropositive dams. J Am Vet Med Assoc 1986: 189:547-9.

20. Damen CPRM. Persoonlijke mededeling.

21.Dohoo LA, Wright PF. Ruckerbauer GM. Samagh BS, Robertson FJ.
and Forbes LB. A comparison of five serological tests for bovine
Brucellosis. Can J Vet Res 1986; 50:485-93.

22. Dolan LA. Latcm carriers of Brucellosis. Vet Ree. 1980; 106:241-3.

23. Fekete A, Bantle JA, and Hailing SM. Detection of Brucella by polyme-
rase chain reaction in bovine fetal and maternal tissues. J Vet Diagn
Invest 1992:4:79-83.

24. Fensterbank R. Congenital brucellosis in cattle associated with localisa-
tion in a hygroma. Vet Ree 1978; 23:283-4.

25. Forschner E, Bünger 1, Krause HP, und Küttler D. Kontrollniassnahmen
in amtlich anerkannten brucellosefreien und leukoseunverdächtigen
Milchviebeständen auf der Basis von Tankmilch-Proben in
Kombination mit ELISA-Tests. Dtsch Tierärztl Wschr 1989; 96:475-86.

26. Geus H de, and Nowlan PF. Identification of non-specific agglutination
to
Brucella abortus using an EDTA-modified SAT. Vet Ree 1988;
123:184.

27. Gezondheidsdienst voor Dieren Zuid-Nederland. Persoonlijke medede-
ling 1991.

28. Gezondheidsdienst voor Dieren Oost-Nederland. Persoonlijke medede-
ling 1992.

29. Grimont F, Verger JM, Cornelis P. Limet J, Lefevre M, Grayon M,
Regnault B. Broeck J van. and Grimont PAD. Molecular typing of
Brucella with cloned DNA probes. Res Microbiol 1992; 143:55-65.

30. Harmon BG, Adams LG, and Frey M. Survival of rough and smooth
strains of
Brucella abortus in bovine mammary gland macrophages. Am

Tijdschrift VOOR D I F: R G F: N F F; S K U N D F , D F. F: L 118, AFLEVERINC; 21, 1993

-ocr page 345-

Ademhaling en groei hebben met elkaar
te maken. Dat geldt voor ballonnen maar
ook voor varkens. Immers een goede
ademhaling komt de groei van de varkens
ten goede. Terwijl aandoeningen aan
longen en de bovenste luchtwegen resul-
teren in groeivertraging, mogelijke sterfte en een
verhoogd medicijngebruik.

Ademhalingsproblemen dienen zoveel
mogelijk voorkomen te worden door een goed
stalklimaat, bedrijfshygiëne en een goed vacci-
natieprogramma tegen Aujeszky en Influenza.

Bij met suvaxyn Flu-3 gevaccineerde
varkens zien we na een Influenza infectie
reductie van virusvermeerdering, minder
klinische verschijnselen en een beperking
van groeiverliezen in vergelijking met
ongevaccineerde varkens.

Duphar Nederland B.V.

Animal Health
Postbus 7133
1007 JC Amsterdam
Tel, 020-5490832/830

Suvaxyn Flu-3 (wat geadjuveerd is
met suvaxyn OAV-emulsie) kan met
Duphar\'s Aujeszky vaccins gecombineerd geënt
worden. Met deze combinatie-
enting wordt door de speciale
eigenschappen van de suvaxyn ^^
O/W-emulsie tevens
de immuniteitsopbouw
tegen Aujeszky verbe-
terd en de Aujeszky
veldvirusexcretie ver-
minderd.

Suvaxyn Flu-3 is een essentiële schakel
om ademhalingsproblemen te voorkomen.

-ocr page 346-

Een goed vac-
cinatieprogramma regen
de Ziei<te van Aujesztcy

wordt niet alleen door het entschema bepaald. Ook de
keuze van de vaccinstam en het al of niet toevoegen van
een adjuvans is van essentieel belang.

Naast klinische bescherming is de reductie van
veldvirusexcretie een belangrijk criterium bij een Aujeszky-
eradicatieprogramma. In dit opzicht is de combinatie van

Straks kunnen we het Aujeszky-virus in Nederland wel vergeten.

Suvaxyn Aujeszky NIA3-783
en Suvaxyn O/W emulsie een
optimale keuze. Onafhankelijke
vergelijkende proefresultaten bevestigen dit (Vannier e.a.).
De N1A3-783 stam opgelost in de O/W emulsie blijkt de
sterkste vermindering van veldvirusexcretie te geven.

De uitstekende resultaten van de "Diessen
eradicatieproef" bewijzen de kracht van deze combinatie
in de praktijk.

NIA3 0/W KWAM,
ZAG EN OVERWON

-ocr page 347-

JVel Res 1988;49:1092-7.

31. Harmon BCi, Adams LG, Templeton JW. and Smith 111 R. Macrophage
function in mammary glands of
Brucella <//)«rH(.v-infccted cows and
cows that resisted infection after inoculation of
Brucella abortus. Am J
Vet Res 1989; 50:459-65.

32. Hartman ECi. Persoonlijke mededeling.

33.Hei7.man W, Botzenhart K, Doller G, Schanz D. Hermann G, and
Fleischmann K. Brucellosis: Serological methods compared. J Hyg
1985;95:639-53.

34. Hcnnan L. and Ridder H de. Identification of Brucella spp by using the
polymerase chain reaction. Appl Environm Microbiol 1992; 58:2099-
101.

35. Homitzky M, and Searson J. The relationship between the isolation of
Brucella abortus and serological status of infected, non-vaccinated cat-
lie. Austr Vet J 1986;63:172-4.

36. Huber JD, and Nicoletti P. Comparison of the results of card. Rivanol.
complement-fixation, and milk ring tests with the isolation rate of
Brucella abortits from cattle. Am J Vet Res 1986; 47:1529-31.

37. Jansen S und Muller W. Die weltweite Verbreitung der Brucellose -
Epidemiologische Tendenzen von 1967-79. Tierärztl Umschau 1982;
37:564-70.

38. Keppie J. Williams AE, Witt K, and Smith H. The role of erythritol in the
tissue localization of the brucellac. Br J Exp Pathol 1965; 46:104-8.

39. Koenen-Dicrick K. Meurens K. en Godfroid J. Evaluatie van de labora-
toriumtechnieken gebruikt in de bestrijding van runderbrucellose in
Belgie. VI Tijdschr Diergeneeskd 1992; 61:140-145.

40. Kreutzer DL, and Robertson DC. Surface macromoleculesand virulence
in intracellular parasitism: comparison of cell envelope components of
smooth and rough strains of
Bntcella abortus. Infect Immun 1979;
23:819-28.

41.Lapraik RD, and Moffat R. Latent bovine brucellosis. Vet Ree 1982;
111:578-9.

42. MacMillan AP. and Bell RA. Non-specific reactions to Brucella abortus
SAT (letter). Vet Ree 1985; 116:139.

43. MacMillan AP. and Cocorem DS. Reduction of non-specific reactions
to the
Brucella abortus serum agglutination test by the addition of
EDTA. Res Vet Sci 1985; 38:288-91.

44. Meador VP. Hagemoser WA. and Deyoe BL. Histopathologic findings
in
Brucella «/)f»7w.v-infected, pregnant goats. Am J Vet Res 1988;
49:274-80.

45. Meador VP, Warner DP, and Deyoe BL. Distribution of Brucella abor-
tus
organisms in calves after conjunctival exposure. Am J Vet Res 1988;
49:2015-7.

46. Meador VP, Deyoe Bl.. and Cheville NE. Pathogenesis of Brucella
abortus
infection of the mammary gland and supramammary lymph
node of the goat. Vet Pathol 1989: 26:357-68.

47. Meador VP, and Deyoe BL. Intracellular localisation of Brucella abor-
tits
in bovine placenta. Vet Pathol 1989; 26:513-5.

48. Meador VP. and Deyoe BL. Effect of milk stasis on Brucella abortus in-
fection ofthe mammary gland. Am J Vet Res 1991; 52:886-90.

49. Moycr NP, Evins GM. Pigott NE. Hudson JD. Earshy CE, Eeeley JC.
and Hausier jr WJ. Comparison of serologic screening tests for brucello-
sis. J Clin Microbiol 1987; 25:1969-72.

50. Nicolctti P. The epidemiology of bovine Brucellosis. Adv Vet Sci Comp

1 Ajr--V-I-ni■ il m

lyymjurt\'fti m iTi

Med 1980;24:69-97.

51. Nicoletti P. Brucellosis in animals. In: Brucellosis. (M. Mounir
Madhour. ed, Butterworths London) 1989; pp 250-6.

52. Nielsen K. Wright PE, Cherwonogrodzky J, Duncan JR. and Stemshorn
B. Enzyme immunoassay for diagnosis of bovine Brucellosis. Ann Inst
Pasteur/Microbiol 1987; 138:75-9.

53. Nielsen KH. Wright PE, and Cherwonogrodzky JH. A review of enzyme
immunoassay for detection of antibody to
Brucella abortits in cattle. Vet
Immunol Immunopathol 1988; 18:331-47.

54. Nowlan PE. and Geus H de. Use of EDTA modified antigen in the sero-
diagnosis of bovine brucellosis. Vet Ree 1985; 116:3.

55. Payne JM. The pathogenesis of experimental brucellosis in the pregnant
cow. J Path Bact 1959; 78:447-63.

56. Plommet M. Eensterbank R. Renoux G. Gestin J et Philippen A.
Brucellose bovine expérimentale. Ann Rech Vétér 1973; 4:419-35.

57. Price RE, Templeton JW. Smith 111 R. and Adams LG. Ability of mono-
nuclear phagocytes from cattle naturally resistant or susceptible to
Brucellosis to control
in vitro intracellular survival of Brucella abortus.
Infect Immun 1990;58:879-86.

58. Ray WC. The epidemiology of Brucella abortus. In: Bovine Brucellosis,
an international symposium. (RP Crawford and RJ Hidalgo, ed) Texas
AQM Univ Press, Texas and London 1977;pp. 103-13.

59. Ray WC, Brown RR, Stringfellow DA. Schnurrenberger PR. Scanlan
CM. and Swann Al. Bovine brucellosis: an investigation of latency in
progeny of culture-positive cows. J Am Vet Med Assoc 1988; 192:182-
6.

60. Riley LK. and Robertson DC. Ingestion and intracellular survival of
Brucella abortus in human and bovine polymorphnuclear leucocytes.
Infect Immun 1984:46:224-30.

61. Rogerson BA. and Morgan IR. Investigations of aberrant positive reac-
tions to serological tests for bovine brucellosis. Austr Vet J 1986;
63:227-9.

62.Schukken YH. Werkboek koppeldiagnostiek. Vakgroep bedrijfsdierge-
neeskunde en voortplanting. Utrecht.

63. Serre A, Bascoul S, Vendrell JP, and Cannat A. Human immune respons
to
Brucella infection. Ann Inst Pasteur/Microbiol 1987; 138:113-7.

64. Smith H, Williams AE. Pearce JH, Keppie J. Harris-Smith PW, Eitz-
George RB. and Witt K. Foetal erythritol: a cause of the localization of
Brucella abortus in bovine contagious abortion. Nature 1962; 193:47-9.

65. Smith LD, and Ficht TA. Pathogenesis of Brucella. Microbiol 1990;
17:209-30.

66. Sperry JF. and Robertson DC. Erythritol catabolism by Brucella abor-
tus.} Bat:
1975; 121:619-30.

67. Stringfellow DA, Howell VL. and Schnurrenberger PR. Investigations
into the potential for embryo transfer
Brucella abortus infected cows
without transmission of infection, Theriogenol 1982; 18:733-43.

68. Sutherland SS. Immunology of bovine brucellosis. Vet Bull 1980;
50:359-68.

69. Wilesmith JW. The persistance of Brucella abortus infection in calves: a
retrospective study of heavily infected herds. Vet Ree 1978; 103:149-
53.

70. Wilkinson R. Cargill C. and Lee K. Humoral and cell-mediated immune
responses in non-pregnant heifers following infection and vaccination
w\'nh Brucella abortus. Vet Immunol Immunopathol 1988; 18:379-83.

-ocr page 348-

A. De Kruif en G. Benedictus^

Overige Artikelen

SAMENVATTING

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de huidige
kennis met betrekking tot de oorzaken van perinatale
sterfte en van de geboorte van zwakke kalveren.
Daarnaast komen de therapeutische en preventieve mo-
gelijkheden aan de orde, die een praktizerend dierenarts
heeft om het probleem op te lossen.

INLEIDING

Het komt veelvuldig voor dat kalveren kort voor, tijdens of
binnen 24 uur na de geboorte sterven. De perinatale sterfte
(PS) bedraagt in ons land gemiddeld 6%, waarbij er een zeer
groot verschil bestaat tussen primiparae (6-15 %) en multi-
parae (2-4 %) (26). De directe economische schade bedraagt
60 miljoen gulden per jaar op basis van twee miljoen gebo-
ren kalveren en een gemiddelde verkoopprijs van / 500,- per
kalf Per veehouder bedraagt de directe schade gemiddeld
/■2000,- per jaar.

De praktizerende dierenarts wordt veelvuldig met het hier
genoemde probleem geconfronteerd, waarbij zich steeds de
vraag voordoet in hoeverre de dood van het kalf voorkomen
had kunnen worden. Deze vraag is zeer moeilijk te beant-
woorden. Dit artikel beoogt een overzicht te geven van de
huidige kennis aangaande de oorzaken van PS cn van de the-
rapeutische en preventieve mogelijkheden die de practicus
heeft om het probleem \'te lijf te gaan.
Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen de ge-
boorte van weinig levenskrachtige kalveren en PS omdat
beiden zeer nauw met elkaar gelieerd zijn (29).

DE OORZAKEN VAN PERINATALE STERFTE
PS kan op verschillende manieren worden ingedeeld, zoals
naar het tijdstip van ontstaan, naar de oorzaak of naar het in-
dividueel of bedrijfsmatig optreden. Voor de praktijk is een
indeling naar de oorzaak het meest zinvol.
De volgende oorzaken komen in aanmerking:

- Aangeboren afwijkingen;

- Trauma\'s opgelopen bij de partus;

- Asfyxie;

- Infecties;

- Deficiënties;

- Intoxicaties en

- Overige.

Aangeboren afwijkingen

Voorbeelden van congenitale afwijkingen zijn hydrocefalus,
ankylosis, arthrogryposis, spina bifida, atresia coli, hartaf-

\' Kliniek Voorlplanting, Verloskunile en Heilfif/\\cliergenee\\kunile, h\'aciillcil

Diergeneeskunde. Casinoplein 24. WiHICienl. België.
- Gezondheidsdienst voor Dieren Noord-Nedertand. postbus 361. V2II<) .4J Drachten.

J u

m

■ ■ ill II I

Tijd.schr Diergeneeskd IW. IIH: 6/<-l- S

wijkingen en defecten van het cerebellum (7, 14,22).
PS ten gevolge van een congenitale afwijking treedt vrijwel
altijd incidenteel op. Soms is er echter sprake van een be-
drijfsprobleem (22). Als er sprake is van een erfelijke oor-
zaak kan er plotseling een verandering zijn opgetreden in één
of meer genen, waardoor de vrucht of niet of verminderd le-
vensvatbaar is. De belangrijkste letale gebreken zijn reccs-
sief erfelijk. Milieu-invloeden kunnen echter ook een rol
spelen. In dit verband kan gedacht worden aan bepaalde toxi-
ncn in planten, mangaandeficiëntie en virusinfecties (16).
Naar schatting vertoont één procent van alle geboren kalve-
ren een congenitaal gebrek, waarvan slechts een deel (50 %)
letaal is (20).

Trauma\'s opgelopen tijdens de partus

Een kalf kan bij de partus beschadigd worden. Betreft het een
ernstig trauma dan sterft het kalf snel. Is er sprake van een
minder emstige beschadiging dan kan het kalf overleven, af-
hankelijk van de postnatale verzorging. De meest bekende
ernstige trauma\'s, die vrijwel steeds tot de dood leiden zijn
gebroken ruggen, ribfracturen en hernia diafragmatica.
Trauma\'s worden bijna altijd veroorzaakt door tc sterke trek-
kracht bij de partus (28, 31). Volgens Lambcrs (17) zouden
gebroken ruggen ook spontaan kunnen optreden ten gevolge
van een erfelijke aandoening. Deze mening wordt door de
moderne literatuur niet ondersteund (29).
Emstige trauma\'s worden bij ongeveer zeven procent van de
gestorven kalveren aangetroffen, hetgeen betekent dat uit-
gaande van een PS-percentage van zes procent ongeveer 0,4
procent van alle geboren kalveren overlijdt wegens een ern-
stig trauma. Ras- en managcmentfactoren spelen echter een
grote rol. Zo worden trauma\'s veel meer waargenomen op
bedrijven met dubbeldoelvcc dan op bedrijven met dikbillen,
waar niet getrokken wordt en vrijwel alle dieren per sectio
caesaria worden verlost (28,29).

.Asfyxie

Asfyxie is de meest voorkomende oorzaak van PS. Tijdens
de partus verslechtert de foetale zuurstofvoorziening van-
wege uteriene contracties en persweeën. Duurt de partus te
lang, laat de nageboorte te vroeg los of wordt er te hard ofte
vroeg getrokken dan wordt de zuurstofvoorziening zo slecht,
dat er asfyxie optreedt, die in ernstige gevallen tot de dood
leidt. In minder ernstige gevallen komt het kalf wel levend
ter wereld, maar is het door de ontstane metabole acidose
niet in staat nonnaal te ademen (2, 10, 11, 35).
Vooral in de Duitse literatuur wordt onderscheid gemaakt in
\'vroege\' asfyxie en \'late\' asfyxie. Vroege asfyxie wordt ge-
vonden bij kalveren die na een normale graviditeitsduur wor-
den geboren, maar waarbij direct na de geboorte door bij-
voorbeeld een verlengde partusduur ademhalingsmoeilijk
heden optreden. Late asfyxie treedt niet direct na de partus
op maar ontstaat enkele uren later. Het wordt veroorzaakt
door een gebrek aan surfactant in de longen. Dc aangetaste
kalveren zijn meestal te vroeg geboren. Het zal duidelijk zijn
dat vroege asfyxie veel vaker voorkomt dan late asfyxie (2,

PERINATALE STERFTE EN DE GEBOORTE VAN WEINIG
LEVENSKRACHTIGE KALVEREN

-ocr page 349-

mfi

midkdk

«I I #1

Äk urn II

Iiirniii .................

24).

Kalveren die asfyctisch worden geboren en niet direct dood-
gaan blijven toch vaak achter in hun ontwikkeling en lopen
een grote kans alsnog te sterven. Dit komt omdat dergelijke
kalveren vaak ernstige long- en hersenbeschadigingen heb-
ben opgelopen, waardoor de colostrum-opname sterk ver-
minderd is. Dergelijke dieren zijn dan ook zeer gevoelig
voorinfecties(2, 4, 6).

Aangezien het verloop van dc partus zo\'n grote invloed heeft
op het ontstaan van asfyxie is het moeilijk een schatting te
maken van het percentage kalveren dat sterft tengevolge van
deze aandoening. Op melkveebedrijven met Holstein-
Friesians waar de vaarzen worden geïnsemineerd met
sperma van stieren en waarvan bekend is dat de kalveren ge-
makkelijk ter wereld komen, ligt dit percentage laag.
Hetzelfde geldt voor bedrijven met dikbillen waar het toe-
zicht goed is en vrijwel alle kalveren per sectio caesarea wor-
den geboren. Aan de andere kant kan op bedrijven met dub-
beldoelvee, waar zo nu en dan tl ink moet worden getrokken
het percentage asfyctische kalveren bij de vaarzen wel oplo-
pen tot 40% (12).

Asfyxie is dus vooral ras- leeftijds- en managementgebon-
den. De kans op asfyxie is eveneens sterk verhoogd als er
sprake is van tweelingdracht, een stuitligging of één of an-
dere vorm van dystocie (8, 15, 19, 26). De deskundigheid
van de veehouder is bij dat alles van doorslaggevende bete-
kenis. Door nerveus gedrag, laks ingrijpen, te vroeg begin-
nen met trekken ofte hard trekken sterven veel kalveren van
vooral vaarzen.

Infecties

Infecties zijn de op één na belangrijkste oorzaak van PS en
kunnen grote schade veroorzaken doordat ze vaak optreden
als bedrijfsprobleem. In principe kunnen alle verwekkers
van abortus, als het moederdier in het laatste stadium van de
dracht wordt geïnfecteerd, aanleiding geven tot PS of tot de
geboorte van slappe kalveren (8). De volgende primaire
agentia kunnen in Nederland PS veroorzaken:
Brucella
abortus, Haemophilus somnus, Salmonella
spp. Listeria mo-
nocytogenes. Leptospira hardjo,
BVD-virus, BHVi,
Schimmels, Mycoplasmata\'s en
Chlamydiapsittaci.
De in het laatste stadium van de graviditeit geïnfecteerde
kalveren worden vaak iets te vroeg geboren (tussen 260 en
278 dagen draagtijd) en sterven meestal óf vanwege de in-
fectie óf omdat er in de longen weinig surfactant aanwezig is
(\'late" asfyxie) (35).

Hieronder volgt een korte bespreking van de verschillende
infecties, waarbij de nadruk ligt op een aantal specifieke ken-
merken, die voor de praktijk van belang zijn.
De belangrijkste infectieuze agentia die tot bedrijfsproble-
men met PS kunnen leiden zijn het BHVl- en het BVD-vi-
rus. Soms zijn op het bedrijf ook andere verschijnselen aan-
wezig (geweest), zoals respiratoire klachten, abortus of
diarree. Bij infecties met het BVD-virus kunnen er ook kal-
veren geboren worden die oco-cerebellaire afwijkingen of
zenuwverschijnselen vertonen of die sterk in groei zijn ach-
tergebleven (3, 23).

Op bedrijven waar geïmporteerde dieren verblijven, dient
men altijd bedacht te zijn op het voorkomen van Brucellose.
Salmonellose is een toenemend probleem en komt momen-
teel op verscheidene bedrijven voor met een ernstig sympto-
menbeeld (33).

Listeriose veroorzaakt vrijwel steeds incidentieel PS.

Over het belang van Leptospirose zijn de meningen ver-
deeld: sommigen beweren dat
L. hardjo veelvuldig PS ver-
oorzaakt (31), anderen ontkennen dat (6).
In hoeverre Chlamydia-infecties van belang zijn is onzeker.
Mycoplasma\'s zijn slechts incidentieel van belang.
Mycoplasma hovis kan wel gewrichtsontstekingen bij pasge-
boren kalveren veroorzaken (13).
Mycoplasma hovigenita-
lium
wordt vaak aangetroffen in de genitaaltractus zonder
dat dit tot problemen leidt (6).

Schimmelinfecties, meestal veroorzaakt door Aspergillus ju-
migatus
treden soms bedrijfsmatig op. Er bestaat echter al-
tijd een relatie met stoffig en schimmelig ruwvoer, zoals
slecht gewonnen hooi.

Het is moeilijk een schatting te maken van het percentage
PS, dat door infecties teweeg wordt gebracht. Als rekening
wordt gehouden met het feit dat sommige infecties, zoals die
met het BVD-virus, slechts in twintig procent van de aan
BVD gestorven kalveren zijn te diagnostiseren, dan kan toch
wel worden gesteld dat minstens twintig procent van de PS
door infecties wordt veroorzaakt. Waarschijnlijk spelen in-
fecties met het BVD-virus de hoofdrol.

Deficiënties

Er bestaan veel deficiënties die aanleiding kunnen geven tot
de geboorte van slappe of dode kalveren. In het algemeen
zijn er dan al eerder en duidelijker andere verschijnselen bij
de oudere dieren op de voorgrond getreden. Tekorten bij de
moeder leiden niet zonder meer tot tekorten bij de vrucht.
Oin te bewijzen dat een kalf aan een bepaalde deficiëntie ge-
storven is, is onderzoek van het dier zelf noodzakelijk.
In ons land zijn deficiënties een sporadisch voorkomende
oorzaak van kalversterfte. In uitzonderlijke gevallen kunnen
ze op bepaalde bedrijven vrij veel sterfte veroorzaken (6).
Specifieke bedrijfsomstandigheden en geografische ver-
schillen spelen hierbij een grote rol. Door een éénzijdige
voeding met enkelvoudige producten neemt de kans op te-
korten toe. Vandaar dat deficiënties vrijwel alleen voorko-
men op bedrijven waar weinig of geen krachtvoer wordt ver-
strekt. Onder onze omstandigheden zullen dat vooral
bedrijven met vleesvee zijn. Maar ook op melkveebedrijven
wordt vaak aan de drachtige koeien en vaarzen geen kracht-
voer verstrekt, waardoor deze groepen dieren extra gevoelig
zijn voor deficiënties (30).

Sporenelementen

Deficiënties van sporenelementen, zoals cobalt, koper, jo-
dium, selenium of mangaan kunnen PS veroorzaken (6).
Soms zijn flankerende verschijnselen aanwezig zoals abor-
tus bij cobaltdeficiëntie en vervorming van extremiteiten bij
mangaangebrek. De literatuur is niet eensluidend in hoeverre
een tekort aan koper primair tot kalversterfte kan leiden.

Volgens sommige literatuurgegevens zou struma bij kalve-
ren snel aanleiding geven tot PS (13, 20). Se-gebrek kan PS
veroorzaken, maar meestal betreft het individuele gevallen
op vleesveebedrijven.

Magnesium-tekort kan zowel direct als indirect leiden tot
PS.

Vitaminen

Een emstig tekort aan Vit.-A kan zowel abortus als PS ver-
oorzaken. Dit komt in Nederland vrijwel nooit voor. Vit. E-
tekort geeft dezelfde verschijnselen als Se-detlciëntie.

-ocr page 350-

Intoxicaties

Deze oorzaak van PS zal slechts zelden een rol spelen. De
anamnese en de ligging van het bedrijf ten opzichte van ver-
vuilende industrieën kunnen aanleiding zijn gericht een on-
derzoek in te stellen. De mogelijkheid van een incidentele in-
toxicatie met chemische verbindingen door ongelukken of
misverstanden dient via de anamnese te worden verkregen.
Er zijn veel chemische verbindingen en fysische invloeden
die inwerken op de vitaliteit van de ongeboren vrucht. Ze
kunnen als volgt worden ingedeeld; plantenvergiften, be-
strijdingsmiddelen (pesticiden, gewasbeschermingstnidde-
len), anorganische verbindingen en zware metalen.
Bij een verdenking van een intoxicatie zijn gespecialiseerde
onderzoeken noodzakelijk, waarbij een vermoeden van de
mogelijke vergiftiging nodig is om richting te geven aan het
onderzoek.

Overige oorzaken

In een aantal gevallen is geen duidelijke oorzaak van perina-
tale kalversterfte te achterhalen. In andere gevallen spelen
verschillende factoren gezamenlijk een (onduidelijke) rol.
Vaak betreft het combinaties van infectieuze- en omge-
vingsfactoren (32). Mogelijk bestaan er nog onbekende oor-
zaken van PS, zoals bepaalde virusinfecties (?), alhoewel de
kans daarop niet groot lijkt.

DISCUSSIE VAN DE MOGELIJKE OORZAKEN
Met de huidige kennis kan een redelijk inzicht worden ver-
kregen in de oorzaken van PS en van de geboorte van niet le-
venskrachtige kalveren alhoewel in een aantal gevallen geen
diagnose kan worden gesteld. Hieronder zal een poging wor-
den gedaan, het probleem in te schatten, waarbij er wel reke-
ning mee dient te worden gehouden, dat er per onderdeel
sterke fluctuaties op kunnen treden.

Zoals bij dc bespreking van de aangeboren afwijkingen reeds
is vermeld wordt bij ongeveer zes procent van de perinataal
gestorven kalveren een dergelijke afwijking gevonden.
Ernstige traumata worden bij ongeveer vijf tot tien procent
van de perinataal gestorven kalveren aangetroffen (27).
Asfyxie kan verantwoordelijk worden gesteld voor ongeveer
de helft van de PS, waarbij de volgende onderverdeling kan
worden gemaakt.

Asfyxie ten gevolge van;

1. een te zware of te langdurige partus;

2. het te vroeg loslaten van de nageboorte (18);

3. eenstuitligging en

4. afwijkende liggingen, torsio uteri, tweelingdracht.

Infecties kunnen verantwoordelijk worden gesteld voor on-
geveer twintig procent van de PS, waarbij ook hier weer een
verdeling kan worden gemaakt in virale, bacteriële en schim-
melinfecties.

Deficiënties en intoxicaties spelen een ondergeschikte rol en
kunnen slechts verantwoordelijk worden gesteld voor een
gering deel van de PS. Ze kunnen echter omdat ze meestal
bedrijfsmatig optreden grote schade veroorzaken. Uitgaande
van het bovenstaande kan de volgende tabel worden samen-
gesteld (Tabel 1). Het betreft een ruwe schatting.

Hierbij dient te worden vermeld dat de precieze betekenis
van Leptospirose en hypothyreoïdie nog niet vast staat en ze-
ker nader onderzoek behoeft (21).

Tabel 1, Een globale schatting van de frekwentie van voorkomen van
mogelijke oorzaken van perinatale sterfte en de geboorte van levens-
zwakke kalveren.

Oorzaken van p.s.

%

.4angel^oren afwijkingen

6

Traiimala

7

.4.sjy.\\ie veroorzaakt door:

- te zware of langdurige partus

25

- te vroeg losgelaten nageboorte

10

- stuitligging

10

- afwijkende liggingen, tweelingdracht etc.

10

Infecties veroorzaakt door:

- virussen

12

- bacteriën

5

- schimmels

1

Deficiënties

3

Into.xicaties 1

Onbekend

10

TOTAAL

100

HET STELLEN VAN EEN DIAGNOSE
De diagnose van dc oorzaak van bepaalde vormen van PS of
van het weinig levenskrachtig zijn van pasgeboren kalveren
is soms zeer eenvoudig, zoals bij ernstige aangeboren afwij-
kingen, maar kan ook zeer moeilijk zijn, zoals bij een BVD-
infectie. Het is daarom belangrijk om bij kalveren die bij de
geboorte zijn gestorven of na de geboorte erg slap zijn een
systeinati.sch onderzoek te verrichten. Men kan daartoe het
beste als volgt tc werk gaan:

a)Eerst dient een uitgebreide anamnese te worden afgeno-
men waarbij gevraagd moet worden:

- naar het ras en het optreden bij vaarzen of ook bij de
koeien;

- naar de leeftijd en het gewicht van de vaarzen;

- naar de draagtijd en de stierkeuze;

- naar de toestand van de koe bij en na de partus
(duur, trekkracht, ligging van het kalf etc.);

- naar de toestand van het kalf bij en na de geboorte en

- of het een bedrijfsprobleem betreft: in korte tijd enkele
dode kalveren of een te hoog percentage perinatale
sterfte gedurende het gehele jaar (bijv > 8 %).

Afhankelijk van de verkregen gegevens kan de anamnese
worden uitgebreid. Betreft het een bedrijfsprobleem dan
moet worden geïnformeerd naar verschijnselen bij de koeien
(abortus, hoesten, diarree) of naar mogelijke intoxicaties of
deficiënties (rantsoenbeoordeling). Bij het afnemen van de
anamnese dient ook een indruk te worden verkregen van de
bedrijfsvoering en de vakbekwaamheid van de veehouder.

h)Ver\\\'olgens moet het kalf nauwkeurig worden onderzocht.
Zijn er aangeboren afwijkingen, zijn er traumata, is er
sprake van asfyxie (geweest)? Wat is het geboortege-
wicht? Combinatie van de gegevens uit de anamnese en
het onderzoek van het kalf levert al in veel gevallen de
diagnose of geeft al een sterk vermoeden in welke richting

-ocr page 351-

lati^«
idkX.«

■r*iiii

»I I fi I

lii li

tk

moet worden gezocht. Zo zal bij asfyxie vaak de partus-
duur verlengd zijn of zal sterke trekkracht zijn uitgeoe-
fend. Duits onderzoek (10, 11) heeft aan het licht gebracht
dat slechts vier procent van de kalveren emstige acidose
(pH <7,1) vertoonde, als het kalf binnen twee uur na het
breken van de waterblaas werd geboren. Dit percentage
bedroeg 23 % als de geboorte tussen twee en vier uur na
het breken van de waterblaas plaatsvond en 59 % als de ge-
boorte tussen vier en zes uur na het breken plaats vond.
Uit ander onderzoek was reeds bekend dat 21 % van de
kalveren dat geboren wordt met een pH < 7,1 binnen 24
uur sterft en dat nog eens 20 % sterft voor de drie weken.
Bij een pH > 7,1 bedragen deze percentages respectieve-
lijk één en vier% (35).

Ook de koeien moeten in het onderzoek worden betrok-
ken: wat is het gewicht, hoe is de conditie, zijn er ziekte-
verschijnselen? Inspectie, vaginaal en rectaal onderzoek
kunnen aanvullende informatie geven over het geboorte-
verloop: verzakking os sacrum, peri vaginale ontstekingen,
een uitgescheurde vulva of een vetprolaps.
c)Al!i er aanleiding toe bestaat moet laboratoriumonderzoek
worden verricht.

Dit is het geval als met behulp van de anamnese en het on-
derzoek van het kalf geen diagnose gesteld kan worden en
het bovendien een bedrijfsprobleem betreft. Het laborato-
riumonderzoek is vooral van belang als er aan een infecti-
euze oorzaak gedacht wordt. Het kan bestaan uit sectie en
microbiologisch onderzoek van gestorven kalveren en uit
serologisch onderzoek van kalveren en koeien. Het serolo-
gisch en eventueel virologisch onderzoek van kalveren is
vooral van belang voor het vaststellen van een infectie met
het BVD-virus. Van het kalf dient dan bloed te worden af-
genomen vóór colostrumopname. Zijn er in dit bloed anti-
stoffen aanwezig dan heeft het kalf een BVD-infectie
doorgemaakt. Bij gestorven kalveren kan soms het virus
worden aangetoond. BHVl-infecties kunnen alleen wor-
den gediagnostisecrd door isolatie van het virus.
Laboratoriumonderzoek is eveneens noodzakelijk als ver-
moed wordt dat er deficiënties of intoxicaties in het spel
zijn. Dit onderzoek heeft alleen zin als er gericht gezocht
kan worden, hetgeen impliceert dat de anamnese en het on-
derzoek van het kalf concrete aanwijzingen moeten heb-
ben opgeleverd om in dc betreffende richting te zoeken.

DE BEHANDELING VAN WEINIG LEVENSKRACH-
TIGE KALVEREN

Uiteraard is de behandeling van slappe kalveren volledig af-
hankelijk van de oorzaak. Zijn er aangeboren afwijkingen of
ernstige trauma\'s dan is behandeling zinloos. Hetzelfde
geldt voor de meeste infecties, deficiënties en intoxicaties. In
al deze gevallen kan alleen iets worden bereikt als er preven-
tief wordt ingegrepen. Is er sprake van minder ernstig trauma
of van infecties met geringe symptomen dan kan met een uit-
stekende verzorging geprobeerd worden het kalf te redden .
Helaas is ook de behandeling van asfyctische kalveren niet
erg succesvol (1. 10, 11). In de literatuur worden wel veel
therapieën vermeld, maar slechts weinig resultaten (5, 34).
ledereen heeft zo zijn eigen voorkeurstherapie maar meestal
komt het erop neer dat met een dergelijke therapie alle pas-
geboren kalveren worden behandeld, dus ook de niet asfycti-
sche dieren. Vanzelfsprekend werkt dan de \'voorkeurs\'-the-
rapie evengoed als één of andere eeuwenoude boeren-
therapie. Kort geformuleerd: er is geen enkele therapie waar-
van bewezen is dat ze beter werkt dan de gebruikelijke han-
delingen, zoals het vrijmaken van de ademhalingswegen, het
op-en-neer-bewegen van de bovenliggende voorpoot, het
over-het-kalf-gooien van enkele liters koud water, het aan-
de-achterpoten-ophangen van het kalf of wat zout in de bek
van het kalf Zelfs van deze eenvoudige handelingen is niet
bekend of ze meer resultaat geven dan alleen maar afwach-
ten.

687

Toch is het de moeite waard om in verband met een eventu-
ele therapie wat dieper in te gaan op de gevolgen van asfyxie.
Door hypoxie ontstaat er een vasoconstrictie van de longar-
teriolen waardoor er een stijging van de dmk in de A. pulmo-
nal is optreedt, waardoor het foramen ovale en de Ductus ar-
teriosus Botalli open blijven. Daamaast ontslaan er door de
slechte doorbloeding van de longen celbeschadigingen en
treedt er longoedeem op. Bovendien veroorzaakt de acidose
hersenoedeem en hersenbloedingen, waardoor de zuigreflex
sterk onderdrukt wordt en er centraal nerveuze stoomissen
optreden (34). De therapie moet er dan ook op gericht zijn zo
snel mogelijk de ademhaling te normaliseren.
Hiertoe heeft men twee mogelijkheden: medicamenteuze sti-
mulering van het ademhalingscentrum en kustmatige beade-
ming (1).

Bij emstige hypoxie hebben stimulantia van het ademha-
lingsccntmm geen effect, bij een geringe hypoxie eventueel
wel. Men kan gebruik maken van middelen zoals
Coffeine
(500 mg IV) cn theofyline die relaxerend werken op de bron-
chiale musculatuur of van Doxogram (Dopram\'^) dat het
ademhalingscentrum stimuleert en dal zowel oraal als IV kan
worden toegediend.

Kunstmatige beademing heeft alleen zin als eerst slijm en
vruchtwater uit dc luchtwegen zijn verwijderd. Men kan
daartoe het kalf achter hoog leggen of aan de achterbenen
ophangen en het slijm afzuigen. Daarna kan manuele beade-
ming worden toegepast of kan gebmik worden gemaakt van
toediening van zuurstof via een neussonde.
Nadat de ademhaling gereguleerd is zou de acidose bestre-
den moeten worden, hetgeen zou kunnen gebeuren met
NalICO, en glucose. Of dit werkelijk zin heeft staat nog te
bezien, omdat de acidose al snel vermindert als de respiratie
goed verloopt. Omdat asfyctische kalveren zeer gevoelig
zijn voor infecties moeten breedspectrum-antibiotica gedu-
rende vijf dagen worden gegeven. Of
Cortisonen zin hebben
is onbekend. In hoeverre met de hier beschreven thcrapic(cn)
succes kan worden geboekt is zoals reeds vermeld moeilijk
uit te maken. Bij het onderzoek dat tot nu heeft plaats gehad
is in vrijwel alle gevallen slechts gebruik gemaakt van één of
twee van bovengenoemde behandelingen. In onderstaande
tabel staat een samenvatting van enkele literatuurgegevens.

Tabel 2, Het resultaat van entele behandelingsmathoden bi| asfyctische
kalveren (10, 11)

Therapie

aantal asfyctische
kalveren

- geen (controlegroep)

- infuus (NaHC\'O, glucose)

- zuurstof (neussonde)

- ademstinuilans oraal

■ ademstinuilans oraal
zuurstof

- adcmstinuilans IV
• zuurstof

11
12
17

19

20
16

4

6
II
II

Gestorven kalveren
aantal
"o

.16
50
56
58

.10

38

T I .1 D S C II R I K T VOOR D I i: R (i f N K E S K U N D i:, D E E I. 118, A F L E v i: R 1 N (i 21, 1993

Uit deze tabel kan geconcludeerd worden dat er aangaande

-ocr page 352-

de therapie van asfyxie geen gedegen advies kan worden ge-
geven. \'Wondermiddelen\' bestaan niet, hetgeen gezien de
pathogenese geen verwondering hoeft te wekken. Nader on-
derzoek met grote groepen kalveren zal moeten uitmaken of
een therapie toch niet zinvol kan zijn. Gezien de enorme
vooruitgang die de humane geneeskunde heeft weten te be-
reiken wat betreft het terugdringen van kindersterfte moet
het mogelijk zijn ook in de diergeneeskunde resultaten te
boeken. Deze resultaten zullen waarschijnlijk niet op het cu-
ratieve vlak liggen maar veeleer in de preventie van PS ge-
zocht moeten worden!

DE PREVENTIE VAN PERINATALE STERFTE
Zoals uit de bespreking van de oorzaken van PS is gebleken
sterven veel kalveren ten gevolge van asfyxie en/of trauma.
PS kan dan ook sterk worden teruggedrongen door de vaar-
zen en koeien te insemineren met sperma van stieren waar-
van bekend is dat hun nakomelingen gemakkelijk worden
geboren en door het nemen van verloskundige maatregelen.
Dit betreft het tijdig ingrijpen bij een niet vorderende partus,
het niet-aanwenden van zware trekkracht en het niet te vroeg
beginnen met trekken. Illustratief is in dit verband het feit dat
op goed geleide bedrijven met dikbilvee, waar op grote
schaal de sectio caesarea wordt toegepast asfyxie slechts
zeer zelden voorkomt.

Infecties dienen te worden bestreden door middel van de
geëigende maatregelen, zoals vaccinatie, eliminatie en een
uiterst voorzichtig aankoopbeleid gecompleteerd met een
quarantaine-stal en de toepassing van een strikte hygiëne.
Aangeboren afwijkingen kunnen worden voorkomen door
foktechnische maatregelen.

Deficiënties kunnen worden bestreden door het tijdig toedie-
nen van een mineralenmengsel, waarbij er op moet worden
gelet dat aan droogstaande melkkoeien een mengsel wordt
gegeven dat arm is aan Ca en rijk is aan Mg. De preventie
van intoxicaties en deficiënties behoeft geen nadere toelich-
ting.

SUMMARY

Perinatal mortality and the birth of weak calves

In this review article the problem of perinatal mortality and the birth of weak
calves is discussed. Two main causes can be distinguished: hypoxia and in-
fections. It is emphasized that for a correct diagnosis a combination of a
comprehensive anamnesis, a thorough examination ofthe calf and a labora-
tory investigation is necessary.

Treatment of weak calves is in many cases disappointing. Preventive meas-
ures as an excellent management of penparluricni cows are imponant.

LITERATUUR

1. Aurich Jt und Dobrinski 1. .Adaptationsstörungen bei neugeborenen
Tieren: Pathogenese und Therapie. Tierärztl Praxis l\'Wl. 19:461-4.

2. Beck KM. Untersuchungen zum EinllulS der Krühasphyxie auf das
Blutbild neugeborener Kalber im Verlauf der ersten 6 l.ebenstage.
Dissertatie Hannover 19X0.

3. Benedictus ü. Perinatale kalvcrstcrfte met symptomen van het \'weak
calf syndrome\'. Tijdschr Diergeneeskd 19X9:144: 1()46-X.

4. Besser Th E, Szenci O, and (iay CC. Decreased colostral immunoglobu-
lin absorption in calves with postnatal respiratory acidosis. J Am Vet
Med Assoc 1990: 196: 1239-43.

5. Beuche W und Beyer R. Erfahrungen mit dem Einsatz des Sauer-
stoffmsufflationsgerätcs KRG-1 zur Senkung der Totgeburtenrate bei
Kälbem(Kurzmitteilung). Mh VetMed 19X9:44.6-7.

6. Boyd JW. Relationship between acid-base balance, serum composition
and colostrum absorption in newbom calves. Br Vet J 19X9: U.*!: 249-
56.

7. Bkx)d and Radostits. Veterinary medicine; 7th edition 19XX; Baillière
Tmdall.

X. Constable PD. Rings DM. Hull BL. Hoffsis (iE. and Robertson JE.

1 jif r-^i- •UÄifer^iLi i»
li ■ ■ ir^l I É fl I

Atresia coli in calves: 26 cases (1977-19X7). J Am Vet Med Assoc 19X9;
195: 118-23

9. De Kruif A. Abortus bij hel rund. Tijdschr Diergeneeskd 19X4; 109:
I 17-23.

10. Eigcnmann UJE. (irunert E und Luetgebrune K. Die Asphyxie des
Kalbes. Der Prakt Tierarzt 1983; 64: 603-11.

11. Eigenmann UJE. Rüdiger B, Schoon HA und (irunert E.
Natriumbikarbonat- und Glukosebehandlung bei der Asphyxie des
Kalbes. Dtsch tierärztl Wschr 1982; 89: 217-60.

12. Gee CD. Gaden E. and Harper D. An investigation ofthe causes of par-
turient calfmortality in Shorthorn heifers. Austr Vet J 1989; 66: 293-5.

13.(jrunert E. Schoon HA und Biilting D. Atemnotsyndrom (Spätasphyxie)
und Hypothyreose bei einem neugeborenen reifen Kalb. Tierärztl
Umschau 1992:47:344-51.

14. Jeffrey M, Preeces BE. and Holliman A. Dandy-Walker malformation in
two calves. Vet Ree 1990; 126: 499-501

15. Kalbe P, Schultz J und Wilhelm J. Zur Geburt des Kalbes in
Hinterendlage. Mh Vet Med 1988; 43: 574-7.

16. Keeler RE. Sheepe JL. Crowe MW. Olson A, and Balls CD. Nicotiana
glauca-induced congenital deformities in calves: clinical and pathologic
aspects. Am J Vet Res 1981: 42: 1231 -4.

17. Lambers Th. De \'gebroken rug\' bij bet kalf. Ingezonden. Tijd.schr
Diergeneeskd 1979; 104:557-60.

18. Mee JE. Premature expulsion ofthe placenta and bovine perinatal morta-
lity. Vet Ree 1991; 128:521-3.

19. Mee JE. Eactors affecting the spontaneous twinning rale and the effects
of twinning on calving problems in nine Irish dairy herds. Irish Vet J
1991:44: 14-20.

20. Mee JE. Perinatal calf mortality-recent findings. Irish Vet J 1992; 44:
80-3.

21. Nagel H. Erfahrungen beim therapeutischen Einsatz von Ahypnon" und
Sauerstoff bei der Asphyxie des Kalbes. Mh Vet Med 19XX; 43: 320-82.

22. Nicolson TB. PE Nettieton, JA Spence. and KM Calder. High incidence
of abortions and congenital deformities of unknown aetiology in a beef
herd. Vet Ree 1985; 116: 281-6.

23. Pritchard GC. Borland ED, Wood L. and Prichard DG. Severe disease in
a dairy herd associated with acute infection with Bovine Virus
Diarrhoea virus.
Leptospira hunijo and Coxietla htirnetii. Vet Ree 124;
19X9: 625-9.

24. Reincke AM. Untersuchungen über die Atemtätigkeit bei lebensfrischcn
und asphyktischen neugeborenen Kälbern. Dissertatie. Hannover 1986.

25. Remmen JWA. Een onderzoek naar mogelijkheden om perinatale
sterfte bij het rund te beperken. Dissertatie Utrecht (1976).

26. Scenzi O. Taverne MAM. Bakonyi S. and Erdödi A. Comparison be-
tween pre- and postnatal status of calves and their perinatal mortality.
VetOuart 1988; 10: 140-4.

27. Schuh JCL. and Killeen JR. A retrospective study of dystocia-related
vertebral fractures in neonatal calves. Can Vet J 1988; 29: 830-3.

28. Schuyt G. Iatrogenic fractures of ribs and vertcbrea during delivery in
perinatally dying calves: 235 cases (1978-1988). J Am Vet Med Assoc
1990; 197: 1196-202.

29.Schuyt (i. Aspects of obstetrical pcrinatalogy in cattle. Dissertatie,
Utrecht. 1992.

30. Sluyter EJM. Zimmer (iM. and Wouda W. Weak calf syndrome. Vet
Ree 1990; 127: 355.

3I.Smyth JA. Mc Namee PI. Kennedy DG. Me Cullough SJ. Logan EE.
and Ellis WA. Stillbirth/perinatal weak calf syndrome:preliminary pa-
thological. microbiological and biochemical findings. Vet Ree 1992;
130:237-40.

32. Stauber EH. Weak calf syndrome: A continuing enigma. J Am Vet Med
Ass 1976; 168: 223-5.

33. Visser IJR. Veen M en van der (iiesscn B. Salmonella Ji/Wm-infecties
bij runderen: een review. Tijdschr Diergeneeskd 1992; I 17; 730-5.

34. Weaver BMQ. and Agnell-James J. A simple device for respiratory re-
suscitation of newborn calves and lambes. Vet Ree 1986; 199: 86-8.

35.Zaremba W. Untersuchungen zur Prophylaxe der Spätasphyxie des
Kalbes mit Berücksichtigung des Gesundheitsz.ustands in der Neu-
geborenenphase. Habilitationsschrift, Hannover 1990.

T I J D S C H R I E r VOOR D I E R (i E N E E S K U N D E , D E E L

688

8, AELE VERING 2 1, 199 3

-ocr page 353-

Hiir Pet Products S.A.-N.V.

Louizalaan 355
B-1080

Hill\'s Pet Products is a worldleader in healthcare for pets, creating scientifically nu-
trition products for dog and cats. 40 Years of technological leadership has resulted
in a strong, world-wide market position in both the veterinary practices and pet
shops. In the Benelux our Prescription Diets and Science Diets are marketed
through distributors. The Hill\'s Benelux team supports the local sales activities
through the development of marketing strategies and technical expertise, focused
on our customers in the Benelux area. Offering a better support to our customers is
very important to us. We will therefore relocate our office to central Benelux and
strengthen our field force. To expand our team of young, enthusiastic employees
we are currently looking for candidates for the position of

VETERINARY PROFESSIONAL
SERVICE REPRESENTATIVE,
North Benelux

The job:

The employee promotes the Hill\'s therapeutic and healthy diets to the veterinary
society in the north of the Netherlands. In your consultative role, you will assure the
prescription and endorsement of the Hill\'s products through your technical exper-
tise and good communication skills, by giving detailed information to the veterina-
rian and practice staff.

The successful candidate:

A veterinarian in her/his late twenties with an understanding of practice manage-
ment through the employment in a small animal practice for 2 to 4 years. She/he
should be a commercially oriented team player, and a good communicator with a
warm and enthusiastic personality. You should have experience in a small animal
practice during which you have build up a good understanding of the application of
dietary management.

If you are interested, please send your written application with comprehensive CV
& professional aspirations in English to:

Hill\'s Pet Products S.A.-N.V., Attn. E. G. M. Oortman, Commercial manager,
Louizalaan 355, B-1050 Brussel

-ocr page 354-

. ■ f-
M

-ocr page 355-

nieuwe preventieve droogvoer
tegen blaasgmis smaakt zo goed dat ze
er geen genoeg van kunnen krijgen.

Leo is erin geslaagd een preventief droogvoer tegen
blaasgmis te ontwikkelen waar elke kat dol op is. Gedegen
wetenschappelijk onderzoek en uitvoerige smaaktesten in de
praktijk laten daar geen misverstand over bestaan: wanneer u
de patiënten zelf laat kiezen, blijkt al snel dat ze een uitge-
sproken voorkeur hebben voor het
vernieuwde Specific FCD.

ÜPR:

Behalve het droge, preventieve blaasgniisdieet (FCD), is
er ook een natte vorm (FCW). Maar voordat u één van beide
preventieve diëten adviseert, kunt u het natte, curatieve dieet
(FSW) voorschrijven om eventuele blaasstenen op te lossen.
De natte Specific blaasgmisdiëten, FCW en FSW, worden
geleverd in de inmiddels vertrouwde canflex: een verpakking
die op zich al borg staat voor de goede smaak.

Met aiim 70 jaar farmaceutische en veterinaire ervaring
weet Leo natuurlijk precies waar goede dieetvoeding aan moet
voldoen. Specific dieetvoeding wordt dan ook niet alleen als
erg lekker ervaren, maar voldoet uiteraard ook aan alle eisen
om blaasgruisproblemen en recidieven te voorkomen.

Kortom, met Leo heeft u werkelijk alle
argumenten in handen om uw cliënten ervan
te overtuigen dat hun huisdier binnen de
kortste keren weer de oude is en dat ook
blijft. Dankzij Specific.

f

EEN KATTELEVEN.
DAAR WEET LEO ALLES VAN,

Leo Pharmaceutical Prtxlucts B.V Postbus 5L 1380 AB Weesp.Tel: 02940-80458.

-ocr page 356-

NVDV VIERT HET
1Ü-JARIG BESTAAN

De Nederlandse vereniging van Dierenartsen voor Vogels (NVDV) viert don-
derdag 18 november haar 10-jarig bestaan met een wetenschappelijk sympo-
sium over de vogelgeneeskunde heden ten dage. Het symposium wordt gehou-
den in het auditorium van Janssen Pharmaceutica BV te Tilburg. Het staat
geheel in het teken van virusziekten en bacteriële, mycologische en parasitaire
aandoeningen. De praktische aanpak krijgt hierbij veel aandacht.

de vervaardiging van produkten voor
vogels en met binnen- en buitenlandse
organisaties.

De vereniging bestaat momenteel uit
ongeveer honderd dierenartsen uit
Nederland, België en enkele andere
landen van de EG. Leden van de ver-
eniging kunnen zijn, zij die bevoegd
zijn tot de uitoefening van de dierge-
neeskunde.

De NVDV is een vereniging die bruist
van de activiteiten en nieuwe ontwik-
kelingen.

Enkele malen per jaar worden weten-
schappelijke voordrachten gehouden
over onderwerpen die de vogelgenees-
kunde betreffen.

Nieuwe ontwikkelingen zijn goodwill-
activiteiten naar de consument in al
zijn geledingen, samenwerking met
organisaties van liefhebbers en die van
beroepsgenoten. Het betreft in het al-
gemeen de beantwoording van de
vraag hoe dierenartsen de toekomstige
mogelijkheden die de vogelgenees-
kunde biedt, optimaal kunnen en zul-
len benutten.

Voor meer informatie over dc vereni-
ging of aanmelding als lid kan men te
allen tijde contact opnemen met
.I.P.A.M. van den Bergh, Dom. Du-
buissonstraat 2a, 5056 HN in Berkel-

De Werkgroep ilet Historisch Gezel-
schap van de Veterinaire Studenten
Rijvereniging De SolleyscP organi-
seert op 6 november een tweede bijeen-
komst voor de periode 1945-1953.
De werkgroep roept iedereen die in
deze periode actief betrokken was bij
de Solleysel op om de bijeenkomst bij
te wonen. Alle informatie (zoals foto\'s,
ornamenten en verhalen) over deze pe-
riode is welkom.

Dc werkgroep functioneert sinds 1990.
Het doel van de werkgroep is de ge-
schiedenis van de rijvereniging te do-
cumenteren en uit te geven in een boek.
Dit wil zij onder meer bereiken door
middel van archiefonderzoek, het be-
zoeken van oud-leden, het houden van
telefoon 013-334666 (fax

tenenverslageo

Met dit jubileumsymposium wil de
NVDV de aandacht vestigen op het be-
lang van de te behandelen onderwer-
pen van de vogelgeneeskunde en een
lans breken voor dierenartsen die zich
willen inzetten voor de vele (kleine)
patiënten, die vaak minder aandacht
krijgen dan ze verdienen.
Directe aanleiding voor het ontstaan
van dc Nederlandse Vereniging van
Dierenartsen voor Vogels vormde de
paramyxo-uitbraak in 1983. Omdat er
al snel behoefte was aan een adequate
aanpak van bestrijding van ziekten bij
vogels is in 1983 de vereniging N VDD
(Nederlandse Vereniging van Dieren-
artsen voor Duiven) opgericht door
een aantal actieve dierenartsen dat het
nodig vond om de beschikbare krach-
ten te bundelen bij de bestrijding van
dc PMV. Al snel bleek de behoefte aan
een verbreding van de basis en werd de
naam van dc vereniging veranderd in
Nederlandse Vereniging van
Dierenartsen voor Vogels.
Dc NVDV is een vereniging die de ge-
zondheidszorg van alle vogels, uitge-
zonderd bcdrijfspluimvee, behartigt.
De vereniging heeft als doelstelling:

- het verzamelen, vergroten en ver-
spreiden van kennis cn deskundig-
heid op het gebied der geneeskunde
van vogels, met uitzondering van
bcdrijfspluimvee;

- het geven van wetenschappelijke ad-
viezen en het verlenen van diensten,
in het bijzonder ten behoeve van de
eigenaren van voormelde vogels, in
de ruimste zin van het woord en

- het bevorderen van eensgezindheid
onder de leden met betrekking tot
hun optreden tegenover de eigena-
ren en hun organisaties.

De vereniging tracht dit doel te berei-
ken door onder meer het geven van
voorlichting, het doen van onderzoek,
het onderhouden van contacten met in-
stellingen die zich bezig houden met

Programma Jubileumsymposium
\\ ogelgeneeskunde anno 1993:

10.00 uur: Ontvangst en uitreiking syl
labus

10.30 uur: Welkom door M.B.M.
Koesen, Janssen Pharmaceutica BV,
Diergeneeskundige afdeling
10.35 uur: Opening cn rede door
voorzitter dr. A. van Loen
10.50 uur: Vaccinologie, mogelijkhe-
den en onmogelijkheden door dr.ir.
M.W. Weststrate, Solvay Duphar BV
11.35 uur: Toepassingen van vaccins
in de praktijk door dr. B. Kouwenho-
ven. Gezondheidsdienst voor Pluim-
vee

12.20 uur: Schimmelziekten bij vo-
gels, drs.ing. J.P.A.M.van den Bergh,
Janssen Pharmaceutica BV
13.05 uur: Lunch aangeboden door
Janssen Pharmaceutica BV
14.00 uur: Parasitaire ziekten bij vo-
gels door O.F.J. Vanparijs, Janssen
Pharmaceutica NV

14.45 uur: Veterinair Antibioticum-
beleid, formularium voor vogels door
drs. A. E. J. M. van den Bogaard,
Rijksuniversiteit Limburg
15.30 uur: pauze

16.00 uur; Forumdiscussie met en tus-
sen sprekers
17.30 uur: Afsluiting

Aanmelding kan hij het secretariaat
NVDV. Dom. Duhiiissonstraat 2a.
5056 HN. Berkel-En.schot. telefoon
013-334666 (na 20.00 uur), fax 013-
335367. Bijwonen van het symposium
is gratis. De kosten voor de syllabus
bedragen dertig gulden.

BIJEENKOMST DE SOLLEYSEL

enquêtes en het organiseren van bijeen-
komsten voor oud-leden en -bestuurs-
leden.

De activiteiten van de werkgroep wor-
den ondersteund door een comité van
aanbeveling, de fmna Solvay Duphar
Animal Health Benelux en de
Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.
Voor meer informatie kan men contact
opnemen met de werkgroep Het
Historisch Gezelschap der VSR De
Solleysel, Goedestraat 14c, 3572 RT in
Utrecht, telefoon 030-734719 (P.J.J.
Mandigers) of 03494-62347 (A.M.M.
Verweij). In het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, 1993; 118: 198, staat
eveneens informatie.

Enschot,
335367).

T I J n S C M R I F T VOOR D 1 E R G i; N E F S K U N [) F , D E F F 118, AFLEVERING 21, 1993

692

-ocr page 357-

ri I A

Met de komst van nieuwe diagnosti-
sche technieken cn verbeterde behan-
delingsmethoden van aandoeningen in
de mondholte is het belang van veteri-
naire tandheelkunde bij gezelschaps-
dieren toegenomen.

\'Periodontitis is tegenwoordig de
meest voorkomende aandoening waar-
mee dc prakticus wordt geconfron-
teerd\', stelt dierenarts Ton Kamphuis,
technical service manager voor Up-
john in de Benelux. \'Ongeveer 95 pro-
cent van de honden ouder dan twee
jaar, heeft last van periodontitis en het
is de belangrijkste oorzaak van het uit-
vallen van tanden bij honden en kat-
ten\'.

De aandoening begint met een ontste-
king van het tandvlees. Als hier niets
aan wordt gedaan, neemt de ernst van
de ontsteking toe en daarmee de kans
op genezing af De waarde van antibio-
tica voor behandeling van deze aan-
doening wordt pas sinds kort volledig
onderkend.

Men kan zich aanmelden voor de
Upjohn European Veterinary Dentis-
try Award door inzending van een we-
tenschappelijk artikel, thesis, disserta-
tie of praktisch onderzoek. Een jury.

november

6/7: N. Fernhout. Den Haag,

telefoon 070-3524221.

13/14: H. Crouwers, Naaldwijk,

telefoon 01740-24401.

20/21: .1. van de Vijver, Voorburg,

telefoon 070-3900800.

27,\'28: Th. Ottenschot, Utrecht,

telefoon 030-516683.

december

4\'5: I. Palgi, Honselersdijk,
telefoon 01740-24544.
11 12: K. Crama, Rotterdam,
telefoon 033-558212.
18/19: N. Fernhout, Den Haag,

EUROPEAN AWARD VOOR TANDHEEL-
KUNDE BIJ GEZELSCHAPSDIEREN

Om de vooruitgang in de tandheelkunde bij gezelschapsdieren te stimuleren,
heeft The Upjohn Company de European Veterinary Dentistry Award inge-
steld.

De prijs wordt voor het eerst in 1994 en vervolgens elk jaar uitgereikt aan de-
gene, die volgens de jury de meest belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de
ontwikkeling van de veterinaire tandheelkunde.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

bestaande uit voorzitters van de Euro-
pese, Engelse en Franse organisaties
voor veterinaire tandheelkunde
(EVDS, BVDA en OEROS), een vete-
rinaire tandheelkundige prakticus en
de technical service manager voor
Europa van Upjohn, zal de inzendin-
gen beoordelen.

Om naar de eerste award mee te din-
gen, dienen de inzendingen uiterlijk 31
maart van volgend jaar in het bezit te
zijn van dc voorzitter van de European
Veterinarian Dental Society (EVDS)
en vervolgens elk jaar op 31 december.
De prijsuitreiking vindt plaats tijdens
de jaarlijkse bijeenkomst van de
EVDS voorafgaande aan het congres
van de World Small Animal Veteri-
nary Association (WSAVA). Dc win-
naar ontvangt een cheque van duizend
dollaren ccn kristallen prisma.

Voor meer infonnatie kan men contact
opnemen met drs. A. kamphuis, Up-
john Nederland, telefoon 08380-36802.

WEEKENDDIENSTREGELING VOOR
ORTHOPEDISCHE SPOEDGEVALLEN
ZUIDWEST-NEDERLAND

telefoon 070-3524221.
25/26: K. Crama, Rotterdam,
telefoon 033-558212.

januari

1/2: H, Crouwers, Naaldwijk,
telefoon 01740-24401.
8/9: C. Lutz, Prinsenbeek,
telefoon 076-415030.
15/16: J. Hoevers, Utrecht,
telefoon 030-517517.

(Infomiatie over deze weekenddienst-
regeling is tevens te verkrijgen bij het
Centraal Communicatie Centrum te
Amersfoort, telefoon 033-558212).

-ocr page 358-

Wie aan de PVV/lKB-regeling deel-
neemt, verplicht zich te produceren
volgens de overeengekomen en vast-
gelegde algetnene voorwaarden.
Die hebben betrekking op onder meer
identificatie, gezondheidszorg, hy-
giëne, voer en transport. De manier
van produceren binnen een produktie-
keten wordt gecontroleerd en aan afne-
mers worden aanvullende garanties
verstrekt.

Aanspreekpunt

Uit het oogpunt van beheersbaarheid is
de slachterij in de PVV/lK.B-regeling
het centrale aanspreekpunt. Die sluit
als ketenbehccrder een contract met
het PVV en draagt de eindverantwoor-
delijkheid voor een goede gang van za-
ken in de voorliggende schakels.
Een slachterij heeft overigens de mo-
gelijkheid om een deel van haar ver-
antwoordelijkheid over te dragen aan
een derde. Die treedt dan op als be-
heerder van een deel van dc keten.
Deze gedeelde verantwoordelijkheid
is alleen geoorloofd, als de kwaliteits-
beheersing van de totale keten kan
worden gegarandeerd. Op dit punt
moet nog nader onderzoek worden ge-
daan.

REGELING VOOR INTEGRALE KETEN-
BEHEERSING IN RUNOERSECTOR

Een werkgroep in de rundersector heeft op hoofdlijnen overeenstemming be-
reikt over een regeling voor Integrale Keten Beheersing (IKB), die voorlopig
alleen geldt voor vleesstieren. Veehouders, handelaren en be- en verwerkers
van vlees kunnen er op vrijwillige basis aan deelnemen. In een later stadium
wordt getracht ook de detailhandel erbij te betrekken.

k>v>| i ft

mmm

Controle

De controle op de naleving van de
PVV/IKB-voorwaarden binnen een
produktieketen berust bij de slachterij
of bij een instantie, waaraan die het
toezicht heeft uitbesteed. Daarenbo-
ven inspecteert een onafhankelijke
controle-instelling steekproefsgewijs
deelnemende bedrijven in de verschil-
lende ketens. Ook toetst dit orgaan de
wijze, waarop de slachterij haar con-
trolerende taak vervult.

Codes

Om de PVV/1 KB-aanpak compleet te
inaken, moeten ook de toeleveranciers
kwaliteitsgaranties afgeven bij hun
goederen of diensten.
Zowel veevoederproducenten als die-
renartsen kennen daarvoor speciale
codes.

Voor het gebruik van diergcneesinid-
delen gelden strikte regels. Alleen ine-
dicijnen, die op een positieve lijst staan
vermeld, kotnen zo nodig in aanmer-
king.

m

VAN ZUILEN
KRIJGT DOKO-
SCHOLARSHIP

Dick van Zuilen

Voor de vijfde keer heeft Paragon
Petcarc Nederland BV, voorheen
Trouw Petfoods Nederland, fabrikant
van Doko en Dokat, een beurs beschik-
baar gesteld voor een dierenarts die
zich wil specialiseren.
Dit jaar is het Doko-scholarship uitge-
reikt aan drs. Dick van Zuilen.
Van Zuilen is dit jaar afgestudeerd en
wil zich met name bekwamen in de
chirurgie van dc gezelschapsdieren.
Paragon Pctcare Nederland BV ineent
dat specialisatie in de diergeneeskunde
een goede zaak is en draagt daar op
deze wijze graag aan bij.

LIDSTATEN ANIMAL WELFARE
GROUP VAN DE FVE ACTIEF

De werkgroep Animal Welfare Group van de FVE vergaderde op 30 maart
1993 in Rome.

Op het gebied van dierwelzijn waren sinds de vorige vergadering, een half
jaar geleden, door de EG nauwelijks activiteiten ontplooid. Het was duidelijk
dat dit onderwerp politiek gezien in Brussel geen prioriteit had.
In de lidstaten gebeurde echter wel het een en ander.

Duitsland Spanje

Door het ministerie van Landbouw is Elk departement heeft eigen wetge-

het initiatief genotnen tot een discussie
tussen dierenartsen en dierenbescher-
tningsorganisaties over transport van
dieren.

Omdat de gedachte daar heerste dat in
het buitenland de regelgeving op dit
punt te ruim werd geïnterpreteerd,
heeft de Duitse delegatie in de FVE ge-
pleit voor een uniforme uitvoering in
de lidstaten.

ving. Discussies over uniformiteit op
het terrein van dierwelzijn zijn begon-
nen, ze worden echter gefrustreerd
door steeds terugkerende onenigheid
over stierengevechten. De Animal
Welfare Group neeint hierover geen
standpunt in.

Denemarken

De Europese conventie voor gezel-
schapsdieren is aanvaard inet de res-
trictie dat voor sommige hondenras.sen
het couperen van staarten en oren, met
uitzondering van Groenland en de
Faröer, toegestaan moet blijven.

Engeland

De BV A (liritish Veterinary As.socia-
tion) heeft overleg geïnitieerd
over dierwelzijn tussen dierenartsen,
slachthuisdirecteuren, voedingsmid-
delenproducenten en dierbescher-
mingsorganisaties.

Vanaf 1 juli 1993 is het couperen van
staarten en het branden bij paarden
slechts toegestaan, wanneer het door
dierenartsen wordt verricht.
In nationale wetgeving is vastgelegd
dat onthoornd en niet-onthoornd rund-
vee niet samen vervoerd mogen wor-
den.

-ocr page 359-

"•if*

Nederland

De WUD is in werking getreden.
Toelichtingen zijn gegeven over het
standpunt van de KNMvD inzake
BST, het overleg met de Vereniging
tot Beschcmiing van Dieren over ritu-
eel slachten cn het vervoer van wrakke
dieren.

Italië

Dc overheid is belast met de opvang
van zwerfdieren. Honden worden voor
vijfduizend lire per dag levenslang
verzorgd en niet geëuthanascerd. Kat-
ten worden gecastreerd en losgelaten.
In de straten van Sienna worden twee-
maal per jaar races op ongezadelde
paarden gehouden. Bij dit folkloristi-
sche gebeuren, Palio genoemd, lopen
veel paarden zeer ernstige verwondin-
gen op.

Frankrijk

Dierenbeschermers voeren actie tegen
dc produktie van \'foie gras\'. Dieren-
artsen distantiëren zich van deze ac-
ties.

Ierland

Het is verboden niet-onthoornde run-
deren te verkopen anders dan voor de
slacht.

Standing Committee Of The European
Convention For The Protection Of
Animals Kept For Farming Purposes
Dc aanbevelingen voor het welzijn van
schapen en geiten zijn, nadat de com-
mentaren van de Animal Welfare
Group zijn verwerkt, aangenomen. Bij
het tot stand komen van de commenta-
ren is veel nuttige hulp geboden door
de Nieuw-Zeelandse vertegenwoordi-
ging bij de EG.

Tijdens de volgende werkgroepverga-
dering zal dr. Barry O\'Neill (Nieuw-
Zeeland) een toelichting geven.

Dc aanbevelingen voor het houden van
kalveren zijn vanwege Franse obstruc-
tie niet aanvaard. Het Franse ministe-
rie van Landbouw zal voor een aange-
paste tekst zorgen. Dc commentaren
op de aanbevelingen voor het houden
van consumptievis worden verwerkt.

De aanbevelingen voor het houden van
wild zijn nog niet gepubliceerd.
Aanbevelingen voor pluimvee, anders
dan leghennen, zullen voor commen-
taar worden toegestuurd. Struisvogels
worden nog uitgezonderd.

Het Europese Parlement
Instemming is betoond met het voor-
stel om ei.sen te stellen aan de inrich-
ting van dierentuinen. Het houden van
dansende beren wordt verboden. De
zorg is uitgesproken over de zeer lang-
durige transporten van slachtvarkens
naar Italië.

FVE

Een werkgroep \'proefdieren\' wordt
gevonnd cn zal beginnen met een in-
ventarisatie van de wetgeving in de
verschillende Europese landen op dit
gebied.

Dc redactie heeft tijdens de vervaardi-
ging van het nieuwe Compendium
dankbaar gebruik gemaakt van dc op-
bouwende kritieken en commentaren
van gebruikers. Tevens is een extra
hoofdstuk met betrekking tot niet-dier-
spccifiek onderzoek opgenomen.
Door de laboratoria van de gezond-
heidsdiensten voor Dieren in Neder-
land wordt gestreefd naar het kwalita-
tief zo goed mogelijk uitvoeren van de
werkzaamheden. Dit streven heeft ge-
resulteerd in het ontwikkelen en invoe-
ren van een kwaliteitsbcheersingssys-
tcem.

Het uitvoeren van kwalitatief goed la-
boratoriumonderzoek cn het op grond
daarvan formuleren van ccn betrouw-
bare uitslag is in hoge mate alhankelijk
van de hoedanigheid van het aangele-
verde monster. Op grond van deze
overweging is een acccptatiebcleid ge-
formuleerd.

KATTEN NA
STERILISATIE

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie de heer
drs. B.E. Sjollema (Diergenees-
kundig Specialisten Centrum
Amsterdam) bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

Het advies van de werkgroep is ge-
vraagd ten aanzien van de volgende
problemen:

- Broze botten bij mestkuikens.

- Pathologische fracturen en circula-
tieproblemen bij snel groeiende
inestvarkens.

- Fracturen bij slachtvarkens.

- Pijn ten gevolge van spierdegencra-
tie bij mestvarkens.

Deze onderwerpen komen op de agen-
da voor de vergadering in november
1993.

J. Minderhoud

COMPENDIUM GEREED

De herziening van het Compendium Laboratoriumonderzoek
Gezondheidsdiensten voor Dieren is onlangs gereed gekomen.
Het Compendium wordt aan alle dierenartsenpraktijken aangeboden tegen
kostprijs.

door

De daarin vastgestelde normen waar-
onder monsters aan het laboratorium
aangeboden kunnen worden, zijn
beschreven in het Compendium
Laboratori umonderzoek. Daarnaast
worden beschreven welke onderzoek-
methoden aangevraagd en hoe uitsla-
gen geïnterpreteerd kunnen worden.
Tevens is, voor zover mogelijk, aange-
geven welk onderzoek bij het optreden
van bepaalde aandoeningen zinvol
wordt geacht. Dit Compendium richt
zich tot potentiële inzenders van mon-
sters, dus tot dierenartsen en via hen
tot veehouders cn eigenaren van gezel-
schapsdieren.

De aanbieding aan de dierenartsen-
praktijken wordt verzorgd door de
(iczondheidsdiensten voor Dieren,
(icïntercsseerden kunnen zich voor in-
fomiatie wenden tot de Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren in Den
Haag.

VRAAG

Katten komen bij ons, na een sterilisa-
tie soms slecht op gang. Naar wij ho-
ren komt dit bij andere collega\'s ook
wel voor. Sommigen geven routine-
matig een injectie met prednison, di-
rect na de operatie. Is dit een \'adyna-
mische ileus\'? Hoe kun je het
voorkomen en hoe kun je het behande-
len?.

ANTWOORD

Venninderde motiliteit van het niaag-
damikanaal doet zich bij de mens na
abdominale chirurgie regelmatig voor.
De mate waarin dit optreedt kan varië-
ren van een vertraagde maaglcdiging

-ocr page 360-

tot een volledige paralytische ileus. Dc
exacte oorzaak is onbekend maar naast
manipulatie van dc abdominale orga-
nen spelen zowel neurale, humorale
als metabole factoren een rol bij het
ontstaan. Bij het stellen van de diag-
nose gelden onder meer de volgende
klinische criteria: misselijkheid, het
ontbreken van normale darmgeluiden,
een toegenomen buikomvang en geen
passage van flatus en ontlasting.
Het voorkomen van vertraagde gastro-
intestinale motiliteit na abdominale
chirurgie lijkt bij kleine huisdieren in
tegenstelling tot bij de mens ongebrui-
kelijk. Ook na veel uitgebreider abdo-
minale chirurgie dan een ovariohyster-
ectomie lijkt het voorkomen van deze
complicatie beperkt te zijn tot een en-
kel geval. De klinische criteria, die
voor de mens gelden zijn voor de
kleine huisdieren echter moeilijker be-
oordeelbaar, zodat een deel van deze
problematiek ons mogelijk ontgaat. De
diagnose ileus wordt in de gezel-
schapsdieren-genecskundc veelal op
basis van röntgenologisch onderzoek
gesteld, waarbij verwijde met gas en
vloeistof gevulde damilissen gezien
worden.

Een publikatie over een representatief
onderzoek naar het voorkomen van
postoperatieve motiliteitsstoornissen
na laparotomie bij gezelschapsdieren
is mij niet bekend.

Niet aannemelijk

Dat een paralytische of adynamische
ileus verantwoordelijk is voor het
\'slecht op gang komen\' van katten na
ovario-hysterectomic lijkt derhalve
niet aannemelijk, maar dit is niet volle-
dig uit te sluiten.

Voor het stellen van deze diagnose is
naast klinisch onderzoek minimaal
röntgenologisch onderzoek noodzake-
lijk; dit laatste zal bij de groep patiën-
ten waar dc vraag over gaat toch maar
weinig frequent plaatsvinden. Het be-
oordelen van eventuele röntgenopna-
men kan hierbij nog extra bemoeilijkt
worden door het na een buikoperatie
normaal aanwezige pneumoperito-
neum.

Het door de vraag opgeroepen beeld is
voor ons allen herkenbaar maar geluk-
kig doet het probleem zich slechts bij
een beperkt aantal katten voor.
Deze katten blijven na dc operatie
sloom, willen niet eten of drinken en
braken soms. De kat is vaak stilletjes
en heeft geen of slechts een geringe
temperatuurverhoging en heeft vaak
een slechte turgor. De wondgenezing
is zelden gestoord.

I ii

ill ilM^

Maatregelen die genomen kunnen
worden om het optreden van dit pro-
bleem zoveel mogelijk te beperken
zijn geassocieerd met de operatie en de
anesthesie.

De laparotomie dient onder aseptische
omstandigheden uitgevoerd te wor-
den; hiertoe dient onder meer vol-
doende ruim geschoren en gewassen te
worden en dienen tenminste hand-
schoenen en (bij voorkeur) steriele
operatiejassen gedragen te worden.
Manipulatie van de abdominale orga-
nen dient zoveel mogelijk beperkt te
worden. Het gebruik van een \'uterus-
haakje\' verdient in deze aanbeveling.
Het eventueel tijdelijk kantelen van de
operatietafel kan het lokaliseren van
uterus en ovaria vergemakkelijken.
Voldoende lang maken van de incisie
in de linea alba (enkele centimeters)
maakt de procedure aanmerkelijk een-
voudiger cn beperkt het \'roeren\' in de
buik. Van een langere incisie zal een
kat minder last hebben dan van her-
haalde vruchteloze pogingen de uterus
en de ovaria te lokaliseren door een
minimale toegang. Het gekozen hecht-
matcriaal dient minimale weefselreac-
tie te veroorzaken. Moderne resorbeer-
barc hechtmaterialen als vicryl en
dcxon voldoen in dit opzicht uitste-
kend.

Overdracht van virussen

Niet uit alleen aseptische overwegin-
gen verdient het de voorkeur per kat
\'nieuw\' instrumentarium, handschoe-
nen en jassen te gebruiken. Overdracht
van virussen als FIV en FeLV kan bij
mccrmalig gebruik van instrumenta-
rium bij het \'in serie\' opereren van een
aantal katten gemakkelijk plaatsvin-
den. Gezien het voorkomen van symp-
toomloze dragers van deze virussen (in
wier bloed het virus wel degelijk voor-
komt) past meermalig gebruik eigen-
lijk niet meer in deze tijd.
Ook de anesthesie is van invloed op

Naur aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redac tie de heer
dr. M.A.M. Taverne (Faculteit der
Diergeneeskunde) bereid om voor
de lezers een antwoord te formule-
ren.

het postoperatief verloop. Hieraan is in
een eerder stadium in deze rubriek
ruim aandacht besteed (Tijdschr Dier-
geneeskd 1993; 118 (9): 314-5), zodat
ik in dit kader hiernaar verwijs.
De behandeling van katten waarbij dit
probleem optreedt dient gericht te zijn
op de optredende symptomen (zie
hierboven) cn dient minimaal te be-
staan uit infusen met Hartman of
Ringer (subcutaan). Een eventuele
aanvullende behandeling met antibio-
tica kan overwogen worden, omdat
septische complicaties niet volledig uit
te sluiten te zijn. Juist hierom dient bij
de toepassing van corticosteroïden de
nodige voorzichtigheid betracht te
worden.

Zoals reeds eerder aangegeven is, doet
het geschetste probleem zich maar bij
een beperkt aantal katten voor. Om on-
danks deze geringe frequentie over te
gaan tot het routinematig toedienen
van corticosteroïden lijkt geen ratio-
nele keuze.

Een éénmalige toediening van een
breedspectrum antibioticum bij aan-
vang van de operatie is in dit opzicht
beter te verdedigen.
Een indicatie voor het éénmalig ge-
bruik van een kortwerkend corticoste-
roïd bij katten die het geschetste pro-
bleem vertonen ontbreekt goed
beschouwd eigenlijk. Dc mogelijke
waarde ervan lijkt meer op basis van
empirische bevindingen te zijn vastge-
steld dan op basis van betrouwbaar on-
derzoek. Een gunstige invloed op een
eventueel voorkomende \'steriele peri-
tonitis\' is denkbaar, maar is evenmin
in wetenschappelijk onderzoek vastge-
steld.

In dit kader zou het wellicht verstandi-
ger zijn te kiezen voor een NSAll), zo-
als ketofen of tolfedinc.
Om dc eetlust te stimuleren kan (daar-
naast) het gebruik van valium overwo-
gen worden (0,05-0.4 mg/kg IM, 0,2-
1 mg/kg oraal).

TELLING VAN ONGEBOREN LAMMEREN BIJ
SCHAPEN MET BEHULP VAN ECHOGRAFIE

VRAAG

Is het mogelijk door middel van echo-
scanning bij schapen vast tc stellen
hoeveel lammeren er aanwezig zijn?
Indien mogelijk:

- in welk stadium van dracht?

- waar moetje op letten?

- op welke plaats scannen?

-ocr page 361-

ANTWOORD

Terwijl de tweedimensionale echogra-
tie pas in het begin van de tachtiger ja-
ren op enige schaal binnen de dierge-
neeskunde toepassing begon te vinden,
werd reeds in 1976 voor het eerst mel-
ding gemaakt over het gebruik van
deze techniek bij het drachtigheidson-
derzoek van schapen. Vanaf deze be-
ginjaren heeft de nauwkeurige voor-
spelling van het aantal te verwachten
lammeren en in mindere mate een
nauwkeurige diagnose voor het drach-
tig of gust zijn, de meeste aandacht in
het veldonderzoek gekregen. Nu, in
1993, kan worden geconstateerd dat in
landen met een grootschalige schapen-
houderij de echografie op zeer veel
plaatsen routinematig worden toege-
past bij het voorspellen van de worp-
grootte. Zo kunnen groepen worden
gevormd van ooien die, al naar gelang
het aantal in utero aanwezige foeten,
gedurende het laatste deel van de
dracht een geëigende hoeveelheid voer
ontvangen.

Bij dc overweging om echografie
eventueel ook onder Nederlandse om-
standigheden bij schapen tc gebruiken,
kunnen de volgende vragen aan de
orde komen:

- voor welke methode van onderzoek
moet worden gekozen? Hierbij
wordt niet alleen gedacht aan de
wijze waarop het echografisch on-
derzoek wordt uitgevoerd, maar ook
aan de daarvoor meest geschikte ap-
paratuur.

- in welk stadium van de dracht dient
men de dieren bij voorkeur te onder-
zoeken?

- levert toepassing van dit type onder-
zoek economisch voordeel op voor
de eigenaar?

Datering

Om met het middelste punt tc begin-
nen: datering van de vcmioedelijke
dracht is in de praktijk geen eenvou-
dige zaak omdat meestal geen indivi-
duele dekdata beschikbaar zijn (be-
halve natuurlijk na bronstsynchro-
nisatie). In het beste geval kan op
grond van de kleurblokwisseling bij de
rammen een indicatie worden verkre-
gen in welke periode van het bronstsei-
zocn een dekking heeft plaats gevon-
den.

Indien men in één keer de hele koppel
wil onderzoeken, is het van belang te
weten wanneer de rammen werden
geïntroduceerd en wanneer ze weer
werden verwijderd. Telling van het
aantal foeten is namelijk, ongeacht de
gebruikte scanrnethode, het meest
nauwkeurig tus.sen ongeveer de 45ste
en 85ste dag van de dracht. Vóór die
tijd zijn dc foeten nog zo klein dat de
kans bestaat dat men tijdens het kort-
durende onderzoek een vrucht niet
herkent of in beeld krijgt; na de 85ste
dag worden de afmetingen zo groot dat
met de verkrijgbare apparatuur onvol-
doende penetratie in het lichaam van
de ooi wordt bereikt om met zekerheid
vruchtdelen van de ene foetus van die
van een andere te kunnen onderschei-
den. Bovendien is in norinale gevallen
tussen de 45ste en 85ste dag zoveel
vruchtwater aanwezig dat de foeten
zich min of meer vrijelijk kunnen be-
wegen; detectie van onafhankelijk van
elkaar bewegende vruchtdelen vormt
tijdens het onderzoek vaak een goed
hulpmiddel om zekerheid te verkrijgen
bij het tellen. Bij telling letten we ove-
rigens in de eerste plaats op dc herken-
ning van de kop en/of thorax van één
of meerdere vruchten.
In de literatuur worden drie verschil-
lende scantechnieken beschreven: rec-
tale scanning bij het staande dier,
transabdominale scanning bij staande
ooien en transabdominale scanning bij
liggende dieren. Voor elk van deze
methoden geldt dat de scanning nooit
in het volle licht, maar bij voorkeur in
een wat schemerige omgeving moet
worden uitgevoerd teneinde de echo-
beelden goed te kunnen interpreteren.
Bij onderzoek van grote aantallen die-
ren moet bijzondere aandacht worden
geschonken aan de wijze waarop de
dieren rond de plaats van het scannen
worden aan- en afgevoerd. Dit kan de
totale tijdsbesteding in aanzienlijke
mate beïnvloeden.

m

ft I ft

I full liiiiÉi liiniii

Bij rectale scanning wordt een linear
array transducer (een langwerpige
sonde waarin de elementen die ultra-
geluid uitzenden en de in het lichaam
ontstane echo\'s weer ontvangen, in
een rechte lijn naast elkaar zijn ge-
plaatst) in het rectum geschoven.
Hiertoe moet de transducer eerst in een
stokvormige houder worden geplaatst,
zodat uitwendige manipulatie moge-
lijk is. Het grote voordeel van deze
scanmethode is dat de uiteindelijke af-
stand tussen transducer en uterus ui-
terst klein blijft en er als regel een
prima afbeelding van de baarinoeder
ontstaat. Met rectale scanning kan dan
ook relatief vroeg (rond de drie weken)
een betrouwbaar drachtigheidsonder-
zoek worden uitgevoerd. Echter voor
zover bekend is er geen grootschalig
veldonderzoek met deze inethode uit-
gevoerd en is niet bekend hoe nauw-
keurig tellingen van het aantal vruch-
ten uitvallen.

Stuk buikwand

Bij de tweede scanmethode wordt ge-
bruik gemaakt van het feit dat bij ooien
in de liesplooi, vlak vóór de uier, een
onbehaard stuk buikwand voorkomt.
Indien dit stukje van de huid schoon is
en met contactgel wordt ingesmeerd,
dan kan men het caudale deel van de
buikholte van hieruit goed afzoeken.
Hierbij kan zowel van een linear array,
als van een sector transducer (3-5
MHz) gebruik worden gemaakt. Voor
telling van het aantal vruchten geven
de meeste auteurs de voorkeur aan dit
laatste type transducer, omdat door de
hoek van het beeldveld (bij sommige
scanners instelbaar!) ook een relatief
groter deel van de buikholte op het
zelfde moment in beeld kan worden
gebracht.

Door de transducer langzaam te
draaien bouwt degene die de scan uit-
voert een driedimensionaal beeld op
van de ligging, omvang en inhoud van
de drachtige uterus. Indien slechts een
onderverdeling tussen eenlingen of
meerlingen wordt nagestreefd, dan kan
met deze scanmethode, al naar gelang
de ervaring die men heeft opgebouwd,
een nauwkeurigheid van tussen de 90
en 99% worden bereikt. Indien men
ooien met twee- en drielingen in af-
zonderlijke groepen wil onderbrengen
daalt dc nauwkeurigheid van de selec-
tie van de drielingen vaak tot onder de
90%. Bij vierlingen worden nog meer
fouten gemaakt; in de meeste gevallen
betreft het een onderschatting van het
aantal.

Al naar gelang de ervaring en de in-
richting van het werk kunnen zo tussen
de zestig en honderd dieren per uur
worden afgewerkt.

Liggend op dc rug

Bij de derde methode worden de die-
ren liggend op de rug onderzocht. Er is
apparatuur op de markt waarmee de
dieren zonderal teveel lichamelijke in-
spanning zeer vlot kunnen worden om-
gedraaid, zodat de efficiëntie van de
hele procedure wordt bespoedigd. De
ventrale buikwand wordt tussen de
uier en de navel geschoren, zodat een
groot deel van de buikholte voor het
ultrageluid toegankelijk wordt.
Door de transducer (sector of linear ar-

-ocr page 362-

ray) langzaam over de met gel inge-
smeerde huid te verplaatsen en om de
lengte as te draaien, kan de inhoud van
de uterus systematisch worden afge-
zocht. Ervaren onderzoekers, zo wordt
onder meer vanuit Australië, Nieuw-
Zeeland en Schotland gemeld, maken
hierbij nauwelijks meer fouten bij het
onderscheiden van eenlingen en meer-
lingen. Bij voorspelling van het exact
aanwezige aantal vruchten wordt nog
slechts 3 lot 4% van de drielingdrach-
ten voor een tweelingdracht aange-
zien.

Op basis van berekeningen in het
proefschrift van C.D.W. König (Be-
drijfsdiergeneeskundige aspecten van

KIPPE-ENTSTOF

Geachte redactie.

Dierenartsen die zich specifiek met de
geneeskunde van de duif inlaten, mel-
den ons dat zij oneerlijke concurrentie
ondervinden van collegae die kippe-
entstof gebruiken om duiven tegen pa-
ramyxovirose te beschemien.
Niettegenstaande het feit dat er reeds
jaren specifieke entstoffen voor dui-
ven geregistreerd en op de markt zijn,
wordt nog steeds erg veel met deze
entstoffen gewerkt, die oorspronkelijk
voor kippen ontwikkeld zijn.
Zowel aan het levende vaccin, LaSota,
als aan de gedode olie-emulsie-vac-
cins, kleven bezwaren voor toepassing
bij duiven.

Het belangrijkste bezwaar van dc oog-
druppelenting met LaSota-vaccin is de
kortdurende immuniteit. Reeds in
1983 werd aangetoond dat de bescher-
ming zeer onvolledig is, omdat het ent-
virus, in tegenstelling tot bij pluimvee,
zich bij duiven niet vermenigvuldigt.
Bij gebruik van gedode olie-emulsie-
vaccins, zijn de redenen om dit vaccin
te argwanend te bekijken de volgende:
de mogelijke lokale reacties op de
plaats van injectie in de nek (die trou-
wens niet altijd duidelijk op zicht
waarneembaar is) en de negatieve in-
vloed die het op de ontwikkeling van
het verenpak en de rui kan hebben.
Ik ben mij er van bewust dat de dieren-
arts niet altijd geconsulteerd wordt
wanneer het gaat over de behandeling
van postduiven. Wat er buiten zijn ad-
de Schapenhouderij) werd gesugge-
reerd dat, gegeven de relatief hoge fer-
tiliteit bij schapen en de hoge kosten
van de benodigde apparatuur, een rou-
tinematige drachtigheidstest met be-
hulp van echografie binnen de
Nederlandse schapenhouderij niet of
nauwelijks rendabel is. Niettemin heb-
ben veel dierenartsen in de afgelopen
jaren op verzoek van de veehouders
hun scanner ook voor deze toepassing
gebruikt. Voor zover bekend is voor
Nederlandse omstandigheden nog
nooit nagerekend in hoeverre het ge-
bruik van echografie bij de telling van
het aantal lamineren een economisch
voordeel kan opleveren door besparin-
gen op de voerkosten.

vies om gebeurt valt dan ook volledig
onder de verantwoordelijkheid van de
duivenhouder.

Wanneer de dierenarts echter wel ge-
consulteerd wordt, lijkt het mij voor de
hand liggend dat hij entstoffen toepast,
die voor duiven geregistreerd werden,
dit niet enkel omdat kippe-ND-ent-
stoffen wettelijk niet toegelaten zijn,
maar vooral om de kwaliteit van het
consult te vrijwaren. Good Veterinary
Practice veronderstelt dat geneesmid-
delen enkel aangewend kunnen wor-
den voor hun geregistreerde indicaties.
Collegae die hierop wensen te reage-
ren of graag meer informatie over dit
onderwerp ontvangen, kunnen steeds
contact opnemen.

Dr. P. Curaniin. technical manager.
Solvay Duphar Animal Health Benelu.x

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de ban-
den voor de jaargangen 1988, 1990
tot en met 1993.

GIRDNUMMER

Ten behoeve van het stukje \'Sympo-
sium registratie diergeneesmiddelen\'
in het nummer van 1 oktober van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde is
een onjuist gironummer aan de redac-
tie doorgegeven. Het juiste gironum-
mer is: 31 24 850, met de vermel-
ding Registratie Diergeneesmiddelen,
Ermelo.

Resultaten van extra-articulaire
stabilisatie na operatieve repositie
van heupluxaties bij hond en kat

BP Meij, HAW Hazewinkel, and RC
Nap. Journal of Small Animal Practice
1992; 33: 320-6. European Journal of
Companion Animal Practice (vol. 111-
(2) april 1993; 11-8.

In de introductie worden algemene za-
ken aangaande heupluxaties bij hond
en kat beschreven, alsmede de voor- en
nadelen van de bekende stabilisatie-
technieken variërend van opbinden tot
uitgebreide operatieinethodes. Met
name de beschadiging van het ge-
wrichtskraakbeen, die ontstaat bij in-
tra-articulaire stabilisatielechnieken
wordt benadrukt.

De beschreven extracapsulaire stabili-
satietechniek, die hier wordt beschre-
ven wordt geëvalueerd aan de hand
van zeventien patiënten (14 honden, 3
katten). Vervolgens wordt de techniek
zeer duidelijk beschreven met fraaie il-
lustraties. De essentie van de fixatie
komt hierop neer. dat er een hechting
wordt aangebracht die femur en ileum
verbindt. Via een geboorde tunnel
door het ileum, oraniaal van het aceta-
bulum en een tweede tunnel door de
basis van de trochanter major wordt
een hechtband of -draad aangebracht
en in een 8-vorm met zichzelf ge-
knoopt, waardoor de poot in een ge-
ringe abductie- en endorotatiestand
wordt gehouden, zodat herluxatie naar
craniodorsaal wordt voorkomen. Bij
de meeste dieren, werd postoperatief
de poot opgebonden. Bij vijftien die-
ren was er een luxatie naar craniodor-
saal, bij één naar mediaal (met daarbij
acetabulumfractuur) en één naar ven-
traal.

Resultaten blijken uitstekend bij der-
tien patiënten, één hond is geëuthana-
seerd in verband met neurologisch let-
sel. Bij twee honden en één kat trad
herluxatie op, bij twee hiervan ten ge-
volge van draadbreuk.
De
discussie vertelt dat onbloedige re-
positie zeker eerst geprobeerd dient te
worden. Bij recidief of aanvullend
trauma blijkt, de beschreven techniek
goed te voldoen. Grote voordelen zijn

GEZELSCHAPS-
DIEREN

-ocr page 363-

dat geen aanvullende schade wordt ge-
bracht aan het gewricht zeifin tegen-
stelling tot intra-articulaire technieken
en dat geen bijzonder instrumentarium
nodig is.

Opmerking (ref)

Naar mijn mening is deze techniek een
welkome aanvulling op de mogelijk-
heden voor stabilisatie van de gc-
luxeerde heup. Gedurende het afgelo-
pen jaar dat ik de techniek gebruik,
heeft het tot 100% succes geleid. Naar
mijn mening is deze methode mecha-
nisch gezien niet logisch bij een luxa-
tie naar vcntraal.

Deze behandeling is volgens degenen
die deze techniek introduceerden
(Slocum and Devine 1987) juist be-
doeld om de poot direct operatief te
kunnen belasten, waardoor deze tech-
niek bij uitstek geschikt is voor behan-
deling van patiënten met meervoudig
letsel. Bij de door mij behandelde pa-
tiënten is geen rctentieverband ge-
bruikt, met goed resultaat (10
()%o).
Ik wil waarschuwen voor het gevaar
dat de n. ischiadicus beschadigd kan
worden met name bij het doorvoeren
van de band door de tunnel in de fe-
mur. Voorts vraagt het doorvoeren van
de band enige oefening! Overigens een
verbetering voor de kansen voor een
geluxecrdc heup! (ref)

Y. Krooshof

HOND

Complicaties bij bekkenosteoto-
miën

Retrospective evaluation of fixation
complications of 49 pelvic osteoto-
mies in 36 dogs; Hosgood G, Lewis
DD.JDAP 1993; 34: 123-30.

In 1969 introduceren Hohn en Janes de
bckkenosteotomie als een chirurgische
behandelingsmethode voor heupdys-
plasie bij de hond. Na de beschrijving
van een technisch sterk verbeterde mo-
dificatie door Slocum en Devine in
1986 verkrijgt deze ingreep grote pop-
ulariteit. Bij de operatie wordt een
Os-
teotomie van ilium, ischium en pubis
uitgevoerd waarna het segment dat het
acetabulum bevat naar buiten wordt
gekanteld; door deze manoeuvre
wordt het \'dak\' van de heupkom meer
over de heupkom gebracht en een ver-
beterde stabiliteit van het gewricht na-
gestreefd.

Voor de fixatie van het losgemaakte
segment werd in eerste instantie een,
met de hand spiraalvormig verbogen,
AO/ASIF dynamic compression plaat
gebruikt, aan het ilium gefixeerd met
minimaal vier corticalis-schroeven. In
1987 zijn door Slocum en Devine spe-
ciale, voor deze ingreep ontwikkelde,
platen beschreven die bekend staan als
canine pelvic osteotomy plates
(CPOP). Dc auteurs hebben een verge-
lijkend retrospectief onderzoek uitge-
voerd naar complicaties bij de fixatie
van bekkenosteotomiën met respectie-
velijk AO/ASlF-platen en CPOP\'s. De
statussen en röntgenfoto\'s van 36 hon-
den met 49 bekkenosteotomiën, ver-
richt tussen 1980 cn 1991 in de
Louisiana State University U.S.A.
werden onderzocht.
Het patiëntenmateriaal bestond uit
kruisingen (6), rottweilers (6), chow-
chows (4), golden retrievers (3), Akita
inu\'s (2), duitse staande kortharen (2),
labradors (2) en elf andere rassen met
één vertegenwoordiger elk. Dc Iccf-
tijdssprciding is vijf maanden tot ne-
gen jaar (gemiddeld 12,2 maanden;
mediaan acht maanden).
(De optimale leeftijd waarop de indi-
catie voor deze ingreep kan worden
gesteld ligt dus voor het tijdstip
waarop in ncderland röntgenfoto\'s
door de Commissie voor Heupdyspla-
sie-onderzoek geaccepteerd worden.
Dit is een praktisch probleem dat tot
onnodige vertraging in de behandeling
kan leiden cn bij eigenaren verwarring
wekt, ReO.

m I «•

riftiiwwAiiiiitiAiiiyte

Negenentwintig bekkenosteotomiën
werden gefixeerd met AO/ASIF platen
en twintig met CPOP\'s in zeven geval-
len werd een trochanter-osteotomic
uitgevoerd. Postoperatieve röntgen-
foto\'s waren aanwezige van alle pa-
tiënten en follow-up opnamen van 36
gevallen; dc follow-up tijd varieerde
van twee tot 310 dagen (gemiddeld
78,9 dagen, mediaan 52,5 dagen).
De complicaties konden worden inge-
deeld in diverse groepen:

- bij één van de zeven trochanterosto-
tomiën verbrijzelde de trochanter
majoren trad pen-migratie op

- bij vijf (14%) patiënten traden huid-
problemen op; in twee gevallen was
dc incisie over het ischium het pro-
bleem, In deze laatste gevallen was
cerclagcdraad gebruikt om dc
ischium-osteotomie te stabiliseren;
de draden moesten worden verwij-
derd,

- in zes (12%)) gevallen eindigde dc
Osteotomie in het acetabulum; dit
leidde bij slechts één patiënt tot
kreupelheid en crepitus in het ge-
wricht,

- het segment dat het acetabulum be-
vat bleef in het correcte sagittalc
vlak in 34 (69
%o) gevallen; verplaat-
sing naar mediaal trad op in zeven
(14%)) gevallen cn naar lateraal in
acht (16%)); er was geen significant
verschil tussen groep met AO/ASIF-
platen en de groep met CPOP\'s
(P=(),0591;chi kwadraat),

- loslaten van schroeven trad op in
dertien
(36%o) gevallen; er is geen
significant verschil tussen de twee
groepen (P=
0,1146; Fisher\'s exact
test).

De auteurs komen tot de conclusie dat
de CPOP de chirurgische ingreep een-
voudiger maakt en de operatictijd be-
kort, maar dat er geen voordcel is in re-
latie tot de genoemde complicaties,
waarvan het loslaten van dc schroeven
de meest frequente is. Zij bepleiten een
biomechanisch of prospectief onder-
zoek naar gewijzigde methoden om dc
bckkcnosteotomie te stabiliseren.

P.H.A. Poll

PAARD

Drie zust;er-intersexen

S. Cammacrt, M, Coryn, A. de Kruif,
J, Spincemaille, F. Delbeke, and M.
Debackere. Equine Veterinary Science
1993; vol 13,no4:220-2.

Een zes jaar oude, nog niet eerder ge-
dekte merrie, werd op de kliniek in
Gent voor nader onderzoek aangebo-
den, omdat ze bij een urine dopingtcst
sterk positief op testosteron was be-
vonden. De eigenaar beweerde ten
stelligste dat de merrie niet homionaal
was behandeld. Hij verklaarde wel dat
de merrie al sinds geruime tijd hcng-
stemaniercn vertoonde. Het onderzoek
leverde de volgende bevindingen op:

- de merrie leek op een hengst: sterk
ontwikkelde spieren en zware hals;

- de vulva was normaal, het vestibu-
lum eindigde blind, de vagina, cer-
cix en uterus waren afwezig, de lin-
ker gonade was zeer klein, de rechter
gonadc was groter en had de consis-
tentie en het uiterlijk (ultrasonogra-
fle) van een testis;

- de plasma-testosteron concentratie
was hoog; (),76|i g/ml.

- de HCG-stimulatietest gaf slechts
een geringe verhoging van de testos-
teronconccntratie;

-ocr page 364-

- het cytogenetisch onderzoek liet een
normaal vrouwelijk karyotype zien
(2N=64XX).
De merrie bleek nog twee volle zusters
te hebben met precies dezelfde afwij-
king. Daarnaast had de merrie nog een
halfzuster die geheel normaal was.
Waarschijnlijk behoren de merries tot
de groep van de gonadale intersexen,
subdivisie testiculaire hermafrodieten.
Deze afwijking is bij varkens goed be-
kend, maar werd nog niet eerder bij het
paard beschreven.

A. de Kruif

VARKEN

Der Einfluß verschiedenen bio-
technischer Masznahmen auf
Lebend- und Totgeburten bei
Sauen mit unterschiedlicher
Körperkondition und Parität.

G. Bilkei. Berl und Münchn Tierärztl
W schrift 1993; 108: 197.

Op een groot vermeerderingsbedrijf
met zesduizend zeugen werden zeven
groepen geformeerd van elk honderd
dieren. Het doel was na te gaan of ap-
plicatie van hormonen, glucocorticos-
teroïdcn, parasympathicomimetica of
ruwvezel er meer biggen levend gebo-
ren zouden worden en minder biggen
aan asfyxie zouden lijden en zulks in
vergelijking met een controlegroep.
De resultaten werden tevens vergele-
ken met de conditie cn met dc leeftijd
van de zeugen. Bij conditie werd gelet
op het meer of minder zichtbaar zijn
van botuitsteeksels van bekken, wer-
vels en van ribben, alsmede op de hoe-
veelheid vet.

Uit de resultaten worden de volgende
conclusies getrokken:

a. het geven van Prostaglandines, oxy-
tocines,
glucocorticosteroïden para-
sympathicomimetica of ruwvezel
heeft
geen enkele invloed op het
aantal levend geboren biggen;

b.het geven van Prostaglandines, para-
sympathicomimetica of ruwvezel
vermindert het aantal dieren met as-
fyxie;

c. hoe ouder de zeugen cn hoe zwaar-
der of vetter des te slechter zijn de
resultaten.

(Dc groepen zijn te klein om defini-
tieve conclusies te trekken; het zijn
meer tendensen, ref)

J.P. W.M. Akkermans

M I it

il I III fc in

PAARD

Die Erkrankung eines
Pferdebestandes an Equinenn
Herpesvirus I

G. Dambacher. Der Prakt Tierarzt
1993;74:340-6.

Er wordt een uitbraak beschreven van
een infectie van Equine Herpesvirus I
in een manege waar voortdurend paar-
den werden aan- en afgevoerd. Nadat
enkele dagen hoge koorts was waarge-
nomen traden verschijnselen op de
voorgrond, die wezen op een prikke-
ling van het centrale zenuwstelsel, zo-
als ataxie en blaasparalyse. Slechts
twee paarden hadden verscherpt bron-
chiaal ademen. Op basis van serolo-
gisch onderzoek werd de diagnose ge-
steld.

Er wordt ingegaan op het verloop van
de ziekte, de differentieel diagnostiek
en de behandeling (antibiotica, a-spe-
cifieke immunstimulatoren, spasmoly-
tica voor hel ledigen van de blaas en
stalrust).

Alle dieren, op één na, herstelden vol-
ledig; één dier bleef gering atactisch.
In dc discussie wordt ingegaan op de
slechte immuniteit na infectie, dc
snelle incubatietijd, de diagnostiek, de
pathologie en histo-pathologic als-
mede, op resultaten na behandeling

J.P. W.M. Akkermans

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktte stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

DE DNA-MAKERS,
ARCHITECTEN
VAN HET LEVEN

De DNA-makers, architecten van het
leven. H. Schellekens en anderen.
Uitgever Natuur & Techniek, Maas-
tricht.

Wetenschappelijke Bibliotheek nr 30,
245 bladzijden met bronvermeldingen.

DNA en de praktijk

De nieuwe mogelijkheden die de rc-
combinant-DNA-technologie gescha-
pen heeft boezemen velen, angst en
verontrusting in.

In Nederland profiteert de diergenees-
kunde ervan, omdat entstoffen ge-
maakt volgens de recombinant-DNA-
principes beter kunnen onderscheiden
tussen natuurlijke besmettingstiters en
enttiters. Dit is maar een voorbeeld.
Het hier besproken boek geeft op een
zeer heldere wijze aan wat de achter-
gronden zijn van de verschillende
werkwijzen waarde DNA-technologie
aan ten grondslag ligt.
In twaalf hoofdstukken worden onder-
delen van het gehele terrein besproken,
waardoor het begrip recombinant-
DNA-technologie voor de geïnteres-
seerde lezer handen en voeten krijgt.
De ontwikkeling van het DNA-onder-
zoek, dc modificatie van de cellen, de
modificatie van planten en die van die-
ren, erfelijke ziekten bij de mens, de
genetische basis van kanker, genthera-
pie bij dc mens, alsmede ethiek en re-
gelgeving zijn dc onderwerpen, die
door verschillende autoriteiten op het
desbetreffende gebied worden behan-
deld mede aan de hand van zeer mooie
klcuren-illustraties.

Begin en ontwikkeling

Het boek begint met Mcndel, laat dc
structuuropheldering zien door
Watson en Crick, demonstreert de ge-
netic engineering aan de hand van dui-
delijke afbeeldingen, verklaart de po-
lymerase chain reaction of wel de
PCR, waarmee onder meer de \'fin-
gerprints\' worden gemaakt, gaat uitge-
breid in op de modificatie van dieren
met veel voorbeelden uit de proefdie-
renwereld waar micro-injectie en
in vi-

-ocr page 365-

/ra-fertilisatie bij besprotccn worden.
Het eerste rund ter wereld dat gene-
tisch gemodificeerd werd, namelijk de
stier llemian, uitvoerig besproken in
het bekende wetenschapsblad NA-
TURE, een Nederlandse wereldpri-
meur dus, ontbreekt overigens.
Kortom zeer veel zaken worden uitge-
breid maar toch ook weer niet te uitge-
breid behandeld.

Het is zeer zinvol dat in een dergelijk
gedegen populair-wetenschappelijk
boek tevens de maatschappelijke re-
percussies niet ontbreken.
H. Schellekens, de samensteller van
dit bock, in het dagelijks leven verbon-
den aan het Diagnostisch Centrum
SSDZ, in Delft bespreekt in het hoofd-
stuk Ethiek en Regelgeving verschil-
lende aspecten van deze problematiek
voorzien van de nodige details be-
treffende genomen maatregelen en re-
acties vooral die in Nederland.
Daardoor kan de lezer goed inschatten
welke bezwaren, zoals de kans op tnis-
bruik voor eugenetische activiteiten,
aandacht krijgen of reeds gekregen
hebben. Het boek wint daardoor aan
waarde voor de lezer, die meestal niet
zo\'n zicht heeft op deze kant van de
DN A-problematiek.

Speciale prijs

Voor dc Nederlandse dierenartsen
maar zeker ook voor hun huisgenoten,
zoals echtgenotes en wellicht kinde-
ren, die zich prepareren voor het eind-
diploma tniddelbarc school is dit een
zeer waardevol boek.
Dc prijs die nonnaliter / 74,50 be-
draagt wordt voor de abonnees van ons
tijdschrift verlaagd naar / 57,25 franco
thuis (/■49,75 /7,50 verzendkosten).
Bestellen bij Natuur & Techniek,
Postbus 415,6200 AK Maastricht, tel:
043-254044, fax: 043-216124).

W\' Svhesma

BAKTERIELLE
ZOONÜSEN BEI TIER
UND MENSCH

Bakterielle Zoonosen hei Tier unci
Mensch

K Declié. J. Bockenmithl. H. Kühn. K.J.
Volknier unci Th. Weinke, ruim 400 pp,
Enke Verlag. Stuttgart, kosten onge-
veer f225.-.

De dierenwereld is een reservoir van
talloze micro-organismen overdraag-
baar op de mens hetzij door direct con-
tact (directe zoönosen), hetzij via on-
gewervelde dierlijke vectoren (meta-
zoönosen), hetzij via voorwerpen of
voedsel (saprozoönosen). Ook het om-
gekeerde koint frequent voor: dc mens
kan ccn bron zijn van smetstoffen, die
op dieren overdraagbaar zijn (antropo-
nosen). Vooral dieren in een bijzon-
dere toestand (specific pathogen free)
en proefdieren zijn soms erg gevoelig
voor bij de mens voorkomende micro-
organismen.

11 II

Ziekten die zowel bij de mens als bij
het dier voorkomen zijn niet altijd zoö-
nosen; overdraagbaarheid is per de-
finitie noodzakelijk. Voorbeelden
hiervan zijn tetanus en botulisme.
Deze aandoeningen worden dan ook
terecht niet besproken. In dit boek
wordt hiervoor de term sapronosen ge-
bruikt.

Wel is het vreemd dat aan overdraag-
bare schiinmelinfecties geen aandacht
wordt geschonken, terwijl op aandoe-
ningen veroorzaakt door rickettsia\'s
cn chlamydia\'s wel uitvoerig wordt in-
gegaan.

Het boek geeft eerst een algemene in-
leiding over de epidemiologie van de
zoönosen en een verklaring van de ge-
bruikte terminologie. In alfabetische
volgorde worden in hoofdstukken 24
overdraagbare infecties besproken.
De indeling per onderwerp is zeer sys-
tematisch. Er wordt begonnen met de
naam van de ziekte bij de mens cn bij
het dier zowel in de Duitse, Engelse als
Franse taal. Vervolgens wordt aan-
dacht gevraagd voor historische data
met betrekking tot ziekte en verwek-
ker. Hierna wordt ingegaan op de epi-
demiologie, het infectiespectruin, de
ecologie en de infectiemodus gevolgd
door een bespreking van de
Pathoge-
nese, de pathologie, het ziektebeeld, de
diagnostiek en de therapie eerst bij het
dier en vervolgens bij de mens.
Een hoofdstuk wordt besloten met een
paragraaf over de bestrijding van de
infectie bij dier en mens en de labora-
toriumdiagnostiek van de verwekker.
Het laatste onderwerp wordt tot in de-
tail besproken, zodat het soms lijkt op
een hoofdstuk uit een handboek voor
bacteriologische diagnostiek.
Bij sommige ziekten wordt zeer "diep\'
ingegaan op de
Pathogenese en de pa-
thologie, zoals bij de bespreking van
salmonella- en van chlamydia-infec-
ties.

Elk hoofdstuk wordt besloten met een
uitvoerige literatuurlijst, meestal be-
staande uit Engelse en Duitse publika-
ties. Frans, Nederlands of Scandi-na-
visch onderzoek wordt onvoldoende
vermeld.

Met behulp van tabellen wordt vaak de
besmettingswijze verduidelijkt. Ook
worden tabellen gebruikt bij de diffe-
rentieel diagnostiek.
De foto\'s, in zwart-wit afgedrukt, zijn
van matige tot slechte kwaliteit. De
hoofdstukken over Streptococcen en
pasteurella-infecties zijn beknopt;
nieuwere gegevens over deze aandoe-
ningen zijn niet verwerkt.

Tevergeefs zoekt men naar hoofdstuk-
ken over stafylococcen (faagtype
80/81) en over fusiforme bacteriën. IDit
kan binnen de context van het bock als
een oinissie worden beschouwd.
In een soort epiloog wijzen de schrij-
vers erop dat Europa door de economi-
sche éénwording, het reizen van haar
bewoners naar andere werelddelen en
het wereldhandelsverkeer opnieuw ge-
vaar loopt besmet te worden met reeds
uitgeroeide zoönosen als pest cn vlek-
tyfus. Meer dan eens wordt in de
hoofdstukken gewaarschuwd voor het
onoordeelkundig gebruik (lees mis-
bruik) van antibiotica en chemothera-
peutica waardoor een selectie op meer
virulente stammen bij dier en mens
mogelijk is en/of de microbiële samen-
.stelling van de damiflora verandert,
waardoor ininder virulente staminen
ziekteverwekkend kunnen worden.
Het werk kan worden aanbevolen aan
al degenen die regelmatig geconfron-
teerd worden met zoönotischc a.spec-
ten van bacteriën, zoals dierenartsen
werkzaam bij overheidsdiensten,
vleeskeuring, gezondheid.sdienstcn op
een laboratorium waar gewerkt wordt
met proefdieren, alsmede artsen werk-
zaam in dezelfde soort disciplines. IX-
doorsnee dierenarts en diergeneeskun-
dige student kan er praktisch weinig
bruikbare infonnatie in vinden die hij
of zij niet elders in een betere vorm ge-
presenteerd kan verkrijgen.

J.P.W.M. Akkermans

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de ban-
den voor de jaargangen 1988, 1990
tot en met 1993.

TIJDSCHRIIT VOOR D I C R cj I-: N I: I; S K U N D i;, D i- F i 118, A F L F V F R I N CI 21, 1993

7G1

-ocr page 366-

n r»fi I ii

iiriivi]

Fertiliteit van de hengst; een quantitl-
cering van het reproduktieresultaat;
C.J.W. Schefferen L. van den Wollen-
berg: SR/228/93; 44 pp

Het doel van dit onderzoek was om de
fertiliteit van de hengst te quantifice-
ren. Dit gebeurde op een zodanige
wijze dat er zo min mogelijk externe
factoren in dc bepaling ervan mee-
speelden. Hiervoor was als eerste
noodzakelijk deze factoren zichtbaar
te maken en te bekijken in welke mate
zij het uiteindelijke vruchtbaarheidsre-
suitaat beïnvloeden. De belangrijkste
factoren die invloed hebben op het
vruchtbaarheidsresultaat van een
hengst zijn:

- de merrie:

leeftijd, gynecologische voorge-
schiedenis, embryonale sterfte, aan-
tal merries en cyclus van de merries
die een hengst dekt;

- het management:
spermabehandeling, kundigheid en
ervaring van inscminatoren begelei-
dend dierenarts, wijze van insemina-
tie. drachtigheidsdiagnose en admi-
nistratie op een hengstenstation.

FERTILITEIT VAN DE
HENGST

Doordat twee hengsten van één en het-
zelfde hengstenstation in dit onder-
zoek betrokken werden en de merrie-
groep van deze hengsten niet sig-
nificant van elkaar verschilden in de
hierboven opgesomde eigenschappen,
mogen deze twee factoren uitgesloten
worden in de bepaling van het vrucht-
baarheidsresultaat van de hengsten.
Het bleek dat de oudere hengst met
minder goed sperma een lager totaal
drachtigheidspercentage haalde en
hiervoor bovendien meer cycli nodig
had, dan de jongere hengst die een be-
tere spermakwaliteit had. Dit was tot
uitdrukking te brengen in de vergelij-
king die op de meest adequate wijze de
fertiliteit van een hengst weergeeft:

Tot. aantal bewerkstelligde drachtigheden

• 100

Tot. aantal cycli geïnsemineerd

van Noort, specialist Interne Genees-
kunde van gezelschapsdieren bij het
Diergeneeskundig Specialisten Cen-
trum over: De rol van de voeding bij
het ontstaan en dc behandeling van
maagdarmaandoeningen (in het bij-
zonder de dunne-darm-diarrec).
Een samenvatting van beide lezing-
en zal in gedrukte vorm, compleet
met full-color-illustraties, beschikbaar
zijn.

De lezingen, waarvan de eerste op 21
oktober plaatsvond, worden gehouden
op 11 november (Motel Waanders te
Staphorst), 2 december (Hotel Schip-
hol A4 Nieuw Vennep) en op 21 de-
cember in het kantoor van Animed/
Virbac te Barneveld.
De lezingen beginnen telkens om acht
uur \'s avonds, de kosten bedragen 35
gulden per persoon. Het is aan te beve-
len zich tijdig aan te melden. Dat kan
onder meer bij Virbac Nederland BV,
postbus 313,3770 AH Barneveld, tele-
foon 03420-93008.

Dit jaar organiseert Animed/Virbac in
samenwerking met Waltham een le-
zingencyclus op het gebied van de der-
matologie en de gastro-enterologie.
Dr. Ton Willemse, specialist dermato-
logie bij de Vakgroep Geneeskunde
van gezelschapsdieren en de European
College of Veterinary Dermatology,
zal het eerste deel van de avond ver-
zorgen met het onderwerp: Nutriënten
en hun betekenis bij het vóórkomen,
het voorkómen en de behandeling van
huidproblemen van hond en kat.
Na de pauze spreekt drs. Ronald

SYMPOSIUM OVER NIEUWE ONTWIKKELIN-
GEN IN DE VETERINAIRE VOLKSGEZONDHEID

In gasthof De Beiaard aan de Abdijlaan 28 naast de abdij in het Belgische Postel
wordt op vrijdag 19 november het symposium \'veterinaire Volksgezondheid;
nieuwe ontwikkelingen\' gehouden. Het symposium heeft als ondertitel \'de oplei-
ding en de taken van de dierenarts-hygiënist in het kader van de IKZ en de zoöno-
senrichtlijn\'. Dc organisatie berust bij WAVFN Flandres in samenwerking met de
Groep GKZ.

liet programma dat om half tien \'s morgens met de ontvangst van de deelnemers
begint, luidt verder als volgt:

10.00 uur: Drs. 11. Vaarkamp (directeur AUV) praat over \'de visie van dc niet-

ambtelijke dierenarts op dit thema: eindelijk gerechtigheid\';
10.30 uur: Dr. Lie. A. Evers (veterinaire Dienst EEG) vertolkt \'de ontwikkelingen

in het toezicht vanuit de visie van dc overheid\';
11.00 uur: koffiepauze;

11.15 uur: Profdr. J. van Hoof (vakgroep Diergeneeskundig Toezicht op
Eetwaren, Rijksuniversiteit Gent) stelt \'de mogelijkheden en beperkin-
gen van dc veterinaire keuring en controle\' aan de orde;
11.45 uur: Dr. F..l.M. Smulders (vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong) behandelt \'de nieuwe ontwikkelingen in het universitair
curriculum in verband met de veterinaire volksgezondheid\';
12.15 uur: discussie;
13.00 uur: aperitief en brunch;
14.00 uur: Bezoek aan de abdij;

17.00 uur: Slotwoord door profdr. J. van Hoof en drs. .1. Minderhoud;
18.00 uur: Breughels buffet en
20.00 uur: Einde.

Inschrijving is mogelijk door 25 gulden over te maken op postbankrekening
4863559 van de penningmeester van de Groep GKZ, Noordwijkerhout, onder ver-
tnelding van \'Symposium Postel\', gezien de beperkte capaciteit van gasthof De
Beiaard is de volgorde van overmaking bepalend voor de mogelijkheid van deel-
name. De Beiaard is telefonisch te bereiken via nummer 09-32014377350 (fax
4378123).

LEZINGENCYCLUS
□VER DERMATO-
LOGIE EN GASTRO-
ENTEROLOGIE

BI Congressef] en cursussen

T I J D S C\' II R I I T VOOR D I E R Ci P. N r; K S K U N D E , [3 E E L 118, A F L E V E R I N Ci 21, 1993

702

-ocr page 367-

fi IA

ZESDE STUDIEDAG VEEG

Bij de Gezondheidsdienst voor Dieren Zuid-Nederland aan de Molenwijkse-
weg 48 te Boxtel wordt woensdag 8 december de zesde studiedag gehouden
van de studievereniging voor Veterinaire Epidemiologie en Economie
(VEEC).

Tijdens dc studiedag worden verschillende voordrachten gehouden (in het
Nederlands, met uitzondering van de lezing van Britta Nylin), die in het Engels
worden opgenomen in de proceedings, maar met een Nederlandse samenvatting.

Het programma luidt als volgt;

8.45 uur: ontvangst;

9.15 uur: opening;

9.30 uur: The IBR eradication in Denmark 1985-1991: dr. B. Nylin (The Cattle

Health Laboratory, Brorup, Denmark);
10.15 uur: Prevalentie van IBR in Nederland: drs. L. van Wuyckhuise-Sjouke (GD
Oost);

10.45 uur: Bieden Marker-vaccins perspectieven voor de cradicatie van Bovine

Herpesvirus type 1?: prof.dr. J. van Oirschot (CDl/ED);
11.15 uur: Koffiepauze;

11.30 uur: De haalbaarheid van cradicatie van het Aujeszky-virus door middel van
vaccinatie: drs. A. Bouma (CDl), drs. A. van Nes (FD), drs. A.
Stegeman (GD Zuid) en dr.ir. M.C.M. de Jong (CDl);
12.15 uur: Computersimulatie ter ondersteuning van beleidsbeslissingen inzake
bestrijding van de ziekte van Aujeszky: ir. T. Buytcls (LU Wageningen,
Agr. Bedr. Econ.);
12.45 uur: Plenaire discussie Aujeszky;
13.00 uur: Lunchpauze;

14.00 uur: Populatie dynamica van een Eimeria aceryiilina-infccüc bij slachtkui-
kens en het effect op produktie cn netto-inkomsten: resultaten van simu-
latie: dr.ir. A. Henken (LU Wageningen, Veeh.);
14.30 uur: Populatie dynamica van een
Eimeria acei-\\itlina-\\nïcc\\ïc bij slachtkui-
kens en het effect op produktie en netto-inkomsten: resultaten van expe-
rimenten: ir. L. Graat (LU Wageningen, Veeh.)
15.00 uur: De potentiële waarde van I&R-systemcn bij de bestrijding van klassieke
varkcnspest-uitbraken: ir. H. Saatkamp (KU Leuven en LU
Wageningen, Agr. Bcdr. Econ.);
15.30 uur: Theepauze;

15.45 uur: Inleiding onderzoek klinische mastitis: dr. Y.H. Schukkcn (FD)
16.00 uur: Interventicstudie ter voorkoming van klinische mastitis op laagcelgetal-

melkvccbcdrijven: drs. T. Lam (FD);
16.15 uur: Incidentie van klinische mastitis op melkveebedrijven in Zuid-
Nederland: ing. iL Miltenburg (GD Zuid) en drs. D. dc Lange (GD
Zuid);

16.30 uur: Incidentie van klinische mastitis op bedrijven met een verschillend

tankmelkcelgetal: drs. Fi. Barkema (FD en GD Noord) en om
17.00 uur: Algemene ledenvergadering.

Voor meer informatie kan men contact opnemen met dr.ir. K. Frankcna, telefoon
08370-83120.

SYMPOSIUM FELIENE
CAROIOLOGIE EN
PNEUMOLOGIE

De werkgroep Thorax Kleine
Huisdieren Savab Flanders organi-
seert zondag 28 november, met
steun van Bayer en Pie Medical, een
symposium over feliene cardiologie
en pneumologie in Hotel Serwir,
Koningin Astridlaan 57 in Sint
Niklaas in België.

Spreker is P.G.G. Darke van de Royal
(Dick) School of Veterinary Studies
Edingburgh (Schotland).
Aan de orde komen onder meer:

- Anamnese cn onderzoek van de kat
met hart en/of longklachten;

- Cardiomyopathieën en andere ver-
worven hartaandoeningcn bij de kat;

- Radiologie van deze aandoeningen;

- Electrocardiografie van deze aan-
doeningen;

- Echocardiografie van deze aandoe-
ningen;

- Behandeling van deze aandoenin-
gen;

- Aandoeningen van de onderste lucht-
wegen en longen en hun behandeling
cn

- Radiologie van deze aandoeningen.

Het symposium begint om negen uur
\'s morgens en duurt tot ongeveer vijf
uur "s middags. Dc kosten bedragen
tweeduizend Bfr voor leden van
SAVAB Flanders, VDV, USVB en
KNMvD en 3200 Bfr voor niet-leden
(Studenten betalen 1200 Bfr).

Aanmelding geschiedt door het ver-
schuldigde bedrag over te maken op
rckeningnr. 235-0434054-88 van
SAVAB, Ridder Poortmanstraat 1,
3500 Hasselt (België) onder vermel-
ding van Symposium Thorax.

CONGRES ESVD IN
BORDEAUX

Het elfde jaarcongres van de Euro-
pean Society Veterinary Dermatology
(ESVD) wordt volgend jaar van 2 tot
en met 4 juni in Bordeaux gehouden.
Het programma omvat lezingen door
gerenommeerde sprekers over zeer
uiteenlopende onderwerpen, zoals re-
cente ontwikkelingen met betrekking
tot allergieën, antiparasitaire en anti-
mycotische therapieën, oncologie, oti-
tis extema, dermatologische proble-
men bij het paard en klinische histo-
pathologic.

Aanmeldingen voor vrije mededelin-
gen moeten worden gestuurd naar dr.
D.I. Grant (RS PC A Harmsworth Hos-
pital, Sondcrburg Rd., London N7
7QD, UK). De duur van een vrije me-
dedeling bedraagt vijftien minuten en
de tekst mag maximaal uit vierhonderd
woorden bestaan. Aanmelding dient te
geschieden vóór 1 april 1994. De loka-
tie Bordeaux garandeert in juni niet al-
leen een zeer aangename temperatuur
maar tevens de kans om te genieten
van de wijnen uit deze streek. Meer in-
formatie kan worden ingewonnen bij
dr. R. Harvey, 207 Daventry Rd.,
Cheylesmore, GB-Coventry CV3 5HH.

-ocr page 368-

VOGELGENEES-
KUNDE

EVA Training Centre organiseert
sinds 1989 cursussen praktijkgerichte
vogelgeneeskunde op het gebied van
dc post(wedstrijd)duiven en papegaai-
achtigen, bestemd voor dierenartsen.
Dc onderwerpen die worden behan-
deld zijn: klinisch en postmortaal on-
derzoek, preventie, ziekten en thera-
pie, voeding en vocdingsziekten. In
de cursus postduiven wordt speciale
aandacht besteed aan medische bege-
leiding.

Binnenkort worden nog twee cursus-
sen gehouden en wel op 27 november
(postduiven) en op 11 december (pa-
pegaai-achtigen). Dc cursus begint tel-
kens om negen uur \'s morgens en duurt
tot ongeveer één uur \'s middags. Dc
kosten bedragen ƒ 275,- per persoon
per cursus, inclusief een werkboek en
consumpties.

Voor inlichtingen en aanmeldingen kan
men contact opnemen met het EVA
Training Centre, postbus 110, 3956 ZT
Leersum, telefoon 03434-56566 (fax
57122).

THEMADAG
WICC-IAC

In het WICC-IAC te Wagenin-
gen wordt op 11 november een
themadag gehouden niet als
thema \'Stikstof en fosfor in de
voeding van eenmagige land-
bouwhuisdieren in relatie tot de
milieuproblematiek\'.
Tijdens deze themadag worden
dc resultaten van een omvang-
rijk, meerjarig onderzoek aan
een brede groep van belangstel-
lenden gepresenteerd. Het pri-
maire doel van het onderzoek
was te bestuderen welke moge-
lijkheden er zijn om via de voe-
ding de emissie van stikstof en
fosfor naar het milieu de redu-
ceren.

V oor meer informatie kan men
contact opnemen met het Pro-
duktschap voor Veevoeder, te-
lefoon 070-3708708.

■■li*

KLINISCHE AVOND

Het Diergeneeskundig Centrum
Noord Nederland organiseert dins-
dag 23 november een klinische avond
in hotel \'t Voorhuys, De Deel tc
Emmeloord. Aanvang acht uur.

Het programma begint om 20.30 uur
met de voordracht \'Huidparasieten,
diagnose en therapie geen probleem?\'
van E.J. Tjalsma om 20.50 uur gevolgd
van S. Boemiaen A.R. van Ittersum die
praten over \'Toediening en gebruik van
antibiotica bij het paard\'. Na de pauze,
die om 21.30 uur begint, praten dr.
A.A.M.E. Lubberink en M.L. Schmidt
over \'Blaas- en ure-thraprobicmen:
diagnostiek en behandeling.

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de ban-
den voor de jaargangen 1988, 1990
tot en met 1993.

NIEUW VACCIN
VOOR KONIJNEN

Rhône Mcricux heeft met Cunical een
nieuw vaccin voor konijnen ter voor-
koming van Rabbit Haemorrhagic
Desease (RIID) geïntroduceerd.
RHD wordt in Nederland ook wel
Virale Hemorrhagische Konijnen-
ziekte genoemd.

Het is een vaak fatale en zeer besmet-
telijke ziekte, die voornamelijk konij-
nen ouder dan tien weken aantast.
Men kan drie vomien van de ziekte on-
derscheiden:

- Peracute vorm: plotselinge dood

- Acute vorm: depressie, anorexie,
dyspneu, koorts, incoördinatie en
vaak in het laat.ste stadium een
schuimige, bloederige, neusuitvloei-
ing gevolgd door de dood.

- Milde vomi (zeldzaam): herstel met
levenslange immuniteit.

De konijnen zijn met Cunical preven-
tief te vaccineren vanaf een leeftijd
van acht weken.

VERBETERDE
FORMULERING

I

(MMtClMllt

Het nieuwe reinigingsmiddel dat door Apharmo
wordt gedistribueerd-

Grotanat® granulaat, het reinigings-
middel voor het schoonmaken en in-
tensief ontsmetten van (operatie)in-
strumenten, heeft een gemoderniseer-
de formulering. Het preparaat is nu te-
vens milieuvriendelijk, want het is fos-
faat- en fenol vrij. Grotanat® lost nog
sneller op en reinigt vuile instrumen-
ten grondig, terwijl het granulaat het
materiaal zelf niet aantast. Het prepa-
raat kan met zowel koud als wami wa-
ter worden toegepast. Het is tevens ge-
schikt voor in het ultrasone bad. het
reinigingsmiddel heeft een aange-
name, milde geur.

Grotanat® is een produkt van Schülke
& MayrCJmbH. Apharmo, distributeur
voor Nederland levert het granulaat in
een verpakking van 800 gram.

UITVERKOOPTER-
MIJN

In Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1993; 118 (19): 626-7 is een lijst gepu-
bliceerd van onder meer voorlopig ge-
registreerde diergeneesmiddelen voor
verwerking in gemedicineerd voer
(deel
lil). Bij deze lijst is de uitgangs-
datum van de uitverkooptermijn per
middel weergegeven. Dc uitverkoop-
temiijn duurt uiterlijk een jaar, dus
sommige van de temiijnen zijn reeds
verstreken. Er staat boven aan de lijst,
dat ze nog niet verstreken zijn.

GroUnafGnmlit

-ocr page 369-

HENK MEIJER

Op 1 juni 1W3 stierf Henk Meijer. Vanaf
1958 werd hij door ziekten geplaagd.
Hij werd in 1919 in een bakkersgezin ge-
boren te Hengelo.

Zijn hart ging uit naar het agrarisch leven.
Door tijdens zijti vakanties mee tc gaan
tnet zijti oom Boerrigter. prakticus te
Dotikersloot, werd bij Henk het verlangen
veearts te worden al jong ontwikkeld.
Dc oorlogsjaren zouden echter nog voor
veel oponthoud zorgen. Na de mobili.satie
vóór de oorlog, een uitwijkstudie in het be-
gin van de oorlog, een onderduikperiode in
Zuid-Limburg, het-niet -kunnen doorstu-
deren wegens het niet-tekenen van de loya-
liteitsverklaring, werd hij gedwongen te
werk gesteld bij het Anhaltische
Serutninstitut Dessau. Vandaaruit werd
met tnedc tewerkgestelden anti-nazi-pro-
paganda opgezet en in Herlijn verspreid.
Dc laatste maanden kon hij bij een familie
in Duitsland onderduiken.
Met deze familie in de latere DDR heeft hij
steeds vriendschappelijke banden onder-
houden.

Na de oorlog kon hij eerst daadwerkelijk
een aanvang tnaken met de studie dierge-
neeskunde.

Zijn propaedeuse haalde hij in Groningen,
omdat het onderw ijs in Utrecht niet direct
op gang kwam vanwege de zuivering. Zijn
studie werd regelmatig stilgelegd, otndat
hij zelf in zijn kosten voor studie- en le-
vensonderhoud moest voorzien.
Toen hij eind 1953 af zou studeren huwde
hij op dit vooruitzicht Annette Verhagen,
die hij inmiddels had leren kennen als het
buurtiieisje van de prakticus De Graaff te
Eindhoven bij wie hij regelmatig assi-
steerde.

Hij nam bovendien een gedeelte over uit de

Inmemoriam

705

dierenartsenpraktijk Gemert en vestigde
zich tc Erp. Groot was dan ook zijn teleur-
stelling toen hij drie maanden kreeg. Zelf
moest hij daarna, met een pas overgeno-
men praktijk, iedere dag op en neer naar
Utrecht en Annette tnoest met behulp van
waarnemers de praktijk draaiende houden.
Werkverdeling, inkoop van geneestnidde-
len, de administratie en dc zorg voor de
waarnemers kwamen op haar neer. Dc zorg
hiervoor heeft Annette steeds gehouden.
De eerste twee jaren van deze praktijkover-
name waren zeer moeilijk. Ook al omdat
kerkelijke en sociale controle en bemoei-
zucht in dit peeldorp nog zeer groot waren.
In 1961 waren inmiddels zes kinderen ge-
boren en de praktijk was uitgegroeid tot net
iets meer dan een éénmanspraktijk.
Aanvallen van nierkoliek en het begin van
rugletsel enerzijds en het aanbod adjunct-
inspecteur bij de Veterinaire Dienst te wor-
den tnet als standplaats Breda anderzijds
deed hen beslissen de praktijk over te doen.
De bestrijding van de grote MKZ-epidemie
onder de varkens in Brabant kreeg hij voor
nagenoeg honderd procent voor zijn reke-
ning. De resultaten van zijn aanpak waren
goed, gaven hetn veel voldoening maar
bleken later toch dc kiem. van de gestoorde
verhouding binnen de inspectie Noord-
Brabant.

Reden waarom hij overplaatsing aanvroeg
cn verkreeg naar de inspectie Limburg.
Hier aardde hij voortreffelijk.
Naast het atnbtelijke werk maakte hij zich
verdienstelijk als voorzitter van de ouder-
vereniging van de MAVO te Velden, het
Thomascollege te Venlo en dc huishoud-
school "Reindonck" te Horst. Ook was hij
voorzitter van de milieu-commissie van dc
gemeente Arcen en Velden.
Het geluk mocht echter niet duren. In 1975
kreeg hij een longontsteking, die slecht ge-
nas en die, zoals later bleek het gevolg was
van een paraproteïnetnic.
Bovendien kreeg hij steeds meer last van
vaatvemauwing in hart, benen cn ogen.
Dit gaf aanleiding tot veel zickenhuisopna-
tncn, operaties en tijdelijke arbeidsonge-
schiktheid.

Ondanks dit alles bleef hij doorwerken tot
zijn pensioen in 1984.
Zijn leven was gekenmerkt door tegenslag
cn volharding. Maar gelukkig ook soms
door grote vreugde aan het reilen en zeilen
van kinderen en kleinkinderen. Hij had
veel belangstelling voor kunst en daardoor
veel contacten met kunstenaars. Hieruit
groeide een tnooie verzatneling legpennin-
gen en het bezit van enkele mooie .schilde-
rijen en bronzen beelden.
Stijl, etiquette en collegialiteit kwamen bij
Henk steeds op de eerste plaats.
Annette en de kinderen zullen hem hierin
steeds gedenken en daarin een voorbeeld
en dc kracht vinden om verder te leven.

K O N I N K L I J K i: N F I) i: R t. A N D S K M A A T S C H .A P I\' I .1 V OOR Dl F R (i i; N F E S K U N 1) F

J. vim l.ip:i}i

COMMISSIE

VROUWELIJKE

DIERENARTSEN

LANDELIJKE

BIJEENKOMST

VOOR

VROUWELIJKE
DIERENARTSEN

De Commissie voor Advies voor de
Beroepsuitoefening van de Vrouwe-
lijke Dierenarts (Commissie VDA) is
een door het Hoofdbestuur van de
KNMvD ingestelde commissie met als
doel het optimaliseren van de profes-
sionele tnogelijkheden van vrouwe-
lijke dierenartsen. Op dc tweede zater-
dagmiddag in november organiseert
de Commissie jaarlijks een landelijke
bijeenkomst voor vrouwelijke dieren-
artsen om met haar achterban van ge-
dachten te wisselen. De bijeenkomst
zal plaatsvinden op zaterdagmiddag
13 noveinber 1993 vanaf 13.30 uur in
\'Het Oude Tolhuys\', Weg naar Rhijn-
auwen 13-15 te Utrecht.

Er staan twee lezingen op het pro-
gratnina:

- \'Netwerken: wat heb je eraan?\'
Liesbeth Bloeinen van de Stichting
Nederlandse Vrouwen Netwerken
vertelt over vrouwennetwerken, hoe
ze werken, wat zc kunnen bieden en
hoe ze opgericht worden. Een ge-
structureerd \'informeel circuit\'.

- \'Carrière-coaching op inaat\'. Anita
Aerts, organisatie-adviseur, \'coacht\'
individuele personen of samenwer-
kingsverbanden bij hun activiteiten
op de arbeidsmarkt oin ccn optiinaal
functioneren mogelijk te maken en
zo met meer tevredenheid te werken.

Na deze inleidingen is er gelegenheid
tot discussie, om nieuwe contacten te
leggen en om oude banden te verstevi-
gen.

Alle vrouwelijke dierenartsen, leden
en niet-leden van de KNMvD, worden
van harte uitgenodigd de Landelijke
Bijeenkomst bij te wonen cn hebben
inmiddels een schriftelijke uitnodiging
met nadere bijzonderheden ontvangen.

ÜA

-ocr page 370-

Het was echt op z\'n Overijssels gere-
geld, dat wil zeggen degelijk en gast-
vrij. Aparthotel Dclden te Delden (bij
velen bekend van de cursussen die de
KNMvD organiseert) zette haar deu-
ren open voor bridgers, schakers, ten-
nissers (indoor) en voetballers.
Hockeyers konden op de velden van de
\'Enschedese HV\' terecht en golfen
was mogelijk op dc \'CjFA Golfsport-
Freizeitanlagen Gbm&Co KG\' in
Altstatte( Duitsland).
De lokaties waren alle berekend op de
invasies. Dc ene lokatie was overigens
wat beter te vinden dan de andere.

SCHAKEN

Voor het eerst was er de mogelijkheid
om te schaken op de KNMvD-sport-
dag. Ronald Haring, bureau-redakteur
van het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, gaf een simultaan. Ronald
schaakt in clubverband en zijn rating is
2170 (ter vergelijking: de gemiddelde
rating van de spelers op de sportdag
was ongeveer 1300).

SPORTDAG VOOR
DENKERS EN DOENERS

Het weer was goed en het eten lekker: de sportdag 1993 was een groot succes.
Op donderdag 31 september hebben jong en oud zich uit kunnen leven in di-
verse takken van sport. Het is een goede gewoonte van de KNMvD om het
jaarcongres vooraf te laten gaan door een dag vol actie, al dan niet in de bui-
tenlucht. De lange zit van het jaarcongres en de Jaarvergadering valt dan veel
beter te verteren. Dierenartsen worden nu eenmaal niet gekenmerkt door een
grote hoeveelheid zitvlees.

Door Sophie Deleu/foto\'s G. Bistervels

k J

706

KON IN KI. IJ KI- N i; I) i; R L A N i)S I. MAATSCHAPPIJ VOOR D I I R (i I; N I: I: S K U N D I

Aanvankelijk leek voor schaken niet
veel animo te bestaan; drie mensen
hadden zich aangemeld. Alhoewel het
niet de gewoonte is al de namen van de
deelnemers aan een onderdeel van de
sportdag te noemen, is het in dit geval
nuttig deze pioniers met name te ver-
melden. B. Kuiper, W. Sybesma en N.
van Elk beten het schaakspits af
Wellicht zijn zij degenen die een
nieuwe trend hebben gezet. De sport-
commissie verwacht volgend jaar een
enomie belangstelling.
Het bleek, dat de interesse voor scha-
ken groeide, naarmate de dag vor-
derde. Blijkbaar wisten velen niet dat
er op de sportag geschaakt kon wor-
den. Uiteindelijk hebben ongeveer ze-
ven mensen tegen Ronald gespeeld.
Ronald heeft niet één keer het onder-
spit hoeven delven en won zo\'n dertig
partijen. N. van Elk lag in korte tijd
van het bord, maar bleef hardnekkig
opnieuw beginnen (misschien is dit
wel de juiste spirit om tenslotte een
keer te winnen). B. Kuiper schreef heel

Stafmedewerker: Sophie Deleu, geen sportieve
inspanning deze dag, maar toch boordevol acti-
viteit; blocknote en pen in de aanslag,

precies op wat hij deed, maar het
mocht niet baten. Ook hij heeft verlo-
ren. Uiteindelijk heeft W. Sybesma het
meeste tegenstand geboden. Om vier
uur \'s middags was hij nog even fana-
tiek als om tien uur \'s ochtends. Dc
groep schakers was inmiddels ge-
groeid cn er had zich één vrouw bij de
tegenstanders aangesloten. Allen wa-
ren zeer geconcentreerd, dc stilte was
voelbaar (niemand van de bezoekers
durfde hardop te praten). Alleen bij
Ronald kon cr af en toe een grapje af
Al met al mag men van een geslaagd
evenement spreken. Schaken is zeker
voor herhaling vatbaar.

BRIDGEN

Brigden was onderverdeeld in wed-
strijdbridgc en gezelligheidsbridge.
Dit jaar waren er tot grote vreugde van
de organisatie 52 deelnemers, een on-
gekend hoog aantal. Misschien heeft
het gegeven dat Nederland onlangs
wereldkampioen bridgen is geworden
bijgedragen aan dit onverwacht grote
enthousiasme. Het heeft wedstrijdlei-
der Koopmans in elk geval heel wat
hoofdbrekens gekost om deze declne-
mersstroom te verwerken. Bij brigde is
namelijk dc uitgangsituatie van elk
spel van tevoren bepaald (anders zou-
den partijen niet te vergelijken zijn). Er
worden bovendien verschillende spel-
len gespeeld. Tot het laatste moment is
niet duidelijk welke manier van spelen
geschikt is. Komt er één deelnemers-
paar extra of zegt er één af dan veran-
dert het systeem van rouleren direct.
Gelukkig is Koopmans zeer ter zake
kundig. De 52 deelnemers waren weer

-ocr page 371-

verdeeld in twaalf paren voor wed-
strijdbridge en veertien paren voor ge-
zelligheidsbridge. \'s Ochtends werden
er vier rondes gespeeld van vier spel-
len en \'s middags vijf
Ook in deze zaal was de concentratie
voelbaar. Slechts tussen de rondes
door werd er druk gepraat en gelopen.
Het scorebord werd nauwkeurig in de
gaten gehouden (het schijnt namelijk
ook niel eenvoudig te zijn om de pun-
ten te tellen).

Na de eerste ronde stond echtpaar
Brands bovenaan bij de wedstrijdbrid-
gers en echtpaar Jaarsma was het beste
bij gezclligheidsbridgers.
De .1. Dr. Moors wisselbeker werd ten-
slotte weer gewonnen door de heren
Lobstcijn en Van der Zee (wedstrijd-
bridge) met 59.44% (214 punten) cn
bij dc gczelligheidsbrigde werd echt-
paar Geene eerste met 56.48% (244
punten). Tweede waren respectievelijk
dc heer Akkermans en mevrouw
Rondhout en echtpaar Oldenkamp.

TENNIS

De belangstelling voor tennis was niet
heel groot. Er werd alleen dubbel ge-
speeld op vier indoorbanen. Men ver-
moedt dat de tanende belangstelling te
wijten is aan eerder ondervonden
lange wachttijden en een laag niveau.
Wellicht wordt tennis volgend jaar ook
opgesplitst in wedstrijd- en gezellig-

MjrmrMWkmr
■ I M <

707

i\'Mß

K O N I N K I I J K E N E D\'E R I A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

heidstennis. Waarschijnlijk wordt het
dan voor veel goede spelers een stuk
interessanter om mee te doen.
Dc sfeer was overigens uitstekend.
Men vond het prettig om binnen te blij-
ven spelen, ook al was het later op de
dag mogelijk om buiten te spelen. Er
onstond echter een actief sociaal ge-
beuren rond de bar, hetgeen in het ge-
heel niet ongezellig was. Het voordeel
van binnen spelen was bovendien, dat
kijkers niet verkleumden langs de
baan.

Bij dc dames won M. Settels. J. de
Jong cn J. Potters werden tweede en
derde. Bij de heren was J. Settels de
beste. J. Carton en W. Mur eindigden
respectievelijk op de tweede en derde
plaats.

VOETBAL

Natuurlijk is er ook gevoetbald. Er wa-
ren zeven teams, waarvan er drie daad-
werkelijk naar een afdeling genoemd
waren: Friesland, Overijssel/Gelder-
land en Noord-Brabant. Verder was er
een team van de Diergeneeskundige
Studenten Kring en van co-assistenten
en waren er twee teams die al langer
met elkaar spelen, te weten \'Kudde" en
\'Lootje en de Tarsaaltrappers\'. Het is
overigens te betreuren dat niet elke af-

deling een team afvaardigt. Het vor-
men van een team in de regio komt dc
onderlinge band zeer ten goede en het
stimuleert de concurrentie op dc sport-
dag zelf (zo was de sportdag ooit be-
doeld).

Het elftal uit Friesland voetbalt al bijna
25 jaar met elkaar. De gemiddelde
leeftijd van de spelers is zo\'n tien jaar
hoger dan de leeftijd van dc spelers in
andere teams. Volgens de heer
Schuurmans waren de resultaten vroe-
ger aanmerkelijk beter dan tegenwoor-
dig: \'Dat wij met 0-6 van Noord-
Brabant verloren hebben, dat komt
omdat het verassende er een beetje af
is. Vroeger zou zoiets niet voorgeko-
men zijn. Voor ons is meedoen het be-
langrijkste." Friesland heeft het later
op de dag overigens helemaal niet

-ocr page 372-

slecht gedaan.

Noord-Brabant kwam bij de fmale te-
gen het team van de DSK als grote
winnaar uit de strijd. Noord-Brabant
heeft zelfs van Overijssel/Gelderland
gewonnen, alhoewel het team van
Overijssel/Gelderland volgens M.
Brinkhoff een enomie inzet vertoonde,
ondanks duidelijk veldoverwicht. Ook
de wedstrijd tegen Friesland liep slecht
af voor Overijssel/Gelderland, waarbij
Hettinga de Friezen aan de overwin-
ning hielp met een fraai afstandsschot.
De beste speler van het toumooi was
H.H.F.M. van de Vijver uit IJzendijke,
de enige Zeeuw temidden van de spe-
lers. Hij blonk uit door een fabelach-
tige techniek, een goed schot cn een
geweldig loopvermogen.

HQCKEY

De zevende veterinaire hockcydag

vond plaats op de velden van de
\'Enschedese H V\'. Er is met acht teams
gespeeld in twee poules van vier
teams. Elk team heeft dus vijf wedstrij-
den gespeeld om de \'Prof Van der
Kaay-Bokaal\'.

Er waren vrij veel afdelingen verte-
genwoordigd: Noord-Holland, Over-
ijssel (met twee teams), Gelderland,
Utrecht, Noord-Brabant en Groningen
in combinatie met Friesland (oneerbie-
dig \'Rest van Nederland\' genaamd).
Dc studenten speelden als vanouds in
het Veterinaire Studenten Touring
Team (VSTT) cn speelden een erc-
wcdstrijd tegen de SmithKlinc Bee-
cham Dutch Veterinary All Stars om
de Veterinaire Toekomst-Bokaal.
Zoals altijd was het plezierig hockeyen
op dc sportdag. Ook de toen nog kan-
didaat-voorzitter van de KNMvD,
A.W. Udo, .speelde een balletje mee.
Hij heeft zich prima geamuseerd, maar
het was wel \'hollen geblazen\' en dat
rennen was toch \'meer voor de jonge-
ren weggelegd\' volgens Udo zelf

De kombinatie Groningen/Friesland
bleek goed te werken, want deze twee
afdelingen hebben samen de \'Prof
Van der Kaay-Bokaal\' gewonnen.
Aan het eind van het toernooi hebben
de Vibrio\'s (twee studenten dierge-
neeskunde) op de accordeon ongeveer
de hele zangbundel gespeeld, dus bij
de hockeyers zat de stemming er goed
in.

GOLF

Het was een prachtig gezicht: overal
dierenartsen op het glooiende terrein
en in de verte dc polbroek van prof
Wagenaar. Het licht dat over de baan
scheen, was zacht en gaf nog extra ca-
chet.De golfers hadden het niet beter
kunnen treffen.

Volgens oud-voorzitter Kampclmacher
was het een \'fantastisch mooie baan\'.
Niet dat het zo gemakkelijk was. \'O
nee, je verloor massa\'s ballen (ä ƒ6,-
pcr stuk)\' want er waren \'interessante
waterpartijen\' en \'veel rough\', aldus
één van de golfers.

Dat je je nog best kunt vergissen als
leek, bleek uit het feit dat Van der
Werf een \'verdwaald balletje\' op-
raapte. Nu lag het vol met verdwaalde
ballen -iedereen had verteld datje die
mocht hebben- maar deze was toeval-
lig van een speler. Jammer, maar he-
laas. De golfende dierenartsen lieten
aan het eind van de middag lang op
zich wachten; blijkbaar was het traject
niet eenvoudig te verhapstukken.
R. Janssen heeft uiteindelijk (alweer)
gewonnen (33 punten). Mevrouw Poll-
Van Zandvoort was tweede (30 pun-
ten) en J.G. Bmggert was derde (30
punten). De longest drive was van me-
vrouw Baars- Van Royen bij de dames
en van opnieuw R. Janssen bij de he-
ren. J.J. Aukema was de \'neary\'.

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R O E N E E S K U N D E

7G8

-ocr page 373-

JAARCONGRES 1993
ARBEID(S)GESCHIKT?

Het jaarcongres 1993 was zeer geslaagd. Degenen die niet aanwezig waren,
hebben iets gemist: Prof.dr. E.H. Kampelmacher sprak zijn laatste jaarrede
uit, staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) drs. J.D.
Gabor was aanwezig om het congres te openen en het onderwerp van het con-
gres \'arbeid(s)geschikt\' bleek zeer de moeite waard om langer bij stil te staan.
Het jaarcongres en de jaarvergadering vonden plaats in het Theaterhotel te
Almelo, een lokatie waar de organiserende Afdeling Overijssel trots op mag
zijn. De hele organisatie van sportdag, jaarcongres en jaarvergadering laat
zich trouwens zeer kort omschrijven: het was goed voor elkaar.

Door Sophie Deleu

nog groter wordende dienstvaardig-
heid, die zich steeds meer op een be-
paalde groep richt, zijn het gevolg.
Voor dierenartsen die werkzaam zijn
in het overheidsapparaat, is de recessie
ook goed voelbaar. Waar vroeger ou-
der-wordende of op de praktijk uitge-
keken-dierenartsen terecht konden,
vinden nu fusies en heroverwegingen
plaats. Het is zelfs voor dierenartsen in
de bloei van hun leven moeilijk om in
deze sector de weg niet kwijt te raken.
\'Om deze redenen mogen dierenartsen
best eens stilstaan bij de aard van hun
werkzaamheden\', aldus Hartgers. Hij
gaf met plezier staatssecretaris Gabor
de eer om het congres officieel te ope-
nen.

Zoals J.D.F.J. Hartgers, voorzitter van
de Afdeling Overijssel, zei: \'Het wordt
tijd om onszelf af te vragen of de ar-
beid die wij verrichten wei zo geschikt
voor ons is. Veel dierenartsen blijken
medische klachten te hebben, die ver-
band houden met hun werk\'. Ook bij
medici in de humane sector leeft deze
vraag; het thema van hun jaarcongres
is dit jaar immers \'Arts en angst\'.
\'Vervang angst door stress\', meende
Hartgers \'en het is niet moeilijk om
een verband met arbeidsongeschikt-
heid te leggen\'. Het onderwerp is blijk-
baar typisch voor de moderne tijd. We
hebben te maken met economische re-
cessie, zowel in de landbouwhuisdie-
ren als in de gezelschapsdierensector,
die ons dwingt de structuur van het
diergeneeskundig wereldje te verande-
ren. De dokter-Vlimmen-tijd is voor-
goed voorbij. Schaalvergroting, de
vorming van groepspraktijken en een

OPENING

\'Het is goed weer in uw midden te zijn
en uw congres te openen. Ik doe dat
graag\', zei Gabor. \'Ik geloof dat we
elkaar wat hebben te vertellen. Dit is
bovendien een zeer bijzondere bijeen-
komst, want het is uw laatste jaarcon-
gres onder leiding van prof Kampel-
macher.\'

Er is de laatste jaren veel bereikt in het
gezondheids- en welzijnsbeleid voor
dieren, inclusief de regelgeving, zoals
de totstandkoming èn de implementa-
tie van de Diergeneesmiddelenwet en
de Wet Uitoefening Diergeneeskunde.
Deze twee wetgevingstrajecten zijn
bijna voltooid. Ook de diergeneesmid-
delenregistratie is in rustiger vaarwa-
ter beland. De dierenarts wordt steeds
belangrijker voor het waarborgen van
volksgezondheid, diergezondheid en
milieu, mede omdat veel dierenartsen

\\

«

\'Is onze arbeid wel geschikt voor ons?\'

-ocr page 374-

gebruik maken van het recht om apo-
theek te houden. \'Maar noblesse
oblige, dames en heren\', betoogde
Gabor \'want u hebt daarmee ook een
belangrijke verantwoordelijkheid voor
het restrictief omgaan met diergenees-
iniddelen!\'

Gabor prees zich gelukkig, dat de
KNMvD en LNV goed samenwerkten
aan het concept van de Good
Veterinary Practice
(GVP). \'Ik ben ook
blij dat het tucht-
recht werkt\', zei hij.
De Gezondheids- en
Welzijnswet voor
Dieren -die vorig
jaar van kracht is ge-
worden- is nog in de
implementatiefase.
Dit betekent nog een
aanzienlijk karwei,
want het \'nee-ten-
zij-beginsel\' leidt
tot gedetailleerde
regelgeving. \'We
moeten ons heel
goed realiseren dat
het niet gaat om een
fraai lopende wet-
tekst in dc
Staatscourant. Maar
wel otn de naleving
van de regels door
de burgers en de
handhaving ervan\',
aldus Gabor. Er zijn
bovendien talloze
veterinaire richtlij-
nen vastgesteld met
het oog op de een-
wording van
Europa. Die richtlij-
nen vormen het
nieuwe kader voor
de wering en bestrij-
ding van dierziekten
en voor de handel in
dieren en dierlijke
produkten.
Een \'open\' Europa
heeft namelijk in-
grijpende gevolgen
voor de traditionele
aanpak van dier-
ziekten: het is niet langer inogelijk om
dierziekten aan de nationale grenzen te
weren. In plaats daarvan moet de ge-
hele Europese Gemeenschap (EG) ge-
vrijwaard worden van ziekten.
Nationale grenzen zijn vervangen door
grenzen rond het individuele produk-
tiebedrijf \'Däär, op dat individuele
bedrijf, moet een eventuele ziekte wor-
den onderkend en bedwongen!\' was
Gabor van mening.

710

Voor het omzetten van nieuwe richtlij-
nen in nationale wetgeving, heeft de
EG strikte tennijnen gesteld. \'We
staan zogezegd onder Brusselse druk,
en er wordt hard gewerkt\', zei Gabor.
Eind augustus is de Raad voor
Dierenaangelegenheden geïnstalleerd.
De Voorzitter, profdr. S.G. van den

K O N 1 N K 1. I J K H N t: D t; R L A N D S K MAATSCHAPPIJ VOOR D 1 H R Ci t^ N t-: K S K. U N 1) R

Bergh, was al vóór de installatie samen
met de afdelingen van de Raad aan het
werk.

\'Maar die grote tijdsdruk heeft ook
voor u gevolgen, want de betrokken
maatschappelijke organisaties, waar-
onder de KNMvD, hebben maar wei-
nig gelegenheid om over de nieuwe
wetgeving te discussiëren en om haar
te verinnerlijken cn te aanvaarden\',
waarschuwde Gabor de aanwezigen.
Hij vond de KNMvD voor het maat-
schappelijk draagvlak voor de nieuwe
regels van groot belang: \'U bent de
meest gewaardeerde adviseur van de
veehouders en u komt op voor het be-
lang van het dier. Uw opvattingen heb-
ben groot gezag bij de vele omstreden
kwesties waannee wij regelmatig te
maken krijgen\'.
Gabor pleitte voor
een diepgaande dis-
cussie over de start-
notities (eerste con-
cepten voor
regelgeving) en het
recent verschenen
rapport \'De toe-
komst van de dier-
gezondheid, wie zal
het een zorg zijn?\'.
De kwetsbaarheid
voor ziekten is met
de eenwording van
dc EG zeker niet
verminderd, inte-
gendeel zelfs. De
nieuwe benadering
van Europa is ge-
richt op het berei-
ken van het hoogste
gezondheids ni-
veau. \'En dat is in
het verleden in
Nederland zeker
niet in alle gevallen
het hoogste doel ge-
weest. Er was
sprake van inten-
sieve dierlijke pro-
duktie met een
groot aantal relaties
binnen de dierlijke
produktiekolom,
van een gunstige
geografische lig-
ging en een grote
afhankelijkheid van
afzetmarkten\', ver-
telde Gabor
\'daarom is
Nederland op dit
moment zo kwets-
baar op veterinair

terrein\'.

Meer dan in het verleden moeten alle
ondernemers in de dierlijke sector zich
van de risico\'s bewust zijn. Daarbij
past een nieuw ondernemerschap: het
risicobewuste ondernemen in alle
schakels van de keten. Als beloning
voor het risico-bewuste, verantwoor-
delijke ondernemen wordt een bedrijf

-ocr page 375-

formeel erkend door middel van certi-
ficering. Daar zal ook de overfieid naar
streven. \'De veehouder zal uw steun
bij al die veranderingen meer dan no-
dig hebben; er ligt een grote uitdaging
voor de veterinaire prakticus in de na-
bije toekomst\', aldus de staatssecreta-
ris. Het begeleiden van veehouders op
de weg naar een fomiele erkenning
vergt een heldere analyse van de ri-
sico\'s. En daarvoor is kennis van dier-
gezondheid nodig, maar ook van een
gezonde produktieomgeving en van
het gezonde produkt.

Maar ook dierenartsen die werken in
andere schakels van de produktieko-
lom, hebben te maken met grote veran-
deringen. \'Onlangs hebben mijn col-
lega van Welzijn Volksgezondheid en
Cultuur (WVC) en ik overeenstem-
ming bereikt over de herziening van de
levensmiddelencontrole\', zei Gabor.
Vrijwel alle keuringsdiensten en -in-
stellingen worden bij deze herziening
betrokken, dus ook de RVV, waar veel
dierenartsen werken.
Ook bij de toekomstige levensmidde-
lencontrole zal het uitgangspunt zijn.

dat het bedrijfsleven zelf verantwoor-
delijk is voor de uitvoering. \'In onze
visie zal een privaatrechtelijk
organisatie -het Nederlands Controle-
bureau Levensmiddelen (NCL)- belast
worden met de controles en keuringen
van produkten, en met certificering en
controle van kwaliteitssystemen\'. Dit
betekent omvangrijke reorganisaties
die veel onzekerheid met zich brengen.
\'Ik wil daarom hier nog eens bena-
drukken\', zei Gabor \'dat de voorgeno-
men veranderingen zonder het vak-
manschap en de loyaliteit van de
keuringsdierenartsen niet mogelijk
zouden zijn. Dierenartsen spelen een
sleutelrol op weg naar een efficiëntere
controle-organisatie en straks daarbin-
nen\'.

Gabor waarschuwde de aanwezigen
dat er nog veel moest gebeuren: \'Ik
denk aan de uitwerking van de gezond-
heidsbalans. Ik denk aan de ontwikke-
ling van monitoring- en surveillance-
systemen, waarin praktijken knoop-
punten zijn. Ik denk aan de protocol-
laire diergeneeskunde. Er is veel voor
u te doen, want de risico\'s - ook finan-
cieel - voor ondernemers nemen toe\'.
En daarmee worden ook de verant-
woordelijkheden van dc dierenarts
groter. \'Ik neem aan, dat de gezond-
heid van dieren ook in de toekomst u
allen een zorg zal zijn. Ik ben er dan
ook van overtuigd, dat we op het ter-
rein van de gezondheidszorg geza-
menlijk een grote stap voorwaarts zul-
len maken!\' Met deze laatste zin
verklaarde Gabor het congres voor ge-
opend.

JAARREDE

Na deze haast profetische woorden
was het tijd voor Kampelmacher om
zijn laatste jaarrede te houden. En
het was er een om te onthouden,
want Kampelmacher was goed op
dreef. De sfeer in de zaal was prettig,
bijna intiem te noemen.

Mijnheer de voorzitter van de
Afdeling Overijssel en leden van de
Congrescommissie, geachte genodig-
den, ereleden, buitengewone leden en
leden van de
Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde,
dames en heren collegae, geachte toe-

-ocr page 376-

hoorders.

Na verleden jaar ons Jaarcongres te
hebben gehouden in Utrecht, ons aller
\'startplaats\', zijn wij dit jaar te gast in
het rustige en lieflijke Twente, in de
stad Almelo. Volgens sommigen is
deze naam afkomstig van de woorden
\'Alm\', hetgeen inderdaad \'lieflijk\' zou
betekenen en \'lo\', landgoed. Anderen
menen dat \'Alm\' \'iepen\' betekent en
\'lo\' bos.

Hoe het ook zij, het gebied waarop
Almelo werd gebouwd leent zich to-
taal niet voor menselijke bewoning,
omdat het zo moerassig is, zo wordt
een kleine 1000 jaar geleden in de ana-
len vermeld. Dat hieraan intussen wel
iets is gedaan en dat het met de moge-
lijkheden voor menselijke bewoning
wel erg meevalt, hebben de congres-
gangers in de laatste dagen ongetwij-
feld kunnen ervaren. De gastvrijheid
en de goede organisatie die wij hier
hebben aangetroffen zijn reeds nu een
waarborg voor een geslaagd Jaarcon-
gres 1993.

Mijnheer de voorzitter,

Gaame dank ik u, de leden van uw be-
stuur en alle leden van uw Afdeling en
de voorzitter en leden van de
Congrescommissie in het bijzonder
namens ons Hoofdbestuur zeer harte-
lijk voor de organisatie van ons
Jaarcongres 1993. Uw Afdeling be-
hoort tot één van dc meest actieve in
den lande en laat zien welke bijdrage
een Afdeling kan leveren aan de be-
stuurlijke stmctuur van onze beroeps-
vereniging. Dat u hierbij herhaaldelijk
met indringende vragen en ook kritiek
naar voren komt, onderstreept dit laat-
ste. U heeft dit congres, dat tot thema
heeft \'Arbeid(s)geschikt\' rustig en de-
gelijk voorbereid, zodat u in uw uitno-
digingsbrief gedateerd juli 1993 reeds
met trots kon zeggen: \'De Afdeling
Overijssel is er klaar voor: het
Jaarcongres 1993 van de KNMvD\'.

i#iftin.

712

Met betrekking tot het thema van uw
congres zijn wij ervan overtuigd dat dit
veel belangstelling zal ontmoeten,
voomamelijk omdat de fysieke en
geestelijke dmk, waaronder veel die-
renartsen moeten werken, groot is. Het
onderzoek dat in Zuid-Nederland naar
de relatie tussen beroepsuitoefening en
gezondheid van de dierenarts is ver-
richt en dat vandaag uitvoerig aan de
orde
koiTit, is voor het congresthema
van groot belang. Dat u naast het gees-
telijk voedsel ook voor ontspanning
heeft gezorgd en nog wel met een lo-
kaal, dat wil zeggen, Twents tintje doet
ons bijzonder plezier. De gisteren ge-
houden sportdag heeft in deze uw or-
ganisatietalenten en inventiviteit dui-
delijk getoond cn velen van ons zijn
blij het vandaag, wat de lichamelijke
inspanning betreft, wat kalmer aan te
kunnen doen. Nogmaals onze welge-
meende dank voor uw inspanningen.

Mijnheer de Staatssecretaris,

\'K eet Oe welkum! Ik zeg dit in het
Twents, omdat wij beiden in zekere zin
een \'thuiswedstrijd\' spelen, u als voor-
malig burgemeester van Haaksbergen
en ik als voormalig boerenknecht in de
buurtschap Oele, gelegen tussen
Hengelo en Haaksbergen. Het kan
soms merkwaardig gaan in het leven.
Ook verleden jaar heeft u zich bereid
verklaard op ons Jaarcongres te
Utrecht aanwezig te zijn. Helaas was u
op het laatste ogenblik verhinderd
hieraan gevolg te geven. Intussen had
ik uiteraard mijn woorden van begroe-
ting al geschreven en werden deze ook
in ons Tijdschrift voor Diergenees-
kunde gepubliceerd.

K O N I N K 1. I J K K N F. D E R 1. A N D S H M A A T S C H A P IM J VOOR D I F R Ci E N E E S K U N D E

Aangezien de verhouding tussen u en
onze beroepsvereniging nu minstens
zo prettig en vruchtbaar is als een jaar
geleden lees ik u nu voor wat ik verle-
den jaar tot u zou hebben gezegd: \'Het
is ons een bijzonder genoegen en een
eer dat u bereid bent geweest aan onze
uitnodiging voor dc openingszitting
van ons Jaarcongres gevolg te geven.
U onderstreept hiennede de goede
contacten die tussen uw ministerie en
onze beroepsvereniging bestaan.
Contacten, die tijdens uw bewindspe-
riode steeds meer zijn verdiept en re-
gelmatig tot aanpakken en oplossen
van gemeenschappelijke problemen,
waarvan een aantal in deze Jaarredc
naar voren komt, leiden. Uw persoon-
lijke interesse voor diergeneeskundige
vraagstukken wordt door ons hogelijk
gewaardeerd. Van harte welkom,
mijnheer Gabor\'.

Veel is in het afgelopen jaar gebeurd,
maar wat ik verleden jaar tot u gezegd
zou hebben is vandaag nog volop gel-
dig, al zult u straks enkele kritische op-
merkingen onzerzijds tc horen krijgen.
Dit onderstreept echter vaak de open-
heid binnen een goede verstandhou-
ding. Dank voor het feit dat u nu wel in
ons midden bent en zo vriendelijk was
ons Jaarcongres te openen.

Dames en heren.

Het is een goede traditie binnen onze
beroepsvereniging om aan het begin
van ons Jaarcongres collegae te her-
denken, die ons in het afgelopen ver-
enigingsjaar ontvielen. Vaak waren
wij met hen in ons werk en door per-
soonlijke vriendschap verbonden. Zij
laten een leegte achter in hun dage-
lijkse taakvervulling, maar bovenal in
hun gezinnen. Ik wil hun namen noe-
men met het verzoek onze overleden
collegae staande te herdenken:

Profdr. P.W.M. van Adrichem,

-ocr page 377-

Wageningen

Prof. S. van den Al<i<er, Utrecht

G.H. den Daas, Wamel
A. Elgersma, Kollum

H.H.J. Frederiks, Epe

A. Hoogenboom, Alblasserdam
H. Hoogenkamp, Bussum
H.M.ll.L. Horbach, Gronsveld
P.J.N. Koomen, Kerkrade

G.J.M. Kortman, Eindhoven
L.J. Knijper, Sambeek

S. Levy, Eist
S. Makkinga, Westwoud

H. Meijer, Horst
A.M. Nadom. Velp

J. Poulussen, Oosterhout
Mw. Dr. A. Rath, Hamburg
J. Schurink, Hoogeveen
A.A. Smorenburg, Woerden
Jhr. M.A. Snoeck, Zaltbommel
G.J. Stegehuis, Neede

A. Stevens. Goor

W.Th. Straaten, Geldennalsen
J. de Vries, Leeuwarden
J.G.Chr. van Vloten, Arnhem
G.S.E. Vegter, Holten
J.H.G. van Wijhe, Gouda.
Naast verdriet zijn er gelukkig ook re-
denen tot blijdschap. Zo werd in het
achter ons liggende verenigingsjaar
een aantal collegae koninklijk onder-
scheiden op grond van hun verdien-
sten.

Benoemd werden:

I ot Officier in de Orde van Oranje
Nassau:

Dr. G. van Steenis en
Dr. A.Th.M. Verdijk

Gaarne wil ik de gedecoreerden ook
vanaf deze plaats hartelijk gelukwen-
sen met de hen toegekende eervolle
onderscheidingen.

Een aantal dierenartsen heeft in het af-
gelopen jaar zijn wetenschappelijke
inspanningen bekroond met het beha-
len van de doctorstitel. Dit zijn:

Mw. J.W.B.

van der Glessen R.C. Nap

B.P.M. Janszen G. Schuijt
W.D.J. Kremer H.A.P. Urlings
E.A. ter Laak J.H. Vos

Gaarne wil ik de zojuist genoemde col-
legae dank zeggen voor hun bijdrage
ten dienste van de wetenschap en hen
nog eens gelukwensen met de be-
haalde titel.

Dames en heren, geachte toehoorders.

