-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT
VOOR
DIERGENEESKUNDE

UITGEGEVEN DOOR

KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

ONDER REDACTIE VAN

Dr. W. SYBESMA, Voorzitter,
Drs. J.P.J. PEELEN, Penningmeester,
Dr. C. TERPSTRA, Prof. Dr. J.E. VAN DIJK,
Prof. Dr. G.H. WENTINK, Mw. Drs. L.M. OVERDUIN,
Drs. J.K. DE JONG, Dr. Tj. JORNA, Leden.

Bureau-redacteur
R.G.J.M. HARING

Waarnemend bureau-redacteur
Mw. A.M.TUMMERS

HONDERD EN TWINTIGSTE DEEL

G. VAN DIJK B.V. - BREUKELEN - 1995

BIBLIOTHEEK
DIERGENEESKUNDE
UTRECHT

-ocr page 2-

iÂ\'*}--
fr*

Mi.-\'

« rs-\'i

i«:

\'Wi

\'S

feiict\'Xi\'.\'i

-ocr page 3-

INDEX VAN NAMEN

Aarle,P.A.M.van,410
Akkermans, J.P.W.M., 383
Amerongen-Overgaauw, C.L. van,
350

Auwerda, E.J.M., 189

Baars, J.C., 383
Baars, T., 136
Barkema,H.W.,208,458
Batza,H.J., 501
Beijer,H.A.,630
Benedictus, G., 505
Berghuis, G.A., 300
Bers, J. van, 599
Bethlehem,M., 112
Beukelen, P. van, 564
Bianchi, A., 114
Binkhorst, G.J., 311
Blom, M„ 710
Boerma, S., 646
Boersema, J.H., 363
Booms, G.H.R., 531
Boon, J.H., 531
Borgsteede, F.H.M., 173,685
Brand, A., 200
Brand, J., 483
Breeje,E.H.den,449
Breukink,H.J., 113
Brinkhoff,M.G.M.,315
Brouwer, H., 296
Brouwer, H A.,441
Bruijne, J.J. de, 400
Burger, L., 647

Cesar, E., 406
Chenard, G., 267
Corstiaensen, G., 308
Counotte,G.H.M.,464
Cromwijk, W.A.J., 364,449

Dekker, A., 267

Deleu, S.A.M., 17, 27, 54, 64, 81,
100, 115, 129, 156, 177, 225, 282,
284,316, 370, 472,602,611,624,
656,660,673,730,734
Dercksen, D.P., 173,607
Dieten, J.S.M.M. van, 36
Dijk, B. van, 638
Dijk, J.E. van, 530, 534
Dijk, P.M. van, 410
Dijkhuizen, A.A., 497
Dijkstra, Th., 580
Doom, A.J. van, 610
Driessen, J.J.M., 483
Drijfhout, P.N., 189
Duijn,H.E. van, 712
Duyn,R.J.W.,46

Egmond, P.S. van, 97, 480, 517,
596

Eijden, G.A. van,416,509
Emmerzaal, A., 569
Endenburg, N., 7
Essen, G.J. van, 72,710
Eysker.M., 113

De informatie is in onderwerpen opgesplitst. Naslag van de index geschiedt
hoofdzakelijk langs twee hoofdgangen:

1. de naam van de auteur(s) in een apart auteursregister;

2. de onderwerpen, gebaseerd op trefwoorden afgeleid uit de titels van de
publikaties, zoveel mogelijk per hoofdonderwerp gegroepeerd.

Fink Gremmels-Gehrmann, J., 710

Flamand, L.J., 571

Foreest, A.W. van, 3, 106, 233,

356,558

Franke, M., 599

Franken, P.,426, 569

Frankenhuis, M.Th., 484

Gaasenbeek, C.P.H., 173
Gee, A.L.W. de, 470
Geesink, P., 39,220
Gestel, A.M. van, 458
Giannetto, S., 263
Graafsma, C., 545
Grinwis, G.C.M., 680
Groenland, G.J.R., 220
Grommers, F.J., 141,208,490
Gruys, E., 547

Hadderingh,H.K.,420
Haeringen, H. van, 46
Hafkamp, H.Th., 347
Hage, M.H. van der, 77
Hagendijk, J.J., 78, 385
Hallebeek, A.J.M., 546, 588
Ham, P.W.M.van, 136, 141, 144
Hartman, E.G., 426,686
Heijmans, J.F., 399
Hellebrekers, L.J., 270
Hendrikx, F.P.M., 599
Hens, I.M., 683
Herbes, R.G.,48, 722
Herpen, H. van, 595
Hessels, A.L.D., 458
Hogeveen, H., 208
Holman, H., 505
Holzauer, C., 63,95
Hoof, J. van, 94
Houter, L.F. den, 655
Hoyer, M.J., 507
Hülsen, J.H.J.L., 148,483

Jansen, F.W.,48
Jansen, G.C.M., 618
Jong,J.K.de, 266
Jong, M.F. de, 618
Joma,Tj., 153,567
Jorritsma, H., 200

Kalles, C. van, 30, 190, 318, 484,
735

Kampelmacher, E.H., 375,484
Kamphuis, A., 647
Klarenbeek, S.R., 728
Klein, W.R., 324
Klink, E.G.M.van, 141, 144
Klooster, A.Th. van \'t, 403
Kok, A.G.G., 694
Kolk, J.H. van der, 680
Kome, P.P., 277
Kooistra, H.S., 307,400
Koole, H., 200
Krasselt, M.M., 224
Kremer,W.J.D.,214,516
Kriele, C.P.M.A., 545
Krooshof, Y., 309
Kruif,A.de,94,331,550,566
Kruif,J.M.de, 636

Kuiper, R., 36,280
Küsters, H.J.M.,694
Kuypers, M., 649

Lam, T.G.J.M., 208, 392,426,458
Latscha, T.,531
Leezer,R.,440
Lein, A., 331

Linde-Sipman, J.S. van der, 314
Linden, J.N. van der, 173
Loeffler, S.H., 458
Lohuis,J.A.C.M..214
Loonen, W., 694
Lugt, M.A.C., 347
Lumeij, J.T., 447

Maanen, C. van, 72,311
Malestein, A., 644
Manders,C.J.M., 183
Mark, R.P.F. van der, 451
Mars, M.H., 512
Martens, M.R.Th.M.,466
Mathijsen,H.F., 166
Maurice, H., 618
Maurik, J.M. van, 526
Mekel,J.F., 11
Meyer, H.P., 75, 344
Miedema, P., 496
Miert, A.S.J.P.M. van, 361
Minderhoud, J., 305
Mirck, M.H., 686
Misdorp,W., 155
Morselt,M.L.,426

Nickel, R.F., 403,632
Nielen,M.,208,618
Nieuwenhuijs, J.H.M., 52
Niutta, P.P., 263
Nooder,K.J.,410
Noordhuizen, J.P.T.M., 296
Noordhuizen-Stassen, E.N., 200,
214

Noort, R. van, 408

Oirschot, J.T. van, 498

Oldenkamp, E.P., 23, 273, 383,

405, 509,627

Olink.J., 117

Oorschot, R.W.A.,531

Oostrum-Schuurman Hess, M.C.

van, 477, 702

Os, J.L. van, 383

Osterhaus, A.D.M.E., 52

Otto, L.M., 441,453

Overgoor,G.H.A.,449

Pekelder.J.J., 173
Pen-Dogterom, A.E., 530
Pennis, M.G., 262,263
Pieterse, M.C., 26,36
Poll, P.H.A., 564
Porte, G.,281

Rasenberg, M.C.A., 648
Raymakers, R.J.M.L., 647
Reek, F.H.,267
Reinders, J.,521
Rierink, J., 340
Rijk, L.A., 599
Rijkenhuizen, A.B.M., 8
Rijnberk, A., 330
Rijpkema, S.G.T., 722
Rojer,J.,417
Roosje, P.J., 333
Rotgers, G., 411,453
Rouwette, H.J.F., 548
Ruitenberg, E.J., 436
Ruiter, A.,251

Rutgers,L.J.E.,490,717
Ruyter, W.G. de, 144

Saathof.N.P., 128

Schaapveld, K., 366

Schaefers-Okkens, A.C., 307

Schaeffer, F., 340

Schellekens, J.F.P., 722

Schmidt, M.L., 534

Scholten, D., 458

Schoorlemmer, W.J., 477

Schouten, E.G., 296

Schreuder, B.E.C., 12

Schrijver, R.S., 72

Schukken, Y.H., 200,208,392,426

Schut, B.H.,618

Sickmann, H.G.M., 8

Sijpkens, C.D.B., 144

Slappende!, R.J., 299

Sloet van Oldruitenborgh-Ooster-

baan,M.M., 311,445, 588

Sol, J., 78,173

Sol,R.H.C.,483

Stades, F.C., 699

Stegeman, J.A., 502

Stigter, H.H., 48

Stokhof, A.A., 376

Stroom-Kruyswijk, J.H. van der,

686

Strube, W., 500

Sybesma, W., 19, 47, 52,89, 302,
651,689

Taverne, M.A.M., 652
Terpstra, C., 267
Theunissen, G.T.J.M., 72
Theyse, L.F.H., 126
Tholhuijsen, L., 309,509,693
Tjalsma, E.J.,526
Treurniet, H.F., 366
Twerda, Th., 451

Udo,A.W.,58,315

Vaarkamp, H., 334
Veenhof, J., 272
Veer, J.J. de, 200
Velde, L.F. van, 431
Veldhuizen, E. van, 347
Veling, J., 464, 569
Vellema, P., 173,683
Vellenga, L.,334
Verbeek- de Kruif, N., 722
Verburg, H., 512
Vemooy.J.C.A., 186
Visser, I.J.R., 569,683
Vliet, J.H. van, 392
Vogely,G.M.,728
Vonderen, l.K. van, 400
Voorhout, G.,714
Voorthuysen, P.F. van, 296
Vroom, M.W., 292,340

Wal, G.H. van der, 443

Wal, K.G. van der, 440

Wal-Zoon,M.J.vander,443

Wansink, Chr.J.A.,485

Water, R.C.A. van de, 638

Wel, T.J. van der, 75

Wentink,G.H.,74,622

Werf, P.J. van der. 555

Werven, T. van, 214

Wessel, C.M., 347

Wesselink, H.G.M., 300

Wiegand, U., 592

Wieland, G., 729

Wijgergangs, A.P., 87,250

Wijsmuller, J.M., 96, 346,372,490

-ocr page 4-

Wilderbeek,A.Th.M.,4IO
Willemse, A., 307
Wisselink, M.A.A., 307
Witjens, P.C., 315
Woelinga, E., 484
Wuijchuise, L.A. van, 426, 618

INDEX VAN ONDERWERPEN

Ademhalingsproblemen, pinken, 63
Aelurostrongylus abstrusus, kat, 263
Alternatieven, dierproeven, 90

American Quarter Horse, Hyperkalaemic Periodic Paralysis (HYPP), 46
Anatomie gebit, kat, 3
Anesthesie, geit, 36

Anthelmintica-resistentie, nematoden, schaap, 173
Antibiotica- en chemotherapeutica-residuen, uier, 48
ANTIMICROBIËLE THERAPIE

Oxytetracycline-toediening, varkens, 186
Oxytetracycline HCl 10%, wachttermijn, 554
Aquacultuur, 531

Arbeidsomstandigheden, dierenarts, 27

Arbitrage, 509

Arbowet, 702

Asieldierenarts, 480

Atopie,WHW-terriër,292

Aujeszky, ziekte van, bestrijding, varken, 502

Aujeszky, ziekte van, markervaccins, varken, 502

Aujeszky, ziekte van, wild zwijn, 364

B

BACTERIOLOGIE

Bacteriologisch onderzoek, melk-mengmonstcr, rund, 426
Borellia burgdorferi, reeën en teken, 722
Escherichia coli, rund, 214
Salmonella duhiin, geit, 683
Salmonella dubUn, rund, 567
Salmonella typhimurium, rund, 567
Streptococcus agalactiae, rund, 214
yibrioparahaemolyticus, regenboogforel, 531
Bacteriologisch onderzoek, melk-mengmonster, rund, 426
Bedrijfsbegeleiding, dierenspeciaalzaak, 569
Bedrijfsbegeleiding, melkveebedrijven, 200
BERICHTEN EN VERSLAGEN

Scrapie en BSE, de situatie in Nederland, 10
Voermedicatie interessant ondanks beperkingen, 17
Symposium Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huis-
dieren, 19

Oproep voor presentaties, 20
Waltham Award 1995,21,374
Dierenkliniek De Toren onderscheiden, 21
Onderzoek verzekeringsstelsel besmettelijke dierziekten, 21
Forum duurzame veehouderij; Mythe of werkelijkheid?, 52
Richtlijnen voor praktijkvoering en praktijkuitrusting, 54
Akkoord over RVV-toezicht exportplaatsen voor varkens, 55
Leverbot een plaatselijk probleem, 55

Verslag symposium \'Permanente educatie: verplicht of niet?\', 56
Veterinaire en dierkundige onderzoekers versterken samenwerking, 57
Meer ruimte voor kippen in legbatterijen, 57
Internationaal erkend, 58

Commissie Bevordering Diergeneeskundig en Vergelijkend Ziekte-
kundig Onderzoek, 58
Najaarsdag GGG; Noodzaak, 81

Regeling \'Spyeciale Noodslachtingen\'; gebrek aan voorlichting schept
verwarring, 85

Aanpak diergeneeskundige en dierkundige problemen door gezamenlijk
onderzoek, 88

Bericht uit de Afdeling Utrecht, 90
Platform Alternatieven voor dierproeven, 90
Afscheidscollege professor Misdorp, 115

Zaag, E.J. van der, 324
Zijderveld, F.G. van, 569
Zimmer, G.M., 580
Zomeren, K. van, 350
Zuilen, D. van, 356
Zwart, D., 536
Zwart, P., 58

Demonstratieproject stimuleert welzijn landbouwhuisdieren, 117

Stichting Felissana, 121

Relaas van een geëvacueerde dierenarts, 148

Afwikkeling schade evacuatie, 149

Certificering pathologisch onderzoek Gezondheidsdienst voor Dieren,
177

Nieuwe versie positieve lijst varkens, 219

Tielen tien jaar hoogleraar huisvesting en verzorging, 242

Programma uitzending managers, 272

Financiële regelingen watersnood 1995,276

Brooke Hospital for Animals, 302,375

Onderzoek bij MOVIR bekroond met promotie in Zweden, 304

Hygiëne in het varkenstransport, 306

Zoönosen als volksgezondheidsprobleem, 366

Mevr. A.C.W. Vervoom-Malinosky Blom: als je veel doet, heb je veel
tijd, 370

Lezingen van het op 22 juni 1995 gehouden symposium \'Nederland op

weg naar de IBR-vrije status\', 496

Mond- en Klauwzeer, 512

Jaarverslag en jaarrede MOVIR, 512

Wat zijn de spelregels, 536

Bestrijding van Salmonella op melkveebedrijven, 567

Bedrijfsbegeleiding dierenspeciaalzaak, 569

Begeleidingsprotocol blijkt nuttig wapen tegen mastitis, 571

Drs. A.H.H.M. Mathijsen verlaat de bibliotheek, 602

GD-IC: een nieuwe loot aan de GD-boom!, 624

Onderzoek gesloten bedrijfssystemen melkveehouderij, 687

Een bekwame heelmeester alsmede een heldere docent neemt afscheid

van de Faculteit der Diergeneeskunde, 688

ID-DLO-onderzoeker promoveert op veelbelovend \'markervaccin\' tegen
koeiegriep, 688

Geleense dierenarts praktijk van het jaar, 689
ID-DLO bundelt voederwaarderingsonderzoek, 689
Hoe werkt \'Brussel\'?, 692
Rundveerassen van de wereld, 692
Prijs Nederlandse Vereniging voor Bio-ethiek, 693
Faculteit der Diergeneeskunde gaat uitbundig feest vieren, 716
Zie ook KNMvD-Maatschappijnieuws, MEDEDELINGEN en RONDE
TAFELGESPREK
Bemer Sennenhond, discospondylitis en polyartritis, 75
Besmettelijke dierziekten, verzekeringsstelsel, 21
BIJZONDERE DIEREN
Cavia, 447
Ree. 722

Regenboogforel (Onchorhynchus mykiss), 531
Sierpluimvee, 696
Wolf, 576

Zie ook WILD ZWIJN
Biologische landbouw, 136
Biologische veehouderij, 136, 141, 144
Blaasjesziekte, varken, 364
Blaasjesziekte, wild zwijn, 364
Bloedtappen, varken, 547
BOEKBESPREKING

An Atlas of Radiology of the traumatized Dog and Cat, 534

Anaesthesia of the cat, 270

Antibiogramme in der tierärtzliche Praxis, 112

Color Atlas of Diseases and Disorders of the Horse, 646

Color Atlas of Small Animal Dermatology - A Guide to Diagnosis, 333

Das Meerschweinchen als Patient, 77

Een vernieuwd handboek voor de pluimveehouderij, 80

Farbatlas der klinischen Anatomie von Hund und Katze, 595

Fish and Fishery Products. Composition, nutritive Properities and

Stability, 530

Georgis\' Parasitology for Veterinarians, 685

Gerechtelijke diergeneeskunde {koopkwesties), 343

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, 122

Grundriß der Parasitenkunde, 363

Handboek schapeziekten, 266

Het kwetsbare dier in de intensieve veehouderij, 651

Immunology a comparative approach, 114

Kleintierkrankheiten; Differentialdiagnostiek und Therapie in der Praxis,
330

Krankheiten der Heimtiere, 534

Laser- und Magnetfeldtherapie in der Tiermedizin, 530

Leben mit Tieren: Geschichten und Zeichnungen aus der wunderbaren

Welt der Tiere, 47

Manual of feline behaviour, 7

-ocr page 5-

Medizinische Mikrobiologie, Infektions- und Seuchenlehre für Tierärtze,
Biologen, Agrarwissenschafller und Interessierte aus benachbarten
Fachgebieten, 74

Nieuw standaardwerk voor dierexperimenteel onderzoek, 207
Pocket Companion to Veterinary Medicine, 622
Small Animal Clinical Diagnosis by Laboratory Methods, 299
The Waltham Book of Clinical Nutrition of the Dog and Cat, 403
Urolithiasis bei Hund und Katze, 403
Veterinary Diagnostic Ultrasound, 714
Border Disease Virus (BD-virus), schaap, 580
BoreUia burgdorferi, reeën en teken, 722
Boviene Spongiforme Encefalopathie (BSE), 12
Boviene Virus Diarree (BVD), 580
BTW-heffing, 554

Equine Herpes Virus (EHV), 72
Escherichia coli, rund, 214
Escherichia co/i-mastitis, rund, 214
Ethiek, 372,490

Etiologie, tandshalslaesie, kat, 356

Evacuatie, 148, 149

Extractie gebitselementen, kat, 106

Feliene gingivitis-stomatitis-faryngitis-complex, 558

Felinfo, 262

Fiat Pup Syndrome, 314

Follikel, knappen, rund, 550

Certificering, 54,284,409,411,418,440,508, 509, 545, 599,630,684

Certificering, Gezondheidsdienst voor dieren, 177

Cervix, slecht ontsloten, rund en schaap, 652

Chirurgie, hond, 592

Chlooramfenicol, slachtdieren, 510

Chlooramfenicolverbod, 51

Cobaltvoorziening, rund, 644

Computer-tomografie, hond, 592

Computerprogramma \'DEKT PERFEKT\', 39, 220

CONGRESSEN/CURSUSSEN

22„ 59,90,121, 150, 152,183,220,248,277,310,342,378,405,
444,468,513, 546, 576,603,630, 649
Conjunctivitis, hond, 699
Corticosteroïdengebruik, virale infecties, 95
Cryptorchie, big, 94

Dekmanagement, zeugenbedrijven, 39,220
Destructie, hond en kat, 384
Destructiewet, 520

Diagnostiek, Porciene Intestinale Adenomatose (PIA), 686
Dierenspeciaalzaak, bedrijfsbegeleiding, 569
Diergeneeskunde, 141, 144

Diergeneeskunde na 2002,323,334,425,436, 564, 566,694
DIERGENEESMIDDELEN

Bureau Bijwerkingen Diergeneesmiddelen, 647
Corticosteroïdengebruik, virale infecties, 95
Diergeneesmiddelengebruik, 11, 307
Verantwoord Diergeneesneesmiddelengebruik, 20,342
Voermedicatie, 17

Zie ook ANTIMICROBIËLE THERAPIE
Diergeneesmiddelengebruik, dosering-effect relatie, 11, 307
Diergezondheid, 144
Diergezondheid, melkveebedrijven, 200
Dierproeven, alternatieven, 90
Dierziektenbestrijding, 618
Dierziektenverspreiding, 618
Discospondylitis, Bemer Sennenhond, 75
DNA-ploïdie, 155
DNA-test, HYPP, 46

Dosering-effect relatie, diergeneesmiddelengebruik, 11, 307

Drachtigheid, merrie, 300

Dubbelgehoekte hak, hond en kat, 126

Duurzame landbouw, 136

Duurzame veehouderij, 52

Elektronische Identificatie, gezelschapsdieren, 734
Elleboogdysplasie, rashonden, 182
Endocriene kaalheid, hond, 340
Enterocutane fistel, kalf, 8

Eosinofiel granuloom, oraal, Siberische Husky, 712
Eosinofiele enteritis, paard, 680
Epidemiologie, tumoren, hond, 296
Epidemiologie, uiergezondheid, rund, 208

Gebitsafwijkingen, cavia, 447
Gebitselementen, dieren, 233
Gebitselementen, extractie, kat, 106
GEIT

Anesthesie, 36
Onthoomen, 36

Salmonella dublin-mfectie, 683
Wat is uw diagnose?, 603 606
Gemedicineerd voer, 555
GEZELSCHAPSDIEREN
Asieldierenarts, 480
Dierenpraktijken, 316
Elektronische Identificatie, 734
Ethiek, 490

Identificatie, Elektronische, 734
Integriteit, 490

Vaccinatieboekje KNMvD, 129,161
Veterinaire tandheelkunde, 3, 106,233,356, 558
Welzijn, 490

Zie ook BIJZONDERE DIEREN, HOND en KAT
Gingivitis-stomatitis-faryngitis-complex, kat, 558
Glucose-opname-test, paard, 680

H

Hartsouffle, hond, 376
\'Haverbultjes\', paard, 588
Hechtmateriaal, paard en rund, 324
Hepathische encefalopathie, hond, 344
Herintredende dierenarts, 611
Hernia umbilicalis, kalf, 8
HOMOEOPATHIE

Referaten, 420
HOND

Atopie, WHW-terriër, 292
Bemer Sennenhond, 75
Chirurgie, 592
Computer-tomografie, 592
Conjunctivitis, 699
Destructie, 384

Discospondylitis, Bemer Sennenhond, 75
Dubbelgehoekte hak, 126
Elleboogdysplasie, rashonden, 182
Endocriene kaalheid, 340

Eosinofiel granuloom, oraal, Siberische Husky, 712
Epidemiologie, tumoren, 296
Flat Pup Syndrome, 314
Hartsouffie, 376

Hepathische encefalopathie, 344
Huidproblemen, WHW-terriër, 292
Hyperthermie, 408, 648
Maagdilatatie, 97
Maagtorsie, 97

Oraal eosinofiel granuloom, Siberische Husky, 712
Osmolaliteit, urine, 400
Polyarthrodysplasie, 314
Polyartritis, Bemer Sennenhond, 75
Rashonden, elleboogdysplasie, 182

-ocr page 6-

Refractometer, 400
Siberische Husky, 712
Soortelijke gewicht, urine, 400
Tendovaginitis biceps brachii, 592
Teststrook, urine, 400
Tumoren, 296
Urineonderzoek, 400

Vlooienbestrijdingsmiddel-intoxicatie, 647
Voedselallergie, WHW-terriër, 292
Wat is uw diagnose?, 306 309
West Highland White terriër, 292
Zwemmer, 314

Zie ook GEZELSCHAPSDIEREN
Huidaandoening, paard, 588
Huidproblemen, WHW-terriër, 292
Hyperthermic, hond, 408,648
Huidschimmelinfectie, behandeling, kat, 91
Huisvesting, kip, 57

Hyperkalaemic Periodic Paralysis (HYPP), American Quarter Horse, 46

IBR,496,497,498,501,505
Identificatie, Elektronische, gezelschapsdieren, 734
Identificatie, gebitselementen, dieren, 233
INFECTIEZIEKTEN

Referaten, 515,550,651
Infectieuze pancreas-necrose, regenboogforel
(Onchorhvnchus mykiss),
531

INGEZONDEN BRIEVEN
Arbitrage, 509

Certificering van dierenartsenpraktijken, 440
Certificering van dierenartsenpraktijken, 508 Naschrift, 509
Certificering van dierenartsenpraktijken Naschrift, 545
Certificering van dierenartsenpraktijken Naschrift, 599
Certificering van dierenartsenpraktijken, 630
Certificering van dierenartsenpraktijken, 684
Computerprogramma \'DEKT PERFEKT\' Naschrift, 220
Dat zit wel goed, 309
Dativus, 375

Diergeneeskunde na 2002, 566 Naschrift, 567

Diergeneeskunde na 2002, 694

Diergeneeskunde na 2002, 694

Gedragscode blokkeert vrije dierenartsenkeuze, 693

Het lidmaatschap van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor

Diergeneeskunde, 440

Lage dosering - Optimaal effect, 307

Lebmaagdislocaties, 440

Neurologische vorm van rhinopneumonic bij het paard, 311
Opmerkelijk Naschrift, 340
Personeelsadvertenties onder nummer Naschrift, 483
Roermond en Rompun, 648
Tripliek inzake ritueel slachten, 307
Urenlange achtervolging op dolle pink, 507
Verslag van een Afrika-reis, 309
Vetdiarree bij biggen, 647
VPRO Lopende Zaken Naschrift, 277
Integriteit, huisdieren, 490
INTOXICATIES
Mycotoxicose, opfokvarkens, 466
Mycotoxicose, paard, 710
Vlooienbestrijdingsmiddel-intoxicatie, 647
Zie ook RESIDUEN
Intraveneuze toediening, Ivomec®, paard, 113
I vomec*, intraveneuze toediening, paard, 113
Ivomec®, off label use, paard, 113
Ixodes ricinus, 722

Jodiumhuishouding, rund, 580
Jubilea 1995,33

K

Kalf zie RUND
KAMPIOENSCHAPPEN
Veterinair Golfkampioenschap 1995, 89,249,441
Peerdepieten 1995,249
Hynstedoksters-prijs, 374
KAT

Aelurostrongylus abstrusus, 263
Anatomie gebit, 3
Destructie, 384
Dubbelgehoekte hak, 126
Etiologie, tandshalslaesies, 356
Extractie gebitselementen, 106
Gebitselementen, extractie, 106
Gingivitis-stomatitis-faryngitis-complex, 558
Huidschimmelinfectie, behandeling, 91
Klinische diagnostiek, tandshalslaesies, 356
Longworm, 263
Nomenclatuur gebit, 3
Penisamputatie, 632
Perineale urethrostomie, 632
Tandshalslaesies, 356
Therapie, tandshalslaesies, 356
Urethrostomie, perineale, 632
Zie ook GEZELSCHAPSDIEREN
Kilham Rat Virus, 52
Klassieke varkenspest, wild zwijn, 364
Klinische mastitis, rund, 208
Klinische diagnostiek, tandshalslaesie, kat, 356
Knappen, follikel, rund, 550
KNMvD-Afdelingen

Afdeling Gelderland, 350
Afdeling Utrecht, 90,420
KNMvD-Algemeen Bestuur

Van het AB, 159
KNMvD-Besturendag

\'De grenzen van het geweten van de dierenarts\' en
\'Diergeneeskunde in 2000\', 472
KNMvD-Bureau
Sluiting bureau, 287

Nieuw telefoonnummer, 579, 599,608, 725
KNMvD-Certificering

Certificatie dierenartsenpraktijken op de rails, 284
Certificatie maakt vakmanschap aantoonbaar, 411
Proeftoetsing brengt knelpunten aan het licht, 416
De KNMvD en de certificatie van dierenartsenpraktijken, 475
KNMvD-Commissies
Diergeneesmiddelen Advies Commissie, 254,553, 554
Commissie VDA, 64,221,479,637,730
KNMvD-Diergeneeskundig Jaarboek

Diergeneeskundig Jaarboek 1996,614,641,677, 705, 737
Ontbrekende gegevens, 556,585
KNMvD-Doorlopende Agenda
69,103,132,164,194,259,289,320,351,388,422,455,488,
522,614,641,677, 706, 737
Jaarkalender 1995 Wielerkring Nederiand, 162
Rectificatie, 164

KNMvD-European Association of State Veterinary Officers (EASVO)
Vergadering European Association of State Veterinary Officers, 181
KNMvD-Ereraad
Jaarverslag 1994,583

Uitspraken Ereraad: vestigingsperikelen, 450
KNMvD-Federation of Veterinarians of the EC (FVE)
FVE: dierenartsen in Europa, 179
Animal Welfare Working Group of the FVE, 305
KNMvD-Groepen

Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren, 81,650
Groep GKZ, 156,417,450

Groep Homoeopathisch-werkende Dierenartsen, 182,604
Groep Praktici Grote Huisdieren, 417,579
Groep Veterinaire Specialisten, 726
KNMvD-Hoofdbesmur
Van het HB, 159,475

Standpunt van het Hoofdbestuur inzake de commerciële betrokkenheid
van praktizerende dierenartsen bij het op de markt brengen van vrije
diergeneesmiddelen, 187
KNMvD-In Memoriam
Annk,H.B.F.,3I5
Binnerts, S.,610

-ocr page 7-

Boer, H. de, 655
Broekhuis, J., 347
Driessen, J.W.A.A., 636
Golstein Brouwers, F.M.H. van, 251
Heinrich,H.,250
Jong, J.B. de, 410
Karelse,W.H.,728
Knijn, J,C.,449
Kruders, W.J.,516
Lourens, M., 281
Nip, J., 128
Okkerse, C.J., 96
Roon, P.S. van, 251
Schutter, J.J.C.M. de, 729
Spierings, A.Th.M., 346
Terpstra, Dr. Dr. h.c. J.I., 230, 382
Zeeuw, Dr. F.A. de, 224
ICNMvD-Jaarcongres en Algemene vergadering

Jaarcongres 1994; Congresthema: \'Diergeneeskunde na 2002\'

- Diergeneeskunde na 2002: de vragen vooraf, 334

- Diergeneeskunde na 2002: de markt, 334

- Diergeneeskunde na 2002: op weg naar de 21ste eeuw, 436

- Diergeneeskunde na 2002: de primaire en de vervolgscholing, 564

- Verslag lezingen:
-Samenspel, 372

- Ook het dier moet vertrouwen hebben in het diploma van de dierenarts,
406

Jaarcongres 1995; Congresthema: \'Dieren Kunst\'

- Potvis in Zandvoort, 66

- Eenhoorn als grenswacht, 130

- Oost-Fries melkschaap op Texel?, 192

- Canis tulp primeur te Anna-Paulowna, 254

- Engels trekpaard in Amsterdam, 317

- Kaketoe in Hilversum, 386

- Prof. Sickbock in de Zaanstreek, 452

- Blauwe Reiger in de Schermer, 485

- Felix domestica en Haarlem. 582
-Dieren Kunst, 317,484

- Partnerprogramma, 349,420

- Sportdag 1995, 385,451,453,486, 520, 555

- Verslag Jaarcongres en Jaarrede 1995,660

- Verslag sportdag, 656

142e Algemene Vergadering 1995

- Vacatures in besturen en commissies, 160,520

- Verslag van de 142e Algemene Vergadering 1995,673
KNMvD-Jubilea

Jubilea 1995,33
KNMvD-Maatschappijnieuws

Presentatie resultaten geneeskundig en werkplekonderzoek, 27
Aanpassing salarissen voor dierenartsen en dierenarts-assistenten per 1
januari 1995,29

Presentatie? Uw eigen creatie!, 30, 163
Landelijke dag VDA: keuzes maken en nee zeggen, 64
Cursus \'Van medewerker tot associé\', 66, 131, 188,638
Tarieven-publikaties 1995,67

Uitvoering kleine rhapsodie geniet grote belangstelling, 100
Vaccinatieboekjes bij de KNMvD, terug van weggeweest, 129
Ontwikkelingen omzetten en kosten dierenartsenpraktijken, 131
Dreilandertagung der beamten Tierartze, 156
Farmaceutische industrie biedt eerste vaccinatieboekje aan, 161
Een gewaarschuwd dierenarts telt voor twee!, 187
Geslaagde cursus \'Van medewerker tot associé\', 188
Wist u dat.....190

Pensioen wetenswaardigheden, 191

Tarieven georganiseerde dierziektenbestrijding 1995 (excl. BTW), 191
Sterilisatie- en castratie-acties, 192

VDA-bijeenkomst provincie Utrecht rondom euthanasie en overlijden
van gezelschapsdieren, 221

Nieuwe KNMvD-cursus: de dierenarts als werkgever, 221, 521

De visie van professor Brand: de dierenarts moet om, 224

KNMvD tegen verbod bijladen wrakke dieren, 248

Oprichting voorlichtingsbureau huisdieren, 252

Belangenbehartiging Gezelschapsdieren, 253

Map begeleiding rundveebedrijven, 253

Professor Brand benoemd tot erelid KNMvD, 282

Eigen risico dragen voor de Ziektewet?, 286

Muziek in de wachtkamer, 286

4 Mei: dodenherdenking op faculteit, 287
\'Dierenpraktijken\' primeur op voorjaarsdagen, 316
Dierenarts en crematoria, 318
Speerpunten opsporingsbeleid AID, 348

De Stichting Vrienden van het Museum Diergeneeskunde de \'Numan
Stichting\' zoekt nieuwe begunstigers, 349

Amerikaanse en Europese erkenning van specialisten en opleiding in de
vogelgeneeskunde aan de Universiteit Utrecht, 386
Vooijaarsbijeenkomst Groep GKZ en Groep PGH, 417
Veterinair Nederland hockeyt in Bloemendaal, 420
VAK-Plusdag!!,451

KNMvD organiseert geslaagde RW informatie-avond, 477
Regio-bijeenkomsten vrouwelijke dierenartsen 1995,479
Studiemiddag voor asieldierenartsen, 480
Fonkelnieuwe folder \'De Nederlandse dierenarts\', 481
Vervoer van wrak vee, 517

Vragen aan EG-Hof van Justitie over BTW-heffing in de grensstreek

Nederland-België, 554

Gemedicineerd voer niet zomaar leveren, 555

Elfde landelijke bijeenkomst vrouwelijke dierenartsen, 637

De ervaringen van een herintreedster, 611

Arbowet en Ziektewet: de stand van zaken, 702

Landelijke dag VDA trekt 120 bezoekers, 730

Wederom informatie-avond RVV, 733

Elektronische Identificatie gezelschapsdieren, 734

Nog even....., 735

Waarschuwing!!!, 733

Zie ook BERICHTEN EN VERSLAGEN en MEDEDELINGEN
KNMvD-NOVAD Coöperatie Ideëel (NCI)

Cursus Standaardoverzichten-voorlichting afgesloten, 183
Jaarvergadering NCI, 222
Training communicatie, 599
KNMvD-PAO-Diergeneeskunde

Cursussen, 24,61,93, 124, 154, 185,222,249,279,313,345,
471,515,551,581,609,634,654,701,727
Wat is een kwaliteitsrichtlijn; wat is certificatie?, 409,447
KNMvD-Personalia

32,67,101,132,163, 193,228,258,287,319,350,387,421,
454,486,522,555,583,612,639,576,704,736
Rectificatie personalia, 101
KNMvD-Raad voor Specialisatie Diergeneeskunde
Openstelling register Veterinaire Microbiologie, 219
Openstelling register Veterinaire Volksgezondheid, 482
Jaarverslag 1994 Commissie Registratie Proefdierpathologen, 306
De facto-termijn specialist Reproduktie Paard opnieuw opengesteld, 638
KNMvD-Stichtingen

Stichting Dienstverlening Dierenartsen, 636
Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen, 191,486
KNMvD-Studentenverenigingen
DSK, Peerdepieten 1995,249
DSK, Symposium, 22

Veterinair Dispuut Unitas, Oud-ledendag, 578
KNMvD-Union Europeène des Veterinaires Hygiënists (UEVH)

Verslag van de UEVH-vergadering, november 1994, 180
KNMvD-Union Europeène des Veterinaires Practiciens (UEVP)

Verslag van de UEVP, november 1994,182
KN MvD-Vacaturebank

Overzicht vraag en aanbod arbeidsmarkt juli-september, 30
Overzicht vraag en aanbod arbeidsmarkt oktober-december, 190
Overzicht vraag en aanbod arbeidsmarkt januari-maart, 318
Overzicht vraag en aanbod arbeidsmarkt april-juni, 484
Overzicht vraag en aanbod arbeidsmarkt juli-september, 735
KNMvD-Vedias

Uit het overieg KNMvD-Vedias, 285
KNMvD-Veehouder en dierenarts

Veehouder en Dierenarts tekent nieuw contract, 31
Vooijaarseditie Veehouder en Dierenarts is uit, 255
Zomereditie Veehouder en Dierenarts, 453
KNMvD-Veterinair ttichtrecht

Maagtorsie, maagdilatatie en Veterinair Tuchtcollege, 97
Publikatie van het Veterinair Tuchtcollege, 245,717
Jaarverslagen Veterinair Tucht- en Beroepscollege 1994, 596
KNMvD-Vooijaarsdagen (VJD)

Vooijaarsdagen: daar moet u naar toe, 130
Vooijaarsdagen 1995: het uitstapje waard, 189,221,256
KNMvD-Werkgroepen

Oprichting Werkgroep Immoblisatie Netwerk, 188,507,521
Werkgroep vaccinatiebeleid, 552
KNMvD-World Veterinary Association (WVA)

-ocr page 8-

World Veterinary Association, 152
E. Aalbers verlaat WVA, 153
Koninklijke Onderscheidingen
Barkema, Dr. Ing. R.M.,318
Brand, Prof. Dr. A., 318
Cremers, F.X.M.M.,318
Cysouw, Dr.C.J.,318
Jaarsma,S.,318
Kroes.Prof Dr. R.,318
Muller, R., 163
Smak, J.A.,318
Vuren, D.M.N, van, 318
Kopertekort, lam, 78,695

Lam zie SCHAAP
LANDBOUWHUISDIEREN

Arbeidsomstandigheden, dierenarts, 27
Besmettelijke dierziekten, verzekeringsstelsel, 21
Biologische landbouw, 136
Biologische veehouderij, 136, 141, 144
Chlooramfenicol, slachtdieren, 510
Chlooramfenicolverbod, 51
Diergeneeskunde, 141, 144
Diergezondheid, 144
Dierziektenbestrijding, 618
Dierziektenverspreiding, 618
Duurzame landbouw, 136
Duurzame veehouderij, 52
Ethiek, 490

Gemedicineerd voer, 555

Integriteit, 490

Mond- en Klauwzeer, 618

Noodslachtingen, 85

Tropische veehouderij, 536

Veehouderij, duurzame, 52

Verspreiding dierziekten, 618

Verzekeringsstelsel, besmettelijke dierziekten, 21

Voermedicatie, 17

Welzijn, 117,490

Wrakke dieren, 248,517

Zie ook PAARD, PLUIMVEE, RUND, SCHAAP en VARKEN
Laparotomie, paard en rund, 324
Lebmaagdislocaties, rund, 280,440
Leverbot, rund en schaap, 55,626, 725
Lincomycine-hydrochloride, off label use, paard, 361
Lolitrem B, paard, 710
Longworm, kat, 263
Loopbeugel, kalf en veulen, 431
Lyme borreliose, 722

M

Maagdilatatie, hond, 97

Maagtorsie, hond, 97

Management, melkveebedrijven, 200

Markervaccins, ziekte van Aujeszky, varken, 364

Mastitis, rund, 208,214,392

Mastitisbestrijdingsprotocol, rund, 571

MEDEDELINGEN

Verslag mastitispanel meeting november 1994, 122

Het veterinair blaas-orkest, 123

Laatste oproep: elleboogdysplasie bij rashonden, 182

Veterinaire Motor Club (VMC), 248

Benoeming Dr. F. van Knapen, 276

Louise van Eeghen-prijs, 277

lAMS Company Award, 342,695

Voorlichtingsproject verantwoord diergeneesmiddelengebruik, 342

Eredoctoraten en bijzondere benoemingen, 375

Gehoord, 375

Contract getekend, 404

Intervet-prijs voor Hendrik Jan Roest, 442

Nieuwe vaccins dringen infecties met Boviene Herpes Virus 1 met helft
terug, 443

Oproep-verzoek, 443

Enige Intensive Care voor gezelschapsdieren in Nederland heropend, 443
Benoeming, 443

Wetenschappelijke prijs van Cynophilia, 514
Directiebenoeming bij Intervet, 514
Waardering van voeders voor paarden herzien, 546, 627
Transletmethode bloedtappen varkens, 547
Stichting P. Zwart-fonds, 547

Jubileum-CD ter ere van 175 jaar Faculteit der Diergeneeskunde, 572

Nederlandse wolvenopvang, 576

Vooriopig geen leverbot verwacht, 626

Hygiëne en huisvesting pluimveehouderij, 627

Penning diergeneeskundig onderzoek, 648

De dierenrolstoel, van cavia tot olifant, 648

Eerste registratie voor GVP/IKB varkenshouderij, 649

Spreekuur dermatologie grote huisdieren, 649

Veterinaire Ruiterdag 1995

International Association of Veterinary Consultants, 695
Leverbot op laag niveau, 725
Rouwkaart voor huisdieren, 726
Specialistenfolder en -logo; follow-up na één jaar, 726
Melk-mengmonster, bacteriologisch onderzoek, rund, 426
Melkproduktie, rund, 644
Melkveebedrijven, bedrijfsbegeleiding, 200
Mens-dier relatie, 372

Metacarpale fractuurbehandeling, kalf en veulen, 431
Metatarsale fractuurbehandeling, kalf en veulen, 431
MICROBIOLOGIE

Referaten, 10,92,125, 153, 184,217,365,380,430,549,699
Mond- en Klauwzeer, 512,618
Mycotoxicose, opfokvarkens, 466
Mycotoxicose, paard, 710

N

Nematoden, schaap, anthelmintica-resistentie, 173
Neurologische vorm, rhinopneumonie, paard, 311
New Castle Disease (NCD), sierpluimvee, 696
NIEUWS VAN DE INDUSTRIE
25, 60, 91, 123, 153, 278, 312, 343, 379, 446, 469, 548, 579, 608, 632,
697

Nomenclatuur, gebit, kat. 3
Nomenclatuur, gebitselementen, dieren, 233
Noodslachtingen, 85

Oedeem, paard, 680
Oestrusdetectie, zeug, 331
Off label use, Ivomec®, paard, 113
Off label use, Lincomycine-hydrochloride, paard, 361
Onchorhvnchus mvkiss (regenboogforel), 531
ONCOLOGIE
DNA-ploïdie, 155
Epidemiologie, tumoren, hond, 296
Referaten, 186
Tumoren, hond, 296
Onthoomen, geit, 36
Onvruchtbaarheid, zeug, 331
Onychomycose, paard, 526,608
Oraal eosinofiel granuloom, Siberische Husky, 712
Osmolaliteit, urine, hond, 400
Oxytetracycline-toediening, varkens, 186
Oxytetracycline HCl 10%, wachttermijn, 554

PAARD

American Quarter Horse, Hyperkalaemic Periodic Paralysis (HYPP), 46

DNA-test, HYPP, 46

Drachtigheid, merrie, 300

Eosinofiele enteritis, 680

Equine Herpes Virus (EHV), 72

Glucose-opname-test, 680

-ocr page 9-

\'Haverbultjes\', 588
Hechtmateriaal, 324
Huidaandoening, 588

Hyperkalaemic Periodic Paralysis (HYPP), American Quarter Horse, 46

Intraveneuze toediening, Ivomec®, 113

Ivomec®, intraveneuze toediening, 113

Ivomec®, off label use, 113

Laparotomie, 324

Lincomycine-hydrochloride, off label use, 361
Lolitrem B, 710
Loopbeugel, veulen, 431
Metacarpale fractuurbehandeling, veulen, 431
Metatarsale fractuurbehandeling, veulen, 431
Mycotoxicose, 710

Neurologische vorm, rhinopneumonie, 311
Oedeem, 680

Off label use, Ivomec*, 113

Off label use, Lincomycine-hydrochloride, 361

Onychomycose, 526, 608

Pony, referaat, 213

Raaigraskramp/raaigras-stagger, 710

Referaten, 125, 172,314,591

Correctie referaat, 314

Retentio secudinarum, merrie, 300

Rhinopneumonie, 72

Rhinopneumonie, neurologische vorm, 311
Scopulariopsis brevicaulis, 526,608
Sub-unit rhinopneumonie-vaccin, 72
Vermagering, 680
Voeders, 546,627
Voeding, 588
Voedselallergie, 588
Witte lijn, paardehoef, 526,608
Wondgenezing, 324
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
Pony zie PAARD
Pathogenese, mastitis, rund, 214
Penisamputatie, kat, 632
Perineale urethrostomie, kat, 632
Plasma-vitamine B12, rund, 644
PLUIMVEE

Huisvesting, kip, 57

New Castle Disease (NCD), sierpluimvee, 696
Referaten, 10,62, 172, 176,398,470,652
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
Polyarthrodysplasie, hond, 314
Polyartritis, Bemer Sennenhond, 75
Polymerase Chain Reaction (PCR), 470
Porciene Intestinale Adenomatose (PIA), diagnostiek, 686
Positieve lijst, varkens, 219
Prevalentie, zoönosen, 366
Preventie mastitis, rund, 458

Raaigraskramp/raaigras-stagger, paard, 710
Rashonden, elleboogdysplasie, 182
Ree,
Borellia hurgdorferi, 722
Refractometer, 400

Regenboogforel {Onchorhynchus mykiss), 531

Registratie, zoönosen, 366

RESIDUEN

Antibiotica- en chemotherapeutica-residuen, uier, 48
Zie ook ANTIMICROBIËLE THERAPIE, INTOXICATIES en VLEES-
KEURING
Retentio secundinarum, merrie, 300
Retentio secundinarum, rund, 166
Rhinopneumonie, paard, 72
Rhinopneumonie, neurologische vorm, paard, 311
Richterse hernia, kalf, 8
Ritueel slachten, 307
RONDE TAFELGESPREK

Waarom springen olifanten niet over de muur?, 542
RUND

Ademhalingsproblemen, pinken, 63
Bacteriologisch onderzoek, melk-mengmonster, 426
Bedrijfsbegeleiding, 200

Boviene Spongiforme Encefalopathie (BSE), 12
Boviene Virus Diarree (BVD), 580
Cervix, slecht ontsloten, 652
Cobaltvoorziening, 644
Diergezondheid, 200
Enterocutane fistel, kalf, 8
Epidemiologie, uiergezondheid, 208
Escherichia coli, 214
Escherichia
co/i-mastitis, 214
Follikel, knappen, 550
Hechtmateriaal, 324
Hernia umbilicalis, kalf, 8
IBR, 496,497,498,501,505
Jodiumhuishouding, 580
Klinische mastitis, 208
Knappen, follikel, 550
Laparotomie, 324
Lebmaagdislocaties, 280,440
Leverbot, 55,626, 725
Loopbeugel, kalf, 431
Management, 200
Mastitis, 208,214, 392,458
Mastitisbestrijdingsprotocol, 571
Melk-mengmonster, bacteriologisch onderzoek, 426
Melkproduktie, 644
Melkveebedrijven, 200
Metacarpale fractuurbehandeling, kalf, 431
Metatarsale fractuurbehandeling, kalf, 431
Pathogenese, mastitis, 214
Plasma-vitamine B|2,644
Preventie mastitis, 458
Referaten, 125,176,213,380,434, 591
Retentio secundinarum, 166
Richterse hernia, kalf, 8
Salmonella dublin, 567
Salmonella typhimurium, 567
Salmonella-bestrijding, 567
Seleendeficiëntie, jongvee, 464
Serum-T3 en -T4, 580
Slecht ontsloten cervix, 652
Streptococcus agalactiae, 214
Subklinische mastitis, 208,426
Tankmelkcelgetal, 458
Tepeldesinfectie, 392
Uiergezondheid, epidemiologie, 208
Uterusrelaxans, 26
Vitamine 8,2, plasma, 644
Vitamine E-voorziening, 464
Voeropname, 644
Witvuilende koeien, 94
Wondgenezing, 324
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN
RVV-Besmettelijke Dierziekten

26,60,220,276,310,442,469, 514, 608, 630,649,695
RVV-Mededelingen
Mutatie functies RVV, 57
Mogelijkheden voor dierenartsen bij de RVV, 385
Jaarverslag RVV, 442
NCD bij sierpluimvee, 696

Salaris, dierenarts en dierenarts-assistent, 29
Salmonella dublin, rund, 567
Salmonella dublin-infectie, geit, 683
Salmonella typhimurium, rund, 567
Salmonella-bestrijding, melkveebedrijven, 567
SCHAAP

Anthelmintica-resistentie, nematoden, 173
Border Disease Virus (BD-virus), 580
Cervix, slecht ontsloten, 652
Kopertekort, lam, 78,695
Leverbot, 55,626,725
Nematoden, anthelmintica-resistentie, 173
Scrapie, 12

Slecht ontsloten cervix, 652

Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN

-ocr page 10-

Scopulariopsis brevicaulis, paard, 526,608
Scrapie, schaap, 12
Seleendeficiëntie, jongvee, 464
Serologisch onderzoek, wild zwijn, 364
Serum-T3 en -T4, rund, 580
Slecht ontsloten cervix, rund en schaap, 652
Soortelijke gewicht, urine, hond, 400
SPECKMANN STICHTING
Overzicht, 574
Uitbreiding collectie, 303

Video Verantwoord Diergeneesneesmiddelengebruik, 20
Streptococcus agalactiae, rund, 214
STUDENTENREFERATEN

Dermatitis digitalis, an epidemiologigal survey, 377
Oestrusinductie met GnRH bij a-cyclische merries, 653
Overzicht studentenreferaten, 698

Ovine enzoötische abortus; Chlamydia psiltaci als oorzaak van abortus
bij het schaap, 376

Praktische aspecten van rehydratie bij kalveren, 446
Strooiselgebruik en strooiselvoorkeurbij mestvarkens, 549
Vaccinatie tegen coliforme mastitis, 313

Verhoogde uitval van witte legsters.....hoezoo???, 446

Subklinische mastitis, rund, 208,426
Sub-unit rhinopneumonie-vaccin, 72
Surveillance, zoönosen, 366

Tandshalslaesie, kat, 356
Tankmelkcelgetal, 458
Teken,
Borellia burgdorferi. 111
Tendovaginitis biceps brachii, hond, 592
Tepeldesinfectie, rund, 392
Teststrook, urine, hond, 400
Therapie, tandshalslaesies, kat, 356
TIJDSCHRIFT voor DIERGENEESKUNDE
Aanvulling, 695
Abuis, 608

Banden TvD, 29,58,95, 127, 154,249, 308,454, 512,609,638, 727
Ingezonden brieven, 220, 277, 307, 309, 311, 374, 440, 483, 507, 508,
509,599, 630,647,648,693, 694
Introductie, 199

Kopij op diskette, 60, 131, 191,288,305,377,441,452, 514, 695,698
Nieuws van de industrie, 25, 60, 91, 123, 153, 278, 312, 343, 379, 446.
469,548, 579,608,632,697
Rectificatie, 193,374,420,442,608
Studentenreferaten. 313,377,446.549,653,698
Uiterste inleverdata voor kopij, 67, 103, 134, 193, 229, 287, 321, 352,
388,422,454,486,522,555,583,612,638,706,734
Van de hoofdredactie, 1, 35, 71, 105, 135, 165, 197, 230, 261, 291, 323,
354,391,425,457,489,525,557,587,617,643,679,709
Vraag en antwoord, 26, 63, 94, 95, 126, 155, 186, 280, 314, 344, 376,
466,470,550, 580,632, 652, 699
Wat is uw diagnose?, 306 309; 603 606
Transletmethode, bloedtappen, varken, 547
Tropische veehouderij, 536
Tumoren, hond, 296

u

Uier, antibiotica- en chemotherapeutica-residuen, 48
Uiergezondheid, rund, epidemiologie, 208
Urethrostomie, perineale, kat, 632
Urineonderzoek, hond, 400
Uterusrelaxans, rund, 26

V

Vaccinatieboekje KNMvD, 129, 161
VARKEN

Aujeszky, ziekte van, bestrijding, 502
Aujeszky, ziekte van, markervaccins, 502
Blaasjesziekte, 267
Bloedtappen, 547

Computerprogramma \'DEKT PERFEKT\', 39, 220
Cryptorchie, big, 94
Dekmanagement. 39,220

Diagnostiek, Porciene Intestinale Adenomatose (PIA), 686
Markervaccins, ziekte van Aujeszky, varken, 364
Mycotoxicose, opfokvarkens, 466
Oestrusdetectie, zeug, 331
Onvruchtbaarheid, zeug, 331
Oxytetracycline-toediening, 186
Porciene Intestinale Adenomatose (PIA), diagnostiek, 686
Positieve lijst, 219
Referaten, 125,430,653
Transletmethode, bloedtappen, 547
Vesiculaire varkensziekte, 267
Vetdiarree, big, 647
Ziekte van Aujeszky, bestrijding, 364
Ziekte van Aujeszky, markervaccins, 364
Zie ook LANDBOUWHUISDIEREN en WILD ZWIJN
Veehouderij, duurzame, 52
Vermagering, paard, 680
Verspreiding dierziekten, 618
Vesiculaire varkensziekte, 267
Vesiculaire varkensziekte, wild zwijn, 364
Vetdiarree, big, 647

Verzekeringsstelsel, besmettelijke dierziekten, 21
Veterinair tuchtrecht zie KNMvD-Veterinair tuchtrecht
VETERINAIRE HISTORIE

Pieter Jansz Almanus van Coer, 626
Marx Fugger, 272
Pieter van Naaldwijck, 626
Fransisco de la Reyna, 150
Carlo Ruini, 22
Jacques de Solleysel, 404, 508
Museum Diergeneeskunde veertig jaar, 87
Veterinaire tandheelkunde, 3, 106,233,356,558
VHl-Mededelingen

Antibiotica en chemotherapeutica in uiers voor menselijke consumptie,
48

Chlooramfenicol, 51

Het Kilham Rat Virus geen zoönose, 52

Mogelijke betrokkenheid (praktizerende) dierenartsen bij regeling
destructie dode honden en katten, 384
Chlooramfenicol bij slachtdieren, 510
Veterinaire Inspectie van de Volksgezondheid 75 jaar, 511
Onderzoek naar de aanwezigheid van
Borellia burgdorferi in reeën
en teken in Nederland, 722
Vibrio parahaemolylicus, regenboogforel, 531
Virale infecties, corticosteroïdengebruik, 95
Visteelt,531

Vitamine B|2, plasma, rund, 644
Vitamine E-voorziening, rundvee, 464
VLEESKEURING

Chlooramfenicol, slachtdieren, 510
Ritueel slachten, 307
Zie ook RESIDUEN
Vlooienbestrijdingsmiddel-intoxicatie, hond, 647
Voeders, paard, 546,627
Voeding, paard, 588
VOEDINGSMIDDELENHYGIËNE

Referaten, 62, 186, 217,430,434,469, 608
Voedselallergie, paard, 588
Voedselallergie, WHW-terriër, 292
Voeropname, rund, 644
Volksgezondheid en zoönosen, 366
Vooijaarsdagen zie KNMvD-Vooijaarsdagen
VRAAG EN ANTWOORD

Aankoop van schapen en de daarmee verbonden BVD-risico\'s, 580

Ademhalingsproblemen bij een koppel pinken. 63

Complicaties na perineale urethrostomie bij de kater, 632

Conjunctivitis bij de hond, 699

Corticosteroïden bij virale infecties, 95

Cryptorche beertjes, wel of niet opereren?, 94

De Polymerase Chain Reaction (PCR), 470

DNA-ploïdie, 155

Gebitsafwijkingen bij cavia\'s, 447

Hepatische encefalopathie, 344

Het serum T3 en T4,580

Hyperthermie, 408

-ocr page 11-

Knappen van follikel, 550
Lebmaagdislocaties, 280

Onderzoek van twee langwerkende oxytetracycline-preparaten, 186

Slecht onsloten cervix bij herkauwers, 652

Souffletje bij boxer-pup, 376

Uterusrelaxantia bij het rund, 26

Wat is een dubbelgehoekte hak?, 126

Witvuilende koeien, 94

Zwemmers, 314

w

Wachttermijn, Oxytetracycline HCl 10%, 554
WAT IS UW DIAGNOSE

Basset teef, bloed in de urine, 306 309
Problemen melkgeiten, 603 606
Welzijn, huisdieren, 490
Welzijn, landbouwhuisdieren, 117
West Highland White terriër, 292
WETGEVING
Arbowet, 702
Destructiewet, 520
Wet Naburige Rechten, 286
Ziektewet, 286, 702
WILDZWIJN

Aujeszky, ziekte van, 364
Blaasjesziekte, 364
Klassieke varkenspest, 364
Serologisch onderzoek, 364
Vesiculaire varkensziekte, 364
Ziekte van Aujeszky, 364
Wolvenopvang, 576
Wondgenezing, rund en paard, 324
Witvuilende koeien, 94
Witte lijn, paardehoef, 526,608
Wrakke dieren, 248,517

Zeugenbedrijven, dekmanagement, 39,220
Ziekte van Aujeszky, bestrijding, varken, 364
Ziekte van Aujeszky, markervaccins, varken, 364
Ziekte van Aujeszky, wild zwijn, 364
Ziektewet, 286, 702
ZOÖNOSEN

Lyme borreliose, 722
Prevalentie, 366
Referaten, 570
Registratie, 366
Surveillance, 366
Zwemmer, hond, 314

-ocr page 12-

Losse inleggers in 1995

T.v.D. 1 januari 1995 Inlegger Registration Form

Vooijaarsdagen Congress 1995
T.v.D. 1 maart 1995 Inlegger Registration Form

Voorjaarsdagen Congress 1995
T.v.D. 15 april 1995 Inlegger Advertentie

Kliniek voor Gezelschapsdieren Rotterdairm n

Inlegger Voorjaarsdagen Preliminary Program 1995

T.v.D 15 mei 1995 Inlegger Extra voorlichtingsbijeenkomst

certifcatie dierenartspraktijken
T.v.D. 1 juni 1995 Inlegger Atelier de Borg

T.v.D 1 september 1995 Inlegger Uitnodiging lAMS Seminar
T.v.D 15 september 1995 Inlegger Vervoer van wrak vee
T.v.D 1 november 1995 Inlegger Menarini Diagnostics Benelux

Samengesteld door mr. drs. G.Th.A. Menges, Woerden

-ocr page 13-

1 n i«» ij% n

Prijkte er vorig jaar op 1 januari een sfeerplaatje
op de voorpagina, dit jaar vindt de lezer op de eer-
ste pagina het gebruikelijke tekstblok. De
Hoofdredactie heeft namelijk besloten dat gedu-
rende één jaar geen foto \'s op de voorpagina ver-
schijnen. Deze beslissing is gevallen om de herkenbaarheid van het blad te bevorderen dan wel te behou-
den. Dat \'wisselvallige\' van wel-of-geen-foto moest maar eens afgelopen zijn. Na een jaar evalueert de
Hoofdredactie deze beslissing. Misschien mist de lezer de foto wel en wordt het oude foto-beleid (zo moge-
lijk een foto, die iets zegt over de inhoud) weer opgepakt. Niettemin wenst de redactie de lezer natuurlijk
met dezelfde hartelijkheid als vorig jaar een gelukkig nieuwjaar.

Het Tijdschrift gaat de honderdtwintigste jaargang in. Dat betekent dat het er al was, voordat de lezers
van nu bestonden. Een blik in de afleveringen van voor de oorlog leert ons dat er nog niet veel veranderd
is. Natuurlijk heeft het Tijdschrift een ander jasje gekregen, maar de rubrieken \'Referaten\' en
\'Personalia\' bestaan bijvoorbeeld nog steeds. Aardig is de rubriek \'Bladvulling\' die tegenwoordig niet
meer zo genoemd zou mogen worden. \'Boekbesprekingen\' was er ook, maar onder de naam
\'Boekaankondigingen\'. Ook was er een rubriek \'Berichten \' die nu \'Berichten en verslagen \' heet.
Het Tijdschrift wordt kennelijk gemaakt volgens een formule van meer dan een eeuw oud en wordt nog
steeds goed gelezen. Of er nu foto \'s op de voorpagina staan of niet.

Maar genoeg omgekeken naar het verleden. In deze aflevering zijn artikelen opgenomen over de dosering
van bepaalde diergeneesmiddelen in de gezelschapsdierenpraktijk, een gecompliceerde hernia umbilica-
lis bij het kalf en de aanleg, bouw en functie van het gebit van de kat. In \'Berichten en verslagen\' is een
groot artikel opgenomen over de BSE-situatie in Nederland.

Verder wordt verslag gedaan van het verschijnen van het rapport \'Gezondheid dierenarts, een geneeskun-
dig en werkplekonderzoek\'. Een verhelderend onderzoek, dat uitwijst dat dierenartsen een beetje op zich-
zelf moeten letten. Wie dacht dat gegevens, die wijzen op een matige gezondheid van de dierenarts, zonder
meer terug te voeren zijn op een hoog aantal klachten in de varkenssector, komt bedrogen uit...

De redactie meent hiermee weer een gevarieerd en nuttig nummer af te leveren.

0

Van de Hoofdredactie

Een prettige jaargang gewenst!

De Hoofdredactie.

-ocr page 14-

IS DIT HET MOMENT WAAROP Z\'N DIEEl

GEVAAR LOOPT?

Iedere dierenarts kent hel probleein: de hond op
dieet, dus hij mag echt niets anders liehhen dan wat
u hem voorgesehreven heeft. De eigenaar weet dal.
Maar hoelang is hij bestand tegen dit soort smekende
blikken? Dankzij de introduktie van drie Pedigree
Canine Dieetsnacks van WALTHAM*, kan de eigenaar
nu gerust toegeven. Want deze unieke Dieetsnaeks
passen volledig binnen de door u gekozen therapie en
interfereren dus niet tnet de werking van het dieet.

De Selected Prolein Snack is bestemd voor
gevoelige honden, met name die honden die aanleg
hebben voor een voedingsallergie of -intolerantie.
De
Low Protein RLicuits zijn ontwikkeld voor honden
met een chronische nierinsufficiëntie.
De
Low Fat Snack is een licht verteerbare snack voor
honden die gevoelig zijn voor gastro-intestinale
verstoringen (bijvoorbeeld diarree en KPI).

De drie Pedigree Canine Dieetsnacks zijn
ontwikkeld door WALTHAM®, \'s werelds
toonaangevende autoriteit op het gebied van verzorging
en voeding van huisdieren. De uitgebalanceerde
samenstelling van de Dieetsnacks is volledig in

overeenstemming met de speciale voedingsbehoeften
van de hond op dieet. Ze zijn alle drie compleet, licht
verteerbaar en hijzonder smakelijk.

De Dieetsnacks zijn uitsluitend verkrijgbaar bij de
dierenarts en u kunt ze bestellen bij Virbac Nederland
(()342()-9;5008). Voor meer informatie kunt u contact
opnemen met Waitharn Veterinaire Service, postbus
81,
ri46() AB
Veghel (04130-83333).

WALTHAM

NIEUW: PEDIGREE CANINE DIEETSNACKS

SPECIAAL VOOR HONDEN DIE NIET ALLES MOGEN HEBBEN

) Registered Trade Mark
) Copyright Pedigree PetftM>ds

-ocr page 15-

VETERINAIRE TANDHEELKUNDE (7)

AANLEG. BOUW EN FUNCTIE VAN HET GEBIT VAN DE KAT

Tijdsch Diergeneesk 1995:120: 3-7

Andries van Foreest\'\'

Overzichtsartikelen

SAMENVATTING

In dit artikel in de reeks over tandheelkunde bij gezel-
schapsdieren wordt het gebit van de kat besproken. De
odontogenese, doorbraaktijdstippen en het verloop van
de tandwisseling worden kort vermeld. Enkele voor de
kat specifieke karakteristieken met betrekking tot de
bouw van het gebit en het parodontium worden aangege-
ven. Op de vorm en de positie van de gebitselementen, de
nomenclatuur en de moderne plaatsaanduiding van ge-
bitselementen wordt uitvoerig ingegaan. Tenslotte wordt
aandacht besteed aan de voorwaarden waaraan een
scharend kattegebit moet voldoen wat betreft de beetre-
latie en de occlusie.

INLEIDING

Het is voor de praktizerend dierenarts mogelijk om met een
grondige kennis van de anatomie en fysiologie van tanden,
kiezen en het parodontium eenvoudige tandheelkundige be-
handelingen verantwoord te kunnen uitvoeren (8). De hui-
dige diergeneeskundige literatuur biedt de mogelijkheid de
noodzakelijke kennis op het veterinair tandheelkundig ter-
rein te verruimen (1,2,4,5,6,11,12,13,14,18,19,22,26). In het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde werd in 1991 een over-
zichtsartikel opgenomen waarin de aanleg, bouw en functie
van het gebit van de hond werd besproken (9).
De mondholte en het camivoorgebit van hond en kat hebben
sterke overeenkomsten. Dat katten echter niet met kleine
honden vergeleken mogen worden, geldt zeker ook voor de
mondholte en het gebit. De toename van het aantal katten in
de huishoudens en van het aantal orale klachten bij de kat
vraagt van de dierenarts een tandheelkundige kennis die aan
de tijd is aangepast. Er is thans voldoende keus in artikelen,
handboeken, lezingen, symposia, congressen en cursussen
voor tandheelkundige behandelingen waarin de kat centraal
staat (20,21,23,24,25,30).

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de ontwikke-
ling, anatomie en fysiologie van het gebit die specifiek zijn
voor de kat. Samen met het reeds eerder verschenen artikel in
de veterinaire tandheelkunde reeks (9) kan dit artikel een
handleiding zijn voor die dierenarts die in zijn praktijk de
eerstelijns tandheelkundige handelingen bij de kat uitvoert.

\' Universitair docent Faculteit Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht. Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren.

Universitair medewerker Veterinär-Chirurgische Klinik Universität Zürich,
Zwitserland.

Dierenarts voor tandheelkunde verbonden aan het Veterinair Specialisten Centrum
de Wagenrenk, Wageningen.

Achtereenvolgens zullen worden beschreven:

I. de odontogenese van het gebit;

II. anatomie en fysiologie van het gebit;

III. nomenclatuur;

IV. de beetrelatie en de occlusie van het gebit.

I. DE ODONTOGENESE VAN HET GEBIT

De odontogenese, de ontwikkeling van de tanden, begint
prenataal en is voltooid op een leeftijd van 6 tot 7 maanden.
De kat heeft, evenals de hond, twee tandgeneraties, is dyphy-
odont. Daarvoor zijn er twee stellen tandkiemen aangelegd:
één voor het melkgebit en één voor het blijvende gebit. Deze
laatste gaat zich verder ontwikkelen op het moment dat de
groei van de kaken heeft plaats gevonden. De blijvende ge-
bitselementen zijn aanmerkelijk groter dan de melkelemen-
ten en hebben meer ruimte nodig in de kaak dan hun voor-
gangers. Achter de premolaren is tenslotte nog plaats voor de
molaren. Als de elementen geheel zijn doorgebroken, stopt
de groei van de kaken. Overigens is de aanleg van de gebits-
elementen voor hond en kat identiek doch de doorbraak- en
tandwisseltijdstippen verschillen enigszins (9).
Kittens worden zonder tanden geboren. De melkincisieven
verschijnen tussen de 1 Ie en de 15e dag. De hoektanden vol-
gen daarna tussen de 17e en de 19e dag. De kiezen breken
door tussen de 24e en de 30e dag. De maxillaire eerste mo-
laar breekt later door tussen de 37e en de 60e dag. In totaal
telt het melkgebit 26 tanden en kiezen. Deze melktanden
vormen het kauwapparaat van het jonge dier en zijn \'plaats-
bewaarders\' voor de blijvende tanden.
De leeftijd waarop de permanente elementen doorbreken én
de melktanden gewisseld worden, kunnen enigszins ver-
schillen (Zie tabel 1).

II. ANATOMIE EN FYSIOLOGIE VAN DE GEBITSELE-
MENTEN EN HUN DIRECTE OMGEVING
(9,11,13,23,27).

A. ANATOMIE

Het gebit is karakteristiek voor iedere diersoort. Er bestaat
een verwantschap tussen de vorm van het gebit en de aard

Tabel 1. Doorbraak tijdstippen permanente gebitselementen kaf.

Tand

boven

onder

Snijtanden

11

103 dagen

113 dagen

12

114

119

13

135

132

Hoektand

Cl

153

149

Premolaren

P2

150

P3

168

173

P4

151

174

Molaar

Ml

162

130

I gegevens uil Harvey (15)

-ocr page 16-

van het voedsel. Katten behoren tot de Orde der Camivora en
de Familie Felidae. Het zijn obligate vleeseters met een gebit
dat is opgebouwd uit verschillend gevormde elementen: een
heterodont gebit. Wij onderkennen eenvoudig gevormde
snijtanden of dentes incisivi (incisieven), hoektanden of den-
ies canini (cuspidaten), valse kiezen of dentes praemolares
(premolaren) en ware kiezen of dentes molares (molaren).

Achtereenvolgens worden besproken:

a. de bouw van een tand en het parodontium

b. vorm en positie van de gebitselementen

a. De houw van een tand en het parodontium.

De bouw en de samenstelling van de harde tandweefsels van
de tand en de directe omgeving, het parodontium, van de kat
verschilt niet wezenlijk van die van de hond. Uitgebreide re-
cente beschrijving is beschikbaar (9,23) (Figuur 1).
Er zijn enkele aandachtspunten die het vermelden waard zijn:

a) het glazuur van de kattetand is minder hard dan het gla-
zuur van de hond of mens (16).

b) bij kittens is de apex (de wortelpunt) niet volledig geslo-
ten (17). Bij het ouder worden, wordt er door dentinoge-
nese en cementogenese een apicale delta gevormd; een
paar millimeters verwijderd van de apex splitst het kanaal
zich in een aantal kleinere kanaaltjes. De apex is gesloten
op een leeftijd van 12 tot 18 maanden en het wortelkanaal
vernauwt zich gedurende het gehele leven verder. Dit kan
radiologisch waargenomen worden. Het aantal en de
grootte van de bloedvaatjes die uiteindelijk via het fora-
men apicale de tand verlaten en binnenkomen is dus be-
perkt naarmate de kat ouder wordt.

c) bij katten met een gezonde gingiva is de epitheliale aan-
hechtingslaag erg breed en is de (normale) gingivale sul-
cus O -1 mm diep. Vergeleken met andere vleeseters is de
parodontale spleet (de ruimte tussen de tand en het bot)
erg smal.

ÉléÊk

b. Vorm en positie van de gebitselementen (Figuren 2, 3, en 4)
De drie snijtanden van de kat zijn veel kleiner en smaller dan
die van de hond. De laterale snijtand is groter dan de me-
diale. De centrale snijtand is de kleinste. De bovensnijtanden
zijn groter dan de ondersnijtanden.

De hoektanden zijn sterk ontwikkeld met een scherpe punt.
De wortel is langer dan de kroon en de tandhals (glazuur-ce-
mentgrens) is niet duidelijk zichtbaar. De kroon van de bo-
venhoektand is licht gebogen naar de palatinale en distale
kant. In de labiale oppervlakte van de bovenhoektand zijn
duidelijke verticale groeven aanwezig. (Het is onjuist deze
groeven te bewerken met ultrasone reinigingsapparatuur: de
groeven worden daardoor verdiept!). De kroon van de man-
dibulaire hoektand is naar distaal gekeerd; alleen in het dis-
tale gedeelte van het labiale oppervlak zijn ribbels zichtbaar.
De kiezen van de hond behoren tot het \'tuberculo-sectoriale\'
type dat wil zeggen knobbel- en snijdendvormig. De kat heeft
secodonte kiezen dat wil zeggen snijdende kiezen (scherpe
snijdende vlakken die parallel veriopen aan de kaak).
De tweede premolaar in de bovenkaak is een kleine kies met
één wortel; soms kan deze kies twee (meestal gefuseerde)
wortels hebben. De derde premolaar boven en de derde en
vierde premolaar onder zijn wat groter en hebben twee wor-
tels waarvan de mesiale wortel de kleinste is. De distale wor-
tel van de derde premolaar boven is veel groter dan de me-
siale wortel.

De knip- of scheurkiezen (vierde premolaar boven en eerste
molaar onder) hebben scherpe snijdende vlakken die langs
elkaar glijden als de messen van een schaar. De vierde maxil-
laire premolaar is tweemaal zo groot als de derde premolaar
boven. Er zijn drie wortels: het mesiale brede gedeelte bevat
twee wortels terwijl het grotere distale gedeelte van deze
kies het met één grote naar distaal divergerende wortel moet
doen. De eerste molaar heeft een kleine distale wortel (dik-
wijls gehoekt naar distaal gekeerd) en een grote mesiale wor-
tel.

Bij de kat is de dentitie achter de scheurkiezen gedegene-
reerd: de eerste molaar in de bovenkaak ligt dicht tegen de
scheurkies aan, is erg klein met twee kleine wortels en is
vaak rudimentair.

Het aantal wortels en het verloop ervan in de kaak is voor de
diverse gebitselementen verschillend. De wortels bevinden
zich in de processus alveolaris. De splitsing van het element,
de (bi)ftircatie, in twee wortels is normaliter geheel in het bot
opgenomen. De ruimte tussen deze wortels behoort gevuld te
zijn met bot. De wortels verlopen soms evenwijdig maar
kunnen ook een divergerend verloop hebben. Indien extrac-

Tabel 2. Aantal wortels van verschillende gebitselementen kat.

Eén wortel Alle snij- en hoektanden I 123 en C1

Tweede premolaar boven P2 (106/206)

Drie wortels Vierde premolaar boven P4 {108/208)

Twee wortels Alle overige premolaren en molaren

ties uitgevoerd moeten worden, is kennis van het verloop van
de wortels onontbeeriijk (Zie tabel 2).
B. FYSIOLOGIE

Het gebit is aangepast aan de functie welke het moet vervul-
len en het bepaalt mede de opbouw van het aangezicht. Het
dient vooral om voedsel op te nemen, te verkleinen en voor te
bereiden tot de spijsvertering. Er zijn nog tal van andere

-ocr page 17-

functies te noemen (9).

De kat gebruikt zijn snij- en hoektanden om het voedsel te
pakken, het vlees af te scheuren van de prooi en er in te bij-
ten. De positie van de scheurkiezen is ter hoogte van de aan-
hechting van de sterke kauwspieren. Deze, ook wel knipkie-
zen genoemd, scheuren en snijden het vlees in brokken en
verbrijzelen ook botten.

Katten zijn in tegenstelling tot honden obligate carnivoren.
Honden hebben nog enkele knobbelvormige kiezen dus wat
meer \'omnivore\' eigenschappen, hetgeen zichtbaar is aan
het gebit: zij hebben kiezen met meer kauwvlakken
(\'maal\'oppervlakte). Katten hebben uitsluitend snijdende
kiezen.

III. NOMENCLATUUR

Er komen in de mondholte verschillende structuren voor met
tandheelkundige termen die voor de dierenarts niet altijd (di-
rect) herkenbaar of duidelijk zijn. Een aantal van deze bena-
mingen zijn reeds beschreven (9,10). In dit hoofdstuk wor-
den enkele aanvullende en voor de kat specifieke kenmerken
beschreven.

Paleontologische studies van schedels van carnivoren heb-
ben aangetoond dat alle carnivoren in het bezit zijn geweest
van 44 gebitselementen met een tandformule van

3M4P IC6I 1C4P3M 3 143
-= 44of -=44

3 134

3M4P IC 61 1C4P3M

De hedendaagse kat heeft slechts 30 elementen, terwijl de
hond er nog 42 telt. De kat heeft vooral minder tanden en kie-
zen omdat de kaaklengte van de kat veel korter is. Bovendien
is de bovenkaak bij de kat veel wijder dan de onderkaak (an-
isognaat). Er is jarenlang verwarring geweest over de juiste
benaming van de gebitselementen met name over dc identifi-
catie van de premolaren en molaren van het kattegebit. Er
zijn volgens de oorspronkelijke tandformule vier premolaren
en drie molaren aanwezig geweest in het blijvende gebit. De
meest rostrale (mesiale) kiezen (maximaal vier) zijn de pre-
molaren die zowel in het melkgebit als in de blijvende denti-
tie aanwezig zijn. De meer caudale (distale) kiezen (maxi-
maal drie) worden molaren genoemd en zijn alleen aanwezig
in het blijvende gebit. In het huidige camivorengebit worden
de vierde premolaar in de bovenkaak en de eerste molaar in
de onderkaak aangeduid als scheur- of knipkiezen (dentes
lacerantes; camassials).

Er zijn enkele basisprincipes in de vergelijkende odontologie
die voor alle zoogdieren gelden:

(1) molaren zijn niet aanwezig in de primaire dentitie;

(2) incisieven, cuspidaten en pretnolaren worden vervangen
met uitzondering van de eerste premolaar;

(3) de boven- en onderscheurkies worden als zodanig aange-
duid vanwege de secodonte vorm met het scheur- en snij-
dend karakter. Gebaseerd op het maximale aantal van
vier premolaren en drie molaren betekent dat de vierde
premolaar boven en de eerste molaar onder als scheurkie-
zen worden aangeduid.

Tijdens de evolutie heeft de kat één premolaar en twee mola-
ren in de bovenkaak, en twee premolaren en twee molaren in
de onderkaak verioren. Omdat de kat alle premolaren van de
eerste dentitie vervangt, is er dus volgens bovenstaande re-
gels geen eerste premolaar. Boven zijn er dus drie premola-
ren, de tweede, derde en vierde. Zoals reeds aangegeven
heeft de meest caudale gelegen premolaar de anatomische
bouw en functie van een scheurkies. Deze wordt aangeduid
als P4. De twee ervoor gelegen premolaren zijn de P3 en P2.
De enige molaar in de bovenkaak de MI is erg klein en vaak
zelfs rudimentair. In de onderkaak is het de eerste molaar, de
Ml die de scheurkiesfunctie heeft. In de onderkaak zijn
slechts twee premolaren aanwezig de P3 en de P4.
Het is van belang de juiste tandformule, bovengenoemde re-
gels alsmede een eensluidend notatiesysteem algemeen te
gebruiken om verwarring te voorkomen (30).
Het complete melkgebit van een kat bevat 26 elementen, te
weten per kaakhelft drie snijtanden, één hoektand en drie
melkkiezen in de bovenkaak of twee melkkiezen in de on-
derkaak. De benaming van de melkelementen is op dezelfde
wijze als die van de permanente elementen met dien ver-
stande dat de afkorting niet met hoofdletters maar met een
kleine letter wordt aangegeven (resp. i - c - p ). De tandfor-
mule voor een volledig melkgebit van de kat wordt als volgt
genoteerd:

tl.I «I p<i

n^rnrnrnmimm

3 I 3
2 -26

2plc6ilc2p 312

Het complete blijvende gebit van de kat bevat 30 elementen

3p lc6i Ic3p

of

(26)

hoektand

-ocr page 18-

Figuur 5. Een normale beetrelatie en occlusie van het gebit van een vol-
wassen kat,

A) Scharende snijtanden, interdigitatie van de hoektanden, snijdend karak-
ter van de scheurkiezen.

B) Beeld van de occlusie van de kiezen onderkaak smaller dan de boven-
kaak.

te weten per kaakhelft drie snijtanden, één hoektand, drie
premolaren en één molaar in de bovenkaak, en twee premo-
laren en één molaar in de onderkaak (IC PM M). De tandfor-
mule van het volledige gebit van de kat is:

1M3P 1C61 1C3P IM 3 13 1
-(30) of 2 -(30)

3 12 1

1M2P 1C61 1C2P IM

Het moderne drie cijfers identificatie systeem om gebitsele-
menten te benoemen dat door Triadan geïntroduceerd is in
1972, is voor de kat zeer bruikbaar (28,29). Dit systeem is
thans algemeen aanvaard en wordt ook bij de kat toegepast
(7,9,10,30) (Figuren 2 en 3).

IV. DE BEETRELATIE EN DE OCCLUSIE VAN HET

GEBIT VAN DE KAT (Figuren 4 en 5)
Wanneer de kaken onder \'normale\' fysiologische omstan-
digheden vanuit de rustpositie geheel worden gesloten ont-
staat er een contactsituatie tussen onder- en bovenkaakele-
menten. Voor de totstandkoming van een correcte beet is het
noodzakelijk dat de kauwspieren fysiologisch functioneren,
waarbij de daaruit voortkomende bewegingen niet in ongun-
stige zin door het kaakgewricht worden beïnvloed.
De morfologie van de kaken, de tandboog én van de gebits-
elementen zijn de belangrijkste factoren die de beet bepalen.

In het benoemen van tandstand (positie), occlusie en kaakre-
latie bestaat allerminst uniformiteit. Bovendien worden de
termen soms verschillend geïnterpreteerd (9).
De meeste katten hebben een zekere uniformiteit in hun kop-
vorm, een mesiati-cefalische kopvorm. Er zijn echter ook
katten met een langere schedel (dolicho-cefaal), het oosterse
type kat: de Siamees en Burmees. Het brachyo-cefale type
heeft een kortere schedel, bijvoorbeeld de Perzische kat.
Omdat het karakter van de dentitie van de kat zuiver carni-
voor is, is er geen occlusaal contact van de kiezen, zoals bij
de hond waarbij de laatste molaren nog op elkaar sluiten
(omnivoor karakter).

Als de kaken op elkaar staan kan de occlusie beoordeeld
worden. De normale beetrelatie voor een kat moet voldoen
aan een aantal eisen:

1. De normale occlusie bij op elkaar staande kaken toont een
scharend gebit. De incisale randen van de ondersnijtanden
raken de achterzijde (het cingulum) van de bovensnijtan-
den.

2. De mandibulaire hoektanden (304/404) vallen bij geslo-
ten mond precies in de interdentale ruimte van de maxil-
laire hoektanden (104/204) en de laterale maxillaire snij-
tanden (103/203).

3. De derde premolaar van de onderkaak (307/407) ligt ros-
traal ten opzichte van derde premolaar in de bovenkaak
(107/207). Het zelfde geldt voor de vierde premolaren
(307 en 407 rostraal van 108 en 208).

4. De vierde premolaar in de bovenkaak (de scheurkies,
108/208) bedekt de eerste molaar in de onderkaak (de
scheurkies, 309/409) buccaal van mesiaal tot distaal. (De
maxilla is hier duidelijk breder dan de mandibula).

5. De maxillaire molaar bedekt de distale vlakte van de man-
dibulaire molaar.

6. Als de kaken zich zouden bewegen in een absolute verti-
cale lijn, raken de kiezen van de boven- en onderkaak el-
kaar niet. Als de kat aan één kant van de mond kauwt, be-
weegt hij zijn onderkaak naar die kant, opdat de buccale
vlakte van de onderkaakkiezen zich tegen de palatinale
zijde van de bovenkaakkiezen beweegt en op deze manier
het vlees scheurt, snijdt en hardere delen kan verbrijzelen.
Er zijn bijtkrachten gemeten van 20 - 23,5 kilogram voor
hoektanden en tot 28 kilogram voor de scheurkiezen (3).

Bij brachyocefale en dolochicefale kopvormen is de beetre-
latie afwijkend van \'normaal\'. Meestal nemen dan ook de af-
zonderlijke gebitselementen een afwijkende positie in. Dit is
het duidelijkst waarneembaar bij de brachyocefale rassen bij
de hoektanden. Een incorrecte positie kan mechanische pro-
blemen veroorzaken met klinische afwijkingen als gevolg.

DANKBETUIGING

De illustraties in dit artikel zijn verzorgd door de grafisch ontwerper Bert
Janssen te Utrecht.

SUMMARY

Development, anatomical features, and function of feline
teeth

This article in the series about the dentistry of companion animals deals
with feline dentistry. Odontogenesis, eruption times, and the appearance of
teeth are described briefly. Certain cat-specific characteristics of the anato-
mical features of the teeth and periodontium are described. The shape and
position of tooth elements, terminology, and modern techniques for determi-
ning the position of tooth elements are dealt with in depth. Attention is paid
to the relationship between the upper and lower jaws and occlusion in cats
with an abnormal bite.

-ocr page 19-

LITERATUUR

1. Bienek HJ en Bienek KW. Zahnheilkunde fur die Kleintierpraxis; Enke
Verlag; 1993.

2. Boyrab MJ en Tholen M. Small animal oral medicine and surgery. Lea
& Febiger, Philadelphia London, 1990.

3. Buckland-Wright. Structure and function of cat skull bones in relation to
the transmission of biting forces. PhD thesis; University of London, 1975.

4. Eisenmenger E en Zetner K. Tierärztliche Zahnheilkunde; Verlag Paul
Parey, Berlin Hamburg, 1982.

5. Emily P en Penman S. Small Animal Dentistry; Pergamon Press, Oxford
New York 1990 and second edition 1994.

6. Fahrenkrug P. Handbuch der Zahnbehandlung in der Kleintierpraxis;
Albrecht, Aulendorf Germany, 1988.

7. Floyd MR. The modified Triadan system: nomenclature for veterinary
dentistry. J Vet Dent 1991; 8 (4): 18-9.

8. Foreest AW van. Inleiding tot en overzicht van de tandheelkunde bij ge-
zelschapsdieren. Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116(11): 551-7.

9. Foreest AW van. Aanleg, bouw en functie van het gebit van de hond.
Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116 (22): 1107-21.

10. Foreest A W van. Nomenclatuur, classificatie en identificatie van gebits-
elementen bij dieren. Tijdschr Diergeneeskd in voorbereiding.

11. Frost P (Guest editor). The Veterinary Clinics of North America: Small
Animal Practice - Dentistry; Saunders, Philadelphia London, 1986.

12. Gorrel C, Penman S, en Emily P. Handbook of small animal oral emer-
gencies. Pergamon Press Oxford, 1993.

13. Harvey CE. Veterinary Dentistry. Saunders, Philadelphia, London 1985.

14. Harvey CE en Simon Orr H. Manual of small animal dentistry 1990;
BSAVA Publications Committee.

15. Harvey CE (Guest editor). The veterinary Clinics of North America
Small Animal Practice - Feline Dentistry; Saunders, Philadelphia
London, 1992.

16. Hayashi K en Hideo K. Microhardness of enamel and dentine of cat pre-
molar teeth. J Vet Sci 198;51 (5): 1033-5.

17. Hennet PR en Harvey CE. Root canal anatomy in the cat. In:
Proceedings of the Veterinary Dental Forum 1991; New Orleans.

18. Holmstrom SE, Frost P, en Gammon RL. Veterinary Dental Techniques.
Saunders, Philadelphia London, 1992.

19. Kertesz P. A Colour Atlas of Veterinary Dentistry and Oral Surgery;
Wolfe, 1992.

20. Lyon KF. An approach to feline dentistry. The Compendium of
Continuing Education. Small Animal 1990; 12 (4): 493-8.

21.Manfra Maretta S. Feline dental problems: diagnosis and treatment.
Feline Practice 1992; 20 (5): 16-20.

22.Manfra Maretta S. Problems in Veterinary Medicine Vol 2, Nrl:
Dentistry; JB Lippincott Company, Philadelphia, 1990.

23. Orsini P en Hennet PR. Anatomy of the mouth and teeth of the cat. Vet
Clin of North America (Harvey ed) 1992; 22 (6): 1265-77.

24. Proceedings Annual meeting: Feline disease 1994; American Veterinary
Dental Society Boston M2, March 5,1994.

25. Saidla JE. Feline oral and dental diseases. Feline Health Topics 1991; 6(
4): 1-7.

26. Shipp AD en Fahrenkrug P. Practitioners\' Guide to Veterinary
Dentistry; Published and Distributed by Dr. Shipp\'s Laboratories
Beveriy Hills, California 90210, 1992.

27. Slatter DH. Textbook of Small Animal Surgeiy 1985: Chapter 46: The
oral cavity and pharynx 606-25.

28. Triadan H. Tierzahnheilkunde: Zahnerhaltung (Fullungstherapie mit
\'Composite Materials\' und Endodontic) bei Affen und Raubtieren.
Schweizer Archiv fiirTierheilkunde 1972; 114 (6): 292-316.

29. Triadan H en Dine C. Dentistry in small animal practice. Proceedings
Voorjaarsdagencongress 1974; PAO Publicatieno.5; 89-90.

30. West L. The enigma of feline dentition. J Vet Dent 1990; 7 (3): 16-7.

MANUAL OF FELINE BEHAVIOUR

V.O. Farrell en P. Neville, 1994

Het zal vele praktici onder u niet ontgaan zijn dat het aantal
cliënten dat katten heeft met gedragsproblemen, zoals onzin-
delijkheid, sproeien en agressie, meer en meer bij de dieren-
arts komt voor oplossingen van deze problemen. De laatste
tijd verschijnt er steeds meer literatuur op het gebied van kat-
tengedrag en gedragsproblemen. De hier besproken Manual
geeft een, welles waar beknopt, maar up-to-date overzicht
van kattengedrag en gedragsproblemen. Er wordt ook duide-
lijk beschreven hoe een dierenarts adequaat kan handelen om
tot een oplossing van deze problemen te komen.

In het eerste gedeelte van het boek wordt aandacht besteed
aan zintuigen, territorium, angst, stress en de socialisatiepe-
riode. Ook wordt aandacht besteed aan de attitude van katte-
eigenaren en hoe het onwetend zijn van die eigenaren over
kattengedrag tot enorme problemen kan leiden.

Het tot een juiste diagnose komen vraagt de nodige tijd en als
de diagnose gesteld is, zal niet altijd dezelfde behandeling
kunnen worden toegepast. Dit wil zeggen dat het behandelen
van gedragsproblemen bij katten vaak veel tijd vraagt. Een
eerste gesprek duurt toch al snel een half uur tot een uur.
Een ander aspect is dat er aan een gedragsprobleem een li-
chamelijke oorzaak ten grondslag kan liggen. Dit wil zeggen
dat het altijd van groot belang is om voordat er een diagnose
wordt gesteld het dier te onderzoeken op lichamelijke onge-
makken. Het plotseling onzindelijk worden van een kat kan
veroorzaakt worden door een blaasontsteking.

In het volgende hoofdstuk worden therapiemethoden be-
sproken. Onder operatieve ingrepen worden onder andere
castratie maar ook het ontnagelen besproken. Gelukkig vindt
het ontnagelen van katten in Nederland maar zelden plaats.
De auteurs merken dan ook heel terecht op dat deze ingreep
nogal wat consequenties kan hebben voor de kwaliteit van
het leven van katten. Andere therapiemethoden zijn gedrags-
therapie en behandelingen met behulp van medicamenten.
Heel terecht waarschuwen de auteurs dat een medicamen-
teuze behandeling en operatieve ingrepen altijd gepaard
moeten gaan met gedragstherapie. Alleen een behandeling
met bijvoorbeeld diazepam bij het sproeien van katten is
weinig zinvol als er niet gezocht wordt naar de oorzaak van
het sproeien en de oorzaak verholpen wordt.

Vervolgens worden er aan de hand van casuïstiek de meest
voorkomende gedragsproblemen en hun oplossingen behan-
deld. Hieruit blijkt dat het oplossen van gedragsproblemen
vaak een moeilijke zaak is en dat het voorkomen van de pro-
blemen de voorkeur geniet. Voor dierenartsen die interesse
hebben in het gedrag van katten maar ook zeker in het gedrag
van hun eigenaren is dit en zeer bruikbaar boek om de meest
voorkomende gedragsproblemen bij katten op te lossen.

mw. dr. N. Endenburg

-ocr page 20-

- gg.

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120:8-10

HERNIA UMBILICALIS INCARCERATA MET ENTEROCUTANE
FISTEL BIJ HET KALF

Astrid B.M. Rijkenhuizen\'\' en Hans GM. Sickmann^

SAMENVATTING

Een vaarskalf van drie weken oud werd verwezen naar
de kliniek vanwege de verdenking op een urachusfistel.
Bij onderzoek bleek het kalf in een matige conditie te ver-
keren en een hernia umbilicalis incarcerata met een ente-
rocutane fistel te hebben. Alhoewel bij kalveren meestal
sprake is van een lebmaagfistel, werd tijdens de operatie
duidelijk dat de fistel van het jejunum uitging. De thera-
pie en de chirurgische techniek worden aan de hand van
de patiënt besproken.

INLEIDING

De hernia umbilicalis is bij het kalf van enkele weken oud
een veel voorkomende aandoening. Vaak verloopt de aan-
doening zonder complicaties en het merendeel herstelt zon-
der therapeutisch ingrijpen. Een eventuele operatieve in-
greep is dan ook pas geïndiceerd vanaf een leeftijd van
ongeveer 2 maanden. Uitzonderingen zijn de hernia incarce-
rata en accreta, waarbij afhankelijk van de aard van de breuk-
inhoud (alleen Omentum of digestietractusdelen) direct chi-
rurgisch ingrijpen noodzakelijk kan zijn; Een enkele keer
komt het voor dat een geïncarcereerde hernia ten gevolge
van necrose van het geïncarcereerde digestietractusdeel en
breukzak leidt tot vorming van een zogenaamde enterocu-
tane fistel, waarbij er meestal sprake is van een lebmaagfistel
(7). Het vóórkomen van een jejunumfistel is nog niet eerder
vermeld. In dit artikel wordt de incarceratie van een stuk je-
junum resulterend in een darmfistel aan de hand van een pa-
tiënt beschreven.

KLINISCHE SYMPTOMEN

In de praktijk werd een FH-vaarskalf van drie weken oud
aangeboden vanwege een navelontsteking. De prakticus
constateerde een verdikte navelstreng met een granuloma-
teuze woekering. Het granuloom werd geligeerd en het kalf
werd behandeld met antibiotica (Depomycine®; Mycofarm,
De Bilt). Na 7 dagen werd de prakticus wederom geconsul-
teerd, omdat het kalf de laatste dagen slecht wilde drinken.
Bij klinisch onderzoek verkeerde het kalf in een matige con-
ditie en de navel was nog steeds verdikt. Het granuloom was
afgevallen, echter er was in het ontstane huiddefect een fis-
telopening aanwezig. Op verdenking van een urachusfistel
werd het kalf doorgestuurd naar de kliniek.
Bij aankomst op onze kliniek was het kalf sloom. De adem-
halings- en polsfrequentie waren normaal (30/min resp. 80
slagen/min), en de rectale temperatuur was iets verhoogd
(39,7°C). Bij klinisch onderzoek bleek een irreponibele na-

\' Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren. Faculteit Diergenees-
kunde. Universiteit Utrecht.
^ Dierenkliniek Duurstede. Wijk bij Duurstede.

velbreuk met fistel aanwezig te zijn; de diameter van de
breukpoort was ongeveer 3 cm. Rondom de fistel was het
subcutane weefsel gering oedemateus en na schoonmaken
bleek darminhoud uit de fistel te lekken. Sonderen van het
fistelkanaal bevestigde de diagnose darmfistel. De buikom-
vang was niet toegenomen en bij auscultatie konden normale
borborygmi gehoord worden. Bloedonderzoek wees uit dat
het kalf gedehydreerd was (hematocriet 45%), een leukocy-
tose vertoonde (leucocytengehalte 17 G/1) en licht alkalo-
tisch was (pH 7,52; base excess 6 meq/1). Daar de algemene
toestand van het dier matig was en gezien de verdenking van
een passagebelemmmering in het geïncarcereerde digestie-
tractusdeel ter plaatse van de hernia, werd besloten het kalf
direct te opereren. Pre-operatief werd ampicilline (1 gr IV,
Ampicillinum®; Kombivet, Etten-Leur) toegediend. Na een
epiduraal anesthesie (10 mg/kg Lidocaine cum adrenaline;
Apharmo, Holland) werd de patiënt in rugligging gebracht.
Craniaal van de hernia werd een V-vormige lokale infiltra-
tieanesthesie (20 cc Lidocaine cum adrenaline) gegeven. Ter
correctie van de dehydratie en alkalose werd het kalf geïn-
fundeerd in een V. jugularis (1L Ringer\'se oplossing).
Pre-operatief werden de fistel en het operatieveld schoonge-
maakt en gedesinfecteerd met povidonejodium (Betadine®;
Dagra, Diemen). Met behulp van een tabakszakhechting (ge-
coat multifilament polyamide, 1 USP Suturamid®; Ethicon,
Somerville, New Jersey) werd de fistelopening gesloten om
bezoedeling van het operatieveld tijdens de operatie te
voorkómen.

De hernia met fistel werd ruim omsneden, en de inwendige
breukzak werd stomp vrij geprepareerd tot aan de breukring.
Alvorens de inwendige breukzak te openen werd door mid-
del van een incisie in de linea alba de buikholte craniaal van
de hernia geopend, ter voorkoming van insnijding van het in-
geklemde darmdeel, om het ingeklemde darmdeel te kunnen
identificeren en om de uitgebreidheid van mogelijke ver-

-ocr page 21-

mffi
éÊÉ^

m

Mi

ÉMlÉI

groeiingen in de buiicholte te kunnen bepalen. Bij de explora-
tie bleek een stuk van het jejunum ingeklemd te zijn. De ver-
groeiingen beperkten zich tot de breukring en breukzak.
Vervolgens werd de mediaanlijnincisie verlengd tot in de
breukpoort. De breukzak werd geamputeerd, waarna de
darmresectie, gevolgd door een end-to-end anastomose,
werd uitgevoerd (Figuur 1). Omdat het aanvoerende deel van
het jejunum sterk overvuld bleek te zijn, was decompressie
daarvan noodzakelijk. Een darmsegment van ongeveer 25
cm lengte, waarvan slechts 6 cm was vergroeid met de in-
wendige breukzak, werd verwijderd. Centraal bevond zich
een defect met een diameter van 2 cm, welke in verbinding
stond met de buitenwereld. Het aspect van het ingeklemde
stuk jejunum was dof met een donkerrode tot paarse kleur.
Vervolgens werd de linea alba, inclusief de breukpoort, ge-
sloten met onderbroken horizontale matrashechtingen van
niet resorbeerbaar materiaal (2 USP monofilament polypro-
pyleen. Proleen®; Ethicon, Somerville, New Jersey). De
subcutis werd gehecht met een doorlopende hechting, en de
huid met een intracutane hechting, beide van resorbeerbaar
materiaal (O USP Polyglactin 910, Vicryl®; Ethicon,
Somerville, New Jersey).

De recovery veriiep goed. De patiënt kreeg postoperatief een
éénmalige injectie met procaine-penicilline intramusculair
(Depocilline®; Mycofarm, De Bilt).

De patiënt is direct naar huis gegaan, met het advies de vol-
gende dag te starten met melk en een handje krachtvoer en
vervolgens het rantsoen in 14 dagen tijd geleidelijk op te
voeren. De patiënt herstelde voorspoedig en 6 maanden na
de operatie onderscheidde het kalf zich niet van de andere
kalveren.

DISCUSSIE

Een darmfistel wordt vaak gediagnostiseerd in combinatie
met een zogenaamde Richter\'se hemia, dat wil zeggen een
hernia waarbij niet een volledig darmsegment, maar slechts
een deel daarvan, a.h.w. resulterend in een divertikel, is geïn-
carcereerd zonder een totale obstructie van het lumen te ver-
oorzaken (6,8,9) (Figuur 2). Het geïncarcereerde deel van de
darmwand wordt ischemisch, vergroeit met de inwendige
breukzak, wordt necrotisch en er ontstaat een defect in de
darmwand. Doordat vervolgens ook de inwendige en uit-
wendige breukzak necrotisch worden, breekt het proces naar
buiten door. Een fistel kan ook het gevolg zijn van het ge-
bruik van hemiaklemmen (3,5) of van subcutane injecties
van een irriterend middel rond de breukring (1,5), maar kan
zich ook spontaan ontwikkelen (6).

Fistels van de dunne darm worden zeer zelden waargenomen
bij kalveren in tegenstelling tot de incidentie bij paarden.
Bij paarden betreft het geïncarcereerde deel veelal het distale
deel van het jejunum, het ileum, het coecum, het linker ven-
trale colon of het colon descendens (1-3,6,10,11), bij kalve-
ren blijkt dat meestal een deel van de lebmaagwand te zijn
(7). Bij de beschreven patiënt bleek echter een deel van het
jejunum zich in de hemia te bevinden.

Bij het rund ligt het gehele jejunum meestal in de Recessus
intestinalis of supraomentalis. Slechts zo nu en dan breiden
jejunumslingeringen zich buiten de Recessus naar caudaal
en naar links uit (4). De kans op incarceratie van een jeju-
numdeel in een hemia is dan ook zeer gering. Bij het be-
schreven kalf was er sprake van incarceratie van een segment
van het jejunum, waarbij niet het gehele jejunumlumen was
afgesloten, maar slechts een deel, de zogenaamde Richter\'se
hemia. Gezien de normale anatomie van het mnd is de kans
op het ontstaan van een dergelijke inklemming klein. Een
verklaring zou kunnen zijn dat het kalf een Meckelse diverti-
kel had welke geïncarcereerd was. Een Meckelse divertikel
is het restant van de embryonale verbinding tussen dooierzak
en digestietratus, die zich kan uiten in een conische uitzak-
king aan de antimesenteriale zijde van de digestietractus.
Deze blinde zak kan tevens door middel van een fibreuze
band in verbinding staan met de navel. Deze divertikel zou
geïncarcereerd kunnen raken in een hemia umbilicalis.
De darmfistel treedt bij het paard vaak op zonder opvallende
klinische verschijnselen, betreffende de algemene toestand
van het dier, hetgeen het gevolg kan zijn van de aard van het
betreffende geïncarcereerde darmdeel (meestal dikke darm)
en de grootte van de fistel. Bij kalveren zijn de klinische
symptomen vaak duidelijker. Bij een lebmaagfistel verliezen
de kalveren veel maaginhoud, waardoor de kalveren uit-
drogen en een verstoring van de elektrolyten-balans (hy-
pochloremic en hypokalemic) en het zuur-base evenwicht
(alkalose) optreedt (7). Ook bij een jejunumfistel kan veriies
van darminhoud vergelijkbare klinische consequenties heb-
ben. Het te laat onderkennen van een hemia umbilicalis met
enterocutane fistel kan dus een kalf in slechte conditie bren-
gen, zoals bij de onderhavige patiënt het geval was; bij het
bloedonderzoek werden dehydratie en alkalose vastgesteld.

Bij het beschreven kalf was er primair sprake van een
Richter\'se hemia van een jejunumlis of een Meckelse diver-
tikel, resulterend in een darmfistel. De darmfistel wijst erop
dat het jejunumdeel enige tijd geïncarcereerd is geweest.
Aanvankelijk was er geen passagebelemmering van de
darminhoud daar de eigenaar nog tot op de laatste dag faeces
had zien afkomen. Het kalf had enkele dagen voor de opera-
tie nog goed gegeten en gedronken. Tijdens de operatie werd
een overvuld jejunum vastgesteld, hoewel het darmlumen
niet volledig afgesloten was. Na de incarceratie is waar-
schijnlijk secundair als een reactie op het ontstekingsproces
een verstoring van de darmmotiliteit opgetreden, waardoor
een functionele passagebelemmering ontstaan is.
Over het algemeen wordt een darmfistel niet direct geope-
reerd. In principe heeft het de voorkeur om de algemene toe-
stand van de patiënt te verbeteren en het gebied van de fistel
tot rust te brengen. Veelal wordt in eerste instantie gepro-
beerd een zo schoon en mstig mogelijk operatiegebied te
verkrijgen, met andere woorden de initiële therapie is erop

-ocr page 22-

gericht de ontstekingsreacties rond de fistel zoveel mogelijk
te reduceren. Eventueel kunnen antibiotica deze therapie on-
dersteunen. Bij een lebmaagfistel kan een buikverband aan-
gebracht worden om overmatig verlies van maaginhoud te
voorkomen. Het nadeel daarvan is een zich ophopen van leb-
maaginhoud in het verband, hetgeen kan gaan broeien, wat
niet bevorderlijk is voor de reductie van de lokale ontste-
kingsreacties. Een alternatieve methode bij kleinere buik-
wanddefecten is het afsluiten van het fistelkanaal met een in
betadine gedrenkte gaaszwachtel, welke dagelijks verwis-
seld wordt. Tevens wordt getracht door middel van infusen
met extra electrolyten het circulerend volume aan te vullen
en de eventuele metabole alkalose en het elektrolytenverlies
te corrigeren. Pas als de patiënt stabiel is, het defect in
grootte gereduceerd is en de ontstekingsreacties rond de fis-
tel voldoende verminderd zijn, wordt tot operatie overge-
gaan. Bij de beschreven patiënt was weliswaar wat oedeem
rond de fistel aanwezig, doch de emst van de ontstekingsre-
acties viel verder erg mee; de fistelopening was slechts klein
(1 cm diameter) en kon gemakkelijk gehecht worden. Gezien
de anamnese, niet meer eten en drinken, was er een verden-
king op een totale afsluiting van een darmdeel, hetgeen aan-
leiding was om bij dit kalf direct tot operatief ingrijpen te be-
sluiten.

DANKBETUIGING

De auteurs wilden dr. M. A. van der Velden hartelijk bedanken voor zijn zin-
volle bijdrage aan dit artikel.

■ ■ «t«

m

SUMMARY

Incarcerated umbilical hernia with an entero-cutaneous
fistula in a calf

A 3-week-old heifer was referred to ihe clinic for a suspected fistula of the
urachus. Clinical examination revealed the calf to be in moderate condition
with an umbilical hernia and an enterocutaneous fistula. Although in calves
the abomasum is usually involved in the fistula, it became clear at surger\\-
that this calf had a fistula of the small intestine. The treatment and surgical
technique used are discussed.

REFERENCES

1. Adams OR. External colonic fistula in the horse. J Am Vet Med Assoc
1964; 145:29-31.

2. Bailey JV, and Fretz PIV Attempts at surgical correction of unusual co-
lonic fismlae in the horse. Can Vet J 1983; 24:222-3.

3. Brown MP, and Meagher DM. Repair of an equine caecal fistula caused
by hernial clamp. Vet Med and Small An Clin 1978; 73 (11): 1403-7.

4. Dyce KM en Wensing CJG. in: Anatomie van het rund. Scheltema en
Holkema, Utrecht 1983:64-6.

5. Field JR. Umbilical hernia with abomasal incarceration in a calf J Am
Vet Med Assoc 1988; 192,(5): 665-6.

6. Freeman DE, Orsini JA, Harrison IW, Muller NS, and Leitch M.
Complications of umbilical hernias in horses: 13 cases (1972-1986). J
Am Vet Med Assoc 1988; 196 (6): 804-7.

7. Fubini SL, and Smith DF. Umbilical hernia with abomasal fistula in a
calf J Am Vet Med Assoc 1984; 184: 1510-1.

8. Hance SR, DeBowes RM, Clem MF, and Welch RD. Umbilical,
Inquinal and ventral hernias in horses. Cont Ed 1990; 12: 862-71.

9. Hayes HM. Congenital umbilical and inguinal hernias in cattle, horses,
swine, dogs and cats: risk by breed and sex among hospital patients. Am
J Vet Res 1974; 35:839-42.

10. Rijkenhuizen ABM, Velden MA van der, and Back W. Incarcerated umbili-
cal hernia with enterxxutaneous fistulas in two foals. EVJ; Submitted 1994.

11. Steckel RR, and Nugent MA. Parietal hernia in a horse. J Am Vet Med
Assoc 1983; 182:818-9.

PLUIMVEE

o

Coccidiose en necrotiserende enteritis bij kalkoenen.

Droual R, Shivaprasad HL en Chin RP. Avian Diseases
1994; 38:177-83.

In een koppeltje opfok-kalkoenen van vijf weken oud trad
verhoogde sterfte op binnen één week nadat ze waren over-
geplaatst. De dieren waren gedeeltelijk geplaatst op strooisel
waarop eerder een ouder koppel kalkoentjes was gehouden
dat ook buiten had gelopen. Bij sectie werd ernstige cocci-
diose en necrotiserende enteritis vastgesteld in het distale
deel van het jejunum, ileum, caecum en colon. Uit de darmen
werd
Clostridiumperfringens gekweekt. Toen de opfok-die-
ren 17 weken oud waren, bleek de totale uitval van het kop-
pel tweemaal zo hoog te zijn vergeleken met andere koppels,
terwijl ook het gemiddeld gewicht significant lager was.
Duidelijk bleek het hergebruik van het strooisel de oorzaak
te zijn van de problemen. Het bleek niet goed mogelijk de
Eimeria te identificeren, mogelijk waren zowel E.gallopavo-
nis
als E.adenoeides hier de oorzaak. De auteurs stellen dat
necrotische enteritis bij kalkoenen meer voorkomt dan alge-
meen wordt aangenomen en mogelijk soms vergezeld gaat
van coccidiose of haemorrhagische enteritis.

W. W. Braunius

Referaten

MICROBIOLOGIE

Thrombocytopenic purpura in lambs given bovine
colostrum

V.R. Simpson and S.H. Done. The Vet Ree 1994; 135: 327-
30.

Er wordt ziekte en sterfte beschreven bij lammeren de eerste
twee dagen na de geboorte. Om neonatale diarree te voorko-
men had men deze dieren rundercolostrum toegediend. Het
ziektebeeld ging gepaard met thrombocytopenic. Het onder-
zoek op het voorkomen van runderimmunglobulinen op de
erythrocyten van deze lammeren had een negatief resultaat.
Er is dus sprake van een ander ziektebeeld dan het \'anaemic
lamb syndrome\' dat optreedt 7-10 dagen na het geven van
rundercolostrum.

Bij sectie van gestorven dieren ziet men bloed in de mest,
bleke cadavers met bloedingen in de spieren, vooral van de
achterhand en de borstkas alsmede onder de serosa van de
buikorganen. Voorts vindt men sereus vocht in de borstholte
en in het hartezakje.

Een dergelijk ziektebeeld is ook beschreven door de
Nederlander Schreuder in The Veterinary Quarterly 1993;
15: 37. Hier waren de runderen als kalf ingespoten met ery-
throcyten van schapen.

In het nu beschreven geval bestond er geen verband met in-
jecties van schapebloed.

J.P. W.M. Akker mans

-ocr page 23-

SAMENVATTING

Aan de hand van drie voorbeelden wordt nader ingegaan
op het toedienen van minimale doseringen van achter-
eenvolgens: progestativa, corticosteroïden en anesthesie-
middelen.

INLEIDING

"Overdaad schaadt\'. Vaak heeft een te hoge dosering van een
diergeneesmiddel ziekte (voorbeeld 1), bijwerkingen (voor-
beeld 2) of sterfte (voorbeeld 3) tot gevolg.
In het belang van het dier en zijn eigenaar moet de dierenarts
dus streven naar een minimale (voldoende werkzame) dose-
ring.

Voorbeeld 1

Het gebruik van progestiva bij miliaire dermatitis bij katten
heeft waarschijnlijk nog al eens gezwellen van de mammae
tot gevolg. (1) Het is dan zaak (naast vlooienbestrijding) zo
weinig mogelijk hormonen te geven.
In mijn praktijk geef ik een kat van 3-5 kilo l\'/2 ml.
Delvosteron® (Proligeston, Mycofarm) en géén herhaling na
twee weken, hetgeen goede resultaten geeft.
Van Alopectyl® (5 mg megestrolacetaat, Vétoquinol) is
vaak één tablet per week gedurende 2-3 weken voldoende.
Mocht toch blijken dat dit te laag is, dan kan men altijd nog
hoger doseren. In bovenstaande gevallen wijkt men bewust
af van het voorschrift van de fabrikant.

Voorbeeld 2

Hier betreft het het toedienen van corticosteroïden. Hierbij is
vooral de keuze van het geneesmiddel van belang: Zo zijn
depot-injecties gecontraïndiceerd (2).
Tabletten blijven dan over om voor te schrijven. Het blijkt
dat een grote herdershond met voortdurende, hevige jeuk
meestal genoeg heeft aan \'s morgens 1 tablet Hydroxyzine
en Prednisolon (Kombivet). Door het rustig makend effect
van hydroxyzine is in veel gevallen 5 mg prednisolon per
dag al voldoende. Uiteraard moet de dosering zo snel moge-
lijk worden afgebouwd (om de dag) tot gestopt kan worden.

J. F. Mekel ^

Wegens de geringe bijwerkingen gebruik ik bij katten
Medrol®(l mg methylprednisolon, Upjohn): \'s avonds 1 ta-
blet (bij langdurig gebruik om de dag) is meestal voldoende.
Sinds kort wordt Medrol® door Upjohn onder de naam
Moderin® op de markt gebracht in de sterkte 2 en 4 mg
methylprednisolon: de dosering voor een kat wordt dus 1/2
resp 1/4 tablet.

Voorbeeld 3

Het komt nogal eens voor dat katten sterven aan een overdo-
sis anesthesiemiddel.

Met onderstaande methode is dat aantal tot vrijwel nul te re-
duceren door te letten op het volgende:
Geef de kat eerst (met 1 cc spuitjes en dunne naaldjes) een
zéér lage dosering van het anesthesiemiddel.
Bijvoorbeeld een poes van 2 kilo 0,1 cc Vetalar® (Ketamine,
Parke-Davis) O, I cc Rompun® (xylazine, Bayer), waarna
rustig kan worden afgewacht hoe de kat hierop reageert (let
op braken).

De poes kan daarna alvast uitgebonden en geschoren worden
en krijgt zo nodig vóór of tijdens de operatie wat extra anes-
theticum toegediend. Een kater kan men naast een lichte
anesthesie tevens lokaal verdoven, wat voert tot pijnloos cas-
treren.

Mocht een ademstilstand optreden, dan moeten we de tong
vrij maken, met de vinger in de keel prikkelen, wat water
over de snuit gieten en zo nodig gaan beademen. Overigens
berust het bovenstaande op empirie uit een éénmanspraktijk
in het noorden des lands.

Graag zou ik reacties tegemoet zien op deze praktijkontboe-
zeming die gebaseerd is op naar mijn mening verstandig ex-
perimenteren op praktijkniveau.

SUMMARY

Lower dosage - optimal effect in the companion animal
practice.

Three examples are given of treating cats and dogs with minimal dosis of
progestins, corticosteroids and anaesthetics.

LITERATUUR

1. Bethlehem M, en Luer RJT van der. Feliene fibro-epitheliale hyperpla-
sie bij drie gecastreerde katers na behandeling met progestativa.
Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118: 650-2.

2. Noort R. van Prik tegen dejeuk. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118:553-
5.

LAGERE DOSERING - OPTIMAAL EFFECT
IN DE GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120: U

\' Maluslaan 29. 9741 LK Groningen.

-ocr page 24-

SCRAPIE EN BSE, DE SITUATE IN NEDERLAND

Berieten en verslagen

Drs. B.E.C. Schreuder, coördinator
scrapie/BSE project CDI-DLO (thans
DLO-Instituut voor Veehouderij en
Diergezondheid (ID-DLO), Lelystad.

Noot vooraf: Voor een uitvoeriger
overzicht van BSE en spongiforme en-
cefalopathieën in het algemeen kan
verwezen worden naar een review ar-
tikel, verschenen in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde 1990, 115:
507-517 (Schreuder en Osterhaus).

Inleiding

Bovine spongiforme encefalopathie
(BSE) geeft in het Verenigd
Koninkrijk nog volop aanleiding tot
problemen: de epidemie bevindt zich
momenteel waarschijnlijk op of net
over haar top heen. In Nederland is
BSE nog niet vastgesteld.
Scrapie bij schapen is de laatste jaren
steeds vaker in het nieuws. Niet zozeer
omdat scrapie als probleem zo erg ge-
groeid zou zijn, maar vooral vanwege
het feit dat scrapie bij schapen in
Groot-Brittannië in verband gebracht
is met BSE, de in het Verenigd
Koninkrijk zo gevreesde \'Mad Cow
Disease\'. Bij het Centraal Diergenees-
kundig Instituut (CDl-DLO) in Lely-
stad, is een onderzoek gestart naar
beide aandoeningen. Hiervan zal ver-
slag worden gedaan, alsmede van de
voortgang van elders verricht onder-
zoek naar de achtergrond van spongi-
forme encephalopathieën in het alge-
meen.

Spongiforme encephalopathieën in
het algemeen

BSE en scrapie behoren bij een groep
van progressieve spongiforme encefa-
lopathieën die bij mens en dier voor-
komen en veroorzaakt worden door
een niet-conventioneel, overdraagbaar,
agens dat zeer resistent is tegen inacti-

\' En zeer recentelijk ook een geval in Canada.
^ In juli 1994 ook in de Nederlandse wetgeving opgeno-
men.

\' Schreuder BEC. DeJongMCM. PekelderJJ. Vellema
P. Broker AJM and Betcke H. Prevalence and inci-
dence of scrapie in the Netherlands, yet Record
1993: 133:211-214

vering door hitte en normale sterilisa-
tie- of desinfectie-processen.
Deze aandoeningen worden geken-
merkt door:

* een lange tot zeer lange incubatie-
tijd, die, mede afhankelijk van de be-
trokken diersoort en de wijze van in-
fectie, enkele maanden tot tientallen
jaren kan bedragen;

* een klinisch beeld, dat progressief
en uiteindelijk fataal verloopt en ge-
paard gaat met gedragsveranderin-
gen en bewegingsstoomissen;

* een histopathologisch beeld, dat
wordt bepaald door degeneratieve
veranderingen waarbij vacuolisatie,
verlies van neuronen en gliosis op-
treden, maar waarbij nauwelijks of
geen ontstekings- of immunologi-
sche reacties worden waargenomen.
In meer of mindere mate kunnen ab-
normale fibrillaire structuren (\'scra-
pie associated fibrils\'-\'SAFs\') in
geïnfecteerde hersenen met het elec-
tronenmicroscoop worden gevon-
den.

Hypotheses omtrent de aard van het
agens

De verwekkers van deze encefalopa-
thieën zijn nog niet definitief gekarak-
teriseerd en er zijn in de loop der jaren
talrijke hypotheses omtrent de ver-
moedelijke aard van het agens gelan-
ceerd, variërend van toxinen, retrovi-
russen, infectieuze membranen, kris-
tallen, tot \'computervirussen\' toe.
Andere auteurs stelden wel dat het om
louter genetische aandoeningen gaat.
De meest genoemde hypotheses over
de mogelijke aard van de agentia zijn:

* de verwekker is een (onconventio-
neel)\'v;n<.v\';

* de verwekker is een "virino\', een
klein infectieus agens met een kern
van \'niet-getranslateerd\' nucleïne-
zuur, dat geassocieerd is met eiwit-
ten van de gastheercel;

* de verwekker is een \'prion\' (\'protei-
naceous infectious particle\'), een
klein infectieus agens dat voorname-
lijk of geheel uit eiwit bestaat (\'prion
protein\' - PrP);

Deze drie theorieën worden uitvoerig
besproken, hetgeen ook geldt voor de
rol van het prion eiwit en het hiervoor
coderende
PrP-gen. Alle drie bespro-
ken theorieën zijn het erover eens dat
dit gen en het door de gastheer gepro-
duceerde PrP eiwit een cruciale rol
spelen in de Pathogenese van dit soort
aandoeningen, vooral met betrekking
tot de gevoeligheid van de gastheer
voor deze aandoeningen.
Bij infectie met een scrapie-achtig
agens wordt het door de gastheer aan-
gemaakte PrP eiwit omgezet in een pa-
thologische vorm, het PrP^\'\'. De
priontheorie gaat er momenteel vanuit
dat dit PrP^\'^ op zich het agens vormt.
Men heeft ontdekt dat veranderingen
in het gen dat voor de gastheer-vorm
van het eiwit codeert, de lengte van de
incubatie tijd na infectie kunnen beïn-
vloeden. Het zou kunnen zijn dat het
PrP dat door een gemuteerd PrP-gen
wordt aangemaakt, gevoeliger is voor
het aannemen van de PrpSc vorm
(configuratie?) dan het \'wild-type\'
(ongemuteerde) PrP.

Groep van overdraagbare spongi-
forme encefalopathieën

De aandoeningen die tot deze groep
van encefalopathieën worden gere-
kend zijn weergegeven in tabel.
Bij de mens worden ook - zij het nogal
zeldzaam voorkomende - vergelijk-
bare ziektes gevonden, maar een ver-
band met soortgelijke ziektes bij die-
ren is nooit aangetoond.

Bovine Spongiforme Encefalopathie
(BSE)

Het ontstaan van BSE

Men neemt algemeen aan dat de oor-
zaak van de uitbraak in Groot-Brittan-
nië ligt in het opnemen in krachtvoer
van onvoldoende gesteriliseerd dier-
meel, waarin kadavers van aan scrapie
gestorven schapen waren verwerkt.
Het verantwoordelijke agens is be-
stand tegen hoge temperaturen. Pas bij
temperaturen van rond de 130°C wordt
het agens voldoende afgedood. Deze
temperatuur werd in de destructoren in
Groot-Brittannië lang niet overal ge-
haald. Zodoende kon het agens, af-
komstig uit aan scrapie gestorven
schapen, via het destructie proces in
het diermeel terechtkomen. Dit werd
vervolgens verwerkt in krachtvoer
voor runderen.

Verschillende factoren hadden geleid
tot een toename van het blootstellen
van de rundveepopulatie aan het scra-
pie-agens:

-ocr page 25-

1. veranderingen in het destructie-
procédé;

2. toename van de schapenpopulatie in
absolute zin.

Daarnaast speelde mogelijk een toege-
nomen incidentie van scrapie een rol.
De veranderingen in het destructie-
procédé betroffen niet alleen de over-
gang van \'batch-processing\' naar een
continu proces, maar ook veranderin-
gen in de vetwinnings-methode: de
methode waarbij vetten met behulp
van oplosmiddelen werden gewonnen,
werd grotendeels verlaten. Hiermee
kwam tezelfdertijd een tweede voch-
tige hitte-behandeling (stoom!) te ver-
vallen.

Eén en ander speelde in het begin van
de tachtiger jaren. Vooral deze laatst-
genoemde factor lijkt van groot belang
te zijn geweest bij het ontstaan van de
BSE-problematiek.

Tegenwoordig wordt ook de mogelijk-
heid opengehouden dat reeds enige tijd
het runder agens circuleerde via het
krachtvoer, voordat de epidemie in alle
hevigheid losbarstte.

Het vóórkomen van BSE

Bovine Spongiforme Encefalopathie
is in Groot-Brittannië de afgelopen 6
jaar uitgegroeid tot het grootste veteri-
naire probleem van deze eeuw. BSE is
pas bekend sinds 1986, maar inmid-
dels zijn er al ruim 100.000 runderen
aan gestorven, waar eerdere schattin-
gen steeds in de buurt van de 50.000
uitkwamen. In iets meer dan de helft
van de gevallen betreft het bedrijven
met slechts één enkel geval, zodat het
nu om duizenden \'besmette\' bedrijven
gaat, vooral melkveebedrijven.
Ook andere landen hebben met deze
aandoening te maken gekregen: Ier-
land deed al van het begin af aan mee,
maar nu zijn ook enkele gevallen op
het Europese vasteland geconstateerd,
te weten 28 in Zwitserland, vijf in
Frankrijk, en één in Denemarken. Ver-
der is een geval op de Falkland-eilan-
den, en zijn twee gevallen in Oman ge-
vonden. Deze laatste vier gevallen
waren directe importgevallen. In de
andere gevallen is de link met het VK
onduidelijker. Ook zijn er \'geruchten\'
over een enkel geval in Duitsland en
drie in Portugal\'.

In leriand heeft men besloten bij wijze
van voorzorgsmaatregel alle runderen
op bedrijven met een BSE-geval te
slachten. Er zijn daar inmiddels meer
dan 50 gevallen van BSE geconsta-
teerd, in evenzovele veestapels. Van
ongeveer 40 kuddes zijn alle dieren ge-
slacht. In Nederland zijn tot nu toe
geen gevallen van BSE vastgesteld.

«vMBÉi

■I I ii

tmwMÊn

Klinische verschijnselen van BSE

BSE wordt tot nu toe alleen bij volwas-
sen runderen gevonden, voornamelijk
op een leeftijd van 3 tot 5 jaar. De aan-
doening begint geleidelijk en de eerste
symptomen zijn moeilijk vast te stel-
len. Veelal worden gedragsverande-
ringen als eerste opgemerkt, zoals het
zich van de koppel afzonderen in de
weide, of moeilijk in de melkstal wil-
len komen. Geleidelijk verergert het
beeld: het dier vertoont een duidelijke
overgevoeligheid voor geluids- en an-
dere prikkels (hyperesthesie), wordt
moeilijk hanteerbaar, trapt bijvoor-
beeld bij het melken, terwijl de aan-
vankelijke schuwheid kan overgaan in
uitgesproken angst, panische reacties
en in sommige gevallen agressiviteit
(\'Mad Cow Disease\'). Tandenknarsen
en tremor kunnen eveneens optreden.
Tevens worden stoornissen in de loco-
motie gezien, vaak beginnend met
ataxie in de achterhand. Een zwaai-
ende gang, het wijd plaatsen en het
hoog optillen (hypermetrie) van de
achterpoten zijn hierbij het meest op-
vallend. In een later stadium wordt dit
gevolgd door moeilijk wenden, regel-
matig vallen en moeilijkheden met
overeind komen. Stress kan tot een
snelle verergering van het ziektebeeld
leiden. Een voortschrijdende paresis
leidt uiteindelijk tot de dood. Het to-
tale verloop van de ziekte is enkele we-
ken tot enkele maanden. Jeuk is, in te-
genstelling tot wat bij scrapie gezien
wordt, géén opvallend symptoom, wél
wordt conditieverlies waargenomen.

Diagnose van BSE

Door het ontbreken van een immuun-
respons zijn er geen immunologische,
noch serologische methoden beschik-
baar voor het vaststellen van de diag-
nose. Antigeendetectiemethoden zijn
evenmin voorhanden. Het preklinische
stadium wordt dan ook helemaal ge-
mist. Een ante-mortem diagnose zou
op grond van klinische symptomen,
een karakteristiek EEG en histologisch
onderzoek, uitgevoerd op een hersen-
biopt, gesteld kunnen worden. In het
algemeen wordt de diagnose postmor-
taal gesteld.

Afgezien van veranderingen in het
centrale zenuwstelsel zijn er weinig
andere pathologisch kenmerkende ver-
anderingen waar te nemen.

Histopathologisch onderzoek van her-
senmateriaal laat bilateraal symmetri-
sche, degeneratieve veranderingen zien
in delen van de grijze substantie van de
hersenstam. Zowel in de neuropil als in-
traneuronaal worden vacuolen gevon-
den. Vooral de intracytoplasmatische
vacuolen in de neuronen zijn vaak
scherp omschreven en lijken het neuro-
nale weefsel te verdringen. In Engeland
heeft men getracht tot een standaardisa-
tie en vereenvoudiging van de histopa-
thologische beoordeling te geraken.
Beoordeling van een enkele coupe van
het veriengde merg ter hoogte van de
obex bleek voldoende om toch een be-
trouwbaar resultaat te verkrijgen.
Hierbij dient vermeld te worden dat bij
normale runderen wel vaker een zekere
vorm van vacuolisatie wordt aangetrof-
fen, maar dan vooral in de nucleus ruber.

De bevinding dat de bij scrapie gevon-
den fibrillen (\'SAF\'s\') ook in BSE-ge-
vallen worden aangetroffen, levert een
tweede diagnostische mogelijkheid
op: door electronen-microscopisch on-
derzoek van met behulp van biochemi-
sche en fysische technieken \'opge-
werkt\' hersenmateriaal kunnen de
SAF\'s worden aangetoond.
Verder is tegenwoordig een immuno-
histochemische aankleuring van het PrP
eiwit mogelijk, dat zich bij aangetaste
dieren ophoopt in bepaalde delen en cel-
len van het centrale zenuwstelsel. De tot
nu toe gebruikte antilichamen maken
geen onderscheid tussen het normale en
het veranderde PrP, dus moet de beoor-
deling van aangekleurde coupes plaats
vinden op basis van hoeveelheid en lo-
kalisatie van het aangekleurde PrP.

Differentieel-diagnostisch dient voor-
al rekening te worden gehouden met
kopziekte, de nerveuze vorm van ace-
tonemic, cerebrale listeriosis, cerebro-
corticale necrosis
(CCN), rabies,
mummificatie van de witte huid, lood-
vergiftiging en ruimte-innemende pro-
cessen in het centrale zenuwstelsel.
\'Rye grass staggers\' kan ook het ver-
moeden BSE doen ontstaan, maar
komt veelal koppelsgewijs voor. Ver-
dacht is dus vooral een individuele
schrikachtige koe met afwijkende
gang, in het bijzonder in de achter-
hand, en met eventuele andere ner-
veuze symptomen welke langer dan
een paar dagen bestaan.

Mogelijkheid van optreden van BSE
in Nederland

In het eerder genoemde review-artikel
werden factoren genoemd welke rele-

-ocr page 26-

vant met betrekking tot een voorlopig
risico-analyse leken. Hierbij werd on-
derscheid gemaakt tussen:

1. geïmporteerde BSE

2. \'autochtone\' BSE

ad 1: Geïmporteerde BSE:

Drie mogelijkheden voor insleep in
Nederland zijn destijds aangegeven:

a. het opnemen van besmet Engels
diermeel in krachtvoer, bestemd
voor rundvee.

b.het importeren van levend rundvee,
voordat de gedeeltelijke exportstop
van kracht werd.

c.het importeren van levend mndvee
voor fokkerijdoeleinden, nä de ge-
deeltelijke exportstop, inhoudende
het optreden van BSE bij dieren ge-
boren nä 18 juli 1988 (vereist een
verticale transmissie!)

Een eventuele verticale transmissie
zou nog een vierde mogelijkheid ope-
nen: optreden van BSE bij nakomelin-
gen van eerder geïmporteerde dieren.

ad 2: \'Autochtone\' BSE:

De mate van vóórkomen van scrapie
hier te lande alsmede de effectiviteit
van de in Nederland gebruikte destruc-
tieprocédées, zijn bepalende factoren
voor het eventuele ontstaan van BSE
in Nederland. Naar deze beide factoren
is onderzoek lopende. Het destructie
proces wordt in samenwerking met het
Rijks Instituut voor Volksgzondheid
en Milieuhygiëne (RIVM) en het
Coöperatief Centraal Laboratorium
(CCL) geëvalueerd. Geconstateerd
kan worden dat de hier te lande voor-
geschreven destructiemethoden de in-
fectiviteit van het scrapie-agens naar
verwachting geheel zal elimineren. De
procesgang binnen de Nederlandse de-
structiebedrijven zal op laboratorium-
schaal worden nagebootst, en met be-
smet scrapie en BSE materiaal worden
gevalideerd. Het materiaal zal vóór en
na de nagebootste procesgang in ge-
voelige proefdieren (speciale muizen-
lijnen) worden geïnjiceerd, om na te
gaan of alle smetstof verdwenen is.
Een complicatie hierbij is de lange in-
cubatieperiode: zelfs zulke gevoelige
proefdieren als deze speciale muizen,
moeten minimaal twee jaar aangehou-
den worden om een uitspraak over de
afwezigheid van het agens te kunnen
doen.

Overigens wordt al geruime tijd geen
krachtvoer met dierlijke eiwitten aan
rundvee en schapen voorgeschoteld.
De mate van voorkomen van scrapie is
onderwerp van een uitgebreide en-
quête onder schapenhouders geweest,
uitgevoerd door het CDI-DLO in sa-
menwerking met Gezondheidsdien-
sten voor Dieren. Hierover later meer.

«1 r»*^! IM
!■> Éi

Gezien de emst van het probleem en de
grote economische consequenties, die-
nen een aantal maatregelen getroffen
te worden; de beschreven mogelijke
importroutes en ontstaanswijzen moe-
ten worden nagegaan. Het bij het CDI-
DLO geëntameerde onderzoek beslaat
een deel hiervan.

Verder moet op zo kort mogelijke ter-
mijn zowel de aandoening als de ver-
denking erop aangifteplichtig worden
gemaakt. Door de Veterinaire Dienst is
in samenwerking met Stichting Ge-
zondheidszorg voor Dieren en CDI-
DLO, een draaiboek opgesteld, con-
form hetwelk gehandeld dient te
worden bij het aanbieden en verwer-
ken van verdacht materiaal. Hierin
wordt onder meer geregeld dat materi-
aal van verdachte dieren bij het CDI-
DLO moet worden onderzocht. Een
formele status kan dit draaiboek pas
verkrijgen wanneer de aangifteplicht
geregeld is. Een meldingsplicht is wel
reeds enige jaren van kracht.
Inmiddels is in de meeste andere West-
Europese landen in meer of mindere
mate een \'BSE-bewakingssysteem\'
van de grond gekomen, dat bijvoor-
beeld in Zwitserland tot de ontdekking
van een aantal BSE-gevallen heeft ge-
leid.

Scrapie

Scrapie is een ziekte die veel overeen-
komsten met BSE vertoont (zie voor
uitvoerige beschrijving van scrapie
\'Het Schaap\', J.J.Pekelder, 90/10 en
87/7). Het zijn beide langzaam verlo-
pende aandoeningen, met een lange in-
cubatieperiode. Hierdoor worden ziek-
teverschijnselen eigenlijk alleen bij
volwassen dieren gezien.
Scrapie wordt in de schapenhouderij
meer en meer als een probleem erva-
ren. Vooral voor fokbedrijven kan
scrapie tot een economisch belangrijke
schadepost aanleiding geven.

Klinische verschijnselen van scrapie

In principe lijken de ziekteverschijnse-
len en vooral de afwijkingen welke na
de dood worden gezien, bij BSE en
scrapie veel op elkaar. Toch is bij
schapen met scrapie het verloop weer
enigszins anders dan bij BSE: collega
Pekelder heeft in het december num-
mer van 1990 van \'Het Schaap\' de ver-
schijnselen bij scrapie nog eens haar-
fijn beschreven. Meest opvallende
verschijnselen zijn: vermageren, jeuk
en een droge wol en huid. Daarnaast
komen ook de bewegingsstoomissen
om de hoek kijken, maar meestal niet
zo uitgesproken als bij het rund. Zeer
opvallend zijn de lip- en knabbel-be-
wegingen, welke door prikkeling van
de rugspieren kunnen worden opge-
wekt. Ook is vaak een fijne trilling van
de neusvleugels of rond de lippen waar
te nemen. De afwijkende gang is vaak
de eerste aanwijzing voor een oplet-
tend schapenhouder, dat het dier iets
mankeert. Hypermetrie, ataxie en in-
coördinatie zijn hiervan de uitingen.

Bij scrapie is meestal maar een enkel
dier aangetast; wanneer de hele koppel
jeuk vertoont zal eerder aan schurft ge-
dacht moeten worden. Vaak horen we
het verhaal dat een dier \'niet opknapte
na Ivomec behandeling\' (voor zover mij
bekend hoeft dit schurft niet echt uit te
sluiten, tenminste na een éénmalige be-
handeling). De prognose bij schapen
met scrapie is infaust, sterfte treedt op na
verloop van weken of maanden vanaf
het begin van de klinische symptomen.

Diagnose van scrapie

Veel van wat er onder het kopje \'diag-
nose van BSE\' is gezegd, geldt ook
voor scrapie. Ook hier is men aftianke-
lijk van histopathologisch onderzoek
voor het bevestigen van de diagnose.
Een test die bij het levende dier in de
pre-klinische fase een besmetting met
scrapie (evenals voor BSE) kan aanto-
nen, zou een belangrijk hulpmiddel bij
het onderzoek van scrapie en BSE zijn.
Dit brengt ons bij het aan het CDI-
DLO gestarte onderzoek.

Het CDI-DLO-onderzoek

De vragen die ten grondslag lagen aan
het onderzoek, liggen vooral op het
terrein van de eerder genoemde risi-
cofactoren met betrekking tot de in-
sleep of het ontstaan van BSE in
Nederland.
Andere vragen waren:
\'Hoe staat het met de gevoeligheid van
Nederlandse schapenrassen ten aan-
zien van scrapie?\', en \'Is het mogelijk
om een test te ontwikkelen waarmee
bij het levende dier al tijdens de incu-
batie-periode een eventuele besmet-
ting (met scrapie of BSE) kan worden
aangetoond?\'

-ocr page 27-

Bij het onderzoek wordt dus zowel
naar scrapie als naar BSE gekeken.
Beide aandoeningen zijn, zowel vete-
rinair als politiek gezien, niet los van
elkaar te denken. Intussen is in EG-
verband besloten dat met ingang van 1
januari 1993 scrapie aangifteplichtig
wordt. BSE was dat in EG verband al
eerder^. Problemen hierbij te over,
vooral vanwege het ontbreken van een
diagnostische test om besmetting aan
te tonen!

Samenwerking in het onderzoek

Het BSE/scrapieonderzoek bestrijkt
een breed terrein en het is mede
daarom dat dit onderzoek uitgevoerd
wordt in nauwe samenwerking met
een aantal andere instanties. Voor het
meer praktijkgerichte deel, dus het na-
gaan of BSE in Nederland voorkomt
en in welke mate scrapie voorkomt,
wordt zeer nauw samengewerkt met
het Ministerie van LNV (Directie
Uitvoering Regelingen), de Veteri-
naire Dienst (VD), de Rijksdienst voor
de Keuring van Vee en Vlees (RVV),
en vooral de Regionale Gezondheids-
diensten. Verder hebben de besturen
van verschillende grote schapenstam-
boeken hun medewerking bij het on-
derzoek toegezegd, veelal na bemidde-
ling van de kant van collega Pekelder.
De samenwerking met het RIVM is al
gememoreerd. Voorts wordt nauw met
een aantal buitenlandse onderzoeks-
groepen, voornamelijk uit het VK, sa-
mengewerkt.

Belangrijk voor de schapenhouderij
zijn vooral:

a. Het onderzoek naar de mate van
voorkomen van scrapie.

Dit is, bij ontbreken van een test om bij
het levende dier de ziekte aan te tonen,
uitgevoerd door middel van een
tweetal enquêtes. Na overleg met ver-
tegenwoordigers van de Veterinaire
Dienst en Gezondheidsdienst voor
Dieren is besloten de volgende bena-
dering te volgen:

a)allereerst een anonieme, schrifte-
lijke enquête onder 700 at random
geselecteerde schapenhouders in ge-
heel Nederiand.

b)daamaast een enquête onder circa
150, wederom at random gekozen
schapenhouders, die allen met een
persoonlijk bezoek werden vereerd.

Voor deze enquête is een vragenlijst
opgesteld, grotendeels naar analogie
van die, welke in het Verenigd Konin-
krijk gehanteerd is.

De Directie Uitvoering Regelingen
van het ministerie van LNV is door ons
via de VD benaderd om hier medewer-
king aan te verienen. Voor het eerste
onderdeel, met zijn persoonsgerichte
benadering, is vrijgave van de geselec-
teerde adressen een vereiste geweest.
De gegevens van beide groepen zijn
echter volstrekt anoniem verwerkt. De
random steekproef is genomen uit het
totale adressenbestand van schapenbe-
drijven met minimaal 30 schapen. Een
overweging hierbij was dat de uitein-
delijke steekproefgrootte zónder opde-
ling in categorieën beperkter kon blij-
ven dan wanneer voor verschillende
categorieën werd gekozen. Voor-
waarde is wel dat het adressenbestand
als één geheel beschikbaar was voor
\'random sampling\'.

De resultaten zijn inmiddels gepubli-
ceerd, in de Veterinary Record van au-
gustus 1993^, en enkele van de belang-
rijkste conclusies in Het Schaap, nr.
92-10. pp. 10-12. Uit de enquête bleek
onder meer dat verschijnselen van
scrapie op ongeveer 6% van de onder-
zochte bedrijven voorkwam. Omge-
rekend naar de Nederlandse schapen-
populatie betekent dit dat er op tussen
de 3,7 en 8,4% van alle bedrijven die-
ren met scrapie verschijnselen aange-
troffen kunnen worden. Binnen deze
bedrijven wordt jaarlijks ruim één pro-
cent (1.27%) van de dieren met scrapie
verschijnselen afgevoerd; over de to-
tale onderzochte populatie is dit jaar-
lijks bijna één promille. Deze worden
in het algemeen via de normale slacht-
procedure afgevoerd.

b. Onderzoek naar de erfelijk be-
paalde gevoeligheid ten aanzien van
scrapie bij schapen.

Men heeft in Groot-Brittannië bij
schapen aangetoond dat er een erfelijk
bepaalde gevoeligheid voor het ont-
wikkelen van klinische scrapie bestaat.
Gevoelige dieren zullen bij besmetting
met het agens na verioop van tijd
symptomen gaan vertonen, terwijl het
agens bij ongevoelige dieren vrijwel
geen kans heeft tijdens het leven tot
verschijnselen aanleiding te geven:
\'beyond economic lifespan\'. Dit ver-
schil in gevoeligheid met betrekking
tot lengte van incubatieperiode, wordt
bepaald door een bepaald gen, wat
men S//?-gen (van Scrapie Incubation
Period) genoemd heeft.
Het
Sip-gen is in een viertal rassen
aangetoond, en komt waarschijnlijk in
alle rassen voor. Rasverschillen lijken
een invloed te hebben. Daarnaast kun-
nen ook stam-verschillen van het scra-
pie agens een rol spelen. Ovine scrapie
isolaten worden onderverdeeld in \'A\'
en \'C\' strains, waarbij de meeste isola-
ten bij \'A\' zijn ondergebracht. Scha-
pen homozygoot (ieder dier heeft twee
allelen van dit gen) voor het Sip^^ al-
lel (\'s\' voor \'short\') hebben een korte
incubatie periode voor de A- groep
isolaten. Schapen met een SipP^ ho-
mozygotie (\'p\' voor \'prolonged\') krij-
gen pas op veel latere leeftijd scrapie
of zelfs helemaal niet. Voor de isolaten
uit de \'C\' groep is het echter andersom
(homozygoot sA: lange incubatietijd;
homozygoot pA: korte incubatietijd).

É&,itÊÊmÊmêÊmmÊÊÊÊÊÊÊÊÊm

Er zijn zeer sterke aanwijzingen dat
deze S/p-allelen gerelateerd danwel
gelijk zijn aan het
PrP-gen (zie bo-
ven). Bij muizen is gevonden dat er al-
lel-varianten van het
PrP-gen bestaan.
Hierbij werd een duidelijk verband
aangetoond tussen het voorkomen van
de ene allel variant en een lange incu-
batietijd en de andere allelvariant en
een korte incubatietijd. De allelvarian-
ten van het muize
PrP-gen verschillen
onderiing slechts op twee plaatsen.
Deze veranderingen hebben twee ami-
nozuur substituties tot gevolg. Ook bij
mensen zijn er duidelijke aanwijzin-
gen voor het bestaan van een verband
tussen bepaalde mutaties in het
PrP-
gen
en de gevoeligheid van deze men-
sen voor onder andere de ziekte van
Creutzfeldt-Jakob (CJD). Recent is
ook in het runder
PrP-gen een poly-
morfisme (insertie) aangetroffen, maar
het lijkt er niet op dat deze verandering
van invloed is op het fenotype van het
dier met betrekking tot BSE.
Bij schapen werd recentelijk een rela-
tie gevonden tussen het voorkomen
van een tweetal \'restrictie fragment
lengte polymorfismen\' (RFLP\'s) en
scrapie-incubatietijd. Binnen de expe-
rimentele kudde van het NPU (Cheviot
schapen) bleken bepaalde polymorfis-
mes (vlakbij, maar buiten de PrP code-
rende regio) informatief te zijn met be-
trekking tot de lengte van de incuba-
tietijd. Buiten de experimentele kudde
echter bleek deze relatie niet 100%
eenduidig te zijn. Naar analogie van
het onderzoek bij muizen is toen ge-
zocht naar polymorfismen in het code-
rende gedeelte van het
PrP-gen zelf.
Inmiddels is een drietal polymorfis-
men binnen het schape-frP-gen ge-
vonden. Van deze polymorfismen (co-
don 136, 154, 171) bleek in de
experimentele kudde tot nog toe alleen

-ocr page 28-

een aminozuur substitutie op codon
136 (Val/Ala) gerelateerd aan de
lengte van de incubatietijd.

Doelstelling van dit onderdeel van het
CDI-onderzoek is het ontwikkelen van
technieken voor het in kaart brengen
van de genetische status van Neder-
landse schapenrassen met betrekking
tot het
PrP-gen. Inzicht in deze status
kan op den duur belangrijk zijn, onder
meer met betrekking tot de vraag of de
verspreiding van de ziekte het gevolg
is van de verspreiding van het agens óf
van het voorkomen van een genetisch
bepaalde gevoeligheid om klinische
scrapie te ontwikkelen.
Voor het overgrote deel van de scra-
pie-vrije koppels kan de vraag omge-
keerd gesteld worden: is het ontbreken
van klinische scrapie te danken aan
een erfelijke ongevoeligheid of aan het
ontbreken van het agens?

Aanpak

Een verdere aanpak van scrapie in
Nederland kan niet van start gaan zon-
der een goed inzicht te hebben in deze
materie. Het maakt nu eenmaal veel uit
of we in Nederland met een bijna-scra-
pie-vrije schapenstapel te maken heb-
ben, of met een situatie waarin scrapie
bijna overal weieens aangetroffen
wordt. In het eerste geval zou de aan-
pak gericht moeten zijn op het uit-
roeien van de ziekte en het agens, in
het tweede geval zal er mee geleefd
moeten worden, en zal fokken op resis-
tentie bij de schapen centraal komen te
staan. De vraag of agens aanwezig is in
en eventueel ook verspreid kan wor-
den dóór deze \'resistente\' dieren, is
overigens nog niet eenduidig beant-
woord.

Voor beide manieren van aanpak zijn
diagnostische technieken te verwach-
ten. Voor zover het zich nu laat aan-
zien is een test voor het aantonen van
het agens in de preklinische fase niet
direct binnen handbereik. De moge-
lijkheden lijken vooriopig meer te lig-
gen op het vlak van de genetisch be-
paalde gevoeligheid van schapen ten
opzichte van scrapie.

Mogelijke implicaties voor de volks-
gezondheid

BSE is een vrij plotseling opgetreden
nieuwe infectieziekte bij runderen,
waarvan de verwekker nog niet defini-
tief is gekarakteriseerd. Qua pathoge-
nese en aard van de verwekker ver-
toont BSE sterke overeenkomsten met
bij de mens, zij het zeldzaam, voorko-
mende aandoeningen. Eén en ander
moet aanleiding zijn voor een gefun-
deerde risico-analyse. Vooral de trans-
missie-experimenten, waarbij werd
aangetoond dat knaagdieren, maar ook
nertsen, katten en apen experimenteel
met één of meer van deze van dieren
afkomstige agentia kunnen worden be-
smet, geven in dit licht te denken; de
experimenten met orale transmissie
nog meer dan die, waarbij intra-cere-
brale toediening gebruikt werd. Orale
transmissie van BSE is mogelijk, zoals
experimenteel gebleken is bij muizen,
schapen en geiten, en min of meer ac-
cidenteel bij verschillende dierentuin-
dieren en katten. De agentia lijken niet
een erg grote mate van gastheerspeci-
ficiteit te hebben.

■ IM

m

fi
iiftè

Ook het gegeven dat passage van het
scrapie-agens door proefdieren patho-
logische en biologische eigenschap-
pen, alsmede het gastheerspectrum
van dit agens kan veranderen, is hierbij
van belang. Dit temeer omdat het BSE-
probleem in Groot-Brittannië grote
omvang heeft aangenomen en er geen
testen bestaan om geïnfecteerde dieren
die (nog) geen klinische symptomen of
histopathologische afwijkingen verto-
nen te identificeren.

In het verleden zijn wel studies uitge-
voerd om na te gaan of scrapie als zoö-
nose kon worden beschouwd en of er
een relatie zou bestaan tussen CJD en
scrapie. Uit een studie uitgevoerd on-
der Franse CJD-patiënten die tussen
1968 en 1982 waren gestorven konden
geen aanwijzingen voor associatie met
scrapie worden gevonden. Wel werd
een hogere incidentie onder Algerijnse
en Tunesische immigranten waargeno-
men die zowel op genetische gronden,
als op mogelijke expositie in de jeugd
aan de sterk op schapevlees gerichte
keuken, kon worden teruggevoerd. In
andere studies naar het voorkomen van
CJD is wel een verband met het eten
van schape-hersenen en -ogen gesug-
gereerd.

Echter, een normale incidentie van
CJD in Australië, Japan en Groot-
Brittannië, waar respectievelijk géén,
nagenoeg géén en endemisch scrapie
onder schapen voorkomt, alsmede het
aantonen van CJD bij een levenslange
vegetariër en bij personen die nooit
schapevlees geconsumeerd hadden,
konden deze suggestie niet bevestigen.
Niettemin mag er vanuit gegaan wor-
den dat zowel bij scrapie als bij CJD,
blootstelling aan het agens moet heb-
ben plaats gehad: een genetische pre-
dispositie alléén lijkt niet voldoende
om de aandoening tot uiting te laten
komen. Dit zou wél het geval zijn bij
het Gerstmann-Straussler-Schenker
syndroom (GSS), een nog zeldzamer
voorkomende ziekte bij de mens,
welke vrijwel uitsluitend genetisch be-
paald lijkt te zijn.

Transmissie-experimenten met het
scrapie-agens slaagden bij lagere apen,
maar
niel bij mensapen. Dit geeft aan
dat de eventuele transmissie van scra-
pie - en bijgevolg waarschijnlijk ook
BSE - naar de mens met een aanzien-
lijke species barrière te maken heeft
(knjgt).

Daarbij komt nog dat het al dan niet
slagen van een eventuele infectie in
sterke mate afhankelijk is van de wijze
van infectie, de aard van het infecte-
rend materiaal en mogelijk ook de
leeftijd en de genetische gevoeligheid
van het individu. Zo werd reeds ge-
steld dat voor experimentele infectie
via de intragastrische weg meer dan
10^ maal zoveel infectieuze units van
het scrapie-agens nodig zijn als voor
infectie via de intracerebrale weg. Dit
houdt in dat bij
orale infectie waar-
schijnlijk uitsluitend die organen voor
transmissie van belang zouden kunnen
zijn welke het agens in hoge concen-
tratie bevatten. Bij klinische scrapie-
gevallen zijn dit vooral het centrale ze-
nuwstelsel (hoge titers!) en het lymfo-
reticulaire systeem, met inbegrip van
de milt. Het gegeven dat ook delen van
het perifere zenuwstelsel en de peri-
feer gelegen lymfklieren het agens
kunnen bevatten, bemoeilijkt het tref-
fen van veterinair-hygiënische maatre-
gelen. Daamaast is het agens ook aan-
getoond in schapen, welke in het
pre-klinische stadium van scrapie ver-
keerden, en wel voornamelijk in retro-
faryngeale en mesenteriale lymfklie-
ren en delen van de darmtractus.
Genoemd onderzoek betrof op-natuur-
lijke-wijze geïnfecteerde scrapiege-
vallen. Inmid-dels is gebleken dat bij
BSE gevallen het agens slechts aan-
toonbaar is in delen van het centrale
zenuwstelsel, en niet, zoals bij scrapie
in alleriei perifere organen. Dit is dui-
delijk geruststellend.

Een waargenomen 30 maal groter in-
fectierisico van BSE bij jonge kalve-
ren ten opzichte van volwassen dieren
geeft aan dat er mogelijk een leeftijds-
gebonden gevoeligheid bestaat. Dit
gegeven lag ook ten grondslag aan de
aanbeveling van het Southwoodrap-

-ocr page 29-

port om het gebruik van gespecificeerd
slachtmateriaal afkomstig van herkau-
wers in babyvoeding te verbieden.
Achteraf bleek overigens dat derge-
lijke slachtafvallen in het geheel niet in
babyvoeding werden verwerkt.

Een extra risico is mogelijk ook gele-
gen in het
parenteraal gebruik van
biologische produkten van runder- of
schape-origine zoals bepaalde hormo-
nen maar ook biologische produkten,
waarbij voor de bereiding materiaal af-
komstig van rund of schaap wordt ge-
bruikt. Hierbij valt bijvoorbeeld te
denken aan bepaalde vaccins, antistof-
preparaten, maar ook het gebruik van
\'catgut\' in de chirurgie, omdat darmen
sterk geassocieerd zijn met lymfoïde
organen (Peyerse platen). Uit een
tweetal studies, waaronder die van
Davanipour, 1985, kwam het onder-
gaan van grotere operaties als één van
de mogelijke risicofactoren naar vo-
ren.

Inmiddels is een epidemiologisch net-
werk opgericht, waar bepaalde groe-
pen van medische specialisten aan
deelnemen, zoals neurologen, neuro-
fysiologen en neuropathologen, die
met gevallen van CJD-achtige ziekte-
beelden geconfronteerd zouden wor-
den. Op deze wijze zouden eventueel
veranderende incidentiepatronen kun-
nen worden opgespoord. Het zal echter
nog zeker tien jaar duren voordat na in-
troductie van de ziekte een verande-
rende incidentie zou opvallen.
Een zelfde alertheid op het voorkomen
van scrapie-achtige ziekteverschijnse-
len bij grote en wellicht ook kleine
huisdieren door de relevante veteri-
naire disciplines zou eveneens op zijn
plaats zijn. Dit heeft inmiddels al ge-
leid tot het onderkennen van een feline
spongiforme encephalopathie (FSE) in
het VK, waarvan recentelijk zeker 25
gevallen zijn vastgesteld. Ook dit ge-
geven, het voorkomen van dit soort
ziektes in carnivoren, geeft ten aanzien
van volksgezondheid toch wel te den-
ken!

Conclusie

In het licht van de ontwikkelingen ten
aanzien van BSE in Groot-Brittannië
en gelet op de grote economische con-
sequenties, lijkt een voortdurende
waakzaamheid met betrekking tot het
optreden van BSE in Nederland op zijn
plaats. Dit in weerwil van het feit dat
de epidemie in Groot-Brittannië mo-
menteel haar top bereikt schijnt te heb-
ben. \'Engelse toestanden\' zullen hier,
in Nederland niet optreden, hoogstens
een sporadisch geval, veroorzaakt
door directe import.

Met betrekking tot de eventuele impli-
caties voor de volksgezondheid kan
gesteld worden dat er op dit moment
geen concrete aanwijzingen zijn dat
scrapie en BSE pathogeen zijn voor de
mens. Indien er al enig risico zou be-
staan, dan zou dit, in het licht van de
huidige kennis, wellicht alléén optre-
den bij consumptie van delen van het
(centrale) zenuwstelsel of het lymfo-
reticulaire systeem van besmette die-
ren. Bij scrapie is deze aanwezigheid
aangetoond, ook in pre-klinische ge-

Op het programma stonden onderwer-
pen zoals regelgeving, gebruik van at-
testen in de praktijk en therapeutische
mogelijkheden van gemedicineerd
voer.

REGELS

Aan drs. E.L.J.M. Pierey van het mi-
nisterie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij de eer om de regelgeving
rond gemedicineerd voer te verduide-
lijken: \'De Diergeneesmiddelenwet
bepaalt dat degene die een middel op
de markt brengt, moet aantonen dat het
werkzaam is, veilig voor mens, dier en
milieu en van goede kwaliteit\'. Van
middelen voor gemedicineerd voer
moet tevens bewezen worden, dat ze
goed verwerkbaar zijn in voeders (ho-
mogene vermenging, geen interacties).
Een gemedicineerd voeder mag slechts
bereid worden met één voormengsel.
Combineren (meer middelen in één
voeder) mag alleen indien bij de regi-
stratie van een voormengsel is bepaald
dat het voormengsel gecombineerd
mag worden met andere diergenees-
middelen, bijvoorbeeld additieven.

vallen. Bij BSE lijkt dit vooralsnog
niet het geval. Niettemin moet worden
gesteld dat het gastheerspectrum van
BSE anders lijkt te liggen dan bij scra-
pie het geval is, en dat daarom verder-
gaande maatregelen geïndiceerd zijn
dan ten aanzien van scrapie, ten einde
blootstelling van de mens aan het BSE
agens te voorkomen.

Met dank aan de leden van de CDI-
DLO projectgroep \'BSE/scrapie pro-
ject in het bijzonder aan Lucien van
Keulen, Peter Belt en Jan Langeveld.
De samenwerking met RIVM, CCL en
regionale Gezondheidsdiensten is in
de tekst gememoreerd.

\'Gemedicineerde voeders zijn gekana-
liseerd\', legde Pierey uit. \'Dat bete-
kent dat de dierenarts een recept moet
uitschrijven\'. Het recept is vereist om
een gemedicineerd voeder te mogen
afleveren. Een dierenarts mag slechts
een recept schrijven voor de verwer-
king van (voorlopig) voor-gemedici-
neerd-voer-geregistreerde diergenees-
middelen. Verder moet hij of zij een
diagnose hebben gesteld en mogen er
geen ongelimiteerde hoeveelheden
worden voorgeschreven.
Voor het uitschrijven van een recept
gebruikt de dierenarts het in samen-
werking met de KNMvD ontwikkelde
attest. Het is de voederbereider niet
toegestaan een voeder af te leveren
waarin een ander middel (met welis-
waar dezelfde werkzame stof) is ver-
werkt.

Op het attest moet de dierenarts de
wachttijd aangeven (die bij de registra-
tie is vastgelegd). Dierenarts en vee-
houder hebben hiermee een aanvul-
lende zekerheid dat het dierlijk
produkt vrij is van residuen. De vast-
gestelde wachttijd is wettelijk ver-

VOERMEDICATIE INTERESSANT
ONDANKS BEPERKINGEN

Voermedicatie is gemakkelijk en snel inzetbaar. \'Het garandeert bovendien
therapietrouw\', aldus prof.dr. A. Pijpers, hoogleraar Veterinaire Apotheek,
tijdens het symposium Gemedicineerde Voeders in de Praktijk. Het sympo-
sium was een initiatief van de firma Upjohn en de dierenartsencoöperatie
AUV en werd gehouden op 26 oktober 1994.

Door Sophie Deleu

-ocr page 30-

plicht.

Problemen met etikettering zijn vanaf
1 november 1994 achter de rug. Van
voorlopig geregistreerde produkten
zijn nog geen wettelijke wachttijden
vastgesteld. \'Ik raad de prakticus der-
halve aan zich te beperken tot het ge-
bruik van Reg.NL.-produkten\', zei
Pierey.

PRODUKTE

\'Zowel nationaal als internationaal
worden steeds hogere eisen gesteld
aan de milieu-effecten van diergenees-
middelen\', wist dr. W. Peeters van
Upjohn-Benelux te vertellen. \'Zo zul-
len op basis van de resistentie van be-
paalde produkten binnenkort ook
wachttermijnen voor het uitrijden van
mest na toepassing van gemedicineerd
voer gaan gelden\'.

Volgens Peeters kun je je afvragen of
de dierlijke produktie wel gebaat is bij
gemedicineerde voeders. Mede gezien
de milieuproblematiek en de feiten dat
vragen over verenigbaarheid nooit
voor honderd procent beantwoord
kunnen worden en carry-over niet kan
worden uitgesloten. \'Niettemin den-
ken wij dat de huidige intensieve vee-
houderij niet zonder voermedicatie
kan\'.

Peeters hekelde het ontstaan van aller-
lei soorten positieve, dan wel nega-
tieve lijsten, juist nu Nederiand einde-
lijk een Diergeneesmiddelenwet heeft.
Het enige kwaliteitslabel moet volgens
de diergeneesmiddelenindustrie Reg.
NL. zijn. \'En dat is geen garantie voor
succes, maar een kwestie van vertrou-
wen in de veiligheid, kwaliteit en ef-
fectiviteit van een diergeneesmiddel\'.

PRAKTIJK

Praktizerend dierenarts G.W.Th. Mou-
rits schetste het ideale gebruik van at-
testen in de praktijk: \'De dierenarts is
op het bedrijf, stelt een (waarschijn-
lijkheids-)diagnose bij een koppel die-
ren en komt tot de conclusie dat kop-
pelmedicatie via gemedicineerd voer
de beste therapie is. Hij berekent de
benodigde hoeveelheid voer en schrijft
zelf het attest. Er vindt een evaluatie
plaats.\' Mourits gaf aan, dat een attest
ook tot stand kan komen in samenwer-
king met de voorlichter van de meng-
voederfabriek (ook ideaal) en verder
op vele, niet gewenste manieren.
Hij wees de aanwezigen op de ver-
schillende belangen die spelen als het
uitschrijven van een attest aan de orde
is. Een goede gezondheid en goede
technische resultaten van een koppel
hebben een grote economische waarde
voor de veehouder en betrokkenen.
Mourits benadrukte het belang van een
goede communicatie en beschreef de
procedure: \'Want die moeten we goed
met elkaar afspreken\'.
Verder beschreef hij hoe de attesten,
waarvan de doorslagen in de cliëntad-
ministratie terecht moeten komen
(logboek), een hulpmiddel kunnen zijn
bij het verkrijgen van inzicht in de be-
drijfsvoering van een cliënt: \'Het is
noodzakelijk om bij een bedrijfsbe-
zoek een snel overzicht te kunnen krij-
gen\'. Maar ook de eigen administratie
biedt mogelijkheden: \'Maak eens een
kwartaal- of jaaroverzicht voor uw
klant\'.

Verder stelde Mourits de vraag hoe-
veel gezondheidsrisico\'s zijn perso-
neel eigenlijk loopt bij het gesjouw
met de huidige verpakking van voor-
mengsels. Verstuiving en vermorsing
zijn aan de orde van de dag. Tevens gaf
hij het gebrek aan van een goede infor-
matiebron omtrent de wettelijke rege-
lingen: \'De goedwillende prakticus is
voortdurend bezig overal informatie
vandaan te halen...\'

MENGVOEOER

Ir. M.A. Grift, directeur van de
Coöperatie Twente Achterhoek B.A.,
citeerde H. Vaarkamp: \'Over tien jaar
zijn er nog maar 400 dierenartsenprak-
tijken (Jaarcongres 1994)\'. Hij ver-
wachtte bovendien dat er dan ook de
helft van het huidige aantal mengvoe-
derbedrijven zou zijn. \'Wij zijn dus op
elkaar aangewezen\', concludeerde hij
fijntjes.

De titel van zijn voordracht \'(On)mo-
gelijke gemedicineerde voeders\' gaf
hem de gelegenheid aan de kaak te
stellen dat veel van de attesten slecht
ingevuld worden. \'Mijn standpunt is
dat de dierenarts beslist over het medi-
cijngebruik\', zei hij. \'De mengvoeder-
industrie heeft echter te maken met de
zogenaamde diervoederwetgeving en
een verslepingsdiscussie. Voordat wij
het in de gaten hebben, spelen wij de
ongewenste rol van politieagent\'. Grift
wees erop dat de mengvoederindustrie
en de dierenarts dezelfde klant hebben.
\'De relatie mengvoederbereider-die-
renarts is er een die volgens ons ge-
koesterd moet worden\', gaf hij aan.
\'Maar daar hoort ook het gevoel voor
verantwoordelijkheid bij\'. Het is ei-
genlijk heel simpel: \'De kern van de
\'mogelijke gemedicineerde voeders\'
ligt bij willen samenwerken en com-
municatie\'.

De aansprakelijkheid van de meng-
voederindustrie volgens Grift: (1) het
werken volgens de diervoederwetge-
ving (PVVr), (2) het op de juiste wijze
bewaren en mengen van geregis-
treerde medicijnen voor verwerking in
veevoeder en (3) het leveren van de op
het attest vermelde concentratie, vrij
van bijmenging van ongewenste stof-
fen, (4) afgaande op de etikettering in
combinatie met het goed ingevulde at-
test.

Veel hoop zette Grift op de certifice-
ring van dierenartsenpraktijken; \'Doen
wat je zegt is eigenlijk de sleutel\'.
Aansprakelijkheid vloeit voort uit ver-
antwoordelijk voelen.
En tot slot: \'Door gezamenlijk naar
werkbare oplossingen te zoeken ko-
men we als vanzelfbij \'sterk boeren-
werk\'.

OIERENARTS

Algemeen secretaris van de KNMvD,
dr. Tj. Joma, was uitgenodigd om de
verantwoordelijkheden van de dieren-
arts inzake gemedicineerd voer toe te
lichten: \'Bij het voorschrijven en de
keuze van een diergeneesmiddel moet
hij (of zij) rekening houden met de gel-
dende regelgeving\'.
Twee dingen zijn daarbij erg belang-
rijk: (1) het middel moet geregistreerd
zijn voor de verwerking in voer en (2)
het moet verenigbaar zijn met het voe-
der dat op het bedrijf gebruikt wordt.
Er kunnen immers additieven uit de
A-, D- en K-reeks zijn toegevoegd.
Daartoe is een goed overieg met de
veehouder van belang. (De dierenarts
moet zich er bovendien van vergewis-
sen dat aan de betrokken dieren niet
reeds om een andere reden diervoeder,
waaraan hetzelfde antibioticum of
coccidiostaticum is toegevoegd, wordt
gevoerd.)

Natuuriijk moet het attest volledig en
correct zijn ingevuld. Magistraal be-
reide mengsels mogen niet als gemedi-
cineerd voeder voor een koppel wor-
den voorgeschreven (ook niet bereid
door een mengvoederbedrijf)- Een
mengvoederbereider mag niet afwij-
ken van de gebruiksvoorschriften, zo-
als die bij de registratie zijn vastge-
legd.

Concreet is de dierenarts verantwoor-
delijk voor: (1) de diagnose en het
(enige) daarbij voorgeschreven dierge-
neesmiddel, (2) de keuze van het dier-
geneesmiddel (Reg. NL), (3) de juiste
hoeveelheid nodig voor de behande-
ling en (4) het onderzoek dat de dieren
niet langs andere wegen diergenees-

-ocr page 31-

middelen of additieven toegediend
krijgen die onverenigbaar zijn. Onge-
wenste bijwerkingen van combinaties
die niet bekend of te verwachten zijn,
dienen gemeld te worden aan het
Bureau Bijwerkingen Diergeneesmid-
delen.

THERAPIE

Wat zijn de therapeutische mogelijk-
heden van gemedicineerde voeders?
Prof dr. A. Pijpers noemde de bundel
\'Diervoederwetgeving in Nederland,
deel 2\' van het PVVr te Den Haag,
waarin aangegeven is welke stoffen op
dit moment voor diergeneesmiddelen
beschikbaar zijn om in voer verwerkt
te worden.

Pijpers gaf niet alleen de mogelijkhe-
den, maar ook de beperkingen aan van
gebruik van diergeneesmiddelen in ge-
medicineerd voer: \'Er kunnen bijvoor-
beeld problemen optreden in het for-
muleringsproces; diergeneesmiddelen
dienen voor verwerking in voer aan
bepaalde eisen te voldoen\'. De formu-
lering is van groot belang voor de bio-
logische beschikbaarheid. Specifiek
voor gemedicineerde voeders zijn de
eigenschappen: (1) snelheid waarmee
de stof vrijkomt uit het voer (pas dan
beschikbaar voor absorptie) en (2) fy-
sisch-chemische factoren die de oplos-
baarheid bepalen.

Fl I M

AiÉÉtti

De therapeutische kwaliteit van een
produkt bepaalt onder meer de snel-
heid waarmee het farmacon geabsor-
beerd kan worden. Daartoe dient de
concentratie-tijdcurve beoordeeld te
worden. Pijpers benadrukte het belang
van verder onderzoek naar de biologi-
sche validatie van de werkzaamheid
van middelen: \'In de studie-opzet
dient men aandacht te hebben voor
randomisatie, aantallen dieren en hun
gezondheidsstatus.\'

Dat het symposium voorzag in een
grote behoefte aan informatie op het
gebied van gemedicineerd voer, mag
geconcludeerd worden uit het grote
aantal bezoekers: ongeveer 270. Op
het bureau van de KNMvD komen ook
regelmatig vragen binnen. Staftnede
werker mr. Sabien van Egmond publi
ceert op dit gebied zo vaak mogelijk in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
Momenteel is een aantal ontwikkelin
gen gaande rond de verwerking van
diergeneesmiddelen in diervoeder
Bovendien is de registratie van dierge
neesmiddelen nog steeds in volle gang
zodat het aanbod van te gebruiken
middelen per dag kan veranderen.
Gelukkig is de fabrikant nu verplicht
in elk geval de etikettering aan te pas-
sen aan de wettelijke eisen. (Tot no-
vember gold een overgangsregeling,
die de duidelijkheid niet ten goede
kwam.) De KNMvD houdt de dieren-
arts zo goed mogelijk op de hoogte.

Met dank aan: mevrouw mr. P.S. van
Egmond en drs. J. G. van Spanje.

SYMPOSIUM VAKGROEP INWENDIGE ZIEKTEN EN VOEDING
DER GROTE HUISDIEREN

NIET VANDAAG DE WEDSTRIJD OPGEVEN
DIE JE MORGEN GAAT WINNEN

SOMBER PERSPECTIEF

Was de eerste spreker nogal somber

wat de toekomst betreft, de tweede

daarentegen betoogde vol vuur dat de

Nederlandse landbouw een ijzersterke

positie inneemt vergeleken met het

buitenland.

Diverse actuele ontwikkelingen pas-
seerden bij Odink de revue: het EU-be-
leid met het etiket McSharry, waarbij
premies de landbouw in onrendabele
gebieden op de been moet houden; de
ontwikkelingen van de laatste 25 jaar
in de varkens- en de rundveehouderij
en de terugtredende overheid, die het
stamping out systeem niet meer wil fi-
nancieren (in tegenstelling tot het be-
leid in het buitenland).
\'Waarom moet de Rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees nog in stand
worden gehouden, als de bedrijven
zelf de keuring goedkoper kunnen uit-
voeren? De keuring maakt 50% van de
loonkosten uit, hetgeen gewoon onac-
ceptabel is\', vroeg Odink zich af
Door nauwe samenwerking in de keten
zelf en het creëren van speciale afzet-
markten kan de weinig rooskleurige
toekomst met een afnemende produk-
tie nog omgebogen worden. Onder-
zoek kan daarbij niet gemist worden,
maar ook daar wil de overheid op-
nieuw in gaan snijden.
Het systeem van integrale kwaliteits-
zorg, zoals we dat kennen bij de var-
kens (1KB, waar reeds 3500 bedrijven
bij aangesloten zijn), de SKV-regeling
bij vleeskalveren (met een aansluit-
percentage van 100%), alsmede de
nieuwe regeling voor vleesvee (Kwa-
liteitscontrole Runderen, KCR) moe-
ten er voor zorgen dat de consument
een positiever beeld krijgt van
Nederlandse vleesprodukten. Clenbu-
terol en de varianten daarop zouden
overigens therapeutisch kunnen wor-
den toegestaan, hetgeen de doodsteek
zou betekenen voor de KCR.
De dierenarts dient in dit systeem van
kwaliteitszorg te passen, anders is ook
de toekomst voor deze beroepsgroep
minder rooskleurig. Specialisatie en
samenwerking zijn hiervoor absoluut
noodzakelijk, naar de mening van het
Produktschap voor Vee en Vlees.

Vijf en twintig jaar geleden verhuisde de Kliniek voor Interne Ziekten van de
Biltstraat naar de Uithof. Dit werd op 16 november onder de titel
\'Binnenstebuiten\' gevierd met een symposium over politieke onderwerpen en
de wetenschappelijke vorderingen van de vakgroep.

De algemeen secretaris van het Produktschap voor Vee en Vlees, ir. H.J.
Odink en de voorzitter van de Tweede Kamercommissie voor de Landbouw,
P.M. Blauw schilderden de huidige positie van de landbouw in Nederland
w aarin ook de plaats van de diergeneeskunde aan de orde kwam.

Door W. Sybesma

IJZERSTERKE POSITIE

Blauw daarentegen was, zoals gezegd.

-ocr page 32-

heel wat optimistischer; wellicht om-
dat zijn benadering veel globaler was.
\'Wat is er in één generatie niet opge-
bouwd in de Nederlandse landbouw?
Met een netto overschot van 27 miljard
mag men trots zijn op deze sector. Van
de 10 Produkten die als exportprodukt
het hoogste scoren zijn er 9 agrari-
sche! \' trok hij fel van leer.
\'Men moet niet te veel bladen lezen\'
was zijn advies. Je wordt er alleen
maar somber van. Zijn uitgangspunt:
\'Geef de wedstrijd vandaag niet uit
handen die je morgen nog kunt win-
nen\'.

Het probleem waar de landbouw mee
te maken heeft is het keuzeprobleem
van de huidige consument: \'ook al
hebben \'ze\' niet gelijk, \'ze\' krijgen het
wel\'. Dat moet het uitgangspunt zijn
voor het beleid. Vandaar de noodzaak
tot open etikettering.
Ook Blauw pleitte voor een spoedige
privatisering van de RVV.
\'Het aantal agrarische ondernemers
neemt wel af, maar de hoeveelheid
kwaliteitsprodukten niet\', ging hij ver-
der.

De dierenarts zal de zeer belangrijke
rol, die hij nu al speelt, moeten blijven
vervullen. Deze rol wordt alleen maar
belangrijker.

Beide sprekers gaven overigens in hun
summiere commentaar over de plaats
van de diergeneeskunde aan, dat ze
daar nog niet echt over hadden nage-
dacht.

De visie die prof dr. E.J. Ruitenberg,
geformuleerd tijdens het afgelopen
Jaarcongres van de KNMvD in Drach-
ten, over de plaats van de diergenees-
kunde na 2002 in de maatschappij, zou
hen een heel eind op weg hebben ge-
holpen (zie Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, 1994; 119(22): 693).

PLAATS VAN DE VAKGROEP
Profdr. H.J. Breukink schetste de ont-
wikkeling van de kliniek tot vakgroep
en de specifieke rol, die de internist
speelt in de diergeneeskunde.
Aan de ene kant is er behoefte aan spe-
cialisatie, hetgeen al door professor
Wester werd gesignaleerd. Aan de an-
dere kant echter, blijft de noodzaak be-
staan van de vergelijkende ziekte-
kunde als wezenlijk bestanddeel van
de vakgroep. \'Het is bijvoorbeeld niet
wenselijk te komen tot een specialisme
geitenziekten\', aldus Breukink.
In de afgelopen vijfentwintig jaar heeft
de vakgroep diverse ziektegebieden
diepgaand bestudeerd, waardoor er
speciale know-how is verzameld.

it VI I li

Voorbeelden zijn de vetstofwisseling
van het paard, respiratie-aandoeningen,
de vetstofwisseling van de big en de mi-
crobiële digestie in de darm van de big
(die weer de bestudering van de pens-
stofwisseling van het rund bevordert).
\'In dit geheel is de voeding als toege-
voegd onderdeel van de vakgroep van
grote waarde gebleken voor de kennis
van interne ziekten\', concludeerde
Breukink.

JUBILEUMBOEK

Dr. R. Kuiper, voorzitter van de jubi-
leumcommissie en de ochtendzitting,
overhandigde vervolgens de eerste
exemplaren van het jubileumboek
\'Inteme in de Uithof (onder de redactie
van mevrouw dr. G.J. Binkhorst en drs.
R. van Nieuwstadt) aan de decaan van
de faculteit, prof dr. H.W. de Vries, de
voorzitter van de vakgroep, prof dr. H.
J. Breukink en prof dr. G. Wagenaar,
de drijvende kracht van het eerste uur.
In dit boek worden de geschiedenis
van de vakgroep, het beleid en het be-
stuur, het onderzoek en de onderzoeks-
faciliteiten en de organisatie qua per-
soneel uitvoerig besproken, terwijl
tevens de promoties en de publikaties
worden vermeld. De vele foto\'s waar
het mee verluchtigd is, maken het
haast tot een familiealbum; de afgelo-
pen vijfentwintig jaar tekenen zich
duidelijk af op de gezichten van de af-
gebeelde personen.

Er wordt gewag gemaakt van de in-
druk, die in de vakgroep leeft, dat het
doorstromen van de resultaten van het
uitgevoerde onderzoek naar de prakti-
cus niet goed lukt, ondanks het ge-
voerde beleid met betrekking tot publi-
ceren in internationale tijdschriften.
\'De dierenartsen lezen in ieder geval
niet te veel!\', concludeerde de spreker.
Het boek geeft een doorwrocht beeld
van de wordingsgeschiedenis en het
heden van de vakgroep. Waarschijn-
lijk is het nu al een collectors-item, ge-
zien de beperkte oplage.

WETENSCHAPPELIJKE
ONTWIKKELINGEN
Het programma van de middagzitting
bestond uit vier afzonderlijke lezin-
gencycli. Daarbij ging het om weten-
schappelijk onderzoek bij herkauwers,
paarden, varkens en vleeskalveren.
Een boek met de samenvattingen was
beschikbaar.

De belangstelling van de dierenartsen
was overweldigend, hetgeen als een
groot compliment kan worden opgevat
voor het organiserende comité.

OPROEP VOOR
PRESENTATIES

Het 9de jaariijks symposium van
de Europese Vereniging voor
Veterinaire Neurologie zal plaats-
vinden te Liège, België, op 29 &
30 september, 1995.

Het hoofdthema is \'Diagnostische
technieken in de veterinaire neu-
rologie\' (met o.a. klinische patho-
logie, medische beeldvorming,
electrofysiologie, histopatholo-
gie,...)

Er is tijd voorzien voor een be-
perkt aantal vrije mededelingen.
Zend a.u.b. Uw abstract vóór 15
maart, 1995 naar:

Dr. Luc Van Ham
Geneeskunde en Klinische Biolo-
gie Kleine Huisdieren
Universiteit Gent, Casinoplein 24,
B-9000 Gent, België
Tel. 32 9 223 37 65.
Fax. 32 9 233 59 88.

W.R SPECKMANN
STICHTING

Video Verantwoord
Diergeneesmiddelengebruik

Over dit zeer actuele onderwerp is
vooijaar 1994 een rapport ver-
schenen. Daarop heeft de WFSS
een diaserie (tekst en beelden) ge-
maakt die als leidraad kan dienen
voor het houden van een lezing
voor rundvee-, varkens-, en
pluimveehouders. Thans is er ook
een video beschikbaar, gemaakt
door de projectgroep. Deze kan
als illustratie bij een dergelijke le-
zing goede diensten bewijzen. U
kunt kiezen voor de diaserie, de
video of beide. De verhuurprijzen
zijn respectievelijk ƒ 70,-, ƒ 35,-
en ƒ 80,-; de verkoopprijzen re-
spectievelijk ƒ 231,-, ƒ 50,- en
ƒ 256,-. Alles inclusief het rapport
en de voorlichtingsmap. Bestellen
bij AUV/WFSS tel.: 08850-
94321.

-ocr page 33-

De aangeboden referaten worden be-
oordeeld door een deskundige jury:
prof.dr. J.E. Gajentaan, prof.dr. A.Th.
van \'t Klooster, dr. H.A.W. Hazewinkel
(allen verbonden aan de Faculteit
Diergeneeskunde) en mevrouw drs.
M.H.M. Bos (dierenarts van de
Waltham Veterinaire Service). De jury
hanteert de volgende criteria:

- wetenschappelijke waarde

- praktische bruikbaarheid

- mate van eigen onderzoek

- originaliteit en

- presentatie en verzorging.

De winnaar van de Waltham Award
ontvangt een cheque ter waarde van
ƒ 1500,- en wordt uitgenodigd voor de
Waltham Summer School 1995 die ook
deze zomer plaatsvindt in Engeland.
Tijdens deze Summer School zullen de
Waltham Award-winnaars uit Europa,
de Verenigde Staten en Australië hun
onderzoeksresultaten presenteren. Te-
vens worden lezingen gehouden over
onder meer (dieet)voeding van gezel-
schapsdieren, produktontwikkeling en
praktijkmanagement. Daarnaast is er
gelegenheid voor culturele en sociale
activiteiten en een bezoek aan het
Waltham Centre for Pet Nutrition en de
Pedigree Petfoods fabriek. Er worden
ook elk jaar een tweede (ƒ 1000,-) en
een derde (ƒ 500,-) prijs toegekend.
De officiële toekenning van de Walt-
ham Award vindt plaats tijdens de
Vooijaarsdagen in het Free Communi-
cations Programme, waarna de winnaar
de gelegenheid krijgt zijn/haar referaat
te presenteren. De Award 1995 wordt
gekozen uit de in 1994 gepubliceerde
referaten. Geïnteresseerden dienen hun
referaat voor 10 februari in drievoud in
te leveren bij prof dr. J.E. Gajentaan.
Voor meer informatie: mevrouw drs.
M.H.M. Bos. Postbus 81, 5460 AS
Veghel.

WALTHAM AWARD 1995

Ook in 1995 wordt tijdens de Voorjaarsdagen de Waltham Award uitgereikt
aan de student diergeneeskunde, die het beste referaat heeft geschreven over
de geneeskunde van gezelschapsdieren. De Waltham Award is een initiatief
van de Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren en Waltham
Veterinaire Service van Effem (producent van onder meer Pedigree Pal,
Whiskas en een veterinaire dieetrange). De prijs wordt reeds voor de twaalfde
maal toegekend.

Dierenarts Beijer ontving uit handen
van juryvoorzitter Gajentaan een zeef-
druk, een koperen plaquette (met de
woorden: Over Dierenartsenpraktijk
van het jaar 1994) en een oorkonde.
De voorgedragen dierenartsenpraktij-
ken zijn op verschillende criteria beoor-
deeld. Dc kwaliteit van de medische
verzorging staat eigenlijk in heel
Nederland op een zeer hoog peil, dus
vooral aspecten zoals bereikbaarheid,
service en inzet speelden een voomame
rol bij de beoordeling. \'In de meeste ge-
vallen zijn dat ook de aspecten waar-
over de lezers in hun brieven schreven\',
aldus Gajentaan. \'Goede voodichting
door de dierenarts, duidelijke taal over
wat het dier scheelt, extra\'s in de prak-
tijk voor zowel de dieren als hun eige-
naren en dag- cn nachtservice spraken
erg veel mensen aan\'. Hoewel praktisch
alle genomineerde praktijken op deze
punten hoog scoorden, koos de jury uit-
eindelijk toch voor de praktijk De
Toren. \'De reden hiervoor was vooral
het aantal positieve inzendingen dat
vergezeld ging van een gedegen moti-
vatie voor de keuze van deze praktijk\',
onderbouwde Gajentaan de keuze van
de jury. Bij de verkiezing van dit jaar
viel vooral op dat veel verschillende
praktijken door de lezers genomineerd
werden; wellicht een indicatie dat men
over het algemeen tevreden is over de
eigen dierenarts.

De winnende praktijk wordt door de fa-
brikant van Pedigree Pal en Whiskas in
de gelegenheid gesteld om voor een be-
drag van ƒ 750,- aan diervoeding te
schenken aan een goed doel.

DIERENKLINIEK DE TOREN
ONDERSCHEIDEN

De dierenkliniek van de dierenartsen Beijer, Beijer-Hoekstra, Veenis en Hage
Noorman en hun team van assistentes is uitgeroepen tot \'Over
Dierenartsenpraktijk\' van het jaar 1994. Een groot aantal lezers van het blad
\'Over Dieren\' droeg de praktijk voor. Een jury onder voorzitterschap van
prof.dr. J. Gajentaan (verbonden aan de Universiteitskliniek voor
Gezelschapsdieren) kende de Drachter dierenartsenpraktijk de titel toe.

ONDERZOEK VERZEKERINGSSTELSEL
BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

De vakgroep Agrarische Bedrijfseconomie van de Landbouwuniversiteit
Wageningen (LUW) gaat de haalbaarheid van een verzekeringsstelsel tegen
de schade door besmettelijke dierziekten onderzoeken. De overstap naar een
dergelijk verzekeringsstelsel betekent een ommezwaai in de aanpak en finan-
ciering van de diergezondheidszorg en leidt tot een aanzienlijke verschuiving
in verantwoordelijkheid en kosten van overheid naar de particuliere sector.

Het haalbaarheidsonderzoek geschiedt
in opdracht van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Het betreft de schade door uitbraken
van zogenaamde Veewetziekten, zoals
mond- en klauwzeer, varkenspest.

blaasjesziekte en pseudovogelpest. Het
kabinet heeft eerder dit jaar haar voor-
keur uitgesproken voor een verzeke-
ringsstelsel boven de bestaande schade-
vergoedingsregeling vanuit de over-
heid, maar wacht met besluitvorming
tot de haalbaarheidsstudie van de vak-
groep Agrarische Bedrijfseconomie in
1996 is afgerond. Voor de uitvoering
van het onderzoek heeft het ministerie
aansluiting gezocht bij een reeds bij de
vakgroep lopende studie in opdracht
van het bedrijfsleven, gericht op de ri-
sico\'s en de economische gevolgen van
verspreiding van besmettelijke dier-
ziekten. Het gezamenlijke onderzoek
staat onder leiding van profdr.ir. A.A.
Dijkhuizen, bijzonder hoogleraar in de
economie van dierziekten en dierziek-
tenbestrijding aan de LUW en wordt
begeleid door een klankbordgroep met
daarin vertegenwoordigers uit overheid
en bedrijfsleven.

-ocr page 34-

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (7)

CARLO RUINI

Veterinair verleden

De renaissance van de diergeneeskunde is Ingeluid in 1598 met de publikatie van het boek: \'Deiranotomia et deirinfermitè del
cavallo\' van de hand van Carlo Ruini.

Ruini heeft geleefd van ongeveer 1530 tot 1598, het jaar w^aarin hij werd vermoord. Hij heeft zijn hele leven doorgebracht in
Bologna. Zijn vader was een rijk en invloedrijk senator en jurist in deze stad en Carlo heeft hem op jonge leeftijd opgevolgd. Ook
weten wij, dat hij al op 23 jarige leeftijd in het bezit was van een omvangrijke stoeterij. Carlo Ruini voldeed aan de eisen van het
renalssance-ldeaal, zoals men dat in die tijd zag: de universele mens, l\'uomo universale, dat wil zeggen een zeer gefortuneerd
edelman, een invloedrijk stadsbestuurder en een wetenschapper, een gedreven zoeker naar het onbekende. Uit deze laatste
eigenschap Is zeker zijn bijzondere interesse in de anatomie van het paard te verklaren. Dit is niet zo vreemd, Indien men zich
realiseert, dat in deze eeuw de anatomie bijzonder populair was. Kort daarvoor was het de Brusselaar Andreas Vesalius {1514-
1564), die lange tijd in Padua leefde, die met zijn boek \'De fabrica humani corporis\' de anatomie van de mens in een nieuw dag-
fcht plaatste.

Hoewel Ruini klaarblijkelijk geen directe contacten onderhield met de universiteit in Bologna bewoog hij zich wel graag in de
kringen van de intelligentia in deze stad. Ruini heeft twee monumenten achtergelaten: een paleis ontworpen door Palladio, ge-
bouwd tussen 1582 en 1584 en nu dienst doend als Paleis van Justitie in Bologna en het andere \'monument\': zijn boek over de
anatomie van het paard. Hij was een groot paardenliefhebber, zoals blijkt uit het voorwoord in zijn boek. Hij maakte zch vooral

1. Driesch von den A. Geschichte der Tiermedizin. München, 1989:74-5.

2. Wester, J. Geschiedenis der Veeartsenijkunde. Utrecht, 1939:51-5.

3. Mathijsen, A. De eerste beschrijving van de anatomie van hel paard (1598) opnieuw uitgegeven. Dier en Aits; 1986; 1:71.

4. Bayon, H.P. The authorship o( Carlo Ruini\'s \'Analomia del cavallo\'. Journal ol con^iarative pathology and therapeutics; 1935; 48:138-48.

5. Dyce, K.M. Carlo Ruini and TAnalomia dei Cavalb\'. British Veterinary Journal; 1953; 109:385-90.

Tauola

SPECIALISATIE IN DE
DIERGENEESKUNDE

Congresseo en cursussen

Symposium derDSK 11 januari 1995

Sinds de algemene ledenvergadering
van de KNMvD in 1977 goedkeuring
gaf voor de erkenning en registratie
van specialisten is er enorm veel ge-
praat over de functie die deze binnen
het veterinaire bestel moet hebben.

Velen zagen specialisatie als de oplos-
sing om aan de stijgende vraag naar
gecompliceerde behandelingen te vol-
doen, anderen waren bang dat het zou
leiden tot vervlakking van de eerste-
lijns praktijk. Langzamerhand zien we
dat mede dankzij de vele kritische op-
merkingen er een duidelijke structuur
is ontstaan.

Hierin is de specialist een herkenbare
persoon, die zich hoofdzakelijk richt
op de tweede- en derdelijns behande-
ling.

De opleiding krijgt de specialist in
Utrecht of aan andere goedgekeurde
opleidingscentra, aansluitend op het
dierenartsexamen. Zijn of haar kunde
wordt beoordeeld door middel van een
afsluitende toets. Waarmogelijk wordt
deze op Europees niveau gelijk ge-
schakeld. Op het ogenblik zijn er 12
specialismen erkend.

Om hiervan een beeld te geven heb
ik de hiernaast staande tabel opgeno-
men.

Ondanks het belang van de hierboven
geschetste ontwikkelingen, bleek ons
bij navraag, dat nog veel studenten en
afgestudeerden slecht op de hoogte
zijn. Daarom hebben we gemeend dit
onderwerp te moeten belichten. We
hopen met dit symposium een genuan-
ceerd antwoord te geven op onder an-
dere de volgende vragen.

1.Wat gaat specialisatie in de toe-
komst betekenen?

2. Hoe ziet het dagelijks leven van een
specialist eruit?

3. Hoe wordt men specialist?

Na aanvang om 10.00 uur zullen de
volgende sprekers vanuit hun eigen
discipline proberen antwoord te geven
op de hierboven staande vragen:

dhr. M.H. Boevé, oogheelkunde
dhr. A.E.J.M. van den Bogaard, veteri-
naire microbiologie
dhr. W. van der Holst, reproduktie van
het paard

dhr. F. van Knapen, veterinaire volks-
gezondheid

dhr. K. van Muiswinkel, chirurgie van
het paard

mevr. R.R.O.M. van de Sandt, s.i.o. 2e

-ocr page 35-

bezorgd over het lijden van dit dier voorlkomend uit een gebrek aan kennis over de ziekten van het paard.
Het werk van Ruini bestaat uit twee delen. Het eerst behandelt de anatomie in 295 pagina\'s verdeeld over 5 hoofdstukken.
Hierbij wordt uitgegaan van de traditionele volgorde: het hoofd, de romp, de buikholte, de geslachtsorganen en de ledematen.
Aandacht wordt hierbij geschonken aan de osteologie, de myologie, de ingewanden, de bloedvaten en de zenu.. jn. Het
tweede deel bestaat uit 386 pagina\'s verdeeld over 6 hoofdstukken, waarin de ziekten van het paard worden behandeld. Het is
vooral het eerste deel dat de anatomie behandelt waarmee Ruini trendsetter is geweest. Dit werk is lange tijd onovertroffen ge-
weest. Hij heeft zich hierin afgezet tegen de gevestigde opvattingen en is zijn eigen weg ingeslagen. Kenmerkend is dat hij- en
dat verraadt de grote wetenschapsman- heeft beschreven wat hij waarnam en niet wat hij dacht te zullen waarnemen. Hiermee
heeft hij de basis gelegd van de rationele diergeneeskunde. Het boek is in een heldere taal geschreven, zelfs zo dat leken het
volkomen kunnen begrijpen. Veel tijdgenoten van hem verscholen hun onkunde door het gebruik van onbegrijpelijke terminolo-
gie. Daarbij komt nog dat het boek rijk geïllustreerd is, onder andere door 64 houtsneden. Opvallend is zijn inzicht in de bloed-
somloop. Hij schrijft hierover:
\'In ieder hartsventrikel zijn 2 openingen. Door die van de rechterzijde komt het bloed uit de grote
ader binnen en het verlaat de ventrikel door de arteriele vena. In die van de linkerzijde treedt het bloed, vergezeld van de \'spiri-
tus \', die in de longen wordt bereid, door de \'arteria venale\' binnen. Dat wat geheel vermengd is met spiritus en gezuiverd is in de
linker ventrikel, wordt langs de grote arterie door het lichaam vervoerd, behalve door de longen.
\' Het is niet verwonderlijk dat
chauvinistische stadsgenoten hem de eer van de ontdekking van de bloedsomloop hebben willen gunnen en zelfs daarvoor
een standbeeld hebben opgericht. Dit neemt niet weg, dat de ontdekking van de bloedsomloop zonder meer toekomt aan de
arts William Harvey (1568-1657), die op een zeer gedegen wijze de gang van het bloed heeft kunnen aantonen. Het tweede
deel van Ruini\'s boek, dat de ziektekunde behandelt, is van een lager wetenschappelijk niveau, aangezien hij hierbij veelal ge-
bruik heeft gemaakt van bestaande kennis. Het voorwoord is gedateerd 7 januari 1598 en daar hij op 2 februari op een geweld-
dadige wijze aan zijn einde is gekomen, zal hij de verschijning van zijn werk niet hebben beleefd.

Het boek werd nog 6 maal in Venetië uitgegeven en het is in het Duits en in het Frans vertaald. Lange tijd is er gediscussieerd
over de vraag, of Ruini de auteur is van het boek en wie de prachtige houtsneden heeft gemaakt. Voor deze laatste kwestie
worden de namen genoemd van Leonardo da Vinei, Titiaan en Carracci de Oudere. Het is vooral aan de studie van Schmutzer
te danken, dat we nu mogen aannemen dat geen der genoemde schilders hierbij betrokken waren. Men gaat er nu van uit, dat
het mogelijk leerlingen van Titiaan zijn geweest, die deze kunstwerken hebben gemaakt.

b. V.

137

De tekst wordt door sommigen toegeschreven aan Vesalius. Nadere studie heeft aangetoond, dat er zo\'n groot verschil in
schrijfstijl is en dat hier sprake is van zo\'n specifieke kennis, dat Vesalius uitgesloten kan worden geacht. De grote verdienste
van Ruini is geweest, dat hij gebroken heeft met de traditionele opvattingen over de anatomie en als eerste een buitengewoon
heldere beschrijving heeft gegeven over de bouw van het paard.

E.P.0.

specialisme

praktizerend

in opleiding

1. interne geneeskunde der

gezelschapsdieren

16

4

2. chirurgie der gezelschaps-

dieren

24

4

3. dermatologie der gezel-

schapsdieren

4

2

4. oogheelkunde

4

1

5. veterinaire pathologie

35

7

6. veterinaire radiologie

9

3

7. reproduktie van het paard

3

-

8. interne geneeskunde van

het paard

6

-

9. chirurgie van het paard

16

-

10. veterinaire microbiologie

4

-

11. veterinaire diervoeding

3

1

12. vogelgeneeskunde

3

1

fase oogheeiicunde

mevr. M.W. Vroom, dermatologie der
gezelschapsdieren

dhr. C.D. van Zuilen, s.i.o. Ie fase chi-
rurgie der gezelschapsdieren
Een ieder die geïnteresseerd is, is bij

deze van harte uitgenodigd. Via de
DSK kunt u kaartjes bestellen.

Namens de
DSK symposiumcommissie
Ronald J.Th. Bosch.

-ocr page 36-

■im

mi

üM

Hieronder treft u een aantal cursussen
voor 1995 aan. Opgave is telefonisch
(030 - 51 73 74) en door middel van een
fax(030 - 51 64 90)mogelijk.

APÜTHEEKBEHEER II VQÜR
GEZELSCHAPSDIERENPRAKTICI,
26 en 27 januari en 7 en 8 maart 1995 (2
blokken van 2 dagen), ƒ 2.550,--.

In het kader van de cursus krijgt men in
blok 1 een aantal \'huiswerkopdrachten\'
die in blok 11 gezamenlijk worden be-
sproken.

De cursus is gericht op gezelschapsdie-
renpraktici die reeds deelnamen aan de
cursus Veterinaire Apotheek I (al of
niet speciaal gericht op gezelschapsdie-
renpraktici) en die actief betrokken zijn
bij het apotheekbeheer binnen de prak-
tijk.

Onderwerpen:

Binnen het Project Veterinaire Apo-
theek zal circa eenmaal per jaar een ver-
volgcursus Apotheekbeheer II georga-
niseerd worden speciaal voor gezel-
schapsdierenpraktici. Het doel van de
cursus is om verder (dan de cursus
Veterinaire Apotheek I) in te gaan op
aspecten van de apotheekvoering van-
uit een specifieke gezelschapsdieren-
optiek.

Het diergeneesmiddel: onder andere
hoe te kiezen, onderbouwing werk-
zaamheid, bio-equivalentie en substitu-
tie, het beoordelen van kwaliteit, onder-
zoeksgegevens, formulering en re-
clame.

De apotheek: onder andere voorraad-
beheer, inkoopbeleid, kosten en marge,
inrichting, personeel en organisatie,
werk en controlenormen, intercolle-
giale toetsing.

Afleveren van diergeneesmiddelen:

onder andere informatie voor eigenaren
(bijsluiters), communiceren met de ei-
genaar over geneesmiddelen.

Regelgeving: onder andere actualise-
ring kennis over wetgeving (onder an-
dere humane middelen); knelpunten als
gevolg van registratie en regelgeving;
hoe daarmee om te gaan.

\'HET TOTALE ONDERZOEK IN 1 ü RÖNTGEN-AVONDEN\'
RÖNTGENOLOGISCH ONDERZOEK VAN DE BUIKHOLTE BIJ
GEZELSCHAPSDIEREN, ƒ 2.500,-

Data en thema\'s: Iedere donderdagavond; 20.00 - 22.30 uur

26 januari 1995: introductie beeldvorming van de buikholte: \'het

normaalbeeld\' techniek - interpretatie - aanvullende
diagnostiek

het afwijkende buikbeeld: te wit - te zwart!
\'tumor\' in de buik

contrastonderzoek van het urologisch apparaat
urologische patiënten
contrastonderzoek van de digestietractus
\'braken\'
\'diarree\'
\'trauma\'

overzicht röntgendiagnostiek van de buikholte veel
voorkomende fouten - \'drog\' beelden - etc.
Het doel van deze intensieve cursus is om de deelnemers een volledig overzicht te bieden
aangaande de praktische mogelijkheden en beperkingen van röntgenologisch onderzoek
van de buikholte bij gezelschapsdieren. In die gevallen waar de praktische toepasbaarheid
van röntgendiagnostiek beperkt is, of resulteert in onvolledige informatie, zal de moge-
lijkheid van ander en/of aanvullend beeldvormend onderhoek zoals echografie worden
aangeduid en besproken.

Elke röntgen-avond heeft een thema en zal bestaan uit 3 onderdelen:
1. introductie en bespreking van het thema aan de hand van dia\'s,

zelfstudie en interpretatie van röntgenfoto\'s betreffende het besproken thema
aan de lichtkast,

bespreking en discussie van de röntgenfoto\'s aan de hand van dia\'s.
Aan het eind van elke avond bestaat de mogelijkheid om meegebrachte
röntgenfoto\'s te bespreken.

3.

LPC EN OCD (ELLEBOOG) HOND,
2DJANUARM995, 14.00-17.30 UUR, ƒ350,-

Elleboogproblemen bij de jonge hond vormen een steeds frequenter voorkomende aan-
doening, Deze cursus zal aandacht geven aan de ontwikkeling van het losse processus
coronoideus en de
Osteochondrose in de elleboog. De röntgendiagnostiek en de diffe-
rentiaaldiagnose daarbij wordt uitvoerig behandeld. Uiteraard wordt aandacht ge-
schonken aan de operatieve behandelingswijze(n). De opnametechniek voor foto\'s ten
behoeve van de Elleboogcommissie zal behandeld worden.

INTERPRETATIE RÖNTGENOLOGISCH ONDERZOEK BIJ GEZELSCHAPSDIE-
REN, ƒ 260,-, ALLE CURSUSSEN VAN 19.30 TOT 22.30 UUR
95/07 Thorax, dinsdag 24 januari 1995

95/08 Abdomen, dinsdag 31 januan 1995

95/09 Skelet. dinsdag 7 februan 1995

Naast het normaalbeeld wordt uitgebreid aandacht besteed aan de interpretatie van een
aantal veelvuldig voorkomende afwijkingen. Mogelijkheden voor aanvullende rönt-
gendiagnostiek of echografisch onderzoek zullen aan de orde komen.
Aan het eind van de cursus bestaat in beperkte mate de mogelijkheid tot het beoordelen
van door de cursisten meegebrachte röntgenfoto\'s.

BASALE TANDHEELKUNDE HOND (U.D.), 4 FEBRUAR11995,
09.00 -16.30 UUR, ƒ450,-

Deze cursus beoogt een kennismaking met de tandheelkundige handelingen die in de
praktijk zeer frequent verricht moeten worden. Tijdens de ochtenduren wordt theoreti-
sche informatie verstrekt om het praktische gedeelte te kunnen volgen. De te behande-
len onderwerpen zijn: Inleiding veterinaire tandheelkunde. De ontwikkeling en anato-
mie van het gebit. Afwijkingen en behandeltechnieken bij het jonge dier. Onderzoek en
diagnostiek. Instaimentarium. Extracties: indicaties, techniek en complicaties.
Parodontologie: theoretische achtergronden, gebitsreiniging, mondhygiënische maat-
regelen. Home care, cliëntbegeleiding. Gebitsvriendelijk worden en maken!
\'s Middags wordt gewijd aan praktische oefeningen: extractietechnieken, gebitsreini-
ging en slijptechnieken instmmentarium.

23febmari 1995:
23 maart 1995:

13 april 1995:
18mei 1995:
15juni 1995:

21 september 1995:
19 oktober 1995:
16 november 1995:

14 december 1995:

2.

-ocr page 37-

ASSOCIATION OF VETERINARY CONSULTANTS

Zoals aangekondigd in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde van 15 augus-
tus 1994, pagina 477 werd op 8 augus-
tus 1994 tijdens het EAVPT congres in
Edinburgh de eerste informele bespre-
king gehouden om te komen tot de op-
richting van de AVC - Association of
Veterinary Consultants. Aan de be-
spreking werd deelgenomen door A.
Kidd (UK), A. Banting (Frankrijk), F.
Richez (Frankrijk), A. Peters (UK),

M.J. Chapman (UK) en B. Vandaele
(België). Voor het lidmaatschap kun-
nen in principe in aanmerking komen
dierenartsen die adviserende werk-
zaamheden verrichten voor de dierge-
neesmiddelenindustrie, op het gebied
van diergezondheidsprogramma\'s en
op het terrein van kwaliteitszaken met
betrek- king tot voedingsmiddelenin-
dustrie. De oprichtingsvergadering zal
waarschijnlijk plaatsvinden tijdens het

IBC Symposium \'International Har-
monization for Veterinary Medicines\'
dat op 26 en 27 januari 1995 wordt ge-
houden in Hotel Metropole te Brussel.

Als contactpersoon voor Nederland is
aangewezen Dr. Christiaan Folkers,
Animal Health Industry Consultancy,
Burgemeester van Hellenberg Hubar-
laan 5, 1217 LJ Hilversum. (Tel.: 035-
243200, fax: 035-243200).

VIRBAC BRENGT
AMPHOPRIMOL
TABLETTEN OP DE
MARKT

Onder Allerdermlabel heeft Virbac
Nederiand BV TMP/S-tabletten in het
produktenassortiment opgenomen.

Deze tabletten bevatten trimethoprim
en sulfamethoxazol welke synergis-
tisch werkzaam zijn tegen een groot
aantal aërobe en anaërobe Gram-posi-
tieve en Gram-negatieve organismen.

Er zijn twee doseringen beschikbaar:
Amphoprimol T30 is geschikt voor de
toediening aan honden en katten tot 8
kg, Amphoprimol T 480 kan aan hon-
den zwaarder dan 8 kg gegeven wor-
den.

Om speekselen na toediening te voor-
komen zijn de tabletten T30 gecoat.
Daarnaast hebben ze door het geringe
formaat, een kleinere kans op doorbij-
ten, waardoor deze coating intact
blijft.

Amphoprimol tabletten T30 en T480
zitten verpakt in een doosje met blis-
ters van respectievelijk 96 en 100
stuks. Bijgesloten in de verpakking
zijn speciale sachets om de tabletten
afgepast per kuur mee te geven. De bij-
sluiter is voorzien van een overzichte-
lijk doseerschema.

Voor meer informatie kunt u contact
opnemen met: Virbac Nederland B. V.,
tel.:03420-93008.

Het nieuwe mond- en klauwzeer-vaccin
van het ID-DLO (voormalig CDI-DLO)
is geregistreerd volgens de Diergenees-
middelenwet voor gebruik in Neder-
land. Het staat geregistreerd onder de
merknaam CEDIVAC-FMD. De regis-
tratie was zeer wenselijk omdat het vac-
cin in opdracht van de Veterinaire
Dienst bij het ID-DLO geproduceerd is
als noodvoorraad die gebruikt kan wor-
den voor de Nederlandse veestapel in
geval van een uitbraak. Het CEDIVAC-
FMD vaccin kan zowel voor mnderen,
schapen als varkens gebruikt worden
omdat het een gezuiverd vaccin is op
olie basis. Het \'oude\' mond- en klauw-
zeer-vaccin dat volgens de Frenkel me-
thode werd geproduceerd was op alumi-
nium hydrodroxide basis en alleen
geschikt voor de enting van herkauwers.
Het CEDIVAC-FMD vaccin wordt ge-
produceerd op celcultures van baby

Hoechst Animal Health heeft een dier-
geneesmiddel voor behandeling van
demodicosis ontwikkeld dat onder de
produktnaam Ectodex® op de markt
wordt gebracht.

Ectodex is het eerste geregistreerde
diergeneesmiddel voor de behandeling
van demodex-infecties bij honden.
Dit diergeneesmiddel bevat onder
meer de werkzame stof amitraz en het
oplosmiddel naphtha. Door deze sa-
menstelling heeft Ectodex een zeer
goede effectiviteit tegen Demodex-
hamster kidney cells in het hoogbevei-
ligde ID-DLO complex aan de Hout-
ribweg. Nadat het virus zich voldoende
vermeerderd heeft in de celcultures
wordt dit gezuiverd, afgedood en opge-
slagen boven vloeibare stikstof aan de
Houtribweg. Op deze manier is het ge-
zuiverde virus jarenlang houdbaar.
Indien er een uitbraak plaatsvindt kan er
binnen een aantal dagen 4 miljoen doses
van het gewenste vaccin geproduceerd
worden. Er zijn zowel tegen het mond-
en klauwzeer virus type A, O als C voor-
raden aangehouden. Dit is het derde
vaccin van het ID-DLO dat geregi-
streerd is. De twee eerder geregistreerde
middelen zijn het mond- en klauwzeer
vaccin dat volgens de Frenkel methode
werd geproduceerd (kweek van het vi-
rus op tongepitheel van runderen) en het
CEDIPEST vaccin voor de enting van
varkens tegen varkenspest.

mijten.

De stof naphtha zorgt ervoor dat de
vloeistof goed over de huid spreidt, op-
timaal doordringt in de kruipgangen
van de mijten en dat Ectodex de huid
niet irriteert.

Ectodex is een geconcentreerde was-
oplossing in een consumentenverpak-
king. Naast de gratis maatbekertjes
wordt bij iedere verpakking consu-
menteninformatie verstrekt.
Hoechst Holland Animal Health levert
Ectodex uitsluitend aan dierenartsen.

MOND- EN KLAUWZEER-VACCIN
GEREGISTREERD

HOECHST BRENGT GEREGISTREERD
GENEESMIDDEL TEGEN DEMODICOSIS
OP DE MARKT

-ocr page 38-

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

In Nederland kwamen in de periode
van 17 oktober tot 28 november 1994
de volgende gevallen van besmette-
lijke dierziekten, waarvan aangifte
verplicht is, voor:

Rotkreupel

Totaal 9 gevallen in 3 gemeenten:
Friesland 2 gevallen in 1 gemeente
Noord-Holland 2 gevallen in 1 gemeente
Zuid-Holland 5 gevallen in 1 gemeente

Speudo-vogelpest

Totaal één geval in Drenthe.

UTERUSRELAXANTIA
BIJ HET RUND

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvan-
gen vraagstelling vond de redac-
tie dr. M.C. Pieterse (Faculteit
Diergeneeskunde) bereid om
voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG

Ik gebruik regelmatig een uterusre-
laxans bij een sectio van het rund. De
uterus is veel makkelijker extra-abdo-
minaal te brengen. Om een verslap-
ping van de uterus van het rund te krij-
gen zijn er diverse middelen in de
handel. Naar welk middel gaat uw
voorkeur uit, hoe is de dosering en
wanneer en hoe moetje het toedienen.
Bestaat de kans dat het rund eerder
gaat liggen?

ANTWOORD

Om diverse veterinaire (obstetrische)
ingrepen te vergemakkelijken kan het
van belang zijn om een uterusrelaxans
toe te dienen. Enkele redenen om dit te
doen zijn:

de intra-uteriene situatie voor het
kalf optimaliseren, (indien de con-
tracties van de uterus geen positieve
bijdrage meer voor de partus opleve-
ren);

draaien (indien nodig) van uterus en
kalf tijdens de sectio caesarea;
extra-abdominaal brengen van de
uterus tijdens de sectio caesarea;
tijdens een foetotomie het werken
vergemakkelijken en het risico voor
een uterusperforatie verkleinen;
bij een repositie van vruchtdelen;
eventueel bij het opheffen van een
prolapsus uteri.

Door een uterusrelaxans treedt er re-
laxatie van de uterusmusculatuur op en
worden de weeën geremd.
Natuurlijk heeft iedere dierenarts zijn
eigen ervaringen bij het gebruik van
uterusrelaxantia, maar in het algemeen
geldt, dat een slappe, atonische uterus
het werk vergemakkelijkt tijdens een
sectio caesarea, een foetotomie en
soms bij de repositie van vruchtdelen.

Twee veel gebruikte produkten zijn
Duphaspasminf^ (isoxsuprine-lactaat,
11.58 mg/ml) en Planipart"^ (clenbute-
rol,0.03 mg/ml).

Welk produkt men gebruikt hangt van
diverse faktoren af, de keuze is vrij.

Duphaspasmin*^ is geschikt voor
grote en kleine huisdieren. De werking
na intra-musculaire injectie is merk-
baar na 10 tot 15 minuten. De wer-
kingsduur is 1 tot 2 uur. Na 2 uur kan
men de dosis eventueel herhalen. De
gebruikelijke dosering van Duphas-
pasmin"^ bij een koe is 12 tot 20 ml.
i.m. In combinatie met Rompun*^
(xylazine) is een dubbele dosering no-
dig.

In plaats van Rompunf^, dat tevens ute-
ruscontracties veroorzaakt, wordt te-
genwoordig vaak Domosedan*^ (deto-
medine) voor lastige runderen ge-
bruikt; 0.1 mlper 100 kg i
.V. inde vena
jugularis of in de staartvene. Of men
de dosis Duphaspasmin\'^ in combina-
tie met Domosedan\'^ ook moet verdub-
belen is onbekend. De neiging om te
gaan liggen is bij Domosedan"^ minder
dan bij Rompunl^. Over het prijsver-
schil tussen deze twee
Sedativa moet
men, lettend op de prijs van een sectio
caesarea, niet praten!
Duphaspasmin"^ is, uitgaande van de
voorgeschreven dosering, goedkoper
dan Planipart\'^. Een ander voordeel is,
dat er (momenteel nog) geen wachtter-
mijn voor Duphaspasmin*^ bestaat.
Een nadeel is, dat bij de voorgeschre-
ven dosering de randeren bij
Duphaspasmin*^ eerder de neiging
hebben om te gaan liggen. Verder zijn
spiertrillingen en hartinvloed waarge-
nomen. Alhoewel het niet op de bij-
sluiter vermeld staat hebben wij geen
nadelige invloeden gezien bij intrave-
neus spuiten van Duphaspasmin"^.

Planipart*^ wordt, alhoewel het niet
op de bijsluiter staat, door ons gebruikt
bij alle landbouwhuisdieren. Na een
intra-musculaire injectie is de wer-
kingsduur, beginnend na 10 tot 20 mi-
nuten, ongeveer 6 tot 8 uur. De voorge-
schreven dosering is 10 ml i.m. per
rund. Ook bij Planipart\'^ hebben wij
(nog) geen nadelige invloeden gezien
van intraveneuze injecties met een-
zelfde dosering. Omdat wij pas een
uterusrelaxans toedienen na het stellen
van de diagnose, het begin van de ei-
genlijke obstetrische handeling, is een
snel effect van het uterusrelaxans ge-
wenst. Onze voorkeur gaat op zo\'n
moment uit naar een intraveneuze in-
jectie. Een voordeel is, dat de dieren
door de behandeling met Planipart"^
niet de neiging hebben om te gaan lig-
gen. Het prijsverschil is in de voorge-
schreven doseringen niet groot. Een
ander voordeel is de afwezigheid van
invloed op hart en bloedvaten bij het
gebruik van Planipartl^; dit heeft echter
nooit invloed gehad op de keuze van
het te gebruiken produkt. Ook heeft
een rund niet de neiging om te gaan
liggen bij toediening van Planipart"^.
Een nadeel van Planipartl^ is, dat er
voor de melk een wachttijd van 5 da-
gen, en voor slachten een wachttijd
van 8 dagen bestaat.

Samenvattend gaat mijn voorkeur mo-
menteel uit naar een intraveneuze in-
jectie met Planipart"^ uitgaande van
een gezond dier en een operatie, waar-
bij geen complicaties zijn te verwach-
ten, die tot slachten van het dier zou-
den kunnen leiden. Wilt u op safe
spelen dan is Duphaspasmin\'^ in de
juiste dosering een goed alternatief in
verband met wachttijden voor slachten
en melk.

-ocr page 39-

KlvlfMaatschapp

Bij het geneeskundig en werkplekon-
derzoek (fase 2) is gekozen voor vijf
verschillende functiegroepen van twin-
tig dierenartsen. Het onderzoeksdoel
was de verschillen in gezondheid tus-
sen de groepen dierenartsen in kaart
brengen (praktici in een bepaalde dier-
tak en niet-praktici). Uit de enquête
(fase 1) was namelijk naar voren geko-
men dat er duidelijke verschillen be-
stonden tussen praktici, werkzaam in
de landbouwhuisdierenpraktijk, prak-
tici, werkzaam in de gezelschapsdie-
renpraktijk en niet-praktici ten aanzien
van klachten over CARA- en hyperre-
activiteitssymptomen.

GREEP UIT DE RESULTATEN
Het algemeen geneeskundig onder-
zoek liet allereerst zien dat 22% van de
dierenartsen een duidelijk overgewicht
heeft. Dit baart zorgen, omdat overge-
wicht ook gevolgen heeft voor de be-
lasting van de rug en de knie- en heup-
gewrichten. Dat is waarschijnlijk de
reden dat menig dierenarts klaagt over
pijn in de onderrug en gewrichtspijn
tijdens en na de werkzaamheden. Ver-
der is overgewicht in combinatie met
roken een risicofactor voor hart- en
vaatziekten.

23% Van de dierenartsen, met name in
de gezelschapsdierenpraktijk, geeft
aan klachten te hebben over langdu-
rige moeheid. De \'klagende\' collegae
blijken gemiddeld één uur per dag lan-
ger te werken, dan hun relatief \'frisse\'
vakbroeders. Arbeidstijd lijkt derhalve
een relatie te hebben met de klachten.
Dierenartsen in de varkenshouderij-
sector moeten vaker vanwege ziekte
(luchtwegklachten) hun werk onder-
breken dan dierenartsen in de gezel-
schapsdierensector. Mogelijk heeft dit
te maken met prikkelende stoffen in de
werkomgeving.

Slechts een gering percentage dieren-
artsen gaf een sensibilisering te zien in
de intracutane huidtest tegen een keur
aan allergenen (van huisstof tot katte-
haar). Wellicht is dit lage percentage te
danken aan een zogenaamd \'healthy
worker\'-effect; degene die werkt is ge-
selecteerd voor dat bepaalde werk
(heeft in dit geval geen allergieproble-
men). Dierenartsen die veel met var-
kens werken laten wel een hoger per-
centage sensibilisering zien ten
aanzien van de laagste concentratie
varkensstalstof dan overige dierenart-
sen.

Het longfunctie-onderzoek liet geen
verschil zien tussen de verschillende
groepen dierenartsen en was niet af-
wijkend van wat mag worden ver-
wacht van de Nederiandse bevolking.
Dierenartsen in de varkenshouderij
hebben zelfs een grotere totale vitale
longcapaciteit en geforceerd expiratoir
volume in de eerste seconde dan ove-
rige dierenartsen. Waarschijnlijk zijn
zij (door het vele klimmen over hek-
jes?) in een betere conditie dan hun
collegae.

Dierenartsen zouden op hun gewicht moeten letten en altijd adembescher-
mende middelen gebruiken bij werkzaamheden in varkens-, rundvee- of
pluimveestallen. Jonge dierenartsen moeten beschermd worden tegen een te
grote blootstelling aan stof en endotoxinen. Dit zijn enkele voorzichtige con-
clusies uit het rapport \'Gezondheid Dierenarts; een geneeskundig werkplek-
onderzoek bij dierenartsen\'.

Een eerste exemplaar van het rapport werd op 23 november te Utrecht aan de
voorzitter van de KNMvD, A.W. Udo overhandigd. De voorzitter van de
werkgroep, prof.dr.ir. M.J.M. Tielen, sloot met deze officiële handeling de
tweede fase van het onderzoeksproject af.

Het geneeskundig en werkplekonderzoek duurde een jaar en werd uitgevoerd
als vervolg op een enquête naar de relatie tussen de beroepsuitoefening en de
gezondheid van de dierenarts (zie ook Tijdschrift voor Diergenees-kunde,
1993; 118(21): 721).

Door Sophie Deleu

1 \'ié<ÉjiiAfy>ifci

hi-Vkltrrf itÄ^L\'-^ti» \' \'"tia^f J\'àfi >- r

i^iiiiviMi^

PRESENTATIE RESULTATEN GENEESKUNDIG EN WERKPLEKONDERZOEK

DIERENARTSEN MOETEN ZICH BETER IN ACHT NEMEN

De hoogste stofbelasting werd geme-
ten bij dierenartsen in de varkenshou-
derij. De stofbelasting is overigens niet
hoger voor dierenartsen dan voor var-
kenshouders. Praktici in de landbouw-
huisdierenpraktijk hebben een duide-
lijk hogere stofbelasting dan dieren-
artsen in de gezelschapsdierenpraktijk.
Hetzelfde geldt voor de endoxinen-
blootstelling.

De tijdsverdeling van werkzaamheden
is ook onderzocht. Een aanmerkelijk
deel van de werktijd wordt besteed aan
algemene taken zoals autorijden, ver-
gaderen, administratie en telefoneren.
Dierenartsen werkzaam met varkens,
rundvee en pluimvee spenderen daar
respectievelijk 38%, 41% en 50% van
de werktijd aan. Bijna 50% daarvan
wordt gesoupeerd door autorijden.
Dierenartsen in de gezelschapsdieren-
praktijk hebben een zeer divers activi-
teitenpatroon, de meeste tijd wordt be-
steed aan algemene begeleiding van de
cliënt, inspectie van de dieren en admi-
nistratie.

Adembeschermingsmiddelen worden
selectief gedragen. Slechts een gering
percentage van de dierenartsen ge-
bruikt ze altijd bij het werk in stallen.
Voorlichting op dit gebied is dringend
noodzakelijk, mede gezien de gemeten
stof- en endotoxine-belasting in de
werkomgeving van dierenartsen in de
landbouwhuisdierenpraktijk.
De klachten tijdens of na het werk zijn
hoesten, slijm opgeven, verstopte neus,
niezen, gewrichts- en spierpijn, ver-
moeidheid en pijn in de onderrug
(overeenkomstig met de enquête in
1992). CARA-achtige symptomen ko-
men meer voor bij dierenartsen in de
varkens- en pluimveehouderij dan bij
dierenartsen in de rundveehouderij en
gezelschapsdierenpraktijk.

AANBEVELINGEN
In het rapport is een aantal aanbevelin-
gen geformuleerd.

Het percentage dierenartsen dat rookt
is laag te noemen in verhouding tot de
Nederiandse bevolking, met uitzonde-
ring van de dierenartsen werkzaam in
de pluimveehouderij. Roken heeft een
duidelijke negatieve invloed op de
longfunctie en gaat in zijn algemeen-
heid samen met CARA-klachten. Het

-ocr page 40-

verdient derhalve aanbeveling om niet
te roken.

Relatief veel dierenartsen hebben een
overgewicht; dit baart de onderzoeks-
groep zorgen, vanwege de gevolgen
voor de belasting van onder meer de
rug. Eén van de aanbevelingen is dan
ook om bij overgewicht contact te zoe-
ken met een diëtist(e).
De activiteiten in stallen dienen zoda-
nig verdeeld te worden dat de gemid-
delde dagblootstelling aan stof en en-
dotoxinen niet te hoog wordt. De
werkzaamheden met een hoge bloot-
stelling kunnen gelijkelijk over de
week verdeeld worden (soms moeilijk;
de onderzoeksgroep beveelt nader on-
derzoek aan) of over verschillende col-
legae.

Jonge dierenartsen moet nadrukkelijk
geadviseerd worden adembescher-
mende maatregelen te nemen. Verder
mogen zij niet slechts worden opge-
zadeld met werk dat een hoge bloot-
stelling aan stof en endotoxinen impli-
ceert (met andere woorden bloed-
tappen en enten van varkens).
De onderzoeksgroep beveelt het ge-
bruik van adembeschermende midde-
len aan bij werkzaamheden in zowel
varkens-, rundvee- als pluimveestal-
len. De middelen moeten minimaal
een P2-filter bevatten. De indruk be-
staat dat er veel, kwalitatief slechte
adembeschermers gebruikt worden.
Aange-zien deze eerder een negatief
effect hebben op de longen van de ge-
bruiker (het fijne stof wordt doorgela-
ten en met grote zuigkracht inge-
ademd) is voorlichting op dit gebied
dringend gewenst. In \'Vlugschrift
voor de landbouw nr. 447\' van het mi-
nisterie van Land-bouw, Natuurbeheer
en Visserij (1988) staan overigens de
betere adembeschermingsmiddelen be-
schreven. Verder wordt de fabrikanten
aangeraden gebmiksvriendelijker
adembeschermers op de markt te bren-
gen. Gebleken is namelijk dat geen van
de dierenartsen het prettig vindt de be-
schikbare adembeschermende midde-
len te dragen.

Het lijkt niet aanbevelenswaardig om
werkzaamheden in stallen te verrich-
ten tijdens het voeren, omdat de bloot-
stelling aan endotoxinen dan erg hoog
is. (De blootstelling is overigens te
verlagen door verbetering van de stal-
bouw, stalinrichting en hygiënische
maatregelen, blijkt uit een onderzoek
naar de gezondheid van de varkens-
houder.)

Een nieuw onderzoek zou moeten uit-
gaan naar de aard en de duur van de
werkzaamheden in stallen in verband
met de blootstelling aan endotoxinen.
Met de resultaten zou aangegeven
kunnen worden welke activiteiten met
name belastend zijn en hoeveel tijd die
in beslag zouden mogen nemen.
Verder zou de onderzoeksgroep long-
functie-onderzoek tijdens of direct na
het werken willen uitvoeren, omdat de
respiratoire klachten van dierenartsen
dan het grootst zijn.

ONDERZOEK

De aanleiding voor het geneeskundig
en werkplekonderzoek van dierenart-
sen vormde een in 1992 gehouden en-
quête naar de gezondheid van de die-
renarts. Deze enquête werd gehouden,
omdat een onderzoek naar de gezond-
heid van de varkenshouder uitwees,
dat veel varkenshouders respiratoire
klachten vertoonden.
De Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Nederland was belast met de uit-
voering van het geneeskundig en
werkplekonderzoek bij dierenartsen,
mogelijk gemaakt door de financiële
steun van de KNMvD, de Groepen
Geneeskunde van het Varken, Plui-
veewetenschappen en Geneeskunde
van het Rund van de KNMvD, Movir,
VVAA, Dix & Co, de Crediet- en
Effectenbank, de Gezondheidsdienst
voor Dieren in Zuid-Nederland en de
eigen bijdrage van de dierenartsen.
Het onderzoek werd begeleid door de
projectgroep, bestaande uit profdr.
M.J.M. Tielen (adjunct-directeur GvD
ZN), dr. P.J.M.M. van Gulick (prakti-
cus), drs. P.J. Blaauw (longarts), dr.
L.O.M.J. Smithuis (klinisch-chemicus
Elkerliek ziekenhuis), R.P. Gerrits
(klimaatdeskundige GvD ZN), me-
vrouw M. de Vries (GvD ZN) en dr.ir.
A.R.W. Eibers (epidemioloog, GvD
ZN). Het werd uitgevoerd door me-
vrouw M. de Vries, R.P. Gerrits en
dr.ir. A.R.W. Eibers.

Er verschijnt binnenkort een weten-
schappelijke pnhlikatie over dit onder-
zoek in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, waarin gedetailleerder
wordt ingegaan op de verschillende
onderzoeksaspecten.

Belangstellenden kunnen het rapport
bestellen door overmaking van f 15,~
op giro 1090565 of Raborek. 1088070
45 van de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Zuid-Nederland onder ver-
melding van rapport 94010.

-ocr page 41-

Het is gebruikelijk dat per 1 januari de
advies-salarissen voor dierenartsen en
dierenarts-assistenten worden aange-
past. Het Hoofdbestuur heeft besloten
de salarissen aan te passen met
1,34%,
het indexcijfer van de salarisontwikke-
ling in het particulier bedrijf (periode
september 1993-september 1994).

Salarissen dierenartsen

De geadviseerde salarissen voor een
dierenarts in loondienst (arbeidsover-
eenkomst) zijn als volgt:

ƒ 4.175," (was ƒ 4.125,-) bruto per
maand voor een pas afgestudeerde die-
renarts (of ƒ 167,—per dag);
ƒ 4.700,- (was ƒ 4.650,-) bruto per
maand voor een dierenarts bij goed
functioneren met circa één jaar erva-
ring (of ƒ 188,- per dag);
ƒ 5.250,- (was ƒ 5.175,-) bruto per
maand voor een dierenarts bij goed
functioneren met circa twee jaar erva-
ring (of ƒ210,—) per dag;
ƒ 6.025," (was ƒ 5.950,-) bruto per
maand voor een dierenarts die langdu-
rig als dierenarts-medewerker in de
praktijk werkzaam is (of ƒ 241,— per
dag).

De geadviseerde salarissen voor een
dierenarts-waamemer (geen loondienst,
maar werkzaam met een zelfstandig-
heidsverklaring) zijn als volgt:
ƒ 5.550," bruto per maand voor een pas
afgestudeerde dierenarts (ofƒ222,— per
dag);

ƒ 6.175,— bruto per maand voor een
dierenarts met circa één jaar ervaring
(of ƒ247,- per dag);
ƒ 6.800,- bruto per maand voor een
dierenarts met circa twee jaar ervaring
(of ƒ 272,- per dag).
Voor een zelfstandige waarneming
door een dierenarts met langdurige er-
varing bedraagt het advies ƒ 7.500,--
bruto per maand (of ƒ 300,— per dag).

Adviessalarissen
dierenarts-assistenten

De salarissen voor een gediplomeerd
dierenarts-assistent (of met 3 jaar erva-
ring als dierenarts-assistent) bedragen:
Ie dienstjaar ƒ1.667,-

2e dienstbar ƒ1.912,"

3e dienstjaar ƒ2.158,-

4e dienstjaar ƒ 2.402,-
5e dienstjaar
6e dienstjaar
7e dienstjaar
8e dienstjaar
9e dienstjaar
1 Oe dienstjaar
1 Ie dienstjaar
12e en volgende
dienstjaar

Wanneer de dierenarts-assistent geen
diploma heef^, wordt gedurende 3 jaar
het wettelijk minimumloon geadvi-
seerd. Na deze periode van 3 jaar
wordt geadviseerd het salaris conform
de bovenstaande tabel vast te stellen.
Daarbij moet in het oog worden ge-
houden dat het salaris volgens de
(dienstjaren)tabel nooit lager kan zijn
dan het wettelijk minimum (jeugd)-
loon. Is dat wel het geval, wordt het sa-
laris van het eerstvolgende dienstjaar
geadviseerd. Aan de hand van onder-
staande voorbeelden kan dit worden
verduidelijkt.

Dierenarts-assistent treedt op 16-jarige
leeftijd in dienst en is niet gediplo-
meerd. Gedurende driejaar waarin er-
varing wordt opgedaan, zal de dieren-
arts-assistent het wettelijk minimum
jeugdloon verdienen. Wanneer op 19-
jarige leeftijd de drie ervaringsjaren
voorbij zijn, wordt het salaris conform
de tabel vastgesteld op ƒ 1.667,-,
zijnde het eerste dienstjaar. Dat bete-
kent ten opzichte van het wettelijk mi-
nimum jeugdloon voor een 19-jarige
een bruto salarisverhoging van
ƒ1.667,- -/-ƒ1.135,70 = ƒ 531,30.

ƒ2.518,-
ƒ2.635,-
ƒ2.751,-
ƒ2.869,-
ƒ2.984,"
ƒ3.101,-
ƒ3.220,"

ƒ3.335,-.

AANPASSING SALARISSEN VOOR DIERENARTSEN EN
DIERENARTS-ASSISTENTEN PER 1 JANUARI 1995

Dierenarts-assistent treedt op 23-jarige
leeftijd in dienst en is niet gediplo-
meerd. Gedurende drie jaar waarin er-
varing wordt opgedaan, zal de dieren-
arts-assi stent het wettelijk mini-
mumloon ad ƒ 2.163,20 verdienen.
Wanneer de drie ervaringsjaren voorbij
zijn, wordt het salaris conform de tabel
vastgesteld op ƒ 2.402,-, zijnde het
vierde dienstjaar en niet op het bedrag
van het eerste dienstjaar ƒ 1.667,-,
aangezien dit lager is dan het wettelijk
minimumloon voor een werk-
nemer van 23 jaar en ouder
(ƒ 2.163,20). Dit is nl. het salaris con-
form het eerstvolgende dienstjaar bo-
ven het wettelijk minimumloon voor
een werknemer van 23 jaar en ouder.

Volledigheidshalve volgen hieronder
de bedragen van het wettelijk mini-
mum (jeugd)loon. De bedragen zijn
ten opzichte van 1994 niet gewijzigd.

15 jaar ƒ 649,"

16 jaar ƒ 746,30
17jaar ƒ 854,50

18 jaar ƒ 984,30

19 jaar ƒ1.135,70

20 jaar ƒ1.330,40

21 jaar ƒ1.568,30

22 jaar ƒ1.838,70

23 jaar en ouder ƒ2.163,20.

Binnenkort zal de KNMvD-publikatie
\'Het in dienst nemen van personeel\'
verschijnen, waarin nadere informatie
omtrent arbeidsovereenkomsten, sala-
riëring e.d. is opgenomen. U kunt ook
contact opnemen met mevr. drs. M.C.
van Oostrum-Schuurman Hess, staf-
medewerker, tel. 030-510111.

BANDEN TVD

Vanaf heden zijn verkrijgbaar de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1994. De prijs bedraagt, evenals die voor de banden 1992 en
1993, ƒ 30,- (inclusief 17\'/2 % BTW).

De banden voor het TvD 1990 zijn uitverkocht. Verkrijgbaar zijn nog de banden
van 1988 en 1991 tot en met 1994.

De banden 1988 en 1991 kosten ƒ 26,45 (inclusief 17\'/2 % BTW). De banden zijn te
bestellen door het betreffende bedrag over te maken op postrekening 511606 ten
name van de KNMvD, onder vermelding van \'Banden\' (plus jaargang).

-ocr page 42-

AANBOD

In het derde kwartaal van 1994 was er
bij de Vacaturebank sprake van een
toename van het aantal dierenartsen
dat per direct op zoek was naar fiill-
time werk (in juli waren dit er 85 en in
september 104). Deze toename is ech-
ter een seizoenverschijnsel; in augus-
tus studeren veel studenten dierge-
neeskunde af en er is vanaf september
minder werk voor waarnemers.
Van de 104 dierenartsen die in septem-
ber ingeschreven stonden, zocht 58%
een functie in de gezelschapsdieren-
praktijk en 42% in de gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijk.

Bij de Vacaturebank is ook een groep
dierenartsen ingeschreven die op zoek
is naar parttime werk. Deze groep is in
het derde kwartaal van 1994 vrijwel
gelijk gebleven (in juli bestond deze
groep uit 29 dierenartsen en in septem-
ber uit 31 dierenartsen). Het grootste
deel is op zoek naar een baan in de ge-
zelschapsdierenpraktijk (75%); 25%
zoekt werk in de gemengde of de land-
bouwhuisdierenpraktijk. Het aantal
vrouwen is in deze groep groter dan
het aantal mannen; 85% van de groep
bestaat uit vrouwelijke dierenartsen.

Het aantal dierenartsen dat een andere
baan in de praktijk zoekt en dus op ter-
mijn beschikbaar is vanwege de op-
zegtermijn, is in de maanden juli t/m
september ook vrijwel gelijk gebleven
(in juli waren dit er 51 en in september
53). Van deze dierenartsen zocht 55%
op termijn een nieuwe functie in een
gemengde of landbouwhuisdieren-
praktijk en 45% in een gezelschapsdie-
renpraktijk.

Bij de Vacaturebank staan ook dieren-
artsen ingeschreven die werk zoeken
buiten de praktijk. Hiermee wordt be-
doeld werk in het bedrijfsleven, bij de
overheid of bij onderzoeksinstituten.
Het aantal dierenartsen dat hiervoor
dierenpraktijken en 12 aanvragen per
maand voor waamemingen in ge-
mengde of landbouwhuisdierenprak-
tijken.

OVERZICHT VRAAG EN AANBOD
ARBEIDSMARKT JULI-SEPTEMBER

Wat betreft vaste banen zijn er in de
maanden juli t/m september 10 banen
in gezelschapsdierenpraktijken aange-
boden (waarvan 7 parttime) en 7 banen
in gemengde of landbouwhuisdieren-
praktijken. Bovendien is er 1 baan bui-
ten de praktijk aangeboden. 7 Banen in
gezelschapsdierenpraktijken zijn inge-
vuld; 5 door vrouwelijke dierenartsen
en 2 door mannelijke dierenartsen. 2
Gezelschapsdierenpraktijken hebben
hun aanvraag ingetrokken. Van de 7
banen in gemengde of landbouwhuis-
dierenpraktijken zijn er 4 ingevuld
door mannelijke dierenartsen. De baan
buiten de praktijk is ingevuld door een
vrouwelijke dierenarts.

Voor meer informatie of diensten van
de Vacaturebank: Corine van Kalles,
bureau KNMvD, tel.: 030-510111.

PRESENTATIE? UW EIGEN CREATIE!

Een dierenarts wordt in zijn of haar werk regelmatig geconfronteerd met pre-
sentatietechnieken, zowel in de persoonlijke als in de zakelijke sfeer. Iedere
dierenarts dient daarom deze presentatietechnieken te beheersen en zichzelf te
trainen in de vaardigheid ervan.

Een uitstekende mogelijkheid om u hierin te trainen, biedt de cursus
\'Presentatie? Uw eigen creatie!\' die de KNMvD voor haar leden ook in 1995
organiseert.

De aanvang is op donderdagmiddag 27 april en de afsluiting op zaterdagmid-
dag 29 april 1995.

De cursus wordt gehouden in het Aparthotel te Delden en is bestemd voor die-
renartsen die lid zijn van de KNMvD en werkzaam zijn in een praktijk, het be-
drijfsleven of bij de overheid.

De cursus heeft als doel de bevordering van de persoonlijke en zakelijke pre-
sentatie, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan:

a. persoonlijke presentatie: het vergroten van de vaardigheid in het houden van
inleidingen (opbouw van een inleiding, gebruik hulpmiddelen, persoonlijke
presentatie);

b.zakelijke presentatie: het ontwikkelen van ideeën en plannen vooreen goede
presentatie van de eigen praktijk, dienst of het bedrijf waarvoor men werkt.

De werkwijze is als volgt: leren door doen; analyseren van geleerde activiteiten
en het eigen functioneren daarin, inzicht vergroten met behulp van theoretische
modellen.

Om de deelnemers zoveel mogelijk aan hun trekken te laten komen, is het deel-
nemersaantal beperkt tot 15 personen.

De prijs voor deze cursus bedraagt ƒ 850,--, inclusief overnachtingen en maal-
tijden.

Mocht u interesse hebben om deel te nemen aan deze cursus, neem dan zo
spoedig mogelijk contact op met Marit Siem of Maijoleine de Mol, tel. 030 - 51
01 11 (bureau KNMvD).

De Vacaturebank gaat elk kwartaal een overzicht geven van de ontwikkelin-
gen op de arbeidsmarkt van dierenartsen. Hierdoor krijgt u een beter inzicht
in vraag en aanbod. De navolgende gegevens hebben betrekking op het derde
kwartaal van 1994.

Door Corine van Kalles

ingeschreven staat, is in het derde
kwartaal van 1994 niet veranderd, het
zijn er 27 gebleven. Hieronder bevin-
den zich 19 mannelijke en 8 vrouwe-
lijke dierenartsen.

VRAAG

In het derde kwartaal van 1994 zijn er
bij de Vacaturebank gemiddeld 24
aanvragen per maand binnengekomen
voor waamemingen in gezelschaps-

-ocr page 43-

IUI i

WA ^ i

VEEHOUDER EN DIERENARTS TEKENT NIEUW CONTRACT

Inhoud januari-nummer

De Redactiecommissie is er ooic dit
seizoen in geslaagd een boeiend num-
mer samen te stellen. Een korte weer-
gave van de inhoud.

Antibiotica soms niet nodig bij behan-
deling mastitis. Door dr. W.D.J.
Kremer.

Mastitis werd tot voor kort vrijwel al-
tijd behandeld met antibiotica. Helaas
bleef het gewenste resultaat soms uit.
De vraag is tegenwoordig: \'Moet er al-
tijd een antibioticum worden inge-
zet?\'. Er zal altijd een goede afweging
gemaakt moeten worden, wat in een
bepaalde situatie de beste therapie is.

Over ORT meer vragen dan antwoor-
den. Door drs. P. van Beek.
Een nieuwe bacterie maakt pluimvee-
land onveilig: ORT, ofwel Taxon 28.
Deze bacterie is sinds 1993 (of mis-
schien al eerder) actief in Nederland.
Vooral kalkoenen en vleeskuikens zijn
het slachtoffer. Recent onderzoek
geeft de eerste aanwijzingen voor ge-
richte maatregelen.

KI bij paarden vergroot perspectief.
Door drs. J.L.A.M. Remmen.
De paardenhouder onderkent steeds
meer de voordelen van KI. Nieuwe
technieken geven een extra stimulans
aan de fokkerij.

De florissante ontwikkelingen binnen
de paarden-KI in Nederland zijn met
name te danken aan de strakke regel-
geving.

Samenwerken en stnictiiurmaatrege-
len, een interview met drs. T. de
Ruyter, lid van de Hoofddirectie van
Cehave-Encebe NV. Door drs. S.A.M.
Deleu.

Is er nog hoop voor de Nederlandse
varkenshouderij? De Ruyter geeft zijn
visie en commentaar op de oorzaken
van de malaise, de afzetmarkt, de le-
vende export en de toekomst.

Op 9 november 1994 was de grote dag van het ondertekenen van het nieuwe
vijfjaren contract met Van den Berg\'s Drukkerij bv. Deze drukkerij verzorgt
de druk van ons veterinaire voorlichtingsblad sinds de oprichting in 1986. De
ondertekening van het contract was niet vanzelfsprekend; er zijn vele overwe-
gingen aan vooraf gegaan. Veehouder en Dierenarts streeft ernaar de kosten
voor de dierenarts zo laag mogelijk te houden zodat de prijs van ƒ 10,00 per
abonnement gehandhaafd kan blijven. De druk van het blad brengt veruit de
hoogste kosten met zich, maar dankzij de onderhandelingen van de redactie
kan Veehouder en Dierenarts de toekomst zonnig tegemoet zien.

Schapen; dieren met geschiedenis.
Door drs. L. Elving en drs. P. Vellema.
Het schaap is als één van de eerste die-
ren gedomesticeerd. Vanwege zijn
veelzijdigheid (vlees, wol, melk) heeft
het dier veel mogelijkheden. In het ar-
tikel zijn interessante gedeelten uit
de geschriften over de \'Inlandsche
Schaapteelt\' van A. Numan (begin 19e
eeuw) opgenomen.

Stripverhaal: Hoe werkt de spijsverte-
ring ook al weer? Met teksten van drs.
C. Willenborg en tekeningen van drs.
H. Vrieselaar.

Voor de veehouder (en ook voor de
dierenarts!) zeer boeiende informatie
in fantastische tekeningen weergege-
ven.

Voorkomen melkziekte zeug beter dan
genezen. Door drs. R.J.M.L. Rayma-
kers.

Een artikel rechtstreeks uit de praktijk.
Over de oorzaken van melkziekte is
bekend dat voeding, hormonen en een
infectie een rol kunnen spelen.
Raymakers noemt een aantal maatre-
gelen die genomen kunnen worden om
de kans op melkziekte te verkleinen.

Veterinaire bedrijfsadviezen, samen-
gesteld door drs. R. Back, drs. J.
Bakker, drs. J.L.A.M. Remmen en drs.
P. Vellema.

Onderwerpen. Rund: vmchtbaarheid,
slepende melkziekte. Varken: ventila-
tie, griep, mycoplasma. Paard: winter-
onderzoek merrie, stalklimaat. Schaap:
Europese Unie, Brucellose-vrij, ver-
mijd contact schaap-rund.

Veehouder en Dieren-
arts is een kwartaalblad
dat uw veehouders niet
mogen missen.

Heefï uw praktijk nog geen
abonnement en overweegt u
verspreiding onder uw cliën-
ten; gratis kennismakings-
exemplaren, zijn aan te vragen
bij het redactiesecretariaat
(Geesje Rotgers, tel. 030 -
510111).

-ocr page 44-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Diergeneeskun-
de hebben zich aangemeld de volgende colle-
gae:

Boer, E.J.W. de; 1994; 3581 PC Utrecht; Park-
straat 31.

Bork, Mevr. C.E.J. van; 1994; 3056 JX Rotter-
dam; Terbregseweg 82.

Bout, Mevr. M.W.; 1994; 27600 Gaillon (Frank-
rijk); 9 Rue Jean Moulin.

Swart, R.; 1994; 9288 BH Kootstertille; Van Stol-
bergstraat 12.

Winius, Mevr. E.E.D.; 1994; 3572 RR Utrecht;
Goedestraat 117B.

□VERLEDEN:

Op 14 november 1994 overleed Drs. C.J. Dekker
te Valburg.

Op 29 november 1994 overleed Drs. J. Nip te
Meppel.

JUBILEA:

Dr. J.J. Aukema te Arnhem, afwezig, 40 jaar, 4 ja-
nuari 1995

H. Eggink te Oosterwolde (F), afwezig, 40 jaar, 4
januari 1995

H. Poortman te Dalen, afwezig, 40 jaar, 4 januari
1995

R.D. Reinders te Dokkum, afwezig, 40 jaar, 4 ja-
nuari 1995

H.J.A M. Kothuis te Sittard, afwezig,40jaar, 4 ja-
nuari 1995

ProfDr. W.J.I. van der Gulden te Nijmegen, afwe-
zig, 40 jaar, 5 januari 1995
J.F. Kotter te Warfhuizen, afwezig, 25 jaar, 6 janu-
an 1995

P.T.C.H. van der Goor te Weert, afwezig, 25 jaar,
9 januari 1995

H.G. Bijron te Paramaribo (Suriname), aanwezig,
30 jaar, 12 januari 1995

W.J.H. Verstraaten te Boekei, afwezig, 30 jaar, 15
januari 1995

S.A.M. van Cleef te Mill, afwezig, 30 jaar, 15 ja-
nuari 1995

ProfDr. P. Zwart te Bunnik, afwezig, 40 jaar, 22
januari 1995

G. Kuipers te Zweeloo, afwezig, 25 jaar, 23 janu-
ari 1995

Dr. W. Edel te Groenekan, afwezig, 30 jaar, 28 ja-
nuari 1995

K. Hengeveld te Budel, afwezig, 25 jaar, 30 janu-
ari 1995

H.J.B.J. Nales te Diepenheim, afwezig, 25 jaar, 30
januari 1995

A.C. Dwarshuis te Zwolle, afwezig, 25 jaar, 30 ja-
nuari 1995

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 31
augustus 1994:

Elk,C.E. van

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 31
oktober 1994:

Comelis, H.J.M.

Eblé, Mevr. P.L.

Klein Kranenbarg, Mevr. H.M.

Lek, J. van der

Lieshout, Mevr. M.J.M. van

Rooy, Mevr. S.A.B. van

Swart, R.

Tops, R.M.

Trijssenaar, Mevr. A.J.

Personalia

iitli\'iii Uil i

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 4

november 1994:

Pangalila. M.P.

Ruigrok, MevT.C.A.

Snijdelaar, Mevr. S.F.

Voogd, M.M.J.M. de

MUTATIES:

200* Adank, A.M.J.; 1957; 3061 BA Rotterdam;
Kralingse Plaslaan 60 B; tel. 010-
2122266; r.d.

357 Baren, H.A.K, van; 1975; Groot Piscadera,
Curacao (Ned. Antillen); Piscadera Berde,
naast LDH; tel. 00-599-9-682651 privé,
614000/61
1014 bur.; fax 00-599-9-611014;
h. V.D.

212 Bokhorst, G. van; 1990; 3831 XW Leusden;
Wilgenlaan
74; tel. 033-946773 privé,
616616 prakt.;
fax 033-651051; p.

212* Bomers, R.B.M.; Gent-1986; 8171 XD
Vaassen; Vuurdoornstraat 200;
tel.
05788-75523 privé, 74427 prakt.; p., geass.
met R.G.A. Schuumians.

217 Breen,J.; 1985; 5437 BR Beers; Hel Spoor
2 A;
tel. 08850-15959 privé, 12800 prakt.;
p., geass. met D. van der Meij, C. Willenborg
en P.H.E. van Zweeden.

217» Brink, Mevr J.A. van den; 1979; 2215 AH
Voorhout; Boekenburglaan 154; tel.
02522-10557;
p., gezelschapsd.

360 Cohen, R.O.; 1959; Kiriat Tivon 36047
(Israël); Jehuda Hanasie 39; tel. 00-972^-
9835350; p.

222* Comelis, H J..M.; 1994; 3981 ZR Bunnik;
Vletweide 192; tel. 03405-70039; wnd.d.

223* Couwenberg. Mevr. P.J.M.; 1994; 3511 BL
Utrecht; Jacobskcrkhof 8; tel. 030-322645
privé, 02291-1538 prakt.; p., medew. bij
G. Huijser van Reenen en HJ.M.
Werner.

224 Deckers. E.R.; 1991; 1911 BJ Uitgeest;
Populierenlaan 19; tel. 02513-20530 privé.
12227 prakt.; p., medew. bij A. van Lohui-
zen.

231* Eblé, Mevr. IM..; 1994; 3583 AK Utrecht;
A. van Ostadelaan 64 B; tel. 030-540938;
wnd.d.

232 Eikelenboom. J.L.; 1969; 5425 PC Mortel-
Gemert; Bakelseweg 59; tel. 04923-62333
privé,
04920-46775 bur.; k.d. R.V.V. kring
Weert, distr. Helmond.

232* Elk, C.E. van; 1994; 3581 BN Utrecht:
Maliesingel 49; tel. 030-313480; wnd.d.

236 Foreest, Jhr A.W. van; 1967; 6851 MZ
Huissen; Korte Loostraat 60; p., uitsl. vet.
tandheelkunde; wet. medew. U.U. (F.D.,
vkgr. Geneeskunde van Gezelschapsd. tel.
spreekuur uitsl. do 8.45-9.00 uur, tel.
030-
531068);
medew. Vet. Special. Centr. "De
Wagenrenk" tel. 08370-19120; consultant
Ouwehands Dierenpark; wet. medew. Univ.
Zürich,
Zwitseriand, Vet. Chirurg. Klinik
(Zahnheilkunde);
tel. 00^ 1 -1 -3651241.

241 Gigase, G.J.E.; 1992; 6301 EB Valkenburg
(L); Reinaldstraat 5; tel. 04406-10447; p.,
gezelschapsd.

241 Gigase-Rodenburg.Mevr. W.L.; 1992;630l
EB Valkenburg (L); Reinaldstraat 5; teL
04406-10447; p., gezelschapsd.

241 Goesten, W.J.J.; 1979; 5056 PL Berkel-
Enschot; Heikantsebaan 8;
tel. 013-
334450 privé, 04242-82078 prakt.; p., geass.
met J.L. van Ekris, E.P.C.M. van Riel en
R.A.J.A. Steffens.

243 Greven, Mevr. S.H.; 1993; 3524 GH
Utrecht; Simplonbaan 447; tel. 030-
887933;
wnd.d.

362* Hoek, Mevr. C.A.; 1994; London W11 3ES
(Groot-Brittannië); 55 Pembridge Villas;
tel.
00-44-171-7273827;
d.
257 How, K.L.; 1987;
2273 CC Voorburg
(ZH); Tuvll van Serooskerkenstraat 59;
tel. 070-3694947; fax 070-3694947; p., ge-
zelschapsd.;
specialist Chirurgie der
Gezelschapsd.

261 Jager, Mevr. W.M.; 1992; 5403 GB Uden;
Schepenhoek 231; tel. 04132-61505;
p., me-
dew. bij A.L.B, den Daas en J.O.B.
Weeber.

262 Jansen, Mevr. S.D.R.; 1994; 2726 CN Zoe-
termeer; .Marsmanhove
28; tel. 079-
619413 prakt.; p., medew. bij A A P.
Groenewegen, J.J. de Groot, C M. de Haan
en J.G.T. Krijnen.

267 Keune, Mevr. N.M.; 1992; 5854 JG Nieuw
Bergen; Marterstraat 8; tel. 08854-2049;
wnd.d.

268 Kieft, G. van de; 1959; 5242 HE Rosmalen;
Sweelincklaan 3; tel. 04192-13509;
r.d.;
oud-kringdir. R.V.V. kring Breda;

0.0.N.

269* Klein Kranenbarg, Mevr. H.M.; 1994;
3515 XK Utrecht; B.F. Suermanstraat 3
bis; tel. 030-711252; wnd.d.

270 Koenders, P.J.; 1992; 5421 BP Gemen;
Molenakkerstraat 82; tel. 04923-68607
privé, 61402 prakt.; fax 04923-66650; p., ge-
ass. met J.G.P.M. Donkers,
T.P.F.
Franssen,
F.L.M. Konings. M.J.A. Nuyens,

G.B.M. Verschuuren, N.J.G.J. van der
Wielen en J. W. Zwolschen.

270* Koets, A.P.; 1994; 6921 MK Duiven; Van
der Goesstraat 53; tel. 08367-81315 privé,
63167 prakt.; p., mede», bij R. Rouw.

273 Kraneburg, H.J.M.; 1992; 5343 CL Oss;
Wagenaarïtraat 50; tel. 04120-35279 privé,
41755 prakL;
fax 04120^7471; p., geass.
met
W.G. van den Ekker, J.P.E.M. Ungens,

H.W. Martin, H. Oosterveen en M.H.J.J.
Westerhof

274 Kroeze. C.J.; 1978; 7823 LN Emmen; Laan
van het Kwekebos 286; tel. 05910-20751
privé, 12882 bur.;
fax 05910-11029; distr.h.
R.V.V. kring Assen/Leeuwarden, distr.
Emmen.

278 Leeuwen, Mevr. S. van; 1993; 3607 KV
Maarssen; Spechtenkamp 354; tel. 03465-
73282 privé.
01854-1272 prakt.; p., me-
de». bij A. Rodenburg.
279* Lek, J. van der; 1994; 6213 ER Maas-
tricht; Saulerneslaan 32 B; tel. 043-
436407; p., medew. bij P.H.M. Schmeitz.
279*Leneman, Mevr. J.M.; 1994; 3723 PK
Bilthoven; Clara Peeterslaan 27; tel. 030-
250041 pnvé,
01740-24544 prakt.; fax
01740-20736; p., mede», bij MJ.
Bakkenes, R.W.F. Becking en J.T.M.
Maree.

280* Lieshout, Mevr. MJ.M. van; 1994; 3584
ZD Utrecht; Enny Vredelaan 127; tel.
030-520424; wnd.d.

281 Lohuizen, A. van; 1969; 1902 GB Castri-
cum; Donerbloem 7; tel. 02518
-55902
privé, 55910 prakt.; p.
286 Meijers, Mevr. H.J.; 1993;
3524 TA
Utrecht; Treek 20; lel. 030-898159;
wnd.d.
286 Meijs,J.A.; 1990; 4715 BL Rucphen; Jeroen
Boschstraat 6; tel. 01654-3816 privé, 01608-
13645 prakt.; p.,
geass. mei J.H.A.M.
Bartels, K.H.J. Lambeek, J.F.G. Maathuis en

1.C.A.M. van Oosterhout.

292* Nieuwland, H.J. van; 1993; 3524 TA
Utrecht; Treek 20; lel. 030-898159;
wnd.d.
293 Nijs, Mevr. M.1. de; 1984; 9751
AK Haren
(Gr.); Molenweg 34; tel. 050-340789.
p.,
mede», bij A.B. Vaandrager; medew. bij

-ocr page 45-

Mevr. J.W. Tinholt-van der Meer.

357 Nouhuys, J.P. van; 1961; naar Nederland.

294 Nouhuys. J.P. van; 1961; 7461 .V1B Rijssen;
Grebbebergstraal 29; (el. 05480-40462; d.

295 Oosterom, Prof.Dr. J.; 1971; Rotterdam-
Geneesk.-1985; 4731 EH Oudenbosch;
Romelaan 6; tel. 01652-18786 privé, 015-
793731 bur.;
microbioloog bij Gist-
Brocades; hlr. Huish. Hyg. L.LI.W. (vkgr.
Huish. Studies) tel.
08370-84023; gast-hlr.
Univ. Gent (F.D., vkgr. Diergen. Toezicht
op Eetwaren)
tel. 00-32-9-2647450.

298 Pagter, W.G. de; 1992; 8033 BJ Zwolle;
Eerbeek 6; tel. 038-530009 privé, 214442
prakt.; fax 038-213418; p., geass. met F
Bakker, A.C. Dwarshuis en W.B. Vedder.

366* Pangalila, M.P.; 1994; Bridlington, East-
Yorkshire (Groot-Brittannië); 13 Rose-
wood Close; d.

308 Roelofs, A.J.H.M.; 1986; 7495 RB Ambt-
Delden; Hagmolenweg 13; tel. 05472
-92930
privé, 92827 prakt.; p.,
geass. met Dr. H.P.
Hoebe, J.H.M. Put, C.B. van der Sluijs en A.
Timmerman.

308 Romijn, Mevr. A.D.; 1991; 3584 AZ
Utrecht; Erasmuslaan 1 A; tel. 030-518950
privé, 035-217620
prakt.; p., medew. bij
C.A.A.M. Mol
en C.T..M. Vroonland.

309 Rooij, E.M.A. van; 1988; 8242 CJ
Lelystad; Boeier 03-13;
03200-48363
privé, 76611 bur.; wet. medew. ID-DLO,
afd. Zoogdiervirologie.

309* Rooy, Mevr. S.A.B, van; 1994; 3572 RD
Utrecht; Leislraat I bis; tel. 030-715841;
wnd.d.

3IO*Ruigrok, Mevr. C.A.; 1994; 3533 AX
Utrecht; l.essinglaan 80 A; lel. 030-
962586; wnd.d.

314 Schoenmaken, K.; 1993; 3583 HR
Utrecht; Mauritsstraat 42; tel. 030-
545510; vet. adv. bij Leo Pharmaceutical
Products B.V.

319* Smeur, F.G.M.; 1994; 3527 JG Utrecht; Van
Vollenhovenlaan 233; tel. 030-961618
privé,
08370-12432 prakt.; fax 08370-
26400; p., medew. bij H.A.M. van Eist,
S.W. Schukkingen A.H. Westerhuis.

320* Snijdelaar, Mevr. S.F.; 1994; 3705 ZJ
Zeist; Warande 108; lel. 03404-59369;
wnd.d.

325*Swart, R.; 1994; 9288 BH Koolslertille;
Van Stolbergstraat 12; lel. 05121-1509
privé, 2650 prakt.; p., medew. bij T.F.
Roest en W. de Vries.

325 Swinkels, J.M.; 1990; 1463 PJ
Noordbeemster; Noorddijk 23; tel. 02999-
545 privé,
02991-1370 prakt.; fax 02999-
514;
p., medevv. bij R. Timmerman en A.
Zaal.

357* Tomsjansen, Mevr. A.Th.; 1994;
Willemstad, Curacao (Ned. Antillen); De
Savaan 107; tel. 00-599-9-682145 privé,
653033/649568 prakt.; p., medew. bij
L.F J. Comenencia.

329* Tops, R.M.; 1994; 3732 HM De Bilt; De
Holle Bilt 14; lel. 030-210132 privé,
04920-15977 prakt.; p., medew. bij G.H.
Moorman en Mevr. J. Moorman-Roest.

329* Trijssenaar, Mevr. AJ.; 1994; 3705 ZK
Zeist; Warande 122; tel. 03404-57592;
wnd.d.

331 Veen, Mevr. H M. van; 1982; 3445 AR
\\V oerden; Utrechtseweg 4,4 A; tel. 03480-
20308
privé, 070-3423460 bur.; wet. me-
dew. Ned. Ver. tot Bescherming van Dieren
(vrije snidierichting).

336 Verstraaten, W.J.H.; 1965; 5427 VK
Boekei; Spechtlaan 1; tel. 04922-1510;
p..

M Iliil

duiven.

339* Voogd, M.MJ.M. de; 1994; 5521 NK
Eersel; Hoogstraat 20; tel. 04970-14653; d.
350
Winius, Mevr. E.E.D.; 1994; 3572 RR
Utrecht; Goedestraat
117 B; tel. 030-
715070;
wnd.d.
350 Wipkink, Mevr. C.L.; 1993; 7667 PC Reu-
tum; Ooimarsumseweg 386; tel. 05417-
70647; p., medew. bij A.G.H..M.
Groeneveld en K.C.H..M. Meijers.
370
Woerdt. Mevr. A. van der; 1989; 3514 VR
Utrecht; Van \'s-Gravesandestraat 11 bis; tel.
030-721504 (corr. adres); Staff Ophthal-
mologist, The .Animal Medical Center;
New York (U.S.A.); tel. 00-1-212-8388100
bur.; (privé-adres: 504 East 63rd St; New
York, NY 10021 (U.S.A.));
specialist Oog-
heelkunde.

352 Wuestenenk, J.B.; 1992; 5854 JG Nieuw
Bergen; Marlerstraat 8; tel. 08854-2049
privé,3000 prakt.; p., medew.
bij C.G.J.M.
van Aaken, A.A. Hesen, M.H.J. Kerstens en
Th.A.M. Witjes.

353 Zenen, A.C.M. van; 1991; 2726 VC
Zoetermeer; Elia Ka/anstrook 29; tel.
079-429051;
p.

355» Zyderveld. Mevr. M.C.; 1992; naar het bui-
tenland.

371*Zyderveld, Mevr. M.C.; 1992; 44892
Bochum (Duitsland); p/a Urbanusslrasse
13 C; tel. 00^9-234-287278 prakt.; p., me-
dew. bij Dr. W. Grosse Lembeck.

De gegevens die in deze Personalia vermeld staan,
zijn nog opgenomen in het Diergeneeskundig
Jaarboek
1995. Wijzigingen die na 9 december
1994 zijn doorgegeven (vanaf Personalia 15 janu-
ari
1995), kunnen helaas niet meer worden opge-
nomen!

JUBILEA 1995

25 jaar (1970), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

J.F. Kotter, Warfhuizen, 06-01 -1995, afwezig
P.T.C.H. van dc Goor, Weert, 09-01-1995, afwe-
zig

G. Kuipers, Zweeloo, 23-01-1995, afwezig
A.C. Dwarshuis, Zwolle, 30-01-1995, afwezig
K. Hengeveld, Budel, 30-01-1995, afwezig

H.J.B.J. Nales, Diepenheim, 30-01-1995, afwezig
W.J.M. van der Putten, Lopik, 20-02-1995, afwe-
zig

J. Dijkstra, Oudega, 27-02-1995, afwezig
N.J.G. Femhout, tienden, 27-02-1995, afwezig
Dr E.G. Hartman, Hoog Keppel, 27-02-1995, af-
wezig

P. Kraayenhagen, \'s-Gravenhage, 27-02-1995,
aanwezig

J.L.M. Ploegmakers, Mill, 27-02-1995, aanwezig
ProfDr. K A. Schat, Ithaca (U.S.A.), 18-03-1995,
afwezig

H.J. Zech, Ermelo, 25-03-1995, afwezig
R A. Hoekstra, Groningen, 01-04-1995, afwezig
J.T. van Berge Henegouwen, Bemmcl, 01-05-
1995, afwezig

Dr. P.G.H. Bijker,Maarssen, 01-05-1995, aanwe-
zig

G. Fennema, Oudehaske, 01 -05-1995, afwezig

H.Th. Hafkamp, Nijkerk, 01-05-1995, afwezig
G. Maris, Beek (Nijmegen), 01-05-1995, aanwe-
zig

F.H. Sander, Vllssingen, 01-05-1995, afwezig
J.M.J. Sturm, Overloon, 01-05-1995, afwezig
W.J.H. Thijs, Loenen a/d Vecht, 01-05-1995, af-
wezig

J. Reinders, Grijpskerk, 22-05-1995, afwezig

E.N.J. Hettinga, Noordbroek, 26-06-1995, afwe-
zig

A.W. Kramer, Poortugaal, 26-06-1995, aanwezig
Dr. L.R.M. Verbeme, Den Dungen, 26-06-1995,
afwezig

R. van Oyen, Laren (Gld), 23-07-1995, afwezig
Dr. J.H. Boon, Veenendaal, 26-07-1995, afwezig
Dr. A. Zikken, Enschede, 11-08-1995, afwezig
L. Karens, Geesteren (Gld), 01-09-1995, afwezig
P.C. Krof^, Oldenzaal, 06-09-1995, afwezig

A.J.E. Janssen, um, 11-09-1995, aanwezig

F.L.M. Konings, Beek en Donk, 11-09-1995, aan-
wezig

C.Th.A. Straver, Snelrewaard, 11-09-1995, afwe-
zig

R.E.G. Plantinga, Rijsbergen, 25-09-1995, afwe-
zig

P.H.M. Barendregt, Voorst (Gld), 23-10-1995, af-
wezig

E. Bolland, Amsterdam, 23-10-1995, afwezig
N.A. Dijkshoorn, Zeist, 23-10-1995, aanwezig
C.P.M.A. Kriele, Maastricht, 23-10-1995, aanwe-
zig

Mevr. l.V.M. Lewin-Visser, Utrecht, 23-10-1995,
aanwezig

B. Oskam, Lekkerkerk, 23-10-1995, aanwezig
1. Palgi, \'s-Gravenhage, 23-10-1995, onbekend

C. van Pinxteren, Goirle, 23-10-1995, aanwezig
S. de Vries, Vinkeveen, 23-10-1995, aanwezig
W. Oldenburger, Helden, 06-11-1995, afwezig
W.D. Pereboom, Purmerend, 06-11-1995, afwe-
zig

H.J.M. Küsters, Maastricht, 15-11 -1995, afwezig
J.H.Pol, Weidman (U.S.A.), 20-11-1995, afwezig
M.J.J. van der Linden, Hooge Mierde, 03-12-
1995, aanwezig

Mevr. T.A. Beulink, Hilversum, 04-12-1995, aan-
wezig

A.J. Plaisier, Oene (gem. Epe), 04-12-1995, aan-
wezig

Ing. C.B. van der Sluijs, Hengevelde, 04-12-1995,
aanwezig

J.H.G. Velthuis. Eibergen, 04-12-1995, aanwezig
M.M
.J.L. Benders, Bom, 18-12-1995, aanwezig
L. de Haan, Neede, 18-12-1995, afwezig
T E. Hoekstra, Wijhe, 18-12-1995, aanwezig
W.A.H. Jansen, Uden, 18-12-1995, aanwezig
J.P. Koeman, Utrecht, 18-12-1995, afwezig
Dr. J.M.A. Snijders, Cothen, 18-12-1995,afwezig
H. Fruithof, Bergen(NH), 19-12-1995,aanwezig

30 jaar (1965), Woonplaats, Datum, aanwezig/
afwezig

H.G. Bijron, Paramaribo, (Suriname), 12-01-
1995, aanwezig

S.A.M. van Cleef, Mill, 15-01-1995, afwezig
W.J.H. Verstraaten, Boekei, 15-01-1995,afwezig
Dr. W. Edel, Groenekan, 28-01 -1995, afwezig
W. van Leeuwen, Bilthoven, 21 -02-1995, afwezig
Mevr. Dr. J.S. van der Linde-Sipman Reeuwijk,
26-02-1995, aanwezig

N. van Wijk, Morrinsville, (Nieuw Zealand). 26-
02-1995, aanwezig

G. de Weerd, Beilen, 02-04-1994, afwezig

J.H. Mulder, Schelluinen, 03-05-1995, aanwezig

H.A.M. Elsinghorst, Maarssen, 14-05-1995, af-
wezig

M P. Moons,Zetten, 14-05-1995,aanwezig
G.A. van Exel, Nijverdal, 03-06-1995, afwezig
K.J. Koopmans. Sint Nicolaasga, 03-06-1995, af-
wezig

J.A.H. van Lieshout, Diessen, 03-06-1995, afwe-
zig

Mevr. Dr. G.J. Binkhorst, De Bilt, 14-06-1995, af-
wezig

R E. Komijn, Noordwijkerhout, 14-06-1995, on-
bekend

-ocr page 46-

W. Schuumians, Zwiggelte, 14-06-1995, afwezig
W.G. van der Aa, Wijlre, 08-07-1995, af\\vezig
P. van der Eijk, Ridderkerk, 08-07-1995, afwezig
AM. van \'t Hoff, Oss, 08-07-1995, afwezig
A P. Idema, Buitenpost, 08-07-1995, aanwezig
Th.F. Krabbenborg, Ravenstein, 08-07-1995, af-
wezig

J. Stevense, Enschede, 08-07-1995, afwezig
Th.C. Winkel, Velsen Zuid, 08-07-1995, onbe-
kend

L.F. den Houter, Hellendoom, 02-09-1995, afwe-
zig

J. Kiestra, Nijensleek, 02-09-1995, afwezig
J.A. Jongebreur, Aerdenhout, 01-10-1995, afwe-
zig

J. Groenewold, Hoorn, 08-10-1995, afwezig
J.J.C.M. de Schutter, Rossum (Gld), 15-10-1995,
afwezig

J.L.J. Gaakeer, Kamperland, 29-10-1995, afwezig
Dr.lng. H. Mol, Doom, 02-11-1995, afwezig
Mevr. G.T. Picard-Voermans, Wierden, 02-11-
1995, afwezig

D. van der Wel, Middelstum, 26-11-1995, afwe-
zig

35 jaar (I960), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

G.J. vanNie, Baak,02-02-1995,afwezig

L H. Hotsma, Bathmen, 10-02-1995, afwezig
ProfDr. G.H. Huisman, De Bilt, 10-02-1995, af-
wezig

J.Th.G. van Loon, Dordrecht, 10-02-1995, afwe-
zig

Dr. G. van Steenis, Eembrugge, 17-03-1995, af-
wezig

C.J. Knops,Sittard, 19-03-1995,afwezig
P.J.M. Derks, Breukelen, 20-03-1995, afwezig

D.M.N. van Vuren, Erp, 08-04-1995, afwezig

H. Hatzmann, Roden, 03-06-1995, afwezig
A.M.G. Flamand, Reeuwijk, 09-06-1995, afwezig
L.E. Buysse, Emmeloord, 08-07-1995, afwezig

H. Oosterhof, Goingarijp, 08-07-1995, afwezig
A.C.J.M. Wertenbroek. Boxtel, 08-07-1995, on-
bekend

R.Y. de Jong, Warder, 04-11 -1995, afwezig
H. Klaasscn, Eerbeek, 02-12-1995,afwezig

A. Rodenburg, Strijen, 02-12-1995, afwezig
Dr. G.F. de Boer, Lelystad, 06-12-1995, afwezig
E. Offereins, Bosch en Duin, 21 -12-1995, afwezig

G.F.Th. Cremers, Heerlen, 23-12-1995, afwezig
W.A.J. Cromwijk, Bennekom, 23-12-1995, afwe-
zig

J.H.A.L. von Frijtag Drabbe Künzel Nieuwleusen,

23-12-1995, aanwezig

A.J.M. Metz, Zeddam, 23-12-1995, afwezig

40 jaar (I9SS), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

Dr. J.J. Aukema, Arnhem, 04-01 -1955, afwezig

H. Eggink, Oosterwolde (F), 04-01 -1995, afwezig
H.J.A.M. Kothuis, Sittard, 04-01-1995, afwezig
H. Poortman, Dalen, 04-01 -1995, afwezig

R.D. Reinders, Dokkum, 04-01-1995,afwezig
ProfDr. W.J.1. van der Gulden, Nijmegen, 05-01 -
1995, afwezig

ProfDr. P. Zwart, Bunnik, 22-01-1995, aanwezig
H. Perre, Vries, 04-02-1995, afwezig
G.M. Smits, Amsterdam, 08-02-1995, afwezig
Mevr. E.F. Kleyn, Emmen, 01-04-1995, afwezig
G.W.M. van Golstein Brouwers, Haelen, 18-04-
1995, afwezig

P.B. Luitjens, Lemmer, 11-05-1995, afwezig
J. Mulders, Bergambacht, 11 -05-1995, afwezig
AP. Wijgergangs, Veghel, 26-05-1995, afwezig

C.M.T. Willems, Helvoirt, 26-05-1995, afwezig
J.H.H. Cloudt, Wijchen, 01-07-1995, afwezig
ProfDr. G. Uilenberg, Santeny (Frankrijk), 01-
07-1995, onbekend

P. den Hartog, Borculo, 03-07-1995, afwezig
H J. Nijsen, Well (L), 05-07-1995, afwezig
J. Veenhof, Lunteren, 07-07-1995, aanwezig
Prof G.M. Vogely, Maam, 07-07-1995, afwezig
R. Heemstra, Havelte, 19-09-1995, afwezig
A.J. de Reus, Purmerend, 19-09-1995, afwezig
Mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld, Assen, 23-09-
1995, afwezig

M.E.W.C. Loth, Terschelling, 07-10-1995, onbe-
kend

A. Moerman, Dronten, 07-10-1995, afwezig
A.P.C. Bartels, Roosendaal, 14-11-1995, afwezig

D. Rijpkema, Drachten, 14-11-1995, afwezig
J.M. Wiersma, Roordahuizum, 14-11-1995, afwe-
zig

G.E. Bras, Zeist, 09-12-1995, afwezig

G.A.J. Jansen, Borculo, 09-12-1995, afwezig

H. van Rhee, Hoogeveen, 09-12-1995, afwezig
J.B.C. Verllagen, Tuk (gem. Steenwijk)09-12-
1995, aanwezig

Mevr. M.G. Vos-Maas, Bilthoven, 13-12-1995,
afwezig

J.H.H. van Lipzig, Heythuysen, 23-12-1995, af-
wezig

H.Th. Nieuwenhuijsen, Krimpen a/d IJssel, 23-
12-1995, afwezig

Mr. C.J.H. Scheuerman, Rotterdam, 23-12-1995,
afwezig

45 jaar (1950), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

WH. Smits, Soest, 12-05-1995, afwezig
Mevr. M.N. Ensink-vande Hulst, Groningen, 24-
06-1995, afwezig

J.G.M. den Biggelaar, Ommen, 21-12-1995, af-
wezig

50 jaar (1945), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

E. Brill, Gieten, 03-11-1995, afwezig
R. Feddes, Vriezenveen, 10-11 -1995, afwezig
ProfDr. D. Swierstra, Zeist, 26-11-1995, afwezig

SS jaar (1940), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

Dr. R E. de Maar, \'s-Gravenhage, 26-02-1995, af-
wezig

P. Koopmans, Langweer, 07-06-1995, afwezig

60 jaar (I93S), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

A.L.A. van Rees. Utrecht, 25-06-1995, aanwezig
ProfDr. P. Hoekstra, Bilthoven, 20-12-1995, af-
wezig

65 jaar (1930), Woonplaats, Datum, aanwe-
zig/afwezig

ProfDr.Dr. h.c. G.H.B. Teunissen, De Bilt, 19-
12-1995, afwezig

-ocr page 47-

In het laatste Tijdschrift van 1994 deed collega
J.M. de Kruijf als HR-lid uit de doeken hoe het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde financieel geva-
ren is, mede gezien de vernieuwingen die de laat-
ste jaren zijn doorgevoerd. Het is een grote gerust-
stelling dat de opzet geslaagd is, om de aangebrachte veranderingen en verbeteringen te kunnen blijven
bekostigen.

De bedoeling is altijd geweest om het tijdschrift dichter bij de lezer te brengen. De resulterende kleinere
afstand houdt tevens in dat de sprong van de lezer naar het medium zelf ook gemakkelijker wordt.
Een wisselwerking tussen de lezer en de redactie is het ideaal van elk blad. Breng iets waar de lezer om
vraagt, maar laat ook de lezer gebruik maken van het platform dat voor hem of haar is geschapen.
De eerder genoemde aflevering bevatte een verheugend aantal ingezonden brieven met allerlei zeer zin-
volle suggesties, hetgeen de suggestie wekt dat inderdaad de afstand lezer-tijdschrift kleiner is geworden.
Dat is een zeer goede zaak.

Een ingezonden brief vraagt overigens nog weieens nadere consultatie teneinde goed overwogen informa-
tie te waarborgen. Daarnaast word door plaatsgebrek wel eens een tijdschrift overgeslagen. Dit houdt in
dat een schrijver zich wel eens afvraagt ofdie brief wel serieus is of werd genomen. Boosheid al of niet ge-
ventileerd is dan een logisch gevolg.

De HR is zich echter terdege bewust dat die individuele acties bestemd voor het tijdschrift het zout in de
pap voorstellen. Juist in een tijd dat we overspoeld worden met doorwrochte studies en rapporten is het
belangrijk de stem van de enkeling te kunnen horen.

Dikke rapporten verschijnen met de regelmaat van de klok, hetzij over het curriculum van de FD, de oplei-
ding in het jaar 2000, hetzij over talloze reorganisaties zoals bijvoorbeeld de Gezondheidsdiensten voor
Dieren. Convenanten en andere samenwerkingscontracten worden gesloten tussen allerlei instellingen.
Wat moet de dierenarts daarmee doen?

Het tijdschrift doet zijn best om de lezer daarvan zo goed mogelijk op de hoogte te houden.
En het biedt tegelijkertijd de lezer de mogelijkheid om te reageren of vragen te stellen over de gevolgen
daarvan, bijvoorbeeld in de toekomst. Deze reacties verschijnen zwart op wit en verdampen niet in tegen-
stelling tot de reacties gegeven op hoorzittingen of andere inspraakrondes.

Met andere woorden: het Tijdschrift voor Diergeneeskunde krijgt als spreekbuis van de individuele die-
renarts juist in de tijd van de overkill aan studie-rapporten, hoe broodnodig ook, een steeds grotere bete-
kenis.

De redactie heeft tweemaal overleg met de RAR (de Redactie AdviesRaad) en met de WR, de
Wetenschappelijke Redactie. Daarnaast vergadert de redactie minimaal éénmaal per jaar met het
Hoofdbestuur

Een afstemming op het te voeren en gevoerde beleid vindt dan plaats op basis van suggesties en voorstel-
len. Met de lezer echter is er elke veertien dagen contact waarbij de inhoud als vergaderstuk kan worden
benut.

Ook in het tijdperk van de informatie-snelweg zal blijken dat er behoefte blijft bestaan aan een specifiek
wegennet zoals het TvD, waar de mening van een enkeling nog als waardevolle bijdrage wordt herkend.
De ingezonden brief is daar het meest geëigende voertuig voor!

De Hoofdredactie

0

Van de Hoofdredactie

-ocr page 48-

I i#-%r*

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 36-8

HET ONTHOORNEN VAN GEITEN EN GEITELAMMEREN

M.C. Pieterse\'\' enJ.S.M.M. van Dieten^

SAMENVATTING

De (lokaal) anesthesie bij het onthoomen van de geit
wordt beschreven. De auteurs bevelen een algemene
anesthesie aan om geitelammeren te onthoomen. Naast
het onthoomen van volwassen geiten en geitelammeren
worden het gebruik van de combinatie xylazine, keta-
mine en atropine en de bereiding van dit zogenaamde
geitenanesthesiemiddel beschreven.

INLEIDING

De afgelopen jaren is de geitenpopulatie in Nederland sterk
toegenomen. Bovendien is er steeds meer sprake van een be-
drijfsmatige geitenhouderij, waarbij veel geiten op een klein
oppervlak worden gehouden. Hierbij is het bezit van geiten
met horens ongewenst. Grote groepen geitelammeren wor-
den daarom aan de dierenarts ter onthooming aangeboden.
Het zijn met name de grote aantallen dieren en de zeer jonge
leeftijd, die een voor de praktijk bruikbare wijze van het ont-
hoomen van geitelammeren vereisen, gepaard gaande met
een adequate analgesic.

Het gebeurt helaas nog regelmatig, dat geitjes worden ont-
hoomd zonder anesthesie, maar ook, dat er geitjes sterven,
wanneer er wel een analgesie/anesthesie is toegepast. Reden
om het onthoomen bij geiten nog eens uitgebreid de revue te
laten passeren. Bovendien moet het onthoomen zonder ver-
doving, zoals nog vaak bij geitelammeren gebeurt, als die-
renmishandeling worden beschouwd.

INNERVATE EN LÜKAAL-ANESTHESIE VAN DE HO-
RENS

De horens bij de geit worden geïnnerveerd door:

1. N. comualis van de N. lacrimalis. Deze komt uit de oog-
kas achter de wortel van de N. supraorbitalis, loopt in de
richting van de caudo-laterale hoombasis en moet subfas-
ciaal, direct achter de processus zygomaticus van het os
frontale worden geanestheseerd. Dit is halverwege de on-
derste helft van de achterrand van de caudale orbita-boog.

2. R. comualis van de N. infratrochlearis. Deze zenuw komt
uit de orbita en loopt via de incisura infratrochlearis naar
de craniale hoombasis. Omdat deze zenuw al snel na het
veriaten van de orbita zich splitst, kan de verdoving het
beste gebeuren (subcutaan) ter plaatse van de incisura in-
fratrochlearis, aan de medio dorsale rand van de benige
orbita.

3. De cervicale zenuwen. Deze dragen soms bij aan de inner

\' Faculleil Diergeneeskunde. Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting.

Postbus som. iSOS TD Utrecht
\' Faculleil Diergeneeskunde. Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisdieren. Postbus HOI5). 3508 TD Utrecht

vatie van de huid aan de achterrand van de hoombasis.
Deze huid is na anesthesie van de N. en R. comualis niet
in alle gevallen geheel gevoelloos. Zou men deze takjes
van de cervicale zenuwen toch willen anestheseren dan
moet er ook een half-circulaire anesthesie bij de caudale
hoombasis worden aangebracht. Dit is echter pijnlijk en
meestal niet nodig.
Bij anesthesie van de beide horens van een geit dienen dus
zowel links als rechts de R. en de N. comualis geanesthe-
seerd te worden en moet er dus in totaal op vier plaatsen
anestheticum worden ingespoten. De lokalisatie is zo scherp
omschreven, dat in principe met slechts 0,5 ml. 2% lidocaine
cum adrenaline per injectieplaats kan worden volstaan.

HET ONTHOORNEN VAN DE VOLWASSEN GEIT
Het onthoomen van één of enkele volwassen geiten, die zich
reeds langere tijd in een koppel bevinden, dient ontraden te
worden. Het volledig onthoomen van oudere geiten komt
bijna neer op scalperen, waarbij vaak grote openingen in de
schedel ontstaan. De verstoring van de rangorde in de kop-
pel, die hiervan het gevolg is, heeft vaak emstige gevolgen
voor de voederopname en melkproduktie van de onthoomde
geiten. Als rangorde-problemen in de koppel aanleiding zijn
om één dominant gehoornd dier te onthoomen, dient \'top-
pen\' te worden overwogen, hetgeen inhoudt, dat het boven-
ste derde deel van de hoom wordt verwijderd, hetgeen zon-
der anesthesie gedaan kan worden.

De/wm/i/me (Domosedan®) 0,01 mg kg"\' (1 mg/100 kg = 0,1
ml/100 kg) gecombineerd met
atropine 0,1 mg kg"\' is goed
te gebruiken bij sedatie van volwassen geiten. De dieren blij-
ven bij deze dosering nog juist staan, zijn echter zwaar gese-
deerd en reageren niet of nauwelijks op hun omgeving. Een
nadeel van het gebmik van alleen Domosedan® is, dat de
dieren soms sterk gaan speekselen. Verder ziet men frequen-
ter urineren. De extreem kleine benodigde hoeveelheid de-
tomidine maakt het wel noodzakelijk zorgvuldig verdunde
oplossingen van het detomidine te bereiden met fysiologi-
sche zoutoplossing.

Domitor® (medetomidime-hydrochloride I mg/ml) in een
dosering van 2 ml/100 kg gecombineerd met 0,5 ml/100 kg
ketamine (100 mg/ml), is zeer geschikt voor operatieve in-
grepen bij kleine herkauwers. Het geeft een goede analgesie
en na de operatie ontwaakt het dier bijna direct na een injec-
tie met
Antesedan® (atipamezole-hydrochloride 5 mg/ml)
gedoseerd in dezelfde hoeveelheid milliliters als de
Domosedan®. Het injecteren van de Antesedan® mag echter
niet zeer kort na het injecteren van ketamine worden toege-
diend in verband met convulsies.

Xylazine (Rompun®) wordt eveneens nog steeds gebruikt bij
volwassen geiten. Het kan reeds in een lage dosering (O, I mg
kg-\' = 0,25 ml/50 kg) een emstige ademdepressie geven en
bovendien een veel te lang durende sedatie (12 uren). Het ge-
bruik van alleen Rompun® wordt daarom niet aangeraden.

-ocr page 49-

De methode van sedatie gecombineerd met een lokaal-anal-
gesie is bewerkelijker dan een algemene anesthesie met één
enkele injectie; echter de risico\'s van een algemene anesthe-
sie zijn bij volwassen dieren aanzienlijk groter. Bij een alge-
mene anaesthesie bestaat de kans op regurgitatie en aspiratie
van pensinhoud; het onthouden van voedsel gedurende 48
uur en water gedurende 12 uur is noodzakelijk. Dit vasten is
weer nadelig voor de melkproduktie bij lacterende dieren.
Ook na vasten geeft bij een totale anesthesie alleen intubatie
van de trachea de enige zekerheid om eventuele complicaties
van braken en regurgiteren te voorkomen.

HET QNTHÜQRNEN VAN GE ITE LAM ME REN
Lammeren moeten in een zeer vroeg stadium worden ont-
hoomd en wel op een leeftijd van 10 tot 20 dagen, wanneer
de hoomgroei net zichtbaar of voelbaar wordt.
Het gebruik van onthoompasta moet ten sterkste worden af-
geraden, vanwege de slechte resultaten en het gevaar voor de
ogen van de behandelde dieren en hun koppelgenoten.
Bovendien is de pasta-methode niet bepaald diervriendelijk.
Voor het op grote schaal onthoomen van geitelammeren is
sedatie gecombineerd met lokaal-analgesie niet geschikt.
Afgezien nog van het feit, dat de lokaal-anesthesietechniek
omslachtig is en moeilijk uit te voeren bij de kleine beweeg-
lijke dieren. Bij zeer jonge dieren geven wij de voorkeur aan
een algemene anaesthesie, daar deze veel minder riskant is
dan bij oudere dieren, omdat de pens nog inactief en het ri-
sico van regurgitatie klein is.

