-ocr page 1-

TIJDSCHRIFT
VOOR
DIERGENEESKUNDE

UITGEGEVEN DOOR

KONINKLIJKE NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

ONDER REDACTIE VAN

Dr. W. SYBESMA, Voorzitter. •
Drs. J.P.J. PEELEN, Penningmeester,
Dr. C. TERPSTRA, Prof. Dr. J.E. VAN DIJK,
Prof Dr G.H. WENTINK, Mw. Drs. L.M. OVERDUIN,
Drs. J.K. DE JONG, Dr. Tj. JORNA, Leden.

Bureau-redacteur
R.G.J.M. HARING

Waamemend bureau-redacteur
Mw. A.M.TUMMERS

HONDERD EN TWINTIGSTE DEEL

G. VAN DIJK B.V. - BREUKELEN - 1995

2

BIEL.iOTHEEK
DiE.RGEiNEESKUNDE
UTRECHT

-ocr page 2- -ocr page 3-

« m ■ in

. .vsaj-fft [ifmnir-iiifiiitiiWMÉinii-Tiiir Kinrïiia

Van de Hoofdredactie

Na de visie van collega Vaarkamp in het voorlaatste nummer over de ontwikkeling van de grote huisdie-
renpraktijk na 2002 en het betoog van collega Wijsmuller over de beleving van de mens-dier relatie nu en
in de toekomst in het vorige nummer, treft u in deze aflevering een beschouwing aan van de hand van col-
lega Cesar over huidige en toekomstige verantwoordelijkheden van de dierenarts voor gezelschapsdieren.
De huidige generatie dierenartsen geeft richting aan de ontwikkeling naar de volgende eeuw of, met een
variant op een bekende uitspraak van een Nederlandse dijkenbouwer, \'Een beroepsgroep die leeft, bouwt
aan zijn toekomst\'.

Evenwel geen toekomst zonder heden en verleden. Vandaar in deze aflevering voor de prakticus grote en
kleine huisdieren, respectievelijk een overzichtsartikel over mastitisbestrijding en een artikel over de
waarde van de sg-teststrook bij het urine-onderzoek van de hond.

Voorts onder meer een verslag van een themabijeenkomst over planmatige aanpak van zoönosen, dier-
ziekten en veterinaire milieuhygiëne en voor de historisch geïnteresseerde lezer een aflevering in de reeks
\'Historisch Verleden\'.

De hoojdredactie wenst u veel leesplezier en - mocht u daartoe plannen hebben - een prettige vakantie.

De Hoofdredactie

-ocr page 4-

TEPELDESINFECTIE EN MASTITIS BIJ HET RUND: EEN
LITERATUUROVERZICHT

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: 392-9

T.J.G.M. Lam, J.H. van Vlieten Y.H. Schukken\'\'

O^eo Voor de praktijk

SAMENVATTING

Tepeldesinfectie na het melken is wereldwijd aanvaard
als een belangrijk onderdeel van de standaardmaatrege-
len ter preventie van mastitis bij het rund. Het nuttige ef-
fect van tepeldesinfectie na het melken ter preventie van
infecties met contagieuze bacteriën zoals
Staphylococcus
aureus
en Streptococcus agalactiae staat onomstotelijk
vast. De effectiviteit van tepeldesinfectie in relatie tot in-
fecties met omgevingsbacteriën zoals
Escherichia coli is
echter omstreden, waarbij in bepaalde situaties zelfs een
negatief effect beschreven is. In dit artikel wordt een
overzicht gegeven van de bestaande kennis op het gebied
van tepeldesinfectie bij het rund. Tepeldesinfectie voor
en na het melken wordt besproken, evenals het werkings-
principe, verschillende manieren van tepeldesinfectie en
verschillende werkzame stoffen. Geconcludeerd wordt
dat tepeldesinfectie na het melken op de meeste bedrijven
een goede managementmaatregel is. Bij de keuze van te-
peldesinfectiemiddelen dient de voorkeur gegeven te
worden aan middelen met een bewezen werkzaamheid,
zoals die bijvoorbeeld voor de registratie als diergenees-
middel in Nederland vereist is.

INTRODUCTIE

De toepassing van tepeldesinfectie na het melken is, nadat
het in het begin van deze eeuw voor het eerst beschreven is
(32), zo langzamerhand algemeen aanvaard als een goede
methode om uiergezondheid te optimaliseren. In de jaren \'60
is door Neave
et al. (34) voor het eerst de toepassing van te-
peldesinfectie als onderdeel van een standaard mastitis pre-
ventie-programma gepropageerd. Uitgebreid onderzoek in
de jaren \'70 en \'80 heeft dc beschermende werking van te-
peldesinfectie tegen infecties met contagieuze uierpathoge-
nen zoals
Staphylococcus aureus en Streptococcus agalac-
tiae
ontegenzeggelijk aangetoond (6, 27, 30, 35, 38, 39, 42).
De laatste jaren echter, bestaan weer twijfels ten aanzien van
het nuttige effect van tepeldesinfectie, indien toegepast op
melkveebedrijven met een laag tankmelkcelgetal (12, 29,
49). In dit literatuuroverzicht zal de bestaande kennis met be-
trekking tot tepeldesinfectie en mastitis worden samengevat.
Na een aantal algemene aspecten zullen verschillende groe-
pen desinfectantia worden besproken, evenals verschillende
manieren van tepeldesinfectie.

ALGEMENE ASPECTEN

Mastitis is, economisch gezien, de belangrijkste aandoening
bij melkvee. De schade per koe per jaar wordt geschat op

\' Factilleit Diergeneeskunde. Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting.
Universileil Utrecht. Postbus 80151. 3508 TD Utrecht.

circa ƒ 155,-, maar kan per bedrijf sterk variëren (9). Bij een
gemiddelde bedrijfsgrootte in Nederland van 46,3 koeien op
bij de melkcontrole aangesloten bedrijven (2) betekent dat
dus een jaariijkse schadepost van mim ƒ 7000,-. Uit een
Amerikaans onderzoek op bedrijven met een laag tankmelk-
celgetal bleek dat gemiddeld $ 10,- per koe per jaar aan tepel-
desinfectantia werd uitgegeven. Ter vergelijking: aan papie-
ren doeken voor de voorbehandeling werd $ 10,- en aan
droogzetpreparaten werd gemiddeld $ 3,- per koe per jaar
uitgegeven (26). Daar komen het regelmatig vervangen van
tepelvoeringen, het onderhoudscontract van de melkma-
chine en de celgetalbepaling door het melkcontrolestation
bij, al met al een flinke investering in preventiemaatregelen.
Volgens een opgave uit 1984 (42) zou 23% van de
Nederlandse veehouders tepeldesinfectie na het melken toe-
passen, voomamelijk gebruik makend van chloorhexidine
bevattende tepeldips. In 1986 bleek uit de Landelijke
Steekproef Mastitis (60) dat 13% van de Nederiandse koeien
gedipt werd, 11 % werd gesprayed en bij 16% werd tepeldes-
infectie onregelmatig toegepast. Inmiddels lijkt dat percen-
tage aan de lage kant en lijkt het gebmik van jodium-hou-
dende tepeldesinfectantia toegenomen te zijn. Zo blijkt uit
niet gepubliceerde gegevens uit een enquête in 1991, gehou-
den onder 319 veehouders in Midden-Nederland, met een
gemiddeld tankmelkcelgetal lager dan 150.000, dat 91 % van
deze veehouders tepeldesinfectie na het melken toepaste,
waarvan mim de helft al langer dan vier jaar. Uiteraard zijn
bedrijven met een dergelijk laag tankmelkcelgetal, al maken
ze ruim 10% van de veestapel uit (52), niet representatief
Juist op bedrijven met een hoger tankmelkcelgetal worden
hygiënische maatregelen veel minder goed uitgevoerd (51)
en daar is het percentage bedrijven dat geen tepeldesinfectie
toepast waarschijnlijk veel hoger. Zo blijkt uit gegevens van
de Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland dat
van 100 in 1994 geënquêteerde bedrijven met een tankmelk-
celgetal tussen 250.000 en 400.000, er 39 tepeldesinfectie
toepasten, terwijl dat er 73 waren van 100 bedrijven met een
tankmelkcelgetal lager dan 150.000 (Barkema, H.W., per-
soonlijke mededeling).

WERKINGSPRINCIPE VAN TEPELDESINFECTIE
De werkzaamheid van tepeldesinfectie is vooral gericht te-
gen contagieuze bacteriën. Transmissie van contagieuze
bacteriën vindt vooral plaats tijdens het melken (24, 39, 41),
waarbij zowel transmissie binnen koeien (24) als tussen
koeien (41) beschreven is. Uit experimenteel onderzoek is
gebleken dat, nadat een
S. aiireus uitscheidende koe is ge-
molken, vijf tot zes koeien die na die koe in hetzelfde melk-
stel gemolken worden, geïnfecteerd kunnen raken (41).
De belangrijkste afweer tegen bacteriële infecties van de uier
wordt gevormd door het tepelkanaal, dat tussen de melking-
en door gecollabeerd is en gevuld met keratine-cellen.
Contact met contagieuze bacteriën tijdens het melken kan
echter leiden tot infecties van het tepelkanaal, waarbij grote
hoeveelheden bacteriën in het stratum comeum gevonden

-ocr page 5-

kunnen worden (61). Dergelijke infecties kunnen zeer lang
bestaan (36) en worden als een voorloper van intramam-
maire infecties beschouwd (17).

Hoewel beschreven is dat tepeldesinfectie nauwelijks effect
heeft op het ontstaan van infecties van het tepelkanaal (11),
is in meer recent, experimenteel, onderzoek de onjuistheid
van deze stelling gebleken. Nickerson
et al. (36) vonden dat
tepeldesinfectie wel degelijk effect heeft op de preventie van
het ontstaan van
S. aureus-infecües van het tepelkanaal, als
ook op het ontstaan van intramammaire infecties vanuit deze
tepelkanaalinfecties (Zie tabel 1). Bovendien bleek tepeldes-
infectie de duur van infecties van het tepelkanaal te verkor-
ten (36). Dit laatste is niet gevonden voor intramammaire in-
fecties (30). De prevalentie van subklinische
S.
aureus-infecües
is een functie van het aantal nieuwe infec-
ties en de gemiddelde infectieduur. Tepeldesinfectie is der-
halve een belangrijke maatregel die één van deze twee com-
ponenten (het aantal nieuwe infecties) doet dalen (30).

WERKZAAMHEID VAN TEPELDESINFECTIE

Het effect van tepeldesinfectie wordt in het algemeen uitge-
drukt als \'werkzaamheid\' of \'efficacy\'. Hieronder wordt
verstaan de mate waarin een tepeldesinfectans in staat is de
incidentie van nieuwe infecties te reduceren. Een tepeldesin-
fectans wordt effectief beschouwd, als de werkzaamheid mi-
nimaal 40% bedraagt, dus als er in gedesinfecteerde kwartie-
ren 40% minder nieuwe infecties ontstaan dan in niet
gedesinfecteerde controle-kwartieren (28). De werkzaam-
heid van de verschillende hiervoor besproken tepeldesinfec-
tantia is in een aantal gevallen uitgebreid onderzocht, zowel
in het laboratorium als in gecontroleerd veldonderzoek,
waarbij ofwel de helft van de koeien op een bedrijf, ofwel de
helft van de spenen van elke koe gedesinfecteerd werden.

>MI4

Ill ffi

)t I itPi

Tabel 1. Het effect van tepeldesinfectie met 0.18% actief jodium op het ontstaan van nieuwe infecties van het tepelkanaal en nieuwe intramammaire in-
fecties met
Staphylococcus aureus vanuit experimentele infecties (naar Nickerson e£ al.. 1990).

Bacterie

Behandeling

Aantal kwartieren

Tepelkanaalinfecties

% Reductie

Intramammaire infecties % Reductie

5. aureus

dip

140

6

90.0\'

1 95.6"

geen dip

140

60

23

•P <0.05
"P<0.01

Tabel 2. Overzicht van de werkzaamheid van verschillende tepeldesinfectantia, vergeleken met niet gedesinfecteerde controle-kwartieren, tegen infecties
met
Staphylococcus aureus en de belangrijkste Streptokokken.

Refi

Werkzame stof

5. aureus

S. agalacliae

S. dy.sgalacliae

S. uheris

35

0.5% actief jodiutn

68.3""

46.2*

56.22

56.2

35

1.0% actief jodium

52.4\'

70.7"

60.9"

60.9"

39

0.35%chloorhexidine

50.0

}

33.3

72.2"

38

CZCD^

67.4"

63.8\'

27.8

16

1.94% LDBS\'^

51.3\'

59

0.5% quartemair ammonium

11.

18.0

<0.10
\'P <0.05
""/\'<0.01

\' Ref - de nummers van de referenties corresponderen met de literatuurlijst

2 - in dc referentie van Nickerson el al. (35) zijn de niet-5. agakicliae Streptokokken, als "overige Streptokokken\' gepresenteerd

.. - de bacterie is tijdens de proefin onvoldoende aantallen gevonden om betrouwbare conclusies te kunnen trekken
■•CZCD - chloorzuur-chloordioxide in een polymeer-gel
\'LDBS - lineairdodecyl-benzeen-sulfonzuur

Hoewel er verschillen bestaan tussen deze proefopzetten
blijken de gevonden resultaten in het algemeen goed verge-
lijkbaar (28, 30). In grote lijnen zijn alle groepen tepeldesin-
fectantia goed werkzaam, al bestaan er onderling kleine ver-
schillen (27, 33,42). In tabel 2 is een overzicht gegeven van
de geschatte werkzaamheid tegen natuurlijke infecties van
enkele representanten van de verschillende groepen, zoals
die in de literatuur is beschreven. Voor een uitgebreid over-
zicht van de werkzaamheid van verschillende tepeldesinfec-
tantia wordt verwezen naar een overzicht van Pankey
et ai
(42). In tabel 2 en ook in het voorbeeld in figuur 1, is de
werkzaamheid in vergelijking met een negatieve, dus niet
behandelde, controlegroep weergegeven. De werkzaamheid
van verschillende desinfectantia kan uiteraard ook onderling
vergeleken worden, zoals in verschillende publicaties is be-
schreven (4, 10,27).

In Nederland bestaat geen registratieplicht voor tepeldesin-
fectantia en is slechts een beperkt deel van deze middelen als
diergeneesmiddel geregistreerd. Aangezien tepeldesinfec-
tantia in Nederland zonder kwaliteitsgarantie op de markt
gebracht kunnen worden, is het bestaan van onvoldoende
werkzame produkten niet denkbeeldig. Het is derhalve aan te
raden de voorkeur te geven aan middelen met een bewezen
werkzaamheid en veiligheid, zoals die bijvoorbeeld voor de
registratie als diergeneesmiddel is vereist.

TEPELDESINFECTANTIA

Wereldwijd zijn zeer veel verschillende tepeldesinfectantia
op de markt (33). Een overzicht van dc in Nederland ge-
bmikte middelen is eerder gegeven door Apeldoorn (1).
Zonder te pretenderen compleet te zijn, zijn in tabel 3, geba-
seerd op eerder gepubliceerde gegevens (1, 15), gegevens ter
beschikking gesteld door de leveranciers en het Veterinair

-ocr page 6-

Geneesmiddelen Registratiesysteem (VGR) van de
Faculteit der Diergeneeskunde, een overzicht gegeven van
tepeldesinfectantia die op dit moment op de Nederlandse
markt zijn. Ingedeeld naar hun werkzame desinfecterende
bestanddeel, zijn in Nederland jodium, chloorhexidine, glu-
taaraldehyde, lineair dodecyl-benzeen-sulfonzuur, quarter-
nair ammonium en een chloorzuur-chloordioxidecombina-
tie in een polymeer-gel (een barrièrevormend middel)
beschikbaar. In andere landen wordt daamaast natrium hy-
pochloriet in tepeldesinfectantia toegepast (42). De ver-
schillende groepen tepeldesinfectantia worden hieronder
kort besproken.

Jodoforen

Omdat jodium slecht oplost in water en irriterend is, wordt
het veelal toegepast in de vorm van jodoforen. Een jodofoor
is een complex van jodium en een dragerstof, waarvan de
bekendste polyvinyl-pyrolidine (PVP) is. De jodium mole-
culen zijn deels gebonden aan de dragerstof en deels vrij in
oplossing. Het is het vrije (of\'actieve\') jodium dat desinfec-
terend werkzaam is en bacteriën doodt. Wordt het vrije jo-
dium geïnactiveerd, dan komt nieuw jodium vrij uit het
complex met de dragerstof (42). De werkzaamheid van jo-
dium is niet selectief en het wordt door organisch materiaal,
zoals mest of stro, geïnactiveerd. Derhalve is het ook om
deze reden verstandig te voorkomen dat de koeien direct na
het melken in de boxen gaan liggen, door ze eerst nog een
tijd in het voerhek vast te laten staan. Werkzaamheid van jo-
doforen in tepeldesinfectantia is beschreven in concentra-
ties variërend van 0.18% (6) tot 1.0% actief jodium (35).

Chloorhexidine

Chloorhexidine is een desinfectans, dat redelijk tot goed op-
losbaar is. Als tepeldesinfectans blijkt de werkzaamheid
van chloorhexidine goed te zijn (39). Concentraties van
0.2% tot 1.0% zijn in tepeldesinfectantia toegepast, maar in
de praktijk wordt meestal een concentratie van 0.4% of
0.5% gebmikt (33, 42, 56). Aangezien chloorhexidine zelf
kleurloos is, wordt soms een kleurstof aan de oplossing toe-
gevoegd, waardoor de desinfectie \'zichtbaar\' wordt. Een
mogelijk voordeel van chloorhexidine is, dat het enigszins
specifieker in haar werkzaamheid tegen bacteriën is en der-
halve minder gevoelig voor inactivatie door organische
stoffen zoals stro en mest (42). Door een goede voorbehan-
deling en algemene hygiëne moet dit voordeel eigenlijk
geen rol spelen. Hoewel beschreven is dat chloorhexidine
langer op de tepelhuid werkzaam blijft dan andere tepeldes-
infectantia (20), wordt dat niet in alle onderzoeken gevon-
den (47).

Andere middelen

Naast middelen gebaseerd op jodoforen of chloorhexidine is
een beperkt aantal andere middelen in Nederland beschik-
baar. Over chloorzuur-chloordioxidehoudende tepeldesin-
fectantia is een aantal publikaties beschikbaar, waarin de ef-
fectiviteit tegen contagieuze bacteriën is aangetoond (7, 10,
38, 40). Deze middelen zijn gebaseerd op een menging van
melkzuur en natriumchloriet, waama de chloorzuur-chloor-
dioxide-combinatie ontstaat. In een vergelijkend onderzoek
tussen een chloorzuur-chloordioxide-dip en een 1.0% jo-
dium-dip (10), werd voor wat betreft het aantal infecties met
omgevingsbacteriën zoals
Escherichia coli en het aantal kli-
nische mastitisgevallen, een trend gevonden ten gunste van
de chloorzuur-chloordioxide-dip. Het aantal waargenomen
gevallen en daardoor de statistische power van het onder-
zoek waren echter onvoldoende om tot conclusies te komen.
Een goede effectiviteit tegen contagieuze bacteriën is ook
beschreven voor lineair dodecyl-benzeen-sulfonzuur bevat-
tende tepeldesinfectantia (3, 16) en tevens bevestigd in niet
in gerefereerde tijdschriften gepubliceerde produktinforma-
tie. Tevens is in een onderzoek uit 1982, waarbij een lineair
dodecyl-benzeen-sulfonzuur bevattende tepeldip met een
tepeldip op basis van jodoforen vergeleken werd, gevonden
dat bij gebmik van lineair dodecyl-benzeen-sulfonzuur
minder klinische
E. coli mastitis werden gevonden dan bij
gebmik van een jodofoor houdende dip (4). Helaas is in dit
onderzoek slechts 66% van de klinische mastitisgevallen
bemonsterd en is het effect op subklinische infecties niet be-
oordeeld.

1 ■> f I

I ■ m

Voor glutaaraldehyde is een goede in vitro bactericide acti-
viteit beschreven (22, 23). Een goede effectiviteit in het
voorkomen van infecties met contagieuze bacteriën is in de
produktinformatie beschreven, maar niet in de vorm van
wetenschappelijke artikelen gepubliceerd. Ook voor desin-
fectiemiddelen, gebaseerd op quartemair ammonium
(0.18% en 0.5%) is een goede effectiviteit tegen conta-
gieuze bacteriën gevonden (44, 59).

Een ander type produkt vormen de barrière vormende mid-
delen, bijvoorbeeld op basis van latex. De gedachte achter
deze middelen is het slotgat af te sluiten, met de bedoeling
nieuwe infecties tussen de melkbeurten door zo veel moge-
lijk te voorkomen. Aan deze middelen hoort ook een desin-
fectans toegevoegd te zijn, omdat anders de kans bestaat via
de dipbeker juist infecties over te brengen (42). In
Nederiand is een barrière-dip verkrijgbaar, waaraan chloor-
zuur-chloordioxide als desinfectans is toegevoegd. Barrière
vormende middelen lijken de incidentie van klinische mas-
titis veroorzaakt door
E. coli te verminderen (10, 13), maar
uit de op dit gebied gepubliceerde gegevens zijn door de be-
perkte studieomvang geen definitieve conclusies te trekken.
Tenslotte zijn in Nederland spray- en dipmiddelen op de
markt, die niet op basis van desinfectie werken en door de
leveranciers als natuurlijke produkten omschreven worden.
Over deze produkten, die bijvoorbeeld stoffen zoals chitine
bevatten, zijn echter weinig gegevens uit vergelijkend on-
derzoek beschikbaar, zodat beoordeling van de effectiviteit
erg moeilijk is.

Overige eigenschappen

In een beperkt aantal gevallen is tepclirritatie ten gevolge
van tepeldesinfectantia beschreven, meestal ten gevolge
van een onjuiste samenstelling, verdunning of opslag van
het middel (13,42). Ter voorkoming van irritatie en ter ver-
zorging van de huid worden meestal huidverzachtende mid-
delen zoals glycerol of lanoline, aan de desinfectantia toege-
voegd. Dit voorkomt tevens dat de tepelhuid irritatie
ondervindt van de lage pH die veel tepeldesinfectantia heb-
ben (1, 13, 56). Zowel glycerol als lanoline zijn zeer ge-
schikt als huidverzachtend middel. Voor glycerol is een mi-
nimale concentratie van 5% aangegeven (57). Over de
maximale concentratie lopen de meningen uiteen. Enerzijds
is beschreven dat hogere concentraties glycerol niet nadelig
zijn voor de effectiviteit van de tepeldesinfectantia, terwijl
zij een gunstig effect op de tepelhuid hebben (1, 20).
Anderzijds beschrijven Sheldrake
et al. (55), dat bij labora-
toriumexperimenten, bij een toenemende glycerol-concen-
tratie de effectiviteit van jodium houdende tepeldesinfec-

-ocr page 7-

iiâÉlÂtiSeWl

Tabel 3. Overzicht van een aantal in Nederland gebruikte tepeldesinfectantia. Concentraties zijn weergegeven, zoals ze voor de gebruiksklare oplossing
door de leverancier zijn aangegeven.

Produktnaam

Werkzame stof

Toevoegingen

Leverancier

Agib dip

0.3-0.5%

actief jodium

9-15%2

glycerol/lanoline

Agib

Agib dip/spray concentraat^-NL

0.4-0.5%

actief jodium

2-2.5%2

lanoline/

Agib

monopropyleenglycol

Avudip\'\'"\'*"-

0.5%

actiefjodium

0.66%

lanoline

A.U.V.

1.67%

monopropyleenglycol

Blu-gard

2%

lineair dodecyl-

12%

glycerine\'

Henkei

benzeen-sulfonzuur

Bou-Matic Super dip

0.35%

chloorhexidine

2

glycerine\'

Farm Service

0.04%

quartemair ammonium

DelvodipRNL

0.5%

actiefjodium

0.66%

lanoline

Mycofarm

1.67%

monopropyleenglycol

Delvodip concentraat\'^"\'^\'-

0.4-0.5%

actiefjodium

0.53-0.66%2

lanoline

Mycofarm

l.34-1.67%2

monopropyleenglycol

Dipal concentraat^

0.25%

jodium

5%

sorbitol

Alfa-laval

Dipal-extra

0.25%

jodium

10%

glycerol

Alfa-laval

Dipklaar

0.25%

jodium

5%

sorbitol

Alfa-laval

Dipklaar-extra^

0.375%

chloorhexidine

2%

glycerine\'

Alfa-laval

8%

sorbitol

Hygia-dip

0.4%

jodium

2.5%

glycerine\'

Paul Hartmann

Jodo Dip Spray*

0.5%

actiefjodium

I0-I5%2

glycerine\'/lanoline

Laporte esd

Lacto Jodokons met glycerine

0.4%

actiefjodium

2

glycerine\'

Gascoigne Melotte

Leo geel tepel dip/sprayi^ NL

0.3%

glutaaraldehyde

1%

glycerox L8

Leo Pharma

MekodipRNL-»

0.3%

actiefjodium

0.2-0.5%2

allantoïne

Meko

>10%2

glycerine\'

Mekospray\'\'

0.1-0.5%2

chloorhexidine

6%

glycerine\'

Meko

P3-Vetradip

0.5%

actiefjodium

>I0%2

glycerol

Henkei

Reca-dip

0.5%

actiefjodium

10%

glycerine\'

Centrale Aankoop/ FNZ

Reca spencn-spray

0.4%

chloorhexidine

7.5%

glycerine\'

Centrale Aankoop/FNZ

2.5%

sorbitol

Spenen-spray

0.35%

chloorhexidine

5-15%2

allantoine/glycerine\'/

Biopharm

lanoline

Spenenspray HC

0.35%

chloorhexidine

5-IO%2

glycerine\'/lanoline

Laporte esd

Spenenspray HC concentraat

0.35%

chloorhexidine

5-IO%2

glycerine\'/lanoline

Laporte esd

Sprejo-dip

0.5%

actiefjodium

10%

glycerine\'/lanoline

Biopharm

Spray-dek

chitine

0.02%

jodium

Hemrik

1%

glycerol

UddergoldR-NL

2.64%

melkzuur\'

2

polysulfonzuur

Heemskerk

0.64%

natriumchloriet\'

Webco Jododip

0.5%

jodium

1%

amine

Biesterfeld

Webco Jodokons

0.4-0.5%2

jodium

4%

amine

Bicsterfeld

Webco Jodokons met glycerine

0.4-0.5%2

jodium

4%

amine

Biesterfeld

5%

glycerine\'

4XLA

2.64%

melkzuur\'

5%

glycerine\'

Heemskerk

0.64%

natriumchloriet\'

R-""\'! in Nederland geregistreerd als diergeneesmiddel (per I november 1994)

1 Glycerine ^ 85% glycerol

2 Dc concentratie van de bestanddelen door de leveranciers niet of slechts in een range aangegeven
Geregistreerd als Alfadip I

Wordt ook als concentraat geleverd
5 Concentraties zoals voor menging van de uit twee componenten bestaande dip

iMiMrt

tantia afneemt. Het werkingsmechanisme van de remmende
werking van glycerol bleef hierbij echter onbesproken. Ook
Pankey
et al. (42) geven aan dat als de concentratie van een
huidverzachtend middel hoger wordt dan 12%, de werking
van het gebruikte desinfectans tnogelijk negatief beïnvloed
wordt, eveneens zonder een werkingsmechanisme te be-
spreken. Bij de produkten zoals die in Nederland op de
markt zijn (Tabel 3), zijn geen problemen, zoals die eventu-
eel door een te hoge concentratie huidverzachtende midde-
len zouden kunnen ontstaan, te verwachten.
Vooral onder extreem koude omstandigheden met veel
wind, kan tepeldesinfectie nadelige gevolgen zoals mwe
spenen hebben. Onder dergelijke weersomstandigheden kan
tepeldesinfectie ook bevriezing bevorderen (42), waarbij
vooral koeien met veel oedeem aan uier en tepels een ver-
hoogd risico lijken te lopen (13). In Nederland speelt dit een
relatief beperkte rol, maar in Noord-Amerika worden om
deze reden zelfs tepeldesinfectantia in poedervorm (Teat
Dip & Frost Protectanf®) gebmikt. Hoewel, onder zeer
koude omstandigheden een gunstig effect op de tepelcondi-
tie beschreven is, bleek de werkzaamheid van deze poeder-
dips echter matig (21) en lijkt het praktischer onder derge-

-ocr page 8-

lijke weersomstandigheden tijdehjk met tepeldesinfectie te
stoppen, of de spenen weer af te drogen voor de koeien de
melkstal verlaten (13).

MANIEREN VAN TEPELDESINFECTIE
In Nederland wordt tepeldesinfectie in het algemeen na het
melken uitgevoerd. Hoewel nog weinig goed uitgevoerd,
grootschalig onderzoek naar het effect van tepeldesinfectie
voor het melken is uitgevoerd, wordt het in ons land zo af en
toe, maar in bepaalde delen van Noord-Amerika veelvuldig
toegepast. Zowel voor als na het melken kan de toediening
van het desinfectans via de dip- of via de spraymethode ge-
beuren. De keuze voor de dip- of spraymethode is gebaseerd
op persoonlijke voorkeur. Hoewel beide methoden van te-
peldesinfectie voor- en nadelen hebben, blijkt de werkzaam-
heid niet te verschillen (42).

Tepeldesinfectie na het melken

Tepeldesinfectie na het melken is de meest algemeen toege-
paste vorm van tepeldesinfectie. Juist na het melken, als de
melkstroom opgehouden is, zijn de slotgaten van de koeien
zeer passabel voor micro-organismen. Desinfecteren van de
tepelpunt op dat moment is derhalve een goed hulpmiddel bij
het voorkomen van nieuwe uierinfecties. Het is verbazing-
wekkend dat, ondanks de algemeen bekende effectiviteit van
tepeldesinfectie, deze eenvoudige handeling nog steeds op
een groot aantal melkveebedrijven met een te hoog celgetal
niet routinematig wordt uitgevoerd (60). Mogelijk moet de
belangrijke rol van tepeldesinfectie en van andere maatrege-
len ter preventie van mastitis vaker onder de aandacht van
veehouders worden gebracht. Het zal hierbij echter een pro-
bleem blijven, om juist die veehouders te bereiken die deze
informatie het hardst nodig hebben.

Tepeldesinfectie voor het melken

Tepeldesinfectie voor het melken wordt in bepaalde delen
van de wereld frequent toegepast. De beschreven procedure
bij tepeldesinfectie voor het melken bestaat uit voorbehande-
len en verwijderen van de eerste melkstralen, vervolgens
sprayen of dippen van de spenen en na een contacttijd van
minimaal 30 seconden met ruim papier het desinfectans weer
verwijderen (21,40). Voor de werkzaamheid van tepeldesin-
fectie voor het melken, zijn geen overtuigende bewijzen ge-
leverd. In enkele publikaties is een gunstig effect beschreven
(18, 43), terwijl in andere geen significant verschil is waar-
genomen tussen behandelde en controle-koeien of -bedrij-
ven (5, 54). Veelal is het effect van tepeldesinfectie voor het
melken beperkt tot contagieuze bacteriën (40) en wordt geen
effect gezien tegen klinische mastitis (43) terwijl het daar
vaak juist om te doen is. Aangezien bekend is dat tepeldesin-
fectie na het melken een verhogend effect heeft op het jodi-
umgehalte van de melk (19, 25) bestaat er een angst voor de
consequenties van tepeldesinfectie voor het melken, voor
wat betreft contaminatie van de melk. Beschreven is, dat bij
gebruik van 0.1% jodium (5. 19) geen stijging van het jodi-
umgehalte van de melk werd waargenomen. Bij gebruik van
een 0.25% - 1.0% jodiumoplossing (19, 45) steeg het jodi-
umgehalte van de melk met 69 |xg/l, respectievelijk 110
p.g/1, tot ongeveer 600 |j.g/l. Gemiddelde jodiumgehaltes in
tankmclk liggen tussen de 300 en 700 (xg/l (25), waarbij de
invloed van de opname van jodium uit het rantsoen een grote
invloed op de variatie lijkt te hebben (25, 45). Tepeldes-
infectie voor het melken is nog onvoldoende onderzocht om
tot een definitief oordeel over de effectiviteit en dc moge-
lijke residue problematiek van deze managementmaatregel
te komen.

\' PI

I f 9

« IK VI

Tepeldesinfectie tijdens de droogstand
Hoewel vaststaat dat tijdens de droogstand nieuwe infecties
kunnen ontstaan (53) is tepeldesinfectie tijdens de droog-
stand, om voor de hand liggende, praktische, redenen nooit
uitgebreid onderzocht. In een onderzoek van Matthews
et al.
(31) werden van 77 koeien en 36 vaarzen steeds twee spenen,
gedurende de laatste 14 dagen voor de verwachte kalfdatum
éénmaal daags gedipt in een latexdip. Er werden echter geen
significante verschillen waargenomen: in de gedipte groep
ontstonden 36 en in de controlegroep 32 nieuwe infecties.

Tepeldesinfectie door dippen

Tepeldippen is de meest toegepaste methode van tepeldesin-
fectie. Het is goedkoop, eenvoudig en effectief De tepel
komt goed in contact met het desinfectans, mits tenminste de
onderste helft en het liefst de hele tepel in de dipbeker komt.
Hoewel bij sommige veehouders de angst bestaat, via de dip-
beker infecties van de ene koe naar de andere koe over te
brengen, is daarvan in de literatuur en ook in ons werk bij
hierop gericht onderzoek op praktijkbedrijven nooit iets ge-
bleken. Natte voorbehandeling, gebruik van onvoldoende
voorbehandelingsdoeken, de melkmachine en de handen van
de melker, spelen wat dat betreft de hoofdrol (46).

Tepeldesinfectie door sprayen

Sprayen gebeurt met behulp van een sprayinstallatie of met
handmatige sprayapparaten. Bij handmatige sprayapparaten
wordt vaak gebruik gemaakt van een zogenaamde \'plante-
spuit\'. Nadeel van de plantespuit is dat de spuitrichting van
de conus horizontaal is en dat het dus moeilijk is het slotgat
en de achterkant van de tepel met het desinfectans in contact
te brengen. Een handig alternatief is een sprayapparaat waar-
bij de conus verticaal gericht is. Uiteraard dient bij het
sprayen de nozzie goed, dus met de juiste druk en niet te wijd
of te smal, afgesteld te zijn. Een voordeel van de sprayme-
thode is dat door de afgesloten container geen organisch ma-
teriaal in het desinfectans terecht kan komen waardoor zeker
in het geval van jodium houdende tepeldesinfectantia dc
werkzaamheid verminderd zou kunnen worden. Ook is wel
beschreven dat door sprayen minder verlies van desinfectans
optreedt dan door dippen (42). Een mogelijk nadeel van de
spraymethode is dat bij een minder precieze veehouder dc
vereiste nauwkeurige uitvoering van het sprayen nog wel
eens tc wensen over kan laten, terwijl dat bij dippen, mits het
uitgevoerd wordt, nauwelijks mogelijk is. Bij dc toepassing
van jodium via dc spraymethode is een lichte stijging van het
jodiumgehalte in de lucht in de melkput beschreven, die ech-
ter ver onder voor de mens gevaariijke waarden bleef (5).

TEPELDESINFECTIE QP BEDRIJVEN MET EEN LAAG
TANKMELKCELGETAL

Op melkveebedrijven met een laag tankmelkcelgetal ligt de
situatie wat anders dan bij de andere bedrijven. Onder een
laag tankmelkcelgetal verstaan we een gemiddeld tankmelk-
celgetal dat op jaarbasis lager ligt dan 150.000 cellen/ml
(48). In het algemeen wordt op deze bedrijven een heel lage
prevalentie van bacteriële infecties waargenomen (49).
Tepeldesinfectie na het melken heeft vooral effect op conta-
gieuze bacteriën, inclusief de voorwaardelijk pathogene bac-
teriën (zoals coagulase-negatieve Staphylokokken en
Corynehacterium bovis), die tijdens het melken van kwartier

-ocr page 9-

naar kwartier, zowel binnen als tussen koeien, worden over-
gebracht (12, 27, 38, 39). De effectiviteit van tepeldesinfec-
tantia ten opzichte van omgevingsbacteriën wordt in het al-
gemeen zeer laag ingeschat (35, 39, 42). Aangezien de
meeste desinfectantia tussen de verschillende melkbeurten
een deel van hun werkzaamheid verliezen (47), terwijl de
blootstelling aan omgevingsbacteriën blijft, is de slechte
werkzaamheid van tepeldesinfectie tegen bacteriën zoals
E.
coli {[2,
35, 38, 39) begrijpelijk. Dit geldt zeker als het per-
centage koeien dat melk uitligt hoog is (50) en derhalve de
kans op het ontstaan van nieuwe infecties de laatste uren
voor het melken toeneemt. Het effect van tepeldesinfectie op
Streptococcus w/jem-infecties is niet geheel duidelijk. In een
aantal artikelen is een duidelijk beschermend effect van te-
peldesinfectie beschreven (12,39), terwijl andere geen signi-
ficante verschillen vinden (35, 38).

Het zijn juist E. co//-infecties, die op bedrijven met een laag
tankmelkcelgetal de belangrijkste rol spelen (48). De varia-
tie in de incidentie van klinische mastitis op deze bedrijven
bleek groot te zijn, waarbij een positieve correlatie is gevon-
den tussen tepeldesinfectie en het voorkomen van veel klini-
sche mastitis (50). Het bleek dat op bedrijven met een hoge
mastitisincidentie, in vergelijking met bedrijven met een
lage incidentie, significant minder infecties met voorwaar-
delijk pathogene bacteriën voorkwamen (49).
Gezien het beschermend effect dat voorwaardelijk patho-
gene bacteriën op infecties met pathogene bacteriën in expe-
rimenteel onderzoek laten zien (8, 37, 58) werd de hypothese
opgesteld dat op bedrijven met een laag tankmelkcelgetal en
een hoge klinische mastitisincidentie, ten gevolge van het
toegepaste management, ook het aantal voorwaardelijk pa-
thogene bacteriën sterk is teruggedrongen waardoor infec-
ties met omgevingsbacteriën relatief gemakkelijk kunnen
ontstaan.

In een prospectief interventieonderzoek is op zeven melkvee-
bedrijven met een laag tankmelkcelgetal, die alle gedurende
meerdere jaren tepeldesinfectie met jodium houdende midde-
len na het melken hadden toegepast, bij alle koeien aan twee
spenen gestopt met tepeldesinfectie (29). Uit de vooriopige
resultaten van dat onderzoek bleek in de niet meer gedesin-
fecteerde kwartieren inderdaad 5.7% minder klinische masti-
tis (niet significant) voor te komen, waarbij een significante
daling gezien werd voor
E.-coli gevallen, 33.3% (tabel 4).

w m

Tabel 4. Verschil in incidentie van klinische mastitis in gedesinfecteerde
(op basis van een iodophoor met 0,5% actief pdium) en met gedesinfec-
teerde controle-kv\\/artieren gedurende 20 maanden op 7 bedrijven met
een laag tankmelkcelgetal [Lam
et al.. 1993).

Organisme

Behandeling

Aantal gevallen

% Reductie\'

Alle gevallen

Desinfectie

194

5.7ï

Geen desinfectie

183

E. coli

Desinfectie

66

33.3\'

Geen desinfectic

44

S. uureus

Desinfectie

35

-5.7

Geen desinfectie

37

S. clv.sguluctiiie

Desinfectie

28

3.6

Geen desinfectie

27

S. uheris

Desinfectie

25

-24.0

Geen desinfectie

31

P<O.IO
*P<0.05

\'Reductie: Percentage reductie in kwartieren waar gestopt is met tepeldes-
infectie ten opzichte van wel gedesinfecteerde kwartieren

Tevens viel in dit onderzoek op dat de effecten het grootst wa-
ren bij vaarzen en vooral optraden tijdens de winterperiode,
waarin de dieren dag en nacht op stal stonden.
In hetzelfde onderzoek echter, is op één van de bedrijven,
zonder dat dit tot noemenswaardige problemen met het tank-
melkcelgetal leidde, ook een uitbraak van subklinische
au-
m/5-mastitis in de niet gedipte kwartieren waargenomen
(Figuur 1).

Aantal nieuwe infecties

10

8 -

6 -

JK _

0123456789 10 11 12 13 14 15 16 17

l\\/lonsternames

Figuur 1. Aantal nieuwe subklinische S. aureus-infecties in met 0.5% ac-
tief iodium gedesinfecteerde en in sinds het begin van de studie niet meer
gedesinfecteerde controle-kwartieren tijdens 17 monsternames, die
steeds met een tussentijd van circa 5 weken genomen zijn (naar Lam
et
al.,
1994). Dit betrof een binnenkoe-experiment, waarbij de tepels van
een uierhelft wel en van een uierhelft niet werden gedipt.

Uit deze gegevens kan geconcludeerd worden, dat tepeldes-
infectie een risicofactor is voor klinische
E. co//-mastitis,
maar tevens dat zelfs op bedrijven met een laag tankmelkcel-
getal, subklinische infecties met
S. aureus een rol kunnen
spelen. Stoppen met tepeldesinfectie na het melken kan der-
halve alleen overwogen worden op bedrijven met een zeer
goede hygiëne en dient gepaard te gaan met het nauwkeurig
volgen van de individuele celgetallen, indien nodig gecom-
bineerd met het verzamelen van melkmonsters voor bacte-
riologisch onderzoek, zodat in een vroeg stadium gereageerd
kan worden op een eventuele stijging van de incidentie van
infecties met contagieuze bacteriën.

CONCLUSIE

Tepeldesinfectie na het melken is een eenvoudig uit te voe-
ren en essentieel onderdeel van de standaardmaatregelen ter
preventie van mastitis op melkveebedrijven. Er bestaat geen
voorkeur voor de uitvoering van tepeldesinfectie middels de
dip- of dc spraymethode. Indien gekozen wordt voor de
spraymethode is de \'plantespuit\' echter niet de meest ideale
toedieningsvomi. Aangezien in Nederland geen registratie-
plicht van tepeldesinfectantia bestaat, is de mogelijkheid
aanwezig dat er slechte produkten op de markt zijn.
Aangezien niet van alle produkten voldoende gegevens met
betrekking tot de effectiviteit beschikbaar zijn wordt door te
kiezen voor tepeldesinfectantia die als diergeneesmiddel ge-
registreerd zijn, gekozen voor een grotere zekerheid met be-
trekking tot de werkzaamheid van een middel.
Over het gebmik van tepeldesinfectie voor het melken is nog
geen definitief oordeel te geven. De resultaten van het onder-
zoek die op dit gebied gepubliceerd zijn, laten tegenstrijdige

-ocr page 10-

resultaten zien. Het effect ten opzichte van klinische mastitis
valt in het algemeen echter tegen.

Het nut van tepeldesinfectie na het melken staat onomstote-
lijk vast. De werkzaamheid is gericht tegen contagieuze uier-
pathogenen terwijl nauwelijks effect tegen omgevingsbacte-
riën verwacht mag worden.

In een uitzonderingsgeval, op zeer hygiënische bedrijven,
kan een negatieve werking van tepeldesinfectie ontstaan,
doordat de incidentie van klinische mastitis, met name ten
gevolge van
E. coli lijkt te stijgen. Zelfs op deze bedrijven
blijft tepeldesinfectie echter een belangrijke rol spelen in de
preventie van infecties met contagieuze bacteriën. Een ad-
vies om te stoppen met tepeldesinfectie na het melken om de
incidentie van klinische mastitis ten gevolge van omgevings-
bacteriën op bedrijven met een laag tankmelkcelgetal te ver-
minderen is zinvol, maar dient met grote voorzichtigheid ge-
geven te worden.

Tepeldesinfectie kent ook beperkingen. Het aantal nieuwe
infecties wordt er weliswaar door verminderd, maar be-
staande infecties worden niet beïnvloed. Ook al wordt het
aantal nieuwe infecties sterk verminderd, dan nog zal zonder
andere maatregelen de prevalentie van infecties in de koppel
slechts langzaam dalen. Derhalve dienen voor een optimale
uiergezondheid ook de andere onderdelen van het standaard
mastitis-preventieprogramma geïmplementeerd te worden
in het bedrijfsmanagement.

DANKWOORD

De auteurs zijn zeer erkentelijk voor de door de verschillende leveranciers
van tepeldesinfectantia verleende medewerking en geleverde informatie.
Het commentaar van dr. A. G. Vulto is door de auteurs zeer op prijs gesteld.

SUMMARY

Teat disinfection and mastitis in dairy cattle: a literature
review

Postmilking teat disinfection is accepted as an important part of standard
preventive measures against mastitis in dairy cattle. The efficacy of post-
milking teat disinfection against infections with contagious pathogens such
as
Staphylococcus aureus and Streptococcus agalactiae is beyond doubt.
However, the efficacy of teat disinfection against infections with environ-
mental pathogens such as
Escherichia coli is disputed, and a negative effect
has even been described in some situations. This article reviews the practice
of teat disinfection in dairy cattle. Premilking and postmilking teat disinfec-
tion are discussed, as is the efficacy, different ways of teat disinfection, and
different disinfectants. It is concluded that post-milking teat disinfection is
an effective management measure in most herds. Selection of teat disinfec-
tants should be based on proven efficacy, which is required for registration
of the preparation as a veterinary medical product in the Netherlands.

LITERATUUR

1. Apeldoorn B. Tepelontsmetting bij de preventie van uierontsteking.
Stageverslag bij de Gezondheidsdienst voor Dieren in West- en M idden-
Nederland, 1990: 1-56.

2. Asijee K, ed. Handboek voor de rundveehouderij. Publicatie nummer 35
van het Informatie en Kennis Centrum Veehouderij, 1993: 243-80.

3. Bamum DA, Johnson RE, and Brooks BW. An evaluation of a teat dip
with dodecyl bezene sulfonic acid in preventing bovine mammary gland
infection from experimental exposure to
Staphylococcus aureus and
Streptococcus agalactiae. Can Vet J 1982; 23: 50-4.

4. Bennett RH. Teat dip as a component of coliform mastitis control. Dairy
KoodSanit 1982:2; 110-4.

5. Blowie R W, and Collis K. Effect of premilking teat disinfection on mas-
titis incidence, total bacterial count, cell count and milk yield in three
dairy herds. Vet Rec 1992; 130: 175-8.

6. Boddie RL, and Nickerson SC. Efficacy of .18% iodine teat dip against
Staphylococcus aureus and Streptococcus agalactiae. J Dairy Sci 1989;
72: 1063-6.

7 Boddie RL, Nickerson SC, and Kemp GK. Efficacy of two barrier teat
dips containing chlorous acid germicides against experimental chal-
lenge with
Staphylococcus aureus and Streptococcus agalactiae. J

1 « VI

>lil4

II I M

Ül

Dairy Sci 1994;77:3192-7.

8. Bramley AJ. The effect of subclinical Staphylococcus epidermidis in-
fection of the lactating bovine udder on its susceptibility to infection
with
Streptococcus agalactiae or Escherichia coli. Br Vet J 1978; 134:
146-51.

9. Dijkhuizen AA, Houben EHP, Huimc RBM en Brand A. Mastitis bij
melkvee in economisch perspectief Post Academisch Onderwijs
Uiergezondheid bij het Rund. 1994: l-IO.

10. Drechsler PA, Wildman EE, and Pankey JW. Evaluation of a chlorous
acid-chlorine dioxide teat dip under experimental and natural condi-
tions. J Dairy Sci 1990; 73: 2121-8.

11. Du Preez JH. The effect of post-milking teat dipping on teat canal infec-
tions. J South Afr Vet Assoc 1987; 58: 119-23.

12. Eberhart RJ, LeVan PL, Griel Jr LC, and Kesler EM. Germicidal teat dip
in a herd with low prevalence of
Streptococcus agalactiae and
Staphylococcus aureus mastitis. J Dairy Sci 1983; 66: 1390-5.

13. Famsworth RJ. Role of teat dips in mastitis control. J Am Vet Med
Assoc 1979; 176: 1116-8.

14. Famsworth RJ, Wyman L, and Hawkinson R. Use of a teat sealer for
prevention of intramammary infection in lactating cows. J Am Vet Med
Assoc 1980; 177:441-4.

15. FIDIN. Repertorium Diergeneesmiddelen 1994/1995: 91-4.

16. Fisher GC, and Newbould FHS. Field evaluation of a teat dip containing
dodecyl benzene sulfonic acid in preventing new mammary gland infec-
tions in a dairy herd. Can Vet J 1983; 24: 89-91.

17. Forbes D, and Herbert CN. Studies in the pathogenesis of staphylococ-
cus mastitis. Vet Rec 1968; 83:69-73.

18. Galton DM, Petersson LG, and Merrill WG. Effects of premilking udder
preparation practices on bacterial counts in milk and on teats. J Dairy Sci
1986:69:260-6.

19. Galton DM, Petersson LG, and Erb HN. Milk iodine residues in herds
practising iodophor premilking teat disinfection. J Dairy Sci 1986; 69:
267-71.

20. Godinho KS, and Bramley AJ. The efficacy of teat dips of differing per-
sistence on teat skin in preventing intraniaminary infection by
Streptococcus uheris and Escherichia coli in dry cows. Br Vet J 1980;
136:574-9.

21. Goldberg JJ, Murdough PA, Howard AB et al. Winter evaluation of a
postmilking powdered teat dip. J Dairy Sci 1994; 77: 748-58.

22. Gorman SP, and Scott EM. Potentiation and stabilization of glutaralde-
hyde biocidal activity utilizing surfactant-divalent cation combinations.
IntJ Pharm 1979:4: 57-65.

23. Gorman SP, and Scon EM. Effect of inorganic cations on the biocidal
and cellular activity of glutaraldehyde. J AppI Bact 1979:47:463-8.

24.Grindal RJ. Update on mastitis II. The role of the milking machine in
mastitis. Br Vet J 1988; 144: 524-33.

25. Hemken RW. Milk and meat iodine content: relation to human health. J
Am Vet Med Assoc 1980: 176: 1119-21.

26. Hoblet Kll, Schnitkey GD, Arbaugh Dc/«/. Costs associated with selec-
ted preventive practices and with episodes of clinical mastitis in nine
herds with low somatic cell counts. J Am Vet Med Assoc 1991; 199;
190-6.

27. Hogan JS, White DG, and Pankey JW. Effects of teat dipping on intra-
mammary infections by staphylococci other than
Staphylococcus «»-
rc\'i/.s. J Dairy Sci 1987; 70: 873-9.

28. Hogan JS, Galton DM, llamnon RJ, Nickerson SC, Oliver SP, and
Pankey JW. Protocols for evaluating efficacy of postmilking teat dips. J
Dairy Sci 1990;73:2580-5.

29. Lam TJGM, Barkema HW, Vliet JH van, Schukkcn YH, Grommers FJ.
and Brand A. Intervention study on post milking teat disinfection on 7
dairy herds with a low somatic cell count and a high clinical mastitis in-
cidence. 6"\' symposium of the Dutch Society for Veterinary
Epidemiology and Economics, Boxtel, the Netherlands. 1993: I 13-23.

30. Lam TJGM, Jong MCM dc, Schukkcn YH, and Brand A. Mathematical
modelling to estimate efficacy of postmilking teal disinfection in dairy
cows. 7"* Symposium of the Intemational Society for Veterinary
Epidemiology and Economics, Nairobi, Kenya. Kenya Vet 1994; 18:
421-4.

31. Matthews KR, Harmon RJ. Langlois BE, Crist WL. and Hemken RW.
Use of latex teat dip with gemiicide during the prepartum period. J Dairy
Sci 1988; 71: 1940-6.

32. Moak H. Control and eradication of infectious mastitis in dairy herds.
Cornell Vet 1916:6:36-40.

33. Murdough PA, and Pankey JW. Evaluation of 57 teat sanitizers using
excised cow teats. J Dairy Sci 1993; 76: 2033-8.

34. Neave FK, Dodd FH. Kingwill RG, and Westgarlh DR. Control of
Mastitis in the Dairy Herd by Hygiene and Management. J Dairy Sci
1969;52:696-707.

-ocr page 11-

35. Nickerson SC, Watts JL, Boddie RL, and Pankey J W. Evaluation of .5%
and 1% iodophor teat dips on commercial dairies. J Dairy Sci 1986; 69:
1693-8.

36. Nickerson SC, Watts JL, Boddie RL, and Ray, CH. Effect of postmilking
teat antisepsis on teat canal infections in lactating dairy cows. J Dairy Sci
1990; 73:373-80.

37. Nickerson SC, and Boddie RL. Effect of naturally occuring coagulase-ne-
gative staphylococcal infections on experimental challenge with major
mastitis pathogens. J Dairy Sci 1994; 77:2526-36.

38. Oliver SP, King SH, Torre PM et al. Prevention of bovine mastitis by a
postmilking teat disinfectant containing chlorous acid and chlorine
dioxide in a soluble polymer gel. J Dairy Sci 1989; 72: 3091 -7.

39. Oliver SP, King SH, Lewis MJ, Torre PM, Matthews KR, and Dowlen
HH. Efficacy of
Chlorhexidine as a postmilking teat disinfectant for the
prevention of bovine mastitis during lactation. J Dairy Sci 1990; 73:2230-
5.

40. Oliver SP, Lewis MJ, Ingle TL, Gillespie BE, and Matthews KR.
Prevention of bovine mastitis by a premilking teat disinfectant containing
chlorous acid and chlorine dioxide. J Dairy Sci 1993; 76: 287-92.

41. 0\'Shea J. Machine milking and mastitis - factors affecting mastitis: a lite-
rature review. Bulletin of the Intemational Dairy Federation 1987; 215: 5-
32.

42. Pankey JW, Eberhart RJ, Cuming AL, Daggett RD, Famsworth RJ, and
McDuff CK. Uptake on postmilking teat antisepsis. J Dairy Sci 1984; 67:
1336-53.

43. Pankey JW, Wildman EE, Drechsler PA, and Hogan JS. Field trial evalu-
ation of premilking teat disinfection. J Dairy Sci 1987; 70: 867-72.

44. Philpot WN, and Pankey JW. Hygiene in the prevention of udder infec-
tions. V. Efficacy of teat dips under experimental exposure to mastitis pa-
thogens. J Dairy Sci 1978; 61: 956-63.

45. Rasmussen MD, Galton DM, and Petersson LG. Effects of premilking teat
preparation on spores of anaerobes, bacteria, and iodine residues in milk. J
Dairy Sci 1991;74:2472-8.

46. Robcrson JR, Fox LK, Hancock DD, Gay JM, and BesserTE. Ecology of
Staphvlococcus aureus isolated from various sites on dairy farms. J Dairy
Sci 1994; 77:3354-64.

47. Schmidt AL, Oliver SP, and Fydenkevez ME. Gcnnicidal persistence of
teat dips by modified excised teat procedure. J Dairy Sci 1985; 68: 158-62.

48. Schukkcn YH, Grommers FJ, Geer D van de, and Brand A. Incidence of

ittH

iHttiVaü

clinical mastitis on farms with low somatic cell counts in bulk milk. Vet
Rec 1989; 125:60-2.

49. Schukken YH, Geer D van de , Grommers FJ, Smit JAH, and Brand A.
Intramammary infections and risk factors for clinical mastitis in herds
with low somatic cell counts in bulk milk. Vet Rec 1989: 125: 393-6.

50. Schukken YH, Grommers FJ, Geer D van de, Erb HN, and Brand A.
Risk factors for clinical mastitis in herds with a low bulk milk somatic
cell count. 1. The data and risk factors for all cases. J Dairy Sci 1990; 73:
3463-71.

51. Schukken, YH, Leslie KE, Weersink AJ, and Martin SW. Ontario bulk
milk somatic cell count reduction program. 1. Impact on somatic cell
counts and milk quality. J Dairy Sci 1992; 75: 3352-8.

52. Schukken YH, and Lam TJGM. Monitoring quality of bulk milk in
Europe and North America. Effects of quality control programs. 5\'"
symposium of the Dutch Society for Veterinary Epidemiology and
Economics, Wageningen, the Netheriands, 1992: 91-9.

53. Schukken YH, Vliet JH van. Geer D van de, and Grommers FJ. A rando-
mized blind trial on dry cow antibiotic infusion in a low somatic cell
coum herd. J Dairy Sci 1993; 76: 2925-30.

54. Sheam MFH, Langridge S, Teverson RM, Booth JM, and Hillerton, JE.
Effect of pre-milking teat dipping on clinical mastitis. Vet Rec 1992;
131:488-9.

55. Sheldrake RF, Hoarc RJT, and Hutchinson, JE. Post-milking iodine teat
skin disinfectants. I. Bactericidal efficacy. J Dairy Res 1980; 47: 19-26.

56. Snoep JJ. Verspreiding van kiemen door de melkmachine. Post
Academisch Onderwijs Melkmachine - Mastitis. 1992: 1-8.

57. Somen ille JM, and Rose IR. Control of bovine teat skin lesions with
glycerinated iodophorteat dips. Vet Rec 1978; 102: 262-3.

58. Sordillo LM, Doymaz MZ, Oliver SP, and Dermody, JT. Leukocytic in-
filtration of bovine mammary parenchymal tissue in response to
Corynehacterium hovis colonization. J Dairy Sci 1989; 72: 1045-51.

59. Stewart GA, and Philpot WN. Efficacy of a quatcmary ammonium teat
dip for preventing intramammary infections. J Dairy Sci 1982; 65: 878-
80.

60. Vecht U, Wisselink HJ, and Dcfize PR. Verslag landelijke steekproef
mastitis 1985/1986. 1987: 1-62.

61. Williams DM, and Mein GA. The role of machine milking in the inva-
sion of mastitis organisms and implications for maintaining low infec-
tion rates. Kiel Milchwirtsch Forschungsber 1985; 37:415-25.

PLUIMVEE

o

Adjitvanted suhurtil vaccins for the control of Salmonella en-
teritidis infection in titrkeys.

Het belang van adjuvantia en sub-unitvaccins bij de bestrij-
ding van S.enteritidis.

S.D. Charles, /. Hussain. C.U. Choi. K.V. Naga raja, V.
Siranandam

Am.J.vet.Res. 1994: 55: 636-42

Kapsel-eiwitten (= sub-unit) van S. enteritidis in combinatie
met verschillende adjuvantia werden gebruikt om kalkoenen
één- of tweemaal subcutaan te vaccineren. De eerste vacci-
natie op 7 weken en de tweede, bij de helft van de dieren, op
9 weken leeftijd. Vervolgens werd op 11 weken leeftijd een
challenge uitgevoerd. Als adjuvantia werden getest: een
imuunstimulerend complex (Iscom), positief of negatief ge-
laden liposomen, minerale olie (OEV) en waterige suspensie
(WEV). Ook werd een \'whole cell\' bacterin-vaccin gebruikt.
Iscom en liposomen zijn gebaseerd op fosfatidylcholine en
cholesterol. Liposomen binden snel aan B-cellen en verho-
gen daarmee dc interactie met macrofagen. Dit leidt via ver-
hoogde T-celactiviteit tot vermindering van de kolonisatie.
In geen van de groepen traden klinische verschijnselen op na
enting of challenge. De agglutinatie-titers door enting met
positieve liposoomvaccin waren hoger dan van het bacterin-
vaccin. Na de booster steeg de titer nog verder. Er trad geen
titerstijging op in de twee keer gevaccineerde Iscomgroep
vergeleken met de één keer gevaccineerde Iscomgroep; vol-
gens de auteurs is het interval van 2 weken daarvoor te klein.
Na challenge trad in alle groepen een titerstijging op.
De uitscheiding van S.e., gemeten in cloacaswabs, nam af in
alle gevaccineerde en gechallengede groepen. Vier weken na
challenge werd nog 1 uitscheider op de 8 tot 9 dieren gevon-
den in de groepen geënt met OEV, WEV en bacterin-vaccin.
In de liposomen en Iscomgroepen werd op 1 of 2 weken na
challenge slechts bij 1 van de 9 tot 10 dieren S.e. in de cloaca
gevonden.

Referaten

Van protectie is pas sprake als dieren vrij zijn van systemati-
sche infectie; dit was bij 90 - 100% van de liposomen- en
Iscom-geënte dieren het geval.

Uit het onderzoek blijkt dat het gebmik van adjuvantia geba-
seerd op liposomen en Iscom bij een sub-unit vaccin geba-
seerd op kapsel-eiwitten van S.e. een positieve bijdrage kun-
nen leveren aan de bestrijding van S.enteritidis bij pluimvee.
Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan het positieve ef-
fect van de adjuvantia op de celgebonden afweer die van cru-
ciaal belang is voor de eliminatie van Salmonella spp.

J.F. Heijmans

-ocr page 12-

« m »i^i

JL-L

itf^ll ■ Ml

.A-k.

u

EVALUATIE VAN EEN TESTSTROOK VOOR DE BEPALING
VAN HET SOORTELIJK GEWICHT VAN URINE VAN DE
HOND

Tijdschr. Diergeneeskd. 1995; 120: 400-2

I.K. van Vonderen^, H.S. Kooistra^ en J.J. de Bruijne^

SAMENVATTING

In 80 aselect gekozen urinemonsters van zowel gezonde
honden (zonder polyurie/polydipsie), als van enkele hon-
den met als enige probleem polyurie/polydipsie, is het
soortelijk gewicht gemeten met een teststrook (sg-test-
strook) en de refractometer. Bovendien zijn osmolaliteit
en pH bepaald en is de urine onderzocht op de aanwezig-
heid van glucose. In overeenstemming met vroegere
waarnemingen is een zeer goede correlatie gevonden tus-
sen het sg bepaald met de refractometer en de osmolali-
teit (r=0,98). De resultaten verkregen met de sg-test-
strook correleerden slecht met die van de refractometer
(r=0,39) als ook met de osmolaliteit (r=0,36). Tussen de
sg-waarden gemeten met de refractometer en de sg-test-
strook bestond in 77,5% van de monsters een verschil
van meer dan 0,005. Na een correctie van de sg-waarden
verkregen met de teststrook met -
h0,005 bij een urine-pH
> 6,5 daalde dit percentage tot 60%. De resultaten ver-
kregen met de refractometer en de sg-teststrook verschil-
den significant (P<0,00l).

Concluderend kan gesteld worden dat de onderzochte sg-
teststrook bij de hond niet geschikt is voor de bepaling
van het soortelijk gewicht van de urine.

INLEIDING

Over het concentrerend vermogen van de nier kan een indruk
worden verkregen door de osmolaliteit van de urine te meten
(2, 8). In dc routine-diagnostiek wordt echter meestal geko-
zen voor een benaderende bepaling via het soortelijk gewicht
(sg) (2, 3). Het sg van de urine geeft informatie over het ver-
mogen van de nier om te reageren op variaties in vloeistofop-
name (4, 5). Daamaast is het sg van de unne ook van belang
bij de interpretatie van andere gegevens uit het urineonder-
zoek (3,4). Zo betekent bijvoorbeeld een bepaalde hoeveel-
heid eiwit in urine met een sg van 1,010 een veel groter ei-
witveriies, dan eenzelfde hoeveelheid eiwit in urine met een
sg van 1,035(3).

Vroeger werd het soortelijk gewicht van de urine bepaald
door middel van gravimetric (het echte sg). Tegenwoordig
wordt hiervoor de refractometrie gebruikt, waarbij verschil-
len in brekingsindex worden getransformeerd naar sg (12).
Hendriks
el al. (12) hebben reeds aangetoond dat het ver-
band tussen de gravimetric en de refractometrie uitstekend

\' SlucJenle E.xcellent Trac é.

• Vakgroep Ceneeskitnde van Gezelschapsdieren. Faculteit Diergeneeskunde. Post-
bus SOI54. 3SI)H TD Ulrechl tCorre.spondenlie U.S. Kooi.slra).
N-Multi.\\ti.K\' Multipele leslstrip. Bayer Diagnostics BV. Mijdrecht. Nederland.
^ .Atago. Klinische tajélrej\'ractometer.
Gonolec. Osmonial 030. Crvostatischeosmometer.

is. Recent is aan deze bepalingsmethoden een teststrook^
toegevoegd, die de concentratie vrije positieve ionen in de
urine bepaalt (4). Met deze sg-teststrook kan het soortelijk
gewicht van de urine na 45 seconden afgelezen worden op
een kleurenschaal. Na uitsluiten van proteïnurie (>lg/l) en
een eventuele correctie bij urinemonsters met een pH > 6,5,
is volgens de bijsluiter \'de afwijking van deze test ten op-
zichte van een refractometer over het algemeen minder dan
0,005\'.

Hoewel deze sg-teststrook primair bestemd is voor toepas-
sing bij de mens, wordt er ook in de diergeneeskundige prak-
tijk gebmik van gemaakt. Onderzoek dat werd verricht met
urine van de mens heeft geleid tot de uitspraak dat de resulta-
ten van de sg-teststrook en de refractometer goed overeenko-
men (9, 10, 18). Gesteld wordt dat de aanwezigheid van glu-
cose (10, 20), eiwit (20) en röntgencontrastmiddel (20) in de
urine niet tot foutieve uitslagen van de sg-teststrook leidt; dit
in tegenstelling tot de bepaling met de refractometer. Ook
zou de uitslag van de sg-teststrook goed correleren met de
urine-osmolaliteit (7). Anderen melden dat eiwit (4, 6, 11,
13, 17), glucose (17), ureum (4), zeer alkalische urine (11),
dieetsamenstelling (8, 16), als ook bacteriën en leucocyten
(17) een waameembare invloed hebben op de resultaten ver-
kregen met dc sg-teststrook. Naast deze gevolgen van bij-
menging zijn er in de humane geneeskunde onderzoeksresul-
taten gepubliceerd, op grond waarvan vraagtekens geplaatst
kunnen worden bij het gebmik van de sg-teststrook (14, 15,
21). Behoudens enkele voorzichtig negatieve berichten is er
veterinair weinig bekend over de resultaten van metingen
met de sg-teststrook (1, 19).

Hieronder volgt een rapportage van een onderzoek naar de
bmikbaarheid van dc sg-teststrook voor urine van de hond,
waarbij de resultaten verkregen met de sg-teststrook zijn ver-
geleken met de uitkomsten van sg-metingen met de refracto-
meter en bepalingen van de osmolaliteit.

MATERIAAL EN METHODEN

Tachtig aselect gekozen urinemonsters van zowel gezonde
honden (zonder polyurie/polydipsie), als van enkele honden
met als enige probleem polyurie/polydipsie, zijn onderzocht.
De monsters werden voor zover zij niet direct vers onder-
zocht konden worden, hooguit één week ingevroren. In alle
urinemonsters werd in duplo het soortelijk gewicht bepaald
met de refractometer^ (12), en de osmolaliteit met behulp
van vriespuntdaling\'\'. Voorts werd in alle monsters het soor-
telijk gewicht en het glucosegehalte bepaald met een multi-
pele teststrook^, als ook in 60 van de 80 monsters de pH.
Urinemonsters waarin met de refractometer een sg van meer
dan 1,050 werd gevonden (n=3), en/of de uitslag met de sg-
teststrook meer dan 1,030 bedroeg (n=22), zijn niet betrok-
ken bij de stati\'itische analyse, aangezien deze uitslagen bui-
ten het meetbereik vielen van respectievelijk de
refractometer en de sg-teststrook. Hierdoor konden tevens
20 van de 60 monsters waarvan de pH was bepaald, niet ge-

-ocr page 13-

bruikt worden voor de verdere analyse.
Het meetbereik van de sg-teststrook loopt van 1,000 tot
1,030, afleesbaar in stappen van 0,005. In de testzone van de
sg-teststrook bevinden zich de pH-indicator broomthymol-
blauw en een polymeer met vrije carboxylzuurgroepen. Bij
aanwezigheid van positieve ionen in de urine vormen deze
een wolk rond gedissocieerde zuurgroepen, wat een stimu-
lans vormt voor dissociatie van naburige zuurgroepen. Door
deze vrijgekomen protonen wordt de pH ter plaatse verlaagd,
waarbij de pH-indicator van blauw naar geel omslaat (4). Het
testprincipe bemst derhalve op de premisse dat er een goede
relatie bestaat tussen de concentratie vrije positieve ionen en
de concentratie opgeloste stoffen (de osmolaliteit en daar-
mee het soortelijk gewicht) (16).

STATISTIEK

Ter vergelijking van de resultaten zijn correlatie-coëfficiën-
ten (r) berekend en is het verband bepaald met behulp van li-
neaire regressie. Met de residuele kwadraatsommethode is
tevens onderzocht of een tweedegraads kromme het verband
tussen de osmolaliteit en het soortelijk gewicht gemeten met
de refractometer beter beschrijft. Daamaast zijn de verschil-
len tussen de bevindingen met de refractometer en de sg-test-
strook op significantie onderzocht met een Student\'s Moets.
Verschillen met een P<0,05 zijn als significant beschouwd.

RESULTATEN

Bij vergelijking van de osmolaliteit (X) en het soortelijk ge-
wicht gemeten met de refractometer (Y), werd een correla-
tiecoëfficiënt (r) gevonden van 0,98 (P<0,001) (Figuur 1).

g I DÏO

lOOO liioo

Oanxi(,l.i*ii ImOinwIlVgl

Figuur 1. Verband tussen de osmolaliteit en het soorteli)k gewicht bepaald
met de refractometer van urine van de hond.

Y . 1.0048 2.32.10-5X (getrokken lijn),

Y = 0,938 3,835.10-sX- 6,658,10-9X2 (gestippelde li|nl.
(n=77, r=0,98, P<0,001),

Bij lineaire regressieanalyse was de fomiule voor de regres-
sielijn Y = 1,0048 2,32.10-5X. Introductie van een kwa-
draattemi in de fomiule gaf een daling van de residuele
kwadraatsom van 5,9.10""^ naar 3.10-^, leidende tot de for-
mule Y = 0,998 3,835.10-5X - 6,658.1 Ü-\'^X2.
Het verband tussen het soortelijk gewicht gemeten met de re-
fractometer (X) en met de sg-teststrook (Y) is uitgedrukt in
de fomiule Y = 0,818 0,189X (Figuur 2). De correlatie-
coëfficiënt bedroeg 0,39 (P<0.005). Van het totaal aantal
binnen het meetbereik vallende urinemonsters (n=58), ver-
schilden 44 monsters (75,9%) meer dan 0,005 in sg-waarde.
Bij 40 monsters werd de volgens de fabrikant voorgeschre-
ven pH-correctie van de sg-teststrook met -t-0,0()5 bij een
urine-pH >6,5 uitgevoerd. Het aantal monsters waarvan het

II •! VI

lifÉMfflii»

Figuur 2. Verband tussen het soortelijk gewicht bepaald met de refracto-
meter en de sg-teststrook van urine van de hond.
Y = 0,818 0.189X[n=58, r-0,39, P<0.005).

soortelijk gewicht bepaald met beide methoden meer dan
0,005 verschilde, daalde daarmee van 31 (77,5%) naar 24
(60%). De correlatie-coëfficiënt nam toe van 0,41 (P<0,01)
naar 0,56 (P<0,001), wat geen significante verbetering was
(P=0,396). Bij een tweezijdige toetsing van de verschillen
tussen de uitkomsten met de refractometer en de sg-test-
strook waren deze verschillen significant (P<0,001), zowel
voor als na de pH-correctie.

Het verband tussen de osmolaliteit (X) en het soortelijk ge-
wicht bepaald met de sg-teststrook (Y) kan worden beschre-
ven met de regressielijn Y = 1,0076 4,34.10-\'\'X (Figuur 3).
De correlatie-coëfficiënt bedroeg 0,36 (P<0,01). Na uitvoe-
ren van de pH-correctie bij 40 monsters steeg de correlatie-
coëfficiënt van 0,36 (P< 0,05) naar 0,51 (P<0,001). Ook deze
stijging was niet significant (P=0,424).
Het onderzoek op glucose verliep in alle monsters negatief

DISCUSSIE

Het soortelijk gewicht van de urine is atliankelijk van de con-
centratie en het molecuulgewicht van de opgeloste stoffen
(17). Dc sg-teststrook bepaalt de concentratie vrije positieve
ionen in de urine (4). Het testprincipe is gebaseerd op de aan-
name dat er een relatie bestaat tussen de concentratie posi-
tieve ionen en de concentratie opgeloste stoffen (16). Deze
aanname is niet altijd gerechtvaardigd. Bij de mens blijkt de
samenstelling van de voeding invloed te hebben op het sg-
teststrook-resultaat, als gevolg van een veranderde verhou-
ding tussen ondermeer ureum en zouten in dc urine (8, 16).

loop

Oirnolil,!»! ImOtmol\'lgl

Figuur 3: Verband tussen de osmolaliteit en het soortelijk gewicht Be-
paald met de sg-teststrook van urine van de hond.
Y= 1,0076 4.34.1 QBX{n«58, r=0,36, P<0,011,

t IJ DSC\'II R n-r VOOR [) I I: R CI i; N I; I: S K U N D I; , dii. i. 120, jULI, a i I. I. V I: R I N CI 13, 1995

401

-ocr page 14-

»■ I ii

f^mmmi

1 • I

ril

Voeding met weinig eiwit (laag ureum) en een normale hoe-
veelheid zout leidt tot een relatief hoog sg bij meting met de
sg-teststrook. Een eiwitrijke voeding daarentegen kan een
laag sg tot gevolg hebben (16). Free
et al. (9) melden echter
dat de resultaten behaald met refractometer, sg-teststrook en
osmometer goed overeenkomen, zelfs bij extreme variaties
in voedingssamenstelling.

Hoewel het verband tussen de resultaten van de refractome-
ter en de osmometer zich beter liet uitdrukken in een tweede-
graads kromme dan in een lineaire functie, gaat het hier
slechts om een gering verschil in residuele kwadraatsom. De
resultaten van dit onderzoek bevestigen dan ook eerdere con-
clusies (12), dat een met refractometer bepaald sg een goede
maat is voor de osmolaliteit van de urine. Tevens toont dit
onderzoek aan, dat het sg bepaald met de sg-teststrook geen
betrouwbare maat is voor het soortelijk gewicht van urine
van de hond. In de veterinaire literatuur is een beperkt aantal
negatieve berichten verschenen over het gebmik van de sg-
teststrook in honde-urine (1, 19), slechts éénmaal gestaafd
door onderzoek (I). Bij de mens varieert de beoordeling van
het gebruik van de sg-teststrook van zeer goed, onder be-
paalde condities zelfs beter dan de refractometer (10, 20) tot
uitemiate slecht (14,15,21).

Uit het werkingsprincipe van de sg-teststrook, het vrijkomen
van protonen in aanwezigheid van positieve ionen in de
urine, waardoor de pH daalt en de indicator van kleur veran-
dert (4), blijkt reeds dat de bepaling pH-gevoelig moet zijn
(7). De fabrikant schrijft daarom voor, de uitkomst met
0,005 te verhogen bij een urine-pH > 6,5. In een aantal on-
derzoeken bij de mens is deze aanbeveling overgenomen (4,
6, 7, 13, 16-18), terwijl andere auteurs deze correctie onno-
dig vinden (10). Dömer
et al. (8) geven aan, dat bij urine-
monsters met een pH > 8,0 de sg-teststrook niet bmikbaar is.
Ook vanuit de diergeneeskunde is opgemerkt dat de uitkomst
van de bepaling van het sg met de sg-teststrook door de pH
wordt beïnvloed (19). Ons onderzoek geeft aan dat de corre-
latie tussen het sg bepaald met de sg-teststrook en met de re-
fractometer niet significant verbetert na de pH-correctie.
Deze gegevens komen overeen met de resultaten van het on-
derzoek bij de hond door Allchin
et al. (1), die ook geen dui-
delijke verbetering zagen na pH-correctie. Gault
et al. (11)
vonden bij de mens dat de pH-correctie bij een hoge urine-
pH het resultaat onvoldoende bijstelde.
Samengevat kan worden gezegd, dat met de onderzochte sg-
teststrook het soortelijk gewicht van honde-urine niet be-
trouwbaar kan worden bepaald.

DANKBETUIGING

Dc\' auleiirs Janken prof. Jr. A. Rijnberk voor zijn conslruclieve bijdrage aan
het manuscript en Jr. W.E. van Jen Brom en dr. ir. A.C.M. van Vonderen
voor hun bijdrage aan de statistische analyse.

SUMMARY

Evaluation of a test strip for measurement of specific
gravity in canine urine

The specific gravity of 80 randomly chosen urine samples from healthy
dogs without polyuria/polydipsia and from a few dogs with polyuria/poly-
dipsia was measured by refractometry and by test strip method (sg test
strip). Urine osmolality and pH were also measured and the urine samples
were examined for the presence of glucose. In accordance with earlier ob-
servations, there was an excellent correlation between the specific gravity
determined by refractometry and the osmolality (r=0.98). The results obtai-
ned with the sg test strip correlated poorly with those obtained by refracto-
metry (r=0.39) and pooriy with the osmolality (r=0.36). In 77.5% of the
samples the specific gravity determined with the sg test strip differed by
more than 0.005 from that determined by refractomeh^. After correction of
the sg test strip results by 0.005 for urine pH > 6.5, this percentage decrea-
sed to 60%. The results for the refractometer and sg test strip were signifi-
cantly different (P<0.001). These results indicate that the sg test strip inves-
tigated is unsuitable for use to determination of the specific gravity of
canine urine.

LITERATUURLIJST

1. Allchin JP, Evans GO, and Parsons CE. Pitfalls in the measurement of ca-
nine urine concentration. Vet Rec 1987; 120:256-7.

2. Bovee KC. Urine osmolarity as a definitive indicator of renal concentra-
ting capacity. J Am Vet Med Ass 1969; 155:30-5.

3. Brobst D. Urinalysis and associated laboratory procedures. Vet Clin North
Am Small Anim Pract 1989; 19:929^9.

4. Burkhardt AE, Johnston KG, Waszak CE, Jackson CE, and Shafer SR. A
reagent strip for measuring the specific gravity of urine. Clin Chem 1982;
28:2068-72.

5. Chatasingh S, and Tapaneya-Olam W. Comparison of urine specific gra-
vity values from total-solids refractometry and reagent strip method. J
Med Assoc Thai 1989; 72:39-41.

6. Chu SY, and Sparks D. Assessment of a solid-phase reagent for urinary
specific gravity determination. Clin Biochem 1984; 17:34-6.

7. Dömer K, Röhrcke E, und Gustmann H. Erprobung eines neuen
Teststreifens zur Bestimmung der Urinkonzentration gelöster Tcilchen.
Är/tl Lab 1982; 28: 153-6.

8. Dömer K, Campos R, and Börnsen S. Further evaluation of the SG test
strip for estimation of urinary osmolality. J Clin Chem Clin Biochem
1984;22:419-25.

9. Free AH, and Johnston KG. Comparison of clinical methods for urine so-
lid measurement. Clin Chem 1981; 27: 1116.

10. Frew AJ, McEwan J, Bell G, Heath M, and Knapp MS. Estimation of
urine specific gravity and osmolality using a simple reagent strip. Br Med
J 1982; 285: 1168.

11. Gault MH, Whelan VC, and Longerich LL. Assessment of specific gravity
determined by Ames-N-Multistix-SG. Clin Bioch 1984; 17:292-5.

12. Hendriks HJ, Bruijne JJ de, and Brom WE van den. The clinical refi-dcto-
metcr: A useful tool for the determination of specific gravity and osmola-
lity in canine urine. Tijdschr Diergeneeskd 1978; 103: 1065-8.

13. Johnston KG, and James CE. A convenient, disposable, dip-and-read test
for urine specific gravity: Factors affecting correlation with a reference
method(TSM). Clin Chem I98l;27: 1100.

14. Kirschbaum BB. Further discussion of a urine specific gravity test strip.
Clin Chem 1984; 30: 161.

15. Krcib D, Harrigan TD, Liakeas P, and Portnoy AL. A comparison study
between N-Multistix-SG reagent strips and the AO Total solids meter as a
means ofdetermining urine specific gravity. Clin Chem I983;29: 1263-4.

16. Kutter D. und Holtzmer M. Erprobung eines Teststreifens zur
Bestimmung des spezifischen Gewichts des Harnes. Das Medizinische
Laboratorium 1982;35:41-4.

17. Siegrist D, Hess B, Montandon M, Takkinen R, Lippuner K, und Jaeger
PH. Spezifisches Gewicht des Urins - vergleichende Messungen mit
Teststreifen und Rcfi^ktometer bei 340 Morgenurinproben. Schweiz
Rundschau Med (PRAXIS) 1993; 82: 112-6.

18. Stiso SN. A convenient, disposable, dip-and-read test for urine specific
gravity: Evaluation and comparison with other methods. Clin Chem 1980;
26: 1056.

19. Willard MD. Urinary disorders. In: Willard MD, Tvedtcn H. Tumwald
GH, eds. Small animal clinical diagnosis by laboratory methods.
Philadelphia: WB SaundersCo, 1989: 121-53.

20. Winsten S. Gordcsky SE, and Riggs EM. Further evaluation of a specific
gravity test strip. Clin Chem I983;29: 1551.

21. Zack JF. Evaluation of a specific gravity test strip. Clin Chem 1983; 29:
210-1.

-ocr page 15-

J. M. Mills and K. W. Simpson

Pergamon Press, 1994. ISBN 008 0408397, 470 hldz., prijs
ƒ 98,-.