In verschillende Jaarredes is in de af-
gelopen jaren gewezen op de ontwik-
kelingen bij het tot-stand-komen van
de Europese Gemeen-schap en op het
magische jaar 1993. Een cn ander
voomamelijk in verband met de conse-
quenties voor de diergezondheid en de
taak van de dierenarts. Ofschoon de
euforie van enkele jaren geleden bij de
burger van de twaalf aangesloten lan-
den om diverse redenen aanzienlijk is
getemperd, is toch een vrij groot aantal
beleidsvoornemens gerealiseerd en
laat het zich aanzien dat de unificatie
cn harmonisatie, zij het misschien in
een langzamer tempo, zullen door-
gaan. Het wegvallen van de binnen-
grenzen is ongetwijfeld een stap voor-
uit in deze ontwikkeling, maar
betekent tevens dat wering van dier-
ziekten aan de nationale grenzen niet
langer mogelijk is. Bovendien wordt
vanuit het steeds machtiger wordende
beleidscentrum Brussel voor een non-
vaccinatie benadering met betrekking
tot dierziektenbestrijding gekozen.
Ziektepreventie en -bestrijding dienen
plaats te vinden op het gehele EG-
grondgebied, waarbij de nationale
grenzen zijn vervangen door grenzen
rond het individuele produktiebedrijf
Voor ons, een der meest belangrijke
lidstaten met betrekking tot dierlijke
produktie, is daarmede de kwetsbaar-
heid sterk toegenomen. Naast de
Europa-euforie heeft ook de Europa-
angst op het gebied van de versprei-
ding van dierziekten zijn intrede ge-
daan, een angst die bijvoorbeeld door
het vóórkomen van Mond- en
Klauwzeergevallen in één der lidstaten
wordt onderstreept. Maar ook onze ei-
gen diergezondheidssituatie geeft aan-
leiding tot zorg, gezien de toenemende
concurrentie op de Europese binnen-
markt en onze daarmee kwetsbare ex-
portpositie. Deze problematiek, die ik
hier slechts in enkele zinnen kan schet-
sen, is aanleiding geweest voor het in-
stellen van een projectgroep
\'Diergezondheid in beweging\' door
het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij. Deze pro-
jectgroep heeft enkele maanden gele-
den een rapport doen verschijnen met
de titel \'De toekomst van de dierge-
zondheid\', met als ondertitel \'Wie zal
het een zorg zijn?\'. Wat dit laatste be-
treft zou mijn antwoord zijn: zeker de
dierenarts. Het is daarom teleurstel-
lend, dat bij de lijst van gesprekspart-
ners de beroepsorganisatie van dc die-
renarts ontbreekt. Wij hadden ons
kunnen voorstellen dat de gebundelde
stem van de dierenartsen, die dagelijks
met de diergezondheid bezig zijn, een
bijdrage had kunnen leveren aan dil
ongetwijfeld belangrijke rapport. Dil
te meer omdat de toekomstige aanpak
betreffende de preventieve dierge-
zondheidszorg en de aanpak van dier-
ziekten toch wel in de eerste plaats een
taak zal zijn van de praktizerende die-
renarts, de Gezondheidsdiensten voor
Dieren en de veterinaire overheidsin-
stellingen. Ons Hoofdbestuur vindt dit
rapport zo belangrijk, dat wij besloten
hebben spoedig na publikatie van hel
rapport een werkgroep in te stellen met
als taak dit voor ons zo belangrijke
thema vanuit de visie van de KNMvD
te bezien. Deze werkgroep, beslaande

-ocr page 378-

uit prof.dr. A. Brand, dr. P.J.M.M. van
Gulick en W.J. Schoorlemmer, heeft
met grote voortvarendheid, waarvoor
ik de zojuist genoemde leden hartelijk
dank wil zeggen, een rapport uitge-
bracht met de titel: \'Diergezondheid,
ook onze zorg\'. Met genoegen zal ik
na beëindiging van deze rede het eerste
exemplaar van dit rapport, dat bedoeld
is als een aanvulling in positieve zin op
het rapport van de ministeriële werk-
groep, aan onze staatssecretaris, de
heer Gabor, aanbieden.
In het kader van de zojuist genoemde
diergezondheidszorgproblematiek
dient gewezen te worden op de terug-
tredende overheid. Dit terugtreden be-
tekent niet alleen een sterke financiële
beperking, maar ook een verleggen
van de verantwoordelijkheid van de
overheid naar het bedrijfsleven. Op
deze wijze zal het voor de veterinaire
overheidsinstanties moeilijk worden
om intemationaal gesprekspartner te
blijven. Het streven naar een kleiner
overheidsapparaat wordt algemeen als
noodzakelijk gezien, maar er dient -en
dit geldt zeker voor de diergezond-
heidszorg- een deskundig kader met
voldoende gezag aanwezig te blijven.
Eén en ander heeft geleid tot een her-
overweging binnen de tweedelijns ge-
zondheidszorg over de taken van de
Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren en de regionale Gezondheids-
diensten. Dc primaire sector - het be-
drijfsleven cn met name de veehouders
- heeft kenbaar gemaakt wat zij in de
toekomst van de Gezondheids-dien-
sten verwacht. Dit heeft betekenis voor
dc dierenartsen bij de Gezond-heids-
dicnstcn en voor de interactie tussen de
tweede- cn eerstel ij n, te weten de prak-
tizerende dierenarts. De te verrichten
taken kunnen worden onderscheiden
in preventie en bestrijding van dier-
ziekten, c.q. ondersteuning van poli-
tionele dierziektenbcstrijding, de
tweedelijns diagnostische ondersteu-
ning, voorlichting en het praktijkge-
richte onderzoek.

Behoudens enkele gevallen van bru-
cellose en tuberculose heeft Nederland
de laatste jaren te maken gehad met
epizoötiën van klassieke varkenspest
en pseudovogelpest (NCD). Daamaast
speelt nog steeds de problematiek om
de blaasjesziekte, een ziekte die voor-
namelijk onze export grote schade toe-
brengt. Ook de eradicatie van de ziekte
van Aujeszky vraagt veel inzet van de
dierenarts. De beroepsgroep maakt
zich sterk dat de dierenarts bij de be-
strijding van deze ziekte zijn volle ver-
antwoordelijkheid beseft en zich zal
houden aan de afspraken, zoals deze
met het bedrijfsleven zijn gemaakt.
Bij de bestrijding van de zojuist ge-
noemde ziekten is een goede samen-
werking tussen praktici. Gezondheids-
diensten en de RVV, die de politionele
taken behartigt, van groot belang.
Wederzijdse informatie cn gemeen-
schappelijke planning dienen hier
voorop te staan, wil men tot efficiënte
bestrijdingsprogramma\'s komen. Het
gebeurt nogal eens, dat de praktici niet
in een vroeg stadium bij deze aanpak
worden betrokken, hetgeen vaak tot ir-
ritatie en vertraging bij de uitvoering
leidt. In het geval van de SVD is de
KNMvD bij het basisoverleg betrok-
ken geweest, waardoor aanpassingen
van het bestrijdingsprogramma kon-
den worden gerealiseerd. Bij de NCD
was en is dat helaas niet het geval en
wordt vooral regionaal gewerkt. Ook
hier is landelijk basisoverleg nodig,
om tot een uniform vaccinatiebeleid te
komen. Deskundige inbreng van Ge-
zondheidsdienst-dierenartsen is hierbij
van groot belang.

714

Bij de tweede taak, te weten de diag-
nostische ondersteuning is een goede
samenwerking tussen praktici en
Gezondheidsdiensten een voorwaarde,
om op efficiënte wijze dierziekten op
basis van \'vrijwillige\' programma\'s
aan te pakken. Hierbij is het een pri-
maire taak van de prakticus het indivi-
duele bedrijf te begeleiden, alsmede de
monstemame voor serologisch onder-
zoek en de vaccinaties zelf te verrich-
ten. De dierenartsen van de Gezond-
heidsdiensten zullen in dc toekomst,
meer nog dan tot nu toe, met hun speci-
fieke deskundigheid ondersteunend en
initiërend de prakticus kunnen bij-
staan. Daarbij zal aandacht dienen te
worden besteed aan monitoring cn sig-
nalering door de Gezondheids-
diensten, voomamelijk op grond van
de uit de praktijken verzamelde gege-
vens. In het geheel van de \'meetpun-
ten\' spelen de projecten, die in de
praktijk door NOVAD-Coöperatie
Ideëel worden uitgevoerd, een belang-
rijke rol. Het zogenaamde
Taurusproject is hiervan een voor-
beeld.

De derde taak, te weten het praktijkge-
richte onderzoek, dat projectmatig op-
gezet en gebudgetteerd wordt door de
Gezondheidsdiensten, kan ook om
participatie van de prakticus vragen in
het kader van de hem opgedragen wet-
telijke taken, zoals bloedafname en
vaccinatie.

K O N I N K 1. I J k i: N I. 1) I R I. A N I) S I M A A 7 S C II A P P IJ VOOR D I P R (i i; N !•: I-; s K IJ N n i;

Bij het zojuist gezegde komt ook het
aspect van de automatisering in de die-
renartsenpraktijk aan de orde, een
thema dat in de afgelopen jaren nogal
wat commotie in onze gelederen heeft
veroorzaakt. Het stemt tot voldoening
dat met de oprichting van de NOVAD-
Coöperatie Ideëel en de indiensttre-
ding van collega J. dc Veer het auto-
matiseringsproces in positieve zin is
bevorderd. Er is in het afgelopen jaar
op dit gebied veel werk verzet en op dit
ogenblik is de NCI in de landbouw-
huisdieren-, de gezelschapsdieren- en
de paardenpraktijken bij veertien pro-
jecten betrokken, waarbij in 1993 zo\'n
zestig praktici uit verschillende prak-
tijken werden ingeschakeld. Aan een
aantal knelpunten, zoals eenduidige en
volledige vastlegging van gegevens,
gegevensuitwisseling en interpretatie
van gegevensstromen, wordt op het
ogenblik volop gewerkt. Overigens
wil het Hoofdbestuur zijn grote waar-
dering uitspreken voor de vele initia-
tieven en bijdragen van onze bestuur-
lijke vertegenwoordigers in de NCI, te
weten de collegae G. Heynen, A.J. van
Tooren Profdr. A. Pijpers.
In het kader van dc automatisering
dient ook te worden vernield ons stre-
ven om te komen tot een snellere com-
municatie tussen ons secretariaat en
onze leden, bijvoorbeeld door electro-
nic mailing of door faxverbindingen.
Kranten komen dagelijks uit, ons
Tijdschrift slechts om de veertien da-
gen, hetgeen cr toe leidt dat men
nieuws op veterinair terrein vaak eer-
der uit de krant vemcemt, dan van zijn
beroepsorganisatie. Een voorbeeld
hiervan is dc onderhandelingssituatie
betreffende de tarieven voor de
Aujeszky-entingcn. Terwijl \'Het
Agrarisch Dagblad\' het tussentijdse
resultaat van deze onderhandelingen
direct kan publiceren, moet bij de
KNMvD eerst het besluit van het
Hoofdbestuur worden afgewacht, al-
vorens tot publikatie in ons Tijdschrift
voor Diergeneeskunde kan worden
overgegaan. Dat hierdoor irritatie en
teleurstelling bij onze collegae in de
praktijk ontstaan is begrijpelijk, maar
niet terecht. Ofschoon bepaalde zaken,
zoals zojuist met een voorbeeld ver-
duidelijkt door de pers altijd eerder zal
kunnen worden gebracht, blijven wij
streven naar snellere kanalen van com-
municatie met onze leden.
Ik heb bij het thema automatisering zo-
juist de bijdrage van profdr. A. Pijpers
genoemd. Prof Pijpers is enkele
maanden geleden tot ons genoegen be-

-ocr page 379-

nocmd op de leerstoel Veterinaire
Apotheek, een leerstoel die na veel
voorbereiding door AUV, Intervet en
KNMvD is ingesteld met het doel het
curriculum op dit vakgebied te verster-
ken. Zowel de instelling van deze leer-
stoel als ook de intensieve begeleiding
bij het opzetten en inrichten van apo-
theken in de dierenartsenpraktijk door
deskundigen van de AUV zijn een ver-
dere waarborg voor een goed apo-
theekbeheer en professioneel omgaan
met diergeneesmiddelen door de prak-
tizerende dierenarts. Hierbij dient de
voorlichtende taak van de dierenarts
bij het gebruik van geneesmiddelen
door de veehouder te worden ge-
noemd.

Ook op het gebied van de volksge-
zondheid is in het afgelopen vereni-
gingsjaar een belangrijk rapport ver-
schenen, te weten: \'Op weg naar een
gezonde kwaliteit\'. In dit rapport dat
kortheidshalve naar dc opstellers van
het rapport \'Hendriks-De Zeeuw\'
wordt genoemd, worden plannen uit-
gewerkt voor een evenwichtige taak-
verdeling tussen de departementen
LN\\\' en WVC op het terrein van dc le-
vensmiddelenwetgeving cn -controle.
Ofschoon onze beroepsvereniging
geen overwegende bezwaren heeft te-
gen de in het rapport voorgestelde re-
gelingen, ook al zal moeten blijken hoe
een cn ander in de praktijk werkt, moe-
ten wij met spijt vaststellen dat ook in
dit geval bij dc instanties die voor het
opstellen van het rapport zijn gehoord,
de KNMvD ontbreekt. Gezien dc ons
inziens niet onbelangrijke bijdrage die
dierenart.sen bij dc produktie, het toe-
zichten de controle op levenstniddelen
van dierlijke oorsprong leveren, is dit
te betreuren, vooral omdat deze veteri-
naire bijdrage in het rapport slechts
summier tot uitdrukking komt.
Bovendien bestaat bij ons de vrees dat
bij h;t regelmatige overleg tussen ve-
teriruire instanties te Brussel, het zelf-
standig optreden van onze veterinaire
vertegenwoordiging zou kunnen wor-
den belemmerd, hetgeen de besluitvor-
ming- binnen het EG-ovedeg aanzien-
lijk zou kunnen vertragen. Wij hebben
onze teleurstelling in deze bij de ver-
antwoordelijke autoriteiten naar voren
gebncht.

Het passeren van onze beroepsvereni-
gingbij het opstellen van de genoemde
rapporten roept de vraag op waarom
het mago van de dierenarts bij de
oveneid en andere beleidsvormende
instanties in de laatste jaren te wensen
overlaat. Een en ander in tegenstelling
tot het gunstige imago dat de dieren-
arts bij de cliënt en het publiek in het
algemeen bezit. Het Hoofdbestuur
ineent dat het nuttig zou zijn het ge-
brek aan een goed imago bij de zojuist
genoemde instanties nader te analyse-
ren, waarbij zeker ook de hand in eigen
boezem zal moeten worden gestoken.
Overigens kijken wij met belangstel-
ling uit naar de verdere ontwikkeling
op het gebied van levensmiddelentoe-
zicht en -controle in Nederland, waar-
bij de belangen van onze leden in deze
sector scherp in het oog zullen worden
gehouden.

iüü

In dit verband is het goed te vermelden
dat een nota van de RVV: \'RVV 1993:
een nieuwe oriëntatie\' ons wel met
verzoek om commentaar werd toege-
zonden. In samenwerking met de
Groep Gezondheids- en Kwaliteits-
zorg waren wij in staat hier onze visie
tc geven. Met voldoening kan tevens
worden vermeld, dat de samenwerking
met dc zojuist genoemde groep in het
afgelopen jaar is versterkt. Hiertoe
heeft zeker bijgedragen het instellen
van ccn Klankbordgroep RVV, die in
april 1993 een rapport heeft gepubli-
ceerd met aanbevelingen voor een op-
timale belangenbehartiging van de
dierenarts in overheidsdienst. De aan-
bevelingen van deze groep zullen na
nadere uitwerking de wegwijzer die-
nen te zijn voor een nog betere belan-
genbehartiging van de beroepsvereni-
ging voor haar leden, werkzaam in de
volksgezondheidssector. Bovendien is
het verheugend dat ook andere groepe-
ringen, zoals Nieuw Elan, steeds meer
tot samenwerking met CiKZ cn
KNM\\ D bereid zijn, om op deze wijze
zo veel mogelijk dc specifieke belan-
gen met één mond tc behartigen.
Zowel voor de praktijk, voor de volks-
gezondheidssector, maar ook voor alle
overige diergeneeskundige activiteiten
in Nederland, is het instellen van de
Raad voor Dierenaangelegenheden,
als opvolger van de Raad voor Veteri-
naire Aangelegenheden van groot be-
lang. Deze Raad, waarbij als voorzitter
is benoetnd dc oud-decaan van onze
faculteit, profdr. S.G. van den Bergh,
bestaat uit drie afdelingen, te weten
Gezondheids-, Welzijns- en Biotech-
nologische vraagstukken. In alle drie
afdelingen zijn dierenartsen, op hun
gebied deskundigen, als lid benoemd.
Het laat zich aanzien dat de activiteiten
van deze Raad, waarin een groot aantal
deskundigen zitting heeft, van veel be-
lang zullen zijn voor de aanpak van
diergeneeskundige vraagstukken in de
komende jaren. Hierbij dient behalve
aan de reeds gememoreerde gezond-
heidsvraagstukken te worden gedacht
aan de verdere ontwikkelingen op bio-
technologisch terrein en daarmede de
ethische aspecten waaraan de dieren-
arts niet voorbij mag en kan gaan. In
dit verband verheugt het ons
Hoofdbestuur zeer, dat de, op de door
de KNMvD ingestelde bijzondere
leerstoel \'Relatie Mens-Dier\', be-
noemde hoogleraar profdr. F.J.
Grommers, kort na zijn benoeming
zijn visie in een inaugurele rede heeft
samengevat. Bovendien heeft prof
Grommers op onze Besturendag 1993
het thema van de leerstoel uitvoerig
aan de orde gesteld.
Met de instelling van de zojuist ge-
noemde leerstoel en de bijzondere
leerstoel \'Veterinaire Apotheek\' pro-
beert de beroepsvereniging in samen-
werking met de faculteit ondersteu-
ning te geven aan het curriculum dat in
de laatste jaren opnieuw uitvoerig is
geanalyseerd en waar nodig is veran-
derd of bijgesteld. Met grote waarde-
ring dient hier de bijdrage te worden
genoemd, die profdr. S.G. van den
Bergh als decaan gedurende twaalf
jaar aan onze faculteit heeft gegeven.
Hij heeft de zojuist genoemde samen-
werking sterk bevorderd. De nieuwe
decaan, profdr. H.W. de Vries, heeft
in een recent, in ons Tijdschrift voor
Diergeneeskunde gepubliceerd inter-
view te kennen gegeven de goede sa-
menwerking tussen Faculteit en
KNMvD te willen continueren. \'De
doelstellingen van de KNMvD en die
van de faculteit zijn in wezen dezelfde.
Dit is inderdaad goed naar voren geko-
men bij de inspanningen rond dc oplei-
ding tot specialist. Mede door het PAO
is daar de structuur ingebracht die
node werd gemist\', zegt de nieuw aan-
getreden decaan. Wij ondersteunen
deze visie gaarne en zijn verheugd dat
collega De Vries van plan is de lijn van
de kortgeleden afgetreden decaan
voort te zetten.

• lif iViir i

Het leerproces, dat de student op de fa-
culteit moet ondergaan, is beslist niet
het einde van de opleiding. De \'half-
waardetijd\' van de kennis van dc pas
afgestudeerde dierenarts is kort, vooral
indien men bedenkt in welk bijzonder
snel tempo zich dc wetenschap en het
weten van de mens ontwikkelt. Op
mijn eigen vakgebied ben ik zeven jaar
na mijn pensionering slechts met grote
moeite in staat artikelen te lezen, laat
staan er over mee te kunnen praten. Er

-ocr page 380-

worden haast permanent nieuwe tech-
nieken ontwikkeld en er wordt een
vaktaal gebruikt die voor de ouderen,
ook al waren zij specialisten op hun
gebied, niet meer of moeilijk is te vol-
gen. Vandaar dat naast de primaire op-
leiding steeds meer aandacht zal moe-
ten worden gegeven aan het post-
academisch onderwijs. Het doet ons
genoegen te weten dat in 1992 2.342
cursisten hebben deelgenomen aan 92
cursussen. Dit bevestigt de behoefte
aan permanente bijscholing. Het is tc
hopen dat het motivatie- en participa-
tieniveau ten opzichte van het PAO
ook in de komende jaren hoog zullen
blijven. Om dit te bevorderen zullen de
cursusbij dragen niet als rem mogen
fungeren en zal het nodig zijn de finan-
ciële aspecten van het PAO goed in de
gaten te houden.

Een probleem dat ons in het afgelopen
verenigingsjaar heeft beziggehouden
is de positie van de paraveterinairen.
Tot 1 augustus 1993 konden paravete-
rinairen in het kader van een over-
gangsregeling worden geregistreerd.
Na deze datum is registratie slechts
mogelijk na opleiding, volgens een
vastgesteld leerplan. De registratie van
embryotransplanteurs en fysiothera-
peu- ten bij dieren heeft geen proble-
men opgeleverd. De registratie van
dierenartsassistenten daarentegen wel.
De aanmelding van dierenartsassisten-
ten zonder opleiding diende vergezeld
te gaan van een verklaring van de die-
renarts, waarin vermeld stond dat de
betreffende persoon dc werkzaamhe-
den van de paraveterinair dicrenartsas-
sistent in volle omvang vóór augustus
1992 uitvoerde. Dc bedoeling was dui-
delijk. Dc dierenartsassistenten, werk-
zaam in praktijken als hulpkracht bij
de diergeneeskunde van het gezel-
schapsdier, mochten na registratie on-
der controle of onder leiding van dc
dierenarts een aantal werkzaamheden
blijven uitvoeren. De interpretatie van
deze regeling is door een aantal dieren-
artsen wel heel ruim opgevat.
Aangezien bij de registratie geen con-
trole heeft plaatsgevonden, zijn perso-
nen geregistreerd, die als paraveteri-
nair voor de georganiseerde dier-
ziektenbestrijding kunnen worden
aangemerkt, of in een aantal gevallen
zelfs daar niet onder zouden kunnen
vallen. Dit heeft geresulteerd in een
onoverzichtelijk en beslist niet be-
doelde registratie van paraveterinai-
ren. In overleg met de Veterinaire
Dienst en de Rijksdienst voor de

mm

Keuring van Vee en Vlees zal het
Hoofdbestuur trachten hierin orde te
scheppen, voor zover dit nog mogelijk
is.

Het behoort tot dc traditie van de
Jaarrede om enkele woorden te wijden
aan de arbeidsmarktsituatic, omdat het
voor de pas afgestudeerde, de student
en zeker voor hen die voomemens zijn
diergeneeskunde te studeren, van
groot belang is tc weten of hun investe-
ring in een studie van vele jaren een
waarborg is voor het vinden van een
arbeidsplaats op het gebied van hun
keuze. Op dit ogenblik zoeken onge-
veer 100 dierenartsen werk. Dat is on-
geveer 4% van het aantal in Nederland
werkzame dierenartsen. Dit is niet ver-
ontrustend, maar de vooruitzichten
zijn op dit ogenblik niet gunstig.
Behalve een wereldwijde recessie cn
een daannee gepaard gaande economi-
sche teruggang, moet tevens rekening
worden gehouden met een aanzien-
lijke afname van het aantal landbouw-
huisdieren. In het enkele maanden ge-
leden verschenen rapport \'Nationale
Milieuverkenning 1993-2015", uitge-
geven door het RIVM, worden in het
hoofdstuk \'Veestapel en mestproduk-
tie\' prognoses dienaangaande gege-
ven. Zo zal volgens dit rapport het aan-
tal melkkoeien, dat al vanaf 1984 is
gedaald, als gevolg van dc melkquote-
ring verder afnemen. Deze trend zal
zich tot het jaar 2000 voortzetten. Het
aantal mestvarkens daalt op de lange
temiijn met 30% ten opzichte van
1990 en het aantal fokvarkens met
20%. De pluimveestapcl zal in 2000
ongeveer 10% kleiner zijn dan in 1990,
terwijl dc legpluimveestapel op grond
van milieukosten en in verband met de
concurrentiepositie vanaf 2010 zelfs
30% kleiner zal zijn dan in 1990. Dit
zijn geen opwekkende gegevens voor
dc Nederlandse veehouderij en zo-
mede voor de arbeidsmarktsituatie van
de dierenarts, ook al zal. zoals reeds
eerder gezegd, de hoeveelheid werk
voor een deel van dc kwantitatieve
naar de kwalitatieve kant (bedrijfsbe-
geleiding en -advisering) verschuiven.
In elk geval moet in de landbouwhuis-
dierensector rekening worden gehou-
den met een teruglopende vraag naar
diergeneeskundige hulp. Reeds nu be-
reiken ons berichten over een belang-
rijke teruggang in werkzaamheden en
daarmee gepaard gaande inkomsten in
een aantal praktijken. Ook in de gezel-
schapsdicrensector horen wij geluiden
over teruglopende werkzaamheden.
Ook in deze sector is de recessie merk-
baar. Er is maar één troost: tot nu toe
zijn voorspellingen over de arbeids-
markt meestal niet uitgekomen. Ik
hoop van harte dat de zojuist gegeven
prognose niet de werkelijke zal wor-
den, ook al zijn de symptomen op dit
ogenblik niet hoopgevend.

Bij de vele reeds genoemde innovaties
en veranderingen gedurende het afge-
lopen verenigingsjaar dient melding te
worden gemaakt van de nieuwe opzet
van de Ereraad na het in werking tre-
den van de Tuchtwet. Bij het door deze
wet ingestelde VeterinairTuchtcollege
is inmiddels een aantal zaken in behan-
deling, terwijl ook enkele uitspraken
reeds op tafel liggen. Dc taak van dc
Ereraad is daardoor beperkt tot uit-
spraken over intercollegiale geschillen
en intercollegiale toetsing. Wie ge-
meend heeft dat hiermee de taak van
de Ereraad aanzienlijk minder om-
vangrijk zal worden komt bedrogen
uit. Het aantal geschillen tussen colle-
gae neemt eerder toe dan af, terwijl de
soms agressieve opstelling van par-
tijen zorgen baart. Ook dc daarmee
verband houdende langdurige behan-
deling van zaken is tijdrovend. Met
spijt moet worden vastgesteld dat in
enkele gevallen de intercollegiale ge-
schillen niet beperkt zijn gebleven tot
de dierenartsengemeenschap, maar
ook door grote groepen van de woon-
gemeenschap worden \'meebeleefd\'.
Dit bevordert het zojuist genoemde
goede imago van de dierenarts bij het
publiek zeker niet. Het verleden jaar
ingestelde netwerk van dicrcnart.sen
heeft hier zeker een taak. Enkele we-
ken geleden zijn de nctwcrkcollcgae
bij elkaar geweest om de ervaringen
van het eerste jaar van hun activiteiten
te evalueren. Gezien het zojuist ge-
zegde is het zeker gewenst deze activi-
teiten waar mogelijk te ondersteunen,
c.q. er gebruik van te maken.
Wat de Ereraad betreft wil ik tenslotte
de binnenkort aftredende voorzitter,
mr. Mertens, namens de KNMvD zeer
hartelijk dank zeggen voor zijn des-
kundige steun en bijdrage gedurende
vele jaren.

Dames en heren, geachte toehoorders.

Ik nader het einde van de Jaarrede
1993 en tevens het einde van mijn zes-
jarig voorzitterschap van de KNMvD.
Aangetreden als \'tussenpaus\' geeft het
mij voldoening dat ik met grote en per-
manente steun van mijn vrouw, die
zich het leven van een mstend dieren-

-ocr page 381-

arts enigszins anders had voorgesteld,
de gehele rit heb uitgezeten. In het be-
gin heb ik mij wel eens afgevraagd
waar ik aan begonnen was en heb daar-
bij vaak aan de dichtregels van
Heinrich Heine gedacht: \'Anfangs
wollt ich fast verzagen und ich glaubt,
ich trueg es nie und ich hab es doch ge-
tragen, aber fragt mich nur nicht wie\'.
Als u weet dat Heine dit geschreven
heeft na een nacht op de dansvloer met
veel te nauwe schoenen, dan zult u be-
grijpen dat ook mijn aanhaling meer
naar de dansvloer verwijst, dan naar de
zoutmijnen. \'Dansvloer\', vooral door
de deskundige en vriendschappelijke
medewerking die ik van vele Hoofd-
bestuursleden en secretarissen heb
mogen ontvangen. In de afgelopen zes
jaren heb ik niet bestuurleden, maar
vrienden ontmoet die mij regelmatig
met hun visie terzijde stonden en mij,
waar nodig, corrigeerden. Ook de le-
den van het Algemeen Bestuur hebben
een positieve bijdrage geleverd aan het
reilen en zeilen van onze beroepsver-
eniging en hebben mij het voorzitter-
schap gemakkelijk en prettig gemaakt.
De steun die ik van secretarissen heb
ondervonden dient met nadruk te wor-
den vermeld. Collega Jorna heeft mij
in de laatste drie jaren op deskundige
wijze terzijde gestaan, maar mijn
grootste dank gaat, zonder iemand an-
ders te kort te willen doen, uit naar
Wirn te Giffel. Als een rots in de bran-
ding is hij gedurende mijn gehele
voorzittersperiode steun en toeverlaat,
raadsman en criticus geweest. Zonder
Wim te Ciiffel was het zeker geen
\'dansvloer\' geworden!
Wat kan er, na zes jaar ervaring als
voorzitter van de KNMvD. zeer in het
kort gezegd worden over de dierge-
neeskunde en dc dierenarts anno 1993
en in de komende jaren? Wat de dier-
geneeskunde betreft heb ik een ont-
wikkeling meegemaakt, waarvan wij
veertig jaar geleden niet konden dro-
men. Een moderne faculteit in De
Uithof, een internationaal hoog ge-
waardeerd opleidingsinstituut en een
corps van beroepsuitoefenaren dat zijn
taak deskundig en met enthousiasme
verricht en op grond hiervan maat-
schappelijk aanzien geniet. Dit geldt
niet alleen voor de praktijkuitoefening,
maar ook voor vele andere gebieden
waarop dierenartsen werkzaam zijn,
zoals bij de keuring van voedingsmid-
delen van dierlijke oorsprong, bij het
wetenschappelijk onderzoek in univer-
siteiten en instituten van de overheid
en bij diverse functies bij de overheid
en het particuliere bedrijfsleven. Dat
primair een sterk verlangen bestaat
naar werkzaamheden in de praktijk is
een feit waarmee men ook in de toe-
komst rekening zal moeten houden.
Maar het is te hopen dat ook dan vol-
doende dierenartsen taken zullen vin-
den op gebieden die ik zojuist heb ge-
noemd, omdat hiermee de
diergeneeskunde in haar totaliteit een
verbreding en verdieping ondergaat.
Overigens zal het beeld van de dieren-
arts in de komende decennia sterk ver-
anderen. De consultatieve praktijkvoe-
ring zal in de landbouwhuisdie-
rensector nog verder teruglopen en
plaats maken voor bedrijfsbegeleiding
en -advisering. Bij de gezelschapsdie-
ren zal verdere specialisatie en opti-
male deskundigheid steeds meer ge-
vraagd worden. Bij beide ontwik-
kelingen is het zaak bij de tijd te blij-
ven, zowel door versterking en actuali-
sering van het curriculum, als ook door
permanente nascholing. Daamaast zal
aan de ethische aspecten van ons be-
roep veel aandacht besteed moeten
worden, waarbij in de eerste plaats te
denken valt aan een correcte beroeps-
uitoefening, strikte naleving van de
wettelijke bepalingen en diervriende-
lijke omgang met de ons toever-
trouwde patiënten. Alleen dan zal de
dierenarts de plaats kunnen blijven be-
houden die hij of zij nu inneemt en zal
de discussie of bepaalde werkzaamhe-
defi, wellicht door anderen dan dieren-
artsen uitgeoefend dienen te worden,
een einde kunnen nemen. Daamaast
zal in het Europa zonder grenzen
steeds meer behoefte bestaan aan die-
renartsen met intemationale ervaring
cn kennis. Het beheersen van vreemde
talen is voor mensen afkomstig van
een klein taalgebied mijns inziens één
van de belangrijkste voorwaarden
voor de snel toenemende internatio-
nale contacten in het algemeen en het
overleg met dierenartsen en autoritei-
ten in andere landen in het bijzonder.
Maar niet alleen qua talenkennis, ook
wat het internationaal denken betreft
zal de dierenarts in de toekomst een
mentaliteitsverandering moeten on-
dergaan en steeds meer uit zijn
Nederlandse beschutting moeten tre-
den om deel te kunnen nemen aan dier-
geneeskundige activiteiten op een veel
groter gebied dan tot nu toe het geval
was.

Om zijn standaard te kunnen handha-
ven en de toekomstige uitdagingen te
kunnen oppakken zal de eenheid en sa-
menwerking binnen het corps vétéri-
naire van veel betekenis zijn. Deze
eenheid en samenwerking komen tot
uitdrukking in de beroepsvereniging,
de KNMvD, die in staat is alle ge-
noemde aspecten te overzien en de hel-
pende hand aan haar leden te bieden.
Wat de verdere uitbouw van deze ver-
eniging betreft kijk ik met voldoening
op de afgelopen zes jaar terug. Onze
beroepsvereniging is vandaag sterk,
voomamelijk omdat wij de eenheid
hebben bewaard en daarmee in staat
zijn met één mond te spreken. Op deze
wijze kan de dierenarts zijn visie ken-
baar maken, een visie die in de toe-
komst steeds meer van hem, of in toe-
nemende mate van haar, zal worden
gevraagd, zowel op vaktechnisch,
maar vooral ook op ethisch gebied.
Om hieraan optimaal te kunnen vol-
doen zal de structuur van de organisa-
tie steeds weer dienen te worden geë-
valueerd. De discussies gedurende de
laatste jaren overziende, meen ik per-
soonlijk dat de huidige structuur zo
slecht nog niet is, al betekent dit niet
dat in de toekomst geen veranderingen
kunnen worden aangebracht.
Een beroepsvereniging dient te wor-
den gezien als een instrument in de
hand van haar leden, die haar bestaan
mogelijk maken en van haar diensten
kunnen profiteren. Bij dit instrument is
een goed georganiseerd en soepel
functionerend secretariaat van signifi-
cante betekenis. Het geeft mij voldoe-
ning aan mijn opvolger een optimaal
functionerend secretariaat te kunnen
overgeven. Hard werkende en compe-
tente secretarissen, een staf van mede-
werkers met specialisaties op juri-
disch, publiciteits- en automatiserings-
gebied en stafmedewerkers met speci-
fieke taken zijn een waarborg voor een
verdere ontplooiing van de dienstver-
lening.

Misschien is het beeld dat ik geschetst
heb iets te rooskleurig. Er moet ook
werk voor de critici blijven, critici die
onmisbaar zijn voor elke organisatie,
wil zij levend, actief, vernieuwend en
vooruitstrevend blijven. Als lid van het
Veterinair Historisch Genootschap,
dat enkele maanden geleden een zeer
geslaagd intemationaal symposium in
Nederland heeft georganiseerd, wil ik
mijn Jaarrede ook in historische zin
beëindigen en wel met dezelfde woor-
den waamiee de eerste voorzitter van
de KNMvD, dr. Snellen, op 27 augus-
tus 1862 zijn rede heeft beëindigd:
\'Mogen al de uitgesproken wenschen
vervuld worden, dan is de bloei der
Maatschappij der Veeartsenijkunde,

-ocr page 382-

van den landbouw en der veeteelt ont-
wij felbaar gevestigd\'.

DIERGEZONDHEID OOK ONZE
ZORG

Kampelmacher overhandigde zoals
beloofd in de jaarrede de nota
\'Diergezondheid, ook onze zorg\' aan
Gabor. Ook deze nota is bedoeld als
discussiestuk, ter aanvulling op het
rapport van het ministerie. (De nota
is verkrijgbaar op het bureau van de
KNMvD.)

Gabor reageerde verheugd. Zoals hij al
eerder gezegd had, was het rapport
\'Diergezondheid in de toekomst, wie
zal het een zorg zijn?\' bedoeld om een
discussie over diergezondheid op gang
te brengen en hij complimenteerde de
beroepsvereninging van de dierenart-
sen met het feit dat zij zo snel gere-
ageerd heeft. Blijkbaar gaat de
KNMvD de discussie geenszins uit de
weg en komt zij slagvaardig uit de
hoek.

Gabor sprak tegen dat de overheid -met
haar terugtredende houding- wil bezui-
nigen op diergezondheid. \'Integen-
deel\', zei hij \'wij verwachten, dat de
geschetste veranderingen juist geld
gaan kosten en wij zijn bereid daarin te
investeren\'. Bij de KNMvD bestond dc
indruk, dat dc overheid een deel van
haar verantwoordelijkheden voor dier-
gezondheid wil afstoten. Dit gegeven
baarde de vereniging grote zorgen,
want het beleid van \'Brussel\' pleit voor
non-vaccinatie en een vorm van dierge-
neeskunde, die louter op zoötechnische
maatregelen gebaseerd is. Dc overheid
pleit ervoor, dat het bedrijfsleven zelf
dc controle op veiligheid en kwaliteit
zal dragen. Het is maar de vraag of de
sector deze veranderingen op kan bren-
gen.

In de nota van de KNMvD wordt ver-
der benadrukt dat de geschetste veran-
deringen -en met name het beleid dat
gericht is op niet-vaccineren- automa-
tisch leiden tot een inkrimping van de
veestapel. Er wordt volgens de
KNMvD onvoldoende aandacht ge-
schonken aan het feit dat de veehoude-
rij in Nederland zeer intensief cn ge-
concentreerd bedreven wordt. Op veel
plaatsen in Europa is een non-vaccina-
tiebeleid goed uitvoerbaar, maar niet
in het zuiden of het oosten van
Nederland, als de structuur zo blijft als
ze nu is.

Ook Gabor stond structuurverandering
voor ogen. \'Maar\', meende hij \'ik ben
het niet met u eens dat het sleutel-
woord daarbij inkrimping is\'. Volgens
Gabor zijn er meer mogelijkheden om
een preventief beleid uit te voeren:
\'Inkrimping vind ik te gemakkelijk\'.
Verder meende Gabor dat overheids-
controle alleen zin heeft als er voor de
maatregelen begrip bestaat. Hij
noemde daarbij woorden als \'draag-
vlak\' en \'verinnerlijking\' en hij was
positief over de \'paritaire benadering\'
die de KNMvD in de nota voor ogen
stond.

Tot slot haalde Gabor een punt aan dat
ook in de nota naar voren kwam: \'Ik
vind de kritiek terecht, dat er in het
rapport van het ministerie geen reke-
ning gehouden wordt met het feit dat
adviestaken moeilijk te verrekenen
zijn. Hierover zal dan ook een dialoog
ontstaan tussen overheid en dierenart-
sen\'.

JAARPRIJS TIJDSCHRIFT VOOR
DIERGENEESKUNDE
Voorzitter dr. W. Sybesma van de
Hoofdredactie heeft vervolgens de
jaarprijs van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde uitgereikt. Hij
schetste het belang van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde voor
de beroepsgroep in het algemeen en
van de jaarprijs in het bijzonder.

\'Publiceren is eigenlijk een onderdeel
van Good Veterinary Practice\', zei hij
\'nee, je mag het eigenlijk Excellent
Veterinary Practice noemen, want pu-
bliceren tilt het gezamenlijke kennis-
niveau omhoog\'.

Dc jaarprijs 1992 was voor C.
Terpstra, voor zijn artikel Vcsiculaire

Varkensziekte in Nederland (zie Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 1992;
117(21): 623-6), gelet op de criteria
\'betekenis voor de algemene en prakti-
sche diergeneeskunde\' en \'leesbaar-
heid en redaktie van het artikel\'.
Aardig detail is de toevalligheid dat
Terpstra sinds de jaarvergadering zit-
ting heeft in de Hoofdredactie van het
Tijdschrift.

Terpstra zei vroeger weieens de wens
gekoesterd te hebben de jaarprijs te
ontvangen, maar nu \'geheel verrast\' te
zijn en natuurlijk ook \'zeer verheugd\'.
Als reactie op het ontvangen van de
jaarprijs hield hij een betoog over de
bestrijding van blaasjesziekte, dat zeer
het aanhoren waard was:

BLAASJESZIEKTE
Vesiculaire varkensziekte (SVD) dook
vorig jaar juli onverwachts op in de
omgeving van Ede. De ziekte was hier
en in de omringende landen al jaren
niet meer voorgekomen. De infectie-
haard is toen helaas niet onmiddellijk
uitgeroeid met als gevolg dat begin
september SVD in Italië werd gediag-
nostisecrd bij uit Nederland afkom-
stige varkens.

De directe aanleiding voor mijn artikel
was de eis van klinische inspectie op
SVD van bedrijven die voor export
van levende varkens in aanmerking
wilden komen. Dit om onze afnemers
te vrijwaren tegen insleep van SVD-
virus. Omdat de prakticus hicmiee
werd belast, heeft de SVD-overleg-
groep mij gevraagd een artikel te
schrijven over SVD voor dc eerstvol-
gende allevering van het Tijdschrift.

-ocr page 383-

Helaas is SVD iedereen die met de var-
kenshouderij te inaken had, blijven
achtervolgen. Dit jaar zijn door Italië
nog enkele seropositieve en zes virus-
positieve varkens gemeld, waarvan de
besmettingsbron in Nederland zou lig-
gen. Deze veronderstelling heeft er af-
gelopen winter toe geleid, dat dc
Europese Commissie Nederland een
exportstop voor levende varkens heeft
opgelegd.

Achteraf is gebleken dat de varkens,
waaruit het SVD-virus is geïsoleerd of
die de ziekte hadden ontwikkeld, zoals
mei jongstleden nog is gebeurd, drie of
meer dagen op een Italiaans slachthuis
hadden gelegen en dat is langer dan de
minimum-incubatietijd. In geen van de
gevallen zijn op dc herkomstbedrijven
aanwijzingen voor SVD gevonden,
noch kon het CDl op de cxportplaatscn
virus isoleren. Naar mijn stellige over-
tuiging is het exportverbod van de EG
dit voorjaar ten onrechte opgelegd.
Met een variant op een bekend
Nederlands gezegde zou men kunnen
stellen \'eens een exporteur van smet-
stof, altijd een exporteur van smet-
stof.

Om niet opnieuw ten onrechte te wor-
den beschuldigd, hebben overheid en
bedrijfsleven besloten met ingang van
I augustus 1993 van elk varkensbe-
drijf elke vier maanden twaalf bloed-
monsters op SVD te laten onderzoe-
ken. Op basis van het huidige aantal
varkensbedrijven betekent dit dat de
praktici ongeveer één miljoen bloed-
monsters per jaar moeten nemen. Om
bij het thema van de dag aan te sluiten:
De maatregel schept in elk geval werk-
gelegenheid.

We moeten ons daarbij wel enkele vra-
gen stellen:

1. Is massaal bloedtappen wel een ge-
schikte arbeid voor dierenartsen?

2. Is het periodieke onderzoek zinvol,
met andere woorden, worden wij er
wijzer van?

3. Komen wij een infectie, mocht deze
zich onverhoopt voordoen, eerder op
hel spoor als we eens in de vier
maanden een beperkt onderzoek
verrichten?

4. Zal het importerende land -indien
wederom SVD-problemen bij onze
varkens optreden- zo onder de in-
druk zijn van onze certificering, dat
niet opnieuw de beschuldigende vin-
ger naar Nederland wordt opgehe-
ven?

\'Indringende vragen\' dragen het ant-
woord vaak al in zich. Ik ben het niet
eens met maatregelen, waarvan ik ver-
wacht dat ze slechts weinig zinvolle
arbeid opleveren, waarvan geen enkele
preventieve werking uitgaat en die
twaalf miljoen gulden gaan kosten.
Er zijn andere maatregelen denkbaar,
waarvan wel een preventieve werking
uitgaat. In mijn artikel wordt uiteenge-
zet, dat SVD volgens de literatuur pri-
mair een hokziekte is en -daar waar
kliekvoedering verboden is- voorna-
melijk via besmette transportmiddelen
en verzamelplaatsen wordt verspreid.
De ervaringen die vorig jaar opgedaan
zijn in NedeHand zijn hiermee in over-
eenstemming. Het wettelijk kader voor
reinigen en ontsmetten van weeg-, ex-
port- en verzamelplaatsen is aanwezig
in de regeling \'Uitvoer Vee\' van 1974.

Van transportmiddelen is dit aanwezig
in de onlangs bijgestelde beschikking
\'Ontsmetting motorrijtuigen en aan-
hangwagens\' van 1976. Helaas is het
gebleven bij regelgeving. De beno-
digde voorzieningen voor het uitvoe-
ren van voorschriften en het opzetten
van een deugdelijke controle ervan
zijn deels of geheel achterwege geble-
ven. Het aanscherpen, implementeren
en controleren van die regelgeving
verdient naar mijn mening een hogere
prioriteit dan bloedonderzoek, juist
vanwege de epidemiologie van SVD
en van het preventieve effect dat van
reinigen en ontsmetten uitgaat. Het
laatstgenoemde aspect is niet alleen
van belang voor SVD maar ook voor
andere oorzaken van Veewetziekten.

CERTIFICATEN SPECIALISMEN
Na deze uitgebreide toelichting op
het artikel dat de jaarprijs ver-
diende, ging Kampelmacher over tot
het uitreiken van de certiflcaten
voor specialisten in een bepaald ge-
bied van de diergeneeskunde.

Het programma was enigszins -om
niet te zeggen behoorlijk- uitgelopen
en de voorzitter had besloten er de
vaart in te zetten. Dit streven was lof-
felijk, maar het had tot gevolg dat de
kersverse specialisten er wat bekaaid
vanaf kwamen. Ze werden tegelijk
naar voren geroepen en het certificaat
werd hen zonder versterking van de
stem overhandigd. Niemand wist,
welke certificaten er uitgereikt werden
en aan wie.

Toch is de uitreiking van deze certifi-
caten niet alleen belangrijk voor de
persoon in kwestie, maar ook voor de
KNMvD zelf De ontwikkeling van
specialismen geeft aan dat de dieren-
arts meegaat met zijn tijd en inspeelt
op de steeds grotere vraag naar speci-
fieke kennis. De beroepsgroep -en dus
de KNMvD- mag er trots op zijn, dat
dit door dierenartsen zelf opgepakt en
gedragen wordt.

De redactie publiceert hierbij de na-
men en de daarbij horende specialis-
men.

Profdr. A.Th. van \'t Klooster, dr. A.E.
van de Braak en drs. C.L. \' van
Limborgh:
specialisten Veterinaire
Diervoeding op uitnodiging.
Veteri-
naire Diervoeding is een nieuw specia-
lisme.

Mevrouw drs. A.M.P. Nap: specialist
Interne Geneeskunde der Gezelschaps-
dieren.

-ocr page 384-

Mevrouw drs. P.J. Roosje: specialist
Dermatologie der Gezelschapsdieren.
Mevrouw drs. M.L. Schmidt: speciali.st
Veterinaire Radiologie.
Mevrouw drs. M.H.Th. Covers, me-
vrouw drs. M.A. van Gestel, drs. K.
Crama en drs. J. Kirpensteijn:
speciali.s-
ten Chirurgie der Gezelschapsdieren.
Dr. H.W. Merkens, mevrouw dr.
A.B.M. Rijkenhuizen en drs. E.K.
Welling:
specialisten Chirurgie Paard.

GESCHENKEN TER ONDER-
SCHEIDING

Er werden twee geschenken ter on-
derscheiding uitgereikt. Het is een
goede gewoomte van de KNMvD om
personen, die zich onderscheiden
door grote inzet voor de vereniging -

en dus voor de dierenarts in het alge-
meen- een geschenk uit te reiken.

Ten eerste kreeg mevrouw drs, K,J,M,
Strèbl het geschenk voor haar niet af-
latende inspanningen voor de positie
van de vrouwelijke dierenarts. Zo was
zij jaren voorzitter van de commissie
Advies voor de Beroepsuitoefening
van de Vrouwelijke Dierenartsen
(VDA), die het Hoofdbestuur advi-
seert over het optimaliseren van de be-
roepsuitoefening van de vrouwelijke
dierenarts, Stróbl maakte van de gele-
genheid gebruik om de huidige voor-
vechtsters van de vrouwelijke dieren-
arts een hart onder de riem te steken,
\'Maar\', zei ze \'je moet wel een lange
adem hebben, want het duurt ontzet-
tend lang voordat er iets verandert\'.
De inspanningen van drs, P,J. van der
Werf voor de KNMvD en zijn flam-
boyante dassen, zijn niet onopgemerkt
gebleven; ook hij werd onderscheiden
wegens zijn verdiensten. Hij was on-
der andere voorzitter van de Afdeling
Overijssel, voorzitter van de vesti-
gingscommissie Overijssel (later com-
missie Begeleiding Praktijkuitoefe-
ning) en adviseur bij de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Oost-Nederland.
Hij vervult al enige jaren de functie
van voorzitter van de tarievcncommis-
sie en neemt dus tevens deel aan het
paritair tarievenoverleg met het be-
drijfsleven (geen sinecure als het om
de bestrijding van Aujeszky gaat). Tot
slot maakt hij al jaren deel uit van de
sportcommissie van de KNMvD,
Van der Werf was kort en krachtig in
zijn antwoord, \'Ik droomde, het leven

liii lim

was vreugde. Ik werd wakker en zag:
het leven was plicht. Ik deed mijn
plicht en zag dat het vreugde bracht.\'
Naar eigen zeggen was dit woordje
niet voorbereid, maar heeft hij altijd
een paar .spreuken bij de hand \'voor het
geval ze van pas mochten komen\'.

KAMPELMACHER BENOEMD
TOT ERELID

.4ls Kampelmacher dacht dat zijn
taken er tot de jaarvergadering op-
zaten, dan had hij het mis. Drs.
C.\\V..M. .Augustijn, vice-voorzitter
van het Hoofdbestuur, stond op:
\'Kampelmacher heeft bergen werk
verzet gedurende zijn voorzitter-
schap\', zo zei hij. \'Ik noem hier alleen
nog maar de reorganisatie van het se-
cretariaat, automatisering en de veteri-
naire apotheek. Het zijn allemaal za-
ken die Kampclmacher heeft opgepakt
en gestalte heeft gegeven.\'
Opmerkelijk was, dat Kampelmacher
zich in kon leven in alle groepen die-
renartsen die de KNMvD verenigt.
Alhoewel zelf bijvoorbeeld geen prak-
ticus, heeft hij zich toch enorm voor de
belangen van deze groep ingezet.
Voordat hij voorzitter was, was hij
voorzitter van de Hoofdredactie van
het Tijdschrift, lid van het Hoofdbe-
stuur, de Redactie Advies Raad, de
commissie Differentiatie in Dierge-
neeskundig Onderwijs en heeft zich
ingezet voor Post-Academisch On-
derwijs Volksgezondheid. \'Daarom en
om de prettige samenwerking die er al-
tijd in het Hoofdbestuur heeft bestaan,
ben ik blij je tot Erelid van de KNMvD
te mogen benoemen\', sprak de vice-
voorzitter Augustijn. \'En ik wil me-
vrouw Kampelmacher hier ook graag
in betrekken, zij had zich het leven van
een mstend dierenarts misschien an-
ders voorgesteld. Maar zc heeft altijd
veel begrip getoond voor het feit dat
Kampelmacher deze taak op zich had
genomen, met de consequenties.\'
Kampelmacher toonde trots zijn oor-
konde aan de zaal. \'Ik ben werkelijk
heel ontroerd\', sprak hij \'maar ik wist
er niks van, kan dit wel zonder dat de
voorzitter van het Algemeen Bestuur
daar toestemming voor heeft gege-
ven?\'

Hier zou te zijner tijd wel een mouw
aan gepast worden.

VERHALENVERTELLER
Na de koffiepauze belichtte verhalen-
verteller Willem de Ridder het con-
gresthema \'arbcid(s)gcschikthcid\' op
geheel eigen wijze en bezorgde daar-
door de aandachtige toehoorder vol-
doende stof tot nadenken.
De Ridder doet alleen wat hij leuk
vindt en voelt zich daar goed bij. \'Hoe
gaat het ermee?\' vragen mensen nu en
dan. \'Druk!\' is tegenwoordig het ge-
paste antwoord. Als je het druk hebt, is
het goed. De Ridder sprak over het
verhaal dat ieder kind met de paplepel
ingegoten krijgt, dat het leven geen lol-
letje is. \'Als je nou maar hard werkt\',
vertellen ze je \'dan bereik je iets in het
leven\'. Het gevolg is dat iedereen zich
ongemst maakt als geld verdienen ge-
makkelijk gaat.

De Ridder had het over stress, over de
chaos-theorie en vertelde oude Chi-
nese verhalen. Dc zaal was muisstil.
Want als het eens waar was wat hij ver-
telde: dat het niet belangrijk was hoe
anderen over je dachten -De Ridder

-ocr page 385-

was heel overtuigend- dat je ziek
wordt als je dingen doet die je niet leuk
vindt en dat je dus alleen dingen moet
doen dieje leuk vindt. \'Dan moet ik ei-
genlijk meteen ophouden met dage-
lijks een aantal hele vervelende dingen
te doen\', hoorde je de toehoorders den-
ken.

En misschien heeft De Ridder wel ge-
lijk. De dierenarts is er over het alge-
meen niet de persoon naar, om zich af
te vragen of de werkzaamheden leuk
zijn of niet. Er heerst meer een menta-
liteit van \'niet zeuren, maar doen\'. En
dus is de dierenarts behoorlijk produk-
tief, maar ten koste van wat? De ge-
zondheid van de dierenarts laat te wen-
sen over, zo blijkt uit een enquête.
Volgens De Ridder programmeer je je
eigen gezondheid. \'Als je iets leuk
vindt om tc doen, dan voel je je toch
fantastisch. Slapen is het laatste waar
je aan denkt. Voor een leuke bezigheid
heb je een onvoorstelbaar uithoudings-
vermogen\', aldus De Ridder. Daar
staat tegenover dat je ziek wordt van
ellende, als je dag in dag uit bezighe-
den hebt, die je tegenstaan. En waar-
voor?

De Ridder hield de aanwezigen een
spiegel voor; \'Waar zijn jullie mee be-
zig?\' Voor de dierenarts is dit waar-
schijnlijk een geheel nieuwe benade-
ring van het probleem arbeidsonge-
schiktheid. Feit is dat de toehoorders
het verhaal absorbeerden. De sfeer was
heel apart. De man zat doodstil in een
stoel en vertelde met schorre stem een
verhaal dat moeilijk te reproduceren
valt. En de dierenartsen hielden hun

iiU llii i^i

mond en keken naar zichzelf

FEITEN OVER DIERENARTSEN
Na de lunch was het tijd voor een
aantal keiharde cijfers. Met een
stralende glimlach en een flinke do-
sis Zuid-Nederlandse humor ver-
telde prakticus dr. P.J.M.M. van
Culick, dat dierenartsen een risico-
groep vormen voor ziekten als
CARA en stoornissen aan het bewe-
gingsapparaat (zie Tijdschr
Diergeneeskd, 1992; 117(22): 664-
6). Vooral de rug van de praktize-
rende dierenarts is een zwak punt.

\'We mogen onze medewerksters trou-
wens weieens wijzen op de gevaren
van prostaglandines\' vertelde Van
Gulick \'prostaglandines worden door
de huid opgenomen en kunnen abortus
veroorzaken\'. Er klonk ongerust ge-
mompel in de zaal. \'Nou ja\', gaf Van
Gulick toe \'onze assistentes vertrok-
ken meestal zwanger hoor!\' Toch
moet je als werkgever en werknemer
even stilstaan bij deze stoffen.
Van Gulick schetste het onderzoek, dat
gehouden wordt naar de gezondheid
van dierenartsen in Zuid-Nederland.
Het onderzoek bestaat uit drie fasen:
fase 1: een inventariserende enquête
naar gezondheid, persoonskenmerken
en arbeidsomstandigheden bij dieren-
artsen,

fase 2: een aanvullend geneeskundig
en werkplek-onderzoek bij honderd uit
fase 1 geselecteerde dierenartsen en
fase 3: een longitudinaal onderzoek
naar de arbeidsomstandigheden en
verandering in klachten bij dierenart-
sen.

Fase 1 is nu achter de rug. De kosten
werden gedragen door de Afdelingen
Noord-Brabant en Limburg van de
KNMvD. Mevrouw ir. M. Snijdelaar
werd aangetrokken als onderzoeker.
Zij heeft naar het model van het -eer-
der gestarte- onderzoek naar de ge-
zondheid bij varkenshouders, de Zuid-
Nederlandse dierenartsen geënquê-
teerd. In de enquête bij dierenartsen is
bovendien gevraagd naar klachten aan
houdings- en bewegingsapparaat.
Van de 925 dierenartsen hebben er 453
(49%) nagenoeg volledig ingevulde
formulieren teruggestuurd.
De resultaten van de enquête vindt de
lezer terug in het eerder genoemde ar-
tikel in hel Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde. Ze gaven in elk geval vol-
doende aanleiding een vervolgonder-
zoek (fase 2) op te zetten: een aanvul-
lend geneeskundig onderzoek en een

werkplek-onderzoek bij uit fase I ge-
selecteerde dierenartsen.
De kosten om honderd dierenartsen
aan dit vervolgonderzoek te laten mee-
doen zijn beraamd op ƒ 120.000. De fi-
nanciering geschiedt door de KNMvD
(ƒ 25.000), de Movir-DTO
(ƒ 30.000), de WAA (ƒ 20.000), Dix
& Co (ƒ 5.000), de Crediet en
Effectenbank (ƒ 5.000), enkele groe-
pen van de KNMvD (ƒ 15.000), de
Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Nederland (ƒ 5.000) en door de
geselecteerde dierenartsen zelf
(ƒ 15.000).

Het geneeskundig onderzoek omvat
een uitgebreide anamnese, serologisch
onderzoek naar zoönosen, een alge-
meen lichamelijk onderzoek, huid-
tests, een longfunctie-onderzoek en
een röntgenologisch onderzoek. Drs.
P. Blaauw, voorheen longarts in
Helmond, verzorgt dit gedeelte. Dc la-
boratorium-werkzaamheden geschie-
den door het ziekenhuis-laboratorium
en door het sterlab van de
Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Nederland. De begeleiding en
verwerking van gegevens geschiedt
eveneens vanuit de Gezondheidsdienst
voor Dieren te Boxtel. De geselec-
teerde dierenartsen zullen worden uit-
genodigd tweemaal een periode van
vijf dagen een logboek bij te houden en
gedurende deze periode \'s ochtends, \'s
avonds en overdag bij inspanningen
peak-flow metingen te verrichten en
de resultaten hiervan te noteren.
Daamaast moeten ze in dezelfde perio-
den twee keer één dag stof- en endo-

-ocr page 386-

toxine metingen doen.
Men hoopt fase 2 in een half jaar te
kunnen afronden. De resultaten zijn
bepalend voor de opzet van de fase 3.

\'Arbeidsongeschiktheid komt in elk
beroep voor, maar tijdelijke arbeidson-
geschiktheid als gevolg van werkom-
standigheden moet teruggedrongen
kunnen worden door betere maatrege-
len. Het doel van dit onderzoek is aan
de dierenartsen aanbevelingen te doen
over de organisatie en uitvoering van
het werk\', besloot Van Gulick.

FUSIES: ZIEKTEKIEM ÜF GE-
NEESMIDDEL?

Of fusies een ziektekiem of een ge-
neesmiddel zijn? \'Dat hangt ervan
af, of er in één keer diep genoeg ge-
sneden wordt\', aldus mr. G.W.E. ter
Welle, Hoofd Vakbondszaken bij de
V akorganisatie voor .Middelbaar en
Hoger Personeel.

Hij schetste de gang van zaken bij be-
roemde fusies, zoals bij de ABN met
dc AMRO, waarbij twee bedrijfscultu-
ren tot één cultuur gemaakt moesten
worden. Hij had het over reorganisatie
bij Philips, waar ontslagen vielen.
De rol die de vakorganisatie daarin
speelt is niet altijd een sympathieke.
\'Wij zeggen ook het liefste: ga maar
staken, protesteer!\' vertelde Ter Welle
\'dan scoren wij bij de werknemers,
maar van een oplossing kun je niet
spreken.\'

De rol van de vakorganisatie is er de
laatste jaren veel meer een van mee-
denken geworden. Hoe worden bedrij-
ven weer gezond?

imY^rrY

Ter Welle pleit ervoor in één keer rigo-
reus te reorganiseren en om werkne-
mers niet met een kluitje in het riet te
sturen: \'Voor mensen die ontslagen
worden, moet je oplossingen zoeken
en liefst zo snel mogelijk, ledereen is
gebaat bij een snelle voortgang van de
procedure\'.

Het sprak de aanwezigen ergens wel
aan, zachte heelmeesters maken im-
mers stinkende wonden. Dat weet ie-
dere veterinair.

Natuurlijk is het allemaal zo simpel
niet. De gedachte erachter -snel en ri-
goreus- is goed, maar fuseren, reorga-
niseren en heroverwegen is nooit pret-
tig. Vele dierenartsen in dienstverband
weten er alles van.

Ter Welle had echter gelijk, het heeft
geen zin om werknemers blij te maken
met dode mussen.

OEFENTHERAPIE CESAR
Niet te geloven wat er allemaal fout
gaat! Dierenartsen gaan totaal niet
zuinig om met hun bewegingsappa-
raat.
Ze gebruiken geen hulpmidde-
len, staan veel te lang voorover gebo-
gen, kopen te kleine auto\'s. Ze spoelen
zelfs hun laarzen niet met beleid af
Dit was ongeveer de strekking van de
les die mevrouw M. de Lint en me-
vrouw A. Wolters de aanwezigen te le-
zen hadden. De Lint deed het woord -
op een overigens heel charmante en
ontwapenende manier- en vertoonde
bij haar verhaal uiterst confronterende
dia\'s (niet in de laatste plaats voor de
schrijfster van dit verslag, omdat zij nu
en dan onderwerp was).
Onderbouwd met biomechanische be-
rekeningen, was het verhaal heel ver-
helderend. Dierenartsen letten niet
goed op hoe ze staan of handelen. Ze
laten het resultaat van de klus prevale-
ren boven de eigen houding: een flink
staaltje van korte-temiijn-denkcn. Ook
bij het inrichten van praktijken wordt
er te weinig gedacht aan de houdingen
die de dierenarts moet aannemen om in
die ruimte te functioneren. Er worden
rustig bureaus ingebouwd, waar je he-
lemaal niet aan kunt zitten.
Vaak is even stilstaan bij je houding al
genoeg. \'Gebruik je hele lichaam om
een last te dragen, neem er een krukje
bij, ga zitten bij een operatie\', raadde
de spreekster de aanwezigen aan.

Dc beide dames zijn oefentherapeuten
Cesar en houden zich bezig met hou-
dingen en bewegingen van het mense-
lijk lichaam. En wat dat betreft valt er
aan de dierenarts-prakticus heel wat te
bestuderen en te corrigeren. Ze geven
ook een cursus, waarover meer in een
volgende aflevering van het
Tijdschrift. \'Maar die duurt vrij lang\',
betoogde Wolters in de pauze \'oefen-
therapie Cesar houdt in dat je je een an-
dere manier van bewegen eigen maakt
cn dat lukt niet in een middagje of
twee.\'

De conclusie luidt, dat dierenartsen
wat vaker stil moeten staan bij hun
houding. Praktici belasten hun gestel
soms wel op een heel verschrikkelijke
manier.

CONFLICTEN IN DE PRAKTIJK
Jaarlijks is T.W. te Giffel, secretaris
van de KNMvD, betrokken bij de

-ocr page 387-

Het wordt
hoog tijd
dat de koe
minder gaat
snuiven.

Voorkomen is beter dan genezen. Dat geldt zeer beslist ook voor griep bij koeien.
Als u voor duphavac IBR/PI-3 kiest, kiest u niet alleen voor preventie, maar ook
voor toedieningsgemak. Immers, intranasale toediening kan vaak voor verhitte
taferelen in de stal zorgen.

Koortsachtig optreden dat u had kunnen voorkomen met één preventieve
behandeling met duphavac IBR/PI-3 gesuspendeerd in Duphar\'s geoctrooieerde olie-
in-water-emulsie. Het vaccin wordt intramusculair toegediend.
Vaccinatie vöèr het stalseizoen geeft, ongeacht leeftijd of stadium van dracht, een
vol jaar immuniteit en heeft geen schadelijke neveneffecten. Bovendien voorkomt
u met duphavac IBR/PI-3 een heleboel stress bij het dier en uiteindelijk ook bij uzelf.
Duphavac® IBR/PI-3. De makkelijkste manier om koeiengriep te voorkomen.

-ocr page 388-

IMMUNOLOGISCHE
MEESTERZET

In een schaakpartij zijn de stukken voort- *
durend in beweging. De veldsituatie
verandert. Ookveldvirussen veranderen.
Daarom is het belangrijk, dat een vaccin
bescherming biedt tegen de meest
recente influenza virus isolaten. «

Niet alle vaccins voldoen op dit punt. «
De influenza-uitbraken van het najaar \'89
bevestigen dit opnieuw.

Duvaxyn® lE-T... een immunologische
meesterzet,
op alle fronten
drie influenzastammen, die beschermen tegen
de huidige veldisolaten:
-AEqui/1 (Praag\'56)

- AEqui/2(Miami\'63)

- A Equi/2 (Kentucky \'81)
géén entreacties
géén trainingspauze; korte tijd na vaccinatie
is deelname aan de koersen mogelijk, zonder
prestatieverlies

Duvaxyn® IET

BLIJFT INFLUENZA EEN SLAG VÓÓR

Gedood.vloeibaar.trivalentvaccintegenpaardegriep en tetanus
Handelsvorm; 10 x 1 dosis injectiespuiten.

-ocr page 389-

organisatie van het jaarcongres. Hij
zit dan ook elk jaar in de zaal cn
hoort wat de sprekers ervan terecht
brengen.

Des te aardiger was het deze keer, dat
hij zelfhet spreekgestoelte beklom.
Hij sprak vanuit zijn ervaring met con-
flictbemiddeling in diverse praktijken
in den lande over \'arbeidsongeschikt-
heid ten gevolge van conflicten\'.
Te Giffel heeft niet geprobeerd te be-
wijzen, dat arbeidsongeschiktheid als
gevolg van conflicten voorkomt. Er
zijn wel onderzoeken naar gedaan,
maar het is beter om stil te staan bij op-
lossingen voor dit probleem.
\'Het is vandaag precies negentien jaar
geleden, dat ik medewerker werd bij
de KNMvD\', begon Te Giffel. Hij ver-
telde eigenlijk zijn eigen verhaal.
\'Want als ik over praktijken begin\', zei
hij \'dan is er altijd wel iemand in de
zaal die weet over wie ik het heb\'.
Hij vertelde hoe conflicten ontstaan,
hoe ze erger worden en hoe ze opgelost
worden: \'Eén van de eerste stappen op
weg naar een oplossing is het onder-
kennen dat er een conflict is. Waar ge-
hakt wordt valfen spaanders en zonder
conflicten zou er nooit iets verande-
ren.\'

Een bemiddelaar kan in de conflict-
hantering een grote rol spelen. Niet
voor niets is op 21 september 1992 het
dierenartsennetwerk opgericht.
Volgens Te Giffel is de maatschaps-
vomi dc minst slechte vorm van sa-
menwerken -gebaseerd op een wette-
lijke bevoegdheid en één opleiding-
mits men aan een aantal voorwaar-
den voldoet en goede afspraken
maakt::\'naast het contract moet er een
protocol zijn voor een goede besluit-
vonning\'. Voordelen van een maat-
schapsvorm liggen op diergenees-
kundig, sociaal en financieel gebied.
\'Er is echter één groot nadeel\', zei Te
Giffel \'Je moet het algemeen belang
laten prevaleren boven het individueel
belang\'.

Tot slot van zijn verhaal gaf Te Giffel
een aantal aanbevelingen:

- de KNMvD moet zich bezinnen op
de voorwaarden waaraan een goede
arbeidsongeschiktheidverzekering
moet voldoen,

- voor de Groepen ligt er een taak om
te werken aan een goed praktij kma-
nagement en

- praktici moeten niet alleen investe-
ren in praktijkgebouwen, instrumen-
tarium en diergeneeskundige cur-

sussen. Een investering in het beter
functioneren van mensen is een
goede investering.
En wat sluit er beter aan bij zo\'n ver-
haal dan een stukje tekst uit \'De
Papalagi\'? Te Giffel las voor uit dit
dagboek van een Samoaans opper-
hoofd, die tegen de blanken aankijkt
met Indiaans gezond verstand. \'Den-
ken is een zware ziekte\', aldus het op-
perhoofd.

EEN STEM ALS EEN KLOK
\'s Avonds was het feest. Dit is niet zo
bijzonder, het is vrijdags na het
jaarcongres altijd feest. Net zoals ie-
dereen altijd met een après-feest-
hoofd aan de jaarvergadering deel-
neemt.

Maar het programma was wel uniek:
eerst borrelen, dan een Twents half-
uurtje, een voorgerechtje, een steen-
goeie jazz-performance dan het hoofd-
gerecht. Tot slot was er feest met
alweer een goede band en een dessert-
buffet. Men was de gehele avond on-
der de pannen.

Van het Twents halfuurtje moet men
zich voorstellen, dat een boerin -Dika
van de Wierdense revue- met een on-

K O N I N K I. I J K F N E D F: R L A N D S F MAATSCHAPPIJ VOOR D I F R G F N F F S K U N D E

723

-ocr page 390-

■m iiivi

vervalst accent gedurende een halfuur
heeft staan klagen over haar man en de
rest van Nederland. Het optreden was
amusant en onderhoudend. Het was
heerlijk om haar taaltje te horen,
vooral voor degenen die Twente een
warm hart toe dragen.
Hans Visser and Friends schetsten
\'The history of jazz\'. Toen ze begon-
nen te spelen, leken ze een typische
jazzsessie te gaan brengen en de zaal
luisterde beleefd naar deze muziek.
Plotseling klonk er een stem als een
klok: Een indrukwekkende vrouwen-
gedaante tekende zich af achter in de
zaal. Onversterkt zong ze eerst de zaal
plat en maakte vervolgens van het po-
dium een jazzcafé. Ze doorspekte de
jazz met ouderwetse gospels en
noemde iedereen brothers en sisters.
Kortom, na een tijdje zat iedereen op
zijn minst mee te zingen. Het optreden
liet een swingend gevoel achter bij de
aanwezigen. Ze konden zich gelukkig
onmiddellijk daarna uitleven op de
dansvloer van het Theaterhotel.

NAJAARSDAG 1993
\'BETER BEKEKEN\'

In de Reehorst te Ede wordt op 27 november de Najaarsdag 1993 van de
Groep geneeskunde gezelschapsdieren (GGCJ) gehouden rondom het thema
\'Beter Bekeken\'.

Bij voorinschrijving bedragen dc kosten voor GGG- en SAVAB-leden 95 gul-
den (inclusief koffie, thee, lunch en een borrel) en 125 gulden voor niet-leden.

Voorinschrijving dient te geschieden
door het verschuldigde bedrag vóór 15
november over te maken op bankreke-
ning 53.66.14.008 of gironummer
539180, ten name van fiscus GGG te
Doom. Voor betaling aan de zaal
wordt 25 gulden extra in rekening ge-
bracht. Studenten kunnen voor 45 gul-
den dc Najaarsdag bijwonen. Dankzij
de steun van Aesculaap worden er zo-
wel een interessant programma als ook
voldoende zorg voor de inwendige
mens geboden. Er is tevens volop gele-
genheid tot het onderhouden en ver-
nieuwen van (in)formele contacten.
De GGG verwacht dat deelnemers aan
de Najaarsdag na afloop met recht zul-
len zeggen \'We hebben het beter beke-
ken\'.

Het programma luidt als volgt:

08.45 uur

Inschrijving en koffie;
09.25 uur

Drs. H. van Herpen, voorzitter G(iG:
Opening Najaarsdag 1993;
09.30-10.00 uur

Drs. J.H. Klinkers: Praktijkvoering in
de gezelsehapdierenpraktijk in het jaar
2000;

10.00-10.30 uur

Drs. .4.J. van Toor: Bloedonderzoek:
de interpretatie van de bloeduitslagen;
10.30-11.00 uur

Dr. W.Th.C. Wolvekamp: Röntgenolo-
gisch contrast met lucht;
11.00-11.30 uur
Koffiepauze;
11.30-12.00 uur

Drs. P.J. Roosje: Dermatofytose: diag-
nostiek en therapie;
12.00-12.30 uur

Drs. L.A. Janssens: Acupunctuur, een
effectief analgeticum;
12.30-14.15 uur

Lunchpauze;
14.15-14.45 uur

Drs. LC.A.M. Oosterhout: Endosco-
pie van de voorste luchtwegen; indica-
ties en voornaamste bevindingen;
14.45-15.15 uur

Dr. /. van der Gaag: Histopathologie,

het nemen van een (aspiratie)biopt en

de interpretatie;

15.15-16.00 uur

theepauze;

16.00-16.30 uur

Drs. H.S. Kooistra: Indicatie voor ccn
ECG en de interpretatie;
16.30-17.00 uur

Dr. F.C. Stades: Oftalmoscopie en dc
interpretatie van fundusveranderingen;
17.00 uur
Borrel

Aesculaap bv

Diergeneesmiddelen - Boxtel

DIERGENEESKUNDIG
JAARBOEK 1994

Wilt u zeker zijn dat uw gegeven.s in hel
Jaarboek 1994 juist vermeld worden, dan
verzoekt de Redactie van het Diergenees-
kundig Jaarboek u vóór 1 deeember 1993
eventuele fouten en wijzigingen schriftelijk
door te geven aan het Bureau van de
Maatschappij.

Redactie Diergeneestiimdig Jaarboek.

-ocr page 391-

I i I.Ï.

POSITIEVE SFEER OP
JAARVERGADERING \'93

Dc jaarvergadering 1993 is rustig verlopen. Belangrijke discussiepunten wa-
ren er wel, maar die zijn positief benaderd door bestuur en leden.
Prof.dr. E.H. Kampelmacher heeft de hamer overgedragen aan drs. A.VV.
Udo, nadat dc leden hem tot voorzitter gekozen hadden.
Tevens heeft de KNMvD afscheid genomen van mr. T.W. Mertens als voorzit-
ter van de Ereraad.

In deze aflevering van het Tijdschrift wordt alleen een indruk gegeven van het
verloop van de vergadering. Voor details verwijst de redactie naar het ver-
slag.

Door Sophie Deleu

Een ander discussiepunt was de be-
strijding van de ziekte van Aujeszky
cn met name de controle daarop. De
dierenarts moet de entingen zelf uit-
voeren en mag de entstof niet afgeven.
Of dit daadwerkelijk netjes gebeurt is
niet controleerbaar. Men heeft het

Het logboek is natuurlijk uit en tc na
besproken op de jaarvergadering. Het
Hoofdbestuur heeft onmiddellijk het
boetekleed aangetrokken. \'We hebben
ons niet goed gerealiseerd wat de ge-
volgen zouden zijn van het feit dat wij
de verspreiding op ons namen\', zei
Kampelmacher \'we waren op dat mo-
ment brengers van slecht nieuws en het
is bekend wat daar vroeger mee ge-
beurde\'. De uitvoering van het log-
boek stond eigenlijk niet ter discussie.
De aanwezigen hebben allen positief
meegedacht over \'hoe nu verder?\'.
Men was het erover eens dat de inten-
tie van het logboek een goede was, dus
van ophouden met invullen en ver-
spreiden was geen sprake.

Eén van de grootste problemen rond
het logboek was wel, dat de veehou-
ders dachten dat het idee van de die-
renarts afkomstig was. Men vond dat
hier zo snel mogelijk iets aan gedaan
moest worden.

De leden worden verder zo goed mo-
gelijk op de hoogte gehouden van dc
ontwikkelingen rond het logboek.

Hoofdbestuur allerlei ideeën aan de
hand gedaan, hoe dit wel zou kunnen
gebeuren. Het Hoofdbestuur werkt dit
nader uit.

Paraveterinair dierenarts-assistenten
zijn ook aan de orde geweest. Zoals in
het Tijdschrift van 1 oktober 1993
(pag. 638) te lezen valt, is dit onder-
werp ook in het Algemeen Bestuur be-
sproken. Dierenartsen hebben de over-
gangsregeling voor paraveterinair
dierenarts-assistenten te ruim opgevat.
Het Hoofdbestuur tracht in samenwer-
king met de Rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees en de
Veterinaire Dienst orde te scheppen in
de chaos, die hierdoor ontstaan is.

De KNMvD heeft afscheid genomen
van mr. T.W. Mertens. Mertens was
voorzitter van de Ereraad en had het
Hoofdbestuur laten weten zich niet
meer beschikbaar te zullen stellen voor
een nieuwe zittingsperiode.
Nu de Ereraad een andere functie heeft
gekregen -sinds het bestaan van het
Tuchtrecht legt de Ereraad zich alleen
nog toe op alleen nog geschillen tussen
collega\'s- is er voor gekozen een die-
renarts tot voorzitter te benoemen en
een jurist tot secretaris. Mertens wordt
dus door dierenarts dr. J.J. Aukema op-
gevolgd. Mertens zei de taak van voor-
zitter met veel plezier vervuld te heb-
ben en dankte de KNMvD voor de
prettige samenwerking.

Ten slotte heeft Kampelmacher de
voorzittershamer en het -lint overge-
dragen aan Udo. Kampelmacher zei de
afgelopen jaren met veel plezier voor-
zitter geweest te zijn. \'Ik was zelf ma-

-ocr page 392-

chinist van de trein die KNMvD iieet.
de secretarissen waren conducteurs.
Maar mijn Hoofdbestuursleden, dat
waren en blijven vrienden\', aldus de
scheidende voorzitter. Hij riep de oud-
Hoofdbestuursleden, die ten tijde van
zijn aantreden in het bestuur zitting
hadden, naar voren om ze nogmaals te
bedanken. \'Toen ik aan mijn taak be-
gon heb ik de KNMvD in mijn eerste
toespraak vergeleken met een gedeukt
autootje\', zei Kampelmacher. Hij was
blij dat hij Udo een uitgedeukt en rij-
dend autootje kon aanbieden. En tot
groot plezier van de aanwezigen
haalde Kampelmacher werkelijk een

O

Vour het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dier)>enees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Klooster, G.G.M. van \'t; 1984; Addis Ababa
(Ethiopië); P.O.Box 5507.
Touw. Mevr. P.J.; 1993; 3511 RW Utrecht;
Nieuwe kade 71.

Wijk. A.W.J. van; 1993; 7157 AB Rekken;
Rckkenseweg 25.

Als kandidaadid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Jorritsma, R.; 3581 LA Utrecht;

Oudwijkerdwarsstraat 57.

Terlouw. Mevr. L; 3533 JK Utrecht; Ravellaan

117.

Overleden:

Mevr. Drs. J.W.M. Veltkamp-Jongelie te
Deventer op 25 september 1993.

Jubilea:

J.E. Smit te Maria Alm (Oostenrijk), aanwezig.
40 jaar, 3 november 1993
glanzend groen cadillacje met een
voorzittertje erin uit een doos en gaf
het aan Udo. Udo reageerde op de
overdracht met de woorden: \'Ik heb er
zin in!\' Was hij die ochtend nog gesig-
naleerd met een stel koffers in de hand,
dit betekende niet dat de toen nog kan-
didaat-voorzitter voortijdig de aftocht
blies. Hij zette de koffers slechts in
zijn auto. \'Ik zeg niet te veel, want het
is uw vergadering, professor
Kampelmacher\', zei hij. Hij bedankte
Kampelmacher voor zijn voorzitter-
schap en de leden voor het feit dat hij
tot volgende voorzitter van de
Maatschappij gekozen was.

Personalia

Dr. J. Dorresteijn te Zaltbommel. afwezig. 35
jaar. 5 november 1993

J. dc Bie tc Hollandscheveld. afwezig. 35 jaar 8
november 1993

11.L M. Houben te Veghcl. afwezig. 35 jaar. 8
november 1993

B.G. Schoonman tc Winterswijk, afwezig, 35
jaar, 8 november 1993

G. Rijpkema tc Heerenveen. afwezig. 35 jaar, 8
november 1993

Mevr. E.G. van Boven-Toebes te "s-
Gravcnhage. afwezig. 35 jaar, 12 november
1993

W. Velema te Damwoude, afwezig, 45 jaar, 17
november 1993

Mevr. M. Keusters-Klasens te Beugen, afwezig.
25 jaar. 22 november 1993
P D. Verhuist te Sint-Oedenrodc. afwezig. 25
jaar, 22 november 1993

B. Bruins Jzn. te Zuidhom (Gr), afwezig. 25
jaar, 22 november 1993

W.P.J.A. Brooijmans te Margraten, afwezig. 25
jaar. 22 november 1993

J.P.H. Vermeij te Leerdam, afwezig, 40 jaar. 23
november 1993

B.C. Koeslag te Dalfsen. afwezig, 40 jaar. 24 no-
vember 1993

B H. Spijker te Apeldoorn, afwezig, 40 jaar, 26
november 1993

Dr. H.J.G. Grooten te Heythuysen, afwezig, 30
jaar. 27 november 1993

SPECIALISME VETERINAIRE DIERVOEDING

Het specialisme Veterinaire Diervoeding is erkend en het Hoofdbestuur
van de KNMvD heeft enkele specialisten op uitnodiging benoemd:
prof.dr. A.Th. van \'t Klooster, drs. C.L. van l.imborgh en dr. A.E. van de
Braak.

Als men in aanmerking wil komen voor de opleiding tot specialist
Veterinaire Diervoeding, dient men zich te wenden tot prof. Van \'t
Klooster.

Voor erkenning als specialist Veterinaire Diervoeding volgens de de-
facto-procedure kunnen dierenartsen zich wenden tot de secretaris van
de registratieeomniissie, dr Tj. Jorna, postbus 14031,3508 SB Utrecht.
De aanmelding dient te bestaan uit een uitgebreid curriculum vitae,
waarin de verrichtingen op het gebied van Veterinaire Diervoeding dui-
delijk omschreven zijn. De aanmeldingsperiode voor de defacto-proce-
dure wordt geopend per 1 november 1993 en eindigt op 1 november 1995.
Voor inlichtingen: bureau KNMvD, tel. 030-510111.

P. dc Heer te Dedemsvaart. afwezig. 30 jaar, 27
november 1993

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van
JOjuni 1993:

J.G.W. Jen Hong Li

Geslaagd voor het dicrenarlsencxamen van
30 september 1993:

G. Blokland
Mevr. A. Bosschictcr
Mevr. S.H. Greven
E. Nagel

MUTATIES;

198 Aa, W.G. van der; 1965; 6321 CG \\\\ ijlre;
\\ alkcnburger«eg 101; lel. 04459-1530
privé,
04450-1877 prakt.; fax 04450-3445;
p.. geass. met M.G.M. Demollin. J.J.L.
Eranssen en E.H.M.G. Laeven.
198 Aart. Mevr.
C C. van; 1986; 4611 GT
Bergen op Zoom; Noordzijde Haven 54;
tel. 01640
-55086 privé, 37621 prakt.; fax
01640-55086;
p.
201 Bakker, J.; 1972; 6095 BZ Baexem;
Salmcnhofweg 6; tel. 04748-1974 privé.
04116-73951 bur.; fax 04116-78680; d
G.v.D. Zuid-Nederland.
203 Beek. P.N.CJ.M. van; 1980; 6035 RPOspel
(L); Plattepeeldijk 38; tel. 04951-41367
privé.
04116-73951 prakt.; fax 04116-
78680;
d. G.v.D. Zuid-Nederland, afd.
Pluimvee.

347 Benard, Mevr. H.J.; 1992; 3001 Tauranga
(Nieun Zeeland); 36 Kanhiti Street; tel.
09-64-7-5413399 privé, 5430026 prakt.;
fax 09-64-7-5431589; p., medew. bij S.A.
Raleigh en C.G. Sinclair.
208* Blokland, C;.; 1993; 3531 I C Utrecht;

Padangstraat 20; tel. 030-938187; d.
212* Bosschictcr, Mevr. A.; 1993; 3582 ZI.
L\'trecht; I.B.Bakkerlaan 197; tel. 030-
512192; wnd.d.
216 Bruns. A.J.M.; 1992; 3583 ZD Utrecht;
Antoniushof 103; tel. 030-521128;
ass.
projectleider \\ irnlogische Research
Afd. Intervet Int. B.\\ .
230 Engel. J.M.J.; 1978; 5235 B(i "s-
Hertogenbosch; Emmaus 12; tel. 073-
418192 privé. 416578
prakt.; fax. 073-
425842; p.

236 Gijsman, PH.; 1984; 4105 GW
Culemborg; Eemweg 6; tel. 03450-31760
privé, 17133 prakt.; p.
238*f;reven, Mevr. S.U.; 1993; 3581 LL
Utrecht; lepstraat 24; tel. 030-513993;
wnd.d.

238 Griendt. H. van der; 1984; 3451 RB
Vleuten; Vleuterweidewcg 6; tel. 03407-
72527 privé, 72366 prakt.; p., geass. met C.
Sietsma en G.C.J. Wegman.
248 Hillel. Mevr. L; 1990;
3641 XA
Mijdrecht; Agaat 7; lel. 02979-86312
privé,
41146 prakt.; p., geass. met R.J.G.
Zwijnenberg.
256* Jen Hong I.i, J.C.W.; 1993; 5768 PX
Meijel; Bloemendaalseweg 27; tel.
04766-4310 privé, 04760-73292 prakt.;
p., medew. bij
L.C.M. Boonen, J.A.M.
ten Dam, W. Oldenburger,
C.J.
Uytewaal, J.H.J. Vestjens,
G.A.M.
Wleland en R.T.J.A. de Winne.
257 Jorritsma, Mevr. H.T.M.; 1993; 5768 FX
Meijel; Bloemendaaiseweg 27; tel.
04766-4310;
wnd.d.
280*Mensink, Mevr J.M.C.H.; 1982;
3231 CL
Brielle; Maarland Z.Z. 86; tel. 01810-
14172 privé,
01880-32711 prakt.; p.. me-

-ocr page 393-

dew. bij W.E.R. Schell.
Muskens. J.A.M.: 1983;
5268 EE
Hclvoirt; Achterstraat «4 I); tel. 041IS-
32.19 privé.
04116-73951 bur.; d. G.v.D.
Zuid-Nederland.

284* Nagel, E.; 1993; 3705 ZJ Zeist; Warande
115; tel. 03404-51570; w nd.d.
Net, Mevr. J.A.L. van der; Gent-1987;
Wilmslow, Cheshire SK9 3HF
(Engeland); 35, Hampson Crescent,
ilandforth;
p.. medew. bij C. Nelson.

287 Oldenburg. Mevr. S.; 1987; 5823 .A.M
.Maashees; Rieterweg 30; tel. 04781-
36613;
redactie-medew. "Hart voor
Dieren".

Oostindjer, A.J.; 1989; 9363 CR Marum;
Beukenlaan 16; tel. 05944-4127 privé,
1600 prakt.; fax 05944-3585; p., medew.
bij E.K. Dolfijn, J.W. Hesselink en B.G.
Tillema.

Ostendorf-Otto. Mevr. E.R.; 1989; 22600
Loudéac (Frankrijk);
Le Pilori; tel. 09-.33-
96281518 privé,
96289823 prakt.; p.. ge-
ass. met O.R.W. van Scherpenzeel.
Regouin. J.L.M.; 1971; 5708 MA
Helmond; Hortsedijk 15; tel. 04920-33728
privé, 33808 prakt.;
fax 04920-50898; p..
geass. met G. van den Berg, H.J.M.H.
Duijsens en S.H. Ouwerkerk.

298* Ressang-Groenevvegen. Mevr. W.E.;
1955; 6733 GD Wekerom; Lage
Valkseweg 76; tel. 08386-1944;
r.d.

302 Roumen. M.P.H.M.; 1980; 6093 NR
Heythuy,sen; Geusert 2; tel. 04749-6265
privé,
04116-73951 bur.; fax 04116-
78680;
d. Ci.v.D. Zuid-Nederland.

312 Sorgedrager. R.; 1991; 3438 LH
Harmeien; Haanwijk 17; tel. 0348.3-
5011 privé,
2653 prakt.; p.. medew. bij H.
van der CJriendt, C. Sietsma en G.C.J.
Wegman.

314 Starkenburg, L.; 1967; 7204 AB Zutphen;
Wilhelminalaan 19; tel. 05750-17803
privé, 27720 prakt.;
p.

317 Tack. Mevr. B.L.; 1987; 7448 PR Haarie;
Haarlerveldweg 6; tel. 05485-95798;
p.,
medew. bij .l.G. Kunst.

357 Vanderhagen. P.A.R.: Luik-1984; B-7890
Ellezelles (België); Beaufaux 15;
tel
01834-1094 bur.; fax 01834-3718;
vet.
adv. bij Vetam B.V. en Phyphac S.A.
Veen, H. van der; 1988;
2661
Bergschenhoek; Haverveld 43;
01892-17786 privé,
05906-1601 prakt.; p..
medew. bij Mevr. G A. de Jonge.

330*Vollaers, ll.M.M.R.; 1989; 3137 KB
Maardingen; Holvweg 18; tel. 010-
4744103 privé, 01899-20696 prakt.; p.,
medew. bij H.J. van de Kamp, E.C.
Scholten, A. Slikkerveer en H.W.
Wagenaar.

Waal. C.A.H. de; 1970; 7214 DJ Epse;
Hankweg I; tel. 05759-4643 privé,
05700-60222 bur.: fax 05700-34104; d.
G.v.D. Oost-Nederland.
Zimmer. G.M.; 1976; 5673 BZ Nuenen;
Vonderrijt 36; tel. 040-831287 privé.
04116-73951 bur.; fax 04116-78680; d.
G.v.D. Zuid-Nederland.

354

289

354

297

323

\\D
tel.

333

344

727

Post Academisch Onderwiis Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op de

gezelschapsdierenpraktijk ƒ 4500.-

- 6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praktische anesthesie

gezelschapsdieren ƒ 990,-

- 2 aaneengesloten dagen op afspraak (93/89)
interpretatie röntgenologisch onderzoek

bij gezelschapsdieren ƒ235.--

- Thorax 25 november 1993 (93/71)

- Abdomen 2 december 1993 (93/72)

- Skelet 9 december 1993 (93/73)
De cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor dc
wachtlijst is mogelijk.

\\ eterinaire apotheek 1

gemengde praktijk ƒ 1.300,-

- 6. 7 en 8 december 1993 (93/78)
De cursus is volgeboekt. Opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Zeisterdagen 1993 ƒ 1000,-

- 1 t/m 5 november 1993. Week 11 (93/83)

- 8t\'m 12novcmber 1993. Week III (93 84)

- 15 t/\'m 19 november 1993, Week IV (93/85)
Assistentie voorbereidingen nazorg
operatie patiënt
 ƒ355,-

- 18 december 1993 (93/95)
De cursus is volgeboekt. Opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Klinische les gezelschapsdieren ƒ 130,-
(Aandoeningen van de neus. Kaakfracturen bij
gezelschapsdieren)

- 4 november 1993 (93.91)
Symposium 25 jaar heelkunde

in de Uithof ƒ50,-

- 4 november 1993 (93/115)
Bloedonderzoek gezelschapsdieren ƒ 375,-

- 10 november 1993 (93/92)
Röntgenologisch contrastonderzoek
gezelschapsdieren
ƒ 370,-

- 12 november 1993 (93/97)
.Assistentie bij gebitsreiniging
gezelschapsdieren
ƒ 400.-

- 17 november 1993 (93 110)
.\\andoeningen wervelkolom hond ƒ 400.-

- 18 november 1993 (93 121)
.\\pplicatiecursus rundveevoeding I ƒ 960,-

- 24 tm 26 november 1993 (93/122)
Basale tandheelkunde paard ƒ 1.200.--

- 25 november 1993 (93\'111)
Behandeling van kruisbandletsels ƒ 685.-

- 3 december 1993 (93 116)

- 17 december 1993 (93/117)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

W orkshop probleemgerichte

neurologie ƒ 500.-

- 15 december 1993 (93 109)

K O N I N K L I K E NEDERLANDSE; MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R CJ E N F F S K U N D E

X\'eterinaire apotheek 11

gemengde praktijk ƒ2600,-

- 20.21 en 22 december 1993,

Ben 14 januari 1993 (93/79)
Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

Kunstmatige inseminatie paard ƒ 2900,-

- 5 en 6 januari 1994 (93/93)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1993.

Inlichtingen; Bureau PAO-Diergeneeskunde
Postbus 85205,3508 AE UTRECHT.
Telefoon; 030 - 517374, Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van
de ABN 1412.

November

4 AUV-regiovergadering Noord. Postiljon,
Heerenveen, aanvang 20.00 uur.

4 PAO-D cursus: 93/91 Klinische les gezel-
schapsdieren

4 Vakgroep Heelkunde der Grote Huisdieren
i.s.m. PAO-D cursus: 93/115. Symposium
25 jaar Heelkunde in De Uithof

8 12 PAO-D cursus; 93/84 Zeisterdagen
Week III

10 PAO-D cursus: 93/92 Bloedonderzoek
Gezelschapsdieren

11 Themadag \'Stikstof en fosfor in de voeding
van eenmagige landbouwhuisdieren in re-
latie tot de milieu-problematiek\' in het
WICC-IAC te Wageningen. Informatie:
tel. 070-3708708.

11 Najaarsvergadering Cïroep Paardenpratc-
tici; symposium \'Koliek bij het paard, mo-
tel Strand Nulden.

12 PAO-D cursus: 93/97 Röntgenologisc
Contrastonderzoek Gezelschapsdieren

13 Landelijke dag vrouwelijke dierenartsen.

14—19 World Congress on Alternatives and
Animal Use in the Life Sciences: Educa-
tion. Research and Testing. Baltimore.
Maryland USA. Information: Deborah Ru-
dacille, the Center for Alternatives to
Animal Testing, Johns Hopkins School of
Public Health, 410-614-0558 or Louise
Tucker at the World Congress Office, 202-
371-2200.
(Mei\'r informalie hij redactie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

15—^19 Curagao Tropical. International Trade
Center. Willemstad. Curasao. Inschrijving
en algemene informatie; Trait d\'Union,
antwoordnummer 11560. 1000 RA
Amsterdam,
(meer informatie: redactie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde).

15—19 PAO-D cursus: 93/85 Zeisterdagen
Week IV

17 PAO-D cursus: 93/110 Assistentie bij ge-
bitsreiniging Gezelschapsdieren

18 PAO-D cursus: 93/121 Aandoeningen
wervelkolom Hond

18 Jubileumsymposium ter gelegenheid van
het tweede lustrum van de Nederlandse
Vereniging van Dierenartsen voor Vogels
bij Janssen Pharmaceutica BV te Tilburg.
Voor informatie en/of aanmelding telefoon
013-334666 (na 20.00 uur).

18- 19 Cursus Vaccinologie (PAO-Natuur-

-ocr page 394-

wetenschappen), Schipholweg 94, 2316
XD Leiden, telefoon 071 -214155.

19 Symposium \'Bacteriële (dier)ziekten in
beweging\'. Voor infonnatie kan men con-
tact opnemen met mevrouw L. Donkers, te-
lefoon 030-532728 of 531642.

19 Symposium Veterinaire Volksgezondheid:
nieuwe ontwikkelingen. Organisatie WAF
VN Flanders en Groep GKZ. De Beiaard,
naast de abdij in Postel (België). Aanvang
9.30 uur.

20 PAO-D cursus: 93/119 Introductie
Praetisehe Toepassingen van Echografie
bij Gezelschapsdieren.

23 Klinische avond Diergeneeskundig Cen-
trum Noord-Nederland in Hotel "t
Voorhuys De deel te Emmeloord. Aanvang
20.00 uur.

23 Voorlichtingsmiddag Praktici, Gezond-
heidsdienst voor Dieren in West- en
Midden-Nederland. Aanvang 14.00 uur.

24 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

24—26 PAO-D cursus: 93/122 Applicatiecur-
sus Rundveevoeding I

25 PAO-D cursus: 93/111 Basale Tandheel-
kunde Paard

25 PAO-D cursus: 93/71 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Thorax Ge-
zelschapsdieren

26 Bijeenkomst Groep Veterinaire Homoeo-
pathie van de KNMvD

27 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren, De Reehorst te Ede

27 EVA-vogelgeneeskunde cursus praktijk-
gerichte geneeskunde postduiven van 8.30
tot 13.30 uur. Inlichtingen en aanmeldin-
gen telefoon 03434-56566; fax 03434-
57122; Postbus 110, 3956 ZT Leersum.

30 Algemene ledenvergadering Groep DIB,
aanvang 16.00 uur in het Oude Tolhuys in
Utrecht.

December

2 PAO-D cursus: 93/72 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

3 PAO-D cursus: 93/116 Behandeling van
kruisbandletsels

5— IO Advanced AO-veterinary course for
small animal surgeons in English and
French. For information contact: AO-Vet
Centre, Mrs. Monika Gutscher,
Winterhurerstr. 260, 8057 Zürich,
Switzerland, tel. 01/3130383, fax
01/3130384.

6 8 PAO-D cursus: 93/78 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

7— 11 3e Congres van de World Equine
Veterinary Association te Genève.

8 Zesde studiedag van studievereniging voor
Veterinaire Epidemiologie en Economie
bij de (iezondheidsdienst voor Dieren
Zuid-Nederland, Molenwijkseweg 48 te
Boxtel. Voorinformatie: tel. 08370-83120.

9 PAO-D cursus: 93/73 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Skelet
Gezelschapsdieren

9 Bijeenkomst Groep Pluimveewetenschap-
pen

9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, aan-
vang 20.15 uur. Harskamp, gastspreker
Prof dr. J.H.M. Verheijden over \'dierge-
neesmiddelen in de varkenspraktijk.

10 Opening nieuwbouw Veterinair Specia-
listisch Centrum \'De Wagenrenk\'.

11 Open dag Veterinair Specialistisch

J^Mi

m

ÊkM nn

Centrum \'De Wagenrenk\'.

11 EVA-vogelgeneeskunde cursus praktijk-
gerichte geneeskunde papegaai-achtigen
van 8.30 tot 13.30 uur. Inlichtingen en aan-
meldingen telefoon 03434-56566; fax
03434-57122; postbus 110, 3956 ZT
Leersum.

14 Vergadering afdeling Utrecht van de
KNMvD

14 Vergadering afdeling Zuid-Holland van de
KNMvD

14 Vergadering afdeling Groningen-Drenthe
te Zeegse

14 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag.
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

14 Vergadering afdeling Limburg, aanvang
20.30 uur te Heythuysen.

14 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren, Biltsche
Hoek, aanvang 20.00 uur

14 Vergadering afdeling Zuid-Holland van de
KNMvD

15 PAO-D cursus: 93/109 Workshop pro-
bleemgerichte neurologie

15 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café De
Marken, Dorpsstraat 62, Marken-Binnen).

15 Symposium Diergeneesmiddelenregistra-
tie: nu en in de toekomst in De Reehorst te
Ede. Voor informatie kan men contact op-
nemen met R. A. Norg, telefoon 03417-
51703 en/of met I. Sandberg, telefoon:
08370-75489.

16 Vergadering afdeling Friesland.

17 PAO-D cursus: 93/117 Behandeling van
kruisbandletsels

18 PAO-D cursus: 93/95 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

20—22 en 13— 14 januari \'94 PAO-D cursus:
93/79 Veterinaire Ap<itheek II Gemengde
Praktijk

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel

Tel.030-51 15 20

Hugen, Hellendoom, 20.00 uur

1994

Januari

5 -6 PAO-D cursus: 93/93 Kunstmatige
Inseminatie bij Paarden

18 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

Februari

16 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund

21 Vergadering afdeling Zuid-Holland van de
KNMvD

Maart

2— 5 9lh DVG Congress on Avian Diseases,
Auditorium of the Medizini.sche Tierklinik
of the Veterinary Faculty. Ludwig-
Maximilians-Universität, München.

Koninginstraße 16, D-80539. Informa-
tion: phone (89)-31561970.

2— 5 Basic Equine AO-veterinary corse in
German. Waldenburg, Switzerland. For in-
formation contact AO-Vet. Center,
Monika Gutscher, Winterhurerstr. 260,
8057 Zürich. Switzerland. Tel. 41-1-
3130383.

17 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

April

4- 5 Tagung der Europäischen Gezellschaft
tur Veterinär Pathologie, Zürich.

22— 24 Voorjaarsdagen, Amsterdam RAI.

Mei

17 Ledenvergadering afdeling Zeeland.

25 Afdeling Zuid-Holland van de KNMvD

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend gulden inkomen is al gauw
zestig procent bestemd voor de kas van de fiscus.
U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is ge-
schapen.

Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waar-
door u direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.
U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u
meer wilt weten.

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR D i E R (i E N F F; S K U N D E

728

-ocr page 395-

S uw FINANCIËLE ADVISEUR AANGESLOTEN

BIJ INTERMEDIAC?

NOORD-HOLLAND

UTRECHT

GELDERLAND

Bureau Dix & Co
Utrecht, tel. 030-511520

Bureau J. van Ede B.V.
Amerongen, tel. 03434-52339

Fortuin Fin. Adviseurs
Utrecht, tel. 030-515199

M. Sikking Assurantiën
Maarssen, tel. 03465-67641

Huisman Assurantiën B.V.
Zeist, tel. 03404-18224

Kuykhoven Adviesgroep
Veenendaal, tel. 08385-22422

Adviesbureau Weijers
Nieuwegein, tel. 03402-63374

NOORD-BRABANT

Büro Merks

Den Bosch, tel. 073-128981

Adviesbureau J. W. Scheffel Jr
Epe, tel. 05780-20000

Post Financieel Consulenten
Epe, tel. 05780-14010

Adviesbureau Zeegers
Wageningen, tel. 08370-19136

LIMBURG

Beusmans Fin. Adviesbureau
Maastricht, tel. 043-218945

Mr R. P. de Laat
Venio, tel. 077-545555

Verz. Adv buro G. C. J. Peeters B.V.
VenIo, tel. 077-827799

OVERIJSSEL

Ass. & Pensioen Adv. Visschedijk BV
Oldenzaal. tel. 05410-14111

Van Hillegondsberg C.S.
Huizen, tel. 02940-80745

ZUID-HOLLAND

Adviesburo Van Dongen
Rotterdam, tel. 010-4526222

INTER
/MEDI^IC

FINANCIËLE ADVISEURS VOOR
MEDISCHE/ACADEMISCHE BEROEPEN

Stichting Haags Dierencentrum gevestigd te \'s-Gravenhage

De stichting heeft onder meer ten doel de diergeneeskundige zorg van asiel- en pensiondieren
In het Haags Dierencentrunn (H.D.C) is plaats m.i.v. 1 december 1993 voor een

DIERENARTS (m/v)

Zijn/haar taak houdt -in samenwerking met de beheerder- hoofdzakelijk in:

- het zorgdragen voor het beleid en management van zijn/haar sectie zijnde de diergeneeskundige
zorg voor alle aanwezige dieren;

- het adviseren aan het bestuur en anderen;

- het initiëren van onderzoek;

- het namens het bestuur deelnemen aan externe overleg-situaties.

Functie-eisen voor de stichting:

- dierenarts;

- goede contactuele eigenschappen en

- leidinggevende en administratief organisatorische ervaring op het gebied van asielwezen strekt
tot aanbeveling.

Bij vaststelling van het salaris zal rekening worden gehouden met leeftijd en ervaring.
Schriftelijke sollicitaties (met de hand geschreven) binnen 14 dagen richten aan de secretaris van de
Stichting H.D,C. de heer A. Bouman, Lozerlaan 595, 2544 MC \'s-Gravenhage.

Informatie over deze functie wordt eveneens verstrekt door de heer A. Bouman, tel.: 070-3467206.

-ocr page 396-

Gezelschapsdierenpraktijk in het noorden van het land zoekt op korte termijn

EEN ENTHOUSIASTE DIERENARTS (m/v)

op part-time basis.

Reacties gaarne binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad richten aan redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, onder nummer 41/93.

D.A.P. Kampen-IJsselmuiden vraagt per 1 januari 1994 een

JONGE COLLEGA (m/v)

voor de gemengde praktijk.

Brieven naar: Burg. van Engelenweg 52B, 8271 AT IJsselmuiden.

Gevraagd per 1-11-93

DIERENARTS (m/v)

in gemengde tweemanspraktijk in Brabantse stad. Onze voorkeur gaat uit naar een collega met dif-
ferentiatie landbouwhuisdieren. Ervaring in zowel gezelschapsdieren- als landbouwhuisdierenprak-
tijk wordt op prijs gesteld. Het hebben van achterwacht strekt tot aanbeveling. Full-time baan, part-
time mogelijk. Brieven met curriculum vitae binnen 10 dagen na het verschijnen van dit blad richten
aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder
nummer 42/93.

Praktijk voor gezelschapsdieren en paarden (± 10%) in het midden van het land zoekt voor 2 à 3 da-
gen per week een enthousiaste en sympathieke

DIERENARTS (m/v)

Afhankelijk van gebleken geschiktheid kan deze part-time-functie worden uitgebreid.
Handgeschreven sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad richten aan de
redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder
nummer 43/93.

-ocr page 397-

stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
beerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de emst van de nierbeschadiging varieert de
lard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
;iwitgehalte in de voeding verlaagd dient te worden. Daarom bie-
ten wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
;en .streng bep)erkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
ïebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

ngdurige effeclwiteit van het Canine Medium Protein dieet in een 6 maanden
turende thuisstudie van WALTHAM\'

mg/dl Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

Als de klini.sche .symptomen en het bloedon-
lerzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
loening, dan is het
Pedigree" Canine Medium
»rotein
dieet geïndiceerd. In dit praktisch toe-
>ashare dieet wordt niet meer dan 20% van de
nergie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
le complete voedingsbehoefte voor een lange
ermijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

ieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
an secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
loor het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
eaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
lies bij WALTHAM* zijn geschiktheid voor een effectieve lange
:rmijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval van
emstige nierbescha-
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-
ceerd. Hierin is het
eiwitgehalte verder
teruggebracht tot
slechts 12% van de
energie. Dit is het
minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaamsfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

Refercncic: I Leibetscder, J L & Ncufeld, K W . Effects of Medium Procein Diets in Dogs with Chronic Renal Failure.
Waltham Intemational Symposium on the Nutrition erf Small Ccwnpanion AnimaLs, Proceedings. 1990.
•regisiered trademark

k® WALTHAM®

\'edigree® Canine Medium Protein dieet

therapietrouw staat garant voor
ffectiviteit op langere termijn

Whiskas

-ocr page 398-

De perfecte
therapie.

Doeltreffend,
Snelwerkend,
Betrouwbaar

Infecties met bacteriën
en Mycoplasmata hebben
in de varkenshouderij al
snel een negatieve invloed
op de technische resulta-
ten.

Bij de behandeling er-
van is uw ervaring onmis-
baar. Door snel en doelge-
richt ingrijpen kunt u de
schade beperken. Baytril is
daarbij uw ideale partner.

Goede weefsel-distribtie
en een uitstekende werk-
zaamheid leiden snel tot
resultaat. En daarvoor zijn
niet alleen de varkens u
dankbaar!

Baytril voor een be-
trouwbare therapie.

Ook bij varkens.

Baytri

ANTI-INFECTIVUM

Bayer

Baytril 2.5% oraaJ voor kalveren. Samenstelling: 25 mg enrofloxacin per ml. Kigeitschappen: Bactcricide werking legen de meesie Gram-negatieve en Gram-positieve bacterien en Mycopla.sma"s bi| pluimvee, nindvee, varkens en kil
dieren. Werkt op de bacterièile celkern: het remt gyrase. een enzym dat nodig is voor de duplicatie van DNA. Indicaties: Infecües met voor enrofloxacin gevoelige micro-organismen bij niet ruminertnd rundvee. Bijvoorbeeld: E. coli d
E. coli sepsis, Luchtweginfeclies veroorzaakt door Pasteurella haemolytiea. Pasteurella multocida en Mycoplasma bovis. Infecties met Salmonella spp. Wachttijdadvies: 10 dagen. Toedieningsw^ieMoseiiiig: Oraal. Baytril Oraal viw
kan direct in de bek of via de melk. melkpreparaten of elekirolytenmix worden toegediend. Dosering: 5 ml per 50 kg üchaamsgewichi per dag (2.5 mg enroOoxacin per kg) gedurende 3-5 dagen. Bij enisiige luchtweginfeclies of Salmo
ml per 50 kg lichaamsgewicht per dag (5 mg enrofloxacin per kg) gedurende 5 dagen. Waarschuwing: Kalveren die uitsluitend alleen ruw voer krijgen dienen niet oraal, maar met inj«:tievloeistof it worden behandeld. Houdbaarh«
Verpakking: Racon van 100 ml, Flacon van 5 liter. Registratienummer: REG NL 2912

-ocr page 399-

i 15 NOVEMBER 1993
DEEL 118, AFLEVERING 22
ISSN 0040 - 7453

71 oer ///^

^Tijdschrift

voor

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRtCHT

If\'.é ■

m

Diergeneeskunde

Het effect van
voor-de-voet-weg-enten

Infectieuze kalverdiarree

De toelating van diergenees-
middelen in Nederland

Prijs voor Aujeszky-onderzoek voor
CDI-DLO-medewerkers

IVO-, IWO- en CDHaarverslagen
1992

Binnen enkele minuten hond
uitgekozen

Logboek moet kinderziekten nog
krijgen

Logboekperikelen

Keuzevermogen: droomkeukens en
andere verhalen

KONINKLIJKE M E D E R L A N D S E MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 400-

W

De problemen die de gezondheid
van de varkensstapel In gevaar
brengen, zijn inmiddels bekend:

• Uit onderzoek is gebleken dat
spoelviformen de oorzaak zijn van
léverafkeuringen en verminderde
groei, waardoor het slochtgewictit
later bereikt wordt.

• Daarnaast kan sctiurtt onrust en
schuren In de stol veroorzaken, een
verslechterde voederconversie en
huidafwijkingen bij het slachten.

• Bij zeugen kon schurft vaak

mede de oorzaak zijn van een kleiner
aontal grootgebrachte biggen,

IVOMEC, uw oplossing tegen;

- spoelwormen

- knobbeltjeswormen

- rode maagwormen
en

- schurttmijten

- luizen

injectievloeistof
voor biggen
steriele oplossing 0,27%

VOOB BIGGEN

wmmm

injectievloeistof
voor varkens

Ter behandeling en bestrijding
van inwendige en
uitwendige parasieten
bij varkens.

IVOMEC... da\'s niet gek

^MSDAGVET

Divisie van Merck Sharp & Dohme B.V.

Postbus 581, 2003 PC Haarlem, telefoon 023-153153

-ocr page 401-

75 oc.^

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 22, 15 NOVEMBER 1993

VOOR DE PRAKTIJK

Het effect van \'driemaal per jaar voor-de-voet-weg-enten van zeugen\'

tegen de ziekte van Aujeszky op de matemale immuniteit van een fokbedrijf;

L. Vellenga. H.M.G. van Beers-Schreurs, P. Ooms en H. Schorn 729

OVERIGE ARTIKELEN

Infectieuze kalverdiarree: therapie- en preventiemogelijkheden op basis van etiologische,

pathofysiologische en immunologische gegevens; E. Vanopdenhosch en P. Pohl 731

De toelating van diergeneesmiddelen in Nederland; P.J.M. Reijnders 735

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Prijs voor Aujeszky-onderzoek CDl-DKO-medewerkers 740

Deelnemingskaart draagt bij aan keuze voor nieuw huisdier 741

IVO-, I VVO en CDI-jaarverslagen 1992; Maarten Weher 741

Kwantitatieve informatie veehouderij van de pers 743

Binnen enkele minuten hond uitgekozen 743

Eerste druk \'Beslissen van kalf tot koe\' herzien 744

NIEU\\A/(S) VAN DE INDUSTRIE 744
VRAAG EN ANTWOORD

Betere diagnose door anamnese en röntgenfoto\'s: H.A. W. Hazewinkel 745

Bestrijding spoelwormen;.///. Boersema 747

REFERATEN 748

BOEKBESPREKINGEN 749

STUDENTENREFERATEN 751

CURSUSSEN EN CONGRESSEN 752

754
754

KNMvD

IN MEMORIAM

H.H.J. Frederiks; Hennie Hadderingh

Wilhelmus Theodorus (Wil) Straaten; W.P.S. van Weert en G.H. Mensen

WETENSCHAP

ACTUA

Wetenschappelijke lezing

(S)

WALTHAM

Causale en therapeutische aspekten van de voeding bij:

• Huidaandoeningen - Dr. Ton Willemse

• Dunne darm-diarree - Dr. Ronald van Noort

inlichtingen:
Virbac Nederland BV
Tel.: 03420-93008
Fax : 03420-90164

IJLIJ lU IMand
iJ_-u«.LiiiUUI lUUJ II Udljtjorst
2 december 1993 te Hoofddorp
21 december 1993 te Barneveld

-ocr page 402-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)

Dr. C. Terpslra

Prof. dr. J. E. van Dijk

Prof dr.G.H. Wentink

Mw. drs. L. M. Overduin

Drs. N. J. G. J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent. België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville. Florida, U.S.A.)

Prof. dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof. dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Profdr. E.D. Hcller(lsraël)

Dr. W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof. dr. M. W. Jackwood (Athens, Georgia. U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'1 Klooster (Utrecht)

Dr.R. de Koning (Gouda)

Prof dr. A. de Kruif (Gent. België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr.J.Ooslerom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pedersen (Davis, California. U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent, België)

Prof dr. M. Reinacher (Giessen, Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam\'Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca, New York. U.S.A.)

Prof dr. J. de Schepper (Gent, België)

Dr. R.J.SlappendeKUlrechi)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, Franee)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. 11. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr. Th, Wcnsing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R.G. J.M. Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen cn
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031. 350« SB Utrecht (tel.
030-5101 11/fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschnfl voor Diergeneeskunde is het \\crcni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde cn voor niet-dierenartsen w ordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van dc KNMvD.
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN/AMRO N.V., Postbus
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V.. Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V.. Breukelen (lel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maat.sehappij voor Diergeneeskunde.
Julianalaan 8- 10. Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht, Telefoon; 030 - 51 01 11. Fax 030-511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Drs, A. W. Udo, voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, viee vtx)rzilter

Drs. J. J. van Zutven. penningmeester

Drs. A. Mostert. lid

Drs. W. J. Schoorlemmer. lid

Drs. Dj.P.Teenstra. lid

Drs. S. D. Feitsma. lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T. W. te (jiffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond
Mw.drs.S. A.M. Deleu

[)esiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindiën

755

757

758

758

759

760

760

760

761

762
762

ALGEMEEN

Logboek moet kinderziekten nog krijgen; Sophie Deleu
Logboekperikelen: C.D.B. .Si>/;/(ens (Ingezonden) en Sophie Deleu (antwoord)
Dierenartsen staan voor kwaliteit
Tarievencommissie

De arbeidsongeschiktheidsverzekering (3 en slot): W.l. C. Ruiten
Voorjaarsdagen

MEDEDELINGEN GKZ
FISCAAL-ACTUEEL

Keuzevermogen: droomkeukens en andere verhalen; L.J. van Roosmaelen

PERSONALIA

PAO - DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

CONTENTS

VOOR DE PRAKTIJK

The effects of a \'three times a year vaccination schedule in sows\' against Aujeszky\'s
Disease on the maternal itnmunity in piglets;
L. Vellenga. H.M.G. van Beers-Sehreurs.
P. Ooms en II. Schorn

729

OVERIGE ARTIKELEN

Infectious neonatal calf diarrhoea: some etiological, pathophysiological, and immunological
date for therapy and prevention;
E. Vaiwpdenho.sch en P. Pohl 731

Registration of veterinary medicines in the Netherlands; P.J..M. Reijnders 735

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanxraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is vermeld of in
dc inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advcrteniics kunnen zonder opgaaf van redenen door dc Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uil dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en\'of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ook. zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appearing in this journal are listed in Current Contents /Agricultural Biology und Environmental Science
Index-Medicus. Index i^e(erinariusVeterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientijic Abstracts).

-ocr page 403-

■ ■

Endex: een nieuwe visie op de
aanpak van wormen en leverbot

Het ideale breedspektrum wormmiddel
voor schapen. Werkt tegen volwassen
en onvolwassen maag-, darmwormen en
aÜÊ stadia van de leverbot. Is ook aktief
tegen benzimidazole resistente wormen.
Standaarddosering 1 ml per 5 kg schaap.
Endex is verkrijgbaar in 1 liter verpakking
en 2,5liter rugcontainer.
Ciba Animal Health Division:
na gezondheid de beste oplossing.

Animal Health Division

Ciba-Geigy Agro BV
Stepvelden 10, Postbus 1048
4700 BA Roosendaal
Telefoon 01650 - 97305
Fax 01650-59605

~ 25-

Endex bevat per ml 50 mg triclabendazole en 37.5 mg levamisole hydrochloride. Raadpleeg bijsluiter voor gebruik. Wachttermijn vlees 42 dagen, melk 28 dagen, Reg NL 7978.

-ocr page 404-

Rehydratie

Lodevil

Een Uitstekende Oplossing

Lodevil, een gebruiksklare injectievloeistof, is een betrouwbaar middel voor het herstel van de
vochtbalans.

Lodevil, de injectievloeistof met een optimale tolerantie, verzekert:

- een snel, duurzaam herstel van het circulerende bloedvolume en de extra- en intra-cellu-
laire electrolytenvoorraad.

- een actieve en langdurige bestrijding van de acidose.

- een versterking van het verzwakte organisme door de toevoeging van glucose.

Een systematisch gebruik van Lodevil is dus gerechtvaardigd in alle gevallen van ernstige
uitdroging en acidose bij het kalf.

LODEVIL : tiakon van 1000 ml. SAMENSTELLING ; per 100 ml. : watervrije glucose 1.080 g, natriumacelaat 0,408 g, natriumbicarbonaat 0.420 g.
nalriumchloride 0,351 g. kaliumchloricle 0,045 g, magnesiumchloride 0,020 g, methylparahydroxybenzoaat 0,080 g, propylparahydroxybenzoaat 0,020 g,
water voor in|ectievloeistoffen ad. 100 ml.*

INDICATIES : Ernstige uitdroging tengevolge van neonatale diarree, veroorzaakt door virussen, bacteriën en voedingsstoornissen en wanneer
vochttoevoer oraal niet meer mogeliik is.

DOSERING : 1 tot 2 liter per infusie. De infusies kunnen naar behoefte worden voortgezet of herhaald tot de dehydratieverschijnselen verdwenen zijn.
WACHTTIJD : Geen. Diergeneesmiddel NL 1986 U.D.D. Bereidingsprocédé i.N.R.A. -Octrooinummer 79.26.395.

DIERGENEESKUNDIG GEBRUIK. DE VOORGESCHREVEN DOSERING NIET OVERSCHRIJDEN.

Een produkt van

Alleenvertegenwoordiging in Holland

vétoquinol

VETERINAIRE HANDELSMAATSCHAPPU B.v

4286 BA Almkerk - Kerkstraat 7-9 - HOLLAND - Telefoon 01834-1782
Banque Nationale de Paris - Crediet en Effectenbank - K.v.K Waalwrijk nr. 3143/79

-ocr page 405-

HET EFFECT VAN \'DRIEMAAL PER JAAR VOOR-DE-VOET-WEG-
ENTEN VAN ZEUGEN\' TEGEN DE ZIEKTE VAN AUJESZKY OP
DE MATERNALE IMMUNITEIT VAN EEN FOKBEDRI JF

Tijdschr Diergenskd 1993; 118: 729-30

L. Vellenga\'\', H.M.G. van Beers-Schreursi. P. Ooms^ en H. Schorn^

i^Qmmmmm]

SAMENVATTING

Op een groot varkensfokbedrijf in Noord-Brabant werd
de invloed van de zogenaamde \'voor-de-voet-weg-enting
van zeugen\' tegen de ziekte van Aujeszky, op de im-
muunstatus van de biggen, nader onderzocht. Alleen de
gl-negatieve dieren werden betrokken in de studie. De
maternale immuniteit van biggen geboren uit zeugen die
aan het begin van de dracht geënt waren (6 gelten en 13
oudere worps zeugen) werd vergeleken met die van big-
gen, geboren uit zeugen die aan het einde van de dracht
gevaccineerd waren (12 gelten en 21 oudere worps zeu-
gen). De hoogte van de titers van antistoffen tegen de
ziekte van Aujeszky bij biggen die uit de zeugen geboren
werden zijn op 8 weken leeftijd bepaald. Uit de resultaten
komt naar voren dat van de biggen geboren uit zeugen
die aan het begin van de dracht gevaccineerd zijn 5 % op
acht weken nog een goede immuniteit heeft, bij de biggen
geboren uit zeugen die aan het einde van de dracht gevac-
cineerd zijn ligt dit percentage op 54,5.
Op basis van bovenstaande gegevens kan men er vanuit
gaan dat grote groepen biggen, geboren uit gl-negatieve
zeugen op een leeftijd ouder dan 8 weken seronegatief
t.a.v. de Ziekte van Aujeszky zullen zijn. De consequen-
ties hiervan worden in dit artikel ter discussie gesteld.

INLEIDING

De ziekte van Aujeszky werd in 1932 voor het eerst in
Nederland gcdiagnostiseerd (1). In de jaren zeventig nam het
aantal uitbraken drastisch toe, mogelijk mede als gevolg van
de steeds toenemende intensivering van de varkenshouderij.
Vanaf het midden van de jaren zeventig is er op grote schaal
tegen de ziekte van Aujeszky geënt, eer.st vooral op fok- en
vermeerderingsbedrijven, later ook op mestbedrijven (6).
Sinds 1986 is men in staat om antilichamen tegen het glyco-
proteine I-eiwit (gl) aan te tonen, waardoor onderscheid tus-
sen met gl-negatieve vaccins gevaccineerde en geïnfec-
teerde varkens mogelijk werd (2,3,4,5). In 1989 heeft deze
ontwikkeling er toe geleid dat in Nederland uitsluitend gl-
negatieve vaccins gebruikt mogen worden voor immunise-
ring tegen de ziekte van Aujeszky. Tegelijkertijd is men er in
Nederland op veel bedrijven vrijwillig toe overgegaan de
gelten en zeugen \'driemaal per jaar voor-de-voet-weg\' te
vaccineren in plaats van de tot dan toe gebruikelijke enting in
de dracht. De voordelen van dit entschema bestaan hierin dat
de zeugen vaker per jaar geënt worden, er geen dieren wor-

\' yakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren.
- Gebaseerd op gegevens van de scriptie \'Vaccinatie tegen de ziekte van .Aujeszky en
maternale immuniteit\' door P. Ooms en H. Schorn.

den overgeslagen en de zeugenpopulatie in nagenoeg de-
zelfde immuniteitsfase terecht komt. Het 3 keer per jaar en-
ten in plaats van de 2,2 tot 2,4 keer per jaar (als de zeugen aan
het einde van de dracht worden geënt) zou geen invloed heb-
ben op de afloop van de maternale immuniteit bij de biggen
van gelten en oudere worps zeugen. Het onderhavige onder-
zoek werd opgezet om meer inzicht te krijgen in de afloop
van de maternale immuniteit bij biggen geboren uit zeugen
die 3 keer per jaar voor de voet weg werden geënt.

Diermateriaal

MATERIAAL EN METHODEN

Op een groot varkensfokbedrijf zijn voor het experiment 52
gl-negatieve zeugen geselecteerd, waarvan 19 (13 zeugen
en 6 gelten) in het begin van de drachtfase (2-3 weken na het
dekken) en 33 (21 zeugen en 12 gelten) aan het eind van de
drachtfase (3-5 weken ante partem) verkeerden. De selectie
vond plaats op basis van leeftijd, cyclusstadium en g 1 -status.
Van elke zeug werden drie biggen in de proef opgenomen,
één zware, één gemiddelde en één lichte big, waarbij ge-
streefd werd naar een gelijkmatige verdeling over de toom.
De proefis uitgevoerd in de periode december 1989 tot eind
mei 1990.

Gebruikte vaccins

Sinds 1987 werden op het fokbedrijf biggen van 10 weken
oud intranasaal gevaccineerd met Suvaxyn® i.n./i.m. bevat-
tende de Bartha-stam van het Aujeszky virus opgelost in een
waterige oplossing. Biggen van 14 weken oud werden intra-
musculair gevaccineerd met Suvaxyn® i.n./i.m. bevattende
de Bartha-stam van het Aujeszky virus opgelost in een olie in
water emulsie. De opfokgelten werden op een leeftijd van 26
weken op een zelfde manier gevaccineerd als de dieren van
14 weken oud. Oudere dieren werden 3 maal per jaar voor de
voet weg intramusculair gevaccineerd met dezelfde entstof
Sinds december 1989 is de Bartha-stam van het Aujeszky vi-
rus vervangen door de NI A-783-stam voor wat betreft de in-
tramusculaire vaccinaties.

Huisvestingen bloedafname

De gelten en zeugen waren in voerligboxen, individueel ge-
huisvest. Van de zeugen werd een bloedmonster uit de vena
cava cranialis genomen om de gl-status vast te stellen. Van
de in dit onderzoek betrokken biggen werd op een leeftijd
van 8 weken een bloedmonster afgenomen ook door middel
van het aanprikken van de vena cava cranialis. In de bloed-
monsters van de biggen werd ook de antistoftiter tegen gl
bepaald.

Laboratoriumonderzoek

De bloedmonsters werden bij aankomst op het laboratorium
van de Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote
Huisdieren gecentrifugeerd op 3000 toeren, gedurende 10
minuten. Het bovenstaande serum werd daarna bij -20° C in-

-ocr page 406-

gevroren. Nadat alle bloedmonsters waren verzameld zijn de
antistoftiters op één moment m.b.v. een ELISA\' bepaald.
Daamaast zijn de sera ook nog onderzocht op het voorkomen
van antilichamen tegen gl met behulp van een gl-ELlSA^

Statistische methoden

De gegevens zijn statistisch verwerkt met behulp van de chi-
kwadraat toets.

RESULTATEN

Tijdens de proefperiode zijn geen klinische verschijnselen
op het bedrijf waargenomen die duiden op een ziekteuitbraak
van de ziekte van Aujeszky. Uit het bloedonderzoek bij de
zeugen bleek dat 16% van de zeugen nog gl-positieve anti-
stoffen bezat. Dit is in de loop van de jaren, zo blijkt uit be-
drijfsscreeningen, steeds verder afgenomen. In het onder-
zoek zijn alleen de gl-negatieve zeugen meegenomen. In
tabel 1 is de invloed van het entmoment op de matemale im-
muniteit bij de biggen op een leeftijd van 8 weken weergege-
ven. De biggen zijn verdeeld in drie categorieën t.w. - lage ti-
ter (titers < 10) - gemiddelde titer (10 < titer < 40) /-
- hoge titer (40 < titer < 320) Het gemiddelde van de titers
van de drie bemonsterde biggen van een zeug werd bepaald
en aan de zeugen gekoppeld.

Tabel 1. Invloed van het entmonnent op de matemale immuniteit.

begin dracht
(19 zeugen)

5(15,2%)
10(30,3%)
18(54,5%)

6(31.6%)
12(63,2%)
1 (5,2%)

einde dracht
(33 zeugen)

gemiddelde titer
biggen

/-

De biggen die geboren waren uit zeugen, die in het begin van
de dracht waren geënt, hadden gemiddeld een duidelijk la-
gere antistoftiter dan de biggen geboren uit zeugen, die aan
het eind van de dracht waren geënt. Ook het aantal seronega-
tieve biggen was beduidend hoger bij de biggen van de zeu-
gen die in het begin van de dracht waren geënt. (P < 0,005).
Uit tabel 1 blijkt tevens dat het merendeel der biggen gebo-
ren uit zeugen die aan het begin van de dracht geënt zijn een
gemiddelde titer vertonen. De biggen geboren uit dieren die
aan het eind van de dracht geënt zijn hebben in het algemeen
hogere titers dan de biggen geboren uit zeugen die aan het
begin van de dracht geënt zijn.

DISCUSSIE

Bij de bovenvermelde resultaten dienen enkele kanttekenin-
gen gemaakt te worden. Zoals uit de tabel blijkt is het aantal
dieren dat tot een groep behoort sterk verschillend. Hiervoor
zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Zoals op elk be-
drijf zijn ook op dit bedrijf dieren opgeruimd of plotseling
overleden. Daamaast worden uit economische overwegin-
gen er nog al wat biggen direct na de geboorte overgelegd.
Deze dieren, zowel de uitgestoten zeugen als biggen vallen
dan uit de groep omdat hun titers niet meer juist geïnterpre-
teerd kunnen worden. De groep dieren aan het begin van de
dracht was bij eerste monstemame al wat groter om Ie kun-
nen compenseren voor het aantal herdekkingen, zodat dit
niet ten grondslag ligt aan de verschillende grootte van de
proefgroepen. Bij biggen geboren uit zeugen die aan het eind
van de dracht werden geënt was het percentage seronega-
tieve biggen beduidend lager in vergelijking met de biggen

\' CezondheidsJieml vimr Dieren Noiml-Nederlund. Drachten
• Duphar. Weesp

A

geboren uit zeugen die in het begin van de dracht waren
geënt. Een groot aantal seronegatieve biggen op een fok- of
vermeerderingsbedrijf maakt de kans op doorbraken van de
ziekte van Aujeszky op deze bedrijven groter. Aan de andere
kant zijn seronegatieve biggen veel beter enlbaar, omdat nu
geen interferentie met de matemale immuniteit plaatsvindt.
Echter, de onderzoeksgegevens zijn niet simpelweg te pro-
jecteren naar de totale Nederlandse varkensstapel. Onze con-
clusie is gestoeld op uitsluitend gl-negatieve dieren. Zoals
bekend is de Nederlandse varkensstapel nog lang niet gl-ne-
gatief. Daamaast zijn er de afgelopen jaren ook een aantal
vaccins gewijzigd t.a.v. de gebruikte virusstam en adjuvan-
tia. Het advies in het kader van het bestrijdingsprogramma
Ziekte van Aujeszky luidt: \'Vleesvarkens minimaal éénmaal
per ronde, binnen zes weken na het opleggen\'. De meeste
Nederlandse biggen hebben dan een leeftijd van 10 - 16 we-
ken. Het is echter voorbarig om nu al het geadviseerde ent-
schema in het kader van de Ziekte van Aujeszky-bestrijding
aan de kaak te stellen. Doch, wanneer de Nederlandse var-
kensstapel over enkele jaren gl-negatief gaat worden is fre-
quenter dan driemaal per jaar voor-de-voet-weg-enten van
de zeugen wellicht noodzakelijk.

SUMMARY

The effect of a \'three times a year vaccination schedule in
sows\' against Aujeszky\'s Disease on the maternal immu-
nity in piglets

Research was undertaken to study the effect of a \'three limes a year vaccina-
tion schedule in sows\' against Aujeszky\'s disease (AD) on the maternal im-
munity of their offspring at a large pig farm. Only gl-negalieve sows and
piglets were induced in the study. The maternal immunity was measured in
the H-week-old offspring of 6 gilts and 13 .sows, vaccinated in early preg-
nancy and in H-week-old piglets horn from / 2 gilts and 21 .sows vaccinated 3
weeLs prior to farrowing. At an age ofH weeks only 5 percent of the piglets,
horn from sows vaccinated during early pregnancy showed antibody litres
against AD of> 1:40 in their.serum In piglets horn from sows vaccinated 3
weeks prior to farrowing more than 50 (54.4) percent of the piglets showed
antibody litres >1:40 in their serum. It w as concluded that using a \'three ti-
mes a year vaccination .schedule\' in a gl negative herd may lead to groups of
seronegative piglets on breeding and multiplier farms. The implications are
discussed.

LITERATUUR

1. Nieuwenhuis HUR. The eradication of Aujeszky\'s Disease in the
Netherlands. Acta Vet Scand suppi 1988:84:161 -3.

2. Oirschot JT van. Doorbraak in bestrijding van herpesvirus. Tijdschr
Diergeneeskd 1986:111:689.

3. Oirschot JT van. Perspectieven voor de bestrijding van dc ziekte van
Aujeszky in Nederland. Tijdschr Diergcneesk I986;l 11:988.

4. Oirschot JT van. Een methode om geïnfecteerde van gevaccineerde var-
kens te onderscheiden als basis voor de bestrijding van de ziekte van
Aujeszky. Tijdschr Diergeneeskd 1988:113:19-27.

5. Oirschot JT van. Houwers DJ, Rziha HJ, and Moonen PJLM.
Development of an Elisa for detection of antibodies to glycoprotein
I of
Aujeszky\'s disease virus: A method for the serological differentiation
between infected and vaccinated pigs. Virol Methods 1988:22:191 -206.

6. Vaccinaties van dieren na 1992: Bescherming of bedreiging van dc afzet
Symposium Veterinaire Dienst te Amersfoort. 16 november 1988, Den
Haag: Veterinaire Dienst, 103 pp, 1988.

-ocr page 407-

E. Vanopdenbosch^ en P.PohP
SAMENVATTING

In dit overzichtsartikel worden beknopt de huidige in-
zichten weergegeven betreffende de ontstaansmechanis-
men van bacteriële, virale en
Cryptosporidium pan\'um-
diarree bij jonge kalveren als basis voor een efficiënte
preventie. Deze zal enerzijds berusten op het vermijden
van infecties vóór de colostrumtoediening en het vermin-
deren van de infectiedruk gedurende de eerste levenswe-
ken. Anderzijds zal de lokale intestinale weerstand wor-
den verhoogd door vroegtijdige toediening van colostrale
antistoffen ter bescherming tegen coli-diarree en door
verlengde toediening van colostrum of van melkantistof-
fen gedurende de eerste levensweken ter bescherming te-
gen virale diarree. Maximale colostrale antistoffen tegen
E.coli kunnen worden geïnduceerd door vaccinatie ten
laatste 8 weken voor de partus. Verlengde lactogene an-
tistoffenexcretie wordt verkregen door een \'priming\'
vaccinatie tijdens de dracht en een booster-vaccinatie
rond de partus met een geadjuveerd geïnactiveerd vac-
cin.
Cryptosporidium parvum-Aiarree kan voorkomen
worden met halofuginonelactaat.

INLEIDING

Diarree bij kalveren tijdens de eerste levensweken is verant-
woordelijk voor een grote economische schade in de rund-
veesector. In België worden naar schatting jaarlijks onge-
veer II().()()() van de I.I4().()0() kalveren jonger dan één
maand door de destructiebedrijven opgehaald. De verliezen
verschillen erg van bedrijf tot bedrijf en van het ene bedrijfs-
typc (Ibkbedrijf) tot het andere (vleeskalverbedrijf). Bij
grondige analyse vinden wij op de meeste bedrijven de ver-
schillende infectieuze agentia zoals rotavirus, coronavirus,
torovirus, bovien virusdiarrcc (BVD) virus,
Cryptospori-
dium parvum
en, weliswaar minder algemeen, enteropatho-
gene en enterotoxigene
Escherichia coli. Dit wijst erop dat
naast de interactie tussen het kalf en het infectieus agens an-
dere factoren zoals lokale intestinale passieve of actieve im-
muniteit, infectiedruk en meer algemeen de bedrijfsvoering,
een beslissende rol spelen in het al dan niet ontwikkelen van
diarree als bedrijfsprobleem. Op basis van de huidige inzich-
ten in de pathofysiologie, immunologie en etiologie van
diarree zullen de mogelijkheden tot preventie en therapie
worden belicht.

\' Nauonaal Instiluiil voor Oicrgeneeskunilig Omtenoek. Groesetenherg HHH
Brmscl

Tijdschr Diergeneeskd 1993: IIS: 731-4

ETIOLOGIE

Kal verdiarree tijdens de eerste levensweken kan worden ver-
oorzaakt door een grote verscheidenheid aan agentia.
Virale infecties worden voomamelijk veroorzaakt door rota-
virus, coronavirus, torovirus en, eerder uitzonderlijk, door
BVD-virus. Voor het rotavirus zijn, al naargelang de ge-
bruikte methoden, verschillende groepen, subgroepen en
serotypen beschreven. Alle rotavirusisolaten hebben echter
wel een gemeenschappelijk antigeen zodat vaccinatie met
één rotavirustype antistoffen opwekt tegen andere typen
(19). Ook voor het BVD-virus is een ruime antigene variatie
bekend (4). Zowel bij experimentele infecties als bij onder-
zoekingen van kalveren uit probleembedrijven is een syner-
gische werking vastgesteld tussen de verschillende virussen
die gelijktijdig of achtereenvolgend het kalf besmetten tij-
dens de eerste drie levensweken (13). Bij infectie met één vi-
rus werd geen sterfte genoteerd en slechts bij 27% van de
dieren diarree. Bij een gelijktijdige of achtereenvolgende in-
fectie met twee virussen werd reeds 13% sterfte genoteerd en
31 % diarree. Met drie virussen steeg de sterfte tot 21 % en de
diarree tot 100%. Bovendien werd in deze probleembedrij-
ven coronavirus en/of BVD virus in de faeces van ongeveer
50% van de koeien bij de partus aangetoond (12). Vandaar
het besluit dat coronavirus, BVD-virus en waarschijnlijk nog
een hele reeks andere waaronder het torovirus, eerder \'verti-
kaal\' worden overgebracht, in tegenstelling tot het rotavirus
dat nooit werd aangetoond in de faeces van de koe bij de par-
tus en dus eerder via \'horizontale" weg overgebracht wordt
van kalf tot kalf of uit de omgeving. Voor dit laatste is de
zeer lange overlevingstijd van het rotavirus in extracellulair
milieu een bijkomend argument. Een hele reeks andere vi-
russen, zoals picobimavirus (17), calici- en astrovirus (20),
adenovirus (7), enterovirus (11) en parvovirus (9) kunnen de
darmtractus van jonge kalveren infecteren, maar de pathoge-
niteit ervan is nog niet met zekerheid bepaald.
Bacteriële darminfecties worden tijdens de eerste levensda-
gen veroorzaakt door
Escherichia coli. Ook hier moeten ver-
schillende typen worden onderscheiden. De septicemische
colibacillen zijn niet damipathogeen in de strikte zin van het
woord, maar beschikken vaak over aanhechtingsfaktoren die
instaan voor de kolonisatie van de darmmucosa die kan ge-
paard gaan met een voorbijgaande diarree. Een andere be-
langrijke groep vormt de enterotoxische E.co// (ETEC) met
thermostabiele (ST) en/ofthermolabiele (LT) toxines en pro-
duktie van fimbriële aanhechtingsfaktoren die kolonisatie
van darmepithelia toelaten. Deze groep veroorzaakt de neo-
natale kal verdiarree. Een meer recent ontdekte groep is de
verotoxigene
E.coli (VTEC) die kalverdiarree veroorzaakt
bij kalveren ouder dan 1 week. Vervolgens zijn er de minder
gekende CNFl en CNF2 (celnecrotiserende faktor). Deze
veroorzaken septicemie en diarree bij het kalf. Tenslotte
moet de enteropathogene
E.coli of EPEC worden vermeld

INFECTIEUZE KALVERDIARREE : THERAPIE- EN PRE-
VENTIEMOGELIJKHEDEN OP BASIS VAN ETIOLOGI-
SCHE, PATHOFYSIOLOGISCHE EN IMMUNOLOGISCHE
GEGEVENS

-ocr page 408-

waarvan de betekenis in verband met kaiverdiarree onduide-
lijk is (3).

Ook Salmonella veroorzaakt diarree bij iets oudere kalveren
en is vooral van belang bij mestkalveren.
Een laatste belangrijk agens in verband met kaiverdiarree is
Ctyptosporidium parvum, een coccidiose-achtige parasiet
die praktisch door alle kalveren tijdens de tweede of derde
levensweek wordt uitgescheiden en vooral bij fokkalveren
gepaard gaat met diarree. Cryptosporidium-oöcysten zijn, in
tegenstelling tot andere coccidiën-oöcysten, volledig gespo-
ruleerd en kunnen dus onmiddellijk weer een interne infec-
tiecyclus op gang brengen (2).

PATHOFYSIOLOGIE

Virale en Cryptosporidium parvMWj-infecties veroorzaken
gelijksoortige letsels ter hoogte van het darmepitheel. Elk
agens heeft wel een bepaalde voorkeursvermenigvuldigings-
plaats, zodat twee en zelfs drie verschillende agentia tegelijk
kunnen worden uitgescheiden. Enerzijds gaan de darmvlok-
ken of villi fusioneren, met een irreversiebel verkleind res-
orptieoppervlak als gevolg. Anderzijds zullen de opname- en
digestieve funktie van de epitheliale villi-cellen worden ver-
stoord. De digestieve funktie bestaat uit de disacharidase- of
lactase-aktiviteit voor de afbraak van lactose tot het monos-
acharide glucose. Alleen deze laatste suiker kan worden op-
genomen in de bloedstroom. De mogelijkheid om lactose te
verteren wordt aldus op twee manieren bemoeilijkt : ener-
zijds door malabsorptie van de weinig geproduceerde mo-
nosachariden en anderzijds door de onvolledige afbraak van
de aangeboden lactose tot monosachariden. Al dit niet geab-
sorbeerde en niet verteerde materiaal verhoogt de osmoti-
sche druk in het darmlumen en verergert de diarree. Deze
stoffen worden verder door de bacteriën in de dikke darm af-
gebroken zodat het aantal osmotisch aktieve deeltjes en bij-
gevolg de osmotische druk in het darmlumen verder toe-
neemt. Bovendien verhogen de aldus gevormde kortketenige
vetzuren door hun irriterend effekt de colonsecretie. In es-
sentie berust deze diarree dus op een malabsorptie en maldi-
gestie en is de onmiddellijke stopzetting van de lactosetoe-
diening een eerste voorwaarde om de diarree te stoppen.
Wegens de ernst van de letsels, in het bijzonder door het ver-
lies van de epitheliale cellen die vanuit de crypten door im-
mature cellen moeten worden vervangen en door de irrever-
siebele vergroeiingen van de darmvilli, zal deze diarree
gepaard gaan met een lange groeiachterstand en verterings-
problemen.

Bacteriële diarree wordt voornamelijk door hypersecretie
veroorzaakt, ondermeer door de werking van de enterotoxi-
nes (LT of ST) van bepaalde E.co//-stammen (ETEC) en
Salmonella. Deze ETEC-stammen induceren echter geen be-
schadiging van het slijmvlies van de darmwand en de ab-
sorptie van nutriënten zoals glucose en aminozuren blijft on-
gewijzigd. Bij deze gevallen van hypersecretiediarree is de
orale rehydratatie met elektrolieten, glucose en aminozuren
derhalve zinvol (6).

PREVENTIE

1. Hygiënische maatregelen

De voorzorgen ter voorkoming van besmetting van het pas-
geboren kalf moeten reeds enkele dagen voor het kalven ge-
nomen worden. De verlossing verloopt het best in een
schone afkalfstal om horizontale besmetting van het pasge-
boren kalf te vermijden en alle materiaal dat nodig is bij de
geboorte zo aseptisch mogelijk te bewaren en te gebruiken.

mrnhÄmB^

Bij exploratie van het kalf in de uterus moet te allen tijde ver-
meden worden dat faecesmateriaal van de koe het kalf zou
besmetten. Dit laatste geldt evenzeer bij de verlossing met
trekkracht, door de achterhand van koe zo droog en zo zuiver
mogelijk te houden. Eventueel zal met een prop in de anus
bevuiling van het kalf bij de extractie voorkomen worden.
Na de geboorte moet worden vermeden dat met besmeurde
handen slijm uit de mond van het kalf wordt gehaald. De koe
moet reeds gemolken zijn voor het kalven, en het kalf moet
binnen de eerste minuten na de geboorte 100 tot 200 ml biest
toegediend krijgen om onmiddellijk de eerste lokale intesti-
nale immuniteit te verzekeren. Desnoods moet een knop-
sonde worden gebruikt, wat nogal eens nodig blijkt te zijn bij
zware vleeskalveren. Waar regelmatig problemen met ente-
rotoxische
E.coli voorkomen, kan een preventieve antibioti-
cumbehandeling ingesteld worden in afwachting van een
vaccinatie van de koeien.

In melkveebedrijven worden de kalveren zo vlug mogelijk in
afzonderlijke kalverboxen of iglo\'s gedurende de eerste drie
levensweken ondergebracht. De kalverboxen moeten vol-
doende hoge scheidingswanden hebben zodat onderling con-
tact onmogelijk is. Bovendien mogen de kalveren er zich
liefst niet kunnen in omdraaien om herbesmetting met hun
eigen faeces te vermijden. De boxen worden regelmatig met
water onder druk gereinigd omdat dit de enige manier is om
het uiterst resistente rotavirus uit de omgeving te verwijde-
ren. De kalveren worden gedurende drie weken gevoed het-
zij met tweemaal daags 100 ml biestmelk in de kunstmelk,
hetzij volledig met immune melk van gevaccineerde koeien.
Er wordt zo vlug mogelijk ruwvoeder ter beschikking ge-
steld.

Op zoogkoeienbedrijven zal met minstens evenveel zorg
toegezien worden op de zeer vlugge toediening van zelfs
maar een minimale hoeveelheid biest. Zolang dit niet is ge-
beurd, zou het onverantwoord zijn het kalf in dc besmette
otngeving van de moeder te brengen. Vooral bij het Belgisch
witblauw vleesras komt het voor dat de dieren zeer weinig
biestmelk hebben en soms zelfs te weinig melk om hun kalf
te voeden. De beste oplossing bestaat er dan in om enkele
melkkoeien aan te kopen, deze zeer goed te vaccineren en
gespreid te laten kalven zodat continu voldoende biest en
melk van geïmmuniseerde dieren beschikbaar is op het be-
drijf Afzondering van elke koe met haar kalf in een stalbox
is aan te raden. De spreiding van de geboortes over het ganse
jaar kan helpen de infectiedruk beheersbaar te houden gedu-
rende het hele jaar.

Strikte toepassing van uitsluitend de bovenvermelde hygië-
nische maatregelen in zeven bedrijven gaf aanleiding tot vol-
gende resultaten die volkomen vergelijkbaar zijn met de re-
sultaten bekomen na vaccinatie zoals verder beschreven : de
diarree verminderde met een faktor 3,9, met 100% van de
kalveren met diarree vóór de toepassing tot 26% nadien. De
mortaliteit verminderde met een faktor 15, gaande van 29%
naar 2% (12).

2.Verhoging van de specifieke intestinale weerstand

Enkele inleidende immunologische gegevens.
Bij de koe start het selectief transportmechanisme van IgG 1
uit het serum naar de melkklier vanaf ongeveer 6 weken voor
de partus en houdt aan tot ongeveer 3 weken voor de partus.
Hieruit volgt dat een maximaal antistoffenpeil in het colos-
trum wordt bekomen indien de laatste vaccinatie ongeveer 8
weken voor de partus wordt gegeven.
De antistoffen in de melksecretie komen op een minimum-

-ocr page 409-

MYCOFARM DOET MEER

IN EEN REEKS ARTIKELEN BESPREEKT MYCOFARM

EEN AANTAL ONDERWERPEN TOEGESPITST OP KLEINE HUISDIEREN

Entschema voor de hond

-ocr page 410-

Hoge virusgehalten in vaccins?

Vooral jonge dieren zijn gevoelig voor ziekten
en zij ondervinden er dan ook het meeste

In Nederland is het gebruikelijk dat pups vanaf
een leeftijd van ongeveer zes weken worden
gevaccineerd. De meeste pups blijken echter
niet voldoende in staat op een vaccinatie te
reageren doordat interferentie plaatsvindt met
maternale antilichamen.

nadeel van. Het is dus belangrijk dat juist die
jonge dieren tijdig en afdoende tegen ziekten
worden beschermd. Zelf beschikken zij al over
een eerste beschermingsmechanisme:
maternale immuniteit.

Daarnaast bestaat de mogelijkheid tegen een
aantal ziekten te vaccineren. Daarbij doen zich
echter twee problemen voor:

- (heel) jonge dieren reageren niet of minder
goed op vaccinatie

- de aanwezigheid van maternale antilicha
men remt de reactie op vaccinatie.

Uit onderzoek is duidelijk geworden dat jonge
dieren desondanks eerder gevaccineerd kun-
nen worden mits gebruik wordt gemaakt van
vaccins met een hoog virusgehalte.
We hebben aangetoond dat dit bij pups voor
parvo en hondeziekte mogelijk is.
In de navolgende tabel wordt dit voor parvo
aangegeven.

vaccin titer

HAR titer

in TCIDso

bij vaccinatie

na 7 dagen

na 10 dagen

80

120

40

80

480

10240

10"

80

3840

10240

-ocr page 411-

Een HAR titer van 80 wordt algemeen
beschouwd als nog beschermend tegen
veldinfectie.

Uit het onderzoek blijkt:

- een vaccin met een virusgehalte van 10
is niet in staat pups met een HAR titer van
80 te immuniseren

- een 10 maal hogere virustiter immuniseert
wel goed

- een 85 maal hogere virustiter geeft het beste
resultaat: goede en snelle immunisatie.

5.8

Het blijkt dus uitermate zinvol om bij de
vaccinatie van pups tegen parvo gebruik te
maken van vaccins met hoge virusgehalten.

Hoge virusgehalten in vaccins?

Immers op die manier wordt de immuniteits-
kloof, - de gevoelige periode bij pups tussen
de beschermende werking door matemale
antilichamen en bescherming door vaccinatie
- zo kort mogelijk gehouden.

De beschermende werking van matemale anti-
lichaam titers duurt vaak langer dan zes
weken. Daarom bevatten de parvo fracties van
alle Nobi®-vac vaccins" een virusgehalte van
minimaal 10\'\'
TCIDso. Pups zijn daardoor zo
snel mogelijk doch uiterlijk op een leeftijd van
12 weken tegen parvo-infecties beschermd.

-ocr page 412-

MYCOFARM DOET DUS MEER!

Mycofarm Nederland B.V. De Bilt, telefoon 030 - 212800

y^Mycofarm mmm

OOG VOOR DE PRAKTIJK

-ocr page 413-

1« f r li I ILl «i IF«

i ^ i ii itiiÉ Él ilfi\'i

peil ongeveer 4 dagen na de partus. Indien echter een oliege-
adjuvecrd geïnactiveerd vaccin rond de partus wordt toege-
diend zal dit een lange uitscheiding van antistoffen in de
melk tot gevolg hebben (8) (16).

Het kalf wordt zonder matemale antistoffen geboren, maar
wordt wel immunocompetent rond de 120ste dag van het
foetale leven. De colostrale antistoffen worden tijdens de
eerste 48 levensuren opgenoinen via het tubulair systeein in
het apicaal cytoplasma van de epitheelcellen van jejunum en
ileum, getransporteerd als IgG-ferritine door de cel in vacuo-
len, en weer losgelaten aan de basaalmembraan in het bloed.
Deze colostrale antistoffen in het bloed geven geen darmbe-
scherming meer. Colostrale antistoffen geven slechts darm-
bescherming tijdens de eerste levensdagen indien alleen ge-
geven tijdens de eerste dagen. Antistoffen gegeven na de
eerste 48 uur worden niet meer opgenomen in het bloed en
blijven actiefin de darmtractus (9).

2.1. Vaccinatie tegen colibacillaire diarree

De huidige geïnactiveerde colibacillaire vaccins zijn effi-
ciënt, maar bevatten niet altijd alle nodige antigenen. Het
probleem is dat nog veel virulentiefaktoren ongekend zijn.
Praktisch gezien moet rekening worden gehouden met het
feit dat de receptoren voor K99
E.coli alleen op immature
villi-epitheelccllen voorkomen, dus alleen tijdens de eerste
levensdagen. Er zijn dus alleen in het colostrum anticoli-an-
tistoffen nodig ter beschenning. Een optimale vaccinatie ge-
beurt bijgevolg op 11 weken en 8 weken voor de partus.

2.2. V accinatie tegen virale diarree

2.2.1. Verhoging van de actieve intestinale immuniteit
Onder experimentele omstandigheden kon een efficiënte be-
scherming worden verkregen bij gnotobiotische kalveren die
peroraal gevaccineerd werden met levend verzwakt rota- en
coronavirus. De bescherming werd verkregen door de lokale
IgM-, IgA- en IgG I-antistoffenproduktie in dc darm en de
vermeende interferentie tussen vaccinvirus en wild virus (5).
In de praktijk echter geeft deze vaccinatie teleurstellende re-
sultaten (1). Ofwel wordt geen biestmelk gegeven binnen de
24 uur na de vaccinatie om het vaccinvirus niet te neutralise-
ren.
E.coU en alle andere virussen kunnen dan echter onge-
hinderd de damitractus infecteren. Bovendien zal met een
gelijktijdige infectie inet pathogeen rotavirus of coronavirus,
deze de overhand krijgen op het vaccinvirus omwille van het
veel groter aantal infecterende partikels en de vluggere ver-
tnenigvuldiging. Verder leidt een uitgestelde colostruintoe-
diening tot minder antistoffenresorptie in het bloed en dus tot
minder systemische passieve immuniteit.

Wordt het vaccin samen met de biestmelk gegeven, dan zal
het vaccinvirus bijna steeds onmiddellijk geneutraliseerd
worden door de specifieke antistoffen in het colostrum, aan-
gezien de mee.ste runderen rota- en coronavirus-antistoffen
bezitten.

2.2.2. Specifieke passieve intestinale immunisatie

In een immunisatieproef op 24 probleembedrijven werden
de kalveren gevoed gedurende de eerste drie levensweken
met imtnune melk afkomstig van gevaccineerde dieren (14).
Het diarreepercentage daalde van 79 tot 27, de begindag van
de diarree verschoof van dag 4 naar dag 9, de gemiddelde
diarreeduur daalde van 13 tot 2 dagen en het sterftepercen-
tage verminderde van 29 tot 1.

In een andere studie op een probleembedrijf konden negen
kalveren worden beschermd door het voeden met immune
tnelk, terwijl 32 kalveren die voordien geboren waren, ern-
stige symptomen vertoonden. De problemen traden ook on-
iniddellijk weer op bij de nadien geboren kalveren (15).
Verlengde biesttoediening van ongeveer tweemaal 100 ml
per dag gedurende drie weken geeft meestal voldoende lo-
kale passieve immuniteit, waarna actieve lokale immuniteit
opgebouwd wordt.

Vaccinatie van koeien met een geïnactiveerd oliegeadju-
veerd vaccin geeft aanleiding tot uitscheiding van melkanti-
stoffen tot ongeveer 3 maanden na de partus. Een \'priming\'
vaccinatie met dit vaccin wordt toegediend rond de zevende
maand van de dracht. Een tweede vaccinatie wordt uitge-
voerd binnen de 24 uur rond de partus. Toediening van deze
immune melk gedurende de eerste drie levensweken geeft
hetzelfde effect als de verlengde biesttoediening.

3. Preventie van Cryptosporidium pan\'MW-infecties

Tot nu toe is slechts één middel bekend dat een duidelijk ef-
fect tegen
Ctyptosporidium parvum vertoont, zonder toxi-
sche nevenverschijnselen, namelijk het halofuginonelactaat.
Preventief leidt de toediening van een dosis tussen 60 en 120
microgram per kg levend gewicht gedurende 7 dagen tot een
volledige stopzetting van de oöcysten uitscheiding en de
Cn\'/;/as7;onV//(/»/-geassocieerde diarree. Hoe lager de dose-
ring, hoe minder herbesmettingen na stopzetting van de be-
handeling werden vastgesteld. Lagere doseringen laten
blijkbaar lichte subklinische besmettingen toe tijdens de be-
handeling, gevolgd door een betere ontwikkeling van actieve
lokale immuniteit dan in geval door hogere doseringen waar-
bij onmiddellijk de cyclus volledig wordt stilgelegd (18).

SUMMARY

Infectious neonatal calf diarrhoea : some etiologicaL pa-
thophysiological and immunolugical date for therapy
and prevention.

hi this article the current htowleJge on the ilevelofmient inechani.snis of
bacterial, viral and ciyptosporidial neonatal calf diarrhoea are briefly re-
viewed as basis for an eflicacioits prophyla.xis strategy. Hygienic measures
will prevent the infection of the calf before colostrum intake and will dimi-
ttish the infection pressure during the first weeks of life. Moreover, local in-
te.stinal immunity will he provided hy early administration of immune colos-
trum for the prevention of
E.coli diarrhoea and prolonged administra-
tion of colostrum or immune milk during the first weeks can protect against
viral diarrhoea. To obtain a maximum level
F.coli antibodies in colos-
trum. the last vaccination has to he administered at least ft weeks before
parturition. Prolonged excretion of antiviral antibodies in the milk for
.several weeks, can he achieved hy a \'priming\' vaccination with an adjuva-
ted inactivated vaccine during pregnancy, followed by a booster vaccina-
tion within 24 hours after parturition.
Cryptosporidium par\\ uin diarrhoea
can he prevented with halofiiginone lactate.

LITERATUUR

1. De Leeuw PW, Ellens DJ, Talmon EP, Zimmer GN, and Kommerij R.
Rotavirus infections in calves : efficacy of oral vaccination in endemi-
cally infected herds. Res Vet Sei 1980; 29:142-7.

2. Payer R. and Ungar BLP. Crvptosporidium spp. and cryptosporidiosis.
Microbiol Rev 1986;50:458-83.

3. Holland RE. Some infectious causes of diarrhoea in young farm ani-
mals. Clinical Microbiology Reviews 1990; (3)4: 345-75.

4. Itoh O, and Sa.saki T. A study of serologic relationship among noncyto-
pathogenic strains of bovine viral diarrhoea-mucosal disease virus by re-
verse plaque technique. Jpn J Vet Sei 1984; 46 (5): 669-75.

5. Mebus CA. White RG, Bass EP, and Twiehaus MJ. Immunity to neona-
tal calfdianrhoea virus. J Am Vet Med Ass 1973; 163:880-3.

6. Moon HX. Mechanisms in the pathogenesis of diarrhoea : a review. J
Am Vet Med Ass 1978; 172,(4)443-8.

7. OrrJP. Necrotizing enteritis in a calfinfectedwithadenovirus. Can VetJ
1984;25:72-4.

8. Snodgrass OR, Eamey KJ. Wells PN, Campbell 1, and Whitelaw A.
Passive immunity in calf rotavirus infections : maternal vaccination in-

-ocr page 414-

creases and prolongs immunoglobulin GI antibody secretion in mille. Inf
Immun 1980; 28(2)344-9.

9. SnodgrassDR, Stewart J, Taylor J, KrautI FL, and Smith ML. Diarrhoea
in dairy calves reduced by feeding colostrum from cows vaccinated with
rotavirus. Res Vet Sci 1982; 32, 70-3.

10. Storz J, Leary JJ. Carlson JH. and Bates RC. Parvovirus associated with
diarrhoea in calves. J Am Vet Med Ass 1978; ( 173) 5: 624-7.

11. Van de Maaten MJ, and Packer RA. Isolation and characterization of bo-
vine enteric viruses. Am J Vet Res 1967; (28) 124:677-84.

12. Vanopdenbosch E, Wellemans G, Dekegel, and Strobbe R. Neonatal
Calf Diarrhoea : a complex etiology. Vlaams Diergeneesk Tijdschr
1979;48:512-26.

13. Vanopdenbosch E, Wellemans G en Oudewater J. De synergische wer-
king van BVD-. corona- en rotavirus in het neontale diarree complex :
enkele infectieproeven bij pasgeboren kalveren. Vlaams Diergeneesk
Tijdschr 1981; 50(3); 163-73.

14. Vanopdenbosch E en Wellemans G. Klinische resultaten van vaccinatie
van koeien rond de partus met een geadjuveerd rotavirusvaccin en een
levend BVD-vaccin ter bescherming van kalveren tegen virale neonatale
diarree. Vlaams Diergeneesk Tijdschr I98l;(50) 1:14-21.

15. Vanopdenbosch E, Wellemans G et Broes A. Prévention des diarrhées
néonatales du veau. Traitement de jeunes veaux avec du lait de vaches
vaccinées au moyen d\'un vaccin anti-rotavirus inactivé adjuvé. Ann
MedVét 1982; 126:157-62.

16. Vanopdenbosch E, De Ceuninck BJ, and Wellemans G. Study of the in-
fluence of parenteral adjuvant administration in parturient cattle on im-
munoglobulin secretion in colostrum and milk.

Practical application : evolution of antirotavirus antibodies in the milk of
cows treated by adjuvated rotavirus vaccine or by the adjuvant fraction
of the vaccine. CEC Report EUR 8675, 1984; 191-202.

17. Vanopdenbosch E, and Wellemans G. Bovine Bima type virus : a new
etiological agent of neonatal calf diarrhoea ? Vlaams Diergeneesk
Tijdschr 1990; 59:137-40.

18. Villacorta I, Maturana M de, Peeters JE, Vanopdenbosch E, Ares E
Azas. and Theys H. Efficacy of halofuginone lactate against
Cnptosporidium parvimi in calves. Antimicrobial agents and chemo-
therapy 1991;352:283-7.

19. Woode GN, Bew ME, and Dennis MJ. Studies on cross protection indu-
ced in calves by rotaviruses of calves, children and foals. Vet Rec 1978,
103,32-4.

20. Woode GN, and Bridger JC. Isolation of small viruses resembling astro-
viruses and caliciviruses from acute enteritis of calves. J Med Microbiol
1978; 11:441-52.

-ocr page 415-

SAMENVATTING

Besproken worden de organisatie en werkwijzen voor de
beoordeling van diergeneesmiddelen in Nederland. Ter
sprake komen de resultaten van de beoordeling van de
diergeneesmiddelen zoals die de afgelopen 5 jaar heeft
plaatsgevonden en welke de problemen voor zowel over-
heid als industrie zijn. Daarnaast wordt een overzicht ge-
geven van de problemen die in de nabije toekomst nog
opgelost moeten worden.

INLEIDING

Voordat een diergeneesmiddel toegepast mag worden moet
er, net als bij humane geneesmiddelen, een beoordelingspro-
cedure doorlopen worden. Het doel daarvan is om de ge-
zondheid van mens, dier en milieu te beschermen. Sinds 27
juni 1985 kent Ncderland de Diergeneesmiddelenwet. In dit
tijdschrift is hier ook herhaaldelijk aandacht aan besteed in
artikelen (1,3-7, 9-11) en vele mededelingen van de
Veterinaire Dienst. Het ontstaan van de Wet ligt echter al
langer terug.

Rond 1964 werden in Nederland de Bestrijdingsmiddelen-
wet cn dc wet op de Geneesmiddelenvoorziening en de (ve-
terinaire) antibioticawet van kracht. Het was te verwachten
dat de antibioticawet tot een Diergeneesmiddelenwet zou
worden. Toch duurde het tot 1972 voor er een concept was
dat door het bedrijfsleven becommentarieerd kon worden.
Dit wetsontwerp werd vervolgens aan dc Staten-Generaal
aangeboden. Door onenigheid tussen het ministerie van
Volksgezondheid en dat van Landbouw werd het in 1976
weer uit de Tweede Kamer teruggetrokken.
In 1981 kwamen er twee Europese richtlijnen (81/851/EIiG
en 81/852/EEG) op het vlak van diergeneesmiddelen (8). De
eerste richtlijn behandelt de onderlinge aanpassing van de
wetgevingen van de lidstaten rond diergeneesmiddelen; de
tweede geeft de eisen die aan analytische, toxico-fannacolo-
gische en klinische normen en voorschriften voor dierge-
neesmiddelen gesteld moeten worden. Uiteindelijk werd pas
in 1985 de Diergeneesmiddelenwet van kracht. De industrie
had één jaar de tijd, van 1 mei 1986-1 mei 1987, otn samen-
vattende dossiers voor geneesmiddelen in te dienen, waarna
op afroep het volledige dossier gezonden moest worden. De
immunobiologische geneesmiddelen (sera en vaccins) vie-
len nog niet meteen onder de Europese richtlijnen maar wel
al onder de diergeneesmiddelenwet in Nederland.
Dc Diergeneesmiddelenwet berust op twee pijlers: een ver-
gunningensysteem (met daaronder o.a. dc registratierege-
ling) en het kanalisatiesysteein. Door de registratieregeling
wordt elk diergeneesmiddel aan een zorgvuldig onderzoek
onderworpen. De kanalisatie bepaalt langs welke kanalen
een diergeneesmiddel het doeldier bereikt (via vrije verkoop
of via de dierenarts). Hel geheel wordt compleet gemaakt
door een administratief systeem voor de vervaardiging van
geneesmiddelen en de handel daarin.

\' Dr.ir. P..J..\\I. Reijnders. hoofd afdeling RegisH utie en H elenschappeli/ke
Dociimenlalie Janssen Phaimaceiilica. poslhiis 90240. 50001. T Tilhio-g.

P.J.M. Reijnders\'^

TAAK EN WERKWIJZE

Volgens de wet is een diergeneesmiddel: elke substantie die
tot doel heeft een dier beter te maken, zijn pijn te verzachten,
ziekten bij een dier te onderkennen of het functioneren van
zijn organen te herstellen, te verbeteren of te wijzigen.
Hieronder vallen dus de geneesmiddelen die voor dieren zijn
ontwikkeld, maar ook humane geneesmiddelen die bij dieren
toegepast kunnen worden, homeopathische middelen, magi-
straal bereide produkten en immunobiologische middelen.
Voor produkten die bestemd zijn om na verwerking te wor-
den gebruikt in voeders gelden daarenboven specifieke be-
palingen.

Of een diergeneesmiddel wel of niet wordt geregistreerd, be-
slist de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(LNV), in overeenstemming met de minister van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur (WVC). De ministers worden
daarin geadviseerd door de Commissie Registratie
Diergeneesmiddelen (CRD). De Cotnmissie bestaat uit de
directeuren van dc volgende afdelingen van het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij: Veterinaire
Dienst (voorzitter), directie voedings- en kwalitcitsaangele-
genheden, directie veehouderij en zuivel, directie juridische
en bedrijfsorganisatorische zaken; de directeuren van de vol-
gende afdelingen van het ministerie van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur: de hoofdinspecteur voor de
geneesmiddelen dan wel de voorzitter van het College ter be-
oordeling van geneesmiddelen; de hoofdinspecteur voor de
volksgezondheid belast met het toezicht op levensmiddelen
en de veterinaire hoofdinspecteur van de volksgezondheid
(vice-voorzitter). De taak van de CRD is beslissingen voor te
bereiden over de registratie van diergeneesmiddelen, en de
wijziging, de verlenging, de schorsing of dc doorhaling van
een registratie. Zij wordt daarbij ondersteund door twee
werkgroepen: de werkgroep Farmaceutische Produkten en
de werkgroep Immunobiologische Produkten.
De beoordeling vindt plaats op basis van onderzoeksgege-
vens die de fabrikant moet verstrekken. De administratieve
behandeling wordt door het Bureau Registratie Diergenees-
middelen (BRD) gedaan. Het hoofd van het BRD is tevens
secretaris van de Commissie Registratie Diergeneesmiddel-
en.

Registratie vindt plaats als er volgens artikel 2 van de
Diergeneesiniddelenwet voldaan is aan drie wetenschappe-
lijke criteria:

- de veiligheid: het moet voldoende veilig zijn, zowel voor
het dier als voor de mens en vanaf I april 1993 ook voor
het milieu;

- de effectiviteit: het moet de gestelde werking hebben;

- de kwaliteit: het geneesmiddel moet bereid zijn volgens
de GMP-nomien (good manufacturing practice) en de
werkzame stof moet kwalitatief en kwantitatief bepaald
kunnen worden.

Een socio-economisch criterium, dus de behoefte aan een
middel, is niet aanwezig. De minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij bepaalt met zijn collega van

I ■ M

fWiiiMriiiiiÉriila

DE TOELATING VAN DIERGENEESMIDDELEN IN
NEDERLAND

Tijdschr Diergeneeskd J99J: JIH: 735-9

T 1 J D S C H R 1 K T VOOR D 1 E R CJ B N H E S K U N D E , D E E L 118, A F L E V E R I N (i 22, 1993

735

-ocr page 416-

É i 1 i

■nii

ayu

A É f — \'

Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur dat sommige stoffen
waarvan het gebruik als diergeneesmiddel in het belang van
de volksgezondheid ongewenst is, niet gebruikt mogen wor-
den.

Een aanvraag tot registratie van een diergeneesmiddel ge-
beurt beknopt weergegeven als volgt. Een volledig ingevuld
aanvraagformulier en een samenvatting van de kenmerken
van het produkt wordt ingezonden naar het Bureau
Registratie Diergeneesmiddelen te Wageningen. Binnen 1
week (streefdatum) wordt de ontvangst bevestigd, het regis-
tratienummer meegedeeld en het dossier opgevraagd. 14 da-
gen na ontvangst van alle documenten wordt een ontvangst-
bericht naar de aanvrager gestuurd en start de beoordeling
die in principe binnen 120 dagen afgerond moet zijn. Indien
tijdens de behandeling blijkt dat naar oordeel van de
Commissie niet alle noodzakelijke gegevens aanwezig zijn,
wordt de behandeling geschorst en krijgt de aanvrager te ho-
ren binnen hoeveel tijd de gevraagde gegevens moeten wor-
den verstrekt. Wordt niets ingezonden dan wordt een beslis-
sing gemaakt op basis van het aanwezige materiaal, hetgeen
dus praktisch zeker een weigering inhoudt. Verlenging van
de schorsingstermijn is slechts in uitzonderlijke gevallen
mogelijk.

De beoordeling van de dossiers gebeurt in de instituten, het
RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhy-
giëne), het CDI (Centraal Diergeneeskundig Instituut), het
RIGO (Rijksinstituut voor Geneesmiddelen-onderzoek) en
het RIKILT (Rijkskwaliteitsinstituut voor land- en tuin-
bouwprodukten).

Het RIVM en het RlKlLT beoordelen de veiligheidsaspec-
ten. Het RIKILT beoordeelt tevens de zaken die verband
houden met de verwerking van diergeneesmiddelen in dier-
voeder. Het RIVM beoordeelt tevens de veiligheidsaspecten
voor de mens (zie hierna). Het CDI beoordeelt de effectivi-
teit van diergeneesmiddelen en de veiligheid voor het doel-
dier. Effectiviteit, kwaliteit en veiligheid van immunobiolo-
gische diergeneesmiddelen behoren eveneens tot hun
bevoegdheid.

Het RIGO beoordeelt de chemisch farmaceutische kwaliteit
van het middel. Op grond van elk van de vier beoordelings-
a.specten wordt door de Werkgroep Farmaceutische
Produkten een advies opgesteld. Door de Commissie
Registratie Diergeneesmiddelen wordt het beleid bepaald
door een eindadvies voor te leggen aan de ministers van de
beide departementen. De minister van LNV beslist dan in
overeenstemming met de minister van WVC. Als registratie
wordt verleend, dan worden daarbij voorschriften gegeven
voor het gebruik, de verpakking en de etikettering. De regis-
tratie wordt verleend voor een termijn van vijf jaar en kan
daarna telkens met vijf jaar worden verlengd. Zodra blijkt
dat niet meer aan de registratievoorwaarden wordt voldaan,
kan de registratie worden geschorst of doorgehaald.

Beoordeling van de veiligheid

Bij de registratie van diergeneesmiddelen is niet alleen de
kwaliteit als diergeneesmiddel bepalend, maar ook de veilig-
heid voor mens, dier en milieu. Er wordt daartoe een risico-
evaluatie uitgevoerd door het RIVM. De risico-evaluatie be-
staat uit de volgende stappen:

- het aantonen van de actieve stof met zijn metabolieten

(kwalitatief);

- het nagaan van de kinetiek van de actieve stof: hoe ver-
deelt de stof zich in het doeldier, hoe wordt de stof omge-
zet en hoe verloopt het uitscheidingspatroon;

- het bepalen van de actieve stof en/of de metabolieten in
een gestandaardiseerd biologisch monster (kwantitatief);

- het bepalen van de farmacologische en toxicologische ei-
genschappen van de stof, waarbij vooral wordt gelet op
specifieke eigenschappen zoals mutageniteit, reproduk-
tie-toxiciteit en carcinogeniteit. Deze gegevens moeten
bepaald zijn in ten minste twee soorten zoogdieren, waar-
van er één niet tot de orde der knaagdieren mag behoren;

- mede afhankelijk van de resultaten van dit laatste onder-
zoek worden ook de voornaamste afbraakprodukten toxi-
cologisch onderzocht.

Al deze gegevens samen bepalen het risicoprofiel van het
diergeneesmiddel.

Voor toepassing bij \'dieren die bestemd zijn voor produktie
van voedsel van dierlijke oorsprong\' wordt bepaald, wat de
minimale wachttijd moet zijn tussen het toedienen van het
middel en de aflevering van het voedselprodukt (melk, ei-
eren, vlees). Hierbij is de aanwezigheid van residuen het be-
langrijkst. Door het ministerie van LNV zijn MRL- waarden
gepubliceerd van maximale residutoleranties. Enkele ervan
weken af van de in EG-verband gepubliceerde waarden in de
Verordening van de Raad 2377/90. Consequenties voor de
wachttermijn dienen geregeld te worden met het ministerie
van LNV.

Voor de bescherming van de gezondheid is echter ook de re-
sistentieproblematiek van belang. Diergeneesmiddelen die
aanleiding geven tot resistentie van micro-organismen kun-
nen eventueel gekanaliseerd worden.

□E KANALISATIE

Hoewel er in de afweging voor de registratie bijzonder veel
aandacht wordt besteed aan de veiligheid, kan de werking
van een bepaald middel zo belangrijk zijn, dat een zeker ri-
sico geen belemmering mag zijn om het middel niet toe te la-
ten. Om te voorkomen dat een dergelijk middel onoordeel-
kundig wordt toegepast, waardoor het de gezondheid van
mens of dier zou kunnen schaden, is het kanalisatiesysteem
in het leven geroepen. De middelen die onder deze regeling
vallen, staan vermeld in tabel 1. In deze regeling is vastge-
legd dat dergelijke middelen alleen via tussenkomst van een
dierenarts mogen worden afgeleverd of toegepast. De geka-
naliseerde middelen zijn te verdelen in twee groepen:

- UDA: diergeneesmiddelen die door de dierenarts of via
een recept van de dierenarts mogen worden afgeleverd,
alleen aan de houder van het dier waarvoor het genees-
middel is bestemd;

Tabel 1, Diergeneesmiddelen onder de kanalisatieregeling.
UDA UDD

honnoonpreparaten (bijvoorbeeld

sera en vaccins

honnonen tnel invloed op geslachts-

functies; corticosteroïden)

antimicrobiële en resistentie-induce-

middelen voor algehele

rende diergeneesmiddelen

of plaatselijk verdoving

(bijvoorbeeld antibiotica)

middelen voor de genezing van

middelen voor injectie of

hart- en vaatziekten

implantantie (behalve

SC. IM, en intramammair)

middelen voor de genezing van

spierverslappende

afwijkingen van het zenuwstelsel

middelen

-ocr page 417-

- UDD: diergeneesmiddelen die uitsluitend door de dieren-
arts zelf mogen worden toegediend.
Middelen die niet onder deze regeling vallen, mogen zonder
tussenkomst van de dierenarts afgeleverd worden; dit zijn de
zogenaamde vrije middelen. Elk preparaat wordt bekeken in
welke categorie het valt. Ook bepaalde injectiepreparaten
die onderhuids, in de spier of in de uier worden toegediend,
vallen niet onder de gekanaliseerde middelen; die mag de
veehouder dus zelf, zonder recept, toepassen.