Het beste kan men een onthoomapparaat met verwisselbare
\'brandkoppen\' en een losse transformator gebruiken. Vooral
de diameter (ca. 2 cm) en de diepte (ca. 1,5 cm) van de brand-
kop zijn van essentieel belang. Normaal gesproken voldoet
een brandkop met een minimale diepte van 1 cm. Bij onvol-
doende diepte kan men de hoombasis niet goed bereiken.
Eventueel, alleen in uiterste nood, kan men eerst met een
knijptang het uiterste puntje van de hoom afknippen. Bij te-
veel afknippen bestaat de kans dat men tevens een stukje van
het benige gedeelte afknipt. Bij een onvoldoende diameter
van de brandkop zal de hoombasis onvoldoende worden
weggebrand, zodat er na enige tijd onregelmatige hoom-
schilfers gaan uitgroeien, die soms zo rondgroeien dat de uit-
einden in de schedelhuid kunnen dringen.
Nadat het anestheticum goed is ingewerkt wordt de hete
brander (eventueel na het wegknippen van de lange haren bij
de hoombasis) met zachte druk over de hoom heen gezet.
Vervolgens wordt de huid met een ronddraaiende beweging
tot en met de subcutis losgebrand. Dit branden mag niet lan-
ger dan 5 seconden achter elkaar duren. Te lang branden kan
hersenbeschadiging bij het jonge dier veroorzaken. Het is
beter na 5 seconden de stand van zaken op te nemen en
daarna eventueel nogmaals kort te branden. Rondom de
hoom moet de gehele schedelhuid na het branden losliggen
van de hoombasis. Vervolgens kan men met een kromme
schaar het kleine hoorntje c.q. de verhoomde huid eraf du-
wen. Het eraf\'scheppen\' met de brander kan tot gevolg heb-
ben, dat men ongewenst een stukje bot uit de schedel stoot.
De benige hoombasis is, in tegenstelling tot die van het kalf,
langer en meer geprononceerd! Als men zeker weet, dat de
huid geheel los is gebrand van de hoombasis, kan men nabe-
handelen met bijvoorbeeld een (drijfgasloze) violetoplos-
sing. Deze dient voor het snel opdrogen van het wondgebied
en om eventuele vliegen op afstand te houden.
Net als bij het onthoomen van kalveren moet er gelijktijdig
op de aanwezigheid van bijspenen worden gecontroleerd.

Enkele gangbare middelen, die in de veterinaire praktijk
worden gebmikt, zullen worden besproken.

Xylazine (Rompun®) moet bij lammeren met temghoudend-
heid worden gebruikt. Het heeft een sterk sedatief en spier-
verslappend effect. Echter, het geeft een emstige (cardio)-re-
spiratoire depressie. Voor lammeren van enkele weken oud
is de maximale dosering 0,05 mg kg"\' (0,25 ml/100 kg). Het
moet dan ook zeer zorgvuldig worden gedoseerd. Wegen
van de dieren is daarbij noodzakelijk, evenals het gebmik
van de kleine insuline/tuberculine-spuitjes. In noodgevallen
kan yohimbine in een dosering van 0,1 mg kg"\' IV worden
gebmikt om het sedatieve effect van xylazine te antagone-
ren. Ook tolazolin en atipamezole (Antisedan®) kunnen als
antagonist worden gebmikt.

Ketamine (Aescoket®, Vetalar®) wordt als middel voor al-
gemene anesthesie gebmikt bij geiten. Het veroorzaakt een
matige spierverslapping, gepaard gaande met een diepe anal-
gesic en een oppervlakkige slaap. Soms zijn er wat trekkende
bewegingen met de poten, die niet met pijn in verband ge-
bracht kunnen worden.

Een combinatie van xylazine en ketamine geeft een verster-
king van de gewenste effecten, terwijl de neveneffecten el-
kaar gedeeltelijk opheffen, zodat met lagere doseringen van
beide stoffen kan worden volstaan. In combinatie met xyla-
zine en ketamine wordt vaak atropine geïnjecteerd. Het ge-
bmik hiervan bij kleine herkauwers is controversieel, omdat
het enerzijds positief op de hartactie werkt, maar anderzijds
het speeksel visceuzer maakt. Toch geven wij er wel de voor-
keur aan het toe te voegen, met name in verband met het
grote risico van een te sterke vagale prikkeling vanuit het
wondgebied, met als gevolg een cardio-vasculaire depressie.

Barbituraten zijn niet geschikt voor jonge dieren door hun
sterke respiratoire depressie en de geringe mate van analgesic.

Inhalatie-anesthetica komen om praktische redenen niet in
aanmerking, al moet worden gezegd, dat een inductie met
een masker met halothane een uitstekende methode is voor
een kortdurende chimrgische ingreep bij een jong dier.

GEITENANESTHESIEMIDDEL

Bereiding

Verschillende samenstellingen van de combinatie xyla-

zine/ketamine/atropine zijn getest, waarbij de meest bmik-

bare dosering om geitelammeren volgens de gestelde eisen te

anestheseren bleek te zijn:

0,04 mg kg"\' xylazine

10,00 mg kg-\' ketamine

0,10 mg kg-\' atropine

Deze combinatie wordt als volgt bereid:
0,5 ml xylazine 2% wordt gemengd met 9,5 ml aqua dest; op
deze wijze ontstaat een 0,1 % (1 mg/ml) oplossing.
Vervolgens voegt men samen:

1,6 ml 0,1% xylazine (1 mg mL\'), dus van de verdunde op-
lossing

4,0ml 10,0%ketamine(100mgml-\')
0,8 ml 0,5% atropine (5 mg mL\')
1,6 ml aquadest

8,0 ml X(ylazine) K(etamine) A(tropine) oplossing

-ocr page 50-

De houdbaarheid van een zelfgemaakte cocktail is beperkt.
Bij volledige aseptische bereiding (apotheek) is de houd-
baarheid aanzienlijk langer. Het mengsel kan in de koelkast
of diepvries worden bewaard.

Dosering en toediening

* De dosering van dit mengsel is: 0,2 ml kg"\'. Men heeft
voor een jong geitje slechts 1,2 cc nodig.

Toediening vindt in het algemeen subcutaan plaats, maar kan
ook goed (iets lager doseren) intraveneus of eventueel intra-
musculair worden gegeven.

Wanneer dit geitenanaesthesiemiddel wordt toegediend krij-
gen we bij een subcutane injectie achtereenvolgens het vol-
gende te zien:

* ca. 2 minuten na injectie kunnen de dieren niet meer staan
en vallen om, blijven vervolgens rustig liggen en geraken
geleidelijk dieper in slaap;

* ca. 12 minuten na injectie wordt het chirurgisch stadium
bereikt, dit wordt gekarakteriseerd door:

- krachtige pols;

- rustige regelmatige ademhaling;

- verdwijnen van tussenklauw- en ooglidreflex;

De geitjes kunnen nu probleemloos worden onthoomd.

* ca. 30 minuten na injectie en behandeling zijn vrijwel alle
dieren weer in staat zich op te richten en enkele, zij het
wankele, passen te doen. Het activeren van de dieren kan
daarbij versnellend werken.

* ca. 45 minuten na injectie zijn de dieren weer vast ter
been.

DISCUSSIE

Bij de keuze van een geschikte algemene anesthesie voor
geitelammeren dient met een aantal factoren rekening te
worden gehouden:

- het moet een middel zijn, of combinatie van middelen, dat
als één injectie, liefst subcutaan, kan worden toegediend.
Intraveneuze technieken zijn tijdrovender en lastiger.
Voor een intramusculaire injectie zijn de broekspieren nog
aan de kleine kant. Een injectie in de hals verdient geen
aanbeveling, omdat de kans dat daarbij halswervels wor-
den geraakt, te groot is;

- de anesthesie moet kortdurend zijn met een snelle reco-
very. Het is van belang dat de lammeren zo snel mogelijk
weer goed ter been zijn en kunnen drinken. Ook vanwege
de daling van de lichaamstemperatuur die bij algehele ana-
esthesie optreedt, met als gevolg een verlengde recovery-
duur, dient de anesthesieperiode kort te zijn, temeer daar
onthoomen meestal plaatsvindt in het koude jaargetijde;

- het middel moet, alhoewel subcutaan toegediend, snel
werken;

- daar onthoomen een chimrgische ingreep betreft, moet
een adequate analgesie worden verkregen;

- het middel mag niet te kostbaar zijn.
Er bestaat soms enige variatie in het boven beschreven tijds-
beeld: sommige geitjes vertoonden op circa 12 minuten nog
een lichte reactie op het onthoomen en na circa 15 minuten
niet meer.

Zoals met alle te injecteren middelen is een zorgvuldige do-
sering van belang, alhoewel een kleine overdosering tot op
heden geen negatieve gevolgen heeft getoond. Het is wel be-
langrijk het geitenanaesthesiemiddel voldoende lang in te la-
ten werken. Ook al lijkt vaak reeds veel eerder een anesthesie
te zijn ingetreden, blijkt deze vrijwel steeds onvoldoende
wanneer men eerder dan 12 minuten na de subcutane injectie
met onthoomen begint. Het is noodzakelijk tijdens de in-
werk-periode van het middel de dieren met rust te laten, om
zo het effect te optimaliseren. Het subcutaan injecteren is
praktisch gezien de meest bruikbare methode. Mocht men
slechts een enkel dier te onthoomen hebben, dan is een intra-
veneuze injectie goed mogelijk, waardoor men binnen en-
kele minuten reeds met het onthoomen kan beginnen.

CONCLUSIE

Het geitenanesthesiemiddel blijkt uitermate geschikt te zijn
voor het onthoomen van jonge geitjes. Bovendien konden
wij het ook zeer goed voor kleine ingrepen bij schapelamme-
ren gebruiken. De voordelen waren, dat:
het gemakkelijk (subcutaan) is toe te dienen, het snel werkt,
slechts een klein volume ingespoten moet worden, de reco-
very duur kort is en de kosten laag zijn.

SUMMARY

The dehorning of goats and kids

The local anaesthesia used during the dehorning of goats is described. The
authors recommend general anaesthesia for the disbudding (dehorning) of
kids. In addition to the dehorning of goats and kids, this article also descri-
bes the use of the combination of xylazine. ketamine. and atropine, and the
preparation of this \'goat anaesthetic\'.

LITERATUUR

1. Gray PR, and McDonnel Wayne N. Anaesthesia in goats and sheep. Part
1. Local analgesia. The Compendium on Continuing Education vol 8. no.
1, 1986. Part 2. General Anaesthesia. The Compendium on Continuing
Education vol 8 no. 3, 1986.

2. Hall LW, and Clarke KW. Veterinary Anaesthesia. Balliére Tindall,
London 1991.

3. Muir Wiliam W, and Hubbcl John AE. Handbook of Veterinary
Anaesthesia. The C.V. Mosby Company, St. Louis, Washington DC,
1984.

4. Pieterse Maarten C. Disbudding of goat kids. Proceedings Annual
Meeting British Veterinary Goat Society, 1994.

5. Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der Grote Huisdieren.
Syllabus van de heelkunde der grote huisdieren.

6. Werkgroep Veterinaire Anesthesiologie. Practicumhandleiding en Syl-
labus Veterinaire Anesthesiologie.

-ocr page 51-

SAMENVATTING

^DEKT PERFEKT\' is een computerprogramma voor de
analyse van het dekmanagement op zeugenhouderijbe-
drijven. Het is door de auteur in eigen beheer ontwik-
keld. Het programma is gebruikersvriendelijk en kan
gebruikt worden naast andere management-pro-
gramma\'s.

Aan de hand van een praktijkvoorbeeld wordt aangege-
ven hoe het programma ingezet kan worden bij het ana-
lyseren van tegenvallende technische resultaten, wan-
neer die veroorzaakt worden door een niet optimaal
dekmanagement.

Een intensivering van de begeleiding met behulp van
*DEKT PERFEKT\' heeft tot duidelijke verbetering van
de technische resultaten geleid.

INTRODUCTIE

\'De analyse-software is immers de stethoscoop van de mo-
derne dierenarts...\'
(Novad Coöperatie Ideëel)
Eén van de belangrijkste taken van de moderne dierenarts op
een zeugenhouderijbedrijf is het analyseren van bedrijfspro-
blemen, waarbij er een deskundig advies verwacht wordt.
Bij het analyseren van bedrijfsproblemen zijn er een aantal
computerprogramma\'s beschikbaar, waarbij de getallen, die
daarbij geproduceerd worden, een leidraad kunnen vormen
voor een oplossing.

In de meest gebruikte programma\'s zijn er echter geen mo-
gelijkheden opgenomen voorde analyse van het dekmanage-
ment.

Daarom is het programma \'DEKT PERFEKT\' ontwikkeld,
dat los van andere programma\'s te gebruiken is. Twee jaar na
de introductie op een aantal zeugenbedrijven is gebleken, dat
met behulp van \'DEKT PERFEKT\' een goed inzicht wordt
verkregen in het dekmanagement van de zeugenhouder.

ONTWIKKELD PROGRAMMA

Veelal zijn fouten in het dekmanagement de oorzaak van te-
genvallende technische resultaten. Bijvoorbeeld door te
kleine tomen, te veel herdekkingen en te veel veriiesdagen.
Aangezien het in de praktijk niet eenvoudig is om zonder
zeer veel rekenwerk een analyse te maken van het dekma-
nagement op een bedrijf is \'DEKT PERFEKT\' ontwikkeld.
Dit is een dekmanagement-analyse-programma voor de zeu-
genhouderij. Het programma is bedoeld voor iedereen die
zich bezighoudt met de zeugenhouderij in Nederiand.
Gestreefd is naar een grote mate van gebruikersvriendelijk-
heid, waarbij men met een minimum aan toetsaanslagen op
eenvoudige wijze het programma kan hanteren. Bij gebruik

\' Dr. Ahraham Kuyperlaan 28. 3818JC Amersfoort.

in (Hi■

^AilJiiii ■iiiAliii i\'l ifi .......................... ïÉiiiifi

ANALYSE VAN HET DEKMANAGEMENT OP ZEUGEN-
BEDRIJVEN MET BEHULP VAN \'DEKT PERFEKT

p. Geesink\'\'

in de praktijk is het ook goed mogelijk om het programma te
installeren in de computer van de varkenshouder, zodat deze
zelf de gegevens kan invoeren. Het gezamenlijk analyseren
werkt, zo is gebleken, erg stimulerend. Wil men de resultaten
van het dekmanagement enigszins betrouwbaar analyseren,
dan zal men de gegevens minimaal 5 maanden moeten bij-
houden. Uiteraard worden de cijfers betrouwbaarder als men
langer administreert.

Om het administreren te vergemakkelijken kan men het pro-
gramma invulformulieren laten printen.
Op dit invulformulier dient ingevuld te worden:

- Nummer van de zeug.

- Worpnummer.

- Ras (facultatief).

- Speendatum.

- Datum en tijdstip waarop de varkenshouder voor het eerst
een stareflex vaststelt.

- Datum en tijdstip dekking.

- Datum en tijdstip overdekking (indien deze heeft plaatsge-
vonden).

- Code stareflex. Hierbij kan de varkenshouder een code in-
vullen om de stareflex in een categorie in te delen.

De K.I. hanteert veelal een code van één tot en met drie,
waarbij code twee een optimale stareflex voor de man aan-
geeft. Een andere indeling is mogelijk.

- Datum en tijdstip waarop de varkenshouder voor het eerst
vaststelt dat geen stareflex meer aanwezig is.

- Indien van toepassing kunnen het aantal dagen, waama de
zeug opnieuw berig wordt, genoteerd worden.

- Het aantal levend- en doodgeboren biggen dat uit de gead-
ministreerde bevruchting geboren wordt.

- Indien de zeug afgevoerd wordt, is het mogelijk de reden
daarvan door middel van een code in te voeren.

- Tenslotte is er nog ruimte voor eventuele opmerkingen.

Een aantal van de in te vullen gegevens zijn facultatief, zoals
bijvoorbeeld het ras en de afvoercode.
Nadat gedurende een afgesproken periode de varkenshouder
zijn dekmanagement heeft geadministreerd kunnen de gege-
vens met behulp van \'DEKT PERFEKT\' worden geanaly-
seerd. De varkenshouder kan zelf de gegevens invoeren in
zijn computer. Indien gewenst, kunnen de gegevens door het
programma op diskette gekopieerd worden waama de bege-
leider/dierenarts thuis analyses kan uitvoeren. Gebleken is
dat dit enig inzicht en oefening vereist: veel varkenshouders
hebben moeite om stapsgewijs tot een aantal conclusies te
komen. Hier speelt de begeleider/dierenarts een belangrijke
rol. Ook deze zal zich moeten bekwamen om de analyses tot
min of meer betrouwbare adviezen om te kunnen zetten.

UITVOERING EN RESULTATEN

De opzet van het programma was dat de varkenshouders hun
dekmanagement niet zouden veranderen, zodat later naar
aanleiding van de analyses dit zou verbeteren. Er is echter

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: 39-45

-ocr page 52-

Tabel 1. Gemiddeld resultaat van gebruikers CBK(-plus] en TEA-SOOO in
1992 [1)

Bedrijven in vergelijking
Gemiddeld aantal aanwezige zeugen
Levend geboren biggen/worp
Percentage biggensterfte
Biggenproduktie /worp
Worpen per zeug per jaar
Grootgebrachte biggen/jaar
Uitvalspercentage zeugen

gebleken dat tijdens het gebruik er al aanzienlijke verbeterin-
gen in de resultaten optraden.

In één geval noteert een varkenshouder al ruim een jaar zijn
gegevens om op die manier zichzelf te dwingen het tijdstip
van de berigheid nauwkeurig vast te stellen.
Met het programma is het ook heel goed mogelijk om be-
paalde algemene adviezen te onderbouwen. Zo blijkt dat bij
een lange berigheidsperiode een overdekking zeker een posi-
tieve invloed heeft (meer levend geboren biggen), terwijl bij
een normale berigheidsduur dit niet het geval is. Men kan zo
de varkenshouders die routinematig alle zeugen laten over-
dekken, met cijfers er van overtuigen dat ze op hun Kl-kos-
ten kunnen besparen.

De algemene ervaring is, dat na een aantal jaren gebruik te
hebben gemaakt van het programma alleen al het simpel ad-
ministreren van de handelingen veelal een aanzienlijke ver-
betering opleverde. Varkenshouders hebben nog al eens de
neiging om tegenvallende vruchtbaarheidsresultaten op te
lossen met behulp van medicamenteuze therapieën. Het
vergt vaak veel overtuigingskracht om varkenshouders te be-
wegen de moeite van het administreren op te brengen.
Gemiddeld hebben varkenshouders deze gegevens 6 tot 8
maanden bijgehouden, wat in de meeste gevallen behoor-
lijke vorderingen opleverde.

In de meeste gevallen betreft het een stijging in het aantal le-
vend geboren biggen. Daarnaast nam het percentage herdek-
kingen af

Uitgangspunten om varkenshouders aan dit programma mee
te laten doen zijn:

- het vruchtbaarheidsprobleem is al langdurig aanwezig;

- klimaatmetingen moeten uitsluiten dat de problemen ver-
oorzaakt worden door huisvestingsfouten;

- dat geldt eveneens voor fouten in de voeding;

- de varkenshouder moet bereid zijn extra administratief
werk te verrichten. Dit is uiteraard van doorslaggevende
betekenis.

Vanzelfsprekend moet de begeleider/dierenarts ook extra in-
spanningen willen leveren om tot een oplossing te komen.
Hij/zij moet het bedrijf regelmatig bezoeken om zo een goed
inzicht te krijgen in het probleem.

PRAKTIJKVOORBEELD

Om aan te geven hoe het programma te gebruiken is in de
praktijk volgt hier een analyse van een probleembedrijf.

Gegevens

Een vermeerderingsbedrijf met 140 zeugen
Ras: stamboek (Yorkshire/Fins Landvarken)
Inseminatie: 90% KI (door de varkenshouder zelf)

10% natuuriijke dekking
Het aantal afgevoerde zeugen bedroeg 48%, waarvan 44,1 %
wegens fertiliteitsproblemen.

968
145
10,8
13,5
9,3
2,22
20,5
43

Het aftDigpercentage van inseminatie bedroeg 84%.
Het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar is 20.2.
De overige technische kengetallen over 1992 staan vermeld
in tabel 2.

Analyse

Hoewel een produktie van 20.2 biggen per zeug per jaar geen
slecht resultaat is, valt op dat er toch op het gebied van de fer-
tiliteit nog wel wat te verbeteren valt.
In de eerste plaats is het aantal levend geboren biggen (10,6)
voor verbetering vatbaar, ligt het aantal veriiesdagen (36,3)
te hoog, terwijl het aantal opgeruimde zeugen (48%) ook aan
de hoge kant is. Een afbigpercentage van 84% van 1 ^ insemi-
natie is te laag. Ter vergelijking staan in tabel 1 de gemid-
delde resultaten van gebruikers van CBK(-plus) en TEA-
2000.

Bij de analyse van het probleem werd uitgegaan van de map
\'Begeleiding Varkensbedrijven\' in het protocol no. 4, ge-
naamd: \'Aantal levend geboren biggen verminderd als ge-
volg van een verminderd totaal aantal geboren biggen\' (4).

a. getalsmatige analyse:

- Het probleem is een recidiverend probleem (chronisch?).

- Het probleem kende geen seizoensinvloed, wel een pari-
teitsinvloed.

- Ziekteregistratie vond niet plaats.

Tabel 2. Technische kengetallen van het voorbeeldbedriif, 1992
JAAROVERZICHT

Periode van 1/1/92 tot 1/1/93

Aantal zeugen

141.2

% Afgevoerde zeugen

48.1

Verliesdagen/afgevoerde zeug

36.3

Per.spenen-dekken

6.40

Aantal perioden

284

% Perioden> 10 dagen

7.7

Aantal dekkingen

412

Aantal herdekkingen (%)

50(12%)

% Regelmatig

26.0

% Onregelmatig

74.0

Aantal abortus (%)

3 (2%)

Aantal worpen

326

Cyclusindex

2.27

% Ie worps

19.9

% Worpen <9

14.7

Gem levend geboren

10.6

Gem dood geboren

0.8

Aantal gespeende worpen

327

Gespeende per worp

9.4

Gespeende per jaar

21.4

Zoogperiode (dagen)

26.8

% Uitval zoogperiode

11.8

% Ie week

8.3

% 2e week

1.6

% Rest zoogperiode

1.0

% Na spenen

1.3

-ocr page 53-

- De pariteitsverdeling op het bedrijf leek niet afwijkend
van het normale patroon (20% gelten en ongeveer 10%
van de dieren had 7 of meer keren gebigd, het gemiddelde
worpnummer van de zeugen bedroeg 3,1).

- De verdeling van de toomgrootte was afwijkend van de
norm: het percentage koppels van 9 biggen of minder be-
droeg 15%, terwijl dit niet boven de 10% dient te liggen.

- Gebruik van medicamenten rond de partus vond alleen
plaats indien de zeugen ziekteverschijnselen vertoonden,
hetgeen een enkele keer het geval was.

b. anamnese:

- Mummies werden als doodgeboren gedefinieerd.

- Het aantal doodgeboren biggen was binnen de norm (0,5).

- Recentelijk waren er geen veranderingen in de bedrijfsvoe-
ring geïntroduceerd.

- Regelmatig werden dekrijpe opfokgelten aangevoerd in
koppels van vijf De opfokzeugen werden na aankomst in de
regel vlot berig.

- Het voergebmik bedroeg 1085 kg per zeug per jaar, hetgeen
binnen de normen ligt. De conditie van de zeugen was goed.

- Behalve enkele individuele gevallen, waren er geen klinisch
zichtbare ziektenuitbraken onder de zeugenstapel.

- Dekmanagement:

* 80% van de zeugenstapel werd met doe-het-zelf KI geïn-
semineerd, de rest via natuuriijke dekking (twee beren);

*de spermakwaliteit van de beren was nog nooit gecontro-
leerd;

* het sperma werd in een daarvoor geëigende box bewaard
bij een constante temperatuur (16 - I7°C) (minimum-
maximum thermometer was aanwezig in de box);

*de daarvoor in aanmerking komende zeugen werden twee
keer per dag met behulp van de beer gecontroleerd op be-
righeid;

*op het moment dat de varkenshouder van mening was dat
de zeugen optimaal berig waren, werden de dieren geïnse-
mineerd.

Gelet werd op het gedrag van de zeug (zowel ten opzichte
van de beer als van de varkenshouder zelf), op de kleur en
de zwelling van de vulva;

* 75% van de gedekte zeugen werd na ongeveer 24 uur over-
gedekt;

* zeugen die overgedekt waren werden vervolgens niet meer
gecontroleerd.

- Nadat de zeugen waren gedekt, werden de dieren individu-
eel gehuisvest in zeugenkooien. De dieren werden \'ge-
flusht\', dat wil zeggen vóór het dekken werd 4 kg gevoerd,
op de dag van berigheid vastten de dieren, daarna kregen ze
gedurende vier weken 2 tot 2\'/2 kg., waama het voemiveau
opgevoerd werd tot 4 kg aan het einde van de dracht.

c. inspectie:

De huisvesting, de voeding en het drinkwater (kwaliteit en
hoeveelheid) zijn geïnspecteerd. Klimaatmetingen zijn ver-
richt. Er werden geen belangrijke afwijkingen geconsta-
teerd. De conditie van de zeugen kon in het algemeen als
goed worden beschouwd.

d. aanvullend onderzoek:

Tegen de meeste voor klachten in aanmerking komende vi-
rale aandoeningen werd consequent geënt (parvo, Aujeszky,
influenza). Tevens was in het verieden al enkele malen een
antibioticumkuur gegeven in de vorm van V4 (oxytetracy-
cline 400 ppm), hetgeen geen enkel resultaat had opgeleverd.

Er is geen bloedonderzoek verricht.

Besloten werd om het dekmanagement onder de loep te ne-
men en met behulp van \'DEKT-PERFEKT\' een analyse
daarvan te maken.

ANALYSE VAN HET DEKMANAGEMENT MET BE-
HULP VAN \'DEKT-PERFEKT\'

Gedurende de periode november 1992 tot augustus 1993
heeft de varkenshouder zijn dekmanagement geadmini-
streerd zoals beschreven in \'ONTWIKKELDE METHODE\'.
Men dient zich te realiseren, dat een dergelijke analyse meer
een gevoelskwestie is dan een wetenschappelijk en statis-
tisch verantwoorde methode; desalniettemin kan het zeer
doeltreffend zijn.

Voor een analyse dient men het volgende te weten: (2,3,5,6)

- de oestms wordt ingedeeld in:

eerste beerperiode —»inseminatorperiode —• tweede beer-
periode;

- de fertiele levensduur spermatozoïden bedraagt 24 ä 30 uur;

- die van eicellen is 8 a 10 uur;

- de oestmsduur varieert van 36 tot 100 uur;

- de ovulatie vindt plaats op drie kwart tot einde insemina-
torperiode, begin tweede beerperiode;

- de periode aanvang stareflex -» ovulatie is veel variabeler
dan de periode ovulatie einde stareflex;

- de optimale periode van inseminatie is van 28 tot 12 uur
vóór de ovulatie;

- dekking dient 10 ä 30 uur na het begin van de stareflex
plaatste vinden;

- overinseminatie in laatste kwart van de inseminatorpe-
riode en tweede beerperiode heeft alleen maar zin als de
voorgaande inseminatie meer dan 30 uur van te voren
heeft plaatsgevonden.

De eerste uitdraai van alle geadministreerde zeugen staat
vermeld in lijst 1.

Lijst 1.

Bij de analyse van de uitdraai kan men het volgende conclu-
deren:

- De zeugen worden ongeveer 24 uur (23:15) na het vaststel-
len van de eerste stareflex (= begin beerperiode ?) ge-
dekt, hetgeen in principe het juiste moment zou zijn.

- Een gemiddelde oestrusduur is 62 uur (62:03), hetgeen als
normaal (36 ä 100 uur) beschouwd kan worden bevonden.

- Over het tijdstip van overdekking valt nog niets te zeggen,
aangezien de genoteerde 19 uur en 39 minuten een gemid-
delde is, waarbij de niet overgedekte zeugen ook meege-
teld zijn.

Om vast te stellen wat het verschil tussen overdekken en
niet-overdekken oplevert worden de uitdraaien gemaakt,
vermeld in lijst 2 en 3.

Lijst 2.
Lijst 3.

De verschillen tussen de twee uitdraaien zijn:

- de overgedekte zeugen zijn gemiddeld wat langer berig
(67:18) dan de niet-overgedekte zeugen (45:45);

- het gemiddeld worpnummer ligt hoger bij de overgedekte
zeugen (4,2) dan bij niet-overgedekte dieren (2,9);

- mim 24 uur na de eerste dekking worden de dieren overge-
dekt (25:58);

-ocr page 54-

- de dieren die overgedekt zijn hebben gemiddeld bijna het-
zelfde aantal biggen (10,7) als de dieren die niet overge-
dekt zijn (10,5);

- de niet-overgedekte dieren hebben een langere periode
spenen stareflex (6,8) dan de overgedekte dieren (5,3);

- de zeugen met een kortere berigheidsperiode worden op
hetzelfde moment gedekt als de zeugen met een langere
berigheidsperiode, respectievelijk 23:26 en 22:37 uur na
begin berigheidsperiode.

De volgende stap is een uitdraai van zeugen met grote kop-
pels en zeugen met kleinere koppels om te kunnen bestude-
ren of er verschillen zijn in dekwijze (zie lijst 4 en 5).

De verschillen tussen de twee uitdraaien zijn:

- De groep met veel biggen (gem. 12,6) is bijna net zo groot
als de groep met weinig biggen (gem. 7,8), resp. 46 en 32.

- De groep met veel biggen heeft ten opzichte van de groep
met weinig biggen gemiddeld:

. een iets kortere periode spenen stareflex (5,3 versus
6,2 dagen);

. een wat langere berigheidsperiode (63:19 versus 60:14);
. een wat hogere leeftijd (worpnummer 4,2 versus 3,4);
. een iets betere stareflex (code stareflex 4,8 versus 4,6)
. een kortere periode stareflex eerste dekking (21:57
versus 25:60, wat zeggen wil dat ondanks een wat lan-
gere berigheidsperiode deze dieren eerder worden ge-
dekt.

Uit voorgaande uitdraaien lijken de lengte van de berigheids-
periode en het moment van dekken in die periode invloed te
hebben op het aantal levend geboren biggen.
De volgende uitdraaien bevestigen dat, waarbij een berig-
heidsperiode van meer dan 72 uur als lang wordt aangemerkt
(zie lijst 6 en 7).

De zeugen met een langere berigheidsperiode hebben:

- een hogere leeftijd (worpnummer 4,6 versus 3,5);

- meer levend geboren biggen (11,1 versus 10,3);

- een iets kortere periode spenen - stareflex (5,3 versus 6,1);

- een iets betere stareflex (5,0 versus 4,6);

- een iets langere periode 1® stareflex dekking dan de die-
ren met een korte berigheidsperiode (27:21 versus 22:32).

Lijst 7

DAP\'BEGELEIDER\'
BEDRIJF: VARKENSHOUDER ZWIJNSTAD

ANALYSE VAN ZEUGEN: MET UREN le STAREFLEX TOT GEEN STAREFLEX KLEINER DAN 72

nummer

worp-
numm

speen -
datum

dagen
spenen-

starfl

uren

starfl

ledek

code
sta-
refl

uren
dek
overdek

uren
starfl
geen
starfl

dagen
terug-
komen

lev.
geb.

dood
geb.

afv.
code

327

1

27-11-92

4

20:30

4

19:00

61:00

0

11

0

0

344

1

01-05-93

13

15:30

4

19:30

39:00

22

12

0

0

i

i

i

1

1

i

i

1

i

i

i

i

172

8

04-11-92

7

16:30

5

20:00

61:00

0

12

2

0

147

9

12-11-92

4

15:00

4

47:30

61:30

0

12

3

0

gem.:

3.5

6.1

22:32

4.6

15:49

53:49

2.1

10.3

0.5

AANTAL ZEUGEN: 41

CONCLUSIES EN ADVIEZEN

De bovenstaande analyse is niet gebaseerd op een uitge-
breide statistische analyse. Wel is het op deze wijze zeer
goed mogelijk met het programma tendensen aan te geven en
deze als uitgangspunt te nemen bij de advisering van de var-
kenshouder. Als begeleider/dierenarts werden de volgende
conclusies getrokken:

- het probleem van het te lage aantal levend geboren biggen
moet vooral gezocht worden in:

1. de jonge dieren;

2. de dieren met een langere periode spenen 1 ^ stareflex,
die (daardoor?) een kortere berigheidsperiode hebben;

- dieren met een korte berigheidsperiode worden op onge-
veer hetzelfde moment geïnsemineerd als dieren met een
langere berigheidsperiode. Aangezien de fertiele levens-
duur van eicellen slechts 8 ä 10 uur bedraagt (3), bestaat de
kans, dat de dieren met een kortere berigheidsperiode te
laat gedekt zijn;

- overdekkingen schijnen gemiddeld niet meer biggen op te
leveren, echter wèl bij de dieren die een langere berig-
heidsperiode (> 72 uur) hebben;

- dieren die door de varkenshouder als \'optimaal berig\' wor-
den aangeduid, hebben gemiddeld meer levend geboren
biggen.

Geadviseerd is aan de varkenshouder om:

1. Meer differentiatie aan te brengen in het tijdstip van inse-
mineren, dat wil zeggen dieren die langere tijd nodig heb-
ben om berig te worden en dus in de regel een kortere be-
righeidsperiode hebben, dienen vlotter geïnsemineerd te
worden. Afgesproken is dat de berigheidscontrole bij deze
dieren geïntensiveerd zou worden. Tevens werd de lengte
van de berigheidsperiode op de zeugenkaart aangetekend,
om na te gaan of dit een voorspellende waarde zou hebben.

2. Alleen de dieren over te dekken die 1 \'/2 dag nè de voor-
gaande inseminatie nog een stareflex hebben

3. Dieren met grote koppels in de kraamstal meer (indien mo-
gelijk) voer te verstrekken om deze dieren vlotter berig te
krijgen, hetgeen vooral voor jonge dieren van toepassing
is.

Het resultaat van deze adviezen zijn te vinden in tabel 3.

-ocr page 55-

Tabel 3. Technische kengetallen van het voorbeeldbedrijf. eerste halfjaar
1994.

PERIODE OVERZICHT

Periode van 1/1/94 tot 1/7/94

Aantal zeugen

143.4

% Afgevoerde zeugen

20.9

Verliesdagen/afgevoerde zeug

33.8

Periode spenen-dekken

6.87

Aantal perioden

153

% Perioden> 10 dagen

9.8

Aantal dekkingen

194

Aantal herdekkingen (%)

19(10%)

% Regelmatig

42.1

% Onregelmatig

57.9

Aantal abortus (%)

0(0%)

Aantal worpen

174

Cyclusindex

2.30

% 1 e worps

9.2

% Worpen <9

10.9

Gern levend geboren

11.3

Gem dood geboren

0.7

Aantal gespeende worpen

172

Gespeende per worp

9.4

Gespeende per jaar

21.7

Zoogperiode

26.5

% Uitval zoogperiode

14.9

% Ie week

9.0

% 2e week

3.1

% Rest zoogperiode

1.0

% Na spenen

2.8

RESULTATEN

Uit de cijfers over het eerste halfjaar 1994 blijkt dat er een
verbetering op het gebied van de fertiliteit is opgetreden:

- het aantal levend geboren biggen is gesteden van 10,6 naar

11,3;

- het percentage koppels kleiner dan 10 is gedaald van 14,7
naar 10,9;

- het percentage herdekkingen is gedaald van 12% naar
10%;

- het aantal veriiesdagen is (licht) gedaald (van 36,3 naar
33,8).

Niet in de tabel met standaardoverzichten vermeld:

- het afbigpercentage van inseminatie is van 84% naar

87% gestegen;

- het percentage overdekkingen was gezakt van 72% naar
45%, hetgeen een aanzienlijke besparing op de K.I-kosten
opleverde.

De varkenshouder is door deze inspanning extra aandacht
gaan schenken aan zijn dekmanagement, wat al met al een
resultaat heef\\ opgeleverd, dat de moeite van het administre-
ren waard was.

SLOTCONCLUSIE

Concluderend kan men zeggen dat het programma de prakti-
cus en de varkenshouder behulpzaam kan zijn in het oplos-
sen van vruchtbaarheidsproblemen voorzover deze veroor-
zaakt worden door fouten met betrekking tot het dek-
management.

Het is gebleken dat een intensieve begeleiding een veel
hechtere relatie tussen varkenshouder en prakticus oplevert.
De prakticus moet daarbij bereid zijn zich te verdiepen in de
diverse problemen van varkenshouderijbedrijven. Bij een
dergelijke hechte relatie is het voor de varkenshouder geen
probleem om ook voor deze begeleiding te betalen.

Het programma \'DEKT PERFEKT\' is commercieel ver-
krijgbaar bij de auteur.

SUMMARY

Analysis of mating management on breeding and multip-
lier pig farms with the software \'DEKT PERFEKT\'.

\'DEKT PERFEKT\' is software for the analysis of maling management on
breeding and multiplier pig farms. It can be used in combination with other
software already on the market and is user-friendly. So far it has been used
on several farms of which one has been dealt with in detail in this article. It
shows how the soft^-are can be used in the analysis of disappointing techni-
cal results due to inefficient mating management. Intensified supervision
with the help of \'DEKT PERFEKT\' has led to a marked improvement of
technical results on pig breedingfarms.

LITERATUUR

1. Anonymus. Jaarverslag 1993. Coöperatieve Gebruikersvereniging Siva-
produkten B.A. Wageningen, 1994.

2. Lende T van der en Hazeleger W. Embryonale sterfte bij hel varken: in-
cidentie en mogelijkheden van preventie. Tijdschr Diergeneeskd 1987;
112: 1106-13.

3. Lende T van der. Dekmanagement: tijdstip en aard van de inseminatie in
relatie tot embryonale sterfte. PAO-Diergeneeskunde \'Fertiliteit Var-
ken\'; 20 en 21 januari 1988.

4. Pijpers A, Dijk J van. Leengoed L van. Leeuwen J van, Nabuurs M,
Willemse A en Verheijden J. Protocollen Diagnostiek Reproduktie
Stoornissen. Map Begeleiding Varkensbedrijven. KNMvD, Utrecht, pp
18b.l-14.

5. Soede N, Kemp B en Lende T van der. Embryonale sterfte bij het var-
ken: voorwaarden voor een lage incidentie. Tijdschr Diergeneeskd
1993; 118:505-10.

6. Vesseur PC, Scholten R en Kemp B. Analyse van het interval spenen -
eerste inseminatie. Praktijkonderzoek Varkenshouderij 1992; 6 (6): 28-
31.

-ocr page 56-

I m

êmrnmamM

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120: 46-7

AMERICAN QUARTER HORSES EN HYPP

R.J. W. Duyn\'\' en H. van Haeringen^

SAMENVATTING

Hyperkalemic Periodic Paralysis (HYPP) is een erfelijke
ziekte binnen het American Quarter Horse die veroor-
zaakt wordt door een puntmutatie. Als gevolg van deze
puntmutatie kan over de membraan van spiercellen on-
gecontroleerd kalium-transport optreden, wat leidt tot
spierzwakte. Met behulp van een betrouwbare DNA-test
kan worden vastgesteld of een paard vrij, drager oflijder
is van deze ziekte. Therapie en preventie worden bespro-
ken.

INLEIDING

De American Quarter Horse wint steeds meer aan populari-
teit buiten de Verenigde Staten en zo ook in Nederland.
Binnen dit paardenras bestaat echter een erfelijke afwijking:
HYPP, wat staat voor: Hyperkalemic Periodic Paralysis.
Voorzover bekend is dit de eerste ziekte bij paarden, waarbij
een mutatie de basis van de problemen is, en waarbij de ver-
erving via een bepaalde bloedlijn bekend is. Hierover zijn in-
middels enkele artikelen verschenen, aangevuld met prakti-
sche informatie vanuit het stamboek, speciaal bestemd voor
de paardenhouder.

Het leek ons goed om ook binnen Nederland informatie te
verschaffen over onder andere de genetische achtergrond en
de symptomen. Differentieel diagnostisch werd deze ziekte
aangehaald in een artikel over narcolepsie bij het paard (10).

GENETICA

De achtergrond van dit ziektebeeld is een puntmutatie in de
DNA-keten. Daardoor wordt in het gecodeerde eiwit/enzym
phenylalanine in plaats van leucine ingebouwd. Wanneer
DNA geïsoleerd wordt, kan nagegaan worden of deze muta-
tie af- of aanwezig is in een dier. Een dergelijke test is goed
uitvoerbaar en geeft een betrouwbaar resultaat. De paarden
zijn daardoor in drie categorieën in te delen.
N/N homozygoot vrije dieren: Geen HYPP-gen aanwezig.
N/H heterozygoot: Dragers van het HYPP-gen.

H/H homozygoot positief: Lijders aan HYPP.

Het is belangrijk om te weten tot welke categorie een dier be-
hoort. Het gebruik van H/H dieren in de fokkerij is af te raden.
Overigens is het aantal fokrijpe H/H dieren erg klein, de
meeste blijken voor die tijd al gestorven te zijn.
Het gebruik van uitsluitend vrije dieren (N/N) in de fokkerij is
uiteraard de beste manier om het gebrek te elimineren. Door
het AQHA-stamboek (American Quarter Horse Association)
wordt dit als volgt aangegeven: \'Het is belangrijk voor ieder-
een om de noodzakelijke stappen te nemen en door een selec-
tieve fokkerij HYPP uit te bannen.\' Omdat Quarter Horses
gebruikt worden binnen een aantal andere rassen (onder an-
dere Appaloosa) is daarin verspreiding van HYPP opgetre-
den.

Voor zover nu bekend is dit HYPP-gen slechts in één lijn in

\' Pres. Kennedylaan 260. 2343 CXOEGSTGEEST
\' Poslhm4()S. 6700 AK WAGENINGEN

de Quarter Horse populatie aanwezig. Het betreft daarbij na-
komelingen van de hengst Impressive. Het Stamboek heeft
inmiddels een budget beschikbaar gesteld om ook in andere
bloedlijnen onderzoek te doen.

KLINISCHE VERSCHIJNSELEN

HYPP is een spierziekte die bij paarden en mensen beschre-
ven is. De afwijking veroorzaakt in de membranen van de
spiercellen een defect waardoor ongecontroleerde kalium-
transporten kunnen optreden. Het gevolg daarvan is weer
spierzwakte en ongecontroleerde spiertrekkingen. Alleen op
het moment dat de symptomen er zijn, zijn extreem hoge ka-
liumgehalten aanwezig in het bloed. Het afnemen van een
bloedmonster, met EDTA als anticoagulans, op dit tijdstip is
belangrijk om de waarschijnlijkheidsdiagnose te bevestigen.
De emst van de symptomen kan variëren van slechts wat
spiertrillingen, zweten en prolaps van de membrana nicti-
tans, tot een dier dat niet overeind kan komen als gevolg van
spierzwakte. In emstige gevallen kan dit fataal verlopen ten
gevolge van hart- en longproblemen. Allerlei situaties waar-
bij stress een rol speelt, zoals bij voedingsverandering of
dorst, kunnen leiden tot de beschreven verschijnselen.
Bij homozygote paarden (H/H) moet met ernstige verschijn-
selen en dodelijke afloop rekening worden gehouden.
Heterozygoten (N/H) kunnen eveneens symptomen verto-
nen, de verschijnselen zijn veelal milder en verlopen minder
vaak fataal.

PREVENTIE EN THERAPIE

In de voorlichting van het AQHA-stamboek wordt veel aan-
dacht besteed aan therapie en preventie. Daarbij moet wel
bedacht worden dat veel Amerikaanse paarden ander voed-
sel krijgen dan de Europese dieren. Alfalfa vormt nogal eens
een groot bestanddeel van het menu. Toch zijn enkele advie-
zen ook in Nederland van belang.

Preventief dient de eigenaar een strakke regelmaat in voe-
ding, drinken en arbeid te hanteren, het vermijden van stress-
factoren is de hoofdzaak. Dagelijkse toediening van niet-ka-
lium-sparende diuretica vindt in de USA toepassing als
preventie bij lijders aan HYPP.

Bij lichte verschijnselen:

- Voorzichtig bewegen; stappen, kalm longeren. Hierdoor
zal ten gevolge van adrenaline-produktie kalium door de
cel worden opgenomen.

- Voeding geven met veel koolhydraten, eventueel aan te
vullen met Karvacevitran. Hierdoor wordt glucose in de
circulatie gebracht waardoor insuline vrijkomt waardoor
de kaliumopname in de cellen wordt bevorderd.

- Door eigenaar toe te dienen, niet-kaliumsparend diureti-
cum Acetozolamyde\'); een humaan preparaat, in de dose-
ring 3 mg/kg (=6-8 tabletten van 250 mg).

Bij onderhoudsdoseringen lopen de adviezen uiteen van
2x daags 2 mg/kg tot 3x daags 4.4 mg/kg.
Hydrochloorthiazide^) 2x daags 250 mg was een altema-

-ocr page 57-

tief.

Bij ernstige aanvallen waarbij het dier niet meer overeind
kan komen is onmiddellijk veterinair ingrijpen een nood-
zaak.

Intraveneus wordt dan gegeven:

- Ca gluconaat (23% 150 cc) in een 5% glucose oplossing.
Meestal reageert de patiënt hierop goed. Indien niet, dan
kan 1 liter 5% Natriumbicarbonaat worden verstrekt.
Mocht dit evenmin baten dan is nog mogelijk een 5% dex-
trose oplossing (3 liter) te verstrekken.
Het gebruik van NSAID\'s wordt als gecontra-indiceerd
vermeld (2).

LABORATORIUMONDERZOEK

Om de aan- of afwezigheid van het HYPP-gen te controleren
is een goede test in Nederland beschikbaar. Voor het onder-
zoek is EDTA-bloed nodig (enkele cc). De kosten van een
HYPP-test bedragen Hfl. 90,= (inclusief BTW) en worden
aan de eigenaar in rekening gebracht. Altijd een kopie van de
afstammingspapieren erbij doen. Duidelijk aangeven dat het
om HYPP-onderzoek gaat.

De uitslag van het onderzoek wordt als vertrouwelijke infor-
matie beschouwd en daarom alleen aan de eigenaar bekend
gemaakt.

Inzenden aan: Dr. van Haeringen Laboratorium b.v.. Postbus
408, 6700 AK Wageningen. Nadere informatie beschikbaar
op aanvraag (tel. 08370-16402)

\' DiamoX\'Cyanamid
• Vetridex-Ciba Geigy

1 f ÄIJCSÄWJ»

min II I i ii III

SUMMARY

American Quarter Horses and HPP

Hyperlcalaemic periodic paralysis is a genetic disease that affects the
American Quarter Horse population and is caused by a mutation. As a result
of this mutation in a gene which codes for the sodium channel in muscle
cells, severe muscle weakness can appear. Reliable DN A-tests can establish
whether a horse is homozygous negative, heterozygous, or homozygous po-
sitive for this mutation. Therapy and prevention are discussed.

LITERATUUR

1. Spier SJ, Carlson GP, Holliday TA, ef a/. Hyperkalemic periodic para-
lysis in horses. J Am Vet Med Assoc 1990; 197; 1009-17.

2. Cox JH, and DeBowes RM. Episodic weakness caused by hyperkalemic
periodis paralysis in horses. Comp Cont Educ Pract Vet (Equine) 1990;
12; 83-9.

3. Steiss JE, and Naylor JM. Episodic muscle tremors in a Quarter Horse:
Resemblance to hyperkalemic periodic paralyses. Can Vet J 1986; 27:
332-5.

4. Naylor JM, Robinson JA, and Bertone J. Familial incidence of hyperka-
lemic periodic paralysis in Quarter Horses. J Am Vet Med Assoc 1992;
3; 340-3.

5. Pickar JG, Spier SJ, Snyder JR, e/ al. Altered ionic permeability in ske-
letal muscle from horse with hyperkalemic periodic paralysis. Am J
Physiol. (Cell Physiol) 1991; 260; C926-33.

6. Rudolf JA, Spier SJ, Byms G, and Hoffinann EP. Linkage of hyperkale-
mic periodic paralysis in Quarter Horses to the horse adult skeletal mus-
cle sodium channel gene. Animal Genetics 1992; 23; 241-50.

7. Rudolf J A, Spier SJ, Byms G, et al. Periodic paralysis in Quarter Horses:
a sodium channel mutation disseminated by selective breeding. Nature
Genetics 1992; 2: 114-7.

8. Spier SJ, and Carlson GP. Hyperkalemic periodic paralysis in certain re-
gistered Quarter Horses. The Quarter Horse Joumal 1992; 120; 68-9.

9. Naylor JM. Equine hyperkalemic periodic paralysis; review and impli-
cations. Can Vet J 1994; 35; 279-85.

10. Nieuwstadt RA van , Want CJ van der , and Binkhorst GJ. Narcolepsie
bij het paard. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118; 765-8.

LEBEN MIT TIEREN:

GESCHICHTEN UND ZEICHNUNG-
EN AUS DER WUNDERBAREN
WELT DER TIERE

und

Gerhart Gerweck. Schlütersche Verlagsanstalt
Driickerei, Hannover, 1994. ISBN 5-87706-417-5.

Over een breed veld van onderwerpen waar de prakticus mee
te maken heeft geeft hij zijn goed onderbouwde maar wat af-
standelijk vaak milde mening.

Het zijn meer schetsen dan verhalen die de lezer informeren
wat er op de verschillende gebieden en met verschillende
dieren aan de hand is vertegenwoordigd. Noodgedwongen,
gezien het aantal verhalen in 200 bladzijden., blijft het daar-
door meer een kwestie van aangeven dan van het geven van
een grondige analyse. Hoe kan men hoeder van de ons om-
ringende dieren blijven gezien de ontwikkelingen in de mo-
deme wereld, is de teneur van het boek.

Het is lichte plezierige kost voor iemand die de Duitse taal
machtig is en wil weten wat er zo al gaande is in de dierge-
neeskundige praktijk. De tekeningen doen wat simpel aan
maar het boek wordt er wel aantrekkelijker door.

W. Sybesma

Vijftig verhalen over allerhande dierenonderwerpen aange-
vuld met 60 tekeningen vullen dit boek van 208 pagina\'s.
Het zijn beschrijvingen van ziektegevallen maar ook be-
schouwingen over zaken als het houden van circusdieren, het
doen van dierproeven, het dier als juridisch geval, de ketting-
hond.

De auteur is dierenarts met een veertigjarige ervaring met
name op het gebied van gezelschapsdieren. Voorts is hij ac-
tief op het gebied van de dierenbescherming.

-ocr page 58-

•II fl

ttawaiteaai

ANTIBIOTICA EN CHEMOTHERAPEUTICA IN UIERS
VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE

R.G. Herbesl H.H. Stigter^ en F. W. Jansen^

Éi

SAMENVATTING
In de periode mei t/m september 1992
werd in een aantal runderslachterijen
uiers, afkomstig van goedgekeurde
koeien, bemonsterd voor nader onder-
zoek op de aanwezigheid van residuen
van antibiotica resp. chemotherapeu-
tica. Op het moment van de bemonste-
ring waren de uiers reeds goedgekeurd.
Doel van dit onderzoek was na te gaan
in hoeverre residuen van antibiotica en
chemotherapeutica worden aange-
toond in uiers, die voor de consumptie
bestemd zijn. Dit onderzoek was een
vervolg op eerdere bevindingen bij
Produkten die bereid worden met uier-
weefsel.

In dit onderzoek dat werd uitgevoerd
met een gemodificeerde Nieuwe
Nederiandse Niertest (NNNT), aange-
vuld met Hoogspanningselectrofo-
rese-onderzoek, kon vastgesteld wor-
den dat in 4,4% van de mim 1000 uiers
meetbare antibiotica/chemotherapeu-
tica-residuen aanwezig waren.
Tevens bleek dat de keuring van uiers
verbetering behoeft. Indien de keuring
van uiers wordt geïntensiveerd is het
mogelijk dat meer afwijkende uiers
worden opgespoord en dat hierdoor de
incidentie van residuhoudende uiers
afneemt.

Uit dit onderzoek kan (wederom) de
conclusie getrokken worden, dat in het
algemeen uiers niet zonder aanvul-
lende voorwaarden, bijvoorbeeld
aanvullend antibioticum-onderzoek,
goedgekeurd kunnen worden.

INLEIDING

In het, min of meer, recente verleden
zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd
naar de aanwezigheid van antibiotica/
chemotherapeutica in goedgekeurde
uiers, welke bestemd waren voor men-
selijke consumptie. Ook (vlees)pro-

\' Veterinaire Inspectie, Arnhem
\' Inspectie Gezondheidsbescherming. Zulphen

dukten waar mogelijkerwijs uiers in
verwerkt waren, zijn onderzocht. In ta-
bel I is een overzicht van de diverse
onderzoeken weergegeven. Tevens
zijn gegevens van onderzoeken opge-
nomen, die in de tijd tussen het hier
vermelde onderzoek en publicatie er-
van zijn gepubliceerd.

Uit de onderzoeken blijkt, dat bij, voor
menselijke consumptie, goedgekeurde
produkten in een groot aantal gevallen
residuen van antibiotica/chemothera-
peutica aantoonbaar zijn.

Op grond van de resultaten van de
Keuringsdienst van Waren in 1988 en
van de Consumentenbond in 1989 is er
in 1990 en 1991 overieg geweest tus-
sen het Produktschap voor Vee en
Vlees en de Overheid, onder andere het
ministerie van VWS, betreffende het
gebruik van uiers als grondstof voor
produkten voor menselijke consump-
tie. Tijdens dit overleg heeft een com-
missie van het PVV te kennen gege-
ven, dat een grondstof met verhoogd
risico, hetgeen uiermateriaal tenslotte
is, niet per definitie uitgesloten moet
worden voor humane consumptie.\'\' -

Vanuit de veterinaire praktijk is be-
kend, dat mastitisinjectoren en droog-
zetters frequent en in grote hoeveelhe-
den gebmikt worden. De FIDIN, de
overkoepelende organisatie van dier-
geneesmiddelenfabrikanten, heeft een
overzicht gegeven van de verkoop van
uierinjectoren in het eerste halQaar van
1992, te weten 1.465.790 stuks.^-
Het assortiment aan injectoren is groot.
Opvallend bij dit assortiment is de
grote variatie in wachttijden, die in
acht genomen moeten worden voor zo-
wel de levering van melk als voor die-
ren bestemd voor de slacht.

Tabel 1. Overzicht diverse onderzoeken

Onderzoeks-

Onderzoeksinstelling

Produkt

Aantal

Perc.

Referentie

jaar

monsters

positief

1976

Keuringsdienst van Waren, VVDO

Uiers

999

8,1%

1.

1976

Keuringsdienst van Waren, VVDO

Vleeswaren

797

\'te hoog\'

1.

1988

Keuringsdienst van Waren

Frikadellen

72

15,3%

2.

1989

Consumentenbond

Snacks

12

8,3 %

2.

1989

RVV

Uiers

9

0,6%

3.

1993

RVV

Uiers

200

7%

3.

De Veterinaire Hoofdinspectie heeft,
in overieg met de Hoofdinspectie Ge-
zondheidsbescherming, besloten om
met behulp van nader onderzoek meer
duidelijkheid te verschaffen in de resi-
duproblematiek van goedgekeurde ui-
ers, bestemd voor (produkten voor)
menselijke consumptie.

Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is te inven-
tariseren in hoeverre residuen van in-
tramammaire c.q. parenterale anti-
biotica/chemotherapeutica tijdens de
slacht aantoonbaar zijn in het weefsel
van goedgekeurde uiers.

MATERIAAL EN METHODE
Monstername

De monstemame is uitgevoerd door
medewerkers van de Veterinaire
Inspectie te Amhem bij één kleine en
twee grote runderslachterijen. Aan de
slachtband zijn aselect,
na de keuring,
monsters genomen van goedgekeurde
uiers.

Van elk kwartier van één uier is 20 - 80
gram weefsel genomen, dat in plastic
potjes werd verzameld. Tussen de op-
volgende uiers werd het gereedschap,
waarmee het monstermateriaal werd
genomen, gereinigd en ontsmet.
De monstememing vond plaats in de
periode van mei tot en met september
1992.

Bij het nemen van de monsters is gelet
op een tweetal aspecten:
- lactatiestadium: lacterend/droogstaand/
biest

-ocr page 59-

- afwijkingen: normaal/afwijkend: vlok-
ken ön de melk), abcessen, etc.

Alle monsters zijn de dag van monster-
name afgeleverd op het laboratorium
van de Inspectie Gezondheidsbe-
scherming te Zutphen.

Monsterbewerking en onderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd op basis
van de methodiek volgens de Nieuwe
Nederlandse Niertest (NNNT). Aan-
gezien deze test ontwikkeld is voor het
detecteren van remstoffen in de
(prae)urine in de nier, zijn enkele aan-
passingen doorgevoerd. Van het volle-
dige laboratorium-onderzoek is van de
\'gemodificeerde\' NNNT een
Standard
operating procedure (S.O.P.) opge-
steld.8-

Van de aangevoerde monsters werd de
inhoud beoordeeld op lacterend dan
wel droogstaand uierweefsel. Lacte-
rend uierweefsel werd met een pla-
muurmesje gekneusd totdat de blanke
melkvloeistof was gemengd met rood-
achtig weefselvocht. Hierbij is ervan
uit gegaan, dat eventueel bacterie-
groeiremmend materiaal zowel in de
melkvloeistof kan zitten als in het uier-
weefsel. De testschijfjes werden in de
aldus verkregen mengvloeistof ge-
dompeld tot ze volledig geïmpreg-
neerd waren. Uierweefsel van (bijna)
droogstaande koeien, bevat geen melk
meer. Wel bevat het vaak bloederig
vocht, ontstaan tijdens het lossnijden.
Het is aannemelijk dat eventueel rem-
mende substantie in de weefselvloei-
stof zit en meegelekt is naar het bloe-
derig vocht. De testschijfjes werden in
dit geval dan met de bloederige vloei-
stof geïmpregneerd.
In totaal werden per uier(monster) 4
schijQes geïmpregneerd. Twee daar-
van werden gebmikt voor de \'gemodi-
ficeerde\' NNNT. De twee andere wer-
den per setje, voor eventueel nader
onderzoek, afzonderiijk in een plastic
doosje in de diepvries bij -20\'\'C be-
waard.

Ook de potjes met \'positief uierweef-
sel werden bewaard voor nader onder-
zoek.

Enkele kritische opmerkingen met be-
trekking tot het analysevoorschrift:

- De diameter van de remzone van de
standaardschijQes is niet constant.
Het viel op dat bij het dompelen van
de schijQes in de standaardoplossin-
gen antibiotica/chemotherapeutica,
het materiaal van de schijfjes los be-
gon te laten.

I ■ «t

- De toevoeging van Trimethoprim
per schijfje beïnvloedt de remzone
waardoor deze niet altijd even mak-
kelijk te interpreteren is.

- Het standaardschijQe met sulfa geeft
steeds een remmingszone met onre-
gelmatige rand.

- Meegenomen vetdeeltjes geven
vaak groei die een remmingszone
moeilijker waameembaar maakt.

- Teveel vocht geeft een vertekening
van het beeld waardoor de afgren-
zing van de remzone met het schijQe
minder zichtbaar en daarmee moei-
lijker meetbaar wordt.

In verband met de behoefte aan nadere
identificatie van de remmende stoffen,
is een aantal \'positieve\' monsters door
de Inspectie Gezondheidsbe-scher-
ming te Leeuwarden onderzocht met
behulp van de Hoogspanningse-lectro-
forese.

RESULTATEN

In artikel 13, lid 2 onder a van het keu-
ringsregulatief (Vleeskeuringswet)^-
wordt bepaald, dat een karkas dient te
worden afgekeurd, indien een remzone
van 20 mm of meer in de NNNT wordt
aangetoond. In het onderhavige onder-
zoek is er echter geen sprake van een
afkeuring. Er werd gezocht naar de
aanwezigheid van residuen van bacte-
riegroeiremmende stoffen.
Het hanteren van een actiegrens is
voor dit doel dan ook niet noodzake-
lijk, gelet op het ontbreken van een
keuringsuitspraak. Om enigszins ver-
gelijkbaar met de niertest te werken, is
in tabel 2 wel een onderscheid ge-
maakt op basis van de grootte van de
remzone.

Tabel 2. Totaal overzicht resultaten antibioticum-onderzoek

TOTAAL

POSITIEF <20 mm

POSITIEF

20 mm

NEGATIEF

aantal

%

aantal

%

aantal

%

DROOGSTAAND

521

52.1

g

1.5

20

3.8

493

LACTEREND

477

47.7

11

2.3

5

1.1

471

BIEST

3

0.3

0

0.0

0

0.0

3

TOTAAL

1001

100.0

19

1.9

25

2.5

957

Tabel 3. Overzicht Positieven* bij afwi|kende en normale uiers

NORMAAL
POSITIEF NEGATIEF

DROOGSTAAND 26

LACTEREND 13

BIEST O

TOTAAL 39

472
440
O

912

In totaal werd 4,4 % van de 1001 uier-
monsters positief bevonden op de aan-
wezigheid van bacteriegroeirem-
mende stoffen. Dit percentage is hoog
te noemen. Het betreft namelijk uiers,
die goedgekeurd zijn en derhalve als
grondstof kunnen dienen voor de pro-
duktie van levensmiddelen voor men-
selijke consumptie.

Opvallend is het verschil tussen het
percentage positieven bij droog-
staande versus lacterende uiers (5,9 re-
spectievelijk 3,4 %). Indien deze cij-
fers bekeken worden, met de
wetenschap van de wachttijden van
droogzetters voor de levering van
melk of ten behoeve van de slacht (42
dagen voor enkele preparaten!), dan
wordt klaarblijkelijk bij het toepassen
van droogzetters, de wachttermijn lang
niet altijd nageleefd.

In tabel 3 is een onderscheid gemaakt
tussen normale (gezonde) uiers en ui-
ers met ziekelijke afwijkingen. Opval-
lend is dat er, ondanks dat het goedge-
keurde uiers betrof, 50 afwijkende
uiers (5 %) zijn aangetroffen. De af-
wijkingen varieerden van abcesjes en
vlokken tot één groot afgekapseld ab-
ces.

De verwachting, dat bij de afwijkende
uiers een hoger percentage positieven
te zien zou zijn, is bevestigd, namelijk
10 % bij afwijkende respectievelijk
4,1 % bij normale uiers.
Een aantal positieve, en enkele nega-
tieve, monsters zijn onderzocht met de
Hoogspanningselectroforese, ten ein-
de tot een identificatie van de aanwe-

AFWIJKEND
POSITIEF NEGATIEF

21
21
3
45

* = alle monsters die een remzone vertoonden zijn in deze label als positief aangemerkt.

-ocr page 60-

Tabel 4. Geïdentificeerde stoffen in fioogspan-
ningselectroforese en de frequentie.

Geïdentificeerde stof

Frequentie

Neomycine

11 X

Penicilline

lOx

Streptomycine

4x

Cloxacilline

3x

Sulfonamide

2x

Cepfi radine

1 X

Kanacilline ?

1 X

Avoparcine ?

1 X

Niet te identificeren

1 X

zige stoffen te komen. In dit onderzoek
zijn bij 21 van de 28 (75%) positieve
monsters antiobiotica/chemotherapeu-
tica geïdentificeerd, zie tabel 4.

(XINCLUSIES EN AANBEVELIN-
GEN

- Uit het onderzoek is gebleken, dat
minimaal 4,4% van de uiers resi-
duen van bacteriegroeiremmende
stoffen bevat.

De grondstof uier is duidelijk een
grondstof met een verhoogd risico.
Dit risico is niet (volledig) uit te slui-
ten door de keuring te intensiveren.
Gelet op bovenstaande kan op grond
van het onderhavige onderzoek de
aanbeveling gegeven worden, uiers
niet zonder meer voor humane con-
sumptie te bestemmen. Een aanvul-
lend onderzoek, bijvoorbeeld antibi-
oticum-onderzoek, kan ten aanzien
van het residu-risico van uiers uit-
sluitsel geven. De kosten van een
dergelijk onderzoek zullen niet op-
wegen tegen de baten (uiers voor hu-
mane consumptie), hetgeen zal re-
sulteren in het destrueren van alle
uiers van runderen.

- Kunnen uiers zonder meer voor pet-
food bestemd worden?

Met de nieuwe regelgeving be-
treffende destructie waarbij twee ka-
nalen gecreëerd worden, te weten
hoog- en laag-risicomateriaal, bete-
kent het verbieden van het gebruik
van uiers voor humane consumptie
niet direct de bestemming destructie.
Er blijft nog een mogelijkheid voor
verwerking in de petfood-industrie
over: laag-risico materiaal. Momen-
teel verdwijnt reeds een groot deel
van de uiers in dit kanaal. Het is aan
de petfoodindustrie en het Produkt-
schap voor Veevoeder om op grond
van de resultaten van dit onderzoek
te besluiten of men het gebruik van
uiers geschikt acht voor diervoe-
ding.

Vermeld dient te worden, dat \'anti-
bioticum-positieve\' dieren in de
vleeskeuring als hoog-risico-materi-
aal worden aangemerkt.

- De keuring van uiers dient op korte
termijn aangepast worden.

Bij het onderzoek is gebleken, dat
5% van de uiers onvoldoende visu-
eel gekeurd zijn. Een intensivering
van de keuring op dit punt is drin-
gend noodzakelijk.
Ten aanzien van de keuring van ui-
ers in het algemeen kan gesteld wor-
den, dat de huidige keuring van uiers
onvoldoende zekerheid geeft over
enerzijds de afwezigheid van patho-
loog-anatomische afwijkingen, en
anderzijds het vrij zijn van bacterie-
groeiremmende stoffen. Ondanks
intensivering van de keuring blijkt
toch nog minimaal 4,1% van de \'ge-
zonde\' uiers residuen te kunnen be-
vatten.

TOT BESLUIT

Bij het onderzoek zijn enkele vragen

gerezen, die doormiddel van nader on-
derzoek beantwoord zouden kunnen

worden:

- Kunnen bij lokale behandelingen in
de uier residuen van bacteriegroei-
remmende stoffen aangetoond wor-
den in de nier, hetgeen consequen-
ties kan hebben voor de keuring van
runderen, en voor de keuringsbeslis-
sing van het hele karkas.

Met de huidige registratieverplich-
tingen ten aanzien van diergenees-
middelen dienen residu-gegevens
bij de registratie-aanvraag bijge-
voegd te zijn. Deze gegevens wor-
den dan ook gebruikt voor de bepa-
ling van de wachttermijn, voor de
slacht, van het betreffende middel.
De controle op de naleving van de
vastgestelde wachttermijnen bij
diergeneesmiddelen is echter een
probleem op zich.

- Tevens werd geconstateerd, dat be-
drijven reeds voor de keuring uiers
ter destructie bestemden. Uiers mo-
gen voor de keuring na het slachten
niel ter destructie worden bestemd
(punt 41 sub A.k. Besluit produktie
en handel vers vlees^).

Ten aanzien van de hygiëne in de
slachtlijn is er een voordeel indien
uiers aan het begin van de slachtlijn
verwijderd worden. Men dient zich
evenwel te realiseren, dat hiermee
voor de keuring essentiële informa-
tie verdwijnt. De overdracht van in-
formatie van de keuring voor het
slachten naar de keuring na het
slachten is onder andere met betrek-
king tot dit punt niet optimaal.
Indien men in de toekomst, bij een
herziening van de Vers vlees richt-
lijn, van plan is om de mogelijkheid
in te bouwen dat uiers niet meer aan
de keuring na het slachten aangebo-
den behoeven te worden, zal dit
goed onderbouwd dienen te worden.
In deze onderbouwing dient vooral
het aspect nagegaan te worden of de
uier extra informatie over het gehele
dier geeft en derhalve consequenties
voor de keuring na het slachten.

- Is de NNNT geschikt als onder-
zoeksmethode voor het aantonen
van antibiotica/chemotherapeutica
in melk/uiers?

Uit het feit dat er positieve monsters
gevonden zijn, die bevestigd zijn
met de HE kan geconcludeerd wor-
den, dat de NNNT geschikt geacht
kan worden als screeningsmethode
voor het aantonen van antibiotica/
chemotherapeutica in melk/uiers.
In dit onderzoek zijn geen aanpass-
ingen in de monsterbehandeling toe-
gepast, die storende invloeden, van
bijv. weefselgebonden residuen, of
van nature aanwezige bacteriegroei-
remmende stoffen, hebben uitgeslo-
ten. In andere onderzoeken worden
deze aanpassingen wel beschreven.

DANKBETUIGING

Dit onderzoek had niet uitgevoerd kunnen wor-
den zonder de inzet van onder andere de mede-
werkers van de Veterinaire Inspectie te Arnhem,
de Inspectie Gezondheidsbescherming te
Zutphen en Leeuwarden.

LITERATUUR

L Mol H, Boer E, Demmers WAM, Schut K en
Vincentie HM. Antibiotica-residuen in goed-
gekeurde runderuiers en in daaruit bereide
vleeswaren. Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1978; 103,257-72.

2. Anonymus, De Consumentenbond, Veel mis
met frikadellen. De Consumentengids 1989;
5, 247-9.

3. Anonymus, Mededelingen RVV, Onderzoek
uierweefsel. Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1994; 119,370.

4. Anonymus, Produktschap voor Vee en Vlees,
Notitie Bacteriegroeiremmende stoffen in ui-
ers en frikandellen, 1990; HEV 90-13.

5. Anonymus, Produktschap voor Vee en Vlees.
Notitie Verwerking van vleesgrondstoffen
met verhoogd risico op aanwezigheid van
contaminanten, 1991; 91-26.

6. Anonymus, FIDIN, schriftelijke correspon-
dentie, oktober 1992.

7. Overige regelgeving Vleeskeuringswet,
Editie Schuurman & Jordens 1994, blz. 105.

8. Stigter, H.H., Standard operating procedures.
NNNT op basis van Rikilt-voorschrif^.

-ocr page 61-

In september 1994 informeerde de
Veterinaire Hoofdinspectie het be-
drijfsleven dat er in verband met het
verbod op de toediening van chloor-
amfenicol aan landbouwhuisdieren
controle zou plaatsvinden. Men vindt
zo nu en dan zowel bij varkens als run-
deren dat er chlooramfenicol is toege-
diend. Wij willen de dierenartsen er
nogmaals op wijzen dat sedert 22 au-
gustus 1994 een aantal preparaten met
de werkzame stof chlooramfenicol,
waaronder twee die een REG NL num-
mer hadden, niet langer op de markt
mogen zijn en dat andere sedert die da-
tum niet meer toegepast mogen wor-
den bij diersoorten waarvan de pro-
dukten gewoonlijk worden geconsu-
meerd.

m

In onderstaande tabellen kunt u zien
om welke produkten het gaat.

CHLÜÜRAMFENICÜL

fi

jjrffifiMffiiiiis

Tabel 1: De volgende diergeneesmiddelen mogen met ingang van 22 augustus 1994 niet langer op de markt zijn.

Nummer

Diergeneesmiddelennaam

Aanvrager

Werkzame stof

NL 1360

AMICOL FORTE

Aesculaap B.V.

Chlooramfenicol

NL 1429

AMICOL BUTA

Aesculaap B.V.

Chlooramfenicol

NL 1502

CHLOORAMPHENICOL-PALMITAAT

Aesculaap B.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 1517

C.A.F. 25 PRO INJ.

Aesculaap B.V.

Chlooramfenicol

NL 1581

CHLORAMPHENICOL 50% PRO INJ.

Alfasan Nederland B.V.

Chlooramfenicol

NL 1638

PALBI-MIX

Dopharma Research B.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 1778

T.C.P.PRO INJ.

Aesculaap B.V.

Chlooramfenicol

NL 1963

CHLORAM TYLOSIN 20/5 PRO INJ.

Alfasan Nederland B.V.

Chlooramfenicol

NL2166

CHLORAMJECT25%

Dopharma Research B.V.

Chlooramfenicol

NL 2732

FEEDMIXOCN

Dopharma Research B.V.

Chlooramfenicol

NL 2944

CHLOORAMFENICOL 10% IN PROPYLEENGLYCOL

A.U.V.

Chlooramfenicol

NL 2980

HOESTMIX-B KALVEREN

Dopharma Research B.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

REGNL 3760

CHLOR-LA

Lab. Veprol S.A.R.L.

Chlooramfenicol

NL 3814

HOESTMIX KALVEREN

Aesculaap B.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 3851

CHLORAMPHENICOL PALMITAAT

Stichting Regishare

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 5417

HOESTMIX KALVEREN

W. Ceilings Holding B.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 5624

CHLORAMPHENICOLPALMITAAT

Farmed B.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 5678

ROTKREUPELTINCTUUR

Dopharma Research B.V.

Chlooramfenicol

NL 6346

PNEUMOSOL

Pluimveepraktijk Slagharen

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 6940

CHLORAMPHENICOLPALMITAAT

Tesink Vet. Prod. B.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 7248

CHLOORAMPHENICOL

Hak Pharma

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 7681

CHLOORAMFENICOLPALMITAAT

A.U.V.

Chlooramfenicolpalmitaat

NL 8274

CHLORAMPENICOLPALMITAAT

VMD-Nederland

Chlooramfenicolpalmitaat

REGNL 8362

CHLOR-LA

Ub. Veprol S.A.R.L.

Chlooramfenicol

Tabel 2: De volgende diergeneesmiddelen mogen met ingang van 22 augustus 1994 niet langer worden toegepast bij diersoorten waarvan de produkten

gewoonlijk worden geconsumeerd.

Nummer

Diergeneesmiddelennaam

Aanvrager

Werkzame stof

NL 1582

CHLORAMPEN1COL 25% PRO INJ.

Alfasan Nederland B.V.

Chlooramfenicol

NL 1964

CHLORAPRED \'T\' PRO INJ (=T.C.P.)

Alfasan Nederland B.V.

Chlooramfenicol

NL 1991

CHLOOR TRIM 15 D PRO INJ.

Aesculaap B.V.

Chlooramfenicol

NL2169

CHLORJECT DT

Dopharma Research B.V.

Chlooramfenicol

NL 3080

CHLOOR-250

Stichting F.I.F.

Chlooramfenicol

NL 3083

CHLOOR-200

Stichting F.I.F.

Chlooramfenicol

NL 3088

T.P.C. EXTRA

W. Gellings Holding B.V.

Chlooramfenicol

NL 3570

CHLOORAMPHENICOL SPRAY BLAUW

Ruppert Beheer B.V.

Chlooramfenicol

NL 3578

CHLOORAMPHENICOL SPRAY KLEURLOOS

Ruppen Beheer B.V.

Chlooramfenicol

NL 4625

CHLORAGENT

Kombivet B.V.

Chlooramfenicol

NL 4669

PRAXAVETTCP

Boehringer Ingelheim B.V.

Chlooramfenicol

NL 4802

TCP.

Stichting F.I.F.

Chlooramfenicol

NL 5448

CHLORDEX-15

Stichting F.I.F.

Chlooramfenicol

NL 6169

TYLO-CHLOR P

Feed Farm B.V.

Chlooramfenicol

NL 6253

PROINJ. DEXACHLOOR

Feed Farm B.V.

Chlooramfenicol

NL6418

PROINJ.O.C. 100/100

Feed Farm B.V.

Chlooramfenicol

NL 6731

CHLORDEXTRIP

Floris Vet. Prod. B.V.

Chlooramfenicol

NL 6870

TETRACHLOR 10-10

Floris Vet. Prod. B.V.

Chlooramfenicol

-ocr page 62-

Onlangs is de vraag gerezen of het
Kilham Rat Virus (RV) mogelijk de
mens zou kunnen besmetten. Dit is
echter zeer onwaarschijnlijk omdat we
hier te maken hebben met knaagdier-
parvovirussen, zoals het RV, H-1 virus
en Minute Virus of Mice (MVM). In
het algemeen hebben parvo-virussen
slechts een gastheerspectrum, dat zich
beperkt tot verwante diersoorten. Dit
heeft te maken met de grote afhanke-
lijkheid van bepaalde functies van de
gastheercel. Relatief kleine variaties in
het genoom kunnen echter wel leiden
tot verschillen in groeirespons op een
externe prikkel, waardoor een andere
weefsel- of zelfs gastheerspecifiteit
kan ontstaan.

Parvovirussen van knaagdieren dienen
op dit moment met de bestaande gege-
vens niet als humaan pathogeen te
worden aangemerkt. RV en MVM re-
pliceren ook
in vitro niet in humane
cellen. Voor H-I virus is dit wel aan-
getoond en er is weieens gespeculeerd
dat het betrokken zou zijn bij humane
infecties. Hiervoor zijn vooralsnog
géén bewijzen.

Overigens is het criterium van replica-
tie in humane cellen alleen
in vitro niet
doorslaggevend voor een mogelijk
zoönotisch karakter van een virus.

HET KILHAM RAT VIRUS GEEN ZOONOSE

Voor speculaties over het eventuele
zoönotische karakter van parvovirus-
sen van knaagdieren zijn derhalve op
dit moment weinig of geen weten-
schappelijke gronden aanwezig. In de
afgelopen vijf jaar zijn geen artikelen
verschenen over mogelijk zoönotische
effecten en de artikelen waarin gespro-
ken wordt over ziekteverchijnselen bij
de mens zijn van oudere datum en
slecht gedocumenteerd.
Gezien het ontbreken van epidemiolo-
gische indicaties heeft onderzoek in
deze richting dan ook géén prioriteit.

Dr. J.H.M. Nieuwenhuijs
Prof.dr. A.D.M.E. Osterhaus

FORUM DUURZAME VEEHOUDERIJ; MYTHE
OF WERKEU JKHEID

\'WIJ ZIJN GROENER DAN U DENKT

□QELSTELLING CONFERENTIE

In het kader van de VIV, de Vakbeurs Intensieve Veehouderij, werd op 28 en
29 november door de FEDESA, de Europese federatie van de diergeneesmid-
delenindustrie, een forum georganiseerd onder de titel: Duurzame
Veehouderij; Mythe of Werkelijkheid.

Wat is de rol van de diergeneesmiddelen daarbij mede gezien de veranderin-
gen tengevolge van het gemeenschappelijke landbouwbeleid in de EU en de
wereldvoedselhandelovereenkomst, de GATT.

Door W. Sybesma

Berichten en verslagen

\'Eén van de doelen van deze internatio-
nale conferentie\', aldus de secretaris van
de FEDESA, Dr. J. Vanhemelrijck was
duidelijk te maken aan de buitenwereld
dat de diergeneesmiddelenindustrie veel
groener is dan men in het algemeen wel
denkt!

Dat het beeld van de intensieve veehou-
derij inderdaad wel enige correctie be-
hoeft, werd duidelijk op de avond voor-
afgaande aan deze conferentie.
Het diner waar prof dr. M. Vandeplasse
(nog steeds actief aan de Universiteit
van Gent) de feestredenaar was, kreeg
namelijk plotseling ongenode gasten.
Vandeplasse schilderde uit eigen erva-
ring de geweldige ontwikkeling in de
veterinaire professie gedurende de laat-
ste vijftig jaar; van poeiers gebaseerd op
een placebowerking tot de meest effec-
tieve sfjecialité\'s.

Dankzij al die hulpmiddelen zijn bij-
voorbeeld keizersnedes tot 95% en 98%
veilig bij koeien en paarden. Dit kan lei-
den tot een dusdanig enthousiasme bij
de practici dat deze soms schijnen te
vergeten dat er ook nog zoiets als een
vagina bestaat.

Tijdens dit deel van zijn speech , wel-
licht tekenend, kwam een actiegroep
Welzijn voor Dieren met luid gefluit de
zaal binnenstormen op weg naar het po-
dium met hoog gehouden borden
waarop \'Vlees is Moord\' stond. De wat
geschrokken Vandeplasse bleef waar hij
was en wachtte tot de groep verdween,
een handje geholpen door het personeel
van het Marriott hotel waar de conferen-
tie plaatsvond.

REVOLUTIONAIRE ONTWIKKELIN-
GEN

Diverse prominente sprekers belichtten
de volgende dag verschillende facetten
van de eisen, die in de toekomst gesteld
worden aan de veehouderij, gezien de
gemelde overeenkomsten.
Het Europese beleid heef^ tot gevolg dat
in plaats van het produceren voor de
markt, er voor de producent een inko-
menssteun komt. Het gaat om de schei-
ding van de economische efficiency van
de sociale en milieumaatregelen, waar-
bij de producenten min of meer genood-
zaakt worden zogenaamde premiejagers
te worden. Dit kan gekenschetst worden
als een revolutie; aldus S. Swinnen, die
sprak namens de Copa/Cogeca, de over-
koepelende organisatie voor de land-

-ocr page 63-

iuäL,

bouwers.

Bij de GATT-overeenkomst gaat het
vooral om het slechten van handelsbar-
rières hetgeen de efficiency van het pro-
duceren moet versterken.
Hoe deze regelingen op elkaar uitwer-
ken is nog onduidelijk, al zal de prijsvor-
ming van de produkten sterk onder dmk
komen te staan. Daardoor zal de onze-
kerheid onder de producenten toene-
men.

TOEKOMSTDILEMMA\'S
Eén van de grootste dilemma\'s in de
toekomst is dat de groei van de bevol-
king en de te verwachten toename van
de welvaart in grote delen van de wereld
op den duur om meer voedsel vragen.
De consument wil bovendien veilig en
smakelijk voedsel.

D.T. Avery van het Centmm voor
Wereldvoedselvraagstukken, (USA)
verkondigde de noodzaak om zoveel
mogelijk gebmik te maken van voedsel-
verhogende middelen, zoals BST, aan-
gezien de extensieve benadering grote
bedreigingen zullen inhouden voor de
beschikbaarheid van natuurgebieden,
waar in wild zich nog kan handhaven.
Het goede nieuws is dat er in het jaar
2050, wanneer er tien miljard mensen
op de aarde zijn, nog genoeg voedsel
voor iedereen is. Het slechte nieuws is
dat men het alleen maar staande kan op-
eten. De duurzame landbouw is een
noodzaak, maar voldoende voedsel is
dat eveneens.

De secretaris van de Wereld Federatie
van Arbeiders in de Landbouw en
Voedselindustrie, J.G. Gomez, schetste
de scheve verhoudingen die er in de
loop der jaren ontstaan zijn in de voed-
selproduktie, -consumptie en -handel
tussen noord en zuid op deze aardbol.
Het noorden heeft 23% van de wereld-
bevolking en 85% van het inkomen.
Voor het zuiden zijn deze cijfers 77%
versus 15%.

Volgens Gomez verkwanselen veel re-
geringen de belangen van degenen, die
in de landbouw hun brood moeten ver-
dienen. Het is erg belangrijk om die
werkers in de landbouw bij de komende
ontwikkelingen te betrekken.
Mevrouw G. Jorritsma. partner in een
groot melkveebedrijf in Friesland,
vroeg zich af wat duurzame landbouw
nu eigenlijk voor moet stellen. Tot nog
toe hebben de Nederlandse melkvee-
houders aangetoond hoe je een grote
productiviteit kunt combineren met een
hoge kwaliteit. Zij vreesde steeds verder
meegesleurd te worden in de draaikolk
van steeds meer regelingen en minder
mogelijkheden om vrijuit te kunnen
produceren. Dat maakt de boeren onze-
ker.

DE ROL VAN DIERGENEESMIDDE-
LEN EN ADDITIEVEN
\'Diergeneesmiddelen en additieven spe-
len een positieve rol om door het be-
werkstelligen van een grotere produk-
tie-efficiency, alsmede het sparen van
het milieu zoals bijvoorbeeld dat ge-
beurt door het toedienen van fytase\'.
Aldus prof J. Viaene uit Gent en prof J.
Gropp uit Leipzig.

Deze (zogenaamd wetenschappelijke)
bijdrage van eerstgenoemde was geheel
gebaseerd op een enquete gehouden on-
der praktici uit geheel Europa.
Van de 20.000 aangeschreven respon-
deerden er ongeveer 400, die van me-
ning waren dat zonder diergeneesmid-
delen er minstens 25% meer dieren
gehouden moet worden.
Dit aspect werd nog nader uitgewerkt
door prof Soulsby uit Londen, die de
grote potentie van de biotechnologie be-
nadmkte.

Een commissie van het Hogerhuis, waar
hij als Lord deel van uitmaakt, is tot de
conclusie gekomen dat er in deze sector
van industriële biotechnologie van de
kant van de overheid in de UK en EU
sprake is van overregulering hetgeen
uiteindelijk slecht zal uitpakken, niet al-
leen voor de concurrentiepositie maar
zeker ook voor het welzijn van de mens-
heid.

Hij was het niet eens met de door hem
geciteerde Deense puntdichter Piet Hein
die stelt: \'Once technology is master, we
shall reach disaster faster\'.

De vertegenwoordiger van de Dieren-
bescherming merkte hierbij op dat een
hoge produktie per dier vaak niet sa-
mengaat met een goed welzijn. Duur-
zame veehouderij dient wel dierzame
veehouderij te zijn.

Dr. John Preston, President van Merck
AgVet (USA) belichtte in ditzelfde ka-
der de problemen die er zijn om nieuwe
diergeneesmiddelen van de grond te
krijgen. Het gevaar dreigt dat grote ge-
neesmiddelenfirma\'s niet meer geïnte-
resseerd zijn in het ontwikkelen van
nieuwe veterinaire preparaten. Vooral
als men bedenkt, dat deze sector maar
4% uitmaakt van de budgetten in deze
sector.

Men moet daarbij bedenken dat hier-
door ook de gezondheidstoestand van
de mens wordt bedreigd.

SLOTCONCLUSIES
Prof R. Marsboom , de voorzitter van
de FEDESA, vatte het geheel prima sa-
men en kwam uiteindelijk met een con-
creet voorstel om iets aan de problema-
tiek te gaan doen.

De FEDESA wil, gezien de hiema vol-
gende overwegingen, in de naaste toe-
komst een ronde tafel gesprek hebben
met alle betrokken organisaties ten
einde een stap te zetten op de weg naar
een beter milieu en een betere land-
bouw.

Wat is er namelijk aan de hand:

- de Europese en GATT-regelingen
brengen een onzekere toekomst voor
de veehouders;

- een hoge produktie vraagt tevens een
produktie van kwaliteitsprodukten.

-ocr page 64-

Dat gaat niet altijd samen;
dreigingen ontstaan er voor de dierge-
zondheid als de diergeneesmiddelen-
industrie nog verder zal worden inge-
perkt, met eveneens kwalijke
gevolgen voor de gezondheid van de
mens;

veterinaire preparaten helpen het mi-
lieu te sparen, bestrijden zoönosen en
ondersteunen de behoefte aan betere
levensomstandigheden ook in de
Derdewereld;

de groei van de wereldbevolking
brengt met zich mee dat alle op dit
moment schijnbare tegenstellingen
nog eens goed tegen elkaar afgewo-
gen dienen te worden
Uiteindelijk gaat het erom de behoef-
ten van
en producenten en consumen-
ten te waarix)rgen;

een belangrijk haast wel essentieel
element is dat er vertrouwen is in de
maatschappij, met name bij de consu-
ment, in het gebruik van diergenees-
middelen waar de dierenarts een sleu-
telrol in vervult.

BELANGRIJKE TAAK VOOR DE
DIERENARTS

Deze conclusies geven aan dat het voor
de dierenarts eveneens een kwestie van
levensbelang is om mee te doen in deze
oordeelsvorming over de dilemma\'s
van de toekomst. Hij zal uit hoofde van
zijn plaats in het geheel van de voedsel-
keten een zeer belangrijke taak vervul-
len als hij ervoor zorgt er op tijd bij te
zijn.

RICHTLIJNEN VOOR PRAKTIJKVOERING EN PRAKTIJKUITRUSTING

VEEL EFFECTIEVER EN MINDER STORINGEN\'

Bax maakt enkele algemene opmer-
kingen: \'Wat willen we als dierenarts
bereiken? Ten eerste een zo goed mo-
gelijke patiëntenzorg in al zijn facet-
ten, ten tweede tevreden cliënten en
ten derde plezier in het werk.\' Als de
cliënten tevreden zijn, als er een goede
sfeer heerst in de praktijk en als de pa-
tiënten genezen volgt volgens Bax
vanzelf de tevens noodzakelijke goede
boterham.

GOEDE DIERENARTS
Hoe omschrijf je een goede dierenarts?
De cliënt wil dat zijn gezelschapsdier
gezond wordt of blijft. Vaak moeten
daar alle mogelijke middelen voor in-
gezet worden. De dierenarts zelf denkt
meestal in termen van een optimale pa-
tiëntenzorg; een ruim begrip. Bax
vindt de omschrijving van prof Carl
Osbome een goede definitie: \'Een
goede dierenarts is iemand die zijn pa-
tiënten net zo behandelt zoals hij zelf
in de gegeven situatie behandeld zou
willen worden\'. Met andere woorden:
de cliënten verwachten van de dieren-
arts kwalitatief goede diergenees-
kunde. \'Kwaliteit moet dus in onze
praktijkvoering hoge prioriteit heb-
ben\'.

De laatste jaren wordt er uitgebreid gediscussieerd over kwaliteitsrichtlijnen
voor dierenartsenpraktijken. Er ligt echter nog geen concreet werkplan op ta-
fel. De discussie blijft daardoor vrij vaag en niemand weet precies wat het doel
is van alle regels en administratie.

Collega H.A.D. Bax te Gorinchem is dat stadium reeds voorbij: hij is razend
enthousiast over praktijkcertificering. Zijn gezelschapsdierenpraktijk staat
op het punt om als kliniek erkend te worden door de American Animal
Hospital Association.

SCHRIKBEELD CLIENT
Bepaalde handelingen schrikken de
cliënt ronduit af Bax noemt enkele
voorbeelden: \'steeds een ander advies
-de assistente vertelt zus en de dieren-
arts zo- zoekrakende röntgenfoto\'s en
het niet op voorraad hebben van voe-
ders en medicijnen\'. Al deze proble-
men moeten één voor één ondervan-
gen worden. \'Het gaat niet om grote
investeringen, maar over het organise-
ren van ieders werkwijze\'. Bax zegt la-
chend als dierenarts te zijn opgeleid en
niet als manager: \'Het enthousiasme-
ren en stimuleren moet altijd vanuit de
praktijk zelf komen, maar het zou heel
wat werk besparen als we niet allemaal
zelf een systeem ontwikkelden om de
praktijk goed te organiseren\'.

ONBEPERKTE MOGELIJKHEDEN
Maar hoe begin je daaraan? Want de
mogelijkheden zijn bijna onbeperkt,
maar de bankrekening en de energie
van de dierenarts hebben hun grenzen.
Bax: \'Moeten we dat allemaal zelf ont-
wikkelen en door vallen en opstaan
wijzer worden?\'. Hij pleit ervoor ge-
bruik te maken van in de praktijk ge-
toetste richtlijnen als een soort hand-
leiding. Hij vindt ook dat de hand-
leiding de mogelijkheid moet bieden
om de organisatie stap voor stap te ver-
beteren.

Door Sophie Deleu

In Nederland is er nog niet veel te koop
op dit gebied. Na enige jaren zoeken
stuitte Bax op richtlijnen van de
American Animal Hospital Associa-
tion. De AAHA is een vereniging van
gezelschapsdierenpraktici met onge-
veer 12.000 leden. De richtlijnen van
de AAHA zijn in een vragenlijst ver-
werkt. De vragen zijn met ja of nee te
beantwoorden. \'Als je de lijst hebt
doorgewerkt, ben je bekend met de
knelpunten van je praktijk\', legt Bax
uit.

Er zijn drie niveaus. Men kan dus twee
niveaus stijgen, maar dat is niet nood-
zakelijk. Het laagste niveau is in prin-
cipe vrij goed haalbaar en betreft
vooral de organisatie in de praktijk.

ENTHOUSIAST

Bax is zeer enthousiast over de richtlij-
nen: \'We werken nu ongeveer een jaar
met dit systeem en hebben eerst de apo-
theek en de patiëntenkaart aangepakt\'.
Momenteel voldoen vrijwel alle facet-
ten van de praktijk (zoals reiniging van
de praktijk, de opname van patiënten
en interne communicatie) aan de nor-
men van het tweede niveau, \'ledereen
vindt het fijn om ermee te werken, want
ons werk geschiedt effectiever en er
treden minder storingen op\'. Bax is er-
van overtuigd dat hij het huidige pa-
tiëntenaanbod slechts aankan, dankzij
de richtlijnen: \'Mij is duidelijk gewor-
den waar problemen ontstaan en hoe ze
voorkomen kunnen worden\'. Boven-
dien zijn de inkomsten gestegen.
Maar het is niet allemaal rozegeur en
maneschijn... Het lijkt gemakkelijk om

-ocr page 65-

eraan te beginnen maar na een aantal
maanden komt iedereen in een soort
kwaliteitsdepressie. Bax weet het nog
goed: \'Het is dmk in de praktijk, je
moet dan op je tanden bijten en blijven
doorzetten. Bovendien moet je je per-
soneel blijven stimuleren\'. Het kost
dus in eerste instantie veel energie.
Daarom lijkt het verstandig om niet te-
veel onderdelen tegelijk aan te passen,
maar steeds een pakketje richtlijnen
onder de loep te nemen. \'Dan blijft het
voor iedereen overzichtelijk en de eer-
ste resultaten motiveren je voorde vol-
gende stap\'.

UITGEMAAKTE ZAAK
Voor collega Bax is het een uitge-
maakte zaak: \'Door de eisen van de
cliënt en de taak die wij als dierenarts
hebben, is het in deze snel ontwikke-
lende vorm van gezondheidszorg es-
sentieel dat wij kwaliteit bieden en ons
continu verbeteren\'.
Hij stelt dan ook voor dat de dierenart-
sen niet allemaal zelf het wiel uitvin-
den, maar gebmik maken van eerder
opgedane ervaringen -\'want zo zie ik
die regels\'- en op die manier proberen
verder te ontwikkelen. Hij vindt het
derhalve wenselijk dat ook in

Nederiand richtlijnen worden inge-
voerd.

\'Dat het gebmikelijk is om na het be-
halen van het gewenste resultaat een
certificaat uit te reiken, is volgens mij
alleen maar leuk voor de dierenarts in
kwestie\', beweert Bax. Het effect naar
buiten acht hij gering. De cliënt kiest
immers op grond van zijn of haar erva-
ringen voor een praktijk.
\'Een bordje op de deur plakken en er
daarna een janboel van maken zal ze-
ker geen zoden aan de dijk zetten. Het
gaat om de inhoud en niet om de ver-
pakking\'.

«1. I ft

Blaasjesziekte-perikelen hebben in de
afgelopen twee jaar regelmatig geleid
tot maatregelen voor de Nederlandse
varkenssector. Kenmerkend hierbij was
dat opeenvolgende incidenten in met
name het levende-exportcircuit leidden
tot verdere aanscherping van maatrege-
len. Om deze incident-gerichte aanpak
te doorbreken hebben overheid en be-
drijfsleven besloten een totaalplan te
ontwikkelen voor alle schakels in de
produktie-kolom dat een duurzame ex-
port van varkens en varkensprodukten
moet garanderen. Meer eigen verant-
woordelijkheid van de sector is van het
allergrootste belang om te komen tot
duurzame export.

In het kader van dit totaalplan heeft een
werkgroep onder leiding van het
Bedrijfsschap voor de Handel in Vee
(BHV) het onderdeel betreffende de
verzamelplaatsen voor varkens uitge-
werkt. Het plan voorziet in een overeen-
komst tussen de RVV en waaghouder,
op basis waarvan de huidige RVV-con-
trole kan worden vervangen door steek-
proefsgewijze controles. Door de over-
eenkomst te ondertekenen legt de
waaghouder formeel vast er zelf zorg
voor te dragen dat volgens de vastge-
stelde procedures wordt gewerkt. Bij de
steekproefsgewijze controles legt de
RVV haar bevindingen vast in een con-
trole-rapport. Wordt in een periode van
vier weken geconstateerd dat de waag-
houder niet volgens de procedures heeft
gehandeld, zal de RVV in de daarop
volgende vierweekse periode perma-
nent aanwezig zijn.

Dit plan vereist een grote inspanning
van zowel de waaghouder als de RVV.

AKKOORD OVER RW-TOEZICHT EXPORT-
PLAATSEN VOOR VARKENS

het verzamelen van varkens, zoals hoe
te handelen met restpartijen alvorens de
periodieke reiniging en ontsmetting
plaats kan vinden. Tot die tijd blijft de
huidige werkwijze gehandhaafd. Ge-
noemde afspraken hebben ertoe geleid
dat op 12 december nagenoeg alle
waaghouders de overeenkomst hebben
ondertekend, waarmee de permanente
RVV-aanwezigheid is vervangen door
steekproefsgewijze controles.
Bij degenen, die de overeenkomst niet
ondertekend hebben, blijft de penna-
nente RVV-controle onverminderd van
kracht.

LEVERBOT EEN PLAATSELIJK PROBLEEM

De werkgroep Leverbotprognose verwacht een lichte leverbotinfectie in
het westen van Nederland, het Drentse AA-gebied, tussen de grote rivie-
ren en het veenweidegebied van Utrecht.

De herfst van 1994 kenmerkt zich door enkele zeer natte perioden. In deze pe-
rioden kan een lichte infectie op het gewas zijn afgezet. Op grond van neer-
slag- en slakkengegevens verwacht de Werkgroep Leverbotprognose een
lichte leverbotinfectie op bedrijven in bovengenoemde gebieden. Leverbot-
infecties kunnen ook verwacht worden op alle bedrijven met een kunstmatig
verhoogde grondwaterstand.

ADVIES SCHAAP

Geadviseerd wordt om eind november schapen te behandelen op bedrijven
waar leverbotinfecties worden verwacht. Voor de behandeling van schapen
dient men een leverbotmiddel te gebmiken dat werkzaam is tegen jonge lever-
botinfecties.

ADVIES RUND

Een behandeling tegen leverbotinfecties bij mnderen is alleen nodig wanneer
door middel van mestonderzoek een infectie is vastgesteld. Mestonderzoek
dient te worden verricht vanaf beginjanuari 1995.

Bij twijfel over het voorkomen van leverbotinfecties op een bedrijf kan men
bloed- of mestonderzoek laten plaatsvinden door de Gezondheidsdienst voor
Dieren. Voor een goed onderzoek wordt aangeraden minimaal vijf monsters
per koppel te laten onderzoeken op leverbotinfecties.

Daarom is in onderling overleg een
proefperiode tot 1 april afgesproken,
waarin gewerkt wordt volgens de over-
eenkomst en ervaring wordt opgedaan.
Maandelijks worden de bevindingen
geëvalueerd om het plan zodanig bij te
stellen, alvorens het op 1 april 1995 de-
finitief van kracht wordt.
Onderdeel van de proefperiode vormt
het vinden van een oplossing voor een
aantal zeer wezenlijke knelpunten bij

-ocr page 66-

De Raad voor het Vrije Beroep
(RVB) organiseerde op 15 november
jl. een symposium over de vraag of
bij- en nascholing, hierna perma-
nente educatie genoemd, verplicht
gesteld moet worden of aan de eigen
verantwoordelijkheid van de be-
roepsbeoefenaren overgelaten kan
worden. Permanente educatie is een
onmisbaar instrument bij het hand-
haven of verbeteren van de kwaliteit
van de dienstverlening. Aangezien
alle 25 aangesloten organisaties
daarmee te maken hebben, leende
het onderwerp zich uitstekend voor
een symposium van de Raad. Voor
het symposium was een documenta-
tiemap opgesteld waarin op over-
zichtelijke wijze per organisatie de
stand van zaken op het gebied van de
opleiding, beroepsopleiding en per-
manente educatie werd weergege-
ven. De meeste organisaties zijn van
plan permanente educatie verplicht
te gaan stellen.

Op het symposium werden inleidingen
gehouden door zes sprekers afkomstig
uit de vrije beroepen. Ter verlevendi-
ging van de inleidingen werd een aan-
tal stellingen gepresenteerd, waarover
het publiek met een stemmachine kon
stemmen. Na de pauze volgde een fo-
rumdiscussie onder leiding van dr. C.J.
de Blaey, algemeen secretaris van de
KNMP (apothekers).

Mr. H.L. de Haas, voorzitter RVB

Als gevolg van de snelle technische
ontwikkelingen en de opkomst van de
kritische en mondige cliënt/patiënt
worden steeds hogere eisen aan de
kwaliteit van de beroepsuitoefening
gesteld. Permanente educatie is daarbij
een onmisbaar instrument. De Haas is
voorstander van de invoering van ver-
plichte permanente educatie met sanc-
tiebepalingen. Hij vindt dat perma-
nente educatie niet aan de eigen
verantwoordelijkheid van de beroeps-
oefenaren overgelaten kan worden,
omdat juist de \'zwakke broeders\' deze
dwang nodig hebben. Beroepsgroepen
zonder verplicht lidmaatschap van de
beroepsorganisatie hebben een pro-
bleem met de afdwingbaarheid van
verplichte scholing. De Haas bepleit
dat representatieve organisaties een
beperkte regelgevende bevoegdheid
krijgen voor de beroepsgroep.

Dr. C.J. Blaey, algemene stellingen

1. \'Permanente educatie moet ver-
plicht gesteld worden\'. (Uitslag
stemming: 89% eens, 11% oneens.)

2. \'Invoering van verplichte perma-
nente educatie is een taak voor de
beroepsorganisatie\' (87% eens,
11% oneens).

3. \'De sanctie op weigering om aan de
eisen van verplichte permanente
educatie te voldoen moet uiteinde-
lijk een beroep op de verdere be-
roepsuitoefening zijn\'. (65% eens,
24 oneens).

Drs. B.R. Schudel, huisarts en secre-
taris LHV

De huisartsen zullen blij zijn als de na-
scholing in een kader van rechten en
plichten terecht komt. Op vrijwillige
basis werken de huisartsen daar al jaren
naar toe.

Als doel van verplichte en permanente
educatie ziet de LHV het bewaken en
bevorderen van het huisartsgeneeskun-
dig produkt. Aan het te volgen scho-
lingsprogramma zullen inhoudelijke ei-
sen worden gesteld om te garanderen
dat alle onderdelen van het curriculum
worden bestreken en niet uitsluitend de
eigen stokpaardjes worden bereden. De
LHV zal de nascholing gaan accredite-
ren en met de zorgverzekeraars is afge-
sproken dat alleen geaccrediteerde cur-
sussen vergoed zullen worden.

J. Poen, fysiotherapeut, voorzitter
VVF

Poen\'s eerste stelling luidde: \'Perma-
nente educatie als onderdeel van het
proces van kwaliteitsbevordering ver-
eist een professionele attitude van de
beroepsbeoefenaren. Verplichtstelling
van bij- en nascholing is dan overbo-
dig\'. (Uitslag stemming: 32% eens en
52% oneens). De VVF beschikt over
cijfers waaruit blijkt dat de grote meer-
derheid van de leden cursussen volgt.
Poen meent dat verplichte scholing
niet automatisch tot kwaliteitsverbete-
ring zal leiden, men moet ook de wil
hebben om kwaliteit te leveren. De
VVF wil een analyse-instrument ont-
wikkelen waarmee de individuele fysi-
otherapeut zijn kennis- en vaardig-
heidsniveau kan toetsen en kan
vaststellen op welke terreinen een cur-
sus wenselijk is.

VERSLAG SYMPOSIUM \'PERMANENTE
EDUCATIE: VERPLICHT OF NIET?\'

Th. Stoffer, Hoofd Public Relations
NVM

De NVM ziet een goede opleiding van
haar leden als basis voor de versterking
van de marktpositie. De NVM gebruikt
de verplichte permanente educatie als
communicatiemiddel met de markt: de
NVM maakt reclame met het goede
opleidingsniveau van de leden. Stoffer
stelt: \'Permanente educatie is in een
sterk veranderende markt de enige
overievingskans voor een dienstverie-
ner\'. (Uitslag stemming: 75% eens en
19% oneens). Op niet-nakoming van
de verplichte educatie zijn sancties ge-
steld, variërend van geldboetes tot af-
sluiting van het NVM-uitwisselings-
systeem, waarop alle marktinformatie
circuleert. Binnen de permanente edu-
catie vindt Stoffer aandacht voor so-
ciale vaardigheden nog belangrijker
dan kennisbevordering.

B. Jansen, AA, voorzitter NOvAA

Jansen schetste de belangrijkste reac-
ties van de NOvAA-leden op een voor-
stel om permanente educatie verplicht
te stellen. Het voorstel van 40 uur
scholing werd teruggedraaid tot 30
uur, om rekening te houden met de
AA\'s die tevens belastingconsulent
zijn en cumulatieve studieverplichtin-
gen opgelegd krijgen. Bovendien geldt
de verplichting alleen voor AA\'s in het
openbare beroep, zodat AA\'s die geen
typisch accountantswerk verrichten
vrijgesteld blijven. De AA\'s verzoch-
ten ook om rekening te houden met de
interne scholingsprogramma\'s bij de
grotere accountantskantoren. Men
wenst geen betutteling bij de invulling
van de verplichte uren.

Mr. e.G. Scholten, advocaat, lid
Algemene Raad van de NOvA

De Orde heeft van zijn verordenende
bevoegdheid als publiek-rechtelijke
beroepsorganisatie gebruik gemaakt
om permanente educatie per 1-1-1996
verplicht te stellen. Er is gekozen voor
een verplicht systeem om te voorko-
men dat de \'zwakke broeders\' de dans
zouden ontspringen. Binnen het aan-
bod waarmee studiepunten verdiend
kunnen worden, is zeker ook ruimte
voor beroepsvaardigheids- en manage-
mentcursussen. Studiepunten kan men
verdienen met het volgen van erkende
opleidingen, maar ook door het geven
van cursussen of door het schrijven van
wetenschappelijke artikelen.

-ocr page 67-

Drie tcxjnaangevende Nederiandse in-
stellingen op het gebied van veterinair
en dierkundig onderzoek, het DLO-in-
stituut voor Veehouderij en Dierge-
zondheid (ID-DLO), het Instituut voor
Veterinaire Wetenschappen (IVW), Fa-
culteit Diergeneeskunde en het Wage-
ningen Institute of Animal Sciences
(WIAS, Landbouwuniversiteit Wage-
ningen), gaan hun onderzoek en onder-
wijs aan promovendi (aio\'s) nauw op el-
kaar afstemmen. De hiertoe gesloten
wederzijdse samenwerkingsovereen-
komsten zijn op donderdag 22 decem-
ber 1994 in Lelystad aangeboden aan
mevrouw prof.dr. L. van Vloten-Doting
(directeur Directie Wetenschap en Ken-
nis-overdracht, ministerie van LNV).
Met de vorming van de Nederlandse
Onderzoekassociatie Dier-wetenschap-
pen en Diergezondheid wil men de
reeds bestaande vnichtbare samenwer-
king verder uitbouwen en de onder-
zoeksinspanningen bundelen. Dit bete-
kent een versterking van de vooraan-
staande positie van het Nederiandse on-
derzoek op het gebied van de produktie,
voeding, gezondheid en welzijn van
(landbouw-) huisdieren en vissen en van
de kwaliteit van dierlijke produkten.

In de afgelopen jaren is het wetenschap-
pelijk onderzoek in Nederland voor een
belangrijk deel gereorganiseerd in on-
derzoekscholen. Zo\'n onderzoekschool
bundelt het hoogwaardig onderzoek in
een bepaald vakgebied, waarmee tevens
de opleiding van veelbelovende jonge
onderzoekers (aio\'s) tot een intematio-
naal erkend niveau gewaarborgd wordt.
Deze ontwikkeling heeft onder meer ge-
leid tot de oprichting van het Utrechtse
Instituut voor Veterinaire Wetenschap-
pen en het Wageningen Institute of
Animal Sciences. De raakvlakken tus-
sen dierwetenschappen en veterinaire
wetenschappen ten aanzien van bijvoor-
beeld ziektepreventie, dierhouderij en
dierwelzijn, die tevens het aandachtsge-
bied vormen van het DLO-Instituut
voor Veehouderij en Diergezondheid
(ID-DLO), maken een nauwere samen-
werking interessant. Terwijl bij IVW en
WIAS een nadruk ligt op ftindamenteel
en strategisch onderzoek, richt het ID-
DLO zich zowel op het fiindamenteel-
strategische als het toepassingsgerichte
onderzoek in deze vakgebieden. Het ID-
DLO is recent ontstaan uit een samen-
voeging van vier instituten van de
Dienst Landbouwkundig Onderzoek op
het gebied van diergezondheid, pluim-
veehouderij, veeteelt en veevoeding.

VETERINAIRE EN DIERKUNDIGE ONDER-
ZOEKERS VERSTERKEN SAMENWERKING

Met de vorming van de Nederlandse
Onderzoekassociatie Dierwetenschap-
pen en Diergezondheid willen de drie
partners komen tot een gestructureerde
samenwerking en optimale afstemming
van de onderzoekthema\'s. Hiermee is
tevens een platform gecreëerd ten be-
hoeve van fondsenwerving bij bedrijfs-
leven en (intemationale) organisaties.

MEER RUIMTE
VOOR KIPPEN IN
LEGBATTERIJEN

Kippen in legbatterijen moeten op 1 ja-
nuari 1995 mimer gehuisvest zijn. Op
die datum is namelijk de overgangster-
mijn verstreken van het Besluit Legbat-
terijen, waarin op basis van een Euro-
pese richtlijn minimumnormen worden
gesteld aan batterij kooien. Doel is de
verbetering van het welzijn van de
circa 30 miljoen legkippen.

Na de jaarwisseling zijn alleen nog
kooien toegestaan die voldoen aan de
volgende eisen:

- een bodemoppervlak van minimaal
450 cm2 per hen;

- een voerbaklengte van minimaal 10
cm per hen;

- een minimale kooihoogte van 35 cm;

- een kooihoogte van minimaal 40 cm
over minimaal 65% van het beschik-
bare oppervlak per hen;

- een bodemhelling van maximaal 8
graden of 14%.

De eisen zijn al sinds 1988 bekend,
maar de circa 2.500 bedrijven kregen
les jaar de tijd om de vereiste aanpas-
singen door te voeren. Na 1 januari
1995 gaat de Algemene Inspectie-

Dienst (AID) van het ministerie van
LNV controleren of dat ook werkelijk
is gebeurd. Het overheidsbeleid blijft
gericht op een verdere verbetering van
het welzijn van legkippen. Daarom

MUTATIES FUNCTIES RW

Op korte termijn zal binnen de RVV een aantal mensen een andere functie
gaan uitoefenen.

Dr. J.M. de Kmijf (48) wordt directeur van RVV-kring Breda. Hij volgt drs.
G. van der Kieft op, die gebruik maakt van de gelegenheid om vervroegd uit
dienst te treden. Jan de Kmijf is momenteel specialist roodvlees en werkzaam
binnen RV V-Centrale te Voorburg.

Dr. H.J. Postema (50) wordt directeur van RVV-Doetinchem. Hij volgt drs.
C.H.A. Pinkse op, die eveneens gebmik maakt van de gelegenheid om ver-
vroegd uit dienst te treden. Hage Postema is thans inspecteur van de RVV en
werkzaam bij RVV-Centraal in Voorburg.

Drs. J. Borgmeier (44) zal Hage Postema opvolgen als inspecteur van de
RVV. John Borgmeier is momenteeel werkzaam bij RVV-Centraal in
Voorburg als specialist levende dieren en dierlijke produkten.

Drs. A.P. van Sprang (40) wordt specialist roodvlees. Naar verwachting zal de
sectie roodvlees worden samengevoegd met de sectie pluimveevlees- en wild-
keuring. Aad van Sprang zal dan de leiding krijgen over deze nieuwe eenheid.
Momenteel is hij werkzaam bij RVV-Centraal in Voorburg als specialist labo-
ratoriumaangelegenheden.

Drs. P. van der Wal (46) volgt John Borgmeier op als specialist levende dieren
en dieriijke produkten. Peter van der Wal is nu werkzaam als tweede specialist
roodvlees bij RVV-Centraal in Voorburg.

De benoemingen worden binnenkort verwacht.

wordt het gebmik van alternatieven,
zoals het scharrelsysteem en het voliè-
resysteem, gestimuleerd. Een groeiend
aantal consumenten geeft de voorkeur
aan eieren uit deze systemen.

-ocr page 68-

Ji ! I ü

In september 1992 is het Multidisci-
plinair Onderzoekscentmm voor
Mens-Gezelschapsdier Studies opge-
richt. Dit centrum, dat gevestigd is bij
de Vakgroep Geneeskunde van
Gezelschapsdieren, Faculteit Dierge-
neeskunde, heeft tot doel om weten-
schappelijk onderzoek te verrichten
naar vragen die er in de maatschappij
ten aanzien van de relatie mens-gezel-
schapsdier bestaan. Aan de relatie
mens-gezelschapsdier zitten vele as-
pecten die alleen in multidisciplinair
teamverband onderzocht kunnen wor-
den. Daarom bestaat het Centrum dan
ook uit veterinairen, psychologen,
ethici en methodologen. Door middel
van regelmatig overleg worden de ver-
schillende onderzoeksprojecten die
binnen het Centrum verricht worden,
bijvoorbeeld van het onderzoek naar
de invloed van gezelschapsdieren op
de ontwikkeling van kinderen, bege-
leid.

Het Centrum heeft een nauwe band
met de \'Stichting voor Gezelschaps-
dieren\'. Omdat de Stichting een ge-
spreksplatform is voor organisaties die
zich op een of andere wijze met gezel-
schapsdieren bezighouden, komen
hier ook vragen naar voren die een ant-
woord behoeven.

De belangstelling voor de relatie
mens-gezelschapsdier groeit wereld-
wijd en een uitwisseling van onder-
zoeksresultaten, met onderzoekers uit
andere landen is dan ook van groot be-
lang om up-to-date te blijven en inter-
nationale samenwerkingsverbanden
aan te gaan. In dit kader is het dan ook
van groot belang dat het Centrum in
augustus jl. intemationaal erkend is
door I AH AIO (International Associa-
tion for Human Animal Interaction
Organisations). Het doel van lAHAIO
is om het jonge (onderzoeks)terrein
van de relatie mens-dier beter te coör-
dineren door middel van een betere
communicatie tussen de deelnemende
landen. In lAHAlO zijn op dit moment
16 organisaties van 16 landen verte-
genwoordigd, namelijk Delta Society
(USA), lEMT (Zwitserland), lEMT
(Oostenrijk), Scas (UK), Delta Society
(Australië), (Japan), (Mexico), The
Human-Animal Contact Study Group
(Zuid-Afrika), Pets in Society Re-
search Group (Duitsland), Afirac
(Frankrijk), Ethologia (België), Mani-
malis (Zweden), Dyrene Og Vi
(Noorwegen), HABAC (Canada). Het
is namelijk zo dat per land maar één or-
ganisatie op het gebied van de relatie
mens-dier afgevaardigd mag worden.
Voor ons Centrum is het van belang
om van lAHAIO lid te zijn omdat in-
ternationale contacten dan soepeler
veriopen, we mee mogen beslissen
over wie, wat en waar congressen in
naam van lAHAIO mag organiseren
(onder andere het wereldcongres in
Genève, 1995) en we beter op de
hoogte gehouden worden welke pro-
jecten er op het gebied van de relatie
mens-dier in een land draaien. Dit be-
treft dan niet alleen wetenschappelijk
onderzoek, maar ook bijvoorbeeld hoe
men in andere landen omgaat met de
inrichting van een groenstrook dat zo-
wel hondebezitters, als mensen zonder
honden er met plezier kunnen wande-
len, asieldieren etc.

INTERNATIONAAL ERKEND

En 28 augustus jl. was het dan, na twee
jaar druk te zijn geweest om toegelaten
te worden, zo ver. Samen met Mexico
en Japan werden we na een lange ver-
gadering in Genéve, toegelaten.

Een keer per jaar komen alle leden van
lAHAIO bijeen om projecten te be-
spreken en nieuwe initiatieven te ont-
wikkelen.

Voor meer informatie over het
Centrum of over lAHAlO kunt u con-
tact opnemen met het centrum. Er
wordt tweemaal per jaar een nieuws-
brief uitgegeven en van lAHAIO is
een kennismakingsbrochure beschik-
baar in het Engels.

Mevrouw Dr. Nienke Endenburg,
Multi-disciplinair Onderzoekscentrum
voor Mens-Gezelschapsdier Studies,
Yale-laan 8, 3584 CM Utrecht, tel.:
030-531565, fax: 030-518126.

De Cie. Bevordering Diergeneeskun-
dig en Vergelijkend Ziektekundig
Onderzoek deelt hierbij mede, dat in
totaal ± ƒ 15.000,-beschikbaar gesteld
kan worden ter ondersteuning van on-
derzoek dat dient te liggen op de gebie-
den van de Diergeneeskunde dan wel
de Vergelijkende Ziektekunde. Over-
eenkomstig de doelstellingen worden
de gelden uitsluitend ter beschikking
gesteld van het onderzoek zelve en niet
van publikatie van resultaten, reiskos-
ten of andere bijkomende kosten.
Zij die hiervoor in aanmerking wensen
te komen worden uitgenodigd zich
voor 30 maart 1995 schriftelijk aan te
melden bij de secretaris van de Cie.
B.D.V.Z.O.. Hierbij dient opgave te
worden gedaan van de aard van het te
verrichten onderzoek of de op de aan-
vrage betrekking hebbende onderdelen
daarvan en tevens een beknopt werk-
schema alsmede een begroting te wor-
den overgelegd.

Namens de Cie. B.D. V.Z. O.
De voorzitter, Dr. A. W. Udo
De secretaris, Prof. dr P. Zwart
Burg. v.d. Weijerstraat 16
3981 EK Bunnik

CIE. BEVORDERING DIERGENEESKUNDIG
EN VERGELIJKEND ZIEKTEKUNDIG
ONDERZOEK

BANDEN TVD

Vanaf heden zijn verkrijgbaar de
banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1994. De prijs be-
draagt, evenals die voor de banden
1992 en 1993, ƒ 30,- (incIusiefl7\'/2%
BTW). De banden voor het TvD 1990
zijn uitverkocht. Verkrijgbaar zijn
nog de banden van 1988 en 1991 tot
en met 1994. De banden 1988 en 1991
kosten ƒ 26,45 (inclusief 17\'/2%
BTW). De banden zijn te bestellen
door het betreffende bedrag over te
maken op postrekening 511606 ten
name van de KNMvD, onder vermel-
ding van \'Banden\' (plus jaargang).

-ocr page 69-

ii I m

SYMPOSIUM OIO

EEN RONDJE DNA OP VIDEOBAND

van DNA-technologie. De speeltijd
van de afzonderiijke delen (tien minu-
ten) maakt de band bijzonder geschikt
voor gebmik bij een lezing of als les-
onderdeel. Aflevering 4 bijvoorbeeld
is getiteld: Een koe met gouden uiers
(Stier Herman als eiwittenfabriek). In
de serie wordt geen partij gekozen tus-
sen voor- of tegenstanders van geneti-
sche modificatie.

De dertien delen van elk tien minuten
zijn samengebracht op één videoband,
die tegen kostprijs (ƒ 15,-) schriftelijk
kan worden besteld bij Stichting PWT
(onder vermelding van Rondje DNA),
Antwoordnummer 9134, 3500 ZA
Utrecht. Betaling geschiedt per accept-
giro.

10.00-10.45 uur:
11.15- 12.00 uur:

11.15- 12.00 uur:

SYMPOSIUM

Op 11 en 23 maart 1995 wordt door de Samenwerkende Nederlandse Veteri-
naire Acupuncturistenvereniging een symposium georganiseerd in de nabij
Utrecht, bijzonder mooi gesitueerde congresboerderij \'de Nieuwe Ham\' in
Haarzuilens.

Het programma is als volgt:
Zaterdag 11 maart 1995

09.00-09.45 uur: Dr. med. vet. D. Draehmpaehl (dierenarts); \'Macroscopisch
en histologisch onderzoek van acupunctuurpunten bij het
paard\'.

\'Therapeutische acupunctuurpunten bij de hond\'.
Drs. E. Laarakker (dierenarts);
\'Pols- en enkelacupunctuur bij het dier\'.
13.30-14.15 uur: Drs. B. de Leeuw (dierenarts);

Workshop: \'Maagdarmcasuïstiek bij de hond\'.
14.30- 15.15uur: Drs. A.F. van Gelder (arts);

\'Acupunctuur en het maagdarmkanaal\'.
15.45 -16.30 uur: Dr. med.vet. D. Draehmpaehl (dierenarts);
\'Acupunctuur en fertiliteit\'.

Zondag 12 maart 1995

09.00 - 09.45 uur: Drs. A.F. van Gelder (arts);

\'Ooracupunctuur\'.
10.00 -10.45 uur: Dr.med.vet. D. Draehmpaehl (dierenarts);

\'Acupunctuur bij bewegingsproblemen bij het paard\'.
Drs. J.P. de Jong (arts);
\'Acupunctuur bij mg- en gewrichtsproblemen\'.
12.15 -13.00 uur: Drs. M. Schepers (arts);

\'Orthomanipulatie volgens methode Sikkens\'.

Het inschrijfgeld voor dierenartsen is f275,-- inclusief lunch, koffie, thee en syl-
labus. Voor diergeneeskunde-studenten is het f 150,-. De inschrijftermijn is tot
10 febmari a.s. Vanwege de beperkte mimte is helaas slechts een gelimiteerde in-
schrijving mogelijk. Het is alleen toegankelijk voor dierenartsen en diergenees-
kunde-studenten. Geïnteresseerden kunnen contact opnemen met Lies
Schuitemaker, Esweg 23a, 9471 BH Zuidlaren, tel.: 05905-95762.

Congressen en cursusseo

De succesvolle serie over biotechnolo-
gie \'Een rondje DNA\' die begin vorig
jaar is uitgezonden door de RVU, is nu
op videoband verkrijgbaar. Gemiddeld
keken meer dan 400.000 mensen naar
de programma\'s die zij waardeerden
met een dikke zeven.

\'Een rondje DNA\' is een serie van der-
tien korte programma\'s waarin scho-
lieren en studenten kunnen kennisma-
ken met de mogelijkheden, de be-
loften, maar ook de risico\'s en grenzen

Gezien het grote belang van de geit in
de tropische veehouderij, organiseert
de Stichting Diergeneeskunde in Ont-
wikkelingssamenwerking op 2 febru-
ari 1995 een avondsymposium getiteld
\'Geiten in de tropen: lust of last?\'
Aan bod zal komen zowel de techni-
sche als de sociale produktiviteit,
waarbij positieve en negatieve aspec-
ten tegen elkaar afgewogen zullen
worden. Het symposium vindt plaats
in de Collegezaal van de kliniek van
Gezelschapsdieren, Yalelaan 5, de
Uithof, Utrecht.

De aanvang is om 20.00 uur, entree
f 2,50. Voor nadere informatie: Stich-
ting DIO, Yalelaan 17, 3508 TD
Utrecht. Tel.:030-532032.

NIEUWE ONTWIK-
KELINGEN OP HET
GEBIED VAN
WORMPREVENTIE
EN IMMUNITEIT
BIJ RUNDVEE

De Groep Geneeskunde van het Rund
organiseert samen met Pfizer BV, een
middag over longwormen en maag-
darmnematoden.

De sprekers zijn:

Dr. M. Eysker

- de epidemiologie van longworm;

- recente ontwikkelingen in bestrij-
dingsmethoden.

Prof dr. J. Vercruysse

- algemene epidemiologie van maag-
darmnematoden;

- effecten van controlesystemen op de
immuniteitsopbouw.

Dr. F.H.M. Borgsteede

- wat is doramectine (Dectomax®);

- de werkzaamheid van doramectine;

- proefresulaten van doramectine.

Dr. ir. H.W. Ploeger

- economische aspecten van maag-
darmworminfecties van kalf tot en
met koe.

Datum: 9 maart 1995.

Plaats: Ouwehand Congres Centmm te

Rhenen.

-ocr page 70-

INGELVAC AUJESZKY MLV PORCOSOL (REG NL 8193J

Begin november heeft Boehringer
Ingelheim het produkt Ingelvac
Aujeszky MLV Porcosol (REG NL
8193) geïntroduceerd.
Ingelvac Aujeszky MLV Porcosol is
een levend vaccin tegen de ziekte van

Aujeszky met een sterk immuunstimu-
lerend adjuvans als oplosmiddel. De
vimscomponent van het produkt is, zo-
wel wat betreft inhoud als praktijkge-
richte presentatie (grote flacons), iden-
tiek aan de vimscomponent van het
vertrouwde en alom bekende Ingelvac
Aujeszky MLV.

Het adjuvans Porcosol is een waterige,
goed spuitbare emulsie. Porcosol
schuimt niet, kan bij kamertempera-
tuur worden bewaard, interfereert niet
met het vaccinvims en stimuleert de
effectiviteit van de vaccinatie.
Ingelvac Aujeszky MLV Procosol is
vooralsnog leverbaar in eenheden van
10 en 50 doseringen (respectievelijk
20 en 100 ml).

Uiteraard blijft naast Ingelvac
Aujeszky MLV Porcosol ook
Ingelvac Aujeszky MLV leverbaar in
de gebmikelijke verpakkingen.

THE lAMS COMPANY LANCEERT EUKANUBA VETERINARY
DIETS IN EUROPE

Als speerpunten in de nieuwe reeks op
de markt te brengen dieetvoeders, kon-
digt The lAMS Company de introduc-
tie aan van Eukanuba Veterinary Diets
- Response Formula FP, een diëte-
tisch hulpmiddel bij de behandeling
van ontstekingsverschijnselen bij hon-
den, en Eukanuba Veterinary Diets -
Restricted-Calorie Formula en
Restricted-Calorie Rewards, voor de
behandeling van overgewicht bij hon-
den.

Deze dieetvoeders, die reeds eerder dit
jaar in de Verenigde Staten en Canada
op de markt zijn gebracht, zullen vanaf
oktober 1994 ook verkrijgbaar zijn in
Europa. Additionele Eukanuba Veteri-
nary Diets produkten zullen op regel-
matige basis als resultaat van voort-
gaand klinisch onderzoek, worden
geïntroduceerd.

PFIZER NEEMT SMITHKLINE BEECHAM
ANIMAL HEALTH OVER

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

Pfizer Inc. heeft bekend gemaakt
SmithKline Beecham Animal Health
(SBAH) voor een bedrag van USD
1,45 miljard over te nemen.
De overname biedt Pfizer de mogelijk-
heid haar huidige produktlijn verder
uit te bouwen en betekent bovendien
een flinke stimulans voor de innova-
tieve R&D-activiteiten van het bedrijf
Door de ovemame ontstaat een veteri-
naire onderneming die toonaangevend
is in de wereld.

SmithKline Beecham bezit voorname-
lijk expertise op het gebied van vac-
cins voor landbouwhuisdieren en pro-
dukten voor gezelschapsdieren.
Bovendien is deze onderneming sterk
vertegenwoordigd in de veterinaire
sector in landen waar Pfizer minder ac-
tief is. Pfizer biedt een groot aantal
produkten voor de (pluim-)veehoude-
rij.

NEOCIDOL 250 EC BIJ RUNDVEE

In Nederland kwamen in de periode
van 28 november tot 12 december
1994, de volgende gevallen van be-
smettelijke dierziekten, waarvan aan-
gifte verplicht is, voor:

Rotkreupei

Totaal 4 gevallen in 3 gemeenten:
Friesland: 1 geval
Noord-Holland: 1 geval
Zeeland: 2 gevallen in 1 ge-

meente

Vanaf heden is de toepassing van NE-
OCIDOL 250 EC uitgebreid. NEOCI-
DOL van Ciba Animal Health is naast
de toepassing bij varkens (tegen
schurftmijten en luizen) en bij schapen
(tegen schurftmijten, luizen, teken,
schapeluisvliegen en myiasis) nu ook
toegestaan ter bestrijding van schurft-
mijten en luizen bij niet-melkgevend
mndvee. NEOCIDOL 250 EC wordt
volgens de dosering van 25 ml per 101
water (625 ppm) als spray zowel op het
dier als in de omgeving toegepast. Bij
een lichte infectie volstaat één behan-
deling, bij een zwaardere infectie dient
de behandeling één ä twee maal te
worden herhaald. De wachttijd be-
draagt vier weken.

Meer informatie is op verzoek ver-
krijgbaar bij Ciba Animal Health,
Postbus 1048,4700 BA Roosendaal of
tel. 01650-97305.

KOPIJ OP DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs indien
teksten, die langer zijn dan één A4-
tje op bij voorkeur een 3,5 inch-dis-
kette (5,25 inch is ook mogelijk) wor-
den aangeleverd in Word Perfect 5.1
(andere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve geen
harde returns te geven.

-ocr page 71-

Hieronder treft u een aantal cursussen
voor 1995 aan. Opgave is telefonisch
(030 - 51 73 74) en door middel van
een fax (030 - 51 64 90) mogelijk.

.\\POTHEEKBEHEER II VOOR GE-
ZEL SCHAP SDIERENPRAKTICI,
26 en 27 januari en 7 en 8 maart 1995
( 2 blokken van 2 dagen), ƒ 2.550,-.

In het kader van de cursus krijgt men in
blok I een aantal \'huiswerkopdrach-
ten\' die in blok II gezamenlijk worden
besproken.

De cursus is gericht op gezelschaps-
dierenpraktici die reeds deelnamen
aan de cursus Veterinaire Apotheek I
(al of niet speciaal gericht op gezel-
schapsdierenpraktici) en die actief be-
trokken zijn bij het apotheekbeheer
binnen de praktijk.

Onderwerpen:

Binnen het Project Veterinaire Apo-
theek zal circa eenmaal per jaar een
vervolgcursus Apotheekbeheer II ge-
organiseerd worden speciaal voor ge-
zelschapsdierenpraktici. Het doel van
de cursus is om verder (dan de cursus
Veterinaire Apotheek I) in te gaan op
aspecten van de apotheekvoering van-
uit een specifieke gezelschapsdieren-
optiek.

Het diergeneesmiddel: onder andere
hoe te kiezen, onderbouwing werk-
zaamheid, bio-equivalentie en substi-
tutie, het beoordelen van kwaliteit, on-
derzoeksgegevens, formulering en
reclame.

De apotheek: onder andere voorraad-
beheer, inkoopbeleid, kosten en mar-
ge, inrichting, personeel en organisa-
tie, werk en controlenormen, inter-
collegiale toetsing.

Afleveren van diergeneesmiddelen:

onder andere informatie voor eigena-
ren (bijsluiters), communiceren met de
eigenaar over geneesmiddelen.

Regelgeving: onder andere actualise-
ring kennis over wetgeving (onder an-
dere humane middelen); knelpunten
als gevolg van registratie en regelge-
ving; hoe daarmee om te gaan.

Iedere donderdagavond; 20.00 - 22.30 uur
introductie beeldvorming van de buikholte: \'het normaal-
beeld\' techniek - interpretatie - aanvullende diagnostiek
het afwijkende buikbeeld: te wit - te zwart!
\'tumor\' in de buik

contrastonderzoek van het urologisch apparaat
urologische patiënten
contrastonderzoek van de digestietractus
\'braken\'
\'diarree\'
\'trauma\'

overzicht röntgendiagnostiek van de buikholte veel voorko-
mende fouten - \'drog\' beelden - etc.
Het doel van deze intensieve cursus is om de deelnemers een volledig overzicht te
bieden aangaande de praktische mogelijkheden en beperkingen van röntgenolo-
gisch onderzoek van de buikholte bij gezelschapsdieren. In die gevallen waar de
praktische toepasbaarheid van röntgendiagnostiek beperkt is, of resulteert in on-
volledige informatie, zal de mogelijkheid van ander en/of aanvullend beeldvor-
mend onderzoek zoals echografie worden aangeduid en besproken.
Elke röntgen-avond heeft een
thema en zal bestaan uit 3 onderdelen:

1. introductie en bespreking van het thema aan de hand van dia\'s,

2. zelfstudie en interpretatie van röntgenfoto\'s betreffende het besproken thema
aan de lichtkast,

3. bespreking en discussie van de röntgenfoto\'s aan de hand van dia\'s.

Aan het eind van elke avond bestaat de mogelijkheid om meegebrachte röntgen-
foto\'s te bespreken.

LPC EN OCD (ELLEBOOG) HOND, 2D JANUARI 1995, 14.00 -17.3D
UUR, ƒ 350,-

Elleboogproblemen bij de jonge hond vormen een steeds frequenter voorkomende
aandoening. Deze cursus zal aandacht geven aan de ontwikkeling van het losse
processus coronoideus en de Osteochondrose in de elleboog. De röntgendiagnos-
tiek en de differentiaaldiagnose daarbij wordt uitvoerig behandeld. Uiteraard
wordt aandacht geschonken aan de operatieve behandelingswijze(n). De opname-
techniek voor foto\'s ten behoeve van de Elleboogcommissie zal behandeld wor-
den.

INTERPRETATIE RONTGENOLOGISCH ONDERZOEK BIJ GEZELSCHAPS-
DIEREN, ƒ 260,-, ALLE CURSUSSEN VAN 19.30 TOT 22.30 UUR
95/07 Thorax, dinsdag 24 januari 1995

95/08 Abdomen, dinsdag 31 januari 1995

95/09 Skelet, dinsdag 7 februari 1995

Naast het normaalbeeld wordt uitgebreid aandacht besteed aan de interpretatie van
een aantal veelvuldig voorkomende afwijkingen. Mogelijkheden voor aanvul lende
röntgendiagnostiek of echografisch onderzoek zullen aan de orde komen.
Aan het eind van de cursus bestaat in beperkte mate de mogelijkheid tot het beoor-
delen van door de cursisten meegebrachte röntgenfoto\'s.

BASALE TANDHEELKUNDE HOND (U.D.), 4 FEBRUARI 1995,
09.00 -16.30 UUR, ƒ 450,-

Deze cursus beoogt een kennismaking met de tandheelkundige handelingen die in
de praktijk zeer frequent verricht moeten worden. Tijdens de ochtenduren wordt
theoretische informatie verstrekt om het praktische gedeelte te kunnen volgen. De
te behandelen onderwerpen zijn: Inleiding veterinaire tandheelkunde. De ontwik-
keling en anatomie van het gebit. Afwijkingen en behandeltechnieken bij het jonge
dier. Onderzoek en diagnostiek. Instrumentarium. Extracties: indicaties, techniek
en complicaties. Parodontologie: theoretische achtergronden, gebitsreiniging,
mondhygiënische maatregelen. Home care, cliëntbegeleiding. Gebitsvriendelijk
worden en maken! \'s Middags wordt gewijd aan praktische oefeningen: extractie-
technieken, gebitsreiniging en slijptechnieken instrumentarium.

\'HET TOTALE ONDERZOEK IN 10 RONTGEN-AVONDEN\'
RONTGENOLOGISCH ONDERZOEK VAN DE BUIKHOLTE BIJ
GEZELSCHAPSDIEREN, ƒ 2.5DD,-

Data en thema\'s:

26januari 1995:

23 februari 1995:
23 maart 1995:
I3apnl 1995:

18 mei 1995:

15 juni 1995:

21 september 1995:

19 oktober 1995:

16 november 1995:
14 december 1995:

-ocr page 72-

II I [É Él H

PLUIMVEE

O

Kunstmatig opwekken van resis-
tentie tegen ionofore anticocci-
dia door behandeling van E.te-
nella-sporozoieten.

Ghuan Zhu, J. Johnson, LR. Mc-
Dougald. Veterinary Parasitology
1994; 51:211-7.

Van alle anticoccidia blijken de iono-
foren de langzaamste ontwikkeling
van resistentie te vertonen. Maar de
laatste jaren blijkt in de praktijk toch
ook tegen deze middelen tolerantie of
resistentie op te treden. Het is echter
moeilijk om experimenteel resistentie
op te wekken tegen ionofore anticocci-
dia, daar ze een nauwe veiligheids-
marge hebben. Dubbele doseringen
zijn over het algemeen extreem
toxisch voor proefdieren en dit be-
moeilijkt het opwekken van resistentie
door middel van steeds hogere dose-
ringen bij reeds tolerante veldstam-
men. Omdat ionofore anticoccidia het
meest actief zijn tegen extra-cellulaire
stadia, zoals sporozoieten en mero-
zoieten, werd de mogelijkheid onder-
zocht resistentie op te wekken door het
behandelen van sporozoieten met stij-
gende doseringen van monensin. Na
een passage in kuikens werden van een
£./e«W/a-veldstam oöcysten gewon-
nen, geëxcysteerd en in een Hanks op-
lossing behandeld met 5 (Jig ml"\' mo-
nensin. Bij de volgende passages werd
de druk opgevoerd door de dosering te
verhogen tot 25 en vervolgens 100 p,g
ml"\'. Na één passage in kuikens wer-
den daarna de sporozoieten behandeld
met dezelfde doseringen en geïnocu-
leerd op primaire (kippe)niercel-cultu-
ren. De mate van penetratie in de cel-
len en de schizontontwikkeling wer-
den vervolgens bepaald. Deze bleken
toe te nemen afhankelijk van de toege-
paste dosering. De auteurs stellen vast,
dat deze
in vitro test beter geschikt is
om resistentie op te wekken dan de tot
nu toe gebruikte dierproeven. Een pro-
bleem is echter dat de ionofore anti-
coccidia meer hydrofoob dan hydro-
fiel zijn en met een dosering van 100
|i.g ml"\' monensin de grens van het op-
lossend vermogen in de Hanks oplos-
sing bereikt is. De stabiliteit van de re-
sistentie onder constante aanwezig-
heid van het anticoccidium werd niet
onderzocht, maar de auteurs nemen
aan dat deze stabiel zal zijn.
(Interessant is echter ook de vraag wat
er gebeurt in afwezigheid van het anti-
coccidium. Ref.)

Referaten

W. W. Braunius

VOEDINGSMIDDELEN-
HYGIENE

üppervlakte-pasteurisatie van
Frankfurters door middel van
stroom.

M. Cygnarowicz-Provost, R.C. Whi-
ting and J. C. Craig Jr. J Food Science
1994; vol. 59 (no. 1): 1-5.

Vlees en pluimvee kunnen oppervlak-
kig meer of minder bacterieel veront-
reinigd zijn. Ook de oppervlakte van
bereide produkten, bijvoorbeeld vlees-
waren, kunnen door nabesmetting aan-
toonbare kiemcijfers vertonen. Het
voorkomen van
Listeria monocytoge-
nes
is in deze van toenemende beteke-
nis.

Op verschillende manieren wordt ge-
tracht deze verontreiniging te vermin-
deren, onder andere door dips in chloor
of zuur.

Naast een gering resultaat hebben deze
dips het nadeel van belangrijk verlies
van kleur en smaakkwaliteit. Ultra-
sone bestraling met UV was niet effec-
tief voor produkten met een onregel-
matig oppervlak.

Dit onderzoek beschrijft de resultaten
van snelle oppervlakkige verhitting
door middel van stroom gevolgd door
verdampingsafkoeling. Het onderzoek
werd verricht met behulp van beef-
frankfurters, omdat dit een gekookt
produkt is met glad oppervlak. Het
doel was een vier-log-vermindering te
verkrijgen in de populatie van
L.
Monocytogenes
op de oppervlakte.
Omdat de proeven werden genomen in
de produktieruimte werd geëxperi-
menteerd met de apathogene
L. inno-
cua
103 CFU/ml.

De frankfurters werden 10 minuten
ondergedompeld in een cultuur en ver-
volgens 15 minuten gedroogd. De op
deze manier beënte frankfurters bevat-
ten gemiddeld 1,2 X 10^ kolonies.

De frankfurters werden oppervlakkig
verhit gedurende 32 seconden met
stoom van 136°C, vervolgens vacuum
verpakt en bewaard op 19°C en op 6°C.
Periodiek werden monsters onder-
zocht op kiemgetal, gewichtsveriies en
kleurverandering.

Resultaten

Kleurverandering, gemeten in Hunter
L-waarde (donkerverkleuring) gaf
geen significant verschil. Het gemeten
verschil van minder dan 1 % werd ac-
ceptabel geacht.

Gewichtsveriies. Het verschil in ge-
wichtsverlies varieerde niet in relatie
met de temperatuur van de stoom maar
verliep lineair in relatie met de behan-
deltijd, van 0,5% op 5 seconden tot
1,6% op 40% seconden.
Percentages droge stof en vet waren
gelijk in behandelde en onbehandelde
monsters. Bij bewaring op 6°C trad ge-
wichtsveriies op bij de onbehandelde
monsters. Dit verlies was even groot
als het verlies van de behandelde mon-
sters tijdens de behandeling.

Bewaring op 19°C

Bacteriële groei:

Beënt - Onverhit; 10^ CFU/ml na 10
dagen

Beënt - Verhit; lO\'» CFU/ml na dagen
Bederfbact.: op niet beënte - onverhitte
monsters na twee dagen 10^ CFU/ml.
Niet-beënt - verhit; geen groei binnen
vierdagen.

Bewaring op ó\'C

Beënt - onverhit: langzame groei van
103 .boven 10^ CFU/ml na 55 dagen.
Beënt - verhit vertoonden een uiterst
langzame groei 0.0006 CFU/ml per
dag. Dit bleef gehandhaafd tijdens de
bewaarperiode.

Conclusie:

Oppervlakte pasteurisatie door middel
van stoom blijkt effectief bij Beef
Frankfurters en schijnt een veelbelo-
vende behandeling om microbiolo-
gisch veilige vleesprodukten van hoge
kwaliteit te leveren. Het proces kan
waarschijnlijk in de produktielijn wor-
den ingebouwd.

Het proces kan waarschijnlijk tevens
worden toegepast in pluimvee-slacht-
lijnen. Onregelmatige oppervlakken
vormen geen belemmering voor een
goed resultaat.

W.J. Bruckwilder

-ocr page 73-

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie
Dr. C. Holzhauer bereid om voor
de lezers een antwoord te formu-
leren.

VRAAG:

Je wordt geroepen bij een i^oppel pin-
ken (op stal) met ademhalingsproble-
men. De pinken lopen naast gezonde
dieren. Gezien de slechte respons op
antibiotica, zou het een virale infectie
kunnen zijn.

Het is bekend, dat toediening van cor-
ticosteroïden bij virale infecties een
veelvoudige vimsvermeerdering
geeft.

Is, in dit verband toediening van corti-
costeroïden aan de zieke dieren ge-
vaarlijk voor de gezonde dieren?
In hoeverre zijn corticosteroïden ge-
contraïndiceerd bij een virale infectie?

ANTWOORD:

Voor een behandeling van een koppel
pinken met ademhalingsproblemen is
een diagnose of waarschijnlijkheids-
diagnose gewenst. Van belang hier-
voor is een anamnese, waarmee vragen
beantwoord kunnen worden als: sinds
wanneer bestaan er symptomen en van
welke aard waren die; hoesten, ver-
snelde ademhaling, traanogen, ge-
stoorde eetlust?

Wanneer er van een acuut groepsge-
beuren sprake is, zullen we in de eerste
plaats aan een virale infectie als oor-
zaak denken en dan komen er twee in
aanmerking, namelijk een PRS- en
Pp-vimsinfectie. De andere respira-
toire vimsinfecties van het mnd, zoals
met Rhino- en Reovimssen geven
slechts lichte symptomen en niet dui-
delijk groepsgewijs. IBR is geen typi-
sche hoestverwekker en geeft andere
symptomen. Aan longwormziekte
moet wel differentiaal-diagnostisch
gedacht worden: hoesten, versnelde
ademhaling, geen ontstoken slijmvlie-
zen van neus of oog, geen duidelijke
neusuitvloeiïng, geen pneumonie in
topkwabben.

Bacteriële infecties als oorzaak van
groepsgewijs optredende ademha-
lingsproblemen bij pinken zijn niet be-
kend. Wel in meer individuele (bijzon-
dere) gevallen, maar waarschijnlijk
ook dan altijd secundair. Bij IBR zijn
er meestal maar enkele dieren tegelijk
ziek in een koppel en is er duidelijk
sprake van een aandoening van de
voorste luchtwegen met fibrine-vor-
ming op de slijmvliezen en in een later
stadium nogal wat weefselverval met
een typische ichoreuze stank als ge-
volg. Eventuele adembezwaren zijn
inspiratoir en kunnen bijvoorbeeld tot
snurken leiden.

BRS- en Pp-vimsinfecties kunnen in
een beginstadium gelijke symptomen
veroorzaken, zoals het koppelsgewijs
optreden, hoesten, koorts gedurende
enkele dagen catarrhale symptomen
(natte neuzen en ogen) en de frequente
ademhaling (> 60/min.). De infecties
met PP-vims verlopen als regel mild.
Er is na drie dagen geen koorts meer en
geen frequente ademhaling en er is
geen pneumonie te constateren. Het
hoesten kan wel nog langere tijd aan-
houden, bij een minder gunstig leefkli-
maat (onjuiste of onvoldoende ventila-
tie).

Bij een eerste fase van een infectie met
BRS-vims kunnen de symptomen en
het verioop gelijk als bij PI^ zijn en
dan behoeven er geen andere therapeu-
tische maatregelen genomen te wor-
den, dan het bestrijden van de hoest,
extra zorg voor een goede ventilatie,
mst in de koppel en het matigen van
het rantsoen.

Houden de adembezwaren langer dan
een paar dagen aan, c.q. bestaan die al
langer en zijn er bij auscultatie pneu-
monieën vast te stellen (altijd in de
tobkwabben!) dan is er vrij zeker
sprake van een BRS-vimsinfectie met
de kans op complicaties door overma-
tige afweerreacties (vaatwandbescha-
digingen en oedeemvorming). In deze
gevallen zijn ontstekingsremmende
middelen therapeutisch gewenst en
kunnen corticosteroïden in beeld ko-
men. Wel gedurende korte tijd (twee
dagen) en in een lage dosering. Ook
zijn middelen als acetylsalicylzuur en
fmadyne in dit stadium van pinken-
griep te overwegen. Het geven van an-
tibiotica wordt gedaan om secundair
optredende infecties met bacteriën of
mycoplasma\'s te voorkomen. Maar dit
is naar mijn mening alleen vereist bij
kalveren tot een leeftijd van vier a vijf
maanden.

■I ■ fi

lllf i III liiliilllliMg^

ADEMHALINGSPROBLEMEN BIJ EEN KOPPEL PINKEN

Het vergroten van de kans op besmet-
ting van stalgenoten lijkt mij niet van
praktische betekenis. Deze stalgenoten
zijn zeker na enige dagen al besmet.
Vimsuitscheiding is er al vóór de ziek-
tesymptomen en vooral gedurende de
eerste dagen. Verder hebben wat oude-
ren dieren al een immuniteit ten aan-
zien van deze respiratoire virusinfec-
ties. (In Nederiand maken alle jonge
dieren deze in hun eerste levensjaren
meerdere malen mee. Herinfecties ge-
ven als regel alleen kortdurende hoest
en het zijn alleen de eerst optredende
infecties die soms tot problemen lei-
den.)

Corticosteroïden kunnen door een
remming van afweerreacties leiden tot
een grotere vimsproduktie. Maar dan
zijn vrij hoge doseringen nodig gedu-
rende langere tijd. Zo kunnen we dra-
gers van het IBR vims tot vims-excre-
tie brengen, na gedurende zes dagen
een hoge dosering dexamethason toe
te dienen. In de hierboven bedoelde
ziektegevallen worden cortico\'s korte
tijd verstrekt in lage dosering en is de
top van vimsexcretie reeds gepas-
seerd.

-ocr page 74-

Zoals gewoonlijk was eerst het woord
aan de voorzitter van de Commissie
VDA, mevrouw Dr. M.J.L. Kik. Zij gaf
een overzicht van de activiteiten en
aandachtspunten van de commissie in
het afgelopen jaar. Ze had aandacht
voor het jarenlange streven van de
Commissie VDA naar een evenredige
vertegenwoordiging van vrouwelijke
dierenartsen in bestuursorganen, dat in

1994 beloond is met de verkiezing van
twee vrouwelijke Hoofdbestuursleden,
mevrouw C.L. van Amerongen-Over-
gaauw en mevrouw A.W. Kooper-
Nelemans. In dit verband wilde de
voorzitter de aanwezige vrouwelijke
dierenartsen nog eens extra stimuleren
om deel te nemen aan de kadercursus-
sen die de KNMvD organiseert voor le-
den die overwegen bestuuriijk actief te
worden.

\'Soms lijkt er echter nog steeds niet
veel veranderd\', aldus Kik. \'De voor-
zitter van de Congrescommissie 1994
ging er bij het Jaarcongres nog steeds
vanuit dat alle aanwezige dames deel-
namen aan het sociale programma... of
de heren zich naar de zaal wilden bege-
ven voor het wetenschappelijke pro-
gramma\'. De voorzitter sprak de hoop
uit dat zo\'n incident voortaan tot het
verleden behoort.

Nieuwe leden van de Commissie VDA
zijn mevrouw S.M. Hensen, mevrouw
J.B.M.M. Potters en mevrouw S.
Rijnboutt (hiermee zijn het bedrijfsle-
ven en de associés vertegenwoordigd
in de commissie).

De Commissie hoopt in de loop van

1995 de eerste resultaten uit de werk-
groep alternatieve associatievormen te
kunnen presenteren.

LANDELIJKE DAG VDA

KEUZES MAKEN EN NEE ZEGGEN

Het Oude Tolhuis kraakte in zijn voegen: 130 vrouwelijke dierenartsen be-
zochten de landelijke dag VDA op zaterdag 12 november. Opeengepakt, bij-
gezet, opgeschoven, ingeklemd... zo goed en zo kwaad als het ging verwerkte
men de grote opkomst. Het was geen probleem, de Commissie VDA had net de
leeftijd van tien jaar bereikt en vierde dat met een grote taart. De stemming
zat erin... Het programma was gericht op communicatie en organisatie; zon-
der meer nuttige vaardigheden voor (vrouwelijke) dierenartsen.

l#iftW

■ ili [j

In 1994 heeft de KNMvD onderzoek
gedaan naar de werkzaamheden en
wensen in verband met werk van de
vrouwelijke dierenartsen die als \'die-
renartsen\' zonder nadere gegevens in
het Jaarboek vermeld staan. Uit dit on-
derzoek kwam echter niet naar voren
dat een grote groep van deze vrouwe-
lijke dierenartsen weer aan het werk
wil.

RELATIVERINGSVERMOGEN
Mevrouw Dr. A.A.M.E. Lubberink,
betrokken bij de oprichting, vertelde
over de voorbije tien jaar \'Commissie
VDA\'. \'In het begin\' zei ze \'vond ik al-
lerminst dat er behoefte was aan zo\'n
feministisch clubje als een Commissie
VDA\'. Dat \'achtergestelde gevoel\' zat
naar de mening van Lubberink gewoon
tussen de oren van de dames zelf
\'Maar ik werkte op de Faculteit
Diergeneeskunde en besefte niet dat de
kansen voor vrouwen daar heel wat
gunstiger lagen dan in de praktijk\'. Ze
was in de loop der jaren tot de conclu-
sie gekomen -\'zeker toen ik zeifin den
lande ging werken\'- dat vrouwen het
inderdaad moeilijker hebben op de ar-
beidsmarkt: \'We hebben dus nuttig
werk gedaan met de Commissie VDA\'.
Ze schetste nog eens haarfijn een be-
langrijk verschil tussen mannen en
vrouwen: \'Als ik in mijn tweedelijns-
praktijk een diagnose stel en dat door-
geef aan de eerstelijns, mannelijke col-
lega, dan is steevast de reactie: dat had
ik wel gedacht\'.

Lubberink vond het relativeringsver-
mogen van de vrouw -\'want dit wist-
ik-wel-effect ondervind ik bijna nooit
bij vrouwen\'- één van haar sterkste
punten. \'Wij staan altijd open voor kri-
tiek en nieuwe gezichtspunten, stellen
ons kwetsbaarder op, hoeven het niet
altijd beter te weten\', meende ze.
\'Het gevolg is dat de vrouwelijke die-
renarts altijd bereid is iets bij te leren,
zelfkritiek levert\'. En dat kwam de
kwaliteit van de diergeneeskunde, uit-
geoefend door vrouwen zeer ten goede.
Haar verhaal klonk optimistisch, be-
vatte misschien her en der een aan-
name, maar zeker ook een kern van
waarheid. De aanwezigen herkenden
haar persoonlijke visie. Door gewoon
te werken en zichzelf te blijven, zal de
vrouwelijke dierenarts haar uiteinde-
lijke plaats in veterinair Nederland ver-
dienen.

Door Sophie Deleu

TIME MANAGEMENT
Vele vrouwen, dierenarts of niet, heb-
ben het gevoel opgejaagd te worden
door de vele taken in verband met (I)
werk, (2) kinderen, (3) huishouden en
(4) partner (volgorde volstrekt wille-
keurig gekozen). Meestal volstaat men
op één van de fronten met half werk.
Grote innerlijke conflicten kunnen ont-
staan, als dit bijvoorbeeld de kinderen
betreft. Je kunt ze immers niet half op-
voeden. Maar er zijn meer fmstrerende
voorbeelden te bedenken, voor vrou-
wen én mannen.

Als deze krampachtige situatie, waarin
men als het ware continu achter de fei-
ten aanloopt, een aantal jaren aanhoudt,
kan men met recht van \'stress\' spreken.

De Commissie VDA vroeg mevrouw
M.A.C. van Tol iets te vertellen over de
organisatie van de combinatie werk en
zorgtaken. Zij is trainer op het gebied
van communicatie en management-
vaardigheden. \'Voor time management
moet je goed weten wat je wilt\', zei
Van Tol. \'Want dan kun je kansen aan-
grijpen en andere zaken, die toch niet
tot je doel leiden, laten liggen\'. Binnen
de mogelijkheden natuuriijk, want er
zijn genoeg voorbeelden van situaties
waarin je niets te willen hebt.
Ze gaf de aanwezigen een opdracht:
\'Vorm tweetallen, de één is A en de an-
der B\'. A moest eerst B ondervragen
naar haar verlangens op langere termijn
en daarna B, A. Het klonk wat vreemd
om af te spreken wie A was en wie B,
maar kennelijk is stmctuur belangrijk
in een dergelijk gesprek.
Een kakofonie was het gevolg (130
vrouwen tegelijk aan het woord). Maar
het was een verhelderende opdracht.
De meesten hadden nog niet zo nage-
dacht over de langere-termijn-carrière-
plannen. Alleen al het formuleren van
je wensen maakt ze een stuk bereik-
baarder of duidelijk onbereikbaar.
Van Tol had nog vele tips voor een be-
tere organisatie van de beschikbare

-ocr page 75-

tijd. Kleine stappen nemen was er één
van. \'Verdeel het lange-termijn-doel in
kleine doelstellingen\' zei ze lachend.
\'Dan ben je ook eens tussendoor tevre-
den\'. \'En gooi apen van je rug af!\' De
taken die andere mensen op je rug la-
den -\'want dat kun jij zo goed\'- kun je
zien als aapjes, die ze op je rug zetten.
\'Gooi ze er gewoon af, zeg nee\', drong
ze aan.

Nee zeggen, zo bleek ook later in de
wandelgangen, wordt over het alge-
meen heel moeilijk gevonden. Het is
ook verschrikkelijk om te constateren
dat taken gewoon niet uitgevoerd wor-
den als je het zelf niet doet, ook al heb-
ben ze geen prioriteit. \'Pak je ze dan
toch weer op, dan geef je je beschik-
bare tijd uit handen\', betoogde Van
Tol. Baas over eigen tijd... het blijft on-
grijpbaar.

CONFLICTHANTERING
De volgende spreker laat zich het best
omschrijven als een goeroe. Het ver-
haal van de heer drs. W. Veenbaas,
psycholoog en psychotherapeut, was
één grote lange metafoor:
\'Er was eens een oud vrouwtje dat liep
te zoeken onder een lantaarnpaal... Er
kvi\'amen kennis.sen van haar langs en
die begonnen mee te zoeken. Na een
tijdje vroegen ze: IVat zoek je? Een
naald, zei ze. Waar heb je hem verlo-
ren? vroegen de omstanders? Binnen,
zei het vrouwtje.

Ze waren kv^\'aad... Waarom laat je ons
dan hier zoeken? vroegen ze. Als jullie
het allemaal zo goed weten... waarom
zoeken jullie dan hier? vroeg het
vrouwtje.\'

Als een bevlogen dominee liet
Veenbaas de aanwezigen \'meebele-
ven\' (een andere omschrijving is er
niet) hoe een conflict ontstaat en hoe
het opgelost zou moeten worden.
Specifieke ervaring met conflicthante-
ring in dierenartsenpraktijken maakte
zijn verhaal aantrekkelijk. \'Vaststellen
dat er een conflict bestaat is de eerste
voorwaarde om tot oplossing te ko-
men\', begon hij. Zijn verhaal was door-
spekt met voorbeelden, waar en niet-
waar gebeurd. \'Een conflict op zich is
helemaal niet erg...\'
Ook bij het hanteren van conflicten
blijkt het erg belangrijk te zijn om te
weten wat je wil. \'Houd een doel voor
ogen als je onderhandelt\' was zijn be-
langrijkste boodschap. \'Waak ervoor
om je te veriiezen in uitspraken die
niets te maken hebben met hetgeen je te
winnen hebt bij het gesprek\'. Het klonk
zeer simpel.

Dierenartsen willen graag alles \'ratio-
neel oplossen\'. Emoties zijn niet gepast
bij een gesprek over bijvoorbeeld ar-
beidsverhoudingen. \'Fout!\' zei Veen-
baas. \'Neem van mij aan, gevoelens
zijn feiten\'. Het ontkennen van emoties
is funest. \'Spreek gevoelens uit, dan
kan je gesprekspartner reageren\'.
Aanwezigen waren in de gelegenheid
aan te geven wat zij van zichzelf een
lastige eigenschap vonden tijdens een
moeilijk gesprek. \'Ik barst in tranen
uit\', bekende iemand een beetje mach-
teloos. Een golf van herkenning ging
door de zaal.\' In dat geval is het belang-
rijk om terug te gaan in je herinnering
tot dit je de eerste keer overkwam...\'
Volgens Veenbaas merk je dat die ei-
genschap je die eerste keer geholpen
heeft. \'Je kunt er pas vanaf komen, als
je weet onder welke omstandigheid
deze eigenschap je voordeel gebracht
heeft\'.

grrr\'riftfrti-filTirtiiÉiÉi

Een beetje zweverig misschien.
\'Overigens is het niet zo raar dat je ver-
driet laat zien op het moment dat je
kwaad bent. Er zijn ook mensen die
kwaad worden als ze verdrietig zijn\'.
Kennelijk ligt dit soort reacties veran-
kerd in de jeugd.

Uren had Veenbaas nog door kunnen
vertellen. Het was wel eens goed voor
dierenartsen, zo\'n sprookjesverteller.
Over het algemeen leggen zij toch een
te grote dosis nuchterheid aan de dag.

De landelijke dag begint zo langzamer-
hand volwassen vormen aan te nemen.
130 Dierenartsen is natuurlijk een ge-
weldige opkomst, vrouwen of mannen.
De Commissie VDA mag dit best als
een compliment voor haar functioneren
zien. Ze heeft in de loop der jaren haar
eigen bestaansrecht gecreëerd.

De landelijke dag wordt in 1995 op 11
november gehouden. (Het idee werd
geopperd om dan een partner-pro-
gramma te organiseren.)

-ocr page 76-

De cursus \'Van medewerker naar as-
socié\', die wordt georganiseerd door
de KNMvD, is speciaal bestemd voor
dierenartsen, die pas enkele jaren zijn
afgestudeerd.

In de cursus wordt aandacht besteed
aan zaken, waar een prakticus onge-
twijfeld mee te maken krijgt.

Weet u bijvoorbeeld:

- wat precies een maatschap is en wat
samenwerking hierin inhoudt?

- wat er komt kijken bij de financie-
ring van een maatschap?

- hoe u een accountantsrapport moet
lezen?

- hoe u dient te onderhandelen en hoe
u met een conflict moet omgaan?

- wat er zoal komt kijken bij arbeids-
recht en pensioenvoorziening?

- wat voor verzekering u dient af te
sluiten en hoe u dit het beste kunt
doen?

- welke rechtsvormen er zijn binnen
een praktijk?

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 15 december 1994 (pagina
777) staat een verslag van twee cursis-
ten van de cursus die in 1994 werd ge-
houden, dat zeker de moeite van het le-
zen waard is.

Door middel van de cursus \'Van me-
dewerker naar associé\' wil de
KNMvD pas afgestudeerde dierenart-
sen de mogelijkheid bieden de kennis
op het gebied van voornoemde zaken
te verbreden. Omdat het Hoofdbestuur
het belangrijk acht dat deze cursus ge-
houden wordt, zal de KNMvD hieraan
een grote financiële bijdrage leveren,
zodat de kosten voor deelname aan
deze inteme cursus slechts f225,— per
persoon bedragen. Dit bedrag is inclu-
sief verblijfkosten.

De cursus wordt gehouden in het

CURSUS \'VAN MEDEWERKER NAAR ASSOCIÉ\'
17. 18 EN 19 MEM 995 IN APARTHOTEL DELDEN

Aparthotel te Delden.
Tijdens de cursus zal, anders dan ge-
bmikelijk, niet alleen een deskundige
aan het woord zijn. Uitgaande van het
principe dat volwassenen van elkaar
leren, zal er veel zelfwerkzaamheid
van de deelnemers gevraagd worden.
Het deelnemersaantal is beperkt tot
twintig personen. Geïnteresseerden
worden verzocht zo spoedig mogelijk
contact op te nemen voor informatie
en/of aanmelding met Maijoleine de
Mol of Marit Siem, tel. 030 - 51 01 II
(bureau KNMvD).

DE DIERENARTS ALS WERKGE-
VER

Wij zijn voomemens om ook voor
werkgever-dierenartsen die reeds zijn
geassocieerd een dergelijke cursus te
organiseren, mits hiervoor voldoende
belangstelling bestaat.

Geïnteresseerden kunnen contact op-
nemen met Marit Siem of Maijoleine
de Mol, zodat bekeken kan worden of
het organiseren van een dergelijke cur-
sus zinvol is.

POTVIS IN ZANDVOORT

De kans bestaat dat u op 5,6 of 7 okto-
ber 1995, in de gelegenheid bent deze
reus onder de vissen op het strand van
Zandvoort te bewonderen.

Mocht dit onverhoopt niet het geval
zijn, dan kunt u, met vele collegae, in
het grootse Grandorama complex het
Jaarcongres van onze eigen KNMvD
bezoeken.

Wellicht kan daar deze gemiste kans
mimschoots gecompenseerd worden.
De Congrescommissie hoopt welis-
waar op een en-en-situatie, zodat u niet
met een compensentoir gevoel in de
congresmimtes aanwezig zult zijn,
maar de uniciteit van plaats, tijd en
handeling ten volle zult doorvoelen.

JAARCONGRES 1995 - 5, 6 EN 7 OKTOBER.

Hopelijk krijgt ook voor u het Oud-
hollandse lied \'We gaan naar Zand-
voort, al aan de zee\' eindelijk een
praktische uitwerking.

H.S.S.B.

-ocr page 77-

I^\'ltfll« M.

tiüüif^ittiifi

TARIEVEN-

PUBLIKATIES

1995

De publikatie betreffende de tarieven
voor de consultatieve praktijk voor het
jaar 1995 (tarievenpublikatie) is in-
middels aan alle praktizerende dieren-
artsen in Nederland toegestuurd.
Niet praktizerende dierenartsen die
wel belangstelling voor de tarievenpu-
blikatie hebben kunnen deze opvragen
bij het bureau van de KNMvD, tele-
foon 030-510111.

Tevens zijn in onderling overleg met
de Nederlandse Vereniging tot Be-
scherming van Dieren ook voor 1995
tarieven vastgesteld voor visites, con-
sulten en verrichtingen ten behoeve
van asieldieren. Deze tarieven zijn op-
genomen in een bijlage die behoort bij
de publikatie (93-4) betreffende de
taakomschrijving van een dierenarts
verbonden aan een dierenasiel. Deze
bijlage zal door het bureau worden
verstuurd aan dierenartsen die vorig
jaar de genoemde publikatie (93-4)
hebben opgevraagd.
Ook voor deze publikatie geldt dat de
dierenartsen die geen publikatie heb-
ben ontvangen maar wel kennis willen
nemen van de tariefstelling voor het
jaar 1995, de publikatie kunnen opvra-
gen bij het bureau van de KNMvD, te-
lefoon 030-510111.

UITERSTE
INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

AFLEVERING DEADLINE *)

16-01-95
30-01-95
13-02-95
27-02-95

01-02-1995
15-02-1995
01-03-1995
15-03-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse .Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Akkerdaas, Mevr. L.C.; 1994; 2011 EC
Haarlem; Klein Heiligland 47.
Bracke, M.B.M.; 1994; 3572 PD Utrecht; p/a W.
Barentszstraat 53.

Brandsma, Mevr. D.M.; 1994; 3524 AW
Utrecht; Terschelling 14.
Comelis, H.J.M.; 1994; 3981 ZR Bunnik;
Vletweide 192.

Couwenberg, Mevr. P.J.M.; 1994; 3511 BL

Utrecht; Jacobskerkhof8.

Dricssen, J.J.M.; 1994; 3581 JL Utrecht;

Oudwijkerveldstraat 2 bis.

Eblé, Mevr. P.L.; 1994; 3583 AK Utrecht; A.

van Ostadelaan 64 B.

Elk, C.E. van; 1994; 3581 BN Utrecht;
Maliesingel 49.

Essers, F.J.W.; 1985; 6373 LK Landgraaf;
Bcuicweg 11.

Hoek, Mevr. C.A.; 1994; London Wil 3ES

(Groot-Brittannië); 55 Pembridge Villas.

Kimmenade, Mevr. C.H.A.H. van; 1994; 6002

SPWeert;Tobbersdijk84.

Laanen, Mevr. S.C.; 1994; 2613 TA Delft;

Buitenwatersloot21/8.

Lek, J. van der; 1994; 6213 ER Maastricht;
Sautemeslaan 32 B.

Lieshout, Mevr. M.J.M. van; 1994; 3584 ZD
Utrecht; Enny Vredelaan 127.
Maijer, K.A.; 1994; 3581 PM Utrecht
Schoolstraat 7.

Movig, O.R.X.M.; 1994; 6235 NC Ulestraten
Waterval 1 B.

Nolte, A.A.; 1994; 7513 EL Enschede
Haaksbergerstraat 149-107.
Pape, J.B.; 1994; 7981 BV Diever; Gerritsstraa
82.

Rijnvis, H.J.; 1975; 7131 AH Lichtenvoorde
Mozartstraat 36.

Ruigrok, Mevr. C.A.; 1994; 3533 AX Utrecht;
Lessinglaan 80 A.

Smeur, F.G.M.; 1994; 3527 JG Utrecht; Van
Vollenhovenlaan 233.

Tomsjansen, Mevr. A.Th.; 1994; Willemstad,
Curaçao (Ned. Antillen); De Savaan 107.
Tops, R.M.; 1994; 3732 HM De Bilt; De Holle
Bih 14.

Trijssenaar, Mevr. A.J.; 1994; 3705 ZK Zeist;
Warande 122.

Vaessen, Mevr. M.M.A.R.; 1994; 6413 AP
Heerlen; Huyn van Rodenbroeckstraat 10.
Willemen, M.A.; 1991; 3731 GC De Bilt;
Utrechtseweg 407.

.\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Baljet, J.W.; 1994; 2025 DA Haarlem
Rijksstraatweg 321.

Beijering, A.; 1994; 8281 GZ Genemuidcn
Jaagpad 17.

Kemna, P.H.J.; 1994; 3511 RW Utrecht
Nieuwekade 97.

Koets, A.P.; 1994; 6921 MK Duiven; Van der
Goesstraat 53.

Mars, Mevr. M.H.; 1987; 3583 ZE Utrecht
Antoniushof 141.

Schreurs, W.A.; 1994; 7109 AA Winterswijk
Corleseweg 29.

Sijbrandij, G.C.J.; 1994; 6881 LE Velp (Gld)
Rozendaalselaan 42 A.

Stienstra, Mevr. T.J.; 1994; 8896 JB Hoorn
(Terschelling); Badweg71.
Veldkamp, Mevr. M.F.; 1994; 3705 ZE Zeist;
Warande 62.

.\\l$ kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:

Geurts, Mevr. V.E.M.; 3582 SC Utrecht;
Pelikaanstraat 27 bis.

Kooijman, Mevr. G.E.; 3583 ZB Utrecht;
Antoniushof 55.

Schalekamp, Mevr. M.; 3702 BB Zeist; Oude
Amhemseweg 59.

Slager, D.M.T.; 3582 XR Utrecht; l.B.
Bakkerlaan 123.

□VERLEDEN:

Op 18 december 1994 overleed Drs. J.H. ter
Heege te Markelo.

JUBILEA:

W.J.H. Verstraaten te Boekei, afwezig, 30 jaar,
15 januari 1995

S.A.M. van Cleef te Mill, afwezig, 30 jaar, 15 ja-
nuari 1995

Prof Dr. P. Zwart te Bunnik, afwezig, 40 jaar, 22
januari 1995

G. Kuipers te Zweeloo, afwezig, 25 jaar, 23 ja-
nuari 1995

Dr. W. Edel te Groenekan, afwezig, 30 jaar, 28
januari 1995

K. Hengeveld te Budel, afwezig, 25 jaar, 30 ja-
nuari 1995

H.J.B.J. Nales te Diepenheim, afwezig, 25 jaar,
30januari 1995

A.C. Dwarshuis te Zwolle, afwezig, 25 jaar, 30
januari 1995

A.J.A.M. Mouwen te Haps, afwezig, 25 jaar, 30
januari 1995

G.J. van Nie te Baak. afwezig, 35 jaar, 2 februari
1995

H. Perre te Vries, afwezig, 40 jaar, 4 februari
1995

G.M. Smits te Amsterdam, afwezig, 40 jaar, 8
februari 1995

L.H. Hotsma te Bathmen, afwezig, 35 jaar, 10
februari 1995

Prof Dr. G.H. Huisman te De Bilt, afwezig, 35
jaar, 10 februari 1995

J.Th.G. van Loon te Dordrecht, afwezig, 35 jaar,
10 februari 1995

PROMOTIE:

Op 12 januari 1995 Mevr. Drs. M.E. Peeters te
Houten.

MUTATIES:

205 Beek, P.N.G.M. van; 1980; 6035 RP Ospel
(L); Plattepeeldijk 38; tel. 04951-41367
privé, 04955-1225
prakt.; fax 04955-
1615;
p., geass. met M.W.G.H. Heij-
mans, A.Th.E. Kooien, M.I.M. Lint-
horst, F.G.M. Scheijmans, J.W.H.
Scheres en G.P.M..M. Tacken.
214* Bos, Mevr. A.; 1975; 8474 EA Oldeholt-
pade; Stellingenweg 18; tel. 05610-88581
privé, 16265
bur.; fax 05610-16685;
distr.h. R.V.V. kring Assen/Leeuwar-
den, distr. Wolvega.
216\'Bracke, M.B.M.; 1994; 3572 PD Utrecht;
p/a W. Barentszstraat
53; (el. 030-
718390/01140-13296
privé, 03408-88777
prakt.; p., medew. bij R. Blanken.
359 Brand, A M. van den; 1993; Tampa, FL
33613 (L.S.A.); 15247 Lake Magdalene

-ocr page 78-

Boulevard; tel. 00-1-813-2640181 privé,
9336609 prakt.; p., medew. bij Tampa
Bay Animal Médical Center.

217* Brink, C.J. van den; 1954; Naar het bui-
tenland.

359* Brink, C.J. van den; 1954; 2950 Kapellen
(België); Prinsendreef 6-4; tel. 00-32-3-
6054774; r.d.

220 Bunt. Mevr. C. van de; 1992; 7701 LN
Dedemsvaart; De Praam 72; tel. 05230-
17478 privé, 12662 prakt.; p., medew. bij
G. Kempe en B.S. Wichers.

229 Donkelaar-van Selm, Mevr. J. van;
1990; 3981 BB Bunnik; Kon. Julianalaan
6; tel. 03405-71991 ;wnd.d.

230 Duursema, W.J.; 1987; 1781 BN Den
Helder; Binnenhaven 114;
tel. 02230-
22491 privé, 20794 prakt.; p., gezel-
schaps.

237 Fransen, J.A.P.; 1977; 3524 AJ Ammer-
zoden; Mr. la Grostraat 25; tel. 04199-3296
privé, 4001 prakt.;
fax 04199-1166; p., ge-
ass. met F.C.A. Janssen en G.P.E. van
Osch.

237 Franssen, T.P.F.; 1985; 5424 TT Elsen-
dorp; St. Janstraat 52; tel. 04925-2238
privé, 04923-61402 prakt.; fax 04923-
66650; p., geass. met J.G.P.M. Donkers,
P.J. Koenders, F.L.M. Konings, M.J.A.
Nuyens, G.B.M. Verschuuren, N.J.G.J.
van der Wielen en J. W. Zwolschen.

269 Klinkers, J.H.; 1975; 7943 LD Meppel;
Engelgaarde 3; tel. 05220^0048 privé,
53305
bur.; alg. dir. Murris Meppel
B.V., Exportslachterij.

272 Koot, Mevr. V.G.; 1990; 1791 VD Den
Burg (Texel); Thijsselaan 29;
tel. 02220-
22054 privé, 12527 prakt.; fax 02220-
22062; p., geass. met A.B.F. Domhof,
L.A.M. van Vliet en P.H. van de Werken.
276 Kuipers, P.; 1994;
7531 BK Enschede;
Ribbeltsweg 44; tel. 053-340433 privé,
324292 prakt.;
p., medew. bij Dr. A.
Zikken.

I#lililll.

m k^ y f I I t

276» Laanen, Mevr. S.C.; 1994; 2613 TA Delft;
Buitenwatersloot 21-8; tel. 015-137407
privé, 070-3255907 prakt.; fax 015-
133908; p., medew. bij AJ. van Toor.

364 Leeuw van Weenen, A. de; 1969; Pontes-
ford, Shrewsbury SY5 OUD (Verenigd
Koninkrijk); Rose Cottage, Back Lane;
tel. 00-44-1743-790647 privé, 790289
prakt.; p., medew. bij Furthercroft Sur-
gery.

281 Loomans, J.B.A.; 1988; 7132 CT Licht-
envoorde; Martin Leliveltstraat 62; tel.
05443-79349
privé, 71600 prakt.; fax
05443-72255; p., geass. met G.T. ter
Heijden, W.W.A.M. Kruysen, H.W. van
Ruitenbeek, W. Schuurman en A.J.W.G.
Vos.

365 Nersesian, Dr. B.N.; 1977; Georgia-1987;
Fort Wayne, IN 46835-1614 (U.S.A.);
6624 Canby Drive; tel. 00-1-219-
4857596 privé, 6584041/6584332 bur.;
fax 00-1-219-6583911/6582208; dir.
Corp. Vet. Services,
Maple Leaf Farms.
Inc.

294 Noort, R. van; 1987; 3572 NS Utrecht;
Karei Doormanlaan 165; tel. 030-
710039 privé, 020-6920936 prakt.; fax
020-6937095; p., medew. bij
Spoedkliniek voor dieren Amsterdam
B.V.

299 Peeters. Mevr. Dr. M.E.; 1982; U-1995;
3994 CR Houten; Barbiersgilde 16; tel.

ttmittiiii

03403-52780 privé, 030-531696 bur.; spe-
cialist Chirurgie der Gezelschapsd.; Univ.
docent, wet. medew. U.U. (F.D., vkgr.
Geneesk. van Gezelschapsd).

367 Scholten-Sloof, Mevr. B.E.; 1983; 4041
Hafrsljord (Noorwegen); Sommerbak-
ken
2 A; tel. 00-47-51553282; d.

315 Schultheiss, J.; 1988; 4907 PB Oosterhout
(NB); Jan Tooropstraat
20; tel. 01620-
36338 privé, 29551 prakt.; p.

317 Selm, Mevr. J. van; 1990; zie: Donkelaar-
van Selm, Mevr. J. van

317 Sijbrandij, G.C.J.; 1994; 6881 LE Velp
(Gld); Rozendaalselaan
42 A; tel. 085-
648067
privé, 647260 prakt.; fax 085-
629890; p., medew. bij H.A. Luten.

321 Spanje, J.G. van; 1986; 3906 CC Veenen-
daal; Vivaldistraat 48; tel. 08385-50890
privé, 030-517517
prakt.; p., gezel-
schapsd.

323 Steijn. K.; 1972; 4233 HK Ameide; Pr.
Marijkeweg 65; tel. 01836-1667 privé,
01843-1558 prakt.; p., geass. met
C.G.
Breedijk
en A.A.M. Vosmer.

334*Verhagen,M.C.; 1983;5I01 AM Dongen;
Tamboerijnlaan
16; tel. 01623-17005 tst.
1 prakt.;
p., gezelschapsd.

352 Ypma, LM.; 1993; 5831 NS Boxmeer;
Kruisbek
4; tel. 08855-78043 privé,
71406 prakt.; p., mede», bij L.J.M. Arts
en F.C..M. van Genugten.

Wijzigingen die na 9 december 1994 zijn door-
gegeven (vanaf Personalia 15 januari 1995),
worden helaas niet meer opgenomen in het
Diergeneeskundig Jaarboek 1995!

Call-Centre Nederland B.V.

Telefonische achterwacht voor Dierenartspraktijken

Call-Centre Nederland is een jonge en dynamische onderneming,
actief op de markt van telefonische dienstverlening voor dierenartsen.

Een groot aantal dierenartspraktijken maakt op dit moment gebruik van onze:

telefonische achterwacht

met name in de avond-, nacht- en weekenduren.

Alle voor uw praktijk binnenkomende gesprekken worden aangenomen met
uw praktijknaam en afgehandeld worden volgens uw instructies.

Om uw telefoon te kunnen doorschakelen kunt u
gebruik maken van diverse mogelijkheden:

\'S P.T.T. Doorschakeldienst

S *21

\'S Eigen doorkiesapparaat

S Directe telefoonlijn

Wij zijn graag bereid u - indien gewenst - nader te
adviseren over onze mogelijkheden.

Het spreekt voor zich, dat een persoonlijke en
vertrouwelijke behandeling wordt gewaarborgd.

Voor meer informatie:

Call-Centre Nederland B.V., Rob Winkelaar, Industriestraat 7,7451 BA Holten. Telefoon: 05483 - 73333 / Telefax: 05483 - 73322

-ocr page 79-

ilTIÏHlf

Januari

16—20 Course on Cattle Breeding and
Fertility. Venue: Potters Bar, Royal
Veterinary College, London.

19 Kring Achterhoek, Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

19 Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei. Gastspreker: Drs. A. Zeeuwen,
\'Virusziekten bij landbouwhuisdieren\'.

20 PAO-D cursus: 95/02 LPC en OCD (elle-
boog hond).

23—27 Course on Cattle Medicine. Venue:
Potters Bar, Royal Veterinary College,
University of London.

24 Avondsymposium over dieetvoeding in de
GD praktijk. Faculteit Diergeneeskunde
inl. DSK tel.: 030-534678.

24 PAO-D cursus: 95/07 Röntgenologisch on-
derzoek thorax bij gezelschapsdieren.

26 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in lOröntgen-
avonden; introductie.

26—27 PAO-D cursus: 95/14 Apotheekbeheer
11 voorgezelschapsdierenpraktici.

30—10/2 Course on Sheep Production and
Health. Venue: Potters Bar, Royal
Veterinary College, London.

31 PAO-D cursus: 95/08 Röntgenologisch on-
derzoek abdomen bij gezelschapsdieren.

Maart

7—8 PAO-D cursus; 95/14 Apotheekbeheer 11
voor gezelschapsdierenpraktici.

9 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, G.D.
Deventer, 14.00 uur.

9 PAO-D cursus; 95/22 Fibular Head
Transposition (theorie).

9—11 PAO-D cursus; 95/23 Fibular Head
Transposition (theorie ochtend praktijk).

9—11 PAO-D cursus: 95/24 Fibular Head
Transposition (theorie middag praktijk).

10 PAO-D cursus; 95/36 Longaandoeningen
paard: acuut en chronisch.

10—11 XI. Fachtagung über Pferdekrankhei-
ten im Rahmen der EQUITANA in Essen
am 10. und 11. März 1995. Veranstalter;
Tierklinik Hochmoor.

11—12 Symposium Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten, de
Nieuwe Ham in Haarzuilens.

16—18 Course on Diseases of Rodents (excl.
Rats & Mice) and Amphibians. Venue;
Camden Town, Royal Veterinary College,
University of London.

16 Kring Achterhoek, Restaurant\'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

17 PAO-D cursus; 95/11 Praktische Electro-
cardiografie.

21 Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei. Gastspreker; Drs. J. Borgmeier,

\'lm- en export levende dieren\'.

22—25 The 21« congress of the German
Veterinary Medical Society, Bad Nauheim
(near Frankfurt am Main), Germany about
\'Current Research Results in Veterinary
and Comparative Medicine\'. Phone; 49-
511 -856-742 (fax: 49-511 -856-7691).

23 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie.

23 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden; tumor in de buik.

24 PAO-D cursus: 95/11 Praktische Electro-
cardiografie.

25 PAO-D cursus: 95/32 Voortgezette prakti-
sche tandheelkunde hond.

26 1st Conference European College Avian
Medicine and Surgery, Jeruzalem.

27—31 3rd Conference European Committee
Association of Avian Veterinarians,
Jeruzalem.

28 Jaarvergadering van de Groep Genees-
kunde van het Varken in de Jaarbeurs te
Utrecht.

30 PAO-D cursus: 95/04 Themadag kreupele
jonge hond.

31—2 5th International Symposium on patho-
logy of reptiles and maphibians. Location:
AVIFAUNA, National Bird Park, Hoom
65, 2404 HG Alphen aan de Rijn, the
Netherlands.

Februari

2 Jaarvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang
20.15 uur.

2 Bijeenkomst vrouwelijke dierenartsen, re-
gio Oost, over fysio- en ergotherapie, aan-
vang 20.30 uur, plaats; café De Pauw,
Rijksstraatweg 11 te Wamsveld.

4 PAO-D cursus; 95/31 Basale tandheel-
kunde hond.

7 PAO-D cursus; 95/09 Röntgenologisch on-
derzoek skelet bij gezelschapsdieren.

9 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, G.D.
Drachten, 14.00 uur.

11 PAO-D cursus; 95/29 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt.

16 PAO-D cursus; 95/37 Toepassingsmoge-
lijkheden van echografie bij het geslachts-
apparaat geit.

18 PAO-D cursus; 95/17 Introductie prakti-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren.

21 Afdeling Limburg. Aanvang 20.15 uur.
Heythuijsen.

22 PAO-D cursus; 95/05 Patiëntendemon-
stratie Gezelschapsdieren.

22—24 PAO-D cursus; 95/12 Veterinaire
Apotheek 1 gemengde praktijk.

23 PAO-D cursus; 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden; afwijkende buikbeeld.

25 PAO-D cursus; 95/21 Praktische Röntge-
nologie Gezelschapsdieren.

27—3/3 Course on Diseases of Rats & Mice.
Venue: Camden Town, Royal Veterinary
College, London.

27—9/3 Course on Poultry Diseases. Venue:
Compton Laboratory, Berks, Royal
Veterinary College, London.

CEDIZO

Kennismaking
echografie
voor dierenartsen

Bent u dierenarts, en geïnteresseerd in de mogelijk-
heden van echografie? U kunt nu kennismaken
met de praktische mogelijkheden van echografie
in de dierenartsenpraktijk. Cedizo, Hogeschool
Eindhoven organiseert een eendaagse cursus
Veterinaire echografie.

Kosten

Door samenwerking met de firma Pie Medical is
de cursusprijs laag, namelijk f 495,-.

Cursusdata

donderdag 2 februari 1995
donderdag 18 mei 1995

Tijd

Van 09.00 tot 18.00 uur

Voor meer informatie kunt u contact opnemen
met het secretariaat van de studierichting
Medisch beeldvormende en radiotherapeutische
technieken, telefoon (040) 60 58 52.

opleiden adviseren ontwikkelen

Onder verantwoordelijkheid van de r.

Studierichting Medisch beeldvormende
en radiotherapeutische technieken.

-ocr page 80-

Gevraagd:

PARTTIME DIERENARTS GEZELSCHAPSDIEREN

Brieven aan: Dierenkliniek Wolvega, Stellingenweg 6,8474 EA Oldeholtpade, tel.: 05610 - 88555.

Gevraagd voor spoedige indiensttreding

DIERENARTS M/V

in viermanspraktijk in het noorden van het land. in de gemengde praktijk dient met name het praktijkgedeelte ten
aanzien van de gezelschapsdieren te worden verdiept.

Ervaring en het beschikbaar hebben van achterwacht strekken tot aanbeveling. Na gebleken geschiktheid behoort
associatie tot de mogelijkheden.

Uw reactie gaarne richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder nummer 2/95.

Dierenarts met ruime ervaring vraagt

TER OVERNAME OF ASSOCIATIEMOGELIJKHEID
GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

in het midden of oosten van het land.

Uw reacties richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, on-
der nummer 3/95.

DAR Hoogeveen zoekt zo spoedig mogelijk een jonge enthousiaste

DIERENARTS (M/V)

met goede contactuele eigenschappen.

De werkzaamheden betreffen de algemene praktijk met hiernaast speciale interesse in de diergeneeskunde van de
gezelschapsdieren.

Sollicitaties binnen 10 dagen richten aan DAP Hoogeveen, De Weide 2a, 7908 AB Hoogeveen.

-ocr page 81-

1 m ■ fft

0

GAAT DE NEDERLANDSE KOE 13.000 L MELK PRODUCEREN?

In alle dagbladen is aandacht besteed aan plannen om de veestapel in te krimpen. In de wandelgangen
fluistert men over 2,5 graasvee-eenheid per hectare; echter voor de zandgronden van Oost-Brabant,
noordelijk Limburg en zelfs voor de Achterhoek noemt men een norm van 1,5 graasvee-eenheid per hec-
tare. In hoeverre deze bezettingsgraad ook daadwerkelijk in de nabije toekomst gerealiseerd zal moeten
worden staat nog te bezien. Dat de rundveestapel moet worden ingekrompen en dat de melkproduktie
grondgebonden gaat worden, staat eigenlijk wel vast.

Melkveehouders zullen uiteraard niet graag afstand doen van een deel van hun melkquotum: ondanks een
reductie van het aantal melkkoeien zullen zij proberen hun quotum vol te melken. Zij rekenen meestal in
opbrengst per hectare. Minder koeien per hectare kunnen worden gecompenseerd door meer melk per
koe. Ondernemende veehouders zullen deze uitdaging aanvaarden.

In Nederland leven op uitstekend gerunde bedrijven diverse koeien die zonder aanvullende verzorging in
staat blijken 13.0001 melk of meer per jaar te produceren met zeer acceptabele gehaltes aan vet en eiwit.
Sla een tijdschrift over rundveefokkerij op en u treft in vrijwel elke aflevering wel een verslag over een top-
koe die weer een magische grens heeft doorbroken.

De erfelijke aanleg om tot dergelijke hoge prestaties te komen is dus zonder meer aanwezig. Het is een
kwestie van zorgvuldig selecteren om dergelijke topkoeien te fokken.
13.000 Liter melk per gemiddelde koe in 305 dagen lijkt haalbaar

Dergelijke prestaties kunnen uiteraard alleen gerealiseerd worden wanneer de voeding en de verzorging
van de dieren optimaal is. Extensieve veehouderij is onverenigbaar met deze topprestaties.

Van de Hoofdredactie

De dierenarts speelt een sleutelrol in het gezond houden van de koeien. Gezondheid is een conditio sine
qua non om dergelijke topprestaties te kunnen halen. Preventie van metabole ziekten zal een belangrijke
plaats krijgen. Kennis van het metabolisme en van het verwerken van voer door de melkkoe zal een cru-
ciale rol gaan innemen in het pakket aan kennis waarover de dierenarts, bedrijfsbegeleider in de nabije
toekomst moet beschikken. Voorwaar een uitdaging die door de enthousiaste dierenarts moet worden op-
gepakt.

De Hoofdredactie.

-ocr page 82-

VELDPROEF MET EEN SUB-UNIT RHINOPNEUMONIEVACCIN ^

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: 72-4

C.T.J.M. Theunissen G.J. van Essen 3, C. vanMaanen^
en R.S. Schrijver^

Overige aÉelen

SAMENVATTING

In deze proefis onder Nederlandse veldomstandigheden
de serologische respons en veiligheid na toediening van
een sub-unit rhinopneumonievaccin\' gemeten. Het ge-
bruikte vaccin bleek veilig te zijn (geen lokale of alge-
mene entreacties). Ook werden na vaccinatie hoge SN-
en ELISA-titers gemeten die bijdragen aan een homo-
gene immuniteit binnen een gevaccineerde paardenpo-
pulatie.

INLEIDING

Algemeen

Rhinopneumonie is een ziekte bij paarden die door twee ver-
schillende herpesvimssen veroorzaakt kan worden (EHVl
en EHV4). Deze ziekte kan zich in meerdere klinische vor-
men manifesteren. Het meest voorkomend is de respiratoire
vorm die grote gelijkenis vertoont met influenza. Minder fre-
quent voorkomend maar zeker zo gevreesd zijn de abortus-
vorm en de neurale vorm. Bij abortus ten gevolge van het rhi-
nopneumonievims verwerpen de merries meestal tussen de
6e en 11e maand. Vmcht en vmchtvliezen zijn meestal fris
op het moment van verwerpen. Bij de vrij zeldzaam voorko-
mende neurale vorm ziet men veelal een paralyse van de ach-
terhand.

Rhinopneumonie is samen met influenza de belangrijkste vi-
msziekte bij paarden in West-Europa. Enkele cijfers:

* 75-95% van de paarden die in grote groepen gehouden
worden bezitten antilichamen tegen het rhinopneumonie-
virus(l,2);

* 50% van de individueel gehouden paarden bezitten antili-
chamen tegen het rhinopneumonievirus (1,2);

* 40% van de infectieuze oorzaken van abortus bij het paard
wordt veroorzaakt door een EHVl - of een EHV4-infectie

(4).

In verband met het wijd verbreid voorkomen van EHVl en
EHV4 en de soms dramatische gevolgen van een infectie
met deze virussen zoeken veel eigenaren en dierenartsen
naar een goede methode om de problemen te voorkomen.
Daarbij moet in eerste instantie gedacht worden aan verbete-
ring van het management, zoals het scheiden van leeftijds-
groepen, het scheiden van de drachtige merries van de jonge
paarden en het toepassen van quarantaine-maatregelen.

\' Pneumeijuine (Rhône Mèrieux)

^ Veterinaire adviseurs hij Rhône Mèrieux h.v.. Bovenkerkern\'eg 6-H. IIHS XE

Am.sleiveen. 020 - 5473933
J Paardenpraclicus. Driehuizerkerkweg 168. 19115 HE Driehuis, 02550- 16374
* Gezondheidsdienst voor Dieren in West- en Midden Nederland, Ronsseyx\'eg 553,
2800ABGouda, 0IH20-I45HH

Vervolgens kan gedacht worden aan een goede vaccinatie.
Met betrekking tot de effectiviteit en veiligheid van de vacci-
natie bestaat vandaag de dag echter nog veel discussie.

Doel van de proef

In deze proef is gebruik gemaakt van een sub-unit rhino-
pneumonie-vaccin\' om hiervan meer gegevens over de mate
van seroconversie en de veiligheid te verkrijgen bij toepas-
sing onder veldomstandigheden op een Nederlandse ma-
nege.

In deze proef is gebruik gemaakt van een sub-unit rhino-
pneumonievaccin\', omdat een soortgelijk vaccin nog niet
eerder onder Nederiandse omstandigheden getest is. In het
gebmikte sub-unit vaccin zijn uitsluitend de glycoproteïnen
van een EHVl stam verwerkt (Zie figuur I). Sub-unit her-
pesvaccins worden als zeer veilig beschouwd door het ont-
breken van enkele bestanddelen die, in het geval van vacci-
natie tegen herpesvimsinfecties, tot entreacties kunnen
leiden (onder andere nucleocapside-eiwitten en lipoproteï-
nen afkomstig van de mantel).

Ter verhoging van de immuunrespons bevat het gebmikte
vaccin een, goed door paarden getolereerd, olieachtig adju-
vans.

MATERIAAL EN METHODEN
Proefopzet

Bij deze proef waren 30 paarden betrokken die alle op de-
zelfde manege stonden. De paarden werden op basis van
vaccinatiehistorie in 3 groepen verdeeld.
Groep I: (controlegroep, n = 8) niet eerder tegen
Rhinopneumonie gevaccineerd.

Groep II: (\'booster\'-groep, n = 13) tenminste 1 maal eerder
tegen Rhinopneumonie gevaccineerd.
Groep 111: (\'basis\'-groep, n = 9) niet eerder tegen rhinopneu-
monie gevaccineerd.

De paarden in groep I dienden als controle om eventuele in-
fecties met veldvimssen te signaleren, terwijl de gemiddelde
titers bij aanvang van het experiment een maat waren voor
het basale antistofniveau op basis van eerder doorgemaakte
EHVl/EHV4-infecties. Deze groep werd daarom gedurende

Figuur 1. Schematische weergave van een herpesvirus.

buiten-
wand

-ocr page 83-

Tijd in maanden
"Groep II * Groep

Figuur 2. SN-titers bepaald bij paarden en pony\'s.
Groep I [n-8): controlegroep

Groep II (n-131 & Groep III (n-9): gevaccineerd nnet het geteste sub-unit
rhinopneumonievaccin

Elisa titers veld-experinnent Pneumequine

de proef niet tegen rhinopneumonie gevaccineerd.
De paarden in groep II (\'booster\'-groep) werden op dag O
(DO) gevaccineerd met Pneumequine (deze vaccinatie kan
als booster worden beschouwd omdat deze paarden in het
verleden reeds tegen rhinopneumonie gevaccineerd zijn).
De dieren in groep 111 (\'basis\'-groep) kregen op DO hun eer-
ste vaccinatie tegen rhinopneumonie gevolgd door een 2e
vaccinatie 4 weken later (D28). Aangezien deze paarden
nooit eerder tegen rhinopneumonie gevaccineerd zijn moe-
ten deze vaccinaties als basis-immunisatie tegen rhinopneu-
monie beschouwd worden.

De paarden in groep II en groep III werden vervolgens twee
maal per jaar (d.i. op DISO en D360) gerevaccineerd met
Pneumequine.

Veiligheid

De lichaamstemperatuur werd gedurende 1 week na vaccina-
tie bij alle dieren gemeten. Ook werden de gevaccineerde
paarden dagelijks gecontroleerd op het optreden van alge-
hele of lokale entreacties.

Groep I

i M P«

Serologische respons

Als een indicatie voor de immunogeniteit van het vaccin
werd de serologische respons (Serumneutralisatie- (=SN) en
ELISA-titers) na vaccinatie bepaald. Gedurende 14 maan-
den werd 1 X per maand van alle paarden een bloedmonster
afgenomen waarvan bij de Gezondheidsdienst voor Dieren
te Gouda de SN-titers en bij Rhône Mérieux te Lyon de
ELISA-titers werden bepaald.

RESULTATEN
Veiligheid

Er werd tijdens de proef geen verschil in temperatuur waar-
genomen tussen de paarden in de controlegroep (I = niet ge-
vaccineerd) en de dieren in de gevaccineerde groepen (II en
III). Er trad dus geen postvaccinale temperatuurverhoging
op (Tabel I ). Ook werden er geen lokale of algehele entreac-
ties gezien na de vaccinatie. De vaccinaties werden op DO
\'s ochtends toegediend.

Serologische respons

Na de eerste vaccinatie werd een duidelijke stijging van de
antilichaamtiters gezien (SN en ELISA) (Figuren 2 en 3).
Deze stijging was het duidelijkst in groep 111 (\'basis\'-groep).
In groep III vertoonden de gemiddelde SN-titers een signifi-
cante titerstijging na de eerste vaccinatie op DO en de derde
vaccinatie op DISO (Students t-test, p < 0.005), terwijl in
groep II alleen na de tweede vaccinatie (D 180) een signifi-
cante SN-titerstijging gezien werd (p < 0.005). In groep III
vertoonden de gemiddelde ELISA-titers alleen na de eerste
vaccinatie een significante titerstijging (p < 0.001 ), terwijl in
groep II alleen na de derde vaccinatie op DISO een signifi-
cante titerstijging gezien werd (p < 0.001 ).
In groep I (Controlegroep) werd met beide testen geen signi-
ficante titerstijging waargenomen, terwijl de gemiddelde
ELISA- en SN-titers van groep I en III op DO niet significant
van elkaar verschilden.

Twee paarden in groep I waren bij het begin van het experi-
ment seronegatief in beide testen en bleven seronegatief ge-
durende het gehele experiment.

DISCUSSIE

In deze Nederlandse veldproef bleek het gebmikte vaccin
veilig te zijn (geen lokale of algemene entreacties). Ook
bleek dat er na vaccinatie stabiele hoge SN- en ELISA-titers
ontstonden (Homogene respons). Gezien het feit dat de ge-
middelde titer in de controlegroep langzaam daalde in de
loop van het experiment, terwijl twee dieren het gehele expe-

Tabel 1. De gemiddelde rectale temperatuur gemeten gedurende de eer-
ste week na vaccinatie met het geteste sub-unit rhinopneumonievaccin.

Gemiddelde temperatuur in graden °C ± SD

Groep 1

Groep 11

Groep 111

Tijd in dagen

controlegroep

boostergroep

basisgroep

DO ochtend

37.2 ±0.1

37.4 ±03

37.3 ±0.4

DO avond

37.4 ±0.1

37.1 ±0.4

37.2 ±0.4

Dl avond

37.4 ±0.2

37.2 ±0.4

37.5 ±0.1

D2 avond

37.3 ±0.4

37.4 ±0.2

37.5 ±0.1

D3 avond

37.4 ±0.4

37.2 ±0.4

37.3 ±0.5

D4 avond

37.3 ±0.2

37.4 ±0.4

37.5 ±0.0

D5 avond

37.1 ±0.2

D6 avond

37.3 ±0.4

37.1 ±0.3

37.4 0.4

-ocr page 84-

riment seronegatief bleven, lijkt er geen of zeer weinig circu-
latie van veldvirus te hebben plaatsgevonden. De sterke titer-
stijgingen in groep III na eerste vaccinatie (Figuren 2 en 3)
wijzen op een effectieve stimulatie van de humorale immu-
niteit. In wezen vindt hier een booster van het immuunsys-
teem plaats doordat in het verleden al een of meerdere veld-
virusinfecties zijn doorgemaakt. Wanneer de titers te hoog
zijn ten tijde van een vaccinatie wordt geen verdere titerstij-
ging waargenomen (Groep II, DO), mogelijk ten gevolge van
een onvoldoende presentatie van antigenen aan het immuun-
systeem door afblokken van epitopen. In analogie hiermee
speelt interferentie van matemale antistoffen ook een be-
langrijke rol bij de effectiviteit van de basisvaccinatie van
veulens tegen influenza (5). Wanneer de titers beneden een
bepaald niveau dalen, kan het immuunsysteem kennelijk
weer gestimuleerd worden (Groep II en III, D180, SN-titers).
Een direct verband tussen titerhoogte en de mate van be-
scherming tegen een infectie met het rhinopneumonievirus is
tot op heden echter nog niet aangetoond. Wel blijken de emst
en de duur van de klinische verschijnselen van een respira-
toire infectie af te nemen na een intensieve vaccinatie (3).
Ook zien we na een goede vaccinatie een lagere en minder
langdurige virusuitscheiding, waardoor het risico op een in-
fectie bij andere paarden afneemt. Homogene hoge titers te-
gen EHV binnen een paardenpopulatie zijn daarom een indi-
catie voor de mate waarin de paarden beschermd zullen zijn
tegen de gevolgen van een respiratoire infectie.

1 Ä ■ u fi«

SUMMARY

Fieldtrail with an sub-unit EHV-vaccine.

In this Dutch field trial safety and serological responses were measured af-
ter vaccination with a sub-unit EHV-vaccine\'. The vaccine can be conside-
red safe as it did not cause local or general reactions. After vaccination high
SN- and ELISA-titres were measured, which could contribute to homogene-
ous immunity within a vaccinated horse-population.

LITERATUUR

1. Boer GF de. Distribution of Neutralizing Antilxxiies

against Equine Rhinopneumonitis Virus in Dutch Horse Sera as
Measured by a Plaque Assay Method with Fluid Overlay. Arch ges
Virusforsch 1966; 19:23-31.

2. Boer GF de, Osterhaus ADME, Oirschot JT van, and Wemmenhove R.
Prevalence of antibodies to equine viruses in the Netherlands. Vet Quart
1979; 1:65-74.

3. Mumford JA, and Bales J. Trials of an inactivated equid herpesvirus 1
vaccine: Challenge with a subtype 2 virus. Vet Ree 1984; 114:375-81.

4. Petzoldt K, Muller E, and Kirpal G. Neue Beobachtungen bei der
Diagnostik des EHV-Abortes. Tierärlz Prax 1987; 15: 393-7.

5. Maanen C van. Bruin G, Boer-Luijtze E de. Smolders G, and Boer GF de.
Interference of matemal antibodies with the immune response of foals af-
ter vaccination against equine influenza. Vet Quart 1992; 14: 13-7.

MEDIZINISCHE MIKROBIOLOGIE, INFEKTIONS- UND
SEUCHENLEHRE FÜR TIERARZTE, BIOLOGEN, AGRARWISSEN-
SCHAFTLER UND INTERESSIERTE AUS BENACHBARTEN
FACHGEBIETEN.

B. Gedek, O.R. Kaaden, H. Mahnel, A. Mayr 6e druk,
Ferdinand Enke Verlag, Stuttgart, 1993.

Dit reeds jaren bestaande boek (eerste editie in 1949) is op-
nieuw uitgebracht, nadat de auteurs een grondige herziening
en bewerking hadden uitgevoerd. Het boek beschrijft de
functie van het immuunsysteem en geeft informatie over de
virologie, de bacteriologie en de mycologie. Het omvat bijna
900 pagina\'s waarin bovengenoemde onderwerpen aan de
orde worden gesteld, een welhaast onmogelijke opgave voor
een dergelijk kort bestek. Vele andere boeken van eenzelfde
volume zijn gewijd aan slechts één van deze onderwerpen.
De auteurs zijn er echter goed in geslaagd een helder over-
zicht te geven over deze vakgebieden.

Het immuunsysteem wordt beknopt beschreven; relatief veel
aandacht is besteed aan paramuniteit, een begrip waaraan in
andere handboeken over immunologie nauwelijks aandacht
wordt gegeven. Dit onderwerp wordt in de literatuur hoofd-
zakelijk door de hoofdeditor beschreven.
Aan de infectieuze agentie zijn uitgebreide hoofdstukken ge-
wijd. Elk hoofdstuk begint met een beschrijving van de
bouw, eigenschappen en classificering van virussen, bacte-
riën en schimmels.

In de daarop volgende hoofdstukken worden de door de vi-
russen, bacteriën en schimmels veroorzaakte ziektebeelden
behandeld. De auteurs geven een redelijk volledig beeld van
de infectieziekten die bij vele diersoorten voorkomen.
Hiermee is de kracht, maar tevens de zwakte van dit boek
vastgesteld. Het is voor een algemeen clinicus (prakticus)
een weldaad alle informatie overzichtelijk bijeen te hebben
in een handzaam naslagwerk. Echter, meer gespecialiseerde
onderzoekers hebben niet genoeg aan de infomiatie die in dit
boek wordt verstrekt.

Gespecialiseerde boeken zijn voor dat doel onmisbaar. Een
zwak punt van het boek voor de Nederiandse gebmiker is de
beschrijving van maatregelen die moeten worden genomen
wanneer in de wet genoemde infectieziekten worden vastge-
steld. De auteurs geven begrijpelijker wijze alleen informa-
tie over de Duitse omstandigheden en maatregelen, die in
ons land niet altijd van toepassing zijn. Een indicatie over
Europese wetgeving zou het boek voor de clinicus nog meer
waarde hebben gegeven. Al met al een boek dat de aanschaf
zeker waard is voor de generalist prakticus.

G.H. Wen tink

-ocr page 85-

I M

II I É tf

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: 75-7

DISCOSPONDYLITIS EN IMMUUNGEMEDIEERDE
POLYARTHRITIS BU EEN BERNER SENNENHOND

Tanjo J. van der WeP en Hein P. Meyer^

SAMENVATTING

In deze casuïstiek beschrijven wij het klinisch beeld en de
behandeling van een Berner Sennenhond met een disco-
spondylitis en een waarschijnlijk reactieve immuunge-
medieerde polyarthritis. Het klinisch beeld werd geken-
merkt door apathie, koorts, anorexie en stijfheid. De
diagnose werd gesteld op grond van het karakteristieke
röntgenbeeld en cytologisch onderzoek van de synovia.
Ter bestrijding van de discospondylitis werd de hond ge-
durende 6 weken behandeld met een breedspectrum an-
tibioticum. Vervolgens werd de polyarthritis 6 weken be-
handeld met een synthetisch glucocorticosteroïd. Vijf
maanden na het staken van de medicamenteuze therapie
was de hond vrij van problemen.

CASUÏSTIEK

Begin augustus 1993 werd een Bemer Sennenhond (reu, 4
jaar oud) aangeboden omdat het dier sinds vier dagen
hoestte, niet meer at en sloom was. De laatste dag kwam de
hond moeilijk overeind en vertoonde een stijve gang. Het
dier was nooit in het buitenland geweest. Bij lichamelijk on-
derzoek werden de volgende afwijkingen vastgesteld: een
rectale temperatuur van 40°C, een stijve gang en kreupelheid
aan het rechter voorbeen. Vooral de rechterknie en elleboog
waren warm en sterk overvuld. Diepe palpatie van de wer-
velkolom ter hoogte van de laatste thoracale wervels bracht
een pijnreactie teweeg. Onderzoek van het respiratie-appa-
raat leverde geen bijzonderheden op.
Vanwege de koorts werd bloed afgenomen voor onderzoek.
Vanwege de verdenking op een polyarthritis werd uit de
twee afwijkende gewrichten synovia geaspireerd. De uitsla-
gen van het bloedonderzoek waren een non-regeneratieve
anemie, leucocytose met een linksverschuiving en hyper-
gammaglobulinemie (Tabel 1). De synovia was enigszins
troebel en waterig. Bij cytologisch onderzoek werden veel
polymorfkemige leucocyten gezien, zonder bacteriën, het-
geen past in het beeld van een niet-septische exsudatieve ar-
thritis. Vanwege de respiratoire problemen werden röntgen-
opnamen van de thorax gemaakt, waarop aan hart en longen
geen afwijkingen werden waargenomen. Vanwege de pijn
aan de wervelkolom werden van de thoracale wervelkolom
röntgenopnamen gemaakt. Hierop werden veranderingen
passend bij discospondylitis gezien tussen de 10^ en 11^
thoracale wervel (Th 1 O-Th 11) (Figuur 1). Tevens was ven-
traal tussen Th 10 en Tbl 1 een spondylotische brug waar-
neembaar.

De hond werd behandeld met amoxycilline en clavulaan-

\' Utrechtseweg 50. 3704 HE Zeist.

• Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit Diergeneeskunde.

Universiteit Utrecht. Postbus SO 154. 3508 TD Utrecht
^ Synulox*. SmithKline Beecham.

zuur^ (2 d.d. 375 mg per os). Volgens de eigenaar was de
hond reeds enkele dagen na het begin van de antibioticum-
gift weer gaan eten en actiever geworden. Bij controle na
drie weken was de palpatie van de wervelkolom niet meer
pijnlijk. De gewrichten waren echter nog steeds warm en
overvuld en de stijfheid en kreupelheid waren onveranderd
aanwezig. Controle-röntgenopname van de wervelkolom liet
een verdere lysis van de caudale eindplaat van Th 10 zien,
alsmede enige botnieuwvorming ter plaatse van de tussen-
wervelschijf De antibioticumtherapie werd in dezelfde do-
sis met drie weken veriengd.

Drie weken later kwam de hond wederom voor controle. De
hond liep wat stijf en had nog steeds overvulde gewrichten.
De röntgenfoto vertoonde weinig veranderingen ten op-
zichte van drie weken eerder, zodat besloten werd de antibio-
ticumtherapie te staken.

Om de niet-septische exsudatieve arthritis te behandelen
werd gestart met de gift van Prednisolon (aanvangsdosis 1
mg/kg 2 d.d. per os) gedurende zes weken in dalende dose-
ring.

Bij de laatste controle (acht maanden na het begin van de
problemen, vijf maanden na het staken van de therapeutische
interventies) was het dier volgens de eigenaar gezond en
werden bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen gevon-
den.

Op de controlefoto\'s was een verdere toename van de bot-
nieuwvorming te zien. Deze was echter nog niet compleet,
daar in de tussenwervelruimte nog steeds een kleine radiolu-
cente zone zichtbaar was. Synovia van het rechter kniege-
wricht was macroscopisch en cytologisch niet meer afwij-
kend.

DISCUSSIE

Deze casuïstiek beschrijft een hond waarbij de diagnose dis-
cospondylitis in combinatie met een niet-septische exsuda-
tieve arthritis werd gesteld. Discospondylitis is een septische
ontsteking van de tussenwervelschijf en de aangrenzende

Tabel 1. Laboratonumgegevens bij de hond met discospondylitis bij eerste
consult.

Bepaling Waarde Eenheid Referentiewaarden

Totaal serum eiwit

82

g/1

54-70

Albumine

28

g/l

25-34

7-globulines

16

g/1

4-8

Hematocrietwaarde

0.21

1/1

0.42-0.57

Reticulocyten

0.2

%

0-2

Leucocyten

24.4

giga/1

5.9-13.8

Differentiatie bloeduitstrijkje:

Lymfocyten

0.7

giga/1

1.00-4.80

Monocyten

0.7

0.15-1.35

Juvenielen

2.9

0.00

Staafkemigen

5.4

0.00-0.30

Segmentkemigen

14.6

3.00-11.50

Eosinofielen

0.0

0.10-1.25

-ocr page 86-

m

Ai

Figuur 1. Laterale rOntgenopname van de w/erveikolom van de hond met
discospondylitis bij eerste consult. Tussen Th 10 en Th 11 is een spondylo-
tische brug en een lytische haard met daaromheen botnieuvworming te
zien (gesloten pijlpunt). Het wervellichaam van Th 11 is verkort en sclero-
tisch. Er is verval van de craniale eindplaat van Thi 1 (open pijlpunt): de
caudale eindplaat van Th 10 is nog deels intact (pijl).

wervellichamen die gepaard gaat met lysis en proliferatie
van bot. Discospondylitis wordt het meest beschreven in de
thoracale en lumbale wervels (10,11) bij jong volwassen
honden (9) behorend tot de grotere rassen (6).
Het micro-organisme dat het meest wordt geïsoleerd uit tus-
senwervelschijven en bloed van honden met discospondyli-
tis is
Staphylococcus aureus. Brucella canis. Streptococcus
spp. en andere bacteriën en schimmels worden minder fre-
quent aangetroffen (1,7,8,10,13). Infectie vanuit een corpus
alienum (bijvoorbeeld een migrerende grasaar) is beschre-
ven, doch de meeste infecties ontstaan hematogeen vanuit
een endocarditis, orchitis of een kieswortelabsces. Ook uri-
neweginfecties zouden vaak een bron van infectie zijn (II).
Uit onderzoek aan tussenwervelschijven bij de mens is ge-
bleken dat de vascularisatie van de annulus fibrosus na het
20^ levensjaar geleidelijk afneemt. Deze vascularisatie zou
een belangrijke rol spelen in de pathofysiologie van discitis
(5,12). Hoewel dit niet is onderzocht, zou een sterke vascula-
risatie van de discus eveneens een verklaring kunnen zijn
voor het ontstaan van discospondylitis bij de jonge hond.
De diagnose discospondylitis is moeilijk te stellen omdat de
symptomen veelal aspecifiek zijn. Koorts, anorexie, verma-
gering, lethargie, stijfheid, spinale pijn en neurologische af-
wijkingen kunnen aanwezig zijn (1,10,11). Neurologische
afwijkingen kunnen ontstaan door compressie van het rugge-
merg als gevolg van granulatie en proliferatie van bot- en
bindweefsel (11,13). Daar koorts een consistente bevinding
is bij dieren met een discospondylitis kan via toetsen van de
verschillende mogelijkheden in de differentiële diagnose
van \'koorts van onbekende oorzaak\' de verdenking op disco-
spondylitis ontstaan (4). Middels patroonherkenning (de af-
wijkingen bij het orthopedisch onderzoek en het karakteris-
tieke röntgenbeeld) is de diagnose bij de beschreven hond
gesteld. Hoewel de resultaten van het bloedonderzoek bij de
beschreven hond passen in het beeld van een ontstekingspro-
ces, zijn deze niet specifiek voor discospondylitis.
De röntgenologische afwijkingen zijn kenmerkend. Vroeg in
het verioop van de aandoening wordt veelal alleen lysis ge-
zien van de eindplaten die grenzen aan de geïnfecteerde dis-
cus. Later kan collaps van de tussenwervelruimte, botproli-
feratie, \'bridging\' en verkorting van wervellichamen op een
röntgenopname zichtbaar worden. De röntgenologische af-
wijkingen zijn vaak pas twee tot vier weken na infectie zicht-
baar. Meer dan één tussenwervelmimte kan aangetast zijn,
zodat het van belang is de gehele wervelkolom te onderzoe-
ken (10). Bacteriologisch onderzoek van bloed en urine kun-
nen van belang zijn om het oorzakelijk agens te identifice-
ren, doch verlopen vaak negatief Daarom is bij deze hond
direct gestart met de gift van een breedspectrum antibioti-
cum met bewezen effectiviteit voor
St. aureus. Deze therapie
dient tenminste zes weken te worden volgehouden en het ef-
fect dient iedere twee-drie weken röntgenologisch te worden
gecontroleerd. Tevens kunnen dan eventuele nieuwe lesies
zichtbaar worden (11).

Biopsie en curettage van de lesie is geïndiceerd bij dieren die
niet reageren op een medicamenteuze therapie of bij verden-
king op een discospondylitis op basis van een migrerende
grasaar (1,11). Decompressie en stabilisatie kunnen geïndi-
ceerd zijn wanneer emstige neurologische afwijkingen aan-
wezig zijn of sprake is van vertebrale instabiliteit.
De in dit artikel beschreven hond leed tevens aan een niet-
septische exsudatieve polyarthritis. Het niet kunnen aanto-
nen van een infectieus agens in de synovia bij cytologisch
onderzoek maakt een immunologische oorzaak van deze po-
lyarthritis zeer waarschijnlijk. In de literatuur worden niet-
infectieuze polyarthritiden die niet voldoen aan de criteria
voor rheumatoïde arthritis, systemische lupus erythematosus
of het polyarthritis/myositis syndroom, onderverdeeld in
vier typen (2,3):

Type 1 Idiopatisch (polyarthritis die niet ondergebracht kan worden bij
de andere typen)

Type 2 Reactief (polyarthritis geassocieerd met een infectieus proces

elders in het lichaam)
Type 3 Enteropatisch (polyarthritis geassocieerd met een gastro-intesti-
naal probleem)

Type 4 Neoplastisch (polyarthritis geassocieerd met een neoplasic el-
ders in het lichaam).

Bij deze hond was waarschijnlijk sprake van type twee poly-
arthritis, hoewel de mogelijkheid van het bestaan van een
type een (idiopathische immuungemedieërde) polyarthritis,
welke bij Bemer Sennenhonden veelvuldig voorkomt (B.P.
Meij, mondelinge mededeling), bij de beschreven hond ook
niet kan worden uitgesloten. Echter het gelijktijdig optreden
van een infectieuze aandoening en een niet-septische polyar-
thritis, het voorspoedige herstel na een korte behandeling
met prednisolon en het uitblijven van een recidief na het sta-
ken van de therapie maken deze mogelijkheid minder waar-
schijnlijk. Een idiopatische polyarthritis dient veelal lang,
meestal levenslang, te worden behandeld.
De therapie bij een reactieve arthritis bestaat uit het bestrij-
den van de primaire infectieuze oorzaak; veelal verdwijnt
dan tevens de arthritis. In een aantal gevallen is glucocorti-
costeroïden nodig om het gewrichtsprobleem op te lossen.
Bij deze Bemer Sennenhond is na zes weken gestart met de
gift van een glucocorticosteroïd omdat de hond nog steeds
verschijnselen van polyarthritis toonde. Daar geen sprake
meer was van verdere lysis tussen Th 1 O-Th 11 was de kans

-ocr page 87-

groot dat het ontstekingsproces aldaar aseptisch was.
De prognose van honden met discospondylitis is afhankelijk
van de mogelijkheid het oorzakelijk organisme te elimineren
en van de ernst van de neurologische afwijkingen.
Deze casuïstiek betreft de eerste beschrijving van discospon-
dylitis in combinatie met een waarschijnlijk reactieve poly-
arthritis. Behandeling met een antibioticum gevolgd door
een glucocorticosteroïd leidde tot een volledig herstel van
beide problemen.

SUMMARY

Discospondylitis and immune-mediated polyarthritis in
a Bernese mountain dog

In this case report we describe the clinical picture and treatment of a
Bernese mountain dog with discospondylitis and a presumably reactive im-
mune-mediated polyarthritis. The clinical signs consisted of apathy, fever,
anorexia, and a stiff gait. The diagnosis was based on the typical radiogra-
phic signs of discospondylitis and the cytology of the synovialfluid. The dog
was treated with a broad-spectrum antibiotic for 6 weeks and thereafter
with a synthetic glucocorticoid for the polyarthritis. Five months after ces-
sation of therapy, the dog was free from the initial signs.

LITERATUUR

1. Bennett D, Carmichel S en Griffiths IR. Discospondylitis in the dog. J
Small Anim Pract 1981; 22; 539-47.

2. Bennett D. Joint disease. In: Chandler & Sutter (eds.) Canine Medicine
and Therapeutics. Blackwell Scientific Publications, Oxford 1984; pp.

1 II I M m

ii iii i 111 ii liiililtiiril

167-205.

3. Bennett D. Immune based non-erosive inflammatory joint disease of the
dog. 3. Canine idiopathic polyarthritis. J Small Anim Pract 1987; 28:
909-28.

4. Dunn JK en Gorman NT. Fever of unknown origin in dogs and cats. J
Small Anim Pract 1987;25: 167-81.

5. Engelbert RHH vd. Net J, Schoenmakers MAGC, Keessen W en
Helders PJM. Twee kinderen met discitis. Ned Tijdschr Geneeskd 1993;
137: 1614-6.

6. Gage ED. Treatment of discospondylitis in the dog. J Am Vet Med Ass
1975; 166: 1164-9.

7. Henderson R, Hoerlein B, Kramer T en Meyer M. Discospondylitis in
three dogs infected with
Brucella canis. J Am Vet Med Ass 1974; 165:451 -
5.

8. Houlton JEF en Jefferies AR. Infective polyarthritis and multiple disco-
spondylitis in a dog due to Erysipelothrix rhusiopathiae. J Small Anim
Pract 1989; 30: 35-8.

9. Hurov L, Troy G en Tumwald G. Discospondylitis in the dog. J Am Vet
Med Assoc 1978; 173:275-81.

10. Kerwin S, Lewis D, Hribemik T, Partington B, Hosgood G, en Eilts B.
Discospondylitis associated with
Brucella canis infection in dogs: 14
cases (1980-1991).J Am Vet Med Assoc 1992; 201: 1253-7.

11. Lecouteur RA en Child G. Diseases of the spinal cord. In: Ettinger SJ
(ed.) Textbook of Veterinary Internal Medicine 3\'\'\'^ ed. Saunders,
Philadelphia 1989; pp. 650^.

12. Rudert M en Tillman B. Lymph and blood supply of the human interver-
tebral disc. Acta Orthop Scand 1993; 64: 37^0.

13. Walker TL, Tomlinson J, Donald J, Sorjonen C en Komgay JN.
Diseases of the spinal column. In: Slatter DH (ed.) Textbook of Small
Animal Surgery 1®\' ed. Saunders, Philadelphia 1985; pp. 1391-5.

DAS MEERSCHWEINCHEN ALS PATIENT

Use Hamel. Gustav Fischer Verlag Jena, 1994.

Een handzaam boekje, 261 bladzijden, in het Duits geschre-
ven door een dierenarts voor de dierenarts in de praktijk. De
indeling is klassiek. Het eerste deel gaat over zootechniek en
fysiologie, dan volgt de klinische diagnostiek, vervolgens
ziekten van orgaansystemen en ziekten ingedeeld naar
agens.

Tenslotte operaties en narcose en een overzicht van te ge-
bmiken medicamenten met hun doseringen.

Hoewel er geen verrassende of nieuwe wetenswaardigheden
in staan is de poging om compleet te zijn wel degelijk ge-
slaagd. Hierdoor is het een boekje waar men bij twijfel, met
plezier in zal zoeken. Helaas is de pathofysiologische onder-
bouwing van het geschrevene niet altijd even wetenschappe-
lijk. De hoeveelheid tekst per onderwerp is niet altijd evenre-
dig met de belangrijkheid of frequentie van het probleem,
bijvoorbeeld: vitamine C tekort in totaal tien regels, verkal-
kingen in organen bijna twee bladzijden.

In de lijst met medicijnen worden soms middelen genoemd
die in Nederiand niet beschikbaar zijn terwijl bijvoorbeeld
enrofloxazin niet is opgenomen. Toch is de lijst ook voor
Nederlandse dierenartsen wel te gebmiken.
Concluderend is het een handig naslagwerkje dat voor de
prakticus die cavia\'s wil behandelen een steuntje in de mg
kan zijn.

M.H. van der Hage.

-ocr page 88-

1 m

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120: 78-80

KOPERTEKORT BIJ PASGEBOREN LAMMEREN

J. Sof en J.J. Hagendijk^

SAMENVATTING

Op twee bedrijven werd bij pasgeboren lammeren ko-
pergebrek vastgesteld. De lammeren konden de kop wel
optillen maar niet (op)staan. Bij sectie bleek een hydroce-
falus aanwezig te zijn en de koperwaarden in de lever en
nier waren laag.

INLEIDING

In Nederland komt kopertekort met klinische verschijnselen
bij schapen niet veel voor. Kopertekort ontstaat door koper-
deficiëntie in het rantsoen en/of door onvoldoende benutting
van het koper. Meestal is er dan aan de dieren niets te zien
maar het is mogelijk dat de groei wat minder is, de wol wat
grauw wordt en er anemie optreedt (5). Als het kopertekort
tijdens de dracht optreedt heeft dit invloed op de ontwikke-
ling van het zenuwstelsel van de foet(en). Dit kan resulteren
in het symptomenbeeld dat bekend is onder de naam sway-
back. Hiervan zijn twee vormen bekend (5). Bij de ene vorm
worden de eerste verschijnselen pas gezien tussen de vijf en
28 weken na de geboorte. Het daarbij behorende beeld met
zwaaiende achterhand is in Nederland, zowel bij lammeren
van schapen (2) als van geiten (2, 7), beschreven. De andere,
veel emst iger vorm, die bij of vlak na de geboorte wordt ge-
zien, wordt meestal in de literatuur (5) de congenitale vorm
genoemd. Het verdient echter de voorkeur om van de neona-
tale vorm van kopergebrek te spreken. Deze neonatale vorm
van swayback wordt in Nederland nauwelijks gezien. De
daarbij behorende verschijnselen worden hierna, op grond
van twee praktijkervaringen, beschreven.

CASUS

Op een bedrijf met Bleu de Maine schapen werden in twee
weken tijd goed ontwikkelde lammeren geboren, die de kop
wel konden optillen maar niet konden (op)staan. De dieren
konden de benen wel bewegen. Zo nu en dan, maar vooral bij
opzetten, schudden ze met de kop. De lammeren waren ver-
der gezond, konden meestal goed drinken en groeiden dus
ook wel. De afwijkende lammeren werden geboren uit ooien
van alle leeftijdsgroepen, dus zowel uit eerste als oudere
worpsooien. In totaal werden veertien afwijkende lammeren
uit negen ooien geboren. Het betrof zowel ram- als ooilam-
meren. Tweemaal bestond een worp uit zowel een normaal
als een afwijkend lam. Ook lammerden in dezelfde tijd ooien
met alleen maar gezonde lammeren. Twee lammeren, die
niet goed konden drinken en kort na de geboorte stierven,
werden voor onderzoek aangeboden bij de Gezondheids-
dienst voor Dieren. Bij onderzoek bleek een hydrocefalus

\' Dierenarts Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland, Postbus 9. 7400 AA

Deventer.
^ Prakttzerend dierenarts te Blokzijl.

aanwezig te zijn, ontstaan door holtevorming in de witte stof
van de hersenen. Op grond van het sectiebeeld, de lage ko-
perwaarden in de lever en nier werd een ernstig kopertekort
als doodsoorzaak gediagnosticeerd. Ondanks een vrij inten-
sieve verzorging zijn twaalf van de veertien lammeren in de
eerste twee levensweken gestorven. De resterende twee zijn
geëuthanaseerd. In totaal zijn er acht voor sectie aangebo-
den, waarbij in alle gevallen hetzelfde sectiebeeld werd ge-
zien.

Op het tweede bedrijf werden uit twee ooien in totaal vijf
goed ontwikkelde lammeren geboren, alle met de hierboven
beschreven verschijnselen. Deze lammeren zijn twee dagen
na de geboorte geëuthanaseerd. Vervolgens werd dezelfde
diagnose, als hierboven beschreven, gesteld. De twee ooien
behoorden tot het schaperas de Noord-Hollander, een krui-
sing tussen de Fin en de Texelaar. De andere 49 ooien op dit
bedrijf waren Swifters, een kruising tussen Texelaar en het
Vlaamse melkschaap. Uit de Swifters werden geen afwij-
kende lammeren geboren.

DIAGNOSE

De diagnose werd gesteld op grond van de hydrocefalus en
de koperwaarden in lever en nier en het kopergehalte in het
bloed. De waargenomen hydrocefalus was in de hier be-
schreven gevallen zeer duidelijk. De koperwaarden varieer-
den in de lever van vijf tot negen ppm in de droge stof en in
de nier van vijf tot elf ppm in de droge stof Het plasmako-
pergehalte van drie willekeurig gekozen ooien op het bedrijf
met Bleu de Maines was 0,9, 3,6 en 5,4 micromol/L.
Differentieel diagnostisch komt BVD in aanmerking. De uit-
gevoerde viruskweken op BVD waren echter negatief

THERAPIE

Een therapie is, vanwege de ernstige hersenafwijkingen, bij
de nconatale vorm van swayback niet mogelijk. Een therapie
kan wel redelijk succesvol zijn bij swayback waarbij ver-
schijnselen pas vanaf vijf weken na de geboorte worden ge-
zien. Pekelder(2) beschrijft bij lammeren van twee maanden

-ocr page 89-

een redelijk effect van 1/4 injector Coprin®, subcutaan in-
gespoten en overeenkomend met een dosering van 22-27 mg
Cu (als kopercalcium EDTA). Dit komt ongeveer overeen
met de in de literatuur aangegeven 1 mg koper per kg li-
chaamsgewicht. Ook een enkele dosis oraal toegediende ko-
peroxide in slow release (boli) vorm is mogelijk. (Coprite®,
4 grams koperboli voor schapen). Zowel Coprin® als
Coprite® zijn niet (meer) in Nederiand verkrijgbaar. Het ko-
pergehalte bij swayback kan snel verhoogd worden door het
oraal toedienen van kopersulfaat in een dosering van 6,25
mg CUSO4 - 5 H2O per kg lichaamsgewicht. Deze dosering
is lager dan bij volwassen schapen omdat de benutting van
koper bij jonge dieren beter is. Ook is het mogelijk om lam-
meren met (kans op) swayback rundveebrok, die gewoonlijk
nogal wat meer koper bevat dan schapebrok, te geven.

DISCUSSIE

Vele factoren spelen een rol bij de koperbenutting door her-
kauwers. Het kopergehalte van het rantsoen is er daar slechts
één van. Koper wordt veel beter opgenomen uit hooi dan uit
gras (4). De benutting van koper uit kuilvoer ligt tussen die
van hooi en gras. Ook het seizoen heeft invloed. Zo wordt het
koper uit gras in de zomer, waarschijnlijk door het hogere
droge stof-gehalte, tweemaal zo goed benut dan koper uit
gras in de herfst (4). Waarschijnlijk is door de natte zomer en
herfst van 1993 de koperbenutting door schapen slecht ge-
weest met als gevolg neonataal kopertekort bij de lammeren.
De koperbenutting wordt verder beïnvloed door zwavel,
zink, molybdeen en ijzer (4). Voorts zijn er nog rasverschil-
len. Hiernaar is ook in Nederland onderzoek gedaan (1).
Daarbij bleek de Texelaar een zeer goede en de Fin een ex-
treem slechte benutter van koper te zijn. Het Vlaamse melk-
schaap en een paar kruisingen lagen daar tussenin. Een krui-
sing tussen een Texelaar en Vlaamse Melkschaap (de
Swifter) zal daarom beter koper benutten dan een Noord-
Hollander, de kruising tussen een Texelaar en een Fin. Dat
bleek op één van de twee bedrijven ook duidelijk het geval te
zijn. Van buitenlandse rassen is in het algemeen over de ko-
perbenutting vaak weinig bekend, zoals in dit geval de Bleu
de Maine. Ook binnen de rassen zitten individueel grote ver-
schillen (4).

De kopergehaltes in de lever en de nieren vormen bij sectie
een belangrijke aanwijzing voor een kopertekort. Bij een
waarde onder de 20 ppm in de droge stof van de lever wordt
gesproken van een tekort (3). De lever is echter een opslag-
plaats voor koper. De nier is dit niet. De koperconcentratie in
de nier geeft dan ook een betere indicatie over een teveel of
een tekort aan koper. Boven de 25 ppm in de droge stof van
de nier wordt gesproken van een intoxicatie en onder de 12,5
ppm in de droge stof van een duidelijk tekort (3). Een bepa-
ling van het kopergehalte in de hersenen kan nog een aanwij-
zing opleveren bij de vorm van swayback, die tussen vijf en
28 weken na de geboorte wordt gezien. Bij swayback ligt het
kopergehalte onder de 6 ppm in de hersenen. De diagnose
swayback kan ook via histologisch onderzoek van de herse-
nen nader bevestigd worden. Bij swayback, ontstaan tussen
vijf en 28 weken na de geboorte, zijn er aan de hersenen
slechts histologische veranderingen te zien. Deze bestaan uit
een chromatolyse in de hersenstam en een bilaterale symme-
trische demyelinatie in het ruggemerg (5). Dit duidt op een
verstoorde myelinesynthese, waarbij het koperbevattende
enzym cytochroomoxidase een belangrijke rol speelt (2).
Wouda
et al. (7) suggereren echter dat de myelineverande-
ringen secundair zijn. Het probleem met swayback bij lam-
meren ontstaat als de ooien tussen de 100 en 130 dagen
dracht een kopertekort hebben. Via bloedonderzoek in de 3e
maand van de dracht is een mogelijk kopertekort bij de ooien
te diagnostiseren. Het plasmakopergehalte moet boven de
zes micromol/L liggen, tussen zes en drie micromol/L is er
kans op groeivertraging en onder de drie micromol/L is er
sprake van een duidelijk tekort en dienen er maatregelen ter
preventie van swayback uitgevoerd te worden. Een bepaling
van het enzym superoxide-dismutase kan een extra aanwij-
zing over de duur van het tekort geven (3). Op het bedrijf met
Bleu de Maine schapen was het plasmakopergehalte bij één
van de ooien veel te laag. Op het andere bedrijf waren ten
tijde van de geboorte van de afwijkende lammeren de koper-
waarden (weer) normaal. Dit kwam waarschijnlijk omdat er
al twee-vier weken vóór het lammeren gestart was met het
voeren van rundveebrok, dat vrij veel koper bevat.
Bij een kopertekort is correctie mogelijk door kopersulfaat
oraal toe te dienen in een dosering van 1 gram kopersulfaat
per dier op acht en vier weken voor het lammeren (5). Een
andere mogelijkheid is om, bij rassen die voor kopertekort
gevoelig zijn, in de derde en vierde maand van de dracht re-
gelmatig rundveebrok, dat altijd een hoger kopergehalte dan
schapcbrok heeft, te verstrekken. In het buitenland worden
daarnaast wel koperbevattende boli oraal gegeven.
Op de twee hier beschreven bedrijven met neonataaal koper-
tekort bij de pasgeboren lammeren werden bij de ooien geen
afwijkende verschijnselen gezien. Wel wordt in de literatuur
aangegeven dat bij opgroeiende lammeren, die liepen in wei-
des met een te laag kopergehalte, de groei vertraagd was, er
anemie optrad, de botten gemakkelijk braken door osteopo-
rose en de vacht grijs en te open was (6). Ook bleek de ge-
voeligheid voor bacteriologische infecties verhoogd te zijn
(5). Bij dit, na de geboorte verkregen, kopertekort zijn in het
centraal zenuwstelsel geen histologische afwijkingen te zien
(5).

IJiVI

DANKBETUIGING

De auteurs willen drs. G.M. Lambers bedanken voor de foto van de door-
snede van de hersenen.

SUMMARY

Copperdeficiency in newborn lambs

On 2 sheep-farms copper deficiency in newborn lambs was diagnosed. The
lambs were able to lift up their head but they were unable to get up or to
slay. At post mortem an internal hydrocephalus was present and the copper
values in liver and kidnev were low.

-ocr page 90-

LITERATUUR

1. Berg R van de. Levels FHR, and Schee W van der. Breed differences in
sheep with respect to the accumulation of copper in the liver. Vet Quart
1983;5:26-31.

2. Pekelder JJ. Kopergebrek en swayback bij lammeren van schaap en geit.
Tijdschr Diergeneesk 1982; 107:93-6.

3. Suttle NF. Problems in the diagnosis and anticipation of trace element de-
ficiencies in grazing livestock. Vet Rec 1986; 119: 148-52.

4. Suttle NF. Copper deficiency in ruminants; recent developments. Vet

I M

Rec 1986; 119:519-22.

5. Suttle NF, Linklater KA, and Jones DG. Disorders related to trace ele-
ment deficiencies. In: Martin WB, and Aitken ID, eds. Diseases of Sheep
- Oxford: Blackwell Scientific Publications, 1991; 238-50.

6. Whitelaw A, Armstrong RH, Evans CC, and Fawcett AR. A study of the
effect of copper deficiency in Scottish blackface lambs on improved hill
pasture. Vet Rec 1979; 104:455-60.

7. Wouda W, Borst GHA, and Gruys E. Delayed swayback in goat kids, a
study of 23 cases. Tijdschr Diergeneesk 1986; 111: 745-56.

EEN VERNIEUWD HANDBOEK VOOR DE
PLUIMVEEHOUDERIJ

Op 16 september verscheen bij het Informatie en Kennis
Centmm Veehouderij de derde herziene dmk van het
Handboek voor de Pluimveehouderij. Ten opzichte van de
vorige dmk uit 1986 is de inhoud geheel geactualiseerd. Het
handboek bevat, behalve vaktechnische informatie over de
pluimveehouderij, ook de nieuwste ontwikkelingen op de
vakgebieden binnen de pluimveehouderij en de recente wet-
en regelgeving tot aan juni 1994.

Het handboek is vooral geschreven voor de voorlichting in
de pluimveehouderij, maar ook voor allen die direct of indi-
rect werkzaam zijn in de pluimveesector zoals het onderwijs,
handel en industrie, onderzoek en overheid.
De samenstellers van deze publikatie zijn werkzaam op de
afdeling Pluimveehouderij van het IKC-Veehouderij. Zij
toetsten de gegevens bij specialisten uit het bedrijfsleven,
onderzoek, overheid en onderwijs.

Inhoud

De samenstellers hebben ernaar gestreefd vooral praktische
informatie op te nemen, waarmee de gebmiker direct aan het
werk kan. Deze informatie is overzichtelijk gepresenteerd.
Om het zoeken te vergemakkelijken is vóór elk hoofdstuk
een uitgebreide inhoudsopgave opgenomen. Een trefwoor-
denlijst biedt hierbij nog extra hulp. Het handboek voor de
pluimveehouderij bestaat uit negen hoofdstukken en omvat
zo\'n 300 pagina\'s.

Hoofdstuk 1, Algemeen: in dit hoofdstuk wordt naast infor-
matie over rechtsvormen van ondernemingen, sociale voor-
zieningen en volksverzekeringen aandacht besteed aan de di-
verse organisaties binnen de pluimveehouderij.

Hoofdstuk 2, Wet- en regelgeving: hierin komen onderwer-
pen aan de orde als arbeidsomstandigheden, procedures bij
nieuwbouw en verbouw, milieuwetgeving in het bijzonder
de Wet Milieubeheer.

Daamaast wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan regel-
geving over dierziektenbestrijding, welzijn en de handel in
pluimveeprodukten.

Hoofdstuk 3, Economie: naast statistische gegevens over de
pluimveesector wordt in dit hoofdstuk onder andere aan-
dacht besteed aan het landbouwbeleid van de Europese Unie
(EU), bedrijfsplanning en bedrijfsinformatiesystemen.

Hoofdstuk 4, Kwaliteit: eerst wordt ingegaan op het begrip
kwaliteit, daarna komen factoren aan de orde die van invloed
zijn op de kwaliteit van eieren en vlees zoals fokkerij, huis-
vesting, voeding en management. Ook wordt aandacht be-
steed aan Integrale Keten Bewaking (1KB).

Hoofdstuk 5, Bedrijfsuitmsting: aan de orde komen voer- en
drinkwatersystemen, stalvormen, legnesten, klimaatnormen,
ventilatie- en verwarmingsystemen en arbeid.

Hoofdstuk 6, Voeding: naast informatie over voedingsstof-
fen als koolhydraten, vetten en eiwitten, wordt in dit hoofd-
stuk ingegaan op voerstrategieën.

Hoofdstuk 7, Reproduktie: broedeibehandeling, broedpro-
ces en broedmachines vormen de hoofdmoot van dit hoofd-
stuk.

Hoofdstuk 8, Gezondheidszorg en hygiëne: dit hoofdstuk
behandelt onder andere reinigen en desinfecteren, ongedier-
tebestrijding, vaccineren en pluimveeziekten.

Hoofdstuk 9, Andere sectoren: behandeld worden de kalkoe-
nen- en eendenhouderij.Informatie over de konijnen- en
pelsdierenhouderij is niet opgenomen. Deze zijn of worden
beschreven in handboeken die worden uitgegeven door de
Nederiandse Organisatie van Konijnenhouders (NOK) re-
spectievelijk de Nederlandse Vereniging van Fokkers van
Edelpelsdieren (NFE).

Het handboek voor de pluimveehouderij bevat geen tabellen
meer met vervangingswaarden en kostprijsberekeningen,
omdat deze gegevens (te) snel verouderen. Deze gegevens
zijn nu te vinden in de IKC-publikaties \'Kwantitatieve
Informatie Veehouderij\' (KWIN-V) en \'Rekenen per sec-
tor\', die regelmatig worden aangepast.

Het Handboek is te verkrijgen door f 42,- over te maken op
postrekening 43 19 39 t.n.v. IKC-Veehouderij te Ede onder
vermelding van publikatienummer 42 en uw naam en adres.

-ocr page 91-

•r

Berichten en verslagen

Het thema \'noodzaak\' sloeg op de re-
cente ontwikkelingen in de dierge-
neeskunde van het gezelschapsdier,
die wijzen op een verdergaande spe-
cialisatie binnen het vakgebied, zowel
diersoort- als disciplinegericht.
Een nieuwe term heeft zeer snel in-
gang gevonden binnen de veterinaire
beroepsgroep: \'permanent education\'
ofwel de noodzaak van voortdurende
nascholing, om problemen van onder
meer tuchtrechtelijke aard te voorko-
men. De kwaliteitsrage werpt de laat-
ste tijd een totaal ander licht op het
PAO-Diergeneeskunde: het is niet
vrijblijvend, maar noodzakelijk.

De Groep Geneeskunde Gezelschaps-
dieren (GGG) meende met een goed
doortimmerde Najaarsdag bij te dra-
gen aan deze \'noodzaak\'. Voor de
Vooijaarsdagen geldt overigens het-
zelfde.

En de beroepsgroep reageert: de
Reehorst was afgeladen. Kennelijk is
\'PAO noodzaak?\' helemaal geen
vraag voor de prakticus, maar vraagt
die zich slechts af hoe zij of hij de kwa-
liteit van de beroepsuitoefening kan
verbeteren...

MISDORP

Na een korte inleiding van de voorzit-
ter van de GGG, H. van Herpen, was
prof.dr. W. Misdorp aan het woord:
\'Ter gelegenheid van mijn afscheid als
deeltijd-hoogleraar in de Veterinaire
Oncologie aan de Faculteit Dierge-
neeskunde probeer ik duidelijk te ma-
ken welke de interactie tussen praktijk
en oncologie is, respectievelijk zou
moeten zijn\'.

Misdorp schetste zijn relatie met de
oncologie, die zich uitstrekt over een
periode van 35 jaar. Hij deed onder
meer een gedetailleerd onderzoek naar
de model-functie van kanker bij huis-
dieren, toen hij verbonden was aan het
Nederlands Kankerinstituut te Am-
sterdam. Hij voelde zich daarnaast be-
trokken als dierenarts: \'Hoe zouden
we kunnen bijdragen aan een beter lot
van onze huisdieren?\'

Ten behoeve van het betreffende on-
derzoek was een goede relatie met de
praktici in en rond Amsterdam een eer-
ste vereiste. \'De basis was tumordiag-
nostiek\', vertelde Misdorp. Prakticus
en oncoloog bleken elkaar zeer nodig
te hebben. \'Immers de diagnose berust
niet alleen op grondig microscopisch
onderzoek, maar behoort ook gegrond
te zijn op kennis van het verdere ver-
loop...\'

Sinds 1985 is de loopbaan van Mis-
dorp gekenmerkt door het werk aan de
faculteit in twee vakgroepen. Genees-
kunde van Gezelschapsdieren en Ve-
terinaire Pathologie. Om meer over de
relatie prakticus-oncologie te weten te
komen organiseerde hij in samenwer-
king met de GGG een enquête onder
gezelschapsdierenpraktici. In zijn
voordracht besprak hij de resultaten.

NAJAARSDAG GGG; NOODZAAK

De tegenhanger van de Voorjaarsdagen ontgroeit zo langzamerhand de posi-
tie van \'het kleine broertje\'; de Najaarsdag trekt tegenwoordig 350 bezoekers
en heeft zich derhalve een eigen identiteit verworven.

De Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren ziet haar inspanningen beloond.
De Najaarsdag 1994 met als thema \'Noodzaak\' die op 26 november in de
Reehorst te Ede werd gehouden, was een doorslaand succes.

Door Sophie Deleu

Hij gaf ter overweging dat microsco-
pisch tumoronderzoek een belangrij-
ker plaats zou moeten hebben in de
Good Veterinary Practice-code. \'Mi-
croscopisch onderzoek geeft uitsluit-
sel over de aard van de tumor, de prog-
nose en eventueel over de radio-
activiteit van de operatie. Daarom is
dit soort onderzoek van belang voor ei-
genaar, dierenarts en patiënt\', be-
toogde hij.

Zie voor meer informatie over het vak-
gebied Veterinaire Oncologie het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 1994;
119 (23), een special issue ter gelegen-
heid van het afscheid van prof.dr. W.
Misdorp.

BIJZONDER

De GGG zette Misdorp na afloop van
zijn voordracht even in de bloemetjes,
vanwege zijn bijzondere verdiensten.
Hij heeft niet alleen het vakgebied
Veterinaire Oncologie het levenslicht
doen zien, maar dit ook toegankelijk
gemaakt voor de prakticus. De zin-
spreuk \'tot heil van mens en dier\', die
hijzelf als een wellicht hoogdravende
en pretentieuze doelstelling betitelde,
blijkt juist bijzonder van toepassing op
zijn werk.

-ocr page 92-

MAMMATUMÜREN
De heer J. Kirpesteijn, werkzaam bij
de vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren, vertelde een smakelijk
verhaal over mammatumoren. Zoals
hij zelf vaststelde opereert iedere die-
renarts weieens een mammatumor.
\'Echter over de lege artis behandeling
van mammatumoren kan worden ge-
discussieerd\', zei Kirpensteijn en ging
in op de prognose van verschillende
soorten mammatumoren, de waarden
van bepaalde diagnostische hulpmid-
delen en andere problemen.
Interessante conclusies waren dat een
vroege OVH bij teven de kans op
mammatumoren vermindert, maar dat
de OVH tijdens de mammatumorver-
wijdering de kans op recidive geens-
zins reduceert.

\'Het is overigens niet mogelijk door
middel van palpatie vast te stellen of
een tumor goed- of kwaadaardig is!\'
zei Kirpensteijn met nadruk.
Een andere interessante vaststelling
was dat de overlevingstijd niet wordt
bepaald door de methode van opereren
(bijvoorbeeld simpele versus regio-
nale mastectomie), maar door de ma-
nier van opereren. \'When in doubt, cut
it out\', was het devies (drie-dimensio-
naal).

\'Een vroege, goed geplande, chirurgi-
sche benadering is de belangrijkste
stap in de succesvolle behandeling van
melkkliertumoren bij de hond\', be-
sloot hij zijn verhaal.

DROGE QGEN

Over de noodzaak van snelle diagnos-
tiek en behandeling van droge ogen bij
honden sprak de heer A. Heijn, bekend
van de \'Veterinaire Specialisten Ois-
terwijk\' en \'Veterinair Specialistisch
Centrum De Wagenrenk\'.

\'De traditionele behandeling van Ke-
rato-Conjuncitivitis Sicca (KCS) is
zeer arbeidsintensief en leidt niet altijd
tot resultaat, wat uiteindelijk blindheid
tot gevolg kan hebben\', aldus Heijn.
\'De laatste jaren wordt steeds duidelij-
ker dat KCS veelal een immuungeme-
dieerde afwijking is\'. Door de nieuwe
behandelingsmethode met lokaal toe-
gediende
Ciclosporine heeft de ziekte
een aanzienlijk betere prognose gekre-
gen.

Ciclosporine (CsA) is een immuun-
suppressor die vooral bekend is ge-
worden bij orgaantransplantaties bij de
mens. Het heeft een specifieke wer-
king op lymfocyten en is niet cyto-
toxisch. De conclusie van Heijn: \'KCS
is een frequent voorkomende maar
vaakt gemiste diagnose bij honden. De
diagnostiek is eenvoudig uit te voeren
(STT). Behandeling met CsA is in de
meerderheid van de gevallen effectief
en van levensbelang. Daarom is het
van groot belang de diagnose in een
vroeg stadium te stellen.\'

ffi ^"»»i I m

82

ANGRECTISCHE KAT
De heer R. van Noort is specialist
Inwendige Ziekten van Gezelschaps-
dieren te Utrecht. Hij schetste het on-
doorgrondelijke vakgebied \'de ano-
rectische kat\'.

\'Oorzaken van anorexie zijn vaak niet
geheel duidelijk\', zei hij. \'Veel gevon-
den worden: bedreigende omgevings-
invloeden, pijn, oropharyngeale of
oesophageale klachten, ziekten ge-
paard gaande met misselijkheid, bra-
ken, vetraagde maaglediging of diar-
ree en leververvetting\'. Hij waar-
schuwde voor de risico\'s van niet-eten
voor de patiënt: \'Afname van de func-
tie van organen, zwakte en verlies van
spiermassa\'. Wanneer een dier niet ge-
zond is en vast, kan \'multiple organ
failure\' optreden.

Ai Aii.it V-S\'.,!-\'.

T I J D S C H R I I T VOOR D I F. R G Ei N E E S K U N D i: , D E E L 120, FEBRUARI, A F L E V E R I N Ci 3 , 1995

Stimulatie van de voedselopname kan
op verschillende manieren: \'Over het
algemeen prefereren katten licht zure
voedingsstoffen op lichaamstempera-
tuur, met een sterke reuk\'. Het voedsel
wordt bij voorkeur meermalen per dag
aangeboden en geserveerd op een plat-
te, wijde schaal (zodat de kat de snor-
haren niet hoeft te bezoedelen). Ver-
mijd stress rond de verstrekking van
voedsel. Daamaast is het mogelijk de
kat chemisch te stimuleren, bijvoor-
beeld met benzodiazepines.

\'Zelfstandig eten is altijd te prefereren
boven dwangvoedering\', aldus Van
Noort. Er bestaat tenslotte nog de mo-

-ocr page 93-

gelijkheid van nutritionele ondersteu-
ning, bij voorkeur enteraal. \'Want een
ernstige complicatie van parenterale
voeding is sepsis ten gevolgen van de
catheter of voedingsvloeistof.

KLANT EN KWALITEIT
\'Dierenartsen zijn gewend om het be-
grip kwaliteit in het kader van hun
praktijk vooral medisch-technisch en
medisch-etisch te bezien\', stak de heer
G.J. Eikmans, directeur van Eikmans
& partners bv (consultants voor com-
municatie, pr, reclame en marketing te
Zeist) van wal. De cliënt beoordeelt de
dierenarts echter op meer dan de resul-
taten van het medisch handelen. \'De
cliënt is immers leek en kan de medi-
sche kwaliteit niet of nauwelijks in-
schatten\'. De dierenarts wordt der-
halve voornamelijk beoordeeld op
zaken die letterlijk zichtbaar zijn.

Wanneer de dierenarts precies doet
wat de cliënt van haar of hem ver-
wacht, is de kwaliteitsbeleving neu-
traal. Naarmate het optreden de ver-
wachting van de cliënt overtreft, stijgt
de kwaltiteitsbeleving. \'In marketing-
termen: de klantbeleving is positief,
zei Eikmans.

Diensten zijn ontastbaar. De afnemer
is altijd onzeker over de dienstverle-
ning. Hij of zij zal zich vastklampen
aan alles waaruit de kwaliteit van de
dienstverlening blijkt, zoals de wijze
waarop de telefoon wordt aangenomen
en de inrichting van de praktijk.

Produktie en consumptie van een
dienst vallen samen: \'Er bestaat tussen
u en uw cliënt een directe relatie\'.
Dierenarts en cliënt maken samen het
produkt. In de ogen van een cliënt pro-
duceert de dierenarts alleen iets, als er
direct contact is. \'Overleg met colle-
gae en foto\'s bestuderen ziet de cliënt
niet en ervaart hij dan ook niet als
dienstverlening. Houd daar rekening
mee\', waarschuwde Eikmans.

Aangezien de dienstveriener afhanke-
lijk is van de wijze waarop de afnemer
zijn wensen kenbaar maakt, is het be-
langrijk om goed te luisteren. \'Neem
een bandje op van een spreekuur\', sug-
gereerde Eikmans. \'U zult horen hoe-
veel u mist in zo\'n gesprek en hoeveel
wartaal u uitslaat\'.

Kortom: de kwaliteit van de dienst
wordt rechtstreeks afgemeten aan het
gedrag van de dierenarts. Eikmans
raadde de aanwezigen dan ook af zich
ten behoeve van \'PR\' dure folders en
dergelijke aan te laten smeren. \'Doe
zelf de deur van de wachtkamer open,
geef zelf een publieksfolder weg... het
zit hem in kleine dingen\'.

INTERMEZZO

Voor de lunch werd onder een grote
bos bloemen het 800ste lid van de
GGG bedolven. Tijdens de Voor-
jaarsdagen 1994 werd nog het 700ste
lid geïnstalleerd. De GGG begint reus-
achtige vormen aan te nemen.

APQTHEEKBELEID
Na de lunch sprak prof dr. A. Pijpers,
hoogleraar veterinaire apotheek, over
de noodzaak van een goed apotheek-
beleid in de gezelschapsdierenprak-
tijk. \'Iedere dierenarts dient zich be-
wust te zijn van een goed en verant-
woord diergeneesmiddelengebruik\',
begon hij.

Op twee van de vele regels en richtlij-
nen ging hij nader in: de administra-
tieve vastlegging van de diergenees-
middelenstroom en de plaats en
omstandigheden, waar en waaronder
diergeneesmiddelen bewaard moeten
worden.

Betreffende het gebruik van medica-
menten voor humaan gebruik en magi-
straal bereide diergeneesmiddelen
dient administratie gevoerd te worden,
waaruit op eenvoudige wijze te zien is
welke hoeveelheden en soorten niet-
geregistreerde diergeneesmiddelen ge-
bruikt zijn. Dierenartsen zijn verplicht
hiervan telkens voor 1 februari opgave
te doen bij de Veterinaire Dienst.
\'Hieraan wordt onvoldoende gehoor
gegeven\', aldus Pijpers. \'Jammer,
want nu heeft de overheid een argu-
ment in handen om het gebruik van
niet-geregistreerde diergeneesmidde-
len totaal te verbieden\'.

Pijpers besloot zijn verhaal met het
aansporen van de aanwezigen, de cur-
sus PAO Apotheek voor de Gezel-
schapsdierenpraktijk te volgen.

VACCINEREN

\'De vaccinatie is een routinebehande-
ling geworden\', zei de heer dr. H.F.
Egberink, werkzaam bij de vakgroep
Infectieziekten en Immunologie. \'De
noodzaak ervan is alleen onderwerp
van discussie, indien in de praktijk de
enting onvoldoende bescherming lijkt
te induceren\'.

Bij het opstellen van een vaccinatie-
schema is naast bestudering van de
richtlijnen van de fabrikant van be-
lang:

- de richtlijnen aan te passen aan de
epidemiologische situatie en

- rekening te houden met factoren die
een rol spelen met de ontwikkeling
van immuniteit.

Egberink sprak over de verschillende
gangbare vaccinaties bij de hond en bij
de kat.

-ocr page 94-

Hij gaf tips voor de te volgen strategie
bij de vaccinatie van pups tegen parvo:
\'In één nest komen pups voor met ver-
schillende titers en dus een verschil-
lende matemale immuniteit, dus de
\'kritische periode\' bij deze jonge dier-
tjes loopt ook uiteen\'. In een besmet
milieu zal vaccinatie alleen geen op-
lossing bieden. Het is derhalve zeer be-
langrijk aandacht te besteden aan het
management. De uitspraak \'an ounce
of prevention is better than a pound of
cure\' deed zeer ter zake.

Egberink voorspelde dat de inmiddels
aanwezige vaccins tegen FeLV ge-
volgd zouden worden door vele an-
dere: \'Het lijkt redelijk om bij het ad-
vies met betrekking tot de noodzaak
van vaccinatie het infectierisico te be-
trekken\'.

Het beschikbare vaccin tegen FIP is
nog onvoldoende onderzocht om een
uitspraak te doen over de betrouwbaar-
heid ervan.

SPOED

Mevrouw M.H.Th Govers, specialist
Chimrgie der Gezelschapsdieren in
het Veterinair Specialistisch Centmm
De Wagenrenk, behandelde de opvang
van dieren met orthopedische proble-
men als gevolg van trauma: \'Ik ga
daarbij even uit van patiënten die zich
op het moment van behandelen in sta-
biele conditie bevinden\'.

Het is allereerst noodzakelijk om een
grondig onderzoek
te verrichten (een
onopgemerkte her-
nia diagfragmatica
kan bijvoorbeeld
een levensbedrei-
gend intra-opera-
tief probleem ver-
oorzaken).

Govers gaf een uit-
gebreid protocol
voor de behande-
ling, dan wel door-
verwijzing van pa-
tiënten met ver-
schillende soorten
fracturen. Een vaak
vergeten \'detail\' is
het steunverband.
Veel fracturen die
in eerste instantie
niet \'open\' zijn,
worden dat door
een gebrek aan
steun bij vervoer.

84

Interessant was ook het gebruik van de
waterpik bij het spoelen van open frac-
turen; in een aantal gevallen worden de
bacteriën juist door gebruik van dit ap-
paraatje met grote kracht het omge-
vende weefsel ingeperst.

Govers sprak tot slot over het gebruik
van antibiotica bij open fracturen:
\'Alle open wonden worden als gecon-
tamineerd beschouwd en antibiotica
worden dus therapeutisch en niet pro-
phylactisch ingezet\'.

SPINAAL TRAUMA
\'Wat moet er direct en wat kan er la-
ter?\' was de vraagstelling van de heer
dr. L.A.A. Janssens, specialist Chi-
rurgie der Gezelschapsdieren te Ant-
werpen (België). Hij besprak de nood-
zaak van de behandeling van spinaal
trauma, zoals bij auto-ongevallen,
schotwonden, maar ook bij discusher-
nia\'s.

Zeer duidelijk deed Janssens uit de
doeken welke handelingen elkaar die-
nen op te volgen bij spinaal trauma.
Hij maakt daarbij gebruik van een \'be-
slisvertakking\'. De handelingen die
\'direct\' moeten geschieden, moeten
werkelijk plaatsvinden, anders wordt
de prognose van een patiënt met spi-
naal trauma zeer negatief beïnvoed (tot
infaust).

De revalidatie van een verlamde pa-
tiënt is een verhaal apart. Er zijn spe-
ciale karretjes op de markt die de ach-
terhand ondersteunen. \'Als u een ver-
lamde patiënt heeft, kunt u mij bellen\',
zei Janssens. \'Ik weet iemand die de
karretjes op maat maakt!\'

TIJDSCHRIKT VOOR DlERCiF. NEliSKUNDE, DEEL 12 0, FEBRUARI, AFLEVERING 3, 1995

ZO GAAT DAT...

Na de Najaarsdag stond in de krant
dat rolstoelen voor dieren binnenkort
\'heel gewoon\' gevonden zullen wor-
den, ook voor patiënten die levenslang
verlamd zijn. De voorzitter van de
GGG, H. van Herpen moest tenslotte
voor de radio verkondigen dat het in
dat geval wel belangrijk is om de kwa-
liteit van het leven van het dier te be-
waken.

Al is het misschien \'onmenselijk\' om
een eigenaar een rolstoel voor zijn
dier te weigeren, voor een verlamd
dier is een \'rolstoel\' niet in alle geval-
len \'noodzaak\'.

De overweging dat de eigenaar in deze
beslist, levert waarschijnlijk hier en
daar nog steeds stof tot discussie.

WORKSHOPS

Tijdens de middagsessie werden de
werkgroepen van de GGG in de gele-
genheid gesteld hun eigen workshop te
organiseren en zich op die manier te
profileren. \'Voor elk wat wils\' was de
formule.

Zo was het mogelijk om voordrachten
te volgen over oncologie of vogels en
voeding of bijzondere dieren. Geïnte-
resseerde vakbroeders konden mstig
met elkaar babbelen, terwijl in de grote
zaal de plenaire sessie voortgang vond.

Een aangename en
nuttige oplossing
voor dierenartsen,
die zich helemaal
toeleggen op een
bepaald vakgebied.
Korte teksten over
de gehouden voor-
drachten zijn ook
opgenomen in de
proceedings van de
Najaarsdag.

Voor meer gede-
tailleerde informa-
tie over hetgeen ge-
zegd is tijdens de
Najaarsdag kan
men de proceedings
raadplegen. Deze
zijn op te vragen bij
het secretariaat van
de GGG. tel.
03430-20039.

-ocr page 95-

Over de noodslachtingen is al meer-
malen op verschillende plaatsen (on-
der meer in het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde) informatie verstrekt. De
Vleeskeuringswet is namelijk recent
gewijzigd naar aanleiding van het tot
stand komen van de Vers-vleesricht-
lijn en de implementatie daarvan in de
Nederlandse wetgeving. Recente ont-
wikkelingen hebben geleid tot een
eenduidige interpretatie van deze wij-
zigingen.

Deze overeenstemming en de ondui-
delijkheid rond de regeling \'speciale
noodslachtingen\' in het verleden vor-
men voor de KNMvD de aanleiding
om een gedeelte van de voorlichting
ter hand te nemen. De praktici zijn
reeds door middel van een brief op de
hoogte gesteld.

Wettelijke basis

Met het van kracht worden van enkele
besluiten op basis van de Vlees-
keuringswet, waannee implementatie
wordt beoogd van de betreffende EG-
bepalingen, is een nieuw criterium
geïntroduceerd dat het mogelijk maakt
de \'levende keuring\' van slachtdieren
elders te doen plaatsvinden dan in een
slachthuis.

Deze zogenaamde \'speciale nood-
slachtingen\' wegens een ongeval of
emstige lichamelijke en functionele
stoornissen worden op last van een
dierenarts buiten het slachthuis uitge-
voerd, indien de dierenarts meent dat
vervoer onmogelijk is of onnodig lij-
den van het dier zou veroorzaken.

In de Vleeskeuringswet staat dan ook
sinds begin 1994 dat vlees van dieren
die bij een speciale noodslachting zijn
gedood op de boerderij, voor mense-
lijke consumptie geschikt kan worden
verklaard, als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan:

1. voor het bedrijf van oorsprong mo-
gen geen vervoersbeperkingen gel-
den in verband met een veeziekte.

2. het dier moet vóór het doden onder-
worpen zijn aan keuring voor het
slachten door een dierenarts.

3. het dier moet ter plaatse na bedwel-
ming door verbloeding gedood
worden. Ter plaatse betekent in de
praktijk op de boerderij.

4. het vervoer van het dier moet zo
spoedig mogelijk na het doden
plaatsvinden. Het gedode dier moet
in principe binnen één uur op een
bijzondere slachtplaats zijn.

5. het gedode dier moet bij het vervoer
naar de bijzondere slachtplaats ver-
gezeld gaan van een verklaring van
de dierenarts die opdracht heeft ge-
geven tot het doden. In deze verkla-
ring moet onder meer vermeld wor-
den:

a. het resultaat van de keuring voor
het slachten.

b.het tijdstip van het verbloeden na
bedwelming.

c. informatie over de toegediende
diergeneesmiddelen.

De verklaring

In Staatscourant nr. 200, van 18 okto-
ber 1994, is het model \'Verklaring die-
renarts voor speciale noodslachtingen\'
met een toelichting gepubliceerd. Dit
model moest vanaf 10 oktober 1994 in
gebmik genomen worden.
Om organisatorische redenen behoeft
deze verklaring volgens de RVV en de
VHl pas per 1 febmari 1995 gebmikt
te worden.

De RVV heeft de verklaring in een op-
lage van 10.000 exemplaren laten
dmkken. Het bureau van de KNMvD
stelt deze formulieren ter beschikking
aan de praktici. De eerste dmk voorziet
in de geschatte behoefte voor één jaar.

In de praktijk zijn veel vragen gerezen over de \'speciale noodslachtingen\'.
Eén van de oorzaken van de onduidelijkheid hieromtrent is een gebrek aan
voorlichting.

Daarnaast worden de praktici geconfronteerd met inzichten van diverse par-
tijen, zoals noodslachters en veehouders, die te maken hebben met validatie.
De instructie met betrekking tot de uitvoering van de richtlijnen en maatrege-
len is aan de overheid en haar uitvoerende gremia, zoals de Rijksdienst voor
de keuring van Vee en Vlees (RVV) en de Veterinaire Hoofd Inspectie (VHI).

REGELING \'SPECIALE NÜÜDSLACHTINGEN\'

GEBREK AAN VOORLICHTING SCHEPT VERWARRING

Invullen verklaring

Voor het invullen van de verklaring,
zijn de volgende punten van belang:

- onder punt twee wordt van de die-
renarts verwacht dat hij of zij de
waargenomen symptomen respec-
tievelijk de eigen (waarschijnlijk-
heids-)diagnose opschrijft. Tevens
wordt verwacht dat bij ernstig zieke
dieren de lichaamstemperatuur
wordt vermeld.

- onder punt drie verklaart de dieren-
arts dat het dier door hem of haar of
onder zijn of haar toezicht op de
boerderij na bedwelming is leegge-
bloed.

Hiermee vervalt dus de mogelijk-
heid om dieren met een verklaring
levend af te voeren naar een bijzon-
dere slachtplaats.

- in nood doden door de kogel is al-
leen toegestaan indien een dier ge-
vaar oplevert voor de omgeving.

- een kopie van de verklaring dient ge-
durende tenminste één jaar bewaard
te worden.

De bedwelming

De bedwelming op de boerderij moet
plaatsvinden via een methode die in de
Vleeskeuringswet genoemd is. Dit be-
tekent in de praktijk dat er een schiet-
masker gebmikt moet worden. Alle in
nood te doden dieren moeten be-
dwelmd worden. Indien alleen de hals
wordt afgesneden, zoals dat in het ver-
leden vaak plaatsvond, wordt het dier
afgekeurd.

Voor de bedwelming van de speciale
noodslachtingen is het handig en ver-
standig om te allen tijde een schiet-
masker bij de hand te hebben.
Voor het bezitten van een schietmas-
ker heeft men, ondanks dat de lokale
politie soms anders beweert, geen ver-
gunning nodig, omdat het schietmas-
ker geen wapen is in de zin van de wet.
Voor de aankoop van munitie is wel
een vergunning nodig.
Deze vergunning wordt verieend aan
iedereen met een onbesproken gedrag.
Schietmaskers zijn te koop bij ver-

-ocr page 96-

schillende veterinaire verkooporgani-
saties.

Wanneer keuring prakticus

In nood verkerende dieren worden na 1
februari 1995 voor het slachten door
de RVV gekeurd (ook buiten kantoor-
tijd). Deze keuring wordt op verzoek
en tegen betaling van het daarvoor gel-
dende tarief uitgevoerd op de bijzon-
dere slachtplaatsen.

Hiermee is duidelijk dat in alle geval-
len waarbij het dier gewoon levend
naar het slachthuis wordt vervoerd, de
prakticus geen verklaring bij deze die-
ren dient af te geven.

De keuring voor het slachten van het in
nood te doden dier op de bijzondere
slachtplaats houdt echter zekere ri-
sico\'s in, omdat dan afgewacht moet
worden of het dier het transport naar de
bijzondere slachtplaats overleeft.

Daarom is het raadzaam dat de dieren-
arts dieren, waarvan hij of zij inschat
dat levend aankomen op de nood-
slachtplaats twijfelachtig is, zelf be-
dwelmt en laat verbloeden en daarbij
de verklaring afgeeft. Het is af te raden
erop te gokken dat een dier het trans-
port overleeft. Onnodige claims kun-
nen hierdoor voorkómen worden.

Wanneer destructie

Het is duidelijk (voor dierenarts, vee-
houder en noodslachter) dat dieren die
op het landbouwbedrijf op natuurlijke
wijze gestorven zijn, niet meer mogen
worden geslacht. Deze dieren moeten
ter destructie worden bestemd.

Ditzelfde geldt voor dieren die dood
op het slachthuis aankomen (bijvoor-
beeld tijdens het transport gestorven
en
derhalve zonder verklaring) en voor
dieren die alleen zijn verbloed (bij-
voorbeeld de dieren die in nood alleen
zijn gestoken of waarbij de hals is
doorgesneden). Een dood dier alsnog
\'bedwelmen\' heeft overigens geen zin,
omdat aflceuring volgt.

De veehouders zijn vóór 1 febniari
1995 via de pers (Agrarisch Dagblad,
De Boerderij en Oogst) op de hoogte
gebracht. De noodslachters zijn door
de RVV voorgelicht.

Verklaring juist invullen

Het is van groot belang dat de dieren-
arts de verklaring zorgvuldig, volledig
en naar waarheid invult, omdat eventu-
ele onjuistheden grote gevolgen kun-
nen hebben, zowel voor de veehouder
als voor de dierenarts. Indien namelijk
op het slachthuis blijkt dat er onjuist-
heden in de verklaring staan, kan het
dier worden afgekeurd en kan de die-
renarts worden vervolgd voor valsheid
in geschrifte.

il
IkÊk

11 ft

il f lit ü

Er kan tevens een procedure op grond
van het Tuchtrecht worden gestart.

FORMULIEREN

Praktici kunnen de benodigde verkla-
ring, liefst schriftelijk, bestellen bij het
bureau van de KNMvD via een aan-
vraagformulier, dat hen toegezonden
is.

Naam middel

registratie nr
diergeneesmiddel

Indien het diar door middel van de kogel is gedood,
de reden hiervoor opgeven:

Het secretariaat behoudt zich overi-
gens het recht voor, de gevraagde aan-
tallen te wijzigen. Deze clausule is no-
dig, omdat vele praktici \'voor de
zekerheid\' ongeveer 50 tot 100 formu-
lieren bestellen. Er zijn echter maar
10.000 formulieren gedrukt en er wor-
den slechts zo\'n 8000 dieren per jaar
als \'speciale noodslachting\' aangebo-
den. De KNMvD verspreidt dus in eer-
ste instantie vijf formulieren per prak-
ticus.

Verklaring van dierenarts voor speciale noodslachtingen*

Dete v^rklêfing di0nt tijdéns h»( gahel^ transport vên h9t diêr én bij dê kêuring vên h^t dimr. êênwtig t9 tijn.

0000001 5

Q*9«v«nt v»n h«t tlMhtdlcr ElgvnMr of houder v»n hot »iMtndtor

Diortoort ......................................................................................................................................................Naam ........................................................................................

Rat ..................................................................................................Straat ...........................................»...........................................

Gatlacht ..............................................................................................Woonplaatt : ................. -

Laaftiid ......................................................................................................................Poftcoda ...................................................................................

Oornummar : ...v............................, ........^............Talafoon ......,....... r ^ ,

UBN : ............................. .................................

Ondargatakar>da. diaranarts

Naam ...........................................

Straat ....................».............................................................

Woonplaat! : .........................

Postcoda ..............

Talafoon

Varklaart lan aantian van hat hiarbovan ganoamda diar;

1. dat hat niat afkomstig is uit aan gabiad mat varvoarsbaparfcingan in varband mat aan vaaziakta;

2. dat da volganda afwijkmgan bij da kaurmg voor hat slachian zijn waarganoman:

3. dal hat diar op da boardari) in nood gedood moast wordan an dat hat diar na badwalming op corracta wijia is laaggebload

Datum : Tijdstip : ............

ia. dat aan hat diar door ondargatakanda
gaan ganaasmidd»<an lijn toagadiand***
wal ganaasmiddalan lijn toagadiand

4b. dat volgans gagevans urt hat badrijfs logboak is gabiakan dat da laatsta 28 dagan
gaan ganaasmiddalan tijn toagadiand*\'*
wal ganaasmiddalan tijn toagadiand

4c. ar IS op hat badnjf gaan badnjfs-logboak aanwezig

Datum laatste
behandeling

de wachttermijn

Handtekenir>g dierenarts

Plaats en datum :

-ocr page 97-

•9 m

MUSEUM DIERGENEESKUNDE
VEERTIG JAAR

Op 4 november 1994 werd in het Hoofdgebouw van de Faculteit
Diergeneeskunde te Utrecht onder aanwezigheid van vele belangstellenden
het veertigjarig bestaan van het Museum Diergeneeskunde gevierd. De dag-
voorzitter, prof.dr. A.W. Kersjes, duidde de dag aan als de \'Museumdag\'.

Door A.P. Wijgergangs

Draaisma gaf een duidelijke
uiteenzetting over toekom-
stige activiteiten van de over-
heid op het gebied van de ge-
zondheidszorg voor dieren,
waarbij een duidelijke split-
sing zal worden gemaakt in
beleid enerzijds en uitvoering
anderzijds. Na zijn betoog
bood Draaisma het Museum
Diergeneeskunde een fantoom
aan dat in het verleden ge-
bmikt werd bij het afnemen
van examens voor veeverlos-
kundigen; een onderwerp
waarop drs. J. Staman late{ op
de ochtend zou terugkomen.

ONTWIKKELINGEN
Het mini-symposium startte
met een inleiding van prof dr.
G.C. van der Weijden, hoogle-
raar Obstetric en Fertiliteit van
de Vrouwelijke Grote Huis-
dieren (Faculteit Diergenees-
kunde, Utrecht) over de alge-
mene ontwikkelingen inzake
de verioskunde van het rund. Daarbij
werd ingegaan op de technische ont-
wikkelingen en werden vele personen
opgevoerd die op deze ontwikkelingen
een duidelijke invloed hebben gehad,
waarbij uiteraard een aantal Neder-
landers niet ontbrak (onder andere
Paymans, De Bruin en Van der Kaay).

OVERHEID

Staman, hoofd van de Hoofdafdeling
Welzijn, Gezondheidszorg, Gezel-
schapsdieren en Beroepsuitoefening
(Veterinaire Dienst, Den Haag) behan-
delde de betrokkenheid van de over-
heid bij de ontwikkeling van de verios-
kunde in het verleden. Het lag voor de
hand dat de problematiek van de ver-
loskundigen en met name de verhou-
dingen tussen de overheid, de verlos-
kundigen en de dierenartsen de meeste
aandacht kregen in het betoog. Het feit
dat er sinds het van kracht worden van
de nieuwe Wet op de Uitoefening van
de Diergeneeskunde geen vergunnin-
gen voor verioskundigen worden afge-
geven (en er dus ook geen examens
meer worden afgenomen) is wellicht
de aanleiding voor de schenking die
Draaisma aan het Museum Dier-
geneeskunde deed.

INSTRUMENTARIUM
De derde inleiding van de ochtend
werd gehouden door de heer W.
Mulder, conservator Medische Sector
(Universiteitsmuseum Utrecht), mede
namens drs. A.P. Wijgergangs, con-
servator Museum Diergeneeskunde.
Deze inleiding had betrekking op het
gebruik van instrumentarium. Daarbij

Prof.dr. A.W. Kersjes verving voor
deze gelegenheid prof.dr. G
.J.W. van
der Mey, de voorzitter van de
Museumcommissie Diergeneeskunde,
die helaas door ziekte de viering niet
bij kon wonen. Dit werd des te meer
betreurd omdat Van der Mey veertig
jaar lang actief betrokken is geweest
bij het wel en wee van het Museum
Diergeneeskunde.

FANTOOM

Het ochtendprogramma omvatte een
mini-symposium over de geschiedenis
van de verloskunde van het rund (ook
een groot deel van de expositie was
aan dit onderwerp gewijd).
Het programma werd geopend door
drs. P.H. Draaisma, directeur Milieu,
Kwaliteit en Voeding (straks Gezond-
heid) van het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij.

-ocr page 98-

■■ f ii

m

werd onder meer een vergelijking ge-
trokken tussen het gebmik van verlos-
kundig instmmentarium bij de mens
en bij het dier. Dit element werd ook
zoveel mogelijk in de expositie tot uit-
drukking gebracht.

BOEKWERKJE

Het middagprogramma stond volledig
in het teken van de viering van het
veertigjarig bestaan van het Museum
Diergeneeskunde.

Namens een viertal organisaties, te
weten de Numan Stichting, het Uni-
versiteitsmuseum, waarvan het Mu-
seum Diergeneeskunde een afdeling
vormt, het Veterinair Historisch Ge-
nootschap en de Diergeneeskundige
Studenten Kring, werden felicitaties
uitgesproken en geschenken aangebo-
den.

Het veertigjarig bestaan is door het
Museum Diergeneeskunde aangegre-
pen om nieuw materiaal ten behoeve
van voorlichting over het museum het
licht te doen zien. Het eerste exem-
plaar van een nieuw boekwerkje over
het museum werd door de conservator
aangeboden aan de decaan van de
Faculteit Diergeneeskunde, profdr.
H.W. de Vries, terwijl het eerste exem-
plaar van een poster van het museum
uitgereikt werd aan de vertegenwoor-
diger van het Hoofdbestuur van de
KNMvD, drs. W.J. Schoorlemmer.

GESLAAGDE DAG
De organisatie van een dergelijke dag
is niet mogelijk zonder de steun van
velen. Zo werden de lunch en receptie
aangeboden door het bestuur van de
Faculteit Diergeneeskunde.
De Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde, de
Numan Stichting, de Faculteit Dier-
geneeskunde, het Universiteitsmu-
seum, het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, het Veteri-
nair Historisch Genootschap en de
Voormalige Vereniging van Direc-
teuren van Gemeentelijke Slachthui-
zen en Vleeskeuringsdiensten in Ne-
derland verleenden alle een bijdrage
aan het boekwerkje.
De AUV en Instmvet namen voor een
belangrijk gedeelte de kosten van de
poster voor hun rekening. Het
Universiteitsmuseum had een belang-
rijke inbreng bij de voorbereidingen
voor deze dag. De heer R. Brouwers
had de leiding over de expositie, de
heer A. de Jonge zorgde voor de in-
richting van de vitrines, de heer J.W.
Pette nam de conservering van de in-
stmmenten voor zijn rekening en de
heer J.P. Stolp zorgde voor de foto\'s.
Het geheel kwam tot stand onder de
bezielende begeleiding van de assis-
tent-conservator van het Museum
Diergeneeskunde, drs. S.J. de Geus.
Alle genoemde personen en instanties
werd dank gezegd voor hun bijdragen
aan het welslagen van deze dag. De
dag werd besloten met een geani-
meerde receptie. Het Museum Dier-
geneeskunde kan met trots temgzien
op een geslaagde dag.

De teksten van de inleidingen zullen
worden gepubliceerd in \'Argos\', het
tijdschrift van het Veterinair Histo-
risch Genootschap.

DE NEDERLANDSE ONDERZOEKASSOCIATIE VAN DIERWETENSCHAPPEN EN
DIERGEZONDHEID GAAT VAN START

AANPAK DIERGENEESKUNDIGE EN DIERKUNDIGE
PROBLEMEN DOOR GEZAMENLIJK ONDERZOEK

Het aangeven van oplossingen van de
vele knelpunten in de landbouw door
onderzoek is op korte termijn noodza-
kelijk.

Via politieke maatregelen dreigt het,
gezien de problemen rond onder meer
de mest, uit te lopen op een forse in-
krimping van de veehouderij in
Nederland. Dierenartsen zullen door
deze veranderingen evenzeer getroffen
worden.

Op 22 december 1994 werd in
Lelystad in het ID-DLO instituut een
samenwerkingsovereenkomst geslo-
ten tussen dit instituut en de onder-
zoekschool van de Faculteit voor
Diergeneeskunde alsmede die van de
Universiteit Wageningen. Daarbij is
de intentie vastgelegd om het onder-
zoek te bundelen. Deze samenwerking
zal verder als Nederiandse Onderzoek-
associatie Dierwetenschappen en
Diergezondheid, (NOADD), door het
leven gaan.

MEERWAARDE EN SYNERGIE
De overeenkomst werd gesloten onder
aanwezigheid van diverse autoriteiten
op veterinair en dierkundig onder-
zoekgebied, het belang dat aan deze
samenwerking wordt gehecht daarbij
nog eens onderstrepend.
Dit betrof naast de decaan van de FD,
prof dr. H.W. de Vries en de rector
magnificus van de Universiteit Wage-
ningen, prof dr. C.M. Karssen als-
mede ir. M. Heuver, algemeen direc-
teur DLO en prof dr. L. van Vloten-
Doting, directeur Directie Wetenschap
en Kennisoverdracht van het Mini-
sterie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij (LNV). Voorts was er een ver-
tegenwoordiger van het bedrijfsleven,
als opdrachtgever voor onderzoek, dr.
ir. H. Bakker, adjunct-directeur onder-
zoek Nutreco uit Boxmeer.
De hoofdrolspelers waren uiteraard de
directeuren van het Instituut voor
Veterinaire Wetenschappen (IVW),
van het \'Wageningen Institute of
Animal Sciences\' (WIAS) respectie-
velijk prof dr. M.C. Horzinek en prof
dr. E.A. Huisman alsmede de directeur
van het ID-DLO, prof dr.C.J.G.
Wensing.

Bij de toelichting door de directeuren
kwam naar voren dat niet alleen het
onderzoek als zodanig maar zeker ook
het opleiden van aio\'s (assistent-on-
derzoeker in opleiding) een belangrijk
aspect is van deze samenwerking.
Als dit slaagt komt er een \'post-gradu-
ate school\' naar Amerikaans model
van de grond, die er voor zorg kan dra-
gen dat hooggekwalificeerde onder-
zoekers afgeleverd worden. En daar is
grote behoefte aan gezien de proble-
men die thans om een oplossing vra-
gen.

Dr. ir. H. Bakker van Nutreco gaf aan
dat de geweldige individualisering in
de maatschappij met als gevolg de pro-

-ocr page 99-

duktsegmentatie, de noodzaak van een
verbeterd distributiesysteem met de
logistieke problemen van dien, vragen
om adequate antwoorden, deels gege-
nereerd door onderzoek.

Het oplopen van de kostprijs in
Nederiand mede ten gevolge van de
hogere milieu-eisen met daarbij de in-
vloed van de GATT overeenkomsten
en de gevolgen van de gemeenschap-
pelijke Europese marktmaatregelen
maken dat die kostprijs 20% verlaagd
dient te worden, wil de Nederlandse
landbouw nog mee kunnen doen.
Het is deze geweldige uitdaging die de
instituten door hun onderzoek mede
moeten waarmaken. De samenwer-
king zal daartoe zeker moeten bijdra-
gen. Door de synergie hoeft het niet op
voorhand extra geld te gaan kosten, al-
dus Bakker.

Prof.dr. M.C. Horzinek, directeur van
het IVW (FD) beklemtoonde dat een
dergelijke samenwerking, die deze
(zogenaamde horizontale) synergie
moet opleveren, uit moet gaan van
randvoorwaarden die in het bedrijfsle-
ven voor dergelijke samenwerkingen
gelden;

- zorg dat de samenwerking zichtbaar
wordt, bijvoorbeeld door coauteur-
schap bij wetenschappelijke artike-
len;

- wees je bewust dat het gaat om een
langdurig, intensief traject. Probeer
het onderzoek te bekijken met het
oog van de klant, (outside-in in
plaats van inside-out);

- stel je verwachtingen niet al te hoog
dat wil zeggen schat deze conserva-
tiefin;

- verzeker je van diepgaande kennis
aan de top van die cluster en van
daadwerkelijke samenwerking aan
de basis.

Prof dr. E.A. Huisman van het WIAS
uit Wageningen schetste het eigen lo-
pende onderzoeksprogramma, waarbij
veel aandacht besteed wordt aan sys-
teem-analyse van bestaande proble-
men.

Een probleem van een bestaand sys-
teem vraagt om het genereren van cri-
teria, die gebruikt kunnen worden voor
een integrale aanpak van die proble-
men.

Een belangrijk onderzoeksgebied is de
duurzaamheid van de veehouderij.
Naast de beheersing van de ziektesitu-
atie is het misschien nog belangrijker

•f ■ ii

iÉÊÊéÊi

iämM

te proberen een model te creëren,
waarin vrijwaring van ziekten tot de
mogelijkheden behoort. Op deze ge-
bieden zal samenwerking zeker effec-
tief kunnen zijn.

PRAKTISCHE UITWERKING
Een overeenkomst afsluiten met een
intentieverklaring is één ding. Belang-
rijk is natuuriijk de praktische uitwer-
king.

In de discussie die na de ondertekening
werd gevoerd, kwam naar voren dat
een kleine hoeveelheid extra extern
geld, om het geheel goed te laten
draaien, toch wel in de verwachting
ligt.

Het zal hopelijk niet zo gaan als des-
tijds met het ingestelde NRLO-net-
werk van contactcommissies en coör-
dinatiecommissies die moeizaam
functioneerden omdat er geen geld
voor beschikbaar was?
Zowel het departement LNV (prof dr.
van Vloten) als het bedrijfsleven (dr.
Bakker) gaven aan dat daar niet in eer-
ste instantie op gerekend moet worden.
Taakverdeling is een andere optie die
bekeken moet worden.
Samenwerking betekent immers het
voorkomen van duplicering.
Ook uitstraling van deze samenwer-
king naar het praktijkonderzoek bij
Gezondheidsdiensten voor Dieren en
de Proefstations is een van de taken
van deze onderzoekassociatie.
Wel is het zo dat het fundamenteel on-
derzoek niet vergeten mag worden.
Immers het vermogen van het onder-
zoek om knelpunten in de praktijk op
te kunnen lossen wordt groter, naar-
mate er nieuwe revolutionaire zaken
aan het licht zijn gebracht. Het voor-
beeld van de ontdekking van restrictie-
enzymen en de techniek van het maken
van monoclonale antilichamen onder-
streept deze visie. Het is mooi, als de
antwoorden al klaar liggen voordat de
vragen geformuleerd zijn.
Dubbelbenoemingen via deeltijd-hoog-
leraren kunnen eveneens gunstig wer-
ken om de samenwerking te cemente-
ren

Meerwaarde en synergie waren de
sleutelbegrippen waar iedereen het
over eens was. Daamaast, om de sug-
gestie van dr. Th. Kmip, de voortplan-
tingsdeskundige van ID-DLO te cite-
ren zal het misschien een kwestie van
copuleren moeten worden, opdat ook
werkelijk de beoogde vmchten verkre-
gen worden.