Dit boek, geredigeerd door stafmedewerkers van het
Waltham Centre for Pet Nutrition (Mars, Ltd.) in Engeland
en door meer dan dertig auteurs uit diverse landen geschre-
ven, geeft een goede indmk van de impact van de voeding
van hond en kat in het diergeneeskundig handelen. Het biedt
veel en relevante informatie over voedinggerelateerde aan-
doeningen bij hond en kat en licht toe waar en hoe door aan-
passingen van de voeding de behandeling van patiënten kan
worden ondersteund. Het is praktijkgericht geschreven en
makkelijk leesbaar. De tekst is geïllustreerd met overzichte-
lijke tabellen en schema\'s; tekeningen en foto\'s (zwart-wit)
verduidelijken verderde geschreven tekst.
Het boek is ingedeeld in twee delen. In deel één (12 hoofd-
stukken) komen diverse voedingsaspecten en technieken aan
de orde, die voor een goed begrip en kunde van de mogelijke
toepassingen van diëten in de behandeling van patiënten van
belang zijn. In afzonderlijke hoofdstukken behandelen
steeds weer andere auteurs onderwerpen, zoals voedingsfou-
ten (deficiënten, overmaten), het lezen van een etiket met de
huidige regelgeving in de EG, de voeding van dieren die op-
genomen zijn, de voeding van intensive care-patiënten en de
technieken voor toepassing van enterale dwangvoeding en
van parenterale voeding. Andere hoofdstukken zijn gewijd
aan de betekenis van de voeding in het ontstaan van onge-
wenste toestanden zoals vetzucht, afwijkend eetgedrag (co-
prophagie, eten van gras, etcetera), overgevoeligheidsreac-
ties en vergiftigingen door met het voedsel overgenomen
stoffen en kiemen (natural food hazards). Verder bevat dit
deel één een hoofdstuk over voeding en kanker en een hoofd-
stuk over interacties tussen (klinische) voeding en erfelijk
bepaalde afwijkingen.

Het tweede deel (11 hoofdstukken) bevat overzichtsartikelen
van de ziekten van orgaansystemen, waarbij een aanpassing
van de voeding of dieet in de therapie gewenst is, dan wel ter
preventie van recidief voorgeschreven dient te worden.
Aandoeningen van het maagdamikanaal, de lever, dc nieren,
urine-afvoerende wegen, hart en bloedvaten, het honnonale
systeem, het skelet en de huid worden in afzonderlijke
hoofdstukken besproken door internationaal erkende specia-
listen op de betreffende gebieden. In de bespreking van de
therapie van de uiteenlopende ziekten, gaan de auteurs in de
op de mogelijkheden om door aanpassing van de voeding de
therapie te ondersteunen. De aandacht aan de voeding, be-
steed in de verschillende hoofdstukken, loopt echter nogal
uiteen. Zo komt dieetondersteuning in het hoofdstuk \'Canine
gastro-intestinaltract disease\' niet uit de verf Meer over voe-
ding en enterale afwijkingen is te vinden in het hoofdstuk
\'Dietary fibre: Perspectives in clinical management\' (deel
1). In het hoofdstuk \'Endocrine disorders\' is de voeding, met
name van diabetes mellitus patiënten, behandeld zoals men
dat verwachten mag in een boek over de klinische voeding
van hond en kat. In een addendum getiteld \'Home made
diets\' zijn weliswaar enkele adviezen voor zelf te bereiden
diëten opgenomen, maar uitgewerkte voorbeelden zijn in dit
boek nauwelijks te vinden.

THE WALTHAM BOOK OF
CLINICAL NUTRITION OF
THE DOG AND CAT

I il

Wanneer een groot aantal auteurs een bijdrage levert aan een
boek, is enige overiap moeilijk te vermijden. Dat in de ver-
schillende hoofdstukken niet steeds dezelfde eenheden (bij-
voorbeeld voor energie) zijn gebmikt en dat de aanbevelin-
gen door verschillende auteurs uiteenlopen (bijvoorbeeld
voeding van nierinsufficiëntie-patiënten) is jammer, want
verwarrend. Dit neemt niet weg dat het Waltham Book of
Clinical Nutrition of the Dog and Cat een waardevol boek is
voor praktici en voor anderen die door hun beroep geïnteres-
seerd zijn in klinische voeding van hond en kat.

Prof. dr. A. Th. van \'t Klooster

UROLITHIASIS BEI HUND
UND KATZE

W. Wirth en A. Mever-Lindenherg
1995. ISBN 3-334-60539-6.

\'Urolithiasis bei Hund und Katze\' wordt uitgegeven binnen
een nieuwe reeks, genoemd \'Vet special\', van de uitgeverij
Gustav Fischer, Jena en Stuttgart. Dit in het Duits geschre-
ven boek van 102 pagina\'s in A5-formaat, is bedoeld voor de
praktizerende dierenarts om snel en eenvoudig over informa-
tie te beschikken, die specialisten voor de toepassing in de
praktijk hebben geselecteerd.

Na een kort, inleidend hoofdstuk over de pathofysiologie
van de meest belangrijke stenen bij hond en kat, wordt eerst
de klinische diagnostiek besproken. Hierbij beperken de au-
teurs zich tot het bespreken van de meest gebmikelijke en
voor iedereen beschikbare technieken.
Het hoofdstuk over de therapie is zorgvuldig opgebouwd en
geeft hier en daar nuttige, praktijkgerichte adviezen. Het is
jammer dat de auteurs weinig persoonlijke ervaringen of
voorkeuren voor een bepaalde handeling inbrengen. Het ob-
jectief blijven leidt daarom ook af en toe tot een zeer leer-
boek-achtige stijl. Maar zowel de chimrgische technieken
als de chemotherapeutische behandelingsmogelijkheden
worden zorgvuldig besproken.

Het laatste hoofdstuk houdt zich met de prophylaxe van de
diverse stenen bezig, onder andere met adviezen en voor-
beelden voor \'home-made diets\'. Helaas wordt de literatuur,
die aan het eind van het boek is opgevoerd, niet tijdens het
gebmik in de tekst geïndiceerd. Een andere tekortkoming is
volgens mij de zeer matige kwaliteit van de illustraties en af-
beeldingen.

Desondanks is het aanschaffen van dit boekje voor iemand,
die de Duitse taal beheerst en snel, zonder lang te moeten
zoeken, zijn basale kennis op dit onderdeel van de urologie
wil opfrissen, een zinvolle investering.

R.F. Nickel

-ocr page 16-

fti

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (10)

JACQUES DE
SOLLEYSELI

< J. Santucci. \'Jacques de Solleysel. sa vie, sonoevre\\ diss. Lyon, 1935.

2 C.A. van Dorssen. Ve Ecuyers, Rijitunst, Paardenkennis en Paardengeneesi(unde in de 16e. 17e en 18e eeuw\'. TvD
1966:91:1692-1607.

3 Menessiei de ia Lance. \'Essai de Bibliographie Hippique\'. Tome II. Pans 1917. p. 325-334.

Veterinair verleden

In onze serie van beroemde voorgangers zijn we nu aangekomen in de zeventiende eeuw en wel in Frankrijk. De man
op wie hierbij alle aandacht valt is Jacques de Solleysel^. Hij werd geboren in 1617 op één van de landgoederen van de
familie, genaamd
le Clapier, dichtbij de stad Saint Etienne. Dit was de reden, dat hij zich heer van Clapier noemde. Zijn
vader Matthieu was kapitein bij de Schotse garde van de koninklijke troepen van Lodewijk Xlll, gelegerd in Lyon. Uit
een document blijkt, dat hij bij het bezoek van deze vorst aan Lyon in het gevolg van de koning liep. Hij was kennelijk
een man van hoog aanzien.

Jacques studeerde aan de Jezuïtenschool te Lyon, waar hij onder andere Latijn leerde. Dit stelde hem in staat kennis
te nemen van de Latijnse hippiatrische literatuur. Merkwaardigerwijs kende hij geen Grieks, waardoor hij zich de wer-
ken van Hippocrates via Latijnse vertalingen moest eigen maken. Bij de Jezuïten leerde hij God te vrezen en de koning
te dienen. Tegen zijn achttiende jaar vertrok Jacques naar Parijs, waar hij een leerling werd van de beroemde ruiter de
Menou de Gharnizay, leerling en vriend van Pluvinel. Jacques genoot van de geuren van zadelleer en van zaagsel, van
de oefeningen aan de pilaren en van het zwiepen met de rijzweep.

De wetenschappelijke rijkunst was in die jaren nog betrekkelijk jong. Pas in het begin van de zestiende eeuw was deze
tot ontwikkeling gekomen. Dit blijkt uit de publicatie van het boek
\'Ordini di Cavalcare\' (1552) van de hand van de
Napolitaanse edelman Federico Grisoni. Hierin werd aandacht geschonken aan de houding van de ruiter en de rijstijl in
het algemeen en dit kan worden beschouwd als de basis van de Napolitaanse rijschool. Dit hing samen met een ander
wapengebruik bij het ruitergevecht. Hier ontwikkelde zich een cultuur, waarbij jonge edellieden de nieuwe ideeën over
het paardrijden wilden leren van hun meesters. Het ging niet alleen om het paardrijden maar vooral ook om een nieuwe levensstijl, waarbij veel aandacht
werd geschonken aan omgangsvormen en hoffelijkheid.

In Frankrijk ontstond een dergelijke manege in 1595 onder leiding van Pluvinel. Deze briljante edelman was als zeventienjarige reeds beroemd. Hij ont-
ving diverse belangrijke opdrachten van de Franse koning en hij ontwikkelde zich tot een ruiter pur sang. In zijn manege, gelegen in de (toenmalige)

voorstad Saint Honoré, naast de koninklijke stallen,
werd de rijkunst of beter gezegd de rijcultuur onderwe-
zen met behulp van wiskunde, muziek, literatuur en
dichtkunst. Onder zijn leerlingen bevond zich Lodewijk

CONTRACT
GETEKEND

Op 31 mei is in het provinciehuis het
contract getekend tussen de Provincie
Flevoland en het DLO-lnstituut voor
Dierhouderij en Diergezondheid (ID-
DLO). In het contract wordt overeenge-
komen dat het College van Gede-
puteerde Staten van Flevoland een
bedrag van mim 18 miljoen gulden be-
schikbaar stelt voor nieuwbouw- en ver-
bouwactiviteiten van het ID-DLO in
Lelystad. Namens de Provincie onderte-
kende Gedeputeerde ir. P. Loos, waame-
mend Commissaris van de Koningin, en
namens het ID-DLO prof. dr. C.J.G.
Wensing, directeur, het contract.
Nu het contract is getekend, kunnen de
bouwplannen, die inmiddels gestalte be-
ginnen te krijgen, in zijn totaliteit gere-
aliseerd worden in de periode 1995-
1999. Door de flisie van de vier onder-
zoeksinstituten CDl-DLO, COVP-
DLO, IVO-DLO en IVVO-DLO is het
noodzakelijk dat er in Lelystad extra
voorzieningen worden gebouwd, zodat
ook het onderzoek dat nu nog in
Beekbergen en Zeist wordt gedaan, hier
uitgevoerd kan worden. Het ligt in de be-
doeling dat in het voorjaar van 1996
reeds de meeste medewerkers uit Zeist
en Beekbergen naar Lelystad komen.
Het ID-DLO biedt dan in Lelystad werk
aan ongeveer 600 medewerkers. De
bouwactiviteiten vinden op drie locaties
in Lelystad plaats: aan de Edelhertweg
bij de hoofdvestiging van het ID-DLO,
bij de vestiging aan de Runderweg en bij
de vestiging aan de Houtribweg. Met de
bouwplannen is een totaalbedrag van 72
miljoen gulden gemoeid, waarvan 54
miljoen door het ministerie van Land-
bouw, Natuurbeheer en Visserij beschik-
baar wordt gesteld. De 18 miljoen van de
provincie Flevoland komt uit de gelden
die de Europese Unie beschikbaar heeft
gesteld aan deze provinicie voor verdere
regionale ontwikkelingen.

-ocr page 17-

XIII. De Franse Koning richtte op Pluvineis voorstel vier Academies royales op, waaraan rijkunst en krijgskunde werden
gedoceerd^. Later werd Pluvinel tot ambassadeur in Nederiand benoemd en werd hij de leermeester van Prins Frederik
Hendrik. In Nederiand leerde hij de tekenaar en graveur Crispijn van der Rasse (1536-1629) kennen, die hij In dienst
nam om teken les te geven en om zijn dressuurmethode In beeld te brengen.

Zijn vriend de Menou de Charnizay^ hielp hem bij zijn rijlessen In de koninklijke stallen. De koning verzocht Pluvinel om
zijn methode op schrift te stellen maar door zijn plotselinge overiijden in 1620 Is dat plan anders uitgevoerd dan in de be-
doeling lag.

Van der Passe had inmiddels 65 platen klaar en heeft deze toen, in 1623, op eigen kosten uitgegeven, begeleid door
een tekst in dialoogvorm onder de titel van
\'Le Manege Royal de Monsieur de Pluvinel \'. Hierin zet Pluvinel zijn rijme-
thode uiteen. De hem toegespeelde tekst bleek (met opzet?) gecorrumpeerd te zijn. De Menou beschikte echter over
exacte schriftelijke instructies, die zijn vriend hem had toevertrouwd. Op grond hiervan publiceerde hij in 1625
\'l\'Instruction du Roi en l\'Art de monter à cheval\', waartoe hij de platen van Crispijn van der Fiasse gebruikte.
Zoals gezegd nam de Solleysel rijlessen bij de Menou. Dat deze nog een leeriing en vriend van de grote meester
Pluvinel is geweest, heeft een belangrijk stempel gedrukt op de ontwikkeling van de Solleysel. Daarnaast hebben ook
de ervaringen van zijn vert)lljf in Duitsland van 1645 tot 1648 in het gevolg van de graaf d\'Avaux, de Franse onderhan-
delaar bij de vrede van Munster, en vooral zijn vele contacten met de high society hem gevormd tot een man van hoge
culturele standing. In Duitsland nam hij kennis van de Duitse hippiatrie en rijkunst en leerde hij de Duitse taal.
Na de vrede van Munster in 1648, waarbij Duitsland in 343 onafhankelijke staatjes werd verdeeld, keerden de diploma-
ten weer huiswaarts. Solleysel trok zich terug op zijn landgoed, waar zich een groepje jonge edellieden bij hem voegde.
Hij gaf hen les in het paardrijden in de breedste zin van het woord. Eén van zijn leeriingen, Bernardie, had in 1649 een
academische rijschool opgericht in Parijs bij het Hôtel de Condé. De Solleysel sloot zich bij hem aan en in korte tijd werd
dit Instituut zeer beroemd. Daarnaast kende men de koninklijke stallen, verdeeld in een \'Grande écurie\', waar jonge
edellieden tot officier werden opgeleid en waar het rijpaarden betrof. In de \'Petite écurie\' werden koetsiers opgeleid en
ging het om aangespannen paarden. De Solleysel werd benoemd tot oppperstalmeester en werd daarmee verantwoor-
delijk voor de koninklijke maneges en de koninklijke stallen. Hier schreef hij zijn publicaties en maakte hij kennis met
William Cavendish, hertog van Newcastle. Cavendish deelde de ballingschap van het Engelse koningshuis en had een
rijschool in Antwerpen opgericht. Deze zeer invloedrijke man ging zich in 1664 in Parijs vestigen en sloot een hechte
vriendschap met de beroemd geworden Solleysel.

In dit jaar verscheen het boek \'Le Parfait Maréschal\', van de hand van de Solleysel. In deel 1 worden de ziekten van het
paard behandeld en in deel 2 het exterieur, de leeftijdsbepaling, de gebreken, de kleuren, het hoefbeslag en het opfok-
ken van veulens. Er zijn talloze herdrukken verschenen van het boek en het heeft eeuwen als een standaardwerk geg-
olden.

Na enige tijd veriiet hij Bernardi, die alleen zijn academie voortzette, en vestigde zich op zijn landgoed Ie Clapier, waar
hij in 1680 onverwachts stierf aan een hersenbloeding.

In de volgende aflevering zal op de inhoud van Ie Parfait Maréschal\' worden ingegaan.

E.P.0.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap.

THE EIGHT INTERNATIONAL CONFERENCE OF INSTITUTIONS
OF TROPICAL VETERINARY MEDICINE

lursussen en congressen

Van 25 tot en met 29 september 1995 zal
in Berlijn \'The Eight International
Conference of Institutions of Tropical
Veterinary Medicine\' plaatsvinden.
Thema van het congres zal zijn:
\'Livestock production and diseases in
the tropics\', met als ondertitel:
\'Livestock production and human wel-
fare\'. Het wordt georganiseerd door \'the

Association of Institutions of Tropical
Veterinary Medicine (AITVM) en de
\'Germany\'s Programme Committee\'.
Plaats van het gebeuren is \'The Federal
Institute for Health Protection of
Consumers and Veterinary Medicine\'.
Er zal Frans en Engels gesproken wor-
den op het congres, maar vertaalmoge-
lijkheden zullen ook aanwezig zijn.

De prijs om het congres bij te wonen is
DM 200,— voor leden van de Duitse
diergeneeskundige vereniging, DM
50,— voor studenten en DM 320,—
voor alle andere gegadigden. Wilt u
meedoen aan het congres, dan dient u
voor 1 juli 1995 het bedrag over te ma-
ken. Dit kan per cheque of via het in-
ternationale bankverkeer. Het adres is:
CONGRESS AITVM 1995, Dr. D.
Mehlitz, Free University Berlin,
Koenigsweg 67, 14163 Berlin, Ger-
many. Bank account. 23023679. Bank
code number: 100 900 00, Berliner
Volksbank, 10892 Beriin-Germany.

(Meer informatie: Secretariaat TvD,
Susan Ubhink, tel.: 030- 510111.)

-ocr page 18-

□GK HET DIER MOET VERTROUWEN HEBBEN IN HET
DIPLOMA VAN DE DIERENARTS

Diergeneeskundig Nederland
heeft tijdens het afgelopen Jaar-
congres een eerste aanvang ge-
maakt om generiek te discussië-
ren over de toekomst van de
diergeneeskunde in de snel om
ons heen veranderende samen-
leving. Een aantal vraagpunten
die vooraf konden worden ge-
formuleerd, zijn in deze publi-
katie weergegeven. De lezingen
die op het Jaarcongres 1994 zijn
gehouden en in de komende af-
leveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zullen
worden gepubliceerd, gaan in
op deze vragen.

Toen in 1766 dit recept van Hycke
Botes uit Verwerd gebruikt werd om
mensen te behandelen die van \'dulle
honden\' gebeten waren, waren er ook
morele normen en waarden. Deze
normen en waarden waren anders
dan nu en zullen in de volgende eeuw
weer anders zijn. Het vaktechnische
aspect van de gezondheid van dieren
is de verantwoordelijkheid van de be-
roepsbeoefenaar die daarbij het mo-
rele aspect, de kwaliteit van het leven
van het dier, niet uit het oog mag ver-
liezen.

Door E. Cesar

Berichten en verslagen

Die beroepsbeoefenaar, de dierenarts
voor gezelschapsdieren, wordt door de
cliënt voor 75% beoordeeld op zijn so-
ciale vaardigheden. Dit blijkt duidelijk
uit de praktijk en uit de procedures die de
Tuchtraad te behandelen krijgt. Dit
houdt in dat als die sociale vaardigheden
goed ontwikkeld zijn, hij ook een gro-
tere invloed kan hebben op de richting
die de diergeneeskunde moet opgaan.
Aan ons de taak om deze invloed, zowel
vaktechnisch als moreel, een positieve
invloed te laten zijn. In de huidige wes-
terse maatschappij wordt de band met
het gezelschapsdier steeds hechter.

REMEDIE,

Gcbruykt by HYCKE BOTES, woonachtig tot
Fcrivert, inVricfland, en door Haar ingegeven aan
veifcheidene MENSCHEN , die van DULLE
HONDEN ,
of andere BEESTEN gebeeten
of gequetft zyn.

Dezelve bcflaar uyt deze volgende Kruydcn:
IVildc Kaarden.
Hont s-Ribbe.
IVyn-ru\'tt.
ylveruit.
IVaal-wortel.

Steenruyt, of anders l^uyfent-bladt in de plaats.
Huyslook.
Wiläe Kerwcll.
Hanepoot
of driebladt gcnaamr.

Van deze Kruyden, neemt men min of meer, na dat men de Dranclc grooter of
kleindcr gedenkt te maken: By voorbeeldt} men neemt van yeder van deze Kruyden
een klein hanije vol, en indien een van-deze Kruyden mochte manqueeren, dan neemt
men van een ander wat meer, byzonder van de
Ü^ildi-Kaardcn Huyikok. Dandoe:
men deze Kruyden, groen en verfch zynde, in een Vyfel, oft geen noch berer is,
in een Mortier, en floot die tot dat\'er een Sap uytkomt.welk Sap men dan vermengt
met zo veel Wyn-edik, dat men een part Sap, en byna twe parten Wyn-edilc neemt,
cn \'t z.eK e wel onder malkander vermengt. Dn dan onder malkander vermengt zynde,
zal men de Kruyden, en het vermengde Sap, door een Doek h:en partTen, cn ncmeri
daar van 6 ordinaire Lepelsvo), die men dan met een Loodt fyne Theriakel alicngskens
daar onder zal vermengen.

Deze RetDedie dusdanig geprxpareert, wordt in twee volgende d.ngen ingegeven,
en wel in diervoegen: dat men \'savondts re voren vafle, en geen Spyfegebruyke, eii
dat men daarop \'smorgens drie Lepels vol, geprxpareert, als bovengemeld is, koudt
inneeme, en "des anderen daags \'s morgens weer op dezelve manier noch ; Lepels vol
gebruyke, na dat men \'savondts te voren ook insgelyks zal gevsfl hebben. Na het
inneemcn \'smorgens van deze Remedie,mach men wtl een foopje lirandewyn, Jenever,
of Anys-water daar op gebruyken, en \'smiddags ook t\'elliens wel mutig ecten. Hier
mede eyndigt deze cuie , zo veel het inwendige betreft; doch de Wonde zeifis men
gewoon met Wyn-edik uyt te waiïchen , cn zuyver te houden, bedekkende die daar
na met een Pleifter, Diaehylum cum Gummi , genaamt.

Indien een Vrouwfpcrzoon gebeten zynde, deze Remedie zal gebruylten, moet
niet wel zo veel Theriakel nemcii, anderiins is hetzelfde: als mede indien het is voor
een Jong Menfch ot Kindt, dan zal men na dejarenofna de gefteltheyt der Lichamen,
zo wel van het eene als het onder minder quantiteyt nemen.

Deze zelfde Remedie wordt ook ingegeven r.nn Koeyen, Paerden cn Honden, die
voorfz. ongemak hebben, cn wel op die manier, dat men aan dc Kocyen een cn eeii
half loodt Theriakel, aan dc Pnerdcn een loodt, cn aan een Windt-Hoiidt een half
loodt, doch e«n giotc fware Hondt ol Doggc ook een loodt gete,arKleizins het zelf-
de: cn daar oj\' aan die Becflen wat fuyr Eier na het iancmrn van de Remedie reve te
drinken.

NB. Deze Remedie woidt bcA, en mei liet mecfle Succcs gcbrnyl;t, \\\'oor de ne-
gen dagen van hit brgin van l:ci ongrmak.

Dc Bladeren of Kruy
dcnhiervan wordcu<.
gcbruykt

\'■■\'i I

Tijdscmrikt voor D i i: r g e n k e s k u n d f. , Deel 120, J u 1.1, A f l e v e r i n c; 13. 1995

406

-ocr page 19-

m

mÊm

m

m

Mensen hebben de neiging steeds meer
mensehjic eigenschappen aan gezel-
schapsdieren toe te schrijven, in het in
1993 verschenen boek \'The hidden life
of Dogs\' van Elizabeth Marshall
Thomas, zegt de schrijfster: \'Honden
hebben een gedachtenwereld, een be-
wustzijn. Ze worden veriiefd, raken in
depressies en ze kennen naast hun in-
stincten ook een moraal.\' Elke ervaren
hondebezitter zal deze schijnbaar bij uit-
stek menselijk eigenschappen zonder
aarzelen willen toeschrijven aan de
hond. \'Dogs do have morals\' is de stel-
lige overtuiging van Elizabeth Thomas.

HUISGENOOT

Het huisdier wordt ook steeds meer als
huisgenoot gezien en het is te verwach-
ten dat je voor huisgenoten veel over
hebt. Dat kan afhankelijk zijn van de fi-
nanciële mogelijkheden. Ook met
\'paars\' en wat daama komt wordt ver-
wacht dat er toch een behoorlij k besteed-
baar budget blijft voor recreatie.
Daaronder vallen ook de gezelschaps-
dieren. Evenals bij huisgenoten komen
vragen over het cremeren c.q. begraven
van een lievelingsdier, zelfs over het
mee-cremeren of -begraven bij overlij-
den van de eigenaar. Vaak is men meer
gesteld op het dier dan op de medemens.
Wat te doen als niet beide tegelijk ster-
ven. Wie van de twee moet dan eventu-
eel geëuthanaseerd worden?
Zo is het begrijpelijk dat er kntiek ont-
staat hoe in onze samenleving met ge-
zelschapsdieren wordt omgegaan.
Gezelschapsdieren worden aangepast
aan onze al of niet gerechtvaardigde
wensen. Hoe komt het dat uit rasstan-
daarden zo vaak problemen voortko-
men, zoals de Shar-pei met zijn te grote
vel, of dc Boston met zijn te grote kop, of
de Newfoundlander met zijn te grote ge-
wicht om redelijk te kunnen of te willen
dekken, of de Perzische poes met zijn te
bolle kop en te grote stop. Op tentoon-
stellingen wordt op exterieur gekeurd.
De keumieester is in wezen de \'richting-
gever\' voor de fokkerij. Als rasstandaar-
den overdreven doorgevoerd worden,
dan moet dc keurmeester deze dieren
niet als goed beoordelen. Dc besturen
van kynologenclubs en rasverenigingen
zijn natuurlijk mede verantwoordelijk,
want zij nodigen de keumieester uit en
geven zo de fokrichting aan.
Het is duidelijk dat de gevolgen van
overtypering en andere erfelijke afwij-
kingen ontstaan en in stand gehouden
worden door de fokkerij. Deze moeten
beperkt of zelfs tcmggedrongcn worden.
Zo zag de Shar-pei er 25 jaar geleden uit
en zo wordt hij nu \'graag\' gezien. Het le-
vert de dierenarts veel werk om de
plooien glad te strijken! Hoe lang moe-
ten we nog wachten dat ons gevraagd
wordt de penis van de Newfoundlander
te verlengen om een natuurlijk dekking
mogelijk te maken? Om de aard en de
omvang van de voorkomende (welzijns-
beperkende) aandoeningen bij gezel-
schapsdieren vast te stellen, is een gron-
dige inventarisatie nodig.

HIRSCHFELDSTICHTING

De Hirschfeldstichting nieuwe stijl zal
zich hiermee bezighouden. De stichting
is vroeger begonnen met het HD-onder-
zoek te organiseren. Later zijn daar ook
de erfelijke oogafwijkingen aan toege-
voegd. Door zoveel mogelijk gegevens
te verzamelen bij dierenartsen en fok-
kers, kan er inzicht komen in het erfelijk-
heidspatroon. Collega Ubbink zal zich
bij de Hirschfeldstichting nieuwe stijl
met dit onderzoek bezighouden. Hij ver-
dient daarbij onze volledige medewer-
king.

De genetische variatie van honden is niet
groot. Van de rashonden is 85% gewoon
huisdier die niet voor de fokkerij ge-
bmikt wordt en maar 15% wordt wel in
de fokkerij gebmikt. Het is een familie-
groep. Rashonden zijn naar humane
maatstaven zeer verwant; als achter-ach-
temeef

Voor een goed onderzoek is standaardi-
satie van gegevens bij dierenartsen no-
dig. Ook een goede identificatie van de
gezelschapsdieren is nodig. Tatoeage
laat daarbij veel te wensen over.
Elektronische identificatie is noodzake-
lijk. Het wordt zo mogelijk de vererving
van veel aandoeningen op te sporen.
Dan is een beter fokbeleid mogelijk om
te komen tot een werkelijke welzijnsver-
betering.

Helaas wordt het beleid van de rasorga-
nisaties nu slechts in uitzonderingsge-
vallen hiervoor benut. De Raad van
Beheer houdt zich niet met het \'fokbe-
leid\' bezig, die fungeert alleen als burge-
lijke stand, wat helaas niet iedereen be-
kend is. De grote vraag is wie met de
uitkomsten van het onderzoek de moei-
lijke beslissingen neemt. De gebreken
moeten er weer uitgefokt worden. De
overheid heeft alle belanghebbende
groeperingen gevraagd om ideeën daar-
over naar voren te brengen. Het ministe-
rie denkt dat de eigen organisatie het wel
kan, dus de kynologie, maar rasvereni-
gingen zijn niet objectief en de Raad van
Beheer als overkoepelend orgaan èn
burgelijke stand kan niet!

MEEDENKENDE DIERENARTSEN
Wij dierenartsen moeten daar wel over
meedenken. Wij zijn ook bezorgd over
de invloed van de fokkerij op het welzijn
van dieren. Het is niet consequent erfe-
lijke afwijkingen bij honden op te sporen
en te bestrijden en alleriei gebreken die
in de rasstandaard zijn vastgelegd als
normaal te beschouwen. Dit is een stel-
ling van collega Benedictus bij zijn
proefschrift in 1985. Slechte raseigen-
schappen moeten niet genezen, maar
voorkomen worden. Naast lichamelijke
afwijkingen zijn er ook veel gedragspro-
blemen. Gedrag, prestatie en africhting
zouden meer bij beoordeling van dieren
betrokken moeten worden. Aan ge-
dragsproblemen zit zowel een erfelijke
kant als een opvoeders-kant. Wat dit
laatste betreft, zou het voor eigenaar cn
hond verplicht moeten zijn gehoorzaam-
heidscursussen te volgen.
Tot de Gezelschapsdieren worden die
dieren gerekend die overwegend voor de

-ocr page 20-

gezelschap of voor recreatieve dan wel
sportieve doeleinden worden gebruikt.
Daaronder vallen naast honden en katten
ook vogels, vissen, knaagdieren en exo-
tische dieren. En laten we wel wezen,
gezelschapsdieren geven de mens ont-
zettend veel plezier, afleiding en activi-
teit. Er zijn echter veel dieren die minder
geschikt zijn om als huisdier gehouden
te worden. Een fret, het huidige mode-
dier, is niet erg geschikt voor kinderen.
Wat te denken van exotische dieren, zo-
als bepaalde vogels, vissen en amfi-
bieën. Hiervan sterven veel dieren niet
alleen bij het vangen maar ook tijdens
het vervoer en natuurlijk thuis bij de
nieuwe eigenaar, die helemaal niets of
zeer weinig van zo\'n dier afweet.
De overheid bereidt wettelijke maatre-
gelen voor die de aanschaf door particu-
lieren van een aantal bijzondere huisdie-
ren zal beperken. De dierenarts zal de
nodige kennis van deze dieren moeten
hebben, zo is hij ook beter in staat om
cliënten op de voor- en nadelen van het
houden van deze dieren te wijzen.
Mensen zijn niet verbaasd te horen wan-
neer iets kan. \'Nee\', men is alleen ver-
baasd te horen als er iets niet kan. Er zal
echter ook de vraag gesteld moeten wor-
den of alles dat kan moet en mag.

OPENBAARHEID

De ontwikkeling van de diergenees-
kunde zal verder gaan. Daarbij is het van
belang dat de behandelingen en opera-
ties openbaar zijn. Schriftelijke verslag-
geving zal voor alle partijen steeds
noodzakelijker worden, niet alleen voor
de duidelijkheid, maar zeker ook voor de
aansprakelijkheid en bovengenoemde
inventarisatie. Onderzoeksresultaten en
operaties moeten \'openbaar\' worden.
Openheid is ook nodig om de stmctuur
van de diergeneeskunde duidelijk te ma-
ken.

Wat mag men verwachten van een dier-
geneeskundige praktijk, wat van een
specifieke gezelschapsdierenpraktijk en
wat van gespecialiseerde klinieken met
specialisten?

Deze stmctuur moet duidelijk herken-
baar zijn voor het publiek. Moraal krijgt
nu pas overtuigingskracht als het ge-
toetst is in de dialoog. Voor de morele
discussie is van groot belang dat van zo-
veel mogelijk kanten wordt deelgeno-
men, ook van de kant van de dagelijkse
praktijk. Dierenartsen moeten daarin
een heel belangrijke rol spelen. We moe-
ten onze sociale vaardigheden meer ge-
bmiken en ontwikkelen en ons actiever
opstellen bij ethische vraagstukken. Dit
moet voor wat de gezelschapsdieren be-
treft gebeuren bij hun organisaties, te
weten dierenbescherming, kynologie,
kattenfokkerij en andere, maar in de eer-
ste plaats bij onze dagelijkse cliënten.
We hebben al gezien dat we voor een
zeer groot deel beoordeeld worden op
onze sociale vaardigheden. Als we
daarop dan zoveel beoordeeld worden,
geeft dat ook een unieke kans om de
cliënten goed voor te lichten, met alle
middelen die ons ten dienste staan.
Dierenartsen zouden veel meer voor-
lichting moeten geven over geschikte
huisdieren. Wij moeten daarvoor na-
tuuriijk wel goed opgeleid zijn. Een heel
belangrijke taak zou hier ook weggelegd
kunnen zijn voor een op dit punt goed
opgeleide assistente.
De huidige generatie maakt niet alleen
de toekomst mee, maar maakt hem ook
zelf Hij geeft richting aan die ontwikke-
ling naar de volgende eeuw. Het beroep
praktizerend dierenarts is een dienstver-
lenend beroep, waarbij de beroepsactivi-
teiten plaatsvinden in een driehoeksrela-
tie tussen eigenaar, zijn dier en de
dierenarts. Hoewel het diergeneeskun-
dig handelen in de eerste plaats gericht is
op het dier, is het de eigenaar die de die-
renarts om raad en bijstand vraagt wan-
neer de gezondheid van het dier in het
geding is.

Het bijzondere van deze dienstverle-
ningsrelatie is dat dierenarts en eigenaar
in onderiing overieg beslissen over het
lot van het dier. Dit schept verplichtin-
gen, zowel voor de dierenarts als de ei-
genaar. De dierenarts moet worden ge-
plaatst in de rol van de advocaat van het
dier.
Ook hel dier moet vertrouwen heb-
ben in het diploma van de dierenarts.

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling vond de redactie de heer drs. R.
van Noort (specialist inteme ge-
neeskunde der gezelschapsdieren)
bereid om voor de lezers een ant-
woord te formuleren.

VRAAG:

Tijdens de afgelopen hete zomer werd
er een hond, Rotweiler, zes jaar, binnen-
gebracht, die door de warmte was be-
vangen. De hond was met de baas gaan
wandelen en had zich zeer dmk ge-
maakt. De hond kon niet meer op de be-
nen staan, was zeer kortademig, had een
hoge pols en een temperatuur van 42,5

HYPERTHERMIE

graden!!

Dc patiënt is behandeld met finadyne,
effortil en prednisolon. Bovendien is de
hond direct met koud water uitgebreid
natgehouden. Toen na 20 minuten nat-
houden de toestand niet verbeterde en de
lichaamstemperatuur hetzelfde bleek, is
de hond in een koelcel gelegd. Na 15 mi-
nuten bleek de temperatuur 43 gra-
den(!!) te zijn. \'s Avonds is de hond
overleden.

Vraag: Wat is hier aan de hand?
Waarom wil de temperatuur niet zak-
ken? Wat is de beste behandeling in
zo\'n geval?

ANTWOORD:

Lichaamswarmte wordt geproduceerd
door het basaal metabolisme, spieracti-
viteit en de assimilatie van voedsel.
Lichaamswarmte wordt op diverse ma-
nieren aan de omgeving afgegeven:

- uitstraling van infrarode warmtestra-
ling is het belangrijkst;

- conductie is de afgifte van warmte
tussen twee objecten met direct con-
tact;

- convectie is de afgifte van wannte
middels luchtbewegingen;

- verdamping is de afgifte van wamite
via water of zweet;

- via excretie van urine en faeces gaat
een kleine hoeveelheid warmte verlo-
ren.

Thermoregulatie is het handhaven van
de balans tussen warmteproduktie en
warmte-afgifte en wordt verzorgd door
een centmm in de hypothalamus. Ho-
meostatische processen proberen de li-
chaamstemperatuur binnen een nauw
omschreven gebied te houden. Bij da-
ling van de lichaamstemperatuur ont-
staat rillen, verhoogde spieractiviteit,
verhoogde catecholamine secretie, va-
soconstrictie van de perifere vaten, pi-
loerectie, verhoogde thyroxineproduk-
tie en gedragsveranderingen. Stijging
van de lichaamstemperatuur geeft juist
perifere vasodilatatie, toegenomen
ademfrequentie, panting, anorexie en
gedragsveranderingen.
Hyperthermie wordt onderscheiden in

-ocr page 21-

pyrogene hyperthermie = koorts en niet-
pyrogene = ware hyperthermie. Bij
koorts zijn de thermoregulatie mecha-
nismen volledig werkzaam. Door exo-
of endogene pyrogenen wordt het set-
point in de hypothalamus verhoogd. Bij
ware hyperthermie is het setpoint niet
verhoogd maar kunnen de warmte-af-
voerende mechanismen de warmte pro-
duktie niet aan, waardoor de tempera-
tuur stijgt tot boven het setpoint. De
meest voorkomende oorzaken voor
ware hyperthermie zijn opgesloten zijn
in een kleine warme mimte (auto), over-
matige inspanning, epileptiforme aan-
vallen, hypothalamus laesies, thyrotoxi-
cose en maligne hyperthermie (bij
narcose).

Bij een lichaamstemperatuur van 43° C
ontstaan in het algemeen enzymveran-
deringen en membraaninstabiliteit, lei-
dend tot multiple orgaanaantasting.
Enkele factoren die kunnen predispone-
ren voor hyperthermie zijn hoge lucht-
vochtigheid, dehydratie, diverse far-
maca, obesitas, cardiale afwijkingen,
afwijkingen centrale zenuwstelsel, la-
rynxparalyse, larynxoedeem en inspan-
ning.

Pathofysiologische gevolgen van hy-
perthermie kunnen zijn:

- neuron beschadiging en celdood;

- hersenoedeem, hersenbloeding lei-
dend tot aanvallen, coma en dood;

- abnormaal functionerende hypothala-
mus;

- verhoogde cardiac output en hypoxie
door verhoogde metabolevraag;

- myocardbloeding, ischaemie en ne-
crosc leidend tot tachycardie en car-
diogene shock;

- maagdarmulcera en bloederige diar-
ree leidend tot endotoxemie;

- stollingsstoomissen, hemoconcentra-
tie, diffuse intravasale stolling, thorm-
bocytopenie;

- acuut nierfalen;

- leverbeschadiging;

- zuur-base veranderingen zoals respi-
ratoire alkalose door panting of meta-
bole acidose door overmatige spierac-
tiviteit en shock.

Aangezien bij koorts het setpoint ver-
hoogd is, zal een dier met koorts meestal
geen mechanismen inschakelen om de
warmte af te voeren. Een dier met ware
hyperthermie doet dit wel en wordt vaak
aangeboden met panting en overmatig
kwijlen. Afhankelijk van de duur en
emst van de hyperthermie kan het dier
ook met verschijnselen van shock, bloe-
derige diarree en braken worden aange-
boden tot zelfs in stupor of comateuze
toestand.

Behandeling bestaat uit zo snel mogelijk
koelen met water. Door het dier te mas-
seren kan de doorbloeding, vasodilatatie
en koeling worden versterkt. IJskoud
water en ijsblokjes zijn meestal niet no-
dig en kunnen juist de afkoeling tegen-
gaan doordat vasoconstrictie en vermin-
derde huiddoorblocding kunnen op-
treden. Tevens kan het dier gaan rillen,
wat verhoogde warmteproduktie met
zich meebrengt. Beter is om het dier met
alcohol te overgieten. Door verdamping
wordt meer warmte aan het dier onttrok-
ken dan met water. Koud water clisma\'s
zijn ook wel beschreven maar zelden
nodig. Om cardiovasculaire shock tegen
te gaan dient een intraveneus infuus te
worden aangelegd. Hoewel corticoste-
roïden veelvuldig worden toegepast om
hun membraanstabiliserende werking,
is hun positieve effect nog niet middels
gecontroleerde studies aangetoond.
Honden met obstmctie van de voorste
luchtwegen (larynx paralyse als oorzaak
of larynx oedeem als gevolg van de hy-
perthermie) dienen zonodig tracheosto-
mie te ondergaan.

Antipyretica zoals aspirine en flunixine
meglumine zijn gecontraindiceerd bij
ware hyperthermie. Deze farmaca veria-
gen het setpoint in de hypothalamus via
een antiprostaglandine effect. Bij koorts
is dit verhoogd en zijn deze farmaca nut-
tig. Bij ware hyperthermie is het setpoint
niet verhoogd en zal verlaging van het
setpoint geen afkoeling bewerkstelli-
gen. Bovendien kunnen deze farmaca
ernstige bijwerkingen in het maagdarm-
kanaal hebben, zeker als dit al aangetast
is door de hyperthermie.
Wanneer het dier de eerste uren over-
leeft, dient het ook daama zorgvuldig
gecontroleerd te worden. Het infuus
dient enkele dagen gecontinueerd te
worden. Uitgebreid bloedonderzoek
dient enkele malen te geschieden om
storingen in Icver-en nierfunctie, stol-
lingsstoringen. zuur-base afwijkingen
en afwijkingen in Ht, leucocyten en
thrombocyten op te sporen. Daamaast
dient gecontroleerd te worden of het dier
voldoende urine produceert aangezien
acuut nierfalen nogal eens optreedt.
Tenslotte moet het ontstaan van hartrit-
mestoomissen gecontroleerd worden.
Dc prognose van ware hyperthermie is
wisselend en onder andere afhankelijk
van de oorzaak (onderliggende ziekte
zoals larynxparalyse), duur en emst van
de hyperthermie. In het algemeen is de
prognose matig tot somber.

Onder deze titel is PAO-diergenees-
kunde van start gegaan met de eerste
cursus die \'praktische\' invulling moet
geven aan het door de KNMvD uitge-
brachte rapport \'Kwaliteitsrichtlijn
voor dierenartsenpraktijken\'.
Gedurende drie middagen worden de
deelnemers geïnformeerd door de bij
de certificatie betrokken partijen.
Deze eerste cursus zat binnen korte tijd
vol. Om in de behoefte te voorzien en
enig inzicht te krijgen in het te ver-
wachten aantal geïnteresseerden, zijn
wij begonnen met de aanleg van een
wachtlijst. Opgave hiervoor is moge-
lijk: telefonisch 030 - 517374 en per
fax via 030-516490.

Het betreft een cursus van drie dagde-
len waarvan de kosten ƒ 550,— bedra-
gen. Aan de hand van suggesties zal
gekeken worden naar de behoefte voor
wat betreft de lokatie en gewenste tijd-
stippen (ochtenden / middagen / avon-
den).

\'WAT IS EEN KWALITEITSRICHTLIJN;
WAT IS CERTIFICATIE?\'

Gedurende het eerste dagdeel zal ge-
sproken worden over: \'Wat is een
kwaliteitsverbeteringssysteem en wat
heb je eraan?\'. Tijdens het tweede dag-
deel zullen onder het motto \'hoe nu
verder\' een temgblik en vooruitzich-
ten worden besproken. Hierna komt de
vraag aan de orde: \'Hoe maak ik iets
controleerbaar\', gevolgd door prakti-
sche trainingsvaardigheden.
Tijdens het derde dagdeel zullen prak-
tische systeemonderdelen worden be-
sproken en zal een certificatieproces
worden beschreven.

De cursusleider is drs. F. van Rossem.

-ocr page 22-

nmemoriaiïi

Op 21 febmari 1995 overleed, op 66-
jarige leeftijd. Jan de Jong.

In onze herinnering leeft hij voort als
een goede vriend en goede collega.

Jan Berend de Jong werd in 1928 ge-
horen in Winterswijk, alwaar hij ook
de lagere en middelbare school door-
liep.

Na zijn studie diergeneeskunde in
Utrecht trouwde Jan met Wil
Roerdinkholder. Zij kenden elkaar al
van jongs af aan, vanuit Winterswijk.
Zij kregen twee kinderen. Jan en
Karin, en gevieren vormden zij een
hecht gezin.

Na zijn afstuderen deed Jan ruim tien
jaar praktijk. Jan deed zijn werk, zoals
hij alles deed, zeer consciëntieus. Na
enige tijd merkte hij, dat zijn wijze van
praktijkuitoefening ten koste ging van
zijn gezin, omdat het onvoorspelbare
patroon van praktijkwerkzaamheden
botste met een regelmatig gezinsleven.
Hij besloot de praktijk vaarwel te zeg-
gen en trad in 1966 in dienst van
Verapharm in Meppel. Verapharm
werd later met Laboratoria Nobilis en
de veterinaire activiteiten van Orga-
non samengevoegd tot Intervet, Box-
meer. Hij bekleedde daar de functie
van veterinair adviseur. In zijn nieuwe
werk bleef de stem van de prakticus
Jan de Jong altijd duidelijk doorklin-
ken.

JAN DE JONG

k^kJ i I

Zijn functie was enerzijds het advise-
ren van Intervet over die zaken waar-
aan de Nederlandse prakticus be-
hoefte had en anderzijds het adviseren
van de Nederlandse prakticus hoe de
Intervet produkten het meest effectief
in te zetten.

In zijn contacten met de researchafde-
ling liet hij lange discussies over pro-
duktie-technische aspecten graag aan
de wetenschappers, maar reageerde
allert als de toepasbaarheid van een
produkt in de praktijk in het geding
kwam. De direktheid waarmee hij dit
placht te doen botste weieens met per-
soonlijke gevoeligheden, maar dwong
ook respect af binnen en buiten
Intervet. Uit de lijvige rapporten en ar-
tikelen distilleerde hij dat, wat voor de
praktijk van wezenlijk belang was, ont-
daan van franje. Door zijn ruime erva-
ring was hij in staat de vele vragen uit
de praktijk snel en adequaat te beant-
woorden, maar hij aarzelde nooit, in
geval van twijfel, om terug te vallen op
de researchmensen achter hem.
\'Vraagt u maar, als ik het niet weet,
weet ik wel iemand die het wel weet\',
zei hij dan.

In de direkte persoonlijke samenwer-
king gaf Jan enerzijds anderen alle
ruimte, anderzijds voelde je dat hij al-
tijd achter je en naast je stond als je
hem nodig had.

Jan was geen man van compromissen,
eerder was hij in patstellingen geneigd
te zoeken naar een radicaal andere be-
nadering van het probleem.

Het geloof nam een centrale plaats in
in Jan \'s leven en drukte een duidelijk
herkenbare stempel op zijn dagelijks
handelen, thuis en in zijn werk. Zoals
in de drukbezochte herdenkingsdienst
gezegd werd: \'Jan ging niet onopge-
merkt voorbij, als je wegen kruisten,
dan liep Jan tenminste even mee op\'.
Uit ervaring wist Jan hoe moeilijk
mensen het vaak vinden om met ander-
mans persoonlijke problemen om te
gaan en hoe zulke mensen dan vaak al-
leen komen te staan. Hij maakte er een
punt van juist op zulke momenten zijn
oprechte medeleven te tonen.

Jan besteedde zeer veel tijd en aan-
dacht aan paarden, vooral aan de vol-
bloed Arabieren. Hij fokte Arabieren
en hij bereed ze in marathonwedstrij-
den. Als fokker, als jurylid, zowel exte-
rieur als onder het zadel, en als lid van
de Fokkerij Commissie van het
Arabisch Volbloedpaarden Stamboek
droeg hij een uitgesproken, welover-
wogen, eigen mening uit over de
Arabierenfokkerij. De rust, eenvoud
en overtuiging en ook het enthou-
siasme waarmee hij dit deed, kreeg
alom waardering.

In 1988 openbaarde zich bij Jan een
ernstige ziekte met een zeer onzekere
prognose en moest hij een zware ope-
ratie ondergaan. Het herstelproces
viel Jan zwaar, omdat hij enige tijd fy-
siek niet meer kon wat hij gewend was
te kunnen.

In 1989 maakte Jan gebruik van de
VUT en Jan en Wil verhui.sden naar
Wamsveld. Zij genoten van hun kinde-
ren en kleinkinderen, hun vrienden en
kennissen en van hun nieuwe huis en
omgeving. Inmiddels was Jan weer
volledig op krachten en in ogenschijn-
lijk blakende gezondheid reed hij weer
lange afstandswedstrijden op zijn
Arabieren.

Het was dan ook een grote schok voor
Jan en voor iedereen om hem heen
toen. eind! 994, Jan van zijn arts te ho-
ren kreeg, dat hij nog maar kort te le-
ven had.

Ook deze keer putte Jan veel moed uit
zijn geloof Zoals hij zelf zei: \'Het is
niet zo, dat ik het er nooit moeilijk mee
heb. het is. dat ik weet, dat God het zo
wil en dat ik mag weten waar ik heen
ga\'.

P M. van Dijk
A.Th.M. Wilderbeek
K.J. Nooder
P.A.M. van Aarle

-ocr page 23-

[ ^^BIHBSHi

ifièiMéU

SLOTBIJEENKOMST KWALITEITSRICHTLIJN VOOR DIERENARTSENPRAKTIJKEN

CERTIFICATIE MAAKT VAKMANSCHAP AANTOONBAAR

K-waliteit is het toverwoord van de toe-
komst. Maar kwaliteit klinkt voor me-
nig dierenarts nog weinig toverachtig
met het zien van de KvD; het lijkt een
strak keurslijf! Een papierwinkel! Wij
doen het toch goed? \'Zeker doet de
dierenarts het goed, maar het kan be-
ter\', sprak W.J. Schoorlemmer, vice-
voorzitter van het Hoofdbestuur, op
de informatiemiddag over certificatie
op de Faculteit der Diergeneeskunde.
Schoorlemmer had als dagvoorzitter
de taak om de bijeenkomst in goede
banen te leiden. Aan de belangstelling
zou het deze middag niet liggen, die
was boven verwachting. Zelfs de lange
trap van de collegezaal diende van bo-
ven tot beneden als zitplaats.
\'De toekomst, wie zal het een zorg
zijn?\', vervolgde Schoorlemmer zijn
inleiding. De Groepen Geneeskunde
Gezelschapsdieren, Praktici Grote
Huisdieren, Geneeskunde van het
Varken en Geneeskunde van het Rund
zal het zeker een zorg zijn. Deze vier
Groepen hebben dan ook het initiatief
genomen om een kwaliteitssysteem op
te zetten. Het resultaat is de KvD, die
door het Hoofdbestuur en het
Algemeen Bestuur van de KNMvD is
onderschreven. Anno 1995 staat de
diergeneeskunde geheel in het teken
van kwaliteit. In de agrarische wereld,
waar een overschotsituatie geldt, is
kwaliteit al heel belangrijk geworden.
De afnemers en de consument vragen
kwaliteit. De meeste dierenartsen leve-
ren kwaliteit en dit moeten wij aan het
publiek laten zien.

ONTSTAAN KWALITEITSRICHT-
LIJN

Prof. dr. A. Pijpers is vanuit de Groep
Geneeskunde van het Varken één van
de stuwende krachten achter de Kwa-
liteitsrichtlijn voor Dierenartsen-
praktijken. Het idee voor een kwali-
teitssysteem werd enige jaren ge-
leden in de Brabantse bossen rond
Someren geboren. Diverse praktici en
Groepsbestuurders genereerden hun
ideeën. Deze ideeën richtten zich
toen met name op de eigen praktijk:
\'Hoe past onze praktijk er het beste
in? Is onze praktijk er één met drie
sterren, of is het een viersterrenprak-
tijk?\' Van het sterren-idee werd ge-
lukkig al snel afgestapt. Het kwali-
teitsidee onderging vervolgens menig
metamorfose en is uiteindelijk ge-
worden tot een richtlijn met de vol-
gende uitgangspunten:

- de kwaliteitsrichtlijn komt uit de
beroepsgroep zelf en is niet van bo-
venaf opgelegd;

- alleen de praktijkorganisatie en -in-
richting worden gecertificeerd, niet
het diergeneeskundig handelen;

- binnen vijf jaar kan 70% van de
praktijken het certificaat hebben.

Al snel rees de wens dat de hele certi-
ficatie naar buiten toe wel iets moet
voorstellen. De buitenwereld moet
weten dat het met een gecertificeerde
praktijk ook écht goed zit. Wanneer
het kwaliteitssysteem puur op inter-
collegiale toetsing gebaseerd zou
zijn, zouden er al snel vragen kunnen
rijzen en zou de betrouwbaarheid van
het certificaat in twijfel kunnen wor-
den getrokken. Iedere bedenking
moet worden vermeden, vandaar de
inschakeling van een externe onaf-
hankelijke organisatie: Certiked.

Elke prakticus heeft enkele maanden geleden de Kwaliteitsrichtlijn voor
Dierenartsenpraktijken (KvD) ontvangen. Het groene dictaat heeft menigeen
rood laten aanlopen. De gezamenlijke praktici uit één der grote steden lieten
onlangs zelfs weten geen van allen mee te zullen doen. In vijf regionale bijeen-
komsten is getracht alle praktici te informeren over de KvD en hierover van
gedachten te wisselen. Naar aanleiding van de overigens zeer drukbezochte
slotbijeenkomst te Utrecht, dit artikel.

Door Geesje Rotgers

OPSCHRIJVEN WATU DOET
De meeste praktijken doen het goed,
daar is de KNMvD van overtuigd.
Maar hoe is dat te controleren? Op veel
praktijken is dit nu nog niet te contro-
leren. Dit is dan ook het voornaamste
probleem van dit ogenblik. Hoe kunt u
laten zien dat u het goed doet? Dit kan
door eenvoudig op te schrijven wat u
doet (en niet hoe u het doet). Pijpers
geeft een voorbeeld:
De klant is tevre-
den over de behandeling van zijn
hond. \'Ach meneer, geeft u maar een
tientje en het is klaarzei de dieren-
arts.
Zo kan het natuurlijk niet meer in
kwaliteitsland. Er moet een afreken-
bon (nota) zijn waarmee aantoonbaar
is gemaakt wat er in financieel opzicht
is gebeurd. Controle achteraf is moge-
lijk gemaakt. Wat voor het financiële
gedeelte vanzelfsprekend is, gebeurt
nog zelden voor bijvoorbeeld apo-
theekbeheer en afvalbeleid. Toch loopt
het prima met de apotheek en wordt
het afval adequaat afgevoerd. Helaas is
deze adequate werkwijze niet te con-
troleren, want het is nergens vastge-
legd (in werkinstmcties).
Heel belangrijk is een klachtenproce-
dure. \'Deze moet er altijd zijn\', zegt
Pijpers. Door het vastleggen van de
klacht en de afhandeling is het beter
mogelijk de kwaliteit van de geleverde
dienst te blijven verbeteren. Hij dmkt
de praktici op het hart, vooral goed met
klachten om te gaan. \'Laat de klant
weten dat de praktijk een klachtenpro-
cedure heeft. Niets is zo vervelend als
klanten, die plotseling wegblijven en u
weet niet waarom.\'

GEEN GROTE VERBOUWING
Dat er grote verschillen zijn tussen de
gezelschapsdierenpraktijk in hartje
Amsterdam en de landbouwhuisdie-
renpraktijk op het Friese platteland is
duidelijk. De zeer beperkte inrich-
tingsmogelijkheden van de Amster-
damse praktijk staan in schril contrast
met de vele aanpassings- en uitbrei-
dingsperspectieven van de Friese
praktijk. Vaak zijn een aparte operatie-
kamer en behandelkamer in het krap-
bemeten stadspand niet mogelijk. Laat
staan een speciaal publiekstoilet naast
de wachtkamer. De KNMvD realiseert
zich heel goed dat deze praktijken nau-
welijks mogelijkheden voor verbou-

-ocr page 24-

wing en uitbreiding hebben en dit laat-
ste wordt ook zeker niet verwacht. Wél
wordt verwacht dat in de praktijk is
vastgelegd welke operaties in de be-
handelkamer worden uitgevoerd en
welke maatregelen hiervoor worden
genomen: er zal voor bijvoorbeeld in-
gewikkelde chimrgische operaties een
doorverwijsprotocol moeten zijn. De
nadmk in de KvD ligt dus op organisa-
tie en minder op inrichting.

NORMEN VAAK WETTELIJK GE-
REGELD

Vaak betekenen de werkinstmcties
niets meer dan de wettelijke normen.
Pijpers had uren kunnen vullen met het
apotheekbeheer, maar hield het deze
middag bij twee adviezen:
Ten eerste:
\'Retour gekomen diergeneesmiddelen
bestaan niet in kwaliteitsland. Dit is
chemisch afval. Hoe kan de dierenarts
ooit weten hoe deze middelen door de
cliënt zijn bewaard?\'
Ten tweede: \'Doe niet aan magistrale
bereiding. U kunt dit niet, want u bent
hiervoor niet goed opgeleid. De zes
middagen die hiervoor stonden in de
studie, waren beslist te weinig.
Wanneer u toch overweegt aan magi-
strale receptuur te doen, lees dan zeker

drie keer de wettelijke regelen...... en

zie er vanaf.

Pijpers adviseert de prakticus om te
beginnen eerst eens kritisch door de ei-
gen praktijk te lopen, met collegae en
personeel. Wat is wel op orde en wat
niet? Wie zorgt voor welk praktijkge-
deelte en wanneer is het voor het laatst
gedaan? Welke afwijkingen worden
waargenomen en wie neemt maatrege-
len? Wat is het effect van de genomen
maatregelen? Pijpers hoopt de aanwe-
zigen met zijn woorden een hart onder
de riem gestoken te hebben.

GEWOON ERGENS BEGINNEN
Gezelschapsdicrenprakticus C.A.W.
van Helbergen heeft enige jaren erva-
ring met protocollair werken. Hij ver-
telt dan ook graag hoe het protocollair
werken in zijn praktijk bevalt. Van
Helbergen heeft nog niet de hele prak-
tijkorganisatie in protocollen vastge-
legd; hij is op een dag gewoon ergens
begonnen.

De uitbreiding van zijn praktijk bracht
hem op het idee. Aan de éénmansprak-
tijk is namelijk twee jaar geleden een
halve menskracht toegevoegd. Uit re-
acties van cliënten bleek al snel dat
beide dierenartsen op hun eigen ma-
nier werkten: \'Is de dokter er zelf
niet?\' cn \'de dokter doet het toch an-
ders\' waren reacties van vaste cliënten.
\'Pas dan ga je denken: wie doet wat en
wat zijn de taken van de mensen in de
praktijk? Als je hier niet over nadenkt,
dan ga je door zoals je altijd deed. Je
kijkt nooit kritisch naar jezelf dus ver-
beter je niets\', aldus Van Helbergen.
En een taakverdeling werkt echt. Door
meer efficiënt te werken, blijft er tijd
over, om regelmatig te tennissen bij-
voorbeeld.

Mi

412

WERKINSTRUCTIES
Van Helbergen heeft onder meer een
werkinstmctie voor de medicijn-af-
gifte door zijn assistentes. Zo krijgen
alle potjes met humane middelen een
blauw stickertje. Blauw staat dan voor:
twee etiketjes uitdraaien, één voor op
het potje en één voor in het boekje dat
opgestuurd moet worden (maar wat
niemand doet). De meer gevaariijke
medicijnen hebben een rood stickertje.
Dit staat voor: maximaal een voorraad
van een maand meegeven.
Een ander voorbeeld. Twee jaar gele-
den kreeg de praktijk een nieuwe koel-
kast. Dus alle geneesmiddelen die ge-
koeld bewaard moeten worden,
stonden nu op de juiste plek. Nee....,
toen een minimum-maximum thermo-
meter in de koelkast werd geplaatst,
bleek het apparaat continu 15°C van
binnen. Nu wordt de thermometer elke
maandagochtend afgelezen door een
assistente en de temperaturen bijgete-
kend op een formulier. Alles staat nu
gegarandeerd goed koud. \'Men gaat
zich pas dingen realiseren, wanneer
men ze opschrijft\', is de ervaring van
Van Helbergen.

K O N 1 N K 1. 1 J K. 1. N i: D i : R 1. A N [) S E MAATSCHAPPIJ VOOR 1) I F R (1 i: N H E S K U N D E

Wat een werk, zoveel werkinstmcties.
Menig prakticus in de bomvolle colle-
gezaal zakt zichtbaar de moed in de
schoenen. \'Zorg ervoor dat u niet alles
zelf doet!\' klinkt het verlossende
woord. \'Organiseer een praktijkverga-
dering en laat elke assistente een pro-
tocol maken\'. Van Helbergen\'s assi-
stentes hebben deze taak zeer
enthousiast opgepakt en het resultaat
was dan ook verbluffend. Zo hebben
zij onder meer een protocol voor het
schoonmaken van de praktijk ge-
maakt. De ventilator wordt nu elke
maand schoongemaakt en niet slechts
als de spinnewebben er uit hangen.
Omdat de assistentes het protocol zelf
hebben gemaakt, scheppen zij er veel
genoegen in ermee te werken. Zij dra-
gen zelf de verantwoordelijkheid en
tikken elkaar op de vingers als dat no-
dig is.

Dan is er nog de computer. Van
Helbergen bekent dat hij een nul was
op het gebied van computers. Helaas
denken nog te veel dierenartsen dat zij
met deze modeme apparatuur niet
kunnen werken.... jammer. \'Neem er
één, een eenmalige investering, durf

-ocr page 25-

het aan en je hoeft zelf niets meer te
doen. Perfect!\' is zijn reactie.
Van Helbergen besluit nog eens met
zijn beginwoorden: \'Durf te beginnen.
Sta open voor kritiek en merk dat het
beter kan. Het is voor je eigen lol\'.

KVD EN GEZELSCHAPSDIEREN-
PRAKTIJK

Gewoon meer lol in het werken, dat
klinkt aardig. Maar is dit het enige voor-
deel voor de gezelschapsdierenprak-
tijk? Het woord is aan H. van Herpen,
voorzitter van de Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren. In het dagelijkse le-
ven is Van Herpen specialist chirurgie
der gezelschapsdieren.
De veehouderij kampt al langere tijd
met overschotten. Onderscheiding in
kwaliteit is voor alle schakels binnen de
veehouderij dan eigenlijk een must.
Gaat het nu ook zo slecht in de gezel-
schapsdierensector? Is dit ook hier het
argument voor certificeren. Een duide-
lijk \'nee\' is het antwoord. Toch zijn er
goede redenen om ook als gezelschaps-
dierenpraktijk gecertificeerd te zijn.
Een reden is dat de Nederiandse over-
heid wenst terug te treden in beleidsuit-
voering. Dit betekent dat meer en meer
verantwoordelijkheden worden afge-
schoven op de verschillende beroeps-
groepen. Daamaast wordt de consu-
ment steeds beter beschermd. Wanneer
de dierenarts in een vroeg stadium zijn
eigen verantwoordelijkheden vastlegt,
zijn de regels prettiger dan dat een amb-
tenaar deze aan onze beroepsgroep op-
legt. Wij zagen hetzelfde fenomeen in
de humane gezondheidszorg, waar
steeds meer wettelijke regels komen die
de relatie tussen arts cn cliënt bepalen,
als uitvloeisel van het Tuchtrecht.
Een andere reden is dat ook de prakticus
gezelschapsdieren nu en in de nabije
toekomst te maken krijgt met steeds
meer regels. Denk bijvoorbeeld aan: de
diergeneesmiddelenwet, de milieuwet-
geving, de arbowet. Dc controlerende
instanties komen stuk voor stuk in uw
praktijk controleren. Steeds moet u tijd
vrij maken om hun controleurs te woord
te staan. En al deze instanties bieden
een eigen pakket diensten om aan de ei-
sen te voldoen. De KvD kunt u zien als
een totaalpakket van al deze diensten.
Alles wordt in één keer gecontroleerd
en met het certificaat op de deur hoeven
al deze instanties niet meer bij u aan te
bellen. Zij kunnen er van uitgaan dat het
met een gecertificeerde praktijk gega-
randeerd goed zit.

De noodzaak voor certificatie lijkt voor
de gezelschapsdierenpraktijk nu nog
niet groot. Maar niet vergeten mag wor-
den dat certificatie vooruitgang bete-
kent. Wanneer de praktijkvoering is
vastgelegd in werkinstmcties, wordt er
efficiënter gewerkt en kunnen fouten
gemakkelijker worden voorkomen. Het
resultaat is dan: kostenbesparing.

CERTIKED

Binnenkort staat er heel wat te gebeu-
ren. Een aantal dierenartsen heeft zich
al gemeld bij de KNMvD met het ver-
zoek hun praktijk spoedig te beoorde-
len. Zo ver is het nog net niet. De
KNMvD en Certiked leggen op het mo-
ment de laatste hand aan het uitvoe-
ringsschema. Ing. S.A.M. Bremmers,
kwaliteitsdeskundige bij Certiked, ver-
telt hoe de certificatie van dierenartsen-
praktijken in het werk gaat.
Voor de beroepsgroep was al snel dui-
delijk dat de kwaliteit van de praktijk
gewicht moest krijgen. Dat de dieren-
arts het goed doet moet voor de buiten-
wereld zichtbaar zijn, dus is gekozen
voor certificatie. Er kan pas worden ge-
sproken van certificatie als er een onaf-
hankelijke derde betrokken is bij de
praktijkbeoordeling. De KNMvD heeft
gekozen voor Certiked. Certiked staat
voor Stichting Certificatie Kennis-
intensieve Dienstveriening.
Niet elke certificerende instantie kan
zomaar iedere beroepsgroep certifice-
ren. Kennisintensieve dienstveriening,
waaronder dc diergeneeskunde valt,
kan alleen gecertificeerd worden door
een instantie die hiervoor officieel is
toegelaten. Andere branches die onder
de kennisintensieve dienstveriening
vallen zijn bijvoorbeeld: accountancy,
belastingadviseurs.

DE AUDIT (BEOORDELING)
Certificatie kan alleen plaatsvinden op
basis van een eisenstellend document.
Voor de dierenartsen is de Kwa-
liteitsrichtlijn voor Dierenartsenprak-
tijken (KvD) het eisenstellende docu-
ment. Op basis van dit document vindt
de audit plaats. \'Qualiteitsland\' is door-
weven met Engelse termen. Bremmers
geeft aan dat er geen goede vertaling is
van het woord audit. Beoordeling komt
enigszins overeen, maar geeft de indruk
dat er een \'waarde-oordeel\' wordt ge-
geven en dat is pertinent onjuist. Er
volgt geen uitspraak over het dierge-
neeskundig handelen. Er wordt alleen
gekeken of\'iets\' in overeenstemming is
met de KvD.

Een audit is geen onverwacht bezoek.
Van te voren wordt in overieg met de
praktijk een tijd en plaats afgesproken.

De audit wordt uitgevoerd door een
team van twee mensen. Eén kwaliteits-
deskundige van Certiked en één mate-
riedeskundige, een dierenarts. Aan de
hand van een toetsschema (checklist)
worden de verschillende onderdelen
van de KvD langsgelopen. De beoorde-
laars kijken alleen of de werkinstructies
overeenkomen met wat u doet in de
praktijk (dus niet hoe u het doet). Met
andere woorden: doet u wat u zegt, en
zegt u wat u doet.

De audits zijn deels gebaseerd op inter-
views (op zoek naar bewijsmateriaal)
en deels op observatie (is de praktijk
aan de buitenzijde herkenbaar, is er een
papierrol met afvalbak in de wachtka-
mer). Veel bewijsmateriaal is er al zon-
der dat u hier misschien bij stil staat:
agenda, planbord, logboek, administra-
tie.

Het toetsschema is verdeeld in zeven
blokken: documentbeheer, administra-
tie, opleiding en ervaring, hygiëne,
praktijkruimten, beleid en organisatie,
diergeneesmiddelen. (Elk blok bestaat
uit meer toetsvragen). Voor elk blok
staat een aantal punten. Op het hele
toetsschema kunnen 1000 punten wor-
den gehaald. 50% Van de punten per
blok wordt gegeven voor documentatie
(werkinstmcties) en 50% voor de im-
plementatie (doet u wat er in de werkin-
stmctie staat?). Er zal een (nog vast te
stellen) minimumscore moeten worden
gehaald om het certificaat te verkrijgen.
Dit betekent dat bijvoorbeeld een min-
der goed documentcnbcheer gecom-
penseerd kan worden met een uitmun-
tende administratie. Het toetsschema
bevat echter ook \'must\'toetsvragen;
hiervoor kan niet gecompenseerd wor-
den en er zal dan een score van 100%
moeten worden gehaald.
Onderdelen uit de KvD die voor een
praktijk niet essentieel zijn en daarom
niet aanwezig, worden niet getoetst. Als
de praktijk geen röntgenfaciliteiten
heeft, valt dit gedeelte uit het toets-
schema. De puntentelling wordt hierop
gecorrigeerd.

De exacte puntenverdeling per blok en
de minimumscore voor het certificaat
zijn waarschijnlijk na de zomer bekend.
Dan zal ook het toetsschema zijn defini-
tieve vomi hebben gekregen en ter be-
schikking worden gesteld aan de prak-
tijken.

Inmiddels heeft een proefaudit van een
praktijk plaatsgevonden (zie elders dit
Tijdschrift voor een verslag van de er-
varing van de betreffende praktijk).
Deze proefbeoordeling moest uitsluit-
sel geven over de werkbaarheid van het

-ocr page 26-

toetsschema en de benodigde tijd om
een gemiddelde praktijk te toetsen.

PROCEDURE EN BEROEP
De beoordelaars schrijven alle posi-
tieve bevindingen op in het toets-
schema. Alle negatieve bevindingen
komen nog eens apart op een lijst te
staan, zodat de praktijk direct ziet waar
de knelpunten zitten. Deze negatieve
lijst wordt door de praktijk onderte-
kend.

De beoordelaars zenden de beoorde-
lingsrapportage naar de Commissie
Kwaliteitsverklaringen Diergenees-
kunde. Deze Commissie bekijkt of de
procedures juist zijn doorlopen en of
de beoordelaars hun werk zorgvuldig
hebben gedaan. Indien de praktijk de
norm heeft gehaald en alles is OK be-
vonden, dan zal zij overgaan tot de toe-
kenning van het certificaat.
In een minder gunstig geval krijgt de
praktijk te horen dat zij nog niet certifi-
caatwaardig is. Vaak zal duidelijk zijn
aan welke onderdelen het schort en
waar dus aan gewerkt moet worden.
Bij de toetsing is dat namelijk duide-
lijk aangegeven door de beoordelaars.
Wanneer de praktijk meent dat er een
procedurefout is gemaakt en dat daar-
door een afwijzing is verkregen, dan
kan beroep worden aangetekend bij de
Commissie van Beroep. Deze Com-
missie komt dan met het beslissende
woord.

PRAKTIJK EN DEPENDANCES

Bij de audit wordt de hele praktijkor-
ganisatie meegenomen. Wanneer deze
organisatie zich uitstrekt over meer
panden, zullen deze allemaal in de au-
dit worden betrokken. Het certificaat
geldt dan ook voor de gehele praktijk,
inclusief eventuele dependances. Het
is niet mogelijk om (in eerste instantie)
een onderdeel van de praktijk te certi-
ficeren, bijvoorbeeld alleen het hoofd-
gebouw of alleen de apotheek.
Het certificaat is daarbij praktijkge-
bonden en niet dierenartsgebonden.
Het kan dus zo zijn dat een prakticus
met twee deeltijdbanen \'s ochtends
werkt in een gecertificeerde praktijk
en \'s middags in een praktijk die niet
gecertificeerd is.

KOSTEN

De audit zal voor kleinere praktijken
ongeveer één dag in beslag nemen.
Een praktijk met vier dierenartsen
moet gauw rekenen op anderhalve dag.
Praktijken die meedoen worden eens
per drie jaar getoetst. Elk tussenlig-
gend jaar is er een beperkte toets. De
kosten hangen sterk af van de praktijk-
grootte. Daarbij genieten leden van de
KNMvD een korting. Per drie jaar
moet men dan uitgaan van ƒ 4.000 -
/ 10.000, afhankelijk van de praktijk-
grootte.

PROTOCOL MOET BRUIKBAAR
ZIJN

Gemiddeld wordt er goed en zorgvul-
dig gewerkt in veterinair Nederland.
Alleen is dit nu in veel praktijken nau-
welijks aantoonbaar te maken. Het do-
cumentatiemateriaal ontbreekt groten-
deels. Vanuit de zaal wordt voor-
gesteld een klapper met standaardpro-
tocollen op te stellen, die aan de eigen
praktijk kan worden aangepast.
Volgens Bremmers bestaat dan het
grote gevaar dat de praktijk gaat leven
naar het standaardprotocol. \'Dit houd
je niet lang vol.\' Door de grote diversi-
teit aan werkwijzen binnen de praktij-
ken, komt het er veelal op neer dat pro-
tocollen zelf gemaakt moeten worden.
Bremmers wijst op het cmciale gevaar
dat protocollen doelloos geschreven
worden en daardoor niet werken. Hij
illustreert dit met het volgende voor-
beeld:
Kortgeleden moest een voor-
aanstaande bierbrouwerij 17 miljoen
flesjes uit de handel nemen. Een niet
doeltreffend protocol was de oorzaak.
Een kwaliteitsman van de brouwerij
neemt, volgens het protocol, elk uur
een steekproef uit de zonet gevulde
flesjes. Zijn bevindingen schrijft hij op
en legt deze op het bureau van zijn
chef. Op een dag vindt hij glasscherf-
jes in een fles, hij schrijft het keurig op
en legt het velletje zoals altijd op het
bureau. Wat wil het geval, de chef is
met vakantie en komt pas volgende
week terug. De uurcontrole-uitslagen
stapelen zich op. Toen de chef de vol-
gende week arriveerde en het euvel
ontdekte, waren de gevolgen desa-
streus.
Hier is dus sprake van een pro-
tocol dat niet doeltreffend was. Het
had geen doel.

HISTORIE GVP-CODE IKB-VAR-
KENSHOUDERIJ

Direct naast de Kwaliteitsrichtlijn
voor Dierenartsenpraktijken staat de
GVP-code IKB-varkenshouderij. (In
de toekomst volgen wellicht IKB-co-
des voor meer diersoorten). Allereerst
enige achtergrondinformatie over de
huidige (voorlopige) GVP/lKB-erken-
ning van dierenartsen(praktijken).
De GVP-code voor de IKB-varkens-
houderij is in 1992 door de KNMvD
opgesteld. Veelal heeft de dierenarts
tegenover de varkenshouder of de ke-
tenbeheerder (een slachterij) moeten
verklaren zich aan deze Code te hou-
den.

Het ziet er naar uit dat een groot aantal
varkensbedrijven mee gaat doen met
de PVE/IKB-varkensregeling. Dit be-
tekent dat ook een groot aantal dieren-
artsenpraktijken met deze regeling in
contact komt en aan de GVP-voor-
waarden moet voldoen.

-ocr page 27-

Tot nu toe wordt de controle op de nale-
ving van de G VP-code door de ketenbe-
heerders verzorgd. De ketenbeheerders
controleren hiertoe of de in het register
vermelde dierenartsenpraktijk GVP
toepast op de IKB-bedrijven. De keten-
beheerders kunnen zelf medewerkers
hiervoor in dienst hebben, maar veelal
worden deze controle-werkzaamheden
uitbesteed aan de regionaal werkende
Gezondheidsdiensten voor Dieren.
Indien de ketenbeheerder of GD consta-
teert dat de praktijk zich niet aan de
voorschriften houdt, wordt dit gemeld
aan de KNMvD, die in het uiterste ge-
val de praktijk uit het register schrapt.
Om volgens GVP te kunnen werken op
IKB-varkensbedrijven, zullen de prak-
tijkinrichting en praktijkorganisatie aan
bepaalde eisen moeten voldoen. De
KNMvD heeft in samenwerking met
TNO en de Produktschappen Vee en
Vlees een \'GVP-handboek dierenart-
senpraktijk IKB-varkenshouderij\' sa-
mengesteld, waarin wordt aangegeven
hoe de praktijkinrichting en de praktijk-
organisatie emit zien.
Zodra het handboek ingevuld en wel re-
tour is ontvangen, volgt automatisch
een vooriopige erkenning en wordt de
praktijk met dierenartsen die zorgdra-
gen voor de begeleiding van de bedrij-
ven, opgenomen in het \'register dieren-
artsen IKB-varkenshouderij\'.

VERANTWOORDELIJKHEID
PRAKTICUS

De dierenarts is een belangrijke scha-
kel in de IKB-keten. Hij of zij is de
enige die diergeneesmiddelen aanle-
vert, eventueel via gemedicineerd
voer. Ook verricht hij aan dc slachtlijn
de vleeskeuring. Een dierenarts vol-
gens het principe
\'Ik heb er niets mee
te maken, als het dier hij afleveren
maar gezond is\',
is uit de tijd. De die-
renarts heeft een grote verantwoorde-
lijkheid gekregen: residuen, spuitplek-
ken en diervriendelijkheid zijn enkele
kernbegrippen uit het IKB-verhaal
waar het gaat om diergeneesmiddelen.
Dan is er nog de algehele diergezond-
heid. Ing. G. Corstiaensen van de PVE
was deze middag aanwezig om de die-
renartsen erop te wijzen hun vakman-
schap aantoonbaar te maken.
Corstiaensen heeft de 1KB op zien
groeien en groot zien worden. De 1KB
is bedacht in de veterinaire hoek en
wel bij de vakgroep Voedingsmid-
delen van Dieriijke Oorsprong, waar
Corstiaensen voorheen werkzaam
was. Hij kan dan ook met recht zeggen
dat 1KB werkt en dat is bewezen. 1KB
heeft tot doel meer marktgericht en
daarmee consumentgericht te werken.
De afzetmarkten zijn verzadigd. Prijs
en kwaliteit bepalen nu het succes van
de produkten. Het imago van varkens-
vlees is slecht. Zelfs de humane medici
weten het vlees nauwelijks te waarde-
ren en het wordt dan ook snel als onge-
zond bestempeld. Wordt de patiënt
met een hoog cholesterolgehalte niet
geadviseerd minder varkensvlees te
eten? Onterecht. Helaas is de consu-
ment moeilijk te overtuigen en in zijn
denkbeelden vah nauwelijks iets te
veranderen. Het imago is dus belang-
rijk. Waarop het imago is gebaseerd
blijkt niet relevant; de consument wil
daar eigenlijk niets mee te maken heb-
ben. Uit onderzoek blijkt dat 1KB-
vlees een beter imago heeft dan ge-
woon varkensvlees. Volgens de
consument is het van hogere kwaliteit,
is het gezonder en bevat het geen hor-
monen.

■ iTHilli «1.

Via 1KB kunnen alle garanties worden
gegeven die de consument vraagt. De
hele produktiekolom is doorzichtig.
Corstiaensen is er zichtbaar trots op
dat enkele buitenlandse integraties
gretig aansluiting zoeken met onze na-
tionale 1KB. Eigenlijk een groot com-
pliment voor het Nederiandse 1KB-
varkensvlees.

Corstiaensen besluit met de constate-
ring dat boeren meer en meer weten.
Hij wil de dierenartsen dan ook mee-
geven ervoor te waken bij te blijven.

GVP/IKB-TOETSING 1995
De GVP/lKB-toetsing wordt nu nog als
een apart onderdeel van de praktijkvoe-
ring getoetst. Vanaf volgend jaar kan de
GVP/lKB-toetsing als onderdeel van de
algehele praktijktoetsing worden uitge-
voerd.

De audits voor de GVP/lKB-erken-
ningen zijn gepland in de tweede helft
van 1995. Binnenkort zullen alle prak-
tijken die in het \'Register dierenartsen
IKB-varkenshouderij\' zijn vernield uit-
gebreide infomiatie ontvangen over de
toetsing. Tegelijk ontvangt de praktijk
een formulier waamiee zij zich recht-
streeks voor toetsing kan aanmelden bij
Certiked.

De toetsing vindt plaats op basis van de
GVP-code IKB-varkenshouderij. Prak-
tijken die alvast willen nagaan of zij
voldoen aan de GVP-code, worden ge-
adviseerd het GVP-Handboek dieren-
artsenpraktijk IKB-varkenshouderij er
op na te slaan. Hierin staan alle voor-
waarden die voor deze eerste toetsing
van belang zijn. Duidelijk is dat in veel
praktijken uiterst correct en zorgvuldig
wordt gehandeld, alleen het bewijsma-
teriaal ontbreekt hier en daar.
Bewijsmateriaal kan zijn: agenda, plan-
bord, logboek, ingevuld GVP-hand-
boek, administratie, checklists, over-
zicht van dierenartsen en medewerkers
in de praktijk met hun verantwoorde-
lijkheden, afspraken vastgelegd in no-
tulen van vergaderingen.
Omdat een gedeelte van de GVP-code
IKB-varkenshouderij wordt uitgevoerd
over de praktij kgrenzen heen, kan de
beoordelaar vragen een IKB-varkens-
bedrijf te bezoeken.

Wat de kosten van de GVP/lKB-toet-
sing betreft: deze zijn aanzienlijk min-
der dan de toetsing op basis van de
KvD. De GVP/IKB-toetsing wordt uit-
gevoerd door één beoordelaar. Ook is
minder tijd nodig.