UITZONDERINGEN: BIJZONDERE REGELINGEN
De wet maakt voor de registratie geen onderscheid tussen
verschillende soorten diergeneesmiddelen. Dus ook wanneer
een
humaan geneesmiddel als diergeneesmiddel wordt ge-
bruikt, moet het geregistreerd zijn onder de Diergeneesmid-
delenwet. De effecten kunnen bij dieren immers heel anders
zijn dan bij de mens. Zonder specifieke informatie zou de
dierenarts weinig houvast hebben ten aanzien van dosering,
indicaties, contra-indicaties en nevenwerkingen en wachtter-
mijnen voor consumptiedieren.

Bij een geringe omzet van een produkt in de diergenees-
kunde is een registratieprocedure echter niet (commercieel)
interessant. Het produkt valt dan in principe weg voor veteri-
nair gebruik. Dit geeft problemen bij bijzondere dieren (2).
Alleen via de vrijstellingsregeling mag het dan gebruikt wor-
den. Deze regeling houdt in dat een dierenarts niet-geregis-
treerde diergeneesmiddelen mag toepassen bij individuele
dieren die in levensgevaar verkeren, wanneer er voor die toe-
passing geen geregistreerde diergeneesmiddelen beschik-
baar zijn. Jaarlijks moet de dierenarts opgave doen van de
gevallen waarin van deze regeling gebruik is gemaakt. Op
deze manier hoeft men aan geen enkel dier een levensred-
dend geneesmiddel te onthouden.

Gemedicineerde voeders zijn diervoedermengsels waarin
één of meer diergeneesmiddelen zijn verwerkt. Er mogen
uitsluitend diergeneesmiddelen in worden verwerkt, waar-
van bij de registratie specifiek de verenigbaarheid met voe-
ders is beoordeeld. Over de verwerking en toepassing zijn re-
gels gesteld die buiten het kader van dit artikel vallen.
Tot de
immunohiologische produkten behoren sera en vac-
cins. Deze produkten zijn bijzonder gevoelig voor verstorin-
gen of afwijkingen tijdens de bereiding, aflevering of toepas-
sing. Daarom zijn er in de wet extra waarborgen ingebouwd
voor deze groep. Bijna alle immunologische middelen vallen
onder de kanalisatieregeling (UDD). Bovendien gelden er
aanvullende eisen, bijvoorbeeld ten aanzien van de berei-
dingsvergunningen. Tenslotte wordt bij elke partij afzonder-
lijk gecontroleerd of het produkt overeenkomt met het mid-
del waarvoor de registratie is verleend.

UITZONDERINGEN: GEEN REGISTRATIE
Met de nieuwe wet blijft magistrale bereiding, dus het ge-
bruik van een diergeneesmiddel zonder registratie, toege-
staan als het gaat om geneesmiddelen ten behoeve van één,
enkele of een groep van dieren, in situaties waarin sprake is
van ondraaglijk lijden. Dit betekent dat magistraal bereide
diergeneesmiddelen niet op voorraad mogen worden ge-
maakt. Ook
homeopathische diergeneesmiddelen zijn vol-
gens de begripsomschrijving diergeneesmiddelen en zouden
dus op werkzaamheid en kwaliteit beoordeeld moeten wor-
den. Omdat dit bij homeopathische middelen moeilijk te be-
oordelen is, is de procedure voor deze middelen afwijkend.
Op het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
wordt daarom een lijst van homeopathische diergeneesmid-
delen bijgehouden en zijn deze produkten dus uitgezonderd
van registratieplicht. Van de 7000 homeopathische dierge-
neesmiddelen die reeds op de markt waren komen er 4000 op
deze lijst voor. De EG-regeling voor homeopathische mid-
delen is aanvaard en wordt 1 januari 1994 van kracht. De
consequentie van de EEG-regelgeving met betrekking tot
homeopatische diergeneesmiddelen is, dat deze lijst vanaf 1
januari 1994 een \'gesloten\' lijst wordt en er dus geen midde-
len meer aan toegevoegd kunnen worden.
Diergeneesmiddelen die uitsluitend bestemd zijn voor ge-
bruik bij aquariumvissen, kooivogels, postduiven, terrari-
umdieren en niet bedrijfsmatig gehouden kleine knaagdieren
hoeven niet geregistreerd te worden, mits aan een aantal
voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden behelzen de sa-
menstelling, verpakking en hoeveelheid. Er mogen uiteraard
geen stoffen in zitten die onder de kanalisatieregeling vallen
of die bij de wet verboden zijn. Antimicrobiële middelen en
resistentie-inducerende middelen die uitsluitend bestemd en
geschikt zijn voor de toepassing bij aquarium- en terrarium-
dieren mogen in de verpakking hoogstens 5 gram van de
werkzame stof bevatten.

VERLOOP EN RESULTATEN VAN DE BEOORDELING
Gedurende de overgangsperiode van 1 mei 1986 tot I mei
1987 zijn bij het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen te
Wageningen 5500 registratieaanvragen door ca. 200 ver-
gunninghouders ingediend. Deze bestonden uit circa 600 im-
munohiologische middelen, 600 afgeleide registraties en
4300 farmaceutische produkten. De indiening bestond uit:

- een ingevuld aanvraagformulier;

- een samenvatting van het dossier;

- een voorstel van verpakking/bijsluiter.

Het volledige dossier hoefde nog niet ingediend te worden.
Dit was pas nodig na opvraag door het Bureau Registratie
Diergeneesmiddelen. Men kreeg dan één maand de tijd om
het dossier in de vereiste aantallen in te dienen. Omdat pro-
duktgrocpen (bijvoorbeeld anthelmintica) tegelijkertijd be-
handeld werden, betekende dat, dat binnen een zeer korte tijd
door de registratie-aanvragers een enorme hoeveelheid pa-
pier verzonden moest worden. Dat herhaalde zich dan na
circa een jaar wanneer de additionele vragen gesteld werden
naar aanleiding van de schorsing van het dossier. Deze vra-
gen moesten binnen 3 maanden beantwoord zijn. Deze ter-
mijnen werden door het Bureau niet verlengd ondanks dat ze
veelal vakanties doorkruisten. Men beriep zich erop dat in de
wet alleen een termijn genoemd staat die voldoende moet
zijn om de gegevens te verzamelen. Dit houdt in dat er geen
nieuw onderzoek gedaan kan worden. Indien er eisen gesteld
worden m.b.t. zaken die zijn ontstaan nadat het dossier is in-
gediend, kan voor bijzondere omstandigheden de termijn
worden verlengd. Voor de hiervoor geschetste aanvragen
geldt dat de betreffende diergeneesmiddelen worden geacht
geregistreerd te zijn totdat op de aanvragen onherroepelijk is
beslist. Om deze hoeveelheid dossiers te kunnen verwerken,
werden er door BRD prioriteiten bepaald. Als volgorde van
de beoordeling van de oude registratie-aanvragen was geko-
zen: eerst de middelen voor massamedicatie (bijvoorbeeld
gemedicineerde voeders), daarna zouden stoffen die urgen-
tie vragen vanuit beleidsmatige overwegingen voorrang krij-
gen. Er werd van te voren aangekondigd welke groepen van
geneesmiddelen opgevraagd gingen worden. Deze prioritei-
ten werden echter doorkruist door registratie-aanvragen die
na 1 mei 1987 werden ingediend. Sinds 1 mei 1987 zijn er
1300 nieuwe dossiers ingediend. Deze aanvragen zouden ab-

-ocr page 418-

solute voorrang krijgen en zo snel mogelijk worden behan-
deld. Eventueel zou men oude produkten met dezelfde ac-
tieve stof tegelijkertijd in de beoordeling meenemen maar dit
mocht geen vertraging voor de nieuwe indieningen geven.
Begin 1990 was bij het BRD de automatisering van de regis-
tratie gereed gekomen. Om een indruk te geven van de uitge-
oefende druk: alle farmaceutische produkten zouden voor 7
november 1991 beoordeeld moeten zijn. Uiteindelijk was de
beoordeling zomer 1992 afgerond. Om het geheel efficiënt te
laten verlopen, werd er bij het BRD een screening van de
dossiers uitgevoerd. Daarbij werd met name gekeken naar de
onderbouwing van de indicatie(s) en de kwaliteit van de dos-
siers. Het spreekt vanzelf dat de beoordelaars ook onder
tijdsdruk werden gezet. Verder werden er vanwege de auto-
matisering nieuwe formulieren opgesteld. Het bedrijfsleven
gaf echter aan dat het enige wat de overheid gerechtigd is om
te vragen, dat is wat in het aanvraagformulier staat. Dit
nieuwe formulier en de checklisten voor verschillende soor-
ten produkten (injectievloeistof, tabletten, bolussen e.d.) wa-
ren afkomstig van het BRD respectievelijk RIGO.
Uiteraard realiseerde de overheid zich dat de snelheid van de
registratie ten koste gaat van de kwaliteit. Door het hoge
tempo waren \'schoonheidsfouten\' geoorloofd. Vanaf 1994
begint de volgende selectie weer omdat dan van de eerste
produkten de registratietermijn van 5 jaar verlopen is. Het re-
sultaat van een beoordeling was een positieve of negatieve
beschikking. Voor de registratiehouder is het raadzaam deze
goed door te nemen om te oordelen of hij tegen deze beschik-
king in beroep zou gaan. Beroep is zowel tegen een nega-
tieve als een positieve beschikking mogelijk en dient binnen
30 dagen na ontvangst van de beschikking ingediend te wor-
den. Voor de voorlopig geregistreerde produkten, dus inge-
diend voor 1 mei 1987, geldt dat ze hangende het beroep op
de markt kunnen blijven. Een aantal redenen om in beroep tc
gaan zijn:

- een onjuiste interpretatie van de overheid van de gege-
vens in het dossier;

- een onjuiste interpretatie van de vraag om nadere gege-
vens of een onjuiste interpretatie van de overheid van de
antwoorden hierop;

- dc toepassing van de overheid van nog niet van kracht
zijnde monografiën (E.P.) of Europese richtlijnen.

Het resultaat van de 4300 aanvragen van farmaceutische pro-
dukten tot einde 1992: Er zijn 1000 middelen definitief gere-
gistreerd; 400 middelen definitief afgewezen; 1250 aanvra-
gen zijn ingetrokken; 700 niet ontvankelijk verklaard; 950
beroepen ingesteld tegen verleende positieve dan wel nega-
tieve beschikkingen. Niet-ontvankclijk betekent dat er op de
aanvraag van het Bureau Registratie Diergeneesmiddelen
geen dossier gezonden is door de aanvrager of dat de beoor-
delingskosten niet voldaan zijn. De verwachting is dat er in
totaal slechts 2000 produkten en 150 aanvragers over zullen
blijven als de beoordeling is afgerond. Het aantal beroeps-
procedures eind 1992 bedroeg 950 (2/3 op negatieve cn 1/3
op positieve beschikkingen). Bij 500 dossiers is sprake van
een beroep en tegelijkertijd indiening van een nieuwe aan-
vraag. Een aantal hiervan wordt beschouwd als zand strooien
in het raderwerk van de registratie, hetgeen betekent dat het
of zeer slechte dossiers zijn of beroepen zijn tegen niet ont-
vankelijk verklaringen. Beide methoden zijn er alleen op ge-
richt de levenscyclus van het produkt iets te rekken. De ove-
rige beroepen zijn óf beroepen ingesteld en tegelijkertijd is
weer een nieuw dossier ingediend dat de resterende vragen
beantwoordt óf het betreft fundamentele meningsverschillen
tussen registratiehouder en CRD. Het eerste geval verklaart
mede het grote aantal nieuwe dossiers dat sinds 1 mei 198"\' is
ingediend. In het laatste geval is er dus echt een geschil met
de overheid.

•iFff-iiiff*ir«tJ fi w%

i

Iii II

□VERLEG OVERHEID MET INDUSTRIE
Om tot een gecoördineerd overleg te komen tussen de indus-
trie en de overheid werd binnen de FIDIN (de vereniging van
Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen in Ne-
derland) de Werkgroep Registratie Aangelegenheden opge-
richt. Regelmatig voerde en voert deze werkgroep overleg
met de registratiedeskundigen van de aangesloten bedrijven.
Alhoewel de FIDIN bij de overheid bleef aandringen om
haar te accepteren als officiële gesprekspartner is het nooit
tot een fonneel gestructureerd overleg gekomen. Een van de
achtergronden was de tijdsdruk. Schriftelijke vragen beant-
woorden was een probleem omdat dit dan veel tijd kon ver-
gen vanwege de interne juridische procedure bij het ministe-
rie. Een punt dat veelvuldig aan de orde kwam was het
overleg tussen beoordelaar en aanvrager. Rechtstreeks over-
leg tussen industrie en beoordelaars is volgens CRD niet ge-
wenst omdat het overleg dient te verlopen via het BRD daar
beoordelaars geen beleidsmensen zijn. Besproken zal nog
moeten worden of dit contact met de beoordelaar niet via een
hoorzitting opgelost kan worden zoals bij de beoordeling van
humane geneesmiddelen. Informeel overleg met BRD leidde
niet altijd tot daadwerkelijke resultaten en de vraag rees of
het wel zo zinvol was. Uitspraken kunnen anders uitpakken.
Hiermee moet men rekening houden. De overheid stelt ech-
ter dit overleg zeer op prijs en de gemaakte opmerkingen en
wensen worden terdege meegenomen in de besluitvorming.
Als extra service om de communicatie tussen aanvrager en
BRD te verbeteren, werd er in 1989 bij het BRD een telefo-
nisch spreekuur ingesteld.

Platform Registratie Diergeneesmiddelen
De industrie bleef echter naast het overleg op praktisch ni-
veau, aandringen op overleg op beleidsniveau. Dit naar ana-
logie van de humane geneesmiddelen waar overleg aanwe-
zig is in de Contact Commissie Registratie. Midden 1992
werd het Platform Registratie Diergeneesmiddelen opge-
richt. Het werd opgericht door de DIBEVO, de Vereniging
van Fabrikanten en Groothandelaren in Veterinaire Produk-
ten (FAGROVET) en de Vereniging van Fabrikanten en
Importeurs van Diergeneesmiddelen in Nederland (FIDIN).
Het platfomi wil door officieel overleg tussen georgani-
seerde registratie-aanvragers en de overheid bijdragen aan
een optimale registratie van diergeneesmiddelen. Op deze
wijze kan er voor gezorgd worden dat de registratie kwalita-
tief en effectief wordt uitgevoerd en dat de uitvoering van de
registratie beheersbaar zal zijn. Elke organisatie heeft 2 afge-
vaardigden (een woordvoerder en een plaatsvervanger).
Niet-georganiseerde registratiehouders hebben de mogelijk-
heid hun mening bij het platfomi te deponeren. De eerste
overlegvergadering tussen het PRD en de Commissie
Registratie Diergeneesmiddelen heeft op 7 juli 1992 plaats-
gevonden. Het CRD gaf daarbij te kennen dit overleg zeer op
prijs te stellen, zeker omdat men in het verleden steeds aan-
gedrongen heeft op een zo breed mogelijk overleg met de
verschillende organisaties. Problemen met de registratie
kunnen zo met het CRD besproken worden. De status van het
overleg blijft beperkt tot die afspraken mogelijk binnen het
wettelijk kader. Onderwerpen van bespreking zijn/worden:
- Evaluatie van 5 jaar registratie;

-ocr page 419-

- Hoe om te gaan met mutaties in het dossier. Verschillende
mutaties leiden op dit moment tot de indiening van een
nieuw dossier;

- Hoe moet de residuproblematiek geïmplementeerd wor-
den? Op 1 januari 1992 trad er in de EG een nieuwe veror-
dening van de Raad van Europa in werking. Ter bescher-
ming van de volksgezondheid moet er een maximale
residulimiet (MRL) worden vastgesteld voor elk genees-
middel dat gebruikt zal worden bij dieren die bestemd zijn
voor voedselproduktie. Voor een aantal produkten zijn al
voorlopige MRL\'s vastgesteld (Reijnders, 1993). Met in-
gang van 1 januari 1997 is het in de Gemeenschap verbo-
den om diergeneesmiddelen waarvoor geen MRL is vast-
gesteld, toe te dienen aan dieren die bestemd zijn voor
voedselproduktie;

- Wat te doen met minor-species? Door de strenge registra-
tie-eisen kan het voorkomen dat voor bepaalde zeldzaam
voorkomende dieren of indicaties geen geneesmiddelen
beschikbaar komen;

- hoe kan de overheid er in slagen om zich te houden aan de
tcmiijnen van 120 dagen voor een beoordeling?

□E TOEKOMST

Dc werkdruk bij de beoordeling van diergeneesmiddelen zal
zeker niet afnemen in de komende tijd. Naast het afronden
van de registratie van de famiaceutische produkten staat als
volgende de beoordeling van de
immunobiologische midde-
len
op de rol. Daarnaast inocten door de wijziging van richt-
lijn 81/852/EEG er ook richtlijnen komen
over ecoto.xicileil.
Welke diergeneesmiddelen komen hiervoor in aanmerking
cn hoe wordt een milieutoets opgezet? Het lijkt billijk om de
gezelschapsdieren niet bij de beoordeling te betrekken. Wat
betreft de toepassing en de belasting van het milieu zijn ze
vergelijkbaar met de gebruikers van huinane geneesmidde-
len. Bij de behandeling van grote groepen dieren (koppclbe-
handeling) moet wel aan een milieutoets gedacht worden.
Daarbij inoet onderscheid worden gemaakt tussen afbraak-
produkten in de mest en eventuele metabolicten. Wat ge-
beurt er met de residuen t.g.v. de microbiële activiteit in dc
mest? Hoe staat het met de persistentie van de residuen en re-
levante afbraakprodukten in de mengmest? Hieruit moet dan
een schatting komen van de te verwachten bewaartermijn
van de mengmest. Het
kanalisatiebeleid is in wezen duide-
lijk, maar de invulling is moeilijk. Er moet nog nagegaan
worden hoe er meer duidelijkheid verschaft kan worden.
Welke middelen moeten bij voorbeeld op de uitzonderings-
lijst geplaatst worden? Daamaast is er ook nog het probleem
van middelen die zowel IV als IM toegediend kunnen wor-
den. Voor de kanalisatie leidt dit tot of UDD- of UDA- kana-
lisatie. Als de beide toedicningsroutes op de verpakking
staan is het hele produkt automatisch UDD. De
melding van
hijwerkingen
wordt vanaf 1992 in Europa verplicht gesteld.
Momenteel wordt er onder supervisie van de Veterinaire
Dienst van het ministerie van LNV door een werkgroep on-
derzocht hoe in Nederland een bureau bijwerkingen dierge-
neesmiddelen opgezet kan worden. Deze werkgroep bestaat
uit vertegenwoordigers van het ministerie van Landbouw
Visserij en Natuurbeheer, CDl, KNMvD, Stichting Gezond-
heidszorg voor Dieren, de Faculteit Diergeneeskunde van de
Rijksuniversiteit Utrecht en de FIDIN. De invoeringsdatum
van 1-1-1992 was echter niet haalbaar. Het probleem is,
naast de financiering, de lokatie die nog niet is vastgesteld en
het aantal formatieplaatsen dat er mee gemoeid is. Tot dan
moet de industrie haar bijwerkingen aan de Veterinaire

i I #1 ir«

Dienst melden. De voorkeur blijft uitgaan naar een onafhan-
kelijk instituut dat alleen rapporteert aan de CRD. Daamaast
zijn er nog een aantal vragen die beantwoord moeten wor-
den:

- Welke beroepsgroepen kunnen bijwerkingen melden en
hoe dient dit te geschieden?

- Welke gegevens moeten gemeld worden?

- Door wie en op welke wijze worden deze gegevens ver-
werkt en gevalideerd?

- Wat moet worden gedaan in het kader van de follow-up
van een gevalideerde melding?

De EG-regeling voor homeopathische diergeneesmiddelen
wordt op 1 januari 1994 van kracht. Deze middelen zullen
dan ook beoordeeld moeten worden.

BESLUIT

Van beide zijden, overheid en industrie, is hard gewerkt aan
de registratie van diergeneesmiddelen. Tegenvallers waren
het veel grotere aantal aanvragen en de kwaliteit van de dos-
siers. Door de recente oprichting van het Platform Registra-
tie Diergeneesmiddelen is er een stap in de richting gezet van
gestructureerd overleg. De Diergeneesmiddelen-wet zal er-
voor zorgen dat er over een paar jaar een pakket goed geka-
rakteriseerde en kwalitatief goede diergeneesmiddelen be-
schikbaar is in Nederland. Het scala aan middelen zal
kleiner, maar beter gecontroleerd worden. Dit is zowel voor
dierenarts als voor de \'patiënt\' en zijn eigenaar een goede
zaak.

SUMMARY

Registration of veterinary medicines in tiie Netiierlands

An overview is given of the organisation unJ working procedures ofthe eva-
liiation of veterinary medicines in the Netherlands. The results ofthe evalu-
ation procedure ofthe last 5 years are discussed together with the problems
that have arosen for authorities and industry. An overview is also given of
the problems that have to be tackled in the near ftdure.

LITERATUUR

1. Anoniem Nieuwe Diergeneesmiddelenwet. Tijdschr Diergeneeskd
1985;l 10:48-51.

2. Dorrestein GM. Problemen bij en aanbevelingen voor de behandeling
van bijzondere gezelschapsdieren. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118:4-7.

3. Frens J. Het dossier en de toepassing van diergeneesmiddelen. Tijdschr
Diergeneeskd 1984: 109: 12-5.

4. Frens J. Diergeneesmiddelenwet. Tijdschr Diergeneeskd 1986; 111:
796-9.

5. Frens J. Met diergeneesmiddel, de dierenarts en de Diergeneesmiddel-
enwet. Tijdschr Diergeneeskd 1987; 1 12:461-6.

6. Frens J. Registratie en distributie van diergeneesmiddelen na(ar) 1992.
Tijdschr Diergeneeskd 1990; 115: 22-6.

7. Hoftijzer J. Diergeneesmiddelen-\'wat\'? Enige kanttekeningen van een
\'industrie-dierenarts\'. Tijdschr Diergeneeskd 1987; 1 12:481-5.

8. Reijnders PJM. Euroregistratie van diergeneesmiddelen. Tijdschr
Diergeneeskd 1993; 118:271-4.

9. Takkenberg RJ. De Diergeneesmiddelenwet en de gezelschapsdieren-
praktijk. Tijdschr Diergeneeskd 1987; 112: 478-80

10. Vaarkamp M. De Diergenee,smiddelenwet cn de prakticus. Tijdschr
Diergeneeskd 1987; 112:473-7.

11. Miert ASPJM van. Diergeneesmiddelenwet en rationele famiacothera-
pie. Enkele kanttekeningen bij de registratie respectievelijk de kanalisa-
tie van diergeneesmiddelen. Tijdschr Diergeneeskd 1987; 1 12 467-72.

-ocr page 420-

PRIJS VOOR AUJESZKY-ONDERZOEK
NAAR CDI-DLO-MEDEWERKERS

Twee onderzoekers van het DLO-Centraal Diergeneeskundig Instituut (CDl-
DLO), dr. A.L.J. Gielkens en prof.dr. J.T. van Oirschot hebben de \'Aladar
Aujeszky Memorial Plaque\' van de Hongaarse Academie voor
Wetenschappen gekregen.

iericta en verslagen

delijke bestrijdingsprogramma tegen
deze ziekte.

Het bestrijdingsprogramma ziekte van
Aujeszky is op 1 september van dit jaar
van start gegaan. Dit houdt een ver-

Zij ontvingen de prijs voor hun baan-
brekend onderzoek op het gebied van
de ziekte van Aujeszky en zijn ver-
wekker (het virus).

De ziekte van Aujeszky is een ernstige
infectieziekte van varkens, die grote
econotnische schade kan veroorzaken.
De ziekte is meestal dodelijk voor
jonge biggen en veroorzaakt ademha-
lingsproblemen cn aantasting van het
zenuwstelsel bij oudere dieren.

De prijs werd uitgereikt door prof
Adorjan Bartha, van het Veterinary
Medical Research Institute van de
Academie in Budapest tijdens het
International Symposium on Aujesz-
ky\'s Disease Virus. Het symposium
werd gehouden ter ere van de
Hongaarse professor Aladar Aujeszky
(1869-1933), die de ziekte in 1902
voor het eerst beschreef
Het Aujeszky-onderzoek dat op het
CDl-DLO is gedaan in de afgelopen
tien jaar, vormt de basis voor het lan-
plichte enting in van Nederland.se var-
kens, volgens een strak schema, met
een Aujeszky-gl"-deletievaccin. Een
deletievaccin maakt het inogelijk om
gevaccineerde dieren te kunnen onder-
scheiden van door veldvirus besmette
dieren.

Op basis van wetenschappelijk onder-
zoek op het CDl-DLO en veldonder-
zoek van de Gezondheidsdienst voor
Dieren, de veldproef Diessen, is het
mogelijk een landelijk bestrijdings-
programma te starten om Nederland
vrij te krijgen van de ziekte van
Aujeszky. Een aantal landen om ons
heen is vrij van de ziekte van Aujeszky
en uit dit oogpunt van de export is het
wenselijk dat ook Nederland vrij
wordt.

Het principe van een Aujeszky-gl"-de-
letievaccin en een bijbehorende diag-
nostische test, zoals die bij het bestrij-
dingsprogramma worden ingezet, is op
het CDl-DLO ontwikkeld. Het CDl-
DLO is hierdoor grondlegger van een
nieuwe aanpak van dierziektenbestrij-
ding, die uiteindelijk moet leiden tot
de uitroeiing van de ziekte van
Aujeszky in Nederland, waarna de
vaccinatie verboden kan worden. De
ziektevrije status kan vervolgens be-
waakt worden met bloedonderzoek en
het opruimen van besmette dieren of
bedrijven.

Wereldwijd volgt men momenteel het
Nederlandse voorbeeld om de ziekte
van Aujeszky te bestrijden.

-ocr page 421-

Mede naar aanleiding van dit bericht
kreeg uitgeefster Paula van Hacht
(Appolonia\'s Cards) verschillende
aanvragen vanuit het gehele land.
Inmiddels is de kaart al volop in ge-
bruik bij de dierenarts.

De assistente van dierenarts G. Mole-
naar uit Abcoude is volgens Paula ra-
zend enthousiast: \'De mensen van wie
de hond of poes zojuist is ingeslapen,
verlaten via onze assistentenkamer de
praktijk. Ze zijn dan meestal diep ont-
roerd en verdrietig. Wij proberen na-
tuurlijk vaak te troosten, maar meestal
krijgen we als reactie: ik wil dit niet
nog een keer meemaken, ik neem geen
huisdier meer. Nog diezelfde dag stu-
ren wij dan zo\'n condoléancekaart.
Dat wordt door onze cliënten zeer op
prijs gesteld\'.

DEELNEMINGSKAART DRAAGT BIJ
AAN KEUZE VOOR NIEUW HUISDIER

In het mei-nummer van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde werden de zo-
genaamde deelnemingskaarten voor het overlijden van poes of hond geïntro-
duceerd. De kaart kan bijvoorbeeld door de dierenarts of diens assistent(e)
naar de cliënt worden gestuurd als hart onder de riem bij het verwerken van
het verlies van het huisdier.

Ook de assistente van dierenarts P.
Theuns uit Papendrecht heeft volgens
Paula een soortgelijke reactie: \'De
mensen schrijven zelfs kaartjes terug\'.
Paula van Hacht zegt het jammer te
vinden dat niet alle dierenartsen ge-
bruik maken van de condoleancekaar-
ten: \'Niet alleen vanuit emotionele
overwegingen, maar ook zakelijk ge-
zien is het effect niet onbelangrijk. De
keuze voor een nieuwe poes of hond
wordt immers vergroot en het is niet
verwonderlijk dat de cliënt binnen af-
zienbare tijd weer met een nieuw huis-
dier in de wachtkamer zit\'.

Voor meer informatie kan men contact
opnemen met Apollonia\'s Cards, tele-
foon (ook fax) 02963-4348.

IVD-JAARVERSLAG
Wie het IVO-jaarverslag 1992 door-
bladert krijgt door de foto\'s een indruk
van een groot aantal werkbezoeken,
vergaderingen, symposia en rondlei-
dingen, en van de viering van het 40-
jarig jubileum. Een foto waarop direc-
tie en oud-directeuren bij de
jubileumviering de kaarsen van een
grote verjaardagstaart uitblazen geeft
volgens sommigen ook weer dat voor
het IVO in zijn huidige vorm \'het licht
wordt gedoofd\'. De voorbereidingen
op de fusie lopen dan ook als een rode
draad door het jaarverslag heen.
Belangrijke organisatorische punten
waren in verband daarmee de over-
brenging van hel onderzoek op proef-
bedrijf \'De Bunzing\' (Zeist) naar de
proefbedrijven \'Bantham\' (Maartens-
dijk) en \'t Gen (Lelystad) en de voor-
bereiding van de integratie van \'t Gen
met proefbedrijf \'Hoorn\' van het
IVVO.

Het wetenschappelijk onderzoek wordt
binnen het IVO verricht door vier afde-
lingen (\'Huisvesting en Verzorging\',
\'Slachtkwaliteit\' \'Voortplanting\' en
\'Fokkerij\') en vindt zijn vorm in een
veelheid aan onderzoeksprojecten en
samenwerkingsverbanden. Het is mis-
schien goed daar enkele voorbeelden
van te geven.

Zo gaat de afdeling \'Voortplanting\'
onder de noemer \'Immunomodulatie
en Immunodiagnostiek\' onder meer na
of de ontwikkeling van beregeur is te-
gen te gaan met monoclonale antili-
chamen tegen GnRH en onderzoekt
men de toepassing van immunodiag-
nostische testen voor drachtigheids-
diagnose bij het varken op basis van
oestrogenen in de faeces en voor de be-
paling van progesteron in rundermelk.
De afdeling \'Huisvesting en Verzor-
ging\' neemt deel aan de DLO-onder-
zoeksprogramma\'s \'Stress en Adap-
tatie\' en \'Innovatieve technologie voor
de melkveehouderij\' (onder meer ont-
wikkeling van een detectiemodel voor
bronst en ziekte) en onderzoekt in sa-
menwerking met onder meer het CDI
relaties tussen omgevingsstressoren en
immuunrespons.

IVO. IWO EN CDI
JAARVERSLAGEN 1992

In verband met op de beoogde fusie van de vier dierkundige instituten van de
te verzelfstandigen Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), te weten het
Centraal Diergeneeskundig Instituut (CDI-DLO), het Instituut voor
Veeteeltkundig Onderzoek \'Schoonoord\' (IVO-DI.O), het Instituut voor
Veevoedingsonderzoek (IVVO-DLO) en het Centrum voor Onderzoek en
Voorlichting voor de Pluimveehouderij \'Het Spelderholt\' (COVP-DLO), ligt
het voor de hand de jaarverslagen van deze instituten in samenhang te bekij-
ken. Helaas was het jaarverslag over 1992 van het COVP nog niet beschik-
baar.

Door Maarten Weber

Het vleesonderzoek, voomamelijk uit-
gevoerd door de afdeling \'Slachtkwa-
liteit\', richt zich op de regulering van
de vet- en eiwitstofwisseling van het
dier. Kennis hiervan is nodig om de re-
latie tussen de slachtkwaliteit (waar-
onder de vlees/vet-verhouding) cn de
fysiologie en endocrinologie van het
dier op de juiste waarde te schatten. De
sturing en beheersing van de vlees-
kwaliteit is een belangrijk onderwerp
van onderzoek, waarbij het afgelopen
jaar de voorspellende kwaliteitsbepa-
ling in de slachtlijn, de kleur.stabiliteit
van het vlees na het slachten, alsmede
de eetkwaliteit tengevolge van intra-
musculair vet, de eind-pH en de mals-
heid (scheurweerstand) in het middel-
punt van de onderzoeksactiviteiten
stonden.

Een alternatieve wijze van bedwelmen
van varkens werd ontwikkeld, waarbij
in plaats van een V-vormige restrainer
een dragende bandrestrainer wordt
toegepast. Gebruik hiervan vermindert
het aantal spierbloedingen aanmerke-
lijk.

IWÜ-JAARVERSLAG
Uiteraard wordt ook in het I VVO-jaar-
verslag 1992 aandacht besteed aan or-
ganisatorische zaken, zoals de integra-
tie van de proefbedrijven van IVVO en
IVO, de geplande verzelfstandiging
van de DLO en de automatisering en

-ocr page 422-

stroomlijning van de infonnatie- en
gegevensverwerking binnen het
IVVO.

In het jaarverslag worden de hoofdlij-
nen besproken van de zes onderzoeks-
programma\'s (\'voederwaardering en
voederwaardeschatting\', \'nutriënten-
benutting en behoeftebepaling\', \'vee-
voeding en biotechnologie\', \'voeder-
kwaliteit van gras\', \'veevoeding en
milieu-Zmestproblematiek\' en tot slot
\'gezondheidsbeïnvloedende en mi-
lieubelastende stoffen in voedselpro-
duktieketens\'). Deze programma\'s
vertonen in meerderheid een sterke sa-
menhang. Een onderwerp als eiwit-
waardering, stikstof- en eiwitbenutting
en daarmee samenhangende N-stro-
men in het dier wordt dan ook binnen
meerdere programma\'s onderzocht.
Ten behoeve van het nieuwe eiwit-
waarderingssysteem van voeders voor
herkauwers \'Darm Verteerbaar Eiwit\'
(DVE) werkte men bijvoorbeeld aan
de ontwikkeling van methoden voor
snelle
in v/Yro-bepaling van de gehal-
ten in voeders aan pensfermenteerbaar
organische stof en darmverteerbaar
bestendig voereiwit en onderzocht
men de toepassing van het DVE-sys-
teem bij schapen en de efficiëntie
waarmee DVE in melkeiwit wordt om-
gezet.

Interessant is ook het onderzoek naar
indicatoren van het (soms clandes-
tiene) gebruik van hormonen en ß-ago-
nisten. Naast de reeds langer bekende
histologische veranderingen van be-
paalde geslachtsorganen, onder meer
de prostaat, zijn ook precursors van na-
tuurlijke hormonen (LH, FSH, andros-
teendion en dehydroepiandrosteron)
en lactaat- en creatinineconcentraties
in de urine bekeken. De ratio tussen
deze laatste twee zou een verklikker
kunnen zijn voor ß-agonisten.

CDI-JAARVERSLAG
Het CDI trekt met haar jaarverslag
1992 zeker de aandacht, niet alleen
vanwege de kostbare uitvoering, maar
ook door de opgenomen, beslist le-
zenswaardige, inleidingen over een
aantal onderwerpen uit het verrichte
onderzoek. Enkele van deze onderwer-
pen kunnen we hier kort aanduiden:
- Bij de (georganiseerde) dierziekten-
bestrijding heeft het gebruik van
marker-vaccins voorkeur.
Bij deze vaccins, zoals de Gl-nega-
tieve Aujeszky-vaccins, is de antili-
chaamrespons na een infectie met het
veldvirus te onderscheiden van de re-
spons na vaccinatie. Een intensieve
vaccinatiecampagne moet de viruscir-
culatie sterk terugdringen, waarna men
de resterende geïnfecteerde dieren met
de diagnostische test kan opsporen en
verwijderen. Daamaast heeft de beslis-
sing om van een non-vaccinatiebeleid
over te gaan op een noodenting bij ge-
bruik van markervaccins mogelijk
minder negatieve gevolgen voor de ex-
port.

Mfwi in

lèrii\'ui

742

Met het oog op de door de EG nage-
streefde uitroeiing van IBR, ontwik-
kelde het CDl, uitgaande van een gly-
coproteïne E (gE)-negatieve BHV,-
mutant, een verzwakt en een geïnacti-
veerd BHV|- marker-vaccin. Een bij-
behorende ELISA maakt het mogelijk
antilichamen tegen gE aan te tonen en
daarmee met veldvims besmette mn-
deren op gevaccineerde bedrijven te
identificeren. Onlangs werd elders
verslag van dit onderzoek gedaan (1).
Door met behulp van een vectorvims
één van de oppervlakte-eiwitten van

efenotypisch gecomplementeerd
gp50 mutant virus

I

HO Niet-infectieus
nakomeling virus

TlJDSCtlRlFT VOOR DIERGENEESKUNDE, DeEE 118, AFLEVERING 22, 1993

E

het varkenspestvims tot expressie te
brengen probeert men ook tegen var-
kenspest een marker-vaccin te creëren.

- Een ander onderzoeksterrein is de
ontwikkeling van (levende) niet-sprei-
dende vaccins.

Ontwikkeld werd onder meer een mu-
tant van het Aujeszky\'s disease vims
waarbij het glycoproteïne gp50 ont-
breekt. De mutant is niet in staat gast-
heercellen te penetreren en is daardoor
niet infectieus. Door de mutant te kwe-
ken in cultures van speciale cellen, die
gp50 kunnen produceren, krijgt men
een fenotypisch gecomplementeerd
mutant-virus dat wel cellen kan infec-
teren, maar alleen niet-infectieuze na-
komelingen produceert. Deze nako-
melingen worden via cel^cel trans-
missie wèl verspreid door de gastheer,
maar verspreiding ervan naar contact-
dieren is niet mogelijk door het ontbre-
ken van de mogelijkheid cellen te pe-
netreren (Zie figuur). Een dergelijke
techniek kan de potentiële risico\'s van
levende vaccins sterk beperken, bij-
voorbeeld bij het gebmik van recombi-
nant vimssen als carrier-vaccins.

- Het CDl was het afgelopen jaar be-
trokken bij de bestrijding van uitbra-
ken van varkenspest en vesiculaire
varkensziekte (SVD).

Van deze uitbraken wordt in het jaar-
verslag een overzicht gegeven. Zoals
ook het geval was bij eerdere epizoö-
tiën van varkenspest, speelde in 1992
de mens een zeer duidelijke rol als vec-
tor in verspreiding van de ziekte. Naar
aanleiding van de SVD-epizoötie ver-
scheen reeds een publikatie in dit tijd-
schrift (2). In het jaarverslag worden
uit het verloop van deze epizotie bo-
vendien enkele conclusies getrokken;

- Virustransmissie via personen en
veewagens heeft een grote rol ge-
speeld bij de verspreiding van SVD
tussen de bedrijven. Slechts één be-
drijf is besmet door transport van
varkens.

- Op mestbedrijven is de verspreiding
steeds beperkt tot een aantal hokken
in één afdeling.

- Op fokbedrijven werd een duidelijk
grotere verspreiding van de ziekte
waargenomen dan op mestbedrij-
ven, waarschijnlijk als gevolg van
het grote aantal verplaatsingen van
zeugen tijdens de dracht.

- Serologisch onderzoek bij buurt- en
contactbedrijven is het meest waar-
devolle hulpmiddel voor het opspo-
ren van positieve bedrijven.

- Sinds 1989 functioneert een ver-
plicht programma voor de bestrijding

-ocr page 423-

van Salmonella enteritidis bij pluim-
vee.

Het opsporen van met S. enteritidis
geïnfecteerde koppels gebeurde aan-
vankelijk via periodiek bacteriolo-
gisch onderzoek van faecesmonsters.
Daarmee werden echter veel vals-ne-
gatieve resultaten verkregen. Het CDI
ontwikkelde verschillende ELlSA\'s
voor de bepaling van antilichamen te-
gen
S. enteritidis. In experimenten met
eendagskuikens, leghennen en eier-
dooiers bleek één van deze ELISA\'s
(een \'double-antibody sandwich-bloc-
king ELISA\' op basis van monoclo-
nale antilichamen tegen het flagelline
van
S. enteritidis) een hoge gevoelig-
heid en een specificiteit van 100% te
bezitten. De resultaten van een daarop
volgende proef met praktijksera waren
aanleiding om in het bestrijdingspro-
gramma het routine bacteriologisch
onderzoek als screeningstechniek te
vervangen door deze ELISA. Positieve
uitslagen met deze test worden geveri-
fieerd door uitgebreid bacteriologisch
onderzoek van faecesmonsters.
- Naar aanleiding van inleidingen
over het onderzoek naar
Str. suis type
2 bij varkens en het onderzoek naar
mycoplasmata in de luchtwegen van
runderen kan naar eerdere samenvat-
tingen in dit tijdschrift verwezen wor-
den (3,4).

In het veterinair driehoeksnetwerk in
Nederland, bestaande uit onderzoek,
beleid/uitvoering en maatschappij
(waaronder de practicus valt), ziet het
CDI voor zichzelf een centrale rol bin-
nen het onderzoek. Dat het CDI over
de daarvoor benodigde contacten be-
schikt zal niet ontkend worden: van 92
publikaties uit 1992 met medewerkers
van het CDI als (co-)auteur is in het
jaarverslag een abstract opgenomen.
Aan deze 92 publikaties werkten (co-)
auteurs van meer dan tachtig institu-
ten, bedrijven en overheidsorganen uit
zestien verschillende landen mee!

Gemeenschappelijke publikaties

De jaarverslagen geven elk een over-
zicht van de in 1992 verschenen publi-
katies waaraan medewerkers van de
instituten bijdroegen. Het betrof bij het
CDI 204, bij het IVO 151 en bij het
IVVO 106 publikaties. Vergelijking
van het CDl-jaarverslag met het IVO-
en het IVVO-jaarverslag toonde ach-
tereenvolgens drie en twee gemeen-
schappelijke publikaties; IVO- en
IVVO-jaarverslag noemden géén ge-
meenschappelijke publikaties. Het
lijkt niet onwaarschijnlijk dat deze
laatste aantallen in de toekomst, voor-
zover de instituten nog afzonderlijk
zijn te onderscheiden, zullen toene-
men. Immers, met hun jaarverslagen
sluiten de instituten 1992 definitief af
en komen daarmee naar verwachting
steeds dichter bij een gezamenlijke
toekomst, met een toenemende inte-
gratie van de onderzoeksgebieden.

LITERATUUR

1. Oirschot JT van, et al.. Marleer vaccins en
diagnostische test bieden perspectieven voor
een effectieve bestrijding van infectieuze bo-
vine rhinotracheïtis. Dier en Arts 1993, 1,
27-32.

2. Terpstra C. Vesiculaire varkensziekte in
Nederland. Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:623-6.

3. CDl-DLO. Nieuw perspectief voor bestrij-
ding bacterie Streptococcus suis bij varkens.
Tijd.schr Diergeneeskd 1992; I 17: 118-9.

4. CDl-DLO. Mycoplasma\'s verdienen aan-
dacht. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118: 18.

De inhoud van KWlN-V 1993/1994 is
volledig geactualiseerd en heeft in de
eerste plaats betrekking op kwantita-
tieve informatie, die noodzakelijk is
voor het opstellen van technische en
economische adviezen en begrotingen
voor veehouderijbedrijven. De nor-
men zijn een inschatting voor de ko-
mende vijfjaren.

Het eerste hoofdstuk bestaat uit alge-
mene informatie die voor de verschil-
lende veehouderijtakken is te gebrui-
ken, zoals financiering, aankoop-
quota, sociale en fiscale regelingen,
mestwetgeving en -produktie, loon-
werk en mechanisatie en automatise-
ring. Daama volgen de hoofdstukken
waarin per veehouderijtak de kwanti-
tatieve gegevens zijn vastgesteld en
geactualiseerd. Daarbij zijn normen
gegeven voor de volgende diersoorten:
melkvee, vleesstieren, vleeskalveren,
kruislingvaarzen, zoogkoeien, geiten,
schapen, paarden, vleesvarkens, zeu-
gen, leghennen, slachtkuikens, slacht-
kuikenouderdieren, kalkoenen, nert-
sen en konijnen.

743

Bij elke veehouderijtak is getracht zo-
veel mogelijk dezelfde onderverdeling
aan te houden, zoals opbrengsten, toe-
gerekende kosten en niet-toegere-

TIJDSCHRIFT VOOR DiERCiFNFESKUNDE, DEEL 118, AFLEVERING 22, 1993

Ron van Hilst, student Hoger Informa-
tica Onderwijs en familie van Theo,
ontwierp hiervoor een praktisch pro-
gramma.

De enorme hoeveelheid gegevens -
Theo heeft vijftien jaar ervaring in het
trainen en begeleiden van het gedrag
kende kosten.

KWANTITATIEVE INFORMATIE
VEEHOUDERIJ VAN DE PERS

Bij het Informatie en Kennis Centrum Veehouderij is de herdruk van de pu-
blikatie \'Kwantitatieve Informatie Veehouderij\' (KWIN-V) één dezer dagen
van de pers gerold.

K.W1N-V ziet er zeer verzorgd uit. Om
het opzoeken van een hoofdstuk te ver-
gemakkelijken is in de rechter marge
de titel van het hoofdstuk weergege-
ven en is een uitgebreid trefwoorden-
register opgenomen.

Kwantitatieve Informatie Veehouderij
is uitsluitend te bestellen door overma-
king van
f 30,- op postbankrekening
431939 ten name van IKC-
Veehouderij onder vermelding van
Publikatie 6-93.

BINNEN ENKELE MINUTEN HOND
UITGEKOZEN

Hondegedragsbegeleider en dierenpensionhouder Theo van Hilst en dieren-
arts Nazli van den Kieboom werken al jaren samen en wisselen regelmatig ge-
gevens over honden uit, ieder vanuit het eigen vakgebied. Ze hebben hun in-
formatie gebundeld en in de computer opgeslagen om een soort naslagwerk te
creëren.

van honden- was in eerste instantie
voor eigen gebruik bedoeld. Men
kwam echter op het idee een interactief
gedeelte te ontwerpen, dat het ook
voor eigenaren mogelijk maakt vragen
die de computer stelt te beantwoorden.
Men kan op die manier gericht honden

-ocr page 424-

selecteren voor aankomende bazen.
Het resultaat is, dat zowel Theo als
Nazli regelmatig benaderd worden
door personen die een hond aan willen
schaffen. Ook collega-dierenart-
sen zijn geïnteresseerd.
Zonder computer kost een ge-
richt advies een half uur tot drie
kwartier kostbare tijd. Het ont-
worpen vragenprogramma
speelt in op de voorwaarden die
mensen stellen en waaraan ze
zelf moeten voldoen bij de keuze
van een hond. Hierdoor wordt
niet alleen een beter en volledi-
ger advies uitgebracht, het ad-
vies komt ook veel sneller tot
stand dan zonder computer: bin-
nen enkele minuten.

GEBRUIKSVRIENDELIJK
Het programma is zeer gebruiks-
vriendelijk; men heeft slechts
vijf toetsen nodig en het geeft in-
tern zijn eigen handleiding weer.
De inhoudelijke informatie be-
treft:

- de juiste benaming van de ras-
hond;

- vachtinformatie;

- vachtverzorgingsinformatie;

- streefgewichten van teef en
reu;

- karaktereigenschappen;

- de te verwachten omgang met kinde-
ren, ouderen en andere huisdieren;

- gebruiksdoel, zoals gezelschap, be-
waking, behendigheid en speuren;

geschikte leefomgeving;

rasgroepindeling;

alle mogelijke geestelijke en licha-

melijke erfelijke afwijkingen per
ras;

oorspronkelijk gebruik;
specifieke opvoeding en training per
ras en

- uiterlijke kenmerken.
Er zijn 140 in Nederland voorkomende
rassen in het computerprogramma ver-
werkt. Tevens zijn er speciale hoofd-
stukken in op te vragen met be-
langrijke adressen en
achtergrondinformatie. De aan-
komend eigenaar kan, indien
gewenst, ook nog kiezen uit
360 hondenamen.

Het programma geeft de die-
renarts de volgende voordelen:

- de adviserende taak wordt
uitgebreid en trekt wellicht
nieuwe klanten;

- de eigenaar is extra betrokken
bij zijn of haar dierenarts,
waardoor de drempel naar de
praktijk klein is;

- een aanzienlijke tijdwinst bij
het uitbrengen van een ad-
vies;

- het voorkomt teleurstellingen
"N bij de aankoop van een hond

en

- de eigenaar wordt bevestigd
in zijn of haar keuze.

(Voor meer informatie: Theo
van der Hilst, tel. en fax 01620-
37822 en mevrouw Nazli van
den Kieboom, tel. en fax 76-417477.
Het programma is te bestellen voor
f489,- (inclusief BTW). Levering vindt
onder rembours plaats.)

EERSTE DRUK \'BESLISSEN VAN KALF
TOT KOE\' HERZIEN

De ontwikkelingen in de rundveehouderij van de afgelopen jaren en de invoe-
ring van het nieuwe informatiesysteem van het Koninklijk Nederlands
Rundvee Syndicaat (KNRS) zijn aanleiding geweest om de eerste druk van de
brochure \'Beslissen van kalf tot koe\' van 1989 te herzien.

Daamaast leent de inhoud zich ook uit-
stekend voor het Landbouwonderwijs.
De brochure is tevens een prima na-
slagwerk voor een ieder die in de rund-
veehouderij werkzaam is.
De herziene dmk van \'Beslissen van
kalf tot koe\' is een gezamenlijke uit-
gave van het Informatie en Kennis
Centmm Veehouderij (IKC) en het
Koninklijk Nederlands Rundvee Syn-
dicaat.

In de brochure zijn beslissingen die de
veehouder voor zijn melkvee neemt
stap-voor-stap beschreven. Kengetal-
len zijn systematisch weergegeven en
de betekenis ervan wordt uitgelegd.
Een groot aantal voorbeeldformulieren
met toelichting maakt de brochure
compleet. Deze geactualiseerde uit-
gave bevat 92 pagina\'s; mim veertig
pagina\'s meer dan de vorige uitgave.
De brochure is geschreven voor een ie-
der die te maken heeft met mndveever-
betering. Vooral voor degenen die
werkzaam zijn op het gebied van de
mndveefokkerij, kunstmatige insemi-
natie, gezondheidszorg, voorlichting
en melkveemanagement.

De brochure is verkrijgbaar door stor-
ting van ƒ 22,50 op postbankrekening
431939 ten name van IKC-veehoude-
rij te Ede onder vermelding van publi-
katie S26.

Aphanno BV te Arnhem brengt de ui-
erverzorgingsinjector Milkcare® op
de markt (als vervanger van Melk-
schoon®).

De injector bevat een combinatie van
fytotherapeutische stoffen, waaronder
calendula, echinacea en cyrtopodium.

Milkcare® is uitgerust met een duo-
dop, een afbreekdop die de mogelijk-
heid biedt de inhoud geheel of gedeel-
telijk in te brengen.

De injector is uitsluitend via dc dieren-
atls verkrijgbaar.

MILKCARE INJECTOR

-ocr page 425-

Wat
kan dit
betekenen?

AM vw

-ocr page 426-

Intervet...

Het komplete
programma
pluimvee -
vaccins

Geen misverstand mogelijk. Intervet heeft met haar
pluimveevaccins een uitstekende naam opgebouwd bij
dierenartsen en pluimveehouders. Zelfs zó dat de
produktnamen, net als de naam Intervet, stuk voor
stuk synoniem geworden zijn voor kwaliteit. Er ligt dan
ook een jarenlange research ten grondslag aan de
pluimveevaccins. Net zoals bij alle andere produkten
van Intervet. Wereldwijd wordt er graag op vertrouwd.

•OBIUS«\'^
\'N- „uil\'
l\'fBmaM\'^r

Intervet

INTERVET NEDERLAND BV
Boxmeer

-ocr page 427-
-ocr page 428-

Dit zijn de pluimveevaccins van Intervet:*

Levende vaccins - AE VACCIN NOBILIS

-AE-PD VACCIN NOBILIS

- GUMBORO VACCIN NOBILIS D78

- IB VACCIN NOBILIS D 274

- IB VACCIN NOBILIS D 1466

- IB VACCIN NOBILIS H 52

- IB VACCIN NOBILIS H 120

- IB VACCIN NOBILIS MA 5

- IB ND VACCIN NOBILIS MA 5 CLONE 30

- LARYNGO-VAC

- MAREK VACCIN NOBILIS

- ND VACCIN NOBILIS CLONE 30

- ND VACCIN NOBILIS LASOTA

- OVO-DIPHTHERIN FORTE

- REO VACCIN NOBILIS

- RISMAVAC

Geïnaktiveerde vaccins - NEWCAVAC NOBILIS

- NEWCAVAC EDS \'76

- NOBI-VAC FC (kalkoen)

- NOBI-VAC GUMBORO

- NOBI-VAC GUMBORO -F ND

- NOBI-VAC IB 3 -H G -h ND

- NOBI-VAC IB 3 -K ND

- NOBI-VAC MG

- NOBI-VAC REO

- NOBI-VAC REO -FlB -K G -f- ND

* voor uitgebreide informatie verwijzen we naar de bijsluiters.

Intervet

Intervet, voor een Nederlands kwaliteitsprodukt

INTERVET NEDERLAND B.V.
Boxmeer.

-ocr page 429-

ii ■ ii

BETERE DIAGNOSE DOOR ANAMNESE
EN RÖNTGENFOTO\'S

trope hormonen (parathyreoïd hor-
moon, vitamine D en ealcitonine)
zorgdragen voor een constante plasma
calciumconcentratie, eventueel ten
koste van het skelet. Röntgenfoto\'s
van de snelgroeiende pijpbeenderen
(radius en ulna bijvoorbeeld) zullen bij
constant tekort of overmaat aan cal-
cium in het voer in ernstige gevallen
afwijkingen (pathologische fracturen
c.q. stoornissen in de enchondrale
groei) kunnen vertonen, vooral bij
jonge honden van de snel groeiende
rassen. Voederanamneses, mits deze
nauwkeurig worden afgenomen en er
rekening wordt gehouden met nutriën-
ten die de beschikbaarheid van cal-
cium en die de energiedichtheid van
het voer beïnvloeden, stellen de die-
renarts in staat een goede indruk te
krijgen van het calciumgehalte van het
verstrekte voer.

Verklaring

Voor een verklaring van bovenstaand
antwoord is het goed eerst op de pa-
thofysiologische mechanismen van
veranderingen in het plasma calcium-
gehalte en de ontwikkeling en minera-
lisatie van het skelet in te gaan.

Calciummetabolisme
Slechts één procent van de totale hoe-
veelheid calcium in het lichaam circu-

VRAAG

Waarom geven een voederanamnese
en röntgenfoto\'s een betere diagnose
van skeletafwijkingen die door een
tekort of een overmaat aan calcium in
het voer worden veroorzaakt dan een
calciumbepaling in het bloed?

ANTWOORD

Volwassen honden hebben maar een
geringe calciumbehoefte. Volwassen
dieren zijn in staat de calciumabsorptie
aan deze verminderde calciumbe-
hoefte aan te passen. Bij overigens ge-
zonde honden zal het daardoor niet
mogelijk zijn de plasma calciumcon-
centratie te beïnvloeden door variaties
in calciumgehalte van het voer. Bij
jonge, groeiende honden, waarbij een
adequate calciumvoorziening van
groot belang is voor een ongestoorde
skeletontwikkeling, zullen de calcio-

CALCIUM CONCENTRATION

mmol/l

mg/dl

3.80

-


14

• • « •
• •

• • •

t

i

— ••

12

2 80

• • • • • •

• • •
• • • • • •

:

• • •

- t -

• • • • • • •
• • • •

• •
• •

10

• • •


8

1 80

ADULT NORMAL

EXCESS"

LOW" RICKETS

LOW" EXCESS\'

Figuur 1. De plasma calciumconcentratie, zoals deze werd gevonden bij volwassen honden (adult), 3
maanden oude Duitse Doggen" gevoerd met normaal droogvoer met 1,1% calcium (normal), 3.3%
calcium (excess") en 0.55% calcium (low°), 3 maanden oude honden" gevoerd met een normaal voer
(1.1% calcium) doch zonder vit D en daardoor lijdend aan rachitis (rickets) en 3 maanden oude
dwerg Poedel sc gevoerd met normaal droogvoer met 0.05% calcium (lowP) of met 3,3% calcium
(excess")."" referenties. ° Duitse Doggen, " dwerg Poedels.

leert in de extracellulaire vloeistof; de
overige 99% ligt min of meer stabiel in
het skelet opgeslagen. Deze één pro-
cent is echter van levensbelang omdat
diverse processen, waaronder spier-,
zenuw- en hartactiviteit, hier afhanke-
lijk van zijn. Verhoogde en verlaagde
concentraties extracellulair calcium
kunnen deze functies emstig versto-
ren, reden waarom er zich zeer gevoe-
lige regelmechanismen hebben ont-
wikkeld om deze concentratie zo
constant mogelijk te houden. Omdat er
een dagelijks verlies optreedt van ex-
tracellulair calcium in de urine en met
de verteringssappen (totaal bij volwas-
sen honden ongeveer 1 mmol (=40
mg) per kg lichaamsgewicht per dag)
dient vooral een dreigende hypocalce-
mie te worden opgevangen.
Daalt het extracellulair calcium dan
wordt parathyreoïd hormoon (PTH)
door de bijschildklieren uitgescheiden,
wat de Osteoblasten op het botopper-
vlak doet \'krimpen\', waardoor osteo-
clasten met hun ruffle-border het bot-
oppervlak kunnen bereiken om er het
gemineraliseerd osteoid (bot) op te
lossen. Hierbij komt calcium vrij dat
de calciumconcentratie in het plasma
normaliseert; bij volwassen honden is
de totaal plasma calci um waarde gere-
guleerd tussen de 2,2 en 3,0 mmol/L en
bij jonge honden tussen de 2,2 en 3,4
mmol/L. Houdt de verhoogde PTH-
concentratie aan, dan worden enzym-
systemen in de niertubuli gestimuleerd
om meer 1,25 dihydroxyvitamine D te
vormen; deze Vit D-metaboliet be-
werkstelligt een verhoogde absorptie
van calcium in de darmwand en een
verhoogde temgresorptie van calcium
in de niertubuli. Zo kan de calciumab-
sorptie, in geval van een laag aanbod
van calcium in het voer, stijgen van
ongeveer tien procent bij volwassen
honden en 25% bij jonge honden tot
boven de 90% van het opgenomen cal-
cium. Alleriei voedingsbestanddelen
(glucose, vetten, fytaten, zink, man-
gaan) kunnen de absorptie of de be-
schikbaarheid van calcium beïnvloe-
den.

Wordt tijdens een maaltijd calcium op-
genomen dan komen er gastro-enterale
honnonen (waaronder gastrine) vrij,
die de secretie van ealcitonine stimule-
ren. Het effect van ealcitonine op bot-
cellen is dat osteoclasten hun mffle-
border optrekken, zodat geen calcium
uit het skelet kan worden vrijgemaakt,
maar wel in het skelet kan worden op-
geslagen. Tijdens en vlak na de maal-
tijd zal hierdoor de concentratie van

-ocr page 430-

het plasmacalcium tiiet merkbaar stij-
gen, zodat de calciumsparende mecha-
nismen (PTH en Vit D) nie. door de
maaltijd worden beïnvloed. Het cal-
cium dat postprandiaal in het skelet
wordt gedeponeerd, wordt nadien het
eerst uit het skelet voor gebruik vrijge-
maakt. Dit verbruik betreft behalve bo-
vengenoemde verliezen in urine en
darm, de mineralisatie van het skelet,
afhankelijk van de leeftijd van de
hond, ongeveer 1 mmol per kg li-
chaamsgewicht per dag. Houdt de
hoge calciumopname aan dan zal de
actieve, door Vit D gestimuleerde cal-
ciumabsorptie afnemen door een ver-
laagde PTH- spiegel; bij jonge dieren
zal de passieve absorptie van calcium
(die onder meer door de concentratie-
gradiënt over de darmwand wordt ge-
stuurd), toenemen. Hierdoor zal ook
bij een langdurige overdosering van
calcium de calciumabsorptie bij jonge
honden niet effectief kunnen dalen: het
te veel aan opgenomen calcium wordt
in het skelet gedeponeerd. Door de
herhaaldelijk hoge calcitonine-spiegel
daalt de osteoclastenactiviteit en wordt
er aldus minder (uit het skelet afkom-
stig calcium) aan de hoeveelheid ex-
tracellulair calcium toegevoegd. Het
skelet fungeert zo in het calciummeta-
bolisme als een calciumpool, waarin
het calcium kan worden gedeponeerd
bij calciumovermaat en waaruit het
calcium kan worden onttrokken in tij-
den van calciumgebrek.

Steunweefsel

Behalve als calciumpool, functioneert
het skelet ook als steunweefsel. Het
skelet maakt hiervoor deel uit van een
intrinsiek regelmechanisme. Het ske-
let dankt zijn vorm aan genetische aan-
leg, maar ook aan verschillende er op
inwerkende krachten. Zo zal het skelet
zich abnormaal ontwikkelen in geval
van gewichtloosheid, verlamming, on-
voldoende botcontact in gewrichten of
rigide immobilisatie ten gevolge van
onvoldoende zwaarte- en spierkracht.
Hiervoor wordt onder meer de ladings-
verdeling in
kristallen (hier het hydro-
xyappatiet) onder invloed van samen-
drukken, verantwoordelijk gesteld.
Negatieve lading die in het hydroxyap-
patiet ontstaat onder druk activeert de
Osteoblasten, terwijl positieve lading
de osteoclasten aanzet. Ook is er een
groeiend aantal hormonen bekend dat
de Osteoblasten en/of -clasten aanzet;
enkele hormonen dienen hierbij als
communicatiemiddel tussen deze cel-
len, zodat hun
activiteit gecoördineerd
verloopt. De uiteindelijke vorm
van de
beenderen en de hoeveelheid bot komt
tot stand door een afgewogen
Osteo-
blasten- en osteoclasten-activiteit en
bepaalt de uiteindelijke hoeveelheid
calcium, die in het lichaam is opgesla-
gen. De hoeveelheid calcium in het
skelet is bij de hond binnen een ras af-
hankelijk van het lichaamsgewicht, het
geslacht (meer bij reuen), van bespie-
ring (meer bij hypertrofie), belasting
(meer na trainen met een loden vest
aan) en calciumopname tijdens de
groei.

eiwit
vet
as

celstof
calcium
water

10,0 %
3,5 %
2,5 %
0,6 %
0,47 %
74,0 %

Praktische beoordeling calciumbalans
Van het calciummetabolisine en het
intrinsiek regelmechanisme van het
skelet is die van het calciummetabo-
lisme dominant: het regelt tenslotte de
dagelijkse bedreiging van een te hoge
of te lage calciumspiegel. De plasma-
calciumconcentratie zal dus constant
gehouden worden ten koste van de in-
tegriteit van het skelet als steunweef-
sel. Bepaling van de plasma-calcium-
concentratie geeft dan ook geen enkel
inzicht of de calciumvoorziening ade-
quaat is. Zo werden er zelden of nooit
significante verschillen gevonden in
de gemiddelde plasma-calciumwaar-
dcn van jonge groeiende Duitse
Doggen (Hazewinkel, 1985) en
Dwergpoedels (Nap, 1993) gevoerd
met verschillende voeders met zeer
uiteenlopende calciumgehaltes (Dog-
gen: 1,1 %, 3,3%, 0,5%; Dwergpoedels
3,3%, en 0,05%) (alle percentages op
basis van drogestof-gehalte), hetgeen
getoond wordt in figuur 1. Ook het
plasma-calciumgehalte van een groep
honden (How, 1987), die niet in staat
was actief calcium te absorberen ten
gevolge van een tekort aan vitamine D,
vertoonde geen opvallende verlaging
van het plasma calciumgehalte (Fig. 1).
Microscopisch onderzoek van het ske-
let van de hoog- (3,3%) en laag- (0,5,
respectievelijk 0,05%)calcium ge-
voerde groepen vertoonde echter in
vergelijking met de controle (1,1%)
honden duidelijke afwijkingen: de
Doggen en de Poedels met de 3,3%
calcium in de voeding vertoonden een
venninderde hoeveelheid osteoclasten
en een verhoogde hoeveelheid bot, ter-
wijl de doggen met het 0,55% en de
poedels met 0,05% een verhoogd oste-
oclasten aantal en activiteit te zien ga-
ven. Tevens bleek de enchondrale os-
sificatie van de Doggen en Poedels bij
de hoge calciumopname vertraagd
(Hazewinkel 1985, Nap 1993).
Röntgenfoto\'s van de pijpbeenderen
kunnen bij een onvoldoende minerali-
satie bij jonge dieren dunne cortices,
wijde medullairholten, een nomiale,
smalle groeischijf en een (relatief)
witte metafysairlijn langs de groei-
schijf tonen. Bij emstige demineralisa-
tie van het skelet kunnen pathologi-
sche (greenstick en compressie) frac-
turen optreden. Bij ovemiatige cal-
ciumopname kan er een vertraagde en
gestoorde enchondrale ossificatie wor-
den waargenomen, speciaal bij de
jonge honden van reuzerassen; de
Doggen (doch niet de poedels) ver-
toonden kraakbeenzuilen in de distale
ulna met hierdoor kromgroeien van de
radius met een sterk verdikte cortex
aan de concave zijde (Hazewinkel

Werkwijze:

a. bepaal koolhydraatgehalte van het voerd.m.v.:

100% - water% - eiwit% - vet% - ruwe eelstof/o - as%

b. bepaal het energiegehalte van het voer (eiwit x 17 kJ; vet
X 37 kJ; koolhydraat X 16 kJ)

c. bepaal het aantal grammen calcium per 1000 kJ

Voorbeeld voedcranalyse:
a. Volgens label op het blik:

Het koolhydraatgehalte is dus: 100-74- 10-3,5-0,6-2.5 = 9,4%

b. Het energiegehalte is per 100 gram voer:
10
X 17= 170kJ

3,5 x37= 129.5 kJ
9,4x 16= 150.4kJ
TOTAAl- = 450 kJ per 100 gram voer met daarin 0.47 gram calcium

c. Per 1000 kJ bevat dit voer 1000/450 x 0,47 = 1,04 gram calcium, hetgeen iets meer is dan de
norm voor jonge honden ( 0,6 gram per 1000 kJ) en dus zeker geen suppletie met calciumzouten be-
hoeft.

Figuur 2. Berekening calciumgehalte van een voeder

-ocr page 431-

1985, Nap 1993). Volwassen honden
hebben een zeer geringe ealciumbe-
hoefte en zullen zelfs na langdurige
verstrekken van een voer met een laag
calciumgehalte geen belangrijke klini-
sche verschijnselen ontwikkelen. Ook
een calciumovermaat zal bij volwas-
sen honden niet meer tot skeletafwij-
kingen leiden. Röntgenopnamen laten
overigens een veranderde densiteit van
het skelet zien indien het mineraalge-
halte meer dan 30% verschilt; het is
dus weliswaar een zeer praktische
maar tegelijk ook wel een tamelijk on-
gevoelige detectiemethode om vast te
stellen dat het skelet onvoldoende ge-
mineraliseerd is. Tevens is de methode
aspecifiek, dus kan alleen leiden tot de

BESTRIJDING
SPDELWORMEN

Naar aanleiding van onderstaande uit
de praktijk ontvangen vraagstelling
vond de redactie de heer drs. J.H.
Boer.iema (Vakgroep Infectieziekten en
Immunologie) bereid om voor de lezers
een anhioord te formuleren.

VRAAG

Welk anthelminticum is het meest ge-
schikt otn spoelwormen bij de hond en
kat te bestrijden ook met beschouwing
tot de bijwerking(en) en de dosering
met de frequentie daarvan? Is het niet
zo dat \'good old\' piperazine nog steeds
goed voldoet? Is een goed klinisch on-
derzoek niet de beste voorwaarde om
tot een wormbestrijding over te gaan?

ANTWOORD

Voor de bestrijding van spoelwormen
bij de hond en de kat is een aantal mid-
delen geregistreerd (tabel 1).
Daamaast is er een aantal combinaties
van deze middelen met lintwormmid-
delen geregistreerd, zoals de combina-
tie van oxibendazole met niclosamide
(Vitaminthe e.a.) en de combinatie van
pyrantel met praziquantel (Drontal).
Van al deze iniddelen zijn publikaties
bekend waamit een hoge effectiviteit
tegen de volwassen stadia van spoel-
wonnen blijkt. Uit een tamelijk recent
onderzoek van Jacobs (3) is echter ge-
bleken dat de effectiviteit van een een-
malige dosering piperazine, pyrantel
en nitroscanaat tegen
Toxocara canis
bij pups behoorlijk tegenvalt. De ef-
fectiviteit was bij deze drie middelen
kleiner dan 80%. Een verklaring hier-
conclusie dat de voeding de oorzaak
van de eventueel gevonden skeletaf-
wijking is als andere oorzaken worden
uitgesloten en/of een voederanalyse
zoiets aannemelijk maakt.
Het calculeren van het calciumgehalte
van het voer zal vooral geïndiceerd
kunnen zijn indien de eigenaar het dier
een niet-commercieel verstrekt of een
commercieel voer waaraan mineraal-
preparaten worden toegevoegd.
Omdat de drijfveer voor voeropname
de energiebehoefte betreft, dient het
calciumgehalte per energie-dichtheid
te worden berekend. Per 1000 kJ meta-
boliseerbare energie dient voer voor
een groeiende hond 0,6 gram calcium
te bevatten (Fig. 2). Voor commerciële

•» I #i

rnkmtAÊÊmêék

747

voor is een kleinere effectiviteit van
deze middelen tegen ontwikkelings-
stadia. Jacobs (3) gebmikte voor zijn
proeven jonge honden. Bij jonge die-
ren komen relatief veel ontwikkelings-
stadia voor. Werd de behandeling met
de genoemde iniddelen twee keer her-
haald met tien dagen tussentijd dan
nam de effectiviteit toe tot bijna hon-
derd procent.

Jacobs (3) heeft ook aanwijzingen dat
het bestaan van diarree op het moment
van de behandeling een negatieve in-
vloed zou kunnen hebben op de effec-
tiviteit. De middelen zouden gewoon
te snel worden uitgescheiden.
Van de andere geregistreerde midde-
len, alle benzimidazole-derivaten
(BZD), zijn de effectiviteitsgegevens
consistenter.

m

De effectiviteit van deze middelen te-
gen volwassen spoelwormen benadert
de honderd procent.
De bestrijding van Toxocara-infecties
bij de hond en de kat heeft met name
tot doel de ei-uitscheiding te beperken
om zo infecties bij de mens te voorko-
men. Bij het jonge dier is er een con-
stante aanvoer van larvale stadia van
Toxocara afkomstig van intrauterine

TIJDSCHRIFT VOOR DiERCiENEESKUNDE, DEEL 118, AFLEVERING 22, 1993

Tabel 1. Anthelmint^lca voor honden en katten.

Werkzame stof

Produktnaam

fenbendazole

Panacur KH e.a.

flubendazole

Elubenol KH

mebendazole

Telmin KH e.a.

oxibendazole

Nematod

nitroscanaat

Lopatol e.a. (alleen hond)

piperazine

Pipacitrin e.a.

pyrantel

Banniinth e.a.

en/of galactogene infecties. Vooral bij
nog niet gespeende dieren is het
daarom belangrijk een middel te ge-

Produkten staan de analyses op de ver-
pakking ter beschikking, bij zelf-ver-
vaardigd voer zal de analyse met een
voedingsmiddelentabel uitgevoerd
moeten worden.

LITERATUUR

1. Hazewinkel HAW. Influences of different
calcium intakes on calcium metabolism and
skeletal development in young Great Danes,
proefschrift Universiteit Utrecht, 1985.

2. How KL. De invloed van ultraviolet licht op
de produktie van vitamine D in de huid bij
honden, referaat Vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren, 1987.

3. Nap RC. Nutritional influences on growth
and skeletal development in the dog, proef-
schrift Universiteit Utrecht, 1993.

bmiken dat ook zoveel mogelijk lar-
vale stadia doodt. Over de effectiviteit
van anthelmintica tegen larvale stadia
van Toxocara zijn evenwel nauwelijks
gegevens bekend. Recentelijk is er
echter een onderzoek gepubliceerd
over de effectiviteit van piperazine en
fenbendazole tegen ontwikkelingssta-
dia van Toxocara bij pups (2).
Uit dit onderzoek blijkt dat de effecti-
viteit van fenbendazole (96%) tegen
ontwikkelingsstadia aanzienlijk hoger
is dan die van piperazine (38%). Ook
oxfendazole (in Nederland niet geregi-
streerd) heeft een redelijk effectiviteit
(84%) tegen ontwikkelingsstadia van
T. canis (4). Te verwachten is dat de
effectiviteit van de andere BZD en de
proBZD: febantel (in Drontal plus) te-
gen ontwikkelingsstadia van Toxocara
vergelijkbaar is met die van fenbenda-
zole en oxfendazole.
De toxiciteit van alle geregistreerde
middelen is zodanig dat bij de aange-
geven dosering geen toxische ver-
schijnselen verwacht hoeven worden.
Met name bij de BZD is de marge tus-
sen therapeutische en toxische dose-
ring erg mim. Van piperazine kan wat
betreft haar toxiciteit nog vermeld
worden dat in de humane geneeskunde
het bestaan van neurologische aandoe-
ningen, met name epilepsie, en nierin-
sufficiëntie als een contra-indicatie
wordt beschouwd (5).
De bestrijding van Toxocara-infecties
bij de hond en de kat is vooral een rou-
tinematige bestrijding (1). De parasiet
wordt bestreden om infecties bij de
mens te voorkomen. Een voor dit doel
uitgevoerd behandelingsschema voor-
komt echter ook het optreden van pro-
blemen bij de hond en de kat. Een kli-
nisch onderzoek heeft in dit verband
dan ook weinig zin.

-ocr page 432-

Een faecesonderzoek op spoelwormei-
eren kan zinvol zijn als het gaat om
dieren die niet routinematig zijn of
worden behandeld.

Besef echter wel dat een negatief fae-
cesonderzoek de aanwezigheid van
ontwikkelingsstadia niet uitsluit.
Negatieve dieren, met name pups en
kittens, kunnen enkele dagen later wel
uitscheider zijn.

Conclusie

Alle voor de bestrijding van spoelwor-
men bij honden en katten geregis-
treerde anthelmintica zijn bruikbaar.
Voor de bestrijding van Toxocara-in-
fecties bij jonge honden en katten ver-
dienen de BZD echter de voorkeur. De
kwalificatie \'good old\' voor pipera-
zine kan beter worden gewijzigd in

HOND/KAT

Reanimatie van 256 honden en
katten: een evaluatie

Respiratory and cardiopulmonary ar-
rest in dogs and cats: 265 cases (1986-
1991). W.E. Wingfield, and D.R. van
Pelt.

J Am Vet Med Ass 1992; 200(12);
1993-6.

In veel diergeneeskundige handboe-
ken wordt de techniek van het reani-
meren uitgebreid beschreven, maar ge-
gevens over de resultaten ervan zijn
zeer schaars. Dit artikel beschrijft de
resultaten van 256 reanimaties verricht
op de Universiteitskliniek van Colora-
do. Men onderscheidt patiënten met
zowel een ademstilstand als een circu-
latiestilstand (cardio-pulmonaal arrest,
CPA) en patiënten met alléén een
ademstilstand (respiratoir arrest, RA).
Van de 65 katten vertonen 52 dieren
een CPA, waarvan uiteindelijk vijf
katten (9,6%) de kliniek levend verla-
ten. Van de twaalf katten met een RA
overleven er zeven (58,3%).
Van de tweehonderd honden vertonen
169 er een CPA, waarvan slechts ze-
ven patiënten (4,1 %) overleven. Zeven
van de 25 honden met een RA (28%)
verlaten uiteindelijk levend de kliniek.
Opvallend is het hoge percentage \'re-
arrests\' bij honden met een CPA of een
RA, respectievelijk 68,2% en 65%. Bij
\'old\'.

LITERATUUR

1. Bergh JPAM van den en Knapen F van.
Toxocara-species, ongenode gasten. Tijdschr
Diergeneeslcd 1993; 118: 304-6.

2. Fischer MA. Jacobs DE, Hutchinson MJ. and
Abbott EM. Efficacy of fenbendazole and pi-
perazine against developing stages of toxo-
cara and toxascaris in dogs. Vet Ree 1993;
132:473-5.

3. Jacobs DE. Control of Toxocara canis in
pups: a comparison of screening techniques
and evaluation of a dosing programme. J Vet
Pharmacol Therap 1987; 10:23-9.

4. Jacobs DE, Cowling G, Foster J, and Reid
JFS. Evaluation of the efficacy of oxfenda-
zole against larval and adult
Toxocara canis
in unweaned dogs. J Small Anim Pract 1986;
27: 783-6.

5. Vanneste JAL. Ansink BJJ, Snijders CJ en
Hölscher JFM. Neurologische bijwerkingen
van piperazine. Ned Tijdschr Geneeskd 1975;
119: 1899-901.

katten is dit respectievelijk 37,5% en
22,2%.

Het optreden van een CPA bij katten
en een RA bij honden èn katten konden
niet worden gerelateerd aan de leeftijd
van de dieren. CPA kwam bij honden
echter significant vaker voor vanaf de
leeftijd van 49 maanden.
Het artikel geeft een duidelijk over-
zicht van de succes-percentages van
een groot aantal reanimaties, maar een
aantal van de 256 gevallen is -om on-
bekende reden- niet verwerkt in de
eindpercentages. Helaas wordt er geen
relatie gelegd tussen de oorzakelijke
factor(en) die leidde(n) tot een CPA of
een RA enerzijds en het resultaat van
de reanimaties anderzijds. Het grote
aantal \'re-arrests\' illustreert de nood-
zaak van continue bewaking van aan-
vankelijk succesvol gereanimeerde pa-
tiënten.

N. Reens

KIP

Per ongeluk lasalocid in voer van
vleesvermeerderingsdieren

Effects of the accidental feeding of la-
salocid sodium to broiler breeder chic-
kens. B. Perelman, M. Pirak, and B.
Smith.

1993; 13:271-3.

Deze case study beschrijft de bevin-
dingen op twee bedrijven met in totaal
twaalf hokken en 60.000 vleeskuiken-
moederdieren (29 en 44 weken oud)
die per ongeluk lasalocid (115-150
ppm) in het voer van dezelfde her-
komst kregen, gedurende ongeveer
twee weken. Bij de hanen van één be-
drijf, werden ataxie en beenzwakte
vastgesteld. Bij alle koppels van beide
bedrijven werd een daling waargeno-
men in bevruchtings- en uitkomstper-
centages van tien procent op zes dagen
en zestig procent op twaalf dagen na
introductie van lasalocid in het voer.
Onderzoek van niet-uitgekomen ei-
eren toonde aan dat veel eieren onbe-
vrucht waren, maar tevens vroeg-em-
bryonale sterfte en een aantal normaal
ontwikkelde kuikens, die niet in staat
waren uit het ei te komen.
Van de wel-uitgekomen nakomelin-
gen vertoonde tien procent ataxie en
beenzwakte. Lasalocid werd in de
dooiers aangetoond en cumuleerde
van 2,5 tot 18 mg/kg op respectievelijk
drie en veertien dagen na introductie
van lasalocid in het voer.
Microscopisch onderzoek van hanen
en eendagskuikens met ataxie toonde
namelijk degeneratieve processen aan
van spierweefsels (vacuolisatie, ver-
lies van dwarsstrcping, en hyalinisa-
tie); echter ook van N. Ischiadicus en
testesweefsel. Nadat voer zonder lasa-
locid-contaminatic werd verstrekt,
kwam de eiproduktie na ongeveer één
week op normaal niveau; bevruch-
tings- en uitkomstresultaten werden
pas weer normaal na twee tot drie we-
ken.

P. van Beek

VARKEN

Selenvergiftung bei Absatzfer^keln

G. Schoder, H. Weissenböck, W.
Baumgartner und K. Truschner.
Wien TierärztMschr 1993; 80: 171-6.

Op een klein varkensfokbedrijf (pro-
duktie 350 tot 400 biggen per jaar)
werd een seleniumvergiftiging vastge-
steld bij gespeende biggen als gevolg
van een mengfout in een premix.
Ziekteverschijnselen detien zich voor
na veertien dagen voederen met 17,2
ppm selenium.

Klinisch zag men vermagering, tremor
over het gehele lichaam, overgevoelig-
heid bij aanraken (hyperesthesie), ab-
normaal lopen, dwangstanden parese
en paralyse.

Biochemisch was het CPK-gehalte
sterk verhoogd van 500 U/L tot
19.000U/L.

Bij sectie van drie dieren was opval-

-ocr page 433-

lend het symmetrisch voorkomen van
malacie-haarden in de intumnescentia
cranialis en caudalis, alsmede in de
cauda equina vooral van de ventrale
hoornen.

Histologisch zag men hier degenera-
tieve veranderingen bestaande uit het
verdwijnen van de ganglioncellen,
proliferatie van microgliacellen en in
bepaalde cellen opstapeling van vet.
Het artikel is goed gedocumenteerd.
De waargenomen afwijkingen worden
besproken aan de hand van literatuur-
gegevens wat betreft leeftijd dieren,
dosering selenium en klinisch ziekte-
beeld.

Benadrukt wordt dat dieren die in ge-
ringe mate ziekteverschijnselen heb-
ben vertoond kunnen herstellen.

J.P. W.M. Akkermans

PAARD

Wanneer gaat de merrie
veulenen?

The sensitivity, specify and predictive
value of measuring calcium carbonate
in mares\' prepartum mammary secre-
tions.

W.B. Ley, J.M. Bowen, B.J. Purswell,
M. Irby, and K. Greive-Crandell.
Theriogenology 1993; 40: 189-98.

De voorspelling van het tijdstip
waarop een merrie zal veulenen is, af-
gaande op klinische kenmerken zeer
moeilijk. Dit is de reden dat er gezocht
wordt naar andere methoden. Eén van
deze methoden berust op de stijging
van het Calcium(Ca)-gehalte van het
colostrum antepartum. De schrijvers
maakten gebruik van een colorimetri-
sche testkit bedoeld voor analyse van
de waterkwaliteit (Ca-carbonaat).

Gedurende drie jaar werden bij in to-
taal 59 volbloed- en warmbloedmer-
ries dagelijks melkmonsters genomen,
te beginnen veertien dagen vóór de te
verwachten partusdatum. Eén ml melk
werd verdund met zes ml gedestilleerd
water, waarna de test kon worden ver-
richt.

De volgende resultaten werden verkre-
gen:

- Bij drie merries was er te weinig co-
lostrum aanwezig om de test te kun-
nen verrichten;

- De sensitiviteit van de test was 98%
(bij 90% van de merries die binnen
24 uur na het verrichten van de test
veulenen was het calcium-carbo-
naatgehalte > 200 ppm);

»■VI I #i

ttÉMihwIidii

- De specificiteit van de test bedroeg
84% (bij 84% van dc merries die niet
binnen de 24 uur veulende was het
Calcium-carbonaatgehalte < 200
ppm);

- De voorspellende waarde van een
positieve test bedroeg 51% en van
een negatieve test 99,6% (al of niet
veulenen binnen de 24 uur).

Werd de grens verlegd naar al of niet
veulenen binnen de 48 respectievelijk
72 uur, dan bedroegen de waarden 84
en 97% respectievelijk 92 en 82%.
De conclusie is dat deze test redelijk
betrouwbaar is en een goed hulpmid-
del kan zijn bij de voorspelling van het
geboortetijdstip.

A. de Kruif

KAT

Post-vaccinatle sarcomen bij
katten

Postvaccination sarcomas in cats. D.G.
Esplin, L.D. McGill, A.C. Meininger,
and S.R. Wilson. J Am Vet Med Ass
1993; 202; 8: 1245-6.
P.H. Kass, W.G. Barnes, W.L.
Spangier, B.B. Chomel, and M.R.
Culbertsen: Epidemiologie evidence
for a causal relation between vaccina-
tion and fibrosarcoma tumorigenesis
in cats.

J Am Vet Med Ass 1993; 203; 3: 396-
405.

Kort geleden werd vanuit Philadelphia
gemeld dat sarcomen waren gevonden
op plaatsen waar katten waren gevac-
cineerd. In macrofagen bij de tumoren
werd aluminium waargenomen.

In Utah (Esplin et al.) werden fibrosar-
comen, maligne fibreuse histiocyto-
men en osteosarcomen van de weke
delen in 176 katten gevonden, die voor
rabies en andere ziekten waren gevac-
cineerd. Vanuit Califomië (Kass
et al.)
worden de resultaten van een case-
control-studie gerapporteerd. Het be-
treft hier 185 katten waarin een fibro-
sarcoom is ontstaan op plaatsen
(cervicaal-interscapulair, femoraal)
waar vaccinatie-injecties worden toe-
gediend. Deze \'case\'-groep wordt ver-
geleken met een controlegroep van
160 katten, waarbij een fibrosarcoom
is ontstaan op plaatsen waar niet wordt
gevaccineerd.

Dc vaccins waarvan het mogelijke tu-
morigene effect wordt nagegaan zijn
die tegen FeLV, rabies, feline virale
rhinotracheitis (FVRVP) en pneumo-
nie-chlamydia. Van de laatste twee
werd geen verhoogd risico vastgesteld.
Het grootste risico (2,8 maal) werd
waargenomen bij FeLV-injecties, iets
hoger dan bij rabies (2 maal). Katten
die multiple-injecties op dezelfde
plaats hadden ondergaan, hadden een
duidelijk verhoogd risico op fibrosar-
coom.

Toch is het overall-risico na injectie
met FeLV en rabies niet erg hoog: on-
geveer twaalf en 10,5/100.000. Groter
lijkt de pathogenetische betekenis:
ontstaan deze tumoren onder invloed
van vimsantigenen en/of adjuvantia?

W. Misdorp

GENETIC

IMPROVEMENT OF
HAIR SHEEP IN
THE TROPICS

Genetic improvement of hair sheep in
the tropics.

R.W. Ponzoni. FAO Animal Produc-
tion and Health Paper 101, FAO.
Rome. 1992. ISBN 92-5-103144-4.

Deze publikatie is reeds deel 101 uitde
FAO-serie \'Animal Production and
Health Papers\'. De auteur geeft een
goed leesbare beschouwing over de
mogelijkheden van genetische voor-
uitgang in baarschapen, met als voor-
beeld het Cubaanse Pelibuey-schaap.
Uitgangspunt is de fokkerij-strategie
via kern- of nucleus-fokbedrijven,
waarbij op privé- of institutionele
kembedrijven mannelijke dieren gese-
lecteerd worden voor gebmik in kud-
des in de basis populatie. Een logische
keuze, die niet alleen van toepassing is
op baarschapen, ook voor andere
kleine en grote herkauwers in de tr-
open is deze opzet meer geschikt dan
de conventionele fokkerij-strategieën.

De eerste hoofdstukken behandelen de
organisatie van fokkerij-programma\'s,

-ocr page 434-

het vaststellen van fokdoelen, de gene-
tische basis en de selectiecriteria om
fokdoelen te bereiken. Vervolgens
worden produktieregistratie en schat-
ting van fokwaardes besproken. In het
hoofdstuk over de structuur van het
voorgestelde programma wordt een
open (open voor vrouwelijke dieren uit
de meewerkende kuddes) nucleus-
structuur vergeleken met een gesloten
(na het samenstellen van de elitekudde
op het kembedrijf geen instroom van
vrouwelijke dieren meer) nucleus-
structuur. In het hoofdstuk over de in-
vloed van populatie-omvang op gene-
tische vooruitgang, spreekt de auteur
zijn voorkeur uit voor minder, maar
grotere nuclei\'. Naarmate de kembe-
drijven groter zijn, is het open of ge-
sloten zijn minder belangrijk. De au-
teur geeft aan dat de mogelijkheden
voor KI en MOET beperkt zijn. Het
boek eindigt met een beschouwing
over toekomstige ontwikkelingen, zo-
als genetische manipulatie.
In ontwikkelingslanden zijn kem-fok-
bedrijven vaak de enige mogelijkheid
om geselecteerde mannelijke dieren
beschikbaar te krijgen voor de vaak
zeer kleine bedrijven. De auteur
schenkt echter geen aandacht aan pro-
blemen die zich voor kunnen doen, bij-
voorbeeld genotype-x-milieu-interac-
tie als gevolg van een beter mana-
gement op de kembedrijven dan op de
bedrijven in de basispopulatie, het toch
relatief kleine aantal mannelijke die-
ren dat ter beschikking komt voor de
basisbedrijven en bureaucratische res-
tricties bij het uitgeven van fokmateri-
aal vanuit regeringsbedrijven. Dit
boek is gebaseerd op onderwijsmateri-
aal voor een cursus in genetische voor-
uitgang in baarschapen, wat bijvoor-
beeld tot gevolg heeft dat er teveel
ruimte besteed wordt aan algemene
genetische basisprincipes en dat en-
kele voorbeeld-berekeningen aan-
gaande consequenties van bepaalde
strategieën de werkelijkheid nogal
versimplificeren. Bij de discussie voor
mogelijke fokdoelen gaat de auteur er
aan voorbij, dat bij de kleine boer met
een gemengd bedrijf belangrijke rede-
nen voor het houden van kleine her-
kauwers vaak de spaarpotfunctie en
het produceren van mest voor de ge-
wassen zijn. Dit neemt niet weg dat de
auteur er zeker in geslaagd is om de
theoretische mogelijkheden van een
nucleus-fokkerijstructuur een prakti-
sche en realistische invulling te geven.

H .M.J. Udo

EQUINE SURGERY

Equine Surgen\'. J.A. Auer. dr. Med.
Vet. MS. Diplomate ACVS.
W.B. Saunders Companv, Philadel-
phia . 1992. 1214 pagina\'.s. ISBN 0-
7216-2860-5.

Het boek Equine Surgery bevat up-to-
date- en uitgebreide infonnatie over de
chirurgie van bet paard. De auteur is
geïnspireerd door het \'Textbook of
Small Animal Surgery\' van D.H.
Slatter. De 89 auteurs zijn er in ge-
slaagd uitgebreide informatie over
vele aspecten van de chirurgie te ver-
schaffen. Daar waar nodig wordt inge-
gaan op de anatomie, de fysiologie, de
pathofysiologie en de pathologie, ge-
volgd door de diagnostische technie-
ken, de behandeling en de prognose.

Hoofdstuk I is gewijd aan de geschie-
denis van de chirurgie van het paard en
de beroepsaansprakelijkheid van de
dierenarts. Het is interessant om te le-
zen welke als de plichten van de die-
renarts in de Verenigde Staten worden
gezien, beangstigend is de hoogte van
de toegekende schadeclaims (met als
logisch gevolg dat dc premie voor de
beroepsaansprakelijkhcids verzeke-
ring gestegen is van 62 dollar per jaar
tot de huidige 2195 dollar per jaar).
In hoofdstuk II wordt de \'chirurgische
biologie\' behandeld. Uitgebreide in-
formatie wordt gegeven over wondge-
nezing en infectie; haemostase, bloed-

KRANKHEITEN DES
WIRTSCHAFTS-
GEFLÜGELS (2)

Krankheiten des Wirtschaftsgeflügels,
deel 2. Redactie Günther Heider, Ger-
hard Montreal en Janos Mészaros.
Gustav Fischer Verlag Jena. Stuttgart,
1992.

Nadat in begin 1992 deel één al ver-
krijgbaar was, is deel twee binnen een
halfjaar gevolgd. In dit deel komen de
volgende onderwerpen aan de orde;
bacteriële aandoeningen, schimmelin-
fecties, parasitaire aandoeningen, stof-
wisselings- en gebreksziekten, tumo-
ren, intoxicaties, skeletaandoeningen,
gedragsstoomissen en overige.
Onder de categorie overige zijn voor-
namelijk aandoeningen met (min of
meer) onbekende ethiologie onderge-
bracht. In totaal hebben aan beide bun-
dels ongeveer zestig, meest Duitse,
transfusies, metabolisme, vloeistof
therapie, shock en chirurgische immu-
nologie.

In hoofdstuk III wordt ingegaan op ba-
sale chirurgische technieken, maar er
wordt daamaast ook aandacht besteed
aan het gebruik van lasers in de chirur-
gie.

Hoofdstuk IV geeft een beknopt over-
zicht van de anesthesie bij het paard. In
de volgende negen hoofdstukken wor-
den de chirurgische aandoeningen be-
handeld van de huid, de digestietrac-
tus, het respiratieapparaat, het cardio-
vasculaire systeem, het zenuwstelsel,
het oog, het mannelijk en vrouwelijk
geslachtsapparaat en de urinewegen.
Daarna volgen nog driehonderd pagi-
na\'s over de diagnostiek en behande-
ling van orthopedische aandoeningen.
Het boek wordt afgesloten met een
hoofdstuk sportgeneeskunde, waarin
onder meer methoden om de atletische
prestaties van het paard te evalueren
worden besproken.

Alle hoofdstukken zijn voorzien van
een uitgebreide en up-to-date-litera-
tuurlijst.

Het boek is, ondanks de hoge prijs
(ƒ 389,40) en het feit, dat sommige il-
lustraties voor verbetering vatbaar
zijn, voor degenen die in de chirurgie
van het paard geïnteresseerd zijn, ze-
ker de moeite van het aanschaffen
waard.

W.R. Klein

scribenten hun medewerking verleend
ondergebracht.

Om dan van beide bundels ccn goed
geheel te maken is geen eenvoudige
opgave. Dat dit toch gelukt is, is te
danken aan de vele zorg die besteed is
aan een logische en uniforme presenta-
tie van de behandelde thema\'s. Zo
wordt voor de infectieziekten stan-
daard de volgende indeling gebruikt:
verspreiding en betekenis; geschiede-
nis; ethiologie; epizoötiologie; patho-
genese; immunologie; klinisch beeld;
pathologie; diagnose; differentieel
diagnose; bestrijding. Bij andere aan-
doeningen is deze opzet voor zover
van toepassing ook doorgevoerd. Uit
deze indeling mag afgeleid worden dat
van de besproken aandoeningen uit-
voerige en brede informatie gegeven
wordt. Deel twee telt tenslotte 763 pa-
gina\'s.

En in feite is dit nog te weinig. Want
enkele toch wel zeer essentiële onder-

-ocr page 435-

werpen komen niet of zeer onvolledig
voor het voetlicht. Zo is er geen infor-
matie te vinden over
Salmonella ente-
ritidis,
behalve de vermelding van
faagtype 4 en het voorkomen bij kip,
kalkoen, eend en gans op pagina 111.
Bij de bestrijding van bacteriële ziek-
ten wordt niet ingegaan op wachtter-
mijnen die gelden na het gebruik van
antibiotica en chemotherapeutica. Dit
wordt wel gedaan voor coccidiosta-
tica, maar hier worden alleen de Duitse
normen vermeld. Bij de literatuurver-
wijzingen geldt eveneens dat deze
soms nogal beperkt zijn en in een aan-
tal gevallen van oudere datum. Zo is de
meest recente literatuurvermelding

PLEURITIS EN
STALKIMAAT BIJ
ZEUGEN

tenreferateo

De invloed van het stalklimaat op de
prevalentie van pleuritis bij zeugen.
J.M.G. van Griensven: SR/227/93: 12
PP

Pleuritis is een ontsteking van de
pleurabladen. Volgens de literatuur
kan het op verschillende manieren ont-
staan. Het kan ontstaan door een ern-
stige pneumonie, die zich uitbreidt
naar de pleurabladen. De belangrijkste
primaire veroorzakers van een pneu-
monie zijn:
Mycoplasma hyopneiimo-
niae,
het virus van de ziekte van
Aujeszky,
Actinohacillus pleuropneu-
moniae
serotype 2 en 9 en Varkens
Intluenza Virus type N|H| en NjH,.
Secundaire infecties kunnen de aan-
doening nog verergeren.
Een andere veroorzaker van pleuritis is
Actinohacillus pleuropneumoniae.
Ontstaan verloop en ernst worden
beïnvloed door predisponerende facto-
ren, zoals de infectiedruk, het stalkli-
maat, de afdelingsgrootte, het manage-
ment en de aanwezigheid van andere
ziektekiemen. Voor het stalklimaat
zijn: de tochtwaarde, de temperatuur-
schommelingsgraad NH3 en CO2 van
belang.

De doelstelling van dit onderzoek was
na te gaan in hoeverre de bevinding
pleuritis, zoals die aan de slachtlijn
wordt waargenomen, gerelateerd is
voor Cryptosporidiose uit 1987, ter-
wijl er veel meer recente en to-the-
point-informatie is. Men gaat ook voor
ascorbinezuur (vit.C). Behalve één,
niet wetenschappelijke, publikatie uit
1990 is al hel materiaal van 1985 of
veel eerder. Men gaat voorbij aan on-
der meer veel recent onderzoek in de
USA.

■ i ii

Behalve deze tekortkomingen biedt de
uitgave echter veel positiefs. Ze is zeer
geschikt voor degenen die in korte tijd
een globaal beeld van een bepaalde
aandoening willen hebben.
De vele foto\'s zijn handig bij diagnos-
tisch onderzoek, terwijl in de tekst
goed aangegeven wordt welk voortge-

aan bepaalde klimaatomstandigheden
op de betreffende zeugenbedrijven.
Daarnaast werd gekeken naar aanpas-
singen in de bedrijfsvoering, die door
specialisten van de Gezondheidsdienst
voor Dieren destijds geadviseerd wer-
den.

Indien mogelijk werden de verande-
ringen in de prevalenties van pleuritis,
sinds 1989 geïnventariseerd.
Uit een onderzoek naar de bruikbaar-
heid van slachtgegevens van zeugen,
uitgevoerd door de Gezondheidsdienst
voor Dieren in Zuid-Nederland te
Boxtel in samenwerking met de Vee- en
Vleescentrale van de NCB (het zoge-
naamde \'slachtzeugenproject\'), bleek
pleuritis een veel voorkomende aan-
doening te zijn. Van de geslachte zeu-
gen had elf procent zichtbare verschijn-
selen van pleuritis.

In 1989 werden bedrijven, waarvan de
zeugen veel, danwel weinig pleuritis
hadden, bezocht om klimaatrnetingen
te doen. Een groot deel van deze be-
drijven werd in het najaar van 1991 op-
nieuw bezocht voor klimaatmetingen.
In totaal werden veertig bedrijven be-
zocht, waarvan twintig bedrijven met
hoge percentages pleuritis (>15%) en
twintig bedrijven met een lage preva-
lentie (0%) te maken hadden.

Op deze bedrijven zijn metingen ge-
daan naar COj- en NH3-gehalte, de
temperatuur en de relatieve luchtvoch-
tigheid. Met rookapparatuur werd het
luchtbewegingspatroon vastgesteld.
Verder zijn de luchtinlaat, de ventila-
tie-capaciteil, hel hokoppervlak en de
stalinhoud per zeug en de hygiënesta-
tus per afdeling bepaald.

Uit de resultaten koml naar voren dat
pleuritis gerelateerd is aan bepaalde
stalklimaatfactoren. De prevalentie
zet onderzoek zinvol is. De vele teke-
ningen bij het onderdeel parasitologie
kunnen uitstekend helpen bij het deter-
mineren van een aantal parasieten.
Bovendien kunnen de algemene ken-
nis omtrent parasitologie en de kring-
loop van onder meer coccidiose, cryp-
tosporidiose en lintwormen op een
plezierige wijze opgefrist worden.
Samenvattend een geschikt en over-
zichtelijk naslagwerk voor in hel on-
derwijs en de pluimveepraktijk. Hier-
mee voldoet het zeker aan het doel dat
uitgever en redactie zich met deze uit-
gave voor ogen gesteld hebben.

F.G. Davelaar

varieerde van nul tot meer dan dertig
procent pleuritis per bedrijf met een
gemiddelde van elf procent.
Op bedrijven met een directe luchtin-
laat kwam significant meer pleuritis
voor dan op bedrijven met een indi-
recte luchtinlaat (P<0,05): op bedrij-
ven waar hoge luchtsnelheden waren
vastgesteld kwam meer pleuritis voor.
Op bedrijven met NL- of NL x FL-zeu-
gen kwam minder pleuritis voor dan
op andere bedrijven. Dit kan te maken
hebben met het ras of met het type be-
drijf

De adviezen die gegeven waren, had-
den meestal betrekking op de luchtin-
laat, de ventilatie-capaciteit, isolatie/
dichten van gaten en klieren. Deze ad-
viezen zijn slechts in beperkte mate
opgevolgd.

PERINATALE
STERFTE

Perinatale sterfte bij kalveren: een
diagnostisch protocol.
H. Jorritsma: SR/225/93: 45 pp

In de praktijk blijkt het erg moeilijk te
zijn een diagnose te stellen in geval
van perinatale kalversterfte.
In dit referaat is aan de hand van een li-
teratuurstudie allereerst geprobeerd de
belangrijkste oorzaken van perinatale
kalversterfte vast te stellen. Het blijkt
dat dystocia één van de hoofdproble-
men vonnt, maar dat ook verschi I lende
infectieuze oorzaken een rol spelen.
Het aantal infectieuze oorzaken is in
dit referaat beperkt tot vijf en daarbij is
er gekozen voor die agentia die vaak
koppelproblemen geven. Ook onder-
werpen zoals voedings- en seizoensin-

-ocr page 436-

vloeden komen aan de orde.

Vervolgens is, aan de hand van een
aantal laboratorium-technieken, aan-
gegeven hoe de verschillende infecti-
euze oorzaken gediagnostiseerd kun-
nen worden. Tot slot is er een
anamnestische vragenlijst opgesteld
voor zowel de veehouder, die over de
meeste gegevens aangaande zijn vee-
stapel beschikt, als voor de dierenarts.
Deze laatste moet een goed klinisch
onderzoek doen en er zorg voor dragen
dat het juiste materiaal wordt inge-
stuurd, te weten:

* foetus

* placenta (of enkele cotyledonen)

* gepaarde sera (van het moederdier
en 10% van de koppel)

* anamnese-formulieren

Ook is het erg belangrijk dat het mate-
riaal zo snel mogelijk wordt inge-
stuurd in verband met autolytische
veranderingen.

Mijns inziens zou het percentage diag-
noses al een stuk kunnen stijgen indien
bovenstaande richtlijnen zouden wor-
den gevolgd.

J^W I KSÊ-%

Het blijkt echter in de praktijk erg
moeilijk te zijn bepaalde verwekkers
op te sporen, hoofdzakelijk omdat de
symptomen meestal niet specifiek zijn.
Er zou dan een erg uitgebreid laborato-
riumonderzoek gestart moeten worden

WORKSHOP
INTERRUPTION OF
BACTERIAL CYCLES
IN ANIMAL
PRODUCTION

Van 8 tot en met 10 december vindt
bij de Faculteit Diergeneeskunde in
het kader van het 75-jarig bestaan
van de Vakgroep Voedingsmiddelen
van Dierlijke Oorsprong, de work-
en dit is een tijdrovende en dure zaak.
Met meer anamnestische gegevens
zou er echter gerichter kunnen worden
gezocht naar een mogelijke oorzaak,
waaraan de in deze scriptie ontwik-
kelde anamnese-formulieren hopelijk
een bijdrage kunnen leveren.

shop \'Interruption bacterial cycles
in animal production: related to ve-
terinary public health\' plaats.
Eén van de doelstellingen van deze
wetenschappelijke bijeenkomst is
om wetenschappers gelegenheid te
bieden te discussiëren over de voor-
uitgang en ontwikkelingen in de
produktie van veilig voedsel van
dierlijke oorsprong. Een keur van
sprekers belicht de ontwikkelingen
op dit gebied.

Voor meer informatie kan men con-
tact opnemen met H. A. P. Urlings,
telefoon 030-535342 (fax 532365).
(zie ook Veterinary Quarterly 1993,
aflevering 4).

Namens onze opdrachtgever zoeken wij contact met
een dierenarts m/v die onder de paraplu en met hulp van
de bestaande organisatie een eigen praktijk gaat op- en
uitbouwen. Een praktijkruimte is beschikbaar, evenals de
financiering, om uw onderneming van de grond te krijgen.
U krijgt wat dat betreft letterlijk en figuurlijk de ruimte om
uw diergeneeskunde te bedrijven.

U zoekt uw weg in een plattelandsgemeente met om
en nabij de 30.0(X) inwoners, onder wie veel veehouders.
In uw praktijk richt u zich met name op de intensieve vee-
houderij. uw wijze van behandelen en vooral van uw
klantgericht handelen zal uw welslagen als dierenarts en
ondernemer afhangen.

En lukt u dat als ervaren en commercieel ingestelde
dierenarts, dan kunt u ervan uitgaan dat u na verloop van
tijd gaat deelnemen in de organisatie, waarbij u in eerste
instantie tegen een goed salaris in loondienst komt. Voor
meer informatie en een goed gesprek houden wij ons als
adviseur en bemiddelaar uiteraard beschikbaar

Procedure:

Als u zich aangesproken voelt tot het opzetten en
uitbouwen van een landbouwhuisdierenpraktijk en het
ondernemen, verztieken wij u schriftelijk te solliciteren bij
of te faxen (03418-56507) aan de heer J. van Altena, BVA
Management Support, "Dennenkamp", Laak 8, 3881 MK
Putten.

U kunt hem ook bellen voor meer informatie, tele-
foon 03418-60306 (overdag) en 03418-52525 (\'s avonds).

KLANTGERICHTE DIERENARTS DIE MET HULP VAN ONZE OPDRACHTGEVER IN MIDDEN
NEDERLAND EEN LANDBOUWHUISDIERENPRAKTIJK (INTENSIEVE VEEHOUDERIJ) WIL BEGINNEN.

BVA Management Support in Putten is een adviesbureau
voor human resources management. Het staat als zodanig gere-
gistreerd onder arbeidsbemiddelingsvergunningskenmerk en
-nummer CBA / A 91.0097. De personeeladviseurs staan een inte-
grale aanpak ("generalistisch denken en specialistisch doen") van
de arbeidsmarktproblematiek voor, waardoor opdrachtgevers er
behalve voor werving &. selectie, en dus voor headhunting
en search, ook voor P&O-advieswerk terecht kunnen.

Maar BVA heeft nog meer te bieden; een apart
adviesbureau voor werving/arbeidsmarktcommunicatie,
waar cliënten kunnen tenjgvallen op X/T
a xt A^^r:» yfTrtvT\'T Qt TDDr^DT

een complete dienstverlening voor hun iVlAlN/VjnlVlnlN 1 OLJi i V^IVi deze er bij BVA in ieder geval een loop-
eigen personeeladvertenties, wervings-
 Om bij elkuar te passen baanadvies aan over.

acties, andere personele publiciteit, maar ook voor ontwikkeling
en toepassing van hun corporate identity/image (huisstijl).

De grootte van het bureau en de samenstelling van het
team garanderen een adviespraktijk, waarbij het aankomt op
flexibiliteit, snelheid, effectiviteit, efficiency en peisoonlijke
service. "Bij elkaar passen" heeft consequenties voor zowel
opdrachtgevers als sollicitanten. Belangen wonden dan
ook zorgvuldig afgewogen alvorens partijen met elkaar in
gesprek worden gebracht.

Mocht een sollicitant(e) zich zelf niet kandidaat stellen,
om welke reden dan ook, dan houdt

BVA

-ocr page 437-

Stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de emst van de nierbeschadiging varieert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding veriaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een .streng teperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

Langdurifie effeclivileil van het Canine Medium Pmlein dieet in een 6 maanden
Jurende thuisstudie van WALTHAM\'

Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

Als de klinische symptomen en het bloedon-
derzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
doening, dan is het
Pedigree\' Canine Medium
Protein
dieet geïndiceerd. In dit prakti.sch toe-
^a.sbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
ïnergie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
ie complete voeding.sbchoefte voor een lange
ermijn behandeling.

Het PedigreeCS) Canine Medium Protein

dieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
\'an .secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
ioor het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
jeaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische .stu-
iies bij WALTHAM\' zijn geschiktheid voor een effectieve lange
ermijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval van
emstige nierbescha-
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-
- ceerd. Hierin is het
eiwitgehalte verder
* . teruggebracht tot
slechts 12% van de
. energie. Dit is het
^ minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaam.sfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

Rcferenc«!: 1 LcibCTscder, J.L & Ncufcld. K W , Elfecis of V

Protein Diets in Dogs with Chronic Renal Failure
Waltham International Symposium on Ihe Nutrition of Small Companion Animal.s. Proceedings. 1990.
\'r«gi.stered trademark

I® WALTHAM®

•edigree® Canine Medium Protein dieet

\'herapietrouw staat garant voor
iffectiviteit op langere termijn

TMI WONLO-t LIADina AUTHORITV
ON »IT CANt AHO NUTRITtOH

E^Hi^re^H whiskas

-ocr page 438-

Op H juni is op HH-jarige leeftijd in Epe
overleden collega H.H.J. Frederiks.
Op enkele dagen na was hij zestig jaar
dierenarts. Dat dierenartsenjubileum
had hij zo vaak. ook nog vijf jaar gele-
den. zo echt gevierd.
Henno Frederiks groeide op tussen de
paarden van de stalhouderij van zijn
vader. Na het doorlopen van de HBS in
Zwolle begon hij in 1927 aan de studie
Diergeneeskunde, waarvoor hij in
1933 het diploma verwierf.

Na hel afstuderen werkte hij een aan-
taljaren als prakticus op Texel.
Dat werk als veearts met vooral scha-
pen beviel hem uitsteketul. Het bood
echter in die crisisjaren weinig voor-
uitzichten om in de praktijk werkzaam
te blijven. Hij ging voor promotie-on-
derzoek naar Organon, maar helaas
maakte de oorlog een eind aan deze
werkzaamheden.

Inmemoriam

H.H.J. FREDERIKS

Na een jaar bij de Veterinaire
Inspectie in Leeuwarden, kwam hij in
1941 terecht bij het SVOI in
Amsterdam. Het Staats Veeartsenij-
kundig Onderzoeksltistiluut. de voor-
loper van het CDl.

Daar specialiseerde hij zich in de viro-
logie en de weefselkweek voor de be-
reiding van Mond- en Klauwzeervac-
cin.

Rond 1959 kwam hij in dienst van de
FAO om in diver.se landen MKZ-insti-
tuten op te richten, de vaccinbereiding
en vaccinalieprogramtna \'s in gang te
zetten en lokale veeartsen te trainen.
Dit betekende leven en werken in lan-
den als Perzië. India. Ceylon. Thai-
latul. Egypte, waarbij de contacten
met mensen en het kennismaken met
andere culturen een net zo belangrijke
rol speelden als het echte werk.

Ik ontmoette Hentw voor het eerst toen
hij na zijn pensionering in 1972 voor
zijn plezier een kleine-huisdierencol-
lega in Amsterdam kwam helpen. Daar
leerde ik naast zijn werklust, ook zijn
grote gevoel voor humor kennen.
Hij verhui.sde naar Epe, naar een fijne
bungalow buiten. Helaas heeft hij die
woning maar heel kort samen met zijn
vrouw mogen bewonen. Na haar over-
lijden voelde hij zich vaak eenzaam.
Maar hij bleef actief maakte reizen en
onderhield de contacten met zijn om-
geving.

En hij bleef dierenarts tot in de grond
van zijn hart. Hij bezocht regelmatig
de plaatselijke praktijk, had altijd be-
langstelling voor mijn gezelschapsdie-
renwerk, las trouw het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde en bleef op de
hoogte van allerlei nieuwe ontwikke-
lingen in de Diergeneeskunde.

Tijdens een vakantie in Schotland die
wij satuen ondernamen toen hij 79
was, ging ik met hem mee voor een be-
zoek aan een virologielaboratorium.
En hij ging vol belangstelling met mij
mee voor een rondleiding in de Gezel-
schapsdierenkliniek in Edinburgh.
Vooral uil zijn buitenlandperiodes kon
hij altijd heel boeiend vertellen en kon
hij ook zoveel wijsheid overdragen.

Heel lang heeft hij dankzij goede hulp
en de goede zorgen van zijn dochters
zeljslatulig in zijn eigen huis kunnen
blijven wonen en kon hij ook zelf voor
zijn tuin blijven zorgen.
Hij was geen mens om afhankelijk te
zijn. Gelukkig kon hij zich toch de laat-
ste maanden in het bejaardentehuis
overgeven aan de zorg van anderen.
Daardoor werd ook deze laatste pe-
riode een gelukkige tijd. mede door
wat hij door zijn persoonlijkheid aan
vrietulschap wist op te roepen. Onver-
wachts, maar gelukkig ook snel en on-
gemerkt kwam zijn overlijden.
Henno Frederiks was voor mij een
voorbeeld van de grote waarde die ons
vak heeft. Voor hem was dierenarts
zijn iets om trots op le zijn.
Ik wens zijn dochters veel sterkte toe.
Hij was een vader die je zult mis.sen.

\'Hennie Hadderingh

WILHELMUS
THEODORUS (WIL)
STRAATEN

Op H september 1993 kwam door een
noodlottig ongeval zeer onverwacht
een einde aan hel leven van Wil
Straaten en zijn 14-jarige zoon
Michiel.

Wil werd geboren op 3 februari 1943
als zoon van een dorpssmid in hel
Limburgse dorpje Siebengewald.
Nadat Wil in 1961 het diploma van de
H.B.S. te Boxmeer had behaald begon
hij aan de studie diergeneeskunde. In
Utrecht nam hij actief deel aan het stu-
dentenleven. Hij werd lid van Veritas
waaruit ook na het afstuderen veel
vrienden overbleven. Bij reünies be-
hoorde Wil lot de vaste aanwezigen.
De studie werd onderbroken om de
dienstplicht te vervullen, maar na de
dienstplicht werd de studie serieus
herx\'at.

Nog tijdens zijn studie trad Wil op 24
maart 1972 in het huwelijk met zijn
jeugdliefde Magdalena Petronella
(Marleen) Hekerman. eveneens af-
komstig uit Siebengewald.
Op 2H september 1973 studeerde Wil
af en werd assistent in twee buurtprak-
tijken: bij collega C. Brakman te Deil
en collega J. Koopman te Beesd. In au-
gustus 1974 nam hij de grote-lndsdie-
renpraktijk van collega C. Brakman
over en a.s.socieerde tegelijkertijd met

-ocr page 439-

collega J. Koopman, zodat van twee
praktijken één werd gemaakt.
Toen collega J. Koopman in 1981
kwam te overlijden zette Wil aanvan-
kelijk de praktijk voort met behulp van
a-Ksi-f tenten, waaruit in ! 9H4 associatie
volgde met collega W.P.S. van Weert.
Door groei van de werkzaamheden
kwam er plaats voor een derde col-
lega, zodat in / 989 een drieman.sa.sso-
ciatie ontstond.

Wil H «.v een hard werkend en plezierig
collega: zijn hart lag in de praktijk.
Diereigenaren waardeerden zijn vak-
manschap. zijn werklasten zijn bereid-
heid om altijd behulpzaam te zijn.
Goede onderlinge verhoudingen met
buurtcollegae stonden bij Wil op een

hoog plan. Hij kende alle collegae in
de buurt en probeerde relaties onder-
ling altijd te verbeteren.
In de periode 1989-1992 was Wil
voorzitter van het bestuur van de kring
Neder-Betuwe en Bommelerwaard. In
deze functie probeerde hij nog meer
voor de praktizerende collegae te bete-
kenen. Velen bezochten in deze pe-
riode de kringhijeenkomsten.
Zijn schaarse vrije tijd werd als het
enigszins kon besteed aan motorrij-
den. wat voor Wil en ook voor zijn
jongste zoon een grote hobby was. Als
het even kon gingen ze samen rijden.
Op woensdagavond 8 september is een
ritje hen fataal geworden.
In de rouwadvertentie werd het zo

sprekend geformuleerd:

\'Samen op de motor was hun lust en

hun leven\'.

Het einde van dit leven kwam zo plot-
seling, zo onverwacht en voor iedereen
die hen kende als een grote schok.
Op maandag 13 september zijn vader
en zoon onder zeer grote belangstel-
ling naar hun laatste rustplaats ge-
bracht.

Wij wensen Marleen en de kinderen
Marloes en Jasper veel kracht om zon-
der hen verder te gaan. Wij zullen Wil
als vriend en collega en zijn altijd opti-
mistische zoon Michiel nooit vergeten.

W.P.S. van Weert
G.H. Mensen

De NOVAD Coöperatie Ideëel (NCl)
houdt zich natuurlijk intensief bezig
met deze vragen. Joost de Veer, direc-
teur van de NCl, is tamelijk positief
over de gang van zaken. Hij maakte
duidelijk dat er eerst een papieren fase
aan automatisering vooraf moet gaan.
\'Je moet eerst weten watje moet auto-
matiseren, voordat je aan de slag kunt
gaan. Een papiertje automatiseren is
natuurlijk zinloos, maar de geregis-
treerde gegevens kunnen wel nuttig
zijn. \'Om de grote hoeveelheid gege-
vens toegankelijk te maken is automa-
tisering heel zinvol. Gegevens worden
pas informatie als ze met elkaar in ver-
band gebracht kunnen worden en dat is
handmatig vaak niet goed uitvoerbaar.
Om de gegevens te kunnen automati-
seren, moeten ze echter eenduidig, dus
volgens een standaard, worden inge-
voerd. \'We moeten landelijk op één
lijn zitten, anders komt er van informa-
tisering niets terecht\', aldus Joost.
Automatiseren om te automatiseren is
een verkeerd uitgangspunt. Eerst moet
duidelijk zijn, welke gegevens geauto-
matiseerd moeten worden en hoe uit-
gebreid het systeem moet zijn.
Eén en ander verloopt dus wat langza-
mer dan de meeste praktici graag zou-
den willen. Men is immers door de
aard van de eigen werkzaamheden ge-
wend om direct resultaat te zien.
In diverse projecten wordt er met prak-
tici gewerkt aan uniformering en stan-
daardisering. Gegevens worden op pa-
pier aangeleverd en besproken in
groepsverband. Door dit systeem van
\'intercollegiaal overleg\' groeien de
gegevens als het ware naar eenduidig-
heid toe. Men moet eerst gepokt en ge-
mazeld zijn in het gebruik van het (pa-
pieren) logboek, voordat men tot
zinvolle automatisering over kan gaan.

Joost de Veer: \'Men moet het eens zijn
over de papieren drager. Dat dit log-
boekformulier de schoonheidsprijs
niet verdient, doet er in wezen niet veel
toe. Het idee is goed en daar gaan we
mee aan het werk\'.

GOED IDEE

Het staat buiten kijf, dat het idee achter
het logboek goed is. Als de geneesmid-
delenstroom inderdaad inzichtelijk
wordt weergegeven, dus gekoppeld
aan het managementsysteem van de
veehouder, dan kunnen deze gegevens
belangrijke informatie verschaffen bij
de veterinaire gezondheidsbegelei-
ding.

Elektronische gegevensuitwisseling
(EDI) zou bij het bijhouden van een
logboek zeer van pas komen, maar
komt pas ter sprake als de uit te wisse-
len gegevens een zekere mate van be-
trouwbaarheid hebben.

Doordat er in één klap in heel
Nederland wettelijk verplicht een aan-
tal dezelfde gegevens geregistreerd
worden, kan automatisering bedui-
dend sneller tot stand komen dan an-
ders. Men hoeft aan de eenduidigheid
van de gegevens niet meer te twijfelen.
Wel zullen de diagnoses geünifor-
meerd en de diagnosestellingen ge-
standaardiseerd moeten worden. Dit is
mogelijk door volgens een bepaald
protocol te werken. Op dit gebied lo-
pen er al veel projecten, zoals het
TAURUS PC-project en \'Meten is
Weten\' van de Landbouw
Maatschappij Friesland (LMF),
waarin veehouder en dierenarts hel nut
van registratie van diergeneesmidde-
len leren inzien.

LOGBOEK MOET
KINDERZIEKTEN NOG KRIJGEN

Veel praktici zochten de afgelopen periode telefonisch contact met de
KNMvD om hun hart te luchten over het logboek. De vragen \'waarom?\' en
\'hoe willen ze dat controleren?\' en de uitroepen \'het lijkt wel het jaar nul\' en
\'dat geschrijf is uit de tijd\' waren niet van de lucht.

De uitvoering van het logboek viel tegen, zeker afgezet tegen de registratiesys-
temen, die al bestonden in het kader van de IKB. Veel veehouders smeten de
papieren al in de prullenbak voor ze de deur van de praktijk achter zich dicht
hadden getrokken.

Was het nodig om het logboek op papier uit te voeren? Kon het niet meteen
via de computer? De antwoorden op deze vragen zijn respectievelijk ja en nee.

Door Sophie Deleu

-ocr page 440-

CONTACT

Zo\'n plan kun je niet alleen met die-
renartsen opzetten. Daarvoor is een in-
tensief contact met organisaties in de
landbouw van belang. Een belangrijk
deel van het werk van de NCI bestaat
dan ook uit het maken van afspraken
over uniformering en standaardise-
ring. Op langere termijn kan -mits
standaardisering tot stand komt- een
apotheekbeheerssysteem ontwikkeld
worden, waarin logboekregistratie
volledig geïntegreerd is. De NCI, het
Agrarisch Telematica Centrum (ATC)
en de commerciële firma\'s zijn druk
bezig dit systeem zo snel mogelijk van
de grond te krijgen.

Het apotheekbeheerssysteem koppelt
het geneesmiddel-voorraadbeheer aan
de logboekregistratie (ook bij de vee-
houder), de facturering en de etikette-
ring. Ook opslag van de informatie ge-
schiedt dan in de computer, dus
papierwerk is van de baan.
Eén van de vragen over het logboek
luidde: \'Kan Nederland het systeem
van Noorwegen niet overnemen?\'
Daar schijnen de dierenartsen met
mini-computers rond te rijden, die alle
informatie uitspugen en die \'s avonds
hun informatie aan de coinputer op de
praktijk doorgeven. Voorraadbeheer
van de auto is ook geen probleem
meer, want je ziet onmiddellijk ver-
schijnen wat je aan moet vullen. Dit
klinkt fantastisch en simpel, maar zo
eenvoudig is het natuurlijk niet. Het
systeem, zoals ze dat in Noorwegen
kennen ligt klaar voor gebruik, maar
een grondige aanpassing is wel vereist.
De structuur van de diergeneeskun-
dige wereld in Noorwegen is totaal an-
ders. Nederlandse dierenartsen waren
overigens tot nu toe niet geneigd om
met computers rond te rijden. Het be-
sef dat de administratieve verplichting
daadwerkelijk doorgevoerd werd, is
nu echter heel plotseling gekomen en
op dit inoment had het logboek eergi-
steren al geautomatiseerd moeten zijn

UNIFORMITEIT

De eerste versie van het logboek is op
stormachtige wijze geëvalueerd. Nooit
hebben praktici zo nadrukkelijk van
zich laten horen. Er zijn zelfs mensen
die de pen ter hand hebben genomen
om hun ongenoegen kenbaar te maken
(hetgeen normaal gezien niet de eerste
reactie is van de dierenarts). Fijn, de
KNMvD heeft de knelpunten nu wel
zo\'n beetje boven water. Ze heeft een
enorme hoeveelheid opmerkingen ver-
zameld en kan het ministerie op dit
moment goed duidelijk maken wat
haalbaar is en wat niet (REG NL-num-
mers opschrijven is bijvoorbeeld niet
haalbaar, ze door de computer laten
printen wel). Er is dan ook al snel een
tweede druk van het formulier ontwik-
keld, waarin zoveel mogelijk opmer-
kingen verwerkt zijn.
Uniformiteit was één van de eerste
vereisten voor een goed functioneren
van het systeem. De administratie van
de geneesmiddelenstroom moet im-
mers inzichtelijk zijn. Niet alleen voor
de controle is uniformiteit handiger,
ook de veehouder zelf en zijn dieren-
arts, die op verschillende bedrijven
komt, hebben meer overzicht. Unifor-
miteit is echter een streven op de lan-
gere termijn geworden, gezien de
weerstand die er ontstond bij de vee-
houders die bijvoorbeeld al aan pro-
gramma\'s deelnatnen. Zij zouden im-
mers dubbel werk moeten verrichten.
Enige tijd na de invoering van het log-
boek werd toegestaan, dat ook andere
systemen gebruikt werden. Veel vee-
houders vertelden hun dierenarts bo-
vendien \'van niets te weten\' en admi-
nistreerden helemaal niets.

ZWAK UITGEDRUKT
De voorlichting van de veehouders is -
zwak uitgedrukt- slechts langzaam tot
stand gekomen, in elk geval langzamer
dan die van de dierenarts. Dit had on-
der meer tot gevolg dat de veehouder
dacht, dat het logboek een verzinsel
van dc dierenarts was. Dit was trou-
wens nadrukkelijk niet de bedoeling
van de KNMvD. Het hele diergenees-
middel-registratie-idee staat of valt
met een draagvlak bij dc veehouders.
Zonder voorlichting zal dit draagvlak
er nooit komen. De KNMvD staat er
dus op, dat de voorlichting aan de vee-
houder plaatsvindt, anders drukt ze
geen fonnulieren meer voor de vee-
houder. Wat is de toekomst van het
logboek indien de organisaties het
eens kunnen worden over de voorlich-
ting? De NCI en de KNMvD stellen
voor het formulier, dat eventueel als
tweede druk op de markt komt, een
jaar lang te gebruiken. Tegelijkertijd
wordt er een werkgroep opgericht (van
dierenartsen, veehouders en mensen
die verstand hebben van automatise-
ren) die het formulier toetst en die na
een jaar ervaring nog veranderingen
mag doorvoeren. Alle betrokken groe-
peringen zullen er dan nog één keer
naar kijken en dan ligt het logboekfor-
mulier vast. Over dit voorstel tracht
men op korte termijn overeenstem-
ming te bereiken. Gedurende dat jaar
mogen in ketenverband ook andere
fonnulieren gebruikt worden, mits de
wettelijk verplichte gegevens geregis-
treerd worden. Wel zullen zowel die-
renartsen als veehouders en leveran-
ciers zoveel mogelijk gestimuleerd
worden het officiële formulier te ge-
bruiken. Uiteindelijk is één formulier
overzichtelijker dan verschillende sys-
temen.

DRAAGVLAK

\'Hadden jullie dat niet van tevoren
kunnen doen?\' hoor ik de praktici al
vragen. Het creëren van een draagvlak,
zoals dat zo mooi heet tegenwoordig,
hoort in principe te gebeuren voordat
de wettelijke maatregel van kracht
wordt. Het antwoord luidt, dat men het
geprobeerd heeft. (Hoe je het ook
wendt of keert, het blijft slecht nieuws,
omdat het meer werk betekent.) Ver-
schillende dierenartsen zijn jaren be-
zig geweest met het ontwikkelen van
een systeem. Het afleverformulier was
een soort visitebrief, dat plaats bood
voor handelingen en voor het bedrijfs-
joumaal. Met name voor de dierenarts
was dit een prettig systeem geweest,
maar registratie van levering en toe-
passing vond niet plaats op één fonnu-
lier. De betrokken partijen hebben ech-
ter besloten dat dit wel zou gebeuren,
waarmee het getoetste systeem werd
weggestemd. Ter geruststelling overi-
gens: de volgende versie heeft al meer
weg van de eerder ontworpen visite-
brief Eén ding is zeker. Het logboek is
er cn het zal niet meer verdwijnen.
Degenen die nu nog steeds denken \'het
zal allemaal wel, ik moet het nog zien\'
komen daar op den duur vanzelf ach-
ter. En over automatiseren moet men
zich geen illusies meer maken: we
hebben alleen nog maar de mazelen
gehad.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

-ocr page 441-

-räl\'iMiT jti&Yi

IXIliMVII«!^

LOGBOEKPERIKELEN

Het bureau van de KNMvD ontvangt regelmatig brieven van dierenartsen,
veehouders en leveranciers van diergeneesmiddelen over het logboek en de
verplichtingen die daarmee samenhangen. Niet alle brieven zijn geschikt voor
publikatie, bovendien is niet gezegd dat de schrijvers daar prijs op zouden
stellen. Collega Sijpkens echter schreef een brief aan de redactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde. De redactie is verheugd over deze bijdrage
en gaat de discussie over het logboek niet uit de weg.

mastilis-injector zal opschrijven.
Zicht krijgen op de zogenoemde ge-
neesmiddelenstroom is uitstekend mo-
gelijk via de maandelijkse dierenart-
senrekening. Een handschriftdeskun-
dige is dan ook niet nodig.
Conclusie: Dit slecht doordachte, in
de praktijk onwerkzame, logboekregi-
stratiesysteem onmiddellijk stopzetten
en afschaffen en overgaan op het die-
renartsrekeningensysteem.

C.D.B. Sijpkens, Malden

ANTWOORD

Als ik de heer Sijpkens goed begrijp,
omschrijft hij de volgende knelpunten
rond het logboek:

- de dierenarts moet elke levering en
elke behandeling noteren,

- de veehouder moet elke behandeling
noteren, dit kun je niet van hem of
haar verwachten,

- het systeem is niet geautomatiseerd
en handmatig schrijven is ouder-
wets,

- de maandelijkse rekening bevat met
een beetje moeite dezelfde informa-
tie als het logboek-afleverformulier
en

- het systeem is moeilijk controleer-
baar.

Ten slotte stelt Sijpkens voor het log-
boek af te schaffen, hij draagt als op-
lossing de gespecificeerde rekening
aan.

Ten aanzien van de eerste twee punten
dient zich onmiddellijk de vraag aan
\'waarom een logboek?\'. Als het doel
achter deze geschiedenis niet duidelijk
is, is het invullen van een logboek zelfs
onder de meest ideale omstandigheden
in de prachtigste uitvoering te veel
werk.

Eén van de beste redenen om -als vee-
houder- een logboek in te vullen, is het
verkrijgen van overzicht over het ei-
gen gebruik van diergeneesmiddelen
(welke geneesmiddelen heb ik wan-
neer gebruikt? Hoeveel heb ik toen ge-
bruikt en waarvoor? En last but not
least, heeft het geholpen?) Veehouders
passen 70-80% van de diergeneesmid-
delen zelf toe, dat wil zeggen: ze stel-
len een diagnose bij een afwijking, kie-
zen een middel uit, bepalen de dose-
ring en dienen het toe. In veel gevallen
doen zij dit op grond van kennis die ze
ooit uit de mond van de dierenarts heb-
ben gehoord en soms zelfs dat niet
eens.

LS,

Laat ik beginnen met het geven van
mijn opvatting over de invoering van
dit systeem: ik vind het een absurde
uitvoering van een wettelijke verplich-
ting.

In de huidige tijd, waarin bijna al het
geschrevene met behulp van een com-
putersysteem op papier komt, dienen
wij -dierenartsen werkzaam in de vee-
houderij en de veehouders- alle medi-
cijnen die bij een behandeling zijn ge-
bruikt of die zijn afgeleverd, met
batchnummer en dergelijke, handma-
tig op een formulier in te vullen. Het is
onvoorstelbaar, dat men heeft ge-
meend om een registratiesysteem zo te
laten uitvoeren.

Ik zie de controlerend ambtenaar al
voor me: Gezeten achter zijn/haar bu-
reau, gebogen over een stapel formu-
lieren, zijn/haar wenkbrauwen fron-
send. zich achter zijn/haar oor
krabbend en zich verbijsterd afvra-
gend \'wat staat hier nu weer?\'. Hij/zij
zal een handschriftdeskundige nodig
hebben om te ontcijferen wat er alle-
maal is ingevuld.

Alle behandelingen, die door ons zijn
uitgevoerd, alle medicijnen, die door
ons zijn geleverd staan vermeld op de
maandelijkse rekening. Met een pro-
grammatuuraanpassing kunnen ook
vermeldingen als batchnummer en
dergelijke worden genoteerd.
Wat heeft het voor zin, om nog eens -op
een apart formulier en handgeschre-
ven- te vermelden, dat ik toen een kalf
met navelonsteking heb behandeld of
een aantal kalveren tegen pinkengriep
heb geënt?

De veehouder krijgt de door ons gere-
gistreerde medicijnen geleverd en past
ze toe in de loop der tijd. Men kan van
een varkenshouder toch niet verwach-
ten, dat hij elke big, die hij behandelt
voor een gewrichtsontsteking, gaat no-
teren of van een rundveehouder, dat
hij elke koe, die hij behandelt met een

Het valt te verwachten, dat er bij een
grondige evaluatie van het gebruik van
diergeneesmiddelen op een bedrijf -
door dierenarts en veehouder- boven
water komt, dat diergeneesmiddelen in
sommige gevallen niet nodig waren of
dat er in bepaalde situaties beter een
ander middel gebruikt had kunnen
worden. Ook zal in sommige gevallen
duidelijk zijn, dat zoötechnische of hy-
giënische maatregelen even goed een
mogelijkheid waren geweest.
Registratie leidt in dit geval tot een be-
zuiniging op een tot dusver onover-
zichtelijk gebied. De dierenarts dient
de veehouder hierop te wijzen bij de
gezondheidsbegeleiding.
Een tweede belangrijke reden om een
logboek bij te houden -dit dient meer
een collectief belang- is een verbete-
ring van het imago van het Neder-
landse exportprodukt, voedingsmidde-
len van dierlijke oorsprong. Het imago
van de Nederlandse diergezondheids-
zorg is op dit moment slecht, getuige
een belangwekkend rapport van het
ministerie van Landbouw, Natuur-be-
heeren Visserij. Wij hebben in het bui-
tenland onder meer de naam \'veel me-
dicijnen te gebruiken en er ook mee te
rotzooien\'. In de tuinbouw is een ana-
loge situatie ontstaan rond de
Nederlandse tomaat. De tomaat heeft
een slecht imago, waterig en niet
smaakvol, terwijl er toch een goed pro-
dukt wordt geleverd.
Daarom heeft Nederland besloten te
bewijzen dat er verantwoord met me-
dicijnen wordt omgegaan. (Het zal niet
meevallen, want het blijkt al teveel
moeite om elke injectie te noteren.)
Tot zover het doel van het logboek.
Hopelijk is nu duidelijk, waarom het
omstreden artikel 40 van Dier-
geneesmiddelenwet bestaat.
Waarom komt het systeem niet kant en
klaar geautomatiseerd op de markt?
Hierover leest u op pagina 755 in dit
tijdschrift. Ter aanvulling: er is bijna
niet één praktijk in Nederland waar
apotheekbeheer volledig geautomati-
seerd kan plaatsvinden. Indien dit wel
het geval was, zou logboekregistratie
zeer gemakkelijk uitvoerbaar zijn. Er
zijn zelfs dierenartsen, die totaal niets
van automatiseren willen weten. Voor

-ocr page 442-

ill! Hill i

die mensen blijft er altijd een formulier
beschikbaar. Automatisering kost dus
wat meer tijd dan verwacht, maar de
KNMvD werkt er hard aan, automati-
sering van het logboek snel voor elkaar
te krijgen.

Waarom, denkt de lezer, is een uitge-
breide rekening niet genoeg: \'Ik doe
het toch netjes, het wordt allemaal in-
zichtelijk bijgehouden op de prak-
tijk!\'?

Voor het gedeelte \'aflevering\' van de
administratieve verplichtingen van de
dierenarts zou de gespecificeerde re-
kening genoeg kunnen zijn, ware het
niet dat de veehouder de informatie
over de af te nemen medicijnen direct
nodig heeft. Theoretisch moet het log-
boek binnen 24 uur na toepassing of
ontvangst van medicijnen bijgewerkt
zijn. Een éénmaal in de maand verzon-
den rekening biedt dus onvoldoende
actuele informatie. Dit klinkt ook lo-
gisch.

In Nederland mogen de veehouders
zelf diergeneesmiddelen toepassen.
Het gebruik (en waar ze vandaan ge-
haald worden) is dan ook geheel hun
eigen verantwoordelijkheid. Indien zij
dit gebruik moeten registreren, dan
moeten ze ook de juiste informatie op
het juiste moment voorhanden hebben.
In veel gevallen laat de rekening echter
nog weken op zich wachten op het mo-
ment van toepassing. (Wachttijden
zijn bijvoorbeeld vaak al verstreken op
het moment dat de rekening komt.)
De controleerbaarheid van het logboek
laat op dit moment duidelijk te wensen
over. Als de formulieren echter inge-
vuld worden zoals het hoort en daama
in één map op het bedrijf worden be-
waard, dan zal het met de controleer-
baarheid wel meevallen. Maar daar
hoeft men zich eigenlijk geen zorgen
over te maken. Het logboek is nooit
bedoeld om illegaliteit uit te sluiten.
Dat kan ook niet, want wat men niet in-
vult, ontrekt zich aan de controle. Het
nut van het logboek moet echter duide-
lijk zijn.

Veel dierenartsen, veehouders en leve-
ranciers van diergeneesmiddelen had-
den natuurlijk liever gehoord: \'Laat
maar, het is zo\'n gedoe, hou er maar
mee op met z\'n allen. We proberen
over vijf jaar nog weieens een draag-
vlak te creëren\'. En dat nieuws had de
KNMvD ook liever gebracht. Maar
over vijfjaar zijn we te laat. De inzet is
namelijk onze export en onze dierge-
zondheid. En daar moeten wij van le-
ven.

Sophie Deleu,
stafmedewerker publiciteit

Daarbij kwam natuurlijk aan de orde
dat ook de dierenartsen erkend zouden
moeten zijn voor een dierdiscipline.
Tevens werd vanuit het Produktschap
voor Vee en Vlees (PVV) de vraag ge-
steld of dierenartsen voor de
PVV/Integrale Keten Beheersing
(IKB) erkend zouden kunnen worden
om de Good Veterinary Practice
(GVP-) code meer gewicht te geven.
In dezelfde zomer is er een werkgroep
opgericht, die zich met deze materie
heeft bezig gehouden. De werkgroep is
tot de conclusie gekomen dat er in elk
geval gewerkt zou moeten worden aan
de opzet van een erkenningensysteem
voor dierenartsen. De Groep Praktici
Grote Huisdieren van de KNMvD
heeft de opzet van een kwaliteitsricht-
lijn GVP opgepakt en stelt daar een
nota over op. Er wordt met spoed een
aanzet gegeven tot certificering van
dierenartsenpraktijken.
Ook de dierenarts gaat dus mee met de
tijd. Steeds meer bedrijfstakken nemen
de verantwoordelijkheid voor de kwa-
liteit van hun produkt en geven daar-
voor garanties. \'Dierenartsen\', zo re-
deneren de werkgroep en de Groep
\'Groot\' \'mogen hierbij niet achterblij-
ven\'.

Over certificering van praktijken en
erkenning van dierenartsen worden de
leden zo goed mogelijk op de hoogte
gehouden.

DIERENARTSEN STAAN
VOOR KWALITEIT

Tijdens het basisoverleg SVD, in de zomer van 1993, is er met vele organisa-
ties overleg gevoerd over erkenning van bedrijven en personen die een plaats
hadden in de produktieketen van produkten van dierlijke oorsprong, zoals
exportplaatsen en transportondernemingen.

TARIEVEN-
COMMISSIE

Op de foto de leden van de Tarieven-
commissie. De Tarievencommissie
heeft tot taak het Hoofdbestuur te ad-
viseren over tarieven en winstmarges.
Tweemaal per jaar komt de commissie
bijeen. Elke Afdeling en elke Groep
wijst uit haar midden een lid en een
plaatsvervangend lid aan. De aange-
wezen leden worden benoemd door
het Hoofdbestuur voor de tijd van vijf
jaar en zijn na aftreden eenmaal direct
herbenoembaar voor vijfjaar. In 1944
viert de Tarievencommissie haar ne-
gende lustrum. Op de foto ontbreken
de heren Augustijn, Bakker, Otto,
Schipper, Schuurmans en Walge-
moed.

-ocr page 443-

^ Arm • « ii

MGVIR

Movir keert bij arbeidsongeschiktheid
gedurende vijfjaar uit op basis van het
in de polis omschreven beroep; na
deze vijf jaar gaat MOVIR uit van
\'passende arbeid\'. De mogelijkheid
bestaat derhalve dat na vijf jaar ar-
beidsongeschiktheid, indien men het
beroep niet meer kan uitoefenen, doch
nog wel \'passende arbeid\' kan verrich-
ten (ongeacht het feit of een dergelijke
vacature voorhanden is), de uitkering
wordt stopgezet of verminderd!
Indien de arbeidsongeschiktheid voor
het beroep ontstaat na het 50ste levens-
jaar, wordt de jaarlijkse uitkering, de
zogenaamde invaliditeitsrente betaald
tot de einddatum. Passende arbeid
speelt dan niet meer mee.
Bij het bepalen van de uitkering na vijf
jaar berocpsarbeidsongeschiktheid
worden voor de algemene arbeidson-
geschiktheid de volgende nonnen aan-
gehouden:

arbeidsongeschiktheid
van 0-25 % geen uitkering
van 25 -35 % 30% uitkering
van 35 -45 % 40% uitkering
van 45 - 55 % 50 % uitkering
van 55 -65 % 60% uitkering
van 65 - 80 % 75 % uitkering
meer dan 80 % 100 % uitkering

UAP

De UAP keert bij arbeidsongeschikt-
heid gedurende de gehele looptijd van
de verzekering uit op basis van het in
de polis omschreven beroep, doch na
drie jaar wordt eveneens de functio-
nele ongeschiktheid in aanmerking ge-
nomen (zie onderstaande tabel).

Beroeps- Functionele ongeschiktheid

arbeids -

ongeschikt- Oüm 25 t/ni 50 t/ni 75 t/m

heid 24% 49% 74% 100%

25t\'m34% 10% 15% 20% 25%

35 t/m 49% 20% 30% 40% 50%

50tm66% 30% 45% 60% 75%

67 t/m 100% 50% 75% 100% 100%

\' Namt-ns tie Stichting Dienstverlening Dierenartsen

Hoe komt na driejaar de bepaling van
de invaliditeitsrente tot stand?
Om deze rente te bepalen worden zo-
wel de beroepsarbeidsongeschiktheid
als de functionele ongeschiktheid met
elkaar gecombineerd.

1. Het percentage beroepsarbeidsonge-
schiktheid wordt door de medisch
adviseur van de maatschappij be-
paald aan de hand van de door me-
disch specialisten uitgevoerde ex-
pertises.

2. Het percentage functionele onge-
schiktheid wordt aan de hand van
objectieve criteria bepaald. Volgens
informatie van de UAP zal vanaf 1
januari 1994 voor nieuwe verzeke-
ringen de \'AMA-Guide\' (Guides to
the Evaluation of Permanent
Impairment van de American Medi-
cal Association) gelden. Thans
wordt gewerkt met de \'Barème\'.
Uitgangspunt hiervoor is een 100 %
functionele geschiktheid van een
volledig gezond persoon en er wordt
exact in een percentage uitgedrukt in
hoevene de verzekerde op basis van
dit uitgangspunt ongeschikt is.

Zijn de percentages genoemd onder 1
en 2 bekend dan wordt in onderstaande
tabel de invaliditeitsrente van dat mo-
ment bepaald (de mate van beroepsar-
beids- en functionele ongeschiktheid
kan immers in de loop der jaren toe- of
afnemen).

Overigens kent de verzekering een
\'Arbitrage-artikel\' waardoor de verze-
kerde de gelegenheid heeft in het geval
van een geschil dit bij een
onafhanke-
lijke
commissie van drie medici te la-
ten toetsen, waarbij de uitspraak van
deze arbitragecommissie voor de
maatschappij bindend is.

Praktijkvoorbeelden:

l.Een dierenarts heeft op basis van
100 % beroepsarbeidsongeschikt-
heid (bv. allergie) gedurende vijf
respectievelijk drie jaar een volle-
dige uitkering en dit percentage van
de berocpsarbeidsongeschiktheid is
blijvend. De aandoening geeft een
functionele ongeschiktheid van min-
der dan 25 % en is eveneens blij-
vend.

DE ARBEIDSONGESCHIKTHEIDS-
VERZEKERING (3 EN SLOT)

In ons vorige artikel hebben wij aangekondigd met enkele cijfermatige voor-
beelden te komen. Voor goed begrip volgt hieronder een korte herhaling over
de gang van zaken bij arbeidsongeschiktheid voor het
beroep

W.L.C. Rutten I

Hieruit volgt dat MOVIR de uitkering
na vijf jaar staakt. UAP keert na drie
jaar tot de einddatum van de polis een
invaliditeitsrente uit van 50 %.

2. Een dierenarts heeft een \'slechte\'
rug en ontvangt op basis van be-
roepsarbeidsongeschiktheid gedu-
rende vijf respectievelijk drie jaar
een uitkering van 80 %. Deze aan-
doening geeft een functionele onge-
schiktheid aan van 45 %.

Indien de ernst van deze aandoening
ongewijzigd blijft, volgt hieruit bij
MOVIR na vijf jaar een invaliditeits-
rente van 50 % van de verzekerde dag-
uitkering tot de einddatum.
Bij UAP wordt het bedrag na driejaar
75 %.

3. Een dierenarts heeft een instabiliteit
van beide knieën en ontvangt op ba-
sis van beroepsarbeidsongeschikt-
heid gedurende vijf respectievelijk
drie jaren een uitkering van 45 %.
Deze aandoeningen geven een func-
tionele ongeschiktheid aan van 20

Indien de ernst van deze aandoening
ongewijzigd blijft, wordt de uitkering
bij MOVIR na vijfjaar gestaakt.
UAP keert vanaf het derde jaar 20 %
uit van de verzekerde daguitkering.
Zo zijn er tal van voorbeelden te ver-
zinnen. Bij dwarslesies en ernstige car-
diale problematiek zal de invaliditeits-
rente na vijf respectievelijk drie jaar
tneestal ongewijzigd doorgaan.

Tenslotte merken wij op dat het niet de
bedoeling is van de SDD om op de
stoel van de gespecialiseerde assuran-
tie-tussenpersoon te gaan zitten.
Een vergelijking van polisvoorwaar-
den en premiestelling hoort ons in-
ziens te worden uitgevoerd door assu-
rantie-tussenpersonen, die zodanig
gespecialiseerd en geschoold zijn dat
zij bij het uiteindelijke advies vooral
uw persoonlijke financiële omstandig-
heden betrekken. Hier hoort ook bij
een advies of en zo ja hoe de praktijk of
het maatschapsdeel wordt voortgezet.
In het laatste geval spreekt het maat-
schapscontract veelal duidelijk taal.
Wel kunt u, als lid van de KNMvD,
over deze of andere financiële proble-
matiek desgevraagd een \'second opi-
nion\' krijgen.

De materie op zichzelf is belangrijk
genoeg om bewust bij stil te staan.

-ocr page 444-

VOORJAARS-
DAGEN

1 ^AHn

Netherlands Association for
Companion Animal Medicine,
April 22-24, 1994, Amsterdam
RAI, the Netherlands. Inter-
national Veterinary Congress.
Main congress language is
English. For further details or
registration please contact:
KNMvD, for the attention of
\'Voorjaarsdagen\', P.O. Box
14031, 3508 SB Utrecht, the
Netherlands.

DIERLIJKE
PRODUKTIE
IN PERSPECTIEF

Mededelingen GKZ

iGroep Gezondheids- en KwaWertszorg

De Groep Gezondheids- en Kwali-
teitszorg organiseert zaterdag 11 de-
cember een bijeenkomst in samen-
spraak met de Groep Praktici Grote
Huisdieren bij de Faculteit Dierge-
neeskunde voor dierenartsen werk-
zaam in de veterinaire volksgezond-
heid. Het thema van de bijeenkomst
luidt: \'Dierlijke produktie in perspec-
tief: gezondheid, kwaliteit en welzijn,
een toekomstvisie\'.

Sprekers tijdens deze bijeenkomst, die
om 10.00 uur begint, zijn: mevrouw
dr. C.H.M. Julicher (Veterinaire
Dienst), ir. R.J. Tazelaar (PVV/PPE),
dr. P.W. de Leeuw (Stichting gezond-
heidszorg voor Dieren) en drs. H.
Verburg (Veterinaire Hoofdinspectie
van de Volksgezondheid).
Belangstellenden, ook personen die
geen lid zijn van beide groepen, zijn
welkom en kunnen zich aanmelden bij

T. G van de Vuurst,
secretaris Groep GKZ,
telefoon 070-3280996).

KEUZEVERMOGEN:
DROOMKEUKENS EN
ANDERE VERHALEN

Fiscaal-actueel

In z\'n algemeenheid heeft de zoge-
naamde \'vrije beroeper\' een keuze met
betrekking tot zijn woon-praktijkpand:
toerekenen aan privé of aan de onder-
neming of splitsen in een gedeelte voor
de ondememing en een gedeelte voor
privé. Bij vrije beroepers moet u bij-
voorbeeld denken aan artsen, notaris-
sen en adviseurs. De enige beperking
die bij de keuze opgelegd wordt, is dat
het woon- of praktijkgedeelte niet te
zeer mag overheersen, ofwel dat het
pand de mogelijkheid heeft tot een
bouwkundige splitsing. Als het prak-
tijkgedeelte minimaal twintig procent
beslaat is dit voldoende om de vrije
hand te hebben in de keuze. Dit is al-
leen anders als de praktijk een gehele
verdieping beslaat (er kan dan bouw-
kundig gesplitst worden).
Als de keuze eenmaal is gemaakt dan
zit men daar in beginsel aan vast. De
ondememer zal dus vooraf moeten in-
schatten wat voordelig zal zijn, want
gedane zaken nemen geen keer. Alleen
als er bijzondere omstandigheden zijn,
bijvoorbeeld een extra kamer bij de
praktijk trekken, kan de keuze herzien
worden.

De vraag die u mij zult stellen is: wat
moet ik nu kiezen? Mijn antwoord
hierop is in eerste instantie: wat u ook
kiest, het kan vriezen en het kan
dooien. In tweede instantie benader ik
het probleem iets genuanceerder. Aan
de hand van enkele algemene regels in
het fiscale recht kan een prognose ge-
maakt worden welke keuze de meest
gunstige is in uw geval. De volgende
regels moeten hierbij in acht worden
genomen. Verkoopwinsten van een
privé-vermogensbestanddeel, bijvoor-
beeld een pand, zijn onbelast.
Daarentegen zijn kosten met betrek-
king tot een eigen woonhuis niet af-
trekbaar. Bij ondernemingsvermogen
zien we eigenlijk het spiegelbeeld. Een
winst behaald bij de verkoop van een
ondememingspand is belast, terwijl
kosten van onderhoud en afschrijvin-
gen aftrekbaar zijn.

Recent zijn er met betrekking tot deze
materie twee aardige uitspraken ge-
daan door de rechter. De eerste uit-
spraak ging over een keuken die tot het
ondernemingsvermogen werd gere-
kend, de tweede over de bepaling van
de belastbare winst van een woon-
werkpand.

Wie als ondernemer een pand wil bewonen en
daarin ook zijn bedrijf of beroep uit wil oefe-
nen, heeft vaak de keuze uit een aantal fiscale
alternatieven. Het gaat hierbij om de keuze of
het pand geheel tot het privé-vermogen gere-
kend wordt, of juist helemaal aan de onderne-
ming, of een derde mogelijkheid: een combina-
tie van beide. Het is niet zo dat altijd naar eigen
goeddunken gekozen kan worden. Met name bij een woon-praktijkpand be-
staat er een scala van (fiscale) aspecten.

Als eerste de kwestie van de keuken

Tot het ondememingsgedeelte be-
hoorde ook het woongedeelte van een
boerderij.

Het woongedeelte werd verbouwd,
waarbij onder meer ccn gloednieuwe
kostbare keuken met inbouwappara-
tuur werd geplaatst. Alle kosten van de
keuken werden op de balans van de on-
dememer opgevoerd, geactiveerd, zo-
als dit in vaktermen heet. Jaarlijks
werd hierop een fors bedrag afgeschre-
ven. Deze afschrijving vormt dus kos-
ten, oftewel, een jaarlijkse extra aftrek-
post op de winst. De inspecteur
weigerde de afschrijving op de in-
bouwapparatuur. Dit was volgens hem
al te zeer privé en kon niet tot de af-
trekbare ondememingskosten gere-
kend worden. De belastingrechter oor-
deelde anders.

De landbouwer had overtuigend aan-
getoond dat de apparatuur tot blijvend
gebruik aan de keuken was verbonden
en daardoor tot het onroerende onder-
nemingsvermogen was gaan behoren.
En nu het ondernemingsvermogen be-
trof geldt de regel dat de kosten, die
daarmee verband houden, aftrekbaar
zijn.

Dit is een leuke uitspraak voor keuken-
prinsen en -prinsessen, die hun woon-
huis tot het ondernemingsvermogen
rekenen: kokkerellen op kosten van de
fiscus. Overigens kunt u met het be-
stellen van uw nieuwe keuken beter
nog even geduld hebben. De staatsse-
cretaris is het niet eens met de uit-
spraak en heeft daarom beroep aange-

-ocr page 445-

tekend bij de hoogste rechter.

De andere uitspraak, betreffende de
hoogte van de belastbare winst van
een pand, dat deels tot het onderne-
mingsvermogen en deels tot het
privé-vermogen werd gerekend,
ging als volgt:

Een slager rekende bij aankoop van
een woon-werkpand 68,11% van de
aankoopprijs tot het privé-vermogen
en het restant (31,89%) merkte hij aan
als ondernemingsvermogen.
De inspecteur had hem sinds 1957 in
deze verdeling gevolgd. De slager had
vlak voor de staking, in 1985, van zijn
onderneming de berekening al ge-
maakt. Van het pand dat aanzienlijk in
waarde was gestegen in de loop der ja-
ren zou slechts 31,89% van de waarde-
stijging belast zijn. Hij had echter bui-
ten de waard of liever gezegd, buiten
de inspecteur gerekend. Bij beëindi-
ging van zijn onderneming liet de in-
specteur het pand taxeren. Daarbij
bleek het bedrijfsdeel meer in waarde
te zijn gestegen dan het privé-ge-
deelte.

De verhoudingen die bij de aanschaf
golden waren niet meer van toepas-
sing: aan het bedrijfsgedeelte werd
een waarde toegekend van /\'115.000,-
in plaats van het door de slager bere-
kende bedrag van ƒ 42.000,-. De mo-
raal van het verhaal is dat de waarde-
stijging van het privé/woongedeelte
niet gelijk op hoeft te gaan met de
waardestijging van het ondememings-
/praktijkgedeelte.

Conclusie

De conclusie van dit alles is dat het
moeilijk is om tot een keuze te komen
met betrekking tot uw woon-praktijk-
pand. Immers niemand kan in een gla-
zen bol kijken. Toch zijn er altijd wel
enkele indicaties, die de basis voor een
keuze kunnen vormen.

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse .Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Bosch, J.G.M.J.; 1972; 5242 AN Rosmalen;
Willem de Zwijgerlaan 8.
Brand, J.; 1993; 35X1 JL Utrecht; Oudwijker-
veldstraat 2 bis.

Kemme, R.M.F.J.; 1993; 9356 EK Tolbert; \'t
Kaamhuus 4.

.Als lid van de Koninklijke Nederlandse
.Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Bergh, Mevr. D.H.M. van den; 1993; 3524 VG
Utrccht; Dolomieten 50.

Gerritsen, R.J.; 1985; 3584 IIH Utrecht; Albert
van Dalsumlaan 369.

Hendriks-Udding, Mevr. L.; 1993; 3621 GM
Breukelen (U); G. van Nijenrodestraat 100.
Stoop. P.A.J.M.; 1990; 7742 EB Coevorden;
E.H.G.-laan 43.

Strokappe, J.H.; WCVM-Saskatoon-1973; Red
DcerT4P IM7. Alberta (Canada); #15 7727-50
Avenue.

.\\ls kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergenees-kunde
heef) het Hoofdbestuur aangenomen:

Hagenaar, M.; 5175 VJ Loon op Zand; Ursa
Major 2 B.

Hulsebosch, Mevr. I.K.S.; 3523 EC Utrecht;
Smaragdplein 58.

Kruger, Mevr. Y.M.; 3813 RA Amersfoort;
Drakestein 35.

Kwakemaak. C.M.P.; 3571 HP Utrecht;
Rauwenhofflaan 206.

Land. Mevr. J.A.; 9231 EA Surhuisterveen; De
Dellen 53 A.

Luning, Mevr. I.E.; 3512 CV Utrecht;
Wittevrouwenstraat 26 bis.
Morselt, Mevr. M.L.; 3512 EG Utrecht; Lucas
Bolwerk 9.

Oskam, Mevr. I.C.; 3511 PL Utrecht; Oude-
gracht 320.

Vrijhoef, Mevr. C.E.M.; 3513 AM Utrecht;
Amsterdamsestraatweg 144 B.

Personalia

PROMOTIE:

Op 11 november 1993 Mevr. Drs. A.A.H.M. ter

Huumete Bunnik.

Overleden:

Drs. J. Schurink te Hoogeveen op 11 september
1993.

Drs. Jhr. M.A. Snoeck te Zaltbommel op 23 sep-
tember 1993.

Drs. D.W. de Groot te Hellendoom op 16 okto-
ber 1993.
Jubilea:

W. Velcma te Damwoude. afwezig, 45 jaar, 17
november 1993

Mevr. M. Keusters-Klasens te Beugen, afwezig,
25 jaar, 22 november 1993
P D. Verhulst te Sint-Oedenrode. afwezig, 25
jaar, 22 november 1993

B. Bruins Jzn. te Zuidhom (Gr), afwezig, 25

jaar. 22 november 1993

W.P.J.A. Brooijmans te Margraten, afwezig, 25

jaar, 22 november 1993

J.P.H. Vemieij tc Leerdam, afwezig, 40 jaar, 23

november 1993

B.C. Koeslag te Dalfsen, afwezig, 40 jaar, 24
november 1993

B H. Spijker te Apeldoom, afwezig, 40 jaar, 26
november 1993

Dr. H.J.G. Grooten te Heythuysen, afwezig, 30
jaar, 27 november 1993

P. de Heer tc Dcdcmsvaart, afwezig, 30 jaar, 27
november 1993

C.M.J. Blok te Oud-Beijcrland, afwezig. 40
jaar, ? december 1993

H. Lempke te Amsterdam, afwezig, 35 jaar. 4
december 1993

J. Janssen te Grez-Doiceau (België), aanwezig,
35 jaar, 4 december 1993
Prof.Dr. C C. Oosterlee te Heteren, afwezig. 40
jaar, 5 december 1993

C.J.J. Mceuwi.s.sen tc Mourjou (Frankrijk), af-
wezig, 35 jaar. 8 december 1993

D. van der Zee te Uffelte, afwezig, 40 jaar, 12
december 1993

RECTIFICATIE

Dr. J.F.M. Nouws te Wijchen heeft op 25 okto-
ber 1968 het diploma van dierenarts behaald
(25-jarig jubileum). Dit heeft
niet vermeld ge-
slaan in het Tijdschrift van Diergeneeskunde
van I en 15 oktober!

MUTATIES:

198 Aaken. C.G.J.M. van; 1987; 5855 EK
W ell (L); \'t Leuken 5; tel. 04783-2759
privé, 2514 prakt.; p..
geass. met A.A.

Hesen, M.H.J. Kersten en Th.A.M. Witjes.

199 Andel, Mevr. J.M. van; 1992; naar het
buitenland.

347 Andel. Mevr. J.M. van; 1992; Ciudad,
Guatemala (Guatemala); Apdo 23 .A;
tel. 09-502-2-683238 privé; fax 09-502-
2-370304; d. (p/a PNUD, 6A Avenida 20-
25, Zona 10; Edincio Plaza Maritima,
6to Nivel; Apdo 23 A; Ciudad,
Guatemala (Guatemala)).

205 Bergh, Mevr. D.H.M. van den; 1993; 3524
VG Utrecht; Dolomieten 50; tel. 030-
882095; wnd.d.
(toev. als lid).

208* Blokland, G.; 1993; 3531 TC Utrecht:
Padang.straat 20; tel. 030-938187;
wnd.d.

208 Bobbcrt, Mevr. E.C.H.; 1987; 8895 KT
Lies, Terschelling; Lies 36; tel. 05620-
9498;
d.

209 Bogaard, C.A.; 1992; 3704 BJ Zeist;
Nijenheim 6209; tel 0.3404-62411;
»nd.d.

219 Croll-van Verschuer, Mevr. C..M.R.;

1991; 4153 RB Beesd; Marienwaerdt 12;
tel. 03458-1368;
»nd.d.

221 Deleu. Mevr. S.A.M.; 1992; 2243 BW
Wassenaar; Acacialaan 4; tel. U1751-
78544 privé,
030-510111 bur.; stafme-
dew. Publiciteit bij de K.N.M
.v.D.

232 Folkers, Dr. C.; 1956; U-1962; 1217 LJ
Hilversum; Burg. van Hellenberg
Hubarlaan 5; tel.
035-243200; fax (135-
243200; consultant. Regulatory Affairs,
.Animal Health Industry.

235 (iemmeke, E.A.A.C.; 1992; 3143 AE
Maassluis; Fenacoliuslaan 58; tel.
01899-27350 privé, 010-4351466 prakt.;
p., mede», bij H.J. van de Kamp, E.G.
Schölten, A. Slikkerveer en H.W.
Wagenaar.

235 Gerritsen. R.J.; 1985; 3584 HH Utrecht;
Albert van Dalsumlaan 369; tel. 030-
514365;
d. (toev. als lid).

240 Haarsma, Mevr. J.; 1983; 2221 MS
Katwijk (ZH); Regulus 18; tel. 01718-
31926;d.

246 Hendriks-Udding, Mevr. L.; 1993; 3621
GM Breukelen (U); G. van Nijenrodestraat
100; tel. 03462-66141; wnd.d.
(toev. als lid).

253* Huume, Mevr. Dr. A.A.H.M. ter; 1981; U-
1993; 3981 BB Bunnik; Kon. Julianalaan
26; tel. 03405-70751 privé, 030-534987
bur.; wet. medew. R.U. (F.D., vkgr.
Infectieziekten en Immunologie, afd. bac-
teriologie).

261 Kievits. J.M.C.A.; 1987; 8895 KT Lies,
Terschelling; Lies 36; tel. 05620-9498

-ocr page 446-

prive, 8400 prakt.; p., medew . bij VV. dc
Haan.

285 Nielen. Mevr. A.L.J.; 1992; 3511 RW
Utrecht; Nieuwekade 97; tel. 030-367740
privé.
539175 bur.; wet. mcdc«. R.U.
(F.D., vkgr. Geneeskunde van
Gezelschapsd.).
295 Postma. G.; 1992; 7132 CD Lichten-
voorde; N\'ogclkcrsslraat 8; tel. 05443-
77639 privé, 71600 prakt.; p., medew. bij

G.T. ter Heijden, J.B..\\. Loomans,
\\V.W.A..M. Kruysen, H.W. van
Ruitenbeek, \\V. Schuurman en
A.J.\\V.G. Vos.

302 Rossem, H. van; 1987; 3742 AA Baarn;
Tromplaan 3; tel. 02154-23886 privé,
15632 prakt.; p., geass. met Mevr.

H..M.S. van Zinnicq Bergmann.
356*Smeets, Mevr. J.H.A.A.; 1993; p/a 6994

AW De Steeg; Van Aldenburglaan 2; tel.
08309-54434;
p., mede», bij Robin
Lewis Vet. Surgery. (88 Manor Chase,
Beddau, Nr Pontypridd, Mid Glamor-
gan, S. W ales (Engeland); tel. 09-44-443-
217692 privé, 430944 prakt.; fax 09-44-
443-430243).
315 Stoop, P.A.J.M.; 1990; 7742 EB Coevor-
den; E.E.G.-laan 43; tel. 05240-12414
privé. 13694 prakt.; p., medew. bij M.
Bethlehem, H.F.J. Bulthuis, H. Detmers, J.
Hilvering. W.B.J. Costing. A.H.G. Piebes
en U.R. de Vries
(toev. als lid).
356 Strokappe, J H.; WCVM-Saskatoon-1973;
Red Deer T4P IM7, Alberta (Canada); #15
7727-50 Avenue; tel. 09-1-403-8854232
privé, 3437165 prakt.; private swine prak-
titioner
(toev. als lid).
318 Terbijhe, R.J.; 1972; 7203 CL Zutphen;
\\ an Bourlostraat 9; tel. 05750-10667
privé,
08360-26576 bur.; k.d. R.V.V.
356 Thys, Mevr. S.J.D.M.; Oent-1991;
2320
Hoogstraten (België); Leemstraat 13;
tel.09-32-.3-3142231;
wnd.d.
327 Verschuer. Mevr. C.M.R. van; 1991:
zie;

Croll-van Verschuer, Mevr. C.M.R.
334 Water. R.C.A. van de; 1992; 3961 AG
Wijk bij Duurstede; Wilhelminastraat
45;
tel. 03435-78042; wnd.d.
337 Werven, H.L.L. van; 1934; 8024 CX
Zwolle; Erasmuslaan 105;
tel. 038-
546212; r.d.

344 Zinnicq Bergmann, Mevr. H.M.S. van;
1986;
3742 AA Baarn; Tromplaan 3; tel.
02154-23886 privé, 25632 prakt.; p., ge-
ass. met M. van Rossem.

DIERGENEESKUNDIG
JAARBOEK 1994

Wilt u zeker zijn dat uw gegevens in het
Jaarboek
1994 juist vermeld worden,
dan verzoekt de Redactie van het
Diergenees-kundig Jaarboek u
vóór 1
december 1993
eventuele fouten en
wijzigingen schriftelijk door te geven
aan het Bureau van de Maatschappij.

Redactie Diergeneeskundig Jaarboek

i

Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op de

gezeischapsdierenpraktijk / 4500,—

- 6 weken van 5 dagen op afspraak (93/88)
Praktische anesthesie

gezelschapsdieren ƒ990,-

- 2 aaneengesloten dagen op afspraak (93/89)
Interpretatie röntgenologisch onderzoek

bij gezelschapsdieren ƒ235,—

- Thorax 25 november 1993 (93/71)

- Abdomen 2 december 1993 (93/72)

- Skelet 9 december 1993 (93/73)
De cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor de
wachtlijst is mogelijk.

N\'eterinaire apotheek 1

gemengde praktijk ƒ 1.300,—

- 6, 7 en 8 december 1993 (93/78)
De cursus is volgeboekt. Opgave voor de wacht-
lijst is mogelijk.

Assistentie voorbereiding cn nazorg
operatie patiënt
 ƒ355,-

- 18 december 1993 (93/95)
De cursus is volgeboekt. Opgave voor dc wacht-
lijst is tnogelijk.

.Assistentie bij gebitsreiniging
gezelschapsdieren ƒ4()(),-

- 17 november 1993 (93/110)
.Aandoeningen wervelkolom hond ƒ400,-

- 18 november 1993 (93/121)
.Applicatiecursus rundveevoeding 1 ƒ 960.-

- 24 t/m 26 november 1993 (93/122)
Basale tandheelkunde paard ƒ 1.200,—

- 25 november 1993 (93/111)
Behandeling van kruisbandletsels ƒ 685,-

- 3 december 1993 (93/116)

- 17 december 1993 (93/117)
Beide cursussen zijn volgeboekt. Opgave voor
de wachtlijst is mogelijk.

Workshop probleemgerichte

neurologie ƒ 500,-

- 15 december 1993 (93/109)
\\ eterinairc apotheek 11

gemengde praktijk ƒ 2600,—

- 20.21 en 22 december 1993.

13 en 14 januari 1993 (93/79)

Deze cursus is volgeboekt. Opgave voor dc
wachtlijst is mogelijk.

Kunstmatige inseminatie paard ƒ 2900,-

- 5 en 6januari 1994 (93/93)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure
najaar 1993.

Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskunde
Postbus 85205, 3508 AE UTRECHT.
Telefoon: 030 - 517374, Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van
de ABN 1412.

■iiffiiWiitiiiiiii^

November

17 PAO-D cursus: 93/110 Assistentie bij ge-
bitsreiniging Gezelschapsdieren

18 PAO-D cursus: 93/121 Aandoeningen
wervelkolom Hond

18 Jubileumsymposium ter gelegenheid van
het tweede lustrum van dc Nederlandse
Vereniging van Dierenartsen voor vogels
bij Janssen Phamiaceutica BV te Tilburg.
Voor informatie en/of aanmelding telefoon
013-334666 (na 20.00 uur).

18—19 Cursus Vaccinologie (PAO-Natuur-
wetenschappen). Schipholweg 94, 2316
XD Leiden, telefoon 071 -214155.

19 Symposium "Bacteriële (dier)ziekten in
beweging\'. Voor informatie kan men con-
tact opnemen met mevrouw L. Donkers, te-
lefoon 030-532728 of531642.

19 Symposium Veterinaire Volsgezondheid:
nieuwe ontwikkelingen. Organisatie WAF
VN Flanders en Groep GKZ. Dc Beiaard,
naast de abdei in Postel (België). Aanvang
9.30 uur.

20 PAO-D cursus: 93/119 Introductie Practi-
sche Toepassingen van Echografie bij
Gezelschapsdieren.

23 Klinische avond Diergeneeskundig Cen-
trum Noord-Nederland in Hotel \'t Voor-
huys De deel te Emmeloord. Aanvang
20.00 uur.

23 Voorlichtingsmiddag Praktici, Gezond-
heidsdienst voor Dieren in West- cn
Midden Nedcriand. Aanvang 14.00 uur.

23 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp; varken.

24 Bijeenkomst Groep (ieneeskundc van het
Rund.

24—26 PAO-D cursus: 93/122 Applicatiecur-
sus Rundveevoeding I

25 PAO-D cursus: 93/111 Basale Tandheel-
kunde Paard

25 PAO-D cursus: 93/71 Interpretatie Rönt-
genologisch Onderzoek Thorax (iezel-
schapsdiercn

25 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s middags). Onderwerp: pluim-
vee.

26 Bijeenkomst Groep Veterinaire Homoeo-
pathic van de KNMvD

27 Najaarsdag Ciroep Cieneeskunde Cïezel-
schapsdieren. De Reehorst te Ede

27 EVA-vogelgeneeskunde cursus praktijk-
gerichte geneeskunde postduiven van 8.30
tot 13.30 uur. Inlichtingen cn aanmeldin-
gen telefoon 03434-56566; fax 03434-
57122; Postbus 110. 3956 ZT Leersum.

30 Algemene ledenvergadering Groep DIB.
aanvang 16.00 uur in het Oude Tolhuys in
Utrecht.

December

2 PAO-D cursus: 93/72 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

2 Klinische avond De Wagenrenk in motel
Westend in Arnhem, aanvang 20.(K) uur.

3 PAO-D cursus: 93/116 Behandeling van
kruisbandletsels

5—10 Advanced AO-veterinary course for
small animal surgeons in English and
French. For information contact: AO-Vet
Centre. Mrs. Monika Gutscher,

-ocr page 447-

Winterhurerstr. 260, 8057 Zürich,
Switzerland. tel. 01/3130383, fax 9
01/3130384.

6 8 PAO-D cursus: 93/78 Veterinaire 10
Apotheek I Gemengde Praktijk

7 II 3e Congres van de World Eiquine 11
Veterinary As.sociation te Cicnève.

8 Zesde studiedag van studievereniging voor 11
Veterinaire Epidemiologie en Economie

bij de Gezondheidsdienst voor Dieren
Zuid-Nederland, .Molenwijkseweg 48 te
Boxtel. Voor informatie: tel. 08370-83120.

8— 10 Workshop Interruption of bacterial cy-
cles in animal production: related to veteri- 11
nary public health. 75\'\'\' anniversary Dept.
of the Science of Eood of Animal Origin.
Information VVDÜ. Dr. H.A.P. Urlings,
phone 31 -30-535342 (fax 31 -30-532365).

9 PAO-D cursus: 93/73 Interpretatie Rönt-
genologisch Onderzoek Skelet Gezel-
schapsdieren

9 Bijeenkomst Groep Pluimveewetenschap-
pen 14

9 Kring Dierenart.sen Gelderse Vallei, aan-
vang 20.15 uur. Harskamp, gastspreker 14
Prof dr. J.H.M. Verheijden over ■dierge-
neesmiddelen in de varkenspraktijk.
Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: rund.
Opening nieuwbouw Veterinair Specia-
li.stisch Centrum "De Wagenrenk\'.
Open dag Veterinair Specialistisch Cen-
trum \'Dc Wagenrenk\'.
EVA-vogelgeneeskunde cursus praktijk-
gerichte geneeskunde papegaai-achtigen
van 8.30 tot 13.30 uur. Inlichtingen en aan-
meldingen telefoon 03434-56566; fax
03434-57122; postbus 110, 3956 ZT
Leersum.