W. Sybesma

iiffÉÉlfififiiliÉi

VETERINAIR GOLF-
KAMPIOENSCHAP
1995

Al is 1995 niet zo lang geleden op de
kalender verschenen, toch zullen allen
die uitzien naar het jaarlijkse Veteri-
naire Golfkampioenschap nu al be-
nieuwd zijn, wanneer deze wedstrijd zal
plaatsvinden. Welnu, plaats en datum
zijn bekend!

Op woensdag 24 mei 1995 zal op golf-
baan \'De Batouwe\', gelegen te Zoelen
in de Betuwe, dit belangrijke treffen
plaatsvinden. Er wordt dan uitgemaakt
wie gedurende één jaar de felbegeerde
titel \'Veterinair Golfkampioen van
Nederland\' mag voeren. Vakanties en
vrije dagen kunnen nu worden gere-
geld. Het moet voor vele collegae een
eer zijn eraan te kunnen meewerken dat
een associé of assistent in de gelegen-
heid wordt gesteld aan deze prestigi-
euze wedstrijd deel te nemen.
De gestaag groeiende groep golfspe-
lende dierenartsen heeft geen aanspo-
ring meer nodig. Allen die eenmaal
hebben deelgenomen zullen ongetwij-
feld alles in het werk stellen om op deze
dag naar de Betuwe (mooi centraal ge-
legen) af te reizen, want dit belangrijke
gebeuren mag niet gemist worden.
Om 09.00 uur worden de deelnemers
ontvangen met koffie. Om 10.00 uur
(gunschot) wordt de negen hole\'s team-
wedstrijd gespeeld en na de lunch zal
vanaf 13.00 uur worden gestart voor de
kampioenwedstrijd over achttien hole\'s.
Tijdens het traditionele diner zal de
prijsuitreiking plaatsvinden.
Aan kwaliteit zal het ons deze dag niet
ontbreken, daar staat de naam van de
firma Alfasan, die ons in staat stelt het
hoge niveau te handhaven, borg voor.
De ambiance van \'De Batouwe\' en de
esprit van de veterinaire golfers doen de
rest om de dag onvergetelijk te doen
zijn.

Wij hopen weer veel trouwe deelne-
mers, maar ook \'eerstejaars\' te verwel-
komen. Deelnemers kunnen zich aan-
melden door f 25,-- over te maken op
postrekening 934611 van de Rabobank
te Hattem ten gunste van rekeningnum-
mer 32.57.48.160 van het Veterinair
Golfcomité, Eikenlaan 3 te Hattem, met
vermelding van de handicap.

Meer infomiatie is verkrijgbaar bij het
organiserend comité: G.Th.F. Kaal,
033-611671; J. Kuipers. 05206-
42716; L.M. Otto, 02907-2567.

-ocr page 100-

Op dinsdag 12 december 1994 was de
Afdeling Utrecht weer bijeen in Het
Oude Tolhuis met een mooie opkomst
van 20 dierenartsen, waaronder twee
nieuwe leden.

Eén van de meest trouwe bezoekers,
collega Van Paassen, ontlokte die op-
komst bij zijn iets te late binnenkomst
de verbaasde uitspraak: geen plaats????
Natuurlijk werd er meteen een stoel
voor hem aangeschoven.
De afdelingsleden werden weer op de
hoogte gesteld van alles wat er binnen
de KNMvD, RVV, Gezondheidsdienst
en Fidin gaande is.

Mw. Van Oostrum, stafmedewerker
van het secretariaat van de KNMvD,
behandelde de actualiteiten rond het
arbeidsrecht. Zij besprak de voorwaar-
den en consequenties van de arbeids-
overeenkomst, vooral van belang om-
dat waarnemers vanaf 1 januari 1995
onder die regels vallen. Daarnaast gaf
Mw. Van Oostrum een duidelijk over-
zicht van de inhoud en de gevolgen
van de Arbo-wet. Zij had voor de
werkgevende en werknemende dieren-
artsen veel nuttige informatie en ant-
woorden op vragen.
Na de bestuurswisseling waarbij col-
lega Van Rossem gekozen werd als
Afdelingsbestuurslid, werd de als be-
stuurslid aftredende collega Pieper be-
noemd als lid van de provinciale
Begeleidingscommissie Praktijkuit-
oefening. Deze commissie heeft nu de
volgende samenstelling: J.C.A. Ver-
nooij (vz.), H.K. Hadderingh (secr.), J.
van Dobbenburgh, B.J. Pieper en J.
Verhoeff.

De begeleidingscommissie kreeg in de
afgelopen maanden diverse meldingen
van overname, uitbreiding en vesti-
ging van praktijken. Door een actieve
opstelling hoopt de commissie op een
goed resultaat van haar begeleidende
functie bij het bereiken van harmoni-
euze intercollegiale verhoudingen.
Ook aan het eind van deze vergadering
kwam het beoogde intercollegiale con-
tact weer volledig tot z\'n recht doordat
de meeste collegae nog graag gebruik
maakten van het als altijd door de
Afdeling aangeboden drankje.

BERICHT UIT DE AFDELING UTRECHT

Tijdens de eerstvolgende Afdelings-
vergadering, op 7 februari a.s. in Het
Oude Tolhuis in Utrecht, houdt de heer
drs. A. Kamphuis, Hoofd Bureau Bij-
werkingen Diergeneesmiddelen, een
lezing over de activiteiten en de bete-
kenis van het recent ingestelde Bureau.

Hennie Hadderingh,
secr. Afdeling Utrecht

PLATFORM ALTERNATIEVEN
VOOR DIERPROEVEN

Congressen en cursussen

Eind augustus 1986 heeft de staatsse-
cretaris van het toenmalige ministerie
van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur het Platform alternatieven voor
dierproeven officieel geïnstalleerd.
Taak van het Platform is onder meer het
adviseren van de overheid en andere
subsidieverleners over subsidiëring van
altematieven. Bepalend is daarbij de re-
levantie van het projectvoorstel in het
kader van vervanging, vermindering en
verfijning van het proefdiergebruik.
Hieronder wordt verstaan onderzoeks-
methoden die leiden tot besparing van
het proefdiergebruik alsmede tot mini-
malisering van de aantasting van het
welzijn van proefdieren. De nadruk zal
liggen op de ontwikkeling en validatie
van methoden. Het Platform bestaat uit
vertegenwoordigers van de overheid,
van industriële ondememingen die met
dierproeven werken en van dierenbe-
schermingsorganisaties.
Voor subsidiëring van altematieven is
per jaar ongeveer twee miljoen gulden
beschikbaar. Gedurende de afgelopen
jaren zijn in totaal omstreeks negentig
projectvoorstellen voor subsidie in aan-
merking gekomen.

Om het zoeken naar altematieven te be-
vorderen streeft het Platform emaar on-
derzoek op diverse gebieden te subsi-
diëren.

Voor de komende ronde worden vooral
voorstellen voor de ontwikkeling en va-
lidatie van altematieven op de volgende
gebieden tegemoet gezien:

- ontwikkeling, controle en ijking van
geneesmiddelen;

- onderzoek met betrekking tot gees-
tesziekten en ziekten van het zenuw-
stelsel;

- onderzoek met betrekking tot kanker.
Bovendien zal bij de beoordeling extra
aandacht worden besteed aan voorstel-
len welke leiden tot vermijding van em-
stige pijn en emstig ongerief
Wanneer men in aanmerking wenst te
komen voor subsidiëring in
1996 dient
men bij het secretariaat nieuwe aan-
vraagformulieren aan te vragen. Men
ontvangt dan tevens de procedure voor
beoordeling van de projecten.

Het projectvoorstel dient vóór 1 april
1995
door het Platform te zijn ontvan-
gen. In het najaar van 1995 zal het ad-
vies aan de subsidieverieners worden
vastgesteld.

Formulieren kunnen worden aange-
vraagd bij: Het secretariaat Platform al-
tematieven voor dierproeven, p/a
Veterinaire Hoofdinspectie, Postbus
5406, 2280 HK Rijswijk, tel.nr.: 070-
3407032/33.

5TH ANNUAL EUROPEAN-

EQUINE-ARTHROSCOPY

WORKSHOP

(BASIC COURSE]

9-10 JUNI 1995

Sprekers:

- C.W. Mcllwraith, Dipl. ACVS,
Colorado, USA.

- K.J. Boening, Dipl. ECVS.

- Dr. V. Saldem, Dipl. ECVS.

- 1. Wright, Dipl. ECVS, Newmarket,
England.

De cursus vindt plaats in de
Tierärztliche Klinik in Telgte.

Registratie:

Tierärztliche Klinik in Telgte, z. Hd.
Frau Holle, Kiebitzpohl 35, 48291
Telgte - Germany, tel.: 02504/3064,
fax: 02504/7929.

Registratie wordt geaccepteerd tot 15
apnl 1995.

Kosten cursus: DM 1.300,-

Het aantal deelnemers is beperkt. De
registratie vindt plaats in volgorde van
aanmelding. De cursus wordt in de
Engelse taal gegeven.

-ocr page 101-

WVA -1995-WSAVA
Van 3 t/m 9 september 1995 zullen in
Yokohama (Japan) de congressen van
de WVA en de WSAVA worden ge-
houden. In het volgende Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zullen wij
hierop uitgebreid ingaan. Mogelijk
wilt u in verband met uw vakantieplan-
ning er nu al rekening mee houden. We
hebben van een aantal reisorganisaties
voorstellen voor een congresreis ge-
kregen, te weten Carlson Wagonlit,
VVAA en Tozai Travel.
Voor inlichtingen kunt u zich wenden
tot Dr. Tj. Joma, algemeen secretaris
KNMvD en national member WVA.

WORLD VETERINARY
CONGRESS - YOKOHAMA.
3 - 9 SEPTEMBER 1995
Carlson Wagonlit Travel heeft in het
kader van het VVX^ congres van de
World Veterinary Association en het
XX*^ congres van de World Small
Animal Veterinary Association een
aantrekkelijk reisarrangement samen-
gesteld, in samenwerking met KLM.
Naast het basisprogramma naar
Yokohama is het mogelijk om vooraf
een indruk van Japan op te doen mid-
dels een pre-tour.

Basisreis: u vertrekt op 1 september
naar Tokyo. Na aankomst op 2 septem-
ber volgt transfer naar Yokohama, waar
kamers in het San-ai hotel en het Breeze
Bay hotel zijn gereserveerd. Na het con-
gres, op 9 september, vliegt u terug naar
Amsterdam.

■■ I il

Afhankelijk van de hotelkeuze bedraagt
de reissom per congresganger bij verblijf
in een éénpersoonskamer f 3.600,- of
f5.260,-.

De vertrekdatum van de pre-tour is 28 au-
gustus. Tijdens deze reis maakt u kennis
met de voormalige hoofdstad van Japan,
Kyoto; het plaatsje Nara met de grootste
houtconstructie ter wereld, de Todaiji
Tempel met de enorme bronzen Buddha.
Verder reist u per supersnelle trein naar
het prachtige gebied rond Hakone, waar
u in een typisch Japanse herberg kunt sla-
pen. U aanschouwt hier de Mount Fuji al-
vorens naar Yokohama te reizen.
De prijs per persoon voor deze pre-tour
bedraagt bij verblijf in een gedeelde
tweepersoonskamer f2.750,-.
Daamaast kunnen wij zorgdragen voor
het overmaken van uw registratiekosten
en als u uw reis individueel wilt verlen-
gen, zijn wij u graag van dienst.

Indien u interesse heeft, kunt u voor het
aanvragen van een uitgebreid reispro-
gramma bellen of faxen naar Carlson
Wagonlit Travel, telefoonnummer: 020-
5221490, faxnummer: 020-5221498.

CONGRESSEN IN JAPAN

RICHTLIJN BEHANDELING HUIDSCHIMMEL-
INFECTIE BIJ DE KAT

De behandeling van huidschimmelinfecties (Microsporum canis) bij de kat is
een veelomvattende, veeleisende en ingrijpende aangelegenheid, waarover in
de praktijk misverstanden blijken te bestaan. Er worden soms teleurstellende
resultaten geboekt, met name in de sfeer van de fokkerij. Dit is niet bevorderlijk
voor het vertrouwen van de cliënt in zijn/haar dierenarts.

De specialisten Dermatologie der Gezelschapsdieren (de collegae Roosje,
Vroom, Willemse en Wisselink) hebben in samenwerking met het Veterinair
Microbiologisch Diagnostisch Centrum (VMDC) van de Faculteit Diergenees-
kunde een therapeutische richtlijn voor praktici opgesteld. Tevens is er een \'le-
kenversie\' gemaakt, die de belangrijkste punten van het behandelplan toelicht.
Dit pamflet kan aan de cliënt ter verduidelijking en als geheugensteun worden
meegegeven. De richtlijn maakt gebruik van twee voor dit doel geregistreerde
diergeneesmiddelen; in de praktijk worden ook wel niet voor dit doel geregis-
treerde alternatieven toegepast.

Beide pamfletten zijn gratis te verkrijgen bij: Veterinair Microbiologisch
Diagnostisch Centrum (VMDC), Postbus 80165, 3508 TD Utrecht, tel.nr.: 030-
531242. Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren, tel.nr: 030-531589.

«iiiriiftiriliiiiiMiiMii^

VetDoser® is een database met doserin-
gen en indicaties voor het diergenees-
kundig gebmik van antibiotica.
Het computerprogramma, geschikt voor
MS-DOS computers met 10 MB vrije
schrijfmimte, maakt het mogelijk om
snel doseringen van antibiotica op te
zoeken, niet alleen voor nuts- en gezel-
schapsdieren, maar ook voor een heel
scala bijzondere dieren en exotische vo-
gels. De diersoorten database loopt van
alligator tot zebravink. Bij iedere dose-
ringsvoorschrift wordt de bron vermeld
en indien geïndiceerd gewaarschuwd
voor bijwerkingen en interacties.
Daamaast kan men ook per diersoort op
indicatie zoeken en dan worden antibio-
ticum-adviezen voor behandeling van
de betreffende aandoening gegeven,
wederom inclusief bron van vermel-
ding. Het programma is gemakkelijk te
installeren en de bediening wijst zich
vanzelf Computerervaring is absoluut
niet nodig. Het programma is te bestel-
len voor f 100,- (exclusief BTW) bij:
Euregio Laboratory Services, Wilhel-
minasingel 98, 6221 BL MAAS-
TRICHT, tel.: 043-259139, faxnr.: 043-
250714.

NIEUW VAN
ALFASAN

Ibuprofen 200 mg tablet. Een analgeti-
cum met anti-inflammatoire en antipy-
retische eigenschappen voor de hond.
Ibuprofen remt de prostaglandine syn-
these. Met een dosering van 20 mg per
kg lichaamsgewicht kan deze NSAID
ingezet worden bij onder andere arthriti-
den en extra-articulaire aandoeningen,
zoals periarthritis humeroscapularis,
epicondylitis, tendovaginitis, synovitis
en tendinitis. Voor een plaatsbepaling
van ibuprofen in de groep van de
NSAID\'s verwijzen wij naar het
Geneesmiddelen bulletin oktober 1994
nr. 10. Ibuprofen tabletten worden gele-
verd in een pot met 500 tabletten met 2
breukstrepen. Voor meer informatie
verwijzen wij naar de bijsluitertekst en
naar Alfasan Diergeneesmiddelen, tel.:
03480-16945.

VETDOSER®
VERSIE 2.1

-ocr page 102-

Janssen Pharmaceutica B.V. introdu-
ceert het nieuwe endectocide ENZEC:
een produkt dat niet alleen effectief is
tegen inwendige parasieten, maar ook
tegen uitwendige.

ENZEC (abamectine) is een 1% in-
spuitbare oplossing voor onderhuidse
toediening bij rundvee. Eén dosis (1
ml/50 kg lichaamsgewicht) ENZEC is
minstens zeven dagen werkzaam tegen
onder andere de belangrijkste maag-
darmwormen
Ostertagia ostertagi en
Cooperia oncophora en minstens
veertien dagen tegen de longworm
Dictyocau-lus viviparus. Door deze
lange werkingsduur kan het behande-
lingsinterval worden verlengd.
ENZEC behoort tot de groep van de
avermectines.

Behalve tegen maag-darmwormen en
longwormen is ENZEC ook effectief
werkzaam tegen uitwendige parasieten
als schurftmijten en zuigende luizen
bij rundvee.

ENZEC is vanaf 18 januari 1995 be-
schikbaar en wordt geleverd in verpak-
king van 50 en 200 ml. Hiermee kun-
nen respectievelijk 10 en 40 dieren van
250 kg behandeld worden.
ENZEC is geregistreerd onder num-
mer Reg NL 8038 en is uitsluitend ver-
krijgbaar bij de dierenarts.

NIEUW: ENZEC*, (ABAMECTINE) DOODT IN- EN
UITWENDIGE PARASIETEN BIJ RUNDVEE

Voor meer informatie kunt u zich wen-
den tot Janssen Pharmaceutica B.V.,
Diergeneeskundige Afdeling, Postbus
90240,5000 LT Tilburg.

* Licensed Trademark

OPTIVOER MET DARMVERTEERBARE AMINOZUREN

OPTIVOER is het vernieuwde pro-
gramma van COMVEE B.V. voor de
rantsoenberekening en het krachtvoer-
advies voor melkvee. OPTIVOER
wordt door de mengvoederindustrie
gebruikt als vooriichtings ondersteu-
nend systeem (VOS).
OPTIVOER is op enkele belangrijke
onderdelen uitgebreid:
- Het nieuwe programma geeft ook
een voeradvies voor
jongvee,
drachtige pinken en droge koeien.

Het jongvee-advies houdt rekening
met de gewenste groei. Uniek is dat
de vooriichter zelf het streefgewicht
op 24 maanden kan invullen, waar-
door alle rekenregels en normen au-
tomatisch worden aangepast.
Het programma kan de diergegevens
met EDI-NRS inlezen. De vooriich-
ter kan op deze manier een bereke-
ning maken met de werkelijke vee-
stapel en de actuele produktie-
gegevens van een bedrijf, ook bij ge-
mengd voeren.
- In OPTIVOER wordt de analyse van
de eiwitvoorziening ondersteund
door de berekening van de opname
en de behoefte aan darmverteerbaar
Methionine en Lysine.

Voor meer informatie over OPTI-
VOER kunt u bellen naar: COMVEE
B.V./Boerderij-Automatisering, ir.
S.H.J. van Leeuwen, telefoonnummer:
05700-38680.

MICROBIOLOGIE

O

Progress towards the eradica-
tion of Aujeszky\'s disease in New
Zealand by vaccination with a
subunit vaccine.

M.XJ. Motha, G. Atkinson, F.P.
Hoyle. The VetRec 1994; 135:204-6.

Op het \'noord eiland\' van Nieuw
Zeeland werd op negen varkenshoude-
rij bedrijven waar de ziekte van
Aujeszky klinisch voorkwam of was
voorgekomen een entprogramma uit-
gevoerd met een G] negatief vaccin
(Geskypur Rhône Merieux).

Referaat

Varkens van twaalf weken werden met
een tussenpauze van drie a vier weken
tweemaal gevaccineerd en vervolgens
ieder halfjaar.

Op sommige bedrijven werden dieren
met antilichamen ten opzichte van het
veldvims (G| positieO zo snel moge-
lijk verwijderd.

Controle op het al dan niet aanwezig
zijn van antilichamen ten opzichte van
het veldvims en van het entvims ge-
schiedde met behulp van een Elisa.
Van zeven bedrijven zijn 32-42 maan-
den na het begin van het programma de
resultaten bekend.

Op drie bedrijven is het veldvirus ver-
dwenen; op drie bedrijven is het per-
centage G| positieve dieren vermin-
derd en op 1 vermeerderd.

Gesteld wordt dat het huisvesten van
G] positieve dieren temidden van G]
negatieve zinloos is; het veldvims ver-
spreidt zich vroeg of Iaat.
Om het veldvirus van de ziekte van
Aujeszky te elimineren zijn drie pun-
ten noodzakelijk:

a. een entprogramma met G | negatieve
vaccins;

b. een goede bedrijfshygiëne;

c. het slachten van dieren met G| anti-
lichamen.

Gesteld wordt dat de bestrijding op
grote bedrijven moeilijk is. (Opge-
merkt moet worden dat de bedrijfsom-
standigheden in Nieuw Zeeland niet te
vergelijken zijn met die in Nederland.
Door de grote varkensdichtheid is de
situatie hier ongunstiger ref).

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 103-

Hieronder treft u een aantal cursussen aan. Opgave is telefo-
nisch (030 - 51 73 74) en door middel van een fax (030 - 51 64
90) mogelijk.

\'HET TOTALE ONDERZOEK IN 10 RÖNTGEN-
AVONDEN\' RÖNTGENOLOGISCH ONDERZOEK
VAN DE BUIKHOLTE BIJ GEZELSCHAPSDIEREN,

ƒ2.500,-

Deze cursus start 1 maand later dan aangegeven in de
cursusbrochure; de laatste datum zal in overleg met de
cursisten worden afgesproken.

Data en thema\'s:

Iedere donderdagavond; 20.00 - 22.30 uur.

23 februari 1995: introductie beeldvorming van de buik-
holte: \'het normaalbeeld\' techniek - in-
terpretatie - aanvullende diagnostiek
het afwijkende buikbeeld: te wit - te
zwart!

\'tumor\' in de buik

contrastonderzoek van het urologisch
apparaat

urologische patiënten
21 september 1995: contrastonderzoek van de digestietractus
19 oktober 1995: \'braken\'
16 november 1995: \'diarree\'
14 december 1995: \'trauma\'

In overleg: overzicht röntgendiagnostiek van de buikholte
veel voorkomende fouten - \'drog\' beelden - etc.

Het doel van deze intensieve cursus is om de deelnemers een
volledig overzicht te bieden aangaande de praktische moge-
lijkheden en beperkingen van röntgenologisch onderzoek
van de buikholte bij gezelschapsdieren. In die gevallen waar
de praktische toepasbaarheid van röntgendiagnostiek beperkt
is, of resulteert in onvolledige informatie, zal de mogelijk-
heid van ander en/of aanvullend beeldvormend onderzoek
zoals echografie worden aangeduid en besproken.
Elke röntgenavond heeft een
thema en zal bestaan uit drie
onderdelen:

1. introductie en bespreking van het thema aan de hand van
dia\'s;

2. zelfstudie en interpretatie van röntgenfoto\'s betreffende
het besproken thema aan de lichtkast;

3. bespreking en discussie van de röntgenfoto\'s aan de hand
van dia\'s.

Aan het eind van elke avond bestaat de mogelijkheid om
meegebrachte röntgenfoto\'s te bespreken.

TOEPASSINGSMOGELIJKHEDEN VAN ECHOGRA-
FIE BIJ HET GESLACHTSAPPARAAT GEIT,
16 fe-

bruan 1995, 12.00 -16.30 uur, ƒ520,-

Na een korte inleiding zal tijdens een bedrijfsbezoek ruim
aandacht worden besteed aan het zelf scannen. Het aantal
deelnemers is derhalve beperkt tot 10 personen.

23 maart 1995:

13 april 1995:
18 mei 1995:

15 juni 1995:

PATIËNTENDEMONSTRATIE GEZELSCHAPSDIE-
REN,
22 februari 1995,14.00- 17.00uur, ƒ 95,-

De volgende onderwerpen zullen worden besproken:
Fertiliteit, urologie, een IC-patiënt, problemen met anesthe-
sie en gedragsproblemen. Zoveel mogelijk zal gebruik wor-
den gemaakt van een levende patiënt.

VETERINAIRE APOTHEEK I GEMENGDE PRAK-
TIJK,
22,23 en 24 februari 1995, ƒ 1.450,-

Veterinaire Apotheek: beleidsaspecten (overheid), apo-
theekrecht en regelgeving, vergelijking humane apotheek,
economisch belang, wettelijk kader, aansprakelijkheid, ad-
ministratieve verplichtingen, milieu-aspecten, inrichting en
beheer, werkinstructies, auto-apotheek.

Diergeneesmiddelen (waaronder vaccins): registratie,
keuzecriteria, kwaliteit-Zprijsverhouding, farmaceutische
aspecten (onder andere houdbaarheid, bewaarcondities), bij-
sluiters, documentatie, beoordelen informatie.

Goede Veterinaire Praktijk Apotheek: principes, biofar-
macie, wachttermijnen, selectief gebruik van antibiotica.

Apotheekpraktijk: magistrale receptuur, verpakken, eti-
ketteren en afleveren.

PRAKTISCHE RÖNTGENOLOGIE GEZELSCHAPS-
DIEREN,
25 februari 1995,09.00-17.00 uur, ƒ525,-

In het eerste dagdeel van de cursus wordt aandacht besteed
aan de praktische uitvoering van het röntgenologisch onder-
zoek van diverse objecten van kleine huisdieren: voorberei-
ding, positionering, opnamerichtingen, belichtingswaarden.
De opnametechnieken worden met behulp van patiënten en
de beschikbare apparatuur \'live\' gedemonstreerd en geoe-
fend.

In het tweede dagdeel zal het accent komen te liggen op de
interpretatie van röntgenfoto\'s: bespreking van een aantal
opnamen van patiënten met discussie over de mogelijkheden
voor nadere (röntgen-)diagnostiek.

Een aantal deelnemers zal gevraagd worden -zo mogelijk-
een eigen lichtkast mee te nemen. Verder wordt van alle
deelnemers verwacht dat ze naast een
loodschort en hand-
schoenen
twee tot vijf eigen opnames meebrengen.

!!! CURSUS VOOR ASSISTENTEN !!!

ASSISTENTIE VOORBEREIDING EN NAZORG
OPERATIE-PATIËNT,
11 februari 1995, 10.00 - 16.00
uur, ƒ395,-

Controle van de patiënt voor de operatie.
Algemene verzorging en controle van de patiënt na de opera-
tie; bijkomen uit anesthesie; pijnbestrijding na de operatie
(noodzaak?); infusen; verbanden of kraag. Bovendien wordt
aandacht besteed aan de ernstig zieke, opgenomen patiënt.
Bloedafname technieken.

Een en ander wordt theoretisch behandeld en gedemon-
streerd en waar mogelijk geoefend.

-ocr page 104-

?li mê /i

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie Prof. dr. A. de
Kruif (Faculteit Diergeneeskunde
te Gent) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Is het aan te raden om witvuilende
koeien (endometritis, geen pyometra,
met een fijnctioneel corpus luteum en
meer dan 30 dagen p.p.) te behandelen?

ANTWOORD:

Er is sprake van een witvuilende koe,
meer dan 30 dagen p.p. met een endo-
metritis maar geen pyometra en met een
functioneel corpus luteum. De vraag die
gesteld moet worden is: wat is dit voor
patiënt? Koeien met een endometritis
die witvuilen komen veel voor, ook nog
meer dan 30 dagen post partum.
Witvuilende koeien met een endometri-
tis en met een functioneel corpus luteum
zonder dat er sprake is van een (begin-
nende) pyometra komen slechts zelden
voor. Globaal kan gesteld worden dat
als een koe meer dan 30 dagen p.p. een
endometritis heeft en witvuilt en er bo-
vendien een corpus luteum is, erbij zo\'n
dier óf een pyometra aanwezig is óf er
zich een pyometra aan het ontwikkelen
is.

WITVUILENDE KOEIEN

De vraagsteller heeft het dus over een
zeldzaam voorkomende patiënt. Naar de
effectiviteit van progstaglandines (PG)
bij dergelijke patiënten is geen apart on-
derzoek verricht. Naar pyometra\'s of
zich ontwikkelende pyometra\'s des te
meer. De diagnose pyometra is niet al-
tijd eenvoudig te stellen: bij enkele liters
pus in de uterus is de diagnose geen pro-
bleem, maar wat bij 100 ml pus of bij I
ml pus? Door middel van rectaal onder-
zoek kunnen alleen de duidelijke geval-
len worden gediagnostiseerd, maar ook
is het nog mogelijk dat de diagnose niet
kan worden gesteld omdat het onder-
zoek kan hebben plaatsgevonden voor-
dat er zich wat pus in de uterus heeft op-
gehoopt. Vrijwel alle koeien waarbij er
zich een pyometra zal ontwikkelen,
worden tussen 15 en 30 dagen p.p voor
de eerste keer tochtig. Bij deze, meestal
stille bronst, leegt de uterus zich (gro-
tendeels) en witvuilt de koe flink.
Daama vormt zich een corpus luteum en
verliest de uterus zijn tonus. Een eventu-
eel nog aanwezige ontsteking, meestal
met Actino-myces pyogenes en anaëro-
ben krijgt dan de kans op te flakkeren,
waarbij er pusophoping in de uterus
plaatsvindt. Soms vloeit er pus af, soms
niet. Het kan dus best zijn dat er bij on-
derzoek op 30 dagen geen pusophoping
aanwezig is en er bij onderzoek op 40
dagen wel sprake is van pusophoping.

Koeien die witvuilen en die een actief
corpus luteum bezitten, zijn daarom
zonder meer verdacht van een pyometra
of van een pyometra in opbouw.
De therapie bij dergelijke dieren bestaat
dan ook uit een injectie met PG, te her-
halen na 14 dagen, een intrauteriene the-
rapie is bij zulke dieren zinloos, omdat
intrauterien toegediende geneesmidde-
len, zoals antibiotica en desinfectantia,
niet in staat zijn een (beginnende) pyo-
metra te genezen. Worden PG te vroeg
p.p. toegediend, bijvoorbeeld op de 20e
dag, dan is er bij de meeste koeien geen
corpus luteum aanwezig, waardoor er
geen effect kan worden verwacht. Bij
dergelijke met PG behandelde koeien
kan zich dan alsnog een pyometra ont-
wikkelen. Ook een éénmalige intraute-
riene therapie blijkt in zo\'n vroeg sta-
dium p.p. niet zinvol te zijn. In hoeverre
een herhaalde intrauteriene therapie
(bijvoorbeeld drie of vijf keer) van
waarde is, is onbekend. Uiteraard zal
dan het kostenaspect in de gaten moeten
worden gehouden. Goed onderzoek
over zo\'n therapie ligt niet voor.@
Het antwoord op de gestelde vraag is
dus: er is veel onderzoek verricht naar
de toepassing van PG bij pyometrapa-
tiënten en bij dieren met een zich ont-
wikkelende pyometra. Onderzoek bij de
specifieke patiënt van de vraagsteller
heeft niet apart plaatsgevonden, omdat
dergelijke dieren zonder meer verdacht
zijn van een pyometra en dan behande-
ling met PG voorde hand ligt.

@)Zieook T.V.D.. 1990. 115. 51-60 Enüomelri-
tis posipartum hij het rund.

OPEREREN?

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie Prof dr.
A. de Kmif en Prof dr. J. van
Hoof (Faculteit Diergeneeskunde
te Gent) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Moeten dierenartsen cryptorche beertjes
nog opereren? Of is het slachtgewicht
tegenwoordig zo snel bereikt dat we de
veehouder zonder risico mogen advise-
ren niet te opereren, omdat dit bij het
slachten toch geen problemen geeft?

ANTWOORD:

Het niet-castreren van beertjes voor de
vleesproduktie vindt inderdaad meer in-
gang. Bij een levend gewicht van 80 kg
geeft dit in de regel geen problemen in
verband met geslachtsgeur. Bij hogere
gewichten is het evenwel mogelijk dat
in 5 è 10% van de gevallen geslachts-
geur optreedt. In elk geval zullen niet-
gecastreerde mannelijke varkens steeds
met een speciaal keurmerk (ovaal met 2
evenwijdige lijnen) gestempeld worden.
Dit betekent dat het vlees van deze die-
ren slechts onder bepaalde restricties in
de handel mag worden gebracht. Dit zal
normaal tot een iets lagere prijs aanlei-
ding geven. Wat nu cryptorchen betreft,
deze vallen onder dezelfde reglemente-
ring, als de niet gecastreerde varkens.

CRYPTORCHE BEERTJES WEL OF NIET

De ervaring leert echter dat er bij cryp-
torchen iets gemakkelijker een ge-
slachtsgeur optreedt dan bij normale
(niet-gecastreerde) beertjes van de-
zelfde leeftijd en/of hetzelfde gewicht.
Het niet-opereren van deze dieren zal in
een aantal gevallen (5 ä 10%) gepaard
gaan met een geslachtsgeur. Er dient,
zoals reeds gezegd, steeds rekening mee
gehouden te worden dat zij met een spe-
ciaal keurmerk zullen worden gestem-
peld. In de regel wordt er niet afgekeurd
tenzij de geslachtsgeur \'uitgesproken\' is
(dit is de terminologie van richtlijn
64/433 EEG). Het bovenstaande houdt
in dat we de veehouder niet mogen advi-
seren, niet te opereren omdat er toch
\'geen risico is\'. Wel kan de veehouder
meegedeeld worden dat \'het risico klein
is en dat de kosten van de operatie waar-
schijnlijk hoger liggen dan het eventuele
risico bij slachten\'.

-ocr page 105-

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie Dr. C.
Holzhauer bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Je wordt geroepen bij een koppel pin-
ken (op stal) met ademhalingsproble-
men. De pinken lopen naast gezonde
dieren. Gezien de slechte respons op
antibiotica, zou het een virale infectie
kunnen zijn. Het is bekend, dat toedie-
ning van corticosteroïden bij virale in-
fecties een veelvoudige virusvermeer-
dering geeft. Is, in dit verband,
toediening van corticosteroïden aan de
zieke dieren gevaarlijk voor de ge-
zonde dieren? In hoeverre zijn corti-
costeroïden gecontraïndiceerd bij een
virale infectie?

ANTWOORD:

Voor een behandeling van een koppel
pinken met ademhalingsproblemen is
een diagnose of waarschijnlijkheids-
diagnose gewenst. Van belang hier-
voor is een anamnese, waarmee vragen
beantwoord kunnen worden als, sinds
wanneer bestaan er symptomen en van
welke aard waren die: hoesten, ver-
snelde ademhaling, traan ogen, ge-
stoorde eetlust?

Wanneer er van een acuut groepsge-
beuren sprake is, zullen we in de eerste
plaats aan een virale infectie als oor-
zaak denken en dan komen er twee in
aanmerking, namelijk een BRS- en
PP-virusinfectie. De andere respira-
toire virusinfecties van het rund, zoals
met Rhino- en Reovirussen geven
slechts lichte symptomen en niet dui-
delijk groepsgewijs. IBR is geen typi-
sche hoestverwekker en geeft andere
symptomen. Aan longwormziekte
moet wel differentiaal-diagnostisch
gedacht worden: hoesten, versnelde
ademhaling, geen ontstoken slijmvlie-
zen van neus of oog, geen duidelijke
neusuitvloeiïng, geen pneumonie in
topkwabben.

Bacteriële infecties als oorzaak van
groepsgewijs optredende ademha-
lingsproblemen bij pinken zijn niet be-
kend. Wel in meer individuele (bijzon-
dere) gevallen, maar waarschijnlijk
ook dan altijd secundair. Bij IBR zijn
er meestal maar enkele dieren tegelijk
ziek in een koppel en is er duidelijk
sprake van een aandoening van de
voorste luchtwegen met fibrine-vor-
ming op de slijmvliezen en in een later
stadium nogal wat weefselverval met
een typische, ichoreuze stank tot ge-
volg. Eventuele adembezwaren zijn
inspiratoir en kunnen bijvoorbeeld tot
snurken leiden.

BRS- en PP-virusinfecties kunnen in
een beginstadium gelijke symptomen
veroorzaken, zoals het koppelsgewijs
optreden, hoesten, koorts gedurende
enkele dagen en catarrhale symptomen
(natte neuzen en ogen) en de frequente
ademhaling (> 60/min.). De infecties
met PP-virus veriopen als regel mild.
Er is na drie dagen geen koorts meer en
geen frequente ademhaling en er is
geen pneumonie te constateren. Het
hoesten kan wel nog langere tijd aan-
houden, bij een minder gunstig leefkli-
maat (onjuiste of onvoldoende ventila-
tie).

Bij een eerste fase van een infectie met
BRS-virus kunnen de symptomen en
het verloop gelijk als bij PP zijn en dan
behoeven er geen andere therapeuti-
sche maatregelen genomen te worden,
dan het bestrijden van de hoest, extra
zorg voor een goede ventilatie, rust in
de koppel en het matigen van het rant-
soen.

Houden de adembezwaren langer dan
een paar dagen aan, c.q. bestaan die al
langer en zijn er bij auscultatie pneu-
monieën vast te stellen (altijd in de
topkwabben!) dan is er vrij zeker
sprake van een BRS virusinfectie met
de kans op complicaties door overma-
tige afweerreacties (vaatwandbescha-
digingen en oedeemvorming). In deze
gevallen zijn ontstekingsremmende
therapeutica gewenst en kunnen corti-
costeroïden in beeld komen. Wel ge-
durende korte tijd (twee dagen) en in
een lage dosering. Ook zijn middelen
als acetylsalicylzuur en finadyne in dit
stadium van pinkengriep te overwe-
gen. Het geven van antibiotica wordt
gedaan om secundair optredende in-
fecties met bacteriën of mycoplasma\'s
te voorkomen. Maar dit is naar mijn
mening alleen vereist bij kalveren tot
een leeftijd van vier ä vijf maanden.
Het vergroten van de kans op besmet-
ting van stalgenoten lijkt mij van geen
praktische betekenis. Deze stalgenoten
zijn zeker na enige dagen al besmet.
Virusuitscheiding is er al vóór de ziek-
tesymptomen en vooral gedurende de
eerste dagen. Verder hebben wat ou-
dere dieren al een immuniteit ten aan-
zien van deze respiratoire virusinfec-
ties. (In Nederland maken alle jonge
dieren deze in hun eerste levensjaren
een paar keer mee. Herinfecties geven
als regel alleen kortdurende hoest en
het zijn alleen de eerst optredende in-
fecties die soms tot problemen leiden.)

CÜRTICÜSTERÜÏDEN BIJ VIRALE INFECTIES

Corticosteroïden kunnen door een
remming van afweerreacties leiden tot
een grotere virusproduktie. Maar dan
zijn vrij hoge doseringen nodig gedu-
rende langere tijd. Zo kunnen we dra-
gers van het IBR-virus tot virus-excre-
tie brengen, door gedurende zes dagen
een hoge dosering dexamethason toe
te dienen. In de hierboven bedoelde
ziektegevallen worden cortico\'s korte
tijd verstrekt in lage dosering en is de
top van virusexcretie reeds gepas-
seerd.

BANDEN TVD

Vanaf heden zijn verkrijgbaar de
banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1994.

De prijs bedraagt, evenals die voor
de banden 1992 en 1993, ƒ 30,-(inclu-
sief 171/2 % BTW). De banden voor
het TvD 1990 zijn uitverkocht.
Verkrijgbaar zijn nog de banden van
1988 en 1991 tot en met 1994.

De banden 1988 en 1991 kosten
ƒ 26,45 (inclusief 171/2 % BTW). De
banden zijn te bestellen door het be-
treffende bedrag over te maken op
postrekening 511606 ten name van
de KNMvD, onder vermelding van
\'Banden\' (plus jaargang).

-ocr page 106-

Geheel onverwacht is onze collega,
Kees Okkerse, op 20 november 1994 te
\'s-Hertogenbosch overleden.

Diezelfde morgen was hij nog als lid
van de Aloude Broederschap van het
H.H. Sacrament in die kerk aanwezig,
waar op 24 november voor hem de uit-
vaartdienst gevierd werd. Vele vrien-
den en bekenden, ook vroegere cliën-
ten, waren gekomen om van hem
afscheid te nemen. Zijn kinderen gaven
in duidelijke taal hun waardering voor
en verbondenheid met hun vader weer.
In besloten kring werd Kees op de be-
graafplaats Groenendaal te \'s-Herto-
genbosch begraven.

Den Bosch, de stad waar hij zich vanaf
september 1945 tot in 1986 als prakti-
zerend dierenarts heeft ingezet, maar
ook vele andere functies vervuld heeft.
De stad ook waar hij zeer aan ver-
knocht was en zich temidden van vele
vrienden thuisvoelde. Kees werd gebo-
ren in 1918 te Veendam in Groningen.
Hij doorliep daar de lagere school en
de HBS. In 1936 trok hij naar Utrecht
om diergeneeskunde te studeren,
welke studie in 1942 voltooid werd.
Daarna dook hij, vanwege de Duitse
bezetting, onder in de Wieringermeer-
polder en al spoedig verving hij col-
lega Reitsma wegens diens ziekzijn.
Per motor bezocht hij daar de cliënten.
In september 1945 zette hij in Den
Bosch met collega Koomen de praktijk
van de collegae Plankeel en Koomen
voort; een overwegend grote-huisdie-
renpraktijk in een groot gebied met on-
verharde en slechte wegen. Gelukkig
werd hem de aanschaf van een auto
door een vergunning mogelijk ge-
maakt; auto \'s waren destijds schaars!
In 1947 trouwde hij met Jeanine
Tollenaar die hij al in het begin van
zijn studie in Utrecht had leren ken-
nen. Het echtpaar werd verrijkt met
vier dochters, twee zonen en inmiddels
acht kleinkinderen.

Ininemoriam

Kees was een prakticus in hart en nie-
ren en legde zich van begin af aan ook
op de kleine-huisdierenpraktijk toe.
Zijn praktijkruimte, met apotheek en
wachtruimte, bevond zich op de eerste
verdieping in hun woonhuis aan het
Julianaplein.

Later, op de Gregoriussingel, kreeg hij
een betere outillage. De \'massabestrij-
ding\', dat wil zeggen de tuberculose-
controle, de mond- en klauwzeer-en-
tingen en de Abortus Bang bestrijding,
werd door studenten ondersteund.
Kees liet hen zo mogelijk visites mee-
rijden en vertelde graag over zijn dier-
geneeskundige ervaringen. Bij de run-
der-k.i. heeft hij veterinair toezicht
verzorgd. Ook op de Besehe Veemarkt
was hij wekelijks actief; hij was daar
tevens voorzitter van de arbitragecom-
missie.

De Nationale Tentoonstellingen van
de Koninklijke Vereniging \'Het Neder-
landse Trekpaard\' konden op zijn des-
kundigheid rekenen. Ook bij veel an-
dere tentoonstellingen van dieren was
Kees actief betrokken.
Vanaf 1973 heeft hij ridim tien jaar als
plaatsvervangend inspecteur van de
Veterinaire Dienst exportkeuringen
verricht, tot grote waardering van die
Veterinaire Dienst.

Als lid van de Dierenbescherming
heeft hij jarenlang het dierenasiel in
Den Bosch begeleid. Opmerkelijk was
dat Kees consequent optrad en géén
halfslachtige oplossingen nastreefde;
dat werd hem niet altijd in dank afge-
nomen.

CORNELIS JOHANNES OKKERSE

Gedurende veertig jaar was hij een en-
thousiast voorzitter van de Kynologen-
club Den Bosch, waarvoor hem de
Gouden Erespeld van Verdiensten
voor de Kynologie verstrekt werd.
In 1986 werd hij voor zijn vele ver-
diensten onderscheiden tot Ridder in
de Orde van Oranje Nassau.
Jarenlang heb ik met Kees weekend-
diensten verzorgd en vooral in het be-
gin van de toepassing van de keizer-
snede bij het rund, hebben we veel
samengewerkt. Kees kan getypeerd
worden als een aimabele, betrouw-
bare, gezellige en hardwerkende all
round prakticus.

In zijn eerste praktijkjaren, met veel
spoedvisites, zwaar werk en weinig
nachtrust, kon hij nog wel eens ge-
haast en prikkelbaar zijn. Dat deed
niets af aan zijn inzet en toewijding.
Hij werd dan ook door zijn cliënten re-
spectvol gewaardeerd. Zijn manier
van werken was accuraat en hij ging
zeer zorgvuldig om met zijn instrumen-
tarium.

Naast het werk in de praktijk vond hij
altijd ruimte om te lezen. Zijn grote
hobby, het verzamelen van postzegels,
heeft Kees door de jaren heen steeds in
stand gehouden. Hij was lid van de
Sociëteit Amicitia en de Zwarte Arend
en actief binnen de Oeteldonkse club.
Als lid van de raad van XI was hij
volop betrokken bij de intochten van
de Prins en het carnaval-vieren in
Oeteldonk.

Binnen de uitoefening van zijn beroep,
maar ook daarbuiten, heeft hij zijn
liefde voor de natuur volop beleefd.
Later genoot hij met Jeanine dubbel
van hun paradijsje in de Provence.
Dankbaar voor zijn warme, trouwe
vriendschap en collegialiteit gedenken
wij Kees en wensen Jeanine en de kin-
deren troost en sterkte.

Jos Wijsmuller

-ocr page 107-

Veterinair tuchtrecht

j

ONJUISTE DIAGNOSE
Verdikkingen

De in de inleiding genoemde uitspraak
betrof een hond met \'maagklachten\'.
Bij tweede consultatie werd verwezen
naar een andere dierenarts die een
maagtorsie constateerde, aan de gevol-
gen waarvan de hond is overleden. Er
werd een klacht ingediend tegen de
eerste dierenarts.

De eerste dierenarts stelde geen aan-
wijzingen te hebben gevonden die we-
zen op maagklachten. Hij zag namelijk
de door hem geconstateerde verdik-
kingen in de buikwand als oorzaak van
de klachten. Verdikkingen die overi-
gens door de tweede dierenarts niet
zijn geconstateerd.

Het tuchtcollege achtte het zeer waar-
schijnlijk dat de hond aan een maag-
torsie is overleden. Het college was
van mening:

\'dat de dierenarts hij een voldoende
zorgx-uldig onderzoek redelijkerwijze
niet tot de conclusie heeft kunnen ko-
men dat de klachten van de hond op
bevredigende wijze verklaard konden
worden door de aanwezigheid van ver-
dikkingen in de buikwand\'.
Het feit dat klager later op de avond
wederom contact opnam met de die-
renarts, had voor hem aanleiding moe-
ten zijn om zich te bezinnen op zijn
eerdere conclusie dat er geen sprake
was van acute klachten. Het college
verklaarde de klacht gegrond en legde
de dierenarts een berisping op.

(

Oliebolleneter

Een dierenarts kreeg een Engelse
Basset Hound aangeboden, omdat de
hond naar de mening van de eigenaar
aan een maagtorsie leed. \'s Middags
had de hond op een braderie een olie-
bol van de straat gegeten.
Bij het onderzoek van de hond werden
in de goed palpabele buik geen milt-
zwelling en geen tympanie waargeno-
men. Bij gebruik van een sonde kwam
geen gas vrij, wel een beetje schui-
mende maaginhoud. De dierenarts
diagnostiseerde geen maagtorsie. Hij
dacht eerder dat de hond iets verkeerds
(oliebol?) had gegeten.
De hond kreeg een injectie Primperan
en de eigenaar kreeg het advies contact
op te nemen met de dienstdoende die-
renarts, als de hond niet beter werd.
Deze laatste dierenarts werd vijf uur
later bezocht omdat de buik van de
hond steeds dikker werd. Aldaar is de
hond tijdens de operatie helaas overie-
den. Het sectierapport stelde dat de
maag 270° gedraaid was en dat zij de
milt had meegetrokken. De milt was
sterk gestuwd geraakt. In de maag zat
en veel gas en gistende inhoud. Door
druk op de grote vaten was een ern-
stige shock opgetreden, waaraan de
hond uiteindelijk is overieden.

De eigenaar van de Basset heeft een
klacht tegen de eerste dierenarts inge-
diend, stellende dat deze een onjuiste
diagnose heeft gesteld.

Gelet op de resultaten van het onder-
zoek van de beklaagde dierenarts was
de diagnose \'geen maagtorsie\' aanne-
melijk. Volgens het tuchtcollege staat
namelijk vast dat bij een maagtorsie de
buik niet of zeer slecht palpabel is.
Mede gezien het tijdsbestek van vijf
uur (tussen het bezoek aan beklaagde
en de tweede dierenarts) was het col-
lege van mening:

In het Tijdschrift voor Diergeneeskunde van 1994; 119(18): 550-2) werd ver-
slag gedaan van een jaar veterinair tuchtrecht. In dat artikel werd tevens in-
gegaan op een aantal uitspraken van het tuchtcollege. Eén van deze uitspra-
ken betrof een hond met een maagtorsie die niet was onderkend door een als
eerste geconsulteerde dierenarts. Uit de tot nu toe bekende uitspraken blijkt
dat een maagtorsie of\'vermoedens van een dergelijke aandoening\' wel vaker
aanleiding is voor het indienen van een klacht. In dit artikel wordt een aantal
van deze uitspraken aan de orde gesteld. Tussen de beschrijving van deze uit-
spraken door, besteedt de auteur aandacht aan de bewijsperikelen in het
tuchtrecht, het belang van goede voorlichting en euthanasie. Het artikel
wordt afgesloten met enkele kanttekeningen.

Door Sabien van Egmond

MAAGTORSIE, MAAG DILATATIE EN HET VETERINAIR
TUCHTCOLLEGE

\'dat het niet onaannemelijk is dat ten
tijde van het eerste onderzoek nog
geen maagtorsie aanwezig was of dat
de aanwezige torsie redelijkerwijze
nog niet te constateren viel\'.
Het college oordeelde dat de dierenarts
niet tekort is geschoten in zijn dierge-
neeskundige zorg. De klacht werd on-
gegrond verklaard.

Recidiverend braken

Een tien jaar oude Dog werd ter behan-
deling aangeboden omdat zij aanhou-
dend speeksel braakte. Sinds ongeveer
een jaar had de hond recidiverende
klachten, waarbij benauwdheid,
speeksel braken, hoesten, excessieve
wateropname en \'algemeen ziek\' in
wisselende mate optraden. Het dier
herstelde steeds snel na toediening van
antibacteriële middelen. De dierenarts
had geadviseerd de hond in Utrecht te
laten behandelen. Dit advies werd niet
opgevolgd. De werkdiagnose was
steeds: passage-probleem van speek-
sel, dysfagie mogelijk in samenhang
met longproblemen.
Deze keer braakte de hond speeksel,
was sloom, vertoonde geen shockver-
schijnselen, had een normale buikom-
vang en was niet pijnlijk bij palpatie.
De dierenarts constateerde geen maag-
torsie. Hij dacht eerder aan een reci-
dive van het oude probleem, zij het
met meer speeksel braken. De situatie
is uitvoerig besproken met de eige-
naar.

De hond is gedurende een uur geobser-
veerd en parenteraal behandeld met
Trimethoprim/sulfa. In het verieden
waren de klachten dan de volgende
dag verdwenen, reden waarom ook nu
besloten werd het nog even aan te zien.
Vier uur later is de hond thuis overie-
den. Er is geen sectie verricht. De man
van de dierenambulance die de hond
kwam ophalen, stelde dat de hond, ge-
zien de opgezette buik, overieden
moest zijn aan een maagkanteling.

Mede naar aanleiding van deze laatste
mededeling heeft de eigenaar een
klacht ingediend. Volgens de eigenaar
had de hond eerder onderzocht moeten

-ocr page 108-

worden en heeft de dierenarts een on-
juiste diagnose gesteld.

Volgens het tuchtcollege was de en-
kele omschrijving dat een hond speek-
sel braakt geen reden te veronderstel-
len dat onverwijld optreden
noodzakelijk is. Het verloop van
tweeënhalf uur tussen afspraak en on-
derzoek was in casu dan ook niet ex-
cessief lang. Hierbij werd mede gelet
op de telefonische bereikbaarheid van
de praktijk.

Vervolgens stelde het college de vraag
of de dierenarts ten onrechte heeft na-
gelaten de diagnose maagtorsie te stel-
len. Hierbij zijn de symptomen die de
dierenarts heeft waargenomen, althans
had moeten waarnemen, van belang.
De beklaagde dierenarts heeft aange-
voerd dat de symptomen voor hem
geen aanleiding hoefden te zijn voor
het vermoeden van een maagtorsie.
Het feit dat de hond lange tijd speeksel
braakte is daarmee naar zijn mening
niet verenigbaar. In het geval van een
maagtorsie zou de hond immers
\'braakneigingen zonder resultaat\' heb-
ben vertoond. Er was ook geen sprake
van een opgezwollen buik of shock.
Er was geen sectie verricht ter vaststel-
ling van de doodsoorzaak. Het college
stelde dat zij:

\'op grond van de feiten en omstandig-
heden niet tot het oordeel kan komen
dat de hond vermoedelijk is overleden
aan een maagrotatie\\
Aan de waarneming van de getuige
kende het college weinig gewicht toe,
daar de man van de dierenambulance
het dier ongeveer zeven uur later dan
de dierenarts zag. Bepalend zijn im-
mers de symptomen zoals de be-
klaagde dierenarts die heeft waargeno-
men. Het eindoordeel van het college
was dan ook dat:

\'onvoldoende is komen vast te staan
dat het ziektebeeld, waarmee de die-
renarts is geconfronteerd, hem tot de
diagnose maagtorsie had moeten lei-
den of tot een andere wijze van behan-
delen \'.

De klacht werd ongegrond verklaard.

TIJDSTIP ONDERZOEK
In zijn algemeenheid dient het tucht-
college zich een oordeel te vormen
over de vraag of uit de vaststaande fei-
ten kan worden afgeleid dat de dieren-
arts tekort is geschoten in zijn dierge-
neeskundige zorg, die hij in de
gegeven omstandigheden behoort te
betrachten ten opzichte van het aan
hem aangeboden dier. Bij de beant-
woording van deze vraag spelen de
specifieke omstandigheden een be-
langrijke rol.

i^Minii.

■ I\' i iiHi I li

In het kader van de omstandigheden is
het opvallend dat het college bij haar
overwegingen in de zaak van \'recidive-
rend braken\' weinig aandacht schenkt
aan de voorgeschiedenis van de hond.
Deze voorgeschiedenis was niettemin
mede bepalend voor het handelen van
de beklaagde dierenarts.
Een cruciale omstandigheid is het tijd-
stip, waarop een dier wordt aangebo-
den. Immers de op dat moment gecon-
stateerde symptomen zijn bepalend
voor het handelen van de dierenarts.
Symptomen als een opgezwollen buik,
tympanie, braken zonder resultaat,
shockverschijnselen en wat dies meer
zij. Bij een maagtorsie staat volgens
het college vast dat de buik niet of zeer
slecht palpabel is.

Een zorgvuldig en uitgebreid onder-
zoek is gezien het bovenstaande een
eerste vereiste. De geconstateerde
symptomen bepalen dan of het tucht-
college het al dan niet aannemelijk
acht dat ten tijde van het onderzoek
een maagtorsie aanwezig was of rede-
lijkerwijze te constateren viel.
Al met al een kwestie van bewijs.

In het tuchtrecht staat de vraag centraal
of bewezen kan worden dat de dieren-
arts verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet
hierop is het tuchtcollege van mening
dat het voordeel van de twijfel in zijn
algemeenheid aan de beklaagde gege-
ven moet worden. In eerste instantie
rust dus op de klager de bewijslast.
Derden, al dan niet dierenarts, stellen
na het onderzoek door de beklaagde
dierenarts vaak dat er wèl sprake is van
een maagtorsie. Dit is echter niet per
definitie het bewijs dat de eerste die-
renarts een onjuiste diagnose heeft ge-
steld. Het kan immers mogelijk zijn
dat ten tijde van dat onderzoek nog
geen torsie aanwezig was of redelij-
kerwijze te constateren viel.
In geval van een ovededen dier wordt
het tuchtcollege nog al eens gecon-
fronteerd met een onbekende doods-
oorzaak, omdat geen sectie is verricht.
Alhoewel dit in het kader van het be-
wijs een voordeel voor de dierenarts
kan zijn, moet het belang van het (la-
ten) verrichten van sectie niet worden
onderschat.

ZINVOLLE BEHANDELING?
Tweede maagtorsie

Een tien jaar oude Dobberman werd
ter behandeling aangeboden met
klachten wijzend op een maagdilatatie
en/of maagtorsie. De eigenaar werd
volledig ingelicht over de procedure
van behandeling: sedatie, sonderen,
eventueel punctie en zo nodig een ope-
ratie. Sonderen bleek niet mogelijk,
dus volgde een operatie. De eigenaar
van de hond was op dat moment niet
bereikbaar. Bij de operatie werd de
maag geledigd en vastgezet door mid-
del van een omentopexie. De hond
werd met een dieetadvies meegege-
ven. Tien dagen later werden de hech-
tingen verwijderd en werden geen
klachten vernomen.

Een maand na de operatie begon de
hond weer te braken. Er volgde een te-
lefonisch consult. Naast een advies
over eten en drinken werd tevens gead-
viseerd om bij aanhoudende klachten
met de hond naar de praktijk te komen.
De hond werd echter aan een andere
dierenarts aangeboden, die wederom
een maagtorsie constateerde.

Sonderen had ook deze keer geen ef-
fect. Omdat de toestand van de hond
erg slecht was, is besloten niet nog-
maals te opereren en is de hond op ver-
zoek van de eigenaar geëuthanaseerd.

De eigenaar van de hond diende een
klacht in tegen de eerste dierenarts. De
eigenaar was van mening dat hij niet
voldoende op de hoogte was gesteld
over de prognose van de uit te voeren
operatie.

Door de eigenaar werd niet weerspro-
ken dat de behandeling uitvoerig met
hem besproken is en dat hij niet bereik-
baar was. Het college stelde vast dat de
eigenaar juist was ingelicht omtrent de
prognose. Het college achtte het tevens
terecht dat de dierenarts, ook al was
klager niet bereikbaar, de hond geope-
reerd heeft omdat:

\'een maagtorsieZ-dilatatie voor een
hond een direct levensbedreigende si-
tuatie is, waarbij snel optreden is ver-
eist \'.

De hond was bij het verwijderen van
de hechtingen in goede gezondheid.
Het college stelde dan ook:
\'dat geen oorzakelijk verband aange-
toond kan worden geacht tussen de
door beklaagde uitgevoerde operatie
en de opnieuw opgetreden maagtor-
sieZ-dilatatie \'.

Daar de dierenarts niet tekortgescho-
ten was in zijn diergeneeskundige zorg
werd de klacht afgewezen.

-ocr page 109-

Verwezen in shock

Telefonisch doorgegeven klachten van
een hond deden vermoeden dat er
sprake was van een maagtorsieZ-dilata-
tie. Bij de praktijk aangekomen bleek
bij het klinisch onderzoek dat de hond
in shock verkeerde en dat de buikom-
vang vrij fors was.

De dierenarts heeft uitgelegd dat de
hond in levensgevaar verkeerde en dat
zo snel mogelijk een aantal handelin-
gen uitgevoerd moest worden. Via een
buikpunctie kwam veel gas vrij. Er
werd een NaCl-infuus aangelegd en
dexamethason toegediend. Voorts
werd een maagsonde ingebracht en de
maag uitgebreid gespoeld. De hond
knapte weereen beetje op. De eigenaar
werd uitgelegd dat de toestand van de
hond kritiek was en dat de voomitzich-
ten en een eventueel operatief ingrij-
pen afhankelijk waren van de shock-
toestand en of sprake was van een
maagtorsie dan wel maagdilatatie.
Ook werd gesproken over de moge-
lijke kosten. In onderiing overieg werd
de hond uiteindelijk verwezen naar
een specialist.

Deze specialist behandelde ook eerst
de shocktoestand. Met de eigenaar wa-
ren in goed overleg de verschillende
mogelijkheden besproken.
Afgesproken was dat over elke vol-
gende behandeling overlegd zou wor-
den. Na verbetering van de shocktoe-
stand werden röntgenfoto\'s gemaakt.
De hond bleek een maagdilatatie/ vol-
vulus en een vergrote milt te hebben.
Tevergeefs werd geprobeerd de eige-
naar via het opgegeven telefoonnum-
mer te bereiken om de uit te voeren
operatie te bespreken. Bij de operatie
bleek dat een te groot deel van de maag
reeds genecrotiseerd was en dat resec-
tie niet mogelijk was. Met deze in-
fauste prognose wilde de specialist de
eigenaar euthanasie adviseren. Weder-
om was deze niet bereikbaar. Mede ge-
zien de optredende circulatieproble-
men werd de hond geëuthanaseerd.

De eigenaar van de hond vond dat hij
door beide betrokken dierenartsen om-
trent het effect van de toe te passen be-
handeling was misleid. Hij diende dan
ook tegen beiden een klacht in.

De eerste dierenarts stelde dat met de
eigenaar uitgebreid gesproken was
over de toestand van de hond, de mo-
gelijke behandeling en de kosten daar-
van. Voorts stelde deze dat de eigenaar
heeft ingestemd met de voorgestane
behandeling. Deze stellingen werden
niet weersproken door de klager Het
college nam dan ook aan dat de eige-
naar voldoende geïnformeerd was, en
wees de klacht af

Ook bij de tweede dierenarts, de spe-
cialist, werd door het college aangeno-
men dat voldoende vooriichting was
gegeven over de behandeling, de ri-
sico\'s en de kosten. Ook stelde het col-
lege vast dat de specialist voldoende
heeft geprobeerd de eigenaar te berei-
ken. De toestand van de hond was bo-
vendien dusdanig dat verder uitstel
van handelen niet gerechtvaardigd
was. Ook deze tweede dierenarts heeft
volgens het college in alle redelijkheid
juist gehandeld.

De eigenaar was bovendien van me-
ning dat een zinloze behandeling was
ingesteld. Het college overwoog hier-
omtrent:

\'hoewel de prognose slecht was, was
de behandeling niet bij voorbaat zin-
loos te achten. Het college acht het
niet onjuist dat een dierenarts in een
dergelijke situatie tot behandeling
overgaat,
mits hij de houder van het
dier heeft ingelicht over de ongunstige
prognose\'.

In casu was de eigenaar voldoende in-
gelicht en heeft de dierenarts naar de
mening van het college niet ten on-
rechte de behandeling ingesteld.
Had de specialist ook zonder vooraf-
gaande instemming van de eigenaar de
hond mogen euthanaseren? Het col-
lege beantwoordde deze vraag bevesti-
gend en overwoog:
\'het besluit om tot euthanasie over te
gaan duldde geen uitstel en beklaagde
heeft voldoende inspanning betracht
om klager van de (slechte) toestand op
de hoogte te stellen, zodat beklaagde
in redelijkheid kon komen tot de door
hem gevolgde handelwijze\'.
Ook deze klacht werd afgewezen.

VOORLICHTEN OVER PROG-
NOSE

Is een maagtorsie, dan wel maagdilata-
tie, overduidelijk aanwezig, dan is di-
rect handelen geboden, omdat volgens
het college gesproken kan worden van
een direct levensbedreigende situatie.
Afhankelijk van de toestand van het
dier is een behandeling niet bij voor-
baat zinloos te achten. Wel is het van
groot belang, en een voorwaarde, dat
de dierenarts de cliënt duidelijk voor-
licht over de veelal ongunstige prog-
nose, de behandeling, de risico\'s en de
kosten. In de weergegeven uitspraken
stelt het college vast dat aan deze voor-
waarde is voldaan, met name omdat de
klager dit niet tegenspreekt.
Overleg met de cliënt blijkt echter we-
gens onbereikbaarheid niet altijd mo-
gelijk. Als verder uitstel van handelen
niet gerechtvaardigd is, stelt het col-
lege dat het redelijk en gerechtvaar-
digd kan zijn dat de dierenarts in zo\'n
geval toch handelt. Dat hierbij de toe-
stand van het dier en de mate, waarin is
getracht de eigenaar voor overieg te
bereiken, een belangrijke rol spelen,
spreekt voor zich. Wel staat vast dat in
dit kader ook euthanasie tot de moge-
lijkheden behoort. In elk geval lijkt het
raadzaam om de cliënt te verzoeken
gedurende de opname telefonisch be-
reikbaar te zijn.

NODELOOS LIJDEN
Thuis sterven

Een Duitse Dog werd aangeboden,
omdat deze naar het oordeel van de
dochter van de eigenaar leed aan een
maagdraaiing. Na onderzoek stelde de
dierenarts vast dat de hond leed aan het
maagdilatatie/volvulussyndroom met
shockverschijnselen. De dierenarts
oordeelde dat de hond het beste thuis
zou kunnen sterven. De hond, welke
niet meer kon lopen, werd met veel
moeite in de auto geplaatst, alwaar hij
na enkele minuten is overleden.

De eigenaar had problemen met de
weinig mededeelzame houding van de
dierenarts. Voorts was de eigenaar van
mening dat de dierenarts de hond di-
rect had moeten euthanaseren. De die-
renarts wist immers dat hij van mening
was dat bij uitzichtloze situaties een
einde aan het leven van de hond ge-
maakt moest worden. Voor de eige-
naar reden om een klacht in te dienen.

Het college overwoog:
\'dat een dierenarts die geconfronteerd
wordt met een ten dode gedoemd dier
gehouden is in overleg met de houder
van het dier de verdere gang van zaken
te bespreken. Onder voorwaarde dat
een dier niet nodeloos zal lijden, kan
dit overleg resulteren in de beslissing
dat het dier thuis kan sterven\'.
Het tuchtcQlIege stelde vervolgens dat:
\'in geval een dierenarts een maagvol-
vulussyndroom met shockverschijnse-
len constateert in zodanige mate dat
het dier niet behandelbaar geacht
wordt, dient een dierenarts zijn hande-
len te baseren op de verwachting dat
het dier nodeloos zal lijden indien de

-ocr page 110-

dood op een natuurlijke wijze zal intre-
den \'.

Volgens het college dient een dieren-
arts in zo\'n geval om toestemming
voor euthanasie te verzoeken. Een, zo-
als zich in casu voordoet, eenzijdige
beslissing dat thuis sterven mogelijk
was, past niet in deze benadering en
het college verklaarde de klacht ge-
grond.

Het college stelde voorts dat, nu de
hond niet meer kon lopen, de dieren-
arts in had moeten zien dat het vervoer
van de hond naar huis met veel lijden
gepaard zou gaan, en zijn beslissing
niet praktisch was. Gelet hierop en op
de weinig mededeelzame houding van
de dierenarts, besloot het college tot
het opleggen van een berisping.

EUTHANASIE IN OVERLEG
Bij een ten dode gedoemd dier is een
dierenarts in zijn algemeenheid ver-
plicht in overieg met de cliënt de ver-
dere gang van zaken te bepalen.
Gezamenlijk dient dan een beslissing
genomen te worden, waarbij nodeloos
lijden van het dier voorkomen moet
worden. Kennelijk is het college van
mening dat een hond met een emstig
maagvolvulussyndroom, gepaard gaan-
de met shockverschijnselen, nodeloos
zal lijden, indien de hond niet geëutha-
naseerd wordt. Deze stelling dient in
zo\'n geval dan ook de basis voor het
diergeneeskundig handelen te zijn.
In een eerdere uitspraak heeft het
tuchtcollege ten aanzien van euthana-
sie gesteld dat het plegen van euthana-
sie door een dierenarts met grote zorg-
vuldigheid dient te geschieden. Daar-
om moet voor het uitvoeren van eutha-
nasie een combinatie van middel, do-
sering en toedieningswijze gekozen
worden, waarvan de dierenarts weet
dat deze binnen zeer korte tijd de dood
zal veroorzaken. Voorts wordt slechts
zorgvuldig gehandeld, indien de die-
renarts het dier observeert, tot hij/zij de
dood ervan constateert.

KANTTEKENINGEN
Schadevergoeding

Opvallend is dat een groot aantal van
de klachten mede gericht was op het
verkrijgen van vergoeding van de ge-
maakte kosten. Ingevolge de Wet op
de Uitoefening van de Diergenees-
kunde 1990 kan het tuchtcollege
slechts dan een uitspraak doen over
schadevergoeding, als als maatregel
een geldboete of een schorsing van de
bevoegdheid is opgelegd. In de hierbo-
ven beschreven gevallen was hiervan
geen sprake, zodat het college niet be-
voegd was hierover een uitspraak te
doen.

Cliënt en dierenarts

In sommige gevallen lijkt het wel of de
cliënt, of diens familie, het beter wist
dan de beklaagde dierenarts. Dit neemt
echter niet weg dat de dierenarts alert
moet reageren op geluiden van zijn
cliënt; niet alleen bij het vragen naar de
ziekteverschijnselen, maar ook indien
de cliënt wederom contact met hem
opneemt, omdat de situatie van het dier
niet verbetert. Het blijkt overigens dat
de houding van een dierenarts en zijn
vasthoudendheid aan zijn beslissing
van invloed kunnen zijn op het bepalen
van een op te leggen maatregel.

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1991; 116(3): 112-21, 122-29,
130-36 en 201 zijn enkele interessante
artikelen opgenomen handelend over
de diagnostiek en behandeling, de
röntgendiagnostiek en de anesthesie
bij maagdilatatie/volvulus, alsmede
1993; 118 (4): 115 over de torsio me-
senterialis. Het is wellicht gezien de
weergegeven uitspraken van het col-
lege, raadzaam om deze vakliteratuur
nog eens te lezen.

Samengevat

Van groot belang is dat het dier zorg-
vuldig wordt onderzocht. Indien de
symptomen op dat moment aanleiding
geven tot de diagnose maagtorsie, dan
wel maagdilatatie, dient gezien de le-
vensbedreigende situatie een behande-
ling ingesteld te worden. Bewijs voor
het stellen van een onjuiste diagnose is
niet altijd aanwezig. Het voordeel van
de twijfel is dan in beginsel voor de be-
handelend dierenarts (beklaagde).

De cliënt heeft recht op goede voor-
lichting en dient in te stemmen met de
behandeling, ook als dit euthanasie be-
treft. Dat een cliënt niet bereikbaar is,
hoeft in sommige gevallen de behan-
deling niet in de weg te staan. In elk
geval dient nodeloos lijden van het
dier voorkomen te worden.
Mocht het dier overlijden dan is sectie
aan te bevelen.

UITVOERING KLEINE RHAPSODIE GENIET GROTE
BELANGSTELLING

Een ongewoon schouwspel: meer dan honderd dierenartsen bezochten op 28
oktober een studentenpianoconcours in Muziekcentrum Vredenburg te
Utrecht. De reden van deze uitzonderlijke veterinaire belangstelling was de
heruitvoering van de Kleine Rhapsodie, een compositie van Herman
Strategier, waarin het thema van het veterinaire lijflied Absyrtus verweven is.
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
stuk laten componeren toen zij een eeuw bestond. Het werd voor het eerst op-
gevoerd op 12 september 1962.

De KNMvD, tot die tijd overigens zon-
der het predikaat \'koninklijk\', vierde
haar eeuwfeest en gaf de Utrechtse
componist Herman Strategier de op-

Door Sophie Deleu

dracht om ter opening van het Gala-
concert een feestelijk stuk te schrijven
waarin de thema\'s van het \'lo Vivat\'
en het \'Absyrtus\' verwerkt waren.

Strategier was organist en koordirigent
en schreef mim driehonderd werken in
een gematigd moderne stijl.
De Kleine Rhapsodie werd voor het
eerst uitgevoerd door het Utrechts
Stedelijk Orkest onder leiding van
Paul Huppert in het noodgebouw
Tivoli op het Lepelenburg (Utrecht).
Een kroniekschrijver plaatste destijds
na de uitvoering de kanttekening:
...Na een groot applaus en bloemen
voor de componist bleefde vraag of we
nu een eeuw zullen moeten wachten al-
vorens nogmaals van deze muziek te
kunnen genieten. Misschien zal de
Academische Festouverture gedwon-
gen kunnen worden, een deel van haar

-ocr page 111-

I^-Mlli M

:o traditionele plaats op de universi-
taire hoogtijdagen aan de Kleine
Rhapsodie af te staan...

HERUITVQERING
Op 28 oktober was het dan zo ver. De
Kleine Rhapsodie werd op initiatief
van dierenarts dr. P.H. Bool opnieuw
ten gehore gebracht. Bool, die ook met
de eerste uitvoering van doen heeft ge-
had, is in oktober 1992 benoemd tot
erelid van de KNMvD en beloofde bij
die gelegenheid zich in te spannen
voor een heruitvoering van dit bijzon-
dere stuk.

De Kleine Rhapsodie werd deze keer
gespeeld door het Utrechtse Studenten
Concert, onder leiding van Bruno de
Greve. De Universiteit Utrecht vierde
op 28 oktober de opening van Par-
nassQs, haar Intemationaal Cultureel
Centrum, met de finale van een inter-
nationaal studentenpianoconcours. De

Kleine Rhapsodie stond die avond
borg voorde feestelijke omlijsting.

ABSYRTUS

Het werd een zeer aangename avond.
Ook de finale van het concours was
van hoog niveau. Drie finalisten (twee
Nederlanders en een Belgische) speel-
den eerst solowerk en daama met or-
kest. De studenten studeerden geen
van allen muziek, maar deden niet on-
der voor geschoolde pianisten.
Een aardig detail was de aanwezigheid
van de zoon van Strategier.
De Kleine Rhapsodie werd tweemaal
ten gehore gebracht, in verband met
het voomemen van de KNMvD het
stuk op CD uit te brengen. De herken-
ning van het thema van \'Absyrtus\' was
verrassend. Heel zachtjes, dan weer
harder, maar steeds subtiel klonk het
d,b,a,g,e,d,g of in woorden \'Absyrtus
dir gehör ich\'. Uitbundig tenslotte het
\'lo Vivat\', dat aan het stuk vooral de
feestelijke noot toevoegde.

OPNAME

De opname van de Kleine Rhapsodic
is naar verluidt geslaagd, dus het eer-
der genoemde voomemen wordt wer-
kelijkheid: de KNMvD geeft begin
1995 een CD uit. Omdat de Kleine
Rhapsodic slechts enkele minuten in
beslag neemt, wordt de CD aangevuld
met muziek van Sjostakovitsj (Vijfde
Symfonie) en Ravel (Menuet Anti-
que), eveneens uitgevoerd door het
Utrechtse Studenten Concert.
De CD is bij voorbaat een begerens-
waardig object; bijvoorbeeld een ori-
gineel cadeau voor een afstuderende,
jubilerende of jarige dierenarts (of
partner).

Zodra de produktie afgerond is, wordt
hiervan melding gemaakt in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde.

O

RECTIFICATIE PERSONALIA

In deel 120. aflevering 2, d.d. 15 januari
1995 zijn de personalia van R. van Noort
foutief weergegeven. Hij is geen mede-
werker bij de Spoedkliniek voor Dieren te
Amsterdam.

Dit dient te zijn:

Noort. R. van: 1987; 3572 NS Utrecht;
Karei Doormanlaan 165; tel.: 030-710039
privé; 020-6920936 prakt.; fax 020-
6937095; specialist Interne Genees-
kunde der Gezelschapsdieren.

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Bril. Mevr. A.D.L.; Gent-1994; 6021 JJ Budel
Wollenhoekstraat 15.

Brouwers. E.A.G.; 1994; 3523 RW Utrecht
Bokstraat 13.

Bruinier. E.A.; 1995; 8265 MR Kampen
Paardebloem 41.

Ekens. Mevr. M. van; 1994; 3523 CX Utrecht
Smaragdhof 5.

Gent, R.J.M. van; 1991; 8212 DE Lelystad
Rozengaard 13-12.

Gooijer. J.W. de; 1994; 1191 KL Ouderkerk a/d

Amstel; Rondehoep West a.b. t.o. 37.

Hilst, Mevr. M. van der; 1994; 3628 ET

Kockengen; Wagendijk 57 A.

Logcher. R.; 1995; 2282 RZ Rijswijk (ZH);

Esdoomstraat 2.

Personalia

Mooij. J.N.P.T.; 1994; 3583 AM Utrecht; A. van
Ostadelaan 112.

Pangalila, M.P.; 1994; Bridlington, East-
Yorkshire V016 5UY (Verenigd Koninkrijk);
13 Rosewood Close.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
.Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:
Bijl, C. van der; 1994; 5754 CT Deume;
Rietgors 36.

Custers, Mevr. S.E.A.C.M.; 1994; 5754 CT
Deume; Rietgors 36.

Griensven, J.M.G. van; 1994; 5216 GN \'s-
Hertogenbosch; Arezzostraat 22.
Haan, R. de; 1994; 9291 JC Kollum; Ermeline
18.

Janszen, Dr. B.P.M.: 1985; U-1993; 6814 KZ
Arnhem; Van Ruisdaelstraat 76.
Knijn, N.A.G.; 1994 ; 5343 BC Oss; Van
Anrooystraat 16.

Leuven. M.M.G.W.; 1994; 6043 SL Roermond;
Korvererf 1.

Mouwen, Mevr. D.J.M.; 1994; 3572 RD
Utrecht; Lcistraat 1 bis.

Siderius, P.; 1994; 8433 KK Haulerwijk;
Meester van Ekstraat 33.
Stultiens, Mevr. IJ.A.J.; 1994; 3583 TN Utrecht;
Rembrandtkade 30.

Theuws, W.F.H.J.; 1994; 5446 BJ Wanroy:
Meidoomlaan 21.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:
Abma. Ir. A.J.; 7597 ML Saasveld; De Hagen 3.
Boer, H.J.; 3521 CN Utrecht; Bolksbeekstraat
43 bis.

Koning-Svendsen, Mevr. L.M. de; 3514 TC
Utrecht; Lijsterstraat 109.
Weimers, J.J.F.; 3513 BH Utrecht: Bemuurde
Weerd WZ. 7.

JUBILEA;

G.J. van Nie te Baak. afwezig, 35 jaar. 2 februari
1995

H. Perre te Vries, afwezig, 40 jaar, 4 februari 1995
G.M. Smits te Amsterdam, afwezig, 40 jaar, 8
februari 1995

L H. Hotsma te Bathmen, afwezig, 35 jaar, 10
februari 1995

ProfDr. G.H. Huisman te De Bilt, afwezig, 35
jaar, 10 februari 1995

J.Th.G. van Loon te Dordrecht, afwezig, 35 jaar,
10 februari 1995

W.J.M. van der Putten te Lopik. afwezig. 25
jaar, 20 februari 1995

W. van Leeuwen te Bilthoven, afwezig. 30 jaar,
21 februari 1995

Dr. R.E. de Maar te \'s-Gravenhage, afwezig, 55
jaar, 26 februari 1995

Mevr.Dr J.S. van der Linde-Sipman te

Reeuwijk, aanwezig, 30 jaar. 26 februari 1995

N. van Wijk te Morrinsville (Nieuw-Zeeland).

aanwezig. 30 jaar. 26 februari 1995

J. Dijkstra te Oudega (Smallingcrland), afwezig.

25jaar, 27 februari 1995

P. Kraayenhagen te \'s-Gravenhage, aanwezig,

25jaar, 27 februari 1995

J.L.M. Ploegmakers te Mill, aanwezig. 25 jaar,

27 februari 1995

Dr. E.G. Hartman te Hoog Keppel, afwezig. 25
jaar, 27 februari 1995

N.J.G. Femhout te Lienden, afwezig. 25 jaar, 27
februari 1995

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
30 november 1994:

Nek. A. van

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
30 december 1994:

Beckers, Mevr. P.L.J.
Dona. Mevr. J.J.C.
Ekeris, Mevr. M. van
Hilst, Mevr. M. van der
Kauffmann, R.J.P.
Koebrugge, J.L.J.
Rooda. K.P.
Simons. P.H.J.
Vlaszaty, Mevr. I.
Weber. M.F.

-ocr page 112-

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van

ójanuari 1995:

Beumers, Mevr. C.S.L.M,

Bruinier, E.A.

Evertsen, Mevr. W.M.L.E.

Logcher, R.

Willekens, Mevr.C.J.M.

MUTATIES:

201\'Altenburg, W.; 1958; 8181 PP Heerde;
Wezeweg 18;
tel. 05782-3020; rd.

205* Beckers, Mevr. P.L.J.; 1994; 3582 SV
Utrecht; Flamingostraat 1 bis; tel. 030-
514007; wnd.d.

209* Beumers, Mevr. C.S.L.M.; 1995; 5981
DN Panningen; Burg. Cremershof 39;
tel. 04760-78124; wnd.d.

209 Bijl, C. van der; 1994; 5754 CT Deume;
Rietgors 36; tel. 04930-19444 privé, 12230
prakt.; p., medew. bij G.J. de Groot,
J.H.S.H.M. van Gulick, J.C.H. van Noort,
P.P. Slotboom en A. van der Steen
(toev.
als lid).

214 Bos, J.H.; 1985; 3583 HT Utrecht;
Mauritsstraat 74 bis; tel. 030-545474
privé; fax 030-546447; d. Ouwehands
Dierenpark, tel. 08376-19110 (ma, wo en
vr), fax 08376-13727; p., ZooMed uitsl.
vogels en bijz. dieren, tel. 06-
53215792/dierenkliniek "Vossegat", tel.
030-517517.

219\'Brouwers, E.A.G.; 1994 ; 3523 RW
Utrecht; Bokstraat 13; tel. 030-581214
privé, 531111 tst. 884 bur.; wet. medew.
U.U. (F.D., vkgr. Inwendige Ziekten en
Voeding der Grote Huisd.).

219* Bruinier, E.A.; 1995; 8265 MR
Kampen; Paardebloem 41; tel. 05202-
27012 privé, 12255 prakt.; fax 05202-
21257; p., medew. bij O. Drent, H.A.
Hagen, K. Hoving en C.G. van Laar.

222 Coesant, R. van; 1993; 1911 BJ Uitgeest;
Populierenlaan 19; tel. 02513-20530;
wnd.d.

223 Custers, Mevr. S.E.A.C.M.; 1994; 5754
CT Deume; Rietgors 36; lel. 04930-19444
privé, 12230 prakt.; p., medew. bij G.J. de
Groot, J.H.S.H.M. van Gulick, J.C.H. van
Noort, P.P. Slotboom en A. van der Steen
(toev. als lid).

227 Dijkhuizen, C.A.; 1974; 5246 AM
Rosmalen; Chr. Kannemansstraat 2;
tel.
073-416666 prakt ; p.

227 Dijkshoom, Mevr. J.W.; 1993; 5421 HN
Gemert; \'t Frans Brugske 4; lel. 04923-
64696 privé, 61402 prakt.; p., medew. bij
J.G.P.M. Donkers, T.P.F. Franssen, PJ.
Hoenders, F.L.M. Konings, MJ.A.
Nüvens, G-B^Vl. Verschuuren, NJ.GJ.
van der Wielen en J.W. Zwolsehen.

228*Dona, Mevr. J.J.C.; 1994; 3524 WE
Utrecht; Olympus 206; tel. 030-883638;
wnd.d.

229 Dop, Mevr A.M.J. van den; 1981; 5941
NL Velden; Bong 20; tel. 04702-3309
privé,
2567 bur.; fax 04702-3387; p.

230 Driessen, J.W.A.A.; 1969; 4661 RS
Halsteren; Vetterik 6; tel. 01641-86969
privé,
076-225660 bur.; fax 076-226728;
plv. kringdir. - distr.h. R
.V.V. kring
Breda.

232* Ekens, Mevr. M. van; 1994; 3523 CX
Utrecht; Smaragdhof 5; tel. 030-581363;
wnd.d.

234 Eshuis, L.H.; 1980; 7587 MH De Lutte;
Siemenweg l;.tel.
05410-13335 privé,
05413-52668 prakt.; p., geass. met H.G.A.
01de Riekerink.

234* Evertsen, Mevr. W.M.L.E.; 1995; 3523
CV Utrecht; Jadelaan 44; tel. 030-
540295; d.

239 Gasselt, P.F.A. van; 1990; 5427 SM
Boekei; Leeuweriklaan 27; tel. 04922-
4641 privé, 04132-72025 prakt.; p.,
geass.
met
W.J.M. Cuppen, F.J.M. van Dongen,
J.G. Hemmink, J.J.G. Rosegaar en G.J.
Veldhorst.

243 Griensven, J.M.G. van; 1994; 5216 GN \'s-
Hertogenbosch; Arezzostraat 22; tel. 073-
137013 privé, 213579 prakt.; p., medew.
bij A.C.H.M. van der Loop en H.J.
Wezelenburg
(toev. als lid).

244*Groot, Mevr. Dr. M.J.; 1985; U-1992;
3524 VS Utrecht; St. Gotthard 81; tel.
030-895568 privé, 08370-75452 bur.;
fax
08370-17717;
wet. medew. RikiU-DLO,
Histopatholoog.

245 Haan, R. de; 1994; 9291 JC Kollum;
Emieline 18; tel. 05114-53394 privé,
51449 prakt.; p., medew. bij P. Bontekoe,
G.W. Tiddens en J.H. van Til
(toev. als
lid).

362 Haisma, B.; 1980; 8100 Loulé (Alg.)
(Portugal); Monte da Gaivota, Val
Telheiro; tel. 00-351-89-416420;
p.

246 Hallebeek, Mevr. J.M.; 1992; 4158 CD
Deil; Deilsedijk
41; tel. 03457-2493
privé, 030-532013 bur.; specialist in oplei-
ding Vet. Diervoeding U.U. (F.D., vkgr.
Inwendige Ziekten en Voeding der Grote
Huisd).

253* Hilst, Mevr. M. van der; 1994; 3628 ET
Kockengen; Wagendijk 57 A; tel. 03464-
1906;wnd.d.

253 Hoebe, Dr. H.P.; 1963; U-1983 7497 MA
Bentelo; O.L.Vrouwestraat
13; 05472-
92483 privé, 92827 prakt.; p., geass. met
J.H.M. Put, A.J.H M. Roelofs, C.B. van
der Sluijs en A. Timmerman.

254»Hoexter, S.; 1972; 1399 GB Muiderberg;
Nie. Maeslaan 9; lel. 02942-63520 privé,
036-5319009/02942-63520 prakt.; fax
02942-63520;
p., gezelschapsd.

258 Hülsen, J.H.J.L.; 1993; 4158 CD Deil;
Deilsedijk 41; tel. 03457-2493 privé,
03458-2062/03457-2353 prakt.; p.,
me-
dew. bij G.H. Mensen en W.P.S van Weert.

262 Janszen, Dr. B.P.M.; 1985; U-1993; 6814
KZ Arnhem; Van Ruisdaelstraat 76; tel.
085-454046 privé, 08855-87853 bur.; fax
08855-87605; wet. medew.
Farmacologische Research bij Intervet
International B.V. (toev.
als lid).

263 Jong, G.J.G. de; 1965; 5316 NH
Delwijnen; Doensestraat 1; tel. 04185-
2489;
r.d.

266*Kaurrmann, RJ.P.; 1994; 3555 HP
Utrecht; Amsterdamsestraatweg 951;
tel. 030-421806; wnd.d.

266 Kemme, R.M.F.J.; 1993; 4613 EB Bergen
op Zoom; Irissenveld 23; tel. 01640-
39073; p., medew. bij W.L. Keers, J.L.L.
Mouws en J.W.M. Zomer

269 Knijn, N.A.G.; 1994; 5343 BC Oss; Van
Anrooystraat 16; tel. 04120-27285 privé,
41755 prakt.; p., medew. bij W.G. van den
Ekker, J.P.E.M. Langens, H.W. Martin, H.
Oosterveen en M.H.J.J. Westerhof
(toev.
als lid).

270*Koebrugge, J.LJ.; 1994; 3582 GV
Utrecht; Kozakkenweg 10; tel. 030-
512226; wnd.d.

279 Leuven, M.M.G.W.; 1994; 6043 SL
Roermond; Korvererf 1; tel. 04750-28292
privé, 32369 prakt.; p., medew. bij F.M.C.
Dirven en J.J.A. Schreinemachers (toev.

als lid).

281*Logcher, R.; 1995; 2282 RZ Rijswijk
(ZH); Esdoornstraat 2; tel. 070-
3998346; wnd.d.; eigenaar VETAP,
groothandel in vet. apparatuur.

282 Loonen, W.G.A.M.; 1966; 5807 BE
Oostrum (L); Mgr. Hanssenstraat
42; tel.
04780-82690; fax 04780-82688; p.
282 Loop, A.C.H.M. van der; 1988; 5241 VA
Rosmalen; Schoolstraat 3 F; tel. 04192-
13874 privé, 073-213579/04192-20009
prakt.;
p., geass. met H.J. Wezelenburg.
284 Maus, Mevr. M.E.; 1989; 3951 XN Maam;
Sparrenlaan
6; tel. 03432-3412 privé, 3633
prakt.; p., wnd.d.

289 Mouwen, Mevr D.J.M.; 1994; 3572 RD
Utrecht; Leistraat
1 bis; tel. 030-715841;
wnd.d. (toev. als lid).

290 Mulder, J.M.; 1992; 1251 RJ Laren (NH);\'t
Paadje
36; tel. 02153-15358; wnd.d.

290 Muller, R.; 1957; 1251 XK Laren (NH);
Heideveldweg
15; tel. 02153-11988; rd.;

0.0.N.

291* Nek, A. van; 1994; 3582 VC Utrecht;

1.B.Bakkeriaan 17; tel. 030-520595;
wnd.d.

297 Ouwerkerk, S.L.C.; 1987; 9363 JE
Marum; Jetske Tyaartsheerd 14; tel.
05944-2190 privé, 1600 prakt.; p., me-
dew. bij E.K. Dolfijn, Dr. J.W. Hesselink
en B.C. Tillema.
300*
Peters, ProfDr. P.W.J.; 1971; (Geneesk.)
U-1981;
3511 LX Utrecht;
Visschersplein II;
tel. 030-742146 bur.;
wet. medew. R.I.V.M.; hlr U.U. (Med.
Fac.), funktie: Teratoloog; dir. Intr. Centre
for Birth Defects (Noorwegen).
300 Peutz, Mevr. I.L.J.A.; 1985; 2587 WB \'s-
Gravenhage; Zwolsestraat 190; tel. 070-
3588069 privé, 3793125 bur.;
beleidsme-
dew.
V.D.,Min. L.N.V.

303 Pouwels, K.G.P.; 1969; 6005 NA Weert;
Moeselschanswerf
66; tel. 04950-36829;
r.d.

304 Quax, M.V.; 1992; 6132 SE Sittard;
Bloemendalerhof
2; tel. 046-528939 privé,
512417 prakt.; fax 046-518261; p., geass.
met
M.M.J.L. Benders en C.J.H M. Maass.

306 Riemersma, Dr. D.J.; 1980; U-1986; naar
het buitenland.

366 Riemersma, Dr. D.J.; 1980; U-1986; 52134
Herzogenrath-Kohlscheid (Duitsland);
Weststrasse 94; tel. 00-49-2407-18787
privé, 045-225090/0652-777027 prakt.;
p., paarden.

309*Rooda. K.P.; 1994; 3533 AX Utrecht;

Lessinglaan 54; tel. 030-941419; wnd.d.
309 Roosje, Mevr.
P.J.; 1985; naar hel buiten-
land.

367 Roosje, Mevr. P.J.; 1985; Philadelphia,
PA 19104-6010 (U.S.A.); 3850 Spruce
Streel, Vel. Hospital, Univ. of
Pennsylvania; lel. 00-1-215-2229043
privé, 8983385 bur.; fax 00-1-215-
8989923; posl-doctoral-fellow; specialist
Dermatologie der Gezelschapsd.

309 Rooy-van Vierssen Trip, Mevr. A.S.E. de;
1977; 2585 TW \'s-Gravenhage;
Bomeostraat
128; tel. 070-3505370 privé,
3655666 prakt.; p.
313
Schell, W.E.R.; 1984; 3207 PC
Spijkenisse; Mainstraat
13; tel. 01880-
10160
privé, 32711 prakt.; fax 01880-
38425; p., gezelschapsd., geass. met
G.J.
Bosch.

317 Siderius, P.; 1994; 8433 KK Haulerwijk;
Meester van Ekstraat
33; tel. 05161-2899
privé, 05160-12742 prakt.; p., medew. bij

-ocr page 113-

H.J.J. Boerrigler, S.D. Feitsma, H.
Jorritsma, J.W.E. Peters, P.H.H. van
Poecke en D.R. Vink (toev.
als lid).

317* Simons. P.HJ.; 1994; 5491 JC Sint-
Oedenrode; Florisstraat 16; tel. 04138-
73479; wnd.d.

320 Smorenburg. A.A.; 1959; 3444 BJ
Woerden; \'s-Gravensloot 115; tel. 03480-
14508;
r.d.

322 Stamps. Mevr. G.M.; 1994; 3514 TE
Utrecht; Lijsterstraat 88; tel. 030-
732857;
wnd.d.

325 Stultiens, Mevr. IJ.A.J.; 1994; 3583 TN
Utrecht; Rembrandtkade 30; tel. 030-
520358 privé, 08855-71406 prakt.; p., me-
dew.
bij L.J.M. Arts en F.C.M. van
Genügten (toev.
als lid).

327 Theuws, W.F.H.J.; 1994; 5446 BJ
Wanroy; Meidoomlaan 21; tel. 08859-
54297 privé, 51593 prakt.; p., medew. bij
Dr. J.J. Geene, A.J.A M. Mouwen, J.J. Pen
en T.J.M. Vercammen
(toev. als lid).

329»Tol, F.M. van der; 1958; 7002 LA
Doetinchem; Burg. Kehrerstraat 31; tel.

08340-30014; d.
330 Twillert. J.A. van; 1990; 7951 AP
Staphorst; Willem de Zwijgerstraat 19; tel.
05225-1152 privé, 2929/3437 prakt.; fax
05225-1350; p., geass. met H.W. Bosch,
T.H. Hepkema. M.0. Molenaar, L.P.
Reudink en H.J. Roze.

333 Veltenaar, J.; 1985; 3124 CE Schiedam;
Kamilleveld 35;
tel. 010^710715; fax
010-4710842;
p.

334 Verheul, H.J.C.; Gent-1987; 9363 CE
Marum; Beukenlaan 29; tel. 05944-2595
privé,
05120-70700 bur.; d. G.v.D.
Noord-Nederland, Drachten.

337*Vijge, A.; 1992; 8091 AB Wezep;
Stationsweg 61; tel. 05207-69828 privé,
05253-2727 bur.; fax 05253-2945; d. bij
Hubbard Nederland B.V.
338*Vlaszaty, Mevr. I.; 1994; 1187 PJ
Amstelveen; Rosa Spierlaan 334; tel.
020-6418367; wnd.d.
340 Vries, Ir. C.J. de; 1992; 1171 JS Badhoe-
vedorp; Egelantierstraat 106; tel. 020-
6599677 privé, 02907-4340 prakt.; fax

020-6595946; p., geass. met W.T. Mur.
343* Weber, M.F.; 1994; 8701 XV Bolsward;
Barber Yntjesstraat 19; tel. 05157-6519
privé, 2380 prakt.; fax 05157-7087; p.,
medew. bij J. Harkema en J.A. de Vries.
343 Weeink, P.G.J.M.; 1986; 1826 JJ Alkmaar;
Eksterstraat 16; tel. 072-624843 privé,
613897 prakt.; p., geass. met Mevr. C.
Kreupeling.
348 Wiggen, K.H. van; 1994; 2352 HH
Leiderdorp; Kievitstraat 17; tel. 071-
410508 privé, 416945 prakt.; p., medew.
bij Dr. A.W. Helder en G. Roest.
349*Willekens, Mevr. CJ.M.; 1995; 3512
VH Utrecht; Lange Lauwerstraat 219;
tel. 030-31259«; wnd.d.
350 Wisse, Mevr. M.J.; 1989; 3262 PM Oud-
Beijerland; Nobelstraat 66; tel. 01860-
21454; wnd.d.

Wijzigingen die na 9 december 1994 zijn door-
gegeven (vanaf Personalia 15 januari 1995),
worden helaas niet meer opgenomen in het
Diergeneeskundig Jaarboek 1995!

Doorlopende agenda

1995

Februari

2 Jaarvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupunturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang
20.15 uur.

2 Bijeenkomst vrouwelijke dierenartsen, regio
Oost, over fysio- en ergotherapie, aanvang
20.30 uur, plaats: café De Pauw, Rijks-
straatweg 11 te Wamsveld.

4 PAO-D cursus: 95/31 Basale tandheelkunde
hond.

7 PAO-D cursus: 95/09 Röntgenologisch on-
derzoek skelet bij gezelschapsdieren.

9 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost. G.D.
Drachten, 14.00 uur.

10 PAO-D cursus: 95/44 LPC/OCD (elleboog)
hond

11 PAO-D cursus: 95/29 Assistentie voorberei-
ding en nazorg operatiepatiënt.

16 PAO-D cursus: 95/37 Toepassingsmoge-
lijkheden van echografie bij het geslachtsap-
paraat geit.

16 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

18 PAO-D cursus: 95/17 Introductie praktische
toepassing van echografie bij gezelschaps-
dieren.

21 Afdeling Limburg. Aanvang 20.15 uur
Heythuijsen.

22 PAO-D cursus: 95/05 Patiëntendemonstratie
Gezelschapsdieren.

22 —24 PAO-D cursus: 95/12 Veterinaire Apo-
theek 1 gemengde praktijk.

23 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

23 Vergadering Afdeling Friesland.

25 PAO-D cursus: 95/21 Praktische Röntgeno-
logie Gezelschapsdieren.

27—3/3 Course on Diseases of Rats & Mice.
Venue: Camden Town, Royal Veterinary
College, London.

27—9/3 Course on Poultry Diseases. Venue:
Compton Laboratory, Berks. Royal Veteri-
nary College, London.

Maart

9 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, G.D.
Deventer, 14.00 uur.

9 PAO-D cursus: 95/22 Fibular Head
Transposition (theorie).

9—11 PAO-D cursus: 95/23 Fibular Head
Transposition (theorie ochtend praktijk).

9—11 PAO-D cursus: 95/24 Fibular Head
Transposition (theorie middag praktijk).

10—11 XI. Fachtagung über Pferdekrankhei-
ten im Rahmen der EQUITANA in Essen am
10. und 11. März 1995. Veranstalter: Tier-
klinik Hochmoor.

11—12 Symposium Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten, de
Nieuwe Ham in Haarzuilens.

16—18 Course on Diseases of Rodents (excl.
Rats & Mice) and Amphibians. Venue:
Camden Town, Royal Veterinary College.
University of London.

16 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

17 PAO-D cursus: 95/11 Praktische Electro-
cardiografie (tweede middag 24 maart).

21 Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

AFLEVERING

DEADLINE *)

15-02-1995

3001-1995

01-03-1995

13-02-1995

15-03-1995

27-02-1995

□1-04-1995

13-03-1995

*)V0ÜR 12.Q0 UUR\'S MIDDAGS.

Vallei. Gastspreker: Drs. J. Borgmeier, \'In-
en export levende dieren\'.

22—25 The 21 s\' congress of the German Ve-te-
rinary Medical Society, Bad Nauheim (near
Frankfurt am Main). Germany about
\'Current Research Results in Veterinary and
Comparative Medicine\'. Phone: 49-511-856-
742 (fax:49-511-856-7691).

23 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie.

23 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

25 PAO-D cursus: 95/32 Voortgezette prakti-
sche tandheelkunde hond.

26 1st Conference European College Avian
Medicine and Surgery, Jeruzalem.

27—31 3rd Conference European Committee
Association of Avian Veterinarians,
Jeruzalem.

28 Jaarvergadering van de Groep Geneeskunde
van het Varken in de Jaarbeurs te Utrecht.

30 PAO-D cursus: 95/04 Themadag kreupele
jonge hond.

31—2 5th International Symposium on patho-
logy of reptiles and maphibians. Location:
AVIFAUNA, National Bird Park, Hoom 65,
2404 HG Alphen aan de Rijn, the Nether-
lands.

31 PAO-D cursus: 95/36 Longaandoeningen
paard: acuut en chronisch.

-ocr page 114-

April

5—7 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire Apo-
theek II Landbouwhuisdieren (tweede deel
18 en 19 mei).

6 Jaarvergadering Groep Pluimveeweten-
schappen KNMvD.

8 Lustrum Afdeling Gelderland KNMvD, De
Roskam, Rheden.

11—12 PAO-D cursus: 95/27 Apotheek voor
assistenten in de dierenartsenpraktijk.

13 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

21—23 Vooijaarsdagen, RAI Amsterdam.

20 PAO-D cursus: 95/39 Aspecten van de nor-
male en afwijkende dracht en geboorte van
het rund.

26 PAO-D cursus: 95/38 Begeleiding slachtkui-
kens.

26 Besturendag KNMvD.

27 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

27—29 Cursus \'Presentatie? Uw eigen creatie\'.
Cursusgeld f 850,-- inclusief verblijfskosten.
Opgave en informatie bij de KNMvD (Marit
Siem/Maijoleine de Mol).

28 One Day Course on small Animal Ophthal-
mology (lens). Venue: Camden Town, Royal
Veterinary College, London.

28—30 1 St World Conference on spontaneous
animal tumors. Genoa, Italy, Congress
Center, Fiera Intemazionale.

.Mei

2—12 Course on Pig Diseases. Venue: Potters
Bar, Royal Veterinary College, University of
London.

5—7 Clinical Evaluation of Canine and Feline
Skin Disease, Provinciehuis, Antwerpen.

8 PAO-D cursus: 95/40 Locomotie apparaat
rund.

11—13 26. Jahresversammlung der Schweizer-
ischen Vereinigung für Klein-tiermedizin
SVK.

13 PAO-D cursus: 95/30 Assistentie tijdens chi-
rurgie (gezelschapsdieren).

15—19 Course on the Microbiology of Foods
of Animal Origin. Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, University of
London.

16—17 PAO-D cursus: 95/42 GVP - Fonmula-
rium vleesvee.

16 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

17—19 Cursus \'Van medewerker naar associé\'.
Cursusgeld f225,-- inclusief verblijfskosten.
Opgave en informatie bij de KNMvD (Marit
Siem/Maijoleine de Mol).

18 Kring Achterhoek, Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

18 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie

18 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
a vonden.

18 Vergadering afdeling Friesland.

22—25 Course on Aspects of Veterinary Public
Health, including a two day course on
Zoonoses. Venue: Camden Town, Royal
Veterinary College, University of London.

31 PAO-D cursus: 95/18 Röntgenologisch on-
derzoek thorax bij gezelschapsdieren.

31 PAO-D cursus: 95/41 Preventie van voe-
dingsstoornissen rond het afkalven.

31—1 juni PAO-D cursus: 95/43 GVP -
Formularium pluimvee.

Juni

1 Jaarlijkse Kampioenschappen Kleiduiven-
schieten voor Dierenartsen bij Dorhout Mees
te Biddinghuizen. Organisator: Boehringer

Ingelheim.

7 PAO-D cursus: 95/19 Röntgenologisch on-
derzoek abodmen bij gezelschapsdieren.

9—10 5th Annual European-Equine-Arthro-
scopy Workshop. Registratie: Tierärztliche
Klinik in Telgte, z. Hd. Frau Holle,
Kiebitzpohl 35,48291 Telgte-Germany.tel.:
02504/3064, fax: 02504/7929.

12 PAO-D cursus: 95/06 Klinische Les Kleine
Zoogdieren.

14 PAO-D cursus: Diagnostiek van tumoren bij
gezelschapsdieren; aanpak en consequen-
ties.

15 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

16 PAO-D cursus: 95.25 Heupafwijkingen
hond.

21 PAO-D cursus: 95/20 Röntgenologisch on-
derzoek skelet bij gezelschapsdieren.

29 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

30—2 july in Constance, Germany, Fourth
Annual Scientific Meeting of the European
College of Veterinary Surgeons. Thursday:
special seminar for Equine Practicioners in
German. For information contact: ECVS,
Monika Gutsher, Winterthurerstr. 260, 8057
Zürich, Switzerland. Tel. 41-1-313 03 84,
fax:41-1-31303 84.

September

3—9 World Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary Pro-
fession in a Changing World. Seer, c/o
Sankei Convention, Sankei Bldg. lOF, 1-7-2,
Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo 100, Japan,
tel. 81-3-3273-2084, fax. 81-3-3273-
2439.

Gemengde praktijk, overwegend gezelschapsdieren in Limburg zoekt een enthousiaste

DIERENARTS M/V

Sollicitaties richten aan redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, onder nummer
4/95.

D.A.P. Heerenveen - Oranjewoud zoekt wegens langdurige afwezigheid van een collega een

DIERENARTS M/V

Wij vragen een dierenarts die zowel in de landbouwhuisdieren-, als in de gezelschapsdierenpraktijk inzetbaar is. Wij
bieden u een parttime baan aan van drie dagen, waarbij het niet participeren in de diensten bespreekbaar is.
De salariëring is volgens de richtlijn van de KNMvD.

Sollicitatiebrieven kunt u sturen naar D.A.P. Heerenveen - Oranjewoud, Roerdomplaan 1, 8446 JP Heerenveen.

Wij zoeken voor onze gemengde driemanspraktijk op korte termijn een vaste

ASSISTENT (M/V)

met duidelijke belangstelling voor de kleine huisdieren. Ervaring strekt tot aanbeveling. Gaarne schriftelijke reactie
aan D.A.P. Tiel - Maurik, Scheeringlaan 4,4001 WJ Tiel.

-ocr page 115-

1 I n

De titel van het afscheidscollege van ons oud-
hoofdredactielid professor W. Misdorp, waarover
in deze aflevering van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde verslag wordt gedaan, is op vele
onderwerpen binnen de diergeneeskunde van toe-
passing. Zo ook bijvoorbeeld op het vakgebied van de veterinaire tandheelkunde waarover in dit nummer
een achtste artikel van de hand van collega Van Foreest verschijnt; of op het Voorjaarsdagencongres van
de Groep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, waarover u in dit nummer wordt geïnformeerd.

Op het gebied van de veterinaire apotheek is de groei in de laatste jaren echter spectaculair te noemen.
Maakte vijfjaar geleden nog weinig mensen zich druk om \'onze apotheek\', op dit moment is de cursus
Veterinaire Apotheek I door vele praktici gevolgd en zijn er reeds zes cursussen Veterinaire Apotheek II
geweest. Onlangs is de eerste cursus Apotheek II voor gezelschapsdieren gestart met een enthousiaste
groep dierenartsen. Het blijkt dat er voor het behoud van de veterinaire apotheek een groot draagvlak is.
Het in beweging brengen van zoveel mensen voor een dergelijk onderwerp brengt ook met zich mee dat
men zich steeds meer bewust is van de knelpunten in de betreffende materie.

Op het gebied van de gezelschapsdieren, met inbegrip van het paard, ligt een groot knelpunt toch bij de
beschikbaarheid van voldoende adequate diergeneesmiddelen. Off-label use of gebruik van humane ge-
neesmiddelen is vaak niet te vermijden wanneer men diergeneeskunde op niveau wil blijven beoefenen.
Het artikel over intraveneuze toediening van Ivomec® bij het paard geeft aan dat wij als praktici echter
immer kritisch moeten blijven staan ten opzichte van dit gebruik.

In samenwerking met onder andere clinici c.q. onderzoekers van de vakgroepen en medewerkers van de
Apotheek Diergeneeskunde dient voortdurend bekeken te worden welke niet geregistreerde middelen on-
ontbeerlijk zijn binnen de moderne diergeneeskunde. De prakticus speelt een essentiële rol bij het signale-
ren van genoemde knelpunten in de praktijk. Het verschijnen van artikelen over deze materie in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde moet als zeer wenselijk gezien worden.

De Hoofdredactie

0

Van de Hoofdredactie

-ocr page 116-

tMriMETW^ Wk^r^^^M fMPl

VETERINAIRE TANDHEELKUNDE (8)
EXTRAHEREN VAN GEBITSELEMENTEN BIJ DE KAT

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120: 106-12

Andries van Foreest ^

tol

SAMENVATTING

In dit overzichtsartikel worden de indicaties gegeven
voor het extraheren van gebitselementen bij de kat. Het
benodigde instrumentarium wordt in het kort benoemd
en besproken. Algemene richtlijnen en een stapsgewijze
procedure om een extractie lege artis te kunnnen uitvoe-
ren worden beschreven.

INLEIDING

Het extraheren van gebitselementen ( het trekken van tanden
en kiezen) is bij katten één van de meest voorkomende tand-
heelkundige behandelingen. Wanneer het kleine en tere ele-
ment van een kat nog stevig in de alveole verankerd is, dan is
het extraheren dikwijls geen eenvoudige handeling. Juist bij
de kat kunnen er indicaties zijn die een extractie noodzake-
lijk maken, maar waarbij de moeilijkheidsgraad om de han-
deling lege artis uit te voeren hoog is. Bij de oudere kat is er
sprake van elementen die ankylotisch in de alveole bevestigd
zijn, terwijl het extraheren bij katten met tandhalslaesies heel
snel gepaard gaat met kroonfracturen. In het artikel \'EXO-
DONTIA BIJ DE HOND\' wordt uitvoerig ingegaan op indi-
caties voor het extraheren, het benodigde instrumentarium,
algemene richtlijnen en een stapsgewijze procedure om een
extractie lege artis uit te voeren bij de hond. Ook worden spe-
ciale aanwijzingen voor extractie van elementen met meer-
dere wortels en de complicaties die kunnen optreden na een
extractie belicht. In grote lijnen zijn de besproken richtlijnen
ook van toepassing bij de kat (5a, 5b).
In dit overzichtsartikel over het extraheren van gebitsele-
menten bij de kat worden een aantal aanvullingen, die juist
bij de kat van dienst kunnen zijn, besproken. Deze kunnen
bijdragen aan een beter begrip voor en het adequaat uitvoe-
ren van extractietechnieken. Achtereenvolgens wordt aan-
dacht geschonken aan:

- de indicaties voor extractie;

- het benodigde instrumentarium;

- de extractietechniek en een stapsgewijze procedure van
een extractie.

INDICATIES

Het verwijderen van gebitselementen kan noodzakelijk zijn
wanneer er sprake is van anatomische afwijkingen, endo-
dontische of parodontale aandoeningen, infecties of bescha-
digingen van de orale structuren.

\' Universitair docent Faculteit Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht, vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Universitair medewerker Veterinär-
Chirurgische Klinik Universität Zürich. Zwitserland.

Dierenarts voor tandheelkunde verbonden aan het Veterinair Specialisten Centrum
de Wagenrenk. Wageningen.

Overige artikelen

Chronische, recidiverende orale ziektebeelden en de aanwe-
zigheid van tandhalslaesies behoren tot de meest voorko-
mende afwijkingen bij katten waarvoor extractie uitkomst
kan bieden.

Extracties kunnen ook gezien worden als een preventie. Zij
worden dan uitgevoerd bij te verwachten problemen in de
mondholte, veroorzaakt door een afwijkende positie van een
tand of kies. Tenslotte kan extractie als een alternatief voor
een op behoud gerichte tandheelkundige behandeling -dik-
wijls uit financieel oogpunt- de wens van de eigenaar zijn (3).

1. Parodontale aandoeningen

Aandoeningen van het parodontium kunnen aanleiding zijn
om tot extractie over te gaan. Indien er sprake is van een opti-
male gebitsverzorging door de eigenaar kunnen minder ern-
stige, parodontale aandoeningen succesvol behandeld wor-
den met behoud van elementen (11). Echter wanneer de
bestrijding van tandplak door het nemen van goede mondhy-
giënische maatregelen niet mogelijk is, zal het besluit om tot
extraheren over te gaan aanzienlijk eerder genomen moeten
worden.

Een diepe pocket gepaard gaande met ernstig verlies van het
ondersteunend weefsel is prognostisch gezien infaust voor
het behoud van het element: de gebitselementen zitten los en
dit leidt onvermijdelijk tot extractie.

2. Andere orale infecties

Chronisch recidiverende ontstekingen in de mondholte kun-
nen voor de kat vaak pijnlijk zijn en voor de eigenaar en de
dierenarts frusterend als geen enkele therapeutische behan-
deling effect sorteert. Een aantal van deze chronische ontste-
kingen (die onder verschillende namen beschreven worden)
hebben een bekende etiologische achtergrond en kunnen be-
handeld worden. Indien de therapeutische mogelijkheden
onvoldoende succesvol zijn, kan het extraheren van alle pre-
molaren en molaren tot een opvallende verbetering leiden.
Soms is het extraheren van alle gebitselementen de enige op-
lossing van het probleem (13).

Ook bij mondholte-ontstekingen waarbij de oorzaak onbe-
kend is, wordt extractie van (alle) elementen uitgevoerd en
kan bijdragen aan een oplossing voor de problematiek van de
kat (en de eigenaar) (4).

Andere afwijkingen in de mondholte die aanleiding kunnen
vormen om elementen te extraheren zijn:

- wortelpunten, die zijn achtergebleven na het spontaan of
door trauma uitvallen van elementen; deze kunnen ontste-
kingen respectievelijk abcessen veroorzaken;

- overmatige tandsteenontwikkeling die met de gebruike-
lijke gebitsreinigingsmethoden niet in de hand gehouden
kan worden en recidiverende ernstige ontstekingen ver-
oorzaakt;

- oronasale fistels als gevolg van aangetaste gebitselementen;

- neoplasmata en elementen die de omgevende tandstructu-
ren beschadigen en chronische ontstekingen veroorzaken.

-ocr page 117-

3. Afwijkingen van de harde tandweefsels

a. Formatieve stoornissen

Afwijkingen in vorm en grootte alsmede overtallige elemen-
ten, die aanleiding kunnen geven tot malpositie van buurele-
menten, ruimtegebrek (crowding) en occlusieproblemen,
komen soms voor extractie in aanmerking.

b. Doorbraakstoornissen

Melkelementen die te lang aanwezig blijven, kunnen het ver-
krijgen van een goede positie in de tandboog van de soms
reeds gedeeltelijk doorgebroken opvolgers in de weg staan.
Tijdige extractie van persisterende melkelementen resulteert
dan meestal in een spontane verbetering van de stand van de
opvolgers.

In elk gebit komen kleine plaatsafwijkingen voor. Pas als bij
het achterwege blijven van een behandeling kans bestaat op
ongewenste gevolgen, zoals parodontale, occlusale of cari-
euze problemen, zijn deze afwijkingen als pathologisch aan
te merken.

c. Postformatieve stoornissen

De meest voorkomende redenen om tot extractie van gebits-
elementen bij de kat te besluiten zijn aandoeningen of defec-
ten van het harde tandweefsel (glazuur, dentine en cement),
veelal samengaand met parodontale problemen. Bij katten
worden typische tandhals-aantastingen -
DE TANDHALS-
LAESIES-\\ee\\
waargenomen.

Een tandhalslaesie kan gedefinieerd worden als een postfor-
matieve afwijking van het harde tandweefsel en kan om-
schreven worden als een (idiopatische) erosie gelokaliseerd
op de overgang van tandkroon en tandwortel (19). In de lite-
ratuur wordt dit defect op de overgang van kroon naar wortel
van een tand op verschillende wijze betiteld: neck lesion,
cervical root resorption, feline subgingival lesion, feline
dental resorptive lesion en cervical line lesion. Gezien de
nog onbekende oorzaak van tandhalslaesies die gepaard
gaan met microscopische progressie van de defecten, pijn en
ontstekingen in de mondholte is - bij gebrek aan een succes-
volle (restauratieve) therapie - extractie van de aangetaste
elementen logisch en zinvol (8,10,12).
Het vaststellen van de aanwezigheid van een tandhalslaesie
is niet altijd eenvoudig. De dikwijls subgingivaal gelegen
ligging van de laesie, soms overdekt door tandsteen of ge-
prolifereerde gingiva laat zich bij een weinig coöperatief dier
moeilijk diagnostiseren. Een minimale sedatie is onontbeer-
lijk voor de diagnostiek. Het maken van radiologische opna-
men strekt tot aanbeveling. Demineralisatie van de aange-
taste elementen en/of het veriies van alveolair bot is op
röntgenfoto\'s vaak dramatischer dan het visuele en klinische
onderzoek doet vermoeden. Ondanks de extra tijd en finan-
ciële consequenties die gepaard gaan met het maken van
röntgenopnamens, is deze handeling noodzakelijk om tot
een afgeronde diagnostiek te komen en geen (resten van) ele-
menten achter te laten (9).

Tandhalslaesies kunnen in alle gebitselementen worden aan-
getroffen, maar het merendeel van de tandhalslaesies wordt
aangetroffen aan de buccale zijde van de premolaren en de
molaren. Raskatten lijken gevoeliger voor deze aandoening
en het aantal tandhalslaesies per individu neemt toe met de
stijging van de leeftijd (2).

Het extraheren van elementen met tandhalslaesies is beslist
geen eenvoudige zaak. Deze tanden en kiezen fractureren
gemakkelijk omdat het element klein en de tandhals is ver-
zwakt. Het vastpakken ervan kan al leiden tot een kroonfrac-
tuur. Daarenboven zijn - zeker bij oudere katten - dikwijls de
wortels vergroeid met het alveolaire bot (ankylose). De mo-
gelijkheid om, nadat de kroon is afgebroken, met een ge-
schikte boor wortelresten te kunnen verwijderen, is van be-
lang om een extractie tot een goed einde te brengen.

Gebitstrauma (meestal veroorzaakt door externe krachten)
komt regelmatig voor. Het zijn vooral de ongecastreerde ka-
ters die buitenshuis komen, vechten en dan met horizontale
fracturen van de hoektanden thuiskomen (17). Ongecom-
pliceerde kroonfracturen kunnen goed behandeld worden en
hebben evenals endodontische behandelingen van gecompli-
ceerde kroonfracturen (waarbij de pulpa geëxponeerd is) een
goede prognose (18). Elementen met een in de lengterichting
veriopende kroonwortelfractuur moeten als verioren be-
schouwd worden. Een röntgenopname kan meestal duide-
lijkheid verschaffen over de ernst van het trauma. Emstig
trauma kan een (sub)luxatie of exarticulatie (avulsie) veroor-
zaken waarbij het parodontale ligament betrokken is.
Conservatieve behandeling is mogelijk doch dikwijls wordt
de patiënt te laat aangeboden en zal verwijdering van het ele-
ment onvermijdelijk zijn.

Extreme gebitsslijtage (bij honden regelmatig voorkomend)
en
cariës gaan gepaard met destmctie van tandweefselstmctu-
ren. Bij katten worden deze problemen weinig waargenomen.
Restauratie is mogelijk maar indien de eigenaar geen restaura-
tie wil laten uitvoeren, is extractie helaas de aangewezen weg.

Endodontisch ernstig aangetaste elementen en de regel-
matig voorkomende \'dikte onder het oog\' (een verschijnsel
veroorzaakt dooreen wortelabsces van één van de scheurkie-
zen) kunnen een indicatie zijn voor extractie.

4. Overige indicaties

a. Interceptieve maatregelen

Het ingrijpen in bepaalde ontwikkelingen zodat deze gunstiger
kunnen gaan veriopen, kan worden aangeduid met de term in-
terceptieve maatregelen. Indien deze specifieke maatregelen
vroegtijdig worden genomen kan een bepaalde afwijking wor-
den voorkomen: het is dus een preventieve maatregel. De reeds
genoemde extracties van persisterende melkelementen zijn
daar een voorbeeld van. Andere voorbeelden zijn:

- een aangetast melkelement (cariës, fractuur met pulpa-ex-
positie) kan het blijvende element schade toebrengen tij-
dens de ontwikkeling;

- een afwijkende stand van een melkelement kan de ontwik-
keling van een normale occlusie belemmeren;

- de groei van de boven- of onderkaak kan abnormaal verlo-
pen indien de stand van de gebitselementen afwijkend is;

- vooral bij katten met een afwijkende schedelvorm (bra-
chyo- en dolichocephalen) zijn beschadigingen door één
of beide hoektanden van de lip, het mondslijmvlies of het
palatum regelmatig voorkomend.

Interceptieve maatregelen kunnen een positieve invloed heb-
ben op de ontwikkeling van kaken en gebitselementen. Men
dient echter steeds de consequenties van interceptieve maat-
regelen zorgvuldig af te wegen. Interceptieve maatregelen
dienen altijd in hun effecten te worden gevolgd.

b. Het kan gewenst zijn in verband met een uit te voeren den-
tomaxillaire/mandibulaire orthopedische handeling gebits-
elementen die gelegen zijn in een fractuuriijn van onder- of
bovenkaak, te extraheren.

-ocr page 118-

5. Het niet aanwezig zijn van veterinaire tandheelkundige
hulp mag
geen indicatie tot extractie meer zijn. Het verwij-
zen naar dierenartsen die zich toegelegd hebben op endodon-
tische, restauratieve of orthodontische behandelingen en de
tweedelijns diergeneeskunde biedt tegenwoordig voldoende
altematieven.

INSTRUMENTARIUM

Extracties kunnen worden uitgevoerd met handinstmmenta-
rium. Vooral bij katten is het een voordeel en eigenlijk een
noodzaak om de beschikking te hebben over een boomnit of
een micromotor.

Om een extractie lege artis te kunnen uitvoeren zijn de vol-
gende instmmenten noodzakelijk (6,14,15):

- een scalpelhouder en scalpelmesjes;

- rechte elevatoren van 2,3, en 4 mm;

- de gekromde elevator (volgens Fahrenkrug);

- diverse extractietangen;

- wortelpunttangen, wortelrestpincetten;

- curette;

- excavator of scherpe lepel;

- raspatorium om wortel vlies of ander weefsel weg te schra-
pen;

- knabbeltang waarmee stukjes bot kunnen worden afgebro-
ken (alveoloplastie);

- een tandheelkundig motorsysteem (micromotor);

- een tandheelkundige behandelunit;

- hand-en hoekstukken;

- fissuurboorofklein rond boortje;

- naaldvoerder en resorbeerbaar hechtmateriaal;

- arkansassteentje om instrumenten te slijpen.

EXTRACTIETECHNIEK

Een goede kennis van de anatomie (het aantal wortels per
element en het verioop van de wortels: figuur 1 en 2) is on-
ontbeeriijk (Tabel 1)(7).

NAAM
F.LEMENT

AANDUIDING:

AANTAL
WORTELS:

123 en 4van ieder

kwadrant

106

107

108

109

-206
-207
-208

-209

premolaren
tweede

derde

vierde

molaren

eerste

onderkaak

premolaren

derde,vierde 307/308 -407/408
molaren

snijtanden en
hoektanden

bovenkaak

eerste 309 - 409

De tand of kies wordt op zijn plaats gehouden door de vezels
(Sharpey-vezels) van het parodontale ligament, dat het wor-
telcement en het alveolaire bot met elkaar verbindt. Een aan-
vullend radiologisch onderzoek kan in veel gevallen behulp-
zaam zijn bij de beoordeling van de ligging van het element,
het wortelverloop en van eventuele nog aanwezige wortel-
resten.

-ocr page 119-

«wcttcibusjüWUI fcr» \'

De bedoeling van een lege artis uitgevoerde extractie is: het
element in toto te verwijderen zonder daarbij overbodige
schade aan de omringende weefsels te veroorzaken. Het is de
opzet van de extractiebewegingen de verbinding tussen tand
en alveole, gevormd door de parodontiumvezels, te ver-
scheuren en de alveole te vermimen, waardoor het element
los raakt en het uitnemen van de tand mogelijk wordt ge-
maakt (l,5a,5b, 16).

Het trekken van tanden en kiezen is geen krachtpatserswerk.
Geduld en een juist gebmik van het instmmentarium zijn be-
langrijker dan kracht.

Algemene maatregelen die pre-operatief genomen dienen
te worden:

a. pre-anesthetisch onderzoek;

b. pre-operatieve verstrekking van antibiotica. Een kortdu-
rende bacteriëmie is normaal bij extractie doch alleen wan-
neer in dezelfde zitting een andere operatie wordt uitgevoerd
of bij risicopatiënten is antibiotica-profylaxe gewenst;

c. het verzorgen van de (algemene) anesthesie onder andere
endotracheale intubatie en afdekking met vochtig gaas van
de caudale farynx om debris en bloedstolsels tegen te hou-
den. Een goede drainage van de mondholte wordt verkregen
door de nek iets hoger te leggen.

De technische uitvoering.

Extractie is een chimrgische ingreep en de algemene chimr-
gische aseptiek dient daarbij in acht genomen te worden. Dit
betekent dat voordat met een extractie begonnen wordt het
aanwezige tandsteen en het (subgingivale) debris worden
verwijderd. Schoonspoelen van de mond met een desinfecte-
rende vloeistof gaat vooraf aan de extractie.

Het is van essentieel belang tijdens het losmaken of trekken
van een gebitselement de processus alveolaris van het te be-
handelende element te ondersteunen met de duim en wijsvin-
ger. Een emstig aangetast parodontium met veel botverlies
kan snel een breuk van de onderkaak veroorzaken.
Voorzichtigheid is geboden.

WAARSCHUWING!! In het geval zich een kaakfractuur
voordoet waarbij ook een tand of kies betrokken is, moet niet
onverwijld tot extractie van dat element worden overgegaan.
Men dient zich eerst af te vragen in hoeverre het element van
waarde is voor de dentomaxillaire/mandibulaire orthopedie.

De meeste gebitselementen, vooral degenen waarbij het pa-
rodontium emstig is aangetast, kunnen verwijderd worden
met een elevator (Beinse Hebei, hevel of elevatorium). Door
middel van licht wrikkende of roterende bewegingen kan
men met dit instmment gebitselementen of delen daarvan
verwijderen. De meest gebmikte rechte elevator bestaat uit
een peervormig handvat, een slanke schacht en een langwer-
pig, hol en aan het einde afgerond blad. Handvat, schacht en
blad liggen nagenoeg in eikaars verlengde. Het uiteinde en
de rand van het blad moeten vrij scherp zijn om tijdens het
inbrengen in de parodontaalspleet zo weinig mogelijk
trauma te veroorzaken. Het
handvat ligt in de handpalm, de
schacht wordt zo dicht mogelijk tegen het blad stevig omvat
en gericht door duim en wijsvinger en tegen de middelvinger
(Figuur 3). Deze wijsvinger zorgt voor een nauwkeurige stu-

ring, terwijl de duim en de wijsvinger van de andere hand de
processus alveolaris stevig omvatten (Figuren 4a en b). Op
deze wijze wordt de kans op uitschieters en steekwonden zo
klein mogelijk gehouden. Het snijdende effect en de wigwer-
king van het blad worden gecombineerd met een voorzich-
tige wrikkende en roterende beweging.
Indien gebmik gemaakt wordt van het aangrenzende element
of alveolaire bot, als steun te gebmiken teneinde op die wijze
het element uit de alveole te \'scheppen\', brengt dit zekere ri-
sico\'s met zich mee (Figuur 5). Een dergelijke - ongecontro-

-ocr page 120-

leerde - beweging, toegepast bij de kleine, tere tanden en kie-
zen van de kat, vergroot de kans op een fractuur van het ele-
ment.

Bij het gebruik van een extractietang dient men zich te reali-
seren wat de functie van de tang is: het vasthouden van het
element en niet het \'kraken\' van het element. Een extractie-
tang bestaat uit een bek, een scharnier en een handvat. De
vorm van de bek van de tang dient zodanig te zijn dat er een
maximaal houvast is op het te omvatten gedeelte van de tand
en dat de uitgeoefende druk gelijkmatig verdeeld wordt
(Figuur 6a). Het is daarom van belang dat er voldoende
keuze is om de tang uit te kunnen kiezen, die geschikt is om
het te extraheren element goed te omsluiten. Er mag geen be-
weging zijn tussen de tang en het gebitselement; tang en tand
vormen als het ware één geheel. Dit kan worden bereikt als
(Figuur 6b):

- de richting van de bek samenvalt met de lengterichting van
het element;

- de tang zo diep mogelijk onder de gingiva op het proxi-
male gedeelte van de wortel wordt geplaatst en niet op de
kroon;

- de tang eerst losjes wordt aangebracht en vervolgens met
de volle hand omklemd.

Vermeden moet worden door oneigenlijk gebruik van een
elevator of tang de gingiva en de alveolerand te beschadigen.

De eenvoudigste wijze om elementen met meerdere wortels
te verwijderen is door het splijten van de kies in gedeelten
met één wortel. Dit gebeurt met behulp van een fissuurboor
of kleine ronde boor. Het splijten geschiedt altijd vanaf de
furcatie in de richting van de kroon. Het gebruik van een
draadzaag of kniptang zoals bij honden nog gebruikelijk is
als splijtmethode, is te traumatisch en moet ontraden worden
bij katten. Soms kan door de furcatie van een tweewortelig
element een kleine elevator aangebracht worden en is het
mogelijk om met voorzichtige bewegingen een splijting te-
weeg te brengen. Ook is het soms mogelijk om het parodon-
tale ligament van kiezen met meer wortels waarbij reeds al-
veolair bot is geresorbeerd, met behulp van voorzichtige be-
wegingen van een elevator of extractietang te verscheuren en
daama het element te trekken. De kans op een fractuur is, zo-
als al eerder opgemerkt, bij katten veel groter dan bij honden.

I fR

STAPSGEWIJZE EXTRACTIEPRÜCEDURE
De stapsgewijze procedure voor elementen met één wortel of
meerwortelige elementen die bijna los zitten of die door mid-
del van splijting als meerdere éénwortelige elementen be-
schouwd kunnen worden, is als volgt:

1. Allereerst wordt het element met behulp van een scalpel-
mesje of een scherp elevatorblad bevrijd van het omgevende
-voor zover nog aanwezig- gingivale weefsel. Bij gezonde
elementen kan het gewenst zijn de gingiva ter hoogte van de
interdentale ruimte in te snijden, de gingiva van de onderlig-
gende laag los te maken en om te klappen. Na extractie kan
het slijmvlies met een hechting op de interdentale mimte te-
mggeplaatst worden. Dit zal de wondgenezing versnellen.

2. Vervolgens wordt de wortel losgemaakt van het parodon-
tale ligament. Dit geschiedt met behulp van verschillende
elevatoren. Het instmment wordt onder een hoek van 30 - 45
graden ten opzichte van de lengteas van de wortel op het ele-
ment in de ruimte tussen de crista alveolaris en het element
(de parodontale spleet) geplaatst.

Met een voorzichtige polsbeweging wordt de elevator ver-
volgens 90 graden gedraaid en een 10-30 seconden in die
positie vastgehouden. Onder deze spanning zullen de vezels
vermoeid raken en scheuren.

In het begin van het ontwikkelen van een eigen extractie-
techniek bestaat de neiging kleine en snelle luxatiebewegin-
gen uit te voeren. Het doel is voomamelijk het ruimer maken
van de parodontale spleet. Daarvoor dient men het bot de tijd
te geven om uit te wijken en het parodontale ligament om te
verscheuren. Het is belangrijk om het element naar één kant
te duwen en het in die positie
minimaal tien tellen vast te
houden. Eerst wordt de buccale zijde losgemaakt en daama
360 graden rondom de tand of kies.

De bloeding die ontstaat in het parodontale ligament veroor-
zaakt ook een zekere dmk en spanning op het ligament, het-
geen de gewenste verscheuring bevordert. Van dit fenomeen
kan gebruik gemaakt worden door even een mstperiode in te
lassen en de bloeding de gelegenheid te geven het proces te
beïnvloeden.

De elevator dient een scherp blad te hebben. Meestal gebruik
je eerst een kleine elevator en naarmate er meer mimte ont-
staat zal een grotere elevator nodig zijn. Naarmate het ele-
ment losser gaat zitten, zal de elevator zich apicaal verplaat-
sen.

Veel ervaring met deze techniek zal in de meeste gevallen
het gebruik van een tang overbodig maken omdat het ele-
ment al met de elevator uit de alveole verwijderd kan wor-
den.

Na splijting van een kies met twee wortels kan men een
kleine elevator tussen de beide delen aanbrengen.
Vervolgens wordt met een aanhoudende, krachtige bewe-
ging getracht de beide delen los te maken uit hun alveole.
Soms gebruikt men vervolgens een grotere elevator. Te mwe
bewegingen veroorzaken bijna altijd het afbreken van de
kroon.

Indien men mimere ervaring heeft, kan de elevator ook an-
ders gebmikt worden. De elevator wordt horizontaal tussen
twee elementen - de interdentale mimte - gebracht; de ronde

-ocr page 121-

"■MÄI.«

éibSiè

f «r«

idk

kant van het blad rust tegen de processus alveolaris en/of te-
gen het buurelement als dat aanwezig is. Ook hier is het be-
langrijk om de spanning die door draaiing van het instrument
op het te verwijderen element wordt aangebracht
minstens
tien tellen
vast te houden. Door het uitvoeren van een \'heve-
lende\' of roterende beweging voelt men dat het element uit
de alveole gelicht wordt. Is dit onvoldoende dan kan men aan
de andere zijde van het element dezelfde procedure uitvoe-
ren.(14).

3. Indien nodig wordt het element bij het proximale deel van
de wortel met de tang vastgepakt en kan -
zonder nog eens
extra in de tang te knijpen
- met subtiele roterende bewe-
gingen (nooit meer dan een graad of twintig roteren) en
eventueel een geringe trekkracht het element met een \'sop-
pend\' geluid bevrijd worden uit de alveole. Soms is de api-
cale verbinding zo sterk dat extractie niet succesvol is.
Opnieuw wordt dan getracht om met de elevator het element
verder los te maken. BIJ TWIJFEL ALTIJD DE TANG
VERVANGEN DOOR DE ELEVATOR.

Indien het element getrokken is, dan is een controle noodza-
kelijk om zich ervan te verwittigen of het in toto is geëxtra-
heerd of dat er mogelijk nog wortelresten in de alveole zijn
achtergebleven.

4. Na extractie wordt de alveolaire holte voorzichtig van de-
bris, pus en necrotische bestanddelen ontdaan. Scherpe bot-
randen worden verwijderd met een curette of knabbeltang.
Hierbij moeten beschadigingen van de alveole die juist die
gedeelten waarbij gemakkelijk een oronasale fistel (vooral
de laterale snijtand en de hoektanden) kan ontstaan, voorko-
men worden. Het laatste bloedstolsel moet niet verwijderd
worden.

5. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de nazorg. Deze be-
staat uit voorzichtig spoelen met fysiologische of een ver-
dunde chloorhexidine-oplossing. Controle van een bloeding
(bijna nooit wordt er een nabloeding waargenomen) kan met
behulp van gaascompressen of resorbeerbaar sponsje
(Spongostan) in de alveole geschieden.

De orale wondgenezing verioopt meestal snel doch emstige
weefselbeschadigingen alsmede aangebrachte flappen die-
nen gehecht te worden. Bij éénwortelige elementen zal een
hechting zelden noodzakelijk zijn. De voorkeur wordt gege-
ven aan een goede drainage in plaats van een hechting. De
achtergebleven lege alveole zal in drie a vier weken zijn op-
gevuld met bot.

Routinematige postoperatieve parenterale verstrekking van
antibiotica is niet noodzakelijk en zelfs niet gewenst. Emily
adviseert om direct na de extractie en spoelen van de wond
een resorbeerbaar sponsje met tetracycline-poeder in te bren-
gen. Dit reduceert de kans op een postoperatieve osteitis en
bevordert de osteogenese (3).

6. Dikwijls worden bij oudere katten elementen aangetrof-
fen die een
ankylose vormen met het kaakbot. Dit maakt het
zo moeilijk en vaak onmogelijk om kiezen van oudere katten
te verwijderen zonder de kroon te fractureren. Dezelfde pro-
blematiek is aanwezig bij elementen die de kroon verloren
hebben vanwege trauma of bij katten die lijden aan tandhals-
laesies. Het resultaat van deze kroonfrakturen is dat er wor-
telresten zijn die verwijderd moeten worden. Wanneer dit
niet mogelijk is met een elevator of wortelpunt-extractie-
tang, geschiedt dat doormiddel van verpulveren of versplin-
tering van de wortelresten van de wortel met een boortje
(\'atomizing\'). Indien een boorunit niet voorhanden is, is het
verstandig om in deze gevallen van te voren te beoordelen in
hoeverre het verwijderen van het gehele element inclusief
eventuele wortelresten geïndiceerd is. Indien er geen sprake
is van infectie of necrose kan het achterwege blijven van to-
tale verwijdering een minder gecompliceerd verioop hebben
dan ongewenste beschadigingen van de botstructuren. Wel is
het verstandig een dergelijk besluit terdege schriftelijk vast
te leggen voor het geval zich later complicaties mochten
voordoen. Met name wanneer men bij de chronische recidi-
verende ontsteking in de mondholte heeft besloten om alle
elementen te extraheren kan een dergelijke situatie zich
voordoen. Het kan de voorkeur verdienen om moeilijke ex-
tracties bij dergelijke vaak in slechte conditie verkerende pa-
tiënten zo goed en snel mogelijk uit te voeren om de anesthe-
sieperiode niet onverantwoord te veriengen. Na een
herstelperiode, eventueel gecombineerd met antibiotica en
conditie-ondersteunende therapie, is er een overzichtelijke
situatie ontstaan zodat het minder traumatiserend is om na
onderzoek eventuele achtergebleven resten te verwijderen.

7. Speciale handelingen zoals het extraheren van melkele-
menten en hoektanden, het verwijderen van afgebroken wor-
telresten anders dan door verpulvering, het voorkomen en
behandelen van complicaties worden uitvoerig beschreven
in het artikel \'Exodontia bij de hond\' (5a,5b).

DANKBETUIGING

De illustraties in dit artikel zijn verzorgd door de grafisch ontwerper Bert
Janssen te Utrecht.

SUMMARY

Tooth extraction in cats

This review gives indications for tooth extraction in cats as well as a brief
description of the necessary instrumentation. General guidelines and a
step-hy-step procedure for an extraction lege artis are described.

LITERATUUR

1. Boering G, Baart JA, Reenen GJ en Voorsmit RCAC. Gebitsextractie.
1993; Wetenschappelijke uitgeverij Bunge Utrecht.

2. Coles S. The prevalence of buccal cervical root resorptions in Aus-
tralian cats. In: Proceedings Special Meeting of the American
Veterinary Dental Society San Francisco, 1990; 7-13.

3. Emily PP, and Penman S. Extraction and oronasal fistula closure. In:
Handbook of Small Animal Dentistry 1994; 95-105, Pergamon Press,
Oxford New York.

4. Esselink H. Hel Feliene idiopathisch chronisch slomatiliscomplex.
Sludentenreferaat 1994; Vakgroep Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.

5a. Foreest AW van. Exodontia bij de hond. Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117: 199-206.

5b. Foreest AW van. Exodontia (Tooth extraction in dogs). The European
Joumal of Companion Animal Practice 1993; 3: 35-42.

6. Foreest AW van. Visser MH en Amerongen W van. Instrumentarium
voor extracties bij gezelschapsdieren. Tijdschr Diergeneeskd 1992;
117:319-22.

7. Foreest AW van. Aanleg, bouw en functie van het gebit van de kat.
Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: 3-7.

8. Harvey CE. External odontoclastic resorption lesions in cats - A treata-
ble disease? J.Vet.Dent. 1991;8(1), 16-9.

9. Harvey CE. Feline oral-dental radiographic examination and interpre-
tation. In: The Veterinary Clinics of North America (Small Animal
Practice) 1992; 22 (6): 1279-95, Saunders Company Philadelphia.

10. Harvey CE. Dental resorptive lesions. In: Proceedings Annual Meeting
American Veterinary Dental Society Boston, Massachusetts, 1994; 5.

11. Holmstrom SE. Feline periodontal disease. In: Proceedings Annual
Meeting American Veterinary Dental Society Boston, Massachusetts
1994; 7-14.

12. Lyon KF. Subgingival odontoclastic resorptive lesions: classifications,
treatment and results in 58 cats. In: The Veterinary Clinics of North

-ocr page 122-

America (Small Animal Practice) 1992; 22 (6): 1417-32, Saunders
Company Philadelphia.

Lyon KF. Treatment of chronic Feline gingivitis-stomatitis. In:
Proceedings Annual Meeting American Veterinary Dental Society
Seattle, Washington 1993; 33-7.

Mulligan TW. Feline extractions. In: Proceedings Annual Meeting
American Veterinary Dental Society Boston, Massachusetts 1994; 24-7.

15. Shipp AD, and Fahrenkrug P. Practioner\'s guide to veterinary dentistry.
1992; Dr Shipp\'s Laboratories Beverly Hills, California.

16. West-Hyde L. Extractions made easy!? Exodontics: Tooth extraction in

14.

the dog and cat. In: Proceedings of the Veterinary Dental Forum Las
Vegas, 1990; addendum: 1-10.

17. Wiggs RB. Incidence of feline endodontic disease. In: Proceedings
Annual Meeting American Veterinary Dental Society Boston,
Massachusetts 1994; 41-2.

18. Wiggs RB. Endodontic technique. In: Proceedings Annual Meeting
American Veterinary Dental Society Boston, Massachusetts 1994; 38-40

19. Zuilen CD van. Tandhalslaesies bij katten. Studentenreferaat 1993;
(SRy238/93: 36pp), Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.

ANTIBIOGRAMME IN DER TIERÄRTZLICHE PRAXIS

M. Stegemann, G.T. Beckmann. Gustav Fischer Verlag,
1994. ISBN 3-334-60820-4.

Dit 102 pagina\'s tellende boekwerkje is verschenen in een
nieuwe reeks, getiteld \'Vet special\'. Met deze reeks wordt
beoogd complexe wetenschappelijke onderwerpen eenvou-
dig toegankelijk te maken voor de \'werkvloer\' in casu de
prakticus. Het handzame boekje is voorzien van instructieve
afbeeldingen (19) en tabellen (9).

De auteurs houden een pleidooi voor het op verantwoorde
wijze
uitvoeren van bacteriologisch onderzoek met gevoe-
ligheidstest in de praktijk.
Verantwoord betekent dat het ei-
gen onderzoek grenzen heeft: ken je beperkingen! (anaero-
ben).
Verantwoord is ook methodisch werken: repro-
duceerbare resultaten ontstaan slechts als er standaardregels
worden gevolgd.

Het in Duitsland evenals in ons land \'blind\' uitgevoerde anti-
biogram wordt ten sterkste ontraden. Slechts in uiterste
noodsituaties kan worden afgeweken van de reguliere werk-
wijze: isolatie van de correct geïdentificeerde relevante ver-
wekker gevolgd door een gevoeligheidstest.
Als argumenten om als prakticus zelf deze onderzoeken uit
te voeren worden aangevoerd:

- snel een uitslag beschikbaar; echter een resultaat is ook in
de praktijk doorgaans pas na minimaal 48 uur bekend;

- directe kennis van klinische/bedrijfssituatie;

- geen kwaliteitsverlies van monsters als gevolg van verzen-
ding.

Tevens is het antibiogram voor de dierenarts een uitstekend
\'marketinginstrument\'. Een niet te onderschatten motief om
het zelf ter hand te nemen in een tijd waarin begrippen als
\'toegevoegde waarde\', \'transparant werken\' en \'Good
Veterinary Practice\' aan de orde van de dag zijn.

Voor een beperkt onderwerp heeft het boekje toch nog een
behoorlijke omvang. Het zal duidelijk zijn dat het uitvoeren
en de interpretatie van een antibiogram geen eenvoudige ta-
ken zijn en dat hiervoor gedegen kennis vereist is. De star-
tende \'B.O. prakticus\' kan vooral zijn voordeel doen met de
hoofdstukken 3 (uitvoering; opm. liever geen \'multodiscs\'
gebmiken), 4 (interpretatie) en 9 (inrichting). Zijn reeds ge-
starte collega doet er eveneens goed aan het boekje aan te
schaffen om zijn kennis te toetsen dan wel te verdiepen.
Voorzover mij bekend is, is er geen ander werk te vinden
omtrent dit onderwerp, dat zo geschikt is voor de praktijksi-
tuatie. Voor de jongere Nederiandse dierenarts kan de Duitse
taal een bezwaar zijn. Het boekje vermeldt tenslotte nog een
literatuurlijst voor verdere studie.

M. Bethlehem

-ocr page 123-

U); en voor de praktijk

INLEIDING

De afgelopen jaren zijn er zo nu en dan gevallen voorgeko-
men waarbij paarden kort na een intraveneuze injectie met
Ivomec® emstige excitatieverschijnselen vertoonden, neer-
vielen en soms, na een korte periode waarin heftige krampen
optraden, stierven. In een aantal van die gevallen is daarop
een rechtszaak gevolgd over de vraag of hier sprake was van
verwijtbaar handelen door de dierenarts, met andere woor-
den of er sprake was van een kunstfout.
Uit een aantal gesprekken met leden van de Groep
Geneeskunde van het Paard bleek dat een dergelijke behan-
delingsmethode nog steeds wordt toegepast met als voor-
naamste indicatie cyathostominose. De betreffende dieren-
artsen passen deze methode toe nadat herhaalde orale
toediening van Eqvalan®-pasta niet tot het gewenste resul-
taat heeft geleid.

DE INTRAVENEUZE TOEDIENING VAN IVOMEC® BIJ
HET PAARD

Al gemime tijd is bekend dat bij intraveneuze toediening aan
paarden van middelen waann onder andere propyleenglycol
of glycerol formol als oplosmiddel aanwezig is, heftige over-
gevoeligheidsreacties kunnen optreden, die in een deel van
de gevallen dodelijk verlopen. Dit is overigens niet alleen bij
paarden voorgekomen, maar wordt zo nu en dan ook bij an-
dere diersoorten gezien zoals honden en runderen. Er zijn
een aantal oplosmiddelen bekend die dergelijke reacties kun-
nen geven. De pathogenese van dit soort reacties is echter
onbekend. Jaarlijks wordt een aantal meldingen van derge-
lijke overgevoeligheidsreacties ontvangen. Er zijn geen
nauwkeurige gegevens bekend omtrent de frequentie waar-
mee deze reacties optreden.

Het reactiebeeld na de intraveneuze toediening van ivermec-
tine vertoont geen overeenkomst met het beeld van een iver-
mectine-intoxicatie. In dat geval namelijk duurt het enige
uren na de toediening van toxische doseringen voordat er
verschijnselen optreden. De dieren worden vervolgens sopo-
reus en vertonen ataxie maar geen excitatie.

INTRAVENEUZE TOEDIENING VAN IVERMECTINE IS
\'OFF LABEL USE\'

De voorschriften van de EU stellen (F-1, pg. 9) dat, indien er
geen toegestane therapie bestaat voor een aandoening die
voor de betrokken dieren onaanvaardbaar lijden met zich
brengt, Lid-Staten uitzonderiijkerwijs mogen toestaan dat
door een dierenarts aan een dier onder zijn persoonlijke ver-
antwoordelijkheid bepaalde geneesmiddelen mogen worden

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren. Faculteit

Diergeneeskunde. Yalelaan 16, 3584 CM Utrecht.
^ Vakgroep Infectieziekten en Immunologie, Faculteit Diergeneeskunde, Yalelaan /.
3584 CL Utrecht.

toegediend. Dit betreft onder andere geneesmiddelen voor
diergeneeskundig gebmik waarvoor vergunning voor toe-
diening aan een andere diersoort is gegeven.
Uit de posologie van Ivomec® blijkt dat het middel uitslui-
tend is geregistreerd voor toediening bij mnderen, schapen
en varkens. Toediening bij het paard is dus in principe niet
toegestaan.

Dierenartsen dienen zich ten opzichte van \'off label use\' zeer
terughoudend op te stellen en alleen dan daartoe over te gaan
wanneer na zorgvuldige afweging de noodzaak voor een der-
gelijk handelen gezien de ernst van de situatie waarin de pa-
tiënt zich bevindt, is vastgesteld.

Het zal duidelijk zijn dat bij dit overwegingsproces de voor-
delen van de behandeling in de gegeven situatie dienen te
worden afgewogen tegen de nadelen ervan.

DE ANTHELMINTISCHE ACTIVITEIT VAN IVERMEC-
TINE

Uitgangspunt voor een intraveneuze toediening van iver-
mectine voor de betrokken dierenartsen was dat er geen al-
ternatieven zijn. Orale toediening van ivermectine doormid-
del van Eqvalan® is in hoge mate effectief tegen de
volwassen stadia van Strongylidae,
Parascaris equorum,
Strongyloides
Westeri, Oxyuris equi, Trichostrongylus axei,
GastrophilusAnrven, larven van Strongylus vulgaris in de ar-
teriewand, larven van
Strongylus edentatus in de lever en in
de buikholte, larven van de Cyathostominae in het lumen van
de darm,
Dictyocaulus arnfieldi en microfilariën van
Onchocerca soorten en Setaria equina (1,3, 5).
Na orale toediening van ivermectine is er echter geen effecti-
viteit tegen de larvale stadia van de Cyathostominae in het
slijmvlies van caecum en colon (2, 4). Er is op dit moment
geen ander anthelminticum beschikbaar dat tegen deze sta-
dia actief is. Ook bij een 2- en 3-voudige orale dosering van
ivermectine is er geen effect op de larvale stadia van
Cyathostominae in het slijmvlies van de darm waargeno-
men.

De kans dat na intraveneuze toediening wel effect zal optre-
den is dan ook zeer klein. Dat betekent dat er geen argumen-
ten zijn om \'off label use\' van ivermectine te verkiezen bo-
ven de orale toediening.

Wanneer tevens moet worden vastgesteld dat intraveneuze
toediening van ivermectine in een aantal gevallen overge-
voeligheidsreacties kan oproepen met dodelijke afloop, dan
is het overduidelijk dat het intraveneus toedienen van iver-
mectine niet te rechtvaardigen is en dus als een kunstfout
moet worden beschouwd.

SUMMARY

Now and then cases have been reported where horses died suddenly after in-
travenous application of Ivomec*. Letal anaphylactic reactions in horses are
known to occur incidently after intravenous application of drug dissolved in
propyleneglycol or glycerolformol. Since Ivomec* is registered for use in
cattle, sheep and pig, its use in horses has to be regarded as \'off label use\'. It
is concluded that in the treatment of inhibited stages of cyathostomes iver-
mectine has no effect whether or not it is applied intravenously or orally.
Since letal anaphylactic reactions can occur, intravenous application of
Ivomec* can not be justified for \'off label use\'.

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: II3-4

INTRAVENEUZE TOEDIENING VAN IVOMEC® BIJ PAARDEN

H.J. Breukink\'\' en M. Eysker^

-ocr page 124-

LITERATUUR

1. Drudge JH, Lyons ET, and Tolliver SC. Controlled test of activity of iver-
mectin against natural infections of migratory large strongyles and other
parasites of equids. Am J Vet Res 1984; 45: 2267-71.

2. Eysker M, Boersema JH, and Kooyman FNJ. The effect of ivermectin
treatment against inhibited early third stage, late third stage and fourth
stage larvae and adult stages of cyathostomes in Shetland ponies and
spontaneous expulsion of these helminths. Vet Parasitol 1992; 42: 295-
302.

«irr-rii

ftriA

3. French DD, Klei TR, Foil CS, Miller Rl, Foil LD, Chapman MR, and
McClure
jj. Efficacy of ivermectin in paste and injectable formulations
against microfilaria of
Onchocerca cervicalis and resolutions of associa-
ted dermatitis in horses. Am
j Vet Res 1988; 49: 1550-4.

4. Klei TR, Chapman MR, French DD, and Taylor hw. Evaluation of iver-
mectin at an elevated dose against encysted cyathosome larvae. Vet
Parasitol 1994;47:99-106.

5. Lyons ET, Drudge jh, and Tolliver SC. Antiparasitic activity of ivermec-
tin in critical tests in equids. Am
j Vet Res 1980; 41: 2069-72.

IMMUNOLOGY A COMPARATIVE APPROACH

R J. Turner (editor), J. Wiley & Sons Ltd Publisher, Chichester
UK, ISBN047194400 9.

Naast de editor R.J. Turner hebben verschillende andere au-
teurs een hoofdstuk bijgedragen aan dit boek. Het boek geeft in
een zestal hoofdstukken een compact en redelijk compleet
overzicht van de structuur en werking van het immuunsysteem
van verschillende vertegenwoordigers van het dierenrijk. Het
boek begint bij de evertebraten (als sponzen, insekten enzo-
voort), en via vissen, amfibieën, reptielen en vogels, eindigt het
boek bij de zoogdieren.

In het voorwoord staat vermeld dat het boek bedoeld is voor le-
zers met enige kennis van de \'mainstream immunology\' die
zich eens willen oriënteren omtrent de immunologie bij andere
species dan muis, rat en mens. Op zichzelf biedt dit boek een
schat aan belangrijke informatie voor deze lezersgroep, maar
het wordt deze lezers echter niet gemakkelijk gemaakt.

- De opbouw van de hoofdstukken is nogal verschillend. Dit
verschil wordt in het voorwoord verklaard uit de heterogeni-
teit van de diersoorten die worden besproken. Dit verschil
vormt echter een belemmering voor de lezer om zichzelf een
beeld te vormen van de belangrijke verschillen en overeen-
komsten met betrekking tot het immuunsysteem tussen de
vertegenwoordigers uit het dierenrijk.

- De afzonderlijke hoofdstukken laten zich ook niet echt soe-
pel lezen en begrijpen, hetgeen men van een \'textbook\' wel
mag verwachten. Alle hoofdstukken zijn voorzien van een
zeer uitgebreide referentielijst en doen meer denken aan
korte reviews over afzonderiijke onderwerpen. Voor de sterk
gemotiveerde lezer die zich snel een weg zoekt naar de im-
munologische literatuur met betrekking tot een enkele dier-
groep is dit waardevol, maar voor een lezer met een meer
brede belangstelling maken de vele \'uitzonderingen\' die
worden aangehaald het vinden van een algemene lijn moei-
lijk.

Nogal onorthodox, zo geeft de editor aan, is het eerste hoofd-
stuk over resistentie tegen ziekten in het plantenrijk. Wil een
dergelijk hoofdstuk functioneel zijn, dan is het nodig dat nader
ingegaan wordt op de verschillen en parallellen met het dieren-
rijk. Met andere woorden wat leert dit hoofdstuk ons nu? De re-
latie tussen het eerste hoofdstuk en de rest van het boek wordt
echter niet bediscussieerd. Op deze wijze is het eerste hoofd-
stuk niet zo zeer onorthodox maar meer een curiositeit die beter
weggelaten had kunnen worden.

Ondanks de punten van kritiek met betrekking tot de toeganke-
lijkheid van het boek is het van groot belang dat onderzoekers
of studenten die zich op het terrein van de immunologie bewe-
gen ook kennis nemen van vergelijkend immunologisch onder-
zoek dat hier wordt beschreven. Men dient zich namelijk beter
bewust te zijn dat muis, rat en mens slechts \'modellen\' zijn bin-
nen het immunologisch onderzoek en in de eerste plaats model
staan voor \'zichzelf!

De editor kan bij een eventuele volgende dmk overwegen om
het boek te voorzien van een extra hoofdstuk waarin juist wordt
ingegaan op de vergelijkende aspecten tussen de afzonderiijk
besproken diergroepen en de inzichten met betrekking tot de
fylogenie van het immuunsysteem.

A. Bianchi.

-ocr page 125-

AFSCHEIDSCOLLEGE PROFESSOR MISDORP

GROEI, GROEI EN NOG EENS GROEI!

Berichten en verslagen

Misdorp schetste zijn loopbaan; van
prakticus, via slachthuis naar weten-
schappelijk onderzoeker, tot hoogle-
raar in het interessante vakgebied ve-
terinaire oncologie.

Wat is groei? \'Groei heeft te maken
met toename, met méér in grootte of in
aantal\', aldus Misdorp. Differentiatie
wordt omschreven als het proces,
waarbij volledig verschillende indivi-
duele karakteristieken ontstaan, zoals
gebeurt in de progressieve diversifica-
tie van cellen en weefsels in het em-
bryo. Misdorp: \'Een resultaat van
zo\'n ontwikkelingsproces van groei
en differentiatie vult vandaag deze
zaal en staat vooru: de mens\'.

TUIN

De gedachte om groei als het centrale
thema van zijn afscheidscollege te
kiezen, had ook te maken met zijn
tuin: \'Toen ik eens op een krukje de
onkruidplantjes uit het grind zat te
trekken en ik enige tijd later weer uit-
bundige onkruidgroei ter plaatse
waarnam, kwam de parallel tussen de
groei van onkruid en kanker weer bij
me op .

Prof.dr. W. Misdorp hield op 30 november 1994 zijn afscheidscollege in het
Academiegebouw van de Universiteit Utrecht. Zijn rede, getiteld \'Groei, groei
en nog eens groei\', was één van die zeldzame, schitterende voordrachten,
waarbij niet alleen het vakgebied diergeneeskunde en in het bijzonder de on-
cologie onder de loep genomen worden, maar ook leven in de ruimste zin van
het woord. Boeiend is het dan te ervaren, dat tegen het einde blij kt dat alle toe-
vallig bewandelde, schijnbare zijpaden hebben geleid tot één centraal thema:
groei en differentiatie.

Het kenmerkt Misdorp dat hij halverwege zijn geschreven tekst verliet en,
welhaast genietend, uithaalde naar meer of minder ernstige misstanden. Het
genot was overigens tevens aan de zijde van de toehoorders.

Lokale hergroei, in oncologische ter-
men lokaal recidief, komt voort uit de
uitgroei van onvolledig verwijderde
wortelstokken uit onkruidplanten en
vanuit groepjes niet-verwijderde cel-
len bij kanker. Uitzaaiing vanuit
bloeiend onkruid en vanuit kanker
komt ook enigszins met elkaar over-
een. \'Als therapie om lokale hergroei
van onkruid te voorkomen, wordt in
onze tuin een brander gebruikt, verge-
lijkbaar met lokale bestraling bij kan-
ker. Om uitzaaiing van onkruid te
voorkomen, wordt vroeg, dus voor de
bloei, gebrand\', vertelde Misdorp.
Eén van de centrale thema\'s in zijn
colleges was: tumoren vroeg en ruim
behandelen. \'Ik hoop dat de toenma-
lige studenten deze regel nog steeds in
praktijk brengen\'.

TUMOREN VROEG EN RUIM BE-
HANDELEN VETERINAIRE ON-
COLOGIE

\'Hoe heeft het onderzoek van tumor-
ziekten bij huisdieren, maar ook het
onderwijs en de patiëntenzorg zich
ontwikkeld na mijn aanstelling aan de
Faculteit Diergeneeskunde?\' vroeg
Misdorp zich af Allereerst was na-
tuurlijk een gegeven dat de leerstoel
zich uitstrekte over twee vakgroepen:
Geneeskunde van Gezelschapsdieren
en Veterinaire Pathologie, waarbij ge-
reden werd op het dubbelspoor van
klinisch-pathologisch en pathogene-
tisch-fundamenteel onderzoek. \'Het
dilemma was\' schetste Misdorp de
ontwikkelingen \'moesten we streven
naar een aparte status voor de oncolo-
gie of naar een integratie in de pro-
gramma\'s van beide vakgroepen?\'

Door Sophie Deleu

Het is in elk geval steeds de bedoeling
geweest om zowel veterinairgericht
als modelgericht te werken.
\'Het wordt steeds duidelijker dat ver-
anderingen in het erfelijk materiaal al
vroeg de vorming van kanker inlui-
den\', ging hij verder. Hij duidde daar-
bij op een aantal interessante onder-
zoekingen in samenwerking met de
Universiteit van Leiden.

VERANDERINGEN IN ERFELIJK
MATERIAAL LUIDEN AL VROEG
DE VORMING VAN KANKER IN

Verder was (veterinairgericht, maar
ook modelgericht) de samenwerking
met de veterinaire praktici in en om
Amsterdam, waaruit bleek dat proge-
stativa een verhoogd risico opleveren
voor het optreden van mammatumo-
ren bij de kat, van groot belang.

\'Voor een klinisch-pathologisch on-
derzoek is een goede samenwerking
tussen oncoloog, patholoog en prakti-
cus van essentieel belang\', meende
Misdorp. \'Vooral ten aanzien van fol-
low-up, post-mortaal onderzoek, ver-
wijzing en de levering van levens-
warm materiaal\'.

Het onderzoek naar de hormonale
achtergronden van mammatumoren is
in Utrecht voortgezet. Een zeer inte-
ressante bevinding was dat progesta-
tiva aanleiding geven tot lokale groei-
hormoonproduktie in de mammae.
Tevens bleek dat kwaadaardige mam-
matumoren en vooral de metastasen,
niet geschikt lijken voor experimen-
tele hormonale therapie, wegens het
ontbreken van hormoonreceptoren.
Chemo- en immunotherapie of een

-ocr page 126-

combinatie van deze bieden wellicht
een beter ahematief. In verband met
de mede op aandrang van de Faculteit
Diergeneeskunde opgerichte Euro-
pese Veterinaire Oncologiegroep (ES-
VONC) is een internationale experi-
mentele studie georganiseerd om bij
honden met mammacarcinomen de
metastasen te onderdrukken door in-
traveneuze injectie van vetbolletjes
met een immunostimulans. Deze stu-
die was gebaseerd op een succesvolle
experimentele behandeling van hon-
den met een osteosarcoom.

Misdorp: \'Ons plan draaide enigszins
uit op een teleurstelling, onder meer
doordat te weinig patiënten werden
aangeboden aan de Universiteits-
Kliniek voor Gezelschapsdieren
(UKG).\' Hij noemde dit één van die
typische voorbeelden van tegenval-
lers, die ondanks een goede voorberei-
ding vóórkomen tijdens onderzoek.
\'U heeft wel bemerkt dat naast de ex-
perimentele chemotherapie vooral de
experimentele immunotherapie mij
interesseert\', ging hij verder. \'Ik ge-
loof namelijk dat met deze soort thera-
pie (mits voldoende verfijnd) het ei-
gen afweerapparaat de tumorgroei kan
overwinnen\'.

IMMUNOTHERAPIE: HET EIGEN
AFWEERAPPARAAT DE TU-
MORGROEI LATEN OVERWIN-
NEN

De groei van onderzoek en patiënten-
zorg heeft zich gemanifesteerd in vele
publikaties in oncologische en veteri-
naire tijdschriften (zie voor meer in-
formatie: Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, 1994; 119(23), een
special issue ter gelegenheid van het
afscheid van Misdorp). Veel van de
resultaten zijn geïncorporeerd in col-
leges, lezingen en cursussen. De pa-
tiëntenzorg is geïntensiveerd en er
wordt gewerkt aan een gecomputeri-
seerd tumordemonstratiesysteem.

De toekomst heeft enkele interessante
ontwikkelingen in petto: \'Ik hoop dat
onze faculteit, die in de veterinaire
wereld ook op oncologisch gebied
heel goed is, zich op het modelgebied
nog beter gaat manifesteren, waardoor
in de keiharde competitie om project-
gelden succes wordt geboekt\'.

Misdorp benadrukte het belang van
verdieping en bezinning -\'ook een
vorm van differentiatie tussen de
groeiperioden\'- als voorwaarden voor
doorzetten op dit gebied.

VERDIEPING EN BEZINNING
ALS DIFFERENTIATIE TUSSEN
DE GROEIPERIODEN GROEI EN
ECONOMIE

Om voor dierenartsen dicht bij huis te
blijven: \'Schier ongebreidelde groei
heefït plaats gehad in de agrarische
sector. Het kon letteriijk niet op. Om
de groei nog eens extra te bevorderen
worden vaak groeistoffen toege-
diend\'.

In een ingezonden brief in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1994; 119(8): 245 vestigde Misdorp al
eerder de aandacht op een rapport van
de Algemene Inspectie Dienst (AID)
waaruit bleek dat bij een steekproef
een derde van de rundveemesters het
verboden middel clenbuterol ge-
bruikte. Hij heeft toen als dierenarts
en als consument zijn ongerustheid
uitgesproken. \'Ook heb ik me in dat
licht afgevraagd of de veel geroemde
integrale ketenbewaking vooral in
economisch mindere tijden wel zo
goed zal functioneren\', aldus de schei-
dende hoogleraar.

Hij kenmerkte de Nederlandse agrari-
sche sector als \'veel te veel groei en te
weinig differentiatie\', daarin beves-
tigd door het recent verschenen rap-
port van het Britse bureau Kearny.

VEEL TE VEEL GROEI EN TE WEI-
NIG DIFFERENTIATIE IN DE NE-
DERLANDSE LANDBOUW

Misdorp onderkende dat onze be-
roepsgroep zich aanvankelijk weinig
kritisch heeft opgesteld ten aanzien
van de ontwikkelingen in de inten-
sieve veehouderij; goede uitzonderin-
gen daargelaten, zoals het verschijnen
van het artikel \'Veterinaire zorgen en
intensieve veehouderij\' van Franken-
huis, Nabuurs en Bool in het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 1989;
114(24): 1237-49. \'Ik ben er nog altijd
trots op dat ik deel uitmaakte van de
toenmalige redactie van het Tijd-
schrift, die het artikel met de Jaarprijs
beloonde\', aldus Misdorp. In een re-
cente aflevering is bovendien een en-
quête onder praktici gepubliceerd,
waaruit onder meer bleek dat de toe-
passing van groei-, produktie- en pres-
tatieverhogende middelen volgens
veel praktici veel aandacht van de pro-
fessie verdient (Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde, 1994; 119(18): 525-35).
\'Er dreigt een moreel gevaar\', sprak
Misdorp: \'De maligne ontaarding van
de autonome mens, die net als kanker-
cellen niet meer onder sociale controle
staat van buren en centrale regelme-
chanismen (deregulering van de over-
heid)\'. Hij woekert door; de rijke
wordt rijker en de arme wordt -\'over
groei gesproken\'- tal...rijker.
Hij haalde uit naar het bedrijfsmatig
denken: \'Het mag misschien nodig
zijn om veranderingen door te voeren,
als motor, maar het mist een ziel.

BEDRIJFSMATIG DENKEN IS
ALS EEN MOTOR. MAAR HET
MIST EEN ZIEL

Misdorp noemde het boek \'Een ge-
zonde economie\' door de godsdienst-
socioloog Layendecker, waarin de re-
latie tussen cultuur en economie
aardig is weergegeven: de economie is
het paard en de cultuur de ruiter.
\'Hoog tijd, zou ik zeggen, om het
paard de sporen te laten voelen\'.

DANK

Misdorp sprak tot slot zijn dank uit.
Velen hebben bijgedragen aan de in-
houd van het vak veterinaire oncolo-
gie. Niet in het minst zijn vrouw, die
met gepaste trots zijn activiteiten be-
geleidde \'die zich uitstrekten tot bin-
nen de huiselijke kring\'.

Over de Faculteit Diergeneeskunde
niets dan lof, maar ook hier en daar
een kanttekening. Terloops afdwalend
meende hij te moeten opmerken: \'Het
is bijvoorbeeld niet nodig dat de voor-
zitter van een vakgroep een professor
is\'. Misdorp gaat ervan uit dat een
goede hoogleraar niet noodzakelijk
een goede manager is. En andersom,
dat niet iedere goede manager per de-
finitie een goede onderzoeker is. \'Ik
vind dat men beter zou moeten kijken
naar hetgeen waar mensen goed in
zijn, als hoogleraar, maar ook als staf-
lid\'. Maar dit geheel terzijde.
Een persoonlijke bekentenis; \'De af-
gelopen tijd heeft mij de mooiste vorm
van differentiatie opgeleverd. Ik ben
opgebloeid. Nu ook uitgebloeid?\' Zijn
cryptisch slotwoord: \'Zonder bloei,
geen zaad\'.

-ocr page 127-

SAMENVATTING
Het ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij stimuleert de
verbetering van het welzijn van
landbouwhuisdieren. Dit blijkt uit
de opzet van een demonstratiepro-
ject waarbij welzijnsaspecten op
praktijkbedrijven worden gede-
monstreerd voor belangstellenden.
In het demonstratieproject ligt het
accent op volièrehuisvesting voor
leghennen en containerlaadsyste-
men voor pluimvee, groepshuisves-
ting voor zeugen, scharrelvarkens
en een ingestrooide hellingstal voor
vleesvarkens. Voor vleesstieren
staat de groepshuisvesting centraal
aangevuld met ruwvoerverstrek-
king, verbeterde vloeruitvoering en
meer oppervlakte per dier.
Vrouwelijk jongvee ter vervanging
van melkkoeien beschikt over een
ingestrooide ligruimte. Over deze
systemen zijn gratis folders beschik-
baar.

INLEIDING

Het ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij voert een stimu-
leringsbeleid op het gebied van wel-
zijn van landbouwhuisdieren. Bij het
bepalen van dat beleid wordt rekening
gehouden met signalen uit de maat-
schappij van zowel de producent als de
consument. Het vastgestelde beleid is
beschreven in de Stmctuumota Land-
bouw.

Hieraan is door de Veterinaire Dienst
gestalte gegeven met de start van het
Demonstratieproject Welzij nsvrien-
delijke Huisvestingssystemen. In dit
artikel wordt ingegaan op aspecten zo-
als het doel, de verschillende huisves-
tingssystemen bij de sectoren en de
wijze van het geven van vooriichting.

DOEL

Op de veehouderijbedrijven zijn wel-
zijnsvriendelijke huisvestingssyste-
men nog niet op grote schaal doorge-
drongen terwijl er toch behoefte is aan
een bredere introductie op praktijk-

/> demonslralit\'projecl welzijnsvrienilelijke huisves-
lingssyslemen, Poslhus 482. 6710 BL Ede.

schaal. Daarom is het demonstratie-
project opgezet met het doel de intro-
ductie van welzijnsvriendelijke huis-
vestings- en transportsystemen te be-
vorderen en te laten zien dat ze onder
variabele praktijkomstandigheden func-
tioneren.

De keuze van demonstratie heeft een
aantal voordelen;

- er kunnen verschillende welzijns-
vriendelijke systemen getoond wor-
den;

- er wordt ervaring opgedaan in de
praktijk waarbij tevens technische
resultaten worden verzameld;

- de ervaring van deelnemers is ge-
makkelijk over te dragen;

- de creativiteit van veehouders wordt
benut om de systemen te verbeteren.

De Nederlandse veehouders vormen
de belangrijkste doelgroep. Advi-
serende instanties voor veehouders
zijn daarmee belangrijk.
In dat licht zijn dierenartsen ook een
belangrijke doelgroep. Aan het de-
monstratieproject nemen circa 90 be-
drijven deel met een evenredige verde-
ling over de sectoren varkens,
pluimvee en mndveehouderij. Deze
deelnemers hebben een investerings-
bijdrage ontvangen voor de extra kos-
ten voor welzij nsmaatregelen. Daar
staat tegenover dat de deelnemers ge-
durende driejaar hun bedrijf openstel-
len voor bezoekers. Er worden geen
nieuwe bedrijven meer aangezocht;
het accent ligt de komende jaren op
voorlichting naar veehouders en advi-
serende instanties.

WELKE SYSTEMEN ZIJN ER BIJ
DEELNEMERS?

Achtereenvolgens wordt aangegeven
welke welzijnsvriendelijke systemen
er zijn. Deze worden per sector behan-
deld. De technische resultaten bij de
deelnemers zijn vergelijkbaar met de
resultaten van andere bedrijven. Voor
meer gegevens wordt verwezen naar
de jaarverslagen.

Pluimvee

Voor de volièresystemen pluimvee-
houderij ligt het accent vrijwel volledig
op volièresystemen voor zowel opfok-
hennen als leghennen. Het volière-
systeem is ontwikkeld als een welzijns-
vriendelijk houderijsysteem. In het
volièresysteem beschikken de hennen
over legnesten, scharrelmimten en zit-
stokken. Bovendien kunnen de hennen
zich fladderend bewegen en leren om-
gaan met hoogteverschillen. In Neder-
land worden verschillende volièresys-
temen toegepast.

DEMONSTRATIEPROJECT STIMULEERT HET WELZIJN
VAN LANDBOUWHUISDIEREN

J. Olinki

Deze systemen zijn: Etage, Voletage,
Rihs-Boleg 2, Natura en Multifloor
systemen. Deze systemen verschillen
op detailpunten qua bezetting per m2
staloppervlakte, plaats van water/voer-
verstrekking en zitstokken. De ge-
zondheidsdienst voor pluimvee regis-
treert de gezondheidstoestand. Wan-
neer de veehouder alert is op de ge-
zondheidstoestand hoeft het volière-
systeem geen problemen op te leveren.
Waakzaamheid is nodig ten aanzien
van wormen en ectoparasieten.

Con tainerlaadsystemen
Verder zijn er ook een drietal contai-
nerlaadsystemen voor vleeskuikens in
het project opgenomen. Het container-
laadsysteem verbetert het welzijn tij-
dens het laden en transport van de
vleeskuikens. Een bijkomend voordeel
is een betere kwaliteit van het eindpro-
dukt en minder dode dieren. De
Gezondheidsdienst voor Pluimvee
gaat bij aankomst op de slachterij na
hoe het staat met het aantal dode dieren
en de beschadigingen.

Varkens

Groepshuisvesting voor zeugen
Voor de varkenshouderij ligt het ac-
cent op groepshuisvesting voor zeugen
omdat in de toekomst het aanbinden
van zeugen wordt verboden. Deze
groesphuisvestingssystemen zijn te
verdelen in: Het Biofixsysteem, het
Woldrixsysteem en groepshuisvesting
met voerstation.

Biofixsysteem

Bij het Biofixsysteem worden groepen
dragende zeugen gevormd die gelijk-
tijdig gevoerd worden. Door het voer
langzaam te doseren blijven de dieren

T 1 J 1) s C H R I K T VOOR D 1 K R G K N [■; K S K U M) K , D t i: l. 120, FEBRUARI, AFLEVERING 4 , 1995

117

-ocr page 128-

MYCOFA
CARDIO-THERAPIE

Hartaandoeningen komen naar schatting bij 10% van de honden-
populatie voor. In ongeveer 95% van de gevallen is sprake van
verkregen hartafwijkingen, waarvan mitralisinsufficiëntie en con-
gestieve cardiomyopathie de belangrijkste zijn.

Mycofarm geeft de behandeling van honden met deze hartstoor-
nissen een nieuwe impuls, Enalfor. Met de introductie van Enalfor
krijgt de praktizerend dierenarts de beschikking over een gere-
gistreerd diergeneesmiddel, dat gericht en doeltreffend werkt bij
hartfalen door mitralisinsufficiëntie en congestieve cardiomyo-
pathie. Enalfor, met als werkzame stof enalaprilmaleaat, remt het
angiotensin converting enzyme (ACE). ACE is een belangrijke
schakel in het Renine Angiotensine Aldosteron systeem, dat een
grote rol speelt in de mechanismen die de overbelasting van het
cardiovasculaire apparaat veroorzaken.

Behandeling met Enalfor stelt het hart in staat efficiënter te werken
en verlicht de klinische symptonen van het hartfalen. Hierdoor
nemen zowel de levenskwaliteit als de levensverwachting van de
hond met hartfalen significant toe.

-ocr page 129-

M

N NIEUWE IMPULS

Enalfor

Diergeneesmiddel UDA
Tabletten al, 2.5,5,10 of 20
mg enalaprilmaleaat.
Voor orale toediening aan
honden als symptoma-
tische, aanvullende therapie
bij de behandeling met het
diureticum furosemide van
hartfalen, veroorzaakt door
mitralisinsufficiëntie of con-
gestieve cardlomyopathie.
De dosering bedraagt een-
maal daags 0.5 mg/kg
lichaamsgewicht. In ernstige
gevallen mag de dosering
worden verhoogd naar een
maximum van tweemaal
daags
0.5 mg/kg.

Bijwerkingen: pre-renale
azotemie, hypotensie.
Contra-Indicaties: toepas-
sing bij drachtige dieren.
Zie voor volledige informatie
de bijsluiter.
Reg. NL 8525 Vm 8529

Mycofarm Nederland B.V. De Bilt, telefoon 030 - 212800

Mycofarm

-ocr page 130-

tijdens het voeren gefixeerd op hun
plaats. Essentieel is dat de groepen
evenwichtig zijn samengesteld (condi-
tie, leeftijd en produktiestadium). Het
is technisch een eenvoudig systeem.

fVoldrixsysteem

In het Woldrixsysteem zijn vergren-
delbare voerligboxen aanwezig die af-
gesloten worden tijdens het voeren.
Met dit systeem wordt handmatig of
via een zender individueel naar be-
hoefte gevoerd. Na het voeren en con-
troleren gebruiken de zeugen de uit-
loop achter de boxen.

Groepshuisvesting met voerstation
Bij de groepshuisvesting met voersta-
tion wordt in grotere groepen zeugen
(30 a 40) gehouden die in hetzelfde
produktiestadium verkeren. Het sys-
teem is vooral geschikt voor grotere
bedrijven.

In deze huisvestingsvorm is de juiste
plaats van voerstation en drinkbak I)e-
langrijk voor een goede hokhygiëne. De
wijze van inbrengen van nieuwe zeugen
in de groep is eveneens essentieel.

Scharrelvarkenshouderij

Voor de scharrelvarkenshouderij zijn
bedrijven opgenomen met zeugen en
vleesvarkens. Ze tonen varianten voor
uitloopmogelijkheden en overkappin-
gen van de uitloop, hokinrichting,
voersystemen en stroverstrekking.

Vleesvarkens

Voor de vleesvarkens is een stal aan-
wezig met een groter aandeel dichte
vloer in de vorm van een bol gedeelte
en roostervloer met goede mestdoor-
laat zodat de hokken goed schoon blij-
ven.

Daamaast is er een bedrijf waar wel-
zijns- en milieuaspecten zijn gecombi-
neerd in een hellingstalprincipe. Via
de helling van de ingestrooide dichte
vloer lopen de vleesvarkens het stro
naar de mestput waama een mest-
schuif de mest afvoert.
Gezondheid en welzijn houden ver-
band met elkaar. Welzijnsvriendelijke
systemen worden in dit project gede-
monstreerd en verder ontwikkeld.
Naar verwachting lift de gezondheid
van de dieren hierin mee.

Rundvee

In de mndveehouderij is de aandacht
toegespitst op vleesstieren, vleeskal-
veren en de opfok van vrouwelijk
jongvee ter vervanging van de melk-
koeien.

Vleesstieren

In de vleesstierhouderij ligt het accent
op het toepassen van betere vloersyste-
men. Zo zijn er bedrijven met een in-
gestrooide ligruimte in de opfokstal en
zijn op verschillende bedrijven (in de
afmeststal) de betonroosters geheel of
gedeeltelijk bekleed met rubber.
Nieuw in het project en in Nederland is
het gebmik van een zogenaamde hel-
lingstal. De ligmimte van deze stal ligt
op de helling (6-10%) en wordt inge-
strooid met stro.

De dieren lopen de stromest zelf van
de helling af naar een lager gelegen ge-
deelte. Vervolgens wordt de mest me-
chanisch uit de stal verwijderd.

Vleeskalveren

De welzijnsaspecten bestaan deels uit
het toepassen van een 2-fasensysteem
dat wil zeggen een aparte stal voor de
opfok- en afmestfase zodat inrichting
en ventilatie zijn afgestemd op de be-
hoefte van dit dier in relatie tot de leef-
tijd. Bovendien wordt groepshuisves-
ting toegepast aansluitend op indi-
viduele huisvesting in boxen gedu-
rende de eerste 4-8 weken. Verder zijn
verschillende andere welzijnsaspecten
toegepast zoals automatische melkver-
strekking via een voergoot of speen,
instrooien van de ligmimte, mwvoer-
verstrekking, mbber bekleding van
rooster en een grotere oppervlakte per
kalf (tot 1.8 m2/dier).

Vrouwelij k jongvee

Voor vrouwelijk jongvee ter vervan-
ging van melkkoeien beperken we ons
tot de leeftijd van O tot \'/2 jaar. De de-
monstratiebedrijven beschikken allen
over een ingestrooide ligmimte al dan
niet met een vloer op afschot.

VOORLICHTING

De bedrijven die deelnemen aan dit
project ontvangen belangstellenden.
Deze voorlichtingsbijeenkomsten wor-
den begeleid door vooriichters van
DLV of particuliere organisaties. Te-
vens is de veehouder aanwezig om zijn
ervaringen door te geven. Belang-
stellenden kunnen reageren op adver-
tenties in de vakbladen en tijdens een
open dag een bedrijf bezoeken of die-
nen zich te melden bij IKC Landbouw,
telefoonnummer: 08380-71400/71457.
Bij IKC Landbouw zijn gratis voor-
lichtingsfolders en jaarverslagen ver-
krijgbaar. Naast een algemene folder
zijn de volgende specifieke folders be-
schikbaar: volièresystemen voor leg-
hennen; containerlaadsysteem voor
pluimvee; Woldrix groepshuisves-
tingssystemen; groepshuisvesting met
voersystemen voor zeugen; biofix-
groepshuisvesting met voerstation
voor zeugen; scharrel varkenshouderij;
hellingstal voor vleesvarkens. Tevens
is voor de varkenshouders een video-
film beschikbaar \'Scharrelen laten we
Wei-Zijn\'.

CONCLUSIE

Het ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij stimuleert de
verbetering van het welzijn van land-
bouwhuisdieren. Dit blijkt uit de opzet
van een demonstratieproject waarbij
veehouders bewust gemaakt worden
van deze problematiek. Via demonstra-
tiebedrijven wordt getoond dat ver-
schillende welzijnsvriendelijke sys-
temen in de praktijk functioneren. Het
stimuleert daarmee veehouders bij
nieuwbouw en renovatie van stallen
aandacht te schenken aan welzijnsas-
pecten. De maatschappij vraagt hier in
toenemende mate om.

SUMMARY

The Ministry of Agricuhurc, Nature Manage-
ment and Fisheries has a policy of stimulating
the well-being of animals. This policy has led to
the so-called Animal-friendly Housing Systems
Demonstration Project. Various housing sys-
tems are demonstrated in full function on a num-
ber of farms (ca 90). The Demonstration Project
highlights aviary systems for laying hens, a con-
tainer transportation system for broilers, the
housing of sows in groups, free-range systems
for sow and fatteners and a strawflow system for
fatteners.

For beef bulls the farms show how group hou-
sing can be combined with rubber covered slat-
ted floors or littered cubicles.
For veal calves the farms show group housing
combined with rubber covered slatted floors,
more space per animal and or feeding of roug-
hage.

For female followers these are laying areas co-
vered with straw. Brochures on the various sys-
tems are available in the Dutch language.

-ocr page 131-

Felissana staat voor \'gezonde katten\'.
De naam is tevens de doelstelling.

De overheid heeft een boekje uitgege-
ven: \'Wie mooi moet zijn\'. Helaas
handelt dit boek uitsluitend over voor
de kat nadelige raskenmerken en wor-
den vooral Pers en Siamees/Oosters
korthaar tot probleemgebieden ver-
klaard. Natuurlijk, die raskenmerken
vallen onder het begrip \'mooi\'.
Een probleem dat door de samenstel-
lers helaas helemaal over het hoofd ge-
zien wordt, is dat er eigenschappen
zijn die als zodanig niet expres gefokt
worden en die ook heel nadelig zijn.
Bedoeld worden hier de zogenaamde
erfelijke afwijkingen.

Niet alleen bij (ras)honden maar ook
bij raskatten worden liefhebbers van
een ras steeds vaker met de neus op de
droevige feiten gedrukt. Kattenlief-
hebbers denken maar al te vaak, dat er-
felijke afwijkingen bij katten niet
voorkomen, niets is echter minder
waar.

We weten echt wel een en ander over
het voorkomen daarvan bij katten:

- Bij heel veel kattenrassen komt pa-
tella luxatie voor.

- Nieramyloïdose, een ziekte waar de
kat op jonge leeftijd aan sterft, wordt
door fokkers van katten van oosters
type als probleem ervaren (de verer-
ving is vermoedelijk dominant).

- PRA met name de enkelvoudige re-
cessieve vorm, is het schrikbeeld
van serieuze fokkers van diverse ras-
sen. Anders dan bij honden is PRA
zelden op jonge leeftijd vast te stel-
len, vaak is er al met het dier gefokt.

Deze lijst is bij lange na niet volledig,
het geeft alleen een indruk van het
soort problemen. Er zijn kattenfokkers
die bang zijn dat zij hier slechts een
topje van de ijsberg zien, dat een die-
renarts straks zegt; \'als u een raskat
ziet, loopt u grote kans een zieke kat te
zien\'.

Een handvol Aby (Abessijnen/Somali)
fokkers deelde deze angst en hebben
elkaar gevonden. Zij besloten geza-
menlijk een stichting op te richten die
tot doel heeft om erfelijke afwijkingen
bij (alle) katten te bestrijden. Die stich-
ting is inmiddels een feit, zij draagt de
naam Felissana. In de notariële akte
staat, dat Felissana een stichting is, die
tot doel heeft \'het terugdringen casu
quo trachten te voorkomen van onge-
wenste afwijkingen bij katten\'. De
stichting tracht dit doel onder andere te
bereiken door het verzamelen en vast-
leggen van relevante gegevens, door
het verstrekken van informatie en het
stimuleren van testen op erfelijke af-
wijkingen. De stichting hoopt ook on-
derzoek naar erfelijke afwijkingen te
bevorderen door onderzoekers op dit
gebied te laten zien, dat niet alleen on-
derzoek op honden, maar onderzoek
op familiaire kwalen bij katten wel de-
gelijk mogelijk is. (Voorwaarde is een
uitgebreide kennis, niet alleen van af-
stamming maar ook van ziektege-
schiedenissen).

lÉ-Mliliillllliii

Hoewel Felissana opgericht is door
Aby-fokkers, is het streven om een
stichting te zijn die zich inzet voor de
genetische gezondheid van elke (ras)
kat.

Het stichtingsbestuur staat open voor
fokkers van andere kattenrassen en
voor alleriei deskundigen. Het is wen-
selijk dat Felissana door een grote
groep van dierenartsen, verenigingen
en fokkers (van alle raskatten) gedra-
gen wordt. Slechts dan is een optimaal
resultaat te verwachten. Vooralsnog
bestaat het Felissana bestuur nog gro-
tendeels uit die kleine groep van op-
richters.

STICHTING FELISSANA

Congressen en cursussen

m

Er zijn nog steeds mensen die menen
dat bij een raskat erfelijke afwijkingen
louter een zaak zijn tussen eigenaar en
dierenarts. Zij gaan er dan aan voorbij
dat familiaire kwalen de hele kattewe-
reld aangaan. Een beetje steun kunnen
we dus goed gebruiken, moreel, maar
ook financieel.

Regelmatig zult u van ons horen. Op
22 oktober 1994 was ons eerste sym-
posium dat wij organiseerden in sa-
menwerking met de Aby Club van
Neocat. Als de plannen die wij hebben
kunnen doorgaan zullen alle specialis-
ten die iets kunnen en willen vertellen
over erfelijke afwijkingen bij katten
gaandeweg worden gevraagd voor ons
een lezing te verzorgen.
Binnenkort komt onze eerste nieuws-
brief uit, die wij regelmatig willen
gaan uitgeven.

Als u de statuten van Felissana wilt
ontvangen dan moet u f 5,~ voor
porto- en kopieerkosten overmaken op
girorekening 368421 ten name van
\'Stichting Felissana\' te Maarssen.
Postadres van Felissana is: Postbus
4037,3102 GA Schiedam.

CURSUS \'SPDEDOPVANG VOOR PAPEGAAIEN\'

Op vrijdagmiddag 10 maart 1995
zal op de Universiteitskliniek voor
Gezelschapsdieren door Mw. drs.
H. van der Horst, specialist in op-
leiding vogelgeneeskunde en dr. J.T. Lumeij, specialist vogelgeneeskunde,
een theoretische en praktische cursus worden gegeven over de opvang van
spoedgevallen in de papegaaienpraktijk.

13.30- 14.l5uur

Inleidend College: De spoedopvang voor papegaaien.
14.30- 15.15uur

Practicum: Hanteren en veel voorkomende ingrepen zoals dwangvoederen,
infijus aanbrengen, bloedafname en medicatie.

15.30- 16.15 uur

Practicum: Anesthesie en chirurgie; opheffen van levensbedreiging bij trachea-
obstructie door aanbrengen van een cannule in de claviculaire luchtzak.

Er kunnen maximaal 16 personen aan de cursus deelnemen. De kosten voor de
cursus bedragen f 250,--. Belangstellenden kunnen zich tot uiterlijk 3 maart
aanstaande schriftelijk opgeven bij dr. J.T. Lumeij, afdeling Vogels en
Bijzondere Dieren, Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren, Yalelaan 8,
3584 CM Utrecht, fax: 030 - 518126.

-ocr page 132-

IS*-» i m

^mÊÊÊm

mm

\'BEDRIJFSDIERGENEESKUNDE:
DE ONTWIKKELING VAN EEN
DYNAMISCH VAKGEBIED\'

SYMPOSIUM TER GELEGENHEID VAN HET AFSCHEID
VAN PROF. DR. A. BRAND

Ontvangst
Opening
M. Drost:
G. Benedictus:
Pauze

A. Dijkhuizen:

09.30-10.00 uur:

10.00-11.00 uur:

11.00-11.30 uur:
11.30-12.30 uur:

PROGRAMMA:

Koffie

Recente ontwikkeling fertiliteit
Diergezondheid in beweging
Koffie

Zoötechnisch veterinair of ve-
terinair zoötechnicus?
J.P.T.M. Noordhuizen: Van vruchtbaarheidskaart tot

AFSCHEID
PROF. A. BRAND

Op vrijdag 7 april 1995 organi-
seert de Groep Geneeskunde van
het Rund samen met de Vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Bui-
tenpraktijk een symposium ter ge-
legenheid van het emeritaat van
Prof A. Brand.

Dit symposium zal gehouden
worden in het hoofdgebouw van
de Faculteit Diergeneeskunde,
Yalelaan 1 te Utrecht.
Aanvang 09.30 uur.

Gezondheidsplanner

Mastitis onderzoek: van cel tot
celgetal

Bedrijfsbegeleiding, praktisch
bekeken

15.00 uur:

16.15 uur:

17.00 uur:
18.00 uur:

Enige korte kenschetsen
J. Nieuwenhuizen
A.W.Udo
Talstra

H.W. de Vries
Sluiting

J.J. de Veer:
Lunch

E.N. Noordhuizen
enY.H. Schukken

H. Jorritsma:

12.30-14.00 uur:
14.00-15.00 uur:

Vertrek per bus naar het academie-gebouw
Afscheidscollege in Aula (Domplein)
Receptie

Aanmelding voor 1 maart door middel van het overmaken van een bedrag van
f25,- op bankrekening 59.72.20.840 t.n.v. L. Elving, Penningmeester Groep
Rund te Utrecht.

VERSLAG
MASTITISPANEL
MEETING
NOVEMBER 1994

Onlangs verscheen de Ie druk van de
Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren, deel 27-lV uit de editie
Schuurman & Jordens, Nederiandse
Staatswetten. Het onderhavige deel uit
de editie bevat de Gezondheidsdien-
sten welzijnswet voor dieren met aan-
tekeningen die ontleend zijn aan de
Pariementaire stukken. Wanneer deze
wet volledig in werking is getreden,
worden de Paardenwet 1939, de
Bijenwet 1947, de Vogelziektenwet,
de Runderhorzelwet, de Wet tot we-
ring van besmettelijke ziekten bij
knaagdieren, de Nertsenziektenwet, de

Wet op de dierenbescherming, de Wet
dierenvervoer en de Wet houdende
vaststelling van minimumeisen voor
het houden van legkippen ingetrokken.
De op de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren gebaseerde uitvoeringsbe-
palingen zullen in S&J 27-V worden
opgenomen.

Dit deel is bewerkt door mevrouw
mr.drs. M.H. Houpt en mevrouw mr.
H.B. Verkade-de Heer, beiden jurist
bij het ministerie van Landbouw, Na-
tuurbeheer en Visserij. Omvang: 141
pagina\'s. ISBN 90271 4036 7.
Pnjs:f31,35.

1E DRUK GEZONDHEIDS- EN WELZIJNS-
WET VOOR DIEREN

Op 2 november 1994 vergaderde al
weer voor de 4e keer het mastitispanel,
bestaande uit deskundigen op het ge-
bied van mastitis die als achtergrond
de faculteit, de gezondheidsdiensten,
het ID-DLO, enkele grote praktijken
en Leo Pharmaceutical Products BV
hebben.

Het onderwerp was dit keer:

Het gebruik van celgetalgegevens

als management tooi.

door Dr. Y.H.

Inleiding verzorgd
Schukken.

Indien u in het bezit wilt komen van
een samenvatting van wat er op deze
avond besproken is, kunt u deze telefo-
nisch bestellen bij: mevr. Maijan van
Os, Leo Pharmaceutical Products BV,
tel.:02940-80451.

-ocr page 133-

het veterinair
blaas orkest

Het Veterinair Blaas Orkest, bestaande
uit 19 veterinairen of directe verwan-
ten, zoekt enige versterking.

Het domicilie is de Gezondheidsdienst
te Boxtel. Repetities éénmaal per
maand.

Enkele keren per jaar treedt dit orkest
voor het voetlicht.

Inlichtingen worden gaarne verstrekt
door:
J. Frik, Hendrik Crameriaan 15,
8191 JD Wapenveld en F. Jaartsveld,
Kalksheuvel 26,5281 LT Boxtel.

Draagbare echoscanner ULTRA
SCAN 900

Speciaal ontworpen voor veterinair ge-
bruik. Uiterst compacte echt, draagbare
(5,8 kg!) echoscanner met alle eigen-
schappen van grotere apparaten: beeld-
scherm met hoge resolutie, verwissel-
bare lineaire en sectorprobes voor alle
toepassingen, geheugen voor vier beel-
den, volledige meetfuncties. De inge-
bouwde oplaadbare accu maakt tot drie
uur continu gebmik mogelijk, met de
oplader/netvoeding is er geen beperking
in gebmiksduur. Opladen van de accu
met meegeleverde adapter ook mogelijk
in de auto. Geschikt voor diagnostiek bij
alle diersoorten! Afmetingen slechts
25x25x15 cm. Levering in fraaie en
handige lederen tas. Op verzoek worden
gaame demonstraties verzorgd.

Hondekraag Buster Clic-Collar

Nieuw in Nederiand en exclusief bij
InstmVet is de clic-collar, de laatste ont-
wikkeling in kragen voor honden en kat-
ten. De zeer flexibele kraag is uitgemst
met een \'clic-sluitsysteem\' zodat het be-
vestigen van de kraag bijzonder gemak-
kelijk wordt. Bovendien is het materiaal
volledig transparant; het dier behoudt
hierdoor een volledig zichtsveld en kan
zich dus goed oriënteren. Gedurende de
maand febmari geldt een aantrekkelijke
introductiekorting.

nieuw van
instruvet:

BEWAKINGSAPPARATUUR
Beeper

Een eenvoudige maar uiterst effectieve
controle van de ademhaling is mogelijk
met de BEEPER. Het toestel registreert
middels een thermische sonde geplaatst
bij de tube iedere ademtocht, hoe klein
ook! Bij het passeren van de expiratie-
flow geef\\ de BEEPER een akoestisch
signaal. De gevoeligheid van de sensor
is over een groot bereik instelbaar zodat
de BEEPER voor alle diersoorten is te
gebmiken. Voor zeer kleine flows wordt
een extra gevoelige micro-sensor mee-
geleverd. Er wordt geen gasmonster af-
gezogen en weer temggevoerd waar-
door er geen vergroting is van dode
mimte en er geen dmkverschillen en
wervelingen optreden!Het toestel is uit-
gemst met een instelbaar en uitschakel-
baar apnoe-alarm. dat na de ingestelde
tijd een duidelijk optisch en akoestisch
signaal geeft.

Microcor MlOl

Het IVIircocor ECG-apparaat is een zeer
klein, maar geheel compleet ECG-appa-
raat, dat alle standaard afleidingen toont
op een duidelijk LCD-scherm. Het grote
voordeel is het feit dat er geen lange
strook papier wordt geproduceerd. De
ingebouwde microprocessor maakt het
mogelijk het ECG direct uit te lezen, het
beeld stil te zetten en een ECG in het ge-
heugen te laten opslaan en op ieder ge-
wenst moment temg te laten zien.
Opnamen met een zekere interval zijn
ook mogelijk, zodat veranderingen in
het ECG kunnen worden getraceerd.
Aansluiting aan exteme schrijver moge-
lijk voor het maken van een \'normaal\'
ECG op papier, ook aan te sluiten op een
PC met benodigde software voor bewer-
king en interpretatie van het ECG. Een
apparaat met zoveel mogelijkheden is in
deze prijsklasse uniek! Levering com-
pleet met houder voor bijvoorbeeld in-
fliusstandaard, patiëntenkabel met afge-
schermde leads.

Cardioline delta 1-plus

De modemste kleine cardiograaf met
unieke mogelijkheden: standaardinstel-
ling voor 1-kanaalsregistratie, maar
door een dmk op de knop wordt de
Cardioline een volwaardige 3-kanaals
recorder! 3 Afleidingen worden
simul-
taan
geschreven, zodat vergelijking wel
heel eenvoudig wordt, geen knippen en
plakken van de strook meer nodig!
Microprocessor voor besturing van alle
functies. Ingebouwd geheugen, moge-
lijkheid voor het afdmkken van de pa-
tiëntengegevens, automatische afdmk
van de afleiding, papiersnelheid, ge-
bmikt filter. Afdmk van het ECG door
middel van thermische dot-matrix prin-
ter met een scherpe, overal even brede
lijn. Het toestel is voorzien van een inge-
bouwde oplaadbare accu en een duide-
lijk LCD-scherm met aanduiding van
alle functies. Membraanschakelaars
voor filterkeuze, papiersnelheid 25 of 50
mm/sec, afleidingen manueel of auto-
matisch veriopend programma voor
vaste volgorde. Patiëntenkabel met 10
afgeschermde leads voorzien van ban-
aanstekkers.

-ocr page 134-

Hieronder treft u een aantal cursussen aan. Opgave is tele-
fonisch (030 - 51 73 74) en door middel van een fax (030 -
51 64 90) mogelijk.

\'HET TOTALE ONDERZOEK IN 10 RÖNTGEN-
AVONDEN\' RÖNTGENOLOGISCH ONDERZOEK
VAN DE BUIKHOLTE BIJ GEZELSCHAPS-
DIEREN,
ƒ 2.500,-

Deze cursus start 1 maand later dan aangegeven in de
cursusbrochure; de laatste datum zal in overleg met de
cursisten worden afgesproken.

Data en thema\'s:

Iedere donderdagavond; 20.00 - 22.30 uur

23 maart 1995:

13 april 1995:

18 mei 1995:

15juni 1995:
21 september 1995

19 oktober 1995:
16 november 1995:

14 december 1995:
In overieg:

23 febmari 1995:

introductie beeldvorming van de buik-
holte: \'het normaalbeeld\' techniek - in-
terpretatie - aanvullende diagnostiek
het afwijkende buikbeeld: te wit - te
zwart!

\'tumor\' in de buik

contrastonderzoek van het urologisch
apparaat

urologische patiënten
contrastonderzoek van de digestietrac-
tus

\'braken\'
\'diarree\'
\'trauma\'

overzicht röntgendiagnostiek van de
buikholte veel voorkomende fouten -
\'drog\' beelden - etc.

Het doel van deze intensieve cursus is om de deelnemers
een volledig overzicht te bieden aangaande de praktische
mogelijkheden en beperkingen van röntgenologisch onder-
zoek van de buikholte bij gezelschapsdieren. In die geval-
len waar de praktische toepasbaarheid van röntgendiagnos-
tiek beperkt is, of resulteert in onvolledige informatie, zal
de mogelijkheid van ander en/of aanvullend beeldvormend
onderzoek zoals echografie worden aangeduid en bespro-
ken.

Elke röntgen-avond heeft een thema en zal bestaan uit 3
onderdelen:

1. introductie en bespreking van het thema aan de hand van
dia\'s;

2. zelfstudie en interpretatie van röntgenfoto\'s betreffende
het besproken thema aan de lichtkas;

3. bespreking en discussie van de röntgenfoto\'s aan de
hand van dia\'s.

Aan het eind van elke avond bestaat de mogelijkheid om
meegebrachte röntgenfoto\'s te bespreken.

PATIËNTENDEMONSTRATIE GEZELSCHAPSDIE-
REN,
22 febmari 1995, 14.00-17.00 uur, ƒ95,-
De volgende onderwerpen zullen worden besproken: ferti-
liteit, urologie, een IC-patiënt, problemen met anesthesie
en gedragsproblemen. Zoveel mogelijk zal gebmik worden
gemaakt van een levende patiënt.

PRAKTISCHE ELECTROCARDIOGRAFIE, 17 en 24

maart 1995, beide dagen van 14.00 - 17.00 uur, ƒ 615,--

De eerste middag wordt een inleiding gegeven waarna in
groepen van 3 zelf e.c.g.\'s van patiënten beoordeeld en met
de docent besproken worden.

VOORTGEZETTE PRAKTISCHE TANDHEEL-
KUNDE HOND,
Endodontologie en restauratie-technie-
ken, 25 maart 1995, ƒ950,-

Dierenartsen die deelnamen aan de cursus Basale
Tandheelkunde Hond kunnen zich voor deze cursus in-
schrijven.

Theorie van de wortelkanaalbehandeling en van de diverse
restauratieve technieken.

Praktische toepassing van diverse restauratieve materialen
en het uitvoeren van wortelkanaalbehandelingen.

LONGAANDOENINGEN PAARD: ACUUT EN
CHRONISCH,
10 maart 1995,09.00- 17.00 uur, ƒ485,-
Het ochtend-gedeelte van deze cursus is gewijd aan de
acute aandoeningen; een schets van het klinisch beeld
wordt gegeven, waarbij aandacht wordt gegeven aan symp-
tomen en etiologische agentia. Aansluitend wordt ingegaan
op de veroorzakende vimssen, onder andere hun werkings-
mechanismen, immuniteit en aanvullende diagnostiek.
Vervolgens worden verdergaande klinische diagnostiek,
complicaties, secundaire infecties en therapie besproken,
waarna de ochtend wordt afgesloten met een bespreking
van de vaccinatie-mogelijkheden.

In de middag wordt de chronische situatie behandeld: be-
ginnend met etiologie, diagnostiek en longfiinctie-onder-
zoek. Vervolgens wordt de achtergrond en therapie van
bronchospasmen besproken, nader ingegaan op het gebmik
van Bisolvon en Ventipulmin, de infuustherapie belicht, de
aerosol-therapie en de behandeling zoals die in de praktijk
kan worden uitgevoerd.

!!!! CURSUS VOOR ASSISTENTEN !!!!

APOTHEEK VOOR ASSISTENTEN IN DE DIEREN-
ARTSENPRAKTIJK.
11 en 12 april 1995 (2 hele dagen
inclusief overnachting), ƒ 945,—

Plaats van het geneesmiddel in de diergeneeskunde en rol
van de dierenarts in de diergeneesmiddelendistributie. De
gang van het geneesmiddel: van onderzoeksidee en ontwik-
keling/produktie naar de veehouder/eigenaar.
Soorten geneesmiddelen, toedieningsvormen, verschillen
en overeenkomsten, regelgeving (onder andere Dier-
geneesmiddelenwet, Wet Uitoefening Diergeneeskunde,
regelgeving ten aanzien van opiaten), kanalisatie en regis-
tratie, milieu-eisen en afvalverwerking.

Hoe ga je om met geneesmiddelen: inkoop, opslag, con-
trole, administratie, verkoop, etikettering, bewaarcondities
en houdbaarheid. Praktijkoefeningen a.o. magistrale recep-
tuur, etikettering, bestellen en ontvangen van diergenees-
middelen.

Tijdens de cursus zullen de cursisten actief worden betrok-
ken bij eikaars praktijkervaring om zo van elkaar te leren.

-ocr page 135-

éèi

O

microbiologie

An analysis of the causes of pig-
let mortality in a breeding herd
kept outdoors

A. Edwards. W.J. Smith, C. Fordyce
andF.Mc. Menemv. The VetRec 1994;
135:324-7.

Een sterftepercentage van 20 biggen
op een bedrijf waar de zeugen buiten
gehouden worden in halfopen onder-
komens, ligt hoger dan dat van biggen
van zeugen die binnen zijn gehuisvest.
De meeste dieren sterven de eerste 24
uur na de geboorte vooral in de wat
grote tomen.

De belangrijkste doodsoorzaak is
trauma door het moederdier met op de
tweede plaats hypoglycaemie (verhon-
gering). De sterfte als gevolg van mi-
crobiële infecties was laag.
Het is klinisch vaak niet uit te maken
of een big dood ter wereld komt of als
gevolg van een andere oorzaak is ge-
storven. Sectie moet hierover uitsluit-
sel geven.

Opvallend was de mededeling dat kau-
wen en bonte kraaien niet alleen
zwakke dieren aanvallen maar ook vi-
tale biggen en zelfs zeugen.

J.P.W.M. Akkermans

varken

Altrenogest (Regumate)

Mattinat-Botté et al. Reproduction in
Domestic Animals 1994; 29:362-5.

In het artikel worden de mogelijkhe-
den en resultaten van het progestageen
Altrenogest (Regumate) in de zeugen-
houderij beschreven.
Regumate wordt vooral gebmikt om
het in oestms komen van gelten te sti-
muleren en te synchroniseren. Volgens
de schrijvers wordt momenteel in
Frankrijk meer dan 50% van de gelten
op deze wijze behandeld, waarbij ge-
adviseerd wordt de dieren in de 2e oes-
tms na de Regumate kuur (20 mg/dag
gedurende 18 dagen) te insemineren.
Regumate behandeling zou het drach-
tigheidspercentage verhogen, evenals
het aantal biggen (respectievelijk 88
en 80 en 9,6 en 9,1). Onlangs werd ook
geprobeerd Regumate in te zetten bij
Ie worpszeugen na het spenen. Daar-
toe kregen 400 zeugen gedurende de
eerste 3 of 5 dagen na het spenen
Regumate toegediend. Inseminatie
vond plaats bij de 2e bronst. Verge-
leken met de controlegroep (200 die-
ren) waren de reproduktie-resultaten
van de drie dagen met Regumate be-
handelde zeugen het beste: een drach-
tigheidspercentage van 76 (controle)
en 82% (3 dagen R.), het aantal biggen
per worp bedroeg respectievelijk 9,8
en 10,1.

Referaten

Volgens de schrijvers zou Regumate
in de toekomst ook met succes ingezet
kunnen worden bij primipare zeugen.
(Een groot nadeel is dat pas de 2e oes-
tms gebmikt kan worden, Ref.).

A.deKruif

rund

Cysteuze ovariele follikels

A.Y. Rihadu, H. Dobson, W.R. Ward.
Br VetJ, 1994; 150: 489-97.

Cysteuze ovariële follikels (COF)
kunnen gepaard gaan met óf anoestms
óf een onregelmatige cyclus. Schrij-
vers behandelen twee anoestrische en
drie onregelmatige koeien met 0,5 mg
(GnRH (Fertagyl®) en gingen het ef-
fect van de behandeling na met ultras-
onografie en plasmaprogesteron bepa-
ling. Alle koeien bleken goed te
reageren: er was een duidelijke proge-
steronstijging van 0.2 ng/ml op de dag
van behandeling tot gemiddeld 5,6
ng/ml 7 dagen na de Fertagyl-injectie.
Ultrasonografisch onderzoek bracht
aan hellicht dat:

- alle cysten luteiniseerden;

- de doorsnede van de cysten vermin-
derde;

- er bij drie van de vijf koeien één tot
vier ovulaties plaatsvonden kort na
de GnRH-behandeling.

De 19 koeien werden ± twee dagen na
de GnRH-injectie tochtig. De conclu-
sie is dat er na een GnRH behandeling
veelvuldig ovulaties optreden en dat
het resultaat van de behandeling dui-
delijk kan worden vastgesteld met ul-
trasonografie.

A.deKruif

paard

Endometrosis

W.B. Ley. Veterinary Medicine 1994;
August: 778-87.

Endometrosis is het \'nieuwe\' woord
voor \'chronische degeneratieve endo-
metritis\' bij oude merries. In dit uitge-
breide overzichtsartikel wordt een
goed beeld geschetst aangaande de
therapeutische mogelijkheden voor de
behandeling van endometrosis. Aller-
eerst wordt ingegaan op curettage van
het endometrium met een curette.
Volgens de schrijver geeft een curet-
tage redelijke resultaten. Zo werden 15
van 27, met curettage (en enkele dagen
antibiotica) behandelde merries drach-
tig. Er was echter geen controlegroep
aanwezig. Vervolgens worden de irri-
terende stoffen besproken die een
soort chemische curettage van het en-
dometrium bewerkstelligen. Hiertoe
behoren DMSO, kerosine en water-
stofperoxyde. DMSO moet drie tot vijf
dagen intra-uterien worden toege-
diend. In hoeverre DMSO behandeling
het drachtig worden bevordert is onze-
ker. Kerosine is een zeer irriterende
stof, die met zeer grote voorzichtig-
heid moet worden gebmikt. Ook van
deze stof liggen geen bewijzen voor
dat daardoor het drachtig worden ver-
betert. Waterstofperoxyde is ook nog
niet in gecontroleerde studies gebmikt.
Over de werkzaamheid valt dan ook
niets te zeggen.

De conclusie is, dat momenteel voor
de behandeling van endometrosis geen
therapie bestaat waarvan bewezen is
dat ze werkelijk effectief is. (Het is
maar de vraag of zo\'n therapie ooit
wordt gevonden, omdat endometrosis
niets anders is dan een verouderings-
proces (slijtage) van de utems. Ref).

A. deKruif

-ocr page 136-

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie Drs.
L.F.H. Theyse (Faculteit Dierge-
neeskunde) bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Wat is een dubbelgehoekte hak en
hoe stel ik de diagnose?

ANTWOORD:

Het hakgewricht of de tarsus ver-
toont normaliter een dorsale belij-
ning met een enkele hoek in het tar-
socruraalgewricht. Dit gewricht wordt
gevormd door de distale tibia en fibula
enerzijds en de talus en calcaneus an-
derzijds. De plantaire belijning van
de hak van hond en kat vertoont
eveneens een enkele hoek en wel op
de overgang van enerzijds de achil-
lespeesformatie en anderzijds de
achterzijde van calcaneus, tarsus en
metatarsalia.

M I ii

De grootte van deze hoek in de con-
tour gedraagt in stand bij de hond
135 tot 150 graden en bij de kat 115
tot 125 graden (figuur 1).
We spreken van een dubbelgehoekte
hak wanneer we geconfronteerd wor-
den met een afwijkende belijning
van de tarsus met distaal van de nor-
maal aanwezige plantaire hoek een
tweede, pathologische hoek. De
symptomen bestaan uit een ernstige
belastingskreupelheid, zwelling rond
het afwijkende gebied, pijn bij pas-
sieve bewegingen en abnormale be-
wegelijkheid.

Met het oog op diagnostiek en diffe-
rentieel diagnose is het belangrijk in
het kort de anatomie van de tarsus de
revue te laten passeren. De tarsus be-
staat van proximaal naar distaal be-
schrijvend uit de talus en calcaneus,
het os tarsi centrale en de os tarsale
(1), 2, 3 en 4 (os tarsale quartum) (fi-
guur 2).

De tarsus heeft vier niveaus waar ar-
ticulatie plaatsvindt. Van proximaal
naar distaal zijn dit het tarsocruraal-
gewricht, het calcaneoquartale en ta-
localcaneocentrale gewricht (voor-
heen de proximale intertarsaal-
geleding), het centrodistale gewricht
(voorheen de distale intertarsaalge-
leding) en de tarsometatarsaalgele-
ding (figuur 3). De bewegelijkheid
van de tarsus komt hoofdzakelijk uit
het tarsocruraalgewricht. De stabili-
teit van de tarsus wordt gewaarborgd
door een mediaal en lateraal collate-
raalbandapparaat, een sterk plantair
bandapparaat en de bandverbindin-
gen tussen de tarsalia onderling en
met de metatarsalia.

wat is een dubbelgehoekte hak

ÉiÉÜttliiÜ

BWifTiifiiiMimillffiiti

De differentieel diagnose voor de
dubbelgehoekte hak bestaat uit:

1. De calcaneusfractuur, welke ook
een groeischijffractuur kan zijn
tot een leeftijd van ongeveer acht
maanden (figuur 4).

2. De dislocatie in calcaenoquartale
en talocalcaneocentrale gewricht
(figuur 5).

3. De dislocatie in het tarsometatar-
sale gewricht (figuur 6).

Dislocaties, die geïsoleerd blijven
tot alleen het centrodistale gewricht,
leiden gezien de anatomie van de tar-
sus, niet tot een dubbelgehoekte hak.
De diagnostiek berust naast het or-
thopedisch onderzoek op röntgenon-
derzoek van de tarsus zowel ante-
rior-posterior als mediolateraal. Me-
diolaterale röntgenopnames met
stress op de ondervoet in plantodor-
sale richting kunnen het niveau van
dislocatie in de tarsus nog verder
verduidelijken.

Röntgenopnames in anterior-poste-

Figuur 2; Posterior-anterior aanzicht van de
rechter tarsus met de benaming van de benige
structuren.

Figuur 3: Posterior-anterior aanzicht van de
rechter tarsus met de benaming van de ver-
schillende gewrichten.

-ocr page 137-

rior richting kunnen bij respectieve-
lijk adductie en abductie van een ge-
bogen tarsus instabiliteit van het la-
terale en mediale collateraal-
bandapparaat en eventuele avulsie-
fracturen aantonen. Röntgenonder-
zoek is tevens belangrijk om eventu-
eel gelijktijdig bestaande fracturen
van tarsalia dan wel metatarsalia te
diagnostiseren aangezien deze van
betekenis kunnen zijn met betrek-
king tot de therapie.
Bij de Pathogenese van de dubbelge-
hoekte hak staat trauma als oorzake-
lijke factor bovenaan. Met betrek-
king tot de calcaneus-fractuur kan
trauma zowel direct op het bot in-
werken als indirect via de achilles-
peesformatie op de groeischijf en al-
dus resulteren in een dubbelgehoekte
hak. Trauma kan tevens overbelas-
ting van het plantare bandapparaat
van de tarsus veroorzaken. Dit kan
resulteren in één van de bovenge-
noemde dislocaties van de tarsaalge-
ledingen. Een tweede pathogeneti-
sche entiteit is de degeneratieve
verandering van het bandapparaat
zoals deze bijvoorbeeld waargeno-
men kan worden bij Schotse Herders
en Shelties. De ethiopathogenese
hiervan is nog niet opgehelderd. Als
laatste factor moet de rheumatoide
arthritis genoemd worden. Dit au-
toimmuunsyndroom wordt bij de
hond sporadisch gediagnostiseerd en
wordt gekenmerkt door een polyar-
thritis, die gepaard kan gaan met een
aantasting van het bandapparaat.
Hierbij vertoont de tarsus in de regel
afwijkingen in meerdere geledingen.
In alle gevallen leidt conservatieve
behandeling van de dubbelgehoekte
hak niet tot genezing. De therapie bij
een calcaneusfractuur bestaat uit een
Tension Band Wire-stabilisatie in-
dien het een stabiele dwarse fractuur
betreft. Bij niet-stabiele fracturen is
een plaatosteosynthese aan de late-
rale zijde van de calcaneus geïndi-
ceerd. De plaatosteosynthese moet
postoperatief beschermd worden met
behulp van een immobiliserend
spalkverband gedurende zes weken.
De therapie bij plantair bandletsel
bestaat uit partiële arthrodesis van de
tarsus. De arthrodesis wordt uitge-
voerd door het gewrichtskraakbeen
van het calcaneoquartale en talo-cal-
caneocentrale gewricht (de proxi-
male intertarsaalgeleding), het cent-
rodistale gewricht (de distale inter-
tarsaalgeleding) en de tarso-
metatarsaalgeleding te verwijderen,
spongiosa te transplanteren en de ge-
ledingen te stabiliseren met behulp
van een plaatosteosynthese of het
Tension Band Wire-principe, al naar
gelang de localisatie van de instabili-
teit en grootte en gewicht van de pa-
tiënt. Bij arthrodesis is immobilisatie
gedurende zes weken met een spalk-
verband ter bescherming van de sta-
bilisatie essentieel.

In principe worden de implantaten
verwijderd, zodra benige doorbou-
wing is voltooid. Bij een volwassen
hond duurt dit in het algemeen onge-
veer een jaar. De prognose voor
functieherstel van de dubbelge-
hoekte hak na operatieve behande-
ling is in het algemeen goed.

BANDEN TVD

Vanaf heden zijn verkrijgbaar de banden voor het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde 1994. De prijs bedraagt, evenals die voor de banden 1992 en 1993,
ƒ 30,- (inclusief 17
\'/2 % BTW). De banden voor het TvD 1990 zijn uitverkocht.
Verkrijgbaar zijn nog de banden van 1988 en 1991 tot en met 1994. De banden 1988
en 1991 kosten ƒ 26,45 (inclusief l?\'/: % BTW). De banden zijn te bestellen door
het betreffende bedrag over te maken op postrekening 511606 ten name van de
KNMvD, onder vermelding van \'Banden\' (plus jaargang).

-ocr page 138-

Jan Nip is geboren op 21 november
1898 in Meppel en hij heeft er zijn le-
ven lang gewoond, een lang leven was
het.

De middelbare school bezocht hij van
1913 tot 1918. Daarna ging hij stude-
ren aan de Rijksveeartsenijschool. Hij
studeerde vlot en behaalde zijn di-
ploma in 1923. Na de studie bleef hij in
Utrecht als assistent bij prof.dr. W.J.
Paimans samen met collega F.C. van
der Kaay. Na twee jaar nam hij de
praktijk in Meppel over van collega
Tolhoek, die directeur van de plaatse-
lijke keuringsdienst werd. Jan woonde
bij zijn ouders en had de apotheek in
de winkel van zijn vader, die rustend
varkensslager was.

In 1932 trouwde hij met Ada
Schuurman. Twee zonen werden hier
geboren. Naast de drukke praktijk, die
hij per motorfiets uitoefende, was hij
werkzaam bij de vleeskeuring en ver-
ving hij collega Tolhoek bij ziekte en
vakanties. Tevens gaf hij les aan de
Landbouwwinterschool in Meppel. Hij
hield de leerlingen rustig, door de stof
te dicteren op hoge snelheid. Jaren la-
ter spraken de boeren daar nog over!
Onder zijn cliënten genoot hij een
groot aanzien. De verloskunde was
zijn grote passie. Hij was een man van
weinig woorden, maar men kon op
hem rekenen. Hij was betrouwbaar en
oersolide.

nmemorian

j. nip

Tot zijn onaangename verrassing ver-
scheen in 1952 buiten hem om een ad-
vertentie in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde. Het gemeentebe-
stuur van Nijeveen vroeg een eigen
dierenarts. Een advertentie van col-
lega Nip deed ondergetekende in zijn
praktijk belanden. Het is een gouden
associatie geworden, zonder enige
wanklank. In 1961 studeerde zijn oud-
ste zoon af als dierenarts en kwam bij
zijn vader in de praktijk, die gesplitst
was tussen hem en ondergetekende.
Jan Nip zijn grootste hobby, de jlora,
kreeg nu alle aandacht. Zijn kennis
van planten was enorm, van alle plan-
ten kende hij de Latijnse naam.

De plotselinge dood van zijn jongste
zoon heeft hem diep geraakt, maar hij
sprak daar weinig over. Ook zijn beide
schoondochters ont\\\'ielen hem.
In 1962 verliet hij de praktijk en hij
heeft tot op hoge leeftijd een goede ge-
zondheid genoten. Later begon hij te
sukkelen met zijn gehoor en zijn mobi-
liteit, maar zijn geest bleef glashelder.
Op 29 november 1994 overleed hij. Bij
zijn crematie waren naast vele belang-
stellenden ook veel collega \'s en boe-
ren aanwezig, die hem na 32 jaar niet
waren vergeten. Wij hebben met Jan
Nip een goed en gaaf collega verloren.

NP. Saathof

-ocr page 139-

vaccinatieboekjes bij de knmvd terug van
weggeweest

Het gevolg van de \'weggeefcultus\'
rond de vaccinatieboekjes is boven-
dien dat praktici er nogal makkelijk
mee omgaan. De boekjes hebben
geen officiële status. \'Dus het kan
geen kwaad ze een ruime versprei-
ding te geven\', zo wordt er gedacht.
Dat een pup een vaccinatieboekje
heeft, wil allang niet meer zeggen dat
hij ook daadwerkelijk geënt is (door
een dierenarts).

Bovendien blijven veel boekjes ver-
geten in een la liggen. Als goederen
gratis zijn, springt namelijk niemand
zuinig met ze om. Er worden onge-
veer twee maal zoveel boekjes ver-
spreid als op grond van het aantal eer-
ste vaccinaties nodig zou zijn...

GEZAMENLIJKE INDUSTRIE
Vandaar dat de gezamenlijke far-
maceutische industrie ten aanzien
van de boekjes een plan de campagne
bedacht heeft: de vaccinatieboekjes
moeten vanaf één punt verspreid
worden. Uit efficiëntie-overwegin-
gen is er binnenkort slechts één soort
boekje, voor gezelschapsdieren, bij-
zondere dieren en paarden. De boek-
jes zijn genummerd en bijgehouden
wordt, wie welke boekjes gekregen
heeft. Dit systeem maakt slecht of
niet ingevulde boekjes traceerbaar.
Duidelijk wordt bijvoorbeeld wie een
pup als eerste geënt heeft. (Fraude
vindt namelijk voor het grootste ge-
deelte plaats met pups, die ongevac-
cineerd te koop worden aangeboden
in een ondefinieerbaar, grijs circuit.)
Het ligt voor de hand dat de KNMvD
deze boekjes verspreidt; net als de
mengvoederattesten en de \'speciale
noodslachtingsformulieren\'. Niet al-
leen vanuit een logistiek oogpunt is
dit handig; het idee van fraudebestrij-
ding past geheel bij de beide doelstel-
lingen van de KNMvD: het bevorde-
ren van de diergeneeskunde en het
behartigen van de belangen van de
dierenarts. Een dierenarts is immers
niet gebaat bij fraude en de dierge-
neeskunde wordt er ook al niet beter
van.

PASPOORT

Al met al bestaan er derhalve vol-
doende redenen voor de KNMvD om
de verspreiding van de boekjes net
als vroeger ter hand te nemen. Men
kwam snel tot een akkoord: de far-
maceutische industrie zou gezamen-
lijk voor de boekjes blijven betalen.
Collectief is overeengekomen, zich
als individuele firma noch direct,
noch indirect te onderscheiden door
middel van de vaccinatieboekjes.
(Praktici hoeven er dus ook niet meer
om te vragen.)

In het produktieproces werden zoveel
mogelijk partijen betrokken: niet al-
leen praktici, maar ook organisaties
die zich bezighouden met of gebaat
zijn bij een betere registratie van vac-
cinaties (bijvoorbeeld de Raad van
Beheer op Kynologisch Gebied).
De Stichting Registratie Gezel-
schapsdieren in Nederland (SRGN)
als één van deze organisaties, bracht
enkele terechte bezwaren te berde.
Een vaccinatieboekje zou overbodig
zijn, mits alle dieren geregistreerd
stonden bij de Stichting. In het offi-
ciële dierenpaspoort worden immers
ook alle vaccinaties genoteerd.
Bovendien zou het bezit van een vac-
cinatieboekje een soort officiële sta-
tus suggereren, terwijl alleen de die-
renarts die de eerste enting geeft
bekend is. De SRGN mag van de wet-
gever echter niets anders verspreiden
dan dierenpaspoorten.
Aangezien er toch een duidelijke be-
hoefte bestaat aan vaccinatieboekjes
voor dieren die niet geïdentificeerd
en geregistreerd zijn, besloot men het
project toch voortgang te laten vin-
den. Aan de SRGN wordt in zoverre
tegemoet gekomen dat de stichting
zich op de achterzijde van de boekjes
mag profileren als enige uitgever van
een officieel dierenpaspoort.
Voor paarden die deelnemen aan in-
ternationale wedstrijden is een FEI-
vaccinatiepaspoort vereist. Infor-
matie hierover is verkrijgbaar bij de
Stichting Nederlandse Hippische
Sportbond, zo valt ook te lezen op de
achterzijde van het vaccinatieboekje.

Het is zover: vanaf 1 maart verspreidt de KNMvD weer net als vroeger de vac-
cinatieboekjes voor gezelschapsdieren, bijzondere dieren en paarden. Eén
boekje dat op één plaats te bestellen is.

De farmaceutische firma\'s, die zich allemaal op eigen wijze trachten te profi-
leren door gratis entboekjes ter beschikking te stellen, halen opgelucht adem.
Het is immers zo langzamerhand onmogelijk geworden je te onderscheiden
met behulp van deze boekjes; iederéén geeft ze weg.

Door Sophie Deleu

GOOD VETERINARY PRACTICE
De ingangsdatum van dit plan is 1
maart. Vanaf die dag kunnen louter
en alleen bij de KNMvD vaccinatie-
boekjes besteld worden. De boekjes
zijn ontworpen met de hulp van prak-
tici. De gezamenlijke industrie blijft
ze betalen.

Genoteerd wordt welke prakticus,
welke boekjes ontvangt. Dit moet een
zorgvuldige handelswijze rond het
vaccineren stimuleren. Een slecht in-
gevuld boekje is nu traceerbaar.
Slecht ingevuld wil ook zeggen: zon-
der gegevens over de gezondheid van
het dier. Op bladzijde vier moet bij de
eerste enting aangekruist worden wat
de gezondheidstoestand is van bij-
voorbeeld het gebit, de ogen en het
hart- en vaatstelsel. Dit korte, alge-
meen onderzoek kan naar de mening
van de KNMvD niet achterwege ge-
laten worden, als over Good
Veterinary Practice gesproken wordt.
De boekjes hebben -dit kan niet vaak
genoeg herhaald worden- geen en-
kele officiële status. Dat wil zeggen
dat zij niet voldoende zijn als docu-
ment bij dieren die in pensions opge-
nomen worden, noch bij dieren die de
grens passeren.

De paspoorten van de SRGN hebben
deze status wel. Daarnaast is het
sinds kort ook mogelijk de rabies-en-
ting op te nemen in het dierenpas-
poort.

Oude boekjes is een ongelukkig lot
beschoren: de papierversnipperaar.
De dierenarts kan ze meegeven aan de
buitendienstmedewerkers van de ver-
schillende farmaceutische firma\'s.
Het is niet aan te raden oude boekjes
te blijven gebruiken, want de cliënt

-ocr page 140-

zal via andere kanalen ingelicht wor-
den over de nieuwe vaccinatieboek-
jes. De prakticus kan een goede ser-
vice bieden, als hij tegen die tijd een
nieuw boekje overhandigt bij enting.
Oudere dieren kunnen natuurlijk wel
hun vaccinatieboekje houden.
De besparing die het distributiesys-
teem van de vaccinatieboekjes (en
andere activiteiten met betrekking tot
vaccins en accessoires) oplevert voor
de gezamenlijke farmaceutische in-
dustrie komt rechtstreeks ten goede
aan de prakticus. (Men verwacht
slechts de helft van de hoeveelheid
boekjes te hoeven verspreiden, ver-
geleken met het huidige aantal.)
Binnenkort gaat er namelijk een
grote, professionele \'vaccinatiebe-
reidheidscampagne\' van start, waar-
van de kosten slechts opgebracht
kunnen worden door alle vaccinpro-
ducenten tezamen. De KNMvD
werkt hier graag aan mee, in de over-
tuiging dat de prakticus gebaat is bij
dit marketingbeleid van de farmaceu-
tische industrie.

\'ji\':.

Voor meer informatie: stafmedewer-
ker publiciteit, drs. S.A.M. Deleu,
tel. 030-510111. U wordt zo snel mo-
gelijk geïnformeerd over de wijze
van bestellen.

I nn I É

Op de oude Westfriese ringdijk, lengte
120 km, staat ten westen van Aven-
hom en banpaal, een stenen paal met
daarop een eenhoorn.
Hier eindigde het rechtsgebied van de
stad Hoom. In de 16e eeuw is deze stad
een zittende eenhoorn als schildhouder
in hun wapen gaan gebmiken.

De eenhoorn is een fabeldier in de ge-
daante van een paard met sik, gesple-
ten hoeven, pluimstaart en een uit het
voorhoofd komende gedraaide hoom.
De oudste vermelding dateert van 400
v.Chr

De eenhoorn kwam ook voor in het
wapen van de Bisschop van Utrecht.
Deze symboliseerde het geestelijk ge-
zag van de kerkvorst. In het Schotse
koninklijke wapen fungeert de een-
hoorn ook als schildhouder en in
Vlaanderen is de heraldieke eenhoorn
meerdere malen uitgetreden en op ge-
velstenen en uithangborden afgebeeld,
vooral bij apothekers.

Nu grenzen steeds meer fabels blijken
te zijn, is er een voortdurende bijstel-
ling van kennis nodig, omdat er toch
gehandeld zal worden binnen die ver-
schuivende grenzen.

Voor grensverieggende, horizonver-
mimende en grensoverstijgende infor-
matie kunt u dit jaar terecht op ons
jaarcongres te Zandvoort.

5-6-7 oktober

eenhoorn als grenswacht

voorjaarsdagen: daar moet u naar toe

Het Voorjaarsdagencongres wordt
gehouden op 21, 22 en 23 april 1995
in het RAI Congrescentmm te
Amsterdam. Het congres wordt be-
zocht door meer dan 700 dierenartsen
en meer dan 1000 dierenarts-assis-
tenten en biedt mimte aan de grootste
tentoonstelling op veterinair gebied
in Nederland.

Naast een keur van buitenlandse
sprekers die allen hun lezing in het

Engels houden, zijn er ook promi-
nente sprekers van eigen bodem die
in het Nederiands een lezing presen-
teren. Om de KNMvD-leden nader te
informeren over het programma zul-
len de volgende weken specifieke on-
derwerpen worden belicht.

Allereerst komen de lezingen in het
Nederiands aan de orde:
Dr. A. Willemse, hoofd van de afde-
ling Dermatologie van de Vakgroep
Geneeskunde Gezelschapsdieren,
heeft nationaal en internationaal
faam opgebouwd om zijn diepgaande
kennis en heldere presentatie op het
gebied van de huidaandoeningen bij
gezelschapsdieren. De meest voorko-
mende huidziekten bij de kat, diag-
nostiek. therapie en prognose zullen
op vrijdagmorgen 21 april worden
besproken. Dus ga op tijd van huis in
verband met de drukte rond
Amsterdam of neem de trein naar het
station en dan tramlijn 4 naar de RAI.

Dr. M.E. Peeters, diplomate van de
\'European College for Veterinary
Surgeons\' en speciaal belast met de
hoofd-hals chirurgie op de Univer-
siteitskliniek zal uw kennis opfrissen
en actualiseren op dit gebied van de
chimrgie. Zo zal zij de chimrgische
behandeling van speekselkliercysten

-ocr page 141-

en schildkliertumoren aan de hand
van dia\'s bespreken. Ook worden
bijt- en steekwonden in de keel en
Oesophagus besproken. Haar leven-
dige wijze van voordragen en kennis
van zaken staan borg voor een welbe-
stede vrijdagmiddag (14.00-17.00
uur).

Deze beide voordrachten sluiten ge-
heel aan op de praktijkvoering van de
dierenarts die de gemengde of kleine
huisdierenpraktijk voert.

De lezing van Dr. Peeters op zater-
dagochtend over thoraxchimrgie be-
vat veel praktische informatie over
anesthesie en pre-operatieve zorg van
de patiënt waarbij thoraxchimrgie is
geïndiceerd. Ingrepen zoals de hernia
diagfragmatica, longlobresectie,
slokdarm obstructie en het bijttrauma
worden besproken, alsmede de post-
operatieve behandeling daarvan.
Op zaterdagmiddag zal Dr. G. Voor-
hout, universitair hoofddocent op de

Vakgroep Veterinaire Radiologie,
het scala beeldvormende technieken
bespreken voor abdomen onderzoek.
Vooral de plaats die elk der technie-
ken heeft, hoe eenvoudig te vervan-
gen of juist de aanvullende waarde,
zal worden getoond voor natieve en
contrast röntgenologie, echografie en
tomografie. Zijn adagium \'hoe een-
voudiger des te beter\', staat borg
voor een zeer praktijkgerichte voor-
dracht voor dierenartsen van gezel-
schapsdieren maar ook landbouw-
huisdieren.

Op zondag zullen ook twee lezingen
in het Nederlands worden gehouden,
\'s Morgens door de beide oncologen
van de Universiteitskliniek, Dr. G.R.
Rutteman en Dr. E. Teske. Be-
handelingsprotocollen, maar ook de
gevaren van cytostatica voor de ge-
zelschapsdieren huisdierenpraktijk
worden besproken,
\'s Middags zal collega Van Foreest
onderzoeks- en behandelingsmoge-
lijkheden van een vakgebied belich-
ten dat zich in groeiende belangstel-
ling mag verheugen: de tand-
heelkunde van gezelschapsdieren. Na
werkzaam te zijn geweest in zijn ge-
mengde praktijk is hij sinds jaren met
onderwijs en patiëntenbehandeling
van deze groep patiënten belast op de
universiteitskliniek en de Wagen-
renk. Hij put uit een rijke ervaring
van behandelen en het verzorgen van
lezingen. Tussen de lezingen door is
er mime gelegenheid voor tentoon-
stellingsbezoek, een drankje op de re-
ceptie van vrijdagmiddag of het af-
zakkertje op zondag.
De Voorjaarsdagen zijn er voor alle
leden van de Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren en alle anderen
die nog wat bij willen leren.

Het congres is goed, gezellig en niet
duur, dus: reserveer vast 21, 22 en 23
april 1995.

ontwikkelingen omzetten en kosten
dierenartsenpraktijken

De cijfers uit de rapporten zijn anoniem
verwerkt tot een overzicht, waarin de
volgende gegevens af te lezen zijn:
bmto omzet, medicijnen, huisvesting,
afschrijvingen, algemeen en netto om-
zet. Omdat de praktijken per persoon
(maatschapslid) zijn berekend, blijven
de gegevens anoniem. Hiertoe zijn de
getallen door het aantal maatschapsle-
den gedeeld. Door middel van dit over-
zicht kunnen de financiële gegevens
van praktijken met elkaar vergeleken
worden. Hierdoor ontstaat overzicht in
de omzet en kostenbeheersing van
praktijken in Nederland. Om tot een
representatief geheel te komen, hebben
wij van meerdere praktijken gegevens
nodig. Vooral aan cijfers van gezel-
schapsdierenpraktijken is nog een te-
kort. Indien u bereid bent uw gegevens
beschikbaar te stellen, dan zouden wij
het op prijs stellen indien u uw accoun-
tantsrapporten van 1990 tot en met
1993 wilt toesturen aan de KNMvD, ter
attentie van de heer T.W. te Giffel, on-
der vermelding van \'Financieel over-
zicht praktijken\'. Uiteraard worden uw
gegevens
vertrouwelijk behandeld.

Verleden jaar hebben praktici van verschillende soorten praktijken hun ac-
countantsrapporten ter beschikking gesteld teneinde een overzicht te kunnen
maken over de ontwikkelingen van omzetten en kosten in praktijken.

De datum van de cursus \'Van mede-
werker naar associé\' (17 -
19 mei) die
werd aangekondigd in een artikel in
het Tijdschrift dat verscheen op 15 ja-
nuari jl. (blz. 66) is door onverwachte
omstandigheden gewijzigd. De cursus
zal nu worden gehouden op
23,24 en 25 augustus 1995.

De cursus zal op woensdag 23 augus-
tus aanvangen om ongeveer 16.30 uur
en eindigen op vrijdag 25 augustus om
ongeveer 16.00 uur.

nieuwe datum cursus \'van
medewerker naar associé\' !

Informatie over de cursus kunt u vin-
den in bovengenoemd artikel.

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

-ocr page 142-

Personalia

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Esselink, Mevr. H.; 1994; 3573 BM Utrecht; S.
Bikostraat 402.

Geelen, Mevr. S.N.J.; 1994; 3572 CM Utrecht;
Kapelstraat 42.

Snijdelaar, Mevr. S.F.; 1994; 3705 ZJ Zeist;
Warande 108.

Vreeburg, N.A.J.; 1994; 3572 VK Utrecht;
Bollenhofsestraat 87.

Wille, A.; Gent-1987; 9051 Gent (België);
Kortrijkse straatweg 1176.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Boersma, A.; 1991; 2251 HA Voonschoten;
Rembrandtlaan 46.

Doom, M.N.A. van; 1994; 5095 BE Hooge
Mierde; Leendestraat 10.
Kuipers, P.; 1994; 7531 BK Enschede;
Ribbeltsweg 44.

Küsters, Mevr. A.H.A.; 1994; 2025 DA Haar-
lem; Rijksstraatweg 321.
Leistra, Mevr. W.H.G.; 1994; 2106 NA
Heemstede; Leidsevaartweg 1.
Stamps, Mevr. G.M.; 1994; 3514 TE Utrecht;
Lijsterstraat 88.

Wuijckhuise-Sjouke, Mevr. L.A. van; 1979;
7351 AB Hoenderloo; Apeldoomseweg 22.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Goederen, Mevr. l.G. de; 3958 GE Amerongen;
J. van Zutphenweg 8.

Doorlopende agenda

Februari

16 PAO-D cursus: 95/37 Toepassingsmo-
gelijkheden van echografie bij het ge-
slachtsapparaat geit.
16 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

18 PAO-D cursus: 95/17 Introductie prakti-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren.

21 Afdeling Limburg. Aanvang 20.15 uur.
Heythuijsen.

Vergadering Afdeling Overijssel.

22 Vergadering Afdeling Gelderland.

22 PAO-D cursus: 95/05 Patiëntendemonstra-
tie Gezelschapsdieren.
22 — 24 PAO-D cursus: 95/12 Veterinaire
Apotheek 1 gemengde praktijk.

m mm mm

Haan, E. de; 1431 EG Aalsmeer; Stationsweg
34.

Heidens, Mevr. E.M.; 3572 BN Utrecht; Bilt-
straat 154.

Hout, Mevr. B.P.A.M. van den; 3564 JK
Utrecht; Cantondreef 17.
Lievaart, J.J.; 3984 LG Odijk; Werkhovenseweg
1 A.

Nobelen, Mevr. B.C.M. van de; 4811 KX Breda;
Markendaalseweg 189.

Wiel, Mevr. J.M. van de; 3705 ZL Zeist;
Warande 144.

JUBILEA:

W.J.M. van der Putten te Lopik, afwezig, 25 jaar,

20 februari 1995

W. van Leeuwen te Bilthoven, afwezig, 30 jaar,

21 februari 1995

Dr. R.E. de Maar te \'s-Gravenhage, afwezig, 55
jaar, 26 februari 1995

Mevr. Dr. J.S. van der Linde-Sipman te Reeu-
wijk, aanwezig, 30 jaar, 26 februari 1995
N. van Wijk te Morrinsville (Nieuw-Zeeland),
aanwezig, 30 jaar, 26 februari 1995
H E. Meinardi te Ruinerwold, afwezig, 30 jaar;

26 februari 1995

J. Dijkstra te Oudega (Smallingerland), afwezig,
25jaar,27febniari 1995
P. Kraayenhagen te \'s-Gravenhage, aanwezig,
25 jaar, 27 februari 1995

J.L.M. Ploegmakers te Mill, aanwezig, 25 jaar,

27 februari 1995

Dr. E.G. Hartman te Hoog Keppel, afwezig, 25
jaar, 27 februari 1995

N.J.G. Femhout te Lienden, afwezig, 25 jaar, 27
februari 1995

MUTATIES:

212 Boersma, A.; 1991; 2251 HA
Voorschoten; Rembrandtlaan 46; tel. 071-
610277 privé, 070-3524221 prakt.; p.
(toev.
als lid).
222\'Comelis, H.J.M.; 1994; 7447 GA

23 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in lOröntgen-
avonden.

23 Vergadering afdeling Friesland.

25 PAO-D cursus: 95/21 Praktische Rönt-
genologie Gezelschapsdieren.

27—3/3 Course on Diseases of Rats & Mice.
Venue: Camden Town, Royal Veterinary
College, London.

27—9/3 Course on Poultry Diseases. Venue:
Compton Laboratory, Berks, Royal
Veterinary College, London.

Maart

7—8 PAO-D cursus: 95/14 Apotheekbeheer 11
voor gezelschapsdierenpraktici.

9 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, G.D.
Deventer, 14.00 uur.

9 PAO-D cursus: 95/22 Fibular Head
Transposition (theorie).

9 Groep Rund Pfizer BV organiseren een
middag over "Nieuwe ontwikkelingen op
het gebied van wormpreventie en immuni-

Hellendoorn; Noord Esweg 27; tiel.
05486-56417 privé, 55065 prakt.; p., mie-
dew. bij J
.C. de Jager, J.P..M. Kamp, H.
ten Kate, R. Renting en T J. de Vries.

229 Doom, M.N.A. van; 1994; 5095 BE Hoojge
Mierde; Leendestraat 10; tel. 04259-1263
privé, 04976^1977 prakt.; p., medew. bij
W.S. Noteboom en N.H.J.M. Venenna
(toev.
als lid).

255 Hoog, Mevr. C.E. van der; 1992; 7491 GS
Delden; Tijenesch 19; tel. 05407-65117
privé.

276 Kuipers, P.; 1994; 7531 BK Enschede;
Ribbeltsweg
44; tel. 053-340433 privé,
324292 prakt.; p., medew. bij Dr. A.
Zikken
(toev. als lid).

276 Kusters, Mevr. A.H.A.; 1994; 2025 DA
Haarlem; Rijksstraatweg 321; tel. 023-
371754; wnd.d.
(toev. als lid).

279 Leistra, Mevr. W.H.G.; 1994; 2106 NA
Heemstede; Leidsevaartweg 1; tel. 02502-
49897; wnd.d. (toev.
als lid).

366 Rijks, Mevr. J.M.; 1988; 2500 EB
\'s-Gravenhage; p/a Koeriersdienst,
Postbus
20061; DGIS-deskundige
(Burkina Faso).

322 Stamps, Mevr. G.M.; 1994; 3514 TE
Utrecht; Lijsterstraat 88; tel. 030-
732857; wnd.d. (toev. als lid).

328 Til, J.H. van; 1969; 9466 PE Gasteren;
Brink
5 B; tel. 05923-1484 privé, 05114-
51449 prakt.; p., geass. met P. Bontekoe en
G.W.Tiddens.

352 Wuijckhuise-Sjouke, Mevr. L.A. van;
1979; 7351 AB Hoenderloo; Apeldoomse-
weg 22; tel. 05768-1896 privé, 05700-
60222 tst. 277 bur.; fax 05700-34104; d.
G.v.D. Oost-Nederland, afd. Rundvee
(toev. als lid).

Wijzigingen die na 9 december 1994 zijn door-
gegeven (vanaf Personalia 15 januari 1995),
worden helaas niet meer opgenomen in het
Diergeneeskundig Jaarboek 1995!

teit bij Rundvee (zie ook TvD, afl. 2, blz.:
59)

9 Jaarvergadering Groep Geneeskunde van
het Paard; Themamiddag: Gynaecologie.

9—11 PAO-D cursus: 95/23 Fibular Head
Transposition (theorie ochtend praktijk).

9—11 PAO-D cursus: 95/24 Fibular Head
Transposition (theorie middag praktijk).

10—II XI. Fachtagung über Pferdekrank-
heiten im Rahmen der EQUITANA in
Essen am 10. und II. März 1995.
Veranstalter; Tierklinik Hochmoor.

II —12 Symposium Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten, de
Nieuwe Ham in Haarzuilens.

16—18 Course on Diseases of Rodents (excl.
Rats & Mice) and Amphibians. Venue:
Camden Town, Royal Veterinary College,
University of London.

16 Kring Achterhoek, Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

17 PAO-D cursus: 95/11 Praktische Electro-
cardiografie.

21 Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei. Gastspreker: Drs. J. Borgmeier,
\'In- en export levende dieren\'.

-ocr page 143-

22—25The 21^\' congress of the German
Veterinary Medical Society, Bad Nauheim
(near Frankfurt am Main), Germany about
\'Current Research Results in Veterinary
and Comparative Medicine\'. Phone: 49-
511 -856-742 (fax: 49-511 -856-7691).

23 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie.

23 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

24 PAO-D cursus: 95/11 Praktische Electro-
cardiografie.

25 PAO-D cursus: 95/32 Voortgezette prakti-
sche tandheelkunde hond.

26 1st Conference European College Avian
Medicine and Surgery, Jeruzalem.

27—31 3rd Conference European Committee
Association of Avian Veterinarians,
Jeruzalem.

28 Jaarvergadering van de Groep Genees-
kunde van het Varken in de Jaarbeurs te
Utrecht.

29 Symposium ter gelegenheid van het emeri-
taat van prof A. Brand.

30 PAO-D cursus: 95/04 Themadag kreupele
jonge hond.

31 PAO-D cursus: 95/36 Longaandoeningen
paard: acuut en chronisch.

31—2 5th International Symposium on patho-
logy of reptiles and maphibians. Location:
AVIFAUNA, National Bird Park, Hoom
65, 2404 HG Alphen aan de Rijn, the
Netherlands.

April

4 Afdeling Gelderland. Viering Jubileum
(125 jaar).

5—7 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire
Apotheek 11 Landbouwhuisdieren.

6 Groep Pluimveewetenschappen van de
KNMvD; Jaarvergadering en lezingen
over actuele zaken in de pluimvcegczond-
heidszorg. Lokatie: Gezondheidsdienst
voor Dieren, Zuid-Nederland te Boxtel.
Aanvang: 11.00- 17.00 uur.

8 Lustrum afdeling Gelderland KNMvD, De
Roskam, Rheden.

10 Vergadering AUV, Regio Oost. Lokatie:
De Cantharel te Ugchelen. Aanvang: 20.00
uur.

11 — 12 PAO-D cursus: 95/27 Apotheek voor

assistenten in de dierenartsenpraktijk.

13 PAO-D cursus; 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

13 Vergadering AUV, Regio Noord. Lokatie:
Postiljon Haaren (Groningen). Aanvang:
20.00 uur.

21—23 Voorjaarsdagen, RAI Amsterdam.

20 PAO-D cursus: 95/39 Aspecten van de
normale en afwijkende dracht en geboorte
van het rund.

24 Vergadering AUV, Regio Zuid. Lokatie:
Novotel Eindhoven. Aanvang: 20.00 uur.

26 PAO-D cursus: 95/38 Begeleiding slacht-
kuikens.

26 Besturendag KNMvD.

27 Ledenvergadering Samenwerkende Ne-
derlandse Veterinaire Acupuncturisten in
het Wapen van Bunnik te Bunnik; aan-
vang: 20.15 uur.

27 Vergadering AUV, Regio West. Lokatie:
Afrit de Meem. Aanvang: 20.00 uur.

27—29 Cursus \'Presentatie? Uw eigen creatie\'.
Cursusgeld ƒ 850,- inclusief verblijfskos-
ten. Opgave en informatie bij de KNMvD
(Marit Siem/Marjoleine de Mol).

28 One Day Course on small Animal Ophthal-
mology (lens). Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, London.

28—30 1st World Conference on spontaneous
animal tumors. Genoa, Italy, Congress
Center, Fiera Intemazionale.

Mei

2—12 Course on Pig Diseases. Venue: Potters
Bar, Royal Veterinary College, University
of London.

5—7 Clinical Evaluation of Canine and Feline
Skin Disease, Provinciehuis, Antwerpen.

8 PAO-D cursus: 95/40 Locomotie apparaat
rund.

11 —13 26. Jahresversammlung der Schweize-
rischen Vereinigung für Klein-tiermedizin
SVK.

13 PAO-D cursus: 95/30 Assistentie tijdens
chirurgie (gezelschapsdieren).

15—19 Course on the Microbiology of Foods
of Animal Origin. Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, University of
London.

16—17 PAO-D cursus: 95/42 GVP - For-
mularium vleesvee.

16 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

16 Vergadering Afdeling Overijssel.

16 Vergadering Afdeling Utrecht.

16 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

17—19 Cursus \'Van medewerker naar asso-
cié\'. Cursusgeld ƒ 225,- inclusief ver-
blijfskosten. Opgave en informatie bij de
KNMvD (Marit Siem/Marjoleine de Mol).

17 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

18 Kring Achterhoek, Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

18 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie

18 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in lOröntgen-
avonden.

18 Vergadering afdeling Friesland.

18—19 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire
Apotheek 11 Landbouwhuisdieren

22—25 Course on Aspects of Veterinary Public
Health, including a two day course on
Zoonoses. Venue: Camden Town, Royal
Veterinary College, University of London.

31 PAO-D cursus: 95/18 Röntgenologisch
onderzoek thorax bij gezelschapsdieren.

31 PAO-D cursus: 95/41 Preventie van voe-
dingsstoornissen rond het afkalven.

31 PAO-D cursus: 95/43 GVP - Formularium
pluimvee.

31 Algemene Ledenvergadering AUV in de
Streekschouwburg le Cuijk. Aanvang:
14.00 uur.

Juni

1 PAO-D cursus: 95/43 GVP - Fomiularium
pluimvee.

1 Jaariijkse Kampioenschappen Kleiduiven-
schieten voor Dierenartsen bij Dorhout
Mees te Biddinghuizen. Organisator:
Boehringer Ingelheim.

1 Vergadering Afdeling GeldeHand.

6 Vergadering .Afdeling Groningen/Drenthe.

7 PAO-D cursus: 95/19 Röntgenologisch

onderzoek abodmen bij gezelschapsdieren.

8 Groep Pluimveewetenschappen van de
KNMvD. Lokatie: Gezondheidsdienst
voor Dieren, Oost-Nederland te Deventer.
Aanvang: 13.30- 16.30 uur.

9—10 5th Annual European-Equine-Arthro-
scopy Workshop. Registratie: Tierärzt-
liche Klinik in Telgte, z. Hd. Frau Holle,
Kiebitzpohl 35, 48291 Telgte-Germany,
tel.: 02504/3064, fax: 02504/7929.

12 PAO-D cursus: 95/06 Klinische Les
Kleine Zoogdieren.

14 PAO-D cursus: Diagnostiek van tumoren
bij gezelschapsdieren; aanpak en conse-
quenties.

15 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

16 PAO-D cursus: 95.25 Heupafwijkingen
hond.

21 PAO-D cursus: 95/20 Röntgenologisch
onderzoek skelet bij gezelschapsdieren.

29 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

30—2julyin Constance, Germany, Fourth
Annual Scientific Meeting of the European
College of Veterinary Surgeons. Thursday:
special seminar for Equine Practicioners in
German. For information contact: ECVS,
Monika Gutsher, Winterthurerstr. 260,
8057 Zürich, Switzerland. Tel. 41-1-313
03 84, fax:41-1-313 03 84.

September

3—9 Worid Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary
Profession in a Changing World.
Seer, c/o Sankei Convention, Sankei Bldg.
lOF, 1-7-2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo
100, Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax.
81-3-3273-2439.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s middags).

18—22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh, Scotland.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

21 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in lOröntgen-
avonden.

21 Vergadering afdeling Friesland.

28 Vergadering Afdeling Gelderland.

28 Vergadering Afdeling Utrecht.

Oktober

5 Sportdag, voorafgaand aan Jaarcongres
KNMvD.

6—7 Jaarcongres KNMvD in Grandorado
Zandvoort.

12 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Acupuncturisten in het Wapen van
Bunnik te Bunnik; Aanvang: 20.15 uur.

6—7 Advanced course in equine arthroscopy.

19 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

-ocr page 144-

November

14

2 Kring Achterhoek. Restaurant\'t Wolfers- 14

veen. Aanvang 20.00 uur.

7 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde 14

van het Paard. 18

11 Landelijke Bijeenkomst voor Vrouwelijke 19

Dierenartsen. 19

16 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek 20
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-

avonden. 20

PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

Vergadering afdeling Friesland.
Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

Vergadering Afdeling Utrecht.
Vergadering Afdeling Gelderland.
Vergadering Afdeling Overijssel.
Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.
Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.
Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

20 100 jaar Röntgenstraling, symposium en December

o.a. tentoonstelling. Den Haag.
20 Course on Small Animal Ophthalmology 14
(Uveal Tract). Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, London.
20—21 Equine laparascopy - basic course. 14

Uiterste inleverdata voor kopij

13-02-1995
27-02-1995
13-03-1995
27-03-1995

Aflevering Deadline *)

01-03-1995
15-03-1995
01-04-1995
15-04-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

VALUEPATH

R.J.T. van der Luer

Specialist veterinaire pathologie

Laboratorium voor VETERINAIRE PATHOLOGIE

voor al uw cytologie, histologie en secties.

Fax of bel voor gratis verzendmateriaal.

Postbus 144, 6300 AC Valkenburg a/d Geul.

Gevraagd

DIERENARTS M/V

liefst met ervaring in een kleine-huisdierenpraktijk in West-Brabant voor ongeveer 30 uur per week. Woonruimte
beschikbaar.

Schriftelijke sollicitaties gaarne binnen 14 dagen richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
Postbus 14031,3508 SB Utrecht, onder nummer 5/95.

EXPERIENCED ASSISTANT

needed for mixed/LA practice in beautiful area of north east England. Easy access to ferry ports and airport.
Excellent pay and conditions. No evening surgeries. Genuine prospects of partnership if desired.

For further details contact: tel. to Gidlow, England 289 388263. or fax: England 668 281226

Tel.: 04406-14004, Fax: 04406-16325.

-ocr page 145-

I ft n

■ inili \\ t ii ■ ■

0

Van de Hoofdredactie

De optimisten onder ons hebben het al in de gaten:
het is lente. Niet dat het echt winter geweest is; al-
leen rond kerstmis werd het even bar en boos.
Maar er is toch een zachte seizoensovergang te be-
speuren in de vorm van lengende dagen, ontlui-
kende bolgewassen en vogelgezang.

A Is we het over de landbouwhuisdierensector hebben, kunnen we wel degelijk van een strenge winter spre-
ken. Lage prijzen in de varkenssector, inkrimping, sanering, reorganisaties van bijna alle onderzoeksin-
stituten, overheidsorganen en schade door wateroverlast. Maar, de optimisten onder ons... zien dat het
ook anders kan. Tijd voor lente.

In deze aflevering van het Tijdschrifi zijn drie artikelen opgenomen over biologische veehouderij.
Professor Grommers noemt deze vorm van veehouderij een uitdaging voor de diergeneeskunde. Een gat
in de markt? Het is in elk geval belangrijk de ontwikkelingen op dit gebied, die sterk gestimuleerd worden
door de overheid, te kennen. Wellicht ligt er op de biologische bedrijven voor dierenartsen veel werk in de
preventieve sfeer

En is het niet wenselijk ook eens van een andere zijde tegen het beroep aan te kijken? Zelfs de meest zon-
nige optimist durft niet te beweren dat de dierenarts het zich op dit moment kan veroorloven kansen te la-
ten schieten in de landbouwhuisdierensector. Dus ook de biologische veehouderij verdient een creatieve
benadering. Een nieuwe lente, een nieuw geluid.

In de volksgezondheidssector valt ook een positief geluid te beluisteren. De Groep Gezondheids- en
Kwaliteitszorg werkt hard aan internationale samenwerking. In deze aflevering vindt de lezer een verslag
van een zogenaamde \'Dreiländertagung\': een informele bijeenkomst van dierenartsen uit Duitsland,
België en Nederland, werkzaam in de volksgezondheid.

De bijeenkomst was niet alleen nuttig, maar ook aangenaam. Hoe kan het echter anders, met de zoge-
naamde crème de la crème op het gebied van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong. Men moet weten
dat noch de Duitsers, noch de Belgen überhaupt vergaderen zonder gedegen versterking van de inwendige
mens. Alleen in Nederland houdt men het doorgaans bij een kopje koffie. Maar dat staat natuurlijk niet in
het verslag.

Tot slot wordt in de gezelschapsdierensector nogmaals de aandacht gevraagd voor de inmiddels gestarte
uitgifte van het enige echte vaccinatieboekje door de KNMvD. Het eerste exemplaar (weliswaar niet ge-
nummerd, dus niet geldig) is uitgereikt aan de voorzitter van de KNMvD, A. W. Udo. De KNMvD is er trots
op het boekje weer te mogen uitgeven.

De Hoofdredactie

-ocr page 146-

DIERGENEESKUNDE EN BIOLOGISCHE VEEHOUDERIJ
i biologische veehouderij in nederland

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 136-40

T. Baars\'\' en P. W.M. van Ham^

SAMENVATTING

De duurzaamheid van de landbouw krijgt in toenemende
mate aandacht. In de zeventig jaren die er sinds het eer-
ste biologische bedrijf in Nederland zijn verstreken, is
deze vorm van landbouw uitgegroeid tot een weliswaar
nog kleine maar groeikrachtige sector die zowel in de
praktijk, het landbouwbeleid als de publieke opinie een
duidelijke plaats begint te krijgen. In dit artikel komen
vooral de freiten en kenmerken van de biologische vee-
houderij aan bod met een accent op de melkveehouderij.

INLEIDING

Duurzame landbouw wordt door overheid (13) en bedrijfsle-
ven (9) gezien als de nieuwe ontwikkelingsweg voor de
Nederiandse landbouw. In het huidige landbouwbeleid
wordt getracht duurzaamheid vooral te bereiken met de geïn-
tegreerde landbouw. Dit is een vorm van landbouw waarin
stapsgewijs strengere eisen voor natuur, milieu en welzijn
worden ingebouwd. Een tweede weg om duurzaamheid te
bereiken is de biologische landbouw (12), een landbouwme-
thode die vooral door de praktijk zelf ontwikkeld is. In kader
1 zijn de verschillende vormen van landbouw kort beschre-
ven.

De uitoefening van de diergeneeskunde is primair gericht op
de bevordering van de gezondheid en het welzijn van de die-
ren. Daarbij staat deze tegenwoordig steeds meer in het ka-
der van duurzaamheid (7). De biologische veehouderij is
juist heel sterk op duurzaamheid gericht en begint in de prak-
tijk steeds meer aandacht te krijgen door een expl iciete bena-
dering van gezondheid en welzijn van de landbouwhuisdie-
ren. Het samenbrengen van ideeën, kennis en inzicht uit de
diergeneeskunde en de biologische veehouderij lijkt dus niet
alleen logisch maar ook zeer gewenst. De inbreng van de
diergeneeskunde in de biologische veehouderij was tot nu
toe gering (15). Maar in de komende ontwikkelingsfase van
de biologische veehouderij zal deze de diergeneeskunde
hard nodig hebben om de uitgangspunten verder te kunnen
uitwerken.

BIOLOGISCHE LANDBOUW

Biologische landbouw is te kenschetsen aan de hand van de
thema\'s duurzame bodemvruchtbaarheid, produktkwaliteit,
zelfregulering van het agro-ecosysteem en de integriteit van
bodem, plant, dier en mens:

- Het ontwikkelen en behouden van een vruchtbare bodem
staat centraal (8).

Louis Bolk Insliluul. Hoojdslrual 24. 3972 L4 Driebergen
Informatie en Kennis Centrum Landbouw. Postbus 4H2. 6710 BL Ede.

- Als aanvulling op het denken in kwantiteiten bestaat het
besef dat in de landbouw de kwaliteit van de levende we-
reld hoog in het vaandel moet staan. De landbouwer ver-
zorgt de levensprocessen en bouwt daarmee aan de kwali-
teit van levensmiddelen (6).

- Er is veel aandacht voor de onderlinge afhankelijkheid van
de natuuriijke processen in het agro-ecosysteem. Door de
onderlinge afstemming van de dieriijke produktie op de
bodem en de plantaardige produktie en het hanteren van
min of meer gesloten kringlopen (bijvoorbeeld voer en
mest) wordt een hechte (zelfregulerende en stabiele) be-
drijfsorganisatie bewerkstelligd. Een gevolg hiervan is on-
der andere dat de uitspoeling van mineralen bij gemengde
bedrijfssystemen laag is (2,23).

- Bodem, plant, dier en mens hebben ieder hun eigen-

Tekstkader 1. Korte beschrijving van verschillende vormen van landbouw.

GANGBARE I.ANDBOUW

Landbouw zoals die op dit moment in Nederland gebruikelijk is.
Kenmerken ervan zijn de specialisatie en ontmenging, nadruk op pro-
duktie en maximalisatie van de bedrijfseconomische winst.

DUURZAME LANDBOUW

Landbouw die past in een duurzame ontwikkeling. Dit is een ontwik-
keling die de vraag van deze tijd bevredigt zonder de mogelijkheden
van toekomstige generaties aan te tasten.

GEÏNTEGREERDE LANDBOUW

Landbouw waarbij naast de bedrijfseconomische randvoorwaarden
ook arbeid, natuur en milieu randvoorwaarden geven voor de produk-
tie. Dit moet een landbouw opleveren die zuiniger is met energie en
grondstoffen, meer arbeid inzet onder redelijke werkomstandigheden
bij een paritaire beloning van arbeid en kapitaal en naast landbouw-
produkten ook natuur en landschap produceert.

BIOl.OGISCHE LANDBOUW

Biologische landbouw is een landbouwmethode waarin veel aandacht
wordt gegeven aan de onderlinge afhankelijkheid van de natuurlijke
processen in het agro-ecosysteem. Het ontwikkelen en behouden van
een vruchtbare bodem staat centraal. In deze opvatting passen het ge-
bruik van organische meststoffen en een preventieve gewasbescher-
ming door bepaalde teelmiaatregelen. Voor de gewasbescherming
w orden alleen natuurlijke of biologische middelen en methoden toe-
gepast. Er wordt geen gebruik gemaakt van synthetisch-chemische
gewasbeschermingsmiddelen en kunstmeststoffen.
Dierbehandelingsmiddelen worden niet preventief toegepast.

ANDERE TAl.EN

In de terminologie met betrekking tot biologische landbouw zit enige
variatie. In de EG-Verordening Biologische Plantaardige Produktie
(2092/91) wordt het voorstel gedaan om in de volgende talen het
woord te gebruiken:

- Engels: organic farming

- Duits: ökologische landwirtschaft

- Frans: agriculture biologiquc

- Spaans: agricultura ecológica

-ocr page 147-

waarde. In de bedrijfsvoering geldt deze integriteit als uit-
gangspunt.

In deze opvatting past het gebruik van organische meststof-
fen en een preventieve gewasbescherming door een breed
scala aan teeltmaatregelen. Voor de gewasbescherming wor-
den verder alleen natuurlijke of biologische middelen en me-
thoden toegepast. Er wordt geen gebmik gemaakt van syn-
thetisch-chemische gewasbeschermingsmiddelen en kunst-
meststoffen. Het brede scala aan maatregelen stelt hoge ei-
sen aan het vakmanschap van de biologische boer.

In Nederland zijn twee methoden van biologische landbouw
van belang: de biologisch-dynamische en de ekologische
landbouw. Beide vormen worden gecontroleerd door één,
door de overheid aangewezen, controle-organisatie: Skal
(Controle-organisatie voor biologische produktiemethoden)
en werken volgens dezelfde basisnormen. De biologisch-dy-
namische landbouw treft daarbij nog een aantal specifieke
maatregelen (22).

In Nederland ontstond in 1924 het eerste biologische bedrijf
Sinds die tijd is het aantal eerst heel langzaam toegenomen.
Vanaf 1986 groeit het areaal sneller, dat wil zeggen met on-
geveer 15% van het areaal per jaar (10).
Landbouwkundig gezien hebben deze bedrijven een aantal
kenmerken waarin ze zich onderscheiden van wat er op dit
moment gangbaar is. Deze kenmerken zijn ingegeven door
landbouwkundige principes zoals boeren die in hun werk er-
varing hebben.

BIOLOGISCHE VEEHOUDERIJ

Biologische veehouderijbedrijven zijn door de maximaal
toegestane veedichtheid extensiever dan gangbare bedrijven.
Om het welzijn van het dier te beschermen zijn normen ge-
steld aan de huisvesting, de oppervlakte per dier, de hoeveel-
heid daglicht en de (natuuriijke) ventilatie. Ook in de normen
voor het voederrantsoen wordt rekening gehouden met de
aard van het dier, bijvoorbeeld door beperkte krachtvoergift
aan mwvoerverwerkers. Vanuit het oogpunt van respect
voor de integriteit van het dier is het couperen van staarten,
het knippen van tanden bij varkens en het inkorten van sna-
vels bij pluimvee niet toegestaan (20). Op biologisch-dyna-
mische bedrijven is daarbij ook het onthoomen verboden
(22). Voorts is er een groep van biologisch-dynamische
melkveehouders die vanuit dit oogpunt weigeren om hun
dieren te voorzien van de bekende \'gele oormerken\'.

De gezondheidszorg richt zich in eerste instantie op preven-
tie. Door een goede voeding, mineralenvoorziening, stalin-
richting en bedrijfsinrichting tracht men problemen te voor-
komen. Geneesmiddelen voor het vee worden zo mogelijk
uit de homeopathie, de kmidengeneeskunde, etc. betrokken.
Pas in tweede instantie worden allophatische middelen aan-
gewend. Diergeneesmiddelen mogen niet routinematig ge-
bmikt worden, bijvoorbeeld door het voer.

Men wil voorkómen dat er stress en ziekterisico voor het dier
ontstaan. Dat gebeurt door rekening te houden met de eigen
aard van de dieren en hun gedragsbehoeften en door niet de
maximale produktie te verlangen. Bijvoorbeeld in de huis-
vesting past men eerder de stal aan bij het dier, in plaats van
het dier te laten lijden onder de dmk van het naar economi-
sche maatstaven ingerichte huisvestingssysteem. Preventie
wordt mimer bedoeld dan in de reguliere diergeneeskunde.
Bijvoorbeeld het droogzetten van melkvee met droogzetpre-
paraten met antibiotica mag dan als een preventieve maatre-
gel worden gezien, voor de biologische veehouder is het be-
langrijker om te weten welke managementsmaatregelen hij
toe kan passen om zonder dergelijke hulpmiddelen mastitis
in de droogstand te voorkomen. Herdefiniëring van \'preven-
tie\' is dan ook gewenst.

1 ■ fiF>Mp>r>i»ii^#mii I «t

I M I 1 n i É imimi

Bij het optreden van ziekte richt men zich vervolgens niet op
het verstrekken van middelen die alleen het symptoom en/of
de ziekte bestrijden. Aan middelen die de zelfgenezing van
het dier versterken en daarmee helpen de kwaal te overwin-
nen, wordt de voorkeur gegeven. Binnen die gedachte past
het gebmik van gepotentieerde (= homeopathische en antro-
posofische) geneesmiddelen dan ook goed. Allophatische
medicijnen kunnen echter voorlopig nog niet gemist worden
in de biologische melkveehouderij.

Op het gebied van natuur en milieu behaalt een biologisch
melkveehouderijbedrijf goede resultaten. De verliezen van
stikstof fosfaat en kalium naar de omgeving zijn klein.
Het stikstofoverschot bijvoorbeeld, varieert van 80 tot 140
kg N/ha (2, 23). De grotere natuurwaarde dmkt zich uit in
een grotere diversiteit in zowel planten, dieren als mimte-
lijke afwisseling (3, 18,21).

SKAL-NORMEN

Om de consument te garanderen dat de produkten die als zo-
danig worden aangeboden ook daadwerkelijk van biologi-
sche teelt aflcomstig zijn, heeft de sector al in een vroeg sta-
dium controle-activiteiten opgezet. Inmiddels zijn deze in
Nederland uitgegroeid tot één controle-organisatie voor de
biologische landbouw (20).

Tekstkader 2. De belangrijkste normen voor de biologische veehouderij.
(Bron: Normen voor de veehouderij. Skal, 1993.)

Plantaardige produktie

- geen gebruik van chemisch-synthetische meststoffen;

- bijhouden van een mineralen- en organische stofbalans;

- boven 125 kg fosfaat per ha moet er een afvoercontract zijn;

- er wordt geen gebruik gemaakt van chemisch-synthetischc bestrij-
dingsmiddelen.

Huisvesting

- koeien: ligruimte met strooisel, ventilatie 400 mVGVE/uur;

- minimale ligruimte voor schapen: 1,5 m^, met lammeren 2 m^; voor
geiten: I.Sm^ l m^ uitloop;

- varkens: I m^ binnenhok per 100 kg vleesvarken plus een buiten-
loop, 250 kg stro per jaar, geen aangebonden zeugen;

- kippen: minimaal 0.2 m^, 50% scharrclruimte, zitstokken, geen
drinknippcls, minimaal 20% graan;

- huisvesting op volledige roostervloeren is verboden;

- lichtdoorlatcnd oppervlak in de stal moet minimaal 1/20 van het
vloeroppervlak zijn.

\\\'oeding

- krachtvoer bij koeien maximaal 20% van het jaarrantsoen in droge
stof, koeien minstens 120 dagen weidegang;

- kalveren geen kunstmelk.

Overig

- chemisch-synthetische middelen alleen op attest van de dierenarts,
en bij het gebruik hiervan het dubbele van de wettelijk voorge-
schreven wachttermijn;

- geen staarten couperen, snavelkappen, tanden knippen, embryo-
transplantatie en bronstinductie of -synchronisatie;

- het gebruik van een vruchtbaarheids- en ziektckaart. koekalender
en graslandgebruikskalender is voorgeschreven.

-ocr page 148-

Tabel 1. Bedrijven en oppervlakte waarop biologische landbouw wordt uit-
geoefend. (Bron: Feiten en Cijfers 1994, Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij.)

aantal bedrijven

oppervlakte in ha

1972

85

450

1976

120

900

1979

170

1800

1983

210

2200

1986

278

2720

1989

359

6540

1991

439

9230

1993

490

11150

Waarvan in 1993*):

akkerbouw

136

3670

vol legrondstuinbouw

152

525

veehouderij (inclusief

voedergewassen)

142

5665

fhiitteelt

39

175

tuinbouw onder glas

21

15

braakland

100

natuurland (extensief

grasland)

1000

*) Aangegeven is de hoofdactiviteit van het bedrijf volgens de NEG-classifi-
catie van het Landbouw Economisch Instituut.

Voor de plantaardige sector is in 1992 door de EG een veror-
dening opgesteld waarin controle en etikettering van biologi-
sche produkten geregeld is. In Nederland is de EG-verorde-
ning voor plantaardig biologische produkten geïmplemen-
teerd in het Landbouwkwaliteitsregeling Biologische Pro-
duktiemethoden (11). Hierin is Skal aangewezen als con-
trole-organisatie voor biologische produktiemethoden.
Voor dierlijke produkten is een vergelijkbare EG-verorde-
ning in voorbereiding. Voorlopig gelden nog de nationale
Skal-normen voorde veehouderij. Uiteraard zijn biologische
produkten ook onderworpen aan alle reguliere controles en
keuringen. In kader 2 zijn de belangrijkste normen voor de
biologische veehouderij gegeven.

OMVANG, AREAAL EN AANTAL DIEREN
Eind 1993 waren er 500 biologische bedrijven in Nederland
(Tabel 1). Samen verzorgden ze 11.000 ha cultuurgrond. Het
areaal groeit per jaar met ongeveer 15-20 %. Op ongeveer 150
bedrijven met 50 % van het areaal wordt veehouderij bedreven.
142 Bedrijven hebben veehouderij als hoofdactiviteit. Alle
vormen van veehouderij zijn in de biologische landbouw
aanwezig. In vergelijking met de gangbare veehouderij zijn
er veel geitenbedrijven en weinig varkens- en pluimveehou-
derijbedrijven. De melkveehouderij is de grootste veehoude-
rijtak. Op 90 veehouderijbedrijven wordt melkvee gehou-
den. De oppervlakte van de biologische melkveehouderij-
bedrijven is gemiddeld 47% groter dan die van gangbare be-
drijven. Gemiddeld heeft de biologische melkveehouder 30
koeien (Tabel 2).

KENMERKEN VAN DE BIOLOGISCHE MELKVEE-
HOUDERIJBEDRIJVEN

Behalve de idealen vanuit de theorie en de normen zoals die
door de sector zijn opgesteld, is er natuurlijk ook nog de
praktijk. Door de andere uitgangspunten zijn er ondanks vele
overeenkomsten ook duidelijke kenmerken waarin deze be-
drijven zich onderscheiden van gangbare collega-bedrijven.
Aan de hand van een aantal uitgangspunten komen hier die
kenmerken aan de orde:

Bemesting en grasland

Het ontwikkelen van een duurzame bodemvruchtbaarheid is
één van de hoekstenen van de biologische landbouw en dus
ook op biologische melkveehouderijbedrijven belangrijk
(8). Opbouw en verbetering van bodemvruchtbaarheid is een
lange-termijn-kwestie. Er kunnen vele jaren verstrijken voor
men kleine verschillen in chemische samenstelling of struc-
tuur van de bodem vindt. In de praktijk zijn verschillen vaak
eerder merkbaar (bewerkbaarheid, gevoeligheid, en derge-
lijke). De organische bemesting is niet alleen bedoeld als
voorziening van voedingsstoffen (N, P, K, etc.) voor de
plant, maar vooral om via het bodemleven het gehalte orga-
nische stof en humus te verhogen. Hierdoor verbetert de
structuur, stijgt het vochthoudende vermogen (op zand-
grond) of het luchthoudende deel (op kleigrond) en de be-
werkbaarheid. Vanuit de vraag naar kwaliteitsmest die hier-
voor nodig is, wordt er in de biologische landbouw de
voorkeur gegeven aan verteerde, strorijke mest als basisbe-
mesting. Drijfmest als basisbemesting past minder goed in
de ideeën over de opbouw van duurzame bodemvruchtbaar-
heid omdat het een grote fractie minerale stikstof bevat, die
een vergelijkbaar snelle uitwerking heeft als kunstmest.
De enige mest die gebruikt wordt is organische mest van het
eigen bedrijf Hierdoor is het rendement van de biologische
melkveehouderij vooral afhankelijk van het juiste beheer
van vlinderbloemigen in het grasland. Zij verzorgen het
leeuwendeel van de stikstofvoorziening van het grasland en
daarmee de eiwitvoorziening van het bedrijf als geheel.

Een goede gras/klaverkunstweide heeft een produktiecapa-
citeit die vergelijkbaar is met gras dat 150-200 kg/ha kunst-
meststikstof krijgt. Onderzoek op Nederiandse biologische
praktijkbedrijven laat zien dat de bruto-opbrengsten van
gras/witte klaver afhankelijk is van de grondsoort en het
graslandbeheer. Kunstweiden met veel klaver geven bruto-
opbrengsten van 9-12 ton ds/ha, blijvend grasland met min-
der klaver geeft circa 7-9 ton ds/ha (5).

Veevoeding

De veevoeding op de biologische bedrijven wordt gekarakte-
riseerd door:

- de produktie die vooral plaatsvindt op basis van ruwvoer,
dikwijls met een hoger gehalte aan ruwe celstof maar met
een bepaald aandeel vlinderbloemigen;

- de kwaliteitskenmerken van gras/klaver in vergelijking
met gras;

- een relatief lage mengvoergift (maximaal 20% van de
droge stoO-

Tabel 2. Grootte-klassen bij biologische melkveehouderi|bedri)ven
(Bron: CBS, Maandstatistiek Landbouw, 1991/3)

aantal koeien per bedrijf

bedrijven

aantal dieren

0-10

14

59

1-20

17

227

21-30

15

345

31-40

23

800

41-50

20

877

51 en meer

23

1542

Totaal

112*)

3850

*) Er zijn dus meer bedrijven met melkvee dun melkveehouderijbedrijven
volgens de NEG-dassificatie

-ocr page 149-

Gezien de grote ruwvoeropname en de beperkte mengvoer-
gift is het functioneren van de pens van groot belang.
Hiervoor moet er voldoende onbestendig eiwit en energie op
pensniveau zijn (19).

Voor een optimale voeropname uit ruwvoer in de weidepe-
riode moet het hele seizoen een fris gewas worden aangebo-
den. Vooral op bedrijven met blijvend grasland kunnen hier-
mee in de nazomer en herfst problemen optreden. Dit wordt
zichtbaar in een sterk dalende bedrijfsstandaardkoe (BSK).
Verhogen van het maaipercentage en het bijvoeren van ruw-
voer in de tweede helft van het jaar verbeteren de grasop-
name (19).

Ervaring op de biologische bedrijven leert dat dagprodukties
in de zomerperiode van 20-22 kg melk op gras/witte klaver
mogelijk zijn, terwijl slechts 1-2 kg mengvoer per dag wordt
bijgevoerd. In de stalperiode is het belangrijk dat een smake-
lijk en gevarieerd rantsoen wordt samengesteld dat een hoge
droge-stofopname garandeert. Op de topbedrijven (ge-
mengde bedrijven in de polders) in de biologische melkvee-
houderij wordt thans een melkproduktie gerealiseerd van
7.500-8.000 kg/koe/lactatie. Naast volop gras/klaver krijgen
de dieren snijmaïs (hele jaar), voederbieten (vanaf de nazo-
mer) en slechts zo\'n 500 kg krachtvoer. Dergelijke bedrijven
houden bij de selectie binnen de veestapel rekening met de
geschiktheid voor de mwvoeropname.
Bij hoge klavergehalten is het gevaar van tympanie aanwe-
zig. Daarom voert men in deze gevallen langstengelig mw-
voer (1 kg ds/koe/dag) en/of snijmaïs bij.
Als aanvullende voedermiddelen naast gras/klaver komen in
aanmerking: snijmaïs, maïskolvenschroot (MKS) en Com
Cob Mix (CCM), voederbieten en granen (gerst, tarwe, triti-
cale; geplet, als meel of GPS) als energiebron, en voererwten
en veldbonen als eiwitbron.

Mineralenvoorziening en spore-elementen

Voor de biologische melkveehouderij is het niet alleen be-
langrijk om de voederwaarde (VEM en DVE/OEB) van de
aangeboden voedermiddelen te weten. Het is ook belangrijk
het rantsoen door te rekenen op mineralenvoorziening.
Aangezien weinig krachtvoer wordt gegeven (waaraan vaak
standaard een hoeveelheid mineralen is toegevoegd) kunnen
voor verschillende mineralen problemen optreden. Sele-
niumproblemen op zandgrondbcdrijven zijn bekend (15).
Aanvulling van mineralen en sporenelementen lijkt onver-
mijdelijk.

Bij de verstrekking van mineralen richt men zich in eerste in-
stantie op de tekorten die men vanuit de bodem kan verwach-
ten. Het past beter om gericht enkele mineralen bij te voeren
dan simpelweg een overschot van alle mineralen aan te bie-
den. Kmidenmengsels of speciale mineralenmengsels waar-
in ook kmiden zijn verwerkt, worden eveneens gebmikt ais
aanvulling op het rantsoen.

Huisvesting

Uitgangspunt bij de huisvesting is dat het dier zijn gedrag
(bewegingsvrijheid, sociale contacten) voldoende kan uitle-
ven (17). Daamaast speelt de wijze waarop de mest gewon-
nen wordt een rol. In de biologische melkveehouderijprak-
tijk komen ligboxenstallen, potstallen en gmpstallen voor.
Naar verhouding hebben veel melkveehouderijbedrijven een
potstal. Deze geeft een goede mestkwaliteit en voldoende
mogelijkheden voor het sociale gedrag. Dit weegt voor ver-
schillende veehouders zwaarder dan de nadelen die aan een
potstal kleven: meer arbeid, hoge strobehoefte per koe, ri-
sico\'s van rangorde-problemen (14, 15).
In de biologisch-dynamische veehouderij worden koeien
niet onthoomd. Hierdoor moet er meer aandacht zijn voor
het gedrag van de kudde en kunnen er gemakkelijker ver-
wondingen in flanken en uier ontstaan (15).

^Êk

Aan de traditionele gmpstal kleven de bekende bezwaren zo-
als speenbeschadiging door betrapping, stalpoten, dikke
hakken en kniebuilen, slechte waarneembaarheid van de
tochtigheid, smerige koeien en moeilijkheden met opstaan.
Veel van de problemen met de koeien hebben te maken met
een te krappe stand, een hard ligbed en onvoldoende stroge-
bmik. Het is dan wel van belang dat de gmpstal op diverse
punten wordt aangepast: standbreedte, balk op de vloer ach-
ter de koeien waardoor een strobed blijft liggen, koetrainers.
Het stroverbmik van zo\'n verbeterde gmpstal is eveneens
laag (3 kg tegenover 8-10 kg), terwijl een minstens even
goed ligbed kan worden verkregen. Verwondingen door ge-
boomde dieren komen niet voor en er kan een lichte en over-
zichtelijke stal ontstaan die geen stress oproept (1).

Fokkerij

De biologische melkveehouderij heeft behoefte aan een
melkkoe die op een efficiënte wijze melk uit bedrijfseigen
mwvoer produceert. Dit zijn koeien die het grootste deel van
hun voedingsbehoefte kunnen halen uit mwvoer (kuilgras,
hooi, luzeme(brok), grasbrok, voederbieten en maïs) aange-
vuld met kleine giften krachtvoer. De persistentie gedurende
opeenvolgende lactaties is belangrijker dan een hoge pro-
duktie in de eerste jaren.

De economische betekenis van een melkkoe hangt niet al-
leen af van de hoogte van de melkproduktie, maar ook van de
gebmiksduur. Bij een hoge potentiële levensproduktie kun-
nen de opfokkosten van de vaars over meerdere lactaties
worden verdeeld. Men heeft meer mogelijkheden om te se-
lecteren in het vrouwelijke jongvee. Bovendien wordt pas in
de derde tot vijfde lactatie de maximale melkgift bereikt en
kan een oudere koe meer mwvoer opnemen dan een jonge
koe. Deze punten vormen de basis voor het streven in de bio-
logische veefokkerij.

Koeien uit een fokprogramma op levensproduktie blijken
vrijwel zonder uitzondering goede klauwen en benen te be-
zitten. Dc ervaring van verschillende veehouders is dat het
taaie dieren zijn die tegen een stootje kunnen. Dat wil niet
zeggen dat de dieren nooit iets hebben, maar wel dat zij zich
veelal snel herstellen (16).

Selectie op ruwvoeropname en biologische voerefficiëntie

Een onderdeel van de selectie op potentiële levensduur is de
selectie op mwvoeropname en voerefficiëntie. Tussen die-
ren bestaan grote individuele verschillen. Ook stieren met
eenzelfde index voor melkvererving laten zeer verschillende
voerefficiënties zien. Samengevat is de fokkerijdoelstelling:

- een zo hoog mogelijke melkproduktie per 100 kg levend
gewicht;

- een zo efficiënt mogelijke melkproduktie uit mwvoeders;

- zo laag mogelijke ziekte-incidentie;

- hoge potentiële levensduur.

Ethische gezichtspunten van de fokkerij

Vanuit ethische gezichtspunten zijn er voor de biologische
veehouderij grenzen aan de toepassing van de technische

-ocr page 150-

mogelijkheden in de fokkerij. Men wil de dieren op een zo-
danige wijze houden, selecteren en fokken, dat recht wordt
gedaan aan de eigenwaarde van het dier. In-vitro-fertilisatie
en embryotransplantatie zijn niet toegestaan. Er wordt wel
gebruik gemaakt van KI maar aan een eigen stier wordt,
vooral op BD-bedrijven, de voorkeur gegeven.

Biologische diversiteit en aangepast zijn

De invloed van de Holstein-koeien doet zich over de hele
wereld gelden. Lokale rassen worden middels verdringings-
kruisingen in enkele generaties omgevormd tot een Holstein-
koe. Veel van de oorspronkelijke diversiteit is verloren ge-
gaan. Voor de biologische fokkerij roept dit de vraag op of
het niet mogelijk is een fokkerijmethode te gebruiken die ge-
richt is op de interactie van dier en omgeving en niet uitgaat
van één type koe afkomstig uit de \'wereldpopulatie\'. Er kan
dan een rijke differentiatie aan diertypen voort blijven be-
staan, vergelijkbaar met de streekrassen zoals die vroeger
aanwezig zijn geweest (4).

Een deel van de veehouders houdt zelf één of meerdere eigen
stieren. Opzet is een bedrijfseigen koe te fokken die optimaal
functioneert binnen de eigen bedrijfsomstandigheden.
Individueel kunnen boeren hierin keuzes maken. Per bedrijf
of groep van bedrijven kan gezocht worden naar het meest
gewenste en aangepaste diertype. Vergelijk de Nederlandse
FH-fokkers die vanuit gesloten basisfokbedrijven het FH-ras
verbeteren.