INFORMATIE EN ADVIES

Voor veel dierenartsen is het nog niet
precies duidelijk op welke punten hun
praktijkorganisatie moet worden bijge-
schaafd. Zij zouden dan ook graag op
maat geadviseerd worden. Er zijn ver-
schillende mogelijkheden om na te
gaan op welke fronten de praktijk nog
enig werk moet verrichten. Bijvoor-
beeld door een proeftoetsing uit te laten
voeren. Bij deze proeftoetsing krijgt
men direct te horen welke punten wel,
en welke nog niet aan de Kwali-
teitsrichtlijn voldoen. Ook wordt een
tijdsschatting gemaakt die de aanpas-
sing in beslag zal nemen. Een andere
mogelijkheid is gebmik tc maken van
de diensten van AUV-advies of particu-
liere adviesbureaus.

Vaak wordt om standaardprotocollen
gevraagd. Deze zijn niet voorhanden.
Nooit zal de standaardpraktijk tot in de-
tail in protocollen gevat kunnen wor-
den. Wel staat de KNMvD achter het
opstellen van voorbeeld-handboeken
(binnen de GVP-code IKB-varkens-
houderij is er zo\'n handboek). Het is
echter de bedoeling dat dit door de
praktici zelf wordt opgepakt en niet
vanuit de KNMvD wordt neergelegd.
Het secretariaat wacht dan ook met
spanning af of er voorbeelden beschik-
baar komen voor verspreiding.

De KNMvD heeft niet de mogelijkhe-
den om op de praktijk afgestemde ad-
viezen te geven.
Wel kunt ii bij de
KNMvD terecht voor algemene infor-
matie en vragen over de certificatie:
tel.: 030 - 5101II, Mw. S.A.M. Delen
ofmw. G.R. Rotgers.

K O N I N K 1, I J K H N (■: 1) i : R L A N D S C MAATSCHAPPIJ VOOR D I i: R (1 K N E F. S K U N I) E

415

-ocr page 28-

CERTIFICATE DIERENARTSENPRAKTIJKEN

PROEFTOETSING BRENGT KNELPUNTEN AAN HET LICHT

Op 16 mei is een belangrijke stap genomen in het certificatieproject van de
KNMvD: in dierenartsenpraktijk Putten heeft een proeftoetsing plaatsgevon-
den in het kader van de certificatie van dierenartsenpraktijken. Dit gebeurde
aan de hand van een conceptvragenlijst, die op basis van de kwaliteitsrichtlijn
(KvD) is opgesteld door een kleine groep dierenartsen in samenwerking met
Certiked, de certificerende instelling waaraan de KNMvD de certiflcatie heeft
uitbesteed. Aan de hand van de definitieve vragenlijst worden in de toekomst
de praktijken beoordeeld op het voldoen aan de KvD. Om de opgestelde vra-
genlijst in de praktijk uit te proberen, is DAP Putten aangewezen als proefko-
nijn.

Door Gerard van Eijden

Het toetsteam werd deze eerste keer
gevormd door Bouke Schuurmans,
voorlopig veterinair beoordelaar, Stijn
Verhaegh, deskundige op het gebied
van praktijkbeheer, en Sander Brem-
mers, projectleider van Certiked. Ge-
durende een hele dag werden de vijf
dierenartsen en de assistentes onder-
worpen aan de vragen, zoals die be-
schreven waren in de conceptvragen-
lijst. Op deze dag zijn drie zaken
duidelijk geworden.

I. VRAGENLIJST

Dc vragenlijst vereist nog enige aan-
passing. Deze wijzigingen worden
verwerkt in de definitieve vragenlijst
die elke dierenarts-prakticus toegezon-
den wordt. Deze lijst vonnt voor de
prakticus een extra hulpmiddel, naast
de KvD, om zijn praktijk certificaat-
waardig te maken.

II. INTERPRETATIE ANTWOOR-
DEN

De interpretatie van de antwoorden en
het geven van een waardeoordeel geeft
nog aanleiding tot discussie.
Elke vraag bestaat uit drie onderdelen:

a. de toepasbaarheid van de vraag: in
een praktijk zonder röntgenappara-
tuur hoeft bijvoorbeeld niet te wor-
den doorgevraagd over dit onder-
werp;

b. als de vraag wèl toepasbaar is, wordt
er gekeken naar de documentatie in
de vorm van protocollen of werkin-
stmcties over dat onderwerp;

c. tot slot wordt gekeken naar de im-
plementatie, dat wil zeggen \'of er
werkelijk wordt gedaan wat er
wordt beschreven\'. Om dat te be-
oordelen ging het team diverse ke-
voorkómen wordt, dat bij calamiteiten
belangrijke informatie in de computer
van DAP Putten verloren gaat, werd
door een van de dierenartsen geant-
woord, dat een assistente elke avond
de back-up-tape mee naar huis neemt.
De betreffende assistente, Jos, werd
vervolgens dezelfde vraag voorgelegd.
Gelukkig gaf Jos op deze vraag het-
zelfde antwoord.

ren het praktijkgebouw in om direct
in de werksituatie een vraag aan bij-
voorbeeld de assistentes te stellen.

Objectief beoordelen

Sander Bremmers van Certiked had
tijdens de toetsing als belangrijkste
taak ervoor te zorgen dat de antwoor-
den objectief werden beoordeeld.
Hierbij was bovendien van groot be-
lang dat, door het stellen van gerichte
vragen, een indmk gekregen kon wor-
den of er werkelijk wordt gehandeld
naar de werkinstmcties van DAP
Putten.

Een voorbeeld: op de vraag hoe

Transparant en controleerbaar

Overigens werd duidelijk dat het niet
zozeer uitmaakt hoe de zaken op de
praktijk geregeld zijn, als maar op een
transparante en controleerbare wijze
aangegeven kan worden dat bereikt
wordt wat de KvD voorschrijft. Zo
vond het team van toetsers het niet be-
slist noodzakelijk dat er in elke auto
een mechanisch gekoelde auto-apo-
theek aanwezig is. Het is een accepta-
bel alternatief wanneer een adequate
huis-tuin-en-keuken koelbox wordt
gebmikt, om de diergeneesmiddelen
waarvoor dat vereist is, gekoeld te be-
waren. Mits in het protocol is vastge-
legd voor welke middelen die koelbox
gebmikt wordt en aangetoond kan
worden, met bijvoorbeeld een mini-
mum-maximum-thermometer, dat de

-ocr page 29-

middelen ook werkelijk op de juiste
temperatuur bewaard worden.

lil. PROTOCOLLEN EN WERKIN-
STRUCTIES

Ten derde bleek dat DAP Putten nog
heel veel tijd moet besteden aan het
schrijven van protocollen en werkin-
structies, en zich nog niet op certifica-
tieniveau bevindt.

Verbeterde organisatie

Het is hierbij niet de bedoeling dat in
het wilde weg protocollen en werkin-
structies worden geschreven. Er moe-
ten met name protocollen worden ge-
maakt voor de situaties, die een
verbeterde organisatie verlangt. Het is
uiteindelijk de
kwaliteit van de organi-
satie, waar de praktijken op getoetst
worden. Dat wil dus niet zeggen dat
een praktijk gemakkelijker gecertifi-
ceerd wordt, naarmate er meer proto-
collen zijn opgesteld. Maar het bete-
kent wel dat de protocollen alleen een
status hebben, wanneer deze geëvalu-
eerd, daar waar nodig verbeterd, en
door iedere medewerker in de praktijk
geaccepteerd zijn.

Met het beantwoorden van de vragen-
lijst is een aantal punten te behalen. Na
het beantwoorden van alle vragen
moet het totaal aantal behaalde punten
boven een vastgesteld minimum ko-
men om gecertificeerd te kunnen wor-
den. In DAP Putten is inmiddels dui-
delijk geworden, dat alleen al het
opstellen van werkinstructies, los van
een eventuele certificatie, veel voorde-
len oplevert. Het leidt tot een betere en
efficiëntere praktijkorganisatie, wat
voor eenieder prettiger werkt en waar-
door uiteindelijk ook nog betere dier-
geneeskunde geleverd gaat worden.

VOLGENDE STAP
De volgende stap in het certificatie-
project is het opstellen van de defini-
tieve vragenlijst. Nadat deze lijst aan
iedere dierenarts-prakticus is verzon-
den, kan men vrij gemakkelijk zelf be-
palen, hoever men in de praktijk staat
met het invoeren van de KvD.

De komende weken vindt de selectie
plaats van veterinair beoordelaars.
Nadat zij een cursus hebben gevolgd,
zullen er teams worden gevormd, be-
staande uit een teamleider van
Certiked en een veterinair beoorde-
laar.

Praktijken zullen zich vervolgens
kunnen aanmelden om gecertificeerd
te worden en tot slot zal een team op
een afgesproken datum de te certifice-
ren praktijk beoordelen, met behulp
van de definitieve vragenlijst.

VÜORJAARSBIJEENKÜMST GROEP GKZ EN GROEP PGH

PLANMATIGE AANPAK ZOÖNOSEN. DIERZIEKTEN EN
VETERINAIRE MILIEUHYGIËNE GENIET GROTE INTERESSE

Een zestal sprekers wist het thema, de
planmatige aanpak van zoönosen,
dierziekten en veterinaire milieuhy-
giëne, boeiend toe te lichten:

- ir. J. Opdam; wat is reeds bereikt in
de pluimveesector met betrekking
tot zoönoseverwekkers?

- dr. W. Edel; Nationaal Plan Zo-
onosen en calamiteiten.

- drs. W.J.H. Oskam; consequenties
van het verplaatsen van vee.

De Groep Gezondheids- en Kwaliteitszorg (GKZ) van de KNMvD organi-
seerde op zaterdag 22 april in samenwerking met de Groep Praktici Grote
Huisdieren (PGH) een voorjaarsbijeenkomst over de planmatige aanpak van
zoönosen, dierziekten en veterinaire milieuhygiëne. Het onderwerp trok 65
belangstellenden naar de Gezondheidsdienst voor Dieren in Zuid-Nederland.
V oorzitter P.M.A. van den Berg van de Groep GKZ sprak met recht van \'een
geslaagde dag\'.

- drs. W.F. van Hooft; risico\'s van ac-
cumulatie van zware metalen in
weefsels en melk bij beweiding in
overstromingsgebieden.

* Juk-s Rojcf is wvfkzuam t)ij Jc tlireclii\' i\'aeiling en
Veiligfieiü van Pnnliikten van het ntiniskrie van Vttiks-
gezondheiil. H\'i\'tzijn en S/Hn t.

- drs. F.H. Pluimers; gevolgen van
een calamiteit voor de gezondheids-
status van het vee.

- drs. J. Borgmeier.

RESULTATEN PLUIMVEE-
SECTOR

Ir. J. Opdam is hoofd onderzoek en
ontwikkeling van Plukon B.V. en
lichtte de inspanningen van de pluim-
veesector toe met betrekking tot de be-
strijding van zoönoseverwekkers. Plu-
kon is producent van slachtkuikens en
kalkoenvlees. De produkten worden
vers gedistribueerd aan supermarkten
in de Benelu.x en Duitsland. Ongeveer
4000 winkels worden drie tot zes maal
per week bevoorraad met vers pluim-
veevlees of -produkten, afkomstig van
een drietal Plukon-vestigingen in Ne-
deriand.

Door Jules Rojer

Plukon heeft als bedrijf een uitgebreid
programma voor kwaliteitsbeheersing
opgesteld. In dit programma is de ge-
hele keten vanaf de boerderij tot en
met de supermarkt betrokken.

De kwaliteitsbeheersing is gebaseerd

op:

1. produktidentificatie (een individu-
ele tray met vlees kan tot op stal-ni-
veau worden getraceerd),

2. een salmonella-controleprogramma,

3. voederinformatie en informatie
over gebruik van diergeneesmidde-
len in de boerderijfase en

4. overige aspecten; houdbaarheid,
microbiologisch onderzoek en on-
derzoek naar de aanwezigheid
van residuen van coccidiostatica,
sulfa\'s en overige antibiotica
(NNNT).

In het programma voor de kwaliteitsbe-
heersing van Plukon speelt ook de
praktizerend dierenarts een duidelijke
rol. Deze ligt met name op het terrein
van:

I. de microbiologische status van het
pluimvee, met name in verband met

-ocr page 30-

de salmonella-problematiek (Op-
dam vertelde dat 95% van de gecon-
stateerde besmettingen wordt ver-
oorzaakt door verticale trans-
missie),

2. de aanwezigheid van residuen in het
pluimvee en

3. het welzijn van de dieren.

Opdam gaf aan dat vooral de salmo-
nella- en residuproblematiek een be-
langrijke rol spelen. Hij lichtte dit ook
toe met een aantal actuele voorbeelden.
Plukon gaat er als bedrijf vanuit dat
deze aspecten zo goed geregeld moeten
zijn, dat er geen aanleiding is voor
enige twijfel omtrent de kwaliteit van
de produkten: \'Je moet zorgen dat za-
ken als salmonella en residuen onbe-
sproken blijven\'.

NATIONAAL PLAN ZÜONÜSEN
Dr. W. Edel is Veterinair Inspecteur
van de Volksgezondheid bij de Ve-
tennaire Hoofdinspectie (VHI). Hij is
namens het ministerie van Volksge-
zondheid, Welzijn en Sport (VWS)
verantwoordelijk voor het totstandko-
men van het Nationaal Plan Zoönosen.
Daartoe wordt nauw samengewerkt
met het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij (LNV).

In Engeland bestonden in de tachtiger
jaren grote problemen met Salmonella
enteritidis in eieren. In Frankrijk on-
dervond men vergelijkbare problemen
ten aanzien van listeria in zachte ka-
zen. Naar aanleiding van deze voorval-
len hebben beide landen bij de
Commissie van de Europese Unie aan-
gedrongen op de aanpak van de zoöno-
seproblematiek op communautair ni-
veau. Het eerste voorstel van de
Commissie stamt uit 1987. Het heeft
vervolgens tot december 1992 ge-
duurd voordat het voorstel door de
Raad van de Europese Gemeenschap-
pen werd aangenomen. In december
1992 werd onder Engels voorzitter-
schap de zoönoserichtlijn in de Land-
bouwraad aangenomen. Doel van de
richtlijn is het temgdringen van voed-
selinfecties bij de mens.
In de richtlijn worden regels gesteld
omtrent het verzamelen van informatie
over zoönosen en zoönoseverwekkers.
Daamaast worden ook maatregelen
genoemd die getroffen moeten worden
voor de bestrijding van zoönosen, met
name salmonella bij pluimvee.

Op grond van deze richtlijn moeten
alle lidstaten van de Europese Unie
verplicht programma\'s opstellen voor
de controle op:

1. Salmonella enteritidis en typhimu-
rium (in de richtlijn zijn ook maat-
regelen opgenomen voor de bestrij-
ding van salmonella bij pluimvee,
volgens de zogenaamde top-down
methode),

2. bmcella,

3. tuberculose en

4. trichinen.

Alle zoönose-informatie die uit de
slachtfase wordt verkregen, is men
verplicht te melden bij de bevoegde
autoriteit.

Daamaast mogen de lidstaten op basis
van vrijwilligheid programma\'s op-
stellen voor de controle op bijvoor-
beeld rabies en E. coli.
In Nederiand wordt voornoemde in-
fomiatie verzameld onder de verant-
woordelijkheid van dr. W. Edel
(VWS) en J. Smak (LNV). Beiden
hebben tot taak om gezamenlijk de in-
fomiatie te beoordelen en te rapporte-
ren aan de Commissie van de Europese
Unie.

VERPLAATSEN VAN VEE
Drs. W.J.H. Oskam is prakticus in de
Culemborger- en Tielerwaard. één van
de gebieden die zijn geëvacueerd tij-
dens de recente watersnoodproble-
nien. Hij besprak de risico\'s van de
verplaatsing van grote hoeveelheden
vee.

De evacuatie kwam voor 80 tot 90%
van de inwoners een als een complete
verrassing. De evacuatie heeft daarom
onder grote tijdsdmk plaatsgevonden.

-ocr page 31-

Oskam heeft de evacuées in drie groe-
pen ingedeeld:

1. de voorlopers,

2. de middenmoot en

3. de weifelaars.

De \'voorlopers\' zijn de mensen die in
een vroeg stadium vrijwillig uit het ge-
bied zijn vertrokken. Dit waren voor-
namelijk autochtonen, die bekend wa-
ren met het dreigende gevaar. De
schade die de geëvacueerde dieren uit
deze groep hebben opgelopen, is heel
beperkt gebleven. De evacuatie is bij
deze groep in alle rust veriopen. De
dieren konden vanuit een veterinair
oogpunt op verantwoorde wijze wor-
den ondergebracht, met goede facili-
teiten.

De grootste schade hebben de dieren
van de \'weifelaars\' opgelopen. Deze
zijn onder grote tijdsdruk geëva-
cueerd. Als gevolg hiervan hebben de
dieren vaak onder primitieve omstan-
digheden onderdak gevonden.

Bij de dieren zijn vooral de volgende
gezondheidsproblemen gediagnosti-
seerd:

1. stress (vechten) als gevolg transport
en nieuwe huisvesting,

2. digestiestoomissen en

3. abortus of doodgeboren dieren.

In principe is Nederland vrij van een
aantal dierziekten. Deze status komt
bij een dergelijke evacuatie behoorlijk
onder dmk te staan. Tot op dit moment
lijkt het dat we daar zonder kleer-
scheuren doorheen zijn gekomen.
Oskam merkte op dat de uitbraak van
een dierziekte tijdens de evacuatie ca-
tastrofaal zou zijn geweest. Met name
de ethische vraag, hoe een evacuatie-
gebod zich verhoudt tot een vervoers-
verbod, had aanleiding gegeven tot
emotionele discussies.

OVERSTROMING EN ZWARE
METALEN

Drs. W.F. van Hooft is milieubioloog
werkzaam als VHI-projectmedewerker
bij het Rijksinstituut voor Volksge-
zondheid en Milieuhygiëne (RIVM).
In die fiinctie tracht hij de potentiële ri-
sico\'s van de aanwezigheid van zware
metalen (zoals lood, cadmium en kwik)
in weidegronden in kaart te brengen.
Hij schetste de risico\'s van accumulatie
van zware metalen in weefsels en melk
bij beweiding in overstromingsgebie-
den.

Met betrekking tot de overstroming
van de Maas-overgronden het vol-
gende: op grond van het onderzoek
van Van Hooft moeten we ervan uit-
gaan dat bedoelde weidegronden een
potentieel risico vormen. In de praktijk
valt het risico echter mee, omdat de
dieren niet continu op deze weidegron-
den grazen. De oeverpercelen vormen
vaak slechts een klein deel van het to-
tale weide-oppervlak.

GEZONDHEIDSSTATUS NA
CALAMITEIT

Drs. F.H. Pluimers is leider van het pro-
gramma Diergezondheid in Beweging.
Op grond van het rapport \'de Toekomst
van de Diergezondheid\' hebben de
overheid en het georganiseerde bedrijfs-
leven besloten dat de diergezondheids-
zorg in Nederiand op een nieuwe leest
moet worden geschoeid. De Neder-
landse diergezondheidszorg moet toon-
aangevend zijn in Europa. Het bedrijfs-
leven moet in deze zijn eigen ver-
antwoordelijkheid dragen.
Daartoe is het programma \'Dierge-
zondheid in Beweging\' opgezet, dat in
1998 moet worden afgerond. Het pro-
gramma wordt aangestuurd door een
stuurgroep, bestaande uit Pluimers (na-
mens de overheid) en IClaver (namens
het georganiseerde bedrijfsleven).
Met het programma heeft men de vol-
gende doelstellingen voor ogen:

1. vanaf het jaar 2005 geen afzetbelem-
mering meer in verband met dier-
ziekten, diergeneesmiddelengebmik
en/of -residuen, gebmik van groeibe-
vorderaars en zoönosen;

2. eigen verantwoordelijkheid van be-
drijfsleven ten aanzien van de (sta-
tus-)certificering van bedrijven, de
gezondheidsplanner en verzekering.

In de lange-termijnplanning speelt de
gezondheidsplanner van het bedrijf een
centrale rol. Met behulp van dit sys-
teem moet de gezondheidsstatus van
het bedrijf worden bewaakt. Op lange
termijn kan de gezondheidsplanner
worden gebruikt om de gezondheids-
status steeds op een hoger niveau te
brengen.

Pluimers heeft gekeken in hoeverre de
recente evacuatie gevolgen heeft gehad
voor de AF- en Aujeszky-status van be-
drijven. De gevolgen zijn praktisch ni-
hil geweest. Ook hij kwam tot de con-
clusie dat ondanks de tijdsdmk alles
zodanig kon worden georganiseerd, dat
de dierziektestatus weinig gevaar heeft
gelopen.

DIERZIEKTESTATUS
ONVERANDERD

Helaas kon G.G.A. Companjen, voor-
zitter van de Nederiandse Veetrans-
porteurs, niet aanwezig zijn. J. Borg-
meier, werkzaam bij de Rijksdienst voor
de Keuring van Vee en Vlees als specia-
list Levend Vee en Dieriijke Produktie,
werd bereid gevonden hem te vervan-
gen. Hij heeft ter plekke geïmprovi-
seerd. Het resultaat stond als een huis;
Companjen is op waardige wijze ver-
vangen. Ook in zijn verhaal was de cen-
trale boodschap dat wij blij mogen zijn
dat de evacuaties geen gevolgen hebben
gehad voor de dierziektestatus van
Nederland.

Na de voordrachten volgde een geani-
meerde discussie. Voorzitter P.M.A.
van den Berg sloot de bijeenkomst af
en noemde het met recht een geslaagde
dag.

-ocr page 32-

Op 31 december 1994 had het Bestuur
van de Afdeling Utrecht de volgende
samenstelling: Jan Vemooij (voorzit-
ter), Hennie Hadderingh (secretaris),
Winand Kissels (penningmeester),
Wim Back (vice-voorzitter) en Harold
van Rossem (tweede secretaris).
De Afdeling had op 1 januari 1995
tachtig leden. In 1994 meldden zich
vijf nieuwe leden aan, terwijl vier le-
den hun lidmaatschap opzegden.

Er werden vier Afdelingsvergade-
ringen gehouden, allen in het Oude
Tolhuis te Utrecht. Ze werden steeds
door vijftien tot twintig leden bezocht.
Alle keren volgde op het informatieve,
huishoudelijke gedeelte van de verga-
dering een gezellig samenzijn aan de
bar. Het informatieve gedeelte betrof
actualiteiten binnen de KNMvD en
verslagen van vertegenwoordigers van
de Afdeling in bijvoorbeeld het
Algemeen Bestuur. Daamaast streefde
de Afdeling emaar tijdens elke verga-
dering nieuws van de Gezondheids-
dienst voor Dieren, de Rijksdienst
voor de Keuring van Vee en Vlees, de
Faculteit der Diergeneeskunde en de
FIDIN te brengen.

lirnii

In de febmari-vergadering stond een
discussie over vomi en inhoud van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde op
de agenda.

Tijdens de mei-vergadering stemde de
Afdeling van harte in met de kandi-
daatstelling van mevrouw A.W.
Kooper-Nelemans als lid van het
Hoofdbestuur. Daamaast was er een
discussie over het al dan niet gewenst
zijn van castratie-acties door de
Dierenbescherming en werd er gespro-
ken over de organisatie van het verdo-
ven van wilde dieren door dierenart-
sen.

AFDELING UTRECHT KNMVD 1994

De september-vergadering stond uiter-
aard in het teken van de Algemene
Vergadering. Een belangrijk discus-
siepunt vormde het wel of niet uitbrei-
den van het Hoofdbestuur. Daamaast
gaf collega Schipper een uitgebreid en
overzichtelijk verslag van het functio-
neren van de Tarievencommissie.
In december deed de plaatsvervangend
afgevaardigde (en inmiddels HB-lid)
collega Kooper verslag van de
Algemene Vergadering. Mevrouw
M.C. van Oostmm-Schuurman Hess
(stafmedewerker KNMvD) infor-
meerde zowel werkgever als werkne-
mer over actualiteiten rond arbeids-
recht en sociale wetgeving.

Hennie Hadderingh, secretaris
Afdeling Utrecht.

Voorafgaand aan het Jaarcongres van
de KNMvD in GranDorado te
Zandvoort, verbroedert hockeyend ve-
terinair Nederland zich op twee kunst-
grasvelden van de Bloemendaalse
Hockey Club.

Wilt u een dag echt hockeyplezier be-
leven, dan mag u dit toemooi niet mis-
sen!

Gezien de ervaringen van de voor-
gaande jaren zal er voor gewaakt wor-
den dat een overmaat aan jongere vete-
rinaire studenten zal deelnemen. Dit
om u en uw hockeyende partner zoveel
mogelijk hockeyplezier te bicden en
de kans op blessures zo klein mogelijk
te houden. Met een afvaardiging van
de studenten is hierover uitgebreid
overleg geweest. Ook hen is er alles
aan gelegen er een heeriijke hockey-
dag met u van te maken.
In Hockey-Magazine konden wij lezen
\'Hockey is een bindmiddel voor ge-
lijkgerichte mensen!\'. Zij die voor-
gaande acht toernooien hebben deel-
genomen, kunnen dit beamen.

VETERINAIR NEDERLAND HOCKEYT
IN BLOEMENDAAL

Aarzel niet en noteer in uw agenda:
donderdag 5 oktober.

Hockey Bloemendaal

Opgave bij KNMvD of bij R. Back,
Dr. ten Bokkel Huininkweg 30, 7241
HV Lochem.

Tel.: 05730 - 52570 (privé) of- 54027
(praktijk).

Fax:05730-57622.

HOMEOPATHIE

Referaat

Naja in der Veterinärmedizin
Borschel G

Deutsches Journal för Homöopathie
1994; 13:231-3

Naja tripudians, het gif van de brilslang
ofwel de Indische cobra wordt homeo-
pathisch veelal in noodgevallen toege-
past. In de varkenspraktijk past
Borschel de D 10 diluut toe bij hartpro-
blemen. Hoewel tegenwoordig het var-
ken als type Phosphoms is, past Naja be-
ter. Dit geldt ook voor de acute ragspier-
degeneratie, waar het middel Propolis
(LM 30) vollediger kan werken als het
circulatie-apparaat door Naja (XM of
CM) is gestabiliseerd.
Naja werkt ook op ziekten van nerveuze
oorsprong, zoals bepaalde maag-darm-
stoomissen en huidjeuk tussen de tenen.
De rode draad voor Naja: - angst, onrust,
nervositeit, aversie voor benadering; -
koude tot ijskoude ledematen; - hartrit-
mestoomissen. Verder beveelt de auteur
het middel aan als tussenmiddel bij rug-
problemen, hypersexualiteit, schild-
klierafwijkingen, melkziekte, koliek en
bemoeilijkte narcose-recovery (dit laat-
ste in combinatie met Helo D 12).

420

A.G.G.Kok

K O N I N K l. I J K K N K D t: R 1. A N D S F. MAATSCHAPPIJ VOOR I) 1 F, R (i C N E: i: S K l) N I) F

RECTIFICATIE

In het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van 1 juni 1995 zijn
in het stukje \'Partnerprogramma
Jaarcongres\' (pagina 349) de vol-
gende data verkeerd vemield:

- Vrijdag 7 oktober moet vrijdag
6 oktober zijn;

- Zaterdag 8 oktober moet zater-
dag 7 oktober zijn.

-ocr page 33-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben /.ich aangemeld de volgende
collegae:

Drijfhout. Mevr. P.N.; 1995; 3732 GR De Bilt;
Kloosterlaan3.

Egberink, P.J.M.; 1995; 5464 VM Mariaheide;
Mariahof 7.

EIberink, O.; 1995; 3583 CK Utrecht; J. van
Scorelstraat4l.

Gerlofsma, M.H.; 1995; 3527 XG Utrecht; Van
Bijnkershoeklaan 235.

Heintz. J.P.W.; 1995; 3562 JZ Utrecht;
Zamenhofdreef 60.

Kolpa, B.L.A.; 1995; 6741 PR Lunteren; De
Venen 12.

IJzer, Mevr J.; 1995; 3582 CE Utrecht;
Minkade 25.

.\\ls lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Blom, Mevr B.F.; 1976; 7514 BX Enschede;
Lasondersingel 186.

Frantzen, Mevr. S.; 1981; 2585 TB \'s-

Gravenhage; Celebesstraat 5.

Geervliet, J.; 1995; 7908 AR Hoogeveen;

Listerhof2l.

Haytema, W.A.; 1995; 8471 WJ Wolvega;
Valkruid 14.

Hollen, Mevr J.M. van; I994;72I3 LDGorssel;
Eesterbrink weg 5.

Verhaak, Mevr. M.B.M.; 1994; 3255 LV Oude
Tonge; Zuiddijk 61 A, nr. 76.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Brinkhof LH.F.; 3581 PM Utrecht;
Schoolstraat 7.

Klomp, Mevr Y.C.J.; 1508 WB Zaandam;
Leverkruidweg 17.

Marcon, M.G.A.; 3531 SE Utrecht; Joh.
Camphuysstraal 53 bis.

Wilps, Mevr. D.J.; 3812 SL Amersfoort; G. van
Stcllingwerfstraat 18.

JUBILEA:

J.H.H. Cloudl le Wijchen, afwezig, 40 jaar, I
juli 1995

ProfDr. G. Uilenberg te Cargèse, Corsica
(Frankrijk), onbekend,40 jaar, I juli 1995
P. den Hartog te Borculo, afwezig, 40 jaar, 3 juli
1995

H.J. Nijsen te Weil (L), afwezig, 40 jaar, 5 juli
1995

J. Veenhof te Lunteren, aanwezig, 40 jaar, 7 juli
1995

Prof G.M. Vogely te Maam, afwezig, 40 jaar, 7
juli 1995

J. Stevense le Enschede, afwezig, 30 jaar, 8 juli
1995

Th. F. Krabbenborg te Ravenslein, afwezig, 30
jaar, 8juli 1995

Th.C. Winkel te Velsen Zuid, onbekend, 30jaar,
8juli 1995

L.E. Buvsse te Emmeloord, afwezig, 35 jaar, 8
juli 1995

W.G. van der Aa te Wijire, afwezig, 30 jaar, 8
juli 1995

P. van der Eijk te Ridderkerk, afwezig, 30 jaar, 8

Personalia

juli 1995

A.P. Idema le Buitenpost, aanwezig, 30 jaar, 8
juli 1995

H. Oosterhof te Goingarijp, afwezig, 35 jaar, 8
juli 1995

A.M. van \'1 Hoff te Oss, afwezig, 30 jaar, 8 juli
1995

A.C.J.M. Wertenbroek te Boxtel, onbekend, 35
jaar, 8juli 1995

R. van Oyen te Laren (Gld), afwezig, 25 jaar, 23
juli 1995

Geslaagd voor hel dierenartsen-examen van
31 mei 1995:

Heintz, J.P.W.
Melchior, Mevr M.B.
Vugt, Mevr. G.C. van
Zaal, Mevr M.D.

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van
9juni 1995:

Brus, M.C.
EIberink, O.
Janssen, C.A.M.J.
Kolpa, B.L.A.
Naaijer, Mevr F.M.
Penraat, J.H.
Slins, P.G.

MUTATIES:

186 Akkermans, Mevr H.A.M.; 1985; 1723
HP Noord-Scharwoude; Voorburggracht
297; tel. 02260-21185 privé, 20765 prakt.;
P-

348 Beijnum, Mevr. L.M. van; 1988; naar
Nederland.

192 Beijnum. Mevr L.M. van; 1988; 7048 AH
Wijnbergen; Koppelstraat 5; tel. 08345-
2368 privé, 08346-63000 prakt.; p., me-
dew. bij P.N. Beenen, N.S.J. Hoogland, J.
de Jong, A.J.M. Metz, H.P.A. van der
Meulen, P.J.M. Siroomer en H.W.F.
Swart; d. bij Coop. Land van Cuyk (lel.
08850-12754).
196 Blom, Mevr B.F.; 1976; 7514 BX
Enschede; Lasondersingel 186; tel. 053-
336232; p., gezelschapsd. (toev. als lid).
206* Brus, M.C.; 1995; 3514 CF Utrecht;
I.eeuwerikstraat 5 bis; lel. 030-715332;
wnd.d.

208 Coert, Mevr M.; 1991; naar het buiten-
land.

349 Coert, Mevr M.; 1991; Claxby Market
Kasen, Lincolnshire LN8 3VS (Verenigd
Koninkrijk); Darby, Mulberry Road;
tel. 00-44-1673-828605 privé, 842767
prakt.; p., mede». bij R.W.
Plenderleith.

217 Downer, J.W.G.; 1992; naar het buiten-
land.

350 Downer. J.W.G.; 1992; Claxby Market
Rasen, Lincolnshire LN8 3VS (Verenigd
Koninkrijk); Darby, Mulberry Road;
tel. 00-44-1673-828605 privé, 842767
prakt.; p., meden. bij R.W.
Plenderleith.

218 Duivelshof, J.A.M.; 1974: naar het bui-
tenland.

350 Duivelshof J A M.; 1974: 2300 Turnhout
(België); Een Meistraat 39 bus 2; tel. 00-
32-14-4.36365; r.d.

219 Eijnde, P.F van den; 1952: naar het bui-
tenland.

350 Eijnde. P.F. van den; 1952: 8620
Nieuw poort (België); .Albert I-laan 315,
app. 83; tel. 00-32-58-231094; r.d.
220* EIberink. O.; 1995; 3583 CK Utrecht; J.
van Scorelstraat 41; tel. 030-510543

privé, 04139-2929 prakt.; p., medew. bij
.M.C.M. Bossers, P.J.M. van Hullen,
A.H.C. Kuijpers, E.W.H.M. van der
Velden en A.H.H.M. Winters.

227 Frantzen, Mevr. S.; 1981; 2585 TB \'s-
Gravenhage; Celebesstraat 5; tel. 070-
3506433 privé, 3946822 prakt.; p. (toev.
als lid).

228 Geen/liet, J.; 1995; 7908 AR Hoogeveen;
Listerhof 21; tel. 05280-20324 privé,
62530 prakt.; p., medew. bij G.J.
Bisperink, W. Harrewijn, L.J.H.M.
Hilderink, H. van Rhee en H.J. de With
(toev. als lid).

229 Geurts, H.J.P.; 1978; 5964 AM Meterik
(L); Dr. Lemmenstraat 1; lel. 04709-
84405/84398 privé, 82169 prakt.; fax
04709-81438; p., geass. met J.C.M. van
Dijck, R. Holle, J.J.H.M. Jenniskens,
G.R.P. de Muinck, C. Veldman en P.J.A.G.
Verslraelen.

232 Grevell-van der Kaaij, Mevr. M.; 1991;
1815 DL Alkmaar; Egmonderstraat 11 A;
tel. 072-150920 privé, 117505 prakt.; p.,
medew. bij E.H.H. Grevell.

238 Havik, E.J.; 1989; 9001 ZJ Grouw;
Oedsmawei 13; tel. 05662-2976 privé,
05660-1464 prakt.; fax 05660-1869; p.,
geass. met L Kalsbeek, F.W.L.
Schuurmans en M.J. Wiersma.

238 Haytema, W.A.; 1995; 8471 WJ Wolvega;
Valkruid 14; lel. 05610-13559 privé,
12282 prakt.; fax 05610-14734; p., medew.
bij J A M. Baerveldt, B. Brummelman,
M.H. Pelleboeren A. Pronk (toev. als lid).

239* Heintz, J.P.W.; 1995; 3562 JZ Utrecht;
/.amenhordreer60; tel. 030-618448; d.

244 Holten, Mevr. J.M. van; 1994; 7213 LD
Gorssel; Eesterbrinkweg 5; tel. 05759-
3149 privé; p., mede», bij S. Minnema,
tel. 05483-62835; mede», bij R.J.M.
Scheifes, tel. 05722-1272 (loev. als lid).

248* Huurae, Mevr. Dr A.A.H M. ter; 1981; U-
1993; 3981 BB Bunnik; Kon. Julianalaan
26; tel. 03405-70751; wel. medew. ID-
DLO, afd. Aviaire V irologie.

250 Jansen, Mevr. S.D.R.; 1994 : 4651 WJ
Steenbergen; Leurschans 48; lel. 01670-
67609 privé, 65945 prakt.; p., mede», bij
J.J. Flameling, F.J.G. Seuren en R.J.C.
de Theije.

250*Janssen, C.A.M.J.; 1995; 3524 AZ
Utrecht; Terschelling 162; tel. 030-
884783; »nd.d.

253 Kaaij. Mevr M. van der; 1991; zie:
Grevelt-van der Kaaij, Mevr. M.

256 Keurs. J.H.A. 1er: 1971; 7491 BR Delden;
Hengelosestraat 24; tel. 05407-63.385
privé, 05408-41220 prakt.; fax 05408-
41964; p., geass. met J.W.A.M. Bartels en
P.F. Hilderink.

259* Kolpa, B.1..A.; 1995; 6741 PR Lunteren;
De Venen 12; tel. 08387-3738 privé,
08388-2557 prakt.; p., medew. bij C.
Jagtenbergen H..\\. Wolters.

261 Kouffeld, Mevr M.; 1994; 8491 GE
.Akkrum; Suster van de Vegtstrjitle 46;
tel. 05665-1786 privé, 2255 prakt.; fax
05665-1205; p., mede», bij J. van der
Heide, G..\\. Hooijer en M. Sevinga.

261 Kraan, Mevr W.T.J.; 1991: 8081 HZ
EIburg; Hellenbeekstraat 94; tel. 05250-
86863 privé, 03200-21201 prakt.; p., me-
devv. bij A. Binksma, R.J.M. van Gent en
J.R. Jansen (part-time).

266 Langens, J.P.E.M.; 1992; 5.384 L.M
Heesch; Stuifduin 6; tcL 04125-5692
privé, 04120-41755 prakt.: fax 04120-

-ocr page 34-

47471; p., geass. met W.G. van den Ekker,
H.J.M. Kraneburg, H.W. Marlin, H.
Oosterveen en M.H.J.J. Westerhof.

268 Lek, J. van der; 1994; 6137 BH Sittard;
Broeksittarderweg 111; tel. 046-520187
privé, 512969 prakt.; p., medew. bij
P.H.M. Schmeitz.

269 Lieven, J.Th.C.; 1986; 7255 MS Varssel;
Sarinkdijk 17; tel. 05753-7517 privé,
05926-1003/3300 prakt.; p.

275 Meijer, G.F.; 1958; 9566 PL Veelerveen;
Seheidingsweg 15; tel. 05974-1554; r.d.;
ondersch.; eret. v. Orde en Vrede.
276* .Melchior, Mevr. M.B.; 1995; 3981 ZN
Bunnik; Vletweide 120; tel. 03405-
63515; d.

277 Meyling. W.B.; 1984; 1943 GB
Beverwijk; Duinwijklaan 49; tel. 02510-
25204 privé, 12031/54254 prakt.; p.. ge-
ass. met P.W, Goedhart,
280*\\aaijer, Mevr, F.M.; 1995; 3524 CG
Utrecht; Opsterland 85; tel. 030-803206;
wnd.d.

284 Obdeyn da Silva, Mevr. LM.; 1981; 3831
GC Leusden; Gorzen 15; tel. 033-
948097; d.

285 Oort, F.B.; 1992; 8265 .MR Kampen;
Paardebloem 41; tel. 0S202-23811 privé,
12255 prakt.; p., medew. bij O. Drent,
H.A. Hagen, K. Hoving en C.G. van
Laar.

289 Pelleboer, M.H.; 1976; 8471 ZR Wolvega;
De Meenthe 8; lel. 05610-14380 privé.

12282 prakt.; fax 05610-14734; p., geass.
met J.A.M. Baerveldt, B. Brummelman en
A. Pronk.

289*Penraat, J.H.; 1995; 3572 GP Utrecht;
Griftslraat 37 bis; tel. 030-731281; d,

288 Peeters, J.H.M.; 1991; 3998 WJ
Schalkwijk; Neereind 39; tel. 03409-2564
privé, 1238 prakt.; p., geass. met J.J. van
der Louw, P.L. van Paassen en H.J.B. du
Pon,

291 Pluijm, Mevr. A.E.M. van der; 1986; 3615
CD Westbroek; Schutmeesterweg 22; tel.
03469-1843 privé, 070-3578855 tst. 855
bur.; fax 070-3876591; 2e specialist vlees
Centrale Directie R.V.V.

297 Rijnboutt, Mevr. S.; 1991; 3214 CL
Zuidland; Nijverheidstraat 14; lel.
01881-1018 privé, 01882-1990 prakt.; p.,
geass. met B. van der Linden en H.
Westerveld.

299 Rosmalen, K.A.J. van; 1992; 7941 HE
Meppel; Stationsweg 40; tel, 05220-
60952 privé, 54731 prakt.; fax 05220-
40662; p., medew. bij J, Bosman, J.F.
van Calker, Mevr. H.W. Janssen, J.L.
Krom, W. Meijer en J.B. Timmer.

303 Schep. Mevr. H.S.; 1992; 4011 JM
Zoelen; Lingeweg 3; tel. 03448-2142
privé, 03440-16297 prakt.; p., medew.
bij H.A. de Jong, JJ. Koot en H.J.
Sehrama.

304 Scholten. H.B.A.; 1991; 7891 DS
Klazienaveen; Hondsdraf 30; tel. 05913-
11724 privé, 059I9-I315I prakt.; p., me-
dew. bij W. van Arkel, J. Bakker, R.K.
de Boer, H.J. Haverkate, A.R. van
Ittersum, A. Klarenbeek, F.W. Oostra
en J, van der Zee,
314*Stins, P.G.; 1995; 3769 DH Soesterberg;

Kampweg 64; tel. 03463-51831; wnd.d.
317 Tange, J.P.; 1992; 5914 CS VenIo;
Planetenstraat II; tel. 077-517400 privé,
516231 prakt.; p., medew. bij P.F.S.
Stassen en Mevr. G.H.M. Stassen-
Pouwels.

321»Twerda, J.; 1995; 3881 GV Putten;

Bosrand 18; tel, 03418-53090; wnd,d.
325 Verhaak, Mevr. M.B.M.; 1994; 3255 LV
Oude Tonge; Zuiddijk 61 A, nr. 76; tel.
01874-3013 privé, 2441 prakt.; p., me-
dew. bij P.R,J,M. Schilder (toev. als lid),
329 Vliex, E.L.H.M.; 1992; 6438 BG
Oirsbeek; Provincialeweg 74; tel 046-
371885 prakt.; p., medew. bij P.G.L.J.
Boskamp.

333*Vugt, Mevr, G.C. van; 1995; 3515 AC
Utrecht; Zaagmolenkade 25; tel. 030-
735209; wnd.d,
341 Willemsen, A.; 1990; 8081 HZ EIburg;
Hellenbeekstraat 94; tel. 05250-86863
privé, 05253-1312 prakt.; fax 05253-3378;
p., geass. met M. Smit, E. Statema en A.J.J.
van Vliet.

344* Zaal, Mevr. M,D.; 1995; 3572 CS
Utrecht; Frederikastraat 28; lel. 030-
711316; d.

UITERSTE INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Deadline *)

31-07-1995
14-08-1995
28-08-1995
11-09-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

Juli

4 Halfjaarlijkse ledenvergadering Groep
Veterinaire Specialisten in Motel "De
Biltsche Hoek\', De Holle Bilt 1, De Bilt.
Aanvang: 20.00 uur, vergadering om 20.30
uur.

26—27 Symposium over I BR en andere herpes-
vimsinfectis bij herkauwers georganiseerd
door de European Society for Veterinary
Virology (ESVV). De bijeenkomst vindt
plaats op de afdeling Virologie van dc
Faculteit Diergeneeskunde.

Augustus

23—25 Nieuwe datum Cursus \'Van medewer-
ker naar associé\'. In plaats van 17, 18en 19
mei. CuRusgeld f 225,- inclusief verblijf-
kosten. Opgave en informatie bij KNMvD
(Marit Siem/Maijoleine de Mol).

Aflevering

15-08-1995
01-09-1995
15-09-1995
01-10-1995

September

autumn Training programme "Neurology",
Bem/CH, European School for Advanced
Veterinary Studies.

autumn Final course in \'Dermatology\', Barce-
lona/E, European School for Advanced
Veterinary Studies.

3—9 World Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary
Profession in a Changing World.

Seer, c/o Sankei Convention, Sankei Bldg.
I OF, 1-7-2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo
100, Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax. 81-
3-3273-2439.

4—7 46e Jaarlijkse bijeenkomst van de
Europese Zoötechnische Federatie (EAAP)
te Praag. Nadere informatie opvraagbaar bij
Redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
tel.:030-510111.

4 15 Training programme\'Cattle Health and

Production\', Luxemburg, European School
for Advanced Veterinary Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

13 Ledenvergadering Groep Geneeskunde Ge-
zelschapdieren van de KNMvD. Aanvang:
20.00 uur. Lokatie: De Biltsche Hoek, De
Bilt.

15 PAO-D cursus: 95/93: Huidziekten gezel-
schapsdieren 1: \'Diagnostiek, allergietesten,
biopten\'.

18—22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh, Scotland.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. "De

Waever" te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

20—21 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer

11 voorgezelschapsdierenpraktici.

21 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

21 Vergadering Afdeling Friesland.

22 PAO-D cursus: 95/63 LPC en OCD (elle-
boog) hond.

22 PAO-D cursus: 95/85 het immobiliseren
van wilde of verwilderde dieren.

23 PAO-D cur^ius: 95/67 Assistentie tijdens
chirurgie (gezelschapsdieren).

26 PAO-D cursus: 95/58 \'Wat zien ik\' dia-
gnostiek oogheelkunde.

26 PAO-D cursus: 95/71 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek THORAX bij gezel-
schapsdieren.

28 PAO-D cursus: 95/65 Castratie van de nor-
male en de cryptorchide hengst.

25—29 Training programme Feline Medicine
and Surgery\', Zürich/CH, European School
for Advanced Veterinary Studies.

25—29 The Eight Intemational Conference of
Institutions of Tropical Veterinary Medi-
cine: \'Livestock production and diseases in
the tropics\'. Beriin. Phone: 49-30-8108-
2326, fax: 49-30-8108-2323.

28 Vergadering Afdeling Gelderland.

28 Vergadering Afdeling Utrecht.

28 Excursie en viering vierde lustrum van de
Groep Geneeskunde van het Varken bij de
CeHaVe/EnCeBete Veghel.

28 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Donateurs- én boerendag. Lokatie:
Waiboerhoeve, Wisentweg 55, Lelystad.

29 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).

-ocr page 35-

Scholendag. Lokatie: Waiboerhoeve,
Wisentweg 55, Lelystad.

30 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Open dag voor iedereen. Lokatie;
Waiboerhoeve, Wisentweg 55, Lelystad.

30 PAO-D cursus: 95/77 Introductie prakti-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren.

28—1 BVA Congress. The British Veterinary
Association looks forward to welcoming
delegates to its Annual Congress to be held
at the Guild Hall, Winchester. For further
information please contact the Congress
Secretary, British Veterinary Association,
7 Mansfield Street, London WIM OAT.
tel.: 0171 636 6541, fax: 0171 436 2970.

Oktober

3 PAO-cursus: 95/91 Patiëntendemonstratie
Landbouwhuisdieren.

3 PAO-D cursus: 95/86 De dierenarts en
zijn/haar rug.

3 PAO-D cursus: 95/72 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek ABDOMEN bij gezel-
schapsdieren.

4 PAO-D cursus: 95/69 Varken K.l. en fertili-
teit mannelijk varken: \'De beer en zijn
sperma\'.

5 Sportdag, voorafgaand aan Jaarcongres
KNMvD.

6—7 Jaarcongres KNMvD in Grandorado
Zandvoort.

6—7 Advanced course in equine arthroscopy.

10 PAO-D cursus: 95/73 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek SKELET bij gezel-
schapsdieren.

. - -

- Iw V ^

k^ 1 H i 11

10 PAO-D cursus: 95/89 Klinische toxicologie
produktiedieren.

11 PAO-D cursus: 95/96 Hoe functioneert de
diergezondheidszorg? Newcastle disease,
een case study.

12 PAO-D cursus: 95/92 Het keuren van paar-
den.

12 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Acupuncturisten in het Wapen van
Bunnik te Bunnik; Aanvang: 20.15 uur.

14 PAO-D cursus: 95/79 Assistentie voorberei-
ding en nazorg operatiepatiënt.

9—20 Training programme \'Dennato-Hispa-
thology\', Bern/CH, European School for
Advanced Veterinary Studies.

19 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

19—20 PAO-D cursus: 95/82 GVP - Formu-
larium Melkvee.

20 100jaar Röntgenstraling, symposium en o.a.
tentoonstelling. Den Haag.

20 Course on Small Animal Ophthalmology
(Uveal Tract). Venue: Camden Town, Royal
Veterinary College, London.

20—21 Equine laparascopy - basic course.

30 t/m 3/11 PAO-D cursus: 95/59 Zeisterdagen

week 1.

31 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer II
voor gezelschapsdierenpraktici.

.November

1 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer 11
voor gezelschapsdierenpraktici.

2 Kring Achterhoek. Restaurant\'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

3 PAO-D cursus: 95/64 Behandeling van
kruisbandletsels.

3 PAO-D cursus: 95/55 Dermatophytosen
bij gezelschapsdieren.

4 PAO-D cursus: 95/78 Praktische röntgeno-
logie gezelschapsdieren.

6—10 Veterinair Symposium Amba. Uiterlijk
voor 1 september betalen. Fred K. Soifer,
D.V.M., 729 Highgrove Park, Houston,
Texas 77024-for information after 7.00
p.m. (713) 688-5678 or fax (713) 772-
8311.

6—10 PAO-D cursus: 95/60 Zeisterdagen
week 11.

7 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde
van het Paard.

9 PAO-D cursus: 95/92 Het keuren van paar-
den.

10 PAO-D cursus: 95/94 Huidziekten gezel-
schapsdieren 11: \'De therapieën\'.

11 Landelijke Bijeenkomst voor Vrouwelijke
Dierenartsen.

13—17 PAO-D cursus: 95/61 Zeisterdagen
week 111.

15—17 PAO-D cursus: 95/50 Apotheekbeheer
voor gezelschapsdierenpraktici.

16 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

22 PAO-D cursus: 95/87 De getraumatiseerde
patiënt.

25 PAO-D cursus: 95/56 Eerste hulp bij onge-
lukken voor assistenten.

25 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren van de KNMvD.

29 PAO-D cursus: 95/95 Themadag auto-im-
muunziekten gezelschapsdieren.

Call-Centre Nederland B.V.

Telefonische achterwacht voor Dierenartspraktijken

Call-Centre Nederland is een jonge en dynamische onderneming,
actief op de markt van telefonische dienstverlening voor dierenartsen.

Een groot aantal dierenartspraktijken maakt op dit moment gebruik van onze:

telefonische achterwacht

met name in de avond-, nacht- en weekenduren.

Alle voor uw praktijk binnenkomende gesprekken worden aangenomen met
uw praktijknaam en afgehandeld worden volgens uw instructies.

Om uw telefoon te kunnen doorschakelen kunt u
gebruik maken van diverse mogelijkheden:

^ P.T.T. Doorschakeldienst
^ *21

® Eigen doorkiesapparaat
Directe telefoonlijn

Wij zijn graag bereid u - indien gewenst - nader te
adviseren over onze mogelijkheden.

Het spreekt voor zich, dat een persoonlijke en
vertrouwelijke behandeling wordt gewaarborgd.

Voor meer informatie:

Call-Centre Nederland B.V., Rob Winkelaar, Industriestraat 7, 7451 BA Holten. Telefoon: 05483 - 73333 / Telefax: 05483 - 73322

i

-ocr page 36-

VETERINAIR
MANAGER

De coöperaties KI Noord-West. Zuid-
Oost Genetics en KI land van CSuyk
zijn toonaani>ei\'ende organisaties op
het gebied ran de produktonlwik-
kelinf> en de produktie ran fokvee-
materiaal in Nederland. Clcdrieën zijn
zij vennoten in Holland Clcnetics.
Tezamen worden onder meer 2000 stieren gehouden en
worden jaarlijks ruim 9 miljoen doses .sperma geproduceerd
Voornoemde organisaties ontwikkelen plannen om tol een
verdere integratie van de activiteiten te komen.
In dit kader zijn ivij op zoek naar kandidaten voor de
functie van Veterinair Manager.

U bent in eerste instantie cic coördinator voor
zakfn betreffende dierstronien, externe (ook intcrnationak\')
contacten, produktie van sperma en einhryotransplantatie.
De functie zal uitbroeien naar een geïntegreerde leiding-
gevende functie voor de KI- en KT-stations, waarbij u
binnen aan te geven kaders de eindverantwoordelijkheid
voor het veterinair beleid zult hebben. Daarnaast speelt ii
een actieve rol bij de verdere internationali.satie van Holland
Cieneties. Kr zijn zeven dierenartsen in de diverse regio-
nale produktie-eenheden werkzaam. U rapporteert via de
Directeur aan de Raad van Bestuur van Hollanil Genetics.

Belangrijke taken zijn:
- vergroten van de synergie en de besluitvaardigheid tussen
professionals

HOLLAND
GENETICS

- uitwerken en verder ontwikkelen van het veterinair beleid

- opbouwen en onderhouden van internationale contacten
en behartigen van de belangen in Den Haag en Brussel

- behartigen van de commerciële belangen onder andere
door het bijdragen aan het opheffen en voorkomen van
handelsbarrière.s.

Wij vragen een afgeronde diergeneeskundige op-
leiding, kenni.s en/of ervaring met reproduktie-fysiologie
en epidemiologie en ruime leidinggevende ervaring. Als
persoonlijke eigenschappen noemen wij: samenwerking.s-
gericht, besluitvaardig, overtuigingskracht en helicopter-
visie. De standplaats is Arnhem.

Wij nodigen u (m/v) uit uw schriftelijke solli-
citatie met curriculum vitae binnen vier weken te richten
aan mr. R.|. Molenaar van GITl\' Topwerving, Postbus 9043,
6500 KC Nijmegen Bij hem of bij mevrouw H.j.W. Wilbers-
Bernd.sen kunt u desgewenst nadere informatie verkrijgen
(0K()-22646H). Ken psychologisch onderzoek in de vorm van
een individueel assessment, met name gericht op mana-
gementkwaliteiten, kan deel uitmaken van de .selectie-
procedure. De referentiecode is 0812. Ook indien u ons
wilt attenderen op in uw ogen ge.seliikte kandidaten, ver-
zoeken wij u daarover contact met ons op te nemen.

gitPl

GITl\'. advisfurs voor wcrvlnj; cn .scU\'tIk\', pi\'r>oncclbt.\'leid, opleiding cn Iraininji. manajjt\'meni t-n or^jnivalie.
AmMt-rdam. Brt-da. Doorn. C\'ironingi-n. llL-rl());i.-nhoM h. Maaslrichl, Nijmi-jii-n, Roncrdam. Tilhurg c-n Aniwcrpen.

Junges Team mit gutem Betriebsklima braucht Verstärkung!

Für den Bereich Schwein und Rind suchen wir einen

ERFAHRENEN KOLLEGEN

zum baldmöglichsten Termin.

Unsere Gemischtpraxis liegt in Niedersachsen und beinhaltet sowohl den Groß- als auch den Kleintierbereich.
Langfristige Perspective kann geboten werden.

Reaction zur: Tierärztliche Klinik Dr. Bruns, Babnhofstr. 40, 49439 Steinfeld, Deutschland, tel.: 05492/611, fax:
05492/3212.

-ocr page 37-

« m I f«

0

DIERGENEESKUNDE NA 2002: DE GROTE LIJNEN

In deze aflevering wordt opnieuw een voordracht gepubliceerd die op het Jaarcongres 1994 is gehouden.
Vanuit een terugblik en een schets van het heden wordt de toekomst van de diergeneeskunde in de 21ste
eeuw in grote lijnen geschilderd. Vanuit het kwaliteitsdenken (zie ook Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
aflevering 11, pagina 334) wordt een zonnig perspectief voor de diergeneeskunde geschetst waarin profi-
lering, gebaseerd op een hecht wetenschappelijk fundament met een internationale oriëntatie, mogelijk en
gewenst is. Differentiatie en specialisatie (discipline- en diersoort-gericht) gedurende en na de opleiding
tot dierenarts zijn hiervoor welbewuste en strategische keuzes. Consumentenbescherming, dierwelzijn en
ethiek zullen in het diergeneeskundig denken en handelen hoge prioriteit hebben. De inbedding van de
diergeneeskunde in drie netwerken (agrarisch-zoötechnisch, biomedisch/gezelschapsdieren en volksge-
zondheidsnetwerk) kan een belangrijke richting voor het organisatorisch en politiek handelen van onze
beroepsgroep aangeven.

Voor allen die zich met de vorming en opleiding van dierenartsen bezig houden, danwel een oordeel over
de toekomst van de diergeneeskunde hebben, draagt deze aflevering ammunitie aan. Moeten wij ons toe-
spitsen of is de generalist (een herrezen, moderne Vlimmen?) nog steeds een reële optie? Hoe algemeen
(veterinaire volksgezondheid, gezelschapsdieren, landbouwhuisdieren, vogels, vissen en andere bijzon-
dere dieren; weten.schappelijk onderzoeker, manager, beleidsmaker) zou de moderne generalist moeten
zijn en welke diepgang is daarbij mogelijk? Is vanuit de kwaliteitsgedachte een gemengde praktijk nog
mogelijk en (ethisch) verantwoord? Bijdragen (vanuit de faculteit en vanuit de beroep.suitoefening daar-
buiten) aan de discussie in dit tijdschrift over diergeneeskunde in 2002 zijn welkom!

Het is duidelijk dat ook in deze aflevering elke dierenarts weer stof tot nadenken of tot verbetering van zijn
of haar handelen kan vinden; het Wetenschapsgedeelte is ditmaal vooral op de landbouwhuisdierensector
gericht, maar het Actua-gedeelte biedt ook voor de gezelschapsdieren- en de veterinaire volksgezond-
heidssector \'verplichte kost\'. Welke veterinair wil overigens niet ook op de hoogte blijven van de ontwik-
kelingen in belangrijke gebieden van de diergeneeskunde buiten het eigen dagelijkse veld?

Deze gecombineerde zomeraflevering (15 juli /1 augustus) verdient uw aandacht, ondanks de zomerhitte
en vakantieperikelen.

Graag wensen wij onze lezers een verkwikkende en stimulerende zomer toe!

De Hoofdredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 38-

• • MWF\'^WmWt

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 426-30.

DE BETROUWBAARHEID VAN HET BACTERIOLOGISCH
ONDERZOEK VAN MENGMONSTERS VOOR DE DIAGNOSE
VAN SUBKLINISCHE UIERINFECTIES BIJ RUNDVEE

M.L. Morselt\'\', T.J.G.M. Lam\\ L.A. van Wuijckhuise^, P. Franken^,
E.G. Hartmanden Y.H. Schukken\'\'

SAMENVATTING

In dit onderzoek is de betrouwbaarheid van het bacterio-
logisch onderzoek van mengmonsters ten opzichte van
kwartiermonsters voor de diagnose van subklinische ui-
erinfecties in beeld gebracht. Op 69 Nederlandse bedrij-
ven zijn van 482 koeien, verdacht van subklinische masti-
tis, zowel kwartiermonsters als mengmonsters genomen.
Van deze monsters is het celgetal bepaald en is bacterio-
logisch onderzoek uitgevoerd. Sensitiviteit en specificiteit
van het bacteriologisch onderzoek van de mengmonsters
ten opzichte van de kwartiermonsters zijn berekend. De
sensitiviteit voor
Staphylococcus aureus, Streptococcus
uberis, Streptococcus agalactiae
en Streptococcus dysga-
lactiae
was respectievelijk 57.9%, 65.2%, 86.6% en
60.3%. De specificiteit was voor alle vier bacteriën hoger
dan 98%.

Hoewel bij het gebruik van mengmonsters minder infor-
matie beschikbaar komt dan bij het gebruik van kwar-
tiermonsters, zijn er, zeker op grote bedrijven, toepas-
singsmogelijkheden voor mengmonsters. De voor- en
nadelen van het gebruik van mengmonsters worden be-
sproken.

INLEIDING

Subklinische mastitis is een belangrijke schadepost in de
melkveehouderij en vormt in veel gevallen een bedrijfspro-
bleem (3). Om deze schadepost te minimaliseren, is het tijdig
opsporen en bestrijden van subklinische mastitis van groot
belang. De hiervoor gebmikte preventie- en bestrijdingspro-
gramma\'s hebben in het algemeen een duidelijk bedrijfsge-
richt karakter en zijn gericht op de meest voorkomende bac-
teriën op een bedrijf Om de belangrijkste bacteriën van een
bedrijf in beeld te brengen, kan bacteriologisch onderzoek
van melkmonsters gedaan worden, die verzameld kunnen
worden op kwartier-, koe- of tanknivcau, waarbij voor de
diagnose op koeniveau mengmonsters gebmikt kunnen wor-
den (9, 11).

Bij het nemen van mengmonsters wordt melk uit de vier
kwartieren van een koe verzameld in één monsterbuis, waar-
bij getracht wordt uit alle kwartieren evenveel melk te verza-

\' Fucuheit der Diergeneeskunde. Vukgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en

Voorlplanling. Postbus S0I5I. 350fi TD Utrecht.
^ Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland. Postbus 9. 7400 A.4

Deventer.

Corresponderend auteur: T.J.G.M. Lam. Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Voortplanting. Postbus K0151, 350H TD Utrecht.

Telefoon: 030 53124H. telefax: 030 52tHH7.

melen (11). Over het gebruik van mengmonsters voor bacte-
riologisch onderzoek zijn in ons land weinig kwantitatieve
gegevens beschikbaar. In een aantal andere landen, vaak met
gemiddeld grotere melkveebedrijven, is het bacteriologisch
onderzoek van mengmonsters meer gebmikelijk dan in
Nederiand. Toepassing van mengmonsters is, voor onder-
zoek en praktijk, beschreven in onder meer de Verenigde
Staten (1, 8, 10, 12), Canada (3), Israël (19) en Nieuw
Zeeland (17).

Het gebmik van mengmonsters gaat mogelijk gepaard met
een vermindering van de betrouwbaarheid van de waarne-
mingen, uitgedmkt in sensitiviteit en specificiteit, ten op-
zichte van kwartiermonsters. Aangezien het bacteriologisch
onderzoek van melkmonsters op dit moment circa ƒ 4,= per
monster kost, is de evaluatie van het gebmik van mengmon-
sters zeker de moeite waard.

Doel van het hier beschreven onderzoek is de sensitiviteit en
specificiteit van het bacteriologisch onderzoek van meng-
monsters ten opzichte van kwartiermonsters te kwantifice-
ren.

MATERIAAL EN METHODEN

Monsters

Van 482 koeien zijn per koe, steeds bij dezelfde monster-
name, zowel kwartiermonsters als mengmonsters genomen.
Deze koeien waren afkomstig van 69 bedrijven gelegen in
Midden en Oost-Nederland. Alle koeien waren op basis van
voorgaand bacteriologisch onderzoek en/of celgetalbepaling
verdacht van subklinische mastitis.

Voorafgaand aan de monstemame werden de eerste melk-
stralen weggemolken. Elke speen werd grondig schoonge-
maakt en daama gedesinfecteerd met een watje gedrenkt in
spiritus (11). Na het nemen van de kwartiemionsters werden
de tepels opnieuw gedesinfecteerd voor het nemen van een
mengmonster. De kwartier- en mengmonsters zijn verza-
meld in steriele 12 ml. buisjes, waarbij voor de mengmon-
sters getracht werd gelijke delen uit de vier kwartieren in één
monsterbuisje te verzamelen.

De monsters werden binnen enkele uren naar het laborato-
rium vervoerd. Een deel van de monsters is voor de bacterio-
logische verwerking ingevroren geweest. Indien monsters
werden ingevroren, werden altijd zowel de kwartiermonsters
als het mengmonster van een koe ingevroren.

Laboratoriumonderzoek

Van 281 koeien zijn de melkmonsters verwerkt in het labora-
torium van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-
Nederiand, de monsters van de overige 201 koeien zijn ver-
werkt op het Veterinair Microbiologisch Diagnostisch
Centrum van de Faculteit der Diergeneeskunde.
Mengmonster en kwartiennonsters van eenzelfde koe zijn
steeds op hetzelfde laboratorium onderzocht. Voor het bac-
teriologisch onderzoek is 0.01 ml. melk geënt op een bloed-

-ocr page 39-

Status koe op basis
kwart iermonstei^

Status koe op basis
mengmonsters

-

A

B

A B

-

C

D

C D

A C

B D

A B C D

De letters A, B, C en D geven het aantal koeien in elk der categorieën weer.
Sensitiviteit = A/(A C)
Specificiteit = D/(B D)

Figuur 1. Twee bij twee tabel zoals gebruikt bij het op koeniveau interpre-
teren van de bacteriologische uitslagen van meng- en kwartiermonsters.

1 « ri

m

wêêêêèê

beïnvloeding van de sensitiviteit door de nauwkeurigheid
van de monstemame te beoordelen is een groep \'nauwkeurig
gemonsterde koeien\' geselecteerd. Voor deze groep koeien
is gesteld dat het celgetal van het mengmonster en het ge-
middelde van de vier kwartiercelgetallen, uitgaande van de
hoogste van de twee, minder dan 30% van elkaar mogen ver-
schillen. De resultaten van de groep nauwkeurig gemon-
sterde koeien zijn vergeleken met de resultaten van alle
koeien.

Tenslotte zijn, om de invloed van de hoogte van de individu-
ele koecelgetallen op de resultaten van het bacteriologisch
onderzoek van mengmonsters te beoordelen, de koeien
waarvan het celgetal van het mengmonster boven de 500.000
cellen/ml lag, apart geanalyseerd. Ook van deze koeien zijn
de resultaten vergeleken met de resultaten van alle koeien.

plaat en op een TKT plaat (Thallium-sulfaat, Kiistal-violet
en
Staphylococcus Z)e/a-Toxine), conform de procedure be-
schreven door de National Mastitis Council (11).
Van 404 koeien is het celgetal van alle monsters bepaald. De
celgetallen zijn deels gemeten met de Fossomatic (165
koeien) en deels met de Coultercounter (239 koeien). Ook
hier geldt dat de celgetallen van één koe steeds op dezelfde
manier bepaald zijn.

Analyse

Om de betrouwbaarheid van het bacteriologisch onderzoek
van mengmonsters ten opzichte van kwartiermonsters te
evalueren, is gebmik gemaakt van twee bij twee tabellen
(Figuur 1). De resultaten van een test worden met behulp van
deze tabellen vergeleken met die van een referentie, ook wel
\'de gouden standaard\' genoemd. In dit onderzoek is als refe-
rentie gekozen voor de bacteriologische status van een koe
op basis van de resultaten van de kwartiemionsters. Uit de
twee bij twee tabellen is per bacteriesoort de sensitiviteit en
specificiteit van mengmonsters ten opzichte van kwartier-
monsters bepaald. Sensitiviteit is gedefinieerd als het deel
van de positieve koeien dat door de mengmonsters positief
gediagnostiseerd werd, specificiteit als het deel van de nega-
tieve koeien dat door de mengmonsters negatief gediagnosti-
seerd werd (15). De 95% betrouwbaarheidsintervallen zijn
berekend volgens een exacte methode (5). In de analyse zijn
de belangrijkste veroorzakers van subklinische mastitis in
Nederland beoordeeld:
Staphylococcus aureus, Streptococ-
cus agalactiae, Streptococcus dysgalactiae
en Streptococ-
cus uheris
(20).

Door de celgetallen van mengmonsters te vergelijken met
het gemiddelde van de celgetallen van de bijbehorende
kwartiermonsters, is de mate waarin een mengmonster ge-
lijke delen melk uit elk kwartier bevatte, beoordeeld. Om de

Tabel 1: Sensitiviteit en specificiteit van het bacteriologisch onderzoek van mengmonster ten opzichte van kwartiermonsters voor verschillende bacterie-
soorten.

Bacteriesoort

Diagnose door kwartiermonsters

Juiste diagnose mengmonster

Sensitiviteit(95% BI\')

Specificiteit (95% BI 1)

S. ilysgalacliae

58

424

35

417

60.3

(46.5:72.8)

98.3

(97.0; 99.3)

S. agalactiae

67

415

58

409

86.6

(75.2; 94.6)

98.6

(97.4; 99.6)

S. uheris

46

436

30

428

65.2

(49.7; 79.2)

98.2

(96.9; 99.2)

S. aureus

140

342

81

337

57.9

(49.4:66.1)

98.5

(97.0; 99.6)

\'BI = betrouwbaarheidsinterval

3500

3000

2500

2000

1500

1000
500

0

0 500

1000

Figuur 2.
middelde

Celgetallen per koe op basis van het mengmonster en het ge-
van de vier kwartiermonsters.

Het celgetal van het mengmonster is kleiner dan 70% van het
gemiddeld kwartiercelgetal.

Het celgetal van het mengmonster en het gemiddeld kwartier-
celgetal wijken minder dan 30% van elkaar af.
Het gemiddeld kwartiercelgetal is kleiner dan 70% van het cel-
getal van het mengmonster.

RESULTATEN

Op basis van kwartiermonsters werden 258 van de 482
koeien bacteriologisch positief bevonden. In 424 kwartieren
werden pathogenen aangetroffen waarbij in 18 gevallen
meer dan één pathogeen in een monster werd gevonden. Van
de 258 positieve koeien hadden 100 koeien een infectie in
meerdere kwartieren. De specificiteit was voor alle vier bac-
teriën hoger dan 98%. De sensitiviteit varieerde van 57.9%
tot 86.6%, zoals weergegeven in tabel 1.
Van 404 koeien is het celgetal van zowel de kwartieren als
het mengmonster bepaald (Figuur 2). De resultaten van de
204 nauwkeurig gemonsterde koeien (Groep B) zijn gepre-
senteerd in tabel 2. Van de overige koeien was bij 107 koeien

-L.

1500 2000
mengmonster

2500 3000 3500

Groep A:

Groep B:

Groep C:

-ocr page 40-

het celgetal van het mengmonster kleiner dan het gemid-
delde van de vier kwartiercelgetallen (Groep A), terwijl dat
bij 93 koeien andersom was (Groep C). Vergelijking van de
resultaten van de nauwkeurig gemonsterde koeien met de re-
sultaten van alle koeien laat zien dat de sensitiviteit en speci-
ficiteit slechts in geringe mate beïnvloed worden door de
nauwkeurigheid van monstemame.

De resultaten van de koeien met een gemiddelde van de
kwartiercelgetallen hoger dan 500.000 cellen/ml zijn weer-
gegeven in tabel 3. Bij deze groep koeien bleek de sensitivi-
teit van mengmonsters voor alle vier bacteriën hoger te wor-
den.

DISCUSSIE

Door de recente aanscherping van de melkkwaliteitsnonnen
lijken problemen met een te hoog celgetal weer frequenter
voor te komen. Bij het oplossen van dit soort bedrijfsproble-
men spelen het bestrijden van bestaande en voorkomen van
nieuwe gevallen van subklinische mastitis de belangrijkste
rol. Naast het toepassen van het standaard mastitis-preven-
tie-programma (16), is het in beeld brengen van de meest
voorkomende bacteriesoorten op een bedrijf van groot be-
lang. In Nederiand wordt hiervoor vrijwel altijd gebmik ge-
maakt van het bacteriologisch onderzoek van kwartiemion-
sters (2). In andere landen, met veelal grotere bedrijven,
worden hiervoor ook wel mengmonsters (1, 3, 17, 19) en
zelfs tankmonsters (9, 10) gebruikt. Nadat na dc invoering
van het quotum-systeem het gemiddeld aantal koeien per be-
drijf daalde, is de afgelopen vijfjaar weer een lichte stijging
van het aantal koeien pcrbedrijftezien( 13). Mede gezien dc
voor de veehouders toegenomen kosten van het laten doen
van bacteriologisch onderzoek is het dan ook denkbaar, dat
in de toekomst mengmonsters vaker gebruikt zullen worden
in ons land.

Indien gekozen wordt voor het gebruik van mengmonsters,
wordt bij voorbaat gekozen vooreen evaluatie op kocnivcau.
Bij bestrijdingsmaatregelen zoals segregatie (het vormen
van groepen) of afvoer, is dit het niveau waarop dc infomia-
tie gebruikt wordt. Ook bij de behandeling van subklinisch
geïnfecteerde koeien worden vaak alle vier kwartieren be-
handeld (4, 6). Indien voor een behandeling op kwarticrni-
vcau gekozen wordt, heeft infomiatie op kwarticrnivcau ui-
teraard wel toegevoegde waarde.

édi

Tabel 2: Sensitiviteit en specificiteit van het bacteriologisch onderzoek van mengmonsters. waarbij het celgetal van het mengmonster en het gemiddelde
van de vier kwiartiermonsters minder dan 30% van elkaar afweken.

Bacteriesoori

Diagnose door kwartiermonsters Juiste diagnose mengmonster

Sensitiviteit (95% BI)

Specificiteit (95% BI)

S. dysgalactiae

24

280

14

176

58.3

(36.6; 78.1)

97.8

(95.5;99.6)

S. agalactiae

26

178

25

177

96.2

(80.4; 99.3)

99.4

(97.4; 99.9)

S. uberis

23

181

16

178

69.6

(47.1; 87.4)

98.3

(96.0; 99.7)

S. aureus

61

143

35

140

57.9

(43.9; 70.2)

97.9

(94.8; 99.9)

Tabel 3: Sensitiviteit en specificiteit van het bacteriologsch onderzoek van mengmonsters van koeien i

Afaarvan het celgeta! van het mengmonster hoger

was dan 500.000 cellen/ml.

Bacteriesoort

Diagnose door kwartiermonsters
t- —

Juiste diagnose mengmonster

-t- —

Sensitiviteit (95% BI)

Specificiteit (95% BI)

5. dysgalactiae

21

135

15

133

71.4

(47.9; 89.4)

98.5

(81.0;99.6)

S. agalactiae

30

126

27

123

90.0

(73.6; 97.8)

97.6

(84.3; 99.8)

S. uberis

17

139

12

136

70.6

(44.6; 89.8)

97.8

(77.4; 99.9)

S. aureus

51

105

33

103

64.9

(50.2; 77.9)

98.1

(90.1; 99.7)

428

De eventuele bmikbaarheid van het bacteriologisch onder-
zoek van mengmonsters in de diagnostiek van subklinische
mastitis hangt onder andere af van de betrouwbaarheid van
deze monsters ten opzichte van de gebmikelijke kwartier-
monsters. Hierover zijn weinig kwantitatieve gegevens be-
kend. Het kwantificeren van de diagnostische eigenschap-
pen van mengmonsters ten opzichte van kwartiermonsters,
zoals weergegeven in tabel 1, was dan ook het belangrijkste
doel van dit onderzoek. Beschreven is dat bij het gebruik van
mengmonsters ten gevolge van contaminatie vaker vals posi-
tieve uitslagen voorkomen (1). Ook Harmon
et al. (II) wij-
zen erop dat het bij gebmik van mengmonsters van belang is
monsters snel en correct te verzamelen. De door ons gevon-
den specificiteit bij gebmik van mengmonsters voor bacte-
riologisch onderzoek bleek voor elk van de bestudeerde bac-
teriesoorten hoger dan 98%. Er zijn dan ook geen
aanwijzingen voor problemen met betrekking tot contamina-
tie van onze monsters, waarbij wel overwogen dient te wor-
den dat deze monsters door ervaren monsternemers verza-
meld zijn.

Dinsmore et al. (6) beschrijven voor S. agalactiae een sensi-
tiviteit van 96.5% en een specificiteit van 100%. Ook in onze
gegevens zijn een hoge sensitiviteit en specificiteit voor 5\'.
agalactiae gevonden, 86.6% respectievelijk 98.6%. De on-
derzochte koeien en dc gouden standaard van beide proeven
zijn echter niet geheel vergelijkbaar. In het onderzoek van
Dinsinore
et al. werd een kwartier positief beschouwd als
minstens twee van dc drie opeenvolgend genomen kwartier-
monsters positief waren, terwijl in ons onderzoek slechts
éénmalige kwarticmionsters zijn gebruikt, waardoor dus een
minder goede referentie beschikbaar is. Het is echter duide-
lijk dat dc sensitiviteit van het bacteriologisch onderzoek van
mengmonsters voor 5.
agalactiae dichi bij die van kwartier-
monsters ligt.

Op het moment van monstemame is niet in alle gevallen be-
kend. welke bactericsoort het meest op een bedrijf voorkomt.
Derhalve zijn sensitiviteit en specificiteit van mengmonsters
voor alle bactcriesoorten die mogelijk een rol spelen van be-
lang. Zo bleek dc sensitiviteit van het bacteriologisch onder-
zoek van mengmonsters voor
S. aureus veel lager dan voor
■V.
agalactiae (Tabel I). Van S. aureus is bekend, dat ten ge-
volge van dc intermitterende uitscheiding, soms zeer lage
aantallen bacteriën in dc melk worden uitgescheiden (18).

IJOSCIIKIIT VOOR D I I K (i I. M. I. S K U N I) I, , Dil. I. 120, J I. I. I , A I I. I V I R I N (i 14. 1995

-ocr page 41-

Dit fenomeen speelt waarschijnlijk een belangrijke rol bij het
hoge percentage negatieve monsters dat gevonden wordt bij
het bacteriologisch onderzoek van koeien met een hoog cel-
getal. Zo blijkt uit de gegevens uit 1993 van het BO-celgetal-
project van de Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-
Nederiand, dat 31% van de ingestuurde kwartiermonsters
met een hoog celgetal bacteriologisch negatief was (2). Een
verdere verdunning van de melk van een aangetast kwartier
met melk uit gezonde kwartieren zal tot een lagere sensitivi-
teit van mengmonsters leiden (14). Aan de andere kant kun-
nen, door in plaats van kwartiermonsters mengmonsters te
gebmiken, bij gelijkblijvende kosten, meer koeien onder-
zocht worden of kan eenzelfde koe vaker onderzocht wor-
den. Hierdoor wordt de kans om de bacterie te vinden moge-
lijk vergroot, aangezien koeien op verschillende momenten
in een \'uitscheidingscyclus\' bemonsterd worden. Een andere
benadering is te kiezen voor een groter inoculatie-volume
van mengmonsters, waardoor per kwartier een even grote
hoeveelheid melk geënt wordt als bij een standaard bacterio-
logisch onderzoek van kwartiermonsters. Beschreven is dat
de sensitiviteit van mengmonster voor
S. aureus op deze ma-
nier 8% tot 12% verbeterd wordt (14).
De sensitiviteit voor
S. dysgalactiae en S. uberis, 60.3%
respectievelijk 65.2%, liggen tussen die voor 5.
agalactiae
en 5. aureus in. Aangezien deze bacteriën in het algemeen
niet voorkomen als bedrijfsprobleem zijn deze gegevens
minder interessant.

Mengmonsters blijken niet altijd gelijke delen melk uit de
vier kwartieren te bevatten. Ter voorkoming hiervan zouden
mengmonsters afgemeten kunnen worden uit vier kwartier-
monsters. Dit is echter veel werk en brengt derhalve extra
kosten met zich mee. Meer inzicht hierover wordt verkregen
door, zoals in figuur 2 is gepresenteerd, de koeien te splitsen
in een groep met relatief weinig melk uit de kwartieren met
een hoog cclgetal (Groep A), een groep nauwkeurig gemon-
sterde koeien (Groep B) en een groep met relatief veel melk
uit de kwartieren met een hoog celgetal (Groep C). De sensi-
tiviteit van de nauwkeurig gemonsterde koeien (Groep B)
bleek echter weinig te verschillen van die van de andere
koeien (Tabel 2). Dit kan veroorzaakt worden door de ge-
ringe relatie tussen een eenmalige celgetalbepaling cn de
bacteriologische status van een kwartier. Aangezien ook de
waargenomen contaminatie bij mengmonsters gering was,
bleek het uitvoerbaar mengmonsters op een goede wijze di-
rect uit de kwartieren te verzamelen en heeft het afmeten van
melk uit kwartiermonsters geen toegevoegde waarde.
De sensitiviteit van mengmonsters bij koeien met een celge-
tal hoger dan 500.000 cellen/ml (Tabel 3) bleek hoger dan
die van alle koeien bij elkaar(Tabel 1). Hierbij kan het aantal
geïnfecteerde kwartieren van een koe een rol spelen, evenals
het uitschcidingsniveau van de bacteriën (14).
De meest efficiënte manier om uierinfecties in beeld te bren-
gen. is door het individuele cclgetal van koeien te volgen.
Hierbij kunnen nieuwe infecties het best opgespoord wor-
den. door melkmonsters voor bacteriologisch onderzoek te
verzamelen van koeien die een stijging van het individueel
cclgetal vertonen. Het omslagpunt hiervoor ligt ongeveer bij
200.000 cellenyml (7). Op bedrijven met weinig koeien en/of
een gering aantal koeien met een hoog celgetal is het gebruik
van kwartiemionsters aan te raden, bij voorkeur voorafge-
gaan door aanvullende diagnostiek met behulp van een vier-
kwartierenschaal en T-pol reagens. In grotere koppels, met
regelmatig nieuwe hoog-celgetal-koeien, kan een screening
met behulp van mengmonsters echter een bmikbaar hulp-
middel zijn, zowel bij het oplossen van bedrijfsproblemen
als in de bedrijfsbegeleiding. Afhankelijk van de gevonden
bacterie en de keuze van preventie- en bestrijdingspro-
gramma\'s kunnen kwartiermonsters als aanvulling geïndi-
ceerd zijn. Tijdens de follow-up van een bedrijf kan het bac-
teriologisch onderzoek van mengmonsters een bmikbaar
hulpmiddel zijn om een indmk te krijgen van de prevalentie
van subklinische mastitis en van het succes van de toege-
paste bestrijdingsstrategieën.