Bijeenkomst Groep Gezondheids- en
Kwaliteitszorg en Groep Praktici Grote
Huisdieren voor dierenartsen werkzaam in
de veterinaire volksgezondheid. Thema:
Dierlijke produktie in perspectief: gezond
heid, kwaliteit en welzijn, een toekomstvi
sie. Faculteit Diergeneeskunde, aanvang
10.00 uur. Aanmel-dingen bij T.G. van de
Vuurst, telefoon 070-3280996.
Vergadering afdeling Utrecht van de
KNMvD

Vergadering afdeling Zuid-Holland v.in de
KNMvD

14 Vergadering afdeling Groningen-Drenthe
te Zeegse

14 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag,
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
20.15 uur

14 Vergadering afdeling Limburg, aanvang
20.30 uur te Heythuysen.

14 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren, Biltsche
Hoek. aanvang 20.00 uur

15 PAO-D cursus: 93/109 Workshop pro-
bleemgerichte neurologie

15 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café De
Marken. Dorpsstraat 62, Marken-Binnen).

15 Symposium Diergeneesmiddelenregistra-
tie: nu en in de toekomst in De Reehorst te
Ede. Voor informatie kan men contact op-
nemen met R. A. Norg, telefoon 03417-
51703 en/of met 1. Sandberg, telefoon:
08370-75489.

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeuw
uitgegroeid tol de meest complete universiteit
i\'an Nederland: een rijkgeschakeerde,
internationaal georiënteerde instelling van
wetenschappelijk ottdenvijs ai onderzoek.
De 14 faculteiten, i S onderzoeksinstituten
en s 3 studierichtingen bieden studmten en
medewerkers boeiende mogelijkheden zich
verder te ontplooien. De rijkdom aan disci-
plines en de nadruk op kwaliteit bepalen
de aantrekkingskracht van Utrecht.
Wetenschappelijke traditie, moderne tech-
nieken en op de toekomst gerichte pro-
gramma\'s dragen daaraan verder bij. Met
bijna 25.000 studenten, niim 7.000 per-
soneelsleden en een jaaromzet van
700
miljoen gulden vormt de universiteit de spil
van het Kenniscentrum Utrecht, lémiit deze
positie in Midden-Nederland onderhoudt
zij een gevarieerd contactenpatroon met
universiteiten en gespecialiseerde onder-
zoeksinstituten over de gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd
zijn als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in
deeltijd bespreekbaar Er is een regeling voor flexibel
zwangerschaps- en ouderschapsverlof; er zijn 95 plaat-
sen voor kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde

De faculteit Diergeneeskunde is de enige in Nederland. De faculteit neemt in
Europa een toppositie In op het gebied van onderwijs, onderzoek en patiën-
tenzorg en Is geaccrediteerd door de American Veterinary Medical Association.

Bij de faculteit is plaats voor een

Dierenarts-assistent

U gaat werken bij de vakgroep Pathologie, afdeling Bijzondere Dieren.
Uw taken betreffen het assisteren bij het postmortale diagnostisch onderzoek.
Het gaat hier om onderzoek van vogels, (exotische) zoogdieren, reptielen en
vissen. U begeleidt tevens studenten.

Wij vragen iemand met een voltooide dierenartsopleiding die belangstelling
heeft op het gebied van bijzondere dieren, waarbij kandidaten met aantoon-
bare kennis de voorkeur genieten.

U moet goed kunnen omgaan met studenten, dierenartsen en eigenaren en
bereid zijn om u, met enthousiasme, in teamverband volledig in te zetten.
Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van maximaal
1 jaar. Het betreft bier een door derden gefinancierde aanstelling.
De omvang van de functie is 100%. Uw salaris bedraagt maximaal f5854,-
(schaal 10 BBRA) per maand.

Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor meer inlichtingen contact opnemen
met Dr. G
.M. Dorrestein of Drs. I^.H. v.d. Hage, afdeling Bijzondere Dieren,
telefoon respectievelijk (030) 534357, (030) 534359.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u richten aan de afdeling Personeel &
Organisatie van de faculteit Diergeneeskunde,
t.a.v. de heer A.M. Bloemers, Yalelaan 1,
3584 CL Utrecht.
Vacaturenummer 70334.

-ocr page 448-

D.A.P. Markelo, een 4-mans associatie met overwegend landbouwhuisdieren, zoekt een

VASTE PARTTIME
DIERENARTSMEDEWERKER PRAKTIJK m/v

voor 20 uur per week (5 ochtenden) zonder nacht- en weekenddienst voor alle voorkomende werk-
zaamheden, inclusief bedrijfsbegeleiding. Salariëring volgens normen KNMvD. Indiensttreding na
1-1-1994. Uitsluitend handgeschreven sollicitaties sturen naar D.A.P. Markelo, Goorseweg 8, 7475
BD Markelo.

In een overwegend grote-huisdierenpraktijk in het Oosten van het land wordt op korte termijn een

ASSISTENT m/v

gevraagd. Liefst met achterwacht. Woonhuis beschikbaar. Reacties gaarne richten aan redactie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 45/93.

Dierenkliniek \'Oost Drenthe\' zoekt een achtste

COLLEGA m/v

Gevraagd worden: brede inzetbaarheid; voornamelijk gezelschapsdieren en paarden;

goede contactuele eigenschappen; in teamverband kunnen werken; ervaring strekt tot aanbeveling.

Geboden worden: goede faciliteiten in een nieuwe en moderne kliniek;

salariëring naar inzetbaarheid en ervaring; goede weekendregeling; mogelijkheid tot specialisatie;
associatie behoort tot de mogelijkheid.

Sollicitaties richten aan: Dierenartsenpraktijk \'Oost-Drenthe\', p/a Boslaan 4,7875 AR Exioo.
Voor informatie: de heer J. Bakker, telefoon: 05919-49005, 08.00 - 09.00 uur.

ACHTERSTALLIGE BETALINGEN

Naarmate de tijd verstrijkt worden ze oninbaar en een bron van ergenis,
nog afgezien van de financiële nadelen.

Tijdige aanpak is geboden!

Wij werken betrouwbaar en efficiënt. Vrijblijvend verstrekken wij u uitvoerige informatie.

Bemlddellngs- en Adviesbureau

Valynco BV

Mr. G. J. Teerink, Albrechtlaan 3,1404 AH Bussum, tel. 02159-42018

-ocr page 449-

Baytril.

ANTI-INFECTIVUM

Doeltreffend,
Snelwerkend,
Betrouwbaar

Luchtweg-aandoeningen
veroorzaakt door bacteriën
en Mycoplasmata zijn een
bekend probleem in de kal-
verhouderij.

Bij de behandeling ervan
is uw expertise onmisbaar.
Snel en doelgericht ingrij-
pen is noodzakelijk. Baytril
is daarbij uw ideale partner.
Met twee formuleringen.
Naast
Baytril 5% injectie-
vloeistof
is er Baytril
2,5% oraal voor kalve-
ren.
Deze laatste formule-
ring kan direct in de bek,
via de melk, melkprepara-
ten of electrolytenmix wor-
den toegediend. Voor het
snelle resultaat zijn niet al-
leen de kalveren u dank-
baar.

Baytril voor een be-
trouwbare therapie.

Ook bij kalveren.

Bayer

De perfecte
therapie.

, I Baytril 2.5% oraal voor kalveren. Samenstelling: 25 mg enrofloxacin per ml. Eigenschappen: Bactericide werking legen de meeste Gram-negatieve en Gram-positieve bacteriën en Mycoplasma\'s bij pluimvee, rundvee, varkens en kleine huis-
dieren. Werkt op de bacteriële celkern; het remt gyrase. een enzym dat nodig is voor de duplicaiie van DNA. Indicaties: Infecties met voor enrofloxacin gevoelige micro-organismen bij niei-ruminèrend rundvee. Bijvoorbeeld: E, coli diarree en
i E. coli sepsis. Luchtweginfecties veroorzaakt door Pasteurella haemolytica, Pasteurella multocida en Mycoplasma bovis. Infecties met Salmonella spp. Wachttijdadvies: 10 dagen. Toedieningswij/e/dosering: Otaal. Bayinl Oraal voor kalveren
j kan direct inde bek of via de melk. melkpreparaten of elektrolytenmix worden toegediend. Dosering: 5 ml per 50 kg lichaamsgewicht per dag (2.5 mg enrofloxacin per kg) gedurende 3-5 dagen. Bijenrstige luchtweginfecties of Salmonellose 10
) ml per 50 kg lichaamsgewicht per dag (5 mg enrofloxacin per kg) gedurende 5 dagen. Waarschuwing: Kalveren die uitsluitend ruwvoer krijgen dienen niet oraal, maar met inject ie vloeistof te worden behandeld. Houdbaarheid: 3 jaar.
. Verpakking: Flacon van 100 ml. Flacon van 5 liter. Registratienummer: REG NL 2912.

-ocr page 450-

INGELJECT®. EINDELIJK EEN
DIERENARTSYRIENDELIJK
VARKENS YACCINATIESYSTEEM.

Bl-produkten
voor varkens:

Bisolvomycin
Bisolvon
Effortil
Finalgon
Ingelject
Vaccinatie-systeem
Ingelvac Aujeszky MLV
Praxavet
Voreen

I

Scheelt geld, spaart tijd en voorkomt rugklachten

systeem. Vandaar het Ingelject vaccinatie-
systeem. Daarmee werkt u sneller, doel-
matiger en véél comfortabeler.

Het Eradicatieprogramma betekent voor u:
lange tijd achter elkaar grote aantallen
varkens
enten. Dat vraagt om een efficient

Practicus Jan Togtema uit Ermelo doet ongeveer 100.000
Aujeszky-entingen per jaar: "Heel wat systemen geprobeerd,
maar dit is het eerste waar ik warm voor hop. Hadden ze
éérder uit mogen vinden! Het Ingelject systeem bewijst zich.
En Ingelvac Aujeszky
MLV hééft zich al bewezen.
Von de beste vaccins de voordeligste. Dus..."

Ingelject Systeem: Kompleet,
superlicht en praktijkgericht.

Het Ingelject systeem bestaat uit

• een superiichte, solide entstok

• toevoerslang met Steripump
• Ingelvac Aujeszky MLV
handige overloopnaald
Marker met markeerkleurstof

BOEHRINGER I
INGELHEIM I
INNOVATOR I
IN VARKENS-
GEZONDHEID

Ingelject entstok en Steripump

De entstok werkt zeer nauwkeurig en is ergonomisch
verantwoord. Geen rugklachten en vermoeide arm-
spieren meer. Steriliseren is bovendien verleden tijd:
gewoon de Steripump met slangetje vervangen en
klaar. De entstok heeft een universele entstof-houder
voor diverse flaconfonmaten. De Ingelject entstok is
zó voordelig, dat u gerust meerdere exemplaren kunt
aanschaffen, zelfs een voor elk bedrijf in uw praktijk.
Geen gesleep meer. En minder kans op insleep!

Steriel
oplosmiddel

Ingelvac Aujeszky AALY

Toegestane Gl-negatieve entstof die bewezen heeft
effectief, veilig en betrouwbaar te zijn. Met de handige
overloopnaald wordt het oplosmiddel razendsnel aan
het vacuumverpakte virus toegevoegd.
Ingelvac Aujeszky MLV. In 20, 50 en 100 ml flacons,
dus goed af te stemmen op de entstofbehoefte.

Ingelject Marker

Lange superiichtgewicht, die doeltreffend werkt.
Even op afstand aantippen en het dier wordt voor-
zien van een rood of blauw merkteken dat 2 tot 3
dagen goed zichtbaar blijft.

Bel 072-662411 voor meer informatie.

Met het INGELJECT VACCINATIE-SYSTEEM
doet u méér varkens met minder moeite!

Boehringer
Ingelheim

BOEHRINGER INGELHEIM BV / POSTBUS 8037, 1802 KA ALKMAAR / TELEFOON 072-662411 / FAX 072-617673

-ocr page 451-

1 DECEMBER 1993
DEEL 118. AFLEVERING 23
ISSN G04Ü-7453

I l \'.

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

Narcolepsie bij het paard

Terugkomen na eerste inseminatie
op zeugenbedrijven

Dierziektenbestrijding in België en
Nederland; Waar ligt de grens?

Nieuwe situatie voor
noodslachtingen

Vijftien mille ter ondersteuning van
onderzoek

Rijnberk eert ook medewerkers
vakgroep na toekenning award

RDB: Een regeling van en voor het
bedrijfsleven

Computerprogramma\'s in de
gezelschapsdierenpraktijk

Ts\' i^c //S>

Fiscaal-actueel: Eindejaarstips

ERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

-ocr page 452-

Hier kan
geen dubbele dosis

tegenop.

Kén dosis Terramycin®/LA
geeft hetere resultaten dan een
dubbele dosis (20 mg/kg) gewone
oxytetraeyeline 10% injectie. Dit
is de uitkomst van een onderzoek.

In dit onderzoek hebben we
kalveren eerst met oxytetraeyeline
geïnjecteerd en vervolgens, na 48
uur, kunstmatig met Pasteurella
haemolytica. En dan blijkt zon-
neklaar dat Terramyein®/IjA de

Animal Health

klinische symptomen vele malen
effectiever bestrijdt dan de dub-
bele dosis
Oxytetracycline 10%.

Dat geldt voor de bestrijding
van Pasteurella haemolytica bij
kalveren. Maar het is ook o{)
dezelfde manier aangetoond bij de
bestrijding van pleuropneumonie
bij varkens.

Eén dosis Terramycin®/LA ver-
mindert de klinische symptomen
aanzienlijk. En dat konden we na
toediening van een dubbele dosis

oxytetraeyeline niet zeggen.

Deze uitkomsten bevestigen het
eerder gedane farmaeokinetische
onderzoek: betere serumeoneen-
traties na 36 uur, betere halfwaar-
detijd en betere biologische be-
schikbaarheid.

Wilt u dus de beste resultaten
kies dan voor Terramycin®/LA.

TerramycinyLÄ

Klinische proeven
zijn het levend bewijs.

Pfizer B.V., Animal Health Division, Postbus 37, 2900 Capelle a/d IJssel, tel. 010 - 406 42 00

-ocr page 453-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

DEEL 118, AFLEVERING 23, 1 DECEMBER 1993

OVERZICHTSARTIKELEN

Narcoicpsie bij het paard;/?..-), vun Mcunsiadl. C.J. vun der ll\'iiiil cn G.J. Binkhorst 765

OVERIGE ARTIKELEN

Terugkomen na eerste inseminatie op zeugenbedrijven (incidentie en associatie met

reproduktiviteit en een aantal blocdparameters); .-i.R. H . EIhcrs. H. van Kossem.

y.H. Schiikken. S. H\\ Martin, .IC.-I. van E.x.sel. R.M. Frieiuhhip en M.J.M. Tielcn 769

BOEKBESPREKING 777

WETENSCHAP

BERICHTEN EN VERSLAGEN

Dierziektenbestrijding in België en Nederland; Waar ligt de grens?; Sophie Delen
Nieuwe situatie voor noodslachtingen
Vijftien mille ter ondersteuning van onderzoek
IJKCi zoveel mogelijk normaal

Rijnberk een ook medewerkers vakgroep na toekenning award; H.S. Kooistra

CURSUSSEN EN CONGRESSEN
MEDEDELINGEN VO
REFERATEN
VRAAG EN ANTWOORD

Wachttijd bij droogzetters;,/. Schep

ACTUA

778
786
786

786

787

787

788
791

791

de niet-irriterende oplossing

Universele oorreiniger
voor honden en katten

rsi

VOOR VETERINAIRE
DERMATOIOGIE

K O N 1 N K 1 1 J K 1-: Nil) 1; R 1. N D S i; M .A .A T S (• H A P P U VOOR I) 1 i: R Ci !■: N i: {■ S K L N D H

-ocr page 454-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. dc Kruijf(penningmecsler)

Dr. C. Terpstrd

Prof. dr. J.E. van Dijk

Prof.dr.G. H.Wentink

Mw. drs. L. M. Overduin

Drs. N.J. G.J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr. G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof dr. M. Drost (Gainesville. Florida. U.S.A.)

Prof dr. E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Profdr. E. D. Heller (Israël)

Dr. W. A. llunncman (Boxtel)

Dr. Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. M. W. Jackwood (Athens. Georgia, U.S.A.)

Dr. M. F. de Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'t Klooster (Utrecht)

Dr. R. de Koning (Gouda)

Prof dr, A. de Kruif (Gent. België)

Prof dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof. dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr. J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

Dr. J.Oosterom (Delft)

Prof dr. A. D. M. E. Ostcrhaus (Bilthoven)

Prof dr. N. C. Pederscn (Davis, California, U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent. België)

Prof dr. M. Reinacher (Giesscn, (icrmany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amstcrdam,\'Utrechl)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr, K, A. Schal (llhaca, New York, U.S.A.)

Prof dr. J. dc Schepper (Gent. België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort. France)

Mw. dr, A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr. J. H. M. Vcrhcijdcn (Utrecht)

Prof dr. H. W, de Vries (Utrecht)

Prof dr P, F. (i. M. van Waes(Utrcchl)

Dr. Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. 1.. F. M, van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R. G.J.M, Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn vertegenwoordigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus 14031, 35()X SB Utrecht (tel.
030-51 01 11, fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is hel vereni-
gingstijdsehriO van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-Icden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde en voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur.

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10, Utrecht. ABN/AMRO N.V., Po.sthus
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C en E bank
N.V., Postbus 85100, 3508 AC Utrecht, nr. 69 93 61
443,

DRUK

Drukkerij G, van Dijk B.V.. Breukelen (tel. 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

HOOFDBESTUUR

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

KNMvD

IN MEMORIAM

S. Makkinga;/ Hovenieren K. Bi/leveUl

ALGEMEEN

Drie-in-één-verz.ekering afsluiten in het weekend
Een gewaarschuwd mens telt voor twee
Golfclub gevonden
Sluitingstijden bureau KNMvD

MEDEDELINGEN GGG
FISCAAL ACTUEEL

Eindejaarstips; L.J. van Roo.smaelen

PERSONALIA

PAO - DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

KNMvD

lOO« Oa.

m

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8-10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 01 11. Fax 030-511787

\\ »«smus

Drs. A. W. Udo. voorzitter

Drs. C. W. M. Augustijn, vice voorzitter

Drs, J, J. van Zutven, penningmeester

Drs. A. Mostert, lid

Drs. W. J. Schoorlemmcr. lid

Drs. Dj. P, Teenstra, lid

Drs, S, D, Feitsma. lid

Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
T. W. te Giffel, secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw. mr. P. S. van Egmond
Mw.drs.S. A.M, Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindiön

793

793
795
795
795

794

796
798
800
801

CONTENTS

REVIEW PAPERS

Narcolepsy in the horse;/?..-!, van Nienwsladt. C.J. van der K\'anr. and G.J. Binkhorst

OTHER PAPERS

Return to oestrus after first insemination in sow herds (Incidence and association w ith

reproductivity and some bloodparameters); .A.R. W. Ethers, //. van Ro.s.sem.

Y.H. Schiikken, S. H\'. Martin. A.C.\'I. van E.x.fel. R.M. Fiiendsliip, and M.J.M. Tielen

765

769

All rights reserved

Verklaring:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992:
117:31 -4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in dc inhoud van dc in dit tijdschrift opgenomen artikelen waarbij de auteur is \\ ermeld of in
de inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf van redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niets uit dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, dtwr middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van dc Redactie.

(Papers appearing in this Journal are listed in Current Contents / .igriculiliral Biologv and Environmental Science \'
Index-Medicus. Index Veierinarius
/ I \'eterinary Bulletin. Biological .Ahsiracis. Cambridge Scieniijtc .4hsiracts).

-ocr page 455-

Stap voor stap omlaag

Van cruciaal belang bij de behandeling van dieren met een
chronische nierinsufficiëntie is de verlaging van het eiwitgehalte
in de voeding, zonder dat dit ten koste gaat van de uitgebalan-
ceerdheid en de smaak.

Afhankelijk van de emst van de nierbeschadiging varieert de
aard van de symptomen en in relatie hiermee de mate waarin het
eiwitgehalte in de voeding veriaagd dient te worden. Daarom bie-
den wij u twee typen nierdieet met respectievelijk een beperkt en
een .streng beperkt eiwitgehalte. Een compleet aanbod voor een uit-
gebalanceerde behandeling van dieren met nierfunctiestoomissen.

16

8

12

20

Bloed Ureum Concentratie (mg/dl)

1 2

24 28
weken

Canine Medium Protein dieet
-Zelf l>ereid eiwitbeperkt dieet

Lanndurige effectiviteit van het Canine Medium Prvtein dieet in een 6 maanden
durende thuisstudie van WALIHAM\'

Als de klinische symptomen en het bloedon-
derzoek wijzen op een lichte tot matige nieraan-
doening, dan is het
Pedigree" Canine Medium
Protein
dieet geïndiceerd. In dit praktisch toe-
pasbare dieet wordt niet meer dan 20% van de
energie geleverd door eiwit. Toch voorziet het in
de complete voedingsbehoefte voor een lange
termijn behandeling.

Het Pedigree® Canine Medium Protein

dieet bevat daarnaast minder fosfor ter preventie
van .secundaire hyperparathyroïdie. Het is zeer smakelijk, waar-
door het ook door dieren met een slechte eetlust goed wordt
geaccepteerd. Vanzelfsprekend heeft dit dieet in klinische stu-
dies bij WALTHAM* zijn geschiktheid voor een effectieve lange
termijn behandeling bewezen.

Effectiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik door
de eigenaar van het huisdier staan centraal bij lange termijn
dieetbehandelingen, zoals bij chronische nierinsufficiëntie.
Therapietrouw van de eigenaar is immers een voorwaarde voor
een .succesvolle behandeling. Dit kan alleen worden bereikt met

een goed geaccep-
teerd dieet, dat
leidt tot resultaat.
Uw advies staat
hierin centraal.

In geval van
emstige nierbescha-
diging is
Pedigree®
Canine Low Pro-
tein
dieet geïndi-
ceerd. Hierin is het
eiwitgehalte verder
teruggebracht tot
slechts 12% van de
energie. Dit is het
minimum eiwitge-
halte dat nodig is
voor het in stand houden van de lichaam.sfunc-
ties. Ook dit licht verteerbare, smakelijke dieet
is uitgebalanceerd en voorziet in de complete
voedingsbehoefte.

Het Pedigree® Canine Medium Protein
en het Pedigree® Canine Low Protein dieet
zijn slechts twee produkten uit onze reeks dië-
ten voor hond en kat, die uitsluitend via de
dierenarts verkrijgbaar zijn. Voor meer infor-
matie kunt zich wenden tot de WALTHAM®
VETERINAIRE SERVICE, Antwoordnummer
10013, 5460 VB Veghel.

RrftfctKii:: 1 Leibctscder.J.L 4 Neufcid, KM . EfTccts of Medium Pnxcin Dins in Dogs with Chronic Renal Failure
Wallham Inlemaliona! Symposium on Ihe Nutrilion of Small Companion AnimaLs, Proceedings, 1990
■registered trademark

Pedigree® Canine Medium Protein dieet

Therapietrouw staat garant voor
effectiviteit op langere termijn

m

k® WALTHAM*

THI WONLO-t LIAOIN« AUTNORITT

^di^re^Hwhiskas

-ocr page 456-

De perfecte
therapie.

Doeltreffend,
Snelwerkend,
Betrouwbaar

Infecties met bacteriën
en Mycoplasmata zijn een
bekend probleem in de
pluimveehouderij.

Bij de behandeling er-
van is uw expertise onmis-
baar. Snel en doelgericht
ingrijpen is noodzakelijk.
Baytril is daarbij uw ideale
partner. Baytril kan ge-
makkelijk door het drink-
water worden toegediend.
Voor het snelle resultaat
zijn niet alleen de kuikens
u dankbaar!

Baytril voor een be-
trouwbare therapie.

%

Ook bij pluimvee.

Bayer

Baytril.

ANTI-INFECTIVUM

BAYTRII, 10% ORAAl. VOOR PI.UtMVEK .Satnenslellins; lüO mg enronoxacm per ml Eigenschappi-ii; BacKriciUc werking legen de meesie Gram-negatieve en Gram-pHsiueve baclenën en Mycoplasma s bij plumiree. m
varkens en kleine huisdieren. Werkt op de liacleriêle celkern; hel remt gyrase, een enzym dat mxlig is voor dc duplicatie van DNA. Indicaties: Infecties met voor enrofloxacin gevoelige raicro-organismen bij pluimvee. Bijvoorbeeld
lies venxirzaakl d«)r : M.galliseplicum. M.synoviae. M meleagridis. M.iowae. E.coli (septicaemicl. Haemophilus paragallinanim (Cotyza). Salmonellose. Pa.slcun;nose. Siaphylixoccen infecties. SlreptociKcen infecties, bacteriele
infecties en secundaire bacteriële infecties. Wachltijdadvie«: Kip: 7 dagen. Kalkoen: 10 dagen. Eieren: 7 dagen. Toedienings»ijic/doserine: Oraal: door het drinkwater. De dosering is 10 mg enronoxiKin per kg l^tiisgcwK^hi p
gedurende 3 dagen. Bij Salmonellose dient men .\'S dagen tc behandelen. Als vuistregel voor de dagdosering geldt een volume van 50 ml Baytril 10^ per IIX) liter drinkwater (50 ppm). Houdbaarlieid: 2 jaar. VerpakkmB; l lac
KXK) ml. ReKislralienummer: NL 2929

-ocr page 457-

mm

Tijdschr Dierfteneeskd765-H

NARCOLEPSIE BIJ HET PAARD

R.A. van NieuwstadC, C.J. van der Want^ en G.J. Binkhorsf

SAMENVATTING

Narcolepsie is een ongeneeslijke, non-progressieve aan-
doening van het centrale zenuwstelsel. Bij mensen kan
narcolepsie zich uiten in de vorm van excessieve slaperig-
heid overdag (met eventueel slaapaanvallen), cataplexie
(plotseling verlies van spiertonus), hypnagoge hallucina-
ties en slaapparalyse. Bij het paard cn de meeste andere
dieren is cataplexie het meest waargenomen symptoom.
Excessieve slaperigheid kan ook voorkomen maar is min-
der duidelijk waarneembaar. Cataplexie is een gevolg
van fragmentatie van de REM-slaap.
Over de etiologie van narcolepsie is nog veel onduidelijk
mede omdat veel elementen van de normale slaapcyclus
nog onbegrepen zijn. Bij de mens en bepaalde honderas-
sen is met zekerheid een erfelijke achtergrond aange-
toond. Bij de Shetland pony bestaat het vermoeden van
erfelijke genese van de aandoening. De rol van trauma en
infecties in de etiologie wordt klein geacht.
Voor het stellen van de diagnose dient men zich te richten
op het (eventueel met fysostigmine geïnduceerde) optre-
den van cataplexie.

Ter behandeling van narcolepsie bij mens en dier zijn
verschillende medicamenten in gebruik. Gegevens over
het succes van de behandeling van het paard, met name
op de lange termijn, zijn zeer schaars.

INLEIDING

Het narcolepsie-syndroom is een aandoening uit de groep
der hypersomniën. Dit zijn aandoeningen die met een ver-
hoogde slaapneiging gepaard gaan. Behalve een verhoogde
slaapnciging kan cataplexie optreden (acuut optredend ver-
lies van de tonus van de dwarsgcstreepte spieren met uitzon-
dering van hart-, ademhalings- en uitwendige oogspieren).
Fien minder vaak genoemd symptoom is de gestoorde nach-
telijke slaap (20).

De bij het paard waarneembare symptomen van narcolepsie
zijn excessieve slaperigheid en cataplexie. Cataplexie wordt
uitsluitend in combinatie met narcolepsie waargenomen
(1,14). Cataplexie kan in gang gezet worden door emoties
zoals bijvoorbeeld opwinding bij eten of aanraking of door
onverwachte gebeurtenissen (10,20,24,30,32,33).

GESCHIEDENIS

Het symptomenbeeld werd in 1880 door de Franse arts
Gélineau voorzien van de naam narcolepsie. Al voor 1880
waren er publicaties verschenen die melding maakten van
het symptomenbeeld bij de mens (9,25,26). Narcolepsie
werd tot de eerste wereldoorlog beschouwd als een zeldzame
ziekte (26).

\' t\'ukgroep /inivndige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren. Faculteit

Diergeneeskunde. Yalelaan 16. S5fi4 CM Utrecht.
- Practicus te Holten, auteur van het studentenreleraat \'Narcolepsie hij het paard\'
tlVVI)

In 1957 werden criteria voor de diagnose van narcolepsie op-
gesteld welke nu nog steeds worden gehanteerd. Eén of meer
van de volgende vier symptomen moet(en) aanwezig zijn
(25,33):

1. slaapaanvallen

2. cataplexie

3. hypnagoge hallucinaties

4. slaapparalyse.

Meer recent wordt narcolepsie in verband bracht met een
storing van de Rapid Eye Movement (REM)-slaap (zie ook
later). Tegenwoordig wordt narcolepsie bij de mens als een
relatief\'gewone\' aandoening beschouwd met een prevalen-
tie van 2 a 10 op de 1000 individuen (21).

FYSIOLOGIE VAN DE SLAAP

Slapen is een complex, actief proces dat bestaat uit verschil-
lende stadia. De processen in de hersenen die de slaap regu-
leren zijn voor het grootste deel nog onbekend.
Een beter begrip omtrent het slapen is ontstaan met de ont-
wikkeling van elektro-enccfalografie (EEG), elektro-oculo-
grafie (EOG) en de elektromyografie (EMG). Simultane re-
gistratie van bovenstaande signalen geeft een slaap-
polyogram en mede op basis hiervan ontstond de volgende
slaapstadia-classificatie:

1. waken

2. N(-on)REM-slaap

3. REM-slaap.

De NREM-slaap is weer te verdelen in 4 stadia. Stadium 1
vormt de overgang van waken naar slapen. Stadium 2 neemt
het grootste deel van dc totale slaaptijd in beslag. De eerste
twee stadia zijn op het EEG herkenbaar aan een lage ampli-
tude en een hoge frequentie (\'fast wave\' slaap). Stadia 3 en 4
worden op het EEG gekenmerkt door een lage frequentie
(\'slow wave\' slaap) (5).

Een aantal malen per slaapperiode treedt er een, meestal ab-
rupte, verandering in de hcrsenactivitcit op. Op het EEG ont-
staat een beeld dat overeenkomt met dat van een individu dat
wakker is, vandaar de naam \'paradoxale slaap\' (6).
Karakteristiek voor deze fase zijn de snelle oogbolbcwcgin-
gen, op grond waarvan de term \'rapid eye movement\'-slaap
ontstaan is (5). Tijdens de REM-slaap vinden waarschijnlijk
verwerking van informatie, leerprocessen, geheugenopslag
en maturatie van het centraal zenuwstelsel plaats (5).

DE NORMALE SLAAP BIJ PAARDEN
De architectuur van de normale slaap van paarden verschilt
van die van de mens en andere dieren (13). Het meest bekend
van het slaapgedrag van paarden is het gegeven dat deze die-
ren dankzij aanpassingen van skelet en spieren staande kun-
nen slapen. Om in REM-slaap te geraken moet een paard
echter gaan liggen (13,27,28).

Bij dieren wordt de volgende verdeling van het slaapgedrag
gehanteerd:

1. Waken: a) Alerte waakzaamheid

b) Drowsiness (\'slaperigheid\')

2. Slow Wave Slaap

3. Paradoxale Slaap

-ocr page 458-

Er is een treffende gelijtcenis tussen drowsiness bij de dieren
en de fast wave slaap bij de mens. Tijdens het grootste deel
(80%) van de nachtelijke slaap blijft het paard staan. De
nacht wordt voor 52% in alerte waakzaamheid doorgebracht,
voor 19% in drowsiness, voor 21% in slow wave slaap en
voor 8% in REM-slaap.

VOORKOMEN VAN NARCOLEPSIE BIJ HET PAARD
Er heerst bij verschillende auteurs verdeeldheid over de
vraag wanneer narcolepsie voor het eerst bij dieren waarge-
nomen werd. Hoewel wordt aangenomen dat de diagnose bij
een hond en een kat voor het eerst werkelijk gesteld werd
door Knecht (15) zijn er veel aanwijzingen dat het syndroom
al eerder bij paarden werd waargenomen. Sheater (29) be-
schreef al in 1924 drie gevallen bij jonge veulens waarvan
achteraf moet worden aangenomen dat het gaat om narcolep-
sie (6,17,23,24). Artikelen over narcolepsie bij paarden ver-
schijnen pas in dejaren tachtig (8,10,32).
Bij het paard komt narcolepsie voornainelijk voor bij jonge
tot zeer jonge dieren; één artikel maakt gewag van een paard
van 15 jaar. Alle auteurs zijn het erover eens dat de aandoe-
ning waarschijnlijk veel vaker voorkomt dan ze wordt be-
schreven.

Bij de Kliniek voor Inwendige Ziekten der(jrote Huisdieren
is in de afgelopen vijfjaar tenminste drie maal het klinische
beeld van narcolepsie bij het paard gezien en er werden
meerdere \'verdachte\' gevallen aangeboden. Het is voorlopig
onmogelijk vast te stellen hoeveel gevallen er in Nederland
voorkomen omdat excessieve slaperigheid en de partiële ca-
taplcxie als symptoom gemist of genegeerd kunnen worden.

ETIOLOGIE

Met betrekking tot het ontstaan van narcolepsie wordt veron-
dersteld dat er twee vormen bestaan:

1. Primaire Narcolepsie (Idiopathische Narcolepsie)

2. Secundaire Narcolepsie (na trautna of encefalitis)

Bij nader inzien blijkt dat de posttraumatische narcolepsie
uiterst zeldzaam is (11). Vrijwel altijd blijkt het te gaan om
de idiopathische vorm waarbij geen hersenafwijkingen kun-
nen worden vastgesteld (2).

Er zijn verschillende theorieën geopperd over de oorzaken
van de priinaire narcolepsie. Men denkt aan : baroreceptor-
hypersensitiviteit, ultradiane en/of circadiane ritmestoornis-
sen, inetnbraanafwijkingen, receptor-abnorinaliteiten, de-
fecten in de modulatie van de immuunrespons,
neuro-transmitterafwijkingen of een combinatie van bioche-
mische, neuro-anatomische, genetische en immunologische
afwijkingen (5).

Infectieuze agentia (ondermeer Streptokokken) zijn ook Wel
in verband gebracht inct het voorkomen van narcolepsie
(22).

Bij inensen en honden is de rol van genetische factoren vrij
uitgebreid bestudeerd. Aanwijzingen voor een genetische
basis worden gevormd door het feit dat narcolepsie in be-
paalde foklijnen meer voorkoint dan in andere (ondenneer
bij Shetland pony\'s en Suffolk paarden) (3,10,12,14.17,20).
Bij Dobermann-Pinchers en Labrador retrievers zou het gaan
om een autosoinaal recessief gen (3,18,19).

PATHOGENESE

Het optreden van REM-slaap zonder voorafgaande NREM-
slaap bij aanvang van de slaap is de meest karakteristieke fy-
siologische abnonnaliteit bij narcolepsie. Dit fenomeen
wordt wel desynchronisatie of fragmentatie van de REM-
slaap genoemd (1). Deze perioden met REM-slaap direct na
het inslapen wijzen meer op een gestoorde slaap-waak regu-
latie dan op een overmatige behoefte aan REM-slaap want
de totale duur van de REM-slaap is bij narcoleptici niet gro-
ter dan bij gezonde individuen. Hetzelfde gaat ook op voor
het totaal aantal uren slaap per etmaal (1). De verstoring van
het slaap-waak ritme heeft tot gevolg dat slaap optreedt in
veel korte, soms onweerstaanbare, aanvallen (20).
Neurofarmakologische studies bij normale mensen en dieren
en narcoleptici hebben aangetoond dat de slaap-waak cyclus
wordt gereguleerd via complexe interacties van de neuro-
transmitters acetylcholine, dopamine en serotonine.
Cholinerge stimulatie speelt een grote rol in de regulatie van
de REM-slaap (20). De REM-slaap wordt onderhouden door
acetylcholine-agonisten en cholinesteraseremmers (7). Ook
bij de atonie van de skeletspieren speelt acetylcholine als
neurotransmitter in de hersenen een rol (6). Cataplexie-aan-
vallen kunnen experimenteel opgewekt worden door bij
proefdieren carbachol (een acetylcholine-agonist) te injice-
ren in de reticulaire fonnatie (waar het slaapcentrum zetelt)
(7).

SYMPTOMEN

De in de literatuur beschreven gevallen van narcolepsie bij
het paard betreffen vooral jonge dieren. Het incest kenmer-
kende symptooin is de cataplexie die partieel of geheel op-
treedt (zie foto\'s). De cataplexie-aanvallen ontwikkelen zich
meestal binnen een week en blijven daarna de rest van het le-
ven constant in verschijningsvorm en in ernst (19). Bij par-
tiële cataplexie zijn de spieren van dc voorbenen, dc nekspie-
ren en de aangezichtsspicren betrokken (31). Paarden blijven

-ocr page 459-

vaak staan bij een partiele cataplexic-aanval maar dreigen
door dc voorbenen te zakken nadat het hoofd naar dc grond is
gezakt. Bij algehele cataplexie vallen de dieren neer en lig-
gen op één zijde. Gezien het voor de eigenaar dramatische
kaï^ikter van zo\'n aanval zal dit meestal de reden zijn waar-
voor de dieren ter onderzoek worden aangeboden. Tijdens
cataplexie zijn de reflexen afwezig en kunnen REM-slaap
geassocieerde verschijnselen optreden (met name de \'rapid
eye movements\'). De duur van een aanval loopt uiteen van
enkele seconden tot * 20 minuten. Tijdens een aanval kan
het dier gewekt worden door harde geluiden en tnanucle sti-
mulatie. Dc aanvallen zijn volledig reversibel en het gedrag
tussen de aanvallen is volledig nonnaal. De vegetatieve
functies blijven tijdens een aanval behouden (nonnale reten-
tie van urine en faeces) (3).

Bij sommige individuen kunnen aanvallen worden geïndu-
ceerd door bepaalde voorvallen of situaties (32). Deze induc-
tie is sterk reproduceerbaar (31). Dieren (en inensen) met
narcolepsie proberen vaak de inducerende factoren te ver-
mijden. Paarden blijven dan liever op stal staan waar zij zich
op hun gemak voelen.

Opmerkelijk is dat een cataplexie aanval veel lijkt op de ca-
taplectische toestand die iTien bij sommige pasgeboren veu-
lens kan opwekken door druk uit tc oefenen op een groot deel
van de romp. Van dit verschijnsel wordt verondersteld dat
het een restant is van een natuurlijke reflex uit de uteriene pe-
riode cn met name tijdens de uitdrijvingsfase (17).
Excessieve slaperigheid overdag is in een enkel geval ook bij
het paard waargenoinen (10).

- «f
lil .........

DIFFERENTIELE DIAGNOSE

In aanmerking komen die aandoeningen die gepaard gaan
inet herhaaldelijke, plotseling optredende partiële of alge-
hele spierzwakte, bewustzijnsverlies inet normaal gedrag
tussen de aanvallen door. Deze aandoeningen zijn:

1. Myasthenia Gravis

2. Epilepsie

3. Syncope (flauwvallen)

4. Periodieke hyperkaliëtnische paralyse

Myasthenia Gravis wordt gekemnerkt door toenemende
spierzwakte. Het neervallen van de patiënt treedt niet zo ab-
rupt op als bij narcolepsie en de aanval verdwijnt niet zo snel.
Toediening van een cholinesterascremmer geeft bij myas-
thenia een snelle verbetering, bij narcolepsie niet (zie later)
(32).

Tijdens epileptifomie aanvallen is cr een sterke activiteit van
het autonome zeuwstelsel, resulterend in speekselen, defae-
catic cn urineren. Daarnaast treden ook tonische krainpen,
opisthotonus en hyperextensie van alle ledematen op. Deze
symptomen zijn alle afwezig bij narcolepsie (3,10,23).
Syncope kan veel lijken op cataplexie. Syncopes zijn
iTieestal het gevolg van cardiale aritmieën of van anatomi-
sche of pathologische hartafwijkingen. In een dergelijk ge-
val is cr vaak sprake van symptomen van \'cardiac failure\'
(17).

Ilyperkalicmische paralyse ten gevolge van hypoadrenocor-
ticisme is beschreven bij de Quarterhorse. Tijdens een aan-
val blijven de dieren volledig bij kennis cn vertonen geen
symptomen van REM-slaap (16).

DIAGNOSE

Dc diagnose kan vaak gesteld worden op grond van de klini-
sche syinptoinen. Lichamelijk onderzoek, neurologisch on-
derzoek en bloedonderzoek leveren, tussen de aanvallen
door, geen bijzonderheden op. Tijdens een cataplexie-aanval
kunnen spieratonic, arctlexie en REM-slaap-vcr.schijnselcn
worden waargenomen. Van groot belang is het om de in de
differentiële diagnose genoemde aandoeningen uit te sluiten.
Zijn de symptomen minder uitgesproken dan kan tnen trach-
ten de diagnose te bevestigen door middel van de zoge-
naamde \'fysostigmine provocatie test\'. Met deze test kan
men proberen het syinptoom cataplexie op te wekken. De
cholinesterascremmer fysostigmine passeert de blocd-her-
senbarriërc en geeft in het slaapcentrum een prikkeldrempel-
verandcring. Beschreven is, dat langzaam intraveneus toege-
diend fysostigtnine-salicylaat in een dosis van 0,06 tot 0,08
mg/kg binnen 10 minuten een cataplexie-aanval opwekt bij
narcoleptische paarden (31,32). Dc cataplexie kan betrekke-
lijk snel worden opgeheven door een intraveneuze injectie
met 0,08 mg/kg atropinesulfaat (31). Men dient rekening te
houden met het mogelijk optreden van koliekverschijnselen
ten gevolge van een injectie met fysostigmine en/of atropine.
Deze koliekverschijnselen reageren goed op een eenmalige
toediening van een pijnstiller (31,32).
EEG-onderzoek bij het paard vindt nauwelijks plaats. Het
uitvoeren van een dergelijk onderzoek stuit op vele practi-
sche moeilijkheden waarvan de medewerkzaamheid van de

-ocr page 460-

patiënt er slechts één is. Bovendien is er weinig of geen erva-
ring met de interpretatie van het EEG van het paard
(3,17,27).

THERAPIE

De aandoening narcolepsie is ongeneeslijk. De toegepaste
therapieën zijn dan ook puur symptomatisch, gericht op het
uitstellen van een cataplexie-aanval. De infonnatie be-
treffende deze therapieën is schaars en met name is bij het
paard van de bijwerkingen van de gebruikte medicamenten
weinig bekend. De vermelde doseringen moeten als leidraad
gezien worden. Per individueel geval moet uitgeprobeerd
worden welke behandeling nodig is voor het verminderen
van de frequentie van de aanvallen. Een cataplexie-aanval
kon niet in alle gevallen worden voorkomen
(3,4,5,6,23,31,32). Bruikbare medicijnen zijn imipramine
(Tofranil) en atropine. Imipramine kan worden gegeven tij-
dens een aanval in een dosis van 0,5 mg/kg IV of preventief
in een dosis van 0,5-1,5 mg/kg drie maal daags per os.
Atropine-sulfaat kan toegediend worden tijdens een aanval
in een dosis van 0,04-0,08 mg/kg IV Na een atropine-injektie
zouden aanvallen tot maximaal 30 uur worden uitgesteld.
Wel dient men rekening te houden met het mogelijk optre-
den van koliek (6,31).

SUMMARY
Narcolepsy in the horse

Narcolepsy is an incurable non-progressive disease of the central nervous
system. In humans, narcolepsy causes e.xcessive drowsiness during the day
(sometimes a sleep-attack occurs), cataplexy (sudden loss of muscle tone),
hallucinations, and sleep paralysis. In the horse and other mammals cata-
plexy is the most frequently obserwd symptom. E.xcessive drowsiness can
occur bid is harder to observe. Cataplexy is cau.sed by a fragmentation of
the REM sleep.

The etiology ol narcolepsy is still subject to debate, partly because normal
sleeping patterns are poorly understood. In humans and certain breeds of
dogs a hereditary background has been demonstrated. In Shetland ponies
the disea.se runs in certain families. The role of trauma and infection is the
subject of debate.

Cataplexy (which can he induced hy physostigmine injection) confirms the
diagnosis.

Several drugs are available for the treatment of narcolepsy in humans.
However there are a few data on the results of treatment of narcolep.sy in
the horse.

LITERATUUR

1. Aldrich MS. Narcolepsy. N EiigJ Med 1990; 323: 6: 389-94.

2. Aldrich MS. and Naylor MW. Narcolepsy associated with lesions of the
dicncephalon. Neurology. 1989; 39( I I): 1505-8.

3. Baker TL, Mitler MM, Foutz AS. and Dement WC. Diagnosis and treat-
ment of Narcolepsy in animals. Kirk RW (ed). Current Veterinary
Therapy VIII. Philadelphia. W.B. Saunders Co. 1983; 755-9.

4. Brander GC, Pugh DM, and Bywater RJ. Veterinary Applied
Pharmacology and Therapeutics. 4th. ed.(347) 1982.

5. Cohen FL. Narcolepsy: a review of a common, life-long sleep disorder. J

rnkèseksm^

Adv Nursing 1988; 13:546-56.

6. DcLaHunta A. Veterinary Neuroanatomy and Clinical Neurology.
Philadelphia, W.B. Saunders Co. Sec. ed. 1983: 337-9.

7. Delashaw JB, Foutz jr AS, Guilleminault C, and Dement WC.
Cholinergic Mechanisms and Cataplexy in Dogs. Experimental
Neurology 1979; 66: 745-57.

8. Dreifuss FE, Flynn DV. Nacrolepsy in a Horse (letter). J Am Vet Med
Assoc 1984; 184: 132.

9. Dressier D und Schönle PW. Das Narcolepsie-Syndrom, Klinik,
Diagnostik, Therapie. Foftschr Neurol Psychiat 1989; 57: 440-9.

10. Foutz AS, Mitler MM. and Dement WC. Narcolepsy. Vet Clin North
Am (Small An Pract). 1980; 10: 65-80.

11. Good JL, Barry E, and Fishman PS. Posttraumatic Narcolepsy: the com-
plete syndrome with tissue typing. Case report. J Neurosurg 1989; 71:
765-7.

12. Guilleminault C, Mignot E, and Grumet FC. Familial patterns of narco-
lepsy. Lancet. (Dec. 9). 1989; 1376-9.

13. Hendricks JC, and Morrison AR. Normal and Abnormal Sleep in
Mammals. J Am Vet Med Assoc 1981; 178: 121-6.

14. Katherman AE. comparative Review of Canine and Human Narcolepsy.
Comp Contin Educ pract Vet 2 1980; 818-22.

15. Knecht CD, Oliver JE, Redding R, Selcer R, and Johnson G. Narcolepsy
in a Dog and a Cat. J Am Vet Med Assoc 1973; 162: 1052-3.

16. Mayhew IG. Electrodiagnostic Testing. In: Large Animal Neurology.
Lea and Fabiger. London, Philadelphia. 1989; 53.

17. Mayhew IG. Narcolepsy and Cataplexy. In: Large Animal Neurology.
Lea and Fabiger, London. Philadelphia. 1989; 137-9.

18. Mignot E, Guilleminault C, Bowersox S. Rappaport A, and Dement
WC. Role of Central Alpha-I Adrenoceptors in Canine Narcolepsy. J
Clin Invest 1988;82:885-94.

19. Mitler MM, and Foutz AS. Diagnosis and Treatment of Narcolepsy in
Animals. In Kirk RW (ed): Current Veterinary Therapy VII. Small
Anim Pract. Philadelphia, W.B. Saunders co. 1980; 837-41.

20. Mitler MM, Hajdukovic R. Erman M, and Kozoil JA. Narcolepsy. J Clin
Neurophysiol, 1990; 7 (1): 93-118.

21. Mitler MM, Nelson S, and Haydukovic R. Narcolepsy, Diagnosis, treat-
ment and Management. Psychiatr Clin North Am 10 1987; 4: 593-606.

22. Meuller-Eckhardt CS, Mcier-Ewart K, and Schiefer HG. Is there and in-
fectious origin of Narcolepsy? Lancet. 1990; 424.

23. Oliver jr JE. Seizure Disorders and Narcolepsy. In: Hoerlein BE. ed.
Veterinary Neurology. 4th ed. Philadelphia, W.B. Saunders Co. 1987;
299-300.

24. Palmer AC, Sinith GF, and Turner SJ. Cataplexy in a Guemseybull. Vet
Ree, 1980; 106:421.

25. Richardson JR, Fredrickson PA, and Siong-Chi Lin. Narcolepsy Updat.
Mayo Clin Proc. 1990; 65: 991 -8.

26. Roth B. Narcolepsy and Hypersoinnia. Karger, Basel. 1980.

27. Ruckcbusch Y. Comparative Aspccts of Sleep and Wakefulness in Farm
Animals. In: Chase M.H. (cd): The Sleeping Brain. Los Angeles UCLA
Brain Information Serv ice. 1972; 23-8.

28. Ruckebusch Y. The Relevance of Drowsiness in the Circadian Circle of
Farm animals. Animal Behav 1972; 20: 637-43.

29. Sheather AL. Fainting in Foals. J Comp Path Ther. 1924; 37: 106-13.

30. Strain GM. Olcott BM. Archer RM. and McClintock BK. Narcolepsy in
a Brahman Bull. J Am Vet Med Assoc, 1984; 185:538-41.

31. Sweeney CR, and Hansen TO. Narcolepsy and Epilepsy. In: Current
Therapy in Equine Mcdicine. Robin.son NE cd. Philadelphia. W.B.
Saunders Co. 1987; 349-353.

32. Sweeney CR, Hendricks JC, Beech J, and Morrison AR. Narcolepsy in a
horse. J Am Vet Med Assoc, 1983; 183: 126-8.

33. Zarcone V. Narcolepsy. N Eng J Med 1973; 288: 1156-66.

-ocr page 461-

Ademhaling en groei hebben met elkaar
te maken. Dat geldt voor ballonnen maar
ook voor varkens. Immers een goede
ademhaling komt de groei van de varkens
ten goede. Terwijl aandoeningen aan
longen en de bovenste luchtwegen resul-
teren in groeivertraging, mogelijke sterfte en een
verhoogd medicijngebruik.

Ademhalingsproblemen dienen zoveel
mogelijk voorkomen te worden door een goed
stalklimaat, bedrijfshygiëne en een goed vacci-
natieprogramma tegen Aujeszky en Influenza.

Bij met suvaxyn Flu-3 gevaccineerde
varkens zien we na een Influenza infectie

Duphar Nederland B.V.

Anima! Health
Postbus 7133
1007 JC Amsterdam
Tel. 020-5490832/830

SOLVAY Anima! Huaith
reductie van virusvermeerdering, minder
klinische verschijnselen en een beperking
van groeiverliezen in vergelijking met
ongevaccineerde varkens.

Suvaxyn Flu-3 (wat geadjuveerd is
met suvaxyn O/W-emulsie) kan met
Duphar\'s Aujeszky vaccins gecombineerd geënt
worden. Met deze combinatie- IfciH
enting wordt door de speciale ^ ^
eigenschappen van de suvaxyn
O/W-emulsie tevens

de immuniteitsopbouw suvaxyn\'Flu-3 som^

tegen Aujeszky verbe-
terd en de Aujeszky
•wxyn\'^^ Flu 3 is*"-!
veldvirusexcretie ver-
minderd. |

WMUUVETEWMMJH MOM«

Suvaxyn Flu-3 is een essentiële schakel
om ademhalingsproblemen te voorkomen.

-ocr page 462-

Parvo komt onverwacht. De besmettings-
kans valt niet te voorspellen, de mate van
immuniteit bij de zeug is altijd onzeker.
Het risico van een plotseling toeslaande
doorbraak is er dan ook altijd en overal.
Uw wapens tegen parvo zijn twee door-en-
door beproefde vaccins van Duphar.

suvaxyn Parvo

Een geïnactiveerd vloeibaar adjuvansvaccin
voor optimale bescherming tegen parvo.
Handelsvormen: 10 en nu ook 50 doses.

suvaxyn Parvo O/W

Een geïnactiveerd vloeibaar vaccin met
Duphar\'s O/W-emulsie als adjuvans.
Eén enting geeft 7
jaar (=2 drachtigheids-
perioden)
hechte bescherming. Ook "voor de
voet weg" te gebruiken.
Handelsvorm: 10 doses.

-ocr page 463-

TERUGKOMEN NA EERSTE INSEMINATIE OP
ZEUGENBEDRIJVEN

(INCIDENTIE EN ASSOCIATIE MET REPRODUK-
TIVITEIT EN EEN AANTAL BLOEDPARAMETERS)

TijdschrDiergenee.skd 1993: II8 769-77

A.R.W. Elbersl\'^, H. van Rossem\'\', Y.H. Schukken3, S.W. Martin^,
A.C.A. vanExseP, R.M. Friendship^ en M.J.M. Tielen\'\'-3

SAMENVATTING

Omdat er in Ncderland nog geen systematisch onderzoek
op populatieniveau heeft plaatsgevonden naar terugko-
men na eerste inseminatie bij zeugen, was de doelstelling
van het onderxoek: - een schatting geven van de inciden-
tie van terugkomen na eerste inseminatie bij zeugen op
bedrijfsniveau; - de relatie aangeven tussen de incidentie
van terugkomen na eerste inseminatie en een eindpara-
meter van reproduktiviteit op zeugenbedrijven (aantal
levend geboren biggen/zeug/jaar). Deze onderzoeksvra-
gen werden beantwoord door gebruik te maken van de
technische kentallen van het jaar 1987 van 240 zeugenbe-
drijven in Zuid-Nederland, die gebruik maakten van het
CBK zeugenmanagement systeem. Op bedrijfsniveau
kwamen gemiddeld 16,9 zeugen terug na eerste insemi-
natie per 100 eerste inseminaties. Een toename in de inci-
dentie met 10 terugkomers per 100 eerste inseminaties,
gecorrigeerd voor invloed van confounders, was geasso-
cieerd met een afname van gemiddeld 0,3 levend geboren
biggen/zeug/jaar. Vervolgens werden er in 1988 en 1989
op 37 zeugenbedrijven individuele zeugen prospectief
vervolgd vanaf het moment van spenen via inseminatie
en het al dan niet terugkomen na eerste inseminatie tot en
met het werpen. Daarbij richtte het onderzoek zich met
name op de relatie tussen terugkomen na eerste insemi-
natie en incidente infectie met porcine parvovirus (PPV)
en
Leptospira interrogans serovar bratislava (L. hratis-
tava).
Bij een aantal bedrijfsbezoeken werd zeugen een
bloedmonster afgenomen bij het spenen en nogmaals 6
weken later. De uiteindelijke te analyseren dataset be-
stond uit 161 dieren die na eerste inseminatie niet terug-
kwamen en 158 dieren die terugkwamen na eerste inse-
minatie. Incidente infectie werd gedefinieerd als een
seroconversie tussen de twee opeenvolgende bemonste-
ringen. Er was geen indicatie voor een relatie tussen te-
rugkomen en een incidente infectie met
L. bratislava of
PPV. De toomgrootte en tussenworptijd van de laatste
worp voorafgaande aan de studieperiode had geen in-
vloed op het optreden van terugkomen na eerste insemi-
natie. Echter een vergroot spenen-eerste inseminatie-in-

\' Cezonclheidsdiensl voor luieren in Zuid-NeJertaml. Postbus 4. 52H0.4.4 Boxtel
- Dept. of Population .Medicine. Ontario yeterinary College. Universitv of Guelph.

Ontario. MG2WI Canada
^ Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting. Faculteit Diergeneeskunde.
Po.sthusSOISI. }5()H TD. Utrecht

terval, een laag albumine-gehalte bij spenen en een af-
name van het albumine-gehalte tussen de twee opeenvol-
gende bemonsteringen en een hoog progesteron-gehalte
bij spenen, en een toename van het y-globuline-gehalte
tussen de twee opeenvolgende bemonsteringen, waren
geassocieerd met een verhoogd risico op een regelmatige
terugkomst na eerste inseminatie. Een vergroot spenen-
eerste inseminatie-interval en een afname van het a, 2-
globuline-gehalte tussen de twee opeenvolgende bemon-
steringen en een toename van het
y-globuline-gehalte en
leucocyten-gehalte tussen de twee opeenvolgende bemon-
steringen waren geassocieerd met een verhoogd risico op
een onregelmatige terugkomst na eerste inseminatie.

INLEIDING

Reproduktiestoomissen hebben een belangrijk negatieve in-
vloed op de produktiviteit van zeugenbedrijven (34), In dit
complex (Figuur 1) speelt het terugkomen in oestrus na inse-
minatie een belangrijke rol (15). Het terugkomen kan wor-
den ingedeeld in 2 categorieën:

aantal levend getwren biggen/zeug/jaar

aantal wrpen/zeug/jaar aantal levend geboren b1ggen/worp

pre-inseininatie Interval

Interval tot spenen-eerste Inseminatie

eerste dekking interval zeug

geit

inseMinatie

I_

niet realiseren
van een worp

n1etprodukt1eve dagen lengte lactatie periode

post-inseulnatle Interval verliesdagen

opruimen sterfte

detectie niet-drachtig tot herdekking

terugkonen in aborteren drachtigheidstest
oestrus na in- negatief (35 dagen)

seminatie

Figuur 1. Interrelatie tussen factoren die van invloed zijn op het aantal le-
vend geboren biggen/zeug/jaar (bewerking naar Dial
et al., (8).

\\.regelmatig: terugkomen tussen 21 ± 3 dagen (en tussen 41

4 dagen) na eerste inseminatie;
1. onregelmatig: terugkomen tussen 5 en 18 dagen, tussen 25
en 37 dagen of > 45 dagen na eerste inseminatie (14, 27,
42).

Er zijn twee belangrijke etiologieën aan te wijzen voor het
terugkomen na eerste inseminatie: regelmatig terugkomen
suggereert onder meer een slechte oestrusdetectie of inferti-
liteit van de beer, en onregelmatig terugkomen duidt onder
meer op een succesvolle conceptie, maar daarop volgende

-ocr page 464-

Uifirvr-iM«?^»,!» r*

i t iiffII irè-jifiii

terugkomen na eerste inseminatie;
- Een indicatie krijgen van andere risico-factoren door de
relatie tussen klinisch-chemische bloedprofielen en het
optreden van terugkomen na eerste inseminatie te onder-
zoeken.

MATERIAAL EN METHODEN
Studiepopulatie

Voor het beantwoorden van de eerste twee vraagstellingen
werden 240 gebruikers van het management pakket CBK-
plus (3) in Zuid-Nederland geselecteerd. De Technische
Kentallen rubriek (jaaroverzicht) over het jaar 1987 van deze
zeugenbedrijven werd gebruikt als dataset. Inclusiecriteria
waren: bedrijfsgrootte van ^ 80 zeugen; meer als een jaar
het CBK-plus management systeem gebruiken.
Exclusiecriteria waren: missen van een kwartaal technische
kentallen in 1987; afwijking van het gemiddeld aantal aan-
wezige zeugen en opfokgelten in een kwartaal dat meer dan
25% afwijkt van het gemiddelde aantal aanwezige zeugen en
opfokgelten over het gehele jaar; Vergelijking van de repro-
duktiveitsparameters van de LEI-referentie zeugenbedrijven
in 1987 (1) met onze studiepopulatie (Tabel 1) laat zien dat
er geen belangrijke verschillen waren aan te wijzen en sug-
gereert dat onze studiepopulatie een representatieve steek-
proef is van Nederlandse zeugenbedrijven met valide kental-
len.

De incidentie van terugkomen werd als volgt gedefinieerd:
totaal aantal gelten en zeugen dat terugkwam na inseminatie
per 100 eerste inseminaties (een overinseminatie binnen 5
dagen na de eerste inseminatie wordt gerekend als een eerste

s 80 zeugen (Januari 1987 - Januari

referentie-
bedrijven in mi**^

embryonale sterfte (27, 43). Blootstelling aan infectieuze
ziektekiemen in de eerste 10-11 dagen na conceptie kan re-
sulteren in regelmatig terugkomen, blootstelling na dag 12 of
meer in de dracht kan de resorptie van de embryo\'s en ver-
volgens onregelmatig terugkomen tot gevolg hebben (4).
Porcine parvovirus (PPV) wordt verondersteld de meest
voorkomende veroorzaker te zijn van infectieuze reproduk-
tiestoomissen bij zeugen (5, 18, 31, 38). Reproduktiestoor-
nissen geassocieerd met PPV worden meer waargenomen bij
gelten omdat zij een grotere kans hebben vatbaar te zijn dan
zeugen. Echter, PPV-geassocieerde reproduktiestoomissen
zijn ook in hogere pariteiten-zeugen waargenomen (5, 38),
en zijn tevens geassocieerd met terugkomen (21, 38).
Infectie met
Leptospira interrogans serovar hratisiava (L.
hratislava)
is ook geassocieerd met reproduktieproblemen
bij zeugen (12, 31, 39). Een sero-surveillance door
Bercovich
et ai (2) gaf aan dat L. hratislava-mkcXiss wijd-
verspreid zijn in de Nederlandse zeugenpopulatie. Omdat er
in Nederland nog geen systematisch onderzoek op populatie-
niveau heeft plaatsgevonden naar tenigkomen bij zeugen,
was de doelstelling van het onderzoek op bedrijfsniveau:

- Een schatting geven van de incidentie van terugkomen na
eerste inseminatie bij zeugen;

- De relatie aangeven tussen de incidentie van terugkomen
na eerste inseminatie en de reproduktiviteit op zeugenbe-
drijven (aantal levend geboren biggen/zeug/jaar) om een
indruk te krijgen van de economische importantie.

Vervolgens werden er op enkele tientallen zeugenbedrijven
individuele zeugen prospectief vervolgd vanaf het moment
van spenen via inseminatie en al dan niet terugkomen na in-

Tabel 1. Produktivlteitsparameters van 240 zeugenbedri|ven In Zuid-Nederland met een zeugenpopulatie van
1988).

Produktiviteitsparameters

Gemiddeld
(n = 24())

s.d.

Gemiddelde pariteit zeugenpopulatie

3,5

0,7

Gemiddelde leeftijd zeugen bij eerste inseminatie

233,4

14,2

Gemiddeld aantal levend geboren biggen/worp

10,3

0,51

10,5

Gemiddeld aantal worpen/zeug/jaar

2,3

0.1

2.2

Gemiddeld aantal gespeende biggen/worp

9.1

0,5

9,0

Gemiddeld aantal gespeende biggen/zeug/jaar

19,3

2,0

19,6

Gemiddelde lengte interval spenen-eerste inseminatie

9,8

3.3

Gemiddelde lengte zoogperiode

29,5

3,1

Gemiddelde tussenworptijd

159,9

5.7

Gemiddeld % opgeruimde zeugen

51,0

18,3

48,0

gemid. aantal terugkomers per 100 eerste inseminaties

16,9

7,6

gemid. aantal herdekkingen na een regelmatige

terugkomst per 100 eerste in.seminaties

7,8

4,3

gemid. aantal herdekkingen na een onregelmatige

terugkomst per 100 eerste inseminaties

6,9

3,6

" 1661 Nederlandse zeugenttedrijven mei TEA hoekhouding (l).

seminatie tot en met werpen. Daarbij richtte het onderzoek
zich met name op de relatie tussen terugkomen na insemina-
tie en enkele bloedparameters, waaronder de bovenge-
noemde blootstelling aan
L. hratislava en PPV.

De doelstelling van dit prospectieve onderzoek bij individu-
ele zeugen was:

- De relatie onderzoeken tussen seroconversie tegen PPV en
L. hratislava rond het moment van eerste inseminatie en

inseminatie). Een terugkomer wordt in CBK-plus gedefi-
nieerd als zijnde een dier met een herinseminatie (insemina-
tie > 5 dagen na eerste inseminatie), of een zeug die na een
inseminatie opnieuw berig wordt gezien; daamaast wordt
een verkochte zeug met als verkoopreden terugkomen ook
als terugkomer geteld.

Voor de twee laatste vraagstellingen werden uit de bovenge-
noemde studiepopulatie van 240 bedrijven, 40 zeugenbedrij-
ven geselecteerd op grond van de incidentie van terugkomen

-ocr page 465-

in 1987 (30 bedrijven met > 15 terugkomers na eerste inse-
minatie per 100 eerste inseminaties en 10 bedrijven met
10 terugkotners na eerste inseminatie per 100 eerste insemi-
naties).

Drie bedrijven veranderden van eigenaar gedurende het on-
derzoek en hun gegevens werden buiten de analyse gehou-
den. Op deze 37 bedrijven werden in 1988 en 1989 bij ge-
middeld ca. 5 bezoeken alle zeugen die op dat moment
werden gespeend een bloedmonster afgenomen. Deze dieren
werden vervolgens door middel van k.i. gedekt in de daarop
volgende bronst. Zes weken na deze eerste bloedmonster-
name werden alle dieren die waren teruggekomen na eerste
inseminatie of dieren die met ultrasonografie als niet drach-
tig werden getest opnieuw een bloedmonster afgenomen.
Binnen het bedrijf werd een aantal controledieren bemon-
sterd, bestaande uit een aselecte steekproef van dieren die
niet waren tcruggekoinen na eerste inseminatie en met ul-
trasonografie drachtig waren getest. Het aantal bemonsterde
controledieren was gelijk aan het aantal dieren dat terug was
gekomen na eerste inseminatie. De kwaliteit van de beschik-
bare gegevens werd getest aan de hand van de volgende bio-
logisch plausibele criteria; levend geboren biggen per worp
« 25; aantal gespeende biggen per worp « 25; leeftijd bij
eerste inzet tussen de 175 en 365 dagen; partiteit =s 16; tus-
senworptijd tussen de 103 en 365 dagen. Van de in totaal
2219 beinonsterde zeugen bij spenen, waren er 2079 dieren
(94%) met complete, en volgens bovenstaande criteria ges-
creende, CBK-informatic betreffende de dracht vooraf-
gaande aan - en de dracht in de onderzoeksperiode.
De uiteindelijke dataset bestond uit individueel vervolgde
dieren met koinplete reproduktieresultaten van de worp
voorafgaande aan het onderzoek en van de worp in de onder-
zoeksperiode: 158 dieren die waren teruggekomen na eerste
inseminatie, en 161 controledieren die niet terug waren ge-
komen na eerste inseminatie; de dieren in de dataset hadden
een pariteit > 1.

Serologisch en klinisch-chemisch onderzoek

Bloedmonsters werden verzameld door punctie van de vena
jugularis. Bloedmonsters werden binnen 2 uur getranspor-
teerd in een koelbox zonder ijs. Serum werd verkregen door
het bloedmonster een nacht te laten staan bij 4°C. De vol-
gende morgen werd het serum afgcpipeteerd en opgeslagen
bij -20°C. Gepaarde bloedmonsters werden tegelijkertijd on-
derzocht. EDTA-bloed werd de dag van monstemame ver-
werkt voor het maken van een uitstrijkje. De serologische en
klinisch-chemische bepalingen werden uitgevoerd op het la-
boratorium van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-
Nederland volgens standaardprocedures (35). Gepaarde
bloedmonsters werden onderzocht op:
\\ .Hematologische en klinisch-chemische parameters\', leu-
cocyten-differentiatie, globulinen, en albumine volgens
standaardprocedures (35); progesteron werd alleen be-
paald in bloedmonsters verzameld bij spenen en gemeten
met een ELISA (37);
2.Serologische parameters\', antilichaamtiters tegen PPV
werden bepaald met een haemagglutinatie-inhibitie (Hl)-
test (28); sera werden uitgetitreerd volgens uiteindelijke
verdunningen van 1:4 tot 1:16384.
Een incidente infectie werd gedefinieerd als een seroconver-
sie (4-voudige titerstijging) tussen het moment van spenen
en het tijdstip van de tweede monstemame 6 weken later. Als
gevolg van een overgang naar een ELlSA-test (40) voor rou-
tinematige serologische diagnose in het laboratorium van de
Gezondheidsdiensten voor Dieren gedurende de studiepe-
riode (sera werden uitgetitreerd volgens uiteindelijke ver-
dunningen van 1:40 tot 1:10240), werden 148 sera (± 50%)
onderzocht met de ELISA. Deze sera waren gelijkelijk ver-
deeld over de bedrijven. De relatieve sensitiviteit en specifi-
citeit van deze test was respectievelijk 94% en 100% ten op-
zichte van de Hl-test (40). Na vaccinatie met op de markt
verkrijgbare vaccins werden er geen tot zeer lage antili-
chaamtiters gevonden (6). In totaal 30 van de 37 bedrijven
vaccineerden de zeugen tegen PPV.

l«ffl

»i I m w%

Detectie van antilichamen tegen L. hratislava vond plaats
door middel van een gemodificeerde Microscopische
Agglutinatie Test (MAT) (2). Sera werden onderzocht bij
uiteindelijke verdunningen van 1:100 tot 1:3200. Een inci-
dente infectie werd ook hier gedefinieerd als een seroconver-
sie. Er werd niet gevaccineerd tegen
L. hratislava in de stu-
diepopulatie.

Statistische analyse

Voor het beantwoorden van dc twee eerste vraagstellingen
werden de CBK-plus bedrijfsresultaten (jaaroverzicht tech-
nische kentallen van 1 jan. 1987 tot 1 jan. 1988) van het zeu-
genbedrijf gebruikt.

De associatie tussen incidentie van terugkomen na eerste in-
seminatie en het aantal levend geboren biggen/zeug/jaar
werd gemodelleerd in een multipele lineair regressie-model.

Tabel 2. De associatie t:ussen het; gemiddeld aant;al teruggekomen zeugen na eerste inseminatie per 100 eerste inseminaties en het aantal levend gebo-
ren biggen/zeug/|aar. gecorrigeerd voor de invloed van contounders.

771

Atliankelijke variabele; aantal levend geboren biggen/zeng/jaar

Regressie-

Onafhankelijke variabele

coëfficiënt

s.e.

Impact\'\'

Intercept

4,53

0,70

gemiddeld aantal levend geboren biggen/worp

2,28

0,06

1,14

spenen-eerste inseminatie interval (dagen)

-0,15

0,01

-0,48

lengte zoogperiode (dagen)

-0,10

0,01

-0,31

gemiddeld aantal terugkomen zeugen na

eerste inseminatie per 100 eerste inseminaties

-0,03

0,004

-0,22

Adjusted R2; 0,93

Impact: verandering in gemiddeld aantal levend geboren biggen/zettg/jaar als de variabele met één standaard deviatie veranderd.

T I J DSC II R I I-T VOOR Dl l-RCiHN F. ISK UN l)H, DFFL 118, A F L F V K R 1 N Ci 23, 1993

-ocr page 466-

1II fi-"

!■ i i ^

III fi

Figuur 2. Voorspeld aantal levend geboren biggen/zeug/iaar (met een
95% betrouwbaarheidsinterval) in relatie tot het gemiddeld aantal terug-
komers na eerste inseminatie per lOO eerste inseminaties op 240 zeu-
genbedrijven in Zuid-Nederland. Vaste waarden voor de variabelen in het
regressiemodel: aantal levend geboren biggen/worp: 10; lengte zoogpe-
node; 30 dagen; lengte spenen-dekken interval: 10 dagen.

waarbij als confounders in het model werden meegenomen:
gemiddelde leeftijd zeugen bij eerste inseminatie, gemid-
delde pariteit, bedrijfsgrootte, % gelten in de populatie, %
opgeruimde zeugen, % opgeruimde gelten, gemiddelde
lengte lactatieperiode en de gemiddelde lengte van het spe-
nen-eerste inseminatie interval. Voorspellingen van het ge-
middeld aantal levend geboren biggen/zeug/jaar voor een
reeks ineidenties van terugkomen na eerste inseminatie per
100 eerste inseminaties werden berekend met behulp van het
uiteindelijke regressiemodel.

Odds ratio\'s (OR\'s) met een 95% betrouwbaarheidsinterval
(bthi) werden berekend voor de relatie tussen het voorkomen
van een ineidente infectie met PPV of
L. hratislava en terug-
komen na eerste inseminatie, rekening houdend met de se-
lectie van de bedrijven ten aanzien van het gemiddeld % te-
rugkomers voorafgaande aan de start van het onderzoek
(25). De Breslow and Day x2 test werd gebruikt voor het tes-
ten van de homogeniteit van de afzonderlijke OR\'s; na ge-
toetste homogeniteit werd de Summary Mantel-Haenszel
(MH) OR berekend voor een indruk van de algehele relatie
tussen serostatus en het optreden van terugkomen. In termen
van causaliteit: als de OR < 1, dan kan de blootstellingsfactor
(seroconversie) worden gezien als een beschermende factor
voor het optreden van terugkomen, een OR=l geeft aan dat
er geen relatie bestaat, terwijl een OR > 1 betekent dat de
blootstellingsfactor kan worden gezien als een veronder-
stelde risicofactor.

Het onderscheidend vermogen (power) van de relatie tussen
het voorkomen van een ineidente infectie met PPV of
L. hra-
tislava
en terugkomen na eerste inseminatie werd voor de
dataset berekend volgens Martin
et al. (26). Multiple lineaire
logistische regressie (17) werd gebruikt voor het modelleren
van de associatie tussen het optreden van terugkomen en de
waarde van bloedparameters. De eenheid van analyse is hier
het individuele dier. De selectie van bedrijven in categorieën
met een hoge (3= 15 terugkomers na eerste inseminatie per
100 eerste inseminaties) of lage («10 terugkomers na eerste
inseminatie per 100 eerste inseminaties ) mate van voorko-
men van terugkomen voordat het onderzoek startte, het be-
drijf en de pariteit van het dier werden altijd in het model
meegenomen. Potentiële confounders die werden meegeno-
men in één model waren: leeftijd bij eerste inseminatie;
toomgrootte en tussenworptijd van de laatste worp voor het
begin van de studieperiode; spenen-eerste inseminatie inter-
val in de studieperiode; seizoen (inseminatie in juli of augus-
tus versus de rest van het jaar); de serostatus ten aanzien van
PPV en
L. hratislava-, progesteron-gehalte bij spenen; albu-
mine, globulinen en leucocyten/lymfocyten-gehalte bij spe-
nen en het verschil in gehalte van deze bloedparameters tus-
sen de tweede en eerste bemonstering.

RESULTATEN

De incidentie van terugkomen na eerste inseminatie op 240
zeugenbedrijven was 16,9 per 100 eerste inseminaties (Tabel
1). Slechts 18% van de bedrijven had een incidentie kleiner
dan 10 terugkomers per 100 eerste inseminaties, terwijl bij

Tabel 3. Verdeling van de antilichaamtiters tegen Leptospira interrogans serovar hratislava (/.. hratislava] en Porcine parvovirus (PPV) in zeugen bij het
spenen.

aantal dieren (%)

aantal dieren( %)

aantal dieren ( %)

Titer MAT

Titer Hl

Titer ELISA

(L. hratislava)

PPV)

(PPV)

< 100

200

( 74,5)

4

1

( 0,6)

40

17

(11.5)

100

42

( 15,7)

8

4

( 2,6)

80

11

(7.4)

200

20

( 7,5)

16

1

( 0,6)

160

13

(8,8)

400

5

( 1.9)

32

6

( 3,8)

320

10

(6,8)

800

1

( 0,4)

64

7

( 4,4)

640

38

(25,6)

-------

12

3

( 1,9)

1280

32

(21,6)

268

(100,0)

256

10

( 6,4)

2560

20

(13,5)

512

10

( 6,4)

5120

5

(3,4)

1024

14

( 9,0)

10240

2

(1.4)

2048

22

( 14.1)

-----4

------)

4096

34

(21,9)

148

(100,0)

8192

26

( 16,7)

16384

18

( 11,6)

156

(100,0)

-ocr page 467-

bedrijven met ^ 10 terugkomers per 100 eerste inseminaties voor aan-
vang van onderzoek
bedrijven met ^ 15 terugkomers per 100 eerste inseminaties voor aan-
vang van onderzoek

im »c^f?? mr^^njypm

M i j-jin ri\'iiri\'ü

Tabel 4. Associatie tussen terugkomen in oestrus na eerste inseminatie en het optreden van een seroconversie tegen porcine parvovirus (PPV) en
Leptospira interrogans serovar hratislava [L. bratstava] in individuele zeugen, ingedeeld naar selectie van de bedrijven t.a.v. gemiddeld aantal terugko-
mers per 100 eerste inseminaties op bedrijfsniveau voorafgaande aan het onderzoek.

zeug teruggekomen na inseminatie

zeug teruggekomen na inseminatie

Ja

nee

Totaal

Ja

nee

Totaal

seroconversie ja

1

0

1

Ja

4

6

10

tegen PPV

nee

17

17

34

nee

128

131

259

Totaal

18

17

35

Totaal

132

137

269

Breslow and Day test voor homogenileit van de afzonderlijke OR \'s: x^=l.25 (p=0,26) Summary Mantel-Haenszel Odds-ratio: 0,85 [0.25. 2.87]

zeug teruggekomen na inseminatie

zeug teruggekomen na inseminatie

Ja

nee

Totaal

Ja

nee

Totaal

seroconversie ja

4

1

5

ja

2

6

8

tegen L hratislava

nee

12

13

25

nee

114

116

230

Totaal

16

14

30

Totaal

116

122

238

Breslow and Day test voor homogeniteit van de afzonderlijke OR\'s: x^=3.48 (p=0.l)6). Summary Mantel-Haen.</zel Odds-ratio: 0.83 [0,26. 2.59]
! . ]: 95% betrouwhaarheidsinten al

30% van de bedrijven meer dan 20 terugkomers per 100 eer-
ste inseminaties voorkwam. De som van gemiddeld 7,8 her-
dekkingen na een regelmatige terugkomst per 100 eerste in-
seminaties en gemiddeld 6,9 herdekkingen na een
onregelmatige terugkomst per 100 eerste inseminaties is niet
geheel gelijk aan de totale incidentie van terugkomen omdat
een aantal zeugen na terugkomen wordt opgeruimd (Tabel
1). Analyse van de invloed van terugkomen op het aantal le-
vend geboren biggen/zeug/jaar leverde een redelijk goed
model op (93% van de variantie verklaard, tabel 2). Een toe-
name in de incidentie met 10 terugkomers per 100 eerste in-
seminaties, gecorrigeerd voor invloed van confounders, was
geassocieerd met een afname van gemiddeld 0.3 levend ge-
boren biggen/zeug/jaar (Tabel 2). In figuur 2 wordt een voor-
spelling gegeven van het gemiddeld aantal levend geboren
biggen/zeug/jaar in relatie tot een reeks aan incidenties van
terugkomen na eerste inseminatie.

Op een totaal van 158 dieren, die terugkwamen in het indivi-
duele onderzoek, kwamen 92 dieren regelmatig en 66 dieren
onregelmatig terug na inseminatie: 87% van de regelmatige
terugkomers kwam terug tussen 18 en 24 dagen na insemina-
tie; 62% van de onregelmatige terugkomers kwam terug tus-
sen 25 en 36 dagen na inseminatie. Op alle bedrijven (op één
na) was er minstens één of meer dieren met een antilichaam-
titer 1:256 (Hl) of > 1:80 (ELISA) tegen PPV bij de eerste
bloedmonstemame bij spenen. Op vijf bedrijven waren er
minstens één of meer dieren met een antilichaamtiter
1:400 tegen
L. hratislava bij het spenen (Tabel 3).

Er was geen indicatie voor een relatie tussen het terugkomen
na eerste inseminatie en een incidente infectie met PPV
(Tabel 4). Zelfs na definiëring van een incidente infectie als
een overgang van een titer < 1:80 (ELISA) of < 1:256 (Hl-
test) bij bemonstering rond het moment van spenen, naar een
titer < 1:80 (ELISA) of < 1: 256 (Hl-test) zes weken later,
bleek er geen indicatie te zijn voor een relatie tussen infectie
met PPV ten tijde van inseminatie en het terugkomen na eer-
ste inseminatie. Er was geen indicatie voor een relatie tussen
het terugkomen na eerste inseminatie en een incidente infec-
tie tegen
L. hratislava (tabel 4). Zelfs na definiëring van een
incidente infectie als een overgang van een titer < 1:100 bij
bemonstering rond het moment van spenen, naar een titer
1:100 zes weken later, bleek er geen indicatie te zijn voor een
relatie tussen infectie met
L. hratislava ten tijde van insemi-
natie en terugkomen na eerste inseminatie.

De resultaten van modelleren in tabel 5 geven aan dat een
vergroot spenen-eerste inseminatie interval, een laag albu-
mine-gehalte bij spenen en een afname in albumine-gehalte
tussen de twee opeenvolgende bemonsteringen, een hoog
progesteron-gehalte bij spenen, en een verhoging van het
7-
globuline-gehalte tussen de twee opeenvolgende bemonste-
ringen, geassocieerd waren met een verhoogd risico op re-
gelmatig terugkomen na inseminatie. Bijvoorbeeld, de
OR=5,6 voor het spenen-eerste inseminatie interval van > 10
dagen geeft aan dat dieren een ± 6x hogere kans hebben op
regelmatig terugkomen na inseminatie dan dieren met een
spenen-eerste inseminatie interval van ^ 5 dagen. De

-ocr page 468-

IfifJC^ PUDENTMJI41 ini

küi

Tabel 5. Relatie tussen het optreden van een regelmatige terugkomst na eerste inseminatie bij zeugen en de lengte van het spenen-eerste inseminatie in-
terval en waarden van klinisch-chemische bloedparameters. weergegeven door Summary Odds ratio\'s en de bijbehorende 95% betrouwbaarheudsnter-
vallen (bthi).

Parameters

Spenen-eerste inseminatie interval

Albumine-gehalte bij spenen

Verschil in albumine-gehalte tussen
tweede en eerste bemonstering

Waarde
parameter

5 dagen
6-10 dagen
>10 dagen

>34
30-34
<30

»0 g/L

<0 g/L

95% bthi
interval

Summary
Odds ratio

Aantal
zeugen

15
165
11

42
88
61

154
37

1,0

1.3
5,6

1,0

2.4
3,9

1,0
4,1

0,6- 2,8
1,2-26,7

g/L
g/L

g/L

0,8 - 7,2
1,3-12,2

1,6- 10,6

Verschil in -y-globuline-gehalte tussen
tweede en eerste bemonstering

Progesteron-gehalte bij spenen

1,0
2,6

1,0
6,8

«3 g/L

>3 g/L

■s 3 ng/mL

> 3 ng/mL

117
74

176
15

1,2- 5,4

1,6-29,1

Pearson goodness-of-fit x2 had een waarde van 172,3 met
156 df (p=0,17); de Pearson-residuen varieerden van -2,12
tot 2,24, hetgeen aangeeft dat er geen indicatie was voor een
slechte model-fit.

De resultaten van modelleren in tabel 6 geven aan dat een
vergroot spenen-eerste inseminatie interval, een afname van
het
a I 2-globuline-gehalte tussen de twee opeenvolgende be-
monsteringen, een toename van het 7-globuline-gehalte en
leucocyten-gehalte tussen de twee opeenvolgende bemon-
steringen, geassocieerd waren met een verhoogd risico op
onregelmatig terugkomen na inseminatie. De Pearson good-
ness-of-fit
x2 had een waarde van 190,4 met 166 df
(p=0,09); de Pearson-residuen varieerden van -2,32 tot 2,51,
hetgeen aangeeft dat er geen indicatie was voor een slechte
model-fit. Interactie termen werden aan beide modellen toe-
gevoegd maar waren niet significant (p > 0,10) cn werden uit
het uiteindelijke model weggelaten.

DISCUSSIE

De winstgevendheid van zeugenbedrijven is, naast het op-
ruimbeleid van zeugen, gerelateerd aan een optimale repro-
duktiviteit. Het streven in de Nederlandse zeugenhouderij is
dan ook gericht op het hebben van zeugen die lang meegaan
en die zonder kunstmatige ingrepen in staat zijn een groot
aantal biggen per jaar groot te brengen. Dit kan worden be-
reikt door het verhogen van het aantal levend geboren biggen
per worp en het reduceren van het aantal niet-produktieve
dagen en de daarmee gekoppelde verliezen in de vorm van
extra voer, arbeid en niet-optimaal gebruikte produktiefacili-
teiten (32,34). Het aantal geproduceerde biggen/zeug/jaar is
de afgelopen 20 jaar gestegen, met name als gevolg van een
stijging van het aantal worpen/zeug/jaar van ± 1,78 in 1971
(34) tot ± 2,23 in 1989 (20). Het aantal levend geboren big-
gen/worp is in de loop der jaren niet sterk vooruit gegaan: ±
10,2 in 1971 (34) tot ± 10,6 in 1989 (20). Niet-produktieve
dagen kunnen worden verminderd door het verkleinen van
de lengte van de zoogperiode, verkleinen van het spenen-
eerste inseminatie interval, het verminderen van het aantal
verliesdagen voorafgaande aan opruimen en het reduceren
van het aantal terugkomers na eerste inseminatie.

Dit onderzoek heeft zich met name gericht op het optreden
van terugkomen na eerste inseminatie. Een bedrijfsdoel-
waarde t.a.v. terugkomen na inseminatie ligt op < 10%, met
een verhouding regelmatig: onregelmatig van ongeveer 2:1;
ligt het percentage terugkomers boven de 15%, dan is er
sprake van een probleem (13). De frequentie van terugko-
men in onze studie is duidelijk hoger, maar vergelijkbaar met
resultaten van andere observationele onderzoeken (24, 30).
Met name de mate van voorkomen van onregelinatige terug-
komers is duidelijk hoger dan de gestelde doelwaarde.
Hoewel het aantal gespeende biggen/zeug/jaar vaak wordt
gezien als een goede reflectie van de reproduktiviteit (8), is
er gekozen voor het aantal levend geboren biggen/zeug/jaar
omdat terugkomen na eerste inseminatie via het aantal wor-
pen/zeug/jaar een directe relatie heeft met het aantal levend
geproduceerde biggen/zeug/jaar, terwijl bij gespeende big-
gen/zeug/jaar nog een extra managementfactor om de hoek
komt kijken (in leven houden van geboren biggen), die in
causale zin niets te maken heeft met reproduktiviteit.
Het spenen-eerste inseminatie interval kan een reflectie zijn
van de fysiologische gereedheid van dieren otn een succes-
volle conceptie door te maken. Retrospectieve gegevens van
bedrijfsmanagementsystemen suggereren dat een toename
van het spenen-eerste inseminatie interval een gevoelige in-
dicator kan zijn voor niet-optimale reproduktieve gezond-
heid en produktiviteit in het algemeen (29, 33, 42), hetgeen
in ons onderzoek wordt bevestigd. Omdat de lengte van de
zoogperiode in het algemeen een vast gegeven is per bedrijf,
zijn het spenen-eerste inseminatie interval en de mate van
voorkomen van terugkomers de beste maten voor niet-pro-
duktieve dagen (8). Onze resultaten laten zien dat terugko-
men een economische relevantie hebben: een toename in de
incidentie met 10 terugkomers per 100 eerste inseminaties,
gecorrigeerd voor invloed van verstorende factoren, was ge-
associeerd met een afname van gemiddeld 0.3 levend gebo-
ren biggen/zeug/jaar.

De resultaten van het bloedonderzoek bij individuele zeugen
suggereren dat er geen associatie bestaat tussen het optreden
van terugkomen na inseminatie en incidente infectie met

-ocr page 469-

PPV of L. hratislava. Onderzoek van Cutler et al. (5) en
Huysman
et al. (18) onderschrijven onze bevindingen ten
aanzien van de relatie tussen PPV-infectie en terugkomen na
eerste inseminatie. In de literatuur gesuggereerde relaties
tussen infectie met
L. hratislava en het optreden van repro-
duktiestoomissen zijn gebaseerd op onderzoek waarbij die-
ren met reproduktiestoomissen slechts éénmalig werden be-
monsterd en waarbij hoge titers werden geconstateerd (11,
16, 22,39). Dit is echter geen eerlijke vergelijking:

1.Er kan geen seroconversie met een éénmalige monster-
name worden geconstateerd en dus kan er ook geen directe
(causale) relatie worden onderzocht tussen een verande-
ring in serostatus en het optreden van terugkomen;

2. Er bestaat een gerede kans dat de dieren die geen repro-
duktiestoomissen laten zien op deze bedrijven ook hoge ti-
ters vertonen tegen het onderzochte agens, vaak worden
deze dieren echter niet tneegenomen in het onderzoek; de
conclusies die worden getrokken zijn dan ook vaak niet
valide.

Een pilot-onderzoek van De Waal et al. (7) op 3 zeugenbe-
drijven kon ook geen relatie aantonen tussen een actieve in-
fectie met
L. hratislava en een verhoogd optreden van terug-
komen.

Ten aanzien van L. hratislava inoet wel worden opgemerkt
dat geïnfecteerde dieren ook titers lager dan de wijdverspreid
ren (terugkomers en niet-temgkomers) bij het onderzoek be-
trokken moeten worden. Dit maakt het argument dat er geen
relatie mogelijk zou zijn minder sterk. Echter, zoals uit het
onderzoek blijkt is het aantal incidente infecties met PPV
en/of
L. hratislava rond inseminatie zeer gering, en is de
mate van terugkomen dat kan worden toegeschreven aan in-
cidente infecties met PPV en/of
L. hratislava daardoor ook
erg klein,
onafhankelijk van de grootte van het werkelijke re-
latieve risico. Er kan daarom toch worden geconcludeerd dat
in de zeugenpopulatie slechts een erg klein deel van de temg-
komers kan worden toegeschreven aan incidente infectie met
PPV en/of
L. hratislava.

1 »fr^^f-rnPÄ^Nr^ui ft w%
■M a ■ ü a "1 i j rf r _ I ^

Het spenen-eerste inseminatie interval is in de afgelopen 20
jaar in Nederland bijna gehalveerd: van gemiddeld ± 14,9
dagen in 1972 tot ± 7,9 dagen in 1991 (29). Observationeel
onderzoek heeft al eerder uitgewezen dat een interval spe-
nen-eerste inseminatie van > 5 dagen geassocieerd is met een
toename in de mate van voorkomen van terugkomen (23,
41). Onze resultaten ondersteunen deze bevindingen en laten
zien dat een spenen-eerste inseminatie interval van > 10 da-
gen een duidelijk verhoogd risico inhoudt voor het optreden
van regelmatig terugkomen en een spenen-eerste insemina-
tie interval van > 15 dagen een duidelijk verhoogd risico in-
houdt voor het optreden van onregelmatig temgkomen.

Tabel 6. Relatie tussen het optreden van een onregelmatige terugkomst na inseminatie bi| zeugen en de lengte van het spenen-eerste inseminatie interval en
waarden van klinisch-chemische bloedparameters. weergegeven door Summary Odds ratio\'s en de bi|behorende 95% betrouwbaarheidsintervallen

Parameters

Waarde

Aantal

Summary

95%bthi

parameter

zeugen

Odds ratio

interval

Spenen-eerste inseminatie interval

«5

dagen

112

1,0

6-15

dagen

80

1,6

0,7 - 4,0

>15

dagen

8

11,9

1,4-102,6

Versehil in a, 2-globuline-gehalte tussen

=s 1

g/L

181

1,0

de tweede en eerste bemonstering

> 1

g/L

19

0,2

0,0 - 0,9

Verschil in -y-globuline-gehalte tussen

«3

g/L

118

1,0

de tweede en eerste bemonstering

>3

g/L

82

4,1

1,7-10,2

Verschil in leucocyten-gehalte tussen

«-2,0

X 109/L

63

1,0

de tweede en eerste bemonstering

>-2,0

X 109/L

137

3,1

1,3- 7,5

geaccepteerde laagste titer van 1:100 kunnen hebben (11),
hetgeen betekent dat de resultaten met deze nuance moeten
worden bekeken.

Het na beëindiging van het prospectieve onderzoek bere-
kende onderscheidingsvermogen (power) van het onderzoek
om een associatie tussen een incidente infectie en terugko-
men te bepalen blijkt niet erg groot te zijn geweest (± 15%).
Dit koint enerzijds omdat er zich maar een zeer gering aantal
incidente infecties heeft voorgedaan, anderzijds omdat de
geconstateerde incidente infecties zich in vrijwel dezelfde
mate hebben voorgedaan bij dieren die terugkwamen na eer-
ste inseminatie als bij dieren die niet terugkwamen na eerste
inseminatie. Zou men het uiteindelijk geconstateerde
(vooraf niet bekende) verschil in terugkomen in relatie tot
een incidente infectie met de agentia met een redelijk groot
onderscheidingsvermogen (80% of hoger) hebben willen
aantonen, dan hadden achteraf gezien enkele duizenden die-

775

Een hoog progesteron-gehalte bij spenen (> 3 ng/mL) sugge-
reert dat deze dieren al in hun eerste oestrus-cyclus waren bij
spenen. Ook is het mogelijk dat een actief corpus luteum van
de laatste dracht nog steeds aanwezig is en progesteron pro-
duceert (36).

Onze resultaten suggereren dat een laag albumine-gehalte bij
spenen en een daling van het albumine-gehalte tussen de
twee opeenvolgende bemonsteringen risico-factoren zijn
voor het optreden van regelmatig terugkomen. Verlaagde se-
rum-albumine-gehaltes worden geassocieerd met ontste-
kingsprocessen en met name een niet-optimale voedingstoe-
stand (9, 10). De verlaagde albumine-gehaltes bij individu-
ele zeugen komen verspreid voor binnen alle bedrijven in het
onderzoek hetgeen een aanwijzing kan zijn dat een algemeen
voerschema nutritioneel gezien niet altijd adequaat hoeft te
zijn voor de individuele zeug.

Een toename van het 7-globuline tussen de twee opeenvol-

T I J D S C H R I F T VOOR D I F R (i F N F F S K U N I) F , D F F I. 118, A F L F V F R I N (i 2 3, 1993

-ocr page 470-

gende bemonsteringen lijkt een risico-factor te zijn voor het
optreden van regelmatig en onregelmatig terugkomen. Net
zoals dat voor de leucocyten geldt, is het 7-globuline een
aspecifieke bloedparameter die een indicatie geeft voor een
respons van het reticulo-endotheliale system op antigenen of
andere niet-lichaamseigen substanties. Onze resultaten sug-
gereren het bestaan van een infectie/ontstekingscomponent
bij terugkomen, waarvan de specifieke oorzaak onduidelijk
is. De interpretatie van de daling van het x, j-globuline-ge-
halte tussen twee opeenvolgende bemonsteringen als risico-
factor voor het optreden van onregelmatige terugkomers is
moeilijk: het x, j-globuline-gehalte heeft de neiging te stij-
gen bij acute ziekte; echter, in experimenteel geïnduceerde
ziekten is een daling van het x,
2-globuline-gehalte waarge-
nomen (19).

DANKBETUIGING

De auteurs willen graag hun dank betuigen aan de zeugenhouders voor dc
bereidwilligheid en medewerking die verleend is bij het uitvoeren van het
onderzoek.

SUMMARY

Return to oestrus after first insemination in sow herds

(Incidence and association with repoductivity and some
bloodparameters)

As- no systematic study has heen done to get an accurate estimate of the inci-
dence of return to oestrus after first insemination in sows in the
Netherlands, the objectives of this investigation were: I) to obtain an esti-
mate of the incidence of return to oestrus after insemination al the herd le-
vel: 2) to investigate the association between incidence of return to oestrus
after fiKst insemination and reproduction characteristics to get an impres-
sion of the economic importance. These objectives were investigated using
the reproduction re.sidts of 240 .swine breeding herds in The Southern
Netherlands in t\'iH?. using their CBKplus computerized herd management
records. The average incidence of return to oestrus after first insemination
on a herd level was 16.9 per 100 first inseminations. An increase of inci-
dence with 10 returns per 100 first in.seminations. corrected for confoun-
ders in a multiple linear regression model, was a.s.sociated with a decrea.se
of approximately 0.3 liveborn piglet.s/sow/year. Thereupon individual .sows
were followed
in 19HS and 19H9 prospectively in 37 sow herds from wea-
ning to insemination, returning to oestrus or not after first insemination to
farrowing. The investigation focused in particular on the relationship be-
tween returning to oestrus after first in.semination and incident infection
with porcine parvovirus (PPV) and
Leptospira interrogans .serovar hratis-
lava (L. hratislava).
During a number of consecutive farm visits .sows Hvri\'
blood sampled at weaning and again a blood sample was taken 6 weeks la-
ter. The final dataset that was analysed consisted of 161 animals that did not
return to oestrus after first insemination and I5f< animals that returned to
oestrus after first insemination. ,4n incident infection was defined as a sero-
conversion between the two succe.ssive blood samplings. There was no indi-
cation of a relationsship between the occurrence of return to oestrus after
first insemination and an incident infection with
L. hratislava or PPV.
Uttersize and between-farrowing time of the last farrowing before the study
period was not associatied with occurrence of returning to oestrus after first
insemination in the study period.

However, an increased weaning-to-insemination inten\'al. a high progester-
one level at weaning, a low albumin concentration al weaning and a decre-
ase in albumin concentration between the consecutive samplings and an in-
crease in gamma globulin concentration between the two blood samplings
increased the risk of occurrence of a regular leturn to oestrus after in.semi-
nation. An increased weaning-to-insemination interval, an increase in leu-
cocyte and gamma globulin concentration and a decrease in alfa, j globulin
concentration between the consecutive samplings increased the risk of oc-
currence of an irregular return to oestrus after inseminatitm.

LITERATUUR

1. Baltussen WHM. Altena H, Bakker CM en Rijnberk D van. Bedrijven
met varkens 1987. Rapport C 1.8, Proefstation voor de Varkenshouderij
en het Landbouw Economisch Instituut, Rosmalen. 1988; 53 pp.

2. Bercovich Z, Spek CW, and Comvalius-Adriaan 1. The incidence of an-
tibodies to various serotypes of
Leptospira in pigs in the Netherlands du-
ring the period from 1975 to 1980. Tijdschr Diergeneeskd 1983; 108:
133-8.

776

3. Centrale Bedrijfskomputer (CBK). CBKplus gebruikers-handleiding.
Coöperatieve Gebruikersvereniging \'Stichting Informatie Varkens cn
Automatisering\' SIVA-produkten ba.. Rosmalen, the Netherlands
1989.

4. Connor JF. Reproductive problems in swine breeding herds. Vet Med
1989; 84:318-27.

5. Cutler RS, Molitor TW, Leman AD. and Saubcr TE. Effect of poricine
parvovirus serostatus on the reproductive performance of mated gilts in
an infected herd. Am J Vet Res 1982; 43: 935-7.

6. De Leeuw PW. Rouwette HJF. Golstein Brouwers CJWM van, and
Kuiper CJ. A comparison of two porcine parvovirus vaccines under field
conditions. In Proc. 8th IPVS Congress, August 27-31. Ghent, Belgium:
1984;14.

7. De Waal CAH, Hartman EG, Bokhout BA, and Leengoed LAGM van.
Porcine leptospirosis. Remarks on the sero-diagnosis of
Leptospira
/erragun,v serotype ftrar/.v/oi\'o. Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116: 173-9.

8. Dial GD, Marsh WE, Poison DD, and Vaillancourt JP. Reproductive fai-
lure: differential diagnosis. In \'Diseases of Swine". Eds. ED Leman, BE
Straw, WL Mengeling, S D\'Allaire and DJ Taylor. 7th Edition. Iowa
State University Press. Ames. USA: 1992; 88-137.

9. Dimopoullos GT. Plasma proteins. In \'Clinical Biochemistry of domes-
tic Animals\'. Eds. C.E. Cornelius and J.J. Kaneko, Academic Press,
New York, London: 1963; 109-201.

10. Eibers ARW, Counotte GHM, and Tielen MJM. Haematological and
clinicochemical blood profiles in slaughter pigs. Reference values, be-
tween and within variability and the relationship with herd factors and
growth performance. Vet Quarterly 1992a; 14: 57-62.

11. Ellis WA, McParland PJ, Bryson DG, and Cassells JA. Prevalence of
Leptospira infection in aborted pigs in Northern Ireland. Vet Rec 1986;
1 18:63-5.

12. Frantz JC, Hanson LE, and Brown AL. Effect of vaccination with a bac-
terin containing
Leptospira bratislava on the breeding performance of
swine herds. Am J Vet Res 1989; 50: 1044-7.

13.Geudeke MJ. Vruchtbaarheidsstoornissen bij het vrouwelijk varken.
Rapportnr. 93003. Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland.
1993:47 pp.

14. Glossop CE, and Foulkes JA. Occurrence of two phases of return to oes-
trus in sows on commercial units. Vet Rec 1988 122: 163-4.

15. Groenland GJR. Fouten in het dekmanagement als oorzaak van fcrtili-
teitsstoornisscn op twee varkensvermeerderingsbedrijven. Tijdschr
Diergeneeskd 1990; 1 15:410-2.

16. Hathaway SC, and Linie TWA. Prevalence and clinical significance of
leptospiral antibodies in pigs in England. Vet Rec 1981; 108: 224-8.

17.Hosmcr DW, and Lcmeshow S. Applied Logistic Regression. John
Wiley and Sons. New York. Toronto. Singapore 1989.

18. Huysman, CN, Leengoed t.AMG van, Jong MCM de. and Osta ALM
van. Reproductive failure associated with porcine parvovirus in an en-
zootically infected pig herd. Vet Rec 1992; 131:503-5.

19. Imlah P,and McTaggart IIS. Ihiematologyofthepig. In\'Comparativecli-
nical haematology\'. Eds. R.K. Archer and L.B. Jeffcott. Blackwell
Scientific Publ., Oxford, l.ondon. Edinburgh. Melbourne: 1977; 271-303.

20. Informatie cn Kennis Centrum Veehouderij en bet Landbouw
Economisch Institiuut. Bedrijven met v;irkens 1989. Rosmalen: 1990; 29.

21. King GJ. and Wilson MR. Reproductive failure in a total confinement
herd associated with parvovirus. In Proc 4th IPVS. June 30-July 3,
Copenhagen. Denmark: 1980:59.

22. Kingscote BF. Leptospirosis outbreak in a piggery in southern Albertha.
Can Vet J 1986; 27: 188-90.

23. Leman AD. Manage for short wean-scr\\ ice interval - Mate sows once 3-
5 days after weaning. Int Pigletter 1990; (10) 8: 29-32.

24. Love RJ. and Wilson MR. Fertility of sows mated on different days of
the week. AustrVetJ 1990:67: 1-3.

25. Martin SW, Meek AH. and Willeberg P. Epidemiologic measures of
Association. In \'Veterinary Epidemiology. Principles and Methods\'.
Eds. Martin SW, Meek AH, and Willeberg P, Iowa State University
Press, Ames, USA: 1987; 128-34.

26. Martin SW, Meek AH, and Willeberg P. Sampling methods. In
\'Veterinary Epidemiology. Principles and Methods\'. Eds. Martin SW,
Meek AH, and Willeberg P, Iowa State University Press. Ames. USA:
1987:22-47.

27. Muirhead MR. Constraints on productivity in the pig herd. Vet Rec
1978; 102:228-31.

28. Rondhuis PR en Straver PJ. Enige kenmerken van een klein heniaggluti-
nerend DNA-virus. geïsoleerd uit een verworpen varkensfoetus.
Tijdschr Diergeneeskd 1972:97: 1257-67.

29. Scholten RHJ, Vesseur PC. en Kemp B. Analyse van het interval spe-
nen-eerste inseminatie. Proefverslag PI.88, Proefstation voor de
Varkenshouderij, Rosmalen 1993.

TIJDSCHRIFT VOOR D I E R (i F N F; F S K U N D E , DEEL 118, AFLEVERINC; 2 3, 19 93

-ocr page 471-

30. Stein TE, Duffy SJ, and Wickstroni S. Differences in production values
between high- and low-productivity swine breeding herds. J Anim Sci
1990; 68:3972-9.

31. Thacker BJ, and Gonzalez PL. Infectious reproductive diseases in
swine. Compend Cont Educ Pract Vet 1988; 10: 669-79.

32. Tomes GJ, and Nielsen HE. Factors affecting reproductive efficiency of
the breeding herd. In \'Control of Pig Reproduction", Eds. DJA Cole and
GR Foxcrot^. Butterworth Scientific Publ., London, Bo.ston, Toronto,
Sydney. 1982; 527-39.

33. Tubbs RC. Factors that influence the weaning-to-estrus interval in sows.
Compend Cont Educ Pract Vet 1990; 12: 105-15.

34. Tuinte JHG. Vruchtbaarheid van de zeug en bedrijfsvoering.
Bedrijfsontwikkeling 1979; 10:582-8.

35. Baaien WJ van en Counotte GHM. Compendium Laboratoriumonder-
zoek, Immunologische bepalingen bij varkens. Stichting Gezondheids-
zorg voor Dieren, Den Haag. 1992; 10.

36. Wiel DFM van de, Erkens J, Koops W, Vos E, and Landeghem AJJ van.
Periestrous and midluteal time courses of circulating LH, FSH,
Prolactin, Estradiol-17(3 and Progesterone in the dome.stic pig. Biol
Reprod 1981;24:223-33.

IA f r? m Eji jMP»
iiitl ii> É ilfiïM

37. Wiel DFM van de, and Koops W. Development and validation of an en-
zyme immuno assay for progesterone in bovine milk or blood plasma.
Anim Reprod Sci 1986; 10:201-13.

38. Leengoed LAGM van, Vos J, Gruys E, Rondhuis P, and Brand A.
Porcine Parvovirus infection: review and diagnosis in a sow herd with
reproductive failure. Vet Quarterly I983;5: 131-41.

39. Til LD van, and Dohoo IR. A serological survey of leptospirosis in
Prince Edward Island swine herds and its association with fertility. Can
J Vet Res 1991;55:352-5.

40. Westenbrink F, Veldhuis MA, and Brinkhof JMA. An enzyme-linked
immunosorbent assay for detection of antibodies to porcine parvovirus.
J Virol Meth 1989; 23: 169-78.

41. Wilson MR. Sow management to reduce boars and labor; increase pro-
duction. Int Pigletter 1990 (10) 4: 13-5.

42. Wrathall AE. Reproductive failure in the pig: diagnosis and control. Vet
Rec 1977; 100:230-7.

43. Wrathall AE. Investigation and control of reproductive disorders in the
breeding herd. In \'Control of Pig Reproduction\', Eds. D.J.A. Cole and
G.R. Foxcroft. Butterworth Scientific Publ., London, Boston, Toronto,
Sydney. 1982; 565-83.

GEBURTSHILFE BEI HAUSTIEREN

Walter Busch. Joachim Schulz. Uitgever.Gustav Fischer
Verlag Jena. 1993. ISBN 3-334-60368-5 680 pagina\'s, prijs
DM 188.-

Van oudsher zijn er relatief veel leerboeken betreffende de
veterinaire verloskunde in de Duitse taal geschreven.
Medewerking aan die boeken beperkte zich niet tot auteurs
uit het Duitse taalgebied. Reeds in 1897 heeft de toenmalige
Utrechtse hoogleraar M.G. de Bruin het bekende deel \'Die
Geburtshilfe beim Rind\' van het leerboek \'Thierärztlichen
Chirurgie und Geburtshilfe\' geschreven. Het zal wel toeval
zijn dat in het voorjaar van 1993 ongeveer tegelijkertijd zo-
wel de vierde druk van het bekende Duitstalige leerboek
\'Tiergeburtshilfe\' van J. Richter en R. Götze (uitgever Paul
Parey) en de eerste uitgave van het nu te bespreken boek het
daglicht zagen.

Geburtshilfe bei Haustieren is geschreven door zestien au-
teurs en het bevat 209 afbeeldingen en 105 tabellen. Het
boek is bedoeld als studieboek voor studenten en als naslag-
werk voor dierenartsen. Het bestaat uit een algemeen deel en
een diersoortgericht deel. Dit laatste is een opvallend onder-
scheid met het boek van Richter/ Götze.

In het algemene deel komen onder meer aan de orde de
neuro-endocriene regulatie van de voortplanting, de normale
graviditeit, het normale geboorteverloop, medicamenteuze
beïnvloeding van dracht en geboorte, stof- wisselingsstoor-
nissen tijdens dracht en geboorte, lactatie, algemene princi-
pes van de neonatologie, de algemene grondbeginselen van
de veterinaire verloskunde en aspecten van de anesthesie
rond de geboorte. Dit algemene deel behandelt de stof vaak
vergelijkend.

Het diersoortgerichte deel bevat meer diepgaande informatie
over het rund, het paard, het varken, de kleine herkauwers,
hond en kat en enige informatie (al is het zeer beperkt, totaal
drie pagina\'s) betreffende konijn rat, muis, hamster, cavia,
vogels en de schildpad.

Plezierig is dat er in het eerste deel voldoende aandacht
wordt besteed aan de neuro-endocrinologie van de voort-
planting en de regelmechanismen van de baarmoederaktivi-
teit. De indeling naar diersoort heeft zeker een aantal voor-
delen, echter ook nadelen. Enige overlap is onvermijdelijk.
Het is mijns inziens ook ten koste gegaan van detaillering op
enkele belangrijke deelgebieden van de obstetrie, onder
meer de repositieleer. Het aantal afbeeldingen is relatief be-
perkt en lang niet altijd van goede kwaliteit.

De kwaliteit van de tekst wisselt nogal per hoofdstuk. Zo is
bijvoorbeeld het hoofdstuk over het paard (geschreven door
Vande\'plassche) als duidelijke informatie aan te bevelen.
Anderzijds zijn er onderdelen die een veel minder goede be-
oordeling verdienen. De paragraaf over het breken van de
navelstreng is zo\'n voorbeeld. Een onduidelijke illustratie
en dan ook nog de opmerking dat de navelstreng van het kalf
geen gepreformeerde breukplaats heeft, hoort in een leer-
boek anno 1993 niet thuis. Hier was een strictere taak voor
de eindredacteuren weggelegd!

Samengevat zou ik willen zeggen: Een handboek met veel
informatie, onder meer met veel tabellen, per hoofdstuk ech-
ter wisselend van kwaliteit, soms zelfs slordigheden en dat is
jammer, vooral indien het door studenten als leerboek wordt
gebruikt. De lay-out is matig, bovendien maken de tekst en
het lettertype een onrustige indruk.

G.C. van der Weijden

-ocr page 472-

DIERZIEKTENBESTRIJDING IN BELGIE EN
NEDERLAND; WAAR LIGT DE GRENS?

Hoewel de aanwezigen geen tijd
hadden om .Antwerpen daadwerke-
lijk te bezoeken, droeg het gegeven
dat de stad uitgeroepen is tot
\'Culturele Hoofdstad van Europa
1993\' bij aan de internationale sfeer.
De organisatie was in handen van de
Groep Geneeskunde van het Rund
en de Belgische Vereniging voor
Rundveegeneeskunde.

Mede-organisator van de dag, de heer
dr. E. Vanopdenbosch, voorzitter van
de Belgische Vereniging voor Rund-
veegeneeskunde en werkleider van de
dienst rundervirologie in het Nationaal
Instituut voor Diergenees-kundig
Onderzoek te Brussel, sprak in zijn
openingswoord van een primeur:
\'België en Nederland spreken op één
symposium over dc overeenkomsten
cn verschillen in dierziektenbestrij-
ding. Juist op dit moment, nu er een
verschuiving plaatsvindt van nationale
ziektebestrijding naar ccn organisatie
van dc bestrijding op EG-niveau, is het
van belang otn sa-
men op ccn verge-
lijkbaar cn hoog ni-
veau uit te komen\'.

Op donderdag 16 september vond in de Marmeren Zaal van de Zoo van
Antwerpen een uniek symposium plaats. Het onderwerp, rundveeziektenbe-
strijding in België en Nederland, hield de gemoederen duidelijk bezig, getuige
de grote opkomst. Het was een internationale gebeurtenis, want zowel
Belgische als Nederlandse veterinairen gaven hun visie op de dierziektenbe-
strijding in hun respectievelijke vaderlanden.

Het vaststellen van de grens tussen de Zuiderburen en de Nederlanden is de
komende jaren steeds minder belangrijk. Het is immers met het wegvallen
van de binnengrenzen van de Europese Gemeenschap (EG) van belang om sa-
men te werken en dierziektenbestrijding op elkaar af te stemmen. De grens
ligt niet meer tussen de beide landen, maar langs de Noordzee.

Door Sophie Deleu / foto\'s: foto-agentschap Luc Peeters

STRUCTUUR

Vanopdenbosch gaf
daarna het woord
aan dr. J Verhoeff,
adjunct-directeur bij
de Gezondheids-
dienst voor Dieren
in West- en Midden-
Nederland en hoofd
Gezondheidszorg
Herkauwers. Hij
vertelde in het kort
hoe de structuur van
de Nederlandse dier-

gezondheidszorg in elkaar zit, waarbij
hij allereerst inging op de organisatie
van de rundveehouderij in Nederland.
Hij noemde de standsorganisaties en
de veeverbcteringsorganisaties en hun
taken.

Verhoeff schetste verder de verdeling
van taken over de ministeries van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(LNV) en Welzijn, Volksgezondheid
en Cultuur (WVC) en hun respectieve-
lijke uitvoerende veterinaire instan-
ties. Zo ressorteren de Veterinaire
Dienst en dc Rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees onder het
ministerie van LNV en dc Veterinaire
Hoofdinspectie van Volksgezondheid
onder WVC. Dc controle op naleving
cn opsporing van overtreding van
voorschriften voor het agrarische en

-ocr page 473-

visserijbedrijfsleven ligt bij de
Algemene Inspectiedienst (LNV).
Dc publiekrechtelijke bedrijfsorgani-
saties, zoals het Produktschap voor
Vee en Vlees (PVV) en het
Produktschap voor Pluimvee en
Eieren (PPE), kortom \'de Schappen\',
hebben verordenende bevoegdheden.
De taken van de Stichting Gezond-
heidszorg voor Dieren/Gezondheids-
diensten voor Dieren (SGD/GD) en de
relaties met andere instanties kwainen
uitgebreid aan de orde, evenals de her-
overweging van taken en het doel van
deze heroverweging.
Het werd duidelijk, dat de hele keten
\'Gezondheidszorg\' gereorganiseerd
wordt. De overheid baseert deze reor-
ganisatie op de rapporten \'Hendriks-
De Zeeuw" en \'Diergezondheidszorg
in de toekomst, wie zal het een zorg
zijn?\' en de SGD (
jD op de rapporten
van de klankbordgroepen, die per sec-
tor zijn samengesteld. Dc hele nieuwe
aanpak moet leiden tot ccn bedrijfsle-
ven dat ook fmancieel verantwoorde-
lijk is voor de kwaliteit van produkten
en produktieprocessen, dat wil zeggen
dat ze ook de controle op zich neemt.
De SGD/GD beoogt met de herstructu-
rering onder meer dat elke sector zijn
eigen deel betaalt.
Verhoeff ging tot
slot in op de dieren-
artsen in Nederland,
de groep die bij de
diergezondheids-
zorg het nauwst be-
trokken is en die de

nieuwe organisatie
gestalte moet geven.
Op 31 mei 1993 wa-
ren cr in Nederland
188 dierenartsen
werkzoekend, waar-
van 119 vrouwe-
lijke. Dc totale werkloosheid koint
hiermee op 6,1%, geen dramatisch
hoog percentage als men daarbij in
aanmerking neemt, dat werkzoekende
dierenartsen vaak ook nog waarne-
men. Verder viel op, dat de beroeps-
groep een hoge organisatiegraad heeft:
78,67% van dc dierenartsen is lid van
de beroepsvereniging.
Ook voor Nederlanders in de zaal, mis-
schien wel bij uitstek voor hen, was
deze lezing nuttig. De Nederlandse
Diergezondheidszorg is weliswaar
heel goed gestructureerd -daar mogen
we trots op zijn- maar ligt wel in han-
den van heel veel organisaties cn is
daardoor ingewikkeld. Verhoeff heeft
het allemaal op een rijtje gezet.

SAMENWERKEN
Als Belgische tegenhanger van
Verhoeff, sprak mevrouw R. Boone-
Gielcn. Ze is de auteur van de boeken
\'Wel en wee van een associé\' en
\'Weer met een gerust geweten vlees
eten\'.

Ze gaf aan dat de structuur van de dier-
gezondheidszorg en de uitoefening
van de diergeneeskunde in België voor
een groot deel afhangt van het poli-
tieke klimaat. Ter illustratie gaf ze de

LES IN POLITIEK

Socialisme: je hebt twee koeien cn je geeft er één aan de buurman.
Communisme: je hebt twee koeien, de overheid neemt beide en geeft je wat
melk.

Fascisme: je hebt twee koeien, de overheid neemt beide en verkoopt je wat
melk.

Sazisme: je hebt twee koeien, de overheid slaat beide aan en schiet je neer.
Bureaucratie: je hebt twee koeien, de overheid slaat beide aan, schiet één
koe neer, melkt de andere en gooit de melk weg.
Kupitalisme:je hebt twee koeien, je verkoopt er één en koopt een stier.

aanwezigen een lesje in politiek.
\'België is zojuist een federale staat ge-
worden en dit heeft zo zijn consequen-
ties voor de diergeneeskundige struc-
tuur\', zei Gielen met een stralende
glimlach. Eén en ander had tot gevolg,
dat de structuur van de diergezond-
heidszorg in België een nogal versnip-
perde indruk maakte. Het ministerie
van Landbouw telt vijf besturen, maar
de bevoegdheden gaan meer en meer
naar de gewesten.

België telt 4()()() dierenartsen, waarvan
cr 1800 werkzaam zijn in de land-
bouwhuisdierensector en 1200 in de
gezelschapsdierensector. 173 Dieren-
artsen werken in de vleeskeuring.

Gielen noemde een aantal knelpunten,
die het bestaan van een Belgische die-
renarts moeilijk maken. Zo ontbreekt
er onder meer een vestigingswet, is cr
een dubbel geneesmiddelcircuit, vac-
cineren veehouders zelf en mogen die-
renartsen geen reclame maken.
\'En het wordt nog moeilijker\', zei
Gielen, \'want in de toekomst zijn er al-
leen maar minder dierenartsen nodig\'.
Het aantal bedrijven is dalende, even-
als het aantal dieren per bedrijf
Volgens Gielen komt het erop neer, dat
de verantwoordelijkheid van veehou-
der en dierenarts samen alleen maar
groter wordt.

Ze schetste de structuur van de be-
roepsorganisaties in België. Ook de
beroepsorganisatie is onderverdeeld in
een Franstalig en Nederlandstalig ge-
deelte. \'De Orde der Dierenartsen (de
beroepsorganisatie van dierenartsen in
België) waakt over dc naleving van
van de plichtenleer door de dierenart-
sen en kan straffen opleggen, zoals
schorsing\', zei Gielen.
Gielen was zeer duidelijk. Zc gaf aan
dat de Belgische dierenarts op moet
houden alleen voor zichzelf te werken
en dat de overheid hiervoor ook voor-
waarden zou moeten scheppen:

"De moderne die-
renarts krijgt alleen
maar nog meer ver-
antwoordelijkheid
te dragen. Als het
niet mogelijk
wordt, deze verant-
woordelijkheid tc
delen met colle-
ga\'s, dan gaan veel
dierenartsen hier-
aan onderdoor\'. In
België bestaan nog
niet veel groep-
spraktijken, zoals
er in Nederland veel zijn en nog steeds
komen.

\'Samenwerking is het synoniem voor
de toekomst\', betoogde Gielen met
vuur. Volgens haar wordt de moderne
Belgische dierenarts gekenmerkt door
kwaliteit van zijn of haar service, spe-
cialisme, eerlijkheid, openheid, team-
geest en vooruitstrevendheid. En dit
geldt natuurlijk evenzo hard voor de
Nederlandse dierenarts.
Gielen pleitte tenslotte voor een nume-
rus fixus voor de opleiding, een har-
monisatie van de opleiding, specialisa-
tie in de opleiding en daarna en tot slot
harmonisatie van het geneesmiddelcir-
cuit.

-ocr page 474-

HANDELSVERKEER
Mevrouw dr. A. Malliet is inspecteur-
dierenarts bij de sectie epidemiolo-
gisch toezicht op import en export van
de Diergeneeskundige Inspectie bij het
Hoofdbestuur te Brussel.
Ze sprak over de handelsreglemente-
ring in België, die vervat is in drie
Koninklijke Besluiten, betreffende de
Veewetziekten brucellose, tuberculose
en leucose.

Op het gebied van de handel en het
transport hebben de Belgen hun zaak-
jes beter voor elkaar dan de
Nederlanders. Zo moeten personen die
zich met handel of vervoer van dieren
bezig houden zich laten registreren
door het ministerie van Landbouw. De
personen moeten zich gedurende
transport en handel kunnen identifice-
ren en zij dienen een ontsmettingsboek
bij zich te dragen. Ook in Nederland
zijn handelaren geregistreerd, behalve
als zij alleen binnen Nederland ver-
handelen en daar zit dan ook een lek in
het systeem.

Per rund is er een sanitair- en oor-
sprongsattest. Dit geeft bedrijfsgaran-
ties en is onder meer door de dierenarts
ingevuld. Dit betekent dat van elk rund
ten alle tijde de herkomst te achterha-
len is. Maar dat niet alleen: er staat van
begin tot eind genoteerd wat er met dat
rund gebeurd is.

Malliet vertelde ook over de handel in
sperma. In België is doe-het-zelf-Kl
toegelaten en leveren de regionale vee-
fokkersverenigingen inseminatoren.
De inseminatoren hebben een vergun-
ning en de plicht om sperma te leveren
als iemand erom vraagt.
De inseminatoren hebben een \'agree-
ment\' met de Orde der Dierenartsen:
inseminatoren mogen ook diergenees-
kundige handelingen uitvoeren als die
vereist zijn voor de inseminatie. Dit is
in Nederland verboden, vanwege de
Wet op Uitoefening van de
Diergeneeskunde

ril 111

780

De aanmaak en bewaring van em-
bryo\'s geschiedt door officieel er-
kende ET-teams, die geleid worden
door een dierenarts. Deze teams geven
sanitaire en zoötechnische garanties.
In België hebben ze overal teams of
ploegen voor, zo zijn er sanitaire ploe-
gen en hormoon-teams. Het klinkt in
elk geval zeer dynamisch.
Op intra-communautair niveau wordt
alleen het transport gecontroleerd. De
grenzen zijn immers open en daar mag
niet meer gecontroleerd worden. Dc
vervoerders zijn erkend.
Malliet vertelde tot slot over het
ANlMO-systeem: op het moment van
vertrek zijn de gegevens over de te
transporteren dieren al op de plaats van
bestemming, met behulp van het mo-
deme communicatiemiddel fax. Het is
een mooi systeem, dat voor heel
Europa moet gelden. Helaas zijn de ge-
gevens over de plaats van bestemming
niet controleerbaar.

KWALITEIT

Van Nederlandse zijde was drs. J.
Borgmeier aan het woord. Hij is spe-
cialist Keuring Levende Dieren en
Dierlijke Produkten bij de Rijksdienst
voor de Keuring van Vee en Vlees
(RVV), ressorterend onder het
Directoraat-Generaal Landelijke
Gebieden en Kwaliteitszorg van het
ministerie van LNV.
Het verhaal van Borgmeier sloot goed
aan bij dat van Malliet. Zij hadden dui-
delijk samen besloten niet hetzelfde te
vertellen. \'In Benelux-verband is er
een duidelijke samenwerking op het
gebied van handelsverkeer\', aldus
Borgmeier \'de effecten van regelge-
ving zijn dan ook ongeveer vergelijk-
baar\'.

Hij vertelde dat er op dit moment een
omschakeling plaatsvindt in de regel-
geving. Vroeger was regelgeving ge-
richt op protectionisme en controles.
\'Maar tegenwoordig richten we ons op
garantieverstrekking en ketenbewa-
king\', zei Borgmeier.
Waren de landsgrenzen vroeger een
veterinaire barrière door verbodsbepa-
lingen bij import, nu leveren leveran-
ciers volgens overeenkomsten, vindt
er een strenge procesbewaking plaats
en worden er alleen steekproeven ge-
daan als eind-controle. De aandacht is
als het ware verschoven naar de kwali-
teit van de te exporteren produkten, in
plaats van de controle van te importe-
ren produkten. Deze ontwikkelingen
voltrekken zich in sneltreinvaart.
In de toekomst wordt er volgens
Borgmeier alleen nog op erkende be-
drijven geproduceerd en vindt er
slechts afzet plaats op de totale
Europese markt. Dit is alleen moge-
lijk, als er een sluitende transport- en
handelsketen is.

TIJDSCHRIFT VOOR DiFRGENEt;sKUN[)E, DEEL 118, AFLEVERING 23, 1993

\'De erkenning van bedrijven betreft
inrichtings-, hygiëne- en gezondheids-
eisen. Dc rol van de overheid in deze
wordt gekenmerkt door bewaking op
afstand. Gegevens over gezondheid,
produktie, behandelingen en aan- en
afvoer moeten allemaal geregistreerd
worden\', betoogde Borgmeier.
Afvoer van dieren vindt alleen nog vrij
plaats vanaf erkende bedrijven.
Sommige bedrijven krijgen de status
\'geblokkeerd\' en kunnen alleen nog
gekanaliseerd afvoeren of helemaal
niet. Bedrijven die definitief niet er-
kend zijn, mogen niet afvoeren. Het
impliceert nogal wat, deze nieuwe ge-
dachte.

Het sluiten van de handels- en trans-
portketen staat of valt met een sluitend
Identificatie en Registratie (l&R)-sys-
teem, dat aan de volgende eisen zou
moeten voldoen: eenduidigheid, een-
vormigheid, fraudebestendigheid,
snelle signalering bij verplaatsing en
een minimum aan papier. Het interna-
tionale ANIMO-systeem speelt hierin
een belangrijke rol. Handelaren zijn
erkend, evenals de verzamelplaatsen.
Knelpunten zijn er natuurlijk ook.
Scheiding tussen nationaal cn interna-
tionaal handelsverkeer is eigenlijk niet
meer mogelijk, het kanaliseren van
dieren met een lagere status is een pro-
bleem -waar blijf je ermee?- en lande-
lijke l&R-systemen moeten naadloos
aansluiten op het ANIMO-systeem.
Borgmeier stelde een aantal oplossin-
gen voor: \'men zou marktgericht moe-
ten produceren, er zou een betrouw-
bare kanalisatie moeten komen van
dieren met een lage status en de I&R-
systemen moeten gekoppeld worden.
Hiertoe inoeten contacten gelegd wor-
den op regio-niveau. De \'kwaliteitsge-
dachte\' moet uitgedragen worden.
Borgmeier maakte in elk geval een
flinke start met zijn betoog.
Hij eindigde met een Engelse spreuk:
willing people make failing systems
work and unwilling people make wor-
king systems fail.

-ocr page 475-

RICHTLIJNEN

Prof.dr J.Janssen is hoofd van de afde-
ling Veterinaire Wetgeving en
Zootechniek bij het Directoraat-
Generaal VI van de Europese
Gemeenschap (EG) te Brussel en te-
vens hoogleraar Veterinaire
Wetskennis, verbonden aan de
Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht.
Hij sprak over de EG-regelgeving om-
trent rundveeziekten en mond- en
klauwzeer (MKZ) in het bijzonder.
\'De oudste bestrijdingsprogramma\'s
betreffen TBC, brucellose en leucose\',
begon hij zijn verhaal. Hij schetste de
ontwikkelingen op het gebied van
ziektebestrijding.

Tegenwoordig hebben landen zich aan
de Europese Richtlijnen te houden.
Deze rusten op twee pijlers; er zijn na-
tionale bestrijdingsprogramma\'s voor
bepaalde ziekten en \'je bent vrij en dat
kun je bewijzen\'. De Europese
Commissie beperkt zich tot het geven
van de hoogst noodzakelijke garanties.
Dit beleid geeft wel problemen. Zo
zegt Engeland bijvoorbeeld: \'Wij heb-
ben geen ziekten\'. Niet dat men dat ge-
looft, maar het werkt makkelijker als
er een zekere openheid bestaat.
Janssen gaf aan welke factoren van in-
vloed zijn op een vaccinatiebeleid: \'de
aard van de ziekte, de diersoort, de
dichtheid van de populatie, de natuur-
lijke barrières, de beschikbaarheid van
veilige vaccins, de kosten en de baten,
inclusief handelsaspecten en de erva-
ringen met die ziekte\'.
\'Waarom zijn we gestopt met de
MK.Z-enting?\' was de hamvraag van
Janssens betoog.

Er moest een vrij verkeer komen, dus
het was \'allemaal of niemand\'. Dit
stond voorop. Er is een kosten/baten-
studie gedaan. De kosten van een uit-
braak bedragen 32.000 tot 600.000
ECU. Na veel berekeningen kwam
men tot de conclusie dat bij een \'nor-
maal\' aantal uitbraken de kosten lager
waren bij niet-vaccineren, dan bij wei-
vaccineren. Dit is eigenlijk de belang-
rijkste reden om niette vaccineren. Het
was interessant om te horen dat zestig
procent van de kosten van vaccineren
toedieningskosten waren.
Voorwaarden voor stopzetting waren
onder meer, dat er op de in- en uitvoer-
posten (Europees gezien) uniforme
controles plaatsvonden en dat de die-
renartsen die verantwoordelijk zijn
voor deze controles ook opgeleid wer-
den voor deze taak.

Bij een uitbraak kan het Permanent
Veterinair Comité de lidstaten toe-
stemming geven om te enten tegen
MKZ. Daartoe zijn vaccinbanken op-
gericht, waar vijftig miljoen doses vac-
cin van tien verschillende types opge-
slagen liggen. Er moet een rampenplan
komen voor alle lidstaten -Nederland
heeft er overigens nog geen ingele-
verd- waarin informatie is opgenomen
over bufferzones en de infra-structuur
ten behoeve van ziektebestrijding.

Enten heeft enorme consequenties
voor een lidstaat. Brussel voert name-
lijk met strakke hand een non-vaccina-
tiebeleid en streeft in plaats daarvan
naar een hoog diergezondheidsniveau.
Enten is in de toekomst synoniem voor
exportstop. Alle nieuwe vaccins zullen
markersvaccins moeten zijn.
Janssen gaf toe dat men schromelijk in
gebreke was gebleven wat betreft
voorlichting van veehouder cn dieren-
arts: \'De dierenarts en de veehouder
dragen samen een groot deel van de
verantwoordelijkheid voor het welsla-
gen van dit plan. Alles staat of valt im-
mers met een snelle signalering van
een uitbraak. Zoals Borgmeier al zei:
de filosofie moet uitgedragen worden.\'
Enthousiasme voor het erkenningen-
beleid is van eminent belang. \'De her-
komst van de dieren is de belangrijkste
produktgarantie en de handel moeten
we in het nekvel grijpen\', aldus
Janssen.

Ketenbewaking, kwaliteit, marktge-
richtheid, bescherming cliëntèle, ga-
ranties, uniformering, allemaal termen
die gedurende de dag telkens terug
kwamen. Wellicht zijn dit de belang-
rijkste aspecten van toekomstgericht
ondernemen, op bedrijfsniveau, maar
ook op landelijk niveau.

I V i.\' \'f

Na de lunch waren er diverse spre-
kers gedurende vijf minuten aan het
woord over een bepaald aspect dat
betrekking had op het thema
\'Rundveeziektenbestrijding\'. Telkens
werden Belgische en Nederlandse
sprekers afgewisseld. Zo kon men de
aanpak in de landen goed vergelij-
ken. Voorzitter van het namiddag-
programma was drs. R. Back, oud-
voorzitter van de Groep Rund-
veegeneeskunde van de KNMvD en
mede-organisator van het sympo-
sium.

BRUCELLOSE. LEUCOSE EN
TUBERCULOSE

Drs. A. Emmerzaal, hoofd Rundvee-
gezondheidszorg bij de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Zuid-Nederland,
deed de bestrijding van brucellose,
leucose en tuberculose in Nederland
uit de doeken.

Onderzoek ten behoeve van de bestrij-
ding van brucellose vindt in Nederland
op grote schaal plaats. Dertien maal
per jaar wordt er een tankmelkonder-
zoek gedaan, één keer per jaar worden
alle niet-melkgevende runderen onder-
zocht, elke verwerper wordt onder-
zocht en er vindt toevoegings-, export-
en grensbewakingsonderzoek plaats.
Als een bedrijf besmet bevonden
wordt, wordt het geheel geruimd.
\'Partieel ruimen\' , zei Emmerzaal
\'leidt onherroepelijk tot teleurstellin-
gen\'.

Nederland is vrij van leucose. De be-
waking van deze status gebeurt door
middel van steekproefsgewijs onder-
zoek van tankmelk en bloed. Verder
wordt er altijd toevoegingsonderzoek
gedaan en is er sprake van terugmel-

-ocr page 476-

ding vanuit het slaclitiiuis, als er leu-
cose gevonden wordt.
Ook TBC komt niet veel voor. Sinds
1955 is Nederland vrij. Tot voor kort
werden runderen nog routinematig ge-
tuberculineerd, maar dat is afgeschaft.
De controle op het slachthuis, gecom-
bineerd met het sluitend functioneren
van het l&R-systeem moet genoeg
zijn. Er wordt natuurlijk wel toevoe-
gingsonderzoek gedaan.

Dierenarts A. Raskin, coördinator van
de buitendiensten in Vlaanderen, be-
kende dat de toestand wat betreft de
genoemde drie ziekten niet zo roos-
kleurig was in België. Pas sinds kort
wordt er vooruitgang geboekt. De
ziekten werden eerder wel bestreden,
maar op verschillende wijzen in
Vlaanderen en Wallonië.
In Wallonië werden bij besmetting met
brucellose veel minder bedrijven ge-
ruimd. Er bevindt zich in Vlaanderen
voornamelijk melkvee en in Wallonië
vleesvee. Met het routinematig uitvoe-
ren van de keizersnede zijn talloze be-
drijven besmet. Er was een gebrekkige
registratie, te weinig toezicht op de
handel, er werd her-en-der gevacci-
neerd en regelgeving werd niet nage-
leefd.

In deze situatie kwam verbetering in
1988: er werd een Sanitair Fonds op-
gericht. Hieruit werden zogenaamde
sanitaire ploegen betaald, bestaande
uit één dierenarts en één technisch hel-
per. Deze ploegen controleerden en
namen bloed af voor onderzoek. Hen
aankooponderzoek werd verplicht ge-
steld en brucellose werd koopvernieti-
gend.

Ook van leucose is België nog niet he-
lemaal vrij. Positieve dieren worden
geslacht. Er een nieuwe test, de
ELlSA-i-, ontwikkeld, die aan de be-
strijding moet bijdragen.
De TBC-situatie zag er heel gunstig
uit, maar het aantal uitbraken is weer
stijgende. Raskin pleitte voor een
goede controle, want \'België is nog
niet van de TBC-actie af.

IDENTIFICATIE EN REGISTRATIE
\'Het werd tijd om de schetsen af te
schaffen\', aldus drs. G. de Vries. Hij is
secretaris en veterinair medewerker
van de Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren in Den Haag.
De schetsen gaven problemen van-
wege de schaalvergroting in de rund-
veehouderij en een gat van vier maan-
den tussen geboorte en het maken van
de schets. Het systeem was bovendien

782

De Vries deed het Nederlandse ISR-systeem
uit de doeken.

duur en gaf problemen als er éénkleu-
rige runderen geïdentificeerd moesten
worden.

Bij het nieuwe systeem moest er zo
weinig mogelijk papier aan te pas ko-
men en moest zoveel mogelijk geauto-
matiseerd zijn.

En zo is het huidige l&R-systcem ge-
boren. Elk rund krijgt twee oomum-
mers met bar-codes. Het wordt geïden-
tificeerd door middel van een
negencijferig nummer, waarvan vier
cijfers groter zijn. Vaak volstaat het
opgeven van de vier grote nummers,
als identificatie nodig is, omdat ook
bekend is welke nummers bij welke
veehouder zijn.

De Vries vertelde hoe het systeem in
elkaar zat en vergat in zijn enthou-
siasme dat hij eigenlijk maar vijf mi-
nuten toebedeeld had gekregen.
Telefooncentrales, computernetwer-
ken, dames met een prettige telefoon-
stem, De Vries stond achter hetgeen hij
vertelde.

\'Alles wat fout kon gaan ging fout bij
de invoering van dit systeem\', zei De
Vries. Maar de indruk bestaat toch, dat
het l&R-systeem inmiddels goed func-
tioneert. Iedereen moest er natuurlijk
aan wennen. Er is dan ook een enorme
organisatie mee gemoeid.

Dr. H. Decaemere vertelde dat de-
zelfde problemen die De Vries
noemde in België spelen. Het systeem
zoals de Nederlanders dat nu kennen
leek hem ideaal, maar is helaas niet ge-
schikt voor België. Met name op het
gebied van automatisering en tele-
fooncentrales hebben de Belgen met
meer knelpunten te maken dan de
Nederlanders.

De Belgische runderen hebben, als het
goed is, twee oomierken in, één van
blik en één van plastic. Er bestaat een
koppeling met het identificatic-docu-
ment.

T I J l) S C H R I h T VOOR D I E R O H N t; E S K U N I) F , D E E L 118, A F L F V E R 1 N Cl 23, 1993

Controle vindt één keer per jaar plaats
door de merker, door de inspecteur-
dierenarts, door de sanitaire ploegen
en in de slachthuizen. Als een rund bij
het slachthuis geen merk in heeft,
krijgt de eigenaar enkele uren om dit in
orde te maken. Lukt dit niel, dan wordt
het dier niet voor de EG geslacht.
Begin volgend jaar hopen de Belgen
een nieuw l&R-systeem te introduce-
ren, dat verdergaand geautomatiseerd
wordt. Elk rund krijgt in het linker oor
een identificatienummer en in het
rechter oor een werknummer.
Bij elk rund hoort verder een begclei-
dingsdocument. Het begeleidingsdo-
cument leek erg ingewikkeld. Het be-
stond onder meer uit afschcurbare
delen, vertrekluiken genaamd.
Decaemere legde uit hoe het werkte.
Voordeel van dit systeem is, dat van
elk transport de gegevens voor altijd
op het begeleidingsdocument staan.
De Belgen hebben zich duidelijk toe-
gelegd op handel en transport, als het

MELKERSKÜÜRTS
Dr. G. Bertels is werkzaam in het
Provinciaal Opsporingscentrum voor
Dierziekten van Limburg te Alken. Hij
lichtte de diagnose en bestrijding van
leptospirose in België toe.

-ocr page 477-

\'In België trachten we de dragers op te
sporen, hetzij individueel, dan wel via
de tankmelk\', zei hij \'we behandelen
de dieren met strcptomycine en vacci-
neren ze\'.

In 1989 was de situatie analoog aan die
in Nederland: veel veehouders hadden
een tankmelkabonncment. Er was ech-
ter maar 6,4% van de monsters positief
op leptospirose en het systeem werd
afgebouwd.

In 1992 is er nogmaals een onderzoek
gedaan naar het voorkomen van mel-
kerskoorts. Dit leverde 8% positieve
monsters op.

\'Met zo\'n lage prevalentie begrijpt u
wel dat er voor de bestrijding van mel-
kerskoorts bij de veehouders niet veel
belangstelling bestaat\', zei Bertels.
Daar komt nog bij, dat er bij humaan
onderzoek in Ukkel nietnand positief
bleek, terwijl er 113 sera onderzocht
waren, waarvan 40 van \'at risk\' perso-
nen.

Ziekte veroorzaakt inelkerskoorts bij
de mens, was de titel van een artikel in
de Telegraaf \'Dit was het begin van
een hetze die het noodzakelijk maakte

783

om in Nederland werk te maken van
melkerskoorts\', zei dr. P.Franken, ve-
terinair medewerker bij de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Oost-
Nederland.

De prevalentie van leptospirose in
Noord-Nederland bleek hoog. De
ziekte is sinds 1984 bekend in

ip = «a

j ...

Nederland en gaat bij de mens gepaard
met gricpverschijnselen zonder hoest.

Van een besmet
persoon zou na
een half jaar
slechts een luste-
loos en vermoeid
type overblijven.
Van de sero-posi-
tieve veehouders,
zo bleek uit een
onderzoek, had
een derde geen
verschijnselen,
een derde had de
huisarts ingescha-
keld en een derde
was ininstens ze-
ven maanden ar-
beidsongeschikt
of was in het zie-
kenhuis opgeno-
men.

Leptospirose
geeft bij mens en
dier vaak ver-
schijnselen in de
zomer en de nazo-
mer.

De meningen over de noodzaak van
uitroeiing waren verdeeld. Men is in
elk geval met tankmelkonderzoek van
start gegaan om nieuwe bestnettingen
op te kunnen sporen. Een abonnement
op tankmelkonderzoek kost ƒ35,- per
jaar.

De bestrijding op besmette bedrijven
betreft management maatregelen, zo-
als het voorkotnen van insleep en het
doorbreken van de infectiecyclus, vac-
cinatie van individuele dieren en op
berijfsniveau en medicatie. De bestrij-
ding is gericht op reductie van het be-
smettingsrisico. Het lijkt erop dat deze
methode effectief is.

T I J D S C H R I F T v O O R D I F R (i F N F E S K U N D E , D F F L 118, A F L F V F R 1 N G 2 3, 1993

IBR EN BVD

Drs. G.M. Zimmer heeft de aanwezi-
gen de achtergronden van het toekom-
stige bestrijdingsprogramma Infecti-
euze Bovine Rhinotrachcïtis (IBR) en
de aanpak van Bovine Virus Diarree
(BVD) toegelicht.

Een prevalentie-onderzoek onder niet-
gevaccineerde runderen in Nederland
heeft uitgewezen dat 73% van de run-
deren besinet is met IBR. De prevalen-
tie is het hoogst onder melkgevende,
oudere dieren.

Zimmer legde uit, dat eradicatie van
IBR niet noodzakelijk is om de ziekte
onder de knie te krijgen -\'we hebben
een uitstekend vaccin\'- maar om onze
export veilig te stellen.
De EG-Spermarichtlijn zegt bijvoor-
beeld dat voor handel in Kl-stieren al-
leen IBR-vrije runderen gebruikt mo-
gen worden.

Er worden op de eilanden Ameland en
Schiermonnikoog proeven gedaan
naar de circulatie van het virus en de
effecten van een geïnactiveerd vaccin.
De eliminatie van IBR in Nederland
gaat naar alle waarschijnlijkheid met

-ocr page 478-

behulp van een deletievaccin gebeu-
ren, analoog aan de bestrijding van de
ziekte van Aujeszky. Er is een lande-
lijke proef gestart op niet-gevacci-
neerde bedrijven, die één jaar 7al du-
ren.

In Nederland zijn 70 tot 80% van de
runderen seropositief op BVD, onge-
veer 2% is persistent geïnfecteerd.
De bestrijding van BVD richt zich op
het opsporen van positieve dieren.
Heeft men die gevonden, dan kan men
ervoor kiezen ze te laten staan -het
jongvee moet dan in contact komen
met deze dieren, voordat het geïnsemi-
neerd wordt- of men ruimt ze op. Tot
slot kan men de koppel vaccineren,
maar het is de vraag of de beschikbare
vaccins goed werken.
Zimmer houdt zich bezig met een vac-
cinatie-proef, waarbij gebruik ge-
maakt wordt van twee geïnactiveerde
vaccins. Er zijn 24 dieren bij betrok-
ken, die op dag tachtig van de dracht
een challenge doormaken. De proef
moet bescherming door de vaccins
aantonen.

In België kreeg men vooral na 1973
met IBR te maken. Vanopdenbosch,
voorzitter van het ochtendprogramma
en \'s middags zelf achter het katheder,
vertelde dat IBR geïntroduceerd werd
met de aankoop van veel FH-runderen.
In alle provincies van België is 60%
van de runderen positief Deze situatie
lijkt sterk op dc Nederlandse.
De aanpak van de bestrijding is cradi-
catie. Eerst worden de selectiecentra
en de Kl-centra onder handen geno-
men. Op deze centra geldt voor bin-
nenkomst een quarantaineperiode en
wordt er serologisch onderzoek ge-
daan. Er wordt
jaarlijks een inte-
graal serologisch
onderzoek uitge-
voerd en het
sperma van elke
sprong van posi-
tieve stieren
wordt onderzocht.
De diagnose BVD
wordt ook steeds
vaker gesteld.
20% Van de be-
drijven heeft een
immunotolerant

m

dier in de koppel. _

Ook hier pleitte Wellemans ontdekte als
Vanopdenbosch
voor een eradicati\'eprogramma.

PINKENGRIEP

Dr. G. Wellemans is de \'pinkengriep-
koning\', dat wil zeggen dat hij als één
van de eersten het Respiratory
Syncytical (RS)-virus ontdekt heeft.
Hij is departementshoofd bij het
Nationaal Instituut voor Diergenees-
kundig Onderzoek te Brussel.
\'De klinische diagnose \'RS\' is onmo-
gelijk te stellen\', beweerde hij \'emfy-
seem is namelijk niet altijd aanwezig
en emfyseem duidt niet altijd op RS\'.
Hij legde de aanwezigen uit dat er twee
typen letsels veroorzaakt zouden wor-
den door RS, een A-type en een B-
type. Het ene letsel leidt tot einfyseem
en het andere niet. Hij beweerde dan
ook dat er twee stamincn waren: het
A(merique)- en het B(elgië)-type.
Met de directe IFT kan inen proberen
het RS-virus aan te tonen, waarin men
vaker slaagt bij een coupe van de la-
rynx en trachea dan van de long.

Wellemans was een aparte spreker en
doorspekte zijn tekst met grappen.

Van Nederlandse zijde leverde dr. P.
Franken, een bijdrage over pinken-
griep: \'Wij beschouwen het RS-virus
als de \'killer\' onder de ademhalingsvi-
russen, maar we onderscheiden geen
verschillende typen\'.
Ter preventie van luchtwegaandoenin-
gen wordt in Nederland geadviseerd
de huisvesting en ventilatie onder de
loep te nemen en zorg te dragen voor
adequate vaccinatie (met name tegen
pinkengriep). Als de dieren de ziekte
onder de leden hebben is een tijdige
behandeling met antibiotica essen-
tieel;
Actinohacillus pyogene.s ligt na-
melijk steeds op de loer.
In Nederland wordt reeds 50% van de
runderen minstens één keer geënt te-
gen pinkengriep.

Over antibioticuin-resistentie had
Franken een verontrustend bericht:
\'Hielp een aantal jaar geleden nog elk
antibioticum bij luchtwegaandoenin-
gen, tegenwoordig is zelfs Flumequine
maar in 55% van de gevallen effec-
tief.

SALMONELLA DUBLIN
Profdr. H. Wentink, hoogleraar bij de
vakgroep Inwendige Ziekten van de
Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht,
vertelde de aanwezigen kort -het pro-
gratnma dreigde ernstig uit te lopen-
over het voorkomen en de bestrijding
van
Salmonella dublin: \'Men dacht dat
Salmonella dublin nauwelijks voor-
kwam in Nederland, maar men zag in
Noord-Nederland ineens een uitbraak
van acute enteritis, vreemd genoeg\'.
Salmonella\'s kunnen in het milieu erg
lang overleven. Bovendien is bekend
dat er dragers zijn. De dragers van
Salmonella dublin worden onderschei-

-ocr page 479-

den in actieve dragers, latente dragers
en passante dragers.
In Zuid-Nederland en Gelderland ziet
men eigenlijk nauwelijks salmonel-
lose. Hopelijk is te
voorkomen, dat
Salmo-
nella Jiihlin
door onder
meer handel vanuit
Noord-Nederland ver-
spreid wordt.

In België is Salmonella
diihlin
blijkbaar vaker
gesignaleerd. Dr. G.
Boone is prakticus in
een groepspraktijk te
Kasterlee en schetste de
praktische benadering
van het probleem acute
enteritis door salmonel-
lose.

\'We zien eigenlijk nooit
salmonellose bij koe-
ien, maar wel bij rood-
bonte kalveren\', vertelde hij. Ook hij
kon geen verklaring geven voor de
aantasting van met name roodbonte
kalveren.

De kalveren waren meestal vier tot vijf
maanden oud en nog niet gespeend. Ze
vertoonden een dof baarkleed en dron-
ken geen melk. In eerste instantie wa-
ren ze niet heel ziek, maar hadden wel
verhoging en een versnelde ademha-
ling. De mest was droog en oranje.
\'Een beetje zoals mayonaise\', be-
schreef Boone dc mest. Soms hadden
de dieren een lichte pneumonie.
De diagnose werd met behulp van sec-
tic en laboratoriumonderzoek gesteld.
In praktijk Kasterlee worden de salmo-
nellose-patiënten volgens een strak

De nasleep van een S. (/;//)/;>;-infectie
is ook niet te onderschatten. Boone had
het over achterblijvende groei, ge-
wrichtsonsteking, necrose van de li-
chaamsuiteinden en geelzucht.
Het stellen van de diagnose is een pro-
bleem. Het lukt namelijk niet om de
bacterie uit mest te isoleren, men moet
dus al een stuk milt opsturen.
Bovendien wordt de salmonella niet
getypeerd in de diverse beschikbare la-
boratoria.

Het paste bij de materie, dat er een
geanimeerde discussie ontstond aan
het einde van de dag. Dc aanwezigen
moesten zich wel haasten, want de
tijd drong. Prof.dr.
A. de Kruif,
hoogleraar aan de Faculteit
Diergeneeskunde te Gent bij de
Dienst Voortplanting, Verloskunde
en Bedrijfdiergeneeskunde leidde
de discussie met grote voortvarend-
heid.

Enkele vragen en antwoorden wor-
den in dit artikel weergegeven.

Zo werd aan mevrouw Boone-Gielen
de vraag gesteld aan te geven hoe er
meer associaties van de grond konden
komen in België. \'Door meer vertrou-
wen te stellen in collega\'s, hetgeen
mogelijk gemaakt wordt door unifor-
mering van tarieven en door een struc-
turele aanpak van de opzet\', sprak ze
geanimeerd. Mevrouw Boone-Gielen
heeft indruk gemaakt op dit sympo-
sium. Ze is geen dierenarts en is mis-
schien daardoor in staat de vinger pre-
cies op de zere plek te leggen.

schema behandeld. Ze krijgen quino-
lonen en gentamycine toegediend. \'En
wat bovenal van belang is: rantsoene-
ren\', aldus Boone.

Er werd Janssen gevraagd naar het
\'rampenplan\', dat Nederland nog niet
ingeleverd schijnt te hebben. Het ram-
penplan is een draaiboek voor elke
ramp die zich maar voor
kan doen en er moet er
één zijn voor dierziekten-
bcstrijding. Er wordt aan
gewerkt, begreep men in
de zaal.

Op de vraag hoeveel de
MKZ-uitbraak in Italië
had gekost, antwoordde
Janssen: \'Zes miljoen
ECU\'. Dit is een lager
bedrag dan berekend
voor een uitbraak, wil
non-vaccinatie goedko-
per zijn dan enten. \'Italië
heeft bewezen dat het
kan, MKZ bestrijden met
behulp van stamping-
out\', zei Janssen.
Men vroeg zich af hoe
groot het risico van melkerskoorts was
voor de dierenarts. Bertels meende dat
de dierenarts niet zo\'n groot risico liep.
\'In België zijn er in elk geval niet zo-
veel bedrijven met een hoge besmet-
tingsgraad\', zei hij.

De Kruif hield de touwtjes stevig in
handen. In een half uur had hij tal van
vragen afgewerkt. Dit in verband met
de borrel, waar iedereen inmiddels
naar snakte. \'Maar\', zei hij later \'we
hadden ons niet zo hoeven haasten,
want de bar blijft een half uur langer
open\'.

Het symposium werd afgesloten door
drs. H. Jorritsma, huidige voorzitter
van de Groep Geneeskunde van het
Rund van de KNMvD. Hij bedankte de
organisatoren en de sponsor
Boehringer Ingelheim. \'De Belgen
hebben vandaag cijfers laten zien,
waarvan de Nederlanders het bestaan
niet kenden. Hun optreden werd ge-
kenmerkt door openheid. De
Nederlanders kwamen soms wat ze-
kerder over, maar je kunt je afvragen
of dit een terechte indruk is\', schetste
Jorritsma de sfeer.

Hij gaf een toekomstvisie op het be-
roep dierenarts in de landbouwhuis-
dierensector, naar aanleiding van het
rapport \'Diergezondheidszorg in de
toekomst, wie zal het een zorg zijn?\'
van het ministerie van LNV. \'Het is
natuurlijk in de eerste plaats de zorg
van de dierenarts\', betoogde hij. Hij
hield een pleidooi voor de prakticus en
sloot zo de dag op passende wijze af

-ocr page 480-

In de nieuwe situatie mogen er geen
gestorven dieren meer geslacht wor-
den. Daarnaast zijn er nieuwe voor-
schriften voor het in-nood-doden van
dieren. Dieren die in nood worden ge-
dood. worden speciale noodslachtin-
gen genoemd. Onder een speciale
noodslachting wordt verstaan: het do-
den van een slachtdier, op last van een
dierenarts wegens een ongeval of ern-
stige functionele stoornissen.
Dit doden-in-nood moet plaatsvinden
op de boerderij of op een bijzondere
slachtplaats.

Indien speciale noodslachtingen na de
keuring na het slachten goedgekeurd
worden, worden ze voorzien van het
binnenlandse goedkeuringsmerk en
moet het vlees ter plaatse verkocht
worden.

In de richtlijn voor vers vlees is er
steeds sprake van de officiële dieren-
arts. Ten aanzien van de speciale nood-
slachtingen is hiervan echter geen
sprake. Dit betekent dat dierenartsen.

NIEUWE SITUATIE VOOR
NOODSLACHTINGEN

Door het wegvallen van de binnengrenzen ontstaat er een nieuwe situatie
voor noodslachtingen.

Deze nieuwe situatie is vastgelegd in de gewijzigde richtlijn voor vers vlees en
gaat in op het moment dat de richtlijn voor vers vlees in de \\ leeskeuringsvvet
in geïmplementeerd.

Bovendien vervallen de keuringsbeslissingen \'vrij bank\' (VGT) en \'sterilisa-
tie\' (VG). Dit betekent dat slachtdieren in de toekomst of goed- of afgekeurd
worden.

die niet in dienst zijn van de
Rijksdienst voor de keuring van Vee
en Vlees (de RVV) de keuring voor het
slachten van de speciale noodslachtin-
gen mogen uitvoeren.\'
Voor het slachten van de speciale
noodslachtingen gelden de volgende
voorschriften:

- De dieren mogen niet afkomstig zijn
uit een gebied waarvoor in verband
met dierziekten speciale (vervoers)-
bepalingen gelden.

- De dieren moeten vóór het doden
door een dierenarts gekeurd worden.

- De dieren moeten na bedwelming
door verbloeding worden gedood. In
bijzondere gevallen mag een dieren-
arts in plaats van bedwelming, do-
den door middel van de kogel toe-
staan.

- Indien dc dieren op de boerderij in
nood gedood worden moeten ze na
het doden en leegbloeden onder be-
vredigende hygiënische omstandig-
heden naar daarvoor aangewezen
slachtplaatsen vervoerd worden. Dit
vervoer moet onmiddellijk na het
doden plaatshebben. Indien dit ver-
voer niet direct binnen een uur kan
geschieden, dan zijn aanvullende
voorschriften van toepassing. Dat
wil zeggen vervoer bij een tempera-
tuur lager dan 4"C. De darmen die-
nen, indien ze aansluitend aan het
verbloeden verwijderd worden, tot
in het slachthuis bij het karkas blij-
ven.

- Bij het vervoer van de al dan niet le-
vende speciale in nood te slachten
dieren naar de bijzondere slacht-
plaatsen, dient een verklaring van de
dierenarts, die opdracht heeft gege-
ven tot het doden in nood, aanwezig
te zijn. Formulieren met deze ver-
klaring zijn verkrijgbaar bij de
RVV-kringkantoren.
Uit het voorgaande blijkt dat ook in dc
nieuwe situatie de praktizerende die-
renarts een belangrijke rol kan vervul-
len bij het al dan niet ter slachting be-
stemmen van dieren waar iets \'mis\'
mee is. In dat verband is kennis van het
nieuwe keuringsregulatief belangrijk.
De nieuwe situatie voor de noodslach-
tingen gaat in op de datum dat dc ter-
zake gewijzigde Vleeskeuringswet
van kracht is. Deze datum is nog niet
precies bekend. Volgens het ministerie
van WVC wordt dc nieuwe
Vleeskeuringswet nog dit jaar gepubli-
ceerd. zodat er vanuit gegaan kan wor-
den dat de nieuwe situatie voor de
noodslachtingen per 1 januari van het
volgend jaar kan ingaan.

VIJFTIEN MILLE TER
ONDERSTEUNING VAN ONDERZOEK

De Commissie Bevordering Diergeneeskundig en Vergelijkend Ziektekundig
Onderzoek (Cie. BDVZO) stelt 15 000 gulden beschikbaar ter ondersteuning van
onderzoek dat dient te liggen op de gebieden van de diergeneeskunde dan wel van
de vergelijkende ziektekunde.

Overeenkomstig de doelstelling worden de gelden uitsluitend ter beschikking ge-
steld van het onderzoek zelf en niet van publikatie van resultaten, reiskosten of an-
dere bijkomende kosten.

Zij die hiervoor in aanmerking wensen te komen, worden uitgenodigd om zich
vóór 1 maart van het volgend jaar schriftelijk aan te melden bij de secretaris van de
Cie. BDVZO (Prof.dr. P. Zwart, Burgemeester van de Weijerstraat 16,3981 EK in
Bunnik).

Hierbij dient opgave te worden gedaan van de aard van het te verrichten onderzoek
of de op de aanvraag betrekking hebbende onderdelen daarvan en tevens een be-
knopt werkschema, alsmede een begroting te worden overlegd.
Namens de Commissie:

Prof.dr. E.H. Kampelmacher
(voorzitter) en Profdr. P.
Zwart
(secretaris)

UKG ZOVEEL
MOGELIJK
NORMAAL

In de week van 27 tot 31 decem-
ber wordt bij dc Universiteits-
kliniek voor Gezelschapsdieren
zoveel mogelijk een normaal
polikliniek- en OK-programma
gedraaid.

Spoedpatiënten kunnen te allen
tijde via de spoedarts worden
aangemeld (030-531561).
.Afwijkende openingstijden gel-
den alleen op vrijdag 24 decem-
ber vanaf 13.00 uur en op vrij-
dag 31 december vanaf 13.00
uur. Vanaf deze tijdstippen
gaat een vervroegde avond-

-ocr page 481-

RIJNBERK EERT OOK MEDEWERKERS
VAKGROEP NA TOEKENNING AWARD

uitgegaan van de gedachte dat een pro-
dukt van een endocriene klier via het

Prof.dr. A. Rijnberk ontving onlangs
in Berlijn de Scientific Achievement
Award van de World Small Animal
Veterinary Association. Deze prijs
wordt jaarlijks uitgereikt aan degene
die een zeer bijzondere bijdrage heeft
geleverd aan de wetenschappelijke
ontwikkeling van de geneeskunde van
het gezelschapsdier.
Professor Rijnberk aanvaardde de
Award met een lezing \'Froin endocri-
nology to intercellular communica-
tion\' getiteld.

Tijdens deze lezing maakte Rijnberk
met talrijke toehoorders een reis door
de geschiedenis van de endocrinolo-
gie. Aan het eind van de lezing kon
worden geconstateerd dat we de laatste
jaren een nieuw tijdperk van de endo-
crinologie zijn binnengegaan. De klas-
sieke endocrinologie, waarbij wordt

Prof.dr. A. Rijnberk

bloed naar de plaats van werking
wordt vervoerd, is onderdeel gewor-
den van een veel groter vakgebied, na-
melijk de intercellulaire communica-
tie. Hierin passen ook recent gevon-
den beelden, zoals ectopische hor-
moonproduktie, satnenwerking tussen
het neurale systeem, het immuunappa-
raat en het endocriene systeem en pa-
racriene en autocriene hormoonpro-
duktie.

In zijn dankwoord gaf Rijnberk be-
scheiden aan de eer te willen delen met
al zijn huidige en vroegere medewer-
kers van de vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren. Niettemin is
het voor iedere medewerker van de
vakgroep duidelijk dat zonder de stu-
wende kracht van Rijnberk het weten-
schappelijk aanzien van Nederland op
het gebied van de geneeskunde van ge-
zelschapsdieren niet zo hoog zou zijn.

H.S. Kooistra

Congresseoeo cursussen

In het Hoofdgebouw van de Faculteit
Diergeneeskunde aan de Yalelaan te
Utrecht, vindt op 18 december de
tweede bijeenkomst plaats van de
European Society of Veterinary
Oncology (ESVONC).
Het programma luidt als volgt:
1 ().()()-10.15 Opening
10.15-10.45 DNA-changcs in tu-
mours: their relationship with
pathogenesis and disea,se out-
come (G.R. Rutteman/E. Teske,
Utrecht, the Netherlands)
10.45-11.10 Prognostic factors in ca-
nine matnmary tumours (E.
Hellmén, Uppsala, Sweden)
11.10-11.30 Incomplete surgery and
risk of recurrence (W. Misdorp,
Utrecht, the Netherlands)
11.30-12.00 Nuclear magnetic reso-
nance (NMR) in tumour diag-
nosis (M.J. Brearley,
Newmarket, UK)
12.00-12.30 Discussion
12.30-14.00 Lunch
14.00-14.20 Nutrition and cancer (M.
van Niel, Utrecht, the Nether-
lands)

14.20-14.50 Limb-sparing treatment
of appendicular soft tissue tu-
mours in the dog (J. Kirpen-
stein, Colorado, USA / Utrecht,

TWEEDE BIJEENKOMST ESVONC

the Netherlands).
14.50-15.10 Litnb-sparing treatment
of osteosarcoma in the dog (F.J.
Meutstege, Utrecht /
Groningen, the Netherlands)
15.10-15.30 FeLV/FlV and lympho-
haematoproliferative tumours
in the cat (H.F. Egberink,
Utrecht, the Netherlands)
15.30-15.50 Efficacy of FeLV-vacci-
nation (K. Weijer, Ainsterdam,
the Netherlands)
15.50-16.15 Discussion, including

posters
16.15-16.30 Teabreak
16.30-18.00 Business meeting
De kosten bedragen voor ESVONC-
leden 65 gulden; niet-leden betalen 85
gulden. Voor aanmelding kan men
contact opnemen met G.R. Ruttetnan,
secretaris van de ESVONC, postbus
80.154, 3508 TD Utrecht, telefoon
030-531698 (telefax 030-518126).
Met nadruk wordt gesteld dat het, in
belangrijke mate klinisch gerichte,
programma ook toegankelijk is voor
niet-ESVONC-leden._

NIET ANONIEM

De Ingezonden brief over homeopathi-
sche voedingssupplementen in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
1993; 118 (20): 660-1, is niet anoniem
geschreven. De brief is ingestuurd
door drs. C.L. van Limborgh.

DIERLIJKE
PRODUKTIE
IN PERSPECTIEF

De Groep Gezondheids- en Kwali-
teitszorg organiseert in samenwerking
met de Groep Praktici Grote Huisdie-
ren in de Faculteit Diergeneeskunde
zaterdag 11 december een bijeenkomst
voor praktici en dierenartsen werk-
zaam in de veterinaire volksgezond-
heid. Het thema van de bijeenkomst
luidt: \'Dierlijke produktie in perspec-
tief: Gezondheid, Kwaliteit en
Welzijn; een toekotnstvisie\'.

Het programma luidt als volgt:
10.00 uur Ontvangst
10.30 uur Inleiding mevrouw dr.
C.H.M. Julicher, Hoofd van de Hoofd-
afdeling Keuringen van de Veterinaire
Dienst.

11.00 uur Inleiding dr. P.W. de
Leeuw, directeur Stichting Gezond-
heidszorg voor Dieren
11.30 uur Inleiding ir. R.J. Tazelaar,
voorzitter van het Produktschap voor
Vee en Vlees en van het Produktschap
voor Pluimvee en Eieren.
Na de lunch vervolgt het programma
met om

13.00 uur Inleiding drs. H. Verburg,
Veterinair Hoofdinspecteur van de
Veterinaire Inspectie van de
Volksgezondheid.

13.30 uur Forum-discussie onder lei-

-ocr page 482-

ding van dr. P. Leeflang van het minis-
terie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij.

De kosten voor deelname aan deze bij-
eenkomst bedragen ƒ 12,50 per per-
soon, aan de zaal te voldoen.
Niet-leden van de groepen GKZ en
GPGH zijn ook welkom en kunnen
zich aanmelden bij T.G. van de Vuurst,
secretaris Groep GKZ, telefoon 070-
3280996.

VETERINAIR
HISTORISCH
GENOOTSCHAP
VERGADERT

De wintervergadering van het Veteri-
nair Historisch Genootschap wordt op
21 december gehouden in het gebouw
van de Stichting Gezondheidsdienst
voor Dieren in Oost-Nederland, Ams-
bergstraat 7 in Deventer.

Het programma voor deze bijeen-
komst luidt als volgt:
10.00 uur Ontvangst
10.15 uur Huishoudelijke vergade-
ring

11.15 uur Voordracht door mevrouw
dr. V. Baumans (Vakgroep Proefdier-
kunde) over \'de principes van de acu-
punctuur\'

11.45 uur Voordracht door dr. R.
Schippers (Hannover) over \'de intro-
ductie en de verbreiding van de acu-
punctuur in Europa\'
12.30 uur Lunch in het Postiljonhotel
aan de Deventerweg 121 te Deventer.
14.00 uur Voordracht door mevrouw
drs. 1. Visser (Gezondheidsdienst voor

Dieren in Noord-Nederland) over \'Jan
Poels (1851-1927) en zijn bijdragen
aan de diergeneeskunde in Nederland\'
14.45 uur Inleiding door drs. F.H.
Pluimers (directeur Gezondheids-
dienst) over \'de opzet en de organisatie
van de Gezondheidsdienst in het
nieuwe gebouw.

Belangstellenden zijn welkom.

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de jaargangen 1988,1990 tot en
met 1993.

MededeliogenVD

DIRECTIE VAN DE VETERINAIRE DIENST

WAAROM?

Verplicht bloedonderzoek op alle var-
kenshouderijbedrijven is een drasti-
sche maatregel. Nederland wil ook in
de toekomst haar varkenshouderij pro-
dukten op de Europese markt blijven
brengen. De grenscontroles binnen de
EG zijn verdwenen, waardoor meer
garanties gevraagd worden vanaf de
agrarische bedrijven. Met de Regeling
Bedrijfscontrole Dierziekten (RBD)
kan exporterend Nederiand deze extra
garanties bieden.

De Regeling Bedrijfscontrole Dier-
ziekten is ook een eerste stap in de
richting van een volwaardig systeem
van bedrijfserkenningen. Op termijn
zal de regeling worden uitgebreid met
voorwaarden voor andere dierziekten
(varkenspest. Ziekte van Aujeszky) en
hygiëne-voorschri ften.
Voorwaarde voor het slagen van de
Regeling is dat het bedrijfsleven zijn
verantwoordelijkheid neemt. De han-
del zal moeten zorgen dat geen var-
kens worden verhandeld of vervoerd
zonder gezondheidsverklaring. De
slachtsector zal alleen vlees moeten
exporteren van varkens die zijn aange-
voerd met een gezondheidsverklaring.
Alle betrokkenen zulten er gezamen-
lijk voor moeten zorgen dat de
Regeling Bedrijfscontrole Dierziekten
een succes wordt.

Regeling Bedrijfscontrole Dierziekten [RBD]

EEN REGELING VAN EN VOOR
HET BEDRIJFSLEVEN

De overheid en het georganiseerde bedrijfsleven hebben besloten om bloedon-
derzoek te verrichten op alle varkenshouderijbedrijven. De EG verplicht niet
meer tot bloedonderzoek voor levend te exporteren varkens. Maar het be-
drijfsleven wil exportblokkades ten gevolge van mogelijke export van dier-
ziekten in de toekomst voorkomen. Daarom wordt op 1 december de Regeling
Bedrijfscontrole Dierziekten 1993 van kracht. Varkenshouders mogen dan
alleen nog maar varkens houden, afleveren en ontvangen na bloedonderzoek
op blaasjesziekte. Ook moet klinisch onderzoek worden verricht op dierziek-
ten waarvoor aangifteplicht bestaat in de EG, zoals varkenspest en mond- en
klauwzeer.

INHOUD VAN DE REGELING
1. Varkenshouders mogen op hun be-
drijf alleen varken houden als de die-
renarts klinisch heeft vastgesteld dat
de op het bedrijf aanwezige dieren
geen verschijnselen vertonen van
aangiftcplichtige dierziekten. De
dierenarts dient tevens door middel
van bloedonderzoek op twaalf die-
ren te laten vaststellen dat geen an-
tistoffen tegen blaasjesziekte aan-
wezig zijn.

2. Varkenshouders die het onderzoek
met goed resultaat hebben laten ver-
richten, ontvangen een dierenarts-
verklaring en zogenaamde RBD-
stickers met een geldigheidsduur
van vier maanden. Voor de afloop
van de viermaandelijkse periode
moet het onderzoek opnieuw wor-
den verricht.

3. Varkenshouders mogen alleen var-
kens op een bedrijf afleveren als de
bijbehorende fonnuliercn (I&R
bon/P VV-aanvoerbon) voorzien
zijn van een geldige RBD-sticker
van de Gezondheidsdienst voor
Dieren. Uit deze sticker moet blijken
dat het herkomstbedrijf met goed ge-
volg is onderzocht. Ook het bedrijf
dat varkens ontvangt moet over een-
zelfde verklaring beschikken.

4. Varkenshouders die minder dan vijf
varkens houden voor recreatie of
hobby en die zich als zodanig heb-
ben laten registreren worden vrijge-
steld van het verplicht onderzoek.
De varkens mogen dan alleen recht-
streeks vervoerd worden vanaf de
vestiging naar een Nederlands
slachthuis, welke alleen slacht voor
nationale consumptie. Dit vlees
krijgt een binnenlands stempel.

-ocr page 483-

5. Het vervoer van alle categorieën
varkens, met uitzondering van de
onder punt 4 genoemde, is alleen
toegestaan indien de begeleidende
formulieren (l&R bon/PVV-aan-
voerbon) zijn voorzien van een
RBD-sticker. Zonder deze sticker is
het vervoer van varkens verboden.

6. Als levende varkens onverhoopt
toch zonder RBD-sticker worden
aangeleverd op een exportplaats,
mogen de op het transportmiddel
aanwezige varkens niet worden ge-
lost. Gebeurt dit toch, dan krijgen
deze dieren geen gezondheidscerti-
ficaat en mogen zij dus niet in het
exportcircuit terecht komen. Als zij
(mogelijk) in contact komen met an-
dere op de exportplaats aanwezige
varkens, krijgen ook deze varkens
geen gezondheidscertificaat.
Wanneer bij herhaling wordt vastge-
steld dat op de exportplaats varkens
zonder RBD-sticker worden gelost,
bestaat de kans dat de erkenning
wordt opgeschort.

7. Als varkens onverhoopt toch zonder
RBD-sticker worden aangeleverd op
een slachthuis, mogen de op het
transportmiddel aanwezige varkens
niet worden gelost. Gebeurt dit toch
en worden deze dieren geslacht, dan
mag dat vlees niet in het export-cir-
cuit terecht komen. Als zij (moge-
lijk) in contact komen met andere op
het slachthuis aanwezige varkens,
dan mag ook het vlees van deze var-
kens niet in het exportcircuit terecht
komen. In het uiterste geval mag de
gehele dagproduktie niet in het ex-
portcircuit terecht komen.
Wanneer bij herhaling wordt vastge-
steld dat op het slachthuis varkens
zonder RBD-sticker worden gelost
en geslacht, bestaat de kans dat dc
EG-erkenning wordt opgeschort.

DE GEZONDHEIDSDIENSTEN

De Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren (SGD) heeft de coördinatie van
de bedrijfsbezoeken op zich genomen.
Alle varkenshouders hebben inmid-
dels een brief ontvangen met een korte
uitleg. In die brief staat ook venneld in
welke periode het bedrijf aan de beurt
is voor het bloedonderzoek. Op 1 sep-
tember 1993 is begonnen met de be-
drijfsonderzoeken. Op deze wijze ko-
men alle bedrijven vóór 1 december
aan de beurt. Het onderzoek kan wor-
den uitgevoerd door de eigen dieren-
arts. Er wordt naar gestreefd om het
onderzoek te laten samenvallen met
een regulier dierenartsbezoek. Dit
werkt kostendrukkend. De kosten van
het bloedonderzoek bedragen ± ƒ 6,-
tapkosten per dier ƒ 7,75 onderzoeks-
kosten per monster en / 11,- per inzen-
ding. Deze kosten zijn exclusief BTW
en komen voor rekening van de var-
kenshouder.