SLOTOPMERKING

Het meest kenmerkende voor de biologische landbouw en
veehouderij daarin, is waarschijnlijk dat uitgegaan wordt
van een totaal-concept (ideaal- of streefbeeld). Voor alle on-
derdelen van de bedrijfsvoering wordt vervolgens gezocht
naar een invulling die uit dat concept voortvloeit. In de prak-
tijk werkt dit enerzijds sterk motiverend, anderzijds is dit
ook een zware inspanning die voorlopig nog door een kleine
groep moet worden opgebracht.

SUMMARY

Organic animal husbandry in the Netherlands

Organic agriculture is increasingly of interest. The first organic farm in the
Netherlands was established 70 years ago. Since then, the practice of this
type of agriculture has grown. Although still relatively small scale, organic
farming has a potential that is recognized in practice, in agricultural policies,
and by the public.

wkMM^r^ uw mw%

iil ■niiiiÉ ............r

This paper presents facts and characteristics of organic animal husbandry in

the NetheHands, with emphasis on dairy husbandry.

LITERATUUR

1. Baars T. Dirk Endendijk - 21 jaar familieteclt. Louis Bolk Instituut.
Driebergen. 1990.

2. Baars T. Mineralenbeheersing in de biologische melkveehouderij. Louis
Bolk Instituut. Driebergen. 1991.

3. Baars T. (On)mogelijkheden van natuur en landschap in de biologische
landbouw. PHLO-cursus biologische landbouw. Doom. 1992.

4. Baars T. Een visie op fokkerij in het licht van genetische manipulatie.
Louis Bolk Instituut, Driebergen, 1993.

5. Baars T en Dongen M van. Graslandbeheer gericht op optimalisering
van witte klaver. Louis Bolk Instituut, Driebergen. 1989.

6. Haiger A, Storhas R und Bartussek H. Naturgemässe Viehwirtschaft.
Verlag Eugen Ulmer, Stuttgart, 1988.

7. Julicher CHIVl. Klink EGM van. Peuter G de. Schumer DL en
Versteijlen GHJM. De toekomst van de diergezondheid. Wie zal het een
zorg zijn?! Rapport Min. L.N.V., Den Haag. 1993.

8. Koepf H, Pctterson B en Schaumann W. Biologisch-dynamische land-
en tuinbouw. Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1982.

9. Landbouwschap. Reactie op de structuurnota. Den Haag. 1990.

10. Ministerie van Landbouw. Natuurbeheer en Visserij. Feiten en Cijfers
1994, 1994.

11. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Landbouw-
kwaliteitsregeling Biologische Produktiemethoden, 1992.

12. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Notitie Biolo-
gische Landbouw, 1992.

13. Ministerie van Landbouw. Natuurbeheer en Visserij. Structuurnota
Landbouw. 1990.

14. Mulder J. De potstal. Vakgroep Alternatieve Landbouw. Landbouw-
universiteit Wageningen, 1990.

15.0fferhaus E, Baars T en Grommers FJ. Gezondheid en vruchtbaarheid
van melkvee op biologische bedrijven. Louis Bolk Instituut, Driebergen.
1993.

16. Postler G. Rundveefokkerij uitgaande van de natuurlijke wetmatigheden
van het dier. Louis Bolk Instituut, Driebergen, 1990.

17. Rist M. Artgemässc Nutztierhaltung. Verlag Freies Geistesleben,
Stuttgart, 1987.

18. RIVM. De invloed van natuur en landschap in de biologische landbouw.
Bilthoven, 1993.

19. Schuring F. Penskijken; veevoeding gericht op de processen in pens en
darm. Louis Bolk Instituut. Driebergen, 1993.

20. Skal. Normen ekologische en biologisch-dynamische veehouderij.
1991.

21. Smeding FW. Natuurwaarde van graslandpercclen en perceelsranden op
twee alternatieve landbouwbedrijven. Vakgroep Ecologische Land-
bouw, Landbouwuniversiteit Wageningen, 1994.

22. Vereniging voor Biologisch-dynamische landbouw. Voorwaarden voor
de biologisch-dynamische landbouw, 1991.

23. WerfT PA. (Red.) Milieuemissies en mincralenbalansen van biologische
gemengde bedrijven op zandgrond. Rapporten van de Vakgroep
Ecologische Landbouw nr 93/3. Landbouwuniversiteit Wageningen. 1993.

-ocr page 151-

I«« nk

DIERGENEESKUNDE EN BIOLOGISCHE VEEHOUDERIJ

ii biologische veehouderij: een uitdaging voor
de diergeneeskunde

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120: 141-3

F.J. Grommers^, E.G.M. van Khnkß en P. W.M. van Ham^

SAMENVATTING

De biologische landbouw vervult een voorbeeldfunctie in
het streven naar duurzaamheid. De overheid voert een
beleid dat mogelijkheden biedt om de biologische vee-
houderij verder te ontwikkelen. Met betrekking tot de
diergeneeskundige praktijk richt de aandacht zich sterk
op de bevordering van zelfherstel en evenwichten. De
doelstelling om het medicijngebruik te reduceren komt
goed overeen met de aanpak in de biologische veehoude-
rij. Voor dierenartsen is het van belang deze ontwikke-
lingen te kennen en in te spelen op de biologische benade-
ringswijzen.

INLEIDING

Duurzame landbouw staat steeds meer in de belangstelling.
Aspecten zoals milieu en dierlijk welzijn krijgen in toene-
mende mate aandacht. Biologische landbouw is een land-
bouwwijze, waarin op alle terreinen dieriijk welzijn, milieu
en een duurzaam en evenwichtig gebmik van natuuriijke
hulpbronnen voorop staan (1,6).

In dit artikel wordt een beeld geschetst van de processen die
een rol spelen en hebben gespeeld in de groei van de belang-
stelling voor de biologische veehouderij. Bovendien wordt
de relatie gelegd tussen de ontwikkeling van de biologische
veehouderij en beleidsontwikkelingen op het gebied van de
diergezondheid.

ONTWIKKELING VAN HET STREVEN NAAR DUUR-
ZAAMHEID

Sinds de zeventigerjaren is de aandacht voor en bezorgdheid
om negatieve bij-efTecten van de ontwikkeling van de gang-
bare landbouw gegroeid. In 1971 werd door de Directie
Landbouwkundig Onderzoek de Commissie Onderzoek
Biologische Landbouwmethoden ingesteld (2).

In 1973 werd door de Nationale Raad voor Landbouwkun-dig
Onderzoek (NRLO) de Commissie Bio-industrie - Welzijn
Dieren ingesteld. De opdracht was de welzijnsprobicmatiek
kwalitatief en kwantitatief te inventariseren, oplossingsmoge-
lijkheden aan te dragen en gewenst onderzoek te prioriteren.
In 1975 heeft deze commissie haar rapport uitgebracht onder
de wat mimere titel Veehouderij - Welzijn Dieren (3).

Het rapport \'Zorgen voor morgen\' laat, ten aanzien van mi-
lieuproblemen op het gebied van vermesting, verzuring, ver-
ontreiniging, en dergelijke, het stmcturele karakter van de
problematiek duidelijk zien (10). Ook vanuit het oogpunt

\' Vakgroep Beth ijjsdiergeneeskunitc en Voortplanting. Bijzonitcr htMtgleraur Relatie
Mens-dier. Faculteit Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht. Yalelaan 7.
.Ï.5<SV CL
Utrecht.

• Veterinaire Dienst. .Ministerie van Landhituw. Natuurbeheer en Vi.sseti/. Postbus

20401. Fll. Den Haag
\' Informatie en Kennis Centrum Landbouw. Postbus 482. 6710 BL, Ede.

van diergezondheid blijkt dat in de intensieve veehouderij
sprake is van stmcturele problemen (5, 13).

Terwijl de ontwikkelingen in de gangbare akker- en tuin-
bouw en veehouderij zich voortzetten, groeiden in de loop
der jaren tevens het bewustzijn en inzicht dat veranderingen
noodzakelijk zijn. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot de
Nationale Milieubeleidsplannen. Het rapport \'De toekomst
van de diergezondheid; wie zal het een zorg zijn?!\' is de
weergave van een beleidsrichting die op het gebied van de
diergezondheid beoogt invulling te geven aan duurzaamheid
(7).

Streven naar duurzaamheid betekent volgens de secretaris
van de NRLO alles behalve marginale aanpassingen (12).
Hij noemt het noodzakelijk de landbouw en het landelijk ge-
bied te herontwerpen. De realisatie van dit herontwerp zou
binnen enkele decennia en ten dele zelfs binnen 10 jaar die-
nen te geschieden. Universiteiten zouden hieraan een aan-
zienlijke bijdrage kunnen leveren, mits zij hun prioriteiten en
werkwijze bijstellen.

Het ideaalbeeld voor de landbouw houdt een landbouw in
die schoon en in grondstoffenverbmik zuinig is, met meer
mimte voor natuur en bos, met diervriendelijke houderij- en
teeltsystemen, waarbij de consument georiënteerd is op
duurzame ontwikkeling en er goede bestaansmogelijkheden
zijn voorde werkenden in de landbouw. In het algemeen gaat
het om een landbouw waarin verschillende systemen ade-
quaat functioneren en uiteenlopende waardegebieden tot hun
recht komen. De volgende waardegebieden worden onder-
scheiden (12):

- het biofysische waardegebied

- het fysieke waardegebied

- het psychische waardegebied

- het juridische waardegebied

- het sociale waardegebied

- het economische waardegebied

De laatste decennia is, zo wordt gesteld (12), het economisch
waardegebied dominant geweest in de maatschappij en de
landbouw. Voor een duurzame ontwikkeling is een bredere
oriëntatie noodzakelijk met veel interesse voor het biofysi-
sche waardegebied. Bij dit laatste gaat het om waarden zoals:

- de bodemgezondheid

- de zuiverheid van water en lucht

- de rijkdom van flora en fauna

- het welzijn van dieren.

DUURZAME EN BIOLOGISCHE LANDBOUW
Het is mogelijk het begrip duurzaamheid als integrale visie
te hanteren, het begrip op deelterreinen toe te passen, ofte
streven naar vemiindering van on-duurzaamheid. In ieder
geval gaat het om afwegingen en het maken van keuzen (12).

het biologisch evenwicht
het menselijk lichaam
het menselijk welzijn
de rechtsstaat
de samenleving
het economische systeem.

-ocr page 152-

Voortgaande pogingen detailproblemen op te lossen door het
zoeken naar technische oplossingen leiden tot een verdere
vertechnisering van de landbouw. Voorbeelden zijn: steen-
wolcultuur in de tuinbouw; het vrijmaken van een varkens-
stapel van bepaalde ziektekiemen (SPF); genetische modifi-
catie c.q. manipulatie van planten en dieren; maximalisatie
van de produktie per dier en het geheel binnenhouden van
runderen ter vermindering van de ammoniakemissie. Zo\'n
vertechnisering spoort niet met het streven naar duurzaam-
heid, aangezien de risico\'s toenemen en er een toenemend
gebmik van energie en grondstoffen nodig is. Het streven
naar duurzaamheid wordt immers gekenmerkt door optima-
lisering van de interne stabiliteit en spaarzaam gebruik van
natuurlijke hulpbronnen.

Een andere aanpak is de zogenaamde geïntegreerde land-
bouw. Deze is omschreven als: \'het streven naar optimale af-
stemming van economische, technologische-, milieu-, na-
tuur- en landschapsdoelstellingen\'. Dit betekent een zo
evenwichtig mogelijk gebruik van alle beschikbare produk-
tiefactoren, inclusief synthetisch-chemische hulpstoffen,
met inachtneming van de gestelde randvoorwaarden ten aan-
zien van veiligheid, duurzaamheid en concurrentievermo-
gen. Deze aanpak moet gefaseerd leiden tot een duurzame
landbouw (4).

Voorbeelden van de invulling van deze uitgangspunten in de
veehouderij zijn: het beperken van dierverplaatsingen c.q.
het gesloten bedrijf; toepassing van het Specific Stress Free
(SSF) systeem in de varkenshouderij (11) en de vele details
met betrekking tot huisvesting, lichamelijke ingrepen en
fokkerij, die op basis van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren nader bepaald gaan worden.

De biologische landbouw heeft een voorbeeldfunctie voor
duurzame ontwikkelingen. Daarom is het algemene over-
heidsbeleid gericht op het scheppen van de randvoorwaarden
voor een verdere ontwikkeling van deze landbouwmethode.
Er zijn verschillende redenen waarom de biologische land-
bouw wordt gestimuleerd. De belangrijkste is de expliciete
doelstelling van duurzaamheid die deze vorm van landbouw
kenmerkt. Concrete beleidswensen die hiermee nagestreefd
worden zijn onder andere: vermindering van gebruik van
synthetisch-chemische gewasbeschermingsmiddelen, be-
perking van de mestoverschotten en grotere integratie van de
belangen van landbouw, natuur en milieu (8).

DE TGEKÜMST VAN DE DIERGEZONDHEID
Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
heeft in het rapport \'De toekomst van de diergezondheid;
Wie zal het een zorg zijn?!\' een beleidslijn uitgestippeld
voor de toekomstige ontwikkeling van de diergezondheids-
zorg in Nederland, met nadruk op de verantwoordelijkheids-
verdeling tussen overheid en bedrijfsleven (7).

Dit rapport komt voort uit fundamentele bezinning op de
vraag of de huidige aanpak van de diergezondheidszorg op
termijn voldoende perspectief biedt. Dit houdt onder andere
verband met het wijzigende EG-beleid op het gebied van
dierziekten en met recente ervaringen met besmettelijke
dierziekten.

De EG streeft naar een zo hoog mogelijk diergezondheidsni-
veau. Dit houdt in, dat voor zover enigszins mogelijk, zoveel
mogelijk besmettelijke dierziekten op het grondgebied van
de EG dienen te worden uitgeroeid. Aldus worden veteri-
naire handelsbelemmeringen zoveel mogelijk weggenomen.
Lidstaten van de EG, die al een bepaald niveau van dierge-
zondheid hebben bereikt, gelden als toonaangevend op dit
gebied. Denemarken is daar, voor wat betreft de ziekte van
Aujeszky en IBR, een voorbeeld van.
Het rapport hanteert een definitie van gezondheid waarin
verschillende aspecten worden onderscheiden:

\'Een dier is gezond, wanneer het in harmonie/balans is met
de omgeving, het vanuit een gezond welzijn optimaal kan re-
ageren op deze omgeving en de natuurlijke weerstand tegen
(gezondheids)bedreigende factoren optimaal is. Een
dierlijk
produkt
is gezond als het afkomstig is van een gezond dier,
veilig is voor consumptie, vrij is van ziektekiemen en van
(residuen van) ongewenste stoffen. Een
bedrijf is gezond,
als het gezonde dieren en gezonde produkten levert.\' Voor
een gezond bedrijf worden de volgende kenmerken ge-
noemd:

- risicobewustheid bij de ondememer (dit betreft alle onder-
nemers in de produktiekolom van toeleverancier, veehou-
der, transporteur/handelaar, verwerker van dierlijke pro-
dukten tot detailhandelaar);

- acceptatie door de maatschappij;

- evenwicht met de omgeving;

- afwezigheid van en weerstand tegen (gezondheids)bedrei-
gende factoren, zonder dat het bedrijf hiervoor stmctureel af-
hankelijk is van het gebmik van dierbehandelingsmiddelen.

Gezondheid is daarmee een combinatie van veiligheid, even-
wicht, welzijn en risicobewustheid (7).

Kempunt in het rapport is de eigen verantwoordelijkheid van
de ondememer voor een vanuit gezondheidsoogpunt opti-
male bedrijfsvoering. De ondememer zal zijn bedrijf en zijn
management op een zodanige manier moeten inrichten dat
hij gezondheidsrisico\'s tot het absolute minimum terug-
brengt. Het rapport hanteert de term \'de risicobcwuste on-
dememer\' voor de veehouder die zijn management hierop
afstemt. Zoals in de definitie is aangegeven is het evenwicht
tussen het gezonde dier en zijn produktie-omgeving bepa-
lend. Bij managementbeslissingen zullen de gevolgen voor
de diergezondheid zwaar moeten meewegen.

De afhankelijkheid van diergeneesmiddelen zal moeten ver-
minderen. In de toekomst zullen prakticus en veehouder
diergeneesmiddelen selectief en restrictief moeten inzetten.
Als een ziekte zich voordoet op een bedrijf, en al of niet in
eerste instantie door inzet van diergeneesmiddelen wordt
aangepakt, dan moeten ze de vraag stellen of ze door verbe-
tering van het bedrijfsmanagement de ziekte in het vervolg
kunnen voorkomen. Dit vraagt een grote vakbekwaamheid
van zowel de veehouder als van de dierenarts, die zich im-
mers grote rekenschap moet geven van risicofactoren en van
bedrijfsaspecten die gezondheidsbedreigend kunnen zijn.

DISCUSSIE: DIERGEZONDHEIDSBELEID EN BIOLO-
GISCHE VEEHOUDERIJ

Een optimale, op bevordering van de diergezondheid ge-
richte bedrijfsvoering, zoals aangegeven in het rapport \'De
toekomst van de diergezondheid. Wie zal het een zorg
zijn?!\', is ook een karakteristiek van biologische veehoude-
rij. De biologische veehouder grijpt immers pas in het uiter-
ste geval naar synthetisch-chemische middelen (waaronder

-ocr page 153-

diergeneesmiddelen). Zij moeten zich dus al bewust zijn van
de invloed van hun bedrijfsvoering op de diergezondheid.
Voor praktici die in hun praktijk met biologische veehoude-
rij te maken hebben, is het eveneens van belang dat ze een
goed inzicht hebben in de relatie tussen management en dier-
ziekten.

Belangrijk element in het rapport \'De toekomst van de dier-
gezondheid\' is de overgang van middelvoorschriften naar
doelvoorschriften. Waar tot nu toe de overheid strak de eisen
vaststelde volgens welke een bepaald doel dient te worden
bereikt, zal de overheid in de toekomst meer en meer de eisen
moeten formuleren waaraan het doel moet voldoen. De ver-
antwoordelijkheid voor de manier waarop dit doel wordt be-
reikt en waarop aan de geformuleerde eisen voldaan kan
worden zal voor een belangrijk deel aan de ondernemer en
het bedrijfsleven worden overgelaten (7). De notitie
Biologische Landbouw gaat ervan uit dat eenzelfde verande-
ring in de regelgeving ervoor zorgt dat knelpunten voor de
biologische veehouderij kunnen worden weggenomen of
voorkomen (8).

De conclusie in de nota Biologische Landbouw, dat onder-
zoek op dit gebied niet slechts gericht moet zijn op oplossing
van op zichzelf staande problemen, maar ook op inpassing
van de gevonden oplossingen in de bedrijfsvoering, is voor
biologische bedrijven essentieel. Immers, de biologische
landbouw streeft naar een geïntegreerde probleemaanpak,
naar oplossingen in de sfeer van management en een preven-
tie die gericht is op gezondheidsbevordering in plaats van
ziektebestrijding.

Aan de in het rapport omtrent de toekomst van de gezond-
heidszorg genoemde gezondheidsbalans ligt een vergelijk-
bare gedachtengang ten grondslag. Ook hier gaat het om een
geïntegreerde evaluatie van de gezondheidstoestand van het
bedrijf

In de notitie Biologische Landbouw komen diergezondheid
en welzijn nauwelijks aan de orde. Met enige voorzichtig-
heid zou daamit de conclusie kunnen worden getrokken dat
er, althans voor wat benodigde beleidsaandacht betreft, geen
voor de biologische veehouderij specifieke gezondheids- en
welzijnsproblemen zijn. Praktijkonderzoek onderstreept dit
voor wat betreft gezondheid (9).

In zowel de notitie (8) als het rapport (7) wordt uitgegaan van
een grote eigen verantwoordelijkheid van de agrarische on-
dernemer voor de kwaliteit, in breedste zin, van zijn produkt.
Dat geldt zowel voor de diergezondheid op zijn bedrijf als
voor het voldoen aan de biologische teelteisen. De notitie
laat zien dat het biologisch produceren een grote mate van
vakbekwaamheid van de veehouder vereist. Ook is in het
rapport aangegeven, dat de veehouder een steeds beter in-
zicht zal moeten verwerven in de bedrijfsprocessen en ma-
nagementbeslissingen die zekere ziekterisico\'s met zich
meebrengen. Dit vult elkaar dus aan.

Ook voor de prakticus geldt, dat hij een groot vakmanschap
nodig heeft en een groot inzicht in de bedrijfsprocessen die ge-
zondheid bewerkstelligen. De prakticus die met biologische
bedrijven werkt, zal zich reeds nu terdege bewust moeten zijn

■ fi

van de uitgangspunten van de biologische produktiewijze.
De uitdaging aan veehouder èn prakticus (7), zoals die in het
rapport over de toekomst van de diergezondheid is geformu-
leerd, geldt nu al voor biologische veehouders en voor de
prakticus die de zorg heeft voor biologische bedrijven.

De biologische landbouw vervult een voorbeeldfunktie voor
de gangbare landbouw in het streven naar een grotere ge-
richtheid op milieubehoud (8). Hetzelfde kan worden gezegd
van de manier waarop aan de veterinaire begeleiding op bio-
logische bedrijven vorm moet worden gegeven. Een conse-
quente en op preventie gerichte begeleidingsbenadering,
waarbij de gehele bedrijfsvoering wordt betrokken, zal ook
in de gangbare veehouderij nog meer gemeengoed moeten
gaan worden (7). Ook voorde dierenarts, die niet in de eerste
plaats te maken heeft met biologische veehouderij, geldt dan
ook de uitdaging zich de vaardigheden eigen te maken die
behoren bij een veterinaire zorg die de toekomst aankan.

SUMMARY

Biological animal husbandry: a challenge for veterinary
medicine

Biological agriculture serves as an example on an endeavour to achieve
sustainability. Government policies offer possibilities for the further deve-
lopment of biological animal husbandry. Biological veterinary practice
places emphasis on the promotion of animal health, rather than on the treat-
ment of disease. Because the aim is to reduce medication, this goal is consis-
tent with the approach of biological animal husbandry. These new develop-
ments are of interest to veterinary practitioners and require professional
knowledge to be adapted to the biological way of thinking.

LITERATUUR

1. Baars T en Ham PWM van. Diergeneeskunde en biologische veehoude-
rij. I Wat is biologische veehouderij in Nederland? Tijdschr Dier-
geneeskd 1994; 120; 136-40.

2. Commissie Onderzoek Biologische Landbouwmethoden. Eindrapport.
Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie, Wage-
ningen, 1977.

3. Commissie Veehouderij - Welzijn Dieren. Rapport Nationale Raad voor
Landbouwkundig Onderzoek, Den Haag, 1975.

4. Directie Wetenschap en Technologie. Plan van aanpak onderzoek biolo-
gische landbouw. Ministerie LNV, Den Haag, 1993.

5. Frankenhuis MT, Nabuurs MJA en Bool PH. Veterinaire zorg(en) en in-
tensieve veehouderij. Tijdschr Diergeneeskd 1989;114:1237-49.

6. Grommers FJ. Mens en dier in een gezonde relatie. In: Verslag sympo-
sium \'Op weg naar een duurzame dierlijke produktie en consumptie\'.
Utrecht, 24-8, 1993.

7. Julicher CHM, Klink EGM van. Peuter G de, Schumer DL en
Versteijlen GHJM. Dc toekomst van de diergezondheid Wie zal het een
zorg zijn?! Rapport Min. L.N.V., Den Haag, 1993.

8. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Notitie Bio-
logische Landbouw. Den Haag, 1992.

9. Offerhaus EJ, Baars T en Grommers FJ. Gezondheid en vruchtbaarheid
van melkvee op biologische bedrijven. Onderzoek verslag. Louis Bolk
Instituut, Driebergen, 1993.

10. Rijksinstituut voorde Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Zorgen voor
morgen: Nationale milieuverkenning 1985-2010. Samson HD Tjeenk
Willink. Alphen aan de Rijn, 1988.

11. Scheepens CJM, Tielen MJM en Wiepkema PR. Nieuwe mogelijkheden
tot het verhogen van de gezondheids- en welzijnsstatus van varkens door
introductie van het Specific Stress Free (SSF) systeem. Tijdschr.
Diergeneeskd 1990; 115: 837-46.

12. Verkaik AP. Duurzaamheid en Landbouw; noodzaak, opgaven en oplos-
singsrichtingen. Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek
93/16, Den Haag, 1993.

13. Wiepkema PR. Over belasting van ons vee. Tijdschr Diergeneeskd
1992; 117: 141-5.

-ocr page 154-

.li^mmmmÊMmmemtitkKÊIll^A^ÊiiÊÊ

DIERGENEESKUNDE EN BIOLOGISCHE VEEHOUDERIJ

iii diergezondheid op biologische melkvee-
bedrijven

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 144-6

E.G.M. vanKlinkl W.G. deRuyter^. C.D.B. Sijpkens3
en P.W.M. van Ham^

SAMENVATTING

De biologische produktiemethode kiest een andere bena-
dering van dierziekteproblemen dan de gangbare vee-
houderij. De biologische veehouder ziet het dier, behalve
als individu, vooral als onderdeel van een groter, in even-
wicht verkerend, geheel. Hierdoor is er veel aandacht
voor preventie. Het geneesmiddelengebruik is streng be-
perkt en gereglementeerd. In dit artikel worden enkele
praktijkbevindingen ten aanzien van het voorkomen van
ziekten op melkveebedrijven gepresenteerd. De aan-
dachtspunten worden besproken waarmee de dierenarts
op bedrijven met een biologische bedrijfsvoering in aan-
raking kan komen.

INLEIDING

Biologische veehouderij (als onderdeel van de biologische
landbouw) is in Nederland een groeiend fenomeen (2). De
diergeneeskunde is tot nu toe zeer beperkt betrokken ge-
weest bij de ontwikkeling van de biologische veehouderij.
Inbreng van de diergeneeskunde is echter essentieel omdat
aan de diergezondheidszorg op biologische veehouderijbe-
drijven hoge eisen worden gesteld. Ten einde dierenartsen
enig inzicht te verschaffen in de benadering van diergezond-
heid op biologische bedrijven wordt in dit artikel vooral aan
praktische aspecten aandacht geschonken.

DIERHOUDERIJ EN DE DIERGENEESKUNDIGE
PRAKTIJK ÜP BIOLOGISCHE BEDRIJVEN
In de biologische veehouderij worden twee methoden onder-
scheiden, de ekologische (EKO) en de biologisch-dynami-
sche (BD) (2). De eisen aan beide methoden komen sterk
overeen (9). Een aantal van die uitgangspunten heeft een dui-
delijke relatie met de gezondheid van het vee:

- De omvang van de veestapel is afgestemd op de ruwvoe-
derproduktie van het eigen bedrijf Voor runderen resul-
teert dit in de praktijk in maximaal twee grootvee-eenhe-
den per hectare.

- De hoeveelheid krachtvoer mag niet meer zijn dan 25 %
van het dagrantsoen in droge stof (BD) of 20 % in KVEM
van de jaarproduktie in kg meetmelk (EKO). Door deze
normen is de gemiddelde melkproduktie per lactatie lager
dan op gangbare bedrijven.

- De huisvesting wordt aangepast aan de behoeften van de
dieren. Voor runderen geldt onder andere de norm van ten-
minste 120 dagen weidegang per jaar.

- Profylactische routinebehandelingen met medicijnen van

\' Ministerie van Landbouw. Natuurl>eheer en Visserij. Veterinaire Dienst. Postbus
20401. 2500 EK Den Haag.

• Praktizerend dierenarts. Joh. Buvesiaan 4. 114t CS Monnickendam.
Praktizerend dierenarts, de Horst 16. 6581 TE Maiden.

* Ministerie van Landiwuw. Natuurbeheer en Visserij. Informatie en Kennis Centrum
Landbouw, postbus 482. 67iOBLEde.

chemisch-synthetische oorsprong zijn niet toegestaan, in-
clusief droogzetten met antibiotica en gebruik van geme-
dicineerd voer.

- Bronstinductie of -synchronisatie, staarten couperen, sna-
velkappen en embryotransplantatie zijn niet toegestaan.
Dit geldt ook voor onthoomen op BD-bedrijven.

- Na het gebruik van geneesmiddelen moet het dubbele van
de wettelijk voorgeschreven wachttermijn in acht worden
genomen.

Voor het gehele bedrijf wordt een ecologisch evenwicht na-
gestreefd. Dit betekent voor de veestapel dat gestreefd wordt
naar een biologisch evenwicht tussen de dieren en hun leef-
milieu (2, 8). Restrictief en selectief geneesmiddelengebruik
wordt daadwerkelijk toegepast. Bij het optreden van dier-
ziekten is therapie wel gewenst, maar dan bij voorkeur door
stimulering van de zelfgenezing. Men ziet in de ziekte een
signaal voor een verstoord evenwicht. Ziekte is dan aanlei-
ding om te zoeken naar de achterliggende oorzaken die
veelal in de bedrijfsvoering gezocht worden. Deze aanpak
komt sterk overeen met de nieuwe benadering van het dier-
gezondheidsbeleid in de gangbare veehouderij (4, 5).

ONDERZOEK OP PRAKTIJKBEDRIJVEN
Er is in Nederland nog weinig onderzoek verricht naar ziekte
en gezondheid op biologische veebedrijven. In een oriënte-
rend onderzoek naar de gezondheidstoestand van melkvee
(8) werden, met behulp van een vruchtbaarheids- en ziekte-
kaart en een aanvullend registratiesysteem, gegevens om-
trent ziekte-incidentie en voortplanting gedurende een pe-
riode van twaalf maanden vastgelegd. De infomiatie betreft
de lacterende en droogstaande koeien. De bedrijven die in dit
onderzoek hebben meegedaan, zijn gekozen aan de hand van
de volgende criteria. De bedrijven dienden:

- in het bezit te zijn van een BD- of EKO-licentie;

- minimaal 5 jaar volgens een biologische methode het be-
drijf te voeren;

- minstens 20 en maximaal 80 melkkoeien te bezitten;

- praktijkbedrijven te zijn.

In tabel 1 staan enkele belangrijke kengetallen omtrent ge-
middelde ziekte-incidenties en de vruchtbaarheid van de 17
in het onderzoek betrokken bedrijven. Ter vergelijking zijn
tevens gegevens vermeld van 11, door de Vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting van de Faculteit
Diergeneeskunde te Utrecht begeleide gangbare melkveebe-
drijven, over ongeveer dezelfde periode.

De onderzoeker bezocht de biologische bedrijven om de zes-
acht weken. Op de door de Faculteit begeleide bedrijven is
het contact tussen dierenarts en veehouder echter intensiever

-ocr page 155-

Tabel 1. ZIekte-incidentie en vruchtbaarheid: gemiddelden (Offerhaus et
al..
1993).

Biologische

Gangbare begeleide

bedrijven

bedrijven Utrecht

Totaal aantal bedrijven

17

11

Gem. melkprod. per lactatie

5800 kg

8200 kg

Gem. aantal aanw. koeien

41

52

Gem. aantal afkalvingen

45

59

Drachtig na Ie inseminatie (%)

67,2\'

43,3

Retentio secundinarum (%)

8,3

5,6

Koeien met klinische mastitis (%)

22,4

20,6

Koe-gevallen klin. mast. (%)

26,5

28,6

Kreupele koeien (%)

17,9

31,5

Koe-gevallen kreupelheid (%)

22,1

50,3

Melkziekte (%)

6,0

9,8

Acetonemie (%)

0,1

3,3

Kopziekte (%)

0,3

0,2

Tympanic (%)

0,4

0,7

Overige digestiestoomissen {%)

2,9

0,9

\' He! percentage drachligheid na eerste inseminatie betreft gegevens van 9
van de 17 biologische bedrijven waar alleen K.l. werd toegepast.

geweest. De biologische bedrijveti hadden géén en de door
de Faculteit begeleide bedrijven hadden wél veterinaire be-
geleiding gericht op ziektepreventie en therapie. De biologi-
sche bedrijven vormen een heterogene groep met een varia-
tie in bedrijfsomstandigheden en bedrijfsvoering, met
BD-licentie (n=13) of EKO-licentie (n=4) en drie verschil-
lende staltypen. De groep gangbare bedrijven was homoge-
ner van aard. Voor vrijwel alle kengetallen was de spreiding
binnen de groep bedrijven groot. Een aantal voorzichtige
conclusies kunnen echter worden getrokken.
De bevmchtingsresultaten na eerste inseminatie zijn op de
biologische bedrijven aanzienlijk beter dan op gangbare be-
drijven. In Zwitserland zijn vergelijkbare resultaten gevon-
den (I). Het percentage retentio secundinamm is op biologi-
sche bedrijven gemiddeld hoger. In beide groepen bedrijven
is de spreiding in de frequentie groot, namelijk van nul tot
meer dan 20 %.

In het optreden van klinische mastitis bestaat geen duidelijk
verschil met gangbare bedrijven. In Denemarken werd een
consistent lager aantal gevallen van mastitis gevonden op
biologische bedrijven (10). Opgemerkt kan worden, dat uit
bacteriologisch onderzoek van mastitismelkmonsters bleek
dat
S. agalactiae weinig voorkomt (8), hetgeen wijst op een
goede melkhygiëne. In de literatuur wordt zowel een gemid-
deld hoger (1) als een gemiddeld lager (10) melkcelgetal
voor biologische bedrijven aangegeven.

Kreupelheden komen op biologische bedrijven gemiddeld
minder voor dan op gangbare bedrijven. Op de biologische
bedrijven bestaat wel veel variatie in oorzaak, waarschijnlijk
mede in samenhang met het staltype. Op de Utrechtse bege-
leide bedrijven werden veel vaker zoolzweren vastgesteld.
Waarschijnlijk hangt dit samen met het hogere produktie-
niveau en de hogere krachtvoergift en daarmee met het risico
van chronische bevangenheid.

Stofwisselingsstoomissen, zoals kopziekte, melkziekte en
acetonemie komen op de biologische bedrijven minder voor
(8,10). Dit zal samenhangen met de samenstelling van het
rantsoen, waaronder de mwvoer-krachtvoerverhouding, als-
mede met de waarschijnlijkheid dat op biologische bedrijven
in het begin van de lactatie een minder sterke negatieve ener-
giebalans optreedt.

»1 ■ «« im

ÉriMta

145

Het voederregime kan er toe leiden dat mineralentekorten
van bijvoorbeeld koper en selenium kunnen ontstaan. Het
gebmik van (biologische) mineralenpreparaten is in derge-
lijke gevallen gebmikelijk.

In het algemeen zal de bedrijfsvoering op biologische vee-
houderijbedrijven erop gericht zijn dierziekten te voorkó-
men, zonder daarbij diergeneesmiddelen preventief toe te
passen. Droogzetters bijvoorbeeld worden veel minder ge-
bmikt. Ook antiparasitaire middelen worden slechts zeer zel-
den ingezet. In het algemeen zal men een strak beweidings-
schema toepassen om problemen met wormparasieten te
voorkomen.

De gemiddeld lage veebezetting heeft positieve gevolgen
voor het reduceren van de infectiedmk. Hoewel er niet tegen
pinkengriep en IBR wordt gevaccineerd, komen deze ziek-
ten weinig voor. Een rol daarbij speelt ook het temghou-
dende toevoegbeleid. Met name de biologisch-dynamische
veehouderij ziet niet alleen het dier, maar ook de gehele vee-
stapel, als een organisme dat een evenwichtig en in principe
ondeelbaar geheel vormt (8). Toevoeging van dieren ver-
stoort dit evenwicht.

De nadmk bij de preventie van dierziekten op biologische
bedrijven ligt dus op de produktie-omgeving van de dieren.
De reeds aangegeven eisen ten aanzien van huisvesting en
voeding (9) en factoren zoals produktieniveau, hygiëne, op-
fok en fokkerij spelen hierbij een rol.
Stress als gevolg van hoge produktieniveaus en hoge veebe-
zettingen komt op biologische bedrijven waarschijnlijk min-
der vaak voor dan op gangbare bedrijven. Samen met de la-
gere produktieniveaus en de minder intensieve voeding zorgt
dit voor een stabiele leefomgeving. Een veel gehoorde op-
vatting is, dat als gevolg van deze stabiele leefomgeving, de
weerstand van de dieren groter is dan op gangbare bedrijven.
Daaraan gekoppeld wordt dan de conclusie getrokken dat de
dieren infecties zonder veel problemen moeten kunnen door-
staan. Deze houding kan gevolgen hebben voor de hygiëne
op het bedrijf In een aantal gevallen wordt dan ook minder
nauwgezet met de hygiëne omgesprongen (bijvoorbeeld bij
de partus) met de gedachte dat koeien zonder al te veel maat-
regelen een partus moeten kunnen doorstaan. Hygiëne speelt
ook een rol bij bijvoorbeeld witvuilen, mastitis en andere
ontstekingen. Goed opstrooien van potstallen en het goed
schoonhouden van ligplaatsen lijkt ook op biologische be-
drijven van grote betekenis.

Andere effecten van de houding ten aanzien van het doorma-
ken van infecties zijn, dat er relatief veel driespenen op der-
gelijke bedrijven aanwezig kunnen zijn.
Wanneer zich dan toch ziekteproblemen voordoen, zal de
voorkeur in het algemeen uitgaan naar een conservatieve be-
handeling of behandeling met biologische (meestal homeo-
pathische) diergeneesmiddelen of geneeskrachtige kmiden.
Bij mastitis melkt men in eerste instantie vooral frequent uit.
Bij klauwproblemen komt uiteraard eerst bekappen in aan-
merking, maar bij de infectieuze kreupelheden kunnen ho-
meopathische geneesmiddelen worden gebmikt. Veelal zal
vooral een middel ter verhoging van de weerstand worden

Tl.I DSCH RIKT VOOR DIERGENEESKUNDE, DEEL 120, MaART, AFLEVERING 5, 1995

-ocr page 156-

toegediend. Slechts in uiterste instantie zullen sommige bio-
logisch werkende veehouders antibiotica bij hun dieren laten
toedienen.

Omdat vooral van homeopathische geneesmiddelen of ge-
neeskrachtige kruiden gebruik wordt gemaakt, wordt de \'re-
guliere\' dierenarts vaak pas in tweede instantie bij de dieren
gehaald. Met name reeds lang bestaande biologische bedrij-
ven hebben zelf een aanzienlijke kennis omtrent de altema-
tieve geneeswijzen en hebben adviseurs, veelal homeopaten
of kruidenkenners, ter beschikking om ze hierbij terzijde te
staan. Pas omgeschakelde bedrijven doen vaker een beroep
op hun dierenarts. Vaak gebeurt dit pas als men er zelf niet
uitkomt, of als de ingestelde alternatieve therapieën niet tot
een bevredigend resultaat leiden.

DISCUSSIE: UITGANGSPUNTEN EN AANDACHTS-
PUNTEN

De normen die worden aangelegd voor de biologische vee-
houderij (9) zijn in eerste instantie bedoeld om daarmee de
produktiewijze te beschrijven en te normeren. De uitgangs-
punten daarbij zijn vooral een milieu- en diervriendelijk hou-
derijsysteem. Specifiek op gezondheid gerichte bepalingen
ontbreken op dit moment. Zoals reeds geconstateerd, hebben
sommige van de genoemde eisen naar alle waarschijnlijk-
heid positieve effecten op de gezondheidstoestand. Dit be-
treft dan met name de eisen ten aanzien van veedichtheid en
voedemormen en mogelijk ook de beperkingen ten aanzien
van toevoegen van dieren.

Het is zeer wel mogelijk dat dieren op biologische bedrijven
minder aan pathofysiologische en ethologische belasting
blootstaan en een hogere weerstand hebben dan dieren op
gangbare bednjven (3, 6, 11). De gevolgen voor de houding
ten aanzien van bedrijfshygiëne moet echter met voorzich-
tigheid worden bezien. Schoon werken en een basaal hygië-
neniveau blijven noodzakelijk. Dit geldt onder meer bij de
partus, maar ook bij het omgaan met bijvoorbeeld witvuilen
of mastitis.

Het is ongewenst dat de hulp van de dierenarts pas in een ge-
vorderd stadium wordt ingeroepen. Zijn deskundigheid op
het gebied van dierziekten en de behandeling is belangrijk.
En vooreen goede afweging van de therapeutische mogelijk-
heden is het immers essentieel dat de dierenarts in staat is in
een zo vroeg mogelijk stadium de diagnose te stellen. De uit-
daging aan het adres van de dierenartsen is dan ook zich de
kennis en bekwaamheden eigen te maken, die nodig zijn om
biologische bedrijven verantwoord te kunnen begeleiden.
Voor de dierenarts die betrokken is bij de veterinaire zorg en
begeleiding op biologische bedrijven is het belangrijk om het
dier, het bedrijf en de bedrijfsvoering (en de veehouder!) in
hun samenhang te zien. Begeleiding van een op gezondheid
gerichte, verantwoorde bedrijfsvoering, binnen de mogelijk-
heden die door de produktienormen worden geboden, staat
voorop. De dierenarts moet dus goed op de hoogte zijn van
de achtergronden van biologische bedrijfsvoering. In samen-
spraak met de veehouder kan hij trachten ziektepreventie op
alle niveaus na te streven.

Kennis van en ervaring in homeopathische geneeswijze en
phytotherapeutica in de diergeneeskunde is essentieel om te
kunnen praktizeren op een BD- of EKO-bedrijf Heel be-
langrijk daamaast is goed in staat te zijn een weloverwogen
en op het juiste moment gemaakte keuze voor allopathische
geneesmiddelen te maken. Ook hieromtrent is een goede
communicatie en samenspraak met de betreffende veehou-
der van het grootste belang.

In het onderzoek op het gebied van de biologische veehouderij
zal onder andere aandacht nodig zijn voor de ontwikkeling van
een dierziektepreventiestrategie in het algemeen, aangepast
aan de uitgangspunten van de biologische veehouderij (8).

SUMMARY

Animal health on organic dairy-farms

Animal health is dealt with differently on biological farms then on conven-
tional farms. On biological farms, stockmen see their animals not only as in-
dividual animals, but also as part of a herd in a balanced ecosystem. Disease
prevention is therefore given much thought. The use of medicines is selec-
tive and subjected to strict regulations. This paper presents a summary of
disease incidence in dairy cattle on biological farms and highlights specific
problems and problem prevention in biological animal husbandry.

LITERATUUR

1. Augstburger F, Zemp J und Heusser H. Vergleich der Fruchtbarkeit.
Gesundheit und Leistung von Milchkühen in biologisch und konventio-
nellbewirtschafteten Betrieben. Landwirtschaft Schweiz 1,1988,427-31.

2. Baars T en Ham PWM van. Diergeneeskunde en biologische veehoude-
rij; 1 Biologische veehouderij in Nederland. Tijdschr. Diergeneeskd,
1994; 120: 136-40.

3. Grommers FJ. Limits of productivity in dairy cattle: health
aspects. Annual Meeting Europ.Ass.Anim.Prod., Lisbon, 1987.

4. Grommers FJ, Klink EGM en Ham PWM van. Diergeneeskunde en
biologische veehouderij; 11 Biologische veehouderij, een uitdaging
voor de diergeneeskunde. Tijdschr Diergeneeskd, 1994; 120: 141-3.

5. Julicher CHM, Klink EGM van. Peuter G dc, Schumer DL cn
Versteijlcn GllJM. De toekomst van de diergezondheid. Wie zal het
een zorg zijn?! Rapport Min. L.N.V., Den Haag, 1993.

6. Kremer WJD. Polymorphonuclear leukocyte Chemotaxis and bovine
mastitis. Diss. Utrecht, 1993.

7. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer cn Visserij. Notitie
Biologische Landbouw, Den Haag, 1992.

8. Offerhaus EJ, Baars T cn Grommers FJ. Gezondheid en vruchtbaarheid
van melkvee op biologische bedrijven. Onderzoeksverslag. Louis Bolk
Instituut, Driebergen, 1993.

9. Skal. Skal-nomien, dierlijke produktie. 1993.

10. Vaarst M, and Enevoldsen C. Disease control and health in Danish or-
ganic dairy herds. In: Congresbundel \'Biological basis of sustainable
animal
Produktion\', Wageningen, 1993.

1 I. Wiepkema PR. Over belasting van ons vee. Tijdschr Diergeneeskd,
1992;117:141-5.

-ocr page 157-

B ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve
eeuw uitgegroeid tot de meest complete uni-
versiteit van Nederland: een rijkgescha-
keerde, internationaal georiënteerde instel-
ling van wetenschappelijk onderwijs en
onderzoek. De 14 faculteiteti, onder-
zoeksinstituten en sS studierichtingen
bieden studenten en medewerkers boeien-
de mogelijkheden zich verder te ont-
plooien. De rijkdom aan disciplines en
de nadruk op kwaliteit bepalen de aan-
trekkingskracht van Utrecht. IVeten-
schappelijke traditie, moderne technie-
ken en op de toekomst gerichte program-
ma \'s dragen daaraan verder hij. Met
26.000 studenten, 7.000 personeels-
leden en een jaaromzet van 780 miljoen
gulden vormt de universiteit de spil van
het Kenniscentrum Utrecht, lénuit deze
positie in Midden-Nederland onder-
houdt zij eett gevarieerd contactenpa-
troon met universiteiten en gespeciali-
seerde onderzoeksinstituten over de
gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders
vermeld, richten aan de genoemde personeels-
dienst. Vergeet u niet het vacaturenummer te
vermelden De universiteit streeft ernaar dat
vrouwen op alle niveaus even vanzelfsprel<end
vertegenwoordigd zijn als mannen. Bij voltijdse
functie is invulling in deeltijd t>espreekbaar. Er is
een regeling voor flexilsel zwangerschaps- en ouder-
schapsverlof; er zijn 95 plaatsen voor kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde
De Faculteit Diergeneeskunde is de enige in
Nederland. De faculteit neemt in Europa een top-
positie in op het gebied van onderwijs, onderzoek
en patiëntenzorg en is geaccrediteerd bij de
American & Canadian Veterinary Medical
Associations.

Bij de faculteit is plaats voor een

Hoogleraar

in het vakgebied
veterinaire oncologie

U gaat werken bij zowel de vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren als de vak-
groep Pathologie.

Uw taken bestaan uit: het initiëren, verrichten,
begeleiden van en leiding geven aan het weten-
schappelijk onderzoek; het geven en coördineren
van onderwijs; het verrichten van bestuurlijke
werkzaamheden.

Wij vragen een gepromoveerde onderzoeker die:
getoond heeft deskundig te zijn op het gebied van
de oncologie en bereid en in staat is de moleculair-
biologische en veterinaire aspecten verder te ont-
wikkelen; als bindend element fungeert voor de
participerende medewerkers van de vakgroepen
Geneeskunde van Gezelschapsdieren en
Pathologie; als representant en voortrekker van de
veterinaire oncologie optreedt in de faculteit en in
andere wetenschappelijke kringen; actief deel-
neemt aan ontwikkeling en uitbreiding van inter-
nationale contacten met andere (veterinair)
oncologische centra; goede didactische kwaliteiten
heeft; inhoudelijk leiding geeft aan het werk-
verband "Oncocyt" waarin tumoronderzoekers van
de twee bovengenoemde vakgroepen en van de
vakgroepen Algemene Heelkunde en Heelkunde
der Grote Huisdieren, Infectieziekten & Immuno-
logie en Functionele Morfologie participeren.
Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor
de duur van 5 jaar. De omvang van de functie is
20%. Uw salaris bedraagt maximaal f 11 533,- bruto
per maand (hoogleraarschaal A van het BBRA), bij
volledige aanstelling.

Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor nadere
inlichtingen contact opnemen met prof.dr M.C.
Horzinek telefoon (030) 532485/532486, voorzitter
van de benoemingsadviescommissie. De functie
staat beschreven in een voor de kandidaat beschik-
bare profielschets.

Uw schriftelijke sollicitatie, vergezeld van curricu-
lum vitae en lijst van publikaties, dient u vertrou-
welijk - binnen vier weken na verschijnen van dit
blad - te richten aan de decaan van de Faculteit
Diergeneeskunde, prof.dr H.W. de Vries, p/a
Bureau Faculteit Diergeneeskunde, Postbus 80.163,
3508 TD Utrecht. Degenen die de aandacht willen
vestigen op naar hun mening geschikte kandidaten
wordt gevraagd zich daartoe schriftelijk tot de
decaan te richten.
Vacaturenummer 70504.

Zomer & Veltkamp is een
landelijk functionerend
belasting-advieskantoor,
gespecialiseerd in de
sector (para)medische
vrije beroepsbeoefenaren en
kent een uitstekende
prijs/prestatieverhouding.

Correspondentie: Postbus 145
8050 AC Hattem

Kantoor: Populierenlaan 3 Hattem
Telefoon 05206 47048*

Fax 05206 46504

Wij reiken de dierenarts (m/v)

graag de helpende hand...

...inrichting en verzorging financiële administratie,
salarisadministratie en fiscale dienstverlening.
Ruim aandacht wordt o.a. geschonken aan de vraag of het
huidige en het te verwachten inkomen in staat is de
lopende uitgaven te dekken.
Zomer & Veltkamp

BELASTINGADVISEURS

Bel voor een vrijblijvend kennismakingsbezoek

-ocr page 158-

RELAAS VAN EEN GEEVACUEERDE DIERENARTS

\'VIER WEKEN IN EEN NIEUWE PRAKTIJK EN ALLE
DIEREN ZIJN OP!\'

Berichten en verslagen

Vanochtend heeft de patiënt gekalfd en
nu heeft ze vage klachten. Na haar van
voor naar achter en weer terug onder-
zocht te hebben, behandel ik haar voor
melkziekte. Een goede diagnose weet ik
er niet op te plakken.
\'Wat is het toch een doemdenker\' schiet
door mijn hoofd als de veehouder weer
ongerust over een dreigende ontmiming
van het gebied hier, de Tielerwaard, be-
gint. Op dit moment wordt inderdaad
gepraat over een mogelijke evacuatie
van de Bommelerwaard, maar van een
groot gevaar hier is bij mijn weten geen
sprake. We bespreken de narigheid en
emoties die het verplaatsen van veesta-
pels met zich meebrengt, voor degene
die zijn vee weg moet laten gaan en voor
degene die vee ontvangt. Als ik vertrek
staat hij daar op het voerpad; te kijken
naar zijn koeien. Ik rij naar de praktijk
en ben niet gerust over die koe. \'s
Avonds voor het spreekuur hoor ik dat
een collega er nog een keer naartoe is.

NIET BEST

Op maandag blijkt het allemaal emstig-
er te zijn dan ik dacht. De Bommeler-
waard moet ontruimd worden en met de
koe gaat het ook niet best. (Achterafbe-
zien geloof ik dat je met die constante
dreiging van dat water moet zijn opge-
groeid om alles werkelijk in zijn waarde
te kunnen schatten, om dat gevoel ook te
hebben.) De hele dag door wordt er ge-
praat over het water. De een verklaart
dat hij \'nog niet zomaar weggaat\', de
volgende heeft al een stal besproken
waar zijn vee eventueel naar toe kan en
weer een ander meent dat het zo\'n vaart
niet zal lopen. Met z\'n allen maken we
ook schattingen van het vee dat ver-
plaatst zou moeten worden. Vele tien-
duizenden stuks rundvee en heel erg
veel varkens en kippen, maar die laatste
laten ze blijkbaar zitten. Waar kun je
met al die beesten in vredesnaam naar-
toe?

De laatste patiënt die dag is de koe. Ik
kijk haar na, terwijl de veehouder duide-
lijk met zijn gedachten ergens anders is.
Het dier heeft inmiddels flink koorts.
\'Antibiotica?\' stel ik voor. \'Spuiten!\' is
het antwoord. \'Ze lijkt wel scherp te
hebben\', diagnostiseer ik erop los. \'Ook
maar een magneet erin?\' Hij knikt.
\'Morgen kom ik weer kijken\'. Ook dat
is goed. \'Morgenvroeg om negen uur
wordt er beslist, hè?\', begint hij, terwijl
ik de magneet erin stop. \'Oh\', reageer
ik. \'Is het zo ernstig?\' Ja, want de dijk bij
een of ander dorp is bijzonder slecht en
het water in de Waal is nog steeds aan
het stijgen. \'Weetje al waar je naar toe
kunt? En hoe je het transport voor elkaar
krijgt?\' Nee, hij had nog niets geregeld.
Hij was nog optimistisch.

WEET-IK-VEEL-WAAR-NAARTÜE
Dinsdagmorgen om negen uur zou de
beslissing vallen. Er wordt druk verga-
derd en het moment van besluiten wordt
telkens uitgesteld. Uiteindelijk is het
vier uur \'s middags als men de knoop
doorhakt. Ook vandaag gaat het gesprek
nergens anders over. Mijn geografische
kennis neemt toe. Na het eten ga ik weer
bij de bewuste koe langs. De koorts is te
weinig gezakt en mijn ongerustheid
neemt toe. \'Als deze dame verplaatst
gaat worden naar weet-ik-veel-waar-
naartoe en ze krijgt tijdens alle toestan-
den nog eens een dag of twee geen aan-
dacht, dan hebben we een dode koe\',
schiet door mijn hoofd. Ze krijgt een in-
jectie en ik stel voor om de volgende dag
maar weer langs te komen. \'Dat zal niet
gaan, denk ik\', antwoordt de boer.
\'Want als ik de berichten zo hoor...\' Ik
spreek af om in ieder geval te komen kij-
ken, want \'dan kunnen we immers altijd
nog zien\'. Over de evacuatie praten we
niet meer verder. Laat komen wat komt.
De laatste visite is om drie uur. Daar ver-
tel ik nog dat ik net, in de auto, op de ra-
dio gehoord heb dat het water in de
Maas, bij Borgharen, inmiddels aan het
zakken is en dat het dus waarschijnlijk
wel los zal lopen. \'Hoor je dat, pa? De
veearts zegt dat het water aan het zakken
is en dat er niets aan de hand is!\' klinkt
het over het erf. Tijdens het vertrek
komt er via de mobilofoon nog een vi-
site bij. Terwijl ik daar bezig ben, klinkt
het op de radio dat \'er vrijwillig ont-
ruimd mag worden\'. \'Ja, natuuriijk, dat
mag toch altijd?\' is de reactie. Ik geloof
zelfs dat ik het was, die dat als eerste zei.
En dan is het ineens werkelijkheid. Op
de praktijk hoor ik dat de eerste boeren
de vorige avond en nacht al vertrokken
zijn. Op een plaats moesten de veewa-
gens op de vluchtstrook van de snelweg
tegen het verkeer in rijden om het voor
elkaar te krijgen. Maar ook \'s middags
nog bleken er veehouders te zijn die ver-
klaarden dat ze niet weg zouden gaan.

Vrijdag 27 januari- Bijna vier uur \'s middags. Een vrij weekend zit er aan te
komen. Maar eerst naar een zieke koe. \'Melkziekte\', daeht de veehouder.
Het bedrijf is vrij snel gevonden, want eerder deze week heb ik er een koe met
een lebmaagdislokatie behandeld (ik werk nog maar pas in deze praktijk). De
boer was toen duidelijk niet op zijn gemak en luchtte zijn hart over het hoge
water, de overstromingen van \'93 en hoe ze toen al van plan waren om gaten
in de dijk te dichten met die milieumannen die die dijkversteviging al jaren te-
gen weten te houden.

Door Jan Hülsen

MEDEMENSELIJKHEID

Wat om mij heen zou gebeuren was een
ongelofelijk staaltje van daadkracht, or-
ganisatievermogen, medemenselijkheid
en gewoon menselijkheid. Ik, wij, ston-
den erbij en keken emaar.
De volgende ochtend zijn er nauwelijks
visites. \'Logisch\', zo denk ik. \'Maar in
de loop van de dag zal er wel het een en
ander gebeuren\'. Hecht-, verlos- en kei-
zersnee-set zullen wel nodig zijn, net als
euthanasaat en schietmasker (ook maar
wat extra sedatiemiddelen laden).
Maar, tot mijn verbazing, is dit mate-
rieel amper nodig. Naast de normale
spoedgevallen komt eigenlijk niets bin-
nen. Alles lijkt dus bijzonder soepel te
veriopen. Of worden de patiënten op de
plaats van bestemming aangeboden?

-ocr page 159-

Veewagens rijden kop aan kont. Veel
boerderijen zijn \'s middags al ontmimd.
Die paar patiënten die aangeboden wor-
den worden door mij rigoureus behan-
deld met de zogenaamde paardemidde-
len. Een koe met flinke koliek en
waarschijnlijk een torsio ansae proxi-
malis wordt, na overieg, op transport ge-
zet, in de hoop dat het toch een meteoris-
mus blijkt te zijn. Een boer die normaal
gesproken nauwelijks zelf doktert, komt
een paar melkziekte-inflisen en een in-
fuus-set halen, \'want er staat een koe op
kalven die het vorig jaar ook al had en ze
is eigenlijk veel te vet\'.

FANTASTISCH SOLIDAIR
Het leegmimen van de praktijk en de
woningen gaat vlot. Overal zijn familie
en vrienden gekomen om te helpen. Het
röntgenapparaat wordt door de leveran-
cier gedemonteerd en samen met de
voorraden afgevoerd door de AUV. En
dan zit je ineens maar te wachten op het
moment dat je hulp ergens nodig is.
Tenslotte is er zoveel gaande.
Er gebeurt inderdaad veel, maar veteri-
naire hulp is niet nodig. De agrarische
sector toont zich ineens fantastisch soli-
dair. Overal komen veewagens vandaan
en wordt stalmimte beschikbaar gesteld.
Vraag en aanbod worden efficiënt bij el-
kaar gebracht via de crisiscentra.
\'Waarom zou je elkaar niet helpen?\',
hoor ik meerdere boeren zeggen die stal-
mimte vrijmaken om een collega te hel-
pen.

Het plaatsen van mndvee en paarden le-
vert relatief weinig problemen op en van
schapen ook niet, hoewel die weieens
achtergelaten worden. Kippen en var-
kens zijn een heel ander verhaal, maar
dat hoor ik ook alleen maar via de me-

AFWIKKELING
SCHADE EVACUATIE

Op het bureau van de KNMvD re-
gende het telefoontjes van dieren-
artsen, die Mets wilden doen\' gedu-
rende de watersnoodramp. De
namen van deze mensen werden
keurig genoteerd, voor het geval een
crisiscentrum een beroep op de
KNMvD zou doen.

Gelukkig is dit allemaal niet nodig ge-
weest, want de dierenartsen-praktici
konden het werk in hun eigen regio be-
trekkelijk gemakkelijk af De KNMvD
adviseerde dierenartsen die diensten ten
dia. Er gaat wel eens wat fout en er had
wel eens iets beter geregeld kunnen zijn,
maar het overgrote deel verloopt ge-
woon goed. De hulpverlenende instan-
ties en personen doen hun best en slagen
uitstekend in hun opzet.
Een koe, de beste van stal natuurlijk,
valt verkeerd in een treinwagon en kan
net niet meer overeind komen. Ze wordt
dik in het stro gelegd en krijgt de hele
wagon voor zichzelf De volgende och-
tend wordt de eigenaar gebeld door een
oud boertje in Zwolle dat twee van dit
soort gevallen onder zijn hoede heeft ge-
nomen. Ze staat weer.

■■ I M

\'DA\'S HULP\'

\'s Middags belt de oude baas opnieuw,
om te zeggen dat het nog steeds goed
gaat. Wij worden gebeld over de koe.
De boer die haar nu op stal heeft staan,
heeft haar eens goed aangekeken en is er
niet gemst op. Via, via heeft hij ons
nummer gekregen. Het ligt bijna op
mijn evacuatieweg, dus ik ga er langs.
De motieven om te komen helpen zijn
verschillend. Een Belgische veetrans-
porteur weigert enige betaling, want
\'da\'s hulp\'. Andere transporteurs laten
contant afrekenen, vooraf De bedragen
lopen sterk uiteen. Sommige afspraken
worden niet nagekomen, omdat het
meer oplevert om het vee dichter in de
buurt te lossen en nog een vracht te rij-
den. Maar dit zijn gelukkig uitzonderin-
gen. Op het station loopt een man met
een veewagen bijna wanhopig te vragen
waar hij kan helpen. Wat vooral opvalt
is dat niemand klaagt of mort. Men laat
alles gebeuren en zorgt dat het huis en
eventueel het bedrijf ontmimd wordt.
De één laat een verhuiswagen aanmk-
ken om de hele inboedel te verplaatsen.

behoeve van geëvacueerde dieren ver-
richtten, alleen de kostprijs te rekenen.
Zo heeft iedereen zijn steentje bijgedra-
gen om de evacuatie vlot te laten verlo-
pen en de schade te beperken.
Het ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij (LNV), de Land- en
Tuinbouw Organisatie (LTO)-Neder-
land en het Landbouwschap hebben een
stuurgroep opgericht die de hele afwer-
king van de schade ten gevolge van de
wateroverlast moet coördineren.
Het bedrijfsleven wil graag een aparte
schaderegeling voor de land- en tuin-
bouw, gezien de omvang van de schade.
Zo zijn er preventieve kosten, kosten van
taxatie en de kosten die ontvangende be-
drijven hebben gemaakt.
Alhoewel de Gezondheidsdiensten zich
de ander zet alleen de stoelen op tafel en
geeft de planten maar geen water, maar
iedereen schikt zich in zijn lot.
Vanaf donderdagmorgen acht uur moet
iedereen weg zijn, dan begint de ver-
plichte evacuatie. Het gros van de men-
sen is vóór die tijd weg en de meeste be-
drijven zijn ontmimd. Een aantal
bedrijven wordt die dag nog leegge-
haald, een deel zal niet vertrekken. In
overieg met de gemeente blijft één die-
renarts achter, die ook af en toe nodig is.

ALLE DIEREN OP

Het is raar, zo\'n ontmimd gebied. Alles
en iedereen weg, op een enkeling na.
Een fruitteler is gebleven en loopt ge-
woon zijn boomgaard te snoeien, want
\'ja, wat moetje ook anders?\' Het is maar
goed dat er weinig achterblijvers zijn en
andere mensen die tegen de draad in
werken. Achteraf zullen zij natuuriijk de
minste schade leiden. (Ik denk dat als
deze ramp zich in de nabije toekomst
herhaalt, de discipline een stuk minder
zal zijn, er meer opportunisten op af zul-
len komen en dat we dan nog eens een
echt drama gaan meemaken.)
Een boer verplaatst op donderdagmid-
dag toch nog zijn 80 melkkoeien, terwijl
uit de berichtgeving al valt op te maken
dat het ergste gevaar geweken is. Er
wordt weer gebeld over de koe. Ze is
wat opgeknapt.

Vier weken aan het werk in een nieuwe
praktijk en alle dieren zijn op! De
KNMvD gebeld om te vragen of er nog
ergens een dierenarts nodig is, maar de
plaatselijke praktijken lijken het werk
goed aan te kunnen, tot in de veemarkt-
hallen van Den Bosch, Utrecht en
Zwolle toe. En ook de autoriteiten heb-
ben me niet nodig. Tja.

bijzonder hebben ingespannen om zo-
veel mogelijk bedrijven met een bepaald
certificaat (bijvoorbeeld Aujeszky-vrij)
dieren te laten ontvangen van een bedrijf
met hetzelfde certificaat, is het niet altijd
gelukt om vermenging van dieren met
een verschillende status te voorkómen.
In dat geval wordt al het bloedonderzoek
opnieuw gedaan. Ook dit onderzoek
brengt soms hoge kosten met zich. Er
wordt ook nog steeds gevraagd om het
rekeningnummer van een noodfonds
voor gedupeerde veehouders. LTO-
Nederiand heeft een rekening geopend
waarop giften gestort kunnen worden die
speciaal voor de land- en tuinbouw be-
stemd zijn: 10.10.10.109 van de Rabo-
bank onder vennelding van \'Waters-
nood 1995 Land-en Tuinbouw\'.

-ocr page 160-

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (8)

FRANCISCO DE LA
REYNA

Hoewel in deze rubriek getracht wordt onn chronologisch te werken, waarbij tot nu toe aandacht is geschonken
aan de Griekse en Romeinse/Italiaanse voorgangers, lijkt het wenselijk om na Ruini (1530-1592) een stapje terug
te zetten in de tijd. De reden is dat de Spaanse veterinaire geschiedenis pas begrepen kan worden, indien men
iets van de ontstaansgeschiedenis van het land weet.

Nadat het schiereiland eeuwenlang onder de heerschappij van allerlei mogendheden had gestaan, zoals de
Foeniciërs, de Romeinen, de Carthagers, de Vandalen en de Westgoten, riepen in 711 de adel en de clerus de
Arabieren te hulp^). Dezen hebben enkele eeuwen een sterke stempel gedrukt op de Spaanse cultuur en weten-
schap. In de 12e-13e eeuw hebben de Christenen de Moren het land uitgedreven op het zuidelijke deel na.
Daarna hebben allerlei koninkrijkjes zich verenigd tot één koninkrijk; eerst onder het huis Habsburg en daama
onder Bourbon.

Natuurlijk hebben de Griekse en de Romeinse veterinaire kennis wel invloed gehad op het diergeneeskundig denken van de Spanjaarden, maar de
grootste invloed is ontegenzeggelijk van Arabische afkomst. De woorden voor dierenarts
albéitar en voor diergeneeskunde albeiten\'a zijn van
Arabische afkomst. Taalkundig gezien hebben deze woorden de stam
vet. overeenkomend met die van het Latijnse woord veterinarius.
In de 14e eeuw zien we de eerste Spaanse veterinaire geschriften verschijnen. Eén van de belangrijkste auteurs uit de 14e eeuw was ongetwijfeld
Juan Alvarez Salamiella^), als paardenarts in dienst van de graaf Béarn, afkomstig uit het gelijknamige district, een landschap tussen de Pyreneeën
en Baskenland. Hij heeft een veterinair handschrift het licht doen zien, dat in een Spaanse en een Italiaanse versie is verspreid. De beide hand-
schriften bevatten veel heldere afbeeldingen, die opheldering geven over de weri(wijze van de middeleeuwse paardenarts.
In de 15e eeuw ontstaan de gilden^), die in de 16e eeuw hun grootste bloei hebben beleefd. Daar er te weinig dierenartsen waren om zelfstandige
gilden te vormen, werden ze ingedeeld bij andere gilden, zoals in Valencia bij de zilversmeden.

Aan het einde van de 16e eeuw werd de macht van de Spaanse koningen steeds groter De koningen (koning Ferdinand V van Aragon en koningin
Isabella I van Castilië) besloten om examencommissies in te stellen voor onder andere artsen, chirurgen, apothekers en dierenartsen. Men noemde

n R Froet^ner. der Tiert^ilkunäe. Terra-Verlag. Konstar,z. pp 382-3. \'^«"^\'^issie een tributiaal^). Voor de dierenartsen

A. von den Driesch. Geschichte der Tiermedizin. Callwey. München. 1989:57-8. waS dit het Tribunal del Protoalbéiterato, Ingesteld Op

» C. Ssnz Egana. Veterinaria Espahola. Espasa-Calpe, Madrid, 1941:218-23. 13 april 1500

<) Bicentenano de la Facullad de Vetennaria 1793-1993. Madrid 1994:23-7. nit Trih, .„ooi Ko-j „„^o, __________________

M. Cordero de: Campiiik, c.s., Semt,ianzas Vetennanas. Leon. 1973:17-29. Tnbunaal had onder andere de volgende doelstel-

« M. Herrero Rojo. La Veterinaria en la Antigüedad. Leon, 1991:136-7 lingen:

BENELUX SYMPOSIUM EMBRYOTRANSPLANTATIE

INLEIDINGEN:

Congressen en cursussen

Lokatie: Congres- en vergaderingcentrum Koningshof te

Veldhoven. Tel.: 040 - 537475.
Datum: Dinsdag 25 aprill995.
Voertaal: Nederlands.

PROGRAMMA:

09.00 uur: Aankomst met koffie.
09.20 uur: Opening

Voorzitter ochtendprogramma: Dr. Steph Dieleman.

09.30 uur: De effecten van de synchronisatie van folikkel-
ontwikkeling op de kwaliteit van eicellen en em-
bryo\'s na toediening van gonadotroop hormoon.
Dr. Peter Vos.

10.00 uur: Kwaliteit eicellen in relatie tot de energiebalans.
Dr. Theo Kruip.

10.30 uur: Foetale geslachtsbepaling door middel van echo-
scopie.

Drs. Annemarie Reinders.

11.00 uur: Response en embryo-recovery van frequent gesu-
perovuleerde donoren.
Dr. Louis Goossens.

-ocr page 161-

- toe te zien dat examens op de juiste wijze werden afgenonfien en dat exannens, die door de gilden waren afge-
nomen, nietig werden verklaard;

- veterinaire examinatoren -protoalbéitares genaamd- werden bij koninklijk besluit benoemd;
• het verlenen van de titels van hoefsmid en dierenarts.

Alleen zij, die in de koninklijke stallen werkten kwamen voor een benoeming tot lid van de commissie In aan-
merking.

De commissie had geen enkele onderwijsopdracht. I^en testte uitsluitend de praktische en theoretische kennis
van de kandidaten en bij gunstige uitslag werd de beoogde titel verleend. Het was voor de studenten niet
gemakkelijk om theoretische kennis te vergaren. Aanvankelijk kon men alleen over Griekse, Byzantijnse en
Romeinse werken beschikken, maar deze waren moeilijk toegankelijk, daar ze her en der in kloosters werden
bewaard. Praktische kennis werd veri<regen bij hoefsmeden en dierenartsen.

Uit het feit, dat één van de doelstellingen was om examens nietig te verklaren, die door gilden waren afgeno-
men, mag worden geconcludeerd, dat ook reeds door de gilden de kwaliteit van het beroep beschermd werd.
Hiermee was er in Spanje al zeer vroeg een unieke situatie.

Eén van de meest prominente leden van het Tribunal del Protoalbéitares was ongetwijfeld Francisco de la
Reyna^l (15207-1583?) waarschijnlijk afkomstig uit Zamorra. Hij was reeds op jonge leeftijd een man van hoog
aanzien, wat onder andere mag blijken uit het feit dat hij al op 26-jarige leeftijd ultvert<oren werd om als paar-
denarts In dienst van AIva te treden. Zijn tijdgenoten omschrijven hem als een zeer betrouwbaar mens, zeer
humaan, gevoelig en trouw aan de christelijke beginselen. Omstreeks 1548 verscheen zijn levensweric
Libro
de Albeyteria.
Hiervan zijn in de loop van de jaren 14 edities verschenen. Het was niet alleen een standaard-
werk voor dierenartsen en veterinaire studenten, maar ook voor medici. Het boek is generaties lang door kan-
didaten gebruikt ter voorbereiding van het theoretisch gedeelte van hun examen voor het Tribunal del
Protoalbéitares. Door zijn buitengewoon scherp observatievermogen slaagde hij er In om een belangrijke aan-
zet te geven aan het verklaren van de bloedsomloop. Hierdoor kan hij als de voorganger van Serveto en Han/ey
worden beschouwd. Hoewel de bloedcirculatie een zeer belangrijk aspect van het boek is, moeten we volgens de auteur Sanz Egafta de algemene
kwaliteit van het werit niet vergeten: helder geschreven, duidelijk proza en van een literaire waarde. Veel aandacht wordt geschonken aan exterieur,
interne geneeskunde en de beoordeling van diergeneesmiddelen. De la Reyna kan als één van de vooriopers van de dierfysiologie worden
beschouwd.

Ondanks veel politieke en godsdienstige stormen hebben de tribunalen eeuwenlang gefunctioneerd. De problemen kwamen toen in 1761 de eerste
veeartsenijschool werd opgericht en wel In Lyon, Frankrijk, Enkele Spanjaarden gingen In 1766 kennis nemen van dit ondenwijs en dit resulteerde In
de oprichting van een veeartsenijschool in 1793 te Madrid^). De vraag werd nu, wie gerechtigd was om mensen te kwalificeren. Het belang van de
protoalbéltera was zonneklaar. Per jaar reikten zij een 400 titels uit. De prijs voor het ontvangen van de titel bedroeg voor een hoefsmid 539 realen
en voor een dierenarts 567. Dit betekende voor een lid van het tribunaal een jaarinkomen van 20.000 peseta\'s (één peseta = 4 realen), wat een schril
contrast opleverde tot het jaarinkomen van een leraar aan de veeartsenijschool dat 1000 peseta\'s bedroeg! De strijd tussen de School en het
Tribunaal is uiteindelijk In 1835 beslecht ten gunste van het ondenwijs met dien verstande, dat het Tribunaal nog tot 1850 examens mocht afnemen.

Deze rubriek wordt verzorgd door de leden van het Veterinair Historisch Genootschap.

11.30 uur: Zijn \'permanente donoren\' permanente donoren?

Een analyse van spoelresultaten op het donorsta-
tion van K.1. Noord-West.
Drs. Lisette de Ruigh.

12.00 uur: Transgenic cattle development.
Dr. Maarten van Dongen.

13.00 uur: Lunch.

15.00 uur: Embryo-pathogeen-interactie tijdens IVF-proces
bij het rund.
Drs. Geert Vanroose.

15.30 uur: Kwaliteitsbeheersing-bij-de-ln-Vitro-produktie
van embryo\'s.
René Haring.

16.00 uur: In Vitro Produktie humaan.
Drs. Els Slappendel.

Voorzitter middagprogramma: Prof. dr. Aart de Kruif. 16.30 uur: Sluiting.

14.00 uur: Stand van zaken Holland Genetics OPU/IVF
praktijk implementatieproef.
Ben Aerts.

14.30 uur: Ovum pick up bij het rund. De invloed van het as-
piratievacuum cn de naalddiameter op de morpho-
logie van het COC-complex en de oocyt.
Dr. Peter Bols.

Het inschrijfgeld is f 60,- of 1150 BF per persoon inclusief
lunch, koffie, thee en syllabus. Deelname na storting van het
bedrag op postrekeningnummer 5044681 ten name van
Coöperatie Rundveeverbetering \'Zuid\' u.a., te Veldhoven.
Een routebeschrijving wordt u daarna toegestuurd.
Inlichtingen kunt u verkrijgen bij mevr Marie-Louise
Lewiszong, Coöperatie Rundveeverbetering \'Zuid\' u.a., St.
Jansstraat 24, tel.: 04905-4412.

-ocr page 162-

De WVA is in 1959 gesticht als voort-
zetting van de organisatie van interna-
tionale veterinaire congressen. Het ne-
gende congres is in 1909 in Scheve-
ningen georganiseerd door Prof. W.C.
Schimmel.

Het 25e wereldcongres wordt voor het
eerst in Azië georganiseerd, namelijk
in Yokohama, Japan. Het congres
wordt gehouden van 3-9 september
1995. Het thema van het congres is: De
vooruitgang van het veterinaire beroep
in een veranderende wereld.

Tegelijk met het wereldcongres wordt
het wereldcongres voor gezelschaps-
dieren georganiseerd.
Door de vele te presenteren onderwer-
pen bieden deze congressen alle gele-
genheid voorwetenschappelijke en so-
ciale contacten. Het WVA-congres
geeft mogelijkheden voor een lezing,
videopresentatie of postersessie in 40
onderwerpen die de gehele dierge-
neeskunde beslaan.

Naast het wetenschappelijke program-
ma is er een grote wetenschappelijke
tentoonstelling en zijn er veel sociale
gebeurtenissen. Er is tevens een uitge-
breid partnerprogramma.

De plenaire sessies gaan over veteri-
naire ethiek, welzijn, aspecten van de
volksgezondheid, veterinaire milieu-
zaken en specialisatie.
De symposia behandelen parasitaire
ziekten, biotechnologie van vaccins,
proefdierkunde, ademhalingsziekten
bij runderen, pijnbestrijding, kreupel-
heid bij paarden, vleeskeuring in de
volgende eeuw en veterinaire aspecten
van wilde dieren.

De deadline voor de voor-inschrij-
ving
is 30 april 1995. De registratie-
fee is dan 36.000 Yen (Dfl. 620,-).
Daama wordt de fee veel hoger.

Naast het organiseren van congressen
houdt de WVA zich voomamelijk be-
zig met de veterinaire scholing. De mi-
nimumeisen voor de scholing worden
vastgesteld en de WVA zou graag een
certificeringsprogramma ontwikkelen.
Daartoe ontbreekt echter het geld. Ook
wordt post-academiaal onderwijs ge-
stimuleerd.

Een derde belangrijke taak van de

schikbaar. Zo is er een wetenschappe-
lijke en scholingssamenwerking tus-
sen de veterinaire faculteiten van
Maputo en Utrecht.

Een laatste aspect waar de WVA zich
mee bezighoudt is het gedrag en het
welzijn van dieren, bijvoorbeeld buf-
fels, olifanten, kamelen en andere exo-
tische dieren.

Voor informatie inzake deelname
aan het WV A-congres en een
pré-congresreis kunt u zich wenden
tot Dr. Tj. Jorna, national member.
tel.:030-510111.

WALTHAM SYMPOSIUM ON FELINE
GASTROENTEROLOGY

-THE COMPLETE PICTURE-
5 APRIL 1995, ICC BIRMINGHAM, HALL 5

Evenals voorgaande jaren zal er de dag voor het BSAVA Congres in Bir-
mingham weer een WALTHAM Symposium plaatsvinden, getiteld FELINE
GASTROENTEROLOGY - THE COMPLETE PICTURE. Het Symposium
wordt georganiseerd in samenwerking met de European Society of Com-
parative Gastroenterology (ESCG) en het Feline Advisory Bureau (FAB).

Het programma ziet er als volgt uit:

08.30 uur Registratie, ontvangst met koffie
09.00 uur Inleiding

09.10 uur Diagnostic imaging in cat gastroenterology

Barbara Kaser-Hotz, University of Zurich
09.55 uur Approach to the vomiting cat

David Twedt, Colorado State University
10.45 uur Koffiepauze

11.15 uur Does aging affect digestive function?

Jean Taylor, Waltham Centre for Pet Nutrition
12.00 uur Inflammatory bowel disease

Michael Garvey, Animal Medical Centre, New York
12.45 uur Lunch

14.00 uur Diagnosis and management of feline liver disease

Carolien Rutgers, Royal Veterinary College, London
14.45 uur GI case reports

FAB/ESCG
15.30 uur Theepauze

16.00 uur Surgical management of constipation

Marijke Peeters, Utrecht University
16.45 uur Dietary management of gastrointestinal disease

Boyd Jones, University of Massey, New Zealand

Deelname aan het WALTHAM/ESCG/FAB Symposium is kosteloos. Lunch
en koffie worden aangeboden door WALTHAM. Voor meer informatie en re-
gistratie: Waltham Veterinaire Service, Postbus
81, 5460 AB Veghel. Tele-
foon:
04130-83269.

world veterinary association

WVA is de veterinaire hulp aan en in
ontwikkelingslanden. De ontwikke-
ling van een goede veterinaire be-
roepsgroep wordt door vrijwilligers
ondersteund.

De assistentie betreft de aspecten van
de voedselproduktie, de basale tech-
nieken voor dierziektebestrijding, het
opzetten van veterinaire diensten en
het ondersteunen van onderzoekspro-
jecten. Voor dit doel was er dankzij
een bijdrage van Frankrijk geld be-

-ocr page 163-

In 1994 is Everhard Aalbers met pen-
sioen gegaan. Hij heeft gedurende 35
jaar zijn krachten gegeven aan het
werk op het bureau van de W VA.

Hij kwam bij de WVA in 1959 toen de
WVA in Utrecht zetelde en prof. dr.
Jac. Jansen secretaris-penningmeester
was.

Tot 1971 bleef de WVA in Utrecht;
toen verhuisde de WVA naar Genève
en weer 12 jaar later naar Madrid.
Aalbers bleef de WVA trouw. Hij
heeft acht wereldcongressen mee hel-
pen organiseren.

Hij heeft veel contacten tussen veteri-
nairen over de hele wereld tot stand ge-
bracht. niet in het minst door zijn bij-
drage aan het WVA-Bulletin.
Tevens heeft hij op zijn reizen met de
presidenten van de veterinaire organi-
satie know how verspreid. Veel corres-
pondentie van zijn hand heeft de rela-
tie tussen de veterinairen wereldwijd
verstevigd. Aalbers is geboren in
Utrecht en is na zijn opleiding in 1959
als assistent bij de administratie ge-
start.

e. aalbers verlaat vwa

Hij is opgeklommen tot waarnemend
secretaris-generaal. De veterinaire be-
roepsgroep wereldwijd is grote dank
verschuldigd voor zijn grote inzet. De
KNMvD dankt de heer Aalbers voor
zijn vele werk en de verbreding van de
relaties van de Nederlandse veterinaire
beroepsgroep wereldwijd. Een Neder-
lander om trots op te zijn.

Dr. Tj. Jorna

FUROSEMIDE 40 mg tabletten. Een
snel werkend effectief diureticum voor
de hond en de kat. Met een dosering
van 3-5 mg per kg lichaamsgewicht
per dag, wordt furosemide voorge-
schreven bij oedeem van cardiale en
renale oorsprong. De tabletten zijn
voorzien van een breukstreep en wor-
den geleverd in potten van 500 stuks.
REG NL 8716 UDA.

METOCLOPRAMIDE HCL 10 mg

tabletten. Een anti-emetisch werkend
farmacon bij de hond met een stimule-
rende invloed op de maagdarmmoto-
riek. Met een dosering van 0,25 mg per
kg lichaamsgewicht (4 maal daags) is
metoclopramide HCl geïndiceerd bij
frequent braken, chronische gastritis,
duodeno-gastrale reflux en diarree ge-
paard met atonisch maagdarmkanaal.

nieuw van alfasan

De tabletten zijn voorzien van een
breukstreep en worden geleverd in
potten van 500 stuks REG NL 8715
UDA.

Voor meer informatie verwijzen wij
naar de bijsluiterteksten en naar Al-
fasan Diergeneesmiddelen, tel.: 03480 -
16945.

microbiologie

O

Biocompatabillty of glass-encap-
sulated electronic chips (trans-
ponders] used for the identifica-
tion of pigs.

E. Gruys, J.M. Schakenraad, L.K.
Kruit and J.M. Bolscher. The Vet Rec
1993; 133: 385-8.

Schrijvers onderzochten de onschade-
lijkheid in vitro en vivo alsmede de
bmikbaarheid in vivo van twee soorten
transponders (chips met antennes) in-
gebed in glas en bestemd voor de iden-
tificatie van varkens. De transponders
waren geleverd via Texas Instmments
Holland BV.

Referaat

Het gewicht ervan bedroeg 755 mg; de
lengte en breedte respectievelijk 31 bij
3 mm en het sg2,16.

Met behulp van scanning electronen
microscopie en onderzoek met behulp
van röntgenstralen werden minimale
onzuiverheden gevonden. De trans-
ponders waren voorts niet cytotoxisch,
gaven geen haemolyse van bloedcel-
len en de bloedstollingstijd werd nau-
welijks verkort.

De transponders werden ingebracht
net achter het oor bij 55 biggen van
drie weken oud. De dieren werden ge-
slacht deels na 3, 10, 21 en 150 dagen.
Het volgende werd vastgesteld:

- de transponders zijn gemakkelijk te-
mg te vinden;

- de ontstekingsreacties zijn gering en
zijn na verloop van tijd verdwenen;

- rond de transponders ontstaat een
geringe bindweefselreactie. Het
kapsel is nergens dikker dan 0,2
mm;

- de normen van EN/ISO t.w. 10993-4
en 10993-5 worden niet overschre-
den.

Geconcludeerd wordt dat de transpon-
ders in de praktijk kunnen worden ge-
bmikt en wel achter het oor na desin-
fectie van de huid. De prijs wordt niet
vermeld.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 164-

Hieronder treft u een aantal cursussen
aan. Opgave is telefonisch (030-
517374) en door middel van een fax
(030-516490) mogelijk.

PRAKTISCHE ELECTROCAR-
DIOGRAFIE, 17 en 24 maart 1995,
beide dagen van 14.00 - 17.00 uur,
ƒ615,-

De eerste middag wordt een inleiding
gegeven waama in groepen van drie
zelf e.c.g.\'s van patiënten beoordeeld
en met de docent besproken worden.

LONGAANDOENINGEN PAARD:
ACUUT EN CHRONISCH, 31

maart 1995,09.00- 17.00 uur, ƒ485,-

DIT IS EEN GEWIJZIGDE DA-
TUM!!

Het ochtend-gedeelte van deze cursus
is gewijd aan de acute aandoeningen;
een schets van het klinisch beeld wordt
gegeven, waarbij aandacht wordt ge-
geven aan symptomen en etiologische
agentia.

Aansluitend wordt ingegaan op de ver-
oorzakende virussen, onder andere
hun werkingsmechanismen, immuni-
teit en aanvullende diagnostiek.
Vervolgens worden verdergaande kli-
nische diagnostiek, complicaties, se-
cundaire infecties en therapie bespro-
ken, waama de ochtend wordt
afgesloten met een bespreking van de
vaccinatie-mogelijkheden.

In de middag wordt de chronische situ-
atie behandeld: beginnend met etiolo-
gie, diagnostiek en longfianctie-onder-
zoek. Vervolgens wordt de achtergrond
en therapie van bronchospasmen be-
sproken, nader ingegaan op het gebmik
van Bisolvon en Ventipulmin, de in-
ftiustherapie belicht, de aerosol-thera-
pie en de behandeling zoals die in de
praktijk kan worden uitgevoerd.

ASPECTEN VAN DE NORMALE
EN AFWIJKENDE DRACHT EN
GEBOORTE VAN HET RUND, 20

apnl 1995,09.00 -17.00 uur, ƒ 330,-

Endocriene regulatie dracht/geboorte
partus (abortus) inductie (ook bij af-
wijkende dracht). Conditie foetus tij-
dens dracht/partus. Foetale/perinatale
diagnostiek en behandeling. Invloed
verloskundige behandelingen op con-
ditie kalf. Aspecten van de sectio cae-
sarea (complicaties).

■ M

iihi

BEGELEIDING SLACHT-
KUIKENS, 26 april 1995, 09.00 -
17.00 uur, ƒ355,-

Slachtkuikens kunnen in een periode
van ± 42 dagen een topprestatie leve-
ren voor groeisnelheid. Deze prestatie
is noodzakelijk om de houderij renda-
bel te doen zijn. Eén van de taken van
de dierenarts hierbij is te zorgen voor
een dusdanige begeleiding dat facto-
ren die storend kunnen werken op de
ontwikkeling van de dieren vermeden
of zoveel mogelijk beperkt worden. In
deze cursus zal aandacht worden be-
steed aan: voeding, stalklimaat, aan-
doeningen van de respiratietractus, lo-
comotiestoomissen, entingen en be-
drijfsbegeleiding

LOCOMOTIE APPARAAT RUND,
8 mei 1995,08.30- 17.00uur, ƒ 375,-

Klauwaandoeningen zijn economisch
gezien na mastitis en fertiliteit de
derde aandoening op een melkveebe-
drijf Door de veranderde manier van
huisvesting van het melkvee, van
grupstal naar ligboxstal, heeft het
beeld van de klauwaandoeningen zich
gewijzigd.

Tijdens deze dag zal aandacht besteed
worden aan de prevalentie en de inci-
dentie van de klauwaandoeningen bij
melkvee en jongvee en de risicofacto-
ren die hierop van invloed zijn.
Nieuwe inzichten in de etiologie, diag-
nose, preventie en therapie van de
ziekte van Mortellaro (Dermatitis
Digitalis) zullen besproken worden.
Verder zal er aandacht besteed worden
aan het gebruik van antibiotica ten
aanzien van klauwaandoeningen. Tij-
dens het middagprogramma zal de pre-
ventieve en therapeutische benadering
van de belangrijkste klauwaandoenin-
gen door middel van een demonstratie
en een practicum behandeld worden.

!!!! CURSUS VOOR ASSISTEN-
TEN!!!!

APOTHEEK VOOR ASSISTEN-
TEN IN DE DIERENARTSEN-
PRAKTIJK, 11 en 12 april 1995
(2 hele dagen inclusief overnachting),
ƒ945,-

Plaats van het geneesmiddel in de dier-
geneeskunde en rol van de dierenarts
in de diergeneesmiddelendistributie.
De gang van het geneesmiddel: van
onderzoeksidee en ontwikkeling/pro-
duktie naar de veehouder/eigenaar.
Soorten geneesmiddelen, toedienings-
vormen, verschillen en overeenkom-
sten, regelgeving (onder andere Dier-
geneesmiddelenwet, Wet Uitoefening
Diergeneeskunde, regelgeving ten
aanzien van opiaten), kanalisatie en re-
gistratie, milieu-eisen en afvalverwer-
king.

Hoe ga je om met geneesmiddelen: in-
koop, opslag, controle, administratie,
verkoop, etikettering, bewaarcondities
en houdbaarheid. Praktijkoefeningen
a.o. magistrale receptuur, etikettering,
bestellen en ontvangen van dierge-
neesmiddelen.

Tijdens de cursus zullen de cursisten
actief worden betrokken bij eikaars
praktijkervaring om zo van elkaar te
leren.

BANDEN TVD

Verkrijgbaar zijn de banden voor het Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1994. De
prijs bedraagt, evenals die voor de banden 1992 en 1993, ƒ 30,- (inclusief 17
\'/2%
BTW). De banden voor het TvD 1990 zijn uitverkocht. Verkrijgbaar zijn nog de
banden van 1988 en 1991 tot en met 1994. De banden 1988 en 1991 kosten ƒ 26,45
(inclusief 17
\'/2% BTW). De banden zijn te bestellen door het betreffende bedrag
over te maken op postrekening 511606 ten name van de KNMvD, onder vermel-
ding van \'Banden\' (plus jaargang).

-ocr page 165-

dna-plgïdie

ii 1 fi

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie
prof. dr. W. Misdorp bereid om
voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG

Bij het tumor-onderzoek speeh DNA-
ploïdie een zekere rol. Wat wordt hier-
mee bedoeld en welke betekenis kan
het voor de praktijk hebben?

ANTWOORD

DNA-desoxyribonucleïnezuur is de
drager van de genetische infomiatie.
DNA vormt dus de bouwstenen van ge-
nen, welke in chromosomen zijn gele-
gen in de kemen van cellen.

Veranderingen in genen kunnen, vaak
in een aantal stappen, leiden tot het ont-
staan van tumoren. Hierbij zijn twee ty-
pen genen van speciaal belang: de
proto-oncogenen en de suppressor-ge-
nen.

Veranderingen van de proto-oncoge-
nen (mutaties, amplificatie, etc.) kun-
nen leiden tot verminderde controle op
de groei. Suppressor-genen hebben een
belangrijke functie bij het bewaren van
de stabiliteit en veroudering van cellen.
Als deze genen ontbreken of veranderd
zijn, kan ook weer ongeremde groei en
immortalisatie (ontbreken van verou-
dering) optreden. Veranderingen in de
hoeveelheid DNA (door vermeerde-
ring van bijvoorbeeld oncogenen of
vermindering van suppressor-genen)
worden vaak waargenomen in tumo-
ren. Als er 5% of meer afwijking van de
normale hoeveelheid DNA is, kan dit
met behulp van flow-cytometrie wor-
den waargenomen. Hoe gaat dit?

mÊÊmÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÈ

Een suspensie van celkemen, welke
gekleurd zijn met een DN A-kleuring
wordt in een zogenaamde \'light-activa-
ted cell sorter\' gebracht. De suspensie
wordt in het centrum van een vloeistof-
straal door een nauwe opening geperst.
De kemen verstrooien vervolgens af-
hankelijk van hun hoeveelheid DNA
de bundels van een laserstraal. Deze
strooiing wordt door de detectoren ge-
kwantificeerd.

Er wordt tevens een DNA-meting van
normale cellen (controles) verricht. Als
de tumorcellen een DNA-waarde heb-
ben die overeenkomt met die van de
normale cellen, spreekt men van dip-
loïde waarde. Minder DNA wordt uit-
gedrukt met de term \'hypoploïdie\'.

Meer dan normale hoeveelheid DNA
wordt hyperploïdie genoemd. Vaak
zijn in tumoren meerdere groepen cel-
len aanwezig met verschillend DNA-
gehalte: multiploïdie. Alle afwijkende
DNA-waarden worden samengevat
onder de term \'aneuploïdie\', de nor-
male waarde \'euploïdie\' (diploïdie).

Wat is nu de betekenis van DNA-ploï-
die-studies? Van praktisch belang kan
de prognostische betekenis zijn.
Aneuploïdie is in studies bij mensen
met diverse kankers, maar ook bij hon-
den met mammacarcinoom (Hellmén
et al. 1993) van ongunstige, prognosti-
sche betekenis gebleken. Ook kan de
studie van DNA-ploïdie ons helpen
meer te begrijpen over het ontstaan van
tumoren. In dit verband is het opval-
lend dat, anders dan bij de mens, hy-
perploïdie bij honden en katten met
mammacarcinoom (Rutteman
et al.
1988, Minke et al. 1990) en ook bij
honden met schildkliertumoren (Ver-
schueren
et al. 1991) voorkomt.

Zou dit kunnen wijzen op verlies van
suppressor-genen? Deze en andere
vraagstellingen worden bewerkt in een
samenwerkingsverband tussen de Uni-
versiteit van Leiden en de Faculteit
Diergeneeskunde, waarbij gebruik ge-
maakt wordt van moleculair genetische
methoden.

Een derde toepassing van DNA-ploï-
diestudie heeft te maken met het ver-
schijnsel heterogeniteit in tumoren.
Vrij veel tumoren zijn heterogeen, dat
wil zeggen ze bevatten uiteenlopende
celpopulaties door de toenemende ge-
netische instabiliteit. Als men uit zo\'n
tumor weefsel neemt, bijvoorbeeld
voor korte kweek ten behoeve van het
testen van de gevoeligheid voor che-
motherapie, is het van belang te weten
of alle celpopulaties uit de tumor (te
onderscheiden via DNA-ploïdiegraad)
in het monster aanwezig zijn (Prop
et
al.
1986).

Tenslotte is het interessant om te weten
te komen hoe de DNA-ploïdie in lokale
recidieven en metastasen zich verhoudt
tot die van de primaire tumor. Zou de
progressie van bijvoorbeeld kattencar-
cinoom gerelateerd zijn aan de toene-
mende mate aneuploïdie in de metasta-
sen?

LITERATUUR

Hellmén E et al. Prognostic factors in canine
mammary tumors. A multivariate study of 202
consecutive cases. Vet Path 1993; 30: 20-7.

Minke JMHM et al. Flow cytometric DNA
ploidy analysis of feline mammary tumors.
Cancer Res 1990; 50:403-7.

Prop FJA et al. Feline mammary carcinomas as a
model for human breast cancer: 1 Sensitivity of
mammary tumor cells in culture to cytostatic
drugs. A preliminary investigation of a predictive
test. Anticancer Res 1986; 6:989-94.

Rutteman GR. el al. Flow-cytomatric analysis of
DNA-ploidy in canine mammary tumors. Cancer
Res, 1988:48:0411-7.

Verschueren CP. Flow cytometric DNA ploidy
analysis in primary and metastatic canite thyroid
carcinomas. Anticancer Res 1991; 11: 1755-62.

-ocr page 166-

^^ I i I H I

DREILÄNDERTAGUNG DER BEAMTEN TIERÄRZTE

samenscholing vakbroeders aan de buiten
grenzen

De Groep Gezondheids- en Kwaliteitszorg van de KNMvD en haar zusteror-
ganisaties in België en Duitsland hielden op 26 oktober 1994 een zogenaamde
\'Dreiländertagung\' in het hoofdgebouw van de Cehave-Encebe te Veghel.
Dierenartsen, werkzaam in de sector volksgezondheid in verschillende lan-
den, konden een dag lang informeel informatie uitwisselen. Verschillende in-
leiders belichtten problemen met betrekking tot de importcontrole bij buiten-
grenzen, integrale ketenbeheersing en de terugtreding van de overheid.
Aansluitend discussieerden de deelnemers in zorgvuldig gemêleerde groepjes
onder voorzitterschap van een \'Diskussionsleiter\'. De spreektaal was name-
lijk Duits, hetgeen hier en daar hilarische spraakverwarringen \'gaP.

Door Sophie Deleu

Na een \'Begrüssung\' met Brabantse
koffie kon het ochtendprogramma
werkelijk van start gaan:

- Ontvangst door dr. T. de Ruijter (di-
rectie topcoöperatie Cehave-Ence-
bc).

- Opening door mr. S. van Hoog-
straten (directeur directie Voeding
en Veiligheid van Produkten, VVP,
van het ministerie van Volksgezond-
heid, Welzijn en Sport, VWS).

- 75 Jaar vleeskeuring in Nederiand
door dr. P.A. Koolmees (vakgroep

Voedingsmiddelen van Dierlijke
Oorsprong, VVDO).

- Privatisering van de RVV door drs.
H.J. Tankink (directeur Rijksdienst
voor de Keuring van Vee en Vlees,
RVV, van het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij,
LNV).

- Garanties in de vleeskalversector
door C.P.V. van de Weg (directeur
Stichting Kwaliteitscontrole Vlees-
kalveren, SKV) en

- Kwaliteitsbeheersing in de vleeskal-
versector door dr. G. Boone (prakti-
zerend dierenarts in België).

SAFE AND WHÜLESOME

Natuurlijk stonden op deze dag het te-
rugtreden van de overheid en de re-
cente ontwikkelingen in de vleeskeu-
ring zeer in de belangstelling. De inte-
resse was vooral zo groot, omdat
privatisering meestal een aanzienlijke
bezuiniging inhoudt en in die zin aan-
trekkelijk is. De vraag bleef natuuriijk
bestaan of het vertrouwen in de
Nederiandse vleeskeuring, van het
grootste belang voor de afzet, in dat
geval niet wordt geschaad.

Verantwoordelijkheden overheid

De vleeskeuring is van opzet veran-
derd. Ten eerste worden nauwelijks
meer \'zieke dieren\' aangeboden in het
slachthuis; hierdoor schuilt het gevaar
voor de consument tegenwoordig in de
consumptie van vlees van gezonde
dragers van ziektekiemen. Ten tweede
worden veel meer dieren dan vroeger
aangeboden; het is derhalve te veel ge-
vraagd om alle dieren aan de gebruike-
lijke visuele controle met insnijdingen
te onderwerpen. Tot slot wordt ook een
stijgend gebruik van diergeneesmid-
delen als veranderende eis aan de
vleeskeuring genoemd.
Deze aspecten hebben geleid tot een
andere kijk: procescontrole in plaats
van produktcontrole. Het doel is steeds
dat voedsel voor humane consumptie
\'safe and wholesome\' is.

De terugtredende overheid wil de ver-
antwoordelijkheid voor deze proces-
controle bij het bedrijfsleven leggen.
Enerzijds is er wel wat te zeggen voor
deze gedachte, zeker omdat het onmo-
gelijk gebleken is, elk dier te controle-
ren (ook de overheid kan kennelijk niet
garanderen dat dc produkten veilig
zijn). Anderzijds maakt het bedrijfsle-
ven zich ongerust over mogelijk ver-
lies van afzet, doordat de onafhanke-
lijkheid van de controle in twijfel zou
worden getrokken.

De overheid streeft emaar, in de toe-
komst bedrijven in plaats van produk-
ten te controleren. De dierenarts zou in
dit systeem een sleutelrol vervullen.
Hij of zij zou daarin niet zozeer met
produkten te maken hebben, maar zich
als \'gezondheidsmanager\' vooral be-
zighouden met de totale keten van stal
tot winkel.

K O N I N K 1. I J K K N K D F. R 1. A N I) S [-: M A A T S C fl A I\' P I J VOOR D I K R (1 F. N F i; S K IJ N D F

156

-ocr page 167-

aitx

as

rie van (toen nog) Wel-
zijn, Volksgezondheid en
Cultuur zou belast zijn
met de controle-op-de-
controle. De eerste stap
in de NCLW-vorming
was de privatisering van
de RVV en het grootste
deel van de Veterinaire
Hoofdinspectie (VHl).
De Consumentenbond en
het bedrijfsleven waren
het hier echter pertinent
niet mee eens en presen-
teerden een nieuw plan:
slechts een gedeelte van
de RVV moest geprivati-
seerd worden. De verkie-
zingen. waama wij in-
eens met \'paars\' te ma-
ken kregen, vormden het
nieuwe startpunt voor de-
zelfde discussie.

\\

y

□e dag werd gekenmerkt door een open sfeer (\'vakbroeders on-
der elkaar\'). Men stelde vragen, die uiterst eerlijk beantwoord
w/erden.

Een verantwoordelijkheid van de
overheid is en blijft het vastleggen van
zogenaamde verantwoorde risico\'s.
We zien veiligheid immers steeds
meer als een relatief begrip dat door tal
van factoren beïnvloed wordt,
\'leder van ons accepteert de risico\'s
van deelname aan het verkeer\', aldus
Van Hoogstraten. \'Zo moeten we ook
dc risico\'s van het eten van dierlijke
voedingsmiddelen definiëren\'. Daar-
toe is dan ook de term \'Hazard
Analysis of Critica! Control Points
(HACCP)\' in het leven geroepen.

Privatisering RVV

In febmari 1994 bleek de Nederiandse
regering op grond van het rapport
\'Hendriks-De Zeeuw\' een nieuwe,
controlerende organisatie op te willen
richten: het Nederiands Controlebu-
reau Levensmiddelen en Waren
(NCLW).

Alle vijftien openbare en particuliere
controle-organen op het gebied van le-
vensmiddelen moesten ondergebracht
worden in deze geprivatiseerde orga-
nisatie. Ook de keuring van vee en
vlees behoorde tot haar taken.
Een \'staatsinspectie\' van het ministe-

\'Velen zien privatisering
als een vijand waartegen
gevochten moet worden\',
zei Tankink. \'Ich bin
nicht dieser Auffassung!\'
Hij gaf een voorbeeld: de
Duitse muntpolitiek. In-
derdaad is de \'Deutsche
Bundesbank\' staatseigen-
dom, maar de staat mag
geen maatregelen treffen die de onaf-
hankelijkheid van de bank in gevaar
brengt. Natuuriijk dient de bank de re-
gering wel op de hoogte te brengen van
wijzigingen in dc muntpolitiek en
heeft zij infomiatieplicht. Deze onaf-
hankelijke positie heeft duidelijk
vmchten afgeworpen; de Duitse Mark
is één van de sterkste munten.
\'Voor ons in Holland is privatisering
vooral een vraag naar efficiëntie en
niet een vraag naar competentie\', aldus
Tankink. De ministeries moeten zich
bezighouden met het beleid en de uit-
voering overlaten aan andere organisa-
ties, openbaar dan wel geprivatiseerd.
Een EG-lidstaat is verplicht de EG-
richtlijnen te implementeren in de lan-
delijke wetgeving. De regering dient
daamaast de organisatie van dc con-
trole daarop zodanig wettelijk vast te
leggen dat de betrokken minister de
noodzakelijke of gewenste maatrege-
len kan nemen. Aan deze voorwaarden
moet onafTiankelijk van de rechtsvorm
van de organisatie worden voldaan.
Een organisatie, belast met de keuring
van vee en vlees, dient op haar beurt te
bewijzen dat zij op haar taak berekend
is. Zo moet het nieuwe controle-or-
gaan gecertificeerd (Norm EN 45011)
zijn. De huidige RVV is reeds bezig
het felbegeerde certificaat te verwer-
ven.

Privatisering of niet? is geen vraag
voor Tankink: \'Het maakt niet uit\'.

Vleeskalveren

Geheel in de lijn van de kwaliteitsge-
dachte en procescontrole is in
Nederland de Stichting Kwaliteits-
controle Vleeskalveren (SKV) in het
leven geroepen. De grondgedachte:
alle schakels in de keten (van zaadje
tot oester) staan garant voor de veilig-
heid van hun gedeelte van het produk-
tieproces. Producenten slaan de han-
den ineen ten behoeve van de afzet.
Het gebmik van groeibevorderaars is
ten strengste verboden. Strenge sanc-
ties moeten het onaantrekkelijk ma-
ken, om het gebmik hiervan toch te
proberen. De SKV voert hiertoe zelf
controles uit.

De Nederlandse overheid is zeer ge-
lukkig met dit initiatief en gebruikt de
SKV vaak als voorbeeld voor een ge-
slaagde temgtreding, mét overname
van de uitvoerende verantwoordelijk-
heden door het bedrijfsleven.

Onafhankelijkheid

Een kanttekening zou kunnen zijn dat
het bedrijfsleven in dit geval duidelijk
voordeel boekt bij de procescontrole.
Het imago van kalfsvlees is immers
met sprongen verbeterd sinds de op-
richting van de stichting.
Dat wil echter niet zeggen dat de over-
heid dit op alle gebied kan doorvoeren;
vooral daar waar men tevreden is met
de huidige afzet, bestaan er voor het
bedrijfsleven geen redenen om verant-
woordelijkheden over te nemen. Dit
gaat immers gepaard met hoge kosten
en brengt ook het risico met zich mee
dat dc onafhankelijkheid van de keu-
ring en de controle in twijfel getrokken
wordt.

Ook de aanwezigen, met name de
Duitse delegatie, lieten duidelijk mer-
ken dat zij \'alles best vonden\', maar
dat de overheid toch een belangrijke
vinger in de pap diende te hebben als
het gaat om de controle op de veilig-
heid van produkten voor humane con-
sumptie.

Merkvlees

In België vond overigens een soortge-
lijk proces plaats: door de geringe ren-
tabiliteit in de vleeskalversector was
men met het oog op de afzet gedwon-
gen de kwaliteit beter beheersbaar te

K O N I N k 1.1 j K [■; NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR D IE R C. I; N E [■; S K U N D E

157

-ocr page 168-

maken. Men heeft het gezocht in de
produktie van merkvlees, zoals die ook
in Nederland ingang gevonden heeft
(bijvoorbeeld in de varkenssector).
Bij de produktie van Belgisch merk-
vlees is de prakticus of de dierenarts
van de betreffende integratie verant-
woordelijk voor de kwaliteitscontrole
tot aan het slachthuis (inclusief trans-
port). Daarna ligt de verantwoordelijk-
heid bij de dierenarts-ambtenaar van
het instituut voor Veterinaire Keu-
ring\'. De merkvleesproduktie in Bel-
gië vertoont veel overeenkomsten met
die in Nederiand.

Dierenarts-prakticus Boone had en-
kele kanttekeningen:
\'Ten eerste denk ik dat de dierenarts in
dienst van de integratie niet altijd ob-
jectief zal oordelen als het gaat om de
inschatting van risico\'s voor de volks-
gezondheid\'. Boone is van mening dat
de prakticus geschikter is om de kwali-
teitscontroles uit te voeren.
Hij hecht daamaast een groot belang
aan een goede communicatie tussen
dierenarts-ambtenaren en praktici.
Verder vindt hij dat praktizerende die-
renartsen rechtstreeks verantwoorde-
lijk zouden moeten zijn voor hun da-
den: \'Alleen dan kan een kwaliteits-
systeem functioneren\'. Deze trend is
ook in Nederland zichtbaar, waar in-
tensief gewerkt wordt aan de certifice-
ring van dierenartsenpraktijken.

Geschiedenis

Koolmees hield een interessante ver-
handeling over de geschiedenis van de
vleeskeuring, doorspekt met dia\'s. De
belangrijkste factoren die van invloed
waren op de vleeskeuring, waren van
religieuze, economische, sociale, poli-
tieke, juridische, ethische en dierge-
neeskundige aard. Daamaast zijn de
slachthuizen in plaats van openbaar,
particulier geworden.

BUITENGRENZEN
Het middagprogramma richtte zich op
de importcontroles aan de buitengren-
zen van de Europese Unie. Achtereen-
volgens spraken:

- dr. H. Tiele (keuringsdierenarts en
hoofd invoercontrole bij Frankfurt
a/d Oder);

- dr. lic. K. Bmynecl (hoofdinspec-
teur-directeur van het Instituut voor
Veterinaire Keuringen, IVK, te
Antwerpen) en

-dr. H.T. van der Laan (RVV-dis-
trictshoofd, kring Rotterdam).

Harmonisatie

Men komt bij de controleposten in de
drie landen ongeveer dezelfde proble-
men tegen. De gedachtengang achter
de twee EG-richtlijnen (90/675,
91/496) is nochtans duidelijk: alle pro-
dukten (ook die van dierlijke oor-
sprong, bestemd voor humane con-
sumptie) dienen bij binnenkomst in de
EG gecontroleerd te worden. En alle
produkten moeten op dezelfde wijze
gecontroleerd, geïnspecteerd en be-
oordeeld worden. Daartoe zijn de con-
troleposten aan de buitengrenzen on-
langs versterkt en uitgebreid (ten koste
van binnenlandse posten, die nu over-
bodig zijn).

Dit is inderdaad geregeld voor de zo-
genaamde geharmoniseerde produk-
ten; vlees en vleesprodukten. Alle an-
dere produkten (zoals vis, kip, kal-
koen, konijn en eieren) werden niet ge-
harmoniseerd en moeten derhalve
gedurende de overgangsperiode ge-
keurd worden volgens de regels van
het land van bestemming. Het logische
gevolg is dat men voor de invoer van
een produkt kiest voor het land met de
minste eisen. Daamaast vindt keuring
wegens gebrek aan kennis of wetge-
ving in bepaalde landen niet plaats vol-
gens de EG-standaard.
De niet-geharmoniseerde produkten
zijn ver in de meerderheid ten opzichte
van de geharmoniseerde. Sommige
produkten worden (bij wijze van over-
compensatie voor dit hiaat in de wet-
geving) in een record-tijd geharmoni-
seerd; zo snel dat nauwelijks aan-
nemelijk is dat de bedrijven en sche-
pen van de invoerende landen gevisi-
teerd zijn. Het vertrouwen in de keu-
ring wordt hierdoor emstig geschaad.

Communicatie

Een ander hardnekkig probleem is de
gebrekkige communicatie: een groots,
geautomatiseerd systeem moet eigen-
lijk zorg dragen voor een doeltreffend
wederzijds informeren van controle-
posten en veterinaire diensten
(ANIMO-SHIFT). Helaas verioopt dit
nog steeds moeizaam. Het gevolg is
dat men zich op de controleposten
geïsoleerd en gedemotiveerd voelt.

DISCUSSIE

De discussies in groepjes spitsten zich
toe op twee items: de privatisering van
de vleeskeuringsdienst en de proble-
men rond de buitengrenscontrole.

Privatisering

Ten aanzien van privatisering was men
over het algemeen van mening dat dc
belangrijkste drijfveer achter deze ont-
wikkeling bezuiniging is, ondanks het
feit dat de overheid weieens anders be-
weert. Voor bezuiniging is echter niet
zozeer privatisering een voorwaarde,
als wel een structuurverandering van
de keurende organisatie, anders blij-
ven de kosten van de vleeskeuring de-
zelfde.

De voordelen van privatisering zijn
een grotere flexibiliteit en wellicht een
kwaliteitsverbetering. Daar staat te-
genover dat het moeilijker wordt om
corrigerend op te treden en dat de uni-
formiteit in Europa misschien zoek
raakt. In andere EG-lidstaten is de
vleeskeuring nog altijd een zaak van
de overheid. Een kleine overheids-

-ocr page 169-

dienst zal derhalve altijd nodig blijven
voor het toezicht op de private dienst.

Buitengrenzen

In verband met de buitengrenscontro-
les bestond grote bezorgdheid over de
mogelijke import van dierziekten. Het
huidige systeem dekt de risico\'s van
insleep niet goed af. Veel groepen von-
den het noodzakelijk dat alle produk-
ten zo snel mogelijk geharmoniseerd
werden. Van belang is verder dat een
goede communicatie op gang komt.
De uitwisseling van lijsten met er-
kende bedrijven in derde landen zou al
een stap vooruit betekenen.

\' f
■%llll«lli

Al met al was de \'Dreiländertagung\' een
succes. Zoals zo vaak blijken de ideeën
achter wetgeving moeilijk uitvoerbaar
in de praktijk. Een dag als deze draagt
bij aan betere begripsvorming. Wellicht
dat de op gang gebrachte communicatie
tussen mensen van verschillende \'werk-
vloeren\' positieve gevolgen heeft.

Het Algemeen Bestuur (AB) heeft
vergaderd op 14 december; tijd dus
om de lezer te informeren over het
reilen en zeilen van de KNMvD. Ook
in de Hoofdbestuurs(HB)vergade-
ringen is inmiddels weer het nodige
aan de orde geweest.

* Er zit schot in de formularia!
Weliswaar zijn ze nooit helemaal af
(en blijven wij derhalve over con-
cepten of versies spreken), maar min
of meer gereedgekomen versies zijn
de formularia: vleesvee, melkvee,
pluimvee, kleine herkauwers en
paard. Dat betekent dat wij nog
wachten op de formularia gezel-
schapsdieren, bijzondere dieren en
varken. Waarschijnlijk vindt nog dit
voorjaar de verspreiding plaats van
de \'landbouwhuisdieren en paard\'-
serie. Gezelschapsdieren- en bijzon-
dere dieren-praktici zullen nog even
moeten wachten. Geduld, ze komen
vanzelf naar u toe deze zomer.

* De opgerichte Commissie Besluit-
vormingsstructuur, waarin een aan-
tal leden van het HB zitting heeft, is
druk aan het werk geweest. Hiertoe
is aan de Groepen gevraagd een
doelstelling te formuleren. Eén en
ander heeft geresulteerd in een con-
cept-discussiestuk.

Na bespreking in het HB krijgt de
Commissie versterking van een
klankbordgroep, waarin leden van
diverse pluimage zitting hebben.
De materie kan in mei ter discussie
gesteld worden tijdens vergaderin-
gen van Algemeen Bestuur, Afde-
lingen en Groepen. Natuurlijk staat
de besluitvormingsstructuur ook op
de agenda van de Algemene Verga-
dering.

VAN HET AB/HB

* De werkgroep Vaccin- en Vaccina-
tiebeleid (bestaande uit profdr.ir.
M.J.M. Tielen (vz), P.M. van Dijk,

0.A. van Dobbenburgh, A. Kersten,
profdr. J.T. van Oirschot, W.J.
Schoorlemmer, J.A. Smak, dr. L.
Vellenga en mevrouw dr. C.
Loesberg) is ingesteld en heeft reeds
vergaderd.

De opdracht is tweeledig:

1. Het HB adviseren over het bepa-
len van een standpunt in het door
de overheid gevoerde (non)vacci-
natiebeleid.

2. Een beleid formuleren ter onder-
steuning van de keuze voor al of
niet inzetten van vaccins (aan de
hand van vaccinatieschema\'s).
De vraag wie de vaccinaties zou
moeten uitvoeren, staat voor het
HB niet opnieuw ter discussie.

* Tussen Nederiand en België bestaat
verschil van mening over dc vraag
welk land BTW mag heffen van die-
renartsen. Die opvattingen werken
zo uit dat als een Belgische dieren-
arts een dier in Nederiand behandelt,
hij in het geheel geen BTW hoeft te
betalen, terwijl een Nederlandse die-
renarts die diensten verricht in
België, zowel in Nederiand als in
België BTW moet voldoen. Op ini-
tiatief van de KNMvD is een proef-
proces gestart.

* Bij controle op de toepassing van de
omzetbelasting wordt het jaar 1992
veelal als meetlat gebruikt voor de
verhouding hoog/laag tarief In de
omzetverhouding kunnen zich ech-
ter aanzienlijke wijzigingen hebben
voorgedaan. De KNMvD heeft met
het ministerie van Financiën afge-
sproken dat inspecties het jaar 1992
niet zonder meer toepassen op voor-
gaande jaren. (Bij problemen kan
men contact opnemen met het secre-
tariaat, de heer T.W. Te Giffel.)

* De naam van de Groep Paarden-
praktici is gewijzigd in Groep
Geneeskunde van het Paard. Het
went snel; de nieuwe naam ligt ge-
makkelijk in de mond en dekt de la-
ding ook beter.

* De Diergeneesmiddelen Advies
Commissie (DAC) is na een winter-
slaap opnieuw ontwaakt. Aanvan-
kelijk ontstaan als reactie op de on-
duidelijke situatie rond de positieve
lijsten, heeft de DAC zich na het ont-
wikkelen van verscheidene adviezen
en een protocol (DAC-rapport) ter
ruste begeven. Nu houdt de commis-
sie zich bezig met weefselirritatie op
het moment van slachten als gevolg
van de toediening van diergenees-
middelen, hetgeen van belang is
voor het vaststellen van wachttijdad-
viezen.

* De Kwaliteitsrichtlijn voor Dieren-
artsenpraktijken (KvD) wordt waar-
schijnlijk in februari aan de leden-
praktici toegestuurd en is geagen-
deerd op de Afdelingsvergaderin-
gen. Het is de bedoeling dat de prak-
tici met de richtlijn \'aan de slag
gaan\', in verband met het beoogde
draagvlak. Certificering is pas eind
1995/begin 1996 aan de orde.
Voldoen aan NEN-ISO-nomien
wordt overigens niet nagestreefd, in
tegenstelling tot erkenning van dc
certificering door de Consumenten-
bond, het Produktschap voor Vee en
Vlees en de Stichting Gezondheids-
zorg voor Dieren.

Op de vraag wie de certificerende in-
stantie wordt, kan nog geen ant-
woord gegeven worden, omdat be-
sluitvorming hieromtrent nog in het
onderhandelingsstadium is.
Er liggen ook contacten met de
Stichting PAO-D, voor de opzet van
cursussen in kwaliteitsbeheersing.
Het uiteindelijke voorlichtingsplan
zal afhangen van de ontwikkelingen.

* De bedrijfsvereniging BVG verricht
niet langer de verzuimbegeleiding
en -controle van zieke werknemers.
1995 Is een overgangsjaar, waama
werkgevers (vanaf 1 januari 1996)

-ocr page 170-

aangesloten moeten zijn bij een
ARBO-dienst. De werkgever moet
echter in 1995 reeds een aantal taken
(laten) uitvoeren, zoals risico-inven-
tarisatie, verzuimbegeleiding en
- controle en een periodiek arbeids-
gezondheidskundig onderzoek voor
werknemers.

De KNMvD adviseert de praktici-
werkgevers derhalve zich reeds dit
jaar aan te sluiten bij een ARBO-
dienst.

Gesprekken met verschillende AR-
BO-diensten hebben geresulteerd in
een raamovereenkomst met Team-
zorg. Alle praktici hebben hierover
bericht ontvangen. In samenwerking
met AUV-advies wordt een check-
list ontwikkeld die een risico-inven-
tarisatie van een dierenartsenprak-
tijk betrekkelijk eenvoudig moet
maken.

* Verscheidene beroepsorganisaties
en de bedrijfsvereniging BVG heb-
ben een convenant getekend met be-
trekking tot zelfstandig waarnemen.
Een zelfstandig waarnemer moet
aan een aantal voorwaarden vol-
doen, wil hij of zij voor een zoge-
naamde zelfstandigheidsverklaring
in aanmerking komen (zie Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 1994;
119(23): 739-40). De KNMvD voert
het register van zelfstandige waarne-
mers.

* Dc toekomst van de Novad Coöpe-
ratie Ideëel (NCl) hangt onder meer
af van het welslagen van de leden-
werving in 1995. Helaas wordt van
een maatschap vaak maar één die-
renarts lid.

Het AB is van mening dat er een
draagvlak moet komen voor het fi-
nancieel overeind houden van de
NCl.

* Er is een brief uitgegaan naar alle
praktici omtrent de formulieren
\'speciale noodslachtingen\' (zie
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1995; 120(3): 85-6). Van groot be-
lang voor het slagen van het systeem
van de \'speciale noodslachtingen\' is
dat alle praktici zich aan de regels
houden en de verklaringen zorgvul-
dig invullen. Als men niet gezamen-
lijk de rug recht houdt, beweegt de
beroepsgroep zich op glad ijs.

* Van de voorlopige Specialisatie-
commissie Herkauwers is een con-
cept ontvangen. Dit wordt voorge-
legd aan de Raad voor Specialisatie.

* Vanaf 1 maart zal de verspreiding
van één vaccinatieboekje \'hond, kat,
paard en bijzondere dieren\' worden
verzorgd door het secretariaat van de
KNMvD (zie elders in deze afleve-
ring).

* De notulen van de Algemene Verga-
dering zijn goedgekeurd door de

vacatures in besturen
en commissies

VERBAND HOUDENDE MET DE 142E ALGEMENE VERGADERING
VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR
DIERGENEESKUNDE

Hoofdbestuur

S.D. Feitsma Regio Noord

Ereraad

T.E. Hoekstra Regio Oost

Mw. L. Huiskes-Comelisse Regio West

Dr J .J. Aukema Regio Oost

Financiële Commissie

Mw. C.L. van Amerongen-
Overgaauw

Regio Oost

Tarievencommissie

J. Bosma Afdeling Friesland

Notulencommissie. Ze zijn dus
vanaf heden op aanvraag verkrijg-
baar.

Alle leden ontvangen de notulen in
elk geval voorafgaand aan de
Algemene Vergadering 1995 (7 ok-
tober, Zandvoort).

Voor meer informatie: stafmedewer-
ker publiciteit KNMvD. S.A.M. Deleu.
tel. 030-510111.

1995 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig respectievelijk artikel 31 en 32 van de Statuten worden de betrok-
ken Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en dc na-
men van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te
delen.

Algemeen Bestuur

B.J. Pieper Afdeling Utrecht 1995 aftredend en niet herkiesbaar

K.H.J. Lambeek Afdeling Noord-Brabant 1995 aftredend en herkiesbaar

H. Jorritsma Groep Geneeskunde van het Rund 1995 aftredend en herkiesbaar
G. Heynen Groep Praktici Grote Huisdieren 1995 aftredend en herkiesbaar
Dr. M.H. Boevé Groep Veterinaire Specialisten 1995 aftredend en herkiesbaar
J.F. Heijmans Groep Pluimveewetenschappen 1995 tussentijds aftredend

Overeenkomstig artikel 33 van de Statuten worden de betrokken Afdelingen/
Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tijdig
voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Overeenkomstig artikel 38 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken
Afdelingen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tij-
dig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

1995 tussentijds aftredend

Overeenkomstig artikel 62 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken
Afdelingen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen van hen tij-
dig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

1995 aftredend en niet
herbenoembaar

1995 aftredend en niet herkiesbaar
1995 aftredend en herkiesbaar
1995 aftredend en niet herkiesbaar

-ocr page 171-

i i k ä

Utrecht, 6 febmari 1995 - De voorzit-
ter van de KNMvD, A.W. Udo,
neemt het eerste exemplaar van de
nieuwe vaccinatieboekjes in ont-
vangst uit handen van P.A.M.
Overgaauw. Overgaauw is technical
manager bij Virbac Nederland BV
en belast met de ontwikkeling van de
nieuwe vaccinatieboekjes.
De voorzitter van de werkgroep vac-
cinatieboekjes, A.C. Ultee die werk-
zaam is bij SmithKline Beecham
Animal Health, spreekt van een his-
torisch moment.

Door Sophie Deleu

\'Als gezamenlijke farmaceutische in-
dustrie zijn we werkelijk heel blij dat
we zo snel en goed kunnen samenwer-
ken met de KNMvD\', aldus Ultee.
\' Het is een klein wonder te noemen dat
de boekjes zo snel ter perse gedragen
konden worden\'.

Inderdaad is sprake van een stormach-
tig verloop -in enkele maanden tijd
heeft de KNMvD \'ja\' gezegd tegen het
verzoek om de boekjes weer te ver-
spreiden, is een boekje ontwikkeld,
zijn de leden van de KNMvD gecon-
sulteerd en zijn de boekjes gcdrukt-
1995 aftredend en niet
herbenoembaar

L.B.H, ten Hove Afdeling Noord-Brabant

Overeenkomstig artikel 72 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken
Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen
van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire Tarievencommissie Georganiseerde Dierziektenbestrijding

H.J.J. Boerrigter 1995 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 71 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken
Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen
van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Paritaire Tarievencommissie Georganiseerde Pluimveeziektenbestrijding

S.A.M. van Cleef 1995 aftredend en herkiesbaar

J. Walgemoed 1995 aftredend en herkiesbaar

Overeenkomstig artikel 71 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken
Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen
van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

Hoofdredactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde

Prof.dr. J.E. van Dijk 1995 aftredend en herbenoembaar

Overeenkomstig artikel 65 van het Huishoudelijk Reglement worden de betrokken
Afdelingen/Groepen verzocht eventuele kandidaten voor te dragen en de namen
van hen tijdig voor de Algemene Vergadering aan het Hoofdbestuur mede te delen.

FARMACEUTISCHE INDUSTRIE BIEDT
EERSTE VACCINATIEBÜEKJE AAN

hetgeen niet in het minst te danken is
aan Overgaauw, die zich als een verbe-
ten terriër met de inhoud van het
boekje heeft beziggehouden.
De KNMvD is ook verheugd. \'Wij zijn
bekend met de verspreiding van het
vaccinatieboekje\', zegt Udo. \'Boven-
dien is het, denk ik, alleen maar terecht
de registratie van de dierenartsen die
de boekjes gebruiken door de eigen be-
roepsvereniging te laten geschieden\'.
De registratie van \'waar de boekjes
blijven\', ondermeer ter bestrijding van
fraude omtrent de afgifte van boekjes
en vaccins, past helemaal bij de doel-
stelling van de KNMvD; bevordering
van de diergeneeskunde. \'Zeker nu wij
bijzonder veel aandacht besteden aan
kwaliteit in de dierenartsenpraktijk\',
voegt Udo nog toe.

SRGN

Een kleine kink in de kabel ontstond,
doordat de Stichting Registratie
Gezelschapsdieren in Nederiand (en
met haar verscheidene praktici) be-
zwaar maakte tegen de uitgifte van een
semi-officieel vaccinatieboekje. Zoals
ook al in de vorige aflevering van het
Tijdschrift te lezen viel, is de status
van een vaccinatieboekje nihil, niets,
nul komma nul.

Te prefereren valt -daar is de KNMvD
het helemaal mee eens- een algehele
identificatie en registratie (l&R) van
gezelschapsdieren, met als logisch ge-
volg dat elk gezelschapsdier een pas-
poort heeft. Een algehele l&R van
honden zal echter van overheidswege
niet verplicht worden (laat staan van
katten, paarden, konijnen en andere,
bijzondere dieren). De l&R wordt der-
halve geheel overgelaten aan de wel-
willendheid van de eigenaren zelf
Even is er over gedacht de SRGN naast

-ocr page 172-

de paspoorten ook het vaccinatie-
boekje te laten verspreiden. Het leek
zo mooi: de SRGN had daarmee een
instmment in handen om de eigenaar
van het gezelschapsdier te stimuleren
zijn of haar dier te laten identificeren
en registreren. Vaccinatieboekje en
paspoort konden dan naadloos op el-
kaar aansluiten. De SRGN dient echter
alleen paspoorten voor geïdentifi-
ceerde en geregistreerde dieren te ver-
spreiden.

Ook de KNMvD vindt het ergens jam-
mer dat dit plan geen voortgang kon
vinden. Wel vindt de vereniging dat de
verspreiding van vaccinatieboekjes,
zoals die nu geregeld is, met de regis-
tratie van de dierenartsen die de eerste
enting verrichten, bij haar past. De
KNMvD verspreidt immers ook de
mengvoederattesten, de \'speciale
noodslachting\'-formulieren, keurings-
rapporten en wat dies meer zij. De
KNMvD voert tevens het register van
dierenartsen, werkzaam in de 1KB en
de veterinaire specialisten.

TER ZAKE

En nu ter zake: de boekjes kunnen dus
vanaf 1 maart besteld worden bij het
secretariaat van de KNMvD. De prak-
tici hebben een brief gekregen met een
specimen en twee bestelformulieren.
De boekjes dienen schriftelijk te wor-
den besteld. Er geldt een minimale af-
name van honderd stuks.

Oude boekjes kunnen meegegeven
worden aan buitendienstmedewerkers
van vaccinproducenten. De papierver-
snipperaar zal zich er graag over ont-
fermen.

Men dient niet te vergeten dat een offi-
cieel dierenpaspoort vereist is bij het
overschrijden van de grens en opname
in een dierenpension. Het is niet meer
dan redelijk dat de dierenarts de eige-
naar hiervan op de hoogte stelt en I&R
van gezelschapsdieren in het algemeen
stimuleert.

De rabiesenting kan ook in het dieren-
paspoort worden opgenomen, hetgeen
met de vaccinatieboekjes niet het ge-
val is. Voor alle duidelijkheid: voor
een dier met een officieel paspoort is
een vaccinatieboekje niet meer nodig;
de entingen dienen in het paspoort aan-
getekend te worden.

Voor meer informatie en vragen over
de boekjes: Sophie Deleu, bureau
KNMvD, tel. 030-510111.

MEDISCHE WIELERKRING

NEDERLAND

JAARKALENDER 1995

11 en 12 maart

(zaterdag)

(zondag)

Winterweekend Zuid-Limburg (Euroned)

Trainingsrit (± 100 km):
R. Tullemans, tel.: 04749-2011/4616
ATB-veldtoertocht:
V.Buur, tel.:02230-35800

26 maart

(zondag)

Voorjaarswedstrijd Tiel

Aanvang: 13.00 uur,
aansluitendjaarvergadering: 15.00 uur
H. In den Bosch, tel.: 03440-12973

8 april

(zaterdag)

Voorjaarswedstrijd Spaarnwoude

Aanvang: 13.00 uur
V.Buur, tel.:02230-35800

22 april

(zaterdag)

Voorjaarswedstrijd Valkenswaard

Aanvang: 13.00 uur
V.Buur, tel.:02230-35800

29 april

(zaterdag)

Meditour tourtocht (Jansen)

Nadere gegevens volgen
F. van Rooy, tel.: 040-457732

20 mei

(zaterdag)

NK-baan Alkmaar (samen met...)

Aanvang: 12.00 uur, baan open: 10.00 uur
K. Haverkamp, tel.: 03430-16446

9 t/m 15 juni

(een week)

Toeren met de MWN in de Cevenne deel 1

K. Bmin, tel.:023-386022

24 juni

(zaterdag)

N K-weg Almelo

Aanvang: 13.00 uur
V.Buur, tel.:02230-35800

1 juli

(zaterdag)

Limburgweekend

\'Dubbele toertocht\':
A. Kortenbach, tel.: 045-258285

31/7 t/m 5/8

WK Duitsland

N. Reijnen,tel.: 00-4921531449

23 september

(zaterdag)

Afsluitende najaarswedstrijd Beverwijk

Aanvang: 13.00 uur
V.Buur, tel.: 02230-35800

8 oktober

(zondag)

Gentlemen Koppelkoers/tijdrit Tiel

Aanvang: na de \'Herenkoers\': ± 13.00 uur
H. In den Bosch, tel.: 03340-12973

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

AFLEVERING

DEADLINE *

15-03-1995

27-02-1995

01-04-1995

13-03-1995

15-04-1995

27-03-1995

01-05-1995

17-04-1995

* Voor 12.00 uur \'s middags.

-ocr page 173-

■#1111111-

I U t \'

PRESENTATIE? UW
EIGEN CREATIE!

Een dierenarts wordt in zijn of haar
weri< regelmatig geconfronteerd met
presentatietechnieken, zowel in de
persoonlijke als in de zakelijke sfeer.
Iedere dierenarts dient daarom deze
presentatietechnieken te beheersen en
zichzelf te trainen in de vaardigheid er-
van.

Een uitstekende mogelijkheid om aan
deze training te werken, biedt de cur-
sus \'Presentatie? Uw eigen creatie!\'
die de KNMvD voor haar leden ook in
1995 organiseert.

De aanvang is op donderdagmiddag 27
april en de afsluiting op zaterdagmid-
dag 29 april 1995.

De cursus wordt intern gehouden in
het Aparthotel te Delden en is bestemd
voor dierenartsen die lid zijn van de
KNMvD en werkzaam zijn in een
praktijk, het bedrijfsleven of bij de
overheid.

De cursus heeft als doel de bevorde-
ring van de persoonlijke en zakelijke
presentatie, waarbij onder meer aan-
dacht wordt besteed aan:

a. persoonlijke presentatie: het vergro-
ten van de vaardigheid in het houden
van inleidingen (opbouw van een in-
leiding, gebmik hulpmiddelen, per-
soonlijke presentatie);

b.zakelijke presentatie: het ontwikke-
len van ideeën en plannen voor een
goede presentatie van de eigen prak-
tijk, dienst of het bedrijf waarvoor
men werkt.

De werkwijze is als volgt: leren door
doen: analyseren van geleerde activi-
teiten en het eigen functioneren daarin,
inzicht vergroten met behulp van theo-
retische modellen.

Om de deelnemers zoveel mogelijk
aan hun trekken te laten komen, is het
deelnemersaantal beperkt tot 15 perso-
nen.

De prijs voor deze cursus bedraagt
ƒ 850,—, inclusief overnachtingen en
maaltijden.

Mocht u interesse hebben om deel te
nemen aan deze cursus, neem dan zo
spoedig mogelijk contact op met Marit
Siem of Maijoleine de Mol, tel. 030 -
5101 11 (bureau KNMvD).

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijl<e
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
l<unde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Delden, J. van; 1986; 1422 RE Uithoorn;
Geertruidahoeve 36.

Hartog, P.A. den; Gent-1994; 9000 Gent
(België); Hubert Frere Orbanlaan 558.
Jansen, G.J.H.; 1994; 5408 ND Volkel;
Boekelsedijk 18.

Klein Kranenbarg, Mevr. H.M.; 1994; 3515 XK
Utrecht; B.F. Suermanstraat 3 bis.
Koek, Mevr. P.A.; 1994; 3981 ZM Bunnik;
Vletweide 76.

Koebrugge, J.L.J.; 1994; 2665 XK Bleiswijk;
Mesdagstraat 2.

Leneman, Mevr. J.M.; 1994; 2562 NL \'s-
Gravenhage; De Gheijnstraat 85.
Nek, A. van; 1994; 3582 VC Utrecht; l.B.
Bakkerlaan 17.

Simons, P.H.J.; 1994; 5491 JC Sint-Oedenrode;
Florisstraat 16.

Weber, M.F.; 1994; 8701 XV Bolsward; Barber
Yntjesstraat 19.

□VERLEDEN:

Op 3 januari 1995 overleed Drs. J. Broekhuis te
Nijkerk.

JUBILEA:

Dr. G. van Steenis te Eembrugge, afwezig, 35
jaar, 17 maart 1995

ProfDr. K.A. Schat te Ithaca (U.S.A.), afwezig.
25 jaar, 18 maart 1995

C.J. Knops te Sittard, afwezig. 35 jaar, 19 maart
1995

G.J.G. de Jong te Delwijnen, afwezig, 30 jaar, 19
maart 1995

P.J.M. Derks te Breukelen, afwezig, 35 jaar, 20
maart 1995

H.J. Zech te Ermelo, afwezig, 25 jaar, 25 maart
1995

T.R.F. Ottenschot te Utrecht, afwezig, 25 jaar,
25 maart 1995

KONINKLIJKE
ONDERSCHEIDING:

R. Muller te Laren (NH) benoemd tot Ridder in
de Orde van Oranje Nassau.

MUTATIES:

205* Beckers, Mevr. P.L.J.; 1994; 7132 CD
l.ichtenvoorde; Vogelkersstraat 8; tel.
05443-77639 privé, 71600 prakt.; fax
05443-72255; p., medew. bij G.T. ter
Heijden,
VV.W.A.M. Kruysen, J.B.A.
Leemans. H.W. van Ruitenbeek, W.
Schuurman en A.J.VV.G. Ves.
205 Bedeaux-Michon. Mevr. T.M.; 1973; 2771
HB Boskeep; Laag Boskoep 143;
tel.
01727-17247 privé, 17226 prakt.;
fax
01727-15914;
p., gezelschapsd.
207 Berg. G.A. van den; 1990; 3524 VM
Utrecht; Pyreneeën 59; tel. 030-871463
privé. 898939 prakt.; p.
209» Beumers. Mevr. C.S.L.M.; 1995;
5913 HD
Venio; Herungerweg 172; tel. 077-
522581 privé, 516231 prakt.; fax 077-
515090; p., mede», bij P.F.S. Stassen en
Mevr. G.H.M. Stassen-Peuwels.
210 Bobbert, Mevr. E.C.H.; 1987; 8891 GM

Personalia

Midsland, Terschelling; Westerdam 12;
tel. 05620-9498 privé, 9363 prakt.; fax
05620-9498; p., geass. met J.M.C.A.
Kievits.

211 Boer, O. de; 1956; 9061 DH Giekerk; De
Draai
25; tel.05103-61311;r.d.

211 Boer,M.J.de; 1969; naar het buitenland.

359 Boer, M.J. de; 1969; 3888 NX Nieuw-
Milligen; Kampweg 56;
tel. 00-7-3312-
2943200 privé, 220868/224210 bur.;
(Kyrghyzstan);
Manager Int. projects, Int.
Agr. College. Larenstein.

215 Both. Mevr. A.M.; 1994; 3524 GH
Utrecht; Simplonbaan 457; tel. 030-
896446 privé. 03484-72697
prakt.; p.,
medew. bij L. Peel.

217 Breukink. Prof Dr. H.; 1961; U-1967; 3584
AP
Utrecht; Tacituslaan 4; tel. 030-
523316 privé. 531111 bur.; specialist
Inwendige Ziekten van het Paard; hlr. U.U.
(F.D., vkgr. Inwendige Ziekten en Voeding
der Grote Huisd.); honorable member
American bovine practitioners.

219 Brains, B.; 1972; 7201 JA Zutphen;
Burg. Dijckmeesterweg 23; tel. 05750-
44898 privé,
05758-1266 prakt.; p., geass.
met P.H.M. Barendregt en G. van der
Horst.

225 Deuling. Mevr. A.E.H.; 1993; 3911 AX
Rhenen; Grebbeweg 56; tel. 08376-
16803;
wnd.d.

232 Egmond, M.J. van; 1993; 3732 HJ De Bilt;
Dorpsstraat 34; tel. 030-202588 privé,
05284-2133 prakt.; fax 05284-1738; p.,
medew. bij G. Jeurink.

240 Genitsen. Mevr. T.E.M.; 1989; 1382 GJ
Wecsp; Sinnigvelderstraat 24; tel.
02940-18308; wnd.d.

242 Gonzalez Baigerri, Mevr. R.A.; Leon-
1993; 6904 NX Zevenaar; Joseph
Bechstraat 25; teL 08360-30524 privé,
08365-43643 prakt.; p., medew. bij
G.B.M. van den Elzen.

245 Haan, W. de; 1967; 8895 KT Lies,
Terschelling; Lies 36;
tel. 05620-8400;
fax 05620-8334; distr.d. R.V.V.; wnd.d.

362\' Heiden, P.M. van der; 1988; Isle of Islay,
Argyll PA44 7PL, Scotland (Verenigd
Koninkrijk); Lyrabus Farm, Bridgend;
d.

249 Heijden. G.T. tcr; 1980;7I31 AX
Lichtenvoorde; Bentinckstraat 16; tel.
05443-77850 privé, 71600 prakt.; fax
05443-72255; p., geass. met W.W.A.M.
Kraysen. J.B.A. Loomans. H.W. van
Ruitenbeek, W. Schuurman en A.J.W.G.
Vos.

252 Hermens, E.L.G.; 1993; 4121 EM
Everdingen; Graaf Huibertlaan 9; tel.
03472-2355 privé,
03473-71260 prakt.;
fax 03473-73530; p., geass. met
Mevr.
A.C. van Tilburg-van Zutphen en A.
Zuring.

256 Homstra, F.H.; 1991: 6814 HJ Arnhem;
Van Lawick van Pabststraat 38; tel. 085-
438478 privé, 421892 prakt.; p., gezel-
schapsd.

262» Jansen, Mevr. M.S.E.H.; 1988; 6708 KC
Wageningen; Roghorst 71;
tel. 08370-
24613
privé, 75481 bur.; fax 08370-
23193;
wet. medew. Bureau Registratie
Diergeneesmiddelen.

268 Kievits. J.M.C.A.; 1987; 8891 G.M
.Midsland, Terschelling; Westerdam
12;
tel. 05620-9498 privé. 9363
prakt.; fax
05620-9498; p.. geass. met Mevr. E.C.H.
Bebbert.

270* Koebragge. J.L.J.; 1994; 2665 XK

-ocr page 174-

Bleiswijk; Mesdagstraat 2; tel. 01892-
19322; p., medew. bij M.P. Hogendoorn.

278* Leeuw-Pot, Mevr. W.P. de; 1978; 3739
KD Hollandsche Rading; Spoorlaan 34;
p., gezelschapsdieren.

279\'Leneman, Mevr. J.M.; 1994; 2562 NL \'s-
GRAVENHAGE; De Gheijnstraat
85;
tel. 070-3462901 privé, 01740-24544
prakt.; fax 01740-20736; p., medew. bij
M.J. Bakkenes, R.W.F. Becking en J.T.M.
Maree.

290 Muller, R.; 1957; 1251 XK Laren (NH);
Heideveldweg 15; tel. 02153-11988; r.d.;
R.O.N.

292 Nielen,Mevr. Dr.M.; 1987; U-1994; 3705
BE Zeist; Oude Amhemseweg 283; tel.
03404-56386 privé, 08370-85043 bur.;
wet. medew. L.U.W. (vkgr. Agrarische
Bedrijfseconomie); wet. medew. U.U.
(F.D., vkgr. Bedrijfsdiergeneeskunde en
Voortplanting).

294 Noon, R. van; 1987; 3572 NS Utrecht;
Karei Doormanlaan 165; tel. 030-710039
privé, 020-6920936 prakt.; fax 020-
6937095; p.

302 Pol, M.H.; 1967; 9527 TC Bronneger;
Dorpsstraat
6; tel. 05998-38220; r.d.

302 Pol-van Dongeren, Mevr. W.; 1964; 9527
TC Bronneger; Dorpsstraat 6; tel.
05998-38220; d.

308 Rofma, J.E.; 1994; 3766 JS Soest;
Hazepad 253; teL 02155-16417; wnd.d.

310\'Ruigrok, Mevr. C.A.; 1994; 5521 AH
Eersel; Hint 20; tel. 04970-12100 prakt.;
p., medew. bij M.A.P.M. Kappen.

310 Rutgers, H.J.; 1984; 9934 JX Delfzijl;
Roerstraat 24;
tel. 05960-12912 privé,
14445 prakt.; p., medew. bij Dr. H.H.W.
Dallenga.

311 Salomons, H.G.; 1992; 7255 EB Hengelo
(Gld.); Oranjehof 20; tel. 05753-4289
privé, 1420 prakt.; fax 05753-4008; p.,
ge-
ass. met
A.R.J. van Ingen en H.J. Ormel.

367 Schans, J.; 1980; 47574 Goch (Duitsland);
lm Leuersfeld 7; lel. 00-49-2823-418249
privé, 3054 prakt.; p., mede», bij
Dr. P.
Goossens.

314 Schoenmakers. K.; 1993; 3401 LZ
IJsselstein; Wederik 31; tel. 03408-
73484; vet. adv. bij Leo Pharmaceutical
Products B.V.

315 Schuitemaker, Mevr. E.A.J.; 1985; 9471
BH Zuidlaren; Esweg 23
A; tel. 05905-
95338
privé, 05987-12946/05905-95762
prakt.; p., gezelschapsd.

332 Veld, P.T. van \'t; 1990; 3906 EG
Veenendaal; Bontekoestraat 68; tel.
08383-15885 privé, 19167 prakt.; p.,
ge-
ass. met
M. Duifhuizen. R.J.H. Hoebink en
W.Th.G. Vullings.

333 Verbeme, Dr. L.R.M.; 1970; A-1986; 5272
RD Sint-Michielsgestel; De Mulder
83;
lel. 04105-19099 privé, 04103-4242
prakt.; p., geass.
met G.L. Bronsvoort, J.A.
Roelofs en R.M. Sneepers; medisch fysio-
loog; specialist Inwendige Ziekten van het
Paard.

339 Vollema, Mevr. J R.; 1994; 9063 JT
.Molenend; K. Rienewerfstraal 37; lel.
05103-62909
privé, 05110-72064 prakt.;
fax 05110-76456; p., medew. bij J.W. de
Boer, K.S. Broersma, F. in \'t Hout en J.
Niehof

341 Vroonland, C.T.M.; 1986; 1213 CA
Hilversum; Gerard Doulaan 17; tel. 035-
233743 privé, 217620 prakt.; p., geass. met
C.A.A.M.Mol.

347* Wiersma, E.; 1985; 2343 KV Oegstgeest;

Simon Vestdijklaan 42; tel. 071-175411;

d.

350 Winden, J.M.L.P. van; 1980; 5801 H\\V
Venrav; Werckenslaan 10;
tel. 04780-
89875 privé, 81336 prakt.; fax 04780-
12776; p., geass. met R.J. Eelderink, G.W.
Gelling, V
.N.A.M. Geurls, R.C.
Goedegebuure, E
.M. Ruymbeek en
W
.H.M.de Vocht.

Wijzigingen die na 9 december 1994 zijn door-
gegeven (vanaf Personalia 15 januari 1995),
worden helaas niet meer opgenomen in het
Diergeneeskundig Jaarboek 1995!

1995

Maart

7- 8 PAO-D cursus: 95/14 Apotheekbeheer
11 voor gezelschapsdierenpraktici.

9 Werkgroep Pluimvee Noord-Oost, G.D.
Deventer, 14.00 uur.

9 PAO-D cursus: 95/22 Fibular Head
Transposition (theorie).

9 Groep Geneeskunde van het Rund Pfizer
BV organiseren een middag over \'Nieuwe
ontwikkelingen op het gebied van worm-
preventie en immuniteit bij rundvee\'.
Plaats: Ouwehand Congres Centrum te
Rhenen, (zie ook TvD,an.2, blz.: 59)

9 Jaarvergadering Groep Geneeskunde van
het Paard; Themamiddag: Gynaecologie.

9- 11 PAO-D cursus: 95/23 Fibular Head
Transposition (theorie ochtend praktijk).

9-1 1 PAO-D cursus: 95/24 Fibular Head
Transposition (theorie middag praktijk).

10-11 XI. Fachtagung über Pferdekrankhei-
ten im Rahmen der EQUITANA in Essen
am 10. und 11. März 1995. Veranstalter:
Tierklinik Hochmoor.

11-12 Symposium Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten, de
Nieuwe Ham in Haarzuilens.

16-18 Course on Diseases of Rodents (excl.
Rats & Mice) and Amphibians. Venue:
Camden Town, Royal Veterinary College,
University of London.

16 Kring Achterhoek, Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

17 PAO-D cursus: 95/11 Praktische Electro-
card iogra fie.

21 Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei. Gastspreker: Drs. J. Borgmeier, \'In-
en export levende dieren\'.

21 Bijeenkomst Werkgroep Gezelschapsdie-
ren Friesland, Groningen, Drenthe. Aan-
vang: 20.30 uur, plaats: Stichting Gezond-
heidsdienst voor Dieren in Noord-
Nederland te Drachten.

22-25 The 21\'\'\' congress of the German
Veterinary Medical Society, Bad Nauheim
(near Frankfurt am Main), Germany about
\'Current Research Results in Veterinary
and Comparative Medicine\'. Phone: 49-
511 -856-742 (fax: 49-511 -856-7691).

23 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie.

23 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

24 PAO-D cursus: 95/11 Praktische Electro-
cardiografie.

26 1st Conference European College Avian
Medicine and Surgery, Jeruzalem.

27- 31 3rd Conference European Committee
Association of Avian Veterinarians, Jeruza-
lem.

28 Jaarvergadering van de Groep Genees-
kunde van het Varken in de Jaarbeurs te
Utrecht.

29 Symposium ter gelegenheid van het emeri-
taat van prof A. Brand.

30 PAO-D cursus: 95/04 Themadag kreupele
jonge hond.

31 PAO-D cursus: 95/36 Longaandoeningen
paard: acuut en chronisch.

31-2 5th International Symposium on patho-
logy of reptiles and maphibians. Location:
AVIFAUNA, National Bird Park, Hoom
65, 2404 HG Alphen aan de Rijn, the
Netherlands.

April

4 Afdeling Gelderland. Viering Jubileum
(125 jaar).

5- 7 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire Apo-
theek 11 Landbouwhuisdieren

6 Groep Pluimveewetenschappen van de
KNMvD; Jaarvergadering en lezingen over
actuele zaken in de pluimveegezondheids-
zorg. Lokatie: Gezondheidsdienst voor
Dieren, Zuid-Nederland te Boxtel. Aan-
vang: 11.00-17.00 uur.

8 Lustrum afdeling Gelderland KNMvD, De
Roskam, Rheden.

10 Vergadering AU V, Regio Oost. Lokatie: De
Cantharel te Ugchelen. Aanvang: 20.00 uur.

11- 12 PAO-D cursus: 95/27 Apotheek voor
assistenten in de dierenartsenpraktijk.

13 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

13 Vergadering AUV, Regio Noord. Lokatie:
Postiljon Haaren (Groningen). Aanvang:
20.00 uur.

21- 23 Voorjaarsdagen, RAI Amsterdam.

20 PAO-D cursus: 95/39 Aspecten van de nor-
male en afwijkende dracht en geboorte van
het rund.

24 Vergadering AUV, Regio Zuid. Lokatie:
Novotel Eindhoven. Aanvang: 20.00 uur.

25 Benelux Symposium Embryotransplantatie,
Veldhoven. Inl.: Drs. J.A.H. van Lieshout,
tel.: 04905-2444(fax: 04905-2768).

26 PAO-D cursus: 95/38 Begeleiding slacht-
kuikens.

26 Besturendag KNMvD.

RECTIFICATIE

In het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde van 15 februari jl. is
per abuis een verkeerde datum ge-
publiceerd.

Het afscheid van Prof A. Brand
zal op
29 maart 1995 plaatsvin-
den en niet (zoals stond vermeld)
op 7 april 1995.

-ocr page 175-

t M pi-^ff-n 11 ft fi«

lil ml II éi\\A\\tÉÊÊUÈÊ^ÊÊÉÊlÈÊÉk^

01

Van de Hoofdredactie

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde is vanwege
haar verschijningsfrequentie niet in staat heet van
de naald informatie te verstrekken over gebeurte-
nissen, calamiteiten en dergelijke.
Zo is er over de watersnood van veertien dagen
geleden niet veel meer te melden dat de lezer inte-
resseert. Het leed is, althans voor de niet-betrokkene, na het opheffen van de noodmaatregelen snel gele-
den. Dat er afgezien van de schade behoorlijke gevolgen zijn, leert ons het verslag van collega J. Hulsen
(Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 1995; 120(5): 148-9).

Ander nieuws, uitvloeisels van maatschappelijke ontwikkelingen die onze beroepsgroep raken, heeft een
langere reikwijdte qua tijd. Een voorbeeld is de boycot van het transport van vleeskalveren in de Engelse
havens. Daar viel zelfs een dode te betreuren. Deze protesten hadden niet alleen met het transport te ma-
ken, maar evenzeer met de uiteindelijke huisvesting. De Europese landbouwministers waren tenminste
niet bij machte een gezamenlijk standpunt over het transport te formuleren. David Reveil, directeur van de
International Traders Ferries (ITF), een consortium van voeren en veevervoerders in Engeland, wilde
daar naar verluidt niet langer op wachten. Hij nam ontslag na intimidaties en ernstige bedreigingen van
hem en zijn gezin. De werkelijkheid is blijkbaar niet zo maar met opgezweepte emoties te veranderen.
Tijdige en begrijpelijke informatie kan helpen noodsituaties, zoals die in Engeland ontstaan zijn, te
voorkómen.

Rond het gebruik van anabolica bij rundvee spelen zich in België dezelfde onfrisse praktijken af van inti-
midaties en dreigementen. De moord op onze Belgische collega Van Noppen tekent het klimaat waarin de
landbouw en daarmee de dierenarts in het buitenland terecht zijn gekomen. Zijn voorbeeldige beroepseer
maakte Van Noppen tot doelwit. Van twee kanten, zowel van de kant van het publiek als van de kant van de
anabolen-pushers, komt de sector onder scherp vuur te liggen. Het is niet te hopen, maar ook weer niet
helemaal ondenkbaar, dat dit vuur eerdaags overslaat naar Nederland. De KNMvD hoopt met het geza-
menlijk ingezette kwaliteitsbeleid, de Belgische dierenartsen een hart onder de riem te steken in deze be-
treurenswaardige anabolenoorlog.

De dierenarts is als onafhankelijk deskundige één van de gesprekspartners die vroegtijdig een belangrijke
inbreng kan hebben in de discmsies rond navrante ontwikkelingen zoals boven omschreven. Praten heeft
altijd zin, al zal het niet erg effectief zijn tegen bruut geweld.

Zoals gezegd: ons Tijdschrift kan niet het calamiteiten-nieuws brengen. Wel heeft het tot taak en zijn haar
kolommen geschikt om de gevolgen ervan in welke richting dan ook te bespreken. Daarmee vervult ze,
door publikatie van specifieke wetenschappelijke kennis, alsmede van specifieke veterinaire gezichtspun-
ten, een sleutelrol bij het in stand houden van die eerder genoemde deskundigheid.

De Hoofdredactie

-ocr page 176-

JtnifiTTTiVfif

H.F.Matthijsen

retentio secundinarum bij het rund vanuit de
praktijk benaderd

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 166-72

Voordeprakf

SAMENVATTING

Uit een praktijkonderzoek, uitgevoerd van 1983 t/m
1986, blijkt dat het RS-jaarpercentage daalt van 13.6%
in \'83 naar 9.0% in \'86. Een mogelijk verband met het
toenemende gebruik in die tijd van het Holstein-Friesian
(HF) veeras wordt genoemd, maar niet bewezen. In ge-
noemde periode worden van 503 behandelde RS-koeien
gedetailleerde gegevens verzameld, met als doel meer in-
zicht te verkrijgen in de oorzaak van RS. Daaruit komt
naar voren, dat men van twee typen RS kan spreken:
type 1: de niet pelbare vorm, voorkomende bij te vroeg
en onverwacht gekalfde dieren en runderen, die ook on-
verwacht kalfden na een normale of verlengde draagtijd,
type 2: de pelbare vorm, voorkomende bij dieren, die een
normaal afkalfpatroon hadden met een normale of ver-
lengde draagtijd. Bij de RS-koeien, die vanaf een maand
voor de partus graskuil kregen, bleek dat de kwaliteit
van die graskuil voor 37% goed en voor 63% matig tot
slecht was.

INLEIDING

Het niet op tijd afkomen van de nageboorte bij mnderen is
een regelmatig voorkomend verschijnsel, maar in de praktijk
een steeds minder voorkomende casus ter behandehng.
In de literatuur wordt retentio secundinamm (RS) be-
schouwd als een storing van het loslatingsproces in de
placentomen (13,18). Over de oorzaken van RS bestaat geen
eensluidend oordeel; als oorzaken worden aangegeven:

1)Uitwendige factoren, zoals infectieziekten, intoxicaties;
verder allergische reacties, stofwisselingsziekten, ver-
keerd voedingsregime en slechte voerkwaliteit in de laat-
ste maand van de dracht (2,3). Daamaast zouden stress
kort voor de partus, het jaargetijde en de buitentempera-
tuur een rol spelen (4,23).

2)Hormonale stoornissen bij het moederdier in de laatste we-
ken van de dracht, veroorzaakt door de ongeboren vmcht;
de koe zou met een verkorte of een verlengde draagtijd af-
kalven. Ook verwerpen, tweelingdracht en een te korte
droogstand (korter dan 3 weken) kunnen een hormonale
etiologische achtergrond hebben voor het optreden van RS
(1,10,14,21).

3)Geen of te geringe afstotingsreacties in de placentomen
tussen de chorionvilli en het kamnkelepitheel. Deze reac-
ties, die al voor het kalven beginnen, zouden genetisch zijn
bepaald. Indien moeder en vmcht genetisch dicht bij el-

Lemelervel(lseweg4. 8141 PV Heino.

kaar staan, zou er kort voor de partus onvoldoende immu-
nologische activiteit, die het loslatingsproces aanzet,
plaats vinden (11,12).

De gevolgen van RS zijn veleriei: Ret.sec.-mnderen (RS-
koeien) hebben een gestoord puerperium, een verminderde
melkgift, gaan witvuilen met een gestoorde fertiliteit en heb-
ben een langere tussenkalftijd (3,7,13,15,16,19); ook aceto-
nemie en lebmaagverplaatsing naar links ziet men na RS
(5,17,18).

RS is een ziektekundig probleem, dat veelal bedrijfs-econo-
mische schade veroorzaakt.

Het blijft de vraag of dit ziektekundig probleem kan worden
opgelost door het afgeven van nageboorte-capsules, zoals
heden ten dage meestal wordt gedaan of door, later in de lac-
tatie, het geven van een hormonale behandeling respectieve-
lijk het spoelen van baarmoeders van RS-koeien, die niet
drachtig willen worden.

Het doel van dit onderzoek is meer inzicht te verkrijgen
aangaande de etiologie van RS via observatie-onderzoek in
een dierenartsenpraktijk. Nagegaan is hoeveel RS-koeien er
per maand voorkwamen gedurende vier jaar. Voorts zijn ge-
gevens verzameld aangaande de partus, het karakter van RS
en de voeding vanaf een maand voor de partus. Ook is nage-
gaan hoe de graskuilkwaliteit was in die jaren en hoe de
weersgesteldheid tijdens de inkuilperiode was. Deze gege-
vens zijn heden moeilijk te verzamelen, ten gevolge van het
\'zelf pillen\' van de veehouder. Deze in de praktijk verza-
melde informatie kan van nut zijn om meer inzicht te ver-
schaffen in etiologische achtergronden van RS.

MATERIAAL EN METHODEN

Het onderzoek werd verricht in een dierenartsenpraktijk met
gem. 8000 mnderen op ± 250 bedrijven (65% MRIJ en 35%
FH/HF), waarvan de helft melkveebedrijven en de rest ge-
mengde varkens-/mndveebedrijven waren. Het onderzoek
vond plaats gedurende de jaren 1983 t/m 1986. Het praktijk-
gebied ligt rond Heino in het zandgebied van Salland.
Het jaariijkse \'praktijkpercentage\' RS is berekend met be-
hulp van gegevens van de jaarlijkse mond- en klauwzeer ent-
campagne en het aantal stuks jongvee, opgegeven via de
jaarlijkse meitelling van het CBS.

De navolgende begrippen, die in dit onderzoek worden ge-
bmikt zijn als volgt gedefinieerd:

RS : het opblijven van de secundinae langer dan

12 uur na de partus.
Verwerpen : het afkalven na een draagtijd van minder

dan 265 dagen.
Te vroeg kalven : kalven na een draagtijd van 265 tot 275
dagen.

A terme kalven : kalven na draagtijd van 275 t/m 290 dagen.

-ocr page 177-

kalven na draagtijd van meer dan 290 dagen.

een retentie, waarbij de vmchtvliezen van de
secundinae binnen ongeveer 10 minuten
zijn te verwijderen. Dit wordt \'pelbaar\' ge-
noemd.

Het niet manueel
kunnen verwij-
deren :

een retentie, waarbij de vmchtvliezen niet
van de secundinae of ten dele zijn te verwij-
deren.

De gezondheidstoestand van de koe tijdens en direct na de
partus:

Slome koeien: onder slome koeien worden RS-koeien ver-
staan, die een verminderde eetlust hebben
met een T lager dan 39.5"C.
Zieke koeien : Onder zieke koeien worden RS-koeien ver-
staan, die geen of nagenoeg geen eetlust
hebben met een T van 39.5°C of hoger.

De graskuilvoeding: de kwaliteit van de graskuil, die één
maand voor de partus werd gevoerd, werd nagegaan. Deze
wordt met de VEM-waarde aangegeven. Een goede kwaliteit
kuil heeft een VEM-waarde van 850 VEM of meer; een matige
750-850 en een slechte kwaliteit minder dan 750 VEM (22).

Overlijd dragen :
Het manueel kun-
nen verwijderen :

Meteorologische gegevens: er zijn in die vier jaren gege-
vens over het weer verzameld, namelijk de uren zon en mm
regen in de inkuilmaanden mei t/m september met het oog op
het verband dat er via de graskuilkwaliteit met RS zou kun-
nen bestaan. Deze gegevens zijn afkomstig van proefboerde-
rij \'Aver Heino\' en Meteo-vliegbasis \'Twenthe\', via het
Buys Ballot Instituut in Utrecht.

Opzet van het onderzoek: het onderzoek heeft als volgt
plaatsgevonden:

A)Van de in vier jaar behandelde 2066 RS-koeien werd na-
gegaan of ze te vroeg, ä terme of over tijd kalfden, of ze
verworpen hadden en of ze een tweeling hadden ge-
bracht.

B) Van 503, willekeurig uit de praktijk gekozen RS-koeien,
die ter behandeling werden gekozen, zijn gedetailleerde
gegevens verzameld via een vragenformulier, bevattende
de volgende vragen in drie hoofdgroepen:

1 )Gegevens ten aanzien van het moederdier:
Veeslag; gezondheidstoestand tijdens de behandeling;
draagtijd; wijze van kalven; verloop partus en vulling
van het uier tijdens de partus.
2)Gegevens betreffende de vruchtvliezen:
Al of niet \'pelbaar\'; visuele beoordeling van de secun-
dinae; hoeveel van de secundinae, in percentage uitge-
drukt, hangt buiten de vulva; de reuk van de vmchtvlie-

A Aantal Ie inseminaties.

B Aantal behandelde RS-koeien, die krap of A terme kalfden of met verlengde draagtijd.

C Percentage *10 wal B van Ais.

D Aantal RS-koeien na venwerpen.

E Aantal RS-koeien na tweelingsdracfit.

Figuur 1.

-ocr page 178-

.1 »1 PT^^ m m,

Tabel 1. Voorstellende het aantal 1 e inseminaties welke 9 maanden eerder plaatsvonden (A), het aantal HS-gevallen (B), percentages x 10 van de RS-ge-
vallen (B) van het aantal Ie inseminaties, die 9 maanden eerder plaatsvonden (C) en de aantallen RS van verwerpers (□) en RS na tweelingdracht (E), al-
les per maand en over vier jaren weergegeven. Deze grafieken zijn in getallen omgezet. Tenslotte zijn de perioden, waarin de diverse graskuilen zijn ge-
voerd en de uren zon en mm regen in de graskuil-oogstperiode weergegeven.

jaar

maand

A

jaar

maand

B

C

D

E 1

Kuil

uren
zon

mm
regen

1982

april

3700

1983

jan.

45

12

5

4

goede

mei

3600

febr.

33

10

7

0

graskuil

juni

3200

mrt.

46

14

6

2

•82

juli

2700

apr.

43

19

3

4

aug.

2000

mei

36

16

2

2

93

108

sept.

1700

juni

44

24

1

0

233

42

okt.

1500

juli

35

21

0

4

247

25

nov.

1700

aug.

27

18

6

2

225

6

dec.

3000

sept.

29

9

4

1

119

65

1983

jan.

3500

okt.

53

15

8

3

febr.

4100

nov.

45

11

4

2

mrt.

4300

dec.

60

14

6

4

apr.

4100

1984

jan.

41

11

5

5

matige

mei

4100

febr.

39

9

2

1

graskuil

juni

2800

mrt.

36

13

4

0

\'83

juli

2500

apr.

35

14

3

2

aug.

2400

mei

30

12

1

0

90

148

sept.

1800

juni

36

20

2

0

127

76

okt.

1700

juli

34

19

3

2

130

56

nov.

1900

aug.

24

12

1

2

186

17

dec.

3200

sept.

38

11

4

2

63

110

1984

jan.

3500

okt.

55

13

3

2

febr.

4100

nov.

69

17

6

4

mrt.

4100

dec.

47

11

6

2

apr.

3100

1985

jan.

49

15

5

4

matige

mei

3300

febr.

46

14

7

3

graskuil

juni

2600

mrt.

45

17

4

0

\'84

juli

2400

apr.

39

16

0

0

aug.

1900

mei

27

12

1

3

164

43

sept.

1800

juni

38

21

1

4

126

100

okt.

1700

juli

29

17

2

2

190

77

nov.

2000

aug.

24

12

1

2

171

74

dec.

1800

sept.

32

18

3

6

113

59

1985

jan.

3200

okt.

35

11

3

4

febr.

3600

nov.

53

13

5

4

mrt.

3600

dec.

56

14

4

6

apr.

3300

1986

jan.

29

11

8

3

matige

mei

3200

febr.

22

8

1

2

graskuil

juni

2800

mrt.

32

11

3

6

\'85

juli

2300

apr.

31

13

1

6

aug.

2000

mei

28

14

3

4

222

46

sept.

1500

juni

16

10

4

0

259

68

okt.

1500

juli

17

11

6

1

165

31

nov.

2200

aug.

17

8

1

1

161

68

dec.

1600

sept.

27

16

4

0

118

1986

jan.

3100

okt.

33

11

3

6

febr.

3500

nov.

37

11

4

2

mrt.

3600

dec.

42

13

4

1

apr.

3000

1987

jan.

16

6

1

4

goede

mei

2800

febr.

11

3

1

3

graskuil

juni

2700

mrt.

26

9

3

3

\'86

De aantallen uren zon en mm regen, die aan de goede graskuil van

\'82 ten grondslag lagen, waren:

mei

231

37

juni

178

108

juli

248

14

aug.

162

38

sept.

164

16

-ocr page 179-

Tabel 2. Aantal gekalfde en R&koeien en onderverdeling in aantallen en percentages in te vroeg/a terme/overtijd. verwerpers, tweelinggeboortes en \'zelf
gepilden\'.

gekalfd

RS te vroeg/

RS-verwerpers

RS-tweeling

RS totaal

zelfgepilde RS

RStot.RS incl.

a terme/overtijd

zelf gepild

n

n

%

n

%

n

%

%

n

%

1983 4048

460

11.2

55

1.3

28

0.7

13.2

15

13.6

1984 4065

478

11.7

42

1.0

26

0.6

13.4

69

15.1

1985 5949

463

7.8

39

0.6

62

1.0

9.5

129

11.6

1986 5860

326

5.5

41

0.7

46

0.8

7.0

116

9.0

Totaal n en gemiddeld percentage:

19922

1727

9.0

177

0.9

162

0.8

10.8

329

12.3

zen bij behandeling.

3)Gegevens met betrekking tot de voeding in de laatste
maand van de dracht:

Soort voeding, dat wil zeggen stalvoeding, weidegang
of combinatie; graskuilvoeding, ja of nee; graskuil-
kwaliteit; andere voedingsmiddelen dan graskuilvoer.

Statistiek:

Alle gegevens van de 503 dieren werden ingebracht in een
computer-tabelleerprogramma. Een speciaal computerpro-
gramma werd ontworpen om tellingen te doen met behulp
van kruistabellen van twee en drie groepen gegevens, die on-
deriing een relevante samenhang hebben om met elkaar te
vergelijken. Bij de beoordeling van de tabellen werden de
DF met chi-kwadraat-waarden gebruikt; de kruistabellen,
waarvan het aantal cellen met waarden van 5 of minder meer
dan 20% was, werden niet beoordeeld (9).

Resultaten algemeen onderzoek A:

Van de 2066 behandelde RS-koeien staan de onderzoeksge-
gevens vermeld in figuur 1 (in getallen omgezet: Tabel 1).
Over de jaren \'83 t/m \'86 zijn jaargrafieken gemaakt, waarop
de aantallen RS-koeien per maand zijn uitgezet. Grafiek B
vertegenwoordigt de groep, die te vroeg, a terme of overtijd
afkalft. Opvallend is, dat elk jaar ongeveer eenzelfde curve te
zien geeft met steeds een dieptepunt in juli-augustus, direct
gevolgd door een sterke stijging met een top in november-
december. Verder valt op, dat het aantal RS-koeien, dus ook
het percentage, met de jaren afneemt. Dit zou verklaard kun-
nen worden uit het feit, dat vanaf\'83 steeds meer veehouders
zelf zijn gaan \'pillen\' en geen dierenarts meer consulteerden
om de retentie te laten verwijderen. Daar echter bekend was
welke veehouders het betrof en wat de bedrijfsgrootte was,
kon het jaarpercentage hierop worden gecorrigeerd. Met be-
hulp van de gegevens van de jaariijkse mond- en klauwzeer-
entcampagne, de meitelling van het CBS en het jaarpercen-
tage van de 2066 RS-koeien kon genoemde correctie worden
gemaakt. Zoals tabel 2 laat zien daalt het jaarpercentage dan
nog.

Om een indmk te krijgen wat grafiek B zou kunnen beteke-
nen is grafiek A boven grafiek B geplaatst. Grafiek A geeft
het aantal 1 e inseminaties per maand aan van de in het onder-
zoek betrokken runderen, die 9 maanden tevoren geïnsemi-
neerd waren; hierdoor wordt het aantal kalvergeboortes per
maand synchroon afgezet tegen het aantal RS-koeien.
Grafiek C geeft het aantal RS-koeien weer, in procenten van
het aantal Ie inseminaties. Men kan zien dat steeds de no-
vember-december-piek samenvalt met het hoogste aantal Ie
inseminaties negen maanden tevoren; er is dus geen RS-per-
centage-stijging, onafliankelijk van het aantal kalvergeboor-
tes op hetzelfde tijdstip, leder jaar ziet men wel een lichte,
onaftiankelijke stijging in het begin van de zomer, die niet is
te verklaren. De grafieken D en E geven de aantallen RS van
verwerpers en tweeling-geboortes weer. De aantallen zijn
klein; in beide grafieken vertoont de curve weinig verande-
ring, hoewel het aantal verwerpers in de winter iets stijgt.

De invloed van voeding op RS (zie ook onderzoek B):

De invloed van het weer op de kuilkwaliteit (zie achteraan
tabel 1) is duidelijk aanwezig, maar dit komt niet tot uiting in
het aantal RS-koeien, dat dit voer in de laatste maand van de
dracht opnam (naast graskuil werd maïskuil, bierbostel en
krachtvoer, zij het in beperkte mate, gevoerd). Het beeld van
de grafiek blijft elk jaar ongeveer gelijk. Van het totaal aantal
behandelde RS-koeien (n=2066) is tabel 2 samengesteld,
waarbij men kan zien dat het RS-jaarpercentage, waarin de
\'zelfgepilde\' RS-koeien zijn verdisconteerd, in die jaren
daalt van 13.6% naar 9.0%. In 1983 was er in deze praktijk
bijna nog geen veehouder, die zijn RS-koeien zelf \'pilde\',
terwijl het aantal \'zelfpillers\' in 1986 bijna acht maal zo
groot is geworden (Tabel 2).

Resultaten gedetailleerd onderzoek B:

Van de 503 RS-koeien, waarvan na behandeling een vragen-
lijst werd ingevuld, bleek 75% te behoren tot de Ie t/m 5e pa-
riteit, terwijl het veeslag voor 54% FH, 42% MRIJ en voor
4% kruisingen HF/FH betrof (gem. \'83 t/m \'86). Als bijzon-
derheid zij vermeld, dat in de loop van genoemde jaren de
kmisingen HF/FH en HF/MRIJ samen toenemen van 1.6%
tot 6.0%. Na 1986 is dit laatste percentage sterk gestegen.
De gezondheidstoestand van de dieren was op het moment
van behandeling als volgt (75% werd behandeld na 24 uur
post partum):

a) 91% van de RS-koeien vertoonde bij behandeling geen
ziekteverschijnselen.

b) 8% (40 dieren.waarvan 30 met melkziekte) was sloom.

c) 1% (6 dieren, allen hadden een mastitis) was duidelijk
ziek.

Voorts blijkt dat 87% van de RS-koeien een normale of ver-
lengde draagtijd had, namelijk:

te vroeg (n=63) a terme (n=267) overtijd (n= 172)
13% 53% 34%

Met andere secundaire partusgegevens, namelijk verloop
van de partus (onverwacht, normaal, en traag kalven; met

-ocr page 180-

Tabel 3. Kruistabel, samengesteld met de gegevens van draagtijd en par-
tusverloop.

draagtijd

te vroeg a terme overtijd rij totaal

partusverloop

aantallen

54

84

38

176

onverwacht

30.7% (rij %

) 47.7%

21.6%

35.0%

83.1%(kolom% ^

f) 31.5%

22.2%

aantallen

9

170

124

303

normaal

3.0%

56.1%

40.9%

60.2%

13.8%

63.1%

72.5%

aantallen

2

13

9

24

traag

8.3%

54.2%

37.5%

4.8%

3.1%

4.9%

5.3%

kolom totaal

65

267

171

503

12.9%

53.1%

34.0%

100.0%

P<0.001; DF= 4; 80.38 (n=503)

onverwacht wordt een versneld, zonder complicaties verlo-
pend kalfproces bedoeld), is met de draagtijd een kmistabel
gemaakt om na te gaan welke variabelen samen het meest
voorkomen, weergegeven in tabel 3.
Men ziet dat de meeste RS-koeien (303 van de 503) normaal
kalven; het aantal traag kalvende dieren is laag (24);
echter
176 RS-koeien kalven onverwacht, 54 te vroeg, maar 84 a
terme en 38 overtijd.
Het blijkt dus dat meer dan tweederde
(84 38) van deze groep dat onverwacht kalfde, een normale
draagtijd had of overtijd droeg.

Deze onverwacht kalvende mnderen hebben voornamelijk
een niet vol of slap uier, namelijk voor 75% en een vol uier
voor 25%. Bij de normaal kalvende dieren is het juist an-
dersom namelijk voor 78% een vol en voor 22% een niet vol
ofslap uier bij kalven. P<0.001; DF=4; X2=79.69 (n=503).

Wanneer men kijkt hoe vast de vmchtvliezen zitten bij het
pellen, dan blijkt dat bij 275 dieren (55%) de secundinae niet
of niet geheel pelbaar zijn en dat bij 230 (45%) de vmchtvlie-
zen binnen ongeveer 10 minuten geheel zijn te verwijderen.
In tabel 4 wordt de samenhang weergegeven tussen het mo-
ment van kalven, de vulling van het uier tijdens afkalven en
de pelbaarheid van de secundinae.

De niet of niet geheel pelbare nageboorte komt samen met
een matig vol of slap uier het meeste voor bij te vroeg kal-
vende mnderen, maar ook, zij het in mindere mate, bij a
terme en overtijd gekalfde RS-koeien.
Bij 52% van alle dieren hangt bij het tijdstip van behandeling
niets of alleen wat amnion buiten de vulva en dit verschijnsel
komt het meeste voor bij het niet pelbaar zijn van de secundi-

1 aii?^»? ÄI I-1Ä!

■ inni^\'T fII

Tabel 4. Kalfmoment. vulling uier op dat ogenblik en pelbaarheid van de
secundinae:

niet pelbaar

pelbaar

de sec. van te vroeg gekalfden

(n=65)

80%

20%

de sec. van a terme gekalfden

(n=266)

50%

50%

de sec. van over tijd gekalfden

(n=172)

50%

50%

dieren met matig vol of slap uier (n=216)

75%

25%

dieren met vol uier

(n=287)

50%

50%

P<0.001; DF= 4; X^ 21.05 {n=503).

nae; bij 48% hangt 10-75% van de secundinae, die voorna-
melijk geheel pelbaar zijn, buiten de vulva.
Deze percentages veranderen per onderzoeksjaar weinig.
De pelbare secundinae hebben weinig geur of hebben een
weeïge geur, de kleur is meestal licht. De reuk van de niet-
pelbare secundinae varieert van weeïg tot zeer stinkend, de
kleur is donker.

Al deze feiten dragen bij tot de twee typische beelden van
RS-koeien, die aan het einde van dit onderzoeksgedeelte
worden besproken.

Van de voeding 1 maand voor het kalven kunnen de vol-
gende gegevens worden vermeld:

Gezien het praktijkkarakter van dit onderzoek worden geen
precieze hoeveelheden van de soorten voeding, die de dieren
krijgen, gegeven. Wel is opgetekend dat kuilvoer in de stal-
periode en gras en kuilvoer bij weidegang
ad libitum worden
verstrekt; aan maïskuil en bierbostel geeft men 5 tot 10 kg
produkt, terwijl in bijna alle gevallen 1 tot 2 kg krachtvoer
aan de dieren wordt gegeven.

Niet alle hoogdrachtige dieren kregen de genoemde voer-
soorten, zoals tabel 5 Iaat zien.

Tabel 5. Voersoort in stal- en w/eideperiode.

verstrekt

33
52
92
46

67
48
8

54

niet verstrekt (gem.in perc.)

graskuilvoer
maïskuilvoer
bierbostel
krachtvoer

Deze getallen veranderen bijna niets in de loop der jaren, be-
halve bij krachtvoer; in de loop der jaren neemt dit met 1 a 2
kg toe.

Van de 503 RS-koeien krijgt 67% = 335 graskuil te eten.
Het samen voorkomen van graskuilkwaliteit en jaar van
waarneming is uitgedmkt in de volgende variabelentabel
(Tabel 6) en laat zien, dat in de loop der jaren meer RS-
koeien graskuil van matige tot slechte dan van goede kwali-
teit hebben gehad (Tabel 6).

Tabel 6. Jaar van waarneming en gemiddelde graskuilkwaliteit in procen-
ten:

•83

\'84

\'85

\'86

gem.

a) geen graskuil gehad

36

31

29

37

33_^ n =

168

b) goede graskuilkwaliteit

37

16

14

26

25^. n =

124

c) matige tot slechte kwaliteit

27

53

57

37

42-►n»

211

P<0.001;DF=9; X-44.26

Omgerekend voor de 335 RS-koeien die wel graskuil hebben
gehad, was de kwaliteit voor 37% goed en voor 63% matig
tot slecht.

De verschillende gegevens van onderzoek B overziend, kan
men vaststellen dat er twee typen RS zijn te onderscheiden:
I) De niet-pelbare RS, voorkomend bij mnderen die geen
ziekteverschijnselen vertonen, onverwacht, enigszins
versneld hebben gekalfd. Het uier is matig vol of slap
bij kalven; het beeld komt voor zowel na te vroeg

-ocr page 181-

kalven als na normale of verlengde draagtijd. Er hangt
niets of alleen wat amnion buiten de vulva; de secundinae
zijn niet of maar ten dele pelbaar en stinken bij behande-
ling. Dit type komt voor bij 175 van de 503 dieren (35%).
II) De geheel pelbare RS, voorkomend na normale en ver-
lengde draagtijd bij runderen die geen ziekteverschijnse-
len vertonen. Het uier is bij kalven goed vol. Van de
vruchtvliezen is 10-75% buiten de vulva zichtbaar. De se-
cundinae zijn geheel pelbaar en hebben weinig of slechts
een weeïge geur. Dit type komt voor bij 226 van de 503
dieren (45%).

DISCUSSIE EN CONCLUSIES

In dit onderzoek blijkt dat er meer RS-koeien zijn, die gras-
kuil hebben gehad van matige tot slechte, dan van goede
kwaliteit; dit betreft 211 van de 335 dieren, die graskuil vers-
trekt hebben gekregen.

De graskuilkwaliteit kan van invloed zijn, daar het in de 335
gevallen waarin de RS-koeien graskuil verstrekt kregen, de
grootste variabele is (zie Tabel 5); de andere genoemde voer-
soorten hebben een vrijwel constante samenstelling door de
jaren heen.

Uit het verloop van de aantallen RS en le inseminaties 9
maanden tevoren, zoals gepresenteerd bij figuur 1, is te zien
dat de grafieken A en B gelijk fluctueren. Men kan dus niet
zeggen dat in een bepaalde tijd van het jaar meer of minder
RS voorkomt.
Het RS-jaarpercentage daalt echter, en wel
van 13.9% in \'83 tot 9.0% in \'86.
De literatuur vermeldt dat
RS minder voorkomt bij kruisingen van dieren, die genetisch
sterk van elkaar verschillen (12).

Wellicht zou het dalende RS-percentage te maken kunnen
hebben met het in de periode van onderzoek steeds meer ge-
bruikte nieuwe, uit de V.S. en Canada afkomstige veeras
Holstein-Friesian? In die periode nam in dit onderzoek het
percentage kruisingen met Holstein-Friesian toe van 1.6% in
\'83 tot 6.0% in \'86.

Velen vermelden dat het loslatingsproces (het langzaam los-
ser worden van de chorionvilli via een cellenreductie in de
karunkelcrypten, waarna loslating plaatsvindt) al voor de
partus begint en zelfs weken nodig heeft (6,7,18). Bij de on-
verwacht en/of te vroeg gekalfde dieren met een dus te snel
verlopend kalfproces, is er mogelijk geen tijd genoeg ge-
weest om het loslatingsproces in de placentomen te vol-
tooien.

De vrucht vliezen bij deze dieren zijn dan ook meestal niet
pelbaar (Tabel 4). Bij de RS-koeien, waar het kalfproces nor-
maal, langzaam en geleidelijk verloopt en het uier goed vol
is, kan men zeggen dat voor de loslating van de vruchtvlie-
zen meer tijd beschikbaar is om die uit de karunkels te doen
loslaten; in die gevallen zijn de secundinae gemakkelijk te
verwijderen (Tabel 4).

Het begin van dit onderzoek stamt uit de periode, dat het in
de praktijk nog als
lege artis werd aangemerkt de vastzit-
tende secundinae voorzichtig manueel te verwijderen. Met
die achtergrond is de indeling pelbaar en niet pelbaar ge-
maakt. Later wordt deze behandeling meer en meer omstre-
den, daar men meent dat na het manueel verwijderen nog al-
tijd stukjes villi in de crypten der karunkels zouden
achterblijven. Is ooit nagegaan of na \'normaal\' afkomen van
de secundinae niets van de vmchtvliezen in de karunkels c.q.
baarmoederlumen achterblijft?

Oudere praktici weten uit ervaring dat alle \'gepilde\' RS-
koeien voor kortere of langere tijd gaan witvuilen. Mijn er-
varing is dat RS-koeien, waarvan de vruchtvliezen geheel
zijn te verwijderen, niet gaan witvuilen, zelfs niet wanneer er
na de verwijdering der vliezen geen antibioticum in de uterus
wordt gebracht.

lAffl
éÊÊÊ^

Zoals in de resultaten is vermeld is 80% van de 503 RS-ge-
vallen in twee typen in te delen. Het antwoord op de vraag
waarom de resterende 20% van de RS-casussen daarbij niet
zijn onder te brengen, kan niet gegeven worden.
Het geleidelijk veriopende, al weken voor de partus begin-
nende loslatingsproces en het feit, dat in de literatuur wordt
vermeld dat maar voor 70- 80% een retentie al voor de partus
vaststaat, zou hiermee te maken kunnen hebben (8). Een vol-
gend gedetailleerd onderzoek zou hieromtrent meer duide-
lijkheid moeten brengen.

RS is een probleem dat niet bij de partus zijn oorzaak vindt
maar eerder (13,18). Het zou wenselijk zijn in de praktijk
hieraan meer aandacht te besteden. Bij bijvoorbeeld de be-
drijfsbegeleiding zouden naast behandeling van RS-koeien
en stierkeuze, voeding en verzorging van hoogdrachtig
melkvee meer prioriteit moeten krijgen.

DANKBETUIGING

De auteur is Dr. J.W.Gunnink, wetenschappelijk medewerker Vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting en drs. M.J.G. Luppes. statisti-
cus bij het CBS te Heerlen, zeer veel dank verschuldigd voor stimulering en
de vele adviezen voor de tot standkoming van dit artikel; maar last, but not
least dank ik mijn echtgenote voor haar hulp bij het vele typewerk en het for-
muleren in goed Nederlands.

SUMMARY

Retained placenta in cows: a practice-oriented approach

Veterinary practice research carried out from 1983 to 1986 showed that the
incidence of retained placenta in cows decreasedfrom 13.6% in 1983 to 9%
in 1986. A possible relationship with the use of Holstein-Friesian breed du-
ring this period has been mentioned hut not .substantiated. Detailed data
were collected for 503 cows treated for retained placenta with the aim of
gaining insight into the cause of the problem. The data showed that there
are tno types of retained placenta (I). The type that cannot be peeled off.
which occurs in animals that have given birth unexpectedly and too early
and in cattle that calved unexpectedly after a normal or extended gestation:
and (2) the type that can be peeled off. which occurs in animals with a nor-
mal parturition after a normal or extended gestation. Some cows were fed
silage in the last month of gestation: 67% was of moderate-to-poor quality
and 37% was of good quality.

LITERATUUR

1. Comline RS. et al. Parturition in the cow: Endocrine changes in ani-
mals with chronically implanted catheters in the foetal and maternal
circulations. J of Endocrinogy. 1974; 63:451 -72.

2. Curtis CR. et al. Associations of parturient hypocalcemia with eight
periparturient disorders in Holstein cows JAVMA 1983; 183, 3: 559-
61.

3. Diergeneeskundig Memorandum: Retentio Secundinarum bij het
rund. 1982; 29 (2): 100-33.

4. Dubois PR. and Williams DJ. Increased incidence of retained placenta
associated with heat stress in dairy cows. Theriogenolog 1980; 13 (2):
115-21.

5. Duncanson GR. A four year study on a hundred and twenty cows dairy
unid with a rate of retained placenta and subsequent endometritis.
Proc. Xl-th Int.Congr Dairy Cattle, Tel Aviv, 1980; 981-5.

6. Geyer K. Untersuchungen über die Aethiologie der Retentio
Secundinarum beim Rind. D Tierarztl Wschr 1964; 71: 5-9.

7. Grunert E. Aethiologie, Pathogenese und Therapie der Nachgeburts-
verhaltung beim Rind. D Tierarztl Mschr 1983; 70 6/7:230-5.

8. GunninkJW.

a) Retained placenta and leucocytic activity.

b) Pre-partum leucocytic activity and retained placenta.

c) Post-partum leucocytic activity and its relationship to caesarian sec-
tion and retained placenta.

d) Influence of dilution on the chemotactic properties of cotyledon sus-
pension. Vet Quart 1984; 6/2:49-9.

9. Hagenaars JAP. Multivariate Tabelanalyse. Elaboratie van een samen-
hang. Uit Segers en Hagenaars: Sociologische Onderzoeksmethoden

-ocr page 182-

II Assen, 1980; 4: 121-48.

10. Horta AEM, Chahassagne M, and Brochart M. Prostaglandin F2 alpha
and prostacyclin imbalance in cows with placental retention: new fin-
dings. Ann Rech Vet 1986;17:395-9.

11. Joosten 1, van Eldik P, Hiving L, and van der Mey GJW. Factors rela-
ted to the aetiology of retained placenta in dairy cattle. Animal
Reproduction Science.1987; 14:251-62.

12. Joosten I. The Bovine Major Histocompatibility complex. A bioche-
mical characterization of its products and their role in the aethiology of
retained placenta. Thesis, Utrecht 1990.

13. Kolb E. Neuere biochemische Erkennmisse zur Entstehung und Ver-
hütung der Nachgeburtsverhaltung des Rindes. Msche für Vet Med
1984; 39: 15-7.

14. Kudläk E. Ursachen, Vorbeuge und Behandlung der Nachge-
bunsverhaltung beim Rind. DerTierz 1973; 25: 15-7.

15. Lotthammer KH. Vergleichende Untersuchungen über den Verlauf,
der Gehalte an Mineralstoffe, Stoffwechselmetaboliten, Enzymen und
Hormonen im Blutserum ante Partum bei Milchkühen mit und ohne
spätere Retentio Secundinarum. Tierärztl Wschr 1983; 90:427-33.

16.

17.

18.

19.

20.

21.

22.

23.

ia

üdybriybiéAiiiibiÉ IIInfi

Morrow DA el at. Clinical investigations of a dairy herd with the fat-
cow syndrome. JAVMA 1979; 15: 161-7.

Muller LD, and Ownes MJ. Factors associated with the incidence of
retained placenta. J of Dairy Sc 1972; 57: 725-8.
Paisley LG, Mickelesen WD, and Anderson PB. Mechanisms and the-
rapy for retained foetal membranes and uterine infections of cows: a
review. Wash St Un Theriogenolog 1986; 25/3:353-81.
Scholma LO. Referaat Verloskunde en Gynaecologie 1979.
Schulz LC und Merkt H. Morphologische Befunde an extirpierten
Plazentomen, zugleich ein Beitrag zur Aetiologie der Retentio
Secundinarum beim Rind. Mh für Vet Med 1956; 11: 712-9.
Thombum GD. Physiologie and control of parturition: reflections on
the past and ideas for the future. Animal Reproduction Science 1979;
2: 1-27.

Voedemormen landbouwhuisdieren en voederwaarden veevoeders.
Centraal Veevoederbureau 1991 pag. 48.

Zöldag L. Stresz und Fortpflanzungsstörungen beim Rind 2e Mittei-
lung: Einflusz von Stressoren auf die Trächtigkeit. Dtsch Tierärztl
Wschr 1983; 90: 184-7.

pluimvee

o

Aantonen van Salmonella enteritidis in pluimvee-fae-
ces met behulp van Polymerase kettingreactie en
oligonucleotide primers specifiek voor het Genus
Salmonella

N.D. Cohen. E.D. McGruder, H.L Neibergs, R.W. Behle,
D.E. Wallis and S.H. Hargis. Poultry Science. 1994: 73:
354-7.

Aantonen van Salmonella enteritidis in pluimvee-faeces
met behulp van
de Polymerase kettingreactie en oligonucle-
otide primers specifiek voor het Genus
Salmonella.

Het aantonen van Salmonella bacteriën in pluimveemest is
mogelijk met behulp van microbiologisch onderzoek met
voorophopingsmedia en specifieke voedingsbodems en, in-
dien primers beschikbaar zijn, met behulp van de polyme-
rase kettingreactie (PCR)-techniek. De primers zijn DNA-
fragmenten die specifiek zijn voor een deel van het DNA-
molecuul van het te onderzoeken agens. Door de primers in
contact te brengen met de complementaire nucleotiden van
het DNA van het te onderzoeken agens kunnen, middels
meerdere cycli in de PRC-methode, kopieën van een deel
van dit DNA-molecuul gemaakt worden. Deze kopieën kun-
nen met behulp van electroforese technieken zichtbaar ge-
maakt worden. Door het herhalen van de PCR na beëindi-
ging van de eerste serie cycli, waarbij opnieuw een hoe-
veelheid primers aan de gevormde vloeistof wordt toege-
diend, zou de techniek nog gevoeliger worden (\'Booster
PCR\'). De auteurs hebben primers ontwikkeld die specifiek
zouden zijn voor het genus
Salmonella en niet reageren in
aanwezigheid van andere bacteriën, waaronder de Entero-
bacteriaceae.

Salmonellavrije pluimvee-faeces werden vermengd met een
oplossing van
Salmonella enteritidis tot respectievelijk 1,
10, 100 en 1000 bacteriën per gram faeces. Daarnaast wer-
den een positieve, een
S. enteritidis-cultuur en twee nega-
tieve controles, respectievelijk een
E. coli-cultuur en een niet
bewerkt monster van de betreffende pluimveefaeces, in het
onderzoek meegenomen. Tijdens alle 12 experimenten was
binnen 24 uur een
Salmonella-bacterie met de PCR-tech-
niek aantoonbaar in de faeces waaraan
Salmonella enteriti-
dis
was toegevoegd. Door middel van het microbiologische
onderzoek, volgens de voorschriften van het National
Poultry Improvement Plan, was de bacterie slechts aantoon-
baar bij de aanwezigheid van meer dan 100
Salmonella-bac-
teriën per gram faeces. De auteurs concluderen dat de boos-
ter PRC, met de door hen ontwikkelde primers, voor het
aantonen van
Salmonella\'s in faeces gevoeliger is dan de
voorgeschreven microbiologische methode.

Referaten

T.H.F. Fahri

paard

Efficacy of oral ivermectin paste against mucosal
stages of cyathostomes.

5. Love, J.L. Duncan, J.M. Parry and W. T.R. Grimshaw. Vet
Ree 1995: 136: 18-9.

Het effect van een orale dosis ivermectine (200 p.g/kg li-
chaamsgewicht) op zich in de mucosa ontwikkelende larven
van Cyathostominae werd bij het paard onderzocht. Ge-
bruikt werden twaalf pony-veulens van twee tot zes maanden
oud, die in twee groepen werden gedeeld. Iedere pony kreeg
150.000 Lß-larven verstrekt in december. 21 Dagen later
werd de proefgroep oraal met ivermectine behandeld. Alle
ponies werden 56 dagen na infectie geëuthanaseerd.
Gedurende het onderzoek bleef ei-uitscheiding in de faeces
van proefponies achterwege, terwijl de controle-ponies allen
een patente infectie doormaakten. De eerste eieren werden in
de controle-groep op dag 50 na infectie in de faeces aange-
troffen. Ten tijde van de sectie werd slechts bij twee proefpo-
nies een gering aantal volwassen Cyathostominae aangetrof-
fen. Ivermectine per os bleek voor meer dan 99% effectief
tegen niet-geïnhibeerde larven van Cyathostominae. Tegen
geïnhibeerde larven werd een effectiviteit geclaimd van
77%.

J.H. van der Kolk

-ocr page 183-

anthelmintica-resistentie bij nematoden van
het schaap in nederland

Tijdschr Diergeneesk 1995: 120:173-6

F.H.M. Borgsteede\'\', J.J. Pekelder^, D.P. Dercksen3, J. Sol\'\', P. Vellema5,
C.P.H. Gaasenbeek\'\' en J.N. van der Linden\'\'

Uit en Voor de praktijk

SAMENVATTING

Op 71 bedrijven, verspreid over Nederland werd in 1994 met
behulp van een EPG-reductietest en een egg hatch assay een
onderzoek verricht naar het vóórkomen van resistentie tegen
wormmiddelen bij nematoden van het schaap. Op 70 bedrijven
werd een tot de benzimidazolen behoren middel (oxfendazole)
getest, op 51 bedrijven ivermectine en op 36 bedrijven levami-
sole. Op basis van de EPG-reductietest kwam benzimidazole
resistentie voor op 56 bedrijven, 2 bedrijven waren verdacht,
op 9 bedrijven was geen aanwijzing voor resistentie, terwijl op
3 bedrijven de test niet kon worden uitgevoerd vanwege te lage
ei-uitscheiding voor de behandeling. Voor aanwezigheid van
resistentie tegen levamisole en ivermectine waren geen duide-
lijke bewijzen voorhanden. Benzimidazole resistentie werd
waargenomen bij
Haemonchus contortus, Cooperia curticei,
Ostertagia spp.
en/of Thchostrongylus spp. Géén resistentie
werd gevonden bij soorten uit het geslacht
Nematodirus,
Chaherlia ovina
en/of Oesophagostomum spp. De resultaten
van de egg hatch assay l)evestigden de resultaten van de EPG-
reductietest. Op 59 bedrijven werd een ED50 waarde van >
0,12 p.g ml \' thiabendazole gevonden.

INTRODUCTIE

In 1982 werd voor het eerst in ons land verslag gedaan van
het vóórkomen van anthelmintica-resistentie (AR) (1). Het
betrof resistentie van
Haemonchus contortus tegen benzi-
midazolen (BZ\'s). Enige jaren later werd een onderzoek ver-
richt naar het vóórkomen van AR op 59 bedrijven, verspreid
over Noord-, West- en Centraal-Nederland (2). Hierbij bleek
dat, gemeten met een
in vitro egg hatch assay voor het vast-
stellen van BZ-resistentie, op 47% van de bedrijven een
ED50 (de theoretische concentratie van een middel waarbij
50% van de eieren zich niet kan ontwikkelen) van 0,12 p.g
ml"\' thiabendazole (TBZ) of hoger werd gevonden. Een
waarde > 0,12|xg ml"\' TBZ werd als indicatief voor AR be-
schouwd. Op de meeste bedrijven was
H. contortus de soort
waarbij AR werd vastgesteld. Slechts incidenteel werden an-
dere wormsoorten verdacht. Slechts bij één van deze soorten,
Cooperia curticei, kon AR worden bewezen (3).

\' DLO-Instiluul voor Veehoudaïj en Diergezondheid (ID-DLO). Poslhus 65. 8200 AB
Lelystad.

- Slichting Gezondheidsdienst wor Dieren in West- en Midden-Nederland. Posthtis
87. 2800 AB Gouda.

Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland, Postbus 4. 5280 A.A
Boxtel

Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland. Postbus 9, 7400 AA
Deventer.

^ Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland. Postbus 361. 9200
AJ Drachten.

Naar aanleiding van gevallen van haemonchose bij lamme-
ren in 1989 kon worden aangetoond dat op 9 van de 10 on-
derzochte bedrijven AR een rol speelde (5). De gevonden
ED50-waarden lagen aanzienlijk hoger dan in eerder onder-
zoek (2).

Het hier beschreven onderzoek had tot doel de stand van za-
ken met betrekking tot AR op schapenbedrijven in
Nederiand anno 1994 vast te stellen, omdat van verschil-
lende kanten het vermoeden werd geuit dat het aantal bedrij-
ven met resistentie zou zijn toegenomen en dat de mate van
resistentie zou zijn verhoogd. Tevens gaf het onderzoek de
mogelijkheid na te gaan of BZ-resistentie ook bij andere
wormsoorten voorkwam en of er resistentie was tegen
wormmiddelen met een ander werkingsmechanisme.

MATERIAAL EN METHODEN

Bedrijven

Een oproep door de Gezondheidsdiensten aan schapenhou-
ders om deel te nemen aan een AR-onderzoek heeft een
groot aantal meldingen opgeleverd. Hiemit zijn 71 bedrijven
gekozen (Noord-Nederland: 18, West- en Midden-Neder-
land: 19, Oost-Nederiand: 16 en Zuid-Nederiand: 18). Alle
geselecteerde bedrijven zijn voor de start van het onderzoek
bezocht. Bij dat bezoek kreeg de schapenhouder uitleg over
doel en opzet van de proef en werd een enquêteformulier in-
gevuld met een aantal voor onderzoek relevante gegevens
(bedrijfsomvang, ander vee, huisvesting, voeding, bewei-
ding, ontworming, etc.). Alle bedrijven hadden minimaal 30
lammeren. Het onderzoek vond plaats in de periode juli - ok-
tober 1994.

Behandeling en bemonstering

Op ieder bedrijf werden, afhankelijk van het aantal beschik-
bare lammeren 2, 3 of4 koppels van 15 individueel gemerkte
dieren gevomid. Het bedrijf werd tweemaal bezocht met een
tussenpoos van 14 dagen. Bij het eerste bezoek werden de
lammeren individueel gewogen en at random verdeeld over
de groepen. Waren er slechts twee groepen (14 bedrijven) dan
diende één groep als onbehandelde controlegroep. De tweede
groep werd dan oraal behandeld met een BZ (oxfendazole
(OFZ) in een dosering van 5 mg/kg lichaamsgewicht (Sy-
nanthic®, 2,265% suspensie, Janssen Pharmaceutica B.V.,
Tilburg)) met uitzondering van een bedrijf waar levamisole
(LEV) oraal in een dosering van 7,5 mg/kg lichaamsgewicht
(L-Ripercol® Drench, Janssen Pharmaceutica B.V., Tilburg)
werd toegediend. Waren er drie groepen beschikbaar (26 be-
drijven) dan werd naast de controlegroep en de OFZ-groep de
derde groep oraal behandeld met ivermectine (IVM) in een
dosering van 0,2 mg/kg lichaamsgewicht (Oramec®, MSD
AGVET, Haariem). Waren er vier groepen (31 bedrijven) dan
werden alle drie bovengenoemde middelen getest.
Van ieder lam werd een rectaal faecesmonster verzameld en
in een koelbox of koelkast bewaard tot de verwerking. De

-ocr page 184-

bewaartijd was maximaal twee dagen. Bij het tweede bezoek
werd wederom een rectaal faecesmonster van alle dieren ge-
nomen. Indien nodig werd de controlegroep behandeld. Als
criterium hiervoor gold: gemiddeld aantal eieren per gram
faeces (EPG) > 300 of een individueel EPG > 1000.

Laboratoriumonderzoek

Van elk faecesmonster werd het aantal eieren per gram fae-
ces bepaald volgens een gewijzigde McMaster-methode (4)
met gevoeligheid 50 (ieder geteld ei vertegenwoordigt 50 ei-
eren). Van de resterende faeces bij het eerste bedrijfsbezoek
werd een mengmonster gemaakt. Hiervan werd een gedeelte
gebmikt voor faeceskweken, de rest voor een egg hatch as-
say. De faeces werd 7 dagen bij 27°C gekweekt. Daarna wer-
den larven verzameld en geïdentificeerd. De egg hatch assay
met TBZ voor het vaststellen van BZ-resistentie werd uitge-
voerd zoals beschreven door Boersema
et al (1982). Bij het
tweede bedrijfsbezoek werden mengmonsters
per groep ge-
maakt en in kweek gezet. Er werd géén egg hatch assay ge-
daan.

De EPG\'s van de faecesmonsters van het eerste bedrijfsbe-
zoek werden vergeleken met die van het tweede bedrijfsbe-
zoek volgens eerder gepubliceerde richtlijnen (6). We noe-
men deze test de EPG-reductietest. Resistentie is aanwezig
als het percentage reductie in het EPG minder dan 95% be-
draagt en de onderste waarde van het 95% betrouwbaar-
heidsinterval lager is dan 90%. Als slechts aan één van deze
criteria wordt voldaan is er verdenking van het bestaan van
resistentie tegen anthelmintica.

RESULTATEN

Het gemiddelde EPG per bedrijf (monsters genomen bij het
eerste bedrijfsbezoek) varieerde van O tot 3984 met een ge-
middelde (± s.d.) van 642± 802.

Bij de larvendifferentiatie (70 bedrijven) werden de vol-
gende larventypen gevonden (tussen haakjes staat het per-
centage bedrijven waarop deze larventypen werden gevon-
den):
Ostertagia/Trichostrongy\'lus (99%), Haemonchus
(86%), Cooperia curticei (63%), Oesophagostomum/Cha-
bertia
(56%), C oncophora (9%).

De resultaten van de EPG-reductietest, uitgevoerd op 70 be-
drijven, zijn weergegeven in Tabel 1. Op enkele bedrijven
was het EPG te laag om de berekening te kunnen uitvoeren
(in de tabel vermeld als onbekend).

Na de behandeling met OFZ (n=70) was de larvenkweek op
slechts één bedrijf negatief Op 28 bedrijven was het percen-
tage
HaemonchusAarven > 80, op 12 bedrijven gold dit voor
Ostertagia/Trichostrongy\'lusAarven en op 13 bedrijven voor
C.
curticei-larvcn, terwijl op 15 bedrijven geen duidelijke
overheersing van een type larve werd gevonden.
Na de behandeling met IVM (n=51) waren 42 bedrijven ne-
gatief op 5 bedrijven was het percentage
H. contorlusAarvcn
> 80 en op 3 bedrijven was dit voor Ostertagia/Trichostron-
gv\'/i/i-larve het geval. Op één bedrijf was er geen overheer-
send type aanwezig.

Na behandeling met LEV (n=36) bleken 8 bedrijven nega-
tief terwijl op 22 bedrijven > 80%
Ostertagia/Trichostron-
gv/i«-larven werden gevonden. Voor H. contortusAarven
was dit op slechts één bedrijf het geval, terwijl op vijf bedrij-
ven geen enkele soort duidelijk overheerste.
De egg hatch assay is uitgevoerd op 64 bedrijven. Indien als
criterium voor de aanwezigheid van resistentie een ED50-
waarde van >0,12 |xg ml"\' TBZ wordt genomen, voldoen
slechts
vier bedrijven hier niet aan. Resistentie tegen BZ\'s

1« f 1» I r« •

f \' II II > É H

Tabel 1. Het voorkomen van resistentie tegen anthelmintica (AR) op 71
onderzochte bedrijven.

resistentie aanwezig

Ja Verdacht Nee Onbekend\'! Totaal

behandeld met

N =

%

N

= %

N =

%

N =

%

N ^

= %

oxfendazole

56

80

2

3

9

13

3

4

70

100

ivermectine

0

0

2

4

47

90

3

6

52

100

levamisole

4

11

4

11

26

70

3

8

37

100

EPG te laag om een EPG-reductietest uit te voeren.

komt dus volgens deze test voor op 94% van de bedrijven.
Nemen we als onderste grens 0,15 jig ml"\' TBZ dan bedraagt
het percentage resistente bedrijven nog altijd 78, overeenko-
mend met het percentage uit de EPG-reductietest.
Uit het faecesonderzoek bleek dat alle uitgevoerde behande-
lingen wel effectief waren tegen
Nematodirus battus, N.fili-
collis
en N. spathiger. Bij soorten van dit geslacht werd dus
géén resistentie gevonden. Uit de resultaten van de faeces-
kweken na de behandeling viel op te maken dat dit ook gold
voor
Chabertia ovina en/of Oesophagostomum spp.

DISCUSSIE

De in ons land op de markt zijnde breedspectmm wormmid-
delen voor schapen kunnen qua werkingsmechanisme wor-
den onderverdeeld in drie klassen.

Klasse 1: de (pro) benzimidazolen; klasse 2: levamisole, en
klasse 3: de avermectines (met tot op heden als enige verte-
genwoordiger ivermectine maar meer middelen uit deze
klasse zijn binnenkort op de markt te verwachten).
Ontwikkelt zich binnen één klasse resistentie dan is er ook
resistentie tegen andere middelen uit dezelfde klasse. Men
noemt dit nevenresistentie.

De resultaten van het onderzoek laten duidelijk zien dat re-
sistentie van schapennematoden tegen middelen uit de klasse
van de BZ\'s in Nederland zeer wijd verspreid voorkomt.
Resistentie wordt gevonden bij meerdere wormsoorten: //.
contortus, Ostertagia spp., Trichostrongy lus spp. en C. cur-
ticei.
Bij Chabertia ovina en/of Oe.sophagostomum spp. en
alle
Nematodirus-soorten werd géén resistentie waargeno-
men. Resistentie tegen IVM kon (nog) niet worden vastge-
steld. Dit gold ook voor LEV, ondanks dat uitslagen van vier
bedrijven leidden tot de uitspraak \'ja\' in de EPG-reductie-
test. Op de bedrijven, waar op basis van deze test de uit-
spraak \'resistentie aanwezig\' of \'verdacht\' werd gedaan,
ging het in de meeste gevallen om één dier met een positief
EPG. Zeker bij een laag infectieniveau leidt dit al gauw tot de
uitspraak dat resistentie aanwezig is of wordt verdacht. Bij
de bedrijven met BZ-resistentie hadden de meeste of alle
dieren na de behandeling een positief EPG.
Analyse van de verschillen in bedrijfsvoering tussen bedrij-
ven met en bedrijven zonder BZ-resistentie toonde aan dat
op de bedrijven met BZ-resistentie de frequentie van behan-
delen van lammeren hoger lag, minder om het jaar gewisseld
werd van middel uit een andere klasse, minder wisselbewei-
ding werd uitgevoerd met andere diersoorten (mndvee/
paard) en minder vaak geweid werd op weiland dat verdacht
werd van hoge larvenbesmetting.

-ocr page 185-

Dit laatste mag vreemd klinken, maar kan als achtergrond
hebben dat een groter deel van de wormpopulatie onder se-
lectiedruk staat dan op bedrijven met een zwaardere worm-
besmetting. Op dergelijke bedrijven is de \'refuge\', het ge-
deelte van de populatie dat niet onder selectiedruk staat,
bijvoorbeeld de eieren en infectieuze larven op de wei, veel
groter (7).

Het is uiteraard van het grootste belang dat de dierenarts en
de schapenhouder samen maatregelen nemen om ervoor
zorg te dragen dat negatieve economische effecten van resis-
tentie worden voorkomen. De maatregelen dienen gericht te
zijn op het voorkómen van een verdere verhoging van het re-
sistentieniveau op bedrijven waar BZ-resistentie aanwezig
is, het voorkómen van ontwikkeling en introductie van BZ-
resistentie op bedrijven waar het nog niet aanwezig is en het
voorkómen van uitbreiding van resistentie naar middelen
met een ander werkingsmechanisme. Het beste is om bij een
behandelingsschema niet uitsluitend te vertrouwen op
wormmiddelen, maar te zoeken naar een combinatie van be-
drijfskundige maatregelen en strategische ontwormingen.
Enkele adviezen betreffende te nemen maatregelen en te ver-
mijden acties zijn in een addendum samengevat.

DANKBETUIGING

Dil onderzoek is mede mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van
MSD AGVET te Haarlem en Janssen Pharmaceutica B. V. te Tilburg. De
medewerking van de betrokken schapenhouders en hun dierenartsen 1.« zeer
gewaardeerd. Een groot deel van het veld- en laboratoriumwerk is uitge-
voerd door Karin Haijtink. Maurice Houdijk. Richard Jansen. Hans
Koopman. Jack Rijlaarsdam. Jan Verkaik en Jurgen Witbreuk. Hiervoor
hartelijke dank. Drs. J.H. Boersema en dr. M. Eysker hebben het manuscript
kritisch doorgenomen, waarvoor erkentelijkheid.

SUMMARY

Anthelmintic-resistance in nematodes of sheep in the
Netherlands.

The prevalence of anthelmintic resistant nematodes in sheep was investiga-
ted in 1994 with a faecal egg count reduction test (FECRT) and an egg hatch
assay (EHA) on 71 farms in the Netherlands. A benzimidazole (oxfenda-
zole) was tested on 70 farms, ivermectin on 51 farms, and levamisole on 35
farms. Based on the FECRT benzimidazole resistance was present on 56
farms, 2 were suspected, on 9 no resistance was observed, while 3 farms
could not be tested due to a too low egg output before treatment. No clear in-
dications for resistance to ivermectin and levamisole were found.
Benzimidazole resistance was demonstrated in
Haemonchus contortus.
Cooperia curticei. Ostertagia spp.
and/or Trichostrongylus spp. No resi-
stance was seen in spccies from the genus
Nematodirus, Chabertia ovina
and/or Oesophagostomum spp. De results of the EH A confirmed the results
of the FECRT. On 59 farms the ED50 value was > 0.12 p.g ml \' thiabenda-
zole.

LITERATUUR

1. Boersema JH, Lewing-Van der Wiel PJ, and Borgsteede FHM.
Benzimidazole resistance in a field strain of
Haemonchus contortus in
the Netherlands. Vet Rec 1982; 110:203-4.

2. Boersema JH, Borgsteede FHM, Eysker M, Hendrikx WML, Jansen J,
and Smith-Buys CMC. Prevalence of benzimidazole resistance of ne-
matodes in sheep in the Netherlands. Res Vet Sci I987;43: 18-21.

3. Borgsteede FHM. Resistance of Cooperia curticei against fenbenda-
zole. Res Vet Sci 1986;41:423-4.

4. Borgsteede FHM en Hendriks J. Een kwantitatieve methode voor het
kweken en verzamelen van infectieuze larven van maagdarmwormen.
Tijdschr Diergeneeskd 1973; 98: 280-6.

5. Borgsteede FHM. Schavemaker S. Van der Burg WPJ. Gaasenbeek
CPH, and Pekelder JJ. Increase of anthelmintic resistance in sheep in the
Netherlands. Vet Rec 1991; 129: 430-1.

6. Coles GC, Bauer C, Borgsteede FHM, Geerts S, Klei TR, Taylor MA,
and Waller PJ. World Association for the Advancement of Veterinary
Parasitology (WAAVP) methods for the detection of anthelmintic resi-
stance in nematodes of veterinary importance. Vet Parasitol 1992; 44:
35-M.

7. Martin PJ, LeJambre LF, and Claxton JH. The impact of refiigia on the
development of thiabendazole resistance in
Haemonchus contortus. Int.
J. Parasitol 1981; II: 35-41.

ADDENDUM

Adviezen ter voorkoming en bestrijding van anthelmin-

tica-resistentie bij schapen.

1. Dierenarts en schapenhouder dienen te overleggen over
de beste manier van wormbestrijding op het bedrijf, ge-
bruik makend van behandelingen in combinatie met een
voor het bedrijf passend beweidingsschema. Maak ge-
bruik van mogelijkheden om te weiden naar schone of on-
gevaarlijke percelen. Maak gebmik van afwisselend wei-
den met rundvee of paarden.

Behandel niet als het niet nodig is.

Doel: verminderen van het aantal behandelingen. Bedenk

dat er een relatie is tussen resistentie en behandelfrequen-

tie.

2. Maak een duidelijk quarantaineplan voor alle schapen die
van een ander bedrijf op het bedrijf komen. Onderdeel
hiervan dient te zijn het
op stal ontwormen met een juiste
dosis ivermectine of levamisole, eigenlijk het liefst met
beide (niet middelen mengen!). Daama dienen de dieren
tenminste
24 uur op stal te blijven alvorens aan de koppel
te worden toegevoegd.
Dit geldt ook voor rammen in
hetdekseizoen.

3. De schapen dienen de juiste dosis toegediend te krijgen.
Onderdosering leidt tot selectie van resistentie. Dosering
geschiedt naar lichaamsgewicht. De dieren dienen dus
vóór behandeling te worden gewogen. Is dit niet moge-
lijk, verdeel dan de te behandelen groep in groepjes met
geschat gelijk gewicht. Neem voor de behandeling van
één groepje als uitgangspunt het geschatte gewicht van
het zwaarste dier binnen dat groepje. Bedenk dat slacht-
lammoederdieren vaak 80-90 kg wegen!

4. Voorkom luchtbellen in het drenchpistool. Zorg ervoor
dat de apparatuur juist is afgesteld. Controleer dit met be-
hulp van een maatbeker of ander meetsysteem, alvorens te
beginnen met behandelen. Volg de aanwijzingen van dc
fabrikant betreffende bewaren van en omgaan met het
middel.

5. Wissel per jaar van wormmiddel met een ander wer-
kingsmechanisme. Bedenk dat er slechts
drie klassen
zijn: (pro)benzimidazolen, levamisole en avermectines.
Resistentie tegen benzimidazolen komt wijd verspreid
voor. Is er resistentie tegen middelen uit deze klasse, ge-
bmik dan niet langer middelen uit die klasse, maar scha-
kel over op één van de twee andere klassen, dus levami-
sole of een avermectine. Gebruik middelen met een be-
trouwbare herkomst. Koop geen speciale aanbiedingen
van onbekenden. Ga niet op eigen houtje middelen men-
gen.

6. Bedenk dat geiten dezelfde wormsoorten hebben als
schapen en dat worminfecties van de geit gemakkelijk
overgaan op het schaap. Bij geiten wordt vaak sneller re-
sistentie opgebouwd, omdat men geiten dikwijls met de-
zelfde dosis als schapen behandelt, terwijl ze een hogere
dosis dienen te krijgen, (benzimidazolen l,5-2x meer, le-
vamisole l,5x meer, maar ivermectine dezelfde dosis).

-ocr page 186-

Om problemen te voorkomen kan men beter géén schapen
en geiten samen weiden.

7. Controleer jaarlijks of resistentie op het bedrijf voorkomt.
Doe dit door mestonderzoek (groepsmonster) vlak vóór
de behandeling en 10 tot
maximaal 14 dagen na de be-
handeling. Houd als vuistregel voor het aantal monsters
(vers van de grond verzameld) in een groepsmonster het

1 MJW^\'TWZmw^f^■ ü w%

volgende aan:

bij een koppelgrootte t/m 10 dieren 7 monsters van gelijk
volume, van 11 t/m 20 dieren 10 monsters, van 21 t/m 30
dieren 15 monsters, van 30 t/m 50 dieren 20 monsters, bij
grotere koppels tenminste 25 monsters. Gelijke volumina
uit de verschillende monsters kunnen worden gemengd
tot één of enkele mengmonsters, representatief voor de
groep.

pluimvee

O

Effect van de dompelmethode met desinfectiemid-
delen op broedeischaalbesmettingen met
Salmo-
nella enteritidis

H.M. Hafez en S. Jodas. Tierärztl Umschau 1993; 48: 517-
21.

Broedeieren van Hisex legmoederdieren werden in een
drukvat gedurende 10 minuten in een vloeistof blootgesteld
aan een onderdruk van 500 mbar. Aansluitend bleven ze 10
minuten bij normale atmosferische druk in dezelfde vloei-
stof, waardoor de vloeistof via de poriën in het ei gezogen
wordt. Aan de vloeistof werd respectievelijk 3% aldehyd-
phenol-alcohol, 2% of 5% waterstofperoxyde toegevoegd.
De dompelbehandeling resulteerde bij de witte broedeieren
tot 6.1% breuk, bij de bruine eieren tot 2.9%. De behande-
ling met de alcohol-oplossing leidde tot een significante da-
ling van de broeduitkomsten (bij eerder onderzoek met
broedeieren van vleeshybride was dit niet het geval). De toe-
voeging van de waterstofperoxyde had geen invloed op de
broeduitkomst.

In het vervolg van het onderzoek werden voorverwarmde
broedeieren kunstmatig besmet met
Salmonella enteritidis
PT4
door ze in een salmonella suspensie (10.000 en 100 kie-
men per ml) af te koelen. Daama werden ze aan de lucht ge-
droogd. Een deel van de eieren werd daama met de boven-
staande dompelmethode behandeld met de genoemde
ontsmettingsmiddelen. Isolaties van de salmonella uit
schouw-eieren werden uitgevoerd door de inhoud van het ei
te verwijderen waama de lege schaal gevuld werd met pep-
ton. Uit de uitgekomen kuikens werd getracht de kiem te
isoleren door voorophoping van de kroppen met inhoud in
pepton. Na een voorophoping van 24 uur bij 37®C werd met
behulp van een Rappaport-Vassiliadis bouillon (48 uur bij
43°C) en selectieve kweekmedia (BPL en XLD, 24 uur bij
37°C) vanuit de pepton gekweekt.

De behandeling met alcohol en waterstofperoxyde vermin-
derde tot de 19e broeddag het aantal positieve salmonella-
isolaties tot 16%. De behandelingen met de ontsmettings-
middelen leverden echter geen vermindering op van het aan-
tal besmette ééndagskuikens, waarschijnlijk ten gevolge van
een snelle horizontale infectie in de uitkomstkast. Van de
groepen die een behandeling hadden ondergaan met water-
stofperoxyde en in een suspensie gekoeld was met 100 sal-
monella kiemen per ml werd in 66% de bacterie aangetoond.
Bij de niet behandelde maar wel geïnfecteerde controlegroe-
pen werd bij 41% de bacterie gereïsoleerd. Bij de groepen
die geïnfecteerd werden in de suspensie met 10.000 salmo-
nella\'s per ml was de reïsolatie na behandeling 94% bij de
niet behandelde controlegroepen 100%.

Referaten

T.H.F. Fabri

rund

Kalversterfte: het oog van de meester.

F. Visser Boerderij/Veehouderij 1994; 79(4): 16-7.

De gemiddelde kalversterfte in Nederland bedraagt momen-
teel 9%! Dit veel te hoge sterftecijfer bedroeg in 1991 zelfs
nog 12%, ondanks de veronderstelde bekendheid van de vee-
houder met de belangrijkste preventieve maatregelen (Ref).
In \'Boerderij\' wordt een (gesloten) bedrijf met 47 melk-
koeien en 40 stuks jongvee beschreven waar de afgelopen
twee jaar geen één kalf is doodgegaan en de gemiddelde kal-
versterfte over de laatste vijfjaar 1 % bedraagt! Is hier sprake
van toepassing van speciale en uitgebreide ingrepen?
De zorg door de betreffende veehouder begint al bij de dek-
king, waarvoor de pinken stieren gekozen worden die niet
boven de 1 komen voor het geboortegewicht. Tijdens de
droogstand wordt gestreefd de koeien niet te laten vervetten.
Rond de partus wordt gebmik gemaakt van een afkalfstal die
maandelijks wordt ontsmet. Er wordt weinig haast gemaakt
met ingrijpen bij het kalveren (in minder dan 20% van de ge-
boortes nodig). Na de geboorte wordt de navel twee keer ont-
smet en binnen één uur wordt biest aan het kalf toegediend.
Dit wordt vervolgd met één a twee keer biest met een speen-
fles en daama met de speenemmer. De kalveren worden op
een droge plaats met frisse lucht individueel gehuisvest.
Wanneer de kalveren overschakelen op kunstmelk, wordt er
nog twee keer extra water toegediend. Er vinden zo vier con-
troles per dag plaats. Op de tweede levensdag wordt al be-
gonnen met het voeren van een mengsel bestaande uit maïs,
vitaminen en mineralen (dit is erg vroeg ref.). Na drie weken
vindt verhuizing plaats naar groepshuisvesting (maximaal vijf
dieren) en na drie maanden naar de ligboxenstal.
Blijkbaar kan inderdaad met de algemene geadviseerde
maatregelen een zeer lage kalversterfte bereikt worden. Nu
de medewerking van de veehouders nog! (Ref).

P. Overgaauw

-ocr page 187-

{ü. -«"W"» « SS

CERTIFICERING PATHOLOGISCH ONDERZOEK GEZONDHEIDS-
DIENST VOOR DIEREN

WE ZIJN MET Z\'N ALLEN BETER GEWORDEN\'

Berichten en verslagen

Toen het bestuur van de Gezond-
heidsdienst indertijd de beslissing nam
om te investeren in kwaliteit, stond
kwaliteitszorg nog lang niet zo in de
belangstelling als tegenwoordig. \'Het
getuigt naar mijn mening van grote vi-
sie\', aldus Vos. \'Want er is veel be-
stuurlijk inzicht en toekomstvisie voor
nodig om geld, tijd en energie te dur-
ven investeren in een kwaliteitssys-
teem in een tijd waarin dat niet van-
zelfsprekend is\'.

Wat is nou eigenlijk die veelgeroemde
kwaliteit? Welnu, aandacht voor kwa-
liteit richt zich op het uiteindelijke pro-
dukt of dienst, het systeem waarin dat
produkt gemaakt wordt en degene die
het produkt maakt (de beroepsbeoefe-
naar en de organisatie). Dit alles na-
tuurlijk ten behoeve van de cliënt.
Als organisatie kies je voor een be-
paald kwaliteitssysteem waarin aan-
dacht (en controle) aan deze drie ele-
menten besteed wordt.

GEZONDHEIDSDIENSTEN
De Gezondheidsdiensten zijn tot nu toe
de enige in de totale gezondheidszorg
die zich hebben laten accrediteren door
Steriab, een onafhankelijke instantie.
\'De humaan-medische specialisten
hebben wel een kwaliteitssysteem,
maar laten dit systeem niet toetsen en
borgen door een niet-medische instan-
tie\', legt Vos uit. \'Dat doen ze zelf, het-
geen naar onze mening wel afdoet aan
de waarde van het gehele systeem\'.
Deze keuze impliceerde dat Steriab,
een onafhankelijke organisatie die
mede tot stand is gekomen met finan-
ciële steun van het ministerie van
Economische Zaken, zelf ook moest
investeren. De organisatie, die aller-
hande bedrijven accrediteert, moest
aanvullende eisen formuleren voor de
certificering van een pathologisch la-
boratorium. \'Vandaar dat het patholo-
gisch laboratorium niet samen met het
klinisch chemisch, virologisch en im-
munologisch laboratorium geaccredi-
teerd kon worden\', zegt Zeeuwen. Een
totaalpakket aan kwaliteitseisen be-
stond nog niet. Vooral de formulering
van eisen die gesteld moesten worden
aan de beroepsbeoefenaar, de patho-
loog zelf, had veel voeten in aarde.
Daartoe werd ter advisering van het
bestuur van Sterlab een werkgroep op-
gericht, waarin iemand van Steriab,
een humaan patholoog-anatoom en
van elke Gezondheidsdienst één vete-
rinair patholoog zitting hadden. In
overleg met de KNMvD, de Faculteit
Diergeneeskunde en de specialisatie-
commissie Veterinaire Pathologie is
bewerkstelligd dat de kwaliteit van de
beroepsbeoefenaar gegarandeerd is
door het specialisme \'veterinaire
pathologie\'. \'Daarmee is pathologie
overigens het enige veterinaire specia-
lisme dat erkend wordt door een onaf-
hankelijke instelling\', merkt Vos op.
De Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Nederiand is niet de enige die het
pathologisch laboratorium heeft laten
accrediteren (begin 1994); ook het
pathologisch laboratorium van de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in Noord-
Nederland is recent geaccrediteerd
door Sterlab.

Wat is precies het doel van certificering? Wat is de meerwaarde van een geac-
crediteerd laboratorium met gecertificeerde bepalingen door Sterlab? Op
deze vragen bestaat een concreet antwoord: \'We zijn met z\'n allen beter ge-
worden\'.

Het laboratorium van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland
werd in augustus 1992 geaccrediteerd door Sterlab. Een jaar later was men zo
ver dat ook het pathologisch laboratorium geaccrediteerd kon worden. Dr.
J.H. Vos en A.A.P.A. Zeeuwen, beiden werkzaam bij de dienst als specialist
veterinaire pathologie, vertellen over het nut en de voordelen van certificering
en de lange weg ernaartoe.

Door Sophie Deleu

CERTIFICERING

Is er veel veranderd door de certifice-
ring? \'Het is een proces, we moesten
allemaal anders gaan werken\', legt
Zeeuwen uit. Het is een introductie
van een bepaalde cultuur: kritisch kij-
ken, verantwoord werken en een hoog
betrouwbaarheidsgehalte inbouwen.

-ocr page 188-

Het idee is eigenlijic simpel. \'Je kunt
alleen goed werken als je je resultaten
meet\'.

Een belangrijk aspect wordt gevormd
door de ingebouwde controles. Niet al-
leen moet iedereen individueel contro-
leerbaar werken -dat wil zeggen vol-
gens regels- ook de Gezondheids-
dienst als geheel wordt voortdurend
aan controleprocedures onderworpen.
\'Zo is er bijvoorbeeld een systeem van
intercollegiale visitatie\', zegt Vos.
\'Elke Gezondheidsdienst wordt één
keer in de drie jaar gevisiteerd door
twee veterinair pathologen (om even
voor het pathologisch laboratorium te
spreken), waarvan minstens één geen
binding met de Gezondheidsdiensten
mag hebben\'.

Verder zijn er rondzendprocedures,
waarin de Faculteit Diergeneeskunde
en het DLO-lnstituut voor Dier-
houderij en Diergezondheid participe-
ren. Dat wil zeggen dat monsters wor-
den rondgezonden en blind onderzocht
door andere instellingen dan het geac-
crediteerde instituut. \'Deze procedures
kwamen voor de pathologie-monsters
wat moeizaam tot stand, omdat er
sprake is van interpretatie en niet van
meetbare eenheden, zoals antistofti-
ters. Het was dus moeilijk om meet-
punten aan te brengen\', vertelt Vos.
Toch is het systeem nu operationeel.
Een ander belangrijk aspect is de
klachtenregistratie. \'We staan letter-
lijk open voor klachten\', lacht Vos. De
grap is dat er vroeger weinig klachten
leken te zijn, maar niemand wist hoe-
veel er tussendoor afgewerkt werden
door bijvoorbeeld de telefoniste. \'Nu
zijn ze zichtbaar\'. Een goede klachten-
procedure maakt het mogelijk de gele-
verde kwaliteit continu te verbeteren.
Een klacht wordt positief benaderd, in-
houdelijk beoordeeld (incidenteel of
stmctureel?) en netjes afgehandeld.
Accreditatie wil overigens niet zeg-
gen: \'Zo, dat is gelukt\'. Daarom staat
Sterlab elk jaar opnieuw op de stoep
om het gehele laboratorium en de on-
dersteunende afdelingen aan een gron-
dig onderzoek te onderwerpen. \'Dat is
alleen maar goed\', vindt Zeeuwen.
\'Dat houdt ons alert\'. Maar iedereen
op het laboratorium houdt zich bij zijn
of haar dagelijkse werkzaamheden
steeds bezig met het kwaliteitssys-
teem, zodat verbetering voortdurend
plaatsvindt.

Het streven van de Gezondheids-
diensten is erop gericht klantgericht te
werken: efficiënte verwerking van
monsters en de eigenaar snel informa-
tie geven. \'We geven nu per uur, over
de fax, uitslagen door. Dat was vroeger
ondenkbaar\', aldus Zeeuwen.

VOORDELEN

\'In het begin waren we tegen\', herin-
nert Zeeuwen zich. \'Als rechtgeaarde
dierenartsen gaan we steigeren van re-
gels\'. Maar het systeem werpt inmid-
dels zijn vmchten af
Een groot voordeel is bijvoorbeeld dat
het werk van letterlijk iedereen, direct
overgenomen kan worden, omdat alles
op papier staat. \'Dit houdt in dat ook
aan de inwerking van nieuwe werkne-
mers veel aandacht besteed wordt,
maar tegelijkertijd veel minder tijd
kost dan vroeger\', legt Zeeuwen uit.
\'Zelfs als je langdurig ziek bent ge-
weest, moet je soms opnieuw inge-
werkt worden\'. Men wil immers een
constante kwaliteit garanderen.
\'Een ware verademing is ook de moge-
lijkheid om een fout snel op te sporen\',
legt Vos uit. Kennelijk is het mogelijk
om de gang van een monster door de
dienst per handeling te volgen. Op een
soort geleidebiljet is precies aangege-
ven, wie, wat, wanneer gedaan heeft.
(In de voorschriften staat waarom.)
\'Bovendien is de accreditatie door
Steriab, hoe lastig ook te verkrijgen,
een blijk van waardering\', zegt Vos.
\'We krijgen allemaal graag een pluim
op de hoed\'. Het vele werk dat verricht
moet worden, is zichtbaar gemaakt.
Niet weten hoe iets moet, is ook on-
denkbaar geworden: alle handelingen,
controles, werkwijzen -noem maar op-
zijn op te zoeken in de werkinstmcties.
Nieuwe methodes worden niet van-
zelfsprekend geïntroduceerd, maar
moeten eerst gevalideerd worden.
Hoe zit het met de kosten van deze cer-

-ocr page 189-

tificeringsoperatie? Zijn die nog op de
brengen? \'Kwaliteit kost geld\', zegt
Zeeuwen. Vanwege afnemende bijdra-
gen heeft de Gezondheidsdienst reeds
drempeltarieven voor onderzoek moe-
ten invoeren. \'Het probleem is dat juist
de kosten moeilijk zichtbaar te maken
zijn\', gaat hij verder. \'Vooral de con-
troles, waarvan niemand ziet dat wij ze
uitvoeren, kosten veel geld\'. Ook de
visitaties, rondzendprocedures en der-
gelijke moeten ergens van betaald
worden.

Daar staat tegenover dat het werken
met uitslagen die niet op uniforme, on-
afhankelijke en controleerbare wijze
door deskundigen geproduceerd wor-
den, de cliënt nog veel meer kosten.
\'Gelukkig zijn we door de certificering
van het pathologisch onderzoek veel
efficiënter gaan werken\', aldus de he-
ren pathologen. Doordat alle taken on-
der de loep genomen zijn, weet ieder-
een goed wat hij moet doen en
gebeuren in zijn algemeenheid weinig
handelingen dubbel of zonder doel.
\'Niemand twijfelt meer aan het nut van
de vele regels\', betogen ze.

PRAKTIJK

De Gezondheidsdienst laat met de cer-
tificering zien dat zij deskundig, onaf-
hankelijk en last but not least compe-
tent is. \'Steriab controleert en
garandeert dat\', aldus Vos. Vooral dat
laatste is belangrijk. \'Een dierenarts
die in de praktijk laboratoriumonder-
zoek wil uitvoeren, dient zich af te vra-
gen of hij voldoende deskundig en on-
afhankelijk is en of hij in staat is om de
gewenste kwaliteit te bieden met de
daarvoor benodigde faciliteiten en
controles\'. Vooral de betrouwbaarheid
van een uitslag kan onderdruk staan.
Vinden de heren dat een prakticus
geen laboratorium-onderzoek zou
moeten doen? \'We zijn niet in de posi-
tie om dat te beoordelen, maar waarom
zou de prakticus, die uiteraard in zijn
praktijkvoering een bepaalde kwaliteit
wil leveren, geen aansluiting zoeken
bij de Gezondheidsdienst?\' vragen ze
zich af

Vos: \'Als straks de certificering van
dierenartsenpraktijken van start gaat,
een laatste stap in de kwaliteitsbeheer-
sing van de totale produktieketen, zou
het een goede zaak zijn als dergelijke,
te certificeren praktijken hun laborato-
riumonderzoek laten verrichten door
geaccrediteerde laboratoria\'. De vee-
houders, de cliënten van de dierenarts,
hebben namelijk reeds geïnvesteerd in
goede onderzoeksfaciliteiten door de
laboratoria van de Gezondheids-
diensten te laten accrediteren en de tes-
ten te laten certificeren. Het onderzoek
in praktijken zal altijd geringer van
omvang zijn dan op grote, goed geou-
tilleerde laboratoria, die efficiënt ge-
bruik kunnen maken van apparatuur en
medewerkers.

De vraag is of de dierenarts-prakticus,
als hij bepaalde kwalititeitsgaranties
moet geven, onderzoek kan doen tegen
een concurrerend tarief \'Natuurlijk
zal het voor een paar grote praktijken
rendabel zijn\', meent Zeeuwen. \'Maar
een sectiezaal en een koeling voor de
kadavers, laboratoriumfaciliteiten, be-
manning, post-academisch onderwijs,
controles en visitaties, het zijn toch
grote bedragen waar je over praat\'.

Bovendien is post-mortaal onderzoek
een belangrijk hulpmiddel voor het
toetsen en borgen van klinisch-diag-
nostisch en therapeutisch handelen,
een essentieel onderdeel van een kwa-
liteitssysteem voor de praktijk. Dat be-
tekent dat je een dergelijk onderzoek
moet laten doen door objectieve, onaf-
hankelijke en competente collegae.
Gecombineerd met goed overleg tus-
sen prakticus en patholoog, waarbij
ook de pathologen veel van praktici
kunnen opsteken, worden zo de voor-
waarden geschapen voor continue
kwaliteitsbewaking en (veel belangrij-
ker nog) kwaliteitsverbetering. \'Dan
worden we pas echt met z\'n allen be-
ter\', betoogt Zeeuwen.
Vos en Zeeuwen zien er dus meer in, te
investeren in een goede relatie tussen
prakticus en Gezondheidsdienst: \'Eén
van de belangrijkste initiatieven op dit
gebied is de uitgave van het
Compendium\'. In het Compendium
staat precies vermeld in welke verpak-
king of medium een monster getrans-
porteerd en aangeleverd moet worden,
wil de uitslag van het onderzoek be-
trouwbaar zijn. \'De kwaliteit van ons
werk is namelijk nog steeds afhanke-
lijk van de staat waarin een monster of
een kadaver wordt aangeleverd\', aldus
Vos.

Enfin, als ook de dierenartsenpraktijk
gecertificeerd is, behoort het schrik-
beeld van het ingezonden bloedmonster
dat twee dagen op de achterbank heeft
gezworven, definitief tot het verieden.
\'Maar ik geloof dat de praktici inmid-
dels wel begrepen hebben dat wij daar
niets meer mee kunnen\', besluit hij.

In Europa zijn de dierenartsen via hun
eigen beroepsverenigingen georgani-
seerd in de Federation of Veterinarians
in Europe (FVE). De FVE dient in het
verenigd Europa de diergeneeskunde
te bevorderen en de belangen van de
dierenartsen te behartigen. Als kleine
beroepsgroep in het Europese gebeu-
ren heeft een landelijke beroepsvereni-
ging zoals de KNMvD geen mogelijk-
heden een vuist te maken. Het
zogenaamde lobbyen, wat dat ook mag
zijn, heeft als eenling in Europees ver-
band geen enkele zin. Daarom is al ja-
ren geleden de FVE opgericht, maar
ook deze overkoepeling van beroeps-
genoten kan niet altijd doordringen in
het belangencircuit. Sinds november
1994 zijn 19 landen bij de FVE aange-
sloten. Naast de 15 EU-landen zijn
IJsland, Noorwegen, Zwitserland en
Liechtenstein lid en heeft Tsjechië de
status van waamemer.
Het huidige bestuur van de FVE, dat
zijn zittingsperiode er bijna op heeft
zitten, bestaat uit M. Lux, president,
Profdr. j.E. Gajentaan en C. O\'Brien-
Lynch, vice-presidenten en B. Ponlain,
secretaris-generaal. Het bureau van de
FVE is gevestigd in Bmssel ten kan-
tore van de Belgische veterinaire ver-
eniging. De leiding over de werkzaam-
heden heeft Heather Figgis.
De FVE komt tweemaal per jaar in een
algemene vergadering bijeen. In het
vooijaar is dat \'op lokatie\' in één van
de landen en in het najaar in Brussel.
Binnen de FVE functioneren een aan-
tal secties:

- de UE VP voor de praktizerende die-
renartsen;

- de UEVH voor de dierenartsen hy-
giënisten-vleeskeuring;

- de EAS VO voor de dierenartsen van
de veterinaire inspectie;

- de FEVIR voor de dierenartsen in

FVE: DIERENARTSEN IN EUROPA

-ocr page 190-

het (farmaceutische) bedrijfsleven.
Tevens zijn er een aantal werkgroepen
in de FVE.

In november 1994 was er een bijeen-
komst van de FVE en de secties in
Brussel. Hieronder volgen een aantal
korte verslagen van de vergaderingen.

FVE General Assembly op 15 en 16
november 1994

De voorzitter van de FVE geeft aan dat
de landen IJsland, Zweden, Finland,
Noorwegen, Zwitserland en Liechten-
stein van waamemer lid van de FVE
zijn geworden. Oostenrijk zal na hun
jaarvergadering ook lid worden. Daar-
naast is Tsjechië nu waamemer.
De president van de FVE doet verslag
van zijn activiteiten op het gebied van
de regelingen inzake diergeneesmid-
delen en de veterinaire adviesraad.
Door een aantal tussentijdse bijeen-
komsten met leden van de Commissie
en de Europese apothekers heeft de
president eerder achteruitgang dan
voomitgang bereikt. Gelukkig speelt
de distributierichtlijn van diergenees-
middelen vooriopig niet.
De Engelse delegatie wijst daarna op
het gebrek aan harmonisatie op het ge-
bied van de veterinaire certificering.
De twaalf principes zijn in de landen
bekend gemaakt, maar werken niet. De
problemen blijven bestaan, wanneer
de Commissie de twaalf principes niet
overneemt. (N.B.: Wij zullen ze in een
volgend artikel nog eens aan de orde
stellen.)

Het bestuur zal voor de verkiezingen
in april 1995 een protocol opstellen.
De kandidaatstelling kan door een lan-
delijke vereniging plaatsvinden.
De communicatie van het bestuur naar
de landelijke verenigingen is sterk ver-
beterd door de newsletters en de pers-
berichten. De communicatie met de
Europese Commissie en de directo-
raat-generaal (DG) is nog zwak. Als
veterinairen hebben we voornamelijk
te maken met DGVl (veterinaire richt-
lijnen) en DGlll (diergeneesmidde-
len). Een werkgroep had een document
voorbereid, waarin de Europese veteri-
naire policy was verwoord. Het docu-
ment werd algemeen aanvaard en is
bedoeld om de veterinaire ideeën dui-
delijk te maken. Tevens is over de toe-
komst van de dierenartsen in Europa
gesproken. In veel landen ontstaat een
overschot aan dierenartsen. De oplei-
ding van dierenartsen wordt op de di-
verse faculteiten volgens een visitatie-
programma beoordeeld. Nu wordt dit
programma door het college van
Europese decanen uitgevoerd.
De financiële situatie van de FVE zag
er dankzij het goede bewind van
Gajentaan voordelig uit.
Na de algemene zaken en de verslagen
van de sectie-vergaderingen en de me-
dedelingen van de diverse landen zijn
er nog een aantal onderwerpen bespro-
ken, te weten:

IMI ^^

- het belang van de vleeskeuring, zoo-
noses en 1KB;

- het welzijn van proefdieren;

- het vervoer van dieren;

- de paraveterinaire en niet-paravete-
rinaire hulpkrachten van de dieren-
arts;

- een Europese code voor de dieren-
arts.

Er werden door de vergadering twee

resoluties aangenomen.

Deze zullen in de DG\'s ingebracht

worden.

De volgende vergadering in het voor-
jaar van 1995 zal weer \'op lokatie\' in
Spanje plaatsvinden.

VERSLAG VAN DE UEVH-VERGADERING. NOVEMBER 1994

Tijdens de najaarsvergadering van de
Union Europeènne des Veterinaires
Hygiënistes, zijn twee onderwerpen
uitvoerig aan de orde geweest.

- Altematieve vleeskeuring van mest-
varkens:

Eind 1993 heeft een groep, bestaande
uit wetenschappers en afgevaardigden
van slachterijen, een voorstel gedaan
naar de Commissie om de keuring te
vereenvoudigen. Hierbij vindt een
AM-keuring op de boerderij plaats en
een visuele PM-keuring.
Dit voorstel heeft een aantal opmer-
kingen ontlokt aan de UE VH-leden: de
uitgaven aan de vleeskeuring kunnen
beter aangewend worden. De onzicht-
bare bedreigingen door Salmonella,
Campylobacter en dergelijke en resi-
duen vormen een groter gevaar dan de
huidige pathologische afwijkingen
waarop gekeurd wordt. De gegevens
van de boerderij-fase moet aan de
slachterij (keuringsinstantie) medege-
deeld worden en vice versa. Visuele
keuring kan slechts plaatsvinden bij
goede koppels; bij afwijkingen moet
deze keuring door een normale keu-
ring gevolgd worden. Wel moet men
erop bedacht zijn dat de gezondheids-
status van de dieren niet in alle EU-
landen een gelijk niveau heeft; te den-
ken valt aan TBC.

Samen met de UEVP en de EASVO is
een werkgroep opgericht om dit onder-
werp verder te bespreken. Een advies
hiervan zal aan de Commissie gegeven
worden.

- Normering keuring slachtvarkens
Het tweede grote onderwerp dat be-
sproken werd, was de normering van
de keuring van slachtvarkens in de di-
verse landen van de EU. Middels een
enquête zijn gegevens verzameld.
Doel was de normen te vergelijken
vanuit het oogpunt van de keuring en
de tariefstelling en van hieruit een ad-
vies voor de Commissie op te stellen.
Een uniformere keuring zonder con-
currentievervalsing staat hierbij voor-
op. Het zal niet verbazen dat tussen de
landen grote verschillen zijn: in
Duitsland is de norm het dubbele van
de norm in België. De vraag kan ge-
steld worden of de keuring ook twee-
maal beter is. De gemiddelde keurtijd
in de EU is 54 seconden per varken.
Opgemerkt werd dat de keuringsdie-
renarts altijd de bevoegdheid en de
mogelijkheid moet hebben om het
baantempo aan de omstandigheden
aan te passen. Op het programma staat
eenzelfde verzoek voor schapen.

Overige onderwerpen:

- Genetische manipulatie: een resolu-
tie hierover is aangenomen: dieren-
artsen moeten meer betrokken wor-
den bij de discussie over genetische
manipulatie en moeten zich er meer
voor interesseren.

- Alle delegaties hebben een vragen-
lijst beantwoord over de veterinaire
bemoeienis met kwaliteitsbewaking,
een onderwerp dat in toenemende
mate aandacht vraagt. Verdere actie
volgt hierop.

- Door een contributieverhoging van
150 % geven de leden te kennen dat
van de UEVH een grotere activiteit
moet uitgaan.

T. G. van de Vuurst.
algemeen secretaris UEVH.

-ocr page 191-

De European Association of State
Veterinary Officers (EASVO) verga-
derde op 14 november 1994 in Bmssel.
Aanwezig waren vertegenwoordigers
van 13 Europese landen. Het deed ons
goed dat er deze keer voor het eerst een
Noor en een Zwitser waren, terwijl er
sinds jaren ook weer een Belgische
collega was verschenen.
Een groot aantal onderwerpen is be-
sproken. De belangrijkste worden hier
vermeld.

Tarieven voor keuring van levende
dieren bij handel tussen
EU-lidsta-
ten

Omdat hierover in de EU een richtlijn
in de maak is, is in de EAVSO een in-
ventarisatie gehouden. Het resultaat
was niet verbazend. Op dit terrein
heerst tussen de lidstaten onderling en
ook vergeleken met de Europese lan-
den buiten de EU geen enkele unifor-
miteit. In enkele landen worden de
keuringen gratis verricht, in andere
worden fikse tarieven gehanteerd.
Tarieven per dier en tarieven per tijds-
eenheid (Nederiand) komen voor. Ook
zijn er weer verschillen tussen departe-
menten (Frankrijk), Länder (Duits-
land) of provincies (Spanje). Het is
zaak dat er harmonisatie plaatsvindt.
Deze prijsverschillen leiden tot con-
currentievervalsing en het gevaar dat
de dieren eerst naar een \'goedkopere\'
plaats worden vervoerd, voordat ze
voor vertrek gekeurd worden. Uit het
oogpunt van verspreiding van dier-
ziekten en van dierenwelzijn is dit laat-
ste niet gewenst.

Niet alleen zijn de tarieven zeer ver-
schillend, ook de wijze van uitvoering
van de keuringen is in het geheel niet
uniform. De rol van praktici, assisten-
ten, exporteurs of veehouders en zelfs
van certificerende dierenartsen ver-
toont veel verschillen.
Opvallend nieuws was, dat in Enge-
land vóór het transport geen inspectie
in verband met welzijnsaspecten
wordt verricht!

Vóór de volgende EASVO-vergade-
ring zal een enquête worden gehouden
onder de leden. Aan de hand hiervan
zal dit onderwerp nogmaals uitgebrei-
der besproken worden, waama aanbe-
velingen voor de FVE zullen ontstaan.

■■ ■ M

VERGADERING EUROPEAN ASSOCIATION OF STATE
VETERINARY OFFICERS

Certificering

Naar aanleiding van de corresponden-
tie en discussies met het bestuur van de
UEVP (praktici) over certificering
door praktizerende dierenartsen, neemt
de EASVO het volgende standpunt in:
Praktici en officiële dierenartsen zul-
len in het kader van officiële taken
moeten samenwerken. De officiële
dierenarts kan in veel gevallen zijn
taak niet uitvoeren zonder de kennis
van de prakticus op het gebied van de
gezondheidssituatie van de bedrijven,
die hij begeleidt. Daamaast zijn vacci-
naties en diagnostische ingrepen taken
van de praktizerende dierenarts.
In overeenstemming met de \'12 Prin-
ciples on Certification\' van de FVE
kan de praktizerende dierenarts die za-
ken verklaren (certificeren), die hij
kent. Zo verklaren anderen feiten waar-
mee zij bekend zijn.

Het resultaat van dit alles is een ge-
zondheidscertificaat, samengesteld uit
al deze relevante informatie en voor-
zien van de nieuwste informatie over
de gezondheidssituatie in het land of
een bepaalde regio door de officiële
dierenarts. Na inspectie van de dieren
en de welzijnsaspecten van het trans-
port, toetsing van het certificaat en on-
dertekening door de officiële dieren-
arts, kunnen de dieren worden in-
gevoerd.

Wie de officiële dierenarts is, wordt
bepaald door de overheid in de lidstaat.
Om deze reden is het nodig dat de \' 12
Principles\' bekend zijn bij de autoritei-
ten in de lidstaten.

In de volgende bespreking met het be-
stuur van de UEVP over dit onderwerp
zal eerst duidelijk gedefinieerd moeten
worden wat de beide partijen precies
onder certificering verstaan. Naar mijn
idee zijn de meningsverschillen ont-
staan omdat beide niet over hetzelfde
praten. Als dit gebeurd is, moet het niet
onmogelijk zijn om een gezamenlijk
standpunt in te nemen.
Het is spijtig dat de EU-Commissie
nog steeds certificaten produceert die
in conflict zijn met de \'12 Principles\'!

Dierentransporten

Dieren die vervoerd worden van het
ene EU-land naar het andere, worden
zelden geïnspecteerd bij aankomst op
het bedrijf

Meestal is niet bekend bij de officiële
dierenarts dat de dieren onderweg zijn.
Het ANIMO-systeem, dat dient om
deze transporten aan te kondigen,
werkt nog lang niet in iedere lidstaat.
Dit ondanks het feit dat het in de hele
EU op I januari 1993 zou moeten wer-
ken. In die landen waar het kan wer-
ken, is de interne communicatie vaak
zo gebrekkig dat het dagen duurt voor-
dat een bericht de regionale dienst
heeft bereikt waarvoor het bestemd is.
De dieren zijn dan al enkele dagen aan-
wezig, voordat de officiële dierenarts
ter plaatse het weet. Een inspectie op
de wijze van vervoer is dan niet meer
mogelijk.

Samenwerking UEVH-EASVO

De besturen van de UEVH (hygiënis-
ten) en EASVO hebben besloten nau-
wer te gaan samenwerken. Na elke
vergadering zullen beide groepen sa-
men de onderwerpen bespreken die
voor beiden van belang zijn, zoals
vleeskeuring voor de UEVH en dier-
ziekten voor de EASVO of certifice-
ring voor allebei. De besturen komen
de avond tevoren bij elkaar om afspra-
ken over de agenda\'s te maken.

Werkgroep FVE-Policy

Deze werkgroep is erg belangrijk voor
het op een zinvolle wijze voortbestaan
van de FVE. Zowel intern als extern
moet er nodig veel veranderen, wil de
organisatie van nut zijn voorde dieren-
arts en de gehele diergeneeskunde in
Europa.

In de FVE-vergadering in april 1995
zal een nieuw bestuur gekozen wor-
den. De stmctuur zou zo moeten wor-
den dat de invloed van alle groeperin-
gen in de FVE evenwichtig in de
besluitvorming tot uiting komt. Het
aanstellen van vier vice-presidenten,
ieder namens een der specialistengroe-
pen, kan een oplossing zijn.

Extern zal de FVE actieve en terzake
kundige vertegenwoordigers moeten
aanwijzen, die het overieg met de EU-
Commissie voeren. Binnen de FVE
zijn personen aanwezig die in staat zijn
op een verantwoorde wijze de mening
van de Europese dierenartsen naar vo-
ren te brengen. Het bestuur moet ge-
bmik maken van deze mogelijkheden.

-ocr page 192-

Zoals het nu gaat, gaat het fout. In het
officiële circuit is de FVE geen seri-
euze onderhandelingspartner.

De EASVO heeft na een aantal door de
algemene vergadering van de FVE ge-
accepteerde resoluties, nooit enige ac-
tiviteit kunnen bespeuren, terwijl deze
resoluties onder de aandacht van de
EU-Commissie gebracht moesten
worden.

Met de aanbevelingen van de werk-
groep zullen de FVE-vertegenwoordi-
gers het nieuwe bestuur, dat in April
1995 wordt gekozen, kritisch volgen.

Resoluties van de EASVO

Er zijn geen resoluties ingediend. Gezien
de twijfels over het vervolg hierop zullen
de EASVO-resoluties van de laatste ja-
ren en wat er mee gebeurd is, op de vol-
gende vergadering worden geëvalueerd.

J. Minderhoud

VERSLAG VAN DE UEVR NOVEMBER 1994

De Union Européenne Vétérinaires
Practiciens heeft tijdens de vergade-
ring een aantal onderwerpen bespro-
ken.

De bestuursverkiezingen voor de FVE
in het vooijaar 1995 kregen de aan-
dacht, maar ook het eigen bestuur moet
opnieuw worden gekozen. Er is een
protocol voor de verkiezingen nodig.
De vleeskeuring kreeg ook de aan-
dacht van de praktici omdat dit voor de
praktici in bepaalde landen aan de orde
komt. Ook het IKB-systeem speelt
hierbij een rol. Omdat er nauwelijks
overieg met de UEVH was geweest,
leek dit gewenst. Er is een werkgroep
gevormd om het probleem van de taak
van de prakticus bij de vleeskeuring op
een rij te zetten.

Daarnaast wordt uit Brussel een epide-
miologisch bewakingssysteem voor
rundvee- en varkensbedrijven ontwik-
keld. De rol van de prakticus als be-
voegde/officiële dierenarts is bespro-
ken. De vraag blijft of het een
politionele taak is. Deze discussie
wordt voortgezet.

De opleiding, het aantal dierenartsen
in Europa, het hulppersoneel en de pa-
raveterinaire beroepsgroepen kwamen
aan de orde. In verschillende landen
werkten paraveterinairen naar eigen
inzicht tot ongenoegen van de dieren-
artsen.

De identificatie en registratie van ge-
zelschapsdieren blijkt op basis van on-
wil niet te realiseren te zijn. Iedereen
stoeit met iedereen.

Ten aanzien van de diergeneesmidde-
len werden die problemen besproken:

- er is geen voortgang in de harmoni-
satie van het voorschrijven van dier-
geneesmiddelen;

- er zijn niet voldoende geregistreerde
diergeneesmiddelen voor paarden
en

- de positie van de apothekers.

Verder kwamen nog aan de orde:

- het reizen met honden en katten tus-
sen de lidstaten vanwege diverse ei-
sen inzake vaccinaties;

- het Fecava-blad;

- de certificering via gezondheidsver-
klaringen voor paarden;

- de opleiding van dierenarts-assisten-
ten.

De UEVP heeft een aantal resoluties in

de FVE-vergadering ingebracht.

MEDEDELING VAN DE W.K. HIRSCHFELD STICHTING

LAATSTE OPROEP: ELLEBOOGDYSPLASIE BIJ RASHONDEN

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van augustus \'94 heeft de Sectie
Orthopedie namens de W.K. Hirsch-
feld Stichting een oproep geplaatst aan
dierenartsen te participeren in een ge-
organiseerde aanpak van het probleem
\'Elleboogdysplasie bij rashonden\'.
Geïnteresseerde dierenartsen werden
opgeroepen informatie aan te vragen
over het raamplan. Binnen dit plan
wordt in nauwe samenwerking tussen
rasverenigingen en de W.K.Hirschfeld
Stichting een uitvoeringsplan voor het
betreffende ras geformuleerd. Tevens
is melding gemaakt van de voorwaar-
den waaraan de toelating tot deelname
door dierenartsen is gebonden. Het is
de bedoeling om te komen tot een lijst
van toegelaten dierenartsen, onder-
meer op basis van hoge kwaliteitseisen
aan de röntgenopnamen. De Stichting
zal met de geselecteerde dierenartsen
een overeenkomst aangaan met be-
trekking tot de uitvoering van het on-
derzoek. De lijst zal ter beschikking
worden gesteld aan de georganiseerde
Kynologie in Nederland.

Naar aanleiding van de bovenge-
noemde publikatie zijn veel informa-
tiepakketten (en/of sets met voor-
beeldfoto\'s) aan dierenartsen ver-
strekt. De Stichting beschouwt de in-
zending van een set proeffoto\'s door
een dierenarts als verzoek tot toelating.
Na een aanvankelijk langzame start
hebben zich nu voldoende dierenart-
sen aangemeld door het inzenden van
twee sets proeffoto\'s, om een verant-
woorde selectie te kunnen maken.
De Stichting heeft besloten de inschrij-
vingstermijn te sluiten op 15 april \'95.
Dierenartsen die het voomemen heb-
ben nog een proefset in te zenden, wor-
den opgeroepen dit zo spoedig moge-
lijk te doen. De proefsets dienen uiter-
lijk 15 april \'95 door het Bureau van de
Stichting ontvangen te zijn.
De geselecteerde groep zal vooriopig
niet worden uitgebreid. Indien de prak-
tische uitvoering van het WKHS-
Elleboogplan het noodzakelijk maakt
meer dierenartsen toe te laten zal een
nieuwe selectieprocedure gestart wor-
den.

Voor meer informatie: Bureau
W.K. Hirschfeld Stichting, Emma-
laan 16-18, 1075 AV Amsterdam,
tel/fax 020 6794462.

-ocr page 193-

Congressen en cursussen

VBÉ

novad coöperatie ideëel

Gedurende de afgelopen winter heeft
NCl de cursus STO-voorlichting geor-
ganiseerd in nauwe samenwerking met
de regionale gezondheidsdiensten.
Deze cursus heeft een set sheets opge-
leverd die kan worden gebruikt bij le-
zingen betreffende kengetallengebruik
en interpretatie van STO\'s.
Deze sheets zijn bijzonder geschikt
voor landbouwhuisdierenpraktici die
voorlichtingsavonden voor veehou-
ders organiseren en/of studiegroepen
begeleiden. De sheets zijn voor ieder-
een beschikbaar.

NCI-leden: alleen verzendkosten: f7,50.

Niet NCI-leden: f50,00.
Aanmelding: NCl, Postbus 14031,
3508 SB te Utrecht. U kunt zich zo ook
opgeven als lid van NCl.

VERSLAG

Hierbij het verslag van een STO-voor-
lichting cursist. Onlangs werd op de
vier regionale gezondheidsdiensten
door de NCl een cursus \'standaardover-
zichten\' (STO\'s) georganiseerd. De
cursus was verdeeld over vier dagen
met telkens ongeveer een maand tus-
senpauze en behandelde naast eerder
genoemde STO\'s ook een aantal niet di-
rect veterinaire zaken, met name in de
communicatieve sfeer. Het eerste werd
verzorgd door Joost de Veer en andere
veterinaire inleiders, het tweede facet
werd deskundig belicht door twee da-
mes van het ITV (Instituut Toegepaste
Voorlichtingskunde).
De tweeledige doelstelling van de cur-
sus: het juist interpreteren van STO\'s
en het daaruit voortvloeiende advies
op een juiste manier overbrengen op
de veehouder, werd op de cursusdagen
uitvoerig geoefend.
Via theoretische verhalen over voor-
lichtingskunde, gespreksmodellen en
het omgaan met weerstanden werden
we middels rollenspellen met de harde
werkelijkheid geconfronteerd. Daarbij
bleek al snel dat ons inlevingsgevoel
voor de veehouder erg groot is: menig-
een ging de rol van boer beter af dan
die van dierenarts! Na vier dagen wa-
ren de cursisten ervan overtuigd dat
het uiteindelijke effect niet alleen af-
hankelijk is van de kwaliteit van de op-
lossing, maar ook van de acceptatie er-
van, met andere woorden: hoe goed
onze adviezen ook zijn, als de veehou-
der ze niet accepteert en uitvoert wordt
het probleem niet opgelost.
Concluderend kan gesteld worden dat
de cursus ertoe bijdraagt om veteri-
naire bedrijfsbegeleiding uit te laten
stijgen boven het niveau van het rec-
taal toerisme en, na een enkele kleine
aanpassing, een vaste plaats op de na-
scholingsagenda verdient!

n ■ I ft

ff I iiifni li ffirti

CURSUS STANDAARD OVERZICHTEN - VOORLICHTING
AFGESLOTEN

Charles Manders

OPSTAPCURSUS
GHWD

OP 23 MAART 1995
(19.00-20.00 UUR)

Onderwerpen:

- Lachesis en infecties.

- Hiërarchie van de symptomen.
Docent: drs. A.H. Westerhuis, dieren-
arts. Dierenkliniek \'Kortenoord\', Wa-
geningen.

Studie-avond, tevens Jaarverga-
dering (20.00 - 22.30 uur).

Lezing 1 (20.45 - 21.15 uur)
Homeopathische behandeling van
mastitis bij het rund. Drs. F. de Wit,
dierenarts te Winterswijk.

Lezing 2 (21.30-22.00 uur)
Enkele casuïstieken uit de gezel-
schapsdierenpraktijk. Drs. E. Eicher,
dierenarts te Oosterbeek.

Vergaderplaats: Beatrixgebouw Jaar-
beurscongrescentrum Utrecht.

SYMPOSIUM IN LUIK

IBR EN ANDERE HERPESVIRUSINFECTIES

De European Society for Veterinary Virology (ESVV) organiseert op 26
en 27 juli 1995 een symposium over IBR en andere herpesvimsinfecties
bij herkauwers. De bijeenkomst vindt plaats op de afdeling Virologie van
de Faculteit Diergeneeskunde te Luik (België).

Het doel van het symposium is het geven van een overzicht van de recente
voomitgang op het gebied van onderzoek naar bovine herpesvimssen en
de manier waarop nieuwe ontwikkelingen in de moleculaire virologie en
immunologie kunnen bijdragen aan de beheersing van herpesvimsinfec-
ties, in het bijzonder IBR.

Voor meer informatie:

E. Thiry, Virology, Faculty of Veterinary Medicine, University of Liège,
B43 bis, B 4000 Liège, Belgium, tel. 32.41.66.42.62, fax
32.41.66.42.61.

-ocr page 194-

fïiftiifjfrtiaiitiiini^

BEDRIJFSDIERGENEESKUNDE: DE ONTWIKKELING
VAN EEN DYNAMISCH VAKGEBIED

SYMPOSION TER GELEGENHEID VAN HET EMERITAAT VAN PROF.DR. A. BRAND.

OP 29 MAART 1995

Programma:

09.30- 10.00 uur:
10.00- 10.30 uur:
10.30- 11.00 uur:
11.00- 11.30 uur:
11.30- 12.00 uur:
12.00- 12.30 uur:
12.30- 13.00 uur:
13.00- 14.30 uur:
14.30- 15.00 uur:
15.00- 15.30 uur:

Zaal Cl02, Hoofdgebouw Diergeneeskunde, Yalelaan 1, Utrecht.

Ontvangst met koffie

M. Drost (Florida): Recente ontwikkelingen in de fertiliteit van rundvee

G. Benedictus: Diergezondheid in beweging
Koffie

A.A. Dijkhuizen: Zoötechnisch veterinair of veterinair zoötechnicus

J.P.T.M. Noordhuizen: Van vruchtbaarheidskaart tot...?

J.J. de Veer: Gezondheidsplanner, de introductie van een instrument!

Lunch

E.N. Noordhuizen & Y.H. Schukken: Mastitisonderzoek: van cel tot celgetal

H. Jorritsma: Bedrijfsdiergeneeskundige: een vak met toekomst!

êÈiÉÊÊkl

Enige korte kenschetsen:
15.30- 16.30 uur: J. Nieuwenhuizen

E. Talstra
A.W.Udo
H.W. de Vries

Veehouder

Koninklijk Nederiands Rundvee syndicaat

Koninklijke Nederiandse Maatschappij voor Diergeneeskunde

Faculteit Diergeneeskunde

16.30 uur: Sluiting

Bussen naar het academiegebouw.
Afscheidscollege Profdr. A. Brand

\'Bedrijfsdiergeneeskunde: de navelstreng naar het veehouderijbedrijf
Receptie in de senaatzaal van het academiegebouw.
Aanmelding voor 15 maart door middel van het overmaken van een bedrag van f 25,-- op bankrekening 59.72.20.840
ten name van L. Elving, penningmeester Groep Rund te Utrecht.

17.30 uur

18.30 uur

Fièvre boutonneuse opgelopen in
Nederland: een reizende hond
als bron van Rickettsiae conorii

Tfi.A. Ruys, M: Schrijver, R. Ligthelm

en J.W. van \'t Wout.

Ned Tijdschr Gen K 1994; 138: 2592-

4.

De auteurs zijn werkzaam in het
Bronovo ziekenhuis in Den Haag en
het Havenziekenhuis te Rotterdam. Ze
beschrijven drie interessante casussen
van vrouwen van 27, 26 en 36 jaar,
waarbij op grond van de waargenomen
symptomen gedacht werd aan fièvre
boutonneuse, hoewel deze patiënten
niet in een endemisch gebied waren
geweest.

MICROBIOLOGIE

De vrouwen werden in het ziekenhuis
opgenomen met hoge koorts, gegene-
raliseerde spierpijn, hevige hoofdpijn
(men dacht zelfs aan meningitis, maar
er was geen nekstijfheid) en bij twee
van de drie rode vlekken op armen en
benen. Bij eveneens twee van de drie
patiënten ontwikkelde zich een ken-
merkende donkere plek op het been, de
zogenaamde \'tache noire\'.
In alle drie de gevallen werd besloten
serologisch onderzoek te laten verrich-
ten op antistoffen tegen Rickettsiae co-
norii. IgM (en later ook de IgG) anti-
stoffen bleken in hoge concentraties
aanwezig. Het reservoir van R. cono-
rii, de verwekker van Fièvre bouton-
neuse of Mediterranian Spotted Fever,
is de hondenteek Rhipicephalus san-
guineus. In de eerste casus bleek de pa-
tiënte een hond te logeren gehad te
hebben van woonwagenbewoners, die
juist uit Zuid-Europa kwamen. De pa-
tiënte had zelf ook een hond.
Waarschijnlijk is R.conorii van de logé
ook overgegaan op de eigen hond.
Bloedonderzoek van het dier werd ge-
weigerd. In het tweede geval had de
hond van patiënte bij haar ouders over-
winterd in Zuid-Europa. Deze hond
had ook een hoge titer antistoffen te-
gen R.conorii. In het derde geval had
de patiënte één week voor de klinische
verschijnselen de hond van haar buur-
vrouw, die beide uit Spanje terug-
kwamen, gewassen.
De conclusie is, dat R.conorii zich via
honden gemakkelijk kan verplaatsen
naar niet-endemische gebieden via
overieving van besmette teken.

J. Goudswaard

-ocr page 195-

Hieronder treft u een aantal cursussen
aan. Opgave is telefonisch (030-517374)
en door middel van een fax (030-
516490) mogelijk.

LONGAANDOENINGEN PAARD:
ACUUT EN CHRONISCH, 31

maart 1995,09.00- 17.00uur, ƒ 485,-

DIT IS EEN GEWIJZIGDE
DATUM!!

Het ochtend-gedeelte van deze cursus
is gewijd aan de acute aandoeningen;
een schets van het klinisch beeld wordt
gegeven, waarbij aandacht wordt ge-
geven aan symptomen en etiologische
agentia. Aansluitend wordt ingegaan
op de veroorzakende vimssen, onder
andere hun werkingsmechanismen,
immuniteit en aanvullende diagnos-
tiek. Vervolgens worden verdergaande
klinische diagnostiek, complicaties,
secundaire infecties en therapie be-
sproken, waama de ochtend wordt af-
gesloten met een bespreking van de
vaccinatie-mogelijkheden.
In de middag wordt de chronische situ-
atie behandeld: beginnend met etiolo-
gie, diagnostiek en longftinctie-onder-
zoek. Vervolgens wordt de achter-
grond en therapie van bronchospas-
men besproken, nader ingegaan op het
gebmik van Bisolvon en Ventipulmin,
de infuustherapie belicht, de aerosol-
therapie en de behandeling zoals die in
de praktijk kan worden uitgevoerd.

VETERINAIRE APOTHEEK II
LANDBOUWHUISDIEREN, 5, 6, 7

april en 18, 19 mei 1995, ƒ 2900,-(in-
clusief ovemachtingen)

Deze cursus is voor dierenartsen die
reeds deelnamen aan Veterinaire Apo-
theek I en actief betrokken zijn bij apo-
theekbeheer.

Onderwerpen:

Het geneesmiddel: onder andere
keuze-criteria, onderbouwing werk-
zaamheid, bio-equivalentie en substi-
tutie, het beoordelen van informatie en
onderzoeksgegevens, formulering en
kwaliteit.

De Apotheek: onder andere voorraad-
beheer, inkoopbeleid, kostenopbouw.

inrichting, personeel en organisatie,
werk- en controlenormen.

Distributie van diergeneesmiddelen:

logboek, administratieve verplichtin-
gen, patiënten/eigenaren informatie,
communiceren met de eigenaar over
geneesmiddelen.

Regelgeving: actualisering kennis
wetgeving; knelpunten als gevolg van
regelgeving; hoe daarmee om te gaan.
In het kader van de cursus krijgt men
een aantal \'huiswerkopdrachten\' (on-
der andere over keuze van middelen en
over assortiment in de apotheek) die
gezamenlijk worden besproken.

ASPECTEN VAN DE NORMALE
EN AFWIJKENDE DRACHT EN
GEBOORTE VAN HET RUND,
20

apnl 1995,09.00- 17.00uur, ƒ 330,-

Endocriene regulatie dracht/geboorte
partus (abortus) inductie (ook bij af-
wijkende dracht). Conditie foetus tij-
dens dracht/partus. Foetale/perinatale
diagnostiek en behandeling. Invloed
verloskundige behandelingen op con-
ditie kalf Aspecten van de sectio cae-
sarea (complicaties).

BEGELEIDING

SLACHTKUIKENS, 26 april 1995,
09.00-17.00 uur, ƒ355,-

Slachtkuikens kunnen in een periode
van ± 42 dagen een topprestatie leveren
voor groeisnelheid. Deze prestatie is
noodzakelijk om de houderij rendabel
te doen zijn. Eén van de taken van de
dierenarts hierbij is te zorgen voor een
dusdanige begeleiding dat factoren die
storend kunnen werken op de ontwik-
keling van de dieren vermeden of zo-
veel mogelijk beperkt worden. In deze
cursus zal aandacht worden besteed
aan: voeding, stalklimaat, aandoenin-
gen van de respiratietractus, locomotie-
stoomissen, entingen, bedrijfsbegelei-
ding

LOCOMOTIE APPARAAT RUND:
\'WAT IS ONS PROBLEEM\',
8 mei

1995,08.30-17.00 uur, ƒ375,-

Klauwaandoeningen zijn economisch
gezien na mastitis en fertiliteit de
derde aandoening op een melkveebe-
drijf Door de veranderde manier van
huisvesting van het melkvee, van
gmpstal naar ligboxstal, heeft het
beeld van de klauwaandoeningen zich
gewijzigd. Tijdens deze dag zal aan-
dacht besteed worden aan de prevalen-
tie en de incidentie van de klauwaan-
doeningen bij melkvee en jongvee en
de risicofactoren die hierop van in-
vloed zijn.

Dr. Noordhuizen-Stassen start deze
dag met de inleiding \'Wat is ons pro-
bleem?\', hierna volgt drs. Barkema
over de relatie klinische kreupelheid -
fertiliteit, drs. Döpfer zal vervolgens
ingaan op \'Mortellaro Disease\'. Na de
koffie gaat Dr.Ir. Frankena verder met
het onderwerp \'risicofactoren van be-
lang bij subklinische kreupelheid\',
vervolgens spreekt drs. Van Keulen
over klauwaandoeningen bij jongvee.
Drs. Wuijckhuise-Sjouke zal hierna
een inleiding verzorgen over het ge-
bmik van voetbaden. De ochtend zal
met een discussie worden afgesloten.
Na de lunch zal drs. Willemsen een in-
leiding verzorgen over \'Anatomie, fy-
siologie en belasting van de onder-
voet\', Profdr. Németh zal vervolgens
de behandeling van de niet-gecompli-
ceerde en gecompliceerde zoolzweer
bespreken. Na de koffiepauze staat een
practicum klauwamputatie op het pro-
gramma.

!!!! CURSUS VOOR
ASSISTENTEN!!!!

APOTHEEK VOOR ASSISTEN-
TEN IN DE DIERENARTSEN-
PRAKTIJK, II
en 12 apnl 1995 (2
hele dagen inclusief overnachting),
ƒ945,-

Plaats van het geneesmiddel in de dier-
geneeskunde en rol van de dierenarts
in de diergeneesmiddelendistributie.
De gang van het geneesmiddel: van
onderzoeksidee en ontwikkeling/pro-
duktie naar de veehouder/eigenaar.
Soorten geneesmiddelen, toedienings-
vormen, verschillen en overeenkom-
sten, regelgeving (onder andere Dier-
geneesmiddelenwet, Wet Uitoefening
Diergeneeskunde, regelgeving ten aan-
zien van opiaten), kanalisatie en regi-
stratie, milieu-eisen en afvalverwer-
king.

Hoe ga je om met geneesmiddelen: in-
koop, opslag, controle, administratie,
verkoop, etikettering, bewaarcondities
en houdbaarheid. Praktijkoefeningen
a.o. magistrale receptuur, etikettering,
bestellen en ontvangen van dierge-
neesmiddelen.

Tijdens de cursus zullen de cursisten
actief worden betrokken bij eikaars
praktijkervaring om zo van elkaar te
leren.

-ocr page 196-

pp ■ it
éÊmÊÊÊm

mÊÊÊÊÊ

m

m

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie drs.
J.C.A. Vernooy (vet. adv. bij
Mycofarm Nederland B. V.) bereid
om voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG:

Er is een dubbel blind onderzoek ge-
weest waarbij twee langwerkende
oxytetracyclinepreparaten werden toe-
gediend aan varkens met longproble-
men. Wat was het doel van het onder-
zoek en wat waren de resultaten?

ANTWOORD:

De resultaten van het onderzoek waar-
aan wordt gerefereerd, zijn verwerkt
tot een wetenschappelijk artikel dat
door The Veterinary Quarterly is geac-
cepteerd. Omdat publikatie naar ver-
wachting over niet al te lange tijd zal
plaatsvinden volstaat in dit kader een
kort antwoord op de vraagstelling.

Doel van het onderzoek

Reeds lang is bekend, dat er grote ver-
schillen kunnen bestaan tussen injec-
tiepreparaten op basis van oxytetracy-
cline (OTC) met betrekking tot
weefselirritatie (spuitplekken) en per-
sistentie van residuen op de injectie-
plaats bij landbouwhuisdieren. Hoe-
wel in een aantal onderzoeken ook
aandacht is besteed aan verschillen in
farmacokinetische eigenschappen, is
niet goed onderzocht of er mogelijk
verschillen in genezingspercentage be-
staan na behandeling met OTC injec-
tiepreparaten. Door de Vakgroep Be-
drijfsdiergeneeskunde en Voortplanting
van de Faculteit Diergeneeskunde is on-
derzoek verricht om ook die vraag te
kunnen beantwoorden. Hiertoe werd
een gerandomiseerd, dubbelblind on-
derzoek uitgevoerd om de nulhypothese
te toetsen dat er geen significant verschil
in behandelingsresultaat van varkens
met pneumonie zou bestaan tussen de
twee onderzochte OCT injectieprepara-
ten (Terramycin\'^/LA en Engemycine\'^
10%/LA). Beide injectiepreparaten
werden toegediend in een dosering van
20 mg per kg lichaamsgewicht en indien
nodig werd de behandeling om de drie
dagen herhaald.

ONDERZOEK VAN TWEE LANGWERKENDE
OXYTETRACYCLINEPREPARATEN

Resultaat van het onderzoek

Met hoge mate van zekerheid (power
van 90%) werd aangetoond dat er geen
verschil in genezing was tussen de beide
injectiepreparaten. De conclusie van het
onderzoek was daarom, dat voor behan-
deling van varkens met pneumonie de
voorkeur dient te worden gegeven aan
het preparaat met de minste weefselirri-
tatie en de kortste aanwezigheid van
OTC residuen op de injectieplaats.

VOEDINGS-
MIDDELEN-
HYGIENE

O

Effect van Trinatriumfosfaat op
Campylobacter.

M.F. Slavik. J.W. Kim. M.D. Pharr,
D.P. Raben, S. Tsai, C M. Lobsinger.
J Food Prot 1994; 57: 324-6.

Trisodiumfosfaat (TSP; Na^PO^)
werd door het Amerikaanse ministerie
van Landbouw goedgekeurd voor ge-
bruik bij de bewerking van pluimvee.
In dit artikel worden de resultaten van
een onderzoek naar het effect van
TSP-behandeling op de incidentie en
reductie van Campylobacter op ge-
koelde kuikenkarkassen beschreven.
De karkassen werden 15 seconden ge-
dompeld in 10% TSP-oplossing op
50°C. Na opslag gedurende O, 1 of 6
dagen bij 4°C werden de behandelde
karkassen onderzocht met behulp van
een snelle screening test, een conven-
tionele culturele methode en een MPN
(\'most probable number\') techniek.
Na I dag opslag was Campylobacter
aanwezig op 96-100% van de con-
trole-karkassen en op 24-28% (scree-
ning test) respectievelijk 64-96% (cul-
turele methode) van de behandelde
karkassen. Bij de direct na TSP-behan-
deling onderzochte karkassen werd
echter geen verschil gevonden tussen
behandelde en controle-karkassen.
Met de MPN-methode werd een ge-
middelde reductie van 1.5 en 1.2 log
per karkas vastgesteld bij opslag van
de behandelde karkassen gedurende 1
dag respectievelijk 6 dagen, vergele-
ken met controles (P< 0.05). De ver-
schillende tussen opslag gedurende 1
dag en 6 dagen waren echter niet signi-
ficant (P> 0.10). TSP-behandeling op
10°C leverde geen significante reduc-
tie van Campylobacter op. De tempe-
ratuur van de TSP-oplossing is dus een
belangrijke factor bij de reductie van
Campylobacter. (Bij andere - identieke
- proeven met salmonellae werd echter
een sterkere reductie verkregen, die
zelfs met een TSP-behandeling op
10°C significant was).

Referaten

M.P. Smit

ONCOLOGIE

Chirurgische behandeling van
meningeomas bij katten

J.G. Gallagher, J. Berg, K.E. Know les,
L.L. Williams and R.T. Bronson.
JAVMA 1993; 203: 1437-40.

Het cerebrale meningeoma, uitgaande
van de hersenvliezen is de meest voor-
komende tumor in de hersenholte van
de kat. De belangrijkste symptomen in
de studie van Gordon c.s. waren: ver-
minderde visie (93%), parese (83%) en
lethargie (38%).

Door computertomografie in deze stu-
die werd meestal een solitaire tumor
gevonden (86%), soms werden multi-
pele knobbels gezien (14%). In beide
studies werd post-operatieve dood
(3/17, 8/42) waargenomen, vooral bij
katten met anaemie. Lokaal recidief
trad op (3/17, 6/42), maar veel katten
(11/17,24/42) leken te zijn genezen.
De overall overieving in de studie van
Gallagher was 66% op één jaar en 50%
op twee jaar na de operatie.

W. Misdorp

-ocr page 197-

Standpunt van het Hoofdbestuur in-
zake de commerciële betrokkenheid
van praktizerende dierenartsen bij
het op de markt brengen van vrije
diergeneesmiddelen.

Het Hoofdbestuur van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde stelt zich op het stand-
punt dat de uitoefening van de dierge-
neeskunde in de praktijk dient te
bestaan uit dienstverlening op basis
van (1) arbeid, (2) kennis en (3) kunde.
Daarbij worden uitsluitend op grond
van diagnostische bevindingen vrije,
UDA- en UDD-gekanaliseerde dierge-
neesmiddelen voorgeschreven, toege-
past en/of afgeleverd.

De KNMvD stelt zich ten doel dat de
praktijkuitoefening gericht is op kwa-
liteitsverbetering volgens de kwali-
teitsrichtlijn voor dierenartsenpraktij-
ken, de Code voor Good Veterinary
Practice en de Integrale Keten Be-
heersing. Onafhankelijkheid is daarbij
van groot belang voor de uitoefening
van de diergeneeskundige praktijk.
Het Hoofdbestuur van de KNMvD
wijst op grond van deze onafhankelijk-
heid ieder direct belang van praktize-
rende dierenartsen bij een handelson-
derneming, zoals een cash & carry
bedrijf, voor het op de markt brengen
van vrije diergeneesmiddelen af

Zelfstandigen onafhankelijk

Uit de Code voor de Dierenarts (art. 1,
10a, 12, 13, 18 en 100 t/m 102) is de
conclusie te trekken dat de praktize-
rende dierenarts te allen tijde zo vrij en
onafhankelijk mogelijk moet zijn. Hij
of zij oefent de praktijk zelfstandig uit
voor eigen rekening, risico en verant-
woording, alleen of in enig samenwer-
kingsverband met andere praktize-
rende dierenartsen.

Onder zelfstandig en onafhankelijk
wordt verstaan: zonder direct belang
in een handelsonderneming.

Beleid KNMvD

In de onafhankelijke dierenartsenprak-
tijk wordt de diergeneeskunde volgens
de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde (WUD, 1990) uitge-
oefend.

De dierenarts komt door onderzoek,
ervaring en kennis tot diagnostische
bevindingen en vertaalt deze naar be-
handelingen en/of schrijft diergenees-
middelen voor. Hij dient vervolgens
diergeneesmiddelen toe of levert deze
af Als onderdeel van de praktijkvoe-
ring is derhalve de dierenarts bij uit-
stek de persoon om apotheek te voe-
ren. Het apotheekrecht van de
dierenarts is gebaseerd op de speci-
fieke deskundigheid in het totale ge-
bmik van diergeneesmiddelen.
Het beleid van de KNMvD is namelijk
gericht op de bevordering van de dier-
geneeskunde. Daartoe richt de
KNMvD zich op kwaliteit van ener-
zijds de uitgeoefende diergeneeskunde
(Good Veterinary Practice) en ander-
zijds de dienstverlening van de prakti-
zerend dierenarts (Kwaliteitsrichtlijn
voor Dierenartsenpraktijken).

De handel in diergeneesmiddelen

Dierenartsen zijn apotheekhoudend en
hebben in de Diergeneesmiddelenwet
een centrale rol gekregen bij de kanali-
satie van diergeneesmiddelen. In de
toelichting op de Diergeneesmid-
delenwet staat echter uitdmkkelijk
vermeld dat de wetgever zeer bewust
heeft besloten
niet alle diergenees-
middelen onder het kanalisatieregime
te doen vallen, want dan zou er slechts
één distributiekanaal naar de houder
van dieren bestaan, namelijk de die-
renarts. De wetgever wil dat uitdruk-
kelijk niet. De dierenarts is arts met
een apotheek voor de dieren van zijn
cliëntèle.

In Nederland wordt de handel in vrije
diergeneesmiddelen voomamelijk uit-

Regelmatig verschijnen er nu berich-
ten als zou er een gestmctureerd over-
leg zijn tussen de vakgroep Varkens-
houderij van de NCB, de Vereniging
van varkenshouders van de LLTB en
de besturen van de Afdelingen Noord-
Brabant en Limburg van de KNMvD,
gevoerd door bedrijven, die zich ver-
enigd hebben in de organisatie
Fagrovet en door dierenspeciaalzaken,
verenigd in Dibevo.
In samenwerking met het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Vis-
serij, de apothekers (KNMP), de FI-
DIN, Fagrovet, Dibevo en de Al-
gemene Inspectie Dienst, zijn er goede
afspraken gemaakt over de distributie
van de diergeneesmiddelen. Dit zorgt
voor de nodige mst op de markt. Het is
niet in het belang van de dierenarts om
deze rust te verstoren door nu direct
belang te hebben bij de vrije handel in
vrije diergeneesmiddelen.

Imago

Indien dierenartsen directe belangen
hebben bij een handelsonderneming
die uitsluitend de verkoop van vrije
diergeneesmiddelen nastreeft, wordt
de onafhankelijkheid van de praktize-
rende dierenarts en het uitgangspunt
van de wetgever sterk nadelig beïn-
vloed. Dit is met name bij de overheid
volstrekt ongewenst. Het ingezette be-
leid van de KNMvD richting kwalita-
tief hoogstaande beroepsuitoefening
zou ernstig worden geschaad.
De dierenarts doet er beter aan ervoor
te zorgen dat zijn of haar toegevoegde
waarde bij de distributie van dierge-
neesmiddelen ten volle wordt benut.
Daarbij past geen directe betrokken-
heid in een project of bedrijf dat zich
bezighoudt met de commerciële distri-
butie van vrije diergeneesmiddelen
met slechts één oogmerk: geldelijk ge-
win.

Het Hoofdbestuur

EEN GEWAARSCHUWD DIERENARTS
ENT VOOR TWEE!

Eind november 1994 is er een eenmalig oriënterend overleg geweest tussen en-
kele dierenartsen uit Noord-Brabant en Limburg met enkele vertegenwoordi-
gers van de vakgroep Varkenshouderij van de NCB en de Vereniging van
Varkenshouders van de LLTB, over de mogelijkheden van zelf enten door
varkenshouders. Dit gebeurde op verzoek van de varkenshouders die de afge-
lopen jaren regelmatig om een gesprek gevraagd hadden. Na overleg met de
KNMvD in Utrecht is besloten dit gesprek op persoonlijke titel aan te gaan.

over het zelf enten door varkenshou-
ders tegen de ziekte van Aujeszky. Dit
is dus onjuist. Het schept verwachtin-
gen die niet waar gemaakt kunnen
worden; een zeer ongewenste ontwik-
keling. Op landelijk niveau voert de
KNMvD namelijk overleg op basis

-ocr page 198-

van argumenten waarom entstoffen
volgens het UDD-kanalisatieregiem
toegepast dienen te worden.
Wettelijk is het toepassen van entstof-
fen bij varkens alleen toegestaan aan
dierenartsen. Daarvoor bestaan veteri-
naire argumenten. Een nog belangrij-
ker argument is de cruciale fase waarin
de Nederiandse varkenssector momen-
teel verkeert: deze tracht te overleven.
Het vrij worden van de ziekte van
Aujeszl^ is één van de eisen, die aan
de varkenshouderij in Nederiand wor-
den gesteld, om de exportbelangen te
verzekeren.