« m

\'■ill

II I MiFi

DANKWOORD

De auteurs zijn veel dank verschuldigd aan Kees van Nispen en Jan van
yiier, die de meeste monsters verzameld hebben, en aan Petra de Leur en
Astrid van Velden-Russcher. die zorg hebben gedragen voor de bacteriolo-
gische vemerking van de monsters. Tevens wordt de medewerking van de
bij dit onderzoek betrokken veehouders zeer op prijs gesteld.

SUMMARY

The reliability of bacteriological culturing of composite
milk samples in the diagnosis of subclinical udder infec-
tions in dairy cattle

This study evaluated the reliability of making bacteriological cultures of
composite milk samples for the diagnosis of subclinical udder infections in
dairy herds. Quarter samples as well as composite samples were collected
from 482 cows with suspected subclinical mastitis from 69 Dutch dairy
farms. The samples were used to measure somatic cell counts and to prepare
bacteriological cultures. The sensitivity and specificity of the bacteriologi-
cal cultures of the composite samples were compared with those of the quar-
ter samples. The sensitivity
o( Staphylococcus aureus. Streptococcus ube-
ris, Streptococcus agalactiae
and Streptococcus dysgalactiae was 57.9%,
65.2%, 86.6%, and 60.3%, respectively. The specificity was higher than
98% for all four bacteria.

Although information is lost when composite samples are used, composite
samples are useful, especially for large dairy herds. The advantages and dis-
advantages of the use of composite samples are discussed.

LITERATUUR

1. Adams DS, Hancock D, Fox L, and McDonalds JS. Frequence of reisolation
o(StaphyltKoccus aureus from multiple sequential milk samples. J Am Vet
Med Assoc 1992;201:575-9.

2. Beu/ekom WH van. Evaluatie van één jaar BO-celgetalproject in Oost-
Nedcrland. 1994: 39.

3. Batra TR, and McAllister AJ. Incidence of subclinical mastitis in purclinc
and crosslinc dairy cattle. Can J Anim Sci 1983; 63: 773-80.

4. Bramley AJ, and Dodd FH. Reviews of the progress of dairy science: mastitis
control progress and prospects. J Dairy Res 1984; 51:481 -512.

5. Conover WJ. Practical nonparametric statistics. John Wik:y & Sons, New
York, NY, USA. 1980:493.

6. Dinsmorc RP, English PB, Gonzalez RN, Scan, PM, and Schulte HE.
Evalu;ition of methods for Ihc diagnosis of
Streptococcus agalactiae intra-
mammary infections in dairy cattle. J Dairy Sci 1991; 74: 1521 -6.

7. Dohix) IR, and Leslie KE. Evaluation ofchanges in somatic cell counts as in-
dicators of new intramammary infections. Prev Vet Med 1991: 10:225-37.

8. Fox LK, and Hancock DD. Effect of segregation on prevention of intramam-
mary infections by
StaphyliKoccus aureus. J Dairy Sci 1988; 72: 54(M.

9. Godkin MA. and Leslie KE. Culture of bulk lank milk as a mastitis screening
test: a brief review. Can Vet J 1993; 34:601 -5,

10. Gonzalez RN, Jasper DE. Farver TB, Bushnell RB. and Franii CE.
Prevalence of udder infections and mastitis in 50 California dairy herds. J Am
Vet Med Assoc 1988; 193: 323-8.

Il.llamion RJ. Eberhart RJ. Jasper DE, Langlois BE, and Wilson RA.
Microbiological procedures for Ihc diagnosis of bovine uddcr infection Natl
Mastitis Counc, Inc., Arlington. VA. USA. 1990: 34.

12. Hoblet KH. Coagulase-positive staphylococcal mastitis in a herd with low
somalicccllcounts.J Am Vet Med Assoc 1988; 192:777-80.

13. Koninklijk Nederlands Rundvee Syndicaat. Jaarstatistieken 1994. Ofebo,
Velp. 1994:61.

14 Lam TJGM, Wuijckhuisc LA van. Franken P, Morselt ML. Hamnan EG and
Schukken YH. Evaluation of the use of composite milk samples for diagnosis
of StaphyloctKcus aureus infections in dairy cattle. J Am Vet Med Assoc
(Accepted for publ ication).

15. Martin SW, Meek AH. and Willeberg P. Veterinarian epidemiology: princip-
les and methods. Iowa St;ile University Press, Ames, USA. 1987: 342.

16. Neave FK, Dodd FH, Kingwell RG, and Wt-stgarth DR. Control of mastitis

-ocr page 42-

in the dairy herd by hygiene and inanagement. J Dairy Sci 1969; 52:696-706.

17. Panliey JW, Barker RM, Twomey A, and Duirs G. A note on effectiveness of
dry cow therapy in New Zealand dairy herds. New Zealand Vet J 1982; 30:
50-2.

18. Sears PM, Smith BS, EngUsh PB, Merer PS, and Gonzalez RN. Shedding pat-
tern of
Staphylococcus aureus from bovine intramammary infections. J

n^ÊÊk

Dairy Sci 1990;73:2785-9.

19. Storper M, Ziv G, and Saran A. Evaluation of several milk sampling methods
for the diagnosis of
Staphvlococcus aureus and Streptococcus agalactiae
mastitis. Refua Vet 1981; 38: 149-54.

20. Vecht U, Wisselink HJ en Defize PR. Verslag landelijke steekproef mastitis
1985/1986.1987:62.

VARKEN

O

AN OUTBREAK OF NARACIN POISONING IN SWINE

A. van Halderen, Stella S. Bastianello, N. Fourie and I.F.
Zumpt. Journal of the South African Veterinary Association
1993; 64: 43-6.

Er wordt een vergiftigingsgeval beschreven bij zeugen. Van
de 108 dieren stierven er in het verloop van vier weken 49.
De oorzaak was een verkeerde bijmenging van naracin, een
ionphoor anticoccidicum dat ook in Nederland bij pluimvee
gebruikt wordt.

Klinisch zag men anorexie, bemoeilijkte ademhaling, apa-
thie, verlamming van de achterhand, op één zijde liggen, ge-
volgd door sterfte. Bij sectie was opvallend het voorkomen
van degeneratieprocessen aan de hartspier, bloedingen in de
coronairgroeven en oedeem en petechiën van en op de
pleura.

Histologisch onderzoek van hart- en skeletspieren liet een
scala van afwijkingen zien, zoals granulaire, vacuolaire en
hyaline degeneties van de spierfibrillen min of meer follicu-
lair voorkomend, alsmede oedeem tussen de fibrillen. De
kernen waren meestal niet aangetast.

De veranderingen hier beschreven komen overeen met die
van andere intoxicaties, veroorzaakt door ionophore anticoc-
cidia, zoals monensin.

De werking van deze therapeutica berust op een deregulering
van de mineralenhuishouding van de coccidiën (Na, K, en
Ca). Bij overdosering worden ook de eigen lichaamscellen
van de behandelde dieren aangetast en meer in het bijzonder
het dwarsgestreepte spierweefsel.

J.P.W.M. Akkermans

MICROBIOLOGIE

The interval between birth and sternal recumbency
as an objective measure of the vitality of newborn
calves

G. Schuijt and M.A.M. Taverne. The Vet Rec 1994; 135 (5):
111-5.

De tijd die verloopt vooraleer een kalf na de partus op z\'n
borstbeen gaat liggen=T-SR blijkt een goede maat te zijn om
de vitaliteit in te schatten.
Dit werd nagegaan bij 219 neonati.

De kalveren werden als vitaal beschouwd wanneer de eerste
dagen na de geboorte niet meer dan de normale zorg moest
worden gegeven, geen ziekteverschijnselen werden waarge-
nomen en geen medicijnen werden toegediend. In totaal be-
stond deze groep uit 192 stuks, waarvan er 9 spontaan gebo-
ren werden T-SR 4.0 ± 2,2 minuten, 73 na normale extractie
T-SR 9 ± 1,2 minuten, 17 na geforceerde extractie T-SR 9,2
± 1,2 minuten en 93 na sectio caesarea 8,6 ± 1,2 minuten.
In de niet vitale groep was 1 dier spontaan geboren T-SR
15,8 minuten, 5 na normale extractie T-SR 10,5 ± 2,5 minu-
ten, 9 na geforceerde extractie T-SR 9,9 ± 2,6 minuten en 12
na sectio caesarea 9,6 ± 1,7 minuten. De T-SR was van meer
betekenis wat betreft het beoordelen van de vitaliteit dan het
bepalen van de pH en het zuur-base evenwicht van het bloed.
Dierenarts en veehouder hebben hiermede een gemakkelijk
te hanteren parameter om na te gaan of een kalf na de ge-
boorte extra zorg nodig heeft.

Referaten

J.P. W.M. Akkermans

VOEDINGSMIDDELENHYGIENE

Snelle identificatie van Staphylococcus aureus
SmitM.P J Food Prot 1993; 56: 759-62.

De effectiviteit van een latex agglutinatie-test voor de snelle
identificatie van -uit voedingsmiddelen geïsoleerde Staphy-
lococcus aureus-stammen werd geëvalueerd en vergeleken
met die van de conventionele coagulase-test. Het testreagens
van de latex bestond uit met anti-proteïne A IgG en fibrino-
geen gesensibiliseerde latex partikels. Door de binding van
proteïne A met Immunoglobuline G en coagulase met fibri-
nogeen ontstaat binnen één minuut een agglutinatie, indien
het testreagens wordt gemengd met een suspensie van S. au-
reus. Proteïne A en coagulase zijn karakteristiek voor S. au-
reus en aanwezig op de meeste stammen.

Er werden 157 S. aureus en 110 non-S. aureus-isolaten on-
derzocht, die op trypticase soja agar (TSA) en op Baird-
Parker agar (BPA) waren gegroeid. Alle 157 op TSA en BPA
gegroeide S. aureus-stammen werden door het latex reagens
correct geïdentificeerd. Drie van de 110 op TSA gegroeide
stammen van non-S. aureus gaven vals-positieve reacties en
vier stammen vertoonden autoagglutinatie. Van de slechts
39 op BPA gegroeide non-S. aureus-stammen gaf één stam
een vals-positieve reactie en één stam veroorzaakte autoag-
glutinatie. De gevoeligheid en specificiteit van de latex-test
waren 100 % respectievelijk 94.4-100 %.

Met de parallel utgevoerde coagulase-test werden vergelijk-
bare resultaten bereikt, maar de coagulase-test kost aanmer-
kelijk meer tijd. De auteurs achten de latex agglutinatie-test
een bmikbaar alternatief voor de coagulase-test bij de snelle
identificatie van S. aureus uit voedingsmiddelen.

M.P. Smit

-ocr page 43-

• • ffl

I ii

ék

m

L.F. van de Velde\'\'

DE BEHANDELING VAN MEERVOUDIGE METACARPALE
(-TARSALE) FRACTUREN MET EEN LOOPBEUGEL BIJ
TWEE VEULENS EN EEN KALF

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120:431-34

Ufc en Voorde praktijk

SAMENVATTING

Beschreven wordt de techniek van het aanbrengen van
een loopbeugel als externe fixatie bij meervoudige fractu-
ren onder de carpus of tarsus.

Het verkrijgen van een goede immobilisatie, gecombi-
neerd met een volledige belasting van het betreffende
been is bij deze twee veulens en een kalf geheel gelukt.

INLEIDING

Evenals in de humane orthopedie is ook in de veterinaire or-
thopedie de laatste decennia op het gebied van de technische
mogelijkheden grote vooruitgang geboekt. Zeker wat de
operatieve fractuurbehandeling betreft hebben technisch
hoogstaande ingrepen een niet meer weg te denken plaats ge-
kregen in de orthopedische chimrgie. Ook in de veterinaire
vakliteratuur worden ingewikkelde osteosynthese-technie-
ken aangegeven om meervoudige metacarpale, metatarsale
en falangeale fracturen te behandelen. Hoe meer implantaten
worden toegepast, des te langer duurt de operatie, des te gro-
ter is het risico.

Juist de meervoudige fracturen lenen zich nauwelijks of ge-
heel niet voor de ter beschikking staande osteosynthese-
technieken.

In 1972 hebben Németh en Numans(2) \'de loopbeugel\'-me-
thode beschreven, welke het gebmik van implantaten en het
operatie-infectierisico tot een minimum beperkt en een zeer
goede kans van slagen van de behandeling mogelijk maakt.

Omdat deze, ook voor de tweede-lijns diergeneeskunde ge-
schikte, eenvoudige methode naar mijn mening onvol-
doende toepassing gevonden heeft, wordt door middel van
een aantal case-reports opnieuw de aandacht gevestigd op de
\'loopbeugel\'.

Het principe van de \'loopbeugel\' is dat met behulp van een
U-vomiige ijzeren beugel, die gefixeerd is aan twee of meer
Steinmanpennen, aangebracht percutaan proximaal van de
fractuur, het gefractureerde deel van het been volledig wordt
ontlast, waardoor een ongestoorde genezing kan plaatsvin-
den (Afbeelding 1 en 2).

Németh en Numans (2) hebben een genezingspercentage be-
reikt bij de eerste met de \'loopbeugel\' behandelde 20 patiën-
ten van 75%.

V

Afbeelding 2.

MATERIAAL EN METHODEN

Bij drie patiënten, twee KWPN hengstveulens (A en B) en
een MRU kalf (C) met de leeftijd van respectievelijk zes we-
ken (A), tien weken (B), zes maanden (C), werden meervou-
dige fracturen behandeld met behulp van de loopbeugel. Bij
patiënt B betrof het een proximale metafysaire meervoudige
fractuur van de metacarpus; bij de patiënten A en C een mid-
diafysaire meervoudige fractuur van repectievelijk metacar-
pus en metatarsus. In alle gevallen is de loopbeugel toegepast.
In de distale radius respectievelijk tibia werden twee
Steinmannpennen (8 mm) aangebracht percutaan van lateraal
naar mediaal en loodrecht op de lengte-as van het bot
(Aftjcelding 3b).

Afbeelding 1.

\' Specialist Chirurgie van het Paard. Paardenkliniek \'Beekvliet\'. D.A.P.Borculo-
Neede. BarchemsewegiO. 7271 SMBorculo.

Afbeelding 3.

-ocr page 44-

I ffi

i\'llÏÏllll.lÉi

Na een steekincisie tot op het periost werden in het bot twee
gaten geboord met dezelfde diameter als de diameter van de
Steinmannpennen 5 cm uit elkaar.

De lengte van de pennen kan van te voren worden gemeten
en afgekort, of nadat de te lange pennen aan de beugel ge-
fixeerd zijn kunnen de uitstekende einden afgezaagd of door-
geslepen worden.

De beugel, een bandijzeren strip, wordt voor de operatie op
maat klaar gemaakt. De sterkte van de strip is atliankelijk
van het gewicht van de patiënt. Voor een dier van ± 150 kg is
een strip met een dikte van 4 mm en een breedte van 2,5 cm
gekozen. De lengte van de beugel wordt bepaald door de af-
stand van ± 2,5 cm onder de hoef of klauw tot het elleboog-
gewricht (Zie afbeelding 3a).

Het operatieveld ter plaatse van de pennen wordt lege artis
voorbereid bij de patiënt in zijligging (met het gefractureerde
been naar boven ) in algehele anaesthesie. De operatie is bij
mnderen ook uit te voeren onder een hoge epiduraal-anaes-
thesie als één van de achterbenen gefractureerd is. Repositie
kan eventueel röntgenologisch gecontroleerd worden.

De wonden rondom de pennen worden met steriele tampons
en polstermateriaal afgedekt. Vervolgens worden de plaat-
sen van de gaten, die ± 2 mm in diameter groter zijn dan de
diameter van de pennen, afgetekend op de beugel.

Na polstering van het hele been wordt de eerste articast-laag
aangebracht met een dikte van 2 a 3 mm. Als het verband wat
hard geworden is, wordt de beugel naar de contouren ge-
vormd van het rigide verband. Om deze handeling zo makke-
lijk mogelijk te maken, kunnen wij het rigide verband een
cylindrische vorm geven door gebmik te maken van ver-
schillende diktes polstering.

Dc beugel steekt ± 2,5 cm onder dc hoef of klauw uit
(Afbeelding 3c). De pennen-spalk verbinding wordt gemaakt
met Technovit; hiermee wordt bereikt dat een vaste verbinding
ontstaat en dat alle pennen in dezelfde mate belast worden.

Eventuele spleten tussen de eerste laag articast en beugel
worden met articast opgevuld en daar overheen wordt de
tweede laag aangebracht van eveneens 2 a 3 mm.

De afstand tussen klauw of hoef en het einde van dc beugel
wordt niet opgevuld. De mimte tussen cast en been boven-
aan wordt met verbandmateriaal afgesloten om te voorko-
men dat zich daarin strooisel verzamelt.

Dc patiënt krijgt voor de eerste drie tot vijf dagen na de ope-
ratie parenteraal antibiotica toegediend. Het gefractureerde
been wordt meestal één of twee dagen na de operatie naar
omstandigheden goed belast. In de post-operatieve periode
wordt het gipsverband gecontroleerd op dmkkingen.
Als tijdens de genezingsperiode het been slecht belast wordt,
moet men rekening houden met complicaties zoals: druk-
king(en), buigen of breken van de pennen en infectie.

PATIENTENBESPREKING
Patiënt A. (Zie foto la en Ib na zes weken)
Zes weken oud KWPN-veulen: LV, mid-diafysairc meer-
voudige fractuur van de metacarpus.

ttMtiWH

-ocr page 45-

Na zes weken boxrust is de spalk bij het staande dier verwij-
derd. Vervolgens een steunverband aangebracht. Vier weken
hierna is begonnen met stappen aan de hand.
Resultaat: restloze genezing.

Patiënt B. (zie foto 2a en 2b na acht weken)

Tien weken oud KWPN-veulen: RV, proximale metafysaire

meervoudige fractuur van de metacarpus.

Na acht weken boxmst is de spalk bij het staande dier verwij-
derd. Vervolgens is steunverband aangebracht en vier weken
later is begonnen met stappen aan de hand. RV bleek enigs-
zins een Franse stand te zijn ontstaan, dit kon door bekappen
gecorrigeerd worden.
Resultaat: restloze genezing.

Patiënt C.

Zes maanden oud zwartbont kalf LA, mid-diafysaire meer-
voudige fractuur van de metatarsus.

Na zes weken is loopbeugel bij het staande dier verwijderd,
na nogmaals vier weken boxmst en weidegang.
Resultaat: restloze genezing.

DISCUSSIE

De loopbeugel blijkt bij meervoudige fractuurtypen een zeer
goede manier van behandelen. Osteosynthese zou in deze
gevallen zeer moeilijk of niet haalbaar zijn, nog afgezien van
de risico\'s en kosten die met
Osteosynthese gepaard gaan.
Fracturen van (distale radius, in mindere mate distale tibia)
metacarpus, metatarsus en falangen lenen zich voor deze
techniek. Ook een combinatie van loopbeugel en
Osteosyn-
these is goed mogelijk.

Een belangrijk voordeel van deze loopbeugeltechniek is de
relatief snelle belasting van het gefractureerde been, waar-
door een aantal complicaties voorkomen kunnen worden.
Zoals overbelasting van het contralaterale been (risico van
hoefbevangenheid), doorliggen, spier- en/of zenuwbescha-
digingen.

Een ander voordeel van deze techniek is een gesloten reposi-
tic van de fractuur waardoor het mfectierisico duidelijk klei-
ner is dan na open chimrgische ingrepen.

Dc repositie bij een ostheosynthese is uiteraard beter, waar-
door in voorkomende gevallen in combinatie met de loop-
beugel een grotere stabiliteit gerealiseerd kan worden.

.Ms beperkende factor voor toepassing van deze techniek
moet het lichaamsgewicht worden genoemd. Bij een zwaar-
der respectievelijk volwassen dier bestaat meer kans op bij-
voorbeeld gebroken of verbogen Steinmannpennen. Het li-
chaamsgewicht is ook een beperkende factor bij ostheo-
synthese.

In dit geval leidt een combinatie van beide technieken moge-
lijk tot een verbetering van het resultaat.
Om verbuigen van de pennen te voorkomen dient de afstand
tussen bot en beugel zo klein mogelijk te zijn en de diameter
van de pennen zo groot mogelijk. Een te grote diameter geeft
het risico van een secundaire fractuur ter hoogte van de
proximale pen. Om dit risico te verkleinen dient de beugel zo
hoog mogelijk door te lopen terwijl de pennen zo ver moge-
lijk distaal geplaatst zijn.

N im i i iifil

L

-ocr page 46-

•tiÊ^^suük.

DANKBETUIGING

Mei dank aan prof.dr. F. Nemeth voor zijn adviezen en mevrouw M.
Fleischeuer-Prins voor haar illuslralies.

SUMMARY

Treatment of multiple metacarpal and metatarsal frac-
tures with a brace in two foals and a calf

The placement of a brace for external fixation of multiple fractures of the
carpus or tarsus is described. In these two foals and calf we succeeded in ob-
taining a combination of good immobilization and full loading of the affec-
ted leg.

LITERATUUR

1. Back W. De toepassing van de loopbeugelmethode in de veterinaire or-
thopedie. Referaat. Vakgroep Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisdieren, 1987.

2. Nemeth F en Numans SR. De loopbeugel als mogelijkheid van ftactuurbe-
handeling bij grote huisdieren. Tijdschr Diergeneeskd 1972; 97: 1059-69.

RUND

O

Estimation of herd incidence of infection with bo-
vine virus diarrhoea virus (BVDV] in herds pre-
viously without aninnals persistently infected with
BVDV

H. Houeand V. Palfi. Acta Vet Scan 1993; 34: 133-7.

Van de negen melkveebedrijven die bij een eerder onderzoek
vrij bleken te zijn van persistent geïnfecteerde dieren met en
van antilichamen tegen het BVD-vims, bleken er driejaar la-
ter acht besmet te zijn geraakt.

Aangenomen kon worden dat op zeven bedrijven aankoop
van nieuwe dieren de vermoedelijke besmettingsbron was
geweest, terwijl het achtste bedrijf vanuit de directe omge-
ving was geïnfecteerd.

Onderzoek van melk op het voorkomen van antilichamen
bleek een goede screeningsmethode.
Aan de hand van een epidemiologisch model werden risico-
factoren bepaald ten opzichte van bedrijfsbesmettingen en
besmettingen van individuele dieren. De cijfers in de prak-
tijk lagen echter hoger.

Gesteld werd dat er behalve persistent geïnfecteerde mnde-
ren ook dieren zouden zijn die slechts incidenteel vims uit-
scheiden en die derhalve toch als drager moeten worden be-
schouwd.

J.P. W.M. Akker mans

RUND

Intra-uteriene behandeling bij endometritis

Mark C. Thurmond, Connor M. Jameson, John P. Picanso.
JAVMA 1993:203: 1576-8.

Op twee grote melkveebedrijven in Califomië werd nage-
gaan in hoeverre een éénmalige intra-uteriene behandeling
van koeien met endometritis met óf procaine penicilline G (1
miljoen eenheden opgelost in 40 ml steriel water) óf 500 mg
oxytetracycline (opgelost in 20 ml steriel water) in staat was
het interval partus-conceptie te verkorten.
Op de betrokken bedrijven werden alle koeien tussen 10 en
21 dagen post partum vaginoscopisch onderzocht. De diag-
nose endometritis werd gesteld als er een abnormale uit-
vloeiing zichtbaar was. De koeien werden vervolgens at ran-
dom ingedeeld in een proefgroep en een controlegroep. De
dieren in de proefgroep werden intra-uterien behandeld; de
controlegroep werd niet behandeld.
De volgende resultaten werden verkregen:

Referateo

- Op het eerste bedrijf bedroeg het gemiddelde interval par-
tus-conceptie in de proefgroep 159 dagen en in de contro-
legroep 154 dagen (resp. 87 en 77 koeien).

- Bij de niet endometritis koeien bedroeg het gemiddeld in-
terval partus-conceptie 144 dagen.

- Ook op het 2e bedrijf bestond er geen verschil tussen de
proef- en controlegroep (in beide groepen 124 dagen; 74
behandelde en 62 onbehandelde koeien). Het gemiddeld
interval partus-conceptie bij de niet endometritis koeien
was 120 dagen.

De conclusie is duidelijk: een éénmalige intra-uteriene be-
handeling van koeien met endometritis tussen 10 en 21 da-
gen post partum is zinloos. De schrijvers stellen terecht, dat
gezien het gevaar van antibiotica-residuen, het gecontraïndi-
ceerd is antibiotica op de hierboven beschreven wijze te ge-
bmiken.

A. de Kruif

VOEDINGSMIDDELENHYGIENE

Salmonella spp.i ventrikel indhold hos slagtesvin

Lars Lovendahl Mogstad.

Dansk Veterinaer Tidsskrift 1995; 78: 54-7.

De maaginhoud van varkens is een belangrijke bron van be-
smetting van het vlees met salmonellabacteriën.
Bij 100 slachtvarkens werd de maaginhoud onderzocht op
het voorkomen van deze kiem. In totaal werden 18 maal sal-
monellabacteriën gekweekt. De stammen behoorden tot 7
verschillende serotypen (8 maal S,typhimurium). Het bleek
dat er een verband bestond tussen het kweken van dit micro-
organisme en de zuurgraad van de maaginhoud.
De pH van de maaginhoud waamit salmonellabacteriën wer-
den geïsoleerd lag boven 3,8. Hoe hoger de zuurgraad, des te
meer kans op een postitief resultaat.

Geadviseerd wordt tong, hart, longen en lever niet voor con-
sumptie te bestemmen omdat deze organen vaak bezoedeld
worden met maaginhoud.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 47-

Een nieuwe bron van koolhydraten: FOS. (ructooligosaccharide (FOS) is
een belangrijk bestanddeel van de nieuwe voeding Low-Residue
Formula voor honden, die speciaal bedoeld is als hulp bij de
ondersteuning van de behandeling via
de voeding van acute en chronische aan-
doeningen die extra belastingen veroor-
zaken in het maag-darmkanaal. FOS, een
vernieuwende in de natuur voorkomende
categorie koolhydraten, zorgt voor recht-
streekse voeding van goede darmbacteriën
en creëert daardcxir een omgeving die
ongunstig is voor de ontwikkeling en/of
proliferatie van pathogene bacteriën. Deze
koolhydraten zijn dan ook een hulpmiddel
bij de behandeling van overmatige groei
van bacteriën in de dunne darm\'

Uitstekend verteerbare, hoogwaardige eiwitten, verlaagd vetgehalte.

Eukanuba Veterinary Diets hebben een gunstige invloed op het
algehele welzijn van het dier. De nieuwe Low-Residue Formula voor
honden bevat uitstekend verteerbare, hoogwaardige dierlijke
eiwitten, die een positieve stikstofbalans in stand houden en het
anabolisme stimuleren. Het vetgehalte is verlaagd om stimulatie van
de pancreas te voorkomen, de osmotische belasting in het lumen te
verlagen en het mogelijke ontstaan van steatorroe tegen te gaan.

Nieuvje Low-ft^idur Formula
voor Honden

Honden zullen zich verbazen over de richting waarin wij
een oplossing voor hun darmproblemen gezocht hebben.

Maximale opname van voedingsstoffen. De uitstekende verteerbaarheid
van de droge stof zorgt voor een betere opname van de voedings-
stoffen en daardoor
voor een verlaging van de osmotische belasting.
De nieuwe Low-Residue Formula is ook bijzonder smakelijk, zodat
de hond deze voeding gemakkelijk accepteert.

Daamaast ligt in Low-Residue Formula voor honden de verhouding
tussen Omega-6 en Omega-3 vetzuren binnen de ideale grenzen van
5:1 en 10:1; deze verhouding heeft een gunstige uitwerking op honden
met inflammatoire aandoeningen. Bietenpulp, een matig fermen-
teerbare vezelbron wordt verwerkt voor een gezond darmkanaal en
een stevige compacte ontlasting.

De nieuwe Low-Residue Formula voor honden helpt u een oplossing
te vinden voor de darmproblemen van uw patiënten.

Eukanuba Veterinary Diets zijn alleen verkrijgbaar via de dierenarts.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Holland
Diervoeders B.V., Fermiweg 41,3542 CB Utrecht. Tel.: 030-479611.

EUKANUBA VETERINARY DIETS

-ocr page 48-

■■IM

DIERGENEESKUNDE OP WEG NAAR DE 21STE EEUW

EEN OVERZICHT VAN DE DIERGENEESKUNDE VAN
1960 TOT HEDEN, MET EEN VOORUITBLIK NAAR DE
TOEKOMST

Diergeneeskundig Nederland
heeft tijdens het afgelopen
Jaarcongres een eerste aanvang
gemaakt om generiek te discus-
siëren over de toekomst van de
diergeneeskunde in de snel om
ons heen veranderende samen-
leving. Een aantal vraagpunten
die vooraf konden worden ge-
formuleerd, zijn in deze publi-
katie weergegeven. De lezingen
die op het Jaarcongres 1994 zijn
gehouden en in de komende af-
leveringen van het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde zullen
worden gepubliceerd, gaan in
op deze vragen.

In dit overzicht zal na een korte te-
rugblik op de diergeneeskunde anno
1960, gevolgd door een beeld van de
huidige diergeneeskunde, een visie
op de toekomst van de diergenees-
kunde in nationaal en internationaal
perspectief worden geschetst.

Door E.J. Ruitenberg

Berichten en verslageo

DE TERUGBLIK

In de jaren zestig werd ons beroep ge-
kenmerkt door een duidelijke nadmk
op de klassieke diergeneeskunde, in-
clusief de klinische diagnostiek en
aanvullende laboratoriumdiagnostiek.
De dierenarts werd alom gezien als een
vertrouwensman en hij was duidelijk
herkenbaar als een geneesheer. Dit
gold zowel voor zijn relatie tot vee-
houders als voor eigenaren van gezel-
schapsdieren. Er bestond een groot

* AlgvmL\'vn en welenscbapftelijk directeur Centraal
iMlxiraloritm van de Bloedtransfusiedienst van hel Ne-
derlandse Rode Kruis, Amsterdam.
Deeltijd h<Htgleraar Veterinaire Immunologie, Fa-
culteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.

436

vertrouwen in de preventieve vaccina-
ties en de mond- en klauwzeerentingen
waren voor dierenarts en boer een jaar-
lijks temgkerend ritueel. De rol van de
dierenarts in de veterinaire volksge-
zondheid beperkte zich tot de levende
keuring in het slachthuis en de controle
van de slachtlijn.

Laboratoriumonderzoek ondersteunde
de keuringsbeslissing en vormde on-
derdeel van de controle op de eindpro-
dukten.

HET HEDEN

Op dit moment is de dierenarts voor de
veehouder meer en meer een adviseur
bij het beoordelen van de gezond-
heidsproblematiek op het bedrijf ge-
worden. Dit laatste brengt met zich
mee, dat er naast kennis op het gebied
van de klassieke diergeneeskunde des-
kundigheid op het terrein van popula-
tie- en bedrijfsdiergeneeskunde wordt
aangeboden. De dierenarts voor gezel-
schapsdieren heeft zich nog meer tot
een geneesheer ontwikkeld. Het arse-
naal aan klinische en laboratoriumdiag-
nostiek is uitgebreid en kan zich op een
aantal punten zeer goed meten met de
humane gezondheidszorg.
Als zeer belangrijke technologische
vernieuwing heeft de biotechnologie
zijn intrede gedaan. Deze levert kan-
sen voor nieuwe vaccinatiemogelijk-
heden. Daamaast worden de maat-
schappelijke aarzelingen zichtbaar ten
aanzien van andere mogelijke toepas-
singen. Met name op het gebied van de
transgenese is een maatschappelijke
discussie ontstaan. Positief zijn de ont-
wikkelingen bij het ontwerpen van
verbeterde of geheel nieuwe vaccins.
Zo is in 1982 het eerste geregistreerde,
langs biotcchnologische weg vervaar-
digde vaccin, beschikbaar gekomen.
Het betreft een
E. coli vaccin voor big-
gen en kalveren, een zuiver Neder-
landse vinding. Hieraan zijn de namen
van Van Embden (RIVM), De Graaf
(VU) en het bedrijf Intervet verbon-
den. Het huidige onderzoek bij het ID-
DLO (Van Oirschot) naar de ontwik-
keling en toepassing van zogenaamde
merker-vaccins, is zeer spectaculair.
Tegen de ziekte van Aujeszky kan
geënt worden, waarbij onderscheid
kan worden gemaakt in de immunolo-
gische reactiviteit tussen dieren die
geënt en geïnfecteerd zijn.

t|JDS(HRIKT voor DlKRCiKNHKSKUNDH, li e [■; L 120, JULI, a 1 1. 1. v 1. R I N Ci 14. 1995

Dit neemt niet weg, dat er een genuan-
ceerde visie op de toepassing van vac-
cinaties bij landbouwhuisdieren op-
geld doet. In Europees verband heeft
men gekozen voor een non-vaccinatie-
beleid bij de beheersing van mond- en
klauwzeer. Een goed surveillancesys-
teem moet garanties bieden voor het
voorkómen van deze zeer besmette-
lijke veeziekte. Toch zijn ook voor
mond- en klauwzeer inmiddels kandi-
daat-vaccins voorhanden, die op een
zeer specifieke en veilige wijze een
goede bescherming zouden kunnen in-
duceren. Het is echter duidelijk dat het
primair een Europese verantwoorde-
lijkheid is geworden om de juiste stra-
tegie te kiezen. Indien ook op langere
termijn de non-vaccinatiestrategie suc-
ces zal afwerpen is dat in principe een
goede zaak. Men bedenke zich echter
wel, dat mond- en klauwzeer nog in
een aantal werelddelen, onder andere
Afrika, een gevreesde ziekte is. En ook
is het goed in herinnering te roepen,
dat de vaccinatie tegen pokken bij de
mens pas gestopt is toen het laatste ge-
val van pokken (in Afrika) was gesig-
naleerd. Over de hele linie is inde dier-
geneeskunde en met name ten behoeve
van de veehouderij het begrip \'kwali-
teitsdenken\' doorgebroken. In het ka-
der van de integrale ketenbewaking
heeft de traditionele controle op eind-
produkten plaats gemaakt voor een sa-
menhangend kwaliteitsbeleid dat be-
gint bij de aanvang van de pro-
duktieketen, dat wil zeggen op het be-
drijf Huisvesting, voeding en verzor-
ging worden kritisch getoetst en er is
sprake van een duidelijke beheersing
van de diergeneesmiddclenstroom. De
keuring bij het slachten is een laatste
controle op een serie controlehande-
lingen tijdens het gehele produktiepro-

-ocr page 49-

ces. Hiermee samenhangend is ook
een systeem van certificatie van de
dierenartsenpraktijken en van onder-
zoeks- en controlelaboratoria op gang
gekomen. Dit houdt trouwens ook re-
gistratie van specialismen in, om borg
te staan voor de deskundigheid van de
dierenarts in de verschillende uitingen
van de beroepsuitoefening. Er is voorts
een duidelijke afbakening van de be-
voegdheden en verantwoordelijkhe-
den binnen de produktiekolom (met
een controlerende rol door het ministe-
rie van Landbouw, Natuurbeheer en
Vissenj) ten opzichte van de consu-
mentenbescherming, waar de Vete-
rinaire Hoofdinspectie van de Volks-
gezondheid een belangrijke rol speelt.
Deze opsplitsing is ook herkenbaar in
de ordening en afbakening van de ta-
kenpakketten van de onderzoeksinsti-
tuten. Bij de onder het directoraat
Landbouwkundig Onderzoek (DLO)
ressorterende instituten heeft inmid-
dels een zeer interessante hergroepe-
ring plaatsgevonden. In het nieuwe ID-
DLO-instituut gaat de deskundigheid
op het gebied van dieriijke produkten
hand in hand met de kennis op het ge-
bied van dierenwelzijn en diergenees-
kunde. Of om het enigszins anders te
formuleren: de diergeneeskunde ten
behoeve van landbouwhuisdieren (zo-
als mnd, geit, varken en pluimvee)
wordt duidelijk beoefend in relatie tot
gezondheids- en welzijnsaspecten.
Dc geneesheer op het gebied van de
gezelschapsdieren ontwikkelt zich
zeer positief in maatschappelijke zin.
Er is immers een veel grotere aandacht
voor de rol van gezelschapsdieren
(hond, kat en ook het paard is tot deze
categorie te rekenen) in relatie tot het
gezin, recreatie en sport.
Nog meer dan in het verleden tekent
zich thans een duidelijke tweedeling in
het diergeneeskundig profiel af

• De dierenarts van landbouwhuis-
dieren ontwikkelt zich tot een be-
drijfsbegeleider. Hij werkt op basis
van managementtechnieken, inclu-
sief produktiegegevens.

• De dierenarts voor gezelschapsdie-
ren ontwikkelt zich tot een echte
geneesheer met accent op speciali-
satie en deelspecialismen, analoog
aan de reeds bestaande situatie in de
humane geneeskunde.

DE TOEKOMST

Een hernieuwde discussie over de ver-
dere specialisatie in de diergenees-
kunde kondigt zich aan.

Binnen de eerstelijns diergeneeskunde
zal er een nog duidelijker verschil ko-
men tussen de eisen gesteld bij

• de intensieve veehouderij met wel-
licht verdere specialisatie in mnder-
en varkensdiergeneeskunde, en in
elk geval nauwere samenwerking
met andere disciplines in het kader
van zoötechnische/agrarische vraag-
stellingen en

• de gezelschapsdieren met nog meer
nadmk op welzijn en ethiek en ver-
dere ontwikkeling van groepsprak-
tijken.

Ook in de tweedelijns diergeneeskunde
zullen verdere accentueringen zicht-
baar worden.

• Ten behoeve van de landbouwhuis-
dieren zal sprake zijn van sterk ge-
specialiseerde gezondheidsdiensten
ter ondersteuning van bedrijfsvoe-
ring en de diagnostiek in de eerste
lijn met geïntegreerde laboratori-
umspecialismen, onder andere de
pathologie, microbiologie, immu-
nologie en toxicologie.

Een verdere concentratie zal zich afte-
kenen samenhangende met een in-
krimpende (mnd)veehouderij.

• Bij de ondersteuning van de ge-
zondheidszorg ten behoeve van ge-
zelschapsdieren zal het de vraag
zijn of gespecialiseerde diagnostiek
in de tweede lijn rendabel is. Wel
zal er verdere ontwikkeling van on-
dersteunende diagnostiek direct uit-
voerbaar door de eerste lijn zijn. Te
denken valt aan snelle diagnosti-
sche methoden voor de eerste lijns
dierenarts.

Tenslotte de derdelijns diergenees-
kunde.

• Ten behoeve van de veehouderij zal
de tendens naar verdere profilering
van de geïntegreerde onderzoeksin-
stelling van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Vis-
serij zich voortzetten. Dierlijk pro-
duktie-onderzoek zal de vmchten
plukken van een geïntegreerde visie
op gezondheid, welzijn, voeding en
voortplanting. De Faculteit der Dier-
geneeskunde kan hierbij een be-
langrijke rol spelen door toene-
mende kennis en kunde op het ge-
bied van geïntegreerd onderzoek
tussen kliniek en laboratorium,
maar ook door de verdere ontwik-
keling van de epidemiologie, waar-
bij onder andere wiskundige mo-
dellen de basis kunnen vormen voor
een modeme bedrijfsdiergenees-
kunde.

Voorts zullen de komende jaren in het
teken van de discussie staan over nog
verdergaande specialisatie naar dier-
soort (mnd, varken).

Bij de diergeneeskunde ten behoeve
van de gezelschapsdieren worden
steeds hogere eisen gesteld aan hoog-
waardige klinische dienstveriening
met geavanceerde diagnostiek en the-
rapie. In lijn met de ontwikkelingen
binnen de humane geneeskunde zal er
ter verhoging van de kwaliteit van het
klinisch handelen en de kostenbeheer-
sing een toenemende aandacht zijn
voor de klinische epidemiologie.

Centraal staat hierbij de kwantitatieve
onderbouwing van het klinisch hande-
len, enerzijds het kennis genererende
klinisch wetenschappelijk onderzoek
en anderzijds het evaluatie-onderzoek,
waarbij gedacht kan worden aan

1) de systematische meta-analyse (dat
wil zeggen het ordenen en kwalita-
tief samenvatten van het reeds uit-
gevoerde en gepubliceerde onder-
zoek);

2) het besliskundig georiënteerde on-
derzoek met de ontwikkeling van
richtlijnen, die dierenarts en eige-
naar meer houvast kunnen geven bij
het nemen van beslissingen over de
meest geschikte interventies;

3) het doelmatigheidsonderzoek waar-
mee de kosten-effectiviteit van de
onderzochte interventies kan wor-
den vastgesteld en

4) het uitkomstenonderzoek waarin het
klinisch handelen en het beloop bij
grote groepen patiënten integraal
over de tijd systematisch wordt vast-
gelegd.

Deze aanpak geldt voor de behande-
ling van ziekten bij hond en kat en is
zeker ook voor het paard van toepas-
sing.

De toegenomen aandacht voor aspec-
ten van ethiek, de behandelingsover-
eenkomst tussen eigenaar en dieren-
arts inclusief aansprakelijkheid zullen
naast kennisinhoudelijke redenen, lei-
den tot verdergaande specialisatie op
het gebied van inteme ziekte en chimr-
gie met de verdere ontwikkeling van
deelspecialismen zoals dermatologie
(inclusief allergie), endocrinologie en
klinische immunologie.

-ocr page 50-

DE VETERINAIRE VOLKSGE-
ZONDHEID

De veterinaire volksgezondheid zal
zich vooral kunnen profileren ten be-
hoeve van consumentenbescherming
in relatie tot gezondheidsbescherming
in het algemeen. De gezondheid van de
mens zal uitgangspunt blijven bij de
discussie en de maatregelen op het ge-
bied van de residu problematiek, de
veterinaire farmacie en de infectie-
ziekten (zoönosen).
Richtlijnen op het gebied van de pro-
duktveiligheid en de kwaliteit zullen
meer en meer op Europees niveau wor-
den geformuleerd en vastgesteld. De
maatschappij zal in toenemende mate
een kritische houding aannemen ten
opzichte van dieriijke produkten (meer
aandacht voor gezondheid, welzijn en
ethiek). Er zullen hogere verwachtin-
gen worden gekoesterd van de dierge-
neeskunde voor gezelschapsdieren.
Voorts verwacht de maatschappij een
optimale bescherming ten opzichte
van risico\'s, veroorzaakt door dieren
en dierlijke produkten.

MAATSCHAPPELIJKE CONTRO-
VERSES EN VERWACHTINGEN
OP HET GEBIED VAN DE BIO-
TECHNOLOGIE

Ondanks bezwaren van de georgani-
seerde dierenbescherming zullen pa-
tiëntenorganisaties ten behoeve van de
humane gezondheidszorg blijven aan-
dringen op onderzoek naar de toepas-
singsmogelijkheden van transgene
dieren, inclusief de produktie van ge-
neesmiddelen voor levensbedreigende
ziekten bij de mens en de gentherapie.
De diergeneeskunde kan hierop inspe-
len door verdere ontwikkeling van
fundamentele kennis op het gebied van
embryotechniek en de risico-evaluatie
van toepassing van transgene dieren en
hun produkten met name op het gebied
van prionen en slow-virus infecties.
Daamaast kan de diergeneeskunde een
rol spelen bij de ontwikkeling en vali-
datie van relevante modellen ten be-
hoeve van de gentherapie. Een voor-
beeld uit de behandeling van patiënten
met hemofilie, \'bloederziekte\', moge
deze aspecten verduidelijken.

DE ROL VAN DE DIERGENEES-
KUNDE BIJ HET ONTWIKKELEN
VAN NIEUWE BIOTECHNOLOGI-
SCHE BEHANDELINGSMOGE-
LIJKHEDEN TEN BEHOEVE VAN
DE HUMANE GEZONDHEIDS-
ZORG

Patiënten met hemofilie missen e\'en

M I it

ill Éi ill

zogenaamde stollingsfactor. Hemofilie
A patiënten hebben een defect in stol-
lingsfactor
Vin, hemofilie B patiënten
een defect in stollingsfactor IX. Stol-
lingsfactoren/preparaten voor de be-
handeling van hemofiliepatiënten
worden bereid uit bloedplasma van ge-
zonde bloeddonors. Bij de bereiding
dient een optimaal evenwicht gevon-
den te worden tussen de zuiverheid en
de veiligheid (afwezigheid van bloed-
overdraagbare vimssen).
Een alternatief voor uit plasma bereide
stollingspreparaten VIII zijn de recent
ontwikkelde kunstmatige, via recom-
binant DNA technologie bereide fac-
tor Vlll-preparaten. Daamaast wordt
onderzoek gedaan naar de ontwikke-
ling van transgene produkten via land-
bouwhuisdieren. Hiervoor komen in
principe rund, schaap, geit en varken
in aanmerking. Aangezien de uitschei-
ding via de melk gaat, is het duidelijk
dat gezien de verschillen in melkop-
brengst het mnd het meest aangewe-
zen is, gevolgd door schaap en geit en
tenslotte het varken.
Daar staat tegenover dat bij mnd en
schaap prionziekten een nieuw risico
voor een via melk overdraagbare
ziekte vormen (respectievelijk bovine
spongiofonne encephalitis - BSE - en
scrapie). Bij schaap en geit kunnen bo-
vendien slow-vims infecties voorko-
men, respectievelijk visna/maedi en
caprine encefalitis arthritis. Bij het
varken zijn dergelijke ziekten niet be-
kend.

Onderzoek bij schapen in Schotland
heeft inmiddels een stollingsfactor IX
produkt in de melk van transgene die-
ren opgeleverd. Nader onderzoek naar
verbetering van de opbrengst en de
zuivering van het produkt uit de melk
wordt thans uitgevoerd. Essentieel
blijft het onderzoek van deze dieren en
hun melk op de afwezigheid van infec-
tieuze agentia die pathogeen voor de
mens kunnen zijn.

De gentherapie verkeert eveneens nog
in een experimenteel stadium. Bij fac-
tor IX deficiënte Beagles heeft men in
de Verenigde Staten kunnen aantonen
dat het inbrengen van een retrovims
waarin het hondefactor IX-gen was
gekloneerd, gebmikt kon worden als
\'biologische pendel\' om het gen in de
lever tc brengen. Eerste resultaten wij-
zen op een significante vermindering
van de bloedstollingstijd bij de aldus
behandelde honden. Veel aanvullend
onderzoek is echter nodig om meer te
weten te komen over het effect van
deze behandeling op langere termijn.

m

Ten aanzien van de ethische aspecten
van deze nieuwe vormen van behande-
ling kan gezegd worden, dat de trans-
genese aanvaardbaar is voor de berei-
ding van biologische geneesmiddelen
voor de mens. Ten aanzien van de gen-
therapie kan gesteld worden dat de
hierboven beschreven vorm van de zo-
genaamde somatische gentherapie (de
introductie van het gen in de weefsels
bij een patiënt) aanvaardbaar is.
Essentieel is echter een evenwichtige
analyse van de klinische voordelen en
de eventuele risico\'s.
Er liggen bij deze nieuwe therapievor-
men duidelijke kansen voor de dierge-
neeskunde.

DE BIOTECHNOLOGIE EN DE
DIERGENEESKUNDE
In algemene zin zal de verdere ontwik-
keling op het gebied van de biotechno-
logie, gepaard gaande met een verdere
verbreding en verdieping van de gene-
tica, de immunologie en de molecu-
laire biologie, voor een inhoudelijke
versnelling van het totale vakgebied
zorgen. Dit betekent:

- wetenschappelijke mogelijkheden
voor duurzame veehouderij in rela-
tie tot diergezondheid en welzijn;

- verdere ontwikkelingen van thera-
peutische mogelijkheden ten be-
hoeve van de gezelschapsdierge-
neeskunde (recombinant-DNA pro-
dukten, monoclonale antistoffen,
gentherapie);

- ongekende mogelijkheden voor bio-
technologische toepassingen ten
behoeve van veehouderij in ontwik-
kelingslanden (onder andere mole-
culaire vaccins).

RELEVANTE NETWERKEN
Uit dit overzicht blijkt dat er zich een
arsenaal aan nieuwe biotechnologi-
sche mogelijkheden ter behandeling,
diagnostiek en preventie aankondigt.
Het is echter van belang deze nieuwe
mogelijkheden op een geïntegreerde
wijze in de diergeneeskunde in Neder-
land in te bedden.

In dit verband kan aan drie netwerken
worden gedacht:

a) het agrarisch-zoötechnische netwerk
ten behoeve van de diergezond-
heidszorg in Nederland. Europa en
ontwikkelingslanden;

b) het biomedische netwerk ten be-
hoeve van de gezondheidszorg voor
gezelschapsdieren;

c) het volksgezondheidsnetwerk ten be-
hoeve van optimale gezondheidsbe-

-ocr page 51-

scherming op basis van een verdere
ontwikiceling van de veterinaire
volksgezondheid.

RANDVQQRW AARDEN
De diergeneeskunde heeft zeker een
veelbelovende toekomst. Er zijn echter
een aantal randvoorwaarden, die de
verdere ontwikkeling van de positie
van de diergeneeskunde mede zullen
bepalen.

- Allereerst een verdere oriëntatie op
het ontwikkelen en verder verdie-
pen van hoogwaardige kennis op
het gebied van de moleculaire bio-
logie, de genetica en de immunolo-
gie in relatie tot de gezondheidspro-
blematiek van landbouwhuisdieren
en gezelschapsdieren.

- Vervolgens een verdere integratie
tussen de praktische gezondheids-
zorg en de laboratoriumdeskundig-
heid.

- En, zeer belangrijk, het verder stre-
ven naar een bmgftmctie van de
diergeneeskunde tussen de humane
gezondheidszorg en de levenswe-
tenschappen.

- Verder open oog voor maatschap-
pelijke ontwikkelingen op het ge-
bied van welzijn en ethiek.

- Een intemationale profilering, zo-
wel ten opzichte van geïndustriali-
seerde als ontwikkelingslanden.

- Een duidelijke profilering van de
mogelijkheden van de diergenees-
kunde ten opzichte van politici, be-
leidsmakers, het (agrarische) be-
drijfsleven en de (gezondheidszorg)
financiers.

OPLEIDING

Deze ambities zullen ondersteund
moeten worden door welbewuste stra-
tegische keuzes op het gebied van de
opleiding.

In dit verband kunnen worden ge-
noemd:

- Verdieping en verbreding tijdens de
eerste fase, met een goede balans
tussen feitelijke kennisverwerving
en probleemoplossend vemiogen.

- Een bewuste differentiatie tijdens
de eindfase van de dierenartsoplei-
ding op het gebied van

• landbouwhuisdieren

• gezelschapsdieren

• veterinaire volksgezondheid.

- Verdere uitbreiding van de moge-
lijkheid van (deel)specialisati waar-
bij ook aandacht moet worden be-
steed aan diersoortspecialisme (met
name voor rund en varken).

- Intensivering van de interdiscipli-
naire samenwerking, onder andere

fl tmfw I M

met zoö-technici.

- Ontwikkeling van een concept voor
en implementatie van een Nether-
lands School for Veterinary Public
Health. Hiervoor dient zeker sa-
menwerking gezocht te worden met
The Netheriands School of Public
Health in Utrecht, die op de humane
volksgezondheid is gericht.
Veterinaire volksgezondheid dient
geprofileerd te worden als onmis-
bare schakel tussen de diergenees-
kunde en de op collectieve preven-
tie gerichte doelstellingen van de
volksgezondheid ten behoeve van
de humane gezondheidszorg.

- Vermiming van de mogelijkheden
van diergeneeskundig onderwijs en
onderzoek in nauwe relatie met de
veterinaire problematiek in ontwik-
kelingslanden met een duidelijke
profilering van de tropische dierge-
neeskunde. Hierbij moeten de prio-
riteiten van de betrokken deskundi-
gen uit de ontwikkelingslanden een
zeer bepalende rol spelen.

- De belangrijke positie van het post-
academisch onderwijs moeten ge-
handhaafd en verder uitgewerkt
worden.

- Als algemeen uitgangspunt moet de
intemationale oriëntatie van de
Faculteit der Diergeneeskunde in
Europees en mondiaal perspectief
verder worden geaccentueerd.

ALGEMENE CONCLUSIE
De diergeneeskunde in Nederland is
en blijft een essentiële rol in het maat-
schappelijke, economische en gezond-
heidsbestel spelen. Verdere profilering
van de beroepsgroep op de hierboven
genoemde terreinen, gebaseerd op een
hecht wetenschappelijk fundament
met een intemationale oriëntatie, is
mogelijk cn gewenst. De toekomst van
de diergeneeskunde ziet er zonnig uit.
Het is aan ons als beroepsbeoefenaren
te tonen, dat we de verwachtingen van
de maatschappij en wetenschap niet
beschamen.

SAMENVATTING
In deze algemene inleiding wordt (1)
een terugblik, (2) een schets van het
heden en (3) een visie op de toekomst
van de diergeneeskunde in Nederiand
gegeven. De kernpunten van het be-
toog zijn de volgende.
In de temgblik (diergeneeskunde anno
1960) wordt de dierenarts als vertrou-
wensman en geneesheer voor veehou-
der en eigenaar van gezelschapsdieren
gekarakteriseerd. De rol bij de veteri-
naire volksgezondheid is beperkt tot
slachthuiskeuring.

Over het heden (diergeneeskunde
anno 1990) wordt gesteld dat de die-
renarts voor de veehouder zich als ver-
trouwensman ontwikkelt tot een advi-
seur voor bedrijfsproblematiek. De
dierenarts voor gezelschapsdieren
heeft een duidelijke status als genees-
heer.

Certificering van praktijken begint,
mede als onderdeel van een breder
kwaliteitsdenken, voorts certificering
van onderzoeks- en controlelaborato-
ria en integrale ketenbewaking.
In de toekomst, 2002, de 21e eeuw zal
de differentiatie van het diergenees-
kundige profiel zich doorzetten in

• dierenarts landbouwhuisdieren als
bedrijfsbegeleider op basis van ma-
nagementtechnieken, inclusief pro-
duktiegegevens, met meer samen-
werking met andere disciplines,
onder andere zoötechnici;

• dierenarts gezelschapsdieren als ge-
neesheer met accent op specialis-
men en deelspecialismen;

• dierenarts in de veterinaire volksge-
zondheid met een rol in de collec-
tieve preventie en gezondheidsbe-
scherming.

Er komt een hernieuwde discussie
over verdere specialismen (in dier-
soort specialismen en disciplines) met
consequenties voor de opleiding.
De grote verwachtingen op het gebied
van de biotechnologie, moleculaire
biologie, genetica, immunologie zul-
len een goede basis vomien voor een
verdere wetenschappelijke verbreding
en verdieping van de diergeneeskunde.
Hierbij is een open oog voor welzijn en
ethiek essentieel.

Nieuwe geneesmiddelen dwingen tot
een alerte houding bij het bewaken van
de diergeneesmiddelenstroom.
In het kader van de vetennaire volks-
gezondheid zal het accent op de consu-
mentenbeschemiing ook in Europees
verband verder toenemen.

De diergeneeskunde in Nederiand zal
zich verder inbedden in drie netwer-
ken, te weten:

a) het agrarisch-zoötechnisch netwerk
ten behoeve van diergezondheids-
zorg in Nederland, Europa en ont-
wikkelingslanden;

b) het biomedisch netwerk ten be-
hoeve van de gezondheidszorg van
gezelschapsdieren en

c) het volksgezondheidsnetwerk ten
behoeve van een optimale gezond-
heidsbeschemiing op basis van een
verdere ontwikkeling van de veteri-
naire volksgezondheid.

-ocr page 52-

LEBMAAG-
DISLOCATIES

ngezonden brieven

Enkele opmerkingen naar aanleiding
van de rubriek \'Vraag en Antwoord\' in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
van 1 mei 1995 betreffende lebmaag-
dislocaties.

Met alle respect voor alle onderzoeken
en adviezen ter voorkoming van deze
aandoening en suggesties betreffende
actiologie, wil het mij voorkomen dat
de factor mndvoerverstrekking onvol-
doende wordt benadmkt.
Zag men vroeger (ik spreek vanaf de
jaren \'45) vrij zelden een lebmaagdis-
locatie en dan nog meestal een leb-
maagtorsie naar rechts, omdat deze
laatste wel te diagnostiseren was en we
het ziektebeeld van de dislocatie naar
links niet kenden, in ieder geval was
mijns inziens het aantal dieren dat op-
geruimd moest worden wegens \'chro-
nische tympanie\' klein. Met de veran-
derende bedrijfsvoering (geen grof-
stengelig hooi, maar praktisch 90%
kuilgras dat zeer kort gemaaid werd)
begon in de zestiger jaren het ver-
schijnsel lebmaagdislocatie vaker op
te treden, ook mede in verband met de
hogere (soms véél hogere) krachtvoer-
gif^en. Tegenwoordig is een lebmaag-
patiënt een dagelijkse verschijning in
de melkveepraxis en derhalve moet
men zich afvragen of het geen tijd
wordt voor een andere benadering van
dit probleem. Met de kmising Ame-
rikaans-Canadees F.H.-ras heeft men
tegenwoordig een koe gefokt die gene-
tisch in staat is tot 10.000 Itr. melk te
geven. Zou de veehouder zich beper-
ken tot een produktie van 8000 Itr.
melk per koe in combinatie met ver-
strekking van veel mwvoer en minder
krachtvoer, dan acht ik het niet onmo-
gelijk dit probleem tot normale pro-
porties temg te brengen.

Gelukkig is de koe nog niet zo ver ge-
domesticeerd dat het dier niet meer
weet wat goed voor haar is; frappant is
hoe op bedrijven waar als het ware \'op
het scherp van de snede\' wordt ge-
voerd een extra strogift wordt opgeno-
men. Er is - hoewel zijdelings - ook
nog een aspect van deze zaak die met
ethiek te maken heeft. Een herkauwer
is niet voor niets geschapen met vier
magen om mwe celstof om te zetten in
voedingsbestanddelen. Onthoudt men
het dier deze mwe celstof dan vraagt
men om moeilijkheden.

■■ I fi

K.G. van der Wal

Rijswijk, mei 1995,

Geachte collegae.

Met verbijstering hebben wij kennis-
genomen van de kwaliteitsrichtlijn
voor dierenartsenpraktijken. Wij zijn
van mening dat het certificeren van
dierenartsenpraktijken een volkomen
misplaatste en totaal onzinnige manier
is om ons in onze vrije beroepsuitoefe-
ning te belemmeren.

Natuurlijk is de landbouwhuisdieren-
sector verplicht om zich aan bepaalde
regels te houden in verband met de
I.K.B.-werkzaamheden en georgani-
seerde dierziektenbestrijding. Maar
dat was toch altijd al zo? Is dan een
deelcertificaat niet voldoende?

De zogenaamde rotte appels laten zich
niet door een certificaat uitselecteren.
Dat beseft elk weldenkend mens. Daar
zijn andere maatregelen voor nodig. Is
er dan niets geleerd van het logboek?
Een totaal mislukt experiment wat al-
leen maar ergenis en tijd heeft gekost
en niet alleen bij de landbouwhuisdie-
renprakticus, maar ook bij de veehou-
ders. Volgens de kwaliteitsrichtlijn
zijn er nu vele logboeken en protocol-
len nodig, ook in de gezelschapsdie-
renpraktijk. Wij hebben waarschijnlijk
een totaal ander idee over werk-
vreugde dan de KNMvD.
Certificering zoals u die voorstaat is
geld weggooien. Geld wat juist veel
beter gebmikt kan worden in de prak-
tijk. Wat dacht u van betere apparatuur
aanschaffen, of een PAO-cursus vol-
gen of een jonge goedwillende, pas af-
gestudeerde dierenarts in dienst ne-
men?

Een ander punt is dat de collegiale ver-
houdingen tussen praktijken die wel
gecertificeerd zijn en die dat niet zijn,
onder dmk zullen komen te staan. Ooit
hebben wij allen een certificaat ge-
haald. Het certificaat waardoor wij ons
dierenarts mogen noemen. Eenieder
van ons oefent zijn beroep uit op de
manier die bij hem of haar past en zo-
als hij of zij dat wil. Of dit nu is als
landbouwhuisdierenprakticus, gezel-
schapsdierenprakticus, gemengd prak-
ticus, keuringsdierenarts of industrie-
dierenarts, maakt niet uit. Allen doen
wij dit met de volle verantwoordelijk-
heid die bij een beroep als de onze
past. Wij hopen dat de KNMvD inziet
dat de certificering van dierenartsen-
praktijken een verkeerde weg is, die
snel verlaten moet worden, met vrien-
delijke groeten,

R. Leezer

HET LIDMAAT-
SCHAP VAN DE

KONINKLIJKE
NEDERLANDSE
MAATSCHAPPIJ
VOOR DIERGE-
NEESKUNDE

Met genoegen, belangstelling en nu en
dan zelfs enige bewondering heb ik het
artikel over collega mevrouw Vervoom-
Malinovsky Blom -Tijdschr Dier-
geneesk 1995; 120; 370-1- gelezen.
Zelfs enige nostalgie bekroop mij.
Immers: mim veertig jaar geleden
vormden het echtpaar Vervoom, mijn
vrouw en ik en nog enige collegae-an-
nex-vriendinnen en vrienden een hecht
samenhangend stel kameraden. De
gang onzer loopbanen deed ons uiteen-
drijven, maar gevoelens en herinnerin-
gen blijven en komen -zoals nu- soms
bovendrijven.

Voorgenoemde emoties werden echter
verdrongen door gevoelens van be-
vreemding en zelfs lichte afkeuring,
toen ik was beland bij de passage in-
zake het beëindigen door de Ver-
vooms van hun lidmaatschappen van
de KNMvD en de overwegingen die
hen daartoe leidden.
Wat betreft die overwegingen: wan-
neer men lid is van een club behoeft
dat toch niet met zich mee te brengen
dat men zijn privé- en beroepsleven
uitsluitend of zelfs maar in overwe-
gende mate daarop oriënteert en geen
gelegenheid zou hebben om andere as-
pecten van het leven in ogenschouw te

-ocr page 53-

nemen. Integendeel: zulk een lidmaat-
schap is slechts een deel -en als het
goed is niet eens een groot, zij het wel
een verrijkend deel- van iemands be-
staan. En zou men lid moeten blijven
zolang dit ter behartiging van eigen be-
langen dienstig is?

Een anekdote vertelt ons dat een be-
jaarde vrijgezel op de vraag waarom
hij ongetrouwd was gebleven, ant-
woordde: \'Toen ik een vrouw nodig
had kon ik er geen onderhouden. Nu
kan ik er wel tien onderhouden, maar
ik heb er geen meer nodig\'.

Hierop zeer vrij parafraserend vermeld
ik uit eigen ervaring: wanneer ik in
mijn praktijkjaren -de eerste negen van
mijn beroepsleven- de Maatschappij
voor Diergeneeskunde weieens nodig
had voor advies of mggesteun was zij
afwezig of machteloos; nu is die maat-
schappij zeer aanwezig en, binnen
grenzen, machtig, maar ik heb haar al
lang niet meer nodig. Desondanks ben
ik altijd lid geweest en ik zal dat blij-
ven tot de dood erop volgt - ik heb mij
voorgenomen dit nog vele jaren te la-
ten duren.

De KNMvD heeft zich van een goed
bedoelend, maar waardeloos clubje,
ontwikkeld tot een actieve, initiatief
en invloedrijke, veelzijdige en zeer
waardevolle beroepsorganisatie, die
het predicaat \'Koninklijk\' met recht,
rede en ere voert. De waarde zit na-
tuurlijk in de werkzaamheden en hun
resultaten, maar steunt niet in de laat-
ste plaats op de aantallen leden.

Daarom spoor ik eenieder aan: wordt
lid zodra u daartoe in de termen valt,
ook -misschien juist- als het u moge-
lijk niet zozeer ten nutte is, en blijf lid,
zelfs wanneer het dat zeker niet meer
is. Ook met een ogenschijnlijk onno-
dig en passief lidmaatschap bevordert
men de behartiging der belangen van
collegae. Bovendien: zulk een lid-
maatschap kan toch ook wel degelijk
zijn plezierige aspecten hebben.

Mocht deze boodschap in de kring der
niet-leden -Anda en Dick Vervoom
voorop- het door mij beoogde effect
sorteren, dan beschouw ik dit niet als
slechts een succesje voor mijn oproep,
maar veeleer als een welverdiende bo-
nus voor de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde.

Dr. H.A. Brouwer

■I I fl«

PETER BAARS
KAMPIOEN BIJ VE-
TERINAIR GOLF-
KAMPIOENSCHAP
1995

Op een stralende dag in mei, midden in
de Betuwe, waar brede rivieren traag
door oneindig laagland gaan, klopten
op woensdag 24 mei de harten van 43
golfspelende Nederiandse dierenart-
sen sneller dan normaal.

Zij hoopten, door deel te nemen aan de
jaarlijkse wedstrijd, de felbegeerde ti-
tel \'Veterinair Golf Kampioen van
Nederiand 1995\' te behalen.

De voorspelde onweersbuien dreven \'s
middags wel dreigend rond in de om-
geving van golfbaan \'De Batouwe\',
maar hebben zich elders ontlast, zodat
ook van die zijde alle medewerking
werd verkregen om de omstandighe-
den ideaal te doen zijn. Slechts onweer
en meer dan vijf cm sneeuw immers,
weerhouden de rechtsgeaarde golfer
ervan om zijn geliefde spel te beoefe-
nen. De behaalde resultaten waren dit
jaar dan ook van een zeer hoog niveau.

De beslist niet makkelijke, maar eer-
lijke baan fungeerde als scherprechter.
Een uitstekende prestatie werd neerge-
zet door Peter Baars (hcp 17), die met
38 stableford punten het kampioen-
schap wist te behalen en zich dus een
jaar lang Nederiands Veterinair Kam-
pioen mag noemen. Zeer goed ge-
speeld en een kampioen waar we trots
op kunnen zijn. Tweede werd Gerard
Kaal (hcp 15), die 34 punten behaalde
en derde Alex Eggen (hcp 30) met 34
punten.

De ochtendwedstrijd over negen
hole\'s, om los te komen en de onder-
linge band te verstevigen, werd ge-
speeld door koppels van twee, op basis
van speelsterkte aan elkaar overgele-
verde spelers. Ook hier waren de sco-
res zeer hoog. De eerste prijs werd ge-
wonnen door het duo Ronald Bergsma
/ Kees Schuiling met 30 stableford
punten.

Tweede werden Thijs van de Berg /

Guy Lamberti met 29 punten en derde
Barend van Dam / Gerard Floor met 28
punten. Bijzondere prestaties werden
nog verricht door Barend van Dam met
de beste bmto score: 78 slagen (no-
blesse oblige). Alex van Goor won de
\'longest drive\' bij de heren en Lilly
Beukers kreeg deze titel bij de dames.

Het schot voor \'de neary\' werd afge-
vuurd door Joop Bmggert. Voldaan en
dorstig streek iedereen na de wedstrijd
op het terras neer, waar het ons aan
niets ontbrak.

Het was goed toeven daar en enige
drang was nodig om eenieder tijdig,
ook uitwendig gespoeld, aan het diner
te doen zijn. Het diner, prettig onder-
broken door de prijsuitreiking en het
bekende \'college\' van Professor Wage-
naar, die steun begint te krijgen van
zijn \'leerling\' Nick Simoncelli, vormde
weer een grandioos besluit van deze
zeer hoog gewaardeerde dag.

Dankzij een strak tijdschema kon er
voor worden gezorgd dat de voetbal-
liefhebbers de koffie gebmikten onder
het genot van de tweede helft A.C.
Milan - Ajax.

Natuuriijk werd sponsor Alfasan Dier-
geneesmiddelen B.V. bedankt, want
alleen daardoor was deze unieke en be-
nijdenswaardige formule uitvoerbaar.

Voldaan reed ieder huiswaarts met het
vaste voornemen volgend jaar, ergens
in Nederland, weer van de partij te
zijn.

Namens het Veterinair Golf Comité:
L.M. Otto

KOPIJ OP
DISKETTE

De redactie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

-ocr page 54-

JAARVERSLAG
RW

Op 22 mei i$ het jaarverslag 1994
van de Rijkdienst voor de keuring
van Vlees en Vee (RVV) uitge-
bracht. Hierin constateert de RVV
dat zij zowel binnen de overheid als
bij de ondernemers een duidelijke
positie moet krijgen. Verder maakt
zij melding van de trends die erop
wijzen dat de positie van de dienst in
1995 meer solide zal worden.

De minister van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij en de staatssecreta-
ris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport besloten in 1994 de samenvoe-
ging van de RVV met delen van de
Inspectie Gezondheidsbescherming en
de Veterinaire Hoofdinspectie niet
door te zetten. Het dossier Hendriks-
De Zeeuw werd daarmee gesloten.
Voor de RVV eindigde 1994 derhalve
met onzekerheid over de toekomst.

In het eerste kwartaal van 1995 werd
echter duidelijk dat de RVV binnen de
overheid zou verzelfstandigen en on-
der ministeriële verantwoordelijkheid
bleef vallen. Ten gevolge van het slui-
ten van het dossier Hendriks-De
Zeeuw werd besloten de installatie van
de Landelijke Begeleidingscommissie
RVV niet door te zetten. In die com-
missie zouden vier vooraanstaande
vertegenwoordigers van het agrarisch
bedrijfsleven zitting hebben. De com-
missie zou adviseren omtrent verschil-
lende aspecten van het werk van de
RVV, met de nadruk op effectiviteit en
efficiency. Het besluit om de
Landelijke Begeleidingscommissie
RVV niet te installeren had tot gevolg
dat eind 1994 de verhouding tussen
RVV en bedrijfsleven emstig ver-
stoord raakten. Ook de verhouding met
de ondememers bleek in 1994 com-
plex. Aan de ene kant werd een flinke
slag gemaakt in de pluimveeslachtsec-
tor en bij de exportverzamelplaatsen
voor levende varkens. In beide secto-
ren werd een controlesysteem ontwik-
keld, waarbij de ondememers de mo-
gelijkheid hebben om zelf een deel van
de keuring en controle ter hand te ne-
men. De RVV bleef echter verant-
woordelijk. Aan de andere kant bleven
de RVV-tarieven voor commotie zor-
gen.

Binnen de RVV zijn in 1994 een aantal
reorganisaties ten uitvoer gebracht. De
kringindeling is op verschillende plek-
ken gewijzigd. De samenvoeging van
een aantal kringadministraties zal in
1995 afgerond worden. Ook werd be-
sloten tot reorganisaties van de kring-
laboratoria, waarbij het aantal wordt
ingekrompen van twaalf naar vijf

INTERVET-PRIJS
VOOR HENDRIK
JAN ROEST

Op 30 mei 1995 werd voor de derde
keer de Intervet-prijs in het
Hoofdgebouw van de Faculteit der
Diergeneeskunde in Utrecht uitge-
reikt. Omdat één van de genomi-
neerden nog bezig was met de be-
handeling van een paard, begon de
bijeenkomst voor de uitreiking van
de prijs circa 15 minuten te laat.

Dr. Jan Frens van Intervet, lid van de
jury, nam het woord. \'De prijs wordt
uitgereikt aan die student(e), die in het
afgelopen studiejaar het meest heeft
bijgedragen aan de integratie van de
Faculteit der Diergeneeskunde. Een
standaard-kandidaat voor deze prijs
bestaat niet, omdat de prijs juist be-
doeld is voor een niet-standaard stu-
dent. Het is geen prijs voor de sterkste,
de knapste of de snelste student, maar
voor degene die eraan heeft bijgedra-
gen dat de Faculteit een betere ge-
meenschap werd om in en mee te le-
ven. De prijs is ook ingesteld om aan te
geven dat Intervet een verwantschap
voelt met de Faculteit.
Immers, zoals de Faculteit der Dier-
geneeskunde uniek is in Nederiand, is
Intervet uniek in die zin, dat het de
enige Nederiandse multinational is die
diergeneesmiddelen ontwikkelt en op
de markt brengt.

De prijs bestaat uit een reis van een
maand naar een land waar Intervet een
eigen vestiging heeft. Waar dat toe kan
leiden zal de prijswinnaar van vorig
jaar, David Tijssen. uit de doeken
doen\', besloot Frens. Hiema vertelde
David Tijssen, op zijn eigen wijze, met
behulp van een aantal fraaie dia\'s, over
zijn belevenissen in Australië.
Vervolgens kreeg prof dr. H.W. de
Vries, decaan, namens de jury het
woord. Uit de genomineerden werd
Hendrik Jan Roest tot prijswinnaar uit-
geroepen. Hendrik Jan heeft een grote
bijdrage geleverd aan de totstandko-
ming en het samenstellen van het
nieuwe Curriculum voor studenten
van de Faculteit der Diergeneeskunde.
Tevens heeft hij gewerkt aan verbete-
ring van de studie-inrichting van het
vijfde studiejaar.

Na het uitreiken van de Oorkonde be-
dankte hij eenieder die met hem heeft
samengewerkt. Over het doel van de
reis liet Hendrik Jan zich nog niet hele-
maal uit. maar wel dat het mogelijker-
wijs Zuid-Afrika zou worden.
Na afloop van het officiële gedeelte
volgde nog een geanimeerde borrel.

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederland kwamen in de periode
van 3 april t/m 11 juni 1995 de vol-
gende gevallen van besmettelijke dier-
ziekten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in Gelderland
Totaal 1 geval in Noord-Holland
Totaal 2 gevallen in Friesland

Schurft

Totaal 1 geval in Noord-Holland

RECTIFICATIE

In het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde van 15 juni 1995
staat bij het \'Maastricht Inter-
national Congress on Equine
Medicine (MICEM)\' een ver-
keerd banknummer vermeld. Het
goede banknummer moet zijn:

ABN/AMRO 42.71.37.063.

-ocr page 55-

Nieuwe vaccins hebben het aantal
infecties met het bovine herpesvirus
1 (BHVl), de veroorzaker van koeie-
griep, met ongeveer vijftig procent
teruggedrongen. Op grond van dit
gegeven hebben veehouders goede
vooruitzichten om, in samenhang
met managementmaatregelen, het
virus op hun bedrijf te elimineren.

Tot deze conclusie komen onderzoe-
kers van het DLO-instituut voor Dier-
houderij en Diergezondheid (ID-DLO),
de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Oost-Nederland en de Landbouwuni-
versiteit Wageningen, op grond van de
resultaten van de nationale BHVl
veldproef, die van december 1993 tot
januan 1995 is uitgevoerd. In een we-
reldwijd gezien unieke veldproef wer-

OPROEP -VERZOEK

Sinds enkele jaren onderhouden wij
contacten met een jonge collega in
Oost-Slowakije en enkele van zijn
buurtcollega\'s. Het contrast tussen de
situatie hier en de stand van zaken
daar, hoewel slechts twee dagen rijden
van elkaar verwijderd, is wel erg groot.
De privatisering van de voormalige
agrarische staatsbedrijven verloopt
moeizaam en de mentaliteitsombui-
ging van de bevolking zo mogelijk nog
langzamer. Ook heeft de Tsjechisch-
Slowaakse opsplitsing voor Slowakije
economisch vooralsnog geen voorde-
len gebracht. Hoewel alle zegeningen
van de westerse markt, ook de veteri-
naire, verkrijgbaar zijn, ontbreken
eenvoudig de middelen om ze te ko-
pen. Om een voorbeeld te geven: een
kooimagneet is duurder dan een
\'scherp-operatie\'. Helaas constateerden
wij bij een herhaald bezoek dat er nog
nauwelijks sprake is van een wending
ten goede. Een primaire behoefte, die
wij bij ons laatste bezoek signaleerden,
was die aan eenvoudig instmmenta-
rium zoals naaldvoerders, arterieklem-
men, doekklemmen, sets voor rumeno-
tomie hechtnaalden, kortom basis-
instmmentarium. Om u een indmk van
de schaarste te geven: een groep van
zes jonge praktici die wij bezochten,
beschikt over zegge en schrijve een
embryotoom (uit de vijftiger jaren).
Een en ander heeft ons doen besluiten
tot de volgende oproep dan wel ver-
den twee nieuwe vaccins tegen koeie-
griep (IBR) onderzocht op 130 bedrij-
ven met in totaal 15.000 mnderen.
Beide vaccins bleken in staat de circu-
latie van BHVl met ongeveer de helft
temg te dringen. Doorde vaccinaties is
niet alleen het aantal bedrijven met
nieuwe infecties verminderd, maar
ook het aantal nieuw geïnfecteerde
mnderen per bedrijf Op basis van de
resultaten van de veldproef zal de SGD
de reeds gestarte campagne om de
Nederlandse mndveestapel vrij te krij-
gen van de vimsziekte, verder uitbou-
wen. De gebmikte vaccins behoren tot
de modeme marker vaccins, waarmee
het mogelijk is om gevaccineerde mn-
deren te onderscheiden van geïnfec-
teerde mnderen. Hierdoor kan de cir-
culatie van BHV1 op een gevaccineerd

zoek: mocht u voor overcompleet ma-
teriaal, zoals hierboven is omschreven,
geen goede bestemming weten, neem
alstublieft contact met ons op. Wij zul-
len er voor zorgen dat het op de juiste
plaats terecht komt en garanderen u dat
u hiermee een goede zaak dient. Ook
voor andere suggesties ter leniging van
de collegiale nood aldaar houden wij
ons uiteraard zeer aanbevolen.

MJ. v.d. Wal-Zoon
G.H. v.d. Wal
Tel.: 05224-1717

ENIGE INTENSIVE
CARE VOOR GE-
ZELSCHAPSDIE-
REN IN NEDER-
LAND HEROPEND

De afdeling Intensive Care van de
Universiteitskliniek voor Gezelschaps-
dieren in Utrecht is op 7 juni heropend,
na een ingrijpende verbouwing. Als
enige dierenkliniek in Nederland be-
schikt deze universiteitkliniek over
een compleet uitgemste afdeling Inten-
sive Care (IC). Het gaat om de meest
geavanceerde en uitgebreide IC voor
dieren in Europa. Op de IC-afdeling
van de Universiteitskliniek voor Gezel-
schapsdieren bestond al enige tijd
dringende behoefte aan een verbete-
ring van de werkomgeving en aan de
bedrijf gemeten worden. In de veld-
proef werd een vaccin getest dat het
ID-DLO in samenwerking met Bayer
AG heeft ontwikkeld en een vaccin
van Pfizer Animal Health Group (voor-
heen SmithKline Beecham Animal
Health). De eerste marker vaccins zul-
len naar verwachting in augustus van
dit jaar op de markt komen. De proef
was opgezet door het ID-DLO in Lely-
stad en de Gezondheidsdienst voor
Dieren Oost-Nederiand en met de Land-
bouwuniversiteit Wageningen, in sa-
menwerking met de overige gezond-
heidsdiensten, de Faculteit der Dier-
geneeskunde en de Stichting Gezond-
heidsdienst voor Dieren (SGD). Het
onderzoek werd gefinancierd door
Bayer AG, Pfizer Animal Health Group,
Holland Genetics, SGD en ID-DLO.

NIEUWE VACCINS DRINGEN INFECTIES MET BOVINE HERPES-
VIRUS 1 MET HELFT TERUG

aanschaf van nieuwe, modeme appara-
tuur. Een particuliere gift van een
kwart miljoen gulden maakte het mo-
gelijk de afdeling ingrijpend te ver-
bouwen. De IC is inmiddels geheel
aangepast aan de eisen van deze tijd.
Het heeft onder meer de beschikking
gekregen over klimaatbeheersing, een
nieuwe behandelmimte met een hy-
draulische tafel, twee zuurstofkooien,
een eigen, gemoderniseerde apotheek
en een intensive care-laboratorium.
Verder is geïnvesteerd in apparatuur
die kan voorzien in een betere en inten-
sievere bewaking van de patiënten. Zo
beschikt de IC bijvoorbeeld over in-
fuuspompen. Daamaast is er bewa-
kingsapparatuur voor 24-uurs-regis-
tratie van electrocardigrammen (ECG\'s)
en metingen van onder meer de bloed-
dmk, de hartfrequentie en de tempera-
tuur.

BENOEMING

PROFESSOR CORRY B. STRUIJK

Vice-voorzitter van de Eijkman Stich-
ting, is benoemd op de buitengewone
Eijkman Leerstoel Medische Levens-
middelenmicrobiologie aan de Univer-
siteit Winsconsin, River Falls, USA.
Zij heeft op 22 mei haar ambt aanvaard
met het uitspreken van een oratie geti-
teld: \'The Hamlet-option in Medical
Food Microbiology: to analyse or not
to analyse food specimens in the con-
dition as ingested\'.