ü • ü

•\'•»a-^wAÉg\'-iÉriiai

789

DE BEMONSTERING
De Gezondheidsdienst heeft een stan-
daardformulier ontwikkeld, dat de die-
renarts moet invullen. Op een bedrijfs-
plattegrond moet venneld worden,
welke dieren bemonsterd zijn. Dat is
nodig om later dieren terug te kunnen
vinden als met het bloedonderzoek an-
tistoffen tegen blaasjesziekte worden
aangetoond. Uitgangspunt is dat alleen
varkens zwaarder dan dertig kilogram
worden bemonsterd.
De bemonsterde varkens dienen zo-
veel mogelijk uit verschillende afde-
lingen afkomstig te zijn en van de oud-
ste categorie. Als op het bedrijf minder
dan twaalf varkens aanwezig zijn, die-
nen alle varkens van dertig kilogram
en zwaarder te worden bemonsterd.
Op bedrijven met zeugen en vleesvar-
kens dienen twaalf zeugen te worden
bemonsterd.

Als er geen twaalf zeugen aanwezig
zijn, dient aangevuld te worden met de
oudste vleesvarkens.

WAAROM TWAALF MONSTERS

Nogal wat kleinere bedrijven hebben
er moeite mee dat zij evenveel bloed-
monsters moeten laten onderzoeken
dan grotere varkenshouders. Het aan-
tal bloedmonsters is gebaseerd op sta-
tistische grondslagen. Met twaalf
bloedmonsters is er 95% kans dat een
besmetting op een bedrijf wordt ge-
vonden. Ten minste, als 25% van de
aanwezige dieren besmet is. Als een
bedrijf kleiner is, zijn er gemiddeld ge-
nomen ook minder besmette dieren
aanwezig. Om dan toch met 95% kans
de besmetting te vinden, moeten ook
op kleinere bedrijven ongeveer twaalf
bloedmonsters worden genomen. Het
gevolg van deze statistische benade-
ring is dat op grote bedrijven evenveel
monsters worden genomen als op
kleine bedrijven.

Na de eerste bloedtapronde zal worden
bekeken of op kleine bedrijven het be-
monsteringsschema kan worden aan-
gepast aan de bedrijfssituatie.

DE UITSLAG

Op het inzendfonnulier moeten tevens
de bevindingen vermeld worden van
het klinische onderzoek naar aangifte-
plichtige dierziekten, zoals klassieke
varkenspest. De dierenarts stuurt for-
mulier en bloedmonsters naar de
Regionale Gezondheidsdienst. De
bloedmonsters gaan vervolgens voor
onderzoek naar het CDI. Er moet op
gerekend worden dat de uitslag drie
weken op zich kan laten wachten.

T I J D S C\' M R I K T VOOR D I E R Ci K N E K S K U N D E , D E E l 118. A K L E V E R I N Ci 23, 1993

RBD-STICKER

Als de uitslagen goed zijn, ontvangt de
varkenshouder een gezondheidsver-
klaring en 24 RBD-stickers met een
geldigheidstermijn van vier maanden,
inclusief een bestelformulier voor
meer stickers. Op de stickers staat ver-
meld Uniek Bedrijfs Nummer (UBN),
naam, adres en geldigheidstermijn.
Deze stickers dienen bij afvoer door de
varkenshouder te worden aangebracht
op het I en R-formulier (fok- en ge-
bruiksvarkens) of de PVV-aanvoerbon
(slachtvarkens). Voor de PVV-aan-
voerbon geldt dat in verband met door-
drukken van gegevens de sticker ge-
plakt moet worden op de achterzijde
van het exemplaar dat bestemd is voor
de afnemer.

Voorts is het volgende van belang:

- de vleesvarkenshouder heeft van
stickers voorziene I en R-formulie-
ren nodig om aan te tonen dat hij al-
leen dieren aanvoert van onder-
zochte vermeerderingsbcdrijven.
Indien de vervoerder biggen bij een
vleesvarkenshouder aflevert zonder
RBD-sticker, lopen betrokkenen het
risico van sancties;

- de handelaar of transporteur dient de
van een sticker voorziene PVV-aan-
voerbon af te geven op de slachterij
of exportplaats;

- de RBD-stickers zullen in elk geval
vóór 1 december bij de bedrijven
aanwezig zijn.

VERVOLGONDERZOEK
Als het bloedonderzoek één of meer
seropositieve uitslagen oplevert vindt
er vervolgonderzoek plaats. Het be-
drijf wordt dan in principe verdacht
van een besmetting. Onder verant-
woordelijkheid van de RVV worden
vervolgens maximaal zestig bloed-
monsters genomen. De kosten van het
vervolgonderzoek komen niet voor re-
kening van de individuele varkens-
houder. Pas als het vervolgonderzoek
een goede uitslag oplevert, krijgt het
bedrijf een gezondheidsverklaring.
Een vervolgonderzoek hoeft niet di-
rect reden tot ongerustheid te geven.

-ocr page 484-

De reden hiervan is dat er af en toe
vals-positieve uitslagen optreden bij
het onderzoek.

AFWIJKENDE GELDIGHEIDS-
TERMIJNEN

Besloten is om bedrijven die reeds op
grond van de EG-maatregelen in de
periode april tot augustus zijn onder-
zocht, enig respijt te geven. Deze be-
drijven hoeven pas vanaf 15 november
onderzocht te worden. Zij krijgen een
gezondheidsverklaring en stickers die
geldig zijn totdat de onderzoeksuitslag
binnen is, ook al is dat pas na 1 decem-
ber.

Bedrijven die in september onderzocht
zijn, ontvangen een gezondheidsver-
klaring en stickers die geldig zijn tot en
met 31 januari 1994. Als het onder-
zoek in oktober of november heeft
plaatsgevonden, zijn de papieren gel-
dig tot en met 31 maart 1994.

BEGELEIDING EN CONTROLE
Het is nodig dat alle varkenshouders
meedoen aan de Regeling Bedrijfs-
controle Dierziekten. Door overtre-
ding van de regels kunnen individuele
bedrijven de gehele sector grote
schade toebrengen.

Voor de begeleiding van de varkens-
houderijbedrijven is naast de praktize-
rende dierenarts, de gezondheidsdienst
de eerst verantwoordelijke.
In het Bedrijven Informatie Systeem
van de SGD zijn in principe alle var-
kensbedrijven opgenomen. Van hier-
uit worden de bedrijven die geen bloed
hebben laten tappen gesignaleerd en
(na herinnering) aan de AID doorgege-
ven.

Naast de informatie uit dit systeem
worden door de RVV transporten zon-
der RBD-sticker naar exportplaats en
slachtplaats gesignaleerd. Tenslotte
controleert de AID transporten op de
aanwezigheid van de sticker op de be-
geleidende formulieren.

SANCTIES

Sancties kunnen worden opgelegd aan
alle betrokkenen in de produktieko-
lom.

1. Varkenshouderijen.

- gedwongen bloedonderzoek (extra
hoge onderzoekskosten!)

- een boete (maximaal /4000,-)

- verwijderen van varkens van het
bedrijf (bij herhaalde weigering de
uiterste sanctiemogelijkheid)

2. Transporteurs.

- boete (maximaal /4000,-)

- maatregelen tegen het herkomstbe-
drijf

3. Exportplaatsen en slachterijen.

- beperkte afzetmogelijkheden voor
de betreffende varkens en de var-
kens waarmee zij (mogelijk) in aan
raking komen maatregelen tegen
het herkomstbedrijf

- in uiterste geval kan de EG-erken-
ning worden opgeschort.

RBDO-STICKER VOOR EXPORT-
PLAATSEN

Op EG-slachterijen mogen alleen var-
kens aangevoerd worden die voorzien
zijn van een RBD-sticker. Dit heeft ge-
volgen voor slachtvarkens die vanaf
een exportplaats vervoerd worden naar
een Nederlandse slachterij. De ge-
zondheidsgarantie van het herkomst-
bedrijf moet door de exportplaats
doorgegeven worden aan de slachterij.
Daartoe dient op de gebruikelijke aan-
voerbon of aanvoerlijst een RBD-sti-
cker te worden aangebracht.
De RBD-sticker dient ook gebruikt te
worden bij transport van een export-
plaats naar één andere exportplaats.

Binnenkort worden aanvullende eisen
voor exportplaatsen van kracht. Deel-
nemers aan deze nieuwe erkenningsre-
geling verbinden zich een aantal voor-
waarden na te leven, waaronder het
bijhouden van een sluitende aan- en af-
voerregistratie. Daar staat tegenover
dat zekere bevoegdheden worden ver-
leend. Eén van deze bevoegdheden is
het gebruik van RBD-stickers.

De RVV zal de namen van de erkende
exportplaatsen doorgeven aan de
Gezondheidsdiensten. De betrokken
exportplaatsen ontvangen vervolgens
RBD-stickers van de Regionale
Gezondheidsdienst. Op deze stickers
is aan het toegekende UBN een H toe-
gevoegd. De RBD-stickers mogen al-
leen gebruikt worden voor slachtvar-
kens die zijn aangevoerd met geldige
RBD-stickers van varkenshouders.

HET I EN R-HANDELAARS-
FORMULIER

Het I en R-Handelaarsformulier voor
fokdieren en mestbiggen kan gebruikt
blijven worden onder soortgelijke
voorwaarden als vastgesteld voor ex-
portplaatsen.

Een handelaar of transporteur kan van
de RVV de status Geregistreerde
Handelaar ontvangen. Voorwaarde is
onder meer, dat de betrokkene zich
verbindt om een sluitende aan- en af-
voerregistratie bij te houden. Vervol-
gens kunnen RBD-stickers worden
aangevraagd bij de Regionale Gezond-
heidsdienst. Op deze sticker staat ver-
meld het UBN met een H, naam en
adres van de handelaar of transporteur.
De handelaar of transporteur mag zijn
RBD-stickers alleen gebruiken voor
dieren die aangevoerd worden met een
geldige RBD-sticker van een varkens-
houder.

WEIGER VARKENS ZONDER
STICKER

Voor alle schakels in de keten van de
varkenssector (varkenshouderij, trans-
porteurs, veehandel, exportplaatsen en
slachterijen) zijn in de regeling sanc-
ties opgenomen. Deze sancties kunnen
aanzienlijk zijn. Daarom wordt u gead-
viseerd te voorkomen dat varkens zon-
der sticker op uw bedrijf worden aan-
gevoerd, danwel door u worden
afgenomen.

Derhalve:

- weiger alle varkens, die niet worden
begeleid door de betreffende sticker.

- stel bij de aankoop of afname van de
varkens duidelijk dat de leverancier
aanspiakelijk wordt gesteld voor
alle schade die wordt geleden indien
de varkens niet vergezeld gaan van
een sticker.

Projectgroep
BedrijjscotUrole
Dierziekten

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN
In Nederland kwamen in de periode
van 31 augustus t/m 25 oktober 1993
de volgende gevallen van besmette-
lijke dierziekten, waar\\\'an aangifte
verplicht is, voor:

Rotkreupel

Totaal 15 gevallen in 13 gemeenten
Groningen: 2 gevallen
Drenthe: 2 gevallen
Gelderland: 1 geval
Utrecht: 1 geval

Zuid-Holland: 5 gevallen in 3 gemeen-
ten

Noord-Holland: 2 gevallen
Schurft

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten
Drenthe: 1 geval
Utrecht: I geval

Pseudo-vogelpest

Totaal 2 gevallen in Zeeland in 1 ge-
meente.

-ocr page 485-

Corticosteroïden en
endometritis

A.M.Mc.Donnell, and E.D. Watson
Equine Veterinary Science 1993; 13
(4): 202-6

Endometritis bij de merrie wordt in de
praktijk op veel manieren behandeld.
Volgens enkele publikaties zou een
parenterale behandeling met cortico-
steroïden goede resultaten geven, om-
dat corticosteroïden een \'overdreven\'
reactie van het endometrium op de ont-
stekingsprikkel zouden voorkomen en
aldus een snellere genezing bewerk-
stelligen.

Bij een aantal merries werd experi-
menteel een endometritis geïnduceerd.
Dit gebeurde met Str. zoöepidemicus
tijdens een progesteron-behandeling.
Vijf dagen later werd met de behande-
ling begonnen. Dc merries werden in-
gedeeld in de volgende vier groepen:

1. drie dagen 2g ampicilline intra ute-
rien(IU)

2. drie dagen steriel water lU

3. drie dagen 2g ainpicilline lU 4
mg/100 kg dexamethason IV

4. drei dagen 4 mg/100 kg dexainet-
ha,son IV

Na afloop van de behandeling bleek
dat:

- merries uit groep vier meer vloeistof
in de uterus hadden dan de merries
uit de andere groepen.

- het bacteriologisch onderzoek bij de
merries uit groep twee en vier in alle
gevallen sterk positief was. Tussen
de groepen één en drie bestonden
geen verschillen.

- de histologische veranderingen wa-
ren in groep vier het meest uitge-
sproken. In de groepen één en drie
waren de histologische veranderin-
gen inild.

De conclusie is duidelijk: dexame-
thason vennindert de ontsteking van
het endometrium niet na een acute in-
fectie. Er is dan ook geen enkele reden
otn corticosteroïden te gebruiken bij
de behandeling van endometritis bij de
merrie.

A. de Kruif

PAARD

■f ® »

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie de heer drs. J.
Schep (AUV) bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG

Er zijn diverse droogzetters in de han-
del. Normaal zit een droogzetter min-
stens zes weken in de uier. Indien een
dier onverhoopt eerder geslacht moet
worden, hoe lang is dan de wachtter-
mijn? Met andere woorden hoeveel
dagen na het inbrengen mag men een
dier slachten?

ANTWOORD

Een algemeen advies over de wachttijd
van droogzetters bij genoemde geval-
len is niet te geven. De in de handel
zijnde preparaten variëren teveel in sa-
menstelling ten aanzien van werkzame
stof en zalfbasis om hierover een alge-
mene uitspraak te kunnen doen. Beide
variabelen beïnvloeden in belangrijke
mate de uitscheidingsduur. De fabri-
kant van de betreffende droogzetter is
de enige die hierover een goed advies
kan geven. Dit geldt vooral voor die
preparaten die antibiotica bevatten
waarvoor de kortingsgrenzen voor le-
vering van tankmelk per 11 april jl.
zijn veriaagd, zoals penicillines
(cloxacilline, ampicilline, procaïnepe-
nicilline) en neomycine; deze worden
veel in droogzetters gebruikt. Dc ge-
wijzigde kortingsgrenzen kunnen ge-
volgen hebben voor de wachttijd van
de melk, wanneer het dier eerder af-
kalft dan in de periode waarvoor de
droogzetter is bedoeld. Ontbreekt een
advies over een dergelijk preparaat
dan is een veel gebruikte
benadering
voor de wachttijd: zoveel dagen extra
wachttijd aanhouden als het aantal da-
gen dat het dier eerder afkalft dan in de
\'gebruikelijke\' periode.
Bij nier- en leverafwijkingen of stof-
wisselingsziekten als melkziekte, kan
de uitscheiding van residuen verlengd
zijn. Ook bij gezonde dieren kan varia-
tie in uitscheiding bestaan. Uit een Iers
onderzoek bleek dat bij gebruik van
vier veel gebruikte droogzetters bij
lacterende dieren, de melk tot 52 dagen
na toediening positief
kon zijn (J.
Egan, Persistence of antibiotic in milk
following intramammary infusion of
long-acting (dry cow) preparations
into lactating udder quarters, Irish Vet
J 1990; 43: 125).

WACHTTIJD BIJ
DROOGZETTERS

Wordt één kwartier drooggezet, dan is
bet meestal voldoende om de melk uit
de andere kwartieren één melkmaal
niet te leveren. Ook dit is afhankelijk
van de mate waarin de werkzame stof-
fen membranen kunnen passeren.
Voor de meeste preparaten zal dit ad-
vies ook onder die nieuwe kwaliteits-
normen voor tankmelk te handhaven
zijn.

De residulimieten in de NNNT
(Nieuwe Nederlandse NierTest) zijn
niet gewijzigd. Het wachttijdadvies
voor het slachten, dat in veel gevallen
drie dagen na het uitmelken van de be-
handelde kwartieren bedroeg, kan
daarom voorlopig gehandhaafd blij-
ven.

Bij de defmitief-geregistreerde prepa-
raten kunnen er in de toekomst wacht-
tijden op de etiketten vermeld worden
van acht tot tien weken voor slachten.
Deze tijden zijn gebaseerd op de
MRL\'s (maximale residu levels) in de
(het) betreffende uier( kwartier).
Om schadeclaims te voorkomen is het
wenselijk de door de fabrikant geadvi-
seerde minimale wachttijden in acht te
nemen, zoals deze door registratie is
vastgelegd. Maar zelfs dan kan in indi-
viduele gevallen de uitscheidingsduur
de geadviseerde wachttijd te boven
gaan. Bij twijfel kan men de melk van
het individuele dier bij de melkfabriek
(Delvo-test) of beter nog bij het melk-
controlc-station (kwantitatieve test) la-
ten onderzoeken. Voor een goed over-
zicht van geregistreerde produkten is
het \'Handboek diergeneesmiddelen\'
dienstbaar, te bestellen bij de
Staatsuitgeverij a ƒ 125,- tel. 070-
3789880.

KOPIJ OP DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

T I J I) S C M R I KT VOOR D I E R O F. N fi S K U N D E , D E E L 1 18, A F L E V E R 1 N Ci 2 3, 1993

791

-ocr page 486-

SOLVAY DUPHAR B.V. /s een begrip in de internationale farmaceutische
chemie. Het concern bestaat uit 3 divisies: de Pharmaceutical Division, de Animal Health
Division en de Bio & Pharma Intermediates Division en maakt deel uit van de Solvay Groep.
Bij Solvay Duphar v/erken wereldwijd rond 3000 mensen, waarvan ruim 2000 in Nederland,
verdeeld over
6 vestigingsplaatsen. Innovatie is de fundamentele bedrijfsfilosofie: ruim
een kwart van de medewerkers houdt zich bezig met onderzoek en ontwikkeling. Ook de
in Nederland gevestigde bedrijven Solvay Chemie, Draka Poiva en Boekelo Foliën maken
deel uit van de Solvay Groep.

Technical Manager..

Solvay Duphar Animal Health Benelux richt
zich op de verkoop en marketing van
vaccins, antibiotica en farmaceutica voor
nuts- en gezelschapsdieren in de Benelux.
De nadruk ligt op preventie van ziekten.
Vaccins maken dan ook 65% van de om-
zet uit. Bij de 33 medewerkers sterke ver-
koop- en marketingafdeling van Animal
Health Benelux, gevestigd in Amsterdam,
is een vacature voor een technical
manager.

Het werkterrein

Binnen de afdeling, bestaande uit o.a. pro-
duct managers, technical managers, een
registration-officer en een veterinair
manager, bent u belast met het geven van
veterinair-technische ondersteuning aan
het marketing- en sales department en het
productmanagement.
U verzorgt ook klantgerichte technische in-
formatie en voorlichting, waarbij u tevens
vergaderingen en (mini)-symposia organi-
seert. U levert technische ondersteuning
t.b.v. de marketingplannen, houdt het
kennisniveau omtrent de produktgroepen
bij buiten- en binnendienst up to date en
geeft input aan de internationaal opereren-
de Technical l\\/lanager en marketeer,
gericht op bestaande en nieuwe produk-
ten. U onderhoudt op Benelux-niveau
contacten met onderzoeksinstituten, facul-
teiten, gezondheidsdiensten e.d. en woont
tevens relevante wetenschappelijke ver-
gaderingen, symposia en congressen bij.

Het functieniveau

De Technical manager heeft een opleiding
diergeneeskunde en heeft als dierenarts
interesse in de veterinair-farmaceutische
industrie. Eigenschappen als klant-
gerichtheid, commerciële belangstelling
en het kunnen vertalen van technische
gegevens in een commerciële vorm zijn
essentieel voor de functie.
U beschikt over goede schriftelijke en mon-
delinge uitdrukkingsvaardigheid en kunt in
een hoge mate van teamwork binnen de
informele en dynamische afdeling goed
functioneren. Gezien het Benelux karakter
van de functie behoort de bereidheid te
bestaan om zo\'n 20% van de werktijd
binnen de Benelux te reizen. Leeftijd tot
40 jaar.

De volgende stap

Voor nadere informatie over deze functie
kunt u contact opnemen met de heer
drs E.J. Jedema, dierenarts, afdeling AND
Benelux, telefoon 020-5490834,
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u onder ver-
melding van vacaturenummer 6014 richten
aan Solvay Duphar B.V., afdeling Perso-
neelszaken t.a.v. mevrouw drs B.IVI. Janssen,
Postbus 900,1380 DA Weesp.

SOLVAY
DUPHAR

-ocr page 487-

Nog betrekkelijk onverwacht overleed
collega Sietse Makkinga op 3 augustus
1993 te Westwoud in Noord-Holland,
waar hij zich na zijn afstuderen als die-
renarts vestigde. Sietse werd geboren
op 21 augustus 1907 in Harlingen waar
zijn vader werkzaam was als keur-
meester voor vee en vlees. Hij doorliep
de lagere school in Harlingen en de
HBS te Wolvega. In 1926 begon hij in
Utrecht met de studie diergenees-
kunde.

Vlak na zijn afstuderen in 1932 vertrok
Sietse op een dag \'s morgens vroeg in
een leren motorpak op z\'n Harley-
Davidson via Stavoren en Enkhuizen
naar Westwoud waar hij de praktijk
van collega Koclemij voor ƒ 5000,-
kocht en contant afrekende.
Er waren weliswaar nog twaalf andere
sollicitanten, maar met de één-regelige
sollicitatie brief\'ondergetekende, nog
niet gevestigde dierenarts verzoekt na-
dere inlichtingen\' werd Sietse uitgeko-
zen.

Door in zijn vestigingsadvertentie te
vermelden dat hij ook \'vilder\' was pro-
beerde hij in de crisistijd, waarin de
boeren 2\'/2 cent voor één liter melk
kregen en een behoorlijke koe
/ 100,- opbracht, het hoofd boven wa-
ter te houden.

Al spoedig werd hij als dierenarts zeer
gewaardeerd, mede door zijn vakken-
nis en z\'n dominerende persoonlijk-
heid.

Ongeveer terzelfder tijd vestigde de
eerste ondertekenaar zich na praktijk-
associatie in Hauwert. We hebben veel
steun aan elkaar gehad door voor el-
kaar waar te nemen en elkaar in moei-
lijke gevallen te helpen.
Met Annie Coster, met wie hij in 1932
trouwde heeft hij vele gelukkige jaren
beleefd. Omdat zij altijd zorgde dat de
praktijk en telefoon bezet waren en ze
bij een spoedgeval niet eerder rustte
dan nadat ze Sietse had opgespoord,
werd ze door de boeren op handen ge-
dragen. Uit hun huwelijk werden drie
kinderen geboren; twee jongens en een
meisje. Maar ook moeilijkheden wa-
ren hun deel. In 1955 moest Sietse een
zeer zware operatie ondergaan. Mede
door zijn ijzersterke gestel herstelde
hij volledig.

finemoriam

S. MAKKINGA

793

Op 1 mei 1966, stopte Sietse met de
boerenpraktijk. De journalist van het
dagblad voor West-Friesland die hem
interviewde schreef over hem: \'Een
Vlimmen-figuur: een groot bol-rond,
door weer-en-wind gebronsd hoofd,
dat rust op een korte, forse nek, een
breed gespierd lichaam. (\'Ik weeg on-
geveer 210 pond.\') Een paar handen
die zijn berekend op zwaar werk\'. (\'Ik
ben nog maar 58, maar ik stap eruit\').
Het zware werk werd teveel voor het
zware lichaam. \'Van al die duizenden
melkziekte koeien heb ik er misschien
teveel opgetild, ik kan wel merken dat
ik ouder word, want ik heb het eerder
in mijn rug dan vroeger. Ook met m\'n
AOW heb ik nogal problemen omdat
ik nog zeven jaar premie moet betalen
voor ik aan vangen toe ben. Ik ben blij
dat u goed voor m\'n oude dag hebt ge-
zorgd, zodat ik er nu toch mee op kan
houden\', zei hij in z\'n afscheidswoord
tegen de boeren. Collega D. de Vries,
met wie hij al zeven jaar lang had sa-
mengewerkt, zette de praktijk voort.
Na de praktijkoverdracht is hij in
Westwoud blijven wonen omdat hij
van West-Friesland en zijn bewoners
hield.

\'Want ik hou van u cn van uw vee, van

K O N I N K 1. I J K H N K I) B R I. A N I) S K M A A T S f II A P P I J V {) {) K D IC R (i i: N li K S K U N D i:

Wanneer men tijdelijk werk heeff ge-
vonden, bestaat de mogelijkheid om
via de Vacaturebank van de KNMvD
een zogenaamde drie-in-één-verzeke-
ring van de WAA af te sluiten. Deze
verzekering bevat een beroepsaanspra-
kelijkheids-, een (beperkte) arbeidson-
geschiktheids- en een ongevallenver-
zekering. Deze drie-in-één-verzeke-
ring kan men afsluiten door de te ver-
zekeren dagen door te geven aan de
deze omgeving, van dit landschap met
zijn bloeiende bollenvelden en boom-
gaarden en weiden met vee. En daarom
ga ik u niet verlaten om ergens in den
vreemde verder te leven. Wij kennen
elkaar, we leven hier met elkaar, wij
groeten en praten met elkaar en dat is
zeer veel waard\'.

Toen in december 1990 zijn vrouw
Annie overleed en hij bovendien in ja-
nuari 1991 zijn zoon Kees verloor
werd hij heel eenzaam. Steeds meer
tijd bracht hij door in z\'n schitterende
apotheek, waar opstand, toonbank,
flessen, instrumenten en foto\'s hem als
dierbare herinneringen omringden. De
familie heeft deze hele inrichting aan
het universiteitsmuseum geschonken,
waardoor een tastbare herinnering aan
deze periode van diergeneeskunde op
een voortreffelijke wijze bewaard
blijft.

Een bijzondere band had hij met zijn
kleindochter Petra, die evenals groot-
vader een zwak voor paarden heeft en
veel bij hem kwam om raad als er
moeilijkheden waren in de manege.
Omdat hij ook jarenlang penning-
meester van de rijvereninging was ge-
weest was hij een waardevol adviseur.
In het voorjaar openbaarde zich een
ernstig nierlijden en een operatie bleek
noodzakelijk. Aanvankelijk scheen hij
ook deze keer de kwaal te overwinnen,
maar ditmaal verloor zijn lichaam de
strijd.

Op 5 augustus keerde Sietse terug naar
Friesland waar zijn stoffelijk over-
schot is bijgezet in het familiegraf te
Heerenveen.

West-Friesland heeft met collega
Makkinga een markante dierenarts
verloren.

De familie zal z\'n warme belangstel-
ling en wijze raad missen. We wensen
hen veel sterkte toe.

./. Hovenier

K. Bijleveld

DRIE-IN-EEN-VERZEKERING
AFSLUITEN IN HET WEEKEND

Vacaturebank. Regelt men echter in
het weekend een waameming voor
datzelfde weekend, dan kan men zich
toch verzekeren door rechtstreeks con-
tact op te nemen met de WAA, tele-
foon 030-474911. Op het antwoordap-
paraat kan men dan inspreken op
welke dagen men verzekerd wil zijn.

Op maandagochtend neemt de WAA
contact met de inspreker op.

-ocr page 488-

De afgelopen dertig jaar heeft de ge-
zelschapsdierenpraktijk een enorme
ontwikkeling doorgemaakt. Niet al-
leen op veterinair-technisch gebied
zijn de werkzaamheden toegenomen,
ook heeft deze tak van diergenees-
kunde te maken gekregen met sterk
toegenomen administratieve verplich-
tingen. Sommige van deze verplichtin-
gen vloeien voort uit fiscale (btw) of
andere wettelijke maatregelen (WUD
en apotheekrecht). Anderzijds is een
zorgvuldige vastlegging van de behan-
delingsgegevens gewenst om te vol-
doen aan de eisen van Good
Veterinary Practice en last but not least
om zich goed te kunnen verdedigen in-
dien een cliënt een klacht indient om-
dat hij of zij meent dat de betreffende
dierenarts zijn of haar huisdier niet
juist behandeld zou hebben.

Adviesraad Automatisering

Gelukkig hoeven deze zaken niet meer
met de ganzeveer te worden opge-
schreven. De ontwikkelingen op het
gebied van de praktijk-automatisering
hebben de laatste tien jaar een enonne
vlucht genomen. De invoering van de
computer in de gezelschapsdieren-
praktijk heeft het mogelijk gemaakt
om veel administratieve taken snel en
overzichtelijk te verrichten. Aange-
zien de computer slechts uitvoert wat
het computerprogramma voorschrijft
is de vraag \'welke computer ?\' sterk
ondergeschikt aan de vraag \'Welk pro-
gramma is het meest geschikt voor
mijn praktijk ?\' Om gezelschapsdie-
renpraktici enigszins te kunnen helpen
bij de keuze van hun praktijkautomati-
serings-programma heeft de Advies-
Raad Automatisering (ARA) van de
Groep Geneeskunde Gezelschapsdie-
ren de afgelopen twee jaar een aantal

\' De ujztmderlijke en uitgebreide testverslagen kan
men opvragen hij de secretaris van de GGG. S.J.
Kleinjan. Bilisiraal 455-457. 3572 AXin Uirechi.

COMPUTERPROGRAMMA\'S IN DE
GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

Een vergelijkend software on-
derzoek door de AdviesRaad
Automatisering van de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdie-

ren

/fiTlinf

bekende software pakketten getest\'.
Testcriteria

De ARA heeft bij haar testwerkzaam-
heden vooral gekeken naar vier pun-
ten:

- mogelijkheden van het pakket.

- geschiktheid voor de gezelschap
dierenpraktijk.

- gebruikersvriendelijkheid.

- kwaliteit- prijs- en prestatie-verhou-
ding.

Een aantal van deze-gegevens zijn sa-
mengevoegd in tabel 1
Uit tabel 1 mag als conclusie worden
getrokken dat er toch wel een vrij dui-
delijke prijs/prestatie-relatie is.
Goedkope pakketten, zoals het pakket
van T&O zijn tevens de meest be-
perkte pakketten. Zo beperkt zelfs dat
ze meestal niet geschikt zijn om er de
(volledige) praktijkadministratie van
een gezelschapsdierenpraktijk mee te
voeren. Tevens valt op dat een sterke
uitbreiding van de mogelijkheden van
het pakket nogal eens ten koste gaat
van het gebruikersgemak. De meest
uitgebreide en tevens ook duurste pak-
ketten hebben het grootste marktaan-
deel.

Mogelijkheden van de pakketten

Een gezelschapsdieren-prakticus die

Start met de automatisering van zijn
praktijkadministratie
zal meestal be-
ginnen met zijn facturering, prijslijsten
en entingsherinneringen in de compu-
ter te brengen. De btw-administratie
zal hem er al snel toe brengen om ook
de spreekuurkas door de computer au-
tomatisch te laten bijhouden (Dit punt
heeft de ARA sterk laten meewegen
bij haar beoordeling op geschiktheid
voor de gezelschapsdierenpraktijk).
Later volgen meestal het vervangen
van de patiëntenkaart door het compu-
terscherm en het bijhouden van het
Grootboek. De nieuwe apotheekeisen
zorgen ervoor dat het pakket eigenlijk
moeiteloos ook medicijnetikketten
volgens de normen van GVP moet
kunnen laten bedrukken. Daamaast zal
een deel van de practici ook enkele sta-
tistische of wetenschappelijke analyse
willen doen met gebruikmaking van
zijn eigen patiëntengegevens. Anderen
zullen hogere eisen stellen aan een in-
gebouwde tekstverwerker voor mailin-
gen of brieven.

De diverse mogelijkheden van de di-
verse pakketten staan aangegeven in
tabel 2.

De keuze van het meest geschikte
programma

Hoewel uit de tabellen duidelijke ver-
schillen naar voren komen bestaat er
niet zoiets als het beste programma.
Beter is het om te kijken welke taken

Tabel 1. Criteria bij de testwerkzaamheden.

Instantie

prijs

mo)»l.

gebr.

geschilit

markt-

heden

gemak

gezel.

aan-

prakt.

deel

NOVAD

• ■ t

MBVS

4- ^

- t •

T&O

-

Fysicom

t

^

-I-

Deltabron

-l-l-

= laag/weinig

= hi)og/veel

Tabel 2. De mogelijkheden van de geteste pakketten. ,

instantie

1

2

3

4

5

6

7

NOVAD

MBVS

T&O

-

-

Fysicom

Deltabron

1 =Patiënteiiküarl

2 ^Boekhouding

=Tekstverwerking

=Apotheekbeheer

5 = Facturen

^Overzichten

1 =Extra \'s (zoals opslag van laboratoriumuitslagen, opiatenregisti-atie. etikettering, voorraadbeheer.

dieetberekening en balie-afhandeling
=zeer beperkt
=7^4^ uitgebreid

-ocr page 489-

men op korte termijn en welke men la-
ter wil automatiseren. Daamaast is het
praktijktype van belang. Een ge-
mengde praktijk met drie avond-
spreekuren per week kan wellicht nog
met het T&O-programma uit de voe-
ten. De meermans gezelschapsdieren-
praktijk met meerdere spreekkamers
en balie vereist een veel uitgebreider
pakket teneinde ook de onderlinge
communicatie tussen bijvoorbeeld ba-
lie en spreekkamer goed te laten verlo-
pen.

Een veel uitgebreider programma ver-
eist meestal wel een langere inwerktijd
maar is vaak ook flexibeler. Het is ple-
zierig indien men het computerpro-
gramma volledig kan aanpassen aan de
praktijkvoering en dat niet het omge-
keerde noodzakelijk wordt. Het feit dat
de behandelingsgegevens niet of nau-
welijks uitwisselbaar zijn tussen de di-
verse progratnma\'s maakt het noodza-
kelijk dat bij de keuze voor een
bepaald programma ook zaken worden
ineegewogen, die nu wellicht nog niet
direct aan de orde lijken.

^ \' » * ^ *

De keuze van de firma

In het algemeen kan gesteld worden
dat het maken van een veterinair prak-
tijkprogramma een grondige know-
how vereist van alle vereiste adminis-
tratieve handelingen in de gezel-
schapsdierenpraktijk. De tijd van het
door een kennis geschreven computer-
programma ligt definitief achter ons.
Slechts een handjevol gespecialiseerde
computerfirma\'s zal nog in staat zijn
voldoende kennis op dit gebied te ver-
werven en in de programma\'s te ver-
werken. Daamaast zullen service en
bereikbaarheid een belangrijke rol
spelen bij de keuze van een firma.

Conclusie

Na alle voorgaande factoren te hebben
meegewogen komt de ARA tot de con-
clusie dat de programma\'s van Fysi-
com en MB&VS op dit moment tot de
meest geschikte programma\'s voor de
gezelschapsdicrenpraktijk behoren.
Het Fysicom-programma acht de ARA
zeer geschikt voor de geconsolideerde
eenmansgezelschapsdierenpraktijk of
gemengde praktijk met één of twee
spreekkamers en zonder balie. Het
programma is beknopt, gebruiksvrien-
delijk en zeer overzichtelijk, maar is
soms wat te beperkt. Het pakket kent
een goede prijs/prestatie-relatie.

Het MB&VS-programma is ook goed
geschikt voor de hierboven genoemde
categorie. Daamaast is het bij uitstek
geschikt voor de grotere of groeiende
gezelschapsdierenpraktijk met balie
en/of meerdere spreekkamers. Ook de-
pendances zijn goed te integreren. Het
is veruit het meest uitgebreide pakket.
Vrijwel alle denkbare administratieve
en statistische functies zijn in dit pak-
ket geïntegreerd. Het is zeer flexibel
aan te passen aan vrijwel elke wijze
van praktijkvoering of persoonlijke
voorkeur. Wel gaat dit nogal eens ten
koste van het gebruikersgemak. Het
pakket kent de hoogste prijs maar biedt
tevens de meeste mogelijkheden. Het
MB&VS-programma is de beste keus
voor de meer complexe full-time-ge-
zelschapsdierenpraktijk of kliniek.

Met deze zinspreuk willen wij
nogmaals uw aandacht vestigen
op het volgende.

Nederland wordt overspoeld door pu-
blikatie- en advertentiebureaus die
werven voor allerlei telefoon- of fax-
gidsen. Een aantal van deze bureaus
benadert zijn potentiële cliënten
schriftelijk, terwijl ook een persoonlijk
bezoek door een vertegenwoordiger
gebruikelijk is. Vaak wordt de indruk
gewekt dat de betreffende gidsen een
uitgave van de PTT zijn, wat echter
niet het geval is. Vrij snel wordt de
cliënt verzocht \'iets\' te ondertekenen
waarna het bureau stelt dat er een over-
eenkomst tot plaatsing van een adver-
tentie tot stand gekomen is. De be-
wuste cliënt, denkende dat het een
PTT-uitgave betreft, ziet zich gebon-
den aan een n iet-gewenste overeen-
komst.

Hoe kunt u dit voorkomen?
Allereerst is het van belang dat u alvo-
rens u \'iets\' (veelal een abonnements-
opdracht) ondertekent de inhoud ervan
zorgvuldig leest. In de kleine lettertjes
van de u aangeboden overeenkomst
staat meestal dat het geen PTT-uitgave
betreft. Lees derhalve de tekst goed en
vertrouw niet alleen op de mondelinge
informatie!

Heeft u reeds ondertekend en ontvangt
u een factuur of bevestiging dan dient
u direct schriftelijk te reclameren in-
dien u geen advertentie wenst. Bewaar
een copie van deze brief en verstuur
hem aangetekend.

Heeft u reeds betaald en is er al een ad-
vertentie geplaatst dan is het zaak, in-
dien u geen verdere advertenties
wenst, de overeenkomst goed te lezen.
Vele overeenkomsten bevatten name-
lijk een stilzwijgende verlenging en
stellen eisen en termijnen aan een op-
zegging. Let er op dat u tijdig per aan-
getekend schrijven opzegt!
Het is raadzaam om uw medewerkers
van het bovenstaande op dc hoogte te
stellen.

CONCLUSIE

Onderzoek en lees goed de door publi-
katie- en advertentiebureaus aangebo-
den overeenkomsten. Let goed op of
het een PTT-uitgave betreft.
Adequaat reageren is van het grootste
belang.

EEN GEWAARSCHUWD MENS TELT
VOOR TWEE!

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig. Wel zijn nog ver-
krijgbaar de banden voor de jaar-
gangen 1988,1990 tof cn met 1993.

GOLFCLUB
GEVONDEN

Tijdens de golfwedstrijd op dc Sport-
dag van dc KNMVD op 30 september
1993, is door één van de deelnemers
op de achttiende green van de golf-
baan te Alstätte een ijzer-9 gevonden.
De eigenaar kan zich in verbinding
stellen met L.M. Otto, telefoon 02907-
4340.

SLUITINGSTIJDEN
BUREAU KNMVD

Het bureau van de KNMvD is op
vrijdag 24 december vanaf drie
uur \'s middags gesloten. Ook op
vrijdag 31 december is het bureau
gesloten vanaf drie uur \'s middags.

-ocr page 490-

Voordat de Ivloli in 1993 voor het laatst twaalf
heit, wil ik u nog enkele tips meegeven. Zo voor
de jaarwisseling is het goed om een aantal pun-
ten op een rijtje te zetten. Het kan zijn dat er
nog voor de aanvang van het nieuwe fiscale
jaar actie ondernomen moet worden. Laat bij
de beoordeling daarvan het onderstaande een
hulpmiddel zijn.

ver laten staan. U wordt slechts aange-
slagen voor de periode waarin de auto
tot uw beschikking stond. Wel moet
aangetoond kunnen- worden dat de
auto in die periode aan de werkgever
ter beschikking stond. Laat daarom
een andere werknemer in de auto rij-
den.

Voor de werknemers die een eigen bij-
drage voor de auto van de zaak ver-
schuldigd zijn, is het aan te bevelen om
met de werkgever af te spreken dat
deze bijdrage (gedeeltelijk) betrekking
heeft op het woon-werkverkeer.
Bedraagt deze eigen bijdrage ten min-
ste 70% van het voor de werknemer
geldende reiskostenforfait dan ontstaat
het recht op de volle 100% van dit for-
fait. Zonder deze bijdrage bestaat er in
het geheel geen recht op het reiskos-
tenforfait. Dc eigen bijdrage mag u in
mindering brengen op de bijtelling. Zo
kunt u van de nood een deugd maken.
Voor de directeur/groot-aandeelhou-
der is dit helemaal makkelijk te reali-
seren. Deze heeft een salaris-aanpas-
sing die gebruikt wordt voor de
financiering van de bijdrage, geheel in
eigen hand.

Stel dat uw woon-werkafstand meer
dan 20 km is, dan levert een bijdrage
van /\'1.225 een aftrekpost van / 1.750
op.

Goedkoop uit is degene met een oldti-
mer van de zaak. Voor een Jaquar uit
1961 geldt een bijtelling over \'slechts\'
een kleine/20.()00 (de oorspronkelijke
cataloguswaarde).

Voor de ondernemers geldt dat de bij-
telling voor het privé-gebruik van de
auto nooit meer kan zijn dan de werke-
lijke (auto)kosten voor de ondeme-
ming. Weet u de autokosten in de hand
te houden dan is de bijtelling lager.
Een lagere afschrijving en een hogere
restwaarde kunnen een lagere bijtel-
ling geven. Ga na of de autokosten niet
separaat doorbelast kunnen worden
aan uw cliënten; de zakelijke kilome-
ters voor uw adviseursschappen kunt u
apart in rekening brengen en daarmee
dc autokosten verminderen.

Fiscaal-actueel

Een auto met grijs kenteken kan nog
dit jaar

Vanaf 1 januari 1994 wordt afgegeven
voor bijna alle auto\'s met een massa -
eigen gewicht plus de maximaal ver-
antwoorde lading- van minder dan
3.500 kg geen grijs kenteken meer af-
gegeven. Voor vele gewilde auto\'s van
het \'van-type\' is hiermee een einde ge-
komen aan een grijze periode. Wilt u
de komende jaren toch in een goed-
kope auto rijden, schaf dan vóór 1 ja-
nuari een auto met grijs kenteken aan.
U bespaart zich de BPM-heffmg en be-
taalt voorlopig minder motorrijtuigen-
belasting.

Voor de inkomstenbelasting geldt dat
vanaf 1994 nagenoeg alle auto\'s met
een massa van minder dan 3.500 kg als
personenauto gelden. Dus ook de
auto\'s die vóór 1994 reeds zijn aange-
schaft. Hierdoor krijgen veel automo-
bilisten. die een auto met grijs kente-
ken van de zaak hebben, te maken met
een jaarlijkse forfaitaire bijtelling.

Bijtelling auto van de zaak
verminderen

Een auto \'van de zaak\' betekent veelal
een forse fiscale bijtelling. Standaard-
bijtelling is 20% of 24% van dc catalo-
guswaarde (inclusief BTW). Alleen
degenen die privé minder dan 1.000
kin per jaar rijden (woon-werkverkeer
niet meegerekend) krijgen een bijtel-
ling die gelijk is aan het werkelijke
aantal kilometers vermenigvuldigd
met de werkelijke kilometerprijs. De
eis is wel dat een sluitende kilomete-
radministratie aan de inspecteur over-
legd kan worden. In de praktijk blijkt
dit een moeilijke opgave.
Het is mogelijk om de bijtelling te be-
perken. U moet daarvoor in de perio-
den dat u de auto niet nodig heeft, deze
(inclusief de sleuteltjes) bij de werkge-

Vraag uw BV een vergoeding voor
gebruik garage ofkatner
Voor niets gaat de zon op. Dat kunt u
uw BV ook voorhouden als de garage
van uw eigen woning gebruikt wordt
voor de stalling van de auto van de
zaak. Het is meer dan redelijk dat u
daarvoor een vergoeding krijgt. Het
aantrekkelijke is dat deze vergoeding
onbelast is bij u en toch aftrekbaar is
bij uw BV. De vergoeding is onbelast
omdat de garage deel uitmaakt van uw
eigen woning. Alle inkomsten uit deze
eigen woning worden geacht in het
huurwaardeforfait te zijn verwerkt,
dus ook de vergoeding voor het ge-
bruik van de garage.
Hetzelfde is mogelijk met een kamer
in uw eigen woning. Stel dat uw zolder
onder meer wordt gebruikt voor het
opslaan van spullen van uw BV, dan
kunt daarvoor een vergoeding vragen.
De kamer moet tevens voor privé-
doeleinden ter beschikking staan.
Anders maakt de kamer geen deel
meer uit van de eigen woning, maar is
er sprake van een verhuursituatie.
De vergoeding is in het laatste geval
wel belast.

Salaris en pensioen van de
direc-teur/groot-aandeelhouder
vergen actie

Het rommelt in pensioenland. Naar
alle waarschijnlijkheid wordt per 1 ja-
nuari 1994 de zogenaamde Brede
Herwaardering 11 ingevoerd. Dit be-
treffen wijzigingen op onder meer het
gebied van pensioenen. Deze wijzigin-
gen zijn met name van belang voor
mensen met een BV en een pensioen in
eigen beheer. De problematiek is te
omvangrijk om in een kort bestek te
behandelen. Wie een pensioen in eigen
beheer heeft zal ongetwijfeld door
zijn/haar accountant of belastingadvi-
seur op tijd benaderd worden. Denk
ook aan het toekennen van pensioen-
rechten aan de partner en/of de kinde-
ren die in dienst zijn van de BV.
Verder moet nog in veel gevallen een
ontheffing voor de Pensioen- en
Spaarfondsenwet worden aange-
vraagd. Zonder deze ontheffing is vol-
gens het wetsontwerp de pensioenaan-
spraak (ook de bestaande) direct belast
loon.

Wat ik nog wel even wil aankaarten is
de afkoop van pensioenen en bepaalde
lijfrentes.

Vanaf 1994 zal de afl<oop tegen het
progressieve tarief belast worden (in

-ocr page 491-

Voorkom paramyxobesmetting

in de nestschaal

Ent daarom alle oude duiven, zodat zij de jongen
niet kunnen besmetten.

Colombovac PMV

een kampioen in paramyxobescherming

• géén entreactie

• behoud van prestatie

• een jaar beschernning

Colombovac PMV kunt u het hele
jaar door enten. Het vaccin is
gebruiksklaar en kan zonder
voor te verwarmen worden toe-
gediend.

Bel voor meer informatie (020) 54 90 830.

-ocr page 492-

\'^Xjfn^

In een schaakpartij zijn de stukken voort- •
durend in beweging. De veldsituatie
verandert. Ookveldvirussen veranderen.
Daaronn is het belangrijk, dat een vaccin
bescherming biedt tegen de meest
recente influenza virus isolaten. •

Niet alle vaccins voldoen op dit punt. •
De influenza-uitbraken van het najaar \'89
bevestigen dit opnieuw.

Duvaxyn® lE-T... een immunologische
meesterzet,
op alle fronten
drie influenzastammen, die beschermen tegen
de huidige veldisolaten:

- AEqui/1 (Praag\'56)

- AEqui/2 (Miami\'63)

- A Equi/2 (Kentucky \'81)
géén entreacties
géén trainingspauze; korte tijd na vaccinatie
is deelname aan de koersen mogelijk, zonder
prestatieverlies

Duvaxyn® lE-T

BLIJFT INFLUENZA EEN SLAG VÓÓR

Gedood, vloeibaar, trivalentvaccintegenpaardegnep en tetanus.
Handelsvornn: 10 x 1 dosis iniectiespuiten

-ocr page 493-

aan uw kind bijvoorbeeld 6% rente
verschuldigd bent. Stel, u schenkt
/ 35.000 (en maakt gebruik van de een-
malige vrijstelling voor het schen-
kingsrecht), dan betaalt u / 2.100 rente
aan uw kind. Deze rente is bij u geheel
aftrekbaar en slechts deels (in verband
met de rentevrijstelling) en waar-
schijnlijk tegen een laag tarief belast

NOG EVEN DIT

- Maak optimaal gebruik van de dividendvrijstelling en
rentevrijstelling (per vrijstelling:/ 2.000 voor een echt-
paar en ƒ 1.000 voor een alleenstaande). Laat uw BV
eventueel voor het einde van het jaar een dividenduitke-
ring doen.

- Laat u inlichten over successie-planning. Doe schen-
kingen aan uw kinderen. De algemene vrijstelling voor
het schenkingsrecht met betrekking tot kinderen be-
draagt in 1993 ƒ 7.272. Voorts is er een eenmalige hoge
vrijstelling van ƒ36.361. Laat ook uw testament of huwe-
lijksgoederenregime doorlichten. Een goed, fiscaal up to
date-testament en huwelijksgoederenregime kunnen een
spectaculaire besparing van successierecht opleveren.

- Reken de verschuldigde BTW en loonbelasting na ter
voorkoming van rente en boetes.

- Vraag tijdig de beschikking loonbelasting aan. Heeft u
in 1994 hoge rentelasten, persoonlijke verplichtingen of
buitengewone lasten, dan kan daar vanaf januari al re-
kening mee gehouden worden bij de inhouding van de
loonbelasting.

- Beloon uw personeel fiscaal vriendelijk. De bekendste
vorm is de feestdagengeschenken-regeling. Jaarlijks
kunt u vijf maal per jaar aan iedere werknemer/TlO be-
lastingvrij schenken. De uitbetaling dient te geschieden
ter gelegenheid van algemeen erkende feestdagen. In de-
cember hebben we Sinterklaas, Kerst en de jaarwisse-
ling. Kijk uit: een kerstpakket valt ook onder deze rege-
ling. Dus het mag niet dubbelop.

- Zet voor het einde van het jaar uw investeringen over
1993 op een rijtje. Tot een bedrag van ƒ53.000 heeft u een
maximaal percentage aan investeringsaftrek. Het kan
derhalve verstandig zijn om een laatste investering uit te
stellen tot januari.

- Denk als ondernemer aan de vorming van een reserve
groot onderhoud voor uw praktijkpand. De reserve
dient voor onder meer toekomstig schilderwerk, c.v.-ke-
tel en een vernieuwing dak. Jaarlijks geeft dit een aar-
dige aftrekpost.

- In het verleden een belastingprocedure voor het
Gerechtshof gewonnen? Dan moet u nog voor 1 januari
de kosten die u hiervoor heeft gemaakt, claimen bij het
ministerie van financiën.

bij uw kind.

Op deze wijze kunt u ook de rentevrij-
stelling van ƒ 500 voor uw minderja-
rige kind(eren) benutten. Schenk aan
het kind /\'7.272 en leen dit rentedra-
gend terug van het kind.
Bij een redelijke rente moet uƒ500 per
jaar betalen. De rente trekt u af en de
aan het kind toekomende rente is van-

de meeste gevallen 60%). Wie echter
in 1993 nog afkoopt, kan dit tegen het
bijzondere tarief van 45% doen.

Doorschuiven of wegdoen van
inkomsten

Anders dan voor winst uit ondeme-
ming wordt u alleen belast voor in-
komsten die u ontvangen heeft, of
welke inbaar en/of rentedra-
gend zijn geworden. Dreigt

1993 voor u een goed jaar te
worden, dan staat de fiscus al
te popelen om een groot deel
van uw inkomen tegen 60% te
belasten. Het kan voordelig
zijn om een deel van uw in-
komsten door te schuiven naar

1994 of een later jaar. Ik denk
daarbij aan huur- en rente
temiijnen of loon (bijvoor-
beeld eindejaars-uitkering/
tantième). U kunt hiermee be-
werkstelligen dat u pas in een
later jaar belasting hoeft te be-
talen en ook nog tegen een la-
ger tarief

Toekomstige termijnen van
rente of huren kunt u weg-
schenken aan uw (meerderja-
rige) kinderen. Zij vallen wel-
licht in een lagere belas-
tingtariefschijf
Indien u van deze mogelijk-
heid gebruik zal maken zorg er
dan wel voor dat u een en an-
der in 1993 goed schriftelijk
vastlegt.

Voor directeuren/groot-aan-
deelhouder bestaat onder meer
de mogelijkheid om af te zien
van (een deel) van het salaris
of om geen rente te bedingen
voor de lening aan de BV

wege de rentevrijstelling voor u belas-
tingvrij.

Rente kunt u ook vooruitbetalen. De
rente (bijvoorbeeld hypotheekrente)
die betrekking heeft op de eerste zes
maanden van 1994, is bij betaling in
1993 volledig in 1993 aftrekbaar. Een
aftrekpost die u altijd kunt creëren is
de overbekende lijfrentepremie-aftrek.
In 1993 kunt u in elk geval
ƒ5.351 (voor echtparen is dit
/ 10.702) aan lijfrentepremies
aftrekken. Heeft u tot nu toe
onvoldoende oudedagsvoor-
ziening opgebouwd, dan kunt
u meer aftrekken. Voor een
premie-aftrek in 1993 heeft u
voor het afsluiten van de lijf-
rente tot juli 1994 de tijd.

Afkoop van alimentatie-
verplichting

Tot 1 januari 1994 bestaat nog
de mogelijkheid om een af-
koopsom van een alimentatie-
verplichting ten laste van het
inkomen te brengen. Voor-
waarde is dat de ex-echt-
geno(o)t(e) voor de afkoop-
som een lijfrenteverzekering
afsluit, waarbij de lijfrente-
uitkeringen direct ingaan.
De betalende partij kan de af-
koopsom tegen een tarief van
60% aftrekken, terwijl de uit-
keringen bij de ex-echt-
geno(o)t(e) pas in de toe-
komst, veelal tegen een lager
tarief belast worden.

Fiets van de zaak
Als u van mening bent dat de
auto best zonder u kan, is de
fiets een alternatief Helemaal
als u een fiets van uw werkge-
ver krijgt. Als de werkgever u
de fiets cadeau doet, heeft u
slechts een eenmalige bijtel-
ling van / 150. Krijgt u de fiets
in bruikleen, dan heeft u hele-
maal geen bijtelling. Dit is
toch geen geld voor een
nieuwe fiets, die al gauw
/ 1.000 tot ƒ 1.500 kost. De
werkgever kan de kosten van
de fiets geheel aftrekken. Bij bruikleen
wordt de fiets in twee a drie jaar afge-
schreven. Voor deze regeling is wel
vereist dat aannemelijk gemaakt kan
worden dat er daadwerkelijk naar het
werk gefietst wordt.
Wellicht is een eindejaarsuitkering in
de vorm van een fiets een idee.
Ook als directeur/groot-aandeelhouder

Creëren van aftrekposten
Tegenwoordig is het niet meer
zo eenvoudig om een aftrek-
post te creëren. Oort heeft
flinke strepen door vele reke-
ningen gezet. Verder is de
drempel voor ziektekosten op-
getrokken. Denkt u dat u voor
dit jaar de drempel voor de
ziektekosten zult halen
(12,2% van het onzuiver inkomen, met
een minimum van/2.660 en een maxi-
mum van / 11.080) zorg er dan voor
dat u zoveel mogelijk kosten in 1993
betaalt.

Enkele voorbeelden om een rentelast
te creëren. U schenkt uw meerderjarig
kind een som geld. die u direct weer te-
rugleent. U komt daarbij overeen dat u

-ocr page 494-

kunnen u en uw meewerkende familie-
leden goedkoop fietsen.

Pas op met uw fiscale ouJeJags-
reserve (FOR)

De FOR is de oudedagsvoorziening
voor ondernemers. Deze wordt ge-
vormd door een jaarlijkse reservering
van een deel van de winst. Over dit
deel van de winst hoeft u dan geen be-
lasting te betalen. Daalt echter uw on-
dernemingsvermogen onder de totaal-
stand van uw FOR, dan neemt de FOR
verplicht af tot het bedrag van uw on-
dernemingsvermogen. Voor het be-
drag van de afname wordt u belast.
Zorg er daarom voor dat aan het einde
van het jaar uw ondernemingsvermo-
gen voldoende op peil is. Denkt u dat
dit niet het geval zal zijn, schakel dan
uw accountant of belastingadviseur in.
Hij of zij kan wellicht nog bijtijds
maatregelen nemen.

Meewerkemie partner goed belonen
Als de partner meewerkt in de onder-
netning, dan heeft u fiscaal gezien en-
kele alternatieven om de belastbare
winst te drukken.

Ten eerste kunt u gebruik maken van
de meewerkaftrek. Dit houdt in dat u
een bepaald bedrag ten laste van de
winst mag brengen. Deze aftrekpost
-atTiankelijk van het aantal gewerkte
uren door de partner- bedraagt maxi-
maal 4% van de winst.
Ten tweede bestaat de mogelijkheid
om, in plaats van gebruik te maken van
de meewerkaftrek, dc partner een reële
arbeidsbcloning toe te kennen. Deze
dient in 1993 minimaal / 11.538 (twee-
maal de belastingvrije som) te bedra-
gen.

Voor het einde van het jaar moet u (la-
ten) bekijken welk alternatief het voor-
deligste is.

Ook bestaat de mogelijkheid om met
uw partner de zogenaamde man-
vrouw-flnna of -maatschap aan te
gaan. Een man-vrouw-firma- of-maat-
schap heeft vele fiscale voordelen.
Laat eens narekenen hoe groot het
voordeel kan zijn.

Voor de partner die zo nu en dan mee-
werkt in de BV is er ook nog een voor-
deel te behalen. Zolang de partner zon-
der aanwijzingen functioneert (bij-
voorbeeld de partner springt alleen zo
nu en dan even bij) dan is een beloning
tot circa ƒ9.000 belastingvrij.

Voor tiet lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
cnllegae:

Bosschieter, Mevr. A.; 1993; 3582 ZL Utrecht;

I.B.Bakkerlaan 197.

Cartier van Dissel, Mevr. A.L.; 1991; Radcliffe

on Trent, NO 12 2HZ Nottinghamshire

(Engeland); 15 Woodland Close.

Goehring, L.S.; 1993; 91245 Simmelsdort"

(Duitsland); Unterwindsberg 3.

Jen Hong Li, J.G.W.; 1993; 5768 PX Meijel;

Bloemendaalseweg 27.

Schuttert, Mevr. M.G.; 1993; 3571 PM Utrecht;
Kemkampplantsoen 67.

Smeets, Mevr. J.H.A.A.; 1993^ 6994 AW De
Steeg; p/a Van Aldenburglaan 2.
Stassen, P.F.S.; 1977; 5913 HD Venlo;
Herungerweg 170.

Wesselius, Mevr. C.A.F.; 1993; 9618 PD
Woudbloem; Slochter Ae 21.

.\'\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Carrière. B.J.; 1988; 3851 PI. Frmelo; Horster-
weg 66.

Grevelt, E.H.IL; 1815 DL Alkmaar; Egmonder-
straat 11.

Laeven, F.H.M.G.; Luik-1991; 6269 BL
Margraten; Eykerstraat 27.

.\\ls kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Bon, R.H.C. van den; 3581 SX Utrecht;
Haagstraat 52.

Cohen. S.; 3571 AN Utrecht; F. Coerslaan 12.
Gallego, Mevr. M.V.; 1343 AA Almere;
Korhoenlaan 1 1.

Krabbenborg. H.B.T.; 3572 HZ Utrecht;
Takstraat 20.

Pays Tentoea. Mevr. C.E.M.; 3572 AH Utrecht;
Biltstraat71 bis II.

Rofina, J.E.; 3766 JS Soest; Hazepad 253.

.\\ls buitengewoon lid \\an de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Hartog, Dr.lr. L.A. den; 5240 AB Rosmalen;
Postbus 83.

Overleden:

Op 26 oktober 1993 overleed Prof.Dr. P. Krediet
te De Bih.

Op 30 oktober 1993 overleed Drs. J.W.C.
Coppelmans te Rio Verde (Brazilië).

Jubilea:

C.M.J. Blok te Oud-Bcijerland, afwezig, 40 jaar,
\'.\'december 1993

II. Lempke te Amsterdam, afwezig, 35 jaar. 4
december 1993

J. Janssen te Grez-Doiceau (België), aanwezig,
35 jaar, 4 december 1993
Prof.Dr. C.C. Oosterlee te Heteren. afwezig, 40
jaar, 5 december 1993

C.J.J. Meeuwissen te Mourjou (Frankrijk), af-
wezig, 35 jaar, 8 december 1993

KONINKLIJKE Nederlandse MAATSCHAPPIJ VOOR DIER C; F N E I: S K U N D F

D. van der Zee te Uffelte, afwezig, 40 jaar, 12
december 1993

Prof.Dr. I. Titus tc Bogor (Indonesië), afwezig,
45 jaar, 18 december 1993
A. Klimpte Helium, afwezig. 35 jaar, 19decem-
ber1993

A.J.M. Vermeulen te Sint-Oedenrodc, afwezig,
35 jaar. 19 december 1993
Dr. W. Band te Amstelveen, afwezig, 30 jaar, 20
december 1993

L. Hamis te Spakenburg, aanwezig, 30 jaar, 20
december 1993

Mevr. E.M. Bijleveld-Huussen te Hoom, afwe-
zig, 25 jaar, 20 december 1993
Mr. H.J. Rouwe te Ferwerd, afwezig, 25 jaar, 20
december 1993

E. van Veldhuizen te Nijkerk, aanwezig, 25 jaar,
20 december 1993

P.A.M. Verhoeven te Sittard, afwezig, 25 jaar,
20 december 1993

Prof.Dr. H.W. de Vries te Nieuwegein, afwezig,
25 jaar, 20 december 1993
J.Ph. Vente te Mook, afwezig, 25 jaar, 22 de-
cember 1993

Geslaagd voor het dierenartsenexamen van
29 oktober 199.3:

Blokdijk. Mevr. J.C.M.
Egmond, M .J. van
Meijers, Mevr. H.J.
Nieuwland, H.J. van
Noort. Mevr A.A. van den
Rem, F.

Rockland, Mevr. Y.E.A.
Verhoeff, Mevr. A L

Geslaagd voor het dierenartsenexanien van 5
novenit)er 1993:

Boer. Mevr. M. van den
Haan, Mevr. M.l. de
Hulsen.J.H.J.L.
Leeuwen, Mevr. S. van
Moinbarg, M.J.
Sommen, E.J. van der

RECTIFICATIE:

Manual Industrial Property b.v.. tel. (130-
7I5.S44.
krijgt vaak telefoon bestemd voor de
Faculteit Diergeneeskunde, vakgroep V.v.D.O.
Het telefoonnummer van de vakgroep V.v.D.O.
is:
030-5353671

MUTATIES:

201 Bakker. W.Th.; 1993; 6921 EN Duiven;
Prunuslaan 96; tel. 08367-65750 privé,
66807 prakt.; p., medew, bij L.J. Freeke.
207 Bijker.Dr. P.G.H.; 1970; U-1981; 3601 AJ
Maarssen; Langegracht 29; tel. 03465-
64786 privé,
030-535367 bur.; wet. me-
dew. R.U. (F.D., vkgr. V.v.D.O.)
208»
Blokdijk, .Mevr. J.C.M.; 1993; 3512 TG
L\'trecht; Pauwstraat 26 II; tel. 030-
332965; wnd.d.
209» Boer, Mevr. M. van den; 1993; 7161 MJ
Neede; Diepcnheimseweg 34 .V; tel.
05450-93448 privé, 05457-71270 prakt.;
p., mede», bij M.J.W. Bussink, L. de
Haan, P. den Hartog, J. Prins, J.C, van
der Sar en L.F. van de Velde.

210 Bollen. L.N.M.; 1962; 5813 BJ IJsselsteyn
(L); Pottevenweg 6; tel. 04780
-41858; r.d.

211 Bos. J.tL; 1985; 3583 HT Utrecht;
Mauritsstraat 74 bis; tel. 030-545474
privé, 08376-19110 bur.; fax 08376-
13737; d. Ouwehands Dierenpark (fax
privé 030-546447).

212 Bouwman, D.; 1986; 1121 DP
Landsmeer; Kanaalweg 19; tel. 02902-

-ocr page 495-

63152 prive, 02908-21854 prakt.; p., ge-
ass. melG.C. Knibbe.
213 Braakman. Mevr. J.C.A.: 1990; 3523 HJ
Utrecht; Ruygcnhoeklaan 13; lel. 030-
871419;
wet. medew. R.U. (F.D., vkgr.
Geneeskunde van (H\'/.clschapsd.). spe-
cialis! in npli\'idinj;.
217 Burger. Mevr. C.R.; 1992; 3583 JD
Utrecht; Stadhouderslaan 51;
tel. 030-
544077 privé, 03440-16297 prakl.;
p..
medew. bij H.A. de Jong. J.J. Koot en H.J.
Schrama.

217 Buttinger-Harm.sen. Mevr. F.G.C.; 1977;
7201 AW Zutphen; Rozenhotlaan 42; tel.
05750-17001 privé.
27720 prakt.; p., me-
dew. bij L. Starkenburg.

217 Carrière. B.J.; 1988; 3851 PL Ermelo;
Horsterweg 66; tel. 03417-58051 privé.
53325 prakt.; fax 03417-58051; p.. geass.
niet Mevr. M.E. Carrière-Bothof
(toev. als
lid).

348*Cartier van Dissel. Mevr A.L.; 1991;
Radcliffe on Trent, NC;i2 2HZ
Nottinghamshire (Kngeland); 15
Woodland Close; tel. 09-44-602-335615;
p., gezelschapsd.

218 Claij. K.; 1952; 2244 CB Wassenaar;
Wittcnburgerw,eg 48; tel. 01751-78383;
fa.x 01751-781 12; Dir Turfsingel B.V. en
Beleggcnsgroep F.H. Combinatie; d.
Draf- en
Renbanen Duindigt Alkmaar en
Hilversum.

218 Coert. Mevr. M.; 1991; 5709 HK
Helmond; Baroniehof 109; tel. 04920-
15443 privé, 33808 prakt.; p., nicdcw. bij

G. van den Berg, H..I.M.H. Duijsens,
S.H. OuHerkerk cn J.i..M. Reguuin.

219*Cortcn, J.J.F M.; 1980; Naar het buiten-
land.

.348»Corten. J.J.FM.; 1980; (Swaziland);
l.uycngo campus, P.O.Box l.uyengo;
projectcoördinator voor het project
"Strengthening l\'niversity of .Swaziland
Faculty of .\\griculturc" (SI FA).
2l9*Cortcn-van Berghem. Mevr A.C.; 1980;

Naar hcl buitenland.
348*Corten-van Berghem. Mevr. A.C.; 1980;
(Swaziland); l.uycngo campus, P.O.Box
l-uyengo; d.
220 Daiemans. A.; 1980; 9481 AS \\ries;
Groningerslraal II; lel. 05921-44412;
fax 05921-44525; p., paarden.
222 Dijk. R.P.; 1991; 4264 SL Veen; W. de
Zwijgerstraat 8; tel. 04164-1116 privé.
01832-1280 prakt.; p., medew. hij
Baksen M.dc.longc.

225 Downcr. J.W.Ci.; 1992; 5709 HK
Helmond; Baronichof 109; tel. 04920-
15443;
wnd.d.

226 Drijlbout. Mevr A.C.; 1991; 7217 MD
Harfscn; Harfensesteeg 26; lel. 05751-
2016 privé, 05738-1243 prakt.;
p., me-
dew.
bij G.J.R. Groenland, P. van
Harten, R. van Oyen cn II.G. Pelgrum.

227* Kgmond, M.J. van; 1993; 3732 HJ Dc
Bilt; Dorpsstraat .34; tel. 030-202588;
wnd.d.

229 Ekker. W.G. van den; 1987; 5386 BN
Gcffcn; Johan van der Slootslraat I A;
lel. (14102-25799 privé,
04120-41755
prakt.; fax 04120-47471;
p., geass. met

H.W. Martin. P.C. Nelis. H. Oosterveen en
M.H.J.J. Westerhof

229 Elzinga-Gholizadeh, Moghaddam. Mevr.
N.; Teheran-1968; U-1988; 3971 BM
Driebergen; Dc Bcaufortlaan 10; tel.
03438-16453 privé.
030-743611 bur.;
wet. medew. R.I.N .M.

231 Feitsma. Mevr. H.; 1987; 5386 BN
Geffen; Johan van der Slootslraat 1 .A;
lel. 04102-25799 privé,
04118-2595 bur.;
bedrijfsleider produktic-afd. Varkens K.1.
Noord-Brabant.
232* Flores, E.J.; 1993;
3524 ZM Utrecht;

Furkabaan 724; tel. 030-897535; wnd.d.
233 Frans,sen. T.P.F.; 1985;
5424 TT
Elscndorp; St. Janstraat 52; lel. 04925-
2238 privé, 04923-61402 prakt.; fax
0492.3-66650; p., medew. bij J.L.
Eikelenboom, J.G.P.M. Donkers, P.J.
Koenders, F.L.M. Konings, M.J.A.
Nuyens, G.B.M. N erschuurcn, .N.J.G.J.
van der \\\\ icien en J.H. Zwolschen.
238 Grevelt. E.H.H.; 1992; 1815 DL Alkmaar;
Egmonderstraat 1 I; tel. 072-150920 privé,
117505 prakt ; p.
(toev. als lid).
238*Groenevelt-van Geloven. Mevr. M.A.C.E.;
1975;
6951 K.\\ Dieren; Imboslaan 51;
tel. 08330-21420; p,
240*
Haan, Mevr. M.1. de; 1993; 3512 N\\
Utrecht; Dorstige Hartsleeg 22; lel. 030-
341223; d.

242 Harten. P. van; 1973; 7211 AE Eefde;
Meijerinkstraat 14; tel. 05750-19478 privé,
05738-1243 prakt.; fax 05738-2418; p..
geass. met G.J.R. Groenland. R. van Oyen
en H.G. Pelgrum.
359
Hartog, Dr.ir. L.A. den; 5240 AB
Rosmalen; Postbus 83; tel. 08880-54487
privé, 04192-86555 bur.; Dir.
Proefstation voor de Varkenshouderij
(toev. als buitengewoon lid).
246 Hendriks, H.A.M.; 1992; 6011 RL Ell;
Schcyvenstraat 1;
lel. 04955-2321 privé,
1225 prakt.; fax 04955-1615; p., medew
bij M.W.G.H. Heijmans, A.lh.E.
Kooien, M.I.M. Linthorst, K.G.P.
Pouwcls, F.G.M. Scheijmans, J.W.H.
Scheres en G.P.M.M. Tacken.
248 Hilvering. J.; 1982; 7740 AC Coevorden;
Postbus 125;
tel. 05240-17050 privé,
13694 prakt.;
05240-12903; p,. geass. met
M. Betlehem. H.F.J. Bulthuis, H. Detmcrs,
W.B.J. Oostuig. A.II.G. Piebcs en U.R. de
Vries.

253* Hülsen, J.II.J.L.; 1993; 5684 L\\V Best;
Broekslraal 4; tel. 04998-71420 privé.
04977-82534 prakt.; p., medew. bij
J.M.H.G. Dorschcidl. F.J. Lamberts en
A.S. I. Peels.
351 Jacobs. J.; 1958; 2018 Antwerpen (België);
Desguinici 90 bus 12 A; tel. 09-32-3-
2164395;
fax 09-32-3-2164395; Interim-
manager; Directeur van "Jacobs
Management Consultants B\\ B.\\*".
256 Jellesma. J.J.; 1991; 8711 GS Workum;
Trekwei II;
lel. 05151-43076 privé.
41229 prakt.; p.. geass. met J. Stoel en Th.
van der Veer.
261 Keverling Buisman. Mevr. Dr. A.; 1983;
U-1989;
3961 .\\A Wijk bij Duurstede;
VVaalslecn I; lel. 03435-78055 privé,
030-533958 bur.; fax 030-536747; wet.
medew. R.U. (F.D.), Toegevoegd Docent.
Afd. Onderwijszaken.
351 Kirpensteijn. J.; 1988;
Naar Nederland.
261 Kirpensteijn. J.; 1988; 3514 .AT Utrecht;
Bemuurde Weerd O.Z. 58; tel. 030-
723003 privé, 531592 bur.; wet. medew.
R.li. (F.D., vkgr. Geneeskunde van
C;ezelschapsd.); specialist Chirurgie der
Gezelschapsdieren.
265*Kooten. J.C. van; 1981; 3512 ED Utrecht;
Lange Jufferstraat 20; tel. 030-319783;
wnd.d.

266 Kraaycnhagen. P.; 1970; 2597 AM "s-

Gravenhagc; Van .Mkcmadelaan 20; tel.
070-3280955 privé, 3248651 prakt.;
p.

267* Kreupeling, Mevr. C.; 1989; 1827 EP
.Alkmaar; Karinthieslraat 16;
tel. 072-
610849 privé. 613897 prakt.; p., gezel-
schapsd., medew. bij J.A. de Ridder

269 Laeven. F.H.M.G.; Luik-1991; 6269 BL
Margraten; Eykerstraat 27; tel. 04458-
2113 privé. 04450-1877 prakt.; p.. gea.ss.
met W.G. van der Aa. M.G.M. Demollin
en J.J.L. Franssen
(toev. als lid).

271* Leeuwen, Mevr. S. van; 1993; 3607 KV
Maarssen; Spcchtenkamp 354; tel.
(L3465-73282; wnd.d.

275 Lupgens, J.P.R.; 1990; 3011 ZP
Rotterdam;
p/a Haringvliet 567; tel. 010-
4131163 privé.
09-32-53-786373 bur.; fax
09-32-53-786595; vet. adv. Pitman-
Moore, België (fax privé 010-2141518).

279* Meijers, Mevr. H.J.; 1993; 3731 GB De
Bilt; Utrechtseweg 381; lel. 030-204752;
wnd.d.

281 Mevius. Dr D.J.; 1980; U-1990; 3981 VC
Bunnik; Koningin F.mmastraal 42; tel.
0.3405-71820 privé,
01820-14588 bur.; d.
G.v.D. West- en Midden Nederland.

281 Miltenburg. Mevr. Dr. G.A.J.; 1988; U-
1991;
3981 VC Bunnik; Koningin
Emniastraat 42; tel. 03405-71820 privé,
030-313884 bur; wet. medew. R.U. (F.G..
vkgr. Alg. Gezondheidszorg en
Epidemiologie).

282*Mombarg, M.J.; 1993; 3572 GM
L trecht; Griftstraat 3; tel. 030-710775;
wnd.d.

285*Nieuwland, H.J. van; 1993; 3731 GB De
Bilt; Utrechlscweg 381; tel. 030-204752;
wnd.d.

287* Noort, Mevr. A.A. van den; 1993; 3704
BV Zeist; Nijcnheim 73-19; lel. 03404-
52909; wnd.d.

293 Piek. Mevr. C.J.; 1991; 8225 MK Lelystad;
Horst 25-23; tel. 032(K)-34419 privé.
020-
6944766 prakt.;
p.. medew. bij
Spoedkliniek voor Dieren Am.stcrdam.

295 Poppema, D.J.; 1970; 9752 CB Haren (Gr);
Rijksstraatweg 241;
tel. 050-.348570
privé, .346363 prakt.;
p.; docent H.A.S.;
vet. adv. bij METRACON b.v.

297 Raadsen. Mevr. J.; 1992; 3402 HK
IJsselstein; Mercurius 30; tel. 03408-
72225;
wnd.d.

298 Relyveld. P.; 1990; 3514 B(; Uirechl;
Grultersdijk 3 B; tel. 030-7.34840;
wnd.d.

298* Rem, F.; 1993; 3582 CT Utrecht;
Krommcrijn 73; tel. 030-523133; wnd.d.

300* Rockland, Mevr. ^ .E.A.; 1993; 3981 ZL
Bunnik; Mctweide 28; tel. 0.3405-71231;
wnd.d.

300 Roes.sel. F.M.J. van; 1978; 7245 AZ Laren
(Gld); Dc Bakkerij 69; tel. 05738-2100
privé.
0.3420-I488I bur.; Stafdocent
IPC -D locatie Barneveld.

.303 Salomons. H.G.; 1992; 7255 EB Hengelo
(Gld); Oranjehof 20;
tel. 05753-4289
privé, 1420 prakt.;
fax (L5753-4008; p.. me-
dew. bij A.R.J. van Ingen en H.J. Omiel.

306 Scholten. B.J.: Gent-1990; 3441 XH
Woerden; Prins Bemhardlaan 8; tel.
03480-19997 privé, 13157 prakt.; p., ge-
ass. met S. Somers.

307 Schröder. Mevr. A.C.J.; 1988; 3524 BG
Utrecht; Fivelingo 9; tel. 030-886286;
Docente Praktijkschool Barneveld.

308* Schuttert, Mevr. M.G.; 1993; 5712 RS
Somertn-Eind; Haagdoornweg 19; tel.
04937-90564 privé,
91770 prakt.; fax

-ocr page 496-

04937-96770; p., medew. bij H.A. Derkx.
M.M.F.H. van Kuijk, R.E. Paauwe,
R.J.M.L. Raymakers, L.A.J. Smeenk.
A.H.A. Steentjes, J.A. Westerbeek, D L.
Willink enP.Th.C.deWit.
312*
Sommen, E.J. van der; 1993; 3572 BI)
Utrccht; Biltstraat 50 bis; tel. 030-
716562; wnd.d.

316 Straver, C.Th.A.; 1970; 3425 EM
Snelrewaard; Zuid-Linschoterzandweg 13;
tel. 03480-10948;
Hoofd Vctass
.\\ssurantic- cn Adviesbureau.

317 Swam, Mevr. H.; 1992; 8225 LE
Lelystad; Horst 13.37; lel. 03200-21155;
wnd.d.

321 Tulner. Mevr. P.F.; 1989; 1315 CL
.\\lnierc; Schippcrkade 60; tel. 036-
5340701 privé.
5330441 prakt.; p., me-
dew. bij J.D. Vrieze.
323 Veen, C.A.A. in \'t; 1974; 3762 VR Soest;
Joh. Poststraat 194; tel. 02155-20370
privé.
Ü30-535367 bur.; wet. medew. R.U.
(F.D., vkgr. V
.V.D.O.).

323 Veen, H. van der; 1988; 2661 VD
Bergschenhoek; Haverveld 23; tel. 01892-
17786 privé,
010-4526695; p., mcdcw. bij
G. Mcursing.

324 Veenink. Mevr. G.J.; 1991; 9291 ,1B
Kollum; BrunccI 31; tel. 05114-53992
privé,
51449 prakt.; p., medew. bij P.
Bontekoe, G W. Tiddens cn J.H. van Til.

326*Verhoeff, .Mevr. A.I.; 1993; 3512

Utrecht; Dorstiuc Hartstccj! 7 .\\; tel.
Ü30-369094; wnd.d.

337 Westerbeek. J.A.; 1972; 5711 P.M
Somcrcn; Houlbroekdijk 10;
tel. 04937-
92777 privé, 91770 prakt.; fax 04937-
96770; p., geass. mei H.A. Derkx,
M.M.F.H. van Kuijk, R.E. Paauwe,
R.J.M.L. Raymakers, L.A
.J. Smeenk.
A.H.A. Steentjes, D L. Willink en F.Tb.C.
dc Wit.

358 Wiersma. E.; 1985: Naar Nederland.

338 Wiersma, E.; 1985; 2284 AX Rijswijk
(Zll); Prinses Bcatrixlaan 623; tel. 070-
3963198; d.

339»Wijk. A.W.J.; 1993; 7152 JC tibcrgcn;
Kcltcrinkbraak 37;
tel. 0.5454-75978
privé, 71390 prakt.; p.. medew. bij C.J.
ülaaubocr. M.l. van den Dikkenberg en
R.M.J. Rutten.
342 Wolterbeek. Mevr. E.(i.; 1990;
8105 AP
Luttcnberg; But/claarstraat 1 A; tel.
05724-1781 privé,
05486-55065 prakt.;
fax 05486-54650; p., medew. bij J.C. de
Jager, J.P.M. Kamp. H. ten Kate. R.
Renting en T.J. de Vries.
345 Zwart. J.W.P.F.; 1992;
3512 EK Utrecht;
Nobelstraat 3 bis; tel. 030-331064 privé,
02503-35311 prakt.; p., medew. bij Mevr.
E.M. Maarsen en ll.VV. Poen.

DIERGENEESKUNDIG
JAARBOEK 1994

Wijzigingen die na 10 december 1993 aan
het Bureau worden doorgegeven, kunnen
helaas niet meer worden opgenomen in het
Diergeneeskundig Jaarboek 1994. Gaarne
uw mutaties
zo spoedig mogelijk insturen!

Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993/
VOORJAAR 1994

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen_worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie up de

gezelschapsdicrenpraktijk ƒ 4725,—

-6 weken van 5 dagen op afspraak (94 06)
\\\'cterinaire Apotheek 11
Gemengde Praktijk
 ƒ2900,-

- tweemaal dit voorjaar. Om tot een evenwich-
tige indeling van groepen te komen zal de se-
lectie plaatsvinden door de cursusleiders. Via
PAO-Diergenccskunde ontvangt u een uitno-
diging met daarin plaatsingsdatum.
Bij aanmelding dient u er rekening mee te hou-
den dat u niet noodzakelijkerwijs direct ge-
plaatst kunt worden.
Workshop probleemgerichte
neurologie
 / 500,-

-15 december 1993 (93/109)

Kunstmatige inseminatie paard ƒ 2900,-
-5 en 6 januari 1994 (93/93)

ininiductic practische toepassing van echo-
grafie bij gezelschapsdieren
 ƒ 470,-
-15januari 1994 (94/07)
-5 maart 1994 (94.\'08)
-4 juni 1994 (94/09)
Koliek paard: de eerstelijns aanpak ƒ 370,-
-19 januari 1994 (94/27)
.Assistentie voorbereidingen na/org
operatiepatiënt
ƒ395,-
-29januari 1994 (94/28)
Schrijven van een artikel ƒ 1100.-
-1 februari en 15 maart 1994 (94/43)
Gvnaecologie paard ƒ 790.-
-3"cn 4 februari 1994 (94,\'23)
N\'eterinaire Apotheek I
Gemengde Praktijk
ƒ 1450,-
-7, 8 cn 9 februari 1994 (94/04)
-30en 31 meien 1 juni 1994 (94/05)
Interpretatie röntgenologisch onderzoek bij
gezelschapsdieren
ƒ260.—
-Thorax. 8 februari 1994 (94/13)
-Abdomen, 15 februari 1994 (94/14)
-Skelet, 22 februari 1994 (94/15)
-Thorax, 16 maart 1994 (94/16)
-Abdomen, 23 maart 1994 (94/17)
-Skelet, 30 maart 1994 (94/18)
Fibular head transposition
(THEORIE)
ƒ310,-
-10 februari 1994 (94/38)
Fibular head transposition
(THEORIE PRAKTIJK)
ƒ795,-
-10 en 12 februari 1994 (94/39)
-10 en 12 februari 1994 (94/40)
-10 en 26 februari 1994 (94/41)
-10 en 26 februari 1994 (94/42)

Diergeneeskunde en biologische

veehouderij ƒ 490,—

-16 februari 1994 (94/03)
Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns

post mortale diagnostiek) ƒ475,—

-23 februari 1994 (94/50)
Chirurgie urinewegen

gezelschapsdieren ƒ 390,-
-25 februari 1994 (94/31)
X\'oeding van het varken in
relatie tot gezondheid
 ƒ l()40,—
-1 cn 2 maart 1994 (94/19)
Assistentie Paard ƒ 600,-
-4 maart 1994 (94/48)
BSE/SCRAPIE ƒ180.-
-10 maart 1994 (94\'44)
Fertiliteit rund ƒ 375,-
-17 maart 1994 ( 94/49)
Themadag lever ƒ375,-
-18 maart 1994 (94/20)
Practische anaesthesic paard ƒ 1045,—
-22 en 23 maart 1994 (94/01)
Verkenningen in de echografie ƒ 1.025,—
-24 en 25 maart 1994 (94/25)
Practische anaesthesie paard ƒ 1475 ,-
-29, 30 en 31 maart 1994 (94/02)
.\\potheek voor assistenten in de
dierenartsenpraktijk
 ƒ 945,—
-23 en 24 maart 1994 ( 94/10)
Behandeling van kruisbandletsels ƒ 685,-
-25 maart 1994 (94/35)
-3 juni 1994 (94/36)
-lOjuni 1994 (94/37)
Geiten Capita Selecta ƒ 495,-
-14 april 1994 (94/30)
Patiëntendenionstratie
landbouwhuisdieren
 ƒ205,-
-19 april 1994 ( 94/29)
Uiergezondheid bij hel rund ƒ 1025,-
-21 en 22 april 1994 (94/45)
Buikchirurgie rund ƒ495,-
-28 april 1994 (94/26)
Practische echografie gynaecologie rund
(Drachten)
 / 940,-
-3 mei 1994 (94/21)
-10 mei 1994 ( 94/22)
Nieuw Burgerlijk Wetboek c.q. VVeltelijke as-
pecten
 ƒ 470,-
-19 mei 1994 (94,^24)
Sectiebeelden hij dc kal ƒ 345.-
-20 mei 1994 (94/33)
Recenie ontwikkelingen in hel onderzoek van
varkensziekten
 ƒ635,-
-2juni 1994 (94/47)
Fokkerijmelhoden

landbouwhuisdieren ƒ735,—

-7juni 1994 (94/32)

IBR/BVD ƒ430,-

-15 juni 1994 (94,\'\'46)
Hel immobiliseren van wilde of

verwilderde dieren ƒ1050,-

-17junil994 (94/34)

Nadere informalie over PAO-Diergeneeskundc
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure.
Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskunde
Postbus 85205. 3508 AE UTRECHT.
Telefoon: 030 - 517374, Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van

-ocr page 497-

f%llfltntftijr

Dcccmber

2 PAO-D cursus: 93/72 Interpretatie
Röntgenologisch Onderzoek Abdomen
Gezelschapsdieren

2 Klinische avond De Wagenrenk in motel
Westend in Arnhem, aanvang 20.00 uur.

3 PAO-D cursus: 93/116 Behandeling van
krui.sbandletsels

3 Themadag en jaarvergadering Groep
Veterinaire Specialisten.

5— 10 Advanced AO-veterinary course for
small animal surgeons in English and
French. For information contact: AO-Vet
Centre, Mrs. Monika Gutscher,
Winterhurerstr. 260. 8057 Zürich,
Switzerland. tel. 01/3130383, fax
01/3130384.

6—8 PAO-D cursus: 93/78 Veterinaire
Apotheek I Gemengde Praktijk

7 II 3e Congres van de World Equine
Veterinary Association tc Genève.

8 Zesde studiedag van .studievereniging voor
Veterinaire Epidemiologie en Economie
bij dc Gezondheidsdienst voor Dieren
Zuid-Nederland, Molenwijkseweg 48 te
Boxtel. Voor informatie: tel. 08370-83120.

8— 10 Workshop Interruption of bacterial cy-
cles in animal production: related to veteri-
nary public health. 75"* anniversary Dept.
of the Science of Food of Animal Origin.
Information VVDO, Dr. H.A.P. Urlings.
phone 31 -30-535342 (fax 31-30-532365).

9 PAO-D cursus: 93/73 Interpretatie Rönt-
genologisch Onderzoek Skelet Gezel-
schapsdieren

9 Bijeenkomst Groep Pluimveewetenschap-
pen

9 Kring Dierenartsen Gelderse Vallei, aan-
vang 20.15 uur. Harskamp, gastspreker
Prof dr. J.II.M. Verheijden over \'dierge-
neesmiddelen in de varkenspraktijk.

9 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
tc Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: rund.

10 Opening nieuwbouw Veterinair Specia-
listisch Centrum \'De Wagenrenk".

11 Open dag Veterinair Specialistisch Cen-
trum \'De Wagenrenk\'.

I I EVA-vogelgeneeskunde cursus praktijk-
gerichte geneeskunde papegaai-achtigen
van 8.30 tot 13.30 uur. Inlichtingen en aan-
meldingen telefoon 03434-56566; fax
03434-57122; postbus 110. 3956 ZT
Leersum.

1 I Bijeenkomst Groep Gezondheids- en
Kwaliteitszorg en Groep Praktici Grote
Huisdieren voor dierenartsen werkzaam in
dc veterinaire volksgezondheid. Thema:
Dierlijke produktie in perspectief: gezond-
heid. kwaliteit en welzijn, een toekomstvi-
sie. Faculteit Diergeneeskunde, aanvang
10.00 uur. Aanmeldingen bij T.G. van dc
Vuurst. telefoon 070-3280996.

14 Vergadering afdeling Utrecht van de
KNMvD

14 Vergadering afdeling Zuid-Holland van de
KNMvD

14 Vergadering afdeling Groningen-Drenthe
te Zeegse

14 Ledenvergadering afdeling Gelderland
KNMvD in restaurant De Waag,
Koepoortstraat 2 te Doesburg, aanvang
\'20.15 uur

14 Vergadering afdeling Limburg, aanvang
20.30 uur te Heythuysen.

14 Algemene Ledenvergadering Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren. Biltsche
Hoek. aanvang 20.00 uur

15 PAO-D cursus: 93/109 Workshop pro-
bleemgerichte neurologie

15 Ledenvergadering van de afdeling Noord-
Holland KNMvD (nieuw adres: café De
Marken, Dorpsstraat 62, Marken-Binnen).

15 Symposium \'Transparantie Diergenees-
middelenregistratie nu en in de toekomst\'
van 10.00 tot 17.00 uur in De Reehorst te
Ede.

Voor informatie: 1. Sandberg of P.
Hekman, Bureau Registratie Diergenees-
middelen, telefoon 08370-754489 of R A.
Norg, secretaris Platform Registratie
Diergeneesmiddelen, telefoon 03417-
51703.

16 Vergadering afdeling Friesland.

16 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: gezel-
schapsdieren.

( Vervolg op volgemte pagina)

D.A.P Vianen (Z-H) is een gennengde praktijk voornamelijk be-
staantde uit runtdvee en gezelschapsdieren. Op korte termijn is
er plaats voor een

ENTHOUSIASTE
DIERENARTS (m/v)

Ervaring en diff. landbouwhuisdieren strekken tot aanbeveling.
Na gebleken geschiktheid is associatie mogelijk.

Sollicitaties met c.v. en ref. vóór 10 december 1993 aan:
Postbus 153, 4130 ED Vianen.
Inlichtingen: 03402-63040

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een peperdure zaak.
Immers van elke duizend gulden inkomen is al gauw
zestig procent bestemd voor de kas van de fiscus.
U kunt hier iets aan doen door gebruik te maken van de
fiscale aftrek-mogelijkheid die door de wetgever is ge-
schapen.

Want dan verschuift u inkomen van nu naar straks waar-
door u direct een aantrekkelijk belastingvoordeel geniet.
U kunt hiervan dit jaar nog profiteren. Belt u gerust als u
meer wilt weten.

-<

Tel. 030 - 51 15 20

y

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELAARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

16 Bijeenkomst praktici varkensgezondheids-
zorg in West- en Midden-Nederland bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren West- cn
Midden-Nederland, Ronsseweg 553,
Gouda. Aanvang 14.00 uur. Programma:
respiratoire infecties bij het varken in het
bijzonder A.p.p. door /..
van Leengoe4\\
Vaccinatie en transmissie bij Ziekte van
Aujeszky door
A. van Nes\', Aujeszky-vrij
certificering door
R. <le Koning.

17 PAO-D cursus: 93/117 Behandeling van
kruisbandletsels

18 PAO-D cursus: 93/95 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

20—22 en 13 14 januari\'94 PAO-D cursus:
93/79 Veterinaire Apotheek 11 Gemengde
Praktijk

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen, Hellendoom, 20.00 uur

-ocr page 498-

itn 1 ^

(vervolg van pagina SOU)

1994

Januari

5—6 PAO-D cursus: 93/93 Kunstmatige
Inseminatie bij Paarden

15 PAO-D cursus: 94/07 Introductie praeti-
sehe toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren

18 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

19 PAO-D cursus: 94/27 Koliek paard; de eer-
ste-lijns aanpak

20 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: schaap
/geit.

27 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s middags). Onderwerp: pluim-
vee.

27 Bijeenkomst praktici varkensgezondheids-
zorg in West- en Midden-Nederland bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren West- en
Midden-Nederland, Ronsseweg 553,
Gouda. Aanvang 14.00 uur. Programma:
sectiebevindingen bij varkens door K.
Peperkamp\', interpretatie van uitslagen
door C. G.
Mensink.

29 PAO-D cursus: 94/28 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg opcratiepaticnt

Februari

1 PAO-D cursus: 94/43 Schrijven van een ar-
tikel

3—4 PAO-D cursus: 94/23 Gynaecologie

paard

7—9 PAO-D cursus: 94/04 Veterinaire apo-
theek I gemengde praktijk

8 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: paard.

8 PAO-D cur.sus: 94/13 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Thorax bij gezel-
schapsdieren

10 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: rund.

10 PAO-D cursus: 94/38 Fibular Head
Transposition (theorie)

10—12 PAO-D cursus: 94/39 Fibular Head
Transposition (theorie praktijk)

10—12 PAO-D cursus: 94/40 Fibular Head
Transposition (theorie i praktijk)

10—26 PAO-D cursus: 94/41 Fibular Head
Transposition (theorie praktijk)

10—26 PAO-D cursus: 93/42 Fibular Head
Transposition (theorie praktijk)

15 PAO-D cursus: 94/14 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Abdomen bij gezel-
schapsdieren

16 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund

16 PAO-D cursus: 94/03 Diergeneeskunde en
biologische veehouderij

21 Afdelingsvergadering afdeling Zuid-Hol-
land van de KNMvD

22 PAO-D cursus: 94/15 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Skelet bij gezel-
schapsdieren

23 PAO-D cursus: 94/50 Pluimveediagnos-
tiek

24 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant

te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: varken.

25 PAO-D cursus: 94/31 Chirurgie urinewe-
gen gezelschapsdieren

Maart

1 —2 PAO-D cursus: 94/19 Voeding van het
varken in relatie tot gezondheid

2—5 9th DVG Congress on Avian Diseases,
Auditorium of the Medizinische Tierklinik
of the Veterinary Faculty, Ludwig-
Maximilians-Universitat, München.
Koninginstrasse 16, D-80539. Informa-
tion: phone (89)-31561970.

2—5 Basic Equine AO-veterinary corse in
German. Waldenburg, Switzerland. For in-
fomiation contact AO-Vet. Center,
Monika Gutscher, Winterhurerstr. 260,
8057 Zürich, Switzerland. Tel. 41-1-
3130384.

4 PAO-D cursus: 94/48 Assistentie paard

5 PAO-D cursus: 94/08 Introductie praeti-
sehe toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren

10 PAO-D cursus: 94/44 BSE/SCRAPIE

15 PAO-D cursus: 94/43 Schrijven van een ar-
tikel

16 PAO-D cursus: 94/16 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Thorax bij gezel-
schapsdieren

17 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

17 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: gezel-
schapsdieren.

•r

THE IAMS*** COMPANY

A leading Pet Food company, producer of Kl-KANl !BA dog foods and lAMS cat foods,
with headquarters in the U.SA, distributes its Premium Qualit)\' Foods in 18 European countries.
The European Scr%icc and (loordination (xntre in Veklhoven, The Netherlands is looking for:

A VETERINARIAN

for The Netherlands, Belgium and Luxembourg

He/she will assi.st our distributor and the sales-
tbrcc on technical matters (nutrition)
He/she will give j^rcscntations f()r apjiropriatcd
target-groups

Ilc/shc will e.stablish and maintain contacts with
veterinarians and breeders

He/she will keep track of regulator}\' affairs in the
concerning countries

rcixjrt to the Tcchnic;!! Scr^■iccs Manager

I Ic she wiL

\\Xc are looking for an open communicator, an
cxpcricnccd pre.scntcr who is fluent in Dutch,
English and Frcnch. a good teannvorkcr and a
.scrvicc oriented personality. He/she should be
willing to travel on a frequent basis.

Our prcfercncc goes to:

— a veterinarian, with nutritional know-how
(preferably of dog and cat) and with minimal
^ \\cars practical cxpcricncc.

\\Xc offer:

— a iob with challenge and rcsponsibilit)

— a salary- related to the importance of the iob

— a compan\\ car

A letter of application, together w ith curriculum
vitac, should be addressed to:

lAMS Pet Food International, Inc.
l.iichtha\\cnwcg 6"\'
5=50"\' SM Veklhoven
The Netherlands

Attn. Dr. R. Vigoureux

Technical Scr\\ iccs Manager

-ocr page 499-

MANAGER REGULATORY ^
AFFAIRS egfS\'l

Benelux Group of Countries

MERCK, SHARP & DOHME is one of the world\'s leading companies in pharmaceutical
research and development of human and animal health products.

In recognition of the greater harmonization in European regulatory requirements, Merck is
establishing a department of European Regulatory Affairs for Animal Health Products in
Brussels. At this exciting time, we are seeking a (m/O
Manager of Regulatory Affairs for the
Benelux group of countries, reporting to the Director of International Product Registration.

You, as the successful candidate, will be a Veterinary Surgeon or a PhD with a minimum of
three to four years experience in the animal health industry, preferably in Regulatory Affairs.
A working knowledge of Regulatory procedures and guidelines in the European Community
is required, as is a familiarity with current systems in the three countries concerned. You will
have outstanding interpersonal and communication skills and be fluent in Dutch, French
and English.

Merck offers an excellent remuneration and benefits package and generous assistance with
relocation, if required. Apply to MERCK, SHARP & DOHME, Elisabeth DE LAFORCADE,
Recruitment Manager, chaussée de Waterloo 1135, 1180 Brussels, Belgium.

Zondag 6 februari 1994
Nederlands Veterinair

Squash

Kampioenschap

O-spelers en hoger

RecreanterVl>eginnefs
Gevorderden spelen samen
rnet de heren

ROY4LCkNIN

het ware respect voor de hond

Gevraagd een

DIERENARTS (m/v)

in een gemengde groepspraktijk in Noord-
Brabant. Enige ervaring is wenselijk en een
achterwacht strekt tot aanbeveling.
De werkzaamheden omvatten hoofdzakelijk
de grote huisdieren. Uw brief met CV kunt
u richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508
SB Utercht, onder nummer 47/93.

D. A. P. Hasselt-Genemuiden vraagt per
1 januari 1994 een

JONGE COLLEGA

(m/v)

voor de gemengde praktijk.

Brieven naar: Pr. W. Alexanderstraat 12,

8281 CP Genemuiden.

-ocr page 500-

Biedt zich aan per 1 februari 1994

JONGE ENTHOUSIASTE DIERENARTS

1991; 29 jaar

met twee jaar ervaring in zelfstandige praktijkvoering in zowel de landbouwhuisdieren- als gezel-
schapsdierensector. Werkomgeving het westen van het land. Achterwacht aanwezig. Reacties richten
aan redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 48/93.

Gevraagd wegens uitbreiding van gemengde tweemans-praktijk in de kop van Noord-Holland

DIERENARTS (m/v)

voor gezelschapsdieren, per januari 1994, in beginsel voor twee middagen plus twee avondspreekuren.
Honorering volgens KNMvD-normen.

Reacties s.v.p. richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508
SB Utrecht, onder nummer 50/93.

Dierenarts zoekt op korte termijn ter overname een

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

met een goede dienstregeling. Reacties gaarne richten aan redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 49/93.

Wilt u starten met een eigen praktijk?

Onze opdrachtgever Is een moderne kliniek voor gezelschapsdieren met totaal 3 full time artsen en sinds 1976 gevestigd in een sterk

groeiende stad in het westen van het land.
In verband met opvolging van de huidige direkteur willen wij graag in kontakt komen met een dierenarts die na circa 1 jaar partieel of
geheel als direkteur/eigenaar deze suksesvolle dierenkliniek verder gaat uitbouwen.

ERVAREN EN AMBITIEUZE DIERENARTS

Funktie-eisen

Ruime ervaring in de 1®
lijns diergeneeskunde en
zo mogelijk kennis van
de 2® lijns diergenees-
kunde. Naast de vakin-
houdelijke kwaliteiten en
-ervaring worden er hoge
eisen gesteld aan de so-
ciale vaardigheden, me-
de vanwege het feit dat
de kliënièb gewend is aan
een hoog service niveau.

Sollicitatieprocedure

Wij willen in strikt vertrou-
welijke sfeer in kontakt ka
men met kandidaten m/v
of een echtpaar voor de-
ze uitdagende funktie.
Daartoe verzoeken wij u
een brief met curriculum
vitae te zen-den aan on-
derstaand adres, onder
vermelding van vakalure-
nummer 931 17.

Uw kandidatuur wordt
pos bekendgemaakt aan
onze opdrachtgever na
uw toestemming en nadat
een kennismakingsgesprek
op het kantoor van de
Stichting Communicatie
heeft pbatsgevonden.

WERVING EN SELEKTIE / ORGANISATIE-ONTWiKKELING / OPLEIDING EN TRAINING

STICHTING COMMUNICATIE

Wilhelminapark 3. 481 8 SL Breda, Teleloon 076-223238.
CBA/A nr 91 0220

-ocr page 501-

Pitman-Mboie

Estrumate

Boven Natuurlijk.

L**«

Ijzige koude... striemende regen... of zinderende hitte.

Welk weer het ook is, Estrumate™, het synthetische
Prostaglandine van Pitman-Moore doet zijn werk.

Wie voor Estrumate™ kiest,
weet zich verzekerd van een
effektief en krachtig Prostaglandine
in de praktijk.

Pitmon-Moore

Pitman-Moore Nederland B.V.
Emrikweg 11
2031 BT Haarlem
Tel. 023-319536

Estrur

I

Estrumate

CiO^
lOni\'

Lot • ;
Ut\'

-ocr page 502-

®

EQUIFFA

gecombineerd \'sub-unit\' Rhinopneumonie/\'split\' Influenza vaccin

Beschermt gezonde paarden en pony\'s tegen:

• Rhinopneumonie t.g.v. EHV (Equine Herpes Virus)

• Influenza t.g.v. de in Nederland circulerende HjNg/H.N, stammen

SPECIFIEKE KENMERKEN

combinatie vaccin

• hoge veiligheid

olie-achtig adjuvans

• zelden entreacties

• effectiviteit klinisch
bewezen (n >250)

geen prestatiedaling

• per dosering verpakt (GVP)

• gunstig geprijsd

-ocr page 503-

115 DECEMBER 1993
DEEL 118, AFLEVERING 24
ISSN 0040 - 7453

Tijdschrift

voor

ü

Diergeneeskunde

,4\'

i

P

-ocr page 504-

H^ ALKALISCHE TU GEKEERD

Nadat de kat heeft gegeten, leidt de secretie van maagzuur tot een
pH-stijging in het bloed en vervolgens in de urine. Deze post-prandiale
"alkalische piek" is een gevaarlijke periode voor de kat, waarin struviet
kristallen (blaasgruis) of zelfs calculi kunnen worden gevormd. Daarom
is dc dieettherapie bij katten met FIA TD (P\'eline Lower Urinar> \'IVaot
Disease) in de eerste plaats gericht op continue verzuring van de urine.
Dit [)roees noemen wij ook wel: "uromodulatie".

Het nieuwe Feline pH Control droogvoer is door de voedings-
deskundigen van Waltham,\'s werelds toonaangevende autoriteit op het
gebied van voeding en verzorging van huisdieren, speciaal ontwikkeld
voor katten die gevoelig zijn voor FLL\'TD. Dit dieet voldoet aan de
specifieke voedingsbehoeften van deze katten en staat garant voor een
pffektieve en succesvolle lange termijn behandeling.

Het Feline pH Control droogvoer bevat aange-
paste hoeveelheden van belangrijke mineralen.Met name
het magnesiumgehalte is beperkt om de kans op vorming
van struvietkristallen te reduceren. Het dieet is bovendien
licht verteerbaar waardoor vochtverlies via de faeces
wordt beperkt.

De werkzaamheid van het Feline pH Control
droogvoer is in Wkltham studies\' aangetoond. De urine
pH tijdens de onderzoeksperiode bedroeg gemiddeld 6.3,
ruim onder de risieo-grens van 6.5. Daarnaast was ook
de acceptatie buitengewoon goed.

\'Ilierapietrouw thuis bij de eigenaar is een voor-

A toffer! of normiil diet and pH (.ontrol Dry Diet on urine fi

I pH Control Dri
Feeding time_Once daily feeding_- ■ - - three times de

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 i\'tI

-1 0

Time (Hours)

waarde voor een succesvolle behandeling van ch|
sche aandoeningen, zoals bijvoorbeeld FII TD. E
tiviteit, goede acceptatie en gemakkelijk gebruik
dan ook primaire voorwaarden bij een lange tpij
dieettherapie. Lw advies staat hierbij centraal. |
Behalve het nieuwe droogvoer kunt u ooB
Feline pH Control blikvoer voorschrijven. E
produkten zijn onderdeel van onze serie diëten
hond en kat, die uitsluitend via de dierenarts
krijgbaar zijn. Voor nadere informatie kur
zich wenden tot de Waltham Veterinaire Set
Antwoordnummer 10013,5460 VB Veghel.

WALTHAM

THE WORLD\'S Lf AOINQ AUTMOniTV
ON PCT CARE AND NUTRITION

NIEUW. FELINE pH CONTROL DIEET DROOGVOER
OMDAT THERAPIETROUW GARANT STAAT VOOR EFFEKTIVITEIT OP LANGERE TERMl

vS&s

Ref. I.Data unfile.
® Registered Trademark

Kffen

-ocr page 505-

TIJDSCHRIFT
VOOR

DIERGENEESKUNDE

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSGCIATIGN

DEEL 118, AFLEVERING 24, 15 DECEMBER 1993

WETENSCHAP

ACTUA

BIJ DE VOORPLAAT

Suphiv Deleu blikt met oud-voorzitter
T,\\V. Mertens terug op diens carrière in
een met fraaie herfstkleuren getooid
VVilhelminapark (Foto fotobureau \'t
.Sticht/ Henk Tukker) (Zie elders in dit tijd-
schrift).

VOOR DE PRAKTIJK

Doxyeycline-vergiftiging bij witvleeskalveren;

A.A.P.A. Zeeuwen. A.C.A. van E.xsel. F.H J. Jaarl.svehlen G.H. Wentink 803

OVERIGE ARTIKELEN

Geneeskunde bij gezelseiiapsvogels; J.M.M. Corneli.ssen 804

BERICHTEN EN VERSLAGEN

W i I Kremer promoveert op actueel onderw erp 809

Rob Meloen: Hoogleraar 811

Scharrelen nu en in de toekomst; laten we welzijn; W. Sybesma 811

I.everbotbehandeling niet altijd nodig 812

Wahham reikt award uit tijdens Voorjaarsdagen 812

Aantal inzenders en gedegen inotivatie gaven de doorslag 813

Diergeneesmiddel tegen varkenspest geregistreerd 814

Dertig mille uit HAVD-pot 814

Zestiende Almanak in de tnaak 814

Uitbreiding GMP-regeling in de diervoedersector 815

Beschemiing persoonlijke levenssfeer door veterinair-farmaceutische bedrijfstak 815

Blad-onderzoek 815

VRAAG EN ANTWOORD

Wanneer met poczenpil beginnen? Anti-loopsheidinjectie; Ovaria-hysterectomie;
Oestruspreventie bij de hond; Sexueel hyperactieve hond; Injectie inet medroxy-progesteron-
acetaat; Afbreken loopsheid; postaglandines;
B W. Ktuil, A.C. Schaeférs-Okkens.

A. de Kruijf en J. de Schepper

816

BOEKBESPREKINGEN

819

REFERATEN

821

CURSUSSEN EN CONGRESSEN

822

NIEUW(S) VAN DE INDUSTRIE

823

WAT IS UW DIAGNOSE?

823

INGEZONDEN

823

WAT WAS UW DIAGNOSE?

824

Wetenschappelijke lezing

Causale en therapeutische aspekten van de voeding bij:

• Huidaandoeningen - Dr. Ton Willemse

• Dunne darm-diarree - Dr. Ronald van Noort

Itylichtingeti:
Virbac Nederland BV
Tel.: 03420-93008
Fax : 03420-90164

21_jaLliiilii I inn\' II.\' 1\'liilM.nd

11 ruui mill I laai Ie !>Ld|JiHUl\'H,

........In I l\'l\'M l|i llliiifil|liii|i

21 december 1993 te Barneveld

WALTHAM

-ocr page 506-

HOOFDREDACTIE

Dr. W. Sybesma (voorzitter)

Dr. J. M. de Kruijf (penningmeester)

Dr. C. Terpstra

Prof.dr. J.E. van Dijk

Prof.dr.G.H. Wentink

Mw. drs. L. M. Overduin

Drs. N.J.G.J. van der Wielen

Dr. Tj. Joma

WETENSCHAPPELIJKE REDACTIE

Drs. A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

Prof. dr. H. J. Breukink (Utrecht)

Prof. dr. M. Debackere (Gent, België)

Dr G. M. Dorrestein (Utrecht)

Drs. W. F. G. L. Droppers (Den Haag)

Prof. dr. M. Drost (Gainesville, Florida. U.S.A.)

Prof. dr E. C. Firth (New Zealand)

Dr. J. Goudswaard (Middelburg)

Prof dr. L. van der Heide (Storrs. Connecticut. U.S.A.)

Prof.dr E. D. Heller(lsraël)

Dr, W. A. Hunneman (Boxtel)

Dr Th. S. G.A.M. van den Ingh (Utrecht)

Prof dr. M. W. Jackwood (Athens, Georgia. U S A.)

Dr. M. F. dc Jong (Zwolle)

Prof dr. A. Th. van \'I Klooster (Utrecht)

Dr R. de Koning (Gouda)

Prof. dr. A. de Kruif (Gent. België)

Prof. dr. J. G. van Logtestijn (Utrecht)

Prof dr. A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

Prof. dr. W. Misdorp (Amsterdam)

Prof dr J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

Dr. J. F. M. Nouws (Nijmegen)

Prof dr. J. Th. van Oirschot (Lelystad)

DrJ.Oosterom (Delft)

Prof dr A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

Prof dr N. C. Pedersen (Davis, Califomia. U.S.A.)

Prof dr. M. Pensaert (Gent. België)

Profdr M. Reinacher (Giessen. Germany)

Prof dr. E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

Prof dr. A. Rijnberk (Utrecht)

Prof dr. K. A. Schat (Ithaca. New York. U S A.)

Prof dr. J. dc Schepper (Gent. België)

Prof dr. G. Uilenberg (Alfort, Francc)

Mw. dr. A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)

Prof dr J. H. M. Verheijden (Utrecht)

Prof dr. H. W. de Vries (Utrecht)

Prof dr. P. F. G. M. van Waes (Utrecht)

Dr, Th. Wensing (Utrecht)

Prof dr. G. C. van der Weyden (Utrecht)

Prof dr. L. F. M. van Zutphen (Utrecht)

BUREAU-REDACTEUR

R.G.J.M, Haring

REDACTIE ADVIESRAAD

In deze raad zijn scncLicnwooidigd alle Afdelingen en
Groepen van de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde.

BUREAU

Julianalaan 8-10. Postbus I4Ü31, J.SOS SB Utrccht (tel
030-51 01 11 fax 030-51 17 87).

ABONNEMENTSPRIJS

Het rijdschrift voor Diergeneeskunde is het vcreni-
gingstijdschrift van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.
De abonnementsprijs voor dierenartsen niet-leden van
de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde eri\' voor niet-dierenartsen wordt vast-
gesteld door het Hoofdbestuur,

POSTGIRO/BANK

Postbank 511606 ten name van de KNMvD.
Julianalaan 8-10. Utrecht. ABN AMRO N.V,. Postbus
30. 3500 AA Utrecht, nr. 55 50 48 861 en C cn E bank
N.V.. Postbus 85100. 3508 AC Utrecht, nr 69 93 61
443.

DRUK

Drukkerij G. van Dijk B.V.. Breukelen (tel, 03462-
61304. fax 03462-64565).

ADVERTENTIES

Bureau Weijer B.V., Veendam (tel. 05987-23065. fax
05987-13827)

KNMvD

Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde,
Julianalaan 8 - 10, Utrecht

Postbus 14031,3508 SB Utrecht. Telefoon: 030 - 51 OII1. Fax 030-511787

SECRETARIAAT
STAFMEDEWERKERS

CHEF DE BUREAU

VACATUREBANK

ADMINISTRATEUR

HOOFDBESTUUR

Drs. A. W. Udo. voorzitter

Drs. C. W, M, Augustijn, vice voorzitter

Drs. J. J. van Zutven. penningmeester

Drs. A. Mostert, lid

Drs. W, J. Schoorlemmer, lid

Drs, Dj, P, Teenslra, hd

Drs. S.D. Feitsma. lid

Dr. Tj. Joma. algemeen secretaris
T, W, te Gilïel. secretaris

Mw. drs. M. C. van Oostrum-Schuurman Hess
Mw, mr, P. S. van Egmond
Mw. drs. S.A.M. Deleu

Desiree Raasing

Corine van Kalles

S. L. Oostindien

825

826
828
830

830

831

831

832

832

833

834

835

836

KNMvD

IN MEMORIAM

Aizo EIgersma; A. Jongbloed en Tj. Jorna

MAATSCHAPPIJNIEUWS

"Ik filosofeer maar wat...\'; Sophie Deleu

Cioed dat we het gedaan hebben: Sophie Deleu

NVV[) viert zilveren jubileum; Heieen Borsje-Uiltebrund

Registratie heeft gestalte gekregen

Commissie ethiek richt zich vooral op etische problemen

Nitrofuranen verboden

Nieuw attest gemedicineerde voeders

MEDEDELINGEN HB
FISCAAL-ACTUEEL

Miep Kraak-Helderen de fiscus; L.J. van Roosmaelen

PERSONALIA
PAO-DIERGENEESKUNDE
DOORLOPENDE AGENDA

803

804

CONTENTS

THE VETERINARY SCENE

Doxycyclinc-poisoning in veal calves;

A.A.PA. Zeeuwen. A.CA. van E.xsel F.H.J. Jaartsveld en G.H. Wentink

OTHER PAPERS

Medicine ofcompanion birds; J.M.M. Corneli.ssen

All rights reserved

\\crklaHng:

Richtlijnen voor auteurs (Vancouver Style) zijn op aanvraag verkrijgbaar (zie ook Tijdschr Diergeneeskd 1992:
117:31-4). De Redactie aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade welke - direct of indirect - het gevolg mocht zijn
van gebleken onjuistheden in de inhoud van de in dit tijdschrift opgenomen artikelen w aarbij de auteur is vermeld of in
dc inhoud van de in dit tijdschrift geplaatste advertenties.

Advertenties kunnen zonder opgaaf \\ an redenen door de Redactie worden geweigerd of ingetrokken.

Niels uil dil tijdschrift mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk. microfilm of op

welke andere wijze ook. zonder schriftelijke toestemming van de Redactie.

(Papers appeuring in this journal are listed in Current Contents .Agricultural Biologv and Environmental Science /
Inde.x-Medicus. Inde.x Veterinarius \' Veterinary Bulletin. Biological Abstracts. Cambridge Scientijic Abstracts).

"VMnaiis"^^

-ocr page 507-

Voor vlekziekte en E.Coli
had u tot nu toe 2 vaccins nodig

De vaccins die u nodig heeft
om ze te bestrijden

Vanaf nu alleen nog Collsorb

Hoechst Animal Health heeft een belangrijke stap
voonA/aarts gezet in de varkensgezondheidszorg.
Wij zijn trots u te kunnen informeren over onze
nieuwe generatie varkensvaccins.

Erysorb Plus

Op basis van het gerenommeerde Erysorb is Erysorb
Plus ontwikkeld. Door de toevoeging van de
bescherming tegen serotype 1 naast serotype 2 is de
beschermende waarde tegen vlekziekte sterk toe-
genomen.

Porcovac Plus

Porcovac Plus is een geheel nieuw ontwikkeld
E.Coli-vaccin. De werking is gebaseerd op een drie-
voudige bescherming: E.Coli cellen, E.Coli aanhech-
tingsfactoren en Labiel Toxine B fragmenten. Het
meest geavanceerde vaccin tegen colidiarree is hier-
mee tot uw beschikking gekomen.

Colisorb

Een uniek combinatievaccin dat niet alleen tijd en
werk bespaart, maar ook de stress voor het dier ver-
mindert. Immers, één enkele vaccinatie biedt een
optimale bescherming tegen zowel vlekziekte als
E.Coli

Hoechst

-ocr page 508-

Dierenarts/microbioloog

die leiding geeft aan research-
projecten voor de ontwikkeling van
bacteriële vaccins

Alao is één van de grootste chemische
concerns ter wereld met de hoofdzetel
in Arnhem, met 350 vestigingen in
50 landen en ruim 62.500 mede-
werifers. Werken bij Akzo betekent een
loopbaan bij een technologisch
hoogontwikkelde ondememing met
activiteiten in chemie en chemische
vezels, verven en lakken en produkten
voor de gezondheidszorg.

AKZO

CREAHNC THE RICHT CHEMISTRY

Intervet International bv een

dynamische, snelgroeiende onder-
neming, business unit van de
Pharma Group van Akzo - ontwikkelt,
produceert en verkoopt diergenees-
kundige preparaten. De Intervet
groep heeft een twintigtal vestigingen
verspreid over de wereld met in
totaal 1.450 medewerkers.
De hoofdvestiging Boxmeer heeft
580 medewerkers, waarvan meer
dan 100 in R&D. De produkten
worden wereldwijd geëxporteerd.

De afdeling Bacteriologische &
Biochemische Research telt 20 mede-
werkers, die in diverse projecten
meewerken aan de ontwikkeling van
bacteriële vaccins voor grote en
kleine huisdieren. Dit team willen
wij versterken met een dierenarts/
microbioioog.

Uw functie

Als projectleider initieert en organi-
seert u onderzoek ten behoeve van
de ontwikkeling van nieuwe en de
verbetering van bestaande bacteriële
vaccins. U verricht onderzoek naar
de Pathogenese van bacteriële
infectieziekten en naar relevante
antigenen, ontwikkelt diermodellen,
formuleert en test vaccins en u
legt een basis voor produktie- en
controlemethoden. Tevens stelt u
proefplannen op en rapporteert u
over de resultaten. U werkt in
teamverband met academici en
analisten van de eigen en andere
R&D-afdelingen.

Uw profiel

U heeft een academische opleiding,
bij voorkeur diergeneeskunde, of
biologie Tijdens en/of na uw studie
heeft u zich gespecialiseerd in
bacteriologie. U bent bekend met de
Pathogenese van infectieziekten bij
dieren en met moderne methoden
van vaccinontwikkeling. Bij voorkeur
bezit u de bevoegdheid ex. art. 9
van de Wet op de Dierproeven.
Zowel mondeling als schriftelijk drukt
u zich goed uit, ook in het Engels.
Uw leeftijd: tot circa 35 jaar

Uw reactie

Voor meer informatie over deze
functie kunt u contact opnemen met
de heer dr. J.R van den Bosch, Hoofd
Bacteriologische & Biochemische
Research, telefoon 08855-87522.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u
(m/v) binnen 1 4 dagen richten aan
de afdeling Personeelszaken,
t.a.v de heer H. Verbeek, Intervet
International bv Postbus 31,
5850 AA Boxmeer

-ocr page 509-

m

Tijdschr Diergeneeskd 1993: 118: HOJ

DÜXYCYCLINE-VERGIFTIGING BIJ
WITVLEESKALVEREN

A.A.P.A. Zeeuwen^, A.C.A. vanExseP, F.H.J. JaartsveldC
en G.H. Wentink^

SAMENVATTING

Plotselinge sterfte wordt gerapporteerd bij witvleeskal-
veren na toediening van doxyeycline. Postmortaal wer-
den longoedeem, myoearddegeneratie en myocarditis ge-
vonden. Mogelijk spelen onbekende combinaties van
doxycycline met andere stoffen een rol.

BEVINDINGEN

Op een bedrijf met 600 witvleeskalveren waren in juni 1987
binnen 24 uur 10 dieren van ca. 5 weken oud plotseling ge-
storven, zonder dat de eigenaar vooraf afwijkingen aan de
kalveren had geconstateerd. Vier van deze dieren zijn aange-
boden voor postmortaal onderzoek.

Na het openen van de borstholte viel een uitgesproken long-
oedeem op. Tevens hadden alle kalveren streepvormige
bleke gebieden in het hart. Een aantal kalveren vertoonde te-
vens hydrothorax, leverstuwing en hydrops ascites. Bij mi-
croscopisch onderzoek van het hart werden velden met myo-
earddegeneratie en myocarditis gevonden. In de aangetaste
delen van de hartspier werden kalkneerslagen aangetoond.
De kalveren waren hoogstwaarschijnlijk gestorven als ge-
volg van een circulatiestoomis, veroorzaakt door een myo-
carditis en hartspierdegeneratie (2).

Een nadere anamnese bracht aan het licht dat de kalveren se-
dert 5 dagen behandeld werden met doxycyclinehyclaat in
verband met respiratoire moeilijkheden van weinig ernstige
aard. Bij narekenen van de dosering bleek dat de kalveren
per abuis 50 mg/kg lichaainsgewicht doxycyclinehyclaat per
os verstrekt kregen.

De voorgeschreven dosering bedraagt tweemaal daags 5 mg
doxycyclinehyclaat gedurende 3 tot 7 dagen. De plotselinge
sterfte en de postmortaal gevonden afwijkingen werden dan
ook in verband gebracht met een intoxicatie met doxycycli-
nehyclaat.

Sindsdien zijn 25 vleeskalveren van 9 verschillende bedrij-
ven aangevoerd met een identieke anamnese, dat sedert 5 da-
gen een behandeling met doxycycline-^ was ingesteld en tnet
een identiek sectiebeeld van myoearddegeneratie, myocardi-
tis en longoedeem. Op 3 bedrijven had de dosering 15 mg/kg
lichaamsgewicht bedragen, op één bedrijf was de dosering
niet meer exact te berekenen, omdat de veehouder niet het
juiste aantal te behandelen kalveren had opgegeven, maar op
5 bedrijven was de voorgeschreven dosering van 5 mg/kg li-
chaamsgewicht tweemaal daags toegediend. Deze bevindin-
gen suggereren dat doxycycline toxisch kan zijn voor vlees-
kalveren.

Experimentele toediening van doxycyclinehyclaat aan
vleeskalveren, uitgevoerd door een fabrikant van dit medica-
ment, toonde aan dat bij een drie- tot tienvoudige overdose-
ring plotselinge sterfte van kalveren kan optreden (1).
Postmortaal werden identieke afwijkingen, zoals beschreven
bij de kalveren van het eerste bedrijf, geconstateerd.

CONCLUSIE

Een behandeling met doxycycline kan in geval van een over-
dosering resulteren in een hartspierdegeneratie en myocardi-
tis met als gevolg sterfte. Echter ook bij normale dosering is
sterfte niet uit te sluiten.

Mogelijk spelen eventueel onbekende combinaties van
doxycycline met andere stoffen hierbij een rol.

DANKBETUIGING

De auteurs zijn dr. Th.S.G.A.M. van den Ingh erkentelijl( voor zijn bereid-
willigheid als second opinion te fungeren.

SUMMARY

Doxycycline poisoning in veal calves

Several veal ealves that had received doxycycline died suddenly. Post mor-
tem examination revealed pulmonary oedema, myocardial degeneration,
and myocarditis. It is possible that hitherto unknown interactions between
doxycycline and other compounds may have played a role.

LITERATUUR

1. Proef Dopharma. Brief aan de in Nederland praktizerende dierenartsen,
aan de dierenart.sen en medewerkers van de Ciezondheidsdiensten,
Faculteit, kalvermclkindustrieën en vleeskalverintegraties, 19 oktober
1987.

2. Zeeuwen AAPA, Exsel ACA van, Jaartsveld FHJ, and Wentink GH.
Doxycycline Intoxication in calves. European Society of Veterinary
Pathology. 9th Autumn Meeting, San Remo. Italy, 1988, September 11 to
15.

\' Stichting GL\'Kindheid.sdienst voor Dieren in Zuid-Nedertand.Molenwijkseweg 4fi.
53S2 SC Bo.\\tel

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren. Yalelaan 16.
TD Utrecht

Do.wcvcUnehvdaat do.xvcvcUne HCL

-ocr page 510-

1 S M1 i"* if^ i-, ■ fl w-m

i fÉÉ ,—..II«......«■W^tffiwrliiiiifi

J.M.M. Cornellssen\'\'

GENEESKUNDE BIJ GEZELSCHAPSVOGELS

Tijdschr Diergeneeskd 1993: / l/i: m -7

Overige Artikelen

V

SAMENVATTING

In dit artikel beschrijft de auteur de eisen die volgens
hem aan de dierenarts en aan de praktijkoutillage moe-
ten worden gesteld om op een verantwoorde wijze ge-
neeskunde uit te oefenen op vogels, die als gezelschaps-
dier gehouden worden. Daarnaast wordt de casuïstiek
van een vogelpatiënt beschreven.

INLEIDING

Het aantal vogels dat in Nederland als huisdier wordt gehou-
den, is groter dan het totaal honden en katten (Tabel 1).

Tabel 1. Huisdieren in Nederland*.

Diersoort

Aantal Percentage huishoudingen

Hond

± l.2()().()()()-l..3()().0()()

19%

Kat

2.()0().()0()-2.100.000

21%

Vogels

1 6.000.000-6.500.000

18%

*Bron: DIHEVO- Vakheiirscuicihgiis 1992

De import van vogels uit het wild neemt sterk af door inter-
nationale beschermingsmaatregelen (CITES) en het besluit
van luchtvaartmaatschappijen otn uit het wild komende vo-
gels te vervoeren (I).

Veel vogelsoorten mogen in Nederland alleen inet een ver-
gunning worden gehouden (2).

Door de schaarste die zo ontstaan is, zijn de prijzen van ver-
schillende vogelsoorten de laatste jaren enorm gestegen. Met
name onder papegaai-achtigen zijn er soorten, waarvoor
/ 25 ÜOÜ tot / 35 000 per stuk wordt betaald.
Daarnaast zijn de opvattingen over het welzijn van vogels,
gehouden in gevangenschap, sterk veranderd. Veel eige-
naars wensen een goede medische verzorging van hun vo-
gels. Mede hierdoor neemt de vraag naar diergeneeskundige
hulp bij vogels toe. Wanneer men een optimale hulp in de
praktijk wil verlenen, is een grondige kennis noodzakelijk
van voeding, huisvesting, verzorging en anatomie van de
meest gehouden vogelsoorten. Kennis over voeding, huis-
vesting en verzorging kan men vergaren door het lezen van
vogeltijdschriften en -boeken (3-9). Met name artikelen in
vogeltijdschriften over het land van herkomst, biotoop, ge-
slachtskenmerken en de kweek van vogelsoorten, zijn be-
langrijke informatiebronnen voor een dierenarts die vogels
behandelt. Ook zijn bezoeken aan vogelliefhebbers en die-
rentuinen zinvol om informatie op te doen over het houden
van deze dieren.

Waardevolle kennis doet men op door vogels zelf te houden
en te proberen ermee te kweken.

\' Dien-naris voor gezelschapsdieren, specialist Interne Ziekten Gezelschapsdieren.
Dierenkliniek Hroerdijk. Broerdijk I. 652.f GM Nijtnegcn

Diergeneeskundige kennis kan men verwerven door lid te
worden van nationale en internationale vakverenigingen en
het volgen van vogelcongressen en PAO-cursussen (10-16).
Niet alleen de informatie die hier gegeven wordt, maar ook
het uitwisselen van ervaringen en de discussies met collega\'s
dragen bij tot verbreding van de kennis. De gelegde (interna-
tionale) contacten met collega\'s kunnen leiden tot uitbrei-
ding van onderzoeksfaciliteiten en overlegmogelijkheden in
de dagelijkse praktijk.

Daarnaast zijn er mogelijkheden om literatuur over vogel-
ziekten op te vragen, handmatig of op diskette, via een abon-
nement op bijvoorbeeld de Current Contents Agriculture,
Biology and Environmental Sciences (17). Hierin worden
ongeveer negentig veterinaire tijdschriften gerefereerd. Alle
belangrijke periodieken op het gebied van vogelgenees-
kunde staan in deze Current Contents, zoals Avian Diseases,
Avian Pathology, Journal of Zoo and Wildlife Science and
The Journal of Wildlife Diseases.

Het percentage internistische patiënten bij vogels is veel ho-
ger dan bij de hond of kat (eigen waarneming auteur). Een
gedegen kennis van interne ziekten van andere diersoorten
vergemakkelijkt het stellen van een diagnose bij een zieke
vogel en vergroot de kans op een succesvolle therapie.
Omdat vogels weinig specifieke symptomen vertonen wan-
neer ze ziek zijn, c.q. ze minder goed herkend worden, en de
mogelijkheden van het lichamelijk onderzoek beperkter zal
zijn dan bij de hond en de kat, zal men eerder tot meer speci-
fiek onderzoek moeten overgaan.

Onderzoeksmethoden bij vogels zijn beschreven in het
proefschrift van Lumeij (18).

De apparatuur die de laatste jaren ontwikkeld is of toegepast
wordt bij de geneeskunde van hond en kat, kan vaak goed ge-
bruikt worden voor de diagnostiek en therapie bij zieke vo-
gels.

Apparatuur die volgens de auteur noodzakelijk is in de vo-
gelpraktijk is onder meer een weegschaal, inhalatie-anesthe-
sie met isotluraan, röntgenapparatuur (inclusief mogelijkhe-
den voor contrastopnames), klein chirurgisch instrumen-
tarium, electrochirurgisch instrumentarium, elektrisch wa-
terbed (verwarming tijdens operatie), diverse maten endo-
scopen en een hooWlamp. Daarnaast moet men beschikken
over een laboratorium, waar secties verricht kunnen worden.
Bovendien moeten er tnogelijkheden zijn voor cytologisch
en eenvoudig bacteriologisch onderzoek.
Omdat de lichamelijke toestand van zieke vogels in korte tijd
kan verslechteren, is het aan te raden vanwege de tijdwinst
en de geringe hoeveelheid bloed, zelfeen droge chetnie-ana-
lyzer (bijvoorbeeld Vettest 8008, Retlektron) aan te schaf-
fen, waarmee men klinisch chemische bepalingen kan uit-
voeren.

Parameters van belang bij vogels, die men kan bepalen op
een droge cheinie-analyzer, zijn: calcium, glucose, urinezu-
ren, totaal eiwit, ALT,
NH3, AF, jGT en bilirubine.
Galzuren en het eiwitspectruin kunnen niet met deze appara-
tuur bepaald worden. De albumine-bepaling in vogelbloed
op een droge chemie-analyzer is niet betrouwbaar (19).
Ondanks zijn beperkingen is dit bloedanalyse-apparaat een

-ocr page 511-

aanwinst in de vogelpratctijl<.

Het laten uitvoeren van bloedonderzoek bij vogels door
commerciële laboratoria geeft vaak problemen. De laborato-
ria vragen in het algemeen te grote hoeveelheden bloed voor
bepalingen. Bovendien zijn ze niet bekend met de morfolo-
gie van de bloedcellen (bijvoorbeeld kernhoudende erythro-
cyten) cn is onderzoek (nog) niet te automatiseren.
Tenslotte moet men de mogelijkheid hebben om vogels on-
der hygiënische omstandigheden te kunnen opnemen. De
vogels moeten tijdens de opnameperiode gevoed kunnen
worden. Hiervoor moet men verschillende soorten voer en
voedingssondes in huis hebben. Ook moet men opgenomen
vogels extra wannte kunnen geven.

De laatste decennia zijn er grote veranderingen opgetreden
in de vogelhouderij. In Nederland zijn commerciële bedrij-
ven ontstaan, die zich toeleggen op de kweek van gezel-
schapsvogels.

Het betreft vooral kwekerijen van papegaai-achtigen,
prachtvinken en watervogels. Voor dit soort bedrijven is een
diergeneeskundige begeleiding zinvol. De aandacht wordt
verlegd van het individuele dier naar de groepen, waarbij za-
ken als quarantaine, hygiëne en preventieve maatregelen de
hoogste prioriteit genieten.

CASUÏSTIEK

Een pas aangekochte amazone-papegaai (Amazone oncliro-
cephala onchrocepluila)
werd aangeboden voor geslachts-
bepaling. Bij het endoscopisch onderzoek werd vastgesteld
dat het een vrouwelijk dier betrof Tijdens het endoscopisch
onderzoek zijn er geen afwijkingen geconstateerd. De orga-
nen die men tijdens de geslachtsbepaling macroscopisch kan
beoordelen, zijn een gedeelte van de longen, luchtzakken,
maag, darmen, milt, gonaden, nieren en bijnieren. Drie da-
gen na het endoscopisch onderzoek werd de vogel ziek. Het
dier stopte met eten en de uitwerpselen hadden volgens de ei-
genaresse een oranje-gele kleur gekregen. Bij het lichame-
lijk onderzoek viel op dat de vogel vemiagerd was in de af-
gelopen drie dagen. De vogel was veel slomer geworden en
het vaste deel van de urine was oranje-geel gekleurd Aan de
eigenaresse werd voorgesteld om de vogel op te nemen voor
nader onderzoek. Vanwege de daaraan verbonden kosten
zag zij hiervan af en werd de vogel mee naar huis genomen.
Vier weken later belde de eigenaresse op dat de vogel nog
steeds leefde. Ondanks dat ze weinig at, was de buikomvang
duidelijk toegenomen volgens de eigenaresse. Omdat de vo-
gel aangeschaft was als toekomstige kweekvogel, verlangde
de eigenaresse nu wel nader onderzoek om vast te laten stel-
len of de vogel daarvoor nog geschikt was. Bij het lichame-
lijk onderzoek werden de volgende waarnemingen gedaan:
De buikomvang was sterk toegenomen, ter hoogte van de le-
ver werd een grote dikte gepalpeerd. Er waren geen aanwij-
zingen voor ascites. De vaste bestanddelen van de urine wa-
ren oranje-geel gekleurd.

Tijdens de opnameperiode werden de faeces onderzocht (pa-
rasitologisch en bacteriologisch), bloed afgenomen (via de
rechter vena jugularis) en er werden röntgenfoto\'s gemaakt.
In de faeces werden geen wormeieren, coccidiën-oöcysten
of flagellaten gevonden. Het bacteriologisch onderzoek ver-
liep negatief In het bloed waren de urinezuren, jGT, AF, bi-
lirubine en het totaal gehalte aan galzuren verhoogd. Het to-
taal eiwit was verlaagd (Tabel 2). De klinische chemische
analyse methodieken staan vernield in tabel 2.
Op de röntgenfoto\'s was een grote dikte te zien ter plaatse
van de lever (Foto 1 en 2). Om zeker te zijn dat het alleen de

laji
KÂii

lever betrof, werden er contrastfoto\'s gemaakt. Op deze
foto\'s was een zeer grote leverschaduw zichtbaar (Foto 3).
Gezien de sterk vergrote lever en de verhoogde leverenzy-
men, het verhoogde bilirubine en galzuren werd besloten een
leverbiopt te nemen.

-ocr page 512-

De vogel werd met behulp van isotluraan onder anesthesie
gebracht. Na de gebruikelijke chirurgische voorbereiding
werd steriel een stukje weefsel uit de lever geknipt (± 5x10
mm). Op de plaats van het biopt werd een gelatinesponsje
aangebracht en werd gedurende enkele minuten gekeken of
de bloedingen stopten (Foto 4). Daarna worden de buikwand
en huid gesloten. Macroscopisch had het biopt een diffuus-
bleke kleur en de consistentie was duidelijk verhoogd. Het
biopt werd opgestuurd voor histologisch onderzoek naar de
Vakgroep Veterinaire Pathologie, afdeling Bijzondere
Dierente Utrecht.

De uitslag luidde: ernstige levercirrhose met veel galgang-
proliferatie en cholestase.

Op grond van deze bevinding werd de papegaai in overleg
met de eigenaresse geëuthanaseerd.

DISCUSSIE

Leveraandoeningen komen regelmatig voor bij papegaai-
achtigen (20). De symptomen zijn in het algemeen atypisch.
Veelal ziet men dat de vogels sloom worden, vermageren,
diarree en polydipsie/polyurie vertonen. Een oranje-gele
kleur van de uraatfractie is een belangrijke aanwijzing dat er
sprake is van een leveraandoening. Met behulp van bloed-,
röntgen- en echografisch onderzoek kan men leveraandoe-
ningen aantonen (21,22).

Van de bij de hond en de kat voor onderzoek van de lever
toegepaste klinisch-chemische bepalingen (AF, ALAT,
ASAT, jGT, GLDH, bilirubine, galzuren) zijn bij vogels de
galzuren en dp GLDH de meest specifieke en de ASAT de
meest sensitieve bepalingen gebleken om een leveraandoe-
ning aan te tonen (23-25).

• aiffiF-^^vi i

Tabel 2. Klinisch-chemisch onderzoek

Parameter

Waarde patiënt

Nonnaalwaarden

Referentie

Natrium

153

149-164 mmol 1

28

Kalium

3.1

2.3-4.2 mmol 1

28

Calcium

2,1

2,0-2.8 mmol/1

28

Urinezuur

380

72-312 Mmol/1

28

Cilueose

13.5

12.6-16.9 mmol\'1

28

ASAT

9

57-194 U 1

28

jCÏT

28

l-lOU/l

28

AF

558

26-69 U/1

29

Bilirubine

36,4

1.7-5,1 jimol/l

29

Totaal galzuren

520

19-144 |imol/l

28

Totaal eiwit

20

33-50 g/l

28

Tabel 3. Klinisch-chemische analyse-methodieken van het door het dierge-
neeskundig laboratorium Euregio te Valkenburg uitgevoerde bloedonder-
zoek.

Parameter

Methode

Mon.stenolume

Meetgolflengte

Natrium

vlamfotometrie

lOnl

589 nm

Kalium

vlamfotometrie

10 Hl

768 nm

Calcium

0-kresoolttalleïne

10 Hl

540 nm

Bilirubine

tot.

DPD-methode

10 lil

570 nm

AF

enzymatisch

4 Hl

415 nm

ASAT

enzymatisch (UV)

20 Ml

340 nm

Totaal eiwit

biuret-methode

6 Ml

546 nm

Cilueose

hexokinase-methode

3 Ml

340 nm

Urinezuur

uriease PAP

7 Ml

505 nm

jGT

vigs. Szasz

15 Ml

4l0nm

Analysc-apparatuur: Olympus AU-5()()()

Mecttempcraluur: 37°C"; Analyseresultaten worden daarna omgerekend
naart-25°C.

Reagentie: Boeringer Mannheim
Galzuren

Analyse-apparatuurgalzuren: Eppendorfl\'otometer model I lOlM
Meetapparatuur: 37°C

Reagentia: 14352 Gallensäuren vollenzymatischer Färbtest. Merckotest

Dc AF, jGT cn het bilirubine kunnen ook bij vogels bij een
zeer emstige leveraandoening een stijging vertonen. Bij vo-
gels waarbij door histologisch onderzoek van een levcrbiopt
de diagnose levercirrose of fibröse is vastgesteld, heeft de
auteur vrijwel altijd duidelijke stijgingen van dc AF, jGT en
niet bilirubine in het bloed gevonden, terwijl de overige \'vo-
gel-leverenzymen\' niet verhoogd waren.

Deze stijgingen zijn te verklaren door de duidelijke galgang-
proliferatie en de ernstige cholestase die bij deze aandoenin-
gen ontstaan. Bij cholestase kan een tcruglekkage optreden
van AF, jGT en bilirubine bevattende gal naar de circulatie,
waardoor een stijging van de waarden in het bloed optreedt.
De auteur vindt het bepalen van de AF, jGT en bilirubine zin-
vol bij een verdenking of wanneer aangetoond is dat de vogel
een leveraandoening heeft.

Icterus komt zelden voor bij vogels, waarschijnlijk omdat bij
vogels biliverdine het belangrijkste galpigment is. Vogels
missen het biliverdine-reductase, het enzym dat nodig is om
biliverdine in bilirubine oin te zetten. De nieren verwijderen
bilirubine snel uit het bloed, waardoor de uraten een oranje-
gele kleur krijgen. Dit is een belangrijk klinisch symptoom,
dat ook bij de patiënt duidelijk aanwezig was.
De enorme stijging van het bilirubine in het bloed wordt
waarschijnlijk veroorzaakt door een niet specifieke reductie

-ocr page 513-

Ademhaling en groei hebben met elkaar
te maken. Dat geldt voor ballonnen maar
ook voor varkens. Immers een goede
ademhaling komt de groei van de varkens
ten goede. Terwijl aandoeningen aan
longen en de bovenste luchtwegen resul-
teren in groeivertraging, mogelijke sterfte en een
verhoogd medicijngebruik.

Ademhalingsproblemen dienen zoveel
mogelijk voorkomen te worden door een goed
stalklimaat, bedrijfshygiëne en een goed vacci-
natieprogramma tegen Aujeszky en Influenza.

Bij met suvaxyn Flu-3 gevaccineerde
varkens zien we na een Influenza infectie
reductie van virusvermeerdering, minder
klinische verschijnselen en een beperking
van groeiverliezen in vergelijking met
ongevaccineerde varkens.

Duphar Nederland B.V.

Animal Health
Postbus 7133
1007 JC Amsterdam
Tel. 020-5490832/830

Suvaxyn Flu-3 (wat geadjuveerd is
met suvaxyn O/W-emulsie) kan met
Duphar\'s Aujeszky vaccins gecombineerd geënt
worden. Met deze combinatie-
enting wordt door de speciale
eigenschappen van de suvaxyn
O/W-emulsie tevens

WUUMVETTIVNMMM MOft.ll

tsuvaxyn"Flu-3 Md».

de immuniteitsopbouw
tegen Aujeszky verbe-
terd en de Aujeszky ^ifFiu^C
veldvirusexcretie ver- lï"\'
minderd. |

Suvaxyn Flu-3 is een essentiële schakel
om ademhalingsproblemen te voorkomen.

-ocr page 514-

Parvo komt onverwacht. De besmettings-
kans valt niet te voorspellen, de mate van
immuniteit bij de zeug is altijd onzeker.
Het risico van een plotseling toeslaande
doorbraak is er dan ook altijd en overal.
Uw wapens tegen parvo zijn twee door-en-
door beproefde vaccins van Duphar.

suvaxyn Parvo

Een geïnactiveerd vloeibaar adjuvansvaccin
voor optimale bescherming tegen parvo.
Handelsvormen: 10
en nu ook 50 doses.

suvaxyn Parvo O/W

Een geïnactiveerd vloeibaar vaccin met
Duphar\'s OA/V-emulsie als adjuvans.
Eén enting geeft 7
jaar (=2 drachtigheids-
perioden)
hechte bescherming. Ook "voor de
voet weg" te gebruiken.
Handelsvorm: 10 doses.

-ocr page 515-

r tl t li

A

m

van biliverdine in bilirubine (26).

Dat de ASAT niet verhoogd is, valt te verklaren uit het feit
dat er bij levereirrhose weinig of geen eelverval optreedt, zo-
dat het enzyin niet vrijkomt in het bloed.
De lever is de belangrijkste producent van bloedeiwitten.
Vanwege de slechte leverfunctie bij deze vogel is er een
sterke daling opgetreden van het totaal eiwit.
Urinezuur is bij vogels het voornaamste inetabole produkt
van eiwitten, niet eiwit-stikstof en purines. Verhoogde urine-
zuurconcentraties kunnen gevonden worden bij hongeren,
dehydratie, massief weefsel trauma, voedselopname (vlees-
etende vogels) of bij een slechte nierfunctie.
De geringe stijging bij de patiënt zou het gevolg kunnen zijn
van een slechte eetlust.

Stelt men een leveraandoening vast, dan is het noodzakelijk
om via een biopt de diagnose te stellen.
Bij de hond en de kat is het gebruikelijk voorafgaande aan
het nemen van een (blind) leverbiopt de bloedstolling te con-
troleren en het fibrinogeen te bepalen. Het biopt bij deze vo-
gel werd niet blind genomen. Men kan en moet enkele minu-
ten wachten om te zien of de biopsieplaats niet bloedt. Tot op
heden zijn bij de auteur met deze werkwijze geen complica-
ties opgetreden.

De etiologie van levereirrhose bij vogels is niet bekend. Als
belangrijkste oorzaak wordt gedacht aan een chronische in-
toxicatie met mycotoxinen uit het voer (27).

SUMMARY

Medicine of companion birds

This article descrihes the demamts made upon the veterinarian and equip-
ment of a practice far companion hirds. The case hisloiy of an avian patient
is also described.

LITERATUUR

1. Toclichling op dc wettelijke maatregelen ter uitvoering van de
Conventie van Washington (C\'ITi:S) in Nederland. Ministerie van
l.andbouw en Visserij, Hen Haag, april 1986. derde herziene druk.

2. Wet bedreigde uitheemse diersiwrten (BUD. Staatsblad. 1975, 48 en
wijzigingen.

3. Tijdschrift Vogelvreugd. Uitgave : Algemene Bond voor Vogelhouders.
Secretaris: G.W. van der Meijden. Boxtel, tel. 04116-74529.

4 Tijdschrift Onze Parkieten. IJitgave: Vogelliethebbersvereniging Onze

Parkieten. Secretaris: J.A. Assink. Arcen. tel. 04703-1272.
5. Tijdschrift Parkieten Sociëteit. Uitgave: Algemene Bond van houders
van Parkieten en Papegaai-achtigen. Secretaris: A. Piersma. Buitenpost,
tel.:05l 15-2091.

6 Tijdschrift Onze Vogels. Uitgave: Nederlandse Bond voor
Vogelliefhebbers. Secretariaat: Bondsbureau, Bergen op Zoom, tel.
01640-35007.

7 Tijdschrift Aviomis Intemationaal. Uitgave Aviomis Intemationaal,
Afdeling Nederland. Secretaris: B. van dc Laar. üemert. tel. 04923-
65216.

8 Tijdschrift Nederlands Postduiven Orgaan. Uitgave: Nederlandse
Postduiven Organisatie (NPO). Secretariaat: Bureau NPO, Veenendaal,

tel. 08385-23391.

9. Lint KC, and Lint AC. Diets for birds in captivity. Poole. Dorset:
Blanford Books ltd. 1981.

10. Nederlandse Vereniging van Dierenartsen voor Vogels. Secretariaat:
Dom. Dubuissonstraat 2a, Berkel-Enschot, tel. 013-334666.

11. Werkgroep Vogels van de Groep Geneeskunde (iezelschapsdieren van
de KNMvD. Secretariaat: H.A. Beyer, Drachten, tel. 05120-13627.

12. Archaeopteryx. Vereniging voor Vogels en Bijzondere Dieren.
Secretariaat: Faculteit Diergeneeskunde, Utrecht, tel. 030-534694.

13. Association of Avian Veterinarians (AAV). Secretariaat: AAV Central
Office, P.O. Box 811720. Boca Raton, FL 33481 -1720, USA.

Naast een jaarlijks congres, geeft het een driemaandelijks tijd.schrift. the
Joumal of the Association of Avian Veterinarians, uit.

14. Tagung über Vogelkrankheiten von die Deutsche Veterinär-medizini-
sche Gesellschaft e.V.-Fachgrupe Geflügel (WVPA) und Institut für
Geflügelkrankheiten der Ludwig-Maximimians Universität München.
Elke twee jaar wordt er een congres georganiseerd over vogelziekten.

15. Conference ofthe European Committee of the Association of Avian
Veterinarians.

Elke twee jaar wordt er een congres georgani.scerd al dan niet samen met
een nationale vereniging van vogeldierenartsen.

16. Stichting Post Academisch Onderwijs Diergeneeskunde (PAO-D).
Secretariaat: Postbus 85205, 3508 AE Utrecht, tel. 030-517374.

17. Current Contents Agriculture. Biology and Environmental Sciences.
Uitgave: Institute of Scientific Information, Seattle USA.

18. Lumeij JT. A contribution on Clinical Investigative Methodes for Birds,
with Special Reference to the Racing Pigeon,
Coluinba livia domestica.
Thesis Faculty of Veterinary Medicine. State University Utrecht, 1987.
186 pp.

19. Lumeij JT, De Bruijne JJ. and Kwant MM. Comparison of different me-
thods of measuring protein and albumin in pigeon sera. Avian Patholog
1990; 19:255-61.

20. Lothrop CL. Harri.son GJ. Schultz [), and Utteridge T. Miscellanious
Diseases. In Harrison and Harrison, eds. Clinical Avian Medicine and
Surgery. Philadelphia: Saunders, 1986: 526-7.

21 . Fudge AM. Diagnosis and Management of Avian Liver Disease. In
Proceedings of the 1993 European Conference of Avian Medicine and
Surgery, Utrecht, 1993: 164-9.

22. Enders F, and Krautwald-Junghanns M. Sonografic evaluation of liver
diseases in birds. In Proceedings ofthe 1993 European Conference on
Avian Medicine and Surgery. Utrecht. 1993: 155-63.

23. Overduin LM. Lumeij JT. and Dorre.stein GM. Diagnosis of liver disea-
se in the African (irey Parrot. In Proceedings 2nd European Symposium
on Avian Medicine and Surgery. Utrecht, 1989: 39-43.

24. Lumeij JT. Fasting and Postprandial Plasma Bile Acid Concentrations in
Racing Pigeons
(Coluinba livia domestical and Mallards (,inas platyr-
hvnchos).
Joumal of the Association of Avian Veterinarians 1991; 5; 4:
197-200.

25. Lumeij JT, and Overduin I.M. Plasma chemistry reference values in
Psittaciformes. Avian Pathol 1990; 19: 230-44.

26. Lewandowsky AH. Campbell TW, and Harrison (iJ. Clinical
Chemistries. In Harrison and Harrison, eds. Clin Avian Med and Surg.
Philadelphia: Saunders. 1986: 192-200.

27. Campbell TW. Mycotic diseases. In Harrison and Harrison eds. Clin
Avian Med and Surg. Philadelphia: Saunders. 1986: 464-71.

28. Lumeij JT. Bloodchcmistry reference values in Psittaciformes. In
Proceedings of the 2nd European Symposium on Avian Medicine and
Surgery. Utrecht, 1989: 27-30.

29. Vanderheyden N. Hematology and chemistry values in selected diseases
of amazon parrots. In Proceedings of the 2nd European Symposium on
Avian Medicine and Surgery. Utrecht, 1989: 357-64.

-ocr page 516-

Senior editor vaccins

voor onze registratie-afdeling

Akzo is één van de grootste chemische
concerns ter wereld met de hoofdzetel
in Arnhem, met 350 vestigingen in
50 landen en ruim 62.500 mede-
werlters. Werken bij Akzo betekent een
loopbaan bij een technologisch
hoogontwikkelde onderneming met
activiteiten in chemie en chemische
vezels, verven en takken en produkten
voor de gezondheidszorg.

Intervet International bv een

dynamische, snelgroeiende onder-
neming, business unit van de
Pharma Group van Akzo - ontwikkelt,
produceert en verkoopt diergenees-
kundige preparaten. De Intervet
groep heeft een twintigtal vestigingen
verspreid over de wereld met in
totaal 1.450 medewerkers.
De hoofdvestiging
Boxmeer heeft
580 medewerkers, waarvan meer
dan 100 in R&D. De produkten
worden wereldwijd geëxporteerd.

Uw functie

Uw voornaamste taken zijn het
samenstellen van dossiers, begelei-
den van editors en het beantwoorden
van vragen van registratie-autori-
teiten. Verder neemt u deel aan R&D
projectgroepen om ervoor te zorgen
dat er voldoende gegevens over
nieuwe en bestaande produkten
beschikbaar komen.
Ook vertegenwoordigd u het bedrijf
op internationaal niveau (bijvoorbeeld
hearings, congressen, etc.).

AKZO

CREATING THE RICHT CHEMISTRVl

De afdeling Registratie

Door de afdeling Registratie worden
Produktdossiers opgesteld, die
dienen voor de toelating van die
produkten door de overheid.
In Boxmeer worden dossiers gepro-
duceerd voor het verkrijgen van
registraties in meer dan 100 landen.
De kwaliteit van de dossiers is van
wezenlijk belang en bepaalt mede
het succes van Intervet.
Binnen de afdeling Registratie is het
werk georganiseerd in een groep
voor farmaceutica en een groep voor
vaccins. Deze groepen worden geleid
door een senior scientific editor die
verantwoordelijk is voor het
handhaven van het wetenschappelijk
niveau. In verband hiermee behoort
de begeleiding en opleiding van
scientific editors mede tot zijn taak.
De senior scientific editor is nauw
betrokken bij de nieuwste ontwikke-
lingen binnen R&D.

Uw profiel

U bezit een academische opleiding
in een van de volgende richtingen:
biologie, biochemie, biotechnologie
of diergeneeskunde. U heeft
wetenschappelijke ervaring op het
gebied van onderzoeken/ontwikkelen
of het produceren/controleren van
vaccins en uw schriftelijke uitdruk-
kingsvaardigheid in het Engels is
uitstekend.

Uw reactie

Voor meer informatie over deze
functie kunt u contact opnemen met
mevrouw M. Keusters-Klasens,
hoofd Registratie-afdeling,
telefoon 08855-87610 (werk) of
08856-1 558 (privé). Uw schriftelijke
sollicitatie kunt u (m/v) binnen
14 dagen richten aan de afdeling
Personeelszaken, t.a.v de heer
H. Verbeek, Intervet International bv,
Postbus 51, 5850 AA Boxmeer

-ocr page 517-

^êMM

tm

WIM KREMER PROMOVEERT OP
ACTUEEL ONDERWERP

Wim Kremer, geflankeerd door zijn paranimfen, fioudt zijn zojuist ontvangen bul stevig vast.

lend te zijn voor deze verschillen in ge-
voeligheid. Het vinden van een indica-
tor voor de kwaliteit van de afweer te-
gen deze bacteriële uierinfecties is een
welkom hulpmiddel bij dc bestudering
van de verschillen in gevoeligheid van
het uier voor mastitis verwekkende
bacteriën.

Eén van de belangrijkste koegebonden
factoren die de gevoeligheid van het
uier voor infecties met coliforme bac-
teriën bepaalt, is de niet-specifieke cel-
gebonden afweer. Met name een snelle
migratie (chemotaxis) van segment-
kemige witte bloedcellen vanuit het
bloed naar het uier lijkt van groot be-
lang te zijn voor een goed functioneren
van deze niet-specifieke celgebonden
afweer. Het blijkt mogelijk om de che-
motaxiscapaciteit van deze segment-
kemige witte bloedcellen in het labo-
ratorium te meten. In veel studies
wordt verondersteld dat een vermin-
derd functioneren van de afweer en
dus een verhoogde gevoeligheid voor
infecties (in dit geval mastitis) bete-
kent. Deze relatie is tot nu toe echter
niet aangetoond.

SAMENVATTING PROEFSCHRIFT
Het is algemeen bekend dat er ver-
schillen bestaan in gevoeligheid van
het uier van het rund voor mastitis,
veroorzaakt door coliforme bacteriën.
Inzicht in de onderliggende mechanis-
men van deze verschillen in gevoelig-
heid kan nuttig zijn bij de ontwikke-
ling van nieuwe mastitis-bestrijdings-
programma\'s.

Koegebonden factoren, veelal samen-
hangend met het functioneren van de
verschillende mechanismen van de af-
weer, lijken voor een groot deel bepa-

De doelstelling van dit proefschrift is
om te onderzoeken of er bij runderen
een relatie bestaat tussen de chemo-
taxiscapaciteit van segmentkemige
witte bloedcellen, gemeten in het labo-
ratorium, en de gevoeligheid van de
koe voor een experimentele infectie
met
Escherichia do//-bacteriën. Om dit
goed te kunnen onderzoeken zijn eerst
twee laboratoriumprocedures voor het
bepalen van de chemotaxiscapaciteit
van segmentkemige witte bloedcelllen
geoptimaliseerd voor gebruik bij het
rund. Bij de vergelijking van beide me-
thoden (de \'under agarose\' assay en de
48-well micro chemotaxis assay)
bleek dat de resultaten van de 48-wcll
micro chemotaxis assay minder goed
reproduceerbaar waren dan die van de
\'under agarose\' assay. Om deze reden
is voor het verdere onderzoek voor de
\'under agarose\' methode gekozen.
Vervolgens werd de relatie bestudeerd
tussen de chemotaxiscapaciteit van
segmentkemige witte bloedcellen
vóór de infectie en het verloop van een
experimenteel opgewekte
E. co/Z-mas-
titis. Uit deze experimenten bleek, dat
er een duidelijke relatie bestond tussen
het verloop van dc experimenteel op-
gewekte f.c-o/Z-mastitis en de chemo-
taxiscapaciteit van segmentkemige
witte bloedcellen, op het moment van
en op één en twee dagen vóór het indu-
ceren van de experimentele
E. coli-
mastitis.

Daamaast werd vastgesteld, dat het
aantal segmentkemige witte bloedcel-
len in het bloed, op het moment van het
experimenteel opwekken van de mas-
titis eveneens een voorspellende
waarde heeft voor het verloop van de
experimentele
E. co//-mastitis.
Het hierboven beschreven onderzoek
is uitgevoerd bij gezonde koeien. Uit
eigen onderzoek en uit epidemiologi-
sche studies zijn er aanwijzingen, dat
het uier van koeien tijdens een nega-
tieve energiebalans verhoogd gevoelig
is voor mastitis. Een belangrijke indi-
cator voor een negatieve energiebalans
is een verhoogde concentratie van
beta-hydroxyboterzuur in het bloed. In
een volgend experiment is dan ook het
verloop van een experimentele
E. coli-

Tudschrikt voor D i k r c; e n i; i; s k u n d k , Dkhl 1 18, A k l k v k r i n (i 24, 1993

I

809

-ocr page 518-

RODE DRAAD IN VIJF MINUTEN

Op donderdag 9 september 1993 promoveerde Wim Kremer aan de
Faculteit Diergeneeskunde. Het was warm en druk in de senaatszaal van
het Academiegebouw. Want het onderwerp van zijn proefschrift, Chemo-
taxis van polymorfkernige leucocyten en uieronsteking bij het rund, mag
zich verheugen in een warme belangstelling van diergeneeskundig
Nederland. Promotoren van het promotie-onderzoek zijn prof.dr. A.
Brand, prof.dr. Grommers en prof.dr. C. Bürvenich (Gent). Dr. E.N.
Noordhuizen-Stassen is co-promotor.

Wim Kremer werd op 24 december 1957 in Venray geboren. Hij stu-
deerde biologie in Nijmegen, toen hij werd ingeloot voor de studie dierge-
neeskunde. Hij behaalde het dierenartsexamen in 1986. Na het afstuderen
was hij als assistent werkzaam in de praktijk van zijn vader en werkte hij
samen met de stuurgroep Klinisch Farmacotherapie en Residuproblema-
tiek aan de samenstelling van de Veterinaire Antibioticum Wegwijzer.
Sinds februari 1987 werkt hij bij de vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde
en Buitenpraktijk (nu Bedrijfdiergeneeskunde en Voortplanting) van de
Faculteit Diergeneeskunde, aanvankelijk als assistent-dierenarts en te-
genwoordig als universitair docent.

Prof. dr. A. Brand, één van de promotoren van het promotieonderzoek,
stelde een wel heel ongebruikelijke vraag: \'Kunt u de rode draad van uw
proefschrift in vijf minuten toelichten?\' Hij vroeg dit, omdat het onder-
zoek uit verschillende fasen bestaat. De rode draad wordt in dit artikel
door Wim Kremer zelf beschreven.

Het is altijd aardig als een proefschrift van enkele stellingen is voorzien.
Uitspraken als \'de parenterale toediening van antibiotica bij de behande-
ling van koeien met een acute
E. co/z-mastitis is weinig zinvol\' en \'een goed
diergeneesmiddelengebruik is meer gebaat bij scholing van dierenartsen
en veehouders dan bij strakke regelgeving\' zijn de moeite van het lezen
waard. En dat ook schertsstellingen vaak een kern van waarheid bevatten,
blijkt uit dc volgende: je hoeft geen sport te bedrijven om sportief te zijn.

het bloed, factoren geassocieerd met
een negatieve energiebalans van groter
belang zijn bij het bepalen van het ver-
loop van een experimentele
E. coli-
mastitis dan de chemotaxiscapacitcit
van de segmentkernige witte bloedcel-
len.

Samenvattend kan geconcludeerd
worden dat bij gezonde koeien de che-

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de Jaargangen 1988,1990 toten
met 1993.

motaxiscapacitcit
van de witte bloed-
cellen, geïsoleerd uit
het bloed gedurende
een periode van
twee dagen vóór in-
ductie van een expe-
rimentele
E. coli-
mastitis, een voor-
spellende waarde
heeft voor het ver-
loop van de mastitis.
Het aantal segment-
kernige witte bloed-
cellen in het bloed
op het moment van
inductie van de ex-
perimentele
E. coli-
mastitis heeft even-
eens een
voorspellende waar-
de voor het verloop
van de experimen-
tele
E. c<;/;-mastitis.
Een verhoogde con-
centratie beta-hydr-
oxyboterzuur in het
bloed (als signaal
voor een negatieve
energiebalans) op
het moment van in-
ductie van een expe-
rimentele
E. coli-
mastitis kan be-
schouwd worden als een voorspeller
van een ernstig verloop van de experi-
mentele £. «;/;-mastitis.

De hierboven beschreven parameters
voor de emst van de klinische ver-
schijnselen van een experimentele
E.
fo/Z-mastitis zijn bruikbaar bij een ver-
dergaande standaardisatie van het ex-
perimentele co/(-mastitismodel. Het
relatieve belang en de bruikbaarheid
van deze parameters als mogelijk in-
strument bij onderzoek naar nieuwe
benaderingen voor de preventie van
klinische mastitis op melkveehouderij
bedrijven zal verder onderzocht moe-
ten worden.

mastitis bestudeerd
bij l<oeien die in een
(experimenteel op-
gewekte) negatieve
energiebalans ver-
keerden.

Het bleek dat
koeien met een ne-
gatieve energieba-
lans (beta-hydroxy-
boterzuur > 1,4
mmol/l) een ernstig
verloop vertoonden
van de experimen-
tele mastitis. Bij
deze dieren kon
geen relatie aange-
toond worden tus-
sen het verloop van
de experimentele
E.
co/Z-mastitis en de
chemotaxiscapaei-
teit van de segment-
kemige witte bloed-
cellen vóór de
inductie van de
mastitis. Bij dieren
die niet in een nega-
tieve energiebalans
verkeerden (beta-
hydroxyboterzuur <
1,4 mmol/l) va-
rieerde het verloop
van dc experimen-
tele
E. co/z-mastitis van mild tot zeer
ernstig. De ernst van de experimentele
E. c«//-mastitis vertoonde bij deze die-
ren wel duidelijk een relatie met de
chemotaxiscapacitcit van de segment-
kemige witte bloedcellen. Uit deze ex-
perimenten werd dc conclusie getrok-
ken, dat bij koeien met een verhoogd
gehalte aan beta-hydroxyboterzuur in

-ocr page 519-

■■Ii«

Tevens blijft hij werkzaam als hoofd
van het Laboratorium Moleculaire
Itnmunologie van het DLO-Centraal
Diergeneeskundig Instituut te Lelystad.
Prof Meloen zal werkzaam zijn op het
vakgebied van de biomoleculaire her-
kenning.

Biomoleculaire herkenningsreacties,
zoals die plaatsvinden tussen antili-
chaam en lichaamsvreemde stof en
tussen hormoon en receptor, vormen
de ruggegraat van het leven. Deze her-
kenningsreacties vormen dan ook het
doelgebied voor het ontwerpen van
nieuwe vaccins, medicijnen en diag-
nostica.

Om die reden moeten deze reacties in
kaart gebracht worden; hiertoe zijn ge-
heel nieuwe methoden ontwikkeld.
Een daarvan, de Pepscan, is bij het

CDl-DLO ontwikkeld. Profdr. Rob
Meloen is één van de uitvinders en
heeft leiding gegeven aan de verdere
ontwikkeling van de Pepscan tot een
innovatief en zeer krachtig onderzoek-
instrument.

Met deze methode zijn in de afgelopen
twaalf jaar heel veel herkenningsreac-
ties in kaart gebracht. Zo zijn er van
een groot aantal virussen van land-
bouwhuisdieren, maar ook van het
AlDS-virus, de belangrijkste antili-
chaam inducerende plaatsen geïdenti-
ficeerd. Op basis hiervan is het gelukt
om als eerste ter wereld een volledig
werkzaam synthetisch peptide-vaccin
te maken tegen Parvovirussen. Verder
laten de in Lelystad verkregen resulta-
ten zien waar de werkelijke problemen
liggen, die overwonnen moeten wor-
den om tot een gehele nieuwe genera-
tie vaccins, diagnostica en medicijnen,
met ongekende toepassingsmogelijk-
heden, te komen.

Prof.dr. Rob Meloen heeft op donderdag 11 november een inaugurele rede ge-
houden ter aanvaarding van zijn ambt als Hoogleraar aan de Faculteit
Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.

Bij de oplossing van deze laatste strui-
kelblokken, zullen de bij het CDl-
DLO ontwikkelde Pepscan-methode
en variaties daarop, een belangrijke
bijdrage vormen.

Rob Meloen werd geboren op 12 de-
cember 1944 in Den Haag. In 1962 be-
haalde hij het diploma HBS-B waarna
hij één jaar in de Verenigde Staten
doorbracht.

Van september 1963 tot augustus 1970
studeerde hij scheikunde met hoofd-
vak biochemie aan de Vrije Universi-
teit te Amsterdam. In 1971 trad hij in
dienst van het DLO-Centraal Dierge-
neeskundig Instituut, waar hij sinds-
dien werkt.

In 1981 promoveerde hij aan de
Universiteit van Utrecht op het proef-
schrift \'Footh and mouth disease and
the antibodies they induce\'.

SCHARRELEN NU EN IN DE TOEKOMST; LATEN WE WEL ZIJN

Dit bedrijf, ingericht voor het houden
van scharrelvarkens, werd via het mi-
nisterie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, mede- gefinancierd uit
EG-gelden, bedoeld voor structuurver-
beterende inaatregelen voor de land-
bouw.

De plechtigheid vond plaats in de
Lampegiet te Veenendaal, onder aus-
piciën van de Internationale Scharrel-
vlees Controle (ISC), die als organisa-
tie waakt over de kwaliteitszekerheid
van het vlees afkomstig uit deze sector.

POPULARITEIT

Het scharrelvlees is een produkt dat
zich in steeds grotere populariteit inag
verheugen, mede doordat de grootwin-
kelbedrijven dit vlees in de verkoop
aanbieden.

Wel is het duurder dan niet-scharrel-
vlees, wat een extra druk legt op de
verdere ontwikkeling van de scharrel-
varkenshouderij.

Daar komt nog bij dat door de nieuwe

Gezondheids- en Welzijnswet voor
Dieren diervriendelijker houderij-sys-
temen in de toekomst worden bevor-
derd. Dit heeft tot gevolg dat die meer-
prijs nog tnoeilijker kan worden
vastgehouden, aldus een constatering
van voorzitter J. van Zijl van het ISC
en tevens lid van de Tweede Kamer,
tijdens de opening van het bedrijf: \'De
verschillen in houderijsystemen wor-
den immers steeds kleiner. Het is van
belang om de consument ervan te
overtuigen dat deze meerprijs de
moeite van het betalen waard is. In die
richting zullen er activiteiten ontwik-
keld moeten worden\'.

DEMONSTRATIEBEDRIJF
De aanwezigen werden met bussen
naar het betreffende demonstratiebe-
drijf vervoerd om met eigen ogen te
aanschouwen onder welke omstandig-
heden scharrelvlees geproduceerd
wordt.

Het betreft het tweehonderd zeugen
tellende vermeerderingsbedrijf van de
heer Siebelink, die overgestapt is naar
groepshuisvesting met stro en uitloop.
Dit diervriendelijker systeem bevalt de
varkenshouder veel beter, mede vanuit
het oogpunt van arbeidsvreugde.

Drs. C.C.J.M. van der .Meijs, directeur van de Veterinaire Dienst, opende op
II november, als plaatsvervanger van staatssecretaris drs. J.D. Gabor, een
demonstratiebedrijf voor scharrelvarkens bij Ede, door het onthullen van een
video met als titel \'Scharrelen, laten we wel zijn\'.

Door W. Svbesma

ONDERZOEK

Onderzoek in het proefstation in
Raalte heeft uitgewezen dat in deze
fase van de ontwikkeling van het sys-
teem, de verbetering van het welzijn
van de zeug, het welzijn van de biggen
niet altijd ten goede komt.
De grotere vrijheid van de zeug
maakte dat de uitval van de biggen
steeg van elf procent naar ongeveer ze-
ventien procent. De oorzaken zijn on-
der meer het vaker voorkomen van
diarree en het elkaar doodtrappen.
Dc uniformiteit van de biggen is min-
der groot, wat in het deinonstratiebe-
drijf goed tot uiting komt.
Overigens is het verboden de tanden te
knippen en de staart te couperen; zon-
der meer pluspunten voor het welzijn
van de biggen.

Het gebruik van stro veroorzaakt in de
stallen een hoger stofgehalte, terwijl
het regelmatig uitbrengen van de vaste
mest door de amoniakuitstoot proble-
men voor het milieu veroorzaakt.

-ocr page 520-

tk

Stof in de stallen is een bedreiging
voor de gezondheid van de veehouder
en de dierenarts.

Gebleken is verder dat de mestvar-
kens, gehouden in stro met uitloop,
veel schoner zijn dan die in het inten-
sieve systeem.

Dit is met name voor de bacteriële con-
taminatie in de slachtlijn - die vertaald
kan worden in een daling van het aan-
tal voedselvergiftigingen- een groot
voordeel.

Een belangrijk onderdeel van de schar-
relvarkenshouderij is de groepshuis-
vesting van zeugen. De bedoeling is
dat op temiijn het individueel houden
van zeugen voor alle systemen verbo-
den zal worden. De scharrelvarkens-
houders vervullen hier in zekere zin
een pioniersfunctie.

AUTOMATISERING
De automatisering speelt hierbij een
essentiële rol. Ir. H.P.M. Bressers gaf
bij zijn promotie aan de Landbouw
Universiteit te Wageningen op 8 no-
vember uitleg over een uitgebreide
studie op het IVO naar de mogelijkhe-
den daarvan in groepshuisvesting.
Automatische voederstations met de
daarbij in halsbanden aangebrachte in-
dividuele transponders of \'sleutels"
zijn noodzakelijk (injectie van de zo-
genaamde elektronische levensnum-
mers aan de oorbasis is een alternatief
voor de toekomst). Het geeft tegelij-
kertijd dc mogelijkheid de bezoeken te
registreren van de zeugen aan een ge-
scheiden gehuisveste beer, wat een
maat kan zijn voor het al-dan-niet
bronstig zijn van de betreffende zeug.
Het aantal controles zou met negentig
procent verminderd kunnen worden.
Ook elektronisch te meten activiteits-
veranderingen komen hierbij van pas.
Uit het voorafgaande valt gemakkelijk
op te maken dat het groepshuisves-
tingssysteem om aanpassingen vraagt
van de veehouder, ook met betrekking
tot het type varken.

Bressers wees er in zijn verdediging
op, dat het selecteren op sterke benen,
alsmede op non-agressiviteit, in de
richting van de zorgzaamheid voor de
biggen in dit opzicht van belang is.
Dit zou één van de mogelijkheden zijn
om de grotere uitval van biggen door
doodtrappen in de betere huisvesting
voor zeugen, zoals gesignaleerd in
Raalte, terug te dringen.

AANWINST

De bedoeling van het demonstratiebe-
drijf is om voor iedere belangstellende
zichtbaar te maken (vooral voor perso-
nen uit veehouderijkringen) dat schar-
relvleesproduktie perspectief biedt,
zowel voor het welzijn van de dieren
als voor de varkenshouder.
Argumenten krijgen de meeste over-
tuigingskracht als men ze met eigen
ogen kritisch kan aanschouwen.
Vandaar dat men dit demonstratiebe-
drijf als een aanwinst mag zien voor
landbouwkundig Nederland.

LEVERBOTBEHANDELING
NIET ALTIJD NODIG

In het algemeen is er weinig besmetting op het gewas aanwezig. De werk-
groep Leverbotprognose acht een behandeling tegen Leverbot bij runde-
ren alleen nodig, nadat door middel van bloed- en/of mestonderzoek een
Leverbotinfectie is vastgesteld. Geadviseerd wordt om schapen in het
westen van Nederland, het veenweidegebied van Utrecht, tussen de grote
rivieren, Twente en het dijkgebied Noordoost-Groningen, momenteel te
behandelen.