Juist nu deze campagne gestart is in
een goed opgezet bestrijdingspro-
gramma en bijzonder goed verioopt, is
het, gezien de eerste Aujeszky-vrije
bedrijven, uiterst onverstandig, kort-
zichtig en niet-opportuun om versto-
rende elementen te introduceren. De
praktijkproef Diessen heeft aange-
toond dat eradicatie mogelijk is. Een
goed bestrijdingsprogramma heeft
echter ook een reëel kostenaspect. De
varkenshouderij dient dat te beseffen
en de dierenartsen dienen zich loyaal
aan de afspraken te houden.

De Nederlandse dierenarts heeft in het
verleden duidelijk bewezen in staat te
zijn andere endemische ziekten te era-
diceren. Ervaringen hebben daarnaast
duidelijk laten zien dat een vrijwillig
karakter en het overiaten aan de vee-
houder niet tot de gewenste resultaten
leiden. Daarom dienen de dierenartsen
in het belang van de Nederlandse var-
kenshouderij het bestrijdingspro-
gramma correct uit te blijven voeren
om gezamenlijk de klus te klaren.
Dierenartsen dienen zich niet door
kortzichtigheid te laten meesleuren.
Bovendien: Een gewaarschuwd die-
renarts ent voor twee!

Deze tekst is als brief verzonden aan
alle praktici in de provincies Noord-
Brabant en Limburg. Voor meer infor-
matie: Dr. Tj. Jorna. tel.: 030 510 lU.

OPRICHTING WERKGROEP IMMOBILISATIE NETWERK

De laatste jaren wordt er in toene-
mende mate een beroep gedaan op de
politie voor situaties waarbij verwil-
derde, losgebroken of agressieve die-
ren voor overlast zorgen. Te denken
valt aan losgebroken stieren of slacht-
koeien, damherten of paarden op de
snelweg, dolgedraaide vechthonden of
losgebroken parkdieren. Afschieten
van de dieren is om vele redenen vaak
niet gewenst of zelfs een hachelijke
aangelegenheid. In dit soort situaties is
een adequate immobilisatie met be-
hulp van geschikte anaesthetica
meestal de beste oplossing. Bij de lan-
delijke politie ontbreekt het aan kennis
en kunde op dit gebied. Er bestaat
grote behoefte aan veterinaire assis-
tentie, zeker nu sinds het van kracht
worden van de Wet op de uitoefening
van de Diergeneeskunde (WUD
1990), de Diergeneesmiddelenwet en
de hierin geregelde kanalisatie van
diergeneesmiddelen, de politie in feite
niet meer gerechtigd is immobilisaties
te verrichten (al hoewel in echte nood-
situaties de wet onduidelijk is). In de
praktijk levert het verkrijgen van vete-
rinaire hulp door politie problemen op.
Het is om die reden dat vertegenwoor-
digers van de ministeries van Land-
bouw Natuurbeheer en Visserij, Jus-
titie en Binnenlandse Zaken, de Ge-
meentepolitie Amsterdam, de Lan-
delijke Politiedienst, alsook afgevaar-
digden van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergenees-
kunde (KNMvD) op 14 februari bij el-
kaar kwamen om de problematiek te
bespreken.

Na een inventarisatie van hetgeen er
tot nu toe reeds aan initiatieven is ge-
nomen op dit gebied door de verschil-
lende individuen en instanties volgde
een vruchtbare discussie. Er werd een
werkgroep ingesteld voor de oprich-
ting van een Netwerk van Immo-
biliserende Dierenartsen. Deze werk-
groep heeft als taak de knelpunten
voor oprichting van een dergelijk net-
werk in kaart te brengen en suggesties
aan te dragen voor oplossing ervan.
Problemen als bereikbaarheid van de
dierenartsen, financiële vergoeding
van geleverde diensten, het verkrijgen
van vergunningen en ontheffingen,
evenals eventuele noodzakelijke bij-
scholing van de dierenartsen zullen
worden belicht.

De laatste maanden is in enkele Af-
delingsvergaderingen van de KNMvD

Van 16 tot en met 18 november 1994 is
voor de vierde keer de door de
KNMvD georganiseerde cursus \'Van
medewerker tot associé\' gehouden.
Het aantal deelnemers was 17, waar-
van 10 vrouwen en 7 mannen.

De cursus, die twee keer per jaar geor-
ganiseerd wordt, was een succes en is
aan te bevelen voor een ieder die wil
weten wat \'het associëren\' nou eigen-
lijk inhoudt. De cursus is voomamelijk
een investering in tijd, om het geld
hoefje het niet te laten.

al een inventarisatie gemaakt van die-
renartsen, die bereid zijn aan het
Netwerk deel te nemen. Het idee be-
staat echter, dat lang niet alle dieren-
artsen zijn bereikt. Bij deze wil de
werkgroep verzoeken, of dierenart-
sen(praktijken), in het bezit van een
verdovingswapen, die bereid zijn deel
te nemen en zich nog niet via de
KNMvD, PAO-D \'Immobilisatie\' of
de commissie Dierentuindierenartsen
hebben opgegeven, contact zouden
willen opnemen met ondergetekende
of met Mevrouw, mr. P.S. van
Egmond van de KNMvD.
Wij zullen u op de hoogte houden van
de verdere ontwikkelingen.

Namens de werkgroep,
M. Hoyer

GESLAAGDE CURSUS

VAN MEDEWERKER TOT ASSOCIE\'

Bij de kennismaking bleek al gauw dat
veel deelnemers het gevoel hadden
voor een belangrijke keuze te staan, en
behalve voor praktische informatie
ook gekomen waren om duidelijkheid
te krijgen over de vraag: zit ik hier
goed, wil ik hier blijven, en wil ik dan
ook associëren? Vooral het praten met
anderen buiten de cursustijden, gezel-
lig met een biertje bij de bar, hielp om
hier wat meer inzicht in te krijgen.
In de cursus kwam onder andere aan
bod:

- sociale wetgeving en arbeidsrecht

-ocr page 199-

(ook handig om te weten als aanko-
mend werkgever!);

- wat is een maatschap/het maat-
schapscontract;

- hoe zit een accountantsrapport in el-
kaar, hoe lees ik dat?

- Welke verzekerings- en financie-
ringsvormen zijn er en hoe werken
ze?

- samenwerken/omgaan met conflic-
ten in de praktijk.

Wat we onder andere hebben meege-
kregen is \'de checklist voor associatie\'
(aan te vragen bij de KNMvD) die be-
langrijke aandachtspunten bevat voor
aankoop van een praktijk of het starten
van een associatie.

Bij alle onderwerpen wordt een beroep
gedaan op de zelfwerkzaamheid waar-
door de aandacht er goed bij bleef
Door middel van een erg leuk spel
werd pijnlijk duidelijk dat het maat-
schapsbelang ook in ieders individueel
belang is, terwijl het omgekeerde dat
maar al te vaak niet was.....

Tussen de bedrijven door was er helaas
weinig tijd om wat te zwemmen, ten-
nissen of squashen, maar voor de rest
was de verzorging uitstekend. Een te-
ken van de goede sfeer in de groep was
het \'Dag Sinterklaasje\' dat de
Utrechtse Sinterklaas Wil Rutten
(heeft ook verstand van verzekerin-
gen) nagezongen kreeg toen hij de eet-
zaal van het hotel veriiet.
De cursusleiding was in handen van de
heer Te Giffel, Mw. van Oostmm en
Mw. Van Egmond en werd door ons
als heel plezierig ervaren.

Kortom een aanrader!

Annette Drijfhout
Liesbeth Auwerda

VOORJAARSDAGEN 1995:
HET UITSTAPJE WAARD

jJfJUUBBIHil

Wist u </ar.....ook aan dermatologie ruim aandacht zal
worden besteed?

Dr. Rosser (USA), die alom bekend staat om zijn heldere
manier van presenteren, zal twee lezingen over de derma-
tologie verzorgen, waarbij de huid in systeemziekten en
immuungemediëerde huidaandoeningen aan bod zullen
komen.

Wist u dat.....er tegenwoordig
een test is die het FIP virus kan
aantonen?

Tijdens het seminar \'new deve-
lopments & current research\'
(vrijdagmiddag 21 april) zal Dr.
Egberink u vertellen over de
nieuwe test waardoor de diag-
nose van FIP sterk wordt verbe-
terd.

Wist u dat.....tr een interactieve cursus door Dr.
Belshaw zal worden gegeven?

Aan de hand van praktijkgevallen zult u worden meegeno-
men in de gastroenterologie en endocrinologie. U wordt
actief betrokken bij het oplossen van de problemen, dus u
moet er wel wat voor doen!

Wist u dat.....de tentoonstelling groter wordt dan ooit?

Nóg meer mimte om de nieuwste snufjes te bekijken en bij
te praten met collega\'s.

Wist u dat.....er een practicum ECG en echocardiogra-
Tie /al zijn?

Op vrijdagmiddag 21 april bestaat de mogelijkheid om te
oefenen met echo- & ECG-apparatuur zodat u thuis kan
raken in de diagnostiek van hartaandoeningen. Juist door
zelf de apparaten te bedienen en de resultaten direct te in-
terpreteren leert u omgaan met praktijksituaties.

Wist u </«/.....geïnteresseerden in oogheelkunde hun
hart kunnen ophalen?

De ISVO (International Society for Veterinary
Ophthalmology) houdt op zaterdag en zondag een sympo-
sium, waarbij vele korte voordrachten worden gehouden.
Ook kunt u bij de lezingen van Dr. Nasisse, een vermaard
veterinair oogarts uit de States en editor van het tijdschrift
Veterinary and Comparative Ophthalmology, uw kennis
opfrissen over ziekten van de retina, conjunctiva en cor-
nea, dus voor elk wat wils!

Wist u dat.....er een knallend feest in Artis zal zijn?

Onder de klanken van een swingende band wordt u een
heeriijk diner geserveerd.
Dat wilt u toch niet missen?

AL MET AL GENOEG
REDENEN OM ERBIJ
TE ZIJN

TOT ZIENS OP DE
VOORJAARSDAGEN!

RAI. AMSTERDAM.
21-23 APRIL 1995

-ocr page 200-

i^niiiM

i m r r

iêm

AANBOD

In het laatste kwartaal van 1994 was er
bij de Vacaturebank sprake van een
kleine toename van het aantal dierenart-
sen dat per direct op zoek was naar fiill-
time werk (in oktober waren dit er 101
en in december 108). Deze toename
werd mede veroorzaakt door het feit dat
er in de laatste maanden van het jaar
minder waarnemingen aangeboden
werden. Van de 108 dierenartsen die in
december ingeschreven stonden, zocht
58% een functie in de gezelschapsdie-
renpraktijk en 42% in de gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijk.
Bij de Vacaturebank is ook een groep
dierenartsen ingeschreven die op zoek is
naar parttime werk. Deze groep is in het
laatste kwartaal van 1994 gelijk geble-
ven en bestaat uit 33 dierenartsen. Het
grootste deel is op zoek naar een baan in
de gezelschapsdierenpraktijk (82%);
18% zoekt werk in de gemengde of de
landbouwhuisdierenpraktijk. Het aantal
vrouwen is in deze groep groter dan het
aantal mannen; 97% van de groep be-
staat uit vrouwelijke dierenartsen.
Het aantal dierenartsen dat een andere
baan in de praktijk zoekt en dus op ter-
mijn beschikbaar is vanwege de opzeg-
termijn, is in de maanden oktober t/m
december iets toegenomen (in oktober
waren dit er 52 en in december 55). Van
deze dierenartsen zocht 56% op termijn
een nieuwe functie in een gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijk en 44% in
een gezelschapsdierenpraktijk.
Bij de Vacaturebank staan ook dieren-
artsen ingeschreven die werk zoeken
buiten de praktijk. Hiermee wordt be-
doeld werk in het bedrijfsleven, bij de
overheid of bij onderzoeksinstituten.

OVERZICHT VRAAG EN AANBOD
ARBEIDSMARKT OKTOBER-DECEMBER

De navolgende gegevens hebben betrekking op het laatste kwartaal van 1994.

Door Corine van Kalles

Het aantal dierenartsen dat hiervoor in-
geschreven staat, is in het laatste kwar-
taal van 1994 niet veranderd, het zijn er
28 gebleven. Hieronder bevinden zich
18 mannelijke en 10 vrouwelijke die-
renartsen.

VRAAG

In het laatste kwartaal van 1994 zijn er
bij de Vacaturebank gemiddeld 16 aan-
vragen per maand binnengekomen voor
waamemingen in gezelschapsdieren-
praktijken en 5 aanvragen per maand
voor waamemingen in gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijken.
Wat betreft vaste banen zijn er in de
maanden oktober t/m december 6 banen
in gezelschapsdierenpraktijken aange-
boden (waarvan 4 parttime) en 13 banen
in gemengde of landbouwhuisdieren-
praktijken. 5 Banen in gezelschapsdie-
renpraktijken zijn ingevuld; 4 door
vrouwelijke dierenartsen en 1 door een
mannelijke dierenarts. Van de 13 banen
in gemengde of landbouwhuisdieren-
praktijken zijn er inmiddels 10 inge-
vuld; 6 door vrouwelijke dierenartsen en
4 door mannelijke dierenartsen.
Voor meer informatie of diensten van de
Vacaturebank: Corine van Kalles, bu-
reau KNMvD, tel.: 030-510111.

WIST U DAT

zijn. Het aantal 2-mans praktijken is
daarbij het meest vertegenwoordigd:
186 praktijken. Verder zijn er 78 3-mans
praktijken, 45 4-manspraktijken, 35 5-
manspraktijken, 16 6-manspraktijken,
10 7-manspraktijken, 2 8-manspraktij-
ken, 1 9-manspraktijk, 1 10-mansprak-
tijk en 1 11-manspraktijk. De praktici -

Onder deze kop worden in het Dier-
geneeskundig Jaarboek jaariijks geactu-
aliseerde gegevens opgenomen over
aantallen dierenartsen, bijvoorbeeld
hoeveel dierenartsen er werkzaam zijn
in de verschillende beroepsdisciplines
van de diergeneeskunde. Hiemaast treft
u enige van deze gegevens aan.
Op 1 januari 1995 zijn er 4385 Ne-
deriandse dierenartsen, waaronder 1000
vrouwelijke dierenartsen. Van deze
4385 dierenartsen verblijven er 4085
dierenartsen in Nederiand; 11 dierenart-
sen (waaronder 5 vrouwelijke dierenart-
sen) verblijven op de Nederlandse An-
tillen en Aruba en 289 dierenartsen (93
vda) verblijven in het buitenland. Over
de 4085 dierenartsen die in Nederland
verblijven kan wat betreft hun werk-
zaamheden het volgende worden opge-
merkt: (zie tabel). Van de dierenartsen
die werkzaam zijn in het wetenschappe-
lijk onderwijs (204), zijn er 190 verbon-
den aan de Faculteit Diergeneeskunde.
Het aantal groepspraktijken is het afge-
lopen jaar wederom toegenomen; per 1
januari 1995 zijn er 375 associaties
waarin 1173 dierenartsen werkzaam

werkzaam als/bij

totaal

vrouwen

% vrouwen

praktici (zelfst.)

1864

267

14

dierenarts-medewerker

456

233

51

praktici keuring vlees

44

1

2

RVV

163

33

20

VHI/dir MKG

55

4

7

wetensch. onderwijs

204

58

28

Gezondheidsdiensten

84

6

7

Instituten (TNO, RIVM)

75

11

15

KI en ET organisaties

11

5

45

Bedrijfsleven

184

29

16

Humane geneeskunde

12

2

17

Ander beroep

33

8

24

Totaal

3185

657

21

Verder zijn er:

Rustende dierenartsen

501

18

4

Waarnemend dierenartsen

185

124

67

Dierenartsen van wie nadere

gegevens onbekend zijn

213

103

48

Dierenarts in mil.dnst

1

zelfstandigen en dierenartsen-medewer-
kers - zijn meestal werkzaam in een ge-
mengde praktijk (± 65%) of in een ge-
zelschapsdierenpraktijk (± 31%).
Minder dan 1% is werkzaam in een
paardenpraktijk, 3% in een landbouw-
huisdierenpraktijk en minder dan 0,5%
werkt in een pluimveepraktijk.

-ocr page 201-

Waarde-overdracht

Sinds juli 1994 hebben werknemers
die van baan veranderen op grond van
de Pensioen- en Spaarfondsenwet het
recht om hun opgebouwde pensioen-
aanspraken mee te nemen naar de pen-
sioeninstelling van de nieuwe werkge-
ver.

Dat houdt in dat de pensioen-instel-
ling van de oude werkgever de waarde
van de tot dan toe opgebouwde pen-
sioenaanspraken overdraagt aan de
pensioeninstelling van de nieuwe
werkgever. De aldus overgedragen
waarde wordt volgens vaste rekenre-
gels omgerekend in extra (fictieve)
deelnemersjaren bij de nieuwe werk-
gever. Door deze extra deelnemersja-
ren zullen alle latere salarisverhogin-
gen doorwerken op de door de
overdracht verkregen pensioenrech-
ten.

Ook dierenartsen die deelnemer zijn
geweest in de Stichting Pensioenfonds
voor Dierenartsen en op enig moment
buiten de diergeneeskunde in loon-
dienst gaan werken, kunnen hun bij het
Pensioenfonds opgebouwde pensioen-
rechten \'meenemen\' naar de nieuwe
werkgever. Dit kan bijvoorbeeld van
belang zijn wanneer men in de nieuwe
baan een gunstig carrièreperspectief
heeft; de pensioenaanspraken uit het
verleden worden dan ook verhoogd.
Overigens verhoogt de Stichting
Pensioenfonds voor Dierenartsen jaar-
lijks alle pensioenaanspraken, óók van
de gewezen deelnemers.

Zowel de deelnemers als de gewezen
deelnemers ontvangen jaarlijks een
pensioenopgave waarin het pensioen-
fonds de opgebouwde aanspraken en
verhogingen vermeldt en nader toe-
licht.

PENSIOEN WETENSWAARDIGHEDEN

Overheidsinstelling privatiseert?

Wanneer men in dienst is bij een over-
heidsinstelling zullen de pensioenaan-
spraken meestal zijn ondergebracht bij
het Algemeen Burgedijk Pensioen-
fonds (ABP). Wanneer de overheids-
instelling wordt geprivatiseerd, hoeft
het niet zo te zijn dat per definitie de
pensioenaanspraken van de betrokken
medewerkers naar een andere pensioe-
ninstelling worden overgebracht.
Mocht het wel zo zijn dat de aanspra-
ken naar een andere pensioeninstelling
overgaan, dan zal deze overgang zo
geregeld moeten worden dat de mede-
werkers hiervan geen nadelige gevol-
gen ondervinden. Het zorgdragen voor
een goede overgang van pensioenaan-
spraken is dan onder meer een taak van
de betrokken vakorganisaties.
Mocht u naar aanleiding van het bo-
venstaande vragen hebben, dan kunt u
contact opnemen met het Bureau van
de KNMvD, mevr. drs. M.C. van
Oostmm-Schuurman Hess, tel. 030-
510111.

TARIEVEN GEORGANISEERDE DIERZIEKTENBESTRIJDING
1995 (EXCL BTW)*

CENTRAAL AFGEREKEND

t.b.c. bestrijding

jaarlijkse tuberculinatie:

per beslag ƒ 34,-

permnd ƒ 2,40

VZ-tuberculinatie:

per beslag ƒ 68,—

per mnd ƒ 4,05

tuberculinatie buiten gewone periode,
in staltijd:

per beslag ƒ 34,-

permnd ƒ 2,40

Gewone administratie per provincie te
regelen. Tuberculinatie buiten gewone
periode, in weide tijd per provincie te
regelen. De kosten van de tuberculine
komen niet ten laste van de dierenarts.

brucellose-bestrijding
(Abortus Bang)

bloed afnemen koppelonderzoek:
per beslag ƒ 34,-

perrund ƒ 4,35

bloed afnemen aanvullend onderzoek:
per beslag ƒ34,-

permnd ƒ 4,35

Enzoötische Bovine Leukose

bloed afnemen gedeeltelijk of volledig
koppelonderzoek:

per beslag ƒ 34,-

permnd ƒ 4,35

Ziekte van Aujeszky:

visite: ƒ 34,-

0-50 varkens, per varken ƒ 1,10

51-150 varkens, per varken ƒ 0,80

151 -1000 varkens, per varken ƒ 0,50

> 1000 varkens, per varken ƒ 0,40

Georganiseerde zwoegerziekte
bestrijding

bij schapen (per schaap)

bedrijf met ten hoogste

15 schapen: ƒ4,65

bedrijf met tenminste 16

en ten hoogste 30 schapen

eerste 15 schapen ƒ 4,65

16e t/m 30e schaap ƒ 4.20

overige schapen ƒ 3,80

Daamaast wordt nog een visitetarief

uitbetaald van ƒ 34,-

Bloed afnemen bij geiten

Voor het bloed afnemen bij een kop-
pelonderzoek naar bmcellose, caseuze
lymphadenitis en caprine arthritis en-
cefalitis. ƒ 34,— per geitenbeslag plus
ƒ4,05 per geit.

* Behoudens goedkeuring van betrok-
ken besturen.

DATUM VAN INGANG:
1 JANUARI 1995 !

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

-ocr page 202-

Sinds een aantal jaren worden tussen
de Nederlandse Vereniging tot Be-
scherming van Dieren (Dierenbescher-
ming) en de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde
(KNMvD) in onderling overleg jaar-
lijks afspraken gemaakt over de tarie-
ven voor diergeneeskundige zorg voor
asieldieren.

In dit overieg wordt tevens voor ieder
jaar een tarief vastgesteld voor de door
de Afdelingen van de Dierenbescher-
ming te organiseren sterilisatie- en
castratie-acties voor katten.
De laatste jaren is er binnen de gelede-
ren van de KNMvD gediscussieerd
over de vraag of deze sterilisatie- en
castratie-acties nog wel noodzakelijk
zijn. Reden waarom de KNMvD haar
leden via de Afdelingsvergaderingen
geraadpleegd heeft. Ook met de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren heeft
overieg plaatsgevonden.

Concluderend kan gesteld worden dat
de dierenartsen geen redenen meer
zien voor het houden van deze acties.
Het Hoofdbestuur van de KNMvD is
dan ook gehoord haar leden van me-
ning dat er voor de toekomst geen ste-
rilisatie* en castratie-acties gehouden
hoeven te worden en derhalve ook
geen tarieven afgesproken hoeven te
worden. Het staat de Dierenbescher-
ming uiteraard vrij om in bepaalde ge-
vallen dier-eigenaren bij sterilisatie/
castratie van hun dier een bepaalde
subsidie te verstrekken op het normale
tarief

STERILISATIE- EN CASTRATIE-ACTIES

Mi

ÜÜI

Het overleg met betrekking tot de
asielen blijft onverkort gehandhaafd.

ÜGST-FRIES MELKSCHAAP ÜP TEXEL?

Van de twee eilanden die Noord-
Holland nog rijk is, is Texel het groot-
ste en voor boeren en dierenartsen het
belangrijkste.

Het economisch leven op dit eiland
werd eind vorige eeuw bepaald door
vissers en boeren. Naast een aanzien-
lijk areaal akkerbouw, werden traditio-
neel veel schapen gehouden. Het hou-
den van schapen, vergelijk bijvoor-
beeld Engeland en IJsland, blijkt
vooral op eilanden altijd een goede
mogelijkheid geweest te zijn. Wind,
regen, schrale en gure omstandigheden
deren dit nutsdier niet.

Toen in de tweede helft van de 19^
eeuw met kunstmest de schrale wei-
landen op dit eiland verbeterd konden
worden, werd het fokdoel van het toen-
malige Texelse schaap bijgesteld. Nu
kon een schaap immers meer dan één
lam grootbrengen. Hiervoor werd, ter
verhoging van de vruchtbaarheid, ge-
kruist met Engelse rassen, onder an-
dere Leicester en Wensleydale. De
keuze werd bepaald door exporteurs
die reeds lang slachtschapen naar
Engeland verkocht hadden. Deze na-
men rammen mee terug om hier de
Texelaar te verbeteren. Door deze
kruisingen verbeterde de vruchtbaar-
heid, de vroegrijpheid en het beender-
gestel werd iets minder grof

In 1909 werd in Alkmaar opgericht de
\'Vereeniging ter verbetering van de
schapenfokkerij\'. Leden onderwier-
pen zich aan minstens twee keer per
jaar inspectie van de fokdieren en een
oonnerkregistratie in het rechteroor.
De eilandbewoners spelen in deze ver-

-ocr page 203-

eniging een belangrijke rol en de naam
werd na een aantal jaren veranderd in
het Texelsch Schapenstamboek. In
1930 tijdens de Schapen-Prijskamp op
de wereldtentoonstelling te Ant-
werpen, werd de Texelaar, die via deze
Engelse kmisingen was verbeterd, met
zoveel glorie behangen, dat besloten
werd met de kampioenslijnen van toen
verder te fokken.

Zo is het dus gekomen dat het vriende-
lijke, vmchtbare en zeer melkrijke

Oost-Friese schaap, na het sluiten van
de Engelse periode er niet meer aan te
pas is gekomen op Texel.
Jammer of niet, de kampioenszelfge-
noegzaamheid heeft zeker veertig jaar
stand gehouden. Sinds de jaren \'70
wordt de Texelaar weer volop gekmist
met andere rassen. Het doel is hogere
vmchtbaarheid en gemakkelijkere ge-
boortes. Nog steeds niet met het
Oostfriese melkschaap.
Ondertussen heeft de Jaarcongres-
commissie zich voor het thema van het
congres 1995 laten inspireren door de
kust, de schoonheid van de einder en
heeft de verbeelding een hoofdrol wil-
len geven:

DIER EN KUNST

Zandvoort, Grandorama Hotel,
5,6 en 7 oktober 1995.

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Hertog, E. den; 1995; 3524 RK Utrecht;
Normandië 50.

Leeuw, B. de; 1995; 9831 PN Aduard;
Molenweg 12.

Als lid van de Koninklijke .Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Beijnum, Mevr. L.M. van; 1988; 46446
Emmerich-Elten (Duitsland); Tichelkamp 5.
Boer, E.J.W. de; 1994; 3581 PC Utrecht;
Parkstraat 31.

Bork, Mevr. C.E.J. van; 1994; 3056 JX
Rotterdam; Terbregseweg 82.
Bout, Mevr. M.W.; 1994; 27600 Gaillon
(Frankrijk); 9 Rue Jean Moulin.
Colenbrandcr, ProfDr. B.; 1969; U-1978; 3921
AD Eist (U); Rijksstraatweg 143.
Dmgboom, Mevr. E.G.; 1994; 3984 KD Odijk;
Wethouder Hollaan 56.

Grauw, Mevr. W.J. de; 1994; 4132 AH Viancn;
Langendijk 31.

Jepsen, Mevr. Dr. D.; 1986; München-1993;
49509 Recke (Duitsland); Hauptstrasse 54.
Kastelein, A.M.C.; 1994; 4132 AH Vianen;
Langendijk 31.

Laurier, Mevr. P.; 1994; 3512 GK Utrecht;
Oudkerkhof 28 A.

Swart, R.; 1994; 9288 BH Kootstertille; Van
Stolbergstraat 12.

Winius, Mevr. E.E.D.; 1994; 3572 RR Utrecht;
Goedestraat 117 B.

Personalia

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Brounts, Mevr. S.H.; 3572 GA Utrecht;
Zandhofsestraat 19.

Mulder, Mevr. A.P.; 3581 WC Utrecht;
Bloemstraat21 bis.

Scheffer, Mevr. C.J.W.; 3512 NX Ufrecht;
Korte Smeestraat 4 A.

Shankar, V.S.; 3571 SK Utrecht; W.
Schuyienburglaan 58.

Tromp, J.F.P.; 3512 CN Utrecht;
Ridderschapstraat 27 bis.

□VERLEDEN:

Op 16 februari 1995 overleed Drs. S. Binnerts te
Raalte. ,

JUBILEA:

Dr. G. van Steenis te Eembrugge, afwezig, 35
jaar, 17 maart 1995

ProfDr K.A. Schat te Ithaca (U.S.A.), afwezig,
25 jaar, 18 maart 1995

C.J. Knops te Sittard, afwezig, 35 jaar, 19 maart
1995

G.J.G. de Jong te Delwijnen, afwezig, 30 jaar, 19
maart 1995

P.J.M. Derks te Breukelcn, afwezig, 35 jaar, 20
maart 1995

H.J. Zech te Ermelo. afwezig, 25 jaar, 25 maart
1995

T.R.F. Ottenschot te Utrecht, afwezig, 25 jaar,
25 maart 1995

Mevr. E.F. Kleyn te Emmen, afwezig, 40 jaar, I
april 1995

G. de Weerd te Beilen, afwezig, 30 jaar, 2 april
1995

D.M.N. van Vuren te Erp, afwezig, 35 jaar, 8
april 1995

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
31 januari 1995:

Leeuw, B. de

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

AFLEVERING

DEADLINE *)

01-04-1995

13-03-1995

15-04-1995

27-03-1995

01-05-1995

17-04-1995

15-05-1995

01-05-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van

3 februari 1995:

Geervliet, J.

Hertog, E. den

Schaeffer, Mevr. l.G.F.

MUTATIES:

189 Baren, D. van; 1969; 9531 JP Borger;
Ambachtsstraat 21; tel. 05998-36215
privé,
05945-12828 bur.; fax 05945-
18134; dislr. h. R
.V.V. kring Assen/
Leeuwarden, dislr. Tolbert; coordinator
Levende Keuring.

348 Beijnum, Mevr. L.M. van; 1988; 46446
Emmerich-Elten (Duitsland); Tichelkamp
5; tel. 00-49-2828-1511 privé, 08346-
63000 prakt.; p., medew. bij P.N. Beenen,
N.S.J. Hoogland, J. de Jong, A.J.M. Metz.
H.P.A. van der Meulen, P.J.M. Stroomer
en H.W.F. Swart; d. bij Coöp. Land van
Cuijk (tel. 08850-12754 bur.)(toev.
als
lid).

196 Boer, E.J.W. de; 1994; 3581 PC Utrecht;
Parkstraat 31; tel. 030-316654; wnd.d.
(loev. als lid).

200 Bergmeier, J.; 1977; 2211 KZ
Noordwijkerhout; Merelsfraat 6; tel. 070-
3578811 bur.; fax 070-3876591;
inspec-
teur
R.V.V.

200 Bork, Mevr. C.E.J. van; 1994; 3056 JX
Rotterdam; Terbregseweg 82; tel. 010-
4200076 privé,
2100011 prakt.; p., me-
dew. bij PJ. van der Heijden (toev. als
lid).

349 Bout, Mevr. M.W.; 1994; 27600 Gaillon
(Frankrijk); 9 Rue Jean Moulin; tel. 00-33-
32538876 privé, 32530165 prakt.; fax 00-
33-32535266; p., medew. bij Wittmer &
Forcinal (loev,
als lid).

RECTIFICATIE

In het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van 15 januari 1995
(Tijdschr Diergeneeskd 1995; 2:
36-8) ontbreekt bij het artikel:
\'Het onthoomen van geiten en
geitelammeren\' dooreen misver-
stand van de auteurs de naam van
de derde auteur Dr. R. Kuiper. De
auteurs bij bovengenoemd artikel
zijn derhalve: M.C. Pieterse,
J.S.M.M. van Dieten en R.
Kuiper.

-ocr page 204-

203 Brethouwer, A.H.; 1969; 7095 BW De
Heume; Teubenweg 5; tel. 05437-66486
privé,
08355-1329 prakt.; fax 08355-
4506; p., medew. bij F. Sehoetens.
349 Buijtenen, Mevr. L.M. van; 1988; 3330 St.
Emilion (Frankrijk); "Plante Blé"; tel.
00-33-57246823 privé, 57514444 prakt.;
p., medew. bij Dr. Moniot.
208 Colenbrander, Prof.Dr. B.; 1969; U-1978;
3921 AD Eist (U); Rijksstraatweg 143; tel.
08384-2766 privé, 030-531124/531248
bur.; hlr. U.U. (F.D., vkgr. Bedrijfsdierg.
en Voortpl.)
(toev. als lid).
208 Coppoolse, J.P.; 1948; 3781 GN
Voorthuizen; Bakkersweg 27;
tel.
03429-2775; r.d.
212 Deuling, Mevr. A.E.H.; 1993;
3911 AX
Rhenen; Grebbeweg 56; tel. 08376-
16803;
wnd.d.
215 Dingboom, Mevr. E.G.; 1994; 3984 KD
Odijk; Wethouder Hollaan 56; tel. 03405-
64770; toegev. universitair docent U.U.
(F.D., vkgr. Funktionele Morfologie)
(toev. als lid).
228* Geervliet, J.; 1995; 3571
AL Utrecht; G.

Bromlaan 58; tel. 030-715783; d.
231 Grauw, Mevr. W.J. de; 1994; 4132 AH
Vianen; Langendijk 31; tel. 03473-77426;
wnd.d.
(toev. als lid).
241* Hertog, E. den; 1995; 3524 RK Utrecht;
Normandië 50; tel. 030-893510; wnd.d.;
p., medew. bij Mevr. M.C.B. Kampert.
246 Huijg, J.C.M.; 1963; 1191 CE Ouderkerk
a/d Amstel; Kon. Julianalaan 38; tel.
02963
-4416 privé, 3131 prakt ; p.
353 Jepsen, Mevr. Dr D.; 1986; München-
1993; 49509 Recke (Duitsland);
Hauptstrasse 54; tel. 00^9-5453-3723
privé, 1250 prakt.; p., medew. bij Dr. A.
Johannes; k.d. kring Steinfurt
(toev. als
lid).

254 Kastelein, A.M.C.; 1994; 4132 AH
Vianen; Langendijk
31; tel. 03473-77426
privé, 05247-1616 prakt.; p., medew. bij
J.H.E. Janssen, (toev. als lid).
353
Kleiss, Dr. T.H.J.; 1990; Zürich-1992;
Singapore 2260 (Singapore); 49 Jurong
East Avenue 1, # 13-01 Brc Oasis; tel. 00-
65-5609723 privé, 2686505 bur.; fax 00-
65-5609723; vet. adv. Nestié Singapore;
Manager Microbiology South-East Asia
(fax 00-65-2688332).

266 Lambooij, Dr. E.; 1976; U-1918 8224 DT
Lelystad; Baai 140; tel. 03200-81388
privé, 03404-29611 bur.; fax 03404-
15144; wet. medew. bij ID-DLO.

267 Laurier, Mevr. P.; 1994; 3512 GK Utrecht;
Oudkerkhof 28 A; tel. 030-319121; wnd.d.
(toev, als lid).

267* Leeuw, B. de; 1995; 9831 PN Aduard;
Molenweg 12; tel. 05903-2013 privé,
050-515352 prakt.; p., medew. bij K. de
Vries.

267* Leeuw, WA. de; 1983; 8071 AK
Nunspeet; F.A. Molijnlaan 158; tel.
03412-61318 privé,
070-3407030 bur.;
toegev.i. V.H.I.
273»Maazen, Mevr. W.G.G.M. van der; 1992;

naar het buitenland.
354\'Maazen, Mevr. W.G.G.M. van der; 1992;
2500
EB \'s-Gravenhage; Postbus 20061,
Koeriersdienst BuZa, c/o Maputo Mo-
cambique; docent Herd Health &
Ambulatory Clinic, Universidade
Eduardo Mondlane, Fac. Vet.
283 Nijman, Mevr. C.J.C.; 1990; 3704 HE
Zeist; Utrechtseweg
76; tel. 03404-21123
privé, 03210-17017 prakt.; fax 03410-
12392; p., medew. bij F.J. Lok en E.D.
Schutte.

283 Noort, Mevr. A.A. van den; 1993; 1060
NL Amsterdam; Ortler 141; tel. 020-
6670706 privé, 020-6592615/02907-4340
prakt.; p., medew. bij W.T. .Mur en Ir.
CJ. de Vries.

302* Schaeffer, Mevr. LG.F.; 1995; 3524 JT
Utrecht; Chathams 6; tel. 030-803171;
wnd.d.

309» Smeur, F.G.M.; 1994; 6866 NB Heelsum;
Doorwerthse Heide 14; tel. 08373-13181
privé, 08370-12432 prakt.; fax 08370-
26400; p., medew. bij H.A.M. van Eist,
S.W. Schukkingen A.H. Westerhuis.

316 Swart, R.; 1994; 9288 BH Kootstertille;
Van Stolbergstraat 12; tel. 05121-1509
privé, 2650 prakt.; p., medew. bij T.F.
Roest en W. de Vries (toev. als lid).

331 Vreede, Mevr. A.M. de; 1994; 5802 LB
Venray; Mambostraat 45; tel. 04780-
13077 privé, 81336 prakt.; p., medew. bij
R.J. Eelderink, G.W. Gelling, V.N.A.M.
Geurts, R.C. Goedegebuure, E.M.
Ruymbeek, W.H..M. de Vocht en
J.M.L.P. van Winden.

337 Werven, P. van; 1990; 7904 GA
Hoogeveen; Satumus 19; tel. 05280-72907
privé, 05284-2133 prakt.; p., medew. bij
G. Jeurink.

359 Wijk, N. van; 1965; Morrinsville (Nieuw-
Zeeland); 6 Oakstreet; tel. 00-64-7-
8897082 privé, 8893311 prakt.; p.

342 Winius, Mevr E.E.D.; 1994; 3572 RR
Utrecht; Goedestraat 117 B.; tel. 030-
715070; wnd.d. (toev. als lid).

16

17

21

21

Maart

16- 18 Course on Diseases of Rodents (excl.
Rats & Mice) and Amphibians. Venue:
Camden Town, Royal Veterinary College,
University of London.
Kring Achterhoek, Restaurant \'t
Wolfersveen. Aanvang 20.00 uur
PAO-D cursus: 95/11 Praktische
Electrocardiografie.

20- 30 Training programme \'Diagnostic
Imaging\', Luxemburg, European School
for Advanced Veterinary Studies.

20- 31 Final course in \'Internal Medicine\',
Utrecht, European School for Advanced
Veterinary Studies.

20- 31 Training programme \'Clinical Animal
Welfare", Luxemburg, European School
for Advanced Veterinary Studies.
Bijeenkomst Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei. Gastspreker: Drs. J. Borgmeier, \'In-
en export levende dieren\'.
Bijeenkomst Werkgroep Gezelschapsdie-
ren Friesland, Groningen, Drenthe
Aanvang: 20.30 uur, plaats: Stichting
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-
Nederland te Drachten.

22- 25 The 21^\' congress of the German
Veterinary Medical Society, Bad Nauheim
(near Frankfurt am Main), Germany about
\'Current Research Results in Veterinary
and Comparative Medicine\'. Phone: 49-
511 -856-742 (fax: 49-511 -856-7691).

23 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie.

23 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

24 PAO-D cursus: 95/11 Praktische Electro-
cardiografie.

25 PAO-D cursus: 95/32 Voortgezette prakti-
sche tandheelkunde hond.

26 1st Conference European College Avian
Medicine and Surgery, Jeruzalem.

27- 31 3rd Conference European Committee
Association of Avian Veterinarians,
Jeruzalem.

28 Jaarvergadering van de Groep Genees-
kunde van het Varken in de Jaarbeurs te
Utrecht.

29 Symposium ter gelegenheid van het emeri-
taat van prof. A. Brand.

30 PAO-D cursus: 95/04 Themadag kreupele
jonge hond.

31 PAO-D cursus: 95/36 Longaandoeningen
paard: acuut en chronisch.

31-2 5th International Symposium on patho-
logy of reptiles and maphibians. Location:
AVIFAUNA, National Bird Park, Hoom
65, 2404 HG Alphen aan de Rijn, the
Netherlands.

April

4 Afdeling Gelderland. Viering Jubileum
(125 jaar).

5 WALTHAM Syposium: \'Feline Gastro-
enterology - The Complete Picture\', ICC
Birmingham, Hall 5.

Aanvang: 08.30 uur. Deelname is koste-
loos. Meer informatie; Waltham
Veterinaire Service, Postbus 81, 5460 AB,
Veghel, Tel.: 04130-83269.

5- 7 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire
Apotheek 11 Landbouwhuisdieren

6 Groep Pluimveewetenschappen van de
KNMvD; Jaarvergadering en lezingen
over actuele zaken in de pluimveegezond-
heidszorg. Lokatie: Gezondheidsdienst
voor Dieren, Zuid-Nederland te Boxtel.
Aanvang: 11.00 -17.00 uur

8 Lustrum afdeling Gelderiand KNMvD, De
Roskam, Rheden.

10 Vergadering AUV, Regio Oost. Lokatie:
De Cantharel te Ugchelen. Aanvang: 20.00
uur.

10- 21 Training programme \'Cardiology\',
Luxemburg, European School for Advan-
ced Veterinary Studies.

11- 12 PAO-D cursus: 95/27 Apotheek voor
assistenten in de dierenartsenpraktijk.

II- 21 Training programme \'Dermatology\',
European School for Advanced Veterinary
Studies in Luxemburg.

12 Jaarvergadering NCI. Lokatie: Motel
Bunnik. Aanvang: 20.00 uur.

13 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

13 Vergadering AUV, Regio Noord. Lokatie:
Postiljon Haaren (Groningen). Aanvang:
20.00 uur.

21- 23 Voorjaarsdagen, RAI Amsterdam.

20 PAO-D cursus: 95/39 Aspecten van de nor-
male en afwijkende dracht en geboorte van
het rund.

24 Vergadering AUV, Regio Zuid. Lokate:
Novotel Eindhoven. Aanvang: 20.00 uur.

25 Benelux Symposium Embrytransplantatie,
Veldhoven. Inl.: Drs J.A.H. van Lieshout,
tel.: 04905-2444 (fax: 04905-2768).

26 PAO-D cursus: 95/38 Begeleiding slacht-
kuikens.

-ocr page 205-

Besturendag KNMvD.
Ledenvergadering Samenwerkende Ne-
derlandse Veterinaire Acupimcmristen in
het Wapen van Bunnik te Bunnik; aan-
vang: 20.15 uur.

Vergadering AUV, Regio West. Lokatie:
Afrit de Meem. Aanvang: 20.00 uur.

29 Cursus \'Presentatie? Uw eigen creatie\'.
Cursusgeld f 850,-- inclusief verblijfskos-
ten. Opgave en informatie bij de KNMvD
(Marit Siem/Marjoleine de Mol).

One Day Course on small Animal
Ophthalmology (lens). Venue: Camden
Town, Royal Veterinary College, London.

30 1st World Conference on spontaneous

26
27

iMei
2-

27

27-

5-

28

II-

28-

13

m

Tï iiii

animal tumors. Genoa, Italy, Congress
Center, Fiera Intemazionale.

12 Course on Pig Diseases. Venue: Potters
Bar, Royal Veterinary College, University
ofLondon.

7 Clinical Evaluation of Canine and Feline
Skin Disease, Provinciehuis, Antwerpen.
PAO-D cursus: 95/40 Locomotie apparaat
rund.

13 26. Jahresversammlung der Schweize-
rischen Vereinigung fïir Klein-tiermedizin
SVK.

PAO-D cursus: 95/30 Assistentie tijdens

15-

16-

16

16
16
16

16

chirurgie (gezelschapsdieren).
19 Course on the Microbiology of Foods of
Animal Origin. Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, University of
London.

17 PAO-D cursus: 95/42 GVP - Formu-
larium vleesvee.

Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

Vergadering Afdeling Overijssel.
Vergadering Afdeling Utrecht.
Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

Afdeling Limburg. Feestavond met part-
ners (datum onder voorbehoud)

Gevraagd

DIERENARTS {M/y/)

in een gemengde praktijk in Noord-Brabant. De bedoeling is om tot een associatie te komen.
Sollicitaties richten aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder nummer 10/95.

Call-Centre Nederland B.V.

ïelefonLsche achterwacht voor Dierenartspraktijken

Call-Centre Nederland is een jonge en dynamische onderneming,
actief op de markt van telefonische dienstverlening voor dierenartsen.

Een groot aantal dierenartspraktijken maakt op dit moment gebruik van onze:

telefonische achterwacht

met name in de avond-, nacht- en weekenduren.

Alle voor uw praktijk binnenkomende gesprekken worden aangenomen met
uw praktijknaam en afgehandeld worden volgens uw instructies.

Om uw telefoon te kunnen doorschakelen kunt u
gebruik maken van diverse mogelijkheden:

^ P.T.T. Doorschakeldienst
*21

\'S Eigen doorkiesapparaat
\'S Directe telefoonlijn

Wij zijn graag bereid u - indien gewenst - nader te
adviseren over onze mogelijkheden.

Het spreekt voor zich, dat een persoonlijke en
vertrouwelijke behandeling wordt gewaarborgd.

Voor meer informatie:

Call-Centre Nederland B.V., Rob Winkelaar, Industriestraat 7,7451 BA Holten. Telefoon: 05483 - 73333 / Telefax: 05483 - 73322

l

-ocr page 206-

\'Sfl^DING

^acofarma

LEO

BENELUX B.V.

In samenwf.rkinc; met b()venc;enoem[)e bedrijven.

Wat

Cursus Bacteriologisch
Onderzoek voor Practici

Voor wie

Bacteriologische determinatie

bij mastitis;

Antibiogram

Eerste lijns dierenartsen uit
gemengde/grote huisdieren
praktijken.

Door wie

Wanneer

Van april tot december
1 cursus-dag avond en de
avond daaropvolgend.

De gezondheidsdiensten zijn
verzocht een technisch inhoudelijke
bijdrage aan deze cursus te leveren;
deze bijdrage is in principe
TOEC.EZEGD.

Kosten

ƒ 175, ~ per persoon.

Waar

Op 4 loc:atif.s, verspreid
door Nederland.

Mogelijkheid om u op te geven:

1. Telefonische opgave bij Leo Pharmaceutical Producfs B.V; Marjan van Os, tel; 02940-80451.

2. Antwoordkaart uit de op ± 20 maart te verwachten mailing retourneren.

3. Onderstaande bon uitknippen en opsturen. I.v.m. de mogelijkheid van te veel opgaven per
lcx:atie (maximaal 20) graag 2e en 3e keus opgeven. Exacte locatie, routebeschrijving e.d.
volgt na opgave.

Bon sturen aan: Leo Pharmacfuitc:al Products B.V., t.a.v. AHD/mvo, Antwoordnummer 6140, 1380 VB Wfk.si>.

Naam: ....................

Locatie

le

keus

2e
keus

3e
keus

Adres:

Noord-Nederiand 26/4/95

Rc. Piaais:

Noord-Nederij\\nd 8/5/95

Tel:

Oost- Nederland 6/6/95

Oost- Nederland 21/6/95

Eventueel 2e deelnemer

Oost- Nederland 5/7/95

Naam:

Zuid-Nederland 6/9/95

Zuid-Nederland 20/9/95

AdRES:

Zuid-Nederland 4/10/95

P.C. PlAATS:

West-Nederland 25/10/95

Tel:

West-Nederland 8/11/95

-ocr page 207-

1 IM

......................................tl é ii \\

Prof. dr Arie Brand heeft op 29 maart 1995 af-
scheid genomen als hoogleraar in de Bedrijfsdier-
geneeskunde Rund.

Het is goed om daar even bij stil te staan. Hij heeft
een bijzondere plaats ingenomen in de diergenees-
kundige praktijk, het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en de nascholing. Prof Brand heeft lei-
ding gegeven aan en is een voorbeeld voor alle dierenartsen die begrijpen dat de diergezondheid(szorg)
altijd in ben\'eging is. De veterinaire consultatieve praktijk is voor de landbouwhuisdierensector veran-
derd in een veterinair bedrijfsdiergeneeskundigepraktijk, waarbij veterinair een ruim begrip inhoudt.

De dierenarts dient volgens prof Brand het hele veehouderijbedrijf vanaf veterinair-zoötechnische tot en
met de economische aspecten in de vingers te hebben, wil er in de toekomst nog een plaats voor hem op
deze bedrijven zijn.

Proj\'. Brand heeft niet alleen de praktici in het veld steeds met raad en daad terzijde gestaan. Hij heeft ze
ook begeleid tijdens het onderzoek dat neergelegd werd in een proefschrij\'t. Naast de begeleiding van de
medewerkers in de vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde wist hij zelfonderzoek te doen en nieuwe initiatie-
ven en innoverend werk te ontplooien dat in de gehele wereld hoog werd gewaardeerd. De ontwikkeling
van de embryotransplantatie (ET) en het onderzoek inzake de uiergezondheid zijn hier voorbeelden van.
Naast de indrukwekkende bevordering van de diergeneeskunde, nationaal en internationaal, heeft prof
Brand veel voor de KNMvD betekend. Vele jaren heeft hij zich ingezet voor de Commissie Begeleiding
Rundveehedrijven. Hij heeft zitting gehad in de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, is sti-
mulerend geweest in de nascholing, toen nog het Orgaan Post Academiaal Onderwijs. Wanneer de
KNMvD een beroep op hem deed, dan was hij er

Kortgeleden heeft hij mede de reactie op \'het rapport Julicher\' over de diergezondheid in beweging voor
de KNMvD geschreven. Dat de \'Diergezondheidszorg, ook onze zorg\' dus de zorg voor de dierenartsen
samen met andere disciplines is, staat voor hem als een paal boven water.

Het belang van prof Brand voor de diergeneeskunde, de dierenartsen en de diergezondheidszorg, hijéén-
gebracht in de Bedrijfsdiergeneeskunde, is niet te onderschatten.

Het Algemeen Bestuur van de KNMvD heeft op voordracht van het Hoofdbestuur prof dr A. Brand be-
noemd tot erelid van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Hominum Animaliumque Soluti!

De Hoofdredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 208-

Als uw kat wat ouder
wordt, zal hij zich langzaam
maar zeker wat rustiger gaan ^^
gedragen. En met het verande-
ren van de leeftijd veranderen
ook zijn vocdingsbehocften.

Daarom is er nu een uitgebalanceerde
maaltijd die rekening houdt met de nieuwe
levensfase van de wat ouder wordende kat:
Whiskas Senior. Het bevat minder eiwitten

van een superieure kwali-
teit waardoor de nierfunctie
wordt ontlast.

Daarnaast is Whiskas Senior
goed verteerbaar en bevat het
alle benodigde vitaminen en
mineralen. Ten slotte zitten er ook extra
vezels in voor een goede darmwerking.

Maar het belangrijkste is dat uw kat het
ook nog eens heel erg lekker vindt.

Op die manier blijft uw kat nog jaren en jaren
dezelfde gezonde en gezellige kat. Al onze ken-
nis over, oudere katten zit in Whiskas Senior.

Whiskas

Als het aan de kat lag, kodit ze Whiskas.

® Geregistreerd handelsmerk ® Etfem b.v., 1995

-ocr page 209-

fctiJUUèSBS

Bij het afscheid van prof.dr. A. Brand als hoogle-
raar in de bedrijfsdiergeneeskunde van het rund is
er gelegenheid om even stil te staan. De plaats van
proj\'. Brand in de veterinaire wereld is een belang-
rijke. Als geen ander heeft hij het inzicht gehad dat
de diergeneeskundige praktijk op melkveehoude-
rijbedrijven diende te veranderen. Hij heeft mee aan het roer gestaan om de veterinaire dienstverlening
van koers te laten wijzigen. De nieuwe koers die gekozen is heeft hij gesteund en verdedigd bij zowel de ve-
terinaire beroepsgroep, maar ook zeker bij de veehouderij zelf.

In deze speciale uitgave van het tijdschrift is een overzicht gegeven van het vakgebied bedrijfsdiergenees-
kunde. Het tekent de persoon van prof. Brand, dat juist in een dergelijk overzicht de toekomst centraal
staat. Gedurende de gehele loopbaan van prof. Brand heeft vooruitzien centraal gestaan. Terugkijken was
slechts waardevol om te leren.

Daarnaast worden in een tweetal artikelen de ontwikkelingen geschetst in het onderzoek, zoals die heb-
ben plaatsgevonden onder leiding van prof. Brand. Centraal daarbij staat de uiergezondheid. In visie van
de scheidende hoogleraar was de uier het centrale orgaan van de koe. Niet alleen wordt daar het voor-
naamste deel van het inkomen voor de veehouder gegenereerd, maar de uier vormt ook het centrale or-
gaan voor de kwaliteit van het eindprodukt, en het biedt daarnaast enorme mogelijkheden om, al dan niet
automatisch, de gezondheidstoestand van het dier en de veestapel vast te leggen.

In de door prof. Brand geleide onderzoeksgroep werd de aandacht verdeeld over de epidemiologische en
de pathofysiologische benadering van mastitis. In zijn filosofie was slechts met een combinatie van deze
twee onderzoektechnieken een antwoord te geven op de vragen omtrent de uiergezondheid van de koe. Het
spreekt voor zich dat in deze onderzoeksrichting de toepasbaarheid van de resultaten op het melkveebe-
drijf centraal stonden.

Het belang van prof. Brand voor de diergeneeskunde kan niet onderschat worden. Zowel in de ontwikke-
ling van het vakgebied bedrijfsdiergeneeskunde, als in de uitbouw van de kennis op het gebied van de
uiergezondheid bij het rund heeft hij een uiterst belangrijke rol gespeeld.

-ocr page 210-

bedrijfsbegeleiding op melkveebedrijven:
de weg naar de toekomst

A. Brand\'\', H. Jorritsma^, H. Koole^, J. J. de Veer^, E.N. Noordhuizen-Stassen\'\'
en Y.H. Schukken\'\'

Tijdsch Diergeneesk 1995: 120: 200-7

SAMENVATTING

In dit artikel wordt allereerst de ontwikkeling van het
vakgebied Bedrijfsdiergeneeskunde geschetst. Daarna
wordt ingegaan op de inhoudelijke aspecten van het vak-
gebied. De structuur van het management van het melk-
veebedrijf alsmede de betekenis hiervan voor de begelei-
ding wordt geschetst. Bijzondere aandacht wordt be-
steed aan veterinair-zoötechnische begeleidingsprotocol-
len, zoals de managementsplanner voor gebruik door de
begeleider. Vervolgens worden enkele opmerkingen ge-
maakt over het toekomstbeeld van de veehouderij en
over knelpunten en ontwikkelingen in de bedrijfsdierge-
neeskunde. Tot besluit wordt de toekomstige rol van de
dierenarts in de bedrijfsbegeleiding geschetst.

INLEIDING

Bedrijfsdiergeneeskunde mag zich in een toenemende be-
langstelling verheugen van zowel dierenarts als veehouder.
Veterinaire bedrijfsbegeleiding (VB) is een belangrijk in-
strument waamiee de bedrijfsdiergeneeskunde in de praktijk
wordt geïmplementeerd. De oudste vorm van VB is dc geor-
ganiseerde ziektebestrijding. Deze werd in de dertiger jaren
op vrijwillige basis opgezet. Voorbeelden hiervan zijn de be-
strijding van tuberculose en Abortus Bang. Bedrijfsdier-
geneeskunde, anders dan de georganiseerde dierziektebc-
strijding, is in de zestiger jaren in de USA aangevangen. In
dat land kwamen zowel dierenartsen als veehouders tot de
ontdekking dat ziekten met een multifactoriële oorzaak niet
goed reageerden op de traditionele veterinaire behandelings-
methoden. Men realiseerde zich dat naast infectieuze agentia
ook factoren op het gebied van management en bedrijfsom-
standigheden een grote rol spelen in de prevalentie en inci-
dentie van zowel (sub)klinische ziekten als van produktic-
stoornissen. Bekend is dat tekortkomingen in de be-
drijfsvoering en in bedrijfsomstandigheden tot een vermin-
derde fertiliteit, groei, verkoopbaarheid van produkten van
dierlijke oorsprong en produktiviteit kunnen leiden, zonder
dat van ziekte sprake is. Dit houdt in dat niet alleen zieke die-
ren, maar juist ook gezonde dieren en produktkwaliteit aan-
dacht vereisen om een optimaal rendement te bewerkstelli-
gen.

Om deze problematiek op melkveehouderijbedrijven het
hoofd te bieden werden bedrijfsbegeleidingsprogramma\'s
ontwikkeld. Deze programma\'s concentreerden zich in eer-
ste instantie op de fertiliteit van melkvee. In latere instantie

\' Vukgnu\'p HedriJJsdicrgenee.skundc\' en VtNirtplunling. l-aciiheit Diergeneeskunde.

PnsthiLs,SOI51. 350/t TD Utrecht.
- Dierenartsenpruktijk Oastenvnlde. Oosterwttlde

^ IKC Veehouderij, ajdeling rundvee, .schapen cn paardenhouderij. lA\'lystad.
\' NOVAD Ouiperatie Ideëel. Utrecht

werden daar ook andere management-gerelateerde aspecten
bij betrokken, zoals de diergezondheidszorg, voeding, melk-
produktie en jongvee-opfok. Dit hield in dat niet alleen vete-
rinaire maar ook zoötechnische disciplines in de bedrijfsbe-
geleiding werden opgenomen en daar een belangrijke plaats
zijn gaan innemen. De veterinaire bedrijfsbegeleiding werd
daardoor een veterinair-zoötechnische bedrijfsbegeleiding
(VZB).

Een efficiënte bedrijfsvoering zal in de toekomst in toene-
mende mate de overlevingskansen van melkveehouders
gaan bepalen. De noodzaak tot een efficiënte bedrijfsvoering
wordt veroorzaakt door strenge kwaliteitseisen waaraan pro-
dukten die het primaire bedrijf verlaten moeten voldoen, een
grotere aandacht voor het welzijn van dieren vanuit de sa-
menleving, een toenemende intemationale concurrentie, de
noodzaak de belasting van het milieu te verminderen en een
stijgende melkproduktie per koe. Voor vele melkveehouders
zal dit aanleiding zijn voor hun management ondersteuning
van derden te vragen. De veterinair-zoötechnische bedrijfs-
begeleiding kan in deze behoefte voorzien (1).

In dit overzicht zal een beschrijving worden gegeven van de
recente historie, de vereiste invulling van de begeleiding en
de knelpunten en ontwikkelingen in de veterinair-zoötechni-
sche bedrijfsbegeleiding op melkveebedrijven.

HISTORIE VAN VETERINAIR-ZOOTECHNISCHE BE-
DRIJFSBEGELEIDING

Het vakgebied Bedrijfsdiergeneeskunde heeft in Nederland
in 1972 een officiële plaats gekregen op de Faculteit Dier-
geneeskunde en wel binnen een nieuw gcvomide vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Dr. D.H.J. Bms
werd in 1974 tot hoogleraar in dc Bedrijfsdiergeneeskunde
benoemd. Aan deze vakgroep werd de afdeling pluimvee te
Doom. onder leiding van Prof W.J. Roepke, toegevoegd. Na
het vertrek van Dr. Bms in 1976 werd hij in 1979 opgevolgd
door Dr. A. Brand. In 1985 werd het vakgebied versterkt met
de aanstelling van Dr. J.H.M. Verheijden. De leeropdracht
Bedrijfsdiergeneeskunde in de grote landbouwhuisdieren
werd daarbij onderverdeeld in een leeropdracht Bedrijfs-
diergeneeskunde rund (Dr. A. Brand) en in een leeropdracht
Bedrijfsdiergeneeskunde varken (Dr. J.H.M. Verheijden).
Prof W.J. Roepke werd in 1984 opgevolgd door Dr. M.Th.
Frankenhuis. Na het vertrek van Dr. Frankenhuis in 1990
werd de vacature in de pluimveebedrijfsdiergeneeskunde in
1995 opgevuld door Dr. A.L.J. Gielkens.

De eerste initiatieven op het gebied van bedrijfsbegeleiding
op melkveebedrijven zijn in de zeventigerjaren genomen
vanuit dc Kliniek voor Obstetrie, Gyneacologic en KI. Dit
betrof de begeleiding van de fertiliteit waaraan de naam van
Dr. A. de Kruif is verbonden. Door Dr. Brus is hieraan uit-
breiding gegeven op andere deelgebieden, zowel op rund-
vee- als varkensbedrijven. In 1989 is dc Vakgroep Be-

-ocr page 211-

i«ri

■IPfffltlC^i

AlbiUki^

»I iftn

drijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk, tezamen met de
vakgroep Verloskunde, Gyneacologie en KI en een deel van
de vakgroep Zootechniek opgegaan in een nieuwe vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting.

De ontwikkeling van het vakgebied is in het verieden sterk
gestimuleerd door de Koninklijke Nederlandse Maatschap-
pij voor Diergeneeskunde (KNMvD) in samenwerking met
de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren. Door de
KNMvD werd in 1978 de commissie \'Begeleiding Rund-
veebedrijven\' ingesteld met als voorzitter Drs. H.L.C.
Logtenberg. Deze commissie bracht in januari 1980 een eer-
ste rapport uit getiteld, \'De Veterinaire Begeleiding van
Rundveebedrijven\'. In het rapport werd geconcludeerd dat
de melkveehouder behoefte had aan een totaal veterinair-
zoötechnisch begeleidingspakket. Verder vermeldde het rap-
port hoe men de bedrijfsbegeleiding moest opzetten, welke
administratieve hulpmiddelen daarvoor nodig waren en hoe
een praktisch werkmodel voor een begeleidingsbezoek er uit
zou moeten zien. De inhoud van het rapport werd in het hele
land onder de aandacht van practici gebracht. Dc veterinaire
bedrijfsbegeleiding op melkveebedrijven is daarop binnen
de vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk ge-
leidelijk tot een protocollaire, veterinair-zoötechnische en
managementondersteunende bedrijfsbegeleiding uitge-
bouwd. Hiervoor is het dissertatie-onderzoek van Dr.
J.P.T.M. Noordhuizen (8) en de ontwikkeling van een geau-
tomatiseerd systeem (VAMPP) voor verwerking en opslag
van dier- en bedrijfsgegevens (9) van groot belang geweest.
In latere instantie bleek grote behoefte te bestaan aan epide-
miologische kennis en expertise. Deze werd verkregen via
Dr. Y.H. Schukken die daartoe een mastersopleiding in de
epidemiologie in de USA volgde.

Het Hoofdbestuur van de KNMvD continueerde ondertussen
haar initiatieven op het gebied van de bedrijfsdiergenees-
kunde door de commissie \'Begeleiding Rundveebedrijven\'
opdracht te geven een losbladige begeleidingsmap samen te
stellen waamiee de practici theoretisch ondersteund konden
worden bij het implementeren van dc VZB in de praktijk.
Daamaast zijn in de loop der jaren diverse postuniversitaire
cursussen georganiseerd om de landbouwhuisdierenpraktici
bij te scholen voor deze nieuwe en belangrijke taak.

INHOUD BEDRIJFSDIERGENEESKUNDE
In de bedrijfsdicrgeneeskundige praktijkuitoefening gaat het
erom het genetisch potentieel van het individuele dieren van
de veestapel als geheel, via ondersteuning van het manage-
ment en door optimalisatie van de bedrijfsomstandigheden
zo optimaal mogelijk tot expressie te brengen. In meer speci-
fieke zin kunnen de doelstellingen van de bedrijfsdierge-
neeskunde als volgt worden omschreven:

1) het in preventieve zin bewaken en optimaliseren van:

- de gezondheid, de produktiviteit en het welzijn van het
dieren de veestapel;

- de wijze van produceren;

- de kwaliteit van het produkt;

- het economisch reilen en zeilen (rendabiliteit) van het
bedrijf

2) het diagnostiseren, analyseren, het met een prognose on-
derbouwen en het behandelen van:

- gezondheidsproblemen en

- (re)produktiestoomissen, die op dier-, koppel- en be-
drijfsniveau voorkomen, en in het verlengde hiervan op.

3) het bevorderen van een duurzame dierlijke produktie.

Om deze doelstellingen te bereiken worden in de bedrijfs-
diergeneeskunde ziektekundige, zoötechnische, epidemio-
logische, technologische en bedrijfseconomische kennis en
vaardigheden, die in voorafgaande onderwijsdisciplines zijn
aangeleerd, geïntegreerd toegepast op koppel-, en bedrijfsni-
veau. Het toezien op een efficiënt gebmik van produktiemid-
delen neemt bij bovenstaande een belangrijke plaats in. Met
name wordt aandacht besteed aan sturings- en koppelings-
processen die in deze essentieel zijn. Voor de dierenarts-be-
drijfsbegeleider moet het in deze een uitdaging zijn het ma-
nagement van de veehouder te \'maken\' in plaats van het te
volgen. Pas dan laat bedrijfsdiergeneeskunde zich vertalen
in het optimaliseren van de diergezondheid en van de be-
drijfsresultaten op bijvoorbeeld het melkveebedrijf Dit ver-
eist van de grote huisdierenprakticus echter wel een omslag
van \'Vlimmen\' naar bedrijfskundige.

MANAGEMENTSOPBOUW VAN HET MELKVEE-
HOUDERIJBEDRIJF

Voor de uitoefening van de traditionele diergeneeskunde
moet de dierenarts bekend zijn met de anatomie van het indi-
viduele dier. Om de melkveehouder met betrekking tot zijn
management te kunnen ondersteunen dient de dierenarts-be-
geleider bekend te zijn met de \'anatomie\' van het manage-
ment van het melkveebedrijf Zonder inzicht in de anatomie
van het individuele dier is geen diergeneeskunde mogelijk en
zonder kennis van de \'anatomie\' van het management geen
bedrijfsdiergeneeskunde.

In analogie met een industrieel bedrijf, worden op het melk-
veehouderijbedrijf vier hoofdfuncties in het management
onderscheiden: 1) fomiuleren van de bedrijfsdoelstellingen,
2) plannen, 3) uitvoeren en 4) controleren (overall evaluatie).
Tezamen vormen zij een managementcyclus (Figuur 1). In
tegenstelling tot een industrieel bedrijf moet een veehouder
vrijwel alle managementactiviteiten vanaf het plannen tot
het controleren zelf uitvoeren. Daarenboven werkt hij met
biologisch materiaal dat dagelijks onderhevig is aan talrijke
invloeden vanuit de omgeving. Dit alles maakt de bedrijfs-
voering zeer complex. De vier hoofdmanagementfuncties
zullen nu achtereenvolgens worden besproken.

Figuur 1. De managementcyclus.

■Ad 1. Definiëren van bedrijfsdoelstellingen

Bedrijfsdoelstellingen worden op veel bedrijven niet exact
geformuleerd. De belangrijkste doelstelling is veelal (meer)
winst maken. Tegen deze achtergrond worden technische
bedrijfsdoelstelingen geformuleerd zoals: bedrijfsuitbrei-
ding, automatisering van werkzaamheden, of als een altema-
tief het opzetten van een biologisch veehouderijbedrijf De
formulering van bedrijfsdoelstellingen is geen onafhankelijk
proces maar is afhankelijk van randvoorwaarden zoals: het

-ocr page 212-

■itir»«

• f I fi

Ateii

1« VI

aantal hectare land dat beschikbaar is, de verkaveling, de
grootte van het melkquotum, de voomitzichten van het be-
drijf (bestemmingsplan gemeente of stad, beschikbaar kapi-
taal, aantal beschikbare arbeidskrachten, etc.), de inzichten
(kennis en visie) en de wensen van de veehouder, etc. Door
met al deze factoren rekening te houden kan de veehouder
zelf, of in samenwerking met derden, trachten de meest opti-
male bedrijfsdoelstellingen voor zijn bedrijf te formuleren.

Ad 2. Plannen

Zodra de bedrijfsdoelstellingen geformuleerd zijn, dienen er
plannen geformuleerd te worden om de doelstellingen te ef-
fectueren. De planningsactiviteiten zijn voor elke doelstel-
ling uiteraard zeer verschillend. Indien de melkveehouder
bedrijfsuitbreiding nastreeft, zullen de planningsactiviteiten
er op gericht zijn land en/of melkquotum aan te kopen. Voor
het automatiseren van werkzaamheden kan de planning uit-
monden in de aankoop van een melkrobot, etc. Uit het voor-
gaande mag worden geconcludeerd, dat de bedrijfsdoelstel-
lingen en de uitvoering van de planningsactiviteiten in
belangrijke mate de bedrijfsopzet bepalen en deze voorjaren
vast kunnen leggen. Verschillen tussen bedrijven in bedrijfs-
doelstellingen en dientengevolge in bedrijfsopzet leiden uit-
eindelijk tot verschillen in bedrijfs- of managementstijlen. In
principe zijn er evenveel stijlen als bedrijven, al kunnen ze in
een aantal hoofdcategorieën worden ingedeeld (10).

Ad 3. Uitvoering

Binnen de hoofdmanagementfunctie, uitvoering, worden op
het melkveehouderijbedrijf acht uitvoerende management-
functies onderscheiden (13). Dit zijn: mwvoerwinning in-
clusief graslandgebmik, voeding, gezondheidszorg, repro-
duktie, melkproduktie, veevervanging inclusief jongvee- op-
fok, beheer van arbeid, gebouwen en machmes en financieel
beheer. Elke functie afzonderlijk is weer opgebouwd uit een
aantal processen (Figuur 2). De acht managementfuncties
vertegenwoordigen elk weer clusters van verwante deelas-
pecten. In de managementfunctie gezondheidszorg zijn bij-
voorbeeld een aantal ziekten ondergebracht die elk een eigen
bestrijdings- en bewakingsaanpak vereisen.
Ten behoeve van de bedrijfsbegeleiding worden binnen elke
uitvoerende managementfunctie de meer globale bedrijfs-
doelstellingen vertaald naar specifieke taken of streefwaar-
den, die men in het voorliggende jaar of in de komende pro-
duktieperiode wil bereiken. Binnen de uitvoerende mana-
gementfiinctie melkproduktie zijn dit bijvoorbeeld: een
melkproduktieverhoging van 5% per koe per jaar, verbete-
ring van de eiwit-vet verhouding in de melk, reductie van de
kostprijs van melk met x %, etc. De veehouder zal vervol-
gens activiteiten ontplooien waarvan op korte, middellange
of lange termijn verwacht mag worden dat zij hem in staat
zullen stellen de streefwaarden te bereiken.

Ad 4. Controleren of evaluatie

De laatste hoofdmanagementfunctie richt zich op de beoor-
deling van zowel technische als financiële resultaten van het
hele bedrijf aan de hand van de bedrijfsdoelstellingen. De
prestaties binnen de afzonderiijke uitvoerende management-
functies dienen daartoe geïntegreerd en in samenhang geëva-
lueerd te worden. Hiermee wordt de managementcyclus ge-

ASSESSMEKT

hird
rtplactnwit

youngstock
nising

^ N

flxsdsssots

Ubof

caah

managamant

mlutUon

1

1

1

•qulsltlon

bwrowlngf
kwMtlng

liookkMpIng

V y

V y

1

1

y\' N

1

milntmanc«

rnz:

hiring

paymsnts/
rscotpts

calcuKIlng
ptrfomwK«
flgures

purchss*

OPERATIONAL MANAGEMENT

PLANMNG

erop
production

raproducUon

liHith cin

mllk production

tKtlcal

•niiglc

T

griMland
utlll2allon

dfflnlng
ob)Kllvn

crop
production

nHIMng

■oll tMdng

rmnur«
■upply

daflnlng
•ItirmllvM

stongt

nuMUon

composition

I

•KMyilng

sumlnstloiV
tmbmnt

mllk
ttstng

iMd
supply

ranurt
■ppHodon

prevsntlon

flnindng

rrr

calvingf
roglstraSon
olctlf

iprinUw
k^bon

iMdIng/
gradng

reporting

analyzing ritk«

rtproduction

T

body condition
scoring

dfflnlng farm
organization

gnitland
ininigtnitnt

milk production

hwd
riplacafTwnt

tiarvMtlng

lixsd ssssts/

Itlwr

^ y

flsM scoring

V J

1

1

^ N

cash

ssssssmsnt

imn<g«ranl

^ y

V y

Figuur 2. Structurele opbouw van het management op het melkveehouderiibednif.

Tijdschriit voor I) i i. r Ci i-. m. i. s k u n i) i: , I) 1.1. l 120, A i> r i l , A i i i. v i. r i n (i 7, 1995

2G2

-ocr page 213-

tl I «l

1 » fl

mi

sloten. Helaas bestaat voor deze overall-controle nog geen
gemakkelijk toepasbare (geautomatiseerde) methode. De
melkveehouder komt vaak niet aan evaluatie van zowel indi-
viduele uitvoerende managementfuncties als van een overall
evaluatie van het totale management toe. Vaak heeft hij geen
of slechts enkele bedrijfsdoelstellingen geformuleerd en
boert hij intuïtief De bankrekening is dan vaak de enige eva-
luerende maatstok. De betere managers voeren daarentegen
hun controle uit via een economische deelboekhouding. Dit
biedt hen de mogelijkheid de bedrijfsdoelstellingen te her-
formuleren.

BEDRIJFSBEGELEIDING VIA EEN UNIFORM CONCEPT
Het belangrijkste instrument waarmee de dierenartsen en an-
dere disciplines de melkveehouderij de komende jaren tege-
moet moeten treden, is de managementondersteunende vete-
rinair-zoötechnische bedrijfsbegeleiding. De bedrijfsbege-
leiding wordt op twee niveaus uitgevoerd: 1) op het niveau
van de dierenarts of van vertegenwoordigers van andere dis-
ciplines, en 2) op het niveau van de veehouder die dagelijks
zijn eigen bedrijf (bege)leidt.

Om de resultaten van bedrijfsbegeleiding voor de gehele
melkveehouderijsector ten goede te laten komen, dient de
begeleiding volgens een uniform concept te worden uitge-
voerd (II).

Hiervoor staat de begeleider ter beschikking van de manage-
mentplanner. Voor de begeleidingsactiviteiten door de die-
renarts of door andere disciplines is in de vakgroep een vete-
rinair-zoötechnisch begeleidingsprotocol of management-
planner ontwikkeld (Figuur 3). Het Utrechtse protocol be-
staat voor elke uitvoerende managementfunctie uit 4 onder-
delen:

1) het definiëren van streefwaarden;

2) het uitvoeren van begeleidingsactiviteiten;

3) het evalueren van prestaties in de begeleide management-
functies en het nemen van beslissingen op grond van uit-
gevoerde evaluaties;

4) follow-up.

CDaia~X /^«nisciwN

«ispKt^

EVALUATIE

Bednjfsinspectie

Bednjts- en

Klinische inspectie

data

externe data

data

Figuur 3. De managementplanner: een veterinair-zoötechnisch begelei-
dingsprotocol op het melkveehouden|bedn
|f.

■Ad 1. Streefwaarden

Streefwaarden geven in kwantitatieve of kwalitatieve zin
weer wat men binnen een bepaalde tijdsperiode in technisch
en economisch opzicht wil bereiken. Zij vormen ook de basis
voor evaluatie van de bedrijfsprestaties tijdens het produk-
tieproces.

.Ad 2. Uitvoering

De uitvoering van de begeleiding door de dierenarts is
meestal gericht op de voortplanting. Het is echter gewenst
deze naar andere uitvoerende managementfuncties uit te
breiden, met name naar gezondheidszorg, voeding, melkpro-
duktie en jongvee-opfok. Tijdens het bedrijfsbezoek worden
een drietal inspecties verricht namelijk: een data-, bedrijfs-
en een klinische inspectie. Een data-inspectie is alleen moge-
lijk indien de melkveehouder dier- en een bedrijfsgegevens
noteert. De dagelijks door de veehouder verzamelde dier- en
bedrijfsgegevens (bedrijfsjoumaal of computer) en de door
de begeleider tijdens de bedrijfsbezoeken verzamelde klini-
sche en bedrijfsinspectiegegevens vormen drie belangrijke
informatiebronnen. De dier- en bedrijfsgegevens moeten re-
gelmatig worden verwerkt tot kengetallen.

Ad 3. Evaluatie

Om de prestaties van een veestapel binnen een management-
functie te evalueren dient de begeleider de beschikbare infor-
matie die resulteert uit de data-, bedrijfs- en een klinische in-
spectie allereerst te interpreteren. Vervolgens worden de
meest actuele kengetalen vergeleken met de streefwaarden
van de betreffende managementfunctie of onderdeel van die
functie. Op grond van die vergelijking worden dan beslis-
singen genomen.

Wanneer de actuele kengetallen voor een uitvoerende ma-
nagementfunctie acceptabel zijn en niet afwijken van de
streefwaarden, wordt geen verdere actie ondernomen: de on-
dememing functioneert dan voor dat bedrijfsonderdeel naar
wens. Er zal nu voor moeten worden gewaakt dat deze situ-
atie zich handhaaft. Als een alternatief kunnen de streef-
waarden, in overleg met de melkveehouder, per uitvoerende
managementfunctie worden aangescherpt om een verdere
verbetering van de bedrijfsresultaten te bewerkstelligen. In
het laatste geval is er dan sprake van een opwaartse manage-
mentspiraal.

In geval de actuele kengetallen afwijken van de streefwaar-
den is een nadere analyse via een probleemanalyseprotocol
vereist (zie Figuur 3). Deze richt zich onder andere op een
nadere analyse van de kengetallen, aanvullend klinisch on-
derzoek, een nauwgezette en gerichte verzameling van extra
gegevens en eventueel het inroepen van specialistische ex-
pertise. Dit zal uiteindelijk leiden tot een bcdrijfsdiagnose,
waarvoor een aantal altematieve interventies worden voor-
gesteld. Alvorens een keuze wordt gemaakt, worden de alter-
natieven tegen elkaar afgezet en economisch gewogen. Na
deze afweging vindt implementatie van de interventie(s)
plaats.

Uit bovenstaande moge blijken dat de gegevensverzameling
binnen de afzonderiijke managementfuncties geen doel op
zich is, maar een hulpmiddel om de bedrijfsprestaties in de
diverse managementfuncties in de tijd te volgen en om uit-
eindelijk de streefwaarden te verwezenlijken. Zonder data
zijn geen kengetallen te berekenen en zonder kengetallen en
streefwaarden is geen beoordeling en bewaking van de be-
drijfsvoering mogelijk.

-ocr page 214-

Ad 4. follow-up

De laatste component follow-up evalueert maatregelen of ad-
viezen die tijdens voorgaande bedrijfsbezoeken genomen/ver-
strekt zijn op hun effectiviteit.

Het zojuist beschreven protocol maakt het mogelijk dat de be-
drijfsbegeleiding op een systematische en een efficiënte ma-
nier wordt uitgevoerd. Dit biedt vertegenwoordigers uit di-
verse disciplines de mogelijkheid van de resultaten gebruik te
maken, hetgeen uiteindelijk de veehouder ten goede komt.

TOEKOMSTBEELD MELKVEEHOUDERIJ
In de nota \'Grazen in de toekomst\' (5) is een beeld geschetst
van de veehouderij in het jaar 2005. Daaruit wordt duidelijk,
dat de veehouder te maken gaat krijgen met een vrije interne
markt binnen de EG. De overheid zal als subsidiërende in-
stantie steeds meer terugtreden. De gemiddelde melkpro-
duktie per dier zal verder toenemen en de milieueisen zullen
strenger worden. Dit alles zal er toe leiden dat er in 2005,
binnen het vigerende quotumsysteem, minder melkveehou-
derijbedrijven zullen zijn, die echter qua oppervlakte en aan-
tal dieren groter zullen zijn. Er zal ook een verschuiving ko-
men van fysieke arbeid naar managementtaken en de
automatisering van de bedrijven zal toenemen(2). De varia-
tie in de manier waarop veehouders hun bedrijfsmanagement
(10) zullen invullen, zal naar verwachting naar het jaar 2005
eerder toe dan afnemen.

De veehouder zal in de toekomst in toenemende mate worden
verplicht kwaliteitsgaranties ten aanzien van het basisprodukt
melk en vlees te verstrekken aan zowel de consument als de
verwerkende industrie. De consument wenst een gezond pro-
dukt dat geproduceerd is in een doorzichtig produktieproces.
De verwerkende industrie en de handel zullen waarborgen
vragen met betrekking tot de gczondheidsstatus van de vee-
stapel op het melkveebedrijf De concurrentiepositie van de
Nederiandse veehouderij kan hiermee worden versterkt. Om
de produktkwaliteit en veiligheid te garanderen is weer een
nauwkeurige administratie vereist van dier- en bedrijfsgege-
vens tijdens het produktieproces. Het waarborgen van de
kwaliteit van primaire produkten wordt ook verwoord in het
rapport Julicher \'De toekomst van de diergezondheid. Wie
zal het een zorg zijn?\' (7). Dit rapport geeft aan dat de vee-
houder steeds meer verant woordel ij k gaat worden voor de gc-
zondheidsstatus van zijn veestapel en voor de kwaliteit en
veiligheid van het eindprodukt. De melkveehouder dient zijn
bedrijfsvoering in gedachten door te laten lopen in dc opvol-
gende schakels van verwerking en distributie van melk en
melkprodukten en van vlees en vleesprodukten. tot en met de
consument in binnen- en buitenland. Hij dient dus ketenge-
richt te denken en te handelen en een collectieve verantwoor-
delijkheid te aanvaarden. De melkveehouderijbednjven zul-
len voor dat doel in de toekomst worden gecertificeerd. De
eerder genoemde factoren brengen een geheel andere infra-
stmctuur met zich mee in zowel dc veehouderij als in de dier-
gezondheid. Deze uitdagingen dienen door de veehouder op-
gepakt te worden in een tijd die een verdere daling van de
bruto-opbrengst van melk en vlees te zien zal geven. Een effi-
ciënte bedrijfsvoering zal dan ook essentieel blijken om ook
in de toekomst melkveehouder te blijven.

TOEKOMSTBEELD VETERINAIRE BEDRIJFSBEGE-
LEIDING

De dierenarts is een belangrijke dienstverlener maar verte-
genwoordigt niet de enige discipline die de melkveehouder
kan helpen zijn complexe bedrijfsvoering te ondersteunen.

■114
èÊhé

JÊ >

lÊ^ÊÊdmÉ

i

Figuur 4. Communicatieli|nen van en naar het melkveehouderi|bedriif.

In figuur 4. zijn de communicatielijnen rondom het melkvee-
houderijbedrijf aangegeven. Alle instanties die informatie le-
veren of bewerken zijn hierin zoveel mogelijk verwerkt. De
vele data afkomstig uit het bedrijf moeten door de dienstverle-
ners zoveel als mogelijk in bruikbare informatie voor de melk-
veehouder worden vertaald. De vertaling zal in de toekomst
een zeer belangrijk onderdeel van de dienstverlening uit gaan
maken. Voor de begeleider zal dat inhouden dat meer en meer
complexe analyses van de bestaande gegevens, binnen de af-
zonderiijke uitvoerende managementfuncties, gevraagd zul-
len gaan worden. Dit neemt niet weg dat de veterinair-zoö-
technische bednjfsbegeleiding er uiteindelijk toe moet leiden
dat er op het melkveehouderijbedrijf een verschuiving op-
treedt van probleemoplossende taken naar ondersteunende ta-
ken of van curatieve taken naar preventieve taken.
Dc rundveeprakticus zal in de toekomst op melkveebedrijven
daarom niet alleen in staat moeten zijn tot het adequaat afhan-
delen van de consulten, maar ook deskundig moeten zijn om
de veehouder bij de realisatie van zijn bedrijfsdoelstellingen te
ondersteunen. Het in figuur 3 geschetste begeleidingsprotocol
of managementplan zal in toenemende mate door de dieren-
arts als vctcrinair-zoötechnischc bedrijfsbegeleider in samen-
werking met de veehouder moeten worden toegepast om de
bedrijfsdoelstellingen te effectueren en om bedrijven gecerti-
ficeerd te krijgen en te houden.

Om invulling te kunnen blijven geven aan bedrijfsbegeleiding
zoals die in figuur 3 is geschetst, dienen zowel dc veehouder
als de begeleider aan een aantal voorwaarden te voldoen.

- Eisen aan de veehouder:
*gcmotiveerd zijn om de bedrijfsvoering door derden te

laten ondersteunen;
* bereidheid om als eerste aangewezene en verantwoorde-
lijke, dier- en bedrijfsgegevens accuraat en up-to-date te
administreren hetzij schriftelijk hetzij computemiatig;
♦participeren in melkcontrole.
KI en bedrijfseconomische
boekhouding;

*zich bewust zijn van zijn verantwoordelijkheid ten aan-
zien van de diergezondheid op zijn bedrijf, de kwaliteit
van melk en van de omgeving waarin wordt geprodu-
ceerd.

T

.NRS:

- Melkcontrole

- Diensten

USGD:

/ j - Monitoring

/ - Dierziektebestrijding/

-ocr page 215-

- Eisen aan de begeleider:
*over uitstekende klinische en zoötechnische kennis en

vaardigheden beschikken;
*in staat en bereid zijn om bedrijfskundig te denken en te
handelen;

* weten hoe het management op een melkveebedrijf stmc-
tureel is opgebouwd en bekend zijn met de meest voorko-
mende interacties tussen de verschillende management-
functies onderiing en hun processen (Figuur 2);
*in staat zijn standaardkengetallen-overzichten (STO), de
kengetallen in een bedrijfseconomische boekhouding
(zoals bijvoorbeeld de DELAR) en de mineralenboek-
houding, te lezen en te interpreteren;
*over uitstekende sociale en communicatieve vaardighe-
den beschikken;
*in staat zijn bedrijfseconomisch te denken en te handelen;
*vaardig zijn in het hanteren van diverse computerpro-
gramma\'s.

In algemene zin kan worden opgemerkt dat van veterinaire
bedrijfsbegeleiders mag worden verwacht dat zij goed zijn
ingevoerd in de pathofysiologie en in de dynamiek van ziek-
ten in een populatie, dat ze de basisprincipes van de veteri-
naire epidemiologie beheersen en dat ze inzicht hebben in de
risicoprofielen van endemische aandoeningen. Daamaast is
het van groot belang dat de dierenarts-bedrijfsbegeleider in
staat is om analytisch te denken en om bedrijfsproblemen te
kunnen analyseren en oplossen.

De huidige veterinair-zoötechnische bedrijfsbegeleiding
richt zich vooral op de technische begeleiding. De melkvee-
houderij is echter in eerste instantie een economische activi-
teit. Bij de aanpak en preventie van bedrijfsproblemen is het
van groot belang dat zij preventieve en therapeutische ingre-
pen op effectiviteit en economisch rendement kunnen beoor-
delen. Bedrijfsbegeleiding waarbij geen kosten/baten-ana-
lyse van verschillende alternatieven wordt gemaakt, is
daarom weinig zinvol.

In de bedrijfsbegeleiding is het een eerste vereiste dat begelei-
der en veehouder elkaar begrijpen. Belangrijk daarin is dat de
begeleider het kennisniveau van de veehouder goed weet in te
schatten, en dat zijn begeleidingsniveau daarop aansluit. Het
huidige kennisniveau van begeleiders varieert enorm, evenals
het kennisniveau van de veehouders. Aan de \'matching\' van
veehouders en begeleiders zal nog veel aandacht besteed moe-
ten worden. Training in communicatietechnieken is een nood-
zakelijke investering voor de moderne bedrijfsbegeleider.

KNELPUNTEN EN ONTWIKKELINGEN IN DE VETE-
RINAIRE BEDRIJFSBEGELEIDING
Probleemanalyse protocollen

Een gestandaardiseerde probleeinbenadering van de meest
voorkomende problemen op mndveebedrijven dient verder
te worden ontwikkeld. Een redelijk uitgewerkt analyseproto-
col is voorhanden voor bedrijven met problemen op het ge-
bied van mastitis (hoog tankmelkcelgetal), perinatale sterfte,
respiratoire stoornissen bij jongvee, fertiliteit en kreupel-
heid. Voor veel andere bedrijfsproblemen dienen nog analy-
seprotocollen ontwikkeld en getoetst te worden. Het ontwik-
kelen van software modules, waamiee problemen proto-
collair en automatisch in bestaande datasets kunnen worden
geanalyseerd, is daarbij een belangrijke doelstelling. Voor
deze ontwikkelingen bestaat samenwerking tussen de vak-
groep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting en de
Novad Coöperatie Ideëel.

Objectieve parameters

De veehouder heeft parameters nodig waarmee hij het func-
tioneren van zijn bedrijf eenvoudig kan aflezen. Een objec-
tieve parameter is een parameter die een goede herhaalbaar-
heid heeft. Parameters moeten voldoende onderscheidend
vermogen hebben en voldoende specifiek zijn. Er moeten
verschillen tot uitdrukking komen tussen bedrijven/dieren
met een normale en een niet normale situatie. Daartoe is ken-
nis van de normale variatie van de parameter essentieel.
Voorbeelden van redelijk objectieve parameters zijn kenge-
tallen over de samenstelling van melk en ruwvoer. Dier-
gezondheidsparameters daarentegen zijn veel moeilijker ob-
jectief vast te stellen. De gezondheidsstatus van het bedrijf
moet uitgedmkt kunnen worden in een aantal parameters die
aan bovengenoemde eisen voldoen. Naast dit alles is unifor-
miteit in presentatie van kengetallen gewenst. De standaard
kengetaloverzichten (STO) zijn een eerste stap in de goede
richting. Alle managementsystemen zullen in de nabije toe-
komst de in de overzichten opgenomen kengetallen uniform
berekenen. Daarmee is een eerste stap gezet om de gezond-
heidsstatus van de veestapel kwantitatief vast te stellen.

Uitwisselbaarheid van gegevens

Uit figuur 4 blijkt dat de veehouder een centrale positie in-
neemt met betrekking tot de dataverzameling. Via het be-
drijfsjoumaal, vmchtbaarheidsziektekaart, bedrijfseconomi-
sche administratie etc. worden veel gegevens verzameld.
Daamaast zijn er organisaties die gegevens verzamelen
welke afkomstig zijn van het melkveebedrijf Een deel van
die gegevens is van belang voor iedere bedrijfsbegeleider.
Een begeleider zal die gegevens in zijn eigen systeem willen
bewerken tot zinvolle infonnatie. Ook de veehouders die een
eigen managementcomputerprogramma hebben, zullen ge-
gevens van buiten het bedrijf rechtstreeks willen inlezen in
de eigen computer. Om dat te realiseren zullen gegevens ge-
makkelijk uitwisselbaar moeten zijn. De ontwikkeling van
EDI-berichten (Electronic Data Interchange) is in dat ver-
band hoopgevend. De eerste EDI-berichten voor de melk-
veehouderij zijn inmiddels operationeel. Toch zullen ook an-
dere EDI-berichten ontwikkeld moeten worden. Als
voorbeeld kan hier dienen de nog beperkte communicatie
tussen het managementsysteem en de accountants en de be-
perkte informatiestroom vanuit het slachthuis.

Analyse van gegevens op bedrijfsniveau

De mogelijkheden om gegevens op bedrijfsniveau te analy-
seren zijn nu nog beperkt. Dat komt onder andere door de be-
perkte mogelijkheden van koppeling van bestanden. Ook de
mogelijkheid om verschillende aspecten van de bedrijfsvoe-
ring computemiatig met elkaar in verband te brengen ont-
breekt nog goeddeels. Als die mogelijkheden toenemen, zal
ook de hoeveelheid te analyseren gegevens sterk groeien. De
analyse van bedrijfsgegevens wordt daardoor een belang-
rijke discipline. Dit vereist kennis van statistiek en veteri-
naire epidemiologie, maar ook inpassing van decision sup-
port systemen. Ontwikkeling van analysesystemen vindt
momenteel plaats. Inpassing van decision support systemen
is in de nabije toekomst te verwachten. De vakgroep
Agrarische Bedrijfseconomie (LUW), het Nederlands
Rundvee Syndicaat en de Novad Coöperatie Ideëel hebben
hiertoe een aantal initiatieven ontwikkeld (6).

-ocr page 216-

Prospectieve bedrijfsbegeleiding

Momenteel vindt de evaluatie van de managementfuncties
die in de bedrijfsbegeleiding zijn opgenomen - met melkpro-
duktie als relatief goede uitzondering - vaak in retrospectieve
zin plaats. Bij een uitsluitend retrospectieve evaluatie wor-
den op basis van historische gegevens (datasets) conclusies
getrokken. Deze conclusies berusten dan op gebeurtenissen
die minstens enkele weken tot maanden geleden hebben
plaatsgevonden. De actuele situatie kan daar in negatieve of
positieve zin van afwijken. Het is daarom belangrijk actuele
gegevens uit de meest recente klinische en bedrijfsinspectie,
bij de evaluatie te betrekken. In dit opzicht zijn ook (nog te
ontwikkelen) risicoprofielen, om aan te kunnen geven dat
een bedrijf \'at risk\' is voor het ontstaan voor endemisch op-
tredende ziekten, van groot belang. Dit geldt ook het aanwij-
zen van kritische controlepunten in het management van de
melkveehouder, leder produktieproces kent een aantal es-
sentiële punten die veel aandacht verdienen. Een voorbeeld
is de ruwvoerwinning in het voorjaar, waarbij een klein aan-
tal beslissingen de voerkwaliteit voor het komende stalsei-
zoen bepaalt. Een prospectieve begeleiding voorkomt dat
men verkeerde beslissingen neemt voor zowel de korte als
lange termijn. Met name in de veterinaire bedrijfsbegelei-
ding zijn op dit punt nog verbeteringen mogelijk.

Geïntegreerde bedrijfsbegeleiding

Bedrijfsbegeleiding in de melkveehouderij wordt op dit mo-
ment nog veelal ingevuld vanuit één discipline. De bedrijfs-
begeleider van 1995 legt nog te weinig dwarsverbanden.
Vruchtbaarheidsbegeleiding is daar een duidelijk voorbeeld
van. In de praktijk bestaat vruchtbaarheidsbegeleiding vaak
uit drachtigheidscontrole en een behandeling van koeien die
niet tochtig worden gezien of witvuilen. Onvoldoende wordt
rekening gehouden met het produktieniveau, de stalinrich-
ting, de voeding, de conditie, en met economische criteria.
Daardoor worden vaak eenzijdige oplossingsrichtingen
voorgesteld. Verdere scholing van rundveespecialisten is
derhalve noodzakelijk. Een voorbeeld van samenwerking
vanuit meerdere disciplines met een gemeenschappelijk doel
kan gevonden worden in het \'Algemeen verslag celgetalpro-
gramma\' (4). Een samenwerking tussen gezondheidsdien-
sten, prakticus, DLV, zuivelindustrie en melkwinningsadvi-
seurs leidde tot een duidelijke verlaging van de celgetallen
op de begeleide bedrijven. Een van de conclusies uit dit pro-
ject was dat door de geïntegreerde benadering er een duide-
lijke meerwaarde was bereikt. De vraag is daarbij aan de
orde hoe de huidige integratie van disciplines verbeterd kan
worden. Essentieel daarin is dat iedere begeleider dwarsver-
banden kan leggen. Die basisvaardigheid moet iedere bege-
leider hebben, ongeacht zijn achtergrond. Om dat veilig te
stellen zal een trainingsprogramma moeten worden opge-
steld, dat iedere (toekomstige) begeleider kan doorlopen.
Begeleiders die dit trainingsprogramma met goed gevolg
dooriopen hebben, zouden herkenbaar moeten zijn.

Rendement bedrijfsbegeleiding

De economische waarde van bedrijfsbegeleiding is in onder-
zoek aangetoond (3). De gegevens waarop dit onderzoek ge-
baseerd was, waren echter al ruim 10 jaar oud (12).
Inmiddels is er veel veranderd. De superheffing, de gereali-
seerde produkticverhoging per koe en de milieumaatregelen
beïnvloeden het destijds berekende economische rendement
sterk. Het is daarom niet goed mogelijk aan te geven wat in
de huidige tijd het effect van bedrijfsbegeleiding is op het be-
haalde bedrijfsresultaat. Dit leidt er ook toe dat de bereidheid
om te betalen voor advisering en kennisoverdracht nog be-
perkt is. Het onderzoek van Sol en Renkema (12), dat uit
1984 dateert zou daarom herhaald moeten worden.

Integratie van veterinaire, zoötechnische en economische
kennis

De groepspraktijken zullen in de toekomst worden gecertifi-
ceerd. Het voorlopige rapport met minimumeisen is aange-
boden aan het Hoofdbestuur van de KNMvD. Dit zijn niet al-
leen eisen betreffende de inrichting van de praktijk maar ook
eisen ten aanzien van de bekwaamheden van de dierenarts-
rundveeprakticus. De eisen die aan de dierenarts worden ge-
steld zouden enerzijds veterinair-technische vaardigheden
en kennis van de pathofysiologie en van de dynamiek van
ziekten in de populatie kunnen betreffen en anderzijds vaar-
digheden om de veehouder te ondersteunen bij de realisatie
van zijn doelstellingen. Voor dit laatste is vereist dat men be-
drijfskundig kan denken, over voldoende theoretische ken-
nis van veterinaire en economische kengetallen beschikt, in
staat is probleemanalyses uit te voeren, en altematieven voor
de oplossing van bedrijfsproblemen weet te evalueren. Voor
het bereiken van dit kennisniveau zijn belangrijke aanpassin-
gen nodig in het veterinaire curriculum en het aanbod van
post-academisch onderwijs.

Voor de begeleiding van melkveebedrijven dient de dieren-
arts zijn veterinaire kennis ook diepgaander te integreren met
zoötechnische en economische kennis. Het opzetten van al-
tematieve dierenartsenpraktijken in de vorm van \'gezond-
heidscentra\' zou daartoe een bijdrage kunnen leveren. In
deze centra kunnen veterinairen, landbouwkundigen en eco-
nomen een gecombineerde bijdrage leveren aan het bereiken
van de doelstelling van de veehouder.
In deze groepspraktijken of binnen de genoemde \'gezond-
heidscentra\' is in de toekomst plaats voor een medewerker
met een hogere agrarische opleiding. Deze opleiding heeft,
in tegenstelling tot de opleiding van de dierenarts, een zoö-
technische invalshoek en kan daardoor een welkome aanvul-
ling zijn bij de bedrijfsbegeleiding. Deze medewerker kan
bedrijven analyseren en zo de dierenarts helpen de melkvee-
houder efficiënter te begeleiden. De efficiëntie van de bege-
leiding zal ook verbeterd kunnen worden zodra de groeps-
praktijken in de toekomst voorzien zullen zijn van ruime
computerfaciliteiten, die verbonden zijn of kunnen worden
met microcomputers op de veehouderijbedrijven en met ex-
terne databanken. Dc softwarepakketten zullen dan ook ana-
lyse-programma\'s moeten bevatten, waarmee probleemana-
lyses kunnen worden verricht.

TOT BESLUIT

De veterinair-zoötechnische dienstverlening in het kader van
dc begeleiding van het melkveebedrijf richt zich op het on-
dersteunen van de bedrijfsvoering van de veehouder en het
verbeteren van de bedrijfsomstandigheden teneinde de ge-
zondheids- en de produktiviteitsstatus van de veestapel te
optimaliseren in een economisch perspectief De bedrijfsbe-
geleider heeft hiervoor de managementplanner ter beschik-
king en de veehouder de gezondheidsplanner. Vanuit het mi-
nisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn
recentelijk, via door haar ingestelde werkgroepen, de eerste
aanzetten gegeven om binnen individuele bedrijven maar
ook op regionaal en nationaal niveau de gezondheidssituatie
van de Nederlandse veestapel te verbeteren. Hiervoor zijn
streefbeelden opgesteld. Het ligt in de bedoeling dat 80%

-ocr page 217-

van de veehouders binnen 5 jaar aan de gewenste streefbeel-
den gaat voldoen. Het is te hopen dat de veehouders deze
taak op vrijwillige basis uit zullen voeren en dat geen sanc-
ties vereist zijn. Dit neemt niet weg dat het de veehouder is
die beslist welke prioriteiten hij aanlegt in de door hemzelf te
bestrijden ziekten en in de managementsfuncties waarvoor
hij ondersteuning van derden wenst. Hij draagt aan de be-
strijding/begeleiding bij door dier- en bedrijfsgegevens die
voor de bestrijding/begeleiding relevant zijn op een accurate
en consequente wijze te verzamelen en in overleg aan derden
ter beschikking te stellen.

Bedrijfsbegeleiding wordt de kerntaak van de toekomstige
dierenarts op het melkveebedrijf anno 2000. Dat houdt onder
meer in dat hij de veehouder begeleidt om zijn bedrijfsdoel-
stellingen te verwezenlijken door hem te helpen binnen de
acht managementfuncties, waamit zijn bedrijfsvoering is op-
gebouwd, de gedefinieerde streefwaarden te effectueren.
Naast het optimaliseren en bewaken van de gezondheids- en
produktiestatus van de veestapel, dient hierin ook het moni-
toren van de proces- en produktkwaliteit alsmede het welzijn
van de veestapel te worden betrokken. Wanneer de actuele
prestaties binnen de begeleide managementfuncties afwij-
ken van de streefwaarden is het noodzakelijk om met behulp
van analyseprotocollen de oorzaken op te sporen. De dieren-
arts dient zich op deze vorm van dienstverlening diepgaand
te bekwamen wil hij in staat zijn blijvend actief te zijn op het
melkveehouderijbedrijf Bedrijfsbegeleiding biedt de enige
mogelijkheid de veterinaire dienstveriening in de toekomst
op het melkveehouderijbedrijf te verankeren.

SUMMARY

Herd health and production management on dairy
farms, the road to the future

In this paper the developments in the field ot\'bovine herd health and produc-
tion management are illustrated. The current use of herd health and produc-
tion management methods in veterinary practices are illustrated, and a uni-
form concept for execution of herd health and production management pro-
grams is given. The expected future developments and the critical points in
these developments are discussed. The changing role of the veterinarian in
bovine practice with the application of herd health is outlined.

LITERATUUR

I.

Brand A, Jorritsma HJ, Koole H, Schukken YH, Verhoeff, J, en Vught F
van. Bedrijfsbegeleiding op melkveebedrijven, de weg naar de toe-
komst. NRLO rapport nr 94/5. Nationale raad voor Landbouwkundig
Onderzoek 1994.

Bruin G, en Smolders EAA. Diergezondheid en management op proef-
bedrijven. Praktijkonderzoek 1991; 8: 20-4.

Hogeveen H, Dijkhuizen AA, en Sol J. Short and long term effects of 2-
vear dairy herd health and management program. Prev Vet Med 1992;
\'l 3: 53-8.

IKC-veehouderij. Algemeen verslag celgetalprogramma. 1992
IKC-veehouderij. Grazen in de toekomst. Publikatie nr 40. 1993.
Jalving AW en Dijkhuizen AA. Eindverslag TACT-systemen. Februari
1994.

Julicher CHM, van Klink EGM, Peuter G de, Schumer DL, en
Versteijien GHJM. De toekomst van de diergezondheid \'wie zal het een
zorg zijn?!\'. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Juli
1993.

Noordhuizen JPTM. Veterinary herd health and production control on
dairy farms. Thesis Utrecht 1984.

Noordhuizen JPTM, and Buurman J. VAMPP: a veterinary automated
management and production control for dairy farms. Vet Quart 1984; 6:
66-72.

10. Ploeg JD van der. It kearpunt foarby, bouwstenen voor het agrarisch ont-
wikkelingsplan Friesland. Landbouwuniversiteit Wageningen, 1993:
89.

11. Schukkcn YH, en Brand A. Health management in herds. Vet Res 1994;
25: 160-4.

12. Sol J, en Renkema JA. A three year herd health and management pro-
gram on 30 dutch dairy farms I. objectives and main results. Vet Quart
1984; 6: 141-8.

13. Vcrheijen GMA, Brand A, Folkerts H. Hanekamp WJA, Hoop DW de.
1995 Process model. In: An information model for dairy famis. Eds. H.
Folkerts and A. Brand. Agricultural Telematics Centre, Wageningen,
The Netherlands.

2.

3.

8.

9.

NIEUW STANDAARDWERK VOOR DIEREXPERIMENTEEL
ONDERZOEK

Neglected factors in phamnacology and neuroscience re-
search; biophamiaceutics, animal characteristics, mainte-
nance and testing conditions. Elsevier, Amsterdam 1994,
496 pages, 170 tables, 244 figures.
ISBN 0-444-81871-5 Hardback Dfi 390,=.
ISBN 0-444-81907-X Paperback Dfl 140,=.

Het pas verschenen boek \'Neglected factors in phamia-
cology and neuroscience research; biophamiaceutics, animal
characteristics, maintenance, and testing conditions\' van
oud-Solvay Duphar-medewerker dr. Volkert Claassen, kan
een nieuwe impuls geven aan het dierexperimenteel onder-
zoek. Niet alleen voor ervaren wetenschappers, maar ook
voor studenten, toxicologen, biochemici en fysiologen kan
dit boek als standaardwerk uitkomst bieden. Het is gericht op
zowel universitair als industrieel laboratorium-onderzoek.

De auteur legt de nadmk op een groot aantal factoren die een
rol spelen bij dierexperimenteel onderzoek, maar die zelden
worden opgenomen in het onderzoek-ontwerp. Claassen is
van mening dat \'verwaariozing\' van deze factoren van over-
wegende betekenis kunnen zijn voorde reproduceerbaarheid
van de experimenten en voor de interpretatie van de resulta-
ten. Voor de gebmiker van het boek ligt dus de uitdaging om
de genoemde voorbeelden als basis te laten dienen voor ver-
fijning van het dierexperimenteel onderzoek.
Verder besteedt de schrijver veel aandacht aan de basale as-
pecten van experimenten met ratten en muizen. Aan de orde
komen: de biofannaceutische aspecten van farmacontoedie-
ning, de variaties die veroorzaakt worden door verschillen in
dierkarakteristieken, de betekenis van huisvestingsomstan-
digheden, de verschillen in resultaten die veroorzaakt kun-
nen worden door apriori-keuze van testcondities en de inter-
pretatie van de verkregen resultaten.

-ocr page 218-

i inrii I i II I

Tijdsch Diergeneesk 1995: 120: 208-13

SUBKLINISCHE EN KLINISCHE MASTITIS DP MELKVEE-
BEDRIJVEN IN NEDERLAND: EPIDEMIOLOGISCHE
ONTWIKKELINGEN

Y.H. Schukken\'\'. T.J.G.M. Lam\'\'. M. Nieten\'\', H. Hogeveen\'\', H.W. Barkema^,
en F.J. Grommers\'\'

SAMENVATTING

In dit overzichtsartikel zijn enkele hoofdzaken in de epi-
demiologische ontwikkelingen op het gebied van uierge-
zondheid in Nederland samengevat. De veranderingen
met betrekking tot het tankmelkcelgetal worden bespro-
ken, evenals de daarmee samenhangende populatie-dy-
namiek van subklinische mastitis. Tevens worden klini-
sche mastitis, veroorzaakt door
Escherichia coli en
Staphylococcus aureus, en de bijbehorende risicofacto-
ren belicht. Tenslotte komen enkele toekomstige ontwik-
kelingen en de mogelijke toepassingen van deze ontwik-
kelingen aan de orde.

INLEIDING

De laatste decennia is er middels preventieprogramma\'s naar
gestreefd de prevalentie van subklinische mastitis en de inci-
dentie van klinische mastitis bij melkvee te verlagen.
Aangezien het celgetal van melk positiefis gecorreleerd met
subklinische mastitis (31), melkkwaliteit (26) en produktie
(3), wordt het celgetal als maatstaf voor succes gehanteerd.
Geconstateerd kan worden dat het celgetal van de geleverde
consumptiemelk in de afgelopen 10 jaar geleidelijk is ge-
daald. Inmiddels is echter duidelijk geworden dat niet alleen
een verschuiving is opgetreden in de bacteriële infecties bij
subklinische mastitis, maar dat ook de aard van de klinische
mastitiden met het verlagen van het celgetal is veranderd.
Bovendien vertoont de incidentie van klinische mastitis op
bedrijven met een laag tankmelkcelgetal een grote spreiding,
en schieten standaard preventieprogramma\'s tekort bij het
oplossen van problemen (25). Ondanks jarenlang uitgebreid
en intensief onderzoek blijkt mastitis de economisch belang-
rijkste ziekte op melkveebedrijven te zijn (4). Uiergezond-
heid vormt dan ook nog steeds een belangrijk onderdeel van
de veterinaire bedrijfsbegeleiding. Bij de begeleiding van ui-
ergezondheid spelen zowel diergezondheidsaspecten als ma-
nagement en produktkwaliteit een belangrijke rol en zal de
dierenarts dus op diens pathofysiologische en epidemiologi-
sche kennis aangesproken worden.

In dit artikel wordt de veranderde situatie in de uiergezond-
heidssituatie in de Nederiandse melkveehouderij beschreven
en het recentelijk afgesloten en momenteel lopend epidemio-
logisch onderzoek toegelicht.

SUBKLINISCHE MASTITIS
lankmelkcelgetal

De afgelopen 10 jaar zijn de eisen met betrekking tot het
tankmelkcelgetal in Nederiand verschillende keren aange-
scherpt (25). Volgens richtlijnen van de EG behoort momen-
teel melk bestemd voor consumptie een celgetal beneden de
400.000 cellen/ml te hebben (7). Bij een overschrijding van

\' Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Vooriplanting. h\'atidieit Diergeneeskunde.

Universiteit Utrecht.
• Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland.

deze waarde wordt in eerste instantie een boete in rekening
gebracht, op langere termijn echter worden melkveebedrij-
ven met langdurig hoge celgetallen afgesloten van de leve-
rantie van consumptiemelk. Uiteraard hebben deze maatre-
gelen tot gevolg gehad dat melkveehouders veel aandacht
besteden aan het tankmelkcelgetal. Uit werk van Ormel en
Mostert (21) is gebleken dat het gemiddeld tankmelkcelgetal
in het laatste decennium gedaald is van ongeveer 400.000
cellen/ml in 1983 tot ongeveer 250.000 cellen/ml in 1993
(Figuur 1). Naast de daling van het gemiddelde is ook de va-
riatie in het tankmelkcelgetal gedaald. Dit is enerzijds een
functie van het gemiddeld tankmelkcelgetal, anderzijds

O 25 75 125 175 225 275 325 375 425 475 525
Gemiddeld tankmelkcelgetal (*1000)

Figuur 2. De kans op overschrijding van de boetegrens bij een lage en een
hoge variabiliteit van het tankmelkcelgetal (21).

500-1

400-

300-

200-

100

—I-1-1-1-1-1-1-1-1-1-1—

82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93

Overschrijdingskans per meting

-ocr page 219-

bleek de stijging van de bedrijfsgrootte ook te leiden tot een
daling van de variatie. Grotere bedrijven variëren minde
sterk dan kleinere (21). Onderzoek naar de variatie in het cel
getal heeft laten zien dat bij een jaarlijks gemiddelde van he
tankmelkcelgetal beneden de 250.000 cellen/ml het erg on
waarschijnlijk is (< 5%) dat een overschrijding van de boete
grens zal plaatsvinden (26). In figuur 2 is de kans op over
schrijding van de boetegrens van 400.000 cellenyml voor een
tweetal groepen bedrijven weergegeven. Het betreft een
groep bedrijven met een relatief hoge variabiliteit en in een
groep met een relatief lage variabiliteit in het celgetal.
Bedrijven met veel variatie bleken inderdaad vaker een boete
te krijgen dan bedrijven met weinig variatie in het tankmelk-
celgetal. Dit betekent voor de veehouder en begeleider dat
het na te streven is zowel het gemiddeld celgetal als de sprei-
ding rondom dat gemiddelde laag te houden. Als realistische
streefwaardes kunnen een jaariijks gemiddeld tankmelkcel-
getal van 250.000 cellen/ml en een standaarddeviatie van
33% van het gemiddelde of lager (< 83.000 cellen/ml) aan-
gehouden worden.

Prevalentie

Bacteriële infecties

De subklinische mastitissituatie in Nederiand is in de laatste
decennia sterk veranderd (31). Daar waar in de Landelijke

I

É

1973

Tabel 1. Genotypes van subklinische S.aureus infecties.

Kocnummer

Kwartier

Datum

Pariteit

Genot

1487

Links-voor

01/10/92

7

a

06/11/92

7

a

15/01/93

7

a

19/02/93

8

a

4102

Links-voor

19/06/92

4

a

01/10/92

4

a

15/01/93

4

a

29/04/93

5

ß

09/06/93

5

ß

09/07/93

5

ß

5059

Rechts-voor

19/06/92

5

a

01/10/92

6

a

06/11/925

6

a

5059

Links-voor

19/06/92

5

a

01/10/92

6

a

06/11/92

6

a

11/12/92

6

a

8720

Links-voor

19/06/92

2

a

15/01/93

3

a

19/02/93

3

a

25/03/93

3

a

29/04/93

3

a

09/06/93

3

a

09/07/93

3

a

Steekproef Mastitis in 1973 Streptococcus agalactiae nog de
meest voorkomende bacterie was, bleek in 1980 en 1985
Staphylococcus aureus het meest frequent gevonden te wor-
den (Figuur 3). De door de jaren heen steeds aangescherpte
melkkwaliteitseisen hebben geleid tot een steeds lagere pre-
valentie van subklinische uierinfecties en een steeds lager
gemiddeld tankmelkcelgetal (25, 31). Aangezien infecties
met 5.
agalactiae goed te bestrijden zijn (17, 32), was het in
eerste instantie relatief eenvoudig de melkkwaliteit te verbe-
teren. De in latere jaren steeds belangrijker wordende infec-
ties met
S. aureus bleken echter veel moeilijker te bestrijden
(23,28) en kunnen zelfs op bedrijven met een laag tankmelk-
celgetal een probleem vomien (12).

Staphylococcus aureus infecties

Behalve in de uier kan S.aureus op verschillende plaatsen op
een bedrijf gevonden worden (24). Hoewel met behulp van
PCR-technieken op en om de koeien veel verschillende
S.
aureus
stammen geïsoleerd kunnen worden, blijken uit de
uier vaak slechts een beperkt aantal stammen per bedrijf ge-
vonden te worden (Lipman, L.J.A., persoonlijke medede-
ling). In figuur 4 is hiervan een illustratie gegeven. De stam-
men in deze figuur zijn allen afkomstig van subklinische
mastitis-gevallen bij verschillende koeien van eenzelfde be-
drijf Uit de gegevens van enkele voorbeeld-koeien in tabel 1
blijkt dat voor en na de droogstand infecties met dezelfde
stam kunnen blijven bestaan. Bij vier van de vijf gepresen-
teerde koeien blijkt dezelfde stam geïsoleerd te worden in
twee opvolgende lactaties. Uit de vele
S. aureus infecties die
op dit bedrijf gevonden zijn, bleek slechts een beperkt aantal
genotypes geïsoleerd te kunnen worden. Deze gegevens be-
vestigen de via mathematische modellering aangetoonde be-

-ocr page 220-

Tabel 2. Frequentieverdeling van pathogenen in observationeel onderzoek

Pathogeen

Zuid Nederland:

Nederland:

random steekproef

laag celgetal bedrijven

(Miltenburgetal. 1993)

(Schukken 1990)

Escherichia coli

16.9%

16.2%

Staphylococcus

aureus

14.4%

9.6%

Streptococcus

agalactiae

1.8%

0.2%

Streptococcus

uheris

11.9%

8.0%

Streptococcus

dysgalactiae

8.9%

4.8%

Coagulase negatieve

staphylococcen

4.3%

13.0%

Overigen

5.2%

11.3%

Vervuild of missend

9.0%

14.0%

Bacteriologisch

negatief

27.6%

22.9%

smettelijkheid van 5. aureus, waarbij zowel binnen als tus-
sen koeien, infecties van kwartier naar kwartier gaan (12).
Deze transmissie van infecties vindt vooral rondom het mel-
ken plaats, waarbij na een
S. aureus uitscheidende koe ten-
minste de eerste vier volgende koeien die in hetzelfde melk-
stel gemolken worden, met de bacterie geïnfecteerd kunnen
raken (22).

De basis van de aanpak van bedrijfsproblemen met 5. aureus
ligt in het standaard mastitis preventie programma (17). Het
belang van de preventie van
S. aureus infecties wordt onder-
streept door het in het algemeen beperkte succes van de be-
handeling ervan (30). Bij de preventie van
S. aureus infecties
speelt de identificatie en behandeling van geïnfecteerde
koeien in de koppel, huisvesting in een aparte groep, of af-
voer van langdurig geïnfecteerde dieren een belangrijke rol.
Een probleem bij het opsporen van
S. aureus dragers is de in-
termitterende bacterie-uitscheiding die deze koeien soms la-
ten zien (28). Dit betekent, dat met 5.
aureus geïnfecteerde
koeien niet altijd met eenmalig bacteriologisch onderzoek
opgespoord worden en derhalve vaak herhaalde monster-
name nodig is, om tot een diagnose te komen.
Een tweede complicerende factor bij het laag houden van de
prevalentie van 5.
aureus is dc prevalentie en incidentie van
deze infecties bij vaarzen (23,6). Al direct na het afkalven is
12.5% van de vaarzen met
S. aureus geïnfecteerd (15). De
oorzaak c.q. herkomst van deze
S.aureus infectie bij vaarzen
is momenteel onvoldoende bekend. Behalve de problemen
met klinische mastitis die hierdoor na het afkalven kunnen
ontstaan, kunnen zij ook een infcctiebron vormen voor an-
dere nog niet geïnfecteerde dieren (23). Hoewel de absolute
prevalentie van
S. aureus van 1973 tot 1985 gedaald is
(Figuur 3), is het relatieve belang steeds groter geworden.
Om een goed beeld van deze ontwikkelingen te krijgen en
daarop beleid te kunnen ontwikkelen, is het van groot belang
om een landelijke steekproef mastitis regelmatig uit te blij-
ven voeren.

KLINISCHE MASTITIS
Incidentie

Klinische mastitis kan voor praktijkonderzoek gedefinieerd
worden als een door de veehouder waargenomen afwijking
aan de melk en eventueel uier. De veehouder is derhalve een
essentiële schakel om klinische mastitis te kunnen bestude-
ren. Er is in de afgelopen jaren in Nederland een aantal on-
derzoeken gedaan naar de incidentie van klinische mastitis
op melkveebedrijven. Recentelijk is een onderzoek van de
Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland afgerond
(16). Dit betrof een random steekproef van 171 van de 7600
bedrijven in het werkgebied van deze dienst. De incidentie
van klinische mastitis in dit onderzoek bedroeg 12.7, varië-
rend van O tot 97 gevallen per 100 koeien per jaar. De verde-
ling van de veroorzakende pathogenen is gepresenteerd in ta-
bel 2. Enige jaren daarvoor is een observationeel onderzoek
gedaan naar klinische mastitis op 125 bedrijven met een laag
tankmelkcelgetal, waarvan de frequentieverdeling van de
veroorzakende pathogenen eveneens is weergegeven in tabel
2 (25). De frequentie van klinische mastitis bleek op deze be-
drijven ongeveer 18.9 gevallen per 100 koeien per jaar te
zijn. Gemiddeld is die incidentie hoger dan op de bovenge-
noemde at random geselecteerde bedrijven. Ook op de laag-
celgetalbedrijven bleken enorme onderlinge verschillen te
bestaan en werd een range van O tot 80 klinische mastitis ge-
vallen per 100 koeien per jaar gevonden (25).

• fT^r? HJÄMP^IJ Jl»

it mini r É .........ia

210

Risicofactoren

De populatiedynamiek van klinische mastitis op bedrijven
met een laag tankmelkcelgetal is uitgebreid bestudeerd.
Daarbij kon een aantal risicofactoren voor klinische mastitis
op dit type bedrijven geïdentificeerd worden (25). In tabel 3
staan de belangrijkste risicofactoren voor zowel
E. coli als 5.
aureus vermeld. Niet alle factoren zijn eenvoudig te verkla-
ren, er komt echter wel een aantal relaties uit naar voren. Uit
dit en ander onderzoek blijkt een duidelijk raseffect.
Daarnaast blijkt dat de mastitis incidentie positief gecorre-
leerd is met de melkproduktie. De algemene hygiëne op het
bedrijf blijkt wel een effect te hebben op de
E. coli inciden-
tie, maar minder op de
S.aureus incidentie. Daarentegen
bleek de
S.aureus incidentie sterk beïnvloed te worden door
het melken en de melkmachine. Een tegenstrijdig effect
werd gevonden in het gebruik van tepeldesinfectie na het
melken. Dit bleek een risicofactor te zijn voor
E. coli masti-
tis, maar een preventieve factor voor klinische mastitis ten
gevolge van
S.aureus.

De resultaten van dergelijk observationeel onderzoek dienen
met enige voorzichtigheid beoordeeld te worden, er worden
immers alleen verbanden aangetoond en geen causale rela-
ties. Een volgende stap in dc beoordeling van risicofactoren
is experimenteel onderzoek, waarbij het effect van de veran-

Tabel 3.
(25),

E. coli

S.iiiircii.s

Verlagend
Verlagend
Verlagend
Verhogend
Verhogend
Verhogend
Verhogend

Verlagend

Verhogend
Verlagend
Verhogend
Verlagend
Verhogend

Verlagend

T I J DSC II R I 1 T VOOR D I I. RCi I N I. I. S K U N Di: . Dili 120. A I\'R I I. , A I I. I V I. R I N (i 7, 1995

Risicofactoren voor klinische mastitis op laagcelgetalbedrijven

Risicofactor

Zwartbont t.o.V. Roodbont
Reinigen van de boxen
Rubber matten in afkalfstal
Natte voorbehandeling
Tepeldesinfectie na melken
% koeien dat melk lekt
Gemiddelde produktie
Adequate ventilatie
Drinkwater uit sloot
Voldoende bedding
Voorstralen van melk
Melkmachine rapporten
aanwezig op bedrijf

-ocr page 221-

Alle gevallen E.coli

Figuur 5. Het aantal klinische mastitis gevallen per 10.000 kwartierde-
gen at nsk in gedesinfecteerde kwartieren versus kwartieren waar met te-
peldesinfectie gestopt is (11).

(lering van een dergelijke risicofactor geëvalueerd kan wor-
den. In het geval van de beoordeling van het effect van tepel-
desinfectie na het melken op laagcelgetalbedrijven is der-
halve een prospectief veldonderzoek op 7 bedrijven uitge-
voerd waarbij bij alle koeien aan twee spenen gestopt is met
tepeldesinfectie (II). Hierdoor kon de relatie tussen tepel-
desinfectie en klinische mastitis, respectievelijk infecties
met voorwaardelijk pathogene bacteriën, in beeld gebracht
worden. In dit onderzoek werd bevestigd dat het stoppen met
tepeldesinfectie leidde tot een afname van de incidentie van
klinische mastitis, met name van gevallen veroorzaakt door
E. coli (11). Hoewel geen effect ten opzichte van klinische
mastitis veroorzaakt door
S. aureus gevonden werd, bleek
wel de prevalentie van subklinische infecties tnet 5.
aureus
in de niet-gedesinfecteerde kwartieren toe te nemen (12). Dc
belangrijkste klinische mastitis resultaten van dit onderzoek
zijn weergegeven in figuur 5. Daamit mag worden geconclu-
deerd dat de resultaten uit het experimentele onderzoek met
betrekking tot tepeldesinfectie vrijwel volledig overeenko-
men met de resultaten van de observationele studie.

Tabel 4. Diagnostische kwaliteiten van een detectiesysteem gebaseerd op
melkgeleidbaarheid. produktie en lichaamstemperatuur voor de diagnos-
tiek van mastitis (18).

Sensitiviteit

Specificiteit

90%

97%
97%
100%

Te voorspellen parameter

Subklinischc mastitis 55%
Klinische mastitis:

Mastitis melking 84%

1 melking voorafgaand 66%

2 tnelkingen voorafgaand 78%

211

Vroegdiagnostiek

Voor klinische mastitis geldt dat een zo vroeg mogelijk diag-
nose van de afwijking van belang is voor een zo goed moge-
lijk behandelingsresultaat (13). De laatste jaren is hieraan in
onderzoek veel aandacht besteed, waarbij de rol van electri-
sche geleidbaarheid van melk een grote rol heeft gespeeld
(18). Uit analyses van geleidbaarheidsdata en andere \'on-
line\' in de melkput verzamelde data (onder andere melkpro-
duktie en temperatuur) bleek dat dergelijke gegevens rede-
lijk betrouwbaar zijn voor de diagnostiek van klinische mas-
titis. Dit was met name het geval voor de melking waarop de
eerste symptomen werden waargenomen. De betrouwbaar-
heid van de voorspelling van klinische mastitis op een of
twee melkingen voorafgaand aan de eerste symptomen was
beduidend minder. Ook bleek dat de diagnostiek van subkli-
nische mastitis met de huidige systemen nog beslist onvol-
doende betrouwbaar was (18). De diagnostische kwaliteiten
van het detectiesysteem voor klinische en subklinische mas-
titis zijn samengevat in Tabel 5.

Gevallen per 10.000 kwartierdagen at risk

/

y

/

/

S.aureus

TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN
Gezien de ontwikkelingen in het tankmelkcelgetal in de af-
gelopenjaren in Nederland is te verwachten dat het relatieve
belang van klinische mastitis tengevolge van
E. coli in de ko-
mende jaren zal toenemen. Daamaast zullen ook infecties
veroorzaakt door
S. aureus een belangrijke rol blijven spe-
len. Verder onderzoek naar de populatiedynamiek en de pa-
thofysiologie van deze twee kiemen vindt dan ook plaats. De
recente ontwikkelingen in de kennis ten aanzien van de pa-
thofysiologie van deze kiemen zal verder aan de orde komen
in het overzichtsartikel van Noordhuizen-Stassen e/a/. (20).

Optimaal niveau (tank)melkcelgetal

Gezien de vastgestelde kwaliteitsnorm voor tankmelk is het
voor melkveebedrijven noodzakelijk het tankmelkcelgetal
laag te houden. Op bedrijven met een laag tankmelkcelgetal
blijkt klinische mastitis echter een probleem te kunnen vor-
men. Hoewel op deze bedrijven een aantal management fac-
toren gevonden zijn die gecorreleerd zijn met de klinische
mastitis incidentie (25) blijkt de verlaging van die incidentie
door aanpassing van dergelijke factoren niet eenvoudig (11).
Koeien met een laag celgetal bleken gevoeliger voor experi-
mentele infectie met
S.aureus en E.coli dan koeien met een
iets hoger celgetal (27, 9). Mogelijk is het beter te streven
naar een gemiddeld tankmelkcelgetal dat iets hoger ligt dan
150.000 cellen/ml. De vraag is echter of bij een dergelijk cel-
getal het risico van een subklinische mastitis en een dalende
melkkwaliteit niet toeneemt. Om deze vraag naar het opti-
male tankmelkcelgetal te beantwoorden is de vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting in samenwerking
met de Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord Nederland
twee jaar geleden een uitgebreid veldonderzoek gestart,
waarbij de mastitissituatie op 300 bedrijven, gestratificeerd
naar hoogte van het tankmelkcelgetal, in beeld wordt ge-
bracht (1). De resultaten van dit onderzoek zullen in de loop
van 1996 beschikbaar komen.

S.aureus

Naast de problematiek van klinische mastitis op laagcelge-
talbednj ven vraagt de problematiek met betrekking tot S.
au-
reus
meer en meer aandacht. Daar waar het standaard masti-
tis preventie programma (17), hoewel een voorwaarde,
onvoldoende is om de prevalentie van deze infectie laag te
houden, zijn aanvullende maatregelen nodig. In dit kader is
nader onderzoek met betrekking tot de populatiedynamiek
van deze infecties (12) essentieel. De rol van de vaarzen in de
circulatie van
S.aureus op een bedrijf verdient bijvoorbeeld
veel aandacht. In de populatiedynamiek spelen de incidentie
van nieuwe infecties en de lengte van bestaande infecties een
cruciale rol. Het gebmik van PCR-technieken ter identifica-
tie van verschillende stammen, is bij de bestudering van po-
pulatiedynamiek een bijna onmisbaar hulpmiddel (Figuur
4).

T 1 J [) s Cll R 1 F T VOOR D 1 F. R G K N i; E S K U N D i; , I) E E L 120, A P R I L , AFLEVERING 7 , 1995

-ocr page 222-

Weerstand verhoging

Een andere benadering van de mastitis-problematiek is in-
zicht te krijgen in de factoren die de weerstand van koeien
beïnvloeden. Het doel is om te voorkomen dat bacteriën
waar de koeien mee in contact zijn gekomen ook werkelijk
tot een infectie leiden. Daamaast is een korte infectieperiode
van geïnfecteerde dieren van belang. Het blijkt dat er ver-
schillen bestaan in weerstand van koeien tegen experimen-
tele infecties met
E. coli (10) en S. aureus (27). Een a-speci-
fieke invloed op de weerstand via de voeding (subklinische
ketose en seleniumtekort) bleek in ieder geval voor
E. coli
infecties een rol te spelen (10, 29) en is voor andere kiemen
ook zeker voorstelbaar.

Het is te verwachten dat binnen afzienbare tijd fokwaardes
voor het celgetal van Nederiandse stieren beschikbaar zullen
komen. De erfelijkheidsgraad voor het celgetal is ongeveer
0.12 en van verstandig gebruik van dit extra kengetal is mo-
gelijk een gunstig effect te verwachten (5). Met name nega-
tieve selectie op hoog celgetal verervende koeien lijkt hierbij
van waarde te zijn. Verder onderzoek naar de genetische
componenten in de weerstand tegen mastitis is geïndiceerd.
Hierbij is aangetoond dat het BoLA-systeem van belang is in
de codering van specifieke afweer tegen infectie (27).
Ook worden ontwikkelingen verwacht op het gebied van de
specifieke beïnvloeding van de weerstand, middels vaccina-
tie tegen S.
aureus en E. coli. De resultaten hiervan zijn
vooriopig echter nog niet eenduidig positief (20,14).
Toepassing van vaccinatie is alleen op lange termijn aan-
vaardbaar wanneer met behulp van een tijdelijke toepassing
infectieketens kunnen worden doorbroken. Vaccinatie als
compensatie van suboptimaal management past niet in de
strategie van de huidige gezondheidszorg.

Diagnostiek en expertsystemen

In het kader van het zo vroeg en goed mogelijk opsporen van
problemen met betrekking tot de uiergezondheid, bestaat de
behoefte aan diagnostische systemen waarbij infomiatie van
binnen het bedrijf gecombineerd wordt met diverse kennis-
en infomiatiebronnen van daarbuiten. Voor dit doel wordt
gewerkt aan de ontwikkeling van expertsystemen, waarbij
de kennis en ervaring van veehouder en dierenarts gecombi-
neerd worden met actueel verzamelde gegevens, de on-line
gegevens uit de melkput, en historische bedrijfsgegevens,
om tot zo goed mogelijke management beslissingen te ko-
men (8).

TOT BESLUIT

Het doel van bedrijfsbegeleiding is de veehouder te onder-
steunen de bedrijfsdoelstellingen ten aanzien van gezond-
heid en produktkwaliteit te realiseren (2). Voor een derge-
lijke begeleiding zijn met betrekking tot uiergezondheid
kengetallen vereist van zowel subklinische als klinische
mastitis. Voor subklinische mastitis zijn gegevens van melk-
controlestations (celgetal) en gezondheidsdiensten (bacte-
riologisch onderzoek) beschikbaar. Naast het tankmelkcel-
getal is het te adviseren bij iedere melkcontrole het in-
dividueel celgetal en eventueel aanvullend bacteriologisch
onderzoek te laten bepalen. Dit geeft de mogelijkheid om het
verioop van het celgetal van een koe in de tijd te beoordelen,
hetgeen van belang is om deze goed te kunnen interpreteren.
Vaak kunnen hierbij vrij typische infectiepatronen worden
herkend (1, 28). Recente ontwikkelingen met betrekking tot
standaard kengetaloverzichten (STO) en mastitis protocols
spelen goed in op de bestaande kennis ten aanzien van de

tMir^TW

aanpak van subklinische mastitis.

Om de klinische mastitissituatie goed te kunnen beoordelen
is het noodzakelijk dat de veehouder routinematige gegevens
verzamelt ten aanzien van de frequentie van voorkomen en
de bacteriologische achtergrond van klinische mastitis op
zijn bedrijf Met deze gegevens kan een analyse plaatsvinden
ten aanzien van verschillende kiemen, seizoenseffecten,
leeftijdseffecten, enzovoort. Vervolgens kan aan de hand
van bekende risicofactoren (tabel 3) geprobeerd worden de
incidentie te veriagen.

De rol van de dierenarts verschuift meer en meer van de con-
sultatieve prakticus naar die van de begeleider van een be-
drijf (2). Ook ten aanzien van uiergezondheid is ondersteu-
ning en sturing van management de belangrijkste ingang bij
preventief werk en bij het zoeken naar een stmcturele oplos-
sing van bestaande problemen.

SUMMARY

Subclinical and clinical mastitis in dutch dairy herds:
epidemiological developments

In this review a number of the main epidemiological developments in the
field of udder health in the Netherlands are summarized. The changes consi-
dering the bulk milk somatic cell count are described, as are the population
dynamics of subclinical mastitis. Additionally, clinical mastitis caused by
Escherichia coU and Staphylococcus aureus and their riskfactors arc revie-
wed. Finally, some future developments and the possible applications of
these developments are discussed.

LITERATUUR

1. Barkema HW, Lam TJGM, Petcrsc DJ, Schukken YH, Nielen M, and
Brand A. The effect of the incidence of clinical mastitis on the bulk milk
somatic cell count, ó*\'\' symposium of the Dutch Society for Veterinary
Epidemiology and Economics, Boxtel, The Netherlands. 1993; 137-46.

2. Brand A, Jorritsma H, Koole H, Veer J de, Noordhuizen-Stassen, EN cn
Schukken YH. Bedrijfsbegeleiding op melkveebedrijven: de weg naar
de toekomst.Tijdschr Diergeneesk 1995; 120:200-7.

3. Deluyker HA, Gay JM, and Weaver LD. Interrelationships of somatic
cell count, mastitis, and milk yield in a low somatic cell count herd. J
Dairy Sci 1993; 76: .3445-52.

4. Dijkhuizen AA, llouben EHP, Huimc RBM, en Brand A. Mastitis bij
melkvee in economisch perspectief Post Academisch Onderwijs
Uiergezondheid bij het Rund. 1994; l-IO.

5. Fox M. Erfelijkheidsgraad van het celgetal in nederiands melkvee.
Afstudeerscriptie Landbouw Universiteit Wageningen. 1994.

6. Grommers FJ, en Geer D van dc. Optreden van uierinfecties bij primi-
pare runderen en de melkvolgorde. Tijdschr Diergeneesk 1979; 104:
962-5.

7. Heeschen W. Somatic cells in milk - aspects of quality, hygiene and
mastitis control. Newsletters of the Int. Dairy Federation 1993: 134: 9.

8. Hogeveen H. Knowledge-based methods for automated mastitis diagno-
sis on dairv farms. PhD thesis, Utrecht Univcrisity, the Nethcrlnnds,
1994.

9. Kehrli ME, en Shuster DE. Factors afTecting milk somatic cells and their
role in health of the bovine mammary gland. J Dairy Sci 1994; 77: 619-27.

10. Kremer WDJ. Polymorphonuclear leukocyte chemola.\\is and bovine
mastitis. PhD thesis, Utrecht University, the Netherlands. 1993.

I 1. Lam TJÜM, Uarkema HW, Vliet JH van, Schukken YH, Grommers FJ,
and Brand A. Intervention study on post milking teat disinfection on 7
dairy herds with a low somatic cell count and a high clinical mastitis in-
cidence. 6\'\'\' symposium of the Dutch Society for Veterinary Epi-
demiology and Economics, Boxtel, the Netherlands. 1993: 113-23.

12. Lam TJGM, Jong MCM de, Schukken YH. and Brand A. Mathematical
modelling to estimate efficacy of posmiilking teat disinfection in dairy
cows. 7\'\'\' symposium of the International Society for Veterinary
Epidemiology and Economics, Nairobi, Kenya. Kenya Vet 1994:
IX(suppl):42\'l-4.

13.Lohuis JACM. Escherichia coli mastitis in the cow, some aspccts of
symptomatic treatment and defence mechanisms. PhD thesis. University
of Utrecht, the Netherlands. 19X9.

14. McClure AM, Cristopher EE, Wolff WA, Fales WH, Krause GF. and
Miramonti J. Effect of Re-17 mutant
Salmonella typhimurium bactericin
toxoid on clinical coliform mastitis. J Dairy Sci 1994; 77: 2272-X().

15. Meer C van dcr, figchelaar J, Zaisman C, Meyers P. en Peterse DJ

-ocr page 223-

Uierinfecties met coagulase negatieve stafylococcen bij nieuwmell<te
vaarzen. Tijdsctir Diergeneesl<d 1993; 118: 332-4.

16. Miltenburg JD, Lange D de, Crauwels APP, Bongers JH, and Eibers
ARW. A cross-sectional study on incidence of clinical mastitis in dairy
herds in the southern Netherlands. 6*\'^ symposium of the Dutch Society
for Veterinary Epidemiology and Economics, Boxtel, the Netherlands.
1993; 125-36.

17. Neave FK. Dodd FH, Kingwell RG, and Westgarth DR. Control of mas-
titis in the dairy herd by hygiene and management. J Dairy Sci 1969; 52:
696-706.

18. Nielen M. Detection of bovine mastitis based on milking parlour data.
PhD thesis. University of Utrecht, the Netherlands. 1994.

19. Noordhuizen-Stassen EN. Kremer WDJ, Lohuis JACM, en Werven T
van. Pathogenetisch onderzoek naar
E.coU mastitis. Tijdschr Dierge-
neeskd 1995: 120:214-7.

20. Nordhaug ML, Nesse LL, Norcross NL, and Gudding R. A field trial
with an experimental vaccine against
Staphylococcus aureus mastitis in
cattle. J Dairy Sci 1994; 77: 1267-84.

2I.Ormel M, en Mostert J. De dynamiek en economische aspecten van
tankmelkcelgetallen. Afstudeerscriptie Landbouwuniversiteit Wage-
ningen. 1994.

22.0\'Shea J. Machine milking and mastitis - factors affecting mastitis: a li-
terature review. Bulletin of the Int. Dairy Federation 1987; 215: 5-32.

23.Robcrson JR. Fox LK, Hancock DD, Gay CC, and Besser TE.
Coagulase-positive
Staphylococcus intramammary infections in primi-
parous dairy cows. J Dairy Sci 1994; 77: 958-69.

24. Roberson JR. Fox LK. Hancock DD. Gay CC, and Besser TE. Ecology
of
Staphylococcus aureus isolated from various sites on dairy farms. J
Dairy Sci 1994;77:3354-64.

25. Schukken YH. Epidemiological studies on clinical mastitis on herds
with a low bulk milk somatic cell count. PhD thesis, Utrecht University,
the Netherlands. 1990.

26. Schukken, YH, Leslie KE, Weersink AJ, and Martin SW. Ontario bulk
milk somatic cell count reduction program. J Dairy Sci 1992; 75: 3352-66.

27. Schukken YH, Mallard BA, Deckers JCM, Leslie KE, and Stear MJ.
Genetic impact on the risk of inffamammary infection following
Staphylococcus aureus chuWenge. J Dairy Sci 1994; 77: 639-47.

28. Sears PM. Smith BS, English PB. Herer PS, and Gonzalez RN. Shedding
pattern of
Staphylococcus aureus from intramammary infections. J
Dairy Sci 1990;73:2785-9.

29. Smith KL, Harrison JH. Hancock DD, Todhunter DA. and Conrad HR.
Effect of vitamin E and Selenium supplementation on incidence of clini-
cal mastitis and duration of clinical symptoms. J. Dairy Sci 1984; 67:
1293-1300.

30. Sol J, Sampimon OC, Snoep JJ, and Schukken YH. Factors associated
with bacteriological cure after dry cow treatment of subclinical
Staphylococcal mastitis with antibiotics. J Dairy Sci 1994; 77: 75-9.

31. Vecht U, Wisselink HJ, and Defize PR. Verslag landelijke steekproef
mastitis 1985/1986. 1987; 1-62.

32. Yamagata M, Goodger WJ, Weaver L, and Franti C. The economic be-
nefit of treating subclinical
Streptococcus agalactiae mastitis in lacta-
tingcows.J Am Vet Med Assoc 1987; 191: 1556-61.

mede bepaald door de snelheid van onderkenning van hyperii-
paemie. Bij de profylaxe moet aandacht geschonken worden
aan de conditie van het dier, aan stress-factoren en aan een er-
felijke praedispositie wat betreft de werking van insuline.

J.P.W.M. Akkermans

HYPERLIPAEMIE IN PONIES

o

Referaten

T. Watson. In Practice 1994; 16: 267-72.

in dit overzichtsartikel wordt ingegaan op de praedispone-
rende factoren, de Pathogenese, de klinische verschijnselen,
de diagnose, de sectie, de behandeling, de prognose en de pre-
ventie van lipaemie bij paarden.

De ziekte komt het incest voor bij drachtige Shetlandponies in
een al te goede voedingstoestand onder stresscondities, als-
mede bij het tegelijk voorkomen van andere aandoeningen,
zoals parasitaire infecties, koliek, Cushing syndroom, endo-
toxaemie
en andere. Bij de Pathogenese wordt opgemerkt dat
er praedispositie bestaat wat betreft het niet optimaal functio-
neren van insuline. Omdat de lipase-activiteit in de lever in
evenwicht moet zijn met de activiteit van insuline, komen er
nu te veel vrije vetzuren in circulatie die veresterd worden tot
tnglyceriden (met een laag sg). Hierdoor schieten de lever en
de nieren functioneel tekort. Klinisch ziet inen gebrek aan eet-
lust, apathie, koliekverschijnselen en in emstige gevallen
symptomen die wijzen op een prikkeling van het centrale ze-
nuwstelsel. De diagnose berast op het aantonen van in over-
iTiaat aanwezige triglyceriden, een te laag glucosegehalte, een
teveel
aan leverenzymen in de bloedcirculatie en een ver-
lengde stollingstijd. Bij sectie vindt men
een vettige lever- en
nierdegeneratie met soms fissuren in deze organen.
De behandeling moet gericht zijn op het herstellen van de
energiebalans en het zuur/base evenwicht, alsmede op een re-
gulering van de concentratie aan triglyceriden. Hierover wordt
uitvoerige infonnatie verstrekt.

Ook andere aandoeningen waaraan de patiënt lijdt (parasitaire
infecties) moeten worden behandeld. De prognose wordt

213

RUND

Enteric pathogens in intensively reared veal calves.
(Diarree bij vleeskalveren.)

S.P. McDonough. C.L. Stull. B.I. Oshurn. Am J Vet Res 1994:
55: 1516-20.

In totaal 460 HF-stieren, verspreid over acht bedrijven, wer-
den gedurende de mestperiode gevolgd. Het betrof vleeskal-
veren die na zestien weken werden afgeleverd met een eindge-
wicht van 160-180 kg. De kalveren waren individueel
gehuisvest en kregen tweemaal daags kunstmelk verstrekt.
Gedurende de mestperiode trad bij 23% van de kalveren diar-
ree op. In 87% van de gevallen trad de diarree op in de eerste
vier weken van de mestperiode. In 86% van de gevallen lukte
het micro-organismen aan te tonen. Dc belangrijkste isolaten
waren: Cryptosporidia, coronavims en rotavims (=68%).
Daamaast werden geïsoleerd:
Giardia sp.. Picornavirus. S.
duhlin. S. typlümurium. Eitneria sp.. Trichostiongvlus sp.
en
coagulase-negatieve
Staphvlococcen. In 58% van de gevallen
van diarree werd per kalf slechts één micro-organisme aange-
toond. Zes procent van de kalveren met diarree had een vire-
mie met een niet-cytopathogeen B VDV.
Slechts 22% van de onderzochte kalveren had voldoende biest
opgenomen (semm IgG concentratie > 16 g/L). Kalveren met
diarree hadden significant lagere seruni-lgG-conccntraties
(9.31 ± 7,41 g/L) dim nomiale kalveren (1
2.21 ± 9.28 g/L).

.LH. van der Kolk

Tijdscmrikt voor D i i: r g i: n i: i. s k u n d i-., Diil 12 0, A i-r i l . A k 1.1: v i: r i n ci 7, 1995

-ocr page 224-

SAMENVATTING

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van het onder-
zoek naar de
Pathogenese van Escherichia coli mastitis,
uitgevoerd door de Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde
en Voortplanting.

Beschreven wordt het gebruik van experimentele infec-
tiemodellen om de systemische ziekteverschijnselen van
een
Escherichia coli mastitis en de invloed van anti-in-
flammatoire therapieën op deze verschijnselen te bestu-
deren. Tevens worden verbanden tussen verschillende in
vitro leucocyten functietesten, uitgevoerd vóór infectie,
en het verloop van een experimentele
Escherichia coli in-
fectie besproken. Tot slot wordt een aantal toekomstige
ontwikkelingen belicht en de mogelijke toepassing van
deze ontwikkelingen.

INLEIDING

Mastitis wordt gezien als een van de belangrijkste gezond-
heidsproblemen bij melkkoeien. In Nederland wordt al vele
jaren een mastitisbestrijdingsprogramma geadviseerd, ook
wel bekend onder de naam \'het vijf punten schema\' (I). Bij
dit schema ligt de nadruk op preventie van nieuwe infecties
en het doelmatig bestrijden van bestaande infecties. De vijf
punten bestaan uit aandacht voor de hygiëne in de melkput,
de melktechniek, het antibioticabeleid (therapeutisch en bij
droogzetten) en de afvoer van probleemdieren. Door het toe-
passen van deze maatregelen is dc prevalentie van subklini-
sche mastitis en de incidentie van klinische mastitis, veroor-
zaakt door koegebonden bacteriën zoals
Streptococcus
agalactiae,
sterk afgenomen. Deze afname weerspiegelt zich
in een duidelijke daling van het tankmelkcelgetal in
Nederland. Het tankmelkcelgetal is tussen 1982 en 1992 ge-
daald van gemiddeld 425.000 cellen/ml naar gemiddeld
250.000 cellen/ml. De daling in het gemiddelde celgetal van
de koeien, weerspiegeld in een daling van het tankmelkcel-
getal. heeft een positieve invloed op de melkproduktie en de
melkkwaliteit gehad. Deze daling heeft echter niet geleid tot
een daling van dc incidentie van klinische mastitiden op de
Nederiandse melkveebedrijven. In 1964 voorspelde Schalm
(15) op basis van dierexperimentele studies, dal ook op be-
drijven met een laag tankmelkcelgetal een hoge incidentie
van klinische mastitis kan optreden. Op bedrijven met een
laag tankmelkcelgetal, met minder dan gemiddeld 150.000
cellen.\'ml, wordt een gemiddelde incidentie van klinische
mastitis van 20% waargenomen (16). Mastitiden op deze be-
drijven worden in belangrijke mate veroorzaakt door omge-
vingskicmen zoals
Escherichia coli (E. coli). Er bestaat grote
variatie in het voorkomen van deze mastitiden, zowel op
koppel- als op koeniveau. Het is daarom van belang risico-
indicatoren op te sporen, die van invloed zijn op het aanslaan
en op de emst van een
E. coli infectie. Deze risico-indicato-
ren kunnen omgevings- of koegebonden zijn.

\' Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskimite en ViHirlplanting. Faculteit Diergeneeskunde.

Postbus HOISI. 35ns TD Utrecht.
- intervet International B V. Boxmeer

Omgevingsfactoren, zoals bijvoorbeeld stalhygiëne, bodem-
bedekking in de boxen en drinkwaterbron, bepalen of een
koe en/of de koppel meer dan wel minder gevoelig zijn voor
het aanslaan van een
E. coli infectie (17). Een aantal koege-
bonden factoren, zoals pariteit, lactatiestadium, tepelbescha-
diging en melklekken, is tevens bepalend of een infectie aan
kan slaan en of deze infectie mild dan wel ernstig verioopt
(3). Het goed functioneren van het tepelkanaal, de samen-
stelling van de melk en het leegmelken van de uier zijn de
eerste afweermechanismen van de koe tegen een invasie van
bacteriën in de uier. Zijn bacteriën deze barrière gepasseerd,
dan is het tijdig verschijnen van een grote hoeveelheid poly-
morfkemige neutrofiele granulocyten (PMN\'s) in de uier
van essentieel belang om het aanslaan van een intramam-
maire infectie te voorkomen (8, 14). In de melkklier en dc
melk zijn PMN\'s, lymfocyten, macrofagen en epitheelcellen
aanwezig. In een normaal lacterende melkklier is de macro-
faag het meest voorkomende celtype. In een ontstoken kwar-
tier zijn de PMN\'s de meest voorkomende cellen. Het func-
tioneren van de PMN\'s is onder te verdelen in vier
belangrijke fasen:
Chemotaxis (het migreren naar de uier),
opsonisatie (het geactiveerd worden), fagocytose (het opne-
men van de bacterie) en killing (het doden en verteren van de
bacterie). Uit onderzoek van Hill (6, 7) blijkt dat met name
de migratie van PMN\'s naar de uier de meest essentiële fac-
tor is in de afweer tegen een
E. coli mastitis. Dit onderzoek
liet ook zien dat dieren die een heftige locale reactie in de
uier vertoonden, ten gevolge van de migratie van grote hoe-
veelheden PMN\'s naar de uier, minder emstige systemische
symptomen hadden (7).

ONDERZOEK: VERLEDEN EN HEDEN
Medio jaren zeventig werd aan de toenmalige vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk een aanvang ge-
maakt met onderzoek naar de
Pathogenese van E. coli masti-
tis. Door Verheijden werd met name het ontstaan van de sys-
temische ziekteverschijnselen gedurende acute
E. coli
mastitis bestudeerd (20). Een gedetailleerde beschrijving
van de klinische symptomen en haematologische en blocd-
biochemische parameters leverde waardevolle infonnatie op
voor infectieinodellen die later op de Vakgroep werden toe-
gepast. Daarnaast werd de gangbare mening, dat systcmi-
sche ziekteveschijnselen gedurende
E. coli mastitis hoofdza-
kelijk zouden worden veroorzaakt door absorptie van
endotoxinen vanuit het uier, weeriegd. Het werd aanneme-
lijk gemaakt dat vooral de door de uiemiacrofagen geprodu-
ceerde cytokines verantwoordelijk zijn voor de algemene
ziekteverschijnselen.

Het onderzoek dat hierop volgde had een tweeledige vraag-
stelling. Ten eerste: kan de emst van de ziektesymptomen
gedurende
E. coli mastitis worden vemiinderd met behulp
van anti-inflammatoire therapieën. Het tweede deel van de
vraagstelling luidde: kan de emst van een
E. coli mastitis
worden voorspeld met behulp van humorale of cellulaire af-

Tijdsch Diergeneesk 1995: 120: 214-7

PATHOGENETISCH ONDERZOEK NAAR ESCHERICHIA
COLI MASTITIS

E.N.Noordhuizen-Stassen\\ W.D.J.Kremer\\ J.A.C.M.Lohuis^
en T. van Werven\'\'

-ocr page 225-

weerfactoren. Deze vraagstellingen vormden de basis van
het proefschrift van Lohuis (13). Hierin werd de symptoma-
tische behandeling van
E. coli mastitis met antipyretische
analgetica (NSAID\'s) en glucocorticosteroïden (GCS) be-
licht. De toediening van glucocorticosteroïden intramuscu-
lair of intramammair ten tijde van het intramammair toedie-
nen van
E. coli endotoxinen versterkte de leucocytose.
verminderde de ontstekingsverschijnselen en deden de door
endotoxinen geïnduceerde koortspiek volledig teniet.
Hierdoor werd het verlies van melkproduktie gereduceerd.
Antipyretische analgetica verminderen na intraveneuze toe-
diening ook de lokale en systemische ziekteverschijnselen
van
E. coli mastitis. De resultaten na toediening van GCS en
NSAID\'s hebben betrekking op een situatie waarbij deze far-
maca werden toegediend op het moment van het experimen-
teel infecteren van de proefkoeien. Mogelijkerwijs is het po-
sitieve effect van deze farmaca minder uitgesproken
wanneer ze enige tijd na infectie, zoals te verwachten is on-
der praktijkomstandigheden, worden toegediend.
In het tweede deel van het onderzoek werden de eerste stap-
pen ondernomen om het verloop van een experimentele
E.
coli
mastitis te voorspellen aan de hand van aspecifieke hu-
morale en cellulaire afweerfactoren. De in vitro activiteiten
van PMN\'s
(Chemotaxis, fagocytose en killing) werden be-
paald in een suspensie van witte bloedcellen (WBC), waar
naast PMN\'s ook andere witte bloedcellen aanwezig waren,
en m een suspensie van zuivere PMN\'s. Het verschil tussen
de
Chemotaxis van de PMN\'s in de WBC-suspensie en de
Chemotaxis van de PMN\'s in de zuivere PMN-suspensie was
negatief gecorreleerd met de ernst van een experimentele
E.
coli
mastitis. Uit deze gegevens werd geconcludeerd dat er
zich in de WBC-suspensie een remmende factor bevindt,
welke mogelijk betrokken is bij de regulatie van de migratie
van PMN\'s bij een
E. coli mastitis.

Rond dezelfde tijd verscheen een publikatie van de hand van
de onderzoeksgroep van Bürvenich, die een verband aan-
toonde tussen een aantal andere celfuncties van PMN\'s en de
ernst van een experimentele
E. coli mastitis (5).

Op basis van bovenvemielde resultaten werd er door dc sec-
tie Bedrijfsdiergeneeskunde Rund in samenwerking met de
sectie Zootechniek en de secties van de vakgroep
Bcdnjfsdicrgeneeskunde en Voortplanting, besloten door te
gaan met onderzoek naar de pathogenese van
E. coli masti-
tis. Met name het functioneren van de PMN\'s in relatie tot de
ernst van een
E. coli mastitis werd onderzocht. Het verband
tussen de gevoeligheid van koeien voor zo\'n infectie en een
aantal kocgebondenfactoren, zoals ras, leeftijd, produktie,
voeding, werd ook bestudeerd. De resultaten werden in 1993
door Kremer verdedigd in zijn proefschrift (9).
Allereerst werd gestart met onderzoek naar de meest ge-
schikte techniek om de
Chemotaxis (migratie) van PMN\'s in
vitro te kunnen onderzoeken. De migratiecapaciteit werd be-
paald met een 48-well
micro Chemotaxis assay en met de un-
der-agarose techniek. De variatie veroorzaakt door I) de cel-
isolatietechniek, 2) de assaytechniek en 3) de meetmethode,
werd bepaald (9). Bij de 48-welltechnick bleek er een grote
variatie in de resultaten te bestaan ten gevolge van de proce-
dure waarbij de PMN\'s uit het bloed werden geïsoleerd. Ook
was de herhaalbaarheid van deze assaytechniek onvol-
doende. Bij de under-agarosetechnick werden door de cel-
isolatiemethode, de assaytechniek en de meetmethode geen
significante bijdragen aan de totale experimentele variatie
geleverd. Op basis van deze resultaten werd besloten voor
verdere klinische studies de under-agarosetechniek te ge-
bmiken.

Vervolgens werd onderzocht of er een relatie tussen de mi-
gratie-capaciteit van PMN\'s en de ernst in het verloop van
een experimentele
E. coli mastitis bestaat, gemeten vóór de
infectie. Hiertoe werd een aantal koeien (HF, HFxHX), in
hun derde tot zesde lactatie en drie tot zes weken lacterend,
gebmikt. In het rechter achterkwartier werden 1000 cfu\'s
van een pathogene
E. coli stam gebracht.
Gedurende vijf dagen vóór de infectie tot zes dagen na de in-
fectie werd een aantal fysiologische parameters bepaald. Het
celgetal in de melk, de rectale temperatuur en de hartslag be-
reikten maxima ongeveer 10 uur na infectie. Het maximum
aantal
E. coli cfu\'s werd ongeveer 15 tot 22 uur na infectie
gevonden. Als maat voor de ernst van de experimentele
E.coli mastitis werd de bacteriële groei in het geïnfecteerde
kwartier genomen. De bacteriële groei werd uitgedmkt als
de \'area under the curve\' (AUC: log 10
E.coli bacterial
count*time), berekend over vijf dagen na de infectie. De re-
sultaten van dit experiment laten zien dat de emst van een ex-
perimentele mastitis voorspeld kan worden met behulp van
dc in vitro migratiecapaciteit van PMN\'s, tot maximaal twee
dagen vóór infectie gemeten (Figuur 1). Het aantal circule-
rende PMN\'s direct voor de infectie bleek ook sterk gerela-
teerd te zijn met de emst van de experimentele mastitis.
Koeien met een relatief goede in vitro migratiecapaciteit van
de PMN\'s hadden een minder emstige
E. coli mastitis dan
dieren met een relatief slechte in vitro migratie-capaciteit
van de PMN\'s. Koeien met relatief veel circulerende PMN\'s,
net vóór infectie, vertoonden een minder emstige
E. coli
mastitis (10).

100

Chemotactic differential (mm)

Figuur 1 Verband tussen de chemotaxis van witte bloedcellen [uigedrukt
in chemotactic differential) geïsoleerd direct voor de Infectie en de ernst
van het verloop van de experimentele E. coli mastitis (uitgedrukt in AUC
van de kiemtelling).

Gedurende de eerste 24 uur na de experimentele infectie
kwam de migratiecapaciteit van de PMN\'s bij alle koeien na-
genoeg stil te liggen. De migratiecapacitcit van de PMN\'s
van de dieren die het minst ziek waren, herstelden zich het
eerst (Figuur 2).

Het gemiddelde aantal circulerende leucocyten daalde bij
alle koeien na de infectie. Bij de dieren met de minder ern-
stige mastitis was deze daling minder sterk. Bij de koeien
met een ernstige mastitis werden relatief meer onrijpe vor-
men (staatT<cmige) van PMN\'s gevonden dan bij de koeien

-ocr page 226-

met een minder ernstige mastitis (11).
Tijdens dit experiment bleek dat een aantal andere factoren,
los van het functioneren van de PMN\'s, invloed had op het
aanslaan van de experimentele mastitis. Acute stress en het
al dan niet ketotisch zijn van de dieren leken twee mogelijke
belangrijke factoren. Uit de literatuur blijkt dat met name
hoog producerende koeien vaker ziek zijn in het eerste deel
van de lactatie (2,4). Het eerste deel van de lactatie kenmerkt
zich door een negatieve energiebalans. Epidemiologische
studies laten een associatie zien tussen een negatieve ener-
giebalans en het voorkomen van ziektes zoals mastitis (18).
In een vervolgexperiment werd de relatie tussen de migratie-
capaciteit van PMN\'s en de ernst van een experimentele
E.
coli
mastitis bij ketotische en niet-ketotische dieren onder-
zocht (12). Als parameter voor het meten van ketose werden
de B-hydroxyboterzuur (BHBZ) en de glucoseconccntraties
bepaald. Bij koeien met een BHBZ-conccntratie van minder
dan 1.4 mmol/L werd een negatieve correlatie gevonden tus-
sen de ernst van een experimentele
E. coli mastitis en de in
vitro migratiecapaciteit van de circulerende PMN\'s. Koeien,
met een BHBZ-concentratie van meer dan 1.4 mmol/L op
het moment van infectie, ontwikkelden allemaal een emstige
mastitis ongeacht de in vitro migratiecapaciteit van de circu-
lerende PMN\'s.

TOEKOMSTIG ONDERZOEK

Uit bovenstaande experimenten bleek dat de emst van een
experimentele
E. coli mastitis tot twee dagen voor de infectie
voorspelbaar is. Wil men deze gegevens vertalen naar een
veldsituatie dan zullen nog een aantal zaken onderzocht
moeten worden. Tijdens de experimenten bleek dat de ge-
bruikte under-agarose techniek om de in vitro migratiecapa-
citeit van PMN\'s te meten nogal wat variatie vertoonde tus-
sen dagen. Er worden experimenten uitgevoerd om meer
inzicht te krijgen in de oorzaken van deze variatie. De moge-
lijke invloed van verschillende homionen op de in vitro acti-
viteit van PMN\'s wordt eveneens bestudeerd.
Tot nu toe werd er nog maar naar één parameter gekeken en
werd één factor onderzocht. Ook een voorspelling van twee
dagen lijkt voor praktijkomstandigheden aan de korte kant.
Recent onderzoek van Tian-Quan Cai
et al. toonde in een
veldproef aan dat dieren, die reeds voor de partus een ver-
laagde chemotaxis van PMN\'s hadden, mastitis post partum
ontwikkelden. Koeien met een veriaagde superoxide pro-
duktie van de PMN\'s (maat voor killing van bacteriën) vóór
de partus ontwikkelden na de partus endometritis (19).
Recent opgestart onderzoek in samenwerking met de afde-
ling Fysiologie van de Faculteit Diergeneeskunde in Gent
biedt de mogelijkheid om het aantal parameters uit te brei-
den. Naast de migratiecapaciteit van de PMN\'s worden ook
in vitro fagocytose en killing van de PMN\'s, in relatie tot een
meer of minder emstig veriopende experimentele
E. coli
mastitis, onderzocht.

Tijdstip rond infectie (uren)

1 ü fPk I ■ n

rrÉiiÉwiiflrif<niiTii1iiiifiiiiilliiiÉifirtin

TOT BESLUIT

Binnen de sectie Bedrijfsdiergeneeskunde Rund wordt mo-
menteel onderzoek verricht naar preventie van mastitis op
goed geleide laagtankmelkcelgetal-bedrijven. Met behulp
van pathofysiologische en epidemiologische onderzoeks-
technieken wordt getracht meer inzicht te krijgen in de pa-
thogenese van een
E. coli mastitis. Ook worden met dit on-
derzoek koegebonden risico-indicatoren opgespoord en het
belang van deze indicatoren voor het verloop van een masti-
tis bestudeerd. Door de combinatie van pathogenetisch en
epidemiologisch onderzoek zijn wij in staat de relatie tussen
risico-indicatoren en een
E. coli mastitis te bestuderen en
kunnen risico-indicatoren tijdens veldstudies zowel geïden-
tificeerd als nader onderzocht worden. Gezien de toename
van het aantal goed geleide melkveebedrijven, met de daar-
bij behorende mastitisproblemen, zullen wij ons ook in de
toekomst blijven richten op het nader identificeren en kwan-
tificeren van risico-indicatoren voor deze mastitisproble-
men. Het doel is te komen tot maatregelen die bijdragen tot
de preventie van deze mastitiden.

SUMMARY

Pathogenic research of Escherichia coli mastitis

In Ibis p.ipcr research about the pathogenesis of Escherichia coli mastitis,
executed by the Department of Nerd Health and Reproduction, is reviewed.
The use of experimental infection models to study the systemic clinical
symptoms of an
Escherichia coli mastitis and the effect of anli-intlamma-
tory drugs on this symptoms are described. Additionally, correlations be-
tween pre-infection in vitro leucocyte function tests and the severity of an
Escherichia coli infection arc discussed. Finally, some future developments
and their possible applications are revealed.

LITERATUUR

1. Dodd FH. Mastitis: progress on control. Symposium: Advances in un-
derstanding mastitis. J Dairy Sci 1983:66: 1773-90.

2. Dohoo IR, and Martin SW. Disease, production and culling in flolstein-
Friesian cows. Ill Disease and production as detemiinals of disease
Prcv Vet Med 1984;2:671-90.

3. Geer D van de, Schukken YH, Grommers FJ, and Brand A. A matched
case-control study on clinical mastitis in Holstein-Friesian dairy cows.
Proceedings 6lh Int Congr Animal Hygiene 1988; 60-4. Skara,
Schweden.

4. Grohn YT, Erb HN, Mc tulloch CE, and Saloniemi HS. Epidemiology
of metabolic disorders in dairy cattle: associations among host characte-
ristics, disease and production, J Dairy Sci 1989; 72: 1876-85.

5. Heyneman R. Vandeputte-Messon G van, and Bürvenich C Possible
correlation between severity of experimental induced
Escherichia coli
mastitis and characteristics of pcriferal blood leucocytes. Arch Int
Phamiacodyn Ther 1988; 291: 298-307.

6. Hill AW, Shears AL, and Hibbit KG. The pathogenesis of experimental
Escherichia coli mastitis in newly calved cows. Res Vet Sci 1979; 26:
97-101.

7. Hill AW. Factors influencing the outcome of Escherichia coli mastitis in
the dairy cow. Res Vet Sci 1981; 31: 107-12.

8. Jain NC, Schalm OW\', and Carroll EJ. Experimental mastitis in leucope-
nic cows: immunologically induced neutropenia and intramammary ino-

-ocr page 227-

culation of Aerohacter aerogenes. Am J Vet Res 1968; 29: 2089-95.

9. Kremer WDJ. Polymorphnuclear leukocyte Chemotaxis and bovine
mastitis. Proefschrift Universiteit Utrecht 1993.

10. Kremer WDJ, Noordhuizen-Stassen EN, Grommers FJ, Daemen AJJM,
Hendricks PAJ, and Brand A. Preinfection chemotactic response of
blood polymorphnuclear leukocytes to predict severity of
Escherichia
coli
bovine mastitis. J Dairy Sci 1993; 76: 1568-74.

11. Kremer WDJ, Noordhuizen-Stassen EN, Grommers FJ, Daemen AJJM.
Bürvenich C,
and Brand A. Blood polymorphnuclear leukocyte Chemo-
taxis during experimental
Escherichia coli bovine mastitis. J Dairy Sci
1993;76:2613-8.

12. Kremer WDJ, Noordhuizen-Stassen EN, Grommers FJ, Schukken YH,
Heeringa R, and Brand A. Severity of experimental
Escherichia coli
mastitis in ketonemic and nonketonemic dairy cows. J Dairy Sci 1993;
76: 3428-36.

13. Lohuis JACM. Escherichia coli mastitis in the cow: some aspects of
symptomatic treatment and defence mechanisms. Proefschrift
Universiteit Utrecht 1989.

14. Paape MJ, Guidry AJ, Jain NC, and Miller RH. Leukocytic defense me-
chanisms in the uddcr. Flem VetJ 1991;62:95-110.

15. Schalm OW. Pathogenesis of Coliform Matitis (Aerobacler aerogene-
ses).
Tijdschr van Diergen 1964; 89 supp 12: 25-9.

16. Schukken YH, Grommers FJ, Geer D van de, and Brand A. Incidence of
clinical mastitis on farms with low somatic cell counts in bulk milk. Vet
Record 1989; 125:60-3.

17. Schukken YH, Grommers FJ, Geer D van de. Erb HN, and Brand A.
Risk factors for clinical mastitis in herds with low bulk mil somatic cell
count. 2. Risk factors for£.
coli. J Dairy Sci 1991; 74: 826-32.

18. Sy väjärvi J, Saloniemi H, and Grohn Y. An epidemiological and genetic
study on registered diseases in Finnish Ayrshire cattle, IV. Clinical mas-
titis. 1986; 27:223-34.

19.Tian-Quan Cai TQ, Weston PG, Lund LA, Brodie B, McKenna DJ, and
Wagner WC. Associations between neutrophyl functions and peripartu-
rient disorders in cows. Am J Vet Res 1994; 55: 934-43.

20. Verheijden JHM. Acute Coliform Mastitis in cattle. Proefschrift
Universiteit Utrecht 1979.

VOEDINGSMIDDELEN-
HYGIENE

MICROBIOLOGIE

Groei van koude-tolerante pathogenen in COg-
atmosfeer.

J.A. Hudson. S.J. Molt and N. Penney. J Food Pro! 1994; 57:
204-8.

Er is betrekkelijk weinig onderzoek gedaan naar de groei van
koudc-tolerante pathogene bacteriën in verzadigde CO2-
atmosfeer. In dit artikel wordt de groei van
Listeria monocyto-
genes, Aeromonas hydrophila
en Yersinia enterocoliotica op
gesneden rosbief, verpakt onder 100% COj condities, vergele-
ken met die op vacuumverpakte rosbief gedurende opslag bij -
1.5 cn 3°C. De rosbief (pH: 6.1) werd besmet met cultures die
10^ kveVml bevatten. Bewaring bij -1.5°C resulteerde in een ge-
leidelijke daling van de aantallen pathogenen in CO2 en in een
stijging onder vaccuum. Bij 3"C groeiden de drie pathogenen
in beide verpakkingssystemen, maar hun groei werd signifi-
cant vertraagd in verzadigde CO^-atmosfeer. Bij -t- 3°C was de
lag-fase in CO2 voor
L. monocytogenes en A. hydrophila lan-
ger dan onder vacuum, maar niet voor
Y. enterocolitica. Voor
alle drie pathogenen waren de generatietijden in CO2 aanmer-
kelijk langer dan onder vacuum.

De groei van de bederfflora werd in verzadigde C02-atmosfeer
eveneens vertraagd, vergeleken met vaccuumverpakking. In
CO2 bestond de bederfflora na de lag-fase bij -1.5"C vooral uit
melkzuurbacteriën, maar bij 3"C overheersten
Enterohac-
teriaceae.

Vergeleken met vacuumverpakking kan door bewaring in ver-
zadigde CO2 een verienging van de houdbaarheid van gesne-
den rosbief worden bereikt van acht weken bij -1.5"C en van
zeven weken bij -1- 3"C, zoals elders reeds was vastgesteld.
Deze verlenging van de houdbaarheidsperiode veroorzaakt
volgens de auteurs geen extra risico\'s voor de volksgezondheid
met betrekking tot de onderzochte drie pathogene bacteriën.

M.P.Smit

Rhodococcus equi-pneumonie bij patiënten met een
afweerstoornis

J.C.C. Borleffs, E.J. Peterse. K. Kaasjager, F. Teding van
Berkhout, en M. Rozenberg-Arska. Ned Tijdschr Gen K
1994; 138:2587-9.

Dit interessante artikel is geschreven door een aantal artsen
uit het Academisch Ziekenhuis te Utrecht.
Rhodococcus
ecfui
(vroeger: Corynebacterium equi) is een sinds 1923 ve-
terinair bekende bacterie, die zich in de grond bevindt en in
het merendeel van grasetende dieren is gekoloniseerd.

Bij voomamelijk veulens is de bacterie een verwekker van
een grannulomateuze pneumonie. De auteurs behandelen
dne casussen bij nog jonge mannen (30, 21 en 24 jaar oud),
die allen immunodeficiënt waren. Eén patiënt had een HIV-
infectie, een ander een aplastische anaemie en de derde ge-
bruikte
Prednison en azathioprine na een niertransplantatie.
Allen hadden koorts en afwijkingen op de thoraxröntgen-
foto. Bij bronchoscopie werd in twee gevallen uit de bron-
choalveolare lavage
R.equi gekweekt. Bij de derde patiënt
werd bij mediastinoscopie een lymfklierbiopsie verricht,
waaruit de bacterie kon worden geïsoleerd.

Zowel in de literatuur als bij deze patiënten kan geen ver-
band worden gelegd met verblijf op een boerderij of besmet-
ting via paarden. De bacterie komt kennelijk ubiquitair voor.
Bij respiratoire klachten bij met name Hl V-patiënten denkt
men meestal aan
Pneumocystis carinii. Hierbij ziet men ech-
tereen fijnvlokkig beeld, terwijl een
R.equi pneumonie is ge-
kenmerkt door haardvormige afwijkingen.

De bacterie is in het algemeen goed gevoelig voor dc meeste
antibiotica, doch behandeling met b-lactam antibiotica
wordt niet aangeraden. De voorkeursbehandeling is die met
twee antibiotica: een macrolide rifampicine. Omdat het
meestal gaat om patiënten met een erg vemiinderde weer-
stand is de sterfte hoog (30%). De drie hier gepresenteerde
patiënten genazen wel allen.

,/. Goud.swaard

-ocr page 228-

voor ae oenanaeimg van oaKteneie lucntwegaanaoenmgen

Géén enkele varkenskweker ontsnapt aan de financiële gevolgen welke
ademhalingsproblemen met zich meebrengen. Deze problemen wor-
den meestal veroorzaakt door menginfekties, met voornamelijk
Streptococcen, actinobacillus en pasteurella\'s. Voor deze bakteriën
heeft Upjohn een krachtig breedspektrum antibiotikum voor var-
kens geregistreerd, het énige diergeneeskundige antibiotikum
dat vóór inspuiting dient opgelost te worden.

^^ -^^■Teei^^^^^^eïer Raadpleeg uw dierenarts.

L

ACTINOeACIUUS PLEUROPNEUMONAE PASTEURELLA MULTOCIDA

r i\'*" J\'S\'\'-^:

-ocr page 229-

«I I fl

■mMÊmÊkêlmiÊiÊai

Berichten en verslagefi

w

Op de lijst zijn verder per werkzame
stof de definitief geregistreerde anti-
biotica vermeld (herkenbaar aan het
REG NL-nummer). Antibiotica waar-
van de werkzame stof op de lijst staat,
maar die nog niet definitief geregis-
treerd zijn, mogen voorlopig ook wor-
den gebmikt.

De belangrijkste inhoudelijke wijzi-
ging in vergelijking met de vorige ver-
sie van de positieve lijst is het opne-
men van strengere, Japanse eisen. De
Japanse eisen gelden namelijk sinds
kort voor alle PVV/IKB-bedrijven. In
de praktijk heeft dit slechts gevolgen
voor het gebmik van TMP-Sulfapre-
paraten bij vleesvarkens.

Het PVV streeft ernaar alleen defini-
tief geregistreerde diergeneesmidde-
len op de positieve lijst te vermelden,
mede op uitdmkkelijk verzoek van de
gebmikers. Tot nu toe was dat niet
goed mogelijk in verband met het
grote aantal registratie-aanvragen dat
nog in behandeling was. Deze afhan-
deling is inmiddels zover gevorderd
dat het mogelijk is om medio 1995 aan
deze wens te voldoen. Dat betekent dat
vanaf 1 juli 1995 alleen de definitief
geregistreerde antibiotica, met een po-
sitieve beschikking voor varkens bin-
nen de PVV/IKB-regeling Varkens,
gebmikt mogen worden. Een uitzon-
dering wordt gemaakt voor enkele
middelen voor zeugen en biggen, aan-
gezien daar voor sommige categorieën
stoffen nog onvoldoende middelen de-
finitief geregistreerd zijn (tot l/l/\'96).

NIEUWE VERSIE POSITIEVE LIJST
VARKENS

Onlangs is een nieuwe versie van de positieve lijst met antibiotica voor ge-
bruik op PVV/IKB-varkensbedrijven verschenen (versie 15/2/\'95). Alleen an-
tibiotica waarvan de werkzame stof op deze lijst voorkomt, mogen door
PVV/IKB-erkende varkenshouders worden gebruikt.

De positieve lijst is inmiddels op grote
schaal verspreid onder IKB-deelne-
mers, erkende dierenartsen. Gezond-
heidsdiensten voor Dieren en far-
maceutische firma\'s.
Belangstellenden die niet in het bezit
zijn van een positieve lijst, kunnen
deze aanvragen bij mevrouw S. Amat
(tel. 070-3409293). Voor vragen over
de positieve lijst: L. Vellenga (tel. 070-
340922) of H. Schouwenburgh (tel.
070-3409260).

OPENSTELLING REGISTER VETERINAIRE MICROBIOLOGIE

Met ingang van 1 april 1995 is het re-
gister voor het specialisme Veterinaire
Microbiologie opengesteld. Dieren-
artsen die voor een de facto erkenning
in aanmerking willen komen, hebben
de gelegenheid zich hiervoor tot I april
1997 aan te melden bij de secretaris
van de Registratiecommissie, dr. Tj.
Joma.

Voorwaarden voor registratie

Om voor een de facto erkenning als
specialist Veterinaire Microbiologie in
aanmerking te komen, moet zijn vol-
daan aan de volgende voorwaarden:

- applicant dient het dierenartsen-exa-
men te hebben afgelegd;

- applicant dient werkzaam te zijn in
één of meer van de volgende deelge-
bieden: algemene-, speciële bacte-
riologie, mycologie, virologie, pro-
tozoölogie, parasitologie;

- de kennis van het specialisme dient
actueel te zijn;

- de periode waarin het specialisme
actief is beoefend, dient minimaal
vier jaar te zijn;

- het percentage van de normale werk-
tijd dat aan het specialisme wordt
besteed, dient meer dan 50% te zijn.
Indien applicant part-time werkt, in
deze 50% van de normale werktijd.

dan dient minimaal 19 uur te worden
besteed aan de uitoefening van het
specialisme;
- applicant dient wetenschappelijke
activiteiten te hebben ontplooid op
het gebied van de microbiologie en
de resultaten te hebben gepubliceerd
in een \'refereed journal\' in de vorm
van minimaal vier artikelen.
Gehouden voordrachten op weten-
schappelijke congressen, gegeven
wetenschappelijke cursussen en an-
dere wijzen van kennisoverdracht
kunnen, wanneer het aantal van vier
artikelen niet geheel wordt gehaald,
een aanvulling zijn.

Aanmelding en procedure

Uw schrijven, waarin u kenbaar maakt
dat u voor een de facto erkenning als
specialist veterinaire microbiologie in
aanmerking wilt komen, dient verge-
zeld te gaan van een curriculum vitae
waarin u met name op de bovenge-
noemde punten ingaat. Dit schrijven
dient u te richten aan:
de secretaris van
de Registraliecommissie. Dr. Tj. Jorna.
Postbus 14031. 3508 SB Utrecht.

Uw aanmelding wordt door de secreta-
ris doorgezonden naar de Specialisten
op Uitnodiging Veterinaire Microbio-
logie (SoUVM), die uw aanmelding in
behandeling nemen. De SoUVM bepa-
len zelf op welke wijze zij uw aanmel-
ding beoordelen. Tot de mogelijkheden
behoren: visitatie van de werkplek, het
afnemen van een toets, het opvragen
van bepaalde gegevens.

De Specialisten op Uitnodiging be-
richten de Registratiecommissie over
hun bevindingen en geven een advies
om wel of niet over te gaan tot inschnj-
ving in het Nederiands Veterinair
Specialistenregister. De Registratie-
commissie beoordeelt vervolgens of
de procedures goed zijn dooriopen en
stelt de applicant op de hoogte van de
beslissing.

Uw aanmelding wordt uiteraard ver-
trouwelijk behandeld.

De profielschets van de specialist vete-
rinaire microbiologie is verkrijgbaar
op het secretariaat van de KNMvD
(tel.: 030 - 510111. Mw. G. Rotgers).
Ook voor vragen over de procedure
van aanmelding en behandeling kunt u
contact opnemen met dit secretariaat.
Indien u meer specialisme-inhoude-
lijke infonnatie wenst, dan kunt u con-
tact opnemen met Drs. A.E.J.M. van
den Bogaard te Eysden.

-ocr page 230-

Ingezonden brieven
«

In het Tijdschrift voor Diergenees-
i(unde van 15 januari 1995 werd door
collega P. Geesink beschreven hoe met
behulp van het computerprogramma
\'Dekt Perfekt\' het dekmanagement op
zeugenhouderij bedrijven geanaly-
seerd kan worden. Ook bij de Ge-
zondheidsdienst voor Dieren in Oost-
Nederland werd reeds (in de periode
\'89-\'92) gewerkt aan het tot stand ko-
men van een bruikbaar en gebmiks-
vriendelijk programma genaamd
\'Analyse dekmanagement\' om het
dekmanagement van zeugen te kunnen
analyseren. Het bepalen van de mini-
maal noodzakelijk bij te houden gege-
vens (onder andere het verioop van de
berigheid en het inseminatietijdstip)
en het bepalen van de wijze waarop
met behulp van tabellen analyse plaats
kan vinden, kwam tot stand aan de
hand van de ervaring opgedaan bij
tientallen bezoeken vanuit de Ge-
zondheidsdienst Oost-Nederiand aan
probleembedrijven. Het uit-ontwik-
kelde programma wordt tot heden op
Gezondheidsdiensten en in onze eigen
praktijk gebruikt. \'Analyse dekma-
nagement\' is een zelfstandig pro-
gramma dat onder MS-DOS op een
\'gewone pc\' wordt uitgevoerd. De
door de veehouder in te voeren gege-
vens bij \'Dekt Perfekt\' zijn dezelfde
als van \'Analyse dekmanagement\'.
Wel zijn er weer andere de analyse-
mogelijkheden.

Een uitgebreid rapport over het pro-
gramma \'Analyse dekmanagement\' is
beschikbaar waarin aan de hand van
een kleine 4000 inseminaties op 21 be-
drijven de interpretatie van de gepro-
duceerde tabellen uitvoerig uit de doe-
ken gedaan wordt. Een en ander is op
PAO reeds aan de orde geweest. Zie
voor meer informatie tevens het artikel
in het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, 1990; deel 115, afl. 9 en de
Proceedings van het IP VS 1992.
Het bestaan van verschillende soorten
programmatuur bij fertiliteitsproble-
men geeft aan dat in de praktijk hier-
aan kennelijk behoefte is.
Het bovengenoemde computerpro-
gramma \'Analyse dekmanagement\',
inclusief rapport en uitgebreide docu-
mentatie, is mede vanwege de
Gezondheidsdienst Oost-Nederland
eveneens voor belangstellenden (com-
mercieel) beschikbaar. Hiervoor kan
men contact opnemen met ondergete-
kende.

■I I ft

ItaÀAi

G.J.R. Groenland, Kloetschup 32,
7232 CL Wamsveld,
tel: 05750-23824

REACTIE

Met verbazing vernam ik van collega
Groenland dat mijn artikel in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde van
15 januari jl. over het door mij ontwik-
kelde dekmanagement analyse-pro-
gramma \'DEKT PERFEKT\', voor
hem aanleiding was om het pro-
gramma welke bij de Gezondheids-
dienst Oost kennelijk gebruikt wordt,
commercieel aan te bieden.
Destijds is dus blijkbaar besloten om

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederiand kwamen in de periode
van 1 januari tot 19 febmari 1995 de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte ver-
plicht is, voor:

Mede in het kader van verantwoord
diergeneesmiddelengebmik heeft de
FIDIN besloten de jaariijkse thema-
middag, die ter gelegenheid van haar
Jaarvergadering wordt gehouden, in
het teken te laten staan van de informa-
tieverstrekking over diergeneesmidde-
len.

De titel van deze themamiddag 1995
is:

\'Als u begrijpt wat ik bedoel.....\'

communicatie en informatie over
diergeneesmiddelen en diergezond-
heid

en wordt gehouden op vrijdag 7 april
1995 te Nijkerk.

De middag zal onder leiding staan van
prof dr. C.M.J. van Woerkum, hoofd
dit programma, om wat voor reden dan
ook, uitsluitend ter beschikking te stel-
len via de Gezondheidsdienst.
Nu financiële belangen een rol gaan
spelen, is deze opstelling plotseling
verlaten.

a

Deze handelswijze verdient in mijn
ogen niet de schoonheidsprijs en is, ge-
zien het aantal positieve reacties dat ik
mocht ontvangen, ook enigszins mos-
terd na de maaltijd.

Dat er nu in een kort tijdsbestek een
keuze is tussen een programma dat op
de praktijk is toegespitst en een pro-
gramma dat voor gezondheidsdiensten
goed voldoet, is mogelijk een positieve
ontwikkeling.

P. Geesink,
Amersfoort.

Rotkreupei

Totaal 3 gevallen in 3 gemeenten:
Friesland 2 gevallen

Zeeland 1 geval

Schurft

Totaal 2 gevallen in 2 gemeenten
Groningen 1 geval

Friesland 1 geval

FIDIN-THEMAMIDDAG 1995

Vakgroep Voorlichtingskunde van de

LUW, die als eerste inleider de spits

zal afljijten.

Verder zullen als inleiders optreden:

- Drs. D.L.M. Schumer, consulent
IKC veehouderij en betrokken bij
het LNV voorlichtingsproject \'Ver-
antwoord diergeneesmiddelenge-
bruik\'.

- Drs. L.C.M. Boonen, praktizerend
dierenarts in dc DAP Helden-Pan-
ningen.

- Dhr. C.A.J. Das, varkenshouder te
Veldhoven en bestuurder in bedrijfs-
organisaties.

- Mr.drs. H. Lommers, adjunct-secre-
taris van de Raad Dieraangelegen-
heden en bekend van radio en televi-
sie.

- Dr. J. Vanhemelrijck, secretaris-ge-
neraal van de Europese federatie
voor de diergeneesmiddelenindus-
trie FEDESA.

-ocr page 231-

VOORJAARSDAGEN 1995:
HET UITSTAPJE WAARD

u hernia\'s van peri-
neum en diafragma zeer vaak
kunnen voorkomen?

Dr. Beilenger komt speciaal uit
Sydney om zijn hoofdstuk in slat-
ter met u te bespreken en de be-
handeling stap voor stap door te
nemen. Een goede gelegenheid
om nieuwe technieken aan het
bestaande arsenaal toe te voegen.

IVistu </«r.....zo\'n 20% van de honden arthrose heeft?

Dr. Bellenger, specialist chirurg gezelschapsdieren, geeft
een seminar over meniscus laesies en etiologie en behan-
deling van arthrose. Deze behandelingen betreffen chirur-
gische, medicamenteuze en beleidsmaatregelen.

IVisl u huidtransplantatie een goede prognose

heeft?

Collega van Zuilen toont tijdens de vrije mededelingen de
voordelen, techniek en resultaten van transplantatie bij
grote huiddcfccten aan de distale uiteinden van de extre-
miteiten. Nadruk zal worden gelegd op hoe complicaties
kunnen worden voorkomen!

H\'ist u septische peritonitis behandeld kan wor-

den met open peritoneaal drainage?

Na chirurgische correctie wordt de linea alba niet gesloten.

Hoe de behandeling, nabehandeling en het uiteindelijke
sluiten wordt uitgevoerd, vertelt drs. Maarschalkerweerd
aan de hand van zijn ervaring op de vrije mededelingen.

Wist u dat.....Dr. Strombeck, auteur van het standaard-
werk over gastroenterologie drie lezingen zal houden?

De brakende hond, differentiële diagnoses, klinische en la-
boratorium diagnostiek, beeldvormende technieken, chi-
rurgische en vooral de medicamenteuze therapie worden
zeer systematisch, practisch en vernieuwend voor u behan-
deld tijdens zijn lezing op vrijdag 21 april.

yVist II </ar.....diarree 4 oorzaken kan hebben?

Stoornissen in osmose, in de desecretie of permeabiliteit
van de darm en mobiliteitsstoomissen. Dr. Strombeck uit
Califomië heeft duidelijke ideeën hoe deze patiënten wel
en hoe beslist niet behandeld moeten worden. Zorg dat u er
zaterdag bij bent!

Wist u </«/.....leverziekten in zo\'n 2% van de patiënten
voorkomt?

Diagnostische tests en medicamenteuze en dietaire behan-
deling van lever-degeneratie, hepatitis en portosystemi-
sche shunts worden door Dr. Strombeck besproken tijdens
zijn seminar op zaterdag. Dr. Bellenger bespreekt de chi-
rurgische behandeling en nabehandeling van portosyste-
mische shunts tijdens zijn seminar op zaterdag.

AL MET AL GENGEG REDENEN OM
ERBIJ TE ZIJN

TOT ZIENS OP DE VOORJAARSDAGEN!

RAI, AMSTERDAM, 21-23 APRIL 1995

VDA-BIJEENKÜMST PRÜVINCIE UTRECHT
RÜNDÜM EUTHANASIE EN OVERLIJDEN
VAN GEZELSCHAPSDIEREN

NIEUWE KNMvD-
CURSUS

DE DIERENARTS
ALS WERKGEVER

Op I I april a.s. zal er een bijeenkomst
plaatsvinden voor vrouwelijke dieren-
artsen in dc provincie Utrecht. Dc avond
zal gaan over het begeleiden en uitvoe-
ren van euthanasie, les Akkerdaas is
werkzaam bij dc afdeling Anacsthcsio-
logie van de Universiteitskliniek voor
Gezelschapsdieren. Zij gaat in op de
technische kanten van euthanasie.
Voor- en nadelen van een voorafgaande
narcose, hoe bijwerkingen zoals braken
te voorkomen en welke combinaties van
anaesthetica en euthanasiemiddelen toe-
pasbaar zijn, komen aan dc orde.
Vervolgens komt Nienke Endenburg
aan het woord. Zij is eveneens verbon-
den aan de Universiteitskliniek voor
Gezelschapsdieren en heeft zich ver-
diept in de relatie mens en dier. Zij be-
spreekt een aantal punten, zoals: \'Hoe
vertel ik het de eigenaar\' cn \'Hoe bege-
leid ik dc euthanasie\'. Ook zal zij iets
vertellen over rouwprocessen bij het
overiijden van huisdieren. De bijeen-
komst begint om 19.30 uur en zal plaats-
vinden in het colloquium van Gezel-
schapsdieren, Yalelaan 8 in Utrecht.

Voor nadere informatie cn aanmelding
kunt u contact opnemen met Eveline
Jansen, tel.: 030-516949 of Angelic
Braakman, tel.:030-871419.

In navolging van cn volgens het systeem
van de cursus \'Van medewerker naar as-
socié\' is dc KNMvD voomcmens om
voor werkgever-dierenartsen, die reeds
zijn geassocieerd een cunius te organise-
ren, waann aandacht wordt besteed aan
dc bedrijfsvoering binnen de praktijk.

Het al dan niet organiseren van deze cur-
sus hangt af van de animo die hier\\ oor
bestaat.

In deze cursus komt dc problematiek
aan de orde, waannee u als wcrkgever-

-ocr page 232-

dierenarts te maken heeft.
De volgende onderwerpen worden on-
der andere behandeld:

* de rechtsvormen binnen een praktijk;

* de maatschap en de samenwerking
daarbinnen;

■I I f«

* het omgaan met personeel en maat-
schapsleden in conflictsituaties;

* communicatie binnen de praktijk;

* arbeidsrecht, pensioenvoorziening,
verzekering, etc;

* de financiën binnen de praktijk: good-
will, associatie, dissociatie, omzet.

Deze drie-daagse cursus met twee over-
nachtingen zal intern worden gehouden
in Aparthotel Delden. Geïnteresseerden
kunnen contact opnemen met Marit
Siem of Maijoleine de Mol. Bij vol-
doende belangstelling zal deze cursus
nog in 1995 worden georganiseerd!

NC

novad coöperatie ideëel

Naast het huishoudelijke gedeelte zal de
nadruk van deze vergadering liggen op
de stand van zaken aangaande het pro-
ject
\'Diergezondheid in beweging\' van
het ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij. Een toelichting over
dit project zal worden gegeven door col-
lega F.H. Pluimers en J. Klaver, leiders
van dit project. De toekomstige rol van
de dierenarts bij de uitvoering van het
project zal worden toegelicht door Joost
de Veer.

Het gaat hierbij om onze toekomst als
prakticus in de landbouwhuisdieren-
praktijk.

Leden van de NCI, kom allemaal naar
Bunnik op 12 april, neem kennis van dit
voor ons belangrijke project en discus-
sieer mee over de invulling van NCI in
dit geheel. J. Klink zal een voordracht
houden over de metaplansessie gezel-
schapsdierenpraktici die vorig jaar ge-
houden is. De mogelijkheden van infor-
matisering voor de gezelschapsdieren-
prakticus zullen hierbij ter sprake ko-
men. Dus: 12 apnl, 20.00 uur Motel
Bunnik: Jaarvergadering NCI.

JAARVERGADERING NCI:

12 APRIL, 20.00 UUR MOTEL BUNNIK

Agenda:

1. Opening

2. Ingekomen stukken en mededelingen

3. Instellen notulencommissie

4. Verslag algemene ledenvergadering
d.d.27apnl 1994

5. Jaarverslag 1994 (secretaris)

6. Jaarverslag 1994 (penningmeester)

7. Vaststellen contributie 1995

8. Vaststellen begroting 1995

9. Benoeming accountant 1995

10. Bestuursverkiezing:
aftredend:

C.W.M. Austustijn, niet-herkiesbaar
voordracht:

A.W. Kooper-Neelemans.
H.F.J. Bulthuis, herkiesbaar.

11. Metaplansessie GGG door J. Klink

12. Jaarverslag 1994 (J.J. de Veer)

13. \'Diergezondheidsbalans\' door
F.H. Pluimers/J. Klaver

14. Rondvraag

15. Sluiting

Hieronder treft u een aantal cursussen
aan. Opgave is telefonisch (030-
517374) en door middel van een fax
(030-516490) mogelijk.

In ons programma-aanbod neemt de
Veterinaire Apotheek een prominente
plaats in. Velen namen deel aan één
van de georganiseerde cursussen. Te-
recht, binnen de praktijkvoering neemt
de apotheek tenslotte een even promi-
nente plaats in.

Dit najaar zullen de cursussen \'Ve-
terinaire apotheek 1 Gemengde Prak-
tijk\' en \'Apotheekbeheer voor Ge-
zelschapsdierenpraktici\' wederom ge-
organiseerd worden. Opgave voor de
wachtlijsten is nu al mogelijk.

Voor hen die actief betrokken zijn bij
het apotheekbeheer binnen de praktijk
staan twee vervolgcursussen op ons
programma; \'Veterinaire Apotheek II
Landbouwhuisdieren\' en \'Apotheek-
beheer 11 voor Gezelschapsdieren-
praktici\'.

Voor de cursus \'Veterinaire Apotheek
II Landbouwhuisdieren\' zijn dit voor-
jaar nog twee plaatsen beschikbaar
(zie hieronder). Voor de cursus \'Apo-
theekbeheer 11 voor Gezelschaps-
dierenpraktici\' bestaat een lange
wachtlijst.

Goed geschoolde assistentes zijn on-
ontbeerlijk voor het goed functioneren
van de praktijk, óók op het gebied van
apotheekbeheer. Voor hen is de cursus
\'apotheek voor assistenten in de die-
renartsenpraktijk\' (zie programma
hieronder). In de cursus dit voorjaar
zijn nog enkele plaatsen beschikbaar.
Deze cursus zal op zijn vroegst in het
voorjaar van 1996 herhaald worden.

VETERINAIRE APOTHEEK II
L.ANDBOUWHUISDIEREN,
5, 6, 7

april en 18, 19 mei 1995, ƒ 2900,-(in-
clusief overnachtingen).

Deze cursus is voor dierenartsen die
reeds deelnamen aan Veterinaire Apo-
theek 1 en actief betrokken zijn bij apo-
theekbeheer

ONDERWERPEN:
Het geneesmiddel:
onder andere keu-
zecriteria, onderbouwing werkzaam-
heid, bio-equivalentie en substitutie,
het beoordelen van infomiatie en on-
derzoeksgegevens, formulering en
kwaliteit.

De apotheek: onder andere voorraad-
beheer, inkoopbeleid, kostenopbouw,
inrichting, personeel en organisatie,
werk- en controlenomien.
Distributie van diergeneesmiddelen:
logboek, administratieve verplichtin-
gen, patiënten/eigenaren infomiatie,
communiceren met de eigenaar over
geneesmiddelen.

-ocr page 233-

Regelgeving: actualisering kennis
wetgeving; knelpunten als gevolg van
regelgeving; hoe daarmee om te gaan.
In het kader van de cursus krijgt men
een aantal \'huiswerkopdrachten\' (on-
der andere over keuze van middelen en
over assortiment in de apotheek) die
gezamenlijk worden besproken.

I m

!!!! CURSUS VOOR ASSISTEN-
TEN !!!!

APOTHEEK VOOR ASSISTEN-
TEN IN DE DIERENARTSEN-
PRAKTIJK. 11 en 12 apnl 1995 (2
hele dagen inclusief overnachting),
ƒ945,-

PROGRAMMA

11 APRIL 1995

09.00 -

09.30 uur

Ontvangst met koffie

09.30 -

10.00 uur

Welkom en uitleg over de opzet van de cursus

Dr. A.G. Vulto, Apotheek FD

10.00-

10.45 uur

Registratie, kanalisatie en distributie van diergenees-

middelen

Drs. E. Honig, Intervet Nederiand BV

10.45-

11.00 uur

Koffie

11.00-

11.45 uur

Achtergronden van het Apotheekwerksysteem en

administratieve verplichtingen

Drs. A.M.Verhaegh, AUV-Advies

11.45-

12.30 uur

Diergeneesmiddelenwet en Wet Uitoefening Diergenees-

kunde

Drs. H.C.A. Leemans, Veterinaire

Dienst

12.30-

13.45 uur

Lunch

13.45-

14.30 uur

Apotheekwerksysteem en administratieve verplichtingen;

de praktijk

Drs. A.M. Verhaegh

14.30-

15.15uur

Verpakken, etiketteren en houdbaarheid van diergenees-

middelen

Drs. S.J. Mesu, apotheker

Project Versterking Farmaceutische

Scholing Dierenartsen

15.15-

15.45 uur

Thee

15.45-

16.30 uur

Voorraadbeheer, bestelsystemen en het uitvoeren van een

bestelling

Drs. J.A.M. Vermeer, prakticus

Diessen

16.30-

17.15uur

Hoe komt een diergeneesmiddel tot stand: \'Van idee tot

medicijn\'

Drs. E. Honig

17.30 -

19.00 uur

Diner

19.00-

19.45 uur

Toedieningsvormen en formuleringen, kwaliteit en stabiliteit

Dr. A.G. Vulto

19.45-

20.30 uur

Groepen diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen.

Kwaliteit van diergeneesmiddelen

Drs. S.J. Mesu

20.30-

20.45 uur

Koffie in de zaal

20.45 -

21.45 uur

Rollenspel: Kanalisatie \'Geef ik het af of geef ik het niet af

Drs. J.A.M. Vermeer en Drs. E. Honig

22.00-

22.30 uur

Koffie en nabespreking

PROGRAMMA 12 APRIL 1995

08.00-

08.45 uur

Ontbijt

08.45-

09.00 uur

Evaluatie

Dr. A.G. Vulto

09.00 -

09.45 uur

Veiligheid op het werk

Drs. J. Klinkers, AUV-Advies

09.45 -

10.30 uur

Maatwerk voor gezelschapsdieren

Drs. S.J. Mesu

10.30-

1 1.00 uur

Koffie

11.00 -

1 1.30 uur

Afval en milieu: oplossingen in de dierenartsenpraktijk

Drs. J. Klinkers

11.30-

12.30 uur

Ontvangen en uitpakken van een bestelling en

opbergen in de apotheek

Drs. J.A.M. Vermeer

12.30-

13.45 uur

Lunch

13.45-

14.30 uur

Praktijkindeling en organisatie

Drs. A.M. Verhaegh

14.30-

15.00 uur

Thee

15.00-

16.30 uur

Bespreking van de eigen praktijksituaties: Leren van elkaar.

Diaserie: Hoe kan een dierenartsenapotheek eruitzien

Dr. A.G. Vulto, drs. J.A.M. Vemicer

en drs. A.M. Verhaegh

16.30-

17.00 uur

Afsluiting, evaluatie en uitreiking certificaten

Ontvangst met koffie 11 april tussen
09.00 en 09.30 uur, start programma
09.30 uur, einde programma 12 april
17.00 uur Henry Dunanthuis, Wouden-
bergseweg 54, Zeist.
Doelgroep: Assistenten in de dierenart-
senpraktijk die betrokken zijn bij medi-
cijnverstrekking en apotheekbeheer.

-ocr page 234-

FA. DE ZEEUW

Op 15 oktober 1994 overleed te Doorn
collega dr. F.A. de Zeeuw na een sle-
pende, ernstige ziekte.
Met hem ging een markant, veelzijdig
en verdienstelijk lid van onze gemeen-
schap verloren.

Hij was met evenveel enthousiasme
wetenschappelijk georiënteerd dieren-
arts als zakenman en lid van een be-
faamde Utrechtse sporn^ereniging.
Maar bovenal was hij een zorgzame
familievader en een aimabel collega.
Hij hield van kunst, met name de wer-
ken van Nederlandse schilders, en van
geschiedenis. De breedte van een pro-
blematiek boeide hem vaak meer dan
het detail. Bij zijn brede belangstelling
en zijn ervaring op velerlei gebieden
paste zijn scherpe geest. Hij beschikte
over een haast feilloos vermogen te
anticiperen op nieuwe ontwikkelingen
binnen zijn vakgebied en over de no-
dige zintuigen voor de daarbij noodza-
kelijke praktische en pragmatische
aanpak.

Collega De Zeeuw bezat een groot
doorzettingsvermogen dat zich ver-
sterkte naarmate de wereld zich ster-
ker tegen hem dreigde te keren. Om dit
te bewijzen had hij een aantal keren
tijdens zijn opvallende carrière gele-
genheid.

Vele van de genoemde eigenschappen
predisponeerden hem voor zijn eerste
belangrijke werkomgeving binnen de
groep van Professor De Blieck en Van
Heelsbergen. Het was dan ook daar
waar hij na zijn studie diergenees-
kunde zijn wetenschappelijke kennis
kon ontwikkelen en zijn in aanleg
reeds aanwezige zakelijke instelling
verder kon uitbouwen. Ofschoon hij
zich gedurende deze periode zeer na-
drukkelijk bewoog in de richting van
het onderzoek op het gebied van
pluimveeziekten, was het onderwerp
van zijn in 1932 met succes verdedigd
proefschrift een \'Bijdrage tot de ken-
nis van het wezen en de toepassing van
het Antivirus (Besredka)\', een micro-
biologisch maar niet uitsluitend
pluimvee-georiënteerd thema.

Inmemoriam

Aan zijn carrière bij de Faculteit der
Veeartsenijkunde kwam ondanks deze
eerste successen abrupt een einde,
toen hij tengevolge van bezuinigingen
in de beruchte crisisjaren als een van
de jongstgedienden het veld moest rui-
men. In deze voor hem en zijn vrouw
bijna uitzichtloze situatie bewees hij
zijn doorzettingsvermogen en zijn ca-
paciteit door juist onder een dergelijke
druk noodzakelijke, soms pijnlijke op-
lossingen te bedenken. Met name deze
beslissing in 1932 zou voor zijn ver-
dere carrière bepalend worden en de
pluimvee-gezondheidszorg in Neder-
land van dit moment af beïnvloeden.

Collega De Zeeuw begon zich aanvan-
kelijk te begeven in de pluimveeprak-
tijk. Wat echter belangrijker was en
steeds belangrijker zou worden, was
zijn activiteit op het gebied van de be-
reiding van geneesmiddelen en met
name vaccins voor de bestrijding van
pluimveeziekten. Hij legde daarmee de
grondsteen voor een bedrijf dat later
zelfs buiten Nederland bekendheid en
erkenning zou verwerven. De eerste
belangrijke stap op deze weg was
reeds voor de laatste wereldoorlog de
ontwikkeling van een gevriesdroogd,
dus stabiel vaccin tegen kippepokken;
een belangrijke bijdrage voor de ver-
betering van de profyla.xe tegen infec-
tieuze pluimveeziekten. Een hele reeks
van nieuw ontM\'ikkelde vaccins zou in
de jaren na 1945 volgen. De blijvende
praktijk-georiënteerdheid en velerlei
samenwerkingsverbanden met onder-
zoekers en onderzoeksgroepen in bin-
nen- en buitenland vormden een be-
langrijke basis voor deze successen.

Opvallend en voor collega De Zeeuw
karakteristiek was dat hij deze resulta-
ten samen met zijn medewerkers be-
haalde, zonder zichzelf hierbij domi-
nant in het voetlicht te plaatsen. Zijn
stimulerend, sturend en alleen dan
wanneer nodig corrigerend optreden
was voldoende om de gestelde doelen
te bereiken.

In het licht van de voorspoedige ont-
wikkeling van Laboratoria dr. De
Zeeuw was het dan ook een voor hem
uitermate moeilijke beslissing op het
moment van het bereiken van de pen-
sioengerechtigde leeftijd in 1970, aj-
stand te doen van zijn levensdoel, zijn
bedrijf zijn betrokkenheid bij onder-
zoek en praktijk. Hij bleef echter ook in
de latere jaren ondanks zijn in ernst
steeds verder toenemend ziektepro-
bleem belangstelling tonen voor het
gebeuren op zijn vakgebied en voor
zijn daarbij betrokken kring van ken-
nissen.

De dood van collega dr. F.A. de Zeeuw
is een groot verlies voor de pluimvee-
geneeskunde, maar vooral voor diege-
nen die hem als collega persoonlijk
hebben gekend en met hem mochten
samenwerken.

Wij zijn hem dank verplicht voor de be-
langrijke bijdrage die hij heeft gele-
verd op het gebied van de bestrijding
van pluimveeziekten en de voorbeel-
dige wijze waarop hij dit deed.
Een van de nestors op dit veterinaire
werkterrein is niet meer.

Zijn familie, zijn vrouw Annie en zijn
dochter zij de nodige sterkte gegeven
dit zware verlies te dragen.

M.M. Krasselt

-ocr page 235-

DE VISIE VAN PROFESSOR BRAND

•DE DIERENARTS MOET DM!\'

\'De dierenarts moet om!\' Professor dr. A. Brand, scheidend hoogleraar
Bedrijfsdiergeneeskunde, is benieuwd welke rol de diergeneeskunde blijft
spelen in de toekomst. Voor hem staat vast: \'de omschakeling naar een breder
dienstenpakket dient liefst vandaag nog ter hand genomen te worden\'.
In zijn afscheidscollege sprak hij over bedrijfsdiergeneeskunde als de navel-
streng naar het veehouderijbedrijf. \'De diergeneeskunde is te lang het kind
aan de streng geweest. Het wordt tijd dat de dierenarts de moederrol over-
neemt\'.

\'Maar hoe dan?\' is de hartekreet van velen, die zich in de praktijk moeilijk
aan de V limmenpositie kunnen ontworstelen. Bedrijfsdiergeneeskunde in de
ware zin des woords is het antwoord. Brand legt uit wat dat betekent.

Door Sophie Deleu

Brand heeft een duidelijke boodschap,
zo bleek ook uit zijn afscheidscollege.
Hoe is hij daartoe gekomen? Een ant-
woord op die vraag wordt gevonden in
de historie van de bednjfsdiergenees-
kunde, een vakgebied dat hij samen met
uitstekende medewerkers uit dc grond
getrokken hectï.

ACHTERGROND

Dc geboortegrond van de man achter de
professor is de Alblasserwaard. \'Een ge-
bied dat voorheen herhaaldelijk onder-

stroomde\', glimlacht Brand. Maar ook
een gebied waar hij nog steeds genie-
tend terugkeert, liefst met buitenlanders
om ze een prachtig stukje Nederland te
laten zien. De bevolking aldaar ervaart
hij als bijzonder prettig: godsdienstig,
scheutig met geld als het om een goed
doel gaat (actueel in verband met de re-
cente watersnood). \'Hard werkend,
maar geenszins bekrompen\', aldus
Brand. Na de oorlog volgde de jonge
Brand dc HBS in Dordrecht. Aan-
vankelijk wilde hij dominee worden,
maar omdat zijn vader bezwaren maakte
-\'daar is toch geen droog brood in te ver-
dienen mijn zoon\'- koos hij voor dc
Koninklijke Militaire Academie.
Daarv oor afgekeurd, besloot hij dierge-
neeskunde te gaan studeren.

\'Ik zat in een groot jaar voor die tijd, wij
waren met 120 afgestudeerden\', vertelt
hij. Hij nam derhalve twee jaar waar in
de kop van Overijssel. Aansluitend nam
hij een gemengde praktijk over in de
Alblasserwaard: \'Een éénmanspraktijk,
ik rekende vijf gulden per visite\'.
Het was naar eigen zeggen een prach-
tige tijd. De ontwikkelingen in de dier-
geneeskunde waren in die zin stormach-
tig dat men toen net begon met
keizersnedes en operaties van lebmaag-
dislocaties in de praktijk. \'Het hele dorp
liep uit\', lacht Brand. Maar het \'gewone
werk\' gaf hem ook veel voldoening: \'Ik
voelde mijzelf toen heel duidelijk maat-
schappelijk functioneren. Het is fijn als
mensen je nodig hebben.\'
Toen de routine in de werkzaamheden
hem teveel werd, besloot hij te sollicite-
ren bij Organon, een hele uitdaging. \'In
het bedrijfsleven ben je als dierenarts
slechts een piepklein radertje in het ge-
heel, terwijl de prakticus een klus van
begin tot eind klaart\', vertelt hij. De ver-
andering was alhoewel inspirerend, zeer
groot. Brand hield zich bij Organon be-
zig met de ontwikkeling van hormoon-
preparaten op het gebied van de voort-
planting bij landbouwhuisdieren. \'Ik
voelde dat wij als dierenartsen een we-
tenschappelijke achtergrond misten.
Bovendien waren we geenszins gewend
aan industrieel denken, in temien van
directheid en omzet wel te verstaan\'.

KLINIEK VOOR GYNAECOLOGIE
EN KI

Doordat de veehouderij een moeilijke
tijd doormaakte cn de veterinaire divisie
in die tijd nauwelijks groei kende, be-
sloot Brand zijn leven een andere wen-
ding te geven: hij ging werken bij dc kli-
niek voor Gynaecologie en KI aan de
Faculteit der Diergeneeskunde, toen
nog gevestigd aan de Biltstraat. \'Een uit-
stekende keus\', meent hij zelf Dc toen-
malige hoogleraar heette De Bois. \'Hij
had de visie om een klein groepje men-
sen uitsluitend onderzoek te laten doen:
Muurling, Wilicmse. Kruip en ikzelf,
kenschetst Brand. Het onderzoek
richtte zich op de voorplanting van het
schaap in al haar facetten en resulteerde
in vier proefschriften. Een belangrijk re-
sultaat was dc mogelijkheid van dc in-
ductie van oestrus in het anoestms-sei-

-ocr page 236-

HÊmt

mmin

zoen; een praktiseh toepasbare vinding.
De tweedeling kliniek-onderzoek vond
als gevolg van de uitstraling van dit on-
derzoek overal navolging.
Brand is in 1970 gepromoveerd en werd
in 1971 door De Bois in staat gesteld
zich een jaar lang in Cambridge met em-
bryotransplantatie bezig te houden.
\'Cambridge is de bakermat van de
voortplanting\', legt hij uit. Dierenarts
Rowson trok met zijn onderzoek op het
gebied van embryotransplantatie weten-
schappers aan uit de hele wereld. \'Ik
herinner me de eerste cursus waarbij we
prostaglandine tot onze beschikking
hadden\', lacht Brand. \'Het was peper-
duur en we brachten 5 mg in, in de ipsi-
laterale baamioederhoom (in plaats van
25 mg intramusculair)\'. In die tijd gin-
gen fundamenteel en toegepast onder-
zoek altijd hand in hand.
In Nederiand temggekomen werkte hij
samen met Tiny Aarts en Maarten Drost
aan de non-chimrgische embryotrans-
plantatie. In 1974 lukte het zelfs om em-
bryo\'s in te vriezen. Het slagen van de
non-chimrgische methode trok veel
mensen naar de faculteit. \'Ik heb niet
voorzien dat embryotransplantatie in de
praktijk zo\'n grote vlucht zou nemen\',
zegt Brand. \'Het is zo\'n lange keten van
handelingen, heel kwetsbaar\'.

BEDRIJFSDIERGENEESKUNDE
Brand werd in de gelegenheid gesteld
om professor Bms op te volgen. Deze
stap betekende een verhuizing van
\'voortplanting\' naar \'bedrijfsdierge-
neeskunde en buitenpraktijk\'. \'Mijn
taak was de ontwikkeling van het feno-
meen bedrijfsdiergeneeskunde\', vertelt
hij. \'Daar zijn we overigens nog steeds
mee bezig\'. Bedrijfsdiergeneeskunde is
in de VS ontwikkeld en verkeerde toen
nog in een initieel stadium. Brand be-
zocht de landen, waar bedrijfsbegelei-
ding de kinderschoenen ontgroeid was
één voor één: de VS, Australië en
Nieuw-Zeeland. \'De oogst viel een
beetje tegen\', meent hij zelf. Bege-
leiding vond voomamelijk slechts plaats
op het gebied van de fertiliteit.
Dierenarts Moller had er in Nieuw-
Zeeland nog het meeste kaas van gege-
ten. \'Daar heb ik veel van geleerd\', al-
dus Brand. De verdere ontwikkeling van
het vakgebied was dus geheel en al aan
de vakgroep in Nederiand. \'We deden
veel onderzoek\', vertelt hij. De proto-
collaire benadering van de bedrijfsbege-
leiding (dissertatie Noordhuizen) bete-
kende een grote stap voomit.
In 1985 vond een opsplitsing plaats in
bedrijfsdiergeneeskunde mnd en var-
ken. Er werd een tweede hoogleraar
aangesteld: prof. Verheijden. Het vak-
gebied bedrijfsdiergeneeskunde varken
heeft daardoor een geheel eigen ontwik-
keling doorgemaakt. \'Er is een belang-
rijk verschil tussen de bedrijfsdierge-
neeskunde van het varken en dat van het
mnd\', legt Brand uit. \'De melkveehou-
derij is grondgebonden en de bedrijfs-
diergeneeskunde dient zich dan ook te
richten op het management\'. Varkens
zijn eigenlijk vanaf het begin in produk-
tiegroepen gehouden en vragen meer
aandacht op ziektekundig gebied.
Moeilijkheden waren er ook: \'Be-
drijfsbegeleiding moet in de melkvee-
houderij het management ondersteunen,
dit betekent een zeer breed werkterrein;
melkproduktie, mwvoederwinning, voe-
ding, gezondheidszorg, reproduktie, vee-
vervanging (inclusiefjongveeopfok), be-
heer van arbeid, gebouwen machines en
het financieel beheer\'.
Haalbaar was op korte termijn de onder-
steuning van het voortplantingsmanage-
ment: de fertiliteit. \'Waarvan rectaal on-
derzoek overigens slechts één onderdeel
is\', benadmkt Brand. Belangrijk zijn
vooral de analyse en de evaluatie van
vruchtbaarheidsdata.

INFORMATIEVERWERKING
\'Verwerking van de gegevensstroom
was op den duur niet meer manueel mo-
gelijk\', vertelt de scheidend hoogleraar.
\'De computer werd geïntroduceerd bij
de vakgroep\'. De vakgroep bedrijfsdier-
geneeskunde en de buitenpraktijk was
daarin de eerste. Vanaf 1984 hield men
zich bezig met infomiatica en was er een
programmeur in dienst. De medewer-
kers ontwikkelden met hem de pakket-
ten VAMPP Rund en Varken. Er wer-
den PAO-cursussen opgezet om de
praktici in den lande te leren met deze
nieuwe instmmenten om te gaan. \'Het
was een hele hoos, maar het zakte helaas
als een pudding in elkaar.\' zegt Brand.
Het ingeven van de data werd als teveel
werk ervaren.

Niettemin is het vakgebied bedrijfsdier-
geneeskunde niet meer los te denken
van het gebmik van de computer.
\'Natuuriijk hebben wij het geluk dat de
studenten ons helpen de gegevens in te
voeren\', legt hij uit. \'Maar we doen het
zelf even goed\'. De interpretatie van de
gegevens naar toepasbare infomiatie is
van onschatbare waarde gebleken voor
de bedrijfsbegeleiding in brede zin
Brand beantwoordt de vraag \'denkt u
dat het gebmik van de computer ver-
dwijnt uit ons vak?\' met een krachtig:
\'Onmogelijk\'.

Maar de weerstand in de praktijk? Veel
dierenartsen wensen zich er niet mee be-
zig te houden. \'Dat is inderdaad een pro-
bleem\', geeft hij toe. \'Pas afgestudeerde
dierenartsen weten hoe ze met de com-
puter en bedrijfsbegeleiding om moeten
gaan, maar zijn de eerste jaren slechts
bezig met varkens enten, kalfjes ont-
hoomen en keizersnedes onder de knie
krijgen. Het is voorde meesten moeilijk
om daama de draad weer op te pakken\'.
Het gat is vooralsnog te groot.

DIENSTVERLENING
De intensieve veehouderij is aan het ver-
anderen. De signalen daarvan zijn on-
miskenbaar. De dieriijke produktie staat
ter discussie en zit momenteel inge-
klemd tussen milieu, markt, produktvei-
ligheid en welzijn van dieren. Het ac-
cent komt daarmee te liggen op kwaliteit
in plaats van kwantiteit. Er wordt eerder
gevraagd naar een grote verscheiden-
heid aan produkten dan naar een grote
hoeveelheid ervan. De veterinaire
dienstveriening dient zich aan te passen
aan deze veranderende kijk op de vee-
houderij. \'Er is wel degelijk vraag naar
managementondersteuning, die veel
verder reikt dan fertiliteitsbegeleiding\',
aldus Brand. \'Maar dan moet de dieren-
arts niet alleen ziektekundig, maar ook
zoötechnisch en economisch -vergeet
vooral dat laatste niet- mee kunnen den-
ken\'. Deze ommezwaai is met name zo
groot omdat de dierenarts een adviseur
moet worden in plaats van \'leniger van
nood\'. Daarenboven worden adviseurs,
commerciële talenten uitgezonderd,
over het algemeen slecht betaald. En in
de veehouderij is advies op alleriei ge-
bied tot voor kort altijd gratis geweest,
althans zo leek het.

Brand is heel duidelijk: \'De dierenarts
die zich wil vestigen in de melkveehou-
derij moet zich realiseren dat de voor-
heen typische diergeneeskundige activi-
teiten, betrekking hebbend op het
behandelen van zieke dieren, niet meer
het grootste deel van de werkzaamhe-
den uit zullen maken\'.

CATECHISMUS
VOOR ATHEÏSTEN
Eén van de problemen wordt gevormd
door het feit de aankomende student een
voomamelijk klinische belangstelling
heeft. \'Een zoötechnisch georiënteerd
persoon gaat naar Wageningen\', zegt
Brand. \'Onderwijs in bedrijfsdierge-
neeskundig denken, zoals ik het geef, is
voor de studenten zoiets als cathechis-
mus voor atheïsten\'. In de laatste drie
maanden van de studie wordt de student

-ocr page 237-

gevraagd de opgedane kennis te integre-
ren tot één geheel; anatomie, pathologie,
epidemiologie, zootechniek en econo-
mie. Brand introduceert daartoe de term
\'anatomie van het management\'... alsof
het in Keulen dondert. \'Zoals de anato-
mie van het dier de basis legt voor de
diergeneeskunde, is inzicht in de stmc-
tuur van het management het vertrek-
punt van de bedrijfsdiergeneeskunde\',
betoogt hij. De dierenarts is ook
idealist, heeft als het ware een roeping.
\'Maar de veehouderij is een keiharde
wereld aan het worden. Realiseer je dat
de veehouder zich in een benarde positie
bevindt, door de daling van de melk-
prijs, de temgtredende overheid, Mac
Sharry en de GATT\', aldus Brand. De
veehouder moet voldoen aan milieu-ei-
sen en de consument kijkt mee als het
gaat om de veiligheid van produkten en
het welzijn van dieren. Het familiebe-
drijf, zoals we dat tot nu kennen, maakt
bovendien plaats voor een zeer zakelijke
aanpak. In toenemende mate werkt de
partner van een boer elders. Ook dit
fenomeen heeft zijn weerslag op de
stmctuur van de Nederiandse veehoude-
nj.

EVOLUTIE

\'Of we het nou leuk vinden of niet, we
moeten evolueren\', stelt hij. \'Als we
tenminste van enige betekenis willen
zijn voor de veehouder\'. De dmk van
buitenaf is daarbij zeergroot: het aantal
melkveebedrijven zakte vorig jaar met
dertig per week. \'Er zijn 50.000 koeien
verdwenen\', aldus de verontmste hoog-
leraar. Van een evolutie kan in die zin
gesproken worden dat de dierenarts tot
op heden een volger is geweest, maar nu
sturend zal moeten optreden. \'Een groot
punt van zorg is altijd geweest dat wij in
dc landbouw achter de feiten aanhol-
len\', vertelt Brand. \'Er zijn dan ook
weinig dierenartsen te vinden in beleids-
functies\'.

Als dc bedrijfsdiergeneeskunde gezien
moet worden als de navelstreng naar het
veehouderijbedrijf, moet de dierenarts
de moeder zijn en het bedrijf het kind:
\'En ik heb dc indmk dat dat tot op heden
andersom is\'. Maar het veterinair-zoö-
technische bloed moet en zal gaan stro-
men richting bedrijf, in plaats van rich-
ting dierenarts! In welke zin moet de
dierenarts sturend optreden? \'Op het ge-
bied van gezondheid, produktie, welzijn
en milieu\', aldus Brand. Natuuriijk is er
ook plaats voor geneeskunde in de ware
zin des woords: \'Ons sterke punt is juist
de klinische inbreng, de pathobiologi-
sche kennis\'.

227

EXPERTISE

Hoe moet deze ommezwaai in het den-
ken van de dierenarts bewerkstelligd
worden? Brand: \'De opleiding geeft
meer mimte dan vroeger, in de vorm van
differentiatie. Naar mijn mening moet
dit nog verder uitgebreid worden.\' De
reeds opgeleide prakticus, die liever gi-
steren dan morgen moet veranderen,
moet zich laten bijscholen. \'En dan niet
in de vorm van cursorisch onderwijs,
maar meer praktisch, met vervolgcur-
sussen\'. Brand doelt op het nieuwe
Amerikaanse systeem, waarbij praktici
met enkele jaren praktijkervaring over
een periode van twee jaar om de maand
twee dagen naar de faculteit temgkeren.
\'Ik vind dat een geweldig idee\', zegt
Brand. Onderwerpen die dan opnieuw
onder de aandacht gebracht zouden
moeten worden, zijn onder meer: voe
ding, voedingsmanagement, grasland
gebmik, economische boekhouding
dynamiek van ziekteverwekkers, epide
miologie, risicofactoren voor ziekten
informatica, simulatiemodellen

(TACT) en probleemanalyse.
En als men niet in staat is dc omscholing
te volbrengen, dient men de expertise in
te huren. Brand is vooistander van de
opname van HAS-ers in een groep-
spraktijk: \'Ik ben ervan
overtuigd dat we zullen
moeten samenwerken
met andere disciplines
in wat voor vomi dan
ook\'. Bovendien is hij
van mening dat een
HAS-er (richting: dier-
gezondheid) alleen
vanuit een groepsprak-
tijk goed kan functio-
neren. \'Met de opname
van een HAS-er zou
een praktijk zijn werk-
terrein enomi kunnen
verbreden en tegelijk
verdiepen\', is hij van
mening. \'Kijk naar de
markt, die is aan het
verkrappen! De dieren-
arts dient zijn dienst-
veriening in veterinair-
zoötechnische en eco-
nomische zin te inten-
siveren.\'

K O N I N K 1.1 j K K NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR D I i: R C; E N i: i: S K U N D E

TOEKOMST
Gaat hij op zijn lauwe-
ren msten, nu hij af-
scheid neemt van zijn
werk? \'Ik ga wel heer-
lijk genieten van mijn
tuin. een glas wijn en
mijn kleinkinderen\', geeft hij toe. Maar
hij is nog lang niet toe aan stilzitten en
achterom kijken: \'Ik ben een boek over
bedrijfsdiergeneeskunde aan het schrij-
ven. Zo nou is het gezegd, dus ik moet
het afmaken\'. Verder zien wij Brand
wellicht temg bij de PAO. Hij wil zich
inzetten voor het systeem van perma-
nent education, waarvoor hij zo warm-
loopt.

Over zijn tuin is hij werkelijk enthou-
siast: \'Ik ga groente verbouwen!\' Dat
deed hij jaren geleden al op het facul-
teitsterrein, maar toen hebben de geiten
van Goudswaard -\'ik hou daardoor he-
lemaal niet meer van geiten\'- op één
nacht met de oogst van een heel jaar
gedineerd.

Brand mag temgzien op een succesvolle
carrière. \'Voor mijn gezin was weieens
geen tijd\', beseft hij. \'Maar ik zorgde er-
voor dat ik stipt om zes uur thuis was.
Dat uurtje eten en praten is voor mij al-
tijd heel belangrijk geweest\'. Voor de
rest bestond zijn wereld uit werk, werk
en nog eens werk. \'Al ben ik wel kerke-
lijk en politiek actief geweest\'. Want hij
realiseert zich tevens dat een mens ver-
eenzaamt als hij alleen maar werkt.
Niets dan lof heeft hij in dat verband
voor het thuisfront: \'De bakermat van

-ocr page 238-

mijn carrière\'. Ooi< noemt Brand liet een
voorrecht om met studenten -lees jonge
mensen- te mogen werken. \'Ze zijn
soms hard in hun oordeel, maar ze heb-
ben een werklust en een enthousiasme...
dat is heel inspirerend!\' Het zijn volgens
Brand ook de jonge mensen die onder-
zoek moeten verrichten. \'Vanaf een be-
paalde leeftijd denk je teveel in patronen
en bedenk je niets nieuws meer\'.

Brands meest indringende ervaringen
zijn tegenslagen: \'Tot de conclusie ko-
men datje een foute beslissing hebt ge-
nomen, daar soms ook nog het welzijn
van je medemens mee hebt geschaad,
dat zijn de meest aangrijpende momen-
ten\'. De laatste vraag betreft enkele pro-
fessorale wijsheden. \'Probeer ook an-
dere dingen te lezen dan vakliteratuur.

Personalia

O

Voor het lidmaatschap van dc Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Oiergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende col-
legae:

Blom. Mevr. B.F.: 1976; 7514 BX Enschede;
Lasondersingel 186.

Frantzen, Mevr. S.; 1981; 2585 TB \'s-
Gravenhage; Celebesstraat 5.
Geervliet. J.; 1995; 3571 AL Utrecht: G.
Bromlaan 58.

Haytema. W.A.; 1995:8621 JX Neeg; De Burd 8.
Holten, MevT. J.M.: 1994; 7213 LD Gorssel:
F.esterbrinkweg 5.

Verhaak. Mevr M.B.M.; 1994; 3255 LV Oude
Tonge; Zuiddijk 61 A, nr 76.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:
Akkerdaas, Mevr. L.C.; 1994; 2011 EC Haarlem;
Klein Heiligland 47.

Bracke, M.B.M.; 1994; 3572 PD Utrecht; p/a W.
Barentszstraat 53.

Brandsma, Mevr. D.M.; 1994; 3524 AW Utrecht;
Terschelling 14.

Comelis, H.J.M.; 1994; 7447 GA Hellendoom;
Noord Esweg 27.

Couwenberg, Mevr. P.J.M.; 1994; 3511 BL

Utrecht; Jacobskerkhof8.

Driessen, J.J.M.; 1994; 3581 JL Utrecht;

Oudwijkerveldstraat 2 bis.

Eblé, Mevr. P.L.; 1994; 3583 AK Utrecht; A. van

Ostadelaan 64 B.

Elk, C.E. van; 1994; 3581 BN Utrecht:
Maliesingel 49.

Essers, F.J.W.; 1985; 6373 LK Landgraaf;
Beuteweg 11.

Hoek, Mevr C.A.; 1994; London Wil 3ES
(Verenigd Koninkrijk); 55 Pembridge Villas.
Kimmenade, Mevr C.H.A.H. van; 1994; 6002 SP
Weert; Tobbersdijk 84.

Laanen, Mevr. S.C.; 1994 ; 2613 TA Delft;
Buitenwatersloot 21/8.

Lek. J. van der; 1994; 6213 ER Maastricht;

durf jezelf kwetsbaar op te stellen, geef
je fouten toe, toon je zwakheden\', zo
kan hij nog wel even doorgaan. \'Geef
verantwoordelijkheid aan je medewer-
kers, haal er ongernerkt uit wat erin zit\'
en: \'Luister naar jö veehouders; er zitten
hele goede hoogleraren tussen\'.
Maar tenslotte wil hij nog iets heel be-
langrijks kwijt:

\'De intensieve veehouderij staat onder
een geweldige druk. De samenleving
mag echter niet de Zwarte Piet bij de
boeren leggen. De toestand waarin de
landbouw verkeert is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid, dus ook van de
consument\'. Het is immers de consu-
ment die liever niet weet dat een stukje
vlees in een piepschuimbakje ooit een
varken was.

Sautemeslaan 32 B.

Lieshout. Mevr M.J.M. van; 1994; 3584 ZD
Utrecht; Enny Vredelaan 127.
Maijer. K.A.; 1994; 3581 PM Utrecht;
Schoolstraat 7.

Movig, O.R.X.M.; 1994; 6235 NC Ulestraten;
Waterval 1 B.

Nolte. A.A.; 1994; 7513 EL Enschede;
Haaksbergerstraat 149-107.
Pape, J B.; 1994; 7981 BV Diever; Gerritsstraat
82.

Rijnvis, H.J.; 1975; 7131 AH Lichtenvoorde;
Mozartstraat 36.

Ruigrok, Mevr. C.A.; 1994; 5521 AH Eersel;
Hint 20.

Smeur, F.G.M.; 1994; 6866 NB Heelsum,
Doorwerthse Heide 14.

Tomsjansen. Mevr. A Th.; 1994; Willemstad.
Curaçao (Ned. Antillen); De Savaan 107.
Tops. R.M.; 1994; 3732 HM De Bilt; De Holle
Bilt 14.

Trijsscnaar. Mevr. A.J.; 1994; 3705 ZK Zeist;
Warande 122.

Vaessen. Mevr. M.M.A.R.; 1994; 6413 AP
Heerlen; Huyn van Rodenbroeckstraat 10.
Willemen. M.A.; 1991; 3731 GC De Bilt;
Utrechtseweg 407.

.•\\ls kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergenees-kundc
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Beelen. Mevr. S.M.; 3523 AM Utrecht;
Tolsteegplantsocn 41.

Bevere, Mevr I.E.M.J. de; 5665 EE Geldrop;
Bosrand 97.

Ham. R. van den; 3514 HR Utrecht; Van
Marumstraat 4 bis.

Lodders. J.H.; 3581 GN Utrecht: Mulderstraat 3.
Sijbranda. Mevr D.L.; 3581 XX Utrecht; Johan
de Wittstraat 5.

□VERLEDEN:

Op 22 februari 1995 overleed Drs. J .B. de Jong te
Wamsveld.

Op 27 febrtjari 1995 overleed Drs. F.M.H. van
Golstein Brouwers te Venlo.

JUBILEA:

Mevr. E.F. Kleyn te Emmen, afwezig, 40 jaar, 1
april 1995

G. de Weerd te Beilen, afwezig, 30 jaar, 2 april

D.M.N. van Vuren te Erp. afwezig. 35 jaar. 8 april
1995

G.W.M. van Golstein Brouwers te Haelen, afwe-
zig, 40 jaar, 18 april 1995

Promotie:

Op 30 maart 1995 Mevr. drs. E. van Duijkeren te
Houten.

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
28 februari 1995:

Berkel, Mevr. L A. van
Haytema, W.A.
Joma.A.W.
Kroezen, Mevr. D.
Meijer, Mevr. M.C.
Mus, Mevr. E.M.H.
Nannes, Mevr. E.M.
Nobelen, Mevr. B.C.M. van de
Rijpert, Mevr. S.C.W.
Zwaagstra, Mevr. K.

MUTATIES:

185 Aarts, M.G.A.; 1991; 5491 TA Sint-
Oedenrode; Schijndelseweg 43;
tel. 04138-
78678 privé,
72650 prakt.; fax 04138-
76639; p., geass. met
J.T.J. ten Hove,
W.H.M. van ler^l, P.J.G. Kühne, G.J.
Toxopeus, J.C. Valk
en J.H. Weijer.

186 Akkerdaas, Mevr. L.C.; 1994; 2011 EC
Haarlem; Klein Heiligland 47; tel. 023-
323247 privé, 030-531779 bur.; o.k. medew.
U.U. (F.D., vkgr. Geneesk. van
Gezelschapsd
.)(toev. als lid).

193* Berkel, Mevr. L.A. van; 1995; 3572 GR
Utrecht; Griftstraat 49; tel. 030-730158;
wnd.d.

196 Blokdijk. Mevr. J.C.M.; 1993; 8607 KD
Sneek; Duizendblad 55; tel. 05150-26434
privé, 12714 prakt.; p., mede», bij Mevr.
I.M. Hens, AJ.A. I.obsteyn, B. Reitsma,
A. van der Schaaf, R.l). Terwisscha van
Scheltinga en M. van der Velde.
202 Bracke. M.B.M.; 1994; 3572 PD Utrecht; p/a
W. Barentszstraat 53; tel. 030-
718390/01140-13296 privé, 03408-88777
prakt.; p., medew. bij R. Blanken
(toev. als
lid).

202 Brandsma. Mevr. D.M.; 1994; 3524 AW
Utrecht; Terschelling 14; tel. 030-893220;
wnd.d.
(tocv. als lid).
209 Comelis, H.J.M.; 1994; 7447 GA
Hellendoom; Noord Esweg 27; tel. 05486-
56417 privé, 55065 prakt.; p., medew. bij J.C.
de Jager, J.P.M. Kamp, H. ten Kate, R.
Renting en T.J. de Vries
(toev. als lid).
209* Comelissen. Mevr. A.H.M.; 1989; 3512 CV
Utrecht; Wittevrouwenstraat 38 bis; tel.
030-314357;
wet. medew. U.U. (F.D., vkgr
Inw. Ziektenen Voeding der Gr Huisd).
209 Couwenberg. Mevr P.J.M.; 1994; 3511 BL
Utrecht: Jacobskerkhof 8; tel. 030-322645
privé. 02291-1538 prakt.; p., medew. bij G.
Huijser van Reenen en H.J.M. Wemer
(toev.
als lid).

217 Driessen, J.J.M.; 1994; 3581 JL Utrecht:
Oudwijkerveldstraat 2 bis; tel. 030-514923;
wnd.d.
(toev. als lid).

218* Duijkeren. Mevr Dr. E. van; 1984; U-1995;
3991 XM Houten; Boekweitoord 12; tel
03403-71508 privé, 030-531111 bur.; wet.
medew. U.U. (F.D., vkgr. Inw. Ziekten en
Voeding der Gr. Huisd ).

218 Eblé, Mevr. P.L.; 1994; 3583 AK Utrecht: A.
van Ostadelaan 64 B.; tel. 030-540938;
wnd.d.
(tocv. als lid).

220 Elk, C.E. van; 1994; 3581 BN Utrecht;

-ocr page 239-

Maliesingel 49; tel. 030-313480; wnd.d.
(toev. als lid).

222 Essers, F.J.W.; 1985; 6373 LK Undgraaf;
Beuteweg 11 ; tel. 045-326565; p.
(toev. als
lid).

223 Flamand, L.J.; 1993; 3402 HB IJsselstein;
Venus
9; tel. 03408-73451; d.

231 Gtauw, Mevr. W.J. de; 1994; 7776 AG
Slagharen; Herenstraat 13; tel. 05231-
3859;
wnd.d.
234 Haagsma, J.; 1961; 8281 CP Genemuiden;
Prins Willem Ale.xandet^traat 12;
tel. 05208-
55647;
r.d.; oud-leraar R.M.L.S.
238* Haytema. W .A.; 1995; 8621 JX Heeg; De
Burd 8; tel. 05154-42238 privé, 05610-
12282 prakt.; p., medew. bij J
.A..V1.
Baerveldt. B. Brummelman. M.H.
Pelleboer en Pronk.
238 Heemskerk, S.P.; 1990; 3421 XB
Oudewater; DiJkgraaHaan 73; tel. 03486-
5573 privé,
3940 prakt.; fax 03486-4350; p.,
medew. bij D.C. de Jong.
352 Hoek, Mevr. C.A.; 1994; London Wl 1 3ES
(Verenigd Koninkrijk); 55 Pembridge Villas;
tel. 00-44-171 -7273827; d.
(toev. als lid).
252*Jorna.
A.W.; 1995; 3524 JR Utrecht;

Filipijnen 218; lel. 030-899947; wnd.d.
254 Kastelein, A.M.C.; 1994; 7776 AG
Slagharen; Herenstraat 13; tel. 05231-
3859 privé. 05247-1616 prakt.; p., medew.
bij J.H.E.Janssen.
256 Kimmenade, Mevr. C.H.A.H. van; 1994;
6002 SP Ween; Tobbetsdijk 84; tel. 04950-
38043 privé, 04120^ 1755 prakt. ; fax 04120-
47471; p., medew. bij W.G. van den Ekker,
J.P.E.M. Langens, H.W. Martin, H.
Oosterveen en M.H.J.J. Westerhof
(loev. als
lid).

353* Klein Hoftneyer, H.J.A.; 1988; Crcmona.
Alberta TOM ORO (Canada); Box 456; tel.
00-M03-63728I9 privé, 6373928 prakt.;
fax 00-1-403-6373928; p.
263*Kroe/en. Mevr. I).; 1995; 3552 GS
Utrecht; Walnootstraat 3 bis; (el. 030-
422087; wnd.d.

264 Kühne, P.J.G.; 1987; 5491 RR Sint-
Oedenrode; l.ieshoutseweg 58 B;
tel
04138-73490 privé, 72650 prakt.;
fax 04138-
76639;
p., geass. met M.G.A. Aarts. J.T.J,
ten Hove. W H.M van lersel, G.J.Toxopeus,
J.C. ValkenJ
.H. Weijer.

265 Laanen, Mevr. S.C.; 1994; 2613 TA Delft;
Buitenwatersloot 21-8; tel. 015-137407; fax ,
015-133908; w
nd.d. (twv. als lid).

268 Lek, J. van der; 1994; 6213 ER Maastricht;
Sautemeslaan 32 B; tel. 043-436407 prive,
046-512969 prakt.; p., medew. bij P.H.M.
Schmeitz (toev.
als lid ).

ik

269 Lieshout, Mevr. M.J.M. van; 1994; 3584 ZD
Utrecht; Enny Vredelaan
127; tel. 030-
520424;
wnd.d. (toev. als lid).
273
Maijer, K.A.; 1994; 3581 PM Utrecht;
Schoolstraat
7; tel. 030-310945; wnd.d.
(toev. als lid).
273
Manschot, Mevr. M.J.; 1993; 5761 RP
Bakel; Roessel 6; tel. 04924-4054 privé.
04930-12230 prakt; p.. medew. bij G J. de
Groot. J.H.S.H..M. van Gulick. J.C.H. van
Noort. P.P. Slotboom en
A. van der Steen.
275* Meijer, Mevr. M.C.; 1995; 3813 HT
.Amersfoort; Roelandplaats 12; tel. 033-
726453; wnd.d.
279
Movig, O.R.X.M.; 1994; 6235 NC
Ulestraten; Waterdal
1 B; tel. 043-642022
privé, 04124-1786 prakt.; p., medew. bij J.
Nijen Twilhaar en G.H.C. de Vries
(toev. als
lid).

280* Mus, Mevr. E.M.H,; 1995; 3512 GK
Utrecht; Oudkerkhof 22 bis; tel. 030-
310789; w nd.d.
280*Nannes, Mevr. E.M.; 1995; 1398 PN
Muiden; Rijksweg 10; tel. 02940-32120;
wnd.d.

283* Nobelen, Mevr. B.C.M. van de; 1995; 4811
KX Breda; Markendaalseweg 189; tel.
076-144729; d.
283
Nolte, A.A.; 1994; 7513 EL Enschede;
Haaksbergerstraat
149-107; tel. 053-342120
privé, 324292 prakt.; p., medew. bij Dr. A.
Zikken
(toev. als lid).
288
Pape, J B.; 1994; 7981 BV Diever;
Gerritsstraat
82; tel. 05219^338 privé, 1378
prakt.; p., medew. bij J.A. Glas (toev. als lid).

297 Rijnvis. H.J.; 1975; 7131 AH Lichtenvoorde;
Mozanstraat
36; tel. 05443-71670 privé.
08340-24555 bur; k.d. R.V.V. kring
Doetinchem
(toev. als lid).

297*Rijpcrt. Mevr. S.C.W.; 1995; 3572 CL
Utrecht; Kapelstraat 2 bis; tel. 030-
723646; wnd.d.

298 Romijn, Mevr. A D.; 1991; 1223 AW
Hilversum; Rigelstraat 84; tel.035-832073
privé. 217620
prakt.; p.. medew. bij
C A.A M. Mol en C.T.M. Vroonland.

300 Ruigrok. Mevr.C.A.; IW4; 5521 AH Eensel;
Hint 20; tel. 04970-13005 privé, 18000
prakt.; fax 04970-18655; p., medew. bij
NLA.P.M. Kappen (toev. als lid).

301 Santen, Mevr J.M.; 1993; 1058 KX
Amsterdam; Warmondstniat
191 lil; tel.
020-6153257 privé. 01860-12066 prakt,; p..
medew. bij Kennema en Mevr. M.M.
Ravenshorst.

309 Smcur, F.G.M.; 1994; 6866 NB Heelsum;
Doortwcrthsc Heide
14; tel. 08373-13181
privé, 08370-12432 prakt.; fax 08370-26400;

Hi

p., medew. bij H AM. van Eist, S.W.
Schukking en A.H. Westerhuis (toev.
als
lid).

315 Stultiens, Mevr. IJ.A.J.; 1994; 5831 TK
Boxmeer; F.lderom 311-22; tel. 08855-
21594 privé,
71406 prakt.; p., medew. bij
L.J.M. Artsen F.C.M. van Genügten.

347 Tomsjansen, Mevr. A.Th.; 1994;
Willemstad, Curaçao (Ned. Antillen); De
Savaan 107; tel. 00-599-9-682145 privé,
653033/653352/649568 prakt.; p., medew.
bij L.F.J. Comenencia
(toev. als lid).

320 Tops, R.M.; 1994; 3732 HM De Bilt; De
Holle Bilt 14; tel. 030-210132 privé, 04920-
15977 prakt.; p., medew. bij G.H. Moorman
en Mevr. J. Moorman-Roest
(toev. als lid).

320 Trijssenaar, Mevr. A.J.; 1994; 3705 ZK
Zeist; Warande 122; tel. 03404-57592;
wnd.d.
(toev. als lid).

321 Vaessen. Mevr. M.M.A.R.; 1994; 6413 AP
Heerien; Huyn van Rodenbroeckstraat 10;
tel. 045-720837; wnd.d.
(loev. als lid).

337 Wessels, R.J.A.M.; 1987; 3524 VJ Utrecht;
Vogezen 9; tel. 030-802297 privé,
03420-
14881 bur.; fax 03420-92813; uitvoerend
secretaris Stichting voor Gezelschaps-
dieren.

341 Willemen, M.A.; 1991; 3731 GC De Bilt;
Utrechtseweg 407; tel. 030-200060 privé,
531323 bur.; wet. medew. U.U. (F.D., vkgr.
Alg. Heelkunde en Heelkunde der Gr.
Huisd
.)(toev. als lid).

341 Willemsen, A.; 1990; 8096 PG Oldebro^k;
Bovenstraatweg62 A; tel. 05253-3337 privé,
1312 prakt.;
fax 05253-3378; p.. geass. met
M. Smit, E. Statema en A.J.J. van Vliet.

346* Zwaagstra. Mevr. K.; 1995; 3523 PE
Utrecht; Kariboestraat 175;d.

UITERSTE
INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

AFLEVERING DEADLINE *)

15-04-1995
01-05-1995
15-05-1995
01-06-1995

27-03-1995
17-04-1995
01-05-1995
15-05-1995

") Voor 12.00 uur \'s middags.

D.A.P. Kampen - IJsselmuiden vraagt zo spoedig mogelijk een

JONGE ENTHOUSIASTE COLLEGA M/V

voor de gemengde praktijk met het accent op de rundergeneeskunde.

Ervaring gewenst. Brieven naar Burg. van Engelenweg 52b, 8271 AT IJsselmuiden.

DIERENARTS M/V

Gevraagd in gemengde praktijk/kliniek

voor de sector landbouwhuisdieren (rundvee, schapen, varkens), met belangstelling voor de genees-
kunde van het paard. Voor sollicitaties en inlichtingen: Dierenkliniek Wolvega, Stellingenweg 6,8474
EA Oldeholtpade, tel.: 05610-88555.

-ocr page 240-

Middelgrote gemengde groepspraktijk in het zuiden des lands met een goed geoutilleerde kliniek zoekt
per 1 juni 1995 een

DIERENARTS M/V

Gevraagd worden:

-goede contactuele eigenschappen, zowel naar cliënten als collega\'s;

-bereidheid zich te verdiepen in deelgebieden van de Geneeskunde van Gezelschapsdieren;

-bereidheid zich in te zetten voor algemene praktijkwerkzaamheden.

Ervaring strekt tot de aanbeveling. Salariëring volgens de normen van de KNMvD. Reacties richten aan de
redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, onder nummer 11/95.

S ^ Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is in drieënhalve eeuw
uitgegroeid tot de meest complete unifersiteit
van Nederland: een rijkgeschakeerde, inter-
nationaal georiënteerde instelling van weten-
schappelijk onderwijs en onderzoek. De 14
faculteiten, 2j onderzoeksinstituten en
58
studierichtingeti bieden studenten en mede-
werkers boeiende mogelijkheden zich verder
te ontplooien. De rijkdom aan disciplines en
de nadruk op kwaliteit bepalen de aantrek-
kingskracht van Utrecht. Wetenschap-
pelijke traditie, moderne technieken en op
de toekomst gerichte programma\'s dragen
daaraan verder bij. Met 26.000 studen-
ten,
7.000 personeelsleden en een jaarom-
zet van ySo miljoen gulden vormt de uni-
versiteit de spil van het KetmisceiUmm
Utrecht, lénuit deze positie in Midden-
Nederland onderhoudt zij een gevarieerd
contactenpatroon met universiteiten en
gespecialiseerde onderzoeksinstituten over
de gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in deeltijd
bespreekbaar Er is een regeling voor flexibel zwanger-
schaps- en ouderschapsverlof; er zijn 95 plaatsen voor
kinderopvang.

Faculteit Diergeneeskunde

De faculteit Diergeneeskunde Is de enige in Nederland. De faculteit neemt
in Europa een toppositie in op het gebied van onderwijs, onderzoek en
patiëntenzorg en is geaccrediteerd bij de American & Canadian Veterinary
Medical Associations.

Bij de faculteit is plaats voor een

Universitair docent

(vacaturenummer 70511)

Dierenarts-assistent

(vacaturenummer 70512)

U gaat werken bij de vakgroep Infectieziekten en Immunologie, afdeling
Bacteriologie.

Uw taken bestaan uit het verzorgen van onderwijs In de bacteriologie,
gecombineerd met onderzoek of diagnostische werkzaamheden.

Vacaturenummer 70511

Wij vragen iemand met een voltooide dierenartsopleiding en academische
promotie of uitzicht daarop binnen 6 maanden, onderwijservaring en
didactische kwaliteiten.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van 2 jaar met
uitzicht op een vast dienstverband. De omvang van de functie is 100%.
Uw salaris bedraagt minimaal f 5 989,-en maximaal f7980,-(schaal 10/12
BBRA) bruto per maand, bij volledige aanstelling.

Vacaturenummer 70512

Wij vragen iemand met een voltooide dierenartsopleiding, didactische
kwaliteiten en enthousiasme om kennis aan anderen over te dragen.
Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van 1 jaar,
waarbij jaarlijkse verlenging tot maximaal 5 jaar mogelijk is. De omvang
van de functie is 100%. Uw salaris bedraagt maximaal f5989,-(schaal 10
BBRA) bruto per maand, bij volledige aanstelling.

Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor nadere inlichtingen contact
opnemen met prof.dr B.A.M. van der Zeijst, telefoon (030) 534344.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u richten aan de afdeling Personeel &
Organisatie van de faculteit Diergeneeskunde,
t.a.v. mevrouw J.S. Drost, Yalelaan 1,
de Uithof, 3584 CL Utrecht.

-ocr page 241-

Endex: het gekombineerd ideaal tegen
alle stadia van leverbot én wormen

(Éhs

Het ideale breedspektrum wormmiddel
voor schapen. Werkt tegen volwassen
en onvolwassen maag-, darmwormen en
alle stadia van de leverbot. Is ook aktief
tegen benzimidazole resistente wormen.
Standaarddosering 1 ml per 5 kg schaap.
Endex is verkrijgbaar in 0,5 liter en 1 liter
verpakking en 2,5 liter rugcontainer.
Ciba Animal Health Division:
na gezondheid de beste oplossing.

1

Animal Health Division

Ciba-Geigy Agro BV
Stepvelden 10, Postbus 1048
4700 BA Roosendaal
Telefoon 01650-97305
Fax 01650-97283

Endex bevat per ml 50 mg triclabendazole en 37.5 mg levamisole hydrochloride. Raadpleeg bijsluiter voor gebruik. Wachttermijn vlees 42 dagen, melk 28 dagen, Reg NL 7978.

-ocr page 242-

1 • I M

HÉiiiirtiiwtfi I liiii

Van de Hoofdredactie

0

Oud-voorzitter van de Hoofdredactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Jan Ido Terpstra,
is op 16 maart overleden in de leeftijd van 88 jaar

De Hoof dredactie is dankbaar voor hetgeen hij voor het Tijdschrift heeft betekend. Terpstra stond
bekend als een zeer kundige en aimabele voorzitter Hij verstond de kunst om plezierig en kame-
raadschappelijk met jonge mensen om te gaan, ondanks een soms groot leeftijdsverschil.

Van oudsher kennen we de veterinaire tandheelkunde; met name die van het paard. Pas in de laatste twee
decennia krijgt de tandheelkunde van het gezelschapsdier de aandacht die het verdient en wel op een heel
intensieve manier

Na acht voorgaande artikelen over dit onderwerp volgt thans een negende!

Waren de eersten van overwegend klinische aard, in dit artikel worden de vergelijkende anatomie en de
gangbare nomenclatuur in \'het gebit\' uit de doeken gedaan.

Tot welk een schrille tegenstelling hiermee staat de uitspraak, die het Veterinair Tuchtcollege moest doen
over een zaak van de dierenarts, die zich in dezen niet aan de afspraken had gehouden. Ook dit staat in dit
nummer van ons tijdschrift te lezen.

Gelukkig klinkt er in het interview met prof Tielen, ter gelegenheid van zijn tweede ambtslustrum, een po-
sitief geluid door Hierin wordt de bijzondere positie van de Nederlandse prakticus met betrekking tot de
veehouder en de Gezondheidsdienst voor Dieren duidelijk en met visie verwoord.

Laten we als dierenartsen ons steeds bewust zijn van onze verantwoordelijkheden en daar met inzet en en-
thousiasme naar handelen!

De Hoofdredactie

-ocr page 243-

En watf

als uw hond wormen heeft ?

Met Drontal Plus bevrijdt u honden efficiënt en snel van maag- en darmwormen.
Bayer heeft een middel ontwikkeld met twee belangrijke voordelen :

1. Specifieke wormziekten hoeven niet langer met specifieke produkten bestreden te
worden. Bayer heeft het eerste echte allround ontwormingsmiddel ontwikkeld.
Het is één tegen allen : één middel tegen alle maag- en darmwormen.

2. Er is geen dagenlange behandeling meer nodig. Met het nieuwe allround
ontwormingsmiddel van Bayer volstaat een eenmalige behandeling.

Bayer

Bayer B.V.

Verkoopgroep Veterinair
Nijverheidsweg 26, Postbus 80
3641 AB Mijdrecht
Tel. 02979 - 80666

^Drontal Plus. Eén middel
tegen rond- en lintwormen.

-ocr page 244-

Sinds 1987 vertegenwoordigt Tolfedine
als anti-inflammatoir, analgetisch en
antipyretisch diergeneesmiddel bij de
hond of de kat meer dan 16 miljoen
dagbehandelingen.

Hierdoor kan Tolfedine®, in de
groep van de nieuwe NSAI
voor kleine huisdieren in
Europa, steunen op nagenoeg
de grootste klinische ervaring :
dankzij zijn bewezen efficiëntie
en zijn uitzonderlijke tolerantie
bij de hond en de kat, biedt Tolfedine® de
kwaliteitsgarantie die U bij de behandeling
van talloze, klassieke indicaties dagelijks
vereist.

Daarom ook is Tolfedine® de nummer 1.

Vétoquinol

Medine\' (ToKMunmiurl 1. Eigenschappen: Niet steröd anti-inflannmatcilr voor hond en kat Hond:
Pijnt>estrijding en remming van acute ontstekingsreactie vreke bepetW is tot de vreke de/en : bij
locomotiestoornissen na trauma, bij acute opflikkering van arthrosis, post operatief na
orthopedische ingrepen en tumorexcisie. Kat; Pijnbestrijding en remming van acute
ontstekingsreactie wel<e beperkt is tot de weke delen : b; iocomotiestoomissen na trauma, bijk
acute opHikketing van arthrosis, als aanvuUende/ondersteunende therapie bij aandoeningen van de
lagere urinewegen, indien gepaard gaande met pijn en onsteking, post-operatel.
2. Toediening i
dosering
i Oraal: 1,5 ■ 3mg per kg 1 .g. 2x da^s, gedurende 3-5 dagen, S.C. of I.M,: 4 mg per
kg 1.g., te hertialen na 48 uur. 3.
Verpakking en samenstelling: Tolfedine* 6mg (Kat): doos ä
20 tabletten-per tablet 6mg tolfenamaw. Reg NL 3128 ■ UDA. Tolfedine\'60mg (Hond): doos è
16 tabletten-per tablet 60 mg toltenamzuur. Fteg NL 3126-UDA. Tolfedine\' 4% : «acon è lOmI
nspuitbare oplossmg-per ml 40mg toltenamzuur. Reg NL 3129-UDA,

VÉTOQUINOL B.V. Postbus 3191 5203 DD \'s HERTOGENBOSCH Tel. 01834 1782 Fax 01834 3718

Nr.1 in Europa

Tolfedine^

HET NSAI BIJ UITSTEK

-ocr page 245-

1 «nFo^r-iiif^iFki I fi

i m —ihtué^

VETERINAIRE TANDHEELKUNDE (9)

CLASSIFICATIE. NDMENCLATUUR EN IDENTIFICATIE
VAN GEBITSELEMENTEN BIJ DIEREN

Tijdschr Diergeneesk 1995: 120: 234-41

Andries van Foreest\'\'

SAMENVATTING

In dit artikel in de reeks over tandheelkunde bij gezel-
schapsdieren wordt beschreven hoe de verschillende
dentities van zoogdieren naar vorm en functie onder-
scheiden kunnen worden. Het aantal tandwisselingen en
de wijze waarop die plaatsvindt, alsmede het verloop van
de eruptie van gebitselementen bepalen mede de classifi-
catie. Er wordt aandacht besteed aan de nomenclatuur,
de differentiatie van de gebitselementen alsmede hoe een
tandformule wordt samengesteld en hoe die er voor ver-
schillende diersoorten nu uitziet.

Het belang van het standaardiseren van de plaatsaandui-
ding van de gebitselementen wordt aangegeven waarbij
het drie-cijferssysteem, het notatiesysteem volgens
Triadan, wordt aanbevolen.

INLEIDING

Bevindingen die door een goed oraal en tandheelkundig on-
derzoek bij dieren worden waargenomen, dienen schriftelijk
te worden vastgelegd. Gebitselementen hebben, hoewel ver-
schillend in functie, aantal en vomi voorde diverse diersoor-
ten. een vaste positie in de kaak. Door de exacte plaatsbepa-
ling aan te duiden van het gebitselement dat een controle of
behandeling heeft ondergaan, kan een ieder die toegang
heeft tot het patiëntenbestand de gegevens temgvinden.
Het gebmik van verschillende notatiesystemen door elkaar
kan niet anders dan tot verwarring leiden. Niet alleen voor
eenjuiste eensluidende documentatie van patiëntgegevens is
het van belang dat dierenartsen dezelfde tandheelkundige
begrippen gebmiken. Het is eveneens belangrijk dat de ver-
schillende temiinologieën die gebruikt worden om anatomi-
sche begrippen in de tandheelkundige discipline te beschrij-
ven, duidelijk en bekend zijn bij dierenartsen.
Hoewel de humane tandheelkunde een aantal begrippen ge-
bmikt die direct in de diergeneeskunde kunnen worden toe-
gepast, zijn er een aantal begrippen en benamingen die dui-
delijk verschillen. Begrippen als palatinaal en mesiaal
worden in de diergeneeskunde niet of zelden gebruikt, ter-
wijl dit toch terechte tandheelkundige temien zijn die de
tandheelkundig geïnteresseerde dierenarts regelmatig tegen-
komt. Deze temien worden ook meer en meer gebruikt in de
veterinaire literatuur sinds de belangstelling voor de veteri-
naire tandheelkunde zo\'n grote vlucht heeft genomen.

\'Jhr. .-i.H\'- van Forces!. Universitair iltH\'enl Famheil OiergenceskunJc.

Universiteit Utrecht. Vakgroep Geneeskumh\' van GezelschapsiHeren. Universitair
medewerker Veterimir-Chirurgische Klinik Universität Zürich. Zwitserland.
Dierenarts voor tandheelkunde verhonden aan hel Veterinair Specialisten Centntm
de Wugenrenk. IVageningen.

In dit artikel wordt een aantal tandheelkundige begrippen be-
sproken die aan de parate kennis van de dierenarts kunnen
worden toegevoegd. Ook is het van belang dat de dierenarts
op de hoogte is van de classificatie en identificatie van de di-
verse dentities die de dierenwereld biedt.

Achtereenvolgens zullen worden beschreven:

I. Classificatie van de verschillende dentities

II. De nomenclatuur van het gebit

III. De identificatie van gebitselementen

I. CL.4SSIFICATIE VAN DENTITIES (2,6, 8, 9, 10, 15)
In de dierenwereld zijn er talrijke tandheelkundige classifi-
caties in gebruik. Deze verscheidenheid is onder andere ont-
staan door de diversiteit in taxonomie, anatomie en functie
van de verschillende gebitselementen, kaakbevestiging en
-vomi en de bewegingsmogelijkheden van de kaken. Alge-
meen gebruikte tandheelkundige termen zijn afgeleid uit
oud-Grieks en Latijn. In
1936 verscheen van de hand van Sir
Frank Coyler de eerste dmk van \'Variations and diseases of
the teeth of animals\', dat door zoölogische, archeologische,
veterinaire en tandheelkundige studenten en onderzoekers
als standaardwerk gebmikt wordt
(2). Een uitgebreide aan-
vulling en revisie verscheen in
1991 (9). In 1993 heeft
Kertesz in zijn handboek \'A colour atlas of veterinary den-
tistry and oral surgery\' een aantal nieuwe wetenschappelijke
temien geïntroduceerd en een duidelijk classificatiesysteem
van gebitselementen omschreven en voorgesteld (8).

1. Een eerste onderscheid in dentities wordt gemaakt in
vorm en functie (homos = dezelfde; heteros = verschil-
lend; odonto- of odont- = aan de tand gerelateerd):

-ocr page 246-

aan de binnenzijde (linguale of palatinale zijde) (pleura =
zijde). Voorbeeld: beenvissen, slangen, hagedissen.
Acrodontie: acrodonte tanden hebben geen wortel en
staan op de kaakrand. De basis is ankylotisch met het
kaakbeen verbonden (akros = op de top). Voorbeeld:
beenvissen, amfibieën en reptielen.
Thecodontie: thecodonte tanden zijn bevestigd met wor-
tels in de alveolaire holte (theke = schede). Voorbeeld:
krokodillen, zoogdieren.

De eerste vijf classificatiemogelijkheden zijn door Kertesz

in een schema ingedeeld (Zie schema 1).

HETERODONT

Schema 1 : Dentitie-classificatie volgens Kertesz (8)

DENTITIE

HOMODONT

_!_

MONOPHYODONT POLYPHYODONT
walvisachtigen krokodil

haai

II. Een tweede onderscheid in dentities wordt gemaakt naar
het
aantal tandwisselingen die plaatsvinden (mono =
één; di = twee; polys = veel; phyo = groei):

De monophyodonte dentitie: het blijvende gebit kent
geen voorgaande of opvolgende dentitie.
De
diphyodonte dentitie: bij deze dieren worden twee
dentities gedurende het leven ontwikkeld: een
melkgebit
en een blijvend gebit. Er is sprake van één tandwisseling.
De
polyphyodonte dentitie: de gebitselementen worden
gedurende het gehele leven vervangen (voortdurende
tandwisseling).

III. Een derde onderscheid in dentities wordt gemaakt naar
de verschillende
vormen van tandwisseling:

De verticale tandwisseling: hier is sprake van een denti-
tie die gegroepeerd vanuit een verticale richting door-
breekt. De
horizontale tandwisseling: hier is sprake van
een dentitie die na elkaar komend in een horizontale rich-
ting doorbreekt.

IV. Een vierde onderscheid wordt gemaakt naar de duur van
de groeiperiode
van gebitselementen (elo- van elongare
= verlengen; an- = niet) (8).

Het elodonte type: gebitselementen die voortdurend
groeien. Het
anelodonte type: gebitselementen die een
beperkte groeiperiode hebben.

V. Een vijfde onderscheid wordt gemaakt waarbij de lengte
verhouding tussen de kroon en de wortel
een rol
speelt:De
hypsodonte gebitselementen: een hypsodont
gebitselement heeft een lange anatomische kroon en een
relatief korte wortel.

De brachyodonte gebitselementen: een brachyodont ge-
bitselement is een volwassen tand of kies waarbij de wor-
tels langer zijn dan de anatomische kroon.

VI.Tenslotte kan er een onderscheid worden gemaakt naar
de wijze van bevestiging van een gebitselement aan of
in de kaak:

Pleurodontie: pleurodonte tanden hebben geen wortel
en zijn ankylotisch aan de kaakrand bevestigd en vooral

VERTICALE
tandwisseling

ANELODONT
gelimiteerde groei

"1

voorsteel, voorste achtersteel. HYPSODONT BRACHYODONT
en
achterste

aardvarken

mens, aap
varken
kat. hond

B

Figuur 3. Classificatie van gebitselementen waarbij het groeipatroon en
de wortelvorming een rol spelen.

A. Een elodonte tand: geen wortelvorming, voortdurende groei.

B. Een anelodonte tand van het branchyodonte type (korte kroon): gelimi-
teerde groei van wortelvorming.

C. Een hypsodont element, de wortels zijn nog met geheel afgevormd. De
kroon \'groeit\' niet meer, maar er is een voortdurende eruptie.

O. Een hypsodont element: de wartels zijn geheel gevormd. De kroon is
volledig \'uitgegroeid\' en Is bijna afgesleten.

HORIZONTALE
tandwisseling
olifant
zeekoe

ELODONT
blijvende groei

knaag-
dieren

konijn
cavia

paard
herkauwer

-ocr page 247-

lari

itaMÉl

\'MK

il I M

É^fMmiÈmm

(8). Ter verduidelijking wordt op een aantal van de hierbo-
ven beschreven begrippen nader ingegaan.

□E HOMÜDONTE DENTITIE
De monophyodonte groep

Het gebit in deze groep bestaat uit één reeks gelijkgevormde
gebitselementen. Dc kroon kan (gedeeltelijk) bedekt zijn
door glazuur, maar kan ook slechts bedekt zijn door cement.
Het wortelkanaal vernauwt zich tijdens het leven door vor-
ming van secundaire dentine. De getande walvissen (de
Odontoceti) met onder andere de dolfijn, de bruinvis en de
orka zijn hier voorbeelden van (Foto 1). De meest bekende
dolfijn,
Tursiops iriincatus, heeft in iedere kaaktak 21 tot 25
unifomie tanden.

De polyphyodonte groep

De gebitselementen in deze groep worden voortdurend ver-
vangen. In het algemeen worden de elementen vervangen
voordat er emstige slijtage is opgetreden. Het is niet geheel
duidelijk of het vervangingsproces gedurende het gehele le-
ven dezelfde activiteit blijft houden. Dieren die een zeer
hoge leeftijd bereiken, kunnen tandeloos worden omdat het
proces stopt. Een nader onderscheid binnen deze groep kan
worden gemaakt aan de hand van de wijze waarop de ver-
vanging plaats vindt:

a) De vervanging van de tanden vindt plaats in het verticale
vlak. De tand groeit vanuit de tandkas van waamit de vo-

rige tand is verdwenen. Een voorbeeld hiervan zijn de tan-
den van de krokodil (Foto 2).
b) De vervanging van de tanden verloopt in een horizontale
en caudale richting (haai, leguaan, hagedis) (Foto 3).

DE HETERÜDGNTE DENTITIE
De horizontale tandwisseling

Bij horizontale tandwisseling is sprake van een dentitie die
na elkaar komend in een horizontale richting doorbreekt. De
plaats van aanleg van een kies is caudaal in de kaak en daar
breekt het element ook door. Vervolgens verplaatst het ele-
ment zich naar rostraal. Het voorste, mesiale gedeelte van de
kies slijt het eerst en valt na slijtage uit. Tijdens dit proces
breekt er distaal een opvolger door en komt in functie. De
elementen worden dus niet gelijktijdig versleten maar na el-
kaar (Figuur 1).

Horizontale tandwisseling is bekend bij de olifant, sommige
kangoeroe-soorten en de zeekoe (Foto 4).

De elodonte dentitie

Een elodont gebitselement is een element dat gedurende het
gehele leven groeit vanuit de omslag van binnenste en bui-
tenste tandepitheel en nooit anatomische wortels vormt
(voorheen wel aradiculair hypsodont genoemd) (Figuur 3\'^).
De dentine wordt gevormd door de odontoblasten uit de pa-
pil en het glazuur uit de ameloblasten die uit het binnenste
tandepitheel zijn gevormd. De wortelpuntopening, foramen
apicis dentis, sluit zich niet, maar blijft open. De positie van
de apex in de alveolus blijft dezelfde. Er is dus een lengtetoe-
name van de tand in de mondholte: intra-orale extmsie van
de occlusale en incisale oppervlakte. Vanwege het fysiologi-
sche slijtageproces van gebitselementen door het onderling
contact (attritie) zal de totale lengte van de tand onder nor-
male omstandigheden dezelfde blijven. Elodonte tanden die
extra-oraal groeien (bijvoorbeeld de olifantslagtand) zijn uit-
zonderingen; zij blijven groeien en alleen pathologische slij-
tage van tandmateriaal (abrasie) is mogelijk.
Elodonte dentities kunnen zowel mono- als diphyodont zijn.
Binnen deze groep vindt een onderverdeling plaats naar de
lokatie van de tanden.

a) zowel de voorste als achterste gebitselementen blijven
doorgroeien. Het occlusale oppervlak is gedeeltelijk be-
dekt met glazuur. Er is verschil in dikte van de glazuur-
laag. Voorbeelden: enkele knaagdiersoorten (chinchilla,
cavia) en de orde der Lagomorpha (het konijn, de haas)
(Figuur2, Foto 6).

b) alleen de voorste gebitselementen blijven doorgroeien.
Voorbeelden: de meeste knaagdieren die van een omni-
voor dieet leven (rat, muis, eekhoom), de hoektanden van
diverse Suidae met als uitzonderlijk voorbeeld het herte-
zwijn
(Bahyrousa hahyrussa), de hoek- en snijtanden van
het nijlpaard, de slag- of stoottanden (de enig overgeble-
ven snijtand) van de olifant (Foto 5) en de snijtanden in de
bovenkaak van de klipdassen.

c) alleen de achterste gebitselementen blijven doorgroeien.
Voorbeelden van deze dentitie vinden we bij het aardvar-
ken en de orde der Edentata.

Het aardvarken (orde Tubulidentata) heeft geen snijtan-
den en meestal geen hoektanden in de permanente denti-
tie, doch in iedere kaakhelft een vijftal levenslang door-
groeiende kiezen, die een geheel eigen anatomische bouw

Tij [) schrift voor Difrgfn f eskunde, deel 120. Al\'ril, aflevering 8, 1995

235

-ocr page 248-

1. Geopende bek van een orka. Alle gebitselementen zi|n uniform (mono-
phyodont). Bij dit dier zijn vele tanden afgesleten.

2. Tanden van een krokodil. Gelijkvormde gebitselementen met voortdu-
rende verticale tandvervanging (Polyphyodont).

3.Kaak met geli|kgevormde gebitselementen van een fiaai. De vervanging
van de tanden verloopt in een horizontale en caudale richting.

4. De ven/anging van een kies bij een olifant verloopt horizontaal. De cau-
daal gelegen nieuwe kies duwt de ervoor liggende kies in rostrale richting.
Dit gedeelte valt na sli|tage uit.

5. De olifantslagtand is een elodonte snijtand, die extra-oraal blijft door-
groeien.

hebben.

De benaming \'orde Edentata\' suggereert dat deze zoog-
dieren geen tanden hebben. De miereneter uit deze orde is
inderdaad tandeloos doch het gordeldier en de luiaard
hebben wel degelijk gebitselementen. Deze dieren zijn
monophyodont, hebben een sterk in aantal gereduceerd
gebit. De kiezen zijn eenvoudig gevormd (bijna homo-
dont) en blijven levenslang doorgroeien.

6. Een voorbeeld van een konijn met een malocclusie van de incisieven.
Deze voorste gebitselementen blijven doorgroeien. Ook de achterste ge-
bitselementen (kiezen) bli|ven doorgroeien. Bij een malocclusie van de snij-
tanden zullen de kiezen onvoldoende slijten. Het konijn kan dan uiteindelijk
de bek niet meer openen en kauwen.

De anelocionte dentitie

Een anelodont gebitselement heeft een groeiperiode die
gelimiteerd is. Er is een duidelijke demarcatie tussen de
anatomische tandkroon en de tandwortel. Het wortelka-
naal wordt langzamerhand smaller en het foramen apices
dentale vernauwt zich vanaf het moment dat de lengte-
groei van de tand is voltooid. Anelodonte elementen wor-

-ocr page 249-

den onderverdeeld in hypsodonte en brachyodonte tanden
en kiezen (hypsos = hoogte; brachys = kort). Volgens de
letter kan men deze elementen aanduiden met lange res-
pectievelijk korte tanden. Beide groepen zijn diphyodont.

De hypsodonte gebitselementen

Een hypsodont gebitselement heeft een lange anatomische
kroon en een relatief korte wortel (voorheen wel radiculair
hypsodont genoemd). De kroonvorming is sterk verlengd
(hoogkronigheid) en vindt ook nog plaats in de jongvol-
wassen levensfase, waama wortelvorming optreedt en het
element wordt afgevormd (Figuur 3^). Een gedeelte van
de kroon is dan subgingivaal aanwezig in de alveole.
Nadat het element volledig is ontwikkeld, vindt er geen
lengtegroei meer plaats (Figuur3d).
Het voedselpatroon van vele zoogdiergroepen, waarvan de
grassen- en bladeren-etende hoefdieren de belangrijkste
zijn, vraagt om molaren die een groot en plat oppervlak
hebben. In dit dieet is veel abraderend materiaal aanwezig;
zand, hoog gehalte aan kiezelzuren in het gras. Vooral bij
herkauwers kan de afslijting extreem zijn. De hypsodonte
specialisatie - een mechanisme van continue eruptie -
heeft als voornaamste functie het weerstand bieden aan de
hoge attritie. Dit gebeurt doordat gelijkopgaand met de at-
tritie het cavum dentis wordt gevuld om te voorkomen dat
de pulpa bloot komt te liggen. Op \'gevorderde leeftijd\'
(paard 10-12 jaar) stopt de lengtegroei (wortelvorming) en
sluiten zich de apices. De slijtage gaat gewoon door waar-
door het element steeds korter wordt en uiteindelijk uit de
kaak zal vallen.

Bij zoogdieren met hypsodonte elementen verloopt het
proces kauwen - slijtage en wortelvomiing - eruptie onge-
veer als volgt:

Bij een volwassen gebitstoestand vindt er regelmatig slij-
tage (occlusaal verlies van tandweefsel) tijdens het kau-
wen plaats. Normaal is de slijtagesnelheid even groot als
de eruptiesnelheid. Terwijl er aan de ene kant occlusale
slijtage plaatsvindt en aan de andere kant eruptie van het
element teneinde een goed kauwmechanisme te bewerk-
stelligen, neemt de \'reserve\' van de anatomische kroon af
De klinische kroon en de anatomische wortel blijven in
lengte gelijk. Het is de positie van de wortelpunt die mi-
greert in de richting van de kroon naannate de hoogte van
de anatomische kroon (de \'reserve\') vermindert in lengte.
Zolang er een evenwicht bestaat tussen slijtage en eruptie
kunnen hypsodonte tanden en kiezen goed functioneren.
Op hoge leeftijd of door een pathologische attritie of abra-
sie van de elementen kan het kroongedeelte totaal versle-
ten zijn (Figuur 3d).

Er is een wezenlijk verschil tussen hypsodonte en elodonte
gebitselementen: elodonte elementen blijven groeien van-
uit de wortelpunt die zich nooit sluit.
Paardachtigen hebben een lange anatomische kroon ter-
wijl de herkauwers een relatief veel kortere anatomische
kroon hebben in verhouding tot de lengte van de tandwor-
tel.

De brachyodonte gebitselementen

Een brachyodont gebitselement is een volwassen tand of
kies waarbij de wortels langer zijn dan de anatomische
kroon. Reeds op jonge leeftijd zijn de wortelpunten vol-
groeid en is het foramen apicale sterk vernauwd.
Omnivoren, carnivoren en de niet-grasetende herbivoren
hebben meestal een brachyodonte dentitie (Figuur 3b).

t 11

éÊÊ^

Voorbeelden zijn de mens, de aap, de hond en kat (Figuur
5), de beer, het varken.

II. DE NOMENCLATUUR VAN HET GEBIT (1, 4, 7,
12)

In de anatomie maakt men gebmik van internationaal aan-
vaarde nomenclatuur (Nomina Anatomica Veterinaria). Het
benoemen en beschrijven van gebitselementen alsmede het
aangeven van de plaats- en vlakaanduiding van de diverse
elementen dienen uniform te geschieden (Figuur 8 en 9).
Bij de beschrijving van aanleg, bouw en functie van het gebit
bij hond en kat is gebmik gemaakt van de tandheelkundige
nomenclatuur (4,5).

De snijtanden (dentes incisivi) en de hoektanden (dentes ca-
nini) liggen voor in de mond (frontelementen); de (pre)mola-
ren (dentes (pre)molares) liggen erachter. Eerst breekt het
melkgebit door (tijdelijk, temporaire of primaire, eerste den-
titie) en door middel van het tanden wisselen maakt dat ge-
leidelijk plaats voor het blijvende gebit (permanente of se-
cundaire dentitie).

De gebitselementen vormen een tandboog, in de bovenkaak
de arcus dentalis maxillaris en in de onderkaak de arcus den-
talis mandibularis. De boven- en de onderkaak verdelen we
voor aanduiding van de gebitselementen ieder in twee helf-
ten, een linker en een rechter helft. Er zijn dan vier kwadran-
ten (Tabel 1). Het tellen van de elementen geschiedt per kwa-

onderkaak

Indien een gebitselement vergeleken wordt met een op de ta-
fel liggende dobbelsteen zijn er vijf vlakken zichtbaar
(Figuur 9):

Tabel 1. Kwadrantaanduiding

blijvend gebit

melkgebit

rechtsboven

1

5

links boven

2

6

links onder

3

7

rechts onder

4

8

drant: vanuit de mediaanlijn, dat is de denkbeeldige lijn door

het midden van de tandbogen, wordt geteld.

leder element heeft een aantal vlakken die benoemd kunnen

worden.

-ocr page 250-

- het occlusale vlak of de incisale rand - Facies occlusalis -:
het kauwvlak van een molaar is het occlusale vlak. Bij
snijtanden en de hoektand is er alleen een snijrand aanwe-
zig: de incisale rand;

- het mesiale vlak - Facies mesialis -: het landoppervlak dat
naar voren, naar de mediaanlijn is gekeerd (rostraal, ante-
rior);

- het distale vlak: het landoppervlak dat naar achteren, van
de mediaanlijn af is gekeerd (distaal, caudaal, posterior),
(de mesiale en distale vlakken worden samen de approxi-
male vlakken genoemd);

- het linguale of palatinale vlak - Facies lingualis - : deze
landoppervlakken zijn naar de tong (onderkaak) of het ver-
hemelte (bovenkaak) gekeerd;

- het labiale of buccale vlak - Facies vestibularis -.

De landoppervlakken aan de buitenkant van de tandboog lig-
gen tegen de lip of wang aan.

Tenslotte zijn er nog enkele andere termen die regelmatig
gebmikt worden bij tandheelkundige handelingen of docu-
mentatie:

= in de richting van de apex / wortel
= grenzend aan de tandhals/cervix
= in de richting van het tandvlees/gingiva

- apicaal

- cervicaal

- gingivaal

- interproximaal
ofinterdentaal

= tussen twee buurelementen en/of
lippen

occlusaal

III. IDENTIFICATIE VAN GEBITSELEMENTEN (1,
7, 8, 9, 11, 12, 15)

Omdat het gebit aangepast is aan de aard van het voedsel van
de verschillende diersoorten is het gebit sterk gedifferen-
tieerd. De tanden en kiezen zijn karakteristiek voor de di-
verse zoogdiersoorten en aan de hand van de bouw en vorm
van vooral de kiezen, de samenstelling van het dieet en de
wijze waarop dit verwerkt wordt, kan een bepaalde zoog-
diersoort herkend, en soms de leeftijd bepaald worden.
Het heterodonte gebit bevat gebitselementen met diverse
vormen en functies:

- dens incisivum of snijtand (voortand) afgekort tot: I

- dens caninus of hoektand (haaktand, oogtand): C

- dens premolaris of valse kleine kies (voorkies): P

- dens molaris of ware grote kies : M

Het blijvende gebit wordt aangeduid met hoofdletters terwijl
melkelementen worden aangeduid met behulp van kleine let-
ters.

Naar gelang de aard van de voeding kunnen de diersoorten
worden ingedeeld bijvoorbeeld: herbivoren, camivoren, om-
nivoren, fmctivoren en insektivoren.

Het basisaantal van de gebitselementen voor volwassen
placentale zoogdieren met een permanent gebit is 44. Dit
aantal is gebaseerd op een rij van elf tanden en kiezen in ie-
der kwadrant: drie snijtanden, één hoektand, vier premola-
ren en drie molaren. In de loop van de evolutie is het aantal
gebitselementen bij verschillende zoogdiersoorten geredu-
ceerd (bij miereneters tot nul). Anderzijds bestaat er ook een
vermeerdering mogelijk (tot maximaal 260 bij getande wal-
vissen).

Tabel 2. Enkele tandformules
3 14 2

-:-:-:- =42 hond, vos
3 14 3

3 (I) 3(4) 3

. : —; .— : - =36(44) paard
3 (I) 3(4) 3

3 13 1

3 12 1

0 0 3 3

3 13 3

2 12 3

2 12 3

10 0 3

10 0 3

= 30 kat

= 32 koe, geit, schaap

3 14 3

3 14 3

2 0 3 3

10 2 3

- =32 aap, mens

= 44 varken

= 16 muis, rat

= 28 konijn, haas

Figuur 9. Nomenclatuur van de diverse zijden van een element.

Aan een gebitselement onderscheiden we de kroon (het ana-
tomische deel en het zichtbare klinische deel), de tandhals of
cervix en de wortel of radix. De elementen kunnen door mor-
fologische kenmerken van deze drie verschillende delen van
elkaar onderscheiden worden. Morfologische details zijn on-
der andere:

- knobbel: een verhevenheid op een kroon;

- cingulum: een verhevenheid op het linguale vlak van een
incisief of hoektand (cuspidaat);

- crista: een langwerpige lijst op het oppervlakte van een
element;

- fossa: een fossa is een onregelmatige ronde of hoekige uit-
holling in een vlak van een element;

- fissuur: een groeve, kloof of spleet in het occlusale vlak.

I O O 2(3)

- : - : - : ..... = I2( 16) hamster

I O O 2(3)

Het basisgetal voor het melkgebit is 32. In iedere kaakhelft
acht elementen: drie snijtanden, één hoektand en vier kiezen
(melkmolaren). Soms wordt een melkkies, meestal de eerste
kies na de hoektand, niet vervangen. Er is onduidelijkheid of
deze kies dan een persisterende melkkies is of een perma-
nente praemolaar, waarvan de voorganger uit de eerst denti-
tie (melkkies) is verdrongen.

Uitgaande van de basistandformule voor placentale zoogdie-
ren:

10 13

- : - : - : - = 20cavia, chinchilla
10 13

-ocr page 251-

1 « V

s

■Ui«

édbè

I ffi

mÊÊÊm

3 14 3 3 14 3

1 - :C - : P-: M - = 22 x 2 = 44 of-:-:-:- = 44
3 14 3 3 14 3

zijn de verschillende tandformules voor ieder diersoort vast-
gesteld.

Het is mogelijk om een gebitselement op verschillende ma-
nieren aan te duiden. Het is van belang duidelijke afspraken
te hebben opdat gegevens op een patiëntenkaart, in de corres-
pondentie of in publikaties door een ieder kunnen worden
begrepen. In de diergeneeskunde is het gebruikelijk het ele-
ment aan te duiden met een letter en een cijfer: bijvoorbeeld
in de permanente dentitie de vierde premolaar in de boven-
kaak als P4 en in het melkgebit wordt dit dan aangegeven
met een kleine letter p4 (in de engelse taal met dP4 = deci-
duous tooth (melktanden) aangeduid als resp. dl, dC en dP).
Er zijn in de humane tandheelkunde diverse identificatiesys-
temen uitgeprobeerd, die ook in de diergeneeskunde toege-
past werden en nog worden(7). In 1972 heeft de International
Dental Federation een systeem waarbij de aanduiding alleen
nog met cijfers plaatsvindt, ingevoerd. In hetzelfde jaar heeft
Triadan dit systeem gemodificeerd voor gebruik bij dieren
(13, 14). Dit systeem wordt thans sterk voor gebruik in de
diergeneeskunde aanbevolen: het is eenvoudig uit te spreken
en te noteren. Er is geen verwarring mogelijk over links of
rechts, boven of onder, of eerste of tweede dentitie.
Eveneens kan men bij alle diersoorten, ook met grote aantal-
len gebitselementen gebruik maken van dit identificatiesys-
teem en is goed toepasbaar in computersystemen.
In het Triadan-systeem wordt ieder gebitselement aangeduid
met drie cijfers. Deze cijfers worden apart uitgesproken. Dit
betekent dat 208 wordt uitgesproken als twee nul acht en niet
als tweehonderdacht. De betekenis van die drie cijfers is als
volgt:

1. - Het eerst cijfer geeft het kwadrant aan:

in het blijvende gebit een 1,2,3 of 4
in het melkgebit een 5, 6, 7 of 8 (Tabel I).

2. - De volgende twee cijfers geven de volgorde van het ele-

ment in de gebitsboog aan, te beginnen met 01 als eerste
snijtand vanaf de mediaanlijn en vervolgens doomum-
mering naar distaal.

3 14 3

Uitgaande van de basis tandfonnule -: - :-: - = 44

3 14 3

krijgen alle tanden en kiezen een nummer (. = plaats voor
het cijfer van het kwadrant):

ten kunnen aan de hand van de tandformule, de vorm en
functie van het element in de meeste gevallen worden be-
noemd (Figuur 6 en 7 de configuratie van de hond en de kat).
In tabel 2 worden enkele tandformules aangegeven. Bij som-
mige dieren is er een variatie in de aantallen per tandsoort en
in het totale aantal gebitselementen. Deze variatie wordt aan-
gegeven met bijvoorbeeld 2-3 als er twee of drie tanden van
deze soort aanwezig kunnen zijn.

P3 107

13

^04

203

102

306 P2

Figuur 6. Het identificatiesysteem volgens Triadan om de volwassen denti-
tie van de fiond aan te duiden.

de drie snijtanden

dus .01

.02

.03

de ene hoektand

dus .04

de vier premolaren

dus .05

.06

.07 .08

de drie molaren

dus .09

.10

.11

Het is belangrijk de tandformule te kennen indien bij een
dentaal onderzoek gegevens genoteerd moeten worden. Er
zijn immers enkele vaste punten die men kennen moet om de
nummering juist uit te voeren: de hoektand is altijd .04; de
eerste blijvende kies heeft geen voorganger en is altijd .09;
de eerste premolaren worden meestal niet vervangen en heb-
ben altijd één wortel met nummer .05. Ontbrekende elemen-

Als voorbeeld wordt de gebitsnotatie van de kat besproken,
vooral ook omdat nog immer verwarring bestaat omtrent de
nummering van gebitselementen bij de kat. Bij gebruik van
het identificatie systeem van Triadan is dat niet langer nodig
(3, 16).