-ocr page 56-

ft «1% I f»

3E INTERNATIONALE SYMPOSIUM OVER
VOORTPLANTING BIJ HOND EN KAT
UTRECHT. 12 -14 SEPTEMBER 1996.

aan deze op 12 - 14 september 1996
parallel lopende congressen, wordt op
11 september 1996 een voorcongres
gehouden met als onderwerp:
Intercellular Communication in Deve-
lopment and Oncogenesis. Voor infor-
matie over het 6e ESVIM-congres kan
men zich wenden tot Dr. J. Rothuizen
en voor het voorcongres tot Dr. Ir. J.A.
Mol op bovengenoemd adres.

Deze manifestaties worden georgani-
seerd in het kader van de viering van
175 jaar Diergeneeskundige Onder-
wijs in Nederland.

Proceedings worden gepubli-
ceerd onder de titel:

Reproductive Biology of Dogs, Cats,
and Exotic Carnivores.
Tijdens het symposium zullen alle on-
derwerpen op het gebied van de voort-
planting van gedomesticeerde en exo-
tische honden, katten en andere
carnivoren aan de orde komen: anato-
mie, fysiologie, endocrinologie, patho-
biologie, fertiliteitsstoomissen, kunst-
matige inseminatie, cryopreservering
van gameten, geslachtsdifferentiatie,
behoud van diersoorten, andrologie,
oncologie, nieuwe diagnostische en
therapeutische benaderingen.

Overzichten, klinische en niet-klini-
sche voordrachten en korte mededelin-
gen zullen worden gepubliceerd in
eenzelfde vomi als die van de eerste
twee symposia (J. Reprod. Fert.,
Suppl. 39 en 47). Voorstellen voor
voordrachten en/of posters kunnen als
samenvatting worden ingestuurd voor
15 december 1995 (= datum poststem-
pel). De manuscripten, die worden ge-
selecteerd voor publikatie in de pro-
ceedings, dienen voor 1 april 1996 te
worden ingestuurd.

Internationale organisatiecommissie:
P.W. Concannon (VS), G.C.W. Eng-
land (VK), J.P. Verstegen (B), A.
Rijnberk (NL).

Voor infomiatic over aanmelding, sa-
menvattingen, korte mededelingen en
posters kan contact worden opgeno-
men met: Prof. dr. A. Rijnberk, Vak-
groep Geneeskunde van Gezelschaps-
dieren, Faculteit der Diergenees-
kunde, Yalelaan 8, Utrecht, Postbus
80.154, 3508 TD Utrecht. Fax: 030-
518126. Tel.: 030-531697.

Tegelijk met dit symposium wordt het
6e jaarcongres gehouden van de Euro-
pean Society of Veterinary Internal
Medicine (ESVIM). Voorafgaande

\'DE NEDERLANDSE DIERENARTS ALS DIRECTEUR\'

D

-EEN INTERACTIEVE MARKETINGCURSUS-
VGÜR DE LANDBÜUWHUISDIERENPRAKTIJK

Het beheren van een bedrijf zoals uw dierenartsenpraktijk, is ook tegenwoordig
geen gemakkelijke zaak. Omgaan met de dagelijkse problemen in een snel veran-
derende marktomgeving vereist specifieke kennis.

MSD AGVET wi\' graag de contacten met dc Nederlandse prakticus versterken.
Daarom bieden wij u graag een hoogwaardige marketingcursus, gegeven door
Dedicated Research Opleidingsinstituut. Gedurende deze cursus krijgt u methoden
aangereikt waamiee u uw serviceniveau kunt verhogen.
De volgende onderwerpen komen op een zeer interactieve manier aan bod:

1) De veranderende omgeving voor dc dierenarts

■ algemene oriëntatie van de Nederlandse en Europese ontwikkelingen in
de veehouderij

■ wat houdt dit in voor uw praktijk?

2) Sterkten- en zwaktenanalyse van de dierenartsenpraktijk

3) Marketing van Diensten

■ Database Marketing (hoe kan ik mijn cliëntenbestand effectiever ge-
bruiken?)

■ Exteme communicatie: - omgaan met klanten

- voeren van lastige gesprekken

4) PARABAN, een computersiniulatieprogramma voor mndvee

Duur: van 09.30 tot 17.00 uur

De data voor de verschillende regio\'s worden binnenkort aan u medegedeeld mid-
dels een persoonlijk schrijven van MSD AGVET. U kunt ook even informeren
wanneer de cursus bij u in de omgeving wordt gegeven: Tel.: 023 - 153 405. De
cursus wordt u volledig aangeboden door MSD AGVET.

-ocr page 57-

•f « f»

The AESM is een in Califomië opge-
richte vereniging van paardendieren-
artsen, trainers en {top-)ruiters. Deze
vereniging houdt ieder jaar een con-
gres dat volledig is gewijd aan de dier-
geneeskunde van het sportpaard in de
ruimste zin van het woord. Een enkele
keer organiseert de AESM haar jaar-
congres buiten Amerika, zoals in
1990, toen het congres in Zweden
werd gehouden vlak voor de Wereld-
miterspelen in Stockholm. In 1996
wordt het congres in Bonn georgani-
seerd op 24-28 juni, vlak voor het
CSIO Aken.

Het congres is bedoeld voor dierenart-
sen die zich in de praktijk bezighouden
met paarden. De onderwerpen richten
zich vooral op ervaringen in de prak-
tijk en de toepassingsmogelijkheden
van wetenschappelijk onderzoek.
De aangeboden lezingen en posters
worden door het congrescomité beoor-
deeld en geselecteerd en moeten ma-
nier passen in een van de volgende
thema\'s:

* Incidence and causes of illness; per-
formance diagnosis and treatment
of poor performers and sick horses.

* Prevention of health problems (nu-
trition, management, veterinary
prophylactic measures, conforma-
tion of horses).

* Performance evaluation of healthy
horses; training programmes.

* Welfare of sport horses (hygiene,
transport, husbandry, exercise and
competitive demand).

* Case reports on diagnostic imaging
(radiography, ultrasonography, nu-
clear scintygraphy, thermography,
tomography).

Association for Equine Sports Medicine

DeduaUif to tht advanctmtnt of scUnufk kjurwUi^t andean of tfu atfUetic horst

VERZOEK OM ABSTRACTS VOOR DE

15TH MEETING GF THE ASSGCIATION

GF EQUINE SPORTS MEDICINE
(AESM) ON EQUINE WELFARE AND
SPORTS MEDICINE

24-28 JUNI 1996 IN BONN

Wetenschappers en dierenartsen uit de
praktijk worden uitgenodigd om een
abstract voor een lezing of een poster
in de Engelse taal te sturen aan het con-
grescomité vóór 1 september 1995.
Om de zaken voor te bereiden wordt
dit jaar op 7 oktober 1995 door de
Arbeitsgmppe Pferd een eendaags
congres georganiseerd in Bonn, waar-
bij verschillende leden van het AESM-
congrescomité een lezing geven:

* Hilary Clayton (Canada): Loco-
motor characteristics of good per-
formance in different sports.

* Adriana Feriazzo (Italië): Which
role plays the endocrinium on per-
fomiance capacity.

* Hans Lauk (Duitsland): Major
health problems sustained by jum-
per and dressage horses in Germany
and their impact on future perfor-
mance.

* Steven Wickler (USA): How could
oxygen carying capacity of blood
possibly be increased?

* Bernard Auvinet (Frankrijk): Sports
medicine for trotters: an aid for se-
lection, for conditioning and for
diagnosis of the poor performer.

* Ame Holm (Noorwegen): Which
are the major health problems for
trotters in Norway and how can they
be treated and prevented?

* José Luis Lopez Rivero (Spanje):
Can endurance be prognostized
with muscle biopsies?

* Marianne Sloet (Nederiand): How

can health impairment of endurance
horses be avoided?

* Jonathan Foreman (USA): How
does heat and humidity affect per-
formance of three day event horses?

* Sue Dyson (Engeland): Injuries
sustained by event horses in
England and their impact on future
performance.

Geïnteresseerden in bet inzenden van
een abstract of in bet bijwonen van bet
congres in 1996 kunnen zich wenden
tot het secretariaat van de KNMvD
(Susan Ubbink) voor het verkrijgen
van een uitgebreide brochure. Ook
over het eendaags congres op 7 okto-
ber 1995 kunt U nadere informatie
krijgen bij het secretariaat van de
KNMvD.

Namens het AESM-congrescomité,

dr. Marianne M. Sloet van
Oldruitenhorgh-Oosterbaan

RELATIE TUSSEN
MENS EN DIER

De zevende Intemationale Conferentie
over de Relatie tussen Mens en Dier
zal van 6 tot 9 september 1995 worden
gehouden in het Intemationale Confe-
rentie Centmm te Genéve, Zwitser-
land. Organisatoren zijn lEMT-Zwitser-
land en Afirac (Frankrijk), namens
lAHAIO, de Intemationale Vere-
niging van Organisaties voor Mens-
Dier relaties.

Hoofdthema zal zijn: \'Dieren, Ge-
zondheid en de Kwaliteit van leven\'.
Verder komt onder meer aan de orde:

- De gezondheid van de mens en de
kwaliteit van leven;

- Dieren en de kwaliteit van het men-
selijk leven;

- Mensen en de kwaliteit van het dier-
lijk leven;

- Speciale studies met betrekking tot
de interacties, bijvoorbeeld:

- De ethologie van huisdieren
en de gevolgen voor de rela-
tie tussen mens en dier;

- Gezelschapsdieren als mede-
therapeuten;

- Cardiovasculaire reacties op
sociale interacties.

-ocr page 58-

HDE WERKT
\'BRUSSEL\'?

Velen in de voedingsmiddelensector
vragen zich wellicht regelmatig af hoe
de EU-veterinaire regelgeving op het
gebied van voedingsmiddelen van dier-
lijke oorsprong tot stand komt en hoe
daarop vanuit de Lid-Staten invloed
kan worden uitgeoefend.
Misschien heeft men ook geen goed
overzicht van en inzicht in het zo lang-
zamerhand wel heel grote aantal richt-
lijnen en andere regelgeving.
Voor hen is wellicht interessant de cur-
sus die van 11 tot en met 14 september
a.s. in Brussel wordt gegeven met me-
dewerking van medewerkers van de
Veterinaire Dienst van de EU Com-
missie te Bmssel.

Onderwerpen die aan de orde komen
zijn onder andere:

- ontstaan, doelstellingen en werk-
wijze van de Europese Unie;

- overzicht van de belangrijkste re-
gelgeving op het onderhavige ge-
bied, zoals:

. behandeling van produktiedie-
ren, voorzover van belang voor
de kwaliteit van de produkten;
. welzijn, in het bijzonder trans-
port van dieren;
. relevante milieu-aspecten;
. slachten, vangst e.d.
. wijze van produceren (met name

hygiëne-eisen);
. keuring en toezicht;
. produktie-eisen en distributie;
. certificering.

- praktische organisatie van beleid in
en controle vanuit Brussel;

- case-studies;

- bezoek aan relevante EU-onderde-
len.

De cursus wordt gegeven voor een in-
temationale groep deelnemers, het-
geen onder meer de mogelijkheid in-
houdt voor verdergaande internatio-
nale oriëntatie.

Geïnteresseerden kunnen contact op-
nemen met: Prof dr. J.G. van Logte-
stijn, ECCEAMST bureau Utrecht,
tel.: 030 - 537695/534402, fax: 030-
511754.

HÜECHST KOMT VER-
STERKT UIT REORGA-
NISATIE

ly ^HÉliïilüill

Hoechst Animal Health maakt bekend
dat haar activiteiten in België en
Nederiand zijn gebundeld tot een
nieuwe organisatie: Hoechst Animal
Health Benelux N.V. Dit bedrijf kent
twee business-units.
De business-unit \'veterinair\' zal naast
haar voortdurende inspanningen in de
varkenssector tevens extra gaan inves-
teren in de rundveesector. Naast de ac-
tiviteiten op het gebied van de land-
bouwhuisdieren-gezondheidszorg, zul-
len ook de nieuwe ontwikkelingen
voor het gebruik bij gezelschapsdieren
niet onopgemerkt blijven.
De business-unit \'mengvoederadditie-
ven\' zal zich de komende jaren vooral
toeleggen op de verdere ontwikkeling
van voerbespaarders en verteringsver-
beteraars, anticoccidiose-middelen voor
pluimvee, bacteriesupplementen en
een nieuwe reeks enzymen.

PRAKTISCHE ASPEC-
TEN VAN DE REHY-
DRATIE BIJ KALVE-
REN.

H.J.M. Comelis.. SR 352/94: 69 PP.

In deze uitvoerige en goed gedocu-
menteerde literatuurstudie wordt inge-
gaan op een groot aantal aspecten van
vloeistoftherapie bij gehydreerde kal-
veren.

Besproken wordt de indicatie, het mo-
ment van de in te stellen therapie, de
samenstelling van de vloeistoffen, de
duur van de medicatie, het kostenas-
pect en de bijwerkingen.
Rehydratie wordt toegepast bij dieren
met diarree en is onafhankelijk van de
oorzaak ervan. Diarree geeft aanlei-
ding tot vermindering van de extra-
cellulaire vloeistof, acidosis, verande-
ring in de samenstelling van de
electrolyten, hypoglycaemie en dehy-
dratie.

De vloeistoffen kunnen intraveneus,
subcutaan of per os worden toege-
diend.

Intraveneuze toediening wordt aanbe-
volen bij kalveren met ernstige diarree,
een verminderde zuigreflex, ernstige
dehydratie, niet kunnen of willen staan
en een verminderde pijnreactie.
Er is veel onderzoek gedaan naar een
praktische manier om \'in het veld\' tot
een schatting te komen van de acidoti-
sche toestand; er zijn apparaten in de
handel waarmee men het CO2 gehalte
in het plasma kan bepalen.
Ingegaan wordt op de relatie vochtba-
lans en diarree, het op peil brengen van
het extra-cellulaire vochtvolume met
behulp van natrium, het corrigeren van
kaliumtekorten, de snelheid van toe-
diening van de electrolyten, het toedie-
nen van bicarbonaat en van bicarbo-
naat-precursors (lactaat e.a.), het
geven van glucose, de samenstelling
en het aspect van de toe te dienen
vloeistoffen en de betekenis van het
gelijktijdig toedienen van melk.
Ook worden de voor- en nadelen van
de orale en van de parenterale toedie-
ningsvormen besproken. Aandacht
wordt besteed aan de basisprincipes
die aan de toedieningsvormen ten
grondslag liggen.

In aparte hoofdstukken wordt de tijds-
duur van de toe te dienen preparaten
toegelicht en wordt geschreven over
dc bijwerkingen op de nierfunctie, het
circulatie-apparaat en het hersenweef-
sel.

Omdat vloeistoftherapie met \'kant en
klaar\' middelen prijzig is, worden de
voor- en nadelen besproken met het
zelf maken van deze vloeistoffen (hy-
pertone zoutoplossingen). Nader on-
derzoek is echter wenselijk. De lezing
van deze scriptie kan ieder, die rehy-
dratie toepast, worden aanbevolen.

VERHOOGDE UITVAL
BIJ WITTE LEG-
STERS.... HOEZO???;

J.H.H van Eek, SR 357/94: 36 PP.

Het betreft hier een praktijkonderzoek
om een verklaring te vinden voor de
verhoogde uitval bij legkippen op het
ene bedrijf ten opzichte van een lagere
sterfte en afvoer op een ander bedrijf
De volgende factoren lijken hierop van
invloed te zijn:

-ocr page 59-

het ras: legras A heeft in vergelij-
king met legras B een hogere uitval;
de aard van het voer: kruimelvoer
geeft een hogere uitval dan meel-
voer, vermoedelijk doordat be-
paalde bestanddelen als gevolg van
de bereiding onvoldoende worden
benut;

de samenstelling van het voer: on-
voldoende calcium of een ver-
keerde calcium/fosfor verhouding
kunnen problemen geven;
stressgevoeligheid: legras A is
stressgevoeliger dan legras B;
moment eiproduktie: later begin-
nende legsters houden de produktie
langer vol (genetisch bepaald);
moment entingen: hoe groter de

"\'im

tijdsspanne (minimaal 18 dagen)
tussen intramusculaire entingen en
het verplaatsen van de dieren van de
opfoksector naar de legsector des te
gunstiger de resultaten;

De belangrijkste reden van uitval is
beenverweking. Zowel oude als jonge
processen geven problemen. Ook
NCD-infecties van veldvims bij geïm-
muniseerde dieren kunnen aanleiding
geven tot een verhoogde uitval.

De belangrijkste fase in het leven van
de opfokhen is de periode van 14 we-
ken tot aflevering en de eerste weken
op het legbedrijf. Treden er dan stoor-
nissen op, dan heeft dit consequenties
voorde gehele legperiode.

m

De volgende aanbevelingen worden

gedaan om de uitval te verminderen:

- selectie op minder vroeg legrijp;

- verminderen stressgevoeligheid;

- verminderen veerverlies; dit kost
extra onderhoudsvoer;

- voorkomen van stress bij verplaat-
sen; niet te lang laten vasten;

- goede informatie-overdracht op-
fokker naar vermeerderaar ten aan-
zien van voeding, water, licht-
schema, huisvesting, entingen en
dergelijke;

- als vermeerderaar zelf zorgen voor
de opfok; entingen en voer heeft
men in eigen hand.

Onder deze titel is PAO-Diergenees-
kunde van start gegaan met een cursus
die \'praktische\' invulling moet geven
aan het door de KNMvD uitgebrachte
rapport \'Kwaliteitsrichtlijn voor die-
renartsenpraktijken\'. Gedurende drie
dagdelen worden de deelnemers geïn-
formeerd door de bij de certificering
betrokken partijen.

De eerste cursus (in juni jongstleden)
zat binnen korte tijd vol. Om enig in-
zicht te krijgen in het te verwachten
aantal geïnteresseerden, kunt u zich
opgeven voor een wachtlijst; telefo-
nisch 030 - 517374 en per fax via 030 -
516490.

Het betreft een cursus van drie dagde-
len waarvan de kosten ƒ 550,- bedra-
gen. Aan de hand van suggesties zal
gekeken worden naar de behoefte voor
wat betreft de lokatie en gewenste tijd-
stippen (ochtenden / middagen / avon-
den).

\'WAT IS EEN KWALITEITSRICHTLIJN;
WAT IS CERTIFICERING?\'

Gedurende het eerste dagdeel zal ge-
sproken worden over: \'Wat is een
kwaliteitsverbeteringssysteein en wat
heb je eraan?\'. Tijdens het tweede dag-
deel zal onder het motto \'hoe nu ver-
der\' een terugblik en vooruitzichten
worden besproken. Hierna gevolgd
door de vraag \'Hoe maak ik iets con-
troleerbaar\' gevolgd door praktische
trainingsvaardigheden. Het derde dag-
deel zullen praktische systeemonder-
delen worden besproken en het be-
schrijven van een certificatieproccs.
De cursusleider is drs. F. van Rossem.

GEBITSAFWIJKINGEN
BIJ CAVIA\'S

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie dr. J.T.
Lumeij (Vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren, afdeling
Vogels en Bijzondere dieren) be-
reid om voor de lezers een ant-

VRAAG:

Bij oudere cavia\'s zien we vaak em-
stige gebitsafwijkingen, onder andere
het onvoldoende afslijten van de kie-
zen in de onderkaak. Hoe zijn deze pa-
tiëntjes het beste te behandelen?

Antwoord:

Het doorgroeien van gebitselementen
wordt veel gezien bij knaagdieren en
konijnen. Bij cavia\'s is een vermin-
derde voedselopname als gevolg van
haken op de kiezen verreweg het meest
voorkomende iatrotrope probleem. Bij
alle rodentia (knaagdieren) en haas-
achtigcn (lagomorpha) groeien de snij-
tanden continu door en vindt er nor-
maal gesproken slijtage plaats, doordat
de gebitselementen op elkaar afslijten.
Indien de snijtanden niet op elkaar pas-
sen, kan door onvoldoende slijtage een
zogenaamd olifantsgebit ontstaan. Dit
is onder andere bekend bij konijnen
die een homozygoot zijn voor het gen
voor mandibulaire prognatie, waarbij
de snijtanden uit de onderkaak voor
die van de bovenkaak uitsteken.
Doorgroeiende snijtanden kunnen ook
op oudere leeftijd ontstaan, bijvoor-
beeld nadat de tegenoveriiggende tand
is afgebroken.

Het doorgroeien van kiezen zien we al-
leen bij dieren die permanent open
kieswortelkanalen hebben: het konijn,
de chinchilla en de cavia. Hierbij moet
er tevens sprake zijn van onvoldoende
op elkaar aansluiten van de kiezen. Bij
de cavia wordt gedacht aan vitamine
C-deficiëntie als mogelijke oorzaak
van onvoldoende slijtage van de kie-
zen. Door de hypovitaminose C staan
de kiezen onvoldoende stevig in de
kaak en zou er gemakkelijk een afwij-
kende stand van de kiezen kunnen ont-
staan. Dit verklaart echter niet het
(veelvuldig) optreden van haken op de
kiezen bij chinchilla\'s en konijnen.

-ocr page 60-

waarbij vitamine C-deficiëntie geen
probleem is.

Allereerst is het stellen van een diag-
nose van belang. Hierbij is de anam-
nese en het lichamelijk onderzoek es-
sentieel. Het iatrotrope probleem
waarmee deze diertjes worden aange-
boden, is een \'verminderde eetlust\' of
anorexie. Bij nader uitvragen van de
eigenaar blijkt het niet te gaan om een
verminderde eetlust, maar om een on-
vermogen tot kauwen. Veelal is er
sprake van een selectieve eetlust of
gaan de diertjes wel naar het voer toe
en proberen wat te eten. Na verloop
van tijd geven de diertjes al snel ver-
dere pogingen op en kunnen secun-
daire problemen zoals dehydratie en
acetonaemie de oorzaak zijn van een
volledige anorexie. Echte anorexie
heeft meestal een andere oorzaak; met
name moet hier nierfalen en uremie
worden uitgesloten. Bij konijnen met
anorexie is er vaak sprake van een
haarbal in de maag.

Voor het stellen van een definitieve
diagnose is een onderzoek onder anes-
thesie vereist. Hierbij is het van belang
dat de patiënt zonodig eerst gedurende
enkele dagen wordt gestabiliseerd met
subcutane infusen en dwangvoedering
met Nutrilon-soja (Nutricia, Zoeter-
meer).

Voor een algehele anesthesie verdient
isoflurane verreweg de voorkeur bo-
ven injiceerbare anesthetica, vooral bij
deze veelal kritische patiënten. De
anesthesie wordt ingeleid met behulp
van een mond-neuskapje, dat aan de
voorzijde voorzien is van een passende
latex mof, gemaakt van een operatie-
handschoen. Nadat de anesthesie is in-
geleid wordt het kapje naar dorsaal
verplaatst en worden de bovensnijtan-
den door de latex mof gedmkt, met als
resultaat dat de neus in de kap zit en de
mond vrij is voor het verdere onder-
zoek. De kaak wordt met behulp van
een bekspreider die om de snijtanden
past geopend, waarna met behulp van
een wangspreider het wangslijmvlies
wordt gespreid.

Nu is het mogelijk om, bijgelicht door
een hoofdlamp, de mondholte te in-
specteren. Gebieden die speciaal de
aandacht moeten krijgen, zijn de lingu-
ale zijde van de onderkaakskiezen en
de labiale zijde van de bovenkaakskie-
zen. Afwijkingen aan de onderkaaks-
kiezen zijn het meest gemakkelijk te
diagnostiseren: vaak is er sprake van
een (beginnende) bmgvorming over
de tong, waardoor de tong wordt inge-
klemd. Vaak zijn er op de tong laesies
zichtbaar ter plaatse van de haken.
Haken aan de bovenkaakskiezen zijn
vaak lastig te vinden. De sleutel tot
succes is hierbij de combinatie van een
goede hoofdlamp en een gebogen
mosquitoklem. Door het wangslijm-
vlies met de mosquitoklem van de bo-
venkaakskiezen naar lateraal weg te
dmkken, kunnen bij de aanwezigheid
van haken op de kiezen slijmvlieslae-
sies worden waargenomen. De haken
moeten dan worden gezocht recht te-
genover deze slijmvlieslaesies. Vaak
zijn de haken niet direct te zien, daar
deze in het slijmvlies steken en hier-
door worden bedekt. Door met de mos-
quitoklem langs de labiale zijde van de
bovenkaakskiezen te bewegen, kun-
nen de haken worden gevoeld.

m

i-f-i I m

Vaak wordt een mondinspectie onvol-
doende zorgvuldig uitgevoerd en wor-
den de haken op de kiezen gemist.
Zeer vaak worden wij geconfronteerd
met cavia\'s waarbij de verwijzende
dierenarts haken aan de labiale zijde
van de achterste kiezen in de boven-
kaak niet heeft waargenomen, ondanks
het uitvoeren van een mondinspectie.
Een veel gemaakte fout is dat gedacht
wordt dat de ondersnijtanden te lang
zijn, waarna deze (te kort) worden af-
geknipt of -geslepen, terwijl de \'ach-
terliggende\' oorzaak door een onjuiste
onderzoekstechniek niet wordt onder-
kend. Voorts wordt, volgens mij ten
onrechte, vaak gedacht dat een goede
mondinspectie bij een cavia zonder al-
gehele anesthesie mogelijk is.

De behandeling bestaat uit het wegfre-
zen van de haken. Hiertoe kan gebmik
worden gemaakt van een hobby setje
voor graveren (kosten ongeveer 150
gulden), voorzien van een freesje met
diamantpoeder (kosten ongeveer 75
gulden per stuk). Een lange steel van
het freesje is wenselijk om goed in de
diepte te kunnen werken en te voorko-
men dat haartjes om de roterende frees
heendraaien. Door het graveerappa-
raatje in de \'aan\' stand te zetten, kan
met behulp van een tussengeschakeld
voetpedaal van een naaimachine het
toerental van de frees worden gere-
geld. Het wegfrezen van haken aan de
labiale zijde van de achterste boven-
kaakskiezen bij een cavia is een lastig
karwei dat alleen met goed instmmen-
tarium en sterke zenuwen kan worden
geklaard. Het verdient de aanbeveling
om tijdens het frezen met de hand
steun te zoeken op het dier en weke de-
len te beschermen tegen de rondtol-
lende frees door deze af te schermen
met een (oude) mosquitoklem.
De nabehandeling kan bestaan uit het
verstrekken van trimethoprim/sulfa-
methoxazole (24 mg/kg PO 2dd gedu-
rende 5 dagen) en zorgen voor een vol-
doende vitamine C-voorziening
(dagelijks 10 mg/kg). Zonodig moet er
nog enkele dagen worden gedwang-
voederd zolang er nog pijnlijke slijm-
vlieslaesies zijn. De eigenaar moet
vóór aanvang van de behandeling wor-
den gewaarschuwd dat recidief vaak
optreedt (veelal na drie maanden) en
dat ter voorkoming van complicaties
de cavia direct ter onderzoek moet
worden aangeboden, zodra wordt
waargenomen dat er sprake is van eet-
problemen. In de tussenliggende pe-
riode kunnen de diertjes echter pro-
bleemloos leven.

Soms worden er geen haken op de kie-
zen gevonden, maar steken er rond de
tanden haartjes in de tandkassen. Hier
bestaat de behandeling uit het zorgvul-
dig verwijderen van al deze haartjes
met behulp van een mosquitoklem met
een goed sluitende bek. Als oorzaak
moet worden gedacht aan baarbijten
ten gevolge van een parasitaire infec-
tie. Indien parasieten aanwezig zijn,
moeten deze uiteraard worden bestre-
den. In sommige gevallen verdient het
de voorkeur de dieren kaal te scheren
om recidief te voorkomen. Wel is het
belangrijk dat de omgevingstempera-
tuur wordt aangepast, zeker tijdens het
drogen nadat de dieren zijn gewassen
in een antiparasitaire vloeistof

De kosten voor een mondinspectie bij
een cavia inclusief het verwijderen van
de haken onder isofluraneanesthesie
bedroegen op de UKG anno 1994
ƒ 108,-, exclusief BTW (ƒ 35,- con-
sult ƒ 38,- anesthesie ƒ 35,-
mondinspectie verwijderen haken).
Deze ingreep werd gemiddeld eens per
week verricht. Ook bij cavia\'s blijkt in
veel gevallen, net zoals bij de hond of
kat, de emotionele waarde van de die-
ren de economische waarde verre te
overtreffen. De \'overige\' gezelschaps-
dieren, waaronder de cavia, vomien
een groot potentieel voor de gezel-
schapsdierenprakticus. Alleen door
deze eigenaren en hun huisdieren seri-
eus te nemen en de problemen aan te
pakken conform de kwaliteitseisen en
tarieven van deze tijd, kan deze cate-
gorie eigenaren met haar gezelschaps-
dieren de aandacht krijgen die haar
toekomt.

-ocr page 61-

Op 9 maart 1995 overleed in Velp
onze collega J.C. (Jan) Knijn.
60 jaar oud.

Jan. geboren en getogen in Purme-
rend. doorliep daar de middelbare
.school, waarna hij diergeneeskunde
ging studeren. Een vlotte studie werd
in 1959 afgesloten en direct daarna
kwam hij te werken in de grote huisdie-
renpraktijk in Amersfoort. Hier ont-
popte hij zich als een gedegen prakti-
cus. die zich door hard werken,
vakmanschap en een goed gevoel voor
het boerenhelang geliefd maakte.
Nieuwe therapieën, zowel medicinaal
als chirurgisch, nam hij graag over en
voerde ze in. Alles duidde op een glan-
zende carrière als prakticus.
Het zou anders gaan. Jan trouwde in
i960 met Margot van den Hurk. ze
kregen vijf dochters. Zo goed als het in
de praktijk ging. zo veel problemen
waren er in de privésfeer in de
Amer.sfoort.se tijd. Het oudste dochter-
tje overleed op de leeftijd van 2\'/: jaar
en later werd Jan ziek. Door een hepa-
titis was hij meer dan een halfjaar ern-
stig ziek. Herstel volgde, maar een half
jaar later trad een recidief op en weer
viel Jan maandenlang uit. Tijdens de
herstelfase adviseerden de artsen hem
het zware fysieke werk als prakticus op
te geven.

JAN KNIJN

In 1966 aanvaardde hij een functie bij
de Gezondheidsdienst in Utrecht,
waar hij de leiding kreeg over de
pluimvee-afdeling.

Zijn werk op deze afdeling, zijn erva-
ring als prakticus en zeker ook zijn
aimable persoonlijkheid maakten hem
een bijna vanzelfsprekende kandidaat
voor het directeurschap. Die nieuwe
functie gaf hem veel contacten en
daarmee nieuwe vrienden.
Deze combinatie van \'het echte werk\',
persoonlijke contacten en hobby\'s
hebben voor hem veel voldoening ge-
geven in deze nieuwe levensfa.se.

De hobby \'s lagen op het gren.sgebied
van het veterinaire werkterrein:
paardrijden en vogels ob.serveren.
Toen in de nveede helji van de zeventi-
ger jaren een fusie tussen de Weste-
lijke diensten en die van Utrecht tot
stand kwam. maakte Jan de overstap
naar Gelderland, waar hij in 1978 tot
directeur benoemd werd. Een grote
overgang daar deze dienst aanzienlijk
omvangrijker was dan de Utrechtse.
Hij ontpopte zich al gauw als iemand
die graag van alle facetten op de
hoogte wilde zijn. Het bleek dat hij het
werk niet schuwde. Zo nodig trad hij
ook krachtdadig op. Hij riep meerdere
interne werkgroepen in het leven,
waaraan hij zelf veelal leiding gaf Hij
bezat een groot verantwoordelijk-
heidsgevoel en had nieuwe dingen snel
door.

Toen in de latere jaren door de toene-
mende werkzaamheden en personele
bezetting de behuizing te krap werd.
nam hij samen met het bestuur het ini-
tiatief het bestaande gebouw aanzien-
lijk uit te breiden. In dat verhand gaf
hij leiding aan de bouwcommissie en
probeerde daarbij elke afdeling aan
haar trekken te laten komen. Deze
plannen werden in een later stadium
doorkruist door de van centraal voor-
gestelde fusie met de dienst in
Overijssel. Dit moet voor Jan een
moeilijk moment zijn geweest. De
bouwplannen waren praktisch gereed,
veel werk was dus vergeefs gedaan en
daarnaast was het de tv.\'eede fusie die
hij mee zou gaan maken. Hij liet wei-
nig van zijn emoties blijken, zoals ook
hij andere ingrijpende zaken veelal het
geval was. Hij verlegde zijn koers en
zette zich er helemaal voor in de j\'usie
zo adequaat mogelijk te laten verlo-
pen.

Jan voerde een sober financieel beleid,
probeerde conflicten door overleg op
te lossen, was eerlijk in zijn optreden
en had mede door zijn zwarte taak
soms minder socaal contact met zijn
medewerkers dan hem wellicht lief
was.

Enkele jaren voor zijn afscheid, eind
1992, openbaarden zich de eerste
symptomen van een ziekte die aanvan-
kelijk gunstig verliep, maar later door
complicaties een ongunstige wending
nam. Hij droeg zijn ziekte op een be-
wonderenswaardige wijze, daarbij ge-
steund door zijn fijne gezin.

De indrukwekkende massaal bezochte
uitvaartdienst waarvan de liturgie
mede door de kinderen werd vormge-
geven, gaf uiting aan intens geloof en
bezieling.

We namen afscheid van een man die
veel heej\'t betekend, maar te kort van
zijn rust heeft mogen genieten.

Wij wensen Margot en de kinderen de
kracht toe dit verlies le verwerken.

E.H. den Breeje
W..\\.J. Cromwijk
G.H.A. Overgoor

-ocr page 62-

Van de Ereraad

Zaak!

In de eerste zaak zijn de feiten als
volgt. Een dierenarts besluit om in de
wijk X van de stad Y een nieuwe prak-
tijk voor gezelschapsdieren te openen.
Hij meldt zijn voomemen aan de
Begeleidingscommissie Praktijkuit-
oefening van de betreffende provincie.
De Begeleidingscommissie heeft een
gesprek met de nieuwe dierenarts en
met de dierenartsen die ter plaatse
reeds gevestigd zijn. De conclusie van
deze commissie is, dat zij geen aanlei-
ding zien tot het uitbrengen van een
negatief advies. De twee dierenartsen
die al in de betreffende wijk gevestigd
zijn, dienen echter tegen de nieuwe
dierenarts een klacht in bij de Ereraad.
Zij vinden dat er in de stad Y al teveel
dierenartsen zijn en dat de omzet van
hun praktijk de laatste jaren al sterk is
temggelopen. Zij vrezen dat die omzet
door de komst van de nieuwe dieren-
arts verder zal dalen. Daarom zijn zij
van mening dat zij door de nieuwe ves-
tiging onevenredig zouden worden be-
nadeeld in de zin van artikel 23 van de
Code voor de Dierenarts.

Zaak 2

In deze zaak gaat het om een vestiging
in een nieuwe wijk van een grote stad.
De klacht wordt ingediend door een
dierenarts, die als assistent werkzaam
is in een reeds gevestigde praktijk.
Deze assistent had de toezegging ge-
kregen dat hij over enkele jaren zou
kunnen toetreden tot de maatschap,
mits de verwachte groei van de prak-
tijk zou worden gerealiseerd.
De assistent-dierenarts vreest dat die
verwachte groei zal uitblijven als ge-
volg van de nieuwe vestiging en dat
één en ander zou kunnen betekenen dat
hij niet kan toetreden tot de maatschap.
Daarom vindt de assistent, dat hij door
de nieuwe vestiging onevenredig
wordt benadeeld in de zin van artikel
23 van de Code voor de Dierenarts.

Zaak 3

In deze zaak zijn de feiten als volgt.
Een dierenarts besluit om in de nieuw-
bouwwijk van een andere plaats dan
die waarin hij gevestigd is, een depen-
dance te openen voor de behandeling
van gezelschapsdieren. Hij heeft het
voomemen hiertoe niet eerst gemeld
bij de Begeleidingscommissie Prak-
tijkuitoefening van de betreffende pro-
vincie. De Begeleidingscommissie is
door een andere dierenarts echter op
dit plan geattendeerd. Daama heeft de
Begeleidings-commissie met alle die-
renartsen ter plaatse gesproken en het
advies gegeven om van de vestiging af
te zien.

VESTIGINGSPERIKELEN

De Ereraad heeft onlangs drie uitspraken gedaan in zaken, waarin de vesti-
ging van een nieuwe praktijk of dependanee aan de orde was.

iVw mi I Él

De betrokken dierenarts besluit echter
om dit advies niet op te volgen en toch
de dependance te openen.
Eén van de ter plaatse gevestigde die-
renartsen heeft bij de Ereraad een
klacht ingediend. Hij stelt zich op het
standpunt, dat de nieuwbouwwijk be-
hoort tot zijn praktijkgebied en dat hij
door de vestiging onevenredig nadeel
zal lijden. Bovendien vindt hij het niet
juist dat de dierenarts niet tevoren con-
tact heeft opgenomen met de Bege-
leidingscommissie. In al deze drie za-
ken heeft de Ereraad de navolgende re-
denering gevolgd:

\'De Raad stelt voorop, dat binnen de
Maatschappij het uitgangspunt geldt,
dat iedere dierenarts vrij is in de keuze
van de plaats of plaatsen waar hij zijn
diergeneeskundige praktijk zal uitoe-
fenen. Als echter de situatie genoemd
in artikel 23 van de Code voor de
Dierenarts zich voordoet, dient de die-
renarts van de voorgenomen vestiging
ter plaatse af te zien. Artikel 23 van de
Code bepaalt dat een dierenarts de
diergeneeskundige praktijk niet uitoe-
fent op enige lokatie, indien hij voor-
ziet of redelijkerwijs geacht moet wor-
den te kunnen voorzien, dat oneven-
redig nadeel voor een andere praktijk
of praktijken een gevolg zou kunnen
zijn. De Raad stelt vast, dat bij iedere
nieuwe vestiging de zittende collegae
in de omgeving, in ieder geval in het
begin, daarvan een zeker nadeel zullen
ondervinden. Van de in artikel 23 ge-
noemde situatie is echter eerst sprake
als het nadeel onder de gegeven om-
standigheden onevenredig groot is.\'
Vervolgens heeft de Ereraad in de drie
zaken op basis van de feitelijke om-
standigheden en belangen onderzocht
of het nadeel van de klagende partijen
inderdaad onevenredig groot was.

In zaak 1 hadden de klagende dieren-
artsen twee vestigingen in de stad
waarvan er één centraal lag in de wijk
waarin de nieuwe praktijk zou worden
gevestigd. De nieuwe dierenarts wilde
zijn praktijk aan huis doen en alleen op
afspraak behandelen. De praktijk zou
komen te liggen aan de rand van de
wijk op mim 700 meter afstand van de
praktijk van de klagers. De klagers
hebben cijfers overgelegd, waamit
bleek hoe de omzet van hun praktijk
zich de laatste jaren had ontwikkeld.
De Raad heeft overwogen, dat van-
wege de ligging van de praktijk van
klagers en die van verweerder het niet
waarschijnlijk was dat de klagers van
de nieuwe praktijk een onevenredig
nadeel zouden ondervinden en dat de
financiële positie van klagers\' praktijk
niet zo kwetsbaar was dat deze praktijk
door de nieuwe vestiging in het voort-
bestaan werd bedreigd. De Ereraad
kwam tot de conclusie, dat klagers niet
voldoende hebben aangetoond dat van
de nieuwe praktijk van de verweerder
onevenredig nadeel voor hun praktijk
te verwachten viel en heeft daarom de
klacht ongegrond verklaard.

In zaak 2 heeft de Ereraad overwogen,
dat het toetreden tot de maatschap over
enkele jaren afhankelijk is van talloze
onzekere factoren en dat het eventueel
niet doorgaan van de associatie niet het
rechtstreeks en voorzienbaar gevolg
van de nieuwe vestiging is.
De Ereraad heeft nog overwogen, dat
van een onevenredig nadeel wel
sprake zou kunnen zijn als de assistent
zijn assistentschap zou verliezen als
gevolg van de nieuwe vestiging, maar
daarvan was in deze zaak geen sprake.
De Ereraad heeft ook in deze zaak de
klacht ongegrond verklaard.

In zaak 3 heeft de Ereraad overwogen,
dat het niet waarschijnlijk was dat het
voortbestaan van de praktijk van kla-
gers door de dependance van verweer-
der in gevaar zou komen. De depen-
dance lag naar het oordeel van de
Ereraad bovendien op voldoende af-
stand van de praktijk van klagers (on-
geveer 1200 meter). Vervolgens heeft
de Ereraad overwogen:\'Klagers heb-
ben naar het oordeel van de Raad ook
overigens niet aannemelijk gemaakt,
dat het nadeel dat zij zullen lijden one-
venredig groot is.

De Raad voegt hieraan toe, dat in het
advies van de Begeleidingscommissie

-ocr page 63-

geen andere feiten of omstandigheden
zijn vermeld, waamit blijkt dat het na-
deel dat klagers zullen lijden wel one-
venredig is.

Verweerder handelt niet in strijd met
de Code voor de Dierenarts, indien hij
het advies van de Begeleidingscom-
missie niet opvolgt.\'

Dit onderdeel van de klacht is door de
Ereraad ongegrond verklaard.

Het tweede onderdeel van de klacht,
dat de betrokken dierenarts zijn voor-
nemen om een dependance te openen
in de betreffende wijk niet vooraf ken-
baar heeft gemaakt aan de Begelei-
dingscommissie, is wel gegrond ver-
klaard. Daarover heeft de Ereraad het
volgende overwogen:

\'Artikel 21 van de Code voor de
Dierenarts bepaalt dat een dierenarts,
die te eniger plekke de diergeneeskun-
dige praktijk wil gaan uitoefenen, an-
ders dan als waarnemer in het kader
van een weekend-, avond- of vakantie-
regeling, tijdig vooraf zijn voornemen
schriftelijk ter kennis van de bevoegde
Begeleidingscommissie Praktij kuit-
oefening dient te brengen en dat die
dierenarts vervolgens het recht heeft
kennis te nemen van bij bedoelde
Commissie aanwezige relevante infor-
matie omtrent de beoogde praktijk.\'

\'Verweerder heeft zijn voornemen om
een dependance te openen in de be-
treffende wijk niet vooraf kenbaar ge-
maakt aan de Begeleidingscommissie.
Verweerder heeft aangevoerd dat hij
van mening was dat dit niet nodig was,
omdat deze wijk al behoorde tot zijn
praktijkgebied, waardoor de depen-
dance slechts een verplaatsing van de
gezelschapsdierenpraktijk binnen dat
praktijkgebied zou zijn.
Deze opvatting is naar het oordeel van
de Raad niet juist. Iedere nieuwe prak-
tijklokatie behoort bij de Begelei-
dingscommissie gemeld te worden,
ook al bevindt deze zich in het eigen
praktijkgebied. Dit volgt ook uit de
doelstelling van het Reglement Bege-
leidingscommissie Praktijkuitoefening,
waarin staat dat voor de Begeleidings-
commissies niet alleen een taak is weg-
gelegd bij nieuwe vestigingen, maar
ook bij uitbreiding van bestaande ves-
tigingen. Nu bovendien niet gebleken
is dat verweerder buiten de Bege-
leidingscommissie om over zijn voor-
nemen om een dependance te openen
overieg heeft gepleegd met de collegae
in de omgeving, is dit onderdeel van de
klacht naar het oordeel van de Raad
gegrond.\'

\'De Raad acht het van groot belang,
dat artikel 21 van de Code voor de
Dierenarts wordt nageleefd. Artikel 21
bouwt voort op de algemene regel in
artikel 9 lid 1 van de Code, waarin
staat dat de dierenarts te allen tijde de
goede verhoudingen bevordert en on-
derhoudt met collegae bemstend op
onderlinge verdraagzaamheid, onder-
ling vertrouwen en aandacht voor el-
kanders belangen.

In het Reglement Begeleidings-
commissie Praktijkuitoefening wordt
dit uitgewerkt. In artikel 2 van het
Reglement staat, dat uitgaande van het
beginsel van de vrije uitoefening van
de diergeneeskundige praktijk het
ftinctioneren van de Begeleidings-
commissie erop gericht is om intercol-
legiaal harmonieuze verhoudingen na
te streven. De Begeleidingscommissie
kan haar vooriichtende, adviserende
en bemiddelende taken alleen goed
vervullen als een voornemen tot vesti-
ging in een vroeg stadium wordt ge-
meld. Wordt aan deze meldingsplicht
niet voldaan dan is dit in elk geval niet
bevorderlijk en in veel gevallen zelfs
schadelijk voor de goede verhoudin-
gen met collegae-dierenartsen.\'

\'Omdat verweerder zijn verzuim heeft
hersteld door nadien (alsnog) de
Begeleidingscommissie in te lichten
over zijn voornemen een dependance
in deze wijk te vestigen en in de gele-
genheid te stellen daarover te advise-
ren, is de Raad van oordeel dat vol-
staan kan worden met het opleggen
van een waarschuwing en een voor-
waardelijke geldboete.\'

Er is door de Ereraad aan de betrokken
dierenarts naast een waarschuwing een
voorwaardelijke geldboete opgelegd
van ƒ 10.000," met een proeftijd van
twee jaar.

Utrecht, 23 maart 1995
Mr. R.P.F. van der Mark, secretaris

VAK-PLUSDAG!!

Op 27 april is door de Groep
\'Gezondheids- en Kwaliteitszorg\'
van de Koninklijke Nederiandse
Maatschappij voor Diergenees-
kunde èn de Vaktechnische Bond
van Keurmeesters van Slachtdieren
en Vlees in Nederland de aanzet ge-
geven tot de organisatie van een ge-
zamenlijke bijeenkomst.
Als u vaktechnisch wilt bijblijven,
dan mag u dit niet missen!
De bijeenkomst zal gehouden wor-
den op zaterdag 11 november 1995
op de Faculteit der Diergenees-
kunde. WORDT VERVOLGD......

namens de organisatie,

Patrick van Dijk (Vaktechnische

Bond van Keurmeesters)

KAATSEN 1995

Donderdag 5 oktober 1995, aanvang 10.00 uur (ontvangst vanaf 09.00 uur) in
Bloemendaal, voor leden van de KNMvD.

D.E.L. KAATSPARTIJ

Na de zeer geslaagde Sportdag 1994,
waarbij Drachten de primeur had van
de eerste dierenartsen kaatspartij,
komt er voor een aantal toenmalige
thuisblijvers een tweede kans. Het is
de bedoeling met vier parturen een
halve competitie te spelen.

Met drie partijen heeft eenieder mim-
schoots de kans zijn kunnen en kun-
sten te vertonen.

Met name Friesland was vorig jaar
zwak vertegenwoordigd. Bij deze dan

ook een oproep aan het thuisland.

Opgave via het inschrijfformulier, dat
wordt verzonden bij de uitnodiging
voor het Jaarcongres van de KNMvD.

Gaarne met vermelding van leeftijd,
opslager/perkspeler.

Th. Twerda,
coördinator kaatsen

-ocr page 64-

m

PROF. SICKBOCK
IN DE ZAANSTREEK

Sickbock is een van de vele figuren die voorkomt in de verhalen van Marten
Toonder over de belevenissen van de heer Ollie B. Bommel en Tom Poes.
Sickbock is een bijzonder knappe wetenschapper en verslaafd aan het onder-
zoek. Hij ontwerpt en maakt indrukwekkende machines en start zeer grote
projecten - helaas - uitsluitend voor perfide doeleinden.
Bommel ontmaskert hem iedere keer weer, vooral dankzij de inzet van Tom
Poes, waarbij het toeval ook een beetje helpt.

Zou Sickbock een lezing kunnen

geven in Zandvoort?

Hij is er geleerd genoeg voor!

KOPIJ OP
DISKETTE

De redactie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

ENKELE IDEEËN:

Het gemcht gaat dat Prof Sickbock -
de grote manipulator van de genen -
het plan heeft om een immens labora-
torium in de Zaanstreek te bouwen, dat
qua vloeroppervlak dat van de bloe-
menveiling te Aalsmeer nog zal over-
treffen. \'Met welk doel\', vraagt u zich
enigszins ongemst af

En terecht, want de reputatie van deze
\'zondebok\' is bepaald niet best! Hij is
toch niks slechts van plan met de dar-
tele onschuldige geitjes die de weilan-
den in dit gebied bevolken? Naar men
zegt zou hij een gen van een schaap in
willen bouwen in de chromosomen
van een geit, om een ras te fokken dat
met geitenwollensokken aan ter we-
reld komt.Moeten wij dit toelaten? Het
minste wat wij kunnen doen is bij de
minister aandringen op het houden van
een brede maatschappelijke discussie
met betrekking tot Sickbock\'s voorne-
men. Voorts - we leven immers in een
zeer tolerant land - moeten we deze
professor toch ook de kans geven om
zich te verdedigen. Wij hebben der-
halve gemeend hem te moeten uitnodi-
gen voor het geven van een lezing op
ons congres. Vakgenoten, dit mag u
niet missen! Neem voor de zekerheid
een klapstoeltje mee. want door de te
verwachten massale komst van de in-
temationale pers zouden alle zitplaat-
sen al wel eens bezet kunnen zijn.

Het zou bijzonder zijn als fantasie en
werkelijkheid in dit geval samenval-
len. Het thema van dit jaar laat veel
toe, hoeveel kunt u zelf vaststellen, als
u op 5, 6 en 7 oktober 1995 ons
Jaarcongres te Zandvoort bezoekt.

H.S.S.B.

-ocr page 65-

In de streek waar de door Vondel in
zijn \'Gijsbrecht van Amstel\' ge-
noemde \'spaerwouder reus Klaes van
Kieten\' heeft rond gelopen, zullen op
donderdag 5 oktober de deelnemers
aan de golfwedstrijd zich met elkaar
meten in golfvaardigheid.

Maar omdat Klaes van Kieten een
zachtaardig man is geweest en niet zo
woest als door onze prins der dichters
is beschreven, mag ook van golfspe-
lende veterinairen en hun partners
worden verwacht dat goede coördina-
tie en technische vaardigheid de door-
slag zullen geven en niet er maar op los
slaan, laat staan fysieke intimidatie.
Het dichtbij gelegen Haariem mag dan
750 jaar oud zijn, het golfspel is min-
stens zo oud, want de annalen vermel-
den al een golfwedstrijd in de der-
tiende eeuw, gespeeld in Loenen aan
de Vecht. Zo lang al proberen mensen,
gewapend met een stok, met zo weinig
mogelijk slagen een klein balletje in
een gaatje in de grond te krijgen.
Opvallend is dat het er meer en meer
worden, want de sport blijft snel
groeien.

De Sportcommissie van de KNMvD
nodigt iedereen uit, mits in het bezit
van minimaal een golfvaardigheidsbe-
wijs, naar het recreatiegebied Spaam-
woude te komen waar 20 jaar geleden
een golfbaan is aangelegd. De deelne-
mers zijn vanaf 09.00 uur welkom in
het restaurant \'Graan voor Visch\' waar
de koffie klaar staat.
Zij die de sfeer van vorige jaren ken-
nen, zullen indien enigszins mogelijk,
van de partij zijn, maar wij hopen ook
op vele nieuwe golfenthousiasten die
ongetwijfeld na afloop ook deze dag in
hun agenda zullen opnemen.
Na afloop van de wedstrijd zal de prijs-
uitreiking plaatsvinden in \'Graan voor
Visch\' waama we ons naar Gran
Dorado in Zandvoort zullen spoeden
voor de Javaanse maaltijd samen met
alle andere sportbeoefenaren: \'Selamat
makan\'.

SPORTDAG 1995: GOLF

Opgave, met vermelding van uw han-
dicap aan het bureau van de KNMvD
doormiddel van het inschrijfformulier
dat u wordt toegezonden met de uitno-
diging voor het Jaarcongres.

Namens de Sportcommissie met vrien-
delijke groeten en graag tot ziens.

L.M. Otto,
coördinator golf

Sommige schapeziekten gevaarlijk
voor mens,

door drs. L.J. de Lange. Het artikel be-
gint met achtergrondinfonnatie over
zoönosen, waaronder een stuk regelge-
ving.

Vervolgens zijn in een overzichtelijke
tabel vijftien zoönosen beschreven: de
verwekker, het ziektebeeld bij het
schaap, het ziektebeeld bij de mens, de
wijze van besmetting en bijzonderhe-
den.

Nieuwe mogelijkheden voor worm-
bestrijding kalveren,

door dr. M. Eysker. De laatste vijftien
jaar zijn er nieuwe womimiddelen op
de markt gekomen, waaronder de bo-
lussystemen. Vaak wordt gedacht dat
met het geven van een bolus het kwaad
is geweken maar dat is een misvatting.
Eysker beschrijft de vele mogelijkhe-
den van wormbestrijding.

Waarom, waarmee en wanneer
wormbestrijding?,

door drs. J.H. Boersema. Er zijn di-
verse wormmiddelen voor paarden op
de markt, maar helaas hebben de stron-
gyliden resistentie ontwikkeld tegen
bepaalde groepen middelen.
Boersema beschrijft hoe in de paar-
denhouderij de wormen het beste te lijf
kunnen worden gegaan.

Oorzaak en gevolg van vruchtbaar-
heidsproblemen,

doordr. M.J. Geudeke.
Het artikel gaat voomamelijk in op de
oorzaken van het afsterven van em-
bryo\'s in verschillende stadia van de
dracht.

Milieuvriendelijk voeren is zonder
risico,

door ir. W.W.M. Spreeuwenberg
(Cehave). Strengere milieu-eisen heb-
ben gezorgd voor minder stikstof en
fosfor in met name varkens- en pluim-
veevoeders.

Kan het percentage aan deze minera-
len in het voer zonder gevaar worden

ZOMEREDITIE VEEHOUDER EN
DIERENARTS

Steeds meer dierenartsen geven Veehouder en Dierenarts aan hun vooruit-
strevende veehouders. De Redactiecommissie tracht dan ook ieder kwartaal
de beste artikelen voor deze doelgroep bijeen te krijgen. Ook voor dit zomer-
nummer is dat weer gelukt. De inhoud:

verlaagd?

Hoe zit het nu met de diergezondheid
en wat levert het uiteindelijk op?
De auteur diept de materie uit en geeft
antwoord op deze vragen.

Bedrijfsadviezen,

door drs. R. Back, drs. J. Bakker, drs.
J.L.A.M. Remmen en drs. P. Vellema.
Hierin aandacht voor: de voeding in de
droogstand, stof in varkensstallen,
hoefverzorging en entingen veulens,
zwoegerziekte, CL cn scheren van
schapen, speciale noodslachtingen.

Voor meer informatie over Veehouder
en Dierenarts en abonnementen kunt u
contact opnemen met het redactie-
secretariaat,

mw. G. Rotgers.
tel. 030-5101IL

-ocr page 66-

Personalia

Voor hel lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse .Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Janssen, C.A.M.J.; 1995; 3524 AZ Utrecht;
Terschelling 162.

Peters, Mevr. M.L.T.; 1975; 7623 CG Bome;
Zevenblad 28.

Vugt, Mevr. G.C. van; 1995; 3515 AC Utrecht;
Zaagmolenkade 25.

Wijs, Mevr. D.M.A.de; 1995;3551 GPUtrecht;
Korenbloemstraat 53.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Dona, Mevr. J.J.C.; 1994; 3524 WE Utrecht;
Olympus 206.

Evertsen, Mevr. W.M.L.E.; 1995; 7411 AS

Deventer; Ankersmitlaan 59.

Meijer, Mevr. M.C.; 1995; 3813 HT

Amersfoort; Roelandplaats 12.

Mus, Mevr. E.M.H.; 1995; 3512 GK Utrecht;

Oudkerkhof 22 bis.

Nobelen, Mevr. B.C.M. van de; 1995; 4811 KX
Breda: Markendaalseweg 189.
Rijpert, Mevr. S.C.W.; 1995; 7981 AR Diever;
Kruisstraat 8.

Rooy, Mevr. S.A.B, van; 1994; 3572 RD
Utrecht; Leistraat I bis.

BANDEN TVD

Inmiddels zijn op het secretariaat van de KNMvD de banden voor het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde 1995 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,-- (inclusief 17,5%
BTW). Onderstaand treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog voor-
radig zijn, met een daarbijbehorend kostenoverzicht.

Banden 1994, 1993,1992: ƒ 30,-(inclusief 17,5% BTW).

Banden 1991: ƒ26,45 (inclusief 17,5% BTW).

Banden 1990: niet meer voorradig.

Banden 1989: niet meer voorradig.

Banden 1988: ƒ26,45 (inclusief 17,5% BTW).

U kunt de banden bestellen door het betreffende bedrag over te maken op postreke-
ning 51 1606 ten name van de KNMvD, onder vermelding van \'Banden\' en de jaar-
gang.

AANGEBODEN

i^Min

Schoonheim, B.G.; 1975; 1183 GE Amstelveen;
De Bosporus 33.

Voogd, M.M.J.M. de; 1994; 5551 VZ
Valkenswaard: Duithof6.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:
Derijks, Mevr. P.M.: 3511 AZ Utrecht;
Oudegracht 148 bis.

Donk, Mevr. S.F.; 3511 VZ Utrecht; Spnngweg
150 bis.

OVERLEDEN:

Op 6 juni 1995 Drs. J.J.C M. de Schutter te
Rossum (Gld.).

Op 19 juni 1995 Drs. Sj. Zuidhof te Drachten.

JUBILEA:

R. van Oyen te Laren (Gld); afwezig; 25 jaar; 23
juli 1995

Dr. A. Zikken te Enschede; afwezig; 25 jaar; 11
augustus 1995

MUTATIES:

191 Beens, F.P.C.M.; 1982; 4702 SZ
Roosendaal; Gastelseweg 45; tel. 01650-
57507 privé, 57500 prakt.; p., gezel-
schapsd.

191 Beersma, Mevr. J.J.; 1993; 6041 NW
Roermond; Walbreukergraaf 13; tel.
04750-37664 privé, 046-521991 bur.; fax
046-529042; k.d. R.V.V. kring Weert.
199 Boosman, Dr. R.; 1986; U-1990: 9648 DB
Wildervank; Wilde Zwaan 8; lel. 05987-
31420 privé, 22234 prakt.; p., geass. met
R.M.G. Keereweeren B. Prins.

Ingebonden exemplaren van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
jaargangen 1918-1928
1957-1981

Tevens ingebonden exemplaren van het Vlaamse veterinaire tijdschrift
jaargangen 1962- 1983

Gratis af te halen, na telefonisch overieg, bij
de heer F.P.A. Kuyper, Eerselsedijk 61 te Bergeyk.

UITERSTE
INLEVERDATA
VDDR KOPIJ

Aflevering

01-09-1995
15-09-1995
01-10-1995
15-10-1995

* Vóór 12.00 uur \'s middags.

199 Boosman-Aarsen, Mevr. D.; 1988; 9648
DB Wildervank; Wilde Zwaan 8; tel.
05987-31420 privé, 22234 prakt.; p., me-
dew. bij Dr. R. Boosman, R.M.G.
Keereweeren B. Prins.
209 Couwenberg, Mevr. P.J.M.; 1994; 1054
AM Amsterdam; Bosboom Toussaint-
straat 15 Hl; tel. 020-6892356 privé,
02291-1538 prakt.; p., medew. bij G.
Huijser van Reenen en H.J.M. Wemer.
211 Dam, H.C.B, van; 1987; 2805 JN Gouda;
Wethouder Venteweg 143; tel. 01820-
20994 privé, 50792 bur.; fax 01820-
50980; d. bij Idexx Laboratories.
214 Dik, Prof.Dr. K.J.; 1967; U-1981; 3744
MC Baarn; Rutgers van Ro/.enburglaan
4; tel. 02154-18211 privé, 030-531251
bur.; specialist Veterinaire Radiologie; hlr.
U.U. (F.D., vkgr. Radiologie).
216 Dona, Mevr. J.J.C.; 1994; 3524 WE
Utrecht; Olympus 206; tel. 030-883638;
wnd.d. (toev. als lid).

222 Evertsen. Mevr. W.M.L.E.; 1995; 7411 AS
Deventer; Ankersmitlaan 59; lel. 05700-
36972 privé, 05700-24662/05759-2003
prakt.; p., medew. bij H.J. Aa (toev. als
lid).

223 Femhout. N.J.G.; 1970; 4033 CH Lienden;
Rijndijk 29; tel. 03443-3586 privé, 08380-
51641 prakt.; fax 08380-17025; p., gezel-
schapsd.

236 Hamstra, S.; 1959; 3732 BJ De Bilt;

Thorbeckeweg 51 ; tel. 030-201431 ; r.d.
236 Haringsma. P.C.; 1992; 2611 .\\M Delft;
Nieuvte Plantage 94; tel. 015-146797
privé, 125543 prakt.; p.
241 Hertog. E. den; 1995; 3524 RK Utrecht;
Nomiandic 50; lel. 030-893510 privé,
531929 bur.; specialist in opleiding U.U.
(F.D., vkgr. Geneesk. van Ge/elschapsd.).
241 Hessel. H.W.; 1987; 7991 BV Dwingeloo;
De Vijvers 27; tel. 05219-3402; p.. geass.
met A.F. van Eek.
241 Hessels, Mevr. A.L.D.; 1992; 3511 HJ
Ulrechl; Justus van Effenstraal 17 bis;
tel. 030-310642; wet. medew. U.U. (F.D.,
vkgr. Bedrijfsdierg. en Voortpl ).
248 Huysse, Mevr. M.; 1974; 7104 DD
Winterswijk; \\Vanders»eg3; tel. 05430-
69725 privé, 05443-71879 bur.; k.d.
R.V.V. kring Doetinchem.

251 Jen Hong Li, J.G.W.; 1993; 6093 JD
Hevihuvsen; Schuttersdreef 37; tel.
04749-5982 privé, 04760-73292 prakt.; p.,
medew. bij L.C.M. Boonen, J.A.M. ten
Dam, W. Oldenburger, C.J. Uytewaal,
J.H.J. Vestjens, G.A.M. Wieland en
R.T.J.A. de Winne.

252 Jon-itsma, Mevr. H.T.M.; 1993; 6093 JD

Deadline *

14-08-1995
28-08-1995
11-09-1995
25-09-1995

-ocr page 67-

Heythuysen; Schuttersdreef 37; tel.
04749-5982 privé, 04750-33317; p., me-
dew. bij M.C.A. Rasenberg.

259 Koets, A.P.; 1994; 6921 MK Duiven; Van
der Goesstraat 53; tel. 08367-81315 privé,
030-534303 bur.; wet. medew. U.t. (F.D,
vkgr. Pathologie).

259 Kok, H.A.R.; 1971; 8071 BP Nunspeet;
Spoorlaan 20; tel. 03412-51096 privé,
52353/54442 prakt.; fax 03412-54385; p.,
geass. met A.J. Brouwer, J.M.J. Frijlink en
Y.D.vanderWerff.

272 Lupgens, J.P.R.; 1990; 3448 BE
Woerden; Waaloord 25; tel. 03480-
17571 privé, 03403-40405 bur.; fax
03403-50942; product manager Bene-
lux, Mallinckrodt Veterinary (fax privé:
03480-17571).

274 Meerakker. Mevr. C.P.L.M. van de; 1987;
5062 KH Oisterwijk; Bredesteeg 4; tel.
04242-20338 privé, 82078 prakt.; p., me-
dew. bij J.L. van Ekris, W.J J. Goesten,
E.P.C.M. van Riel en R.A J.A. Steffens.

275 Meidam, M.J.C.; 1988; 9301 XP Roden;
Bleyenbeek 57; tel. 05908-13507 privé,
05987-12074 prakt.; fax 05987-13844;
p., medew. bij K.J. Braam.

275 Meijer, Mevr. M.C.; 1995; 3813 HT
Amersfoort; Roelandplaats 12; tel. 033-
726453; d. (loev. als lid).

276 Mensinga, J.H.J.; 1985; 7731 AJ Ommen;
Hammerweg 51; tel. 05291-50088 privé,
05495-2600 prakt.; fax 05495-2725; p., ge-
ass. met G.A. Berghuis. M. Bossers, W.
Kosteren H.G.M. Wesselink.

280 Mus, Mevr. E.M.H.; 1995; 3512 GK
Utrecht; Oudkerkhof 22 bis; tel. 030-
310789; wnd.d. (toev, als lid).

280*Naaijer, Mevr. P.M.; 1995; 3524 CG
Utrecht; Opsterland 85;
tel. 030-803206/894185; wnd.d.

282 Nieuwenhuis. H.U.R.; 1978; 2841 NC
Moordrecht; Land voor Water 33; tel.
01827-2081 privé, 070-3578869 bur.; fax
070-3876591; specialist dierziekten.
Centrale Directie R.V.V.

283 Nobelen. Mevr. B.C.M. van de; 1995;
4811 KX Breda; Markendaalseweg 189;
tel. 076-144729; wnd.d. (toev. als lid).

289» Penraat, J.H.; 1995: naar het buitenland,

355*Penraat, J H.; 1995; Charlottetown, PF.I
CLA 4P3 (Canada); 550 University
Avenue; tel, 00-1-902-5660660 privé, fax
00-1-902-5660958; Intern Large Animal
Medicine & Surgery, Atlantic Vet.
College. University of Prince Edward
Island.

297 Rijpert, Mevr. S.C.W.; 1995; 7981 AR
Diever; Kruisstraat 8; tel. 05219-4150
privé, 1378 prakt.; p., medew. bij J.A. Glas
(toev, als lid).

297 Robben, J.H.; 1988; 3581 SV Utrecht;
Wolter Heukelslaan 65 A; tel. 030-
546110; wet. medew. U.U. (F.D., vkgr.
Geneesk. van Gezelschapsd.).

299 Rooy, Mevr. S.A.B. van; 1994; 3572 RD
Utrecht; Leistraat I bis; tel. 030-715841;
wnd.d. (toev. als lid),

302* Scheepers, M.A.A.; 1987; 6321 PK Wijlre;
Haasstad I : tel. 04459-1577 privé, 04450-
1877 prakt,; p„ medew, bij M.G.M.
Demollin, JJ.L. Franssen en F.H.M.G.
Laeven,

303 Schipper, H.M.; 1983; 1141 AH Mon-
nickendam; Noordeinde 59; tel. 02995-
2685 privé, 3031 prakt.; p., geass. met
B.T.C. Brombacheren W.G. de Ruyier

304 Schoonheim, B.G.; 1975; 1183 GE

Amstelveen; De Bosporus 33; tel. 020-
6455733 privé, 6642094 prakt.; p., geass.
met S.A.B.I. Wolters (toev. als lid).

304 Schouten, Mr. G.J.; 1968; 2401 LB
Alphen a/d Rijn; Oudshoornseweg 58;
tel. 01720-91358 privé, 070-3458327
prakt.; fax 070-3639678; p.; juridisch ad-
viserend en kand. makelaar in agrari-
sche goederen,

305 Schukken, Dr. A.; 1953; U-1969; 8515 CS
Oldeouwer; Lvtse polder 3; tel. 05137-
51417; r.d.

306 Schuur, Mevr. W.; 1992; 2805 JN Gouda;
Wethouder Venteweg 143; tel. 01820-
20994; fax 01820-50980; wnd.d.

311 Soede, D.; 1992; 3441 AW Woerden;
Willemshof 5; tel. 03480-12125 privé,
12669 prakt.; fax 03480-34119; p., geass.
met A.J.M. Bosch.

311 Sommen, E.J. van der; 1993; 7544 HL
Enschede; Albergenbrink 15; tel. 053-
778872 privé, 305805 prakt.; p., medew.
bij P.C.R. Baars, E.J. Hurkens en H.W.
Wessels.

321*Twerda, J.; 1995; 9288 BK Kootstertille;
Willem Lodewijkstraat 53; tel. 05121-
2612 privé, 2650 prakt,; p„ medew. bij
T.F. Roest en W. de Vries.

323 Veerkamp, B.G.; 1993; naar het buiten-
land.

358 Veerkamp, B.G.; 1993; 7364 AN
Oosterhuizen; p/a Het Pompje 8; tel.
05766-2781; werkzaam in hel buiten-
land.

323 Velden, O.R.M.W. van der; 1992; 9728
WZ Groningen; BSF von Suttnerstraat

7; tel. 050-276507 privé, 05907-95305
prakt.; fax 05907-94348; p., medew. bij T.
van Til.

327 Verstraelen, P.J.A.G.; 1981; 5961 AJ
Horst (L); Venrayseweg 112; tel. 04709-
82169 privé, 86530 prakt,; fax 04709-
81438; p., geass. met J.C.M. van Dijck,
H.J.P. Geurts, R. Holle, J.J.H.M.
Jenniskens, G.R.P. de Muinck en C.
Veldman.

328 Viehoff, F.W.; 1988; 3573 PH Utrecht; P.
Maleterstraat 6; tel. 030-719070 privé,
05270-13500 prakt,; fax 05270-14653;
p., medew. bij Diergeneesk, Centrum
Noord Nederland c.v.

329 Vlis, Mevr. M. van der; 1994; 3583 SG
Utrecht; Gerard Doustraat 42; tel. 030-
510038 privé, 516683 prakt.; fax 030-
523389; p., medew. bij T.R.F. Ottenschot.

330 Volwerk, M.M.; 1983; 5521 RB Eersel;
Postelseweg 32 C; tel. 04970-17578 privé,
12100 prakt.; fax 04970-15304; p., geass,
melJ,AJ.M.Widlak,

330 Voogd, M.M.J.M. de; 1994; 5551 VZ
Valkenswaard; Duithof 6; tel. 04902-
42767 privé, 44788 prakt.; p., medew. bij
J.A.A. van Beek (toev. als lid).

331 Vries, F.P.W. de; 1986; 4741 TS Hoeven;
De Heul 18; lel, 01659-3395 privé.
02979-80666 bur.; fax 02979-80209; mar-
keting manager Bayer .Animal Health.

333\'Vugt. Mevr. G.C. van; 1995; 3515 AC
Utrecht; Zaagmolenkade 25; tel. 030-
735209; fax 030-735209; wnd.d.

333 Waard, G.J. de; 1991; 7441 PE Nijverdal;
Ligtenbergerweg 21; tel. 05480-21068
privé, 40476/21222 prakt.; p.. geass. met
J.G. Kunst en Mevr. W . de Waard-van
der Weij.

333 Waard-van der Weij, Mevr. W. de; 1991;
7441 PE Nijverdal; Ligtenbergerweg 21;
tel. 05480-21068 privé, 40476/21222

prakt.; p., geass. met J.G. Kunst en GJ.
de Waard.

333 Wagenaar, H.W.; 1983; 3141 XV
.Maassluis; Aletta Jacobsstraat 3; tel.
01899-25059 privé, 20696 prakt.; p., ge-
ass. met H.J. van de Kamp, E.C. Scholten,
A. Slikkerveer en A.C. Stolp.
343*Wolhoff, Mevr. M.M.; 1976; 3851 XM
Ermelo; Prinsesselaan 15; tel. 03417-
64737 privé, 03420-90585 bur.; Ir A.O.C.
Groenhorst College. Bameveld.

I

eaoen

1995

Juli

26- 27 Symposium over IBR en andere her-
pesvirusinfectis bij herkauwers georgani-
seerd door de European Society for
Veterinary Virology (ESVV). De bijeen-
komst vindt plaats op de afdeling Virologie
van de Faculteit Diergeneeskunde.

Augustus

23- 25 Cursus \'Van medewerker naar asso-
cié\'. Cursusgeld f 225,-- inclusief verblijf-
kosten. Opgave en informatie bij KNMvD
(Marit Siem/Marjoleine de Mol).

28- 2/9 AAV Conference offers topics for
those who treat a small number of birds.
The conference will be held in
Philadelphia. Pennsylvania. For informa-
tion: Dr. G.M. Dorrestein, tel.: 030 -
534357 or fax: 030-290478.

September

autumn Training programme \'Neurology\',
Bem/CH, European School for Advanced
Veterinary Smdies.

autumn Final course in \'Dermatology\',
Barcelona/E, European
School for Advanced Veterinary Studies.

3- 9 World Veterinary Congress (Yoko-
hama) 1995. Theme: Advancing Vete-
rinary Profession in a Changing World.
Seer, c/o Sankei Convention, Sankei Bldg.
lOF, 1-7-2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo
100, Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax.
81-3-3273-2439.

4- 7 46e jaarlijkse bijeenkomst van de
Europese Zoötechnische Federatie (EAAP)
te Praag. Nadere informatie opvraagbaar
bij Redactie Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, tel.:030-510111.

4- 15 Training programme \'Cattle Health
and Production\', Luxemburg, European
School for Advanced Veterinär Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

6- 9 Intemationale Conferentie over de
Relatie tussen Mens en Dier, Genéve,
Zwitseriand. Meer informatie bij Susan
Ubbink, tel.:030-510111.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

13 Ledenvergadering Groep Geneeskunde

-ocr page 68-

Gezelschapdieren van de KNMvD.
Aanvang: 20.00 uur. Lokatie: De Biltsche
Hoek, De Bilt.

15 PAO-D cursus: 95/93: Huidziekten gezel-
schapsdieren 1: \'Diagnostiek, allergietes-
ten, biopten\'.

18- 22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh,
Scotland.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Waever\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

20- 21 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer
11 voor gezelschapsdierenpraktici.

21 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

21 Vergadering afdeling Friesland.

21- 23 Veterinary Acupuncture Congress in
Snowmass, Colorado, U.S.A. Meer infor-
matie: David H. Jaggar, tel.: 303-449-
7936, Fax 303-449-8312.

22 PAO-D cursus: 95/63 LPC en OCD (elle-
boog) hond.

22 PAO-D cursus: 95/85 Het immobiliseren
van wilde of verwilderde dieren.

23 PAO-D cursus: 95/67 Assistentie tijdens
chirurgie (gezelschapsdieren).

26 PAO-D cursus: 95/58 \'Wat zien ik\' dia-
diagnostiek oogheelkunde.

26 PAO-D cursus: 95/71 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek THORAX bij gezel-
schapsdieren.

26 Vergadering Afdeling Groningen-Drenthe
in hotel Duinoord te Zeegse, aanvang
20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 95/65 Castratie van de nor-
male en de cryptorchide hengst.

25- 29 Training programme \'Feline Medicine
and Surgery\', Zürich/CH, European
School for Advanced Veterinary Studies.

25- 29 The Eight Intemational Conference of
Institutions of Tropical Veterinary
Medicine: \'Livestock production and dise-
ases in the tropics\'. Berlin. Phone: 49-30-
8108-2326, fax: 49-30-8108-2323.

28 Vergadering Afdeling Gelderland.

28 Vergadering Afdeling Utrecht.

28 Excursie en viering vierde lustrum van de
Groep Geneeskunde van het varken bij dc
CeHave/EnCeBe te Veghel.

28 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Donateurs- én boerendag Lokatie:
Waiboerhoeve, Wisentweg 55, Lelystad.

29 Open dagen georganiseerd door Hel
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Scholendag. Lokatie: Waiboerhoeve,
Wisentweg 55, Lelystad.

30 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderijen Paardenhouderij (PR).
Open dag voor iedereen. Lokatie:
Waiboerhoeve. Wisentweg 55. Lelystad.

30 PAO-D cursus: 95/77 Introductie prakti-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren.

28- 1 BVA Congress. The British Veterinary
Association looks forward to welcoming
delegates to its Annual Congress to be held
at the Guild Haal. Winchester. For further
information please contact the Congress
Secretary. British Veterinary Association.
7 Mansfield Street. London WIM OAT.

■ irmiK

tel.: 0171 636 6541, fax: 0171 436 2970.

Oktober

3 PAO-cursus: 95/91 Patiëntendemonsn-atie
Landbouwhuisdieren.

3 PAO-D cursus: 95/86 De dierenarts en
zijn^aar rug

3 PAO-D cursus: 95/72 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek ABDOMEN bij ge-
zelschapsdieren.

4 PAO-D cursus: 95/69 Varken K. I. en ferti-
liteit mannelijk varken: \'De beer en zijn
sperma\'.

5 Sportdag, voorafgaand aan Jaarcongres
KNMvD.

6- 7 Jaarcongres KNMvD in Grandorado
Zandvoort.

6- 7 Advanced course in equine arthro-
scopy.

10 PAO-D cursus: 95/73 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek SKELET bij gezel-
schapsdieren.

10 PAO-D cursus: 95/89 Klinische toxicolo-
gie produktiedieren.

11 PAO-D cursus: 95/96 Hoe functioneert de
diergezondheidszorg? Newcastle disease,
een case study.

12 PAO-D cursus: 95/92 Het keuren van paar-
den.

12 Ledenvergadering Samenwerkende Ne-
derlandse Acupuncturisten in het Wapen
van Bunnik te Bunnik; Aanvang: 20.15
uur.

14 PAO-D cursus: 95/79 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt.

9- 20 Training programme \'Dermato-Hispa-
thology\', Bem/CH, European School for
Advanced Veterinary Studies.

DIERENARTSENPRAKTIJK

GROESBEEKE.0.

Groesbeek/Beek/Malden

19 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

19-20 PAO-D cursus: 95/82 GVP - Formu-
larium Melkvee.

20 100 jaar Röntgenstraling, symposium en
o.a. tentoonstelling. Den Haag.

20 Course on Small Animal Ophthalmology
(Uveal Tract). Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, London.

20- 21 Equine laparascopy - basic course.

30 t/m 3/11 PAO-D cursus: 95/59 Zeister-
dagen week 1

31 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer 11
voor gezelschapsdierenpraktici.

November

1 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer 11
voor gezelschapsdierenpraktici.

2 Kring Achterhoek. Restaurant\'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

3 PAO-D cursus: 95/64 Behandeling van
kruisbandletsels.

3 PAO-D cursus: 95/55 Dermatophytosen
bij gezelschapsdieren.

4 PAO-D cursus: 95/78 Praktische röntgeno-
logie gezelschapsdieren.

6- 10 Veterinair Symposium Amba. Uiterlijk
voor 1 september betalen. Fred K. Soifer.
D.V.M., 729 Highgrove Park, Houston,
Texas 77024-for information after 7.00
p.m. (713) 688-5678 OR fax (713) 772-
8311.

6- 10 PAO-D cursus: 95/60 Zeisterdagen
week 11.

7 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde
van het Paard.

COLLEGA (M/V)
GEVRAAGD

Een gemengde praktijk met vier dierenartsen die werken vanuit
drie lokaties. Binnen onze maatschap wordt naast de algemeen
gemengde praktijk door elk van de collegae één van de vier deel-
gebieden (gezelschapsdieren, paarden, runderen en varkens) op
moderne wijze en kwalitatief hoog niveau verzorgd.

Wegens vertrek zoeken wij een enthousiaste, jonge collega met
praktijkervaring, die naast de algemene praktijk vooral inzetbaar is
in de varkensgezondheidszorg.

Wij bieden een gevarieerde betrekking, waarbij ruimte bestaat
voor verdere ontwikkeling. Salariëring volgens normen KNMvD.
Bij gebleken geschiktheid op termijn mogelijkheid tot associatie.

Schriftelijke sollicitaties binnen 10 dagen naar Heumensebaan 23,
6561 CJ te Groesbeek.

-ocr page 69-

0

Ook in de zogenaamde komkommertijd blijkt het mogelijk een interessante aflevering van het Tijdschrifl
samen te stellen. Wetenschap bevat een drietal uiterst praktische artikelen over plotselinge sterfte onder
opfokvarkens, seleendeflciëntie bij jongvee en de bedrijfsdiergeneeskundige aanpak van een hoog tank-
melkcelgetal. De redactie meent dat het vooral deze praktisch-wetenschappelijke artikelen zijn, die door
de lezer op prijs worden gesteld.

Voor de geïnteresseerden in gezelschapsdieren is er een boeiend verslag van de middag voor asieldieren-
artsen. Maar ook de sector volksgezondheid komt aan de orde in het verslag van de informatie-avond over
de RVV als werkgever, evenals de middag voor asieldierenartsen georganiseerd door de KNMvD.

Dat de KNMvD niet stilzit gedurende de zomermaanden, blijkt uit een uitgebreide aflevering van de ru-
briek \'Van het HB\' over de certificatie van dierenartsenpraktijken. Het Hoofdbestuur legt hierin zijn be-
weegredenen uit ten aanzien van de opzet van een kwaliteitssysteem op basis van de Kwaliteitsrichtlijn.
Dit artikel dient tevens als antwoord op de vele vragen en ingezonden brieven die het secretariaat en het
Tijdschrift bereiken over het waarom van certificatie. Wellicht roept een dergelijke uitleg weer nieuwe
vragen op, waarvan het stellen alleen maar aangemoedigd wordt. Hoe meer vragen, hoe meer antwoor-
den!

Ook is in dit nummer het verslag van de Besturendag 1995 opgenomen. De dierenarts blijkt gewetensvra-
gen \'praktisch\' te benaderen en de faculteit blijkt met haar plannen voor \'totale differentiatie\' heel wat
stof tot discussie te leveren.

Tot slot wordt in deze aflevering van het Tijdschrift aandacht gevraagd voor de op stapel staande regio-
bijeenkomsten voor vrouwelijke dierenartsen, die dit jaar in de vorm van workshops gehouden zullen
worden. Onder de zin.spreuk \'van ergernis tot kwader\' wordt het hanteren van conflicten onder begelei-
ding in praktijk gebracht.

Van de Hoofdredactie

Met deze greep uit de gebrachte onderwerpen wenst de redactie u wederom een prettig uurtje leesgenoe-
gen. Want ook in de zomer is het nuttig om op de hoogte te zijn...

De Hoofdredactie

-ocr page 70-

«te-v.