Een droog voorjaar, gevolgd door een natte zomer, resulteerden in een
toename van de slakkenpopulatie. Op bedrijven waar vorig jaar
Leverbotziekte is vastgesteld, is dit weideseizoen, vanaf juli een lichte be-
smetting op het gewas afgezet. Deze situatie heeft zich ook voorgedaan op
bedrijven in bovengenoemde gebieden. Ook op bedrijven met een uitzon-
derlijke waterhuishouding kan een Leverbotinfectie worden verwacht.
Het beeld van de geringe besmetting wordt bevestigd door slachthuis-,
sectie-, bloed- en mestgegevens.

Voor de behandeling van schapen dient men een Leverbotmiddel te ge-
bruiken dat werk/aani is tegen jonge Leverbotinfecties.
Bij twijfel over het voorkomen van Leverbotinfecties, kan men bloed-
en/of mestonderzoek laten verrichten door de Gezondheidsdienst voor
Dieren. Voor een goed onderzoek wordt aangeraden minimaal vijf mon-
sters per diersoort te laten onderzoeken op Leverbotinfecties.

De Waltham Award is een initiatief
van Effem (producent van onder meer
Pedigree Pal, Whiskas en veterinaire
diectrange van Waltham) en de
Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren. De prijs wordt in 1994
voor de elfde keer toegekend.

De aangeboden referaten worden be-
oordeeld door een jury bestaande uit
profdr. J.E. Gajentaan, profdr. A. Th.
van "t Klooster, dr. H.A.W. Hazewin-
kel (allen verbonden aan de Faculteit
Diergeneeskunde) en mevrouw dr.
M.ll.M. Bos (dierenarts van de
Waltham Veterinaire Service van

WALTHAM REIKT AWARD UIT
TIJDENS VOORJAARSDAGEN

Ook in 1994 wordt tijdens de Voorjaarsdagen de Waltham Award overhan-
digd aan die student Diergeneeskunde, die het beste referaat heeft geschreven
over de geneeskunde van gezelschapsdieren.

Effem). De volgende criteria worden
in het beoordelen van de referaten ge-
hanteerd: de wetenschappelijke waar-
de, de praktische bruikbaarheid, mate
van eigen onderzoek, originaliteit en
de presentatie en verzorging.
De winnaar van de Waltham Award
ontvangt een cheque ter waarde van
vijftienhonderd gulden en wordt uitge-
nodigd voor de Waltham Summer
School 1994. Dit is een internationale
bijeenkomst, die een week duurt en
plaatsvindt in het Waltham Centre for
Pet Nutrition in Engeland. Tijdens
deze Summer School worden onder-
zoeksresultaten gepresenteerd van

TE RAADPLEGEN INFORMATIE

- Bressers HPM. Monitoring Indivi-
dual Sows in Group Housing:
Possibilities for automation. Dis-
sertatie LU Wageningen, 1993.

- Huiskcns J en Altena H. Praktijker-
varingen met semi-scharrelhouderij
in Raalte. Varkens 1993; 38-41.

- ISC-infomap te verkrijgen via post-
bus 649, 3500 AP Utrecht.

-ocr page 521-

Waltham Award-winnaars uit Europa,
de Verenigde Staten en Australië.
Tevens worden er lezingen gegeven
over relevante onderwerpen, zoals
over voeding en dieetvoeding van ge-
zelschapsdieren, produktontwikkeling
en praktijkinanagement. Behalve aan
het wetenschappelijk gedeelte is er
ook gelegenheid voor deelname aan
een aantal culturele en sociale activi-
teiten en vooreen rondleiding door het
Walthain Centre for Pet Nutrition en
de Pedigree Petfoods-fabriek.
Elk jaar worden er behalve een eerste
prijs ook een tweede en derde prijs toe-
gekend ter waarde van respectievelijk
duizend en vijfhonderd gulden.

De officiële bekendtnaking van de
winnaars van de Waltham Award
vindt plaats tijdens de Voorjaarsdagen
in het Free Communications Program,
waarna de winnaar de gelegenheid
krijgt een presentatie van zijn of haar
winnende referaat te geven. De
Waltham Award 1994 wordt gekozen
uit de in 1993 gepubliceerde referaten.
Belangstellenden dienen hun referaat
in drievoud vóór I februari aanstaande
in te leveren bij profdr. Gajentaan.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één .\\4-tJe op bij voorkeur een
3,5 ineh-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

AANTAL INZENDERS EN GEDEGEN
MOTIVATIE GAVEN DE DOORSLAG

De .\\lkniaarse dierenartspraktijk (van° de dierenartsen Bron en Bron-Dietz en
hun team van assistentes) is uitgeroepen tot Over Dierenartspraktijk van het
jaar 1993. De praktijk werd in het kader van de jaarlijkse uitverkiezing door
een groot aantal lezers van het blad Over Dieren voor deze titel voorgedragen.

arts, duidelijke taal over wat het dier
scheelt, extra\'s in de praktijk voor zo-
wel dieren als hun eigenaren, en dag en
nachtservice spraken erg veel mensen
aan\'.

Bij de Alkmaarse praktijk was vooral
de goede sfeer een belangrijk punt
voor de bezoekers.

Hoewel praktisch alle genomineerde
praktijken op deze punten hoog scoor-
den, koos de jury uiteindelijk toch
voor de praktijk van de dierenartsen
Bron en Bron-Dietz en hun team. \'De

Een jury, onder voorzitterschap van
profdr. J. Gajentaan, hoogleraar in de
chirurgie van gezelschapsdieren aan
de Universiteitskliniek in Utrecht,
kende de praktijk de titel toe.
Dierenarts mevrouw Bron-Dietz ont-
ving uit handen van Gajentaan behalve
een ingelijste zeefdruk van de kunste-
naar Joke Dallinga, een oorkonde en
een koperen plaquette met de titel
Over Dierenartspraktijk van het jaar
1993.

De verkiezing van de Over
Dierenartspraktijk van het jaar wordt
jaarlijks georganiseerd door het tijd-
schrift Over Dieren. De redactie van
dit blad vraagt de lezers hun dierenarts
voor te dragen voor de titel en te be-
schrijven waaroin zij juist hun dieren-
arts zo goed vinden. De beoordeling
van de inzendingen was in handen van
een onafliankelijke jury.

KWALITEIT

De voorgedragen dierenartspraktijken
zijn op verschillende criteria beoor-
deeld. Oindat de kwaliteit van de me-
dische verzorging eigenlijk in heel
Nederland op een hoog peil staat,
speelden vaak vooral zaken, zoals be-
reikbaarheid. service en inzet in de be-
oordeling een belangrijke rol.

\'In de meeste gevallen zijn dat ook as-
pecten waarover de lezers in hun brie-
ven schrijven\', aldus Gajentaan.
\'Goede voorlichting door de dieren-
reden hiervoor was het aantal positieve
inzendingen, dat vergezeld ging van
een gedegen motivatie voor deze prak-
tijk\' merkt Gajentaan op. Het was de
bezoekers met name opgevallen, dat er
veel aandacht aan de inrichting van de
sfeervolle praktijk was besteed.

Bovendien waren er huisdierbezitters
die, nadat hun eigen dierenarts ver-
huisde en waarover zij zeer tevreden
waren, hun hooggespannen verwach-
tingen ook in de verkozen praktijk za-
gen beantwoord. Veel briefschrijvers
waren onder de indruk van het medele-
ven van de assistentes bij werkelijke
probleinen met het huisdier. Bij de uit-
verkiezing van dit jaar viel het op, dat
er erg veel verschillende praktijken
door de lezers werden genomineerd.

Wellicht een aanwijzing dat men
veelal zeer tevreden is over het hande-
len van de dierenarts.

-ocr page 522-

■ M

Dit vaccin heeft de C-stam van het var-
kenspestvirus als basis. Deze stam is
onschadelijk en geeft na vaccinatie een
levenslange immuniteit bij varkens te-
gen varkenspest.

Het grote voordeel van dit nieuwe vac-
cin is dat het snel en in grote hoeveel-
heden geproduceerd kan worden. Dit
is mogelijk, omdat het in weefselcul-
tuur gekweekt wordt en wel op een la-
boratorium-cellijn en niet, zoals het
oude vaccin, in konijnen. Cedipest be-
tekent dus een diervriendelijke pro-
duktiemethode. Door het ontbreken
van de resten van konijneweefsel is het
nieuwe vaccin tevens veel zuiverder.
De produktie van het vaccin in konij-
nen voldeed niet wanneer er bij een
uitbraak snel veel noodvaccin nodig
was. Het produktieproces was minder

Deze doelstellingen zijn:

a. Steunverlening op financieel terrein
aan bestaande leerstoelen op het ge-
bied van de vivisectievrije (dier)ge-
neeskunde.

b. Steunverlening aan in de toekomst
alsnog in te stellen instituten op dit
gebied.

c. Bevordering van het inzicht in -en
studie over- de praktische verminde-
ring van proeven op levende dieren,
zowel voor wetenschappelijke, als
technologische, commerciële en on-
derwijsdoeleinden.

d. Het verstrékken van financiële bij-
dragen aan wetenschapsbeoefe-
naars, die zich bezighouden met het
tot-stand-brengen, ontwikkelen en/
of uitvoeren van altematieve metho-
dieken ter vervanging of althans ter
vermindering van het aantal proe-
ven op levende dieren. Deze finan-
ciële steun kan rechtstreeks dan wel
zijdelings worden verleend.

e. Het verrichten van handelingen, die
bevorderlijk zijn voor het bereiken
van de hiervoor genoemde gebieden.

DIERGENEESMIDDEL TEGEN
VARKENSPEST GEREGISTREERD

Het diergeneesmiddel Cedipest is geregistreerd en kan nu gebruikt worden
bij noodvaccinaties tegen varkenspest. Cedipest is een nieuw varkenspestvac-
ein, dat op het DLO-Centraal Diergeneeskundig Instituut is ontwikkeld door
de onderzoeksgroepen van dr. C. Terpstra en drs. S. Barteling.

snel en er konden minder grote hoe-
veelheden per tijdseenheid geprodu-
ceerd worden dan van Cedipest.
Het CDI-DLO heeft een noodvoorraad
van ongeveer 16 miljoen doses van het
nieuwe vaccin Cedipest, die in geval
van een uitbraak gebruikt kan worden
voor de Nederlandse varkensstapel.
Vaccineren tegen varkenspest is nor-
maal gesproken verboden. Alleen in-
dien er een emstige uitbraak is van de
ziekte kan er gevaccineerd worden.

Cedipest is het tweede CDI-DLO-dier-
geneesmiddel, dat officieel een regis-
tratie in Nederland heeft gekregen. Het
mond- en klauwzeer-vaccin tegen vi-
rustype A, O en C, was het eerste offi-
cieel geregistreerde CDI-DLO dierge-
neesmiddel.

DERTIG MILLE UIT BAVD-POT

De Stichting Jubileumfonds der Veeartsenijkundige Hoogeschool 1921 te
Utrecht, beheerder van het fonds Bevordering .Alternatieven voor
Dierproeven (BAVD) stelt in 1994/30 000,- beschikbaar ter ondersteuning
van de activiteiten, die overeenkomen met de doelstellingen van het fonds.

alsmede voor het geven van voor-
lichting over de doelstellingen van
de Stichting BAVD.
f Het bevorderen van samenwerking
en binding met gelijk- cn parallel-
denkenden op internationaal niveau.
(De Stichting Jubileumfonds heeft
voorkeur voor projecten die vallen
onder de onder d. genoemde doel-
stelling).

Zij die voor een subsidie in aanmer-
king wensen te komen, worden uitge-
nodigd zich vóór I februari aanstaande
te melden bij de secretaris van de
Stichting Jubileumfonds Veeartsenij-
kundige Hoogeschool 1921, profdr.
J.H.M. Verheyden, Vakgroep Bedrijfs-
diergeneeskunde en Voortplanting,
postbus 80.151, 3508 TD in Utrecht.
Hierbij dient opgave te worden gedaan
van de aard van het tc verrichten on-
derzoek of van op de aanvraag betrek-
king hebbende onderdelen daarvan.
Tevens dienen een beknopt werk-
schema en een begroting te worden
overlegd.

ZESTIENDE
ALMANAK
IN DE MAAK

Diergeneeskundige Studenten Kring,
dat moet toch ieders aandacht trekken.
Want in Utrecht is het voor de meeste
dierenartsen toch begonnen. Menig
dierenarts zal beamen dat hij of zij er
een mooie tijd heeft gehad.

Alweer meer dan 61 jaar geleden, op
21 november 1932, werd de Dierge-
neeskundige Studenten Kring (DSK)
opgericht en bijna alle diergeneeskun-
dige studenten zijn of waren lid. Vlak
voordat de DSK verhuisde van het
Poortgebouw naar het faculteitsterrein
op de Uithof (1980), verscheen de eer-
ste Veterinaire Almanak (1979).

Voor dierenartsen van vóór 1980, die
nog nooit een Veterinaire Almanak ge-
zien hebben; de Veterinaire Almanak
is een jaarboek van en voor de
Veterinaire studenten. In de
Veterinaire Almanak staan de pas-
foto\'s en adressen van alle studenten,
de vakgroepen met een foto, een varia-
gedeelte met spraakmakende foto\'s en
leuke opmerkingen van medestuden-
ten, alle oud-DSK-besturen, het hui-
dige bestuur met al haar commissies en
een groot thema-gedeelte. In dat
thema-gedeelte staan interviews met
bekende Nederlanders of bekende ve-
terinairen, of een ingezonden stuk met
betrekking tot het thema. De eerste
Peerdepietenkoers bijvoorbeeld, die
werd gereden in 1958 op Merenveld
(gewonnen door Gerben de Boer),
wordt nog steeds elk jaar vereden en
daarover kan men alles lezen in de
Veterinaire Almanak.

Al lezende in de zestiende Veterinaire
Almanak, ervaart de dierenarts, dat er
nog veel tradities zijn onder dc
Veterinaire Studenten. Als de dieren-
arts de Veterinaire Almanak van nu
doorleest, denkt hij terug aan de eigen
studententijd.

De zestiende Veterinaire Almanak
verschijnt begin februari 1994 in een
beperkte oplage. De almanak omval
zo\'n 550 pagina\'s.

Voor meer infomiatie of voor bestel-
lingen kan men contact opnemen met
de almanakkamer, telefoon 030-
534776 of met de DSK-kamer, tele-
foon 030-534678.

T I J DSt II R I I T VOOR DiKRdHNI ISKUNDK, D K F. L 118, A K L F V K R I N (i 24. 1993

814

-ocr page 523-

UITBREIDING GMP-REGELING
IN DE DIERVOEDERSECTOR

Het systeem voor kwaliteitsborging van diervoeders krijgt in hoge vaart ge-
stalte. !Na de introductie eind 1992 door het Produktschap voor Veevoeder
(VVR) van het GMP-kwaliteitskeurmerk voor diervoeders wordt inmiddels,
een jaar later, 95% van de mengvoeders geproduceerd volgens CM P-normen
(Good Manufacturering/ Managing Practice).

De belangstelling in de sector is der-
mate groot dat het bestuur van het pro-
duktschap onlangs heeft besloten de
regeling uit te breiden. Vanaf 1 januari
kunnen ook handelaren in diervoeder-
grondstoffen in aanmerking komen
voor een GMP-erkenning. Daarmee is
een verdere stap gezet naar de uitbouw
van de Integrale Ketenbewaking in de
diervoedersector.

sector te kunnen toekennen. Voorbe-
reidingen worden getroffen om de
GMP-regeling verder uit te breiden
tnet de produktie en de op- en overslag
van diervoedergrondstoffen.

Zoals bekend wil de diervoedersector
via de GMP-regeling aanvullende
waarborgen geven aan de consument
voor de kwaliteit van dierlijke eind-
produkten. Daamaast biedt de regeling
zekerheid dat diervoeders worden ge-
produceerd met grote aandacht voor de
veiligheid van mens, dier en milieu.
Basisprincipe van de GMP-regeling is
dat bedrijven zelf aantonen dat de ge-
leverde voeders voldoen aan de wette-
lijke eisen. In de GMP-regeling zijn
ook voorwaarden opgenomen voor de
juiste verwerking van toevocgings- en
diergeneesmiddelen, het niet-over-
schrijden van maxiinumnormen voor
ongewenste stoffen en het beheersen
van de iw/wioHcZ/a-problematiek.

De uitbreiding van de GMP-regeling is
tot stand gekomen in samenwerking
met de Koninklijke Vereniging Het
Comité van Graanhandelaren. De uit-
breiding richt zich met name op de le-
veranciers van diervoedergrondstoffen
aan de mengvoederindustrie en op de
handelaren in enkelvoudige diervoe-
ders. De verwachting is dat een groot
aantal handelaren wil werken volgens
de GMP-nomien. Het produkt.schap
gaat ervan uit om medio 1994 de eerste
GMP-erkenningen in dit deel van de

BLAD-ONDERZOEK

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, 1993; 118(17): 550 wordt mel-
ding gemaakt van het feit dat \'de
BLAD-test tijdelijk in Hannover
wordt uitgevoerd\', maar dat \'de
Gezondheidsdienst voor Dieren in
Oost-Nederland in de loop van dit jaar
de BLAD-test zal kunnen uitvoeren\'.

De voorbereidingen voor het in-pro-
duktie-nemen van de test zijn inmid-
dels afgerond en vanaf heden biedt de
betreffende Gezondheidsdienst de mo-
gelijkheid dieren op BLAD te laten on-
derzoeken.

Hiertoe dient men 5-10 ml met EDTA
onstolbaar gemaakt bloed in te zenden,
onder vermelding van \'BLAD-onder-
zoek\'. Het bloed dient duidelijk geï-
dentificeerd te zijn en voorzien van het
levensnummer van het dier. Ook
naam, adres en UBN van de
eigenaar/inzender inoet volledig ver-
meld worden.

Het monster dient bij voorkeur aan het
begin van de week verzonden te wor-
den. De duur van het onderzoek be-
draagt twee tot drie weken en de kos-
ten bedragen zestig gulden, exclusief
BTW.

BESCHERMING PERSOONLIJKE LEVENSSFEER DOOR
VETERINAIR-FARMACEUTISCHE BEDRIJFSTAK

\\ oor diverse doeleinden (onder meer
om te kunnen voldoen aan de wette-
lijke verplichtingen met betrekking
tot diergeneesmiddelen) is het vol-
gens de FIDIN (Vereniging van
Fabrikanten en Importeurs van
Diergeneesmidde-len) nood/akelij k,
dat er door of ten behoeve van de ve-
terinair-farmaceutische industrie
persoonsgegevens worden bijgehou-
den en bewaard. Het betreft hier
enerzijds bestanden met persoonsge-
gevens in het kader van diergenees-
middelenonderzoek en anderzijds
bestanden met persoonsgegevens
over dierenartsen-(praktijken) in het
kader van de begeleiding en/of de dis-
tributie van het diergeneesmiddel.

Ter bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van degenen over wie der-
gelijke gegevens worden bijgehouden,
heeft de FIDIN bindende gedragsre-
gels opgesteld. In deze gedragsregels
is onder meer vastgelegd welke gege-
vens dienstbaar zijn aan het doel van
de registratie, hoe lang die gegevens
maximaal worden bijgehouden en on-
der welke voorwaarden van welke (ex-
terne) bronnen gebruik wordt ge-
maakt. Over de inhoud van dc
gedragsregels heeft overleg plaatsge-
vonden met de
Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde
(KNMvD). De FIDIN
Privacygedragsregels zijn door de
Registratiekamer op 27 november
1992 officieel vastgesteld als gedrags-
code in de zin van artikel 15 van de
Wet persoonsregistraties en gepubli-
ceerd in de Staatscourant 235 d.d. 03-
12-1992. Klachten wegens het niet-na-
leven van de gedragsregels kunnen ter
behandeling worden voorgelegd aan
het FIDlN-bestuur. Het vaststellen van
deze gedragsregels ontslaat de veteri-
nair-farmaceutische bedrijfstak uiter-
aard niet van de verplichtingen, die
voortvloeien uit de Wet persoonsregi-
straties. Zo zal elke onderneming, die
moet worden aangemerkt als houder
van een persoonsregistratie, daarvan
melding doen bij de Registratiekamer.
Om te voorkomen dat iedere dierenarts
wordt overspoeld met vele kennisge-
vingen in de zin van de Wet, volstaan
de bij de FIDIN aangesloten onderne-
mingen éénmaal per jaar met deze col-
lectieve kennisgeving. Mocht men in-
zage willen hebben in de over
hem/haar opgenomen persoonsgege-
vens, dan wel over de werking van de
afzonderlijke persoonsregistraties, kan
men daarvoor - al dan niet via de
FIDIN - terecht bij de betrokken on-
derneming. Bij de FIDIN kan voorts
een afschrift worden verkregen van de
eerdergenoemde gedragsregels ter be-
scherming van de persoonlijke levens-
sfeer, alsmede een actuele ledenlijst
van de vereniging. Voor meer infor-
matie kan men contact opneinen met
de FIDIN: Margrietlaan 9, postbus
123, 3850 AC ERMELO, telefoon
03417-51703en fax03417-51881.

-ocr page 524-

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
lingen vond de redactie dr. B. W.
Knol. dr. A. C. Schaefers-Okkens,
prof. dr. A. de Kruif en prof dr. J. de
Schepper bereid om voor de lezers
een antwoord te formulieren.

VRAAG

Op welke leeftijd kun je op zijn
vroegst met de poezenpil beginnen?
Kan dit al vóór de eerste krolsheid en
wat zijn hiervan de vóór- en nadelen?
Als een poes gejongd heeft, wanneer
kun je dan starten met de pil?

ANTWOORD

Ook voor de poes geldt, dat het niet
aan te raden is vóór de eerste krolsheid
te starten met een progestageen. Als
een eigenaar geen krolsheid wenst en
niet wil fokken moet een ovariëctomie
worden overwogen. De niet geovariëc-
teerde poes heeft zeven maal zoveel
kans op mammatumoren als de jong
geovariëteerde poes. Ook het risico
van juist maligne-ontaardingen is toe-
genomen. Voorts is de kans op fibro-
adenomatose waarschijnlijk verhoogd
aanwezig als een progestageen voor de
eerste krolsheid wordt gegeven.
Daarentegen is het risico van urine-in-
continentie na ovariëctomie bij de
poes niet aanwezig.
Als een eigenaar wil fokken, worden
progestagenen bij voorkeur ook niet
vóór de eerste krolsheid gegeven, ook
al niet in verband met een mogelijke
ontwikkeling van CEH-endometritis.
Voorts worden ze zo laag mogelijk ge-
doseerd (circa 2 mg megestrolacctaat
of 5 mg medroxy-progesteronacctaat
per week). Een geschikte manier om
bij fokpoezen zonder neveneffecten de
frequentie van de krolsheden zo laag
mogelijk te houden is het opwekken
van ovulatie tijdens de oestrus door
middel van vagina-stimulatie met be-
hulp van een wattenstaalje. Op deze
manier kan een interoestrusinterval
worden verwacht van 6 a 7 weken. Als
de poes heeft geworpen kan de oestrus
na 1-21 weken (gemiddeld 8 weken)
worden verwacht. Of de eerste krols-
heid na de partus fertiel is, is onbe-
kend.

WANNEER MET POEZENPIL
BEGINNEN?

■i f n

Het is af te raden tijdens de lactatie
progestagenen toe te dienen, omdat
deze een negatieve invloed kunnen
hebben op de melkgift. Over een mo-
gelijk effect op de kittens, die dit pro-
gestageen via de melk toegediend krij-
gen, zijn geen gegevens bekend, doch
een nadelig effect kan niet worden uit-
gesloten.

OKKENS AC, EIGENMANN JE en
WEVDEN CG vd. Preventie van loopsheid
en/of dracht bij de hond door andere methoden
dan ovariohysterectomie. Tijdschr Dierge-
neeskd 1981; 106: 1215-25.
OKKENS AC. Ovario-hysterectomie bij de
hond. Tijdschr Diergeneeskd 1981; 106: 1129-
41.

ALLEN WE. Fertility and obstetrics in the dog.
Blackwell Scientific Publications, London,
1992.

ANTI-

LÜOPSHEID-
INJECTIE

VRAAG

Op welke leeftijd mag je de eerste anti-
loopshcidinjectie laten geven? Is het
niet waar dat dit niet vóór de eerste
loopsheid mag en waarom dan niet.
Heeft een hond gejongd, na hoeveel
maanden kun je dan het beste de anti-
loopsheid injectie geven.

ANTWOORD

Het is het beste met dc eerste anti-
loopsheidinjectie te wachten tot na de
eerste loopsheid. Geeft men deze in-
jectie vóór de eerste loopsheid dan is
de kans groter dat er later complicaties,
zoals een pyometra. ontstaan. Hoeveel
groter deze kans echter is, is niet be-
kend. Als een eigenaar helemaal geen
loopse hond wil hebben en niet wil
fokken, kan ook, in plaats van
levenslang progestagenen toedienen,
een ovariëctomie in overweging gege-
ven worden. Ook deze ingreep heeft
echter nadelen en ook hiervoor geldt
dat deze beter na de eerste loopsheid
kan worden uitgevoerd in verband met
een mogelijk groter risico op inconti-
nentia urinae.

Als een hond gejongd heeft dan kan de
injectie het beste ongeveer 3 maanden
later, gedurende de anoestrus, worden
gegeven.

OVARIO-

HYSTERECTOMIE

VRAAG

Tijdstip van ovario-hysterectomie: Is
het waar dat een hond het beste geova-
riëctomeerd kan worden 2-3 maanden
na een loopsheid? Wat is hiervan de re-
den?

ANTWOORD

Over het algemeen wordt eigenaars
aangeraden hun hond te laten ovariëc-
tomeren 100 dagen na de eerste dag
van de eerste loopsheid, dat wil zeggen
in de diepe anoestrus. Er is een aantal
redenen om een ovariëctomie niet uit
te voeren buiten de anoestrus-periode.
Zo is er voor de eerste loopsheid mo-
gelijk meer risico op incontinentia uri-
nae en perivulvaire pruritus. Wegens
een sterkere doorbloeding van de geni-
taaltractus is er tijdens de (pro-)oestrus
een groter operatierisico aanwezig.
Als tijdens de metoestrus wordt geope-
reerd kan de plotselinge daling van het
progesteronniveau schijndracht ver-
oorzaken. Om al deze redenen is het
het beste om een ovariëctomie uit te
voeren, bij voorkeur na de eerste
loopsheid, tijdens de diepe anoestrus
dat wil zeggen méér dan 100 dagen na
de eerste dag van de pro-oestrus.

OESTRUS-
PREVENTIE BIJ DE
HOND

VRAAG

Oestruspreventie bij de hond. Is er veel
verschil in uitwerking, bijwerkingen
lussen de diverse anti-loopsheid pre-
paraten of is dit maar een verkoop-
praatje?

ANTWOORD

Er zijn inderdaad verschillen tussen de
diverse anti-loopsheidprcparaten. Het
verschil heeft te maken met het pro-
gestagene etïect. Hoe sterker het proges-
tagene effect van een progestageen is,
hoe meer kans er bestaat op ongwenste
neveneffecten. Ook de dosis van het
toegepaste progestageen is essentieel
in verband met het effect en de neven-
effecten.

Graag verwijzen wij naar het over-
zichtsartikel van Okkens
et al. (1981)
dat nog altijd actueel is.

-ocr page 525-

SEXUEEL

HYPERACTIEVE

HOND

VRAAG

Hoe is de sexueel hyperactieve hond
het beste inedicamenteus te behande-
len? Hoe lang werkt zo\'n behandeling
en moet de behandeling herhaald wor-
den?

ANTWOORD

Voordat een antwoord kan worden ge-
fonnuleerd, moet een aantal door de
vraagstelling opgeworpen vragen aan
de orde worden gesteld. Uiteraard zon-
der definitief te kunnen worden beant-
woord. Bijvoorbeeld: Gaat het de vra-
gensteller om socio-sexueel gedrag
tegenover mensen, honden of voor-
werpen, of alle drie? Betreft het alleen
reuen of ook teven? Op grond van in de
literatuur beschreven frequenties van
de opgesomde problemen (2, 3), is het
aannemelijk dat de vraag sexueel ge-
drag van reuen tegenover mensen be-
treft. Bij de beantwoording zal daarvan
worden uitgegaan.

De vraag is opgebouwd uit drie deel-
vragen en begint met een stelling:
Afwijkend socio-sexueel gedrag. Eerst
deze stelling.

Daarin zijn drie tennen verwerkt:
Gedrag, socio-sexueel en afwijkend.
Dat het om gedrag gaat is geen punt
van discussie. Maar, moet het socio-
sexueel of sexueel gedrag worden ge-
noemd? Hoewel ons geen literatuur
bekend is die het standpunt kan onder-
bouwen, lijkt de tenn socio-sexueel op
zijn plaats. Omdat het waarschijnlijk
gaat om een vorm van interactie met de
mens, die is aangeleerd op basis van
een sexuele motivatie. En moet het af-
wijkend worden genoemd, of onge-
wenst? Daarover is discussie mogelijk.
Het probleem betreft als regel voor de
soort nonnaal, aangeleerd gedrag, dat
in een voor de eigenaar ongewenste
frequentie wordt uitgevoerd.
Derhalve past het binnen de definitie
van ongewenst (= probleem)gedrag
(4). Aan de criteria voor abnormaal (=
afwijkend) gedrag wordt minder ge-
makkelijk voldaan.

Daarvoor moet het gedrag niet-gerela-
teerd zijn aan enig doel, sterk in fre-
quentie zijn toe- of afgenomen of ge-
paard gaan met abnonnale motoriek
(4). Voor sterke frequentietoename
moet in dit geval worden gelezen \'ste-
reotypie\' (bijvoorbeeld \'ijsberen\').

■■IM

#iwiiiiiiiTiiiiiÉ

Daarvan is bij de onderhavige kwestie
geen sprake.

De vraag betreft nadrukkelijk de medi-
camenteuze behandeling. Daarvoor
komen theoretisch twee groepen far-
maca in aanmerking: Progestagenen
en anti-androgenen. Er is niet of nau-
welijks geschreven over de behande-
ling van socio-sexueel probleemge-
drag bij de hond met anti-androgenen.
Wel over de (neven)effecten van pro-
gestageen-toepassing.

Op grond van onderzoek bij andere
diersoorten dan de hond, wordt veron-
dersteld dat het werkingsmechanisme
van progestagenen berust op:

a) een competitief antagonisme met
testosteron via het enzym 5a-re-
ductase en

b) een verminderde gonadotrofmen-
afgifte door de hypofyse-voorkwab
(3). Deze laatste wordt mogelijk zo-
wel op hypofyse- als op hypothala-
mus-niveau geëffectueerd.
Progestagenen zouden de afgifte
van gonadotrophin-releasing hor-
mone (GnRH) in de hypothalamus
remmen en daarmee indirect de
aanmaak van gonadotrofmen door
de hypofyse. Maar ze zouden ook
een direct remmend effect op de hy-
pofyse hebben.

Het resultaat is hoe dan ook een daling
van de te.stosteron-concentratie in het
perifere bloed. Theoretisch zouden
progestagenen dus kunnen worden ge-
bruikt bij de behandeling van socio-
sexueel probleemgedrag bij reuen,
want de motivatie daarvoor wordt
sterk beïnvloed door testosteron (2,3).
Het \'theoretisch\' in de vorige alinea
duidt erop dat progestagenen niet on-
verkort kunnen worden aanbevolen.
Therapeutisch zijn dan ook de vol-
gende benaderingen te overwegen:

1) ethologisch

2) chirurgisch of

3) medicamenteus.

Ad I-Omdat het veelal gaat om aange-
leerd gedrag, met het doel aandacht
van de eigenaar te krijgen, is met be-
straffen ervan de frequentie aanzien-
lijk te reduceren. Men doet de hond
(overdag) binnenshuis de slipketting
om en laat de lijn er achteraan slepen,
gedurende drie weken. Elk vertoon
van het ongewenste gedrag wordt be-
straft met \'foei\' en een simultane ruk
aan de lijn. De frequentie zal vol-
doende dalen, mits de bestraffing ef-
fectief is. Een andere methode zou zijn
de reu (gedoseerd!) op de tenen te trap-

pen (2).

Ad 2 - Daalt dusdoende de frequentie
te weinig, dan kan de hormonale moti-
vatie voor het gedrag belangrijker zijn
dan het aanleren ervan. Castratie is in
dat geval te overwegen. Na die ingreep
daalt de plasmaconcentratie van tes-
tosteron in enkele uren tot vrijwel nul,
maar desondanks zou slechts bij vijftig
procent van de honden het sexuele ge-
dag stoppen (2). Mogelijk boekte men
dat resultaat omdat geen aandacht
werd besteed aan de leer-aspecten van
het gedrag. Ongewenste neveneffecten
van castratie zijn waarschijnlijk be-
perkt tot afwezig (2). Wel moet een
ethische afweging worden gemaakt
(1).

Ad 3 - In laatste instantie kan men, in
theorie, zijn toevlucht nemen tot toe-
passing van progestagenen. De litera-
tuur reikt mogelijkheden aan voor zo-
wel orale als parenterale behandeling
(2, 5). De aanbevolen doseringen zijn
echter - in vergelijking met die voor
gynecologische indicaties, respectie-
velijk de bij de mens aangehouden do-
seringen - zo hoog, dat ernstig reke-
ning moet worden gehouden met het
optreden van ongewenste neveneffec-
ten (2).

Deze neveneffecten zijn onder meer
polyfagie, polidipsie/polyurie, hypo-
plasie van penis cn testes, gestoorde
spermatogenese, hyperplasie van
mammaweefsel, acromegalic en dia-
betes mellitus (3). Vooral vanwege
deze bijwerkingen, moet toepassing
van progestagenen - op gedragsindica-
tie bij hond en kat in het algemeen -
worden afgeraden. Derhalve behoeven
werkingsduur noch herhaling van een
behandeling verder commentaar.

LITERATUUR

1. Endenburg N en Vorstenbosch JMG.
Ethische aspecten van het houden van gezel-
schapsdieren, een empirische en normatieve
analyse. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118:
219-27.

2. Hart 13L. and Han LA. Canine and Feline
Behavioral Therapy. Philadelphia: Lea &
Febiger 1985.

3. Knol BW. and Egberink-Alink ST.
Treatment of problem behaviour in dogs and
cats by castration and progestagen administ-
ration: A review. Vet Quart 1989; 11: 102-7.

4. Knol BW. Schut A en Helder J. Wie is er de
baas? Probleemgedrag bij de hond - Theorie
en praktijk. Diergeneeskundig Memo-
randum 1988:35(2): 105-43.

5. Joby R. Jemmett JE, and Miller ASH. The
control of undesirable behaviour in male
dogs using megestrol acetate. J Small Anim
Pract 1984;25:567-72.

-ocr page 526-

INJECTIE MET
MEDROXY-
PRÜGESTERON-
ACETAAT

VRAAG

Tot welk tijdstip van de echte oestrus
mag je bij de hond nog een injectie met
medroxy-progesleronacetaat geven?
En hoe zit het met proligeston? Hoe
groot is het risico op een endometritis?

ANTWOORD

Medroxy-progesteronacetaat en ook
de meeste andere progestagenen kun-
nen het beste parenteraal worden toe-
gediend in de diepe anoestrus, 1-2
maanden voor de te verwachten loops-
heid. Als medroxy-progesteronacetaat
te vroeg in de anoestrus wordt toege-
diend, is het effect te kort, maar als het
te laat, dus al te dicht voor de volgende
loopsheid wordt gegeven, is er meer
kans op het ontstaan van cysteuze en-
dometrium hyperplasie (CEH) - endo-
metritis. De uterus is namelijk gevoeli-
ger voor het ontwikkelen van CEH als
een progesteronderivaat wordt toege-
diend ten tijde van een verhoogd oes-
trogeen niveau.

Proligeston mag eventueel nog in de
pro-oestrus, dus bij de start van de
loopsheidsymptomen worden toege-
diend. Het heeft een zwak progesta-
geen-effect en is daardoor minder ris-
kant in verband met de ontwikkeling
van CEH endometritis. Het effect van
proligeston toegediend in de pro-oest-
rus, is daarentegen vaak zo minimaal,
- de hond blijft nog dagen loops en kan
drachtig worden als ze in deze dagen
wordt gedekt - dat het ook voor proli-
geston niet aan te raden is het toe te
dienen in de pro-oestrus.

Progesteronderivaten veroorzaken bij
de teef een toestand, die vergelijkbaar
is met dc metoestrus maar dan met een
metoestrusfase, die meestal langer
duurt dan normaal. De predispositie tot
het ontwikkelen van CEH-endometri-
tis is daardoor ingebouwd. De kans op
het ontstaan ervan is dus echter af-
hankelijk van het gebruikte middel,
van een reeks factoren, zoals de pro-
gesde dosis.

818

AFBREKEN
LOOPSHEID

VRAAG

Als een hond loops is en je probeert
met Anovulin-tabletten de loopsheid
af te breken, hoeveel weken na afloop
van de tablettenkuur kan de hond dan
weer een anti-loopsheidinjectie krij-
gen?

ANTWOORD

Als met Anovulin- (medroxy-proge-
steronacetaat )tabletten de loopsheid
wordt afgebroken, dan is er een grote
variatie in het tijdstip waarop de vol-
gende loopsheid weer optreedt: 2-9
maanden. Gewoonlijk treedt de loops-
heid 1 ä 2 maanden eerder op dan ver-
wacht. Als men volledig op zeker wil
spelen, is het dus gewenst de volgende
anti-loopsheid injectie 7 tot 8 weken
na de Anovulin-kuur te geven.

POSTAGLANDINES

VRAAG

In de afgelopen jaren heb ik enkele ke-
ren honden met een grote pyometra
met succes behandeld met
Prosta-
glandines. Echter vele keren vaker
mislukte deze therapie (in de dosering,
zoals aangegeven in het tijdschrift van
jaren geleden).

Vraag: waarom lukt de behandeling de
ene keer wel en de andere keer niet?
Wat is op dit moment de meest gang-
bare dosering van Prostaglandines bij
een pyometra bij de hond? Zijn er ook
nadelen verbonden aan een behande-
ling met Prostaglandines?

ANTWOORD

De mate van succes van een behande-
ling van een C.E.H.-endometritis met
Prostaglandines is vooral afhankelijk
van de mate van verandering van de
uterus:

in hoeverre is er een emstige vorm van
cysteuze endometrium hyperplasie en
is het myometrium aangetast. Verder
is van belang in welk deel van dc lute-
ale fase de hond zich bevindt ten tijde
van de therapie.

Prostaglandines worden bij de hond,
die lijdt aan CEH-endometritis, toege-
past ter verkrijging van de volgende
effecten:

- het opwekken van uteruscontracties;

- ccrvixontsluiting;

- geleidelijke regressie van het corpus
luteum.

Prostaglandines veroorzaken bij de
hond een luteolyse, die sneller ver-
loopt dan nonnaal. Deze is echter ze-
ker niet vergelijkbaar met de snelle lu-
teolyse die optreedt bijvoorbeeld bij de
koe na een eenmalige behandeling met
Prostaglandines. De normaal optre-
dende regressie van het corpus luteum
van de hond tijdens de luteale fase
vindt overigens ook niet plaats ten ge-
volge van Prostaglandines afkomstig
uit het endometrium. Onder meer in
verband met dit geringe effect dat
Pros-
taglandines op het corpus luteum van
de hond hebben, is het noodzakelijk de
behandeling met Prostaglandine F2a\'
min. 4 dagen, 2 x daags, toe te passen
(150-250 Hg/kg).

TuDscHKiir \\ ()()R 1) 11 R(i 1 N 11 s K i: N 1) t, Dili. 118, AniviRiNd 24, 1993

Als de therapie gestart wordt in de eer-
ste helft van de luteale fase zal het re-
sultaat minimaal zijn. Het corpus lu-
teum van de hond functioneert in de
eerste helft van de luteale fase au-
tonoom en zal vrijwel ongevoelig zijn
voor de invloed van Prostaglandines.
Er zal in deze fase geen cervixontslui-
ting optreden en er zal geen versnelde
luteolyse te verwachten zijn. Met
name in deze eerste helft van de luteale
fase zal vooral bij een pyometra het ri-
sico van een utemsperforatie toegeno-
men zijn. Men zal echter altijd op een
risico van perforatie bedacht moeten
zijn bij de behandeling van C.E.H-en-
dometritis met Prostaglandines. Het is
dan ook nodig de met Prostaglandine
behandelde teef op te nemen en nauw-
gezet te observeren. Ook in verband
met de bijwerkingen, onrust, speeksel-
invloed, hijgen, vaker urineren en de-
feceren (diarree) en braken is opname
gewenst. De bijwerkingen duren 30-60
minuten, blijken af te nemen na her-
haalde toediening en zijn voor de teef
minder belastend als ze na de PGF2a-
injectie mee wordt genomen voor een
wandeling. Met name bij brachycefale
honden kunnen deze neveneffecten
riskant zijn. De marge tussen de thera-
peutische dosis en de LD50 (5,13
mg/kg) is relatief gering. De kans op
algeheel herstel van de fertiliteit - pups
na een dekking in een volgende loops-
heid - kan op circa 20% worden ge-
schat.

Om al deze redenen lijkt een therapie
met Prostaglandines (gecombineerd
met een antibacteriële therapie) slechts
verantwoord te zijn bij jonge waarde-
volle fokdieren en dus bij voorkeur
niet bij brachycefale dieren. In alle an-
dere gevallen geniet een ovario-hyste-
rectomie de voorkeur.

\' Dimtlylic K. L \'pjohn. Ede. .Nederland

-ocr page 527-

Constnictian and operation of medium
sized abattoirs in developing coun-
tries. Frederick Veal. Uitgave van
Food and Agriculture organization of
the United Nations (Rome 1992).

MEDIUM-SIZED ABATTOIRS IN
DEVELOPING COUNTRIES

Dit door de FAO uitgegeven boete
geeft een heider overzicht over de
wijze waarop het slachten in ontwik-
kelingslanden kan plaatsvinden. Het
boek beschrijft systematisch de ver-
schillende stadia van het slachtproces:
stal, verdoven, verbloeden, het vuile
en schone slachten, het koelen, de ver-
werking van eetbare en niet-eetbare
slachtbijprodukten (inclusief destruc-
tie). De schrijver geeft aanwijzingen
over de lay-out van slachterijen en
slachtlijnen voor zeer kleine tot mid-
delgrote ondernemingen. Behalve
voor de bouwkundige aspecten is er te-
vens voldoende aandacht voor een hy-
giënische werkwijze.

Slachtlijnsystemen zijn uitgewerkt
voor het slachten van runderen, kleine
herkauwers en varkens. Ook wordt er
een slachterij beschreven waarin ge-
scheiden in tijd verschillende slacht-
diersoorten geslacht kunnen worden
door onder meer gebruik te maken van
in hoogte verstelbare bordessen.
Het boek is rijkelijk voorzien van plat-
tegronden van slachterijen en van con-
structieve tekeningen. Daamaast zijn
er foto\'s van, over het algemeen ma-
tige kwaliteit afgedrukt.
In het boek zijn helaas enkele aanwij-
zingen gegeven, die niet overeenko-
men met de huidig opvattingen over
een goede manier van slachten. Bij het
bedwelmen wordt een voltage van 60
tot 70 Volt geadviseerd (een voltage
van meer dan 230 is voor een goede
bedwelming nodig). Voor het ritueel
slachten wordt een kantelmachine be-
schreven, die voor een slechte fixatie
zorg draagt. Bij het onthulden wordt
een onthuidmachine getoond, die de
huid van onder naar boven los trekt
met als gevolg bezoedeling met mest
van de achterbouten. Voor het broeien
van varkens wordt een te hoge tempe-
ratuur (65°C ) aangeraden (60 tot 62°C
is correct).

In het boek staan enkele interessante
suggesties. Ondanks het gegeven dat
in diverse ontwikkelingslanden mo-
hammedanen wonen, adviseert de
schrijver ook voor die landen bedwel-
ming voorafgaand aan de halssnede.
Bij produktie van vlees voor de lokale
markt wordt gewezen op de mogelijk-
heid om \'s nachts te slachten en dit
vlees voor twaalf uur \'s middags direct
aan de consument te verkopen. Gelet
op de meestal beperkte beschikbaar-
heid van goed drinkwater wordt na-
drukkelijk gewezen op de mogelijk-
heid om voor diverse niet-proces-
matige doeleinden ander (niet-drink)
water te benutten. Voor het verwerken
van afvalwater wordt de Pasveersloot
(anaëroob-afbraak) als ongewenst be-
schreven, omdat er bij deze methodiek
onvoldoende afdoding van pathogene
micro-organismen plaatsvindt.
Het boek is voor het doel waarvoor het
geschreven is zeker bruikbaar. Daarbij
is het laatste hoofdstuk over dc voor-
bereiding van de plannen en met advi-
sering over financiering zeker nuttig.

J.M. deKndjf

Legume trees and other fodder trees as
protein sources for livestock. Edited by
Andrew Speedv and Pierre-Luc
Pugliese, 1993. FAO Animal
Production and Health Paper 102, 329
pp.

This book contains the proceedings of
an FAO Expert Consultation held at
MARDl in Malaysia in October 1991.
Fodder trees, particularly legume spe-
cies, play an increasingly important
role in the feeding of herbivores in the
tropics. The book contains an Intro-
duction, 22 chapters and several pages
of conclusions and recommendations.

After a chapter by the principal re-
search officer of ICRAF in Kenya,
there are four chapters describing the
place of fodder trees and shrubs in far-
ming systems in the Asian and Pacific
region, dry tropical Africa, tropical hu-
mid Africa and North Africa. The dis-
tinction made between the use and va-
lue of naturally occurring and planted
trees, particularly in Africa, is very
useful.

The chapers by Leng et al., Devendra,
D\'Mello, and Dicko and Sikena contri-
bute to the understanding of the nutri-
tive value of fodder trees and shrubs
for ruminants and monogastrics. Anti-
nutritional factors are important, but
the section in the chapter by Kumar
about tnimosine in Leucacna does not
even mention the fact that ruminants in
south-east Asia and in Hawaii do not
suffer any disadvantages because their
rumen flora is able to break down both
inimosine and its derivative 3,4 dihy-
droxypiridine and render Leucacna
completely harinless. The rumen flora
responsible for this breakdown has
been succesfully introduced into
Australia and Africa. There is an inte-
resting chapter by Leng and 11 other
authors, which shows that quite a num-
ber of tree/shrub species arc able to re-
duce rumen protozoa and thereby en-
hance protein to energy ratios in
ruminants eating poor quality forages.

In the introductory chapter by Baumer
there are some remarkable statements
such as N concentrations in the leaves
of 20-30% (he obviously means crude
protein) and animals eating large
quantities of Gliricidia sepium and still
not growing, whilst in three later chap-
ters (Leng, Choo and Arreaza;
Prestion; Moog) it is shown that this
shrub species contributed substantially
to animal production.

There is a great choice of species to
suit any production system, whether
this is as a plantation (protein bank), as
living fences, in a backyard or in alley
cropping. Many species also perform a
multipurpose role in agriculture: food,
timber and fuel for people, feed for
animals both to browse and as a com-
pound of concentrate feed and as a
source of N to crops.

It is a good book, with a few flaws,
which could have been removed by the
editors. It is a pity, however, that there
is no subject index, which is such an
essential part of a scientific book.

L. \'t Mannetje

T 1J nsc M R 11 T voo R D 11 R(, I N 1 1 s K IM) 1 , Dill 118, A I 1 1 v I R 1 \\ (; 24, 1993

819

-ocr page 528-

- ^

j.itiÉii,rftfTiÉirtiili»i-i Mir mi ■ir^ ifü i^idirifcaaait

Johannes Richter und Richard Götze.
Redaktie Eberhard Grunert en Kurt
Arbeiter. Verlag Paul Parey. Berlin
und Hamburg, 1993. Volledig nieuw
bewerkte 4e druk, ISBN 3-489-53416-
6, 642 pagina \'s, prijs DM 198, -

In 1950 verscheen de eerste druk van
dit leerboek/naslagwerk.
Het hier te bespreken boek is de vierde
volledig nieuw-bewerkte druk, die dit
voorjaar is verschenen. Ten opzichte
van de vorige uitgaven is deze druk
aanzienlijk geringer van omvang (900
ten opzichte van 642 pagina\'s) ten-
einde de prijs acceptabel te houden en
mede daarmee het boek ook voor stu-
denten als leerboek toegankelijker te
maken. Aan het boek hebben, onder de
eindredactie van prof. E. Grunert uit
Hannover en prof K. Arbeiter uit
Wenen, 23 auteurs uit zestien verschil-
lende klinieken en instituten meege-
werkt.

Ondanks de omvangsvermindering is
mijns inziens het boek voldoende ge-
detailleerd. Het is voorzien van vele
duidelijke, instructieve afbeeldingen
(397) en tabellen (78). Ten opzichte
van de vorige druk is terecht veel meer
aandacht besteed aan de perinatolo-
gie/neonatologie. Behalve rund, paard,
varken en kleine herkauwers krijgen
nu ook de hond en de kat meer aan-
dacht. Echter, een dierenarts met spe-
cifieke belangstelling voor deze laatste
twee diersoorten kan beter een boek
aanschaffen gericht op deze species.

Na een overzicht van de geschiedenis
van de veterinaire verloskunde worden
de normale graviditeit, de normale ge-
boorte en het puerperium behandeld,
waarbij steeds per onderwerp achter-
eenvolgens aan de genoemde diersoor-
ten aandacht wordt besteed (80 pa-
gina\'s). Na enkele hoofdstukken
betreffende de endocrinologie van de
dracht, de geboorte en het puerperium,
en voorts de uier en bedrijfsaspecten,
volgen ongeveer driehonderd pagina\'s
betreffende abnormale graviditeit, par-
tus en puerperium. Afwijkingen aan de
foetus, de
Perinatologie en neonatolo-
gie worden eveneens uitvoerig behan-
deld. Het boek eindigt met een hoofd-
stuk over onder meer mogelijke
kunstfouten en rechtskwesties.
Het boek is voorzien van een uitge-
breid register en recente literatuurrefe-
renties. De beperking in omvang van
het boek heeft er toe geleid dat voor
oudere literatuur wordt verwezen naar
de eerdere uitgaven. De eindredacteu-
ren hebben er nauwkeurig voor ge-
zorgd dat de diverse onderdelen, die
door verschillende auteurs zijn ge-
schreven een uniforme stijl vertonen.
Van onnodige overlap is geen sprake.

TIERGEBURTSHILFE

Ontegenzeglijk heeft \'Richter/Götze\'
in meer dan veertig jaar een goede re-
putatie verworven. Deze nieuwe druk
zal zeker aan die reputatie bijdragen.
Uiteraard is het in een dergelijk alge-
meen leerboek onvermijdelijk dat een
aantal opvattingen of technieken (on-
der meer de foetotomie) enigszins af-
wijkt van wat in Nederland gangbaar
is. Door mij is dit zeker niet als storend
ervaren.

Het is jammer dat dit boek alleen in de
Duitse taal wordt uitgegeven. Een
Engelstalige uitgave zou mijns inziens
zeker bestaansrecht hebben.

G.C. van der Weijden

EQUINE PRACTICE 2

Equine Practice 2. Editor Edward
Boden. Baillière Tindal I, London etc.,
1993

Equine Practice 2 is de tweede afleve-
ring van een serie boeken die artikelen
bevat, die voorheen zijn verschenen in
het klinisch supplement van \'The
Veterinary Record\' onder de aandui-
ding \'In Practice\'. Dat supplement
werd in 1979 gestart en bevatte op de
practicus gerichte overzichtsartikelen,
waarbij veel illustraties werden ge-
bruikt en de aandacht vooral uitging
naar de differentiële diagnose. Naar
aanleiding van een voortdurende vraag
zijn artikelen uit de serie In Practice
opnieuw bewerkt en onder meer aan-
gepast aan de nieuwste inzichten. Deze
tweede aflevering van de serie is ge-
wijd aan de diergeneeskunde van het
paard en bevat vijftien zeer geva-
rieerde onderwerpen. Ook hierbij
wordt veel aandacht geschonken aan
de differentiële diagnostiek en wordt
een groot aantal illustraties gebruikt.
De kwaliteit van de vele kleurenfoto\'s
is opvallend goed. Als eerste wordt een
overzicht gegeven van de middelen die

bij sedatie kunnen worden gebruikt.
Vervolgens worden de problemen
rond de guste merrie besproken.
Andere onderwerpen die aan de orde
komen zijn onder meer de verzorging
van het pasgeboren veulen, veulen-
pneumonie, \'kopschudden\', leveraf-
wijkingen, hypofysetumoren, carpaal-
fracturen, plotselinge sterfte, ECG in
de praktijk en röntgenologie van de
thorax.

Bovendien worden nog vier onderwer-
pen behandeld die extra aandacht ver-
dienen. Er wordt een vrij uitgebreid
overzicht gegeven van alle aandoenin-
gen, die kunnen resulteren in slikpro-
blemen, samengevat onder de term
dysfagie. De differentieel-diagnosti-
sche benadering met behulp van endo-
scopie en röntgendiagnostiek is goed
geïllustreerd. Het onderwerp hoefbe-
vangenheid wordt wat eenzijdig be-
handeld, wat ook blijkt uit de litera-
tuurlijst, die voor een groot deel uit
eigen onderzoek bestaat.

Een bijzonder onderwerp zijn de voe-
dingsaspecten van gerstgras gekweekt
met hydrocultuur, waarbij vooral het
stofvrij-zijn van dit produkt een be-
langrijk argument is. Het laatste onder-
werp betreft de rol van de dierenarts bij
de bewaking van het welzijn van het
paard, waarbij de nadruk wordt gelegd
op de preventieve geneeskunde. Het in
een handig formaat gepresenteerde
boekje bevat een grote hoeveelheid in-
formatie, die direct aansluit op de da-
gelijkse praktijk van de paardcnprakti-
cus. De diagnostische technieken zijn
met veel aandacht voor detail beschre-
ven. Als opfrisser en naslagwerk uit-
stekend geschikt.

H.J. Breukink

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de jaargangen 1988,1990 tot en
met 1993.

-ocr page 529-

□e betekenis van chlamydiose of
Ornithose bij duiven voor zowel
de kalkoen als de mens.
Vanrompay D, Ducatelle R en
Haesebrouck F. Chlamiydia-isola-
ten van chlamydiose of
ornothose
bij duiven voor zowel de kalkoen
als de mens 1993; 62: 6-9.

In tien procent van door practici inge-
zonden duiven of organen was sprake
van een infectie met
Chlamydia psit-
taci.
In de meeste gevallen was er
sprake van een menginfectie met an-
dere agentia, v.a.
Salmonella typhinm-
riiim
var. Copenhagen. De meest
voorkomende klachten waren ademha-
lingsstoornissen, conjunctivitis en
slechte vliegpresentaties. Van acht iso-
laten wordt het serotype bepaald. Drie
isolaten behoorden tot het serovar A,
dat het meest bij parkietachtigen voor-
komt. Deze bevinding is van belang,
oindat werd aangenomen, dat
Chla-
mydia
/MvV/wcZ-stammen. afkomstig
van psittaciformen meer pathogecn
zijn voor de inens. Vijf isolaten be-
hoorden tot het serovar B (het duivens-
erovar). Volledigheidshalve wordt
vermeld, dat serovar C vooral bij
Anseri formen cn D meestal bij
üalliformen voorkomt. Met één sero-
var B-isolaat werd een infectie uitge-
voerd bij SPF kalkoenkuikens. Het
duivenserovar bleek matig pathogecn
voor kalkoenen te zijn. Niet-gepubli-
ceerde gegevens van de onderzoekers
geven aan, dat het serovar B voor de
kalkoen tninder pathogecn is dan het
serovar D en het serovar A.

J.B. Litjens

PLUIMVEE

Enterococcus durans-infectie bij
kuikens met hersenverschijnselen.
Cardona CJ, Bickford AA, Charlton
BR, and Cooper GL. Avian
Diseases 1993; 37: 234-9.

Enterococcus durans is een streptokok
uit de D-groep en een norinale darm-
bewoner bij mensen en vogels. Dit ar-
tikel beschrijft twee gevallen van
E.
^/»/•«H.s;-bacteriëmie en encefalomala-
eiebij kuikens.

I.Witte leghorn-kuikens met 0,87%
uitval in de eerste week (ter vergelij-
king: een niet-aangetast koppel op
hetzelfde bedrijf met 0,13% uitval).
De verhoogde uitval trad op tussen
dag vier en dag tien. De dieren ver-
toonden zenuwverschijnselen.
2. Vleeskuikens met 0,72% uitval in de
eerste week. Ook hier verhoogde
uitval tussen dag vier en dag tien.
Aangetaste dieren waren suf en had-
den de kop tussen de poten.
Sectiebeeld: leverzwelling, geen
macroscopische hersenafwijkingen,
in groep I enkele met peritonitis en
in groep 2 strooisel in krop en maag.
Vervolgonderzoek: uit levers, herse-
nen en dooierresten (groep I) werd
E. durans geïsoleerd. Er werd uit de
hersenen geen virus geïsoleerd. Bij
histologisch onderzoek werd het
beeld van encefalomalacie gezien.
WL-kuikens werden op de eerste le-
vensdag IM, IP of SC geïnfecteerd
met
E. durans. Gedurende de eerste
week werden geen zenuwverschijn-
selen waargenomen. Enkele dieren
waren traag. Sectie en histologisch
onderzoek leverden geen bijzonder-
heden op. Aan het eind van de eerste
week werd
E. durans geïsoleerd uit
alle geïnfecteerde groepen, maar
niet uit de niet-besmette contactdie-
ren, die als controle dienden. Dolle
kuiken-ziekte ten gevolge van vita-
mine E-deficiëntie koint voor na dag
tien en gaat gepaard met lesies in an-
dere delen van de hersenen
(Hetzelfde klinische beeld bij jonge
kuikens kan ook worden veroor-
zaakt door infectie inet andere
Streptokokken,
E. coli of Salnionel-

PLUIMVEE

«i mirw f f»
iMiimiMm

E. Kamps

KAT

Chirurgische behandeling van ch-
ronische neusuitvloeiing bij ze-
ventien katten. Norsworthy GD.
Surgical treatment of chronic na-
sal discharge in seventeen cats.
VetMed, 1993; 526-37

Chronisch niezende katten met puru-
lente neusuitvloeiing vonnen een be-
kend probleem in de veterinaire prak-
tijk. De dieren zijn niet ziek,
systemische antibiotica, anti-histami-
nica en/of corticosteroïden geven
slechts tijdelijk verlichting. Volledig
herstel treedt zelden op. Oorzaken
kunnen zijn corpora aliena, goedaar-
dige poliepen, maligne tumoren, chro-
nische schimmel- en virusinfecties.
Met name deze laatste zijn vaak de
oorzaak (feline Herpesvirus met dra-
gers en Calicivirus). Secundaire bacte-
riële infecties treden veelal op.
Wanneer deze ascenderen naar de
frontale sinussen ontstaat een chroni-
sche purulente rhinosinusitis.
Norsworthy selecteerde zeventien kat-
ten, die gemiddeld 2,9 jaar deze aan-
doening hadden na anamnese, licha-
melijk onderzoek, FeLV en FlV-test
en met name röntgenologisch onder-
zoek. De beslissing om chirurgisch in
te grijpen werd genomen op basis van
de chroniciteit van de symptomen,
geen respons op medicamenteuze the-
rapie, afwezigheid van systemische
symptomen en röntgenologische be-
vindingen. Er zijn drie operatietech-
nieken vergeleken.

OPERATIETECHNIEKEN

Sinus ruimen en opvullen met botce-

ment

Deze methode werd onder algehele
anesthesie toegepast bij tien katten met
bacteriële en één kat met Cryptococ-
cus (schimmel) rhinitis/rhinosinusitis.
Tevoren was de procedure bij een ge-
zonde kat als controle uitgeprobeerd.
Na vier jaar was dit dier nog gezond,
vertoonde geen uitvloeiing of vermin-
derde tolerantie ten opzichte van het
gebruikte botcement. Na opening van
de linker en rechter sinus frontalis (bo-
ven de ogen), waarbij het schedelbot
geheel werd verwijderd, werd een
monster genomen voor bacteriolo-
gisch onderzoek en antibiogram.
Daarna zijn de sinussen geruimd inclu-
sief de slijmvlie.sbekleding. Gedu-
rende vijf minuten werd ter desinfectie
een met onverdunde chloorhexidine
geïmpregneerde tampon ingebracht.
Hierna werden de sinussen opgevuld
met tweecomponenten Polymethyl
Methacrylaat (PMMA) botcement.
Door de viscositeit van het ingebrachte
materiaal bestaat er geen kans dat dit
via het ostium de neusholte bereikt.

Sinus ruimen en opvullen met botce-
ment en gentamyeine

Dezelfde procedure als de vorige,
maar met één gram gentamyeine PI
aan veertig gram polymeer poeder toe-
gevoegd. Hiermee zou een langzame
release (tot wel twee jaar!) van dit anti-
bioticum uit het cement worden gere-
aliseerd. Vijf katten werden op deze
wijze behandeld, waarvan twee eerder
een radicale turbinectomie hadden on-
dergaan zonder resultaat.

Radicale turbinectomie

Op deze wijze zijn drie katten behan-
deld. Na opening van het maxillaire en
ethmoïdale gebied van de neusholte

-ocr page 530-

(links en rechts van de middenlijn, één
centimeter vanaf de neusspiegel tot net
voorbij de ogen) worden met een curct
en mosquito de conchae verwijderd,
inclusief het purulente materiaal.
Daarna wordt de ruimte naar rostraal
uitgespoeld met fysiologisch zout. Het
periostium en de huid werden in twee
lagen gesloten; het botdefect niet op-
gevuld.

De kat uit groep één met Cryptococ-
cus-infectie, werd na twee weken
geëuthanaseerd. Deze vertoonde als
enige tevens systemische symptomen.
Eén dier uit de tweede groep overleed
zeven dagen na de ingreep, waar-
schijnlijk ten gevolge van chloor-
hexidine-intoxicatie; een andere kat
gaf hierdoor voorbijgaande neurologi-
sche verschijnselen te zien.
De eerste methode resulteerde bij tien
katten in een afname van niezen en
neusuitvloeiing tot gemiddeld 28,5%
(O - 80%) ten opzichte van de periode
vóór de ingreep. Twee dieren onder-
gingen alléén de tweede methode met
een resultaat van 2,5% (O - 5%) over-
gebleven oorspronkelijke klachten.

Turbinectomie bij drie patiënten
leidde tot een afname van de klachten
tot 36% (25 - 60). Twee dieren van
deze laatste groep werden opnieuw
volgens de \'gentamycinemethode\' ge-
opereerd. Hiervan was het resultaat in
beide gevallen een afname van klach-
ten tot vijf procent. De toegepaste
technieken in dit onderzoek zijn rela-
tief eenvoudig; bloedingen waren geen
probleem en konden eenvoudig ge-
tamponeerd worden, terwijl de eetlust
van de katten die een turbinectomie
ondergingen niet was aangetast.
Uit het bacteriologisch onderzoek
bleek 58 procent van de kweken posi-
tief te zijn voor
Pseudomonas aerugi-
nosa
(!). Verdunde chloorhexidine-op-
lossing vertoonde
in vitro onvol-
doende werkzaamheid tegen Pseudo-
monas. Ook gezien de resultaten wordt
geadviseerd dit middel op deze wijze
niet meer te gebruiken bij de kat.
Betadinejodium en vloeibare stikstof
bleken echter
in vitro ook niet effectief
te zijn.

Drie dieren met matige resultaten ver-
toonden een negatieve bacteriekweek.

waarvan één een Cryptococcus-infec-
tie bleek te hebben. Waarschijnlijk wa-
ren bij de twee overige dieren een vi-
rale rhinitus en sinusitus aanwezig
zonder bacteriële contaminatie. De
prognose bij een negatief BO wordt
daarom door de auteur als gereser-
veerd beschouwd.

Van drie katten met een relatief korte
periode (één tot acht maanden) van
klachten voor de ingreep, waren de re-
sultaten zeer goed tot uitmuntend.
Hoewel een kleine groep patiënten is
beschreven met verschillende opera-
tieprocedures, concludeert Norswor-
thy uit deze resultaten dat allereerst de
neuspassage vrijgemaakt dient te wor-
den (turbinectomie) in combinatie met
een gemodificeerde gentamycine-bot-
cementopvulling van de sinus fronta-
lis. Waardoor de chloorhexidine in de
procedure nu vervangen moet worden
om de holte te desinfecteren, voordat
botcement (vreemd materiaal) wordt
ingebracht, wordt helaas niet aangege-
ven (Ref).

P.A.M. Overgaauw

Congresseoencursysseo

Op 3 juni organiseert de WAA een ju-
bileumcongres. Medische genetica
maakt de laatste tientallen jaren een
snelle ontwikkeling door, die geleid
heeft tot een eigen plaats in het me-
disch curriculum. Op basis daarvan is
een wetenschappelijk lezingenpro-
gramma samengesteld dat zich richt op
medici, die zich niet dagelijks beroeps-
matig met het onderwerp bezighou-
den. Tijdens een gemeenschappelijke
sessie in de ochtend komen de vol-
gende onderwerpen ter sprake:
State of the art and human genome
project
door dr. B.A. Oostra, afdeling
Klinische Genetica, Erasmus Univer-
siteit Rotterdam;

Genetic Engeneering en kankeronder-
zoek
door dr. R. Bernards, vereniging
Het Nederlands Kanker Instituut,
Antonie van Leeuwenhoekziekenhuis

WAA-CONGRES GENETIC ENGENEERING
IN TEKEN VAN 70-JARIG BESTAAN

De WAA, Nederlandse Vereniging van Artsen bestaat in 1994 precies zeven-
tig jaar. Het is gebruikelijk dat bij lustrumvieringen van de WAA speciale
aandacht wordt besteed aan een actueel medisch onderwerp. Het thema van
de aanstaande lustrumviering is Genetic Engeneering.

te Amsterdam;

Gentherapie door profdr. A.J. van der
Eb, Rijksuniversiteit Leiden.
Het middagprogramma bestaat uit de
volgende lezingen:

Genetic Engeneering en diermodellen
voor///Fdoor profdr. M.C. Horzinek,
dierenarts Faculteit Diergeneeskunde,
Universiteit Utrecht;
Aidsonderzoek hij de mens en Genetic
Engineering
door profdr. J. Goud-
smit, medisch microbioloog. Acade-
misch Ziekenhuis, Universiteit van
Amsterdam;

Genetische Ziekten door prof.dr. B.
Wieringa, Katholieke Universiteit
Nijmegen;

Moleculaire genetica hij huisdieren
door dr. J.A. Lenstra, Faculteit Dier-
geneeskunde, Universiteit Utrecht.

PRIJS

Ter gelegenheid van het veertiende
lustrum in juni van het volgend jaar
heeft de WAA een geldbedrag van /
25 000,- in het vooruitzicht gesteld aan
een Nederlander of buitenlander werk-
zaam in Nederland, dan wel aan een
Nederlands instituut, stichting of
Nederlandse wetenschappelijke of so-
ciale instelling, die baanbrekend werk
(heeft) verricht op het gebied van de
Genetic Engeneering.
Een onafhankelijke wetenschappelijke
commissie zal de inzendingen en dis-
sertaties, die in de Nederlandse of
Engelse taal dienen le zijn gesteld, be-
oordelen.

De sluitingsdatum voor deelname is 1
februari 1994. Zij die menen in aan-
merking te komen voor deze prijs, of
die een ander voor de prijs willen voor-
dragen kunnen voor infomiatie terecht
bij het secretariaat van de WAA,
postbus 8253, 3503 RD te Utrecht, te-
lefoon 030-474201.

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de Jaargangen 1988,1990 tot en
met 1993.

-ocr page 531-

Na de introductie van een auto-apo-
theek op rails voor een stationwagon
en een auto-apotheek voor de sedan-
uitvoering brengt Veba Meditemp nu
ccn geklimatiseerde auto-apotheek op
de markt.

De temperatuur van de bovenste lade,
waarin negentig flesjes van 50 of 100
ml kunnen worden opgeborgen, kan
door middel van tiptoctscn worden in-
gesteld.

De onderste twee laden blijven continu
op 15tot20°C.

KOOIKER-REU

Voor meer informatie kan men contact
opnemen met Vedi Meditemp BV, te-
lefoon 04132-69300.

STRUISVOGELPOLITIEK

De Diergeneeskundige Studenten Kring organiseert op 12 januari een sympo-
sium met als thema \'Struisvogelpolitiek\'.

De volgende onderwerpen over de struisvogel komen aan de orde; leefwijze,
huisvesting, klinische diagnostiek, ziektekunde, therapieën en ethische aspec-
ten. Het symposium begint om 9.00 uur en vindt plaats in het hoofdgebouw
van de Faculteit Diergeneeskunde (Yalelaan 1, Utrecht). De entree bedraagt
vijf gulden. Studenten diergeneeskunde, dierenartsen en andere belangstellen-
den zijn welkoin. Voor aanmelding, telefoon 030-800481.

KLIMAÄTGEREGELDE AUTO-
APOTHEEK

KLINISCHE GEGEVENS

Op uw spreekuur wordt een vijfjarige Kooiker reu aangeboden met grote
aantallen recidiverende pustulae op de kop en de romp. Naast intacte pus-
tulae zijn ook collarettes, crustae en erosies zichtbaar (zie afbeelding). Er
is geen sprake van jeuk, er is wel enige haaruitval. Het algemeen klinisch
onderzoek levert geen afwijkingen op: het dier is levendig, eet en drinkt
normaal en heeft een normale lichaamstemperatuur. De perifere lymfe-

knopen zijn niet vergroot. Een vier
weken durende behandeling met
een antibioticum heeft geen verbe-
tering opgeleverd.

1.Wat zijn uw differentieel diagno-
ses?

2.Welk nader onderzoek stelt u in?

3.Wat is de meest waarschijnlijke
diagnose? (zie pagina 824)

Wat is UW diagnose?

Geachte redactie.

Hierbij een reactie mijnerzijds op het
artikel van collega Tholhuijsen. In
grote lijnen ben ik het eens met col-
lega Tholhuijsen uit Made.
Het voordeel van arbitrage dat het ge-
schil door beroepsgenoten collegiaal
en deskundig zal worden behandeld,
wordt veelal teniet gedaan doordat
enerzijds de zaak vaak geen dierge-
neeskundige, maar een financiële
kwestie is en anderzijds dat de partijen
met behulp van juristen de barricades
opgaan, zodat de collegialiteit dan al
snel achter de horizon verdwenen is.
Deze juristen \'overrulen\' veelal de ar-
biters/niet-juristen, inclusief in mijn
geval indertijd de voorzitter/jurist.
Arbiters spreken recht volgens nonnen
en regels die niet bekend zijn. Er wordt
dan geschermd met termen, zoals
\'usances\' en \'gewoonte\', \'collegiali-
teit\' en dergelijke.

Zo zou het de gewoonte zijn indien je
gedwongen bent een associatie te ver-
laten en dc andere partij niet wil split-
sen, je je nooit meer opnieuw in dat ge-
bied mag vestigen. Dergelijke
concurrentiebedingen komen in het
maatschappelijke verkeer in elk geval
niet meer zo extreem voor. Voor de
duidelijkheid: ik heb het hier niet over
het concurrentiebeding tussen een
werkgever en werknemer, maar over
een concurrentiebeding van maten.
Mijn ervaring is dat men meestal on-
wetend een maatschapscontract tekent
met een arbitrage- en concurrentiebe-
ding, waarvan de reikwijdte niet wordt
overzien. Door de arbitrage ben je in
een juridisch geschil volledig aan arbi-
ters van wie ik in alle objectiviteit na
vijftien jaar kan zeggen:
\'De arbitrage was indertijd onder-
maats en de leden van de maatschap
waren niet maatschappelijk\'. Mijn ad-
vies: teken nooit een contract met een
arbitrage- of concurrentiebeding vol-
gens het standaard-contract van de
KNMvD, zonder dat bekend is wat de
. usances zijn en zolang er geen open-
baarheid is, zoals bij vele andere be-
roepsgroepen wel het geval is.

G.J. Schouten
Den Haag

ARBITRAGE (2)

-ocr page 532-

Wat was uw diagnose?

w

1. Differentieel diagnoses

- Bacteriële folliculitis.

- Demodicosis.

- Schimmelinfectie.

- Auto-immuundermatose.

- Subcomeale Pustuleuse Dermatose
(SPD).

2. Nader onderzoek

Geïndiceerd is het volgende onder-
zoek:

- een bacteriologisch onderzoek met
een antibiogram van een intacte
pustel;

- cytologisch onderzoek van een in-
tacte pustel;

- microscopisch onderzoek van
meerdere (diepe) huidafkrabsels;

- een schimmelkweek;

- histologisch onderzoek van huid-
biopten.

Resultaten

- De uitslag van het bacteriologisch
onderzoek is negatief: er worden
geen bacteriën gekweekt.

- Cytologisch onderzoek levert voor-
namelijk neutrofiele polymorfker-
nigen op: er zijn geen bacteriën en
geen acantholytische cellen te zien.

- Microscopisch onderzoek van huid-
afkrabsels levert niets op.

- Dc schimmelkweek is negatief

- Histologisch onderzoek levert on-
der het stratum comeum gelegen
epidennale pustulae op waarin
grote aantallen polymorfkernigen.
Er zijn geen bacteriën of schimmels
zichtbaar, en er is geen sprake van
acantholysis.

3. De meest waarschijnlijke diag-
nose

Op basis van bovenstaande gegevens
is de meest waarschijnlijke diagnose:
SPD.

Discussie

SPD is een immuungemedieerde aan-
doening met een tot nu toe onbekende
Pathogenese. Waarschijnlijk ontstaan
de ontstekingsreacties op neerslagen
van immuuncomplexen in de huid.
Bacteriën spelen geen of slechts een
secundaire rol. SPD kan bij de hond op
alle leeftijden en bij alle rassen voor-
komen waarbij de Dwergschnauzer
gepredisponeerd lijkt te zijn.
Jeugdklachten zijn zeer variabel: ze
kunnen afwezig zijn maar soms ook
zeer heftig. De voorkeurslokalisatie
van de pustels is voomamelijk de kop
en romp, waarbij het soms opvalt dat
de pustels in tegenstelling tot een bac-
teriële folliculitis niet voorkomen aan
haarfollikelopeningen. De aandoening
reageert noch op antibiotica noch op
corticosteroïden.

■ f»

ék ivfurnimm

Als nader onderzoek is het bacteriolo-
gisch onderzoek met antibiogram ze-
ker geïndiceerd. In dit geval is het
denkbaar dat sprake was van resisten-
tie ten opzichte van het gekozen anti-
bioticum. Bij SPD zal de bacterie-
kweek van een intacte pustel negatief
zijn of slechts een a-pathogene kiem
opleveren.

Cytologisch onderzoek van een pustel
bijvoorbeeld door middel van een af-
drukpreparaat is een vrij eenvoudige
techniek die zeer nuttige informatie
kan opleveren. In dit geval kan cytolo-
gie informatie opleveren omtrent het al
of niet voorkomen van bacteriën of
acantholytische cellen, welke laatste
bij Pemf\'igus gezien kunnen worden.
Demodicosis is een belangrijke diffe-
rentiaal diagnose die met behulp van
microscopisch onderzoek van diepe
huidafkrabsels uitgesloten kan wor-
den. Demodex mijten moeten vrij ge-
makkelijk te zien zijn.

Haaruitval, ontbreken van jeuk,
crustac cn soms pustels passen in het
klinisch beeld van een pathogene
schimmel. Huidafkrabsels, onderzoek
met de Woodse lamp, en als
meest he-
trouwhare techniek de schimmelkweek
dienen te worden uitgevoerd om dc
diagnose te bevestigen. Stel uw diag-
nose \'schimmel\' niet blindelings op
bijvoorbeeld het voorkomen van
\'ronde schilferige plekken\'!
Histologisch onderzoek van huidbiop-
ten zal in de meeste gevallen moeten
uitwijzen of er aanwijzingen zijn voor
een auto-immuundermatose zoals bij-
voorbeeld Systemisch Lupus Erythe-
matosus (SLE) of een Pemfigus-va-
riant. In dergelijke gevallen is het
raadzaam de hulp in te roepen van een
specialist dennatologie.

Gezien het ontbreken van jeuk kunnen
allergische oorzaken als atopie of een
voedselallergie uitgesloten worden.
De therapie van SPD bestaat uit de
toediening van Dapsone (diafenyl-
sulfon) gedurende minimaal drie
maanden in een dosering van 4-5
mg/kg per dag verdeeld over drie por-
ties. Soms is een langere behandeling
nodig die uiteindelijk op effect wordt
gegeven. Bijwerkingen van Dapsone
zijn onder meer leukopenic, trombope-
nie en afwijkende leverenzymen. Deze
bijwerkingen treden sporadisch op en
zijn reversibel. De prognose van deze
aandoening is goed.

LITERATUUR

- Muller GH. Kirk RW, and Scott DW. Small
Animal Dermatology, vierde editie, Saunders
Co. Philadelphia. 1989:828-31.

- Kalaher KM, and Scott DW. Subcorneal pu-
stular dermatosis in dogs and in human be-
ings: comparative aspects. J Am Ac Derm
1990; 22:1023-8.

Corrc.spondentie te richten aan dr. M..^.
Wisselink, Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren, Yalelaan 8, Postbus 80154, 3508
TD Utrecht.

DE DREMPEL ÜVER

Helaas viel de sneeuw iets te
vroeg dit jaar. .Maar w ie weet zit
een w itte kerst er dit jaar nog in.

Het jaar zit er bijna op. Als dit
tijdschrift bij u in de bus valt,
dan nog slechts twee weken en
de eerste allevering van alweer
een nieuw jaargang van het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde ziet het levenslicht. F2en
gelukkig kerstfeest cn met z\'n al-
len in goede gezondheid de
drempel over. Dat wensen de
medewerkers van de KNMvD
allen toe. De redactie van het
Tijdschrift voor Diergenees-
kunde wil daar niet bij achter
blijven en wenst haar lezers
evenzo prettige feestdagen en
een veilige en gezonde start in
1994.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

-ocr page 533-

AlZO ELGERSMA

Op zondag 16 mei 1993 overleed plot-
seling ten gevolge van een hersenbloe-
ding onze beste vriend en collega Aizo
Elgersma op de leeftijd van ruim 65
jaar.

Aizo werd geboren op 7 december
1927 op een boerderij te Speers, vlak-
bij Sneek. Op vrij jeugdige leeftijd ver-
huisde het gezin naar Britsum. Daar
bezocht Aizo de lagere school, waarna
hij de Christelijke HBS-B volgde te
Leeuwarden. In 1947 liet hij zich in-
schrijven aan de Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht, maar hij
moest deze studie in maart 1948 on-
derbreken, vanwege de militaire
dienstplicht, die hij in Suriname ver-
vulde. In 1950 werd de studie in
Utrecht weer ter hand genotnen. Aizo
was gezegend met een helder verstand
en studeerde in een vlot tempo af in
juni 1956.

In die periode namen Aizo en ik
(.longbloed) de praktijk van collega dr.
■I.S. Reinders te Kollutn over, die de
nindveegezondheidszorg op de Gezond-
heidsdienst voor Vee te Leeuwarden
op zich nam. De grote rundveepraktijk
werd in tweeën gedeeld. Aizo kreeg
Kolluin als standplaats en ik Kollu-
merpomp.

In maart 1957 trad Aizo in het huwe-
lijk inet Geertje Boonstra. Uit dit hu-
welijk werden twee dochters en twee
zonen geboren. Hoewel elk zijn eigen
praktijkgebied had, was er vanaf het
begin een zeer hechte samenwerking
en namen we op elk moment voor el-
kaar waar. Deze twee-eenheid heeft
ruim twaalf jaar geduurd en het is
vooral in deze periode geweest dat ik
Aizo goed heb leren kennen en waar-
deren. Aizo was een goed prakticus en
vergde veel van zichzelf, maar ook van
een ander. Aizo was daarbij in zijn
denken en handelen zeer rechtlijnig,
hetgeen soms wel eens tot menings-
verschillen leidde, maar deze werden
altijd opgelost. In mei 1969 deed Aizo
de praktijk over aan collega J.H. van
Til en werd medewerker van de
Gezondheidsdienst voor Dieren te
Leeuwarden, waar hij als taak had de
KI en de vruchtbaarheid van het man-
nelijk en vrouwelijk dier. Vanaf 1975
heb ik (Joma) veel met Aizo samenge-
werkt toen de begeleiding op de rund-
veebedrijven vonn begon te krijgen.

Aizo had als taak de begeleiding van
de Kl-stations en later het stierenop-
fokstation. Hij deed deze begeleiding
zeer nauwgezet, was kritisch, correct
en streng. Jonge dieren waar \'iets mee
was\' werden door hem geweigerd.
Discussies met collega\'s in de praktijk
werden vaak opgelost door gezamen-
lijk de dieren te onderzoeken. Veel
collega\'s hebben de diagnostiek van
stieren, maar later ook van bijvoor-
beeld hengsten, bokken en rammen
van Aizo, daarbij geholpen door Jan
van der Ley, onder dc knie gekregen.
Veel dierenartsen in de noordelijke
drie provincies hebben cursussen ge-
volgd van Aizo op het gebied van de
fertiliteit. Ik heb daar zelf ook zeer
veel profijt van gehad. Toen dc bege-
leiding op de rundveebedrijven een
aanvang nam en er in 1976 een project
vruchtbaarheidsbegeleiding en auto-
matisering van kengetallen kwam,
hebben wij gezamenlijk en later met
Rien Roozendaal, vele uren \'s mor-
gens vroeg op het slachthuis getraind
om \'het voelen\' te beheersen. Aizo
was een echt ochtendmens en in zijn
niet-aflatend enthousiasme liet hij veel
collega\'s \'s morgens vroeg naar het
slachthuis komen. We hebben ook veel
plezier gehad tijdens de cursus, bij-
voorbeeld toen een cursist bij een stier
op een fantastische manier de eierstok-
ken beschreef en Aizo dit stoïcijns no-
teerde. Maar naast het samenwerken
en het samengeven van cursussen was
Aizo een enorme vraagbaak. Niet al-
leen vaktechnisch, ook met het voor je
doorlezen van artikelen en lezingen
kon je je voordeel doen. Aizo was kri-
tisch en beheerste de Nederlandse taal
perfect. Hij stond altijd klaar om je
daarbij te helpen. Je wist meteen watje
aan Aizo had, want hij was direct in
zijn uitspraken. Ik heb dat zeer ge-
waardeerd.

Toch kon Aizo ook vernietigend uitha-
len als een rapport van geen kant
deugde. Hij had een ambitie om naast
het werk wetenschappelijk onderzoek
te doen. Samen met anderen heeft hij
op zijn vakgebied een aantal artikelen
geschreven. Dat hij gewaardeerd werd
om zijn kennis van zaken door de boe-
ren bleek uit de vele uitnodigingen die
hij kreeg om lezingen te verzorgen.
Veel winteravonden werden daaraan
besteed. Ook intemationaal werd van
zijn kennis gebruik gemaakt. Want
naast de opleiding van inseminatoren
in Noord-Nederland heeft hij insemi-
natoren voor vele landen opgeleid, met
als mooiste voorbeeld voor Libië, want
de opgeleiden kregen meteen goede
banen en werden niet \'in het veld\' in-
gezet. Met de Kl-organisatie bezocht
hij onder meer Israël en Amerika. Het
importsperma uit Amerika ontkwam
niet aan zijn kritische controle en wan-
neer importen keer-op-keer niet deug-
den ging hij zelf kijken om te controle-
ren hoe het in Amerika werd
uitgevoerd.

Ook op het maatschappelijk terrein,
met name op het gebied van het onder-
wijs heeft Aizo veel bijgedragen en
vervulde hij menig bestuursfunctie.
Al bij het verlaten van de praktijk
dacht Aizo meer tijd voor zijn gezin,
zichzelf en zijn paarden en schapen te
krijgen. Otn zijn lichamelijke conditie
op peil te houden zwom en tenniste hij
veel.

In januari I989trad Aizo vervroegd uit
bij de Dienst en kreeg hij echt meer tijd
voor de kinderen en kleinkinderen. Hij
vertelde enthousiast over hun studies
en slagen. Van zijn kleinkinderen kon
hij intens genieten. Helaas heeft voor
Geertje, de kinderen en kleinkinderen
deze tijd samen niet lang mogen duren.
Ook wij verliezen in Aizo een goede
collega en waardig lid van onze
Maatschappij.

Op vrijdag 21 mei 1993 vond in de
Gereformeerde Kerk te Kollum onder
grote belangstelling de afscheidsdienst
van Aizo plaats, waarna de begrafenis
te Oudwoude. Wij wensen Geertje en
de kinderen veel kracht toe om zonder
hem verder te gaan.

A. Jongbloed
Tj. Jorna

-ocr page 534-

iS^i füll

OUD-VOORZITTER MERTENS VAN DE ERERAAD:

1K FILOSOFEER MAAR WAT...\'

Mr. T.W. Mertens (72) nam op 2 oktober jongstleden afscheid als voorzitter
van de Ereraad. Als een parachutist gedropt tussen de dierenartsen zwaaide
hij zes jaar lang de scepter over het rechtsprekend college van de KNMvD.
Onlangs is het Tuchtrecht van kracht geworden en is de stijl van de Ereraad
veranderd: hij bemoeit zich alleen met geschillen tussen dierenartsen onder-
ling, die lid zijn van de KNMvD. Inmiddels is weer net als vroeger een dieren-
arts voorzitter van de Ereraad, de secretaris is jurist.

Wat denkt Mertens van de dierenarts? Hoe kijkt hij aan tegen het diergenees-
kundig wereldje, waar \'ons-kent-ons\' troef is?

Door Sophie Deleu

\'Dierenartsen mogen wat meer voor
zichzelf opkomen in de maatschappij\',
is één van Mertens\' eerste opmerkin-
gen in ons gesprek. \'Ik beweer niet dat
ze een minderwaardigheidsgevoel

hebben, maar ze zouden zich toch
meer bewust mogen zijn van de maat-
schappelijke relevantie van hun werk\'.
Mertens vindt dat dierenartsen, net zo-
als advocaten, artsen en accountants
meer aan de weg moeten timmeren.
Het is een feit dat dierenartsen meestal
niet op beleidsposten terecht komen.
Ze werken vaak hard en trekken zich in
de loop van hun carrière steeds meer
terug in de praktijk of ander werk. Als
ze dan wat ouder worden is het plotse-
ling te laat om een andere weg in te
slaan. De hardwerkende prakticus, die
weliswaar een bijzonder goed image
heeft bij de klanten, heeft de deuren
naar de randgebieden van het vakge-
bied één voor één achter zich dicht ge-
trokken. Mertens zou gelijk kunnen
hebben, als hij beweert dat er harder
gewerkt moet worden aan de maat-
schappelijke positie van de dierenarts.
\'Misschien ligt het gegeven, dat die-
renartsen vermoedelijk vaker dan ge-
middeld eerste-generatie-academici
zijn hieraan ten grondslag\', denkt
Mertens hardop. \'Ik filosofeer maar
wat, maar het is natuurlijk belangrijk
om al tijdens je studie verder te kijken.
Ik denk aan toneelspelen, actief lid zijn
van een gezelligheidsvereniging en
dergelijke. Misschien worden studen-
ten diergeneeskunde wel veel meer
van huis uit gestimuleerd om hard te
studeren en de studententijd zo snel
mogelijk achter zich tc laten\'. Het is
inderdaad bekend dat dierenart.sen ge-
neigd zijn direct na de studie als \'prak-
ticus\' naar hun geboorteprovincie te-
rug te keren en zich daar tc \'settelen\'.
Daarna kruipen ze voorlopig niet meer
uit hun schulp.

Mertens betwijfelt ook of de dierenarts
zich wel op de juiste wijze laat waarde-
ren door de cliënt. \'Dierenartsen wil-
len die apotheek zo graag houden,
maar moetje niet serieus overwegen of
een dierenarts niet alleen arts zou moe-
ten zijn?\' vraagt hij zich af \'Het zou
de eer en waardigheid van het beroep
weieens ten goede kunnen komen, als
de dierenarts zich slechts laat betalen
voor zijn kennis. Maar dat kun je na-
tuurlijk niet op korte temiijn verande-
ren.\'

Mertens, Zwollenaar van geboorte, is
opgegroeid in een academisch milieu.
\'Mijn vader wilde dat ik notaris werd,
maar zelf wilde ik liever dierenarts
worden\', verwoordt hij zijn jeugd-
idealen. Hij heeft zelfs een klein jaar
diergeneeskunde gestudeerd en was in
die tijd ook lid van Duiin In \'t Gat, de
kegelvereniging van studenten dierge-
neeskunde. Maar de oorlog vormde
een kink in de kabel: \'je weet hoe dat
gaat, ik heb in de gevangenis in

-ocr page 535-

ffni hu t

Schevcningen en in concentratiekam-
pen gezeten\'. Na die tijd is iiij reciiten
gaan studeren: \'ik was toch een onver-
beterhjk alfa-type\'.

Hij kwam in het bedrijfsleven terecht -
notaris is hij nooit geworden- cn is er
voorlopig in gebleven. \'Daamaast heb
ik ine met de politiek bemoeid\', zegt
Mertens. Als jurist heeft hij zich na-
drukkelijk geprofileerd in het maat-
schappelijk leven om mogelijkheden
te scheppen voor een eventuele wen-
ding in zijn carrière.
Het bereiken van de vijftigjarige leef-
tijd betekende dan ook een omme-
zwaai in de carrière van de toenmalige
bedrijfsjurist: hij nam zitting in de
Provinciale Staten en werd plaatsver-
vangend rechter in de arrondisse-
mentsrechtbank te Utrecht.
In 1985 werd hij part-time-rechter
(50%) te Utrecht en hij werd in die tijd
ook door de voorzitter van de KNMvD
gevraagd om voorzitter van de Ereraad
te worden. Het bedrijfsleven liet hij
achter zich in 1985, de politiek in
1987.

\'Ik ben in oktober \'87 begonnen bij de
Ereraad\', vertelt Mertens \'Het begin
was niet eenvoudig\'. Het toenmalig
Hoofdbestuur had besloten dat de
Ereraad aan vemieuwing en verjon-
ging toe was. \'Ik was ouder dan mijn
voorganger, dus of ik instond voor ver-
jonging werd in twijfel getrokken\',
lacht Mertens. Hij was bovendien in
eerste instantie tot plaatsvervangend
voorzitter benoemd. \'Mijn voorganger
en ik waren als het ware twee jurist-ka-
piteins op één schip en we hielden er
allebei onze eigen mening op na\', legt
Mertens uit. \'Ik had overigens wel be-
grip voor de stijl van mijn voorgan-
ger.\'

Het werk bij de Ereraad nam toe. In de
periode van \'87 tot \'92 is het aantal za-
ken verdubbeld. \'Het was een leuke
tijd bij de Ereraad. Hoewel dat mis-
schien vreemd klinkt, we hebben heel
wat gelachen\'. Mertens zegt dat ook
belangrijk te vinden. Hij is een man die
de gulden middenweg bewandelt: \'Je
moet de zaken relativeren, bemiddelen
om verdere procedures te vermijden,
want daar is helemaal niemand bij ge-
baat\'. Als er een uitspraak moest wor-
den gedaan, praatten de leden van de
Ereraad net zo lang tot iedereen het
eens was met de in te nemen stelling.
\'Het aantal keren dat er een minder-
heidsstandpunt overbleef, is op één
hand te tellen.

De oud-voorzitter is verheugd over het
van-kracht-worden van het Veterinair
Tuchtrecht: \'Niet-leden kon immers
nooit een tuchtmaatregel opgelegd
worden met betrekking tot het lege ar-
tis veterinair handelen. Dit was een hi-
aat in onze maatschappij\'. Mertens
vindt het wel jammer dat het de tucht-
rechtelijke regeling voor veterinairen
in de Wet Uitoefening Diergenees-
kunde (WUD) niet is overgenomen uit
de \'Wet op de Beroepen in de
Individuele Gezondheidszorg (BIG)\',
die van toepassing is op medici, tand-
artsen, para-medici en apothekers.
Juridisch was één en ander dan veel
beter geregeld geweest. \'Ik begrijp
niet, dat elk departement opnieuw het
wiel moet uitvinden\', verzucht hij.
Dc jurist is ook schapenhouder. Dat
\'boeren\' in deze tijd niet eenvoudig is
ondervindt ook hij aan den lijve:
\'Nederland loopt wel erg hard met
wettelijke regelingen, neem nou die
oonnerken! Ik heb de Gezondheids-

-ocr page 536-

dienst gemeld, dat ik er pas aan begin
als zé iri Schotfarid ook éeri I&R-sys-
teem voor schapen hebben\'. Het is
frappant dat ook een jurist af en toe het
spoor bijster raakt in agrarisch
Nederland.

De Ereraad werd vroeger gevormd
dóór négen leden, tegenwoordig telt de
raad acht leden. De voorzitter stelt uit
deze acht leden een kamer vast, die uit
vijf leden bestaat. Een kamer behan-
delt een zaak. In elke kamer heeft de
voorzitter of de vice-voorzitter zitting.
De jurist is griffier en is toegevoegd als
adviseur.

De Ereraad \'nieuwe stijl\' fungeert als
een Raad van Discipline, zoals andere
beroepsorganisaties die ook kennen.
\'En de ethiek in de onderlinge verhou-
ding van dierenartsen is in de huidige
tijd van bijzondere betekenis, net zoals
de ethiek in de mens-dier-verhouding.
De bewaking van deze ethiek zie ik als
de belangrijkste taak van de huidige
Ereraad\', aldus Mertens.
Wie zou denken dat Mertens inmid-
dels op zijn lauweren rust heeft het
mis. Hij is onder andere adviseur bij
een advocatenkantoor in het Noorden
des lands.

\'Waar ik me zorgen over maak in deze
maatschappij? Dat is de criminaliteit\',
betoogt hij. \'Het is toch vreemd dat de
Nederlandse overheid het verbouwen
en verhandelen van softdrugs verbiedt,
maar aan de andere kant gedoogver-
gunningen afgeeft voor coffee-shops!
En er wordt altijd wel door êéri partij
flink aan verdiend. Hetzelfde geldt
voor de milieucriminaliteit\'. Hij pleit
voor het legaliseren van softdrugs,
maar \'je zou natuurlijk wel goede
voorlichting moeten geven\'.
\'Met het milieu is het nog erger\', zegt
hij en noemt een voorbeeld, waar wet-
geving en praktijk spaak lopen: boeren
moeten hun melktanks schoonmaken,
maar mogen het water niet op de sloot
lozen. Het verontreinigde water moet
naar de mestsilo. Na een tijd mag het
echter wel uitgereden worden. \'De la-
chende derde is de fabrikant van de
mestsilo\'s. Deze zal er wel alles aan
doen om deze maatregel zo lang moge-
lijk in stand te houden\', aldus de maat-
schappelijk geëngageerde oud-voor-
zitter.

W\'Mill^

Het is duidelijk, dat de Ereraad gebruik
heeft mogen maken van de kennis en
het inzicht van een veelzijdig jurist.
Eén ding is zeker: het kan niet anders
of dc Ereraad \'nieuwe stijl\' zal zijn hu-
mor missen. De KNMvD hoopt dan
ook nog veel van hem te horen: \'Oh,
maar ik ben niet uit veterinair
Nederland weg hoor\'.

Hij heeft ook zo zijn mening over
wetskennis in het onderwijs: \'Eigen-
lijk zou er aan de Faculteit Rechten een
leerstoel Veterinair Recht moeten ko-
men\'. Er is al een leerstoel Gezond-
heidsrecht aan de Faculteit Rechten.
Studenten medicijnen kunnen daar
hun wetskennis opdoen, maar ook stu-
denten rechten nemen op die manier
kennis van wetten die op de humane
gezondheidszorg van toepassing zijn.
Gezondheidsrecht is op die manier
veel meer geïntegreerd in de nonnen
en waarden van de totale samenleving.
Recht is immers niets meer dan de re-
geling van de verhouding van burgers
onderling en van burgers tot de over-
heid. Dit idee blijft voorlopig echter
toekomstmuziek. \'Helaas\', vindt
Mertens \'Want deze leerstoel zou ze-
ker ook bijdragen aan de positie van de
dierenarts in de maatschappij. Veteri-
naire wetgeving is voor veel juristen
een onontgonnen terrein\'.
Over de Ereraad \'nieuwe stijl\' is
Mertens bijzonder te spreken. Nu de
Ereraad zich beperkt tot geschillen tus-
sen leden lijkt het in elk geval logisch
dat er weer een dierenarts voorzitter is.
\'Dat vond ik sowieso al. De jurist let in
dergelijke situaties eigenlijk alleen op
logistieke zaken. Het is toch veel beter
dat de secretaris dat doet\', zei Mertens.

Prof.dr. E.H. Kampelmacher zei bij
de installatie: \'Er zijn twee extreme
ontwikkelingen mogelijk; of we zeg-
gen over een jaar \'hoe hebben we in
vredesnaam zonder gekund?\' of het
initiatief gaat uit als een nacht-
kaars\'. Het is echter geen van
tweeën geworden.

Sommige dierenartsen is zo vaak om
een advies gevraagd, dat het wel-
haast teveel van het goede was, an-
deren kwamen tot nu toe niet aan
bod. Secretaris T.W. te Giffel was
indertijd wat voorzichtiger met een
voorspelling; hij hoopte dat er na
een jaar gezegd zou worden: \'het is
goed dat we het gedaan hebben\'. En
dat is op dit moment ook de conclu-
sie.

GOED DAT WE HET GEDAAN
HEBBEN

Het dierenartsen-netwerk is donderdag 23 september, één jaar na de oprich-
ting, bijeengekomen. Het netwerk bestaat uit 36 dierenartsen, die zich be-
schikbaar hebben gesteld voor bemiddeling in conflictsituaties binnen en tus-
sen praktijken. Het is op 21 september 1992 geïnstalleerd.
Het idee is goed: conflict? even het netwerk bellen. Het netwerk zou als klank-
bord voor de praktici fungeren en een preventieve eerste-hulp-functie bij con-
flicten vervullen. Is het netwerk geworden wat ervan verwacht werd?

Door Sophie Deleu

Zo\'n twintig netwerkdierenartsen heb-
ben het afgelopen jaar bemiddeling
verleend. Er zijn dierenartsen meer-
maals gevraagd. Het gaat dan vaak om
gemengde groepspraktijken, met drie
of meer maatschapsleden.
De moeilijkheden hebben soms finan-
ciële gronden, zoals prijzen en de
bouw van een nieuw pand, maar ook
sociale verhoudingen kunnen aanlei-
ding geven tot conflicten. Het ade-
quaat regelen van weekenddiensten,
effectief vergaderen, respect voor el-
kaars opvattingen en collegiale ver-

-ocr page 537-

houdingen met buurtpralctijken zijn al-
lemaal zaken die vragen om een ge-
sprek met elkaar. Als emotionele drijf-
veren hierbij de overhand hebben, is
een conflict al snel geboren.

ONAFHANKELIJKHEID
Het blijkt dan ook van groot belang,
dat een onafhankelijke bemiddelaar in
een vroeg stadium wordt ingescha-
keld. Men zegt in een emotionele toe-
stand al snel dingen waar men later
spijt van heeft. Vaak is er dan geen
weg meer terug.

Redenen om geen bemiddelaar in te
schakelen zijn er eigenlijk niet. Als het
gaat om het \'uitbesteden\' van een con-
flict, is trots vaak een obstakel. \'Dat
lossen we zelf wel op\' wordt het pro-
bleem gebagatelliseerd. Jammer, want
meestal duurt een onaangename situ-
atie dan te lang. Emoties lopen hoog
op en de partijen zijn al gauw in staat
om \'tot het uiterste te gaan\'.
Advocaten zijn in dat geval de la-
chende derden.

De bemiddelaar moet absoluut onaf-
hankelijk zijn. Het is dan ook wel
voorgekomen, dat de netwerkdieren-
arts iemand doorverwees naar een net-
werk-collcga, omdat hij of zij een par-
tij in het conflict te goed kende of
anderzijds teveel betrokken was. De
onalhankelijkheid is essentieel voor
het winnen van het vertrouwen van
alle partijen. Als één van de partijen
niet met de bemiddelaar wil praten is
er namelijk geen sprake van een ge-
sprek tussen de partijen, dat juist op
initiatief van de bemiddelaar moet ont-
staan. De netwerkdierenarts wordt op
die manier binnen de kortste keren zelf
partij in het conflict.
Het feit dat er betaald moest worden
voor de te verlenen dienst (ongeveer
/130,-per uur) leek aanvankelijk over-
dreven, maar bleek uiteindelijk een
zinvolle maatregel. \'Er worden meer
spijkers met koppen geslagen als er be-
taald moet worden\', verwoordde één
van de wijze dierenartsen de onderne-
mersgeest van de praktici.

KENNIS VAN ZAKEN
De bemiddeling liep niet altijd van een
leien dakje. Soms duurde een bemid-
delingsfase te lang en begon men als-
nog aan een procedure. Ook onafhan-
kelijkheid blijft een moeilijk punt.
Bemiddelaars worden soms behoorlijk
onder druk gezet om zich aan één kant
te scharen.

Nu cn dan ervoeren de netwerkdieren-
artsen een gebrek aan kennis over con-
flictbeheersing als een probleem. Aan
de ene kant is het heel gunstig dat de
bemiddelaar dierenarts is en kennis
heeft van de verhoudingen in het dier-
geneeskundig wereldje, aan de andere
kant is een dierenarts over het alge-
meen niet opgeleid in de richting van
de menselijke psychologie. Het is een
keuze. Bij de oprichting van het net-
werk stond het idee voorop, dat de be-
middelaars uit de eigen beroepsgroep
moesten komen. De bemiddelaar moet
voor alle partijen aanvaardbaar zijn en
dierenartsen vertrouwen nou eenmaal
bij voorkeur dierenartsen (uitzonderin-
gen daargelaten). De netwerk-dieren-
artsen worden overigens bijgeschoold.
Op een bijeenkomst als op de 23®\'«^
wordt de helft van de tijd aan conflict-
beheersing in het algemeen besteed.
Voor informatie ter aanvulling van an-
dersoortige hiaten (zoals kennis van
contracten, financiële zaken en perso-
neelszaken) kan de netwerkdierenarts,
maar ook een \'gewone\' dierenarts, bij
het bureau van de KNMvD terecht.

«\'Miltif

SUGGESTIES

Er zijn veel suggesties gedaan. Het
netwerk heeft een jaar gefunctioneerd
en is vanzelfsprekend voor verbeterin-
gen vatbaar.

De bemiddeling zou nu en dan door
twee dierenartsen plaats kunnen vin-
den. Dit geeft meer zekerheid over wat
er precies gezegd is (en hoe het be-
doeld was) gedurende de vergaderses-
sies. Het klinkt logisch: twee weten
meer dan één.

Het netwerk zou bekender moeten
zijn. Vooral de mogelijkheden die het
biedt, zijn nog onvoldoende onder de
aandacht gebracht. Gerechtelijke pro-
cedures zijn vaak kostbaar, geven lang
niet altijd een oplossing, maar verhar-
den juist de standpunten. Bemiddeling
in een eerder stadium van het conflict
kan onaangename procedures voorko-
men.

Mogelijk verlaagt een grotere bekend-
heid ook de drempel om een bemidde-
laar in te schakelen. Het moet normaal
worden om een derde om raad te vra-
gen. Tot nu toe wordt het inschakelen
van een bemiddelaar te vaak als een
sprong in nood gezien.
Er is gediscussieerd over het al dan
niet afsluiten van een verzekering voor
netwerkdierenartsen. De cruciale
vraag was of zij aansprakelijk zijn
voor de eventuele negatieve gevolgen
van hun bemiddeling. Een enkele keer
mislukt de verzoenende poging en
raakt men meer en meer in het conflict
verstrikt. Is de netwerkdierenarts
hierop aan te spreken? Het gaat uitein-
delijk om een betaalde dienst.
Het blijkt, dat er geen reële aansprake-
lijkheid is. Tenslotte wordt de net-
werkdierenarts ingeschakeld met
goedvinden van alle partijen. Hij of zij
geeft geen bindend advies. Het zou an-
ders zijn als aantoonbaar was, dat de
netwerkdierenarts willens en wetens
het conflict in stand zou houden. Dit
blijkt nooit het geval. De dienst is ove-
rigens wel betaald, maar rijk wordt de
netwerkdierenarts niet van zijn bemid-
delingswerk. Werkelijke verdiensten
zouden de onafhankelijkheid immers
niet ten goede komen.
De netwerkdierenartsen drongen aan
op onderlinge uitwisseling van erva-
ringen. Er valt heel wat te leren op het
gebied van onderlinge verhoudingen.
Het is natuurlijk jammer als iedere net-
werker opnieuw het wiel moet uitvin-
den. Het secretariaat van de KNMvD
kan deze uitwisseling van ervaringen
ondersteunen, door als aanspreekpunt
te fungeren.

BESTAANSRECHT
De bijeenkomst van het netwerk bleek
een zeer nuttige. Het netwerk heeft ze-
ker bestaansrecht. Bemiddeling heeft
in veel gevallen bijgedragen aan betere
intercollegiale verhoudingen. Een en-
kele keer slaagde de netwerkdierenarts
er niet in een conflict op te lossen -\'Als
collegae op elkaar zijn uitgekeken, ha-
len lijmpogingen niets uit\'- maar toch
kan in dat geval gezegd worden dat
men het geprobeerd heeft. De belang-
rijkste voorwaarde voor een goed ver-
lopende bemiddeling is een vroegtij-
dig inschakelen van de netwerk-
dierenarts. Het ontwarren van de klu-
wen verhoudingen en emoties bij een
conflict wordt moeilijker, naarmate de
partijen langer met elkaar strijden.
Gelijk willen krijgen om gelijk te heb-
ben wordt dan de drijfveer van elk ge-
sprek.

Geïnteresseerde praktici vinden de na-
men van de netwerkdierenartsen in het
jaarboek van de KNMvD.

BANDEN1993

Verzamelbanden 1989 voor de afleve-
ringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de jaargangen 1988, 1990 tot en
met 1993.

-ocr page 538-

Dc Nederlandse Vereniging van
Dierenartsvrouwen (NVvD) vierde op
12 oktober haar 25-jarig bestaan.
In dejaren zestig kwam vanuit het bui-
tenland het verzoek om ook in
Nederland een vereniging voor dieren-
artsvrouwen op te richten. Mies
Roepke zette de eerste stappen en na
een enquête volgde op 12 oktober
1968 het officiële begin. Enkele afde-
lingen, zoals Noord-Holland en
Friesland, waren reeds actief In 1981
werd de vereniging geherstructureerd
en inede door stimulator Thijs Moons
bij de Kamer van Koophandel inge-
schreven. De samenwerking met de
KNMvD werd bekrachtigd.
De LVC vormt het algemeen bestuur
en het hoofdbestuur fungeert als dage-
lijks bestuur. Behalve het aantrekken
van een eigen spreker tijdens de con-
gressen van de KNMvD, organiseert
dc NVvD tegenwoordig ook cursussen
voor haar leden en verdiept zich in on-
derwerpen, zoals de afvloeiingsrege-
ling voor de ouderwordende dieren-
arts, de fiscale problemen met
betrekking tot de achterwacht en de
voorgestelde veranderingen bij het
pensioenfonds.

In 1987 werd in het kader van het 125-
jarig bestaan van de KNMvD een
\'dagje uit\' georganiseerd voor 65*-
dierenartsen en hun partners en voor
weduwen van dierenartsen. Een door-
slaand succes, dat dagje, dat op drin-
gend verzoek in 1990 en 1993 werd
herhaald.

iiii iin i i

Op 12 oktober werd het vijfde lustrum
gevierd. Vanuit het hele land kwamen
ruim tachtig leden naar Maarsbcrgen.
De voorzitter, Bep Lindenhovius,
merkte in haar welkomstwoord op, dat
de doelstellingen van de Vereniging
nog steeds overeind staan. Behalve het
vormen van een band tussen de vrou-
wen van dierenartsen en het contact
leggen en onderhouden met weduwen
van collega\'s, werd in de loop der ja-
ren een derde doelstelling geformu-
léerd:liét bevorderen, zowel rëglotiaal
als landelijk, van het contact tussen se-
nior-dierenartsen met hun partners en
weduwen van dierenartsen.
Ali Terlouw, dertien jaar secretaris van
het hoofdbestuur en erelid van de ver-
eniging, vatte in het kort de geschiede-
nis van 25 jaar NVvD samen.
Vervolgens gaf de heer Verroen, con-
servator van Huis Doom, een lezing
over de hofcultuur. Na een aperitief en
een wamie lunch bezocht het gezel-
schap tenslotte Huis Doorn, waar het
in kleine groepjes werd rondgeleid.
Een zeer geslaagde dag met veel oude
bekenden en een stimulans om door te

NWD VIERT ZILVEREN JUBILEUM

Registratiegelden specialisten

In een periode van vijfjaar heeft de
specialisatie van dierenartsen in
Nederland duidelijk gestalte gekregen.
De KNMvD heeft hieraan zowel een
immateriële als materiële bijdrage ge-
leverd en zal dit ook in de toekomst
blijven doen.

Het mag duidelijk zijn dat de registra-
tieprocedures de nodige kosten met
zich meebrengen die eigenlijk moeten
worden toegerekend aan de specialis-
ten zelf Het Hoofdbestuur en
Algemeen Bestuur hebben na overleg
met de Groep Veterinaire Specialisten
dan ook besloten deze kosten te dek-
ken door registratiegelden te vragen.
Met ingang van 1 januari 1994 zullen
de volgende tarieven worden gehan-
teerd:

bijdrage voor opleiding en de jacto-
procediire:

bij aanmelding ƒ 200,00

bij examen, toetsing
ofafronding ƒ 200,00

voor visitatie ƒ 200,00
bijdrage voor registratie:
voorleden KNMvD

perjaar ƒ 50,00
voor niet-leden KNMvD

eenmalig ƒ1.000,00

en per jaar ƒ 375,00

Specialisme reproduktie/inwendige
ziekten paard gesplitst

In 1992 is het specialisme reproduk-
tie/inwendigc ziekten paard door de
Raad voor Specialisatie (RvS) als één
specialisme erkend. Op basis van het
profiel dat is opgesteld door de specia-
lisatiecommissie -en goedgekeurd
door de Registratiecommissic en de
RvS- kon erkenning van specialisten
volgens de
de fdcto-proccdurc plaats-
vinden. Dc aanmelding bleef beperkt.
Daamaast diende de opleiding in dit
specialisme plaats te vinden op drie
vakgroepen aan de Faculteit
Diergeneeskunde, wat op praktische
onuitvoerbaarheid stuitte. Otn deze re-
denen is besloten het gecombineerde
specialisme te splitsen in een specia-
lisme reproduktie paard en een specia-
lisme inwendige ziekten paard.
Dierenartsen die voor erkenning als
specialist reproduktie paard of specia-
list inwendige ziekten paard, volgens
de
de Jdcto-procediire. in aanmerking
willen komen, dienen zich schriftelijk
aan te melden bij de secretaris van de
Registratiecotnmissie, dr. Tj. Jorna,
postbus 14031, 3508 SB Utrecht. De
aanmelding dient vergezeld te gaan
van een uitgebreid
curriculum vitae,
waarin de verrichtingen op het gebied
van het specialisme duidelijk zijn om-
schreven. De aanmeldingstemlijn voor
de
de /ac7o-procedure loopt formeel
tot 1 april 1994. Deze temiijn zal van-
wege de splitsing van het specialisme
worden verlengd tnet één jaar en ein-
digt derhalve op 31 maart 1995.
De
de fdcto-proccdurc voor het specia-
lisme chirurgie paard eindigt op 31
maart 1994.

REGISTRATIE HEEFT GESTALTE GEKREGEN

Voor nadere inlichtingen kan men
contact opnemen met het bureau van
de KNMvD (030-510111).

-ocr page 539-

Voorkom paramyxobesmetting

in de nestschaal

Ent daarom alle oude duiven, zodat zij de jongen
niet kunnen besmetten.

Colombovac PMV

een kampioen in paramyxobescherming

• géén entreactie

• behoud van prestatie

• een jaar bescherming

Colombovac PMV kunt u het hele
jaar door enten. Het vaccin is
gebruiksklaar en kan zonder
voor te verwarmen worden toe-
gediend.

Bel voor meer informatie (020) 54 90 830.

-ocr page 540-

7 IT«

MEESTERZET

f. V,

In een schaakpartij zijn de stukken voort- <
durend in beweging. De veldsituatie
verandert. Ookveldvirussen veranderen.
Daaronn is het belangrijk, dat een vaccin
beschernning biedt tegen de meest
recente influenza virus isolaten. «

Niet alle vaccins voldoen op dit punt. «
De influenza-uitbraken van het najaar \'89
bevestigen dit opnieuw.

Duvaxyn® lE-T... een immunologische
meesterzet,
op alle fronten
drie influenzastammen, die beschermen tegen
de huidige veldisolaten:

- AEqui/1 (Praag \'56)

- A Equi/2 (Miami\'63)

- A Equi/2 (Kentucky\'81)
géén entreacties
géén trainingspauze; korte tijd na vaccinatie
is deelname aan de koersen mogelijk, zonder
prestatieverlies

Duvaxyn® lE-T

BLIJFT INFLUENZA EEN SLAG VÓÓR

Gedood, vloeibaar trivalent vaccin tegen paardegriep en tetanus
Handelsvorm: 10 x 1 dosis injectiespuiten.

-ocr page 541-

-Aw. W m1^ wy*«^

üilk iiii I.

De doel- en taakstelling van de
Commissie Ethiek werd als volgt om-
schreven: \'het denken over de maat-
schappelijke en ethische aspecten van
de beroepsuitoefening stimuleren, los
van het kader waarin wordt gefunctio-
neerd, teneinde een collectieve afwe-
ging cn attitudebepaling mogelijk te
maken. Dc commissie heeft een twee-
ledige taak, namelijk een zo breed mo-
gelijke inventarisatie te maken van de
problematiek cn het opzetten van een
structuur binnen de KNMvD om zaken
met betrekking tot de genoemde pro-
blematiek aan de orde te kunnen stel-
len. De Commissie toetst de diverse
onderwerpen volgens een vast te stel-
len procedure\'.

De Commissie Ethiek voorziet het
Hoofdbestuur gevraagd en ongevraagd
van advies.

KEUZEN EN BEHANDELING ON-
DERWERPEN

De Commissie Ethiek richt zich vooral
op ethische problemen, die spelen in
de relatie mens-dier. Alle geledingen
(Hoofdbestuur, Algemeen Bestuur,
Groepen, Afdelingen) binnen de
KNMvD, alsmede individuele leden
en externe organisaties, kunnen aan-
dachtsvelden op genoemd terrein ter
afweging voorleggen aan de Com-
missie Ethiek.

Voor dc behandeling van de onderwer-
pen is in 1983 de volgende gedachten-

lijn ontwikkeld:

- de Commissie Ethiek neemt een
centrale, coördinerende functie in.

- de Commissie Ethiek neemt onder-
werpen in behandeling en voorziet
zich daarbij van zoveel mogelijk in-
formatie, die zelf vergaard wordt of
door derden wordt ingebracht.

- Voor zover nodig en mogelijk wordt
ccn adviseur (bijvoorbeeld een etho-
loog, een ethicus, een jurist of ie-
mand van de overheid) bij de oor-
deelsvorming betrokken.

- dc Commissie Ethiek kan de behan-
deling van een onderwerp of de toet-
sing van opgestelde standpunten
overdragen aan een Groep of
Groepen, die daarover dan aan de
Commissie rapporteren.

- De Commissie Ethiek zal op deze
wijze een standpunt formuleren, dat
als schriftelijk advies aan het
Hoofdbestuur wordt aangeboden.

- De Commissie Ethiek kan het
Hoofdbestuur verzoeken adviezen,
notities, discussiestukken of nota\'s
in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde te plaatsen onder het kopje
\'Commissie Ethiek\'. Het uitdragen
van de bedoelingen kunnen binnen
de KNMvD aldus plaatsvinden,
waardoor de mogelijkheid van dis-
cussie en van het inzenden van brie-
ven aanwezig is.

COMMISSIE ETHIEK RICHT ZICH
VOORAL OP ETHISCHE PROBLEMEN

De Commissie Ethiek kreeg zijn eerste vorm in 1981, toen het Hoofdbestuur
de werkgroep \'ethische vraagstukken\' instelde. Al vrij snel werd de naam van
de werkgroep omgevormd tot \'Commissie Ethiek\'.

SAMENSTELLING
De Commissie Ethiek bestaat uit leden
van de KNMvD, die op persoonlijke
titel zitting hebben. Er zijn geen af-
spraken over een minimaal dan wel
maximaal aantal leden. De Commissie
streeft naar een vertegenwoordiging
uit de volgende groeperingen:

- praktici landbouwhuisdieren,

- praktici gezelschapsdieren,

- dierenartsen in het bedrijfsleven,

- dierenartsen van de Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren,

- dierenartsen in de volksgezondheid
en voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong (RVV, GKZ)

- de hoogleraar relatie mens-dier,

- vertegenwoordiger van de Werk-
groep Diergeneeskunde en samenle-
ving,

- een diergeneeskundige werkzaam
op het terrein van de dierenbescher-
ming,

- adviseur: een vertegenwoordiger
van de overheid,

- een lid van het Hoofdbestuur van de
KNMvD,

- de algemeen secretaris van de
KNMvD.

De voorzitter wordt uit het midden ge-
kozen en benoemd door het Hoofdbe-
stuur.

De leden van de Commissie Ethiek
worden, op voordracht van de Com-
missie of het Hoofdbestuur, benoemd
door het Hoofdbestuur voor de tijd van
drie jaar. Herbenoeming kan plaats-
vinden. De Commissie Ethiek zal zelf
een rooster van aftreden dienen vast te
stellen.

De Commissie Ethiek vergadert vier a
vijf keer per jaar of evenzo vaak als no-
dig is, ten kantore van de KNMvD.

NITROFURANEN
VERBODEN

Sinds 22 december jongstleden is het
volgens Europees voorschrift (veror-
dening 2901/93) verboden om nog ni-
trofuranen toe te passen, omdat er
geen Minimum Residue Levels van
zijn vast te stellen.

Er Is voor de middelen, die nitrofura-
nen bevatten geen uitverkoopter-
mijn. .Alleen furazolidone mag tot 1
juli 1995 nog gebruikt worden. In
Nederland is hieraan nog geen be-
kendheid gegeven.

-ocr page 542-

Eén van de gevolgen van de nieuwe re-
gelgeving is, dat het onderscheid stan-
daard-Zspeciaal voeder is komen te
vervallen. In het vervolg geldt voor
alle gemedicineerde voeders, dat het
inmengen van diergeneesmiddelen
moet voldoen aan het gestelde in de
Verordening gemedicineerd voeder
1993. Het inmengen dient te gebeuren
conform de voorschriften en aandui-
dingen op de verpakking van het dier-
geneesmiddel, zoals dit ook aangege-
ven wordt op het attest van de
dierenarts.

Daamaast inogen in gemedicineerde
voeders slechts daartoe (voorlopig)
geregistreerde diergeneesmiddelen
worden verwerkt. Op dit moment zijn
ongeveer vijftig middelen definitief
geregistreerd en zo\'n honderd midde-
len voorlopig geregistreerd voor ge-
bruik in gemedicineerd voer (Zie voor
een overzicht van deze middelen

NIEUW ATTEST GEMEDICINEERDE
VOEDERS

■ t^lliii 1

Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1993; 118(19): 626-7).
Een andere belangrijke wijziging
houdt in, dat bij de registratie bepaald
wordt of vennenging van het dierge-
neesmiddel met A-, D-, en K- additie-
ven is toegestaan om combinatiepro-
blemen te voorkomen. Reeds bekende
\'probleem-combinaties\' tussen toe-
voegingsmiddelen en diergeneesmid-
delen zijn:

Toevoegingsmiddel Diergenees-
middel

Salinomycine-natrium
Narasin

Monensin-natrium

Lasalocide-natrium

Maduramycine

Dinitolmide(DOT)

Carbadox

Olaquindox

Bentonict

Tiamuline
Tiamuline
1 iamuline
Tiamuline
Tiamuline
Furazolidon
Furazolidon
Carbadox
Aminoglycoside

Houdt hier rekening mee bij het voor-
schrijven van gemedicineerd voer, ge-
zién de overgangsfase in dé registratie
van diergeneesmiddelen, bestemd
voor gemedicineerd voeder.
Gezien de nieuwe regelgeving is ook
een nieuw attest van kracht. Dit attest
is voorzien van een korte toelichting
en te verkrijgen bij het bureau \\an de
KNMvD, telefoon 030-5101II.

Onlangs is op het gebied van de gemedicineerde voeders een aantal wijzigin-
gen doorgevoerd, door middel van het Besluit gemedicineerd voeder en een
nieuwe Verordening VVR gemedicineerd voeder 1993.

Het Produktsehap voor Veevoeder
geeft overigens een nieuwe bundel
diervoederwetgeving in Nederland uit
(deel 2). Deze bundel gaat in op de re-
gelgeving met betrekking tot gemedi-
cineerd voeder. Voor meer infomiatie
over deze bundel kan men contact op-
nemen met het Produktsehap, telefoon
070-3708341.

BANDEN 1993

Verzamelbanden 1989 voor de afle-
veringen van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde zijn inmiddels niet
meer voorradig.

Wel zijn nog verkrijgbaar de banden
voor de jaargangen 1988,1990 tot en
met 1993.

Het is hoog tijd om de lezer te infor-
meren over het doen en laten van het
Hoofdbestuur (HB). Belangrijke
aandachtspunten in de laatste ver-
gaderingen komen in deze rubriek
aan de orde.

* De voorzitter is bij de vergadering
van de Groep Paardenpraktici aan-
wezig geweest. In deze vergadering
kwam aan de orde, dat er wellicht
problemen met aansprakelijkheid in
verzekeringskwesties kunnen ont-
staan, als een dierenarts diergenees-
middelen voorschrijft of toepast, die
niet voor paarden geregistreerd zijn.
Er is afgesproken dat de Groep
Paardenpraktici inventariseert welke
middelen voor paarden gebruikt
worden, zodat het HB actie kan on-
dememen om deze middelen geregi-
streerd te krijgen. De inventarisatie
moet duidelijk maken, voor welke
middelen registratie de inoeite
waard is.

waaraan een gecertificeerde praktijk
zou moeten voldoen. Bijna alle
praktijken voldoen reeds aan deze
eisen en het is de bedoeling dat 70%
van de praktijken certificaatwaardig
(en daarme IKB-waardig) wordt.
Daarnaast wordt er voorzien in een
pakket dat certificering van een spe-
cialisatie binnen een praktijk bevat.
Zie voor het begrip certificering van
praktijken Tijdschrift voor Dierge-
neeskutide, 1993; 118(22): 758.

* Er komt een cotnmissie Aanprijzing
Veterinaire Produkten, die klachten
over advertenties over veterinaire
produkten in bijvoorbeeld het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde
behandelt. De opzet van deze com-
missie is nog in behandeling, maar
wordt in elk geval ondersteund van-
uit het bureau van de KNMvD.

* Over het enttarief Aujeszky wordt
druk vergaderd. De betrokken orga-
nisaties (onder andere de tarieven-
commissie van de KNMvD) kunnen
niet tot overeenstemming komen
over een verlaging van het tarief, zo-
als dat onlangs nog is vastgesteld.
Ook over \'pluimvee\'-tarieven verlo-
pen de onderhandelingen moeizaam.

* Ten aanzien van het logboek is met
het ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij afgesproken,
dat de dierenarts zich van nu af aan
vooral richt op de eigen administra-
tieve verplichtingen. Het creëren
van een draagvlak voor het bijhou-
den van een logboek door de vee-
houders wordt, zoals overigens tot
nu toe ook het geval was. aan andere
organisaties overgelaten. De dieren-
artsen die bij het logboek betrokken
zijn, hebben inmiddels een briefont-
vangen, waarin het standpunt van de
KNMvD wordt uitgelegd. Het stap-
penplan voor de toekomst is als
volgt:

I De SGD, het Landbouwschap, Fa-
grovet, het ministerie van LNV, het
PVV en de KNMvD onderschrijven
de volgende doelstelling van het
\'logboek\':

Als producent van dierlijke produk-
ten in een vrije markt is het noodza-
kelijk dat op elk moment inzichtelijk
gemaakt kan worden hoe dierge-
tieesmiddelen zijn ingezet in het pro-
duktieproces om te voldoen aan de
eisen van veiligheid, betrouwbaar-
heid en herkenbaarheid van het pro-
dukt.

Dierenartsen zien vooral mogelijk-

-ocr page 543-

heden voor gebruik van het logboek
bij de veterinaire bedrijfsbegeiei-
ding (evaluatie diergeneesmiddelen-
gebruik).

2 De KNMvD heeft een tweede druk
van het formulier ontworpen, dat de
aanduiding \'aflevering/ toepassing
diergeneesmiddelen\' heeft. Deze
nieuwe druk wordt op de markt ge-
bracht als de oude formulieren op
zijn. Praktici mogen natuurlijk zelf
een formulier drukken, maar worden
gevraagd zich aan dezelfde lay-out
te houden. De versie die de KNMvD
uitgeeft, voldoet aan de wet en is ge-
toetst door een klankbordgroep van
zeven praktici.

Met de vertegenwoordigers van de
softwarefirma\'s is afgesproken, dat
ook zij zich zoveel mogelijk houden
aan de lay-out van het nieuwe for-
mulier.

3 Het nieuwe formulier wordt in elk
geval tol eind 1994 gebruikt en kan
daarna weer aangepast worden. De
klankbordgroep heeft hierin de be-
langrijkste stem. Ook de vertegen-
woordigers van de veehouders, de
Fagrovet en het ministerie van LNV
zullen gedurende hel komende jaar
steeds opnieuw gehoord worden.

4 Het \'logboek\' wordt zoveel moge-
lijk geïntegreerd in projecten en
landbouwkundig onderwijs over
verantwoord diergeneesmiddelen-
gebruik. Ook op de Faculteit
Diergeneeskunde (met name in de
builenpraktijk) wordt in het onder-
wijs aandacht aan hel logboek en de
administratieve verplichtingen van
de dierenarts besteed.

5 Dc KNMvD en de Novad
Coöperatie Ideëel (NCI) dragen zorg
voor de coördinatie van de automati-
sering van de administratieve ver-
plichtingen van de dierenarts. De
NCI voert daartoe regelmatig over-
leg met de softwarefirma\'s.

Daamaast zijn er belangrijke contac-
ten met het Agrarisch Telematica
Centrum (ATC). In projecten van
veehouders en dierenartsen (zoals
hel TAURUS PC-project en \'Meten
is weten\') wordt onder meer getracht
om het logboek in de management-
systemen van de veehouders op te
nemen, indien zij daar behoefte aan
hebben. Op deze projectmatige ma-
nier wordt aan veehouderszijde een
zeker draagvlak gecreëerd.
6 Op alle mogelijke manieren zal de
KNMvD trachten de leden zoveel
mogelijk informalie te verschaffen
over nieuwe ontwikkelingen.
Voor meer inlichtingen over boven-
staande aandachtspunten kan men
contact opnemen met Sophie Deleu,
stafmedewerker publiciteit, tel. 030-
5I0I1I.

Fiscaakctueel

Mag ik u even voorstellen aan Miep Kraak-
Helder, huishoudelijke hulp bij het artsen-

__echtpaar l.ydie en Hans. Zij doet daar voor een

/ BDO deel het huishouden en steekt daarnaast ook

* Camos nog haar handen uit de mouwen in de praktijk

van Lydie, gedurende enkele uren in de week.
\\ oor wie deze mensen kent is het zonneklaar
dat zij eerzame burgers zijn, altijd recht door
zee. I och werden zij onaangenaam verrast door een inspecteur die een na-
heffingsaanslag loonbelasting oplegde met een boete. Het > olgende was het ge-
val.

Volgens Lydie werkt Miep slechts
acht uur, op minder dan drie dagen per
week, in de huishouding en vier uurtjes
in de praktijk. Zoals iedere burger kent
Lydie de wel en wist zij dat er een spe-
ciaal wetsartikel bestaal voor de in-
houding van loonbelasting en huisper-
soneel. Daarin slaat dal er geen
dienstbetrekking is in die gevallen
waarbij de werkzaamheden bestaan uit
\'huiselijke of persoonlijke\' diensten in
het huishouden. Verder mogen de
werkzaamheden niet doorgaans op
drie of meer dagen per week verricht
worden. Dus als Miep bijvoorbeeld
twee hele dagen per week komt (totaal
zestien uur per week) dan geldt deze
regeling. Worden de werkzaamheden
gespreid over drie dagen gedurende
vier uur per dag (totaal twaalf uur per
week) dan is de regeling niet van toe-
passing, ondanks hel feit dat wekelijks
minder uren wordt gewerkt. Van be-
lang is dus niet het aantal uren dat ge-
werkt wordt maar over hoeveel dagen
deze uren doorgaans gespreid worden.
Hel is niet fataal indien de hulp, die op
maandag cn woensdag werkt ook nog
eens op een vrijdag, bijvoorbeeld de
dag na een wild feestje van de werkge-
ver, komt opdraven. Dit moet geen ge-
woonte worden, anders zal er sprake
zijn van doorgaans drie dagen.
U zult zich wellicht afvragen hoe hel
nu zit met de werkzaamheden in de
praktijk van Lydie. De praktijk be-
hoort immers niet tol het huishouden.
Toch kunnen in bepaalde gevallen ook
die werkzaamheden onder de regeling
van de huishoudelijke diensten vallen.
Voor \'vrije beroepers\', zoals bijvoor-
beeld artsen en belastingadviseurs,
geldt de regeling dal als de hulp in de
huishouding minder dan veertig pro-
cent van de tijd in de praktijk werk-
zaam is, toch dc speciale regeling van
toepassing is. Dit geldt ook als de
praktijk en het woonadres niet de-
zelfde zijn. Hel voordeel van de rege-
ling is dat Miep een brulo-salaris ont-
vangt en zijzelf haar inkomen via een
aangifte inkomstenbelasting moet op-
geven. En daar zit natuurlijk de
zwakke plek in de regeling. U als
werkgever heeft hel heel makkelijk.
Niet alleen de inhouding kan achter-
wege blijven; er zijn ook geen werkne-
mersverzekeringen verschuldigd. U
hoeft zelfs geen administratieve ver-
plichtingen na te komen.
Indien de werkster toch verzekerd wil
zijn voor de werknemersverzekerin-
gen, dan kan dal. In dat geval is het
mogelijk om een vrijwillige verzeke-
ring af le sluiten bij de Detam.
Temgkomend op de naheffing met
boete; de inspecteur stelde dat de hier-
voor vermelde regeling niet van toe-
passing was. Lydie moest maar bewij-
zen dat Miep minder dan drie dagen
per week bij haar werkte en waarvan
minder dan veertig procent in de prak-
tijk. Lydie was hierdoor dermate ge-
toornd dal zij weigerde de naam van
Miep door te geven aan de inspecteur.
Immers wat had zij le maken met de in-
specteur van de Loonbelasting als zij
niemand in dienst had voor wie zij
loonbelasting moest inhouden? Hel is

-ocr page 544-

misschien wei begrijpeiijic, maar niet
zo verstandig van Lydi\'e dat zij de
naam van Miep niet doorgaf. In een
dergehji< geval is veelal geen overleg
meer mogelijk met een inspecteur en
moet men zijn gelijk bij de rechter pro-
beren te behalen. Ook Lydie was dit lot
beschoren. Toen zij voor \'het hekje
stond\', deelde de rechter haar mee dat,
zij maar moest bewijzen dat Miep min-
der dan drie dagen in de week bij haar
over de vloer kwam. Ondanks het feit
dat Lydie twee getuigen meebracht
vond de rechter dat zij niet bewezen
had dat de speciale regeling van toe-
passing was en dat dus inhouding van
loonbelasting had moeten plaatsvin-
den. Hoe zij wel in haar bewijs had
kunnen slagen gaf de rechter niet aan.
Zelfs is de zaak voorgelegd aan de
Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege.
De Hoge Raad oordeelde dat de rech-
ter vrij is in de waardering van het ge-
leverde bewijs. Oftewel, daar werden
we ook niet wijzer van.
Miep kan een dure werkster worden.
Stel dat Lydie besluit de loonbelasting,
die zij moet betalen niet alsnog op
Miep te verhalen, dan wordt het bedrag
van deze loonbelasting als loon be-
stempeld. In dat geval moet Lydie over
dat bedrag ook nog loonbelasting af-
dragen.

Voor het bepalen van de hoogte van de
naheffingsaanslag door de loonbelas-
ting-inspecteur geldt het volgende.
Alle voordelen die Miep had ontvan-
gen behoren tot het loon. Incidentele
voordelen tellen niet mee. Als zij af en
toe een aardigheidje ontvangt dan le-
vert dat geen problemen op. Maar als
zij bijvoorbeeld de middagboterham
bij en van dokter Lydie nuttigt dan is
dit ook loon. Voor iedere lunch wordt
ƒ 2,75 bij het loon van Miep geteld.
Mocht haar man Koos Kraak ook de
gewoonte hebben om voor de lunch
aan te schuiven en een vorkje mee te
prikken, dan wordt er bij Miep nog
eens ƒ 2,20 bij haar loon opgeteld.
Al met al is dit geen vrolijke aflevering
voor een vaderlandse soap-serie. Het is
wel nuttig om hier kennis van te ne-
men. De regeling met betrekking tot
het huispersoneel is op zich voordelig,
maar als deze onverhoeds buiten toe-
passing blijkt te zijn, dan kan dit nare
gevolgen hebben. Probeer daarom zo-
veel mogelijk bewijs te verzamelen
voor het geval u lastige vragen krijgt.
In het door mij behandelde geschil
ging het alleen over de loonbelasting.
Voor de werknemersverzekeringen is
het van hetzelfde laken een pak.

f^imvivijf

Voor tiet lidmaatschap van dc Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Boer. Mevr. M. van den; 1993; 7161 MJ Neede;
Diepcnheimseweg 34 A.
Brand, J.; 1993; 3581 JL Utrecht; Oudwijker-
veldstraat 2 bis.

Bruin, D. de; 1993; 3581 SR Utrecht; Wolter
Heukelslaan 28.

Damen, E.A.; 1993; 3584 ZB Utrecht; Enny
Vredelaan 63.

Greven, Mevr. S.H.; 1993; 3581 LL Utrecht;
lepstraat 24.

Laar. Mevr. K.J.C. van; 1993; 1059 VZ
Amsterdam; Rietwijkerstraat 2 hs.
Loomans, F.T.M.; 1993; 5715 BB Lierop;
Hoolstraat 6.

Nieuwenkamp, Mevr. A.E.; 1993; 3527 BN
Utrecht; Trumanlaan 507.
Noon, Mevr. A.A. van den; 1993; 3704 BV
Zeist; Nijenheim 73-19.

Otten, F.Tb.M.; 1975; 4941 Dü Raamsdonks-
veer; Haven 10.

Rem, F.; 1993; 3582 CT Utrecht; Krommcrijn
73.

Rockland, Mevr. Y.E.A.; 1993; 3981 ZL
Bunnik; Vletweidc28.

Verhoeff, Mevr. A.I.; 1993; 3512 NV Utrecht;
Dorstige Hartsteeg 7 A.

Vries, T S. de; 1974; 3958 BN Amerongen;
Utrcchtsestraatweg 49.

Ypma, I M.; 1993; 5764 P(i Rips; Ripsestraat 28
A.

Zuilen, t.D. van; 1993; 3572 RT Utrecht;
(joedestraat 4 bis.

Promotie:

Op 2 december 1993 Drs. E. Teske te Baam.
Op 9 december 1993 Drs. E.J.H.J. Wicrtz te
Utrecht.

Op 16 december 1993 Drs. R.M. Dv\\ars te
Utrecht.

Jubilea:

Prot.Dr. 1. Titus te Bogor (Indonesië), afwezig.
45 jaar, 18 december 1993
A. KlimpteHellum, afwezig, 35 jaar, 19 decem-
ber 1993

A.J.M. Vermeulen te Sint-Oedenrode, afwezig,
35 jaar, 19 december 1993
Dr. W. Band te Amstelveen, afwezig, 30 jaar, 20
december 1993

L. t4arms tc Spakenburg, aanwezig, 30 jaar, 20
december 1993

Mevr. E.M. Bijleveld-Huussen te Hoom. afwe-
zig, 25 jaar, 20 december 1993
Mr. H.J. Rouwé te Ferwerd, afwezig, 25 jaar, 20
december 1993

E. van Veldhuizen te Nijkerk. aanwezig, 25 jaar.
20 december 1993

P.A.M. Verhoeven te Sittard, afwezig, 25 jaar.
20 december 1993

ProfDr. H.W. de Vries te Nieuwegein, afwezig,
25 jaar, 20 december 1993
J.Ph. Vente te Mook, afwezig, 25 jaar, 22 de-
cember 1993

R. Yagil te Becr-Sheva (Israël), aanwezig, 25
jaar, 7 januari 1994

W.J. Bruckwilder te Ravenstein, afwezig, 35
jaar, 9 januari 1994

H.B.M. Overhaus te Ouderkerk a/d Amstel, af-

wezig, 40 jaar, lOjanuari 1994

Dr. B.H. Kes5ensteEmnTCn,afwe7.ig,-6(>jaar, 15 ■

januari 1994

MUTATIES:

220 Deckers. E.R.; 1991; 4191 l.C
Geldcrmalsen; Koppelsedijk 7; tel.
03455-77718 privé. 73211 prakt,; p.. me-
dew. bij G.H. Mensen en W.P.S. van
Weert.

223 Dirven. P.M.M.; 1986; 5113 TF, Llicoten;
Dorpsstraat
62; tel. 04249-9692 privé,
04257-9587 prakt.; p., geass. met
P.M.C.W. Plasschaert.

223 Dirven-de Blaauw. Mevr. F.; 1987; 5113
TE lilicoten; Dorpsstraat
62; tel. 04249-
9692 privé, 04257-9587; p.

226* Dwars, Dr. R.M.; 1979; U-1993; 3524 KK
Utrecht; Tirol 121; d. (vrije studierichting).

238 Groencvcld, A.G.H.M.; 1988; 7631 AS
Ootmarsum; Meijerstraat 1; tel. 05419-
93193 privé,
92537 prakt.; p., geass. met
K.C.H.M. Meijers.

245 Hellemond, Mevr. M.J. van; 1990; 2631
.AP Nootdorp; Minister
(Jerbrandystraat 20; tel. 01731-7630
privé,
8284 prakt.; p., medew. bij C.J. Wit.

350 Hermans, P.G.; 1992; Naar Nederland.

246 Hermans, P.G.; 1992; 6(143 HZ
Roermond; Kasteel Keverbergstraat 45;
tel. 04750-24766 privé. 32369 prakt.; p.,
medew. bij F. Dirven en J.J..\\.
Schreineniachers.

247 Hertog, A.J.G. den; Gent-1988; 7221 NC
Steenbergen; Eekstraat 9; tel.
05755-
2420 privé, 1266 prakt.;
fax 05755-1269;
p., geass. met H. Eggens en S. Tichelman.

351 Hoof^, Mevr. K.E. van \'t; 1984;
Cochabaniba (Bolivia); Casilla 4557; tr-
opcndierenarts.

351 lloogendijk. J.L.; 1975; .3700 AM Zeist;
Postbus 523, RDP Livestock Services
B.V.;
tel. 09-260-7-221609 privé.
221068/221069 bur.; fax 09-260-7-
221351; project man. RDP Livestock
Services B.V. te Mongu (Zambia).

257 Joosten, A.A.; 1991; 6031 EL
Nederweert; Slaat
29 B; tel 04951-
26994 privé, 32957 prakt.; p., medew. bij
L.O. Scholma, M. Sinke en L.M.P.
Voncken.

259 Kas. N.P.; 1963; 2106 CR Heemstede;
Zandvoortselaan 70; tel. 023-290767
privé.
291281 prakt.; p.

26()»Kemme. R.M.F.J.; 1993; 8.331 LH
Stcenwijk; p/a Tukseweg
132; 05210-
12152;
wnd.d.

352 Kleiss, Dr. Th.H.J.; 1990; Zürich-1992;
1804
Corsier (Zwitserland); Route de
Corseaux
2; tel. 09-41-21-9222532 privé.
78581 11 bur.; fax 09-41-21-7858553; vet.
adv. bij Nestlé; Nestec Ltd. Research
Centre, Vers-chez-les-Blanc (fax privé:
09-41-21-9222532).

277 Makker. A.E.; 1981; 2585 TB \'s-
(iravenhage; Celebcsstraat 5; tel. 070-
3506433 privé.
3667763 prakt.; p.

278 Martin. P.; 1974; 3844 GA Harderwijk;
Stationslaan 29; tel. 03410-16417 privé.
033-620626 prakt.; p.; industrieel advi-
seur.

353* Meijer-Bruin. Mevr. E.M.; 1987; 2500 EB
"s-Gravenhage; Postbus
20061,
Ouagadougou via Koeriersdnst. Min.
Buitl.Z.; tel.
09-226-362887; fax 09-226-
362887;
d.

284 Nawijn, R.W.; 1992; 3402 SJ IJsselstein;
Overwaard 13;
tel. 020-6100547 bur.; d.

-ocr page 545-

bij Stichting Dierentehuis "Groot-
Amsterdam".
289 Oslcam. W.J.H.; 1976:
4112 NM
Beusichem; Voorkoopstraat 2;
tel.
03450-16479 privé, 12207 prakt.; p.. geass.
met P.C. Stapel.
295 Pouwels, K.G.P.; 1969;
6005 NA Weert;
Moeselschanswcg 66; tel. 04950-36829
privé,
04955-1225 prakt.; fax 04955-1615;
p., geass. met M.W.G.H. Heijmans,
A.Th.E. Kooien. M.I.M. Linthorst, F.G.M.
Scheijmans, J.W.H. Scheres en G.P.M.M.
Tacken.

296»Quaedvlieg, R.F.P.M.: 1956: 6019 ..\\W
VVessem; Steenweg 9 B; tel. 04756-6632;
oud-i.V.D. en oud-i.V.G.; plv.i.
354»Rehbein, H.G.B.; 1992;
47551 Bedburg-
Hau (Duitsland); W iesenstrasse 38; tel.
09-49-2821-4129; fax 09-49-2821-4196;
P-

299 Rijnboutt, Mevr. S.; 1991; 3238 LS
Zwartewaal; Kljswaardsedijk 12; tel.
01882-1532 privé,
1990 prakt.; p., medew.
bij
B. van der I^inden en H. Westerveld.
299 Ritsema van Eck, Mevr. C. van; 1992;
4128 CN Lexmond; Kortenhoevenseweg
67; tel. 03474-2084 privé,
013-674590
prakt.; p., medew. bij J..\\.P.M. Bakx en
J.J.M. van Riel.
301 Romme. C.P.A.M.; 1984; 5551 VB
Dommelen; Brouwerijdreef 22; tel.
04902-45362 privé, 44788 prakt.; p., me-
dew. bij J.J.A. van Beek.

305 Schiffelers, H.M.B.J.; 1972; 6456 AW
Onderbanken-Bingeirade; Groeneweg
1 ; tel. 04492-5916 privé, 1811 prakt.;
p.

306 Scholten, F.A.W.J.; 1989; 5351 AX
Berghem; Burg. van Rrpstraat 56; tel.
04123-1316 privé,
3218 prakt.; p., medew
bij J A. van Oosterhout en
M.M. van der
Zander.

317 Swam. Mevr. H.; 1992; 8225 LE Lelystad;
Horst 13-37; tel. 03200-21155 privé.
76608 bur.; wel. medew. C.D.I., afd.
C.C.I.

318 Teske. Dr. E.; 1981: LI-1993; 3742 EL
Baarn; Kruiskruidlaan l;tel. 02154-20973
privé, 030-531592 bur.; wet. medew. R.U.
(F.D., vkgr. Geneeskunde van
Gezelschapsd.); specialist Interne
Geneeskunde der Gezelschapsd.

318 Theijse. L.F.Il.; 1989; 3582 KN Utrecht;
Boomstraat 13; tel. 030-.543051 privé,
539411 bur.;
wet. medew R.U. (F.D.,
vkgr. Cieneeskunde van Ciezelschapsd);
specialist in opleiding.

323 Vass, G.; 1964; 3264 AX Nieuw-
Beijerland; Voorstraat 10; tel. 01869-
1519;
r.d.

324 Veld. J. in \'t; 1981; 2724 AE Zoetermeer;
Slootdreef 169; tel. 079-314971 privé.
314926 prakt.:
p., geass. met Mevr. ,\\.G.
in \'t Veld-Gotink.

324» Veld-Gotink, Mevr. A.G. in "t; 1981; 2724
AE Zoetermeer; Slootdreef 169; 079-
314971 privé.
314926 prakt.; p., geass.
metJ.in\'tXeld.
328 Vettorato. E.; 1985; 5109 TS \'s-
Gravenmoer; tel. 01623-15808 privé,
12346 prakt.; p.. geass. met F.Th.M. Otten
en G.M. Sueters.
357 Vrie.s. J. de; 1991;
Vung Shue Wan,
l.anna Island (Hong Kong); G/F, no. 27
Tai W an Sun Tsuen; tel. 09-852-9820912
privé,
8652269 prakt.; p.. medew. bij M L.
Vos.

335 Weele. M.G. van der; 1988; 5056 PE
Berkel-Ensehot; l\'denhoutseweg 3; tel.

lim III il.

thM lill i

013-334622 privé, 04242-83535 prakt.; p.,
geass. met C.I.M.M. Achten, G.M.J.M.
Boink, F.L.P.C. Donders, A.H.M. van
Doremalen cn J.H.M. Maas.

357 Weeren. Dr. P.R. van; 1983; U-1989; Naar
Nederland.

335 Weeren.Dr. P.R. van; 1983; U-1989; 3564
BT I treeht; Nataldreef 45; tel. 030-
624921 privé, 531323 bur.; wet. medew.
R
.U. (F.D., vkgr. Alg. Heelkunde en
Heelkunde der Gr. Huisd.).

335*Weij. P.J.W. van der; 1993; 9251 NB
Bergum; De Vp 82; tel. 05116-3552/8181
privé, 1505 prakt.; p., medew. bij G.
.\\lsma en C. Hennis.

339*Wiertz, Dr. E.J.H.J.; 1986; U-1993; 3583
HW Utrecht; Mauritsstraat 106; tel. 030-
523663 privé, 742601 bur.; wet. medew.
R.I.V.M. Bilthoven.

343*Ypma. T.M.; 1993; 5764 PG Rips,
Ripsestraat 28 A; tel. 04939-9662 privé.
08854-3000 prakt.; p., medew. bij
C.G.J.M. van Aaken, A.A. Hesen,
M.H.J. Kerstens en Th.A.M. W itjes.

344 Zijm, Mevr. J.P.; 1992; 3155 ZH
Maasland; Postbus 86; tel. 01899-22499
privé, 20696 prakt.; p., medew. bij H.J.
van de Kamp, E.C. Scholten,
A.
Slikkerveer en H.W . W agenaar.

Wijzigingen die na 10 december zijn door-
gegeven, kunnen helaas niet meer worden
opgenomen in het Diergeneeskundig
Jaarboek 1994!

Post Academisch Qnderwijs Diergeneeskunde

CURSUSSEN
NAJAAR 1993/
VOORJAAR 1994

In onderstaand cursusprogramma is aangegeven
welke cursussen reeds zijn volgeboekt, voor de
overige is reservering nog mogelijk.
Sterk overboekte cursussen worden zo spoedig
mogelijk herhaald. Degenen die op de wachtlijst
staan krijgen daarbij voorrang.

Heroriëntatie op de

gezelschapsdierenpraktijk ƒ 4725.-

-6 weken van 5 dagen op afspraak (94/06)
V eterinaire .\\potheek 11
Gemengde Praktijk
 ƒ 2900.-

- tweemaal dit voorjaar. Om tot een evenwich-
tige indeling van groepen te komen zal de se-
lectie plaatsvinden door de cursusleiders. Via
PAO-Diergeneeskunde ontvangt u een uitno-
diging met daarin plaatsingsdatum.
Bij aanmelding dient u er rekening mee te hou-
den dat u niet noodzakelijkerwijs direct ge-
plaatst kunt worden.
W orkshop probleemgerichte
neurologie
 /5()0.-

-I5december 1993 (93\'1()9)

Kunstmatige inseminatie paard /29()().-

iH

-5 en 6 januari 1994

(93/93)

Introductie practische toepassing van echo-

grafie bij gezelschapsdieren

ƒ470,-

-15 januari 1994

(94/07)

-5 maart 1994

(94/08)

-4 juni 1994

(94/09)

Koliek paard: de eerstelijns aanpak

ƒ 370,-

-19januari 1994

(94/27)

Assistentie voorbereiding en nazorg

operatiepatiënt

ƒ395,-

-29 januari 1994

(94/28)

Schrijven van een artikel

ƒ1100,-

-1 februari en 15 maart 1994

(94/43)

Gynaecologie paard

ƒ 790,-

-3"en 4 februari 1994

(94/23)

Veterinaire .Xpotheek I

Gemengde Praktijk

ƒ 1450,-

-7, 8 en 9 februari 1994

(94,\'04)

-30 en 31 mei en 1 juni 1994

(94/05)

Interpretatie röntgenologisch onderzoek bij

gezelschapsdieren

ƒ 260,-

-Thorax, 8 februari 1994

(94/13)

-Abdomen, 15 februari 1994

(94.14)

-Skelet, 22 februari 1994

(94/15)

-Thorax, 16 maart 1994

(94/16)

-Abdomen, 23 maart 1994

(94/17)

-Skelet, 30 maart 1994

(94/18)

Fibular head transposition

(THEORIE)

ƒ310,-

-10 februari 1994

(94/38)

Fibular head transposition

(THEORIE PRAKTIJK)

ƒ795,-

-10 en 12 februari 1994

(94/39)

-10 en 12 februari 1994

(94\'40)

-lOen 26 februari 1994

(94/41)

-lOen 26 februari 1994

(94/42)

Diergeneeskunde en biologische

veehouderij

ƒ490,-

-16 februari 1994

(94/03)

Pluimveediagnostiek (klinische en eerstelijns

post mortale diagnostiek)

/ 475,-

-23 februari 1994

(94/50)

Chirurgie urinewegen

gezelschapsdieren

ƒ390,-

-25 februari 1994

(94/31)

Voeding van het varken in

relatie tot gezondheid

ƒ 1040,-

-1 cn 2 maart 1994

(94/19)

.Assistentie Paard

ƒ 600,-

-4 maart 1994

(94/48)

BSE/SCR,\\PIF

ƒ 180,-

-10 maart 1994

(94/44)

Fertiliteit rund

ƒ375,-

-17 maart 1994

(94/49)

1 heniadag lever

ƒ375,-

-18 maart 1994

(94/20)

Practische anaesthesie paard

ƒ 1045,-

-22 en 23 maart 1994

(94/01)

N erkenningen in de echografie

ƒ1.025,-

-24 en 25 maart 1994

(94/25)

Practische anaesthesie paard

ƒ 1475 .-

-29, 30 en 31 maart 1994

(94,\'02)

.Apotheek voor assistenten in de

dierenartsenpraktijk

ƒ 945,-

-23 en 24 maart 1994

(94/10)

Behandeling van kruisbandletsels

ƒ685,-

-25 maart 1994

(94,35)

-3 juni 1994

(94 36)

-10juni 1994

(94/37)

Geiten Capita Selecta

ƒ495,-

-14 april 1994

(94,30)

Patientendemonstratie

landbouwhuisdieren

ƒ 205.-

-19 april 1994

(94/29)

Uiergezondheid bij het rund

ƒ 1025,-

-21 en 22 april 1994

(9445)

Buikchirurgie rund

ƒ495,-

-28 april 1994

(94/26)

-ocr page 546-

Practische echografie gynaecologie rund
(Drachten)
 ƒ 940,-
-3 mei 1994 (94/21)
-10 mei 1994 (94/22)
Nieuw Burgerlijk Wetboek c.q. Wettelijke as-
pecten
 ƒ 470,—
-19 mei 1994 (94/24)
Sectiebeelden bij de kat ƒ 345,-
-20 mei 1994 (94/33)
Recente ontwikkelingen in het onderzoek van
varkensziekten
 ƒ 635,—
-2juni 1994 (94/47)
Fokkerijmethoden

landbouwhuisdieren ƒ735,—

-7 juni 1994 (94/32)

IBR/BVD ƒ430,-

-15 Juni 1994 (94/46)
Het immobiliseren van wilde of

verwilderde dieren ƒ1050,—

-17junil994 (94/34)

Nadere informatie over PAO-Diergeneeskunde
cursussen kunt u vinden in onze cursusbrochure.
Inlichtingen: Bureau PAO-Diergeneeskunde
Postbus 85205, 3508 AE UTRECHT.
Telefoon: 030 - 517374, Fax: 030 - 516490
Bankrekeningnummer 55.56.71.100; giro van
de ABN 1412.

December

16 Vergadering afdeling Friesland.

16 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: gezel-
schapsdieren.

16 Bijeenkomst praktici varkensgezondheids-
zorg in West- en Midden-Nederland bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren West- en
Midden-Nederland, Rons.seweg 553,
Ciouda. Aanvang 14.00 uur. Programma:
respiratoire infecties bij het varken in het
bijzonder A.p.p. door L. van Leengoed:
Vaccinatie en transmissie bij Ziekte van
Aujeszky door A. van Nes; Aujeszky-vrij
certificering door R. dc Koning.

17 PAO-D cursus: 93/117 Behandeling van
kruisbandletsels

18 PAO-D cursus: 93/95 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatient

20—22 en 13—14 januari \'94 PAO-D cursus:
93/79 Veterinaire Apotheek 11 Gemengde
Praktijk

21 Afdeling Overijssel KNMvD, hotel
Hugen, Hellendoom, 20.00 uur

1994

Januari

5—6 PAO-D cursus: 93/93 Kunstmatige
Inseminatie bij Paarden

11 Nieuwjaarsbijeenkomst afdeling

Groningen/Drenthe van de KNMvD

15 PAO-D cursus: 94/07 Introductie practi-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren

18 Bijeenkomst Groep Geneeskunde van het
Rund.

19 PAO-D cursus: 94/27 Koliek paard; de eer-

ste-lijns aanpak

20 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: schaap
/geit.

■ 1^1 um i

27 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
tc Boxtel (\'s middags); Onderwerp: pluim-
vee.

27 Bijeenkomst praktici varkensgezondheids-
zorg in West- en Midden-Nederland bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren West- en
Midden-Nederland. Ron.sseweg 553,
Gouda. Aanvang 14.00 uur. Programma:
sectiebevindingen bij varkens door K.
Peperkamp; interpretatie van uitslagen
door C.G. Mensink.

29 PAO-D cursus: 94/28 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt

Februari

I PAO-D cursus: 94/43 Schrijven van een ar-
tikel

3—4 PAO-D cursus: 94/23 Gynaecologie
paard

7—9 PAO-D cursus: 94/04 Veterinaire apo-
theek I gemengde praktijk
8 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: paard.
8 PAO-D cursus: 94/13 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Thorax bij gezel-
schapsdieren
IO Werkvergadering afdeling Noord-Brabant

te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: rund.
10 PAO-D cursus: 94/38 Fibular Head

Transposition (theorie)
10-12 PAO-D cursus: 94/39 Fibular Head

Transposition (theorie praktijk)
10 -12 PAO-D cursus: 94/40 Fibular Head

Transposition (theorie praktijk)
10- 26 PAO-D cursus: 94/41 Fibular Head

Transposition (theorie praktijk)
10—26 PAO-D cursus: 93/42 Fibular Head

Transposition (theorie praktijk)
15 PAO-D cursus: 94/14 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Abdomen bij gezel-
schapsdieren

15 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe
van de KNMvD

16 Bijecnkom.st Groep Geneeskunde van het
Rund

16 PAO-D cursus: 94/03 Diergeneeskunde en
biologische veehouderij

17 Ledenvergadering afdeling Noord-
Holland van de KNMvD in Café Dc
Marken aan de Dorpsstraat 62 te
Markenbinnen. aanvang 20.30 uur.

21 Afdclingsvergadcring afdeling Zuid-
Holland van dc KNMvD

22 PAO-D cursus: 94/15 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Skelet bij gezel-
schapsdieren

23 PAO-D cursus: 94/50 Pluimveediagnos-
tiek

24 ■ Werkvergadering afdeling Noord-Brabant

te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: varken.

25 PAO-D cursus: 94/31 Chirurgie urinewe-
gen gezelschapsdieren

Dierenarts met vier jaar ervaring in gemengtde praktijk met spe-
ciale interesse in kleine huisdieren en paarden, zoekt

NIEUWE WERKKRING

Telefonische recaties na acht uur \'s avonds via nummer 079-
615091.

3508 SB in Utrecht, onder nummer 51/93.

Maart

1 —2 PAO-D cursus: 94/19 Voeding van het
varken in relatie tot gezondheid

2—5 9th DVG Congress on Avian Diseases,
Auditorium of the Medizinische Tierklinik
of the Veterinary Faculty, Ludwig-
Maximilians-Universität, München,
Koninginstrasse 16, D-80539. Informa-
tion: phone (89)-31561970.

2—5 Basic Equine AO-veterinary corse in
German. Waldenburg, Switzerland. For in-
formation contact AO-Vet. Center,
Monika Gutscher, Winterhurerstr. 260,
8057 Zürich, Switzerland. Tel. 41-1-
3130384.

4 PAO-D cursus: 94/48 Assistentie paard

5 PAO-D cursus: 94/08 Introductie practi-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren

10 PAO-D cursus: 94/44 BSE/SCRAPIE

15 PAO-D cursus: 94/43 Schrijven van een ar-
tikel

16 PAO-D cursus: 94/16 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Thorax bij gezel-
schapsdieren

17 Bijeenkomst Ciroep Geneeskunde van het
Rund.

17 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel (\'s avonds). Onderwerp: gezel-
schapsdieren.

18 PAO-D cursus: 94/20 Themadag lever

22— 23 PAO-D cursus: 94/01 Praktische ana-
esthesie paard

23 PAO-D cursus: 94/17 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Abdomen bij gezel-
schapsdieren

23— 24 PAO-D cursus: 94/10 Apotheek voor
assistenten in de dierenartsenpraktijk

24 Werkvergadering afdeling Noord-Brabant
te Boxtel ("s middags). Onderwerp: pluim-
vee.

24— 25 PAO-D cursus: 94/25 Verkenningen in
dc echografie

25 PAO-D cursus: 94/35 Behandeling van
kruisbandletsels

29— 31 PAO-D cursus: 94/02 Praktische ana-
esthesie paard

30 PAO-D cursus: 94/18 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek Skelet bij gezel-
schapsdieren

-ocr page 547-

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is iti drieënhalve
eeuw uiti^egroeid tot de meest complete
universiteit rau Nederland: een rijk-
^schakeerde, internationaal georiën-
teerde instelling van ivetenschappelijk
onderwijs en onderzoek. De I4facul-
teiteti, tS onderzoeksinstitutm
cm 53
sludieriditingen bieden studenten en
medewerkers boeiende mogelijkhe-
den zich verder te ontplooien. De
rijkdom aan disciplines en de
nadruk op kwaliteit bepalen de
aantrekkingskracht van Utrecht.
Wetenschappelijke traditie, moder-
ne technieken en op de toekomst
gerichte programma\'s dragen daar-
aan verder bij. Met bijna 2$.000
studenten, num y.000 personeels-
ledai en een jaaromzet van 700
miljoen guldeti vormt de universi-
teit de spil van hel Kenniscentrum
Utrecht, ünuit deze positie in
Midden-Nederland onderhoudt zij
een gevarieerd contactenpatroon
met universiteiteti en gespeciali-
seerde onderzoeksinstituten over de
gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenjij
anders vermeld, richten aan de genoemde
personeelsdienst. Vergeet u niet het vaca-
turenummer te vermelden. De universiteit
streeft ernaar dat vrouwen op alle niveaus
even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in
deeltijd bespreekbaar Er is een regeling voor
flexibel zwangerschaps- en ouderjchapsverlof;
er zijn 95 plaatsen voor kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde

De faculteit Diergeneeskunde Is de enige In Neder-
land. De faculteit neemt in Europa een toppositie In
op het gebied van onderwijs, onderzoek en patiën-
tenzorg en is geaccrediteerd door de American
Veterinary Medical Association.

Bij de faculteit is plaats voor een

Universitair docent
in het vakgebied
Voortplanting Paard

U gaat werken bij de vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde & Voortplanting.
Uw taken bestaan uit:

Patiëntenzorg: fertiliteitsonderzoek (poliklinisch en
stationair) bij merries (le, 2een3e-lijns patiënten).
Onderwijs: het verzorgen van, voornamelijk theore-
tisch, onderwijs aan 5e jaars studenten; co-assistenten
dienen zo breed mogelijk geïnstrueerd te worden in
de eerstelijns diergeneeskundige zorg van fertiliteits-
patiënten; het verzorgen van postacademisch onder-
wijs.

Onderzoek: het onderzoek zal in relatie moeten staan
met het klinisch werkgebied. In overleg met de aan te
stellen functionaris zal dit ofwel meer fundamenteel,
danwel meer praktijkgericht zijn. Het onderzoek gaat
deel uitmaken van het voortplantingsprogramma dat
binnen het kader van het Instituut voor Veterinaire
Wetenschappen door de afdeling Voortplanting van
de vakgroep wordt uitgevoerd.
U dient te participeren in de avond-, nacht- en ^^
weekenddiensten van de kliniek.

Wij vragen een gepromoveerd dierenarts die aan-
toonbare deskundigheid en ruime klinische ervaring
bezit op het gebied van de fertiliteit van het paard.
Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor de
duur van 2 jaar met uitzicht op een vast dienstver-
band. De omvang van de functie is 100%. Uw salaris
bedraagt minimaal f 3 566,- (schaal 10 BBRA) bruto
per maand en maximaal f 7 832,- (schaal 12 BBRA)
bruto per maand, bij volledige aanstelling.
Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor nadere
inlichtingen contact opnemen met prof. dr. G.C. van
der Weijden, telefoon (030) 531248. Uw schriftelijke
sollicitatie kunt u, vergezeld van een curriculum vitae
en lijst van publikaties, richten aan de afdeling
Personeel & Organisatie van de faculteit
Diergeneeskunde, t.a.v de heer A H. Bloemers,
Yalelaan 1, de Uithof, 3584 CL Utrecht.
Vacaturenummer 70337.

DAP Veenendaal zoekt op korte termijn een

DIERENARTS (m/v)

Voor een parttime-dienstverband, bijvoorbeeld twee dagen of vier tot zes dagdelen ten behoeve van
de grote-huisdierenpraktijk. Ervaring is niet noodzakelijk, die kan daar worden opgedaan.
Brieven naar DAP Veenendaal, postbus 895, 3900 AW in Veenendaal.

-ocr page 548-

Dierenarts met ruime ervaring en eigen financiële middelen zoekt ter overname een

KLEINE-HUISDIERENPRAKTIJK
(met of zonder woonhuis)

Recaties s.v.p. richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031,
3508 SB in Utrecht, onder nummer 51/93.

Gemengde praktijk in het westen van het land zoekt op korte termijn een

ENTHOUSIASTE DIERENARTS (m/v)

Met name voor de grote huisdieren. Schriftelijke sollicitaties binnen veertien dagen na het verschij-
nen van dit tijdschrift richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus
14031, 3508 SB in Utrecht onder nummer 52/93.

(Interve^

Als de diagnose gesteld is past de Dexa-range bij iedere gewenste
behandeling. Zorg daarom dat u de gehele Dexa-range op de plank hebt

DEXADRESON: snel werkend met een werkzaamheid van 48 uur
DEXAMEDIUM: ideaal bij acetonaemie; therapeutisch effect 4 dagen
DEXAFORT: snelle en lang aanhoudende werkzaamheid van ca. 8 dagen

Intervet voor een Nederlands kv/aliteitsprodukt I

I

INTERVET NEDERLAND B.V. Boxmeer

-ocr page 549-

Haije Mensonides

(dierenarts)

heeft vandaag zijn
associatiecontract
besproken, fiscaal
advies gevraagd
over de besteding van de
ontvangen goodwillsom
en zich opgegeven voor
de 55^(reis-)club

WAA

Atoomweg 100
3S42 AB Utrecht
Tel. 030 47 49 11

En dat deed hij allemaal op één
vertrouwd adres:
Bij de WAA

▼ praktijkadvisering t financieringen ▼ contracten ▼ spaarrekeningen

▼ alle soorten schade- en levensverzekeringen ▼ pensioenanalyses

T praktijkautomatisering ▼ congresreizen ▼ sociaal-culturele evenementen
t belastingadviezen en accountancy t aangifte en T-biljetten ▼ jaarrekeningen
T loonadministraties ▼ advies over BV\'s en man/vrouw maatschappen
T seminars ▼ congressen ▼ spoedeisende geneeskunde cursussen

▼ autotechnische aankoop- en onderhoudskeuringen ▼ autoleasing

De ondernemende vereniging

-ocr page 550-

Praxavet produkten:

Amoxy-15
Ampi-20
Ampi-15
Bipen LA
Chlooramf-25
Neopen
OTC-IO
OTC-LA
Penstrep 20-25
Penstrep 20-20
Pen-30
TCP
TMPS
TMPS-IM
IJzer-20

De Praxavet-lijn is uitgebreid met 3 nieuwe
antibiotica die zéér de moeite waard zijn.
Uiteraard geregistreerd en al voorzien van
de nieuwe
etikettering. De voordelen spre-
ken voor zich...

De meeste farmaceuten leveren hun antibiotica
voorlopig liever nog met de oude etiketten.
Vervanging zal plaatsvinden tussen februari en
september 1994. Boehringer Ingelheim begint
nü al. En niet voor niets: de voordelen blijken
nu al duidelijk!

Inmiddels zijn voor landbouwhuisdieren zeven
Praxavet-produkten definitief geregistreerd.
Drie anderen blijven in elk geval heel 1994
leverbaar, waaronder TCP en Neopen.

Beperkt leverbaar worden:
Bipen LA (tot 12-2-94), Ampi-20 (tot 22-6-94),
Penstrep 20-25 (tot 2-7-94), Amoxy (tot 21 -9-94).
Deze zijn allemaal leverbaar - zolang de voorraad
strekt - tot de uiterste verkoopdatum. Het is
dus zaak er tijdig bij te zijn.

NIEUWE TOPPERS, EVERGREENS EN
OUDE GLORIE UIT HET PRAXAVET® PROGRAMMA

PEN-30

Diergene«8mKtdel UOA
Injectiesuspensie voor kalf. rund, big.
varken, lam. niet lacterend schaap,
hond en kal
Bevat per ml:

300 000 I.E. procaïnebenivlpenicilline.

Indicaties: zie bijsluiter

Wachttijdadvies:
melk: 3 dagen

vlees: 5 dagen

Bil kamenemperatuur, donker bewaren; aangebroken flacon
direct gebruiken. Voor verdere informatie: 2ie bi|sluiter

usBcp 5-E apuajnpaB
(6cp jad 9T B)( si/iuj I eojiDI Bep
j8d9TB)|isd 3 IOOOK leVPuOH
U86ep9-E

apuajnpaB (Bep jad Bii o£/|Uj t

eaipl Bepjad 91 Bi(iad 3 1 000 01

deeqss pu9jai3e|-iaiu \'mei
\'ua)|jeA \'Bjq \'punj :Bu|J9soq
jjeinosnujejiui iBumaipaoi

Praxavef

Inhoud 100 ml V^fc

REG NL 8332 ^

\'jA Boehrir^er
— Ingelheim

Voor Nederland:
Boehringer Ingelheim bv. Alkmaar.

Praxavet Pen-30

• Registratie voor alle
landbouwhuisdieren

Daarmee een van
de weinige

Zeer korte wachttijd
(melk 3 dagen, vlees 5
dagen!)

• Ideaal alternatief
voor de lange wachttijd
van Penstrep

TMPS-IM

Praxavef

Inhoud 100 ml xJ^L^

REG NL 8331 ^

uaflep s-t apuöinpee (ttep J8d 91 ft( 57/iui
1 eaio) sasop z mo pieopjaA \'tep J9d gi Bi)
jed uiüdoiiiauHj) 6ui g ue euireipe^ins Bw sz
jBJI-puoH U9flepst0puajnp«6|6epjal9i
6n oi/iw l WJOi öep J8d 916n jed uwdoio
-euiti) Buj» ue ammpe^rts Ouj oz lOi ueflog
•MABuuesopueiteAaCsöiisujeui uei|«AU9
deeips puaAafrtiaut-)0tu \'oeii \'puru puoAsfl
18UI-I0IN ueflep SD apuampgC {Sep jed gi
9 i/|u> 1 eus) Sep jQd 91 jed uMJdniwui
-ui0uj9-zueeuueiptj|nsBu)9\'zi denps
puamxf-mi uoi»» hp* pun« (JuuesoQ
j«)n3snujejiui iri \'puOH
Neirusrauenu deetps
puajauei-iM ua^iw W PW« 8i*u»peoi

Diergeneesmiddel UOA
Iniectievloeistof voor kalf. rund, varken,
met lacterend schaap, hond en kat
Bevat per ml: 40 mg trimethopnm,
200 mg sulfediezine

Indiceties zie bi|Sluiter
Wschttitdadvies. Melk: 2 dagen
Vlees. rund. kalf. verken: 10 dagen

schaap 28 degen
Bewaren bij kamertemperatuur (15-25°CI; aangebroken flecon
4 weken houdbear bij kamertemperatuur (15-2S\'\'C).
Voor overige informatie: zie bijsluiter

VoorNadarland: BOehrir^ef

Boehringer Ingelheim bv, Alkmaar. XjK^ Ingelheim

Praxavet TMPS-IM

• ultra korte wachttijd
voor melk: 2 dagen

• geregistreerd voor
0.0. rund en varken

AMPI-15

Diergeneesmiddel UDA
Injektiesuspensie voor rund. varken en
lacterend schaap
Bevat per ml: 150 mg ampicilline
Iels
irihYdraat).
Indicaties: zie bijsluiter.
Wachttijdadvies:
melk 2 dagen
vlees:
10 dagen

Bi| kamertemperatuur, buiten invloed van licht bewaren;
Aangebroken flacon direct gebruiken

Praxavef

Voor Nederland:
Boehringer Ingelheim bv. Alkmaar,

Praxavet Ampi-15

• geen enkele defini-
tieve registratie bekend
van Ampi-20

• geregistreerd voor
rund, varken, schaap

ua6ep5-£;

8puajnp86 (016)j qZ/I^J l ^Jj^) 6ep
jdd 916)1 jad auiiipidme 6ui q\'i
ßuuasoQ

\'jieinosnuieJiui :6uiu8ipdOi

• ultrakorte wachttijd
voor melk: 2 dagen

POSTBUS 8037, 1802 KA ALKMAAR
TEL. 072-662411 / FAX 072 617673

Boehringer
Ingelheim

Voor een aantal Praxavet-produkten zijn inmiddels ook al
SPID-IIjsten verkrijgbaar. Wilt u meer weten? Even een
faxje, briefie of belletje en "t komt in orde. We zijn u graag
van dienst. ..^
t.

Boehringer
Ingelheim

-ocr page 551-

MARCH 1993

VOLUME 118, SUPPLEMENT 1
ISSN □040-7453

Tijdschrift

voor

Diergeneeskunde

y^ cc/

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRËCH I

. -- -" p.-

PROCEEDINGS

VOORJAARSDAGEN 1993

Royal Netherlands Veterinary Association
Netherlands Association for Companion Animal Medicine

-ocr page 552-

/ •

; ^ - ./ f\'

\' l\'i f .

■m

1

ASTA Medica, sinds januari 1993
ook gestart met de ontwikkeling,
produktie en distributie van dier-
geneesmiddelen voor de indivi-
duele behandeling van grote en
kleine huisdieren.

Betadine scrub Reg NL 3446

Betadine oplossing Reg NL 3400

Betadine shampoo Reg NL 3448

Betadine pre-op lotion Reg NL 3419

Betadine zalf Reg NL 3398

Betadine zolfgaas Reg NL 3449

Betadine poederspray Reg NL 3443

Palfium NL 5175

ASTA

medica

i

si

Postbus 171 1 no BC Diemen. Tel.: 020-6903121. Fox: 020-6906435.