3 13 1

De formule van de huiskat is: -: -: -: - = 30

3 12 1

Ten opzichte van de basistandformule ontbreken er in iedere
kaakhelft twee molaren. Voorts zijn er in de bovenkaak drie

-ocr page 252-

Figuur 7a en 7b. De dentitie van een kat. In het heterodonte gebit zi|n de
verschillende vormen van de gebitselementen aangegeven. Identificatie-
systeem volgens Triadan. 7a: bovenkaak: 7b: onderkaak

in plaats van vier premolaren en in de onderkaak slechts twee
premolaren in plaats van vier. De lokatie, het wel of niet heb-
ben van een voorganger, de vorm en functie (bij carnivoren
hebben de vierde premolaar boven en de eerste molaar onder
de scheurkiesfunctie) van het element zijn medebepalend
voor de juiste nummering. De laatste premolaar in de boven-
kaak heeft bij de kat een scheurkiesfunctie en is aan de vorm
duidelijk herkenbaar. De daarvóór liggende premolaren heb-
ben een melkmolaar als voorganger gehad en hebben twee
wortels. De drie overgebleven premolaren worden daarom
aangeduid met: rechts 106, 107 en 108 en links 206, 207 en
208. In de onderkaak is de enige molaar een scheurkies en
dus .09; de direct ervoor liggende premolaren zijn .08 en
.07. De .05 en .06 ontbreken evenals de door recessie tijdens
de evolutie verloren gegane molaren . 10 en . 11.

snijtanden

■TrïTni I É iirii

Auteurs van wetenschappelijke artikelen en handboeken
over tandheelkundige onderwerpen bij dieren bevelen het
gebmik van het driecijfer-systeem sterk aan. Ook in
Nederiand is het gewenst de plaatsaanduiding van de gebits-
elementen te standaardiseren volgens het Triadan-systeem
(4,5).

DANKBETUIGING

Aan Prof. dr. W. Hartman voor zijn kritische op- en aanmerkingen tijdens
de ontu\'ikkeling van dit artikel. Aan grafisch ontwerper Bert Janssen te
Utrecht voor het aanleveren van de illustraties.

SUMMARY

Classiflcation, nomenclature, and identirication of ani-
mal dentitions

This article in the series about the veterinary dentistry describes how the va-
rious dentitions of mammals can be distinguished by their form and func-
tion. The number of times and manner in which teeth are shed together with
the course of tooth eruption also determine the classification. Attention is
paid to the nomenclature and differentiation of dental elements, how the
dental formula are composed, and how these formulas differ for various spe-
cies. The importance of a standardized system for classifying the position of
the dental elements is stressed. The three-digit notation system of Triadan is
recommended.

LITERATUUR

1. Bienek HJ und Bienek KW. Zahnheilkunde fur die Kleintierpraxis. Enkc
Verlag, 1993.

2. Colyer JF. Variations and diseases of the teeth of animals. John Bale, Sons
enDanielsson Ltd, 1936.

3. Floyd MR. The modified Triadan system: nomenclature for veterinary den-
tistry. J Vet Dent 1991; 8(4): 18-9.

4. Foreest AW van. Aanleg, bouw en functie van het gebit van de hond.
Tijdschr Diergeneesk 1991; 116(22): 1107-21.

5. Foreest A W van. Aanleg, bouw en functie van het gebit van dc kat. Tijdschr
Diergeneesk 1995; 120(1): 3-7.

6. Grizmek B. Het leven der dieren. Encyclopedie van het dierenrijk. Deel X,
XI, Xll, Xlll. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht Antwerpen, 1970.

7. Holmstrom SE, Frost P, and Gammon RL. Veterinary Dental Techniques.
Saunders, Philadelphia London, 1992.

8. Kertesz P. A Colour Atlas of Veterinary Dentistry and Oral Surgery. Wolfe
Publ, 1993.

9. Miles AEW, and Grigson C. Colyer\'s Variations and diseases of the teeth
of animals. Revised edition, Cambridge University Press, 1990.

10. Peycr B. Comparative odontology. The University of Chicago Press,
Chicago London, 1968.

11 . Savage RJG, and Long MR. Mammal evolution. Facts On File Publ. and
The British Museum, London, 1986.

12. Shipp AD, and Fahrenkrug P. Practitioners\' Guide to Veterinary Dentistry.
Published and Distributed by Dr. Shipp\'s Laboratories Beverly Hills,
Califomia90210, 1992.

13. Triadan H. Tierzahnheilkunde: Zahnerhaltung (Fiillungstherapie mit
"Composite Materials\' und Endodontic) bei Affen und Raubtieren
Schweizer Archiv für Tierheilkunde 1972; 114 (6); 292-316.

14. Triadan H, and Dinc C. Dentistry in small animal practice. Proceedings
Vooi]aarMiagcncongress PAO Publicatie 1974; 5: 89-90.

15. Velde J P van dc. Dc ontwikkeling van het tandkaakstclsel: ontogcnic en fy-
logenie. Samson Staflcu Alphen aan den Rijn, 1987.

16. West-llyde L. The enigma offelinc dentition. J Vet Dent 1990; 7(3): 16-7.

-ocr page 253-

Dierenarts

Akzo Nobel is één van de grootste
chemische concerns ter wereld met
70.000 medewerkers in meer dan
50 landen. De hoofdzetel bevindt zich
in Amhem. Weri^en bi] Akzo Nobel
betekent een loopbaan bij een
technologisch hoogontwikkelde onder-
neming. Het produktenpakket omvat
chemische produkten, verven en lakken,
produkten voor de gezondheidszorg en
vezels

AKZO NOBEL

CREAHNC THE RICHT CHEMISTRY

Intervet International bv een

dynamische, snelgroeiende onder-
neming, business unit van de Pharma
Group van het Akzo Nobel-concern -
ontwikkelt, produceert en verkoopt
diergeneeskundige preparaten.
De Intervet groep heeft een twintigtal
vestigingen verspreid over de wereld
met in totaal 1.450 medewerkers.
In Nederland zijn 630 medewerkers
werkzaam, waarvan meer dan
1 50 in R&D. Het hoofdkantoor is
gevestigd in Boxmeer. De produkten
worden wereldwijd geëxporteerd.
Intervet Nederland bv is eveneens
gevestigd in
Boxmeer en verzorgt de
promotie en distributie van de
produkten op de Nederlandse markt.
De produkten worden uitsluitend
geleverd aan dierenartsen.

Uw functie bij Intervet
Nederland bv

U ondersteunt en onderhoudt de
contacten met de practici die onze
produkten gebruiken en daarbij soms
zaken tegenkomen die om nadere
uitleg van een deskundige vragen.
Ook adviseert u integraties met
betrekking tot veterinaire aangelegen-
heden. U overlegt regelmatig met de
Gezondheidsdienst voor Dieren en
(semi-]overheidsinstellingen die
gebruik maken van de specialistische
kennis die bij Intervet aanwezig is.
Verder bent u betrokken bij de
opleiding van dierenartsbezoekers
en schrijft u artikelen voor het huis-
orgaan Internieuws en vakbladen.
Bovendien wordt u geacht een
bijdrage te leveren aan het beleid op
langere termijn.

Uw profiel

Naast een voltooide opleiding als
dierenarts heeft u ruime praktijk-
ervaring met landbouwhuisdieren en
pluimvee. U bezit een goed technisch
inzicht, organisatorische kwaliteiten
en uitstekende contactuele eigen-
schappen. U drukt zich zowel monde-
ling als schriftelijk goed uit en u bent
energiek. Uw leeftijd: tot 40 jaar.

Ons aanbod

Intervet biedt u een functie in een
gemotiveerde organisatie waar groei
en dynamiek de sleutelwoorden zijn.
Uw carrièreperspectieven zijn goed.
hetgeen ook gezegd kan worden van
het salaris en de overige arbeids-
voorwaarden.

Uw reactie

Voor meer informatie kunt u contact
opnemen met de heer P Wetterhahn,
telefoon 08855-87654.
Uw schriftelijke sollicitatie kunt u
(m/v) richten aan mevrouw
M. van Dijk, sectorpersoneelchef,
Intervet International bv, Postbus 31,
5830 AA Boxmeer

-ocr page 254-

TIELEN TIEN JAAR HOOGLERAAR HUISVESTING
EN VERZORGING

\'ENTHOUSIAST NAAR DE OMGEVING VAN HET DIER KIJKEN\'

Dit jaar is hij tien Jaar verbonden als hoogleraar Huisvesting en Verzorging
van de Landbouwhuisdieren aan de Faculteit Diergeneeskunde, terwijl hij vo-
rig Jaar zijn 25-Jarig Jubileum heeft gevierd bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Zuid-Nederland. Professor dr.ir. M.J.M. Tielen kun Je enerzijds ka-
rakteriseren als \'een oude rot in het vak\', maar anderzijds als \'een vreemde
eend in de bijt\'. Hij is namelijk geen dierenarts, maar voelt zich wel thuis in
het veterinaire wereldje, getuige ook zijn bijzonder lidmaatschap van de
KNMvD en de Afdeling Noord-Brabant. Op de diergeneeskunde heeft hij een
praktische kijk, met oog voor de toekomst. Redenen genoeg dus om hem aan
het woord te laten.

heidsdienst voor Dieren in Zuid-Ne-
deriand. \'Daar had ik stage gelopen en
had ik de mogelijkheid te promoveren\',
motiveert hij zijn beslissing.

CIJFERMATIG DENKEN
\'Men had toen behoefte aan de ontwik-
keling van een cijfemiatig systeem
voor de evaluatie van gezondheidspro-
blemen bij varkens\', vertelt hij. Dit ge-
beurde binnen de integraties, samen-
werkingsverbanden tussen fokkers en
mesters binnen de varkenshouderij.
Als promotie-onderzoek koos Tielen
een onderzoek naar long- en leveraan-
doeningen bij varkens. Daarbij werden
gegevens gebmikt van het long-lever-
onderzoek in de slachterij.
De voorganger van Tielen, dr. W.T.
Tmijen, was gestart met dit onderzoek
om de prevalentie van long-leveraan-
doeningen boven water te krijgen. Hij
was met name op zoek naar seizoens-
verschillen.

Berichten en verslagen

Tielen is een geboren Noord-Limbur-
ger. Zijn ouders hadden een gemengd
bedrijf akkerbouw, rundvee, varkens
en pluimvee. Hij behaalde het diploma
HBS-B op het Bisschoppelijk College
in Roermond en studeerde aan de Land-
bouwuniversiteit Wageningen (richting
Veeteelt, met als afstudeervakken vee-
fokkerij, voeding, pluimveeteelt en ge-
zondheids- en ziekteleer).
\'Toen ik afstudeerde was de arbeids-
markt erg gunstig\', vertelt hij. De jonge
Tielen kon kiezen uit elf aangeboden
banen. De keus viel op de Gezond-

Tielen koos voor een andere invals-
hoek en was juist geïnteresseerd in be-
drijfsverschillen. \'We stelden parame-
ters vast, waarmee we de gezondheids-
toestand konden meten\', legt hij uit.
\'In de huidige epidemiologie-termino-
logie zouden we spreken van risicofac-
toren\'.

In die tijd ging Tielen als gevolg van
deze geheel nieuwe, cijfermatige be-
naderingswijze in het veterinaire mi-
lieu door voor statisticus. \'Over-
dreven\', zegt hij bescheiden. \'Maar het
is waar dat de dierenarts van een cijfer-
matige aanpak nog geen kaas had ge-
geten, terwijl deze in Wageningen wel
reeds in zwang was geraakt\'.
Zijn onderzoek resulteerde in 1974 in
een promotie. De titel van zijn proef-
schrift luidt: De frequentie en de zoö-
technische preventie van long- en le-
veraandoeningen bij varkens.
De temgkoppeling van long-leverge-
gevens naar de bedrijven, de IKB-be-
nadering in de dop, bleek een goede
zet: \'Het werd opgepikt door de slach-
terijen en er vond een effectieve infor-
matie-uitwisseling plaats tussen slach-
terij, gezondheidsdienst en bedrijven\'.
De gezondheidsdienst bezocht daarop
de bedrijven die, zo bleek uit de resul-
taten. problemen hadden met de ge-
zondheid van de varkens. Vanzelf-
sprekend werd ook de praktizerend
dierenarts hierin betrokken. De oor-
zaak moest meestal gezocht worden in
gebrekkige huisvesting. Later namen
slachterijen in de rest van Nederiand
deze benaderingswijze over, toen nog
uitsluitend uit concurrentie-overwe-
gingen.

De bal ging rollen: \'Op grond van de
verkregen gegevens besloot men nader
onderzoek te verrichten naar de opti-
malisering van de huisvestings- en
verzorgingssystemen van varkens\'.
Tielen is daardoor ondermeer de
grondlegger van het inmiddels niet
meer weg te denken \'all-in/all-out\'-
systeem in de varkenshouderij.

-ocr page 255-

m ■ i « m

•\'iiiiiiiiiffiii

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
In 1985 werd Tielen voor 3/10^ deel be-
noemd als hoogleraar Huisvesting en
Verzorging van de Landbouwhuis-
dieren aan de Faculteit Diergenees-
kunde, vakgroep Bedrijfdiergenees-
kunde en Voortplanting. Met deze
benoeming werden onderwijs en prak-
tijk op effectieve wijze samengesmeed.
\'Waarbij de kennis gegenereerd wordt
in het praktijkonderzoek\', zegt hij.
Het nut van een deeltijdhoogleraarschap
wordt voomamelijk bepaald door de
mate waarin de hoogleraar zelf in staat is
zijn of haar eigen instituut los te laten.
Tielen: \'In mijn vakgebied is het goed
mogelijk de beoogde brugfiinctie tussen
praktijk en onderwijs te vervullen. Maar
de hoogleraar in kwestie moet zelf het
evenwicht vinden\'.

Hij vindt de inbreng in het onderwijs ui-
terst belangrijk, alsmede de samenwer-
king met andere onderzoeksinstituten
dan het zijne. Wel dient de verhouding
deeltijd-Zvoltijdshoogleraren in zijn al-
gemeenheid goed bewaakt te worden.
\'Anders komt de continuïteit van de fa-
culteit in zijn geheel in gevaar\'.
Over het vakgebied Huisvesting en
Verzorging koestert hij soms zorgen:
\'De zootechniek is nog altijd onderver-
tegenwoordigd in het onderwijs\'. De
prakticus wordt echter dagelijks gecon-
fronteerd met gezondheidsproblemen
die slechts opgelost kunnen worden met
een grondige kennis van de omgevings-
factoren van het dier.
Mensen van buiten zijn naar zijn smaak
te weinig betrokken bij het overige on-
derwijs en onderzoek binnen dc facul-
teit, zodat van samenwerking te weinig
sprake is.

Op de vraag of het onderwijs in de zoo-
techniek overgeheveld moet worden
naar Wageningen heeft hij een duidelijk
antwoord: \'Dat zou een cruciaal ver-
keerde stap betekenen. Naar verwach-
ting heeft de prakticus dan over enige
tijd geen werk meer Aandacht voor dc
relatie gezondheid/omgeving vanuit een
veterinair perspectief is ontzettend be-
langrijk voor het voortbestaan van de
diergeneeskunde.

Het onderwijs op de faculteit is van hoge
kwaliteit\', legt hij uit. \'Maar de faculteit
is tegelijkertijd te geïsoleerd\'.
Tielen benadrukt het belang van een
goede relatie met het praktijkonderzoek,
ingevuld door de proefstations en de ge-
zondheidsdiensten.

Het onderwijs zelf karakteriseert hij als
een inspirerende bezigheid: \'Ik loop niet
direct warm voor hoorcolleges, maar in
het laatste jaar werken de studenten in
groepen van twaalf Door de korte af-
stand die dan tussen student en docent
ontstaat, is het mogelijk de dierenartsen
in spe te motiveren voor de uitoefening
van hun vak\'. Tielen brengt al tien jaar
lang met veel plezier zijn visie over
\'Mijn studenten moeten enthousiast de
omgeving van het dier bekijken\', zegt
hij. \'De omgeving is namelijk bepalend
voor het welzijn en de gezondheid van
de dieren. Waarbij ik mijzelf overigens
beperk tot de gezondheid. Ik kijk slechts
naar welzijn van dieren, indien dit van
invloed is op hun gezondheid\'. Zelf is
hij bijzonder geïnteresseerd in de gren-
zen van het aanpassingsvermogen van
het dier: \'We hebben een tijd gehad dat
de dieren zich vrijwel uitsluitend moes-
ten aanpassen aan de stallen. Maar te-
genwoordig is men een andere mening
toegedaan. De stallen moeten aangepast
worden aan de wensen van het dier, bin-
nen aanvaardbare grenzen natuuriijk\',
betoogt Tielen.

Maar ook de behoeften van de verzorger
zijn belangrijk gebleken. Uit een onder-
zoek naar de gezondheid van de var-
kenshouder, uitgevoerd door de
Gezondheidsdienst voor Dieren in
Zuid-Nedcriand, blijkt dat niet alleen de
dieren kunnen lijden onder slechte kli-
matologische omstandigheden, maar
dat ook de gezondheid van de verzorger
in het geding is. Een onderzoek dat
daarop aansloot wijst bovendien uit dat
ook de dierenartsen significant meer
ademhalingsproblemen kennen dan ver-
gelijkbare bevolkmgsgroepen. \'Als je
niets anders doet dan varkens enten,
kom je vroeg of laat in de problemen\',
aldus de hoogleraar Spreiding van de
werkzaamheden is dus belangrijk in de
dierenartsenpraktijk.
De betreffende onderzoeken zijn onder-
meer uitgevoerd in de hoop dat adviezen
over aanpassing van de huisvesting ten
behoeve van de dieren beter opgevolgd
zouden worden. Tielen: \'Veel maatre-
gelen ter verbetering van de gezondheid
blijken namelijk parallel te lopen voor
mens en dier\'. De mens treedt dus eigen-
lijk op als indicator voor de gezond-
heidstoestand van de dieren.

GEZONDHEIDSZORG
De diergezondheidszorg is gebaseerd
op twee mogelijke pijlers, afhankelijk
van de ziektekiem die een rol speelt: ten
eerste vrijwaring (ondemieer ingegeven
door EG-beleid) en ten tweede de be-
heersing van bepaalde ziekten. "Dit laat-
ste is met name voor de prakticus inte-
ressant\', meent Tielen. Het gaat hier
immers om de vraag hoe de dieren kun-
nen samenleven met de ziekte(kiem),
zonder er ziek van te worden.
Vrijwaring betekent voor de prakticus
vaak routinewerkzaamheden, zoals vac-
cineren, bloedtappen en papierwerk.
Beheersing van een ziekte is echter an-
dere koek: \'Dat betekent invloed uitoe-
fenen op het management, daar is denk-
werk voor nodig\'. Tielen neemt aan dat
deze werkzaamheden meer passen bij
het academisch denk- en werkniveau
van de dierenarts.

Het accent in onderwijs en onderzoek
ligt echter nog te vaak op de individuele
ziektekiem met de daarbij behorende
ziektebeelden. Maar ook hier vindt een
verschuiving plaats: \'Wij zien toekomst
voor (computer)modellen die de be-
heersing van een ziekte inzichtelijk ma-
ken\'. De kans van slagen is wel afhanke-
lijk van de mate waarin kennis over
kengetallen en risicofactoren aangereikt
worden. De informatie aan de basis
moet betrouwbaar zijn, anders heeft een
model geen waarde. De gegevens wor-
den gegenereerd door onderzoek, uitge-
voerd door de Proefstations, de Ge-
zondheidsdiensten voor Dieren, dc
Faculteit Diergeneeskunde, de Land-
bouwuniversiteit Wageningen (LUW)
en het Instituut voor Dierhouderij en
Diergezondheid (ID-DLO). Een goede
afstemming tussen deze instituten is
ontzettend belangrijk. Daartoe is recent
onder meer het samenwerkingsverband
NOADD opgericht en is men binnen de
visie \'diergezondheid in beweging\'
druk bezig om onderzoeksprojecten op
elkaar af te stemmen. Tielen: \'Het ene
instituut kan niet pas beginnen met een
onderzoeksproject als het andere klaar
is. leder heeft zijn eigen inbreng\'. Hij
stelt voor niet op elkaar te wachten met
onderzoek, maar te realiseren dat ieder
vanuit zijn eigen perspectief aan een ge-
zamenlijk probleem werkt. Voor de ver-
deling van subsidies geldt hetzelfde:
\'Tot voor kort claimde iedereen uit de-
zelfde pot\'. Initiatieven zoals de oprich-
ting van NOADD en andere samenwer-
kingsverbanden moeten voorkomen dat
twee honden vechten om hetzelfde
been.

Tielen heeft het cijfermatig denken over
gezondheid geïntroduceerd bij de die-
renarts. \'Maar de dierenarts heeft er nog
steeds moeite mee\', merkt hij op. "Het
nut van kengetallen bij het oplossen van
gezondheidsproblemen wordt nog niet
ten volle ingezien. Toch kun je de be-
trouwbaarheid van je uitspraken enonn
vergroten als je ze doet op grond van ob-
jectief verkregen gegevens. Bovendien
wordt er in de veehouderij veel van cij-

-ocr page 256-

fers gebruik gemaakt\', aldus Tielen. \'De
gehele fokkerij en de bedrijfseconomie
zijn erop gebaseerd\'. De dierenarts zal
er derhalve toch aan moeten wennen,
anders mist hij de markt.\'

GEZONDHEIDSDIENST VOOR
DIEREN

De taken van de Gezondheidsdiensten
voor Dieren zijn als volgt te omschrij-
ven; georganiseerde gezondheidszorg
(samen met het ministerie van LNV en
het ID-DLO), diagnostiek en specialisti-
sche ondersteuning ten behoeve van de
eerstelijns diergeneeskunde (samen met
de faculteit en de KNMvD) en het uit-
voeren van praktijkgericht, veterinair
onderzoek (samen met de proefstations
en het ID-DLO). De toekomst is enigs-
zins onzeker, doordat de gezondheids-
diensten een grootscheepse reorganisa-
tie ondergaan, grotendeels ingegeven
door het opdrogen van subsidies.

Wat vindt Tielen van het plan om de ge-
zondheidsdiensten onder te brengen bij
de Produktschappen Vee, Vlees en
Eieren (PVE)? Gaat het hier om een se-
rieuze optie? Tielen lijkt niet erg en-
thousiast: \'Door de stmctuur krijg je dan
rechtstreekse aansturing door het PVE\'.
Hij ziet meer in aansturing door de boe-
ren zelf. De recente reorganisatie moet.

244

hoe pijnlijk ook, een efficiënte
organisatie opleveren. Een
centrale directie overziet het
totale land (waar vroeger elke
Gezondheidsdienst zijn eigen
bestuur had). Volgens Tielen
is het echter vanaf nu vrij sim-
pel: \'Gewoon aan het werk\'.
De kracht van de gezond-
heidsdiensten is gelegen in de
positie in het veld. Dit maakt
een efficiënte monitoring met
daaraan gekoppeld certifice-
ring van bedrijven mogelijk.
Het tij daarvoor is gunstig, nu
IKB overal ingang gevonden
heeft.

\'Nadeel van de recente reor-
ganisatie is wel dat wij verder
van de boer af komen te
staan\', bedenkt Tielen. \'Ge-
lukkig is en blijft het een orga-
nisatie van en voor boeren\'.
Zien de gezondheidsdiensten
de dierenarts-prakticus ook
als partij waamaar geluisterd
wordt? De relatie prakticus-
gezondheidsdienst blijkt een
belangrijke: \'Vooral bij de
uitroeiing van ziekten is deze
combinatie essentieel\'. De ge-
zondheidsdienst heeft de prakticus dan
ook altijd intensief ingeschakeld, tot
volle tevredenheid. De prakticus kan
daamaast te allen tijde beroep doen op
de specifieke kennis van de medewer-
kers van de Gezondheidsdiensten voor
de oplossing van problemen op het indi-
viduele bedrijf.

\'Een probleem vormt meer de commu-
nicatie ten behoeve van de diagnostiek\',
vertelt Tielen. De prakticus staat dicht
bij dc boer en houdt zich meer en meer
bezig met laboratoriumonderzoek.
\'Daardoor verliest de gezondheids-
dienst overzicht in het veld\', legt hij uit.
\'Terwijl de betrouwbaarheid van de uit-
slagen onder dmk komt te staan\'.
Tielen ziet de certificering van dieren-
artsenpraktijken als een oplossing van
het probleem: \'Als de betrouwbaarheid
van de informatie die wij uit het veld
ontvangen gegarandeerd is, zijn de ge-
gevens bmikbaar voor epidemiologisch
onderzoek\'. Verder pleit hij ervoor goed
de grenzen aan te geven van wat wel en
niet mogelijk is in de praktijk: \'We zul-
len het samen eens moeten worden, ten
behoeve van de veehouder\'. De veehou-
der is immers zelf niet in staat de kwali-
teit van een uitslag te beoordelen. Maar
die kwaliteit is wel belangrijk in ver-
band met de positie van de sector.

TiJOSCHKIFT voor D I F K Ci F. N F F S K U N D F , I) F F L 12 0, A l> r I L , A F L F. v F r I \\ C. 8, 1995

TOEKOMST

Over de toekomst van de veehouderij
zegt Tielen: \'We zijn te ver doorgescho-
ten richting industrialisatie, waarmee ik
niet wil zeggen dat er op dit moment
sprake is van een industrie. Maar er zijn
in de loop der tijd elementen verdwenen
die we nu wel weer temg zouden willen
zien. We moeten een aantal stapjes temg
doen, die eigenlijk stapjes voomit bete-
kenen. Zo streven we nu weer allemaal
naar gesloten bedrijven, hetgeen in de
tijd van het gemengde familiebedrijf
heel gewoon was. Hetzelfde geldt voor
de indeling in leeftijdsgroepen, een gro-
tere oppervlakte per dier en het \'all-in,
all-out\'-systeem\'. In het streven naar
technische oplossingen voor problemen
hebben we onvoldoende rekening ge-
houden met de gevolgen voor het milieu
en het welzijn en de gezondheid van de
dieren. \'We zullen de risico\'s van deze
industrialisering iets moeten temgbren-
gen\', betoogt hij. \'Dit betekent aandacht
voor natuurbeheer en de manier waarop
we de dieren houden. Dan zal blijken dat
het scheppen van een goed evenwicht
tussen dier en omgeving en bedrijf en
omgeving voordeel oplevert voor alle
partijen.\'

In de toekomst ziet Tielen vooral grote
bedrijven -\'Geen mammoetbedrijven;
er bestaat een optimale bedrijfsgrootte\'-,
maar er zal daamaast zeker plaats zijn
voor andere vormen van veehouderij,
waarin elementen van vroeger temg te
vinden zijn. Vooral in natuurgebieden
zal deze vorm van veehouden aantrek-
kelijk zijn\'.

De dierenarts kan op deze verschillende
ontwikkelingen inspelen. Er is behoefte
aan een veranderingsproces. De dieren-
arts moet de geleverde kwaliteit van zijn
diensten kunnen garanderen (net als ie-
der ander die zich in de produktieketen
van voedingsmiddelen bevindt). Tielen
ziet hierin een grote rol voor de
KNMvD: \'Ten eerste moet de KNMvD
een strak oog houden op het onderwijs -
de afgestudeerde dierenarts moet zijn
brood kunnen verdienen - en ten tweede
moet zij stmcturen creëren waarbinnen
het mogelijk is kwaliteit te garanderen\'.
Er moet ook meer perspectief gescha-
pen worden voor dierenartsen buiten de
praktijk, zodat er meer integratie met an-
dere disciplines plaatsvindt. In dat licht
vraagt Tielen zich af of het wel verstan-
dig is om vast te houden aan de alge-
mene bevoegdheid: \'De verschillende
sectoren vragen zo langzamerhand echt
een totaal andere benadering.\'

-ocr page 257-

Uitspraak in de zaak van klachtamb-

tenaar tegen X, beklaagde wonende te

Y.

DE PROCEDURE

1. Bij klaagschrift gedateerd 29 april
1994 heeft de klachtambtenaar
zich tot het Veterinair Tuchtcol-
lege gewend.

Beklaagde is in de gelegenheid ge-
steld verweer te voeren doch heeft
geen verweer gevoerd. Het College
heeft de zaak op 8 november 1994
ter zitting behandeld. De klacht-
ambtenaar werd ter zitting verte-
genwoordigd door zijn gemach-
tigde mr. drs. J. Staman.
Beklaagde is met bericht van ver-
hindering niet ter zitting versche-
nen.

DE KLACHT

2. In de schriftelijke klacht, zoals
mondeling toegelicht ter zitting
door zijn gemachtigde, verklaart
de klachtambtenaar-kort samenge-
vat en zakelijk weergegeven- het
volgende.

Op 21 september 1993 heeft be-
klaagde de veehouderij van A te B
bezocht. Tijdens dat bezoek heeft
beklaagde 12 buisjes met bloed ge-
tapt van varkens. Dit bloed was be-
stemd om te worden opgestuurd
naar de Gezondheidsdienst voor
Dieren in West- en Midden Ne-
derland in het kader van de uitvoe-
ring van de Regeling Bedrijfs-
controle Dierziekten 1993.
Krachtens deze regeling diende het
bloed te worden onderzocht op het
voorkomen van Swine Vesicular
Disease, ook wel blaasjesziekte ge-
naamd.

Beklaagde heeft op het formulier,
waarop aangegeven dient te wor-
den van welke dieren de monsters
afkomstig zijn, twaalf verschil-
lende nummers van dieren inge-
vuld. Beklaagde heeft de monsters
vergezeld van deze verklaring toe-
gezonden aan het laboratorium van
genoemde gezondheidsdienst. Op
grond van een mededeling van der-
den rees het vemioeden, dat het
bloed in de twaalf monsters niet af-
komstig was van twaalf verschil-
lende dieren.

245

Door de Directeur van de Gezond-
heidsdienst voor Dieren in West-
en Midden Nederland werd het
blok monsters, dat de monsters die
door beklaagde waren ingezonden
bevatte, ter beoordeling toegezon-
den aan het Dr. van Haeringen
Laboratorium te Wageningen.
De vraagstelling in het door dit la-
boratorium uit te voeren onderzoek
luidde: \'Is er een mogelijkheid om
onderzoek te verrichten aan deze
twaalf sera en daarna uitspraak te
doen met betrekking tot de identi-
teit en herkomst ervan. Met andere
woorden: zijn deze 12 sera afkom-
stig van 12 verschillende indivi-
duen, of zijn er andere conclusies
te trekken.\'

Het resultaat van dit onderzoek
was dat er geen verschillen waar te
nemen waren bij verschillende
analyses tussen de monsters 1, 5, 7
en 9. Evenmin konden deze wor-
den vastgesteld tussen de monsters
2, 4, 6, 8 en 12, noch tussen de
monsters 3, 10 en 11.
Tussen deze drie groepen monsters
konden wel duidelijke verschillen
worden gevonden.
Volgens het Dr. van Haeringen
Laboratorium ligt de kans dat de
bloedmonsters van twee willekeu-
rige dieren identiek zijn ten aan-
zien van de beoordeelde erfelijke
kenmerken in de orde van grootte
van 1 per 5000. Bij drie willekeu-
rige dieren ligt deze kans in de orde
van grootte van 1 per 353.000. In
een cluster met vier identieke sera
ten aanzien van de beoordeelde
kenmerken ligt deze kans in de
orde van grootte van 1 per 25 mil-
joen. Bij vijf identieke sera ligt
deze kans in de orde van grootte
van 1 per 2 miljard.
De conclusie van het rapport luidt,
dat er rekening mee moet worden
gehouden dat het in dit geval niet
gaat om zuiver willekeurige die-
ren. omdat deze sera aflcomstig zijn
van dieren binnen één bedrijf, doch
dat het uitermate onwaarschijnlijk
is dat de sera binnen de gesigna-
leerde clusters van verschillende
dieren afkomstig zijn.
De klachtambtenaar is van oordeel
dat de resultaten van dit onderzoek
voldoende aantonen dat beklaagde
slechts van drie dieren bloed heeft
afgenomen.

PUBLIKATIE BESLISSING VETERINAIR TUCHTCOLLEGE INGEVOLGE ARTIKEL 16, DERDE LID,
VAN DE WET OP DE UITOEFENING VAN DE DIERGENEESKUNDE 1990

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Tijdschrift voor I:) i i; r g f; n f f; s k u n d f: , Dffl 120. A i\'r i l , Afi. fvfring 8. 1995

Tevens voert de klachtambtenaar
aan, dat gebleken is dat beklaagde
ten overstaan van P.L.W.C. Kie-
meney, ambtenaar van de Al-
gemene Inspectiedienst en diens
collega A.J.M. Ponken, ondermeer
heeft verklaard van slechts enkele
varkens bloed te hebben afgeno-
men, doch op het formulier te heb-
ben ingevuld dat het bloed afkom-
stig was van twaalf verschillende
dieren. Beklaagde verklaarde hier-
toe over te zijn gegaan, omdat de
motivatie om conform de richtlij-
nen bloed te tappen niet groot is
daar blaasjesziekte nimmer in
Nederland klinisch is aangetoond.
Volgens beklaagde werkt een groot
aantal dierenartsen op deze wijze.
Voor beklaagde ontstond wegens
een gebrek aan adequate hulp bij
het afnemen van het bloed een
overmachtssituatie, waarin de stap
om bij minder dieren bloed te tap-
pen niet al te groot was.
De klachtambtenaar is van oordeel
dat door het afnemen van bloed bij
drie dieren en te verklaren dat deze
monsters afl<omstig waren van
twaalf dieren beklaagde in drieërlei
opzicht schade heeft toegebracht
aan de gezondheidszorg voor die-
ren.

- Beklaagde heeft de betrouwbaar-
heid van de steekproef onder-
mijnd, waardoor de kans op on-
juiste statistische interpretaties is
toegenomen. Daardoor is gevaar
voor late diagnostiek ontstaan
met het gevaar voor onnodige
verspreiding van de blaasjes-
ziekte.

- Het intemationaal vertrouwen in
de Nederiandse aanpak - als vrij-
waringsinstmment - is onder-
mijnd.

- Beklaagde heeft het (inter)natio-
nale vertrouwen in de Neder-

-ocr page 258-

landse veterinaire beroepsgroep
ondermijnd.
Tevens is de klachtambtenaar van
mening dat beklaagde door onbe-
trouwbare resultaten te genereren,
de dieren op het bezochte bedrijf
onnodig heeft blootgesteld aan het
risico van blaasjesziekte.
De handelswijze van beklaagde
kan grote economische gevolgen
hebben voor het bedrijfsleven.
Gelet op het publieke karakter van
zijn functie in deze is naar het oor-
deel van de klachtambtenaar het
geboden dat beklaagde een maatre-
gel wordt opgelegd waamit na-
dmkkelijk naar voren komt dat een
dierenarts die zich schuldig maakt
aan gedragingen als hierboven om-
schreven de voortzetting van de be-
roepspraktijk in gevaar brengt.

HET VERWEER

3. Beklaagde heeft geen verweer ge-
voerd.

VASTSTAANDE FEITEN

4. Op 21 september 1993 heeft be-
klaagde bij veehouder A te B bloed-
monsters genomen van enige var-
kens in het kader van de ge-
organiseerde gezondheidszorg voor
dieren. Beklaagde maakte een ver-
klaring op inhoudende dat de bloed-
monsters afkomstig waren van 12
verschillende varkens. Door de
zorg van de Directeur Gezond-
heidsdienst voor Dieren West- en
Midden Nederiand zijn de bloed-
monsters onderzocht in het Dr. van
Hacringen Laboratorium te Wage-
ningen. De conclusie uit het onder-
zoek luidt, dat ook rekening hou-
dende met het feit dat de monsters
genomen zijn van dieren op één be-
drijf, het uiterst onwaarschijnlijk is
dat de sera afkomstig waren van
meer dan drie dieren. Tegenover
twee ambtenaren van de Algemene
Inspectiedienst verklaarde be-
klaagde van enkele varkens bloed
te hebben afgenomen en op het bij-
behorende formulier 12 verschil-
lende oormerknummers te hebben
ingevuld.

De werkzaamheden van beklaagde
vonden plaats in het kader van de ge-
organiseerde gezondheidzorg voor
dieren.

De Regeling bedrijfcontrole dier-
ziekten 1993 is in werking getre-
den op 1 december 1993. Aan de
betrokken veehouder was te ken-
nen gegeven, dat de periode waarin
de bedoelde controle diende plaats
te vinden was bepaald op 15 tot en
met 30 september 1993.

"II fi

OVERWEGINGEN

5. In geding is of beklaagde op 21
september 1993 bloed heeft afge-
nomen van drie varkens en ver-
klaard heeft dat de bloedmonsters
afkomstig waren van twaalf dieren
en aldus in zodanige mate te kort is
geschoten in hetgeen van be-
klaagde als dierenarts mag worden
verwacht, dat daardoor voor de ge-
zondheidszorg voor dieren emstige
schade kan ontstaan.

6. Het College constateert dat de
klachtambtenaar zijn beweringen
van enige bewijsmiddelen voor-
ziet, waaronder een verslag afkom-
stig van het Dr. van Hacringen La-
boratorium te Wageningen. Te-
vens heeft het College kennisgeno-
men van een verslag van een ge-
sprek tussen enige ambtenaren van
de Algemene Inspectiedienst en
beklaagde, waarin beklaagde er-
kent de gewraakte handelingen te
hebben verricht. Het College acht
op grond daarvan vastgesteld, dat
beklaagde slechts van drie varkens
bloed heeft genomen en dat be-
klaagde opzettelijk een onjuiste
verklaring heeft opgemaakt, dat de
bloedmonsters afkomstig waren
van twaalf verschillende dieren.

7. Het College ziet zich derhalve
thans gesteld voor de vraag of deze
gedragingen van beklaagde dienen
te worden aangemerkt als in zoda-
nige mate tekort schieten in het-
geen van hem als beoefenaar van
de diergeneeskunde mag worden
verwacht, dat daardoor emstige
schade kon ontstaan voor de ge-
zondheidszorg voor dieren.

8. Dienaangaande overweegt het
College dat het nemen van bloed-
monsters en het opsturen ervan on-
der begeleiding van een verklaring
behoort tot de activiteiten in het ka-
der van de zogeheten georgani-
seerde gezondheidzorg voor die-
ren. Deze zorg voor de gezondheid
van dieren wordt gekenmerkt door
een samenspel van handelingen
van dierenartsen welke van ouds-
her door de beroepsgroep worden
uitgevoerd alsmede de administra-
tieve vastlegging daarvan. Van
oudsher behoren tot de taak van
dierenartsen het beoordelen van de
dieren op het vóórkomen van
symptomen van dierziekten en het
afnemen van bloedmonsters in het
kader van een diagnosestelling.

9. Het College ziet zich gesteld voor
de vraag of het afgeven van een
verklaring in het kader van de geor-
ganiseerde gezondheidszorg als
zodanig aan de beoordeling van de
tuchtrechter krachtens de Wet op
de uitoefening van de diergenees-
kunde 1990 is onderworpen.

10. Dienaangaande overweegt het
College dat het in de regelingen
van de georganiseerde gezond-
heidszorg voor dieren noodzake-
lijk is dat een dierenarts in die hoe-
danigheid verklaringen omtrent
zijn handelen aflegt. Betreffende
deze verklaringen die een dieren-
arts in die hoedanigheid opstelt en
afgeeft, is het College van oordeel
dat deze kunnen worden getoetst
aan de Wet op de uitoefening van
de diergeneeskunde 1990.

11. Het College is van oordeel dat het
opzettelijk valselijk opmaken van
een verklaring terzake van het aan-
tal varkens waarvan bloed werd af-
genomen, een handeling is welke
in aanzienlijke mate afwijkt van
wat van een dierenarts mag worden
verwacht. Daaromtrent overweegt
het College dat een dierenarts die
deelneemt aan begeleidings- en be-
strijdingsprogramma\'s in het kader
van de georganiseerde gezond-
heidszorg voor dieren, ofwel be-
hoort te beantwoorden aan de in
deze programma\'s gestelde eisen
terzake van zijn veterinaire hande-
lingen, waaronder begrepen de ad-
ministratieve vastlegging daarvan,
danwel zijn medewerking aan deze
programma\'s staakt. Zulks brengt
met zich dat beklaagde van 12 var-
kens bloed afhad dienen te nemen
en daaromtrent overeenkomstig de
voorgeschreven wijze een verkla-
ring had dienen op te stellen, dan-
wel kenbaar had dienen te maken
niet deel te nemen aan het in het ge-
ding zijnde programma be-
treffende de blaasjesziekte.

12. Het College acht hetgeen be-
klaagde ter verklaring van zijn han-
delen heeft aangevoerd ten over-
staan van twee ambtenaren van de
Algemene Inspectiedienst, te we-
ten dat het beklaagde aan vol-

-ocr page 259-

doende adequate hulp ontbrak en
dat beklaagde de opsporing en be-
strijding van blaasjesziekte niet
zinvol acht, niet steekhoudend.
Beklaagde had vooraf zich kunnen
verzekeren van adequate hulp,
danwel een andere afspraak kun-
nen maken voor het afnemen van
het bloed van twaalf varkens. Naar
het oordeel van het College kan be-
klaagde zich niet met vrucht op
overmacht beroepen.

13. Dat beklaagde een programma in
het kader van de georganiseerde
gezondheidszorg voor dieren niet
zinvol acht, laat onveriet dat indien
beklaagde aan programma\'s in dat
kader meewerkt beklaagde niet ge-
rechtigd is anders dan volgens de
richtlijnen van de programma\'s te
handelen. Gelet op de aanzienlijke
economische belangen, niet alleen
van de betrokken veehouder, maar
met name ook het belang van
goede internationale betrekkingen
van de bedrijfstak, staat het be-
klaagde niet vrij om deze belangen
mogelijk grote schade toe te bren-
gen door heimelijk afwijkend van
de voorschriften te handelen, om-
dat beklaagde deze zinloos acht.

14. Het College is van oordeel dat door
de gedragingen van beklaagde ern-
stige schade voor de gezondheids-
zorg voor dieren heeft kunnen ont-
staan. Beklaagde heeft de werking
van het systeem van de signalering
en bestrijding van blaasjesziekte
ondennijnd door opzettelijk onbe-
trouwbare gegevens te genereren.
Daardoor is het gevaar gezet dat
deze ziekte in weerwil van de pre-
ventieve maatregelen te laat of niet
gediagnostiseerd wordt, hetgeen
het College een ernstig risico voor
de gezondheidszorg voor dieren
acht. De klacht dat beklaagde als
dierenarts in zodanige mate tekort
is geschoten dat daardoor ernstige
schade voor de gezondheidszorg
voor dieren heeft kunnen ontstaan
acht het College dan ook gegrond.

m

■III«

15. Nu het College tot het oordeel is
gekomen dat de klacht gegrond
dient te worden verklaard, over-
weegt het College terzake van de
op te leggen maatregel het vol-
gende.

De gedragingen van beklaagde
schaden het systeem van gezond-
heidszorg voor dieren, waaruit
aanzienlijke economische schade
voor de betroffen veehouder en
derden kan voortkomen. Door zich
onbetrouwbaar te tonen bij het op-
stellen van een verklaring omtrent
de herkomst van bloedmonsters
heeft beklaagde het vertrouwen dat
in dierenartsen behoort te kunnen
worden gesteld, ook in intematio-
naal verband, ernstig beschaamd.
De handelswijze van beklaagde
kan, indien ongestoord voortgezet
tot aanzienlijke inkomsten van be-
klaagde leiden wegens bespaarde
kosten en tijd.

Bij de vaststelling van de op te leg-
gen maatregel acht het College het
van belang, dat beklaagde niet te-
vens strafrechtelijk vervolgd is
voor zijn handelen.

Naar het oordeel van het College
dient de uitspraak, gelet op de ge-
neraal-preventieve werking die er
van uit kan gaan, in een geanonimi-
seerde vorm gepubliceerd te wor-
den in daartoe aan te wijzen perio-
dieken.

Mede gelet op dit strafverzwarende
element beperkt het College de
schorsing in beklaagdes bevoegd-
heid tot de uitoefening van de dier-
geneeskunde voor zover deze de
uitvoering betreft van begelei-
dings- en bestrijdingsprogram-
ma\'s, welke worden georganiseerd
door, of mede worden georgani-
seerd door de Stichting Gezond-
heidszorg voor Dieren tot de duur
van negen maanden.

BESLISSING
16.- Het College schorst, overeen-
komstig het bepaalde in artikel
16, eerste lid letter d. beklaagde
voor de duur van 9 (negen)
maanden in zijn bevoegdheid als
dierenarts voorzover deze betreft
de medewerking aan de uitvoe-
ring van bestrijdings- en begelei-
dingsprogramma\'s, welke geor-
ganiseerd worden door, of mede
georganiseerd worden door de
Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren.

- Het College beveelt dat deze uit-
spraak gepubliceerd zal worden
in de Nederlandse Staatscourant
en aangeboden ter publicatie aan
het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde onder weglating van na-
men en woonplaatsen van be-
trokkenen.

- Het College bepaalt dat de schor-
sing zal ingaan op 1 maart 1995.

Aldus vastgesteld te \'s-Graven-
hage door mr. J.P. van Zutphen,
drs. l.H. Harms, drs. J. Gutteling,
drs. A.J.M. Metz en drs. A.S.
Spruit, in tegenwoordigheid van
mr. J.H. Telkamp, plv. secretaris.

Uitgesproken op 22 december
1994 door mr. J.P. van Zutphen in
tegenwoordigheid van mr. J.H.
Telkamp, plv. secretaris.

w.g. mr. J.P. van Zutphen
w.g. mr. J.H. Telkamp

-ocr page 260-

Zes organisaties in de vee- en vleessec-
tor, waaronder de KNMvD en de
Dierenbescherming, hebben emstige
bezwaren tegen het Besluit Dieren-
vervoer. In een gezamenlijke brief rich-
ten zij zich tot de Vaste Tweede- en
Eerste-Kamercommissies voor Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij. Daarin
dringen zij erop aan het bijladen van
wrakke dieren bij andere wrakke dieren,
op weg naar een noodslachtplaats, toe te
staan. Volgens het voodiggende Besluit
Dierenvervoer is dat verboden. Wrakke
dieren moeten stuk voor stuk worden
opgehaald. Dit brengt dusdanig hoge
kosten met zich mee, dat het noodslach-
ten economisch niet langer haalbaar is.
Het gevolg zal zijn, dat er na 1 januari
1996 nog maar heel weinig noodslacht-
plaatsen overblijven. Een landelijk rede-
lijk gespreid net van noodslachtbedrij-
ven is echter nodig om wrak vee
verantwoord te kunnen afvoeren.

BÜERDERIJFASE

Als het verbod op bijladen gehandhaafd
blijft, zal dit onherroepelijk het welzijn
van de dieren schaden, zo schrijven de
zes organisaties in hun brief aan de
Tweede en Eerste Kamer. Het probleem
wordt verplaatst van de transportfase
naar de boerderij. Wrak vee blijft onno-
dig lang op het bedrijf liggen, het wordt
ondeskundig met \'eigen\' vervoer ver-
plaatst of het verdwijnt in het illegale
circuit.

ONNODIG LIJDEN VOORKOMEN
De organisaties willen voorkomen dat
dieren onnodig moeten lijden. Bij de
Tweede Kamer wordt er daarom voor
gepleit het advies op te volgen van de
Raad voor Dierenaangelegenheden. Dit
college heeft zich eind december 1994
unaniem uitgesproken tegen een verbod
om wrakke dieren bij te laden in een
veewagen met andere wrakke dieren.
Minister Van Aartsen van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij heeft deze
aanbeveling naast zich neergelegd. In
plaats daarvan heeft hij gekozen voor
een verbod om bij te laden. Dit was hem
ook geadviseerd door de Commissie
voor de Toetsing van Wetgevings-
projecten. Deze commissie plaatste
vraagtekens bij de handhaafbaarheid en
de controleerbaarheid van een bijlaad-
regeling.

STRINGENTE VOORWAARDEN
Het bedrijfsleven en de Dierenbe-
scherming zijn juist van oordeel, dat

in il i

KNMVD TEGEN VERBOD BIJLADEN WRAKKE DIEREN

handhaving en controle veel beter ge-
waarborgd zijn als het bijladen wordt
toegestaan onder stringente voorwaar-
den. Het vervoer in één voertuig mag
uitsluitend geschieden als de wrakke
dieren zich elk in een afzonderiijk com-
partiment bevinden. Verschillende ge-
specialiseerde ophaaldiensten werken al
op deze wijze. Zij hebben daar goede er-
varingen mee opgedaan.
Verder moet in de veewagen een reisbe-
scheiden aanwezig zijn, waamit de af-
gelegde route blijkt. Ook moet de totale
transporttijd aan een maximum worden
gebonden. Op deze manier wordt voor-
komen dat de dieren te lang onderweg
zijn en wordt bovendien gegarandeerd
dat de regeling handhaafbaar en contro-
leerbaar is.

De brief aan de Tweede- en Eerste-
Kamercommissies voor Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij is ondertekend
door de Nederiandse Vereniging tot
Beschemiing van Dieren, de Neder-
landse Vereniging van Noodslachters,
het Landbouwschap, het Bedrijfsschap
voor de Handel in Vee, de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde en de Produktschappen
Vee, Vlees en Eieren.

STUDIEMIDDAG VOOR ASIEL-
DIERENARTSEN 3 MEI 1995

MEDEDELING

Conoressei) en cursussen

Evenals vorig jaar organiseert de
Nederiandse Vereniging tot Bescher-
ming van Dieren en de KNMvD een stu-
diemiddag voor dierenartsen verbonden
aan een dierenasiel.

De studiemiddag zal plaatsvinden op 3
mei 1995 in Congrescentrum \'De
Eenhoorn\' te Amersfoort.
Vanaf 13.00
uur is de ontvangst met koffie, de aan-
vang van het programma is om 13.30
uur. Door verschillende inleiders zal op
deze middag aandacht worden besteed
aan onderwerpen die in de hedendaagse
praktijk van de dierenasielen veel aan-
dacht vragen. Als eerste zal de proble-
matiek rond de huisvesting van met
name katten in relatie tot hygiëne en
ziekten worden belicht. Daamaast zal
gesproken worden over het euthanasie-
beleid van asieldieren in verband met
ziekte, gedrag of plaatsingsmogelijkhe-
den. Na de verschillende inleidingen is
er gelegenheid voor discussie.
Dierenartsen die vorig jaar hebben deel-
genomen aan de studiemiddag dan wel
de publikatie betreffende de taakom-
schrijving van een dierenarts verbonden
aan een dierenasiel toegestuurd hebben
gekregen, zullen een aanmeldingsfor-
mulier toegestuurd krijgen. Ook dieren-
artsen die op dit moment niet direct be-
trokken zijn bij een asiel, zijn op deze
middag van harte welkom.
Mocht u onverhoopt geen aanmeldings-
formulier hebben gekregen of een
\'nieuwkomer\' zijn dan kunt u zich aan-
melden bij het secretariaat van de
KNMvD, 030 - 510111 (Maijoleine de
Mol).

Dit jaar zal de Veterinaire Motor-
Club (V.M.C.), de motorclub voor
diergeneeskunde studenten, op 5
mei een toertocht organiseren.
Aan deze toertocht zullen niet al-
leen diergeneeskunde studenten
maar ook dierenartsen en mede-
werkers van de Faculteit Dier-
geneeskunde deelnemen.
Informatie en opgave deelne-
ming: M.W.J. van Dijck, tele-
foonnummer: 030 - 721941.

-ocr page 261-

PEERDEPIETEN
1995

Op Koninginnedag zal er dit jaar voor
de 38^ maal op het drafcentmm in
Hilversum de Peerdepietendag worden
georganiseerd door de Diergenees-
kundige Studenten Kring.
Traditionele hoogtepunten zoals de
Peerdepietenkoers en Reunistenkoers
ontbreken niet op 29 april. Aangevuld
met de voorgeschreven Ascot-style en
typische veterinaire sfeer is dit op zich
reden genoeg om te komen. Bovendien
zal voornoemde omlijst worden door
negen andere draverijen. Verder geven
de Future guys een spectaculaire wes-
tern show ten beste. Twee sledehon-
denteams spreiden de verrassende mo-
gelijkheden en prestaties van de
Siberian Husky ten toon en het
Appaloosa stamboek zal het specifieke
exterieur van de Appaloosa aange-
spannen, onder de man en aan de hand
showen. De muzikale omlijsting zal
verzorgd worden door de Veterinaire
blaaskapel, u allen welbekend.
Entreebewijzen kosten f 7,50 per stuk
en zijn te bestellen bij de DSK, waama
ze u zo snel mogelijk worden toege-
stuurd.

Inlichtingen en bestellingen bij Arjan
Schuttert op telefoonnummer: 030-
534678.

VETERINAIR GOLF-
KAMPIOENSCHAP
1995

Het jaarlijks temgkerendc Veterinaire
Golfkampioenschap wordt gehouden
op woensdag 24 mei 1995 op golfbaan
\'De Batouwe\' te Zoelen in de Betuwe.
Aanvang: 09.00 uur. Deelname door
/ 25,-- over te maken op postrekening
934611 van de Rabobank te Hattem, ten
gunste van rekeningnummer 32.57.48.
160 van het Veterinair Golfcomité,
Eikenlaan 3 te Hattem, met vemielding
van de handicap.

Meer informatie is verkrijgbaar bij het
organiserend comité: G.Th.F. Kaal,
033-611671; J. Kuipers. 05206-42716;
L.M.Otto, 02907-2567.
Een uitgebreider bericht hierover is
reeds verschenen in het TvD-nummer
van 1 febmari jl.

fli I • « fi

Hieronder treft u een aantal cursussen
aan. Opgave is telefonisch (030-
517374) en door middel van een fax
(030-516490) mogelijk.

Op maandag 8 mei 1995 organiseert
PAO-Diergeneeskunde de cursus:
LOCOMOTIE APPARAAT RUND:
WAT IS ONS PROBLEEM

Deze cursus, onder leiding van Dr.
E.N. Noordhuizen-Stassen, bestaat uit
twee dagdelen; het ochtendprogramma
start met de vraag
\'Wat is ons pro-
bleem?\'.
In de daarop volgende on-
derwerpen worden de problemen, hoe
deze te voorkomen en op te lossen be-
sproken.

De middag wordt besloten met een
practicum klauwamputatie.

De cursus wordt gehouden in Utrecht
door de Vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Voortplanting en de Vak-
groep Algemene Heelkunde en Heel-
kunde der Grote Huisdieren en duurt
van 08.30 tot 17.00 uur. De prijs be-
draagt ƒ 375,— inclusief koffie/thee en
lunch.

Woensdag 31 mei en donderdag 1 juni
a.s. wordt in het Henry Dunanthuis te
Zeist de cursus:
GV P-FORMULA-
RIUM PLUIMVEE
georganiseerd on-
der leiding van prof dr. A.S.J.P.A.M.
van Miert, prof dr. A. Pijpers en drs.
J.W. Eshuis.

In deze cursus wordt meer achter-
grondinformatie gegeven over het ge-
bmik van een fomiularium en wordt
kennis verschaft over antimicrobiële
middelen.

Verder beoogt de cursus door middel
van concreet aangeleverde kennis (en
discussie daarover!) te komen tot een
rationele farmacotherapie.

De cursus start op woensdag 31 mei om
13.00 uur en eindigt donderdag 1 juni
1995 om 15.30 uur. De prijs bedraagt
ƒ 945,-- (inclusief ovemachting).

Maandag 12 juni 1995 , van 14.00 tot
17.00 uur, wordt in de Collegezaal van
de Vakgroep Geneeskunde van Gezel-
schapsdieren te Utrecht de
KLINI-
SCHE LES KLEINE ZOOGDIE-
REN
georganiseerd.
Behandeld worden de klinische aspec-
ten, de diagnostiek en behandeling van
de meest voorkomende ziekten bij
kleine zoogdieren: konijnen, knaag-
dieren en fretten.

De middag staat onder leiding van dr.
J.T. Lumey en de kosten bedragen
ƒ135,-.

Vrijdag 16 juni 1995 van 15.00 tot
21.30 uur
worden onder leiding van
drs. M.H.Th. Govers, specialist chirur-
gie der Gezelschapsdieren de
HEUP-
AFWIJKINGEN VAN DE HOND
behandeld.

Heupproblemen bij de hond komen re-
gelmatig voor bij zowel jonge, nog
groeiende honden als bij oudere hon-
den.

De klinische diagnostiek en de rönt-
gendiagnostiek van de diverse heupaf-
wijkingen worden besproken. Uitge-
breid aandacht zal worden besteed aan
de diverse therapeutische mogelijkhe-
den bij heupafwijkingen.
De cursus wordt gehouden bij Janssen
Pharmaceutica in Tilburg en de kosten
bedragen ƒ315,— inclusief diner.

BANDEN T\\/D

\\anaf heden zijn verkrijgbaar de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1994. Dc prijs bedraagt, evenals die voor dc banden 1992 cn
1993, ƒ 30,- (Inclusief l7\'/2 % BTW). De banden voor het TvD 1990 zijn uitver-
kocht. V erkrijgbaar zijn nog de banden van 1988 cn 1991 tot en met 1994. De ban-
den 1988 en 1991 kosten ƒ 26,45 (Inclusief 17\'/2 % BT\\N ). Dc banden zijn tc bestel-
len door het betreffende bedrag over te maken op postrekening 511606 ten name
van dc KNMvD, onder vermelding van \'Banden\' (plus jaargang).

-ocr page 262-

Hoe kwetsbaar een mensenleven kan
zijn werd weer eens aangetoond door
het zeer plotseling overlijden van col-
lega Hans Heinrich. Afgezien van inci-
dentele rugklachten wist Hans nauwe-
lijks wat ziek zijn was. Nog volop actief
werd hij op het einde van de zomer 1994
geconfronteerd met een zeer snel verlo-
pende aandoening. Een ingrijpende
operatie in het Academisch Ziekenhuis
te Leiden mocht niet meer haten en op
29 oktober is Hans aldaar overleden.
De crematie op 2 november daaropvol-
gend, vond op zijn nadrukkelijk verzoek
in besloten kring plaats. Dat was ty-
pi.sch voor Hans: hij voelde er niet veel
voor om de aandacht op zich gevestigd
te krijgen.

Hans werd geboren op 17 maart 1924
te Amsterdam, waar hij ook de lagere
en middelbare school volgde. Na het
voltooien ervan ging hij biologie stude-
ren in zijn geboorteplaats. Alhoewel
zijn liefde voor de natuur erg groot was,
bracht de studie toch niet wat hij er\\\'an
venvacht had. Na een jaar besloot hij
diergeneeskunde te gaan studeren,
doch vanwege de oorlogsomstandighe-
den kon hiermee pas na de oorlog een
begin worden gemaakt: intu.ssen werkte
hij enkele jaren in het bedrijf van zijn
vader. Hans was een rustige en vlotte
student en in 1953 sloot hij de studie
met succes af Meteen na zijn afstude-
ren werd hij assistent hij college

H. HEINRICH

li l IHH

Eenhoorn in Vries.

Eind 1953 trad Hans in het huwelijk
met Carla Klijn, die hij in Amsterdam
via de hockeyclub had leren kennen. Uit
dit harmonieuze huwelijk werden vier
kinderen, drie zoons en een dochter, ge-
boren.

Na een paar jaar werd besloten de
praktijk in Vries te splitsen en Hans
koos Paterswolde als vestigingsplaats
voor het gedeelte van de praktijk dat hij
van collega Eenhoorn overnam.
Hans was een gedegen prakticus, die
veel waarde hechtte aan kwalitatief
goed werk en een goede samenwerking,
gebaseerd op betrouwbaarheid. De
collegiale verhoudingen met zowel col-
lega Eenhoorn senior als met collega
Eenhoorn junior, die later de praktijk
van zijn vader overnam, waren dan ook
prima. Zo was ook de verstandhouding
met de veehouders -de praktijk was
voornamelijk een grote huisdieren-
praktijk- uitstekend.
De belangstelling van Hans ging verder
dan alleen maar het praktijkwerk. Zo
was hij initiatiejhemer voor de oprich-
ting van de plaatselijke ponyclub en
nam hij zitting in het bestuur van de
Afdeling Groningen/Drenthe van de
KNMvD.

Zijn belangstelling voor de KNMvD,
ook in latere jaren, kwam tot uitdruk-
king in het trouw bezoeken, samen met
Carla. van de jaar\\-ergaderingen van
de KNMvD: zij waren daar graag ge-
ziene gasten. In de tweede helft van de
zestiger jaren begon bij Hans de be-
langstelling te groeien voor andere ve-
terinaire activiteiten en hij besloot de
praktijk te verlaten.

Een functie bij de Gezondheidscom-
missie voor Dieren van het Landbouw-
schap (nu de Stichting Gezondheids-
zorg voor Dieren) in Den Haag was
slechts van korte dinir; zij bracht toch
niet wat Hans enan gehoopt en ver-
wacht had. Hij trok daaruit zijn conclu-
sies en aanvaardde een functie hij
Merck, Sharp en Dohme: een functie,
waarin hij nationaal en internationaal
heeft kunnen opereren en die hem veel
voldoening heeft gegeven.
Eerst als medewerker en later als hoofd
van de afdeling .Animal Health kreeg hij
alle gelegenheid zich toe te leggen op
de voorlichting over de technische as-
pecten van de produkten om op deze
wijze de kw aliteit en de betrouwbaar-
heid van deze produkten onder de aan-
dacht van de dierenartsen en de vee-
houders te brengen. Hij kon wel eens
geïrriteerd raken als andere, niet direct
relevante argumenten een rol gingen
spelen bij de keuze van een produkt.
In het bedrijfsleven heeft Hans getracht
ook hier zijn opvattingen over het be-
lang van goede samenwerking in de
praktijk te brengen. Zo heeft hij een
aantal jaren deelgenomen aan de ge-
sprekken in de CCDF, de contactcom-
missie tussen de FIDIN en de KNMvD.
De gesprekken liepen soms zeer stroef,
maar gezien de aan de orde zijnde on-
derwerpen op het gebied van de dierge-
neesmiddelen, zoals kanalisatie, mar-
ges, reclame, ethische normen, uitgifte
van het Repertorium Diergenees-
middelen, gemedicineerd voeder en de
nieuwe Diergeneesmiddelenwet, was
dit niet verwonderlijk. Hans heeft zich
regelmatig met veel moeite getroost
vastgelopen besprekingen uit het slop te
halen.

Ook het j\'unctioneren van de FIDIN zelf
had de belangstelling van Hans. In zijn
periode als voorzitter van deze organi-
satie aan het eind van de zeventiger ja-
ren, heeft hij onder andere veel aan-
dacht besteed aan de toelatingsnormen
voor het lidmaatschap van de FIDIN en
aan het uitbrengen van het Repertorium
Diergeneesmiddelen.

De begrippen betrouwbaarheid en inte-
griteit, die Hans in zijn eigen functione-
ren uitstraalde, moesten ook bij het
pharmaceutisch bedrijfsleven herken-
baar gemaakt worden. De belangstel-
ling voor de hockeysport is Hans altijd
bijgebleven. In de periode dat de fami-
lie in Bennebroek woonde, heeft hij tien
jaar het voorzitterschap van de plaatse-
lijke hockeyclub bekleed en als zodanig
veel voor de club kunnen bereiken.
Na de beëindiging van zijn werkzaam-
heden bij M.S. D. was Hans nog te vitaal
om op zijn lauweren te gaan nisten en
richtte hij een eigen consultancy op. In
dat kader heeft hij aanvankelijk veel
werk verricht ten behoeve van de regis-
tratie van diergeneesmiddelen voor een
tweetal pharmaceutische bedrijven.
Later gingen zijn activiteiten een geheel
andere richting op en hield hij zich be-
zig met apparatuur en ingrediënten
voor de veiligheid en gezondheid van de
mens. Zijn plotseling overlijden maakte
een abrupt einde aan deze activiteiten.

We zullen Hans missen als dierenarts,
als vriend, als mens. Van Carla, de kin-
deren en de kleinkinderen is een dier-
bare man, vader en opa heengegaan.
Wij wensen hen heel veel sterkte met het
vervt\'erken van dit grote verlies.

Toon Wijgergangs

-ocr page 263-

Na een ziekbed van een maand is nog
vrij plotseling op 24 fehmah jl. dr. ir.
P.S. van Roon overleden, op de leeftijd
van 58 jaar.

Van Roon werd geboren in Schiedam
en studeerde in 1962 in Delft af als
chemisch-technologisch ingenieur. Na
het vervullen van zijn dienstplicht en
een Junctie bij de afdeling Research
van de Unilever-Vleesgroep. trad hij
in 1970 in dienst bij de Faculteit
Diergeneeskunde. vakgroep Voe-
dingsmiddelen van Dierlijke Oor-
sprong, afdeling Technologie, waar-
aan hij tot zijn dood verbonden was.

In de 25 jaar die hij bij de Utrechtse
Universiteit werkzaam is geweest,
heeft hij een belangrijke bijdrage gele-
verd aan het onderwijs en onderzoek
op het gebied van de vleestechnologie.
Het onderwijs was door de jaren heen
niet alleen gericht op studenten van de
Faculteit Diergeneeskunde, maar ook
op studenten uit Wageningen en di-
verse para- en post-universitaire doel-
groepen. vooral uit de vleeskeurings-
wereld.

PIETER SIMON VAN RÜON

Hij promoveerde in 1979 op een on-
derwerp dat betrekking had op omzet-
tingsprodukten van nitriet die een mo-
gelijk remmende werking kunnen
uitoefenen op
Clostridium .Kporogenes.
Zijn bijdrage aan het onderzoek ging
later meer en meer in de richting van
de reologie.

Zijn collega\'s, medewerkers en studen-
ten zullen de beste herinneringen be-
waren aan zijn bekwaam docentschap
en aan zijn vaak warme belangstelling
voor het wel en wee in zijn naaste om-
geving. De constructieve manier
waarop hij inhoud gaf aan zijn hande-
len zal in ieders herinnering voortle-
ven.

A. Ruiter

namens de Vakgroep VVDO.

Faculteit Diergeneeskunde

IN MEMORIAM

Op 27 februari 1995 is toch nog zeer onverwacht overleden:
Frans Marie Hubert van Golstein Brouwers
laatst wonende te Venlo, Stalbergweg 162.

-ocr page 264-

OPRICHTING VOORLICHTINGSBUREAU HUISDIEREN

EERSTE WEEK VAN HET HUISDIER
\'VRIENDEN VOOR HET LEVEN\'

KNiyivDLMaatschappijnieuws

Onderzoek en incidenten wijzen erop
dat veel mensen weinig weten van hun
dieren en zich nauwelijks bezinnen op
de vraag welke eisen gesteld moeten
worden om die dieren zo te houden dat
aan hun primaire levensbehoeften
wordt voldaan. De Stichting voor
Gezelschapsdieren (SvG), waarin de
KNMvD ook vertegenwoordigd is, is
in het leven geroepen om mensen te
helpen hun gezelschapsdieren zo te
houden dat mens en dier meer genoe-
gen aan elkaar beleven. Het belang-
rijkste uitgangspunt daarbij is dat ook
het dier genoegen dient te beleven aan
het leven met de mens.
De SvG heeft samen met de Vere-
niging Landelijke Organisatie Dl-
BEVO en de Vereniging van Fabri-
kanten en Importeurs van samenge-
steld Voedsel voor Kleine Huisdieren
(VKH) in 1995 het Vooriichtings-
bureau Huisdieren opgericht.
Dit vooriichtingsbureau heeft als doel
te bevorderen dat mensen op een ver-
antwoorde manier huisdieren aan-
schaffen, houden, verzorgen en voe-
den. Ook wil het de betekenis van
huisdieren voor de mens in beeld bren-
gen en de relatie bevorderen tussen de
mens en het huisdier.

VRIENDEN VOOR HET LEVEN
De eerste activiteit van het Vooriich-
tingsbureau Huisdieren is de (jaariijks
temgkerende) landelijke campagne
Week van het Huisdier, die van 29 mei
tot en met 3 juni 1995 wordt gehouden
met als thema: \'vrienden voor het le-
ven\'.

Dit thema geeft exact weer waar het ei-
genlijk allemaal om draait in deze
week: het belang van een goede relatie
mens-dier en de bevordering van ver-
antwoord huisdierbezit. De bezitter is
immers verantwoordelijk voor het
welzijn van zijn huisdier. Als de relatie
en verzorging goed zijn, krijgt de be-
zitter in mil daarvoor ontspanning, ge-
negenheid, vriendschap en gezellig-
heid. Op die manier ontstaat een
emotionele binding. Een huisdier
neemt dus een bijzondere plaats in het
leven van de grote of kleine bezitter in.
Onze huisdieren verdienen daarom
een goede verzorging. Redenen ge-
noeg om eens aandacht te vragen voor
deze \'vrienden voor het leven\'.

WEEK VAN HET HUISDIER
29 mei-3 juni 1995

In ongeveer de helft van alle huishoudens in Nederland neemt een hond, een
kat of een bijzonder dier deel aan het dagelijks leven. Het genoegen dat aan
deze dieren beleefd wordt, hangt in belangrijke mate samen met de kennis
over dieren. Om deze kennis aan te vullen is recent het Voorlichtingsbureau
Huisdieren opgericht. De eerste activiteit van dit bureau is de Week van het
Huisdier, die in mei gehouden wordt. Het thema is \'vrienden voor het leven\'.
Ook de dierenartsen worden gevraagd hun bijdrage te leveren aan het welsla-
gen van deze landelijke campagne.

LANDELIJKE ACTIVITEITEN
In de Week van het Huisdier worden
landelijke activiteiten georganiseerd.
Ook nodigt het bureau maatschappe-
lijke- en beroepsorganisaties uit, waar-
onder de KNMvD, zelf acties te onder-
nemen tijdens de week rond het thema.
Allerlei activiteiten, zowel landelijk
als plaatselijk zullen ertoe bijdragen
dat de Week van het Huisdier en het
thema \'vrienden voor het leven\' in het
middelpunt van de belangstelling
staan. Een greep uit de vele dingen die
georganiseerd gaan worden, maakt dit
duidelijk.

De week wordt geopend door een be-
kende Nederlander met zijn of haar
huisdier. Een
landelijke opstel- en te-
kenwedstrijd
wordt uitgeschreven,
waaraan alle basisscholen in Neder-
land kunnen meedoen. De bedoeling is
dat kinderen in een opstel of door een
tekening hun eigen ervaringen met
huisdieren als \'vrienden voor het leven\'
vertellen of uitbeelden. Zoals het hoort
bij een echte wedstrijd wordt het inge-
zonden werk beoordeeld door een des-
kundige jury en natuuriijk zijn er
mooie prijzen te winnen. Voordat de
feestelijke uitreiking plaatsvindt, wor-
den de nominaties landelijk bekendge-
maakt.

Verder wordt een ronde-taj\'elhijeen-
komst
met politieke en beleidsmatige
kopstukken georganiseerd; deze dis-
cussie zal gaan over de betekenis van
huisdieren voor hun bezitters en de re-
latie mens-dier. Een select aantal jour-
nalisten wordt uitgenodigd de bijeen-

-ocr page 265-

komst te verslaan.

Maar ook als de week alweer achter de
rug is, staan de huisdieren en hun be-
zitters nog een keer in de schijnwer-
pers. Hiervoor zorgt de
Week van het
Huisdier-Award.
Deze Award wordt
uitgereikt aan degene (dierenspeciaal-
zaak, hondentrimsalon, dierenpension,
dierenarts) die op de origineelste of
meest in het oog springende manier in-
vulling heeft gegeven aan de cam-
pagne.

VOORLICHTINGSMATERIAAL
Het Voorlichtingsbureau Huisdieren
heeft voor detaillisten, producenten,
dierenartsen, liefhebberij verenigin-
gen, enzovoort een campagnemap be-
schikbaar die basisinformatie (zoals
een standaard persbericht, advertentie-
materiaal, logoprints, achtergrondver-
halen, bestelkaart voor promotiemate-
riaal) bevat voor activiteiten die zij
zelf tijdens de Week kunnen initiëren.
Hun enthousiaste medewerking draagt
bij tot het slagen van de Week.
De dierenarts wordt gevraagd zijn of
haar bijdrage te leveren aan de Week
van het Huisdier in de vorm van het
houden van open dagen, het houden
van voordrachten op lagere scholen of
het organiseren van andere, creatieve
evenementen. Daartoe kunnen ze ge-
bruik maken van het materiaal van het
Voorlichtingsbureau Huisdieren.

rAliri - T

De dierenspeciaalzaken, vertegenwoor-
digd door de DIBEVO, zullen er in elk
geval werk van maken. De speciaalza-
ken is namelijk gevraagd een heffing te
betalen om de campagne te bekostigen.
De KNMvD wilde zover niet gaan,
maar vindt de oprichting van het
Vooriichtingsbureau Huisdieren niette-
min een lovenswaardig initiatief Het
zou daarom zo aardig zijn, als zoveel
mogelijk dierenartsen, ook op deze
korte termijn, aansluiting zochten bij de
campagne. Tenslotte verdient de relatie
mens-dier, die centraal staat in de cam-
pagne \'vrienden voor het leven\', min-
stens evenveel aandacht van de dieren-
arts als van andere ondememers in deze
branche.

DESKUNDIGHEID
Dank zij het besluit van de drie op-
richters (DIBEVO, VKH en Stichting
voor Gezelschapsdieren) hun deskun-
digheid en vooriichtingsactiviteiten
over het houden van huisdieren te
bundelen, beperkt het Voorlichtings-
bureau Huisdieren zich niet alleen tot
de organisatie van de Week van het
Huisdier. Het bureau verstrekt ook re-
gelmatig vooriichtingsmateriaal en is
een bron van informatie, waarop met
name de media een beroep kunnen
doen. Het geeft antwoord op vragen of
verwijst door naar een instantie of des-
kundige die gespecialiseerd is in een
bepaald onderwerp.

Kortom, het Vooriichtingsbureau Huis-
dieren is het informatieknooppunt dat
gevraagd en ongevraagd advies en in-
formatie verstrekt over alles wat ver-
band houdt met het hebben en houden
van huisdieren. In de bijgesloten folder
is meer informatie te vinden over het
vooriichtingsbureau en de themaweek
\'vrienden voor het leven\'.

BELANGENBEHARTIGING
GEZELSCHAPSDIEREN

Mede op initiatief van de KNMvD is jaren geleden de Stichting voor
Gezelschapsdieren opgericht. In deze stichting werkt een groot aantal orga-
nisaties van gezelschapsdieren samen met onder meer de Faculteit
Diergeneeskunde, de Dierenbescherming en de KNMvD. Deze Stichting is
een niet-commerciële organisatie die opgericht is ten behoeve van de ge-
zondheid en het welzijn van gezelschapsdieren.

Onlangs heeft de stichting samen met DIBEVO en de Vereniging van
Fabrikanten en Importeurs van Samengesteld Voedsel voor Kleine
Huisdieren (VKH) het Vooriichtingsbureau voor Huisdieren opgericht. Dit
voorlichtingsbureau zal jaarlijks een \'Week voor het Huisdier\' organise-
ren; voor het eerst zal dit gebeuren van 29 mei tot 3 juni 1995.

De meeste dierenartsen hebben pas geleden folders ontvangen van de ver-
eniging Ca-Do. Deze \'vereniging\' pretendeert een belangenvereniging
voor huisdieren te zijn. Wat betreft deze \'vereniging\' kunnen wij u mede-
delen dat er geen enkel overleg heeft plaatsgevonden, noch met de
KNMvD, noch met de Stichting voor Gezelschapsdieren. Wij adviseren u
dringend geen medewerking aan dit commerciële initiatief van een onder-
nemer te verienen. Aangezien zowel de doelstelling als de in het voomit-
zicht gestelde voordelen erg onduidelijk zijn, adviseren wij u
geen folders
van deze organisatie te verspreiden.

EERSTE UP DATE

MAP BEGELEIDING
RUNDVEEBEDRIJVEN

Alweer zeven jaar geleden voltooide
de redactiecommissie haar Map Bege-
leiding Rundveebedrijven; een om-
vangrijk losbladig naslagwerk in de
welbekende blauwe map. In de loop
der jaren bleek een aantal hoofdstuk-
ken echter niet meer actueel en deze
moesten nodig worden bijgeschaafd.
Met de hulp van ing. A. Malestein zijn
de volgende hoofdstukken weer aan-
gepast aan deze tijd

Vila De voeding van de koe

(36 pag.)
Mlb Fermentatie en vertering

(22. pag.)
Vllc Stofwisselingsziekten
(29 pag.)

Vlld Rantsoenberekening voor melkvee
(41 pag.)

De totale set kost ƒ 35,00 (inclusief
verzendkosten en BTW).
Heeft u de
set nog niet in uw bezit en wilt u deze
graag bestellen, dan kunt u bellen met
het secretariaat van de KNMvD. tel.:
030 - 510111. Geesje Rotgers.

De eerste dntk van deze htwfdstitkken dateerde re-
spectievelijk van IVIS4 (Vila en Vllh) en I9HH (Vllc
en Vlld). Deze druk is veizorgd door dr. Tj. Jorna en
drs J Sol.

-ocr page 266-

CANIS TULP PRIMEUR TE ANNA-PAULOWNA

De welbekende \'canis\' - groep tulpen,
gekenmerkt door twee miniem kleine
hondekoppen, bungelend aan de bloem
is dit jaar verrijkt met een unieke culti-
var. De bloembladen weerspiegelen een
heel bollenveld! Collegae, u bent ge-
wend met de microscoop te werken. Leg
de prent eronder en de koppen van een
niet nader geïdentificeerd honderas met
lange, afhangende oren worden zicht-
baar; het bollenveld is met het blote oog
wel waarneembaar. Het Noordelijke
Zandgebied in de kop van Noord-
Holland is door het koele zeeklimaat,
kalkhoudende zand van de juiste korrel-
grootte en de pioniersgeest van zijn be-
woners, uitgebreid tot het grootste aan-
eengesloten bloembollenproduktiege-
bied ter wereld. Dat juist hier nu een tulp
met rwee hondekoppen is geschapen,
heef^ weinig met de zee en met de korrel-
grootte van het zand te maken. In deze
winderige regio is de verbeelding aan de
macht, die wordt gedragen en gestuwd
door oneindige energieën. Natuurlijk
moet u van uw kant bereid zijn deze fim-
briae als caput canis te willen zien, want
een echte kmising tussen botanische en
zoölogische schepsels is zelfs in onze
tijd nog niet mogelijk gebleken. Mocht u
in de afbeelding eerder een baarmoeder
met toebehoren ontwaren, geen veteri-
nair zal het u kwalijk nemen. De gedach-
ten zijn vrij en soms levert dat mooie
beelden op. Voor beelden en gedachten
is dit jaar op het Jaarcongres nog meer
ruimte gereserveerd dan gebmikelijk.
Zoveel mimte zelfs dat waarschijnlijk
een nieuwe groep congresgangers zal
worden aangeboord. Hoe die groep er
uitziet kunt u zelf vaststellen op 5,6 en 7
oktober 1995, Grandorarna Hotel,
Zandvoort.

H.S.S.B.

VEEL WERK VOOR DIERGENEESMIDDELEN ADVIES COMMISSIE

Met het verschijnen van haar rapport
in 1992 leek het werk voor de DAC er
op te zitten. Maar de rust bleek niet
voor lang. Al snel kwamen de eerste
discussiepunten weer binnen. Tijd
voor de DAC om de schouders eronder
te zetten. Te lange wachttijden voor in-
jectiepreparaten bestemd voor 1KB-
varkens. Diervriendelijkheid prepara-
ten. Gevaariijke diergeneesmiddelen
die wettelij k door de veehouder mogen
worden toegepast. Ontwikkelingen in
de IKB-varkenshouderij. Dit is een
greep uit de onderwerpen die de aan-
dacht van de DAC heeft.

VERKORTEN WACHTTIJDEN

Al weer drie jaar geleden verscheen
het rapport
\'Aanvullende toetsingscri-
teria voor diergeneesmiddelen, toege-
past hij dieren voor merk\\ leesproduk-
tie\'.
De DAC concludeert in dit
rapport: de registratie-eisen van de
overheid zijn in het algemeen vol-
doende waarborg om schadelijke ef-
fecten aan het dier en produkten van
dieriijke oorsprong te voorkomen en
de kwaliteit van dit produkt te handha-
ven. Een uitzondering vormt echter dc
injectieplaats en de diervriendelijkheid
van het produkt. Na de wachttijd zijn
er bij sommige middelen wél afwijkin-
gen zichtbaar van de injectieplaats.
Soms ook zijn middelen bij toepassing
zeer pijnlijk voor het dier. De DAC
komt dan ook met de aanbeveling voor

-ocr page 267-

kwaliteitsvleesproduktie alleen mid-
delen toe te staan die: ten eerste dier-
vriendelijk zijn en ten tweede waarbij
is aangetoond dat er geen zichtbare af-
wijkingen zijn op de injectieplaats na-
dat de wachttermijn is verstreken.
Met name de laatstgenoemde aanbeve-
ling heeft gevolgen gehad voor de
wachttermijnen van injectiepreparaten
die binnen de IKB-varkenshouderij
worden gebmikt. Het bedrijfsleven
heeft bewust een extra veiligheids-
marge ingebouwd in de wachttijd. Dit
omdat er onvoldoende gegevens be-
schikbaar waren over weefselschade
en residuen op de injectieplaats. Bij het
slachten mogen op de injectieplaats
immers geen macroscopisch zichtbare
weefselveranderingen of weefselirrita-
tie zichtbaar zijn.

i^miiii.

De langere wachttermijn is dus niet op
harde gegevens gebaseerd en kan zelfs
in een aantal gevallen wellicht worden
bekort. Onder leiding van de DAC is
de industrie nu in de gelegenheid ge-
steld om de gehanteerde wachttermijn
van hun produkten op de positieve lijst
diergeneesmiddelen te rechtvaardigen.
Hiertoe dienen zij de dossiers van hun
diergeneesmiddelen voor beoordeling
aan te bieden aan de Afdeling Risico-
analyse van Toxicologie van het RI-
KILT-DLO.

De DAC bewaakt de toetsingsproce-
dure.

Samenstelling DAC

De DAC telt alleen leden en deskundi-
gen op persoonlijke titel. De samen-
stelling is als volgt:

A.E.J.M. van den Bogaard (voorzitter)
Dr. Tj. Joma (algemeen secretaris
KNMvD)

Mw. Mr. M.L.C. van Assen (FIDIN)
G.W.Th. Mourits en R.J.M.L.
Raymakers (praktici)
Dr. L. Vellenga (Produktschap voor
Vee en Vlees)

P.G.M. Rambags (Gezondheidsdienst
voor Dieren)

Profdr. A.S.J.P.A.M. van Miert
(Faculteit Diergeneeskunde)
C.H.L. Sijssens (Dierenartsen in het
Bedrijfsleven)

Aan de DAC is voor onbepaalde tijd
een deskundige toegevoegd: Dr.
J.F.M. Nouws (RIKILT/DLO).

VOORJAARSEDITIE VEEHOUDER EN DIERENARTS IS UIT

Ook dit seizoen heeft Veehouder en
Dierenarts weer een aantal interes-
sante artikelen te bieden. Een over-
zicht:

Herten heel gevoelig voor BCK;

drs. P. Vellema

Het artikel begint met een introductie
van de commerciële hertenhouderij,
die zijn oorsprong vindt in Nieuw
Zeeland (jaren zeventig). BCK is een
gevreesde vimsziekte in de hertenhou-
derij, maar ook runderen kunnen met
het vims worden besmet. De ziekte is
bijna altijd dodelijk. Schapen vormen
een gevaariijke schakel in de ziekte-
overdracht. Vellema stelt dat ondanks
dat de diagnose BCK in Nederland zel-
den wordt gesteld, het toch zaak is
contact van schaap met hert en rund te
vermijden.

Standafwijkingen veulen vaak goed
te behandelen;

drs. L.A.J. Smeenk

Smeenk beschrijft de meest voorko-
mende afwijkende beenstanden van
veulens. Hij geeft per afwijking aan
hoe de afwijkende stand behandeld
kan worden. De auteur benadrukt dat
een corrigerende behandeling altijd
met kennis van zaken moet geschie-
den, op een zo jong mogelijke leeftijd.
Of standcorrectie vanwege de erfelijk-
heid wenselijk is, blijft een open vraag.

Nederland binnenkort IBR-vrij;

drs. J. C. Bosch

Nederland zal binnen enkele jaren vrij
moeten zijn van IBR om haar export-
positie binnen de EG te kunnen behou-
den. Het zal een grote klus worden,
want de percentages besmette dieren
en bedrijven zijn hoog. Met een pro-
gramma dat op het bedrijf is afge-
stemd, verwacht men een vrij-status
spoedig te bereiken.

Uitroeien Salmonella enteritidis
voorlopig utopie;

drs. C. Fris en dr. E. Goren
De bestrijding van Se verloopt lang-
zaam en de kans op besmetting blijft
groot. Met nieuwe opsporingstechnie-
ken is wel enige voomitgang geboekt.
Ook kan de pluimveehouder veel be-
reiken met hygiënische maatregelen.
Totale uitroeiing van Se blijft echter
vooralsnog een utopie.

Controle entprogramma ziekte van
Aujeszky;

drs. J. Bakkeren ir. A.K. Oosterlaak
De auteurs geven in dit artikel aan wat
het Nationaal Programma Bestrijding
Ziekte van Aujeszky inhoudt. Zij gaan
vervolgens met name in op de controle
van de uitvoering van het programma.

Gezondheidsdienst roept paratu-
berculose halt toe;

dr. G. Benedictus

Paratuberculose breidt zich gestadig
uit op melkveebedrijven. De Gezond-
heidsdiensten voor Dieren hebben een
plan van aanpak ontwikkeld om deze
vervelende ziekte een halt toe te roe-
pen. Met vaccinatie en gerichte maat-
regelen is het goed mogelijk paratu-
berculose op het bedrijf temg te drin-
gen.

Pijn bij dieren;

dr. L.J.E. Rutgers

Rutgers start zijn artikel met een we-
tenschappelijke benadering van het
begrip pijn. De vraag is hoe men te we-
ten kan komen dat een dier pijn voelt.
Als men weet dat dieren pijn kunnen
lijden, dan hebben we de plicht om
pijn te voorkomen of te bestrijden. Dat
geldt ook als er operaties bij dieren
worden verricht. Toch komt het nog
vaak voor dat dieren zonder verdoving
worden geopereerd.

Bedrijfsadviezen.

Ook voor dit lenteseizoen hebben drs.
R. Back. drs. J. Bakker, drs. J.L.A.M.
Remmen en drs. P. Vellema een aantal
adviezen voor de veehouder samenge-
steld.

De artikelen in Veehouder en Dieren-
arts zijn speciaal geschreven voor uw
(vooruitstrevende) veehouders. Of het
nu gaat om de houder van runderen,
varkens, paarden of .schapen: de re-
dactiecommissie streeft ieder kwartaal
naar een uitgave met voor elke vee-
houder wat wils. Overweegt u om voor
uw veehouders een abonnement af te
sluiten, dan is er de mogelijkheid om
vrijblijvend een aantal kennisma-
kingsnummers te ontvangen. Neemt u
dan contact op met het redactiesecre-
tariaat (030 - 510111).

-ocr page 268-

_éillm^

iêêêêê

i

VOORJAARSDAGEN 1995:
HET UITSTAPJE WAARD

Wist II dat.....u na de lezing van
Wolvekamp beter thoraxfoto\'s
maakt en interpreteert?
Veel
oefening onder de bezielende lei-
ding van Dr. Wolvekamp heeft
bij velen al geleid tot verbetering
van kennis en kunde. Longteke-
ning, vaatvulling maar ook posi-
tie en respiratiestadium kunnen
behulpzaam zijn bij het bevestigen van de klinisch gestelde
waarschijnlijkheidsdiagnose. Dit interactief seminar is be-
perkt tot 60 deelnemers.

H\'ist 11 daL....cen veranderende samenleving aanpassing
van managementstrategieën vraagt?
Om uw praktijk suc-
cesvol te houden is nog harder werken niet de oplossing: her-
overwegen van praktijkvoering, beheersen van het ecosys-
teem, preventieve diergeneeskunde, aandacht voor
mens-dier-relatie; al deze aspecten worden besproken door
Dr. Becker uit de V.S., een veel gevraagd spreker op het ge-
bied van management.

*

*


*
*

lOi

HH

Wist u voordelig effect en de prijs de belangrijkste
criteria zijn voor uw clientèle?
Dat hierbij ook communi-
catie en kopersgemak een belangrijke rol blijken te spelen
zal Dr. Becker met u bespreken. Adviezen over marketing,
en \'verkoop\' van produkten, service en aanbevelingen zijn
niet alleen in de V.S. van (over-)levensbelang voor de die-
renartsen praktijk. Luistert u zelf op zaterdagmiddag.

Wist u </ar.....kattenasthma vooral bij oude poezen voor-
komt?
Klinisch en röntgenologisch beeld, cytologie van
bronciaalspoeling en therapie worden door Dr. Corcoran uit
Edinburgh besproken tijdens de \'current research\' lezingen-
cyclus.

Wist u dat... leden van de GGG reductie krijgen voor de
Voorjaarsdagen, dat een
praktijkbadge gedurende drie da-
gen telkens voor één andere dierenarts van één praktijk toe-
gang geeft, dat het
superlidmaatschap van de GGG inhoudt
dat u èn lid bent én voor niets het algemeen programma van
de Voorjaarsdagen kunt volgen, maar dat u zich daar wel
voor moet opgeven, dat de
grootste veterinaire tentoon-
stelling
plaatsvindt op de Vooijaarsdagen, dat u zich spoedig
moet
opgeven met een aanmeldingsformulier dat u via de
KNMvD kunt krijgen, dat uw
assistenten op zaterdag cn
zondag een boeiend en leerzaam programma kunnen volgen
en dat daar al meer dan 1000 collega\'s naar toe gaan.

AL MET AL GENOEG REDENEN OM ERBIJ
TE ZIJN. TOT ZIENS OP DE VOORJAARSDAGEN!
RAI, AMSTERDAM, 21-23 APRIL 1995

VOORJAARSDAGEN PRELIMINARY PROGRAM 1995

VOORJAARSDAGEN

Timetable

Sunday April 23

09 00-12 00

22 Chemotherapie Uj gezelschaps-
dieren IN DUTCH

09 00-12 00

23. Changing the way we practice

09 00-12 00

24 Diseases of pet birds

09 00-12 00

25. Diagnosis and treatment of
meniscal disease

09 00-12 00

C. Symposium Internatiorial Society of
Veterinary Ophthalmotegy (ISVOI

10 00-13 00

Dierenarts Assistenten NaScholing
(D A N S) IN DUTCH

12 00 13 30

Poster session

13 30-16 00

26. Retinal disease: an update

13 30-16 00

27 Tandheelkunde
IN DUTCH

13.30-16 00

28. The skin in systemic disease

1330-1600

29. Nutritional requirements of
psittacine birds

14 30^16 00

Dierenarts Assistenten NaScholing
(D A N S.) IN [XJTCH

1600-17 00

35 Farewell drinks-Aflakkertje-

Time table

Friday April 21

09 00-09 15

Official opening

09 15 12 30

1

Pree Communications

09 15-12 15

2

The treatment of hernias

09 15-12 15

3

The diagnosis o( cardiac disease

09 15-12 15

4

Nutritional requirements of
ornamental fish

09 15 12 15

5

Huidaandoeningen bi) dc kat
IN DUTCH

12 30-14 00

Lunch

14 00-17.00

6.

Immune-rriediated skin disease

14 00-17 00

7.

New devebprrients & current
research

1400-1700

8.

The diagnosis and treatment of
conjunctival and corneal disease

14 00-1700

9

Gastric disease: un update

1400-1700

10

Hoofd- & hatschirurgie bij hond en kat
IN DirrcH

1330-1630

11

WET t-AB: The diagnosis o( cardiac
disease

DEPARTURE BUS 12 45hrs

17 00-20.00

31

Reception/Exhibition

Time table

Satwti^r April 22

09 00-12 00

12. Endocrinology: a review

09 00-12 00

13. Diagnosis and treatment of
portosystemic shunts

09 00 12 00

14 Intestinal disease an update

09 00-1200

15 Case-oriented radiobgy of the thorax

09 00-12 00

16 Thoraxchirurgie bij horid en kat
IN DUTCH

09 30-12 15

A Symposium International Society of
Veterinary Ophthalmology (ISVO)

1000-1245

Dierenarts Assistenten NaScholing
(D A N S.) IN DUTCH

12 30-14 00

Lunch

14 00 1700

17. Diagnostische beekfvorming van het
abdomen IN DUTCH

14 00-17 00

18. Surefire selling tecfink^s

14 00-17 00

19. Diagnosis arid treatment of
hepatobiliary disease

14 00-17 00

20. Cases in enckxrinotogy and
gastroenterobgy

14 00-17.00

21 Dyspnea

1345-17 00

B Symposium Internatiofial Society of
Veterinary Ophthalmokjgy (ISVO)

14 00 16 00

Dierenarts Assistenten NaScholing
(D A N S 1 Dutch

20 00-00 00

33 Congress Party

The general program is coloured purple. Seminars, for which an extra fee is charged, are coloured black. All lectures are given in English, except for the D A.N.S. pro-
gram and the lectures 5, 10, 16. 17. 22 and 27. which are in Dutch.

-ocr page 269-

Ill nn f

U ALS CONGRESDEELNEMER HEEFT

• GRATIS TOEGANG •

tot de commerciële tentoonstelling welke gehouden wordt tijdens het

Voonjaarsdagencongres op 21, 22 en 23 april in het RAI-congnescentrum te Amsterdam.

Tijdens deze expositie, waaraan meer dan 50 toonaangevende firma\'s hun medewerking verlenen,

is het mogelijk om in ongedwongen sfeer nader kennis te maken met uw leveranciers die u

graag informeren over de NIEUWSTE ONTWIKKELINGEN op veterinair gebied.

De tentoonstelling zal dit jaar op vrijdag, zaterdag en zondag gehouden worden.

Gedurende deze dagen zullen onder andere de volgende exposanten

aanwezig zijn om u te ontvangen:

Altranet

MB&VS

Aesculaap

Menarini Diagnostics Benelux NV

Alfasan Diergeneesmiddelen

Micpoint BV

Animed/Virbac

Mycofarm Nederland BV

Apharmo BV

Nemas BV

A.U.V.

VNovad BV

Beiersdorf NV

Pie Medical Benelux BV

BFI Bijzondere Afvalstoffen

Rhône Mérieux BV

Biomedic

Robouw Medische Techniek BV

Boehringer

Röntgen Controle Nederland

Boekhandel Broese Kemink

Royal Canin Nederland BV

Cardio vet

Sanofi Santé BV

Ciba Animal Health

Schering-Plough Animal Health BV

Deltabron

Shorline

Denkavit Nederland BV

SmithKline Beecham Animal Health

Dynamic Imaging/Gierth GmbH

Solvay Duphar Animal Health

Floris Veterinaire Produkten

Spillers Foods Nederland BV

Grofarm Nederland CV

Stala

Hill\'s Pet Nutrition

Tesink Veterinaire Produkten BV

Holland Diervoeders BV

Trovet

lams Pet Food Int.

Upjohn Animal Health Benelux

Idexx

Vetin/Aacofarma

Instruvet

Vet-I-Pharma

Janssen Pharmaceutica BV

VSM Geneesmiddelen BV

Johnson & Johnson

WAA

Konica

Waltham Veterinaire Service

Leo Pharmaceutical Products BV

Welzo Media Productions BV

Margery Import

Wigro Chirurgische Instrumenten

-ocr page 270-

iiWmi

O

Personalia

258

Voor hel lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Dona, Mevr. J.J.C.; 1994; 3524 WE Utrecht;
Olympus 206.

Meijer, Mevr. M.C.; 1995; 3813 HT Amers-
foort; Roelandplaats 12.

Nobelen, Mevr B.C.M. vande; 1995; 4811 K.X
Breda; Markendaalseweg 189.
Rooy, Mevr. S.A.B, van; 1994; 3572 RD
Utrecht; Leistraat 1 bis.

Schoonheim, B.G.; 1975; 1183 GE Amstelveen;
De Bosporus 33.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Bril, Mevr. A.D.L.; Gent-1994; 6021 JJ Budel;
Wollenhoekstraat 15.

Brouwers, E.A.G.; 1994; 3523 RW Utrecht;
Bokstraat 13.

Bniinier, E.A.; 1995; 8265 MR Kampen;
Paardebloem 41.

Ekens, Mevr. M. van; 1994; 3523 CX Utrecht;
Smaragdhof 5.

Esselink, Mevr. H.; 1994; 3573 BM Utrecht; S.
Bikostraat 402.

Geelen, Mevr. S.N.J.; 1994; 3572 CM Utrecht;
Kapelstraat 42.

Gent, R.J.M. van; 1991; 8212 DE Lelystad;
Rozengaard 13-12.

Gooijer, J.W. de; 1994; 1191 KL Ouderkerk a/d

Amstel; Rondehoep West a.b. t.o. 37.

Hilst, Mevr. M. van der; 1994; 3628 ET

Kockengen; Wagendijk 57 A.

Logcher, R.; 1995; 2282 RZ Rijswijk (ZH);

Esdoomstraat 2.

Mooij, J.N.P.T.; 1994; 3583 AM Utrecht; A. van
Ostadelaan 112.

Pangalila, M.P.; 1994; Bridlington, East-
Yorkshire Y0I6 5UY (Verenigd Koninkrijk);
13 Rosewood Close.

Snijdelaar, Mevr. S.F.; 1994; 3705 ZJ Zeist;
Warande 108.

Vreeburg, N.A.J.; 1994; 3572 VK Utrecht;
Bollcnhofscstraat 87.

Wille, A.; Gent-1987; 9051 Gent (België);
Kortrijkse Straatweg 1176.

.Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Knopjes, Mevr. S R.; 3532 TL Utrecht; Van
Lennepstraat 41.

Meer, Mevr. M A. van; 3521 XV Utrecht;
Tesselschadestraat 6.

Noort, Mevr. J.E.P.E. van; 3572 PA Utrecht; W.
Barentszstraat 7.

Reyne, N.; 3521 VR Utrecht; Da Costakadc 13
bis A.

Rook, Mevr. S.; 3043 PB Rotterdam; Prins
Mauritssingel 33 B.

OVERLEDEN;

Op 9 maart 1995 overleed Drs. J.C. Knijn te
Velp.

Op 12 maart 1995 overleed Drs. L.Th.M.
Spicrings te Waalwijk.

Op 14 maart 1995 overleed Drs. H.B.F. Arink te
Aalten.

Op 16 maart 1995 overleed Dr. h.c. J.1. Terpstra
te Capelle a/d IJssel.

Op 17 maart 1995 overieed Drs. D.M.F. Greup
te Vörden.

JUBILEA:

G.W.M. van Golstein Brouwers te Haelen, af-
wezig, 40 jaar, 18 april 1995
J.T. van Berge Henegouwen te Bemmel, afwe-
zig, 25 jaar, I mei 1995

G. Fennema te Oudehaske, afwezig, 25 jaar, 1
mei 1995

H.Th. Hafkamp te Nijkerk, afwezig, 25 jaar, 1
mei 1995

G. Maris te Beek (Nijmegen), aanwezig, 25 jaar,
I mei 1995

F.H. Sander te Vlissingen, afwezig, 25 jaar, I
mei 1995

J.M.J. Sturm te Overloon, afwezig, 25 jaar, I
mei 1995

W.J.H. Thijs te Loenen a/d Vecht, afwezig, 25
jaar, I mei 1995

Dr P.G.H. Bijker te Maarssen, aanwezig, 25
jaar, 1 mei 1995

R.A. Hoekstra te Groningen, afwezig, 25 jaar, I
mei 1995

J.H. Mulder te Schelluinen. aanwezig, 30 jaar, 3
mei 1995

J. Mulders te Bergambacht, afwezig, 40 jaar, 11
mei 1995

P B. Luitjens te Lemmer, afwezig, 40 jaar, 11
mei 1995

W H. Smits te Soest, afwezig, 45 jaar, 12 mei
1995

H A M. Elsinghorst te Maarssen, afwezig, 30
jaar, 14 mei 1995

M P. Moons te Zetten, aanwezig, 30 jaar, 14 mei
1995

PROMOTIE:

Op 6 april 1995 promoveert Drs. W.H.M. van
der Poel te Utrecht.

MUTATIES:

348 Beek, S.A.C.H. van der; Gent-1987; 86000
Poitiers (Frankrijk); I Rue Denis Papin,
Clinique Vet. Beaulieu; tel. 00-33-4952
8712 privé, 49442400 prakt.;
fax 00-33-
49442162;
p., geass. met D. Robin.
193* Berkel. Mevr. L.A. van; 1995; naar het

buitenland.
348* Berkel. Mevr. L.A. van; 1995; Gainsbo-
rough DN2 IRK (Verenigd Koninkrijk);
8 Morton Terrace; tel. 00-44-1427-
612188 prakt.; fax 00-44-1427-614812;
p., medew. bij D. Bradsley.
348 Bijkerk, H.; 1981; 56910 Carentoir
(Frankrijk); Le Plessls Raven; tel. 00-33-
99088626 privé,
99081021 prakt.; p.; vet.
inspecteur.

200 Bosch, G.J.; 1986; 3206 PC Spijkenisse;
Dilledonk Zuid 70; tel. 01880-46008
privé, 32711 prakt.; fax 01880-38425; p.,
geass. met W.E R. Schell.

202 Brandsma, Mevr. D.M.; 1994; 3524 AW
Utrecht; Terschelling 14; tel. 030-893220
privé,
05130-24232 prakt.; p., medew. bij
M. van Dommelen, G.J. van Heykop, J.
Kalsbeek en K. van der Werf.

203 Bril. Mevr. A.D.L.; Gent-1994; 6021 JJ
Budel; Wollenhoekstraat 15; tel. 04950-
97887; wnd.d.
(toev. als lid).

205 Brouwers, E.A.G.; 1994; 3523 RW
Utrecht; Bokstraat 13; tel. 030-581214
privé, 531 111 tst. 884 bur.; wet. medew.
U.U. (F.D., vkgr. Inw. Ziekten en Voeding
der Gr. Huisd
.)(toev. als lid).

K ON I N K !. IJ K i; N i: I) I K I A N I)S I-: MAAI SC II A...... VOOK O I i: R CI I; N i: I: S K U N D i-:

205 Bruinier. E.A.; 1995; 8265 MR Kampen;
Paardebloem 41; tel. 05202-27012 privé,
12235 prakt.; fax 05202-21257; p., medew.
bij O. Drent, H.A. Hagen, K. Hoving en
e.G. van Laar (toev. als lid).

208 Cleef, Mevr. K.J.W. van; 1992; 2312 JG
Leiden; Nieuwe Rijn 40; tel. 071-122648
privé, 896868
prakt.; p., geass. met
A R M. Bastiaans.

212 Detmers, H.; 1957; 7761 PP Schooncbeek;
Middendorp 20; tel. 05243-1363 privé,
05240-13694
prakt.; fax 05240-12903; p.,
medew. bij M. Bethlehem. H.F.J. Bult-
huis, J. Hilvering, W.B.J. Oosting, A.H.G.
Piebes
en U.R. de Vries.

2l5*Dirven, P.J.C.; 1981; 5113 BW UIicoten;
Haldijk 6; tel. 04249-9630 privé, 01619-
2556 prakt ;
fax 01619-2558; p.

215 Dobbelaar, Dr. M.J.; 1954; U-1962; 2243
CM Wassenaar; Kerkcboslaan 13; tel.
0I75I-793I9;
fax 01751-15200; oud-h.i.
V.G.; oud-dir. V.D.; R.N.L.

218 Eblé, Mevr. P.L.; 1994; 3582 CT Utrecht;
Krommerijn
75; lel. 030-581526; wnd.d.

220 Ekens, Mevr. M. van; 1994; 3523 CX
Utrecht; Smaragdhof 5; tel. 030-581363;
wnd.d. (toev.
als lid).

221 Eshel, A.; 1971; 2135 MJ Hoofddorp;
Femina Mullerstraat
191; lel. 02503-
28678;
p., geass. met E.J.M. van Leeuwen
en P.J.J. van Overbruggen.

221 Esselink, Mevr. H.; 1994; 3573 BM
Utrecht; S. Bikostraat 402; tel. 030-
722699; wnd.d.
(toev. als lid).

228 Geelen, Mevr. S.N.J.; 1994; 3572 CM
Utrecht; Kapelstraat 42; tel. 030-715263;
specialist in opleiding U.U. (F.D., vkgr.
Inw. Ziekten en Voeding der Gr. Huisd.)
(toev.
als lid).

228*Geervliet. J.; 1995; 7908 AR Hoogeveen;
Listerhof
21; tel. 05280-20324 privé,
62530 prakt.; p., medew. bij G.J. Bispe-
rink, W. Harrewijn, L.J.H.M. Hilderink. H.
vanRheeenH.J.deWith.

228 Gent. R.J.M. van; 1991; 8212 DE Lelystad;
Rozengaard 13-12; tel. 03200-32718 privé,
21201 prakt.; p., geass. met A. Binksma cn
J.R. Jansen (toev.
als lid).

230 Gooijer, J.W. de; 1994; 1191 KL Ouder-
kerk
a/d Amstel; Rondehoep West a.b. t.o.
37; tel. 02963-1002 privé, 4646 prakt.; p.,
medew. bij C.J.J. Jonker, G.M.C. Vemooij
en P.W.M. Westgeest (loev.
als lid).

232 Grinsven, Mevr. H.E.C. van; 1994; 5432
AT Cuijk; Bercklauw 197; tel. 08850-
93818 privé, 080-446975
prakt.; p., me-
dew. bij J.P. van Amerongen en Mevr.
C.I.. van Amerongen-Ovcrgaauw.

238*Haytema. W.A.; 1995; 8471 WJ Wolve-
ga; Valkruid
14; tel. 05610-13559 privé,
12282 prakt.; fax 05610-14734; p.. me-
dew. bij J.A.M. Baervcldt. B. Brummel-
man. M.H. Pcllebocrcn A. Pronk.

242 Hilst, Mevr. M. van der; 1994; 3628 ET
Kockengen; Wagendijk 57 A; tel. 03464-
1906; d. (loev. als lid).

352 Holland, W.G.; 1990; 1090 Wenen (Oos-
tenrijk); Grünentorgasse
14/5; lel. 00-
43-222-3109164
privé, 23606056 bur.;
fax
00-43-222-234564; d. werkzaam bij
FAO/IAEA Joint Division-Wencn.

352* Holland-van Eerden. Mevr. B.J.M.; 1990;
1090
Wenen (Oostenrijk); Grünentor-
gasse
14/5; lel. 00-43-222-3109164 privé,
2254-722512321/733614321 bur.; fax 00-
43-2254-73951222;
d. werkzaam bij
FAO/IAFA Joint Division, lab
Seibersdorf.

-ocr page 271-

251 Jong, G.J.G. de; 1965; 5316 NH Delwij-
nen; Doensestraal 1; tel. 04185-2489; r.d.

264 Kuip, Dr. E.J. van der; 1956; U-1966;3583
CX Utrecht; Hobbemastraat 22; tel.
030-521445; r.d.;O.O.N.

354» Leemans, Mevr. I.J.; 1981; 3862 GR Nij-
kerk; p/a Bizetlaan
7; tel. 00-46-18-
674014; wet. medew. Landbouwuniv.
Uppsala (Zweden), vkgr. Vet. Microbio-
logie (Landbouwuniv. Uppsala, Box 7073,
S-75007 Zweden).

268* Legel, J.C.; 1965; 2517 ET \'s-Gravenhage;
Groot Hertoginnelaan 229; r.d.

268» Legel-Teunissen, Mevr. M.H.; 1965; 2517
ET \'s-Gravenhage; Groot Hertoginnelaan
229; r.d.

270 Lockhorst, Mevr. M.; 1993; 3572 BP
Utrecht; Biltstraat 170 A; tel. 030-
724286;
p., medew. bij Spoedkliniek voor
Dieren, Amsterdam (part-time); wnd.d.

270 Logcher, R.; 1995; 2282 RZ Rijswijk
(ZH); Esdoomstraat 2; tel. 070-3998346;
fax 070-3998346; wnd.d.; eigenaar VE-
TAP, groothandel in Vet. apparatuur (toev.
als lid).

278 Mooij. J.N.P.T.; 1994; 3583 AM Utrecht;
A. van Ostadelaan 112; tel. 030-522209;
wnd.d. (toev.
als lid).

355 Pangalila. M.P.; 1994; Bridlington. East-
Yorkshire Y016 5UY (Verenigd Konink-
rijk); 13 Rosewood Close; tel. 00-44-262-
401945 privé, 482-224452 prakt.; p.,
medew. bij PDSA Vet. Centre; vet. officer
(toev.
als lid).

291 Poel, Dr. W.H.M. van der; 1988; U-1995;
3512 VK Utrecht; Lange Lauwerstraat 52;
tel. 030-321307 privé, 531040 bur.; wet.
medew. U.U. (F.D., vkgr. Bedrijfsdierg. en
Voortpl.).

298» Rooda, K.P.; 1994 ; 5.345 LM Oss;
.Marsweg 24;
wnd.d.

299 Rooy-van Vierssen Trip. Mevr A.S.E. de;
1977; 2585 TW \'s-Gravenhage; Boraeo-
straat 128; tel. 070-3505370 privé, 3655
666 prakt.; p., gezelschapsd.

304 Schom. Mevr. H.H.; 1991; 3531 SB
Utrecht; .lohannes Camphuysstraat 17;
tel. 030-943469; wnd.d.

310 Snijdelaar, Mevr S.F.; 1994; 3705 ZJ
Zeist; Warande 108; tel. 03404-59369;
wnd.d. (toev.
als lid).

312 Sprang, A P. van; 1982; 2761 SJ Zeven-
huizen (ZH); Kratonlaan 49; tel. 01802-
3445 privé.
070-3578851 bur.; fax 070-
3876591;
specialist Vlees cn
\\ leesprodukten R.V.V.

318 Thcuns. P.J.J.; Gent-1987; 3355 AD
Papendrccht; Elzenzoom 121; tel. 078-
150362 privé,
154113 prakt.; fax 078-
411827;
p., gezelschapsd.

326 Verhulst, P.D.; 1968; 5491 HH Sint-
Oedenrode; Oranje-Nassaulaan 267; tel.
04138-72932 privé, 04922-3182 bur.;
distr.d.
R.V.V.

331 Vreeburg, N.A.J.; 1994; 3572 VK Utrecht;
Bollenhofsestraat 87; tel. 030-713570
privé, 04120-41755 prakt.; p., medew. bij
W.G. van den Ekker, H.J.M. Kraneburg,
J.P.E.M. Langens. H.W. Martin. H.
Oosterveen en M.H.J.J. Westerhof
(toev.
als lid).

332 Vries. Mevr. J.M.L. de; 1993; 5281 SH
Boxtel; Roond 26; tel. 04116-72904 privé,
04130-42423
prakt.; fax 04130-52686;
p., medew. bij C.W.W.M. Goossens en
G. Meijer.

332 Vries, Mevr. Y.F. de; 1989; 7943 KD
Meppel; Oosterboerweg
84; lel. 05220-
54902
prakt.; p.,geschapsd.

340 Wijnbergen. Mevr. A.; 1986; 6741 HN
Lunteren; Meulunterseweg 46; tel.
08388-6247 privé. 033-553013 prakt.; p.,
geass. met Mevr. A. Kramer.

359 Wille, A.; Gent-1987; 9051 Gent (België);
Kortrijkse Straatweg 1176; tel. 00-32-92-
217694 privé, 02940-65835 bur.; technical
manager Benelux bij Solvay Duphar B.V.
(toev. als lid).

362 Zayed, Dr. I.; U-I960; 6523 LV Nijmegen;
Twaalf Apostelenweg 25; tel. 080-225017
privé, 04120-62825 bur.; Chief Toxico-
logist N.V. Organon Int.

Doorlopende agenda

1995
April

21-23 Voorjaarsdagen, RAI Amsterdam.

24 Vergadering AUV, Regio Zuid. Lokatie:
Novotel Eindhoven. Aanvang: 20.00 uur.

25 Benelux Symposium Embrytransplantatie,
Veldhoven.

Inl.: Drs J.A.H. van Lieshout, tel.: 04905-
2444 (fax: 04905-2768).

26 PAO-D cursus: 95/38 Begeleiding slacht-
kuikens.

26 Besturendag KNMvD.

27 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik: aanvang:
20.15 uur.

27 Vergadering AUV. Regio West. Lokatie:
Afrit de Mcem. Aanvang: 20.00 uur.

27- 29 Cursus \'Presentatie? Uw eigen creatie\'.
Cursusgeld f 850,- inclusief verblijfskos-
ten. Opgave en informatie bij de KNMvD
(Marit Siem/Maijoleine de Mol).

28 One Day Course on small Animal
Ophthalmology (lens). Venue: Camden
Town, Royal Veterinary College, London.

28- 30 1st World Conference on spontaneous
animal tumors. Genoa. Italy, Congress
Center, Fiera Intemazionale.

Mei

2- 12 Course on Pig Diseases. Venue: Potters
Bar, Royal Veterinary College, University
ofLondon.

4- 5 Fachgespräch über Geflügelkrank-
heiten, Hannover. Informatie bij KNMvD
(Susan Ubbink).

5- 7 Clinical Evaluation of Canine and
Feline Skin Disease, Provinciehuis,
Antwerpen.

8 PAO-D cursus: 95/40 Locomotie apparaat
rund.

9 Solvay Duphar Animal Health Benelux
B.V. organiseert een symposium met als on-
derwerp \'Respiratoire aandoeningen bij het
varken\'. Plaats: \'de Zoo\' te Antwerpen.

9 Werkvergadering Groep DIB. Aanvang:
16.00 uur

11-13 26. Jahresversammlung der Schweize-
rischen Vereinigung fïir Klein-tiermedizin
SVK.

13 PAO-D cursus: 95/30 Assistentie tijdens
chirurgie (gezelschapsdieren).

15- 19 Course on the Microbiology of Foods
of Animal Origin. Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, University of
London.

16 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

16 Vergadering Afdeling Overijssel.

16 Vergadering Afdeling Utrecht.

16 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

16 Afdeling Limburg. Feestavond met partners
(datum onder voorbehoud)

17 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

18 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

18 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie

18 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

18 Vergadering afdeling Friesland.

18-19 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire
Apotheek II Landbouwhuisdieren

22-25 Course on Aspects of Veterinary Public
Health, including a two day course on
Zoonoses. Venue: Camden Town, Royal
Veterinary College. University of London.

BELGISCHE DIERENARTS MET RUIME
ERVARING IN GROTE HUISDIEREN

zoekt werk in grensgebied België-Nederland.

- Onmiddellijk beschikbaar; - In bezit van eigen wagen; - Promotie 89-90.

Reacties richten aan Van Gelder G., Gerheiden 59, 2250 OLV Olen, België, tel.nr.: 014/21.49.49 (na 19.00
uur), tel.nr. 014/21.34.16 (voor 19.00 uur)

-ocr page 272-

DIERENARTS (M/V)

GEVRAAGD:

in een gemengde praktijk in Oost-Gelderland met brede belangstelling. Cliënt- en diervriendelijk.

Geboden: werk met meerdere diersoorten. Modelcontract I voor minimaal een jaar. Reacties richten
aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder num-
mer 12/95.

B<>l«il>C> K I\'"

GEZOCHT

DIERENARTS

met voldoende ervaring voor de opname van
een
paardenkliniek in het midden van het land.

Kciacl^^ovdicl biireciii
voor inerllc\'l

CloolsliiKOl 75. :i()12 Al) Kolterdam
relofoon O 1 O - 2 I
li 0355
l\' ax 01 O - 2 I 3 OWO.\'i

Informatie kunt u verkrijgen bij de heer M.F. Borgdorff,
tijden.s kantooruren telefoon 010 - 213 0355,
buiten kantooruren telefoon 010 - 413 0739.

Call-Centre Nederland B.V.

Telefonische achterwacht voor Dierenartspraktijken

Call-Centre Nederland is een jonge en dynamische onderneming,
actief op de markt van telefonische dienstverlening voor dierenartsen.

Een groot aantal dierenartspraktijken maakt op dit moment gebruik van onze:

telefonische achterwacht

met name in de avond-, nacht- en weekenduren.

Alle voor uw praktijk binnenkomende gesprekken worden aangenomen met
uw praktijknaam en afgehandeld worden volgens uw instructies.

Om uw telefoon te kunnen doorschakelen kunt u
gebruik maken van diverse mogelijkheden:

\'S P.T.T. Doorschakeldienst

® *21

S Eigen doorkiesapparaat

\'S Directe telefoonlijn

Wij zijn graag bereid u - indien gewenst - nader te
adviseren over onze mogelijkheden.

Het spreekt voor zich, dat een persoonlijke en
vertrouwelijke behandeling wordt gewaarborgd.

Voor meer informatie:

Call-Centre Nederland B.V., Rob Winkelaar, Industriestraat 7,7451 BA Holten. Telefoon: 05483 - 73333 / Telefax: 05483 - 73322

l

-ocr page 273-

Minister Van Aartsen heeft de reeds lang aangekondigde Prioriteiten-nota uitgebracht. Dynamiek en in-
novatie - over het algemeen toch al rijkelijk aanwezig in de landbouwsector - hanteert hij hierin als sleu-
telbegrippen.

Alleen de vernieuwende ondernemer is in staat de concurrentie op de open Europese markt aan te kunnen.

Ongenuanceerde berichtgeving in de buitenlandse pers over de kwaliteit van de Nederlandse vleesindus-
trie maken het diezelf de ondernemer niet gemakkelijker de export te handhaven naar de landen waar voor
velen van ons de vakantiebestemming ligt.

Een open Europa geeft ook andere uitdagingen aan onze beroepsgroep. In deze aflevering van het
Tijdschrift is een artikel opgenomen over Vesiculaire Varkensziekte. Dr Terpstra e.a. beschrijven hoe een
bedreiging voor onze varkenshouderij kan verkeren in een uitdaging. Het is ook een uitdaging voor onze
beroepsgroep alle betrokkenen te kunnen overtuigen over de noodzaak van de getroffen maatregelen.

Ook op een andere wijze brengt het Tijdschrift dit keer Europa in beeld: Een Europese collega beschrijft
longwormziekte bij katten veroorzaakt door
Aelurostrongylus abstrusus.

In deze aflevering worden wederom vele alinea \'s gewijd aan de diergezondheidszorg en de organisatie
daaromheen.

Van onze beroepsgroep zal steeds indringender worden gevraagd mede de kx^\'aliteit van de dierlijke pro-
duktie te beheersen. Een goede kwaliteit van ons eigen handelen staat daarbij voorop. Certificatie en re-
gistratie van dierenartsenpraktijken zijn daarbij goede instrumenten.

Het is goed om bij dit alles te blijven realiseren dat de dierenarts bij de uitoefening van de praktijk en bij
de formulering van beleid een specifieke verantwoordelijkheid en inbreng heeft als het welzijn van het
dier in het geding is.

0

Van de Hoofdredactie

Al een maand lang geeft de klok de zomertijd aan.
De vakantie komt al in het verschiet. De nieuwsfei-
ten die op het ogenblik de media beheersen geven
echter nog allerminst aanleiding te veronderstel-
len dat de komkommertijd aangebroken is.

De Hoofdredactie

261 TlJI)S( MRIFT VOOR D I L R Ci K N H f: S K L N I) 1- , D l. E L 120, M E I , A K L E V E R I N Ci 9, 1995

-ocr page 274-

n i mini rI iifii

FE LI l\\l FO ^^ hebben het onderwerp van dit artikel gekozen om-

dat het van groot belang is. Aelurostrongylus ab-
strusus
is de belangrijkste longworm van de kat, die
helaas meer verspreid voorkomt dan bekend is. Momenteel worden ook artikelen over dermatomycosen
en oftalmologische aandoeningen geschreven. Wij zouden echter blij zijn met bijdragen en suggesties van
alle collega \'s. Laten wij teruggaan naar een onderwerp dat behandeld is in een vorig FELINFO artikel,
zodat wij de resultaten van enkele Spaanse en Nederlandse collega \'s kunnen bespreken. Het artikel in
kwestie heet \'Feline Haemobartonellosis (Feline Infectious Anemia) - de huidige kennis\' en is door mij
geschreven. Yvonne Espada (Facultad de Veterinaria, Universitad Autonoma de Barcelona, £-08193
Bellaterra, Barcelona, Spain) en P. Leeflang (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, Transitorium Muzenstraat 30, Den Haag), in samenwerking
met andere collega \'s, geven informatie over de aanwezigheid van feline infectieuze anemie in eigen land.
Wij zullen de bibliografische gegevens van hun werk geven om de epidemiologische data die in het boven-
genoemde artikel zijn verschenen, aan te vullen.

- Leeflang P. Feline Infectious Anemia I. Review of the literature, Tijdschr Diergeneeskd, 1970; deel 95:
ajl. 3: 190-202.

- Leeflang P Kleyn EF, and Mieog WHW. Feline Injections Anemia II. The occurrence of the disease in the
Netherlands. Tijdschr Diergeneeskd, 1970; deel 95: afl. 4: 223-35.

- Albo F and Espada Y. Haemobartonellosis felina. Revista AVEPA, 1984; tomo 4, no 16: 323-9.

- Espada Y, Prats A, and Albo F. Feline Haemobartonellosis. Veterinary International, 1991; no I: 35-40.

Dr Leeflang vermeldt dat de ziekte ook in Scandinavische landen is gerapporteerd, maar geeft helaas geen
nauwkeurige details. Ik heb in de afgelopen vijfjaar een literatuuronderzoek verricht en heb geen indica-
ties hierover gevonden. Enkele Italiaanse collega \'s hebben mij echter verteld dat geïnfecteerde Noorse bos-
katten in Italië zijn gearriveerd en de ziekte hebben ontwikkeld als gevolg van de stress van de reis.
Dr Leeflang vraagt naar de naam van het etiologische agens van de ziekte,
Haemobartonella felis (zoals
het in het FELINFO-artikel wordt genoemd)
o/"Eperythrozoon felis (zoals het in de Nederlandse artikelen
wordt genoemd). Onze Nederlandse collega is van mening dat de verschillende namen het gevolg zijn van
plaatselijk gebruik, terwijl eigenlijk het verschil tussen het
Haemobartonella-ge«»i- en de Eperythrozoon-
genus een kwestie is van morfologische verschillen (ringvormig bij Eperythrozoon en bolvormig bij
Haemobartonella) en van het gemak waarmee Eperythrozoon zichzelf losmaakt van de erytrocytenmem-
braan en daardoor vrijgelaten wordt in het plasma (hetgeen vrijwel nooit plaatsvindt bij
Haemo-
bartonella/
Totdat wij in staat zijn deze micro-organismen te kweken en hun antigenetische en cultuurei-
genschappen te evalueren, kunnen wij geen definitieve bevestiging over hun identiteit geven.
\'Bergey \'s Manual of Determinative Bacteriology\' beschrijft de moeilijkheid om deze twee genera te on-
derscheiden, echter differentieert wel
Eperythrozoon van Haemobartonella. Haemobartonella wordt aan-
gewezen als verwekker van Feline Infectious Anemia of Haemobartonellosis (Pedersen, N.C. (1988):
Haemobartonellosis. In Feline Infectious Diseases, American Veterinary Publications Inc., pp. 225-30).

Wanneer u nadere informatie wenst of suggesties heeft, kunt u contact opnemen met:

Prof Maria Grazia Pennisi
Dipartimento di Medicina e Farmacologia Veterinaria

Via S Cecilia, 30
98123 Messina
Italy

Fax: 90 692780.

-ocr page 275-

• ffl-^^lilff^^l IMP«

Tijdschr Diergeneesk 1995: 120: 262-6

LONGWORMZIEKTE BIJ KATTEN VEROORZAAKT DOOR
AELUROSTRONGYLUS ABSTRUSUS

M.G. PennisP, P.P. Niuttai, en S. Giannetto^

SAMENVATTING

De auteurs beschrijven de ethiologie, verspreiding en
prevalentie, levenscyclus van de parasiet, pathogenese,
histopathologische lesies, klinisch beeld, diagnose, prog-
nose, therapie en prophylaxe van longwormziekte. Deze
parasitaire ziekte van de kat wordt wereldwijd waarge-
nomen, maar heeft een variabele incidentie en is niet al-
tijd eenvoudig te diagnostiseren.

ETIOLOGISCH AGENS, VERSPREIDING EN
LEVENSCYCLUS

Er zijn diverse parasieten die kunnen worden gevonden in het
respiratoire systeem van de kat, maar slechts enkelen leven
daar in het volwassen stadium; onder andere kunnen wij noe-
men
Capillaria aerophila, een kleine nematode (25-32 mm)
met een directe levenscyclus, die gevonden is in de
Verenigde Staten (6, 54), in Australië (4) en in Nieuw
Zeeland (35) en die gevonden wordt in de mucosa van de tra-
chea en de bronchi. De longworm
Paragonimus kellicolli die
in Noord-Amerika (54) en in de ex-USSR (44) gevonden is,
dringt dieper door in het pulmonale parenchym dan andere
species van hetzelfde genus die gevonden zijn in Zuid-
Amerika, Azië en Afrika. Transmissie van deze parasieten
vindt alleen plaats door opname van de tweede intermediaire
gastheer (een zoetwaterschaaldier) (54).
Aelurostrongylus
abstrusus
(Raillet, 1898) is zonder twijfel de meest belang-
rijke longworm van de kat, in het bijzonder omdat deze we-
reldwijd is verspreid. Longwormziekte is in alle continenten
waargenomen (3, 14, 18, 41, 45, 46, 51, 52. 58). Zij is be-
schreven in de volgende landen van Europa: Groot-Brittannië
(8, 9, 10, 11, 12, 19, 21, 39), Frankrijk (2), België (34),
Nederiand (4), Denemarken (15, 57), Zwitseriand (31),
Portugal (17,49), Spanje (30), Italië (1, 13,20, 36, 37, 38,42,
47,50,56), ex-Joegoslavië (7) en ex-Tsjechoslowakije (60).

De volwassen womi die klein en zeer dun is (de mannelijke
worm is 4-7 mm lang en de vrouwelijke 9-10 mm), leeft in de
terminale respiratoire bronchioli en de alveolaire mimten
(21, 40, 54, 55). Na een prepatent periode van ongeveer een
maand worden de eitjes geproduceerd en verzameld in de al-
veolaire kanalen en de alveoli (29, 33). Zij worden hier uit-
gebroed en de LI, die 370-400 p.m lang zijn, migreren naar
de luchtwegen, worden doorgeslikt en passeren via de fae-
ces. De LI-stadia kunnen meer dan vijf maanden buiten het
lichaam overieven wanneer zij een voldoende vochtige om-
geving vinden die rijk is aan organisch materiaal (5). De le-

\' Dipartimento di Medicina e Farmacologia Veterinaria, Universila di Messina.
• Catledra di Parassitologia, Veterinaria. Universita di Messirta.

venscyclus kan niet worden afgemaakt wanneer de larve in
deze tijd niet een geschikte tussengastheer ontmoet, een slak
(huisjesslakken of naakte slakken) zoals
Epiphragmophora
spp., Agriolimax spp., Helminthoglypta spp., Biomphalaria
glabrata,
waarin deze actief binnendringt.
Zij vervellen twee maal in de spieren van de voet en worden
infectieuze derde-fase larven. Een enkele slak kan tot 600
larven bevatten, die hun vitaliteit twee jaar behouden (59).
De kat kan de infectieuze L3 overnemen door het opnemen
van een slak, maar katten eten gewoonlijk geen slakken. In
tegendeel, experimentele toediening heeft een emetisch ef-
fect op het dier (59), dus paratenische gastheren zijn vaak be-
trokken bij de overdracht van de parasieten (ratten, muizen,
kikkers, hagedissen, slangen en vogels). De L3 kan binnen
het lichaam van deze gastheren rondzwerven (longen, dia-
fragma, vetweefsel, etc.), zichzelf encysteren en voor een
lange tijd infectieus blijven (52). Dit fenomeen bevordert de
kansen van infectie voor katten aanzienlijk, omdat verschil-
lende dierspecies die een typische prooi zijn voorde kat in de
levenscyclus van de parasiet komen. Overdracht van de in-
fectie door de placenta of via melk lijkt ook waarschijnlijk en
is waargenomen bij een kitten van 9 weken (16). Honden zijn
niet vatbaar voor deze wonn. Geen enkele opgenomen L3
bereikt de longen, de migratie eindigt in het peritoneum en
de L3 is niet in staat volwassen te worden (53). Na het bin-
nendringen van de kat via de intermediaire gastheer of één
van de vele paratenische gastheren komt de L3 vrij in het
spijsverteringsstelsel en trekt naar de longen via de bloed-
lymfatische stroom. Larven kunnen 24 uur na opname wor-
den gevonden in de longen en bereiken de L5-fase na vier tot
zes dagen. De eiproduktie begint ongeveer vier tot zes weken
na infectie (16, 59). Een piekperiode van het leggen van ei-
eren wordt bereikt tussen de 10e-14e week en daalt geleide-
lijk totdat zij ongeveer in de 24e week helemaal stopt. Na
deze periode zullen een aantal parasieten die geen eieren pro-
duceren toch overieven in de long. Stress kan het leggen van
eieren reactiveren. De karakteristieke levenscyclus van de
parasiet beïnvloedt de incidentie van de longworminfectie
bij katten en deze is sterk afhankelijk van de leefwijze van de
kattenpopulatie. Infectie is alleen mogelijk wanneer de kat
enkele, zij het beperkte, kansen tot jacht heeft en daarom be-
staat er dus een grotere kans bij zwerfl<atten en katten die los
rondlopen. De incidentie in verschillende delen van de we-
reld varieert van 1 % tot 26% (13,52,58), maar deze waarden
zijn niet relevant wanneer zij niet in verhouding worden ge-
bracht met de leefwijze van het dier. Er lijkt geen bepaalde
ras, sexe- of leeftijdspredispositie te zijn en hoewel dieren
van één tot drie jaar het meest lijken te worden geïnfecteerd,
is de ziekte waargenomen bij dieren van alle leeftijden van
negen weken tot 15 jaar (48).

PATHOGENESE EN PATHOLOGISCHE KENMERKEN
De immuunrespons begint vanaf twee tot zes weken na infec-
tie op hetzelfde moment als eosinofilie wordt waargenomen.
Immuniteit betreft type-1, -III en -IV-reacties, die een belang-

-ocr page 276-

rijke rol spelen bij de ontwikkeling van peribronchiale, inter-
stitiële, alveolaire en vasculaire afwijkingen en die parasieten
na slechts enkele maanden effectief uitschakelen (48).
Experimentele infecties lieten zien dat 50 larven slechts een
asymptomatische infectie veroorzaken; 800 larven veroorza-
ken respiratoire symptomen, terwijl 1600-3200 larven een
emstige, zelfs fatale, infectie veroorzaken (22, 59). Het aan-
tal laesies is afhankelijk van het aantal opgenomen larven
(43). Zij kunnen variëren van diverse subpleurale, miniscule,
grijsachtige foei die over de hele oppervlakte van de long
zijn verspreid, tot verheven noduli met een diameter van
meer dan tien mm die een hobbelig patroon vormen.
Wanneer deze noduli zich samenvoegen kunnen grote fusie-
gebieden worden waargenomen. De bronchiale lymfeklieren
zijn vaak gezwollen. In ernstiger gevallen wordt een melk-
achtige afscheiding die eieren en larven bevat, waargenomen
in de borstholte (21, 43). Volgens Hamilton (22) treden his-
topathologische veranderingen twee tot vier weken na infec-
tie op met foei van eosinofielen, lymfocyten en macrofagen,
die eieren en parasietaggregaten omsluiten in de gedilateerde
alveoli en bronchioli (22). Hypertrofie en hyperplasie tasten
de gladde spierlagen van de bronchiale en alveolaire kanalen
aan en ook de media van de pulmonale arteriën (22, 52).
Centrale necrose en verkalking kunnen worden waargeno-
men in de foei tussen de zesde en 14e week (22). Bronchiale
en bronchiolaire betrokkenheid valt op in gebieden ver ver-
wijderd van eieren en volwassen stadia. Dit betreft exsuda-
tieve bronchitis en bronchiolitis met hyperplasie en hyperse-
cretie van slijm, alsmede peribronchiale en peribronchiolaire
lymfoïde hyperplasie die samengaat met emfysemateuze al-
veolaire veranderingen (48, 52, 59). Tussen de 18e en 24e
week na infectie zal de meerderheid van de wonnen geëlimi-
neerd zijn, maar er is nog steeds sprake van, met name, mus-
culaire veranderingen van de bronchioli, alveolaire kanalen,
pulmonale arteriën en arteriolen (48, 52, 59). De toegeno-
men weerstand van de bloedstroom zou een reden kunnen
zijn voor het ontstaan van vasculaire veranderingen: lym-
foïde perivasculaire hypertrofie en hyperplasie en vooral hy-
pertrofie en hyperplasie van de tunica muscularis met split-
sing en duplicatie van het inteme en exteme elastische
membraan, subendotheliale eosinofiele infiltratie en fibro-
sis, endotheliale hyperplasie (50). Deze veranderingen, die
gedeeltelijk gelijk zijn aan die beschreven bij hartworm-
ziekte, zijn gewoonlijk niet emstig genoeg om tot stenose te
leiden (48). Hypertrofie van de tunica muscularis is een lae-
sie die vaak wordt waargenomen in de pulmonaire arteriën
van katten, soms zelfs bij klinisch gezonde dieren.
Hypertrofie en hyperplasie van de pulmonale arteriën werd
door Hamilton waargenomen bij 34,7% van een willekeurig
bestand van katten (23); hij beschouwde dit als een teken van
een vroegere longworminfectie die enkele jaren zou kunnen
aanhouden. Verkregen immuniteit (of liever gezegd premu-
niteit, omdat een klein aantal parasieten in de long persi-
steert) in het geval van herinfectie verhindert dat de parasiet
zijn sexuele volwassenheid bereikt, zodat de LI niet in de fa-
eces terecht komt, maar verhindert niet dat respiratoire
symptomen ontstaan (24).

KLINISCHE SYMPTOMEN

De emst van longwormziekte kan zeer variëren: van subkli-
nische gevallen die toevallig worden ontdekt tijdens faecaal
of post mortem onderzoek, tot emstige gevallen die de dood
door acute respiratoire insufficiëntie veroorzaakt (52).
Enkele aspecifieke symptomen zijn gewichtsverlies en
koorts. Deze symptomen kunnen worden waargenomen
wanneer er secundaire bacteriële infecties zijn en soms kun-
nen zij voorkomen na een specifieke behandeling, waarbij
een grote hoeveelheid antigenen vrijkomt nadat de parasie-
ten sterven (48). Respiratoire symptomen bestaan uit chro-
nisch hoesten, duidelijker na inspanning of handeling, dys-
pnoe en astma-achtige aanvallen. Soms is er sprake van
neusuitvloeiing (Figuur 1) en een mucopumlente conjuncti-
vitis. Bij onderzoek van de thorax kunnen vochtige, crepite-
rende, of bubbelende geluiden worden waargenomen (48,
52). De ziekte is meestal zelf limiterend; de meest kritieke
periode ontstaat tussen de zesde en 13e week wanneer een
groot aantal eieren of larven wordt uitgestoten. Dit is de pe-
riode waarin - vooral in het geval van een zware infectie - het
dier plotseling kan sterven omdat de parasieten, hun eieren
en larven de diepere luchtwegen blokkeren (52).

J — _\' ■ -II

DIAGNOSE

Hematologische bevindingen (22) kunnen leukocytose
(tweede-vierde week en 16e-24e week) of leukopenie
(zesde-tiende week) aanduiden, altijd begeleid door eosino-
filie. Hamilton en Roberts (25) ontwikkelden een immuno-
fiuorescentie test voor serologische diagnose van de ziekte
en constateerden dat drie weken na infectie serum-antilicha-
men verschenen (25). Deze test is erg specifiek, maar maakt
geen onderscheid tussen actieve en gevorderde infecties
(25). Radiologische bevindingen zijn zo variabel als de
ziekte zelf en zijn suggestief voor de ziekte, maar niet patho-
gnomonisch. In het begin (27, 58) kan men bronchiale, ge-
vlekte en geprononceerde verdichtingen waamemen van
verschillende grootten en aantallen (Figuur 2). Deze gebie-
den verschijnen waar peribronchiale noduli zich vormen. Zij
overschaduwen in het algemeen vasculaire veranderingen,
maar verbergen geen bronchiale verdichtingen. Tijdens de
emstigste fase van de ziekte zijn alveolaire verdichtingen
overheersend. Wanneer alveolaire verdichtingen verdwijnen
- als het aantal eieren en womien verminderen - worden
bronchiale en interstitiële verdichtingen duidelijker (27, 58).
Tracheale vloeistof (verkregen door middel van een endo- of
transtracheale methode) kan nuttig zijn om de aanwezigheid
van eosinofilen en larven in het exsudaat te laten zien, hoe-
wel microscopisch onderzoek van de faeces een meer gevoe-
lige methode is omdat larven zich concentreren in de faeces
(59). De Baermann-methode is het meest nauwkeurig om
eerste-stadia larven in de faeces vast te stellen. De LI is on-

-ocr page 277-

m m m

_JL

om ^ t \'

I - ^

Figuur 3. Larvestadium van Aelurostrongylus abstrusus: typisch S-vormig
aanhangsel.

geveer 370 (xm lang en heeft een typisch S-vormig aanhang-
sel aan de staart (Figuur 3) (48, 52, 59). De microscopische
diagnose is het meest voor de hand liggend gedurende een
periode van ongeveer twee tot drie maanden (patente pe-
riode) wanneer dooriopend eieren worden geproduceerd.
Microscopische diagnose is niet mogelijk voor de vijfde-
zesde (prepatente periode) en wordt erg moeilijk na de
vierde-vijfde maand (52), omdat, hoewel radiologische en
klinische symptomen persisteren, het produceren van eieren
ophoudt. In dit geval is het moeilijk longwormziekte van nies-
ziekte, chronische bacteriële bronchitis, tuberculosis, mycoti-
sche pneumonie, tumoren en chronische allergische bronchio-
litis te onderscheiden. Wanneer eosinofilie duidelijk waar-
neembaar is in het bloed en/of tracheale vloeistof bestaat de
differentiële diagnose uit longwormziekte en chronische aller-
gische bronchiolitis, die niet makkelijk is te onderscheiden
van de post-patente fase van longwormziekte. Katten met
longwormziekte kunnen positief zijn in de ELlSA-test op anti-
Dirofilaria-antilichamen, terwijl de ELISA op hartwormantig-
een niet positiefis bij deze dieren (58).

PROGNOSE, BEHANDELING EN PREVENTIE
De prognose voor klinisch duidelijke vormen is slecht omdat
de diagnose vaak wordt gesteld wanneer de pulmonaire le-
sies al zeer erristig zijn ten gevolge van zware infecties.
Fenbendazole (50 mg/kg PO per dag gedurende vijf dagen)
of ivermectine (400
|JLg/kg SC) wordt tegenwoordig gebmikt
(31). Wanneer er geen duidelijke verbetering optreedt, kan
dit het gevolg zijn van een secundaire bacteriële infectie, ge-
deeltelijke onwerkzaamheid van de behandelingen, overle-
ving van enkele wormen, of vooral door de aanwezigheid
van irreversibele chronische pulmonaire laesies die verbe-
terd zouden kunnen worden door corticosteroïd-behande-
ling. Corticosteroïd-behandeling is ook noodzakelijk wan-
neer een anthelmintische therapie een plotselinge ver-
slechtering van de respiratoire symptomen veroorzaakt. Dit
kan gebeuren nadat de wormen sterven en grote hoeveelhe-
den antigenen vrijkomen (48). Herstel van eosinofilie na be-
handeling verbetert de prognose en wordt enkele weken later
gewoonlijk gevolgd door het verdwijnen van alveolaire ver-
dichtingen terwijl bronchiale veranderingen persisteren.
Preventie is onmogelijk bij katten die in contact kunnen ko-
men met een tussengastheer.

Figuur 2. Röntgenopname van de thorax van een kat: gevlekte verdichtin-
gen in de long.

SUMMARY

Lungworm disease in cats caused by aelurostrongylus
abstrusus.

The authors describe the aetiology, diffusion and prevalence, life cycle of
the parasite, pathogenesis, histopathological lesions, clinical picture, diag-
nosis, prognosis, therapy and prophylaxis of lungworm disease. This parasi-
tic disease is observed in cats worldwide but has a fairly variable incidence
and is not always easy to diagnose.

LITERATUUR

Alvalos E, Ciorba A, Tesei B, Moriconi F, and Polidori GA.
Broncopolmonite da
Aelurostrongylus abstrusus in un gatto. Praxis Vet
1988;2:24-6.

Baron J. Aelurostongylus abstrusus. Morphologic, Biologie et Role
Pathogene. PhD thesis 1946, Alfort, Paris.

Barsanti J, and Hubbel J. Senim proteins in normal cats and cats infected
with
Aelurostrongylus abstrusus. Am J Vet Res 1980; 41: 775-8.
Baudet E.
Aelurostrongylus abstrusus, de Longworm van de kat.
Tijdschr Diergeneeskd 1933; 69: 982^.

Blaisdell KF. A study of the cat lungworm Aelurostrongylus abstrusus.
PhD thesis 1952; Cornell University, Ithaca, New York.
Bolette DP. Unusualcanine and feline nematodes in veterinary practice.
VetTechn 1989; 10: 224-8,232-4.

Brglez J, and Senk L. Aelurostrongylus abstrusus (Railliet 1898),
Metastrongylidac Leipcr, 1908 pri macki. Zbomik Biotehniske Fakultate
Univerze Edvardo Kardelja v. Ljubljani, Veterinarstvo 1987; 24: 155-7.
Cameron TWM. On the life history of lungworm, hitherto confused
with that of
Ollulanus tricuspis in cats. J Hclminthol 1926; 4: 53-60.
Cameron TWM. Observations on the life history of
Aelurostrongylus
aftsvru.vKv (Rail let), the lungworm of the cat. J Helminthol 1927; 5: 55-
66.

Cameron TWM. On the habitat of Aelurostrongylus abstrusus, the
lungwormofthecat.J Helminthol 1928; 6: 165-6.
Cameron TWM. The lungworm and the stomachworm in the cat. Brit
VetJ 1929; 85:97-106.

Cameron TWM. On the pathogenesis of the stomachwonns and lung-
worms of the cat. J Helminthol 1932; 10:231 -4.
Canestri Trotti G, Corradini L, and Visconti S. Indagine parassitologica
in un rifugio per gatti a fcrrara. Parassitologia 1990; 32 (1): 42-3.
Charan K, and Sheik Dawood MM. Lungworm infestation in a cat. Ind
Vet MedJ 1984;8:245-7.

Christensen N, Olsen S, and Roth H. Incidence of lungworms and gast-
rointestinal parasites in Copenhagen cats. J Parasitol 1946; 32: 514-5.
Clinton RL. Lungworm in a nine week old kitten. Fel Pract 1976; 6(2):
45-6.

Da Cruz A, and De Freitas L. Do parasitismo do felie catis domesticis
do cidade do porto. Rev Med Vet Lisbon 1948; 43:222.
Escobar R, lllanes O, Fuentealba 1, and Cubillos V. Nematodiasis pul-
monar en el gato domestico. Arch de Medic Vet 1984; 16:47-9.
Duby JP, Beverley JKA, and Crane WAJ. Lung changes and
Aelurostrongylus abstrusus infestation in English cats. Vet Rcc 1968;
83: 191-4.

Galli Velerio B. Manualedi parassitologia, Rechiedei, Milano 1896.
Hamilton JM.
Aelorostrongylus ab.slrusus infestation of the cat. Vet
Rcc 1963;75:417-22.

Hamilton JM. Pulmonary arterial disease of the cat. J Comp Path 1966;
76: 133-144.

1.

4.

10

12

13

14

15

16

17

18

19

20.
21.

22.

-ocr page 278-

Hamilton JM. Expeiimental lungworm disease of the cat. J Comp Path
1966; 76: 145-157.

Hamilton JM. Studies on re-infestation of the cat with
Aelorostrongyhsahstrusus. J Comp Path 1968; 78: 69-71.
Hamilton JM, and Roberts RJ. Immunofluorescence as a diagnostic
procedure in lungworm disease of the cat. Vet Rec 1968b; 83:401 -3.
Hamilton JM. The influence of infestation by
Aeloroslrongylus
abstrusus
on the pulmonary vasculature of the cat. Br Vet J 1970; 126:
202-9.

Hamilton JM, Weatherly A, and Chapman AJ. The treatment of lung-
worm in the cat with fenbendazole. Vet Rec 1984; 114:40-1.
Holmes PR, and Kelly JD. Aust Vet J 1973; 49:472-3.
Hobmaier M, and Hobmaier A. Mamalian phase of the lungworm
Aelurostrongylus abstrusus in the cat. J Am Vet Med Assoc 1935; 87:
191-8.

Juste RA. Angew Parasitol 1992; 33: 56-60.

Kirkpatrick CE, and Megella C. Use of ivermectin in treatment of
Aelurostrongylus abstrusus and Toxocara cati infections in a cat. J Am
Vet Med Assoc 1987; 190: 1309-10.

Klaus G. Epidemiological and clinical aspects of Aelurostrongylus
abstrusus
infection in cats. Schweizer Archiv fur Tierheilkunde 1987;
129:45-6.

Krull WH. Notes in Veterinary Parasitology. 1968; Univ Press of
Kansas, Lawrence, 599 pp.

Labrique Y, and Gofdfaux M. L\'aelurostrongylose polmonaire du
chat. Ann Med Vet 1974; 118: 539-50.

Langham NPE, and Charleston WAG. An investigation of the poten-
tial for spread of
Sarcocystis spp and other parasites by feral cats. New
Zealand J Agric res 1990; 33:429-35.

Leoni A, and Tarantini S. Segnalazione di Aelurostrongylus abstrusus
in Sardegna. Parassitologia 1980; 22: 327-8.

Macchioni, G. et al. Atti. IX Convegno Naz. Soc It Parassitologia
Ravenna 1978:33.

Macchioni G, Arispici M, Lubas G, and Tofanelli L. Broncopolmonitc
verminosa del gatto da
Aelurostrongylus abstrusus in Italia. IX
Convegno Naz Soc It Parassitologia Roma 1978: 33.
Mackenzie A. Pathological changes in lungworm infestation in two
cats with special reference to changes in branches of pulmonary ane-
ries. Res Vet Sc 1960; 1: 255-9.

Mackerras MJ. Observation on the life history of the cat lungworm
Aeluro.strongylus abstrusus. Axi\'iiiZooX I957;5: 188-95.
Martinez AR, Santa Cruz AM, and Lombardero OJ. Lesiones histopa-
tologicas en la aelurostrongilosis felina. Rev Med Vet (Buenos Aires)
1990;71:260-2.

Mazzarelli G. Intomo al parassitismo delle Strongylidae nei polmoni
di alcuni mammiferi 1 Lo
Strongylus pusillus Mull nei polmoni del

23.

24.

25.

26.

27.

28.
29.

30.

31.

32.

33.

34.

35.

36.

37.

38.

39.

40.

41.

42.

1 »f »»
t inni 11 II 1 m

gatto domestico Nota preliminare. Atti Soc It Sci Nat Mus Civ Stor
NatMilano 1903;42:296-302.

43. Miller BH, Roudebush P, und Ward HG. Pleural effusion as a sequela
to aelurostrongy losis in a cat. J Am Vet Med Ass 1984; 185: 556-67.

44. Nazarov VG, and Gorokhov VV. Problems of controlling helmintho-
ses. Veterinariya 1991; (Moskva).

45. Nihad W, Al-Khalidi, Tafiq 1, Al-Alousi, and Subber AH. Internal and
external parasites in cats in Mosul. Iraq J Vet Parasit 1988; 2: 137-8.

46. Orgassawara S, Benassi S, Larsson CE, Leme P, and Hagiwara MK.
Prevalencia de infecQÓes helminticas em gatos na cidade de Sao Paulo.
Reista de Faculdade de Medicina Veterinaria e Zootecnia da
Universidade de Sao Paulo 1986; 23: 145-9.

47. Pampiglione S, Canestri G, und Rivasi F. L\' Aerulostrongylus del
gatto: due nuovi casi nel gano. Parassitologia 1990; 32(1): 191-2.

48. Pedersen NC. Feline Infectious Diseases. American Publications Inc.
1988; 305-9.

49. Peleteiro MC, Meireles JFS, and Bento JLS. Um caso pneumonia pa-
rasitaria em gato por Aelurostrongylus abstrusus. Anais de Faculdade
de Medicina Veterinaria (Lisboa) 1990; 25: 73-82.

50. Pugliese A, Galofaro V, Pennisi MG, and Calo M. Broncopolmonitc
parassitaria
{Aelurostrongylus abstrusus) nel gatto Obiettivi &
Documenti Veterinari. 1986; 7(1): 55-9.

51. Santa Cruz AM, und Lombardero OJ. Primeros hallazagos en el nor-
deste de
Aelurostrongylus ahstrusus (Railliet,1911) adultos en gatos.
Vet Argentina 1911; 4: 155-7.

52. Scott DW. Current knowledge of aelurostrongylosis in the cat. Cornell
Vet 1972;63:483-500.

53. Soulsby EJL. Textbook of Veterinary Clinical parasitology. Blackwell
Scientif Public, Oxford 1965.

54. Soulsby EJL. Helminths, Arthopods and Protoza of Domesticated
Animals 6th ed. Lea & Febiger, Philadelphia. 1982: 333-7.

55. Stockdale PHG. The pathogenesis of the lesion elicited by
Aelurostrongylus abstrusus during its prepatent period. Vet Path 1970;
102: 115.

56. Stossic M. Strongylidae Lavoro Monografico. Boll soc Adriatica
1899; 19:63-92.

57. Svendsen O. Et tilfaelde af lungworm Aelurostrongylus abstrusus.
Dansk Veterinaraertidsskrif). 1978; 61: 291-2.

58. Willard MD, Roberts RE, Alisson N, and Grieve RB. Diagnosis of
Aelurostrongylus abstrusus and Diroftlaria immitis infections in cats
from a human shelter. J Am Vet Med Assoc 1988; 192:913-6.

59. Wright Al. Endoparasites. In: Chandler EA, Gaskell CJ & Hilbery
ADR (ed.). Feline Medicine and Therapeutics. Blackwell Scientific
Publications Oxford. 1985; 352-61.

60. Zajicek D. Laboratomi Diagnostika Cizopasniku v CSR v Rctcch
1976-1986. IV Pes Kocka Veterinarstvi 1987: (37) 549-50.

Drs. P. Vellema en Dr. L.J. de Lange
Uitgeverij Terra Zutphen h.v., ISBN 90 6255 546 2.

Dc auteurs hebben dit boei< op verzoet; van de uitgever ge-
schreven. Een Duits manuscript van Prof. Dr. K. Zettl heeft
daarbij als basis gediend. Veel aanpassingen bleken nodig om
het bmikbaar te doen zijn voor de Nederlandse schapenhouder.
Het is een mooi handzaam boek in een stevige kaft geworden.
De vele foto\'s en schetsen in kleur zijn gelijkmatig over de
bijna 370 bladzijden verdeeld. De tekst, in kolommen en op
eerste kwaliteit papier gedmkt, ziet er opvallend goed verzorgd
uit. Jammer dat met name in de eerste hoofdstukken de woord-
keus en zinsbouw hier en daar beter had gekund.
Het boek beperkt zich niet uitsluitend tot schapeziekten maar
behandelt ook foktechnische, zoötechnische en zelfs economi-
sche aspecten van de schapenhouderij in Nederland. De hoe-
veelheid infomiatie over schapeziekten is bijzonder groot.
Zei fs de aard en eigenschappen van bacteriën, vimssen, rickett-
siae, mycoplasmata en chlamydia passeren de revue. Per aan-
doening worden de meest relevante aspecten vermeld. Daarbij
worden nogal eens Latijnse woorden uit de anatomie en ziekte-
kunde gebmikt, die voor de meeste schapenhouders moeilijk te
begrijpen zullen zijn. De geïnteresseerde lezer zal enig door-
zettingsvermogen nodig hebben om de tekst helemaal te kun-
nen lezen. Voor dierenartsen is dat uiteraard anders en voor hen
kan dit boek een aardige aanvulling van de bibliotheek beteke-
nen. Zou de leesbaarheid enigszins door de \'Gründlichkeit\'
verminderd zijn. dan wordt dit weer goed gemaakt door de zeer
overzichtelijke inhoudsopgave. De lezer kan in één oogopslag
het onderwerp van zijn keuze vinden. Met recht een handboek!
We mogen verwachten dat de foto op bladzijde 314, waar een
schaap tegen rotkreupei word geënt met een spuit 10 cc gevuld,
in een volgende druk niet meer voorkomt. Hetzelfde mag gel-
den voor het advies om chlooramphenicol te gebmiken (blad-
zijde 336).

HANDBOEK SCHAPEZIEKTEN

Jammer dat ik het onderwerp \'atresia ani\' niet heb kunnen vin-
den, maar in een volgende druk zal dit ongetwijfeld wel het ge-
val zijn.

J.K. de Jong

-ocr page 279-

ïAf ip;^»? Ä ■

Tijdschr Diergeneesk 1995: 120: 267-70

VESICULAIRE VARKENSZIEKTE: BEDREIGING OF UITDAGING
VOOR DE NEDERLANDSE VARKENSHOUDERIJ?

C. Terpstra, A. Dekker, F.H. Reek en G. Chenard\'\'

SAMENVATTING

Vesiculaire varkensziekte (SVD) heeft in 1993 problemen
gegeven als gevolg van positieve bevindingen bij
Nederlandse varkens in Italië en de daarop volgende EG-
maatregelen tegen de export van levende varkens. In alle
gevallen hadden de dieren drie of meer dagen op een
Italiaans slachthuis of bedrijf doorgebracht, hetgeen
langer is dan de minimum incubatietijd. Op de bedrijven
van herkomst werden ondanks uitgebreid klinisch en
serologisch onderzoek geen aanwijzingen voor een be-
smetting met SVD gevonden. Serologisch onderzoek op
SVD van ruim 1,5 miljoen bloedmonsters, genomen in het
kader van export- en bedrijfscertificering en van slacht-
zeugen en beren (EG-opdracht), is eveneens negatief ver-
lopen. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat
de Nederlandse varkensstapel vrij van SVD is en dat de
varkens in Italië werden besmet. In 1994 daarentegen
werden naar aanleiding van een klacht uit Italië twee met
SVD-virus besmette export verzamelplaatsen opge-
spoord. Door de reeds bestaande regelgeving voor het rei-
nigen en ontsmetten van de transportketen daadwerke-
lijk toe te passen en een niet aflatende controle op de juiste
uitvoering hiervan, mag worden verwacht dat de proble-
men tot het verleden zullen behoren. De SVD-maatrege-
len hebben de overheid in 1994 f 1,5 miljoen gekost en het
bedrijfsleven f21 miljoen. Daarnaast heeft de exportstop
in 1993 de Nederlandse varkenshouderij naar schatting
een schade van f36 miljoen berokkend.

INLEIDING

Na een afwezigheid van 17 jaar dook vesiculaire varkens-
ziekte (syn; swine vesiculardisease-SVD) in juli 1992 onver-
wachts op in de omgeving van Ede. De ziekte was ook in de
ons omringende landen al jaren niet meer gediagnostiseerd.
De smetstofhaard is toen in eerste instantie helaas niet volle-
dig uitgeroeid met als gevolg dat twee maanden later SVD in
Italië werd gediagnostiseerd bij uit Nederiand afkomstige
slachtvarkens (5). Sindsdien is SVD eenieder blijven achter-
volgen die met de Nederiandse varkenshouderij heef^ te ma-
ken. In 1993 zijn door Italië nog enkele seropositieve en ze-
ven virus positieve transporten gemeld - waaronder twee
uitbraken - waarvan de besmettingsbron in Nederland zou
liggen (Tabel 1). De eerste van deze vimsisolaties heeft er
eind februari 1993 toe geleid dat de Europese Commissie aan
Nederland een exportstop voor levende varkens heeft opge-
legd. Tevens werd bij Beschikking van de Commissie d.d. 26
maart alle lidstaten opgedragen gedurende drie maanden ase-
lect 50% van de geslachte fokberen en 5% van de geslachte
fokzeugen te onderzoeken op antilichamen tegen SVD-virus.
Tevens werden Nederland en Italië bij export van levende
varkens naar andere lidstaten onder meer verplicht tot een
voorafgaand serologisch bedrijfsonderzoek op SVD. Fok- en
vermeerderingbedrijven konden de SVD-vrije status verwer-
ven als afhankelijk van de grootte 50-60 onderzochte zeugen
serologisch negatief waren bevonden. Bij export van slacht-
varkens diende uit elk hok met voor vervoer bestemde dieren
één varken (ca. 10%) te worden onderzocht.
De exportcertificering is eind 1993 overgegaan in de zoge-
naamde \'Regeling Bedrijfscontrole Dierziekten\' (RBD). In
1994 werd in ons land SVD-virus aangetoond in de trans-
portketen. In dit artikel worden de ervaringen met het SVD-
onderzoek gerapporteerd.

\' CDI-DLO, Afdeling Zoogdier Virologie

267

Tabel 1. SVD-onderzoek in Italië van in 1993 geimporteerde varkens

Gegevens over de zending

Lab. resultaten^

idingnr. \'

Land van

Aantal

Datum

Datum

Datum

Virus

Serologie

herkomst

varkens

vertrek

aankomst

slachten

isol.

pos/totaal

Italië

Italië

1

Nederland

206

22-1

23-1

26-1

0/10

2

Nederland

203

29-1

30-1

2-2

0/10

3

Nederland

105

2-2

3-2

5-2

0/10

4

Nederland

215

5-2

6-2

9-2

1/20

5

Duitsland

212

12-2

13-2

15-2

-

0/10

6

Nederland

63

16-2

18-2

18-2

-

0/9

7

Nederland

222

19-2

21-2

22-2

-

0/9

8

België

70

24-2

26-2

26-2

-

0/9

9

Nederland

202

26-2

28-2

2-3

0/10

10

Nederland

214

14-5

15-5

21-5

1 1

Nederland

600

15-2

16-2

9^

\' Beslemming zendingen nrs. 1-9 Nola ahalloir, nr 10 Avezzano ahalloir en nr. 11 Ischia.
■ Onderzoek verrichl door hel fslilulo Zooprofilallico Ie Brescia (llalië).

tun schrift voor diergeneeskunde, deel 120,mei, aflevering 9, 1995

-ocr page 280-

ONDERZOEK OP HET CDI

Om de Nederlandse export van 2,5 miljoen biggen en 3 mil-
joen slachtvarkens per jaar weer op gang te brengen, werden
in de vestiging aan de Edelhertweg drie laboratoria ingericht
voor SVD-serologie, elk met een capaciteit van ca. 3.500
monsters per dag. De units werden in de eerste helft van april
opgestart met ervaren CDI-DLO medewerkers en later ge-
heel \'gemnd\' met tijdelijke arbeidskrachten. De Regionale
Gezondheidsdiensten (RGD\'s) organiseerden de monster-
name op de bedrijven en leverden de sera aan, afgevuld in
kunststofblokken. Een tweede monsterstroom afkomstig van
slachthuizen werd via de RVV\'s aangeleverd. Aanvankelijk
moesten de bijbehorende lijsten met gegevens (eigenaar,
diemummers, positie van de monsters in de blokken en der-
gelijke) opnieuw handmatig in het Laboratory Management
System worden ingevoerd. Hetzelfde gold in omgekeerde
richting voor de uitslagen, die bij de RGD\'s opnieuw moes-
ten worden bewerkt. In de loop van de zomer kon worden
overgeschakeld op het aanleveren van de gegevens op schijf
en het automatisch via modem en telefoonlijn doorgeven van
de uitslagen aan de Gezondheidsdiensten.

In de units aan de Edelhertweg werden de sera op SVD-anti-
lichamen gescreend met de zogenaamde \'liquid phase bloc-
king\'-ELISA met geïnactiveerd SVD-vims. Sera met een
positieve uitslag werden ter bevestiging onderzocht met de
semm-neutralisatie-test (SNT) in de hoog beveiligde
Vestiging Virologie aan de Houtribweg. Op bedrijven waar
twee of meer varkens werden gevonden met een neutralisatie
titer >50, of één of meer met een titer >200 werd(en) de re-
ageerder(s) opnieuw bemonsterd samen met tien contactdie-
ren. Fokbedrijven met ten hoogste één varken met een titer
< 200 werden gecertificeerd voor export, terwijl bij een over-
eenkomstige uitslag op een mestbedrijf het betreffende dier
en diens hokgenoten niet mochten worden geëxporteerd.
In de periode maart-augustus 1993 werden 297.829 varkens
onderzocht voor exportcertificering en 20.958 zeugen en be-
ren werden op abattoirs bemonsterd in het kader van de op-
gelegde EG-regeling. Tevens werden nog 13.833 sera getest
vanwege heronderzoek van twijfelgevallen of naar aanlei-
ding van positieve bevindingen bij Nederlandse varkens in
Italië (Tabel 2). Ondanks dat in de ELISA bijna 1,9% en in
de SNT 0,11% van de sera positief waren, werden geen be-
smette bedrijven gevonden. De positieve monsters moeten
worden toegeschreven aan kmisreacties met aan SVD-vims
verwante smetstoffen. Hierbij is sprake van een duidelijk
leeftijdseffect: zowel in de ELISA als SNT is het percentage
seropositieve dieren bij slachtzeugen en beren significant
hoger (resp. p<0,005 en p<0,05; x^-test) dan bij varkens die
in het kader van bedrijfscertificering en export werden be-
monsterd (Tabel 2).

Van de 371 SNT-positieve sera waren 342 afkomstig van
evenzoveel bedrijven, zogenaamde \'singleton reactors\'. Op
tien bedrijven werden twee en op drie bedrijven drie seropo-
sitieve varkens gevonden. Slechts 45 sera (0,014%) hadden
een titer >200.

Hoewel de \'singleton reactors\' ook in andere lidstaten wer-
den aangetroffen zijn alleen in Nederland en België derge-
lijke dieren om handelspolitieke redenen door de overheid
overgenomen.

ONDERZOEK IN ITALIË

Op het Instituto Zooprofilattico te Brescia is met behulp van
monoclonale antilichamen een typering uitgevoerd van het

Serologisch onderzoek voor SVD in Nederland (maart-augus-

Percentage positief
SNT-titers

51-200 >200

Export en
certificering

Slachthuis

bemonstering

(EG-regeling)

Tracering of
hertap

297829

20958
(2797 beren)

13833

1,84 0,093 0,014

2,22 0,138 0,0

NT

Totaal

332620

1,87

0,145 0,029

0,098 0,014

\' NT: niet getest.

isolaat dat de SVD-uitbraak te Ede in juli 1992 heeft veroor-
zaakt. Daarbij bleek de Nederlandse virusstam aanzienlijk te
verschillen van de tot dan toe bekende isolaten. Recentelijk
is gebleken dat het Nederiandse isolaat identiek is aan een
stam die in 1987 in een voormalig Oostblokland werd geïso-
leerd (2). Dit maakt het waarschijnlijk dat de besmetting van
daar afkomstig is geweest.

Zoals eerder opgemerkt vormden de Italiaanse bevindingen
bij uit Nederiand afkomstige varkens en de daarop geba-
seerde maatregelen van de Europese Commissie de directe
aanleiding tot de landelijke SVD-serologie. Achteraf is ge-
bleken dat de zendingen waaruit SVD-vims was geïsoleerd
(Tabel 1, zendingen 1-4 en 9) of waarin de ziekte werd ge-
constateerd (zendingen 10 en II) drie of meer dagen op een
Italiaans slachthuis of bedrijf hadden gelegen. Deze periode
is langer dan de minimum incubatietijd (3). Daarentegen
werd uit zendingen welke direct na aankomst of de daarop
volgende dag waren geslacht nimmer virus geïsoleerd (Tabel
1). Het serologisch onderzoek van de in Nola geslachte var-
kens verliep op één uitzondering na steeds negatief hetgeen
erop duidde dat het om recente infecties ging. In alle geval-
len heeft uitgebreid serologisch onderzoek op de bedrijven
van herkomst geen aanwijzingen gegeven voor een SVD-be-
smetting. Evenmin kon door het CDI op de betreffende ex-
portplaatsen vims uit mestmonsters worden geïsoleerd.

Om meer inzicht te krijgen in de pathogenese van een natuur-
lijke besmetting zoals deze zich mogelijk na aankomst van
een varkenstransport in Italië zou kunnen ontwikkelen, wer-
den twee experimenten uitgevoerd (3). Hierbij werden slacht-
rijpe varkens afkomstig uit verschillende hokken van een
SVD-seronegatief bedrijf samengebracht in een niet gerei-
nigde stal, waarin eerder met SVD-besmette dieren hadden
gezeten. Bij vijf van de acht varkens die één dag na binnen-
komst in de besmette stal werden geslacht, kon SVD-vims
worden geïsoleerd uit bloed en verschillende organen, terwijl
na twee dagen besmet stalcontact drie van de vier dieren
SVD-lesies aan de poten hadden (3). Er is dan ook alle reden
om aan te nemen dat de SVD-positieve zendingen na uitladen
op de abattoirs zijn besmet, temeer daar uit een serologisch
onderzoek is gebleken dat delen van Italië endemisch met
SVD zijn besmet (1).

NIEUWE AANPAK

Om niet opnieuw ten onrechte te worden beschuldigd en ex-
port-blokkades van varkens in de toekomst te voorkomen,
hebben overheid en bedrijfsleven besloten tot de zogenaamde

Tabel 2.
tus \'93).

Reden voor
onderzoek

Aantal
monsters

Percentage
pos. ELISA

-ocr page 281-

\'Regeling Bedrijfscontrole Dierziekten\' (RED). Voor gede-
tailleerde informatie met betrekking tot deze regeling wordt
verwezen naar de mededeling van de Directie van de
Veterinaire Dienst (4). De regeling die per 1 december 1993
is ingegaan, houdt onder meer in dat elke varkenshouder
wordt verplicht om zijn bedrijf iedere vier maanden klinisch
en serologisch op SVD te laten onderzoeken. Per bedrijf wor-
den per keer 12 bloedmonsters onderzocht, hetgeen voor ge-
heel Nederland neerkomt op ruim 800.000 monsters per jaar.
Om deze stroom te verwerken zijn door het CDI twee pipet-
teerrobots aangeschaft voor het maken van de verdunningen.
Door de ELISA-uitslagen via de computer terug te koppelen,
kunnen de robots tevens de positieve monsters terugzoeken
en overpipetteren voor nader onderzoek met de neutralisatie-
test. Deels voomitlopend op de RBD-regeling werden in de
laatste vier maanden van 1993, 261.675 sera onderzocht. Op
slechts één bedrijf met mim 950 mestvarkens werd ook na
herhaling een groot aantal dieren (5,2%) met laag positieve
neutralisatietiters gevonden. Het bedrijf is als verdacht ge-
mimd. Er is evenwel geen S VD-vims geïsoleerd en ook op de
contactbedrijven verliep het onderzoek negatief

ZIEKTEVERLOOP IN 1994

In 1994 deden zich in Italië 28 maal problemen voor met
geïmporteerde varkens uit Nederiand. In bijna alle gevallen
betrof het dieren met lage IgM-titers, hetgeen zowel kan wij-
zen op aspecifieke (singleton) reacties, als op een recente be-
smetting. In dit verband moet worden opgemerkt dat in de
eerder genoemde experimenten alle varkens vier tot zeven
dagen na contact met de besmette stal SVD-antilichamen
ontwikkelden. Evenals in 1993 verliep het serologisch on-
derzoek op de bedrijven van herkomst negatief Twee klach-
ten verdienen evenwel nadere aandacht. Op 24 januari werd
door de Italiaanse autoriteiten een uitbraak van SVD gemeld
in een transport Nederlandse slachtvarkens. De dieren waren
vijf dagen eerder vertrokken vanuit de exportverzamelplaats
te Haarle (Ov.) en de volgende dag op hun bestemming aan-
gekomen. Hoewel het serologisch onderzoek op de 23 her-
komstbedrijven negatief verliep, werd uit vier van de vijf
monsters die op de mestvaalt van de exportplaats waren ge-
nomen SVD-vims geïsoleerd (SVD-94/1, tabel 3).

Overeenkomstig de binnen de Europese Unie geldende
S VD-richtlijn werden rond de uitbraak een beschermings- en
een toezichtsgebied ingesteld met respectievelijk een straal
van drie en tien km. De klinische inspectie van de varkens op
de 656 bedrijven die in deze zones lagen en de tracering van
bijna 500 bedrijven die in de periode 1-27 januari varkens
aan de exportplaats hadden geleverd, veriiepen geheel nega-
tief Aangezien twee rondes van bedrijfsonderzoeken in
1993 evenmin een aanwijzing hebben opgeleverd voor de
aanwezigheid van SVD onder de Nederlandse varkenssta-
pel, moet de oorzaak van de besmetting te Haarle in de trans-
portsector worden gezocht, temeer daar volgens de eigenaar
van de exportplaats meer dan de helft van de aanwezige mest
van veewagens afkomstig was.

•^■"^Uff.lflM HlllHiiifa •Mii-fr-

eSdBSBBSÄÄi

Het serologisch onderzoek van de varkensbedrijven in het
drie km gebied en het nagenoeg gelijktijdig uitgevoerde
RBD-onderzoek leverde daarentegen één positief bedrijf op
met 22 varkens (SVD-94/2, tabel 3). Dit bedrijf en de export-
verzamelplaats te Bergharen (SVD-94/3), alwaar SVD-virus
uit mestmonsters kon worden geïsoleerd, zijn vrijwel zeker
besmet door aanvoer van varkens vanaf de exportplaats te
Haarle. In dezelfde periode werd een tweede gegronde klacht
uit Italië ontvangen. Het betrof een transport van 70 slacht-
varkens die via Bergharen waren geëxporteerd en waarin
twee dagen na aankomst bij vier van de 10 onderzochte dieren
een hoge SVD-antilichaamtiter werd gevonden.

De virusisolatie te Bergharen heeft ertoe geleid dat alle ver-
zamelplaatsen voor export van levende varkens op 26 febm-
ari 1994 tijdelijk werden gesloten. Op basis van de regeling
\'Uitvoer vee\' van 1974 en de aangepaste beschikking
\'Ontsmetting motorrijtuigen en aanhangwagens\' van 1976
werden - onder toezicht van de RVV - verzamelplaatsen en
veewagens bestemd voor vervoer van varkens ten behoeve
van levende export gereinigd en ontsmet. Vóór de reiniging
en ontsmetting werden per verzamelplaats 20 en per veewa-
gen vijf mestmonsters verzameld.

Na de heropenstelling is door de RVV een verscherpt toe-
zicht op het reinigen en ontsmetten van de transportsector
doorgevoerd, waarbij onder meer maandelijks per export-
plaats tien mestmonsters worden verzameld voor vimsisola-
tie. Het onderzoek op het CDI van mim 3900 gepoolde mon-
sters op aanwezigheid van SVD-vims is sindsdien negatief
veriopen. Hetzelfde geldt voor een tweede ronde van serolo-
gisch onderzoek in het drie km gebied rond Haarle en een-
zelfde onderzoek rond Bergharen vier weken na desinfectie
van de exportverzamelplaats.

Op grond van de negatieve bevindingen konden eind maart
alle beperkende maatregelen worden opgeheven en omdat
nadien geen nieuwe uitbraken zijn gediagnostiseerd, mocht
Nederland zich volgens de geldende OlE-normen eind no-
vember 1994 opnieuw officieel vrij van de SVD verklaren.

Tabel 3 Laboratoriumdiagnostiek van SVD-uitbraken in 1994

Uitbraak
nummer

Datum
diagnose

Aard van het onderzoek

Resultaat
pos/totaal (test)

Oorzaak
uitbraak

15-2

virusisolatie pool 5 mestmonsters:

- celcultuurpassage

- celcultuurpassage
bevestiging aparte monsters

RBD-serologie 14/2
3
km zone Serologie 17/2

virusisolatie 15 mestmonsters

- 1celcultuurpassage

- 2\'\'® celcultuurpassage

94/1

veewagens

dubieus
(ELISA)
4/5 (ELISA)

8/9 SNT>200
18/22 SNT> 200

94/2

18-2

94/1

94/3

24-2

4/15 (ELISA)
9/l5 (ELSlA)

94/1

1/4 positief hevesligJ door Pirhright.

-ocr page 282-

in\'é ii\'ii

De SVD-maatregelen hebben de overheid in 1993 en 1994
f 1,5 miljoen gekost en het bedrijfsleven - voor uitvoering
van de RBD-regeling - circa f 21 miljoen. Daarnaast heeft de
exportstop in 1993 de Nederlandse varkenshouderij naar
schatting een schade van f 36 miljoen berokkend (bereke-
ning M.H. Bokma-Bakker, Informatie- en Kenniscentrum
voor de varkenshouderij te Rosmalen).

Volgens een recent overzicht (6) is SVD primair een hok-
ziekte die, in landen waar kliekvervoedering is verboden,
voomamelijk via besmette transportmiddelen en verzamel-
plaatsen van varkens wordt verspreid. De Nederlandse erva-
ringen van 1992 en 1994 zijn hiermee in overeenstemming.
Nu de bestaande voorschriften met betrekking tot het reini-
gen en ontsmetten van transportmiddelen en verzamelplaat-
sen daadwerkelijk zijn doorgevoerd, en mits een deugdelijke
controle op de naleving ervan wordt gehandhaafd, mag wor-
den verwacht dat de SVD-problemen tot het verleden zullen
behoren. Het preventieve effect van reinigen en ontsmetten,
is niet alleen van belang voor SVD, maar evenzeer voor an-
dere virale Veewetziekten. Aldus is de
dreiging die uitging
van een ziekte met uitsluitend handelspolitieke betekenis
veranderd in een
uitdaging om de hygiënische maatregelen
te handhaven!

SUMMARY

Swine vesicular disease: threat or challenge for the Dutch
pig industry?

Swine vesicular disease (SVDj caused problems in 1993 when it was detec-
ted in Dutch pigs in Italy. As a result, the EC took measures against the ex-

ANAESTHESIA OF THE CAT

Boekbespreking

Ed. Hall and Taylor.

Door het verschijnen van dit boekwerk over de anesthesie bij
de kat hebben de schrijvers kans gezien om de, sedert het be-
gin van het anesthesiologische tijdperk reeds bestaande la-
cune, op zeer volledige wijze te vullen.
Behalve dat dit boek het eerste handboek is dat de anesthesie
van de kat tot centraal thema heeft verheven, onderscheidt dit
boek zich ook op andere fronten van anesthesiologische
handboeken.

De verschillende hoofdstukken zijn stuk voor stuk geschre-
ven door gerenommeerde collegae uit verschillende delen
van de wereld. Het boek begint met een aantal kwalitatief
hoogstaande overzichtshoofdstukken over onderwerpen als
anatomie, fysiologie, farmacologie en pathologie. Ondanks
het wellicht in eerste beoordeling basale karakter van deze
onderwerpen, zijn de respectievelijke auteurs er goed in ge-
slaagd om specifiek die aspecten te belichten, welke voor de
anesthesie (en dan met name voor de kat) van groot belang
zijn.

In de daarop volgende hoofdstukken worden de verschillende
aspecten, vormen en mogelijkheden van algehele anesthesie,
stapsgewijs en indringend behandeld. Aspecten als \'handling
port of live pigs. In all cases the animals had been retained at an Italian
abattoir or farm for three days or mure, which is longer than the minimum
incubation time. Extensive clinical inspections and serological testing on
thefarms from where the pigs originated revealed no evidence ofS VD infec-
tion. Serological testingfor SVD of over 1.5 million blood samples collected
from herds within the framework of export- and herd certification, and the
testing of slaughter iom and slaughter boars (EC directive), was negative
as well. In view of these results it has to be assumed that the Dutch pig popu-
lation is free from SVD and that the pigs were infected in Italy. However, a
complaint from Italy in 1994 led to the detection of two SVD virus-contami-
nated export collection centres. If the existing regulations on the cleansing
and desinfection of the transportchains are stringently enforced and imple-
mentation of the rules is continuously supervised, then it may be expected
that the problems have been overcome.

UTERATUUR

1. Brocchi E. Serological screening for swine vesicular disease. EEC doc.
Vl/8923/93 Rev. 4. 1993.

2. Simone E de, en Brocchi E. 1993 (pers. comm.).

3. Dekker A, Moonen P, Boer-Luijtze EA de, and Terpstra C. Pathogenesis
of swine vesicular disease after exposure of pigs to an infected environ-
ment. Vet Microbiol (accepted).

4. Projectgroep Bedrijfscontrole Dierziekten: Regeling Bedrijfscontrole
Dierziekten (RBD), een regeling van en voor het bedrijfsleven. Tijdschr
Diergeneeskd 1993; 118: 788-90.

5. Terpstra C, Dekker A, en Wensvoort G. Varkenspest en vesiculaire var-
kensziekte: oude bekenden terug in Nederland, Jaarverslag CDI-DLO
1992:23-9.

6. Terpstra C. Vesiculaire varkensziekte in Nederland. Tijdschr Dierge-
neeskd 1992; 117:623-6.

and restraint\', pre-operatieve evaluatie en premedicatie wor-
den gevolgd door hoofdstukken over de mogelijkheden van
injectie-anesthesie, de inhalatie-anesthesie en de bewaking
tijdens de anesthesie van de kat. Alle onderwerpen worden
stuk voor stuk zeer uitvoerig en gedetailleerd behandeld.
In de hoofdstukken \'Anaesthesia and Disease\' en \'Accidents
and Emergencies\' worden de verschillende aspecten van de
niet-routine anesthesiën besproken, waarin de meer voorko-
mende ziektebeelden zowel als problemen rondom de anest-
hesie, welke zich in de \'kattepraktijk\' (kunnen) presenteren,
aan bod komen.

Het boek wordt gecompleteerd met een tweetal hoofdstukken
over respectievelijk \'Perioperative Support Care\' en
\'Anaesthesia of Non-domestic Cats\'. Met name het eerst ge-
noemde hoofdstuk biedt in feite zelfs meer dan de titel doet
vermoeden. Er wordt, behalve infonnatie over patiëntenon-
dersteuning rondom de anesthesie, een fraai overzicht gebo-
den over de \'intensieve-zorg geneeskunde van de kat\', het-
geen gezien de (Intensive Care-) achtergrond van de eerste
auteur (Haskins) niet vreemd is.

Alles bij elkaar een boek dat zeker de lang bestaande lacune
binnen de veterinaire anesthesiologie zowel als binnen de ge-
neeskunde van de kat heeft opgevuld, maar dat anderzijds
niet beschouwd moet worden als een \'anesthesie kookboek in
pocketformaat\'. Het boek nodigt de geïnteresseerde lezer uit
tot nadere evaluatie (en eventueel ontwikkeling) van het
anesthesiologisch handelen in de breedste zin van het woord.
Vandaar ook dat dit boek een \'must\' is voor elke collega voor
wie de geneeskunde van de kat een belangrijk onderdeel van
de dagelijkse praktijkvoering uitmaakt.

Prof. dr U. Hellebrekers

-ocr page 283-

Zuiü-Oost Oenetics is een belangrijke orf>anisatie up het
gehicct ran de produktontwikketing en produktie ran
fokmateriaal in Nederland. .Met zijn partners KI Noord-
West en KI Land ran Cuijk t.s Zuid-Oost Genetics de ren-
iU)ol in Holland Genetics. Tesamen worden onder meer
2000 stieren gehouden en worden jaarlijks ruim 9 miljoen
doses sperma geproduceerd. Voornoemde organisaties
ontwikkelen plannen om lol een eerdere integratie ran
de actiriteiten te komen. Voor één ran de regionale
produktiehedrijveu ran Zuid-Oost Genetics zoeken wij een
sla t ionsd ierena rts.

Als leider van een produktie-eenheid met

circa 30 medewerkers hectt u de verantwoordelijkheid
voor het veterinaire en zoötechnische management van
de mannelijke en vrouwelijke clierstrooiii, de sperma- en
emhryoproduktie en de distributie daarvan. U geeft
leiding aan de laboratoriummedewerkers en stalpersoneel
en rapporteert aan de directie van Zuid-Oost Genetics en
aan de veterinair manager die bij Holland Genetics zal
worden aangesteld. Naast het toezicht op de efficiency en
kwaliteit van de produktie is het conform internationale
richtlijnen handhaven van de EEG-status (certificering)
een deel van uw taak. U levert verder een bijdrage aan de
ontwikkeling van liet veterinair beleid, samen met andere
stationsdierenart.sen en zorgt in de dagelijkse praktijk voor
goede werkcontacten met lokale practici.

Wij vragen een afgeronde diergeneeskundige
opleiding, belangstelling en/of kennis/ervaring met
reproduktiefysiologie en epidemiologie en bij voorkeur
leidinggevende ervaring. Verder is het e.s.sentieel dat u
goede samenwerkingsrelaties kunt opbouwen met mede-
werkers, collega-dierenartsen en dat u onder druk kunt
werken. De standplaats is Harf.sen, bij Deventer.

STATIONS-
DIERENARTS

leider produktie-eenheid

Belangstellenden (m/v) worden uitgenodigd
hun schril\'telijke .sollicitatie met curriculum vitae binnen
14 dagen te richten aan de heer drs. R.H. Dijkman van
GITP. Sophiastraat 22, 4811 EK Breda, bij wie zij desge-
wenst nadere informatie kunnen verkrijgen (076-225333).
Een psychologi.sch onderzoek in de vorm van een indi-
vidueel as.sessment, met name gericht op inanagement-
kwaliteiten, kan deel uitmaken van de .selectieprocedure.

iitPl

GITP. adviseurs voor wt-rvin« cn selectie, personctlhtleid. opleiding en Iraining. management en organisatie.
.Amsterdam. Breda, Doorn. Groningen, \'s-Hertogcnbosch. .Maastricht, Nijmegen, Rotterdam. Tilburg cn Antwerpen.

Dierenarts met ruime ervaring in zowel gezelschapsdieren als landbouwhuisdieren

ZOEKT GEMENGDE PRAKTIJK

bij voorkeur in het westen, midden of zuiden van het land.
Ook part-time is bespreekbaar.

Uw reacties op telefoonnummer 030-318437, na 19.00 uur of aan de redactie van het Tijdschift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 13/95.

-ocr page 284-

■■ ■ M

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (9)

MARX FUGGER

Veterinair verleden

Er was in de 15e en de 16e eeuw geen vorstenhuis in Europa, dat financieel niet afhankelijk was van de familie
Fugger. Deze familie heeft kans gezien om in betrekkelijk korte tijd een ongelooflijk kapitaal op te bouwen. De
grondlegger hien/an was Hans Fugger, een eenvoudige wever, die zich omstreeks 1367 in de buurt van Augsburg
vestigde. Tussen 1511 en 1527 steeg het vermogen van 67.500 tot 633.500 \'ponden Vlaams\'. Als we hierbij be-
denken dat een bedrijf met een kapitaal groter dan 10.000 \'ponden Vlaams\' tot de allergrootste ondernemingen be-
hoorde, dan zegt dat wel iets over de rijkdom van de Fuggers^. De familie steunde onder andere de Duitse keizers
door het financieren van allerlei politieke en militaire ondernemingen in ruil voor concessies voor de exploitatie van
koper- en zilvermijnen in Tirol en Hongarije. Hun rijkdom werd spreekwoordelijk. Dit was dan ook de reden dat
Karei V tegen de koning van Frankrijk zei, toen deze hem zijn schatten toonde: \'Dit kan alleen maar een wever uit
Augsburg betalen\'. De Fuggers waren vermaard als filantropen en als beschermers van kunstenaars en van hu-
manistische geleerden.

Paarden hebben in het leven van de Fuggers altijd een grote rol gespeeld. Ter ere van hoge gasten werden tour-

noolen georganiseerd. Onder auspiciën van de familie vonden er draverijen in Augsburg plaats. De Fuggers bezaten voor één van de stadspoorten van
Augsburg een eigen manege.

Eén van de laatste telgen van deze familie was Marx Fugger, heer van Kirchberg en Welssenhorn, geboren in februari 1529 en overleden in 1597.
Fugger heeft gestudeerd en daarnaast en daarna veel gereisd. Evenals veel van zijn voorouders was ook Marx Fugger een enthousiast paardenlief-
hebber. Van jongs af aan was hij geïnteresseerd in het houden van paarden, de fokkerij en in de diergeneeskunde.

In het jaar 1578 verscheen een boek van de hand van Marx Fugger,\' Von der Gestüterey\', verlucht met houtsneden van Jobst Amman, dat in 160 pa-
gina\'s met 24 hoofdstukken op een authentieke wijze de fokkerij en het houden van paarden behandelt. Het is het eerste boek, dat in de Duitse taal ge-
schreven op een dergelijke wijze de paardenfok-
\' GAndres. mn Fugger und die deutsche Pferdezucht und -heilkunde: Diss. Berlijn, 1937. kerij beschrijft. Uit de inleiding blijkt duidelijk

? G Andres Man Fugger Diss. BerUp, 1937 y^elke modeme Opvattingen Fugger koesterde;

K.M.Schober. Vie aus dem Pflanzenreich slarrimenden HeilmiHel und die therapeutische Vemiendung der Wichtigsten un- ,. . , . ■..,.,. ■ j o ■ u

ter diesenDrogenimRoßarztneibuchdesMangSeuter(1583r- Diss München. 1936. \'Ch bin gantzlicher Meinung, daß ein erfahrener

\' G.W.SchraderenE.Henng. ■Biographisch-titeransches Lexikon der Tierärzte alter linder und Zeiten. Stuttgart. 1863. Roßarzt einer ganzen Gemein großen Nutz

PROGRAMMA UITZENDING MANAGERS

COLLEGA VULT VLEESKEURINGSWET TE BONAIRE IN

Berichten en verslagen

Veel ondernemingen en instellingen in Afrika, Azië, Latijns-Amerika en in
Centraal- en Oost-Europa hebben behoefte aan specialistische kennis en er-
varing, die in die landen vaak onvoldoende voorhanden zijn. Vooral in kleine
en middelgrote ondernemingen en organisaties ontbreekt soms kennis van
ondermeer algemeen management, kwaliteitszorg, financieel- en personeels-
beleid. marketing, logistiek, techniek, onderzoek en ontwikkeling. In Neder-
land is veel kennis en ervaring op deze gebieden beschikbaar. Het Pro-
gramma Uitzending Managers (PUM) zendt op verzoek senior-managers uit,
die op basis van hun arbeidsverleden in staat zijn ondernemingen en organi-
saties met hun kennis en ervaring te ondersteunen.

DoorJ. Veenhof

PUM, een samenwerkingsverband van
werkgevers en overheid, heeft advi-
seurs beschikbaar op vrijwel elk ge-
bied van industrie en handel, maar ook
op het terrein van de gezondheidszorg
en overheidsdiensten. De adviseurs
zijn onafhankelijk en ontvangen geen
financiële vergoeding voor hun dien-
sten.

SENIOR-DIERENARTS
\'Senior-dierenarts\' J. Veenhof be-
zocht in PUM-verband het eiland
Bonaire om de aldaar vigerende Vlees-
keuringswet van een aantal Algemene
Maatregelen van Bestuur (AMvB\'s) te
voorzien. Zijn ervaringen waren zeer
positief De landsverordening 1986/92
die momenteel op het eiland Bonaire

-ocr page 285-

würde schaffen, denn wir können weder im Krieg noch im Fried der Roß entraten, und daß auch ein guter
Roßarzt von seiner Kunst einen guten Gewinn haben soll, vielleicht sowohl als mancher Menschenarzt.\' En op
een andere plaats: \'Die Kur eines guten Pferdes bezahlt ein reicher Herr gern so gut wie eine Kur an ihm selbst.\'
In deze periode zag men volgens Fugger in landen als Italië, Spanje en Duitsland de kwaliteit van de paarden
ernstig afnemen. Het is juist aan Manc Fugger te danken, dat hij dit signaleerde en aan de hand van zijn boek de
juiste richtlijnen aangaf om een gezonde paardenstapel in Duitsland te ontwikkelen. Ook door het importeren
van paarden uit andere delen van Europa ten behoeve van zijn eigen stoeterijen trachtte hij de neergang in de
kwaliteit van het Duitse paard te keren. Uit dit alles blijkt dat hij zijn tijd ver vooruit was. Van het boek\'
Von der
Gestütere)/
hebben verschillende latere edities het licht gezien (1584,1611,1786 en 1800).
Naar het exemplaar uit 1584, dat zich in de bibliotheek van de Faculteit Diergeneeskunde in Utrecht bevindt, is
in 1968 een facsimile verschenen.

Zijn stalmeester Forster (ook wel Dufft of Tutft genoemd) had een grote kennis van de geneeskunde van het
paard. Forster was niet alleen een beroemd ruiter maar was ook een uitstekend docent. Hij heeft met hulp van
Fugger een diergeneeskundige school gesticht, die ook een internationale erkenning venwierf^, Eén van zijn
leerlingen was Creutzberger, die later keizerlijk paardenarts in Wenen werd. De andere leerling van Forster was
Mang Seuter, die 14 jaar onder hem heeft gewerkt en die ook zijn opvolger als stalmeester is geworden,
In 1584 verscheen een boek van Seuter over het bit van het paard en in 1588 over de geneeskunde van dit dier,
getiteld:
\'Das Roßarzneibuch, ein vast schönes und nützliches Buch von der Roßarztney. Van beide boeken
staat wel vast, dat de invloed van Marx Fugger op de inhoud zo groot geweest is, dat we gevoegelijk Fugger als
de eigenlijke auteur kunnen beschouwen. Hoewel het diergeneeskundige boek al in 1583 was geschreven, is
het om onbekende reden pas vijf jaar later verschenen3. Het boek bevat 440 pagina\'s en is ingedeeld in 194
hoofdstukken, ingedeeld van \'Kopf zum Fuss\', leder hoofdstuk begint met een korte beschrijving van de klini-
sche verschijnselen van de betreffende ziekte gevolgd door talrijke recepten. In het hele boek kan men een
2200 voorschriften vinden. Het is de verdienste van Andres geweest om in zijn proefschrift een lijst van alle oud-
Duitse namen van dierziekten en geneesmiddelen te voorzien van hedendaagse namen. Schräder en Nering,
die in 1863 een biografie van de belangrijkste veterinairen hebben doen uitgeven"", beschouwen het boek van Seuter van geringe veterinaire beteke-
nis, omdat het accent veel te veel op de geneeswijzen ligt ten koste van de beschrijving van de ziekten. De waardebeoordeling van historische boeken
is echter wel veranderd in de laatste decennia. Nu wordt het boek van Seuter (lees Fugger) beschouwd als een historisch document, dat een uitste-
kend overzicht geeft van de beschikbare kennis van de paardengeneeskunde tijdens de renaissance in Duitsland, Er zijn drie edities verschenen:
1588,1599 en 1622, Doordat de oplagen vrij klein waren, behoort het tot de zeldzame veterinaire werken.

De lijfspreuk van Marx Fugger was: \'Nichts angenehmers ist doch auf der Erd, als eine schóne Dame und ein schönes Pferd\'.
Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap,

E.P.0.

geldt, is gedeeltelijk verouderd en zeer
globaal opgesteld (in navolging van de
Nederlandse Vleeskeuringswet). Het
is procedureel nogal omslachtig deze
raamwet in korte tijd te veranderen.
Daarom werd in overleg met het ei-
landbestuur besloten om de op te stel-
len AMvB\'s zodanig vomi te geven
dat deze enerzijds in de pas lopen met
de landsverordening en anderzijds zo
modem zijn dat zij ook voor de ko-
mendejaren toereikend zijn.

IMPORT

In de AMvB\'s komt een aantal onder-
werpen aan de orde: kennisgeving/ aan-
gifte tot slachten, wijze van slachten,
aangifte dode dieren, toegang en ge-
bmik slachthuis, vergoeding bij afkeu-
ring, slacht- en keurioon, het onderzoe-
kings- en keuringsregulatief, herkeu-
ring, het merken van vlees, de import
van vlees en vleesprodukten en de im-
port van levende dieren en produkten.

Vooral het laatste element, de invoer,
verdient bijzondere aandacht. De inter-
nationale handel moet namelijk bijtijds
gewaar worden dat er geen dumpplaat-
sen van humaan voedsel en levende die-
ren mogen worden gevormd. Daamaast
is een binnenkort in te stellen import-
heffing op vlees en vleesprodukten no-
dig om tot betere financiële verhoudin-
gen in de totale Vleeskeuringsdienst te
komen.

DIERENARTSENPRAKTIJK
De controle en uitvoering van deze
AMvB\'s, die waarschijnlijk in april
1995 door de eilandraad aangenomen
zijn, berast bij de dienstdoende dieren-
arts te Bonaire, onder supervisie van het
Hoofd Landbouw. De dierenartsenprak-
tijk te Lelystad rouleert zodanig dat per-
manent één van de collega\'s op het ei-
land aanwezig is. Contractueel is deze
praktijk voor 50% werkzaam voor de ei-
landraad; de andere 50% wordt inge-
vuld met particuliere werkzaamheden.
Daartoe is er op het eiland, naast een
slachthuis en een dierenasiel, een die-
renkliniek opgericht, waar het prettig en
doelmatig werken is. Naast het vervaar-
digen van AMvB\'s, hetgeen het hoofd-
doel van de missie was, heeft Veenhof
een groot aantal gesprekken gevoerd
met bestuursambtenaren over bijvoor-
beeld destractie, waterzuivering, de sa-
menwerking met de Keuringsdienst van
Waren, het betrekken van het zieken-
huis-laboratorium bij de Keurings-
dienst, verbeteringen van het slachthuis
en financiële aspecten. De dierenartsen-
praktijk te Lelystad vericende daarbij
veel steun. Het zijn immers dierenartsen
van deze praktijk die de voorgenomen
besluiten in de praktijk ten uitvoer moe-
ten brengen.

Voor meer informatie over het werk
van de PUM: J. Veenhof, Boomakker-
weg 8, 6741 DX Lanteren, tel. 08388-
5456.

-ocr page 286-

Reet

fS^

ectopai

De introductie van Dectomax
betekent de nieuwe standaard voor
parasieten bestrijding bij rundvee.

Eén enicele injectie Dectomax bestrijdt de
belangrijicste parasieten bij rundvee:
maagdarmwormen, lon^ormen,
horzeilarven, luizen en scnurftmijten.

Werkt langer

Dectomax werkt 2-3 weken langer
tegen Ostertagia, 1-2 weken langer tegen Cooperia en
2 weken langer tegen longworm dan ivermectine injectie.

Het resultaat: rundvee blijft langer gezond,
met besparing van tijd en geld.

I
<

I

z

ïi

§ s

a. «

LO J2

O ®

langere werking^
uitstekende tolerantie

-ocr page 287-

voor langere

endo-en

asieten*

OecTomi^

WM

^ Hornel)

rundv«« ,

FIk«. v.n 50 ml

0..r(i.nM«n"<t<»l

R.g NL 8185 ni\'"

UOA

voor volledige
Informatie zie
Dectomax brochure

Pfizer B.V.

.\\niiiial Health Division
Postbus 37

2900 AA (:ai)elle a/d IJssel
Teirfoonnummer 010-4064200

DECTOim, ^

Doramectine

Inspuitbare oplo«»\'"® ^

à 1% (10 mQlm\\) <

voor rundvee p

Flacon van 200^1 ^^
Diergeneesmi\'"\'
Reg. NL 8185 ^

UDA

-ocr page 288-

l<iri I m
äh im]

Ai

De overstromingen van eind januari en
begin februari liggen menigeen nog
vers in het geheugen. Het kabinet heeft
inmiddels uitgangspunten vastgesteld
voor de schadevergoeding aan particu-
lieren en bedrijven, die werden getrof-
fen door de watersnood.

BEDRIJVEN

Voor de primaire land- en tuinbouw
komt er een landelijke regeling met een
drempel van ƒ 2000,- en geldt een ei-
gen risico van 35%. Bedrijven die voor
de tweede keer in aanmerking komen
voor een vergoeding, hebben een lager
eigen risico, namelijk 10%. De drem-
pel blijft echter ƒ 2000,-. Een gelijke
regeling wordt getroffen voor niet-
agrarische bedrijven.
Onder de schaderegeling vallen activa-
schade, teeltplanschade, bereddings-
kosten en opmimingskosten. Directe
evacuatiekosten worden vergoed op
basis van fiscaal erkende facturen tot
een nader te bepalen maximum. Voor-
alsnog is het kabinet niet bereid ge-
derfde omzetschade te vergoeden.

Tevens is een borgstellingsregeling in
het leven geroepen van waamit onder-
nemers onder garantie van de Staat ren-
teloze leningen kunnen krijgen. Ook is
een
noodfonds gecreëerd voor onder-
nemers die ondanks alle tegemoetko-
mingen in continuïteitsproblemen te-
recht komen. Voor de loonschade, die
het gevolg is van het feit dat door de
wateroverlast of de dreiging daarvan
niet gewerkt kon worden, kan onder
omstandigheden een beroep worden
gedaan op de Werkloosheidswet.

INFORMATIE

De schaderegelingen voor ondeme-
mers worden uitgevoerd door de
Stichting Watersnood 1995. Onder-
nemers met vragen aan deze stichting
moeten zich richten tot het Instituut
voor het Midden- en Kleinbedrijf in
hun regio:

PARTICULIEREN

Voor particulieren geldt de volgende
regeling: inboedelschade wordt ver-
goed met een eigen risico van ƒ 2000,-.

FINANCIELE REGELINGEN WATERS-
NOOD 1995

Mensen die voor de tweede keer gedu-
peerd zijn, hebben een eigen risico van
ƒ 1000,-. De afhandeling van deze
schade vindt plaats door het Nationaal
Rampenfonds. Mensen die geëva-
cueerd zijn, ontvangen per huishouden
een belastingvrije vergoeding van
ƒ500,-.

INFORMATIE
WATERSNOOD 1 995

IMK Amhem
055-225546 (R. Bemsen)

IMK Breda

076-608989 (J. van Herpt)
IMK Dordrecht

078-337214 (P. v. Dooremalen)

IMK Eindhoven
040-441321 (A.v.d. Broek)

IMKVenlo

077-200374 (mw. M. Hendrixs)
IMK Zwolle

038-553955(0. Scholten)

Per 1 maart 1995 is Dr. F. van Knapen
benoemd tot hoogleraar in de hygiëne
der voedingsmiddelen van dierlijke
oorsprong aan de Universiteit Utrecht
(Faculteit Diergeneeskunde).
Van Knapen was van 1974 tot 1994
werkzaam bij het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieuhygiëne
(RIVM) in verschillende functies en
laboratoria, op het terrein van de pa-
thologie, de zoönosen en in het bijzon-
der de parasitologie. Hij promoveerde
in 1984 in Amsterdam (Geneeskunde)
op het onderwerp \'Diagnostiek van
toxoplasmose\', een infectieziekte die,
afkomstig van dieren en dierlijke pro-
dukten, grote invloed heeft op de
volksgezondheid in de ontwikkelde
landen. Van Knapen was al sinds 1993
verbonden aan de Faculteit als bijzon-
der hoogleraar in de parasitaire zoöno-
sen.

Behalve zijn lidmaatschap van een
aantal beroepsverenigingen, is hij lid
van een groot aantal nationale en inter-
nationale commissies op het terrein
van de volksgezondheid en parasitolo-
gie. Hij is secretaris-generaal van de

BENOEMING DR. F. VAN KNAPEN

World Federation of Parasitologists en
president van de International Com-
mission on Trichinellosis.

Zijn benoeming tot gewoon hoogle-
raar aan de Faculteit Diergeneeskunde
zal bijdragen tot de groeiende maat-
schappelijke behoefte aan dierenartsen
die gespecialiseerd zijn op het terrein
van de volksgezondheid.

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederiand kwamen in de periode
van 20 februari t/m 19 maart de vol-
gende gevallen van besmettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal drie gevallen in drie gemeenten
in Friesland.

-ocr page 289-

Het bestuur van de Louise van Eeghen
Stichting stelt de inschrijving voor de
\'Louise van Eeghen Prijs\' opnieuw
open. Deze prijs, die eenmaal per twee
of drie jaar beschikbaar wordt gesteld,
heeft als doel de wetenschappelijke be-
oefening van de homeopathie en/of na-
tuurgeneeswijze te stimuleren. De win-
naar krijgt ƒ 5000,-.

Voor toekenning komen onder meer in
aanmerking:

1. Een onderzoek naar de etïecten van
een of meer van genoemde genees-
wijzen.

■■IM

S>5i«Üi(

2. Een onderzoek naar de toepassings-
mogelijkheden van deze geneesme-
thoden op zichzelf als ook in combi-
natie.

3. Een onderzoek naar of een verhande-
ling over de wijze waarop bedoelde
geneesmethoden hun werk doen.

4. Een onderzoek naar het verband tus-
sen diagnostiek en geneesmethode.

5. Elk project, dat op basis van de doel-
stelling en naar het oordeel van de
prijscommissie in aanmerking komt.

Gegadigden kunnen zichzelf aanmel-
den, of door derden aangemeld worden.

LOUISE VAN EEGHEN PRIJS

Er moet dan een volledig schriftelijk
verslag van het onderzoek of project
worden ingediend, dat bij voorkeur
reeds gepubliceerd is. Dit dient ver-
gezeld te gaan van een korte samenvat-
ting van maximaal 300 woorden en een
afschrift van het Nederiandse of Bel-
gische artsendiploma van de aange-
melde(n) of een ander bewijs van een
voltooide Nederlandse of Belgische uni-
versitaire studie.

Inzendingen dienen in vijfvoud te ge-
schieden en gesteld te zijn in de Neder-
landse of Engelse taal. Zij kunnen ge-
zonden worden naar de coördinator:
Mevrouw E.K. Lugard, Voortsweg 360,
7523 CN, Enschede. De sluitingsdatum
voor de aanmelding is 31 mei 1997.

UITNODIGING VIAS-THEMAMIDDAG
\'COMPUTERTOEPASSINGEN IN DE
DIERGEZONDHEIDSZORG\'

Ingezonden brieven

Naar aanleiding van de televisie-uitzen-
ding Lopende Zaken bij de VPRO van
12 maart, waarin P. Lycklama a
Nijeholt uitgebreid aan het woord is ge-
weest, het volgende:

Er zijn daar beelden getoond van bloed-
tappen en Aujeszky-enten. Deze beel-
den zijn opgenomen zonder voorkennis
mijnerzijds. Ik werd hiermee gecon-
fronteerd bij een normaal bedrijfs-
bezoek. zonder te weten dat dit in scène
gezet was. Tijdens de uitzending van dit
programma is mij gebleken dat ik onge-
wild deelgenoot ben geworden van een
programma waarvan ik mij zondermeer
distantieer. Evenzeer distantieer ik mij
van de activiteiten van Lyckama a
Nijeholt. Ik werk al mim 25 jaar als
zelfstandig dierenarts in Liessel.

Mevr. P.P. Kome

Zowel in de agrarische pers als via de
televisie heeft dierenarts P. Lycklama a
Nijeholt zich gemanifesteerd. Op de
foto in het blad \'Varken\' van Misset
(De Boerderij) heeft de KNMvD per
brief gereageerd en van de redactie is
een verontschuldiging gekomen. Op
het optreden in het VPRO-programma
is niet gereageerd. De enige manier van
reageren als dierenartsen is de werk-
zaamheden in de praktijk correct uit te
voeren. Overieg met de media om dit te
laten zien heeft nog niet tot resultaat ge-
leid.

Algemeen secretaris.

VIAS is een studievereniging en staat
als afkorting voor Vereniging voor
Infonnatici werkzaam in de Agra-
rische Sector. Anders dan de aandui-
ding \'Informatici\' wellicht oproept,
gaat het niet alleen om een selecte
groep informatica-deskundigen, maar
veeleer om de brede groep van
gebrui-
kers
van infomiatie en informatietech-
nologie en dat zijn we langzamerhand
(nagenoeg) allemaal. VIAS heeft dan
ook meer dan 500 leden, afkomstig uit
onderzoek, onderwijs, voorlichting en
bedrijfsleven. Ook vanuit de dierge-
neeskundige wereld zijn verschillende
mensen lid. VIAS organiseert jaariijks
een symposium, geeft vijf keer per jaar
een informatief blad uit (Agro-Infor-
matica) en kent zogenaamde thema-
middagen, die geïnteresseerde leden
de mogelijkheid biedt ontwikkelingen
en toepassingen rond een specifiek
thema uit te wisselen en te bediscussië-
ren (frequentie één of twee maal per
jaar).

Dit schrijven is bedoeld u uit te nodi-
gen om deel te nemen aan een nieuwe
themamiddag, getiteld:
\'Computer-
toepassingen in de Diergezondheids-
zorg\'.
We weten allemaal dat de dier-
gezondheid steeds belangrijker wordt,
zeker voor een land als Nederland met
z\'n grote veedichtheid en enorme ex-
port. Dat stelt hoge eisen aan de dier-
gezondheidszorg, en vraagt steeds
meer om maatwerk. Om hieraan te
kunnen voldoen, is het van belang om
te beschikken over goede gegevens en
- nog veel belangrijker - dienen die ge-
gevens om te worden gezet in rele-
vante informatie. Welnu, juist daar kan
de computer c.q. de infonnatietechno-
logie een belangrijk hulpmiddel bij
zijn. Dat geldt zowel voor de bedrijfs-
begeleiding op individuele bedrijven
als voor beleidsvoorbereiding en -uit-
voering op regionaal/nationaal niveau
(besmettelijke dierziekten).
Deze nieuwe themamiddag richt zich
wat dit betreft op de volle breedte van
het terrein van de diergezondheidszorg
en zal voor de eerste keer worden ge-
houden op
donderdagmiddag T1 mei
1995
in de Leeuwenborch (zaal 64:
Hofsteezaal), Hollandseweg 1 te Wa-
geningen.

Programma eerste bijeenkomst

14.00 uur: Opening en welkom, ir.

Wim Visscher (ATC); mid-
dagvoorzitter
14.15 uur: Ir. jan Klaver (coördinator
Project Diergezondheids-
zorg in Beweging op het
Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij

-ocr page 290-

(LNV): Beleidsdoelstelling-
en en -prioriteiten

14.45 uur; Discussie
15.00 uur: Pauze met koffie en thee
15.15 uur: Drs. Joost de Veer (NCI):
Praktische uitwerking en
invulling
15.45 uur: Discussie
16.00 uur: Prof dr.ir Aalt Dijkhuizen

» 1 il

„ . ^ ^ ^ t -

(LI-Agrarische Bedrijfseco-
nomie):
Economisch per-
spectief van toepassingen
op bedrijfs- en nationaal
niveau
16.30 uur: Discussie
16.45 uur: Afsluiting en inventarisatie
van suggesties voor de vol-
gende keer.

Bij voldoende belangstelling zal er rond
dit thema één of twee maal per jaar een
bijeenkomst worden georganiseerd.
Voor nadere informatie kunt u contact
opnemen met de organisatoren, te weten
Aalt Dijkhuizen (LU-ABE), Joost de
Veer (NCI) en Wim Visscher (ATC).
Het lidmaatschap van VIAS is f 45,- per
jaar. U kunt ter plekke lid worden.

VOORJAARSBIJEENKOMST VETERINAIR HISTORISCH GENOOTSCHAP
TE OVERLOON OP 11 MEI 1995

het Nationaal Oorlogs- en Verzets-
museum Overloon.

De bijeenkomst en de lunch vinden
plaats in "t Hof van loon\', gelegen in
de onmiddellijke nabijheid van het
museum (Museumlaan 33, Overioon).

11.30- 12.00 uur:
12.00- 12.45 uur:

13.00- 14.00 uur:
14.00- 14.45 uur:

14.45- 16.30 uur:

16.30- 17.00 uur:

Het programma is als volgt:

Huishoudelijke vergadering

Voordracht door drs. T. van der Laan (dierenarts te
Leeuwarden) over De diergeneeskundige praktijk in de
oorlogsjaren;
Lunch

Voordracht door dr. G. Trienekens (wetenschappelijk
medewerker Vakgroep Geschiedenis, Universiteit
Utrecht) over De produktie en consumptie van vlees ge-
durende de bezettingsjaren;

Drs. S.N. Temming (directeur van het Nationaal Ooriogs-
en Verzetsmuseum, Overioon) over De Faculteit Vee-
artsenijkunde tijdens de bezetting;
Rondleiding door het Museum.

Het programma van deze bijeenkomst
zal in het teken staan van de herden-
king van de vijftig jaar geleden her-
wonnen vrijheid. Het thema is \'De
Diergeneeskunde in de periode \'40-
\'45\' en de plaats van samenkomst is bij

Overioon is per openbaar vervoer te
bereiken vanaf NS-station Venray en
vervolgens met bus of treintaxi.
Voor de deelnemers die via Utrecht
reizen wordt een speciale bus ingelegd
(Fa. Vlastuin), die vertrekt vanaf het
Jaarbeursplein om 09.45 uur en vanaf
de Yalelaan (Uithof) te 10.00 uur.
Na afloop van het programma gaat de
bus terug naar Utrecht; verwachte aan-
komsttijd 18.30 uur.

De bustocht is voor rekening van het
Genootschap. Voor de lunch, de koffie
en de thee wordt aan leden een bij-
drage gevraagd van f 25,— en aan in-
troducé(e)s een bedraj^ van f 30,— (ter
plaatse te voldoen).

Alle belangstellenden zijn welkom.
Aanmelden s.v.p. vóór 4 mei a.s., het-
zij bij dc secretaris (030-534638/-03),
hetzij bij de penningmeester (070-
3276950).

F.V.E. MEETING IN SEVILLA

Delegaties van 18 Europese beroepsverenigingen zijn van 4 tot en met 7 april
in Spanje bijeen geweest om de Europese aspecten die dierenartsen aangaan,
te bespreken. Een uitgebreid verslag van de algemene vergadering van de
F.V.E. en van de verschillende secties zal binnenkort gepubliceerd worden.

We willen nu graag melding maken van twee belangrijke zaken voor
Nederiand: Prof Dr. J. Gajentaan is gekozen tot secretary general van de
Board, die onder president Fr. Anthony gedurende twee jaar de Europese be-
langen zal behartigen. Vice-presidenten zijn Fr. Oroszco, H. Lundstrom en C.
O\'Brien-Lynch.

De volgende voorjaarsvergadering zal door Nederiand worden georganiseerd
tijdens de viering van het 175-jarig bestaan van het Diergeneeskundig
Onderwijs in Nederiand (DON), van 6 tot en met 11 mei 1996. We houden u
op de hoogte.

LONGICINE

Vétoquinol B.V. brengt Longicine op
de markt; een langwerkend breed-
spectrum antibioticum met als werk-
zaam bestanddeel Oxytetracycline 200
mg.

Longicine (REG NL 8380) is geregis-
treerd voor runderen, kalveren, var-
kens en niet-melkgevende schapen en
is inzetbaar bij infecties veroorzaakt
door voor Oxytetracycline gevoelige
micro-organismen.

Na injectie van 20 mg/kg heeft men
een maximale concentratie (Cmax)
van 5,8 |xg/ml bij runderen, 4 |xg/ml
bij varkens en houdt men een concen-

-ocr page 291-

■I I

-aWKMI

tratie hoger dan 1 |xg/ml gedurende
meer dan 76 uur bij mnderen en meer
dan 61 uur bij varkens. Longieine is le-
verbaar in flacons van 100 ml en 250
ml.

STÜMADHEX

Vétoquinol B.V. brengt Stomadhex,
een nieuw concept in orale hygiëne bij
de hond en kat, op de markt in vorm
van plaktabletten.

Deze patch-tabletten bevatten als

werkzame stof Chloorhexidine en
Nicotinamide (Vit.PP).
Stomadhex wordt gebruikt in het bij-
zonder:

- bij aanwezigheid van tandplak en de
gevolgen daarvan: Halitosis (slechte
adem), tandsteen, etc.

- na het verwijderen van tandsteen.

De toediening gebeurt via bio-adhesie:
een nieuw en uniek concept. De plak-
tablet wordt gedurende enige secon-
den tegen de binnenzijde van de bo-
venlip gedmkt, waardoor de tablet zich
hecht aan het slijmvlies. Gedurende
drie-zeven uur worden de actieve stof-
fen vrijgegeven, waama de tablet uit-
gewerkt is en los zal laten. Stomadhex
is er in twee presentaties: Cl00 voor
katten en honden minder dan 10 kg en
C300 voor honden van 10 kg en meer.
Beide presentaties hebben een dose-
ringsschema van één tablet per dag,
gedurende tien dagen.

DE TEEK TE LIJF!

Wie buiten in de tuin of in het bos wan-
delt, heeft de kans thuis te komen met
een teek in de huid. Het is achterhaald
dat die teken met een beetje alcohol, olie
of een vette zalf verwijderd kunnen wor-
den. Ook een gewone pincet is niet het
juiste hulpmiddel. De nieuwe Take-
Care® tang is dat wel.
Deze kleine tang is ontwikkeld door
JGM Intemational in Nunspeet.
Voor ƒ 12,95 kan elk huishouden een
exemplaar in zijn bezit krijgen. Bij goed
gebmik kan het ding infectiegevaar ver-
kleinen. Een plaats in het medicijnkastje
is aan te bevelen, maar door zijn handige
clip kan de Take-Care® tang ook mee-
genomen worden tijdens een boswande-
ling.

Wie snel dit gereedschapje in huis wil
hebben, maakt ƒ 12,95 over op giro
444734 van JGM Intemational in
Nunspeet, onder vermelding van \'Take-
Care® tang\'.

Hieronder treft u een aantal cursussen
aan. Opgave is telefonisch (030-
517374) en door middel van een fax
(030-516490) mogelijk.

Op maandag 8 mei 1995 organiseert
PAO-Diergeneeskunde de cursus:
LOCOMOTIE APPARAAT RUND:
WAT IS ONS PROBLEEM?

Deze cursus, onder leiding van Dr.
E.N. Noordhuizen-Stassen, bestaat uit
twee dagdelen; het ochtendprogramma
start met de vraag
\'Wat is ons pro-
bleem\'?.
In de daarop volgende onder-
werpen worden de problemen, hoe
deze te voorkomen en op te lossen, be-
sproken.

De middag wordt besloten met een
practicum klauwamputatie.
De cursus wordt gehouden in Utrecht
door de Vakgroep Bedrijfsdiergenees-
kunde en Voortplanting en de Vak-
groep Algemene Heelkunde en Heel-
kunde der Grote Huisdieren en duurt
van 08.30 tot 17.00 uur. De prijs be-
draagt ƒ 375,-- inclusief koffie/thee en
lunch.

Woensdag 31 mei en donderdag 1 juni
a.s. wordt in het Henry Dunanthuis te
Zeist de cursus:
GVP-FORMULA-
RIUM PLUIMVEE
georganiseerd on-
der leiding van prof dr. A.S.J.P.A.M.
van Miert, prof dr. A. Pijpers en drs.
J.W. Eshuis. In deze cursus wordt meer
achtergrondinformatie gegeven over
het gebmik van een formularium en
kennis verschaft over antimicrobiële
middelen.

Verder beoogt de cursus door middel
van concreet aangeleverde kennis (en
discussie daarover!) te komen tot een
rationele farmacotherapie.
De cursus start op woensdag 31 mei
om 13.00 uur en eindigt donderdag 1
juni 1995 om 15.30 uur.
De prijs bedraagt ƒ 945,-- (inclusief
overnachting).

Maandag 12 juni 1995 , van 14.00 tot
17.00 uur,wordt in de Collegezaal van
de Vakgroep Geneeskunde van Ge-
zelschapsdieren te Utrecht de
KLINI-
SCHE LES KLEINE ZOOGDIE-
REN
georganiseerd.
Behandeld worden de klinische aspec-
ten, de diagnostiek en behandeling van
de meest voorkomende ziekten bij
kleine zoogdieren: konijnen, knaag-
dieren en fretten. De middag staat on-
der leiding van dr. J.T. Lumey en de
kosten bedragen ƒ 135,—.

Vrijdag 16 juni 1995 van 15.00 tot
21.30 uur,
worden onder leiding van
drs. M.H.Th. Govers, specialist chirur-
gie der Gezelschapsdieren de
HEU-
PAFWIJKINGEN VAN DE HOND
behandeld.

Heupproblemen bij de hond komen re-
gelmatig voor bij zowel jonge, nog
groeiende honden als bij oudere hon-
den. De klinische diagnostiek en de
röntgendiagnostiek van de diverse
heupafwijkingen worden besproken.
Uitgebreid aandacht zal worden be-
steed aan de diverse therapeutische
mogelijkheden bij heupafwijkingen.
De cursus wordt gehouden bij Janssen
Pharmaceutica in Tilburg en de kosten
bedragen ƒ 315,~ inclusief diner.

-ocr page 292-

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie dr. R. Kuiper
(Faculteit Diergeneeskunde) be-
reid om voor de lezers een ant-
woord te formuleren.

VRAAG:

Wij hebben sterk de indruk dat leb-
maagdislocaties naar voornamelijk
links vaak golfsgewijs optreden alsof
er sprake is van een epidemie.
De aandoening komt hoofdzakelijk
voor bij koeien tot zes weken post par-
tum, maar ook bij koeien die al veel
langer in lactatie zijn en zelfs bij hoog-
drachtige koeien. Is voor dit fenomeen
een verklaring en zo ja welke?

ANTWOORD:

Het meeste onderzoek betreffende de
etiologie van de lebmaagdislocatie da-
teert van de jaren zestig en zeventig.
Algemeen wordt er vanuit gegaan dat
de etiologie van de lebmaagdislocatie
naar links dezelfde is als van de leb-
maagdislocatie naar rechts en dat een
verminderde motoriek van de lebmaag
of een hypotonic van de lebmaag, lei-
dende tot ophoping van gas en dilata-
tie, hierin een sleutelrol speelt. De leb-
maagdislocatie is een factorenziekte.
Uitgaande van verschillende hypothe-
ses hebben de diverse onderzoekers
een groot aantal factoren gevonden,
die alle een rol spelen in de etiologie en
pathogenese van de lebmaagdisloca-
tie.

De partus: vemit de meeste gevallen
doen zich voor in de eerste weken post
partum.

Het seizoen (onafhankelijk van de par-
tus): de meeste gevallen doen zich
voor eind stalperiode - begin weidepe-
riode.

Hoge melkprodukties: lebmaagdislo-
caties komen meer voor:

* bij de hoogproduktieve koeien van
de koppel èn

* in koppels met hoge produkties.

■I I «i

Hi

Erfelijkheid: lebmaagdislocaties wor-
den bijna alleen bij melkrassen gezien
en ook binnen de rassen zijn er ver-
schillen tussen de nakomelingen van
verschillende stieren.

Begeleidende aandoeningen: retentio
secundinamm, endometritis, mastitis,
zoolzweer, arthritis, etc. Deze aandoe-
ningen kunnen:

* ófwel een oorzakelijke rol spelen,

* óf een gevolg zijn van de lebmaag-
dislocatie,

* óf samen met de lebmaagdislocatie
een gemeenschappelijke oorzaak
elders hebben.

De exacte rol van deze begeleidende
aandoeningen is onduidelijk, wat aan-
leiding is geweest voor onderzoek naar
het effect van ontstekingsmediatoren,
prostaglandinen en endotoxinen op de
lebmaagmotoriek.

Dit heeft geen duidelijk resultaat opge-
leverd. Ook is er gezocht naar aanwij-
zingen voor een verminderde afweer
bij dieren met een lebmaagdislocatie.
De leucocytenfunctie bleek vermin-
derd. Bij koeien met een lebmaagdis-
locatie plus begeleidende aandoening
was de leucocytenfunctie nog meer
verminderd.

Metabole factoren: hypocalcemie,
deels puerperaal en deels onafhanke-
lijk van de partus, wordt vaak gevon-
den en kan de lebmaagmotoriek rem-
men. Ook seizoensmatige schom-
melingen in de pH van het bloed, met
name in de richting van een metabole
alkalose, kunnen de motoriek van de
lebmaag remmen. Ook vitamine-te-
korten zijn wel als oorzaak genoemd.

Rantsoensfactoren zijn veruit het be-
langnjkst. Hieronder worden vooral
krachtvoerrijke rantsoenen genoemd.
Juist in de periode na het kalven, wan-
neer de pensmucosa nog niet is inge-
steld op de absorptie van veel vluch-
tige vetzuren (VFA\'s), kan een
krachtvoerrijk rantsoen leiden tot hoge
gehaltes aan vluchtige vetzuren in de
pens en vervolgens ook in de lebmaag.
Hoge gehaltes aan vluchtige vetzuren
in de lebmaag veroorzaken een ver-
mindering van de lebmaagmotoriek en
de lebmaaglediging en kunnen zo lei-
den tot een gassige overvulling, dilata-
tie en dislocatie van de lebmaag.

LEBMAAGDISLOCATIES

mn

Onderzoek in onze vakgroep heeft
deze hypothese echter niet kunnen be-
vestigen.

Een tekort aan mwvoer of een tekort
aan structuur in het rantsoen is slecht te
onderscheiden van bovengenoemde te
krachtvoerrijke rantsoenen. Toch zou
de stmctuurlaag in de pens mecha-
nisch de bewegingsvrijheid van de leb-
maag in de buik kunnen beïnvloeden.
Dit sluit ook aan op oudere hypothe-
ses, die meer waarde hechten aan de
anatomische verhoudingen of aan de
krachtsverhoudingen in de buik kort
na de partus, dan aan de lebmaagmoto-
riek.

Te snelle wisseling van rantsoen of
van voedermiddelen kan op één van de
bovenbeschreven manieren bijdragen
tot het ontstaan van een lebmaagdislo-
catie.

Recent onderzoek heeff geleid tot de
interessante suggestie dat er verband
bestaat tussen leververvettting, insu-
line-resistentie en lebmaagdislocatie.
In ieder geval blijken koeien met een
lebmaagdislocatie een vettere lever te
hebben dan overeenkomstige koeien
zonder lebmaagdislocatie. Er zijn
steeds meer aanwijzingen dat de ener-
gie-stofwisseling en vooral insuline,
dat de lebmaagmotoriek remt, een
sleutelrol spelen in de etiologie van de
lebmaagdislocatie. Dit heeft geleid tot
het voedingsadvies:

1. de dieren in de eerste maand van de
droogstand vooral niet te energie-
rijk te voeren en

2. de laatste twee weken vóór de par-
tus geleidelijk aan beginnen op te
voeren, zodat er al enige adaptatie
kan plaatsvinden en ook nä de par-
tus het verder opvoeren geleidelijk
aan kan gebeuren.

Uit het voorgaande moge blijken dat
soms minimale veranderingen in rant-
soensamenstelling kunnen leiden tot
een \'epidemie\' van lebmaagdisloca-
ties.

Zeker op hoogproduktieve bedrijven,
waar als het ware \'op het scherp van de
snede\' wordt gevoerd, kunnen kleine
veranderingen in het rantsoen leiden
tot het veelvuldig optreden van leb-
maagdislocaties c.q. tot het weer ver-
dwijnen ervan. Met de huidige stand
van de wetenschap is er alle reden om,
wanneer zich méér gevallen van leb-
maagdislocaties voordoen, het rant-
soen met bovenstaande uitgangspun-
ten zeer kritisch te bezien.

-ocr page 293-

i^-niMi

rr¥ orr «

Naast de praktijk is Marten directeur
van de K.I. Apeldoorn geweest tot die
opging in K.I. Oost-Nederland.
Jarenlang was hij adjunct-directeur
van het gemeenteslachthuis Apel-
doorn. In 1967 associeerde ik met
hem, later kwamen daar nog de col-
lega\'s G. Rakhorst en J.S. Verseput
bij. Door uitbreiding van de stad
Apeldoorn veranderde de praktijk
naar voornamelijk kleine huisdieren.

Marten was een harde werker. In zijn
\'praxis\' was hij bij spoedgevallen aan-
wezig \'voor er gebeld werd\', aanwij-
zingen gevend (water, zeep, handdoek,
hemd) als de dierenarts \'van de oude
stempel\'. In het overleg was hij niet al-
tijd makkelijk, hij had het hart op de
tong en kwam onverbloemd voor zijn
mening uit.

menonam

M. LOURENS

Op vakantie in hun geliefde Engeland
werd Marten Lourens ziek. Thuisge-
komen werd bij onderzoek een fatale
leverziekte vastgesteld. Een paar we-
ken later overleed hij op 19 september
1994.

Marten werd in 1923 in Sneek gebo-
ren. Na de middelbare school begon
hij in 1942 de studie diergeneeskunde.
Hij weigerde de loyaliteitsverklaring
te tekenen en moest onderduiken in
Friesland. Verraden zou hij op trans-
port gesteld worden naar Duitsland,
maar hij ont\\\'luchtte en dook opnieuw
onder. Na de oorlog nam hij de studie
weer op en studeerde in 1951, met ge-
noegen. af.

Een paar weken later nam hij de prak-
tijk in Apeldoorn over. In hetzelfde
jaar trouwde hij met Ineke Schagen,
uit hun huwelijk werden twee zoons
geboren: Hans Marten werd dieren-
arts en volgde zijn vader in 1986 op.

In 1986 deed hij de praktijk over aan
zijn zoon Hans Marten. De eerste
maanden hierna, zonder zijn \'praxis\'
waren moeilijk, maar nu, buiten wo-
nend met een grote tuin, pakte hij on-
derhoud en verzorging van tuin en vee-
stapel (pinken, schapen, kippen) op.

Regelmatig gingen hij en Ineke naar
hun huis in good old England. Marten
was actief lid van de Doopsgezinde
kerk. was lid van de Rotaryclub
Apeldoorn, erelid van de Engelse
Rotaryclub en Paul Harris fellow.

Ineke als zijn vrouw en \'assistente\' kon
hij moeilijk missen. De gedachte aan
zijn jonge dood en Ineke alleen achter-
laten, was voor hem een grote zorg.

Ineke en familie Lourens, het ga jullie
goed.

Gerrit Porte

-ocr page 294-

■ ■ * \' *

AFSCHEIDSSYMPOSIUM: ONTWIKKELING VAN EEN DYNAMISCH VAKGEBIED

PRQR BRAND BENOEMD TOT ERELID KNMVD

Brand ontvangt de oorkonde behorende bij het Erelidnnaatschap van de KNMvD uit handen van voor-
zitter A.W. Udo: \'U symboliseert de verbinding van heden en toekomst\'.

Ongeveer 250 dierenartsen bezochten op 29 maart het symposium ter gelegen-
heid van het afscheid van professor dr. A. Brand. De collegezaal van het
Androclus-gebouw (Hoofdgebouw Diergeneeskunde) puilde uit; zelfs de trap-
pen waren bezet. Het symposium met als thema \'Bedrijfsdiergeneeskunde; de
ontwikkeling van een dynamisch vakgebied\' hield het midden tussen een gezellig
samenzijn en een cursus PAO. Opvallend was de gemoedelijke sfeer, die mede te
danken was aan sprekers als professor M. Drost, die zijn verhaal had verluch-
tigd met frivole foto\'s van de feesteling. Brand verstond de kunst om de band tus-
sen faculteit en praktijk levendig te houden. Geen wonder dus dat de belangstel-
ling groot was. De KNMvD heeft zijn verdiensten nog eens onderstreept door
hem te benoemen tot Erelid van de vereniging. \'Ik kan niet vertellen wat dat voor
mij betekent\', was de eerste reactie van de scheidende hoogleraar.

Het symposium was een waar succes.
Luchtige en serieuze voordrachten wis-
selden elkaar af Hoofdthema was de
integratie van zootechniek en dierge-
neeskunde, met als insteek het onzicht-
bare zichtbaar maken. Duidelijk kwam
het stokpaardje van Brand naar voren:
de anatomie van het management van
het melkveebedrijf Ook uit de speciale
uitgave van het Tijdschrift, ter gelegen-
heid van zijn afscheid, bleek dat Brand

Door Sophie Deleu

een geweldige impuls gegeven heeft
aan het vakgebied bedrijfsdiergenees-
kunde. Op het symposium werd de
stand van zaken geschetst. Brand blijkt
ontelbaar veel bruggetjes geslagen te
hebben, waarvan die van de faculteit
naar de Landbouw Universiteit Wage-
ningen (LUW) een hele stevige gewor-
den is. De vrienden van Brand hadden
ook een primeur: het Liber Amicorum.
Vijftig bevriende collegae en kennis-
sen leverden een bijdrage aan dit
unieke boekwerk over zijn carrière.

INFORMATISERING

Een belangrijk aandachtspunt binnen

het vakgebied bedrijfsdiergenees-
kunde is de verwerking van gegevens.
Een melkveebedrijf is een zeer com-
plexe organisatie. De veehouder heeft
te maken met graslandbeheer, voeder-
winning, aankoop van voer, melkpro-
duktie, financieel beheer, diergezond-
heid en wat dies meer zij. Deze
processen grijpen allemaal in elkaar
en kunnen derhalve niet los gezien
worden. Als één managementfactor
verandert, veranderen er meer.
Daarom kan en mag \'het zieke dier\'
niet het enige aangrijpingspunt van de
dierenarts zijn.

u

Brand is niet alleen de grondlegger
van de non-chirurgische embryo-
transplantatie. Hij is tevens lange tijd
op zoek geweest naar een manier om
inzicht te verkrijgen in de stand van
zaken op een bedrijf, het onzichtbare
zichtbaar te maken. Eerst is daartoe
de vruchtbaarheidsziektekaart ont-
wikkeld, maar later bleek dat de com-
puter nog meer mogelijkheden bood.
Daarmee is het immers mogelijk ge-
gevens telkens opnieuw te combine-
ren.

Want er ontstaan ontzettend veel ge-
gevens op een bedrijf! Vooral de
melkput biedt in dat opzicht moge-
lijkheden. Nergens krijg je zo\'n dui-
delijk overzicht over de gezondheid
van de veestapel. Ziekte vertaalt zich
immers onmiddellijk in veranderin-
gen in celgetal en produktie. Het on-
derzoek van de vakgroep richt zich
dan ook in belangrijke mate op uier-
gezondheid. Maar pas echt interes-
sant wordt het als deze gegevens ge-
combineerd kunnen worden met
bedrijfseconomische gegevens en
gegevens over de voeding. Zo blijkt
dat de weerstand van de dieren sterk
wordt beïnvloed door voedingsfacto-
ren, hetgeen weer zijn invloed heeft
op de uiergezondheid. Het is onmoge-
lijk om uit het blote hoofd al deze data
te verwerken, te koppelen en de resul-
taten te analyseren en te evalueren.
Vandaar dus dat Brand als eerste
zorgde dat er een computer aanwezig
was op de vakgroep. Maar omdat dit
op den duur nog niet genoeg was,
legde hij tevens de link naar
Wageningen. Daar vindt onderzoek
plaats naar de mogelijkheden van

-ocr page 295-

-I

1 im f

computersimulatie-modellen bij de
beheersing van diergezondheid. Dit
moet het mogelijk maken ook in de
toekomst te kijken.

Ook het werk van de Novad
Coöperatie Ideëel (NCI) werd onder
de aandacht gebracht. De NCI spant
zich immers al jaren in voor de uit-
wisseling en verwerking van dierge-
zondheidsgegevens (informatisering)
in de praktijk. Maar de NCI doet
meer: ook het gebruik van de verkre-
gen informatie wordt gestimuleerd.
Projecten als \'Meten is Weten\' in de
provincie Friesland maken veehouder
en dierenarts vertrouwd met het feno-
meen bedrijfsbegeleiding. \'Meten is
Weten\' wordt nu ook geïntroduceerd
in andere delen van Nederland.
Kortom: zonder computer geen be-
drijfsdiergeneeskunde en zonder be-
drijfsdiergeneeskunde geen toekomst
voor de dierenarts.

VEEHOUDER

Een veehouder schetste de wijze
waarop Brand zijn bedrijven bege-
leidde. Heel karakteristiek was de
manier waarop hij de co-assistenten
het kuilvoer werkelijk liet proeven.
Brand vond dat je je als veehouder,
maar ook als dierenarts, moet kunnen
inleven in het dier. Hij suggereerde
dan ook herhaaldelijk om zelf een dag
in een ligbox door te brengen. (Of
Brand zelf ooit in een ligbox te vinden
was, werd overigens in het midden
gelaten.)

De veehouder in kwestie was erg en-
thousiast over bedrijfsbegeleiding.
Over de toekomst van de dierenarts
maakte hij zich totaal niet ongerust,
ondanks het feit dat er steeds minder
veehouders zijn. \'Ongeveer tien pro-
cent van de veehouders laat zijn be-
drijf ten volle begeleiden door de die-
renarts\', zei hij. Een kleine rekensom
laat zien dat er nog steeds groei zit in
de diergeneeskunde, mits de dieren-
arts zich toelegt op dit nog aanwezige
gat in de markt. \'Zelfs als het aantal
veehouders halveert, zijn er in de toe-
komst meer dierenartsen nodig dan
nu\', klonk het optimistisch.

Dit zal echter wel een serieuze in-
spanning vergen. Bij veel dierenart-
sen begint en eindigt bedrijfsbegelei-
ding met rectaal onderzoek.
Kennelijk is er veel kennis en overtui-
gingskracht voor nodig om dit vakge-
bied gestalte te geven en voelt de die-
renarts zich er nog niet helemaal in
thuis. Ondanks het feit dat de afgestu-
deerde het werk in principe onder de
knie heeft, komt hij of zij er niet toe in
de praktijk. De NCI is weliswaar in
dit gat gesprongen, maar ondervindt
nog te weinig steun van de beroeps-
groep. Brand vroeg derhalve in zijn
afscheidscollege nogmaals aandacht
voor het monnikenwerk van de NCI.

ERELID

Toen was het woord aan de voorzitter
van de KNMvD, A.W. Udo:
\'Brand was een stimulerende leer-
meester, hij legde de nascholing in de
bedrijfsbegeleiding bij de dierenart-
sen op de stoep\'. En inderdaad stond
Brand de eerstelijns dierenartsen
daadwerkelijk op de boerderijen ter-
zijde.

In 1988 ontstond op initiatief van
Brand en de Commissie Begeleiding
Rundveebedrijven de zogenaamde
\'blauwe map\' met brede achtergrond-
informatie over bedrijfsbegeleiding.

Een van de grootste verdiensten van
Brand was zijn nadruk op samenwer-
king met andere disciplines in de vee-
houderij. Het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij
beveelt eigenlijk hetzelfde aan in het
rapport Julicher. De KNMvD betreurt
het nog steeds dat hierin het baanbre-
kende werk van Brand en andere vete-
rinairen niet tot uitdrukking is geko-
men.

Niettemin heeft Brand zijn medewer-
king gegeven aan het rapport \'Dier-
gezondheid, ook onze zorg\' van de
KNMvD.

Kort stipte de voorzitter de essentiële
rol aan, die Brand gespeeld heeft in
het ontwikkelen van de bedrijfsdier-
geneeskunde, een essentieel onder-
deel van adequate diergeneeskunde
op het hedendaagse, goed geleide
veehouderijbedrijf \'U symboliseert
de verbinding van het verieden en de
toekomst\', zei Udo. Brand eerbie-
digde de hooggewaardeerde dierge-
nezer en leerde de dierenarts het be-
drijf van de agrarisch ondememer als
geheel te zien en te bedienen.

In KNMvD-verband heeft hij zitting
gehad in de Hoofdredactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde en
in het Post Academisch Onderwijs-
Diergeneeskunde. \'Het is mij dan ook
een genoegen u te kunnen meedelen
dat het Algemeen Bestuur op voor-
dracht van het Hoofdbestuur van de
KNMvD heeft besloten u te benoe-
men tot Erelid van de KNMvD\',
sprak Udo tot slot.

Groot was de verrassing. Brand sprak
ontroerd zijn dank uit: \'Vanmorgen
was ik het liefst weggekropen in een
hoekje. Ik dacht wat moet dat worden,
een symposium ter ere van mijn af-
scheid?\' Maar hij bekende toch: \'Ik
had het voor geen goud willen mis-
sen!\'

-ocr page 296-

CERTIFICATIE DIERENARTSENPRAKTIJKEN OP OE RAILS

\'WE MOETEN ONS POSITIEF WETEN TE ONDERSCHEIDEN\'

Een belangrijke stap in de richting van de certificatie van dierenartsenprak-
tijken is gezet. De voorzitter van de KNMvD, A.W. Udo, tekende op 27 maart
een samenwerkingsovereenkomst met de Stichting Certificatie Kennis-
intensieve Dienstverlening Certiked. Deze onafhankelijke stichting gaat de
kwaliteitssystemen van dierenartsenpraktijken doorlichten. .4ls alles volgens
schema verloopt, kunnen de eerste dierenartsenpraktijken in 1996 gecertifi-
ceerd worden. De kwaliteit van de dienstverlening van de Nederlandse dieren-
arts wordt op deze manier zichtbaar gemaakt en gewaarborgd. De
Produktschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE), zijn zeer verheugd over deze
ontwikkeling. Voor voorzitter ir. R.J. Tazelaar was het de reden om aanwezig
te zijn bij het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst.

Door Sophie Deleu

kwaliteitssysteem laten certificeren
door een onafhankelijke instantie, het-
geen de waarde ervan vergroot.

Alhoewel de certificatie van alle die-
renartsenpraktijken mogelijk is, wordt
vast een begin gemaakt met de land-
bouwhuisdierensector. De veehouderij
staat immers onder grote dmk en
vraagt om initiatieven die bijdragen
aan een verdere verbetering van het
imago. \'De markt is verzadigd, dus we
moeten ons positief weten te onder-
scheiden\', aldus Tazelaar. Dieren-
artsen dragen hun steentje bij aan de
beheersing van de kwaliteit van de
dierlijke produktie door te investeren
in certificatie.

De Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenart-
senpraktijken, het basisdocument van
het kwaliteitsbeleid van de KNMvD, is
opgesteld door dierenartsen zelf
De toetsing van deze richtlijn wordt
echter uitgevoerd door Certiked. Deze
stichting heef^ zich toegelegd op kwa-
liteit in de kennisintensieve dienstver-
lening. Dierenartsen zijn daarmee de
eersten in de medische sector die hun

GQOD VETERINARY PRACTICE
Het kwaliteitsbeleid van de KNMvD
heeft betrekking op de organisatie en
inrichting van een dierenartsenprak-
tijk. Het heeft daamaast in zich dat die-
renartsen handelen volgens de Good
Veterinary Practice(GVP-)code. De
certificatie van dierenartsenpraktijken
sluit daarmee aan op Integrale Keten
Beheersing (1KB), een initiatief van de
PVE. Voor werkzaamheden in de
IKB-varkenshouderij dient een dieren-
arts erkend te zijn en te werken vol-
gens de GVP-code. Binnenkort volgt
een dergelijke erkenning voor andere
sectoren, zoals de IKB-pluimveehou-
derij en IKB-mndveehouderij. Het re-
gister van erkende dierenartsen wordt
door de KNMvD gevoerd. Zowel de
KNMvD als de PVE zijn verheugd dat
de toetsing van dit systeem nu van start
gaat. De erkenning van dierenartsen
voor de IKB-varkenshouderij loopt
derhalve voomit op de certificatie van
dierenartsenpraktijken als geheel.
In het najaar van 1995 worden de eer-
ste dierenartsenpraktijken getoetst.
Bekeken wordt of men de werkzaam-
heden wel volgens de GVP-code ver-
richt. Indien dit niet het geval is, kan
een dierenarts worden uitgesloten van
werkzaamheden in de IKB-varkens-
houderij.

PAG-D EN VOORLICHTING
De KNMvD, PAO-D en Certiked heb-
ben vergevorderde plannen voor de

-ocr page 297-

cursorische instructie van zogenaamde
icwaliteitsbeheerders. Men verwacht
namelijk dat er in elke praktijk be-
hoefte zal zijn aan één deskundige op
het gebied van kwaliteitszorg (net zo-
als er behoefte is aan minstens één
apotheekbeheerder).

De cursussen staan onder leiding van
collega Francine van Rossem en wor-
den in nauwe samenwerking met
Certiked opgesteld. De eerstse cursus
neemt drie dagdelen in beslag (vrij-
dagmiddag 16, 23 en 30 juni 1995).
Nadere informatie volgt. Nu de certifi-
catie van dierenartsenpraktijken wer-
kelijk vorm krijgt, maakt de KNMvD
serieus werk van de voorlichting om-
trent kwaliteitszorg. Zo is in april de

Kwaliteitsrichtlijn, het feitelijke basis-
document, verzonden aan alle praktici.
Daamaast zijn voorlichtingsbijeen-
komsten georganiseerd, waarvan en-
kele reeds hebben plaatsgevonden.
Tijdens de vooriichtingsbijeenkom-
sten komen het kwaliteitsbeleid van de
KNMvD en het tijdspad voor certifica-
tie van praktijken aan de orde. Aan de
hand van de respons op deze bijeen-
komsten wordt vastgesteld in hoeverre
er behoefte is aan aanvullende infor-
matie.

Voor vragen kan men terecht bij het
secretariaat van de KNMvD. Even-
tueel wordt men doorverwezen naar
Certiked (technische aspecten), PAO-
D (opleiding kwaliteitsbeheersers).

AUV-advies (begeleiding praktijken)
of het PVV (IKB-aspecten).

De vooriichtingscampagne wordt
ondersteund door het Q(uality)-
beeldmerk. Ook AUV-advies en
PAO-D zullen van dit beeld ge-
bmik maken.

De KNMvD heeft regelmatig overieg
met het bestuur van de Vereniging van
Dierenartsassistenten (Vedias). Deze
samenwerking heeft er bijvoorbeeld toe
geleid dat de Pensioenregeling voor
Dierenartsassistenten vanaf 1 januari
1992 van start is gegaan; een pensioen-
regeling die de dierenarts-werkgever
voor zijn of haar dierenartsassistent(e)
kan afsluiten.

In het laatst gehouden overieg zijn onder
andere de resultaten van een door
Vedias gehouden enquête besproken.
Vedias heeft in het najaar van 1993 een
enquête gehouden onder haar leden.
Van de 550 aangeschreven dierenartsas-
sistenten heeft mim 70% het enquête-
formulier temggestuurd: een fantasti-
sche respons. De enquête had vooral
betrekking op de salariëring van dieren-
artsassistenten. Hieronder treft u een sa-
menvatting aan van de uitslag.

Uit de temggestuurde enquêtes blijkt dat
van 60% van de dierenartsassistenten
het salaris boven het wettelijk mini-
mumloon ligt, 37% wordt betaald con-
form het minimumloon en 2,5% van de
dierenartsassistenten ontvangt een sala-
ris beneden het minimumloon. Het hoeft
geen nader betoog dat deze laatste groep
uiteraard een incorrect salaris ontvangt:
op grond van de Wet Minimumloon en
minimumvakantietoeslag is de werkge-
ver verplicht een medewerker het mini-
mumloon uit te betalen.

De groep dierenartsassistenten die een
hoger salaris dan het minimumloon ont-
vangt (60%), is gevraagd naar de hoogte
van het salaris. Van deze groep wordt
56% betaald conform de adviessalaris-
sen zoals deze door de KNMvD en
Vedias jaarlijks worden gepubliceerd;
17% heeft een salaris dat lager ligt dan
deze adviessalarissen en 27% heeft een
salaris dat hoger ligt dan op grond van
de adviessalarissen betaald zou dienen
te worden.

89% van de dierenartsassistenten die de
enquête temgstuurden, maakt ovemren;
hiervoor krijgt 78% een vergoeding.
40% is ook bij weekenddiensten actief
82% ontvangt voor deze extra werk-
zaamheden een vergoeding.

Van de groep dierenartsassistenten
wiens salaris op het niveau van het mini-
mumloon ligt (37%), maakt een derde
(33%) ovemren; hiervoor ontvangt 30%
echter geen enkele vergoeding. 16%
helpt ook mee met weekenddiensten: bij
26% van deze medewerkers staat hier
echter geen vergoeding tegenover.
Overigens zou bij 80% van de dieren-
artsassistenten die conform het mini-
mumloon betaald worden, gezien het
aantal dienst(ervarings-)jaren een sala-
riëring volgens de adviessalarisssen van
KNMvD en Vedias op zijn plaats zijn!

De resultaten van de enquête geven de
KNMvD en Vedias aanleiding nog-
maals aandacht te vragen voor goede ar-
beidsvoorwaarden voor dierenartsassis-
tenten. Daarbij valt uiteraard eerst te
denken aan een salariëring conform de
adviezen van de KNMvD en Vedias.

UIT HET OVERLEG KNMVD - VEDIAS

Deze vindt u in de publikatie \'Het in
dienst nemen van personeel 1995\' op
bladzijde 24. Op bladzijde 25 staan de
bedragen van het wettelijk minimum-
loon venneld. Naast salariëring zijn ook
andere arbeidsvoorwaarden van belang:
de hierboven al genoemde pensioenre-
geling voor dierenartsassistenten van 25
jaar en ouder, vergoeding voor extra
werkzaamheden als overwerk of hulp
bij de weekenddienst, reiskostenvergoe-
ding en dergelijke van belang. Maar
denkt u ook eens aan vergoeding van de
kosten voor een PAO-cursus voor uw
dierenartsassistent(e) of de belasting-
vriendelijke extra\'s die u jaariijks kunt
uitkeren. Afspraken over de vergoeding
van studiekosten (PAO, opleiding die-
renartsassistenten) kunnen worden vast-
gelegd in een studiekostenregeling. Al
deze zaken dragen bij aan een goed
werkklimaat, waarvan de uitstraling de
gehele praktijk/ondememing ten goede
komt. Het vastleggen van afspraken
rond deze zaken in een contract (model
arbeidsovereenkomst) is uiteraard voor
alle betrokkenen van belang.

Vedias heeft naar aanleiding van de ge-
gevens uit de enquête een vertrouwens-
telefoonnummer beschikbaar gesteld,
waar dierenartsassistenten met vragen
op het gebied van arbeidsvoorwaarden
en/of contracten terecht kunnen: tel.
03404-23243 (Jeanette Vos, bestuurslid
Vedias). Voor nadere informatie over
contracten, salariëring, pensioenrege-
ling, studiekostenregeling en andere ar-
beidsvoorwaarden kunt u terecht op het
bureau van de KNMvD, tel. 030-
510111, mevr. drs. M.C. van Oostmm-
Schuurman Hess.

-ocr page 298-

In december 1994 hebben alle prak-
tici-leden van de KNMvD een uitge-
breid schrijven ontvangen over de ver-
plichtingen van de werkgever in het
kader van de ARBO-wet (Arbeids-
omstandighedenwet). Met het oog op
een adequate verzuimbegeleiding en
-controle van de in de praktijk in dienst
zijnde medewerkers en een aantal an-
dere taken in het kader van deze wet,
heeft de KNMvD de leden geadviseerd
zich aan te sluiten bij Teamzorg.
Inmiddels hebben vele praktijken een
keus gemaakt uit de verschillende
\'Arbopakketten\'.

In de brief van de KNMvD werd ook
aandacht besteed aan het zogenaamde
\'eigen risico dragen voor de
Ziektewet\'. Dit houdt in dat werkge-
vers de mogelijkheid hebben de be-
drijfsvereniging te vragen het risico
van de wettelijke ziekengeldverzeke-
ring zelf te dragen. Zij hoeven dan
geen ziekengeldpremie meer te beta-
len aan de bedrijfsvereniging (BVG),
maar betalen bij ziekte zelf de uitke-
ring waar de medewerker op grond van
de Ziektewet recht op heeft. Een voor-
waarde voor het eigen risico dragen is
dat de werkgever aan de bedrijfsver-
eniging een bankgarantie moet over-
leggen of moet aantonen dat een zie-
kengeldverzekering is afgesloten.
Vooral deze laatste mogelijkheid - een
verzekering voor het ziekengeld -
heeft ertoe geleid dat verschillende
verzekeraars de werkgevers \'over-
spoelen\' met aanbiedingen. Daarbij
wordt vooral de nadmk gelegd op het
financiële voordeel dat de werkgever
zou kunnen behalen wanneer voor het
eigen risico dragen een verzekering
wordt afgesloten. Helaas blijven ver-
schillende aspecten van het eigen ri-
sico dragen daarbij onderbelicht, bijv.
het feit dat een werkgever verplicht is
een overiijdensuitkering te betalen bij
overiijden van de medewerker, de na-
werking op grond van de Ziektewet bij
beëindiging van de arbeidsovereen-
komst, maar ook een aantal admini-
stratieve taken die de werkgever zal
moeten verrichten. Bovendien blijkt
het financiële voordeel eerder op te
gaan voor ondememingen met een
groot personeelsbestand en een voort-
durend laag ziekteverzuim. De
KNMvD is van mening dat dierenart-
sen-werkgevers een zorgvuldige afwe-
ging moeten maken op basis van alle
voor- èn nadelen en heeft derhalve in
december 1994 geadviseerd om voor-
alsnog geen eigen risicodrager te wor-
den. Dit standpunt neemt de KNMvD
nog steeds in.

EIGEN RISICO DRAGEN VOOR DE ZIEKTEWET?

De bedrijfsvereniging BVG geeft een
folder uit waarin de verschillende as-
pecten van het eigen risico dragen aan
bod komen (Eigen risico-dragen voor
de Ziektewet). Deze folder kunt u aan-
vragen bij de BVG (tel. 03404-49111)
of bij de KNMvD (tel. 030-510111).
Mocht u vragen hebben over het eigen
risico dragen of de Arbowetgeving, dan
kunt u contact opnemen met mevr. drs.
M.C. van Oostmm-Schuurman Hess,
staftnedewerker van de KNMvD.

In deze aflevering van het Tijd-
schrift treft u "Centen en Pro-
centen 1995 " aan, een attentie van
BDO CampsObers, met in een
handzaam formaat allerlei nuttige
informatie op het gebied van belas-
tingen, vergoedingen etc.

Wet

Op grond van internationale afspraken
is sinds 1 juli 1993 de Wet Naburige
Rechten (WNR) van kracht. In het kort
komt de WNR er op neer dat alle be-
drijven die muziek op platen, cd\'s, ta-
pes, via de radio of andere afspeelap-
paratuur in het openbaar laten horen,
een vergoeding moeten betalen aan ar-
tiesten en producenten. Deze vergoe-
ding is niet verdisconteerd in de ver-
goeding die aan de BUMA wordt
betaald. BUMA vertegenwoordigt na-
melijk de belangen van de componis-
ten en tekstschrijvers.

SENA

Voor de uitvoering van de WNR is
door de overheid de Stichting ter
Exploitatie van Naburige rechten
(SENA) in het leven geroepen. De
SENA dient de vergoedingen te innen
bij de openbare gebruikers van muziek
en deze vervolgens te verdelen onder
de artiesten en producenten.

286

Vergoeding

De vergoeding die aan de SENA be-
taalt moet worden is in de eerste plaats
afiiankelijk van de oppervlakte van de
wachtkamer. Daarnaast is de hoogte
van de vergoeding afhankelijk van al
dan niet vrijwillige aanmelding bij de
SENA als muziekgebruiker.

Muziek bij de dierenarts

Er zijn ook dierenartsen die gebruik
maken van muziek in de wachtkamer.
Deze dierenartsen zullen naast de ver-
goeding aan BUMA op grond van de
WNR ook een vergoeding aan de
SENA moeten betalen. De Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde (KNMvD) heeft voor
haar leden met de SENA een centrale
tarief- en incassoregeling getroffen.

Centrale regeling

De centrale regeling die de KNMvD
met de SENA is overeengekomen houdt
in dat leden van de KNMvD, die mu-
ziekgebruiker zijn, een korting krijgen
van 20% op dc te betalen vergoeding.
Daarnaast is in deze regeling opgeno-
men dat voor de hele periode van
I juli
1993 tot en met 31 december 1995 een
vergoeding verschuldigd is van slechts
ƒ 200,- per wachtkamer. Voor leden
die zich niet melden en voor niet-leden
geldt voor deze periode een bedrag van
minimaal ƒ 340,—.

MUZIEK IN DE WACHTKAMER

K O N I N K 1. I J K [■; N K D E R L A N D S K MAATSCHAPPIJ VOOR D 1 E R Ci E N E E S K IJ N D E

Aanmelden

Om aanspraak te kunnen maken op
deze centrale regeling dienen leden
van de KNMvD die muziekgebruiker
zijn in de zin van de WNR, zich bij de
KNMvD aan te melden. Recent zijn
alle praktizerende dierenartsen die lid
zijn van de KNMvD over deze centrale
regeling geïnformeerd.

Controle

Leden van de KNMvD die zich niet
hebben aangemeld voor deelname aan
de centrale regeling (en niet-leden)
zullen door de SENA individueel be-
naderd en gecontroleerd worden. Deze
dierenartsen kunnen, indien zij mu-
ziekgebmiker zijn, vanzelfsprekend

-ocr page 299-

geen aanspraak maken op de kortings-
regeling.

Mocht u onverhoopt geen informatie
hebben ontvangen en bent u muziek-
gebruiker in de zin van de WNR of
heeft u vragen dan kunt u contact op-
nemen met het Bureau van de

De KNMvD, de Faculteit Diergeneeskunde (FD) en de Diergeneeskundige
Studenten Kring (DSK) memoreren de dodenherdenking dit jaar uitgebrei-
der dan anders. Het is in principe de gewoonte om hier elke vijfjaar gezamen-
lijk aandacht aan te besteden. Daarnaast is het dit jaar vijftig jaar geleden dat
Nederland bevrijd werd; een extra reden om nadrukkelijk stil te staan bij de
gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog.

KNMvD, mevrouw mr. P.S. van
Egmond, telefoon 030 - 510111.

Niet-leden en leden die geen gebruik
willen maken van de centrale regeling
dienen zich rechtstreeks bij de SENA
aan te melden, telefoon 035 - 244653.

4 MEI:DODENHERDENKING ÜP FACULTEIT

HET BUREAU VAN DE
KNMvD IS OP VRIJDAG 5
(BEVRIJDINGSDAG) EN
DONDERDAG 25 MEI
(HEMELVAARTSDAG)
GESLOTEN,

OOK OP TWEEDE
PINKSTERDAG,
MAANDAG 5 JUNI,
IS HET BUREAU GESLOTEN.

Belangstellenden zijn welkom bij de
korte plechtigheid (aanvang 19.30 uur)
die door DSK georganiseerd wordt.
Ter bezinning zullen de voorzitter van
de KNMvD, de decaan van de
Faculteit Diergeneeskunde en de prae-
ses van de Diergeneeskundige Stu-
denten Kring een kort woord spreken.

Om 20.00 uur wordt een krans gelegd
bij het monument bij de hoofdingang
van het Androclus-gebouw (voorma-
lig Hoofdgebouw Diergeneeskunde).
Voorafgaand aan de ceremonie ver-
toont de DSK een film over de Tweede
Wereldoorlog (aanvang 17.00 uur) en
is er gelegenheid tot het nuttigen van
soep en een broodje. Ter afsluiting is
er koffie op de DSK-kamer.

Voor meer informatie: Sophie Deleu,
bureau KNMvD, tel. 030-510111.

UITERSTE INLEVERDATUM
VOOR KOPIJ

Aflevering Deadline *)

01-06-1995 15-05-1995

15-06-1995 29-05-1995

01-07-1995 12-06-1995

15-07/01-08-1995 03-07-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

Personalia

\\oor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Evertsen, Mevr. W.M.L.E.; 1995; 3523 CV
Utrecht; Jadelaan 44.

Mus, Mevr. E.M.tl.; 1995; 3512 GK Utrecht;
Oudkerkhof 22 bis.

Rijpert, Mevr. S.C.W.; 1995; 7981 AR Diever;
Kruisstraat 8.

Voogd. M.M.J.M. de; 1994; 5551 VZ
Valkenswaard; Duithof 6.

JUBILEA;

J.T. van Berge Henegouwen te Bemmel, afwezig,
25 jaar, I mei 1995

G. Fennema te Oudehaske, afwezig, 25 jaar. I mei
1995

H.Th. Hafkamp te Nijkerk, afwezig, 25 Jaar, I mei
1995

G. Maris te Beek, aanwezig, 25 jaar, 1 mei 1995
F.H. Sander te Vlissingen, afwezig, 25 jaar, I mei
1995

J.M.J. Sturm te Overloon, afwezig, 25 jaar, I mei
1995

W.J.M. Thijs te Loenen a.d. Vecht, afwezig, 25
jaar, I mei 1995

Dr. P.G.H. Bijkcr te Maarssen. aanwezig. 25 jaar,
I mei 1995

R A. Hoekstra te Groningen, afwezig. 25 jaar, I
mei 1995

J.H. Mulder te Schelluinen. afwezig. 30 jaar, 3
mei 1995

J. Mulders te Bergambacht, afwezig, 40 jaar, 11
mei 1995

P B. Luitjens te Lemmer, afwezig, 40 jaar, 11 mei
1995

W.H.Smits te Soest, afwezig, 45 jaar, I2mei 1995
H.A.M. Elsinghorst te Maarssen. afwezig, 30 jaar,
14 mei 1995

M.P. Moons te Zetten, aanwezig, 30 jaar, 14 mei
1995

J. Reinders te Grijpskcrk, afwezig, 25 jaar. 22 mei
1995

A.P. Wijgergangs te Veghel, afwezig, 40 jaar, 26
mei 1995

C.M.T. Willems te Helvoirt, afwezig, 40 jaar, 26
mei 1995

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 31
maart 1995:

Jong, Mevr. B.P.D. de
Morselt, Mevr. M.L.
Ploeg, Mevr. D.D. van der
Sanders, Mevr. H.
Schaik, Mevr. G.D.C. van
Schevers, V.G.
Schokker, M.
Stoelhorst, H.J.
Twerda, J.

(Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
7 april 1995:

Nij Bijvank, H.A.E.
Unen. H. van
Wijs, Mevr. D.M.A. de

MUTATIES:

196 Boer, A.; 1978; 4911 AC Den Hout;
Stelvenseweg 1; tel. 01620-55579; p.

196 Boer, E.J.W. de; 1994; 3.S81 BL Utrecht;
.Maliesingel 44 bis; tel. 030-316654 privé,
0.3403-75742 prakt.; p., medew. bij H.H.
Verweij.

197 Boer-Nagtegaal, Mevr. M.L. de; 1986;
9104 BR Damwoude; Paardebloem 10; tel.
05111-1656; wnd.d.

202 Brand, ProfDr. A.; 1956; U-1970; 3732
HC De Bilt; Soestdijkseweg Z. 9; tel. 030-
202370; em. hlr. U.U.; Erelid K.N.M.v.D.
208 Cnossen, W.P.; 1972; 9204 HR Drachten;
Fluessen 3; tel. 05120-20266; fax 05120-
20266; d.

211 Cuppen, W.J.M.; 1987; 5409 AB
Oldiliapeel; Oude Dijk 75; tel. 04132-
74390 privé, 72025 prakt.; fax 04132-
74341; p., geass. met F.J.M. van Dongen,
P.F.A. van Gasselt. P. Goedendorp, J.G.
Hemmink, A.C. Peters, J.J.G. Rosegaar,
Mevr. I.L.M. van Soest en G.J. Veldhorst.
214 Dijkman, D.B.; 1989; 862IJC Heeg; Alde

Skatting 2 A; tel. 05154-42402; p.
216 Dongen, F,J.M. van; 1980; 5427 PR
Boekei; Tuinstraat 6; tel. 04922-3652
privé, 04132-72025 prakt.; fax 04132-

-ocr page 300-

74341; p., geass. met W.J.M. Cuppen,
P.F.A. van Gasselt, P. Goedendorp, J.G.
Hemmink, A.G. Peters, J.J.G. Rosegaar,
Mevr. I.L.M. van Soest en G.J. Veldhorst.

350 Drenthe, J.J.; 1984; 29660 .Nueva
Andalueia, Marbella (Spanje); C/l-B
Cliniea Pointer; tel. 00-34-5-2882816
privé, 2814401 prakt.; fax 00-34-5-
2814401; p., gezelschapsd.

222 Fabri, T.H.F.; 1987; 7396 BK Terwolde;
Twelloseweg 53; tel. 05717-1114 privé,
05700-60222 bur.; fax 05700-34104; d.
G.v.D. Oost-Nederland.

228 Gasselt, P.F.A. van; 1990; 5427 SM
Boekei; Leeuweriklaan 27; tel. 04922-
4641 privé, 04132-72025 prakt.; fax
04132-74341; p., geass. met W.J.M.
Cuppen, F.J.M. van Dongen, P.
Goedendorp, J.G. Hemmink, A.G Peters,
■ J.J.G. Rosegaar en Mevr. 1.L..M. van
Soest en G.J. Veldhorst.

351 Gerritsen, Mevr. C.E.A.; 1989; Dalton-in-
Furness, Cumbria LA15 8X (Verenigd
Koninkrijk); 92 Stainton Drive; tel. 00-
44-1229-466121 privé, 836516 prakt.; p.,
medew. bij Alexander Vet. Centre.

230 Goedendorp, P.; 1984; 5406 VD Uden;
Erphoevenweg 2; tel. 04132-67066 privé,
04132-72025 prakt.; fax 04132-74341;
p., geass. met W.J.M. Cuppen, FJ.M.
van Dongen, P.F.A. van Gasselt, J.G.
Hemmink, A.G. Peters, J.J.G. Rosegaar,
Mevr. 1.L..M. van Soest en G.J.
Veldhorst.

230 Gonzalez Baigorri, Mevr. R.A.; Leon-
1993; 7021 ZB Zelhem; Zonnebloem-
straat 28; tel. 08342-4338; wnd.d.

234*Haagsma, Dr. J.; 1958; U-1973; 3025 AK
Rotterdam; Sehiedamseweg 150 C; tel.
010-4767991; adviseur ID-Dl.O/lnter-
vet Boxmeer.

351 Hanssen, Mevr. A.M.W.M.; 1983; naar
Nederland.

236 Hanssen. Mevr. A.M.W.M.; 1983; 6361
AB Nuth; Hellebroek 51; tel. 045-
245786; d.

239 Hemmink. J.G.; 1978; 5411 ND Zeeland
(N.B.); Tremsedijk 24; tel. 08865-2605
privé, 04132-72025 prakt.; fax 04132-
74341; p.. geass. met W.J.M. Cuppen,
F.J.M. van Dongen. P.F.A. van Gasselt, P.
Goedendorp, A.G. Peters, J.J.G Rose-
gaar, Mevr. l.L.M. van Soest en G.J.
Veldhorst.

240 Hermans. P.G.; 1992; 7738 PN Witharen;
Woestenweg 6; lel. 05237-6599 privé,
05231-2929 prakt.; fax 05231-1730; p.,
medew. bij P.M. Cornelissen, R.W.
Liezenga en R.J. Plantema.

243 Hoevers, J.; 1973; Israëlslaan 12", 3582
HL Utrecht; tel. 030-581592; wnd.d.

245 Hoomenborg. G.J.; 1994; 7435 PM
Okkenbroek; Okkenbroekerveldweg 4;
tel 05705-1469 privé, 01615-1350
prakt.; p., medew. bij A.C.L.M. Aarts,
J.P.C. Caron, P.M.M. Dirven en
P.C.M.W. Plasschaert.

250*Jansen. G.J.H.; 1994; 5408 ND Volke);
Bockelscdijk 18; tel. 04132-74083 privé,
72025 prakt.; fax 04132-74341; p., me-
dew. bij W.J.M. Cuppen, F.J.M. van
Dongen, P.F.A. van Gasselt, P.
Goedendorp, J.G. Hemmink, A.G.
Peters, J.J.G. Rosegaar, Mevr. l.L.M. van
Soest en G.J. Veldhorst.

251* Jong, Mevr. B.P.D. de; 1995; 3511 PG
Utrecht; Oude Gracht 375 bis; tel. 030-
340629; wnd.d.

353» Koch, Mevr. Dr. H.T.; 1977; U-1990;
Bärrio 2460 Alcoba(;a (Portugal);
Travessa da Fonte, 10; tel. 00-351-62-
43697; d.

263 Kruijf, Dr. J.M. de; 1971; U-1979; 3511
HG Utrecht; Nie. Beetsstraat 180; tel. 030-
316728 privé, 076-225660 bur.; fax 076-
226728; kringdir. R.V.V. kring Breda.

264 Kuilenburg, Mevr. L.F. van; 1991; 5301
HA Zaltbommel; Marten van
Rossemsingel 37; tel. 04180-12095;
wnd.d.

354 Lefeburc, S.M.L.U.; Gent-1991; 2140
Borgerhout, Antwerpen (België); Luit
Lippenslaan 32 bus 7; tel. 00-32-3-
2722435; p., medew.

270 Lockhorst, Mevr. M.; 1992; 3572 BP
Utrecht; Biltstraat 170 A; tel. 030-724286
privé, 020-6944766 privé, fax 020-
6937095; p., medew. Spoedkliniek voor
Dieren Amsterdam B.V.

272 Lunenburg, Mevr. W. van; Gent-1986;
6707 ET Wageningen; Hamjesweg 17; tel.
08370-26840; wnd.d.

278 Molendijk. Mevr. Z.S.; 1987; 7491 DN
Delden: Visscherij 10; tel. 05407-62175;
wnd.d.; veeteeltvoorlichting ontwikke-
lings-samenwerking.

279*Morselt, Mevr. M.L.; 1995; 3572 ZV
Utrecht; Buys Ballotstraat 49; tel. 030-
721689; wnd.d.

282* Nij Bijvank, H.A.E.; 1995; 3512 EK
Utrecht; Nobelstraat 5 bis; tel. 030-
317798; wnd.d.

289 Peters, A.G.; 1980; 5402 HH Uden;
Paukenstraat 13; tel. 04132-50497 privé,
72025 prakt.; fax 04132-74341; p., geass.
met W.J.M. Cuppen, F.J.M. van
Dongen, P.F.A. van Gasselt, P.
Goedendorp, J.G. Hemmink, J.J.G.
Rosegaar, Mevr. l.L.M. van Soest en
G.J. Veldhorst.

291* Ploeg, Mevr. D.D. van der; 1995; 3523
GD litrecht; Detmoldstraat 46; tel. 030-
890464; d.

297" Rijpert. Mevr. S.C.W.; 1995; 7981 AR
Diever; Kruisstraat 8; tel. 05219-4150
privé, 1378 prakt.; p., medew. bij J.A.
Glas.

299 Rosegaar, J.J.G.; 1971; 5411 SC Zeeland
(N.B.); Udcnscweg 10 A; tel. 08865-2271
privé, 04132-72025 prakt.; fax 04132-
74341; p., geass. met W.J.M. Cuppen,
F.J.M. van Dongen, P.F.A. van Gasselt, P.
Goedendorp, J.G. Hemmink. A.G.
Peters, Mevr. l.l,.M. van Soest cn G.J.
Veldhorst.

301* Sanders, Mevr. H.; 1995; 4876 BE
Etten-Leur; Waldhoornlaan 112; tel.
01608-14917; wnd.d.

302*Schaik, Mevr. G.D.C. van; 1995; 3981
ZR Bunnik; Vletweide 194; tel. 03405-
67126; wnd.d.

303*Schevers, V.G.; 1995; 3581 JN Utrecht;
Oudwijkerveldstraat 76; tel. 030-
541193; w nd.d.

303 Schipper, F.C.M.; 1992; 4306 M
Nieuwerkerk; Zwanenburgseweg 4; tel.
01110-13887; wnd.d.

304* Schokker, M.; 1995; 1015 ND
Amsterdam; .\\njeliersstraat 11 .A; tel.
020-6245713; wnd.d.

357 Schröder, P.J.J.A.; 1960; 2370 Arendonk
(België); Postbus 9; tel. 00-32-14-
672882; plv.i. R.V.V. kring Breda.

311 Soest, Mevr. l.L.M. van; 1987; 5402 CN
Uden; Kometstraat 20; tel. 04132-61319
privé, 72025 prakt.; fax 04132-74341; p.,
geass. met WJ.M. Cuppen, F.J.M. van
Dongen, P.F.A. van Gasselt, P. Goe-
dendorp, J.G. Hemmink, A.G. Peters,
J.J.G. Rosegaar en G J. Veldhorst.

311 Sollie, K.; 1986; 6561 EC Groesbeek;
Haydnstraat I; tel. 08891-76485 privé,
72900 prakt.; p., geass. met DB.
Blaauboer, G. Maris en C.D.B. Sijpkens.

313*Steijaert, Mevr. A.M.R.J.; 1989; naar het
buitenland.

358*Steijaert, Mevr. A.M.R.J.; 1989; 39260
Coyron (Frankrijk); Place des Tilleuls,
Moirans en Montagne; d.

314*Stoelhorst, H.J.; 1995; 3581 PM
Utrecht; Schoolstraat 7; tel. 030-310945;
wnd.d.

319 Tiemessen, Mevr 1.; 1986; 3571 TZ
Utrecht; Linnaeuslaan 52; tel. 030-
724053 privé, 070-3651970 prakt.; fax
030-724053; p., radiologie; specialist
Veterinaire Radiologie.

321 Tulder, G. van; 1987; 5403 EM Uden;
Landschrijversveld 6-02; tel. 04132-50527
privé, 67049 bur.; fax 04132-53119; d. bij
VT Veterinarv Consultancy B.V.

32l*Twerda, J.; 1995; 3522 AW Utrecht;
Amaliastraat 84; lel. 030-896066;
wnd.d.

321*Unen, H. van; 1995; 3553 CG Utrecht;
Linnaeusstraat 60 bis; tel. 030-421267;
wnd.d.

323 Veldhorst, G.J.; 1978; 5408 BC Volke!;
Kloosterstraat 42; tel. 04132-72923 privé,
72025 prakt.; fax 04132-74341; p., geass.
met W.J.M. Cuppen, F.J.M. van Dongen,
P.F.A. van Gasselt, P. Goedendorp, J.G.
Hemmink, A.G. Peters, J .J.G. Rosegaar en
Mevr. I.L.M. van Soest.

331 Vos, Dr. P.L.A.M.; 1986; U-1994 , 3991
JV Houten; Chamavenpoort 3S; tel.
03403-76445 privé, 030-531040, 532109,
531213 bur.; wcL medew. bij U.U. (F.D.,
vkgr. Bcdrijfsdicrg. en Voonpl.).

340* Wijs, Mevr. D.M.A. de; 1995; 3551 GP
Utrecht; Korenbloemstraat 53; tel. 030-
433137; wnd.d.

KOPIJ OP DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één A4-tje
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van regels gelieve geen harde returns te geven.

-ocr page 301-

1995

Mei

2—12 Course on Pig Diseases. Venue; Potters
Bar, Royal Veterinary College, University of
London.

4—5 Fachgespräch über Geflügelkrankheiten,
Hannover. Informatie bij KNMvD (Susan
Ubbink).

5—7 Clinical Evaluation of Canine and Feline
Skin Disease, Provinciehuis, Antwerpen.

8 PAO-D cursus: 95/40 Locomotie apparaat
rund.

8—9-10 Cursus \'Kwaliteitssystemen voorde
produktie van voedingsmiddelen\' in Utrecht.
Informatie: Prof dr. J.G. van Logtestijn, tel.
030-534402.

9 Solvay Duphar Animal Health Benelux B.V.
organiseert een symposium met als onder-
werp \'Respiratoire aandoeningen bij het var-
ken\'. Plaats: \'de Zoo\' te Antwerpen.

9 Werkvergadering Groep DIB. Aanvang:
16.00 uur.

11 —13 26. Jahresversammlung der Schwei-
zerischen Vereinigung fur Klein-tiermedizin
SVK.

13 PAO-D cursus: 95/30 Assistentie tijdens chi-
rurgie (gezelschapsdieren).

15—19 Course on the Microbiology of Foods
of Animal Origin. Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, University of
London.

16—17 PAO-D cursus: 95/42 GVP - Formula-
rium vleesvee.

16 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

16 Vergadering Afdeling Overijssel.

16 Vergadering Afdeling Utrecht.

16 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s middags).

16 Afdeling Limburg. Feestavond met parmers
(datum onder voorbehoud).

17 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

18 Kring Achterhoek, Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

18 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie

18 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgcn-
avonden.

18 Vergadering afdeling Friesland.

18—19 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire
Apotheek II Landbouwhuisdieren

22—25 Course on Aspects of Veterinary Public
Health, including a two day course on
Zoonoses. Venue: Camden Town, Royal
Veterinary College, University ofLondon.

31 PAO-D cursus: 95/18 Röntgenologisch on-
derzoek thorax bij gezelschapsdieren.

31 PAO-D cursus: 95/41 Preventie van voe-
dingsstoornissen rond het afkalven.

31 PAO-D cursus: 95/43 GVP - Formularium
pluimvee.

31 Algemene Ledenvergadering AUV in de
Streekschouwburg te Cuijk. Aanvang: 14.00

Juni

I Jaarlijkse Kampioenschappen Kleiduiven-
schieten voor Dierenartsen bij Dorhout Mees
te Biddinghuizen. Organisator: Boehringer
Ingelheim.
I Vergadering Afdeling Gelderland.
6 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

7 PAO-D cursus: 95/19 Röntgenologisch on-
derzoek abodmen bij gezelschapsdieren.

8 Groep Pluimveewetenschappen van de
KNMvD. Lokatie: Gezondheidsdienst voor
Dieren, Oost-Nederland te Deventer.
Aanvang: 13.30- 16.30 uur.

8 Ledenvergadering Groep Geneeskunde Ge-
zelschapsdieren van de KNMvD. Aanvang:
20.00 uur. Lokatie: De Biltsche Hoek, De
Bilt.

9—10 5th Annual European-Equine-Arthro-
scopy Workshop. Registratie: Tierärztliche
Klinik in Telgte, z. Hd. Frau Holle, Kie-
bitzpohl 35, 48291 Telgte-Germany, tel.:
02504/3064, fax: 02504/7929.

12 PAO-D cursus: 95/06 Klinische Les Kleine
Zoogdieren.

14 PAO-D cursus: Diagnostiek van tumoren bij
gezelschapsdieren; aanpak en consequen-
ties.

15 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

16 PAO-D cursus: 95/25 Heupafwijkingen
hond.

19—23 Training programme \'Dentistry\',
Luxemburg, European School for Advanced
Veterinary Studies.

21 PAO-D cursus: 95/20 Röntgenologisch on-
derzoek skelet bij gezelschapsdieren.

24—25 Annual International Meeting on
Controversies in Veterinary Dermatology:
Pemphigus diseases. Organized by the
Arbeidskreis Veterinärdermatologie in co-
operation with the European School for
Advanced Veterinary Studies (ESAVS).
Location: The Steigenberger Avance Hotel
Kurhaus in Bad Kreuznach, Germany (near
Frankfurt/Main). Seminar language: Eng-
lish. Participation fee: DM 300,-. Infor-
mation and registration: Arbeidskreis fur
Veterinärdermatologie, Dr. H.J. Koch, D-
55765 Birkenfeld, tel.: (49) 6782-2329, fax:
(49)6782^314.

29 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

30—2 july in Constance, Germany, Fourth
Annual Scientific Meeting of the European
College of Veterinary Surgeons. Thursday:
special seminar for Equine Practicioners in
German. For information contact: ECVS,
Monika Gutsher, Winterthurerstr. 260, 8057
Zürich, Switzerland. Tel. 41-1-313 03 84,
fax:4l-l-3l3 03 84.

Juli

26—27 Symposium over IBR en andere her-
pesvirusinfectis bij herkauwers georgani-
seerd door de European Society for Veter-
inary Virology (ESVV). De bijeenkomst
vindt plaats op de afdeling Virologie van de
Faculteit Diergeneeskunde.

Augustus

23—25 Nieuwe datum Cursus \'Van medewer-
ker naar associé\'. De cursus die stond ge-
pland op 17, 18 en 19 mei komt te vervallen!
Cursusgeld f 225,- inclusief verblijfkosten.
Opgave en informatie bij KNMvD (Marit
Siem/Marjoleine de Mol).

September

autumn Training programme \'Neurology\',
Bem/CH, European School for Advanced
Veterinary Studies.

autumn Final course in \'Dermatology\',

Barcelona/E, European School for Advan-
ced Veterinary Studies.

3—9 Worid Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary Pro-
fession in a Changing World.

Seer, c/o Sankei Convention, Sankei Bldg.
lOF, 1-7-2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo
100, Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax. 81-
3-3273-2439.

4—7 46e jaarlijkse bijeenkomst van de
Europese Zoötechnische Federatie (EAAP)
te Praag. Nadere informatie opvraagbaar bij
Redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
tel.:510111.

4—15 Training programme \'Cattle Helath and
Production\', Luxemburg, European School
for Advanced Veterinary Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s middags).

13 Ledenvergadering Groep Geneeskunde Ge-
zelschapdieren van de KNMvD. Aanvang:
20.00 uur. Lokatie: De Biltsche Hoek, De
Bilt.

18—22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh, Scotland.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Waever\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

21 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

21 Vergadering afdeling Friesland.

21 Open dagen georganiseerd door Het Proef-
station voor de Rundveehouderij, Schapen-
houderij en Paardenhouderij (PR).
Dona-
teurs- én boerendag.
Lokatie: Waiboer-
hoeve, Wiscntweg 55, Lelystad.

22 Open dagen georganiseerd door Het Proef-
station voor de Rundveehouderij, Schapen-
houderij en Paardenhouderij (PR).
Scho-
lendag.
Lokatie: Waiboerhoeve. Wisentweg
55. Lelystad.

23 Open dagen georganiseerd door Het Proef-
station voor de Rundveehouderij, Schapen-
houderij en Paardenhouderij (PR).
Open
dag voor iedereen.
Lokatie: Waiboerhoeve,
Wisentweg 55. Lelystad.

25—29 Training programme \'Feline Medicine
and Surgery\', Zürich/CH, European School
for Advanced Veterinary Studies.

28 Vergadering Afdeling Gelderiand.

28 Vergadering Afdeling Utrecht.

28 Excursie en viering vierde lustrum van de
Groep Geneeskunde van het varken bij de
CeHave/EnCeBe te Veghel.

28—1 BVA Congress. The British Veterinary
Association looks forward to welcoming de-
legates to its Annual Congress to be held at
the Guild Haal, Winchester. For further in-
formation please contact the Congress
Secretary, British Veterinary Association, 7
Mansfield Street, London WIM OAT. tel.:
0171 636 6541, fax: 0171436 2970.

Oklober

5 Sportdag, voorafgaand aan Jaarcongres
KNMvD.

6—7 Jaarcongres KNMvD in Grandorado
Zandvoort.

12 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Acupuncturisten in het Wapen van
Bunnik te Bunnik; Aanvang: 20.15 uur.

-ocr page 302-

Universiteit Utrecht

De Universiteit Utrecht is ifi drieënhalve eeuw
uitgebroeid tot de meest complete universiteit
van Nederland: een rijkgeschakeerde, inter-
nationaal georiënteerde instelling van weten-
schappelijk onderwijs en onderzoek. De 14
faculteiten, 25 onderzoeksinstituten en 58
studierichtingen bieden studenten en mede-
werkers boeiende mogelijkheden zich verder
te ontplooien. De rijkdom aan disciplines en
de nadnik op kwaliteit bepalen de aantrek-
kingskracht van Utrecht. Wetenschappelijke
traditie, moderne technieken en op de toe-
komst gerichte programma\'s dragen daar-
aan verder bij. Met 26.000 studenten,
7.000 personeelsleden en een jaaromzet
van 780 miljoen gulden vormt de universi-
teit de spil van het Ketmiscentrum Utrecht.
Uinuit deze positie in Midden-Nederland
onderhoudt zij een gevarieerd contactenpa-
troon met universiteiten en gespecialiseerde
onderzoeksinstituten over de gehele wereld.

Uw sollicitatie binnen 14 dagen, tenzij anders ver-
meld, richten aan de genoemde personeelsdienst.
Vergeet u niet het vacaturenummer te vermelden.
De universiteit streeft ernaar dat vrouwen op alle
niveaus even vanzelfsprekend vertegenwoordigd zijn
als mannen. Bij voltijdse functie is invulling in deeltijd
bespreekbaar. Er is een regeling voor flexibel zwan-
gerschaps- en ouderschapsverlof; er zijn 95 plaatsen
voor kinderopvang.

Faculteit der Diergeneeskunde

De faculteit der Diergeneeskunde is de enige in Nederland. De faculteit
neemt in Europa een toppositie in op het gebied van onderwijs, onderzoek
en patiëntenzorg en is geaccrediteerd bij de American Veterinary Medical
Associations.

Bij de faculteit is plaats voor een

Assistent in opleiding

U gaat werken bij de Vakgroep Veterinaire Basiswetenschappen, afdeling
Fysiologie.

Uw taken bestaan uit het verrichten van onderzoek naar hemodynamische
aspecten van de adrenerge regulatie van het hart. Dit onderzoek wordt in
teamverband uitgevoerd bij de chronisch geïnstrumenteerde hond met
behulp van miniatuur transducers en telemetrie. Genoemd regulatie-
systeem wordt o.a. geanalyseerd via farmacologische interventies en door
toepassing van simulatiemodellen.

Wij vragen iemand met een voltooide universitaire opleiding in de
{dier
)9eneeskunde, biofysica of (medische) biologie, bij voorkeur met erva-
ring in fysiologische meettechnieken en computerverwerking van biomedi-
sche signalen.

Wij bieden een aanstelling in tijdelijke dienst voor de duur van vier jaar
Het onderzoek wordt afgesloten met een dissertatie. Een opleidings- en
begeleidingsplan zal worden vastgesteld. De omvang van de functie is
100%. Uw salaris bedraagt in het eerste jaar f2 078,- bruto per maand en
loopt op totf3710,-bruto per maand in het vierde jaar
Heeft u belangstelling? Dan kunt u voor nadere inlichtingen contact
opnemen met dr P.L.M. Kerkhof, telefoon (030) 53 53 11. Uw schriftelijke
sollicitatie kunt u richten aan de afdeling Personeel & Organisatie van de
faculteit Diergeneeskunde, t.a.v. de heer W.G. van Hooft, - - " ^

Yalelaan 1, de Uithof, 3584 CL Utrecht. ^ - —

Vacaturenummer 70521.

ERVAREN ENTHOUSIASTE 22-JARIGE DIERENARTS-
ASSISTENTE ZOEKT EEN BAAN.

In bezit van diplonna M.A.S.-A diveto, richting veterinair assisteren te Barneveld. Indien mogelijk in het oosten van
het land.

Voor meer informatie: L. Rozeboom, Rijksweg 225, 7011 DX, Gaanderen, tel.: 08350-24763. Referentie: Dierenkliniek
Bergh, tel.: 08346-63000.

-ocr page 303-

Deze aflevering bevat, zoals gebruikelijk en ge-
wenst, praktisch wetenschappelijk nieuws, maat-
schappelijke feiten en gebeurtenissen.
Voorafgaand aan de publikatie van een weten-
schappelijk artikel, maar ook aan materiaal voor
andere rubrieken dan wetenschap, gebeurt er heel
wat om er voor te zorgen dat het gedrukte voldoende kwaliteit uitstraalt. Het zijn de deskundige beoorde-
laars, \'peers\' in het Engels, die dat werk vrijwillig doen. De redactie blijft hen daarvoor zeer erkentelijk,
want zonder \'peers\' geen verantwoord tijdschrift.

De artikelen in dit nummer spitsen zich toe op gezelschapsdieren, met name honden en paarden.
Voor depral^ilcus die zich vooral bezighoudt met varkens of rundvee, zullen deze mededelingen op het eer-
ste gezicht weitfig of geen informatie bevatten. Informatie is namelijk per definitie datgene wat bijdraagt
aan het eigen interessegebied van een bepaald persoon.

De brievenbussen zijn tegenwoordig nogal eens beplakt met anti-reclame stickers Ja en of Nee of beide Ja
en beide Nee. De huisbewoners demonstreren hiermee in de praktijk de bovengenoemde definitie van in-
formatie. Voor de één zijn de folders met aanbiedingen en de advertentiebladen beslist geen informatie,
terwijl dat voor de ander wel het geval is. Een verwant probleem doet zich voor bij de redactie van een
tijdschrift voor alle dierenartsen. De acquisitie dient zich te richten op de informatiebehoefte van de lezer
die voor het ene Ja en voor het andere Nee zal zeggen, al naar gelang de informatiebehoefte of het interes-
segebied.