1 ■ PI

li I M

DE BEDRIJFSDIERGENEESKUNDIGE AANPAK VAN EEN
TE HOOG TANKMELKCELGETAL VEROORZAAKT DOOR
STREPTOCOCCUS AGALACTIAE

S.H. Loeffler^ T.J.G.M. Lam^, H.W. Barkema^, D. Schölten^, A.L.D. Hessels^
en A.M. van Gestel^

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 458-63

SAMENVATTING

Aan de hand van vier gevallen wordt de bedrijfsdierge-
neeskundige aanpak besproken van bedrijven met een
hoog tankmelkcelgetal waarbij
Streptococcus agalactiae
de belangrijkste rol speelt. Na doorvoeren van het stan-
daard mastitis-preventie-programma zijn alle kwartie-
ren van de geïnfecteerde koeien tijdens de lactatie behan-
deld. Na de behandeling daalde op drie van de vier
bedrijven het tankmelkcelgetal langdurig tot onder de
grens van 400.000 cellen/ml. Het bedrijf, waar naast
Streptococcus agalactiae veel infecties met Staphylococ-
cus aureus
voorkwamen, vormde hierop een uitzonde-
ring. Het management, het celgetal en de prevalentie van
subklinische mastitis op de verschillende bedrijven
wordt bediscussieerd. Geconcludeerd wordt dat bij be-
drijfsproblemen met
Streptococcus agalacliae een behan-
deling tijdens de lactatie een goede mogelijkheid kan bie-
den om het tankmelkcelgetal te verlagen. De essentie van
de aanpak van het probleem ligt echter bij het doorvoe-
ren van het standaard-mastitis-preventie-programma.

INTRODUCTIE

Het laatste decennium zijn in Nederland en andere landen de
eisen voor de melkkwaliteit met betrekking tot het celgetal,
het kiemgetal en de aanwezigheid van antibiotica, steeds
strenger geworden (9, 17, 18). Op 13 februari 1994 is de EU-
wetgeving melkkwaliteit van kracht geworden. Dit betekent,
dat melk van melkveebedrijven met een geometrisch gemid-
deld tankmelkcelgetal (TMC) hoger dan 400.000 cellen/ml,
niet meer voor consumptiemelk verwerkt mag worden. Voor
de melkfabrieken betekent dit gescheiden ophaaldiensten
voor consumptiemelk en andere melk, waarbij extra kosten
voor rekening van de veehouder komen. Indien deze optie
voor de melkfabrieken financieel niet interessant is, kan wei-
gering van de melk volgen.

Verschillende bacteriële infecties kunnen de oorzaak zijn
van een te hoog TMC (7, 23, 24). Uit de Landelijke Steek-
proef Mastitis bleek dat in 1986 op Nederiandse bedrijven
Staphylococcus aureus de meest voorkomende bacterie was

\' Gezundheidsdienst voor Dieren in West- en Midden-Nederland.
- Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting. Faculteit der Diergenees-
kunde. Universiteit Utrecht.
^ Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland,
co-assistent.

Corresponderend auteur: S.H. Loeffler. Gezondheidsdienst wmr Dieren in H\'est- en
Midden-Nederland Postbus S7. 2800 AB Gouda, telefoon: 01820-14588. telefax:
0I820-24I0I.

(36,4% van de geïnfecteerde kwartieren), gevolgd door
Streptococcus uberis (17,2%), Streptococcus agalactiae
(16,0%) en Streptococcus dysgalactiae (9,3%) (23). In totaal
bleek 10% van de kwartieren geïnfecteerd te zijn, veel lager
dan in 1973, toen 16,9% van de kwartieren geïnfecteerd was.
Sinds 1973 is de prevalentie van subklinische infecties dus
gedaald, en is ook het aandeel van
S. agalactiae daarin afge-
nomen (23). Ondanks deze trend blijkt er nog steeds een aan-
tal bedrijven te zijn waarbij infecties met
S. agalactiae een
belangrijke rol spelen. Het voorkomen van dit probleem
wordt mogelijk onderschat, zoals recent ook in andere lan-
den is beschreven (3, 11).

Om het TMC structureel te verlagen, moet op bedrijven met
een hoge S. aga/ac//ae-prevalentie veelal het management
aangepast worden. Een goede leidraad hiervoor biedt het
standaard-mastitis-preventie-programma, zoals dat eind ja-
ren \'60 door Neave
et al. ontwikkeld is (15). Wordt aan de
verschillende onderdelen van dit programma voldaan en
speelt S.
agalactiae de belangrijkste rol op een bedrijf, dan
kan een antibioticumtherapie tijdens de lactatie overwogen
worden, om op korte termijn een verlaging van het TMC te
bewerkstelligen. Aangezien
S. agalactiae een goede gevoe-
ligheid voor antibiotica kent en een uiergebonden kiem is, is
het mogelijk door behandeling van alle geïnfecteerde kwar-
tieren (een zogenaamde \'blokbehandeling\') deze kiem van
een bedrijf te verwijderen, waarbij een verlaging van het
TMC verwacht mag worden (2, 6, 13, 14). Doel van dit arti-
kel is, om aan de hand van een aantal gevallen de aanpak van
probleembedrijven met een te hoog TMC, waarbij S.
agalac-
tiae
de belangrijkste rol speelt, te bespreken.

HET STANDAARD-MASTITIS-PREVENTIE-
PROGRAMMA

De behandeling met antibiotica van een groot aantal melk-
koeien op een bedrijf dient slechts dan overwogen te worden,
nadat het standaard-mastitis-preventie-programma (15), zo-
als dat in tabel 1 is samengevat, in het management van het
bedrijfis geïmplementeerd (2,6, 16).

Tabel 1. Het standaard-mastitis-preventie-programma, zoals beschreven
door Neave
et al. (15).

- Optimale melktechniek en melkmachine

- Altijd uitvoeren van tepeldesinfectie na het melken

- Droogzetten van al Ie koeien met antibiotica

- Juiste behandeling van klinische mastitis

- Afvoer van koeien met chronische mastitis

Om een optimaal functioneren van de melkmachine te garan-
deren, dient een onderhoudscontract afgesloten te worden,
waarbij de machine twee maal per jaar doorgemeten en even-
tueel aangepast wordt. Hierbij kan een aanvullende \'natte\'

-ocr page 71-

meting tijdens het melicen, veel waardevolle informatie ver-
schaffen. Tevens kan tijdens het melken de melktechniek en
het uitvoeren van tepeldesinfectie beoordeeld worden. De
meest gemaakte fouten in de melktechniek zijn onvoldoende
lang voorbehandelen, nat voorbehandelen, verspreiden van
bacteriën via handen en uierdoeken, niet per koe afwerken
van krachtvoergift, voorbehandeling en aansluiten van de
melkmachine, blindmelken, en het niet uitvoeren van tepel-
desinfectie na het melken (10). Een andere belangrijke ma-
nagementmaatregel is droogzetten met antibiotica. Enerzijds
worden hierdoor bestaande infecties bestreden, anderzijds
wordt het ontstaan van nieuwe infecties voorkomen (19).
Op veel bedrijven met een te hoog TMC is niet alleen het niet
voorstralen, en daardoor het onvoldoende of te laat opsporen
van gevallen van klinische mastitis, maar ook de onjuiste be-
handeling van deze gevallen een punt dat voor verbetering
vatbaar kan zijn. Belangrijk is middels melkmonsters infor-
matie te verkrijgen over soort en resistentie van oorzakelijke
bacteriën van klinische mastitis op een bedrijf
De rol die dragers spelen bij het ontstaan van nieuwe infec-
ties is zowel voor5.
agalactiae(3,25) als vooraureus (\\2)
beschreven. Zeker in geval van S. aureus-infecücs, waarbij
het therapeutisch succes vaak tegenvalt (21), is het aan te ra-
den koeien met chronische problemen zo spoedig mogelijk
af te voeren, aangezien zij een infectiegevaar voor hun kop-
pelgenoten vormen. Bij het opsporen van chronisch geïnfec-
teerde koeien zijn de resultaten van de bepaling van het indi-
vidueel celgetal onontbeerlijk.

□E AANPAK VAN PROBLEEMBEDRIJVEN
De probleem aanpak op bedrijven met een te hoog TMC kan
het best volgens een vast schema geschieden, zoals dat in ta-
bel 2 is samengevat.

Tabel 2. Stappenplan bi| de aanpak van een bedrl|f met een te hoog tank-
melkcelgetal

- Beoordeling en implementatie van het standaard-mastitis-preventie-pro-
gramma

- Introductie van individuele celgetalbepaling

- Celgetalbepaling en bacteriologisch onderzoek van alle koeien

- Contact opnemen met de betrokken melkfabriek in verband met antibio-
tica-melk

- Behandelen koeien geïnfecteerd met Sireplococcus agalactiae

- Afvoeren of behandelen koeien geïnfecteerd met Slaphylococciis aureus

- Introductie van (tijdelijke) segregatie (loopstal), of aanpassen volgorde
van melken (grupstal)

- Op het moment van blokbehandeling droogstaande koeien bemonsteren
na afkalven

- Twee weken na behandeling celgetalbepaling en bacteriologisch onder-
zoek alle koeien

- Behandelen koeien geïnfecteerd met Sireptococcus agalactiae

- Twee weken na behandeling celgetalbepaling en bacteriologisch onder-
zoek behandelde koeien

- Regelmatig bacteriologisch onderzoek van koeien met een celgetal
> 250.000 cellen/\'ml

Naast het standaard-mastitis-preventie-programma is de in-
troductie van de bepaling van koecelgetallen op een bedrijf
van groot belang. Hierdoor kan het verloop van het individu-
ele celgetal in beeld gebracht worden en kunnen geïnfec-
teerde koeien opgespoord worden. Voorafgaand aan blokbe-
handeling dient van de kwartieren van alle lacterende koeien
het celgetal en de bacteriologische status bepaald te worden.
Gezien de beperkte voorspellende waarde voor bacteriële in-
fecties van een eenmalige bepaling van het celgetal (4) is het
aan te raden, niet alleen bacteriologisch onderzoek te ver-
richten van koeien met een hoog celgetal, maar van alle
koeien op het bedrijf

In verband met de grote kans op het ontstaan van nieuwe in-
fecties in andere kwartieren van een geïnfecteerde koe (13)
wordt in het algemeen aangeraden alle kwartieren van
koeien geïnfecteerd met
S. agalactiae te behandelen (3, 25).
Om verspreiding van infecties te voorkomen, is het van be-
lang het aantal met
S. aureus geïnfecteerde koeien op een be-
drijf zo laag mogelijk te houden. Dit kan worden bereikt via
afvoer of via behandeling van geïnfecteerde koeien (21). Als
het aantal koeien dat geïnfecteerd is met 5.
aureus te groot is
om af te voeren of te behandelen, dienen ze steeds als laatste
gemolken te worden, waarbij huisvesting in een aparte groep
(segregatie) een goed hulpmiddel kan zijn (1).
Voor uitvoering van de blokbehandeling dient door de vee-
houdercontact opgenomen te worden met de melkfabriek, in
verband met de verwerking van antibiotica-melk en het tes-
ten op antibiotica-residuen in de melk van behandelde
koeien.

Mogelijk is er tijdens de blokbehandeling een aantal koeien
dat droogstaat, zonder voorafgaand met antibiotica behan-
deld te zijn. Aangezien ook deze koeien met S.
agalactiae of
andere bacteriën geïnfecteerd kunnen zijn, vormen zij een
potentiële infectiebron voor de andere koeien in de koppel.
Deze koeien dienen in de eerste week na kalven bemonsterd
en eventueel behandeld te worden. Uiteraard dienen ook
deze koeien, zolang hun infectiestatus niet bekend is, als
laatste gemolken te worden. Dit betekent dat op veel bedrij-
ven de koeien in groepen gescheiden moeten worden. Deze
groepen moeten steeds in een vaste volgorde gemolken wor-
den:

(1) bacteriologisch negatieve koeien met een laag celgetal;

(2) koeien waarvan de infectiestatus nog niet bekend is be-
handelde of pas gekalfde koeien);

(3) bacteriologisch negatieve koeien met een hoog celgetal;

(4) bekende 5. aMm«-dragers.

Twee weken na de behandeling dient wederom bacteriolo-
gisch onderzoek en celgetalbepaling van alle lacterende
koeien plaats te vinden, om het succes van de behandeling te
kunnen evalueren. Indien nog
S. agalactiae-X)OS\\X\\e\\c kwar-
tieren gevonden worden volgen de resterende stappen uit ta-
bel 2, waarbij
S. aga/ac/we-positieve koeien wederom be-
handeld worden. Tijdens de periode van behandeling tot
hernieuwd bemonsteren van deze koeien, dienen zij steeds
na de bacteriologisch negatieve koeien met een laag celgetal
gemolken te worden. Als twee weken na de tweede behande-
ling koeien aanwezig zijn, die ondanks herhaalde behande-
ling, nog steeds geïnfecteerd zijn met S.
agalactiae, dienen
deze koeien van het bedrijf afgevoerd te worden. Tot slot is
het verstandig om, in ieder geval gedurende de eerste 4 tot 6
maanden na de blokbehandeling, van alle koeien met een
celgetal hoger dan 250.000 cellen/ml bacteriologisch onder-
zoek te laten uitvoeren (4). Hierdoor is de veehouder actief
bij de preventie betrokken en kan een mogelijke foutieve uit-
voer van bovengenoemde maatregelen tijdig hersteld wor-
den.

CASUÏSTIEK

Aan de hand van vier bedrijven met een hoog TMC zal de
praktische invulling van de hiervoor behandelde probleem-
aanpak besproken worden. Op alle vier bedrijven bestonden

-ocr page 72-

al gedurende langere tijd problemen met een te hoog TMC,
waardoor langdurig boetes waren geheven, en in een aantal
gevallen melkweigering was aangezegd. Op drie van de vier
bedrijven waren de koeien in de winter gehuisvest op een
gmpstal, op alle bedrijven werden ze \'s zomers geweid. Het
aantal lacterende koeien per bedrijf bedroeg gemiddeld 35,
variërend van 19 tot 57.

Aanpassingen standaard-mastitis-preventie-programma

Op elk van de bedrijven is voorafgaande aan de therapie het
standaard-mastitis-preventie-programma gecontroleerd en,
waar nodig, zijn aanvullingen zo goed mogelijk geïmple-
menteerd (Tabel 3).

Tabel 3. Aanpassingen standaard-nnastitis-preventie-programma vooraf-
gaand aan behandeling, op vier bedrijven met een langdurig hoog tank-
melkcelgetal

De melkmachine

Bedrijf melkklauw

melkslang

vacuümniveau

pulsatorsysteem

1

0

2

-

3 O

-

4 O

0

Overige maatregelen

Bedrijf droog voor-

droogzetten

afvoer klinische

Tepeldesin-

behandelen

met antibio-

mastitis

fectie na het

tica\'

melken

1

0

2

3

O

4 0

O

= verandering aangebracht
- = situatie niet verbeterd
O = verbetering was niet nodig

\' Op alle t)cdrijvcn werd het droogzetten van alle koeien met (semi-syn-
thetische) penicilline-houdcnde preparaten geïntroduceerd.

Op geen van de vier bedrijven werden, voorafgaand aan de
behandeling, alle maatregelen volledig en correct uitge-
voerd. Aan de hand van de resultaten van een natte meting
zijn verbeteringen aan de melkmachine geadviseerd en uit-
gevoerd.

Op alle vier bedrijven werd het droogzetten met antibiotica
selectief toegepast. Introductie van het droogzetten met anti-
biotica als standaardmaatregel stuitte niet op problemen. De
afvoer van koeien met chronische infecties bleek op twee be-
drijven een probleem.

Voor de diagnostiek en behandeling van klinische mastitis
geldt, dat een werkelijke evaluatie moeilijk is, aangezien
deze informatie slechts uit de anamnese verkregen kan wor-
den. Op de bedrijven twee en drie bleek een duidelijk gebrek
aan kennis met betrekking tot de diagnostiek van klinische
mastitis te bestaan. Op deze twee bedrijven werd van koeien
met \'stroppen\' of \'vellen\' in de melk, de op het oog afwij-
kende melk eerst weggemolken, waama de resterende melk
gewoon geleverd werd. De betreffende veehouders spraken
pas van uierontsteking als een koe algemene ziekteverschijn-
selen vertoonde, of als de viscositeit van de melk veranderd
was.

Op alle vier bedrijven werd tepeldippen na het melken, met
een middel op basis van jodoforen, geïntroduceerd. Tevens
werd op bedrijf één gestopt met het insmeren van de spenen
met uierzalf, hetgeen voorheen na elke melkbeurt gebeurde.

Aanpak van de vier probleembedrijven

Nadat op de vier bedrijven het standaard-mastitis-preventie-
programma, zoals hiervoor besproken, geïmplementeerd
was, werd overgegaan tot behandeling van de geïnfecteerde
koeien. Op bedrijf twee duurde het bijna twee maanden
voordat de bedrijfssituatie zodanig was aangepast, dat een
uitgebreide antibioticumbehandeling verantwoord leek. Op
de andere drie bedrijven hoefde de behandeling niet zo lang
uitgesteld te worden.

Drie dagen voor de geplande behandelingsdatum, werden
van alle melkgevende koeien op de bedrijven kwartiermelk
monsters verzameld. De monsters werden op aseptische
wijze genomen en binnen enkele uren naar het laboratorium
vervoerd, waama bacteriologisch onderzoek van de melk-
monsters volgens standaardmethoden werd uitgevoerd (8).
Hierna werden de melkmonsters gefixeerd met natrium-
azide voor de bepaling van het celgetal. Binnen 24 uur na
monstemame werd het celgetal bepaald met een Fossamatic
cell counter (Fossa Electric, Hillerod, Denemarken).
Voorafgaand aan de blokbehandeling bleken van de 143
koeien op de vier bedrijven, 45 geïnfecteerd met 5.
agalac-
tiae,
15 met S. aureus, en werden bij drie koeien beide infec-
ties gevonden.
S. dysgalactiae-infecties werden gevonden
bij twee koeien, en 5. «è^m-infecties bij drie koeien. De pre-
valentie van deze infecties op kwartiemiveau wordt weerge-
geven in tabel 4.

Tabel 4. Aantallen geïnfecteerde kwartieren en de prevalentie van
Streptococcus agalactiae. Staphylococcus aureus en overige bacteriën
op kwartiemiveau. direct voorafgaand aan. en twee weken na blokbehan-
deling op vier bedrijven met langdurige problemen met een te hoog tank-
melkcelgetal

5. agalactiae

S. aureus

overige bacteriën\'

Bedrijf

voor

na

voor

na

voor

na

1

17

1

2

2

0

0

(14.1%)

(1.0%)

(1.6%)

(2.0%)

2

30

0

16

6

6

3

(23.1%)

(12.3%)

(4.8%)

(4.6%)

(2.4%)

3

20

0

0

0

0

4

(26.3%)

(5.3%)

4

15

3

6

2

0

0

(6.7%)

(1.4%)

(2.7%)

(0.9%)

\' De overige bacteriën waren Streptococcus dysgalactiae en Streptococcus
uberis.

Drie dagen na monstemame zijn alle kwartieren van koeien
waarvan minimaal I kwartier met 5.
agalactiae geinfeciecrd
was, en waarbij geen S. aureus was gevonden, gedurende
vijf opeenvolgende melkmalen, na het melken intramam-
mair behandeld met een combinatie van procaïne-penicilline
en neomycine (500.000 IE / 300 mg). Tevens is op dat mo-
ment een beperkt aantal met 5.
aureus geïnfecteerde koeien,
met verschillende antibioticumcombinaties, behandeld.
Twee weken na de behandeling zijn alle kwartieren van alle
koeien op de vier bedrijven opnieuw bemonsterd. Ver-
zameling en verwerking van deze monsters gebeurde op de-
zelfde manier als bij de eerste monstemame. Zes weken na

-ocr page 73-

3000

2500

2000

1500

1000

500

Figuur 1. Het genniddeld celgetal U S.E.M.) direct voorafgaand aan. en
twee en zes weken na de blokbefiandeling. van kwartieren ingedeeld op
basis van hun bacteriele status direct voorafgaand aan de behandeling.

de behandeling is het celgetal van alle kwartieren van alle
koeien nogmaals bepaald.

Vanaf drie dagen na de blokbehandeling is de tankmelk da-
gelijks met de Delvotest-M (Gist Brocades) op de aanwezig-
heid van antibiotica-residuen gecontroleerd, tot de melk
weer negatief was.

Resultaten van de behandeling

Na de behandeling werd bij vier onbehandelde koeien een S.
agalactiae-infecXie
gevonden (Tabel 4). Eén koe (Bedrijf 1)
was niet behandeld omdat zij tevens met
S. aureus geïnfec-
teerd was. Deze koe is later alsnog met een op 5.
aureus ge-
richte therapie behandeld en bacteriologisch negatief gewor-
den. De andere drie koeien, afkomstig van bedrijf vier,
waren bacteriologisch negatief voorafgaand aan de blokbe-
handeling en waren derhalve niet behandeld. Van deze drie
koeien zijn er twee alsnog, met succes, op dezelfde manier
behandeld als in eerste instantie gedaan is. Van de derde koe
was de verwachtingswaarde voor de melkproductie zo laag
dat de koe van het bedrijf is afgevoerd.

celgetal (x 1000)

éM

Tijdens de monstemame voorafgaand aan de blokbehande-
ling bleken 24 kwartieren van 18 van de 141 bemonsterde
koeien geïnfecteerd met 5.
aureus (Tabel 4). Voorafgaand
aan deze bemonstering waren op basis van eerder gevonden
infecties met 5.
aureus, op bedrijf één twee koeien afgevoerd
en vier koeien met een gerichte antibiotica-therapie droogge-
zet. Van de 18 met
S. aureus geïnfecteerde koeien zijn er
twee drooggezet, is van drie koeien het advies gegeven ze di-
rect van het bedrijf af te voeren, en zijn er 13 met verschil-
lende antibiotica-combinaties behandeld. Van de met
S. au-
reus
geïnfecteerde koeien waren er negen bacteriologisch
negatief bij de monstemame na behandeling. Het aantal met
S. aureus geïnfecteerde kwartieren is echter te gering en het
bacteriologisch vervolgen van deze koeien is onvoldoende
lang, om conclusies aan deze behandeling te kunnen verbin-
den.

Op drie van de vier bedrijven (1, 2 en 3) werd in de eerste
week na behandeling een voor de veehouder verontmstend
aantal gevallen van klinische mastitis waargenomen. In de
meeste gevallen zijn hiervan helaas geen melkmonsters ver-
zameld. Daamaast zijn bij de monstemame 14 dagen na de
blokbehandeling, bij zeven behandelde koeien, waarvan in
zes gevallen geen klinische symptomen zijn waargenomen,
nieuwe infecties met
S. dysgalactiae gediagnostiseerd.
De resultaten van het celgetal zijn steeds op kwartiemiveau
geëvalueerd waarbij verschillende groepen, ingedeeld op
bacteriële status voorafgaand aan de behandeling, met elkaar
vergeleken zijn (Figuur 1). Op alle vier bedrijven daalden de
celgetallen van de behandelde kwartieren sterk. De reductie
was het geringst op bedrijf twee, waar het gemiddeld celgetal
na behandeling nog steeds 636.000 cellen/ml bedroeg (Tabel
5).

Uit figuur 1 wordt duidelijk, dat nadat door behandeling het
celgetal van de met
S. agalactiae geïnfecteerde kwartieren
gedaald is, de invloed van S. aureus op het celgetal van geïn-
fecteerde kwartieren het sterkst wordt. Dit geldt vooral voor
bedrijf 2, waar de meeste
S. awreMi-infecties zijn aangetrof-
fen (Tabel 4).

Na afloop van de behandeling kon de tankmelk van alle vier
bedrijven in verband met antibiotica-residuen gedurende vijf
dagen niet geleverd worden.

OL

Figuur 3. Het verloop van het tankmelkcelgetal op bedn|f twee gedurende
een laar voor en na de probleemaanpak.

-ocr page 74-

Verloop tankmelkcelgetal

Voorafgaand aan de behandeling varieerde het TMC van de
vier bedrijven van 475.000 tot 1.052.000 cellen/ml. Het
TMC daalde op de vier bedrijven direct na behandeling
sterk. Omdat van bedrijf één de meeste gegevens beschik-
baar zijn, is van dit bedrijf als voorbeeld het verloop van het
TMC gedurende twee jaar voor en twee jaar na de blokbe-
handeling weergegeven in figuur 2. De daling voorafgaand
aan de behandeling werd veroorzaakt door de afvoer en het
droogzetten van een aantal met
S. aureus of S. agalactiae
geïnfecteerde koeien.

Op drie van de vier bedrijven is het TMC na de behandeling
op een aanvaardbaar niveau gebleven. Op bedrijf twee daal-
den zowel het gemiddeld kwartiercelgetal (Tabel 5) als het
TMC (Figuur 3) minder dan op de andere bedrijven. Het
TMC daalde van 1.052.000 cellen/ml voor de behandeling,
naar gemiddeld 367.000 cellen/ml gedurende het eerste jaar
na de behandeling.

Tabel 5. Het effect op het kwartiercelgetal van de befiandeling van subkli-
nische mastitis veroorzaakt door S.
agalactiae op vier bedrijven met lang-
durige problemen met een te hoog tankmelkcelgetal

Bedrijf

aantal
kwartieren

Celgetal\'
voor na

% reductie

1

behandeld^

37

428

53

88

niet behandeld\'

35

13

10

23

2

behandeld

90

1739

636

63

niet behandeld

16

193

201

-4

3

behandeld

42

650

91

86

niet behandeld

32

184

174

5

4

behandeld

71

827

141

83

niet behandeld

120

234

282

-21

Celgetal\' : Gemiddeld kwartiercelgetal (x 1000)direct voorafgaand
aan. cn twee weken na de blokt)chandeling
kwartieren van koeien behandeld voor 5.
iigalaciiae-m-
fecties

niet behandeld\': Kwartieren van niet geïnfecteerde, niet behandelde
koeien

behandeld^

Op dit bedrijf was de prevalentie van S. aureus infecties ho-
ger dan op de andere bedrijven (Tabel 4). Voor de behande-
ling werd bij 16 kwartieren een
S.-aureus infectie gevonden.
Twee weken na de behandeling werd deze infectie bij zes
kwartieren vastgesteld. Ook het celgetal van dc bacteriolo-
gisch negatieve kwartieren op dit bedrijf was, zowel vóór
(gemiddeld 660.000 cellen/ml), als twee weken na de behan-
deling (gemiddeld 573.000 cellen/ml) hoger dan op de drie
andere bedrijven (gemiddeld 186.000 respectievelijk
149.000 cellen/ml). Waarschijnlijk spelen infecties met
S.
aureus
hierbij een rol. Deze infecties worden, ten gevolge
van een intermitterend uitscheidingspatroon van 5\'.
aureus,
niet altijd gevonden bij bacteriologisch onderzoek, maar
kunnen wel een verhoging van het celgetal veroorzaken (20).

DISCUSSIE

De gevonden resultaten bij de behandeling van S. agalactiae
komen overeen met de in de literatuur gevonden gegevens
(2, 5, 6, 13, 26). Het bacteriologisch herstel is in de meeste
gevallen goed. Nicolet
et al. (16) beschrijven een lager her-
stel percentage (61%) dan andere onderzoekers. In dit geval
speelden behalve S.
agalactiae-inkcües, ook S. aureus-\\n-
fecties een rol op de beschreven bedrijven. De door ons ge-
vonden celgetallen na behandeling zijn vergelijkbaar met, of
lager dan de in de literatuur beschreven waarden (5, 6, 16).
Gezien de verschillende manieren van bepaling van het cel-
getal en de variabiliteit van deze parameter kunnen hier ech-
ter geen conclusies aan verbonden worden.
De periode na de behandeling waarin de melk in verband met
antibiotica-residuen niet geleverd kon worden, bleek twee
dagen langer dan de door de fabrikant aangegeven wachttijd.
Bij een uitgebreide antibioticum-behandeling op bedrijven
met chronische uierinfecties, zoals in dit artikel beschreven,
kan dus niet uitgegaan worden van de aangegeven wachttijd,
maar kan de melk pas weer geleverd worden, nadat gebleken
is dat deze weer vrij van antibiotica is.
De selectie van koeien voor behandeling is in dit artikel ge-
baseerd op de resultaten van éénmalig bacteriologisch on-
derzoek. Ook een selectie op basis van celgetal is wel be-
schreven (13), maar heeft als nadeel dat infecties met S.
aureus over het hoofd kunnen worden gezien. Derhalve is als
aanvulling op het bepalen van het celgetal bacteriologisch
onderzoek te adviseren (6).

m

Naast een behandeling zoals hier is uitgevoerd kan ook be-
sloten worden alleen de geïnfecteerde kwartieren van een
koe te behandelen. Het risico van deze benadering is, dat een
ander kwartier in de dagen tussen monstemame en behande-
ling besmet raakt, en onbehandeld blijft. Dat gevaar is niet
denkbeeldig, aangezien een gezond kwartier een zeven maal
hogere kans op infectie heeft in een met
S. agalactiae geïn-
fecteerd uier dan in een gezond uier (13). Vanuit een derge-
lijke infectie kunnen dan later weer nieuwe infecties bij an-
dere koeien ontstaan. Aangezien bovendien de melk van een
behandelde koe niet geleverd kan worden in verband met an-
tibiotica-residuen, worden in het algemeen alle vier kwartie-
ren van een geïnfecteerde koe behandeld (2, 3, 5, 6, 16, 25).
Gebleken is, dat
S. agalactiae-\'mïecües met alleen intra-
mammaire behandeling goed te genezen zijn. In de literatuur
zijn tweemalige behandelingen met een interval van 24 uur
beschreven (5, 6, 25), maar zijn ook langere behandelingen
beschreven (2, 14, 16, 22). Op de hier beschreven bedrijven
is gekozen voor een vijfmalige behandeling, in verband met
het vemioede chronische karakter van de infecties, waarbij
de vorming van fibreus weefsel in de uier een belemmering
kan zijn tussen het toegediende antibioticum cn de micro-or-
ganismen (2).

In het kader van dit artikel is de specifieke aanpak van infec-
ties veroorzaakt door 5.
aureus buiten beschouwing gelaten.
Wel is naar voren gekomen, dat op bedrijven met een te hoog
TMC,
S. aureus naast S. agalactiae een belangrijke rol kan
spelen. Hiermee dient bij de aanpak van het probleem reke-
ning gehouden te worden. In geval van bedrijf twee bijvoor-
beeld, is het TMC onvoldoende gereduceerd om, met de nor-
male variatie van het celgetal, steeds onder de boctegrens tc
blijven (18), zoals ook in het jaarna de behandeling gebleken
is (Figuur 3). In deze gevallen zullen afvoer, gerichte anti-
bioticum-therapie bij het droogzetten en eventueel segrega-
tie, extra aandacht vergen (1,21).

Opvallend was dat op drie van de vier bedrijven een groot
aantal klinische mastitis gevallen en een aantal nieuwe infec-
ties met
S. dysgalactiae werd waargenomen in de weken na
de blokbehandeling. Het is niet ondenkbaar dat de behande-
ling de normale uierllora, en daarmee het mechanisme van
kolonisatie-resistentie, zodanig verstoort dat uierpathogenen
een grotere kans hebben om na behandeling de bacteriolo-
gisch negatief geworden kwartieren te infecteren (7).

-ocr page 75-

Gegeven de grote kans op melkweigering bij bedrijven met
S. agalactiae-infecües in Nederiand, staat het economisch
voordeel van de hier beschreven aanpak buiten twijfel. In
veel gevallen gaat het om het al of niet continueren van een
bedrijf Ook uit gegevens uit landen met minder strenge
melkkwaliteitseisen blijkt een dergelijke aanpak econo-
misch aantrekkelijk te zijn (5,26). Hierbij dient wel aangete-
kend te worden, dat om langdurig uit de problemen te blij-
ven, de in tabel 2 geschetste aanpak volledig uitgevoerd
dient te worden, voordat men over kan gaan tot een gerichte
antibioticum-behandeling.

DANKWOORD

De auteurs zijn ing. J. H. van Vliet zeer erkentelijk voor de geleverde advie-
zen met betrekking tot verbetering van de melkmachines op drie van de be-
schreven bedrijven. Het commentaar op het manuscript van dr. Y.H.
Schukken is door de auteurs zeer op prijs gesteld.

SUMMARY

The herd health approach of a high bulk milk somatic
cell count caused by
Streptococcus agalactiae

The herd health approach for dairy herds with a high bulk milk somatic cell
count, in which Streptococcus agalactiae plays a major rote, was evaluated.
After introduction of the standard mastitis prevention programme, all quar-
ters of infected cows were treated during lactation. In three of the four herds
investigated, the bulk milk somatic cell count dropped below the limit of
400.000 cells/ml for a long period of lime. The herd in which there were
many infections with Staphylococcus aureus and Streptococcus agalactiae
was an exception. The management, somatic cell count, and prevalence of
subclinical mastitis in the different herds is discussed. It is concluded that
for infection with Streptococcus agalactiae at the herd level, treatment du-
ring lactation can he an effective method to lower the bulk milk somatic cell
count. In essence, however, the approach to the problem lies in the standard
mastitis prevention programme.

LITERATUUR

1. Adams DS, Hancock D, Fox L, and McDonald JS. Frequency of reiso-
lation
of Staphvlococcus aureus from multiple sequential milk samples.
JAm Vet Med Assoc 1992;201:575-9.

2. Bar-Moshe B, Weiss I, Abuhanna F, Hativ N, and Shine Y. A regional
program for the eradication of
Streptococcus agalactiae in Israeli dairy
herds. IsrJ Vet Med 1987;43:236-41.

3. Dinsmore RP, English PB, Gonzalez RN, Sears PM, and Schulte HE.
Evaluation of methods for the diagnosis of
Streptococcus agalactiae in-
tramammary infections in dairy cattle. J Dairy Sci 1991; 74; 1521-6.

4. Dohoo IR, and Leslie KE. Evaluation of changes in somatic cell counts
as indicators of new intramammary infections. Prev Vet Med 1991: 10:
225-37.

5. Edmondson PW. An economic Justification of\'blitz\'-therapy to eradi-
cate
Streptococcus agalactiae from a dairy herd. Vet Rec 1989; 125:
591-3.

6. Erskine RJ, and Eberhart RJ. Herd benefit-to-cost ratio and effects of a
bovine mastitis control program that includes blitz treatment of
Streptococcus agalactiae.) Am Vet Med Assoc 1990; 196: 1230-5.

7. Grommers FJ. Host resistance mechanisms of the bovine mammary
gland: An analysis and discussion. Netherlands M ilk and Dairy J 1988;

« m

.rirMrii^a

42:43-57.

8. Harmon RJ, Eberhart RJ, Jasper DE, Langlois BE, and Wilson RA.
Microbiological procedures for the diagnosis of bovine udder infection.
National Mastitis Council, Arlington, USA.

9. Heeschen W. Somatic cells in milk - aspects of quality, hygiene and
mastitis control. Newsletters of the Intemational Dairy Federation
1993; 134:9.

10. Intemational Dairy Federation. Machine milking and mastitis - factors
affecting mastitis. Bulletin of the Intemational Dairy Federation 1987:
215.

11. Keefe GP, and Dohoo IR. Herd prevalence of Sireptococcus agalactiae
in Prince Edward Island, Canada. National Mastitis Council
Proceedings 1994: 355-6.

12. Lam TJGM, Jong MCM de, Schukken YH, and Brand A.
Mathematical modelling to estimate efficacy of postmilking teat disin-
fection in dairy cows. 7"^ symposium of the Intemational Society for
Veterinary Epidemiology and Economics, Nairobi, Kenya. Kenya Vet
1994; 18:421-4.

13. McDermott MP, Natzke RP, and Erb HN. Blitz therapy using somatic
cell counts in mastitis control. J Dairy Sci 1982; 65: 160-1.

14. Mwakipesile SM, Holmes CW, and Moore YF. Antibiotic therapy for
subclinical mastitis in early lactation; effects on infection, somatic cell
count & mi Ik production. New Zealand Vet J 1983; 31: 192-5.

15. Neave FK, Dodd FH, Kingwell RG, and Westgarth DR. Control of
mastitis in the dairy herd by hygiene and management. J Dairy Sci
1969;52:696-706.

16. Nicolet J, Schällibaum M, Schifferii D, and Schweizer R. Auswertung
einer Blitztherapie für chronische Staphylokokken- und Strepto-
kokken-mastitiden während der Laktation. Schweiz Arch Tierheilkd
1983; 125:31-43.

17. Schukken YH, and Lam TJGM. Monitoring quality of bulk milk in
Europe and North America. Effects of quality control programs. 5"\'
symposium of the Dutch Society for Veterinary Epidemiology and
Economics, Wageningen, the Netherlands, 1992: 91-9.

18. Schukken YH, Leslie KE, Weersink AJ, and Martin SW. Ontario bulk
milk somatic cell count reduction program. J Dairy Sci 1992; 75: 3352-
66.

19. Schukken YH, Vliet JH van. Geer D van de, and Grommers FJ. A ran-
domized blind trial on dry cow antibiotic infusion in a low somatic cell
count herd. J Dairy Sci 1993; 76: 2925-30.

20. Sears PM, Smith BS, English PB, Herer PS, and Gonzalez RN.
Shedding pattern of
Staphvlococcus aureus from intramammary infec-
tions. J Dairy Sci 1990; 73: 2785-9.

21. Sol J, Sampimon OC, Snoep JJ, and Schukken YH. Factors associated
with bacteriological cure after dry cow treatment of subclinical
Staphylococcal mastitis with antibiotics. J Dairy Sci 1994; 77: 75-9.

22. Stableforth AW. Bovine mastitis with particular regard to eradication
of Sireplococcus agalactiae. Vet Rec 1950; 62: 219-24.

23. Vecht U, Wisselink HJ, and Defize PR. Verslag landelijke steekproef
mastitis 1985/1986. 1987: 1-62.

24. Vecht U, Wisselink HJ, en Vette HMC. Het gevoeligheidspatroon van
Staphvlococcus aureus geïsoleerd uit kwartiermelk van runderen
Tijdschr Diergeneeskd 1989; 114: 260-9.

25. Weaver LD, Galland J, and Martin PAJ. Treatment of Streptococcus
agalactiae
in dairy cows: comparative efficacies of two antibiotic pre-
parations and factors associated with successful treatment. J Am Vet
Med Assoc 1986; 189:666-9.

26. Yamagata M, Goodger WJ, Weaver L, and Franti C. The economic be-
nefit of treating subclinical
Sireptococcus agalactiae mastitis in lacta-
ting cows. J Am Vet Med Assoc 1987; 191: 1556-61.

-ocr page 76-

1 a

mMfèmt-

Tijdschr Diergeneesk 1995: 120: 464-5

SELEENDEFICIËNTIE ZÜNDER KLINISCHE SYMPTOMEN
BIJ JONGVEE OP EEN MELKVEEBEDRIJF

J. Vel ing\'\' enG.H.M. Counotte^

SAMENVATTING

Op een melkveebedrijf werd in het bloed van vaarskalve-
ren een seleendeficiëntie vastgesteld. Van de tien vaars-
kalveren, in de leeftijd van vijf tot veertien maanden, was
bij zes dieren de activiteit van het enzym glutathion-per-
oxidase (GSH-PX) lager dan 10 U/gHb. Bij deze lage acti-
viteit van het GSH-Px bleek er een goed verband te be-
staan met de seleenconcentratie in het bloed.
Het uitblijven van klinische verschijnselen op het be-
treffende praktijkbedrijf had mogelijk te maken met de
goede vitamine E-voorziening uit gras en graskuil.

INTRODUCTIE

In Nederland wordt regelmatig een zeer lage activiteit van
het enzym glutathion-peroxidase (GSH-Px) geconstateerd in
het bloed van mnderen, zonder dat klinische verschijnselen
worden waargenomen. Een GSH-Px-activiteit van 20 U/gHb
of lager is, zeker bij jongvee, geen uitzondering. Als norm
voor een goede seleenvoorziening wordt een waarde van 120
U/gHb aangegeven. In landen als Zwitseriand en leriand
worden wel klinische verschijnselen waargenomen bij een
vergelijkbare, lage GSH-Px-activiteit (3,4). Speciaal de
overgang van de stal naar de weide in het voorjaar wordt be-
schreven als de periode waarin de meeste klinische gevallen
voorkomen. Opvallende klinische verschijnselen zijn stijf-
heid en soms myoglobinurie. De stijfheid is het gevolg van
spierdegeneratie veroorzaakt door de schadelijke werking
van peroxyden op de integriteit van (spier)celmembranen. In
het bloed wordt in deze gevallen vaak een zeer hoge activi-
teit van het enzym creatinine-fosfaat-kinase (CPK) aange-
troffen, als gevolg van de spierdegeneratie.
Een verklaring voor het ontbreken van klinische verschijnse-
len in Nederland zou gezocht kunnen worden in een slechte
correlatie tussen de gebruikte GSH-Px-bepaling en de wer-
kelijke seleenstatus van het dier, bepaald aan de hand van de
seleenconcentratie in het bloed. Bij een eerder onderzoek in
Nederiand werd een goed verband tussen de GSH-Px-activi-
teit en de seleenconcentratie gevonden. In dit onderzoek wa-
ren weinig lage GSH-Px-waarden opgenomen (2).
Ook is het mogelijk dat een goede vitamine E-voorziening
de klinische effecten van een seleendeficiëntie kan voorko-
men. In Nederiand is weinig informatie bekend over het vita-
mine E-gehalte in het bloed van jongvee.
Het bovenstaande vormde de aanleiding om op een praktijk-
bedrijf met een slechte seleenvoorziening bij het jongvee on-
derzoek te verrichten in de overgang van de stalperiode naar
de weideperiode.

MATERIAAL EN METHODEN

Op het praktijkbedrijf waren tien vaarskalveren beschikbaar
voor het onderzoek naar de relatie tussen de (lage) GSH-Px-
activiteit en de seleenconcentratie in het bloed. Van deze die-

\' Gezondheidsdiensl voor Dieren in West- en Midden-Nederland, Postbits H7, 2S00
AB Gouda.

\' Gezondheidsdiensl voor Dieren in Oost-Nederland, Postbus 9, 74(H) AA Deventer.

ren waren vijf dieren beschikbaar om verder te volgen bij de
overgang van de stalperiode naar de weideperiode in 1993.
In de stalperiode waren de dieren gehuisvest in een jongvee-
stal met ligboxen en roostervloer. De voeding bestond uit-
sluitend uit voordroogkuil van het eigen bedrijf Er werd
geen krachtvoer of een andere mineralenbron verstrekt.
Bloed werd afgenomen op 18maart(D0),6april(D19)en 13
mei (D56). Vanaf 3 mei (D46) kregen de dieren weidegang.
Bij de bloedafname werd zowel semm als ongestold bloed
(heparine) verzameld. De GSH-Px-activiteit werd bepaald in
de erytrocieten volgens de methode beschreven door Atroshi
(1). De Se-concentratie werd gemeten in het ongestolde
bloed met behulp van fluorimetrie. De CPK-activiteit werd
gemeten in semm volgens de Duits optimale methode bij 30
graden Celsius. Voor de vitamine E-bepaling werd eerst het
plasma onteiwit met behulp van ethanol gevolgd door ex-
tractie met hexaan. Voor de kwantitatieve bepaling van het
vitamine E werd gebmik gemaakt van HPLC en fluorescen-
tie-detectie.

De GSH-Px-activiteit werd direct na bloedafname bepaald.
De overige bepalingen werden uitgevoerd aan het einde van
het experiment. De monsters werden tot die tijd ingevroren
bij-18tot-22\'\'C.

RESULTATEN

a. Gezondheid en vmchtbaarheid.

Tijdens de duur van het onderzoek werden geen afwijkin-
gen in de gezondheid waargenomen. De dieren hadden een
normaal gewicht en zagen er uitstekend uit. De dieren zijn,
na het bereiken van de dekleeftijd, vlot drachtig geworden.

b. Relatie tussen de GSH-Px-activiteit en de seleenconcen-
tratie (tien dieren). In tabel I staan de resultaten van de
bloedafname op 18 maart (DO) vermeld.

Tabel 1 Bloedwaarden (GSH-Px en seleen) bi| aanvang van de proef (tien
dieren).

diemr.

leeftijd op

GSH-Px

Seleen

DO (mnd)

(U/gHb)

(M-g/L)

1

14

<10

35

2

14

<10

10

3

13

<10

10

4

12

<10

10

5

12

<10

10

6

12

<10

15

7

II

72

45

8

10

87

45

9

8

53

30

10

5

309

115

referentiewaarde

>120

>50

De oudste dieren bezitten de laagste Se-concentratie. Bij
zes van de tien dieren werd een GSH-Px-activiteit vastge-
steld van minder dan 10 U/gHb.

-ocr page 77-

Bij GSH-Px-waarden lager dan 20 U/gHb worden vooma-
menlijk seleenwaarden gevonden lager dan 20 |xg/L. De
gevonden correlatie tussen de GSH-Px-waarden en de se-
leenwaarden is in het bovenstaande materiaal goed
(r=0,97; p<0,01).
c. Veranderingen in de bloedwaarden tijdens de overgang
van stal- naar weideperiode. In tabel 2 staan de resultaten
vermeld van de laatste bloedafname op stal (Dl9) en de
bloedafname in de weide (D56).

Tabel 2. Bloedwaarden van vijf dieren bij de overgang van de stal- naar
de weideperiode (overgang op D4B).

diemr. stalperiode (D19)

weideperiode (D56)

se

GSH-Px

vit.E

CPK

se

GSH-Px vit.E

CPK

4

10

10

4,4

48

20

<10

11,4

115

5

10

15

5,1

69

15

15

10,9

351

6

10

10

3,9

64

15

15

6,0

143

9

35

57

3,9

88

30

61

6,7

109

10

100

308

3,2

74

95

270

4,2

59

Verklaring van afkortingen, gebruikte eenheden en referentie-waarden:
se: seleen. ßg/L: referentie waarde: >50 ng/L.

GSH-Px: glutalhion peroxidase. U/gHh: referentiewaarde: >120
U/gHb.

vit. E: vitamine E. pjnol/L: referentiewaarde: >4.7 ixmol/L.
CPK:
Creatinine fosfaat kinase, U/L: referentie waarde: <125 U/L.

De GSH-Px-waarden en de seleenwaarden blijven constant
laag; de CPK-waarde stijgt enigszins na weidegang. De con-
centratie vitamine E is aan het einde van de stalperiode aan
de lage kant (gemiddeld 4,1 ^JLmol/L). Na tien dagen in de
weide is de concentratie vitamine E hoger (gemiddeld 7,8
|xmol/L).

DISCUSSIE

Een belangrijke aanleiding voor het onderzoek is het gege-
ven dat in Nederland regelmatig zeer lage GSH-Px-waarden
bij jongvee worden geconstateerd, zonder dat klinische ver-
schijnselen worden waargenomen. Ook in de onderhavige
proef werden zeer lage GSH-Px-waarden vastgesteld zonder
klinische verschijnselen. De verhoogde CPK-waarden na
weidegang staan in geen verhouding met de waarden die bij
spierdegeneratie worden waargenomen (4). Bij spierdegene-
ratie worden meestal waarden van 2500 U/L of hoger waar-
genomen.

Als mogelijke verklaringen voor het niet optreden van klini-
sche verschijnselen kan gedacht worden aan:
a. Een slecht verband tussen de GSH-Px-waarde en de se-
leenconcentratie, speciaal bij zeer lage GSH-Px-waarden.
Deze verklaring wordt niet bevestigd door de boven-
staande resultaten. Ook bij een lage GSH-Px-activiteit
wordt een goede correlatie gevonden met de seleenwaar-
den in het bloed.

De waarneming dat bij de jongste dieren de hoogste GSH-
Px-activiteit wordt geconstateerd is in lijn met andere prak-
tijkwaamemingen onder Nederiandse omstandigheden.

lAffl

il I fi

\'Mi
ÈÉÊÉ

b. Een goede vitamine E-voorziening. In de literatuur wordt
geen eenduidige norm gegeven voor een goede vitamine
E-voorziening. Ten aanzien van de vitamine E-concentra-
tie in het bloed lijkt 4,7 p,mol/L een veilige grens.
McMurray stelt dat de kans op spierdegeneratie sterk toe-
neemt bij een vitamine E-concentratie lager dan 2,3
|xmol/L (4).

c. Een rantsoen met weinig meervoudig onverzadigde vetzu-
ren (PUFA\'s). In een experimenteel model gelukte het om
bij kalveren spierdegeneratie op te wekken met behulp van
een grote dosis PUFA\'s (5,6).

Mogelijk is de blootstelling aan PUFA\'s onder Neder-
landse omstandigheden geringer dan elders. Hierbij kan
onder andere gedacht worden aan het relatief late tijdstip
waarop de kalveren in Nederland naar buiten gaan.
Bekend is dat vooral het jonge vooijaarsgras rijk is aan
PUFA\'s. In het beschreven onderzoek zijn de PUFA\'s in
het gras en graskuil niet geanalyseerd.

d. Andere factoren. In de literatuur worden nog andere facto-
ren genoemd die het optreden van spierdegeneratie kun-
nen bevorderen. Genoemd worden: stress, slechte
weersomstandigheden en een rantsoen met veel snel ver-
teerbare koolhydraten.

DANKBETUIGING

De firma Roche wordt bedankt voor de bepaling van de vitamine E-concen-
tratie in het serum. De familie De Vink wordt bedankt voor de medewerking
inzake de uitvoering van de proef op hun bedrijf.

SUMMARY

Selenium deficiency without clinical symptoms in heifer
calves on a dairy farm.

On a dairy farm a selenium deficiency was diagnosed on the basis of the
bloodchemistry of heifer calves. Of ten heifers, aged five to fourtheen
months, six animals had a glutathionen peroxidase (GSH-PX) activity lower
than 10 U/gHh. A good correlation was found betn\'een this low GSH-Px-ac-
tivity and the .selenium concentration in the blood.

The animals had no symptoms of selenium deficiency nor elevated CPK le-
vels. On the basis of the vitamin E-concentration in the blood it is postulated
that the lack of symptoms is mainly caused by the amount of vitamin E in the
ration (grass and grass silage).

LITERATUUR

1. Atroshi F, Sankari S, Ostenberg S. and Sandbolm M. Variation of ery-
throcyte glutathion peroxidase activity in Finn Sheep. Res in Vet Sci
1981;31:267-71.

2. Counotte OHM. and Hartmans J. Relation between selenium content
and glutathion-peroxidase activity in blood of cattle. The Vet Ouart
1989; 11 (3): 155-60.

3. Mathis A. Zur Selenversorgung des Rindviehs in der Schweiz;
Untersuchungen auf Ammen- und Mutterkuhbetrieben. Dissertation
Zurich 1982.

4. McMurray CH, and Rice DA. Vitamin E and selenium deficiency disea-
ses. Irish Vet J 1982; 36: 57-65.

5. Rice DA, Blanchflower WJ, and McMurray CH. Reproduction of nutri-
tional degenerative myopathy in the post-ruminant calf Vet Rec 1981;
109: 161-2.

6. Walsh DM, Kennedy S, Blanchflower WJ, Goodall EA, and Kennedy
DG. Vitamin E and selenium deficiency increase indices of lipid peroxi-
dation in muscle tissue of ruminant calves. Internat J Vit Nutr Res 1993;
63: 188-94.

-ocr page 78-

Uienvoordepraktl

SAMENVATTING

Beschrijving van een geval van plotselinge sterfte bij op-
fokvarkens van ongeveer 60 kilogram, zonder vooraf-
gaande ziekteverschijnselen. In het verstrekte voer wer-
den fusariëntoxines aangetoond, echter in kleine hoe-
veelheden. Vermoedelijk zijn mycotoxinen de oorzaak
geweest van de sterfte.

CASUS

Begin 1994 trad erop een fokbedrijf in Frankrijk plotselinge
sterfte op. Het betrof opfokvarkens van 50-60 kilogram.
Er waren voordien geen duidelijke verschijnselen waargeno-
men.

Wel waren er tegelijkertijd enkele varkens met een rectum-
prolaps. In veertien dagen tijd stierven twaalf varkens uit een
groep van 160.

De varkenshouder nam de temperatuur op bij 40 dieren in de
betreffende afdelingen en vond slechts bij twee varkens een
lichte verhoging ( 39,5-40\'\'C.).

De kadavers werden in korte tijd tonrond en onder de huid
zat emfyseem. Daamaast trad uitgebreide cyanosis aan de
buik op.

Er werd sectie verricht op alle gestorven dieren. Twee dode
varkens gingen naar het ID/DLO te Lelystad voor sectie en
nader onderzoek.

De varkenshouder wist dat de fabriek waar het voer vandaan
kwam door de overstromingen tijdelijk gesloten was ge-
weest en men voer van een andere lokatie had ontvangen.
Nadat alle andere mogelijke oorzaken zoveel mogelijk wa-
ren uitgesloten, werd besloten om het voer weg te nemen en
van elders een andere partij opfokvoer (van andere her-
komst) aan te voeren. In de tijd daama trad geen sterfte meer
op. Eén geval deed zich nog voor maar dit varken bleek nog
een restant oud voer te hebben gehad dat nog in een voeriei-
ding zat.

ONDERZOEK

Bij autopsie werd altijd een grote slappe caramelkleurige le-
ver aangetroffen. Daamaast bloedingen op en in de slijm-
vlieswand van blaas en baarmoeder. Op het hart zaten
meestal puntbloedingen. Verder vaak slijmvliesontstekingen
in de maag en soms ook in de darmen.
Bij latere gevallen zijn ook het strottehoofd en de slokdar-
men beoordeeld en deze vertoonden een paarsrode verkleu-
ring en soms ook puntbloedingen (Zie foto 1 en 2).
Bacteriologisch onderzoek was negatief, histologisch onder-
zoek wees in twee gevallen op een leverdegeneratie.

\' Nieuw-DaiiandB V., Postbus 16. SSOOAA Venray.

M.R.Th.M. Martens^

Het voer werd nader onderzocht op een gespecialiseerd labo-
ratorium (CCL te Veghel). Er werd gericht gezocht naar my-
cotoxinen; in het bijzonder het T2-toxine. Via een speciale
techniek met behulp van capillaire gaschromatografie wer-
den daar drie fusariëntoxines aangetoond. T2-toxine (<100-
180 pLg/kg), vomitoxine (253-275) en nivalenol (24-27).

DISCUSSIE

Door de afwezigheid van andere verschijnselen, het ontbre-
ken van temperatuurverhoging en de weinig uitgesproken
sectiebevindingen werd al snel aan een vergiftiging gedacht.

Differentieel diagnostisch moet naast T2-mycotoxicose re-
kening worden gehouden met acute hartedood, maag- en of
darmtorsies maar ook met varkenspest. Vanwege het directe
resultaat na wisseling van het voer is verder onderzoek ge-
richt op het voer zelf

De Fusariënschimmels zijn daarin niet aangetoond echter de
eerder genoemde toxines wel. Het is waarschijnlijk dat er

EEN GEVAL VAN PLOTSELINGE STERFTE ONDER
OPFOKVARKENS

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 466-7

-ocr page 79-

• II«!

ÉÉMki

1« VI

liiiiiM

ook andere toxines (bijvoorbeeld zearalenon en/of Fusarium
moniliforme
toxine) in het voer hebben gezeten die door de-
zelfde fiisariënspecies gevormd worden (8).
De aangetoonde hoeveelheden zijn lager dan de hoeveelhe-
den waarvan men aangeeft dat ze een acute vergiftiging of
sterfte kunnen veroorzaken. Recente onderzoeken wijzen
echter uit dat er een groot verschil is in de emst van toxische
reacties zoals die in gecontroleerde proeven optreden in ver-
gelijking met die veroorzaakt door natuurlijk verontreinigd
voeder. Ook is bekend dat de toxines vaak zeer onregelmatig
verspreid zitten in het voer hetgeen het aantonen bemoeilijkt.
Er zijn gevallen beschreven dat vomitoxine (=DON) in con-
centraties van 700 |JLg/kg al verantwoordelijk kan zijn voor
vergiftigingsverschijnselen (10).

Ook is er bij varkens een synergistisch effect beschreven van
voeders die zowel vomitoxine als zearanolon bevatten (1).

Sterfte is geen vaak voorkomend verschijnsel bij mycotoxi-
cose, veel vaker voorkomend zijn de chronische vormen van
mycotoxinen-vergiftigingen. Zearanolon heeft een oestro-
gene werking en kan bij varkens rectum- en vaginaprolapsen
veroorzaken en ook vmchtbaarheidsproblemen (6). Ochra-
toxine A is nefrotoxisch en onderdmkt de algemene weer-
stand (6,8).

DON of vomitoxine is al in staat om bij concentraties vanaf 1
ppm de eetlust te onderdmkken (5,6).
Voor de clinicus zijn ziektebeelden veroorzaakt door myco-
toxinen niet gemakkelijk als zodanig vast te stellen. Eerst
wordt natuurlijk aan allerlei andere oorzaken gedacht. Vaak
zijn de in het laboratorium aangetoonde hoeveelheden ge-
vonden toxine onvoldoende om het beeld volledig te kunnen
verklaren. Men moet er echter rekening mee houden dat con-
centraties in voer altijd benaderingen zijn en dat monster-
name nooit helemaal representatief is. Met het uitgebreide
arsenaal aan bijprodukten dat thans gebmikt wordt neemt de
kans op mycotoxicosen toe. Mengvoederleveranciers zullen
hun kwaliteitscontroles hierop moeten afstemmen. Fysische
en/of chemische detoxificatieprocédés worden tot nog toe
voomamelijk bij met aflatoxinen besmette, olie-bevattende
produkten toegepast zoals bijvoorbeeld pinda\'s of katoen.
Ook is het mogelijk het dier indirect te beschemien.
Adsorbantia (bentaviet, montmoxillote) kunnen de opname
vanuit het maagdamikanaal van Fusariumtoxines zoals
12-
toxine, zearalenon, en vomitoxine reduceren (2,3).

EPILOGG

In de rest van 1994 tot april 1995 zijn er op dit bedrijf nog en-
kele varkens plotseling gestorven. Er is steeds sectie verricht
op het bedrijf en daar werd vaak alleen een lichtgekleurde le-
ver aangetroffen; de typische bloedingen in blaas en baar-
moeder en de rode slijmvliezen van strottehoofd en slokdarm
werden niet meer gezien.

Vermoedelijk is de eerder opgetreden plotselinge sterfte het
gevolg geweest van een T2-toxine-intoxicatie.

DANKWOORD

Bij deze wil ik de collegae prof. dr. Fink Gremmels van de Faculteit der
Diergeneeskunde. Vakgroep Farmacologie en Toxicologie en dr. Stockhofe
van het ID/DLO te Lelystad danken voor hun waardevolle adviezen en me-
dewerking aan het onderzoek en het tot stand komen van dit script.

SUMMARY

The sudden death of fattening pigs

The sudden death of fattening pigs weighing about 60 kg is described. The
animals had not previously shown signs of illness. Fusarientoxins were de-
tected in the feed, albeit in small amounts. Mycotoxins are probably the
cause of death.

REFERENTIES

Cote LM, Beasly VR, Bratich PM, Swanson SP, Shivaprasad HL, and
Buck WB. Sex-related reduced weight gains in growing swine fed
dietscontainingdeoxynivalenol.J Anim Sci 1985; 61 (4): 942-50.
Bata A, Vanyi A. and davits R. Studies on the mycotoxicosis-neutra-
lising-effect of the probiotic preparation mycofix-plus. Proc 13th
IPVScongr Bangkok 1994: 365.

Bata A, Vanyi A, and Rafai P. Elimination of T2-toxin by mycofix
plus. Proc 13th IPVScongr Bangkok 1994:366.
Fink-Gremmels J. Hylemorfisme: materie en vorm. Tijdschr
Diergeneeskd 1994; 119: 426-32.

Fink-Gremmels J. Mycotoxicosen in: J.L.Comelisse (ed): Bacteriële
ziekten en mycotische aandoeningen bij dieren. Uitg. Bunge 1993:
285-8.

Gulick P van. Kunnen mycotoxinen in de Nederlandse varkenshoude-
rij bepaalde bedrijfsproblemen verklaren? Tijdschr Diergeneeskd
1993: 118:46-51.

Rotter RG, Thompson BK, Prelusky DB, and Trenholm HL. A preli-
minairy examination of potential interactions between deoxynivalenol
(DON) and other selected
fusarium metabolites in growing pigs. Can J
Anim Sci 1992; 72: 107-13.

Smith JE, and Henderson RS. (eds) Mycotoxins in Animal Foods.
CRC Press, Boca Raton. Boston, Ann Arbor, London, 1991.
Smith TK. Recent advances in the understanding of
Fusarium
Trichothecene Mycotoxicosis. J Anim Sci 1992; 70: 3989-93.
Thalmann A. Fusarien und ihre Toxinen in Futtermitteln. Kraftfutter
1993;66:360-2.

I.

9.

10.

-ocr page 80-

Congressen en cursussen

PUO-GENT

Het Post-Universitair Onderwijs Diergeneeskunde (PUO) in Gent (België) organi-
seert komend academiejaar weer diverse cursussen, die ook voor de Nederlandse
dierenartsen interessant kunnen zijn.

I. PUQ GROTE HUISDIEREN

Rund

1. Zoötechnische aspecten van de zoogkoe-houderij 15/09/95

2. Ademhalingsaandoeningen bij vleesvee 06/10/95

3. Echografie bij het mnd 20/10/95

4. Vmchtbaarheidsonderzoek van de stier 03/11/95

5. Spijsverteringsstoomissen bij kalveren 10/11/95

6. Gewrichtsaandoeningen bij het mnd 17/11/95

7. Het geneesmiddel: wettelijke bepalingen inzake de registratie,

het bezit, het gebmik en de ter handstelling 08/12/95

8. Geneesmiddelengebmik 22/12/95

Paard

9. Graviditeit en abortus bij de merrie 20/09/95

10. Neurologische afwijkingen bij het paard 22/09/95

11. Praktische oefeningen geleidingsanesthesie en

intra-articulaire anesthesie 13/10/95

12. Praktische oefeningen in de radiodiagnostiek 24/11/95

13. Praktische oefening endoscopie paard 15/12/95

14. E.H.B.O. bij het paard 12/01/96

15. Het praktisch oogonderzoek bij het paard 19/01/96

Varken

16. Gezondheidsbewaking op het varkensbedrijf 29/09/95

17. Echografie bij het varken 11/10/95

18. Bedrijfsbegeleiding 27/10/95

II. PUO GEZELSCHAPSDIEREN

Kleine huisdieren

19. Voeding en skeletafwijkingen bij opgroeiende honden 05/10/95

20. Psychopharmacologie chez le chien 19/10/95

21. Comportement aggressifs chez le chien 16/11 /95

22. Méchanismes d\'apprentissage et thérapies comportementales 07/12/95

23. Auto-immune bij hond en kat 14/12/95

24. Anesthesie-apparatuur 11/01/96

25. Sexueel, moederiijk en voedingsgedrag bij de hond:

ontwikkeling, gedragsneuro-endocriene aspecten en problemen 18/01 /96

26. Anesthesie-monitoring 08/02/96

27. Peurs et phobies chez le chien 22/02/96

28. Elleboogproblemen bij opgroeiende honden 07/03/96

29. Problems of over-excitement in dogs 21 /03/96

30. Feline anxiety: problems with feline agressive behaviours 25/04/96

31. De anemische patiënt 09/05/96

32. Problèmes liés aux comportement sexuel,

maternel et alimentaire du chat 23/05/96

Pluimvee, pelsdieren en koudbloeddieren

33. Klinisch onderzoek van de individuele huiskamervogel 14/02/96

34. Radiografisch onderzoek van vogels 15/02/96

35. Echografisch onderzoek bij vogels 16/02/96

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met redactiesecretaresse TvD Susan
Uhhink, tel. : 030 - 510111. U kunt ook hellen met het secretariaat van het PUO op
het nummer -32-92.24.14.00 (Verloskunde).

IBR-BIJEEN-
KOMSTEN

Onder de titel \'Nederiand op weg naar
de IBR-vrije status\', \'IBR-eradicatie in
de praktijk\' organiseert de Gezond-
heidsdienst voor Dieren vier bijeenkom-
sten voor praktici. Tijdens deze bijeen-
komsten zal informatie worden gegeven
over de plannen om IBR te bestrijden in
Nederiand. Aan de orde komen de
noodzaak van IBR-eradicatie, de moge-
lijkheden van de nieuwe herkenbare
vaccins en het uitvoeren van eradicatie
in de praktijk.

De bijeenkomsten zijn gepland op:

- 20 september 1995, Noord-Neder-
land, Postiljon Hotel, Heerenveen.

- 21 september 1995, Oost-Neder-
land, Postiljon Hotel, Deventer.

- 3 oktober 1995, West-Nederiand,
Restaurant Afrit De Meem, De Meem.

- 4 oktober 1995, Zuid-Nederiand,
Restaurant Van der Valk, Eind-
hoven.

De bijeenkomsten beginnen om 14.15
uur en eindigen om ca. 17.45 uur met
aansluitend een buffet.
Voor aanmelding en informatie kan
men zich wenden tot de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Deventer: mevr.
L. Werink of mevr. H. Schooltink.

FRACTURE
TREATMENT IN
COMPANION
ANIMALS

De AO-Vet basiscursus \'Fracture
Treatment in Companion Animals\'
zal plaatsvinden in Antwerpen van
7
tot 9 september in de gebouwen van
de Universitaire Instelling Ant-
werpen (UIA).

Dierenartsen met belangstelling voor
de AO-Vet basiscursus worden met
nadruk gewezen op het feit dat deze
cursus slechts eens in de vier à vijfjaar
wordt georganiseerd in Nederland of
België. Aanmeldingsformulieren met
compleet programma kunnen opge-
vraagd worden bij Animed/Virbac, tel.
03420-93009, fax 03420-90164.
Inlichtingen: prof F.J. Meutstege, tel.
030-201621.

-ocr page 81-

en

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederland kwamen in de periode
van 12junitym2juli 1995 de volgende
gevallen van besmettelijke dierziek-
ten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupei

Totaal 2 gevallen in Friesland
Totaal 1 geval in Groningen
Totaal 1 geval in Noord-Holland

VOEDINGS-
MIDDELEN-
HYGIENE

Referaten

□lEETRICHTLIJNEN OPNIEUW
BEKEKEN

Willen W.C: Science 1994; 264: 532-7.

De Amerikaanse richtlijnen voor
goede voeding zijn door het National
Research Council (NRC) opnieuw
geëvalueerd. In verband met hart- en
vaatziekten werd voorheen aanbevo-
len om de consumptie van totaal vet,
verzadigd vet en cholesterol te verla-
gen. Inmiddels is bekend dat hoge op-
names van N6-meervoudig onverza-
digde vetzuren in sommige diermo-
dellen tumoren bevorderden. De con-
sumptie van vis wordt geassocieerd
met een verminderd risico op hart- en
vaatziekten.

Helaas ondersteunen andere onderzoe-
ken deze conclusie niet. Trans-vetzu-
ren hebben een verminderd risico op
hart- en vaatziekten tot gevolg.
Of vetconsumptie negatieve gevolgen
heeft voor hart- en vaatziekten wordt
sterk bepaald door de anti-oxydanten
welke tegelijk geconsumeerd worden.
In Europa hebben landen met hogere
bloed anti-oxydantwaarden lagere ri-
sico\'s op hart- en vaatziekten. In twee
recente studies bleek dat personen met

OVERZICHT CEHAVE-VOEDERS

Zoals bekend bestaan er toxische interacties tussen bepaalde diergeneesmiddelen

en additieven in varkensvoer.

Tiamulin is giftig in combinatie met salinomycine.

Nitrofuranen zijn giftig in combinatie met olaquindox. In het volgende overzicht
staat vermeld aan welke Cehave-voeders deze additieven toegevoegd zijn.

Overzicht Cehave-voeders met salinomycine of olaquindox

21juhl995

Wijzigingen voorbehouden

komstig zijn van zuivel, zo klein mo-
gelijk moet zijn.

Er is stevig bewijsmateriaal dat er een
omgekeerde relatie is tussen de op-
name van groente en fmit en longkan-
ker. In het onderzoek naar gezonde
voeding vinden de Mediterrane en
Aziatische dieetgewoonten meer aan-
dacht vanwege de extreem lage ri-
sico\'s op hart- en vaatziekten en de
lange levensverwachting in Grieken-
land, Italië en Japan. Het meest recente
onderzoek geeft aan dat niet de totale
vetconsumptie, maar wel de samen-
stelling van de verschillende vetzuren
van belang is voor het risico op hart- en
vaatziekten. Een extreem lage vetcon-
sumptie zou ook weieens negatieve ef-
fecten kunnen hebben, met name op de
frequentie van maagkanker.

F. van Rossem

CODE

NAAM

ADDITIEF

303

speenkorrel top

salinomycine

304

biggekruimel top

salinomycine

305

biggemeel top

olaquindox

314

biggekruimel rendement

olaquindox

316

biggekorrel

olaquindox

317

biggekorrel top

salinomycine

319

biggekruimel

salinomycine

321

vleesvarkenskruimel rendement 1.03\'

salinomycine

327

startkorrel

olaquindox

331

startkruimel rendement

olaquindox

333

startkorrel rendement

olaquindox

335

startkorrel top

salinomycine

336

startkruimel top

salinomycine

383

startmeel

olaquindox

386

startkorrel graanrijk

salinomycine

387

startkruimel graanrijk

olaquindox

400

aanvul, biggenvoer 1

salinomycine

401

aanvul, biggenvoer 2

salinomycine

404

aanvullend startveer 1

salinomycine

405

aanvullend startvoer 2

olaquindox

406

aanvullend startvoer 3

salinomycine

407

aanvullend startvoer 4

olaquindox

410

aanvullend startvoer 7

olaquindox

1 medio augustus \'95 tylosine

de hoogste opname van vitamine E
40% lager risico op een hartinfarct
hebben.

De opname van vet wordt ook gerela-
teerd aan een toegenomen risico voor
kanker van borst, dikke darm en pros-
taat. Waarschijnlijk speelt hier niet zo-
zeer het vet een rol, als wel de totale
energie-opname. In sommige studies is
kanker van de dikke darm eerder ver-
bonden met consumptie van rood vlees
dan met de vetconsumptie. De con-
sumptie van een aanzienlijk deel van de
energie als enkelvoudig verzadigde vet-
zuren is in ieder geval niet schadelijk en
zou zelfs positief kunnen werken.
Vermindering van de consumptie van
rood vlees zou het risico op colonkan-
ker kunnen verminderen. Het NRC
komt tot de conclusie dat de opname
van deels gehydrogeerde plantaardige
en verzadigde vetten, vooral die af-

-ocr page 82-

PLUIMVEE

NEGATIEF EFFECT VAN
LEVENDE IB-ENTINGEN
ÜP DE HARDERSE KLIER.

R.D. Montgomery. R.M. William, D.L
Magee, C.R. Bovle Avian Diseases
1994; 38:847-56

De Harderse klier (HK) is een onder-
deel van het \'Head-Associated
Lymphoid Tissue\' (HALT) en speelt
een belangrijke rol bij de immuun-
respons op sprayentingen. Al eerder
bleek dat vaccinatie met een levend
Arkansas-lB-vaccin de respons van de
HK benadeelde. In dit artikel wordt
daarom van 16 levende 18-vaccins on-
derzocht wat het effect is op de HK.
SPF WL-kuikens werden éénmalig ge-
vaccineerd middels de oogdruppelme-
thode, op een leeftijd van vier weken,
twee weken of één dag. Op de 3 en

Naar aanleiding van onderstaande
uit de praktijk ontvangen vraag-
stelling vond de redactie dr.
A.L.W. de Gee (Gezondheids-
dienst voor Dieren in Noord-
Nederland) bereid om voor de le-
zers een antwoord te formuleren

DE POLYMERASE CHAIN
REACTION (PCR)

VRAAG:

De Polymerase Chain Reactie Test is een
modemc laboratoriummethode. Wat is
het werkingspnncipe en wat is de bete-
kenis ervan?

ANTWOORD:

Het principe van dc PCR is eigenlijk vrij
eenvoudig. Met behulp van het enzym
DNA-polymerase kunnen korte ketens
nucleïnezuur sterk worden vermenigvul-
digd, zodat er voldoende moleculen ont-
staan om deze zichtbaar te maken met
een detectiemethode. Omdat het DNA-
polymerase alleen dubbelstrengs DNA
als opstappunt kan herkennen, worden
zogenaamde primers gebmikt. Dit zijn
ketens van ongeveer 15-30 nucleotiden
34ste levensdag werd gedood Brucella
abortus-antigeen in het oog gedrup-
peld. Een week daama werd traan-
vocht verzameld om titers ten opzichte
van B. abortus vast te stellen. Tevens
zijn HAR-IB titers bepaald en is histo-
logisch onderzoek uitgevoerd van HK,
traanklier, neusslijmvlies en luchtpijp
om het aantal lymfocyten, lymffolli-
kels en plasmacellen te bepalen.

Alle 16 vaccins onderdmkten de titer-
respons van de HK op B. abortus-an-
tigeen bij vaccinatie op vier weken
leeftijd. Ook bij vaccinatie op twee
weken leeftijd gaven zes vaccins
(waarvan twee Mass-, twee Ark- en
twee Holland-type IB) dit effect te
zien. Bij vaccinatie op dag één trad dit
nog bij één van de 16 vaccins op.
Vergeleken met de Arkansas- en
Holland-type vaccins leek een lager
percentage Mass. type vaccins dit ef-
fect te hebben.

Praktisch vertaald betekent dit dat het

die complementair zijn aan een speci-
fieke plaats van het DNA-molecule.
Omdat het polymerase maar in één rich-
ting veriengt, dienen er dus altijd twee
primers te worden gebmikt: één voor de
ene streng en één voor de andere. Het zal
duidelijk zijn dat de primers de specifici-
teit van de PCR-reactie bepalen. Voor de
detectie van het PCR-produkt wordt
meestal een electroforese gebmikt.
waama de ontstane bandjes na kleuring
met Ethidium bromide onder UV-licht
zichtbaar worden gemaakt. Ook zijn er
recent ELlSA-technieken ontwikkeld
om dc PCR-produkten aan te tonen.
Dc uitvoering van de PCR bestaat uit een
aantal (20-30) cycli, elk van drie stappen
(zie figuur). Eerst wordt het dubbel-
strengs DNA gedenatureerd (bij 90-
95%), zodat cnkelstrengs DNA ontstaat.
Na veriagen van de temperatuur hechten
de primers aan de enkele strengen. De
primers die als opstapplaatsen dienen
voor verdere ketenvorming worden zo
gekozen, dat ze grenzen aan de nucleo-
tide-sequentie (het stukje DNA) die men
wil amplifïceren (vermenigvuldigen).
Vervolgens wordt onder invloed van het
DNA-polymerase de primer veriengt tot
een complementaire streng van het oor-
spronkelijke DNA, waarbij de oorspron-
kelijke streng als matrijs dient. Hierbij
ontstaat weer dubbelstrengs DNA. De
cyclus van verhitten en afkoelen (dena-
tureren, primerbinding en ketenvor-
ming) kan dan worden herhaald. Op
deze wijze wordt het te onderzoeken

HALT na een levende (spray-/oog-
dmppelenting) niet voldoende kan re-
ageren op andere antigene stimuli.
Toepassen van andere vaccinaties bin-
nen twee tot drie weken heeft dan min-
der effect (Ref.). Bij vaccinatie op dag
één speelt dit nauwelijks.
Alle IB-vaccins lieten een toename
zien in aantal lymfocyten, met name in
het neus- en ooglidslijmvlies. Het aan-
tal lymfoïde follikels nam ook toe bij
alle vaccins, het meeste in de oogle-
den, maar ook in HK en luchtpijp. Het
aantal plasmacellen bleef op hetzelfde
niveau. Er was geen relatie tussen deze
histologische resultaten en HAR-IB-
titers enerzijds en de B. abortus titer-
respons van de HK anderzijds.

Het onderzoek vormt een ondersteu-
ning voor IB-vaccinatie op de eerste
levensdag en geeft ook aan dat enting
op een later tijdstip nadelig kan zijn
(Ref)

J.F. Heijmans

stuk DNA exponentieel vermenigvul-
digd. Pas toen tegen het einde van de ja-
ren tachtig een polymerase-enzym werd
geïsoleerd uit thermo-resistente bacte-
riën (Thermus aquaticus: Taq polyme-
rase), werd het mogelijk de hele reactie
in een vaatje uit te voeren. Moderne ap-
paratuur die de cyclus van verhitten en
afkoelen exact kan uitvoeren, heeft de
techniek voor routinelaboratoria toegan-
kelijk gemaakt. Het belang van dc PCR
is vooral het feit dat zeer kleine hoeveel-
heden DNA kunnen worden aange-
toond. In de microbiologie is het dan ook
niet meer nodig micro-organismen via
kweek te vermenigvuldigen. Dit is
vooral belangrijk in die gevallen waarbij
het om kostbare (in het algemeen bij vi-
russen) moeilijke (leptospirose, zwoe-
gerziekte) of zeer langdurige (mycobac-
teriën) methoden gaat. Ook de risico\'s
voor infecties van laboratoriumperso-
neel blijven beperkt wanneer kweekme-
thoden achterwege kunnen blijven of
uitgangsmateriaal kan worden geïnacti-
veerd. Naast een grote gevoeligheid is
dus de relatief korte duur van de proce-
dure een voordeel. Een derde belangrijk
voordeel is dat de methode kan worden
aangepast aan de gewenste specificiteit.
De primers kunnen zo worden gekozen
dat alle organismen binnen een groep
worden aangetoond of zo dal de me-
thode soort- of zelfs stam-specifiek,
wordt. De laatste kan bijvoorbeeld van
belang zijn bij het opsporen van een be-
smettingsbron. Ook kan hierdoor bij-

-ocr page 83-

voorbeeld onderscheid worden gemaakt
tussen zeer verwante organismen zoals
M. paratuberculose en M. avium. De
PCR vindt niet alleen toepassing bij het
aantonen van micro-organismen. Ook in
de gerechtelijke geneeskunde, de ar-
cheologie en de genetica kan het opspo-
ren van kleine hoeveelheden DNA of
kleine verschillen tussen DNA-sequen-
ties belangrijk zijn. Een voorbeeld van
het gebmik in de genetica is bijvoorbeeld
de PCR voor het aantonen van BLAD bij
mnderen. Ondanks de voordelen van de
PCR zijn er drie belangrijke risico\'s ver-
bonden aan de uitvoering van een PCR.
Ten eerste kunnen bij de vemienigvuldi-
ging van het DNA fouten optreden. Men
kan zich voorstellen dat wanneer er bij
het begin van de reactie verkeerde nu-
cleïnezuren worden ingebouwd, de se-
quentie van het PCR-produkt afwijkt
van de oorspronkelijke DNA-sequentie.
Hierdoor kan het mogelijk zijn dat met
de detectiemethode het produkt niet
wordt aangetoond (vals-negatieve reac-
ties) of dat genetische afwijkingen ver-
keerd worden geïnterpreteerd of dat een
dader van een verkrachting of moord
vrijuit gaat. Eenzelfde effect kan ont-
staan wanneer stammen voorkomen
waarvan de DNA-sequentie tussen de
primers afwijkt van de bekende sequen-
ties, zodat men onbewust afwijkende

PCR-produkten produceert.
Ten tweede kan het voorkomen dat de pri-
mers hechten aan een niet-relevant DNA-
molecule doordat dit molecule, zonder dat
dat bekend is bij de onderzoeker, een se-
quentie bezit die identiek is of sterk over-
eenkomt met de verwachte hechtingsse-
quentie. Hierdoor kan ondanks een
zorgvuldige primerkeuze een vals-posi-
tieve reactie ontstaan. Een derde belang-
rij k probleem bij het uitvoeren van de PCR
is de contaminatie vanuit de omgeving
met stukjes DNA. Doordat het DNA
voortdurend sterk wordt vermenigvul-
digd, kunnen de lucht, de materialen en re-
agentia in het laboratorium makkelijk met
dit DNA worden besmet. Omdat met de
gevoelige PCR 1-molecule DNA vol-
doende is om een test positief te maken,
moeten zeer strenge voorzorgsmaatrege-
len worden genomen. Tot nu toe vormde
met name dit besmettingsgevaar de groot-
ste hinderpaal om de PCR op grote schaal
in een routine-laboratorium uit te voeren.
Op het PCR-laboratorium van de
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-
Nederiand worden deze risico\'s beperkt
door verschillende handelingen streng ge-
scheiden uit te voeren in verschillende
mimtes. Onderdmk voorkomt dat lucht
van de ene naar de andere mimte kan stro-
men. Verder worden controles gebmikt
om problemen snel zichtbaar te maken.

MM

i i I

MM

n I I

M" 1 I ! 1 I
I I I ril I

I M M

M M M

I I

.i. ,I.J. .M .1 1.1......1 I

T i l l M rTTl

De uiterst strenge kwaliteitseisen zijn een
noodzaak voor een verantwoorde uitvoe-
ring van een PCR op grote schaal. De
STERLAB-accreditatie van de uitvoering
van de test op de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Noord-Nederland waarlx)rgt
door een regelmatige controle op de regels
de handhaving ervan.
Uit het voorgaande blijkt wel dat de PCR
zowel voordelen als nadelen biedt. Er
kan echter geen twijfel over bestaan dat
de techniek, na de eerste publikatie ervan
in 1985, op vele gebieden van de weten-
schap van zeer grote invloed is geweest
en dat het aantal toepassingen snel toe-
neemt.