ASTA

-ocr page 553-

Of\' /ó^/^

EDITORIAL BOARD

W. Sybesma, Chairman
J. M. de Kruijf. Treasurer (National Inspec-
tion Service for Livestock and Meat, The
Hague, the Netherlands)
Ingrid van der Gaag (Faculty of Veterinary
Medicine, University of Utrecht, the Nether-
lands)

J. E. van Dijk (Faculty of Veterinary Medi-
cine, University of Utrecht, the Netherlands)

G. H. Wentink (Faculty of Veterinary Medi-
cine, University of Utrecht, the Netherlands)
Lisette M. Overduin (Dipl. Companion Ani-
mal Internal Medicine (RNVA), Oisterwijk,
the Netherlands) ^

N. J. G. J. van der Wielen (Veterinary
Practitioner)

Tj. Jorna (Royal Netherlands Veterinary
Association, Utrecht, the Netheriands)
CONSULTANT EDITORIAL BOARD
A. E. J. M. van den Bogaard Jr. (Maastricht)

H. J. Breukink (Utrecht)

M. Debackere (Ghent, Belgium)

G. M. Dorrestein (Utrecht)

W. F G. L. Droppers (The Hague)

M. Drost (Gainesville, Rorida, U.S.A.)

E. C. Firth (Palmerston North, New Zealand)

J. Goudswaard (Goes)

L. van der Heide (Storss, Connecticut, U.S.A.)

E. D. Heller (Israel)

W. A. Hunneman (Boxtel)

Th. S. G. A. M. van den Ingh (Utrecht)

M. W. Jackwood (Athens, Georgia, U.S.A.)

M. F. de Jong (Zwolle)

A. Th. van\'t Klooster (Utrecht)

R. de Koning (Gouda)

A. de Kruif (Ghent, Belgium)

J. G. van Logtestijn (Utrecht)

A. S. J. P. A. M. van Miert (Utrecht)

W. Misdorp (Amsterdam)

J. M. V. M. Mouwen (Utrecht)

J. F. M. Nouws (Nijmegen)

J. Th. van Oirschot (Lelystad)

J. Oosterom (Delft)

A. D. M. E. Osterhaus (Bilthoven)

N. C. Pedersen (Davis, Califomia, U.S.A)

M. Pensaert (Ghent, Belgium)

E. J. Ruitenberg (Amsterdam/Utrecht)

M. Reinacher (Giessen, Germany)

A. Rijnberk (Utrecht)

K. A. Schat (Ithaca, New York, U.S.A.)

J. De Schepper (Ghent, Belgium)

G. Uilenberg (Alfort, France)

A. J. Venker-van Haagen (Utrecht)
J. H. M. Verheijden (Utrecht)

H. W. de Vries (Utrecht)

P F G. M. van Waes (Utrecht)
Th. Wensing (Utrecht)
G. C. van der Weyden (Utrecht)
L. F M. van Zutphen (Utrecht)

EDITORIAL OFFICE

R. G. J. M. Haring; Managing Editor,
c/o Royal Netherlands Veterinary Association,
PC. Box 14031, 3508 SB Utrecht,
the Netherlands.

Telephone (0)30-510111, tele&x (0)30-511787.
SUBMISSION OF PAPERS

Authors are invited to send their papers to the
Editorial Board, c/o Royal Netherlands Vete-
rinary Association, PO. Box 14031,3508 SB
Utrecht, The Netherlands. In general manu-
scripts should be prepared in accordance with
the \'Uniform requirements for manuscripts
submitted to biomedical journals\' (\'Vancouver
style\'); see \'Instructions for authors\' elsewhere
in this issue.

PROCEEDINGS
VOORJAARSDAGEN

JOURNAL OF THE ROYAL NETHERLANDS VETERINARY ASSOCIATION

VOORJAARSDAGEN

1993

Kon. Ned. Maatschappij voor Diergeneeskunde
Royal Netherlands Veterinary Association
Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren
Netherlands Associaton for Companion Animal Medicine

Amsterdam, March 26-28, 1993

Guest Editors:
Hein P. Meyer
Herman A. W. Hazewinkel

-ocr page 554-

PROCEEDINGS
VOORJAARSDAGEN

FOREWORD Welcome to the Voorjaarsdagen 1993

4S

Mechanisms of pain - Do we really know them; Arts P. E. Viehoye-Kerkmeer
Nonsteroidal anti-inflammatory drugs (NSAlDs) in companion animal medicine;
Richard C. Nap

Treatment of perioperative pain in dogs, cats, and rabbits; Ludo J. Hellebrekers
The role of acupuncture in analgesia; Luc A. Janssens

Practical management of dental hard tissue disorders in the dog; Andries van Foreest

Perineal herniorrhaphy in the dog; Frederik J. van Sluijs

Diagnosis and surgical modalities of megacolon in the cat; Bart £ Sjollema

Surgical treatment of perianal fistulas in dogs, evaluation of 33 patients;

Franc fV Viehoff. and Frederik J. van Sluijs

Effect of slow release antibiotics on pin-tract infection; Jan Raiha. Sari Granholm,
Minna Rinkinen, Saila Miettinen. and Penti Törmdla

Arthritis - its classification, pathogenesis, and clinical relevance; David Bennet
Understanding and controlling inherited diseases in dogs and cats; Donald F. Patterson
Polymorphic DNA markers for molecular diagnosis of inherited diseases in dogs;
Jan Rothuizen

Epidemiology of genetic disease; Geert J. Ubbink

Adverse reactions to food (allergies); Philip Roudebush

Liposome-enhanced tumour therapy in canine mammary gland tutors;

Erik Teske, and Gerard R. Rutteman

Canine growth hormone regulation: new insights;

PaulusJ. Selman, Jan A. Mol, Gerard R. Rutteman, and Ad Rijnberk

5S

6S
8S

lis

12S
13S
15S

I6S

18S

19S
23S

28S
29S
29S

32S

36S

SURGERY

INTERNAL MEDICINE

Clinical aspects and surgical procedures in trichiasis; Frans C. Stades, Roswitha R.O.M.

van de Sandt, and Michael H. Boeve

Tumours of the lid margin, corneal ulcers, and perforations;

Michael H. Boeve, Roswitha R.O.M. van de Sandt, and Frans C. Stades

Diseases and basic surgery of the nictating membrane; Ab Heijn

The diagnosis and epidemiology of Feline Immunodeficiency Virus (FIV) infection in the

Netherlands; Herman F. Egberink, Paula Hendriks, Robert J. Slappendel,

and Marian C. Horzinek

OPHTHALMOLOGY

38S

39S
41S

43S

DIAGNOSTING IMAGING Diagnosting ultrasound in companion animals; Frances J. Barr

Contrast radiography of the gastrointestinal tract: barium or air; Pim Wolvekamp:

45S
46S

Neoplasias and pseudoneoplasias; Stephen D. While
Congenital and genetic skin disease; Stephen D. While

488
53S

DERMATOLOGY

Continued on next page

We published the photographs of the speakers, who were willing to supply i
passphoto to the Vooijaarsdagen.

-ocr page 555-

BEHAVIOUR Behaviour problems in cats; Wicloria L. Voilh 58S

Recent advancers in psychopharmacology; Victoria L Voilh 59S

Anthropomorphism, spoiling, and environmental factors; Victoria L. Voith 61S

FREE COMMUNICATION Chemotherapy in reptiles; Jan H. Bos 64S

Hereditary kooiker dog ataxia; Paul J. J. Mandigers, Jan J. van Nes, Barl fV. Knol,
Geen J. Ubbink, and Erik Gruys
 65S

Medetomidine as a premedicant for ketamine or propofol anaesthesia in dogs;
Nicole Reens, Ludo J. Hellebrekers, and Robert Sap 66S

Ambulatory electrocardiographic (Holter) monitoring in the dog;

Ronald van Noort, Norbert M. van Hemel, George Voorhout, and Arnold A. Stokhof 66S

Arrhythmias after surgery of gastricdilitation volvulus in dogs; Joris H. Robben,
Arnold A. Stokhof, and Frederik J. van Sluijs
 67S

Use of thyroid scintigraphy in the diagnosis of feline hyperthyroidism; Ariana M. R Nap 68S

FUTURE MEETINGS

1994 April 22-24

1995 April 21-23

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted in any form or
by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without the prior written permission of the
publishers.

Papers appearing in this journal are listed in Current Contents/Agricultural, Biology and Environmental Sciences,
MEDLARS/Index Medicus, Index Veterinarius/Veterinary Bulletin, Landwirtschaftliches Zentralblatt, Bibliography of
Agriculture, Biological Abstracts, Cambridge Scientific Abstracts, Current Awareness in Biological Sciences.
Submission of an article for publication implies the transfer of the copyright from the author to the publisher and is also
understood to imply that the article is not being considered for publication elsewhere.

-ocr page 556-

£MMÉi

Welcome to the Voorjaarsdagen 1993

In recent years there has been an increasing demand for
veterinary help in companion animal practice. Not because of an
increase in the total numbers of dogs and cats in our country, but
because the owners are increasingly interested in advanced
investigation and treatment of their sick animals. The veterinary
profession can fulfill this need by offering more improved and
more sophisticated techniques in physical and laboratory investi-
gation and imaging techniques; when the diagnosis is made the
owner of the animal can make use of the modem gains in
medical and surgical treatment

The improvement in this more medical area of the veterinary
field coincides with a preference by veterinary students and by
veterinarians in associations in rural areas to focus on compa-
nion animal medicine. This growing interest of veterinarians is
reflected in the number of members of the Netherlands Associ-
ation for Companion Animal Medicine (NACAM). Despite the
fact that a relatively smaller number of veterinarians decided to
become members of the national professional organisation, an
increasing number became members of the NACAM.
This Association, whose objectives include representing the
interest and improvement of the standard of the companion
animal practitioners, does so on a variety of occasions, including
board meetings, discussions with other veterinary associations,
and scientific meetings The latter include the
Najaarsdag in
Autumn, and its bigger brother the
Vooijaarsdagen in the

Foreword

Spring. The Vooijaarsdagen are not in particular organizedfor
the registered specialists in the companion animal field but are
rather intended to refresh and upgrade the knowledge of the
practitioner who wants to be kept informed about new insights,
techniques and therapies to fulfill the demands for professional
help, which is increasing in quality and quantity.
During the
Vooijaarsdagen a variety of well-known national
and international speakers will present a wide range of topics in
a richly-illustrated and pleasant-to-absorb way.
The proceedings of the
Vooijaarsdagea made available for all
congress participants and members of the Royal Netherlands
Veterinary Association, only represent the scientific content of
the congress and give a good insight into the high standard as
well as into the variety of the topics

Equally important to earn new information is to be kept informed
about new products, as are presented in the exhibition area, to
participate in the wet lab session or in the modern interactive
form ofpresentations, as well as to meet old and new friends. The
Vooijaarsdagen is the largest veterinary convention in the
Netherlands and hosts collègues from the Netherlands as well as
from 12 other countries

The Vooijaarsdagen Committee, as presented at the photo-
graph above, guarantees the participants a pleasant atmosphere
to gain new knowledge in order to keep up with the increasing
demands of the profession The organisation could only be
successful due to the unlimited and unrewarded input of so many
persons, all of whom I thank.

fVe wish all participants of Vooijaarsdagen 1993 a fruitful
congress.

Herman A. W. Hazewinkel
president Vooijaarsdagen Committee

-ocr page 557-

Supger}

INTRODUCTION

Pain is one of the most common symptoms encountered in
medicine. In human beings pain is said to be the prime cause of
one third of all first consultations. In animals this might be quite
less, because pain is not always recognized.

DEFINITIONS

Pain has been officially defined as \'an unpleasant sensory and
emotional experience associated with actual or potential tissue
damage or described in terms of such damage\' (International
Association for the Study of Pain; subcommittee on taxonomy,
1979). Pain may result from damage: nocigenic pain. Neuroge-
nic pain occurs as a result of actual damage to nerves themselves
rather than from stimulation of a receptor. Like other physiolo-
gical modalities nocigenic pain has a threshold, an intensity of
stimulation below which it is not perceived. The pain perception
threshold is relatively constant (approximately 44-45°C applied
to the skin); the pain tolerance threshold, a maximum amount of
pain which a subject is prepared to tolerate, is important in
human medicine, but less important in animals.

NERVE FIBRES INVOLVED IN PAIN
Pain involves the activation of small myelinated (A-6) fibres.
Activation of unmyelinated (C) nociceptor fibres in the peri-
phery is much slower. Nociceptors are highly specific and do not
respond to any other type of stimulus. Whilst unmyelinated
nociceptors are found in almost all tissues (not in the central
nervous system itself!) small myelinated A-6 nociceptors are
found almost entirely in the tegument; this correspondents with
the fact that it is only in the body surface that pinprick can be
appreciated.

The neurotransmitters in A-6 nociceptors are unknown. The
role of the peptide substance P and the fluoride-resistant acid
phosphatase (FRAP) are not clear. The adequate stimulus for
A-6 nociceptors is an intense mechanical, noxious stimulation.
Unmyelinated C-polymodal nociceptors can be activated by
mechanical, thermal or chemical damage. Prostaglandins and
peptides are possible neurotransmitters. Stimulation of high-
threshold A-6 fibres leads to a flexion reflex (withdrawal), whilst
C-nociceptor activation results in tonic muscle contraction
(spasm). This threshold can be raised by the peripheral action of
aspirin. These fibres have been found in cat, monkey and
humans. From the viewpoint of pain the C-polymodal nocicep-
tive afferents are an extremely important group of peripheral
fibres, because they constitute about half of the sensory C-units
in cat hairy skin, 80-90% in rat and monkey and 95% in human
skin.

I The Netherlands Cancer Instittue/Anloni van Leeuwenhoek HospilaL Plesmanlaan 121.

NLI066 CX Amsterdam, the Netherlands

Muscles, fascia and tendons are supplied by C fibres and some
A-Ô fibres. Noxious stimulation of these structures produces a
deep aching pain, which is diffuse and difficult to locate. Joints
are usually supplied by articular branches of a major nerve,
exclusively supplying the joint, and some short branches from
nerves supplying the muscles near and surrounding the joint.
Most of the A-Ô and all ofthe C-fibres end as free nerve endings
that form a wide-spread plexus in the joint capsule, the ligament,
fet pads and the adventitia of blood vessels that supply the joint.
Joint pain is a type of deep somatic pain that has a dull aching
quality. In normal joints pain can be produced by movement of
the joint in excess of the normal range, but in inflamed joints
even minimal movements can be painful. Among the deep
somatic structures, periosteum of bone has the lowest pain
threshold and is frequent site of pain. The periosteum receives
nerve endings of thinly myelinated A-ô and unmyelinated C-
fibres, the terminals of which form a plexus that richly supplies
the periosteum.

Innervation of the teeth is both intradental and periodontal in
origin. Tooth pulp is supplied by A-y3, C- and some large-
diameter A-/3 afferents. Pulpal afferents are activated by
mechanical, thermal and chemical stimuli. Visceral nociceptors
contain a considerably higher proportion of small fibres. In
general, the afferent fibres from the thoracic and abdominal
viscera, except those from the pelvis, run in association with
sympathetic fibres. Visceral pain has no direct relation with
tissue damage.

Small myelinated and unmyelinated dorsal root fibres enter the
dorsal horn directly in the lateral division of the dorsal root,
while the larger (A-j8) enter the cord medial to the dorsal horn
and pass directly up the dorsal columns; collateral branches
enter the dorsal horn from its medial side. In the spinal cord
different cell types can be activated from the periphery. The
various suggestions about these cells show that we do not really
know these mechanisms. We use a gate-control theory (Melzack
and Wall) to explain some inhibitory control systems. There are
two crossed ascending pathways in the anterolateral funiculus of
the spinal cord: the direct spinothalamic pathway (neospinotha-
lamic) and the indirect pathway (spinoreticulodiencephalic).
What happens with a peripheral pain sensation in the central
nervous system, especially in the brain? We do not know. No
peripheral stimulus has ever been registrated from the cerebral
cortex.

THE OPIOID RECEPTORS

The opioid receptors were discovered in 1973. Because there are
specific binding sites there must be naturally-occurring opioids:
enkephalins, endorphin, dynorphin. There are several classes of
naturally-occurring opioids arising from different precursors.
We know the n, 8, K.a receptors. The highest concentration is
found in the corpus striatum, where their function is unknown,
but has certainly nothing to do with pain. There is also a high
concentration of /i-receptors in the brain stem parabrachial
nuclei, which clarifies the respiratory depressant activity of

SURGERY

MECHANISMS OF PAIN - DO WE REALLY KNOW
THEM?

Ans PE. Vielvoye-Kerkmeer i

-ocr page 558-

morphine (-analogues). The periaqueductal grey matter (PAG)
receives an inhibitory /3-endorphinergic projection from cells of
the hypothalamus. From the PAG there is a possible descending
modulatipp of pain sensation (serotonergic?). Other inhibitory
neurones in the lower brain stem projecting to the spinal cord
are noradrenergic. They do not synapse with enkephalinergic
intemeurons, but directly inhibit nociceptive transmission neu-
rones in the pain pathway. The re-uptake of both serotonin and
noradrenaline is inhibited by tricyclic antidepressants.
The physiology of pain is complex and it seems to become more
complex as soon as we discover new aspects in this field of
knowledge and experience. Our knowl^ge concerning the
mechanisms of pain both under normal and abnormal circum-
stances is deficient. We do not understand the various clinical
manifestations of pain.

In man pain is what the patient tells us he feels; there are limits of
verbalization of sensory experiences. But what about pain
experience in animals? Tissue damage activates nociceptors,
which cause pain; in a general sense it is true. But it is not
necessarily true that pain is due to the activation of nociceptors,
which is the result of tissue damage. A renal colic causes very
severe pain, but this is not due to tissue damage. Allodynia is
pain due to a non noxious stimulus. The patient is unable to
identify the stimulus and therefore regards all accidental
contacts as potentially harmful, even though the majority of
these do not cause tissue injury.

The sensation of pain and the ability to localize its source are not
subserved by the same fibre systems. The pathology can be due
to external events (e.q. skin), internal events, a lesion of the
nervous system (especially the afferent system). Neurogenic pain
may be peripheral or central and is not resulting from
stimulation of specific receptors. It is important, because it is
responsible for a number of intractable painful conditions as
postherpetic neuralgia and causalgia. The mechanism is quite
different from that of nocigenic pain; it is almost totally resistant
to opioids.

The last category of pathophysiology concerns the psychologi-
cal, social or environmental factors. Also in animals they can not
be denied. The biggest problem in the pathophysiology of pain is
the tendency to compare the mechanisms of these different
categories. Specially in pain treatment it is important to realize
the different pathophysiological backgrounds of the various pain
(complaint)s.

NONSTEROIDAL ANTI-
INFLAMMATORY DRUGS
(NSAIDS] IN COMPANION
ANIMAL MEDICINE

O

Richard C. Nap

Department of
Clinical Sciences of
Companion Animals
(Utrecht University,
the Netherlands).

Richard C. Nap^

INTRODUCTION

It is well known that young children receive less analgesic
medication than adults in similar medical circumstances. The
use of analgesics in companion animal medicine is in many
respects comparable to the situation in young children. The
patient cannot ask for the treatment.

We can classify animals suffering pain, into three groups: (I)
patients with acute pain after surgery, (2) patients with
(sub)acute pain that need surgery to relieve the pain (i.e., acute
abdominal pain, skeletal trauma (luxations and fractures), and
spinal cord disease), and (3) patients with chronic pain, not
related to surgery. Patients in the third group often suffer
musculoskeletal related (degenerative joint disease) or tumour-
related disease.

Postsurgical pain includes superficial pain from the skin or
mucosae and deep somatic pain originating in the muscles and
the skeleton. The initial analgesic treatment of animals after
surgery will often include some type of intravenous sympatico-
and parasympaticolytic drug or a narcotic analgesic. If necessary
the treatment can be continued by NSAIDs. In the second group
a temporary pain relief can be considered by the use of NSAIDs,
but this treatment might mask important diagnostic features.

1 Depanmeni of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty of Veterinary
Medicine. Utrecht University, PO Box SO. 154. NL350S TD Utrecht, the Netherlands

Although the use of NSAIDs is well accepted in abdominal pain
in horses, their use in companion animals is still limited. In
trauma cases immobilization of the injured limb (or the animal)
reduces the pain, whereas in case of spinal disease analgesia must
be combing with strict rest because of the increased risk of
deterioration of the disease.

Peripheral pain is caused by the stimulation of sensory
nervefibres and is often related to inflammation but can also be
caused by trauma or temperature. Several vasoactive and
hyperalgesic agents are involved in the inflammatory reactions
(i.e., histamine, serotonin, substance P), lymphokines, leucocyte
products (i.e., enzymes, oxygen radicals), and the products of
arachidonic metabolism, all of which originate at the cellular
level and contribute to the erythema, oedema, and pain. There
are two principal enzyme pathways of arachidonic acid (AA)
oxygenation involved in inflammatory processes, the cyclo-
oxygenase, which produces prostaglandins (PGs), and the 5-
lipoxygenase, which produces leukotrines (LTs). The first step in
the pathway of PG production is the release of arachidonic acid
(AA) from the cell membranes after activation by phospholi-
pase A2 and C. After release, AA is metaboliz^ by cyclo-
oxygenase or lipoxygenase enzymes; subsequent productions of
PGs, thromboxanes, and LTs occurs. Cyclo-oxygenase trans-
forms AA to PG, thromboxanes, and prostacyclin. The LTs act

-ocr page 559-

as leukotactic substances, and lysosomal enzymes from leuco-
cyte origin are thought to contribute to the tissue damage during
inflammation. It is possible that inhibitors of the LTs synthesis
could be useful for (future) therapeutic agents.
The PGs do not cause overt pain but they sensitise afferent pain
nerve endings to the action of histamine and bradykinin
(hyperalgesia). PGE2 is also a potent pyrogenic agent. NSAIDs
exert (nonnarcotic) analgesic, anti-inflammatory and antipyre-
tic activity by (peripherally) selective inhibition of cyclo-
oxygenase and thereby blocking PG production. The NSAIDs
have no effects on the LTs pathway.

The types of pain usually regarded as being amenable to relief by
NSAIDs are of somatic and integumental origin rather than
visceral, although there may be exceptions to this general rule.

SALICYLATES

Indication: Salicylates are effective in relieving pain associated
with peripheral inflammation, such as muscle and joint disease,
but have virtually no effect on deep or visceral pain. Aspirin has
antipyretic effects, inhibits the generation of tromboxanes from
platelets and also inhibits platelet aggregation.
Kinetics: The
salicylates (and most of the other NSAIDs) are easily absorbed
from the upper gastrointestinal tract. The absorption is influen-
ced by gastrointestinal motility; intragastric pH, content and
lesions; the concentration of the drug, and the tablet type. The
drug is biotransformed in the liver and eliminated by the
kidneys. The plasma half-life of salicylates reveals large differen-
ces among species (horse 1 h, dog 8h, and cat 38h !).
Dosage: (1)
dog: Oral administration of 25 mg/kg BW every eight hours
results in effective plasma salicylates levels without the risk of
toxicity. To prevent gastric retention of tablets, aspirin should
not be administered in large enteric-coated tablets. (2) cat: 10
mg/kg BW/48h (po).
Adverse effects and toxicity: gastrointesti-
nal ulceration is the most commonly encountered adverse
reaction to NSAID medication and is related to both a local and
a systemic effect on the mucosa. Vomiting, nausea and Eaecal
blood loss can be diagnosed. Other diseases related to aspirin
toxicity include nephropathy, increased bleeding tendency,
delayed parturition and hypersensitivity reactions. In acute
aspirin intoxication cardinal features include neurologic signs
(stimulation followed by depression), nausea, vomiting, hyper-
pnoea (alkalosis) and respiratory depression (acidosis), and
acute hepatotoxicosis and nephrotoxicosis.

INDOMETHACIN

Metabolism and toxicity: Indomethacin is a potent NSAID with
94% protein binding in plasma. Because of the high toxicity
(entero-hepatic cycle) the use of indomethacin in companion
animals is not recommended.
Dosage for the dog: 1 - 1.25 mg/
kg BW/day.

IBUPROFEN

Indication: In humans Ibuprofen is used to treat several joint-
and bone-related diseases, but appears to be less effective than
aspirin. Gastrointestinal bleeding seems to be less. Only limited
information is available for the dog.
Metabolism: well absorbed
after oral administration.
Dosage and toxicity: 10 mg/kg BW/
24-48h (po). Because of slow elimination (accumulation) there
is a high sensitivity of dogs for adverse effects (vomiting, gastric
ulceration) compared to men. Several authors do not recom-
mend the use of Ibuprofen for the dog.

NAPROXEN

Indication: Naproxen is approximately 20 times more potent
(analgetic, antipyretic and strong anti-inflammatory effect) than
ibuprofen. In human medicine naproxen is effective in the
treatment of discospondylitis. In the dog naproxen can be used
to treat bone- and joint-related pain when salicylate analgesia is
insufficient.
Metabolism: The drug is readily absorbed and
highly protein bound. The plasma half-life time in the dog is 35-
72 hours. Excretion in the dog is via the faeces, resulting in
relatively long half-life (entero-hepatic cycle), causing the risk of
intoxication.
Dosage: An effective plasma concentration in dogs
can be maintained with daily dosages of 1.2-2.8 mg/kg BW
after an initial dose of 5 mg/kg BW.
Toxicity: Gastrointestinal
ulceration, as in other NSAIDs, and adverse effects on leucocyte
migration occur. If signs of intoxication develop the administra-
tion should instantly be discontinued. The use of naproxen in the
dog is not widely recommended.

KETOPROFEN

Only limited information is available on the use of ketoprofen in
companion animals. In man adverse and toxic effects appear to
be limited. The use of slow-release formulations might include
therapeutic possibilities for future NSAID treatment in the dog.

PHENYLBUTAZONE

Mechanism of action comparable to aspirin. Indication: muscu-
loskeletal disease.
Metabolism well absorbed after oral and
rectal administration and metabolized by the liver to the active
metabolite, oxyphenylbutazone. The plasma half-life time in the
dog and cat is 6 and 18 hours, respectively.
Dosage: in the dog
10-25 mg/kg BW PO every 8-12 h.
Toxicity: The safety margin
is narrow (1.5-2 times the therapeutic dose) and species
differences in toxicity are evident. The adverse effects reported
are blood dyscrasias (agranulocytosis), gastrointestinal ulcera-
tion, nephropathies, and hepatitis.

MECLOFENAMIC ACID

Aspirin-like drug that inhibit the PG synthesis and reduces PG
activity at the receptor level. Potency is 1.5 times higher than
phenylbutazone.
Indication- Treatment of musculoskeletal pain
that is refractory to aspirin.
Dosage: in the dog is I. I mg/kg
BW/24h.
Toxicity: Toxicosis has been reported after long-term
administration of dosages varying from I to 2.5 mg/kg BW per
day. Clinical signs associated with intoxication include diar-
rhoea, vomiting, and gastric ulceration.

FLUNIXIN MEGLUMINE

Indication: osteoarthritic pain. Metabolism: Flunixin is a potent
cyclo-oxygenase inhibitor with strong analgetic and antipyretic
effects. The average half-life after 1.1 mg/kg IV dosage is 3.7
hours. The drug is primarily metabolized in the kidney. The
analgetic effect is more potent than that of aspirin, phenylbuta-
zone, meperidine, and codeine.
Dosage: (dog) 0.5 to 1 mg/kg
BW/24h (IM or IV), with a maximal of 1 mg/kg BW (IV) for 3
consecutive days in dogs and cats.
Toxicity: Gastro-intestinal
ulceration.

ACETAMINOPHEN

No PG synthesis inhibition and therefore only poor anti-
inflammatory properties.
Indication- analgesic and antipyretic
effects in patients with gastro-intestinal disease (low GI toxicity).
The therapeutic effects are comparable to aspirin analgesia.
Metabolism- Acetaminophen is readily metabolized in the liver
after intestinal absorption. Within 24 h 85% of the administered

-ocr page 560-

Table 1. Nonsteroidal anti-inflammatory drugs used in companion animals
grouped according to chemical structures

nonsteroidal anti-inflammatory drugs

carboxyl acid group

enolic add group

1.

salicylic acid derivates

1. pyrazolone derivates

- aspirin 1

- phenyl butazone*

-.... salicylates

- isopyrin \'

2.

acetic acid derivates

- dipyrone

- indomethacin

2 oxicam derivates

- tolmetin sodium

- piroxicam

3,

propionic acid derivates

- ibuprofen^

- naproxen^

- ketoprofen*

- fenoprofen

4.

fenamic acids

- meclofenamic acid\'

- flunixin meglumine\'

- mefenamic acid

5.

aniline derivates

- acetaminophen^

trade names®:

\' finadyne

\' aspirin, rhonal, ascal

\' paracetamol

^ brufen.

> butazolidine

naprosyne

\' tomanoL antipyranal, prisante!

* oscoreL

\'0 feldene

\' tolfedine, aspireL arque!

drug is eliminated via the kidneys. Dosage: (dog) 10-15 mg/kg
BW/8-12h.
Toxicity: Nephrotoxicity is reported in men, and the
toxicity is enhanced after halothane anaesthesia.

PIROXACAM

Indication- Potent NSAID for treatment of inflammatory bone
and joint diseases in men. Also used in sport related injuries.
Information in dogs is limited. Metabolism: long half-life (99%
protein bound). Dosage: daily dose in dogs ^ 15 kg 10 mg; dogs
> 15 kg 20 mg PO.
Toxicity: has been reported in dogs receiving
20 mg every other day !

Some reports consider piroxacam chondrocyte protective (in
men) by the enhancement of proteoglycan synthesis, thereby
suggesting a possible use in case of degenerative joint disease.

DISCUSSION

Patients suffering chronic pain from musculoskeletal or neoplas-
tic origin are initially treated by NSAIDs. According to the
recent literature for treatment in companion animals with
chronic pain from musculoskeletal origin or pain related to
neoplasia, the best choice is still to start the therapy by using
aspirin. Most patients will respond well to this drug. In case pain
relief is not achieved, however, one of the other drugs (NSAIDs)
can be used, but adverse effects have to be monitored very
carefully. However, it is well known that in some severe, poor or
non-responding cases, NSAIDs can be temporarily combined
with short-action steroids to induce a breakthrough in the
management of degenerative joint disease. Terminal stage
disease might be another indication to combine NSAIDs with
the use of steroids. Especially in young animals, the adverse
effects of corticosteroids on skeletal growth and endocrine
balance limit long-term administration for treatment of pain in
case of dysplasia-induced degenerative joint disease. Pain
related to surgery and chronic pain is also treated by acupunc-
ture.

Some animals experiencing pain and anxiety after an accident
may benefit from the effects of tranquillizers in conjunction with
analgesics. It must be taken into consideration, however, that the
use of acepromazine after trauma (and shock) may further lower
the blood pressure. In such cases diazepam and droperidol are
considered useful. The use of sedation should never replace the
application of a proper bandage in fracture cases.
The veterinary surgeon is obliged to monitor analgesic treatment
protocols, in order to avoid the use of NSAIDs to \'treat\' animal
suffering hopeless and endless pain, without a (prospect on) a
sufficient quality of life.

TREATMENT OF PERIOPERATIVE PAIN IN DOGS,
CATS, AND RABBITS

Ludo J. Hellebrekers\'\'

INTRODUCTION

Although scattered investigations into the control of animal pain
and animal anaesthesia were performed before, it was John
Snow (21) who firstly presented a detailed description of animal
anaesthesia with the volatile anaesthetic agents, ether and
chloroform.

Subsequent developments (of any great importance) in animal
anaesthesia did not occur until the turn of the century, and was
boosted by the development of the intravenous barbiturates in
the 1920\'s and the different opiates in the following decades.

I Depanment of Veterinary Anaesthesiology. Faculty of Veterinary Medicine. Utrecht
University, P.O. Box 80.154. NL350S TD Utrecht, the Netherlands

BASIC PRINCIPLES OF THE PHYSIOLOGY OF PAIN
Elaborate information on the mechanisms of pain is available in
the literature. In its most basic description, the painful sensation
is detected by peripherally located nociceptors where impulses
are produced and transmitted, through small unmyelinated, and
slow-conducting, C-fibres and myelinated, and fast-conducting,
Aô-fibres (25) to the dorsal horns of the spinal cord. At the
spinal level the impulses are processed and transported to the
thalamic region in the brain.

Next to these ascending pathways, there are descending
pathways from the brain to the level of the spinal cord, which
modulate the cephalad transmission of pain impulses. Activa-

-ocr page 561-

tion of these descending inhibitory pathways inhibits the release
of excitatory neurotransmitters, like substance P, and thereby
limits the transmission of pain impulses to the brain region. The
neurotransmitters in the descending pathways include among
others, the different endorphins, serotonin and noradrenaline
(2).

PRINCIPLES OF PHARMACOLOGICAL TREAT-
MENT OF PAIN

When considering the pharmacological management of pain in
animals a wide range of agents with an analgetic action is
available for use. These agents can be easily categorized into one
of three groups (15):

I The centrally acting opioid agents, such as the different agonists
(morphine, fentanyl, pethidine), and the mixed opioid agents
(buprenorphine, pentazocine, nalbuphine);

II Substances that block impulses from nociceptors such as local
analgesics, and the a-adrenergic agents like xylazine and
medetomidine;

III Agents that inhibit the production ofthe chemical mediators
that activate peripheral nociceptors, such as aspirin and parace-
tamol.

OPIOlO ANALGESICS

Generally speaking the opioid substances are considered to be
the more potent analgesics, although the difference in analgetic
potency has been lessened by the introduction of the new and
more potent NSAID\'s. Opioids are widely used for effectively
controlling per- and post-operative pain, but their application
does potentially cause a range of side-effects. In addition to the
induction of analgesia, side-effects include respiratory depres-
sion, increased intracranial pressure, and cardiovascular and
behavioral effects (9).

When discussing opioid analgesics a class differentiation can be
made on account of either the specific opioid receptor (/u,
k, 8
and a) affinity, or the agonist - antagonist character of the
opioids, separating the agonist opioids (like methadone, pethi-
dine and fentanyl), from the mixed agonist/antagonist opioids
(like buprenorphine, nalbuphine, pentazocine and butorpha-
nol).

Generally speaking, the use of agonist agents (like methadone,
fentanyl, or the very potent sufentanil) is nowadays limited to its
application in neuroleptanalgesic anaesthesia, in which it is
combined with a (major) tranquillizer like droperidol (metha-
done/droperidol, fentanyl/droperidol - Thalamonal®) or flu-
anison (fentanyl/fluanison - Hypnorm®), acepromazine (met-
hadone/acepromazine) or midazolam (sufentanil/midazolam)
and can produce an adequate anaesthesia in dogs, rodents,
rabbits (5,7,11,13). Since the duration of action of fentanyl and
sufentanil is only limited (± 30 minutes), for prolonged
procedures this agent must be repeatedly, or continuously,
administered. The longer acting agonist opioids like morphine
and methadone are much less potent analgesics than fentanyl
and sufentanil, and are more likely to produce respiratory and/
or cardiovascular side-effects.

For prolonged pain relief, whether it is following general
anaesthesia or not, the mixed agonist/antagonist opioids are
commonly used in a wide variety of species (7,9,10). Although
there is the possibility of the development of tolerance following
opioid administration, this usually occurs only after several days
of treatment, and may then result in inadequate pain relief
The mixed agonist/antagonist opioid agents (like buprenor-
phine, nalbuphine, pentazocine and butorphanol) either demon-
strate their dual influence on a single type of receptor (i.e.

buprenorphine on the ju-receptor) or have an agonistic effect on
one, and an antagonistic effect on another type of receptor (i.e.
nalbuphine /j-receptor antagonism and k-receptor agonism).
Their dual character of action makes these agents especially
useful in pain control following anaesthesia since their effect
combines an antagonism of the agonist-induced sedation and
(slight) respiratory impairment, while their agonistic action
supplies analgesia. Furthermore, some of these mixed agonist/
antagonist opioid drugs are relatively long-acting.
Buprenorphine couples a slow onset (30 min) with a duration of
action of 8 - 10 hrs (4, 8) and a good analgesic effect with little
sedative, cardiovascular or respiratory side-effects (14,22). This
combination of effects makes it excellently suitable for achieving
post-anaesthetic analgesia in the different experimental animal
species.

Similar results are obtained with pentazocine and butorphanol
although the quality of analgesia with pentazocine has been
questioned by some authors (26). These agents have a weaker-
potency and a shorter duration of action (approximately 4 hrs)
than buprenorphine (8, 19).

Both butorphanol and buprenorphine have been documented to
induce behavioral changes in animals, ranging from sedation in
dogs and sheep to increased activity in rodents (3), while fewer
behavioral changes have been reported with the use of
nalbuphine (20).

LOCAL ANALGESICS

Although a wide variety of applications of local analgesics in
relieving pain in experimental animals can be accrued, the
character of many of our experimental animal species prevent
the large-scale use of local analgesics as a single anaesthetic
agent.

A practically viable form of the use of local analgesics is in
combination with sedation/light anaesthesia with the local
application of a local analgesic to maximize the alleviation of
pain.

This can be achieved with a single-dose administration of a local
analgesic (nerve block, infiltration analgesia), or by way of
repeated or continuous administration as with the use of an
epidural catheter. An effective local analgesic effect can allow a
significant reduction of the anaesthetic depth required or an
improved quality of recovery (9).

ALPHA-ADRENERGIC AGENTS
The agents from the class of
a-2 adrenergic drugs, like xylazine
and medetomidine, can be categorized as being sedative/
analgesic, and consequently cleariy induce a state of sedation
together with analgesia (23).

On account of the sedative/analgesic effect the use of a-2
adrenergic drugs is primarily limited to general anaesthesia in
different animal species, where these agents and especially
medetomidine, greatly reduce the required dose of any concur-
rently administered anaesthetic drug (24).
In addition to sedation, drugs from this class produce significant
cardiovascular side-effects which include initial hypertension,
followed by normo-/hypotension, increased peripheral resis-
tance, a decreased heart rate and cardiac output (18).

NON-STEROIDAL ANTI-INFLAMMATORY DRUGS
In contrast to the weak analgetic potency ascribed to the eariier
NSAID\'s, the more recently developed NSAID\'s hke flunixih
seem to have sufficient analgetic potency to effectively combat
post-operative pain. These newer agents might thereby be
attractive alternatives for opioids in the post-operative phase.

-ocr page 562-

whenever the use of opioids is contra-indicated.
In addition, the anti-inflammatory effects of the NSAID\'s
provides for specific indications within the \'pain-control\' proto-
col in the post-surgery period, since inflammation usually
develops several hours after the intervention.
In addition to their analgesic, anti-inflammatory and anti-
pyretic effects, the NSAID\'s are certainly also capable of
producing unwanted side-effects. The most prominent side-
effect is gastrointestinal irritation which may subsequently lead
to gastroduodenal ulceration. This side-effect is most frequently
seen following repeated administration of these compounds.
The cyclo-oxygenase inhibitor type NSAID\'s reduce the forma-
tion of prostaglandin (-like substances) and thereby diminish the
inflammatory response and reduce the pain sensation.
The different modalities of action of NSAID\'s (analgesic, anti-
inflammatory, anti-pyretic) should be considered when a
specific agent is to be selected for use in experimental situations,
based upon the characteristics of the drug as well as on the type
response likely to occur in the experimental animal (febrile
versus oedematous) (17).

A selected number of examples of NSAID\'s, with dosage for
application in the different animal species is provided in the
accompanying tables.

REFERENCES

1. Aron DN. (1987) Pain. In: Small animal medical diagnosis, ed: By Lorenz
MD, and Cornelius LM. 411-24. Philadelphia etc.: J.B. Lippincott
Company 1987.

2. Cousins MJ, and Mather LE. Intrathecal and epidural administration of
opioids. Anesthesiology 1984; 61: 276-310.

3 Cowan A, Lewis JW, and MacFarlane IR. Agonist and antagonist
properties of buprenorphine, a new antinociceptive agent. Br J Pharmacol
1977; 60: 537-45.

4 Downing JW, Leary WP and White ES. Buprenorphine: a new potent
long-acting synthetic analgesic in comparison with
morphine. Br J Anaesth
1977; 1:49: 251-5.

5 Flecknell PA. Midazolam and fentanyl-fluanisone: assessment of anaesthe-
tic effects in laboratory rodents and rabbits. Lab Anim 1984; 18: 143-6.

6 Flecknell PA. The prevention and relief of pain and distress in animals.
Second symposium of the Animal Welfare Foundation 1985.

7 Flecknell PA, Liles JH, and Wootton R. Reversal of fentanyl/fluanisone
neuroleptanalgesia in the rabbit using mixed agonist/antagonist opioids.
UbAnim 1989; 23: 147-55.

8 Flecknell PA, and Liles JH. Assessment of the analgesic action of opioid
agonist-antagonists in the rabbit. J Ass vet Anaesth 1990; 17: 24-9.

9 Recknell PA. Pain reduction and pain relief in laboratory animals. Scand J
Ub Anim Sci 1991; 4: 147-55.

10 Fujimoto JL. Dosage tables for opiate agonist and agonist-antagonist in
laboratory animals. Animal Pain, Short CE, and Poznak A. van, Churchill
Livingstone, New York, pp. 1992; I: 539-42

11 Hall LW, and Clarke KW. Anaesthesia of the dog. In: Veterinary
Anaesthesia, 9th Ed. Balliere Tindall, London, 1991; 290-322

12 Hellebrekers U. Post-operative pain relief in companion animals. Tijdschr
Diergeneesk 1990; 115: 81-2

13 Hellebrekers U, and Sap R. Sufentanil/midazolam anesthesia in the dog.
4th Int. Congress Vet Anaesthesia, Utrecht, the Netherlands 1991/2

14 Jacobs CH, and Ferris HE. Clinicalexperience with the analgesic buprenor-
phine. Ub Anim Sci 1987; 37: 521-25

15 Jenkins WL. Pharmacological aspects of analgesic drugs in animals: An
overview. J Am Vet Med Assoc 1987; 191: 1231^.

16 Lees P, May S A, and McKellar Q A. Pharmacology and therapeutics of non-
steroidal anti-inflammatory drugs in dogs and cats: General Pharmacology.
J Sm Anim Pract 1991; 32: 183-3

17 Liles JH, and Flecknell PA. The use of non-steroidal anti-inflammatory
drugs for the relief of pain in laboratory rodents and rabbits: A review Lab
Anim 1992; 26: 241-55

18 Savola JM. Cardiovascular actions of medetomidine and their reversal by
atipamezole. Acta vet scand 1989; 85: 39-47

19 Sawyer DC, and Rech RH. Analgesia and behavioral effects of butorpha-
nol, nalbuphine and pentazocine in the caL J Am Anim Hosp Ass 1989; 1:
23; 438-446

Tabel 1, Selected dosages for opioids and NSAID\'s in the different species.

opioids

dose mg/kg

duntion

route

refertnces

mOTphioe

0.3-2

2-4h

Flecknell. 1985
Jenkins. 1987

2.10

2-3h

sc.im

Jenkins. 1987

oxvmorphone

0.05.0.22

2-<h

Rc.im.iv

Wrinht et al.. 1985

fenuiivl

0.04^).08

l-2h

sc.im.iv

Wright et al.. 1985

meUudooe

0.5-1.0

4-6h

sc.im

Hellebrekers. 1990
Wnghtetal.. 1985

buprenoiphine

0.006-0.015

6-8h

sc.im

Flecknell. 1985
Hellebrekers. 1990
Jenkins. 1987

bulorpbuiol

0.2.0.4

2-5h

sc.im.iv

Jenkins. 1987

lulbupfaine

0.5-2.0

3-8h

sc.im.iv

Flecknell el al.. 1991
Jenkins. 1987

penuzociDC

2.0-3.0

4h

im

Flecknell. 1985
Jenkins. 1987

NSAID\'s

dose
mK/ks

duration

route

rererences

«cclylsalicjlic

10-20

12h

orally

Hellebrekers, 1990
Jenkins. 1987

ptwavlbiiUzofw

10-15

I2h

IV

Jenkins. 1987

phenvlbuuzooe

20

24h

orally

Hellebrekers. 1990

flunixme

0.5-2.2

24h

im.iv

Jenkins. 1987

Ibuprofen

10

24-48h

orally

Jenkins. 1987

C«1S

opioids

dose mg/kg

diu^tion

route

morphine

0.1

4-6h

sc.im

Flecknell. 1985
Jenkins. 1987

pethidine

2-10

2h

sc.im

Flecknell. 1985
Jenkins. 1987

oxymorphooe

0.4-1.5
0.05

<4li

sc.im.iv

Jenkins. 1987
Flecknell. pers. comm.

methadone

0.5-1.0

4-6h

sc.im

Hellebrekers. 1990
Wngbtetal.. 1985

buprenorphine

0.005-0.01

12h

sc.im

Flecknell, 1985
Jenkins. 1987

bulorphuiol

0.4

6h

sc

Jenkins. 1987

pentazocine

2.0-3.0

4h

sc.im.iv

Flecknell. 1985
Jenkins. 1987

NSAm\'s

dose

mtlVt

duration

route

reference

■cetylsalicylic
icid\'

10

48h

orally

Jenkins. 1987

10-14

12h

orally

Aron. 1987

Ribblu

opioids

dose mg/kg

duration

route

references

morphine

2-5

2-4h

sc.im

Flecknell. 1985
Jenkins. 1987

pethidine

10

2-3h

sc.im

Flecknell. 1985
Jenkins. 1987

buprenorphine

0.02-0.05

8-i:h

SC.IV

Flecknell et al., 1989
Flecknell & Ules. 1990
Jenkins. 1987

pcntuocine

5.10

4h

sc.im

Flecknell etal.. 1989
Flecknell & Ules. 1990
Jenkins. 1987

20 Schmidt WK, Tam SW, Shotzberger GS, Smith DH, Clark R, and Vernier
VG. Nalbuphine. Drug Alcohol Depend 1985; 1:14; 339-62

21 Snow J. On the inhalation of vapour of ether in surgical operations. John
Churchill, London 1847

22 Taylor PM, and Houlton JF. Post-operative analgesia in the dog: a
comparison of morphine, buprenorphine and pentazocine. J Sm Anim
Pract 1984; I: 25; 437-51

23 Vaha-Vahe T. Clinical evaluation of medetomidine, a novel sedative and
analgesic drug for dogs and cats. Acta vet Scand 1989; 30: 401-8

24 Vickery RG, Sheridan BC, and Maze M. Anesthetic and hemodynamic
effects of the stereoisomers of medetomidine, an a-2 adrenergic agonist, in
halothane-anesthetized dogs. Anesth Analg 1988: I; 67; 611-5

25 Wilson ME. The neurological mechanisms of pain. A review. Anaesthesia
1974; I: 29; 407-24

26 Wright EM, Marcella KL, and Woodson JF. Animal pain, evaluation and
control. Lab Anim 1985; 1:14; 20-36

-ocr page 563-

INTRODUCTION

Veterinary clinicians encounter pain in practice in two different
situations. Firstly we anticipate that pain is going to occur (e.g.
during surgery). Second we see pain after it has occurred e.g. as a
result of surgery, in trauma patients or in those suffering from
chronic pain. Acupuncture (Ac) is an ancient Chinese art of
healing (24, 28, 38) in which needles (Acu) are placed
(puncture) in specific loci in the body called acupuncture points.
These points can be found with the help of palpation or an
electrical device as they have an electrical resistance which is
lower (n ± 50 KW) than the surrounding skin (Hi 1.000
KW) (30). Ac may influence certain physiologic phenomena
and there are indications for Ac in the two situations. When Ac
is used in the surgical set-up we u.se the term acupuncture
analgesia (Ac An). In the treatment of clinical painful conditions
we use the term clinical or therapeutic acupuncture.
AcAn is a recent development in acupuncture (23). It was first
used for tonsillectomy in man in 1971 and in the veterinary field
for teat surgery and Caesareans in cows in 1973 and 1974
(15,16,17,18). Laparotomies in horses seem to have been
performed earlier in China (37). AcAn has shown to reduce
MAC (minimal alveolar concentration) during halothane
anaesthesia in dogs with ± 15 %, which is comparable with
pentazocine and butorphenol (8,15,35). Clinical Ac has been
shown to be an effective pain killer in humans and animals with
musculoskeletal, neurogenic and intestinal pain. (19,26,36).

PHYSIOLOGY

In AcAn needles are stimulated by hand or with an electrical
stimulator for the total length of the surgery. A latency period of
at least 20 minutes before analgesia occurs must to be taken into
account. Experimental research during the last 2 decades has
taught us a lot about the mechanisms of pain and analgesia
generally, including mechanisms of AcAn. It seems that many
forms of peripheral stimulation can cause analgesia, AcAn is one
of these forms (3,15). The repetitive stimulation at the Ac point
activates large myelinated nerve fibers which innervate deep
body structures (e.g. muscles, fiascia) (8,36). This nerve impulse
is then conducted to the spinal cord dorsal horn, where it
interacts with the incoming noxious stimulus which is con-
ducted by non-myelinated C- or thin myelinated
A-d fibers. The
Ac stimulus travels centrally in the ventro-lateral funiculus of
spinal cord to reach the arcuate nucleus, raphe nuclei and
cerebral cortex (8,33). These will send descending stimuli to
inhibit segmental incoming pain information. The descending
spinal pathways involve serotonin, enkephalin and epinephrine.

\' Referral practice for Companion Animal Surgery. Oudestraat 37. B-2610 Antwerp.

Belgium.

THE ROLE OF
ACUPUNCTURE IN
ANALGESIA

Luc A. Janssens^

The serotonin pathway seems to be activated by high frequency
stimulation (> 100 Hz) while the endorphin pathways is
activated by low frequency stimulation (2-10 Hz) (8). Admini-
stration of naloxone partially reverses AcAn (8,20). Non-
responders to AcAn do not show enhanced endogenous opiates
in their central nervous system. A number of non responders will
become responders by administration of 6-phenylalanine, a
blocker of the peptidase that breaks down endogenous endor-
phins (32).

TECHNIQUES AND INDICATIONS
While AcAn has no known negative physiological effects it is
therefore the safest possible form of \'anaesthesia\'. There are
however some limitations. Because AcAn does not produce
sedation, the animal must be restrained, therefore it must be co-
operative, not too anxious, aggresive nor nervous. Surgery
under AcAn should only be performed by a skilled surgeon in
areas not too difficult to reach (adrenals, prostate). The patient
should be restrained as AcAn does not produce sedation. The
restraint may vary from gentle reassurance to holding or tying
the animal gently down to the operating table. When sedatives
have to be used for restraint, one has to keep in mind that large
quantities of certain drugs have a severe negative influence on
the cardiovascular system, and if these are required it then might
be safer to use a anaesthesia induced by drugs. Diazepam and
a2-agonists enhance the AcAn effect (8). The area to be
operated upon should not interfere with conscious breathing
(e.g. thoracotomy), or be around the head (move or bite). Once
the animal has been prepared for surgery, the needles are
inserted in the specific points, taped to the skin and connected to
a stimulator. The frequency of the stimulation can vary (1-10(X)
Hz), but the amplitude should slowly be augmented in a step like
manner to produce mild muscle twitching. Testing for analgesia
is tricky as the patients feels a sensation, but does not experience
pain. If the analgesia is insufficient during surgery, one can
administer analgesics, anesthetics or local anesthetics. Stimula-
tion can be continued for post-surgical analgesia. AcAn can also
be started after a drug anaesthesia for post-surgical analgesia
alone. This may be useful in animals where there is concern
about respiratory depression with analgesics. AcAn has been
successfully used in many surgeries such as Caesareans, gastric
torsion\'s, ovariohysterectomies, castrations, tumor removals,
wound surgery, orthopaedic surgery and enterectomies
(1,2,14,15,16,17,18,22,29).

CASE HISTORY

A three year old female French Bulldog was presented with a
dystocia that required a Caesarean section. The dog was

-ocr page 564-

prepared for midline laparotomy and an infusion line was
installed. Acupuncture needles were placed in specific points in
the hind legs (four) and back (four). The needles were
stimulated for 15 minutes, after which the animal received 5 mg
ketamine/kg iv. It was placed on its back, gently tied to the table
and held by the owner. Surgery was started and five pups were
delivered. At the end of the surgery while suturing the abdomen,
the dog experienced some pain which was controlled when 2%
Xylocaine was sprayed locally. Suturing the skin was also painful
and local
Xylocaine infiltration abolished this. The bitch was
untied, she stood up, walked to the pups and started licking
them. In conclusion, indications for AcAn are animals in poor
general condition, geriatric patients and in Caesareans. It can
also be used post-surgically in the same type of animals as well as
in brachycephalic dogs. Limitations of the technique are its lack
of sedation and muscle relaxation, its unpredictability in some
animals and the need for extra personnel and instrumentation.

CLINICAL ACUPUNCTURE AS A PAIN KILLER
It is not uncommon to see patients that are suffering from disc
herniations or musculoskeletal pain for whom analgesic or anti-
inflammatory medications are ineffective or produce severe
side-effects, and for whom surgical intervention would be too
risky, too elaborate or inappropriate. For these patients Ac may
be indicated. In clinical Ac the needle stimulus may be very
short or the needle may be left in situ for a few minutes with
minimal or no stimulation. In some cases needles are stimulated
with electro stimulation for a few minutes. In neither case direct
endorphin or serotonin production takes place. It is not
uncommon to observe a clinical aggravation in some patients for
I to 2 days after a treatment. Ac has proved to be effective in the
treatment of cervical and thoracolumbar disc hernia patients
(9,12,13,31) suffering from pain as well as those with paresis
and paralysis. In thoracolumbar disc herniations its effectiveness
is much higher than in patients treated with accepted conserva-
tive treatments (4,6,7,21) and is comparable to surgical results.
Most patients with this disease will recover in about 2 weeks
after 2 to 3 Ac treatments. With cervical disc herniation, results
are spectacular in some animals. Most animals (70 %) will be
cured in
1 to 3 weeks with about 3 treatments. In human, equine
and canine patients with chronic degenerative joint disease Ac
has proved its efficacy in clinical and blind studies. Ac proved to
be as effective as piroxicam in osteoarthritis and as effective as
corticosteroid injection for tennis elbow in humans. In the dog
its efficacy has also been described (10,25). About two-thirds of
the patients show a more than 50 % improvement with about 3
to 5 treatments. The joints that give the best results are the
shoulder, hip and knee (10). In muscular disease acupuncture is
effective in eosinophilic myositis (25) and in trigger point (TP)
therapy (11,27,34). TP\'s are muscular knots in a taut band of
muscle fibers. They tend to shorten and weaken the muscle, are
painful under compression and may refer pain. TP\'s cause a
lameness which does not respond to anti-inflammatory drugs.
TP treatment consists of injecting or deep needling the point,
which is in approximately 70 % of cases an Ac point. Treatment
of the triceps TP can yield very favorable results in dogs often
lame for very long periods (11).

CASE HISTORY

A five year old male Boxer presented with a persistent lameness
in the left fore leg of 18 months duration had been treated with
acetylsalicylate, phenylbutazone, dexamethasone, depot-corti-
costeroids, rest and massage with no response. All routine
physical, laboratory exams and radiographs including contrast
arthrograms were normal. Myelography was normal. No
muscle atrophy was present and joints were not painful. The
animal had a large extremely painful TP in the triceps muscle. It
was treated by dry needling once a week and the animal was free
of lameness after two treatments. In conclusion, therapeutic Ac
is often quite effective in painful conditions such as trigger
points, osteoarthritis and disc disease. It is especially valuable in
these patients for whom anti-inflammatory drugs or analgesics
are ineffective or cause side-effects or in which surgery is
contraindicated.

ACKNOWLEDGEMENTS

Dr. Ulricke Wurth is thanked sincerely for her linguistic help.

PRACTICAL MANAGEMENT
OF DENTAL HARD TISSUE
DISORDERS IN THE DOG

Andries van Foreest

Department of
Clinical Sciences
of Companion
Animals

(Utrecht University,
the Netherlands).

Andries van Foreest\'

INTRODUCTION

A thorough oral examination is an essential part of the physical
examination of the dog. The veterinarian should start his
inspection of the oral cavity at the time the client of a new puppy

/ Depanment of Clinical Sciences of Companion Animals, faculty of Veterinary
Medicine. Utrecht University. PO Box 80.154. NL3508 TD Utrecht, the Netherlands.

consults him for the first time. That is the right time to tell the
owner of the young dog about the development of the teeth, the
eruption of the permanent teeth and the great importance of a
good and regular dental examination.
The purpose of this presentation is to present a survey of the
visible dental hard tissue disorders the veterinarian should

-ocr page 565-

recognize when a good dental examination is done. The
disorders will be discussed and followed by first aid treatments.
These disorders can be ordered in different ways. In this general
survey is chosen for a classification of the moment of origin:
during- even before- forming, during the eruption or afterwards.

FORMATION DISTURBANCES

I. Anomalies of number

Anodontia is a complete absence of teeth.
Hypodontia: congenital absence of one or more teeth.
Hyperodontia: the condition of having supernumerary teeth.
These teeth can be eutypical or atypical.

II. Abnormalities of size and form

Macrodontia is a condition of having abnormally large teeth.
Microdontia is a condition of having abnormally small teeth.
Dens invaginatus- syn. dens in dente- is an unusual manifesta-
tion in which a tooth-like structure is present within the pulp
chamber of a tooth.Dens evaginatus is a condition in which the
pulp horn extends into a core of dentine on the occlusal surface.
Abnormal tubercles and enamel pearls. Dilaceration is a
condition caused by damage or fracture of a tooth during
development, resulting in distortion without interruption of the
normal mineralisation.

Compression anomaly. A shape abnormality of a tooth caused
by lack of space during the process of formation, before or
during the mineralisation peri^.

Fusion is the development of one tooth from two distinct tooth
follicles.

Gemination is the development of two tooth crowns from one
follicle.

III.Discolorations (due to ingestion of chemicals and drugs).
Fluoride

Tetracyclines

IV. Disorders in tooth structure

Enamel disturbances

Enamel hypoplasia is defined as incomplete or defective
formation of enamel. Defective formation of enamel may
involve one or all of the teeth. Once the enamel has calcified,
such a defect can not be produced. In dogs enamel hypoplasia is
quite common.

Solitary teeth. Hypoplasia due to local infection or trauma is
usually seen in a single tooth.

Systemic disorders. These hypoplasia are symmetrical on the
teeth and related to the period during which a disease was
present.

Amelogenesis imperfecta. This hereditary type of enamel
hypoplasia is a generalised disturbance of the ameloblasts.
therefore, not only a beltlike zone of the enamel of a group of
teeth is affected as in systemic cases, but the entire of all teeth.
Dentine disturbances

Dentinogenesis imperfecta is a defective mineralization of
dentine, characterized by an opalescent appearance of the teeth.
Dentinal dysplasia is a disturbance of dentine formation
characterized by normal enamel, atypical dentinal with pulpal
obliteration and a defective root formation.

DISTURBANCE IN TOOTH ERUPTION
The term eruption is used to indicate the clinical appearance of
the cusps of a tooth through the gingivae. There are aberrations
in eruption time and eruption location of the teeth, mainly to the
permanent dentition. The cause may be formative, but the
reason for a disorder may also be an accident taking place during
the state of the deciduous teeth. Lack of space, misalignment of
the tooth bud or hyperodontia are in dogs quite common.

Time of eruption

Natal or neonatal teeth (dentitio praecox) is a possibility that a
dog is bom with teeth or teeth erupting shortly after birth.
Premature eruption. Premature shedding of the deciduous teeth
may cause premature eruption of the permanent teeth.
Late eruption. Eruption may be retarded, mostly seen by the
permanent dentition.

Retentio dentis (impacted teeth). In this case teeth fail to erupt.
Location of eruption

Dystopia is a small aberration of the normal location of a tooth.
Rotation is the tuming of a tooth about its central axis.
Ectopic tooth: the position ofthe tooth is out ofthe dental arcade
but quite close to its normal position.
Heterotopy. The tooth-eruption is at a completely different
location than its normal position.

POST-FORMATIVE DISTURBANCES
These dental hard tissue disorders do occur after the teeth have
been formed and erupted. In general there are exogenous causes
of which traumata are most common. Regressive alterations of
the teeth like dental caries, excessive attrition, abrasion, erosion,
pathological resorption, hypercementosis, exogenous discolou-
rations and resorption can occur after eruption. Retained
deciduous teeth (when root resorption and exfoliation of the
deciduous teeth are delayed) are also post-formative disorders
and particulary common in young toy dogs.

PERINEAL HERNIORRHAPHY IN THE DOG

Frederik J. van Sluijs

INCIDENCE

Perineal hernia is a relatively common condition in the dog. It
occurs almost exclusively in old intact males. There is no specific

I Department of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty of Veterinary
Medicine, Utrecht University. PO Box 80. 154, NL3508TD Utrecht, the Netherlands
breed predisposition, but perineal hernia is more often seen in
large breeds than in small breeds.

PATHOLOGICAL ANATOMY

Perineal hernia is characterized by a disruption of the pelvic

-ocr page 566-

diaphragm. The pelvic diaphragm is the vertical closure of the
pelvic cavity through which the rectum passes (1). Its muscular
part is made up of the levator ani muscle (M. coccygeus
medialis) and the coccygeal muscle (M. coccygeus lateralis).
The levator ani is thought to be the primary muscle involved in
the development of perineal hernia. At the time of surgery, this
muscle has largely disappeared, leaving a triangular opening
between the pelvic cavity and the ischiatic fossa. The sides of the
triangle are bordered medially by the rectum, laterally by the
coccygeal muscle and ventrally by the internal obturator muscle.

CLINICAL SIGNS

The most prominent clinical sign is straining upon defecation.
Perineal swelling may be present, but is not always noted by the
owner. On physical examination there is abnormal laxity lateral
to the rectum. The prostate is usually enlarged and may be
displaced into the abdomen or the ischiorectal fossa. In the latter
case the bladder is also displaced. The tone of the anal sphincter
may be decreased and the anal reflex may be weakened or
absent.

SURGICAL METHODS

Several surgical methods have been described for reconstruction
of the pelvic diaphragm. The most important ones are the
standard herniorrhaphy (2,3,4,5), the transposition of the gluteal
muscle (6), and the transposition of the internal obturator
muscle (7,8,9). The transposition of the internal obturator
muscle has given the best results (10,11) and will be described.
The patient is placed in sternal recumbency with the hind legs
hanging over the edge of the surgical table. The table is tilted
head down, to bring the vertebral column of the dog in a
horizontal plane. The tail is then reflected craniodorsally, and
tied under tension to improve exposure of the coccygeal muscle.
The rectum is emptied and the anal sacs are expressed, after
which the anus is closed with a purse-string suture.
A vertical incision is made through the skin and the superficial
perineal fascia just lateral to the anus, extending from the base of
the tail to the ischiatic arch. In dogs with perineal hernia, the
ischiorectal fossa is usually filled with fat from the pelvic cavity,
which may contain numerous cysts or firm nodules of necrotic
fat. Occasionally, the prostate gland or urinary bladder or both
may also be detected. Abnormal contents of the ischiorectal
fossa are carefully freed from surrounding structures by blunt
dissection.

The internal obturator muscle is mobilized by severing its
attachment to the caudal border of the ischium. A periosteal
elevator is used to elevate the muscle from the inner or pelvic
surface of the ischium up to the level of the caudal rim of the
obturator foramen. When the muscle has been sufiBciently
mobilized, the tendon is severed directly medial to the sacrotu-
berous ligament. This should be done carefully, because the
pudendal artery, vein and nerve run immediately dorsal to the
obturator tendon at the site of transection.
The hernia is closed with two rows of interrupted sutures. The
first (or dorsal) row is placed in the external anal sphincter and
the coccygeal muscle; the second (or ventral) row is placed I\'n the
external anal sphincter and the internal obturator muscle. In
most cases an opening remains at the point where these two
sutures meet. This opening is closed with a vertical mattress
stitch through the internal obturator muscle, the coccygeal
muscle and the external anal sphincter. The subcutaneous fat
and the skin are closed in a routine way with simple interrupted
sutures.

PROGNOSIS

In a ten-year period perineal herniorrhaphy was performed in
390 dogs. The same surgical technique was used in all patients,
but the regimen for antimicrobial prophylaxis was changed
twice. No prophylaxis was given from 1982 to 1984. Between
1984 and 1989 prophylaxis was applied in a non-systematic
way. From 1989 on a standard protocol was used. This protocol
implies a single IV. injection of gentamycin, 5 mg/kg, and
metronidazole, 20 mg/kg shortly before surgery and additional
measures such as insertion of a rectal tampon, expression of the
anal sacs and closure of the anal orifice with a purse-string
suture.

Wound infection and faecal incontinence were the most
important complications. The introduction of systematic anti-
microbial prophylaxis was associated with a significant re-
duction of wound infections (Table 1; chi square, p < 0.05). The
incidence of faecal incontinence has not changed significantly
over the years.

REFERENCES

1. Miller ME, Christensen GC, and Evans HE. Anatomy of the dog. WB
Saunders Company, Philadelphia, 1964.

2. Archibald I, and Sumner Smith G. Perineal hernia repair. In: Canine
Surgery, Second Archibald Edition, E.J. Catcott ed., American Veterinary
Publications Inc., Santa Barbara, 1974; 544

3. Bojrab MJ, and Toomey AA. Perineal hernia. In: Current Techniques in
Small Animal Surgery, M. Joseph Bojrab ed.. Lea & Febiger, Philadelphia,
1983; 401

4. Canfield RB, and Bellenger CR. Perineal Hernia. In: Textbook of Small
Animal Surgery, DH Slatter ed. WB Saunders Company, Philadelphia
1985; 769

5. Robinette JD. Perineal hernia. In: General Small Animal Surgery, IM
Gourley and PB Vasseur eds. Lippincott Company, Philadelphia, 1985; 769

6. Spreull JSA, Falkland AL. Transplanting the superficial gluteal muscle in
the treatment of perineal hernia and flexure of the rectum in the dog. J small
Anim Pract 1981; 22: 749

7. Early TB, and Kolata RJ. Perineal hernia in the dog: an alternative method
of correction. In: Current Techniques in Small Animal Surgery, M. Joseph
Bojrab ed., Lea & Febiger, Philadelphia, 1983; 405

8. Orsher RJ, and Johnston DE. The surgical treatment of perineal hernia in
dogs by transposition of the obturator muscle. Comp Cont Ed 1985; 7: 233

9. Van Sluijs FJ, and Sjollema BE. Perineal hernia repair in the dog by
transposition of the internal obturator muscle I. Surgical Technique. Vet
Quarterly 1989; II: 12

10. Hardie EM, Kolata RJ, Early TD, Rawlings CA, and Gorgacz EJ.
Evaluation of internal obturator muscle transposition in treatment of
perineal hernia in dogs. Vet Surgery 1983; 12: 69

11. Sjollema BE, and Van Sluijs FJ. Perineal hernia repair in the dog by
transposition of the internal obturator muscle II. Complications and results
in 100 patients. Vet Quarteriy 1989, 11:18

-ocr page 567-

INTRODUCTION

Megacolon is an acquired condition characterized by progres-
sive dilatation of the colon leading to loss of contractility. It is
characterized by repeated episodes of constipation and obstipa-
tion that become more frequent and severe.
Constipation may be caused by ingestion of indigestible material
(mostly hair), painful anorectal abnormalities and mechanical
obstruction caused by abnormalities of the colon, rectum or the
surrounding tissues (e.g. colonic tumors, strictures, pelvic
fracture malunion and perineal hernia) (1).
In most cases however no specific underlying lesion can be
found and the disease is designated as idiopathic megacolon.
Most cats are presented for severe tenesmus or the inability to
defecate, usually accompanied by anorexia, vomiting and
abdominal distension.

A thorough history and complete physical examination (includ-
ing digital rectal examination) should be performed. Abdominal
and pelvic radiographs are indicated to rule out pelvic fracture
malunion (or other causes of obstruction). If intraluminal
disease is suspected a coloscopy is indicated.
A hemogram and biochemical profile should be performed as
severe obstipation may lead to dehydration which requires
additional therapy (prior to surgery).

Initial treatment usually consists of enemas and manual
evacuation of the accumulated feces. Medical therapy (laxa-
tives, stool softeners, propulsive drugs) and dietary changes are
intended to prevent recurrences.

Progressive failure of medical therapy and increased frequency
of administration enemas and deobstipation procedures are
indications for surgical therapy.

SURGICAL THERAPY
Colotomy

In the early stages of the disease a colotomy may be considered
as an alternative to the non-surgical deobstipation procedures.
Non-surgical deobstipation usually involves the administration
of (watery) enemas and manual evacuation of the accumulated
feces from the rectum and colon. As this procedure becomes
more difficult the cat is subject to considerable strain. Severe
bruising of the colon may occur (but remain invisible) and
liberal use of water may result in retrograde filling of the small
bowel.

Colotomy does not involve these risks. There is a minimal risk of
contamination as the colonic contents are usually very dry.
Damage to the colon is minimal and assessment of total
evacuation of the colon is readily performed.

I Veterinary Specialists Centre. Rietwijkerstraat 27. NLI059 VV Amsterdam, the
Netherlands

A caudal midline incision extending from the umbilicus to the
pelvic rim allows adequate exposure of the entire colon and the
distal small intestine. The entire colon is carefully inspected and
packed of from the surrounding tissues with most sponges. At an
appropriate site in the distal part of the colon a antimesenteric
incision is made. The accumulated feces is gently evacuated
from the colon. Spillage of intestinal contents into the abdomi-
nal cavity should be avoided. The colotomy incision is closed in
a routine fashion. Simple interrupted appositional sutures or a
two layer continuous suture pattern may te used. Monofilament
absorbable (polydioxanon\' 3-0 or 4-0) suture material is used.
The caudal abdominal cavity is thoroughly lavaged with warm
isotonic fluid and the sutureline is covered with omentum. The
abdominal incision is closed in a routine fashion.
In longstanding cases with a history of repeated (non-surgical)
deobstipation procedures colotomy may only provide tempo-
rary relieve. Subtotal colectomy is indicated in these cases.

Subtotal colectomy

A caudal midline incision extending from the umbilicus to the
pelvic rim allows adequate exposure of the entire colon and the
distal small intestine. The colon, cecum and ileum are inspected,
exteriorized, and packed in moist sponges. Although the entire
colon may not be dilated, the distal colon is always involved. If
the proximal colon is not abnormal a colostomy may be
performed to preserve the ileocecal valve. However, to mini-
mize tension on the anastomosis it may be necessary to resect the
proximal colon to allow the more mobile ileum to be used for
anastomosis. Also if the proximal colon is dilated an ileocolos-
tomy is indicated. The distal resection site is chosen 1 or 2 cm
cranial to the pelvic rim to allow suture placement.
The appropriate branches of the ileal, ileocolic, caudal mesen-
teric and cranial rectal arteries and veins are ligated. Feces is
gently manipulated away from the resection sites and atraumatic
intestinal clamps are placed. The colon is resected between
clamps. Care should be taken to prevent spillage of intestinal
contents into the abdominal cavity. An end to end anastomosis
is performed using simple interrupted appositional sutures.
Monofilament (absorbable) suture material of an appropriate
size (polydioxanon\' 3-0 or 4-0) is chosen. Suturing is started at
the mesenteric border. Occasionally it may be necessary to
correct luminal discrepancy between the proximal and distal
stump. The mesenteric defect is closed in a continuous or
interrupted pattern. The caudal abdominal cavity is thoroughly
lavaged with warm isotonic fluid and the sutureline is covered
with omentum. The abdominal incision is closed in a routine
fashion.

I PDS. Ethicon Gmbh. Norderstedt. Germany.

Bart E. Sjollema

Jy

Veterinary

Specialists Centre t

Mm

(Amsterdam, the 1

Netherlands) \\

DIAGNOSIS AND SURGICAL
MODALITIES OF MEGACOLON
IN THE CAT

Bart E. Sjollema^

-ocr page 568-

ANTIMICROBIAL PROPHYLAXIS
Intravenous antibiotics should be administrated at induction of
anesthesia. A combination of gentamicin^ with lincocin^ or with
metronidazole^ is recommended.

Postoperative complications

The most serious potential complication is anastomotic dehis-
cence and leakage.

Proper tissue handling, preservation of blood supply and correct
placement of sutures are important factors in the prevention of
this complication. Vomiting, anorexia, pyrexia and abdominal
pain are suggestive for peritonitis. Cytology of an abdominal
aspirate (after abdominal lavage) revealing toxic neutrophils
and intracellular bacteria is indicative for anastomotic dehis-
cence.

PROGNOSIS

Prognosis after surgery is good. In the immediate postoperative
phase tenesmus and diarrhea frequently occurs but usually

! Genlamidne 5%. AUV, Cuijk, Ihe Netherlands.
> Linconin, Upjohn, Ede, the Netherlands.
\' Flagyl, Janssen. Beerse, Belgium.

resolves within a few weeks (2). Recurrence of chronic
constipation following subtotal colectomy has not been re-
ported. However in some cases occasional tenesmus may occur
probably related to accumulation of feces in the remaining part
of the colon.

An other reason for recurrence of tenesmus may be associated
with the presence of perineal hernia. About 12,5% of the cats
with perineal hernia also have megacolon (3). Evaluation of
clinical findings should determine the order of surgical proce-
dures. Perineal heriorrhaphy in cats is essentially identical to
herniorrhaphy in dogs (4).

REFERENCES

1. Burrows CF. Constipation. In: Kirk R W, ed Current Veterinary Therapy IX.
Philadelphia, WB Saunders, 1986; 1: 904-8.

2. Rosin R, Walshaw R MehlhaCf C, Matthiesen D, Orsher R, and Kusba J.
Subtotal colectomy for treatment of chronic constipation associated with
idiopathic megacolon in cats: 38 cases (1979-1985). J Am Vet Med Assoc
1988; 193: 850-3.

3. Welches CD, Scavelli TD, Aronshon MG, and Matthiesen DT. Perineal
hernia in the cat: A retrospective study of 40 cases. J Am Anim Hosp Assoc
1992; 28: 431-8.

4. Van Sluijs FJ, and SjoUema BE. Perineal hernia repair in thedog by
transposition of the internal obturator muscle I: Surgical technique. Vet
Quart 1989; II: 12-7.

SURGICAL TREATMENT OF PERIANAL FISTULAS
IN DOGS, EVALUATION OF 33 PATIENTS

Franc W. Viehoff\\ and Frederik J. van Sluijs^

INTRODUCTION

Perianal fistulas are a chronic progressive condition of dogs
characterized by multiple, chronic, draining tracts with a
purulent discharge and ulceration of the skin around the anal
orifice. They are most commonly seen in middle-aged German
shepherds and Irish setters, but many other breeds are affected as
well (3,5,6).

Presenting signs are related to pain in the perianal region.
Tenesmus, dyschezia, and licking of the perianal area occur
frequently, but malodorous purulent discharge, perianal bleed-
ing, and constipation or diarrhoea are also reasons for veterinary
consultation (5,6).

PATHOGENESIS

The pathogenesis of perianal fistulas is unknown. The following
causes or contributing factors are suggested :

* impaction of fecoliths in the anal crypts leading to microabs-
cesses in the perianal skin (1).

* spread of infection from abscesses in the anal glands (5,6).

* broad-based tail and low tail carriage of affected breed (1,5,6)

* anal sac rupture (1,5,6).

* immunologic abnormality (8).

* hypothyroidism (8).

I Department of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty of Veterinary
Medicine. Utrecht University, PO Box 80,154, NL350S TD Utrecht, the Netherlands
* greater density of apocrine sweat glands in the cutaneous zone

of the anal canal (1).
The histopathology of resected tissues fails to reveal the cause of
the condition. Chronic, nonspecific inflammation with fibrosis
and granulation tissue is usually found. The most frequent and
sometimes only lesion found is inflammation of the apocrine
sweat glands of the cutaneous zone of the anal canal. Involve-
ment of the anal sacs, fistulas of the anal sinuses, and rectal
fistulas are generally believed to be secondary. The fistulous
tracts can be lined with epithelium (5,6,7).

DIAGNOSIS

Diagnosis of perianal fistulas is usually based on physical
examination, which sometimes has to be performed under
sedation due to the painful character of the condition. Rectal
palpation is performed to determine the extent of the disease,
which can affect the therapy and the prognosis. Primary anal sac
rupture and neoplasms, such as tumors of the circumanal glands
or squamous cell carcinomas with ulceration, can be included in
the differential diagnosis (5,6).

TREATMENT

Because the pathogenesis of perianal fistulas is obscure most
treatments are directed at the lesions and not at the underlying
cause. The different kinds of treatment which have been
employed are:

-ocr page 569-

» Medical treatment including systemic antibiotics, topical
antibiotics or antiseptics, and cleaning (5,6).

* Tail amputation (2).

* Removal or destruction of all affected tissue is the goal of
deroofing and fulguration (4), cryosurgery (9), chemical
cauterization (3), and surgical excision without sutering the
defect (5,6). Second-intention healing is thus attempted.

* Surgical excision and suturing the defect is used in order to
achieve first-intention healing. All affected tissues should be
excised, sparing the coccygeal and sphincter muscles as much
as possible, but not at the risk of leaving diseased tissue in
place. A combination of sharp and blunt dissection is the most
effective way to achieve this, although it can be difficult to
distinguish between affected tissue and unaffected muscle.
Anal sacs are removed when they are involved in the disease
(5,8).

From February 1989 through July 1992 33 dogs with perianal
fistulas were treated by surgical excision and primary closure as
described above. Metronidazole (20 mg/kg) and gentamycin (5
mg/kg) were given IV shortly before surgery. The rectum was
emptied and the anal sacs were expressed. Gauzepads were
placed in the rectum but the anus was not closed with a purse-
string suture. Primary closure was often achieved without
difficulty. Penrose drains were only used when it was impossible
to obliterate dead space. Skin sutures were removed 7-10 days
PO. Reexamination I month PO was performed in 28 dogs.
Case records were reviewed and results were evaluated by a
telephone survey after a minimum of 6 months PO.
The ages of the affected dogs ranged from 2.8 to 12.0 years, with
a mean of 6.7 years. Males (24) were affected significantly more
then females (9) (x^ P < 0.01). German shepherds (20), and
mixed shepherds (6) were affected most often. The follow-up
period ranged from 2 to 41 months, with a median of 18 months.
Of the 33 dogs 17 were alive and free of grossly evident fistulas.
Eleven dogs were free after 1 surgical procedure. One additional
procedure was performed on 5 dogs, and 2 additional proce-
dures on I dog before the fistulas resolved. One dog was alive
but had a recurrence of a small fistula 19 months after surgery.
The owner did not seek veterinary advice because the disease
did not seem to be progressive. Nine owners had their dogs
euthanized due to problems related to perianal fistulas
(e.g.,recurrence, incontinence, tenesmus). One of those dogs was
free from evident fistulas, but incontinence, stricture formation,
and tenesmus made the owner request euthanasia 3 months PO.
Six dogs died or were euthanized for unrelated reasons. Five of
those dogs appeared to be free of fistulas at the time of death or
euthanasia, but I dog had a recurrence 2 months PO. Because
this fistula was small and was not progressive the dog lived for
12 months before it was euthanized because of progressive
neurological dysfunction.

Remission of fistulas was achieved in 23 cases. The follow up
period ranged from 4 to 40 months, with a median of 22 months.
The follow up period ofthe 10 cases without remission ranged
from 2 to 41 months, with a median of 10 months. Recurrence
of the fistulas occurred in 17 dogs.

Dehiscence during the immediate postoperative period oc-
curred in 4 cases. Healing was noted at 1 month PO in 2 dogs,
but did not occur in the other 2 dogs which were euthanized
despite additional surgical procedures. Incontinence occurred in
3 cases. Tenesmus was observed in 6 cases, all of which had
recurrence of fistulas. No tenesmus was observed in any of the
dogs that were free of evident fistulas.
A stricture was found
during examination in 1 dog.

DISCUSSION

Comparison of the results with other studies is difficult because
of differences in postoperative evaluation, variability in defini-
tion of terms, and varying degrees of involvement. Medical
treatment is generally considered to be only palliative and does
not lead to a cure (5,6). Tail amputation alone was used to treat
perianal fistulas with encouraging results in 25 dogs (2). It is the
only form of treatment where an attempt to alter the local
environment is made. Many owners will refuse this treatment.
Destruction or removal of affected tissue followed by second-
intention healing can lead to anal strictures after the formation of
scar tissue, especially when extensive circular fistulas are treated
(9). The low incidence of stricture formation and tenesmus
indicate that first-intention healing can be achieved with
minimal scarring. In advanced cases the lesions can be capri-
cious and non-selective ways to destruct the affected tissues,
such as cryosurgery or chemical cauterization, are likely to be
less successful in complete destruction, leading to recurrence, or
sparing as much healthy tissue as possible, leading to inconti-
nence or anal stricture (3,9). The theoretical disadvantage of
primary closure is that first-intention healing is attempted in a
contaminated area, but wound infections and dehiscence have
not been a major problem when appropriate antimicrobial
prophylaxis is used (6). Recurrence has been a major problem in
all the different forms of treatment that have been used (2-9). It is
difficult to determine whether the recurrence is caused by
incomplete removal of affected tissues or a true recurrence of the
disease because the primary cause has not been resolved.
It still has to be determined which method of treatment is most
successful, but the low incidence of complications such as
dehiscence, incontinence, and tenesmus indicate that surgical
excision with primary closure is a viable first choice of
treatment.

REFERENCES

1. Budsberg SC el al. Anatomic predisposition to perianal fistulae formation in
the German Shepherd Dog. Am J Vet Res 1985; 46: 1468-72.

2. Ee RT van, and Paiminteri A. Tail amputation for treatment of perianal
fistulas in dogs. J Am Anim Hosp Assoc 1987; 23: 95-100.

3. Elkins AD and Hobson HP. Management of perianal fistulae. A retrospec-
tive study of 23 cases. Vet Surg 1982; 11: 110-114.

4. Goring LG el al. Perianal Fistulas in the Retrospective evaluation of
surgical treatment by deroofing and fulguration. Vet Surg 1986; 15: 392-8.

5. Harvey CE. Perianal fistula in the dog. Vet Rec 1972; 91: 25-33.

6. Johnston DE. Surgical diseases of the rectum and anus. In: Slatter DH (ed).
Textbook of small animal surgery. Philadelphia, WB Saunders, 1985; 770-
94.

7. Killingsworth CR e/ al. Bacterial population and histologic changes in dogs
with perianal fistula. Am J Vet Res 1988; 49:1736-41.

8. Killingsworth CR el at. Thyroid and immunologic status of dogs with
perianal fistula. Am J Vet Res 1988; 49: 1742-6.

9. Vasseur PB. Results of surgical excision of perianal fistulas in dogs. J Am Vet
Med Assoc 1984; 185: 60-2.

10. Vasseur PB. Perianal fistulae in dogs: a retrospective study of surgical
techniques. J Am Anim Hosp Assoc 1981; 17: 177-80.

-ocr page 570-

INTRODUCTION

A common problem with external fixators, regardless of the
apparatus in use, is pin tract infection, which can lead to pin
loosening and localized osteomyelitis, which can inflict with
fracture healing (1,2). In some cases prophylactic antimicrobial
therapy might have to be administered.

AIM OF THE STUDY

The effect of a slow release of the antimicrobial agent
ciprofloxacin (3, 4) on pin tract infection in healthy bone was
studied. This was accomplished by mixing ciprofloxacin into
biodegradable poly-D,Lrlactide (PDLLA). The mixture was
then molded as a 20 mm cover onto the external fixator steel
pins, slightly off the central area of the pin.
The aim of this study was to determine if the slow degradation of
the lactic acid (5) covering would locally release enough
ciprofloxacin to decrease or inhibit pin tract infection in healthy
bone. The radius of 5 sheep were used in this model. The
opposite radii served as control.

During the follow up period the areas around the pin tracts were
evaluated every third day until euthanasia at 5 weeks, cleaned
and dressings changed. Degree of swelling, soreness and amount
of discharge was recorded each time as well as lameness in both
legs.

From the 5th week onward, at radiographs any lysis around the
pins was measured both at the lateral and medial cortex.
At euthanasia the radii from all sheep were collected so that all
pin holes could be prepared for histological examination. A
cellular evaluation, mainly neutrophilia, was performed. The
degree of infection was also evaluated.

\' Departmenl of Clinical Sciences. College of Veierinary Medicine. Hdmeentie 57. 00580
Helsinki, Finland

Based on these measurements a statistical analysis was done.
RESULTS

There was a statistically significant difference between the
groups (p<0,05) for each parameter.
Every parameter gave a strong indication of the benefit of the
slow ciprofloxacin release in reducing inflammatory reaction
around the pin tract. This coincides with the general appearance
of the legs of the sheep.

CONCLUSION

It is our belief that there is strong evidence that ciprofloxacin
incorporated into lactic acid could prevent or reduce pin tract
infection in other bones and species too. The release rate and
amount can easily be altered by choosing different kinds of FLA
and changing the percentage of ciprofloxacin (3, 4, 5).

REFERENCES

1. Green SA. Complications of external skeletal fixation. Clin Orthop Rel Res
1983; 180: 109-15.

2. Harari J. Complications of exfrnal skeletal fixation. In: The Veterinary
Clinics of North America, vol 22. Harari J (ed). W. B. Saunders Co.,
Philadelphia, USA 1992; 99-107.

3. Nix DE, Cumbo TJ, Kuritzky P, Derito JM, and Schentag JJ. Oral
Ciprofloxacin treatment of serious soft tissue and Ixjne infections. Am J
Med 1987; 82: 146-53.

4. Mandell GL, and Sande MA. Antimicrobal agents. In The pharmacological
basis of therapeutics. Gilman A G (ed). Pergamon press, Elmsford 1990;
1057-60.

5. Majola A, Vainionpaa S, Mikkola HM, Tormala P, and Rokkanen P
Abwrbable selfreinforced polylactide (SR-PLA) composite rods for frac-
ture fixation: Strength retention in the bone and subcutaneous tissue in
rabbits. J Mater Sci Mater Med 1992; 3: 43-7.

EFFECT OF SLOW RELEASE ANTIBIOTICS ON
PIN-TRACT INFECTION

Jan RaihaSari Granholm, Minna Rinkinen, Saila Miettinen, and Pertti Törmala

-ocr page 571-

ARTHRITIS - ITS
CLASSIFICATIQN,
PATHOGENESIS AND
CLINICAL RELEVANCE

David Bennet

Department of
Veterinary Clinical
Science & Animal
Husbandry
(Liverpool/Great
Britain)

David Bennet i

id

ARTHRITIS

Confusion has always arisen with the terminology used.
Arthritis, which strictly means inflammation of a joint, is used in
a broader sense to cover a whole range of well-defined joint
disorders. Particular pathological terms are given to the latter
and often several terms are applied to the same disorder (e.g.
osteoarthritis implying inflammation and osteoarthrosis suggest-
ing degeneration refer to the same clinical disease where both
inflammatory and degenerative changes can be identified).
These various terms must not be taken in their literal pathologi-
cal sense (e.g. osteoarthritis does not just mean inflammation
within a joint, but includes cartilage degeneration and similarly
\'inflammatory joint disease\' does not mean that inflammatory
processes only exist within the diseased joint). Arthritis is
divided into two broad categories, the degenerative arthropa-
thies and the inflammatory arthropathies (1, 2) (Fig. 1.)

ARTHRITIS

inflammatory

degenerative
i

osteoaithritis
traumatic arthritis
haemopilic arthritis

infective

X

crystal
induced

Hydroxyapatite
(gout)

(pseudogout)

non-infective

bacterial ^

mycoplasmal immune
viral based

fungal
protozoal

Figure 1. Classification of arthritis in the dog and cat.

DEGENERATIVE JOINT DISEASES
1. Traumatic arthritis (\'sprain\')

This term is usually restricted to the type of joint reaction
produced by a single acute injury to the joint. The lesions
produced by such an injury can include a stretched, torn or

/ Vniversuy of Liverpool, DeporlmenI of Veterinary Clinical Science iS Animal
Husbandry PO Box 147. Liverpool L69 3BX. Merseyside. Great Britain.

Internal medicine

lacerated joint capsule and/or ligaments, fracture of intra-
articular bone, fracture or detachment of articular cartilage and
torn and/or displaced menisci. A synovitis is invariably present
and there is usually a variable amount of haemorrhagic or serous
effusion within the joint cavity. The changes in the synovial
membrane include hyperplasia and hypertrophy and infiltration
with inflammatory cells, mainly polymorphonuclear leucocytes
and lymphocytes. Areas of haemorrhage may be seen within the
synovial membrane. Inflammatory infiltrates may also occur
within the joint capsule and ligaments of traumatised joints and
deposits of haemosiderin are often present within the synovial
membrane.

Radiography may demonstrate joint effusion, fractures or show
evidence of ligament damage, particulary if a manipulated view
is taken. Synovial fluid samples are often haemorrhagic in
appearance and the white cells are slightly elevated with
variable numbers of synovial and cartilage cells present. The
mucin clot test is positive. Treatment will depend on the
individual case (e.g. confinement and restricted exercise, exter-
nal support of the affected joint, surgical exploration of the joint
and repair/replacement of damaged ligaments or removal of
torn menisci). In some mild cases no treatment other than rest
for a few days is required. Some cases of acute traumatic arthritis
will develop into osteoarthritis, particularly if joint instability
has resulted from the initial trauma. Similarly, repeated trauma
to an individual joint will often produce an osteoarthritis.

2. Haemophilic arthritis

This is a very rare form of joint disease in the dog. The clotting
defect in canine haemophilia is similar to that of man and is
transmitted as a sex-linked recessive characteristic. Under
normal circumstances, affected animals stand little chance of
surviving more than a few months after birth.

The dog will show recurring, painful and occasionally swollen
joints of the extremities, associated with haemorrhage into the
joint cavity and within the joint tissues. Grossly, the synovial
membrane appears thickened with visible haemorrhages. Histo-
logical examination confirms the presence of haemorrhages and
also deposits of haemosiderin. Mild hyperplasia of the lining
layer is evident. Articular cartilage damage, intra-articular
adhesions and capsular fibrosis with limited joint movement
have been recorded. Haemorrhage also occurs within tendon
sheaths and fascial structures of the limb, and in many other
organs. Intra-articular haemorrhage may have a primary role in
destroying articular cartilage (9).

-ocr page 572-

3. Osteoarthritis (osteoarthrosis, degenerative joint disease,
hypertrophic arthritis, chronic senescent arthritis)

Osteoarthritis is the commonest form of arthritis which affects
the dog, but in spite of this little is known of its exact nature and
pathogenesis. It is sometimes described as an end point of joint
failure rather than a true disease, ie. osteoarthritis is to joint
diseases what heart failure is to heart diseases. There are two
main types of osteoarthritis; primary or idiopathic where there is
no obvious initiating cause and secondary where the disease
follows some other abnormality of the joint. Examples of the
latter include osteoarthritis following hip dysplasia, rupture of
the anterior cruciate ligament of the stifle joint, patellar luxation,
collateral ligament ruptures and joint dislocations, osteochon-
drosis, Legg-Calve-Perthes\' disease, un-united anconeal process,
articular fractures, repeated trauma and damage to the joint by
other types of arthritis. In most of these examples secondary
osteoarthritis is associated with an unstable, deformed joint and
it is suggested that such joints are susceptible to minor repeated
trauma leading to the development of certain well-defined
pathological changes. Other factors are important, for example,
excessive exercise or obesity will promote the disease, presum-
ably by increasing the trauma inflicted upon the joint. Primary
osteoarthritis is less commonly diagnozed and is more common
in certain breeds, e.g. Chow, Dalmatian, Samoyed, Retriever,
Spaniels. Many present day rheumatologists believe that even
primary osteoarthritis can be regarded as a secondary disease, ie.
probably secondary to some inherent metabolic abnormality of
the articular cartilage which causes its premature failure. A third
form of osteoarthritis is described as erosive osteoarthritis. In
addition to the more usual features of the disease, there is also
erosive and destructive changes within the articular bone.

PATHOLOGICAL FEATURES OF OSTEOARTHRITIS
All tissues of the synovial joint affected with osteoarthritis can
show pathological changes:

1. Articular cartilage

Biochemical changes. These include hydration and a change in
the quantity of proteoglycan. The galactosamine-glucosamine
molar ratio is increased and there is a higher extractability of
proteoglycan aggregate with high molarity calcium chloride
solution. Some of these biochemical changes can also be
demonstrated by histochemical staining techniques which show
a loss of metachromasia.

These biochemical changes have been shown in both natural
and experimental osteoarthritis and the latter has included
sectioning of the anterior cruciate ligament of the canine stifle
joint. Basically, cartilage responds by assuming an immature
behaviour, chondrocytes divide and synthesise proteoglycans at
a faster rate and synthesise a chondroitin-sulphate-rich imma-
ture proteoglycan. Digestive enzymes capable of initiating and
promoting the degenerative process in osteoarthritis have been
described and can arise from the cartilage cells themselves.
Enzymes such as stromelysin, collagenase and gelatinase are
produced by the chondrocytes. The stimuli which allow these
enzymes to be produced and activated are not understood. The
interleukins, for example, derived from synovium, fibroblasts or
activated monocytes have been demonstrated and these can act
on living intact cartilage to induce proteoglycan and collagen
breakdown and to inhibit proteoglycan synthesis. Prostaglan-
dins including PGE2 and PGF2 and prostacyclin are also
secreted by chondrocytes and may play a further role in
inflammatory and degradative processes within the joint.

Loss of surface chondrocytes. Cartilage cells are lost from the
superficial layers of the articular cartilage.
Flaking and fibrillation Horizontal flaking of the surface layer
occurs, followed by deeper splits extending vertically into the
deeper zones and eventually reaching the calcified stratum.
Ultimately, cartilage may be sheared off, exposing the underly-
ing subchondral bone. Fibrillation of cartilage involves frag-
mentation of the collagen network and is associated with
proteoglycan depletion and with mechanical softening of the
cartilage.

Chondrocyte clumping. This refers to the formation of\'cell nests\'
of chondrocytes in osteoarthritic articular cartilage. These nests
are sometimes associated with deep vertical clefts in fibrillated
cartilage and may represent attempted repair of a damaged
cartilage.

Other changes Lacuna resorption, degeneration of cells and
matrix and alteration of the collagen fibres may be seen.

2. Bone

Periarticular osteophytes The presence of marginal prolifera-
tion of bone (osteophytes, exostoses, lipping, spurs) is a
consistent feature of osteoarthritis. An osteophyte is first
recognized as an area of proliferating mesenchymal tissue often
in the transitional zone between the synovial membrane and
articular cartilage. This tissue undergoes metaplasia to form
woven bone, sometimes containing fibrocartilage. Endochon-
dral ossification later becomes a prominent feature of osteo-
phytic growth. A mature osteophyte is one which is covered by
fibrocartilage or fibrous periosteum and which consists of
cancellous bone with marrow spaces contiguous with the
epiphyseal marrow spaces. Osteophytes will develop in other
areas of the joint, e.g. at the attachment of the fibrous capsule
and ligaments. Osteophyte development is associated with the
appearance of numerous blood vessels and can be recognized
histologically in the experimental canine (anterior cruciate
sectioning) model as eariy as 3 days after sectioning the cruciate
ligament (5,6). This may be compared to a much later
appearance of biochemical changes in the articular cartilage.
Thus the initial abnormality of osteoarthritis appears to be a
vascular reaction associated with new bone formation and the
articular cartilage degenerative changes, normally regarded as
the most important pathological feature of osteoarthritis, occur
some time later.

Subchondral bone sclerosis. There is a sclerosis of subchondral
bone associated with articular cartilage loss in cases of osteoar-
thritis and the extreme stage of this is eburnation. Sclerosis and
eburnation arise from thickening of the subchondral plate,
epiphyseal cortex and adjacent trabeculae.
Subchondral bone cysts. These occur commonly in man,
particularly in the hip joint (11). They are not true cysts and arise
from the replacement of bone trabeculae and marrow by mixed
connective tissue. Subchondral bone cysts are seen in the dog.
Bone remodelling. Osteophyte production, subchondral sclero-
sis and cyst formation are all part of the process of bone
remodelling. There is also a general remodelling process of the
internal structure of the epiphysis such that it can, with time,
take on a completely different shape. This remodelling is
brought about by related osteoblastic and osteoclastic activities.
Various theories have been suggested to explain the whole of the
remodelling process (e.g. altered stress on the joint due to
instability or altered mechanics as the pathology of osteoarthritis
progresses). Wolff\'s law has been quoted in this context: it states
that the internal architecture of the bone is directly related to the
stress distributions to which it is subjected. It is also interesting

-ocr page 573-

that in the experimental cruciate sectioning model in the dog,
bone remodelling not only occurs in the unstable joint but also in
the contralateral normal stifle joint (5,6,8). Subchondral sclero-
sis and osteophyte production has been observed in these joints
together with histological and abnormalities of the articular
cartilage. This phenomenon might have important relevance to
why osteoarthritis is often a bilateral disease. It could result from
increased loading of the joint due to the loss of use of the other
limb with cruciate sectioning although lameness is often short-
lived. Another explanation suggested has been a reflex increased
vascularity to the opposite stifle joint monitoring that of the
unstable joint; a similar occurrence has been shown during
fracture healing. The altered vascularity can produce changes in
the local tissue conditions (e.g. pH, PO2,
PCO2).
Erosive osteoarthritis is characterised by loss of bone in addition
to osteophyte production and cartilage degeneration. In man
there has been some association with the presence of hydroxya-
patite crystals within the synovial fluid, and even with the use of
non-steroidal anti-inflammatory agents.

3. Soft tissue

Synovial membrane. Most reports of the synovial membrane in
cases of osteoarthritis describe hypertrophy and hyperplasia of
the lining layer and increased thickness of the supporting
connective tissue. Occasional perivascular accumulations of
mononuclear cells are not uncommon.
Sometimes a marked inflammatory reaction can occur in the
synovial membrane. This inflammatory reaction is characte-
rized by hypertrophy and hyperplasia of the lining layer and large
accumulations of mononuclear cells particularly lymphocytes
and plasma cells in the subsynovial layer. There are also
increased numbers of blood vessels and lymphatic spaces
present. Such changes may represent a response to \'foreign
material\' such as hydroxyapatite crystals, proteoglycans and
degenerate cartilage cells, released into the synovial fluid of
some osteoarthritic joints.

Joint capsule. Fibrous thickening of the joint capsule regularly
occurs in osteoarthritis.

Menisci Various changes in the menisci occur such as fibrilla-
tion, calcification, splitting, shredding or tearing and osseous
metaplasia (3). Some of the pathological changes will produce
chronic lameness.

Vascular changes. Hyperaemia of the marrow of the bones of
the joint occurs and vascular tufts can be seen penetrating the
bone-cartilage interface. Vascular proliferation occurs in associ-
ation with the osteophyte formation at the transitional zone.
Hyperaemia of the synovial membrane and joint capsule is also
present and an impaired venous drainage from the bones of
osteoarthritic joints is demonstrable by intraosseous phlebo-
graphy. Changes in blood flow will cause alterations in local
tissue conditions which could be important in initiating patho-
logical changes, and also be a source of pain.

CLINICAL FEATURES OF OSTEOARTHRITIS
Lameness can be an obvious feature of osteoarthritis although
many joints affected pathologically with this disease may not
show a clinical problem. It is also true that the degree of
pathological advancement in osteoarthritis is not always clearly
associated with the presence or absence or severity of clinical
signs. Generally the lameness is chronic, of insidious onset and
may show a progressive deterioration with time. Some cases
may show episodes of lameness separated by periods of relative
normality and the lameness may be worse after rest or exercise
or in cold, damp weather.

Lameness in an osteoarthritic joint may be exacerbated by a
sudden trauma to the joint. Affected joints are thickened as a
result of osteophyte development, bony remodelling and joint
capsule fibrosis. Synovial effusion may also be evident although
some osteoarthritic joints contain very little synovial fluid. Pain
and crepitus are often apparent when the joint is flexed and
extended.

When considering secondary osteoarthritis it is important to
realise that as well as clinical signs being attributed to
osteoarthritis itself, certain clinical features are also directly
related to the predisposing joint problem (e.g. rupture of the
anterior cruciate ligament in the stifle, hip dysplasia, elbow
dysplasia and osteochondrosis dissecans). In many cases the
lameness will be due to the underlying disease process rather
than the arthritis; the arthritis is more likely to cause clinical
disease later in life since the pathology, once started, is
progressive. Other clinical features may also be related to the
underlying joint abnormality. With rupture of the anterior
cruciate ligament, for example, an anterior drawer movement
will be present.

RADIOGRAPHIC FEATURES OF OSTEOARTHRITIS
One of the most characteristic radiographic features of osteoar-
thritis is the presence of new bone deposits. Depending on the
maturity of the osteoarthritic process, these deposits may be
visualized as an irregularity or roughening of the bone outline, as
obvious masses of bone protruding from the normal bone
margins or as irregular densities of bone where the bone deposits
are superimposed on the normal osseous architecture. The exact
sites of new bone deposition vary according to the different
joints and underiying cause and it is interesting that in the
experimental cruciate model for example, the very earliest
radiographic evidence of osteophytic formation occurs at 2-3
weeks whereas histological evidence of new bone formation
occurs as early as 3 days after initiation of the disease process
(5,6).

Sclerosis, particularly of the subchondral bone is another feature
and is more commonly seen in longstanding cases. Soft tissue
changes may also be apparent such as thickening of the joint
capsule and synovial effusion. Radiography may also demon-
strate the presence of the initiating lesion in cases of secondary
osteoarthritis eg., osteochondrosis, ligament damage. Occasion-
ally, free ossified bodies are seen associated with an osteoar-
thritic joint. Some of these represent ligament avulsion fractures
at their bony attachments, others are fractures and separations of
osteophytes whereas some are caused by calcification of soft
tissues within and surrounding the joint (e.g. menisci, ligaments,
joint capsules).

A reduction in joint space has consistently been described as a
radiographic feature of osteoarthritis, although this is difficult to
assess in the canine patient. Bony destruction is seen with the
erosive form of osteoarthritis and indicates a poorer prognosis.

LABORATORY FEATURES OF OSTEOARTHRITIS
Synovial fluid analysis can be helpful. The fluid is generally
viscous and slightly yellow in colour. The white cell count
averages 2600/mm3, the majority of which are mononuclear
cells (average 85%). Synovial and cartilage cells are sometimes
present as also are osteoblasts and osteoclasts. There is no
tendency for the fluid to clot on standing and the mucin clot test
is usually normal. Hydroxyapatite crystals are also reported in
the synovial fluid but their exact significance is uncertain.

-ocr page 574-

TREATMENT OF OSTEOARTHRITIS
Unfortunately there is no absolute cure for osteoarthritis and
once the disease has started it tends to progress albeit at a
variable rate. There are a number of different approaches to
treatment which depend on individual cases. Certainly with
cases of secondary osteoarthritis, surgical correction of the un-
derlying cause is often appropriate especially where it is the
underlying disorder rather than the arthritis causing the lame-
ness. Examples include repair of a torn cruciate ligament,
removal of a cartilage body in cases of osteochondrosis and
stabilisation of a luxating joint. The arthritis will always tend to
worsen with time but the surgical interference will hopefully
reduce the rate of progression.

Advice regarding exercise of the osteoarthritic dog is a very
important part of case management. Although excessive exer-
cise will aggravate clinical signs and accelerate joint degenera-
tion, properly controlled exercise is essential to maintain muscle
development and help prevent joint stiffness.
The important factor is to make the exercise regular and
constant, i.e. the same amount of exercise each day at the same
time of day. Frequent short exercise is preferable. The quality of
both the dog\'s life and that of the owners should be considered
when recommending an exercise regime.
Any acute \'flare-ups\' of disease activity should be treated by
short periods of strict rest. Although there is no evidence to
suggest that obesity predisposes dogs to osteoarthritis, once the
disease has started, increased body weight will cause the disease
to progress faster and the clinical problem to be exacerbated.
Careful attention to diet or even the use of a weight reduction
diet should be considered.

The non-steroidal anti-inflammatory drugs (NSAIDs) are
regularly used to control pain in cases of osteoarthritis. However
they should be avoided if possible because of potential side-
effects and because they can become ineffective if over-used in
individual cases. For more information on the use of NSAIDs,
see the seminar Pain and pain relief, elsewhere in this Proceed-
ings.

Corticosteroids are often used to treat canine osteoarthritis and it
is certainly true that a clinical improvement will generally result.
Their main disadvantage is the inevitable side-effects which
show if high doses or prolonged administrations are given. They
are potent anti-inflammatory agents and will also help reduce
joints fibrosis and stiffness. Corticosteroids can certainly hasten
cartilage degeneration although very low doses have recently
been shown to have a protective effect on articular cartilage
perhaps related to their ability to inhibit proteoglycan destruc-
tion by proteases. It has also been shown experimentally that
steroids can inhibit osteophyte production in osteoarthritis.
Another problem with steroids is the obvious deterioration
which can occur in the dog\'s lameness and well-being once the
course has finished; this puts enormous pressure on the clinician
to resort to a continuous medication regime. It is best to save
steroids for severe chronic cases where the clinical problem is
significantly affecting the animal\'s quality of life. Low doses
should be used and preferable given as short courses, repeated as
necessary. The drug should be given orally. Intra-articular
injections of steroids should not be used in the treatment of
osteoarthritis; if given by this route, they will promote cartilage
breakdown, often cause an injection synovitis and predispose
the joint to bacterial infection. Corticosteroids are also indicated
in acute flare-ups of osteoarthritis especially if associated with an
active synovitis as detected by a synovial fluid analysis showing
relatively high levels of polymorphs (18% ). Steroids are also
indicated in cases of erosive osteoarthritis where they are usually
more effective than NSAIDs. The use of a combination of
prednisolone, cinchophen en hexamine (TN Predno-leuco-
tropin) is often helpful when steroid therapy is indicated. Both
preidnisolone and cinchophen have anti-inflammatory activity
but at different levels of the arachidonic acid conversion
pathway and may have synergistic activity.
There is some evidence that intra-articular polysulphated
glycosaminoglycans (TN Adequan) is a disease modifying agent
in the treatment of osteoarthritis. Synthetic glycosaminoglycans
bind to damaged cartilage and enhance the formation of new
cartilage matrix, inhibit proteolytic and lysosomal enzymes
which degrade cartilage, inhibit hyaluronidase and the synthesis
of prostaglandin from the synovium and stimulates the produc-
tion of a highly polymerised hyaluronic acid with improved
viscosity. The latter can obviate friction problems in an
osteoarthritic joint and thus help to reduce pain. The dose is a
0.25-0.5 ml per joint for an average sized dog. The drug is given
at weekly intervals for 5 weeks although if there is no obvious
improvement after the first or second injection, completion of
the course is probably not justified. Sedation or general
anaesthesia is usually necessary for the injections. The injection
course is combined with regular exercise and occasionally
NSAIDs. There can sometimes be a transient worsening of
lameness following an injection, presumably due to an acute
synovitis. This drug can certainly help some dogs although its
beneficial effect is often short-lived (2-3 months) in advanced
osteoarthritis cases. In less severe cases, improvement can be
prolonged.

A preparation of polysulphated glycosaminoglycans is also
available for intramuscular use but it is not clear therapeutic
levels of the drug will reach the joint when given by this route. A
similar drug, pentosan polysulphate (TN Cartophen-Vet) can be
given subcutaneously or intra-articularly.
Intra-articular injections of sodium hyaluronate (TN Healon-
Vet) can also be used at a dose of 0.3 ml-0.5 ml. This replaces
synovial fluid of lowered viscosity and helps to stimulate the
production of synovial fluid of normal viscosity, again impro-
ving joint lubrication. It may also have a chondroprotective
effect although its presence tends to inhibit proteoglycan
synthesis. Dietary supplementation with essential fatty acids
(such as those found in evening primrose oil fish oils) may have a
role in reducing the synovitis compxinent of osteoarthritis.

Surgical procedures can help in the treatment of osteoarthritis.

The simple lavage and irrigation of an osteoarthritic joint with
sterile saline can produce a prolonged clinical improvement,
possibly by removing mediators of inflammation. Debridement
of joints (cheilectomy) may be helpful. This involves an
arthrotomy and the removal of osteophytes or loose bodies or
the stripping of synovium; this can be combined with joint
irrigation. Osteophyte development is part of a remodelling
process which can be regarded as an attempt at healing ie.
altering the shape of the joint to cope with the abnormal stresses
placed upon it. Extensive removal of osteophytes must thus only
be done in those case of secondary osteoarthritis where the
underlying cause is also being treated eg., repair of a torn
cruciate ligament. Certainly osteophytes will always tend to
regrow but they can be a source of pain which may be related to
their size. The removal of large individual osteophytes can
always be considered if it is felt they are a possible source of pain.

Osteophyte removal is only feasible in certain joints where
surgical access allows. Calcified bodies are common in the

-ocr page 575-

shoulder and hip joints. They are usually obvious on the
radiographs and their removal can often be beneficial. Drilling
into the epiphyses/metaphyses of the joint can help reduce the
intraosseous pressure, which is increased in arthritis and is a
possible source of pain. A major arthrotomy will also, of course,
ensure the subsequent resting of that joint during the convales-
cent period which is sometimes helpful.

Excision arthroplasty i.e., the destruction of a joint by removing
one or both of the bony components can produce a pain free
articulation in cases of osteoarthritis. It is most often used for the
hip but has been used for the elbow, temporomandibular and
shoulder joints. Replacement arthroplasty ie. the replacement of
a diseased joint with a prosthetic one either totally or partially, is
an alternative approach but is expensive. The surgical fusion
(arthrodesis) of an arthritic joint can be helpful in alleviating
pain. The most common indication is for chronic instability and
arthritis of the carpus (antebrachiocarpal, intercarpal, carpome-
tacarpal) and tarsus (proximal intertarsal, tarsometatarsal).

Other joints can be arthrodesed but are more difficult and the
outcome less certain. More drastic surgical procedures include
amputation eg., digital amputation for arthritic toes.

REFERENCES

1. Bennett D. Joint Disease. Chpt. in \'Canine Medicine and Therapeutics\'. 3rd
edition. Edited by Chandler EA, Sutton JB, Thompson DJ. Blackwell
Scientific Publications, Oxford, 1990.

2. Bennet D. Joint and Joint Disease. Chapt 23 in \'Canine Orthopaedies\'. 2nd
edition. Edited by Whittick WG. Lea & Fabiger, Philadelphia, 1990.

3. Collins DH. Pathology of Articular and Spinal Diseases. Edward A,
London, 1949).

4. Cosenza SF Drug-induced gastroduodenal ulceration in dogs. Modern Vet
Pract 1984; Dec: 923-8.

5. Gilbertson EEM. Osteoarthritis: an exeperimental study in the dog. PhD
thesis. University of Glasgow, 1975a.

6. Gilbertson EMM. Development of periarticular osteophytes in experimen-
tally induced osteoarthritis in the dog. Ann Rheum 1975b; Dis. 34: 12-25.

7. Lees P, Higgins AJ, Sedgwick AD, and May S. Application of equine
models of acute inflammation. Vet Rec 1987; 120: 522-9.

8. McDevitt CA, Gilbertson EMM, and Muir H. An exeperimental model of
osteoarthritis; early morphological and biochemical changes. Bone J and
Surg Jt 1977; 59-B: 24.

9. Madhok R, Bennet D, Sturrock RD, and Forbes CD. Mechanisms of joint
damage in an experimental model of haemphilic arthritis. Arthritis Rheum
1989; 31: 1148-52.

10. Pearson RTD. The efficacy of phenylbutazone and Carprofen in the therapy
of osteoarthritis in the dog. Paper synopses, WSAVA/BSAVA Congress,
April 1989.

11. Sokolofi^ L. The Biology of Degenerative Joint Disease. University of
Chicago Press, Chicago, USA, 1969.

UNDERSTANDING AND CONTROLLING INHERITED
DISEASES IN DOGS AND CATS

Donald F. Patterson\'\'

INTRODUCTION

The causes of disease can be grouped into two major categories:
genetic and environmental. This dichotomy of causes should not
obscure the fact that many diseases are influenced by both
genetic and environmental factors. What we call \'genetic
diseases\' are those in which genetic factors play a major role.
During the early and middle years of the 20th century, diseases
that were primarily environmental in cause were of overwhel-
ming importance as causes of illness and death. Beneath the
surface of this sea of infectious, parasitic, and nutritional
disorders, however, lay the reefs of genetic disease, which in
recent years have become gradually exposed as the level of
environmental diseases has fallen (Fig. 1).
It is on these barriers that medical science is presently impinged.
Until now, efforts on the part of the veterinary profession and
breeders to reduce the frequency of genetic disorders in dogs and
cats have concentrated primarily on those entities that are most
easily recognized, such as defects involving the bones and joints,
central nervous system, eye, and blood. It is logical to do first
what can be most easily done. Thus, programs to enhance the
diagnosis and reduce the frequency of hip dysplasia, hereditary
eye diseases, and bleeding disorders have tended to preoccupy us
and have shown the most progress. However, over time it has
become evident that the problem of genetic disease is much

\' School of Velerinary Medicine. Pennsylvania University 3850 Spruce Street. Philadel-
phia. PA 19104-6010. USA

greater and the responsibility of the veterinary profession
extends to a much wider range of genetic diseases. In the past
quarter century, more sophisticated diagnostic methods and the
tools of modern medical genetics have been applied increasingly
to genetic diseases of animals as well as humans. In the dog and
cat, a large number of additional genetic defects involving
various organ systems have been recognized and an increasing
variety of defects in metabolism have been defined at the
biochemical level. Among the most recently discovered heredi-
tary diseases are those involving gene mutations which interfere
with specific immune functions and predispose the affected
animal to infectious diseases. Also recognized now are gene

-ocr page 576-

defects that block the intestinal absorption of a single vitamin
and thus produce a disease that is characteristic of a specific
vitamin deficiency. These latter two types of hereditary disease,
which have clinical signs related to environmental agents but
have an underlying cause that is primarily genetic, underscore
the fact of genetic-environmental interactions.
Effective programs for the control of genetic diseases depend
upon accurate diagnosis of specific disease entities, recognition
of carriers of recessive genes, and the development of programs
to prevent affected animals and carriers from reproducing. Only
a small fraction of the existing genetic diseases of the dog and cat
have as yet been recognized and most of these have not been
thoroughly characterized. A major responsibility of the veterin-
ary profession for genetic diseases now and in the future lies in
the identification and characterization of specific genetic dis-
eases entities, investigation of their modes of inheritance, and
underlying molecular and biochemical basis. This knowledge
will provide the means to develop laboratory tests for carriers of
recessive diseases and form the basis of effective control
programs.

The objective of this lecture series is to present an overview of
principles important in understanding the genetic and molecular
basis and mode of transmission of hereditary diseases. Specific
genetic disorders in the dog and cat will be used as examples and
will illustrate how the tools of medical genetics can be applied to
the diagnosis and characterization of these disorders. A short
discussion of the control of genetic diseases will be presented in
the context of veterinary practice, dealing with the following
questions:

1 ) Is this disease genetic?

2) What are the chances it will happen again?

3) What can be done about it?

OUTLINE OF LECTURES

1. Tracing the Genetic Disease Phenotype to the Level of
Gene Action.

A. Overview of Gene Structure and Function (Fig. 2)
DNA structure

Control and Coding Regions of the Gene
Promoters and Enhancers
Introns and Exons
The genetic code

Transcription of messenger RNA (mRNA)
Processing of mRNA
Splicing out of introns
Poly A tail addition

Capping
Translation

Reading the nucleotide code to produce a polypeptide
Protein \'folding\' to produce a biologically active polypeptide
depends on the amino acid sequence

Most genes code for specific protein molecules with specific
biological functions. Mutations, including deletions, additions,
or base substitutions, can alter the control or coding sequences of
a gene and result in a protein that is deficient in amount or
abnormal in structure. Any of the various functional classes of
protein molecules can be affected (Fig. 3).

PROTEINS

FUNCTIONAL

EXAMPLE

EFFECT OF

TYPES

MUTATION

Enzyme

Arylsulfatase B

Failure to catalyze reac-

tion or metabolic block

Receptor

Androgen receptor

Failure to bind target

cells

Transport protein

Hemoglobin

Failure to transport

Structural protein

Collagen

Abnormal tissue struc-

ture

Figure 3. Any of the various functional classes of protein molecules

B. Enzyme Defects

Enzymes catalyze the individual steps in metabolism. Mutations
in genes coding for enzymes result in metabolic \'blocks\'. There is
a deficiency of products distal to the block and accumulation of
metabolites proximal to the block.

Examples: Mucopolysaccaridosis VI in the Siamese cat and
Phosphofructokinase deficiency in the English Springer Spaniel.

C. Receptor Defects

Biological receptors bind specific molecules including hor-
mones, nutrients and growth factors. Mutations in genes coding
for receptors result in failure of the biologic function involved.
Examples: Testicular feminization due to a defect in the
androgen receptor. Hereditary vitamin B12 deficiency in Giant
Schnauzers.

D. Structural Protein Defects

Structural proteins form the supporting structures and func-
tional elements of cells and extracellular matrix.
Examples: Collagen defects in the dog and cat. Dystrophin
defect producing muscular dystrophy in Golden Retrievers.

II. Patterns of Inheritance in Disorders Due to Single
Mutant Genes

A. Autosomal Dominant

In these disorders, the gene locus resides on one of the
autosomes. One dose of the mutant gene produces the disease
phenotype. In some cases, a single dose of a dominant gene
defines the breed phenotype (examples, the fold ear mutation in
the Scottish Fold cat, the merle mutation in a number of dog
breeds). A double dose may cause a more severe effect and can
be lethal. Dominant genetic diseases tend to be rare in dogs and
cats since they are easily selected against. Sporadic cases arise as
new mutations.

Examples: Scottish Fold and Merle Mutations, Defects in
collagen fibrillogenesis in dogs and cats. Congenital lymphe-
dema in the dog, Short-hmbed dwarfism with ocular lesions in
Labrador Retrievers and Samoyeds.

BNi-dl-V/-[

Mtllingtr HNA ^cgllc
TRANSLATION

-ocr page 577-

B. Autosomal Recessive

The gene locus resides on one of the autosomes. A double dose
of a mutant gene at the locus is required to produce the disease.
Affected individuals are thus homozygous for the mutation and
the parents are usually clinically normal carriers (obligate
heterozygotes). This is the most common mode of inheritance of
diseases due to single mutant genes in the dog and cat. The
frequency of the disease increases with inbreeding in families
and lines carrying the mutant gene. The \'founder effect\' and
\'popular sire\' effect are common. If the gene product is known
and can be measured, heterozygous carriers can be recognized
by a laboratory test (heterozygotes have half-normal levels of
enzyme activity).

Examples: Pseudoachondroplasia in Miniature Poodles, Muco-
polysaccharidosis VII in dogs. Progressive retinal atrophies in
dogs and cats, other recessive diseases.

C. X-linked Recessive

In these disorders, the gene locus resides on the X chromosome.
Since females have two X chromosomes and males have one X
and a Y, males who receive the mutant gene from their mothers
are hemizygous and are affected. These diseases thus usually are
found predominantly in males born of carrier mothers. When a
carrier female is mated to a normal male, one-half of the male
offspring will be affected regardless of the degree of inbreeding.
One-half of the female offspring will be carriers.
Examples: X-linked severe combined immunodeficiency
(SCID) in Basset Hounds, X-linked muscular dystrophy in
Golden Retrievers.

D. Sex-limited Inheritance

In this mode of inheritance, the locus is on an autosome, but the
disorder is expressed only in one sex. The underlying mode of
transmission is usually autosomal recessive, so the characteris-
tics of this mode are followed, but only one sex is affected.
Examples: Sex reversal in chromosomal female (XX) Cocker
Spaniels, Persistent Mullerian Duct Syndrome chromosomal
male (XY) in Miniature Schnauzers.

III. Diseases due to the combined action of gene at more than
one locus; polygenic/multifactorial inheritance

In these disorders, genes at more than one locus influence a more
or less continuous variable such as the concentration of some
compound or the rate of growth of some tissue element. The
genetic component is usually said to be \'polygenic\'. Since the
exact nature of the underlying variable is usually unknown, it is
referred to as the \'liability\' to the disease. In theory, when the
liability to the disease reaches a critical \'threshold\' value, the
disease is present (Fig. 4).

Environmental factors can also influence the liability (multifac-
torial inheritance). When the genotype predisposes to a disease,
an environmental effect can thrust the individual beyond a
critical threshold. Patterns of inheritance may superficially
resemble single gene modes of inheritance, but on further
examination, no simple monogenic hypothesis will suffice.

Disorders inherited in this way include a variety of congenital
malformations and defects involving uncoordinated postnatal
growth of anatomic structures such as bones.
Examples: Hip Dysplasia, Patent Ductus Arteriosus.
Major genes can be involved in defects previously thought to be
polygenic (eg, conotruncal defects in Keeshond dogs).

IV. Chromosomal Anomalies

Most chromosome anomalies occur as random events and are
genetic disorders, but not \'inherited\' in the true sense. The
exceptions are certain translocations.
Examples: XXY syndrome in dogs and cats, translocations.

V. Control of Genetic Disease

A. The questions breeders ask

1. Is this disease genetic?

2. What are the chances of it happening again?

3. What can be done about it?

B. Is this Disease Genetic? - evidence that a disease has a genetic
cause

A knowledge of known genetic disorders, their breed distribu-
tions, and their distinguishing characteristics is basic to their
recognition and control. As discussed in the section on single
gene diseases, the number and variety of genetic diseases are
extremely large. Many of them are rare, and new entities are
discovered at frequent intervals. Because of this, it is often
necessary for the veterinarian in practice to consult a reference
source for information.

1. A computerized canine genetic disease information system for
the dog

Over 300 different genetic diseases have been reported in dogs
and the number of newly discovered canine genetic disorders
described in the world literature increases at the rate of about
one each month. In addition, publications reporting new
information about already known genetic diseases occur each
month with increasing frequency.

Programs to recognize, control, and treat genetic diseases of the
dog depend upon up-to-date knowledge of the breeds affected,
clinical and laboratory diagnostic features, modes of inheri-
tance, pathologic findings, tests for carriers, and literature
sources relating to each specific genetic disease entity. However,
no comprehensive source of current information on dogs around
the world presently exists. To meet this need, the American
Kennel Club is sponsoring the development of a computerized
Canine Genetic Disease Information System by the Section of
Veterinary Medical Genetics at the Universitv of Pennsylvania
(7).This is a microcomputer-based system consisting of spepally-
designed software and an initial database of genetic diseases
reported in the world literature. An eventual aim is to include
unpublished information on the emergence of new genetic

NORMAL AFTCCTEO

O
>

u.
O

-ocr page 578-

diseases from various sources. The characteristics Of the Canine
Genetic Disease Information System and its potential uses and
availability to veterinarians and dog breeders worldwide will be
discussed and demonstrated. The System contains clinical,
pathologic, laboratory and genetic features of all of the genetic
diseases of dogs and the breeds in which they occur, recom-
mended methods of control, and key references. It will be
distributed as a software package for use in desktop IBM-
compatible microcomputers and will be updated yearly as new
information becomes available.

The database can be searched in a variety of ways. One way of
particular use to the practising veterinarian is by breed. If a
client/breeder presents a young dog to be screened for the
presence of inherited defects, the veterinarian can obtain a check
list or short description of all of the genetic disorders known to
occur in that breed. More detailed information on each disorder
is readily available by further search.

2. General Evidence of a Genetic Cause
When encountering a disorder whose cause has not been
previously defined, there are a number of lines of evidence that
can suggest a genetic etiology 9. Lacking specific information of
this type for a particular condition, the following lines of
evidence suggest that the disease has an important genetic
component. They do not, however, indicate accurately the
mode of inheritance.

1. Greater frequency of the specific disorder within a group of
related individuals than in the general population (eg, within
a family group, line or breed).

2. Increase in the frequency of the disorder with inbreeding (in
simple recessive or polygenic disorders).

3. Increased frequency of defects involving the same anatomic
site or functional system in a group of related individuals as
compared to the general population.

4. Characteristic age of onset and clinical course.

5. A specific phenotypic defect or syndrome is consistently
associated with a specific chromosomal anomaly.

6. The disease process can be related to a molecular defect in a
single polypeptide (eg, enzymic or structural protein, recep-
tor).

C. What are the chances of recurrence? - Risk to the offspring

1. Autosomal dominant inheritance

Assuming that affected animals are nearly always heterozy-
gous for a rare dominant mutation, the risk to offspring of an
affected parent is 1/2. Incomplete penetrance or the occur-
rence of a new mutation may account for affected offspring
from phenotypically normal parents.

2. Autosomal recessive inheritance

The phenotypically normal parents of offspring with the
disease and the phenotypically normal offspring of an
affected parent are considered obligate carriers. Common
situations where one may wish to estimate the risk of an
affected offspring will be illustrated.

3. X-linked recessive inheritance

It is important to distinguish this form of inheritance from
simple autosomal recessive, since the risk to male offspring of
carrier females in X-linked recessive inheritance is 1/2
regardless of the degree of inbreeding. In rare cases, a male
with a mild X-linked recessive disorder goes undetected and
is used for breeding, in which case matings between carrier
males and carrier females may occur and produce affected
females.

4. Polygenic inheritance

26S

The risk to offspring cannot be predicted by means of a
simple model as in single gene inheritance. In contrast to
single gene traits, where the risk to offspring of particular
mating types is constant (eg, the theoretical risk to each
offspring of 2 carriers of an autosomal recessive defect is
always 1/4), the risk in polygenic inheritance varies from
family to family. In general, the larger the number of affected
close relatives, the greater the risk to subsequent offspring
(the closer the mean liability of the group to the threshold for
abnormality).

D. What can be done? - Artificial selection and genetic

Counselling

1. The bases of genetic counselling

a. Knowledge of the mode of inheritance.

b. Accurate diagnosis of affected animals.

c. Identification of carriers.

d. Effective program to eliminate affected animals and carrier
from breeding.

2. Artificial selection against the affected animals
Complete selection: removal of affected animals from the
breeding population. This is equivalent to the action of
natural selection when the selection coefficient is 1 (genetic
lethal).

a) Autosomal dominant traits. Complete selection against
affected individuals eliminates the mutant gene in one
generation if the defect is fully penetrant, but longer if there is
incomplete penetrance.

b) Autosomal recessive traits. Diseases in this category consti-
tute some of the most important genetic disorders in animals
and we must concentrate especially on approaches to their
control.

Complete selection against affected individuals eliminates
only the homozygotes and this has been the major problem
with control programs which only deal with detection of
affected animals (eg, as in recessively inherited eye diseases
in the dog where clinics are held for diagnosis of the affected
animals, but no programs to detect and eliminate carriers are
instituted). Elimination of the gene is a slow process unless
carriers can also be recognized and prevented from breeding.
Under these circumstances, breeders may become discou-
raged and abandon the control program.

3. Detection of carriers of recessive genes

To bring about a rapid decrease in recessive defects, it is
necessary to identify carriers as well as homozygous affected
animals. If all affected animals and all carriers could be
prevented from breeding, the disorder could be eliminated in
one generation. In practice, this is seldom possible on a
breed-wide basis. However, substantial reductions in the
frequency of a mutant gene can be brought about by carrier
detection programs within smaller breeding groups (families,
kennels).

Obligate heterozygotes. Parents and clinically normal off-
spring of affected animals are carriers and should be used
only for test mating. They are often a valuable resource for
this purpose and should not be destroyed or neutered if test
mating is a necessary measure (see below).

1) Biochemical testing. In defects in which carriers are identifia-
ble by biochemical testing (eg, enzyme defects), a screening
program can be initiated. Carriers have levels of the enzyme
activity that are approximately one-half of normal.

2) DNA testing. In the future, it may be possible to detect
mutant genes in carriers by using the new DNA technologies
to examine the structure of specific genes and their flanking

March 1993

TiJDSCHRrFT VOOR D E e R G e n e e S K U N D e . VOL 118. supplement

-ocr page 579-

DNA sequences (3).
3) Test mating. Often, this is the only available means of
identifying carriers (no laboratory test exists). The principle
behind this approach is as follows. The animal to be tested is
hypothesized to be a carrier and is usually mated to an
animal known to be homozygous or heterozygous for the
gene in question. If any affected offspring are produced, we
know that the tested animal is a carrier and the hypothesis is
shown to be correct. If, however, enough normal offspring
and no affecteds are produced, we can reject the carrier
hypothesis with some degree of statistical assurance. In
general, assuming the animal being tested is a carrier, we
need:

n offspring, all normal, such that (Prob norm offspr)" ^ 0.05
In a mating to a known homozygous affected Pn = 1 /2 and
(1/2
)5 = 0.03125

In other words, if we do this test mating and produce at least
5 offspring, all normal, there is reasonable assurance that the
animal tested is not a carrier (the probability of failing to
detect a true carrier is less than 5%). If we want to reduce the
probability to 1%, we would need 7 normal offspring.
If the homozygous state is not viable, it may be necessary to
test mate to a known carrier or a close relative which has a
high probability of being a carrier. In such cases, the number
of offspring necessary for an adequate test is greater than
when test matings are made to a known homozygote. Note
that a mating between a parent (usually a sire) and its
offspring is a test for any recessive gene,
d) Eliminating polygenic defects

Elimination of the genes responsible for true polygenic
defects is a slow process. Multiple loci are involved and their
individual effects usually are not known. In general, the
approach to reducing the frequency of the alleles involved
utilizes a combination of mass selection and progeny testing.
Mass selection: Based on the principle that \'like begets like\'.
Breed only from the \'ideal\' type.
Progeny testing:

1. Select breeding stock from \'ideal\' type.

2. Breed and retain only those parents which beget the highest
frequency of the desired type.

In general, avoid breeding to close relatives of animals with the
disorder, unless justified by the advantage of preserving other
important inherited traits.

£ Role of various agencies in Ihe control of genetic defects

1. Veterinary Medicine

a. Accurate diagnosis of genetic disease entities.

b. Laboratory tests for carriers.

c. Provide genetic counselling.

d. Promote ethical practices, eg, refusal to surgically correct
physical defects that have a genetic cause.

e. Provide education for animal breeders/owners regarding
genetic diseases.

f Research on identification, treatment, and prevention of
genetic diseases.

2. Breed organizations

a. Foster record keeping and open approach to early
recognition of genetic defects within the breed.

b. Cooperate with veterinarians and geneticists in develop-
ing control programs.

c. Support control programs and research on genetic dis-
eases.

3. Certifying Agencies

a. Provide impartial source of assurance that specific ani-
mals are free of particular genetic diseases.

Examples: Orthopaedic Foundation of America (canine hip
dysplasia). Canine Eye Registration Foundation, Inc. (vari-
ous eye diseases).

b. Provide certification that specific animals have been
progeny tested and to a specified level of confidence can be
considered non-carriers.

Examples: Irish Setter Genetic Registry for PRA.

VI. Therapy of Genetic Disease - A Look at the Future

In contrast to diseases in which the cause is extrinsic to the
animal and can often be eliminated or prevented from acting
on the animal, in genetic disease a major component of the
etiology lies within the patient\'s genome. Although genetic
disorders can be treated by surgical and medical approaches,
a true cure is possible only if the defective gene function can
be replaced. An approach applicable in some disorders is cell
or organ transplantation (4). One of the most exciting
prospects for the future is the development and use of gene
therapy (8). In this most basic form of therapy for a genetic
disease, the normal gene is cloned and introduced into the
cells of the patient to replace the defective function. This field
of genetic research is in its infancy, but
in vitro studies have
already shown that it is possible to cure some genetic enzyme
deficiency diseases at the cell level by gene transfer. A part of
this work is being done m genetic diseases of dogs and cats
(10).

REFERENCES

1. Cooper BJ, Winand NJ, Stedman H, Valentine BA, Hoffman EP, Kunkel
LM, Scott MO, Fishbeck KH, Kornegay JN, Avery RJ, William.s JR,
Schmickel RD, and Sylvester JE. The homologue of the Duchenne locus is
defective in X-linked muscular dystrophy of dogs. Nature 1988;334:154-6.

2. Fyfe JC, Giger U, Jezyk PF, and Patterson DF Inherited selective
malabsorption of vitamin B12 in giant schnauzers. J Am Anim Hosp Assoc
1989;25:533-9.

3. Giger U, Smith BF, Woods CB, Patterson DF, and Stedman H. Inherited
phosphofructokinase deficiency in an American Cocker Spaniel. J Am Vet
Med Assoc, in press, 1992.

4. Haskins ME, Aguirre GD, Jezyk PF, Schuchman EH, Desnick RJ, and
Patterson DF. Animal models of human disease. Mucopolysaccharidosis
type VII (Sly Syndrome). )3-glucuronidase-deGcient mucopolysaccharidosis
in the dog. Am J Pathol 1991;138:1553-5.

5. Haskins ME, Baker HJ, Birkenmeier E, Poorthuis BJHM, Taylor R,
Sakiyama T, Shull R, Hoogerbrugge P, Walkley S, and Thrall M.
Transplantation in animal models. In: Desnick RJ. (ed). Therapy of Genetic
Diseases. New York:Churchill Livingstone, Inc., I991;183-202.

6. Nicholas FW. ed. Veterinary Genetics. New York:Oxford University Press,
1987.

7. Patterson DF, Aguirre G A, Fyfe JC, Giger U, Green PL, Haskins ME, Jezyk
PF, Meyers-Wallen VN, and Schiffer SP. Canine Genetic Disease Informa-
tion System. Amer Kennel Gazette 1987;104:58-61.

8. Patterson DF, Haskins ME, Jezyk PF, Giger U, Meyers-Wallen VN, Aguirre
G, Fyfe JC, and Wolfe JH. Research on genetic diseases: Reciprocal benefits
to animal and man. J Am Vet Med Assoc 1988; 193:1131-44.

9. Patterson DF, Aguirre G A, Fyfe JC, Giger U, Green PL, Haskins ME, Jezyk
PF, and Meyers-Wallen VN. Is this a genetic disease? J Small Anim Pract
1989;30:127-139.

10. Wolfe JH, Schuchman EH, Stramm LE, Concaugh EA, Haskins ME,
Aguirre G, Patterson DF, Desnick RJ, and Gilboa E. Restoration of normal
lysosomal function in mucopolysaccharidosis type VII cells by gene transfer.
Proc Natl Acad Sci USA 1990;87:2877-81.

-ocr page 580-

Analysis at the level of DNA is required for early diagnosis of
inherited diseases and for the detection of non-symptomatic
heterozygotes. Such a diagnosis can be made in two different
ways. First, it may be based on knowledge of the nucleotide
composition of the defective gene. In this case the gene involved
has to be identified and the sequence of nucleotides in both the
normal and the defective gene have to be assessed. This permits
development of an assay to identify homo- or heterozygote
abnormalities. The advantage is that the diagnosis has an
accuracy of 100%; the disadvantage is that it takes many years of
research to elucidate the molecular basis of a single disease.

Secondly, the disease may be diagnosed by linkage analysis,
using a polymorphic DNA sequence closely linked to gene for
the disease. In this case the gene defect underlying the disease
remains unknown. This technique takes advantage of non-
coding, polymorphic structures in the genome, usually repetitive
motifs of a few or many nucleotides. If a certain subtype of a
polymorphic DNA domain occurs only in combination with the
disease of interest, it may be assumed to lie on the same
chromosome near the disease-causing gene. This special subtype
of the polymorphic site may then be used as a marker for the
disease or of (often phenotypically normal) heterozygotes. The
advantage is that an unknown molecular basis of the disease
does not prevent the molecular diagnosis. On the other hand,
linkage of a disease with polymorphic markers is no absolute
guarantee of a correct diagnosis, since linkage may be lost in rare
cases of recombination. A prerequisite for the use of conven-
tional polymorphic markers is that many of them, evenly spread
over the genome of interest, have been characterized.
Molecular genetics in dogs is limited by lack of knowledge of the
canine genome. Potential polymorphic markers are different
classes of so-called \'variable number of tandem repeats\'
(VNTRs) and \'randomly amplified polymorphic DNA\'.
VNTRs, also called satellite DNA, occur in every animal species
and they consist of repeats of units of a few to many hundreds of
nucleotides (micro- and minisatellite DNA), These units occur
in repeated arrays and the number of repeats at a given site is
variable. Separation of these structures by gel electrophoresis
thus reveals DNA bands of different molecular weights,
depending on the number of repeats at the investigated sites in
the genome of the specific animal. Another animal may have
different numbers of repeats at these sites, giving a different

\' Department of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty of Veterinary
Medicine, Utrecht University, PO Box 80. 154, Yalelaan 8. 3508 TD Utrecht, the
Netherlands.

POLYMORPHIC DNA MARKERS FOR MOLECULAR
DIAGNOSIS OF INHERITED DISEASES IN DOGS

Jan Rothuizen\'\'

electrophoretic pattern. The basic units of a number of these
repetitive structures are identical or comparable among different
mammalian species. Dinucleotide or microsatellite repeats
occur in all investigated species with a high frequency. In dogs
we have found (CA)n repeats to occur once every 35,000-
38,000 bases in the genome. CA repeats are highly polymorphic
in different species and seem to be very suitable markers for
genetic diseases, also in dogs. For analysis in the polymerase
chain reaction, the flanking nucleotide sequences at toth sides of
the VNTR have to be known in order to create primers for
amplification of the polymorphic repetitive structure. In case of
(CA)n, the repeats may be detected for further analysis by
hybridization to a complementary (GT)n probe. Other potential
polymorphic VNTRs are minisatellites and tri- and tetranucleo-
tide repeats. Minisatellites are usually being employed for multi-
locus fingerprinting, but analysis of the sequence of sites where
these repeats occur permits the development of site-specific
reactions suitable for linkage analysis. Tri- and tetranucleotide
repeats have been investigated less extensively than CA repeats,
but theoretically they have the advantage of having a larger basic
unit, giving more distinct differences in molecular weights for
different numbers of repeats. Hence different polymorphisms
will presumably be easier to distinguish in routine analysis.
Another promising type of polymorphism is that generated by
PCR using low annealing temperatures and arbitrarily chosen-
primers. Single primers and randomly chosen pairs of primers
give large numbers of amplification products, 10-20% of which
are polymorphic. This randomly amplified polymorphic DNA
(RAPD) can be detected without any preliminary knowledge of
the genome of interest. Many hundreds of polymorphisms may
be amplified within a short period. In spite of the not yet
elucidated nature of these polymorphic structures, we have
shown that by use of an optimized protocol the reactions are
quite reproducible. The polymorphisms are transmitted follow-
ing Mendelian rules with a few exceptions. This technique
permits the rapid isolation of polymorphisms linked to a specific
disease, and after isolation from an agarose gel, the polymorphic
structures of interest can be sequenced to develop a specific
reaction. The advantage of this technique is that it is not
necessary to first define several hundreds of polymorphisms
before linkage analysis can be performed; instead, only the few
structures of interest for a specific disease need to be analyzed.
All of these techniques are currently being developed for
application to canine inherited diseases and applications in
diagnosis of these diseases and detection of asymptomatic
heterozygotes are expected in the near future.

-ocr page 581-

Geert J. Ubbink^

In recent years it has become apparent that an increasing
number of purebred dog populations in the Netherlands and
other countries have developed serious health problems.
These diseases often show a strong breed-linked occurrence,
suggesting the existence of genetic predispositions.
Most dog breeds represent closed gene pools, since Kennel
Clubs do not register parent combinations of dogs that do not
belong to the same international breed population. Strong
selection, performed on phenotypic features, decreases the
overall genetic variation in the population. Consequently,
the individuals within the populations become stronger
related, which makes an increase in incidence rates of
familial disease very likely.

Since selection is performed by many individual breeders,
the decline of genetic variation varies widely in time and
between populations. Studies in Dutch populations indicate
that in most breeds only 3-5% of the animals will actually be
used for breeding. This indicates that allelic information
gathered in 95% of the population is prone to genetic drift.
The overall loss of allelic information for the populations
may be strong but cannot be interpreted without specific
knowledge of the \'sample\' of 3-5% that is selected. If this
\'sample\' is representative for the existing variation at that
point in time, the actual loss may be limited. The chance of
being chosen for breeding increases with the individuals
\'look-alike\' to the standard. Therefore, in most populations
the selected \'sample\' consists of several strongly related
groups. As the individuals become more related, i.e. more
genetically alike, they become more alike in their diseases as
well. In general this process will decrease the variation of
diseases, but increases incidence-rates of specific disease
enormously.

EPIDEMIOLOGY OF
GENETIC DISEASE

Pedigree registration, as performed by most International
Kennel Clubs provide data that can reveal the actual
structure of the populations. Relations between animals bred
in a certain period represent the genetic information avail-
able. Statistical analysis of all relations shows the familial
structure of the population. This structure can provide the
reference, to investigate the genetic basis of disease in the
population. The population can be screened for specific
disease, when special care is taken for random sampling. A
familial incidence of disease not only illustrates the chances
of an individual for disease depends on its ancestry, it also
shows from which familial cluster this risk has been derived.
Cross-sectional studies for breed-linked disease may proof to
be a very helpful tool to evaluate the breeding results of the
\'chosen few\'. Risk calculations can be performed to select
save breeding stock.

\'Department of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty of Veterinary
Medicine. Utrecht University PO Box 80.154. Yalelaan 8. NL 3508 TD Utrecht, the
Netherlands

Philip Roudebush\'
INTRODUCTION

An adverse reaction to food is a clinically abnormal response to
an ingested food or food additive. In general, the pathogenic
mechanisms that lead to an adverse food reaction include
ingestion of the inciting agent followed by interaction of the
agent with a biological amplification system that leads to
inflammation and clinical signs.

In a view of the number of diverse foods that are routinely
ingested by the dog and cat, it is not surprising that adverse
reactions develop to dietary substances. The fact that food-
related reactions appear relatively infrequently is testimony to
the effectiveness of the intestinal mucosal barrier and oral
tolerance. Adverse reactions to food have been blamed for a
variety of clinical syndromes in the dog and cat usually
involving the skin and gastrointestinal tract. This presentation
will review present terminology, pathologic mechanisms which
may disrupt normal antigen defense, clinical features of sus-
pected adverse reactions to food in dogs and cats, and diagnostic
evaluation of the patient and treatment. A brief description of
non-immunologic reactions to food which mimic food allergy is
included.

TERMINOLOGY

Adverse reactions to food are comprised of a variety of
subclassifications based on pathomechanisms (1,2). The termi-
nology is often confusing, but the following terms and defini-
tions are those recommended by the American Academy of
Allergy and Immunology (1,2). Food allergy (food hypersensi-
tivity) is an adverse reaction to a food or food additive with a
proven immunologic basis. Food anaphylaxis is an acute food
allergy with systemic consequences such as respiratory distress,
vascular collapse and urticaria. Food intolerance is a non-
immunologic, abnormal physiologic response to a food or food
additive. Food intolerance can be further classified as food
idiosyncrasy, food poisoning, and pharmacologic reactions to
food. Food idiosyncrasy is an abnormal response that resembles
food allergy, but does not involve immune mechanisms. A direct
non-immunologic action on the host of food or a toxin in food is
termed food poisoning. Adverse reactions due to a drug-like or
pharmacologic effect of a food substance on the host are termed
pharmacologic reactions to food. Adverse reactions resulting
from such behaviours as gluttony, pica or ingestion of indigesti-
ble materials are called dietary indiscretion. The term food
hypersensitivity or food allergy have been traditionally used to
describe all adverse reactions to food in dogs and cats, including
reactions that were truly food intolerance. The use of the newer
terminology is encouraged.

IMMUNOLOGIC REACTIONS TO FOOD
Food antigens

Food allergy and food anaphylaxis are two adverse reactions to
food which have an immunologic basis. Over 6000 food

I Mark Morris Associates. PO Box 1493. Topeka. KS 66601-1493. USA

ADVERSE REACTIONS
TO FOOD (ALLERGIES)

-ocr page 582-

antigens are thought to exist and these are almost exclusively
proteins. The most conunon food allergens in human beings are
found in egg, peanut, cow\'s milk, fish, soy and wheat (3). Food
allergens incriminated in North American dogs include food
preservatives and dyes, wheat, beef, egg, com, poultry, soy and
dairy products (4,5). Food allergens incriminated in North
American cats include fish, beef, chicken/poultry, dairy pro-
ducts, preservatives and dyes (4,5). Unfortunately, few pet
owners and veterinarians are willing to complete an extensive
feeding trial to identify offending food allergens. This means that
very few specific dietary allergens have been documented in
food allergic dogs and cats. Further controlled clinical trials are
needed to determine if the current perceptions of offending food
allergens are correct.

Abnormalities in the gastrointestinal defense mechanisms may
predispose patients to food allergies (2). Predisposing factors for
food allergy include mucosal barrier failure (poorly digestible
proteins, incomplete protein digestion,increased intestinal mu-
cosal permeability, age-related changes in microvillous cell
membrane composition, changes in mucus composition) and
defective immunoregulation (decreased IgA secretion, deranged
cell-mediated responses of gut-associated lymfocytic tissue
(GALT), monocyte-macrophage system dysfunction). Which of
these pathomechanisms are important predisposing factors in
dogs and cats awaits further investigation (12).

Clinical features in dogs and cats

Adverse reactions to food were reported in dogs and cats as early
as 1920. Adverse food reactions are usually suspected when a
client or veterinarian establishes an historical association be-
tween ingestion of certain foods and the appearance of certain
clinical signs. No gender or breed predisposition is noted in
reported canine or feline cases (4,6-13). Ages of reported cases
have ranged from six months to 12 years for cats and four
months to 14 years for dogs (4,6-13). Up to one-third of canine
food allergy cases may occur in dogs less than one year old. (13)
Most of the reported adverse reactions have been termed food
allergy, although no specific tests were performed to confirm an
immunologic basis for the clinical signs. Two series of cases
could not relate the onset of clinical signs with recent changes in
the diet (6,12). This suggests that dogs and cats may develop
food allergy after prolonged exposure to one brand, type or form
food.

Clinical signs of food allergy in cats are usually confined to the
integumentary and/or gastrointestinal systems. Dermatologic
signs include several different clinical reaction patterns such as
severe, generalized pruritus without lesions, papulocrustous
dermatitis (miliary dermatitis), pruritus with self trauma centred
around the head, neck and ears, alopecia, and scaling derma-
toses (4,6-9). Adverse reactions to fo^ may cause psychogenic
alopecia-like dermatoses, eosinophilic plaques and indolent
ulcers of the lip in some cats (4,9).

Moderate to marked peripheral lymphadomegaly is found in up
to one-third of cats with dermatologic manifestations of food
allergy (4,8). Absolute peripheral eosinophilia occurs in 20 to
50% of feline cases (4,6-8).

The dermatologic reaction patterns seen in cats with food allergy
resemble the patterns seen with other feline skin diseases. Feline
dermatoses which mimic food allergy include idiopathic papu-
locrustous dermatitis, atopy, flea bite hypersensitivity, idiopa-
thic psychogenic alopecia, dermatophytosis and parasitic infes-
tation (cheyletiellosis, pediculosis, scabies, trombiculidiasis) (4).
In cats with suspected food allergy, concurrent flea allergy
dermatitis or atopy may occur in up to 20% of cases (4,9).

Gastrointestinal signs of feline food allergy include intermittent
vomiting and mild to severe diarrhoea. Some cats with vomiting
and diarrhoea associated with inflammatory bowel disease will
respond to dietary modification alone (2). It is not known in
these cats if the inflammatory bowel disease is a direct
manifestation of an adverse food reaction or if dietary modifica-
tion is merely palliative.

In dogs, food allergy typically occurs as nonseasonal pruritic
dermatitis that is occasionally accompanied by gastrointestinal
signs (4,7,10-13). The pruritus is of varying severity and the
location of pruritus is often indistinguishable from that seen with
inhalant allergies; feet, face, axilla, perineal region, inguinal
region, rump and ears (4,6,10,13). One-quarter of food allergic
dogs only show lesions in the ear region (13). This suggests that
dogs with chronic or recurrent otitis externa should be closely
evaluated for food allergy.

A variety of primary and secondary skin lesions occur in food
allergic dogs. These lesions include papules, erythroderma,
excoriations, hyperpigmentation, epidermal collarettes, podo-
dermatitis, seborrhoea sicca, and otitis externa. Food allergy
often mimics other common canine skin disorders including
pyoderma, pruritic seborrhoeic dermatoses, folliculitis, and
ectoparasites (4). Similar to cats, 20 to 30 percent of dogs with
suspected food allergy may have concurrent allergic disease such
as flea allergy dermatitis and/or atopy.
Gastrointestinal signs of canine food allergy include vomiting
and diarrhoea. Clinical response to dietary modification suggests
that hypersensitivity to food antigens plays a role in dogs with
chronic idiopathic or plasmacytic-lymphocytic colitis ( 14,15). It
is not known if the chronic colitis or other forms of inflamma-
tory small bowel disease are a direct manifestation of an adverse
food reaction or if dietary modification is merely palliative in
some dogs.

Diagnosis

Dietary elimination trials are the main diagnostic method used
in dogs and cats with suspected adverse food reactions or food
allergy. At the present time, intradermal skin testing, radioaller-
gosorbent (RAST) tests, ELISA testing, and endoscopic chal-
lenge tests for food hypersensitivity are considered unreliable in
animals (2,10).

Before an elimination diet is initiated, it is useful for the client to
keep the dog or cat on its usual food for 7 to 14 days. During this
time the client should record the type and amount of food
ingested, any other ingested food items such as table scraps,
treats or snacks, and the occurrence and character of adverse
reactions. The patient is then placed on a controlled elimination
diet for 4 to 12 weeks. The ideal elimination diet should include
a novel, highly digestible protein source, avoid protein excesses,
be free of additives, and be nutritionally adequate for the
animal\'s life stage and condition. In addition to the dietary
change, no other ingested substances such as treats, flavoured
vitamin supplements or chew toys should be offered. The client
should continue daily documentation of the type and amount of
food ingested, and the occurrence and character of adverse
reactions. Observation of at least 50% improvement in clinical
signs is necessary to make a tentative diagnosis of food allergy.
Clinical improvement will usually occur within a few days to
weeks. In a recent survey of North American veterinarians,
homemade diets were recommended most often as the initial
test diets for dogs and cats with suspected food allergy (5).
Homemade test diets usually include a single protein source or a
combination of a single protein source and a single carbohydrate
source. Ingredients recommended most often for homemade

-ocr page 583-

feline diets include lamb baby food, lamb, rice, and rabbit.
Ingredients recommended most often for homemade canine
diets include lamb, rice, potato, fish, rabbit, venison and tofu.
Homemade diets contain a novel, highly digestible protein
source and are usually free of additives. However, they are
usually high in protein and are often nutritionally inadequate. In
the previously mentioned survey, most of the homemade diets
recommended for initial management of dogs and cats with
suspected food allergy were nutritionally inadequate for adult
maintenance (5). This failure to meet nutritional requirements
occurs in most homemade diets because rations are devised to
include a minimum of ingredients. In general, homemade diets
lack a source of calcium, essential fatty acids, certain vitamins
and other micronutrients.

Nutritionally adequate homemade diet recipes are available
(16-20) and should be used. These recipes include a source of
calcium and other essential vitamins and minerals. Additive-free
vitamin and mineral supplements which do not contain animal
or vegetable proteins are unlikely to be a source of ingested
allergens. A source of essential fatty acids, such as vegetable oil,
animal fat, or fish oil should also ^ included.
A definitive diagnosis of adverse food reaction is made if the
animal\'s former diet and other ingested substances are subse-
quently offered as a challenge, with a return of clinical signs
within a few minutes to a week (6-13). Reinstituting the
elimination diet should resolve the clinical signs induced by the
food challenge. Food challenge can be performed in an \'open,
single blind,\' or \'double blind\' manner. In an open f^ood
challenge, both the client and veterinarian are aware that a
specific food or previous diet is being fed. In a single blind food
challenge, only the client is unaware of what food is being given.
In a double blind food challenge, both the client and veterinar-
ian are unaware of whether a specific food is being given.
Double-blind, placebo-controlled food challenges are consi-
dered to be most reliable in human beings (21). Only half the
human patients believed to be allergic to a food react to the food
when they are challenged in controlled, blinded conditions (21).
Unfortunately, all reports and most recommendations of food
challenge in the veterinary literature have been open challenges.
Open challenges will continue as the most practical method of
establishing a tentative diagnosis of food allergy in dogs and cats
but are subject to false interpretation by both the client and
veterinarian.

Provocation involves introducing single dietary ingredients until
as many positive reactions as possible can be documented.
Clients and veterinarians are often reluctant to pursue challenge
and provocation once clinical signs have improved or been
eliminated. Provocation may also be difScult in many dogs and
cats because commercial pet foods contain such a large number
of ingredients and because these ingredients can not often be
duplicated in challenge studies. An example of such an
ingredient is poultry by-product meal which is frequently used
as an animal protein source in dry pet foods. Poultry by-product
meal is the ground, rendered, clean parts of the carcass such as
necks, feet, undeveloped eggs and viscera, exclusive of feathers.
Use of chicken meat in a provocative food challenge may not
duplicate the types of antigens found in poultry by-pr^uct
meal.

Elimination trials will also be difBcult to interpret in some dogs
and cats because of concurrent allergic skin disease. In two
studies of food allergic dogs and cats, 20-30% have concurrent
hypersensitivities (6,9-12). Flea allergic dermatitis and atopy are
the most common canine and feline allergies and should be
eliminated through other diagnostic testing.

Treatment

For most food allergies, avoiding the offending foods is the most
effective treatment. How selective or meticulous an avoidance
diet must be depends upon the individual animal\'s sensitivity.
Some dogs and cats may suffer adverse reactions to even trace
quantities of an offending food while others may have a higher
tolerance level. Concurrent allergies will influence the threshold
level of clinical signs in some animals. Symptomatic therapy in
pruritic animals can also include corticosteroids and antihista-
mines. Corticosteroids along with dietary change are often used
in cats with inflammatory bowel disease. One-third of human
beings on a strict avoidance diet for one to two years have
tolerated the reintroduction of food allergens back into their diet
(22). This suggests that strict avoidance in animals with food
allergy may allow some of these dogs and cats to tolerate
exposure to certain food allergens later in life.
Both homemade and commercial diets can be used for long-
term maintenance for patients with suspected food allergy. It is
very important that any homemade recipe for long-term
maintenance should ensure a nutritionally adequate ration. An
attempt should always be made to find an acceptable commer-
cial diet which will raise owner compliance with the dietary
change and ensure a nutritionally adequate ration.

NON-IMMUNOLOGIC REACTIONS TO FOOD
Non-immunologic reactions to food include food intolerance
and dietary indiscretion. Dietary indiscretions such as gluttony,
pica and ingestion of garbage usually cause gastrointestinal signs
and are easily diagnosed by a thorough environmental and
dietary history. Food intolerance may mimic food allergy except
that it can occur on the first exposure to a dietary substance,
since non-immunological mechanisms are involved. The inci-
dence versus food hypersensitivity or allergy is unknown.
On cause of food intolerance is pharmacologic reactions to
substances found in food. Vasoactive amines such as histamine
have been shown to cause clinical signs in human beings when
present in excessive levels in food. Scombroid fish such as tuna,
mackeral, skipjack and bonito which undergo bacterial spoilage
before consumption are a frequent cause of histamine toxicosis
in human beings. Clinical signs usually include diarrhoea,
flushing, sweating, nausea, vomiting, urticaria, facial swelling
and erythroderma. Recent surveys of histamine in pet foods
found the highest levels of histamine in canned fish-based cat
foods or those cat foods containing fish solubles (23,24).
Other vasoactive amines such as tyramine, spermine, spermi-
dine, phenethylamine, putrescine, and cadaverine have also
been found in pet foods. What role histamine and other
vasoactive amines play in food intolerance in animals is
unknown. Vasoactive amines may not be present in levels high
enough to cause clinical signs but could lower the threshold
levels for allergens in individual dogs and cats.

REFERENCES

L Anderson JA. The establishment of common language concerning adverse
reactions to foods and food additives. J Allergy din Immunol 1986; 78:
140-44.

2. Strombeck DR, and Guilford WG. Small Animal Gastroenterology (ed 2).
Davis, CA, Stonegate, 1991; 344-56

3. Sampson HA. Eczema and food hypersensitivity. In: Metcalfe DD,
Sampson HA, Simon RA (eds). Food Allergy: Adverse Reactions to Foods
and Food Additives. Boston, Blackwell Scientific 1991: 114-28.

4. Muller GH, Kirk RW, and Scott DW. Small Animal Dermatology (ed 4).
Philadelphia, WB Saunders 1989; 470-74.

5. Roudebush P, and Cowell CS. Results of a hypoallergenic diet survey of
veterinarians in North America with a nutritional evaluation of homemade
diet prescriptions. Vet Dermatology 1992; 3: 23-8.

-ocr page 584-

6. White SD, and Sequoia D. Food hypersensitivity in cats: 14 cases (1982-
1987). J Am Vet Med Assoc 1989; 194: 692-5.

7. Carlotti DN, and Remy I, Prost C. Food allergy in dogs and cats. A review
and report of 43 cases. Vet Derm 1990; 1: 55-62.

8. Scott D W. Feline dermatology 1900-1978: a monograph. J Am Anim Hosp
Assoc 1980; 16: 380-1.

9. Rosser EJ. Food allergy in the cat: a prospective study of 13 cats.
Proceedings Second World Congress of Veterinary Dermatology. Montreal
1992; 30-1.

10. Jeffers JG, etal. Diagnostic testing of dogs for food hypersensitivity. J Amer
Vet Med Assoc 1991; 189: 245-50.

11. August JR. Dietary hypersensitivity in dogs: cutaneous manifestations,
diagnosis and management. Compendium Cont Educ 1985; 7: 469-77.

12. White SD. Food hypersensitivity in 30 dogs. J Amer Vet Med Assoc 1986;
188: 695-8.

13. Rosser EJ. Food allergy in the dog: a prospective study of 51 dogs.
Proceedings AAVD/ACVD Annual Meeting. San Francisco 1990; 47.

14. Leib MS, et al. Plasmacytic-lymphocytic colitis in dogs. In, Kirk R W (ed).
Current Veterinary Therapy XI. Philadelphia, WB Saunders 1989; 939-44.

15. Nelson RW, el al. Nutritional management of idiopathic chronic colitis in
the dog. J Vet Intern Med 1988; 2: 133-7.

16. Lewis LD, Morris ML, and Hand MS. Small Animal Clinical Nutrition III.
Topeka, Kansas, Mark Morris Associates 1987.

17. Codner EC, and Thatcher CD. The role of nutrition in the management of
dermatoses. Seminars Vet Med Sug 1990; 5: 167-77.

18. Remillard RL, and Thatcher CD. Dietary and nutritional management of
gastrointestinal diseases. Vet Clin N Amer 1989; 19: 809.

19. Meyer H. Ernaehrung des Hundes. Stuttgart, Germany, Eugen Ulmer & Co
1990.

20. Roudebush P Nutritional management of the allergic patient. In, August JR
(ed). Seminars in Feline Internal Medicine (ed 2). In press.

21. Bock SA. Oral challenge procedures. In, Metcalfe DD, Dampson HA, and
Simon RA, (eds). Food Allergy: Adverse Reactions to Foods and Food
Additives. Boston, Blackwell Scientific 1991; 81-95.

22. Pastorello EA, elal. Role of the elimination diet in adults with food allergy.
J Allergy Clin Immunol 1989; 84: 475-83.

23. Roudebush P, and Guilford WG. A preliminary survey of histamine in pet
foods and pet food ingredients. Proceedings AAVD/ACVD Annual
Meeting. Scottsdale, Arizona 1991; 53-4.

24. Guraya HS, and Koehler PE. Histamine in cat foods: survey and
comparison of methodologies. Vet Hum Toxicol 1991; 33: 124-8.

LIPOSOME-ENHANCED TUMOUR THERAPY IN
CANINE MAMMARY GLAND TUMOURS

Erik Teske\'\'. and Gerard R. Rutteman^

INTRODUCTION

Malignant tumours of the mammary gland have been reported to
occur spontaneously in female dogs in an annual incidence rate
of 198.8/100.(XX) (1). Canine mammary cancer shares some
important features with its human counterpart, such as the role
of ovarian hormones in the pathogenesis (2), the frequent
occurrence of metastasis (3), and the association between the
presence of steroid-hormone receptors in primary tumours and
prognosis (4). After application of an age-correcting factor the
age specific incidence rates are similar, until the time of
menopause when the rate of increase declines in the human.
This reduction is not seen in the bitch, which does not
experience an equivalent climacteric (5). Several histologic
types of mammary proliferative and neoplastic lesions occur in
both species. The contribution of myoepithelium in neoplastic
conditions, however, is more common in the dog (6,7). Still, a
fair proportion of mammary tumours formed by the infiltrating
ductal carcinoma of simple epithelial type. This type metasta-
sizes along the lymph and blood stream, like human mammary
carcinomas do. The one-year survival rate after radical surgery
of this tumour type has been estimated to be 30-40% (8,9). The
poor survival is mainly due to metastases, which in most cases
are already present as micrometastases at the moment of first
treatment.

CANCER AND THE IMMUNE SYSTEM
In animals, like in man, development of the tumour may be
influenced by the immune responses. The association of
lymphocytes within the tumour with a lower recurrence rate
and a prolonged survival time may be regarded as evidence for
this (10). Theoretically, immunotherapy may provide an

1 Depanmeni of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty of Veterinary
Medicine. Utrecht University PO Box 80. 154, NL3508 TD Utrecht, the Netherlands
effective method for disseminated cancer treatment, alone or in
combination with chemotherapy. Therefore stimulation of the
immune system in dogs with mammary cancers has already
been tried since the early seventies.
In vitro experiments showed
cytotoxicity of lymphocytes against autologous cells of canine
mammary cancers (11), while alveolar macrophages from
normal dogs, injected IV. with
Corynebacterium parvum vac-
cine, exhibited increased
in vitro cytotoxicity against mammary
carcinoma (12). In tumour bearing dogs subcutaneous injection
of mitomycin and neuraminidase treated autologous mammary
tumour cells resulted in regression of the residual tumour. This
regression appeared to be dose related. Using a chessboard
vaccination scheme, survival rate and time increased (13).
Studies with BCG and C.
parvum vaccine in dogs with mam-
mary cancer did not show uniform results. While in a
Cambridge trial IV injections with BCG after mastectomy lead
to significantly increased survival times (14), another multicen-
tre trial (15) could not repeat these results. Also intra-tumorous
injections with BCG and C.
parvum vaccine were not successful
in increasing survival times (16).

ACTIVATION OF MACROPHAGES
Macrophages are recently becoming more important in the anti-
tumour modalities. It appears that they are capable of specific
tumour cell recognition
in vivo, but in order to do this they have
to be activated first (17). This activation can be achieved after
contact with microorganisms or their products. Muramyl
dipeptide (MDP), a fragment of the peptidoglycan cell wall of
Mycobacterium also has this ability, without the toxic side effects
of the former (17,18,19). Macrophage activation can also be
produced by lymphokines. After activation, macrophages rec-
ognize and destroy neoplastic cells both
in vitro and in vivo.

-ocr page 585-

without injuring non-neoplastic cells (17). The major limitation
of the antineoplastic activity of macrophages appears to be a
heavy tumour burden. Therefore macrophage therapy has to be
included in therapeutic regimens after cytoreductive treatments
as surgery or chemotherapy. Activation of macrophages by
direct intravenous injection of lymphokines or MDP is not
successful due to their very short plasma half-lives (20). In order
to stimulate macrophages
in vivo these immunomodulators can
be incorporated in liposomes, which are internalized by
monocytes and macrophages when injected intravenously. The
efficiency of phagocytosing the liposomes by the macrophages is
largely influenced by their size and phospholipid composition.
Also the presence of phosphatidylserine incorporated in the
liposome, making it negatively charged, will enhance this
process (21).

In several murine tumour models objective antitumour activity
has been demonstrated after intravenous injection of liposomes
containing immunomodulators. Recently, MacEwen
et al (22)
used a lipophilic derivative of MDP, muramyl tripeptide-
phosphatidyi-ethanolamine (MTP-PE), encapsulated in lipo-
somes in a randomized double blind study as a treatment for
metastasis in dogs undergoing amputation for osteosarcoma.
MTP-PE was administered twice a week for 8 weeks at a dose of
2 mg/m2, as in man the optimal biologic dose is 0.5-2.0 mg/m^/
dose and studies in mice have demonstrated that twice weekly
injections of MTP-PE containing liposomes can maintain high
levels of cytotoxic activity in lung macrophages (19). The
control group received liposome-saline. Median survival time
for dogs treated with MTP-PE was 222 days, compared to 77
days for dogs treated with the placebo. No serious toxic side
effects were noticed.

As destruction of cancer cells by activated macrophages occurs
independently of cell antigenicity, invasiveness and metastatic
potentials (19) there are reasons to believe that in canine
mammary cancer MTP-PE encapsulated in liposomes may have
a same cytostatic effect on the tumour cells present in
micrometastases. Therefore, a multicentre randomized double
blind placebo controlled phase III study is started to assess the
effect of adjuvant immunotherapy with liposome encapsulated
MTP-PE in canine mammary gland tumours. More than 230
dogs with mammary gland tumours of the simple carcinoma
type will be entered. There must be clear evidence of severe
infiltrative growth and/or vessel invasion and/or metastases to
the regional lymph node. The percentage of tumour disease free
dogs after one year of follow-up will be used and survival times
will be calculated. On dogs with suspected malignant mammary
gland tumours surgery is performed. Complete unilateral
removal of all glands is preferred. For single tumours located in
the cranial glands M1 or M2 or located in the caudal glands M3,
M4, or M5 removal of only the two cranial glands, respectively
the three caudal glands is accepted. In all surgery removal of
enlarged regional lymph nodes (i.e. accessory axillary and
supramammarian lymph node) should be included.
After fulfilling the inclusion and exclusion criteria and acquiring
informed consent of the owner, the dogs are randomized to one
of the two treatment groups. Dogs in group A are treated with
liposome encapsulated MTP-PE weekly for 8 weeks. Dogs in
group B are treated with a placebo according to the same
protocol. The trial is being performed double blind. The start of
the liposome therapy will be within three weeks after surgery
has b^n performed. Follow up will last for at least an one year
period during which the dogs are checked for local recurrence or
metastases every three months. During the trial the dogs will not
be treated for the mammary gland tumours by any other
therapy.

REFERENCES

1. Dom CR, Taylor DON, Schneider R, Hibbord HH, and Klauber MR.
Survey of animal neoplasms i Alameda and Contra Costa Counties,
California. II. Cancer morbidity in dogs and cats from Alameda County. J
Natl Cancer Inst. 1%8; 40: 307-18.

2. Owen LN. A comperative study of canine and human breast cancer. Invest
Cell Pathol. 1979; 2: 257-75.

3. Misdorp W, and Hart AAM. Prognostic factors in canine mammary Cancer.
J Natl Cancer Inst. 1976; 56: 779-86.

4. Martin PM, Cotard M, Mialot JP, André F, and Raynaud JP. Animal
models for hormone-dependent human breast cancer. Relationship between
steroid receptor profiles in canine and feline mammary tumours and
survival rate. Cancer Chemother Pharmacol. 1984; 12: 13-7.

5. Schneider R. Comparison of age, sex and incidence ratesin human and
canine breast cancer. Cancer. 1970; 26: 419-26.

6. Hamilton JM. Comparative aspects of mammary tumors. Adv Cancer Res.
1974; 19: 1-45.

7. Hampe JF, and Misdorp W. Tumours and dysplasias of the mammary
gland. Bull. WHO. 1974; 50: 111-33.

8. Bostock DE. Canine and feline mammary neoplasms. British Veterinary
Journal. 1986; 142: 506.

9. Misdorp W, and Hart AAM. Prognostic factors in canine mammary cancer.
J Natl Cancer Inst. 1976; 56: 779-86.

10. MacEwen EG. Current concepts in cancer therapy: biologic therapy and
chemotherapy. Seminars in Vet Med and Surgery, 1986; 1: 5-16.

11. Fidler IJ, Brodey RS, and Bech-Nielsen, S: In vitro immune stimulation-
inhibition to spontaneous canine tumors of various histologic types. J Imm.
1974; 112:3.

12. Owen LN, Lewis JCM, Morgan DR, and Gorman NT. The effects of
Corynebacterium parvum in dogs and a study of its distribution following
intravenous injection. Eur J Cancer. 1980; 16: 999-1005.

13. Sedlacek HH, Hagmayer G, and Seiler FR. Tumor therapy of neoplastic
diseases with tumor cells and neuraminidase. Cancer Immunol Immu-
nother. 1986; 23: 192-9.

14. Bostock DE, and Gorman NT. Intravenous BCG therapy of mammary
carcinoma in bitches after surgical excision of the primary tumor. Eur J
Cancer. 1978; 714: 879-83.

15. Rutten VPMG, Misdorp W, Parodi AL, Rutteman GR, and Weyer K.
Immunological aspects of mammary tumors in dogs and cats: a survey
including own studies and pertinent literature. Accepted for Publication.

16. Parodi AL, Misdorp W, Mialot JP, Mialot M, Hart AAM, Hurtrel M, and
Salomon JC. Intratumoral BCG and Corynebacterium parvum therapy of
canine mammary tumours before radical mastectomy. Cancer Immunol
Immunother. 1983; 15: 172-7.

17. Withworth PW, Pak CC, Esgro J, Kleinerman ES, and Fidler IJ.
Macrophages and cancer. Cancer and Metastasis Reviews. 1990; 8:319-51.

18. Sone S, and Fidler IJ. In vitro activation of tumoricidal properties in rat
alveolar macrophages bysynthetic muramyl dipeptide encapsulated in
liposomes. Cell Immunol. 1981; 57: 42-50.

19. Fidler IJ, Sone S, Fogler WE, and Barnes ZL. Eradication of spontaneous
metastases and activation of alveolar macrophages by intravenous injection
of liposomes containing muramyl dipeptide. Proc Natl Acad Sci USA.
1981; 78: 1680-4.

20. Poste G, Kirsh R, and Fidler IJ. Cell surface receptors for lymphokines. Cell
Immunol. 1979; 44: 71-88.

21. Schroit AJ, and Fidler IJ. Effects of liposome structure and lipid
composition on the activation of the tumoricidal properties of maCTophages
by liposomes containing muramyl dipeptide. Cancer Res. 1982; 42: 161.

22. MacEwen EG, Kurzman ID, Rosenthal RC, Smith BW, Manley PA, Roush
JK, and Howard PE. Therapy for osteosarcoma in dogs in dogs with
intravenous injection of liposome encapsulated muramyl tripeptide. J Natl
Cancer Inst. 1989; 81: 935-8.

-ocr page 586-

Grijp in voordat er door anorexie complicaties
optreden tijdens de herstelperiode.

Hill^

PRESCRIPTION

Hill\'s Pet Products Benelux NV
Customer Service Office
Amstellandlann, 84
1382 CH WEESP

tel: 02940 - 30989 fax: 02940 - 19226

© 1993 Hiirs Pet Nutrition, Inc

\'Tradetnarlts of Colgate-Palmoiive Company and used under licence t)y Hill\'s Pet Nutrition, inc.

-ocr page 587-

Over het algemeen wordt het als normaal beschouwd dat een herstelperiode gepaard gaat met
anorexie. Deze stressreactie van het lichaam op medische of chirurgische stress kan echter
vermeden worden. Omdat trauma bijvoorbeeld kan leiden tot hypermetabolisme, weefselafbraak en
anorexie (met een kans op verdere stofwisselingsstoornissen), is het van cruciaal belang om tijdig in
te grijpen met de toediening van voedsel. Zo wordt de vicieuze cirkel doorbroken en de
weefselafbraak tot staan gebracht en omgezet in weefselopbouw.

Voor dit doel heeft Hill s\' een voer met een speciale samenstelling ontwikkeld: het nieuwe Hill\'s\'
Prescription Dief a/d\'. Door de hoge energiewaarde en de hoge gehalten aan Omega 3-vetzuren,
vertakte aminozuren en glutamine betekent dit uiterst smakelijke Hill\'s\' Prescription Dief a/d\' een
ware doorbraak op het gebied van de enterale voeding. Door zijn unieke halfvloeibare vorm kan
Hill\'s\' Prescription Dief a/d\' in de kliniek of thuis eenvoudig met een spuit worden ingegeven.

Gebruik het nieuwe Hill\'s" Prescription Diet a/d\' voordat de herstelperiode van uw patiënt
nadelig wordt beïnvloed door een anorexie.

r

Tijdig voedsel toedienen om de
herstelperiode te ondersteunen.