Gelukkig kunnen artikelen, die in eerste instantie niets te maken hebben met de specifieke interesse van
een lezer, toch elementen bevatten die passen in diens gebied. Het artikel over automatisering van prak-
tijkgegevens van honden kan bijvoorbeeld tevens voor andere diersoorten nuttig zijn. Gelukkig ook, om-
dat een goede spreiding van bijvoorbeeld de verschillende diersoortgebonden onderwerpen over alle
nummers heen een broed perspectiefverschaft, dat ook de specialistische lezer iets van zijn gading brengt.
Eén van de mogelijkheden om het gehele jaarbestand op elementen te doorzoeken die niet direct dier-
soort-relevant zijn, is het voor iedere lezer op diskette zetten van alle verschenen artikelen met een zoek-
systeem zoals Card Box, om er maar één te noemen. De lezer kan dan alle teksten doorzoeken op bepaalde
begrippen, onderwerpen en andere specifiek aangeduide elementen. Op deze wijze wordt het tijdschrift
werkelijk een stuk informatiever, terwijl er geen enkele letter aan toegevoegd wordt.
Ook de tijdschriften ontkomen niet aan de invloed die automatisering met zich brengt. Het gaat niet zo
zeer om meer informatie, alswel om een betere presentatie. Automatisering helpt klassieke informatiedra-
gers als tijdschriften voor de lezer beter toegankelijk en beter verteerbaar te maken. Ook het tijdschrift
voor diergeneeskunde zal zich op den duur niet kunnen onttrekken aan die invloed. Het is meer een kwes-
tie van het organiseren van toegankelijkheid dan van geld. Niet duurder, wel beter!

De Hoofdredactie

0

Van de Hoofdredactie

-ocr page 304-

EEN RETROSPECTIEF ONDERZOEK BIJ 45 WEST HIGH-
LAND WHITE TERRIERS MET HUIDPROBLEMEN

M. W. Vroom \'\'

Tijdsch Diergeneesk 1995: 120: 292-5

SAMENVATTING

Vijfenveertig West Highland White Terriërs (WHW-ter-
riër) met huidproblemen werden in een retrospectief on-
derzoek bestudeerd. Twee aandoeningen kwamen fre-
quent voor. Voedselovergevoeligheid werd gediagnos-
tiseerd bij elf honden (24%) en atopie bij negen honden
(20%). Het was niet mogelijk op basis van anamnese en
klinisch onderzoek beide aandoeningen te onderschei-
den. Andere diagnoses waren ondermeer demodicose
(3),
dermatophycose (2), oppervlakkige Pyodermie (3) en
vlooiendermatose
(3).

INTRODUCTIE

West Highland White Terriërs zijn gepredisponeerd voor
atopie, epidermale dysplasie en seborroe (1,2,3). Voedsel-
overgevoeligheid en ichtyosis worden in de Verenigde
Staten ook als oorzaak genoemd voor huidproblemen bij dit
ras (2,4). Een inventarisatie bij de WHW-terriër in
Nederland is tot op heden niet uitgevoerd.

MATERIAAL EN METHODE

Bij dit retrospectief onderzoek werden vijfenveertig versla-
gen van WHW-terriërs, die voor huidproblemen waren ver-
wezen naar Veterinaire Specialisten Oisterwijk of Veterinair
Specialistisch Centmm \'De Wagenrenk\', bestudeerd. Twee
van de vijfenveertig honden waren geboren in Groot-
Brittannië. Alle eigenaren van de vijfenveertig honden wer-
den telefonisch benaderd. De tijd tussen het laatste bezoek en
het telefoongesprek varieerde tussen zes en twaalf maanden.
Zesentwintig reuen, waarvan twee gecastreerd en negentien
teven, waarvan drie geovariohysterectomeerd, deden mee
aan dit onderzoek.

Bij het eerste bezoek werden alle dieren onderzocht op ecto-
parasieten en werden meerdere huidafkrabsels genomen.
Indien er geen aanwijzingen waren voor ectoparasieten, het
huidafkrabsel negatief was en er sprake was van pmritis,
werd aan alle WHW-terriërs gedurende zes weken een ei-
gengemaakt hypoallergeen dieet gevoerd, bestaande uit
lamsvlees, rijst, groene groente en water. De diagnose voed-
selovergevoeligheid werd pas gesteld indien de huidklachten
recidiveerden na provocatie met het oorspronkelijke voed-
sel. De gemiddelde duur van een eigengemaakt hypoaller-
geen dieet bedroeg 7,7 weken, met een variatie van zes tot
twaalf weken, alvorens alle huidproblemen waren verdwe-
nen. Een eventuele pyodermie werd behandeld met een drie-
weekse kuur antibioticum (cefalexine 20 mg/kg 2 dd of tri-
methoprim-sulfa 20 mg/kg 2 dd of amoxycilline met

\' Boxtekehaan 6, 5061 VD Oisiemijk.

clavulaanzuur 20 mg/kg 2 dd). Indien na zes weken dieet de
klachten niet waren verbeterd, werd aan de eigenaar voorge-
steld een intradermale allergietest uit te voeren. Een voor-
waarde was dat de symptomen moesten voldoen aan de diag-
nostische criteria van atopie (7).

RESULTATEN

De geslachtsverdeling was als volgt: zesentwintig reuen,
waarvan twee gecastreerd en negentien teven, waarvan drie
geovariohysterectomeerd. De gemiddelde leeftijd bij aan-
vang van de huidklachten was 2,3 jaar, met een spreiding van
twee maanden tot twaalf jaar (Tabel 2).

Voedselovergevoeligheid

Bij acht reuen en drie teven werd de diagnose voedselover-
gevoeligheid gesteld. De gemiddelde leeftijd bij aanvang
van de klachten was 18,5 maanden, met een variatie van vier
maanden tot vijfjaar.

Alle honden vertoonden pruritus. Vijf van de acht honden
beten ook op de voor- en achterpoten. De huidafwijkingen
van deze elf honden bestonden uit een oppervlakkige pyo-
dermie, erytheem en seborroe. De lokatie van de pyodermie
varieerde van een gegeneraliseerde pyodermie tot een podo-
dermatitis. In drie gevallen bleef de seborroe beperkt tot een
streepvormig gebied midden op de mg, terwijl bij acht dieren
de seborroe gegeneraliseerd was. De oorzaak voor de voed-
selallergie was bij alle elf WHW-terriërs een commerciële
brok. Eén hond was allergisch voor kaas en bij twee honden
veroorzaakten kluifjes jeukklachten. Bij twee dieren werden
tijdens het eerste bezoek ook demodex-mijten gevonden bij
het microscopisch onderzoek van meerdere diepe huidaf-
krabsels.

Atopie

Bij vier reuen en vijf teven werd de diagnose atopie gesteld
op basis van de criteria volgens Willemse (7). De gemid-
delde leeftijd bij aanvang van de huidklachten was 2,5 jaar.
met een spreiding van vijf maanden tot negen jaar. Alle ne-
gen WHW-terriërs vertoonden pmritus aan de voor- en ach-
terpoten. De huidafwijkingen bestonden uit erytheem. pyo-
dermie en hyperpigmentatie. Erytheem en hyperpigmentatie
waren gelokaliseerd ter hoogte van de oksels en de liezen.
Bij één hond was de huid perioculair kaalgeschuurd met een
secundaire hyperkeratose tot gevolg. Twee honden vertoon-
den een gegeneraliseerde vette seborroe, waarbij door mid-
del van een kweek bij één hond ook
Malassezia pachyder-
matis
is aangetroffen. Deze hond werd eerst behandeld
gedurende drie weken twee maal daags met vijf mg/kg keta-
conazole (Nizoral®, Janssen Phamiaceutica). Na drie weken
bleek door middel van cytologisch onderzoek dat de gisten
waren verdwenen. De pruritus was wel verminderd, maar
niet over. Bij drie honden werd een beiderzijdse otitis ex-
tema vastgesteld door middel van otoscopisch onderzoek.
Bij één hond werden ook demodex-mijten aangetroffen in de
diepe huidafkrabsels van alle vier de poten. Deze hond was

-ocr page 305-

Tabel 1. De resultaten van de intradermale allergietest van acht WHW-
terriërs. Van één hond waren de gegevens niet meer te achterhalen.

Allergenen: 1 2 3 4 5 6 7 8

1. Lolhim perenne x x

2. Poa pratensis x

3. Graspollenmengsel\' x x

4. Chrysantium spp.

5. Ambrosia eiiator

6. Kruidenpollenmengsel x

7. Kruidenpollenmengsel 2^ x

8. Boompollenmengsel H x

9. Boompollenmengsel 2^

10. Boompollenmengsel 3^

11. Tyrophagus putrescentiae x x
\\1. Dermatophagoidesfarinae x x x

13. Glycophagusdestructor

14. Dermatophagoides pteronyssinus

\\ 5. Acorus siro x

16. huisstoftnengsel x x x x x x

17. hooistof x

18. koolzaad

XXX

XX XX

19. hond

20. kat

21. mens

22. parkiet

23. kanarie

24. papegaai

25. epitheelmengsel 2\'

26. konijn

27. cavia

28.paard

29. vlo

1 = bermudagras. kropaar, reukgras. timotheegras, echte witbol.

2 = bijvoet, brandnetel.

3 = guldenroede, melganzevoet, paardebloem, schapezuring,

smalle weegbree.

4 = berk, els, hazelaar.

5 = eik, beuk, iep.

6 = populier, wilg, es, esdoorn.

7 = eend, gans, kip.

De gebruHite allergenen zijn van de fa ARTU biologicais n. v. te Lelystad.

verwezen door de dierenarts, nadat er gedurende dertien we-
ken een desensibilisatie werd uitgevoerd met een tegenval-
lend resultaat. De ingestelde therapie werd voortgezet ten
tijde van de demodicosebehandeling. Nadat de demodicose
was bestreden, bleef de hond atopische klachten houden. De
intradermale allergietest werd uitgevoerd bij acht WHW-ter-
riërs. De negende hond was bij de verwijzend dierenarts ge-
test. De test werd zonder sedatie uitgevoerd. De honden la-
gen op de linker- of de rechterzijde en werden manueel
gefixeerd. De gebruikte allergenen en de resultaten staan
venneld in tabel 1. Bij drie honden werd besloten tot het uit-
voeren van een desensibilisatie. De vierde hond werd al ge-
desensibiliseerd ten tijde van de verwijzing. Twee honden
reageerden goed op de behandeling. Het toedienen van an-
dere medicaties was niet noodzakelijk. De andere twee die-
ren zijn geëuthaniseerd door de verwijzend dierenarts na res-
pectievelijk vier en zes maanden desensibiliseren. Eén
eigenaar verkoos een homeopathische behandeling. Ten
tijde van de enquête, tien maanden later, waren de huid-
klachten bij deze hond nog niet verdwenen. Eén WHW-ter-
riër was allergisch voor de kanarie. De kanarie is uit huis ge-
plaatst en de huidproblemen verdwenen bij deze hond. Bij
een andere WHW-terriër verdwenen de huidklachten na het
toevoegen van essentiële vetzuren (EfaZplus®, Virbac,
1 daags 1/4 ounces vermengd met de voeding). De eigenaar
heeft deze therapie gecontinueerd. De twee laatste WHW-
terriërs bleken al te zijn geëuthanaseerd ten tijde van de tele-
fonische enquête.

Demodicose

Bij vier WHW-terriërs, drie reuen en één geovariohysterec-
tomeerde teef, werd de diagnose gegerieraliseer<le demodi-
cose gesteld door middel van meerdere diepe huidafkrabsels.
Twee honden waren driejaar oud. De leeftijd van de twee an-
dere honden was respectievelijk vijf en negen jaar. Bij alle
vier de dieren werd tevens een andere aandoening gevonden.
Een driejaar oude reu vertoonde tijdens meerdere bezoeken
een oppervlakkige en diepe pyodermie op de dprsale zijde
van de rug en rond de hakken met e:en heftige pruritus.
Tijdens alle bezoeken werd ook de diagnose pulicose ge-
steld. De andere driejaar oude reu had naast de demodicose
een voedselallergie. De hond bleef jeukklachten houden aan
de voorpootjes en seborroe op de rug, toen er geen mijten
meer in de huidafkrabsels werden aangetroffen. De jeuk-
klachten verminderden pas na zes weken hypoallergeen
dieet. De vijfjaar oude teef bleek ook naast de demodicose
een voedselallergie te hebben. De negen jaar oude reu werd
al gedurende drie maanden gedesensibiliseerd ten tijde van
de verwijzing. De hond vertoonde een demodicose en een
pododermatitis. De negen jaar oude reu werd ten tijde van
verwijzing gedurende dertien weken gedesensibiliseerd. De
hond vertoonde een pododermatitis van alle vier de pootjes
en focaal van op de romp verspreid een oppervlakkige pyo-
dermie. De demodex-mijten werden zowel op de romp als op
de tenen aangetroffen.

De therapie bij alle vier honden bestond uit kaalscheren en
om de dag de halve hond insmeren met een amitraz-oplos-
sing (Taktic® , Hoechst Holland NV) 1 op 100-verdunning
met water (5). Twee dieren werden behandeld gedurende
drie weken en één hond gedurende zes weken met cefalexine
20 mg/kg 2 dd oraal en één hond werd behandeld gedurende
drie weken met trimethoprim-sulfa 20 mg/kg 2 dd oraal. De
atopische hond is twee jaar later geëuthanaseerd. Een plotse-
linge recidivering van de huidklachten was de reden voor de
eigenaar. De hond was toen elf jaar oud. De hond met de
vlooiendermatose kampt nog steeds met dit probleem. Van
de twee honden met een voedselallergie, heeft êén hond te
kampen met een recidiverende pododermatitis. Huidafkrab-
sels leveren steeds weer demodex-mijten op. Het hypoaller-
geen dieet wordt dan niet zorgvuldig uitgevoerd. De hond
begint met jeukklachten, die bestaan uit bijten aan de poten.
Na enkele weken ontstaat er een oppervlakkrge pyodermie
op de romp en een pododermatitis. Uiteindelijk zijn de de-
modex-mijten aantoonbaar. De demodex-mijten verdwijnen
steeds weer na de ingestelde behandeling, .bestaande uit
scheren, wassen met Taktic® en een drieweekse kuur van ce-
falexine 20 mg/kg 2 dd. Het hypoallergeen dieet wordt dan
tevens weer gestart. Er is geprobeerd alleen de demodex te
behandelen, zonder aanpassing van het dieet. Dit gaf onvol-
doende verbetering.

Oppervlakkige pyodermie

Bij drie reuen werd de diagnose primaire oppervlakkige pyo-

-ocr page 306-

dermie gesteld. De honden waren respectievelijk vijfmaan-
den, één jaar en twaalf jaar oud. De symptomen waren jeuk-
klachten met haamitval. De huidafwijkingen bestonden uit
erytheem, papels, pustels en crustae. Bij twee dieren is een
bacteriologisch onderzoek gedaan met als resultaat coagu-
lase-negatieve staphylococcen bij de vijf maanden oude hond
en bij de negen jaar oude hond een reincultuur
Staphylococ-
cus intermedius.
Twee honden vertoonden een gegenerali-
seerde oppervlakkige pyodermie terwijl bij één hond de
Pyo-
dermie beperkt bleef tot de mg. Deze hond bleek steeds na de
trimbeurt een pyodermie te ontwikkelen. De therapie bestond
bij alle honden uit drie weken cefalexine 20 mg/kg 2 dd. De
huidafwijkingen verdwenen bij alle drie honden.

Vlooiendermatose

Bij twee reuen en één geovariohysterectomeerde teef werd
de diagnose vlooiendermatose gesteld. De reuen waren res-
pectievelijk drie en acht jaar oud en de teef was driejaar oud.
De symptomen bestonden uit jeukklachten op de mg, rond
de staartbasis, met haamitval. De huid van het lumbosacrale
gebied vertoonde als gevolg van veelvuldig bijten en likken
alopecia met hyperkeratose, hyperpigmentatie, lichenificatie
en seborroe. Bij twee dieren werden vlooien of vlooienfae-
ces aangetroffen. De behandeling bestond uit een stringente
vlooienbestrijding op het dier en in de woonomgeving.
Daamaast werd de secundaire pyodermie behandeld gedu-
rende minimaal drie weken met trimethoprim-sulfa 20
mg/kg dd, cefalexine 20 mg/kg 2 dd of amoxycilline met cla-
vulaanzuur 20 mg/kg 2 dd. Tevens werden de honden weke-
lijks gewassen met een antibacteriële shampoo (Editenn®,
Virbac). Bij één hond werden ook demodex-mijten aange-
troffen.

Dermatofytose

Bij twee pups, een teef van vier maanden en een reu van tien
weken, werden door middel van microscopisch onderzoek
schimmelsporen aangetroffen. De symptomen bij de reu be-
stonden uit afgebroken haren. De aandoening was gegenera-
liseerd. De teef vertoonde een pododermatitis van de rechter-
voorpoot. De huidafwijkingen bestonden uit alopecia,
erytheem en squamae. De schimmelkweek van de teef le-
verde
Microsporum canis op. De therapie bestond uit het
kaalscheren van de gehele reu. De teef is niet geschoren. De
huid van de aangetaste rechtervoorpoot was kaal. Beide die-
ren zijn om de vijf dagen gewassen met een schimmeldo-
dend middel (Imaverol®. Janssen Pharmaceutica), in combi-
natie met griseofulvine 15 mg/kg 2 dd oraal met een vette
maaltijd. De duur van de therapie was bij de teef zes weken
en bij de reu tien weken. Ook werd het advies gegeven de
honden te isoleren en de woonomgeving wekelijks te behan-
delen met een sporedodend middel (Clinafarmspray®,
Janssen Pharmaceutica). Beide honden zijn niet voor con-
trole temggekomen. Telefonische navraag na vier maanden
leerde dat beide honden geen klachten meer hadden.

Bij twintig WHW-terriërs, negen reuen waarvan één ge-
castreerd en elf teven waarvan één geovariohysterecto-
meerd, is geen diagnose gesteld. De leeftijd van de aanvang
van de klachten varieerde van vier maanden tot zes jaar, met
een gemiddelde leeftijd van 27 maanden. Alle dieren ver-
toonden pmritus, seborroe en foetor. De huidafkrabsels wa-
ren negatief bij deze dieren. Dertien dieren hebben minimaal
zes weken een hypoallergeen dieet gekregen, maar dit had
geen effect op de huidproblemen. Drie eigenaren waren niet
bereid om een dergelijk dieet uit te voeren. Nader onderzoek
in de vorm van intradermale testen of huidbiopten werd door
deze twintig eigenaren niet toegestaan. Corticosteroïden on-
derdmkten bij vijf dieren de jeukklachten. De dosering was
niet hoger dan om de dag 1 mg/kg oraal. Bij twee dieren zijn
de huidproblemen onder controle te houden met 20 mg/kg
cefalexine 2 dd oraal. Ten tijde van de enquête bleken negen
dieren geëuthanaseerd te zijn door de eigen dierenarts. Bij
drie honden is het niet duidelijk wat de eigenaar wil. Ten
tijde van de enquête vertoonden ze nog steeds dezelfde huid-
klachten.

Bij vier WHW-terriërs, drie teven en een reu, werd de gist
Malassezia pachydermatis aangetroffen. De teven waren res-
pectievelijk tien maanden, één en twee jaar oud. De reu was
drie jaar oud. De symptomen bestonden uit pmritus, foetor
en haamitval. De huid vertoonde de volgende afwijkingen:
hyperpigmentatie met een erythemateuze randzóne ter
hoogte van de oksels, liezen, ventrale zijde van de hals en de
interdigitale huid. Alle dieren vertoonden ook een vette se-
borroe. De gist werd door middel van een kweek geïsoleerd
bij twee honden en door middel van cytologisch onderzoek
bij de andere twee honden. De behandeling van de twee jaar
oude reu bestond uit 5 mg/kg ketaconazole 2 dd oraal gedu-
rende veertig dagen (Nizoral®, Janssen Pharmaceutica). De
hond was daarna vrij van klachten met een follow up-periode
van tien maanden. De drie jaar oude reu was tevens atopisch.
Dezelfde therapie is tien dagen uitgevoerd bij deze hond in
combinatie met een zwavelsalicylshampoo. De huidklachten
waren niet verdwenen. Cytologisch onderzoek leverde toen
alleen bacteriën op. De tien maanden oude teef werd gedu-
rende drie weken behandeld met 5 mg/kg ketaconazole 2 dd
oraal. Na zes maanden recidiveerden de jeukklachten.
Enkele maanden later heeft de eigenaar de hond laten insla-
pen. De eigenaar van de vierde hond heeft niet langer dan
twee weken willen behandelen met 5 mg/kg ketaconazole 2
dd. De huidafwijkingen waren na twee weken nog niet ver-
dwenen. De huidproblemen waren nog aanwezig ten tijde
van de enquête.

DISCUSSIE

Wanneer bovenstaande groepen bij elkaar worden opgeteld,
is het aantal honden meer dan vijfenveertig. De oorzaak is
dat enkele honden in meerdere groepen terecht zijn geko-
men. Het valt op dat de diagnose voedselovergevoeligheid
bij elfhonden (24%) is gesteld. Drie eigenaren waren niet
bereid om een hypoallergeen dieet uit te voeren. Het is mo-
gelijk dat het aantal honden met een voedselovergevoelig-
heid nog hoger zal zijn uitgevallen. Op basis van deze gege-
vens blijkt dat in Nederiand voedselovergevoeligheid bij de
WHW-terriër veelvuldig voorkomt. In Engeland is de
WHW-terriër gepredisponeerd voor een voedselovergevoe-
ligheid (8).

Het is onmogelijk gebleken de diagnose voedselovergevoe-
ligheid en atopie te stellen op basis van leeftijd bij aanvang
van de klachten, symptomen en klinisch onderzoek. Volgens
de literatuurgegevens (3,7) ontstaan de symptomen bij een
atopie meestal tussen het eerste en derde levensjaar. Uit dit
onderzoek blijkt dat de gemiddelde leeftijd bij aanvang van
de klachten 2,5 jaar is, met een variatie van vijf maanden tot
negen jaar. De symptomen komen overeen met de criteria
volgens Willemse (7). Voedselovergevoeligheid kan op elke
leeftijd voorkomen, maar ongeveer de helft van de patiënten
is jonger dan een jaar (8). De symptomen die de dieren met
een voedselovergevoeligheid vertoonden, zijn vrijwel iden-

-ocr page 307-

Tabel 2. Overzicht van de resultaten.

totaal

reu

teef

voedselovergevoeligheid

11

8

3

atopie

9

4

5

demodicose

4

3

1

Pyodermie

3

3

dermatofytose

2

1

1

idiopathische dermatose

20

9

II

tiek aan de criteria behorende bij atopie. Op basis hiervan is
het onmogelijk een diagnose voedselovergevoeligheid of
atopie te stellen bij het eerste bezoek. Nader onderzoek in de
vorm van een hypoallergeen dieet gedurende minimaal zes
weken is noodzakelijk (4).

Het is opvallend dat bij de dieren waarbij demodex-mijten
zijn gevonden, steeds een tweede aandoening kon worden
vastgesteld. Dit onderschrijft de huidige mening dat demodi-
cose een immuungerelateerde aandoening is (2). Het ver-
dient de aanbeveling bij volwassen dieren met een demodi-
cose te zoeken naar een onderliggende oorzaak. Opgemerkt
dient te worden dat Taktic® niet geregistreerd is voor deze
behandelingsmethode bij de hond. Inmiddels is er in
Nederland een amitraz-oplossing (Ectodex®, Hoechst) in de
handel, die wel geregistreerd is. Dit middel was ten tijde van
het onderzoek nog niet op de markt.

De beide dieren met een dermatofytose waren pups. Volgens
de literatuur (2) zijn jonge dieren gevoeliger voor een schim-
melinfectie dan oudere dieren. In dit geval stemmen boven-
staande resultaten overeen met die uit de literatuur.
Malassezia pachydermatis is een gist, die op de gezonde
huid wordt gevonden. In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij
een allergische huidaandoening, kan de gist zich sterk ver-
meerderen. Secundaire veranderingen zoals overproduktie
van sebum, acanthose, erytheem en pmritus zijn dan een ge-
volg. Het aantreffen van een enkele gist door middel van cy-
tologisch onderzoek, heeft geen diagnostische waarde en
moet als normaal worden beschouwd (2,6). Slechts bij één
hond is de behandeling doeltreffend geweest. Bij de andere
honden recidiveerden de huidklachten, waarbij niet altijd
gist opnieuw werd aangetroffen. In deze gevallen speelt de
gist een secundaire rol.

Er werd in twintig gevallen geen diagnose gesteld. De duur
van de klacht kan een reden zijn waarom sommige eigenaren
nader onderzoek niet meer wensten. De duur van de klachten
varieerde bij deze dieren van twee maanden tot 12,5 jaar, met
een gemiddelde van 24,5 maanden. De factor tijd en het kos-
tenaspect speelden hier zeker een rol. Gebeurtenissen in het
gezin, zoals vakantie en de komst van een baby, kunnen die-
renartsen dwingen tot een noodgreep in de vorm van corti-
costeroïden. Wanneer de huid dan snel verbetert, is de eige-
naar zelden meer gemotiveerd om later het nader onderzoek
te continueren.

mt

14

Door middel van de telefonische enquête zijn sommige eige-
naren weer gemotiveerd geraakt voor een bepaalde behande-
ling of nader onderzoek. Een intensieve begeleiding van de
dierenarts is noodzakelijk in die gevallen waar geen oplos-
sing wordt gevonden.

Het is jammer dat niet alle dieren volgens eenzelfde protocol
zijn behandeld. Een evaluatie achteraf laat veel vragen onbe-
antwoord, zoals de rol van de
Malassezia pachydermatis en
de rol van toegediende corticosteroïden op de huidflora van
de hond.

Er waren acht honden geëuthanaseerd ten tijde van de en-
quête. Het is zeer waarschijnlijk dat dit aantal in de loop van
de tijd bij de onderzochte groep honden zal toenemen.

Voedselovergevoeligheid blijkt een frequent voorkomende
aandoening te zijn bij de WHW-terriër. De duur van het hy-
poallergeen dieet dient minimaal zes weken te zijn. Atopie
en voedselovergevoeligheid veroorzaken dezelfde sympto-
men bij de WHW-terriër. De leeftijd van ontstaan is ook
geen betrouwbaar diagnostisch criterium. Beide aandoenin-
gen zijn niet via anamnese, noch via klinisch onderzoek te
onderscheiden.

SUMMARY

A retrospective study bij forty-five West Highland White
Terriers with skin problems

Forty-five West Highland White Terriers with skin problems were studied
retrospectively. Two disorders occured frequently. Food allergy was diag-
nosed in 11 dogs (24%) and atopy in 9 dogs (20%). It was not possible to dif-
ferentiate between these disorders on the basis of the history and clinical fin-
dings. Other diagnoses were demodectic mange (3), denmatomycosis (2),
superficial pyoderma (3) and flea-induced dermatosis (3).

REFERENTIES

1. Shanley KJ. The seborrheic disease complex. In: The Vet Clinics of
North America, ed. De Boer DW, WB Saunders Co, Philadelphia, 1990;
20: 1565-6.

2. Griffin CE, Kwochka KW, and McDonald JM. In: Current Veterinary
Dermatology, Mosby Year Book, St. Louis, 1993; 22-3, 44-8, 57-62,
121-9, 171.

3. Muller GH, Kirk RW, and Scott DW. Small Animal Dermatology. 4th
ed., WB Saunders Co, Philadelphia, I989;99: 482-9.

4. Rosser EJ. Diagnosis of food allergy in dogs. J Am Vet Med Assoc
1993;203:259-62.

5. Medleau L, and Willemse T. Efficacy of amifraz therapy for generalized
demodicosis in dogs: two independent studies. Proceedings of the
seventh annual members\' meeting AAVD & ACVD. Scottsdale:
American Academy of Veterinary Dermatology, 1991:41.

6. Mason KV Malessezia Jermalilis and otitis. In: Current Veterinary
Therapy XI, ed. R W Kirk, WB Saunders Co, Philadelphia, 1992; 544-6.

7. Willemse A. Atopic skin disease: a review and a reconsideration of dia-
gnostic criteria. J Small Animal Practice 1986; 27: 771-8.

8. Harvey RG. Food allergy and dietary intolerance in dogs: A report of 25
cases. J Small Animal Practice 1993; 34: 173-9.

-ocr page 308-

■f-liil

w mwm

« «fl

éIiÉi

MOGELIJKHEDEN VAN EPIDEMIOLOGISCH ONDERZOEK
VIA DE GEAUTOMATISEERDE PRAKTIJKADMINISTRATIE
VAN DIERENARTSEN

Tijdsch Diergeneesk 1995: 120: 296-9

H. Brouwer\'\', E.G. Schouten\'\'*, J.P.T.MNoordhuizen^,
P.F. van Voorthuysen^

SAMENVATTING

Het gerapporteerde onderzoek naar het optreden van tu-
moren bij honden is uitgevoerd, om een indruk te krijgen
in hoeverre via de praktijkadministratie van praktize-
rende dierenartsen epidemiologisch onderzoek kan wor-
den uitgevoerd. Met behulp van de electronische patiën-
tenkaarten van 16049 honden uit drie praktijken, is het
verband nagegaan van het voorkomen in de registratie
met de diagnose tumor met ras, sexe en leeftijd.
Opvallende resultaten zijn ondermeer een bij gesterili-
seerde teven tegen verwachting hoger percentage tumo-
ren (11,31%) dan bij niet-gesteriliseerde teven (6,58%)
en het relatief hoge percentage tumoren bij de kruisingen
(7,15%). Dergelijke verrassende resultaten zijn mogelijk
het gevolg van selectieprocessen, die ten grondslag liggen
aan de samenstelling van de populatie. Bovendien blijkt
het feit dat geen standaard diagnostisch classificatiesys-
teem wordt gebruikt, een probleem voor het identifice-
ren van alle dieren met een bepaalde diagnose. Voor etio-
logisch epidemiologisch onderzoek zijn deze registraties
dan ook niet zonder meer geschikt. Indien de registratie
van diagnosen wordt gestandaardiseerd, kunnen ze wel
een waardevolle informatiebron vormen voor veterinair
zorgonderzoek en dienen als bron van patiënten voor pa-
tiënt-controle onderzoek.

INLEIDING

De veterinaire epidemiologie heeft zich tot nu toe vooral be-
ziggehouden met landbouwhuisdieren. Hieraan liggen met
name economische motieven ten grondslag. Geleidelijk be-
gint ook aandacht te ontstaan voor gezelschapsdieren zoals
honden en katten. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te
wijzen: de emotionele waarde die de dieren vertegenwoordi-
gen, de economische waarde van bepaalde rassen en ten-
slotte de mogelijkheid om gezelschapsdieren in bepaalde ge-
vallen als model voor de mens te gebmiken (4,12,17). Tot nu
toe is in epidemiologisch onderzoek bij gezelschapsdieren
vrijwel alleen gebmik gemaakt van de gegevens van veteri-
naire universiteitsklinieken, omdat de hier gevoerde geauto-
matiseerde administratie dergelijk onderzoek vereenvou-
digt. Het is vooral uitgevoerd in de vorm van patiënt-

\' Vakgroep Humane Epidemiologie en Gezondheidsleer. l.andhouMnniversiieil
Wageningen.

\'\' Vakgroep Veehouderij. iMndboim universileii Wageningen.
^ Mumps Business & Veterinary Services. Houten.

* Correspondentie-adres: Vakgroep Humane Epidemiologie en Gezondsheidleer
Landhouwuniversiieit Wageningen. Postbus 238. 67(H) AE Wageningen.

controle onderzoek (5-8,9-11,15) of van case-studies
(2,3,16) bij honden met tumoren. In een aantal van deze on-
derzoeken wordt verwezen naar het mogelijke belang van de
resultaten voor de humane epidemiologie (5-8,10,13). De
mogelijkheid de resultaten te extrapoleren naar de mens
moet met de nodige reserve worden benaderd, gezien de be-
langrijke verschillen tussen hond en mens. Verstoring van
het endocriene systeem als gevolg van castratie bij gezel-
schapsdieren wordt in de literatuur als voorbeeld hiervan ge-
noemd (12). Gegevens van universiteitsklinieken zijn door-
gaans afkomstig van een sterk geselecteerde groep, omdat
alleen bepaalde gevallen door praktizerende dierenartsen
naar dergelijke klinieken worden verwezen (14). Aan het ge-
bruik van gegevens van praktizerende dierenartsen kleeft dit
nadeel in mindere mate.

Dit onderzoek is een pilot-studie naar de mogelijkheid van
het gebruik van gegevens, afkomstig uit de geautomati-
seerde praktijkadministratie van praktizerende dierenartsen.
In drie Nederlandse dierenartspraktijken wordt het vóórko-
men van tumoren onderzocht in relatie tot ras, geslacht en
leeftijd. Hiermee wordt een indmk verkregen van de kwali-
teit van de gegevens en de bruikbaarheid voor epidemiolo-
gisch onderzoek. In dit onderzoek is geen onderscheid ge-
maakt tussen de verschillende soorten tumoren. De
registratie vemieldt veelal namelijk alleen dat er een tumor is
aangetroffen en niet de naam of de lokalisatie ervan.

MATERIAAL EN METHODEN

Het onderzoek is uitgevoerd met de gegevens van drie die-
renartspraktijken in het zuiden (4901 honden), midden (4195
honden) en oosten (6953 honden) van Nederland. Deze drie
praktijken werken al ruim vijf jaar met een registratiepro-
gramma van het automatiseringsbedrijf Mumps Business &
Veterinary Services uit Houten. Voor het onderzoek naar het
optreden van tumoren bij honden is gebmik gemaakt van de
gegevens van 16049 honden, die in deze drie bestanden aan-
wezig waren op 1 maart 1994. Het betreft alle consulten bij
deze honden van 1 januan 1989 tot 1 maart 1994. Met be-
hulp van in te voeren zoekargumenten kunnen patiënten-
kaarten, waarop dit zoekargument voorkomt, uit het bestand
worden geselecteerd. De volgende drie zoekargumenten zijn
gebruikt: tumor, gezwel en de uitgang -oom van specifieke
namen van tumoren, zoals carcinoom en adenoom.
Geïdentificeerde gevallen werden onderscheiden in drie ca-
tegorieën: \'zeker\', \'mogelijk\' en \'zeker niet\' bestaan van een
tumor, aan de hand van de context waarin het zoekargument
werd gebmikt. In alle gevallen betreft het de klinische diag-
nose van de behandelende dierenarts, die in sommige geval-
len is gecontroleerd met behulp van histologisch onderzoek
van de tumor. Wanneer de diagnose tumor definitief werd
gesteld is deze diagnose toegekend aan het eerste consult
waarbij dit werd overwogen, door hieraan een code toe te

-ocr page 309-

Tabel 1. Verdeling van de geselecteerde kaarten op basis van de gevolgde
zoekstrategie.

zeker

misschien

niet

totaal

tumor

765(42,7%)

123 (6,9%)

72 (4,0%)

960 (53,6%)

gezwel

58 (3,2%)

19(1,1%)

7 (0,4%)

84 (4.7%)

\'-oom\'

214(12,0%)

190(10,6%)

342(19,1%)

746 (41,7%)

totaal

1037(57,9%)

332(18,6%)

421 (23,5%)

1790(100%)

N=I6049

Tabel 2. Percentage honden met tumor bij de 20 meest voorkomende
rassen.

Ras

Aantal

perc. met tumor

Bemer Sennenhond

281

5,19

Bobtail

180

8,33

Bouvier

753

7,70

Boxer

278

8,99

Chow-chow

124

8,87

Collie

277

1,81*

Dobennann Pincher

236

7,20

Duitse Herder

605

6,45

Dwergpoedel

197

11,17

Eng. Cocker Spaniel

235

15,32*

Fox-terriër

143

11,19

Golden Retriever

542

4,24*

Jack Russel Terriër

153

0,65*

Labrador Retriever

492

5,08

Malthezer Leeuwtje

227

0,44»

Mechelse Herder

430

3,72*

Poedel

356

10,39*

Rottweiler

508

5,51

Teckel

614

7,17

Yorkshire Terriër

808

5,57

Kruising

3456

7,15

Totaal

16049

6,46

* percentage verschil! significant van percentage van de totale populatie

kennen. Op deze wijze zijn alle aanwezig geachte gevallen
van een tumor onderscheiden en is het verband met ras, sexe
en leeftijd onderzocht. Hierbij is gebruik gemaakt van de be-
perkte mogelijkheden die het registratieprogramma bood om
de associaties te kwantificeren. Corrigeren voor leeftijd was
hierdoor niet mogelijk. De variabele ras is onderverdeeld in
de negentien meest voorkomende rassen en kruisingen. Bij
sexe is onderscheid gemaakt in vier categorieën, namelijk
mannelijk, mannelijk gecastreerd, vrouwelijk en vrouwelijk
gesteriliseerd. Dit omdat castratie en sterilisatie mogelijk in-
vloed hebben op het ontstaan vantumoren(l 1,15). Bij leeftijd
past het programma een afwijkende berekeningswijze toe.
Bij elk consult wordt de leeftijd van de hond bepaald. De leef-
tijd is onderverdeeld in categorieën van driejaren. Per catego-
rie is het percentage consulten waarbij voor het eerst een tu-
mor werd aangetroffen, berekend. Steeds is het percentage
honden dat met een tumor op consult is geweest berekend met
een 95%-betrouwbaarheidsinterval en is dit percentage ver-
geleken met dat van alle honden totaal. Bij de berekening van
het 95%-betrouwbaarheidsinterval is gebruik gemaakt van de
nonnale benadering van de binomiale verdeling.

RESULTATEN

Bij het gebruik van de drie zoekargumenten (Tabel 1), blijkt
dat de dierenartsen niet consequent zijn in het benoemen van
een tumor. Op 53,7% van de geselecteerde kaarten kwam het
woord tumor voor, op 6,8% het woord gezwel en op 41,7%
de uitgang -oom. De geselecteerde kaarten zijn ingedeeld in
drie categorieën: \'zeker\', \'mogelijk\' en \'niet\'. Van het totale
aantal honden (N=l 037) uit de drie praktijken is bij 6,5% via
bovenstaande procedure een tumor aangetroffen. In tabel 2,
de uitsplitsing naar rassen, vallen de percentages van de
Engelse cocker spaniel (15,3%), de Fox-terriër (11,2%), de
Dwergpoedel (11,2%) en de Poedel (10,4%) in negatieve zin
op met hoge percentages tumor-consulten. Het Malthezer
Leeuwtje (0,4%), de Jack Russel terriër (0,7%) en de Collie
(1,8%) vallen in positieve zin op door lage percentages. Bij
sexe (Tabel 3) blijkt dat teven significant meer voor tumoren
op consult komen dan reuen en dat gesteriliseerde teven en
gecastreerde reuen significant meer voor een tumor op con-
sult komen dan respectievelijk intacte teven en reuen. De
groep gesteriliseerde teven heeft het hoogste percentage tu-
moren met 11,3% en de reuen met 4,8% het laagste. Als laat-
ste is het verband van leeftijd met het optreden van tumoren
onderzocht (Tabel 4). De hoogste percentages consulten
waarbij sprake is van een tumor, komen voor bij honden tus-
sen de 12en 14jaar. Boven de 17jaar worden de aantallen zo
klein, dat ze niet te vergelijken zijn met de andere leeftijds-
groepen. Uit een vergelijking tussen de drie praktijken blijkt
dat er grote verschillen zijn in het percentage honden dat met
een tumor op consult komt. In de praktijk uit Oost-Nederiand
is dit het laagst met 4,1%, in de praktijk uit Zuid-Nederiand
is het percentage 7,3% en in Midden-Nederiand het hoogst
met 9,4%.

Tabel 3. Percentage van tumoren bij honden per geslacht.

Geslachtstype

Aantal

Perc. met tumor

Mannelijk

6968

4,75

Mannelijk gecastreerd

964

9,34

Vrouwelijk

5440

6,58

Vrouwelijk gesteriliseerd

2061

11,31

Totaal

160491

6,46

\' Inclusief honden waarvan het geslacht onbekend is fn = l6l6).

Tabel 4. Percentage tumoren van het aantal consulten per leeftijdsgroep.

Leeftijd (jaren)

aantal consulten Perc. consulten

met tumor

0-2

87781

0,054

3-5

59420

0,254

6-8

56111

0,449

9-11

37983

0,803

12-14

18978

0,912

15-17

4664

0,879

18-20

247

1,619

21-23

10

0,000

Onbekend

18371

0,577

Totaal

283565

0,366

-ocr page 310-

DISCUSSIE

Uit het onderzoek blijkt dat het gebruik van meerdere zoek-
argumenten noodzakelijk is, om alle gevallen van tumoraan-
wezigheid te vinden met behulp van de huidige programma-
tuur. Er is gebmik gemaakt van drie zoekargumenten, maar
ook hiermee is het niet zeker dat alle gevallen worden gevon-
den. Er kunnen nog andere omschrijvingen door de dieren-
artsen worden gebruikt, zoals knobbel, bobbel en bult en ook
spelfouten kunnen voor omissies zorgen. Bovendien kan het
zoekargument in een volledig ander kader voorkomen. De
lettercombinatie \'-oom\' komt behalve in de naam van tumo-
ren ook in diverse andere woorden voor, zodat kaarten ten
onrechte geselecteerd worden. Tenslotte wordt het zoekar-
gument soms in ontkennende zin gebmikt. Om deze proble-
men op te lossen dient een uniforme diagnose-classificatie te
worden ingevoerd, zodat één zoekargument alle relevante
kaarten selecteert. Een andere oplossing is het toepassen van
een gestandaardiseerd coderingssysteem van de ziekten in
het registratieprogramma door de producent, waarbij op de
patiëntenkaarten een specifieke code vermeld wordt door de
dierenarts als een ziekte wordt geconstateerd. Met behulp
van deze codes kunnen de gewenste kaarten eenvoudig wor-
den geselecteerd.

In het project \'Signalering in de gezelschapsdierenpraktijk\'
van NO VAD Coöperatie Ideëel (NCI) wordt door een groep
van zeven dierenartsen gewerkt aan een proef met uniforme
diagnose-stelling. Deze proef heeft verschillende doelstel-
lingen. Men wil ondermeer kijken naar de mogelijke ge-
schiktheid van de gegevens voor gebruik bij epidemiolo-
gisch onderzoek (1). Enkele van de bevindingen uit het
onderzoek worden hierna besproken. Ten eerste valt bij het
verband tussen ras en het optreden van tumoren op dat het
percentage honden met een tumor in de groep \'kmising\' dui-
delijk hoger is dan in de totale groep, terwijl er een lager per-
centage verwacht zou worden dan van alle honden totaal,
omdat kmisingen veelal genetisch sterker zijn. Mogelijk
wordt dit veroorzaakt door oververtegenwoordiging van
kmisingen van rassen, waarbij veel tumoren voorkomen. Uit
eerder onderzoek is naar voren gekomen dat sterilisatie een
beschermend effect heeft op het optreden van tumoren
(11,15), terwijl in dit onderzoek juist het tegendeel lijkt te
worden gevonden. Zowel bij gesteriliseerde teven als gecas-
treerde reuen zijn de percentages bijna tweemaal zo hoog als
bij intacte teven en reuen.

In dit onderzoek is echter niet vastgesteld of de tumor voor of
na de castratie of sterilisatie is ontstaan, zodat het de vraag is
of de hier gevonden associaties vergelijkbaar zijn met die uit
ander onderzoek. Bovendien kan een verband berusten op
het feit dat de dierenarts besluit een hond te castreren of te
steriliseren in verband met de aanwezigheid van een tumor.
Ook vergroot castratie of sterilisatie de kans op het ontdek-
ken van een tumor. Bij het verband tussen leeftijd en het op-
treden van tumoren gebmikt het programma een andere be-
rekeningswijze dan bij de andere exposities. Door het
berekenen van de leeftijd bij elk consult kan een hond meer-
dere malen met een andere leeftijd in de tabel voorkomen,
want elk consult tot en met het consult waarop een tumor
wordt gevonden, wordt meegeteld. Hierdoor is de interpreta-
tie van de uitkomsten voor leeftijd anders dan die voor de an-
dere variabelen. Er kan alleen geconcludeerd worden dat hoe
hoger de leeftijd van een hond is die op consult komt. des te
groter de kans dat er een tumor wordt aangetroffen. Dit komt
overeen met de verwachting.

Als de drie praktijken worden vergeleken valt op dat er grote
verschillen zijn in het percentage honden dat voor een tumor
op consult is geweest. Dit valt waarschijnlijk voor een groot
deel te verklaren uit praktijkkenmerken die aanzienlijke ver-
schillen kunnen vertonen. De praktijk in het oosten van
Nederland krijgt bijvoorbeeld veel patiënten uit andere prak-
tijken voor homeopathische behandeling van problemen.
Deze honden hebben meestal geen tumor. Naar de praktijk in
het midden van Nederland worden juist veel honden verwe-
zen met een tumor. De praktijk uit het zuiden van Nederiand
neemt wat dit betreft een middenpositie in. Deze verschillen
tussen de praktijken geven aan dat de patiëntenpopulaties het
resultaat zijn van alleriei vormen van selectie en niet noodza-
kelijk een afspiegeling vormen van de hondenpopulaties in
het praktij kgebied. Andere vormen van selectie die kunnen
spelen zijn verschillen in consultatie-frequentie, die samen-
hangen met ras en sterilisatie/castratie. Samenvattend moet
worden gesteld dat de resultaten in sterke mate kunnen zijn
vertekend door selectiebias. De registratie van dierenartsen
leent zich ook daarom niet zonder meer voor epidemiologisch
onderzoek. Wel kan de informatie uit de praktijkadministratie
van praktizerende dierenartsen bmikbaar zijn voor veterinair
zorgonderzoek. Dit is onderzoek van de vraag naar veteri-
naire zorg om het beleid in de veterinaire gezondheidszorg te
ondersteunen. Ook kan deze informatie dienen als basis voor
het verkrijgen van patiënten met een bepaalde aandoening
voor patiëntcontroleonderzoek. Het definiëren van een refe-
rentiegroep is hierbij een niet eenvoudig op te lossen pro-
bleem. De ideale referentiegroep, namelijk een random steek-
proef uit de bronpopulatie van patiënten, behoort niet tot de
mogelijkheden, omdat de bronpopulatie doorgaans niet is te
definiëren. Een referentiegroep die bestaat uit patiënten met
andere aandoeningen, is in verband met de eerder genoemde
selectiefenomenen niet zonder meer bmikbaar. Met enkele
veranderingen in de registratie van consulten door de prakti-
zerende dierenarts wordt epidemiologisch onderzoek beter
uitvoerbaar. In plaats van gebmik van \'vrije tekst\' om een
aandoening in de computer in te voeren, zou een standaard
omschrijving moeten worden gebruikt door de dierenarts of
zou aan het administratieprogramma een coderingssysteem
voor ziekten moeten worden toegevoegd, zodat het selecteren
van éénduidige categorieën beter mogelijk wordt.

DANKBETUIGING

De auteurs zijn het bedrijf Muinps tJusiness & Veterinary Services en dc
medewerkers van dit bedrijf dank verschuldigd voor de medewerking en het
gebruik van faciliteiten en software bij dit onderzoek. Zonder het bereidwil-
lig ter beschikking stellen van gegevens door een drietal dierenartsenprak-
tijken was het onderzoek niet mogelijk geweest.

SUMMARY

Potential of computerized medical records for epidemio-
logical research.

This sillily of the occurrence of liimours in dogs was carried out in order lo see
whether veterinary medical records can he used for epidemiological research.
The relationship hertveen tumour occurrence and breed, sev, and age was in-
vestigated by u.\\ing the electronic tumourcards for 16049 dogs from three vete-
rinary practices. Striking results include the difference in tumour occurence
between sprayed bitches (11.31%) and inlact bitches (6.5>t%). and the high
percentage of mongrels with a tumour (78.15%). Such une.xpecled re.sulls may
he the result of selection processes underlying the composition of the popula-
tion.

Because these registers do not use a standard diagnostic classification iyj-
tem. it is difficult lo identify alt dogs with a specific diagnosis. This means
thai registers cannot he used for aetiological epidemiological research.
However, they do contain valuable information for veterinary health care
research and can he used as a source of cases for case-control studies, pro-
vided that a .suitable mans of standardization is used.

-ocr page 311-

LITERATUURLIJST

1. Anonymus. Project \'signalering in de gezelschapsdieren-praktijk\' van
NCI. Tijdschr Diergeneeskd 1994; 119(13): 402-3.

2. Archer JR, Trainer DO, and Schell RF. Epidemiologic study of canine
blastomycosis in Wisconsin. J Am Vet Med Assoc 1987; 190 (10):
1292-5.

3. Esplin DC. Urinary bladder fibromas in dogs: 51 cases (1981-1985). J
Am Vet Med Assoc 1987; 190 (4): 440-4.

4. Garbe PL. The companion animal as a sentinel for environmentally re-
lated human diseases. Acta Vet Scand Suppl 1988; 84: 57-64.

5. Glickman LT, Schofer FS, and McKee LJ. Epidemiologic study of in-
secticide exposure, obesity and risk of bladder cancer in household
dogs. J Toxicol Environ Health 1989; 28:407-14.

6. Glickman LT, Domanski LM, Maguire TG, Dubielzig RR, and Churg
A. Mesothelioma in pet dogs associated with exposure of their owners
to asbestos. Environ Res 1983; 32:305-13.

7. Hayes HM, Tarone RE, Casey HW, and Huxsoll DL. Excess of semi-
nomas observed in Vietnam Service U.S. Military Working Dogs. J
Natl\'Cancerlnst 1990; 82(12): 1042-6.

8. Hayes HM, Hoover R, and Tarone RE. Bladder cancer in pet dogs: a sen-
tinel for environmental cancer? Am J Epidemiol 1989; 114 (2): 229-33.

9. Hayes HM, Tarone RE, Cantor KP, Jessen CR, McCumin DM, and

Small Animal Clinical Diagnosis By Laboratory Methods,
2nd edition.

M.D. Willard, H. Tvedten, G.H. Tumwald (Eds).

W.B. Saunders Comp., Philadelphia, 1994 (FSBN 0-7216-

5202-6) Prijs:/102,-.

Deze tweede druk is in vergelijking met de eerste dmk aan-
zienlijk geactualiseerd, zonder in omvang te zijn toegeno-
men. Het telt 377 pagina\'s, waarvan vier bladzijden met
kleine kleurenfoto\'s van hematologische en cytologische pre-
paraten. Waar de eerste dmk bijna geheel door de drie redac-
teuren was geschreven, hebben nu 13 auteurs bijdragen gele-
verd aan één of meer van de 16 hoofdstukken, hetgeen de
kwaliteit duidelijk ten goede is gekomen.
Het boekje is in de eerste plaats geschreven voor studenten en
voor dierenartsen in de gezelschapsdierenpraktijk. Het be-
oogt een handleiding te zijn voor snelle en gemakkelijke se-
lectie, toepassing en interpretatie van laboratoriumbepalin-
gen. Daarbij wordt in zekere zin probleem-georiënteerd te
werk gegaan. Niet alleen worden de differentieel diagnoses
van abnormale laboratoriumuitslagen gerubriceerd (oorza-
ken van hyperglycaemie, hyperekaliëmie, lage hematocriet-
waarde, neutrofilie, positieve ANA, etcetera), maar ook van
klinische symptomen (bijvoorbeeld polydipsie, ademhalings-
moeilijkheden, vocht in de thorax).

Aan de hand van \'algorithmen\' wordt aangegeven hoe een
dergelijk symptoom diagnostisch moet worden uitgewerkt en
wanneer daartoe welke laboratoriummethoden gekozen kun-
nen worden. De motivering van de keuzes wordt in de tekst
duidelijk uitgelegd, maar de toelichting van pathofysiologi-
sche achtergronden is, auteur afhankelijk, soms te specialis-
tisch, meestal vrij summier. Overigens dient de lezer zich te
realiseren dat algorithmen, hoe aantrekkelijk ook voor een
snelle werkwijze, bepaald niet zaligmakend zijn.
Algorithmen geven schematisch de prioriteiten aan met be-
trekking tot het diagnostisch en eventueel het therapeutisch
handelen. Die prioriteiten zijn voomamelijk gebaseerd op be-
schikbare middelen (apparatuur, etcetera), kosten en voor-

I ijMkir

Richardson RC. Case-control study of canine malignant lymphoma:
positive association with dog owner\'s use of 2,4-dichlorophenoxyace-
tic acid herbicides. J Natl Cancer Inst 1991;83(17): 1226-31.

10. Hayes HM, Morin MM, and Rubinstein DA. Canine biliary carci-
noma: epidemiological comparisons with man. J Comp Pathol 1983;
93:99-106.

11. Misdorp W. Canine mammary tumours: protective effect of late ova-
riectomy and stimulating effect of progestins. Vet Quart, 1988; 10(1):
26-33.

12. Misdorp W. Kanker bij huisdieren 11 Epidemiologie. Tijdschr
Diergeneeskd 1981; 106(17): 855-66.

13. Reif JS, Dunn K, Ogilvie GK, and Harris CK. Passive smoking and ca-
nine lung cancer risk. Am J Epidemiol 1992; 135 (3): 234-9.

14. Rothwell TLW, Howlett CR, Middleton DJ, Griffiths DA, and Duff
BC. Skin neoplasm of dogs in Sydney. Aust Vet J 1987;64(6): 161-4.

15. Sonnenschein EG, Glickman LT, Goldschmidt MH, and McKee LJ.
Body conformation, diet and risk of breast cancer in pet dogs: a case-
control snidy. Am J Epidemiol 1991; 133 (7): 694-703.

16. Thacher C, and Bradley RL. Vulvar and vaginal tumors in the dog: a
retrospective study. J Am Vet Med Assoc 1983; 183 (6): 690-2.

17. Thrusfield M. Companion animal epidemiology: its contribution to
human medicine. Acta Vet Scand, Suppl 1988; 84: 290-2.

spellende waarde van een test, respectievelijk het nuttig ren-
dement van een handeling. Dat kan van praktijk tot praktijk
verschillen.

De diagnostische prioriteiten van een eerstelijns gezelschaps-
dierenpraktijk in Nederland en een universiteitskliniek in
Michigan zijn totaal verschillend. De beschreven algorith-
men zijn naar de mening van referent meer op de laatste dan
op de eerste toegespitst. Dat betreft zowel techniek als
geografie. Vooral het sterk gericht zijn op Amerikaanse om-
standigheden vormt een beperking voor de Europese gebmi-
ker van het boekje en dat geldt niet alleen voor de algorith-
men. Zo wordt zeer uitgebreid aandacht besteed aan allerlei
gist- en schimmelinfecties die hier nooit of uiterst zelden
voorkomen. Leishmaniasis daarentegen wordt zelfs niet ge-
noemd. De kleurenfoto\'s zijn duidelijk en instmctief maar de
in de USA gebmikelijke kleurentechniek volgens Wright
geeft beelden die iets afwijken van de hier toegepaste May-
Grünwald Giemsa kleuring. Gebmikte eenheden zijn niet
aangepast aan de intemationale standaard (bijvoorbeeld Hb
in g/dl in plaats van in |x mol (Fe)/L).

Weliswaar zijn in een appendix normaalwaarden en een om-
rekeningstabel toegevoegd, maar deze laatste is incompleet.
De appendix bevat een uitgebreide lijst met gegevens over
servicelaboratoria in de USA en de kosten van bepalingen.
De Nederiandse dierenarts heeft daar weinig aan, evenmin als
aan de uitsluitend Amerikaanse handelsvertegenwoordigin-
gen voor reagentia en instmmenten. Anderzijds mag gecon-
stateerd worden dat men heeft geprobeerd de tekst goed bij de
tijd te houden. Zelfs stomatocytose bij Drentsche patrijshon-
den met FS-HG wordt genoemd, evenals de bepaling van de
cortisol/kreatinine ratio in urine voor het diagnostisch uitslui-
ten van hyperadrenocorticisme; een methode die in Utrecht is
ontwikkeld, maar onterecht door sommige Amerikanen
wordt gewantrouwd.

Ondanks genoemde beperkingen voor de Nederiandse ge-
bmiker, bevat het boekje een schat aan praktische infonnatie.
Veel vragen die bij praktiserende dierenartsen leven op het
gebied van de laboratoriumdiagnostiek en de relatie laborato-
riumdiagnostiek/klinische diagnostiek, kunnen met behulp
van deze uitgave accuraat worden beantwoord. Deze tweede
dmk is dan ook een prijswaardige en prijzenswaardige verbe-
tering van de eerste dmk en verdient zeker aanbeveling.

RJ. Slappendel

-ocr page 312-

G.A. Berghuis en H.G.M. Wesselink^

SAMENVATTING

Negenentwintig merries met retentio secundinarum wer-
den IV behandeld met een oxytocine-infuus. Bij 24 mer-
ries (83%) liwam de nageboorte binnen twee uur af.
Zesentwintig merries (90%) werden drachtig in het-
zelfde seizoen.

INLEIDING

Bij de merrie is retentio secundinamm (ret. sec.) het meest
voorkomende probleem rondom de partus. Complicaties die
hierbij kunnen optreden zijn, endometritis, metritis en een
inversie van één van de uterushoomen. De complicaties op
langere termijn kunnen zijn: hoefbevangenheid en een ver-
minderde vmchtbaarheid.

Wij hebben in onze praktijk een inventariserend onderzoek
gedaan naar de behandelingsresultaten en naar de latere ferti-
liteit van merries met retentio secundinamm.

MATERIAAL EN METHODEN

De eigenaren c.q. verzorgers van de merries werden van te
voren geïnstmeerd om veterinaire hulp in te roepen als de na-
geboorte twee ä drie uur na de partus nog niet was afgeko-
men. Uitdmkkelijk werd er bij verteld niet langer dan zes uur
te wachten in verband met bovengenoemde complicaties.

De merries werden IV behandeld met een infuus van 500 ml
fysiologische zoutoplossing, waaraan per 100 kg lichaams-
gewicht 8 -10 IE ocytocine was toegevoegd. Deze oplossing
werd met behulp van een braunule en een infuusset via de
Vena jugularis toegediend in ongeveer tien minuten. Indien
er reacties zoals zweten, onmst en koliek optraden, dan wa-
ren deze over het algemeen mild van aard. Nadat het infuus
was gegeven werd aan de eigenaar of verzorger de instmctie
gegeven te bellen als de nageboorte na twee uur nog niet was
afgekomen. Het aantal uren dat de merries reeds aan de nage-
boorte hadden gestaan op het moment dat met het infuus
werd begonnen, varieerde van drie tot twaalf uur, met een
gemiddelde van iets meer dan vijf uur. De groep merries be-
stond uit één Shetland pony, twee Fjorden ponies en 26 rij-
paarden. De gemiddelde leeftijd van de merries was 7,5 jaar,
met een variatie van vier tot 11 jaar.

Indien de nageboorte niet binnen twee uur na het toedienen
van het infiius was afgekomen, dan werd deze manueel ver-
wijderd en werd de utems intensief gespoeld met lauw-warm
kraanwater waaraan negen gram keukenzout per liter werd

Tijdschr Diergeneesk 1995; 120: 300

toegevoegd. De hoeveelheid water waarmee gespoeld werd.
varieerde van 30 tot 60 liter per behandeling.
Na het spoelen werd de eigenaar gevraagd de merrie twee
maal daags te temperaturen gedurende twee è drie dagen.
Indien de temperatuur hoger was dan 38,2°C werd de eige-
naar geadviseerd te waarschuwen. In dat geval werd de ute-
rus weer gespoeld. Intra-uterien werden geen antibiotica toe-
gediend. In hardnekkige gevallen werden wel antibiotica
parenteraal toegediend.

De eigenaren c.q. verzorgers werden geadviseerd de merrie
niet in de veulenoestms te dekken of te insemineren.

RESULTATEN

In totaal werden 29 merries gedurende 1994 door ons behan-
deld. In 24 gevallen (83%) kwam de nageboorte binnen twee
uur na het toedienen van het infuus af Bij vier merries moest
de nageboorte manueel verwijderd worden. Bij één merrie
kwam de nageboorte af, nadat er op het uit de vulva han-
gende deel lichte trekkracht was uitgeoefend.

Van de 29 behandelde merries werden er 16 (55%) in de eer-
ste benutte hengstigheid drachtig. In totaal zijn 26 (90%)
merries in 1994 drachtig geworden.

DISCUSSIE

De bovenbeschreven methode blijkt goed te voldoen om
merries met retentio secundinamm in hetzelfde seizoen weer
drachtig te krijgen. Zowel het drachtigheidspercentage van
de eerst benutte oestms als het totale drachtigheidspercen-
tage zijn normaal (1).

Misschien was het beter geweest een tweede oxytocine-in-
fuus te geven in die gevallen waarbij de nageboorte twee uur
na het eerste infuus nog niet was afgekomen. Dit moet echter
nader worden onderzocht.

Bij manuele verwijdering van de nageboorte ontstaan er
vaak endometriumbeschadigingen die nadelig zijn voor de
latere fertiliteit (2). Gezien de verkregen resultaten kan een
oxytocine-infuus voor de behandeling van merries met re-
tentio secundinarum zeker worden aanbevolen.

SUMMARY

Treatment and gestation results of mares with Retentio
Secundinarum.

Twenty nine mares with retained fetal membranes were treated IV with an
Oxytocine infusion. Within two hours the placenta released in 24 mares
(83%). Twenty sixe (90%) mares got pregnant during the same season.

LITERATUUR

1. Asbury AC. Management of the foaling mare. Proc American
Association of Equine Practitioners 1972: 487.

2. Arthur GH, Noakes DE, and Pearson H. Veterinary Reproduction and
Obstretrics 5th ed. BallièreandTindall, London 1982.

ItAAlif AMi-flii\'T \'"fr

BEHANDELINGS- EN DRACHTIGHEIDSRESULTATEN VAN
MERRIES MET RETENTIO SECUNDINARUM

DierenansenprakHjk Den Ham, Daarleseweg 10. 768.1 RE Den Ham.

-ocr page 313-

CERTIKED

Stichting Certificatie Kennisintensieve Dienstverlening

VETERINAIR-BEOORDELAAR

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft de Kwaliteitsrichtlijn voor
Dierenartsenpraktijken ontwikkeld. De Stichting Certificatie Kennisintensieve Dienstverlening
Certiked is gevraagd de toepassing van de richtlijn te controleren op verzoek van deelnemende
dierenartsen. Deze controles worden uitgevoerd door beoordelingsteams, bestaande uit een
kwaliteitsdeskundige, werkzaam bij Certiked en een veterinair-beoordelaar. De KNMvD en Certiked
roepen kandidaten op voor de functie van veterinair-beoordelaar.

FUNCTIE

Als veterinair-beoordelaar maakt u deel uit van de sectie veterinairen in het College van
Beoordelaars van Certiked. Veterinair-beoordelaars zijn belast met de toetsing van praktijken
van dierenartsen die een certificaat op de Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsenpraktijken
hebben aangevraagd. Veterinair-beoordelaars werken in een team onder de
verantwoordelijkheid van een teamleider.

U bent beschikbaar voor minimaal twintig beoordelingsdagen op jaarbasis. De eerste
beoordelingen zullen in het najaar van 1995 van start gaan. In deze functie werkt u onder
aanstelling door Certiked op basis van dagdeeltarieven.

PROFIEL

U bent dierenarts en heeft minimaal vijfjaar relevante werkervaring. U heeft bij voorkeur
ervaring met bedrijfsdoorlichting en kennis van kwaliteitsnormen. Het gevolgd hebben van
cursussen Veterinaire Apotheek I en Apotheekbeheer II strekt tot aanbeveling. U bent integer,
tactvol, maar ook vasthoudend. U bent door uw overtuigingskracht en overwicht een
waardevol gesprekspartner voor de dierenartsen. U bent in staat hun vertrouwen te winnen en
u bent een goede teamwerker.

Een goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid zijn noodzakelijk.
Leeftijdsindicatie: vanaf dertig jaar.

INTERESSE?

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de heer dr. Tj. Jorna, algemeen secretaris
van de KNMvD. Als u wilt solliciteren, stuurt u een brief met curriculum vitae aan de KNMvD,
postbus 14031, 3508 SB Utrecht, ter attentie van dr. Tj. Jorna en onder vermelding van
\'sollicitatie\'. Een eerste selectie uit de aanmeldingen wordt gemaakt door Certiked.
Voorwaarde voor uiteindelijke aanstelling na de selectie is het met goed gevolg doorlopen van
de cursus \'Kwaliteitsbeoordelaar\'. Deze cursus beslaat twee dagdelen en wordt in juni 1995
gegeven. De kosten van deze cursus komen voor rekening van de cursist. Degenen die
geslaagd zijn wordt een aanstelling als veterinair-beoordelaar aangeboden.

Uw reactie dient uiterlijk 26 mei 1995 te zijn

ontvangen. ■

-ocr page 314-

«t I m

iMVi% ir

BRDDKE HOSPITAL FOR ANIMALS

EEN BIJZONDERE VORM VAN DIERWELZIJN

Berichten en verslagen

w

Na afloop van de Eerste Wereldooriog
verkocht het Britse leger zijn cavale-
riepaarden, ezels en muildieren die in de
strijd tegen de Turken in Egypte waren
ingezet, aan lokale boeren. Toen de
Engelse generaal Brooke met zijn echt-
genote in het begin van de dertiger jaren
Egypte bezocht, zagen zij de eens zo
fiere, gezonde paarden temg als onder-
voede scharminkels, blind, bedekt met
wonden en geheel of gedeeltelijk ver-
lamd. Mevrouw Brooke ondernam me-
teen actie. De resultaten bleven niet uit.

During the 1st World War the Briti.sh
army used horses, donkeys and mules
for the campaign against the Ottomans
in Egypt. When the war was over, these
animals were sold to Egyptian farmers.

In the beginning of the thirties general
Brooke and his wife came to Egypt.
There they .saw the animals again but in
very had condition, undernourished,
blind, covered with wounds and fully or
partly paralysed. Immediately Mrs.
Brooke came into action. Help was not
long in coming.

Hoe het begon

Tijdens de Eerste Wereldooriog bond
het Bntse leger de strijd aan met de
Turkse bezetters van Egypte. Vanuit
Engeland werden duizenden paarden,
ezels en muildieren overgebracht naar
het land aan de Nijl. Toen de ooriog
voorbij was, bleek de Engelse regering
om financiële redenen niet bereid de
dieren temg te halen naar Engeland. Het
was goedkoper de dieren achter te laten
en te verkopen aan de Egyptische boe-
ren. Dit besluit werd door lang niet alle
Britse officieren in dank aanvaard. Zij
voorzagen welke ellende de dieren tege-
moet zouden gaan en velen kozen voor
een in hun ogen humanere oplossing. Zij
namen hun dieren mee een eind de woe-
stijn in, om ze daar dood te schieten. De
overige dieren werden verkocht aan de
lokale bevolking. Helaas was er geen re-
kening mee gehouden, dat de dieren niet
goed bestand waren tegen het barre
woestijnklimaat en dat de nieuwe eige-
naren er andere gewoonten op na hiel-
den om met deze dieren om te gaan. In
de jaren tussen 1919 en 1930 stierven
duizenden dieren ten gevolge van de
ontberingen en de slechte verzorging.
In 1930 kwamen generaal Brooke en
zijn echtgenote naar Egypte en zij zagen
in welke hopeloze toestand de eens zo
fiere Britse legerpaarden verkeerden.
Mrs. Brooke schreef in haar dagboek:
The most dreadfijl looking horse I have
ever seen in my life... bis hips are like
hat racks\'. Mrs. Brooke aarzelde niet
lang en besloot het paard van de eige-
naar temg te kopen om het pijnloos te la-
ten afinaken. Maar naar schatting waren
er nog zo\'n 200 legerpaarden in Cairo
die er minstens even slecht aan toe wa-
ren en hoevelen waren er nog in de rest
van Egypte?

BRITSE ZORG VOOR HET WELZIJN VAN PAARDEN EN EZELS

Het weigeren van de Engelse scheepvaartmaatschappijen om nog langer vee-
transporten uit te voeren naar Europa, stoelt op een diepgeworteld Brits gevoel
voor het welzijn van dieren. Men beperkt zich echter niet tot de dieren in eigen
land, maar ook buiten Groot-Brittanië worden inspanningen getroost om mis-
standen op het gebied van het houden van dieren op te heffen.
In het novembernummer van Onze Wereld (1994) staat een artikel van Peter
Conradt over de bemoeienissen van liefst vier organisaties van Britse dieren-
liefhebbers met dieren over de grens. Eén daarvan is The Society for the
Protection of Animals Abroad, afgekort SPANA.

Het begon in 1921 toen Kate en Nina Hosali, moeder en dochter, aldus het arti-
kel, op hun reis door Noord-Afrika emstig gechoqueerd raakten door de wijze
waarop de ezels behandeld werden. Kate bleef in Noord-Afrika om haar leven
te wijden aan de verbetering van de levensomstandigheden van de ezel. De hui-
dige SPANA-teams bestaan uit lokale dierenartsen en -verzorgers die stad en
land afreizen om hulp te bieden. Een andere vereniging, de Svendsen Tmst, laat
de zieke en mishandelde ezels zelfs overvliegen naar Engeland om ze een ver-
zorgde oude dag te geven.

In totaal behandelt SPANA zo\'n 300.000 dieren per jaar, waaronder kamelen,
straathonden en katten. Overigens heeft de vereniging het momenteel moeilijk,
gezien het totaal aantal leden dat 7000 bedraagt.

Een vergelijkbaar verhaal is dat van de Brooke Hospital Foundation dat ons
werd toegezonden. Dit geeft in meer detail de voorgeschiedenis en verdere ont-
wikkeling aan. Veel van wat over deze stichting wordt verteld, geldt mutatis
mutandis ook voor SPANA.

IV. Svbesma

Zij besloot ook fondsen te werven om
alle nog in leven zijnde dieren die de
Britten in de oorlog hadden ingezet, te-
mg te kopen en zo mogelijk naar
Engeland te verschepen of ze af te laten
maken om hun een verder lijden te be-
sparen. Daartoe schreef zij een wervend
artikel in de \'Moming Post\' en het resul-
taat bleef niet uit. Het geld stroomde
binnen. Van de 22.000 paarden die in
1919 in Egypte waren achtergelaten,
konden er 5000 worden temggekocht.
Sommige dieren kregen een veterinaire
behandeling en werden temggezonden
naar Engeland. Vele andere moesten he-
laas worden afgemaakt, omdat zij in te
slechte conditie verkeerden. Tevoren
echter werd hen nog enkele dagen mst
gegund in een schone stal en kregen zij
goed voedsel en zuiver drinkwater toe-
gediend.

Maar wat aanvankelijk bedoeld was als
een eenmalige actie, werd het begin van
een permanente hulpveriening. De roem
van Mrs. Brooke verspreidde zich onder
de Egyptische bevolking en weldra had-
den de inwoners van Cairo de weg naar

-ocr page 315-

de Sharia Bairam al-Tunsi (de straat
waar Mrs. Brooke haar dierenkliniek
had geopend) ontdekt, zodat ook andere
dieren voor medische behandeling wer-
den aangeboden. Vanuit Engeland bleef
ook het geld toestromen, zodat Mrs.
Brookes\' idealen blijvend verwezenlijkt
konden worden. Zij schreef in haar dag-
boek: \'Een dier is een dier en heeft niets
met politieke strubbelingen van mensen
te maken\'. \'Ook een dier heeft rechten
en die dienen geëerbiedigd te worden\'.

Het Brooke Hospital thans

Dankzij deze filosofie heeft het naar
Mrs. Brooke genoemde Brooke Hos-
pital steeds kunnen doorwerken, on-
danks de talloze conflicten waarbij de
Engelsen in het Midden Oosten betrok-
ken waren. Daarom ook heeft het
Brooke Hospital haar werkzaamheden
kunnen uitbreiden naar andere gebie-
den, te weten Jordanië, Pakistan en
India.

In Egypte exploiteert \'The Brooke\' vijf
vaste dierenklinieken, te weten in Cairo,
Edfu, Alexandrië, Aswan en Luxor.
Daarnaast zijn er twee mobiele teams
actief op markten en in de heuvels van
de Zabbalin. Er werden in 1993 82.804
behandelingen uitgevoerd, een stijging
van 30% ten opzichte van 1992. In
Jordanië heeft \'The Brooke\' sinds 1988
een dierenkliniek. In Pakistan behande-
len de zes veterinaire teams jaarlijks
meer dan 50.000 paarden en in India be-
handelen twee teams meer dan 12.000
paarden per jaar.

Ondervoeding, cachexie, tetanus, ko-
liek, bronchitis, vergroeide hoeven,
schaafwonden ontstaan door tuig- en
zadeldrukking, lordose door te zware
belasting van de rug, veriammingen,
kreupel gaan en vaak een combinatie
van deze klachten komen veel voor.
Daarnaast hebben veel dieren brand-
wonden, ontstaan doordat de bloedende
wonden (waarin maden vrij spel heb-
ben) door de lokale bevolking worden
dichtgeschroeid met een brandend stuk
hout.

In Cairo heeft het Brooke dierenhospi-
taal de beschikking over röntgenappara-
tuur, liften en een volledig geëquipeerde
operatiezaal, die tot de modernste van
heel Noord-Afrika gerekend worden.

Kostenaspect

Vetennaire behandelingen door dieren-
artsen die aan The Brooke verbonden
zijn, zijn in principe gratis voor diege-
nen die de financiële middelen niet heb-
ben om de behandeling te bekostigen.
Als het nodig is een dier gedurende
enige tijd in een van de klinieken op te
nemen, krijgt de eigenaar die voor het
levensonderhoud van hem en zijn gezin
afhankelijk is van zijn trek- of lastdier
een financiële ondersteuning om tijde-
lijk een ander dier te huren. Daarmee
wordt voorkomen, dat het dier een me-
dische behandeling wordt onthouden,
omdat de eigenaar te arm is. Als een dier
onverhoopt moet worden afgemaakt,
krijgt de eigenaar een kleine financiële
tegemoetkoming als eerste aanbetaling
voor een nieuw dier. Dit gebeurt om het
dier een verdere lijdensweg te besparen.
Het dier zelf blijflt nog enkele dagen in
de kliniek waar het een box krijgt met
schoon stro en vers drinkwater en goed
voedsel toegediend krijgt. Daama wordt
het pijnloos uit zijn lijden verlost.
De dierenartsen van The Brooke zijn
speciaal opgeleid en afkomstig uit het
land zelf Zij ontvangen een salaris dat
naar lokale maatstaven mim voldoende
is, zodat zij zich geheel beschikbaar
kunnen stellen voor het werk van The
Brooke. Daamaast maken assistenten,
hoefsmeden, zadelmakers en admini-
strateurs deel uit van de teams.

■■ I ffi

Maar The Brooke doet meer

Buiten de klinieken zijn troggen ge-
plaatst met drinkwater, dat enkele malen
per dag ververst wordt. Ook bouwt The
Brooke afdaken, waaronder de paarden
gestald kunnen worden om ze tegen de
felle zon te beschermen. Belangstellen-
den worden zowel groepsgewijs als in-
dividueel in de klinieken rondgeleid en
niet zelden treft men er dus schoolkinde-
ren aan, immers wie de jeugd heeft,
heeft dc toekomst. Voorts stelt The
Brooke prijzen beschikbaar voor de b)est
verzorgde dieren. Dit heeft vooral in

UITBREIDING COLLECTIE
Reptielen

Recent is de collectie uitgebreid met
een videoband afkomstig van UVCE
London (A82, 35 minuten), waarin
het onderzoek en de \'handling\' van
schildpadden, slangen en hagedissen
worden behandeld. De Engelse die-
renarts Martin Lawton tracht aller-
eerst de lichte \'remming\' die veel
praktici moeten overwinnen als ze
dergelijke patiënten moeten behande-
len, weg te nemen. Verschillen en

Luxor geleid tot een aanzienlijke verbe-
tering van het lot van de paarden die
-veel te zwaar- beladen rijtuigjes met
toeristen langs de archeologische be-
zienswaardigheden trekken. Ieder dier
dat een van de klinieken verlaat, wordt
voorzien van nieuwe hoefijzers en een
tuig dat op maat vervaardigd is.
Dierenartsen bezoeken de afgelegen
dorpen en geven voorlichting over voe-
ding en behandeling.
De kosten worden nagenoeg geheel ge-
dekt door financiële giften, donaties, er-
flatingen en legaten. Daamaast ontvangt
The Brooke giften in natura. In de be-
ginjaren kwamen de financiële midde-
len alleen binnen vanuit Engeland.
Langzamerhand krijgt The Brooke ook
buiten Groot-Britannië bekendheid. Dit
artikel is bedoeld om deze vorm van
diergeneeskundige hulp en steun onder
de aandacht van de Nederlandse dieren-
artsen te brengen. U kunt ook mee doen
via de Stichting Brooke Hospital
Nederland. De stichting is gevestigd in
Deume, Postbus 374. Telefonisch is de
stichting bereikbaar onder de nummers
02903-1208 en 04930-22507. Het giro-
nummer van de stichting is 55 68 671.
Het banknummer is 49 24 41 294. De
minimumcontributie bedraagt f 25,—
per jaar.

LITERATUUR;

Sara Searight. Oasis -60 years of the Broolce
Hospital for Animals, Caine (Wiltshire), 1993,
ISBN 09521652 01.

Glenda Spooner, For Love of Horses -Diaries of
Mrs. Geoffrey Brooke, London, z.j. (na 1953).
Brochure Brooke Hospital for Animals -The story.
London, febr. 1994. Idem Nederlandse tekst
Deume, juni 1994. Brooke News October 1993.
Brooke News Spring 1994.

W.R SPECKMANN STICHTING

overeenkomsten tussen genoemde
diersoorten worden getoond en de in-
terpretatie van wat \'normaal\' en \'ab-
normaal\' aan deze patiënten is.
Behandeld worden verder het toedie-
nen van medicijnen en het voorkomen
van krabben en bijten. Bij de film is
een werkboekje met onder andere
vragen en antwoorden en een uitge-
breide literatuurlijst.
De band is uitsluitend te koop (f 173,-
exclusief btw, inclusief verzending).
(Er was al een dia-serie in de collec-

-ocr page 316-

tie, genaamd: \'Nomiale reptielen\' en
een dia-serie over \'ziekten van schild-
padden\' van P. Zwart e.a. die beide
uitsluitend te huur zijn, respectieve-
lijk f56,- en f77,-).

Psittacose bij vogels en mensen

Deze dia-serie (B47, 16 dia\'s met
twee geluidsbanden en een werk-
boekje), ook uit de collectie van
UVCE, beschrijft de eigenschappen
van Chlamydia psittaci, de verwekker
van papegaaieziekte, en de epidemio-
logie en symptomen, zowel bij men-
sen als vogels. Diagnose en behande-
ling krijgen mime aandacht. De twee
tapes geven commentaar bij de dia\'s,
respectievelijk een discussie tussen
veterinairen en medici. Deze serie is
zowel te huur (f 44,-) als te koop
(f125,-).

U kunt deze produkties telefonisch
aanvragen bij Rita Lamens, AUV/
WFSS, tel.: 08850-94321, tijdens de
ochtenduren.

Good Veterinary Practice, Kwali-
teitszorg, Straling en veiligheid

We raken steeds meer doordrongen
van het feit dat wij als dierenartsen
een bedrijf hebben en als ondeme-
mers een speciale verantwoordelijk-
heid hebben naar het publiek toe,
maar ook naar ons personeel. Dit
geldt op velerlei terrein, maar met
name ten aanzien van de veiligheid.
We kunnen dan denken aan de geva-
ren die iedereen loopt door aggressi-
viteit van dieren, die vaak spectacu-
lair genoeg zijn en daarom ieders
aandacht krijgen. Maar de gevaren bij
het afwegen van medicijnen, het in-
ademen van narcosegassen en het ma-
ken van röntgenopnamen zijn on-
zichtbaar, doch niet minder belang-
rijk.

il I ••

111 ifli f 1 itfjmiMfi\'

Straling en veiligheid I. Assistentes

Onder deze titel heeft de W.F. Speck-
mann Stichting een video aangeschaft
die gemaakt is door UVCE in Londen
en speciaal bedoeld is voor assisten-
tes in de praktijk. In bijna iedere prak-
tijk zijn full-time assistentes, deeltij-
ders en stagiaires die allen meer of
minder vaak in de röntgenkamer ko-
men. Als werkgever hebben wij een
eigen verantwoordelijkheid.
Niemand mag ons kunnen verwijten
dat we te weinig voorlichting hebben
gegeven. Als een assistente later
moeilijk zwanger wordt, moet boven
iedere twijfel verheven zijn dat wij al-
les in het werk hebben gesteld om de
de gezondheidsrisico\'s van haar func-
tie zoveel als mogelijk is te beperken.
Komt het tot een aansprakelijkstelling
dan kan niet volstaan worden met een
verwijzing naar een gesprek waarin
we iets gezegd hebben in de geest
van: wees voorzichtig.

De video geeft in eenvoudige termen
uitleg over de aard van röntgenstralen
en de gevaren. Alle aspecten die van
belang zijn om de gevaren te onder-
kennen, maar vooral ook om deze te
beperken, worden op instructieve
wijze behandeld.

Met een simulatiemodel worden de
effecten gedemonstreerd. Om het be-
zwaar van de Engelse tekst weg te ne-
men is het script in het Nederiands
vertaald. Voorgesteld wordt dat de
dierenarts eerst de tekst laat lezen,
dan de video laat bekijken en daama
verzoekt de vragenlijst in te vullen. Er
is een apart antwoordenboekje, alles
in het Nederiands. Achter in het werk-
boek is een handtekeningenlijst
waarin de assistentes en stagiaires die
successievelijk in de praktijk werk-
zaam zijn, tekenen dat ze de instmctie
gevolgd hebben. Wat formalistisch,
maar bij kwaliteitszorg past het om
vast te leggen welke voorzorgen we
hebben getroffen. Ons advies is om de
film in de kast te hebben liggen en van
iedereen die nieuw komt, te vragen de
procedure te doorlopen.

Straling en Veiligheid II. Dieren-
artsen

Ook de dierenarts zit vaak met vra-
gen. De UVCE heeft een video ge-
maakt waarin een radiologisch spe-
cialist een prakticus adviezen geeft
bij de beoordeling van zijn bestaande
apparaat en de overwegingen bij de
aankoop van een nieuw. Ook de ont-
wikkelapparatuur, versterkingsscher-
men, veiligheidseisen ten aanzien van
de röntgenkamer en de gevaren van
het maken van foto\'s buiten worden
besproken. Bij de film is het
Engelstalige script beschikbaar, een
boekje met vragen en antwoorden,
een Engelstalige leiddraad voor de
bescherming tegen straling in de vete-
rinaire praktijk en de Neder-
landstalige samenvattingen van de le-
zingen die gehouden zijn op een
symposium van Animed/ Virbac en
Hospital Equipment Services in
Bunnik op 8 september 1994. Een
film die behalve voor direct eigen ge-
bruik ook dienst kan doen bij het aan-
trekken van nieuwe collegae zonder
veel röntgenologische ervaring.
Beide films mogen we alleen verko-
pen, A74 Straling en Veiligheid 1 kost
f138, A76 Straling en Veiligheid 11
f 143, beide exclusief BTW en inclu-
sief verzending.

Bestellen bij de A.U.V./ W.F.Speck-
mann Stichting tel.: 08850-94321.

ONDERZOEK BIJ MOVIR BEKROOND MET PROMOTIE IN
ZWEDEN

Op 10 maart 1995 verdedigde Jan
Willem van Doom, arts, zijn proef-
schrift \'Low back disability among
self-employed dentists, veterinarians,
physicians and physical therapists in
the Netherlands\' aan de Universiteit
van Göteborg (Zweden). De promo-
vendus verrichtte het onderzoek bij de
arbeidsongeschiktheidsverzekeraar
voor het vrije beroep Movir te
Nieuwegein. Het proefschrift is geba-
seerd op een retrospectief onderzoek
naar arbeidsongeschiktheid door lage
mgklachten (LRK) van 1977 tot 1990
en een studie over het effect van een
vroeg interventieprogramma bij de-
zelfde oorzaak van arbeidsongeschikt-
heid.

Uit de literatuur is bekend dat een hoog
opleidingsniveau, hoge inkomsten en
het zelfstandige beroep beschemiende
factoren zijn voor arbeidsongeschikt-
heid door LRK. Opvallend is daarom
dat gedurende de studieperiode de in-
cidentie van arbeidsongeschiktheid
door LRK toenam van 3,5 naar 7,4 per
1000 verzekerden. Deze stijging werd

-ocr page 317-

voornamelijk veroorzaakt door zoge-
naamde niet-specifieke LRK. Ten op-
zichte van het totaal uitgekeerde be-
drag aan compensatie van arbeids-
ongeschiktheid stegen de kosten van-
wege LRK van 5,7% naar 13%. Deze
ontwikkeling komt overeen met die
voor de gehele werkende bevolking in
Nederland. Echter, de incidentie van
arbeidsongeschiktheid langer dan één
jaar is wel drie keer lager dan die bij de
gehele werkende bevolking. De stij-
ging van de arbeidsongeschiktheid
wordt in verband gebracht met sociale
veranderingen in de verschillende be-
roepsgroepen en in de gehele samenle-
ving.

m tf

••»i ■ it

tStméMm

In het kader van het vroege interven-
tieprogramma werden verzekerden in
het begin van hun arbeidsongeschikt-
heid thuis bezocht door een arts van
Movir. Medische, psychosociale en
ergonomische factoren werden geëva-
lueerd. Het programma was gericht op
het creëren van onderiing vertrouwen,
het stimuleren van actieve revalidatie,
waaronder geleidelijke temgkeer naar
het werk, en goede communicatie met
de behandelend arts. Het programma
was succesvol. Ten opzichte van een
historische controlegroep daalde het
aantal arbeidsongeschikten met een
cumulatieve duur van één jaar of lan-
ger met mim 50%. De promovendus
stelt dat het vroege interventiepro-
gramma sociaal-economische beteke-
nis kan hebben, als het ingevoerd zou
worden bij de uitvoeringsorganen voor
de Sociale Verzekeringswetten en bij
andere arbeidsongeschiktheidsverze-
keraars.

ANIMAL WELFARE WORKING GROUP OF THE FVE

De werkgroep Animal Welfare Work-
group of the FVE vergaderde op 13
November 1994 in Bmssel. De voor-
zitter heeft ook nu weer zijn teleurstel-
ling tot uitdrukking gebracht over het
feit dat in de Europese Unie (EU) veel
gesproken en geconfereerd wordt over
dierenwelzijn, maar dat van enige
daadkracht vanuit Bmssel niets te be-
speuren valt.

Ontwerp aanbevelingen houden van
kippen

Vertegenwoordigers van het bedrijfs-
leven pleiten voor een maximale licht-
hoeveelheid van 3-5 Lux. Dr. Manser
(Cambridge) heeft aangetoond dat
lichthoeveelheden beneden 20 Lux ge-
zondheidsproblemen bij de kippen
kunnen veroorzaken. Het pleidooi
voor een gering aantal Lux werd ge-
daan omdat bij weinig licht minder
kannibalisme voorkomt. Om dit tegen
te gaan zal het systeem van kippenhou-
derij moeten worden veranderd. Het
bedrijfsleven moet dit op een andere
manier oplossen, niet door de dieren in
het donker te houden. In 1986 is lee-
wieken verboden in de EU. Het ver-
baasde de aanwezigen dat dit in
Nederland nog schijnt te gebeuren.
Hier zal nadere informatie over wor-
den ingewonnen.

Ontwerp aanbevelingen: houden
van eenden

Verschillende zaken zijn problema-
tisch, zoals: beschikking over water,
comgerende ingrepen, verwarming
voor kuikens, hoeveelheden licht,
brandpreventie en gedwongen voe-
ding. Alleen eenden van één bepaald
type (Muscovy) zouden gedwongen
gevoederd mogen worden.

Struisvogels

Het \'Standing Committee on the Wel-
fare of Animals kept for Farming
Purposes\' heeft de FVE advies ge-
vraagd over welzijnsaspecten in ver-
band met de houderij van stmisvogels.
Verwondingen van poten komen voor
wanneer de dieren op een natte en
gladde bodem worden gehouden en
nekbeschadigingen bij het in bedwang
houden. In Australië is gebleken dat
koude beter wordt verdragen dan voch-
tigheid. In sommige EU-lidstaten, zoals
Duitsland, pleiten dierenartsen ervoor
om stmisvogelhouderij te verbieden. Er
is behoefde aan regelgeving met betrek-
king tot vangen en bedwelming. Veren
plukken bij levende dieren schijnt te ge-
beuren. Dit is niet acceptabel.

Proefdieren

Een FVE-werkgroep Proefdieren, onder
voorzitterschap van de Nederiandse col-
lega Mevr. Dr. V. Baumans is opgericht.
De eerste activiteiten zullen zijn:

- Vaststellen of er in de lidstaten des-
kundigen op dit terrein zijn en zo ja,
wie.

- Inventarisatie van de opleidingen.

- Het zenden van een deskundige naar
de vergaderingen in Straatsburg.

Een voorstel is gedaan om ook een FVE-
werkgroep Biotechnologie op te richten.

Dit onderwerp zal ook door de werk-
groep Proefdieren worden behartigd.

Europese Conventie Gezelschaps-
dieren

De belangrijkste onderwerpen waren:

- Zwerfdieren. Dit is in Zuid-Europa
een groot probleem.

- Fokken en corrigerende operaties. In
sommige landen wordt onder dmk
van hondenfokkersorganisaties ingre-
pen als couperen van staarten en oren
nog steeds is toegestaan.

- Wilde dieren als huisdier. Hierbij ont-
staan hygiëne- en welzijnsproblemen.

Dierentransporten:

Het is nog niet gelukt om in de EU over-
eenstemming te vinden over de maxi-
mum reistijden. De voorstellen variëren
tussen acht en 22 uren. Tellen de vaartij-
den op schepen mee als reistijd? Het is
nu een politiek probleem en geen wel-
zijnsprobleem geworden.
Het publiek krijgt via de pers nu de in-
dmk dat alle diertransporten kwellingen
zijn en dat is niet juist. Slachtdieren wor-
den echter nog steeds over te grote af-
standen vervoerd. De werkgroep blijft
van mening dat dieren zo dicht mogelijk
bij de mesterij geslacht moeten worden.

J. Minderhoud

KOPIJ OP DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één A4-tje
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van regels gelieve geen harde returns te geven.

-ocr page 318-

Om het verspreiden van besmettelijke
dierziekten tegen te gaan, is een goede
transporthygiëne belangrijk. Uit prak-
tijkonderzoek is gebleken dat de
meeste veewagens na reiniging en ont-
smetting niet goed schoon zijn. Op
verzoek van de Veterinaire Dienst
heeft de IKC-afdeling Varkens-
houderij een rapport opgesteld, waarin
voorstellen zijn gedaan voor een stmc-
turele verbetering van het reinigen en
ontsmetten van varkenstransportmid-
delen. Het rapport geeft een helder
overzicht van de aard en de omvang
van de problematiek en komt ook met
oplossingsrichtlijnen op de proppen.
Het belangrijkste voorstel in het rap-
port is in de wetgeving een eenduidige
hygiënevorm vast te leggen, op basis
waarvan veewagens kunnen worden
ingedeeld in de klassen \'schoon\' of
\'vuil\'. Daaraan zou dan een routine-
matige en steekproefsgewijze hygië-
necontrole gekoppeld moeten worden.
Een dergelijke systematiek blijkt in
andere branches op het gebied van de
hygiëne goed te werken. Transporteurs
krijgen in dat geval meer verantwoor-
delijkheid en manoevreermimte om de
hygiënenorm te realiseren, op een ma-
nier die hun bedrijfsvoering het best
past. De thans in regelgeving vastge-
legde protocollen voor reinigen en ont-
smetten zouden daarmee kunnen ver-
vallen.

Het rapport levert nuttige informatie
op voor diegenen die beleidsmatig of
in de praktijk te maken hebben met het
reinigen en ontsmetten van veewa-
gens. Het rapport is mede tot stand ge-
komen met medewerking van het mi-
nisterie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, de rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees, de
Gezondheidsdiensten voor dieren en
het Bedrijfschap voor de Handel in
Vee.

HYGIENE IN HET VARKENSTRANSPORT

Het rapport \'Hygiëne in het varkens-
transport\' is te verkrijgen door ƒ 16,--
over te maken op Postbankrekening 43
19 39 ten name van IKC-Veehouderij
te Ede, onder vermelding van publica-
tienummer G22 en uw naam en adres.

Jaar 1994

Tijdens de verslagperiode bestond de
Commissie uit prof dr. E.J. Ruitenberg,
voorzitter namens de Nederlandse
Vereniging voor Pathologie, prof dr.
J.E. van Dijk, namens de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde, prof dr. J.G. Vos,
vice-voorzitter vanuit dc toxicologische
pathologie en vaccinologie, prof dr. J.J.
Wecning, vanuit de experimentele pa-
thologie, dr. R.A. Woutersen, vanuit de
discipline industriële toxicologische pa-
thologie en dr. J.J.T.W.A. Strik, secreta-
ris.

Drie proefdierpathologen in opleiding
voltooiden de opleiding en werden er-
kend.

De voortgang van het opleidingspro-
gramma van de proefdierpathologen in
opleiding werd bewaakt door het hou-
den van penodieke voortgangsgesprek-
ken.

Er zijn per 31 december 1994 33 geregi-
streerde en vier proefdierpathologen in
opleiding.

De opleidingsinstituten zijn de Vak-
groep Pathologie van de Faculteit der
Diergeneeskunde, TNO-Voeding en het
Laboratorium voor Pathologie van het
RIVM.

Het reglement is aangepast. Het pro-
gramma is in bewerking genomen.
Contacten zijn onderhouden met de

N WP, de KNMvD en de NVT over het
reglement en het opleidingsprogramma.
Dit betrof in het bijzonder de voorgeno-
men differentiatie in erkenning als
proefdierpatholoog en toxicologisch pa-
tholoog. Aanleiding hiertoe was de aan-
sluiting bij internationale ontwikkelin-
gen in deze beroepsgroep en de eisen
met betrekking tot de kwalificatie van
de beroepsbeoefenaren op het gebied
van de toxicologische pathologie. Met
het oog hierop is de Nederiandse
Vereniging van Toxicologie uitgeno-
digd in de koepelorganisatie plaats te
nemen. Omdat ook de erkenning als
toxicoloog bij de NVT herzien gaat

Wat is UW diagnose?

KLINISCHE GEGEVENS

Een vier jaar oude niet gecastreerde
Basset teef wordt aangeboden met als
klacht dat de hond sinds een halfjaar af
en toe bloed in de urine heeft. De laat-
ste twee maanden plast het dier soms
in huis, maar de eigenaar heeft geen
klachten over de frequentie waarmee
worden, is in afwachting hierop geen
voomitgang geboekt.
Verder is contact onderhouden met de
IFSTP (Intemational Federation of
Societies of Toxicological Patholo-
gists).

JAARVERSLAG COMMISSIE REGISTRATIE
PROEFDIERPATHOLOGEN

In het afgelopen verslagjaar kwam de
Commissie tweemaal bijeen.
Uit de inkomsten van het certificaat
werden de hieraan verbonden kosten ge-
dekt.

In opleiding zijn:
Drs. A.H.C. Baselmans
Drs. D. Goovaerts
Dr. W. de Jong
Drs. P.M. Dortant
Nieuw erkend zijn in 1994:
Dr. M. Meijers
Dr. J.H.J. van Nesselrooij
Drs. M.V.W. Wijnands

WAT IS UW DIAGNOSE?

de hond moet worden uitgelaten. De
hond perst niet overmatig tijdens of na
het plassen. Op tweejarige leeftijd is na
een nomiale dracht één dode pup ge-
boren. De laatste loopsheid is meer dan
een half jaar geleden. Het eet- en
drinkpatroon is normaal.

Het algemeen onderzoek levert geen
bijzonderheden op. De vulva is niet ge-
zwollen en er is geen uitvloeiing. Bij
buikpalpatie worden er, behalve een
sterke défense musculaire, geen bij-

-ocr page 319-

zonderheden waargenomen.

Het resuhaat van het urineonderzoek is

als volgt:

pH 6.5; bloed ; eiwit - ; glucose -.
Het soortelijk gewicht bedraagt 1.025.
In het sediment bevinden zich veel
erytrocyten en geen kristallen.

Echoscopisch onderzoek van het cau-
dale abdomen met een 5 MHz sector
transducer levert het volgende sagit-
tale beeld vanuit de linea alba:

A

ngezonden brieven

Onlangs werd in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde (1995; 120: 11) on-
der de kop \'Wetenschap\' het artikel
\'Lagere dosering - Optimaal effect in
de Gezelschapsdierenpraktijk\' gepu-
bliceerd. In dit artikel worden een aan-
tal praktijkervaringen vermeld. Wij
hebben grote problemen met het in het
eerste voorbeeld genoemde gebruik
van progestagenen bij miliaire derma-
titis bij de kat. Ons inziens is er geen
enkele indicatie voor het gebruik van
progestagenen bij miliaire dermatitis.
Het in de praktijk vaak geconstateerde
positieve effect van progestagenen
moet waarschijnlijk toegeschreven
worden aan de intrinsieke glucocorti-
coïde activiteit van de synthetische
progestagenen (1,2,3,4). Gezien de
mogelijke bijwerkingen van deze pro-
gestagenen, zoals cysteuze endome-
trium hyperplasie/endometritis (ook
bij poezen waarbij een ovariëctomie is
uitgevoerd) en fibro-adenomatose, kan
beter gekozen worden voor
Predniso-
lon
als men een glucocorticoid effect

wil bereiken.

Graag hebben wij hiermee voldaan aan
de vraag van de auteur, in de laatste re-
gel van zijn verhaal, om reacties op
zijn praktijkontboezemingen.
Bovendien hopen wij op deze wijze
een bijdrage te leveren aan het uitban-
nen van het gebruik van progestativa
bij miliaire dermatitis.

LITERATUUR:

1. Chastain CB, Graham CL. and Nichols CE.
Adrenocortical suppression in cats given me-
gestrol acetate. Am J Vet Res 1981; 51:60-5.

2. Middleton DJ, and Watson ADJ. Glucose in-
tolerance in cats given short-term therapies
of prednisolone and megestrol acetate. Am J
Vet Res 1985;46:2623-5.

3. Middleton DJ, Watson ADJ, and Caterson
ID. Suppression of
Cortisol responses to exo-
genous adrenocorticotrophic hormone, and
the occurence of side effects attributable to
glucocorticoid excess, in cats during therapy
with megestrol acetate and prednisolone.
CanJ VetRes 1987;51:60-5.

4. Selman PJ, Mol JA, Rutteman GR, Rijnberk
A. Progestin treatment in the dog: 11. Effects
on the hypothalamic-pituitary-adrenal axis.
Eur J Endocrinol 1994; 131:422-30.

H.S. Kooistra
A.C. Schaefers-Okkens
A. Willemse
M.A. Wisselink

Geachte redactie,

In een ingezonden brief in het Tijd-
schnft voor Diergeneeskunde, 1994;
119(18): 544 stond het weerwoord op de
brief van de heer Huitema van de heer
Veenhof onder punt drie \'het dier wordt
bij de moslimslachting op de linkerzijde
gelegd\'. Dit is gebaseerd op drie motie-
ven die mede voortkomen uit mijn erva-
ring in Bourkina Faso op dit punt. Door
de nieuwe inrichting van het slachthuis
in Bobo-Dioulasso kwamen de dieren
volgens de moslim-voorsnijder niet in
de goede positie voor het aanbrengen
van de halssnede. De directeur en ik
mochten dit probleem oplossen.

DE REINE HAND

In de uiteenzetting van de heer Veenhof
wordt uitgegaan van de stelregel dat
handelingen met de linkerhand uitge-
voerd, de onreine handelingen zijn.
Daarin onderschrijf ik de basis van de
uitleg van de heer Veenhof Er is een
tweetal randvoorwaarden dat toege-
voegd moet worden en dat leidt tot een
ligging op de linkerzijde.

Wat is uw diagnose?
(zie pagina 309)

1. De veiligheid

Wanneer het dier namelijk op zijn rech-
ter zijde ligt en de voorsnijder snijdt het
dier met zijn rechter-(reine)hand dan
moet hij het dier met zijn linkerhand
fixeren. Dat is duivels link. Bij de hals-
snede zal het dier zijn kop oprichten en
de voorsnijder verwonden.
Daarom zal de voorsnijder de kop met
de linkerhand fixeren. De kop, die met
een kwartslag, met het front naar de
grond gedraaid wordt, zodat de hoorns
en de neus de grond raken. De kracht die
het rund nu nog kan gebruiken om de
kop naar de borst toe te bewegen is door
een mens met een normaal gewicht te-
gen te houden. Het gewicht van de voor-
snijder steunt op de kaak van het dier en
met de rechterhand wordt de snede aan-
gebracht.

2. De gebedsrichting

Nu de positie van de voorsnijder. In de
Koran staat dat de gebeden in de richting
van Mekka gezegd moeten worden.
Siira 2.144

Wij zien wel hoe uw gelaat zich rond-

TRI-PLIEK INZAKE RITUEEL SLACHTEN

-ocr page 320-

wendt in de hemel;

zo zullen Wij u wenden tot de richting-
name.

waaraan gij welgevallen zult hebben.
Wendt dan uw gelaat naar de kant van
het Gewijde gebedehuis (de Ka \'ba te
Mekka).

en waar gijlieden u ook bevindt,
wendt daar uw gezichten deszelfs kant.
(Kramers vertaling)

De voorsnijder roept bij het snijden
Allah aan. Dat levert samen met de
randvoorwaarden en het gebmik van de
reine hand de positie van het dier en
voorsnijder. Simpelweg: poten naar
Mekka en de kop met de draairichting
van de klok mee.

IN DE PRAKTIJK

In de vrije mimte wordt het dier aange-
voerd met een touw rond de hoorns en
één touw aan een achterpoot. Door
kmislings te trekken wordt het dier in
een onstabiele positie gedwongen en
met een klein duwtje omgetrokken. De
tweede achterpoot wordt bij de eerste
gebonden en met een lus worden de
voorpoten één voor één bijgetrokken.
Vaak lastig omdat het (pols-)gewricht
naar achteren klapt en de lus afglijdt.
Aldus ligt het dier gekluisterd.
In Nederiand (noordelijk halfrond ten
west-noord-westen van Mekka) als
volgt: poten naar Mekka (west-zuid-
west) en met de kop naar het noord-
noord-oosten. Kop op de hoorns en de
neus met de linkerhand fixeren en met
de rechterhand (de reine hand) het
lange, scherpe en schone mes hanteren.

Waarom dit uitgebreide verhaal? In
1979 ben ik door bemiddeling van prof
dr. J.G. van Logtestijn via de VACO
naar Boven Volta (nu Bourkina Faso)
\'gezonden\'. Nadat de slachthal in Bobo-
Dioulasso gereed kwam, moest daar
Islamitisch geslacht worden. De
Europese takel om het dier hangend te
verbloeden mocht van de Imams niet
gebmikt worden. Het dier moest eerst
op de grond verbloeden. Boven Volta is
een West-Afrikaanse staat met een
Islamitische signatuur. De slagers en
slachters van het mndvee waren allen
Islamiet. Voor het overige zijn er in
Boven Volta twee andere godsdiensten:
het Animisme en het Christendom. De
varkens werden door de Christenen ge-
slacht. Een leuke anekdote voor collega
Bijker: het bloedvangen bij de mnderen
was een oecomenische aangelegenheid,
niet alleen bij woord maar ook bij daad.
De Islamitische voorsnijder sneed en de

Christen ving het bloed op.
De problemen ontstonden toen de toen-
malige directeur François Balma en ik
de dieren uit veiligheidsoverwegingen
wilden bedwelmen, voordat de hals
werd doorgesneden. Hiervoor werden
twee proefslachtingen verricht. Op zich
een interessante ervaring: honderd man,
inclusief hoogwaardigheidsbekleders
(bijvoorbeeld de minister van Land-
bouw en zijn gevolg) kwamen zien of de
twee stieren, die ik met de \'Bullfighter\'
had bedwelmd, na de bedwelming niet
dood waren.

Na het bedwelmen werd de werking van
de longen en het hart gecontroleerd door
de hoogste Imams. Daama werd de hals-
snede toegepast. Overigens had men
ooit na dezelfde demonstratie in Mali
het dier weer losgelaten om aan te tonen
dat hij nog springlevend was. Indien
geen vitale delen beschadigd worden,
komt het dier na bedwelming bij.
Een briefwisseling tussen de Imams en
Mekka was voldoende om daama alle
mnderen te mogen bedwelmen. Nu kon
de mnderval in gebmik worden geno-
men.

En toen kwamen de problemen. Toen
werd duidelijk dat de bouwer de dieren
aan de noordzijde liet binnenkomen en
niet aan de logische zuidzijde. Het dier
viel derhalve na bedwelming op zijn
rechterzijde met de kop naar het zuiden.
De mannen moesten van de voorsnijder
het dier eerst over zijn mg op de andere
flank draaien en dan het dier met de kop
180" naar het noorden draaien. De kop
werd op hooms en neus gelegd. Dan
werd halssnede toegepast.
Ook nu moest het mnd min of meer ge-
kluisterd worden, omdat door de \'hand-
ling\' het zenuwstelsel dusdanig geprik-
keld werd dat het mnd hevig begon te
spartelen.

Onze doelstelling voor het bedwelmen,
het dier rastig kunnen laten verbloeden,
werd niet gehaald.

De schapen en geiten werden op een ta-
fel verbloed. Hierop kon een zestal die-
ren tegelijk uitbloeden. Bij de inge-
bmikname stond de voorsnijder er wat
onwennig bij. De dieren werden schots
en scheef op de tafel gegooid, zodat hij
de \'richting\' niet kon vinden. Gelukkig
stond de tafel op wielen zodat na enig
rondrijden voor elk dier een bevredi-
gende oplossing gevonden werd.

TERZIJDE

Het is jammer dat in Nederiand de ritu-
ele slachtingen nog steeds zonder be-
dwelming uitgevoerd worden. Dat is
naar mijn overtuiging gekomen door het
decentraal behandelen van de verzoe-
ken om onbedwelmd te mogen slachten.
Het gebeurde in de jaren \'70 vanuit ver-
schillende religies en werd mede afge-
dwongen door verschillende (toen ge-
meentelijke) keuringsdienstsen.
Een heroverweging is naar mijn mening
op zijn plaats. De huidige discussie met
de dierenbeschemiing zou daarin een
oplossing bieden. Helaas zal de daarbij
te verwachten publiciteit rond dit onder-
werp de mogelijkheid om het overieg
met de religieuze leiders opnieuw te
voeren, waarschijnlijk blokkeren.
Ook Bourkina Faso kende verschillende
religies en richtingen binnen de
Islamitische groepering. De Waha-
bieten waren bijvoorbeeld zo streng in
de leer dat ze zich niet neeriegden bij de
toestemming die wij hadden van
\'Mekka\' om te bedwelmen. Alleen door
bedwelming te autoriseren en een inten-
sief toezicht op illegale slachtingen
(onze opsporingsdienst in Bobo-Diou-
lasso bestond uit één aftandse Volks-
wagen met twee keurmeesters en indien
nodig één politie-agent) was de beslis-
sing te handhaven.

Met deze beschrijving hoop ik vanuit de
Koran en mijn ervaring wat \'richting\' te
geven aan een ondergewaardeerd on-
derwerp als de rituele slachting in
Nederiand.

G. Corstiaensen, Utrecht.

BANDEN TVD

Verkrijgbaar zijn de banden voor het Tijdschrift voor Diergeneeskunde 1995. De
prijs bedraagt, evenals die voor de banden 1992 en 1993, ƒ 30,- (inclusief 17,5%
BTV\\). De banden voor het TvD 1990 zijn uitverkocht. Verkrijgbaar zijn nog de
banden van 1988 en 1991 tot en met 1995. De banden 1988 en 1991 kosten ƒ 26,45
(inclusief 17,5% BTW). De banden zijn te bestellen door het betreffende bedrag
over te maken op postrekening 511606 ten name van de KNMvD, onder vermel-
ding van \'Banden\' (plus jaargang).

-ocr page 321-

Kerstmis ligt al weer even aehter ons,
evenals Oud en Nieuw. Ruim twee
maanden geleden zagen we in Kaap-
stad de kerstversiering worden opge-
hangen bij een temperatuur van 25°C!
De reis naar Zuid-Afrika begon met het
WSAVA-congres in Durban van 25 tot
28 oktober. De firma Aesculaap had
voor ons een reis laten uitstippelen
door het reisbureau van de SAA, de
Zuid-Afrikaanse luchtvaartmaatschap-
pij, waarin werkelijk geen kans onbe-
nut werd gelaten om ons zo veel moge-
lijk te laten zien.

Zelfs de dag voor het congres werd een
trip georganiseerd naar Shaka-land,
het dorp waar de film Shaka Zulu is
opgenomen. Helemaal in de stemming
van het heuse Zuid-Afrikaanse Zulu-
gebeuren, konden we het absorberen
van wetenschappelijke nieuwtjes nau-
welijks uitzitten; we wilden graag aan
de rest van onze reis beginnen.
Na een korte vlucht naar de zuidkust be-
gon een prachtige busreis langs de zo-
genaamde \'tuinroute\'. De groene tuin
van Zuid-Afrika, waar de mooiste oor-
spronkelijke natuur te bewonderen viel.
Idyllische overnachtingen halverwege.

VERSLAG VAN EEN AFRIKA-REIS

van waamit een bezoek aan de Cango-
grot en een stmisvogelfarm werd ge-
bracht, waar sommigen van ons op de
vogels hebben gereden, en daama de
tocht verder naar Kaapstad. Gids en
chauffeur voegden een extra waarde
toe aan ons bezoek aan de stad en haar
omgeving door steeds op de mooiste
momenten van de dag naar de mooiste
plekjes te gaan. De late middagzon op
de stad gezien vanaf de Tafelberg, om
nooit te vergeten!

Na een vliegreisje temg naar \'Jo-
burg\', ging het per bus naar Pretoria,
waar we allereerst een bezoek brach-
ten aan de veterinaire faculteit van de
Onderstepoort Universiteit. Nadat de
volgende dag de stad met zijn Voor-
trekkersmonument, het Kmgerhuis en
de werkplek van Mandela: de Union
Buildings verkend was, konden we
eindelijk echt op safari. Het Sabi Sabi
wildpark, dat in open verbinding staat
met de Kmger wildtuin, was voor ieder
van ons toch wel het hoogtepunt van
de reis. Een combinatie van prachtige
natuur en luxe verblijfplaats.
De manier waarop we daar met zijn al-
len, ieder in zijn eigen groepje, in zijn
eigen open auto, op de wilde dieren
\'gejaagd\' hebben, vol enthousiasme
met foto- en video-camera\'s, was een
belevenis! Nadat we allemaal de \'big
five\' hadden gezien (neushoorn, oli-
fant, leeuw, luipaard en buffel) konden
we tevreden naar onze laatste pleister-
plaats vertrekken, naar Casa Do Sol,
een luxe vakantieoord, van waaruit we
nog een prachtige dagtocht hebben ge-
maakt langs de Blijde Rivier-canion.
Een blik door Gods Window en de
Potholes, een water- en rotspartij, waar
de Blijde en de Treur-rivier samenko-
men, bracht ons in Pelgrims-mst totdat
een enorme onweers- en regenbui ons
weer de bus injoeg.

De laatste dag bracht ons na een lange
busreis weer terug in Johannesburg,
waar we na een prachtige vakantie vol
verhalen en belevenissen weer richting
huis vertrokken! Dat we zoveel zou-
den zien in zo\'n gecomprimeerd pro-
gramma en in zo\'n korte tijd, hadden
we allemaal voor onmogelijk gehou-
den! Aesculaap heeft geweten bij wie
ze moest zijn om een reis zo goed te la-
ten verlopen. Voor een volgende con-
grestour aan te bevelen!

Yolande Krooshof

Geachte redactie.

Collega Sophie Deleu merkt op dat de
collegae al gauw denken: \'Dat zit wel
goed\'. Door de heer Te Giffel werd
enige tijd geleden een Indianenhoofd-
man ten tonele gevoerd om ons voor te
houden dat denken een zware ziekte is.
In één van de nummers van het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde kwalifi-
ceert collega Kampelmacher de die-
renarts als een doe-mens. Professor
Ten Thije had in het sectielokaal, nu
ongeveer vijfenveertig jaar geleden,
een spreuk aan de wand bevestigd,
waarop te lezen stond: \'Denk aleer gij
doende zijt en doende denk dan nog\'.
Met Sint Nicolaas van dat jaar kreeg
hij van de Sint een spreuk aangeboden
met het verzoek deze onder de reeds
aanwezige spreuk te hangen. Het was
een uitspraak van Goethe: \'Und wer
nicht denkt, der wird es geschenkt. Der
bat es ohne Sorgen\'.

Er is dus keus genoeg hoe we met den-
ken moeten omgaan. Wellicht is ook
de opmerking van Kant de moeite
waard: \'Sapere aude\', vrij vertaald
\'Heb de moed om je eigen verstand te
gebruiken\'.

L. Tholhuijsen. Made.

Wat was UW diagnose?

DIAGNOSE

Het echoscopisch beeld toont de blaas
als een enigszins peervormige struc-
tuur gevuld met echoarme urine (1).
Het slijmvlies van de blaas is duidelijk
gezwollen (2).

In het midden van de blaas is een
sterke echogene wat gebogen stmctuur
te zien (3). Differentiaal diagnostisch
kan daarbij in eerste instantie worden
gedacht aan een blaassteen, een neo-
plasie of een haematoom.

Het beeld is echter kenmerkend voor
een grote blaassteen. Het volledig te-
mgkaatsen van de geluidsgolven door
het oppervlakte van de ovale steen ver-
oorzaakt de typische gebogen echo-
rijke streep op het beeldscherm.
Achter deze streep bevindt zich een
zogenaamde akoestische schaduw:
door de volledige reflectie dringt het
ultrageluid in dit gebied niet meer door
(4). De zich daar bevindende structu-
ren blijven dan ook onzichtbaar op het
echobeeld. Dit is de reden waarom het
blaasslijmvlies in het gebied achter de
steen niet meer zichtbaar is.
De blaassteen is bij deze hond opera-
tief verwijderd waama de klachten zijn
verdwenen.

LITERATUUR

1. Barr F. Diagnostic Ultrasound in the Dog
and Cat. Blackwcll Scicntific Publications,
Oxford 1990.

2. Fritsch R und Gerwing M. Sonographie bei
Hund und Katze. Ferdinand Enke Verlag,
Stuttgart 1993.

-ocr page 322-

Voor het eerst wordt een wereldcon-
gres op veterinair gebied in een
Aziatisch land gehouden. De primeur
valt toe aan Japan. De havenstad
Yokohama vormt het decor waarin,
van 3 tot 9 september 1995, beide con-
gressen WVA en WSAVA gezamen-
lijk zullen worden gehouden. Ter gele-
genheid hiervan biedt het VVAA-
reisbureau een \'congresreis\' aan. En
omdat Japan natuurlijk heel wat te bie-
den heeft, gaat dit aanbod gepaard met
een aantrekkelijk geprijsd arrange-
ment voor de meereizende partner.

CONGRESREIS

Voor een bedrag ad ƒ 3995,— vliegt de
WSAVA-congressist met Japan Air-
lines naar Japan, de meereizende part-
ner voor / 2555,—. Het bedrag is inclu-
sief vier ovemachtingen in een goed
middenklassehotel, ontbijt en trans-
fers. Degene die aan het WVA-con-
gres deelneemt, dat twee dagen langer
duurt, betaalt respectievelijk ƒ 4495,-
en/2885,-.

WERELDCONGRES JAPAN 1995

•RDM

Behalve de gebmikelijke lezingen en
voordrachten staat er een aantal inte-
ressante wetenschappelijke excursies
op het programma, waarop bij de
VVAA al kan worden ingeschreven.
Het programma bevat ondermeer be-
zoeken aan de Azabu-, Nihon- en
Tokio-universiteiten, aan Tsukuba en
andere onderzoekscentra, een huisdie-
renkliniek, een kaasfabriek en een
bierbrouwerij.

POSTCONGRESTOUR

Na afloop van het congres biedt VVAA
de gelegenheid om deel te nemen aan
een vijfdaagse tour. Ingrediënten van
deze tour vormen onder andere de hoge
snelheidstrein oftewel \'bullettrain\', die
met een snelheid van meer dan 250 km
per uur door het landschap voortraast,
de \'Japanse Alpen\' met typisch
Japanse plaatsjes als Takayama en
Kanazawa, alsmede de culturele
hoofdstad van Japan Kyoto.

CONGRESREGISTRATIE
Wie zich in mei voor het congres in-
schrijft, betaalt als algemeen dieren-
arts Yen 50.000 (circa ƒ 850,-) regis-
tratiekosten. Na 1 juli zelfs Yen 60.000
(ca. / 1050,—). De partner kan gratis
mee, maar moet wel vóór 1 juli inge-
schreven zijn.

Registratieformulieren kunnen wor-
den opgevraagd bij de KNMvD (Karin
Nutters, tel. 030-510111). Het reispro-
gramma kan worden opgevraagd bij
VVAA reisbureau, tel. 030-411311.

2ND WORLD CONGRESS ON ALTERNATIVES AND
ANIMAL USE IN THE LIFE SCIENCE

Van 20 tot en met 24 oktober 1996
heeft in Utrecht bet \'2nd Worid
Congress on Alternatives and Animal
Use in the Life Sciences\' plaats.

Hoogtepunten uit het programma zijn
ondermeer:

Alternatieven op het gebied van:

- Basis research

- Toxicologie

- Famiacology

- het testen van vaccins

- Biologicals
Validatie / Richtlijnen

* Welzijn van dieren/Ethiek

* Onderwijs / Databases

Meer informatie is verkrijgbaar bij het
FBU Congress Bureau, Postbus 80125,
3508 TD Utrecht.

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederiand kwamen in de periode
van 20 maart t/m 2 april 1995 de vol-
gende gevallen van besmettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in Noord-Nederland.
Schurft

Totaal 1 geval in Noord-Nederland.

AANKONDIGING JAARVERGADERING
NEDERLANDSE VERENIGING
VOOR BIO-ETHIEK

Op vrijdag 9 juni 1995 van 13.30 uur - 17.30 uur houdt de Nederiandse
Vereniging voor Bio-ethiek (NVBe) haar jaarvergadering.
De locatie is Domus Medica, Lomanlaan 103 te Utrecht.
Tijdens het wetenschappelijk gedeelte zal het pre-advies inzake het begrip
\'natuur\' in de bio-ethiek centraal staan. Dit pre-advies zal worden toege-
licht door de heer dr. H. A.E. Zwart, die het advies heeft voorbereid op ver-
zoek van de NVBe.

Het huishoudelijk gedeelte wordt gehouden aansluitend op het wetenschap-
pelijk gedeelte.

Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met mw. E.G. van Gelder,
tel.:030-823330.

-ocr page 323-

NEUROLOGISCHE VORM VAN RHINOPNEUMONIE BIJ
HET PAARD

M.M. Stoet van Oldruitenborgh-Oosterbaan\'\', C. van Maanen^ en G.J. Binkhorst\'\'

Vrijwel ieder jaar vinden er in
Nederland incidenteel uitbraken plaats
van de neurologische vorm van rhino-
pneumonie. Gezien het feit dat deze uit-
braken meestal \'doodgezwegen\' wor-
den, is een goede inventarisatie van het
probleem alsmede verder onderzoek
bijzonder moeilijk.

Een recente uitbraak op een gerenom-
meerd manegebedrijf heeft ongewild tot
veel publiciteit geleid. Deze publiciteit
werd veroorzaakt door het feit dat de
eigenaren van dit bedrijf besloten acht
paarden met ernstige uitvalsverschijnse-
len te (laten) behandelen en overal in
Nederland \'broeken\' verzamelden om
deze paarden te kunnen takelen. De
eigenaren stemden ook in met uitge-
breide inventarisatie van het probleem
en een complete virologische en serolo-
gische screening van alle 40 op het be-
dnjf aanwezige paarden.
Naar aanleiding van deze uitbraak, één
eerdere uitbraak dit vooijaar, en vele on-
bevestigde geruchten worden dierenart-
sen momenteel overstroomd met vragen
van paardeneigenaren. Dit was aanlei-
ding een kort overzicht te geven van de
beschikbare kennis.

De neurologische vorm van rhinopneu-
monie wordt doorgaans veroorzaakt
door equine herpesvirus type 1 (EHVl)
en wordt gekenmerkt door een koorts-
periode van één tot enkele dagen die
soms gepaard kan gaan met anorexie,
respiratoire verschijnselen en dikke be-
nen. Vaak verloopt de koortsperiode on-
opgemerkt. De incubatietijd bedraagt
bij experimentele infectie vier tot 14 da-
gen. Dieren zouden echter ook al vanaf
de speenleeftijd latent geïnfecteerd kun-
nen zijn en onder invloed van stress vi-
remisch kunnen worden. De koortspe-
riode valt samen met de viremische fase.
Eén tot zeven dagen na de koortsperiode

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote

Huisdieren. Faculleil Diergeneeskunde. Utrecht,
■ Gezondheidsdienst voor Dieren West en Midden
Nederland. Gouda.

kunnen de neurologische symptomen
optreden, waarbij vaak een ondertempe-
ratuur wordt gemeten. De neurologische
symptomen kunnen variëren van een
wat slappe staart, lichte ataxie (minder
tot ongecoördineerd lopen), parese van
de achterbenen (verminderde motori-
sche kracht) tot volledige paralyse
(complete verlamming) van de achter-
benen. In uitzonderingsgevallen treedt
paralyse van alle vier benen op. Vaak is
het mogelijk dieren met parese van de
achterbenen in een broek te takelen om
te voorkomen dat zij te ver door de ach-
terhand zakken en zich niet meer kun-
nen corrigeren. Het in de broek hangen
van een paralytisch dier is onmogelijk.
Een dergelijk paard moet, als het niet te
veel vecht, elke twee uur op de andere
zijde worden gedraaid. Indien binnen 24
tot 48 uur geen verbetering optreedt is
euthanasie geïndiceerd.
Atactische en paretische dieren eten en
drinken doorgaans goed. Volledig para-
lytische paarden kunnen een vermin-
derd bewustzijnsniveau hebben en eten
of drinken dan niet of slecht. Het is van
groot belang dagelijks rectaal te contro-
leren hoe de toestand van de blaas is.
Vaak blijkt de blaas overvuld te zijn en
is catheterisatie tweemaal daags nood-
zakelijk om een \'overioopblaas\' te voor-
komen (naspoelen met een verdunde
povidonoplossing voorkomt stasis van
het laatste restje urine).

Er is geen causale therapie. Goede ver-
zorging is het belangrijkst. Het gebmik
van corticosteroïden is controversieel.
Als men de theorie aanhangt dat het vi-
rus zelf de endotheelbeschadigingen
veroorzaakt zijn corticosteroïden nade-
lig omdat zij de eigen afweer onderdruk-
ken, terwijl de toediening te laat is als
immuuncomplexen voor de problemen
verantwoordelijk zijn. Over het effect
van paramuniteitinducers zijn onvol-
doende objectieve gegevens voor han-
den. Het gebruik van NSAlD\'s heeft
waarschijnlijk geen invloed op het ver-
loop van de vaataantasting, maar kan
een positieve invloed uitoefenen op de
algemene toestand van het paard. Bij
paarden die zich verzetten tegen het lig-
gen is het gebmik van sedativa geïndi-
ceerd; detomidine, of acepromazine ge-
combineerd met symoron, in een lage
dosering voldoet meestal goed, mits toe-
gediend vóór het paard al te zeer ge-
stresst is. Vaak zijn antibiotica ter be-
strijding van secundaire bacteriële
infecties noodzakelijk. Het geven van
aneurine (thiamine) zou mogelijk een
positief effect hebben op het herstel van
zenuwweefsel. Verder is erg belangrijk
dat de dieren met bewegingsstoomissen
enkele malen per dag, zonodig met on-
dersteuning, worden afgestapt.
Ten aanzien van de prognose van de
neurologische-vorm van EHVl zijn
wisselende ervaringen bekend. Atac-
tische paarden hebben een redelijke
prognose. Paretische dieren, die onder-
steuning van een broek nodig hebben,
hebben een zeer matige prognose. De
prognose bij paralyse is doorgaans in-
faust.

Naar aanleiding van beperkte literatuur-
gegevens en eigen ervaringen worden
de volgende adviezen verstrekt:

* vaccinatie

Er is geen enkel bewijs dat vaccinatie
met een EHVl-vaccin bescherming
biedt tegen de neurologische vorm van
rhinopneumonie. Gezien het feit dat
sommige onderzoekers geloven dat im-
muuncomplexen een duidelijke rol spe-
len in de pathogenese van het probleem
is vaccinatie misschien zelfs af te raden.
Daartegenover staat dat een hoge anti-
stoftiter kan leiden tot een vermindering
van de viremie en van de uitscheiding
van het vims via de slijmvliezen. Bij
volwassen (wedstrijd)paarden wordt de
titer doorgaans onderhouden door regel-
matige herbesmettingen. In besmet mi-
lieu wordt vaccinatie in ieder geval als
zinloos en misschien zelfs als probleem-
inducerend beschouwd.

* verspreiding van het virus

Het EHVl kan door paard-paard con-
tact, door aerosol en via de mens worden
overgebracht. Het virus is echter vrij la-
biel: goede hygiéne is daarom vol-
doende om verspreiden van het vims
door de mens te voorkómen. Een bedrijf
met (mogelijke) problemen dient ten-
minste tot twee weken na de laatste
koortspiek \'gesloten\' te blijven.

-ocr page 324-

* wedstrijden en evenementen

De besmettingskans van een paard dat
een buitenwedstrijd bezoekt, tussen de
activiteiten door op de eigen veewagen
of trailer blijff staan en niet in direct con-
tact komt met andere paarden wordt
klein geacht. Veel paarden dicht op el-
kaar bij een binnenwedstrijd verhoogt
het risico op infectie omdat het vims
zich ook via aerosol kan verspreiden.
Het bij elkaar stallen van paarden brengt
relatief het grootste risico met zich mee.
Stress (vervoer, wedstrijden etc.) zou
mogelijk de viremie bevorderen van la-
tent besmette paarden en zo de kans op
neurologische symptomen doen toene-
men. Het is daarom aanbevelenswaar-
dig paarden eenmaal daags te tempera-
turen en bij een koortspiek stress en
echte inspanning enkele weken zoveel
mogelijk te vermijden.

Ondanks het feit dat de neurologische
vorm van EHV 1 reeds enkele decennia
regelmatig optreedt is er nog onvol-
doende over bekend. Verder onderzoek
mogelijk gemaakt door de medewer-
king van eigenaren en dierenartsen is
daarom onontbeeriijk.

Als u dit leest heeft op 9 mei een over-
leg plaatsgevonden tussen het Land-
bouwschap, de Faculteit Diergenees-
kunde en de Gezondheidsdienst voor
Dieren West en Midden Nederland.
Indien hierbij nog nieuwe gezichtspun-
ten naar voren komen wordt u hiervan in
de volgende aflevering van het Tijd-
schrift op de hoogte gesteld.

MASTITRON: ELEKTRONISCHE GELEIDBAARHEIDSMETER VOOR
HET OPSPOREN VAN MASTITIS IN EEN VROEG STADIUM

In de melkveehouderij veroorzaakt
Mastitis hoge economische verliezen.
Naast een gereduceerde melkproduk-
tie zijn verhoogde geneesmiddelen- en
dierenartskosten, alsmede een voortij-
dige afvoer, de oorzaak van deze ver-
liezen. Volgens schattingen van des-
kundigen kunnen veriiezen van rond
ƒ 155,- per koe per jaar onstaan.
Mastitis ontstaat altijd in één van de
kwartieren. Het celgetal van de verza-
melmelk of de gehele melkproduktie
van één koe geven geen uitslag over
het zieke kwartier. Daarom zijn kwar-
tiermelkcontroles met de MASTIT-
RON noodzakelijk.

Vanaf maart 1995 breng LC Trading
de MASTITRON op de Nederiandse
markt. De MASTITRON is een volle-
dig nieuw ontwikkeld electronisch
mastitiscontrolesysteem en meet de
electrische geleidbaarheid van de melk
per kwartier in millisiemens per centi-
meter (mS/cm).

Mechanische of infectieuse beschadi-
gingen van de celmembranen van het
melkklierweefsel veroorzaken het bin-
nentreden van zoutbestanddelen uit
het bloed in de melk en als gevolg
daarvan neemt de geleidbaarheid toe.
De MASTITRON toont, voordat de
melk zichtbaar is veranderd, vroege
ziektestadia van de melkklier aan en
maakt het derhalve mogelijk om in een
vroeg stadium voorzorgsmaatregelen
te treffen.

De MASTITRON is handzaam en kan
direct in de stal tijdens iedere melkpe-
riode worden ingezet. De controle
vindt plaats vóór het eigenlijke mel-
ken. In plaats van de eerste paar melk-
stralen weg te gooien, worden ze nu in
de meetkamer van de MASTITRON
opgevangen. De gemeten geleidbaar-
heidswaarden kunnen direct op de
grote display van de MASTITRON
worden afgelezen. Door de meetwaar-
den van de vier kwartieren met elkaar
te vergelijken, wordt het zieke kwar-
tier zonder extra moeite tijdens het
melken direct opgespoord. Met de
MASTITRON is het ook mogelijk om,
na het reinigingsproces van de melk-
machine, het naspoelwater op rei-
nings- en desinfectieresten te controle-
ren. Tevens is de concentratie van het
spoelmiddel te controleren.
Voor verdere informatie kunt u contact
opnemen met LC Trading te Wijk bij
Duurstede. Telefoonnummer 03435-
78772.

-ocr page 325-

Voor alle hieronder genoemde cursus-
sen is opgave mogelijk. Dit kan telefo-
nisch (030 - 517374) en per fax (030 -
516490).

GVP-FORMULARIUM PLUIM-
VEE,
woensdag 31 mei (aanvang
13.00 uur) en donderdag 1 juni (einde
cursus 15.30 uur) te Zeist. Cursusprijs
ƒ 945,- (inclusief ovemachting).
Cursusleiders zijn: prof dr.
A.S.J.P.A.M. van Miert, prof dr. A.
Pijpers en drs.
J.W. Eshuis.

In deze cursus wordt meer achter-
grondinformatie gegeven over het ge-
bmik van een formularium en kennis
verschaft over antimicrobiële midde-
len.

UiÉ

Iii!

1. ■ / -

Verder beoogt de cursus door middel
van concreet aangeleverde kennis (en
discussie daarover!) te komen tot een
rationele farmacotherapie.

HELPING DURING COMPA-
NION ANIMAL DEATH,
zaterdag
10 juni, 08.30 tot 16.45 uur te Zeist.
Cursusprijs ƒ 410,— (inclusief lunch).

Cursusleiders: Carolyn Butler, M.S.,
and Peggy Short DeGraff, Ph.D.
O.T.R. Co-Directors, Changes: The
Support for People and Pets Program,
Colorado State University.

DIT PROGRAMMA IS ENGELSTA-
LIG

De cursus behandelt de relatie mens-
dier, euthanasiemethoden, communi-
catietechnieken, en de begeleiding van
eigenaren waarvan het huisdier is
geëuthanaseerd. Deze cursus trekt al
gemime tijd veel belangstelling in
Amerika en Europa en is een primeur
voor Nederiand.

De cursus richt zich op elke dierenarts
die gezelschapsdieren behandelt en is
inhoudelijk samen te vatten met: \'de
praktische aspecten van goede com-
municatietechnieken\'. Zo komen on-
derwerpen aan de orde als: de band
mens-dier en verdriet, als de band ver-
broken wordt, dierenartsen jn de rol
van helpende, euthanasie in aanwezig-
heid van de eigenaar, communicatie:
de sleutel voor hulp, nazorg: nuttig?
hoe? telefonisch contact?, een nieuw
huisdier.

De spreeksters hebben veel ervaring
met deze ingewikkelde materie en met
een levendige manier van presentatie.
Er ontstaat interactief onderwijs waar-
bij Uzelf ook een duidelijke rol zult
spelen. De syllabus zal veel prakti-
sche, in uw eigen praktijk direct toe-
pasbare, infonnatie bevatten.

KLINISCHE LES KLEINE
ZOOGDIEREN,
maandag 12 juni
1995, 14.00 tot 17.00 uur te Utrecht.
Cursusprijs ƒ 135,-.
Cursusleider is dr. J.T. Lumey.
Behandeld worden de klinische aspec-
ten, de diagnostiek en behandeling van
de meest voorkomende ziekten bij
kleine zoogdieren: konijnen, knaag-
dieren en fretten.

WAT IS EEN KWALITEITS-
RICHTLIJN; WAT IS CERTIFICE-
RING?,
vrijdag 16, 23 en 30jum 1995,
alle middagen van 13.30 tot 17.00 uur te
Arnhem. Cursusprijs ƒ 550,-.
Cursusleider is drs. F. van Rossem.
Gedurende de eerste middag zal het
gaan over: \'Wat is een kwaliteitsver-
beteringssysteem en wat heb je er-
aan?\'. Tijdens de tweede middag zal
onder het motto \'hoe nu verder\' een te-
mgblik en voomitzichten worden be-
sproken. Hiema gevolgd door de vraag
\'Hoe maak ik iets controleerbaar\' en
door praktische trainingsvaardighe-
den. De derde middag zullen prakti-
sche systeemonderdelen worden be-
sproken en het beschrijven van een
certificatieproces.

VACCINATIE TEGEN CGLIFGRME MASTITIS

J.J. Helder: SR\\340\\94: 22pp.

Op basis van gegevens uit de literatuur
wordt geconcludeerd dat een E. coli
vaccin (J5) infecties met coliforme
bacteriën niet kan voorkomen maar
wel de incidentie van klinische coli-
forme mastitis bij mndvee aanmerke-
lijk (4 a 5 maal) kan veriagen. Of de
factor, waarmee de incidentie verlaagd
wordt onafhankelijk is van de inciden-
tie van coliforme mastitis op het be-
drijf, is nog niet duidelijk. Wel is dui-
delijk dat het toedienen van het vaccin
geen schadelijke bijwerkingen veroor-
zaakt (hoogstens een niet blijvende
lokale zwelling).

In de meeste experimenten komt naar
voren dat coliforme mastitis bij gevac-
cineerde dieren milder verloopt. Het is
nog niet bekend op welke manier het
vaccin preventief werk. Zeer waar-
schijnlijk verhoogt het de semm-titers
van kmisreagerende antilichamen van
het IgG-type. Dit type antilichamen is
vooral bij het begin van de ontsteking
in het uier aanwezig en zou daar het
uniforme endotoxine van de diverse
verwekkers neutraliseren. Vermoed
wordt dat verhoogde IgM-titers in se-
mm en uierweefsel een rol spelen als

Opsoninen. Hierdoor wordt de fagocy-
tose door polymorphkernige leucocy-
ten vergemakkelijkt en krijgen de coli-
formen minder kans zich te
vermenigvuldigen.

De mogelijkheid wordt niet uitgeslo-
ten dat vaccinatie met het E.coli J5
vaccin ook een preventieve werking
heeft ten aanzien van infecties met an-
dere gram-negatieve bacteriën zoals
Klebsiella, Enterobacter en Pseu-
domonas.

Dit moet echter nog uitvoeriger onder-
zocht worden. Het hier beschreven
vaccin is gemaakt van de celwanden
en bestaat uit physpholipid-proteïnen
en lipopolysacchariden.

-ocr page 326-

CORRECTIE
REFERAAT

« jp>

Referaten

Tolerantie van Na-hypochloride door
vleeskuikens en leghennen. B.L.
Damron en L.K. Flunker. Tijdschr
Diergeneeskd 1994: 509.

In het betreffende referaat wordt ten
onrechte vermeld, dat de handelsfor-
mulering 40% Na-hypochloride bevat.
De normale handelsconcentratie is
echter 40 gram actief chloor per liter.
Bij de gebmikelijke dosering van 1 li-
ter per 1000 liter drinkwater ontstaat
dus 40 ppm actief chloor.

Zoals in het referaat gesteld geeft deze
dosering bij slachtkuikens geen pro-
bleem. Bij leghennen kan echter tij-
dens warm weer de drinkwateropna-
men gereduceerd worden.

Wil men de kwaliteit verbeteren in de
algemeen gebmikelijk dosering van 2
tot 5 ppm actief chloor dan zal men
100 ml handelsconcentratie moeten
toevoegen aan 1000 liter drinkwater.

Er moet op gewezen worden dat er ook
een geconcentreerde chloorbleekop-
lossing in de handel is die 130 gram
chloor per liter bevat.

W. Braunius

Naar aanleiding van onderstaande,
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie dr. J.S. van
der Linde-Sipman (Faculteit der
Diergeneeskunde) bereid om voor
de lezers een antwoord te formule-
ren.

VRAAG:

Bij puppies kennen we de afwijking
\'zwemmer\'. Wat is hiervan de patho-
logie en etiologie? Bestaat er voor
deze afwijking een zekere raspredis-
positie?

ANTWOORD;

Ondanks het feit dat \'zwemmers\'
(swimmers) bij puppies al sinds 1959
in de literatuur bekend zijn, is de etio-
logie van dit syndroom niet duidelijk.
Andere namen gebruikt voor dit syn-
droom zijn \'Flat Pup Syndrome\' en
\'Polyarthrodysplasie\'.

In de veterinaire literatuur is een be-
perkt aantal gevallen beschreven,
waarbij het ging om een Beagle,
Pekinees en Ierse Setter.
Bij de Vakgroep Veterinaire Patho-
logie zijn in de loop van de jaren naast
bovengenoemde rassen ook andere
rassen, zoals de Schotse Terriër,
Boxer, Engelse Bulldog, Duitse Dog,
Labrator Retriever, New-Foundlander,
Schnauzer, Cocker Spaniel, Bordeaux
en Welsh Corgi gezien met dit syn-
droom. Vaak waren er meerdere pups
in één nest aangetast. Ook in fokkers-
kringen schijnt het bij vele rassen be-
kend te zijn.

ZWEMMERS

Swimmers worden gekenmerkt door
een sterk dorso-ventraal afgeplatte
thorax en naar lateraal geplaatste voor-
poten, waarvan de humeri vaak een
kromming vertonen. Soms hebben de
achterpoten ook deze abnormale stand.
De dieren zijn niet in staat om te staan
of te lopen en bewegen zich voort door
\'schoolslag\'-bewegingen met vooral
de voorpoten te maken. In de anam-
nese is er vaak sprake van benauwd-
heid.

Bij sectie wordt, afgezien van boven-
genoemde uiteriijke anatomische af-
wijkingen, als gevolg van de sterke
dorso-ventrale afplatting van de tho-
rax, een horizontaal gelegen hartas en
afplatting van het hart gevonden. De
longen zijn oedemateus wijzend op
circulatoire problemen.
Histologisch onderzoek bij deze die-
ren levert geen afwijkingen op aan
beenderen, spieren, perifere zenuwen
en centraal zenuwstelsel.

In de literatuur wordt als mogelijke
etiologie aangegeven instabiliteit van
verschillende gewrichten bij de ge-
boorte, niet nader genoemde spierpro-
blemen of metabole afwijkingen,
waardoor er onvoldoende spierspan-
ning ontwikkeld wordt om te kunnen
staan.

Ook zou er in de anamnese vaak
sprake zijn van een langdurige en/of
zware partus, waardoor de pups ver-
zwakt ter wereld komen en de dieren
onvoldoende spierspanning kunnen
ontwikkelen.

Over het al of niet afgevlakt zijn van de
thorax bij de geboorte is geen eenslui-
dende mening. De thorax zou secun-
dair afgeplat kunnen worden, doordat
de dieren niet kunnen staan en het ge-
hele gewicht van de pup op het ster-
num dmkt. Door de op jonge leeftijd
nog zeer flexibele ribben zou de vorm-
verandering secundair optreden. De
theorie van onvoldoende spierspan-
ning past hierbij. Bij de mens is be-
kend dat de thorax alleen door een
contstante spanning van de omlig-
gende spieren zijn normale vorm kan
behouden.

Onze ervaring is dat het ook bij pasge-
boren dieren voorkomt.

Over de erfelijkheid van de aandoe-
ning is niets bekend. Gezien het feit
dat de afwijking bij veel rassen lijkt
voor te komen, is erfelijkheid niet
waarschijnlijk. Komt de afwijking
echter in meerdere nesten van dezelfde
reu of teef voor, dan zou het toch beter
zijn hier niet meer mee te fokken.

Als de dieren niet benauwd zijn, kun-
nen ze \'ingetaped\' worden. Dit schijnt
soms tot goede resultaten te kunnen
leiden. Het lijkt daarbij zaak de afwij-
king zo vroeg mogelijk vast te stellen,
goede observatie door dierenarts en
fokker direct na de geboorte is van be-
lang.

-ocr page 327-

Op 14 maart 1995 overleed op de leef-
tijd van 61 jaar Henk B.F. Arink.

Henk Arink werd geboren op 30 juli
1933 te Hevelde, een kerkdorp beho-
rende tot de gemeente Lichtenvoorde,
alwaar zijn vader een boerderij had.
Henk was de tweede zoon uit een gezin
met 12 kinderen. Hij doorliep de la-
gere school en de Mulo te Lichten-
voorde. Vervolgens werd het HBS-B-
diploma gehaald op het Marianum-
college te Groenlo in de eerste eind-
examenklas van deze pas gestarte mid-
delbare school.

Na de middelbare school vervulde
Henk zijn dienstplicht. In zijn dienst-
tijd belandde Henk in het militair hos-
pitaal ten gevolge van een ernstige
longaandoening.

In 1955 werd met de studie dierge-
neeskunde aangevangen. Tijdens zijn
studietijd was Henk actief lid van de
studentenvereniging \' Veritas\'. Het
dierenartsendiploma verwierf Henk
binnen de kortst mogelijke tijd in 1961.
Na assistentschappen in de praktijk
Varsseveld bij de collegae Zegwaard
en Van Til en de praktijk Weesp hij wij-
len collega Suurd, werd in 1963 de
praktijk van collega Spaargaren in
Loenen aan de Vecht overgenomen.
Voor de vestiging in Loenen aan de
Vecht trouwde Henk in 1963 met
Marijke Bakker uit Lievelde. Uit dit
gelukkige huwelijk werden vijf kinde-
ren geboren: Noor, Marit, Lucas, Tom
en Martijn.

In Loenen kon Henk zich in alle facet-
ten van de praktijk uitleven. Rundvee,
paarden en kleine huisdieren hadden
zijn dagelijkse intensieve aandacht
naast het jonge gezin, dat ook zijn
volle betrokkenheid opeiste.
Hoewel Henk het zeer naar zijn zin had
in de éénmanspraktijk in Loenen aan
de Vecht, bleef de Achterhoek een on-
weerstaanbare aantrekkingskracht op
Henk en Marijke uitoefenen. Dit resul-
teerde in 1972 in een associatie met
collega Ten Pas in Aalten. De praktijk
is mede door de enorme inzet van col-
lega Arink en door associatie met de
andere praktijk in Aalten uitgegroeid
tot een zevenmanspraktijk.
Henks grote veterinaire liefde was het
paard. De kiem werd gelegd hij de
dravers in Hilversum en bestond de
laatste jaren, naast de zorg voor het
individuele paard, in het begeleiden
van het Haflinger dekstation ter
plaatse.

HENKB.R ARINK

Henks grote betrokkenheid bij de aan
hem toevertrouwde veestapel en de
plaatselijke agrarisch bevolking,
maakten dat hij een zeergroot vertrou-
wen genoot.

Naast de veterinaire werkzaamheden
spande Henk zich zeer in voor de
Rooms-Katholieke kerk. Zo bekleedde
hij vele jaren in het Aaltense parochie-
bestuur en het dekenaat Groenlo di-
verse bestuursfuncties.

In augustus 1994 openbaarde zich een
slopende ziekte. Bijzonder moedig
heeft Henk zich de laatste maanden
van zijn leven gedragen, de tijd waarin
hij afscheid moest nemen van Marijke,
de kinderen en allen die hem dierbaar
waren.

Hij heeft in deze periode de geboorte
van zijn eerste kleinkind Lisa nog mee
mogen maken.

Zijn vrouw Marijke en zijn zuster Riek
hebben hem thuis tot de laatste minuut
liefdevol verzorgd.

Henk heeft in onze praktijk een promi-
nente en zeer gewaardeerde plaats in-
genomen en laat een grote leegte ach-
ter.

Moge het Marijke en de kinderen ge-
geven zijn kracht te putten uit de herin-
nering aan een goede echtgenoot, va-
der en dierenarts, die hen dankbaar
was voor alles wat zij hem gegeven
hebben.

Namens Dierenartsenpraktijk Aalten,

A.W. Udo
P.C. Witjens
M.G.M. Brinkhoff

-ocr page 328-

i^hiiA

NIEUW WACHTKAMERBLAD VOOR EIGENAREN GEZELSCHAPSDIEREN

\'DIERENPRAKTIJKEN\' PRIMEUR DP VDDRJAARSDAGEN

De redactie van Dierenpraktijken bestaat
uit dierenartsen. Dr. P.H.A. Poll is
hoofdredacteur. De redactie bestaat ver-
der uit mevrouw A. van der Bas en me-
vrouw P.M.J. Wulms en wordt onder-
steund door mevrouw M. de Louw van
bureau Maasland Communicatie, die de
eindredactie verzorgt. De eindverant-
woordelijkheid ligt bij het secretariaat
van de KNMvD (mevr. S.A.M. Deleu,
stafmedewerker publiciteit). Het blad
handelt over de medische begeleiding en
verzorging van het huisdier. In het nul-
nummer, dat tijdens de Vooijaarsdagen
werd gepresenteerd, zijn dan ook artike-
len te vinden over hartaandoeningen,
schurft en katte-aids. Ook is de mbriek
\'kinderen vragen\' opgenomen.

Als alles naar wens verloopt kan in okto-
ber gestart worden met de werkelijke uit-
gave van Dierenprakijken. Voorwaarde
is wel dat honderd dierenartsen interesse
hebben getoond.

DIERENPRAKTIJKEN
Het is de bedoeling dat Dierenpraktijken
32 pagina\'s gaat tellen. Per uitgave wor-
den naast een aantal vaste mbrieken een
hoofd- en een subthema behandeld. De
full-colour-foto\'s cn de mstige opmaak
maken het blad prettig leesbaar. De doel-
groep is de cliëntèle van de dierenarts,
kortom vogels van diverse pluimage.
\'Vooreik wat wils\' is dus de formule. De
Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren
(GGG) spant zich met name zo in voor
deze uitgave, omdat zij de vraag naar de-
gelijke, medisch verantwoorde informa-
tie wil beantwoorden. \'De cliënt wordt
mondiger\' is tegenwoordig een veel ge-
hoorde kreet. Los van de vraag of dit
werkelijk zo is, lijkt het de GGG verstan-
dig hierop in te spelen door de cliënt in
elk geval goed te informeren. Niemand
zit immers te wachten op een mondige
cliënt die niet weet waar hij over praat.
Daamaast is het met behulp van
Dierenpraktijken mogelijk, het imago
van de dierenarts te sturen. Een wachtka-
merblad is natuurlijk bij uitstek geschikt
als gezamenlijk PR-instmment en moet
als zodanig meer begrip kweken voor de
handelswijze van de dierenarts. Want
van begrip moet de dierenarts het heb-
ben.

De KNMvD heeft er een nieuwe uitgave bij: het blad Dierenpraktijken, een
wachtkamerblad voor de eigenaren van gezelschapsdieren. Het nulnummer
werd aangeboden aan de voorzitter van de KNMvD, A.W. Udo, tijdens de
Voorjaarsdagen \'95. De Groep Geneeskunde Gezelschapsdieren, de initia-
tiefnemer van dit project, voldoet met de uitgave aan de vraag naar informa-
tie van de steeds mondiger cliënt. Voorlichting neemt in de diergeneeskunde
een belangrijke plaats in, getuige de gretige aftrek van publieksfolders en het
landbouW-equivalent van Dierenpraktijken, Veehouder en Dierenarts. Een
wachtkamerblad maakt het mogelijk begrip te kweken voor de handelswijze
van de dierenarts en zo het imago van onze beroepsgroep steeds verder te ver-
beteren.

Door Sophie Deleu

Goede vooriichting kan werken als eye
opener -\'Hé, ik moet mijn hond mis-
schien ook maar ontwonnen!\'- en als on-
dersteuning van een therapie. Dit is ove-
rigens geen nieuw idee. Iedereen kent de
waarde van de reeds bestaande publieks-
folders. Het grote voordeel van een ma-
gazine boven een publieksfolder is, dat
de cliënt het altijd ter hand zal nemen,
ook al is zijn dier niet ziek. De publieks-
folder kan dus uitstekend bestaan naast
het magazine, aangezien zij een ander
doel dienen.

KOSTEN

Dierenpraktijken moet voomamelijk uit
advertenties betaald worden. Niettemin
zal ook de dierenarts een bijdrage moe-
ten leveren. De uitgave is namelijk te
waardevol om als gratis artikel van de
hand te doen. Het blad verschijnt vier
maal per jaar. Tegen een kostprijs van
ƒ 75,- per keer ontvangt de dierenarts
300 exemplaren franco thuis. De mini-
male afname is 300 exemplaren. Alle le-
den-praktici van de KNMvD hebben een
antwoordkaart ontvangen waarop zij
kunnen aangeven hoeveel abonnemen-
ten (van 300 exemplaren) zij willen ont-
vangen. Als voor de zomer 100 dieren-
artsen te kennen geven prijs te stellen op
dit initiatief (door een abonnement te ne-
men), dan vindt het plan doorgang.
De KNMvD en de GGG verwachten
veel belangstelling. Het wordt tijd, dat
dierenartsen PR en vooriichting serieus
nemen, ook als het geld kost. PR is na-
melijk een investering, net als het volgen
van Post Academisch Onderwijs of het
neerzetten van een prachtig praktijk-
pand. Be good and teil it.

Voor meer informatie: Sophie Delen,
stafmedewerker publiciteit KNMvD, tel.
030-510111.

-ocr page 329-

liTmni

Vanaf 1868 is de Heineken brouwerij
aan de Stadhouderskade in Amsterdam
gevestigd. Voor transport van de zware
biervaten is nu al meer dan een eeuw ge-
bmik gemaakt van het prachtige, zware
Shire paard. Het van oorsprong Engelse
ras wordt gekarakteriseerd door grote
trekkracht en zeer goede wendbaarheid.
De middeleeuwse ridders gebmikten ze
als oorlogspaarden, omdat ze zo goed
geharnast konden worden. Nog dage-
lijks kunt u \'s morgens de spanwagens
van de bierfirma hier reclameritjes zien
maken. Amsterdam als trekpaard:
Schiphol, Concertgebouw, Artis, Rijks-
museum, Ajax, Carré, Effectenbeurs,
grachten en walletjes, hasj metropool en
niet te vergeten de \'Vooijaarsdagen\'.
Het enige intemationale veterinaire con-
gres, dat jaarlijks ons land in die mon-
diale belangstelling plaatst, die het ver-
dient. De Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren kan trots zijn op hun jaar-
lijkse presentatie.

Maar bovenal is Amsterdam de stand
van de kunsten, in al zijn facetten. Nu
wij dit jaar met het congres in de hoofd-
stedelijke badplaats Zandvoort neer-
strijken, is het thema
DIER EN
KUNST
een bijna voor de hand lig-
gende keus. Immers, de kust en de
kunst, het hoort bij elkaar. Is het niet een
prachtige gelegenheid om het dier in een
verbeelde schoonheid en een onaan-
raakbare gezondheid te mogen beluiste-
ren en aanschouwen? Om het jaarcon-
gres ook een beetje modem inter-actief
te maken, wordt er een foto-wedstrijd
uitgeschreven waarmee u uw eigen visie
op het thema kunt vastleggen. Twee
eminente sprekers zijn reeds gecontrac-
teerd, te weten: prof dr. dr. H.C.E.H.
Kampelmacher en prof dr. M.Th.
Frankenhuis. Nadere mededelingen vol-
gen in de maand juni. Noteert u alvast de
data: 5,6 en 7 oktober 1995.

H.S.S.B.

ENGELS TREKPAARD IN AMSTERDAM

DIER EN KUNST

Aansluitend bij het motto van het
Jaarcongres, organiseert de Congres-
commissie een fotowedstrijd voor de
leden van de KNMvD en hun partners,
met als onderwerp \'Dier en kunst\'.
(Fikkie in de achtertuin wordt niet ge-
accepteerd, maar Fikkie in de kmiwa-
gen van de tuinkabouter wel.)

De spelregels zijn als volgt:
* Maximaal 3 foto\'s per deelnemer in
zwart/wit of kleur.

* Formaat: minimaal 18 x 24 cm,
maximaal 24 x 30 cm.

* Uw foto\'s dienen uiterlijk 15 sep-
tember binnen te zijn
bij de
KNMvD, Postbus 14031, 3508 SB
te Utrecht. Uw naam en adres dienen
achterop de foto vermeld te staan en
in de linkerbovenhoek van de enve-
lop moet vernield staan: \'fotowed-
strijd\'.

Tijdens het congres worden de foto\'s
tentoongesteld in Gran Dorado Zand-
voort, zodat de congresgangers als pu-
blieksjury kunnen fungeren.
De winnende foto\'s worden tijdens de
lunch op zaterdag 7 oktober bekend
gemaakt. Eeuwige roem in de vomi
van een publikatie in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde en een attentie
is des winnaars deel!

Na het congres zullen de foto\'s worden
geretourneerd.

De Congrescommissie

-ocr page 330-

De navolgende gegevens hebben be-
trekking op het eerste kwartaal van
1995.

Door Corine van Kalles

AANBOD

In het eerste kwartaal van 1995 was er
bij de Vacaturebank sprake van een
geringe toename van het aantal dieren-
artsen dat per direct op zoek was naar
fulltime werk (in januari waren dit er
107 en in maart 110). Van de 110 die-
renartsen die in maart ingeschreven
stonden, zocht 58% een functie in de
gezelschapsdierenpraktijk en 42% in
de gemengde of landbouwhuisdieren-
praktijk.

Bij de Vacaturebank is ook een groep
dierenartsen ingeschreven die op zoek
is naar parttime werk. Deze groep is in
het eerste kwartaal van 1995 gelijk ge-
bleven en bestaat uit 35 dierenartsen.
Het grootste deel is op zoek naar een
baan in de gezelschapsdierenpraktijk
(83%); 17% zoekt werk in de ge-
mengde of de landbouwhuisdieren-
praktijk. Het aantal vrouwen is in deze
groep veel groter dan het aantal man-
nen; 97% van de groep bestaat uit
vrouwelijke dierenartsen.
Het aantal dierenartsen dat een andere
baan in de praktijk zoekt en dus op ter-
mijn beschikbaar is vanwege de op-
zegtermijn, is in de maanden januari
t/m maart toegenomen (in januari wa-
ren dit er 56 en in maart 64). Van deze
dierenartsen zocht 59% op termijn een
nieuwe fiinctie in een gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijk en 41%
in een gezelschapsdierenpraktijk.

Bij de Vacaturebank staan tevens die-
renartsen ingeschreven die werk zoe-
ken buiten de praktijk. Hiermee wordt
bedoeld werk in het bedrijfsleven, bij
de overheid of bij onderzoeksinstitu-
ten. Het aantal dierenartsen dat hier-
voor ingeschreven staat, is in het eerste
kwartaal van 1995 niet veranderd, het
zijn er 29 gebleven. Hieronder bevin-
den zich 18 mannelijke en 11 vrouwe-
lijke dierenartsen.

OVERZICHT VRAAG EN AANBOD ARBEIDSMARKT JANUARI-
MAART

VRAAG

In het eerste kwartaal van 1995 zijn er
bij de Vacaturebank gemiddeld 32 aan-
vragen per maand binnengekomen voor
waamemingen in gezelschapsdieren-
praktijken en 12 aanvragen per maand
voor waamemingen in gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijken.
Wat betreft vaste banen zijn er in de
maanden januari t/m maart negen banen
in gezelschapsdierenpraktijken aange-
boden (waarvan zeven parttime) en 11
banen in gemengde of landbouwhuis-
dierenpraktijken. Daamaast zijn er nog
twee banen buiten de praktijk aangebo-
den. Vijf banen in gezelschapsdieren-
praktijken zijn inmiddels ingevuld; in
alle gevallen is gekozen voor een vrou-
welijke dierenarts. Van de 11 banen in
gemengde of landbouwhuisdierenprak-
tijken zijn er inmiddels acht ingevuld;
vier door vrouwelijke dierenartsen en
vier door mannelijke dierenartsen.

Voor meer informatie of diensten van
de Vacaturebank: Corine van Kalles,
bureau KNMvD, tel.: 030-510111.

DIERENARTS EN DIERENCREMATORIA

In sommige delen van het land wenden
houders van dierencrematoria zich tot
praktizerende dierenartsen. Meestal wil
men de crematoria een grotere bekend-
heid geven. Soms worden echter tevens
financiële vergoedingen in het voomit-
zicht gesteld wanneer dierenartsen hon-
den, katten, konijnen en dergelijke ter
crematie aanbieden. Wellicht is de con-
currentie onder de dierencrematoria
dusdanig dat het een dergelijk vergoe-
dingensysteem in de hand werkt.
Het betreft hier vergoedingen zonder dat
daar een diergeneeskundige dienstver-
richting tegenover staat. Indien een die-
renarts genoemde vergoeding accep-
teert verkrijgt deze een financieel
belang bij het betreffende crematorium.
Een van de artikelen van de Code voor
de Dierenarts (artikel 13) stelt dat de die-
renarts geen financieel belang, in welke
vorm dan ook, heeft bij commerciële ac-
tiviteiten van derden, in het bijzonder
die, waarbij dieren betrokken zijn, in-
dien zulks zich met de plaats en de fiinc-
tie van de diergeneeskundige stand niet
verdraagt.

Het Hoofdbestuur van de KNMvD wil
de dierenartsen er op wijzen dat het heb-
ben van een belang bij een commercieel
bedrijf, waarbij dieren betrokken zijn,
strijdig kan zijn met de Code voor de
Dierenarts. Afhankelijk van de omstan-
digheden kan het zijn dat het zich niet
verdraagt met de plaats en fiinctie van de
diergeneeskundige stand. Het Hoofd-
bestuur adviseert de dierenartsen met
het bovenstaande rekening te houden.

Ook dit jaar zijn enkele dierenartsen
Koninklijke Onderscheidingen ver-
leend ter gelegenheid van de veijaar-
dag van Hare Majesteit de Koningin.
Bij koninklijk besluit zijn benoemd tot:

Ridder in de Orde van de
Nederlandse Leeuw

Prof dr. R. Kroes, plv. Directeur-
Generaal RIVM

Prof dr. A. Brand, oud-hoogleraar UU

Officier in de Orde van Oranje-
Nassau

Dr. C.J. Cysouw, Raad voor
Veterinaire Aangelegenheden
F.X.M.M. Cremers, Ie specialist sec-
tie Pluimvee en Wild bij de RVV
S. Jaarsma, hoofd Levend Veekeuring
Kring Almelo RVV

KONINKLIJKE ONDERSCHEIDINGEN

J.A. Smak, hoofd Preventieve
Gezondheidszorg bij dir. MKG

Ridder in de Orde van Oranje-
Nassau

D.M.N. van Vuren, rustend dierenarts
Dr. ing. R.M. Barkema, docent Chris-
telijke Agrarische Hogeschool.

De Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde
felici-
teert bovengenoemde leden met hun
koninklijke onderscheidingen.

-ocr page 331-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Joma, A.W.; 1995; 8224 AP Lelystad; Damrif
166.

Nij Bijvank, H.A.E.; 1995; 3512 EK Utrecht
Nobelstraat 5 bis.

Poeschmann, J.W.; 1975; 9406 AE Assen
Nobellaan 209.
Sanders, Mevr. H.; 1995; 4876 BE Etten-Leur
Waldhoomlaan 112.
Schevers, V.G.; 1995; 3581 JN Utrecht
Oudwijkerveldstraat 76.
Stoelhorst, H.J.; 1995; 3581 PM Utrecht
Schoolstraat 7.

Twerda, J.; 1995; 7626 LL Hertme; Höftendiek
6A.

Unen, H. van; 1995; 3553 CG Utrecht;
Linnaeusstraat 60 bis.

Zwaagstra, Mevr. K.; 1995; 3523 PE Utrecht;
Kariboestraat 175.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
hel Hoofdbestuur aangenomen:
Delden, J. van; 1986; 1422 RE Uithoorn;
Geertruidahoeve 36.

Hartog, P.A. den; Gent-1994; 9000 Gent
(België); Hubert Frere Orbanlaan 558.
Jansen, G.J.H.; 1994; 5408 ND Volkel;
Bockelscdijk 18.

Klein Kranenbarg, Mevr. H.M.; 1994; 3515 XK
Utrecht; B.P. Suermanstraat 3 bis.
Koek, Mevr. P.A.; 1994; 3981 ZM Bunnik;
Vletweide 76.

Koebrugge, J.L.J.; 1994; 2665 XK Bleiswijk;
Mesdagstraat 2.

Leneman, Mevr. J.M.; 1994; 2562 NL \'s-
Gravenhage; De Gheijnstraat 85.
Nek, A. van; 1994; 3582 VC Utrecht;
l.B.Bakkerlaan 17.

Simons, P.H.J.; 1994; 5491 JC Sint-Oedenrode;
Florisstraat 16.

Weber, M F.; 1994; 8701 XV Bolsward; Barber
Yntjesstraat 19.

Als buitengewoon lid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Gielkens, ProfDr. A.L.J.; Nijmegen-1976; 8242
CL Lelystad; Boeier 04-76.
Oost, ProfDr BA. van; U-1981; 6538 RR
Nijmegen; Zwancnveld 63-24.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Arink, Mevr. E.M.; 7122 PC Aalten; Boterdijk 7.
Bergman, H.J.; 9697 XM Blijham; Oosteinde44.
Engelen, E. van; 3731 GC De Bilt; Utrechtseweg
429.

Heres, L.; 3525 AB Utrecht; \'t Goylaan 75 1.
Knijn, Mevr. H.M.; 3583 HD Utrecht; Willem de
Zwijgerstraat 74.

Kranenburg, L. van; 3581 PM Utrecht;
Schoolstraat 7.

Paassen, Mevr M.T.M. van; 3511 JH Utrecht;
Achter Clarenburg 5 B.

Pilosof,C.M.;3521 VD Utrecht; J. Catsstraat 19.
Remmen, M.T.; 3581 JR Utecht; Prinsenstraat
11-11 bis.

Personalia

Visser, Mevr. V.X.N.; 3721 HP Bilthoven;
Ptolemaeusplein 50.

Voogd, Mevr. A.R. de; 3523 AN Utrecht;
Tolsteegplantsoen 43 1.

JUBILEA:

J. Reinders te Grijpskerk, afwezig, 25 jaar, 22
mei 1995

A P. Wijgergangs te Veghel, afwezig, 40 jaar,
26 mei 1995

C.M.T. Willems te Helvoin, afwezig, 40 jaar, 26
mei 1995

J.A.H. van Lieshout te Diessen, afwezig, 30 jaar,
3juni 1995

G.A. van Exel te Nijverdal, afwezig, 30 jaar, 3
juni 1995

K.J. Koopmans te Sint Nicolaasga, afwezig, 30
jaar, 3 juni 1995

H. Hatzmann te Roden, afwezig, 35 jaar, 3 juni
1995

P. Koopmans te Langweer, afwezig, 55 jaar, 7
juni 1995

J.B. Bemh-op te Nijkerk, aanwezig, 30 jaar, 8
juni 1995

A.M.G. Flamand te Reeuwijk, afwezig, 35 jaar,
9juni 1995

W. Schuurmans te Zwiggelte, afwezig, 30 jaar,
14 juni 1995

R.E. Komijn te Noordwijkerhout, onbekend, 30
jaar, 14 juni 1995

Mevr. Dr. G.J. Binkhorst te De Bilt, afwezig, 30
jaar, 14 juni 1995

PROMOTIE:

Op 11 mei 1995 promoveerde Drs. J.A.
Stegeman te Rosmalen.

MUTATIES:

186 Alphen, M M. van; Gent-1988; 3931 XM
Woudenberg; John F. Kennedylaan
120;
tel. 03498-62909 privé, 61210 prakt.;
P-

191 Beerens, J.M.; 1989; 1422 BV Uithoorn;
Zijdelrij 10; tel. 02975-62756 privé,
60627 prakt.; fax 02975-65422; p., me-
dew. bij E.J.M. van Leeuwen en P.J.J.
van Overbruggen.
198 Bolsenbroek. D.J.; 1994; 3774 JH
Kootwijkerbroek; Carderbroekerweg
114; tel. 03423-3668 privé, 2740 prakt.;
fax 03423-3668; p., medew. bij B.
Hilgersom en F.T.M. Nederveen.
203 Breen, D.J.; 1989; 5311 CJ Gameren;
Delkant 16; lel. 04186-2127 privé.
04180-12009 prakt.; p., geass. met H.R.C.
Gostelie, L.L.H. de Krijger en J.J.C.M. dc
Schutter.

206 Brus, D.A.H.; 1983; 5469 EA Erp;
Brugstraat 22; tel. 04135-2671 privé,

1350 prakt.; fax 04135-1495; p., geass. met
L.B.H. ten Hove, J.W.M. Miltenburg.
P.J.A.M. Pulskens. C.J.M. Schouten en
J.A.C. van Vuren.

211 Daas, Mevr. J.H.G. den; 1985; 6686 BH
Doomenburg; Pannerdenseweg 62 A; tel.
08812-1293 privé.
085-864113 bur.; fax
085-864122;
h. Research and
Development, Holland Genetics.

212 Delden, J. van; 1986; 1422 RE Uithoorn;
Geertruidahoeve 36; tel. 02975-31904
privé, 020-6414796 prakt.; p., geass. met
Mevr. P.E. de Jong, R.J.M. Steijger cn
Mevr. M.J. Stcijgcr-Hesterman (toev.
als
lid).

221 Eshel, A.; 1971; 2135 MJ Hoofddorp;
Femina Muilerstraat 191; tel. 02503-28678
(b.g.g. 0653-137371); r.d.

361 Gielkens, Prof.Dr. A.LJ.; Nijmegen-
1976; 8242 CL Lelvslad; Boeier 04-76;
lel. 03200-40947 privé, 38604 bur.; hlr.
Pluimveebedrijfsdiergeneesk., Instituut
voor Veehouderij en Diergenzondheid
(lD-DLO)(toev. als buitengewoon lid).
230
Golstein Brouwers, G.W.M. van; 1955;
5721 ZD Asten; Vegaplein 2; tel. 04936-
98199; r.d.

232 Groenveld, M.; 1976; 8447 RE
Heerenveen; De Krimte 58; lel. 05130-
10002 privé, 05610-16265 bur.; k.d.
R.V.V. kring Assen-Leeuwarden.
352 Hartog, P.A. den; Gent-1994; 9000 Gent
(België); Hubert Frere Orbanlaan 558; tel.
00-32-9-2333581 privé, 04242-82078
prakt.; p., medew. bij J.L. van Ekris, W.J.J.
Goesten, E.P.C.M. van Riel en R
.A.J.A.
Steffens (toev. als lid).
250 Jansen, G.J.H.; 1994; 5408 ND Volkel;
Bockelscdijk 18; tel. 04132-74083 privé,
72025 prakt.; fax 04132-74341; p., medew.
bij W.J.M. Cuppen, F.J.M. van Dongen,
P.F
.A. van Gasselt, P. Goedendorp, J.G.
Hemmink,
A.G. Peters, J.J.G. Rosegaar,
Mevr. J.L.M. van Soest en G.J. Veldhorst
(loev. als lid).
252\'Joma, A.W.; 1995; 8224 AP Lelystad;
Damrif 166; lel. 03200-26534 privé,
21201 prakt.; p., medew. bij A. Binksma,
R J.M. van Gent en J.R. Jansen.
257 Kissels, W.P.M.L.; 1985; 3723 PC
Bilthoven; Dirk Boulslaan 5; lel. 030-
288820; d.

257 Klein Kranenbarg, Mevr H.M.; 1994;
3515 XK Utrecht; B.F. Suermanstraat 3
bis; tel. 030-711252; wnd.d. (loev.
als lid).
259 Koek, Mevr. P.A.; 1994; 3981 ZM Bunnik;
Vletweide 76; tel. 03405-70069 privé,
04970-12100 prakt.; p., medew. bij M M.
Volwerk en J.A.J.M. Widlak (toev.
als
lid).

259 Koebrugge, J.L.J.; 1994; 2665 XK
Bleiswijk; Mesdagstraat 2; tel. 01892-
19322; p., medew. bij M P. Hogendoom
(toev. als lid).
263 Kreuger, T.; 1988; 8095 PC \'1 Loo,
Oldebroek; Bovenheigraaf
60; lel.
05253-1665 privé, 05207
-61666 prakt.;
fax 05207-61679; p., geass. met M.
Dijkstra.

268 Leeuwen, E.J.M.; 1988; 1431 XZ
Aalsmeer; Rameaulaanlje 20; lel.
02977-20410 privé, 26734 prakt.; fax
02975-65422;
p., geass. met P.J.J. van
Overbruggen.
268 Leneman, Mevr. J.M.; 1994; 2562 NL s\'-
Gravenhage; De Gheijnstraat 85; tel. 070-
3462901 privé, 01740-24544 prakt.; fax
01740-20736; p., medew. bij M.J.
Bakkenes, R.W.F. Becking en J.T.M.
Maree
(toev. als lid).
275*Mei, J. van der; 1981; 3514 AK Utrecht;
Weerdsingel O.Z. 88; tel. 030-735448
privé, 711535
bur.; Dir. S & V
Produktontwikkeling B.V.
278 Molenaar, B.A.J.; 1957; 5366 AB Megen;
Maasdijk
2 A; lel. 04122-2587 privé,
04786-49400 bur.; h. zoötechn. afd.
Varkensond. centr. "Nieuw-Dalland".
281 Nederlof-Wijlhuizen, Mevr. W.H.M.;
1989; 7721 JA Dalfsen; Grasklokje 16; tel.
05293-1243 privé, 05720-53334
prakt.;
p., medew. bij H.P. Quist,
S.
Reindersma, M. Verhoef en J.W.
Zuurhoul.

281 Nek. A. van; 1994; 3582 VC Utrecht;
I.B.BakkeHaan 17; tel. 030-520595;

-ocr page 332-

wnd.d. (toev. als lid).
282 Nieuwenhuizen, H.M.M.; Gent-1987;
5845 BD Sint Anthonis; Molenstraat 13;
tel. 08858-3087 privé. 013-636264
prakt.; fax 013-635254; p., m.n. vlees-
kalveren, geass. met P.AJ..M.
Theeuwes.

284 Nooteboom, Mevr. M.; 1993; zie: Vink-
Nooteboom, .Mevr. M.

285 Ooms, H.; 1993; 8102 PX Raaite; \'t
Reelaer 3; tel. 05729-1036 privé, 2900
prakt.; p., medew. bij F.J. van Egmond,
P.H.M. Putkeren H. Verhoeven.

362 Oost, Prof.Dr. B.A. van; t-1981; 6538
RR Nijmegen; Zwanenveld 63-24; tel.
080-444165 privé. 030-531589 bur.; hlr.
klinische en moleculaire Genetica van
Gezelschapsd. U.U. (F.D., vkgr.
Cezelschapsd.)(toev. als buitengewoon
lid).

288 Peeters, C.A.M.; 1989; 7622 CC Borne;
Oude Almeloseweg 101; tel. 074-667628
privé,
669966 prakt.; p., geass. met D.
Ebbens.

291* Poeschmann, J.W.; 1975; 9406 AE Assen;
Nobellaan 209; tel. 05920-53300 privé,
51075 prakt.; p.
308 Simons, P.H.J.; 1994; 5491 JC Sint-
Oedenrode; Florisstraat 16; tel. 04138-
73479; wnd.d.
(toev. als lid).
309* Sluijter, F.J.H.; 1978; Naar het buitenland.
357\'Sluijter, F.J.H.; 1978,
1066 Epalinges/VD
(Zwitserland); Chemin Près-les-Bois 13;
tel. 00-41 -21 -3125656 bur.; fax 00-41-21-
3128677; h. vet. afd. Fédération
Equestre Internationale.
310 Smits, J.M.; 1993; 7827 NP Emmen;

Tortelduif 66; tel. 05910-33015; wnd d
313 Stegeman.
Dr. J.A.; 1989; U-I995; 5242
CX Rosmalen; Gerard Bruningstraat 5; tel.
04192-19899
privé, 04116-59500 bur; fax
04116-59550; d. G
.v.D. Zuid-Nederland.
320 Touw,
Mevr. P.J.; 1993; naar het buiten-
land.

358 Touw, Mevr P.J.; 1993; Galashiels, TDl
2BCÏ Schotland (V erenigd Koninkrijk);
Fore Brae House, Fore Brae Park; tel.
00-44-189-6756717 privé, 131-4454468
bur.; fax 00-44-131-6508836; »et. me-
de». bij Univ. of Edinburgh.

324* Vente, J.Ph.; 1968; 6585 KW Mook;
Papenbergseweg 38; tel. 08896-1697
privé,
08345-9111 bur.; fax 08345-2575;
dir. Pasreform B.V.
328 \\ ink-Nooteboom, Mevr M.; 1993; .3411
,IM l.opik; Lopikerweg Cost 88; tel.
03485-2453 privé, 030-531250 bur.;
spe-
cialist in opleiding
U.U. (F.D., vkgr.
Radiologie).

359 Vos, M.L.; 1986; Honkong (Hongkong);
G.P.O. Box 5863;
tel. 00-852-29822345
privé, 29822481 bur.; fax 00-852-
29822775; Vet.
adv./Director Alfasan F.E.
Ltd.;
p., geass. met J. de Vries; Hon tre-
asurer Hong Kong Vet. .Association.

335 Weber, M.F.; 1994; 8701 XV Bolsward;
Barber Yntjesstraat 19; tel. 05157-6519
privé, 2380 prakt.; fax 05157-7087; p., me-
dew. bij J. Harkema
en J.A. de Vries (toev.
als lid).

Doorlopende agenda

1995

Mei

15—19 Course on the Microbiology of Foods
of Animal Origin. Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, University of
London.

16—17 PAO-D cursus: 95/42 GVP - Formu-
larium vleesvee.

16 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

16 Vergadering Afdeling Overijssel.

16 Vergadering Afdeling Utrecht.

16 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

16 Afdeling Limburg. Feestavond met part-
ners (datum onder voorbehoud)

17 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

18 Kring Achterhoek, Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur

18 Opstapcursus Veterinaire Homeopathie

18 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in IO röntgen-
avonden.

18 Vergadering afdeling Friesland.

18—19 PAO-D cursus: 95/13 Veterinaire
Apotheek II Landbouwhuisdieren

19 Representatieve gedeelte van het jaarlijkse
congres van de Nederlandse Bond van
Handelaren in Vee (NBHV). Lokatie:
Hotel Galama Dammen in Koudum.
Aanvang: 14.00 uur(Havenzaal).

22—25 Course on Aspects of Veterinary
Public Health, including a two day course
on Zoonoses. Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, University of
London.

31 PAO-D cunius: 95/18 Röntgenologisch on-
derzoek thorax bij gezelschapsdieren.

31 PAO-D cursus: 95/41 Preventie van voe-
dingsstoornissen rond het aftalven.

31 Algemene Ledenvergadering AUV in de
Streekschouwburg te Cuijk. Aanvang;
14.00 uur

31 — 1/6 PAO-D cursus: 95/43 GVP -
Formularium pluimvee.

.luni

I Jaarlijkse Kampioenschappen Kleiduiven
schieten voor Dierenartsen bij Dorhout
Mees te Biddinghuizen. Organisator;
Boehringer Ingelheim.

1 Vergadering Afdeling Gelderland.

I Extra voorlichtingsbijeenkomst certitlcatie
dierenartsenpraktijken. Lokatie; hoofdge-
bouw Faculteit der Diergeneeskunde,
Yalelaan I, De Uithof, Utrecht. Aanvang;
15.00 uur.

6 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

7 PAO-D cursus; 95/19 Röntgenologisch on-
derzoek abodmen bij gezelschapsdieren.

8 Groep Pluimveewetenschappen van dc
KNMvD. Lokatie; Gezondheidsdienst
voor Dieren, Oost-Nederland te Deventer.
Aanvang; 13.30- 16.30 uur.

8 Ledenvergadering Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren van de KNMvD.
Aanvang: 20.00 uur. Lokatie: De Biltsche
Hoek, De Bilt.

9—10 5th Annual European-Equine-
Arthroscopy Workshop. Registratie:

Tierärztliche Klinik in Telgte, z. Hd. Frau
Holle, Kiebitzpohl 35, 48291 Telgte-
Germany, tel.; 02504/3064, fax;
02504/7929.

10 PAO-D cursus: 95/47 Helping during com-
panion animal health.

12 PAO-D cursus: 95/06 Klinische Les Kleine
Zoogdieren.

14 PAO-D cursus; 95/01 Diagnostiek van tu-
moren bij gezelschapsdieren; aanpak en
consequenties.

15 PAO-D cursus; 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

16 PAO-D cursus: 95/88 Wat is een kwali-
teitsrichtlijn; wat is certificering?

19- 23 Training programme \'Dentistry\',
Luxemburg, European School for Advan-
ced Veterinary Studies.

21 PAO-D cursus: 95/20 Röntgenologisch on-
derzoek skelet bij gezelschapsdieren.

23 PAO-D cursus: 95/88 Wat is een kwali-
teitsrichtlijn; wat is certificering?

24—25 Annual Intemational Meeting on
Controversies in Veterinary Dermatology:
Pemphigus diseases. Organized by the
Arbeidskreis Veterinärdermatologie in co-
operation with the European School for
Advanced Veterinary Studies (ESAVS).
Location: The Steigenberger Avance Hotel
Kurhaus in Bad Kreuznach, Germany
(near Frankfurt/Main). Seminar language;
English. Participation fee; DM 300,-.
Information and registration; Arbeidskreis
für Veterinärdermatologie, Dr. H.J. Koch,
D-55765 Birkenfeld, tel.; (49) 6782-2329,
fax: (49) 6782-4314.

29 Ledenvergadering Samenwerkende Ne-
derlandse Veterinaire Acupuncturisten in
het Wapen van Bunnik te Bunnik; aan-
vang: 20.15 uur.

30 PAO-D cursus; 95/88 Wat is een kwali-
teitsrichtlijn; wat is certificering?

30—2julyin Constance, Germany, Fourth
Annual Scientific Meeting of the European
College of Veterinary Surgeons. Thursday;
special seminar for Equine Practicioners in
German. For information contact: ECVS,
Monika Gutsher, Wintenhurerstr. 260,
8057 Zürich, Switzerland. Tel. 41-1-313
03 84, fax:41-1-313 03 84.

Juli

26—27 Symposium over IBR en andere her-
pesvirusinfecties bij herkauwers georgani-
seerd door de European Society for
Veterinary Virology (ESVV). De bijeen-
komst vindt plaats op de afdeling Virologie
van de Faculteit der Diergeneeskunde.

.Augustus

23—25 Nieuwe datum cursus \'Van mede-
werker naar associé\'. De cursus die stond
gepland op 17, 18 en 19 mei komt te ver-
vallen! Cursusgeld f 225,— inclusief ver-
blijfkosten. Opgave en infomiatie bij
KNMvD (Marit Siem.\'Marjoleine de Mol).

September

autumn Training programme \'Neurology\',
Bem/CH, European School for Advanced
Veterinary Studies.

autumn Final course in "Dermatology\',
Barcelona/E, European School for Advan-
ced Veterinary Studies.

3—9 World Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary
Profession in a Changing World. Seer, c/o

-ocr page 333-

Sankei Convention, Sankei Bldg. lOF, 1-7-
2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo 100,
Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax. 81-3-
3273-2439.

4—7 46e jaarlijkse bijeenkomst van de
Europese Zoötechnische Federatie
(EAAP) te Praag. Nadere informatie op-
vraagbaar bij Redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, tel.: 510111.

4—15 Training programme \'Cattle Helath
and Production\', Luxemburg, European
School for Advanced Veterinary Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

13 Ledenvergadering Groep Geneeskunde
Gezelschapdieren van de KNMvD.
Aanvang: 20.00 uur. Lokatie: De Biltsche
Hoek, De Bilt.

18—22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh,
Scotland.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. "De
Waever" te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

29

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

21 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

21 Vergadering afdeling Friesland.

25—29 Training programme \'Feline Me-
dicine and Surgery\', Zürich/CH, European
School for Advanced Veterinary Studies.
Vergadering Afdeling Gelderland.
Vergadering Afdeling Utrecht.
Excursie en viering vierde lustrum van de
Groep Geneeskunde van het varken bij de
CeHave/EnCeBe te Veghel.
Open dagen georganiseerd door Het

Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Donateurs- én boerendag. Lokatie:
Waiboerhoeve, Wisentweg 55, Lelystad.
Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Scholendag. Lokatie: Waiboerhoeve,
Wisentweg 55, Lelystad.
Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Open dag voor iedereen. Lokatie:
Waiboerhoeve, Wisentweg 55, Lelystad.

28
28
28

30

28

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-06-1995

29-05-1995

01-07-1995

12-06-1995

15-07/01-08-1995

03-07-1995

15-08-1995

31-07-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

Vrouwelijke dierenarts met acht jaar ervaring zoekt:

WAARNEMINGEN OF PART-TIME BAAN

in gezelschapsdierenpraktijk, regio Gelderland-Utrecht.
Inlichtingen: tel.: 08370-26840.

Dierenartsenpraktijk Deurne zoekt voor zo spoedig mogelijk:

DIERENARTS MA^

De werkzaamheden zullen voornamelijk liggen in de landbouwhuisdierenpraktijk, met name in de bege-
leiding van varkens- en rundveebedrijven. Enige ervaring en een achterwacht strekken tot aanbeveling.

Bij gebleken geschiktheid, waartoe ook het goed functioneren in een groot team behoort, zal associatie,
op termijn, tot de mogelijkheden behoren. Reacties zo spoedig mogelijk richten aan:
Dierenartsenpraktijk Deurne, Postbus 264, 5750 AG Deurne.

Kliniek voor Gezelschapsdieren in het midden van het land zoekt liefst, doch niet strikt noodzakelijk per
1-6-1995:

DIERENARTS M/V

Met goede contactuele eigenschappen, voor 3/5 weektaak. De praktijk biedt op dit moment werk aan 2
dierenartsen, 4 assistentes en een administratieve kracht. Ervaring, vooral in dienstverband opgedaan,
strekt tot aanbeveling, maar is niet beslist vereist.

Sollicitaties graag binnen 14 dagen aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus
14031,3508 SB Utrecht, onder nummer 15/95.

-ocr page 334-

Een nieuwe praktijk?

Het (her)inrichten van een prak-Hjk vergt kennis van zaken, materialen en kost de nodige
tijd. PTP heeft die kennis en neemt alle nodige tijd. Heeft u plannen om uw huidige praktijk
of onder pand (opnieuw) in te richten, laat ons don eens meedenken. Voor olie
inrichtingsvraagstukken hebben wij een passende oplossing. Onze eerste adviezen zijn
gratis en vrijblijvend! Bel, schrjjf of fox voor meer informatie of een afspraak naar:

^aul Tuinte Projectinrichting

Het Dagwerk 13 <6252 O DRONTEN *elefoon/faxnr. 03210 - 131567 ic.vx. Le^ad svojo

Goed geoutilleerde vijfmanspraktijk zoekt ter opvolging van oudere collega een energieke

DIERENARTS GEZELSCHAPSDIEREN M/V

Uw profiel:

U heeft reeds 1 a 2 jaar ervaring in de gezelschapsdieren. U heeft belangstelling op kynologisch gebied.
Uw leeftijd is maximaal 35 jaar. U bezit goede communicatieve en sociale vaardigheden en bent bereid
en in staat om in teamverband te werken. U bent ambitieus in uw doelstellingen en bereid daarvoor de
nodige inspanning te leveren.
Geboden wordt:

Een full-time baan met salariëring volgens KNMvD-norm. Een prettige werksfeer. Mogelijkheid tot asso-
ciatie bij gebleken geschiktheid.

Handgeschreven sollicitaties binnen 14 dagen na verschijnen van dit blad richten aan:
Dierenkliniek \'Hattem\', Eikenlaan 9, 8051 BD Hattem.

Gemengde groepspraktijk in het zuiden van het land vraagt op korte termijn een

DIERENARTS M/V

Gevraagd wordt een optimale motivatie. Geboden wordt een gevarieerde taakinhoud, waarbij de moge-
lijkheid geschapen wordt zich te bekwamen in de spoedeisende diergeneeskunde. Differentiatie land-
bouwhuisdieren strekt tot aanbeveling. Brieven richten aan de redactie Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer 16/95.

wi z„a.eneen PARTTIME DIERENARTS M/V

om binnen onze maatschap van praktijken van gezelschapsdieren zelfstandig de praktijk uit te oefenen.
Bij gebleken geschiktheid is het de bedoeling in de toekomst tot associatie te komen. Brieven naar
Dierenartscentrum Rotterdam-Zuid-Barendrecht-Hoogvliet, p/a Schakelweg 122, 3192 JN Hoogvliet.

TE KOOP AANGEBODEN:
NARCOSEAPPARAAT
Spiromat 650 (Dräger)

Halothaan/Enfluraan Vapor 19, autom. beademing (PEEP/NEEP/ZEEP), vloeistofafzuiginstallatie,
Volumeter/beademingsdrukmeter/Spirolog 2/ 02-alarm. origineel Fa. Dräger. ƒ 8500,- Ideaal voor
Kliniek.

Narcose-apparaat Romulus 19 met Pulmomat 19.1 beademing (PEEP/NEEP/ZEEP) ƒ 7000,-
Dräger Inkubator 5200. met 02 Fles. (2 Ltr) ƒ 800,- . 0049-2852-72034 (s.v.p. na 20.00 uur)

-ocr page 335-

• • Ä p r» ^ ■ I

.irt ■ P ■ilHi .............

Van de Hoofdredactie

01

DIERGENEESKUNDE NA 2002: WERKGEBIED EUROPA

In deze aflevering vindt u bespiegelingen betreffende de diergeneeskunde na 2002, dus ideeën omtrent de
toekomst van de diergeneeskunde.

De cliënt eist in toenemende mate deskundigheid op een hoog peil. Iedereen ziet eigenlijk wel in dat de ge-
wenste deskundigheid voor alle diersoorten op alle delen van het vakgebied niet tot de mogelijkheden be-
hoort. Anderzijds doet het velen van onze vakgenoten verdriet te constateren dat ons breedgeoriënteerde
boeiende vak wordt opgedeeld in allerlei deelgebieden. Maar de cliënt vraagt om deskundigheid en kwali-
teit en dat moeten we bieden.

De dierenarts van de toekomst verdient niet alleen met \'Handel en Handen \' (toediening en verkoop van
medicijnen en het uitvoeren van operaties) (Vaarkamp, pagina 334) zijn brood; kennis en kwaliteit, het ge-
ven van goede adviezen op grond van het vermogen de bedrijj\'sproblemen te doorzien, worden de kurk
waarop met name de prakticus in de mitsdiersector zijn/haar inkomen zal vemerven. En die kwaliteit mag
en moet zichtbaar gemaakt worden. Een glasheldere registratie van het handelen is daarvoor noodzake-
lijk. Er wordt momenteel gewerkt aan een certificeringssysteem voor dierenartsenpraktijken.

Denemarken is erin geslaagd het land vrij van IBR te maken.

De Denen konden dit huzarenstukje tot stand brengen door alle serologisch positieve runderen af te voe-
ren. Toen de Denen aan de bestrijding van IBR begonnen was slechts ongeveer 8% van de veestapel sero-
logisch positiej\'. Binnen een aantal jaren was het rundveebestand vrij van deze ziektekiem. Denemarken
heeft luidruchtig laten horen dat zij vrij van IBR was en heeft binnen Europa een aparte status kunnen
claimen. Op grond daarvan heeft de EG de bestrijding van deze ziekte voor alle landen van Europa sterk
gepropageerd. Kortom, een klein landje heeft de regelgeving binnen Europa weten te beïnvloeden door te
tonen dat eliminatie van de ziekte mogelijk was.

Nu terug naar de kwaliteit van de dierenartsenpraktijken. Wij hoeven ons voor de kwaliteit van de dieren-
artsenpraktijken en het diergeneeskundig handelen niet te schamen. Sterker nog, de praktijken zijn in
Nederland minstens zo goed, zo niet beter dan de gemiddelde Europese dierenartsenpraktijk. Er is alle re-
den om dit dan ook zichtbaar te maken. De Nederlandse dierenartsenpraktijk kan op grond van zijn zicht-
bare kwaliteit zich een voorbeeldf unctie voor de Europese praktijkvoering verwerven.

De Hoofdredactie

323 ■[■ I J I) S (■ II R I I T VOOR 1) I I R (i I S 1\'. I S K l \\ I) I . 1) I i: L 120, JlNI, A I 1 I. V I R I N (1 11. 1995

-ocr page 336-

■ inni > i iini

Tijdschr Diergeneeskd JW5: 120: 324-30

HECHTMATERIAAL EN HET HECHTEN VAN DE
LAPARÜTOMIEWOND BIJ PAARD EN RUND

E.J. van der Zaag en W.R. Klein\'\'

Overzichtsartikelen

SAMENVATTING

Er wordt een literatuuroverzicht gegeven van de voor
grote huisdieren te gebruiken hechtmaterialen en hun
toepassingsmogelijkheden bij de laparotomie. Als intro-
ductie wordt ingegaan op de wondgenezing. In de discus-
sie wordt aangegeven, aan de hand van enkele voorbeel-
den, welke hechtmaterialen bij de Algemene Heelkunde
en de Heelkunde der Grote Huisdieren worden gebruikt
en wat hierbij de overwegingen zijn.

INLEIDING

Er zijn veel verschillende hechtmaterialen op de markt,
waarbij het niet altijd even gemakkelijk is om een keuze te
maken. Aangezien het \'ideale\' hechtmateriaal niet bestaat
zal de chirurg voor iedere te hechten wond een aantal afwe-
gingen moeten maken (3,4,28). Hiervoor is kennis vereist
van de wondgenezing en de verschillende hechtmaterialen.
Beide worden achtereenvolgens behandeld.

WONDGENEZING

De wondgenezing is te verdelen in drie fasen: dc ontste-
kingsfase, de fibroblastische fase en de maturatiefase. Deze
fasen treden zowel bij de primaire als bij de secundaire
wondgenezing op. Het verschil tussen de primaire en de se-
cundaire wondgenezig wordt bepaald door de uitgebreidheid
waarin deze fasen achtereenvolgens optreden (37). Door de
chirurg wordt een wondgenezing
per primam nagestreefd.
Dit wordt bereikt door het hechten van een wond waardoor
een goede appositie en fixatie van de wondranden wordt ver-
kregen en uiteindelijk een optimale wondconditie wordt ge-
creëerd voor de wondgenezing/w/v7>««/?i.

Fasen

/. Ontstekingsfase (dag O - dag 6)

In deze fase treedt als eerste een kortdurende vasoconstrictie
op, direct gevolgd dooreen vasodilatatie. Het gevolg is stasis
van bloed waarbij de penneabiliteit van dc bloedvatwand is
verhoogd. Dit heeft tot gevolg dat ter hoogte van het wond-
oppervlak bloedcellen en fibrine uittreden. Dc fibrine wordt
gevormd doordat de stollingscascade in gang wordt gezet.
Uit de fibrine wordt een netwerk gevomid dat als skelet gaat
dienen voor het bloedstolsel (19,23,26,37). Tegelijkertijd
migreren polymorfkemige granulocyten. monocyten en
macrofagen naar het wondoppervlak. Microörganismen en
afgestorven cellen worden vervolgens gefagocyteerd.
waama de polymorfl<ernige leucocyten lyseren en er enzy-

\' Faculteit der Diergeneeskunde. Vakgroep .Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisdieren. Yalelaan 12. Postbus SOI53. 350/< TD Utrecht

men vrijkomen die bijdragen tot de ontstekingsreactie.
In deze fase worden de wondranden uitsluitend bijeenge-
houden door de gevormde fibrine. De wond zelfheeft nau-
welijks enige trekvastheid en is volledig afhankelijk van het
gebruikte hechtmateriaal en de gebruikte hechtmethode
(35).

II. Proliferatieve fase (dag 6 - dag 14)
Deze fase wordt gekenmerkt door het fibro-angioblasten-
weefsel dat gevormd wordt en de wond gaat overbruggen.
De fibroblasten (van oorsprong perivasculaire cellen) mi-
greren langs de fibrinedraden naar het centrum van de
wond (27,37). Het fibrinenetwerk wordt vervolgens afge-
broken door het piasmine (37). De fibroblasten zorgen voor
het aanmaken van collageen, voor de vorming van elastine
en voor de vorming van grondsubstantie. Deze grondsub-
stantie, bestaande uit fibronectine, hyaluronzuur en proteo-
glycanen, vonnt het nieuwe raamwerk waarlangs zowel het
collageen als het capillaire netwerk zich kan gaan richten.
De capillaire ingroei wordt hierbij gestimuleerd door de
optredende hypoxie en de geactiveerde mediatoren (35,37).
Belangrijk onderdeel van de grondsubstantie is de fibro-
nectine. Fibronectine wordt als een van de eerste stoffen
neergeslagen in de extracellulaire matrix (19,37). De me-
chanische sterkte van de genezende wond wordt bepaald
door de mate waarin de collagene vezels onderling verbon-
den zijn. Ook hierbij speelt fibronectine een belangrijke rol
(37).

In deze fase van de wondgenezing wordt de trekvastheid van
de wond snel groter (35).

///. Maturatiefase (vanaf dag 14)

In deze laatste fase van dc wondgenezing wordt het litte-
ken definitief gevomid. Het granulatieweefsel is relatief
celami omdat een belangrijk deel van de fibroblasten,
macrofagen en capillairen verdwijnt. Het collageen gaat
zich richten en er treedt retractie van de wond op onder in-
vloed van mechanische krachten (26.35,37). Ondanks het
dalen van het collageengehalte neemt de treksterkte van de
wond toe.

Uiteindelijk wordt de oorspronkelijke trckvasthcid van het
beschadigde weefsel weer bereikt.

Duur van de wondgenezing

De duur van de wondgenezing varieert per wecfscltype. Dit
wordt met name bepaald door de mate van vascularisatic
(35). Dc wondgenezing van de mediane laparotomie ver-
loopt langzamer dan de ttanklaparotomic (12,35). Dit wordt
veroorzaakt door de weinig gevasculariseerde fascie in de
omgeving van de linea alba. Voor de linea alba wordt aange-
geven dat lussen dag 30 en dag 50 ongeveer 50% van de ori-
ginele treksterkte temg is. Vanaf dag 100 is ongeveer 80%
van de originele treksterkte bereikt (17,35). Humaan wordt
aangegeven dat na één jaar de oorspronkelijke treksterkte
nog niet is bereikt (22).

T I J I) SC H K IF T v O O K D I 1. K (i I S I I S K U N I) I , Ol IL 12 0. J U N I . Al I I V I. K I N Ci i

i 9 5

324

-ocr page 337-

rtritilliifll

1« f

iui

>■ I m

Storing in de nondgenezing

Ook een eventuele storing in de wondgenezing beïnvloedt de
genezingsduur. Als belangrijkste oorzaken voor een ver-
stoorde wondgenezing worden genoemd: een infectie, be-
weeglijkheid in het wondgebied, circulatiestoomissen, een
corpus alienum (hechtmateriaal!) en te veel spanning op de
wondranden. Ten aanzien van het hechtmateriaal en hecht-
techniek zijn de belangrijkste oorzaken voor een verstoorde
wondgenezing: het breken van knoop of hechtdraad, het slip-
pen van de knoop, het snijden van de hechtdraad door weef-
sel en het prolaberen van weefsel tussen de hechtingen door
(15,21,36).

HECHTMATERIALEN
Indeling

Grofweg zijn de hechtmaterialen in te delen op drie manieren;
natuuriijk versus synthetisch, resorbeerbaar versus niet-re-
sorbeerbaar en multifilament versus monofilament (Tabel 1).

Tabel 1. Overzicht van de belangri|kste hechtmaterialen (3,4,16,28).
MET-RKSORBEERB.\\RF. HECHTMATERIALEN

Naluurlijke hechtmalerialen

- zijde

- katoen

- linnen

Sy nthetische hechtmaterialen

Monofilament - polypropyleen (Prolene", Ethicon)

■ polyamide/nylon (Ethilon*, Ethicon)

- staaldraad

- polyester

- polyamide

- staaldraad

Multifilament

(Mersilene*, Ethicon
Ethibond*, Ethicon)
(Nurolon*, Ethicon /
Perion», Beyvers/
Serafil*, Serag-Wiessner.\'
Suturamid", Ethicon)

RtSORBEERBARE HECHTM.VI ERIALEN

Natuurlijke hechtmaterialen

- catgut/chroomcatgut

- collageen

Svnthetische hechtmaterialen

Monofilament

- polydioxanonc (PDS", Ethicon)

- polyglycolaat (Maxon", Davis & Geck)

- polyglecapronc 25 (Monocryl*, Ethicon)

-polyglactin9l()
(PG9I())
- polyglycolzuur
(PGA)

Multifilament

(Vicryl«, Ethicon)
(DexonVDavis&Gcck)

Natuurlijke hechtmaterialen worden gemaakt uit een al be-
staande natuurlijke grondstof Dit in tegenstelling tot synthe-
tische hechtmaterialen, die volledig kunstmatig worden ge-
fabriceerd. Natuurlijke hechttnaterialen worden steeds
minder gebruikt.

Resorbeerbare hechtmaterialen verliezen binnen 60 dagen
het grootste deel van hun treksterkte. Is deze temiijn langer
dan spreekt men over niet-resorbeerbare hechtmaterialen.

Multifilamente hechtmaterialen zijn gevlochten of getwijnde
draden. De monofilamente hechtmaterialen daarentegen be-
staan uit een éénkemige draad. Een nadeel van de multifila-
mente hechtdraad is de capillaire werking. Het gevolg is dat
vloeistof en dus ook bacteriën worden aangezogen. De bacte-
riën onttrekken zich aan de leucocyten die normaliter zorgen
voor de fagocytose (25). De draad kan op deze manier gaan
functioneren als een blijvende infectiebron en het aanliggende
steriele wondgebied infecteren (25). In een gecontamineerde
wond wordt daarom bij voorkeur géén multifilamente niet-re-
sorbeerbare hechtdraad gebmikt. Retrospectief onderzoek
geeft aan dat het gebmik van multifilament resorbeerbaar
hechtmateriaal (polyglycolzuur en polyglactin 910) echter niet
wordt geassocieerd met een hoger percentage wondcomplica-
ties (13,17,33,36). De capillaire werking kan deels worden op-
gevangen door de hechtdraad te \'coaten\'. Nadeel van dit pseu-
domonofilamente hechtinateriaal (= gecoate multifilamente
hechtdraad) is dat de coating gemakkelijk beschadigd wordt
(vaak ter plaatse van de knoop), waarna de draad zich weer ge-
draagt als een multifilamente draad. Er wordt aangegeven dat
pseudomonofilament hechtmateriaal alleen gebmikt moet
worden voor de huid. De voordelen van monofilament hecht-
materiaal zijn dat de weefsels tijdens het doorvoeren van de
draad weinig getraumatiseerd worden en er geen capillaire
werking optreedt. Dit type hechtmateriaal is daardoor bij uit-
stek geschikt voor het gebmik in gecontamineerd milieu en is
de eerste keus voor de perforerende huidhechting (25,28).

Criteria

Belangrijke criteria bij dc keuze van het hechtmateriaal zijn:

- de initiële treksterkte van het hechtmateriaal (breek-
sterkte/mm-);

- de snelheid van vemiindering van de treksterkte;

- de wijze van resorptie van de draad;

- de niate van weefselreactie;

- de knoopvastheid van de draad;

- de hanteerbaarheid van de draad.

De initiële treksterkte is de maxiniale kracht per opper-
vlakte-eenheid die een ongeknoopte hechtdraad
in vitro kan
weerstaan. Deze treksterkte moet groter zijn dan de weefsel-
treksterkte. In principe geldt: hoe dikker de draad hoe ster-
ker. iVlen is geneigd om een dikkere draad te gebmiken om-
dat deze minder zou snijden door het omringende weefsel.
Humaan heeft men dit echter niet kunnen aantonen (31). De
initiële treksterkte varieert per hechtmateriaal. Een multifila-
mente draad heeft doorgaans een grotere treksterkte dan een
monofilainente draad.

Vemiindering van de treksterkte treedt zowel bij resorbeer-
bare hechtmaterialen als bij niet-resorbeerbare hechtmateria-
len op. Bij niet-resorbeerbare hechtmaterialen treedt deze ver-
inindering pas na gemime tijd op en speelt daardoor geen rol
in de beginfase van de wondgenezing. Bij resorbeerbare
hechtmaterialen speelt de vemiindering van de treksterkte wel
een rol. In de optimale situatie vemiindcrt de treksterkte van
de hechtdraad pas op het tiiotiient dat de trekvastheid van de
wond voldoende groot is (4). Dc hechtdraad wordt vervolgens
snel geresorbeerd, zodat gedurende een relatief korte periode
lichaatiisvreemd materiaal aanwezig is. Met andere woorden:
het veriies aan treksterkte van de hechtdraad (keuze hecht-
draad!) dient gerelateerd te zijn aan de winst in trekvastheid
van de wond. Dit laatste is afhankelijk van het type weefsel dat

-ocr page 338-

i «1 p«

llÉdfcllI ............................. • IMI

Tabel 2. De eigenschappen van de meest voorkomende hechtmaterialen zi|n weergegeven (3,4,8,9,11,16.18.28.29,30).

natuurl./
synth.

wel/niet

resorb.

filament

multi/
mono

initiële
trckst.

afname
trekst.

weefsel knoop
reactie vasth.

hanteerb.
heid

polypropyleen

synth.

niet

mono

n.v.t.

i

polyamide

synth.

niet

mono

n.v.t.

i

staaldraad

synth.

niet

multi/
mono

A 1 A

n.v.t.

...

polyester

synth.

niet

multi

n.v.t.

A •

polyamide

synth.

niet

multi

n.v.t.

• •

catgut (plain)

natuurl.

enzym.

multi

- * \'

T T

polydioxanone

synth.

hydrol.

mono

-

i

i

polyglycolzuur/

synth.

hydrol.

multi

T

t T

polyglactin910

wordt gehecht. Het globale verloop van de treksterkte is voor
een aantal hechtmaterialen uitgezet tegen de tijd (Figuur 1).

Bij resorbeerbare hechtmaterialen is de wijze van resorptie
van de hechtdraad enzymatisch of hydrolytisch. De enzyma-
tische resorptie verloopt middels een ontstekingsreactie
waarbij door leucocyten en macrofagen proteolytische enzy-
men uitgescheiden worden. De afbraaksnelheid van de
hechtdraad is daardoor sterk afhankelijk van de vascularisa-
tie- en de infectiegraad en is daardoor volledig onvoorspel-
baar (25). Bij de hydrolytische resorptie lost de draad (copo-
lymeer van melkzuur) op en ontstaat uiteindelijk CO2 en
H2O. In het tussenstadium wordt melkzuur gevonnd. Dit zou
mogelijk door de verlaging van de pH een bacteriostatisch
effect hebben (3,28).

In principe wordt gestreefd naar een minimale weefselreac-
tie. Niet-resorbeerbare hechtmaterialen dienen zo inert mo-
gelijk te zijn. Voor de resorbeerbare hechtmaterialen geldt
dat bij de enzymatische resorptie een forse, niet gewenste
weefselreactie optreedt. Dit in tegenstelling tot de hydrolyti-
sche resorptie waarbij de wcefselreactie minimaal is.

De knoopvastheid wordt bepaald door het \'slippen\' van dc
knoop en/of het breken van de draad bij de knoop. De knoop-
techniek speelt een belangrijke rol. Aangezien de knoop het
zwakste onderdeel is van een hechting, wordt de treksterkte
van de hechting in belangrijke mate bepaald door de knoop-
vastheid (8,29). Deze is altijd lager dan de initiële treksterkte
van de draad. De knoopvastheid varieert per hechtmateriaal.
In het algemeen geldt dat een monofilamente draad een klei-

1  = gemiddeld
i = lager (dan gemiddeld)
T = hoger (dan gemiddeld)

-ocr page 339-

mffi

ii

Él

nere knoopvastheid heeft dan een multifilamente draad, om-
dat de knoop gemakkelijker slipt.
In vivo, na implantatie,
is de knoopvastheid minder groot dan
in vitro (Figuur 2)
(29.30).

De voorkeur gaat uit naar een gemakkelijk hanteerbare
hechtdraad. De monofilamente synthetische hechtmaterialen
zijn lastig hanteerbaar; de draad krult gemakkelijk en knoopt
lastig. Dit kmllen wordt ook wel de \'memory\' van de draad
genoemd omdat na rekken van de draad deze toch weer de
neiging heeft om op te rollen (16). Multifilamente draden
zijn over het algemeen gemakkelijker hanteerbaar. Voor de
natuurlijke hechtmaterialen geldt dat ze zeer goed hanteer-
baar zijn.

Niet-resorbeerbare hechtmaterialen

* Zijde/katoen/linnen

Er is ons inziens geen indicatie voor het gebmik van deze
materialen bij grote huisdieren.

* Polypropyleen

De initiële treksterkte van deze monofilamente hechtdraad is
niet zo groot. Er treedt echter geen verlies in treksterkte op.
Het hechtmateriaal is volledig inert en kan daarom goed ge-
bmikt worden in een gecontamineerde omgeving (3,4,16).
Een nadeel is echter het gemakkelijk slippen van de knoop
waardoor de knoopvastheid laag is. Tera en Aberg (30) ge-
ven aan dat er ook nog een duidelijk verlies aan knoopvast-
heid (en dus verlies aan treksterkte) van de hechting optreedt
in vivo. Voor polypropyleen geldt dat in vitro de knoopvast-
heid 67% van de treksterkte van de draad is.
In vivo daalde
dit tot 42%. Ander nadelen van dit materiaal zijn het kmllen
en het makkelijk knikken van de draad. Dit laatste zorgt voor
verzwakking van de draad. Met name door het kmllen van de
draad en het gemakkelijk slippen van de knoop is polypropy-
leen lastig hanteerbaar.

In humaan onderzoek, verricht door Cameron et al. (7) en
Corman
et al. (10), wordt polypropyleen vergeleken met re-
sorbeerbaar hechtmateriaal (polyglactin 910, polyglycol-
zuur). Er zijn geen verschillen geconstateerd met betrekking
tot dehiscentie (= het openspringen van de wond) en hcmië-
nng. Archie
et al. (1) geven aan dat polypropyleen bij de
mens een goed alternatief is bij de laparotomie. Bij de veteri-
naire heelkunde wordt polypropyleen gebmikt voor het vast-
zetten van het polypropyleen \'net\' bij alloplastische opera-
ties van het paard en het mnd. Ook voor het sluiten van de
breukpoort bij niet al te zware kalveren kan polypropyleen
uitstekend gebmikt worden. Het zal in gecontamineerd mi-
lieu minder snel tot fisteling aanleiding geven dan bijvoor-
beeld multifilamente polyamide.

327

ticiteit bezit (post-operatieve wondzwelling!). De hanteer-
baarheid van de monofilamente uitvoering is vergelijkbaar
met die van het polypropyleen. Nadelen van de multifila-
mente draad hangen samen met de capillaire werking. Een
verhoogde kans op fistelvorming, sinusvorming en granu-
loomvorming worden genoemd (3,25,28). De knoopvast-
heid en hanteerbaarheid van de multifilamente draad is wat
groter dan van de monofilamente polyamidedraad. De mul-
tifilamente hechtdraad wordt ook geleverd in een gecoate
uitvoering (Suturamid®, Ethicon).

Bras et al. (5) zagen na gebmik van de multifilamente poly-
amide draad bij de laparotomie van het paard duidelijk meer
wondcomplicaties (75%) optreden dan bij gebmik van de an-
dere hechtmaterialen. In humaan onderzoek, verricht door
Bucknall
et al. (6), wordt aangegeven dat een monofilamente
nylon draad bij de laparotomie geprefereerd wordt boven ge-
bruik van resorbeerbaar hechtmateriaal (polyglycolzuur).
Patiënten in de laatste groep hadden significant meer proble-
men (dehiscentie en hemiëring) met de wondgenezing. Niet
iedereen deelt echter deze mening (10,38). Bij de veterinaire
heelkunde wordt monofilamente polyamide alleen gebmikt
als huidhechting. Er is geen voldoende dikke draad beschik-
baar voor bijvoorbeeld het hechten van de linea alba. De
multifilamente uitvoering van polyamide wordt bij de veteri-
naire heelkunde reeds lang niet meer gebmikt voor het slui-
ten van de laparotomie van zowel paard als mnd. Mul-
tifilament polyamide wordt nog wel gebmikt voor het sluiten
van de breukpoort bij een niet gecompliceerde hemia umbili-
calis van het kalf. De gecoate polyamidedraad leent zich in
principe alleen voor het hechten van de huid.

* Staaldraad

Alhoewel staaldraad gunstige eigenschappen heeft (hoge
initiële treksterkte, grote knoopvastheid, inert) wordt het
toch steeds minder gebmikt. Het materiaal is slecht hanteer-
baar en snijdt gemakkelijk door de weefsels bij post-opera-
tieve wondzwelling (3,4,28).

Het vroegere gebmik van staaldraad is bij de laparotomie
van het paard bij de veterinaire heelkunde dan ook vervan-
gen door het gebmik van synthetisch resorbeerbaar hechtma-
tenaal.

* Polyester

Dit multifilamente hechtmateriaal heeft een hoge initiële
treksterkte waarbij weinig veriies optreedt na implantatie.
Polyester geeft, vergeleken met de andere synthetische niet-
resorbeerbare hechtmaterialen, een duidelijkere weefselre-
actie (3,4). Een verhoogde kans op fistel- en sinusvomiing
worden bij gebmik van dit hechtmateriaal genoemd (3,28).
De knoopvastheid is hoger (multifilament!) dan van het
polypropyleen. De hanteerbaarheid van deze draad is verge-
lijkbaar met de multifilamente polyamidehechtdraad. Deze
hechtdraad wordt ook in gecoate vomi geleverd (Ethibond®,
Ethicon).

Onderzoek, verricht door Kobluk et al. (17), waarbij 78 paar-
den een mediane laparotomie ondergingen, gaf geen voor-
deel te zien ten aanzien van het gebruik van polyester ten op-
zichte van resorbeerbaar hechtmateriaal. Polyester wordt bij
de veterinaire heelkunde niet gebmikt.

Resorbeerbare hechtmaterialen

* Catgut / chroomcatgiit

Deze hechtmaterialen bestaan uit collageen en worden ge-
maakt uit schape- of mnderdann. Zowel het catgut als

T i j i) s c h r n t voor Dl i r g i \\ 1 1 s k l s i) i , D 1 i-. l 120, Juni, A k l i; v i; r i n g II, 1995

-ocr page 340-

het chroomcatgut hebben een vrij lage initiële treksterkte.
Catgut wordt behandeld met een formaldehyde-oplossing,
waardoor de draad minder gevoelig is voor enzymatische
vertering en daardoor minder snel zijn treksterkte verliest.
Het veriies aan treksterkte en de resorptiesnelheid van catgut
variëren. Dit is sterk afhankelijk van het type weefsel (door-
bloeding), type draad (plain/chroom) en van de infectiegraad
(3,28). Behandeling van de draad met chroomzouten resul-
teert in een verhoogde intermoleculaire binding, waardoor
de initiële treksterkte verhoogd is, er een verminderde weef-
selreactie optreedt en een minder snelle resorptie plaatsvindt
(doordat de draad minder vloeistof opneemt). Er zijn drie
soorten chroomcatgut beschikbaar: mild, medium en extra.
Gemiddeld wordt voor het verioop van treksterkte aangege-
ven; plain: in drie tot zeven dagen reductie tot nul, chroom:
in drie tot vijf weken reductie tot nul. De diameter heeft wei-
nig invloed op de snelheid van resorptie van de draad (4).
Catgut wordt geresorbeerd middels fagocytose (zie voor-
gaande) waarbij een uitgebreide weefselreactie optreedt.
Voor de knoopvastheid van catgut geldt dat deze
in vivo
sterk afneemt. Dit wordt veroorzaakt door het zwellen van de
hechtdraad, waardoor de knoop makkelijk kan gaan slippen
(20). Door de veroorzaakte ontstekingsreactie neemt de trek-
sterkte van de wond zodanig af dat de hechtdraad gemakke-
lijk uitscheurt (20). De enige voordelen van dit hechtmateri-
aal zijn de goede hanteerbaarheid en de lage kostprijs.
In het algemeen (veterinair en humaan) is men het er over
eens dat (chroom)catgut niet gebmikt moet worden bij de
laparotomie, de kans op complicaties zijn significant groter
(13, 14, 20,33).
Smeakelai. (25)raden het gebruik van cat-
gut af bij het hechten van wonden; het zou de infectie poten-
tiëren en de resorptie van de draad is volkomen onvoorspel-
baar in geïnfecteerd milieu. Kou
el al. (18) delen deze
mening. Bij dc veterinaire heelkunde wordt (chroom)catgut
niet gebruikt voor het hechten van de laparotomie wond.

keur uitgaat naar een hechtmateriaal wat gedurende langere
tijd zijn treksterkte behoudt. Polydioxanone wordt hierbij
genoemd. Bij de veterinaire heelkunde wordt bekeken of
polydioxanone een mogelijk alternatief is bij het sluiten van
de linea alba.

* Polyglecaprone 25

Polyglecaprone 25 is een monofilament hechtmateriaal dat
recent op de markt is verschenen (de beschikbare infonnatie
is afkomstig van de fabrikant). De initiële treksterkte is ver-
gelijkbaar met polyglactin 910. Veriies aan treksterkte treedt
snel op; in één week verliest de draad ongeveer 40% van de
treksterkte. Na twee weken is nog ongeveer 20% van de trek-
sterkte over. De hechtdraad wordt gehydrolyseerd en geeft
daardoor minimale weefselreactie. De knoopvastheid van
deze monofilamente draad is redelijk. Dit komt doordat de
hechtdraad enigszins elastisch is en minder neiging heeft om
te gaan slippen. De hanteerbaarheid van de draad is goed.
Bij de veterinaire heelkunde wordt dit hechtmateriaal ge-
bruikt voor de subdermale huidhechting.

* Polyglactin 910 /polyglycolzuur

Polyglactin 910 en polyglycolzuur zijn gevlochten resor-
beerbare hechtmaterialen met een wat hogere initiële trek-
sterkte dan polypropyleen. De treksterkte neemt in twee we-
ken af met ongeveer 35%. Na drie weken is slechts 20% van
de treksterkte over. Deze hechtmaterialen zouden hierdoor
minder geschikt zijn voor gebruik bij traag genezend weefsel
zoals de buikfascie. De totale resorptie van de draad neemt
ongeveer 100 dagen in beslag. De hechtdraad wordt middels
hydrolyse opgelost en geeft minimale weefselreactie. Het
voordeel is dat een infectie geen invloed heeft op de mate
van treksterkteverlies na implantatie (3,33). De multifila-
mente hechtdraad heeft een redelijk goede knoopvastheid en
hanteerbaarheid. Een nadeel is echter dat de draad tijdens het
doorhalen een \'zagend\' effect heeft op het omringende weef-
sel en dit beschadigt (28). Een bijkomend voordeel voor
polyglycolzuur is dat het melkzuur, dat wordt gevonnd tij-
dens de hydrolyse, mogelijk een bacteriostatisch effect heeft
(3,9,28).

Tumer et al. (33) zagen bij gebruik van synthetisch resor-
beerbaar hechtmateriaal ook weinig complicaties. Gibson
et
al.
(13) vonden echter een relatief hoog percentage hernia\'s
(16%) bij gebmik van polydioxanone. polyglactin 910 cn
polyglycolzuur. Humaan gebmikt men in de abdominale
chirurgie steeds vaker synthetisch resorbeerbaar hcchtmate-
naal, alhoewel de berichtgeving wel tegenstrijdig is.
Wissing
et al. (38) geven aan dat, als men na laparotomie
draadfisteling en postoperatieve pijnklachten wil voorko-
men, men bij voorkeur synthetisch resorbeerbaar hechtmate-
riaal zoals polyglactin 910 moet gebruiken omdat dit relatief
snel wordt geresorbeerd. Comianf^«/. (10) vergeleken poly-
glactin 910, polyamide en polypropyleen. Zij kwamen tot dc
conclusie dat gebruik van polyglactin 910 bij de abdominale
chirurgie niet tot meer complicaties leidde. In onderzoek,
verricht door Cameron
et al. (7), werd het gebruik vergele-
ken van polypropyleen en polyglycolzuur na laparotomie.
Zij zagen geen significant verschil in de mate van infectie en
hemiëring. Bucknall
et al. (6) vernchten soortgelijk prospec-
tief onderzoek en vergeleken nylon en polyglycolzuur na ab-
dominale chimrgie met elkaar. Zij zagen significant meer
hemia\'s optreden in de polyglycolzuurgroep. Als oorzaak
geven zij aan: wondinfectie en een tc snel verlies van trek-
sterkte van de polyglycolzuur hechtdraad. Zij raden dan ook

-ocr page 341-

af om de buikwand te sluiten met resorbeerbaar hechtmateri-
aal. Bij de veterinaire heelkunde wordt polyglactin 910 ge-
bruikt voor het sluiten van de laparotomie van zowel het
paard als het mnd.

De bovengenoemde hechtmaterialen en hun eigenschappen
zijn weergegeven in Tabel 2.

DISCUSSIE
Paard

* Hernia umbilicalis

Over het algemeen is de hernia umbilicalis bij het paard on-
gecompliceerd. De breukpoortranden zijn glad en niet ver-
dikt. De hernia ligt niet op het diepste punt van de buik (in te-
genstelling tot de situatie bij het mnd!), waardoor de dmk
vanuit het abdomen op deze stmctuur minder groot is. Vaak
is de breukzak van de hernia umbilicalis relatief klein en
enigszins langwerpig van vorm. Amputeren van de inwen-
dige breukzak is zelden nodig. Hierbij wordt bovendien het
onnodig openen van de buikholte voorkomen.
Polyglactin 910 en polyglycolzuur voldoen goed.

* Mediane laparotomie

Voor de linea alba geldt dat deze relatief slecht doorbloed is,
waardoor een langzame genezing optreedt (12). De incisie
van de laparotomiewond wordt craniaal van de navel ge-
maakt. De plaats van incisie is hierdoor gelokaliseerd op het
diepste punt van de buik. Het gevolg hiervan is een maxi-
male dmk vanuit het abdomen. Bij de mediane laparotomie
is het dan ook met name van belang dat de initiële treksterkte
van de hechtdraad voldoende hoog is en de treksterkte vol-
doende lang behouden blijft. Afhankelijk van de ingreep
treedt er wel of geen contaminatie op. In geval van contami-
natie zou gebruik van een monofilamente draad de voorkeur
verdienen.

Polyglactin 910 voldoet goed, hoewel er regelmatig hemia\'s
optreden. Mogelijk kan dit percentage verlaagd worden door
in de toekomst gebmik te maken van een monofilamente re-
sorbeerbare hechtdraad die langer zijn treksterkte behoudt,
bijvoorbeeld polydioxanone (op dit moment is er nog geen
voldoende dikke draad beschikbaar).

* Hernia ventralis

De operabele hemia ventralis treedt op na trauma of als com-
plicatie na een laparotomie. In geval van trauma kan conta-
minatie optreden. Vaak voldoen meerdere soorten hechtma-
teriaal afhankelijk van het type trauma en de mate van
contaminatie. Polyglactin 910, polyglycolzuur en polypro-
pyleen kunnen gebmikt worden.

De hernia ventralis als complicatie na laparotomie treedt in
twee tot 16% van de gevallen op (13,17, 33). Vaak gaat een
wondinfectie vooraf aan een hemia ventralis (13.17,32). In
de meeste gevallen wordt bij chimrgische correctie gebmik
gemaakt van alloplastiek (34). Hierbij wordt hechtmateriaal
gebruikt dat bij voorkeur monofilament van stmctuur is en
inert. Polypropyleen voldoet goed.

Rund

* Hernia umbilicalis

De hernia umbilicalis ligt bij het mnd op het diepste punt van
de buik. De dmk vanuit het abdomen is daardoor maximaal.
Voldoende treksterkte van de hechtdraad is gewenst. Een
multifilamente hechtdraad van polyamide voldoet goed. De
draad heeft voldoende treksterkte en is relatief goedkoop. De
gecompliceerde hemia umbilicalis (abcessen, fistels, inge-
klemde/vergroeide breukinhoud) wordt gekenmerkt door de
aanwezigheid van chronisch ontstekingsweefsel. Amputatie
van de inwendige breukzak is in de meeste gevallen noodza-
kelijk. Het chronische ontstekingsweefsel wordt zoveel mo-
gelijk verwijderd zodat \'verse\' wondranden worden verkre-
gen. Een monofilamente, inerte niet-resorbeerbare hecht-
draad met voldoende treksterkte verdient in dit geval de
voorkeur. Resorbeerbaar hechtmateriaal zoals polyglactin
910 veriiest te snel zijn treksterkte.
Polypropyleen is bij niet te zware kalveren goed bmikbaar.

iftir-\'iFi-\'itiff^«^! I lii^

* Flank laparotomie

De flank laparotomiewond is relatief goed doorbloed zodat
snelle wondgenezing kan optreden. Ter voorkoming van
langdurige fisteling, in geval van wondinfectie, wordt de
voorkeur gegeven aan resorbeerbare hechtmaterialen.
Polyglactin 910 en polyglycolzuur voldoen goed.

SUMMARY

Suture materials and suturing of the laparotomy wound
in horses and cattle.

Wound healing is discussed in the introduction. Subsequently in a review of
the suture materials used in large animal laparotomies is presented. In the
discussion examples arc given of the suture materials that are used at the
Department of General and Large Animal Surgery.

LITERATUUR

1. Archie JP, and Feldtnian RW. Primary abdominal wound closure with
permanent, continuous running monofilament sutures. Surg Gynecol
Obstet 1981; 153:721-2.

2. Becker M. Der Bauchdeckenverschluss beim Pferd nach medianer
Laparotomie. Tierarztl Prax 1985; 13: 325-9.

3. Blackford LAW, and Blackford JT. Wound closure. In: Auer JA, ed.
Equine surgery. Philadelphia: Saunders 1992; 135-51.

4 Boothe HW. Suture materials and tissue adhcsives. In: Slatter DH, ed.
Textbook of small animal surgery. Philadelphia: Saunders 1985; 334-
44.

5. Bras GE en Kersjes AW. Ervaringen met de verschillende hechtmateria-
len bij de laparotomie en dc navelbreukbehandeling bij het paard.
Tijdschr Diergeneesk 1977; 102 (16): 969-74.

6. Bucknall TE, and Ellis H. Abdominal wound closure. A comparison of
monofilament nylon and polyglycolic acid. Surg 1981; 89 (6): 672-7.

7. Cameron AEP, Gray RCE, Talbot RW, and Wyatt AP. Abdominal
wound closure: a trial of Prolene and Dexon. Br J Surg 1980; 67; 487-8.

8. Campbell EJ, Bailey JV. Mechanical properties of suture materials m vi-
tro
and after in vivo implantation in horses. Vet Surg 1992; 21(5): 355-
61.

9. Campbell JR, and Marks A. Suture materials and suturing techniques.
Vet Rec 1986; 1(4): 185-8.

10. Corman ML, Veidenheimer MC, and Collcr JA. Controlled clinical trial
of three suture materials for abdominal wall closure after bowel opera-
tions. Am J Surg 1981: 141:510-3.

11. Ducharme NG, Freeman DE, Steckel RR, Dean PW. and Young DR.
Principels of intestinal surgery. In: Auer JA, ed. Equine surgery.
Philadelphia: Saunders. 1992: 325-78.

12. Edwards GB. Abdominal surgery and medicine. In: Hickman J, cd.
Equine surgery. London: Academic press 1985: 105-93.

13. Gibson KT, Cunis CR, Turner AS, Mcllwraith CW, Aanes WA, and
Stashak TS. Incisional hernias in the horse. Incidence and predisposing
factors. Vet Surg 1989; 18(5); 360-6.

14.Goligher JC, Irvin TT, Johnston D, Doinbal FT de. Hill GL, and
Horrocks JC. A controlled clinical trial of three methods of closure of la-
parotomy wounds. Br J Surg 1975; 62: 823-9.

15. Jenkins TPN The burst abdominal wound: a mechanical approach. Br. J.
Surg 1976; 63:873-6.

16. Jochen RF. Suture materials for large animal surgery. In: Jennings PB,
ed. The practice of large animal surgery. Philadelphia: Saunders 1984;
1221-33.

17. Kobluk CN, Ducharme NG, Lunisden JH, Pascoe PJ, Livesey A, Hurtig
M, Homey FD, and Arighi M. Factors affecting incisional complication
rates associated with colic surgery in horses: 78 cases (1983-1985). lam
Vet Med Assoc 1989; 195 (5): 639-43.

-ocr page 342-

18. Kou SJ, Fahn HJ, Shen CR, and Lui WY. Experimental study of materials
commonly used for surgical suturing. J Surg Assoc ROC. 1985; 18: 343-
53.

19. Lloyd KCK. Wound healing. In: Auer JA, ed. Equine surgery.
Philadelphia: Saunders 1992: 38-45.

20. Madsen ET. An experimental and clinical evaluation of surgical suture ma-
terials II. Surg Gynecol Obstet 1953; 97:439-44.

21. Mcllwraith CW. Complications of laparotomy incisions in the horse. Proc
Am Assoc Equine Pract 1978; 24: 209-18.

22. Poole GV. Mechanical factors in abdominal wound closure: The preven-
tion of fascial dehiscence. Surg 1985; 97:631 -9.

23. Probst CW, and Bnght RM. Wound healing. In: Slaner DH, ed. Textbook
of small animal surgery. Philadelphia: Saunders 1985: 28-37.

24. RayJA, DoddiN,Regula D, Williams JA, and Melveger A. Polydioxanonc
(PDS), a novel monofilament synthetic absorbable suture. Surg Gynecol
Obstet 1981; 153:497-507.

25. Smeak DD, and Wendelburg KL. Choosing suture materials for use in con-
taminated or infected wounds. Comp Contin Educ Vet Pract 1989; 11 (4):
467-70.

26. Stashak TS. Advances in wound management. In: White MA, Moore JN,
eds. Current practicc of equine surgery. Philadelphia: Lippincot Company
1990:34-8.

27. Stashak TS. Principles of wound healing. In: Stashak TS, ed. Equine
wound management. Philadelphia: Lea& Febiger 1991: 1-16.

28. Stashak TS, and Yturraspe DJ. Consideration for selection of suture mate-
rials. Proc Am Assoc Equine Pract 1978: 369-81.

tAfic:^ _ -

29. Tera H, and Aberg C. Tensile strengths of twelve types of knot employed in
surgery, using different suture materials. Acta Chir Scand 1976; 142: 1-7.

30. Tera H, and Aberg C. The sffenght of suture knots after one week in vivo.
Acta Chir Scand 1976; 142: 301-7.

31. Tera H, and Aberg C. Tissue strenght of structures involved in musculo-ap-
oneurotic layer sutures in laparotomy incisions. Acta Chir Scand 1976;
142:349-55\'

32. Tullcners EP. Diseases of the abdominal wall. In: Colahan PT, Mayhew
IG, Merrit AM, Moore JN, eds. Equine medicine and surgery. California:
American Veterinary Public Inc 1991: 683-92.

33. Turner AS, Yovich J V, White N A, Embertson RE, Santschi EM, and Slonc
DE. Continuous absorbable suture pattern in the closure of ventral midline
abdominal incisions in horses. Equine Vet J 1988; 20(6): 401 -5.

34. Velden MA van der, and Klein WR. A modified technique for implantation
of polypropylene mesh for the repair of external abdominal hernias in hor-
ses: a review of 21 cases. Supplement 2 of the Vet Quart. 1994; 16: S 108-
10.

35. Viidik AV, and Gottrup F. Mechanics of healing soft tissue wounds.
Frontiers in biomechanics. 1986; 19:263-79.

36. Wadstom J, and Gerdin B. Closure of the abdominal wall: how and why\'\'
Acta Chir Scand 1990; 156; 75-82.

37. Werken C van der. Preventie van wondinfectic na abdominale chirurgie.
Diss Utrecht 1989.

38. Wissing JC. Het sluitstuk van de laparotomie. Diss Rotterdam 1988.

KLEINTIERKRANKHEITEN

□IFFERENTIALDIAGNOSTIK UND THERAPIE IN DER PRAXIS

W.R. Fenner. Gustav Fischer Verlag Jena - Stuttgart. 1994.
986 bladzijden. 61 jiguren, 81 tabellen

In 1991 is onder redactie van William R. Fenner (College of
Veterinary Medicine, The Ohio State University, U.S.A.) de
tweede uitgave uitgebracht van \'Quick reference to
Veterinary Medicine\'. Aan dit boek hebben 28 auteurs mee-
gewerkt, waarvan een flink aantal werkzaam is aan dezelfde
faculteit als de redacteur. Van dit boek is nu een Duitse ver-
taling verschenen.

Het boek bestaat uit vijf delen, die elk betrekking hebben op
zowel de hond als de kat. In deel één worden in 181 bladzij-
den de volgende problemen behandeld: shock, aandoenin-
gen van lymfknopen, onbegrepen koorts, stollingsstoomis-
sen, adipositas en vemiagering, kreupelheid, flauwtes en
polyune/polydipsie. Voor een clinicus die zich met dit eerste
deel snel probleemgericht wil laten leiden, is het een wat
kleine keur aan problemen en is de beschrijving per pro-
bleem soms wat te uitgebreid.

In deel twee komen ziekten van organen en orgaansystemen
aan de orde: respiratie-, circulatie-, digestie- en urogenitaal-
apparaat, huid, zenuwstelsel en ogen, als ook deelonderwer-
pen als leverfalen, nierinsufflciëntie, hypo- en hyperadreno-
corticisme en orthopedische en neurologische spoed. Dit
toont dat niet naar volledigheid is gestreefd. Niettemin is in
de mim 500 bladzijden veel informatie samengebracht,
waarbij het accent ligt op diagnose en therapie met soms zeer
uitvoerige opsommingen en tabellen. Sommige hoofdstuk-
ken zijn van goede kwaliteit, zoals bijvoorbeeld die over
aandoeningen van het respiratie- en circulatieapparaat en
van het zenuwstelsel.

Deel drie heeft als titel \'Abweichungen der Laborwerte und
Gmndsätze der Flüssigkeitstherapie\'. Hierin worden behan-
deld: anemie, leucocytophathieën, interpretatie van labora-
toriumwaarden, hypo- en hyperglycemie en urineonderzoek.
Dc diagnostische en therapeutische mogelijkheden worden
uitvoerig opgesomd. Het is voor de lezer niet steeds even ge-
makkelijk om uit de, in telegramstijl gepresenteerde, infor-
matie een keuze te maken. Vloeistofthcrapie komt nauwe-
lijks aan de orde. De basis daarvoor wordt gelegd m deel vier
met hoofdstukken over water- en electrolythuishouding en
zuur-base-evenwicht. Deel vijf bestaat uit een hoofdstuk
over fysische noxen (onder andere rook, electriciteit, brand,
bliksem en vorst) en een hoofdstuk over vergiftigingen (met
inbegrip van marihuana).

Al met al een boek dat veel infomiatic bevat en kan dienen
als naslagwerk. Door het plaatselijk sterk opsommende ka-
rakter van de tekst en het geringe aantal illustraties nodigt het
niet erg uit tot lezen. Doordat het in feite een boek uit 1991
betreft, is de inhoud niet overal actueel. Indien de aanschaf
wordt overwogen, zullen in ons land velen waarschijnlijk de
voorkeur geven aan de oorspronkelijke Engelstalige uitgave.

.4. Rijnberk

-ocr page 343-

Overige artikelen

SAMENVATTING

Op een modern bedrijf met 320 zeugen lag het percen-
tage terugkomers al vele jaren tussen 20 en 30%. Volgens
de varkenshouder werden de zeugen altijd zeer goed be-
rig. Ondanks allerlei onderzoek naar de oorzaak van het
probleem was nooit een oplossing gevonden.
Bij analyse van het interval inseminatie-terugkomen
kwam naar voren dat 20% van de zeugen terugkwam
tussen 24 en 28 dagen.

Bij een grondige controle van de bronstdetectie bleek dat
de varkenshouder vrijwel alle gespeende zeugen vier tot
zes dagen na het spenen insemineerde.
Voor een aantal zeugen was dit te vroeg omdat deze zeu-
gen pas zes tot acht dagen na het spenen optimaal berig
waren. Aldus kon ook verklaard worden waarom het per-
centage \'onregelmatige\' terugkomers tussen 24 en 28 da-
gen zo hoog was. Bij analyse van inseminatie-intervallen
verdient het aanbeveling om niet het interval 24 tot 35 als
één periode te nemen, maar dit op te splitsen in een pe-
riode 24 tot 28 dagen en 29 tot 35 dagen teneinde een beter
onderscheid te kunnen maken in mogelijk te vroeg geïnse-
mineerde zeugen en echte onregelmatige terugkomers.

INLEIDING

Op 14 september 1994 werd de kliniek Voortplanting,
Verloskunde en Bedrijfsdiergeneeskunde gecontacteerd
door dierenarts V.B. met de vraag of een bedrijfsbezoek kon
worden afgelegd op een varkensbedrijf met zeer chronische
fertiliteitsproblemen. Het bedrijf werd bezocht op vrijdag
(zie later) 30 september. Aangezien het een interessant geval
betrof met ook voor de praktijk tal van belang zijnde aspec-
ten, volgt hieronder een beschrijving van de bevindingen en
de gegeven adviezen.

PROBLEEMSTELLING

Het bedrijf heeft sinds vele jaren te veel temgkomers, zowel
regelmatige als onregelmatige. Vorig jaar kwam 30% terug.
Het laatste halfjaar was dit 20%. Het bedrijf is in de loop der
jaren reeds vele malen \'doorgelicht\' door zowel voorlichters
van de veevoederindustrie als door de gezondheidsdienst.
De talrijke adviezen hebben echter geen resultaat gehad.

ANAMNESE
Bedrijfsgegevens:

De varkenshouder heeft het bedrijf in 1983 overgenomen.
Het is nu een modern gesloten bedrijf met 320 zeugen
(Hypor en Fomeva). De volgende produktiegegevens wer-
den uit de vele beschikbare computerlij sten gedestilleerd:

331

\' l^rof. dr. .■(. dc Kruif cn dr. .4. i.cin. Kliniek Mmrlplanting. Wrloskumlc cn Be-
drijfsdiergeneeskunde. FiH iillcit Diergenecsktinde. Cusimtplein 24. VlHUKieiu. Helgic.

- Worpinde.\\:

- Produktiegetal:

- Aantal levend geboren biggen/worp:

- % doodgeboren biggen:

- % sterfte in de kraamstal:
laatste 3 maanden:

- Gespeende biggen/worp:

* Berekend op jaarbasis.

TIJDSCHKIIT VOOR Dicrgkni. I. SKUNDI:, I)I;I:L 1 2 O, J i N I , A I i. I; V i: R I \\ G II. 1995

Andere van belang zijnde gegevens:
Gedurende de afgelopen winter waren er veel zwakke biggen
per toom. De laatste maanden zijn de tomen weer unifomi.
Abortussen en mummies treden vrijwel niet op. Witvuilen is
onbekend. De zeugen worden na het spenen (vier weken post
partuin) prima berig. De bedrijfsdierenarts is mim één jaar
geleden begonnen met echografisch onderzoek van geïnse-
mineerde zeugen. Veel zeugen blijken bij dit onderzoek niet
drachtig te zijn. Ze worden dan ingespoten met
Prostaglan-
dinen om een oestms te induceren. Zowel het spemia als de
inseminatietechniek zijn reeds verschillende keren gecontro-
leerd en werden steeds in orde bevonden.

Het speenmanagement:

De biggen worden altijd gespeend op donderdag. Ze blijven ge-
durende één week in het kraamhok. Dc dag van het spenen krij-
gen de zeugen geen voeder, en ook niet de vrijdagmorgen.
Vrijdag \'s avonds krijgen ze één kg voeder. Vanafzaterdag krij-
gen de zeugen vier kg voer tot cn met de dag van inseminatie.

De hron.stiietectie:

De zeugen zijn individueel gehuisvest. Ze worden tweemaal
per dag gecontroleerd met behulp van een zoekbeer die voor
de zeugen geleid wordt. Ook wordt een dckzak gebmikt. Als
blijkt dat een zeug goed berig is (staat), wordt ze geïnsemi-
ncerd. Alle zeugen worden 16 tot 24 uur later voor de tweede
maal geïnsemineerd. Omdat de zeugen vlot berig worden na
het spenen gebeurt het insemineren vrijwel steeds op maan-
dag, dinsdag en woensdag. Het spemia (Piëtrain) wordt aan-
gekocht en elke dag vers aangevoerd.

De voeding:

De voeding van de drachtige zeugen is confomi de nomien.
Als gevolg van één van de vroeger gegeven adviezen krijgen
alle drachtige zeugen voer dat gesupplementeerd is niet 3,5 %
vismeel.

Dc tot .september 1994 verrichte onderzoeken:
Op 8 juni 1993 werd van zes opgeruimde zeugen het ge-
slachtsapparaat door de gezondheidsdienst onderzocht. Bij
drie van deze zeugen waren de ovaria inactief drie zeugen
hadden een geringe endonietritis, doch het bacteriologisch
en histologisch onderzoek was negatief

De tot september 1994 gegeven adviezen:

fiier volgt een selectie van de adviezen die zowel door de

1993:

1994 (8 maanden):
1994 (8 maanden):

2

2,3*
19,4*
10,6

5%
18%

8,5
9,7

begin 1994:
11%

begin 1994:
laatste 3 maanden:

Tijdschr Diergeneesk 1995: 120: 331-3

EEN VARKENSBEDRIJF MET JARENLANGE
FERTILITEITSPROBLEMEN

A. de Kruif en Dr. A. Lein\'\'

-ocr page 344-

verschillende voorlichters als door de gezondheidsdienst
waren gegeven. Opvallend is dat veel adviezen betrekking
hadden op het voeder:

- \'geen bijprodukten meer verstrekken in het voeder; brij-
voer geven dat uitsluitend gebaseerd is op krachtvoer\';

- \'de zeugen mogen na het dekken niet duidelijk groeien\';

- \'de hygiëne verdient meer aandacht. Er ligt teveel mest
achter de zeugen. Dat kan witvuilen veroorzaken\' (was
echter nooit een probleem);

- \'3,5% vismeel geven\';

- \'de veriichting verbeteren\' (het beng worden was echter
geen probleem);

- \'een kuur met medicijnen kan tijdelijk soelaas bieden\';

- \'insemineren met de beer voor de zeug\'.

PROBLEEMANALYSE

Ondanks het hoge percentage terugkomers is de worpindex
goed. Dit wordt echter veroorzaakt doordat veel zeugen die
niet drachtig blijken te zijn, worden opgeruimd. Zoals uit de
probleemstelling blijkt, is zowel het percentage regelmatige
als onregelmatige terugkomers te hoog. De exacte verdeling
regelmatig-onregelmatig kon worden nagegaan aan de hand
van de boekhoudkundige gegevens en staat vermeld in tabel
1.

332

Tabel 1; Het interval Inseminatie - terugkomen bij 211 zeugen.

interval
inseminatie -terugkomen

aantal zeugen

%

< 18 dagen

15

7

18-23 dagen

69

33

24 - 28 dagen

42

20

29 - 35 dagen

II

5

36 - 48 dagen

52

25

> 48 dagen

22

10

Totaal

211

Opvallend is dat er weinig zeugen terugkomen rond drie we-
ken en dat er vrij veel zeugen terugkomen tussen 24 en 28
dagen, rond de zes weken en nog na de 48*^ dag.

BEDRIJFSRONDGANG

Bij de bedrijfsrondgang werd het gehele bcdnjf bekeken. Er
werden geen opvallende zaken vastgesteld. De hygiëne was
redelijk, de conditie van de zeugen was normaal en de huis-
vesting, beoordeeld met het oog op een goede bronstcontrole
van de gespeende zeugen en fokgeltcn, was in orde.

Nader onderzoek

Gezien de problematiek werd bij de bedrijfsrondgang extra
aandacht besteed aan het sperma, de inseminatietechniek en
de bronstcontrole.

Sperma

Aangezien het sperma iedere dag vers wordt geleverd en af-
komstig is van een erkend Kl-station, werd dit niet nader on-
derzocht. De bewaring en verwerking van het sperma waren
in orde.

Inseminatietechniek

Op het ogenblik van het bedrijfsbezoek was er volgens de
boer één zeug bronstig (één terugkomer). De zeug had een
licht gezwollen vulva en bleef staan in de box toen de beer
voor de zeug geleid werd en er een dekzak op haar rug werd
gelegd. De zeug werd vervolgens door de veehouder geïnse-
mineerd. Dit gebeurde conform de regels. Het insemineren
zelf duurde zes minuten. Tijdens en na het insemineren liep
er echter te veel sperma terug. Op het einde van het insemi-
neren stond de zeug ook niet meer stil. Ter controle werd de
zeug uit de box gehaald en werd ze grondig gecontroleerd op
berigheid. De zeug vertoonde in het geheel geen sta-reflex en
was dus niet berig, wat mogelijk ook de grote hoeveelheid te-
ruggelopen sperma verklaart.

Bronstcontrole:

De veehouder had de donderdag, acht dagen voor het bedrijfs-
bezoek, 20 zeugen gespeend. Deze waren reeds allen bronstig
geweest en waren tussen maandag en woensdag allemaal twee
keer geïnsemineerd. Alle 20 zeugen werden opnieuw op be-
righeid gecontroleerd, met de beer. Dit gebeurde op vrijdag.
Van de 20 geïnsemineerde zeugen waren er vier die de sta-re-
flex voor de beer en de man in optima fonna vertoonden. Deze
vier zeugen waren dus te vroeg geïnsemineerd.

DIAGNOSE

De diagnose luidde: onvoldoende bronstdetectie.
ADVIEZEN

De volgende adviezen werden gegeven:
De varkenshouder moet een duidelijk onderscheid leren ma-
ken tussen het \'staan\' voor de beer en het \'staan\' voor de
man. Pas als de zeug staat voor de man mag er geïnsemineerd
mag worden. De bronstcontrole zelf kan het beste met een
zoekbecr gebeuren die voor de zeug geleid wordt. De zeugen
die interesse vertonen voor de beer moeten dan later, als de
beer weg, is telkens individueel getest worden door manuele
dmk op de flanken, door erop te gaan zitten en bij twijfel
door de zeug uit haar box te halen. \'Staan voor de man\' is
staan in afwezigheid van de beer.

Bronstdetectie moet tweemaal per dag gebeuren. Als de zeug
\'s avonds voor de man blijft staan moet er de volgende mor-
gen geïnsemineerd worden. Als de zeug \'s morgens blijft
staan voor de man moet ze \'s avonds geïnsemineerd worden.
Dc tweede inseminatie dient 18 tot 24 uur na de eerste inse-
minatie plaats te vinden (1).

DISCUSSIE

Op het bedrijf werd steeds donderdags gespeend. Vrijwel
alle inseminaties vonden plaats op maandag, dinsdag en
woensdag. Voor een aantal zeugen was dit te vroeg. Deze
zeugen lijken misschien dinsdags al wat berig maar staan pas
echt dc woensdag of de donderdag. Bijgevolg worden ze tc
vroeg geïnsemineerd. Dit verklaart ook het feit waarom er
zoveel temgkomers zijn op 24 tot 28 dagen. Opbreken tussen
24 en 36 dagen kan ook worden veroorzaakt door embryo-
nale sterfte. In een dergelijk geval zullen cr echter niet alleen
veel zeugen terugkomen tussen 24 en 28, dagen maar ook
nog na de 28 dagen. Daar was op het door ons onderzochte
bedrijf geen sprake van (Zie de tabel). Het grote aantal terug-
komers tussen 36 en 48 dagen wordt veroorzaakt doordat
alle zeugen die bij het echografisch onderzoek tussen 30 en
40 dagen niet drachtig, zijn een injectie krijgen met
Prostaglandinen. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het

TIJDSCH RIKT VOOR I) I I R C, I: N K I. S K U N D K , DKKI. 120, JUNI, A K i. I: V I. R I N C: 11, 1995

-ocr page 345-

corpus luteum van de zeug pas na de 1 F dag van de cyclus
gevoelig is voor Prostaglandinen. Het succes van de behan-
deling valt dus meestal tegen.

Uit het hier beschreven geval blijkt hoe belangrijk een gron-
dige analyse van het interval insemineren - temgkomen is.
Opsplitsing van de periode 24 tot 36 dagen in een periode
van 24 tot 28 dagen en een periode van 29 tot 35 dagen ver-
dient zeker aanbeveling. Eén en ander vergt slechts een ge-
ringe aanpassing van de bestaande computerprogramma\'s.
Het bedrijfsprobleem was reeds door verscheidene deskun-
digen onderzocht. Dat nooit een diagnose was gesteld is jam-
mer en is mogelijk te wijten aan factoren zoals te veel haast,
te veel tijd besteden aan computerlijsten, te weinig tijd over-
houden voor het bezichtigen van de zeugen en het te veel af-
gaan op een misleidende anamnese (\'de zeugen worden al-
tijd prima berig\').

Voor de dierenarts is de moraal van het verhaal: alles van a
tot z controleren, niet te lang aan tafel bij de koffie, maar in
de stal: daar is het te doen.

1 li fl

üiir«^! I #1 r»

SUMMARY

A pigfarm with chronic fertility problems

A herd with 320 sows with chronic fertility problems is described. About 20
to 30 % of the inseminated sows returned to oestrus, for unknown reasons.
When the interval from insemination to return to oestrus was analysed, it ap-
peared that 20 % of the sows returned between 24 and 28 days. A thorough
and extensive control of the herdman\'s oestrus detection technique revealed
that nearly all sows were inseminated between 4 to 6 days post-weaning.
However, this was too early for a number of sows. These sows showed opti-
mal oestrus symptoms 6 - 8 days post-weaning. This was also the explana-
tion for the high number of sows returning to oestrus \'irregularly\' between
24 and 28 days. Thus when analysing insemination intervals, the interval be-
tween 24 and 35 days should not be considered as one period but should be
divided into the periods, 24 - 28 days and 29 - 35 days. In this way it is possi-
ble to distinguish between sows inseminated too early and sows returning to
oestrus irregularly.

LITERATUUR

1. Hürtgen JP. Non Infectious infertility in Swine. In: Current Therapy in
Theriogenology: 962 - 967. DA Morrow; Saunders Company 1986,
Philadelphia.

COLOR ATLAS OF SMALL ANIMAL DERMATOLOGY -
A GUIDE TO DIAGNOSIS

George T. Wilkinson and Richard G. Harvey, tweede gewij-
zigde druk. Moshy-Wolfe Publishing. 1994.

Dit 300 pagina\'s tellende boek is prettig om te lezen en bevat
van bijna elke besproken huidaandoening één of meerdere
foto\'s. Het boek is ingedeeld in 19 hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden algemene zaken, zoals de
ziektegeschiedenis en het lichamelijk onderzoek behandeld.

Het tweede hoofdstuk beschrijft aan de hand van duidelijke
foto\'s de verschillende huidlaesies. Het derde hoofdstuk be-
handelt op een heldere manier diverse diagnostische tests,
zoals het nemen van huidbiopten, het maken van een tricho-
gram, cytologie van oorswabs en van dunne naald-aspiratie-
biopten. Hierbij moet worden opgemerkt dat in Nederland
soms andere protocollen gebmikt worden voor de beschre-
ven testen, zoals bijvoorbeeld voor de groeihomioon-stimu-
latietest.

In de volgende hoofdstukken wordt steeds een groep huid-
aandoeningen behandeld, zoals congenitale en erfelijke der-
matosen, bacteriële demiatosen, auto-immuundemiatosen,
psychogene demiatosen en endocriene demiatosen. Naast
een beschrijving van de lokalisatie en het type van huidlae-
sies geven de auteurs vaak infomiatie over de pathogenese
en de raspredispositie van de huidaandoening. In de blauw
gekleurde kaders worden steeds enkele belangrijke punten
van een huidaandoening herhaald, wordt de differentiaal-
diagnose genoemd en wordt een advies gegeven voor diag-
nostische maatregelen. Een kanttekening hierbij is dat som-
mige van de genoemde diagnostische methoden echter een
beperkte of discutabele waarde hebben, zoals de RAST en
ELISA bij de kat, de intradermale test met vlo-antigecn bij
de kat of de intradermale test met verdunde geslachtshormo-
nen. Na elk hoofdstuk is er een literatuurverwijzing.

Behalve de bekende huidaandoeningen worden ook meer
zeldzaam voorkomende huidaandoeningen behandeld. Af en
toe worden ook demiatosen bij konijnen, cavia\'s en hamsters
genoemd.

Het boek is zeker aan te bevelen voor praktici of studenten.
Het boek is meer dan een \'plaatjesboek\' en geeft een goed
beeld van diverse huidaandoeningen. Wanneer men echter
infomiatie over therapieën wil hebben, zal men helaas een
ander boek moeten raadplegen.

P..J. Roo.ye

-ocr page 346-

Fl I fi

DIERGENEESKUNDE NA 2002, DE VRAGEN VOORAF

Berichten en verslagen

De Nederlandse diergezondheidszorg
heeft vanaf januari 1993 een heel andere
positie gekregen, toen de Europese Unie
haar beleid, te streven naar één inteme
markt, echt ging invullen. Zo is er vanaf
die tijd sprake van een vrij verkeer van
personen, dieren en dieriijke produkten
tussen de lidstaten. Om dit mogelijk te
maken is eenzelfde diergezondheidsni-
veau en ook een hoog diergezondheids-
niveau in alle lidstaten gewenst. De
Europese Commissie heeft toen beslo-
ten om het
non-vaccinatiebeleid in te
zetten.

Echter, de indmk bestaat dat dit beleid
\'rücksichtlos" en niet genuanceerd
wordt doorgevoerd. Er zijn bij de beoor-
deling om het beleid te veranderen altijd
een aantal afwegingen te maken. Het
lijkt in de gegeven situatie logisch dat de
veterinaire argumenten zwaar meewe-
gen om het beleid te wijzigen. Het is de
vraag hoe veterinair Nederland zich in
de toekomst moet opstellen en moet
mengen in de besluitvorming met be-
trekking tot het
non-vaccinatieheleid.
Actieve participatie lijkt logisch.
De diergeneeskunde krijgt in de toe-
komst te maken met grote en sterk
gespecialiseerde veehouderijbedrijven,
met managers die Europees denken.
Daamaast is er de gezelschapsdierenei-
genaar die steeds mondiger wordt en is
er een tendens dat het gezelschapsdier
een steeds belangrijkere rol gaat spelen
in relatie tot het gezin, recreatie en sport.
Dit vraagt om verregaande specialisatie
binnen de beroepsgroep. Echter, welke
rol vervult de generalist? Is er nog plaats
voor de generalist? Hoe zal de belangen-
behartiging van de beroepsgroep in de
toekomst plaatsvinden? Zal deze ook
gedifferentieerd gaan plaatsvinden?
De controle op de eindprodukten komt,
nu het kwaliteitsdenken duidelijk aan
het doorbreken is, in een heel ander dag-
licht te staan. De eindcontrole zal waar-
schijnlijk heel anders ingevuld gaan
worden dan tot nu toe. De rol van de er-
kende en gecertificeerde dierenarts
(praktijk) in de boerderijfase is dan na-
tuuriijk van groot belang. Kan de dier-
geneeskundige beroepsgroep zelf dc
niet-erkende dierenarts uitsluiten of
moeten anderen dat doen?
Binnen Europa, maar ook daarbuiten,
ontwikkelen zich een aantal vakgebie-
den op stormachtige wijze. Dit betreft
ondermeer de moleculaire biologie, de
genetica, de immunologie en Je bio-
technologie. Daamaast is er de zorg van
de samenleving als het gaat om het wel-
zijn van het dier, het ethisch normbesef
van de dierenarts en anderen. Als de toe-
komstige dierenarts een centrale plaats
in de diergezondheidszorg wil blijven
innemen, zal hoogwaardige kennis op
deze vakgebieden nodig zijn en zal dc
dierenarts moeten laten blijken dat een
afwegingsproces heeft plaatsgevonden
voordat deze overgaat tot diergenees-
kundig handelen.

Diergeneeskundig Nederland heeft tijdens het afgelopen Jaarcongres een eer-
ste aanvang gemaakt om generiek te discussiëren over de toekomst van de
diergeneeskunde in de snel om ons heen veranderende samenleving. Een aan-
tal vraagpunten die vooraf konden worden geformuleerd, zijn in deze publi-
katie weergegeven. De lezingen die op het Jaarcongres 1994 zijn gehouden en
in de komende afleveringen van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde zullen
worden gepubliceerd, gaan in op deze vragen.

Door dr. L. Vellenga

De hamvraag in deze is natuurlijk hoe
de toekomstige dierenarts in Nederiand
moet worden opgeleid om aan deze ver-
eisten te kunnen voldoen. Direct hierop
aansluitend kan de vraag gesteld wor-
den, hoe het post-academisch dierge-
neeskundig onderwijs ingericht moet
worden, om de vraag naar \'éducation
pemnanente\' gestalte te geven. Een ver-
volgvraag is hoe de toekomstige dieren-
arts als generalist of als specialist met
het dier, met de eigenaar en de samenle-
ving moet samenwerken, om te voorko-
men dat de beroepsgroep in partjes of
mootjes uiteenvalt of andeni gezegd,
voorkomen dat er zeer veel veterinaire
eilandjes ontstaan. Pas wanneer we als
veterinaire beroepsgroep een antwoord
op al deze vragen hebben gefonnulecrd.
is aan de orde op welke wijze onze
\'Koninklijke maatschappij\' moet wor-
den gestmctureerd, om de adequate be-
langenbehartiging, zoals we die nu ken-
nen, voort te blijven zetten.

DIERGENEESKUNDE NA 2002: DE MARKT

Diergeneeskunde is een wetenschap, zoals tijdens het Jaarcongres nog eens on-
dubbelzinnig duidelijk gemaakt is door professor Ruitenberg. Wanneer wij
spreken over \'de markt\' dan wordt bedoeld de manier waarop de samenleving
gebruik maakt van deze wetenschap. Sinds jaar en dag zijn er veterinaire we-
tenschappers die hun kennis inzetten ten behoeve van de samenleving en zich
daarmee een inkomen verwerven. Vraag en aanbod bepalen dat inkomen en in
mijn rede wil ik ingaan op de veranderingen die in dat opzicht nu al te voorzien
zijn. De markt voor de diergeneeskunde na 2002 is daarmede gedefinieerd.

Zij die afstuderen in de diergenees-
kunde, de kersverse dierenartsen, kun-

door H. Vaarkamp

nen op verschillende manieren hun
kennis te gelde maken. Men kan on-
derzoeker worden, of inspecteur, of
opleider; de zorg voor de veterinaire
volksgezondheid vraagt dierenartsen,
maar ook de dierentuin, de douane, het
asiel cn dc proefdiercnlaboratoria.
Gelukkig (of helaas) blijft één manier
om diergeneeskunde te bedrijven al
sinds mensenheugenis absoluut domi-
nant: de praktijk. Nog steeds arriveren
jonge mensen in Utrecht met de opzet
de traditionele praktijk in te gaan.
Ondanks alle verhalen, ondanks alle
waarschuwingen en ervaringen: men
komt om prakticus te worden. Hoezeer

-ocr page 347-

het vak ook verandert, dat gegeven
blijft keihard overeind. Hier schuilt
meteen een voornaam probleem: de
dierenartsen van 2010 zijn verschrik-
kelijk eenzijdig geselecteerd en gemo-
tiveerd, namelijk op basis van een
praktijkvorm die in de volgende eeuw
nauwelijks meer voorkomt.
Overigens, wie van ons moet niet de
hand in eigen boezem steken? Wat kan
een achttienjarige weten van de dier-
geneeskunde van 2010 als we zelf als
oude rotten in het vak een Jaarcongres
wijden aan dit thema? Kan het wel an-
ders? Nogmaals, leuk of niet leuk, het
dogma dat een veterinaire weten-
schapper dierenarts in de praktijk wil
zijn, is keihard. Deze zaal is vooral ge-
vuld met praktici en ex-praktici en zij
die de dans ontsprongen zijn, moeten
zich heel vaak verdedigen tegen de
veronderstelling dat het verdacht is als
je als veterinair niet \'nomiaal\' in de
praktijk zit.

Deze vaststelling vomit de reden dat ik
in mijn betoog over de markt mij be-
perk tot de praktijk en wel tot die op de
boerderij. De markt voor gezelschaps-
diergeneeskunde is compleet anders
en het schrijven daarover vergt nog
een heel artikel, evenals de beschrij-
ving van de belangrijke andere markt-
segmenten. Overigens wordt het beeld
van de gczelschapsdierenpraktijk heel
vaak toegepast op de boerderij en u
kunt zich de spraakverwarring dan als
volgt voorstellen. Volgend jaar wel-
licht de andere marktsegmenten.
Vandaag de markt voor dierenartsen
op de boerderij, met als voornaamste
motief het feit dat dit werk (al dan niet
terecht) zo geweldig bepalend is voor
zoveel andere markten voor de dierge-
neeskunde en de dierenartsen.

VRAAG EN AANBOD
Markt wil zeggen vraag en aanbod.
Wat werd gevraagd? Boeren waren ty-
pische mensen in de samenleving: ver
van de bewoonde wereld met hun ei-
gen, individualistische cultuur. Zwaar
lichamelijk werk volgens oude tradi-
ties. Men was puur produktiegericht en
dacht nooit, never aan de consument.
Het produktieproces raakte soms ab-
mpt verstoord en daar kwam de vee-
arts: verioskunde, klinische diagnos-
tiek en famiacotherapie waren de
voomaamste vakken die toegepast
werden. Het tarief voor deze kennisin-
zet was gebaseerd op \'handen en han-
del\', per stuk, per keer, per veriossing,
per poeder, per visite. Goodwill was
gelijk aan bruto-omzet. Decennia lang
is zo gewerkt en de dierenartsen, zelf
vaak boerenzonen, vertoonden veelal
dezelfde karakteristieken als hun boe-
ren: hard werkend, lichamelijke in-
spanning, produktiegericht, nogal ex-
centriek, sterk individualistisch.
De dierenarts was de enige Neder-
lander die een cliënt tegen betaling op
zijn donder kon geven. Een sterke
band bestond tussen boer en dieren-
arts, gebaseerd op service bij nacht en
ontij en gezamenlijke avonturen in de
stal. Dat vak, daar kwamen we voor
naar de Faculteit. Van alles wat en van
niets veel, zelfstandig en toch in soli-
dariteit. Een vak voor kerels die niet
piepten als het spannend werd.

ANNO 1994

Zo was het tot voor kort en zo is het
nog wel wat. Nu, anno 1994, gaat op-
eens alles veranderen. We zagen het
allang aankomen maar hoopten dat het
niet waar was. En toch is het echt waar.
In elke praktijk zijn de laatste jaren
hele grote boerderijen ontstaan die we
dan ook maar \'bedrijven\' noemen.
Bedrijven met onwaarschijnlijke aan-
tallen dieren, met een manager aan het
roer, met een miljoenenomzet, met een
keiharde, zakelijke benadering. Waar
men praat over rendement, over kos-
tenbeheersing. Waar het moeilijk is
om meer te weten dan de boer die al
zoveel weet. Waar de boer een werk-
gever is, een ondememer, die geen ge-
zagsverhouding meer heeft met de
prakticus, die niet meer geïmponeerd
is door de academische status van de
dierenarts.

Het netto feit is dat in 2002 de praktici
juist op die bedrijven hun brood moe-
ten verdienen, die ze nu vrezen.
Immers, de middenmoot van de bedrij-
ven zal helaas snel verdwijnen. Hoe
moet dat: steeds minder, steeds gro-
tere, hardere cliënten. De basis voor
ons tarief is nu nog steeds \'handen en
handel\', maar het handenwerk is geba-
seerd op een wettelijk monopolie dat
ter discussie staat cn de handel (de
marge bij famiacotherapie) wordt
openlijk onder vuur genomen.
Overigens ben ik van mening dat de
boer die klaagt over tarieven, door-
gaans een ander probleem heeft. Hij is
ontevreden over de prijs/prestatiever-
houding en daar zit veel meer in dan in
puur klagen over het tarief
Net als de boer is de dierenarts bezig
diersoortdeskundig te worden. Dat
geldt overigens in de gezelschapsdie-
renpraktijk ook al geruime tijd. Geen
mens is nog in staat de veterinaire we-
tenschap voor meerdere species echt
bij te houden. De boerderij is een spe-
cifieke onderneming geworden, waar
kennis vermeerderd wordt en waar
specifiek veterinaire kennis gevraagd
wordt. De moderne boer heeft een kan-
toor, staart per dag uren op zijn com-
puterscherm, heeft zijn calculator al-
tijd binnen handbereik en vraagt heel
andere diensten van zijn dierenarts dan
voorheen.

CULTURELE ONTWIKKELINGEN
Technisch zijn er zo enkele schrikba-
rende ontwikkelingen. Echter, ook
cultureel zijn lijnen door te trekken. De
moderne boer gaat op vakantie, iets
wat 15 jaar geleden heel bijzonder
was. Gezin en bedrijf worden meer en
meer gescheiden. Het type mens dat
boer wordt, is veranderd: niet langer is
de traditie van kracht waarbij fysieke
hoedanigheden de beroepskeus bepa-
len. Tegenwoordig bestaat een selectie
op zakelijkheid, durf, ondernemings-
lust en economische schranderheid. En
zie de dierenartsen: niet langer de
voorgeprogrammeerde boerenzonen,
maar vrouwen en mannen met kennis
van kennels en maneges vomien de
groep aanstaande dierenartsen. Men-
sen die vaak van kindsbeen af niet al-
leen zomer-, maar ook wintersportva-
kanties gewend zijn. Mensen die 40
uur werken per week aan de hoognor-
male kant vinden.

Mensen die helemaal niet weten wat
het betekent een onderneming voor ei-
gen rekening en risico te hebben en die
die ambitie ook helemaal niet hebben.
Mensen die niet automatisch een part-
ner hebben die de huishoudelijke lo-
gistiek verzorgt. Mensen die zelf kin-
deren baren en toch hun vak nomiaal
willen blijven uitoefenen, zonder zich
in allerlei bochten te hoeven wringen
of afhankelijk te moeten zijn van wel-
willende collega\'s.

Dat is een culturele trend die meetelt
bij de bepaling van het beeld van de
praktijk in 2002.

DE PRAKTIJK VAN 2002
Waar gaat het dus heen? Hoe zal de
praktijk van 2002 eruit zien?
De praktijk is een groepspraktijk
waarin minstens vier dierenartsen
werkzaam zijn. De bovengrens bestaat
vooralsnog niet. Drie, vier dierenart-
sen kunnen heel goed samenwerken
zonder al te veel ellende. Acht dieren-
artsen vergt organisatie. Boven dat ge-
tal gaat alles veel eenvoudiger: er moet
een strakke organisatie bestaan op

-ocr page 348-

pect

??*öpa

De introductie van Dectomax
betekent de nieuwe standaard voor
parasietenbestrijding bij rundvee.

Eén enkele injectie Dectomax bestrijdt de
belangrijkste parasieten bij rundvee:
maagdarmw^ormen, lon^ormen,
horzeuarven, luizen en scnurftmijten.

Werkt langer

Dectomax werkt 2-3 weken langer
tegen Ostertagia, 1-2 weken lang.er tegen Cooperia en
2 weken langer tegen longworm dan ivermectine injectie.

Het resultaat: runcivee blijft langer gezond,
met besparing van tijd en geld.

1

»fl r

DO S

ï e

» tl

langere werking^
uitstekende tolerantie

-ocr page 349-

i^oor langere

îndo- en
isieten* /

Pfizer B.V.

.\'Vnimal Health Division
Postbus 37

2900 .4A Capelle a/d IJssel
Telefoonnummer 010-4064200

Doramectine ^

Inspuitbare oplo«»infl ^

à 1% (10 mg/ml)
voor rundvee ff;^

OeCTOfTH^

voor volledige
informatie zie
Dectomax brochure

Animal Health

-ocr page 350-

ifMfvrtJUK

f?.

Straffe van desintegratie. Nu ai bestaan
meerdere praktijken met meer dan tien
dierenartsen en mijn indruk is dat het
levensgeluk en het peil van de dierge-
neeskunde in deze praktijken signifi-
cant groter of hoger is dan het Ne-
derlands veterinair gemiddelde.
Iedere dierenarts werkt straks in de
praktijk van 2002 op drie manieren:
ten eerste is hij een algemeen prakticus
en daarmee inzetbaar bij EHBD: eerste
hulp bij dieren, waarbij gedacht moet
worden aan verlossingen, traumabe-
handeling en andere spoedeisende in-
grepen voor de diersoorten waar die
praktijk voor gecertificeerd is. Ten
tweede heeft hij een specifieke veteri-
naire toegevoegde waarde in die prak-
tijk. Diersoortdeskundigheid (mnd-
vee, gezelschapsdieren, pluimvee, var-
kens, paarden, etcetera) is het meest
voorkomende voorbeeld, maar andere
vormen van toegevoegde waarde zijn
denkbaar (pathologie, radiologie, bac-
teriologie) en bestaan reeds. Ten derde
heeft onze dierenarts een omschreven
verantwoordelijkheid voor een deel
van de bedrijfsvoering van deze prak-
tijk. Momenteel bestaan meer dan tien
van zulke onderdelen: personeelsbe-
leid, organisatie en planning, automa-
tisering, debiteurenbeleid, apotheek-
beheer, onderhoud gebouwen, ta-
rievenbeleid, inkoopbeleid, etcetera.
Een opvallend verschil met de praktijk
van 1980 is dat in onze nieuwe praktijk
alle dierenartsen bedreven zijn in epi-
demiologie. Vanzelfsprekend lezen de
dierenartsen de boerderij-vakliteratuur
en weten zij alles van Delta-vaarzen,
rotatie-kruisingen en andere zaken die
de boer zeer bezighouden. Opvallend
is ook dat zij snel andere disciplines in-
schakelen en allang afzijn van de des-
tijds bestaande weerzin om Wagenin-
gers te consulteren. Men is niet meer
afkerig van een fusie tussen dc
Faculteit en de LUW. De gemonopoli-
seerde handvaardigheid bepaalt in
2002 allang niet meer het inkomen van
de praktijk.

Na de eradictie van bepaalde ziektes is
eind negentiger jaren de grote omme-
zwaai tot stand gekomen. Waar vroe-
ger de meeste praktici het gezegde
\'schoenmaker blijf bij je leest\' han-
teerden, oftewel \'dierenarts blijf bij je
beest\', is in 2002 de veterinaire leest
zeer royaal. De schoenmakers die bij
hun leest gebleven zijn, hebben allang
geen vak meer en zijn alleen nog terug
te vinden in de kelder van V&D als
Mister Minit in een krankzinnige uit-
dossing. De dierenartsen die zich be-
perken tot hun beest dreigen dezelfde
kant uit te gaan.

ECONOMISCHE VERANTWOOR-
DELIJKHEID

De economische verantwoordelijkheid
van onze praktijk in 2002 berust niet
langer bij alle dierenartsen, maar bij
diegenen die de maatschap dan nog
vormen. Minimaal de helft van de
werkzame dierenartsen is in loon-
dienst bij de maatschap. Het loon van
deze dierenartsen zal een voorname
variabele component bevatten, zodat
de interesse van de dierenarts in de
economie van de praktijk gegaran-
deerd is. De werkgever/werknemer-si-
tuatie belemmert de collegiale werk-
wijze ten aanzien van het praktijkwerk
allerminst. Part-time werkende dieren-
artsen zullen een alledaags en geac-
cepteerd verschijnsel vormen.
Anders dan voorheen zal binnen de
praktijk een scherp inzicht in lasten en
baten bestaan. Per produkt en per
dienst zal iedere dierenarts weten hoe
de werkelijke kosten cn tarieven zijn.
Met de opkomst van de computer in de
tachtiger jaren is destijds het besef van
tarieven voor de meeste jonge dieren-
artsen goeddeels verdwenen, maar
deze ontwikkeling zal voor de eeuw-
wisseling radicaal omdraaien. De eco-
nomie van het boerenbedrijf, tot dus-
verre een volstrekt onbekend vak voor
de meest praktici, zal op hardhandige
wijze een hanteerbaar vak worden
voor dierenartsen. Eind negentiger ja-
ren zal de meest gevolgde PAO(post-
academisch onderwijs)-cursus die van
de bedrijfseconomie cn -organisatie
zijn. Dc PAO-cursus Kwaliteitszorg is
dan alweer over haar hoogtepunt heen,
omdat dc eerste certificatie van dicren-
artsenpraktijken al goeddeels plaatsge-
vonden heeft.

Het zal duidelijk zijn dat lang niet ie-
dere dierenarts van vandaag de ge-
noemde ontwikkeling zal doomiaken.
Vrijwel niemand wil het en lang niet
iedereen zal het kunnen. Elke maand
verandert onze populatie echter, door-
dat enkelen stoppen met de praktijk en
enkele pas afgestudeerden aantreden.
Zou niets veranderen dan is het al de
vraag of de aanwas de uitstroom bij
kan houden. Nu alles verandert, valt tc
berekenen dat in 2002 veel minder die-
renartsen dan nu (omgerekend in full-
time banen) de praktijk zullen beman-
nen. In individuen gerekend zal het
getal ook afnemen, zij het in mindere
mate. Lang niet alle afstuderenden zul-
len aangetrokken worden tot de
nieuwe praktijkvorm en lang niet ie-
dereen zal ervoor geschikt zijn.
Wat zal de toegevoegde waarde van de
dierenarts zijn in 2002? Waar betaalt
men nog voor? Handen en handel zul-
len veel minder dominant zijn, maar
beslist niet verdwijnen.

KENNIS

De cruciale factor is de kennis die de
dierenarts heeft. De klinische blik
blijft van onschatbare waarde. Wie an-
ders weet alle feiten, waamemingen,
ervaringen en bedrijfsgeschiedenis op
een zeker moment te integreren in een
praktisch advies? Welke discipline
kan goed inschatten wanneer het tijd is
om andere expertise in te schakelen?
Waarop is die klinische blik geba-
seerd? Op pure kennis en ervaring. Op
de tijd die men op de roosters door-
brengt, vol nieuwsgierigheid en vol in-
teresse voor het dier en het bedrijf Op
de bedrijfsvergelijking: het overdra-
gen van praktische kennis, het waar-
schuwen voor wat elders fout gegaan
is, het overnemen van wat ergens an-
ders een succes is gebleken.
Diegene die krampachtig vasthoudt
aan het monopolie van bestaande ken-
nis en kunde en bang is zijn klanten op
te leiden tot meer weten en daardoor
zelf \'leeg\' te raken, heeft na verloop
van tijd geen vak meer. Het inperken
van anderen is nooit een basis voor een
goede toekomst.

In de praktijk van 2002 heeft een prak-
ticus de zorg voor hooguit 15 bedrij-
ven cn dat geeft een heel speciale band
tussen dc boer en zijn dierenarts. Ik
trek graag dc vergelijking met een
huisarts die niet 2600 individuele pa-
tiënten heeft, maar 15 weeshuizen van
elk 150 kinderen. De manager van
zo\'n weeshuis gaat totaal anders om
met zijn huisarts dan de ongemste va-
der van dat ene zoontje. Hicmiec raken
wij ook een van de meest aantrekke-
lijke aspecten van het beroep in de toe-
komst: de intense vertrouwensrelatie
tussen dierenarts en cliënt. Nu al advi-
seren de bedrijfsbegeleidcrs onder ons
dikwijls in kwesties van schoolkeuze,
vakkenpakketten, sociale aangelegen-
heden. intolerante schoonmoeders, et-
cetera.

PREVENTIEVE GENEESKUNDE
Dat de dierenarts van 2002 zich voor-
namelijk bezighoudt met preventieve
geneeskunde is nu al te zien: in een
zesmanspraktijk wordt de dienst ver-
richt door één collega. Tweede voor-
beeld: als het verplicht vaccineren en

-ocr page 351-

bloedtappen nu niet bestond, werd het
behooriijic stil in de meeste praktijken.
Preventie is ons werk. curatieve ge-
neeskunde neemt in omvang af; in
feite demonstreren we daarmee ons ei-
gen succes.

De tarieven in onze praktijk zullen be-
paald worden door de kosten van de
dienst die gevraagd wordt, zulks in
combinatie met de herkenbare toege-
voegde waarde. Neem de apotheek. In
het begin van de negentiger jaren is
duidelijk geworden aan welke eisen de
veterinaire apotheek moet voldoen: in
2002 staan de kosten vast en is de
marge op verstrekte middelen daarvan
een afgeleide, controleerbaar en verge-
lijkbaar. De apothekers verkeren als
beroepsgroep momenteel in grote
nood. omdat zij zich beperkt hebben
tot pure distributeurs. Dierenartsen
daarentegen verzorgen eenzelfde soort
distributie, maar gecombineerd met
complete bedrijfsbegeleiding. Dat wil
zeggen niet alleen de analyse en de
diagnose, maar ook de follow-up, de
registratie, de advisering en de zorg
voor de volksgezondheid. Op deze ma-
nier is de apotheekhoudende dierenart-
senpraktijk een geaccepteerde en ge-
waardeerde instantie in de samen-
leving, met een herkenbare en erkende
toegevoegde waarde.

VOLKSGEZONDHEID

De produkten van de boerderij worden
consumentgericht afgezet en de garan-
ties die horen bij de produkten zijn ge-
baseerd op een kwaliteitszorgsysteem,
waarin de prakticus een omschreven
rol vervult; aldus is het werk ten bate
van de volksgezondheid te kwantifice-
ren. Dat kosten in combinatie met her-
kende toevoegde waarde als basis voor
een tarief dienen, is reeds lang ge-
meengoed in de wereld om ons heen.
Basisvoorwaarde voor het ordentelijk
functioneren van een dergelijk sys-
teem is het bestaan van geaccepteerde
minimumeisen aan de praktijk. Nu. in
1994, is al te zien hoe erkende specia-
listen ontstaan, die op basis van hun ni-
veau passende tarieven in rekening
brengen. Nu is ook al te zien hoe de
certificatie van praktijken eraan komt.
We spreken over certificatie van een
praktijk zodra aan een omschreven
aantal minimumeisen ten aanzien van
de organisatie is voldaan. Hoeveel
mensen in deze zaal kunnen beamen
dat de bouw van een nieuw praktijk-
pand de kwaliteit van de diergenees-
kunde verhoogt? Velen. Op dat mo-
ment nemen de vaste kosten toe, zijn
aanwijsbaar en geaccepteerd door ie-
dereen. Dat dwingt tot economisch
denken en vermindert de discussie over
tarieven. Kostprijscalculatie vormt de
juiste basis voor tarieven in de toe-
komst.

fi #

•I I fi

Uit de resultaten van het Nationaal
Debat voor de Land- en Tuinbouw dat
in 1994 gehouden werd blijkt telkens
weer dat de diergezondheidszorg door
iedereen als een buitengewoon belang-
rijk onderwerp gezien wordt in de hui-
dige en toekomstige landbouw. Ik her-
inner u aan het zogenaamde rapport-
Julicher van 1993, dat zoveel stof heeft
doen opwaaien, maar waarin feitelijk
het functioneren van de dierenarts van
2002 al beschreven staat. Werk zal er
genoeg zijn, daar ligt het niet aan.

KENNIS EN SAMENWERKING
Mijn stelling zal duidelijk zijn. De
praktijk van de toekomst ontleent haar
waarde aan de kennis die in praktijk
gebracht wordt; een voorname manier
om in de komende jaren nog vol-
doende kennis te vergaren is samen-
werking. De som is nu eenmaal meer
dan het geheel der delen. Een groep
mensen bestookt elkaar definitief met
veel meer ideeën en wetenswaardighe-
den dan de enkeling op kan doen. De
meerwaarde van een groep is cijferma-
tig te onderbouwen: een tweemans-
praktijk heeft één relatie, een vier-
manspraktijk zes, een zesmanspraktijk
15 en bijvoorbeeld een twaalfmans-
praktijk 66. Kortom, bij het groter
worden van de groep neemt de hoe-
veelheid kennis kwadratisch toe.
Daarom is samenwerking een must om
voldoende kennis in een praktijk te
krijgen.

Wil men de overgang, de transitie,
goed doorkomen, dan zal geïnvesteerd
moeten worden in
kennis en samen-
werking.
Op individueel niveau bete-
kent dat: weten wat er te weten is. stu-
deren, analyseren van de eigen situatie
en samenwerking starten of verbreden.
Op collectief niveau betekent dit dat de
KNMvD het voortouw moet nemen
om de kennisverspreiding te bevorde-
ren en de samenwerking mogelijk te
maken. Bij \'kennis\' denk ik aan PAO-
D, bij \'samenwerking\' aan KNMvD en
PAO. Nu is het werkelijk zo dat de
praktici als collectief minder dan een
procent van de bruto-omzet van hun
praktijken besteden aan de KNMvD en
PAO. Werkelijk waar, minder dan een
half procent zelfs. Mijn conclusie is
dat als kennis en samenwerking dan
onze hoop voor de toekomst vomien.

lüü

wij hoognodig versneld moeten inves-
teren in KNMvD en PAO.
Om praktisch te worden: verhoog het
contributiebedrag voor de KNMvD
met 50% en laat het Hoofdbestuur
(HB) de extra gelden onmiddellijk in-
zetten om drie projecten professioneel
aan te pakken: ten eerste de certificatie
van de praktijken, ten tweede de vete-
rinaire automatisering en ten derde de
economie van de praktijk. Per project
dient een full-time projectleider be-
noemd te worden.

Het eerste project, certificatie, omdat
wij de kwaliteit van onze organisatie
gehonoreerd willen zien. Er is geen te-
mg op deze weg, nu de wereld om ons
heen al verder is. Het tweede project,
veterinaire automatisering, omdat we
hier te maken hebben met de stetho-
scoop van de toekomst. Bedrijfs-
diergeneeskunde zonder automatise-
ring is een onmogelijkheid, praktijken
zonder bedrijfsdiergeneeskunde zullen
een exotische uitzondering vomien.
Sommigen stellen dat automatisering
niet veel meer is dan een uitgebreide
anamnese; daar ben ik het niet mee
eens. Het is veel meer. Analyse zal een
sleutelwoord worden in de toekomst
en ook de toekomst is gedeeltelijk te
analyseren.

Om een lijn door trekken moet je er
wel één hebben. En zo min als een ac-
countant zonder boekhouding kan, zo
min kan de dierenarts, als veterinair
accountant, zonder vastlegging van de
gegevens. Ook hier is in feite geen weg
temg. Wie om zich heenkijkt ziet hoe
alle instanties om ons heen deze route
ingeslagen hebben en het is maar goed
dat ook wij als dierenartsen ons al en-
kele jaren de NOVAD Coöperatie
Ideëel (NCl) pemiitteren; het wordt
echter hoog tijd dat wij het NCl-werk
met z\'n allen gaan ondersteunen en ho-
noreren. De tijd van het pionieren is
voorbij.

Het derde project, dc economie van de
praktijk, moet de basis geven voor de
nieuwe wijze van declareren. Handen
en handel wordt kennis en organisatie.
Het is mijns inziens een anomalie dat
binnen KNMvD-verband de economie
van de veterinaire markt bepaald
wordt door de Tarievencommissie.
Niets dan lof voor deze commissie,
maar wij hebben bedrijfskundige stra-
tegie nodig, expertise uit de buitenwe-
reld 0111 te komen tot een maatschappe-
lijk geaccepteerd tarievensysteem. De

-ocr page 352-

Tarievencommissie dient als bestuur
te fungeren voor een ftill-time tech-
nisch deskundig apparaat.
Binnen het Hoofdbestuur moeten in
mijn ogen per project twee bestuurders
aangewezen worden, die de verant-
woordelijkheid binnen het HB hebben
om de projecten op gang te krijgen en
te houden. Daar horen een budget bij
en een tijdsplanning en vooral: doelen.
De huidige werkwijze van ons
KNMvD-apparaat, dat wil zeggen met
beperkte middelen en met inzet van
goedwillende amateurieden, is onlo-
gisch als we erkennen dat de wereld
om ons heen in een stroomversnelling
is geraakt. Laten we investeren in onze
toekomst: betaal één procent van onze
omzet aan onszelf in de vomi van onze
KNMvD en volg gretig PAO.

In tegenstelling tot wat vele collega\'s
denken is investeren wat anders dan
betalen. Bij investeringen krijg je on-
middellijk iets temg en wordt het eigen
vermogen per definitie niet minder. In
dit geval verschaffen we onszelf een
loopplank naar de toekomst. In mijn
visie is dat dé manier om te overleven
en ook in 2002 een vak te hebben dat
niet alleen ons, maar ook de samenle-
ving tevreden maakt. Onverkort zal
ook dan gelden dat de prakticus zowel
arts voor de dieren als hoeder van de
volksgezondheid zal zijn. Aan deze
succesformule mag niet getornd wor-
den.

m «-■"« I n

Tenslotte dit: een rondblik in de grote,
ons omringende landen, leert dat de
Nederiandse praktici met kop en
schouders uitsteken boven de Franse,
Duitse en Engelse collega\'s. Wij zijn
bezig met PAO, wij praten over een
veterinair antibioticumbeleid, wij zijn
bezig onze apotheekfunctie onberispe-
lijk uit te oefenen, wij gaan certifice-
ren, er zijn al heel wat praktijken met
een ondernemingsplan. Er bestaan in-
middels tientallen hypermoderne kli-
nieken en praktijkpanden. Al die zaken
zijn elders ofwel onbekend of staan
nog in de kinderschoenen. We mogen
heus trots zijn op wat langzaam maar
zeker bereikt wordt.
De stroomversnelling waarin we de
komende jaren terecht komen zal ech-
ter ook in de diergeneeskunde de wij-
kers en blijkers geven. In de genoemde
landen om ons heen is in mijn ogen
sprake van een veterinaire woestijn.
Doordat men niet tijdig collectief ge-
reageerd heeft op ontwikkelingen in de
landbouw en te lang als individu de
buik naar de wind heeft gehangen, is
daar sprake van inschrijven, uitpersen
en platte handel op basis van gebrek
aan gemeenschapszin. Die ontwikke-
ling willen we hier voorkomen. Niet
iedereen zal helaas de transitiefase
goed doorkomen. Nu al zien we de
kloof tussen de positieve, goede prak-
tijken en hun tegenvoeters per dag gro-
ter worden.

U kent die praktijken wel waar de do-
minante gedachte is: het zal mijn tijd
wel duren. U kent ook die praktijken
wel waar iedereen een beetje jaloers op
is, omdat daar de stemming heerst van:
als wij het niet kunnen, wie dan wel?
Graag had ik dit verhaal voor de sport-
dag gehouden, want wij weten dat de
gemiddelde leeftijd daar 15 jaar lager
is dan vandaag en dat daar de ge-
vreesde gedachte dat het onze tijd wel
duren zal heel wat minder relevant is.
Desondanks hoop ik dat mijn verhaal,
mijn stelling en mijn aanbevelingen
effect zullen sorteren. Al sinds de da-
gen van het Oude Testament bestaat de
gewoonte om de boodschapper van
onaangenaam nieuws te stenigen. Ik
heb echter nog plannen voor morgen
en vind bovenal dat ook in de toekomst
onze slagzin kan blijven: tot heil van
mens en dier. Het is echter de hoogste
tijd om wat knopen door te hakken en
daarom: wie oren heeft, die hore.