I I \' I I I I I I I I I I I I I I I

TTT

Onderstaand treft u een aantal cursus-
sen aan waarvoor opgave nog moge-
lijk is. Dit kan zowel telefonisch (030-
517374) als per fax (030-516490).

HET IMMOBH.ISEREN VAN
WH.DE OF VERWH.DERDE DIE-
REN,
vrijdag 22 september 1995,
08.30 - 17.00 uur, ƒ 1050,- (inclusief
lunch) te Lelystad.

Dieren die niet \'in de hand te krijgen\'
zijn moeten soms voor onderzoek en/of
behandeling, of vanwege de veiligheid
van het publiek, geïmmobiliseerd wor-
den. Hiervoor is een aantal technieken
beschikbaar; veelal wordt gebmik ge-
maakt van een blaaspijp, een verdo-
vingspistool of-geweer. Voor verschil-
lende diersoorten zijn \'eigen\' farmaco-
combinaties geschikt, die soms risico\'s
voor de mens kunnen inhouden. Het
theoretische ochtendprogramma wordt
\'s middags vervolgd met \'live\' demon-
straties en practica. De cursusleider is
drs.
M.J. Hoyer.

INTERPRETATIE RÖNTGENO-
LOGISCH ONDER/.OEK BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN, (U.D.),
een

zestal cursussen, 19.30 - 22.30 uur,
ƒ 260,- (per cursus) te Wageningen

Cursusnrs data:

95/71 Thorax, dinsdag 26 september
1995; 95/72 Abdomen, dinsdag 3 ok-
tober 1995; 95/73 Skelet, dinsdag 10
oktober 1995; 95/74 Thorax, donder-
dag 30 november 1995; 95/75 Abdo-
men, donderdag 7 december 1995;
95/76 Skelet, donderdag 14 december
1995.

Naast het normaalbeeld wordt uitge-
breid aandacht besteed aan de interpre-
tatie van een aantal veelvuldig voorko-
mende afwijkingen. Mogelijkheden
voor aanvullende röntgendiagnostiek
of echografisch onderzoek zullen aan
de orde komen. Aan het eind van de
cursus bestaat in beperkte mate de mo-
gelijkheid tot het beoordelen van door
de cursisten meegebrachte röntgen-
foto\'s. De cursusleider is drs. J.W.
Garretsen.

CASTRATIE VAN DE NORMALE
EN DE CRVPTORCHIDE
HENGST,
donderdag 28 september
1995, 09.00 - 17.00 uur, ƒ 420,- (in-
clusief lunch), te Utrecht.

Wellicht is de castratie de oudste ge-
bmiksoperatie die aan het paard ver-
richt wordt. Toch is het onderwerp nog
dagelijks in discussie.
Tijdens deze cursus zal onder andere
worden ingegaan op de anesthesie, de
anatomie, de diverse castratietechnie-
ken (staand, liggend. Muller terwijl
ook ervaringen met de bloedige
Burdizzo worden besproken!), de spe-
cifieke technieken bij de cryptorche
hengst, hoe post-operatieve complica-
ties te voorkomen en de nabehande-
ling. In de middag zal met een gesloten
televisiecircuit een live-demonstratie
gegeven worden. Aan het einde van de
dag worden de wettelijke aansprake-
lijkheids-aspecten besproken en volgt
een uitgebreide discussie. De cursus-
leider is Dr. M.A. van de Velden.

-ocr page 84-

Om de discussie \'de grenzen van het
geweten van de dierenarts\' te concreti-
seren werd gebmik gemaakt van en-
kele herkenbare, diergeneeskundige
vraagstukken. Een uitgebreide lijst van
dit soort vragen is al eerder in ver-
scheidene Afdelingen aan de orde ge-
weest (en toen anoniem beantwoord,
met verrassende resultaten). De vol-
gende vragen werden de groepjes
voorgelegd, met het verzoek de ant-
woorden toe te lichten:

1. U verdenkt een fokteef van een pyo-
metra en besluit chimrgisch in te
grijpen. Baarmoeder en eierstokken
blijken in optisch perfecte toestand.
Verwijdert u ze?

2. Na een gedegen onderzoek conclu-
deert u dat het magere en kreupele
paard chronisch bevangen is. U ad-
viseert het dier te laten slachten of
euthanaseren. De eigenaar weigert
en vraagt om pijnstillers. Geeft u

BESTURENDAG 1995

\'DIERENARTS DENKT PRAKTISCH OVER GE-
WETENSVRAGEN\' EN \'KNMVD NIET TRAAG.
MAAR LEDEN WEL\'

Dit jaar vond de Besturendag plaats op 26 april in het Postiljon Motel te
Nulde. Er waren 41 deelnemers. Deze opkomst had beter gekund -eigenlijk
dienen van elk Bestuur twee leden aanwezig te zijn- maar de discussies waren
daardoor niet minder vruchtbaar. De onderwerpen: de grenzen van het gewe-
ten van de dierenarts en de plannen van de Faculteit der Diergeneeskunde
voor vergaande differentiatie; de startnotitie \'Diergeneeskunde in 2000\'.
Traditiegetrouw werden de discussies in goede banen geleid door collega dr.
J.L van Os.

ze?

U weet weinig van papegaaien en
men belt u vooreen ziek exemplaar.
Laat u de eigenaar komen?
U ent 200 mestvarkens tegen de
ziekte van Aujeszky. U lost 200 do-
ses op, maar komt er door omstan-
digheden zes tekort. U ziet het aan-
komen. Begint u bijtijds halve
doses te spuiten?

5. Op donderdag tuberculineert u drie
importstieren. Controleert u ze \'s
maandags?

6. U wordt geroepen voor een \'spe-
ciale noodslachting\'. Bij aankomst
op het bedrijf blijkt het dier gestor-
ven. U schrijft derhalve geen ver-
klaring. De handelaar mompelt
\'dan red ik me er wel mee\' en u kunt
weer gaan. Geeft u dit aan?

7. Een werkloze vertrekt elke morgen
om te gaan klussen. Het gaat hem
goed. Vindt u dit fraude?

Van Os zou van Os niet zijn als hij niet
van te voren goed had nagedacht over
het onderwerp. Hij schotelde de aan-
wezigen een stukje algemene psycho-
logie voor, dat mogelijk van hulp zou
kunnen zijn bij het beantwoorden van
de vragen.

In de loop der tijd is de Besturendag van de KNMvD een begrip geworden: de
gelegenheid voor leden van Besturen van de verschillende gremia van de
KNMvD om eens uitgebreid te discussiëren, zonder dat de agenda de voorzit-
ter noopt tot spoedig hameren. Meestal worden twee onderwerpen uitgekozen,
zodat er voldoende tijd is om in kleine groepjes stellingen of vragen te bespre-
ken en aansluitend een plenaire discussie te voeren. De Besturendag is daar-
door bij uitstek geschikt om draagvlak voor bepaalde ideeën te peilen en te
creëren.

Door Sophie Deleu

3.

4.

MORELE NIVEAUS
Hij ging kort in op de zes niveau\'s van
morele ontwikkeling, zoals beschre-
ven door Kohlberg en gehanteerd in de
psychologie. Een dergelijk niveau is
bepalend voor het antwoord dat men
geeft op morele vraagstukken. Van
\'laag\' naar \'hoog\' zijn dit:

1. egoïstisch (anders belang is irrele-
vant, bang voor straf)

2. individualistisch (afwegen eigenbe-
lang)

3. groepsbesef (relaties en verwach-
tingen)

4. regels samenleving (sociaal sys-
teem en geweten)

5. sociaal \'contract\' (beschouwen van
moraal vanuit achterliggende rede-
nen)

6. universele ethische principes.

We beginnen allen als baby op niveau
1. Het hangt van iemands karakter en
de omstandigheden af op welk niveau
men eindigt. Niveau 6 -een niveau
waarop je alle consequenties van je
handelen volledig aanvaardt- wordt
slechts door enkelen gehaald (bijvoor-
beeld Gandhi).

Het was handig om dit lijstje erbij te
houden. Het blijkt dat de gemiddelde
dierenarts bij het beantwoorden van de
vragen op zijn gunstigst op niveau 4
belandt (met name bij dierenmishan-
deling). Het gemiddelde niveau is 2 ä
3. De antwoorden op de vragen zijn
geclusterd en samengesmeed tot
\'groepsantwoorden\'.

OVERLEG VOORAF
Vraag 1 (de perfecte baarmoeder):
Alle groepen benadmkten het belang
van overleg vooraf Hoe duidelijker
het vooroverleg, hoe eenvoudiger de
uitleg achteraf Zonder vooroverleg
dient men bij voorkeur tijdens de ope-
ratie te overleggen met de eigenaar.
Deze overweging werd ook beïnvloed
door het gegeven dat het om een fok-
teef ging.

Algemene conclusie: niet verwijderen
en zeker niet doen alsof het toch om
een pyometra gaat.

DIERENLEED BEPERKEN
Vraag 2 (pijnstillers bij chronische be-
vangenheid): Alle groepen probeerden
het probleem allereerst veterinair-
technisch op te lossen. Zo van: \'Als
overreding tot euthanasie niet meer
helpt, dan toch maar voor een korte pe-
riode (bijvoorbeeld een week) pijnstil-
lers meegeven\'. Ten eerste blijkt dan
of het al dan niet voldoende helpt. Als
de situatie dragelijk wordt, kan zelfs

-ocr page 85-

verlenging in overweging genomen
worden. Waarschijnlijker is dat pijn-
stillers niet helpen. Wellicht accepteert
de eigenaar alsnog euthanasie. Ook
een second opinion kan helpen. Verder
werd opgemerkt dat \'het soort eige-
naar\' een rol speelt. Men heeft meer
clementie met een eigenaar die een
emotionele binding met het dier heeft,
dan met een eigenaar met uitsluitend
commerciële belangen.
Als het probleem dan uiteindelijk al-
leen maar voomitgeschoven bleek te
zijn -niets was immers opgelost- lie-
pen de meningen uiteen. De meesten
zouden de handen wassen in onschuld
-\'hopelijk doet de Dierenbescherming
er iets aan\'- maar een deel van de die-
renartsen zou verder gaan; sommigen
waren zelfs bereid zelf aangifte te doen
van dierenmishandeling.
Algemene conclusie: zo intensief mo-
gelijk dierenleed voorkomen. Zo lang
mogelijk \'vasthouden\', in gesprek blij-
ven. Pas als niets meer helpt: handen
ervan af of het probleem melden aan
derden.

KENNIS VAN ZAKEN
Vraag 3 (zieke papegaai): De menin-
gen liepen uiteen. Een deel zou reeds
telefonisch doorgeven al dan niet over
specifieke kennis van zaken te be-
schikken, zeker als er (bereikbare) al-
ternatieven waren en lieten het van de
eigenaar afhangen of die wenste te ko-
men.

Een ander deel zou de eigenaar altijd
langs laten komen: \'Het kan gaan om
een afwijking die ook zonder speci-
fieke kennis beoordeeld kan worden\'
of \'Dan kan ik gerichter doorverwij-
zen\'. Indien specifieke kennis nodig
zou blijken, zou men alsnog kunnen
aangeven daarover niet te beschikken.
De meningen waren ook verdeeld over
het al dan niet rekenen van een consult
in het geval dat men \'niets kon doen\'.
Slechts een deel rekende altijd een
consult.

NEGATIEVE SANCTIES
Vraag 4 (Aujeszky tekort): Het dierge-
neeskundig verantwoord handelen
werd door iedereen gehanteerd als ba-
sis voor de grens tussen al-dan-niet
nieuwe entstof aanmaken. Voor twee
doses zou niemand nieuwe entstof
aanmaken (gezien de te verwaarlozen
invloed op de immuniteit van de kop-
pel en de aanname dat wel vaker per
ongeluk twee dieren niet helemaal lege
artis worden geënt). Men zou over het
algemeen voor een tekort van zes do-
ses een nieuw flesje van tien doses
aanmaken. Moest men voor een derge-
lijk flesje naar de praktijk rijden, dan
rees er enige twijfel over het nut van de
actie. Ook andere oplossingen werden
aangedragen, bijvoorbeeld één hok
niet enten en de volgende dag temgko-
men.

M -.w

.■^.^mttsmsmmtamÊi

Duidelijker verdeeld waren de menin-
gen in het veronderstelde geval dat
men er te laat achterkomt dat een groot
aantal dieren een te lage dosis gekre-
gen heeft (injectiesysteem kaduuk).
Een rol speelt ook: \'Heeft de veehou-
der het gezien?\' Sommigen beschouw-
den iets dergelijks als een incident en
corrigeren dit niet, zeker als overenten
op veel weerstand zou stuiten bij de
veehouder. Anderen hadden er veel
moeite mee. Een zeer moeilijk te be-
antwoorden vraag was ook: hoeveel
doses rekent men dan in werkelijkheid
af.\'

Conclusie: Iedereen streeft naar een zo
verantwoord mogelijk diergeneeskun-
dig handelen. De veterinair-technisehe
normen blijken echter beïnvloedbaar
door negatieve sancties (bijvoorbeeld
helemaal naar de praktijk rijden).
Vooral bij negatieve sancties komen
individuele verschillen naar boven.

GEVOLGEN BELANGRIJK
Vraag 5 (tuberculinatie op donder-
dag): Over deze vraag waren de me-
ningen sterk verdeeld:

a. Nee, niet op donderdag tuberculine-
ren of de veehouder wijzen op de
consequentie van de controle op
zondag.

b. Ja, wel controleren op maandag,
maar dan ook tekenen op maandag
(ervan uitgaande dat dit geen onac-
ceptabel veterinair risico met zich
brengt).

c. Ja, controleren op maandag en date-
ren op zondag.

Veel aanwezigen wisten niet dat con-
troleren en dateren op de vierde dag
geen consequenties blijkt te hebben.
Een deel van degenen die zich strikt
aan de regels houden, spitste de oren
bij het horen van deze interessante op-
tie (open en eerlijk afwijken van de re-
gel zonder negatieve gevolgen).
Aanvullend werd gesteld dat export-
formulieren soms moeilijk te beant-
woorden vragen bevatten (bijvoor-
beeld: \'Is het bedrijf vrij van
mastitis?\'). Sommigen laten deze
vraag onbeantwoord. Ook dit heeft
meestal geen gevolgen. (Met andere
woorden: Het door de importeurs ge-
accepteerde en naar de dierenartsen
doorgeschoven probleem kan weer op
hun bordje worden temggelegd.)
Conclusie: het standpunt varieert van
\'volledig aan de regels houden\' tot een
minder nauw geweten, ook hier weer
aftiankelijk van de sancties.

NIET MIJN VERANTWOORDE-
LIJKHEID

Vraag 6 (de handelaar die gaat fraude-
ren): De meerderheid zou dit soort
fraude niet aangeven. \'Dat is niet mijn
verantwoordelijkheid\'. Soms werd het
argument gehanteerd dat een zinsnede
\'Ik red me er wel mee\' geen bewijs is
voor frauduleus-gaan-handelen.
Voor een aantal zou de kans dat een
collega bij de fraude wordt betrokken
een zwaarder argument vormen om ac-
tie te ondernemen. In dat geval waar-
schuwen sommigen de AID om één en
ander in de gaten te houden.

TWEE SOORTEN FRAUDE
Vraag 7 (de continu klussende werk-
loze): ledereen vond dit fraude. Men
maakte wel onderscheid tussen uitke-
ringsfraude (uiterst verwerpelijk) en
\'zwart klussen\' (in sommige gevallen
aanvaardbaar). Een werkloze klusser
zou door de aanwezigen niet voor een
karwei gevraagd worden, terwijl een
zwart bijverdienende klusser door
sommigen wel gevraagd zou worden.

DIERGENEESKUNDIGE BENADE-
RING

Samenvattend kan gezegd worden, dat
de dierenarts bij dergelijke \'gewetens-
vragen\' allereerst zoekt naar een dier-
geneeskundig goed te verantwoorden
benadering. Naarmate men binnen de
officiële regels de veterinair-techni-
sehe mimte groter acht, is men ook be-
reid verder van die formele regels af te
wijken. De daarbij gehanteerde veteri-
nair-technisehe normen blijken echter
wel beïnvloedbaar door negatieve
sancties op het formeel juiste hande-
len. Hier komen de individuele ver-
schillen het meest naar voren. Het legi-
timeren van onjuist handelen met een
handtekening stuit op grotere weer-
stand.

Interessant is dat men zich vrijwel
nooit verplicht voelt frauduleus hande-
len van derden aan te geven, terwijl
men dit bij dierenmishandeling veel
vaker overweegt, zelfs als het daarbij
om een eigen cliënt gaat. Verder wordt
het als zeer nuttig ervaren om ervarin-
gen met dit soort problemen uit te wis-
selen, omdat dit sterk bijdraagt aan het
vinden van de beste oplossing. Samen

-ocr page 86-

houdt men de rug blijkbaar sterker.

PLANNEN VAN DE FACULTEIT
De middagsessie betrof de startnotitie
van de Faculteit der Diergeneeskunde
(FdD) \'Diergeneeskunde in 2000: een
aparte studie met aparte studierichtin-
gen\', waarin gepleit wordt voor een to-
tale differentiatie binnen de studie. De
aankomend studenten diergenees-
kunde worden verplicht bij aankomst
te kiezen voor een bepaalde studierich-
ting (zie ook Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde, 1994; 119(19): 572-81).
Professor dr. A. Rijnberk leidde het
onderwerp in. Hij vertelde onder meer
hoe de bestuurscommissie Facultaire
Strategie, de auteur van de notitie, tot
deze opzet gekomen is. Hij poneerde
enkele prikkelende stellingen:

1. Sommige wetenschappelijke be-
roepsopleidingen, zoals ook die in
de diergeneeskunde, kunnen alleen
met voldoende kwaliteit worden ge-
realiseerd met aparte studierichtin-
gen.

2. Beroepsorganisaties, zoals ook de
KNMvD, zijn per definitie conser-
vatief

a. zij streven vooral naar belangen-
behartiging van de zittende leden

b. mede hierdoor wordt te langzaam
ingespeeld op de nieuwe ontwik-
kelingen in het vakgebied

c. mede hierdoor wordt het biopa-
thologisch potentieel van het vak-
gebied onvoldoende benut, het-
geen op langere termijn verlies
van arbeidsterrein en daarmee
van arbeidsplaatsen betekent.

3. a. Met de instelling van aparte stu-

dierichtingen kan de pathobiolo-
gische potentie van de dierge-
neeskunde beter dienstbaar ge-
maakt worden aan de samenle-
ving

b.doch alleen als ook de totale nu-
merus fixus wordt verhoogd.

NODIGE NUANCERINGEN
Alle groepjes waren het eens met stel-
ling 1, zij het met de nodige nuancerin-
gen.

Van belang blijft uiteraard de vraag (1)
voor welke richtingen (2) vanaf wan-
neer en (3) in welke mate wordt gedif-
ferentieerd. Elke richting moet vol-
doende competitief blijven met an-
dere, reeds bestaande opleidingen.
Wetenschappelijke kennis en kwaliteit
zijn daarbij niet altijd identiek.
In veel situaties gaat het om \'meer-
waarde\'. Aan te vergaand gespeciali-
seerde dierenartsen zal uiteindelijk
geen behoefte bestaan. Het vasthouden
aan de bevoegdheid houdt door de EG-
regels al in dat men een minimumpak-
ket moet behouden. In Italië zou men
dit pakket in tweeëneenhalf jaar kun-
nen realiseren. Dit geeft aan dat er veel
ruimte bestaat voor differentiatie.
Men vond dat van de genoemde aparte
studierichtingen er slechts twee echt
zinvol zouden zijn: veterinaire volks-
gezondheid en pathobiologisch onder-
zoek (zich duidelijk onderscheidend
van de studie medische biologie). Een
aparte richting bestuur/beleid vond
men niet nuttig: \'Dan krijg je van die
papieren beleidmakers\'. De klinische
richtingen, zo vond men, konden beter
één richting blijven, met daarbinnen
een kleinere, later startende differentia-
tie. Een belangrijk aspect is naast het
\'minimum-EG-pakket\' de behoefte
aan kennis van spoeddiergeneeskunde
voor verschillende diersoorten, in ver-
band met flexibele invulling van werk-
zaamheden in de praktijk.

É

i^Hinii. .1

■ I I liii i

LEDEN AFSTOFFEN

Men was algemeen van mening dat
\'conservatief in stelling 2 niet nega-
tief, maar juist positief moet worden
opgevat. Niet alleen is een behoudende
opstelling van belang voor de conti-
nuïteit (2a), sterker nog: daarvoor
wordt men betaald. Dit houdt echter
zeker niet in dat andere belangen, zoals
de ontwikkeling van het beroep, on-
voldoende zouden kunnen worden be-
hartigd. De bevordering van de dierge-
neeskunde -daarover was men het
eens- is per definitie een progressieve
bezigheid. Ook lange-termijnbeharti-
ging impliceert progressiviteit.
Wat betreft het inspelen op nieuwe
ontwikkelingen (2b): Men vond de
KNMvD inderdaad traag, niet omdat
vooral de belangen van zittende leden
behartigd worden, maar doordat de be-
roepsgroep bestaat uit vele \'eeuwige
thuiszitters\'. Deze thuiszitters werden
als stoffig omschreven en staan een
snelle benadering in de weg. Kortom:
de beroepsorganisatie als zodanig is
niet traag, maar de beroepsgroep zelf
\'De KNMvD moet haar leden afstof-
fen\', klonk het uit de zaal.

Snelheid is ook niet altijd haalbaar.
Certificatie van Dierenartsenpraktij-
ken is bijvoorbeeld een onderwerp
waarover al vele jaren gediscussieerd
wordt. Invoering heeft dan ook zoda-
nige gevolgen dat veel aandacht be-
steed dient te worden aan de juiste om-
standigheden.

Naar de mening van sommige aanwe-
zige dierenartsen was het bovendien
juist de faculteit die te traag inspeelt op
de veranderingen in het veld. Alhoe-
wel er veel verbeterd is, heeft de FdD
volgens velen ook nu te weinig contact
met de beroepsgroep.
Er zijn inderdaad reeds onnodig veel
arbeidsplaatsen verloren gegaan voor
dierenartsen (2c). Men vroeg zich af of
het met name het pathobiologische po-
tentieel is dal men onvoldoende
dienstbaar maakt. De angst bestond te-
vens dat bij verregaande differentiatie
ofwel specialisatie juist minder dieren-
artsen werk zouden vinden.

NUMERUS FIXUS
Men was het eens met stelling 3 in zo-
verre dat de instelling van aparte stu-
dierichtingen zou kunnen bijdragen
aan een betere benutting van het patho-
biologisch potentieel. Mits!
De aanwezigen vonden vooralsnog al-
leen de instelling van de richtingen
volksgezondheid en pathobiologisch
onderzoeker zinvol. Verder zou het
aantrekken van kandidaten voor deze
richtingen afgestemd moeten zijn op
de behoefte. Men pleitte voor een on-
derzoek hiernaar. Volgens Rijnberk
was deze behoefte moeilijk in kaart te
brengen. Voorspellingen over het ver-
loop van arbeidsmarktontwikkelingen,
ook naar aanleiding van onderzoek,
blijken zelden juist. Tot slot dient de
opleiding voldoende geïntegreerd te
blijven, omdat dit mede de meer-
waarde bepaalt. Een afgestudeerde
moet zich met recht dierenarts mogen
noemen.

Stelling 2b betrof de numerus fixus.
Deze wordt uiteindelijk door de be-
hoefte aan dierenartsen bepaald. Dc
verhoging van de numerus fixus zou
dus vooral de nieuw in te stellen rich-
tingen tegemoet moeten komen. Men
dient er volgens de aanwezigen reke-
ning mee te houden dat er wellicht van
de \'klassieke dierenarts\', zoals die nu
wordt opgeleid, minder nodig zullen
zijn in de toekomst.
Grondgedachte van de bestuurscom-
missie Facultaire Strategie is dat stu-
denten al bij de poort voor een speci-
fieke richting moeten kiezen. Daarbij
heeft het verleden reeds bewezen dat
de groep die kiest voor de huidige op-
leiding, geen of nauwelijks interesse
toont voor andere richtingen dan de
praktijk. Door deze nieuwe richtingen
in te stellen hoopt men dus een groep
studenten aan te trekken, die anders

-ocr page 87-

zou hebben gekozen voor een min of
meer vergelijkbare studierichting, zo-
als voedingsmiddelen-technologie en
biologie. Uiteraard kan een aparte en
verhoogde kans op inloting deze inte-
resse nog stimuleren, maar men wil ze-
ker niet de uitgelote spijtoptanten voor
de klinische richting aantrekken. Dit
gevaar bestaat natuuriijk wel. Het kan
in bepaalde gevallen aantrekkelijk zijn
de \'nieuwe richting\' als parkeerstudie
te kiezen. (Het eventuele, toekomstige
lotingssysteem moet overigens nog
uitgewerkt worden en maakte geen
deel uit van de discussie.)
Besproken werd dat de kans van sla-
gen sterk afhangt van de kwaliteit van
de vooriichting over de \'studierichtin-
gen diergeneeskunde\' op middelbare
scholen en dergelijke. Want studenten
dienen in het nieuwe systeem reeds
vroeg te kiezen (leeftijd: achttien jaar).
Wel vond men dat het vroeg kiezen
een voordeel zou kunnen betekenen.

NI

als het inderdaad lukt om een aparte
groep gemotiveerde studenten voor de
richtingen volksgezondheid en onder-
zoek aan te trekken.

Ook na afronding van de middagsessie
werd in de wandelgangen nog druk ge-
praat over zowel het geweten van de
dierenarts, als de plannen van de FdD.
De conclusie was in elk geval dat de
Besturendag 1995 als vanouds ge-
noeglijk en nuttig was.

f ^«Itli

DE KNMVD EN DE CERTIFICATIE VAN DIERENARTSEN-
PRAKTIJKEN

Van het NB

De doelstellingen van de KNMvD zijn
het bevorderen van de diergenees-
kunde en het behartigen van de belan-
gen van de leden (statuten, art.2).

Zij tracht dit doel te bereiken door:

- wetenschap en kennis te bevorderen,

- maatschappelijke belangen te die-
nen, voor zover dit niet in strijd is
met het algemeen belang en

- mee te werken aan het tot stand ko-
men van relevante wetgeving (dier-
geneeskunde, gezondheid en welzijn
dieren en volksgezondheid).

Duidelijk is dat de manier waarop de
KNMvD haar doelstellingen tracht te
realiseren continu aan veranderingen
onderhevig is, omdat bovenstaande
factoren mede bepaald worden door
maatschappelijke ontwikkelingen. Het
functioneren van de KNMvD is dus af-
hankelijk van de mate waarin de be-
roepsgroep zichzelf kritisch bekijkt en
haar plaats in de samenleving telkens
opnieuw bepaalt.

MAATSCHAPPELIJKE ONTWIK-
KELINGEN

Een aantal maatschappelijke ontwik-
kelingen is momenteel relevant voor
de uitoefening van de diergenees-
kunde in de praktijk.

De kritische consument

Door toegenomen communicatie via
de media meent de consument steeds
beter op de hoogte te zijn van \'wat er te
koop is\'. Vooral negatieve publiciteit
blijft hardnekkig hangen.
Door schaalvergroting is de afstand
tussen producent/dienstverlener en af-
nemer groter geworden. De relatie met
een cliënt is minder hecht dan vroeger.
Wij hebben dus te maken met een kriti-
sche cliënt/consument, die vaak
slechts gedeeltelijk op de hoogte is van
wat hij mag verwachten. De enige weg
die de producent/dienstveriener open-
staat is het wantrouwen weg te nemen
door beter met de cliënt te communice-
ren en te laten zien wat men doet.
De beroepsgroep heeft te maken met
de rechtstreekse afnemer van onze
diensten, de dierhouder, en met de
consument van dierlijke produkten in
binnen- en buitenland.
De consument van dierlijke produkten
is schichtig geworden door negatieve
publiciteit. De veiligheid van produk-
ten staat telkens weer ter discussie.
Organisaties zoals de Dierenbescher-
ming, maar ook de politiek, stellen bo-
vendien het welzijn van dieren in de
intensieve veehouderij aan de orde. Dit
alles doet af aan het imago van het
dierlijke produkt. Tot slot hebben dier-
lijke produkten als luxe-produkt afge-
daan, omdat zij voor een lage prijs en
onbeperkt te koop zijn.

De KNMvD reageert op maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed
zijn op de uitoefening van de diergeneeskunde door gebruik te maken van een
kwaliteitssysteem, met als resultaat de certificatie van dierenartsenpraktij-
ken. Daartoe heeft zij een samenwerkingsovereenkomst getekend met de
Stichting Certiked, een onafhankelijke, certificerende instantie die zich toe-
legt op kennisintensieve dienstverlening. Certiked zal praktijken certificeren
op basis van de Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsenpraktijken. Een eerste
aanzet voor deze richtlijn is opgesteld door de Groepen Geneeskunde Gezel-
schapsdieren, Praktici Grote Huisdieren, Geneeskunde van het Varken en
Geneeskunde van het Rund. De toetsing van dierenartsen(praktijken) op het
handelen conform de verschillende GVP-codes voor werkzaamheden op IKB-
bedrijven Is geïntegreerd in het kwaliteitssysteem en wordt ook uitgevoerd
door Certiked. Onderzocht wordt, in hoeverre ook de controle op de naleving
van de ARBO-wetgeving kan worden opgenomen in de certificatie van die-
renartsenpraktij ken.

De gezelschapsdierenhouder is veel-
eisender geworden. Vaak betreffen
deze eisen niet zozeer het diergenees-
kundig handelen, maar vooral de ma-
nier waarop hij als mens behandeld
wordt. De service die geleverd wordt
kan hij immers vergelijken met de be-
handeling die hij krijgt bij de bank of
bij het reisbureau.

Relevante wetgeving

De Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde, de Diergeneesmid-
delenwet, de Destmctiewet, de Vlees-
keuringswet en wettelijke regelingen
inzake (ziekenhuis)afval (Wet Milieu-
beheer) bieden de mogelijkheid inrich-
tingseisen te stellen aan de diergenees-
kundige praktijk en voorschriften uit te
vaardigen omtrent de apotheek. Tege-
lijkertijd legt de overheid steeds meer
verantwoordelijkheden bij het be-
drijfsleven. Kan de beroepsgroep aan-
tonen, dat zij zelf hoge eisen stelt aan
de inrichting van praktijken, dan zal de
overheid zich in deze temghoudend
opstellen.

Als uitvloeisel van de WUD en

-ocr page 88-

Tuchtrecht kan de overheid bovendien
regels stellen met betrekking tot de
omgang met de cliënt. Een ontwikke-
ling die wij ook zien in de humaan-me-
dische sector, waar ondanks een temg-
tredende overheid wetgeving ontstaat
met betrekking tot de relatie arts/pa-
tiënt-cliënt. Dit heeft onder meer te
maken met de tendens om de consu-
ment beter te beschermen.
ARBO-wetgeving stelt dat de werkge-
ver moet garanderen dat zijn werkne-
mers op het werk geen gevaar lopen
voor arbeidsongeschiktheid. Daarbij
wordt gekeken naar veiligheid, welzijn
en gezondheid. Ook in deze dient de
beroepsgroep zelf haar verantwoorde-
lijkheid op te nemen en garanties te ge-
ven.

De Wet Milieubeheer stelt dat dieren-
artsen moeten kunnen aantonen dat zij
hun medisch en gevaarlijk afval op
correcte wijze afvoeren. Hetzelfde
geldt voor de afvoer van kadavers
(Destmctiewet).

Duidelijk is dat de overheid steeds
meer verantwoordelijkheden bij het
bedrijfsleven legt. Aan het bedrijfsle-
ven zelf wordt gevraagd daarvoor ga-
ranties te leveren.

Export

De export van dierlijke produkten
wordt moeilijker. Nederland beeft dik-
wijls produkten geleverd met weinig
toegevoegde waarde (vervangbare
grondstoffen, zoals levend vee, vlees,
melk en eieren). Een lage kostprijs
maakte dat er goed verdiend werd met
deze bulkproduktie.
Een verhoogde kostprijs (milieu en ar-
beid), een voederprijs die zich niet
meer onderscheidt van die in andere
landen en een toegenomen concurren-
tie vanuit andere EU-landen maken het
moeilijker de produkten af te zetten.
Vroeger onderscheidde Nederland
zich tevens door een voorsprong in de
diergezondheidssituatie. Dit is niet
meer het geval door een hoge dier-
dichtheid, een kwetsbare infrastmc-
tuur en een succesvolle inhaalmanoeu-
vre van de ons omringende landen
(bijvoorbeeld Denemarken).
De vleesproducerende industrie heeft
er in een verzadigde markt voor geko-
zen een betere kwaliteit te leveren in
plaats van \'meer van hetzelfde\' tegen
een lage prijs te produceren. Daartoe
zijn basisnormen ontwikkeld voor een
systeem van procesbewaking. Dit sys-
teem richt zich op beheersing van de
totale produktieketen. Binnen deze ke-
ten kent elke schakel zijn verantwoor-
delijkheid en levert garanties ten aan-
zien van de kwaliteitsbeheersing van
zijn deelproces. De dierenarts in de
landbouwhuisdierensector kan niet an-
ders dan ook garanties leveren, wil hij
dit gedeelte van de arbeidsmarkt (de
IKB-bedrijven) blijven behouden. Het
aantal IKB-varkensbedrijven breidt
zich uit en bedraagt reeds 40% van het
totale aantal varkensbedrijven.

De toekomst van de diergezondheid

Het ministerie van LNV heeft in 1993
het rapport \'de toekomst van de dier-
gezondheid; wie zal het een zorg zijn?\'
uitgebracht. De KNMvD heeft hierop
gereageerd met het rapport \'Dierge-
zondheid: ook onze zorg!\' In beide
rapporten wordt bezorgdheid over het
niveau van de diergezondheid in
Nederland uitgesproken. De gezond-
heidszorg is een belangrijke schakel in
het produktieproces van voedingsmid-
delen van dieriijke oorsprong en de
KNMvD voelt zich hierdoor aange-
sproken. De beroepsgroep is zich be-
wust van haar verantwoordelijkheid
op dit gebied.

Markt

In deze tijd is de belangrijkste concur-
rent van de dierenarts-prakticus een
andere prakticus. Hij heeft immers een
vooraanstaande positie ten aanzien
van bepaalde handelingen en de distri-
butie van diergeneesmiddelen.
In de veehouderij bestaat een tendens
tot inkrimping en verschuiving. Als
dierenartsen op dezelfde voet door-
gaan valt er een daling in de gezamen-
lijke inkomsten te verwachten. De vol-
gende scenario\'s zijn mogelijk:

1) nieuwe markten worden aange-
boord, zoals het uitbreiden van be-
drijfsbegeleiding/advisering,

2) praktijken krijgen de gelegenheid
om met handhaving van de status
van de professie, de aanwezigheid
van bijzondere kwaliteiten te etale-
ren, gecombineerd met een helder
prijsbeleid en

3) de eigen praktijk wordt agressief
gepromoot en de prijzen worden
veriaagd, waardoor vele andere
praktijken in hun bestaan worden
bedreigd.

Een combinatie van scenario 1 en 2 ge-
niet vanzelfsprekend de voorkeur.
Van de marktontwikkelingen in de ge-
zelschapsdierensector is minder be-
kend. Wel kunnen we constateren
dat de cliënt steeds vaker vraagt om
een helder prijsbeleid en niet meer
schroomt om de gehanteerde prijzen
van praktijken openlijk te vergelijken.
KWALITEIT

De KNMvD reageert op de genoemde
ontwikkelingen met het streven naar
het verhogen van de kwaliteit van de
uitgeoefende diergeneeskunde.
Kwaliteit is een relatief begrip, maar
betekent zoveel als \'zichtbaar en gega-
randeerd voldoen aan de gerechtvaar-
digde verwachtingen van de afnemer\'.
Allereerst mag de cliënt van de dieren-
arts verwachten dat de dierenarts ter
zake kundig is. Hiertoe staan het di-
ploma dierenarts en PAO-D borg.
Bovendien heeft de KNMvD voor een
aantal sectoren (varkens-, vleesvee-,
melkvee- en pluimveehouderij) een
Good Veterinary Practice-code opge-
steld, die de prakticus in staat stelt vol-
gens inzichtelijke lijnen te werken. De
afnemer van de diensten van de dieren-
arts is onder andere georganiseerd in
de Produktschappen voor Vee, Vlees
en Eieren (PVE). Deze organisatie
heeft te kennen gegeven graag te wil-
len werken met dierenartsenpraktijken
die met behulp van een erkenningen-
systeem kunnen garanderen dat zij
werken volgens de GVP-code, vanuit
een gecertificeerde praktijk.
Dit erkenningensysteem is al in een
gevorderd stadium voor de IKB-var-
kenshouderij en de IKB-vleesveehou-
derij. Gesprekken zijn gaande over de
opzet van IKB-pluimveehouderij en
de plaats van de dierenarts daarin.
Kwaliteitszorg in de melkveehoude-
rij wordt beschreven in het rapport
\'Kwaliteitszorg Melk\' van de KNMvD.
Dit rapport is reeds aangeboden aan het
Produktschap voor Zuivel.

RANDVOORWAARDEN
Daamaast mag de cliënt verwachten
dat aan een aantal randvoorwaarden
voor het leveren van de dienst voldaan
is. De dierenarts dient bijvoorbeeld
zorg te dragen voor goed instmmenta-
rium en een goede service. Het schep-
pen van de juiste randvoorwaarden is
immers van directe invloed op het uit-
eindelijke resultaat van het dierge-
neeskundig handelen.
Kwaliteit heeft dus enerzijds te maken
met houding en mentaliteit en ander-
zijds met afspraken en stmctuur. Wil
men gestmctureerd aan kwaliteit wer-
ken, dan kan men gebmik maken van
een kwaliteitssysteem. Dit systeem
maakt het mogelijk de geleverde kwa-
liteit continu te verbeteren, te bewaken
en te garanderen. Het moet toegespitst
zijn op de branche; het moet immers

-ocr page 89-

normen weerspiegelen die in de be-
roepsgroep gangbaar en geaccepteerd
zijn.

De Groepen Geneeskunde Gezel-
schapsdieren, Praktici Grote Huis-
dieren, Geneeskunde van het Varken
en Geneeskunde van het Rund hebben
deze algemeen gangbare normen bin-
nen de beroepsgroep vastgelegd in de
Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsen-
praktijken. Deze wordt aangevuld
voor deelsectoren, zoals de gezel-
schapdierenpraktijk, de pluimveeprak-
tijk en de paardenpraktijk.
In de Kwaliteitsrichtlijn zijn normen
vastgelegd betreffende de taak en func-
tie van de dierenarts, externe communi-
catie, inrichting van praktijkmimten,
apotheekbeheer, archivering van behan-
delingen, hygiëne, veiligheid en afval-
beleid, klachtenbeheer en toetsingen.
Bij de opstelling van de richtlijn stond
voorop, dat de normen enerzijds hoog
gesteld moesten worden (ten behoeve
van een verbetering van de kwaliteit)
en anderzijds gedragen moesten wor-
den door de beroepsgroep. De be-
roepsgroep stelde dan ook als norm dat
70% van de praktijken binnen vijfjaar
aan de beschreven kwaliteitsnormen
moet kunnen voldoen.
In de kwaliteitsrichtlijn zijn impliciet
dan wel expliciet de wettelijke eisen
opgenomen, waaraan een dierenarts-
enpraktijk dient te voldoen.
De nadmk ligt veel meer op organisa-
tie en communicatie dan op inrichting.
Ten eerste vond men dat het mogelijk
moest zijn ook met een minimumoutil-
lage kwaliteit te leveren (mits men dan
ook zijn beperkingen kent) en ten
tweede liggen veel knelpunten in de
praktijk juist op het gebied van organi-
satie en communicatie, veel meer dan
op het diergeneeskundig handelen en
de benodigde inrichting van de prak-
tijk. Dit wordt ook duidelijk uit het
soort klachten dat wordt behandeld
door het Veterinair Tuchtcollege.

CERTIFICATIE

Om niet alleen het streven naar, maar
ook het daadwerkelijk leveren van een
hoge kwaliteit duidelijk te maken aan
de afnemer, kunnen dierenartsenprak-
tijken zich laten certificeren. Daartoe
heeft de KNMvD een samenwerkings-
overeenkomst getekend met de
Stichting Certiked. Certiked is als cer-
tificerende instantie geaccrediteerd
door de Raad voor Certificering en
heeft zich gespecialiseerd in kennisin-
tensieve dienstverlening. Samen met
een daartoe opgeleide dierenarts zal
een kwaliteitsdeskundige van Certiked
de toetsing van het kwaliteitssysteem
van de dierenartsenpraktijken op zich
nemen. Certiked kan de praktijk op
grond van deze toetsing certificeren en
geeft daarmee aan dat er een gerecht-
vaardigd vertrouwen bestaat in de on-
derneming. Het is van het grootste be-
lang dat deze uitspraak gedaan wordt
door een onafhankelijke instantie.
Louter intercollegiale toetsing zou wel
de geleverde kwaliteit kunnen bevor-
deren, maar de afnemer zou nog steeds
niet weten of zijn vertrouwen gerecht-
vaardigd is. De veterinaire inbreng in
het kwaliteitssysteem is overigens wel
van het grootste belang. Het systeem
dient namelijk nauw aan te sluiten bij
het geleverde produkt, in dit geval het
diergeneeskundig handelen.

DYNAMISCHE VERBETERING
Het kwaliteitssysteem is vanzelfspre-
kend een dynamisch gegeven. Telkens
zal het kwaliteitsniveau bijgesteld
moeten worden. Kwaliteit is immers
afhankelijk van de wensen van de af-
nemer en van de gangbare normen bin-
nen de beroepsgroep.
Alleen als men bereid is de geleverde
kwaliteit continu te verbeteren, blijft
de relatie tussen dierenarts en cliënt
gefundeerd op wederzijds respect en
vertrouwen, op basis van inzet en ken-
nis.

Het streven naar continue verbetering
van de kwaliteit komt tenslotte niet al-
leen de afnemer ten goede. Een heldere
organisatie van de werkzaamheden en
een goed inzicht in de eigen praktijk-
voering werken motiverend en effi-
ciëntieverhogend. Zwakke plekken in
de bedrijfsvoering, die geld kosten,
komen genadeloos aan het licht. Een
verbetering daarvan kan een besparing
betekenen. Certificatie is een investe-
ring in de eigen beroepsuitoefening en
leidt tot een dynamische verbetering
van de praktijkvoering.

W.J. Schoorlemmer, vice-voorzitter.

KNMVD ORGANISEERT GESLAAGDE RW INFORMATIE-
AVOND

Op donderdag 6 juli vond ten kantore van de KNMvD de informatie-avond
plaats over beroepsmogelijkheden voor dierenartsen bij de Rijksdienst voor
de keuring van Vee en Vlees (RVV). Deze dienst zal in de nabije toekomst tus-
sen de 40 tot 50 keuringsdierenartsen nodig hebben. Het leek het bureau van
de KNMvD een goed idee om door middel van een informatie-avond dieren-
artsen op deze mogelijkheden te attenderen en hen de gelegenheid te bieden
zich op informele wijze te oriënteren. In samenwerking met het Bestuur van
de Groep Gezondheids- en Kwaliteitszorg werd daartoe nog vóór het begin
van de zomervakanties een informatie-avond georganiseerd. Ruim 30 dieren-
artsen woonden de avond bij.

schetste het voorgestelde verioop van
de avond. Daama gaf hij het woord aan
de eerste spreker van de avond, Ir.

Door Marij van Oostrum

Voorzitter van de Groep Gezondheids-
en Kwaliteitszorg, P.M.A. van den
Berg, heette de aanwezigen welkom en

M.A. de Vries, adjunct-directeur van
de Centrale Directie RVV. De Vries
zette de taak van de RVV op heldere
wijze uiteen: het geven van garanties
dat produkten voldoen aan de eisen die
vanuit het oogpunt van de volksge-
zondheid gesteld worden.

Positie RVV

De Vries gaf aan dat er de laatste jaren
zorgen waren over de positie van de
RVV. Gesproken werd over samen-
gaan met de Inspectie Gezondheids-
bescherming (1GB) of privatisering
van de RVV. Al met al redenen om te-
mghoudend te zijn met het aantrekken
van nieuwe medewerkers. Het huidige

-ocr page 90-

kabinet heeft echter besloten dat de on-
afhankelijke positie van de RVV ge-
waarborgd dient te blijven. Er zijn af-
spraken gemaakt tussen de ministeries
van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij en Volksgezondheid, Welzijn
en Sport. De positie van de RVV is
duidelijk versterkt. Daamaast is het zo
dat de richtlijnen strikter nageleefd
worden; er moet bijvoorbeeld in de be-
drijven meer toezicht gehouden wor-
den. Naar aanleiding van enkele inci-
denten is het duidelijk geworden dat de
overheid niet kan tolereren dat het bui-
tenland Nederland in een zo kwalijke
positie stelt. Er vindt derhalve een ver-
schuiving plaats van keuring naar con-
trole.

De Vries gaf aan dat deze omstandig-
heden ertoe hebben geleid dat de RVV
nu meer wervingsacties voert. Er is be-
hoefte aan 40 tot 50 dierenartsen. De
RVV wil de beste mensen aannemen
en dat betekent dat 60% van de kandi-
daten wordt afgewezen. Als belangrijk
criterium geldt dat de dierenarts ge-
voel moet hebben voor de rol en de po-
sitie van de RVV. De Vries noemde
enkele eisen waaraan de toekomstige
keuringsdierenarts moet voldoen. In
de eerste plaats moet de dierenarts een
echte \'teamworker\' zijn: de taak moet
worden uitgevoerd samen met ande-
ren. Dat betekent dat men niet al te so-
listisch moet zijn. Als tweede belang-
rijke eis geldt dat de dierenarts de wil
en overtuiging moet hebben om een
autoriteit te zijn. Bedrijven moeten be-
oordeeld worden en de dierenarts dient
een beslissing te durven nemen.
Een zekere strengheid ten opzichte van
elkaar en van situaties is daarbij ver-
eist. Uiteraard wel rechtvaardig en vol-
gens de regelen van bestuuriijke zorg-
vuldigheid. Als laatste eis noemde De
Vries \'uitstraling\': de dierenarts moet
enthousiast zijn over de doelstellingen
van de RVV en dit ook uitdragen. De
adjunct-directeur besloot zijn inlei-
ding met een uitnodiging aan geïnte-
resseerde dierenartsen om eens een
dag mee te lopen met een keuringsdie-
renarts. Pas dan kan men ervaren wat
het werk écht inhoudt.

Taak keuringsdierenarts

Mevrouw 1. van de Pas, werkzaam als
keuringsdierenarts in de \'border in-
spection post\', de haven van Rotter-
dam, schilderde op gloedvolle wijze
het functioneren als dierenarts in de
haven. Sinds de inwerkingtreding van
de richtlijn per 1 januari 1993 moeten
alle produkten die bestemd zijn voor
de Europese markt, gecontroleerd
worden. In de haven was men dit niet
gewend en er wordt dan ook nog steeds
hard gewerkt aan een mentaliteitsver-
andering.

De heer H. Claus kwam daama aan het
woord. Hij is werkzaam als districts-
hoofd en plaatsvervangend kringdirec-
teur. Claus schotelde de aanwezigen en-
kele cijfers voor: in 1994 werden door
de RVV bijvoorbeeld 22 miljoen stuks
slachtdieren en 400 miljoen stuks
slachtpluimvee gekeurd. Ook gaf hij
een beeld van het werk van de keurings-
dierenarts met daarbij de duidelijke eis
dat een keuringsdierenarts naast veteri-
naire kennis moet beschikken over an-
dere deskundigheden. Zo moet hij of zij
beschikken over managementvaardig-
heden en leidinggevende capaciteiten,
bedrijfs- en procesmatig kunnen den-
ken (kennis van het slachtproces is een
absolute vereiste), de wet- en regelge-
ving beheersen, ten uitvoer brengen en
handhaven.

De heer C.H. van Munster is na ± 25
jaar in de praktijk werkzaam te zijn ge-
weest op latere leeftijd bij de RVV gaan
werken. Ook hij werkt in de Rotter-
damse haven. Van Munster zegt dat zijn
al wat hogere leeftijd hem in het span-
ningsveld goed van pas komt: \'Je kunt
op veel manieren \'nee\' verkopen en als
je wat ouder bent heb je wat meer men-
senkennis kunnen opbouwen\'.

Mannenwereld?

Na de pauze was er gelegenheid tot het
stellen van vragen aan de inleiders.

Hier volgt een selectie van de gestelde
vragen.

Op de vraag of parttime werken bij de
RVV mogelijk is, antwoordde Dc
Vries bevestigend. Hij gaf wel aan dat
hierbij niet gedacht moet worden aan
functies van tien of 15 uur per week,
vanwege de relatief grote belasting. De
parttime werkende keuringsdierenarts
moet evenals zijn of haar ftilltime wer-
kende collega volledig op de hoogte
zijn van alle richtlijnen en voorschrif-
ten. Bij een beperkte functie is dat niet
haalbaar. Men moet eerder denken aan
een functie van bijvoorbeeld drie da-
gen of vijf halve dagen. De Vries
merkte voor de volledigheid op dat een
combinatie van werken bij de RVV en
praktijkdoen niet mogelijk is, ook niet
in de gezelschapsdierensector.
Gevraagd werd naar de positie van de
vrouwelijke keuringsdierenarts in de
van oudsher \'mannenwereld\' van de
keuring. Dat het inderdaad een man-
nenwereld was, werd beaamd door de
inleiders. Toch zijn verschuivingen
duidelijk merkbaar: ook in de slachte-
rijen en uitsnijderijen werken steeds
meer vrouwen en wordt het \'gewoner\'
dat vrouwen in deze sector werken.
Als de vrouwelijke keuringsdierenarts
blijk geeft haar \'zaakjes\' te kennen, is
er geen enkel probleem. Mevrouw Van
de Pas zegt datje uiteraard wel \'uitge-
probeerd\' wordt: een zelfverzekerd
optreden is dan van belang.
Worden keuringsdierenartsen gecon-
fronteerd met intimidaties en bedrei-
gingen? De Vries antwoordde dat dit

-ocr page 91-

helaas wel eens voorkomt. \'Maar we
treden hier zeer streng tegen op\', aldus
De Vries. De RVV-medewerkers moe-
ten altijd vrije toegang tot het bedrijf
hebben. \'Zo niet, dan stoppen we de
keuring, met alle consequenties van
dien voor dat bedrijf, sprak De Vries.
Hij voegde er aan toe dat ook wat dit
punt betreft teamvorming belangrijk
is: dit geeft waarborgen tegen exteme
en inteme intimidatie.

Scholing en leeftijdsopbouw

Gevraagd werd wat er aan opleidingen
binnen de RVV wordt gedaan.
Volgens De Vries doorloopt iedere
dierenarts die bij de RVV in dienst
treedt, de zogenaamde introductiecur-
sus die twee maanden in beslag neemt.
Na deze cursus begint in de Kring het
\'echte\' leerproces; meestal krijgt de
dierenarts dan een mentor bij wie je
met vragen en problemen terecht kunt.
Permanente bijscholing staat bij de
RVV hoog in het vaandel. De Vries
deelde mee dat de verdere bijscholing
vooral gericht is op managementtaken.
Op welke plaatsen in het land kan de
keuringsdierenarts aan de slag? De
Vries antwoordde dat er over het hele
land vacatures zijn. \'Het lukt meestal
om de mensen op hun voorkeursplaats
te krijgen\', was zijn bemoedigende
commentaar. Gevraagd werd of er een
leeftijdsgrens wordt gehanteerd. \'Die-
renartsen kunnen tot en met het vijfen-
vijftigste levensjaar worden aangeno-
men bij de RVV. Daama wordt het
moeilijk\', aldus De Vries, \'aangezien
men dan al zou kunnen gaan praten
over het moment waarop men met de
VUT zou kunnen ... Een evenwichtige
leeftijdsopbouw is voor de RVV van
groot belang\', merkte De Vries op.

Salariëring en arbeidsvoorwaarden

Verder werd gevraagd of er carrière-
mogelijkheden zijn voor keuringsdie-
renartsen. \'Het aantal posities voor
districtshoofden en Kringdirecteuren
is natuuriijk beperkt, maar er zijn altijd
verschuivingen\', was het antwoord
van De Vries. \'Daamaast is het zo dat
de keuringsdierenarts in zijn of haar
functie ook meer verantwoordelijk-
heid kan gaan dragen.\'
Uiteraard was men benieuwd naar de
salariëring en andere arbeidsvoor-
waarden. De Vries antwoordde dat de
schaal voor keuringsdierenartsen is
vastgesteld op schaal 11 BBRA (maxi-
mum schaalbedrag ƒ 6.981,—). Vanuit
de zijde van het Bureau merkte secre-
taris Te Giffel op dat men honorering
in loondienst niet klakkeloos moet ver-
gelijken met opbrengsten in de prak-
tijk. Te Giffel gaf aan dat tegenover
een inkomen van ± ƒ 80.000,- in
loondienst een praktijkinkomen van
zo\'n ƒ 115.000,- zou moeten staan,
waarbij rentevergoeding geïnvesteerd
vermogen en ondememersrisico bui-
ten beschouwing worden gelaten.
Informatie omtrent salariëring en ar-
beidsvoorwaarden was in samenge-
vatte vorm voor de aanwezigen be-
schikbaar, evenals het jaarverslag
1994 en het organisatieschema van de
RVV. Tevens kon men de informatie-
folder \'Rechtspositie Rijksambtenaar\'
meenemen. De avond werd besloten
met de oproep aan geïnteresseerden
om toch vooral een dag te komen kij-
ken hoe het bij de RVV toegaat.

Voor belangstellenden is de hierboven
vermelde informatie bij de R VV en op
het Bureau van de KNMvD beschik-
baar. Ook wordt overn\'ogen in septem-
ber/oktober 1995 bij voldoende be-
langstelling nogmaals een dergelijke
informatie avond te organiseren.
Belangstellenden kunnen zich aanmel-
den bij het Bureau van de KNMvD,
mevr. M.C. van Oostrum-Schuurman
Hess, tel. 030-510111.

REGIO-BIJEENKOMSTEN VROUWELIJKE DIERENARTSEN 1995

VAN ERGERNIS TOT KWADER!

De KNMvD organiseert jaariijks in sa-
menwerking met de Commissie VDA
de nascholing voor vrouwelijke die-
renartsen. Deze nascholing bestaat uit
een aantal regio-bijeenkomsten, die tot
doel hebben vrouwelijke dierenartsen
in de gelegenheid te stellen elkaar te
ontmoeten, informatie uit te wisselen
en veterinaire, dan wel maatschappe-
lijke kennis op te doen. De bijeenkom-
sten hebben tot doel de vorming van
een regionaal netwerk van vrouwelijke
dierenartsen te stimuleren.
Dit jaar staan de regio-bijeenkomsten
in het teken van \'Van ergernis tot kwa-
der\'. Mevrouw Anita Aerts, organisa-
tie-adviseur van beroep, zal een actieve
workshop geven over het hanteren van
dagelijkse conflicten.
Anita Aerts is geen onbekende voor de
vrouwelijke dierenartsen; zij gaf reeds
een lezing over carrière-coaching tij-

Wie kent ze niet, de alledaagse ergernissen op de werkvloer? Een collega die
er de kantjes vanaf loopt, maar dat in alle toonaarden ontkent; de onmoge-
lijkheid om minder dan vijftig uur te werken en tegelijkertijd voor vol aange-
zien te worden; de assistente die je afvalt tijdens het spreekuur; de cliënt die
niet wil aanvaarden dat er meer wegen naar Rome zijn... \'Voor de lieve vrede\'
wordt dit soort ergernissen vaak onder de mat geveegd. Maar irritaties blij-
ven knagen, net zo lang tot ze op een hoogst ongelegen moment allemaal tege-
lijk de kop opsteken.

De Commissie VDA durft te stellen dat er voor dit soort dagelijkse, maar zeer
enerverende conflicten wel degelijk een oplossing be.staat. Niemand is mach-
teloos, er bestaan methoden om ergernissen op een constructieve manier te
behandelen.

-ocr page 92-

i^rniRfi.

dens de landelijke dag in 1993.

ACTIEVE INBRENG
Van de aanwezigen wordt een actieve
inbreng gevraagd. Er worden geen ver-
van-mijn-bed conflicten belicht, maar
actuele, waargebeurde situaties. Anita
Aerts heeft ook reeds te kennen gege-
ven een stukje communicatie-theorie te
willen behandelen. Kortom, het wor-
den intensieve middagen. Het resultaat
dient te zijn dat men minder het gevoel
heeft machteloos te staan tegenover
collegae, werknemers, werkgevers en
cliënten in conflictsituaties. Doordat de
deelnemers zelf conflictsituaties kun-
nen inbrengen, zijn de workshops niet
alleen van toepassing op de veterinaire
praktijk. Ook dierenartsen die in een
andere situatie werkzaam zijn of die op
dit moment niet werken zijn welkom.
De inhoud van de middagen hangt af
van de samenstelling van de groep en is
per regio verschillend.

RUGGESTEUN

Tegen de gewoonte in, wordt voor de
deelname aan de regio-bijeenkomsten
dit jaar een iets hogere bijdrage in de
kosten gevraagd, namelijk ƒ 75,— voor
leden van de KNMvD en ƒ 125,— voor
niet-leden. Daar staat tegenover dat
zowel de KNMvD als de Commissie
VDA menen de vrouwelijke dierenart-
sen met deze workshops werkelijk een
mggesteun te kunnen bieden in de da-
gelijkse beroepsuitoefening. Het is dus
niet voor niets dat gekozen is voor het
in de arm nemen van een professionele
organisatie-adviseur. De deelname is
bovendien beperkt tot 25 dierenartsen
per workshop, zodat het mogelijk is in
kleine groepjes te discussiëren onder
de bezielende leiding van Anita Aerts.

WAAR EN WANNEER?
De workshops zullen op de volgende
data van 13.30 tot 17.30 uur plaats-
vinden:

* zaterdagmiddag 23 september 1995
ten kantore van de KNMvD te
Utrecht;

* dinsdagmiddag 10 oktober 1995

in restaurant \'Molenwijk\' te Boxtel;

* zaterdagmiddag 14 oktober 1995

in hotel café-restaurant Zwolle te
Zwolle.

Binnenkort ontvangen alle vrouwe-
lijke dierenartsen een uitnodiging en
aanmeldingsformulier voor deze bij-
eenkomsten. Aanmeldingen zullen op
volgorde van binnenkomst worden be-
handeld. Wilt u zich nu al aanmelden,
bel dan naar het bureau van de
KNMvD, tel. 030-510111.

STUDIEMIDDAG VOOR ASIELDIERENARTSEN

HUISVESTING KATTEN
Individueel

Dr. H.F. Egberink besprak de huisves-
ting van katten vanuit de theorie met
name in het kader van de virologie.
Gesteld werd dat met name subklini-
sche infecties in een asiel problemen
geven die door verschillende oorzaken
gehandhaafd blijven. Van verschil-
lende vimssen zoals niesziekte, FeLV,

Op 3 mei is, evenals vorig jaar, een zestigtal dierenartsen, dat verbonden is
aan een dierenasiel, in Amersfoort bijeengekomen voor een studiemiddag.
Deze middag werd georganiseerd door de Nederlandse Vereniging tot
Bescherming van Dieren en de KNMvD. Dit jaar werden de huisvesting van
katten en het euthanasiebeleid aan de orde gesteld. Ieder onderwerp werd
eerst vanuit de theorie en daarna vanuit de praktijk belicht.

FIV en FIP kwam de manier van over-
dracht aan de orde.

Met name omgevingsfactoren zijn van
invloed op het verloop van infecties.
Naast hygiëne, ventilatie en het uitwis-
selen van kattenbestanden is de popu-
latiedichtheid de belangrijkste factor;
dè bron van infecties voor katten zijn
andere katten. Immers bij een toename
van het aantal katten neemt het aantal
potentiële dragers toe, is er een nauwer
contact tussen dragers en gevoelige
katten en is er een hogere infectiedmk.
Daamaast moet de invloed van stress
op de weerstand niet onderschat wor-
den. Geconcludeerd werd dat puur kli-
nisch gezien individuele huisvesting
van katten het beste is waarbij de hok-
ken minimaal betreed worden. Ook
quarantaine, kleine groepen, het cen-
traal bereiden van voedsel en schoon-
maken van kattebakken en het desin-
fecteren (met gewoon chloor) van de
voedsel- en drinkbakjes zijn belang-
rijke aandachtspunten voor het beheer-
sen van infecties.

Door Sabien van Egmond

Groepshuisvesting

De heer W.J. Riedstra belichtte het on-
derwerp vanuit de dagelijkse gang van
zaken in een asiel. Individuele huis-

-ocr page 93-

vesting heeft zeker bepaalde voorde-
len. Er is weinig contact tussen de die-
ren, de dieren kunnen goed in de gaten
worden gehouden en het reinigen van
de hokken is makkelijker.
Volgens spreker wordt in een asiel een
groot deel van het natuurlijk gedrag
van de kat weggenomen. Katten zijn
niet zo solitair als wij vaak denken. Ze
kennen juist een subtiel sociaal leven
met meer affectief gedrag dan agres-
sie. Omdat stress veel invloed heeft op
de weerstand van de dieren dient dit
zoveel mogelijk vermeden te worden.
Meer katten in één mimte is natuurlij-
ker; de katten zijn rustiger en hebben
minder stress. Volgens spreker is
groepshuisvesting dan ook beter, mits
de mimte gevarieerd is en bijvoor-
beeld schuilplaatsen heeft. De dieren
zullen zich beter voelen en daardoor
minder vatbaar zijn voor ziekten.

In de discussie werd aandacht besteed
aan de huisvesting van kittens, het la-
ten inslapen van kittens jonger dan drie
weken, de entingen (advies in ieder ge-
val nies- en katteziekte) en de quaran-
taineperiode (minimaal drie weken).

EUTHANASIE
Centrale Asielraad

Het beleid van de Centrale Asielraad
(CAR) met betrekking tot het euthana-
siebeleid werd door mevrouw ir. M. de

Jong uiteengezet. Eén van de taken van
de CAR, waarbij 115 asielen zijn aan-
gesloten, is het ontwikkelen en uitvoe-
ren van beleid voor asielen waarbij ge-
streefd wordt naar uniformiteit.
Het algemeen beleid ten aanzien van
euthanasie is \'nee, tenzij er geen alter-
natieven zijn\'. Veel asielen kennen een
euthanasiecommissie. Algemeen geldt
dat de dierenarts beslist over de medi-
sche indicatie. Voorts geeft het Asiel-
reglement aan dat euthanasie mogelijk
is, wanneer sprake is van agressie die
niet te verbeteren is dan wel wanneer
sprake is van lijden al dan niet in com-
binatie met een ongeneeslijke ziekte of
ouderdomskwaal zonder uitzicht op
herstel. In andere gevallen wordt zo-
veel mogelijk geprobeerd de dieren te
(her)plaatsen.

Algemene richtlijnen zijn belangrijk,
maar een landelijk uniform beleid is
moeilijk te realiseren. Enerzijds omdat
asielen autonoom zijn en anderzijds
omdat dit beleid mede afhankelijk is
van de financiële draagkracht, het per-
soneel, de plaats van een asiel en het
gevoerde herplaatsingsbeleid.

Praktijk

Mevrouw J.F. van der Wal schetste de
dagelijkse gang van zaken en stelde
dat in principe wordt geprobeerd elk
dier in leven te houden. Het beleid van
het asiel is gericht op zo gezond moge-
lijke dieren te plaatsen. Nieuwe eige-
naren verlangen in feite een garantie.
In het asiel wordt het besluit tot eutha-
nasie voor wat betreft lichamelijke ge-
breken (HD, mammatumoren, huid-
problemen, chronische niesziekte) in
overleg met de beheerder genomen.
Eendagsnestjes en echt wilde katten
worden geëuthanaseerd en oudere kit-
tens worden meegegeven aan vrijwilli-
gers.

Bij dieren waarvan afstand wordt ge-
daan hanteert het asiel een vragenlijst
om zodoende zo goed mogelijk de re-
den van afstand te achterhalen. Het ge-
drag van honden maar ook katten
wordt volgens spreekster steeds pro-
blematischer. Over euthanasie wegens
gedragsproblemen wordt in overieg
met de vaste medewerkers van het
asiel besloten.

In de discussie werden specifieke
praktijkproblemen besproken en werd
gesteld dat het bestuur van het asiel
verantwoordelijk is voor het euthana-
siebeleid. Wanneer het bestuur het per-
soneel en de dierenarts zware finan-
ciële beperkingen oplegt, wordt het
euthanasiebeleid strenger.

Een uitgebreider verslag van deze stu-
diemiddag is te verkrijgen op het se-
cretariaat van de KNMvD. tel 030-
510111.

VOOR EEN JUISTE EN POSITIEVE BEELDVORMING

FONKELNIEUWE FOLDER \'DE NEDERLANDSE
DIERENARTS\'

De folder is bedacht en samengesteld
door de PR-commissie van de Afdeling
Noord-Brabant, ondersteund door het
secretariaat van de KNMvD. Aan-
vankelijk was het de bedoeling een fol-
der te produceren voor de leden van de
Afdeling, maar al snel bleek dat het ver-
richte werk landelijk ten nutte gemaakt
kon worden. Later zijn twee dierenart-
sen uit andere windstreken betrokken
bij het project, te weten Johan Hoevers
en Aiice van der Pluijm. Daarmee wa-
ren ook de sectoren \'gezelschapsdie-
renpraktijk\' en \'volksgezondheid\' ver-
tegenwoordigd.

De professionele fotoreportage van
Eric Minnaard schetst een divers en
duidelijk beeld van de in Nederiand uit-
geoefende diergeneeskunde, zowel in
de praktijk als in onderzoek, onderwijs
en volksgezondheid.
Tevens is één pagina gewijd aan voor-
lichting; een belangrijke taak van de
dierenarts, die vaak onderschat wordt.
Vanzelfsprekend komen op deze pa-
gina de publieksfolders en het blad
\'Veehouder en Dierenarts\' aan de orde.
En in de toekomst mag in een derge-
lijke folder ook het op te zetten blad
\'Dierenpraktijken\' voor de gezel-
schapsdiereneigenaar niet ontbreken.
De folder is bedoeld voor iedereen die
geïnteresseerd is en geschreven op het
niveau van de middelbare scholier.
Natuurlijk is het geschetste beeld verre
van volledig, doordat het niet mogelijk
is alle behandelde diersoorten, noch
alle vakgebieden te schetsen in zes pa-
gina\'s. Niettemin is de commissie erin
geslaagd, het veelzijdige vakgebied
bondig samen te vatten.

De leden van de KNMvD hebben hem reeds ontvangen: de fonkelnieuwe, full-
colour folder
\'De Nederlandse Dierenarts\'.

Zes pagina\'s tekst en kleurenfoto\'s vatten de werkzaamheden van de dieren-
arts krachtig samen. Iedereen kan de folder bestellen; handig voor een open
dag, een spreekbeurt of het tevreden stellen van de locale pers.

-ocr page 94-

Veel lof komt ook de tekstschrijfster
Hanka van Gorkum en de ontwerper
Hans Wildenberg toe. Geen van beiden
was van te voren bekend met het vak-
gebied.

De KNMvD hoopt met deze folder bij
te kunnen dragen aan een positieve,
maar vooral juiste beeldvorming van
de dierenarts en de diergeneeskunde.
Hoezeer hieraan behoefte bestaat,
bleek eens te meer uit de gulle mede-
werking van vele dierenartsen bij het
maken van de foto\'s. Ook de gretige af-
name van folders -er zijn reeds 10.000
folders verspreid- bevestigt dat de
KNMvD met de folder aan een grote
vraag voldoet.

De folder kan besteld worden bij het se-
cretariaat van de KNMvD voor de prijs
van
ƒ 40,- per 50 exemplaren (incl.
ƒ 5,96 BTW en f 10,-portokosten). Alle
leden van de KNMvD hebben daartoe
speciale bestelformulieren ontvangen.

VETERINAIRE SPECIALISATIE

OPENSTELLING REGISTER VETERINAIRE VOLKS-
GEZONDHEID

Met ingang van 1 september 1995 is het
register voor het specialisme Veterinaire
Volksgezondheid opengesteld. Dieren-
artsen die voor een de facto erkenning in
aanmerking willen komen, hebben de
gelegenheid zich hiervoor tot 1 septem-
ber 1997 aan te melden bij de secretaris
van de Registratiecommissie, dr. Tj.
Joma.

Voorwaarden voor registratie

Om voor een de facto erkenning als spe-
cialist Veterinaire Volksgezondheid in
aanmerking te komen, moet zijn voldaan
aan de volgende voorwaarden:

- het dierenartsen-examen moet zijn af-
gelegd;

- de kennis van het specialisme dient ac-
tueel te zijn;

- applicant is werkzaam op het gebied
van de veterinaire volksgezondheid en
de periode waarin het specialisme ac-
tief is beoefend, dient minimaal vier
jaar te zijn;

- het percentage van de normale werk-
tijd dat aan het specialisme wordt be-
steed, dient meer dan 50% te zijn.
Indien applicant part-time werkt, in
deze 50% van de normale werktijd,
dan dient minimaal 19 uur te worden
besteed aan de uitoefening van het
specialisme;
- applicant dient wetenschappelijke ac-
tiviteiten te hebben ontplooid op het
gebied van de veterinaire volksge-
zondheid en de resultaten te hebben
gepubliceerd in een \'refereed journal\'
in de vorm van minimaal vier artike-
len. Gehouden voordrachten op we-
tenschappelijke congressen, gegeven
wetenschappelijke cursussen en an-
dere wijzen van kennisoverdracht
kunnen, wanneer het aantal van vier
artikelen niet geheel wordt gehaald,
een aanvulling zijn.

Aanmeldingen procedure

Uw schrijven, waarin u kenbaar maakt
dat u voor een de facto erkenning als spe-
cialist veterinaire volksgezondheid in
aanmerking wilt komen, dient vergezeld
te gaan van een curriculum vitae waarin
u met name op de bovengenoemde pun-
ten ingaat. Dit schrijven dient u te richten
aan:
de secretaris van de Registratie-
commissie, Dr. Tj. Jorna, Postbus
14031, 3508 SB Utrecht.

Uw aanmelding wordt door de secretaris
doorgezonden naar de Specialisten op

Uitnodiging Veterinaire Volksgezond-
heid (SoU VV), die uw aanmelding in
behandeling nemen. De SoU VV bepa-
len zelf op welke wijze zij uw aanmel-
ding beoordelen. Tot de mogelijkheden
behoren: visitatie van de werkplek, het
afnemen van een toets, het opvragen van
bepaalde gegevens.

Dc SoU VV berichten de Registratie-
commissie over hun bevindingen en ge-
ven een advies om wel of niet over te
gaan tot inschrijving in het Nederiands
Veterinair Specialistenregister. De Regi-
stratiecommissie beoordeelt vervolgens
of de procedures goed zijn doorlopen en
stelt u op de hoogte van de beslissing.
Uw aanmelding wordt uiteraard vertrou-
welijk behandeld.

De profielschets van de specialist veteri-
naire volksgezondheid is verkrijgbaar op
het secretariaat van de KNMvD (tel.:
030 - 510111, Mw. G. Rotgers). Ook
voor vragen over de procedure van aan-
melding en behandeling kunt u contact
opnemen met dit secretariaat.
Indien u meer specialisme-inhoudelijke
informatie wenst, dan kunt u contact op-
nemen met Dr. J.M.A. Snijders te
Cothen.

-ocr page 95-

Ingezonden brieven

Het was ons al lang een doom in het
oog, maar sinds wij op de arbeids-
markt verkeren, maken we ons er zelfs
kwaad om: vacatures waarbij we ver-
zocht worden te solliciteren via brie-
ven onder nummer. In het jongste
exemplaar van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde stonden er zelfs
vier.

Naar ons verteld is, kunt u als redactie
hier niet veel aan doen. Ook is ons ver-
zekerd dat de KNMvD serieus bezig is
om deze drama\'s te stoppen. Wijzelf
hebben tot op heden principieel nooit
gereageerd. Maar nu wilden we meer
doen.

Bij deze brief hebben wij een ingezon-
den stuk gedaan, dat belachelijk be-
doeld is. Wij hopen hiermee de lezer
aan het denken te zetten over het ab-
surde feit dat iemand van een ander
verwacht zich bloot te geven aan een
volslagen onbekende en dat dezelfde
personen de gedachte zijn toegedaan
dat het de jonge dierenarts niet moet
uitmaken waar hij/zij gaat werken.
\'Als hij of zij maar kan werken.\'
Het zal waarschijnlijk ook ons niet
lukken om het fenomeen te stoppen,
maar we hopen wel de ogen te openen
van die praktici, die we best als werk-
gever of associé zouden willen heb-
ben.

Jan Hülsen, Jaap Brand, René Sol,
Joep Driessen

REACTIE NAMENS HET
HOOFDBESTUUR VAN
DE KNMVD

Gelukkig valt de laatste jaren een da-
lende tendens waar te nemen in het
aantal personeelsadvertenties dat on-
der nummer in het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde wordt geplaatst.

AANBIEDING

Door goed ondernemerschap kunnen wij U aanbieden:
een:

PERFEKTE VAKANTIE

- in een rustieke, groene omgeving met water, niet ver van een stedelijk cen-
trum.

- in ruime verblijven, voorzien van luxe en comfort.

- met volop gelegenheid tot vele vormen van openluchtrecreatie en sport.

- een scala van uitgaansmogelijkheden in de nabijheid, waaronder eetgele-
genheden en cultuur.

- met een onbeperkte verblijfsduur (minimum drie weken).

En dat vanaf ƒ 199,~ p.p./p.w.!!!

(betaling vooraO

BOEKINGEN: Br.O.N.

Postbus 1

8000 AZ Willem-Alexanderstad
Bankrek.nr.: 19.27.67.876
Postbanknr.: 236.23.878

Lid A.N.W.B./W.N.F./M.S.F.

Naschrift:

U trapt hier toch ook niet in? Waarom verlangt U dan wel dat collega dieren-
artsen solliciteren via brieven onder nummer?

Jaap Brand, René Sol, Joep Driessen, Jan Hülsen en vele anderen.

Het Hoofdbestuur probeert namelijk
al geruime tijd het aantal advertenties
onder nummer te verlagen door mid-
del van een actief beleid. In de eerste
plaats ontvangt degene die een perso-
neelsadvertentie onder nummer
plaatst in het Tijdschrift - alleen le-
den van de KNMvD kunnen adverte-
ren in het Tijdschrift - een brief van
het Hoofdbestuur waarin de \'spelre-
gels\' uiteen worden gezet. De be-
langrijkste \'spelregel\' is dat de ad-
verteerder binnen een redelijke
termijn (± drie weken) een reactie
aan de sollicitanten dient te sturen,
waarin de adverteerder zijn of haar
naam bekend maakt.
Het Hoofdbestuur maakt de adver-
teerder er nadmkkelijk op attent dat -
mocht de adverteerder in gebreke
blijven - zijn of haar naam acht we-
ken na het verschijnen van de adver-
tentie, indien gewenst, aan de sollici-
tant bekend wordt gemaakt. Alle
klachten over het niet naleven van de
spelregels rond het adverteren onder
nummer worden overigens door het
Bureau van de KNMvD genoteerd.

Daarnaast wordt vanaf begin dit jaar
door het Bureau van de KNMvD di-
rect contact opgenomen met de die-
renarts die een personeelsadvertentie
onder nummer wil plaatsen in het
Tijdschrift. De dierenarts wordt op de
hoogte gebracht van het streven van
het Hoofdbestuur om het aantal ad-
vertenties onder nummer zoveel mo-
gelijk temg te brengen en de vraag
wordt voorgelegd of de advertentie
niet onder de eigen (praktijk)naam
kan worden geplaatst. Deze aanpak
heeft positieve resultaten: over het
eerste halfjaar van 1995 is het aantal
advertenties onder nummer gedaald
van 50% naar 37%! Het Hoofd-
bestuur hoopt op deze manier te be-
werkstelligen dat het steeds ongewo-
ner wordt om onder nummer te
adverteren. Het voordeel van adver-
teren onder de eigen (praktijk)naam
is dat men over het algemeen een gro-
ter aantal en meer passende reacties
ontvangt op de advertentie. De solli-
citanten zijn namelijk beter in staat
gericht te schrijven op dié advertentie
die hem of haar aanspreekt.
Volledigheidshalve verwijst het
Hoofdbestuur naar de publikatie \'Het
in dienst nemen van personeel\', uit-
gave 1995, blz. 26. Daarin wordt aan-
gegeven welke gegevens in een per-
soneelsadvertentie bij voorkeur
dienen te worden opgenomen.

-ocr page 96-

AANBOD

In het tweede kwartaal van 1995 was
er bij de Vacaturebank sprake van een
geringe afname van het aantal dieren-
artsen dat per direct op zoek was naar
fiilltime werk (in april waren dit er 107
en in juni 104). Van de 104 dierenarts-
en die in juni ingeschreven stonden,
zocht 57% een functie in de gezel-
schapsdierenpraktijk en 43% in de ge-
mengde of landbouwhuisdierenprak-
tijk.

Bij de Vacaturebank is ook een groep
dierenartsen ingeschreven die op zoek
is naar parttime werk. Deze groep is in
het tweede kwartaal van 1995 gelijk
gebleven en bestaat uit 35 dierenarts-
en. Het grootste deel is op zoek naar
een baan in de gezelschapsdierenprak-
tijk (89%); 11% zoekt werk in de ge-
mengde of de landbouwhuisdieren-
praktijk. Het aantal vrouwen is in deze
groep veel groter dan het aantal man-
nen; 97% van de groep bestaat uit
vrouwelijke dierenartsen.
Het aantal dierenartsen dat een andere
baan in de praktijk zoekt en dus op ter-
mijn beschikbaar is vanwege de op-
zegtermijn, is in de maanden april t/m
juni iets toegenomen (in april waren
dit er 64 en in juni 68). Van deze die-
renartsen zocht 59% op termijn een
nieuwe functie in een gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijk en 41%
in een gezelschapsdierenpraktijk.

OVERZICHT VRAAG EN AANBOD
ARBEIDSMARKT APRIL-JUNI

De navolgende gegevens hebben betrekking op het tweede kwartaal van 1995

Bij de Vacaturebank staan tevens die-
renartsen ingeschreven die werk zoe-
ken buiten de praktijk. Hiermee wordt
bedoeld werk in het bedrijfsleven, bij
de overheid of bij onderzoeksinstitu-
ten. Het aantal dierenartsen dat hier-
voor ingeschreven staat, is in het
tweede kwartaal van 1995 licht geste-
gen; in april waren dit er 30 en in juni
32. Hieronder bevinden zich 19 man-
nelijke en 13 vrouwelijke dierenartsen.

Door Corine van Kalles

VRAAG

In het tweede kwartaal van 1995 zijn er
bij de Vacaturebank gemiddeld 25
aanvragen per maand binnengekomen
voor waamemingen in gezelschaps-
dierenpraktijken en 13 aanvragen per
maand voor waamemingen in ge-
mengde of landbouwhuisdierenprak-
tijken. Wat betreft vaste banen zijn er
in de maanden april t/m juni 5 banen in
gezelschapsdierenpraktijken aangebo-
den (waarvan 3 parttime) en 13 banen
in gemengde of landbouwhuisdieren-
praktijken (waarvan 2 parttime).
Daamaast zijn er nog drie banen buiten
de praktijk aangeboden. Twee banen
in gezelschapsdierenpraktijken zijn in-
middels ingevuld; in beide gevallen is
gekozen voor een vrouwelijke dieren-
arts. Van de 13 banen in gemengde of
landbouwhuisdierenpraktijken zijn er
inmiddels acht ingevuld; twee door
vrouwelijke dierenartsen en zes door
mannelijke dierenartsen.

Voor meer informatie of diensten van
de Vacaturebank: Corine van Kalles,
bureau KNMvD, tel.:030-510111.

DIEREN IN DE
GOUDEN EEUW

Het domesticeren.van wilde dieren en
planten wprc^ beschouwd als één van de
drie grote stappen; die de mensheid op
haar pad naar vol>vassenwording heeft
gezet. Een controjeerbare voedselbron
bracht eniae ru^ in haar zwervend ja-
ger-en VÉïiïtomeiaatbestaa^, ■
Van de tall6^\'bnnkBäre\'biersoorten is
echter slechts ë^n frt^ê.inhet domesti-
catieproces betrj^en. Uit deze weinige
gedomesticeërdé?di^^óörten zijn in de
loop van slcOTs enkèfe millennia weer
duizenden hui\'sdiertBssen ontstaan.
Deze laatste fase, tet ontstaan van een
kleurrijke variatie landbouwhuisdieren,
heeft zich deels afgespeeld in ons land.
Wandelend door de zalen van onze va-
derlandse musea wordt het de dierge-
richte bezoeker echter al snel duidelijk
hoe arm ons gedomesticeerd dierenbe-
stand inmiddels geworden is.
Van de oude veelvormigheid in type,
kleur en aftekening van huisdieren, ge-
schilderd door Jan Steen, Melchior
d\'Hondecoeter en Paulus Potter is wei-
nig over. De laatste 50 jaar werd door
onze keuterboer, kleinschalige veel-
soortigheid veranderd in grootschalige
uniformiteit. Toch een lichtpuntje, veel
van het \'boerenantiek\' heeft de presta-
tieslag in de eerste helft van onze eeuw
overieefd en kan zich verheugen op her-
nieuwde belangstelling.