-ocr page 588-

CANINE GROWTH HORMONE REGULATION:
NEW INSIGHTS

Paulus J. Selman\\ Jan A. Mol\\ Gerard R. Rutteman \\ and Ad Rijnberk^

INTRODUCTION

The release of growth hormone (GH) by the pituitary gland is
mainly regulated by two hypothalamic peptides. Growth
hormone releasing hormone (GHRH) stimulates the release of
GH and a tonic inhibitory effect is exerted by somatotropin
release inhibiting factor (SRIF), also known as somatostatin (1).
A delicate interplay between these two peptides results in the
characteristic pulsatile release of GH, which in the dog has a
periodicity of 4.5 h/cycle (2). In the liver GH induces the
production of insulin-like growth £actor-I (IGF-I) which me-
diates many of the growth promoting effects to the peripheral
tissues.

Chronic overproduction of GH at the adult age results in
acromegaly. In the dog the typical signs include overgrowth of
soft and bony tissues and often the disease is accompanied by an
insulin resistance which can eventually lead to diabetes mellitus
(3).

Whereas in man and the cat the GH excess usually is caused by a
pituitary tumour (4-5), in the dog the pathogenesis is different.
In this species overproduction of GH can be induced by
endogenous progesterone (increased during metoestrus) or
exogenous progestins (used for oestrus prevention) (3). Cessa-
tion of progestin administration or removal of the ovaries results
in a decline of the soft tissue changes and the insulin resistance
and a return to normal plasma GH levels (6).
We will discuss a number of studies that have provided new
insights in the underlying mechanism of progestin-induced GH
excess in the dog.

Endogenous progesterone

We have demonstrated that in normal female beagle dogs basal
plasma levels of GH and IGF-I were significantly higher in
metoestrus than in anoestrus and that there was a positive
correlation between the plasma concentrations of progesterone
and GH (7). The responsiveness of the GH release was tested by
the administration of human GHRH (1 /ug/kgi IV) or clonidine
(10 Mg/kg; IV). The latter drug is an
a2-adrenergic drug which
causes the release of endogenous GHRH and most probably at
the same time inhibits the release of SRIF. The responses to both
compounds was markedly impaired in metoestrus compared to
anoestrus (7). The results of these experiments revealed that the
increase in plasma GH levels in metoestrus represents a
physiological phenomenon which is most probably related with
plasma progesterone levels.

Synthetic progestins

Ovariectomized beagles were treated with high doses of
synthetic progestins at three week intervals to a total of eight

\' Department of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of Veterinary
Medicine. Utrecht University, PO Box 80.154. NL3508 TD Utrecht, the Netherlands.

injections. This treatment provoked a significant increase in the
plasma concentrations of GH and IGF-I, which were highly
correlated at the end of the treatment. The responsiveness of the
GH release to stimulation with GHRH and clonidine was
markedly impaired. At the end of the treatment an inhibition test
was performed with SMS 201-995 (10
Mg/kg). We had
demonstrated in an earlier study that this synthetic analogue of
somatostatin inhibits the GHRH-induced release of GH in the
male dog (7). In the dogs with elevated GH levels due to
treatment with progestins, there was no decrease in plasma GH
levels after SMS treatment.

The results of these experiments demonstrated that progestin-
induced GH excess cannot be modulated with stimulating or
inhibiting drugs and has characteristics of autonomous secre-
tion.

Hypophysectomy

In view of the reversible character of GH overproduction (6)
and the lack of pituitary tumours in acromegalic dogs (8) it
seemed very unlikely that GH excess was caused by neoplastic
transformations. We then hypothesized an ectopic production of
GH in the dog. To test this assumption hypophysectomy was
performed in four dogs with high plasma GH levels due to
progestin treatment. In none of the four dogs there was a
significant decrease in plasma GH levels within the first 8 hours
after hypophysectomy. In three of the dogs measurements were
made for 48 hours or longer but plasma GH levels remained
unchanged. In view of the short half-life of GH it was very
unlikely that the pituitary gland was the source of the excessive
GH production.

Ectopic production site

After having found that the progestin-induced GH excess was of
extra-pituitary origin, our next goal was to find the location of
the ectopic GH source. Extensive tissue sampling in an
acromegalic dog showed that GH immunoreactivity in both
normal and tumorous mammary tissue was far greater than in
any other tissue examined. Mammectomy in two dogs with high
plasma GH levels due to treatment with synthetic progestins
resulted in a very rapid decline of the GH concentrations to
values within the reference range.

DISCUSSION

The results of our studies indicate a novel site for GH
production. In the dog progestins can induce the production of
GH in the mammary gland. The ectopic production of GH can
very well explain the autonomous characteristics of GH release
seen in acromegalic dogs and the changes in GH release in

-ocr page 589-

normal dogs in the luteal phase of the oestrous cycle.
The reversible character of GH excess in the dog, the fact that
not all acromegalic dogs have mammary tumours and the high
GH immunoreactivity in normal mammary tissue make it
credible that progestin-induced GH production originates in
non-neoplastic tissues. Progesterone induces a local production
of GH and direct effects of GH and/or IGF-I mediated effects
contribute to the proliferation of mammary tissue. Such a
mechanism could constitute very well a physiological role in the
luteal phase of the oestrous cycle and in pregnancy. There may
be an analogy with the expression of a GH variant gene in the
placenta in the second half of pregnancy in women (9). Further
studies are needed to explore these hypothesis.
Derailment of this progestin-induced GH production in mam-
mary tissue can lead to a pathological GH excess in the dog.
Individual susceptibility, dose and duration of the progestin
exposure appear to be important factors in the pathogenesis of
acromegaly.

The increased incidence in mammary nodules in the dog after
exposure to progestins could in part be explained by the local
production of GH and the increased plasma IGF-I levels (10).

REFERENCES

L Tannenbaum GS. Interrelation of growth hormone-releasing factor and
somatostatin in the regulation of growth hormone secretion. Horm Regul
Growth 1989; 58:1-17.

2. French MB, Vaitkus P, Cukerman E, Sirek A, and Sirek OV. Secretory
pattern of canine growth hormone. Am Physiol Soc 1986; 268-72.

3. Eigenmann JE. Acromegaly in the dog. Vet Clin N Am: Small Anim Pract
1984; 14: 827-36.

4. Nabarro JDN. Acromegaly. Clin Endocrinol 1987; 26:481-512.

5. Peterson ME, Taylor RT, Greco DS, Nelson RW, Randolph JF Foodman
MS
et aL Acromegaly in 14 cats. J Vet Int Med 1990; 4: 192-201.

6. Eigenmann JE, and Venker-van Haagen AJ. Progestagen-induced and
spontaneous canine acromegaly due to reversible growth hormone overpro-
duction: Clinical picture and pathogenesis. J Am Anim Hosp Ass 1981; 17:
813-21.

7. Selman PJ, Mol JA, Rutteman GR, and Rijnberk A. Progestins and growth
hormone excess in the dog. Acta Endocrinol.(Copenh) 1991; 125: 42-7.

8. El Eltreby MF, and Graf KJ. Effects of contraceptive steroids on mammary
gland of beagle dog and its relevance to human carcinogenity. Pharmacol
Ther 1979; 5: 369-402.

9. Eriksson L, Frankenne F, Eden S, Hennen G, and Vonschoultz B. Growth
hormone 24-H serum profiles during pregnancy - Lack of pulsatility for the
secretion of the placental variant. Br J Obst Gyn 1989; 96: 949-53.

IG. Rutteman, GR. Hormones and mammary tumour disease in the female dog:
an update. In vivo 1990; 4: 33-44.

-ocr page 590-

INTRODUCTION

The average length of the palpebral fissure when stretched is
27.8 ± 2.7 mm in cats and 33.8 ± 4.6 mm in dogs. The circular
muscle surrounding the palpebral fissure is the orbicularis oculi
muscle. The eye does not close by circular contraction, however,
because of a ligament in the medial canthus and the retractor
anguli lateralis muscle in the lateral canthus. The orbicularis
oculi muscle enables blinking, a movement in which the upper
eyelid plays by far the most important part. In domestic animals
eyelid closure may be very firm, particularly when the animal is
in pain (blepharospasm). Blepharospasm often occurs in combi-
nation with enophthalmus, resulting in reduced support for the
margin of the eyelid (secondary entropion). The levator
palpebrae muscle (innervated by the oculomotor nerve) opens
the upper eyelid and the malaris muscle opens the lower.
The margins of the eyelids are usually pigmented (but often
unpigmented if the skin around the eye is unpigmented), and
they are hairless (not even lashes), smooth, glossy, and dry. Dog
and cats do not have eyelashes. The hairs on the lateral part of
the upper eyelid look like eye lashes, but they are implanted 1-2
mm above the lid margin. In the margin of the lid the orifices of
the 25-40 Meibomian glands open into a fine groove. The
Meibomian glands are visible on the conjunctival side as
whitish-yellow lines, about 4 mm long, running perpendicular
to the margin. Just outside the groove are the orifices of the
glands of Zeis and Moll. The oily material secreted by these
glands coats the margin of the lid, preventing the tear fluid from
flowing across it. This secretion also forms an extremely thin oily
film on the watery tear fluid, thereby reducing evaporation.

TRICHIASIS

Trichiasis is the presence of normally located but abnormally
directed hairs which irritate the globe and/or conjunctiva. The
results of such irritation are similar to those of entropion.
Trichiasis must usually be corrected surgically. The methods
available require a high degree of judgement and experience on
the part of the surgeon.

Trichiasis occurs in two locations: 1. nasal folds and 2. the upper
eyelid, usually dorsolaterally and in combination with entropion
in the same area. Trichiasis occurs in several canine breeds and is
virtually prescribed by some breed standards.

NASAL FOLD TRICHIASIS

Because of misplaced and/or mistakenly-guided breed stan-
dards and fashions that disregard the animals\' health but are
nevertheless supported by breeders, judges, and buyers alike,
almost all Pekingese and Shih Tzu eyes are chronically irritated

\' Depanmeni of Clmtcal Sciences of Companion Animals. Facuhy of Velerinary
Medicine. Ulrechi UniversHy. P.O. box 80.154. NL3508 TD. Ulrechi. ihe Neiherlands

and in danger of luxation. The rules prescribe that the Pekingese
should have a short muzzle with a marked stop and heavily
wrinkled skin with long and straight hairs, and also that it should
have large and protruding eyes. The long, straight hairs on the
wrinkles of the nose are a permanent source of irritation to the
medial side of the central part of the cornea, causing deep ulcers.
The ulcers are generally more or less circular, whereas injuries
such as those inflicted by cats are usually slit-shaped or angular
and often lead to complete perforation.
The nasal folds of the Pekingese are also partly responsible for
the inward pressure at the medial canthus and the subsequent
medial entropion. The hairs growing on the folds chronically
irritate the medial quadrant of the cornea. The sequelae,
following inconspicuous edema, frequently include pannus and
formation of scar tissue, resulting at the very least in pigmenta-
tion of that quadrant. Ulcers develop in more severe cases.
Removal of the nasal fold alone does not improve the situation
substantially. The medial canthus entropion must also be
corrected.

■ Medicinal treatment. Single hairs may adhere together when
vitamin A oil is applied, but this alone seldom resolves the
problem.

OPHTHALMOLOGY

CLINICAL ASPECTS AND SURGICAL PROCEDURES
IN TRICHIASIS

Frans C. Stades\\ Roswitha R.O.M. van de Sandte and Michael H. Boeve^

■ Removal of nasal folds. Nasal folds can simply be removed,
although this does not correct the medial entropion. In this
operation the fold is lifted and then excised with large scissors
and the wound is closed with 5-0 absorbable sutures.

■ Medial canthoplasty (Fig. I). The nictitating membrane can
be drawn to the lateral side by means of a nictitating membrane
forceps (Stades)(3). An incision is made through the margins of
the eyelids 8-10 mm from the medial canthus (close to the
lacrimal punctae) and a triangular piece of skin in the nasal
direction is removed in the adjacent canthus. In the lateral
direction, the pigmented and hairy part of the palpebral
conjunctiva of the nictitating membrane is peritonized. Care
should be taken not to injure the lacrimal punctae and
canaliculi. The peritonized, diamond-shaped piece of skin, lid
edge, and conjunctiva are exposed and removed. The conjunc-

-ocr page 591-

tiva, the margins of the lid, and the skin are closed with a
continuous suture, using 6-0 absorbable material. This suture
starts below the conjunctiva. Postoperative treatment consists of
topical chloramphenicol ointment 4 times daily for 14 days.
As a result of this operation, the medial canthus is turned
outward, emerges from behind the nasal folds, and is displaced
6-10 mm laterally. Another benefit is the shortening of the
palpebral fissure by 6-10 mm, which practically precludes
luxation of the globe.

UPPER EYELID TRICHIASIS

In this condition it is the lash-type hairs of the lateral upper
eyelid that irritate the cornea in combination with entropion.
These hairs droop over the eyes, pricking the lower conjunctival
sac and the cornea. Especially in the bloodhound, chow-chow,
and Shar Pei, (and less severely in the elderly English cocker
spaniel), these hairs may cause very serious lesions of the cornea.

In these breeds the excessive masses of frontal wrinkles press the
margin of the upper eyelid inwardly onto the bulbus. In the
bloodhound and English cocker spaniel this is increased by the
heavy weight of the ears when the head is turned toward the
ground.

Many types of surgical procedures have already been described.
Removal of upper palpebral folds or the frontal skin (15-20 cm
in bloodhounds)(l) usually produces only short-term results
and does not eliminate the lash-type hairs that cause the
irritation. Major \'facelifts\' can be performed in severe cases, as
proposed by Kasa and Kasa(2).

The secondary granulation method (3) can be used in severe
cases (Fig. 2). A scalpel is used to incise the skin 0.5 mm from
and parallel to the margin of the eyelid, care being taken not to
injure the Meibomian glands. A piece of skin up to 25 mm in
width is peritonized in the form of a \'clown\'s eyebrow\' and
removed by blunt dissection. The dorsal edge of the wound is
reattached at a distance of 5-6 mm from the margin of the eyelid,
at the base of the Meibomian glands and edge ofthe tarsal plate.
The rest of the wound is thus forced to heal by secondary
granulation. After further scarring the upper lid is covered by
hairless scar tissue, which becomes pigmented after a few
months. The result of the surgery is that the frontal fold hairs can
no longer reach the eye. The prognosis is favourable. Parents and
siblings should also te examined and no affected animals should
be used for breeding.

REFERENCES

1. Blogg RW. The eye in veterinary practice. WB Saunders, Philadelphia,
1980; 315.

2. Kasa G und Kasa F. Exsizionsraffung zur Behebung eines Entropiums beim
Chow-Chow. Tierärztl Prax 1979; 7: 341-9.

3. Stades FC. A new method for surgical correction of upper eyelid Trichiasis-
Entropion: operation method. J Am Anim Hosp Assoc 1987; 23: 603-6.

TUMDURS OF THE LID MARGIN, CORNEAL
ULCERS AND PERFORATIONS

Michael H. Boeve\\ R. R. O. M. van de Sandf, and Frans C. Stades^

TUMOURS OF THE LID MARGIN
In the last 5-year period, patients in which neoplasm of the
eyelid was diagnosed comprised about V4 of all eyelid disorders
in our university (referral) clinic.

Eyelid tumours predominantly occur in dogs and are relatively
rare in cats. The majority of canine eyelid neoplasms are benign
(1), whereas in the cat a majority appears to be malignant. In the
dog, tumours of sebaceous gland origin are diagnosed most
frequently (1). In cat, the occurrence of squamous cell- and basal
cell carcinomas is notable. The latter types of tumour are
predominantly diagnosed in white-coated cats, possibly due to a
sensitivity for ultraviolet light.

Surgical excision is the therapy for eyelid neoplasms. In small
tumours (relative to the length ofthe unaffected lid margin), the

I Depanmem of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of yeterinary
Medicine. Utrecht University P.O. Box 80.154, NL3508 TD Utrecht, the Netherlands

created surgical defect of the lid margin may be closed in the
same manner as a perforating lid trauma without the loss of
tissue. The defect is closed, margin to margin. For maximal
stability, and therefore primary healing of the wound, the lid
margin is sutured by using a two-plane \'twisted eight\' suture
(Fig. 1, inset).

After the excision of larger tumours (relative to the length of the
unaffected lid margin), the created defect of the lid margin will
require the use of a blepharoplastic technique in order to
establish an effective palpebral function postoperatively. The
most commonly used blepharoplastic procedures are the c.v and
the H-plasty.

In the AV blepharoplasty a V-shaped part of the lid, containing
the tumour, is surgically removed. At all times, the lid edge is
transected perpendicularly. The thus created defect is closed
following the procedure described above. Inorder to resize the

-ocr page 592-

slit length (if necessary), a triangularly shaped excision is made
at the lateral canthus (Fig. 1). By closing the latter triangular
defect, and by the subsequent shifting of the lid towards nasal,
the slit length is normalized. Both wounds are closed, preferably
with interrupted sutures of nylon (6.0). The ends of sutures close
to the lid margin are kept from irritating the cornea/conjunctiva
postoperatively by leading them through a knot further from the
lid margin. The conjunctival parts of the wounds do not require
suturing.

Another blepharoplastic technique is the H-plasty (Fig. 2). By
this method, larger (wider) lesions may be removed. The
tumour is removed by a rectangular excision. After removal the
incisions perpendicular to the lid margin are extended, about
parallel to each other or slightly diverging. At the end of each of
these extensions, a triangular excision is performed. The skin
between the two parallel incisions is bluntly dissected at the level
of the subcutis. Thereafter, the loosened skin is shifted in the
direction of the lid margin, and sutured in place in a similar
manner as described above.

Larger tumours at difBcult sites (e.g., medial canthus) will
require a more complex excision, and therefore more complex
blepharoplastic procedures, with a combination of sliding,
rotational and grafting techniques. These lie beyond the scope of
this paper.

Some remarks regarding the surgical removal of eyelid neopla-
sia remain to be made:

- Never try to remove eyelid tumours by crushing (forceps) or
ligating (suture).

- In neoplasia of the lid skin in dog, and in eyelid neoplasia in
cat, a fine needle biopsy of the process (and of a possibly
abnormal mandibular lymph node) should be performed
preoperatively. A preoperative search for metastases may be
directed by the result of the biopsy.

- Some specific tumours require a larger excision, and/or a
preoperative medication as is the case in mastocytoma
(antihistaminics).

- In larger turhoUr masses, especially those originating from the
lid skin, cryosurgical treatment some weeks previous to
surgical excision may reduce the amount of tissue to be
removed and, thus, the defect.

CORNEAL EROSIONS AND ULCERS
Corneal erosions and ulcers are regularly seen in companion
animal practice. In the majority of cases some external irritation
can be identified. Especially \'hair-trauma\' by entropion, apla-
sia/dysplasia palpebrae, trichiasis, distichiasis and ectopic cilia
in the palpebral conjunctiva are potentially damaging to the
cornea and conjunctivae. On the other hand, less obvious causes
may be present, such as: corneal drying by lack of tear
production or a disturbance of tear film function, infection with
pathogenic bacteria, producing substances which \'melt\' corneal
tissue (e.g., melting ulcers caused by
Pseudomonas spp.) (2) or
(combinations with) intrinsic factors (e.g., rodent ulcer in the
Boxer).

In the history, many owners express their opinion about a
(mosdy traumatic) cause. Although this is possible (see under
\'corneal perforation\'), one should be critical about this matter.
During ophthalmic examination, first a thorough search for the
origin of the corneal defect should be performed. This should
include a complete ophthalmic examination, with emphasis on
the inspection of the orbital region (skin folds) and eyelids, the
evaluation of the tear film (Schirmer tear test, in some cases
followed by a rosa Bengal staining), the conjunctival inspection,
corneal staining with fluorescein and a slitlamp examination.
Upon detection of the underlying cause the therapy will be
directed primarily at treating the cause. In addition, the healing
process of a superficial corneal defect is supported by using a
topical medical treatment, consisting of rinsing the affected eye
with saline (removal of exudates, dilution of contamination),
vitamin A (oily) eye drops (for smoothening the surface,
prevention of corneal drying, stimulation of epithelialization),
antibiotic ophthalmic ointment (andmicrobial prevention/
therapy), and atropine, best as ointment (cycloplegic action,
relieving the pain sensation to some extent, and therefore
decreasing the chance of exacerbation by rubbing, scratching,
etcetera). In cases where a cause for the corneal defect cannot be
detected, a symptomatic therapy like the above is indicated.
Notes:

- Never prescribe a topical corticosteroid for a fluorescein-
positive cornea!

- Never use topical analgesics as therapeutic drugs!

In cases of indolent corneal defects, as well as in deep or
\'melting\' ulcers, a surgical procedure is indicated primarily.
Indolent ulcer: the lack of progress of the healing process is the
consequence of the lack of contact between the corneal
epithelium and its underlying stroma and/or the lack of corneal
neovascularization. In such cases, the therapy consists of the
removal of the loose epithelium by curettage (debridement)
(movements always from the periphery of the lesion towards the
centre), and the chemical etching of the ulcer by using (among
other possibilities) a solution of saturated phenol. In most cases
this procedure may be performed using only a topical analgesia
in addition to manual fixation of the patient. In uncomplying
patients the procedure should be carried out under general
anaesthesia. After surgical treatment a medication as stated
above is started.

Deep or \'melting\'ulcer: Some bacteria, and possibly some fungi
produce proteases and collagenase. In some complicated
corneal ulcerations these substances may be responsible for a
progressive stromal dissolution, which is referred to as \'melting\'.

-ocr page 593-

These ulcers are particularly prone to perforation. In order to
avoid the risk of corneal perforation, or - if perforation is already
present - to reduce the complication risks, some techniques using
conjunctival flaps and pedicle grafts as natural bandages and
means of providing vascularization to the damaged area are
available.

The nictitating membrane may be sutured to the opposite scleral
conjunctiva, or to the opposite upper fornix. The ulcer is thus
covered with intact conjunctiva. About 10 days postoperatively
the sutures are removed and the nictitating membrane resumes
its old function.

Other methods comprise the blunt dissection of a part or all of
the scleral conjunctiva. After suturing the loosened conjunctiva
to the cornea (pedicle graft) or to the opposite part of equally
loosened conjunctiva, the corneal ulcer is covered with the
(open) subconjunctival side of the conjunctiva, bringing vascu-
lature and blood (growth factors ?) directly to the lesion.
Besides conjunctival flap- and grafting techniques, in selected
cases, medication with epidermal growth factor or fibronectin,
the use of corneal tissue adhesives or a bandage soft contact lens,
or surgical techniques such as punctate or grid keratotomies or
corneal transplants may be of use in the treatment of deep
corneal ulcers.

CORNEAL PERFORATION

Corneal perforation may be traumatic or secondary to corneal
ulceration. The most common causes of perforating corneal
trauma in companion animals comprise a cat\'s scratch and
foreign bodies, predominantly thorns.
A puncture-perforation usually does not require surgical invol-
vement. The occurring corneal swelling due to edema and the
clotting properties of aqueous usually stop the leakage of
aqueous from the anterior chamber adequately. The medical
therapy indicated is directed at the two main complications
following perforation, i.e., uveitis and infection. This therapy
consists of a topical treatment with ophthalmic drops containing
antibiotics (e.g., polymyxin/neomycin; 4-6 times daily), steroi-
dal (dexamethasone) and non steroidal anti inflammatory drugs
(NSAID\'s) (4-6 times daily), and atropine (2-4 times daily)
which acts as a cycloplegic and provides a necessary vasocon-
striction in the iris. The medication with antibiotics and atropine
should be maintained for about 3 weeks, the anti inflammatory
agents for a 6 - 8 week-period. In cases where a strong anti
inflammatory effect is needed, a subconjunctival injection and/
or an oral or parenteral administration of corticosteroids or
NSAID\'s should be considered.

OPHTHALMOLOGY

In case of a foreign body (thorn), the thorn is removed by using a
foreign body forceps (e.g., according to ShaaO- In removing the
foreign body, one has to make sure that the anterior lens capsule
or the iris is not perforated by pushing the cornea, and thus the
thorn, of an anyway hypotone globe inward. If one is unable to
get hold of the foreign body with forceps, the cutting of a (non-
perforating) groove in the cornea, on both opposite sides of the
foreign body may enable its better accessibility, and hence
removal (3). In some difiBcult cases internal removal via
intraocular surgery is indicated.

A linear corneal perforation (\'rupture\') requires a surgical
treatment, usually with interrupted sutures of nylon 8.0 - 9.0. In
(per)acute cases of iris prolapse, the prolapse may be treated
medically, repositioned or removed by means of diathermy, in
subacute to chronic cases, the prolapse is either treated
medically or removed. Preoperatively, steroid- and non steroid
anti inflammatory drugs are administered intravenously. Post-
operative medication is also directed at fighting secondary
uveitis, but also at secondary infection (see \'medical treatment\').
The prognosis depends among others on the nature of the cause,
the interval of time until examination, on the development of
secondary pathology like iris prolapse, other intraocular dam-
age, uveitis or infection. Especially in young puppies, loss of the
affected globe due to the development of secondary glaucoma
unfortunately is a frequent complication.

REFERENCES

1. Gelatl KN (Ed). Veterinary Ophthalmology. 2nd edition, Lea & Febiger,
Philadelphia 1991.

2. Brown SI, BloomGeld SE, and Tarn WI. The cornea destroying enzyme of
Pseudomonas aerugenosa. Invest Ophthalmol 1974; 13: 174.

3. Slatter DH. Textbook of Small Animal Surgey. Saunders, Philadelphia
1985.

DISEASES AND BASIC
SURGERY OF THE
NICTITATING MEMBRANE

i

Ab Heijni

EVERSION OF THE THIRD EYELID
This congenital lesion is mostly seen in larger breeds like Basset
Hounds, Bloodhounds, Saint Bernards, Great Danes and
Newfoundlands. Being a congenital anomaly the highest inci-

\' Veierinary speciatisls Oisterwijk. Boxiebelman 6. NL506I VD Oisterwijk. the Nether-
lands.

dence is in younger animals. The T-shaped cartilage in the third
eyelid rolls outward, with the curvature just below the T-
junction in most cases. In this position, the bulbar conjunctiva of
the nictitans is exposed. This will result in a mild irritation of the
eye, with secondary conjunctivitis. The owner will be concerned
by the cosmetic appearance.

-ocr page 594-

Treatment consists of surgical excision of the deformed part of
the cartilage. Before surgery the eye and conjunctiva are flushed
with saline. The approach to the cartilage can be from either side
of the nictitans. The conjunctiva is incised over or next to the
cartilage, using a No. 64 beaver blade or tenotomy scissors. The
malformed part of the cartilage is dissected from connective
tissue and is removed. Care should be taken not to perforate the
opposite conjunctiva. Suturing of the wound is not necessary. A
topical antibiotic ophthalmic ointment is applied for 5 days
postoperatively.

NICTITANS GLAND PROLAPSE
A \'cherry eye\' is thought to occur when the retinaculum that
connects the base of the nictitans to the periorbita is to weak.
Often this anomaly is bilateral. It can be seen in combination
with an eversion of the third eyelid. There is a breed predilection
in the Beagle, Bloodhound, Boston Terrier, Bulldog, Bull Terrier,
Lhasa Apso, St. Bernard and Shar Pei amongst others. I have
also seen a number of Bassethounds, Mastinos and Great Danes
with the disease. The dislocation of the gland leads to swelling
and reddening and a mild discomfort to the affected eye. As in
eversion of the third eyelid, the owner will be greatly concerned
by the appearance.

Treatment with antibiotics and corticosteroids, alone or in
combination, will not lead to a satisfying result. Over the years,
there has been a change in the surgical approach to this entity.
Surgical excision of the entire nictitans once used to be the cure,
but will result in secondary entropion, trichiasis and keratitis in a
large number of cases, due to the simple loss of tissue between
the globe and the eyelids. Also, keratoconjunctivitis sicca can be
a result of this treatment, which is now generally regarded as
malpractice. Removal of the exposed gland alone will lead to a
functional third eyelid, but can still have keratoconjunctivitis
sicca as an unwanted effect. Removal of the third eyelid gland
can give a reduction in tear production from 23 to 46%. Some of
the predilected breeds to nictitans gland prolapse are also
predisposed to keratoconjunctivitis sicca.
In order to keep a functional gland, different surgical methods of
repositioning the gland have been developed. Originally, the
base of the nictitans gland was sutured to the globe (Blogg,
1979), but this method was left because of a high recurrence rate
and the risk of penetrating the globe. Kaswan and Martin (1985)
developed a technique of suturing the gland to the fascia of the
infraorbital rim. Under general anaesthesia and after flushing of
the conjunctival sac, the third eyelid is pulled outward using
Allis tissue forceps or a Stades third eyelid clamp. The palpebral
conjunctiva of the third eyelid is incised at the base of the gland
parallel to the lower eyelid. Subconjunctival tissue is carefully
dissected, using Stevens tenotomy scissors, until the base of the
gland is exposed and the orbital rim can be reached. A 3-0 or 4-0
monofilament nonabsorbable suture is placed in the intraorbital
fascia, as deeply as possible, from medial to lateral. Care is taken
not to perforate the lacrimal canaliculi. If no stretch can be felt
when the suture is pulled, the suture is placed correctly. The
needle is then guided into the lateral base of the gland,
perpendicular to the eyelid and exits the gland through the
bulbar conjunctiva at it most dorsal part. At the same place, the
needle is pushed into the gland again, but this time parallel to the
eyelid, and exits at the medial side. Now, it is placed back into
the gland at the same site and directed towards the wound,
where it exits at the medial base. A surgical knot is tied, which
should put the gland in its original position. The wound can be
closed with 6-0 absorbable suture, if necessary.
Postoperatively, an antibiotic ophthalmic ointment is applied 3-
4 times daily for a week. If extensive swelling is present, a topical
corticosteroid opthtalmic solution or ointment can be added.
With this technique, recurrences still are a problem. In most
cases that do recur, the suture has migrated through either the
glandular tissue or the fascia.

At this moment it is my policy to discuss the possible methods of
treatment with the owner extensively, being:

1. repositioning of the gland, with a fair chance of recurrence
but with less chance of developing a keratoconjunctivitis
sicca

2. leaving the situation as it is, when the dog has no discomfort
of the situation

3. removal of the gland, with no chance of recurrence but with a
risk of keratoconjunctivitis sicca with all its sequelae. At all
times, a Schirmer Tear Test is done before surgery. At low or
subnormal values, removal of the gland should never be
performed.

REMOVAL OF THE NICTITATING MEMBRANE
There are two indications for removal of the third eyelid.

1. Malignant tumours, histologically confirmed by fine needle
aspiration and/or biopsy. These are not common. Squamous
cell carcinomas are most frequently found.

2. Irreparable trauma. Because of its protective and lacrimal
function all other reasons to remove the third eyelid are
regarded as malpractice.

NICTITANS FLAP

A nictitans flap is widely used in treating corneal ulcers and can
be used in the treatment of corneal abrasions and refractive
ulcers. It is a relatively simple procedure. The aim is to create a
microclimate under the lid, which will retain moisture, to apply
light pressure to the growing epithelium and to eliminate
disruption of newly formed epithelium by eyelid movements.
Two basic methods are available: suturing the third eyelid to the
upper eyelid or suturing the third eyelid to the dorsal bulbar
conjunctiva. The first method consists of placing two horizontal
mattress sutures through the upper eyelid and the third eyelid.
Using 3-0 or 4-0 monofilament material, the first step is to
perforate an approx. 5 mm piece of infusion tube, which is cut in
half lengthwise. The needle (preferably micropoint) is then
guided through the upper eyelid near the lateral canthus. The
needle enters the conjunctival sac in the fornix. The third eyelid
is grasped with a Von Graefe\'s tissue forceps. The needle enters
the palpebral conjunctiva of the nictitans just below and lateral
to the T-junction of the cartilage, is pushed to the bulbar side of
the cartilage, perforates the cartilage from the bulbar towards
the palpebral side and exists through the palpebral conjunctiva
of the nictitans. The needle is placed through the upper eyelid
again a few millimetres medial of the first site, is guided through
the infusion tube and left untied. The second mattress suture is
placed medially from the first in the same manner, but this time
from medial to lateral. After administration of a suitable
antibiotic ophthalmic ointment beneath the nictitans, the sutures
are pulled so that the flap closes and the knots are tied. Special
care should be taken at four points of the procedure: 1. the third
eyelid must be fixed in the normal direction of movement; 2. the
bulbar conjunctiva must not be perforated; 3. a bite of the
cartilage big enough to give the suture strength is taken and 4.
the sutures should be tied in a way that they do not touch the
cornea.

Usually it is not necessary to clip the hairs of the upper eyelid.
Flushing of the conjunctival sac and the upper eyelid with saline
and mild disinfection of the eyelid is performed prior to surgery.

-ocr page 595-

The second method of a third eyeUd flap is less frequently used.
It has the advantage of allowing the nictitans to move with the
eyeball, minimizing motion between corneal epithelium and
conjunctiva. Its disadvantage is its tendency to pull the sutures
through the bulbar conjunctiva. Method: three to four horizon-
tal mattress sutures are placed through the horizontal part of the
cartilage and the dorsal bulbar conjunctiva. A soft suture
material is always used (e.g. silk 5-0) and the knots are tied at the
palpebral side of the nictitans.

Sutures are left in place for 7 to 14 days or even longer if the
situation allows it. When placed correctly, a nictitans flap is well
tolerated by dogs and cats. An Elisabethan collar is advisable for
at least the first days.

In both methods, the bulbar side of the nictitans can be debrided,
so that blood vessels are placed directly onto the corneal surface.
This can be advantageous to the healing process. The conjunc-
tiva will be firmly attached to the cornea when the sutures are
removed, dissection will be necessary.

CONJUCTIVAL FLAPS

Conjunctival flaps are used in corneal abrasions, ulcers, desce-
metoceles and minor lacerations.

They provide a better vascularisation of the underlying tissue
than third eyelid flaps, but require more surgical experience.
Conjunctival pedicle grafts are sutured to the cornea, using 8-0
to 10-0 material, require a high magnification, microsurgical
instruments and a surgeon trained in corneal surgery. They lie
beyond the scope of this paper.

A 360° fornix-based conjunctival flap is easier to perform.
General anaesthesia is required. Using tenotomy scissors, the
bulbar conjunctiva is dissected at the limbus. The conjunctiva is
undermined for approx. 5 millimetres and pulled over the
cornea. Horizontal mattress sutures (3 to 5) of 5-0 or 6-0 silk are
placed. The sutures should be tied in a way that the suture
material has no contact with the cornea, to prevent abrasions.

The cornea is covered by conjunctiva completely. The sutures
can be left in place for 12 to 21 days, then they are removed. If
the conjunctiva retracts prematurely, holes will appear. These
can be sutured under local anaesthesia. After removal of the
sutures, the conjunctiva will retract spontaneously from initially
intact cornea. Conjunctival tissue will be adhered to corneal
defects. At first, blood vessels will be present. Later, these will
retract and the tissue will become translucent.

FOLLICULAR CONJUNCTIVITIS
In most younger dogs, an enlargement of lymphoid follicles is
present at the bulbar surface of the nictitans. This can be
regarded as a normal reaction to antigenic stimuli such as viruses
and bacteria. A mucoid discharge can be present, but discomfort
is absent. In more severe cases, the palpebral side of the nictitans
and the palpebral and scleral conjunctiva are affected. These
dogs can be slightly photophobic and more mucoid discharge is
present. Spontaneous regression is common. Follicular conjunc-
tivitis can also be in concurrence with allergic skin diseases or
chronic irritation of the eye (e.g. entropion). If treatment is
necessary, it should be focused on the primarycause. Topical
corticosteroids can be helpful, but it may take several weeks
until some regression can be noticed. In severe cases, removal of
the follicles at the bulbar side of the nictitans by careful resection
is possible. Electrocautery can be done, but requires magnifica-
tion and a steady hand, since the cornea is near. Post-operatively
topical corticosteroids are applied for 2 to 3 weeks, together
with an antibiotic ophthalmic ointment in the first week.
Thermocautery is not suitable, it causes a painful and extreme
swelling of the conjunctival membranes.

REFERENCES

1. Gelatt KN (Ed). Veterinary Ophthalmology. 2nd edition, Lea & Febiger,
Philadelphia 1991.

2. Slatter DH. Fundamentals of Veterinary Ophthalmology. 2nd edition,
Saunders, Philadelphia 1990.

3. Slatter DH. Textbook of Small Animal Surgery. Saunders, Philadelphia
1985.

THE DIAGNOSIS AND EPIDEMIOLOGY OF FELINE
IMMUNODEFICIENCY VIRUS (FIV) INFECTION IN
THE NETHERLANDS

Herman F. Egberink\\ Paula Hendriks K Robert J. Slappendel^, and Marian C. Horzinek^

INTRODUCTION

In 1987, the discovery of a new retrovirus isolated from diseased
cats was reported. Based on its morphology, biochemical
characteristics, nucleotide sequence homology and antigenic
cross-reactivities the virus was classified as a member of the
lentivirus genus (1-7). In the first report it was referred to as
feline T-lymphotropic lentivirus (FTLV), but it is now known as
feline immunodeficiency virus (FIV). Since it causes an immu-
nodeficiency syndrome in cats, the virus is of considerable

I Inslilule of Virology. Department of Infectious Diseases and Immunology and
Department of Clinical Sciences of Companion Animals^ Faculty of Veterinary
Medicine. Utrecht University. Yalelaan I. NL3584 CL Utrecht, the Netherlands

veterinary importance. Also, it shares many physical and
biological properties with HIV, the causative agent of AIDS in
man. Besides the veterinary importance, its potential model
character has made this virus the most extensively studied feline
pathogen during the last years.

During FIV infection a transient primary illness can be
recognized with fever, neutropenia and lymphadenopathy,
followed by a long period of clinical latency (8). During this
stage impairment of immune function develops, eventually
leading to an immunodeficiency syndrome (9). The incubation
period for this stage can be as long as 5 years. Many FIV infected
cats are presented for the first time showing vague sings of illness:

-ocr page 596-

recurrent fevers, emaciation, inappetence, lymphadenopathy,
anaemia, leucopenia and behavioral changes. Several signs of
chronic .secondary or opportunistic infections can be present,
e.g. chronic stomatiUs/gingivitis, enteritis, upper respiratory
tract infections, and infections of the skin (10).

DIAGNOSIS OF FIV INFECTION
As all Antiviruses, FIV causes chronic lifelong infections (11).
An infection can be diagnosed by isolation of the virus from the
blood. This is possible throughout the course of disease,
although isolation during the initial and terminal stages is more
often successful as compared to attempts during the period of
clinical normality (10). The isolation procedure is very labori-
ous: it can take 1-8 weeks before a culture becomes positive.
In contrast to infections with feline leukaemia virus (FeLV),
viral antigen cannot be demonstrated in blood cells or in the
plasma. Probably insufiBcient amounts of FIV antigen are
circulating, or the antigen is captured in immune complexes.
Because of the persistent nature of the infection determination of
antibodies is of great diagnostic importance. Cats do not
eliminate FIV in the course of the infection, and the presence of
antibodies proves that they harbour the virus. Most cats mount
an antibody response early after infection and stay seropositive
for their entire lives (12). Therefore, FIV is routinely diagnosed
by detection of antibodies using an enzyme-linked immunosor-
bent assay (ELISA) or immunofluorescence assay (IFA)
(13,14), both of which are sensitive and specific.
Only few false-positive results can be expected in ELISA and
IFA. However, positive test results, especially in cats from low-
risk groups (e.g. healthy cats in catteries), should be confirmed
using an independent assay principle. In low-risk cats the
incidence of FIV infection is expected to be <1%, and the
prediction reliability of the ELISA is consequently low. The
\'Western blot\' is mostly used for confirmation, but it can only be
performed in specialized laboratories. Using this assay the
antibody response directed against the individual FIV proteins is
visualized. Of course, false-negative reactions can also occur. In
a previous study we have found only one seronegative, virus-
positive cat (1 out of 64 cats tested). Such cats can only be
detected using virus isolation or by demonstration of the viral
nucleic acid using the \'polymerase chain reaction\'.

EPIDEMIOLOGICAL STUDIES

Infections with FIV have been found worldwide. Reported
incidences vary between 1% and 15% in healthy animals and
between 3% and 44% in diseased cats (15,10). The incidence in
the Netherlands was estimated to be about 1% in healthy and 3%
in diseased cats, as we have shown before (16). The lower
incidence could be due to the presence of a smaller population at
risk. Bites seem to be the most efficient and important mode of
transmission, which could explain the higher incidence in male,
free roaming cats as has been found in many studies (14,17,18).
Horizontal transmission through contact alone probably also
occurs (19,1), but it is ineflBcient (14).
In a recent survey we have studied the incidence of FIV in cats
presented at the Department of Clinical Sciences of Companion
Animals of the Utrecht Veterinary Faculty, in stray cats and in
cat shelters. The animals were tested using IFA, and the positive
tests confirmed by Western blot. FIV infection was found in
about 4 % of the diseased animals. In stray cats, the incidence in
different groups ranged between 1 and 20 % (mean 4.4%); more
infections were found in older male cats in agreement with
epidemiological data presented by others. The significance of
these figures will be discussed with respect to the different
populations that had been studied.

REFERENCES

1. Pedersen NC, Ho EW, Brown ML, and Yamamoto JK. Isolation of a T-
lymphotropic virus from domestic cats with an immunodeficiency-like
syndrome. Science 1987; 235: 790-3.

2. Yamamoto JK, E Sparger, EW Ho, PR Andersen, TP O\'Connor, CP
Mandell, L Lowenstine, R Munn, and NC Pedersen. Pathogenesis of
experimentally induced feline immunodeficiency virus infection in cats. Am
J Vet Res 1988; 49: 1246-58.

3. Olmsted RA, AK Barnes, JK Yamamoto, VM Hirsch, RH Purcell, and PR
Johnson. Molecular cloning of feline immunodeficiency virus. Proc Natl
Acad Sci USA 1989; 86: 2448-52.

4. Olmsted RA, VM Hirsch, RH Purcell, and PR Johnson. Nucleotide
sequence analysis of feline immunodeficiency virus: genome organization
and relationship to other lentiviruses. Proc Natl Acad Sci USA 1989; 86:
8088-92.

5. Talbott RL, EE Sparger, KM Lovelace, WM Fitch, NC Pedersen, PA
Luciw, and JH Elder. Nucleotide sequence and genomic organization of
feline immunodeficiency virus. Proc Natl Acad Sci USA 1989; 86:5743-47.

6. Steinman R, J Dombrowski, T O\'Connor, RC Montelaro, Q Tonelli, K
Lawrence, C Seymour, J Goodness, NC Pedersen, and PR Andersen..
Biochemical and immunological characterization of the major structural
proteins of feline immunodeficiency virus. J Gen Virol 1990; 71: 701-6.

7. Egberink HF. FIV infection: an animal model for AIDS. Ph.D. dissertation
Utrecht 1991

8. Ishida T, and I Tomoda. Clinical staging of feline immunodeficiency virus
infection. Jpn J Vet Sci 1990 52: 645-8.

9. Barlough JE, CD Ackley, JW George, N Levy, R Acevedo, PF Moore, BA
Rideout, MD Cooper, and NC Pedersen. Acquired immune dysfunction in
cats with experimentally induced feline immunodeficiency virus infection:
comparison of short-term and long-term infections. J Acq Immune Defic
Syndr 1991; 4: 219-27.

10. Pedersen NC, JK Yamamoto, T Ishida, and H Hansen. Feline immunodefi-
ciency virus infection. Vet Immunol Immunopathol 1989; 21: 111-229.

11. Narayan O, and JE Clements. Biology and pathogenesis of lentiviruses. J
Gen Virol 1889; 70: 1617-39.

12. Egberink HF Keldermans CEJM, Kooien MJM, and MC Horzinek .
Humoral immune response to feline immunodeficiency virus in cats with
experimentally induced and naturally acquired infections. Am J Vet Res
1992; 53: 1133-38.

13. O\'Connor TP Jr., S Tanguay, R Steinman, R Smith, MC Barr, JK
Yamamoto, NC Pedersen, PR Andersen, and QJ Tonelli. Development and
evaluation of immunoassay for detection of antibodies to the feline T-
lymphotropic lentivirus (feline immunodeficiency virus). J Clin Microbiol
1989; 27: 474-9.

14. Yamamoto JK, H Hansen, EW Ho, TY Morishita, T Okuda, TR Sawa, RM
Nakamura, and NC Pedersen. Epidemiologic and clinical aspects of feline
immunodeficiency virus infection in cats from the continental United States
and Canada and possible mode of transmission. J Am Vet Med Assoc 1989;
194:213-20.

15. Egberink HF, and MC Horzinek. Animal immunodeficiency viruses. Vet
Microb 1992; 33:311-31.

16. Lutz H, H Egberink, P Arnold, G Winkler, C Wolfensperger, O JarretL AL
Parodi, NC Pedersen, and MC Horzinek. Felines T-lymphotropes Lentivi-
rus (FTLV): Experimentelle Infektion und Vorkommen in einigen LAndern
Europas. Kleintierpraxis 1988; 33: 455-9.

17. Ishida T, T Washizu, K Toriyabe, S Motoyoshi, I Tomoda, and NC
Pedersen. Feline immunodeficiency virus infection in cats of Japan. J Am
Vet Med Assoc 1989; 194: 221-5.

18. Shelton GH, RM Waltier, SC Connor, and CK Grant. Prevalence of feline
immunodeficiency virus infections in pet cats. J Am Anim Hosp Assoc
1989; 25: 7-12.

19. Hosie M J, C Robertson, and O Jarrett. Prevalence of feline leukaemia virus
and antibodies to feline immunodeficiency virus in cats in the United
Kingdom. Vet Rec 1989; 125: 293-7.

-ocr page 597-

ij^^jHIii^^HHi^BS

INTRODUCTION

Diagnostic ultrasound is now established as a safe and non-
invasive imaging technique for soft tissues. It allows the internal
architecture of soft tissues to be examined in detail, and enables
movement of structures to be evaluated. Doppler techniques
allow the velocity and flow patterns of blood within the heart
and vessels to be mapped.

Consequently, the clinical applications of diagnostic ultrasound
are numerous. The structure and function of the heart, and the
pattern of blood flow within it, can be assessed. The abdominal
parenchymal organs (eg. liver, spleen, kidneys, prostate) are all
readily imaged, as are the uterus and urinary bladder. Increas-
ingly, ultrasound is being used to evaluate other abdominal
structures (such as the pancreas, adrenals, ovaries and the
gastrointestinal tract), the eye and peripheral soft tissues (such as
tendons and muscles).

THE ULTRASOUND EXAMINATION
Diagnostic ultrasound makes use of high frequency sound
waves, most often in the frequency range 2-10 MHz. The
ultrasound transducer contains one or more crystals with piezo-
electric properties. When a voltage is applied across the crystal,
it undergoes mechanical deformation and consequently emits a
pulse of sound of a characteristic high frequency. When the
transducer is placed in contact with the body surface, the sound
waves pass through the body tissues as a series of pulses, each
lasting 1msec or less.

Different soft tissues have a differing resistance to the passage of
sound. When the sound waves reach an interface between
tissues of differing acoustic resistance, part of the sound is
reflected. When the difference in acoustic resistance is small (eg.
soft tissue/soft tissue) then a relatively weak echo is produced,
and most of the sound continues on into deeper tissues. When
the difference in acoustic resistance is large (eg. soft tissue/gas or
soft tissue/bone), then a strong echo is produced, but little sound
continues on into deeper tissues.

The returning echoes are detected by the same crystal, which
thus acts as a receiver as well as a transmitter. Echoes impinging
on the crystal cause mechanical deformation, and this results in
the production of electrical signals. These are analyzed accord-

Depanmem of Veterinary Surgery. Langford House. Langford. Bristol BSI87DU.
United Kingdom

ing to the strength and the location, and an image is displayed on
the screen. The most common display format is B mode - a two
dimensional image representing a cross section through the
tissues. This cross sectional image is continuously updated,
allowing movements of structures to be seen.
Doppler ultrasonography allows the measurement of the
velocity of blood flow in vessels or chambers of the heart. As
with conventional two dimensional imaging, high frequency
sound waves are emitted and pass into the tissues of the body.
When the reflecting interface is moving with respect to the
transducer, there is a change in the wavelength, and a
corresponding change in the frequency of the reflected sound.
This frequency change is term^ the Doppler shift, and is
determined by the frequency of the emitted sound, the velocity
of sound through the tissues, the velocity of the reflecting
interface and the angle of incidence of the sound beam.
This Doppler shift may be displayed audibly or graphically.
Colour flow Doppler allows velocity information for an entire
two dimensional image to be displayed. Colour is added to the
image, with the colour and the intensity depicting the direction
and the magnitude of the velocity.

There are certain fundamental principles which help in the
interpretation of ultrasound images. Tissues which produce no
or few echoes are termed anechoic or hypoechoic (eg. fluid).
Tissues which produce very strong echoes are termed hyperech-
oic (eg. fibrous tissue). Most soft tissues produce echoes of
intermediate strength, and may be termed moderately echoic.
Bone and gas effectively block the passage of ultrasound,
producing a very strong echo at the surface and anacoustic
shadow deep to this. Imaging artifacts may in some instances
confuse the inexperienced ultrasonographer. The mirror image
artifact and reverberation artifacts may each occur at highly
reflective interfaces (eg. heart/lung or liver/lung). Acoustic
enhancement occurs deep to an anechoic structure, and if this
structure is rounded, refraction artifacts may be seen at the edges
of the area of enhancement. Slice thickness artifacts occur when
tissues of differing echogenicity both lie within the width of the
sound beam.

Once the normal ultrasonographic appearance of the organs of
the body is established, it is then possible to recognise changes in
size and shape, echogenicity, and architecture associated with
disease. It is important to realise, however, that a normal
ultrasonographic appearance does not preclude disease - for
example, diffuse cellular infiltration of an organ rarely results in
detectable ultrasonographic changes. Moreover, when ultraso-
nographic changes are seen, these are rarely specific - very
similar ultrasonographic changes may be seen in association

1

Frances J. Barr

Department of

Surgery, Bristol

United Kingdom

DIAGNOSTIC ULTRASOUND
IN COMPANION ANIMALS

Frances J. Barr\'\'

-ocr page 598-

with a wide variety of pathological processes. Thus tissue or
fluid samples are often required in order to reach a definitive
diagnosis.

When appropriate, ultrasound may be used to guide a needle
into the relevant organ, or part of an organ, to collect tissue or
fluid samples accurately.

CONTRAST RADIOGRAPHY OF THE
GASTROINTESTINAL TRACT: BARIUM OR AIR?

Pirn Wolvekamp

Since its introduction in 1910 as a replacement for the toxic
bismuth compounds, \'barium\' has always been the contrast
medium of choice for radiographic investigation ofthe gastroin-
testinal tract in small animals.

In 1974, Gomez described in detail the large-volume upper
gastrointestinal contrast study (UGI-study) that is still routinely
used today. This single-contrast study concentrates on exami-
nation of contour and lumen of the stomach and small bowel
loops when filled with barium. One is usually content to identify
a structural abnormality such as a foreign body or a stenotic and
space-occupying lesion. Advantages of this practical examin-
ation technique include that it is easily performed and not
expensive, and that fluoroscopic monitoring is not necessary.
However, the use of a time protocol for interval radiography in
combination with the irregular filling of the small intestinal
loops and absence of full distension results in an examination
technique of poor diagnostic quality and long examination time.
In the last decade, improvements in fluoroscopic and radiogra-
phic equipment, the image intensifier with television monitoring
and video-recording, and the introduction of more specific and
safer contrast media have resulted in the development of refined
double-contrast techniques such as double-contrast gastro-
graphy, enteroclysis and double-contrast enema studies with
high rates of sensitivity and specificity for the detection or
negation of abnormalities in small animals with gastrointestinal
complaints. However, these techniques also require sophisti-
cated and expensive X-ray devices, the application of sedation
or anaesthesia, and more time and experience of the examiner.
Recently, with the development and accessibility of gastrointes-
tinal endoscopy and ultrasonography a call for more practical
and fast-speed examination techniques has been raised. In this
respect, air-contrast studies as pneumogastrography, pneumo-
colon and, in a lesser degree, pneumoenterography can replace
many of the earlier barium studies, and still with a high yield of
sensitivity and specificity.

Next to the selection of radiographic techniques, proper criteria
for radiographic examinations as part of clinical investigation
protocols must be established. Any radiographic procedure
performed should have an acceptable probability of changing
and upgrading the management of the case. In no event should
an animal be subjected to an unnecessary radiographic exami-
nation either out of embarrassment with an unsolved diagnostic
problem (\'maybe it helps\') or for no benefit other than the
clinician\'s curiosity.

\' Depanmem of Radiology, Faculty of Vetetinaiy Medicine, Utrecht University, Yalelaan
10, Nh3584 CM Utrecht, the Netherlands

The efficacy of gastrointestinal radiography is directly depen-
dent upon the reason(s) for which it is performed, based on the
patient\'s history, clinical examination, and previous laboratory
findings. Radiographic examinations based on nonspecific
complaints such as suspected gastrointestinal bleeding or
abdominal pain, acute vomiting and/or diarrhoea in the
absence of obstructive signs, unexplained weight loss, or
suspected abdominal mass will have a very low yield of positive
findings. While, examinations based on more specific criteria
such as obstructive signs, abnormally painful abdominal palpa-
tion, haematemesis and melena, palpable mass, or known
history of foreign body ingestion or eariier abdominal surgery
with complications may result in a high yield of positive
findings.

AIR-CONTRAST EXAMINATIONS
Today, the gastrointestinal tract may be imaged by a variety of
modalities including conventional survey and contrast radiogra-
phy, image-intensified fluoroscopy, ultrasonography, nuclear
scintigraphy and computed tomography. The choice of imaging
modality is largely dependent upon the imaging facilities that are
available. For the veterinary practitioner, non-contrast survey
radiography and contrast radiography are the principal imaging
methods available for evaluation of gastrointestinal disease in
small animals. And here, the air-contrast studies as pneumogas-
trography and pneumocolon must be the first choice. Barium
investigations of stomach or colon are most of the time not
necessary and only rarely indicated.

Pneumogastrography and pneumocolon are easily-performed
screening procedures that don\'t take much time, preparation or
special equipment. Both techniques are simple but very reward-
ing procedures that in many instances solve problems instantly,
making costly and time-consuming barium examinations unne-
cessary. Occasionally, animals must be sedated, but general
anaesthesia is never applied. Long standing preparation to
completely evacuate and empty the gastrointestinal tract is not
necessary. Withholding of fo^ on the morning of the investiga-
tion and physiologic evacuation of the colon by outdoor
walking following the introduction of a non-irritating clysma
are sufficient. Small amounts of gastric or colonic contents will
not hamper these air-contrast investigations. Necessary equip-
ment includes a gastric tube and mouth protector for pneumo-
gastrography, and a standard rectal sonde without inflatable cuff\'
for the pneumocolon examination. The contrast medium that
will be used is room air. This can be used in any quantity that is
desirable, with a minimum of 10 cc per kg body weight. Too

-ocr page 599-

much air introduced into the stomach will be regurgitated, and
an excessive amount of air introduced into the rectum and colon
will be evacuated by the animal.

PNEUMOGASTROGRAPHY
Indications for pneumogastrography include:

1. identification and localization of the stomach

2. identification and localization of a foreign body

3. identification and localization of a mass lesion of the gastric
wall and pyloric orifice

4. evaluation of abnormal size and shape of the stomach

5. evaluation of gastric wall compliance and rigidity

6. evaluation of extrinsic compression and dislocation of the
stomach

Indications for positive-contrast and double-contrast gastro-
graphy include the necessity to more precisely define and
characterize mucosal abnormalities in cases of neoplastic or
inflammatory disease (in the absence of endoscopy) or to
differentiate between (infiltrative) intrinsic or extrinsic disease.

The barium meal investigation is indicated when based on
clinical findings and on non-contrast abdominal radiographs a
functional pyloric outflow obstruction is suspected, without the
presence of an obvious \'mass\'-lesion or foreign body at the
pyloric orifice. Increased mucosal thickness around or in the
direct vicinity of the pylorus due to chronic hypertrophic pyloric
gastropathy or chronic hypertrophic gastritis or a mass lesion
due to antral polyposis or neoplasm is most of the time well
defined by pneumogastrography.

PNEUMOCÜLÜN

Indications for pneumocolon include:

1. identification and localization of colon and caecum

2. evaluation of the ileo-colic sphincter region

3. evaluation of large bowel compliance

4. suspicion of a large bowel mass lesion

5. determination of extrinsic large bowel compression

Pneumocolon will very well outline an ileo-colic intussuscep-
tion or cecal inversion or a large neoplastic mass lesion of the
colonic wall. Minor large bowel wall irregularities or ulcerations
will not be visualized with the pneumocolon technique. For
evaluation of these abnormalities, the more refined double-
contrast enema procedure is required. Other more specific
indications for a positive or double-contrast enema study
include evaluation of the oral (cranial) extension of a rectal
tumour, the evaluation and characterization of type and severity
of invasive large bowel wall lesions, and the functional
evaluation of ileo-colic sphincter competence.

As a conclusion, the reintroduction of air-contrast techniques
makes gastrointestinal radiography more accessible to veteri-
nary practitioners. Hopefully, this will improve confidence in
radiology as an accurate diagnostic tool for the investigation of
small animals with gastrointestinal complaints.

-ocr page 600-

DERMATQLOGY

NEOPLASIAS AND
PSEUDONEOPLASIAS

Stephen D. White ^

Dermatology

Epithelial neoplasms consist of epidermal, adnexal and follicu-
lar adnexal tumours. Mesenchymal neoplasms arise from
connective tissue, blood vessels, nerves, fat, and round cells, such
as melanocytes, histiocytes, and lymphocytes.

EPITHELIAL TUMOURS

Papillomas (Cutaneous Papillomatosis, Warts, Vernicae)

There are two types of papillomas that are age associated. In the
young dog papillomas are usually of viral origin. They are
caused by a DNA virus which is species specific. The tumours
are usually located in the mouth of dogs but can be located on
the skin around the mouth. They usually follow a rapid course of
growth followed by natural regression and permanent immu-
nity.

The second type of papilloma is found in the middle to old age
dog. These are usually solitary and located on the head, eyelids,
feet and genitalia. They are not associated with the papilloma
virus.

Gross Appearance. Papillomas appear as cauliflower-like
growths with a dry finely fissured surface. In older dogs
papillomas are usually solitary, but multiple forms can be seen.
Treatment Surgical or cryosurgical removal is the treatment of
choice. Papillomas in the young dog will usually spontaneously
regress. If eating is a problem, you may need to debulk.

Intracutaneous Comifying Epithelioma (ICE, Keratoacan-
thoma)

This tumour presents as two distinct clinical pictures: (1) The
solitary lesion which may occur in any breed of dog and (2) a
multicentric form that usually occurs in Elkhound and Kees-
honds and occasionally other breeds. There is thought to be a
genetic predisposition in the breeds affected by the multicentric
forms. Of the domestic animals, ICE is only reported in the dog.
ICE is most common (65-70%) in males less than five years of
age.

Gross Appearance. Most tumours are between 0.5-4.0 cm in
diameter with a pore opening to the surface. The pore usually
contains a mass of keratin which sometimes contains hair shafts.
In some cases ICE may be located in the dermis and
subcutaneous tissue without communication to the surface.
Therapy. Surgery for solitary tumours. In the multicentric form
surgery and traditional chemotherapy have been relatively

I Colorado Slate University. Fort Collins. Colorado 80523. USA.

unrewarding. The number of the lesions often render surgery
impractical. Isotretinoin and etretinate, synthetic retinoids, have
been useful in treating ICE in some dogs. Dosages are 1 mg/kg/
day.

Prognosis. Excellent for solitary lesions since they usually do not
recur following adequate surgery. The multicentric form may
recur in other locations so the prognosis for cure is poor without
medical intervention.

Squamous Cell Carcinoma

Squamous cell carcinomas are common tumours in the dog and
cat. Squamous cell carcinomas are usually found in unpig-
mented or lightly pigmented skin. The most common locations
for see in the dog are toes, lips, scrotum, legs and anus. In
addition, squamous cell carcinomas are the second most
common oral tumour in the dog and cat. The most common
location for cutaneous SCC in the feline is the skin of the head,
especially the sparsely haired areas of the pinna, nasal planum,
external nares, lips, and eyelids.

Chronic exposure to UV light appears to be a probable etiologic
agent in the development of SCC in the cat.
Differential diagnoses in the cat should include eosinophilic
granuloma complex, sporotrichosis, and traumatic lesions.
Biopsy is strongly suggested for any nonhealing lesion on a cat.
Hyperaemia of the ear tips may represent a premalignant lesion.
Hyperaemia may be followed by thickening, crusting, and
ulceration of the ear margin. Neoplastic transformation and
tumour proliferation may not occur for several years. A biopsy is
recommended for any persistent, crusty ulceration of the ear
margin.

Gross Appearance. Squamous cell carcinomas may present as
either a productive or erosive lesion. The productive lesions vary
from firm red plaques to cauliflower appearing lesions which
often ulcerate. Their borders tend to be ill defined and they tend
to invade deeper tissues. The squamous cell carcinomas arising
from the digit may present as a chronic paronychia or
osteomyelitis which is nonresponsive to treatment. Squamous
cell carcinomas of the digits often show loss of the nail and bony
involvement of the third phalanx. Multiple squamous cell
carcinomas involving the digits have been reported in large dog
breeds with black skin and coat.

Biological Behaviour The behaviour of squamous cell carcino-
mas depends on their location. Generally squamous cell
carcinomas are of low grade malignancy except when they
involve a mucous membrane or the digits. Local invasion is
common but they are slow to metastasize. When the mucous
membranes or digits are involved the tumours are more
malignant and tend to be more metastatic.
Therapy. The method of treatment is often dependent on the

-ocr page 601-

location. When possible, surgery is the best method of treat-
ment. For squamous cell carcinomas involving the nail bed,
therapy is amputation of the digit. When there is extensive local
involvement and or metastasis to regional lymph nodes, the leg
should be amputated. Chest radiographs should be taken on any
pet with a squamous cell carcinoma, especially those involving
the mucous membranes and digits.

For squamous cell carcinomas which are not easily excised,
radiation therapy may be used. Squamous cell carcinomas often
respond well to radiation, but the response varies with location.
In addition hyperthermia has shown some promise in the
treatment of squamous cell carcinomas alone or in combination
with irradiation.

Prognosis. Good except when the nail bed or nasal planum,
which are controlled poorly locally but rarely metastasize, is
involved in which case the prognosis is guarded to poor
depending on the extent of the tumour.

Basal Cell Tumours/Basal Cell Carcinoma or Basal Cell
Epithelioma

These are tumours derived from the basal cell layer of the
epidermis, hair follicles, or undifferentiated cells in the dermis
showing no tendency to differentiate in the direction of
epidermal adnexa. Benign BCT are seen almost exclusively in
cats. Basal cell carcinoma are more common in cats than dogs.
Distribution. There is a direct relationship with sebaceous gland
density in the skin and the frequency of basal cell tumours.
Tumours in pets are usually unifocal and well delineated with
only 4% being multiple. Basal cell tumours are most often found
on the head, neck and shoulders.

Gross Morphology. Lesions rarely measure more than 2.5 cm
but on occasion may get as large as 10 cm. BCT\'s are usually
hairless, fiatty like, bulging, well defined, and encapsulated
tumours that are firmly attached to the skin but not to the
underlying fascia.

Biological Behaviour True basal cell tumours of cats are almost
always benign. Basal cell carcinomas rarely metastasize but can
recur following incomplete surgical excision. If left untreated,
basal cell tumours may become invasive to adjoining structures.
Therapy. Surgery is the treatment of choice. Cryosurgery and
radiation have also been used. Chemotherapy for multiple
tumours with 5-Fluorouracil topically has been reported.
Prognosis. Excellent.

ADNEXAL TUMOURS
Sebaceous Gland Tumours

There are four types of sebaceous gland tumours (hyperplasia,
adenoma, epithelioma, carcinoma). Sebaceous gland tumours
are common in dogs.

Hyperplasia. (Nodular sebaceous hyperplasia). These are en-
larged sebaceous glands compost of numerous lobules
grouped around a central dilated duct. They usually appear as
small rubbery nodules covered by a thin, shiny, hairless
epithelium.

Adenoma Sebaceous adenomas are usually small (0.5 to 3 cm in
diameter), discrete, nonencapsulated, multilobulated and fre-
quently pigmented. Sebaceous adenomas are often solitary but
may be multiple. Grossly they are moderately firm and may be
whitish-gray to black in colour which are hairless and often
ulcerate and when squeezed may ooze greasy sebaceous
material. Clinically these tumours are slow growing and benign.
The major problem results from the dog irritating them.
Treatment is surgery and the prognosis is excellent.
Epithelioma. These are similar histologically to basal cell
tumours but contain mainly undifferentiated germinative cells
and fewer mature sebaceous cells. The biological behaviour is
similar to the adenoma.

Carcinoma. Sebaceous gland carcinomas are uncommon in the
dog. They differ from adenomas in that they grow rapidly and
ulcerate. The majority of the tumours are found on the head,
thorax and abdomen, and forelimbs, and are usually solitary.
Cocker spaniels are at increased risk. Sebaceous carcinomas are
locally infiltrative and invasive. Some people report sebaceous
gland carcinomas rarely metastasize and others report it readily
metastasizes. The author agrees with the latter view.
Treatment for sebaceous carcinoma is wide excision. Cry-
osurgery can also be used for those animals that are high
anaesthetic risks. Radiation may be used for unresectable
tumours. There is a 10-15% recurrence rate due to improper
excision.

Sweat Gland Tumours

Sweat gland tumours are the least common of the adnexal skin
tumours. Most sweat gland tumours involve apocrine glands.
Sweat gland tumours usually occur in dogs greater than 8 years
old with males and cocker spaniels having a predilection. Sweat
gland tumours may be either adenomas or adenocarcinomas.
Sweat gland adenomas are most common on the head and neck.
Sweat gland adenocarcinomas are sometimes indistinguishable
grossly from adenomas. Some may present as firm, poorly
circumscribed masses infiltrating the skin which are often
ulcerated, moist and sometimes haemorrhagic on skin surface.
Adenocarcinomas spread rapidly, are painful and may give the
impression of a cellulitis.

Treatment The treatment of choice is wide surgical excision if
possible. Other treatments that can be used if surgery is not
possible are cryosurgery or radiation. Local lymph nodes should
be palpated well.

Prognosis. Adenoma - good. Adenocarcinoma - poor. Metasta-
sis to regional lymph nodes is common. Local recurrence is
common after incomplete excision.

Ceruminous gland tumours in cats

Ceruminous gland tumours (derived from the cerumen glands
modified apocrine sweat glands) are usually small, peduncu-
lated nodules near the tympanic membrane extending exter-
nally. Cats with ceruminous gland tumours often present with a
seropurulent discharge (otitis externa) with a very foul odour
giving the impression of an inflammatory lesion. Careful
examination of the ear canal under anaesthesia is often needed
to reveal the tumour. Cerumen gland tumours may occur in
both ears.

The majority of ceruminous gland tumours are malignant.
Careful palpation of local nodes and thoracic radiographs
should be taken before therapy is instituted.
The treatment of choice for ceruminous gland tumours is wide
surgical excision. Because of the structure of the ear, ceruminous
gland tumours are best approached by resection of the lateral
wall of the vertical ear canal. Due to the difficulty in completely
removing ceruminous gland tumours, recurrence is common.
The prognosis for ceruminous gland adenocarcinomas should
be guarded.

Perianal gland tumour

These tumours, which are common in the dog, arise most
frequently from perianal glands (hepatoid or circumanal glands,
modified sebaceous glands) and less commonly from apocrine
anal glands (apocrine glands in skin of anal canal) or anal sac

-ocr page 602-

glands (apocrine glands of the anal sacs). Pefiatial (hepatoid)
gland neoplasms may be solitary or multiple. Most occur
adjacent to the anus, but they may occur on the tail, perineum,
prepuce, thigh, and dorsal lumbosacral area. Perianal neoplasms
are usually firm, dermoepidermal in location, and well-circum-
scribed to poorly circumscribed.

The \'hepatoid\' glands and their tumours are known to be
modulated by sex hormones.

Perianal (Hepatoid) gland tumours occur in dogs with an
average age of 11 years. They are about nine times more
frequent in males than in females.These tumours tend to grow
more rapidly, attain a larger size, and ulcerate more extensively
than adenomas. Metastasis may be widespread.
Apocrine neoplasms of anal sac origin are most common in
old female dogs, are usually adenocarcinomas, and are often
associated with pseudohyperparathyroidism.
Nodular perianal gland hyperplasia may occur as multiple
discrete n^ules of varying size that are impossible to distinguish
from perianal adenomas and apocrine anal gland tumours, or as
a diffuse bulging ring around the anus. Most perianal gland
tumours are benign.

Clinical management of perianal gland tumours may include
surgical excision, cryosurgery, electrosurgery, radiotherapy,
castration, or the administration of oestrogens. Castration is
usually the treatment of choice for perianal (hepatoid) gland
hyperplasias and adenomas, with 95 per cent of the dogs
responding well. Concurrent surgical excision is usually needed
only with ulcerated or recurrent neoplasms in male dogs, but is
usually mandatory for perianal gland neoplasms in females.
Castration is not effective for adenocarcinomas. Oestrogen
therapy is not usually recommended, since any tumour regres-
sions induced are transient. Recurrence of perianal hyperplasia/
adenoma after surgical resection and castration, or occurrence of
these lesions in female dogs, suggests that these animals should
be evaluated for hyperadrenocorticism (due to elevated andro-
gen levels). For the much less common apocrine anal gland
neoplasms, surgical excision is the therapy of choice, as there is
no information to suggest that they are hormone dependent.

FOLLICULAR TUMOURS
Follicular cyst

These cysts (also called epidermal inclusion cysts) are derived
from hair follicles and may be found anywhere in the skin. They
are thought to result from displaced fragments of epithelium or
occluded pilosebaceous follicles. Histologically they are lined
with stratified squamous epithelium, but contain no adnexal
structures.

Gross Appearance. They are round to oval, firm, intradermal or
subcutaneous masses varying from 0.5 to 4 cm. They contain
gray, white-brown, cheesy or fluid material. If traumatized they
may cause a granulomatous reaction. They are usually covered
by intact epithelium.

Treatment The best treatment is surgical excision.
Dermoid Cyst (Pilonidal sinus)

These cysts are found on the dorsal midline of Rhodesian
ridgebacks and occasionally other breeds. Their structure is
similar to epidermal inclusion cysts but they contain adnexal
structures. In rare cases they may extend into the spinal canal
and cause neurologic signs. Treatment is surgical excision.

Trichoepithelioma

These are tumours derived from the follicular sheath, as well as
the more complex tumours related to both the follicular sheath
and hair matrix. These tumours may show differentiation to
either mature or incompletely developed hair follicles.
Gross Appearance. Trichoepitheliomas may occur anywhere on
the body but the most common location is on the back. Grossly
they are round to oval, well circumscribed 1-10 cm diameter,
intradermal masses. The overlying skin may be atrophic, hairiess
and often ulcerated from trauma.

Biologic Behaviour Trichoepitheliomas are slowly growing,
minimally invasive and rarely recur or metastasize.
Treatment Surgery or cryosurgery.
Prognosis. Excellent.

Pilomatricoma (Necrotizing and Calcifying Epithelioma)

These are tumours derived from hair matrix. They are rare in
dogs and cats.
Age. 5-10 years.

Predisposed Breeds. Kerry blue terrier, poodle.
Gross Appearance. Very firm, well circumscribed, very freely
moveable masses. The sicin overlying them is hairless and often
ulcerated.

Biologic Behaviour Generally these tumours are benign but
there have been rare reports of metastasis to lymph nodes and
internal organs.
Treatment. Surgical removal.

Other epithelial tumours occasionally reported in dogs and cats
are:

Dilated pore. Follicular hamartoma. Focal adnexal dysplasia,
Trichofolliculoma, Infundibular keratinizing acanthoma, Tri-
cholemmoma, Trichoblastoma, Matrical carcinoma,

MESENCHYMAL TUMOURS
Fibroma

Fibromas are benign tumours which arise from dermal connec-
tive tissue.

Gross Appearance. Fibromas present as solitary, ovoid tumours
in the dermis or subcutis that are firmly attached to the overlying
epidermis and may be pedunculated. They are non-ulcerated,
sometimes hairless, hard nodules from I to 6 cm in diameter.
Biologic Behaviour: Benign.
Treatment: Surgical removal.
Prognosis: Excellent.

Fibrosarcoma (FSA)

Fibrosarcomas are malignant tumours of fibroblasts.
Gross Appearance. The clinical and gross appearance of FSA\'s
is quite variable especially with respect to size. They are pooriy
circumscribed and often ulcerate. Margins are pooriy defined
and extension into adjacent muscle or tissue is common.
Biologic Behaviour. Fibrosarcomas are very locally invasive and
often recur after surgical removal. Metastasis occurs in about
10% of dogs and metastasis is usually haematogenous to lungs.
The local recurrence rate for fibrosarcomas is about 30% in dogs.
Young cats may be affected by multiple fibrosarcomas as a result
of the feline sarcoma virus (FeSV). These cats are usually less
than four years of age. Although these tumours are generally
multicentric they may be single. C-type virus particles can be
isolated from these tumours. Since the FeSV is defective for
replication and requires helper FeLV particles for FeSV
expression, these cats are also FeLV positive. These tumours
recur following surgical removal and widespread metastasis is
common. Treatment of these cats is not recommended. Any
young cat diagnosed as having a fibrosarcoma should be tested
for feline leukaemia virus.

Fibrosarcomas in older cats are usually solitary and are not

-ocr page 603-

associated with the FeSV. These tumours tend to be poorly
demarcated and are usually firm, greyish in colour with some
areas of necrosis and haemorrhage.

Treatment Wide surgical excision when possible. Amputation
of affected limb if excision is not possible. Radiation therapy
may be of value in nonresectable tumours. Chemotherapy has
been reported with poor results. The prognosis is guarded.

Haemangiopericytoma

Haemangiopericytomas are thought to arise from pericytes
which are cells surrounding blood vessels that resemble smooth
muscle cells. It is sometimes difficult to differentiate haemangi-
opericytoma from fibrosarcomas grossly and histologically.
Gross Appearance. Haemangiopericytomas are most common
on the extremities. They range in size from 0.5 to 25 cm in
diameter. On palpation they may be firm and nodular with a
rubbery consistency or feel gelatinous and may mimic lipomas.
They are slowly growing, may ulcerate and become secondarily
ily infected. Although haemangiopericytomas may appear to be
encapsulated they are quite often locally invasive.
Biologic Behaviour. Haemangiopericytomas don\'t usually me-
tastasize (< 5%), but metastasis has been reported. They are
often very locally invasive and recurrence is very common.
Treatment Wide surgical excision. In areas where surgical
excision is not possible amputation should be considered.
Radiation therapy may be effective alone or in combination
with surgery. Haemangiopericytomas appear to become more
infiltrative with each surgery so initial surgery is the best
opportunity to remove the entire tumour. Recurrence post
incomplete surgical removal may take two years or more. The
prognosis for local control is guarded.

Lipomas

Lipomas are common (in dogs) to uncommon (in cats) benign
neoplasms arising from subcutaneous lipocytes. Usually, these
neoplasms occur in dogs and cats over eight years old. There are
no breed or sex predilections in cats. However, in dogs, lipomas
are reported to occur more frequently in cocker spaniels,
dachshunds, weimaraners, Labrador retrievers, and small terri-
ers, and in obese females.

Lipomas may be single or multiple and occur most often over
the thorax, brisket, abdomen, and the proximal limbs, shaped or
pedunculated, well circumscribed, soft to flabby, variable in size
(1 to 30 cm in diameter), often multilobulated, and subcu-
taneous in location. Some lipomas are firm, owing to the
presence of fibrous tissue or inflammation, or both.
Infiltrative lipomas (lipomatosis) have been reported in dogs
and cats. In dogs, these tumours occur in middle-aged animals
with a predilection for females. Obesity does not appear to be a
prerequisite. These tumours occur most frequently on the
extremities and neck. The neoplasms are poorly circumscribed,
soft masses in connective tissue and muscle that may cause
dysfunction because of mechanical interference or pressure pain.
Histologically, lipomas are characterized by a well-circum-
scribed proliferation of normal-appearing lipocytes.
In clinical management, the treatment of choice for all types of
lipomas is surgical excision. In obese animals, a restricted diet
for a few weeks prior to surgery often reduces the size of the
neoplasms and improves the definition from surrounding tissues.

Melanomas

Melanomas are tumours which arise from melanin-producing
cells of the body. Melanomas can be either benign or malignant.
Melanomas accounted for between 5-10% of all skin neoplasias.

Sex. Males > Females.Breed. Dark, pigmented dogs especially
Scottish terriers, Boston terriers, cocker spaniels. Rare in cats.
Location. Intraoral, mucocutaneous junctions (lips and eyelids),
trunk and extremities.

Biologic Behaviour. There is a great difference in the biological
behaviour of melanomas depending on their locations. The
majority of the tumours arising from the lip and the other
mucocutaneous junctions are malignant, whereas those arising
in the skin are mostly benign. Less than 25% of dogs with
cutaneous melanomas develop widespread metastasis at Colo-
rado State University.

Gross Appearance. Benign dermal melanomas are usually 0.5 to
2.0 cm in diameter, circumscribed, elevated, dome shaped
dermal masses covered by smooth, hairiess skin.
Malignant melanomas are usually larger than the benign
tumours. The overlying skin is frequently ulcerated and covered
by a fibrinopurulent exudate. The amount of melanin may be
variable and the tumour may be encapsulated.
Treatment Wide surgical excision, amputation.
Prognosis. Benign - good. Malignant - poor to guarded.

Histiocytoma

Canine cutaneous histiocytomas are neoplasias that are unique

to the skin of dogs. The tumour arises from the monocyte-

macrophage cells of the skin.

Age. Young dogs, 50% less than 2 years.

Breed. Boxer, dachshund, cocker spaniel, sheltie, and Great

Dane over represented.

Location. The most common location for histiocytomas is the
head including the pinna. The hind legs, feet and trunk may also
be affected.

Gross Appearance. Histiocytomas are nonpainful, dome
shaped, circular lesions in the skin with a shiny and alopecic or
ulcerated surface. Tumours range in size from 0.5-4.0 cm with
the majority being 1-2 cm, and are usually elevated above the
surrounding skin.

Cytologically, histiocytomas consist of pleomorphic cells resem-
bling monocytes or epithelial cells. Nuclei of histiocytoma cells
are variable in size and shape. Mitotic index may be quite high
and the cytoplasm is variable in amount and palely stained.
Histiocytomas may have a large lymphocytic, plasmocytic, or
neutrophilic infiltrate. The differential diagnosis should include
TVT, lymphosarcoma, and mast cell tumour.
Biologic Behaviour Although the rapid growth and high mitotic
index are suggestive of a malignant tumour these are benign
tumours which may regress spontaneously. Note: These
tumours are often read out by MD pathologists as aggressive
lymphohistiocytic neoplasms. It is important that a DVM
pathologist be consulted for a second opinion in such cases.
Treatment Surgical excision, or benign neglect. The prognosis is
excellent.

Histiocytoses of Bernese mountain dogs

Two histiocytic proliferative disorders have been identified
primarily in Bernese mountain dogs. In systemic histiocytosis,
clinical signs include anorexia, weight loss, respiratory difficulty
and conjunctivitis. Multiple cutaneous nodules are distributed
over the entire body. Histologically, lesions consist of perivascu-
lar infiltrates of large histiocytes as well as minor populations of
inflammatory cells. Skin and peripheral lymph nodes are most
consistently involved, however infiltrates may also be found in
the lung, liver, bone marrow, spleen, kidneys, testes and other
tissues. The disease is punctuated by remissions and relapses not
clearly influenced by conventional therapeutic measures. A

-ocr page 604-

second histiocytic proHferative disorder, mahgnant histiocytosis,
has somewhat different chnical signs. The disease generally
involves male dogs. Clinical signs include pulmonary and
neurological disturbances as well as anaemia. The clinical
course is rapidly progressive and unresponsive to therapy. On
necropsy, infiltrates composed of large pleomorphic phagocytic
mononuclear cells and multinucleated giant cells were found
most frequently in the lungs and hilar lymph nodes. Other
lymph nodes of the liver, spleen and central nervous system are
also frequently involved; cutaneous nodules are uncommon.
Both systemic histiocytosis and malignant histiocytosis of
Bernese mountain dogs has been reported in closely related
dogs.

Cutaneous histiocytosis

Cutaneous histiocytosis is a term used to group a number of
uncommon to rare, benign proliferative disorders of dogs that
are characterized by histiocytic inflammation. This disease may
represent a proliferative disorder of histiocytes as a result of
immune dysfunction and persistent antigenic drive.
Clinical variability is marked. Multiple, haired or alopecic
plaques or nodules develop in localized clusters or in a more
generalized distribution. Solitary initial lesions or multiple,
grouped nodules may resemble cutaneous histiocytomas. Ra-
pidly growing, infiltrating nodules and plaques may clinically
mimic malignant neoplasms. Larger nodules may umbilicate or
ulcerate. Older lesions may regress spontaneously, even as new
lesions are developing. Periods of total remission may be
observed. Nasal mucosal involvement has been seen and is
characterized by swollen mucosa of the nares, difl5culty in
breathing, and \'bubble blowing.\' Several dogs have had visually
striking lesions limited to a diffuse enlargement of the planum
nasale, resulting in a \'clown nose\' appearance.
The Shedand sheepdog and collie may be at increased risk for
cutaneous histiocytosis. However, the syndrome has been
identified in a wide variety of purebred and mixed-breed dogs.
Age or sex predilections have not been noted.
Cutaneous histiocytosis is histologically characterized by a
heterogeneous mixture of histiocytes, lymphocytes, and neutro-
phils. Large epitheloid or vacuolated (xanthomatous) histio-
cytes are organized in sheets and obscure the normal dermal
architecture and adnexa. Infiltrates may extend into the underiy-
ing panniculus. Prednisone or isotretinoin (1 mg/kg q24h) are
helpful in controlling this disease.

Cutaneous lymphosarcoma

Cutaneous lymphosarcoma occurs in older dogs (although
young dogs are also affected) with no sex predilection but with a
predilection for boxers, cocker spaniels, beagles, German
shepherds, golden retrievers and Scottish terriers. It is very rare
cats. Cutaneous lymphosarcoma is usually generalized or
multifocal and may present as nodules, plaques, ulcers, erythro-
derma and/or exfoliative dermatitis. It may occur with or
without other systemic involvement. Pruritus is very common.
Histologically, cutaneous lymphosarcoma in the dog can be
divided into epitheliotropic and nonepitheliotropic types.
Epitheliotropic (following or \'hugging\' the epidermis histologi-
cally) forms of cutaneous lymphosarcoma have been shown in
the dog to usually be of T lymphocyte origin while nonepithelio-
tropic forms are usually of B lymphocyte origin. Nonepithelio-
tropic lymphosarcomas are characterized by diffuse dermal and
subcutaneous infiltration by malignant lymphocytes. The
epitheliotropic form is often termed mycosis fungoides. It often
begins as a generalized pruritic exfoliative dermatitis or erythro-
derma and progresses over a variable length of time (weeks to
months) to nodules and plaques, ultimate systemic involvement
and death. Canine mycosis fungoides also may have a primarily
mucocutaneous distribution.

Clinical management of cutaneous lymphosarcoma, with or
without concurrent systemic involvement, usually is unsuccess-
ful. Topical nitrogen mustard has been used successfully to
control the cutaneous signs of mycosis fungoides. Response to
standard chemotherapeutic protocols used in lymphosarcoma
of other organ systems have been disappointing; 40 to 50%
success rate may be seen using isotrednoin (Accutane) 3 to 4
mg/kg/day.

Mast cell tumours

In the cat, there are three forms of MCT: I) visceral mastocyto-
sis, 2) cutaneous mastocytoma, and 3) cutaneous mastocytoma
with visceral mastocytosis. The relative frequencies of the
various types of mast cell tumours is conflicting. Scott reports
that cutaneous mast cell tumours in cats usually arise indepen-
dently from and occur more commonly than visceral mastocy-
tosis. This paper will only deal with cutaneous mastocytoma.
Scott describes four forms of cutaneous mast cell tumours: I)
multiple, raised, soft, poorly demarcated, edematous, pinkish-
masses fixed to overiying skin; 2) multiple, raised, firm, round,
well demarcated, small nodules fixed to overlying skin; 3) single
or multiple raised, firm, erythematous, well circumscribed,
variable sized cutaneous plaques which are frequenUy ulcerated;
4) solitary, firm, round, well-circumscribed, variable sized
masses that may be dermal-epidermal or subcutaneous in
location. A recent, excellent study by Buerger and Scott showed
that feline mast cell tumours usually do not metastasize, recur at
excision sites, nor contribute to death. Histologic grading
systems based on canine mast cells were shown to give no
prognostic information in cats.

Diagnosis is made by biopsy and histopathologic examination.
In some cases, special stains such as toluidine blue, Giemsa, or
periodic acid-Schiff are needed to demonstrate the mast cell
granules. In many cases, mast cell tumours can be identified by
microscopic examination of a fine needle aspiration biopsy or
impression smear. Because of the possibility of systemic
involvement, an abdominal radiograph, CBC and buffy coat
examination, and a bone marrow biopsy should be performed in
cases of cutaneous mast cell tumours.
The treatment for solitary or a few tumour nodules is surgical
removal. Corticosteroids may be used in treating large nonresec-
table or multiple tumours. The response to corticosteroids is
usually only short lived. The addition of other chemotherapeu-
tics does not seem to offer any advantage over corticosteroids
alone. The prognosis is usually good in cutaneous feline mast
cell tumours.

Mast cell tumours in dogs are common skin neoplasms. Mast
cell tumours are generally alopecic, erythematous, edematous
nodules that vary in size from several millimetres to several
centimetres. Lesions on distal limbs and lips may appear as
pooriy defined areas of swelling. Canine mast cell tumours may
be multicentric in the skin either synchronously or sequentially.
Ulceration is often present in larger lesions. Mast cell tumours
may develop anywhere on the body, and the subcutis as well as
dermis may be involved.

The average age of afl\'ected animals is eight years, but mast cell
tumours are occasionally found in dogs as young as four months.
Boxers, Boston terriers, bull terriers, American Staffordshire
terriers, fox terriers, English bulldogs, dachshunds, Labrador
retrievers, and weimaraners are reported to be predisposed.

-ocr page 605-

The commonly used histopathologic grading system was
developed by Patnaik in 1984 and is based primarily on nuclear
morphology. The majority of canine mast cell tumours in the
grade 1, or well-differentiated, category; approximately 25% are
in the grade 2 category; and poorly differentiated, or grade 3,
neoplasms are uncommon. There is a strong correlation
between histopathologic grade and biologic behaviour; approxi-
mately 10% of dogs with grade 1 mast cell tumours die as a result
of metastasis of inoperable recurrence, 45% die as a result of
grade 2 mast cell tumours, and 85% die from grade 3 mast cell
tumours. Complications caused by release of vasoactive amines
from mast cell granules include ulceration of the gastrointestinal
tract and fatal intraoperative hypotension.
The best therapy is probably wide surgical excision; radiation,
corticosteroids and chemotherapeutic agents (vincristine) also
may be used. Cimetidine or ranitidine, H2 blockers, may be
useful in preventing gastrointestinal ulceration associated by
high serum levels of histamine.

Other mesenchymal skin tumours reported in dogs and/or cats
are:

Haemangioma/haemangiosarcoma, Liposarcoma, Tail dock
neuroma. Schwannoma, Malignant schwannoma. Leiomyoma,
Leiomyosarcoma, Myxoma, Myxosarcoma.

CONGENITAL AND GENETIC SKIN DISEASE

Stephen D. White^

Dermatomyositis

Dermatomyositis is a hereditary, idiopathic inflammation of the
skin and muscles of dogs. A flamily history of the syndrome is a
common finding in dogs. Test breedings in collies support an
autosomal dominant mode of inheritance with variable expres-
sivity. The disease has been described in the collie, Shetland
sheepdog, in cross-breed dogs involving one of those breeds, an
Australian cattle dog, and a Pembroke Welsh corgi. Early skin
lesions appear to favour locations over bony prominences that
are especially exposed to mechanical trauma.

Clinical features

Dermatomyositis has no sex predilection and is found in all
colour phases of collies and Shetland sheepdogs, both in
individuals with smooth coats and those with rough coats. Signs
may appear as early as 7 to 11 weeks of age, most cases being
recognized by 3 to 6 months of age. However, the author has
seen the disease purportedly initially occur in older dogs. Early
lesions vary markedly in intensity. Some regress spontaneously,
and it is characteristic of the disease to wax and wane. In some
instances, the early lesions heal and do not reappear. Almost all
individuals with skin lesions have some degree of muscle
involvement. Muscle abnormalities may be hard to demon-
strate, and some older dogs with myositis and muscle atrophy
have a negative history of skin lesions.
Initial lesions are small pustules, papules, vesicles, or plaques
with erosions, ulcers and crusts. There are alopecia, pigmenta-
tion disturbances and scarring. Lesions first appear around the
£ace, lips and nose, the tips of the ears; later, they are seen on the
tip of the tail, sides of the paws, and the stifle. The truncal area
may become involved, particularly in Shetland sheepdogs.
Mucocutaneous junctions may be involved early but rarely
persist until the pups mature. Lesions are nonpainful and
nonpruritic, and many become worse and persist for 6 to 8
months. Permanent scarring and alopecia may result. Relapse of
quiescent cases may be triggered by trauma, oestrus, or exposure
to sunlight.

Individuals with minor skin lesions often have minimal evidence
of myositis, while more severe cases show clinical, electromyo-

\' Colorado Stale University. Fort Collins. Colorado 80523, USA.

graphic and histologic evidence of polymyositis. There may be
evidence of temporal and masseter muscle atrophy by 1 year of
age, and some individuals have difficulty lapping water or
chewing and swallowing. Severely affected dogs may show
stunted growth, extensive muscle atrophy, megaoesophagus,
and poor fertility.

Diagnosis

Diagnosis is made by history, physical examination, biopsy of
affected skin and muscle, electromyographs, and laboratory
rule-outs. Biopsy of affected skin shows follicular atrophy,
moderate perifolliculitis and perifollicular fibrosis and superfi-
cial perivascular dermatitis. This may progress to a fibrosing
dermatitis with loss of follicles and \'orphaned\' apocrine glands
as sequelae. Less commonly, hydropic degeneration of basal
epidermal cells, and colloid (Civatte) bodies are associated with
intrabasal or subepidermal clefts and vesicles. Muscle biopsy
may show mixed inflammatory exudates, accompanied by
muscle fibre necrosis and atrophy. In some cases a vasculitis may
be found. Needle electromyographic abnormalities include
positive sharp waves and fibrillation potentials in muscles of the
head and of distal extremities.

Hemograms and serum chemistry profiles, neurologic exami-
nation and nerve conduction studies are usually normal.
Elevated concentrations of circulating immune complexes may
be found in active disease.

Clinical management

Treatment with large doses of systemic corticosteroids is
suggested during periods of exacerbation, but results are often
inconclusive. Patients should be protected from sunlight and
from trauma (difficult with pups). Oral doses of vitamin E (100
to 400 lU/day) may be useful. Pentoxifylline (TRENTAL),
amethylxanthine, has been reported as useful therapy in some
Shetland sheepdogs. A dose of400 mg once to twice daily, given
with food, has been suggested. Occasionally dogs will vomit
with this drug. At least 2 months of therapy may be required
before clinical improvement is seen. The author has had some
success with niacinamide and tetracycline, both drugs given at

-ocr page 606-

500 mg (for œllies; 250 mg for Shetland sheepdogs) three times
daily. The drugs may need to be given for at least 6 weeks before
clinical improvement is seen. Occasional dogs may vomit or
become lethargic. This is usually due to the niacinamide, which
may then be lowered to twice daily administration.
It is most important that affected animals and siblings be
excluded from a breeding program. Because of oestrus\' potential
to exacerbate the disease, bitches should be ovariohysterecto-
mized.

As the outcome is so variable, the prognosis for individual pups
is difficult to determine. The prognosis for life is usually good.
Mild cases may have long periods of remission, while severe
cases may have such chronic, poorly responsive problems that
euthanasia is administered.

Calcinosis Circumscripta

Localized areas of calcinosis cutis termed calcinosis circum-
scripta are seen most commonly in younger dogs (less than 2
years of age) of either sex. About 80 percent of all reported cases
have been in large breeds of dogs, and over 50 percent of the
cases have been in German shepherds. Lesions are usually dome
shaped, fluctuant or firm, and 1 to 10 cm in diameter. Initially,
the overlying skin may be freely movable and covered with hair.
As the lesions progress, however, ulceration frequently occurs,
as does the discharge of a chalky white, pasty-to-gritty material.
Lesions may be single or multiple and are occasionally
bilaterally symmetric. They are most frequently seen over or
near pressure points and bony prominences: tarsometatarsal,
phalangeal, elbow, and neck, near the fourth to sixth cervical
vertebrae (10%). They may also occur in the tongue. Boxers and
Boston terriers appear to be predisposed to lesions at the base of
the pinna and on the cheek, respectively. Calcinosis circum-
scripta is extremely rare in cats.

Histologically, calcinosis circumscripta is characterized by
multifocal areas of granular morphous material surrounded by a
zone of granulomatous inflammation and separated by fibrous
trabeculae. Cartilaginous and osseous metaplasia, as well as
transepidermal elimination of minerals, may be seen in some
lesions. The cause of this localized type of calcinosis cutis is
idiopathic. No evidence to support traumatic, myxomatous
degenerative, or apocrine sweat gland origin of this lesion has
been found. A theory involving increased serum lipase levels,
with associate degeneration of the subcutaneous adipose tissue
and subsequent calcification has been hypothesized. The the-
rapy of choice is surgical excision.

\'Metastatic calcinosis cutis\' is occasionally seen in the dog. All
reported cases have occurred in association with chronic renal
disease. Cutaneous lesions have been localized to the footpads.
Affected pads are enlarged, painful, firm and often ulcerated.
They may discharge a chalky white gritty paste. Histopathologic
lesions are as for calcinosis circumscripta. The author has only
seen this once, in a Viszla. No therapy is beneficial. Occasio-
nally, widespread calcinosis cutis is seen in a puppy following
severe illness. The lesions resolve spontaneously.

Idiopathic mucinosis of Chinese shar pei

This pooriy understood condition is usually seen in young Shar
Pei of either sex. Affected dogs present with generalized pitting
\'edema\', variable pruritus (concurrent allergies?), alopecia,
hyperpigmentation, and often severe puffiness and wrinkling of
the head and extremities. Vesicles may be present which, when
ruptured, drain a clear, viscous, stringy substance. Biopsies
reveal severe diffuse, full-thickness dermal mucinosis. A sticky,
mucinous material may be discernable grossly at biopsy. The so-
called \'mucin prick test\' may also confirm diagnosis. This is
performed by pricking the skin with a 25-gauge needle. If
excessive mucin is present, a strand of mucinous material will be
noted attached to the needle. Some cases may spontaneously
resolve as the dogs mature, and others appear to benefit from
glucocorticoid therapy, perhaps because of the drug\'s effects on
fibroblasts.

Ehler-Danlos Syndrome

Ehler-Danlos Syndrome (EDS) is a group of inherited, congeni-
tal connective tissue disease characterized by loose, hyperexten-
sible, and abnormally fragile skin that is easily torn by minor
trauma.

This disease complex resembles that seen in humans, which
consists of at least 11 different disorders that are distinguishable
clinically, biochemically, and genetically. Recessive EDS has
been described in cats, sheep, and cattle. In animals, the disease
only occasionally has the hyperextensibility and laxity of joints
commonly .seen in human patients with the syndrome. Bio-
chemical studies show a deficiency of procollagen peptidase and
an accumulation of pN-collagen in the skin of some affected
cats.

Dominant EDS is a simple autosomal trait found in mink, cats,
and dogs. The abnormal physical properties of the skin result
from a defect in the packing of collagen into fibrils and fibres. A
mixture of abnormal and normal fibres are found in heterozy-
gous animals. If the trait is present in a homozygous state, it is
probably lethal.

Clinical features

The skin is soft, pliable, thin, very loosely attached to underlying
tissues, and hyperextensible. It has decreased elasticity and a
moist, blanched appearance. The skin can be stretched to
extreme lengths and may hang loosely in folds, especially on the
legs and throat. Minimal trauma from traction or scratching
may produce skin tears, but there is little or no bleeding. Healing
is rapid, but irregular thin white scars are prominent disfiguring
features. Widening of the bridge of the nose and subcutaneous
haematomas, which may develop at trauma sites, elbow
hygromas, and epicanthal folds, are minor signs in some affected
animals. Some animals manifest only cutaneous hyperextensi-
bility (\'stretcher\') or only fragility (\'ripper\'; more common in
catsi while others exhibit both features.

Histopathology

Skin biopsy may reveal striking dermal abnormalities or normal
skin. Collagen fibres may be fragmented, shortened, and
disoriented. Additionally, collagen fibres may form irregular
sized bundles, may demonstrate improper interweaving, and
may be surrounded by mucinous degeneration. Alternately, the
collagen may appear normal on light microscopic examination.

Clinical management

The clinician should inform the owner of the nature, heritability,
and chronic incurable course of the disease. The animal should
not be used for breeding.

Every precaution must be taken to prevent injury to the patient.
Not only must fights and other trauma be avoided, but also
special protection is necessary during simple daily activities.
Declawing the hind feet of affected cats may be helpful in
reducing self-mutilation from scratching. Any laceration must
be promptly sutured, preferably using retention (mattress)
sutures, and care must be taken to prevent disruption of the
sutures before healing is complete.

-ocr page 607-

Nodular Dermatofibriosis with Renal Cystadenocarcinoma

A syndrome in the German shepherd dog characterized by
multiple cutaneous nodules and bilateral multifocal renal
cystadenocarcinomas was first reported in Switzerland in 1983.
Since then, there have been additional reports. This syndrome
occurs most frequently in middle-age dogs of either sex. An
increased frequency of uterine leiomyomas has been reported in
affected females. Pedigree analysis suggests that the syndrome is
inherited in an autosomal dominant fashion. Dogs initially are
presented with cutaneous nodules of the extremities. Nodules
arising on the feet may ulcerate and cause lameness. As the
disease progresses, nodules increase in size and number and may
occur elsewhere on the body, especially on the head. Nodules
range in size from a few millimetres to several centimetres in
diameter. Some are haired, while others have a glabrous or
slightly pitted surface. Skin pigmentation isvariable. Histologi-
cally these nodules consist of hyperplastic dermal collagen.
Similar skin lesions have been termed \'collagenous nevi.\'
Renal abnormalities usually are not recognized until late in the
course of disease and often are documented only at necropsy.
Both kidneys usually are affected. Kidney enlargement is due to
the presence of numerous renal cortical cysts of varying size. The
contents of these cysts has been described as varying from a clear
or yellow fluid to a brown, red, or gray soft mass. Cysts are
believed to originate from renal tubules which become occluded
by papillary projections of initially hyperplastic, and later
neoplastic, tubular epithelium. The syndrome progresses slowly,
and the dogs usually succumb either to renal failure or to results
of metastasis of the carcinoma. One case involving renal
cystadenoma (instead of cystadenocarcinoma) has been re-
ported. The author (and others) have seen this syndrome in
mixed-breed dogs, including one which had no German
shepherd dog in its ancestry.

Photo-induced folliculitis/Furunculosis of Bull Terriers

The flank and abdomen are the areas most severely affected in
this disease. At first, regular sunburning occurs and the affected
areas are erythematous and scaly. Running a hand over affected
areas of skin may produce a bumpy feeling, as the white areas of
skin are thickened, while the pigmented areas are normal. At
this stage, biopsy reveals variable degrees of superficial perivas-
cular dermatitis with necrotic keratinocytes. Superficial dermal
fibrosis may be prominent. Solar elastosis may be seen. After
two or more summers, the sunburned areas become thicker and
develop erosion, ulceration, crusting, and comedones, and they
occasionally develop necrosis, fistulae, and scarring. At this
suge, a skin biopsy may reveal follicular cysts, pyogranuloma-
tous inflammation, and premalignant actinic keratosis. Finally, a
squamous cell carcinoma can develop, especially if the dog
continues to be exposed to direct sunlight. Such squamous cell
carcinomas should be removed surgically, and the procedure
should be repeated if necessary. There is always a danger of
metastasis, to the regional lymph nodes and internally. Solar
dermatitis of the distal portions of the legs and the paws and the
bridge of the nose is less common.

Therapy involves photoprotection by keeping the animal out of
the sun and by using topical sunscreens where practical. It has
been reported that )3-carotene (30 mg orally BID for 30 days,
then SID for life) in combination with anti-inflammatory doses
of prednisone or prednisolone is effective in early cases, as may
be the retinoid isotretinoin.

Zinc responsive Dermatoses
Syndrome I

- Siberian huskies, A laskan malamutes (also Dobermanns,
Great Danes)

Pathogenesis:

- Genetic defect - decreased intestinal absorption of zinc ?

- Usually seen in young dogs but can be adult onset
syndrome as well.

- Zinc will bind to calcium or phytates in diet - animals on
high calcium diets or high cereal diets (high phytate
content) may therefore be more prone to developing
lesions.

Physical findings:

- Erythema, scaling, crusting, alopecia around eyes,
mouth, chin, ears. Other mucocutaneous junctions may
be affected. Foot pads may be hyperkeratotic.

Diagnosis:

Diagnosis is best supported by biopsy - superficial
perivascular dermatitis, marked diffuse and follicular
parakeratotic hyperkeratosis; diagnosis often made by
assessing response to a \'trial therapy\' with Zn.
Treatment:

- (ZnS04 zinc sulfate - 10-20 mg/kg/day; may cause
vomition

- zinc methionine - 15 mg/10 kg/day (less incidence of
vomition).

- Clinical response 3-4 weeks.
Prognosis

- Arctic breeds usually require therapy indefinitely.
Schnauzer Comedo syndrome

Likely inherited seborrheic disorder seen in certain individuals
of the breed. May be a product of developmental dysplasia of
follicles with sub^uent follicular plugging and comedo forma-
tion.

History - usually presented because of bumps scale,
exudative lesions over back. Usually nonpruritic unless secon-
dary bacterial pyoderma.
Physical examination:

a. variable numbers of comedos located over the dorsal midline
from cervical to sacral region;

b. keratinous material may be extending from the follicle and
will palpate as a prominence. Occasionally will form a
fluctuant swelling consistent with cyst formation or a
secondary bacterial folliculitis;

c. Usually excessive scale associated with areas of comedo
involvement.

Diagnosis:

a. Skin biopsy - follicular plugging with subsequent follicular
and sebaceous dilatation/cyst formation. Furunculosis if
follicle ruptures;

b. Diagnosis often by physical examination alone.

Treatment:

a. Clip if necessary;

b. Antiseborrheic shampoo - apply to area of involvement
twice weekly initially and then gradually decrease frequency
to routine which will keep problem reasonably controlled
(e.g. benzoyl peroxide shampoo);

c. Follow shampoos with topical astringent therapy;

d. Astringent application on a 2-3 time/week maintenance
basis to help control between shampoos;

e. Consider benzoyl f^roxide gel (Oxydex or Pyoben gel 5%)
topically once daily initially, then 2-3 times/week for
maintenance;

-ocr page 608-

f. Topical and systemic corticosteroids contraindicated- tend to
enhance follicle plugging;

g. Isotretinoin (Accutane®), I mg/kg/day: May be helpful.

Acanthosis Nigricans

Almost exclusively a disease of dachshunds. Likely genetic
predisposition. May be involved with abnormalities related to
MSH (melanocyte stimulating hormone). Acanthosis has no sex
predilection and usually starts at less than 1 year of age. Begins as
bilateral axillary hyperpigmentation; gradually progresses to
alopecia and lichenification. Commonly develop associated
local seborrhoea and secondary bacterial pyoderma. May
spread to involve forelimbs, ventral neck, chest and abdomen,
groin, perineum and ears. Pruritus variable (if present, usually
associated with secondary seborrhoea or bacterial pyoderma).

Diagnosis:

1. History.

2. Physical findings.

3. Rule out bacterial pyoderma, dermatophytosis, demodico-
sis.

4. Rule out endocrinopathies, allergies.

5. Biopsy - changes nonspecific (chronic inflammatory derma-
titis; orthokeratotic and parakeratotic hyperkeratosis; epi-
dermal melanosis).

Therapy:

1. Control secondary pyoderma, seborrhoea (antibiotics, an-
tiseborrheic shampoos, gels etc).

2. Glucocorticoids - anti-inflammatory, antiseborrheic, anti-
MSH effects. Prednisone/prednisolone, .5 mg/kg BID per
OS for 7-10 days, then every other day. Lowest dose required
to control symptomatology. Consider topical glucocorti-
coids for maintenance.

3. Melatonin - antagonist to MSH

- 2 mg/dog SQ daily for 3-5 days, then weekly to monthly.
Some reported success.

4. Oral vitamin E - 200 lU BID (therapy of choice at present).

Sebaceous Adenitis

History and physical findings:

1. Focal form: Focal areas of alopecia, erythema, excessive
scaling (scale usually adherent to hairs). Head, extremities
appear to be more consistently involved. Inflammation, pruritus
variable but can be severe. Viszlas predisposed.

2. Generalized form: Generalized severe hyperkeratosis (scal-
ing); scale adherent to hairs; coat and skin are very dry. As
problem progresses, there is a generalized thinning of the coat.
The dorsal back, medial aspect of the pinnae and the ear canals
usually most severely afi^ected. Pruritus variable but may be
marked, especially if a secondary bacterial pyoderma present.
Breeds predisposed to this form: standard poodle, Samoyed. In
these high incidence breeds, age of onset one to three years of
age.

In the past, these problems (especially the generalized form)
were likely diagnosed as idiopathic selx)rrhoeas.

Etiology

An inflammatory process appears to be responsible for destroy-
ing the sebaceous glands in the affected areas. The reason for the
initiation of the inflammatory problem is unknown at present.
Marked orthokeratotic hyperkeratosis is also noted. This
derangement in keratinization may at least in part be a product

óf thé lack óf sebaceOuS glands and their secretions. These
patients appear to be very prone to the development of
secondary bacterial infections which may contribute signifi-
cantiy to pruritus and hair loss.
Diagnosis

Biopsy of the skin in affected areas reveals a pyogranulomatous
inflammation (neutrophils and macrophages) around the se-
baceous glands. Sebaceous glands are in various stages of being
destroyed. Marked orthokeratotic hyperkeratosis present (thick-
ening of stratum comeum).
Therapy

1. Antiseborrheic shampoos - as necessary.

2. Propylene glycol 50:50 with H2O, sprayed ql2h.

3. Systemic antibiotics as necessary for secondary pyodermas.

4. Glucocorticoids (primarily for focal form) - starting at I to 2
mg/kg/day initially. Inflammation will usually be con-
trolled, but hair regrowth may be poor.

5. Isotretinoin (Accutane®) or etretinate (Tegison®), (Roche
Laboratories, Nutley, NJ) - 0.5 mg/kg given every 12 hours
until remission, then lowest, most infrequent dose required to
control symptomatology. Variable response to treatment -
most success with focal form?

Lentigo Simplex in orange cats

This condition is characterized by asymptomatic macular
melanosis, usually beginning in those less than one year of age,
and typically affecting the lips, gums, eyelids, and nose. Affected
cats are at no risk of developing melanoma.
The lesions start on the lips and begin as tiny, black, asympto-
matic spots that gradually enlarge and become more numerous
with time. In addition to the lip there can be lesions on the nose,
gingiva, eyelids, and foot pads. Surrounding tissue is normal.
The lesions are not pruritic, painful, crusted, or eroded, nor does
any dermatosis, injury, drug administration, or illness precede
the development of the lesions. The lesions do not vary in
intensity of hyperpigmentation with time of year.

Histopathologic findings included marked hypermelanosis of
predominantly the basal cell layer of the epithelium, owing to
increased numbers of melanocytes and hypermelanosis of
neighbouring basal keratinocytes. Occasionally melanophages
have been seen in the superficial dermis.
There is no known treatment to remove these pigmented spots,
nor is one necessary since the condition causes no pain or
discomfort.

Canine hereditary black hair follicular dysplasia

This condition has been reported in a number of dog breeds.
Defective hair coats are found only in the black hair coat regions
and included these features: hypotrichosis; fractured, stubby
hairs lacking a normal sheen; and periodic scaliness of the skin.
The white portions of the coat are normally full and lustrous.
Microscopy of the black hairs showed a few macromelano-
somes and pronounced pigmentary density of the hair shaft.
Histologic examination show the white hairs to be of the normal
multiple-hair-follicle composite type with hairs egressing
through a common infundibulum and orifice. Affected black
hair coat regions have irregular distortions and bulges of hair
follicle walls and keratinous blockage of the hair canals.

Feline Hypotrichosis

Hereditary hypotrichosis has been reported in the Siamese cat.
The condition is an autosomal recessive trait. Affected cats have

-ocr page 609-

thin, downy hair at birth and develop alopecia by 10 to 14 days
of age. Some hair regrowth is seen by 8 to 10 weeks of age, but
total alopecia returns by about six months of age. Histopatho-
logic examination of affected skin reveals small, poorly deve-
loped primary hair follicles, most of which are in telogen and
devoid of hair.

Acquired Aurotrichia \'Gilding Syndrome\' of Miniature
Schnauzers

Miniature schnauzers develop a hair coat colour change
(affecting the primary hairs) from normal to a golden colour.
Average age of onset is 2.5 years, with no discernable sex
predilection. The discoloration is not associated with endocrine
dysfunction or other health problems. Fifty-five per cent of the
dogs regrow their grey hair coats within two years.

3. Antiseborrheic shampoo

Vitiligo

An idiopathic acquired loss of pigment. There are no preceding
or concurrent signs of cutaneous inflammation or injury. Some
vitiligos are hereditary.

Reported in Belgian Tervuerens and German shepherds. Seen
also in rottweilers and Dobermanns. Recently reported in two
Old English sheepdog littermates, and a dachshund with
juvenile diabetes. Seen in Siamese cats.
Presumed hereditary
Clinical signs

a. Onset in young adulthood

b. Depigmentation of buccal mucosa and facial skin
Prognosis - partial repigmentation has occurred in somedogs

Karatinization defects

1. Ichthyosiform dermatoses:

A group of hereditary disorders characterized by the accumula-
tion of large amounts of scale on the skin surface.
Reported in West Highland white terriers, terriers, Dober-
manns.

Congenital; suspected to be autosomal recessive.
Clinical signs

1) Generalized tightly adherent verrucous scales with underiy-
ing erythema;

2) Feathered keratinous projections, especially from the foot
pads, periorbital and intertriginous areas;

3) Diagnosisa) Hx, PE, histology;

a) Mistology, pathological examination;

b) Massive ortho- and parakeratotic hyperkeratosis of the
surface and follicular epithelium

i) Hypergranulosis

ii) Increased mitotic figures within the epidermis

iii) Hypoplastic hair follicles

4) Clinical management

a) Chronic, incurable, and difficult to treat

b) Baths

c) a hydroxy acids, propylene glycol, lactic acids topically

d) Retinoids (systemic)

2. Congenital seborrhoea

a. West Highland white terriers (Dirty Puppy Syndrome),
Chinese Shar Pei, basset hounds, cocker and springer
spaniels (either sex).

b. Clinical signs

1) Normal at birth

2) Severe seborrhoea oleosa by three to six months of age

c. Histopathology - orthokeratotic hyperkeratosis with min-
imal dermal inflammation

Therapy

1. Etretinate (1 mg/kg) helpful in cocker spaniel seborrhoea

2. Treatment of secondary pyoderma, or (especially in West
Highland white terriers) secondary Malassezia infections.

Canine colour dilution alopecia (blue dog syndrome)

A relatively common defect reported in blue Dobermanns,
Great Danes, whippets, dachshunds, weimaraners, standard
poodles and gray chow chows. Also reported in fawn Irish
setters and red Dobermanns. Colour mutation is heritable and
skin defects are associated with the coat colour.
Tardive; affects either sex
Clinical signs

a. Onset of lesions varies from several weeks of age to as late as
three to four years

b. Initial change is diffuse partial alopecia

c. Variable seborrhoea and folliculitis

d. Tan points of Dobermanns and dachshunds are unaffected

e. Head, legs and tail are least affected and may be normal
Microscopy:

Numerous macro- and micromelanosomes, occasional frac-
tured hair shaft.
Histopathology

a. Superficial and follicular hyperkeratosis, follicular dilatation
and follicular cysts
Variable degrees of follicular atrophy
Broken hair shafts and keratin within the dilated and cystic
follicles

Large aggregates of melanin within the hair cortex and
medulla, melanin-laden cells in the base of the external root
sheath and hair bulb, dermal melanophages surrounding the
base of the follicle and large clumps of free melanin pigment
Sebaceous glands are normal to decreased in size and
number.
Prognosis:

Changes are not reversible and are progressive; treatments are
palliative. Skin can be improved slightly with treatment.
Clinical Management
a. Baths;
Lubrications;
Antibiotics if needed.

e.

b.

c.

-ocr page 610-

ELIMINATION BEHAVIOUR

Elimination behaviours are the most common problems of cats
presented to behaviour therapists (Table 1). The cause may be
disease, arousal or anxiety, urine marking, or a preference for
eliminating on a particular surface or in a specific location.
Treatment involves making an appropriate diagnosis and then
systematically applying treatment techniques. Most elimination
problems of cats can be successfully treated if the problem is
logically pursued.

Treatment Options (1)

L Rule out diseases and pathology
IL Posture

A. Spraying

1. Environmental Changes

a. Remove outdoor cats from area

b. Block indoor view of outdoor cats

c. Reduce number of indoor cats

d. Separate (isolate) indoor cats

e. Treat conflict; change interaction between cats;
defensitize fear, redirect play, etc.

f Make location(s) aversive

g. Elicit another behaviour in the location(s),

(e.g., feeding, play)

2. Pharmacological

a. Buspirone

b. Benzodiazepines

c. Other anxiolytic drugs

d. Progestins

3. Surgical

a. Neuter (14)

b. Bilateral ischiocavernosus myectomy (15)

c. Olfactory tractotomy (13)

B. Squatting - Urinating or defecating

1. Litter substrate aversion

a. Provide alternative materials

2. Litter box aversion

a. Clean more frequently

b. Use nondeodorized litter, no additives

c. Remove cover

3. Location Aversion

a. Increase number of litter boxes

b. Eliminate frightening stimulus

c. Relocate litter boxes

4. Preference for other substrate

a. Use nonpreferred or aversive surface to cover preferred
surface (location) temporarily

b. Provide other substrate choices

1015 Flying R. Ranch Road. Spring Beach. Tx 78070. USA.

BEHAVIOUR PROBLEMS IN CATS

Victoria L Vaith\'

c. Look for signs of litter aversion

d. Arrange close proximity of currently preferred surface
to nonaversive litter

5. Preference for other location

a. Put litter box at preferred location and cat uses it
(1) Move litter box to owner preferred location in
initially small then gradually larger steps

b. Litter box placed at location is not used

(1) Look for surface substrate preference(s) and arrange
proximity of preferred surface and nonaversive litter
at location cat prefers

6. Emotional Arousal

a. Marking

(1) See Spraying above

b. Separation Anxiety

(1) Pharmacological intervention

(2) Provide cat sitter, active play, petting, and affection
during owners\' absence.

(3) Provide companion cat

(4) Look for concurrent litter aversion

c. Fear

(1) Remove fear-eliciting stimulus

(2) Desensitize

AGGRESSION

The second most common problem presented to behaviour
therapists is aggression (2). Intraspecific aggression and aggres-
sion to people were about equally represented in the behaviour
caseload at the Animal Behaviour Clinic of the Veterinary
Hospital ofthe University of Pennsylvania (ABC-VHUP) in the
1980\'s.

Aggression between intact cats of the same sex may be reduced
by neutering the animals. Aggression between neutered animals
in the household is usually either fear-induced or territorial.
Fear-induced aggression may occur between cats of either sex
and at any age. Such cats do not seek each other out but when
they see each other immediately assume defensive postures (i.e.,
ears back, piloerection, body hunched, hissing). Frightening
events such as a loud noise or an incidence of redirected
aggression is often the initiating cause for fear-induced aggres-
sion among cats in a household. This type of aggression is readily
treatable using desensitization, counterconditioning, flooding
procedures, or ancillary anxiolytic medications.
Territorial aggression is usually manifested by one cat in a
household persistently seeking out and attacking another cat.
There is generally an aggressor and a victim. This behaviour
may develop slowly as the cats reach sexual maturity or may
occur immediately upon introduction of a new cat. In my
experience this is not a highly treatable problem. Usually the
owners must resort to managing the cats separately or re-homing
one of the cats.

Redirected aggression occurs when a cat is aggressively aroused
by a particular stimulus but can not attack that eliciting stimulus.
It may be inhibited from attacking the eliciting stimulus because
of a physical or psychological barrier. Instead, the cat attacks an

-ocr page 611-

individual nearby which can be another animal or a person.
Subsequent to a redirected attack a secondary fear-induced
aggression develops.

Redirected aggression is an extremely frightening experience for
an owner, but such cases can usually be successfully managed
without subsequent injury to person or cat (4). Of 14 cats
diagnozed and treated for redirected aggression at ABC-VHUP,
five never exhibited redirected aggression again or were greatly
improved (over 95% reduction in severity or frequency). Three
cats were reported as showing a 20% improvement. One cat was
not improved but was still kept by the owners. Three cats were
euthanised; one immediately because the owner elected not to
attempt treatment, and two because of continued severe attacks.
Two cases were lost to follow-up.

The owner should be instructed not go near the cat while it is
aggressively aroused. An indication that the cat is no longer
aroused is if the cat engages in other behaviours such as greeting,
sleeping, eating or playing. After the cat has engaged in such
behaviours it is probably safe to pick up and interact with the
cat. Owners need to be specifically warned that an aroused cat in
a lateral recumbent position is not safe to approach. This is not a
submissive posture, but a defensive posture. If a person reaches
for such a cat, s/he is likely to be attacked.
If the initial, eliciting stimulus can be identified, steps can be
taken to eliminate or reduce the cat\'s response to the stimulus.
For example, the problem may be solved by neutering an
uncastrated male cat that is aggressively aroused by other male
cats, blocking a cat\'s view of outside cats, or desensitizing a cat\'s
response to specific noises.

Play-induced aggression directed toward people is usually seen
in single-cat households. The cat is most often under one year of
age. The play behaviour may be directed to only a few
individuals in the home, is often initiated by hand movement, is
very ritualized, frequently occurs only in specific locations, and
is unaccompanied by vocalization.

Owners can redirect the play to appropriate objects such as balls
or strings and encourage active play at other times throughout
the day. An immediate frightening, but not painful, punisher
applied at the moment of the play attack will usually suppress
and stop future play episodes in that situation. Punishment
should not be the only therapeutic approach to treating the
problem. Young cats need a play outlet. Very successful
resolution of play behaviour problems is simply to obtain an
additional cat of the same age and temperament for the
aggressive cat to play with.

REFERENCES

At the end of the 3rd section of Dr. Voith.

Table 1. Number and percentage of telephone calls about specific behaviour problems in breeds ot cats.\'
problems in cats. Compend Contin Educ Pract Vet. 1986:8:197. Reprinted with permission.

From Borchelt PL. and Voith PL Elimination behaviour

Feline Breed

Domestic Shorthair

Siamese

Persian

Domestic Longhair

Himalayan

Problem

N (%)

N (%)

N (%)

N (%)

(%)

Elimination

335 (60.4)

21 (36.8)

37 (78.7)

22 (61.1)

15(71.4)

Aggression

137(24.7)

10(17.5)

3 (6.4)

10(27.8)

3 (14.3)

Destruction

23 (04.1)

7(12.3)

2 (4.3)

0(0)

1 (4.8)

Overactivity

14 (02.5)

1 (01.8)

0(0)

0(0)

0(0)

Vocalization

8(01.4)

4 (07.0)

0(0)

1 (2.8)

0(0)

Fears

8(01.4)

1 (01.8)

2 (4.3)

0(0)

0(0)

Ingestive

5(01.1)

7(12.3)

0(0)

1 (2.8)

0(0)

Self-inflicted injury/

grooming

3 (00.5)

2 (03.5)

2 (4.3)

1 (2.8)

0(0)

Other

22 (4.0)

4 (07.0)

1 (2.1)

1 (2.8)

2 (9.5)

TOTAL N

555

57

47

36

21

RECENT ADVANCES IN PSYCHOPHARMACGLOGY

Victoria L Voith^

INTRODUCTION

The field of human psychopharmacology is rapidly expanding.
Hundreds, perhaps thousands, of psychotropic drugs are deve-
loped yeariy. Furthermore, there is continuous serendipitous
discovery of behavioural effects of other drugs. Behavioural
drugs used to treat people have been also used successfully for
similar disorders in animals (10, 16, 17, 20, 22, 24, 29).
Although a general class of drugs, e.g., anxiolytic or antiepilep-
tic, may clearly be indicated based on the behaviour of the
animal, the specific drug within the class and its dose is
determined by trial and error and continuous monitoring of the

\' 1015 Flying R Ranch Road. Spiing Beach. Tx 78070. USA
animal\'s response. Each individual is unique in its physical and
environmental status and how a particular drug interacts with
these factors. The prescribing veterinarian must be knowledge-
able about the physiological status of the animal as well as
understand the behavioural problem and the environmental
constraints that impinge upon that animal. Psychotropic drugs
by themselves often will not work without concurrent behaviou-
ral therapy and restructuring of the animal\'s daily management
(11).

Reviews of drugs commonly used for behaviour problems in
animals have appeared in several veterinary medical textbooks
and periodicals (17, 22, 24, 27). This paper will discuss a few

-ocr page 612-

syndromes, therapeutic use of several drugs and caveats
regarding these medications.

THUNDERSTORM AND NOISE PHOBIAS
A dog\'s phobic response to loud noises can result in injury to the
animal and damage to the environment. It remains one of the
most devastating and difl5cult behaviour problems to manage.
Behaviour modification can be successful in eliminating a dog\'s
fearful response to noises but the implementation of these
techniques is often difficult (26).

Although hypnodcs, sedatives, and major tranquillizers can
suppress a dog\'s phobic response to noises, the effects of the
drugs often last for 24-48 hours and have other undesirable side
effects. I have found that the benzodiazepines, diazepam and
clorazepate dipotassium, can successfully suppress a dog\'s fear
response to thunderstorms. Oral administration of diazepam can
take effect in twenty minutes. A distinct advantage of the drug is
that it has a very short half life. Be aware, however, that
benzodiazepines can have a paradoxical effect and result in
restlessness and excitability (16). Diazepam also increases
appetite and after the thunderstorm is over the dog may engage
in food scavenging and obnoxious food-getting behaviours for
several hours. I distinctly remember one husky-mixed breed
who was successfully treated with diazepam during a thunders-
torm phobia but afterwards broke the cookie jars on the counter
in an attempt to satisfy his appetite. The dog had never done
anything like this before. I also have had several dogs while
under the influence of diazepam exhibit aggressive behaviours
not previously demonstrated. Owners of a Schnauzer, success-
fully being treated with diazepam for its fear response to
thunderstorms, mentioned that their dog now growled at
visitors. Previously the dog had only barked. A mixed-breed
puppy that was afraid of strangers and submissively urinated
when petted by visitors was medicated with diazepam. Subse-
quently, the puppy barked aggressively and growled when
people reached for it. Dr. Sue Mc Donnell (University of
Pennsylvania) also related to me that horses under the influence
of diazepam were often reported by the grooms to be harder to
manage. It is my opinion that diazepam suppresses or reduces
fear of people allowing more assertive and offensive, aggressive
behaviours to be exhibited. I would weigh carefully the benefits
of using diazepam versus the possible side effect of aggression,
especially regarding animals that are already exhibiting aggres-
sive behaviours.

Dr. Elizabeth Shull-Selcer (University of Tennessee) has been
studying noise phobias in dogs for several years. She discovered
that dogs with moderate anxiety responses to thunderstorms
respond well to propranolol but the drug does not appear to
suppress severe phobic responses to thunderstorms. Presently,
Dr. Shull-Selcer is evaluating the effects of alprazolam on dogs
with noise phobias.

SEPARATION ANXIETY IN THE DOG
Numerous anxiolytic medications, such as the tricyclic antide-
pressants, benzodiazepines, azaspirodecanediones, and progres-
tins, might alleviate a specific dog\'s anxiety response to being
left alone. The drug I have found most effective for this disorder
is amitriptyline. It is especially helpful for dogs that bark
excessively or groom excessively in response to being alone. I
generally use behaviour modification techniques in conjunction
with drug therapy for separation anxiety. When determining
which drug to use for separation anxiety, I advise the owners to
medicate the dog on the weekend and watch for side effects.
When the appropriate drug is found I instruct the owners to
medicate the dog in the morning as soon as they get up. The
medication should be given at least an hour before everyone
leaves the house. I recommend daily medication, including the
weekends, for 1-3 months and then gradual withdrawal of the
drug.

EXCESSIVE GROOMING BEHAVIOURS

One of the most common responses of animals of many species

in a conflict situation is to groom (7). Classic examples are birds

that preen and dogs that lick their forearms excessively when left

alone.

Acral lick dermatitis is a syndrome in which the dog excessively
licks its limbs resulting in a lesion. There are numerous causes
for such a condition, including pain, phantom pain, neural
impingement, infection, pruritus due to infection or allergy, and
anxiety. Finding the undedying cause for this disorder will
dictate the treatment regime.

In cases where no medical etiology can be uncovered, I have
found amitriptyline to be effective in reducing or eliminating
excessive grooming. This includes dogs that excessively groom
their legs and cats that excessively groom, pull out or chew their
hair. The drug may work because of its antianxiety effects,
antidepressant effects, antipruritic (antihistaminic effects) or
pain relieving effects (9). Clomipramine, doxepine, fluoxetine,
and naltrexone have also been used with success in dogs with
acral lick dermatitis (10, 17, 20, 29).

SPRAYING AND MARKING BEHAVIOUR IN CATS
Dr. Amy Marder found Valium® to be significantly more
effective than the commonly used progestins in the treatment of
spraying behaviour by cats (17). Side effects reported by owners
were an increase in affection, lethargy, appetite increase and
ataxia. Cooper and Hart did not find diazepam to be as effective
(5). However, Cooper and Hart included cats in their study that
were assumed to be \'marking\' in a squatting posture and the cats
may have received generic diazepam instead of Valium®. Dr.
Moreau (University of Pennsylvania) is aware of a few cats that
developed fatal hepatic toxicity within 11 days of receiving 1-2
milligrams of diazepam BID PO. Anorexia was the first
indication that the cats were experiencing difBculty with the
drug. This is a rare, but possible, consequence of the use of
diazepam in cats.

Recently, Dr. Nick Dodman, \'Tufts University\', reported
suppression of spraying behaviour in cats treated with buspi-
rone. This is an anxiolytic drug unrelated to benzodiazepines
that is used to treat general anxiety disorders in people (11). It
has the distinct advantage of avoiding or reducing a rebound
anxiety effect when the medication is withdrawn as sometimes
occurs with benzodiazepines (11). This azaspriodecanedione
drug may be a benefit in several anxiety disorders in animals.
Although there have been no systematic clinic trials reporting
the effects of amitriptyline in the treatment of urination and
marking behaviours in cats, many clinicians have antidotally
reported success using this drug. Amitriptyline has potentially
more side effects than diazepam or buspirone.

SUBMISSIVE AND EXCITEMENT URINATION
Most puppies eventually gain control of their bladders in
greeting and exciting situations. For those and older dogs that do
not, anxiety-reducing behavioral techniques can be implemen-
ted. In addition, medications that relax bladder tone (such as
imipramine) or tighten the urinary sphincter (such as phenylpro-
panolamine) can be helpful.

-ocr page 613-

Table 1. Pharmacological agents in use in veterinary behavioural science. • Voith VL. and Marder AR. Behavior Disorders: Introduction. In: Morgan RV. ed.
Handbook of Small Animal Practice. 2nd ed. New York: Churchill Livingston, 1992:1246. Reprinted «/ith permission.

Drug (Brand Name)

Dosage Dogs

Dosage Cats

Alprazolam (Xanax)

Amitriptyline (Elavil) (22,24)

Buspirone (Buspar)

Clomipramine (10) (Anafranil)

Clorazepate (24) dipotassium (Tranxene-SD)

Diazepam (5,17,22,24) (Valium)

Doxepine (Sinequan)

Fluoxetine (20) (Prozac)

Imipramine (16,19) (Tofranil)

Medroxyprogesterone acetate

(12,22,23,24K Depoprovera)

Megestrol acetate (Ovaban, Megace, Ovarid)

(8,12,22,24)

Naltrexone (29) (Trexan)
Phenylpropanolamine (Dexatrim) (19,24)
Propranalol (Inderal)
2.2-4.4 mg/kg PO SID
2.5-10.0 mg/dog PO BID-TID

I.0-3.0 mg/kg PO SID x 4-5 wk

II.25-22.50 mgPO SID-BID
0.55-2.20 mg/kg PO as needed
0.5-1.0 mg/kg

1.0 mg/kg PO SID
2.2-4.4 mg/kg PO SID-BID
5.0-10.0 mg/kg SQ, IM

2.2-4.4 mg/kg PO x 2 wk,
then 1/2 dose x 2 wk
2.2 mg/kg PO SID-BID
12.5-50.0 mg/dog PO TID
5.0-20.0 mg/dog PO TID
0.125-0.25 mg/cat PO BID
5-10 mg PO SID
2.5-5.0 mg/cat PO BID-TID

1.0-2.0 mg/cat PO BID

10.0-20.0 mg/kg SQ, IM

2.5-5.0 mg PO SID X 1 wk, then 2.5-5.0 weekly

TYPICALLY-MASCULINE BEHAVIOURS
The progestins continue to be the most effective drugs in
suppressing typically-masculine behaviours such as intermale
aggression, urine marking, mounting and in dogs, dominant
aggression directed toward people (8, 12, 22, 23). Castration is
also usually effective in reducing typically-masculine behaviours
(14). Castrated animals that continue to engage in such
behaviours often still respond to the progestins.
In the United States, almost none of the drugs mentioned in this
article are marketed for use in treating behaviour problems of
animals. Owners need to be informed of this. Use of all drugs,
particularly \'extra-label\' use of drugs, mandates informing the
client about potential adverse reactions and monitoring the
animal\'s response to the drugs (6). Jim Wilson recommends
obtaining a signed consent form from an owner when prescri-
bing \'extra-label\' use of psychoactive drugs (30).
After establishing an effective dose and regime of drug therapy
for an animal, I usually write prescriptions for no longer than
three months of medication. This requires the owner to call me
at regular intervals to discuss the effects of the drug. It also allows
me to monitor the amount of medication used . It is always a
possibility that prescribing drugs are being used for other
purposes. When an animal is on long term drug therapy, I
require a minimum yearly physical, CBC, and chemistry screen.
These requirements may increase in frequency depending on the
physical status of the animal and the drug prescribed.

REFERENCES

At the end of the 3rd section of Dr. Voith.

ANTHROPOMORPHISM, SPOILING, AND
ENVIRONMENTAL FACTORS

Victoria L. Voith 1

In the United States dog owners are usually told that they must
take their dogs to obedience school, should not \'spoil\' their dogs,
and should never treat their dogs like a person or their pets will
develop all sorts of behaviour problems. However, behaviourists
have observed that many well-behaved pets are terribly spoiled,
viewed anthropomorphically, and have never gone to obedience
school. Conversely, dogs with advanced obedience titles are still
presented with behaviour problems, as are dogs that have never
been \'spoiled\'.

In an attempt to determine whether there is a significant
relationship among anthropomorphic attitudes, obedience
training or lack of it, \'spoiling\', and commonly reported
behaviour problems, a questionnaire was available in the
waiting room of the Veterinary Hospital of the University of

\' 1015 Flying R Ranch Road Spring Beach. Tx 78070, USA

Pennsylvania (VHUP) (28). Nine questions related to treating
the dog like a person; one question asked whether or not the dog
had had formal obedience training, and one question asked
whether or not the dog engaged in a behaviour that the owner
considered a problem. The owner was then asked to describe the
behaviour problem.

Most owners interacted with their dogs in anthropomorphic
ways and engage in \'spoiling\' activities (Table 1). Forty-two
percent (N=276) of the respondents indicated that their dog
engaged in a behaviour they considered a problem, and 93% of
those identified a specific problem. The most frequently listed
problems (in descending order) were aggression, elimination,
vocalization, destructive behaviours, ingestive behaviours, run-
ning away or escaping from the yard, being \'disobedient\' and
fearful behaviours. Twenty-four percent of the respondents

-ocr page 614-

indicated tiiat their dog had formal obedience training.
Results of several statistical analyses clearly and consistently
failed to support the notion that dogs that are spoiled or
interacted with like a person (in the ways described in the
questionnaire) or dogs that are not obedience trained are more
likely to engage in problem behaviours than dogs not treated in
those ways (28).

These results do not mean that obedience school is undesirable.
Obedience training and exposure to other dogs and environ-
ments is certainly helpful to many owners in the general
management and control of their pet. It is clear, however, that
obedience training does not guarantee a problem-free dog.
Neither do these results mean that how an owner interacts with
their dog is unrelated to the development of behaviours in that
dog. How owners interact with their dogs certainly is a
determinant of the dogs\' behaviour (21). However, interacting
with dogs in the social ways described in the questionnaire do
not appear to be correlated with behaviour problems.
Most people who are attached to their companion animals
interact with and feel about their pets in ways similar to those
described in this survey (21). Unfortunately, owners often are
made to feel guilt-ridden because they interact with their pets in
these ways. If a dog does develop a behaviour problem, the guilt
is compounded because these owners are told they \'caused the
problem\'. However, there is no evidence that such anthropo-
morphic attitudes or interactions are causes of behaviour
problems.

A separate study investigated whether owners of dogs with
separation anxiety interacted with their dogs differently than
owners with dogs exhibiting other problems (18). Fifty-five
owners of dogs presented consecutively for behaviour problems
to ABC-VHUP filled out a detailed questionnaire prior to the
dog\'s evaluations. The questionnaire asked about the breed and
origin of the dog, the dog\'s behaviour upon the return of the
owner, and ways in which the owner viewed and interacted with
the dog at home. A series of chi-square analyses failed to reveal
differences among these owners regarding the same anthropo-
morphic attitudes or spoiling activities listed in table 1.
Compared with dogs without separation anxiety(N=37), dogs
with separation anxiety (N=18) were more likely to have been
obtained from humane- societies or found as strays (P=0.02), to
greet owners excessively, (run around a lot, P=0.005; jump up
on owners, P=0.02; and pester the owners, P=0.004) and to
follow their owners throughout the day (P=0.02).
No correlation was found between separation anxiety and fears
of thunderstorms, fire crackers, unfamiliar adults, or new places.
In another ABC-VHUP study of 26 dogs ten years of age or
older, the most common behaviour problem was separation
anxiety (3). Factors precipitating separation anxiety in these
dogs included change of the owners daily routine, death of
another dog in the household, and death of a family member.
Environmental factors and how owners act with their dogs
certainly can shape a dogs\' behaviour. However, veterinarians
should consider the following: interacting with a dog in the
social ways described in this article may not cause behaviour
problems for the owner; obedience training is not a panacea;
whether a dog engages in a problem behaviour may be unrelated
to obedience training; most people who are attached with their
companion animals interact with them in anthropomorphic
ways. Owners should not automatically be blamed for causing a
dog to develop a behaviour problem because they \'spoiled\' their
dog or did not take the dog to obedience school. Commonly
held opinions regarding how the interactions of owners and dogs
affect behaviour problems should be critically evaluated.

Question

N

Always

Usually

Freq

S.T

Never

Yes

No

Sleep on b)ed

695

24%

9%

8%

14%

45%

44%

On Furniture

698

56%

Feed from Table

697

10%

10%

15%

30%

35%

Share Snacks

697

11%

14%

20%

42%

14%

Take on Errands

697

5%

13%

25%

41%

17%

Take on Trips

686

25%

17%

11%

18%

28%

Celebrate
Birthday

651

33%

N/A

8%

13%

47%

Confide
In

679

16%

15%

15%

15%

40%

Consider
Family

661

98%

02%

Obedience
Training

694

24%

76%

Problem
Behavior

658

42%

58%

Table 1. Distribution of responses to the questions. N indicates number of respondents answering each question. Distributions of responses to each question
are given in percent.

REFERENCES

1. Borchelt PL, and Voith VL. Elimination Behavior Problems in Cats.
Compend Contin Educ Pract Vet, 1986; 8: 197-205.

2. Borchelt PL, and Voith VL. Aggressive behavior in cats. Compend Contin
Educ Pract Vet, 1987; 9: 49-56.

3. Chapman BL, and Voith VL. Behavioral problems in old dogs: 26 cases
(1984-1987) J Am Vet Med Assoc 1990; 1%: 944-6.

4. Chapman BL, and Voith VL. Cat aggression redirected to people: cases
(1981-1987). J Am Vet Med Assoc 1990; 1%: 947-9.

5. Cooper L, and Hart BL. Comparison of diazepam with progestinsfor
effectiveness in supression of urine spraying behavior in cats. J Am Vet Med
Assoc, 200(6): 797-801.

6. Davis LE. Adverse Drug Reactions. In: Ettinger JS (ed). Textbook of
Veterinary Internal Medicine: Diseases of the Dog and Cat, 3rd edition.
Philadelphia: WB Saunders, 1989; 499-510.

7. Eibl-Eibesfeldt I. Ethology: The Biology of Behavior. New York: Holt,
Rinehart and Winston, 1970; 91-148.

8. Evans JM. Current thoughts concerning hypersexuality in dogs, with

-ocr page 615-

particular reference to the role of progestogens. Proc Vet Sci University
Press Sydney 1978.

9. Feinmann C. Pain relief by antidepressants: Possible modes of Aaion. Pain
1985; 23: 1-8.

10. Goldberger E, and Rapoport JL. Canine acral lick dermatitis: response to
the anti-obsessional drug clomipramine. J Am Anim Hosp Assoc 1991; 27:
179

11. Gualtieri CT. Neuropsychiatry and Behavorial Pharmacology. New York:
Springer-Verlang, 199L

12. Hart BL. Objectionable urine spraying and urine marking in cats: evaluation
of progestin treatment in gonadectomized males and females. J Am Vet
Med Assoc, 1980; 177: 529

13. Hart BL. Olfactory tractotomy for control of objectionable urine spraying
and urine marking in cats. J Am Vet Med Assoc, 1981; 179: 231

14. Hart BL, and Barrett RE. Effects of castration on fighting, roaming, and
urine spraying in adult male cats. J Am Vet Med Assoc, 1973; 163: 290

15. Komtebedde J, and Hauptman J. Bilateral ischiocavernosus myectomy for
urine spraying in cats. Vet Surg 1990; 19: 293

16. Lapras M. Modem psychotropic therapy in the dog. Proc World Congress
1977; 6: 129

17. Marder AR. Psychotropic drugs and behavorial therapy. In: Marder AR
and Voith VL. eds. Advances in Companion Animal ^havior. Vet Clin
North Am: Small Anim Pract 1991; 21(2): 329-52.

18. McCrave EA. Diagnostic Criteria for Separation Anxiety in the Dog. In:
Marder AR, Voith VL. eds. Advances in Companion Animal Behavior. Vet
Clin North Am: Small Anim Pract Philadelphia: WB Saunders, 1991; 247-
55.

19. Moreau PM, and Lees GE. Incontinence, enuresis and nocturia. In: Ettinger
SJ. eds. Textbook of Veterinary Internal Medicine. 3rd Ed, Philadelphia:

WB Saunders, 1989; 148

20. Shoulberg N. The efficacy of fluoxetine (Prozac) in the treatment of acral
lick and allergic inhalant dermatitis in canines. Proc Am College Vet
Dermatol 1990; 6: 31

21. Voith VL. Attachment between people and their pets: Behavior problems of
pets that arise from the relationship between pets and people. In: Fogle B.
Interrelations Between People and Pets. Springfield, Illinois: Charies C.
Thomas, 1981; 271-94.

22. Voith VL. Behavioral problems. In: Chandler EA. Evans JM. Singleton WB
etal (eds). Canine Medicine and Therapeutics. Oxford: Blackwell Scientific
Publications 1979; 395.

23. Voith VL. Intermale aggression in dogs, Mod Vet Pract, 1980; 61: 256.

24. Voith VL. Behavioral problems. In: Ettinger SJ. ed. Textbook of Veterinary
Internal Medicine. 3rd Ed. Philadelphia: WB Saunders, 1989; 237.

25. Voith VL, and Borchelt PL. Separation anxiety in the dog. Compend Contin
Educ Pract Vet 1985; 7: 42-52.

26. Voith VL, and Borchelt PL. Fears and phobias in Companion Animals.
Compend Contin Educ Pract Vet 1985; 7: 209-218.

27. Voith VL, and Marder AR. Behavior Disorders: Introduction. In: Morgan
RV. ed. Handbook of Small Animal Practice, 2nd ed. New York: Churchill
Livingston, 1992; 1246.

28. Voith VL, Wright JC, and Danneman PJ. Is there a relationship between
canine behavior problems and spoiling activities, anthropomorphism, and
obedience training? Appl Anim Behav Sci 1992; 34: 263-72.

29. White SD. Naltrexone for treatment of acral lick dermatitis in dogs. J Am
Vet Med Assoc 1990; 196: 1073.

30. Wilson JF. Law and Ethics of the Veterinary Profession. Yardly, Pennsylva-
nia: Priority Press Ltd, 1988; 243-8.

-ocr page 616-

m

INTRODUCTION

Reptiles are susceptible to various infectious diseases. Many of
the problems are caused by bacterial infections. Preventive
measures such as optimal hygiene and good husbandry techni-
ques should reduce the incidence of these infectious diseases, but
reptiles kept under optimal circumstances can still acquire
bacterial infections. Gram-negative organisms (e.g.,
Pseudo-
monas, Aeromonas, Klebsiella,
and Salmonella spp.) are often
encountered bacteria in reptiles (1).

PHYSIOLOGY OF REPTILES

Considering the specific physiology of reptiles, the question is
\'which antibiotic treatment will be the most eff^ective in common
bacterial infections?\'. Poikilothermy, the renal portal system,
and the interspecific variation of reptiles are important physiolo-
gical features(3). The metabolic rate of a reptile at 37°C is 10 to
20% of that of a mammal of the same weight. This means that
many body functions will be lower in comparison with
mammals. The GFR is significantly lower than in mammals.
This means a reduced renal clearance (CL^) of antibiotics. The
metabolic rate doubles for every 10°C rise in body tempera-
ture(3). The pH of the blood in reptiles and other poikilotherms
varies with the body temperature. The renal portal system
causes blood from the tail and pelvic limbs to pass directly
through the kidneys. This means that nephrotoxic drugs and
drugs that are rapidly excreted by the kidney should be
administered in the cranial part of the body. Interspecific
variation is seen in the plasma albumin levels. Some groups of
reptiles have remarkably lower albumin levels that affect the
degree of protein binding of certain antibiotics (3).

ANTIBIOTICS IN REPTILES

Hiis means that dose and frequency of adminstration of drugs
differ by species, metabolic size
(BW ^5), and ambient tempera-
ture. Metabolic scaling, calculating drug dosages and frequency
of administration based on metabolic size is well accepted in
reptile medicine(2,5). The clinical status of the patient should
always be considered.

In reptiles, only a few pharmacokinetic studies have been
performed. Four antibiotics that have good
in vitro activity
against many of the pathogenic bacteria of reptiles and that were
part of a pharmacokinetic study in reptiles will be discussed.
Gentamycin is a bactericidal antibiotic active against most
gram-negative and many gram-positive aerobic bacteria(2,4).
The drug is rapidly eliminated by glomerular filtration. Nephro-
toxicity is an important side effect. Good hydration is a first

I Departmenl of Clinical Sciences of Companion Animals, Faculty of Veterinary
Medicine, Utrecht University. PO Box 80.154, Nl.3508 TD Utrecht, the Netherlands

Free communications

priority when treating reptiles with potential nephrotoxic drugs
like gentamycin. On the day of administration the patient should
receive 20 ml/kg water PO or lactated Ringer\'s solution IP. to
ensure optimal kidney function. Amikacin belongs with genta-
mycin in the group of aminoglycosides. The resistance pattern
does not generally overlap with that of gentamycin(2). It is the
drug of choice against gentamycin-resistant bacteria.

Carbenicillin is a bactericidal semisynthetic penicillin. The drug
is cleared from the body in the urine. Often it is used in
combination with gentamycin in severe infections with
Pseu-
domonas
(2,4). Ceftazimide is a bactericidal non-toxic drug of
the third generation cephalosporins. It has a very low protein
binding and is excreted by the kidneys through glomerular
filtration. It is effective against enterobacteriaceae(2).

REFERENCES

1. Bush M. An update of antibiotic therapy in reptiles. In: Kirk RW, ed.
Current Veterinary Therapy XI. Philadelphia: WB Saunders, 1992; 1214-5.

2. Mader RM. A clinical approach to antibiotic therapy in reptiles. Proceed-
ings of the Fifth Annual Avian/Exotic AnimalMedicine Symposium.
Davis: 1990; 115-37.

3. Lawrence K. Chemotherapy in reptiles. Proceedings British Veterinary
Zoological Society. London Zoo: 1986.

4. Jacobsen ER. Use of chemotherapeutics in reptile medicine. In: Jacobson
ER, Kollias GV Jr., Eds. Exotic Animals. New York: Churchill Livingstone,
1988; 35-48.

5. Sedgwick CJ, and MA Pokras. Extrapolating rational drug doses and
treatment periods by allometric scaling. AAHA\'s 55th Annual Meeting
Proceedings. 1988; 156-7.

CHEMOTHERAPY IN REPTILES

Jan H. Bos^

Table 1: Antibiotic dosages for reptiles based on pfiarmacokinetic studies.

SPECIES

TEMPERATURE

DOSAGE

Gentamvcin

24°C
24°C
21-29°C

2.5 mg/kg IM
q. 72h X 3 weeks
6 mg/kg IM

q. 72h x 3 weeks |
3 mg/kg IM
q. 72h X 3 weeks

Gopher Snake
Red Eared Slider
Box Turtle

Amikacin
Gopher Snake

37t;

5 mg/kg IM (loading)
then 2.5 mg/kg
q. 72h
X 3 weeks

Carbenicillin
Snake

Tortoise

30°C
30°C

400 mg/kg IM
q. 24h
X 2 weeks
400 mg/kg IM
q. 48h
X 2 weeks

1 Ceftazimide
j Boid

30°C

20 mg/kg IM

q. 72h X 2-3 weeks |

-ocr page 617-

INTRODUCTION

The Kooiker dog is an old Dutch breed originally used to catch
ducks in a decoy (FCI registration number 314). After the
Second World War a small number of these dogs remained.
Only 15-25 animals, and especially ten of them, were used to
reestablish the breed. Since 1962 young Kooiker dogs have been
presented with ataxia, paresis, and paralysis. The present paper
is a retrospective analysis of clinical symptoms, post-mortem
examination and pedigree analysis for the period 1962-1990.
The signs started in the hind limbs and progressed to tetraparesis
and paralysis. Post-mortem examination revealed a symmetric
bilateral necrotising myelopathy with malacia in the ventral and
dorsal white matter. The disease resembled the hereditary
myelopathy in Afghan hounds (5) and the leukoencephalo-
myelopathy in Rottweiler dogs (6,10). A genetic cause has been
suspected or demonstrated (1,2,3,8,9,10).

MATERIALS AND METHODS

The purebred Kooiker dog population born between 1942 until
1990 consists of 4927 animals. From 1962 to 1990, forty-six
young Kooiker dogs were found to have clinical signs of
posterior paresis and ataxia. Twenty-two (10 male and 12
female) dogs were available for this study. The 22 subjects were
derived from 12 litters with a total of 55 littermates including
the subjects). Fourteen of these were available for pathological
examination.

RESULTS

Clinical examination. 13 dogs were examined at the University
clinic and showed mild to severe paresis and ataxia in the hind
limbs. In 40% the forelimbs were also affected. In 70% the spinal
reflexes were exaggerated, and in 46% there were abnormalities
in proprioceptive perception. No other physical abnormalities
were found. Routine blood examination and radiographs of
column revealed no abnormalities. The onset was between 3
and 12 months of age.

Post-mortem examination. In all 14 subjects symmetric areas of
malacia in the ventral, lateral and dorsal white matter of the
spinal cord were found. The lesions were most prominent in the
last cervical and first thoracic segments. Rostral and caudal to
these areas, Wallerian degeneration was prominent. The ne-
crotic areas of the cervical, thoracic, and lumbar segments of the
cord were characterized by complete loss of white matter,
especially in the centre of the dorsal and ventral white columns.
At the border of tTie necrotic areas, axons were still present,
although myelin was lost. Spinal cord neurons and nerve roots
were generally unaffected.

Pedigree analysis. Attempts to re-establish the breed resulted in
high levels of inbreeding. The level of inbreeding (11) of the
complete Kooiker dog population (n=4754) born in the same
period as our 22 subjects varied from 0.0000 to 0.475, with a

\' Depanmeni of Clinical Sciences of Companion A nimals and\' Depanmeni of Veterinary
Pathology. Faculty of Vetennary Medicine. Utrecht University PO Box SO. 154, NL350S
TD Utrecht, the Netherlands
median of 0.1465. The level of inbreeding of the 22 subjects
varied from 0.1272 to 0.3592, with a median of 0.2296. These
levels of inbreeding differ significantly (p=0.001, Wilcoxon
nonparametric 2-rank sample test). Furthermore the general
population was found to descend from 15-25 dogs, while all
affected dogs appeared to descend from one pair being the result
of only four of these dogs. Except for three parents of whom no
clinical data was available and therefore were excluded from
segregation analysis, no other parent dogs had locomotory
problems or ataxia at the time of death (^8 years). There was no
significant gender difference (p>0.05, chi-square test) present.

Segregation analysis suggested a simple autosomal recessive
mode of inheritance (P>0,05, chi-square test).

DISCUSSION

The clinical and pathological findings in these 22 purebred
Kooiker dogs suggest a leucodystrophic nature of disease (4,10).
The mode of inheritance one often finds in leucodystrophy, is
simple Mendelian inheritance (4). There are strong indications
of heritability including the similarity in clinical and pathologi-
cal findings, the age of onset of the disease, and the higher levels
of inbreeding in the 22 affected dogs (7). The fact that both sexes
were affected and had clinically normal parents is compatible
with an autosomal recessive mode of inheritance. Segregation
analysis confirmed this hypothesis.

REFERENCES

1. Averill DR, and Bronson, RT. Inherited necrotising myelopathy of Afghan
hounds of Neuropathology and Experimental Neurology 1977; 36; 734-47

2. Bichsel PM, Vandevelde M, Lang J, and Kull-Hachler, S. Degenerative
myelopathy in a family of Siberian Husky dogs of the Am Vet Med Assoc
1983; 183: 998-1000

3. Braund KG, and Vandevelde M. German Shepherd dog myelopathy - A
morphologic and morphometric study. Am J of Vet Res 1978; 39:1309-15

4. Crome L, and Stern J. Inborn lysosomal enzyme deficiencies. In:
Greenfield\'s Neuropathology (Eds) Blackwood W, and Corsellis J. (3rd ed).
Edward Arnold, London, pp 1976; 541-57

5. Cummings JF, and Lahunta A. De. Hereditary myelopathy of Afghan
hounds a myelinolytic disease. Acta Neuropathologica (Beri.) 1978; 42:
173-81

6. Gamble DA, and Chrisman CL. A L.eukoencephalomyelopathy of Rot-
tweiler dogs. Vet Path 21, 1984: 274-80

7. Patterson DF, Aguirre GA, Fyfe JC, Giger U, Green PL, Haskins ME, Jezyk
PF, and Meyers-Wallen VN. Is this a genetic disease? Journal of Small Anim
Pract 1989; 30: 127-39

8. Vandevelde M. Degenerative diseases of the spinalcord. In: Veterinary
neurology. The Veterinary Clinics of North America: Small Animal
Practice 1980; 10: 147-154

9. Willis MB. Genetics of the dog (I th ed). HF & G. Whitherby Ltd, London,
pp 1989; 320-32.

10. Wouda W, and Nes J J Van. Progressive ataxia due to central demyelination
in Rottweiler dogs. Vet Quart 1986; 8: 289-97

11. Wright S. Coefficient of inbreeding and relationship. American Nature
1922; 56: 330-9

HEREDITARY KOOIKER DOG ATAXIA

Paul J.J. Mandigers\\ Jan J. van Nes\\ Bart W. KnoP, Geert J. Ubbinki, and Erik Gruys^

-ocr page 618-

INTRODUCTION

The use of medetomidine (1000 ng/m^ b.s.a., IM), was
evaluated preceding the administration of either ketamine or
propofol (IV, dosed to effect). The sedative, analgesic and
haemodynamic effects of the medetomidine/ketamine and
medetomidine/propofol combinations were evaluated under
clinical circumstances in 3 groups of dogs.
Group I (n=20) consisted of, ASA class I, bitches presented for
ovariohysterectomy which were anaesthetized with the mede-
tomidine/ketamine combination. Group II (n=15) consisted of
a similar group of animals anaesthetiz^ with medetomidine/
propofol. Group III dogs (n=20) consisted of ASA class II/III
patients, anaesthetized with a medetomidine/propofol combi-
nation for gastroduodenoscopy. In case of a duration of
aesthesia in excess of 60 minutes, in Group I and II dogs,
medetomidine administration (500 ng/m^ b.s.a., IV) was
repeated at 60 minutes after initial administration.

RESULTS AND DISCUSSION

The data from these studies demonstrate that with a medetomi-
dine premedication followed by anaesthesia with either keta-

\' Depanmem of Veterinary Anaesthesiology and Department of Clinical Sciences of
Companion Animals. Faculty of Veterinary Medicine. Utrecht University. PO Box
80.154. NL3508 TD Utrecht, the Netherlands

mine or propofol, an adequate level of anaesthesia (analgesia,
hypnosis and muscle relaxation) could be obtained. The data
show that a significant reduction in induction and maintenance
doses of ketamine or propofol can be realized with the use of
medetomidine.

Haemodynamic data from these studies demonstrate that
medetomidine administration alone resulted in an increased-
mean arterial pressure and a bradycardia. Administration of
ketamine induced an increase in heart rate and arterial blood
pressure. Following propofol administration heart rate and
mean arterial blood pressure did not change significantly from
the level reached after medetomidine premedication.

Arterial blood gas and acid-base values did not demonstrate
changes that were considered to be outside of the physiological
range in any of the groups (data will be presented).
At the end of anaesthesia, the effect of medetomidine was
effectively reversed using atipamezole (2500 jug/m^ b.s.a.,
administered IM). Group I dogs sometimes demonstrated
excitatory symptoms, ascribed to the residual effects of the
ketamine administered. Group II and Group III dogs all
recovered smoothly and completely within 10 to 15 minutes.

MEDETOMIDINE AS A PREMEDICANT FOR
KETAMINE OR PROPOFOL ANAESTHESIA IN DOGS

Nicole Reens\'\'. Ludo J. Hellebrekers\'\', and Robert Sap\'\'

AMBULATORY ELECTROCARDIOGRAPHIC
(HOLTER) MONITORING IN THE DOG

Ronald van Noort\'\'. Norbert M. van Hemel, George Voorhout, and Arnold A. Stokhof

INTRODUCTION

A standard 12 lead electrocardiogram (ECG) provides informa-
tion about the heart during a short period of time. The primary
goal of ambulatory electrocardiographic monitoring (AEM) is
to document and characterize occurrences of random, spontane-
ous, sleep-related, emotion-or stress induced abnormal cardiac
behaviour in the ambulatory patient. To capture these unpredic-
table rhythm disturbances and to correlate these with symptoms,

\' Veterinary Specialist Centre, Rietwijkerstraat 27. NLJ059 VV Amsterdam, the
Netherlands.

it is necessary to record cardiac electrical behaviour continu-
ously during longer periods of time and during normal every day
life.

In 1961 Holter (5) developed a portable magnetic tape recorder
capable of recording an ECG continuously for 10 hours. At
present many advances have been made and different types of
equipment are available. Two main types are distinguished;
continuous versus intermittent recorders.
Continuous recorders generally consist of two ECG amplifiers
and an analog cassette recorder rotating at very low speed.

-ocr page 619-

allowing the recording of 24 hours on a standard C90 audio
cassette. After recording analysis follows. This can be done fully
computerised, completely done by a physician or semi-auto-
mat^. The whole ECG is played back at high speed and every
complex is evaluated. During (semi-)automated analysis, a
computer applies standard criteria to search for abnormalities in
timing and morphology. For accurate analysis, operator interac-
tion is essential. Questionable signals may be interpreted and
artifacts eliminated. Print-out formats include standard ECG
strips, graphic displays and tables of mean, minimal and
maximal heart rate and arrhythmias. Real time recorders
immediately analyze the ECG after signalacquisition. Only
limited portions of data are retained, diminishing possibilities for
operator intervention.

Intermittent recorders are patient activated or time activated
and store only short samples of the ECG for subsequent analysis.
They are only used when the events to be captured occur
infrequently. The device can be carried for weeks/months.
In human medicine main indications for AEM are (7):

1. Evaluation of symptoms possibly caused by arrhythmias
(syncope, palpitations, dizziness, sleep-apnoea and fatigue);

2. Assessment of prognosis in patients with known cardiac
diseases;

3. Guiding anti-arrhythmic therapy;

4. Detection of myocardial ischemia (ST segment changes).
In veterinary medicine the experience with AEM is limited. The
indications are mainly restricted to category 1. Little is known
about normal variation of heart rate and number of arrhythmias
in healthy animals.

AIM OF THE STUDY

Therefore we evaluated a 24 hours AEM of 25 healthy dogs. All
dogs were screened in advance by a physical examination,
standard 12 lead ECG and echocardiography. When no
abnormalities were found the dog was considered normal. A
battery powered cassette recorder with internal clock was used,
recording the two lead ECG signal continuously for 24 hours.

Disposable silver chloride adhesive electrodes were placed in
the VIO, CV6LU or V4, CV6LL or V2 and CV5RL or rV2
position. The dogs were dressed in a specially designed,
individually adjustable coat carrying the recorder. In all cases
the recordings were analyzed was done in a semi-automated
manner with operator intervention if indicated. Points of interest
were: minimal and maximal heart rate, number and type of
arrhythmias and number and duration of pauses. All in relation
with the dog\'s activity as recorded by the owner in a diary.

REFERENCES

Burckhardt D el al. Hotter monitoring in the evaluation of palpitations,
dizziness and syncope. In: Long-term ambulatory electrocardiography. The
Hague,Boston,London: Martinus NijhofiF Publishers, 1982;29-39
Clark PI, Glasser SP, and Spoto E. Arrhytmias detected by ambulatory
monitoring. Chest 1980; 77:(6):722-6

Cumbee SR, Pryor RE, and Linzer M. Cardiac loop ECG recording.
Southern Med J I990;83 (I):39-43

DiMarco JP, and Philbrick JT. Use of Ambulatory Electrocardiographic
(Holter) Monitoring. Ann. of Internal Med 1990;113:53-68
Holter NJ. New method for heart studies. Science;I96I;I34:I2I4-20
Kim SG
el al. Value of Holter monitoring in predicting long-term efiBcacy
and ineCBcacy of Amiodarone used alone and in combination with class lA
antiarrhythmic agents in patients with ventricular tachycardia. J Am Coll
Cardiol 1987;9:169-74

Knoebel SB el al. Guidelines for Ambulatory Electrocardiography.
J Am Call Cardisol 1989;13:249-58

Morganroth J el al. Limitations of routine long-term electrocardiographic
monitoring to assess ventriculair ectopic frequency. Circulation
1978;58:408-14

ARRHYTHMIAS AFTER SURGERY OF
GASTRIC DILATATION VOLVULUS IN DOGS

Joris H. Robben\\ Arnold A. Stokhof, and Frederik J. van Sluijs^

Cardiac arrhythmias, generally ventricular in origin, are diagno-
sed postoperatively in 30 to 50% of patients with gastric
dilatation-volvulus (GDV) (5,8). The underlying pathophysi-
ology is incompletely understood. Recent studies concerning the
mechanisms of ventricular arrhythmias in ischemia and reperfu-
sion offer new perspectives for treatment (10, 13).
Acid-base imbalance and electrolyte disturbances, in particular
of potassium, have been incriminated as factors in the occur-
rence of arrhythmias, both in experimentally and spontaneous
GDV (6,7). At present the role of magnesium is not yet clear (3).
Consequently to gastric dilatation and volvulus, sequestration ot
blood in the splanchnic organs results in a decreased venous
return to the heart, followed by a decreased cardiac output and

\' Depanmeni of Clinical Sciences of Companion Animals. FacuUy of Velerinary
Medicine. Ulrechi Universiiy. PO Box SO. 154. NL350S TD Ulrechi. ihe Neiherlands

arterial hypotension (4,11). The ensuing autonomic imbalance
stimulates the development of ventricular arrhythmias (9). The
adrenergic stimulation of the myocardium seems predominantly
due to increased local noradrenaline concentrations in the heart
and enhanced responsiveness to catecholamines (12).
Congestion and hypoperfusion of the splanchnic area leads to
ischemia and metabolic acidosis. In the pancreas this may lead
to the release of myocardial depressant factor (14). Also other
cardioactive circulating substances like metabolic toxins origi-
nating from ischemic tissue are believed to play a role in the
occurrence of cardiac arrhythmias (2).
During GDV myocardial oxygen demand increases. As a result
of oxygen demand exceeding oxygen supply, myocardial
ischemia results (4,11). After surgical correction, circulatory
shock can be effectively treated and ischemic tissues are

-ocr page 620-

reperfused. Recently interest has focused upon thé effects óf
reperfusion in dogs with GDV (5). Generation of oxygen free
radicals and intracellular calcium-overload during periods of
ischemia followed by reperfusion are deleterious to the myocar-
dium (1,10). These injuries may explain the sudden and late-
onset of cardias arrhythmias in post-operative GDV-patients.
The \'no-reflow\' phenomenon as part of reperfusion injury needs
special mentioning. The \'no-reflow\' phenomenon describes the
incomplete return of blood into the ischemic areas of the
myocardium. Important causes for this phenomenon are capil-
lary plugging by leucocytes and microthrombi, perivascular
swelling and endothelial cell damage (1,10).
To eliminate the risk of the probably multifactorial ventricular
arrhythmias, we assume that the most important explanation for
the arrhythmias is found in the intracellular calcium-overload
and the \'no-reflow\' phenomenon. If this assumption is true,
prevention of these sequela must result in a significant decrease
of arrhythmias. Therefore the quantitative assessment by
ambulatory ECG monitoring may help to prove this hypothesis.

REFERENCES

1. Forman MB, Virmani R, and Pueu DW. Mechanisms and therapy of
myocardial reperfusion injury. Circulation 1990; 81(IV): 69-78.

2. Garvey MS. Medical complications of gastric dilatation/ volvulus in the

dog. Proceedings WSAVA XVI 1991; 163-9.

3. Gettes LS. Electrolyte abnormalities underlying lethal and ventricular
arrhythmias. Circulation 1992; 85: 170-6.

4. Home WA, Gilmore DR, Dietze AE, Freden GO, and Short CE. Effects of
gastric distention-volvulus on coronary blood flow and myocardial oxygen
consumption in the dog. Am J Vet Res 1985; 46: 98-104.

5. Lantz GC, Badylak SF, Hiles MC, and Arkin TE. Treatment of reperfusion
injury in dogs with experimentally induced gastric dilatation-volvulus. Am
J Vet Res 1992; 53: 1594-8.

6. Merkley DF, Howard DR, Krehbiel JD, Eyster GE, Krahwinkel DJ, and
Sawyer DC. Experimentally induced acute gastric dilatation in the dog:
clinicopathologic findings. J Am Anim Hosp Assoc 1976; 12: 149-53.

7. Muir WW. Acid-base and electrolyte disturbances in dogs with gastric
dilatation-volvulus. J Am Vet Med Assoc 1982; 181:229-31.

8. Muir WW. Gastric dilatation-volvulus in the dog, with emphasis on cardiac
arrhythmias. J Am Vet Med Assoc 1982; 180: 739-42.

9. Muir WW, and Lipowitz AJ. Cardiac dysrhythmias associated with gastric
dilatation-volvulus in the dog. J Am Vet Med Assoc 1978; 172:683-9.

10. Opie LH. Reperfusion injury and its pharmacologic modification. Circula-
tion 1989;80:1049-62.

11. Orton EC, and Muir WW. Hemodynamics during experimental gastric
dilatation-volvulus in dogs. Am J Vet Res 1983; 44:1512-15.

12. Schomig A, Haass M, and Richardt G. Catecholamine release and
arrhythmias in acute myocardial ischemia. Eur Heart J 1991; 12: 38-47.

13. Sedlis SR Mechanisms of ventricular arrhythmias in acute ischemia and
reperfusion. Cardiovasc Clin 1992; 22: 3-18.

14. Wingfield WE, Betts CW, and Rawlings CA. Pathophysiology associated
with gastric dilatation-volvulus in the dog. J Am Anim Hosp Assoc 1976;
12: 136-42.

USE OF THYROlO SCINTIGRAPHY IN THE
DIAGNOSIS OF FELINE HYPERTHYROIDISM

Ariana M.R Nap\'

Hyperthyroidism is a common disorder in older cats.(2,3) The
clinical presentation of hyperthyroidism in cats can be deceptive
since many different organ systems can be involved in the
disease. Apart from history and physical examination, the
diagnosis is usually based upon an elevated thyroxine (T4)
concentration in plasma.(3) However, sometimes the diagnosis
can be difficult.(2-4)

Thyroid scintigraphy provides a pictorial display of functional
thyroid tissue after administration of a radionuclide that
concentrates in thyroid tissue. It can provide information
regarding thyroid anatomy and function and is considered a
useful adjunct in diagnosing feline hyperthyroidism.(3) Pertech-
netate (99"\'Tc04) \'s ideal for thyroid imaging. It has a short half-
life (6 hours) and emits gamma radiation (and no beta radiation)
so the radioactivity absorbed by the thyroid is low. Pertechne-
tate mimics the iodide ion to such a degree that it is trapped by
the thyroidal iodide concentrating mechanism but it is not
incorporated into the organic form and therefore not retained in
the thyroid gland. Thus, pertechnetate uptake reflects the
trapping function of the gland. Some other epithelia, like the
salivary glands, can also concentrate pertechnetate without
organic binding.

It is possible to discriminate between hyper- and euthyroidism in

\' Depanmem of Clinical Sciences of Companion Animals. Faculty of Veteiinary
Medicine. Utrecht University PO Box 80.154. NL358 TD Utrecht, the Netherlands.

man using a thyroidal pertechnetate uptake (1). A study was
designated to evaluate the use of thyroidal «^n" TcO 4. uptake in
discriminating euthyroidism and hyperthyroidism in cats and to
determine the optimal moment of thyroid imaging when using
pertechnetate. The optimal moment of thyroid imaging was
found to be 60 minutes after intravenous injection of the radio-
nuclide. No overlap was found in the per cent uptake of
hyperthyroid cats and euthyroid cats at that moment. A
\'9\'nTc04 uptake value at 60 minutes exceeding 5.2% (in a cat fed
a commercial cat food) seems diagnostic for hyperfunctioning of
the thyroid. An uptake value of less then 4% was found in the
euthyroid cats (all fed a commercial cat food). Whether
hyperthyroid cats with high-normal or only slightly high
thyroxine levels will show an increased uptake needs further
investigation.

REFERENCES

1. Cavalieri RR. Quantitative in vivo isotopic tests. In: Braverman LE, Utiger
RD, ed. The Thyroid 6th ed. Philadelphia, Lippencot JB Co, 1991:437^5.

2. Peterson ME, Graves TK, and Gamble DA. Triiodothyronine Suppression
Test. J Vet Int Med 1990; 233-8.

3. Peterson ME, and Randolph JF. Endocrine Diseases. In: Sherding RG,
ed.The Cat: Diseases and Clinical management. New York: Churchill
Livingstone. 1989; 1095-161.

4. Refsal KR, Nachreiner RF, and Stein BE, el aL Use of the triiodothyronine
suppression test for diagnosis of hyperthyroidism in ill cats that have serum
concentration of iodothyronines within normal range. J Am Vet Med Assoc
1991; 1594-1601.

-ocr page 621-

SKELET-AFWIJKINGEN
BIJ HONDEN.

Gezondheid, een zaak van gewicht.
Honden eten veelal graag en gretig... en als ze hiertoe
in de gelegenheid zijn, dilcwijls te veel. Ad libitum
voedering leidt, bij de meeste rassen, vaak tot
overgewicht en groei-ontsporingen.
Bij groeiende honden kan door overgewicht het skelet

in ontwikkeling overbelast worden, waardoor
afwijkingen (sneller) kunnen ontstaan. U, als practicus,
kunt een belangrijke rol spelen bij de advisering.

probleem. Het belang van een juiste
voeding van de jonge hond met daarbij
een regelmatige gewichtscontrole
wordt al geruime tijd met succes door
ons uitgedragen.

De Denkadog-groeilijnen.

De genoemde "groeilijnen" hebben wij
u wellicht wel eens aangereikt. Door
MBVS uit Houten is van deze gegevens
dankbaar gebruik gemaakt bij de
ontwikkeling van de voedingsmodule
van het Veterinair Informatie Pakket.

EIndgewicht

100H.
MH.
SOH.
70H.
60H.
SOH.
40H.
30H.
20H.
10H.

--

A

/

\'\' 1

/ f

( /

/ 1

f./\'l

/

Het gewenste eind-
gewicht van de
volwassen hond
6kg •

/
/ \'t
/ \' A

i

// /
/

\' /\'A

(///
¥//

10 kg Ar----

20 kg .-

35 kg ^----

60 kg O-

1 mnd 2 mnd 3 mnd 4 mnd

9 mnd

12 mnd

Het juiste gewicht.

Het is geen eenvoudige zaalc om een
goed oordeel te geven omtrent het
gewicht van een groeiende/jonge hond.
Op basis van onderzoekgegevens
ontwikkelden wij de zogenaamde
"Denkadog-groeilijnen". Deze kunnen
een belangrijk hulpmiddel zijn bij uw
advisering. Op basis van het gewenste
eindgewicht van de hond wordt het
gewenste gewicht aangegeven per leef-
tijdscategorie. Een unieke benadering
van het hierboven beschreven

Indien u van dit pakket gebruik maakt,
kunt u op zeer eenvoudige wijze een
groeilijn en voedingsadvies voor uw
cliënten uitdraaien.

Een handig hulpinstrument
voor uw cliënten.

Denkavit biedt voor uw cliënten een
handig boekje aan, waarin de juiste
groeisnelheid en de gewenste gewichts-
ontwikkeling uitgebreid worden
toegelicht. Het boekje "Hoe zwaar
weegt de gezondheid van uw hond?"
geeft uw cliënt ook praktische tips om
overgewicht bij de hond te verhelpen.
U kunt deze boekjes gratis aanvragen
met onderstaande bon.
Of u belt meteen 03429-9200

r

□ Stuur mij gratis.....exemplaren

van het boekje "Hoe zwaar weegt de
gezondheid van uw hond?".

□ Ik wens meer informatie te
ontvangen over Denkavit en het
Denkadog Balansvoeding assortiment.

□ Bel mij voor een afspraak met de
Denkadog vertegenwoordiger.

Naam:_

Adres:_

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

stuur deze bon (in \'n ongefrankeerde,
dichte envelop) naar:
Denkavit Nederland B.V.
Antwoordnummer 25
3770 VE Voorthuizen.

-ocr page 622-

En watf

als uw hond wormen heeft ?

Met Drontal Plus bevrijdt u honden efficiënt en snel van maag- en darmwormen.
Bayer heeft een middel ontwikkeld met twee belangrijke voordelen :

1. Specifieke wormziekten hoeven niet langer met specifieke produkten bestreden te
worden. Bayer heeft het eerste echte allround ontwormingsmiddel ontwikkeld.
Het is één tegen allen : één middel tegen alle maag- en darmwormen.

2. Er is geen dagenlange behandeling meer nodig. Met het nieuwe allround
ontwormingsmiddel van Bayer volstaat een eenmalige behandeling.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, Postbus 80
3641 AB Mijdrecht
Tel. 02979 - 80666

Drontal Plus. Eén middel
tegen rond- en lintwormen.