Dit voorjaar kregen wij in onze praktijk
een negenjarige mannelijke bouvier on-
der behandeling met als klacht: kale mg.
Bij klinisch onderzoek werden geen af-
wijkingen geconstateerd. De \'kale mg\'
bleek een ronde symmetrische kaalheid
met sterke hyperpigmentatie en enkele
atrofische haartjes, de huid leek verder
dun en perkamentachtig op de be-
treffende plek. Jeuk was niet aanwezig.
In de testikels waren geen afwijkingen
te palperen.

Bij navraag vertelde de eigenaar dat de
plek zich al vijf maanden ontwikkelde
tot dc nu circa 30 cm grote huidverande-
ring. Een algemeen bloedonderzoek
bracht verder geen afwijkingen aan het
licht. Schildklier en bijnierafwijkingen
werden middels T4 respectievelijk cort-
isol-creatinine clearance metingen, niet
gevonden. Bij ingeving werd mede een
testosteronbepaling aangevraagd. Deze
bleek 12 ng/ml te zijn (0-7). Een leuke
uitslag maar met de belevenissen van
wielrenner Gert-jan Theunisse in het
hoofd: een uitslag die eerder vragen op-
roept dan beantwoordt. Wat is de klini-
sche relevantie van een testosteron-spie-
gel-verhoging? Navraag bij specialisten
bracht geen antwoord.
Na drie weken hebben wij dc testoster-
onbepaling herhaald. Deze bleek nu
20,7 ng/ml.

OPMERKELIJK

In overieg met de eigenaar werd de hond
gecastreerd. De testikels bleken macro-
scopisch niet afwijkend.
Drie maanden na de castratie is de huid
en beharing weer volledig nomiaal ge-
worden. Andere therapieën zijn niet in-
gesteld. De testosteronspiegel is nu on-
meetbaar laag.

Toevallig?

J. Rierink
F. Schaeffer

REACTIE

Mevrouw drs. M.W. Vroom

Het beeld dat de vragenstellers be-
schrijven zou kunnen passen in dat van
een endocriene kaalheid.
Men spreekt van een endocriene kaal-
heid wanneer er sprake is van alopecia
op de romp en/of hals-gebied in com-
binatie met hyperpigmentatie van de
kale huid. Er is over het algemeen geen
sprake van pmritus. Het is een misvat-
ting dat deze kaalheid altijd symme-
trisch zou moeten zijn. Dit ziektebeeld
past bij meerdere diagnoses. Het stel-
len van een diagnose zonder nader on-
derzoek leidt erg gemakkelijk tot ver-
gissingen.

Differentiaal diagnostisch moet ge-
dacht worden aan een hypothyreoidie,
hyperadrenocorticisme (ziekte van
Cushing), sertoliceltumor, iatrogene
cushing, castratie responsive demia-
tose, groeihomioon deficiëntie op vol-
wassen leeftijd ontstaan en sex hor-
moon imbalans. De meest voor-
komende oorzaken zijn hypothyreoi-
die, hyperadrenocorticisme en testikel-
tumoren.

-ocr page 353-

Hypothyreoidie

Deze aandoening komt meestal pas na
twee jaar leeftijd tot uiting. Er is geen
geslachtspredispositie. Bij bepaalde
rassen (Sheltie, Golden Retriever,
Bouvier, Ierse Setter, Amerikaanse en
Engelse Cocker Spaniel, Dobemiann)
komt hypothyreoidie regelmatig voor,
maar elke hond, ook kmisingen, kun-
nen hypothyreoidie krijgen. Wanneer
de klassieke symptomen zoals adiposi-
tas, traagheid, sloomheid, \'tragic ex-
pression\', het achterwege blijven van
de loopsheid en sloffend lopen aanwe-
zig zijn, wordt er meestal snel aan een
schildklierprobleem gedacht. Er zijn
ook dieren waar alleen haaruitval en
hyperpigmentatie van de huid als
symptoom aanwezig zijn.
Het nader onderzoek dient minimaal te
bestaan uit het bepalen van het schild-
klierhomioon (T4) in het plasma en
zonodig uitgebreid met een schild-
klierstimulatietest (TSH-test). Het
schildklierhomioon kan verlaagd zijn
door het toedienen van corticosteroï-
den of wanneer de hond aan de ziekte
van Cushing lijdt. Ook zijn er in de li-
teratuuraanwijzingen dat bepaalde an-
tibiotica (trimethoprim-sulfa prepara-
ten) de T4 - waarde kunnen beïn-
vloeden. Bij het vinden van een gering
verlaagde T4 mag niet zonder meer de
diagnose hypothyreoidie worden ge-
steld.

Hyperadrenocorticisme (Ziekte van
Cushing)

Deze aandoening wordt meestal ge-
diagnostiseerd bij dieren ouder dan
driejaar. Er is geen geslachtspredispo-
sitie. De aandoening wordt frequent
gezien bij dwerg- en middenslag
Poedels en Dashonden, maar kan ook
bij veel andere rassen en kmisingen
worden waargenomen. Meestal ver-
toont de patiënt meerdere symptomen
zoals
Polyurie, polydipsie, vraatzucht,
dikke buik en een atrofie van de huid.
Soms blijken alleen haamitval op de
romp met comedones (mee-eters) op
de buik aanwezig te zijn. Een andere
uitingsvomi van de huid bij een patiënt
met cushing kan calcinosis cutis zijn.
Het uitvoeren van een cortisol-kreati-
nine ratio in ochtendurine is een eerste
stap in de nadere diagnostiek. Op de
verdere diagnostiek van de Ziekte van
Cushing zal in dit antwoord niet wor-
den ingegaan.

Testikeltumoren

Deze tumoren komen vaak voor bij de
middelbare tot oudere reu. Oestrogeen
producerende sertoliceltumoren zijn
de meest bekende en waarschijnlijk de
meest voorkomende testikeltumoren.
De sertoliceltumor wordt meestal ge-
associeerd met feminisatieverschijnse-
len zoals vergroting van de tepels, aan-
trekkelijkheid voor reuen en een
laaghangend preputium. Naast deze
tumor kunnen ook Seminomen en in-
terstitiële tumoren voorkomen. In de-
zelfde patiënt kunnen alle drie celtypes
worden gevonden.

■Ii«!

to

Bij het klinisch onderzoek kan men
asymmetrische testikels waarnemen.
Bij een éénzijdig cryptorche hond is
vaak de extra-abdominale testikel
klein en slap. De meest in het oog
springende huidafwijkingen bestaan
uit alopecia met hyperpigmentatie, als
eerste ter hoogte van het perianale ge-
bied, uitbreidend naar voren tot aan de
hals. De vacht voelt stug en dor aan.
De haren breken gemakkelijk. Ge-
schoren plekken blijven erg lang kaal
vanwege een vertraagde haargroei. Een
secundaire seborroe kan aanwezig zijn.

Hormoonbepalingen geven meestal
niet het verwachte resultaat, namelijk
een verhoging van het oestrogeen. Ook
testosteronbepalingen helpen niet veel
verder. Het bepalen van de normaal-
waarde van oestrogenen en testosteron
lijdt tot discussies. Het is de vraag
welke van de vele oestrogenen bepaald
moeten worden. Aangezien de meeste
geslachtshomionen pieksgewijs wor-
den uitgescheiden, zijn stimulatietes-
ten waarschijnlijk betrouwbaarder.
Hierover is in de literatuur geen eens-
luidend antwoord te vinden. Wanneer
de hond gecastreerd is, verdient het
aanbeveling pathologisch onderzoek te
laten verrichten van beide testikels. De
tumoren kunnen demiate klein zijn dat
ze bij palpatie eenvoudig gemist kun-
nen worden. Helaas kunnen dezelfde
kleine tumoren ook bij pathologisch
onderzoek over het hoofd gezien wor-
den. De juiste diagnose wordt dan ge-
mist en ten onrechte stelt men dan de
diagnose castratie-responsive denna-
tose.

Groeihormoon responsive dermato-
sis op volwassen leeftijd

Rijnberk et al. hebben in 1994 bewe-
zen dat onder dit klinische syndroom
meerdere aandoeningen schuil gaan.
In het verleden bleek dat bij deze die-
ren geen of erg weinig groeihomioon
werd gevonden. Ook na stimulatie
met
Clonidine en Gnrh (Groeihor-
moon releasinij hormoon) werd er
geen stijging van het groeihormoon
gevonden. De diagnose groeihor-
moon deficiëntie werd al snel ge-
maakt. Het blijkt nu dat bij sommige
dieren waarschijnlijk sprake is van
een milde vorm van hyperadrenocor-
ticisme. De lage groeihormoon waar-
des en het feit dat er geen stimulatie
mogelijk was, wordt toegeschreven
aan het feit dat kleine concentraties
corticosteroïden inhiberend werken
op het Gnrh. Wanneer deze dieren
worden behandeld met OPP-DDD
groeien de haren weer aan. Daarnaast
bestaat er ook een groep die niet op
deze therapie reageert.

Castratie responsive dermatose

In de meest recente literatuur noemt
men dit beeld: hypogonadisme bij de
intacte reu. Het klinisch beeld is niet te
onderscheiden van dieren met een hy-
pothyreoidie of een hyperadrenocorti-
cisme. Er zou een overrepresentatie
zijn van poolhonden zoals de Mala-
mute, Siberische Husky en de Chow
Chow. Meestal zijn de dieren ouder
dan vier jaar. Bloedonderzoek van
meerdere geslachtshormonen zoals
oestradiol, progesteron en testosteron
leveren soms, maar lang niet altijd, een
afwijkende waarde op. Nader onder-
zoek dient te bestaan uit het palperen
van de testikels, het uitsluiten van hy-
pothyreoidie en hyperadrenocortisme.
De eigenaar dient uitvoerig te worden
ingelicht over de mogelijkheid van
castreren. Het is niet altijd zeker dat
het beoogde effect, namelijk herstel
van de vacht, zal worden bereikt.
Pathologisch onderzoek van de beide
testikels zal in dit geval geen afwijkin-
gen opleveren, maar het verdient wel
aanbeveling dit onderzoek te laten uit-
voeren.

Bij de negenjarige bouvier is er twee-
maal een testosteronwaarde bepaald.
Dat deze waarde fluctueert is niet ver-
wonderlijk. De pieksgewijze produk-
tie is hiervan een oorzaak. Het is jam-
mer dat er geen pathologisch onder-
zoek is uitgevoerd van beide testikels.
De vraag blijft nu onbeantwoord of er
wel of geen tumor aanwezig is ge-
weest. Het feit. dat na een castratie de
testosteronwaarde onmeetbaar laag is,
is te verwachten.

LITERATUURLIJST

1. Scott DW, Miller WH. and Grimn CK.

Sniall Animal Dcniialology 5th cd..

Saunders 199.5:628-701.

2. Griffin Ct:, Kwochka KW, and

MiicDonakl JM. Currcnt Vctcrinarv

-ocr page 354-

Dermatology, Mosby Year Book, 1993;
288-301.

3. Campbell KL el al. Effects of Trimetho-
prim/Sulfamethoxazole on thyroid physio-
logy in dogs. Annual Members Meeting
AAVD& ACVD, Santa Fe, New Mexico,
1995:55.

Rijnberk A. el al. Disturbed release of
growth hormone in mature dogs: a compa-
rison with congenital growth hormone de-
ficiency. Vet Rec, Dutch ed., 1994; 2(1);
7-10.

lAMS COMPANY AWARD

THE lAMS COMPANY AWARD FOR THE BEST CLINICAL ARTICLE

The lams Company has inaugurated
the lams Company Award for the best
clinical article published in a European
Veterinary Joumal by a junior veteri-
narian.

Nominees for the 1995 lams Company
Award are authors who have published
a clinical paper in a peer reviewed
European Veterinary Joumal (national
or intemational). The articles describe
either clinically orientated basic re-
search or a clinical study. Both retro-
spective and prospective studies as
well as high quality review articles in
the field of Clinical Companion
Animals Medicine and Surgery can be
nominated for the lams Cotnpany
Award. Articles should be submitted
in their language of publication to-
gether with an abstract in English.

The Award Committee especially wel-
comes participation in this competi-
tion by junior staff members and clini-
cians aged 35 years or under.

The lams Company Award inclu-
des:

1. a prize of ECU 2500 in cash

2. ECU 1500 in travel vouchers to at-
tend the 1995 FECAVA Congress
in Bmssels

3. free Congress subscription to the
FECAVA Congress 1995

4. free subscription to specialist se-
minars during the Congress

5. free participation to the social eve-
ning programs of the Congress

6. 10 - 15 minute presentation at the
Congress

7. Publication of the article in the next
issue of the FECAVA journal.

The award-winning manuscript will be
selected by a committee consisting of
three European clinicians eminent in
the field of Veterinary Medicine and
Surgery. Manuscripts or reprints of ar-
ticles on one of the above-mentioned
subjects published between January 1,

1994 and July 1, 1995 should be sub-
mitted in triplicate before August 1,

1995 to: The lams Company Award
Committee, Mrs. M.L.T. van der
Kraan, lams Pet Food Intemational
Inc., Luchthavenweg 67, 5657 EA
Eindhoven, the Netheriands.

•m.

THE lAMS«*
COMPANY

VOORLICHTINGSPROJECT VERANTWOORD
DIERGENEESMIDDELENGEBRUIK

Voorlichtingsproject
Verantwoord
Diergeneesmiddelengebruik

f

Medio 1993 is het voorlichtingspro-
gramtna Verantwoord Diergeneesmid-
delengebmik van start gegaan. Dit pro-
ject is tot stand gekotnen in
samenwerking met het IKC-Land-
bouw, de Gezondheidsdienst voor
Dieren, de Faculteit der Diergenees-
kunde, de KNMvD en de Dienst
Landbouw Voorlichting. Dc vooriich-
tings- en promotieactiviteiten hebben
gedurende het winterseizoen van \'94-
\'95 plaatsgevonden. Deze waren ge-
richt op dierenartsen, voorlichters en
veehouders.

Om een indmk te krijgen van de be-
kendheid en waardering van het pro-
ject bij dierenartsen, zal ik (in het ka-
der van een afstudeervak) in de pe-
riode van eind mei tot begin juni 1995
telefonische enquêtes afnemen. Er
wordt steekproefsgewijs gebeld en om
een goed beeld te krijgen, is het van
belang voldoende respons te krijgen.
Met behulp van evaluaties is het moge-
lijk eventuele vervolgactiviteiten te
verbeteren. Doormiddel van deze me-
dedeling wil ik u alvast op dc hoogte
brengen dat ook u mogelijk gebeld
kunt worden.

Monique van der Gaag
.student LU Wageningen

T I J 1) s C II K I 1 T VOOR I) I 1 R (i i; s 1. 1 s K L N I) 1 , I) 1 11. 120, J t\' N I , A I 1, Il V I R I N Ci 11. 1995

342

-ocr page 355-

■I I ii

GERECHTELIJKE DIERGENEESKUNDE (KDDPKWESTIES)

Recent is een nieuw boete verschenen
van de hand van Prof.dr. H.J. Breukinic
e.a. over koopkwesties door (verbor-
gen) gebreken, onder de titel \'Ge-
rechtelijke Diergeneeskunde\'.
Het boek behandelt koopkwesties die
bij de handel in dieren vaak een rol
spelen. De wettelijke regelingen op
grond van het Nieuw Burgerlijk
Wetboek worden in het eerste deel sys-
tematisch besproken. Naast de regelin-
gen van koop en verkoop worden de
werking van de vee-arbitrage door ad-
vies-, arbitrage- en beroepscommis-
sies van de Stichting Veearbitrage, de
juridische procedures en rechtsbij-
stand duidelijk uiteengezet.

Niet alleen het wettelijk kader is ver-
anderd. Ook de dierenarts, die steevast
bij geschillen over \'verborgen gebre-
ken\' een rol speelt, werkt tegenwoor-
dig vanuit nieuwe opvattingen en met
nieuwe onderzoekstechnieken. De
cmciale vraag over het tijdstip waarop
een \'verborgen\' gebrek kan worden
gedateerd, staat in het veterinaire
tweede deel van het boek centraal. In
dit deel wordt dan ook uitgebreid inge-
gaan op de vraag of aandoeningen bij
paarden, mnderen, varkens, schapen,
geiten, honden en katten tot vóór de
koop kunnen worden geantedateerd.

Dit boek is door de heldere schrijf-
wijze en opzet hèt boek voor mensen
die beroepshalve met koopkwesties bij
dieren te maken kunnen hebben. Dus
niet alleen een handboek voor juristen,
maar zeker ook voor dierenartsen.

Het boek \'Gerechtelijke Diergenees-
kunde\' is te bestellen bij Media Boek
Ser\\\'ice-Eerbeek (telefoon 08338-
55575) en kost ƒ 54,50.

INTERVET KRIJGT GDDD LABDRATDRY PRACTICE-
STATUS

Intervet Intemational, werkmaat-
schappij van Akzo Nobel en producent
van diergeneesmiddelen en vaccins te
Boxmeer, is woensdag 12 april 1995
goedgekeurd door de Nederlandse
Veterinaire Hoofdinspectie met be-
trekking tot de naleving van dc inter-
nationaal geldende
Good Laboratory
Practice
(GLP)-regelgeving. Intervet
International is hiemiee het eerste ve-
terinair famiaceutische bedrijf in
Nederland dat deze status heeft be-
reikt.

Good Laboratory Practice is een stel-
sel van voorschriften voor de opzet en
uitvoering van veiligheidsonderzoek
van onder andere diergeneesmiddelen.
De essentie van GLP is dat alle onder-
zoeken zorgvuldig opgezet, uitge-
voerd en gerapporteerd dienen te wor-
den, zodat te allen tijde reconstmctie
en controle door interne en exteme
deskundigen, bijvoorbeeld overheden,
kan plaatsvinden. Deze systematische
manier van werken leidt tot een stan-
daardisatie van onderzoek en levert
daardoor meer betrouwbare gegevens.
Hierdoor wordt de kwaliteit van het
onderzoek naar de veiligheid van dier-
geneesmiddelen voor mens, dier en
milieu nog beter gewaarborgd.
De GLP-standaard zal vanaf 1 mei
1995 een rol gaan spelen bij dc beoor-
deling van dossiers ten behoeve van
de registratie van diergeneesmidde-
len. In de wetgeving van de Europese
Unie is namelijk vastgelegd dat het
veiligheids- en residu-onderzoek van
diergeneesmiddelen uitgevoerd moet
worden conform GLP-regels.
Hiermee voldoet Intervet als eerste
veterinair farmaceutisch bedrijf aan
deze wettelijk gesteld eisen voor bo-
vengenoemd onderzoek. Aangezien
Intervet de principes van GLP essen-
tieel vindt, worden deze ook toege-
past bij andere onderzoeken die uitge-
voerd moeten worden voor de re-
gistratie van een nieuw produkt. Het
verkrijgen van de GLP-status past
binnen de Intervet-filosofie voor het
ontwikkelen en produceren van vei-
lige en kwalitatief hoogwaardige pro-
dukten.

Congressen en cursussen

VDA regio Gelderiand/Overijssel organiseert op:

17 JUNI: RONDLEIDING IN DE
WAGENRENK MET DAARNA
EEN DINER

U bent welkom vanaf 15.30 uur bij de \'Wagenrenk\', Keijenbergseweg 18 te
Wageningen. Na een korte rondleiding gaan we om ± 18.00 uur
gezellig samen eten.

Opgave voor 5 juni (of info) bij:
Aleid Sikkinga, K.v.d. Goppellostraat 5, 7204 HT Zutphen,
tel: 05750-12305.

-ocr page 356-

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie drs. H.P.
Meyer, (Vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren) bereid om
voor de lezers een antwoord te for-
muleren.

VRAAG:

Wat is HE/PSS. Bij welke honden
komt het voor? Welke verschijnselen?
Hoe stel je de diagnose? Hoeveel pa-
tiënten worden er op dit moment per
jaar in Utrecht geopereerd? Wat is de
prognose?

ANTWOORD:
Wat is HE/PSS

HE is de afkorting van hepatische en-
cephalopathie. HE wordt gedefmieerd
als het scala aan metabole hersenveran-
deringen met begeleidende verschijnse-
len, dat optreedt ten gevolge van een fa-
lende leverfunctie. Wij onderscheiden
acute HE, welke het gevolg is van een
peracuut en fulminant leverfalen en
chronische HE, waarbij een verminde-
ring in de leverfunctie altijd gepaard
gaat met de aanwezigheid van collate-
rale portosystemische circulatie. Bij de
hond en de kat zien wij zelden acute
HE, maar des te vaker chronische HE.
Dc meeste gevallen van chronische HE
zijn het gevolg van een enkelvoudig
aangeboren portosystemische shunt
(PSS). Echter de oorzaken van portale
hypertensie (bijvoorbeeld cirrhose) ge-
ven aanleiding tot de vorming van mul-
tiple collateralen met dezelfde ver-
schijnselen als een enkelvoudige PSS!
Een enkelvoudige PSS is een verbin-
ding tussen de vena portae of een tak
daarvan en de systemische circulatie,
meestal de vena cava caudalis.
Portosystemische shunts worden inge-
deeld in intrahepatische shunts, veel
voorkomend bij grote rassen en extra-
hepatische shunts, die veelal voorko-
men bij de kleinere en dwergrassen (ta-
bel 1).

De rasverdeling (tabel 1) geeft wel een
enigszins vertekend beeld, daar er bij
de Ierse wolfshond, Caim terriër en
Deerhound systematisch onderzoek
naar het voorkomen plaatsvindt.
Tevens zijn de frequenties van aanbie-
den van de verschillende rassen niet in
de tabel opgenomen. Het rasgebonden
voorkomen van bepaalde types PSS
maakt een erfelijke achtergrond van
deze aandoening zeer waarschijnlijk.
De erfelijke basis van PSS is bij de
Ierse wolfshond inmiddels aange-
toond. Bij de rassen waar systematisch
onderzoek naar het voorkomen van
PSS plaatsvindt (Ierse wolfshond,
Caim terriër en Deerhound) is de inci-
dentie twee tot drie %.

Verschijnselen van HE

Doordat de lever een centrale plaats in-
neemt in het metabolisme van koolhy-
draten, vetten, eiwitten, afvalstoffen en
xenobiotische stoffen, heeft een ver-
minderde leverfunctie vele cn verstrek-
kende gevolgen voor het organisme,
waarvan de uitleg ver buiten het bestek
van deze mbriek gaat (1,3,4). De quin-
tessens is echter dat verschillende cere-
brale neurotransmittersystemen niet
meer goed functioneren ten gevolge
van de metabole déraillementen, waar-
bij hyperammonemie van oudsher als
zeer belangrijk wordt aangewezen.
Een relatieve toename van de inhibc-
rende neurotransmittersystemen zoals
het GABA/benzodiazepinesysteem
wordt met name van belang geacht. De
verschijnselen van HE zijn polyurie,
sopor, Stupor, abnormaal gedrag (cir-
kelen, dringen, pica, etcetera), speek-
selen, ataxie, epileptifomie aanvallen
en coma. Ook worden vaak slechte
groei, anorexie, gastrointestinale ver-
schijnselen, hematurie en dysurie
waargenomen. De verschijnselen van
HE kunnen sterk wisselen in de tijd
(waarbij er soms een verband lijkt te
bestaan met de maaltijd), maar er
treedt altijd een verslechtering op en
zonder behandeling sterven alle pa-
tiënten op relatiefjonge leeftijd.

HEPATISCHE ENCEPHALOPATHIE

Tabel 1. Aantallen portosystemische shunts (PSS) bij de verschillende rassen aangeboden aan de
UKG te Utrecht (1983-1993).

INTRAHEPATISCUKPSS

EXTRAHEPATISCHt: PSS

Retrievers (25)

Yorkshire terriër (60)

Ierse wolfshond (16)

Caim terriër (23)

Kruisingen (11)

Maltezer leeuwtje (15)

Bouvier (7)

Dwergschnautzcr(13)

Bemer sennenhond (7)

Tackel (22)

Collie (6)

Sheltie(7)

Deerhound (5)

Jack Russell terriër (5)

Duitse herder (5)

Bobtail. Dobermann, Basset.

Boxer, Epagneul, Ierse setter.

Newfoundlander (allen 3)

Diagnose van HE

Bij alle patiënten met HE is er sprake
van een verhoging van de ammoniak-
concentratie in bloed en hersenen.
Bepaling van het ammoniakgehalte
(referentiewaarden UKG lab: 24 tot 45
|xmol/L) in het veneuze bloed is
meestal voldoende om de diagnose HE
te stellen. In twijfelgevallen differen-
tieert een ammoniaktolerantietest al-
tijd tussen dieren zonder en met HE.
Helaas is de bepaling van ammoniak
nogal gevoelig voor alleriei storingen.
Zo treedt er zowel een stijging op bij
onvoldoende koeling van het monster
(24 uur bewaren, zelfs bij -20"C, geeft
al een stijging) als bij een te lange ver-
voerstijd naar een laboratorium. Ook
zelfs de geringste stolling of contami-
natie met speeksel, rokersadem of
zweet geeft al een fout-positieve uit-
slag. Daarom is het van belang om dc
bepaling in een gespecialiseerd labora-
torium te laten uitvoeren op een net af-
genomen, liefst koud afgedraaid (en
indien er enige tijd tussen afname en
bepaling zit, diepgevroren) EDTA-
monster. Indien het monster lege artis
is behandeld is hyperammonemie be-
wijzend voor HE. Dan moet echter de
onderliggende oorzaak hiervan (enkel-
voudige PSS of multiple collateralen?)
nog worden achterhaald. Ras en leef-
tijd kunnen bij de diagnose helpen,
maar vaak is er toch aanvullende diag-
nostiek nodig, zoals een echografie,

-ocr page 357-

biopsie en/of doorbloedingsscintigra-
fie van de lever.

Behandeling van HE

In geval van HE ten gevolge van mul-
tiple portosystemische collateralen
dient de oorzaak hiervan adequaat te
worden behandeld. Als ondersteuning
van een causale therapie is een eiwit-
arm dieet, al dan niet in combinatie
met lactulose (Tractonorm!®), zeer
nuttig, daar beide maatregelen de hy-
perammonemie en dus de verschijnse-
len van HE verminderen. De prognose
is afhankelijk van het effect van de
causale therapie.

De behandeling van een enkelvoudige
PSS bestaat uit het opzoeken en sluiten
van de portosystemische shunt. Voor-
heen werden deze shunts rigoureus en
totaal gesloten, hetgeen leidde tot een
hoge postoperatieve mortaliteit. Ge-
bleken is dat het vaak hypoplastische in-
trahepatische portale systeem de snelle
flowverhoging bij totaal sluiten van de
PSS niet kan verwerken, met een fatale
acute portale hypertensie tot gevolg.
Een partiële sluiting, waarbij nauwlet-
tend op tekenen van portale hypertensie
wordt gelet, heeft geleid tot een veel be-
ter resultaat (tabel 2).
Het vereist veel ervaring om een lever-
shunt net zover te sluiten als haalbaar is
voor het betreffende dier. Daarom is het
aan te raden een dergelijke operatie uit
te laten voeren dooreen chimrg met veel
ervaring op dat gebied. Aan de UKG
stijgt het succespercentage van de ope-
ratie nog steeds: van de in 1993 ter ope-
ratie aangeboden honden (n=46) is het
succespercentage van de sluiting van
extrahepatische shunts iets boven de
85%, dat van de intrahepatische shunts
iets boven de 50%. De belangrijkste re-
den om een dier pre-operatief te eutha-
naseren is het (vrijwel) volledig ontbre-
ken van een intrahepatisch portaal
systeem, hetgeen sluiten van de shunt
onmogelijk maakt. Ongeveer 10% van
de dieren sterft kort postoperatief na een
aanvankelijk geslaagde ingreep,
meestal ten gevolge van portale hyper-
tensie of cerebrocorticale necrose. De
oorzaak van de laatste complicatie is
niet bekend.

Bij een geslaagde operatie is de prog-
nose uitemiate gunstig. Middels lever-
perfusiescintigrafie is vastgesteld dat
zelfs bij een gedeehelijke sluiting van
de shunt er een maand na operatie in de
meeste gevallen nauwelijks meer por-
taal bloed door de shunt stroomt, met
andere woorden dat dan de shunt toch
functioneel gesloten is (2).

Tabel 2. Resultaat van chirurgische sluiting van portosystemische shunts (PSS) aan de UKG te
Utrecht (1987-1992, n-145).

Levend ontslagen

Geëuthanaseerd

Gestorven

(%)

(%)

(%)

Intrahepatische PSS

46

42

12

Extrahepatische PSS

82

9

9

REFERENTIES

1. Meyer HP, and Rothuizen J. Management of
hepatic encephalopathy (HE) in companion
animal medicine. Tijdschr Diergeneeskd Suppl
1992;117; S14-5.

2. Meyer HP, Rothuizen J, Brom WE van den.
Voorhout G, Sluijs FJ van. How KL
et at.
Quantitation of portosystemic shunting in
dogs by ultrasound-guided injection of\'"\'"Tc-
macroaggregates into a splenic vein. Res Vet
Sci 1994; 57; 58-62.

3. Rothuizen J, Ingh ThSGAM van den. Voorhout
G, Luer RJT van der, and Wouda W. Congenital
porto-systemic shunts in sixteen dogs and three
cats. J Small Anim Pract 1982; 23; 67-81.

4. Rothuizen J. Portosystemic hepatic encephalo-
pathy related with congenital and acquired he-
patopathies in the dog. In; Cornelius CE,
Marshak RR en Melby EC (eds) Animal mo-
dels in liver research (37) San Diego; Academic
Press, 1993:403-16.

Voor alle hieronder genoemde cursus-
sen is opgave mogelijk. Dit kan telefo-
nisch (030 - 517374) en per fax (030 -
516490).

HELPING DURING COMPA-
NION ,4MMAL DE.XTH,
zaterdag
10 juni, 08.30 tot 16.45 uur te Zeist.
Cursusprijs ƒ410,— (inclusief lunch).

Cursusleiders: Carolyn Butler, MS,
and Peggy Short DeGraff, PhD OTR
Co-Directors, Changes: The Support
for People and Pets Program, Colorado
State University.

DIT PROGRAMMA IS ENGELS-
TALIG

De cursus behandelt de relatie mens-
dier, euthanasiemethoden, communi-
catietechnieken en de begeleiding van
eigenaren waarvan het huisdier is
geëuthanaseerd. Deze cursus trekt al
gemime tijd veel belangstelling in
Amerika en Europa en is een primeur
voor Nederiand.

De cursus richt zich op elke dierenarts
die gezelschapsdieren behandelt en is
inhoudelijk samen te vatten met:
\'de praktische aspecten van goede
communicatietechnieken\'.
Zo komen onderwerpen aan de orde
als: de band mens-dier en verdriet als
de band verbroken wordt, dierenartsen
in de rol van helpende, euthanasie in
aanwezigheid van de eigenaar, com-
municatie: de sleutel voor hulp, na-
zorg: nuttig? hoe? telefonisch contact?
en een nieuw huisdier.

De spreeksters hebben veel ervaring
met deze ingewikkelde materie en met
een levendige manier van presentatie.
Er ontstaat interactief onderwijs waar-
bij u zelf ook een duidelijke rol zult
spelen. De syllabus zal veel prakti-
sche, in uw eigen praktijk direct toe-
pasbare, informatie bevatten.

WAT IS EEN KWALITEITS-
RICHTLIJN; WAT IS CERTIFI-
CERING?,
vrijdag 16, 23 en 30 juni
1995, alle middagen van 13.30 tot
17.00 uur te Amhein. Cursusprijs
ƒ550,-.

Cursusleider is drs. F. van Rossem.

Gedurende de eerste middag zal het
gaan over: \'Wat is een kwaliteitsverbe-
teringssysteem en wat heb je eraan?\'.
Tijdens de tweede middag zal onder
het motto \'hoe nu verder\' een temgblik
en voomitzichten worden besproken.
Hierna komt de vraag \'Hoe maak ik
iets controleerbaar\', gevolgd door aan-
bod praktische trainingsvaardigheden.
De derde middag zullen praktische
systeemonderdelen worden besproken
en zal een certificatieproces worden
beschreven.

-ocr page 358-

Onze collega, Louis Spierings, is op 12
maart 1995 in Waalwijk overleden. Hij
was op dat moment de langst afgestu-
deerde dierenarts in Nederland en
werd 96 jaar oud. Na de uitvaartdienst
in de hem zo vertrouwde St. Jan te
Waalwijk, waarhij al zijn kinderen,
kleinkinderen, familie, vrienden, ex-
cliënten en kennissen bijeengekomen
waren om van deze warme en integere
persoonlijkheid afscheid te nemen,
werd hij door zijn kleinzoons naar zijn
laatste rustplaats gedragen.
Helaas kon zijn vrouw, die reeds ruim
drie jaar in een tehuis verpleegd
wordt, hierbij niet aanwezig zijn. In
Oss geboren en getogen, liet Spierings
zich in 1917 in Utrecht aan de toenma-
lige Rijks-Veeartsenijschool inschrij-
ven. Op 16 maart 1918 werd deze
school tot Veeart.senijkundige Hoge-
school verheven. De waardigheid die
dat met zich meebracht kon aan de kle-
ding der studenten worden aj\'geleid.
Ook tijdens de praktica in de hoefstal
werden de witte hoorden gerespec-
teerd, maar een lange grijze stofjas be-
schermde de kleding wel degelijk.
In 1922 behaalde hij het Diploma van
Veearts. Spierings heeft eerst hij
hoogleraar dr. W.J. Paimans geassis-
teerd: Paimans beheerde de kliniek
voor verloskunde en de ambulatoire
kliniek (buiten praktijk) en doceerde
geschiedenis en literatuur der Vee-
artsenijkunde. Spierings was er trots
op dat hij in die lijd, door nauwkeurige
exploratie, een verfijnde diagnose van
een kleine ruptuur kon diagnostiseren.
Nauwkeurige observatie en goed uit-
gevoerde klinische diagnostiek maak-
ten hem, ook in de tijd dat er nog wei-
nig geneesmiddelen ter beschikking
waren, tot een goed en gewaardeerd
prakticus. Door zich blijvend te oriën-
teren op ontwikkelingen die zich voor-
deden. maar ook door zich onder an-
dere via de veemarkt op de hoogte te
houden van de ontwikkelingen op eco-
nomisch terrein binnen de veehoude-
rij, bracht hij de aanbevelingen die
prof. dr. A. Brand onder andere bij zijn
afscheid uitsprak, in praktijk. In
Waalwijk zette Spierings in 1923 de
praktijk van A. de Jong voort. Onder
primitieve omstandigheden werden de
patiënten met de motor via onverharde
wegen bezocht, waarbij de visites via
leitjes in diverse cafés werden doorge-
geven. Het was een harde tijd met wei-
nig inkomsten. In 1929 trad hij in het
huwelijk met Jacoba Cornelia Wies-
man, nadat hij zes jaar vanuit een kost-
huis zijn praktijk had beoefend.
Kosthuizen waren er in Waalwijk ge-
noeg in verhand met leerlingen van de
Rijksvakschool voor Leder en Schoen-
industrie. Deze schoenindustrie zorg-
de in de praktijk soms óók voor proble-
men. namelijk miltvuur, dat door de
aanwezigheid van leerlooierijen re-
gelmatig voorkwam. Door toedoen
van de veeartsenijkundige dienst werd
Spierings destijds van het miltvuurse-
rum voorzien.

Naast het uitoefenen van de praktijk
was Spierings waarnemend hoofd van
de vleeskeuring in Waalwijk. De vee-
markt in \'s-Hertogenbosch mocht zich
erover verheugen dat collega Spie-
rings 50 jaar veterinair toezicht mee
heeft verzorgd. Ook deze taak ver-
vulde hij zeer consciëntieus waarbij
zowel zijn oplettendheid als zijn aima-
bele manier van optreden zeer van pas
kwamen.

Voor de veterinaire dienst heeji hij ge-
durende jaren aan teams deelgenomen
die, in het kader van varkenspest- en
mond- en klauwzeer-bestrijding, be-
drijven moesten inventariseren. Ook
de levende keuring van slachtvarkens
heeft hij tot op hoge leeftijd in Boxtel
stipt uitgevoerd. Tot l februari 1995
kon Spierings in zijn eigen huis in
Waalwijk blijven wonen, mede dankzij
de steun van zijn kinderen. Met veel
zorg heeji hij zijn vrouw in moeilijke
jaren begeleid en verzorgde hij jaren-
lang de huishouding. Zijn liefde voor
de natuur beleefde hij in wandelingen
en fietstochten die hij maakte in de
mooie omgeving. Hij beleefde veel ple-
zier met het verzorgen van zijn tuin.
Met het hooghouden van normen en
waarden, het mild-zijn in oordelen,
maar óók met het genieten van het
mooie en het goede in dit leven, kan
deze collega het best geëerd en her-
dacht worden.

Jas Wijsmuller

ALOUISIUS THOMAS MARIA SPIERINGS

Inmemorian

-ocr page 359-

JOOP BROEKHUIS

Op 3 januari 1995 overleed onver-
wacht op zeventigjarige leeftijd Joop
Broekhuis.

Geboren en getogen op de grens van
Nijkerk en Putten groeide Joop samen
met zijn vier broers op, op de ouder-
lijke boerderij Monfrans, middenin het
wijdse polderland.

In de oorlogsjaren doorliep hij het
Lyceum in Harderwijk. Op advies van
één van zijn vrienden, die inmiddels
geneeskunde studeerde, begon Joop
aan zijn studie diergeneeskunde. Joop
studeerde vlot en met grote interesse.
In 1951 rondde hij zijn studie af en was
er voor hem duidelijk maar één keus,
de praktijk. Hij was immers tussen de
koeien en de paarden opgegroeid en
nu kon hij, waar zijn vader nogal eens
voor heelmeester speelde, echte dier-
geneeskunde gaan beoefenen.

Na een aantal waarnemingen, onder
andere in Ootmarsum, bood collega
Beernink uit Nijkerk hem een assis-
tentschap aan. Joop had zijn twijfels,
een profeet is immers niet geëerd in
zijn eigen vaderland. Toch nam hij de
uitdaging aan. En een uitdaging was
het. Het waren de jaren vijftig, de vee-
stapel moest TBC-vrij gemaakt wor-
den en dat werd nu juist zijn taak.
Reageerders opruimen is niet de ma-
nier om je geliefd te maken bij de boe-
ren! Maar Joop had een sterk wapen
achter de hand, want hij beheerste de
verloskunde als geen ander. Meerdere
embryotomiëen in één nacht was geen
uitzondering en dat vaak onder slechte
omstandigheden. Op het ouderlijk be-
drijf deed hij één van de eerste sectio \'s
buiten de faculteit.

Inmiddels was Joop getrouwd met
Geurtje Gilles. Uit dit huwelijk werden
twee zoons en een dochter geboren. De
praktijk breidde zich gestaag uit tot
een viermans-associatie. In de onder-
linge werkverdeling nam Joop steevast
de paarden voor zijn rekening, want
deze hadden zijn voorliefde. Jarenlang
was hij voorzitter van de landelijke rij-
vereniging de Neudeniiters en later
erevoorzitter.

Op 1 juni 1989 nam Joop afscheid van
zijn praktijk, tegelijk met de opening
van de nieuwe kliniek. Joop ging het
rustiger aan doen. Helaas heeft hij
maar kort van zijn rust moge genieten.
Op vrijdag 6 januari brachten wij hem
onder grote belangstelling naar zijn
laatste rustplaats. Wij wensen Geurtje
en de kinderen alle sterkte toe om het
verlies van Joop te kunnen dragen.

Een goede collega en vriend is van ons
heengegaan.

E. van Veldhuizen
H. Th. Hafkamp
M.A.C. Lugt
C.M. Wessel

KONINKI. IJKE N E D E R I. A N DS K MAATSCHAPPIJ VOOR D I E R Ci E N E E S K U N D E

347

-ocr page 360-

itii mi

Van attest tot speciale noodslachting

De Koninklijke Nederiandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde
(KNMvD) heeft regelmatig overieg
met de Algemene Inspectiedienst
(AID) van het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij.

Eén van de taken van de AID is de con-
trole op de Diergeneesmiddelenwet en
de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde 1990. Uit het laatst
gevoerde overleg is naar voren geko-
men dat de AID op een aantal punten
de controle zal intensiveren. Deze pun-
ten betreffen gemedicineerde voeders,
gebruik van diergeneesmiddelen en de
verklaring voorde speciale noodslach-
ting.

Gemedicineerde voeders

Bij het uitschrijven van attesten voor
gemedicineerde voeders blijkt men in
sommige gevallen nog steeds gebruik
te maken van oude attesten, hetgeen
niet meer is toegestaan. Voorts wordt
zo nu en dan een diergeneesmiddel
voorgeschreven dat niet is geregis-
treerd voor verwerking in gemedici-
neerd voeder. De AID heeft speciale
aandacht voor het al dan niet pelleteren
van gemedicineerd voeder. Ook voor
deze verwerkingswijze dient een dier-
geneesmiddel bij de registratie te zijn
toegelaten. Een groot aantal dierge-
neesmiddelen is dat niet. Voor meer
infomiatie verwijzen wij u naar Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 1993;
118 (24): 832 cn 1994; 119 (22): 696-
7.

Diergeneesmiddelengebruik en in-
formatie

Ten aanzien van diergeneesmiddelen
let de AID met name op het gebruik
van niet-geregistrcerde diergenees-
middelen. Daamaast heeft het gebmik
van veriopen medicijnen extra aan-
dacht, daar het verboden is diergenees-
middelen waarvan de houdbaarheids-
termijn is verstreken af te leveren ofte
gebmiken. In dit kader wordt dieren-
artsen geadviseerd regelmatig hun apo-
theek te controleren op verlopen of
bijna veriopen medicijnen. Laatstge-
noemde groep kan dan op korte termijn
worden gebruikt of voorgeschreven.

SPEERPUNTEN OPSPORINGSBELEID AID

Overigens is een dierenarts verplicht
bij het afleveren of voorschrijven van
gekanaliseerde diergeneesmiddelen,
gemedicineerde voeders, middelen
waarvoor een wachttermijn geldt en
magistraal bereide diergeneesmidde-
len schriftelijk de noodzakelijke gege-
vens daaromtrent te verstrekken. Met
deze gegevens zoals naam, tijdstip,
hoeveelheid, herkomst, soort en aantal
dieren en de eventuele wachttermijn,
wordt de veehouder in staat gesteld
zijn logboek juist in te vullen. De die-
renarts kan aan zijn verplichting vol-
doen door aantekening te maken in het
logboek of, in geval van gemedici-
neerd voeder, door het attest. Indien de
veehouder geen inzage geeft in het
logboek, dient de dierenarts de infor-
matie op schrift te stellen. In geval van
afleveren zal de dierenarts de informa-
tie doorgaans aan de hand van het eti-
ket, de verpakking en de bijsluiter ver-
strekken.

Verklaring speciale noodslachting

Begin dit jaar zijn de dierenartsen on-
der andere via het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1995; 120 (3): 85-6
door dc KNMvI) geïnfomieerd over
de regeling speciale noodslachting.
Alleen in die gevallen, waarbij een die-
renarts van mening is dat vervoer van
het dier onmogelijk is of onnodig lij-
den van het dier zou veroorzaken, is de
verklaring van de dierenarts vereist.
De dierenarts voert dan de levende
keuring uit, bedwelmt en laat het dier
verbloeden. In alle gevallen dat een
dier gewoon levend naar een slacht-
huis kan, mag geen verklaring worden
afgegeven.

Een dierenarts die de levende keuring
ten behoeve van dc speciale nood-
slachting verricht, verklaart onder an-
dere dat het dier door zijn toedoen of
onder zijn toezicht op het bedrijf
na
bedwelming is leeggebloed,
liet is
van groot belang dat de dierenarts de
verklaring zorgvuldig, volledig en
naar waarheid invult. Dc AID zal die-
renartsen die onjuiste verklaringen af-
geven (niet bedwelmd of achteraf een
schietgat aangebracht) en dus valsheid
in geschrifte plegen, mede onder dc
aandacht brengen van het veterinair
tuchtcollege.

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde 1995; 120 (8): 245-7 is een mt-
spraak van het tuchtcollege gepubli-
ceerd. Uit deze uitspraak blijkt dat het
college grote waarde hecht aan de be-
trouwbaarheid van door dierenartsen
afgegeven verklaringen in het kader
van de georganiseerde gezondheids-
zorg voor dieren. Het tuchtcollege stelt
eerst vast dat deze gezondheidszorg
wordt gekenmerkt door een samenspel
van handelingen van dierenartsen
welke van oudsher door de beroeps-
groep worden uitgevoerd, alsmede de
administratieve vastlegging daarvan.
Het afgeven van de in dat kader nood-
zakelijke (dierenartsen)verklaring kan
volgens het tuchtcollege getoetst wor-
den aan de Wet op de Uitoefening van
de Diergeneeskunde 1990. Het college
stelt daarbij vast dat: \'Door zich onbe-
trouwbaar te tonen bij het opstellen
van een verklaring omtrent de her-
komst van bloedmonsters, heeft be-
klaagde het vertrouwen dat in dieren-
artsen behoort te kunnen worden
gesteld emstig beschaamd\'. De dieren-
arts in kwestie werd voor negen maan-
den geschorst voor medewerking aan
de georganiseerde gezondheidszorg.

Ook in het kader van dc regeling spe-
ciale noodslachting is het noodzakelijk
dat een dierenarts een verklaring aflegt
omtrent zijn handelen. Analoog aan
bovengenoemde uitspraak van het
tuchtcollege is het te verwachten dat
het opzettelijk valselijk opmaken van
een verklaring voor de speciale nood-
slachting niet door de tuchtrechtelijke
beugel kan en in strijd is met wat van
een dierenarts mag worden verwacht.
Het afgeven van een verklaring terwijl
het dier alleen verbloed is of in het ge-
val van achteraf \'bedwelmen\' is on-
wenselijk cn heeft geen zin, omdat het
dier dan afgekeurd zal worden.
Belangrijker is echter dat de dierenarts
in kwestie valsheid in geschrifte pleegt
en dat hij zich mede tuchtrechtelijk zal
moeten verantwoorden.

-ocr page 361-

IJ^MIIill.

Iin Hf\'

HW

DE STICHTING VRIENDEN VAN HET MUSEUM
DIERGENEESKUNDE DE \'NUMAN STICHTING\'
ZOEKT NIEUWE BEGUNSTIGERS

Op initiatief van de toenmalige conser-
vator van het Museum Diergenees-
kunde, drs. M.A. Moons, werd in no-
vember 1988 de Numan Stichting
opgericht, ter ondersteuning van het
Museum Diergeneeskunde.

In de afgelopen 6,5 jaar zijn diverse
activiteiten met behulp van de Numan
Stichting ontplooid, zoals:

- het voeren van een op moderne leest
geschoeide registratie en admini-
stratie;

- het adopteren en restaureren van di-
verse schilderijen, waaronder het
portret van Numan;

- het aanschaffen, restaureren en con-
serveren van instmmenten en aan de
diergeneeskunde verwante artikelen
(textiel, apotheekopstand, boeken,
en dergelijke);

- de registratie, de restauratie en de
beschrijving van dc uitgebreide col-
lectie foto\'s;

- het leveren van een bijdrage ten be-
hoeve van het mini-symposium en
de expositie over de geschiedenis
van de verloskunde van het mnd, dat
werd gehouden ter ere van het 40-ja-
rig bestaan van het museum (zie arti-
kel in het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van 1 febmari 1995,
bladzijde 87), alsmede voor de bij
die gelegenheid behorende uitgave
van het boekje over het Museum
Diergeneeskunde.

Voor 1995 is een plan opgesteld voor
de actieve conservering van instm-
menten, waarbij de nadmk zal worden
gelegd op instmmenten uit de deelver-
zameling tandheelkunde en hoef-
kunde. De assistent-conservator zal
zich voor een groot gedeelte hierop
gaan toeleggen (circa 50% van de
werktijd). Verder zal aandacht worden
besteed aan de ombouw en inrichting
van de depots en het indelen, ordenen
en opbergen van de collecties boeken,
documentatiemateriaal en het archief
Ook de inrichting van wisselende ex-
posities vergt veel aandacht.

Wij raden eenieder aan het museum,
dat is gevestigd in de Faculteit der
Diergeneeskunde aan de Yalelaan 1 te
Utrecht (weer eens) te bezoeken. De
openingstijden zijn van maandag t/m
vrijdag 09.00 - 17.00 uur; gesloten op
feestdagen. De conservator is graag
bereid een rondleiding bij de expositie
en een uitgebreide toelichting over bo-
venstaande activiteiten te geven.
U begrijpt dat het onderhoud van het
museum, het aanschaffen van nieuw
materiaal en het ontplooien van activi-
teiten behoorlijk wat geld kost.
De
Numan Stichting zou dan ook graag
nieuwe begunstigers begroeten. U
kunt begunstiger worden door een
bijdrage te storten op gironummer
5936555 ten name van de Numan
Stichting te Utrecht, onder vermel-
ding van donatie Numan Stichting.
Als blijk van waardering ontvangt u
dan
gratis het boekwerkje over het
■Museum Diergeneeskunde,
dat werd
uitgebracht ter gelegenheid van het 40-
jarig bestaan van het museum.

PARTNERPROGRAMMA JAARCONGRES 1995

Voor het Jaarcongres dat op 5, 6 en 7
oktober plaatsvindt in GranDorado te
Zandvoort, is het volgende partnerpro-
gramma samengesteld.

Vrijdagmiddag 7 oktober

Vertrek per bus naar de Grote Markt in
Haarlem, alwaar de partners aan één
van de drie excursies kunnen deelne-
men:

a. Hofjeswandeling onder leiding van
een enthousiaste gids. HoQes zijn
complexen van kleine huisjes uit
omstreeks 1700 rond een binnen-
plein, waar aan oude en behoeftige
mensen onderdak werd verschaft.

b. Kondleiding door de hervormde
Grote of Sint-Bavokerk.
Een go-
tisch bouwwerk uit 1472, met een
schitterend Müllerorgel (1735),
waarop grootheden als Händel en
Mozart hebben gespeeld. In de kerk
zijn verscheidene beroemde mensen
begraven, onder wie Laurens Jansz.
Koster, Lieven de Key, Frans Hals
en Willem Bilderdijk.

c. Rondleiding door het Teylers
Museum,
het oudste museum van
Nederiand, tot stand gekomen bij le-
gaat van de lakenhandelaar Pieter
Teyler van der Hulst (1778).
De collectie omvat schilderijen, his-
torische natuurkundige instmmen-
ten, mineralen, fossielen, penningen
en munten. Het werk van Neder-
landse schilders (19\'^-20\'^ eeuw) en
vooral de collectie Nederiandse,
Italiaanse en Franse tekeningen uit
de eeuw zijn wereldbe-

roemd.

De excursies duren zo\'n 75 minuten.
Bij voldoende belangstelling volgt een
tocht van 45 minuten per rondvaart-
boot over het Spaame naar het gemaal
De Cmquius, één van de drie stoomge-
malen die in het midden van de vorige
eeuw begonnen aan het droogmalen
van de Haarlemmemieer.
Hier wordt koffie/thee gedronken.

Zaterdagochtend 8 oktober

Een wandeling onder leiding van een
gids door
Landgoed Elswout tussen

Aerdenhout en Overveen, één van de
mooiste buitens van de omgeving. Het
huis zelf is gebouwd in 1880, maar de
toegangspoort en enkele bijgebouwen
zijn 17e-eeuws. Het gebied had al deels
zijn karakteristieken verkregen door de
zandafgravingen die hier in de 17e
eeuw plaatsvonden. In het eeuwen-
oude parkbos heeft zich een rijk plante-
en dierenleven ontwikkeld.
Aansluitend wordt een kopje thee/kof-
fie gedronken in \'Kraantje Lek\'.

Opgave voor deze excursies kan
plaatsvinden via het inschrijfformulier
dat in juli wordt verzonden bij de uit-
nodiging aan de KNMvD-leden voor
het Jaarcongres.

w

-ocr page 362-

in niii

O

Personalia

LUSTRUM AFDELING GELDERLAND
8 APRIL 1995

Lekker gemaakt door een Gelderse
rookworst hebben op zaterdag 8 april
zo\'n 100 collega\'s, al of niet met part-
ners, in Rheden het 125-jarig bestaan
van de Afdeling Gelderiand gevierd.
De lustmmcommissie, onder aanvoe-
ring van G. Porte, bood een tot in de
puntjes verzorgd programma aan.

Het begon \'s middags met twee spre-
kers, die hun \'kijk op het leven\' gaven.
Zo sprak collega Frankenhuis over het
beleid van dierentuinen en dat van
Artis in het bijzonder, waarbij de pu-
blieke opinie een grote rol blijkt te spe-
len. Koos van Zomeren, schrijver van
onder andere de tijdloze column te-
midden van het hectische \'laatste-
nieuws-geweld\' op de voorpagina van
het NRG, zette uiteen waarom de koe
zo\'n mooie metafoor is voor ons mo-
derne leven, waaraan naar het lijkt,
steeds hogere eisen worden gesteld.

Met veel oog voor details vertelde hij
over het wezen \'De Koe\', met een
liefde die velen in Nederland met hem
blijken te delen, niet in het minst in ve-
terinaire kringen. Tijdens de receptie
die volgde, feliciteerde W. Schoor-
lemmer namens de KNMvD deze ja-
rige afdeling. Hij benadmkte daarbij
dat de Afdelingen het \'cement\' van de
Maatschappij vormen.

Collega Van de Braak, voorzitter van
de Afdeling Gelderiand, liet het verie-
den herieven met citaten uit oude
Afdelingsverslagen. Ook toen al hiel-
den tarieven de gemoederen bezig,
evenals veranderingen in de organisa-
tie van Afdelingen (Dit riep wel de
vraag op hoe oud de Afdeling Over-
ijssel nu eigenlijk is.) Het feest \'s
avonds was erg gezellig; diverse col-
lega\'s verhoogden de stemming door
hun artistieke of sportieve inbreng,
waarbij de levende pyramide van in
het zwart gehulde veterinairen letter-
lijk een hoogtepunt vormde.

Toen in de kleine uurtjes het gezel-
schap nog nazingend huiswaarts toog,
kon op de gestelde vraag of we op ro-
zen hadden gezeten, volmondig ja ge-
antwoord worden.

350

C. V. A.

DE ROSKAM

Zaterdag heb ik over de koe ge-
sproken voor dierenartsen in
Gelderland. Hachelijke zaak.
Je staat voor een zaal vol mensen
die een koe veel beter kunnen be-
handelen dan jij. Dan komt het
dus aan op je taalbehandeling.
Maar hoe je de taal ook behan-
delt, in laatste instantie berust ze
toch op echte koeien. Afijn, die
dierenartsen hebben een vereni-
ging en hun vereniging bestond
125 jaar, ze waren fiiestelijk bij-
een in de Roskam. Toen ik vijf
wasjietsen we voortdurend heen
en weer tussen mijn grootouders
in Velp en onszelf in Rheden. Bij
de Roskam stond een paddestoel
met een man erin en deze man
was nog sprookjesachtiger dan
kabouter Piggelmee die in een
Keulse pot woonde - deze man
verkocht ijs! Rond de grote pad-
destoel stonden kleinere, waarop
je een ijsje kon opeten.
Bovendien: achter de Roskam
ligt Heiderust. Prachtige paden
voeren langs stenen, namen,
jaartallen van geboorte en dood
en toepasselijke bijbelteksten.
Plus groene specht, kleine bonte
specht en goudvink. Natuurlijk
moest ik daar bij die dierenartsen
gewag van maken. "Heiderust",
zei ik, "is een van de mooiste be-
graafplaatsen van Nederland.
Ik heb er net nog een wandelin-
getje gemaakt en..." En toen aar-
zelde ik even tussen dat en die,
dat kan ik u van harte aanbeve-
len, of die kan ik u van harte aan-
bevelen, in het ene geval heb je
het over lopen, in het andere over
liggen.

Koos van Zomeren

K O N I N K I. I J K 1- N 1-: D l\'. R 1. A N D S [•; MAATSCHAPPIJ V O O R 1) I i: R (i l. N E i. S K U N D 1

Voor hel lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben /ich aangemeld de volgende
collegae:

Kauffmann. R.J.P.; 1994; 3555 HF Utrecht;
Amsterdamsestraatweg 951.
Morselt, Mevr. M.L.; 1995; 3572 ZV Utrecht;
Buys Ballotstraat 49.

Ploeg, Mevr. D.D. van der; 1995; 3523 GD
Utrecht; Detmoldstraat46.
Schaik, Mevr. G.D.C. van; 1995; 3981 ZR
Bunnik; Vletweide 194.

Schokker, M.; 1995; 1015 ND Amsterdam;
Anjeliersstraat 11 A.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Hertog, E. den; 1995; 3524 RK Utrecht;
Normandië 50.

Leeuw, B. de; 1995; 9831 PN Aduard;
Molenweg 12.

.-\\ls kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Asseldonk, H.P.W.M. van; 3582 XP Utrecht;
l.B.Bakkerlaan 117 I.

Soethout, J.P.; 3981 ZM Bunnik; Vletweide 56.

JUBILEA:

J.A.H. van Lieshout te Diessen, afwezig, 30 jaar
3juni1995

G.A. van Exel te Nijvcrdal, afwezig, 30 jaar, 3
juni 1995

K.J. Koopmans te Sint Nicolaasga, afwezig, 30
jaar, 3 juni 1995

H Hatzmann te Roden, afwezig, 35 jaar, 3 juni
1995

P. Koopmans te Langweer, afwezig, 55 jaar, 7
juni 1995

J.B. Bemtrop te Nijkerk, aanwezig, 30 jaar, 8
juni 1995

A.M.G. Flamand te Reeuwijk. afwezig, 35 jaar,
9juni 1995

W. Schuurmans te Zwiggelte, afwezig, 30 jaar,
Hjuni 1995

R E. Komijn te Noordwijkcrhout, onbekend, 30
jaar, I4juni 1995

C.J. Kuiper te Venray, afwezig, 30 jaar, 14 juni
1995

Mevr. Dr. G.J. Binkhorst te De Bilt, afwezig, 30
jaar, I4juni 1995

Mevr. M.N. Ensink-van de Hulst te Groningen,
afwezig, 45 jaar, 24 juni 1995
A.L.A. van Rees te Utrecht, aanwezig, 60 jaar,
25 juni 1995

Dr. J.H. Boon te Vccncndaal, afwezig, 25 jaar,
26juni 1995

E.N.J. Hettinga te Noordbroek, afwezig, 25 jaar,
26juni 1995

Dr. L.R.M. Verbcme te Sint Michielsgestel, af-
wezig. 25 jaar, 26 juni 1995
A.W. Kramer te Poortugaal, aanwezig, 25 jaar,
26juni 1995

Koninklijke Onderscheidingen:

Dr. C.J. Cysouw te Jezus Eik-Overijse (België)
benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-
Nassau

Drs. F.X.M.M. Cremers te Voorschoten be-

-ocr page 363-

noemd tot Officier in de Orde van Oranje-
Nassau,

Drs. S. Jaarsma te Zwolle benoemd tot Officier
in de Orde van Oranje-Nassau.
Drs. J.A. Smak te Bleskensgraaf benoemd tot
Officier in de Orde van Oranje-Nassau.
ProfDr. R. Kroes te Bilthoven benoemd tot
Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
ProfDr. A. Brand te De Bilt benoemd tot Ridder
in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Drs. D.M.N. van Vuren te Erp benoemd tot
Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Dr ing. R.M. Barkema te Dronten benoemd tot
Ridder in dc Orde van Oranje-Nassau.

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
28 april 1995:

Brug, Y.J. van der
Drijfhout, Mevr. P.N.
Graaf, F. de
Schuiz, P.C.
Smits, Mevr. W.W.M.
Voogd, Mevr. A.R. de

Geslaagd voor hel dierenartsen-examen van
12 mei 1995:

Beek, A.T.J. van
Borsboom, Mevr. J.H.M.
Cramcr.J.B.
Egberink, P.J.M.
Gerlofsma, M.H.
Jorksveld, Mevr. A.L.
IJzer, Mevr. J.

MUTATIES:

191* Beek, A.U. van; 1995; 4702 KR
Roosendaal; Bredaseweg 119; tel.
01650-69967; w nd.d.
194 Beulink. Mevr. T.A.; 1970; 1215 GE
Hilversum; Johan van Oldenbameveltlaan
65; tel. 035-233851 privé. 02159-
43934/50543 bur.; fax 02159-50054; k.d.
R.V.V. kring Alkmaar/De Meem.
200* Borsboom, Mevr. .I.H.M.; 1995; 3705
ZH Zeist; Warande 104; tel. 03404-
51775; wnd.d.
202 Braam. A.E.; 1986; 9468 Al) Annen;
Zuidlaarderweg 79; tel. 05905-94665
prakt ; fax 05905-96158; p.
20S*Brug, V.J. van der; 1995; 3515 BD
Utrecht; Van der Mondcstraat 93; tel.
0.30-730153; wnd.d.
209*Cramer, .I.B.; 1995; 1102 TP
Amsterdam; Boeninlaan 240; tel. 020-
6957654; wnd.d.
213 Dijck, J.C.M. van; 1967; 5871 CE
Broekhuizenvorst; Blitterwykseweg 20;
tel. 04763-2592 privé, 2591 prakt.; fax
04709-81438; p., geass. met H.J.P. Geurts,
R. Holle. J.J.H.M. Jenniskens, G.R.P. de
Muinck, C. Veldman en P.J.A.G.
Vcrstraelen; Ir. A.O.C. Horst.
217*Drijniout, Mevr. P.N.; 1995; 3732 GR
Dc Bilt; Kloosterlaan 3; tel. 030-200699;
wnd.d.

219* Egberink, P.J,M.; 1995; 3514 HG
Utrecht; Pieter Nieuwlandstraat 97; tel.
030-710375; d.
220 Elk, C E. van; 1994; 9163 JZ Nes
(Ameland); Fostaland 24; teL 05191-
43335 privé, 42158 prakt.; p., medew. bij
H.Schols.

222 Feenstra, Mevr. M.; 1993; 9091 BB
Wijns; Griene I.eane 2 B; tel. 058-
673077 prakt.; p.. medew. bij G. de Boer

223 Feenstra. T.; 1975; 7471 XZ Goor;
Bilderdijkstraat 5; tel. 05470-76448
privé, 05476-1764 prakt.; p., geass. met

MJFmMWkm,

Iii! I

P.J.M. Franssen, B.M. Holtkamp en
F.C.G.M. van den Nobelen.
229* Gerlofsma, M.H.; 1995; 3527 XG
Utrecht; Van Bijnkershoeklaan 235; tel.
030-949938; wnd.d.
231*Graaf, F. de; 1995; 3981 ZM Bunnik;

Vletweide 52; tel. 03405-70538; d.
234 Haan. J.P. de; 1992; 3571 SV Utrecht;
Mr. Tripkade 19; tel. 030-717480 privé,
020-6532969 bur.; k.d. R.V.V. kring
Alkmaar/De Meem.
234 Haan, R. de; 1994; 9852 TE
Warfstermolen; Ooster Meuwkruisland
6 A; tel. 05948-8803 privé, 05114-51449
prakt.; p., medew. bij P. Bontekoe cn G.W.
Tiddens.

241 Hertog, E. den; 1995; 3524 RK Utrecht;
Normandië 50; tel. 030-893510; wnd.d.;
p., medew. bij Mevr. M.C.B. Kampert
(toev. als lid).
249 Ittersum. A.R. van; 1991; 7827 GM
Emmcn; Ransuil 102; tel. 05910-32741
privé, 05919-13151 prakt.; fax 05919-
12889; p., geass. met W. van Arkel. J.
Bakker, R.K. dc Boer, H.J. Havcrkate, A.
Klarenbeck, F.W. OostraenJ. van der Zee.

251 Jenniskens, J.J.H.M.; 1991; 5961 LM
Horst (L); Clapvaeren 7; tel. 04709-87694
privé, 82169 prakt.; fax 04709-81438; p.,
geass. met J.C.M. van Dijck. H.J.P.
Geurts, R. Holle, G.R.P. de Muinck, C.
Veldman en P.J.A.G. Vcrstraelen.

252 Jonkers, C.G.M.; 1991; 4221 SP
Hoogblokland; .Minkeloos36; tel. 01838-
2016 privé, 2939 prakt.; p., geass. met
Mevr. N.J.J.M. Heutink-Mastcnbroek en
P.W.L. Verwcij,

252* Jorksveld, Mevr. A.l..; 1995; 3705 ZC
Zeist; W arande 34; tel. 03404-59249; d.
263 KruijfT, Dr. J.M. dc; 1971; U-1979; 5482
TE Schijndel; Industrieweg 16
A-, tel.
04104-80510 privé, 076-225660 bur.; fax
076-226728; kringdir R V V. kring Breda
265 Kuipers, P.; 1994; 7544 CH Enschede;
Ypelobrink 185; tel. 053-777563 privé,
324292 prakt.; p., medew bij Dr. A.
Zikken.

267 Leeuw, B de; 1995; 9831 PN Aduard;
Molenweg 12; lel. 05903-2013 privé, 050-
515352 prakt.; p., medew. bij K. de Vries
(toev. als lid).
278 Moonen, M.H.W.; 1994; 5421 DA
Gemert; Julianastraat 17; tel. 04923-
67543 privé, 61402 prakt.; p., medew. bij
J.G.P.M. Donkers, J.L. Eikeicnboom,
T.P.F. Franssen, P.J. Koenders, F.L.M.
Konings, M.J.A. Nuyens, G.B.M.
Verschuuren, N.J.G.J. van der Wielen en
J.W. Zwolschcn.
283 Nijs, G.G.M.; 1994; 6171 EC Stein;
Kerkstraat 15; tel. 046-330159 privé,
333501 prakt.; p., medew. bij N.J.G.
Crombach.
287 Oude Luttikhuis, Mevr. W.M.T.; 1994;
7776 BA Slagharen; Vergouwlaan 20;
tel. 05231-1023 privé, 3333 2931 prakt.;
p.. medew. bij J.M M. Graafmans en G.J.
Streefland.

305* Schuiz. P.C.; 1995; 3553 EC Utrecht;
.Amsterdamsestraatweg 457; tel. 030-
437779; wnd.d.
307 Seuren, P.W.A.; 1969; 5975 AB Sevenum;

De Donckstraat 39; tel. 04767-1443; r.d.
310*Smits, Mevr. W.W.M.; 1995; 3731 JN
De Bilt; Hessenweg 178; tel. 030-205479;
wnd.d.

317 Tegelaers. W.H.; 1990; 8251 DJ Dronten;
Het Toplicht 10; tel. 03210-12467 privé.

12392 prakt.; fax 03210-12392; p., me-
dew. bij F.J. Lok en E.D. Schutte (fax
privé: 03210-12467).
320 Toledo, M.N. van; 1992; 6871 JS Renkum;
Hogcnkampseweg 110; tel. 08373-10185
privé, 08389-16500 prakt.; p., medew. bij
P.J. Arends en P.J. Kool.

358 Uilenberg, ProfDr. G.; 1955; U-1972;
20130 Cargése, Corsica (Frankrijk);
Route du Port; tel. 00-33-95264083; fax
00-33-95264083; r.d.

322 Vandehoek, Mevr. J.E.D.; 1992; 3769 KP
Soesterberg; Gemini 87; tel. 03463-
50210; wnd.d.
330* Voogd. Mevr. A.R. de; 1995; 3523 AN
Utrecht; Tolsteegplantsoen 43
I; tel.
030-544149; wnd.d.

359 Vos, M.L.; 1986; Hongkong (Hongkong);
G.P.O. Box 5863; tel. 00-852-29822345
privé, 29822481 bur.; fax 00-852-
29822775; vet. adv./director Alfasan F.E.
Ltd.; p., geass. met J. de Vries; Hon
treasurer Hongkong Vet. Association
(Lamma Island (Hongkong); 64, G/F
Yung Shue Wan Main St.).

344* IJzer, Mevr. J.; 1995; 3582 CE Utrecht;

Minkade 25; tel. 030-518975; wnd.d.
344 Zander. M.M. van der; Gent-1987; 5351
NN Berghem; Deursenseweg 2 A; tel.
04123-3302 privé, 06-52939343 prakt.; p..
geass. met J.A. van Oorschot en F.A.W.J.
Scholten.

Doorlopende agenda

Juni

I Jaarlijkse Kampioenschappen Kleiduiven
schieten voor Dierenartsen bij Dorhout
Mees te Biddinghuizen. Organisator:
Boehringer Ingelheim.

I Vergadering Afdeling Gelderland.

6 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

7 PAO-D cursus: 95/19 Röntgenologisch on-
derzoek abodmen bij gezelschapsdieren.

8 Groep Pluimveewctenschappen van dc
KNMvD. Lokatie: Gezondheidsdienst voor
Dieren, Oost-Nederland te Deventer.
Aanvang: 13.30- 16.30 uur.

8 Ledenvergadering Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren van de KNMvD.
Aanvang: 20.00 uur. Lokatie: De Biltsche
Hoek, De Bilt.

9- 10 5th Annual European-Equine-
Arthroscopy Workshop. Registratie:
Tierärztliche Klinik in Telgte, z. Hd. Frau
Holle, Kiebitzpohl 35, 48291 Telgte-
Germany, tel.: 02504/3064, fax:
02504/7929.

10 PAO-D cursus: 95/47 Helping during com-
panion animal death.

12 PAO-D cursus: 95/06 Klinische Les Kleine
Zoogdieren.

13 Feestvergadering Afdeling Limburg.
Excursie Mergelgrotten Zuid-Limburg.
Aanvang: 19.00 uur

14 PAO-D cursus: 95/01 Diagnostiek van tu-
moren bij gezelschapsdieren; aanpak en
consequenties.

15 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

15 Bijeenkomst vrouwelijke dierenartsen regio

-ocr page 364-

Zuid-Holland/Zeeland. Plaats: restaui^nt
"De Linde Hoeve\' te Bergschenhoek, aan-
vang 18.30 uur. Informatie: mevr. C. van
Roon. tel.: 01806-18401 of mevr. F. de
Dobbelaere. tel.: 01883-27447.
PAO-D cursus: 95/25 Heupafwijkingen
hond.

PAO-D cursus: 95/88 Wat is een kwaliteits-
richtlijn; wat is certificering?

19-23 Training programme \'Dentistry\',
Luxemburg. European School for
Advanced Veterinary Studies.
PAO-D cursus: 95/20 Röntgenologisch on-
derzoek skelet bij gezelschapsdieren.
PAO-D cursus: 95/88 Wat is een kwaliteits-
richtlijn; wat is certificering?

24- 25 Annual International Meeting on
Controversies in Veterinary Dermatology:
Pemphigus diseases. Organized by the
Arbeidskreis Veterinardermatologie in co-
operation with the European School for
Advanced Veterinary Studies (ESAVS).
Location: The Steigenberger Avance Hotel
Kurhaus in Bad Kreuznach. Germany (near
Frankfurt/Main). Seminar language;
English. Participation fee: DM 300,-.
Information and registration: Arbeidskreis
fiir Veterinardermatologie, Dr. H.J. Koch,
D-55765 Birkenfeld, tel.: (49) 6782-2329,
fax: (49) 6782-4314.

Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

PAO-D cursus; 95/88 Wat is een kwaliteits-
richtlijn; wat is certificering?

30- 2july in Constance, Germany, Fourth

16

21

23

29

30

Annual Scientific Meeting of the European
College of Veterinary Surgeons. Thursday:
special seminar for Equine Practicioners in
German. For information contact: ECVS,
Monika Gutsher, Winterthurerstr. 260,
8057 Zürich, Switzeriand. Tel. 41 -1 -313 03
84, fax:

41-1-313 03 84.

Juli

26- 27 Symposium over I BR en andere her-
pesvirusinfectis bij herkauwers georgani-
seerd door de European Society for
Veterinary Virology (ESVV). De bijeen-
komst vindt plaats op de afdeling Virologie
van de Faculteit Diergeneeskunde.

.Augustus

23- 25 Nieuwe datum Cursus \'Van medewer-
ker naar associé\'. De cursus die stond ge-
pland op 17, 18en 19mei komt te vervallen!
Cursusgeld f225,- inclusief verblijfkosten.
Opgave cn informatie bij KNMvD (Marit
Siem/Marjoleine de Mol).

•September

autumn Training programme Neurology\'.
Bem/CH, European School for Advanced
Veterinary Studies.

autumn Final course in Dermatology\',
Barcelona/E, European School for
Advanced Veterinary Studies.

3- 9 World Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary
Profession in a Changing World. Seer, c/o
Sankei Convention, Sankei Bldg.
I OF, 1-7-
2, Otemachi, Chiyoda-ku. Tokyo 100,

Japan. tel. 81-3-3273-2084, fax. 81-3-
3273-2439.

7 46e jaarlijkse bijeenkomst van de
Europese Zoötechnische Federatie (EAAP)
te Praag. Nadere informatie opvraagbaar bij
Redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
tel.:030-510111.

15 Training programme \'Cattle Health
and Production\'. Luxemburg. European
School for Advanced Veterinary Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

Aflevering

01-07-1995

15-07/

01-08-1995

15-08-1995

01-09-1995

UITERSTE
INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Deadline *)

12-06-1995

4-

4-

03-07-1995
31-07-1995
14-08-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

Gemengde praktijk in het zuiden des lands
zoekt

Een full-time en
een part-time

DIERENARTS M/V

Onze voorkeur gaat uit naar:

1) Een dierenarts met de landbouwhuis-
dierendifferentiatie en interesse voor
de pluimvee- en varkensgeneeskunde,
liefst met ervaring.

2) Een dierenarts met ervaring in de ge-
zelschapsdierengeneeskunde c.q. het
gevolgd hebben van deze differentia-
tierichting in de opleiding tot dieren-
arts.

Brieven voorzien van c.v. binnen 14 dagen
richten aan de redactie van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder nummer 17/95.

D.A.P. Het Westelijk Weidegebied zoekt
een

DIERENARTS

m/v

De praktijk bestaat vooral uit rundvee en
kleine huisdieren en biedt op dit moment
werk aan vijf full-time dierenartsen.
Wij zoeken een jonge, enthousiaste collega
met goede contactuele vaardigheden, die
breed inzetbaar is en ook in teamverband
kan werken. Ervaring en het beschikbaar
hebben van een achterwacht strekken tot
aanbeveling.

Wat wij te bieden hebben is een plezierige
werkkring met op termijn de mogelijkheid
tot associatie. De arbeidsvoorwaarden zijn
geregeld volgens de KNMvD-richtlijn.
Voor inlichtingen: tel.: 03464-2026.
Sollicitaties binnen 14 dagen na het ver-
schijnen van dit blad richten aan: D.A.P.
Het Westelijk Weidegebied, Spengen 2a,
3628 EX Kockengen.

-ocr page 365-

H a i j e Mens o n i d es

(dierenarts)

heeft vandaag zijn
associatiecontract
besproken, fiscaal
advies gevraagd
over de besteding van de
ontvangen goodwillsom
en zich opgegeven voor
de 55Mreis-)club

VVAA

Atoom weg 100
3542 AB Utrecht
Tel. 030 47 49 11

En dat deed hij allemaal op één
vertrouwd adres:
Bij de VVAA

▼ praktijkadvisering t financieringen ▼ contracten ▼ spaarrekeningen
t alle soorten schade- en levensverzekeringen ▼ pensioenanalyses

▼ praktijkautomatisering ▼ congresreizen ▼ sociaal-culturele evenementen

▼ belastingadviezen en accountancy ▼ aangifte en T blIJetten ▼ jaarrekeningen

▼ loonadministraties ▼ advies over BV\'s en man/vrouw maatschappen

▼ seminars ▼ congressen t spoedeisende geneeskunde cursussen
T autotechnische aankoop- en onderhoudskeuringen ▼ autoleasing

De ondernemende vereniging

-ocr page 366-

1 m ff ■-»IF V-■ ft IFk

ééMi\' liMiarm-itefiriiirTifir ■»Hf-mfOftrfiiwr -

Qi

Van de Hoofdredactie

\'Een dierenarts heeft bijna geen tijd meer om die-
renarts te zijn \', kan men menig collega horen ver-
zuchten in een tijd waarin administratieve ver-
plichtingen een steeds grotere rol gaan spelen. Nu
de certificering van de dierenartsenpraktijken op
gang gaat komen, zullen deze verplichtingen niet minder worden. We zullen ons moeten realiseren dat van
ons als dierenartsen een hoge mate van kwaliteit verlangd wordt.

Keken veel mensen vroeger naar een dierenarts als een vriendelijke, dierminnende hobbyist, tegenwoor-
dig wordt door een groeiende groep dierbezitters ingezien dat de dierenarts een professional is. Dit brengt
echter ook zijn verplichtingen met zich mee. Verplichtingen op het gebied van kennis en kunde, maar ook
op het gebied van de organisatie van onze praktijken. Uit een bericht van de Veterinaire Hoofdinspectie
blijkt bijvoorbeeld dat de gemeenten dierenartsenpraktijken kunnen gaan betrekken bij de gewijzigde re-
gelingen voor destructie van honden en katten. De praktijken voeren hiermee een deel van de taak van de
gemeenten uit, maar zullen voor wat betreft de organisatie ervan goede afspraken moeten maken. Vooruit
zien is ook hierbij belangrijk, aangezien te voorspellen valt dat er (inrichtings)eisen gesteld zullen wor-
den.

Kennis en kunde, ook op vaktechnisch gebied. Voor wat betreft de randvoorwaarden voor het voeren van
een apotheek is er bij een grote groep dierenartsen inmiddels kennis voorhanden. Aan een uitbreiding van
de farmacologische kennis zal echter in brede kring zonder meer behoefte zijn. Dat onvoldoende inzicht in
de consequenties van een bepaalde therapeutische strategie tot ernstige gevolgen kan leiden, mag blijken
uit het artikel van professor Van Miert over off-label use van lincomycine-hydrochloride bij twee dravers.
De hoofdredactie juicht publicaties als deze toe, aangezien in het veld juist aan dit soort informatie grote
behoefte bestaat.

Naast administreren is specialiseren een veel gebruikt woord binnen de diergeneeskunde. Elders in dit
tijdschrift wordt melding gedaan van de Amerikaanse erkenning van collega J. T. Lumeij als specialist in
de vogelgeneeskunde. De aanhef van het artikel \'Samenspel\' van collega J.M. Wijsmuller verdient in dit
kader extra aandacht: naast de specialist is er een absolute behoefte aan de generalist, sterker nog: zon-
der generalist geen specialist. In een tijd waarin het moeilijk is om in den brede goed op de hoogte te blij-
ven, zal het Tijdschrift voor Diergeneeskunde blijven trachten om haar lezerspubliek een zo divers moge-
lijk scala aan artikelen te bieden.

De Hoofdredactie

-ocr page 367-

Smaakvariëteiten voor de kat op dieet!

Katten houden niet alleen van variatie, ze hebben ook variatie nodig.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de voedselopname van katten die
gedurende een langere periode dezelfde voeding krijgen, in vele
gevallen geleidelijk afneemt. Dit zogenaamde "monotony effect" treedt
met name op bij katten, die langdurig eenzelfde dieet moeten volgen,
met als resultaat een suboptimale voedselopname.

Door deze dieren variatie te bieden, wordt de acceptatie van het dieet
verhoogd en blijft de voedselopname op het gewenste niveau. Dit komt
niet alleen de gezondheid van de kat ten goede, maar verhoogt tevens
de motivatie van de eigenaar om het bewuste dieet te blijven geven.

Daarom heeft Waltham" nu ook voor de kat op dieet smaakvariëteiten
ontwikkeld, een innovatief en uniek concept binnen het bestaande
dieet-assortiment. Zowel het
Whiskas\' Feline Low Protein dieet als het
Whiskas\' Feline Low pH Control dieet is voortaan in twee smaken te
verkrijgen, te weten:

ze kat kan
Voortaan kiezen!

Hiermee kunt u uw patiënten variatie aanbieden binnen dezelfde
basisreceptuur, zodat de werking van het dieet niet verstoord wordt.
Door de goede acceptatie bent u niet alleen verzekerd van klinisch
succes, maar ook van een tevreden patiënt en daarmee een tevreden
cliënt.

Natuurlijk zijn ook de beide smaakvariëteiten effectief gebleken in
Waltham* studies. De Whiskas* Feline diëten zijn uitsluitend verkrijgbaar
bij de dierenarts en kunnen besteld worden bij Virbac Nederland.

Variatie voor de kat

Klinisch succes voor u

WALTHAM\'

THE WORLD\'S LEADING AUTHORITY
ON PET CARE AND NUTRITION

De dieetrange van de dierenarts

Voor bestellingen:

Virbac Nederland BV
Postbus 313, Bameveld
Tel: 03420-93008
(per 10-10\'95: 0342-493008)

Voor Informatie:

Waltham* Veterinaire Service

Antwoordnummer 10013

5460 VB Veghel

tel: 04130-83333

(per io io\'95: 0413-383333)

whiskas

■M

-ocr page 368-

VETERINAIRE TANDHEELKUNDE (10)

TANDHALSLAESIES BIJ KATTEN

ETIOLOGIE - KLINISCHE DIAGNOSTIEK - THERAPIE

Tijdsch Diergeneesk 1995: 120: 356-60

Andries van Foreest\'\' en Dick van Zuilen^

SAMENVATTING

Een bewerking van het in 1993 verschenen literatuuron-
derzoek naar de oorzaak van tandhalslaesies bij katten
(Van Zuilen) wordt in dit artikel aangevuld met de meest
recente meningen van de vele onderzoekers op dit gebied.
Het huidige etiologische patroon, de klinische bevindin-
gen en diagnostiek, alsmede de richtlijnen voor de meest
gangbare behandeling worden beschreven.

INLEIDING

Van tandhalslaesies bij de kat wordt voor het eerst melding
gemaakt in 1976 (31). Coyler\'s standaardwerk uit 1936 ver-
meldt geen tandhalslaesies en bij een onderzoek van sche-
dels van gestorven katten vóór 1960 wordt één mogelijke
tandhalslaesie vermeld (2,9). In de periode, die ligt tussen de
eerste beschrijving 1976 door Schneck en de laatste medede-
ling van Harvey in maart 1994 over tandhalslaesies bij de
kat, is er veel onderzoek gedaan naar de etiologie van deze
aandoening (9, 16, 31). De etiopathologie is echter nog
steeds niet exact bekend. Het feit dat de ziekte onder diverse
benamingen in de literatuur wordt aangeduid, geeft al aan dat
er veel onduidelijkheid is (geweest). In de Engelse literatuur
wordt het ziektebeeld beschreven als neck-lesions, cervical
line lesions, cervical root resorptions, feline subgingival
lesions, feline dental resorptive lesions, chronic subgingival
tooth erosions, subgingival odontoclastic resorptive lesions
en external odontoclastic resorption lesions (EORLs). In de
Nederlandse literatuur is de benaming tandhalslaesies alge-
meen gangbaar.

Van Zuilen heeft in 1993 in een referaat een uitvoerig litera-
tuuronderzoek gedaan naar de achtergronden - etiologische
beschouwingen, inventarisatie en klinische beelden - van
tandhalslaesies (34). In dit artikel wordt een aantal onderde-
len besproken die voor de dierenarts algemeen-prakticus van
waarde kunnen zijn om deze veel voorkomende orale aan-
doening bij de kat te herkennen en te behandelen:

- algemene beschrijving;

- etiologische beschouwingen;

- het voorkomen van tandhalslaesies;

\' Universitair dwent Faculleil der Diergeneeskunde. Universiteit Ulrechl. Vakgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Universitair medewerker Veterinär Chirur-
gische Klinik Universität Zürich. Zwitserland. Dierenarts voor tandheelkunde, ver-
honden aan het Veterinair .Specialisten Centrum de Wagenrenk. Wageningen
- Doko-scholar. Universiteitskliniek vtnir Gezelschapsdieren. Yalelaan S. 35()S TD
Ulrechl

- klinische verschijnselen en diagnostiek;

- de behandeling van tandhalslaesies;

- conclusie.

ALGEMENE BESCHRIJVING

Een tandhalslaesie kan gedefmieerd worden als een postfor-
matieve afwijking van de harde tandweefsels en kan om-
schreven worden als een (idiopathische) erosie, gelokaliseerd
op de overgang van tandkroon en tandwortel (Figuur 5).
Het is vooral Harvey, die naast eigen onderzoek een stimule-
rende kracht is voor vele anderen om te trachten de gehele
pathogenese rondom het tandhalslaesies-complex te begrij-
pen. De meest recente algemene beschrijving van Harvey
over de \'Dental resorptive lesions\' (1994) houdt het vol-
gende in (16): De caviteiten op de cementglazuurgrens ont-
staan door odontoclastische resorptie. Vaak worden de uit-
gebreide caviteiten, die de kroon ondermijnen en tot een
kroonfractuur kunnen leiden, aan het oog onttrokken door
woekerend gingivaweefsel. Aantasting van het tandweefsel
veroorzaakt niet alleen een kroonfractuur, maar laat ook dik-
wijls wortelresten achter. Blootliggend dentine is gevoelig,
hetgeen zich uit door onder andere het klapperen (spasmen)
van de kaken, wanneer aangetaste elementen en de omge-
vende gingiva van de (zelfs gesedeerde) kat met een tand-
heelkundige sonde worden onderzocht. De aandoening gaat
gepaard met pijn, hetgeen zich kan uiten in dysfagie, ano-
rexie, lethargie en dchydratie. Halitosis en gewichtsverlies
zijn symptomen die worden waargenomen, vooral als er ook
een emstige parodontitis aanwezig is. Tandhalslaesies kun-
nen echter ook voorkomen zonder dat dit gepaard gaat met
klinische symptomen. Dikwijls is er meer dan één element,
meestal premolaar of molaar, aangetast. Mogelijk is er
sprake van een raspredispositie van Perzen en de Aziatische
kortharen.

Hoewel de pathogenese van deze laesies steeds duidelijker
wordt, is de eigenlijke oorzaak nog niet bepaald. Oor-
zakelijk worden genoemd: anatomische verschillen in de
cementglazuurgrens, een andere furcatie van elementen bij
de kat ten opzichte van andere diersoorten, calciumgebrek
in de voeding en het verstrekken van \'aangezuurd\' droog-
voer.

Empirische behandeling omvat een gebitsreiniging cn het
gladmaken van het landoppervlak waarop zich beginnende
laesies bevinden. Het regelmatig toedienen van fluoridegel
op de tanden zou een preventieve werking kunnen hebben.
Het aanbrengen van restauraties op de aangetaste elementen
is mogelijk. De resultaten op lange termijn van deze lastig
aan te brengen adhesieve stoffen zijn echter slecht. Op dit
moment is de meest logische en effectieve behandeling van
tandhalslaesies en tevens een definitieve preventie, het ex-
traheren van de aangetaste elementen.

-ocr page 369-

1 M V

iktU,

ft! •

«ÜMM

fäm

ETIOLOGISCHE BESCHOUWINGEN
Er zijn een aantal pathologische processen, die zich afkun-
nen spelen op het cervicale deel van de tand en die mede ver-
antwoordelijk zijn geweest voor de diverse benamingen van
tandhalslaesies. Hieronder volgt een korte weergave van een
aantal specifieke begrippen:

- De cervix of tandhals is het gedeelte dat de overgang
vormt tussen kroon en wortel. Op deze zichtbare en voel-
bare overgang gaat het glazuur van de kroon over in het
wortelcement, de zogenaamde glazuur-cementgrens. Deze
lijn loopt geheel rondom het element.

- Cariës of tandbederf is een chronisch, door micro-orga-
nismen veroorzaakt, regressief proces van de harde tand-
weefsels. Het proces begint met een aantasting van het gla-
zuur: er ontstaat een caviteit. De volgende stap in het
cariësproces is de uitbreiding van de cariës in het dentine,
waarbij het glazuur ondermijnd wordt. Er ontstaat dus een
laesie
onder het glazuuroppervlak (Figuur 1).

- Resorptie van gebitselementen is afbraak van geminerali-
seerd tandweefsel. Terwijl bot gedurende het gehele leven
wordt omgebouwd door resorptie en appositie, ontbreekt
dit proces bij het glazuur van de gebitselementen. Er is na-
melijk geen actieve stofwisseling wegens het ontbreken
van bloedvaten in de harde tandweefsels. Alleen de wor-
tels van melkelementen vertonen een fysiologische resorp-
tie ter inleiding van de tandwisseling. Macroscopisch wor-
den inteme en exteme resorptie onderscheiden.

* Interne resorptie is een afbraak uitgaande van de pulpa
(Figuur 3). De binnenkant van het dentine is aangetast
en de resorptie zet zich voort waardoor deze kan door-
breken aan de buitenzijde van de wortel of kroon. Bij
honden en katten wordt inteme resorptie minder fre-
quent waargenomen dan exteme resorptie (20).

* Externe resorptie kan zowel lokaal als gegeneraliseerd
optreden. Het kan veroorzaakt worden door een trauma
van of dmk op de kroon of wortel. Micro-organismen en

hun toxische produkten kunnen een ontstekingsresorptie
veroorzaken. Cervicaal beginnende resorptie wordt als
een afzonderiijk type van exteme resorptie beschouwd.
Dit beeld van exteme resorptie wordt bij de mens en de
hond weinig aangetroffen, maar is bij de kat dé aandoe-
ning van de jaren tachtig en negentig, die om een etiolo-
gische verklaring en therapeutische oplossing vraagt
(15) (Figuur 4).
* Odontoclasten zijn cellen die in staat zijn alle delen van
het harde tandweefsel af te breken en te resorberen.
Deze cellen lijken op osteoclasten, hetgeen gespeciali-
seerde cellen zijn, die botweefsel afbreken en resorbe-
ren.

- Cytokines worden omschreven als een klasse plaatselijk
actief regulerende glycoproteïnen met \'hormoonachtige\'
werking (8). Cytokines geproduceerd door lymfocyten
worden ook wel lymfokines genoemd. Interleukine-1 is
één van de osteoclast-activerende factoren (25). Inter-
leukine-1 en interieukine-6 zijn stimulatoren van osteo-
clasten (24).

Er bestaan verschillende theorieën, die de mogelijke ont-
staanswijze van tandhalslaesies beschrijven:

I Cukjati (3) meent, dat een virale etiologie tijdens de
vroege stadia van de tandontwikkeling later aanleiding
zal geven tot het ontstaan van tandhalslaesies. De auteur
baseert dit vermoeden op het waamemen van een relatief
groot percentage katten met tandhalslaesies afkomstig
uit catteries
(3).

II Tandhalslaesies ontstaan secundair ten gevolge van
chronisch braken (onder andere door haarbalvomiing).
Bij mensen die lijden aan anorexia/boulemia en daarbij
chronisch braken, worden tanderosies waargenomen
(21).

III Mogelijke invloed van de voeding.

Wanneer grote katachtigen zacht commercieel bereid
voer verstrekt krijgen, worden tandhalslaesies regelma-
tig waargenomen. Echter bij het verstrekken van een
dieet, hetgeen bestaat uit grote stukken fibreus vlees,
worden deze defecten zelden waargenomen (18). Deze
gegevens wekken de suggestie, dat voeding een belang-
rijke rol speelt bij het ontstaan van tandhalslaesies.
De onderzoeken van Von Schlup en Stich spreken een sa-
menhang tussen de voeding en het ontstaan van tandhals-
laesies tegen. Deze onderzoekers toonden aan dat tand-
halslaesies ook voorkomen bij boerderij katten, verwil-
derde katten en wilde katten (29, 30).
Theorieën en onderzoek omtrent de samenhang tussen
hypervitaminose A, nutritionele hyperparathyreoidie,
calciumdeficiëntie en de acidspraytechniek in de produk-
tie van commerciële droogvoeders hebben bijgedragen
aan interessante discussies en een beter begrip van de
ontstaanswijze van tandhalslaesies (34).

-ocr page 370-

IV Meerdere onderzoekers zijn van mening dat tandhalslae-
sies een
ontstekingsoorsprong bezitten. De resorptie
van de harde tandweefsels door odontoelasten is nauw
verbonden met de pathologie van de zachte tandweefsels.
Een ontsteking van het tandvlees gaat gepaard met het
verlies van de epitheliale aanhechtingslaag. Bacteriën,
bacteriële secretieprodukten en voedseldelen bevorde-
ren het ontstekingsproces. De bacteriële produkten, die
een belangrijk component van de tandplak vormen, ver-
oorzaken zowel een immuunreactie als een immunosup-
pressie. Via de beïnvloeding van het immuunapparaat
zou de accumulatie van tandplak, met als gevolg gingi-
vitis en parodontitis, een belangrijke rol spelen bij het tot
stand komen van tandhalslaesies bij de kat.
Okuda en Harvey (22) beschrijven het verioop van de
ontsteking, waarbij zowel bacteriële produkten als ont-
stekingselementen een belangrijke rol spelen. Er worden
met name odontoelasten en osteoclasten aangetrokken en
geactiveerd. Op basis van histologische waarnemingen
blijkt ook dat in het geval van katten met parodontitis epi-
sodes voorkomen, met resorptie van bot en tandweefsel
door respectievelijk osteoclasten en odontoelasten. De
odontoclast speelt als cellulaire factor een belangrijke rol
in het proces. Mogelijk wordt de differentiatie en activa-
tie van odontoelasten evenals die van osteoclasten gere-
guleerd door meerdere factoren. Deze factoren zijn cal-
ciumregulerende hormonen, cytokines en nutritionele
supplementen (11). Okuda en Harvey (24) denken dat de
verschillende cytokines een belangrijke rol spelen bij het
ontstaan van tandhalslaesies. Deze cytokines worden af-
gegeven zowel door endotheliale cellen als door ontste-
kingscellen en stimuleren zo de differentiatie en migratie
van odontoelasten. Parodontale ontstekingen vormen
vermoedelijk een belangrijke rol in de etiologie van tand-
halslaesies. Er zijn tevens een aantal predisponerende
factoren, die mede het fysiologisch evenwicht in de
mondholte kunnen verstoren:

- Systemische ziekten (4, 5) en immunologische proble-
men (22):

Zowel het feline leukemia vims (FeLV) als het feline
immunodeficiency vims (FIV) kunnen leiden tot im-
munosuppressie bij katten. Maar slechts enkele katten
met ziekten van het parodontium en tandhalslaesies
zijn FeLV-positief (12).

Het is onwaarschijnlijk, dat deze systemische ziekten,
die cellulaire en humorale immunosuppressie veroor-
zaken, de resorptielaesies doen ontstaan. Mogelijk ver-
oorzaken deze systemische ziekten wel een vererge-
ring van de aanwezige tandhalslaesies (22).

- Mechanische stress (trauma) en andere stress-factoren
(4,5,6).

- Nutritionele storingen: rauwe levervoedering (29),
dieet van zacht voer (6).

HET VOORKOMEN VAN TANDHALSLAESIES
Tandhalslaesies kunnen bij nauwkeurige inspectie tijdens
een gebitsreiniging als een toevalsbevinding worden aange-
troffen, terwijl de anamnese geen aanleiding geeft deze
laesies te vermoeden. De meeste publikaties naar het voor-
komen van tandhalslaesies bij katten (onder andere frequen-
tie, ras- en geslachtspredispositie, leeftijd, elementen) zijn
gebaseerd op niet-representatieve onderzoekspopulaties.
Deze populaties bestaan namelijk uit katten met tandheel-
kundige of andere problemen (1, 10, 11, 26, 27, 29, 32).

mrrïïrm""üiM

Een aantal opmerkingen kan desalniettemin gemaakt wor-
den (34):

- katten aangeboden voor tandheelkundige hulp blijken va-
ker aan tandhalslaesies te lijden dan katten waarbij geen
sprake is van selectie op problemen in de mondholte;

- binnen de onderzochte groepen lijken raskatten (Azia-
tische rassen en Perzen) duidelijk gevoeliger voor het ont-
staan van tandhalslaesies dan huiskatten;

- mogelijk neemt het aantal tandhalslaesies per individu met
de leeftijd toe;

- een geslachtspredispositie is niet duidelijk;

- tandhalslaesies komen in principe in alle typen elementen
voor; het merendeel van de laesies bevinA zich aan de
buccale zijde van de premolaren en molaren.

KLINISCH VERSCHIJNSELEN EN DIAGNOSTIEK
Klinische verschijnselen

Een tandhalslaesie is een defect van de harde tandweefsels.
De tandhalslaesie is het resultaat van de destmctieve activi-
teit van de odontoclast. Het primaire defect ligt ter hoogte
van de tandhals (glazuur-cementgrens), maar vervolgens
breidt de laesie zich progressief uit vanaf het cervicale den-
tine in de richting van de kroon, zowel naar het glazuur als in
de richting van de wortel in het worteldentine (Figuur 5).

A

B

\\ 5

Figuur 5. Tandhalslaesies

a. hoektand

b. prennolaar

(Er is hier geen sprake van een carieuze laesie. Immers cariës
wordt gekenmerkt door een
ondermijning van het glazuur)
(19, 23).

Op basis van de activiteit van odontoelasten en de reacties
van de aangetaste weefsels kan er een resorptie- en een repa-
ratiefase worden onderscheiden: (22)

- In de resorptiefase ontstaat het defect, eventueel overdekt
door geprolifereerd epitheliaal gingivaweefsel. De resorp-
tie kan zich uitstrekken tot in het alveolair bot, waarbij dan
ook destmctie van het parodontale ligament plaatsvindt.

- De resorptie roept een reparatiereactie van het lichaam op.
In het defect wordt beenachtig en cementachtig weefsel ge-
vomid, vermoedelijk door
Osteoblasten en cementoblasten.
Ook in het reparatieweefsel vindt weer resorptie plaats.

Deze gegevens maken duidelijk dat tandhalslaesies in di-
verse omvangen kunnen worden aangetroffen. De uitbrei-
ding en mate van resorptie is maatgevend voor de emst van
het defect, dat bij klinisch onderzoek wordt aangetroffen. Dit
kan radiologisch soms dramatische beelden opleveren door
de verregaande demineralisatie.

De symptomen, die zeer aspecifiek zijn en afhankelijk van
de emst van de aantasting gemeld worden of bij onderzoek
worden aangetroffen, zijn:

- stank uit de mond, overmatig speekselen;
I - dysfagie, anorexic;

-ocr page 371-

- depressie, lethargie;

- gewichtsverlies, dehydratie;

- (plotseling) stoppen met drinken van koude vloeistof of
met eten, nadat het voedsel in de mond genomen is;

- trekkingen (spasmen) van de kaak; dit is soms ook duide-
lijk aanwezig, wanneer bij onderzoek onder sedatie een
aangetast element wordt aangeraakt met een instmment
(tandheelkundige sonde). De aanleiding van dit verschijn-
sel moet gezocht worden in de gevoeligheid van het onbe-
schermde dentine.

Ondanks de aanwezigheid van tandhalslaesies kan deze aan-
doening symptoomloos verlopen en kunnen de katten zich
uitstekend redden.

Onderzoek

Het onderzoek zal door een weinig coöperatieve houding
van de kat bemoeilijkt worden. Maar ook bij de gesedeerde
kat kunnen de laesies moeilijk zichtbaar zijn onder andere
door:

- de aanwezigheid van tandsteen en de subgingivale ligging
van de tandhalslaesie;

- tandvleesontstekingen en de ingroei in en bedekking van
het defect met geprolifereerde gingiva.

Om tot een afgeronde diagnose te komen is een goede seda-
tie onvermijdelijk en de mogelijkheid om radiologische op-
namen te kunnen maken onontbeerlijk.
Nadat de kat is gesedeerd, wordt met een tandheelkundige
sonde de glazuur-cementgrens van de verschillende nog aan-
wezige gebitselementen zorgvuldig afgetast. Indien het af te
tasten oppervlak niet glad is en er oneffenheden zijn, zal de
sonde weerstand ontmoeten of zelfs vastlopen. De aanraking
van dit defect kan gevoelig zijn, zodat een pijnreactie van de
kat zichtbaar wordt. Aangezien in de meeste gevallen het be-
treffende gebied ontstoken is (bij lichte aanraking al bloeden
en gezwollen gingiva), wordt het defect bedekt door bloed en
gingiva. Als de gingiva terzijde wordt geschoven en het ge-
bied wordt gedroogd met een tampon, kan het defect zicht-
baar worden. Een tandhalslaesie is dan duidelijk herkenbaar.
Als het defect voelbaar is maar niet zichtbaar gemaakt kan
worden, is radiologisch onderzoek noodzakelijk. In principe
zou men altijd radiologische opnamen moeten maken, aan-
gezien blijkt dat er regelmatig meer tandhalslaesies aanwe-
zig zijn dan er bij het klinisch onderzoek worden gevonden.
Bovendien is met radiologisch onderzoek de emst van de
laesie beter te classificeren (17,28).

De extra tijd en kosten, die met een radiologisch onderzoek
gepaard gaan, dienen met de eigenaar te worden besproken,
om zodoende het meest geschikte behandelingsplan (inclu-
sief prognose) op te stellen.

DE BEHANDELING VAN TANDHALSLAESIES
Onbekendheid met de oorzaak van tandhalslaesies en de
progressieve aard van deze resorpties zijn aanleiding voor de
auteurs om in de meeste gevallen conservatieve behande-
lingen niet aan te bevelen (13, 14, 16, 17, 19,28).

Wat dan wel?

De meest recente aanbevelingen zijn gedaan door Zetner en
Steurer tijdens het Voorjaarsdagencongres 1994 in Am-
sterdam (33):

1. Alleen tandhalslaesies van de klasse 1 en 2 komen in aan-
merking voor restauratieve behandeling.

2. Omdat de etiopathogenese onbekend is, dient de prognose
van de behandeling zeer gereserveerd te worden gesteld.
Recidieven van tandhalslaesies (primair of secundair)
zullen dikwijls optreden.

I it

« a »I

3. Regelmatige controle van het gebit, aangevuld met radio-
logisch onderzoek is sterk aan te bevelen.

4. Een grondige mondhygiëne bevordert duurzame resulta-
ten.

Dit betekent dat het overgrote deel van de gebitselementen,
waarbij één of meerdere tandhalslaesies zijn aangetroffen,
worden geëxtraheerd. Er zijn verschillende classificaties van
tandhalslaesies mogelijk. Na zorgvuldig sonderen, aange-
vuld met tandheelkundig radiologisch onderzoek, heeft
Lyon in 1992 een eenvoudige indeling gemaakt van de
\'Feline resorptive lesions\' (19):

Klasse 1 - Oppervlakkige cement- of glazuurdefecten
waarbij het dentine niet is betrokken.

Klasse 2 - Erosies die door het glazuur of het cement
tot in het dentine zijn doorgedrongen.

Klasse 3 - Erosies die zich uitstrekken tot in de pulpa en
gepaard gaan met het verlies van tandstmctuur.

Klasse 4 - Chronische resorptielaesies die resulteren in
verlies van tandstmctuur, destmctie van
de wortel en ankylose van de wortels.

Nadat door onderzoek het stadium waarin de tandhalslaesies
zich bevinden is vastgesteld, kan tot behandeling worden
overgegaan. Lyon geeft een aantal richtlijnen voor de ver-
schillende klassen van tandhalslaesies:

Klasse 1 - Nauwkeurige gebitsreiniging en fluoride
\'cavity vamish\'. Fluoride gel. Home care.
Klasse 2 - Nauwkeurige gebitsreiniging en zonodig
gingivectomie. Calcium hydroxide basis in
de diepere laesies. Restauratie met
glasionomeer-cement.
Klasse 3 - Nauwkeurige gebitsreiniging en zonodig
gingivectomie.

a) endodontische behandeling aangevuld
met glasionomeer-cement of

b) extractie en alveoloectomie (chimrgische
verwijdenng van alveolair botweefsel).

Klasse 4 - Extractie en alveoloectomie.

Eventueel supplementaire zorg.

Op dit moment zijn de resultaten op langere termijn zo te-
leurstellend, dat er bij katten lijdende aan tandhalslaesies
geen conserverende therapie aanbevolen kan worden. Daar-
naast is de zo belangrijke thuisverzorging van het gebit in
Nederland nog niet ingeburgerd. Door de domesticatie van
katten kunnen ze met de huidige voedingsmiddelen gelukkig
ook zonder tanden en kiezen uitstekend in conditie blijven.
Indien behandeling van tandhalslaesies toch gewenst is, dan
zijn deze slechts succesvol uit te voeren door die dierenart-
sen, die optimaal tandheelkundig geïnstalleerd zijn en de no-
dige tandheelkundige bijscholing hebben genoten. Tevens is
het van belang de eigenaar ervan te doordringen dat de kans
van slagen van de therapie sterk afhankelijk is van de nazorg
thuis. (Aanbevolen literatuur voor geïnteresseerde dierenart-
sen: Emily en Penman\'s: Handbook of Small Animal
Dentistry 1994) (5).

Daamaast wordt het extraheren van gebitselementen bij de
kat beschreven in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde (7).

-ocr page 372-

CONCLUSIE

Tandhalslaesies bij katten zijn aandoeningen, waarbij een
duidelijke etiopathogenese ontbreekt. Iedere kat, aangebo-
den met niet-specifieke symptomen zoals pijn, stank en/of
tandsteen in de mondholte, is verdacht van tandhalslaesies.
Bij dergelijke katten is een nauwkeurig tandheelkundig en
radiologisch onderzoek noodzakelijk. Momenteel wordt er
in verschillende delen van de wereld onderzoek gedaan naar
de oorzaak en de behandelingsresultaten op lange termijn.
Tot op heden is er - op een enkele uitzondering na - helaas
geen betere therapie voorhanden dan het verwijderen van de
aangetaste elementen.

• Illustratieve ondersteuning door grafisch ontwerper Ben Janssen te Utrecht •

SUMMARY

Feline dental resorptive lesions

The article updates a review article by Van Zuilen (1993) on feline dental
resorptive lesions by incorporating the most recent findings. The current
aetiological pattern, the clinical findings, and the diagnostics, as well as
guidelines for the most accepted treatment, are described.

LITERATUUR

1. Coles S. The prevalence of buccal cervical root resorptions in Australian
cats. American Veterinary Dental Society. Proceedings Special meeting. 7-
13. San Francisco, California, 1990.

2. Coyler JF. Variations and diseases of the teeth of animals. First edition
London; John Bayle, Sons and Danielsson, 1936. Revised edition by Miles
AEW en Grigson C; 504-5; Cambridge University, 1990.

3. Cukjati J F. Cervical line lesions (neck lesions) in the cat. Proceedings of the
2nd Annual Conference of the Academy of Veterinary Dentistry, 26-8.
New Orleans, 1988.

4. Eisner ER. Chronic subgingival tooth erosion in cats. Veterinary medicine,
1989; April; 378-87.

5. Emily P, and Penman S; Restorative dentistry. Handbook of Small Animal
Dentistry, second edition 1994. Pergamon Press Oxford; 55-70.

6. Foreest AW van. Gingivitis en parodontitis bij de hond zijn \'infectieziek-
ten\'. Deel 1: Dieren Atls 1991; 2; 55-8.

7. Foreest AW van. Extraheren gebitselementen bij de kat. Tijdschr
Diergeneeskd 1995; 120(4); 106-12.

8. Geneeskundig Woordenboek. 8e dr. Onder red. van MM Hilfman en
Pinkhof Utrecht: Bohn, Scheltema en Holkema, 1987.

9. Harvey CE, and Alston W. Dental diseases in cat skulls acquired before
1960. Proceedings of the Veterinary Dental Forum. Las Vegas, 1990:41-3.

10. HarveyCE. Bacteriology of oral inflammatory disease ofcats. Proceedings
of the Veterinary Dental Forum. L^s Vegas. 1990:45-7.

11. Harvey CE. Epidemiology of periodontal conditions in cats. First Europ
Vet Dent Congress, Rome, 1992.

12. Harvey CE. Oral, dental, pharyngeal, and salivery disorders. Textbook of
Veterinary Internal Medicine. 3th ed.Ettinger SJ, Philadelphia: WB
Saunders, 1989; 2: 103.

13. Harvey CE. External odontoclastic resorption lesions in cats- A treatable
disease? J Vet Dent. 1991; 8 (1); 16-9.

14. Harvey CE. External odontoclastic resorption lesions in cats- A treatable
disease? Second World Veterinary Dental Congress. Vienna, 1991.

15. Harvey CE. Dental resorptive lesions in dogs. Proceedings American
Veterinary Society AVDS. Seattle, Washington, 1993: 11 -2.

16. Harvey CE. Dental resorptive lesions. Proceedings American Veterinary
Society AVDS. 1994 Boston, Massachusetts 5.

17. Hennct PR, Harvey CE, and Flax BM. Feline odontoclastic resorptions: a
retrospective study. Proceedings of The European Congress of Veterinary
Dentistry EVDS Beriin, October 1993.

18. Kertesz P. A colour atlas of veterinary dentistry and oral surgery. England,
Wolfe publishing, 1993:249.

19. Lyon KF. Subgingival odontoclastic resorptive lesions: classification, tre-
atment and results in 58 cats. The Veterinary Clinics of North America.
Small Animal Practice 1992;22(6): 1417-33.

20. Lyon KF. Tooth substance resorption - diagnosis and management.
Proceedings American Veterinary Society AVDS 1993 Seattle, Washing-
ton, 27-31.

21. Mulligan TW. Restaurations for feline cervical line lesions. Proceedings of
the 2nd Annual Conference of the Academy of Veterinary Dentistry. New
Orleans, 1988:6-12.

22. Okuda A. and Harvey CE. Ethiopathogenesis of feline dental resorptive le-
sions. The Veterinary Clinics of North America. Small Animal Practice
1992; 22 (6): 1385-1405.

édk

AiAtiiiiAéia

23. Okuda A. and Harvey CE. Histopathologieal findings of features of
odontoclastic resorptive lesions in cats teeth with periodontitis. Pro-
ceedings of the 5th Annual Veterinary Dental Forum. New Orleans, 1991:
14M.

24. Okuda A, and Harvey CE. Immunohistochemical distributions of inter-
leukins as possible stimulators of odontoclastic resorption activity in feline
dental resorptive lesions. Proceedings of the 6th Annual Veterinary Denial
Fonim. Las Vegas, 1992:41-3.

25. Openheim JJ. Interleukins and interferons in inflamation. (Current con-
cepts) Kalamazoo, Michigan 49001: The Upjohn Company, 1986:4-16.

26. Reichart PA, Durr UM, Triadan H, and Vickendey G. Periodontal disea-se
in the domestic cat. J Periodont Res 1984; 19:67-75.

27. Remeeus PGK. Tandhalslaesies bij de kat. Dieren Arts 1991; 6: 223-6.

28. Roes F, and Fahrenkrug P.\'Neck lesions\' - long term results of glass iono-
mer restored teeth. Proceedings of The European Congress of Veterinary
Dentistry EVDS Berlin, October 1993.

29. Schlupp D von. Epidemiologische und Morphologische Untersuchungen
am Katzengebiß. Kleintier Praxis 1982; 27: 87-94.

30. Schlupp D von, und Stich H. Morphologische Untersuchungen der \'neck-
lesions\'. Kleintier Praxis, 1982; 27: 179-188.

31. Schneck GW. Neck lesions in the teeth of cats. Veterinary Record 1976;
99: 100.

32. Wessum R van, and Harvey CE. Feline dental resorptive lesions. Vet Clin
No Am 1992; 22 (6): 1405-16.

33. Zemer K, and Steurer 1. Long-term results of neck-lesion-fillings with a mi-
cro-glass-composite. Proceedings of the Third European Congress of
Veterinary Dentistry EVDS 1994 Amsterdam.

34. Zuilen CD van. Tandhalslaesies bij katten. Studentenreferaat SR/238/ 93:
36pp, 1993. Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit
Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.

ADDENDUM: PRAATJES VULLEN GAATJES\'

In de buitenlandse veterinaire literatuur zijn de laatste jaren veel artikelen en
tekstboeken verschenen, waarin de tandheelkunde bij dieren centraal slaat. In
de Nederlandse laat waren er echter lol 1991 geen recente (overzichls)arlike-
len voorhanden. Hel is een goed moment om bij hel verschijnen van hel tiende
artikel in de in 1991 gestarte reeks \'Veterinaire Tandheelkunde\' in hel
Tijdschrift voor Diergeneeskunde een dankwoord uil te spreken aan degenen
die betrokken zijn geweest hij het lol stand komen van deze artikelenreeks.

Het Tijdschrift voor Diergeneeskunde heeft gehoor gegeven aan het idee deze
reeks op Ie starten. Vooral de oud-hoofdredacteur Jan de Geus heeft mij tel-
kens weer gestimuleerd nu tm h eindelijk eens met het eerste artikel van de
grond Ie komen.

Het sponsorschap door de A.U. V. te Cuyk van hel universitair docentschap
Veterinaire Tandheelkunde bij de vakgroep Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren is voor mij een stimulans geweest om deze reeks Ie verzorgen. De dier-
geneeskunde in ons land miK\'l dankbaar zijn dat de A.U. V. al vele jaren een
substantii-le bijdrage beschikbaar stelt voor de ontwikkeling van tandheel-
kundige activiteiten aan genoemde vakgroep.

Aan de Firma Koopmans uil Groningen en de Firma Dental Union Ie
Nieuwegein zijn wij dank verschuldigd voor het verstrekken van de nodige bij-
dragen in de beginfase van hel ontwikkelen van tandheelkundige kennis.
In die beginfase heeft Dental Union en later Instruvet te Amerongen diverse in
de reeks besproken tandheelkundige instrumenten beschikbaar gesteld.

Dank aan mijn broer Jorden van Foreest. landarts, voor zijn lijd besleed aan
hel corrigeren van de concepten van de artikelen. Mei name de tandheelkun-
dige terminologie werd door hem met veel enthousiasme en geduld aange-
vuld

Eveneens ben ik dank verschuldigd aan prof dr Jan Gajentaan voor de cor-
recties in de eindfase van de artikelen.

Ook de mede-auteurs en correctors van de verschillende artikelen wil ik bij
deze dunken voor hun geleverde bijdragen.

Over de kwaliteit van de illustraties, verzorgd door de grafisch ontwerper
Ben Janssen Ie Ulrechl. heb ik uitsluitend positieve readies gekregen. Huns
Haafkens en Joop Fama van de vakgroep droegen hij aan helfolomuleriaal.

De bijdragen aan deze artikelenreeks zijn in de eerste plaats bedoeld voor de
algemene praktizerende dierenarts om hiaten in de kennis van aandoeningen
in de mtmdholle - met de nadruk op tandheelkundige onderw erpen - op te vul-
len. Er zijn nog vele tandheelkundige onderwerpen te verzorgen.

April 1995. Andries van Foreest

-ocr page 373-

•Viltf

ätuiamOi

t a 01

uttmmutm

•OFF LABEL USE\' VAN LINCOMYCINE-HYDROCHLORIDE BIJ TWEE
PAARDEN. DYSBACTERIOSE EN DAARBIJ OPTREDENDE FATALE
COMPLICATIES DOOR INSUFFICIËNTE SYMPTOMATISCHE THERAPIE

Tijdsch Diergeneesk 1995:120:361-3

A.s. J.P.A.M. van Miert\'\'

Overige artikelen

SAMENVATTING

Naar aanleiding van vragen van een advocaat over de
mogelijke schadelijke gevolgen van \'offlabel use\' van lin-
comycine bij twee dravers, werd het betreffende dossier
nader bestudeerd. Allereerst wordt geconcludeerd, dat
er geen directe indicatie bestond voor de toepassing van
antibiotica. Verder zijn een aantal fouten gemaakt bij de
medicamenteuze behandeling van deze paarden, te we-
ten: \'offlabel use\' van lincomycine zonder raadpleging
van de fabrikant van dit middel, onvoldoende lang voort-
gezette substitutie-therapie met vocht en elektrolyten en
niet correcte toepassing van antipyretische analgetica.
Bij gedehydreerde patiënten is de IV toepassing van gen-
tamicine alleen verantwoord in combinatie met vol-
doende vocht- en elektrolytentoediening.

INLEIDING

Het aantal geregistreerde diergeneesmiddelen voor toepas-
sing bij het paard is beperkt. Voor de praktizerende dieren-
arts betekent dit dat hij in sommige gevallen geen geregi-
streerde diergeneesmiddelen kan toepassen. De Dier-
geneesmiddelenwet maakt het de prakticus dan mogelijk -
onder strikte voorwaarden - naar een ander (dier)geneesmid-
del uit te wijken (het zogenaamde \'offlabel use\'). In derge-
lijke gevallen beschikt de dierenarts echter niet over essen-
tiële produktgegevens zoals indicaties, contraindicaties,
neveneffecten en hoe het middel toe te passen (toedienings-
wijze, dosering in mg per kg lichaamsgewicht en hoe vaak
per dag). In dergelijke gevallen ligt het voor de hand dat de
dierenarts eerst - vóór het middel toe te passen - de be-
treffende fabrikant consulteert. Bij \'offlabel use\' is de die-
renarts aansprakelijk voor zijn handelwijze.

DE ZAAK

Een dierenarts wordt in consult geroepen bij twee dravers,
die - volgens de trainer - een enkele maal hoesten. Na kli-
nisch onderzoek stelt hij bij één van de dieren (draver A) een
lichte longafwijking vast. Deze patiënt krijgt clenbuterol
voorgeschreven: twee keer daags twee maatschepjes (over-
eenkomend met 1.3 (xg per kg per os per dag). Aan beide
paarden dient hij vervolgens lincomycine toe (8 mg per kg
lich. gew. IM) en hij verzoekt de trainer dit de volgende dag
te herhalen. Op dag vier zijn beide dravers ziek en de dieren-
arts wordt opnieuw ontboden. Draver B vertoont hoge koorts
(41,5°C), is suf en eet niet meer. Dit dier krijgt daarom IV
metamisol (Novalgin®) toegediend en de dierenarts verzoekt

\' hntgteruar aan de f^actdteir Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht.

Vakgroep Veterinaire Basiswetenschappen, afdeling Veterinaire Farmacologie.

Farmacie en To.xicologie. Yalelaan 2. Poslhiis SO. / 76. 350S TD Utrecht.

Draver A

Dag 4 \'i morgens:

flunixine 1.5 mg/kg IV
metmetamizol lOmg/kglV
(samen in één spuit)
per os: carbo medicinalis 200 gram
elektrolyten 100 gram
sulfaguanidine 100 gram

\'s avonds:

metamizol 20 mg/kg IV

Dag 5 9.30 uur:

flunixine 1.5 mg/kg IV
sulfadoxinc-trimethoprim
16mg 3.2 mg/kg IV
■fortecortine\' 5 ml
31. Hartman opl. IV

19.30 uur:

flunixine 1.5 mg/kg IV
gcntamicine 4 mg/kg IV
3 I. Hartman opl. IV

I I. Westolytopl. IV

22.30 uur:

II I. Hartman opl. IV in 31/2 uur

01.30 uur:

flunixine 1.5 mg/kg IV
vervoer naar locale
dierenkliniek

Op verzoek van de dierenarts krijgt ook dit paard \'s avonds
wederom IV metamisol. Op dag vijf (9.30 uur) vertoont
Draver B nog steeds hoge koorts (4 TC) en symptomen van
matige dehydratie ten gevolge van stinkende waterige diar-
ree. Het dier zoekt steeds water op en drinkt veel. De dieren-
arts besluit deze patient IV te behandelen met metamisol,
flunixine en sulfadoxine met trimethoprim (Borgal®), later
gevolgd dooreen extra IV injectie met fenylbutazon. Draver
A vertoont koorts
{39,5°C) en heeft eveneens erg stinkende
diarree. Aangezien de klinische toestand van dit paard veel
erger lijkt dan die van zijn stalgenoot, dient de dierenarts IV
vocht en elektrolyten toe samen met een corticosteroid en
daama IV flunixine en sulfadoxine met trimethoprim.
Omstreeks 18.00 uur begint deze patient te schuimbekken, is
zeer soporeus, weigert te drinken en maakt de indmk in een
shocktoestand te raken. Om 19.30 uur dient de dierenarts IV
3 1 vocht met elektrolyten toe, gecombineerd met flunixine
en gentamicine (Tabel 1). Later op de avond wordt het paard
liggend in de stal aangetroffen. Het dier voelt koud aan en

Dag 6 06.00 uur:

dood aangetroffen

de trainer deze behandeling \'s avonds te herhalen. Draver A
vertoont naast koorts (39,3°C) ook diarree. Dit paard krijgt
daarom IV metamisol toegediend - in combinatie met flu-
nixine (Finadyne®) - en per os: carbo medicinalis, elektroly-
ten en sulfaguanidine (Tabel 1).

Tabel 1. Doorgevoerde medicamenteuze behandeling op dag 4-6

Draver B

metamizol 30 mg/kg IV

metamizol 20 mg/kg IV

metamizol 30 mg/kg IV
flunixine 1.5 mg/kg 1V
fenylbutazon 8 mg/kg IV
sulfadoxine-trimethoprim
16 mg 3.2 mg/kg IV

-ocr page 374-

1 • fIF"«
tÊÉ^Ü

vertoont spierrillingen. Besloten wordt het dier extra vocht
en elektrolyten toe te dienen (11 liter in 3,5 uur tijds).
Geleidelijk treedt er verbetering op in de algemene toestand:
de ademhaling normaliseert, het dier urineert en voelt niet
meer zo koud aan. De crisis lijkt voorbij. Draver B krijgt \'s
nachts nogmaals IV flunixine.

De volgende dag, \'s morgens om zes uur, wordt Draver A
dood in de stal aangetroffen. Gezien de toestand van Draver
B wordt besloten dit dier naar een dichtbij gelegen dierenkli-
niek te vervoeren. Aldaar wordt onmiddellijk begonnen met
een shocktherapie bestaande uit 30 liter vocht met elektroly-
ten (toegediend in 20 uur tijds), een injectie met solu-delta-
cortef en per os carbo pulbit en sulfaguanidine. Om de darm-
flora te herstellen wordt per neussonde mestextract gegeven.
Alhoewel de hematocrietwaarde nog niet genormaliseerd is,
lijkt de toestand van het dier stabiel. Op dag zeven wordt sec-
tie verricht op Draver A. Van de lever, milt, dunne- en dikke
darm worden monsters genomen voor bacteriologisch en
histologisch onderzoek. Op dag tien lijkt de toestand van
Draver B zich te verbeteren; er worden géén bloedmonsters
meer afgenomen voor klinisch, chemisch en hematologisch
onderzoek. Er treedt echter recidief op en op dag dertien
wordt de patiënt in zeer slechte toestand (met onder meer
verschijnselen van hoefbevangenheid) naar een andere kli-
niek vervoerd. Hier worden bloedmonsters genomen waama
euthanasie volgt.

UITSLAGEN LABORATORIUMONDERZOEK
Bij het bacteriologisch onderzoek van de mest wordt bij
beide dravers
Salmonella gevonden. Het verslag van het his-
tologisch onderzoek van Draver A vermeldt onder meer
shock-lever, gestuwde milt en fibrineus necrotiserende ente-
ritis met lymfocytaire infdtratie in de darmcrypten. Het sec-
tieverslag van Draver B vermeldt onder meer talrijke ulccra-
ties in de maag, fibrineuze ontsteking van het coecum, sterk
gestuwde nieren met bleke degeneratiehaarden cn in de
luchtwegen: vocht in dc trachea en alveolair en interstitieel
emfyseem.

Vóór de euthanasie van Draver twee worden de volgende
klinisch-chemische en hematologische waarden gevonden:

- een verhoogde hematocrietwaarde (0,57; normaal 0,30-
0,47).

- verhoogde waarden voor: bilirubine (120 |jLmol/l; normaal
43 jjLmol.1), SGOT (448 E/1; normaal 105-350 E/1), SGPT
(24 E/1; normaal 4-19 E/1) en alkalische fosfatase (2187 E/1;
normaal 400 E/1).

- verhoogde waarden voor ureum (17 mmol; nomiaal 3,3-6,7
mmol) en kreatinine (363 |jLmol/l; normaal 177 [xmol/1).

NABESCHOUWING

Herbivoren - zoals het paard - bezitten een complexe darm-
flora. Toepassing van breedspectmm-antibiotica zoals tetra-
cyclinen, trimethoprim-sulfonamide-combinaties, breed-
spectmm-penicillinen en lincosamiden (lincomycine, clin-
damycine) kunnen bij herbivoren door verstoring van de
darmflora emstige dysbacteriose en
Colitis veroorzaken met
ondermeer uitgroei van enterotoxinen producerende
Clostri-
r/Zi/w-species (1,9, 11, 18, 19). In dit opzicht zijn vooral lin-
comycine en clindamycine bemcht(9, 12, 15).
De dravers A en B:

- In het onderhavige geval - hoesten - was er geen directe
aanleiding om antibiotica toe te passen.

- De keuze van lincomycine was niet verantwoord.

- Klinisch gezonde paarden kunnen drager (en uitscheider)
van
Salmonella-spccies zijn (niet eenvoudig op te sporen).
Onder invloed van stress (zoals door antibiotica geïndu-
ceerde dysbacteriose) kunnen deze
Salmonella-species
aanleiding geven tot klinisch manifeste infecties.

- Ten aanzien van de doorgevoerde medicamenteuze behan-
deling (Tabel 1) kan verder het volgende worden opge-
merkt:

a) Bij paarden met emstige diarree (dehydratie) bestaat de
substitutietherapie uit het langdurig IV toedienen van
vocht en elektrolyten (zoals ringer-lactaat-oplossing) in
een dosering van twee liter per uur op geleide van de he-
matocrietwaarde. In de veterinaire praktijk is dit vaak
geen haalbare zaak (wel in klinieken).

b) Draver A kreeg verder de volgende farmaca toegediend.
Op dag vier, \'s morgens, flunixine 1,5 mg per kg IV met
metamizol 10 mg per kg IV (in één spuit gemengd, het-
geen niet correct is); \'s avonds nogmaals metamizol 20
mg per kg IV Opmerking: flunixine is gecombineerd
met een soortgelijk NSAID, wat aanleiding kan geven
tot ongewenste neveneffecten (3, 5, 7, 8, 14, 17).
Metamizol mag volgens de fabrikant niet gecombineerd
gegeven worden met andere NSAID\'s (Tabel 2). Op dag
vijf werd zowel \'s morgens als \'s avonds weer flunixine
1,5 mg per kg IV toegediend (totale dosis 3 mg per kg).
Bij IV toediening van Borgal® bestaat het risico van
hemolyse en shock (Tabel 2).

Tabel 2. Gebruiksvoorschriften (2,4,6,10):

1. flunixine (Finadyne*)

één keer daags 1.0 mg per kg IV; niet langer dan 5 dagen.

2. metamizol (Novalgin*)

éénmalig 40 a 50 mg per kg IV; niet combineren met andere
NSAIDs*; gecontraindiccerd bij lever- en nieraandocningcn.

3. fenylbutazon

één keer daags 2 a 4 mg per kg IV (of 8 mg per kg elke 2 dagen).

4. gentamicinc

twee keer daags 2 mg per kg IM (of één keer daags 5 mg per kg
IM); bij nierpatienten gecontraindiccerd.

5. sulfadoxine-trimethoprini (Uorgal*)

één keer daags 12 mg sulfadoxinc plus 2,4 mg trimethoprim per kg
IM of IV gedurende 3 dagen; bij i.v. toediening risico van hemo-
lyse en shock.

6. clenbuterol (Ventipulmin")

twee keer daags 0,8 p.g per kg per os; maximaal IO achtereenvol-
gende dagen.

•NSAIDs: nonsteroidal anti-inllammatory drugs. Hiertoe behoren: flu-
nixine, metamizol en fenylbutazon.

Bij Draver A - uitgedroogd en met symptomen van be^
ginnende shock - was de toediening van Borgal^\'
daarom niet verstandig. De IV toepassing van gentami-
cinc bij dit soort patiënten is (Tabel 1), vanwege nefro-
en neurotoxische nevenwerkingen van dit antibioticum,
alleen verantwoord in combinatie met voldoende vocht-
en elektrolytentoediening,
c) Draver B kreeg verder de volgende farmaca toegediend.
Op dag vier werd de éénmalige maximale dosis metami-
zol IV toegediend (in twee keer). Op dag vijf kreeg deze
draver achtereenvolgens flunixine 1,5 mg per kg IV,me-
tamizol 30 mg per kg IV en fenylbutazon 8 mg per kg IV
(Tabel 1). Opmerking: deze drie NSAIDs werden ge-
combineerd gegeven, waarbij bovendien de doses flu-

-ocr page 375-

nixine en fenylbutazon de geadviseerde doses te boven
gingen (Tabel 2). Emstige neveneffecten kunnen dan
optreden: vertraagde bloedstolling, maagulcera en nier-
papilnecrose (3, 5, 7, 8, 14, 17). De resultaten van het
klinisch chemisch en hematologisch onderzoek - vóór
euthanasie - zijn indicatief voor dehydratie en nier- en
leverbeschadiging. Bij sectie werden onder meer talrijke
ulceraties in de maag gevonden.

CONCLUSIES

Bij de medicamenteuze behandeling van de dravers A en B
zijn een aantal fouten gemaakt, te weten:

1. Er was geen duidelijke indicatie voor toepassing van anti-
biotica.

2. \'Off label use\' van lincomycine zonder raadpleging van de
fabrikant van dit middel. Bekend is dat dit antibioticum
emstige dysbacteriose bij paarden kan induceren.

3.Onvoldoende lang voortgezette substitutietherapie met

vocht en elektrolyten.
4.Overdosering met NSAlDs (na de dood van Draver B wijst
het postmortaal onderzoek op mogelijke intoxicatiever-
schijnselen door NSAID; bij Draver A niet meer na te
gaan).

SUMMARY

Off-label use of lincomycin hydrochloride in two horses:
inadequate symptomatic treatment resulting in dysbac-
teriosis and fatal complications

A lawyer enquired about the possible harmful effects of \'off-label use\' of lin-
comycin in two trotting horses. From information in the relevant dossier it
could be concluded that there was no direct indication to use antibiotics, in
addition, mistakes were made in the medicinal treatment of horses, namely,
the off-label use of lincomycin without prior consultation with the manufac-
turer. fluid and electrolyte replacement therapy not continued for long
enough, and incorrect use of antipyretic analgesics. The intravenous admi-
nistration ofgentamicin to dehydrated patients is permissible only in combi-
nation with adequate administration of fluids and electrolytes.

LITERATUUR

1. Aronson AL. and Brownie C. Clinical pharmacology of antibacterial
drugs in horses. In: Powers JD and Powers TE (eds). Equine
Parmacology. Amer Ass Equine Pract, Golden, Colorado, 1978: 115-31.

GRUNDRIß DER
PARASITENKUNDE

ParasUen des Menschen und der Nutztiere.

H. Mehlhorn en G. Piekarski. Gustav Fischer Verlag, 1994.

ISBN 3-8252-!075-H

Parasitologie is een boeiend vak. Dat bleek weer eens bij het le-
zen van dit boek. Het is altijd weer verbazingwekkend te zien
hoe vemuftig parasieten zich in de loop van de evolutie hebben
aangepast aan hun gastheer.

Behandeld worden parasieten van de mens en van nutsdieren,
waarbij de categorie nutsdieren erg mim is opgevat, want niet
alleen alle huisdieren, maar ook amfibieën, reptielen, vissen,
bijen en een aantal uiteenlopende soorten zoogdieren komen
aan de orde. Met Duitse Gründlichkeit worden alle. voor de
Nederiandse dierenarts bekende - maar ook een groot aantal

I It

Htti

2. Brander GC, Pugh DM, Bywater RJ, and Jenkins WL (eds). Veterinary
Applied Phanmacology and Therapeutics, 5th edition, Bailliere Tindall,
London, 1991.

3. Carrick JB, Papich MG, and Middleton DM. Clinical and morpho-pa-
thological effects of flunixine meglutnine in the treatment of newborn
foals. L\'ActionVet 1991;Suppl 1186,7: 10-2.

4. Einstein R, Jones RS, Knifton A, and Starmer GA (eds). Principles of
Veterinary Therapeutics. Longman Sci Technical, Harlow, Essex, 1994.

5. Geor RJ, Petrie L, Papich MG, and Rousseaux C. The protective effects
of sucralfate and ranitidine in foals experimentally intoxicated with phe-
nylbutazone. Can J Vet Res 1989;53:231-8.

6. Löscher W, Ungemach FR, and Kroker R (eds). Grundlagen der
Pharmakotherapie bei Haus-und Nutztieren. Paul Parey, Beriin, 1991.

7. MacAllister CG, Morgan SJ, Borne AT, and Pollet RA. Comparison of
adverse effects of phenylbutazone, flunixine meglumine, and ketopro-
fen in horses. JAVMA 1993; 202: 71-7.

8. MacAllister CG, Sangiah S, and Mauromoustakos A. Effect of a hista-
mine H2 type receptor antagonist (WY 45.727) on the healing of gastric
ulcers in ponies. J Vet Internal Med 1992; 6: 271-5.

9. Prescott JF, and Baggot JD (eds). Antimicrobial Therapy in Veterinary
Medicine, 2nd edition. Iowa State Univ Press, 1993.

10. Pijpers A, Mien ASJPAM van, Vulto AG, and Pellicaan CHP (red).
FIDIN Repertorium Diergeneesmiddelen, 6e editie, Amsterdam Med
Press, Alkmaar, 1994.

11. Puyt JD, and Malet P. Adverse reactions to anti-infective agents in hor-
ses. Rev Méd Vét 1985; 136: 193-202.

12. Raisbeck MF, Holt GR, and Osweiler GD. Lincomycin-associated coli-
tis in horses. JAVMA 1981; 179:362-3.

13. Schumacher J, Wilson RC, Spano J, Hammond LS, McGuire J. Duran
SH, Kemppainen RJ. and Hughes FE. Effect of diet on gentamicin-indu
eed nephrotoxicosis in horses. Am J Vet Res 1991; 52: 1274-9.

14. Snow DH, Douglas TA, Thompson H, Parkins JJ, and Holmes PH
Phenylbutazone toxicosis in equindae: a biochemical and pathophysio-
logic study. Am J Vet Res 1981; 42; 1754-9.

15. Staempfli HR, Prescott JF, and Brash ML. Lincotnycin-induced severe
colitis in ponies: association with
Clostridium cadaveris. Can J Vet Res
1992; 56: 168-9.

16. Sweeney RW, Macdonald M, Hall J, Divers TJ, and Sweeney CR.
Kinetics of gentamicin elimination in two horses with acute renal fai-
lure. Equine Vet J 1988; 20: 182-4.

17. Traub-Dargatz JL, Bertone JJ, Gould DH, Wrigley RH, Weiser G, and
Forney SD. Chronic flunixin meglumine therapy in foals. Am J Vet Res
1988:49; 7-12.

18. White G, and Prior SD. Comparative cfTects of oral administration of
thrimethoprim/sulfadiazinc or oxytetracyline on the faccal flora of hor-
ses. Vet Rec 1982; 111:316-8.

19. Whitlock RH. Colitis: differential diagnosis and treatment. Equine Vet J
1986; 18:278-83.

minder bekende helminthen, arthropoden en protozoën behan-
deld. Die minderbekende parasieten zijn vooral parasieten van
gastheren die in de diergeneeskunde in Nederiand weinig aan-
dacht krijgen, zoals bijvoorbeeld de vis. Met name de morfolo-
gie en cyclus worden uitgebreid behandeld. Een en ander wordt
geïllustreerd met veel tekeningen en foto\'s. Vooral het grote
aantal tekeningen maakt het boek erg duidelijk. De SEM-opna-
mes zijn prachtig en zeer illustratief bij de moriblogie. Ziekte,
diagnostiek, therapie en preventie komen nauwelijks aan de
orde. waardoor het boek minder interessant wordt voor artsen
en dierenartsen. Echter voor degenen die een iets meer dan nor-
male belangstelling voor de parasitologie hebben, is het echt
een prachtig boek met 128 bladzijden over protozoën, 188 over
helminthen en 72 over arthropoden.

De afrnctingen van het boek (12 bij 19 cm) zijn een beetje knul-
lig. Dat is echter geen afspiegeling van de inhoud, want door
het kleine lettertype en het aantal bladzijden (452) staat er echt
veel in. Voor wie dan ook de Duitse taal enigszins machtig is en
belangstelling heeft voor de parasitologie is het boek zeer aan
te bevelen. Overigens ken ik geen ander boek over algemene
parasitologie van vergelijkbare kwaliteit en omvang.

.J.H. Boersema

-ocr page 376-

d

SAMENVATTING

In de tweede helft van 1994 is het bloed, afkomstig van
115 wilde zwijnen, onderzocht op gE-antilichamen tegen
het virus van de ziekte van Aujeszky. Drie serummon-
sters reageerden positief. Het onderzoek naar klassieke
varkenspest (KVP) en blaasjesziekte (SVD) verliep in
alle monsters negatief. Waarschijnlijk vormen de wilde
zwijnen ten aanzien van deze virusziekten geen smetstof-
bron voor de omgeving, maar een indicator voor wat in
de omgeving circuleert.

INLEIDING

Bij de georganiseerde varkensziektenbestrijding wordt met
kritische ogen gekeken naar de wilde zwijnen, een categorie
varkens waarop tot nu toe geen geregelde gezondheidscon-
troles zijn verricht. Dat geldt nu bijvoorbeeld ook bij de be-
strijding van de ziekte van Aujeszky.
De kritiek is onder andere afkomstig van:

- de varkenshouders die gemotiveerd de ziekte bestrijden
door middel van vaccinatie en certificatie; zij vinden het
besmettingsrisico te groot;

- de varkenshouders met gewetensbezwaren tegen de ver-
plichte vaccinatie; zij vinden dat uit een oogpunt van
rechtsgelijkheid ook aan de wilde zwijnen beperkingen
moeten worden opgelegd.

Om een antwoord te kunnen geven op de vraag of en in
welke mate de populatie wilde zwijnen op de Veluwe besmet
is met het virus van de ziekte van Aujeszky, is bloedonder-
zoek uitgevoerd in verschillende regio\'s en bij verschillende
leeftijdscategorieën.

Tevens werden twee andere veewetziekten in het onderzoek
betrokken: klassieke varkenspest (KVP) en blaasjesziekte
(SVD).

In Nederland leven wilde zwijnen of in volledig omrasterde
gebieden, zoals de Hoge Veluwe en de Kroondomeinen, of
in de zogenaamde vrije wildbaan, de Veluwe en de Meinweg
(Limburg), die niet volledig omrasterd zijn.
Eigenaren/beheerders van de \'vrije\' gebieden zijn onder an-
dere: Staatsbosbeheer, de Vereniging Natuurmonumenten,
het ministerie van Defensie en particulieren. De coördinatie
van het grofwildbeheer in de vrije wildbaan wordt verricht
door de Vereniging Wildbeheer Veluwe.
In de leefgebieden op de Veluwe verbleven in januari 1994
circa 1400 zwijnen. Enkele maanden later (na de geboorte
van de biggen) waren dat er circa 3500. Om op het gewenste

\' Gezondheidsdiensl voor Dieren in Oost-Nederland, f\'osthiet V. 741)1) AA Deventer.

Overige artikelen

W.A.J.Cromwijk\'\'

niveau, de zogenaamde vastgestelde vooijaarsstand van
circa 700 te blijven, moesten zo\'n 2.800 zwijnen worden af-
geschoten. Daarmee was een potentiële bron voor bloedon-
derzoek beschikbaar.

De beheerders van de verschillende terreinen met wie wij
daartoe contact hebben opgenomen, hebben volledige mede-
werking verieend aan het beoogde onderzoek.
Bij het wildbeheer worden de volgende leeftijdscategorieën
gehanteerd: met een big wordt een varken bedoeld met een
leeftijd van 0-12 maanden; een overioper is 12-24 maanden
oud en een zeug of keiler is ouder dan 24 maanden.

MÜNSTERNAME

Bij de keuze van de te onderzoeken leefgebieden was het van
belang dat daarbij zowel afgesloten gebieden als ook de vrije
wildbaan werden betrokken. Verder was het streven erop ge-
richt leefgebieden in de buurt van varkensintensieve en var-
kensarme regio\'s te bemonsteren.

Om tenslotte ook de logistiek eenvoudig te houden, is uitein-
delijk de keuze gevallen op zes gebieden, weergegeven in
bijgaande tabel I en figuur I.

SEROLOGISCH ONDERZOEK BIJ WILDE
ZWIJNEN OP DE VELUWE

Tijdsch Diergeneesk 1995; 120: 364-5

-ocr page 377-

Tabel 1. Aantal onderzochte monsters per gebied en leeftijdscategorie.

gebied

1

2

3

4 5

6

totaal

biggen

9

(1)24

21

4 5

(1)14

(2) 77

overlopers

13

5

2

3

3

26

zeugen

5

-

-

- (1)1

6

(1)12

totaal

27

(1)29

23

7 (1)6

(1)23

(3)115

Voor de betekenis van de nummers van de gebieden: zie figuur 1.
Tussen haakjes vermeld: positieve uitslagen ziekte van Aujeszky.

De afspraak werd gemaakt dat na afschieten en slachten
bloed uit hart of borstholte werd opgevangen in wijdmondse
kunststof houders; deze werden in de koelkast geplaatst,
waama ongeveer éénmaal per week de monsters door de
Gezondheidsdienst werden opgehaald. Op de houders wer-
den de nummers genoteerd van de wildmerken, die na af-
schieten werden aangebracht. Daarmee lagen gegevens vast
van gewicht/leeftijdscategorie, geslacht en plaats van af-
schot.

Uitgaande van circa 3000 zwijnen, een verwachte prevalen-
tie van 20% en 7,5% onnauwkeurigheid zijn circa 105 dieren
nodig voor een schatting van de prevalentie.

WIJZE VAN ONDERZOEK

Op de Gezondheidsdienst werden de bloedmonsters afge-
draaid; met het verkregen semm werd vervolgens het onder-
zoek op de ziekte van Aujeszky gedaan met de gE-ELlSA.
Het onderzoek op varkenspest en blaasjesziekte werd uitge-
voerd op het ID-DLO (CDI) te Lelystad. Ook hierbij werd
gebmik gemaakt van ELlSA-methodes.

RESULTATEN

Tabel 1 laat zien dat van de 115 onderzochte monsters er 77
afkomstig waren van biggen, 26 van overlopers en 12 van
zeugen (of keilers). Van de 115 bleken er drie positief te zijn
ten aanzien van de ziekte van Aujeszky.
Om te verifiëren dat hierbij geen sprake was van vals-posi-
tieve uitslagen, zijn de betreffende monsters opnieuw getest
in de semm-neutralisatietest. Eén monster was vanwege
toxiciteit niet te beoordelen. De beide andere monsters wa-
ren sterk positief (> 3.6 log).

\'Mil

II I ft

rtiiiiiiiiÉiiii

De positieve monsters waren afkomstig uit de leeftijdscate-
gorie van de biggen (2 van de 77) en van de zeugen (1 van de
12). De onderzochte overiopers waren allen negatief.
De positieve dieren waren afkomstig uit gebied twee
(Nationaal Park de Hoge Veluwe), vijf en zes (resp.
Jachtclub Noord Veluwe bij Nunspeet en ASK bij \'t Harde).
Het onderzoek ten aanzien van klassieke varkenspest en
blaasjesziekte bleek bij alle 115 monsters negatief te verio-
pen.

CONCLUSIE

Het feit dat in totaal drie van de 115 monsters positief bleken
te zijn ten aanzien van de ziekte van Aujeszky, geeft aan dat
de infectiedmk in het beschreven gebied duidelijk lager is
dan bij de gedomesticeerde varkens. De prevalentie in Oost-
Nederiand, geschat aan de hand van een steekproef uit de
RBD-bloedmonsters in 1994, bedroeg 20,8%.
Dat één van de drie positieve monsters werd aangetroffen in
het afgesloten gebied van de Hoge Veluwe, waar de overige
28 dieren negatief bleken te zijn, doet veronderstellen dat het
vims vanuit de omgeving binnen is gekomen, zonder zich te
verspreiden binnen de populatie.

Varkenspest en blaasjesziekte werden niet aangetoond; deze
ziekten komen ook niet voor in de Nederlandse varkenssta-
pel. Het lijkt erop dat we kunnen stellen dat de genoemde in-
fectieziekten vanuit de wilde-zwijnenpopulatie rond de
Veluwe geen bedreiging vormen voor de varkenshouderij in
de omgeving. Hoogstens vormen ze een indicator voor wat
er in de omgeving loos is.

Mede daarom is een herhaling van het onderzoek te zijner
tijd wenselijk.

SUMMARY

Serological investigation on wild swine in the Veluwe re-
gio.

In the second part of 1994, bloodsamples from 115 wild swine are tested for
gE-antibodies to Aujeszky Disease Virus. Three of the bloodsamples reac-
ted positive. The tests for Classical Swine Fever and for Swine Vesicular
Disease were negative in all samples. Perhaps the wild swine do not form a
source of infection to the surrounding area with regard to these viral diseases
but they may play a role as indicator for circulating viruses in the surroun-
ding area.

MICROBIOLOGIE

Referaten

Veterinary Investigation Service, England and Wales.
The VetRec 1994: 135: 221-2.

Gevallen van premature geboorten en van dood-geboorten
konden in verband worden gebracht met jodium-deficiëntie.
Er leek een relatie te bestaan tussen het voorkomen van stille
bronst en van frequent temgkomen enerzijds en tekorten aan
koper, kobalt en selenium (in het bloed) anderzijds bij mnde-
ren.

In de periode januari-mei 1994 werden 3902 gevallen van
verwerpen bij schapen onderzocht. Bij 2380 = 61% bleek
een micro-organisme de oorzaak en wel Chlamydia psittaci
30%, Toxoplasma gondii 21%, Campylobacter jejuni 3%.
De overige 7% kon worden toegeschreven aan infecties van
Listeria monocytogenes. Salmonella speciës, Coxiella bur-
nettii en schimmels.

In het juli maandrapport van de Veterinary Investigation
Centres staan mededelingen over oorzaken van verwerpen
en van fertiliteitsstoomissen bij mnderen en schapen.
Een infectie van Neospora caninum werd vastgesteld bij drie
vmchten afkomstig van een bedrijf waar reeds 30 koeien
hadden verworpen.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 378-

ZOÜNOSEN ALS VOLKSGEZONDHEIDSPROBLEEM

K. Schaapveld en H.F. Treurniet\'\'

Berichten en verslagen

SAMENVATTING
Zoönosen kunnen gedefinieerd wor-
den als infectieziekten die onder na-
tuurlijke omstandigheden, eventu-
eel via insekten, van gewervelde
dieren op de mens worden overge-
bracht. Aan de hand van deze de-
finitie wordt een overzicht gegeven
van in Nederland voorkomende zoö-
nosen. Gegevens over deze groep in-
fectieziekten zijn afkomstig uit gege-
vensbronnen in de humane en de
veterinaire sector. Uit de inventari-
satie komt naar voren dat infecties
door consumptie van voedsel van
dierlijke oorsprong de belangrijkste
oorzaak van zoönosen vormen; naar
schatting hebben jaarlijks ongeveer
420.000 mensen klachten ten ge-
volge van infecties door
Salmonella
en Campylobacter.
De overige bestudeerde zoönosen
vormen in Nederland een beperkt,
maar herkenbaar gezondheidspro-
bleem; door concentratie ervan bij
sommige beroepsgroepen en de be-
staande mogelijkheden van preven-
tie zijn ze voor bepaalde doelgroe-
pen van belang.

INLEIDING

Epidemiologische surveillance speelt
een belangrijke rol bij preventie en be-
strijding van infectieziekten. Een veel
gebmikte definitie van surveillance is
die van Langmuir (1): \'Surveillance is
the continued watchfijlness over the
distribution and trends of incidence
through the systematic collection, con-
solidation and evaluation of morbidity
and mortality reports and other rele-
vant data\'.

Gegevens over infectieziekten kunnen
in het kader van surveillance uit ver-
schillende bronnen afkomstig zijn,
waaronder bijvoorbeeld de aangifte
door artsen, resultaten van laboratori-
umdiagnostiek en gerichte studies on-

\' TNO Preventie en Gezondheid (TNO-PG). Postbus
124. 23m AC Leiden.

der de bevolking. In het geval van zoö-
nosen zijn gegevens afkomstig uit zo-
wel de veterinaire sector als uit de ge-
zondheidszorg in Nederland. Omdat
dit in Nederland voor het grootste deel
gescheiden circuits zijn waarbij wei-
nig gegevensuitwisseling plaatsvindt,
is een volledig overzicht over het vóór-
komen van zoönosen niet aanwezig. In
opdracht van het ministerie van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
onder begeleiding van de Veterinaire
Hoofdinspectie, heeft TNO Preventie
en Gezondheid (TNO PG) daarom een
inventarisatie uitgevoerd om de aard
en omvang van het zoönosenprobleem
in kaart te brengen. In de studie zijn te-
vens knelpunten in de registratie van
zoönosen onderzocht, teneinde sug-
gesties te kunnen doen om in het be-
staande systeem verbeteringen aan te
brengen. Op basis van de onderzoeks-
resultaten, die in rapportvorm versche-
nen zijn (2), wordt in dit artikel een
overzicht gepresenteerd van het voor-
komen van zoönosen in Nederland.

MATERIAAL EN METHODEN
In het kader van de gegevensverzame-
ling werden gesprekken gevoerd met
personen, verantwoordelijk voor of
betrokken bij de registraties binnen
verschillende instanties, vermeld in ta-
bel 1.

Tabel 1: Instanties in de volksgezondheids- en vetennaire sector, betrokken bii de gegevensverzame-
ling inzake zoönosen.

Instanties in de volksgezondhcidssector

Geneeskundige Hoofdinspectie van het Staatstoezicht op dc Volksgezondheid
Inspectie Gezondheidsbescherming/Keuringsdienst van Waren
Referentielaboratorium bacteriële meningitis van het RIVM in het AMC
Referentielaboratorium leptospirose van het RIVM in het KIT
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne
Streeklaboratoria

Instanties in de veterinaire sector

Centraal Diergeneeskundig Instituut
Rijksdienst voor Keuring van Vee en Vlees
Rijks-Kwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwprodukten
Rijksuniversiteit Utrecht, Faculteit der Diergeneeskunde

Stichting Gezondheidszorg voor Dieren met regionale gezondheidsdiensten en Gezondheidsdienst
voor Pluimvee

Veterinaire Dienst, ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Veterinaire Hoofdinspectie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid

Gedurende de inventarisatie werd een
groot aantal gegevens verzameld uit
(jaar)verslagen, onderzoeksrapporten
en niet-gepubliceerde resultaten van
de verschillende instellingen. Een aan-
tal registraties is om praktische rede-
nen buiten beschouwing gebleven,
waaronder die van dierenartsen, huis-
artsen en medisch specialisten, als-
mede de gegevens uit ziekenhuislabo-
ratoria. Behalve incidentie- en
prevalentiecijfers werd infomiatie ver-
zameld over sterfte, ziekteverzuim, ar-
beidsongeschiktheid en ziekenhuisop-
namen ten gevolge van zoönosen. In
aanvulling op de gegevensverzame-
ling werd tenslotte de Nederlandse en
buitenlandse literatuur bestudeerd
voor informatie die eveneens voor de
inventarisatie van belang was.
Informatie werd alleen verzameld over
de zoönosen die voldoen aan de vol-
gende definitie: \'Zoönosen zijn infec-
tieziekten die in Nederiand onder na-
tuuriijke omstandigheden (eventueel
via insekten) van gewervelde dieren
op de mens worden overgebracht.\' De
definitie omsluit een aantal verschil-
lende manieren van transmissie. Zo
kunnen infecties overgebracht worden
door direct contact met levende of
dode dieren, maar ook door contact
met dierlijke produkten als bloed,
urine en faeces; eventueel kan de mens

-ocr page 379-

Tabel 2: Li|stvan bestudeerde zoönosen

Viral Infecties

Hantaanvirus infectie

Influenza

Koepokken

Lymfocytaire choriomeningitis
Rabiës

Bacteriele infecties

Anthrax

Brucellose

Campylobacteriose

Clostridium perfringens infectie

Erysipeloid

Leptospirose

Listeriose

Lyme ziekte

Omithose/psittacose

Pest

Salmonellose
Streptococcosc

Tuberculose (door M. bovis of M. avium)

Tularaemie

Yersiniose

hiennee via de bodem, het water en
planten in aanraking komen. Con-
sumptie van besmet voedsel van dier-
lijke oorsprong is een andere belang-
rijke manier van transmissie. In het
onderzoek zijn alleen de voedselinfec-
ties opgenomen waarbij het betrokken
voedsel van vertebraten afkomstig is
(dus geen schelpdieren, garnalen etc.);
voedselvergiftigingen vallen niet on-
der de definitie aangezien deze door
toxinen veroorzaakt worden. De \'na-
tuurlijke omstandigheden\' in de de-
finitie sluiten de gevallen van infectie
uit die door werkzaamheden in labora-
toria veroorzaakt zijn. Verder zijn zoö-
nosen die door reizigers uit het buiten-
land geïmporteerd worden buiten
beschouwing gebleven. Met uitzonde-
ring van twee schimmelinfecties (mi-
croscopie en trichophytie) zijn schim-
melinfecties en infestaties met ge-
leedpotigen om praktische redenen
niet in het onderzoek betrokken. De
lijst met bestudeerde zoönosen is
weergegeven in tabel 2. In het kader
van dit artikel wordt niet ingegaan op
het ziekteverloop, de diagnose en ver-
spreiding van de verschillende zoöno-
sen bij de mens; hiervoor wordt verwe-
zen naar handboeken (3,4).

RESULTATEN

Op basis van de verzamelde gegevens is
een schatting gemaakt van de incidentie
van de zoönosen bij de mens (tabel 3).
De cijfers geven geen volledig inzicht in
het totaal aantal gevallen van besmetting
onder de bevolking. Voor sommige zoö-
nosen komt uit incidenteel onderzoek

■ M

J _

Parasitaire infecties

Anisakiasis

Ascariasis

Cryptosporidiose

Cutane larvae migrantes (Strongyloides stcrco-
ralis)

Echinococcose

Giardiasis

Pneumokystose

Taeniasis en Cysticercose

Toxocariasis

Toxoplasmose

Trichinose

Rickettsiale infectie

Q-koorts

Vlycotische infectie

mm

Microsporie
Trichophytie

> 1000 Salmonellose, campylobacteriose

belangrijke aanvullende informatie naar
voren over de asymptomatisch of \'griep-
achtig\' verlopende infecties. Zo werd
L.
monocytogenes
in Nederland aange-
toond in de faeces van 77% van een
groep laboratoriumpersoneel; al deze
personen waren klinisch gezond (6).
Ook kwam uit serologisch onderzoek
naar specifieke IgM en IgG-antilicha-
men tegen
C. burnetii naar voren, dat
45,5% van een groep van 857 bloeddo-
noren seropositief was (7). Voor de lint-
womi
Taenia saginata is berekend dat
0,2-0,3% van de bevolking besmet is (8),
terwijl de diagnose door artsen per jaar
slechts ongeveer 30 maal geregistreerd
wordt. Voor deze drie zoönosen valt de
op registratie gebaseerde incidentie in de
categorie 1 -99 gevallen per jaar.

Om inzicht te krijgen in de omvang
van het zoönosenprobleem in Ne-
deriand zijn, behalve geregistreerde
aantallen, de andere in \'materiaal en
methoden\' genoemde indicatoren be-
studeerd.

Uit de gegevens van het Centraal
Bureau voor de Statistiek over sterfte
ten gevolge van (mogelijke) zoönosen
bleek deze minimaal te zijn. In 1986-
1990 zijn per jaar gemiddeld 21 sterf-
gevallen met als doodsoorzaak een
(mogelijke) zoönose geregistreerd,
waarvan 18 ten gevolge van salmonel-
lose.

Sterfte is daardoor geen geschikte in-
dicator om de omvang van het pro-
bleem mee in kaart te brengen.

Cijfers over medische consumptie zijn
afkomstig van de Stichting Informatie-
voorziening Gezondheidszorg (SIG);
hier wordt onder andere het aantal zie-
kenhuisopnamen geregistreerd met de
bijbehorende diagnose (zie tabel 4).
De codering van de infecties is geba-
seerd op de Intemational Classi-
fication of Diseases (ICD, negende re-
visie) van de Wereldgezondheids-
organisatie. Evenals voor de sterftecij-
fers van het CBS geldt dat niet alle ge-
registreerde infecties die hier als zoö-
nosen zijn weergegeven, besmettingen
van dier op mens betreffen. Zoönosen
waannee relatief veel verpleegdagen
zijn gemoeid zijn: salmonellose, liste-
riose, infecties met het lymfocytair
choriomeningitis vims en toxoplas-
mose.

De indicatoren ziekteverzuim en ar-
beidsongeschiktheid ten gevolge van

Tabel 3: zoönosen ingedeeld volgens de geschatte gemiddelde jaarli|kse incidentie in Nederland

< I Infectie met lymfocytair choriomeningitis-virus, rabiës, influenza, koepokken, anthrax,

pest, anisakiasis, tularaemie, trichinose, infectie met Strongyloides, stercoralis
(als zoönose), giardiasis Hantaanvirus-infecties

I -99 Brucellose, leptospirose, listeriose, Q-koorts, Streptococcus suis-infecties, tuberculose
(door M. avium en M. bovis), echinococcose, taeniasis, toxocariasis, ascariasis, infecties
met Trichophyton mentagrophytes, T. verrucosum en Microsporum canis

100-1000 Lyme-ziektc, kattekrabziekte, erysipeloid, voedselinfecties door C. perfringens, omithose,
yersiniose, cryptosporidiose, pneumokytose*), toxoplasmose <

*) Ook pneumokytose is bestudeerd, omdat deze infectie momenteel één van de ineest voorkomende
complicaties is bij HlV-geïnfecteerden (5). Onduidelijk is echter of deze infectie inderdaad tot de
zoönosen behoort; de verwekker ervan, Pneumocystis carinii, komt wel in bepaalde dieren voor
maar deze lijken geen belangrijke bron van infectie voor de mens te zijn. \'

-ocr page 380-

M • P»

Tabel 4: aantallen ziekenhuisopnamen met een mogeli|ke zoOnose als hoofddiagnose. 1986-1990

ICD-code

1986

1987

1988

1989

1990

GVD*)

Bacteriële infecties

003

Salmonellose

979

877

811

888

823

1,6

005.2

C. perfringens

2

0

0

1

0

75,0

021

Tularaemie

0

0

0

0

0

-

022

Anthrax

0

0

0

0

0

-

023

Brucellosen

0

2

3

6

1

14,4

027.0

L. monocytogenes

23

23

18

21

13

29,7

027.1

Erysipeloid

6

6

7

8

4

12,0

073

Ornithose

60

78

59

52

35

15,6

078.3

Kattekrabziekte

50

35

40

32

30

8,2

100.0

Ziekte van Weil

8

14

35

24

26

13,0

100.9

Leptospirose **)

4

3

6

9

24

13,8

Virale infecties

049.0

LCMV

41

33

21

22

17

2,2

051.0

Koepokken

0

0

0

0

0

-

071

Rabies

0

0

0

0

0

-

078.6

Hantaan virus

0

0

0

0

0

-

Rickettsiae

083.0

0-koorts

19

14

10

12

6

10,8

Parasitaire infecties

122

Echinococcose

34

48

39

26

39

13,4

123.0

Taeniasis

4

6

3

1

2

4,3

123.1

Cysticercose

12

4

1

2

5

12,6

124

Trichinose

1

1

1

0

0

20,0

127.0

Ascariasis

6

10

6

5

2

11,5

127.1

Anisakiasis

0

0

0

0

0

-

128.0

Toxocariasis

1

2

1

1

1

9,0

130

Toxoplasmose

105

85

105

76

90

12,5

136.3

Pneumokystose

29

23

34

80

106

17,8

LCMV =
*)

lymfocytair choriomeningitis virus

In de laatste kolom is dc gemiddelde duur van de verpleging (GVD) in dagen voor 1990
weergegeven.

Indien vooreen infectie geen gevallen in 1990 gerapporteerd zijn. is dc gemiddelde ver-
pleegduur van hel eerste daaraan voorafgaande jaar opgenomen waarin wel een of meer ge-
vallen geregistreerd zijn.
Niet nader gespecificeerd.

*)

Opmerking:

Dit artikel is een gewijzigde versie van een artikel \'Zoönosen in Nederland\' dat eerder verscheen in het
Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg (1993; 7: 388-92).

Publikatie in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde geschiedt met toestemming van het Tijdschrift voor
Sociale Gezondheidszorg.

daardoor vaak moeilijk te interprete-
ren. Zo is onbekend wat de omvang is
van de bevolkingsgroep waarop gerap-
porteerde laboratoriumgegevens en in-
cidentiecijfers betrekking hebben.
Vaak wordt laboratoriumonderzoek
herhaald bij dezelfde patiënt, wat tot
dubbeltellingen kan leiden. Gerappor-
teerde micro-organismen hebben bo-
vendien niet altijd tot klachten geleid
en hebben in dat geval geen zoönose
veroorzaakt; zeker bij individuen die
veel met dieren in aanraking komen
bestaat een verhoogde kans op derge-
lijke toevalsbevindingen. Het aantal
bepalingen en bevindingen (waaron-
der ook reeds eerder doorgemaakte in-

zoönose bleken in Nederland niet
bruikbaar om de omvang van het zoö-
nosenprobleem te schatten. De be-
staande registraties laten een derge-
lijke gedetailleerde analyse niet toe.

DISCUSSIE

Om een aantal redenen zijn geregi-
streerde gegevens niet altijd bruikbaar
ten behoeve van informatie over het
voorkomen van zoönosen in Neder-
land. Registraties zijn namelijk vaak
opgezet ter verantwoording van de
diagnostische verrichtingen of ter be-
scherming van vee, maar niet voor de
surveillance van infectieziekten bij de
mens. Laboratoriumgegevens zijn
fecties) is sterk afhankelijk van het in-
zendgedrag van artsen en de be-
palingen die in laboratoria standaard
op ingestuurd materiaal worden uitge-
voerd. Niet altijd is bekend of de gere-
gistreerde infectie, die als zoönose
voor kan komen, ook inderdaad van
een dier afkomstig is; sommige zoöno-
sen kunnen ook van dier op mens en
vervolgens van mens op mens over-
gaan, bijvoorbeeld cryptosporidiose.

Ondanks de beperkingen van het mate-
riaal was het mogelijk een overzicht
van het vóórkomen van zoönosen sa-
men te stellen. Samenvattend kan men
zeggen dat in Nederland jaarlijks bij
mim 1000 mensen een zoönose (vol-
gens de gehanteerde definitie) wordt
gediagnostiseerd, exclusief de geval-
len van voedselinfecties door
Salmo-
nella
of Campylobacter. Uit serolo-
gisch onderzoek en extrapolaties blijkt
dit getal het topje van de ijsberg van
alle zoönotische infecties te zijn.

Voedselinfecties zou men als een af-
zonderlijk probleem kunnen beschou-
wen, een volksgezondheidsprobleem
van grote omvang, waarvoor speci-
fieke bestrijdingsmaatregelen bestaan
of zijn voorgesteld (9, 10, 11, 12). Men
schat dat in Nederland per jaar onge-
veer 420.000 mensen klachten hebben
van een voedselinfectie ten gevolge
van
Salmonella of Campvlobacter
(13).

Al met al zijn zoönosen een herken-
baar probleem voor de volksgezond-
heid, dat belangrijk is vanwege de mo-
gelijkheden voor preventie die er
bestaan en vanwege de kans op uitbrei-
ding bij verslappende aandacht. Ver-
geleken met ziekten die in Nederland
domineren, zoals hart- en vaatziekten,
kanker en andere chronische ziekten,
nemen zoönosen een bescheiden
plaats in. In mindere mate geldt dit ook
voor de positie van zoönosen binnen
het geheel van infectieziekten. In be-
paalde beroepsgroepen echter, anders
dan in de algemene bevolking, zijn
zoönosen wél relatief belangrijk.
Voorbeelden hiervan zijn
Leptospira
hardjo-mÏQcUcs
bij landbouwers,
streptococcose door
Streptococcus
suis
in varkenshouders, slachters en
slagers en Lymeziekte bij boswach-
ters.

Door goede bestrijdingsprogramma\'s
zijn bepaalde zoönosen zeldzaam ge-
worden en andere zelfs al jaren niet

-ocr page 381-

■■ ■ M

iMiiiMlMttiiiiil

meer gevonden, zoals trichinose res-
pectievelijk rabiës; dit wil niet steeds
zeggen dat het betreffende micro-or-
ganisme niet meer aanwezig is in het
dierlijk reservoir. Andere in Nederland
zeldzame zoönosen worden opgelopen
in het buitenland, door contact met
geïmporteerde dieren of in laboratori-
umsituaties, bijvoorbeeld een infectie
met Hantaan-virus of echinococcosis.
Sommige zoönosen blijken in opmars
te zijn, zoals bijvoorbeeld Lymeziekte
(14, 15). Dit kan komen doordat de in-
cidentie van deze ziekten inderdaad
stijgt of doordat er meer op wordt ge-
let, al dan niet vanwege de beschik-
baarheid van nieuwe diagnostische
tests. Een andere reden van toename
(nu en in de toekomst) kan sterkere im-
port vanuit het buitenland zijn, zeker
nu na 1992 de grenscontrole is wegge-
vallen. In 1992 werden drie gevallen
van trichinose aangegeven na het eten
van uit het voormalige Joegoslavië
geïmporteerd besmet vlees. Dier-
ziekten die in Nederland niet meer
voorkomen, zoals bmcellose en tuber-
culose, zouden op deze manier weer
geïntroduceerd kunnen worden.
Zoönosen vormen verder een groeiend
probleem bij AlDS-patiënten en pa-
tiënten bij wie immunosuppressie is
toegepast. Voor deze patiënten kunnen
infecties, die gewoonlijk asymptoma-
tisch verlopen, in een aantal gevallen
zelfs dodelijk zijn, waaronder crypto-
sporidiose en pneumokytose.
Andere zoönosen zullen in de toe-
komst wellicht afnemen, zoals bij-
voorbeeld leptospirose door vaccinatie
van mnderen of voedselinfecties door
de bestralmg van voedsel met gamma-
straling.

Voor het overzicht over het vóórko-
men van zoönosen in Nederland was
het nodig gegevens uit verschillende
bronnen te combineren, waarbij de ge-
gevens niet altijd eenvoudig beschik-
baar bleken te zijn. De infomiatievcr-
zameling leent zich in deze vomi dan
ook niet voor de surveillance van zoö-
nosen. Om de surveillance te verbete-
ren. zal eerst vastgesteld moeten wor-
den welke infomiatie per zoönose
nodig is. Dit hoeft zeker niet meer te
zijn dan momenteel geregistreerd
wordt; het kan ook betekenen dat juist
mulder infomiatie verzameld wordt, of
dat dit op een andere manier zal moe-
ten gebeuren. Globaal zouden de zoö-
nosen. rekening houdend met het ver-
schil in informatiebehoefte per zoö-
nose, in twee groepen ingedeeld kun-
nen worden. Allereerst zijn dit de zoö-
nosen waarvoor vanwege hun
infrequente vóórkomen en/of emst
volledige melding nodig is. Hieronder
vallen de meeste zoönosen die nu wet-
telijk aangifteplichtig zijn volgens de
Wet Bestrijding Infectieziekten en
Opsporing Ziekteoorzaken. Behalve
rapportage wordt in het geval van deze
infecties namelijk ook actie onderno-
men door de GGD onder supervisie
van het Staatstoezicht. Een tweede
groep wordt gevormd door de zoöno-
sen waarbij niet direct actie nodig is
maar waarbij wel de behoefte bestaat
om een indmk te krijgen van het ver-
loop van de incidentie. Gegevens kun-
nen hierbij zowel van gericht epide-
miologisch onderzoek afkomstig zijn
(zoals dat nu plaatsvindt voor voedsel-
infecties (11) als van analyse van be-
staande laboratoriumuitslagen. In het
laatste geval is standaardisatie van
diagnostiek en verslaglegging van be-
lang teneinde interiaboratoriumvaria-
tie te minimaliseren. Als duidelijk is
aan welke informatie behoefte is, met
welke snelheid rapportage plaats moet
vinden en aan welke instanties dit
moet gebeuren, moet er vervolgens
goede gegevensuitwisseling bestaan
tussen (humane en veterinaire) instan-
ties. Een van de manieren om dit doel-
matig te laten plaatsvinden is een net-
werk te vomien tussen de ver-
schillende instanties die op humaan en
veterinair gebied gegevens over zoö-
nosen verzamelen. Een centraal verza-
melpunt, waarbij temgrapportage naar
de verschillende medewerkende in-
stanties plaatsvindt, zou hierin een be-
langrijke rol kunnen hebben.

SUMMARY

Zoonoses can be defined as infectious
diseases that are transmitted from ver-
tebrate animals to man under natural
conditions. Applying this definition, a
review is presented of zoonoses, oc-
curring in the Netherlands. Data about
this group of infectious diseases were
collected from public health and vete-
rinary data sources. From the results of
the inventory it can be concluded that
the major part of the zoonoses is cau-
sed by foodborne infections. It has
been estimated that yeariy a total num-
ber of 42(),(){)() persons suffer from
Salmonella and Campylobacter infec-
tions. The remaining zoonoses under
study were found to be of limited im-
portance for the general population;
because of their concentration in some
professional groups and because of the
availability of preventive measures,
these infections are important in cer-
tain subgroups of the population.

LITERATUUR

1. Langmuir AD. The surveillance of com-
municable diseases of national importance.
N Engl J Med 1963; 268: 182-92.

2. Treurniet HF en Schaapveld K. Zoönosen
in Nederland. Leiden: NIPG-TNO, 1992.

3. Bell JC, Palmer SR. and Payne JM. The
zoonoses. Infections transmitted from ani-
mal to man. London: Edward Arnold of
Hodder and Stoughton, 1988.

4. Benensons AS. Control of communicable
diseases in man, 15th ed. Washington:
American Public Health Association,
1990.

5. Orholm M, Nielsen TL, Molten-Andersen
W, Lester A, and Kolmos HJ. Pneumo-
cystis carinii pneumonia in AIDS patients:
clinical course in relation to the parasite
number found in routine specimens obtai-
ned by fiberoptic bronchoscopy. Scand I
Infect Dis 1992; 24 (3): 301-7.

6. Kampclmacher EH en Noorle Jansen LM
van. Listeriose bij mens en dier in Ne-
derland (1958-1977). Ned Tijdschr
Geneeskd 1979; 123: 557-64.

7. Richardus JH. Q-koorts in Nederland: kli-
nische, epidemiologische en immunologi-
sche aspecten (proefschrift). Delft: Tech-
nische Universiteit, 1985. Dutch Effi-
ciency Bureau Pijnackcr.

8. Knapen F van en Buys J. Lintwormen in
Nederland. Tijdschr Diergeneeskd 1985;
110: 761-70.

9. Hoogenbot)m-Verdegaal AAM en No-
termans S. Incidentie-ondcrzoek voedsel-
vergiftigingen: een nieuwe aanpak. Food
Management 1990;7:25-7.

10. Hoogenboom-Verdcgaal AAM cn Poste-
ma CA. Voedselinfecties. The Practitioner
1990;5:549-54.

I 1. Hoogcnboom-Verdegaal AAM. During M
Engels GB
el al. Epidemiologisch en mi-
crobiologisch onderzoek met betrekking
lol gastro-enleritis bij de mens in de regio\'s
Amsterdam cn Helmond, in 1987 en 1988.
Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksge-
zondheid cn Milieuhygiëne. 1990.
12 Huisman J. Listeria monocytogenes: een
ubiquitair voorkomend micro-organisme
Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133: 1917-8.

13. Hoogcnboom-Verdegaal AAM, During M,
Engels GB
el al. Een bevolkingsonderzoek
naar maag/damiklachtcn in vier regio\'s
van Nederland uitgevoerd in 1991. deel I.
Ondcrzocksmethodick en incidcnticbcrc-
kcning gastro-entcritis. Bilthoven: Rijks-
instituut voor Volksgezondheid en Milieu-
hygiëne. 1992.

14. Naula AP, Kuiper H. Houweling H el al.
Lyme borreliose en bosarbeid. Tijdschr
Soc Gezondheidsz 1991; 69: 9-12.

15. Moll van Charantc AW cn Nauta AP.
Lyme borreliose als beroepsziekte. Tijd-
schrift voor Toegepaste Arbowctenschap
1991:4:2-5.

-ocr page 382-

« n

MEVROUW A.C. W. VERVOORN-MALINOSKY BLOM

ALS JE VEEL DOET, HEB JE VEEL TIJD

Kinderen en een carrière; voor sommige vrouwelijke dierenartsen lijkt dit
een onmogelijke combinatie. Zo niet voor mevrouw Anda Vervoorn-
Malinosky Blom. De inmiddels rustend dierenarts heeft in haar werkend le-
ven praktijk gedaan, heeft een groot dierenasiel in Den Haag herschapen tot
een bloeiende onderneming en heeft tenslotte de politie jarenlang van veteri-
nair advies gediend. Daarnaast heeft zij vier eigen kinderen en een pleegkind
grootgebracht. Voor haar werkzaamheden is zij onderscheiden tot Ridder in
de Orde van Oranje Nassau. Er is maar één periode van vier jaar geweest
waarin zij meende onder \'stress\' te staan: de tijd dat zij niet werkte, maar al-
leen het huishouden deed. \'Als je veel doet, heb je veel tijd\', lijkt wel bijzonder
op haar van toepassing.

Door Sophie Deleu

Anda Malinosky Blom is in 1926 gebo-
ren in Leersum. In 1945 deed ze eind-
examen. Vanaf haar tiende jaar wilde ze
niets liever dan diergeneeskunde stude-
ren. \'Geneeskundige zorg voor het ge-
zelschapsdier bestond toen nauwelijks.
Voor medicijnen waren we aangewezen
op de drogisterij\', vertelt ze. Maar op
aandringen van haar ouders ging ze in
Leiden geneeskunde studeren. \'Als
vrouw deed je geen diergeneeskunde\'.
Halverwege januari 1946 werd
het haar te machtig: \'Ik wilde
tussen de nirkende koeien wer-
ken!\' Het was een definitieve
keus.

Via dr. Hirschfeld kreeg ze als
werkstudent een baan bij TNO.
\'Ik was betrokken bij de opzet
van het Centraal Proefdieren-
bedrijf TNO, waar gewerkt
werd aan genetisch uniform
materiaal\', aldus Anda. \'Op die
manier droeg ik mijn steentje
bij aan de reductie van proef-
diergebmik\'. In januari 1952
studeerde Anda af en trouwde
in september van dat jaar met
een jaargenoot, die zojuist als
militair uit Indonesië temgge-
keerd was.

PRAKTIJK

Van 1952 tot 1958 werkte Anda
in een praktijk op de Veluwe,
aanvankelijk samen met haar
schoonvader en later met haar
man. Het gezelschapsdier was
mmimaal vertegenwoordigd in
deze praktijk. \'Ik ging vooma-
melijk naar zieke koeien, zieke
varkens en varkensveriossin-
werd in 1958 adjunct-inspecteur bij de
Veeartsenij kundige Dienst van het mi-
nisterie van Landbouw en Visserij, het-
geen een binding met het ministerie van
Volksgezondheid impliceerde. De
nieuwe ftinctie bracht een verhuizing
naar Den Haag met zich mee. Anda ves-
tigde zich als vrij dierenarts in het Be-
noordenhout, een gebied waar op dat
moment geen dierenartsen gevestigd
waren. De medische mogelijkheden na-
men toe en ze ondervond veel steun van
de Faculteit der Diergeneeskunde. Een
patiënt met piroplasmosis en één met
een onderkaakparalyse leverden haar
nog twee publikaties in het Tijdschrift
op. In die tijd breidde het gezin zich met
twee kinderen uit.

gen\', vertelt ze. In 1957 deed ze samen
met haar echtgenoot één van de eerste
geslaagde sectio\'s in de praktijk, het-
geen haar een leuke publikatie in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde ople-
verde. Vier jaar deed ze de praktijk met
haar man. Ze kregen twee kinderen.
\'We hadden wel een zogenaamd meisje-
voor-de-dag\', herinnert ze zich.
De heer Vervoom vond de praktijk na
enkele jaren toch ietwat benauwend en

Toen kwam er een impasse in haar car-
rière: \'Met vier kinderen, waarvan één
nierpatiënt en een pleegkind dacht ik me
aan het huishouden te moeten wijden.
Maar dat was een vergissing. Als ik me
in een periode minder goed gevoeld heb,
dan is het in deze tijd. Het huishouden
alleen is veel vemioeiender!\' Al snel
deed Anda dus weer praktijk, maar nu in
het Haags Dierencentrum. Of dat
geen problemen gaf met de op-
voeding? \'Ach, het was wel eens
schipperen\', lacht ze. \'Wij hebben
met een verbouwing welcens aan
dc bchandeltafel gegeten en dan
snel afgeminid voor het spreek-
uur\'. Ze heeft ook de kinderen ge-
vraagd of ze aandacht tekort geko-
men zijn. \'Nee hoor mam. je was
er eigenlijk altijd voor ons\', is
steevast het antwoord.
Ze geeft toe dat het niet altijd
makkelijk is geweest. \'Maar het is
ook een kwestie van willen. Je
moet het natuuriijk goed organise-
ren\'. Haar assistente hielp boven-
dien mee in de huishouding. \'Ik
heb altijd goed personeel aange-
trokken en dat goed betaald. Ik
vond altijd dat als ik werkte, daar
ook andere mensen van mochten
profiteren\'. Anda denkt namelijk
in het groot: \'Je moet je praktijk
goed opzetten, met voldoende ge-
kwalificeerd personeel en goede
materialen. Daamaast dien je je
verplichtingen na te komen. Part-
time werken bestond niet. Je was
speciah- ^r vierentwintig uur voor de prak-
tijk of anders helemaal niet\'.

-ocr page 383-

ASIEL

Anda werkte dus weer met plezier in het
Haags Diereneentmm, waar zij tevens
gedeeltelijk voor de asielzorg verant-
woordelijk was. Ze gaf in die tijd lei-
ding aan de veterinair-technisehe com-
missie van de Nederlandse Vereniging
tot Bescherming van Dieren en partici-
peerde in voorlichtingsprojecten over
het houden van gezelschapsdieren.
\'Boeren weten veel van hun vee, maar
in die tijd wisten burgers nog niet veel
over dieren\'. Het hele vakgebied \'ge-
zelschapsdieren\' stond eigenlijk nog
steeds in de kinderschoenen.
Daar kwam verandering in. In 1973
werd een commissie Nieuwbouw geïn-
stalleerd. Het centmm zorgde inmid-
dels voor zo\'n 3000 dieren per jaar. In
de nieuwbouwplannen was ook
praktijkmimte voorzien: twee behan-
delkamers. één operatiekamer en één
wachtkamer. \'Ik heb toen gepleit voor
de oprichting van een vierentwintig-
uurskliniek\', aldus de praktische vrou-
welijke dierenarts. \'Men durfde dat he-
laas niet aan\'. Ze is dan ook enthousiast
over de opzet van een spoedkliniek in
Amsterdam.

Vanuit het asiel \'Het Haags Dieren-
eentmm\' kwam de voorlichting pas
goed op gang: \'We hielden veel cursus-
sen en vertelden over alleriei zoöno-
sen\'. Anda maakte van de gelegenheid
gebmik en schoolde zich bij op het ge-
bied van vogels en vissen. Verder was
ze als waamemend directrice tevens be-
last met het personeelsbeleid van het
centmm. \'Ik discrimineerde schrome-
lijk\', herinnert ze zich. \'Ik trok altijd
vrouwelijke dierenartsen aan\'. Me-
dewerkers hadden altijd een opleiding in
Bameveld of Horst gevolgd.
De asielzorg was zeer inspirerend. Anda
werkte veel samen met de Faculteit der
Diergeneeskunde. Zo minimaliseerde
zij de gevolgen van een parvo-uitbraak
in samenwerking met Osterhaus. Maar
ook was ze betrokken bij een grote nies-
ziekte-veldproef bij katten. \'Asieldier-
geneeskunde zou een aparte specialisa-
tie moeten zijn\', merkt ze op. Ze is dan
ook gelukkig met de organisatie van een
jaariijkse middag voor asieldierenartsen
door de KNMvD.

Het Haags Diereneentmm nam deel aan
verschillende projecten, zoals \'beper-
king duivenoverlast in grotere bevol-
kingscentra\' en \'onderbrenging verwil-
derde kattenpopulaties\'. Ook toen ze
niet meer bij het centmm werkzaam
was, heeft zij nog lange tijd co-assisten-
ten onderwezen op het gebied van de
asieldiergeneeskunde. \'Er komt zoveel
bij kijken, denk ook eens aan zoönosen
zoals schimmelinfectie en toxoplas-
mose\'.

Al die tijd -\'dat realiseer ik me heel
goed\'- heeft ze natuuriijk wel het voor-
deel gehad dat haar partner ook dieren-
arts was. \'Want tegenslagen waren er
ook\'. De Haagse dierenartsen vonden
dat aan een asiel geen particuliere prak-
tijk verbonden mocht zijn. Dat zou
valse concurrentie zijn, doordat de aan-
loop die een asiel nou eenmaal heeft, als
vanzelfbij de praktijk zou blijven han-
gen. Het effect was echter eerder tegen-
gesteld. want de dieren met een slechte
prognose of van eigenaren zonder geld,
werden wel door de dierenartsen in de
omgeving \'naar het asiel\' gestuurd.
Veel van de werkzaamheden waren
derhalve toch liefdewerk/oud papier.
Toen Anda na vijftien jaar afscheid nam
(in 1985) kon zij de praktijk niet verko-
pen. De bestaande kliniek was onlos-
makelijk met het asiel verbonden en
zou niet meer in particuliere handen ko-
men. \'Een hele strop, want ik had im-
mers wel een praktijk betaald toen ik bij
het centmm ging werken\', legt ze uit.

POLITIE

De Haagse politie vroeg haar in 1980
om naast haar bestaande werk de werk-
zaamheden in verband met het honden-
en kattenbesluit te begeleiden. Dat bete-
kende een zeer gevarieerde baan: van
de controle van trimsalons tot de inbe-
slagname van een stel vossen dat op een
flat gehouden werd. Anda: \'Ik vond dit
ontzettend leuk werk, het was afwisse-
lend en ik kwam met de vreemdste vo-
gels in aanraking\'. In deze functie had
ze namelijk contact met alle mogelijke
figuren die zich met dieren bezighiel-
den. Ze hield dit uiteindelijk tien jaar
vol. \'En nu ben ik aan het genieten van
mijn pensioen\', lacht ze. Want ook voor
de toekomst werd gezorgd. \'Ik heb al-
tijd de volle premie van het pensioen-
fonds betaald en mij bovendien goed
verzekerd voor arbeidsongeschiktheid\'.
Gewoon mstend dierenarts zijn gaat
haar goed af, maar ze blijft enthousiast.
Zo bezoekt ze elk jaar de landelijke dag
Vrouwelijke Dierenartsen en ze zou
\'puur voor het plezier\' de cursus
Veterinaire Apotheek willen volgen.
\'Dat is voor mij natuuriijk niet meer no-
dig, maar het is zo goed dat het tegen-
woordig in PAO-verband georgani-
seerd wordt\'. In haar tijd was de
apotheek niet veel meer dan een kast
met passende opstand.
Een groot verschil met vroeger maakt
ook de manier waarop tegen euthanasie
van gezelschapsdieren wordt aangeke-
ken. Toen Anda bij het centmm ging
werken, werden de af te maken dieren
vergast. \'Daar ben ik meteen vanaf ge-
stapt. Ik vind dat een dierenarts de eu-
thanasieën zelf moet doen, met midde-
len van goede kwaliteit\'.

GEEN CENTIMETER
Op de vraag waarom zij na het afsluiten
van haar carrière, evenals haar man, het
lidmaatschap van de KNMvD heeft op-
gezegd, antwoordt ze: \'Het element van
belangenbehartiging is niet meer zo be-
langrijk voor ons. Bovendien willen wij
nu eens andere aspecten van het leven
in ogenschouw nemen, ons niet altijd
meer op de diergeneeskunde richten\'.
Het leven kent naar de mening van de
Vervooms verschillende fases die alle-
maal een andere belangstelling vragen.
\'Neemt niet weg dat wij ons gedurende
veertig jaren best konden vinden in de
Maatschappij voor Diergeneeskunde\',
besluit ze.

Op haar carrière kijkt Anda met plezier
temg. \'Vooral het feit dat ik onderschei-
den ben op grond van mijn werkzaam-
heden. iets bijzonders voor een vrouw,
doet me veel goed\', zegt ze. Anda is
Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Ook haar man viel een onderscheiding
te beurt: OtTicier in de Orde van Oranje
Nassau. De beide oorkondes prijken in
de gang.

Anda Malinosky Blom is het levende
bewijs dat vrouwen voor geen centime-
ter hoeven onder te doen voor een man:
\'Alsje maar laat zien datje het kunt!\'

-ocr page 384-

Diergeneeskundig Nederland heeft tijdens het afgelopen Jaarcongres een eerste aanvang gemaakt om generiek te
discussiëren over de toekomst van de diergeneeskunde in de snel om ons heen veranderende samenleving. Een aan-
tal vraagpunten die vooraf konden worden geformuleerd, zijn in deze publikatie weergegeven. De lezingen die op
het Jaarcongres 1994 zijn gehouden en in de komende afleveringen van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde zul-
len worden gepubliceerd, gaan in op deze vragen.

SAMENSPEL

Voortgaande specialisatie vraagt op den duur steeds dwingender om haar
complement, namelijk de aanwezigheid van generalisten, mensen die het ge-
heel trachten te overzien. In de varkenshouderij bijvoorbeeld blijkt dat het
fokken en mesten op één bedrijf veel voordelen heeft, óók voor het werkple-
zier van de varkenshouder. Er treedt verarming op als we taken uit elkaar
trekken. In zijn oratie merkte Grommers (1) op dat het van levensbelang is bij
het denken over en handelen met dieren, uit te gaan van een totaalbeeld van
het levende geheel. De beleving van de mens-dier relatie nu en in de toekomst
vormt het onderwerp van mijn bespiegeling.

Door J.M. Wijsmuller

In mijn behandeling van het congres-
thema heb ik voor een denkrichting ge-
kozen die, als u deze volgt, in 2002 uit-
gegroeid zou kunnen zijn tot een solide
praktijk. Trefwoorden die bij deze
richting horen zijn: samenspel, intrin-
sieke waarde van het dier, ruimte voor
soortspecifiek gedrag, integriteit, geen
symptomatische maar preventieve
zorg, ethisch normbesef welzijn. Bij
mijn lezing bij het jaarcongres heb ik
getracht doormiddel van dia\'s impres-
sies op te roepen die aanleiding kun-
nen zijn tot nadere reflectie. In dit arti-
kel zal ik beknopt de items weergeven.
Het anthroposofische denken, waarbij
de mens zichzelf in het middelpunt
stelt en het dier eenzijdig gebruikt en
benut, kan er toe leiden dat het dier
zich tegen die mens keert zoals dat ook
bij het milieu het geval is. Rozemond
(2) noemde dat in zijn oratie een ont-
aarding van de dynamische mens-dier
relatie. Dat onjuist cn falend handelen
aanleiding kan zijn tot aantasting van
milieu en dieren en verlies van schoon-
heid bewerkstelligt, wordt duidelijk
getoond als men de problematiek van
met olie besmeurde zeevogels over-
denkt.

Als voorbeeld van niet-medisch geïn-
diceerde operatieve ingrepen noem ik
het omstreden staart-couperen bij
paarden. Belangrijker dan de wet die
het coupeerverbod oplegt, is de menta-
liteit die vanuit een vereniging en haar

leden een praktijk na rijp beraad zou
kunnen doen wijzigen. Numan (3)
stelde het couperen al in 1826 ter dis-
cussie. Zal een trekpaard-veulen in
2002 nog gecoupeerd worden? Het
couperen van biggen kan het staartbij-
ten niet voorkomen. Van Riessen (4)
stelde dat het verwijderen van de staart
van pasgeboren biggen op geen enkele
wijze de oorzaak van hun narigheid
wegneemt.

Het aangebonden staan van zeugen
brengt afwijkend gedrag teweeg, on-
der andere stereotypieën, een thema
waarop de bioloog Wiepkema (5) tij-
dens het jaarcongres 1991 nader in-
ging. Een scheve onderkaak is een
gevolg van het stang- of kettingbij-
ten dat ik (6) in de veterinaire stu-
dentenalmanak van 1983 opmerkte.
Bevordering van het soortspecifieke
gedrag, zoals wroeten en exploreren
door het type huisvesting en de voe-
deringswijze (7), is van belang; etho-
logie, gedragsleer dus, dient een
plaats te hebben in zowel opleiding
als nascholing, onder andere om tij-
dig knelpunten in de houderij te kun-
nen onderkennen. Runderen kunnen
bijvoorbeeld in een ligboxenstal, een
potstal of een kruising van beide ge-
houden worden. De invloed van lig-
bedding, ruimte en vloer is van bete-
kenis op het welzijn van de dieren. Is
pemianente stalhuisvesting juist?
Als de melkrobot dit zou vereisen,
moeten wij als veterinairen hier dan
aan meewerken? Zullen kinderen in
of na 2002 een koeloze wei aantref-
fen\'.\'

Tijdschrift voor D i i: r g i; n i; i; s k u n d i:, I)hi;l 120, Juni, A f l e v i. r i n g 12, 1995

372

-ocr page 385-

■I I M

üHtoüi

Een Tigeon, een kmising van een tijger
met een leeuw, werd in 1926 in de
Londense dierentuin door Kokoschka
geschilderd; een speling der natuur.
Een scheit, een chimaera, dat wil zeg-
gen een ent-bastaard met schape- en
geiteweefsel, een kunstprodukt dus,
haalde de krant. Waarom nemen wij
geen genoegen met wat de natuur ons
biedt? Waartoe willen wij herschep-
pen?

De problematiek van het genetisch
manipuleren hoort zeker thuis bij onze
bezinning; de stier Herman doet in dit
opzicht veel stof opwaaien. Waartoe
genetisch manipuleren? Voor bijzon-
dere medicamenten of toch voor pro-
dukticverhoging? Is er behoefte aan,
zijn er altematieven? Moet een eenzij-
dig begrepen economisch motief
steeds de doorslag geven? Bij onze
wijze van omgaan met dieren is het
van belang rekening te houden met
toekomstige generaties en andere cul-
turen. Kunnen we de westerse mono-
loog vermimen tot een dialoog op we-
reldschaal? Ook hier geldt: samenspel!
Met de erkenning van de intrinsieke
waarde van het dier wordt tot uitdmk-
king gebracht dat de mens rekening
wil houden met de fundamentele be-
langen van het dier. Het welzijn van
dieren is daarvan een belangrijk onder-
deel. Van meer betekenis is het belang
om op een soortspecifieke wijze tc le-
ven, waarbij het dier er naar streeft zijn
eigen integriteit, zijn eigen heelheid en
gaafheid te behouden, zodat het zich
zelfstandig (autonoom) kan handha-
ven in het leefmilieu. Ik wil hierbij nog
benadrukken dat het soortspecifieke
gedrag een aspect is van zijn gaafheid,
dus van zijn integriteit. De pluimvee-
houderij laat zien hoe het dier tot louter
instrument gereduceerd wordt, het-
geen tot verstoring van de dier-mens
relatie voert en waarbij de intrinsieke
waarde van de kip miskend wordt en
dus haar integriteit wordt aangetast.
Het zoeken naar en bevorderen van
wegen waarbij de relatie mens-land-
bouwhuisdier een sociale relatie blijft,
is welzijns-bevorderlijk voor zowel
dier als mens. De industrialisering van
de \\eehouderij leidt daarentegen tot
vervreemding van mens en dier.

Verantwoord diergeneesmiddelenge-
bruik., wat onder andere door de FIDIN
(8) bepleit wordt, is een belangrijk
aandachtsveld. Ten aanzien van het

Europees non-vaccinatiebeleid dient
het volgende te worden aangetekend:
als er bij een uitbraak van een besmet-
telijke ziekte géén ringentingen meer
gebmikt mogen worden, kan dit bete-
kenen dat er meer dieren het slacht-
offer van het
\'stamping ow/\'-systeem
worden. Dit is bijvoorbeeld in Duits-
land het geval.

Ziehier een ethisch probleem, zowel
ten aanzien van de betrokken dieren
als voor de getroffen veehouders.
Middelen die aangewend worden om
lijden te voorkomen of te verzachten,
hebben hun betekenis. Maar natuuriijk
dient voorop te staan dat ziekten
vooral door hygiënische en zoötechni-
sche maatregelen voorkomen moeten
worden. Huisvesting en voeding (7),
evenals omgang met dieren in over-
eenstemming met het soortspecifieke
gedrag, zijn daarbij essentieel. Bij de
fokkerij is aandacht voor weerstand en
voorkoming van erfelijke gebreken
belangrijk en dat vraagt extra aandacht
van veterinairen. Bijvoorbeeld de dik-
bilfokkerij, waarbij vanuit de commis-
sie ethiek (9) gewezen is op de speci-
fieke verantwoordelijkheid om een
normaal geboorteproces te bevorde-
ren. Als ik mijn oor goed te luisteren
heb gelegd, zijn vele praktici het hier-
mee eens.

Binnen de opleiding tot dierenarts, niet
alleen tijdens de basisopleiding maar
ook tijdens de differentiatie- en specia-
lisatiefase, is het belangrijk conse-
quent het thema van de intrinsieke
waarde van het dier aan de orde te stel-
len. Bij nascholing en in Groepen en
Afdelingen mag hier meer aandacht
aan besteed worden. Ook gedachten-
wisselingen over dit thema met andere
groeperingen (bijvoorbeeld landbouw-
kundigen, kynologen, keurmeesters
etc.) moeten gestimuleerd worden.

Samenspel tussen mens en dier is in
feite niets nieuws en wordt al eeuwen
bedreven. Dc herdershond, dc speur-
hond, de jachthond, maar ook de os
voor de ploeg, het paard voor de post-
koets etcetera, zijn beelden waarbij ge-
bmik gemaakt wordt van het dier,
maar waarbij meestal ook een relatie
tussen mens en dier aanwezig was en
is. De veehouder, die de primair ver-
antwoordelijke voor zijn dieren is,
heeft wel degelijk van huis uit een rela-
tie met zijn dieren. De dierenarts is zijn
adviseur en \'instrument\' om ziekten te
voorkomen of zonodig (mogelijk?) te
genezen. Bij de vooriichtingen advise-
ring zal de dierenarts ook steeds de be-
langen van mens en dier moeten die-
nen en dus ook een goede relatie tussen
beide moeten bevorderen. Bij de inten-
sieve veehouderij staat deze relatie he-
laas op de tocht.

In diverse omstandigheden wordt er
van veterinairen een handtekening ge-
vraagd. Denk aan vaccinaties, aan de
vleeskeuring en aan beleidssituaties.
Het is van groot belang dat deze hand-
tekeningen bemsten op vakkundige
kennis en toepassing en dat deze ook
ethisch verantwoord gezet worden. Ik
denk dat naast de ethische verantwoor-
delijkheid die veterinairen als beroeps-
groep hebben, de ethische verantwoor-
delijkheid van de individuele dieren-
arts niet mag verslappen. Bij deze pro-
blematiek hoort ook de vraag waar
welke verantwoordelijkheid thuis-
hoort.

De mens en het dier in hun waarde er-
kennen. leidt tot normbesef Tot be-
sluit deze twee stellingen:

I Ethisch nomibesef dient geïnte-
greerd te zijn in het beroepsmatig
denken en handelen nu, in 2002 en
ook daama!

II Puur instmmentele opvattingen
schieten tekort om de werkelijkheid
van zowel mens als dier, alsmede de
mogelijkheden in hun onderiinge
relatie tot volle ontplooiing te laten
komen.

LITERATUUR

1. Grommers FJ. Overvragen: mei de beide be-
nen op de grond blijven en een stap vooruit
doen. Tijdschr Diergeneeskd 1993: 118:
207-12.

2. Rozemond H. Hominum animaliumque sa-
luti. Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114: 65-
75.

3. Numan A. Handboek der genees- en verlos-
kunde van het vee 1826.

4. Riessen HA van. Besluiten en aanbevelingen
van de F\'.V.K. inzake hel welzijn van dieren.
Tijdschr Diergeneeskd 1979; 104:877-85.

5. Wicpkema PR. Over belasting van ons vee.
Tijdschr Diergeneeskd 1992: 117: 141-5.

6. Wijsmuller JM. Ethische grenzen bij het
houden cn behandelen van nutsdiercn.
Veterinaire studentenalmanak 1983: 25-7.

7. Plagge G. Invloed van voersoort- en ver-
strekking op welzijn zeugen. Praktijk-
onderzoek varkenshouderij 1994; 8: 3.

8. FlDIN-standpunt over de positie van dierge-
neesmiddelen in de diergezondheidszorg
maart 1994.

9. Commissie Ethiek. RunderdikbiUokkcrij en
-houderij. Tijdschr Dierueneeskd 1987; 112:
1I33-6.

-ocr page 386-

Op de drafbaan van Drachten is op 5
mei het tweede Happy Horse Festival
gehouden doorde Lionsclub Drachten.
Naast allerlei activiteiten en shows
stonden er tien koersen rnet uitste-
kende bezetting op het programma.
Vooral de achtste koers leverde voor
een groot deel van het publiek span-
nende momenten op. De koers werd
verreden door negen dierenartsen.
Wim ten Brinke, Herman Boerrigter,
Klaas Sietse Broersma, Evert Dolfijn,
Gé Nijhof, Hans de Nooy, Anton van
der Paauw, Julius Peters en Rob Back
bonden met elkaar de strijd aan. Han
Hage kon wegens ziekte niet meedoen.
- Wij wensen hem een voorspoedig
herstel toe. -

De koers was reeds voor de start al
spannend. Wim ten Brinke en Klaas
Sietse Broersma raakten elkaar en de
sulky van Broersma sloeg over de kop.
Zowel paard als rijder kwamen met de
schrik vrij. De koers werd afgeblazen
en er werd opnieuw gestart. Dc dieren-
artsen hadden er met hun paarden zin
in en het werd een spannende koers
over 2040 meter. Voor Hernian
Boerrigter met zijn eigen Interest BP
was de vreugde van korte duur, want
hij werd wegens galopperen uit de
koers genomen.

•I I it

De Drachtense dierenarts Anton van
der Paauw was heel slim aan de buiten-
kant van het veld gestart en nam me-
teen na de eerste bocht de kop met
Famous Skoatten. Hij liet de voor-
sprong van een enkele lengte niet meer
los en won dus de Hynstedokters-prijs.
Vlak achter de winnaar kwamen de
overige pikeurs dicht bijeen op de fi-
nish af en Wim ten Brinke werd met

HYNSTEDOKTERS-PRIJS

Doelstelling van de prijs is het stimule-
ren van eigen, wetenschappelijk onder-
zoek bij gezelschapsdieren door studen-
ten diergeneeskunde in het laatste jaar

Future David tweede. Evert Dolfijn
eindigde met Daniel Hanover als
derde. De winnaar van de vorige
Hynstedokters-prijs, Hans de Nooy,
werd met Fyvonne Promise vierde.
Omdat de opbrengst van dit paarden-
feest naar manége \'Onder de Linde\'
ging, was het voor hem toch een fees-
telijk gebeuren. In deze manége leren
bijna honderd gehandicapte kinderen
paardrijden. Hans de Nooy kan met
een goede opbrengst weer veel wensen
voor deze kinderen in vervulling doen
gaan.

WALTHAM AWARD 1995

DE AANWEZIGHEID VAN SCHIMMELS
OP DE VACHT VAN SHOWKATTEN

Rob van de Louw heeft op 21 april de VValtham Award gekregen voor zijn on-
derzoek naar de aanwezigheid van de schimmel \'Microsporum Canis\' op de
vacht van showkatten. Deze prijs is een initiatief van de N\'akgroep
Geneeskunde van Gezelschapsdieren van de Rijksuniversiteit Utrecht en de
VValtham Veterinaire Service. Jaarlijks gaat de award naar de student dierge-
neeskunde die de beste afstudeerscriptie heeft geschreven over de genees-
kunde van gezelschapsdieren.

van hun studie. Van de Louw onder-
zocht 99 katten zonder zichtbare huid-
problemen op een show in Zuidlaren in
november 1992. Geen van de katten had

-ocr page 387-

Microsporum Canis. Wel had 91% sa-
profytaire schimmels op de vacht, het-
geen zeer waarschijnlijk kan worden be-
schouwd als een normale vachtflora. De
onderzoeker kwam tot de conclusie dat
kans op besmetting met genoemde
schimmel op een kattenshow in
Nederland zeer klein is. Deze uitkomst
is verrassend omdat tot nu toe werd aan-
genomen dat heel wat katten in ons land
de schimmel zouden dragen. Van de
Louw vindt de conclusie extra opmerke-
lijk omdat 75% van de onderzochte kat-
ten bestond uit langharige en half lang-
harige dieren, die volgens de literatuur
een grotere kans hebben op een infectie
met Microspomm Canis dan kortharige
soortgenoten. Van de Louw stelt dat
verder onderzoek noodzakelijk is ten-
einde een reëel beeld te krijgen van de
gehele raskattenpopulatie in Nederland.
De jury, met als voorzitter prof dr. J.E.
Gajentaan, roemt de winnende studie
vooral omdat deze heeft gezorgd voor
een aantal nieuwe gegevens die van
praktisch belang zijn. Van de Louw on-
derzocht alle monsters zelf De jury
spreekt dan ook van een \'duidelijk zelf
uitgevoerd onderzoek\', dat vorm kreeg
in \'een helder verslag\'. In het kader van
zijn eindstudie liep Van de Louw een
speciale cursus schimmel-detemiinatie
in het Rotterdamse Dijkzicht Zieken-
huis.

.. .rjj^k»-^ rk. * •

Prof. dr. J.G. van Logtestijn

(Vakgroep Voedingsmiddelen van
Dieriijke Oorsprong) heeft op 19 mei
1995 een ere-doctoraat van de Uni-
versiteit van Helsinki ontvangen, we-
gens bijzondere verdienste voor de ve-
terinaire hygiëne. Deze onder-
scheiding werd aan hem uitgereikt
door het College of Veterinary
Medicine te Helsinki, Finland.

Prof. dr. D.A.A. Mossel, voorzitter
van de Professor Dr. Christiaan
Eijkman Stichting, heeft op 26 april
1995 een ere-doctoraat van de Uni-
versiteit van Leon in Spanje ontvan-
gen. \'Professor Mossel bas delivered
an Address on the cardinal contribu-
tion of Academic Education in Ve-
terinary Public Health to the effica-
cious protection of the Immunocom-
promised Consumer of Food of
Animal Origin.\'

Prof. dr. ir. A.A. Dijkhuizen, verbon-
den aan de Landbouwuniversiteit in
Wageningen, is benoemd tot Honou-
rary Lecturer (gasthoogleraar) aan de
Massey University in Palmerston,
Nieuw Zeeland. Hij zal daar onderwijs
gaan verzorgen op het gebied van de
economische aspecten van dierziekten
en dierziektebestrijding en een bij-
drage leveren aan het opzetten en be-
geleiden van onderzoek op dit terrein.

RECTIFICATIE

Abusievelijk werd in het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde,
1995; 120 (10): 302-3, vermeld
dat de Stichting Brooke Hospital
gevestigd is te Deume. Dit is niet
het geval.

Voor meer informatie over deze
stichting kunt u contact opnemen
met drs. C. de Gier, De Erven 32,
1151 AT Broek in Wateriand, tel.:
02903-1208 of met mevrouw
Dijkstra, tel.: 020-6275182, te
Amsterdam.

ERE-DOCTORATEN EN BIJZONDERE
BENOEMINGEN

GEHOORD
Minister A. Jorritsma van het minis-
terie van Verkeer en Waterstaat bij
de heropening van een dierenkliniek:
\'Dat een praktijk zich profileert is
een goede zaak, maar doe dat in goed
samenspel met de andere beroepsge-
noten, want je hebt elkaar hard no-
dig.\'

Ingezonden brieven

Geachte redactie.

Het siert collega Tolhuysen dat hij ons
omgaan met het denken door middel
van enkele citaten weet te verduidelij-
ken. Maar het doet wel pijn als de mooie
dichtregel van Goethe niet juist wordt
geciteerd. Wat collega Tolhuysen be-
doelt luidt:

Und wer nicht denkt
Dem wird\'s geschenkt
Der hat es ohne Sorgen!

enniet \'der wird es geschenkt\'. \'Wem\'
schenk je iets? \'Dem\', derde naamval,
dativus.

Prof dr. E.H. Kampelmacher

-ocr page 388-

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie dr. A.A.
Stokhof bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Bij een routine-onderzoeic van een drie
maanden oude boxer-pup wordt aan de
linieer thoraxwand een souffeltje ge-
hoord. De pup is ogenschijnlijk kem-
gezond en goed ontwikkeld. Wat die-
nen we in zo\'n geval de eigenaar te
adviseren?

ANTWOORD:

Voordat de praktijkvraag kan worden
beantwoord moet een aantal aannames
gemaakt worden. Ik ga er daarom maar
van uit dat het bijgemis de enige afwij-
king is die bij het lichamelijk onder-
zoek door de dierenarts is vastgesteld.
Ook neem ik aan dat alleen een alge-
meen onderzoek is verricht, gevolgd
door het nauwkeurig beluisteren van
het hart, zowel op de linker als rechter
thoraxwand. De aanduiding souffeltje
betekent dat de intensiteit van het ge-
hoorde bijgemis als gering wordt be-
schouwd en het punctum maximum
zich op de linker thoraxwand bevindt.
Om de vraag goed te kunnen beant-
woorden enkele opmerkingen over
hartauscultatie.

Hartauscultatie

Bij het beluisteren van het hart moet
steeds worden onderscheiden of een
bijgemis cardiaal of extracardiaal is.
Om dit vast te stellen, kan de neus wor-
den dichtgehouden tijdens het luiste-
ren. Wanneer we mogen aannemen dat
het bijgeruis cardiaal is, moet men re-
aliseren dat dit zowel functioneel, dat
wil zeggen niet gepaard gaande met
anatomische afwijkingen, of patholo-
gisch kan zijn, waarbij dus een hartaf-
wijking ten grondslag ligt aan het bij-
gemis.

SOUFFELTJE BIJ BOXER-PUP

Functionele gemisen treden bijvoor-
beeld op wanneer abnormale turbulen-
tie van bloed optreedt als gevolg van
een verminderde bloedviscositeit, zo-
als bij anemie, of een toegenomen
stroomsnelheid hetgeen verstoring van
het normale laminaire stroompatroon
kan veroorzaken, zoals bij koorts of
hyperthyreoidie.

Aangezien het voor de interpretatie
van het bijgemis van groot belang is of
het bijgemis alleen systolisch, continu
of alleen diastolisch is, moet de eerste
harttoon evenals de tweede harttoon
worden onderscheiden. Daama is het
mogelijk uit te maken op welk moment
in de hartcyclus het bijgemis wordt ge-
hoord. De interpretatie van een bijge-
mis kan aan de hand van deze indeling
worden verricht en ziet er summier
weergegeven aldus uit.

Systolisch bijgeruis
Bij een systolisch bijgemis moet on-
dermeer worden gedacht aan de moge-
lijkheden anemie, congenitale en ver-
kregen afwijkingen. In dit geval zijn de
congenitale afwijkingen vanzelfspre-
kend het meest waarschijnlijk, waarbij
een congenitale mitralis insufficiëntie,
een aorta stenose en een ventrikel sep-
tum defect goede kanshebbers zijn

Diastolisch bijgeruis
Een diastolisch bijgemis wordt altijd
als pathologisch aangemerkt. Als een
diastolisch bijgemis wordt gehoord,
komen ondermeer een persisterende
ductus arteriosus (ductus Botali), een
mitralis stenose en een aorta insuffi-
ciëntie in aanmerking. Als diastolisch
bijgemis moet ook het optreden van
een gallopritme worden beschouwd.

^^ÊmmmÊÊÊÊÊÈÊm

Twee typen gallopritme komen dan in
aanmerking en wel S3 en S4.
Bij een S3-galop moet rekening wor-
den gehouden met een volumebelas-
ting van de linker ventrikel, ventrikel
dilatatie en systolische dysfunctie. Bij
een S4-gaIop moet rekening worden
gehouden met linker ventrikel hyper-
trofie, hypertrofische cardiomyopathie
of restrictieve cardiomyopathie resul-
terend in een diastolische dysfunctie.
De hypertrofische cardiomyopathie
evenals de restrictieve komen nage-
noeg alleen voor bij de kat.

Behalve het vaststellen op welk mo-
ment in de hartcyclus het bijgemis
wordt gehoord, is ook de kwaliteit van
het bijgemis van belang. Hiermee
wordt bedoeld of men bijvoorbeeld te
maken heeft met een muzikaal of flui-
tend geluid, zoals soms bij een mitralis
insufficiëntie kan worden gehoord of
een heel rauw geluid, hetgeen kan pas-
sen bij een stenose.

Ook dient men vast te stellen waar het
punctum maximum van het bijgemis
zich bevindt. Hiermee wordt bedoeld
de plaats op de thoraxwand waar het
bijgeluid het beste hoorbaar is.
Wanneer men dit heeft vastgesteld,
kan het worden vergeleken met de nor-
male plaats van de klepgebiedcn.
Wanneer nu het punctum maximum
samenvalt met een bepaald klepge-
bied, moet men er rekening mee hou-
den dat door de betreffende klep het
bijgemis wordt opgewekt.

Aangezien het hier om een boxer-pup
gaat, is de kans dat we te maken heb-
ben met een aorta stenose vrij groot,
aangezien dit ras wordt geacht tc zijn
gepredisponeerd voor deze afwijking.
Met behulp van bovengenoemde pun-
ten kan de eigenaar op de hoogte ge-
steld worden van de mogelijke achter-
gronden van het bijgemis. Wanneerde
overige onderzoeksresultaten als nor-
maal worden beschouwd en de enige
afwijking genoemd souffeltje op de
linker thoraxwand is, lijkt een con-
trole-onderzoek na verioop van tijd ge-
wenst teneinde na te gaan hoe de situ-
atie zich ontwikkelt.

-ocr page 389-

F.A. Meijer, SR 342/94: 40pp.

In deze scriptie, geschreven in de
Engelse taal, worden na een bespre-
king van de literatuur de resultaten
vermeld van de frequentie van voorko-
men en van de emst van de letsels van
de ziekte van Mortellaro (dermatitis
digitalis) op twee bedrijven met onge-
veer 60 melkkoeien. Op elk bedrijf
werden waamemingen gedaan bij 47
dieren. De observatieperiode liep van
september 1992 tot juli 1993. De
koeien behoorden tot het Holstein-
Friese of Fries-Hollandse veeslag.

Om de afwijkingen aan de poten te be-
schrijven werd een classificatiesys-
teem gebmikt, ontworpen door A.
Koopman (Dermatitis digitalis, a
Clas-
sification system. scriptie 1993). Er
worden met deze methode vijf ziekte-
beelden onderscheiden, te weten acute
laesies, acute laesies met ulceraties,
genezen acute laesies, niet te classifi-
ceren laesies en gezond.

Met dit systeem als leidraad werd de
incidentie en de prevalentie per poot
bepaald. Van ieder mnd werd voorts
genoteerd de pariteit, het stadium van
de lactatie, de partusdatum en de
maand van het jaar. Iedere maand wer-
den de bedrijven bezocht. De achter-
poten werden bekeken en de voorpo-
ten steekproefsgewijs en voorts indien
nodig. Evaluatie van de resultaten ge-
schiedde met statistische methoden.

DERMATITIS DIGITALIS, AN EPIDEMIOLOGICAL SURVEY

Het volgende kon worden geconclu-
deerd:

- er komen meer processen voor aan
de achterpoten dan aan de voorpo-
ten;

- er zijn geen verschillen tussen de lin-
ker en de rechter ledematen;

- in het begin van de stalperiode ziet
men de meeste veranderingen;

- er zijn wat betreft incidentie en pre-
valentie weinig verschillen ten aan-
zien van de pariteit; jonge dieren lij-
ken iets minder gevoelig;

- de meeste laesies ziet men op het
hoogtepunt van de lactatie.

Te vermelden valt uit het literatuuron-
derzoek dat de aethiologie van de
ziekte van Mortellaro nog steeds niet
duidelijk is. Aan bepaalde Spiro-
chaeten species en aan Campylobacter
faecalis wordt betekenis toegekend.

OVINE ENZOOTISCHE ABORTUS; CHLAMYDIA PSITTACI
ALS OORZAAK VAN ABORTUS BIJ HET SCHAAP

A.M.C. Kastelein, SR/353/94: 63 pp.

Het referaat bestaat uit twee delen:
In deel 1 wordt op basis van een litera-
tuurstudie een overzicht gegeven van
de geschiedenis van Enzootic Ovine
Abortion (OEA), worden de eigen-
schappen van de verwekker (Chlamy-
dia psittaci) besproken, wordt inge-
gaan op de pathogenese, de patho-
logie, de klinische verschijnselen, de
diagnostiek en de differentieel diag-
nostiek, alsmede op de epidemiologie
en de bestrijding.

In deel 2 wordt de situatie beschreven
zoals die momenteel in Nederiand be-
staat, waarbij de gegevens vergeleken
worden met die van Schotland.
Te vermelden valt dat er van Chla-
mydia psittaci verschillende biotypen
en pathotypen bestaan. Isolaten uit fae-
ces of darminhoud zijn in het alge-
meen minder pathogeen.
Gesteld wordt, dat een infectie bij lam-
meren kan leiden tot een symptoom-
loze persistentie van C. psittaci die pas
klinisch manifest wordt bij de eerste
graviditeit. Na het verwerpen zouden
de ooien levenslang immuun zijn. C.
psittaci kan worden gekweekt in de
dooierzak van bebroede kippeëieren
alsmede in celculturen. De comple-
mentbindingsreactie heeft wel beteke-
nis voor de koppeldiagnostiek, maar
minder voor het individuele dier. Een
Elisatechniek is in ontwikkeling. Om
abortusstammen van niet-abortus-
stammen te onderscheiden werden
verschillende DNA-technieken ge-
bmikt, die echter nog geëvalueerd
moeten worden. De infectie verioopt
onder praktijkomstandigheden via de
orale of de oropharyngeale weg.
De bestrijding moet bemsten op vacci-
natie en het treffen van hygiënische
maatregelen, waaronder isolatie van
de ooien die verworpen hebben.
De waarde van de diverse vaccins staat
nog steeds ter discussie. Ook wordt in-
gegaan op de sanering van besmette
bedrijven. In Engeland bestaan ge-
zondheidsprogramma\'s met regelge-
vingen wat betreft sanering en aan-
koop van ooien en rammen. De risico\'s
van een humane infectie, vooral voor
zwangere vrouwen, zouden mede als
gevolg van onvoldoende voorlichting
schromelijk worden onderschat.
In deel 2 wordt gesteld dat men in
Nederland ieder jaar gevallen van
OEA ziet. De infectie wordt echter ge-
zien als van economisch weinig bete-
kenis, mede gezien de waarde van de
Nederlandse schapenhouderij ten aan-
zien van de totale landbouw.
Wel wordt gepleit voor een vrijwillige
OEA-bestrijding. Dit klemt des te
meer, omdat er fokgroeperingen ont-
staan met een pyramidale stmctuur.
Indien nu het topfokbedrijf zou wor-
den aangetast, zou dit consequenties
hebben voor de hele keten.
Gepleit wordt voor een verfijning en
uniformering van de diagnostische
technieken.

377

Tijdschrift voor diergeneitskunde, Deel 120, Juni, Aflevering 12, 1995

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van de regels ge-
lieve geen harde returns te ge-
ven.

-ocr page 390-

Congressen en cursüssen

Het Maastricht International Congress on Equine Medicine (MICEM) vindt
plaats op 2 december 1995, parallel aan het in het Maastricht Expositie en
Congrescentrum (MECC) gehouden Concours Hippique. Het wetenschappe-
lijk programma omhelst de onderwerpen podotrochleose, problemen bij mer-
rie en veulen rond de partus, oogaandoeningen, diagnostiek van het hoofd en
de hals en \'actuele informatie\'. Het geheel wordt afgesloten met een forumdis-
cussie.

Het congres vindt plaats in het audito-
rium I van het MECC te Maastricht.
De kosten bij aanmelding voor 30 sep-
tember 1995 bedragen voor praktici
ƒ 245,- en voor studenten ƒ 135,-. Na
30 september betalen praktici ƒ 300,-
en studenten ƒ 165,-(Studenten dienen
parallel aan de betaling een kopie van
de collegekaart aan de organisatie te
zenden).

Het aantal deelnemers is beperkt.
Daarom is een vroegtijdige aanmel-
ding wenselijk. Inschrijving is moge-
lijk door het verschuldigde bedrag
over te maken op ABN/AMRO
42.71.37.065 (Postbank: 848700/
bankcode 7117.30) van MICEM,
Postbus 300, 5830 AH Boxmeer. Na
ontvangst van de betaling wordt een
bevestiging toegezonden.

I-VI ■

MAASTRICHT INTERNATIONAL CONGRESS ON EQUINE
MEDICINE

Tegelijkertijd kunnen entreekaarten
worden gereserveerd voor Jumping
Indoor Maastricht, waar op zaterdag-
avond de Grote Prijs om de Holland
Casino Bokaal wordt verreden. De
kaarten (VIP lounge) kosten ƒ 55,-.
Het hiervoor verschuldigde bedrag
dient gelijktijdig met de congresin-
schrijving te worden voldaan (aantal
gewenste kaarten vermelden).

Voor meer informatie: drs. R.
Scholten, dierenkliniek Boxmeer, tel.:
08855- 76 752, fax 08855-20919.

CONTROVERSIES IN VETERINARY DERMATOLOGY:
PEMPHIGUS DISEASES

Op 24 en 25 juni 1995 vindt de \'Annual
International Meeting on Controversies
in Veterinary Dermatology: Pemphigus
diseases\' plaats in het Steigenberger
Avance Hotel Kurhaus in Bad Kreuz-
nach, Duitsland (vlakbij Frankflirt/
Main). Het congres wordt georgani-
seerd door de Arbeitskreis Veterinärder-
matologie, in samenwerking met de
European School for Advanced Veteri-
nary Studies (ESAVS).

Programma:

* The history of pemphigus diseases
and literature review (Dr. C. Noli,
Utrecht)

* New insights in the pathomecha-
nisms of pemphigus diseases (Prof
Dr. M. Suter, Bern)

* Histopathologic manifestions (Prof.
Dr. R.W. Dunstan, Michigan)

* Clinical aspects and therapeutic stra-
tegies (Dr. C. Griffin, San Diego and

Prof Dr. R.E.W. Halliwell, Edin-
burgh)

De voertaal is Engels en de kosten be-
dragen DM 300,—. Meer informatie en
opgave voor deelname:

Arbeitskreis für Vetennärdermatolo-
gie, Dr. H.J. Koch, D-55765 Birken-
feld. Tel.: (49) 6782-2329, Fax: (49)
6782-4314.

De P.R.-commissie van de Afdeling
Noord-Brabant heeft mede met finan-
ciële steun van Ciba Geigy, Vetin en
AUV een tweetal fotoreportages sa-
mengesteld. Met behulp van korte toe-
lichtende teksten belicht deze fotose-
rie de rol van de praktizerende
dierenarts in respectievelijk de ge-
zondheidszorg voor rundvee en var-
kens.

Diverse aspecten worden in beeld ge-
bracht, zoals bijvoorbeeld voor rund-
vee het klinisch onderzoek van een
zieke koe (klauwen cn uier) (zie foto),
maar ook bedrijfsbegeleiding (vrucht-
baarheidsonderzoek en resultatenbe-
sprcking).

Voor varkens komen onder andere
items aan bod als orde en netheid, ma-
nagement, fokkerij (vaccinatie, bloed-
afname) en mesterij (klimaatbeheer-
sing, verantwoord medicijngebruik)
(zie foto).

De panelen stellen u in staat om uw

FOTOPANELEN PRAKTIZERENDE
DIERENARTS EN GEZONDHEIDS-
ZORG RUND/VARKEN

-ocr page 391-

cliënten een goed overzicht te geven
van het werk van de dierenarts in res-
pectievelijk de rundvee- en de varken-
spraktijk.

De Afdeling Noord-Brabant stelt ook
collega\'s buiten Noord-Brabant in de
gelegenheid om deze fotoreportages
te huren bij bijvoorbeeld een praktijk-
opening, instmctiedagen, open dagen
en dergelijke. De kosten bedragen
ƒ 300,- per fotoreportage.

De foto\'s en teksten van beide series
zijn gemonteerd op afzonderlijke pa-
nelen van 70 X 100 cm. De panelen
zijn bevestigd in een frame waarbij de
tekstpanelen zich onder de fotopane-
len bevinden (zie foto\'s). De samen-
stelling van de panelen is zodanig dat
verschillende opstellingsvariaties mo-
gelijk zijn.

Het aantal tekst- en fotopanelen teza-
men bedraagt 18 stuks per reportage.
Reservering dient minimaal één week
van tevoren plaats te vinden.

Inlichtingen en reserveringen:

J.H. Vos en mevrouw B. van Strien,

Gezondheidsdienst voor Dieren in

Zuid-Nededand,

Postbus 4, 5280 AA Boxtel,

tel.:04116-59500,

fax. 04116-59550.

h

1

D.«0M«i| ||

"üTïjrr^^s^ï^ Il

-Ml«ara*
vMi rtnkMdibwv

■ IMWram «D» cndnuk

OvmMtw«

RHONE MERIEUX INTRODUCEERT LEUCAT

Leucat is een geïnactiveerd, gezuiverd
en geconcentreerd katteleukose-vac-
cin op basis van het hele vims. In het
vaccin zitten zowel serotypen A, B, als
C, waardoor een brede beschemiing
wordt verkregen. Leucat induceert zo-
wel SN antilichamen als antilichamen
tegen gp70en FOCMA.
Het vaccin is, door de zuivering, zeer
veilig en kan daardoor ook aan drach-
tige poezen worden toegediend. De
vaccinatie met Leucat dient bij voor-
keur vooraf te worden gegaan door een
leukose-test. Kittens kunnen vanaf de
leeftijd van negen weken worden ge-
vaccineerd en dienen twee injecties te
ontvangen met twee tot drie weken in-
terval.

EXCENEL® KRIJGT REGISTRATIE VOOR VARKENS

Excenel® (natrium cetiofur) is nu ook
geregistreerd voor behandeling van
bacteriële luchtwegaandoeningen bij
varkens. Met dit breedspectrum antibi-
oticum kunnen infecties met onder an-
dere Actinobacillus pleuropneunio-
niae, Pasteurella multocida. Salmo-
nella choleraesuis en Streptococcus
suis effectief worden aangepakt.
Excenel onderscheidt zich van andere
breedspectmm antibiotica door het
zeer geringe injectie-volume, snelle
resorptie, minimale weefselirritatie en
een zeer korte wachttijd voor het
slachten (48 uur). Dit maakt het tot een
bijzonder veilig produkt voor zowel
het dier als de consument en het mi-
lieu.

KORTERE WACHTTERMIJN
RUNDVEE

Tegelijkertijd met het verlenen van
een registratie van Excenel voor toe-
passing bij varkens, heeft de Com-
missie Registratie Diergeneesmid-
delen de wachttemiijnen voor Excenel
bij toepassing in mndvee aangepast.
De wachttijd voor de slacht is nu vijf
dagen (was 20 dagen) en voor melk be-
draagt de wettelijke wachttermijn nu
slechts 24 uur.

Excenel wordt in Nederiand al sinds
1989 met succes toegepast ter behan-
deling van bacteriële luchtweginfec-
ties bij mndvee.

FUSIE AMERICAN HOME PRODUCTS (AHP) / CYANAMID EN
DE GEVOLGEN VOOR DE DISTRIBUTIE VAN FORT DODGE - EN
CYANAMID PRODUKTEN IN NEDERLAND

In augustus 1994 heeft AHP Cyanamid
overgenomen. Door deze samenvoe-
ging is een van de grootste bedrijven ter
wereld ontstaan op het gebied van de
humane en veterinaire gezondheids-
zorg. Op de wereldranglijst neemt AHP
nu de vijfde plaats in. Tezamen wordt
jaariijks 1 biljoen dollar geïnvesteerd in
de ontwikkeling van nieuwe genees-
middelen van mens en dier.
Fort Dodge is gespecialiseerd in vaccins
voor verschillende diersoorten, zoals
mnderen, paarden en kleine huisdieren.
Deze vaccins worden door vele dieren-
artsen over de gehele wereld naar volle
tevredenheid toegepast. Cyanamid
daarentegen is meer gespecialiseerd in
antiparasitaire produkten.

Voor Nederiand heeft deze samenvoe-
ging ertoe geleid dat alle activiteiten van
Cyanamid met ingang van heden door
Tesink Veterinaire Produkten B.V. te
Oudewater zal geschieden.
Voor meer infomiatie: Tesink Ve-
terinaire Produkten B.V., Goudse-
straatweg 11-13, 3421 GG Oudewater,
tel.: 03486-3434/3939, fax. 03486-3838.

-ocr page 392-

Solvay Duphar Animal Health
Benelux heeft onlangs een nieuw vac-
cin voor paarden op de Nederlandse
markt gebracht: Duvaxyn®EHV 1,4.
Het vaccin bevat de virusstammen

■■IM

EH V 1 en EH V 4 en geeft daardoor een
brede bescherming tegen rhinopneu-
monie (ontsteking van bovenste en on-
derste luchtwegen), veroorzaakt door
herpesvimssen. Deze besmettelijke
ziekte heeft in de afgelopen maanden
diverse slachtoffers geëist. Voor meer
informatie: Ingrid Vossenaar, afdeling
Communicatie en Secretariaat Solvay
Duphar, tel.: 02940-77256.

NIEUW VACCIN TEGEN HERPES BIJ PAARDEN

SCHAPEN MANAGEMENT SYSTEEM

SMS is het Schapen Management
Systeem. SMS is een computerpro-
gramma waarmee schapenhouders op
efficiënte wijze op een eigen computer
de administratie rondom de schapen
bij kunnen houden. Naast een handige
basis voor registratie biedt het pro-
gramma ook vele mogelijkheden voor
ondersteuning van het management
van het schapenbedrijf

Voorbeelden zijn:

- Inzicht in de produktiviteit van de
ooien.

- Inzicht in groei en classificatiegege-
vens van de lammeren.

- Berekening en optimalisatie van de
rantsoenen.

- Complete behandelingsoverzichten.

- Overzichten van opbrengsten en
kosten van het schapenbedrijf

Voor schapenhouders, die nadere in-
formatie over het SMS-systeem wen-
sen, is sinds 1 mei als dealer werk-

zaam:

Beljaards Schapenpraktijk
Ben van Dorststraat 4
5701 BZ Helmond
Tel.:04920-45664.

PRDFI BIRKI, VEILIGHEID GECDMBINEERD MET HYGIENE

Recentelijk heeft Birkenstock haar lijn
werkschoenen uitgebreid met Profi
Birki. Deze schoen voldoet aan de hoog-
ste eisen op het gebied van comfort, ze-
kerheid en hygiëne; is anti-slip, afwas-
baar en bestand tegen de meest
gebmikelijke zuren en logen. De hieluit-
breiding zorgt voor extra zekerheid. Hij
kan gereinigd worden tot SOT. De Profi
Birki\'s hebben een uitneembaar en af-
wasbaar kurkvoetbed.
Als u in een omgeving werkt waar veel
statische elektriciteit is, dan zorgen anti-
statische Birki\'s volgens DIN 4843 voor
een zwakke afvloeiing van de elektri-
sche lading.

Profi Birki\'s zijn verkrijgbaar met en
zonder stalen neus en in diverse kleuren.

NOVICAL®, DE MAAG- EN DARMVRIENDELIJKE CALCIUM-/
MAGNESIUMGEL MET DE EFFICIËNTE DDSERING

Novical® is geheel chloride-vrij, zonder
dat er concessies zijn gedaan aan de dose-
ring per toediening, want het preparaat
bevat de gebmikelijke efficiënte dosis van
55 g calcium en 3,6 g magnesium. Om
deze hoge dosis te realiseren zit Novical®
in een 1000 ml-tlacon. Ondanks de dub-
bele hoeveelheid gel laat Novical® zich
gemakkelijk en snel toedienen, want de
flacon heeft een handige wijde opening.
Novical® heeft niet dc scherpe smaak die
we van dergelijke gels gewend zijn.
In tegenstelling tot chloride-bevattende
calcium-Zmagnesiumdranken houden
koeien na toediening van chloride-vrij
Novical® zowel een normale lichaams-
temperatuur als een noimaal eetpatroon.
Novical® is olie-vrij, zodat er bij verslik-
king minder risico is op een verslikpneu-
monie, die ten gevolge van de olie een
zeer slechte prognose heeft.
Apharmo Amhem levert de dierenarts
Novical® in een verpakking van zes fla-
cons.

KEUZE VDOR DE KAT DP DIEET

De meeste katten houden niet alleen
van variatie in hun voeding, ze hebben
deze variatie ook nodig voor een opti-
male voedselopname. Daarom heeft
Waltham voor de kat op dieet nu ook
smaakvariëteiten ontwikkeld. Zowel
het Whiskas Feline Low Protein dieet
als het Feline Low pH control dieet zijn
voortaan in de smaken kip en mnd te
verkrijgen. Met de introductie van
smaakvariëteiten binnen dit dieetassor-
timent kan de kat op dieet voortaan af-
wisseling worden geboden binnen de-
zelfde basisreceptuur, zodat de werking
van het bewuste dieet niet verstoord
wordt. De goede acceptatie zorgt niet
alleen voor klinisch succes, maar ook
voor tevreden patiënten en dus tevreden
cliënten. De Whiskas Feline smaakva-
riëteiten zijn, evenals de overige dieet-
produkten van Waltham, uitsluitend
verkrijgbaar bij de dierenarts. Voor be-
stellingen en infonnatie over de interes-
sante introductie-aanbieding kunt u
contact opnemen met Virbac Nederiand
(03402-93008). Voor meer informatie:
Waltham Veterinaire Service, Ant-
woordnummer 10013, 5460 AB
Veghel. Tel.: 04130-83269 (Margriet
Bos / Anita Nouws).

-ocr page 393-

O

MICROBIOLOGIE

Intravenous ßiiid therapy in the neo-
natal calf.

Dai Grov- White. In Practice 1994; 16:
263-6.

Intraveneuze vloeistoftherapie dient te
worden toegepast bij ernstig gedehy-
dreerde kalveren, bij comateuze dieren
en bij het bestaan van een emstige aci-
dosis. Ook wordt deze vorm van be-
handelen aanbevolen wanneer kalve-
ren met diarree niet snel herstellen na
het oraal verstrekken van electrolyt-
oplossingen.

De mate van dehydratie is slecht te be-
palen aan de hand van de huidturgor,
het diep liggen van de ogen in de kas-
sen en de haematocriet. Meer informa-
tie kan worden verkregen door met be-
hulp van een Harleco-apparaat het
CO2 gehalte van het veneuze bloed te
meten (toevoegen van een zwak zuur
aan het bloed).

De samenstelling en de werking van
een aantal toe te dienen electrolyt-op-
lossingen worden beschreven.

Informatie wordt verstrekt over de
snelheid van toediening. De helft van
een dagelijkse hoeveelheid geeft men
de eerste zes uur, gevolgd door de an-
dere helft in de resterende 18 uur. Ook
kan 80 ml per kg lichaamsgewicht ge-
geven worden in de eerste 30 minuten
met een maximum van 2 liter en het
overige de daaropvolgende 24 uur. De
maximale hoeveelheid die gegeven
kan worden aan een emstig ziek dier
bedraagt 20 liter in 48 uur. De behan-
delde kalveren moeten klinisch voort-
durend onder controle blijven.

Referaten

M ■ m

J.P. W.M. Akkermans

RUND

Expression of insulin-like growth fac-
tor-1 in cows at different stages of lac-
tation and in late lactation cows tre-
ated with somatotropin.
B.K. Sharma, M.J. van de Haar, N.K.
Ames.

J Dairy Sci 1994; 11: 2232-41.

Groeihormoon (GH) wordt in de hypo-
fyse geproduceerd en stimuleert de le-
ver tot de produktie van de insulin-like
growth factor-1 (IGF-1), welke via de
bloedbaan de doelorganen bereikt. In
vitro blijkt IGF-1 een toename te indu-
ceren van alveolaire epitheelcellen, af-
komstig uit de uier en toediening aan
kleine herkauwers leidt tot toename
van de melkproduktie. Alhoewel IGF-
1 voomamelijk in de lever wordt ge-
produceerd, vindt er ook produktie
plaats in andere weefsels, zoals de
uier.

m

De auteurs onderzochten het effect van
de toediening per injectie van recom-
binant mndersomatotropine (bST) aan
lacterende mnderen op de semm IGF-
1-concentratie. Aan een proefgroep
van 6 HF-koeien, 162-215 dagen in
lactatie, werd gedurende 7 dagen 25
mg bST per dag toegediend. Ten op-
zichte van de controlegroep was er een
significante stijging van de melkpro-
duktie van 25%, terwijl de energieba-
lans minder positief werd. Na bST-toe-
diening was er een verdubbeling van
de semmconcentraties van IGF-I en
GH, in combinatie met een stijging van
de IGF-1 mRNA-concentratie inde le-
ver. Ten gevolge van bST-toediening
was er ook een verschuiving in de con-
centratie van IGF-bindende eiwitten in
het semm. Het bindend eiwit nummer
3 steeg, terwijl er een daling optrad bij
bindend eiwit nummer 2.

Opmerkelijk was de vondst van de au-
teurs dat in geval van een negatieve
energie-balans (13-32 dagen pp.) er
een daling optrad in de semm IGF-1-
concentratie, waarschijnlijk ten ge-
volge van een verminderde produktie
in de lever. Met andere woorden: in
geval van een negatieve energiebalans
vervalt de positieve feedback tussen
GH en IGF-1 kennelijk.

JH. van der Kolk

•WAT IS EEN KWALITEITSRICHTLIJN;
WAT IS CERTIFICATIE?\'

Onder deze titel is PAO-diergenees-
kunde deze week van start gegaan met
de eerste cursus die \'praktische\' invul-
ling moet geven aan het door de
KNMvD uitgebrachte rapport \'Kwa-
liteiisrichtlijn voor dierenartsenprak-
tijken\'. Gedurende drie middagen
worden de deelnemers geïnformeerd
door de bij de certificatie betrokken
part:jen.

Deze eerste cursus zat binnen korte tijd
vol. Om in de behoefte te voorzien, en
enig inzicht te krijgen in het te ver-
wachten aantal geïnteresseerden, zijn
wij begonnen met de aanleg van een
wachtlijst. Opgave hiervoor is moge-
lijk: telefonisch 030 - 517374 en per
fax via 030-516490.

Het betreft een cursus van drie dagde-
len waarvan de kosten ƒ 550,— bedra-
gen. Aan de hand van suggesties zal
gekeken worden naar de behoefte voor
wat betreft de lokatie en gewenste tijd-
stippen (ochtenden / middagen / avon-
den).

Gedurende het eerste dagdeel zal ge-
sproken worden over: \'Wat is een
kwaliteitsverbeteringssysteem en wat
hebje eraan?\'.

Tijdens het tweede dagdeel zullen on-
der het motto \'hoe nu verder\' een te-
mgblik en voomitzichten worden be-
sproken. Hiema komt de vraag aan de
orde: \'Hoe maak ik iets controleer-
baar\', gevolgd door praktische trai-
ningsvaardigheden.
Tijdens het derde dagdeel zullen prak-
tische systeemonderdelen worden be-
sproken en het beschrijven van een
certificatieproces.

De cursusleider is drs. F. van Rossem.

-ocr page 394-

Op 16 maart 1995 kwam een einde aan
het aardse leven van Jan Ido Terpstra.
Tot op hoge leeftijd bleef hij gelukkig
helder van geest. Slechts het laatste
jaar was het triest deze altijd zo krach-
tige persoonlijkheid te zien bezwijken
onder de lasten van de ouderdom.

Jan Ido werd geboren op 16 november
1906 in Oude Leije. hoog in het noor-
den van Friesland. Zijn jeugd bracht
hij door in het nabij gelegen Ternaard.
waar zijn vader hoofd van de lagere
school was. Zijn speelterrein was het
wad; zijn interesse lag hij de dieren op
de boerderijen. Na de MULO te
Dokkum te hebben doorlopen ging hij
naar de HBS te Leeuwarden. Zijn
broer was als oudste zoon voorbe-
stemd om te gaan studeren, maar over-
leed op jonge leeftijd aan tbc. Het ge-
voel dat hij als jongere broer in zijn
plaats mocht gaan studeren heeft een
blijvende invloed op hem gehad. In
1925 begon hij zijn studie diergenees-
kunde te Utrecht, aanvankelijk met de
bedoeling prakticus te worden op het
Friese platteland. Tijdens zijn oplei-
ding werd hij echter gegrepen door de
wonderen die hij waarnam onder de
microscoop en die hij wilde ontra-
felen: \'Het leven is verwonderen en
bewonderen\', zoals hij zei.

JAN IDO
TERPSTRA

Na zijn afstuderen in 1931, huwde hij
met Tietje Bierma die hij in Ternaard
had leren kennen. Uit dit harmonieuze
huwelijk werden een dochter en drie
zonen geboren, een hecht gezin, dat
voor hem gedurende zijn verdere leven
zeer belangrijk is gebleven. Zijn eerste
beroepservaringen deed hij op tijdens
de crisisjaren. Hij werd lid van een
commissie ter bestrijding van het be-
smettelijk verwerpen (brucellosis).
Daarnaast werkte hij één dag per week
afwisselend in Amsterdam en
Rotterdam op het abattoir en was hij
onbezoldigd medewerker op het
Instituut voor Veterinaire Pathologie,
waar hij onderricht kreeg van wijlen
collega Hoogland, over wie hij steeds
vol lof heeft gesproken. In 1935 kwam
hij in vaste dienst als dierenarts-bacte-
rioloog op het abattoir in Rotterdam.
Hoewel hij deze periode later min of
meer als verloren jaren beschouwde,
bewerkte hij in die tijd zijn proefschrij\'t
getiteld: \'Over de pathogenese van de
bacteriële endocarditis\', waarop hij in
1943 hij professor Schornagel promo-
veerde.

In 1942 volgde hij collega van
Straaten op als klinisch patholoog aan
de toenmalige Rijksseruminrichting te
Rotterdam. Dit instituut, het latere
CDI, waar hij al vanaf zijn afstuderen
regelmatig kwam, zou hij tot aan zijn
pensioen in 1971 meer dan trouw blij-
ven. De laatste twee jaar was hij ad-
junct-directeur, vooral omdat hij
meende aan deze functie niet te kunnen
\'ontkomen\', want wetenschap bleef
voor hem het hoogste doel. Zijn be-
langrijke bijdrage aan het diergenees-
kundig onderzoek laat zich nauwelijks
in kort bestek beschrijven. Tenminste
vier belangrijke studies van zijn hand
werden tot ver buiten de landsgrenzen
bekend en bezorgden hem een eredoc-
toraat te Gent en - als eerste - de pro-
fessor Schornagelprijs te Utrecht.
Daarnaast werden hem drie buiten-
landse professoraten aangeboden,
waarvoor hij echter zijn instituut niet
wilde verlaten.

Hij ontdekte de veroorzaker van en-
zoötische steriliteit hij rimderen,
Campylohacter fetus en vond een
bruikbare methode om stieren, besmet
met dit agens, te behandelen.
Daarnaast ontwikkelde hij een - in veel
landen nog steeds toegepaste - voe-
dingsbodem voor het kweken van
Brucella abortus uit sterk verontrei-
nigd materiaal. Verder isoleerde hij
als één van de eersten de verwekker
van de enzoötische pneumonie van het
varken, maar gaf daarbij ook duidelijk
aan, dat deze aandoening overwegend
wordt bepaald door milieu- en ma-
nagementfactoren. Zijn meest tot de
verbeelding sprekende ontdekking is
het vinden van de oorzaak van dysen-
terie Doyle, tot dan toe abusievelijk
Vihro-dysenterie genoemd. Hij ont-
wikkelde hiervoor ook een immuno-
fluorescen tie- test.

Tientallen buitenlanders hebben, aan-
getrokken door zijn publikaties, zijn
laboratorium bezocht of er zelfs kor-
tere of langere tijd gewerkt. In zijn on-

-ocr page 395-

derzoek was hij zeer vasthoudend,
maar hij bleef zich bewust van de be-
trekkelijkheid ervan: \'Watnu vaststaat
is morgen weer anders\', was een van
zijn stereotiepe uitdrukkingen.

Ook als organisator heeft hij zijn spo-
ren verdiend. Zo nam hij voortvarend
het herstel van de door de oorlog ach-
terop geraakte Rijksseruminrichting
ter hand. Nieuwe medewerkers werden
aangetrokken, apparatuur aange-
schaft, paarden en runderen voor de
produktie van antisera aangekocht, de
bibliotheek werd \'bij de tijd\' gebracht
en buitenlandse reizen werden ge-
maakt om kennis te nemen van nieuwe
ontVi\'ikkelingen. Mede door zijn toe-
doen kon in 1954 een herstelde R.S.I.
haar 50-jarig bestaan vieren. Op
grond van zijn grote verdienste werd
hij in 1968 benoemd tot Officier in de
Orde van Oranje Nassau.
Altijd vond hij tijd om collegae te be-
geleiden. Geen dissertatie of publika-
tie vanuit het Instituut is na de oorlog
verschenen zonder dat hij er met een
kritisch oog naar had gekeken.

Hij stimuleerde zijn medewerkers: \'de
pareltjes liggen tussen het gras\'. Hij
hielp hen bij het uitzetten van de grote
lijnen. Stimulerend waren ook de
maandelijkse besprekingen, waar de
plannen voor de komende vier weken
werden gemaakt. Hij had een zeer
goed geheugen en was enorm belezen.
Door de week studeerde hij \'s avonds
nog minstens drie uur, behalve op vrij-
dag: dan moest er gestaakt worden.

Tijdschrift voor Diergeneeskunde, een
periode waarin hij nog talrijke initia-
tieven heeft ondernomen.

Vele jaren was hij adviseur van Gist-
Brocades, en hij bleef dit tot lang na
zijn pensioen. Vooral de Veterinaire
afdeling heeft dankbaar gebruikt ge-
maakt van zijn ruime ervaring en zijn
gave om collegae bij hun onderzoek te
begeleiden. Zelf genoot hij ook van de
regelmatig door het bedrijf georgani-
seerde medisch-wetenschappelijke bij-
eenkomsten. Omgekeerd werd in die
kringen zijn brede wetenschappelijke
inbreng hogelijk gewaardeerd.

Zijn karakter kan het beste worden
omschreven met de woorden integer,
trouw en toegewijd. Daarbij beschikte
hij over een bijzonder gevoel voor hu-
mor. Het karakter daan\'an zullen zijn
vele vrienden zich nog goed herinne-
ren. Hij was steeds vol belangstelling
voor medewerkers en vrienden.
Binnen zijn gezin goldt dit in nog ster-
kere mate. Zijn vrouw was zijn steun
en toeverlaat en haar tragische over-
lijden in / 985 heeft hij nauwelijks kun-
nen verwerken. Zijn medeleven met
zijn kinderen en later met de kleinkin-
deren. bleef intens, soms haast te in-
tens.

Op hem zijn de woorden van Toon
Hermans van toepassing: \'Als je ie-
mand hebt die met je lacht en met je
grient, dan pas kun je zeggen ik heb
een vriend\'. Zo hebben wij hem erva-
ren.

Ook de KNMvD heeft dankbaar ge-
bruik gemaakt van zijn organisatori-
sche en wetenschappelijke talenten.
Na zijn pensionering was hij nog zes
jaar voorzitter van de Redactie van het

John Akkermans
Jan Baars
Engbert Oldenkamp
Jan van Os

-ocr page 396-

MOGELIJKE BETROKKENHEID (PRAKTIZERENDE)
DIERENARTSEN BIJ REGELING DESTRUCTIE DODE
HONDEN EN KATTEN

Door deze wetswijziging is een groot
deel van de verantwoordelijkheid, die
de gemeenten van oudsher hadden met
betrekking tot de uitvoering van het
bepaalde in de Destmctiewet, komen
te vervallen. De gemeentelijke verant-
woordelijkheid beperkt zich nog
slechts tot regelen die op basis van arti-
kel 17 van de wet bij plaatselijke ver-
ordening worden gesteld ten aanzien
van dode honden en katten en ander,
door de minister van Volksge-
zondheid, Welzijn en Sport aangewe-
zen materiaal (botulisme vogels).
Ten aanzien van het zogenaamde \'ka-
daver-traject\' zijn er een aantal wijzi-
gingen opgetreden die kortweg als
volgt kunnen worden weergegeven. In
veel opzichten blijft de oude situatie,
voor zover die betrekking heeft op de
wijze waarop kadavers van gestorven
landbouwhuisdieren ter destructie aan-
geboden moeten worden, gelijk. De ei-
genaar of houder van gestorven land-
bouwhuisdieren (mnderen, varkens,
schapen, geiten, paarden en nu ook
pluimvee) dient deze kadavers recht-
streeks bij de desbetreffende destmc-
tie-ondememing te melden en er voor
zorg te dragen dat deze kadavers aan
de openbare weg worden aangeboden,
tenzij andere afspraken zijn gemaakt
met de destmctie-ondememer.
Afgezien van de mogelijkheid die de
houder of eigenaar van een dode hond
of kat heeft om het kadaver in eigen
dan wel in daartoe door de gemeente
aangewezen grond te begraven of om
deze kadavers te laten cremeren, is hij
gehouden zich te onderwerpen aan
hetgeen door het gemeentebestuur in
deze wordt geregeld. Het betreft rege-
len die worden gesteld terzake van de
aangifte, de bewaring, het vervoer en
de overdracht van het materiaal door
de houder of eigenaar.
Door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) is een circulaire
gezonden aan alle gemeentebesturen,
waarin een tekstvoorstel voor een
nieuw model Destmctieverordening is
opgenomen. Daamaast zijn model-
overeenkomsten voorgesteld, die zijn
toegesneden op de situatie waarbij ge-
meenten zelf zorgdragen voor verza-
melplaatsen voor dode honden en kat-
ten of waarbij wordt ingegaan op de
situatie dat door gemeenten andere in-
stanties, bijvoorbeeld dierenartsen
(praktijken) of dierenambulances,
worden aangewezen als verzamel-
plaats.

In die gevallen waarbij gemeenten zelf
zorgdragen voor de exploitatie van
verzamelplaatsen voor dode honden
en katten, zal in de gemeentelijke de-
structieverordening worden aangege-
ven waar, wanneer en hoe het materi-
aal door de houder of eigenaar moet
worden afgestaan bij deze verzamel-
plaatsen.

Tussen die gemeenten en de destmc-
torondememing worden overeenkom-
sten gesloten over de plaats en het tijd-
stip waarop het materiaal wordt
opgehaald, alsmede de kosten die zijn
gemoeid met het vervoer en de verwer-
king van dit materiaal door de onder-
nemer.

Door gemeenten kunnen ook andere in-
stanties. bijvoorbeeld dierenartsenprak-
tijken en dierenambulances, worden
aangewezen die de taak als verzamel-
plaats van de gemeente ovememen.
In dat geval zullen tussen de be-
treffende gemeente en de aangewezen
instantie duidelijke afspraken gemaakt
moeten worden, die ook in overeen-
komsten vastgelegd dienen te worden.
Tevens zullen overeenkomsten wor-
den gesloten tussen de aangewezen in-
stantie en de ondememer betreffende
de plaats van aanbieding en overdracht
van het materiaal aan de ondememer.

Nadat eind 1994 de voorstellen tot wijziging van de Destructiewet formeel in
werking zijn getreden, werden inmiddels een aantal regelingen op basis van
de gewijzigde wet gepubliceerd, die mede van invloed zijn op de wijze waarop
dode honden en katten ter destructie moeten worden aangeboden en de even-
tuele betrokkenheid daarbij van (praktizerende) dierenartsen.

Ook door dergelijke instanties zullen
voorzieningen getroffen moeten wor-
den voor de opvang en het bewaren
van deze kadavers. Het materiaal zal
op gezette tijden worden opgehaald en
worden afgevoerd naar de destmctor.
Hoewel nu nog niet dwingend voorge-
schreven, zullen in de nabije toekomst
temperatuureisen worden gesteld aan
de opslag van dit materiaal (winterse
omstandigheden) teneinde bederf te-
gen te gaan.

Over de financiering van dit systeem
bestaat nog geen duidelijkheid.
Enerzijds zouden de instanties schade-
loos gesteld moeten worden voor de
kosten die moeten worden gemaakt
om deze faciliteiten beschikbaar te
stellen en de opslag te verzorgen, an-
derzijds dient de (destmctie-)ondcme-
mer schadeloos gesteld te worden voor
de kosten van vervoer en verwerking
van deze kadavers.

Overigens blijft de gemeente in beide
gevallen verantwoordelijk voor de
gang van zaken betreffende de uitvoe-
ring van de bepalingen opgenomen in
de destmctiewet voor zover het de
kadavers van honden en katten betreft,
alsmede ander nader aan te wijzen ma-
teriaal van dierlijke herkomst.

NASCHRIFT KNMvD

Dierenartsenpraktijk als verzamel-
plaats

Op grond van de Destmctiewet hebben
gemeenten een duidelijke taak en ver-
antwoordelijkheid voor dode honden,
dode katten en \'botulisme vogels\'.
Zoals ook blijkt uit de bovenstaande
mededeling van de Veterinaire
Hoofdinspectie
kunnen gemeenten
hierbij de hulp van dierenartsenprak-
tijken inroepen.

Het blijkt dat een aantal dierenartsen-
praktijken reeds door een gemeente is
verzocht om verzamelplaats te zijn.
Vooraf dient opgemerkt te worden dat
een dierenartsenpraktijk
niet verplicht
is aan deze gemeentelijke taak mee te
werken. Indien een dierenartsenprak-
tijk bereid is om verzamelplaats te zijn,
dan dient gelet te worden op de onder-
staande kanttekeningen.

-ocr page 397-

Drie partijen

Is een dierenartsenpraktijk bereid om
verzamelplaats te zijn, dan dienen dui-
delijke afspraken gemaakt te worden
tussen gemeente, destructor en prak-
tijk. Het kan immers niet zo zijn dat
een gemeente volstaat met het aanwij-
zen van een verzamelplaats en dat ver-
volgens de dierenartsenpraktijk en de-
structor de plaatselijke verordening
verder invullen door het maken van af-
spraken over de bewaring, overdracht,
het ophalen en vervoer van dode hon-
den en katten. Naar de mening van de
KNMvD dienen deze afspraken, mede
gelet op de wettelijke taak en verant-
woordelijkheid van een gemeente, ge-
maakt te worden in een gestructureerd
driepartijenoverleg.

Financiën

In dit overleg dient ook aandacht te
worden besteed aan de financiële as-
pecten van het \'zijn\' van verzamel-
plaats. In de wet staat dat een ge-
meente jaarlijks aan de ondememer
(destructor) een bijdrage verstrekt, ter
bestrijding van de werkelijke kosten
die zijn gemaakt. Deze bijdrage be-
perkt zich tot het ophalen van dode
honden en katten.

mkrn

In beginsel kan een \'verzamelende\'
dierenartsenpraktijk de kosten van de-
structie direct verrekenen met de eige-
naar of houder die het destmctiemate-
riaal afgeeft. Dit geeft echter
problemen bij de dode honden en kat-
ten die buiten \'openingsuren\' worden
gebracht. Daamaast zullen ook andere
dieren dan dode honden en katten bij
deze praktijk gebracht worden.
Afspraken over de kosten van dit soort
onvoorziene gevallen is geboden, ook
al beperkt de taak van de gemeente
zich tot dode honden en katten.
Gelet op deze mogelijkheid van \'onbe-
kende\' dode honden, katten of andere
diersoorten, is de KNMvD van mening
dat de meest eenvoudige afspraak die
is, waarbij de gemeente alle door de
praktijk gemaakte werkelijke kosten
vergoedt, die verband houden met het
zijn van verzamelplaats. Deze verdient
dan ook de voorkeur.

Voorzieningen

Voorts dienen gemeenten bereidwillig
mee te werken indien bepaalde voor-
zieningen (mimte of bijvoorbeeld koe-
ling) getroffen moeten worden door
een praktijk die bereid is verzamel-
plaats te zijn.

Centrale afspraken

De KNMvD heeft de Vereniging van
Nederiandse Gemeenten (VNG) op de
hoogte gesteld van bovenstaande kant-
tekeningen.

Hierbij is de VNG uitgenodigd om
overleg te voeren. De KNMvD is voor-
stander van uniforme regelingen ten
aanzien van financiering, koeling en
andere voorwaarden. Tot op heden
heeft de VNG nog niet gereageerd.
Mochten er op enig moment toch cen-
trale afspraken gemaakt worden, dan
zullen wij dat berichten. Tot die tijd zal
een dierenartsenpraktijk die verzamel-
plaats wil zijn, duidelijke en praktische
afspraken moeten maken met desbe-
treffende gemeente en destmctor.

Voor meer informatie:

secretariaat KNMvD,
mevrouw mr. P.S. van Egmond,
030-510111.

MOGELIJKHEDEN VOOR DIERENARTSEN BIJ DE RW

De RVV heeft in de nabije toekomst
behoefte aan versterking van het aantal
werkzame dierenartsen bij de RVV.
Dc KNMvD zal in samenwerking met
het bestuur van de Groep Ge-
zondheids- en Kwaliteitszorg op korte
temiijn een informatieve avond ten
kantore van de KNMvD te Utrecht or-
ganiseren om dierenartsen op deze toe-
komstige mogelijkheden attent te ma-
ken.

Op deze avond zullen verschil-
lende dierenartsen die bij de RVV
werkzaam zijn, vertellen over hun
werkzaamheden, zodat geïnteresseer-
den een goed beeld kunnen krijgen van
de mogelijkheden voor dierenartsen
bij de RVV. Informatie over carrière-
mogelijkheden, arbeidsvoorwaarden
en salariëring zal ook voorhanden zijn.
De exacte datum van deze avond is
nog niet bekend (waarschijnlijk eind
juni 1995). Wanneer u deze avond wilt
bijwonen, wordt u verzocht uw naam
door te geven aan het bureau van dc
KNMvD, mevrouw M.C. van
Oostrum-Schuurman Hess, tel. 030-
510111. De definitieve uitnodiging
wordt u dan zo spoedig mogelijk toe-
gestuurd.

SPORTDAG 1995

Donderdag 5 oktober is het weer zo-
ver. Dan wordt voor de negende maal
de traditionele Sportdag van de
KNMvD georganiseerd. Deze keer zal
het voetbal plaatsvinden op het sport-
complex van de Bloemendaalse
Voetbal Vereniging. De ambiance is
prima. Er is een geheel eigen kantine
en eigen kleedlokalen voor de voetbal-
lers en prima velden. Wie wil laten
zien dat niet alleen Patrick Kluivert
matchwinnaar kan zijn, kan op deze
dag zijn kunsten tonen.
Het Friesland-team, dat met over-
macht het vorige toemooi wist te win-
nen, moet nu trachten de Numansbo-
kaal te verdedigen, hetgeen een zware
opgave zal zijn.

Na de prijsuitreiking in de kantine van
de Bloemendaalse Voetbal Vere-
niging, wordt er in GranDorado Zand-
voort een Javaanse maaltijd geser-
veerd met alles er op en er aan. Wilt u
dit alles niet missen, noteer dan nu vast
de datum. U kunt zich opgeven bij on-
dergetekende of bij het bureau van de
KNMvD via het inschrijffonnulier dat
u in juli ontvangt bij de uitnodigings-
brief voor het Jaarcongres.

J. Hagendijk
coördinator voetbal

-ocr page 398-

jestueuze vogel de vlooienmars in de
ether. Het zal niet via de omroepmedia
zijn dat u opgeroepen wordt om aan
het Jaarcongres 1995 te Zandvoort
deel te nemen. Veeleer zult u toe moe-
ten geven aan uw innerlijke stem die
zegt: het Jaarcongres is dé plaats om
het samenbindende in de beroepsgroep
een nieuwe impuls te geven, om elkaar
te inspireren op weg naar ons aller toe-
komst.

Dier en kunst: een thema dat uw bele-
ving van de totaliteit van onze moge-
lijkheden dusdanig kan vergroten, dat
hier een extra reden ligt om naar
Zandvoort te gaan.

H.S.S.B.

SPREKERS JAARCONGRES
1995

Mw. Drs. C.J.A. Wansink
\'Dieren in de kunst, als beelden
van cultuur\'

Prof. Dr. Dr. h.c. E.H.

Kampelmacher

\'Het dier in de muziek\'

Mw. E. Woelinga
\'Het dier in het sprookje\'

Prof. Dr. M.Th. Frankenhuis
\'Dieren in de Gouden Eeuw\'

KAKETOE IN HILVERSUM

In een land vol papegaaien is de kake-
toe een opvallende verschijning.
Afkomstig uit de tropen, voomamelijk
uit Nieuw-Guinea, onderscheidt deze
pamiantige tropische vogel zich door
een hoge puntvomiige veren kam op
de kop. Deze kan actief op- en neer-
waarts - of zo u wilt, voor en achter-
waarts - worden bewogen. Dit heeft er
misschien toe geleid dat de kaketoe
een plaats heeft gekregen in de wereld
van de metaforen. Als iemand schel,
snel, nadmkkelijk en dwingend
spreekt en daarbij ook de nekharen nog
gaan rijzen spreken we immers van:
ratelen als een kaketoe.

Dat kaketoes ook nog een heel ander
talent bezitten, kunt u van de tekening
aflezen. Voor visueel en/of muzikaal
minder begaafden: hier brengt de ma-

-ocr page 399-

MAJi

üi

AMERIKAANSE EN EUROPESE ERKENNING VAN SPECIALISTEN
EN OPLEIDING IN DE VOGELGENEESKUNDE AAN DE
UNIVERSITEIT UTRECHT

Dc American Board of Veterinary
Practitioners (ABVP) heeft in januari
1995 dr. J.T. Lumeij, universitair do-
cent vogels en bijzondere dieren aan
de Universiteitskliniek voor Gezel-
schapsdieren (UKG) van de Uni-
versiteit Utrecht, erkend als specialist
in de vogelgeneeskunde en hem de of-
ficiële titel \'Diplomate ABVP - certi-
fied in avian practice\' verleend.
Hiermee is een belangrijke stap gezet
voor het waarborgen van de continuï-
teit van de Amerikaanse erkenning van
de UKG als opleidingsinstituut voor
de specialisatie vogelgeneeskunde.
Sinds medio 1993 is de UKG door de
ABVP als opleidingsinstituut voor het
specialisme vogelgeneeskunde er-
kend. Naast \'Utrecht\' zijn nog drie
Amerikaanse opleidingsinstituten er-
kend (Animal Medical Centre New
York, University of Tennessee, North
Carolina University).
De ABVP werd in 1978 opgericht ten-
einde diersoortspecialisten in de klini-
sche diergeneeskunde te certificeren.

Ongeveer 450 dierenartsen zijn mo-
menteel erkend in één der volgende ca-
tegorieën: hond en kat, slachtvee,
paard, melkvee, varkens en vogels. In
de vogelgeneeskunde zijn door de
ABVP momenteel 45 dierenartsen er-
kend, waarvan één uit Europa.
Erkenning volgt na het succesvol
doorlopen van een uitgebreide exa-
menprocedure, die pas kan worden
aangevangen nadat de kandidaat heeft
aangetoond over voldoende ervaring
in het specialisme te beschikken.
Op Europees niveau erkende vogel-
specialisten zijn verenigd in de
European College of Avian Medicine
and Surgery (ECAMS). In Nederland
wordt deze vereniging als enige ver-
eniging voor specialisten in de vogel-
geneeskunde door de Koninklijke Ne-
derlandse Maatschappij voor Dier-
geneeskunde (KNMvD) erkend. De
ECAMS geniet sinds 2 april 1995 er-
kenning door de overkoepelende
Europese organisatie van specialismen
in de diergeneeskunde: de European

Board of Veterinary Specialisation.
Nederland telt momenteel drie
\'Diplomates\' van de ECAMS en der-
halve drie door de KNMvD erkende
specialisten in de vogelgeneeskunde.
Hiervan zijn er twee werkzaam aan de
UKG (Mevrouw drs. 1. Westerhof en
dr. J.T. Lumeij) en één als prakticus in
Nijmegen (drs. J.M.M. Comelissen).
In maart 1995 werd de opleiding in de
vogelgeneeskunde aan de UKG, ter
voorbereiding op de examenprocedure
ter verkrijging van de \'Diplomate\' sta-
tus, ook door de ECAMS erkend. Op
de UKG zijm momenteel twee dieren-
artsen in opleiding voor het specia-
lisme vogelgeneeskunde, die worden
voorbereid op zowel het Amerikaanse
als het Europese examen, namelijk
mevrouw drs. H.H.A. van der Horst en
drs. N.J. Schoenmaker.

Contactpersoon: Coördinator PR en
vooriichting UKG, mevrouw P.M.
Brouwer-Aelbers, Telefoon 030-
539411, Fax 030-518126.

O

Voor hel lidmaalschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Beek, A.T.J. van; 1995; 4702 KR Roosendaal;
Bredascweg 119.

Borsboom, Mevr J.H.M.; 1995; 3705 ZH Zeist;
Warande 104.

Cramer, J.B.; 1995; 1102 TP Amsterdam;
Boeninlaan 240.

Jorksveld, Mevr. A.L.; 1995; 3705 ZC Zeist;
Warande 34.

Kroezen, Mevr. D.; 1995; 1811 MT Alkmaar;
Luttik Oudorp 9.

Meerkerk, A.T.; 1987; 6744 WT Ederveen;
Schras 59.

Tol, S.; 1969; 7021 CJ Zelhem; Stationsstraat
II.

□VERLEDEN:

Op 20 mei 1995 Drs. H.M.J. Spoorenberg te
Eindhoven.

JUBILEA:

Mevr M.N. Ensink-van de Hulst te Groningen
afwezig, 45 jaar, 24 juni 1995
A.L.A. van Rees Ie Utrecht, aanwezig, 60 jaar,
25 juni 1995

Personalia

Dr J.H. Boon Ie Veenendaal, afwezig, 25 jaar,
26juni 1995

E.N.J. Hettinga Ie Noordbroek, afwezig, 25 jaar,
26juni 1995

Dr. L.R.M. Verbeme te Sint Michielsgestel, af-
wezig, 25 jaar, 26 juni 1995
A.W. Kramer Ie Poortugaal, aanwezig, 25 jaar,
26juni 1995

J.H.H. Cloudl te Wijchen, afwezig, 40 jaar, I
juli 1995

ProfDr. G. Uilenberg te Cargèse, Corsica
(Frankrijk) onbekend, 40 jaar, I juli 1995
P. den Harlog te Borculo, afwezig, 40jaar, 3 juli
1995

H.J. Nijsen Ie Well, (L) afwezig, 40 jaar, 5 juli
1995

J. Veenhof te Lunteren, aanwezig, 40 jaar, 7 juli
1995

Prof G.M. Vogely Ie Maam, afwezig, 40 jaar, 7
juli 1995

J. Slevense te Enschede, afwezig, 30 jaar, 8 juli
1995

Th.F. Krabbenborg te Ravenslein, afwezig, 30
jaar, 8juli 1995

Th.C. Winkel te Velsen Zuid, onbekend, 30 jaar,
8juli 1995

L.E. Buysse te Emmeloord, afwezig, 35 jaar, 8
juli 1995

W.G. van der Aa le Wijire, afwezig, 30 jaar, 8
juli 1995

P. van der Eijk le Ridderkerk, afwezig, 30 jaar, 8
juli 1995

A.P. Idema le Buitenpost, aanwezig, 30 jaar, 8
juli 1995

H. Oosterhof te Goingarijp, afwezig, 35 jaar, 8
juli 1995

A.M. van \'1 Hoff te Oss, afwezig. 30 jaar, 8 juli
1995

A.C.J.M. Wertenbroek le Boxtel, onbekend, 35
jaar, 8juli 1995

PROMOTIES:

Op I juni 1995 Mevr. Drs. M O. Jansen te
Utrecht.

Op I juni 1995 Drs. L.J.A. Lipman le Gouda.
Op 8 juni 1995 Drs. A.M. van den Top te
Groenekan.

Op 14 juni 1995 Mevr. Drs. J.M. Ensink te
Utrecht.

MUTATIES:

189 Bakker, W.Th.; 1993; 2725 BT
Zoetermeer; Turfschipkade 44; tel. 079-
414315; p., mede», bij
G.J.A. Schuil.
193 Berghuis, G.A.; 1972; 7683 SB Den Ham
(O); Ganzenmars 2; tel. 05495-1836 privé,
2600 prakt.; fax 05495-2725; p., geass. met
M. Bossers, W. Koster, J.H.J. Mensinga en
H.G.M. Wesselink; specialist Reproduktie
van het Paard.
202 Brande-van der Bom, Mevr. H.J. van den;
1988;
7483 AH Haaksbergen;
Dauwnetel 5;
tel. 05427-29384 privé,
21500 prakt.; fax 05427-22109; p., geass.
met H.J.G. Ballink en J.F. van Embden.
205 Bruinier, E.A.; 1995;
6041 LC
Roermond; Looierstraat 10; lel. 04750-
10100 privé, 04740-1883 prakt.; fax
04740-1182; p.. mede», bij F.J.V1. van

-ocr page 400-

Dfutekom en J.H.J. Marsman.

206 Bruschke. Mevr. C.J.M.; 1991; 1094 KD
.\\msterdam; le Atjehstraat 73
II; tel.
020-6686499 privé,
03200-73309 bur.; fax
03200-73473; wet. medew. ID-DLO.
209 Cremers, F.X.M.M.; 1963; 2253 BV
Voorschoten; Chopinlaan 2; tel. 071-
613021;
d,; oud-dir. slachth. en vleesk,
dnst.; oud-staffunctionaris R.V.V.;
O.O.N.

219*Egberink, P.J.M.; 1995; 3514 HG Utrecht;
PieterNieuwlandstraat97; tel. 030-710375
privé,
04139-2929 prakt,; p., medew, bij
M.C.M. Bossers, P,J,.M. van Huiten,
A,H.C. Kuijpers, E.VV.H,M, van der
Velden en A,H,H.M. Winters.
221 Ensink. Mevr. Dr. J.M.; 1987; L-1995;
3583 VW Utrecht; Graaf Adolfstraat 17;
tel. 030-514507 privé. 531339 bur.; specia-
list Chirurgie van het Paard; wet. medew.
U.U. (F.D.. vkgr. Alg. Heelkunde en
Heelkunde der Grote Huisdieren).
246»Hugen, L.A.A.; 1987;
3438 HW
Nieuwegein; Herman Gorterhove 34;
tel. 03402-49747 privé, 55747 prakt.; p.
249 Jansen, Mevr. E.F.; 1989; 3524 CJ
Utrecht; Opsterland 102; lel. 030-
896356;
wnd.d.
250*Jansen. Mevr.
Dr. M.O.; 1987; U-1995;
3524 BZ Utrecht; Hondsnig 803; tel. 030-
881403 privé, 534324 bur.; wet. medew.
U.U. (F.D., vkgr. Funktionele Morfo-
logie).

251 Jong, J.M. de; 1949; 8251 HV Drenten;

Gangboord 12; tel, 03210-81168; r.d.
251 Jong, M G. de; 1989;
6088 NH Roggel;
Blenkert
15; tel. 04749-6453 privé, 4242
prakt.; fax 04749-1889; p., geass. met
J.P.J.M. van den Broek, A.C.G.M. de
Groot, J.H. Kraak, R. Pieters en J.G.A.
Slaats.

256 Kindermans, Mevr. P.J.; 1985; 3135 CD
Vlaardingen; Van Hogendorplaan 24;
tel.
010-4354234 privé. 4343084 prakt.; fax
010-2.340781;
p.
258 Knijn, N.A.G.; 1994;
2726 CN
Zoetermeer; Marsmanhove 28; tel, 079-
513326 privé, 610707 prakt.; p., mede»,
bij .^..V.P. Groenewegen, J.J. de Groot.
C.M. de Haan en J.G.T. Krijnen.
263* Kroezen, Mevr D.; 1995; 1811 MT
Alkmaar; Luttik Oudorp 9; tel. 072-
15.3818;
wnd.d.
266 Lambeek-Nap, Mevr. E.F.; 1973; 4741 TR
Hoeven; Hermansstraat 2; tel. 01659-3582
privé,
01654-1656 prakt.; p., medew. bij
M, Bosman.
270 Lipman, Dr. L.J.A.; 1988; U-1995; 2804
ML Gouda; Zuiderwerf 6; tel. 01820-
84.342 privé, 030-534992 bur.; wet. me-
dew.
U.U. (F.D., vkgr. Infectieziekten en
Immunologie, afd. Bacteriologie).
275 Meijers, Mevr H.J., 1993;
2651 \\G
Berkel en Rodenrijs; Berliozplein 3; tel.
01891-14546; p.. gezelschapsd.

275 Mcijs. Mevr E.G.; 1993; 3901 J\\N
Veenendaal; De Grote Pekken 612; lel.
08385-55884 privé, 08380-13420 prakt.;
p.. medew. bij F.A. Kuiper (part-time).

276 Meinen, J.J.; 1980; 8925 HV
Leeuwarden; Jornsmastate 7; tel. 058-
672122;
p., gezelschapsd.; geass. inet D.
Hazenberg.

276 Melker, Mevr. V.J.G.P de; Gent-1990;
8315 RA Luttelgeest; Lindeweg 21; tel.
05273-2763 privé,
05610-12282 prakt,;
p,, mede», bij J..\\.M. Baerveldt. B.
Brummelman, M.H. Pelleboer en A.

Pronk.

279 Moorman, G.H.; 1986; 5704 KX
Helmond; EIbeplantsoen 81; tel. 04920-
14890 privé, 15977 prakt.; p..
geass. met
Mevr. J. Moorman-Roest.
279 Moorman-Roest. Mevr. J.; 1986; 5704 KX
Helmond; EIbeplantsoen 81; tel. 04920-
14890 privé, 15977 prakt.; p.,gezel-
schapsd.,
geass, met G.H. Moorman,
280*Nannes, Mevr. E.M.; 1995; 1873 HT
Groet; Plevierweg 7; tel. 02209-4349;
wnd.d.

282*Nieuwland, H.J. van; 1993; 2651 VG
Bcrkel en Rodenrijs; Berliozplein 3; tel.
01891-14546;
wnd.d.
287 Oude Hengel, Mevr. G.A.H.M.; 1974;
7971 DC Havelte; Kievitweg 10; tel.
05214-2891;
d.
287 Overbruggen, P.J.J. van; 1977;
1421 BE
Uithoorn; Pr. Christinalaan 51; tel,
02975-32755 privé, 60627 prakt.; fax
02975-65422; p.,
geass. met E.J.M. van
Leeuwen.

355 Pangalila, M.P.; 1994; Huil, Humberside
HU5 5UE (Verenigd Koninkrijk); 531
Holthamroad South; lel. 00-44-1482-
503712 privé,
224452 prakt.; p., medew.
bij PDSA Vet Centre; vet. officer.
290 Pieters, R.; 1990; 6093 GW Heythuysen;
Bevelandselaan 24; tel. 04749-3607 privé,
4242 prakt.;
fax 04749-1889; p., geass,
met
J.P.J.M. van den Broek, A.C.G.M. de
Groot, M G. de Jong, J.H. Kraak en J.G.A.
Slaats.

292 Pons, J.; 1984; 6986 AN Angerio;
Dorpsstraat
48; tel. 08334-71594 privé,
08850-94321 bur.;fax 08334-71674; vet.
adv. bij A.U.V.-Advies.
294 Raadsen, Mevr. J.; 1992; 1852 AC Heiloo;
Westerweg 125; tel. 072-340530 privé,
340550 prakt,; fax 072-340530; p„ gezel-
schapsd.

300 Ruijter, Mevr. H.M. de; 1991; 8926 I.T
Leeuwarden; Seheltemastate 40; tel.
058-668159 privé, 123891 prakt.; fax
058-128367; p,. mede», bij M.C.M,
Imhol/.. 11..A. Nieuwendijk en 11.F.
Wieringa.

309 Smit, F 1.; 1990; 6419 GD Heerlen; De

Kommen 14; tel. 045-740950; wnd.d.
3l2*Stam-van Peil, Mevr. J.; 1980; 2811 AB
Reeuwijk; Rozetuin 10; tel. 01829-6618
privé,
010-4734819 prakt.; p.. medew. bij
Mevr. 1. van Toor.
320*Top, Dr. A M van den; 1991; lj-1995;
3737 AT Groenekan; Oranjelaan 8; tel.
03461-2120; wet. medew. U.U. (F.D.,
vkgr. Inwendige Ziekten en Voeding der
Grote Huisdieren).

322 Veen, Mevr. M .; 1994; naar het buitenland.
.349 Veen, Mevr M.; 1994;
Huil, Humberside

HL\'5 5UE (Verenigd Koninkrijk); 531
Holthamroad South; lel. 00-44-1482-
503712; wnd.d.

323 Veldman, C.; 1985; 5864 BA Meerlo;
Cocq van Haeftenstraat 9; tel. 04789-2572
privé, 04709-82169 prakt.; fax 04709-
81438; p..
geass. met J.C.M. van Dijck,
H.J.P. Geurts,
J.J.H.M. Jenniskens, R.
Holle, G.R.P. de Muinck en P.J.A.G.
Verstraelen.

325 Verhoefï, Mevr. A.I.; 1993; 3524 DW
Utrecht; Oeral 4; tel. 030-884809;
wnd.d.

329 Vlagsma, H.J ; 1972; 8447 D\\\'
Heerenveen; loellan 18; lel. 05130-
28318;
d.

330 Vogelzang, G.; 1962; naar hel buiten-
land.

359 Vogelzang, G.; 1962; 7200 St. Etienne de
Fonlbellon
(F rankrijk); Les Juillets; r.d.

331 Vriens, R.F.L.M.; 1991; 6031 WJ
Nederweert; Ribesstraat 2; tel. 04951-
34796 privé. 04780-41741 prakt.; fax
04780-41987; p.. medew. bij V.
Greydanus, C.J. Pel, O.J..V1. Sehreurs,
J.P..M. van SunderI en N J. Zegers.

339*Wiggers. B.A.; 1974; 7382 AR
Klarenbeek; Oude Broekslraat 5; tel.
05761-1927 privé, 0546-827075 bur.;
k.d. R.V.V. kring .\'Almelo.

345 Zetten, A.C.M. van; 1991; 2726 VC
Zoetenneer; Elia Kazanstrook 29; tel. 079-
429051 privé, 312769 prakt,; p„ medew.
bij G,J.A, Schuil.

Doorlopende agenda

1995

Juni

15 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in lOröntgen-
avonden.

15 Bijeenkomst vrouwelijke dierenartsen re-
gio Zuid-Holland/Zeeland. Plaats: restau-
rant \'De Linde Hoeve\' te Bergschenhoek,
aanvang 18.30 uur. Informatie: mevr. C.
van Roon, tel.:01806-18401 of mevr. F. de
Dobbelaere, tel.: 01883-27447.

15 Klinische avond Veterinair Specialistisch
Centrum \'De Wagenrenk\', aanvang: 20.00
uur.

16 PAO-D cursus: 95/25 Heupafwijkingen
hond

16 PAO-D cursus: 95/88 Wat is een kwali-
teitsrichtlijn; wat is certificering?

19—23 Training programme \'Dentistry\',
Luxemburg, European School for
Advanced Veterinary Studies.

21 PAO-D cursus: 95/20 Röntgenologisch on-
derzoek skelet bij gezelschapsdieren.

23 PAO-D cursus: 95/88 Wat is een kwali-
teitsrichtlijn; wat is certificering?

24—25 Annual Intemational Meeting on Con-
troversies in Veterinary Dermatology;
Pemphigus diseases. Organized by the
Arbeidskreis Veterinärdermatologie in co-
operation with the European School for
Advanced Veterinary Studies (ESAVS).
Location: The Steigenberger Avance Hotel
Kurhaus in Bad Kreuznach, Germany
(near Frankfurt/Main). Seminar language:
English. Participation fee: DM 300,—.
Infomiation and registration: Arbeidskreis
für Veterinärdemiatologie, Dr. H.J. Koch,
D-55765 Birkenfeld, tel.: (49) 6782-2329,
fax: (49)6782-4314.

29 Ledenvergadering Samenwerkende Ne-
deriandse Veterinaire Acupuncturisten in
het Wapen van Bunnik te Bunnik: aan-
vang: 20.15 uur

30 PAO-D cursus: 95/88 Wat is een kwali-
teitsrichtlijn; wat is certificering?

30—2 july in Constance, Germany, Fourth
Annual Scientific Meeting of the European
College of Veterinary Surgeons. Thursday:

-ocr page 401-

special seminar for Equine Practitioners in
German. For information contact: ECVS,
Monika Gutsher, Winterthurerstr. 260,
8057 Zürich, Switzerland. Tel. 41-1-313
03 84, fax: 41-1-313 03 84.

Juli

4

Halfjaarlijkse ledenvergadering Groep Ve-
terinaire Specialisten in Motel \'De Biltsche
Hoek\', De Holle Bilt 1, De Bilt. Aanvang:
20.00 uur, vergadering om 20.30 uur.

26—27 Symposium over IBR en andere her-
pesvirusinfectis bij herkauwers georgani-
seerd door de European Society for
Veterinary Virology (ESVV). De bijeen-
komst vindt plaats op de afdeling Virologie
van de Faculteit Diergeneeskunde.

Augustus

23—25 Nieuwe datum Cursus \'Van medewer-
ker naar associé\'. De cursus die stond ge-
pland op 17, 18 en 19 mei komt te verval-
len! Cursusgeld f 225,-- inclusief
verblijfkosten. Opgave en informatie bij
KNMvD (Marit Siem/Marjoleine de Mol).

September

autumn Training programme \'Neurology\',
Bem/CH, European School for Advanced
Veterinary Studies.

autumn Final course in \'Dermatology\', Barce-
lona/E, European School for Advanced

M

Veterinary Studies.

3—9 World Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary Pro-
fession in a Changing Worid.

Seer, c/o Sankei Convention, Sankei Bldg.
I OF, 1-7-2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo
100, Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax.
81-3-3273-2439.

4—7 46e jaarlijkse bijeenkomst van de Euro-
pese Zoötechnische Federatie (EAAP) te
Praag. Nadere informatie opvraagbaar bij
Redactie Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, tel : 5101II.

4—15 Training programme \'Cattle Health and
Production\', Luxemburg, European School
for Advanced Veterinary Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

13 Ledenvergadering Groep Geneeskunde
Gezelschapdieren van de KNMvD. Aan-
vang: 20.00 uur. Lokatie: De Biltsche
Hoek, De Bilt.

15 PAO-D cursus: 95/93: Huidziekten gezel-
schapsdieren 1: \'Diagnostiek, allergietes-
ten, biopten\'.

18—22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh, Scot-
land.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.
19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. "De
Waever" te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.
20—21 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer

11 voor gezelschapsdierenpraktici.

UITERSTE

INLEVERDATA

VÜGR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-07/01-08-1995

03-07-1995

15-08-1995

31-07-1995

01-09-1995

14-08-1995

15-09-1995

28-08-1995

*) Voor 12.00 uur

\'s middags.

Tuinte Prqectinrichting

feliciteert

de Universiteitskliniek vocjr öezelscliapsdieren met baar nieuwe

\'Verpleegafideling IC\'

PTP Paul Tuinte Projectinrichting

maatoplossingen voor praktijk en kliniek
Het Dogwerk 13 3252 <(3 DRONTEN telefoon/foxnr. 032\\0 - ^93(01

Gevraagd:

DIERENARTS (M/V)

Een gennengde praktijk in de provincie Groningen vraagt een part-time medewerker. Geboden wordt een dienstver-
band van twee a drie dagen per week, alsmede deelname aan de weekendregeling en het waarnemen tijdens de va-
kanties. Sollicitaties graag binnen 14 dagen aan Dierenartsenpraktijk Bedum Middelstum Warffum,
Onderdendamsterweg 1,9989 TG Warffum.

UW AUTOMEDICIJNKAST MET KOELSCHUIFLA

Kwaliteit hoeft niet duur te zijn! Deze automedicijnkast is handvervaardigd van waterdicht triplex hout, heeft ro-
buuste schuifladen op een rolsysteem tot 30 kg belastbaar, is geluidsarm en maakt een schone indruk bij uw klanten.
Een geïsoleerd koelschuifvak is mogelijk. Uw lasysteem kan naar uw eigen wensen aangepast worden. De standaard
uitvoering (h x b x d is 50 x 85 x 80 cm) is vanaf / 2.200,00 excl. BTW verkrijgbaar. Fax of bel ons: Zimmermann
(Duitsland), tel: 0049-4943-990110, fax: 20.

-ocr page 402-

\' ir

.1

r-

<

y

t

N

1
1

!

Groepspraktijk Dierenartsen

Barneveld-Koo\'Nwi/kerDroek-Harskamp
De Driest 2, 3773 BG Bomeveid

ïflis

HBO-opleiding
ACUPUNCTUUR

COLLEGA GEZOCHT

WIJ ZIJN: Een gennengde praktijk met acht dieren-
artsen die werken vanuit drie locaties.
Binnen onze organisatie wordt naast de
algemene gemengde praktijk door elk
van de collegae een deelgebied (gezel-
schapsdieren, paarden, runderen, var-
kens, vleeskalveren, pluimvee) op ho-
ger niveau verzorgd.

WIJ ZOEKEN: Een enthousiaste, jonge collega, die
naast de algemene praktijk vooral inzet-
baar is bij de varkensgezondheidszorg
en de gezelschapsdieren.

WIJ BIEDEN: Een gevarieerde betrekking, waarbij
ruimte gecreëerd wordt zich verder te
ontwikkelen.

Salariëring volgens normen KNMvD.
Bij gebleken geschiktheid op termijn
mogelijkheid tot associatie.

Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen naar boven-
staand adres.

De Nederlandse Artsen Acupunctuur Stichting
(N.A.A.S.) organiseert wederom haar succesvolle
Acupunctuuropleiding voor artsen. Tandartsen,
dierenartsen, medische doctorandi, fysiothera-
peuten, mensendiek(st)ers en cesaristen.

De opleiding begint op 7 oktober 1995 en vindt
plaats op zaterdagen en zondagen in Motel
Eindhoven.

Hoofddocent is Drs. G.A. van der Burg, tandarts
en acupuncturist, tevens auteur van het Handboek
voor Acupunctuur.

Voor informatie en toezending van de brochure
dienen belangstellenden te schrijven naar:
Administratie kursus N.A.A.S., postbus 177, 1200
AD Hilversum of bellen met (035) 83 44 56
(na 19.00 uur)

Zorgverzekeraars accepteren het C-diploma van
de N.A.A.S. bij vergoedingen van acupuntuur-
behandelingen

Call-Centre Nederland B.V.

Telefonische achterwacht voor Dierenartspraktijken

Call-Centre Nederland is een jonge en dynamische onderneming,
actief op de markt van telefonische dienstverlening voor dierenartsen.

Een groot aantal dierenartspraktijken maakt op dit moment gebruik van onze:

telefonische achterwacht

met name in de avond-, nacht- en weekenduren.

Alle voor uw praktijk binnenkomende gesprekken worden aangenomen met
uw praktijknaam en afgehandeld worden volgens uw instructies.

Om uw telefoon te kunnen doorschakelen kunt u
gebruik maken van diverse mogelijkheden:

^ P.T.T. Doorschakeldienst ______

^ \'21

"ff Eigen doorkiesapparaat

S Directe telefoonlijn

Wij zijn graag bereid u - indien gewenst - nader te
adviseren over onze mogelijkheden.

Het spreekt voor zich, dat een persoonlijke en
vertrouwelijke behandeling wordt gewaarborgd.

Voor meer informatie:

Call-Centre Nederland B.V., Rob Winkelaar, Industriestraat 7,7451 BA Holten. Telefoon: 05483 - 73333 / Telefax: 05483 - 73322

ï