Dr. M.Th. Frankenhuis,
algemeen directeur Artis

HET DIER IN DE
MUZIEK

Evenals in andere vormen van kunst
speelt ook in de muziek het dier een be-
langrijke rol. Hierbij wordt het dier op
verschillende manieren in de compositie
verwerkt, hetzij direct door middel van
de stem van het dier, hetzij als middel
van expressie, respectievelijk als onder-
deel van het muzikale verhaal. Het ge-
luid dat het dier produceert, speelt hier-
bij een belangrijke rol en het is niet
verwonderiijk, dat vooral de vogel vaak
aan het \'woord\' komt. Vooral van de zo-
juist genoemde facetten van het dier in
de muziek zullen tijdens de inleiding
voorbeelden worden gegeven.

Prof Dr.Dr. h.c. E.H. Kampelmacher

HET DIER IN DE

KLASSIEKE

SPROOKJES

Eeuwenlang zijn \'sproken\' mondeling
doorgegeven en uiteindelijk door de ge-
broeders Grimm verzameld en opge-
schreven. De figuren uit deze sproken
kun je zien als de facetten in een mens.
zoals krachten die in een mens werken.
Deze facetten kan men als symbolen
zien. Sproken houden, evenals dromen,
de mens een spiegel voor, opdat hij zich-
zelf beter kan leren kennen. In sommige
van deze verhalen komen dieren voor.
Mij is gevraagd om zo\'n \'dierfacet\' te
bespreken.

Mevrouw E. Woelinga

-ocr page 97-

DIEREN IN DE KUNST,
ALS BEELDEN VAN
CULTUUR

Van de prachistorie tot heden, in het
Oosten zowel als in het Westen, hebben
kunstenaars afbeeldingen gemaakt van
dieren. Die beelden laten zien dat de ma-
nieren waarop de mens zijn relatie tot
het dier beleefd heeff, zeer uiteenlopend
en aan verandering onderhevig zijn.
Heilig, nuttig, ontembaar of snoezig zijn
woorden die slechts enkele aspecten van
die vele vormen van beleving aandui-
den. Aan de hand van dia\'s van zowel
beelden als schilderijen, uit verschil-
lende tijden en culturen, zal ik een aantal
van die manieren van zien nader toelich-
ten. Daarbij zullen zowel gezelschaps-
dieren als grote huisdieren aan de orde
komen.

Mevrouw Drs. Chr.J.A. Wansink,
Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie

BLAUWE REIGER
IN DE

SCHERMER

Eén van de best geconserveerde pol-
ders in Noord-Holland is de Schermer,
drooggelegd in 1633. Hier en in de
aangrenzende polders waren en zijn
veel blauwe reigers, met verspreid
voorkomend een reigerkolonie hoog in
de bomen, meest populieren.
De blauwe reiger is zelfs voor een vo-
gel-blind mens in ons land een niet te
missen vogel. Ook in onze steden is de
blauwe reiger te bewonderen, mede
dankzij de vele achtertuinen met vijver
en vis.

Naast de blauwe reiger, kennen we in
ons land ook de purper reiger. Pas in de
17e eeuw wordt hiervan in Nederland
gewag gemaakt. Men neemt aan dat
daarvoor met de reiger altijd de blauwe
reiger werd bedoeld.
De purper reiger is kleiner, hoekiger
gebouwd en schuwer. Hij leeft hoofd-
zakelijk in de zoete veenweide-gebie-
den vooral in Zuid-Holland.
Hun aantal is veel kleiner dan van de
blauwe reiger. Vorig jaar zijn er 285
broedparen geteld in ons land. Hij is
veel kieskeuriger wat biotoop betreft
dan de blauwe soortgenoot en komt
dan ook niet voor boven het IJ.
De blauwe reiger is een echte harde;
broedt hoog in kale bomen, liefst in
een bosje waar het altijd stevig waait.
Ze legt de eerste eieren al in febmari en
is daarmee één van de eerste vogels die
de kentering in het winterseizoen be-
antwoordt met reproduktie.
De notaris van de slootkant, onkreuk-
baar gekleed in grijs met een vleugje
blauw, onbeweeglijk en onverstoor-
baar, verstaat als geen ander de kunst
van het er niet zijn door niet te bewe-
gen. Als stilstaan een kunst is, dan is de
reiger een kunstenaar.

\'Dier en kunst\': het thema van het
Jaarcongres 1995. U heeft allen het
programma thuis gekregen en waar-
schijnlijk goed bestudeerd. Wees spor-
tief kunstzinnig en collegiaal: trotseer
de wind en de volle agenda, ga naar

Zandvoort en neem er wat van mee.
5,6 en 7 oktober 1995.

H.S.S.B.

-ocr page 98-

Ook dit jaar zal er tijdens de sportdag
een bridge-drive worden georgani-
seerd. Deze sportdag vindt plaats op
donderdag 5 oktober a.s., de dag voor-
afgaand aan het Jaarcongres van de
KNMvD.

De sportcommissie heeft zich inge
spannen om u ook dit jaar weer een ge
zellige bridge-dag te kunnen aanbie
den. Ook GranDorado te Zandvoort
waar het bridgen zal plaatsvinden
biedt u een uitstekende entourage en
wanneer u op uw kaarten bent uitgeke-
ken kunt u genieten van een mooi zee-
zicht.

Alles bij elkaar is dit hopelijk voor u

AFLEVERING

15-09-1995
01-10-1995
15-10-1995
01-11-1995

Het Bestuur van de Stichting
Pensioenfonds voor Dierenartsen is
momenteel als volgt samengesteld:

S. Dooper (voorzitter)

H.A.R. Kok (vice-voorzitter)

J.K. Prins (secretaris/penningmeester)

Mw. IJ.H. Beenen-Louwerse

A.M. Visee

S.D. Feitsma

H. Meulenaar

E.K. Dolfijn (adviseur)
aanleiding om u samen met uw partner
zo snel mogelijk in te schrijven.
Er zal in twee lijnen worden gespeeld.
Er zal een lijn voor de wedstrijd-
bridgers zijn, met daamaast een lijn
voor de \'thuis\'bridgers. Vergeet
daarom niet bij uw aanmelding uw
speelsterkte op te geven. Mocht u vra-
gen hebben aarzel niet te bellen, maar
begin met in uw agenda te noteren bij
donderdag 5 oktober: bridge-drive te
Zandvoort.

Aanmelden bij de KNMvD. Eventuele
vragen bij: Albert Brands, Den Oeiep
4,5431, BA Cuijk. tel.: 08850-13437.

SAMENSTELLING BESTUUR STICHTING
PENSIOENFONDS VOOR DIERENARTSEN

UITERSTE INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

DEADLINE *]

28-08-1995
11-09-1995
25-09-1995
16-10-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

In de in september te houden deelne-
mersvergadering zijn mevrouw IJ.H.
Beenen-Louwerse, afkomstig uit de
Groep Geneeskunde Gezelschaps-
dieren en de heer H. Meulenaar, af-
komstig uit de Groep Praktici Grote
Huisdieren, aftredend.
Beide bestuursleden zijn bereid een
nieuwe bestuursperiode in te vullen.

Het Hoofdbestuur stelt voor zowel me-
vrouw Beenen-Louwerse als de heer
Meulenaar te herbenoemen voor de
komende bestuursperiode.

BRIDGEN TIJDENS DE SPORTDAG

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Brandt. Mevr E.N.D. van den; 1995; 3512 GE
Utrecht; Ganzenmarkt 28 A.
Graaf, F. de; 1995; 5472 PT Loosbroek;
Busselsesteeg 3.

Mannes, Mevr. S.M.; 1995; 2771 LK Boskoop;
Weegbree 51.

Melchior, Mevr. M.B.; 1995; 8111 RA Heeten;
Molenbeltsweg5.

Vries, H. de; 1995; 3705 ZD Zeist; Warande 51.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofd-bestuur aangenomen:

Joma, A.W.; 1995; 8224 AP Lelystad; Damrif
166.

Nij Bijvank, H.A.E.; 1995; 3512 EK Utrecht;
Nobelstraat 5 bis.

Poeschmann, J.W.; 1975; 9406 AE Assen;
Nobellaan 209.

Sanders, Mevr. H.; 1995; 4876 BE Etten-Leur;
Waldhoomlaan 112.

Schevers, V.G.; 1995; 3581 JN Utrecht;
Oudwijkerveldstraat 76.
Stoelhorst, H.J.; 1995; 3581 PM Utrecht;
Schoolstraat 7.

Twerda, J.; 1995; 9288 BK Kootstertille;
Willem Lodewijkstraat 53.
Unen, H. van; 1995; 3553 CG Utrecht;
Linnaeusstraat 60 bis.

Zwaagstra, Mevr. K.; 1995; 3523 PE Utrecht;
Kariboestraat 175.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:

Berghout, Mevr. E.; 3582 EH Utrecht:
Gansstraat 18 C.

Dijkman, Mevr. E.M.; 3514 EA Utrecht;

Nieuwe Koekoekstraat 19.

Smits, Mevr. D.; 3521 CG Utrecht; Croeselaan

144.

Overleden:

Op4juli 1995 Drs. A. Osinga te Goor.

Op 7 juli 1995 Drs. J.W.A.A. Driessen tc

Halsteren.

JUBILEA:

L. Karens te Geesteren (Gld), afwezig, 25 jaar, 1
september 1995

L.F. den Houter tc Hellendoom, afwezig, 30
jaar, 2 septeinber 1995

J. Kiestra te Nijensleek, afwezig, 30 jaar, 2 sep-
tember 1995

P.C. Kroft te Oldenzaal, afwezig, 25 jaar, 6 sep-
tember 1995

C.Th.A. Stravcr te Snelrewaard, afwezig, 25
jaar, 11 september 1995

A.J.E. Janssen te Ulft, aanwezig, 25 jaar, 11 sep-
tember 1995

F.L.M. Konings te Beek en Donk, aanwezig, 25
jaar, 11 september 1995

KONINKLIJKE
ONDERSCHEIDING:

Drs. P.J.D. van Egmond benoemd tot Ridder in
de Orde van Oranje-Nassau.

Personalia

-ocr page 99-

Cieslaagd voor het dierenartsen-examen
van 30 juni 1995:

Baarle, M. van

Brandt, Mevr. E.N.D. van den

Houten, Mevr. D. van

lersel. Mevr. M.J.J. van

Jilesen,M.A.H.

Mannes, Mevr. S.M.

Ris, Mevr. E.A.

Vries, H . de

(ieslaagd voor het dierenartsen-examen
van 7 juli 1995:

Gosselink, J.M.J.
Jobse, Mevr. A.E.
Peijl, G.J.W.van der
Wijk, Mevr. M. van

MUTATIES:

188 Auwerda, Mevr. E.J.M.; 1988; 2562 GG
\'s-Gravenhage; Van Bijlandtstraat
192; tel. 070-3651181 privé, 010-
4745977 prakt.; p., medew. bij D.J.M.
Staring.

188* Baarle. M. van; 1995; 3582 ZN Utrecht;
I.B.Bakkeriaan 207; lel. 030-545627;
wnd.d.

188 Back, R.; 1967; 7241 HV Lochern; Dr.
ten Bokkel Huininkweg 30; tel. 05730-
52570 privé, 54027 prakt.; fax 05730-
57622; p., geass. met S. Dooper en
M.Ph.J. Hovius.
198 Bommer, Mevr. M.; 1992; 1318 BV
Almere; Ver/etsiaan 48; tel. 036-
5374971 privé, 02940-465862 bur.; fax
02940-432298; technical manager
Solvay Duphar AHD Benelux B.V.
202* Brandt, Mevr. E.N.D. van den; 1995;
3512 GE Utrecht; Ganzenmarkt 28 A;
lel. 030-317796; wnd.d.
205 Brucken Fock, Mevr. M A. von; 1982;
7607 KT Almelo; Bornsestraal 102; tel.
0546-829452 privé, 827069 prakt.; fax
0546-829452; p.
212 Delft-Schuurs, Mevr. J.A. van; 1966;
8101 AC Raalte; Zwolsestraat 20; tel.
05720-51799 privé, 533.34 prakt.; p., me-
dew. bij H.P. Quist, S. Reindersma, M,
Verhoef cn ,I.W. Zuurhout.

219 Egmond. P.J.D. van; 1951; 8141 NC
Heino; Rozendaelseweg 1; tel. 05729-
2919; r.d.;R.O.N.

220 Elbertse, Mevr. Y.M.M.; 1993; 4661 HM
Halsteren; Dorpsstraat 37; tel. 01641-
82787 privé, 01640-37621 prakt.; p.,
medew. bij Mevr. C.C. van .Aart.

222 Evers, J W.; 1965; 6862 ER Oosterbeek;
Geelkerkenkamp 6; tel. 085-335617;
r.d.

227* Garderen. E. van; 1987; 3434 EV
Nieuwegein; Ratelaar 21; tel. 030-
534304 bur.; specialist Vet. Pathologie;
wet. medew. U.U. (F.D.. vkgr.
Pathologie).

228 Geerts, A.A.J.; 1989; 4876 BE Etten-
Leur; Waldhoomlaan 112; tel. 01608-
14917 privé, 13645/12928 prakt.; fax
01608-35926; p., geass. met J.H.A.M.
Bartels, K.H.J. Lambeek, J.A. Meijs en
I.e.A.M. van Oosterhout; plv.i.

229 Glessen, Mevr.Dr. J.W.B, van der; 1986;
U-1993; 3524 ZM Utrecht; Furkabaan
782; tel. 030-893083 privé, 749111 bur.;
fax 030-742971; «et. medew. R.I.V .M.

351 Göhring, L.S.; 1993; Leesburg, Virginia
22075 (U.S.A.); P.O.Box 1938; tel. 00-1-
703-7716800 bur.; fax 00-1-703-
7716810; Residency position in Equine

■ #\'ltlli M.

lÉiiii

Internal Medicine, Virginia-Maryland
Regional College of Vet. Med., Marion
duPont Scott Equine Med. Center.

231* Gosselink, J.M.J.; 1995; 9073 HD
Marrum; Oudhuisterwegje 25; tel.
05181-2876 privé, 05183-1947 prakt.;
p., medew. bij H.W.L.M. Fuchs en M.
de Vries.

231» Graaf, F. de; 1995; 5472 PT Loosbroek;
Busselsesteeg 3; tel. 04136-9069 privé,
04139-2929 prakt.; p., medew. bij
M.C.M. Bossers, P.J.M. van Huiten,
A.H.C. Kuijpers, E.W.H.M. van der
V elden en A.H.H.M. Winters.

237* Hartog, M.N.J. den; 1963; 4904 LV
Oosterhout (NB); Burg. Cescherstraat
15; tel. 01620-58715 privé, 57406 prakt.;
fax 01620-57406; p., gezelschapsd.; vet.
adv.

239 Helder, Mevr. J.; 1986; 7626 LL Hertme;
Höftendiek 6 A; tel. 074-778075 privé,
05407-65155 prakt.; p.

352 Hoftijzer, J.; 1969; Twickenham,
Middlesex TWl 3RH (Verenigd
Koninkrijk); c/o Biomar LTD, Bridge
House, 69 London Road; tel. 00-44-181-
8910778 bur.; fax 00-44-181-8922823;
vet. development manager, Biomar
LTD.

245 Hopmans. J.P.M.; 1986; 9301 SJ Roden;
Groene Zoom 4; tel. 05908-15450 privé,
15500 prakt.; fax 05908-15505; p., gezel-
schapsd.

246* Houten, Mevr. D. van; 1995; 3985 PE
Werkhoven; \'I Haantje 15; tel. 03437-
2121; wnd.d.

248* lersel. Mevr. M.J.J. van; 1995; 3572 XA
Utrecht; Van Spevkstraat 11; tel. 030-
716254; wnd.d.

250 Janssen, R.; 1971; 1186 HV Amstelveen;
Orinoco 14; tel. 020-6478464 privé,
6140308 prakt.; fax 020-6171497; specia-
list Chirurgie der Gezelschapsd.; p., me-
dew. bij Diergeneeskundig Specialisten
Centrum Amsterdam.

251* Jilesen, M.A.H,; 1995; 3572 ZS
Utrecht; Buys Ballotstraat 29; tel. 030-
718663; wnd.d.

251* .lobse. Mevr. A.E.; 1995; 3533 SX
Utrecht; H. van Tussenbroekplantsoen
4 I; tel. 030-965246; wnd.d.

252 Joma. A.W.; 1995; 8224 AP Lelystad;
Damrif 166; tel. 03200-26534 privé,
21201 prakt.; p., medew. bij A. Binksma,
R.J.M. van Gent en J.R. Jansen (toev. als
lid).

256 Kiemeneij, Mevr. E.J.; 1981; 3911 JD
Rhenen; Herenstraat 113; tel. 08376-
15078 privé, 12791 prakt ; p.

264 Kuilbocr. A.C.M.; 1986; 2409 AA
Alphen a/d Rijn; Rietveldsepad 17; tel.
01728-7794 privé. 01720-71111 prakt.;
fax 01720-70271; p., geass. met J.V.H.
Lans. J.H. Rooterten A. Soede.

266 Langerhuizen-Cuppcn, Mevr. M.J.; 1988;
3621 TJ Breukelen (U); Stinzenlaan
Zuid 238; tel. 03462-66627; wnd.d.

270 Lipman, Dr. L.J.A.; 1988; U-1995; naar
het buitenland.

354 Lipman, Dr. L.J.A.; 1988; U-1995; 2500
EB \'s-Gravenhage; p/a Postbus 20061,
Min. van Buitenl. Zaken; d.. Rabat
(Marokko).

273* Mannes, Mevr. S.M.; 1995; 2771 LK
Boskoop; Weegbree 51; tel. 01727-
10276; wnd.d.

276* Melchior. Mevr M.B.; 1995; 8111 RA
Heeten; Molenbeltsweg 5; tel. 05726-
2433; d.

Mil

276 Meteren, Mevr. C.A.W. van; 1979; 1111
VK Diemen; Rietzangerweg 119; tel. 020-
6005099 privé, 030-858615 bur.; fax
030-858617; distr. h. R.V.V. kring
Alkmaar-De Meern, distr. Utrecht.
278 Mooij, J.N.P.T.; 1994; 3023 CD
Rotterdam; Heemraadssingel 247 II;
tel. 010-4783347; d.
282 Nij Bijvank, H.A.E.; 1995; 3512 EK
Utrecht; Nobelsffaat 5 bis; tel. 030-
317798; wnd.d. (toev. als lid).
288* Peijl, G J.W. van der; 1995; 3524 JT
Utrecht; Chathams 8; tel. 030-803171;
wnd.d.

291 Poeschmann, J.W.; 1975; 9406 AE Assen;
Nobellaan 209; tel. 05920-53300 privé,
51075 prakt.; p. (toev. als lid).
297 Rijpert, Mevr. S.C.W.; 1995; 7986 PD
Wittelte; Rijksweg 72; tel. 05219-8125
privé, 1378 prakt.; p., medew. bij J.A.
Glas.

297* Ris, Mevr. E.A.; 1995; 3524 CL
Utrecht; Zevenwouden 9; tel. 030-
803333;d.

301 Sanders, Mevr. H.; 1995; 4876 BE Etten-
Leur; Waldhoomlaan 112; tel. 01608-
14917; wnd.d. (toev. als lid).
303 Schevers, V.G.; 1995; 3581 JN Utrecht;
Oudwijkerveldstraat 76; tel. 030-541193
privé, 08859-51593 prakt.; p., medew. bij
Dr. J.J. Geene, A.J.A.M. Mouwen, J.J.
Pen en T.J.M. Vercammen (toev. als lid).
303 Schipper, H.M.; 1983; 1141 AH
Monniekendam; Noordeinde 59; tel.
02995-2685 privé, 3031 prakt.; p., ge-
ass.met B.T.C. Brombacher en W.G. de
Ruyter.

303 Schmidt, J.C.; 1982; 4901 HT Oosterhout
(NB); Zandheuvel 31; tel. 01620-36809
privé, 27422 prakt.; fax 01620-36088; p.,
gezelschapsd.
308 Simons, P.H.J.; 1994; 5491 JC Sint-
Oedenrode; Florisstraat 16; tel. 04138-
73479 privé, 04760-73292 prakt.; fax
04760-77455; p., medew. bij L.C.M.
Boonen, J.A.M. ten Dam, W.
Oldenburger, C.J. Uytewaal, J.H.J.
Vestjens, G.A.M. Wieland en R.T.J.A.
de Winne.

314 Stoelhorst, H.J.; 1995; 3581 PM Utrecht;
Schoolstraat 7; tel. 030-310945; wnd.d.
(toev. als lid).

320 Tops. R.M.; 1994; 5704 AG Helmond;
Scheldestraat 19; tel. 04920-13792
privé, 15977 prakt.; p., medew. bij G.H.
Moorman en Mevr. J. Moorman-Roest.

321 Twerda, J.; 1995; 9288 BK Kootstertille;
Willem Lodewijkstraat 53; tel. 05121-
2612 privé, 2650 prakt.; p., medew. bij
T.F. Roest en W. dc Vries (toev. als lid).

321 Unen, H. van; 1995; 3553 CG Utrecht;
Linnaeusstraat 60 bis; tel. 030-421267; d.
in niil.dnst. (toev. als lid).
328* Vijge, A.; 1992; 8261 HD Kampen;
Boven Nieuwstraat 30-30 I; tel. 038-
3311058 privé, 05253-2727 bur.; fax
05253-2945; d. bij Hubbard Nederland
B.V.

329* Vogel, Dr. F.; 1952; U-1973; 3437 XW
Nieuwegein; Zeisweide 14; tel. 03402-
49095;d

331* Vries, H. de; 1995; 3705 ZD Zeist;
Warande 51; tel. 03404-52283; wnd.d.

336 Weijer, J.H.; 1990; 5491 MV Sint-
Oedenrode; Schubertstraat 16; tel.
04138-78606 privé, 72650 prakt.; fax
04138-76639; p., geass. met M.G.A.

-ocr page 100-

Aarts, J.T.J. ten Hove, W.H.M. van lersel,
P.J.G. Kühne, G.J. Toxopeus en J.C. Valk.

340* Wijk, Mevr, M, van; 1995; 3553 CJ
Utrecht; Ampèrestraat 33; tel. 030-
432787; wnd,d.

341 Wildeman. Mevr. A.L.; 1991; 8538 XK
Bantega; Buitendijksveld 3; tel. 05145-
1421 privé, 05610-88555 prakt.; p., me-
dew. bij A.P. Clotscher en S.R. van der
Laan.

341» Willekens, Mevr. C.J.M.; 1995; 9831 TK
Aduard; Gaaikemadijk 6; tel. 05903-2500
privé, 050-515352 prakt.; p., medew, bij
K. de Vries.

346 Zwaagstra, Mevr. K.; 1995; 3523 PE
Utrecht; Kariboestraat 175; tel. 030-
522032; d. (toev, als lid).

Doorlopende agenda

1995

Augustus

23—25 Cursus \'Van medewerker naar asso-
cié\'. Cursusgeld f225," inclusief verblijf-
kosten. Opgave en informatie bij KNMvD
(Marit Siem/Marjoleine de Mol).

28—2/9 AAV Conference offers topics for
those who treat a small number of birds.
The conference will be held in
Philadelphia, Pennsylvania. For informa-
tion: Dr. G.M. Dorrestein, tel.: 030 -
534357 or fax: 030-290478.

September

autumn Training programme \'Neurology\',
Bem/CH, European School for Advanced
Veterinary Studies.

autumn Final course in \'Dermatology\', Barce-
lona/E, European School for Advanced
Veterinary Studies.

3—9 World Veterinary Congress (Yokohama)
1995. Theme: Advancing Veterinary Pro-
fession in a Changing World.

Seer, c/o Sankei Convention, Sankei Bldg.
lOF, 1-7-2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo
100, Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax.
81-3-3273-2439.

4—7 46e jaariijkse bijeenkomst van de Euro-
pese Zoötechnische Federatie (EAAP) te
Praag. Nadere informatie opvraagbaar bij
Redactie Tijdschrift voor Diergenees-
kunde, tel.:030-510111.

4—15 Training programme \'Cattle Health and
Production\', Luxemburg, European School
for Advanced Veterinary Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

6—9 Intemationale Conferentie over de Relatie
tussen Mensen Dier, Genéve, Zwitersland.
Meer informatie bij Susan Ubbink, tel.:
030-510111.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

13 Ledenvergadering Groep Geneeskunde
Gezelschapdieren van de KNMvD. Aan-
vang: 20.00 uur. Lokatie: De Biltsche
Hoek, De Bilt.

PAO-D cursus: 95/93: Huidziekten gezel-
schapsdieren I: \'Diagnostiek, allergietes-
ten, biopten\'.

18—22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh, Scot-
land.

Vergadering Afdeling Overijssel.
Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Waever\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

Vergadering Afdeling Zuid-Holland.
Noord-Nederiand: Bijeenkomst voor prak-
tici. Organisator: Gezondheidsdienst voor
Dieren, Lokatie: Postiljon Hotel Heeren-
veen. Voor informatie: Mevr. L. Werink,
Gezondheidsdienst voor Dieren te Deven-
ter, tel.: 05700-60222.

20—21 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer
II voorgezelschapsdierenpraktici.
Oost-Nederland: Bijeenkomst voor prak-
tici. Organisator: Gezondheidsdienst voor
Dieren. Lokatie: Postiljon Hotel Deventer.
Voor informatie: Mevr. L. Werink, Ge-
zondheidsdienst voor Dieren te Deventer,
tel.: 05700-60222.

PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

Vergadering afdeling Friesland.
lAMS seminar: \'Stress nutrition in dogs\'.
Lokatie: Carlton President Hotel Maars-
sen. Sprekers: Dr. Greg Rcinhart en dr.
Herman Hazewinkel. Onderwerpen: Voe-
dingsbehoeften van de hond onder extreme
omstandigheden zoals tijdens groei, ziekte
en zwaar werk (sledehonden sport).

15

19
19

20
20

21

21

ROZENDAAL ET bv is een ondernemend bedrijf in embryo-
transplantatie, gynaecologie en bedrijfsfertiliteit bij het rund.
Het werkgebied ligt voornamelijk in de drie noordelijke pro-
vincies. Het ET-centrum is gevestigd in Oosterwolde. Het ET-
team bestaat nu uit drie personen.

Ter versterking van het ET-team zoeken wij op korte termijn
een

ENERGIEKE
DIERENARTS M/V

Uw belangrijkste taak zal bestaan uit de gynaecologische be-
geleiding van donoren en ontvangsters en het vi^innen en
transplanteren van embryo\'s. Daarnaast geeft u mede lei-
ding aan het ET-team, volgt u nieuwe ontwikkelingen en ver-
bindt u daaraan zonodig initiatieven. Wij zoeken iemand met
enige jaren praktijkervaring In de rundveehouderij, speci-
fieke belangstelling voor gynaecologie en embryotransplan-
tatie, interesse in de rundveefokkerij, uitstekende contactu-
ele eigenschappen en een zekere pr-gevoeligheid. Goede
kennis van moderne talen is een pré.

Wij bieden u een uitdagende baan met een goede salarië-
ring, een vaste aanstelling voor minimaal 60% na een proef-
tijd van drie maanden en een interne bedrijfsopleiding voor
zover nodig.

Uw handgeschreven sollicitatie met curriculum vitae kunt u
binnen twee weken richten aan Rozendaal ET bv, Vene-
koterweg 42, 8431 HH Oosterwolde, t.a.v. de heer M.G.
Rozendaal.

Voor inlichtingen kunt u contact opnemen met M.G.
Rozendaal, telefoon: 05160-13084 of\'s avonds 05944-1876.

De Perffede oplossing voor de opslag
van kleine kadavers en slachtafval:

DE (OOLTAINER®

- maakt een einde aan overlast door stank en ofigedierte
- verbetert de bedrijfshygiëne - betekent een op^oardering

van het bedrijfsimago - is ergonomigsh
■ is efficiënt in z\'n energieverbruik - is in de praktijk beproefd

VOOR MEER INFORMATIE:

Moonslaan 16,
6026 EJ
Maarheeze.
Tel. (04959) 38 45,
ook na 18.00 uur.
Fax (04959) 4034.

-ocr page 101-

1 ■ IMP«

Qi

Bij het uitkomen van dit eerste septembernummer zijn de meesten van ons alweer van vakantie thuisgeko-
men. Naar wij hopen heeft ook u van deze lange, hete zomer kunnen genieten. De meeste praktijken begin-
nen qua werkkracht weer op sterkte te komen, waardoor voor velen van ons thans een periode van betrek-
kelijke rust aanbreekt. Misschien kunnen er momenten van bezinning zijn, met bijvoorbeeld aandacht
voor de relatie mens, dier en verzorging; een problematiek waar wij als veterinairen steeds vaker mee ge-
confronteerd worden. Daarom mogen wij veronderstellen, dat het artikel Welzijn - Intrinsieke waarde -
Integriteit (ontwikkelingen in de herwaardering van het gedomesticeerde dier) de verdiende aandacht zal
krijgen. Het is zeker niet moraliserend, maar biedt ons kennis van denkpatronen, begrippen en manieren-
van-zeggen die op dit ethische gebied gebruikelijk zijn.

Het Veterinair Historisch Genootschap heeft ook voor dit nummer kans gezien een interessant verhaal
over Jacques de Solleysel en zijn tijdgenoten te produceren. Daarin lezen wij onder andere hoe in die tijd
hoefsmeden en veterinairen in vaak drukke \'paardenklinieken\' samenwerkten.

Onder Actua vindt u het uitvoerige verslag van een recent gehouden IBR-symposium. Het lijkt noodzake-
lijk en mogelijk om ook in Nederland tot een IBR-vrije status te komen. De verwachting is, dat vanaf sep-
tember 1995 het deletie-BHV-1 vaccin ook op de Nederlandse markt verkrijgbaar zal zijn. In maart 1995
heeft minister Van Aartsen de eerste IBR-certificaten aan een aantal veehouderijbedrijven kunnen geven.
Laten wij de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen om tijdig en vakbekw>aam te kunnen reage-
ren.

De Hoofdredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 102-

WELZIJN - INTRINSIEKE WAARDE - INTEGRITEIT

ONTWIKKELINGEN IN DE HERWAARDERING VAN HET GEDOMESTICEERDE DIER

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120: 490-4

F.J. Grommers\'\', L.J.E. Rutgers\'\' en J.M. Wijsmuller^

Overzichtsartikelen

SAMENVATTING

Met de domesticatie zijn door de selectieve teeltkeus en
de conditionering aan de houderij-omstandigheden ver-
anderingen in de anatomie, fysiologie en het gedrag van
de dieren opgetreden. Zij kunnen desalniettemin niet als
kunstmatige fokprodukten worden beschouwd en be-
handeld. De maatschappelijke aandacht en zorg over het
welzijn van gedomesticeerde dieren heeft geleid tot de er-
kenning van de intrinsieke waarde van dieren en als uit-
werking daarvan tot het principe van respect voor de in-
tegriteit van het dier.

De sensibiliteit en acceptatie van deze uitgangspunten
door betrokkenen hangt samen met de persoonlijke
grondhouding c.q. het mens- en wereldbeeld. In het pro-
ces van oordeelsvorming over het gebruik van en hande-
lingen met dieren is het gewenst deze grondhouding te
expliciteren.

Het principe van respect voor de integriteit van dieren
leidt tot overwegingen c.q. argumenten die verder reiken
dan gezondheid en welzijn. Welke overwegingen dit zijn
wordt verduidelijkt met enkele concrete praktijkvoor-
beelden.

INLEIDING

Het is nu ruim dertig jaar geleden dat een duidelijke aanzet
voor de bezinning op de positie van, vooral, landbouwhuis-
dieren werd gegeven. Het boek \'Animal machines, the new
factory farming industry\' (Harrison, 1964) en het Brambell
report (1965) van een Engelse overheidscommissie, hebben
een proces in gang gezet dat nog steeds aanleiding geeft tot
vragen en discussie.

Aanvankelijk lag de nadruk van de maatschappelijke zorg
op de welzijnsproblemen van de dieren. Bij de inventarisa-
tie van de bestaande situaties kwam, naar analogie van het
proefdiergebruik, steeds meer de vraag naar voren naar de
redelijkheid van de doelen en middelen. Dit betrof niet al-
leen de fokkerij en huisvestingssystemen, maar ook de toe-
passing van farmaca en een groot aantal lichamelijke in-
grepen. Ten dele geldt dit ook voor gezelschapsdieren.
Door de ontwikkelingen in de biotechnologie in de laatste
jaren heeft de discussie een extra dimensie gekregen.
Principiële ethische vragen worden opgeroepen bij bij-
voorbeeld:

\' Prof. dr F.J. Grommers. Bijzondere Leerstoel Relatie Mens-Dier en dr. L.J.E.
Rutgers. Werkgroep Diergeneeskunde & Samenleving. Faculteit der Diergenees-
kunde. Universiteit Utrecht. Yalelaan
7, Postbus 80151. 3508 TD Utrecht
^ Drs. J.M. Wijsmuller, voorzitter van de Commissie Ethiek van de KNMvD.

- genetische manipulatie zonder duidelijke welzijnsstoor-
nissen;

- klassieke fokkerij, leidend tot dieren die doorgaans geen
welzijnsproblemen hebben, maar die zich als populatie
niet zouden kunnen handhaven door bijvoorbeeld de on-
mogelijkheid tot natuurlijke paring of geboorteproblemen;

- nutsoperaties, zonder veterinair-medische indicatie voor
het betreffende dier, bijvoorbeeld snavelkappen, staart
couperen, onthoomen, devocaliseren, ontnagelen;

- voortplantingstechnologieën zonder duidelijke directe
welzijnsproblemen, zoals embryotechnologie, inseminatie
per laparotomie;

- toepassing van stoffen zonder veterinair-medische indica-
tie, zoals BST.

Uit deze voorbeelden moge blijken, dat het voor de oordeels-
vorming over de aanvaardbaarheid van deze methodieken
nodig is maatstaven te vinden die verder reiken dan de ge-
bmikelijke welzijnscriteria. In dit verband is de vraag naar
de betekenis van intrinsieke of eigenwaarde en integriteit
van dieren steeds nadmkkelijker geworden.

De doelstelling van dit artikel is een bijdrage te leveren aan
het inzicht in de verschillen tussen de genoemde begrippen
en hun betekenis in de ethische oordeelsvorming. Benadmkt
moet worden dat de uiteindelijke afweging aangaande de
morele aanvaardbaarheid van handelingen met dieren buiten
beschouwing blijft. De bedoeling van dit artikel is vooral te
komen tot begripsverheldering.

Na een kort overzicht van de gevolgen van de domesticatie
voor dieren, volgt een aanduiding van de criteria bij de be-
oordeling van welzijn. Daama wordt ingegaan op de accep-
tatie en betekenis van begrippen als intrinsieke waarde en in-
tegriteit van dieren. Ten slotte zal aan de hand van een drietal
praktische voorbeelden verduidelijkt worden, welke inhoud
aan die begrippen gegeven kan worden.

DOMESTICATIE-EFFECTEN

Het is nodig kort stil te staan bij de gevolgen van de domesti-
catie voor het dier, om na te gaan in hoeverre gedomesti-
ceerde dieren nog als min of meer natuuriijk of als kunstma-
tige fokprodukten beschouwd en behandeld kunnen worden.
Onder domesticatie wordt in het algemeen verstaan, dat die-
ren uit hun natuuriijk milieu worden afgezonderd en dat de
voortplanting door de mens wordt bepaald. Over een tijd-
spanne van duizenden jaren zijn levensgemeenschappen op
aarde op veleriei wijzen mede door de mens beïnvloed. De
domesticatie heeft een grote verandering gebracht in de leef-
omstandigheden en in de belevingswereld van zowel mensen
als dieren. Het heeft van mens en dier culturele en natuuriijke
aanpassingen gevraagd. Zolang die aanpassingen geleid
hebben tot nieuwe evenwichten tussen mensen, dieren en
hun milieu, kan domesticatie zelfs gezien worden als een na-
tuuriijk proces (13).

De domesticatie is waarschijnlijk begonnen met de hond, het

-ocr page 103-

« ■ w^wwmwiF*

■ IM \'«\'liiiiÉilÉMa

li •

mtÊSMÊÊÊÊÊm

schaap en de geit ongeveer 9000 jaar geleden. Daama volg-
den het rund, het varken, het paard en het konijn. Deze laatste
is\'slechts\' lOOOjaar geleden gedomesticeerd (4, 13). Gezien
deze lange voorgeschiedenis kan worden geconcludeerd dat
het ingrijpen in de voortplanting pas zeer recent verder gaat
dan het toepassen van selectieve paringen. Wel heeft dit laat-
ste geleid tot een grote variatie binnen de huisdiersoorten en
het ontstaan van vele rassen. Hiemaast hebben ook de wijze
van houden en voeden invloed gehad op de ontwikkeling van
de huisdieren. Voor het mnd bijvoorbeeld, blijkt uit archeo-
logisch onderzoek en uit hedendaagse vergelijkingen van
wilde stammen met gedomesticeerde soortgenoten, dat bij
het huidige mnd de botstmctuur grover is, de totale li-
chaamsvorm vaak wat ronder, de schedel en de horens klei-
ner, de dieren een minder soepele gang hebben, de stofwisse-
ling is gewijzigd naar meer groei per voedseleenheid, de
geslachtsrijpheid sterk is vervroegd, de voortplanting niet
meer seizoensgebonden is en de melkproduktie sterk is ver-
hoogd (13). Vaak is ook het sociale gedrag en de reactie op
de omgeving gewijzigd (12).

De soorteigen eigenschappen zijn in het algemeen wel gro-
tendeels behouden gebleven. Eén van de belangrijkste rede-
nen hiervoor is waarschijnlijk dat er biologische barrières
zijn bij de vorming van kmisingen. Binnen de soorten is bij
de vorming van rassen, al dan niet door gebmik van mutan-
ten, echter vaak geselecteerd op één of enkele eigenschappen
waardoor extremen zijn ontstaan. Dit is het duidelijkst bij de
hond waar variaties in grootte (Duitse Dog vs. Chihuahua),
lichaamsbouw (Saluki vs. Engelse Bulldog) en karakter
(herdershond vs. Yorkshire terriër) zeergroot zijn.
Bij meerdere huisdiersoorten zijn vormen of eigenschappen
ontstaan die als pathologisch te beschouwen zijn, omdat ze
door kunstgrepen gecorrigeerd moeten worden, bijvoorbeeld
kopvorm (brachycephale honden), te grote huid (Merino-
schaap, honderassen), te dichte beharing (hondenrassen), te
zware bespiering (dikbil mnderrassen), gestoord eetgedrag
en te hoge groeisnelheid (vleesrassen kip), onmogelijkheid
tot natuurlijke paring of geboorteproblemen (kalkoenen res-
pectievelijk vleesvcerassen mnd).

Opvallend is dat vooral bij honden veel aan de rasstandaard
gebonden gezondheidsbedreigingen voorkomen (15). Bij de
landbouwhuisdieren zijn economische overwegingen waar-
schijnlijk een rem op dit soort verschijnselen. Ondanks deze
extremen kunnen huisdieren in het algemeen niet beschouwd
worden als pathologische varianten van wildlevende soort-
genoten, maar moeten ze gezien worden in relatie met de
door de mens veranderde omgeving (13).
Wat betreft de relatie met de omgeving kan onderscheid
worden gemaakt tussen lange- en korte- termijneffecten.
Gedurende het lange proces van domesticatie is - en wordt
nog steeds - geselecteerd op dieren die in gedrag en andere
eigenschappen het meest voldoen aan de wensen van de
mens. Huisdieren zijn en worden als regel ook onder omstan-
digheden gehouden die minder variatie vertonen dan in een
natuurlijk milieu. Het reactie- en aanpassingsvermogen
wordt daardoor minder of anders aangesproken dan bij wild
levende soortgenoten. Op de korte temiijn, gedurende het le-
ven van een dier, worden daardoor ook andere leerprocessen
doorlopen en treedt een conditionering op aan de gegeven
omstandigheden. Hoe belangrijk deze korte- termijneffecten
zijn, blijkt onder andere bij pogingen om in gevangenschap
geboren (niet gedomesticeerde) dieren temg te plaatsen in
het oorspronkelijke leefmilieu. Verwildering van gedomesti-
ceerde dieren geeft voor de dieren meer problemen naarmate
de lange- en korte- termijneffecten meer invloed op de die-
ren hebben gehad. Voor zover verwildering heeft plaatsge-
vonden, blijken deze dieren in uiterlijk en gedrag blijvend af
te wijken van de oorspronkelijke typen (12).
Geconstateerd kan worden dat gedomesticeerde dieren
weliswaar verschillen vertonen met de wilde soortgenoten,
maar dat zij wat betreft de fysiologie en het gedrag nog veel
soortspecifieke eigenschappen hebben behouden. Dit inzicht
is ook weerspiegeld in de Europese Conventie voor de be-
scherming van landbouwhuisdieren (7). De essentie van
deze Conventie is dat: \'Dieren dienen te worden gehuisvest
en voorzien van voedsel, water en verzorging op een manier
die - rekening houdend met hun soort en hun graad van ont-
wikkeling, aanpassing en domesticatie - voldoet aan hun fy-
siologische- en gedragsbehoeften in overeenstemming met
gevestigde ervaring en wetenschappelijke kennis\' (art. 3).

WELZIJN VAN DIEREN

De maatschappelijke aandacht voor het welzijn van dieren
betreft in principe alle dieren in de invloedssfeer van de
mens. We beperken ons hier tot de gedomesticeerde dieren.
Zoals hiervoor aangeduid, verschillen deze dieren van de
oorspronkelijke soortgenoten, doordat hun eigenschappen in
een aantal opzichten zijn gemodificeerd. Gedomesticeerde
dieren maken niet alleen deel uit van een soort, maar ook van
een bepaalde populatie of ras. Zij kunnen specifieke eigen-
schappen hebben, maar zij functioneren als levende entiteit
in relatie tot de mens, soortgenoten, andere dieren en hun
leefmilieu. Hun anatomische-, fysiologische- en gedragsei-
genschappen bieden diersoorteigen mogelijkheden en beper-
kingen in de wisselwerking met hun leeftnilieu. Van funda-
mentele betekenis in het denken over welzijn is dat algemeen
aanvaard wordt dat (huis)dieren kunnen lijden (5).
De Commissie Veehouderij - Welzijn Dieren (3) heeft in
1975 welzijn als volgt gedefinieerd: \'Het leven in redelijke
harmonie met de omgeving, zowel uit fysiologisch als uit
ethologisch oogpunt\'. Bij \'welzijn\' gaat het dus om fysiolo-
gisch functioneren, in positieve zin gezondheid, in negatieve
zin ziekten en aandoeningen en om ethologisch functione-
ren, in positieve zin waarnemen en adequaat reageren op de
omgeving in velerlei opzichten, in negatieve zin angst, fms-
tratie, apathie en gestoord gedrag zoals stereotypieën en kan-
nibalisme. De scheiding in fysiologisch en ethologisch func-
tioneren is min of meer theoretisch, hetgeen blijkt uit de
relatie tussen gedragsproblemen en het optreden van maag-
zweren, immunosuppressie en voortplantingsstoomissen
(26). De voomoemde commissie voegde aan haar definitie
van welzijn toe, dat de omgeving van het dier een dusdanige
stmctuur dient te hebben, dat zij binnen het aanpassingsver-
mogen van het dier valt. Dit is een logische toevoeging, om-
dat daarmee de methoden en technieken in de dierhouderij,
als oorzaak van welzijnsstoringen, in de discussie worden
betrokken.

Deze benadering ligt ook ten grondslag aan de Conventies
van de Raad van Europa met betrekking tot het welzijn van
dieren en de daarop aansluitende (verplichtende) Richtlijnen
van de E.G. (8). De in 1992 aanvaarde Gezondheids- en
Welzijnswet voor Dieren (GWD) is een uitwerking op natio-
naal niveau. De onderdelen die betrekking hebben op bij-
voorbeeld de huisvesting, het fokken en het vervoer kunnen
direct gerelateerd worden aan pijn, letsel, gezondheid of wel-
zijn. Anders ligt dat voorde onderdelen aangaande lichame-
lijke ingrepen (zonder vcterinair-medische noodzaak) en de
biotechnologie. Het beoordelen van deze handelingen met

-ocr page 104-

dieren alleen op grond van gezondheid of welzijn zou in een
aantal gevallen tekort doen aan het ethisch besef dat hiermee
mogelijk de te respecteren waarden geschonden worden. Het
is dan ook veelbetekenend dat in de aanhef van de GWD ge-
sproken wordt van gezondheids-, welzijns- en ethische over-
wegingen. Aangezien gezondheid en welzijn ook ethische
overwegingen zijn, is hiermee aangeduid dat er voorbij ge-
zondheid en welzijn nog andere ethische overwegingen zijn.
Evenals dat voor het begrip \'welzijn\' het geval was en is (22,
25), is daarmee de behoefte ontstaan om aan die andere \'ethi-
sche overwegingen\' een invulling te geven. Welke principes,
waarden en normen zijn van belang en hanteerbaar? Als aan-
zet is de Nota Rijksoverheid en Dierenbescherming uit 1981
van betekenis (16). Hierin wordt expliciet gesproken over
dierenbeschermingsbeleid vanuit de erkenning van de intrin-
sieke waarde van het individuele dier. Dit teneinde het dier
zoveel mogelijk te beschermen tegen menselijke handelin-
gen die zijn fysieke en ethologische welzijn aantasten.
Hiermee is de intrinsieke (eigen)waarde van dieren duidelijk
gesteld tegenover de instmmentele (gebruiks)waarde van
dieren.

GRONDHOUDINGEN

Meer nog dan \'welzijn\', dat in principe grotendeels aan de
hand van natuurwetenschappelijke parameters kan worden
beschreven, is het begrip \'intrinsieke waarde\' van dieren on-
derhevig aan verschillen in interpretatie. Het zou te ver voe-
ren hier in te gaan op de filosofische en ethische analyses die
inmiddels zijn beschreven (1, 11, 23, 27). We zullen ons be-
perken tot enkele hoofdzaken en ons vooral richten op de as-
pecten en ideeën die, naar het zich laat aanzien, richting ge-
ven aan de huidige denkwijzen en praktische uitwerkingen.
De erkenning van de intrinsieke waarde van dieren kan wor-
den gezien als een stap in een proces van verandering op het
gebied van de moraal in de samenleving (2). In feite strekt dit
proces met betrekking tot de relatie mens-dier zich over eeu-
wen uit. Het is de laatste decennia echter in een stroomver-
snelling geraakt door de ontwikkeling van de natuurweten-
schappen. Dit heeft geleid tot een toename van de
mogelijkheden in te grijpen in biologische processen. De
denkpatronen zijn daarbij geleidelijk verschoven van holis-
tisch naar reductionistisch-analytisch. Door de ontkoppeling
van religie c.q. levensbeschouwing is het concept van moreel
waardevrije wetenschap ontstaan. In de toepassingsgebieden
heeft het geleid tot een technische benadering van biologi-
sche processen, inclusief totale organismen zoals planten en
dieren. De gevolgen hiervan, als ook de nog niet gereali-
seerde mogelijkheden, zijn algemeen maatschappelijk, als-
ook in de diergeneeskunde (10, 18, 20) aanleiding tot ethi-
sche bezinning.

Om een vmchtbare gedachtenwisseling te bevorderen is het
wenselijk vooraf vast te stellen van welke grondhouding
wordt uitgegaan (9). Grondhoudingen zijn de voedingsbo-
dem van onze denkbeelden (14). Wanneer men de grondhou-
ding van zichzelf en de gesprekspartner herkent, is het dik-
wijls zinvoller daarover van gedachten te wisselen, dan keer
op keer eenzelfde discussie over details te voeren.
Grondhoudingen leiden als regel tot consistente, samenhan-
gende standpunten. Recentelijk uitgewerkte grondhoudin-
gen en hun consequenties voor de visie op de intrinsieke
waarde van dieren en planten of de natuur zijn de antropo-
centrische-, zoöcentrische, biocentrische- en ecocentrische
grondhouding (23) of de daarmee in grote lijn overeenkom-
stige houding van heerser, rentmeester, partner en partici-
pant (14).

kl I ft

\'mi

• • f IT VI

Als een korte karakterisering het volgende. In het uitgangs-
punt van de heerser staat de mens centraal. De natuur moet
bedwongen, beheerst, bestuurd worden ten dienste van de
mens. De heerser gelooft in de maakbaarheid der dingen,
ook in de biologie. Alleen de mens heeft intrinsieke waarde,
ten opzichte van de dieren is (vrijwel) alleen het welzijn mo-
reel relevant. Voor de participant echter staan de ecologische
samenhangen centraal, andere levensvormen worden be-
schouwd als \'een goed in zichzelf, omwille waarvan zij ge-
respecteerd worden. De participant stelt principiële grenzen
aan het ingrijpen in de natuur, hij probeert zoveel mogelijk
gebmik te maken van de dynamiek in natuurlijke processen.
Het streven naar homeostase, stabiliteit en evenwicht staat
centraal.

Het is belangrijk vast te stellen dat op deze schaal van grond-
houdingen zowel voor ieder mens persoonlijk, als in de sa-
menleving van mensen als geheel, in de loop van tijd veran-
deringen van inzicht optreden. Dat deze variatie in
grondhoudingen tussen personen en ook tussen groeperin-
gen in de samenleving daadwerkelijk bestaat, kan voor een
ieder uit eigen waarneming duidelijk zijn. Het is ook herken-
baar in, bijvoorbeeld, de resultaten van het Technologisch
Aspectenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van invasieve
(chirurgische) voortplantingstechnieken bij landbouwhuis-
dieren (21).

De georganiseerde voorlichting en discussie over het ge-
bmik van dieren en de toepassing van biotcchnologische
technieken in het bijzonder, wijzen op een zoektocht naar
morele waarden die grenzen stellen aan het instmmentele ge-
bmik van dieren.

INTRINSIEKE WAARDE EN INTEGRITEIT
In de hiervoor geciteerde Nota Rijksoverheid en Dieren-
bescherming uit 1981 wordt de erkenning van de intrinsieke
waarde van het individuele dier in verband gebracht met de
mogelijke aantasting van zijn fysieke en ethologische wel-
zijn. Met deze uitwerking voegde het ogenschijnlijk vrijwel
niets toe aan de toen reeds gemime tijd plaatsvindende wel-
zijnsdiscussie. Bovendien moet er op gewezen worden dat
gesproken wordt over \'het individuele dier\'. In de toelichting
wordt namelijk vermeld dat wetten met betrekking tot de na-
tuurbescherming een ander uitgangspunt hebben. Daar staat
het ecocentrisch uitgangspunt centraal, de intrinsieke
waarde van diersoorten en van levensgemeenschappen. Het
onderscheid heeft weinig aandacht gekregen.
De introductie van het begrip \'intrinsieke waarde\' heeft er
wel toe geleid dat, met betrekking tot dieren, bepaalde toe-
standen of eigenschappen als op zichzelf waardevol en na-
strevenswaardig worden beschouwd en daarmee moreel re-
levant zijn. Met andere woorden, dieren zijn geen dingen; ze
zijn niet alleen middel, maar dieren hebben een eigenwaarde
die onafhankelijk is van de betekenis voor de mens.
De Commissie van Advies Ethiek en Biotechnologie bij
Dieren (6) heeft een vijftal waardegebieden genoemd die bij
bepaalde technieken in het gedrang kunnen komen. Twee ca-
tegorieën hebben direct betrekking op de dieren, namelijk:

1. natuurwaarden als homeostase (zelfregulering), geneti-
sche variatie, integriteit van individu en ordening in soor-
ten;

2. intrinsieke waarde van dieren in termen van gezondheid en
welzijn.

Het is opvallend dat de uitgangspunten van de wetgeving bij
de dierenbescherming en de natuurbescherming op deze ma-

-ocr page 105-

nier toch worden verenigd.

Zeer verhelderend is de opvatting van het begrip intrinsieke
waarde van dieren in de betekenis van \'inherente waardig-
heid\' (11). Daarmee wordt aangegeven dat dieren een \'eigen
goed\' hebben, dat respect en erkenning verdient. Dat wil
zeggen dat zij zich kunnen ontwikkelen, hun leven handha-
ven, zich aan hun omgeving aanpassen en de normale biolo-
gische functies van hun soort in stand houden. Zo gezien is
\'inherente waardigheid\' geen vaag ethisch begrip, want het
\'eigen goed\' van een diersoort kan met natuurwetenschappe-
lijke feiten worden ingevuld. In dat opzicht komt het overeen
met het begrip welzijn. Het reikt echter verder dan welzijn.
Dit wordt mogelijk duidelijker wanneer \'inherente waardig-
heid\' nader wordt geconcretiseerd met de term \'integriteit
van het dier\'. Dit blijkt ook uit de hiervoor vermelde catego-
rieën van de Commissie van Advies Ethiek en Biotech-
nologie bij Dieren (6).

De erkenning van de \'inherente waardigheid\' of \'integriteit
van dieren\' heeft een morele betekenis, in die zin dat de mens
daarmee rekening houdt en waar mogelijk respecteert. De
Raad voor Dierenaangelegenheden (17) heeft recent geadvi-
seerd \'respect voor de integriteit van dieren\' als nieuw
ethisch beginsel toe te voegen aan de reeds gebmikelijke
ethische beginselen (weldoen, schade vermijden, recht-
vaardigheid). Respect voorde integriteit van dieren is min of
meer vergelijkbaar met het beginsel van respect voor de au-
tonomie bij mensen. Voor dieren is dit niet bmikbaar omdat
bij dieren niet van zelfbeschikkingsrecht kan worden gespro-
ken. De Raad heeft in haar advies onderscheid gemaakt tus-
sen genotypische en fenotypische integriteit van dieren. Een
andere opsplitsing die van praktische betekenis lijkt, gezien
de zeer uiteenlopende handelwijzen met dieren, is die naar
integriteit van het genoom, het gehele dier en de soort (1,24).
Het begrip integriteit kan dus worden gehanteerd voor het
dier in alle facetten; van het genoom van één dier tot de tota-
liteit van een populatie. Dit sluit goed aan bij de omschrij-
ving van integriteit, die luidt: de heelheid en de gaafheid van
dieren en de evenwichtigheid van het soortspecifieke wezen,
alsmede het vemiogen zich zelfstandig te handhaven in een
voor de soort geëigend leefmilieu (10, 19). Ook in deze om-
schrijving kan integriteit worden gehanteerd van het afzon-
derlijke dier tot en met een populatie of ras. Essentieel is
voorts dat in deze definitie drie elkaar aanvullende elemen-
ten zijn opgenomen, namelijk:

1. de heelheid en gaafheid,

2. het evenwicht in de soortspecificiteit en

3. het vermogen zich zelfstandig te handhaven.

Aan alle drie elementen moet zijn voldaan, wil van integriteit
gesproken kunnen worden.

PRAKTISCHE UITWERKING

Ter illustratie van de reikwijdte van het respect voor de inte-
griteit als aanvulling op welzijnsoverwegingen voor door de
mens gehouden dieren, worden hieronder kort een drietal
praktijkvoorbeelden uitgewerkt.

Daaraan voorafgaand enkele opmerkingen. Ten eerste is het
van belang het mogelijke misverstand weg te nemen dat \'res-
pect voor de integriteit\' van dieren een absolute norm is.
Evenals dit het geval is bij de morele zorg om het welzijn van
dieren, gaat het erom dat \'respect voor de integriteit\' wordt
afgewogen tegen de redelijkheid van het doel van het dierge-
bmik door de mens.

In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat curatieve
genees- of heelkundige handelingen, die worden uitgevoerd
volgens de normen van de veterinair-professionele standaard
en de Goede Veterinaire Praktijkuitoefening (GVP), gezien
kunnen worden als een ondersteuning van de integriteit van
het gedomesticeerde dier. Ter verduidelijking als voorbeeld:
de chimrgische verwijdering van een mammatumor bij een
hond. Belangrijk is ook dat curatieve behandeling gezien
moet worden als een element van de algemeen aanvaarde
zorgplicht voor gehouden dieren. Uit een oogpunt van res-
pect voor de integriteit van dieren is er wel een groot verschil
tussen deze curatieve zorg en de nutsingrepen die toegepast
worden omdat er een disharmonie bestaat in het dier zelf of
tussen het dier en zijn omgeving.

I «i n»

De derde opmerking is dat, voor zover het gaat om natuur-
lijke gebeurtenissen, respect voor integriteit niet van toepas-
sing is op in het wild levende dieren. Het gaat immers om een
afweging van menselijk handelen, met dieren binnen het
menselijk domein. De ongerepte natuur heeft onmiskenbaar
haar eigen waarde en eigen wetmatigheden. Het zou echter
vreemd zijn te beweren dat een roofdier zijn prooi niet res-
pecteert en/of dat het voedingsgedrag van het roofdier mo-
reel verwerpelijk zou zijn.

Praktijkvoorbeelden

/. Nagelamputatie bij de kat

- Nagelamputatie is een nutsingreep. Krabgedrag is eigen
aan de diersoort; het geschiedt soms echter op een onge-
wenste plaats. Nagelamputatie kan gepaard gaan met
complicaties die de gezondheid negatief beïnvloeden. Na
het ongerief van de eigenlijke operatie, kan de kat gedu-
rende kortere of langere tijd gevoelige poten hebben.
Bovendien kan diersoortspecifiek gedrag, waarbij de na-
gels gebruikt worden, niet meer uitgevoerd worden. Dit
zijn welzijnsaspecten.

- Met nagelamputatie worden lichaamsdelen weggeno-
men, zonder veterinair-medische indicatie, waarmee de
heelheid en gaafheid wordt geschonden. Door deze in-
greep wordt het leefmilieu, waarin het dier zich kan
handhaven, beperkt. Dit zijn aspecten gerelateerd aan de
integriteit.

- Conclusie: door nagelamputatie wordt het welzijn nade-
lig beïnvloed. De aantasting van de heelheid, diersoort-
specificiteit en beperking van het geëigend leefmilieu
zijn aspecten van integriteit.

2. Het verrichten van een keizersnede

- Een keizersnede bij een mnd kan noodzakelijk zijn als
enige oplossing, die een zo groot mogelijke kans geeft op
overieving van zowel het moederdier als het kalf

- Een keizersnede betekent een belasting voor het dier. Dit
is een welzijnsaspect.

- Een keizersnede brengt gezondheidsrisico\'s met zich
mee, zoals wondinfectie en buikvliesontsteking. Een ver-
minderde vmchtbaarheid als gevolg van de operatie is als
een onvermijdbare functiestoomis te beschouwen, die
aan welzijn noch aan integriteit gerelateerd behoeft te
worden, omdat het niet op zichzelf staat, maar het gevolg
is van een noodzakelijke ingreep.

- Wanneer in een populatie of ras een (soms hoog) percen-
tage keizersneden op economische gronden bewust
wordt veroorzaakt, dan is zowel het welzijn als de inte-
griteit in het geding. Het welzijn om de hiervoor ge-
noemde redenen en de integriteit van de populatie of
soort, omdat een normale voortplanting, die noodzake-
lijk is voor de handhaving, slechts in zeer beperkte mate

-ocr page 106-

mogelijk is.

- Conclusie: de keizersnede als incidentele, onvoorziene
ingreep, is ethisch gezien, een noodzakelijke ingreep met
acceptabele welzijnsrisico\'s; het veroorzaken van de kei-
zersnede als structurele, ingecalculeerde ingreep, is een
aantasting van de integriteit van het ras of de soort.

3. Kippen in een legbatterij

- Kippen in batterijkooien lopen minder risico op parasi-
taire infecties. Door de bewegingsbeperking, de voet-
zool- en verenbeschadigingen, de onmogelijkheid om te
scharrelen en het ontbreken van legnesten is, als geheel,
het welzijn nadelig beïnvloed.

- Wanneer snavels gekapt worden en de gedragsproble-
men aanleiding zijn tot irreversibel gestoord gedrag, dan
is de gaafheid en evenwichtigheid van het dier blijvend
aangetast.

- Conclusie: het welzijn van kippen in batterijkooien is
nadelig beïnvloed. De integriteit is in het geding bij sna-
velkappen en irreversibele gedragsstoornissen.

Wat betreft de voorbeelden, die in de inleiding zijn ge-
noemd, kan samenvattend het volgende worden gesteld.
Aangenomen dat de welzijnsproblemen geen belangrijke
overweging zijn, dan zou dit wel het geval kunnen zijn op
grond van \'respect voor de integriteit\'. De integriteitsaantas-
ting ligt op verschillende niveaus, namelijk van het genoom
(verlies aan genetische variatie of soortspecificiteit), van het
dier zelf (ingrepen zonder veterinair-medische indicatie die
de heelheid en/of de zelfregulatie aantasten), of van de popu-
latie (veriies aan vermogen zich te handhaven).

TOT SLOT

Het concept integriteit van een gedomesticeerd dier veron-
derstelt een beeld van een dier in zijn soorteigenheid. Dit
hoeft niet te betekenen dat het zover hoeft te gaan dat \'onge-
reptheid\' en \'natuuriijkheid\' het referentiekader zijn. Wel is
het nodig een \'standaard-beeld\' te hebben van de soorteigen-
heid van het gedomesticeerde dier. De beschrijving van zo\'n
standaardbeeld lijkt mogelijk op basis van de reeds bekende
fysiologische en ethologische gegevens. Met inachtneming
van hetgeen in de paragraaf \'Domesticatie-effecten\' is opge-
merkt, is het zelfs mogelijk het behoud of veriies van ele-
menten die de integriteit kenmerken experimenteel te toet-
sen, door de dieren in min of meer verwilderde staat te
houden. Vergelijk bijvoorbeeld de experimenten met grote
grazers in natuurgebieden. Belangrijk voor het integriteits-
begrip is de lichamelijke ongeschondenheid en het behoud
van de diersoortspecifieke vermogens tot zelfregulatie en
handhaving, ook als populatie, in een leefmilieu dat past bij
de soort.

SUMMARY

Animal welfare - intrinsic value - integrity
Developments in the appreciation of the domestic animal

Owing 10 selective breeding and conditioning to husbandry methods, do-
mestication has resulted in modification of the anatomy, physiology, and be-
haviour of animals. Nevertheless, domestic animals cannot be regarded and
treated as artificial products. Public interest and concern about the welfare
of domestic animals has led to the recognition of the intrinsic value of ani-
mals and. in extension of this, to the ethical principle of respect for the inte-
grity of animals.

1 « VI

kl ■ f»

"^iwwil»^«

The sensibility and acceptance of these principles by those involved in ethi-
cal decision-making depends on their fundamental views about humans and
the living world. In order to make judgements about the use of and interfe-
rence with, animals, it is desirable to clarify these personal views.
The principle of respect for the integrity of animals leads lo considerations
and arguments beyond animal health and welfare. This is shown by three
examples: declawing of cats, caesarean section in cattle, and laying hens in
battery cages.

LITERATUUR

1. Brom FWA. Waarom is biotectinologie bij dieren moreel problema-
tisch? Een inventarisatie en analyse van de argumenten uit het pu-
blieke debat. Centrum voor Bio-ethiek en Gezondheidsrecht,
Universiteit Utrecht, 1995.

2. Brom FWA, and Schroten E. Ethical questions around animal biotechno-
logy. The Dutch approach. Livestock Production Sci 1993; 36: 99-107.

3. Commissie Veehouderij - Welzijn Dieren, Rapport van de Commissie,
NRLO-TNO, Den Haag, 1975.

4. Davis SJM. The archaeology of animals. BT Batsford Ltd, London,
1987.

5. Dawkins MS. Animal suffering: The science of animal welfare.
Chapman & Hall, London, 1980.

6. Ethiek en biotechnologie bij dieren. Rapport van de Commissie van
Advies, nrlo/90/w 55, Wageningen, 1990.

7. European Convention for the protection of animals kept for farming
purposes. Council of Europe, Strassbourg, 1976.

8. Grommers FJ. The animal welfare movement - European perspective.
Animal and Human Health 1988; 1: 5-10.

9. Grommers FJ. Embryo-onderzoek: ethiek van de techniek en techniek
van ethiek. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118: 645-7.

10. Grommers FJ. Overvragen: met de t)eide benen op de grond blijven en
een stap vooruit doen. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 118:207-12.

11. Heeger FR. De eigen waarde van dieren en onze morele verantwoorde-
lijkheid. Nederlands Theologisch Tijdschrift 1994; 48: 205-15.

12. Hemmer H. Domestication, the decline of environmental appreciation.
Cambridge Univ Press, 2"«\' ed., 1990.

13. Herre W und Röhrs M. Haustiere - zoölogisch gesehen. Gustav Fisher
Verlag, Stuttgart-New York, 2^ Aufl, 1990.

14. Kockelkoren PJH. Van een plantaardig naar een plantwaardig bestaan.
Ethische aspecten van biotechnologie bij planten. Min LNV-DWT,
1993.

15. Mooi, Mooier, Mooist? Schadelijke raskenmerken bij honden. Min
LNV, Den Haag, 1988.

16. Nota Rijksoverheid en Dierenl)escherming. Min CRM, Kamerstuk
16996-2, Den Haag, 1981.

17. Raad voor Dierenaangelegenheden. Ongevraagd advies met betrek-
king tot het toetsingskader van art. 66 lid 3b van de Gezondheids- en
welzijnwet voordieren. Den Haag, 20dec. 1994.

18. Rozemond H. Pijn aan het geweten. Tijdschr Diergeneeskd 1985; 110:
21-30.

19. Rutgers LJE. Operatieve ingrepen bij dieren; een veterinair-ethische
beschouwing. Tijdschr Diergeneeskd 1991; 116:331-44.

20. Rutgers LJE. Het wel en wee der dieren: ethiek en diergeneeskundig
handelen. Dissertatie Universiteit Utrecht, 1993.

21. Rutgers LJE en Sarink HM. Invasieve voortplantingstechnieken bij
landbouwhuisdieren. Doen of laten? Technologisch Aspectenonder-
zoek, Min LNV-DWK, Den Haag, 1994.

22. Smidt D (ed). Indicators relevant to animal welfare. Martinus Nijhoff,
The Hague, 1983.

23. Verhoog H. The Concept of Intrinsic Value and Transgenic Animals.
Journal of Agricultural and Environmental Ethics 1992; 5: 147-60.

24. Vorstenbosch JMG. The concept of integrity. Its significance for the
ethical discussion on biotechnology and animals. Livestock
Production Sci 1993;36: 109-12.

25. Wiepkema PR. Discussienota Welzijn van dieren: een referentiekader.
Min LNV, Studiemiddag Draagvlak voor dierenwelzijn, 1994.

26. Wiepkema PR, and Koolhaas JM. Stress and animal welfare. Animal
Welfare 1993; 2: 195-218.

27. Zwart HAE. De natuur als argument in de ethiek. Een pre-advies. Ned
Ver Bio-ethiek, Utrecht, 1995.

-ocr page 107-

Hoe goed ook uw
opleiding, soms staat u
machteloos tegenover

een tentharing

U staat machteloos tegenover de grillen
van het lot. Zo kan een te laat opge-
merkte tentharing leiden tot arbeids-
ongeschiktheid.

Gelukkig kunnen de financiële gevolgen
hiervan worden opgevangen door
een deugdelijke arbeidsongeschikt-
heidsverzekering.

Als gespecialiseerde maatschappij biedt
Movir u deze verzekering, voorzien
van onderscheidende extra\'s die zeker
de moeite waard zijn.

Voor een advies in uw specifieke situatie
verwijzen wij naar uw vertrouwde
assurantieadviseur.
Want hoe goed ook uw opleiding,
soms staat u machteloos tegenover
een tentharing.

Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen

Exclusieve zekerheid voor een onderlinge prijs

-ocr page 108-

LEZINGEN VAN HET OP 22 JUNI 1995 GEHOUDEN SYMPO-
SIUM \'NEDERLAND OP WEG NAAR DE IBR-VRIJE STATUS\'

Berichten en verslagen

Was IBR in het verleden een onder-
schat probleem, is het dat op dit mo-
ment, of gaat het in de toekomst een
onderschat probleem worden? Een
kleine duik in de geschiedenis leert,
dat de ziekte in het verleden niet on-
derschat is geweest.
In de winter van 1971 /1972 is de infec-
tie in Nederland geïntroduceerd. Ook
toen waren de grenzen blijkbaar al
enigszins open. De infectie was via
België afkomstig uit Canada. Het
duurde tot ongeveer 1976 voordat de
infectie over het gehele land verspreid
was. In de beginperiode waren vaak
emstige ziekteverschijnselen waar-
neembaar en heerste er veel ongemst-
heid onder de veehouders. Daama was
de infectie inheems geworden. De ver-
schijnselen werden milder, al werden
regelmatig verwerpen geconstateerd
als de dieren voor het eerst met het vi-
ms in aanraking kwamen. Vanaf het
moment dat de ziekte in Nederland
kwam. bleek dat vaccinatie een goede
manier was om ziekteproblemen te
voorkomen. Mede daardoor leerde
men met de infectie te leven. Op veel
bedrijven werden geen preventieve
maatregelen genomen en ook daar
werden weinig ziekteverschijnselen
ten gevolge van de infectie waargeno-
men. De ziekteverschijnselen doofden
als het ware uit.

Dit betekende niet, dat de infectie min-
der vaak in de veestapel optrad. Bij een
onderzoek dat tussen 1980 en 1983 in
de omgeving van Utrecht werd uitge-
voerd, bleek dat de infectie op vrijwel
ieder onderzocht bedrijf aanwezig
was. Gemiddeld circuleerde het vims
eenmaal in de vier jaar op ieder melk-
veebedrijf waardoor de dieren serolo-
gisch positief werden. De spreiding in
viruscirculatie was groot. Op sommige
bedrijven circuleerde het vims zelfs
tweemaal per jaar. Op andere bedrij-
ven trad pas een groot aantal jaren later
hercirculatie van het vims op.

De exportbelangen

IBR is dus in het verleden niet onder-
schat geweest, of misschien enigszins
in de laatste jaren, omdat de directe
schade ten gevolge van ziekte meeviel.
We moeten met name oppassen voor
een onderschatting van de schade in de
toekomst. Een schade die gigantisch
kan worden als wij geen gelijke tred
houden met andere landen van de EU
in dc eradicatie van de infectie. De ex-
port van Nederlandse fokmnderen en
van spemia zou in gevaar komen zon-
der bestrijding van IBR. Nu al is de
eerste inseminatie in Nederland onge-
veer f 5,- goedkoper door de verdien-
sten uit de export van spenna. Per jaar
wordt voor een bedrag van ongeveer
120 miljoen gulden aan Nederiands
fokmateriaal geëxporteerd. Een regio
in de EU die vrij is van IBR, kan eisen
stellen aan de mnderen die in het ge-
bied worden aangevoerd. Dieren uit
niet-vrije regio\'s kunnen worden ge-
weigerd. Tot nu toe was door het hoge
infectieniveau en door de omvang van
de bedrijven een eradicatie van IBR in
Nederiand vrijwel onbegonnen werk.
Als de bestrijding op dezelfde manier
zou worden aangepakt als in Dene-
marken, dan zou er in Nederland een
prijskaartje aan hangen met een bedrag
van tussen de 1 en 2 miljard gulden. De
huidige schade tengevolge van de in-
fectie wordt in Nederiand geschat op
een bedrag van 30 tot 80 miljoen gul-
den, zodat het hoge bedrag voor de be-
strijding moeilijk temg te verdienen
zou zijn. Bovendien is het de vraag of
de veehouders bereid zouden zijn om
mee te werken aan een bestrijding op
de Deense manier. Daar werd ieder be-
drijf gesplitst in een positieve en een
negatieve koppel. De dieren moesten
gescheiden gehuisvest zijn en dienden
apart gemolken te worden, hetgeen de
nodige extra werkzaamheden ople-
verde. Vandaar dat het voor de
Nederiandse mndveehouderij een uit-
komst lijkt te zijn dat de herkenbare of
marker-entstoffen beschikbaar komen.
Met behulp van die entstoffen zou het
mogelijk moeten zijn om de veestapel
in te enten en te beschermen, terwijl te-
gelijkertijd is waar te nemen of de
IBR-infectie nog actief rondgaat.

Het symposium is georganiseerd door de Gezondheidsdienst voor Dieren in
samenwerking met Bayer en Hoechst. Aanleiding was de ontwikkeling van
plannen IBR in Nederland uit te roeien, de introductie van nieuwe vaccins dit
najaar en gunstige resultaten van proeven met vaccins.

IBR, EEN ONDERSCHAT PROBLEEM

P. Miedema, voorzitter van de Centrale Adviescommissie
Herkauwersgezondheidszorg van de Stichting Gezondheidszorg voor Dieren

De stand van zaken van de bestrij-
ding in Nederland

Voorafgaande aan de beschikbaarheid
van marker-entstoffen heeft de mnder-
sector de eerste stappen gezet in de
IBR-bestrijding. In november 1994 is
het integrale tankmelkonderzoek uit-
gevoerd, waarvan de veehouders, be-
halve als men dit niet wilde, de uitslag
hebben gekregen. Bij dit onderzoek
bleek 30 procent van de bedrijven een
negatieve of een zwak-positieve uit-
slag te hebben, wat wil zeggen dat van
het betreffende bedrijf minder dan 20
procent van de dieren de besmetting
heeft doorgemaakt. Voor het be-
treffende bedrijf betekent dit, dat het
vims minstens gedurende de laatste
acht jaar niet meer heeft gecirculeerd.
Het bedrijf groeit op een geheel na-
tuuriijke manier uit de positieve dieren
en is hard op weg om vrij te worden.
Vanaf januari 1995 is aan de veehou-
ders dc mogelijkheid geboden om in-
dividueel melk- of bloedonderzoek uit
te laten voeren en om een abonnement
te nemen op een maandelijks tank-
melkonderzoek. De bedrijven waarbij
het individuele bloedonderzoek geheel
negatief veriiep, kregen vervolgens de
mogelijkheid om zich te laten certifi-
ceren. De eerste IBR-vrij certificaten
zijn op 22 maart uitgereikt door minis-
ter Van Aartsen. Inmiddels hebben on-
geveer 100 bedrijven zich opgegeven
voor individueel bloedonderzoek en
mim 500 voor individueel melkonder-
zoek.

Toekomstige bestrijding

De mndersector staat nu voor de keuze
op welke wijze men verder wil gaan.
Blijft het bij een geheel vrijwillige ma-

-ocr page 109-

nier, of gaan we over tot het inbouwen
van aanvullende economische prik-
kels. Uiteraard is over deze vraag na-
gedacht, zowel binnen de Afdeling
Melkveehouderij van het Landbouw-
schap, als in de Centrale Advies-
commissie Herkauwersgezondheids-
zorg van de Stichting Gezondheidszorg
voor Dieren. Beide organisaties heb-
ben de intentie uitgesproken om te ko-
men tot een meer verplichtende aan-
pak van de bestrijding van IBR. We
beschikken hierbij over het voorbeeld
van de bestrijding van de Ziekte van
Aujeszky in de varkenshouderij, die
erg succesvol lijkt te veriopen.
Uiteraard zijn er nogal wat verschillen
tussen de mndvee- en varkenssector.
Varkens vermenigvuldigen zich nogal
wat sneller dan mnderen, waardoor de
varkensstapel veel sneller wisselt dan
de mndveestapel. Een eenvoudig re-
kensommetje leert al snel, dat ook bij
een voortvarende aanpak van de be-
strijding het toch al ongeveer tien jaar
duurt, voordat het veldvims uit Ne-
derland verdwenen zal zijn. Voorts
heeft de varkenshouderij zich veel
meer de gesloten bedrijfsvoering eigen
gemaakt. Ook hygiënische drempels
en het verstrekken van bedrijfskleding
zijn in de varkenshouderij meer inge-
burgerd.

De aanpak

Met een gecoördineerde aanpak van de
IBR-bestrijding kan de snelle voomit-
gang worden geboekt met de voorbe-
reiding van de besluitvomiing. Hiertoe
is het gewenst een stuurgroep samen te
stellen waarin de meest betrokken par-
tijen een rol vervullen. We denken
hierbij aan de afdeling Melkvee-
houderij van het Landbouwschap, de
Gezondheidsdienst, de Centrale Ad-
viescommissie Herkauwersgezond-
heidszorg, de directie MKG van het
ministerie van LNV en het Bedrijfs-
schap voor de Handel. Onder verant-
woordelijkheid van de stuurgroep kan
een gedetailleerd plan worden opge-
steld voor bestrijding van IBR, waar
verplichtende elementen onderdeel
van uitmaken. Dit plan dient in elk ge-
val de volgende onderdelen te bevat-
ten:

- de juridische middelen die moeten
worden ingezet;

- de organisatorische stmctuur van de
bestrijding en van het toezicht;

- een te volgen tijdstraject;

- de kosten van de bestrijding en van
het onderhouden van de IBR-vrije
status.

Het plan dient geschikt te zijn om in
het kader van richtlijn 64/432 ter goed-
keuring te worden voorgelegd aan de
Europese Commissie. Bij het verbete-
ren van de gezondheidstoestand van
mndveebedrijven speelt steeds weer
het gesloten bedrijf met het verant-
woorde toevoegbeleid een belangrijke

Voor een economische benadering van
consequenties van IBR dulden of be-
strijden moeten er aannames worden
gedaan. Tegenover de te verwachten
kosten moeten opbrengsten worden
gezet, waarvan het aantal en de om-
vang nog niet precies bekend zijn. Er is
nader onderzoek nodig om deze gege-
vens op tafel te krijgen.

Een eenvoudige benadering van de
kosten van IBR-eradicatie is het schat-
ten van de kosten per koe. Het uit-
gangspunt daarbij is. dat een koe twee-
maal per jaar wordt gevaccineerd (ä
f 12,50), het bijbehorend jongvee (0,8
stuks per koe) ook en het screenings-
onderzoek f 5 kost. Dit resulteert in de
formule f 25-i-(0,8x f 25)-i- f 5= f50 per
koe per jaar. Bij een bestrijdingsduur
van vijfjaar komen de totale kosten op
f 250 per koe. Dit is uiteraard een glo-
bale benadering, waar nog wat op aan
te merken valt. Zo zullen bijvoorbeeld
de kosten in het eerste jaar hoger zijn
omdat er dan driemaal wordt gevacci-
neerd en kan de tijdsduur van de be-
strijding korter of langer dan vijfjaar
duren.

De kosten moeten worden temgver-
diend door de opbrengsten van de
IBR-eradicatie. De potentiële op-
brengsten zijn:

- minder schade op het bedrijf;

- het behoud van exportmogelijkhe-
den voor levend vee;

- lagere Kl-kosten;

- verbetering van het imago.

Minder schade

IBR veroorzaakt directe schade op de
bedrijven. Deze bestaat uit produktie-
verlies, abortus en voortijdige afvoer
van de melkkoeien. Bij het jongvee is
rol. Er dient dan ook een studie gedaan
te worden naar de mogelijkheid om
een aantal infecties tegelijkertijd te be-
strijden. Dan zal de diergezondheid
echt de goede kant op in beweging zijn
en bereikt Nederland de toppositie wat
betreft de gezondheidsstatus in de EU.

er sprake van een vertraagde groei en
ontwikkeling.

Bij uitbraken van IBR kan de schade
f 300 per koe bedragen. Echter, IBR
heeft meestal een subklinisch verloop
en daardoor valt de schade vaak mee.
De schade is nog niet door middel van
onderzoek gekwantificeerd, maar staat
voor dit najaar bij ons op de planning.
De beste schatting is dat IBR gemid-
deld f 10 per koe per jaar aan schade op
de bedrijven veroorzaakt. Alleen reke-
ning houdend met de opbrengsten door
minder schade, bedraagt de temgver-
dientijd van de f 250 bestrijdingskos-
ten zodoende 25 jaar.

Export levend vee

De IBR-vrije status zal in de toekomst
voorwaarde zijn om levend vee en met
name fokvee naar andere IBR-vrije
landen te mogen exporteren. Er wor-
den 40.000 dieren per jaar geëxpor-
teerd. De extra-opbrengst van een ex-
portdier wordt geschat op f250 tot f 500
per stuk. Daarbij moet worden aange-
tekend dat de opbrengst niet gelijkma-
tig over alle bedrijven is verdeeld.
Sommige veehouders exporteren veel
dieren en andere weinig of geen. Toch
zullen ook de niet-exporterende vee-
houders profijt hebben van de vee-ex-
port. De uitvoer van fokdieren levert
ongetwijfeld een positieve bijdrage
aan de prijsvorming van het vee.
Omgerekend worden de potentiële ba-
ten door de vee-export geschat op f 10
per koe per jaar. De totale opbrengst is
daarmee gestegen naar f 20 waardoor
de temgverdientijd is gedaald naar
12,5 jaar.

KI

In het kader van de EU-regelgeving
wordt vanaf 1998 de eis gesteld dat KI-

DE FINANCIËLE
CONSEQUENTIES VAN IBR DULDEN
OF BESTRIJDEN

Prof dr. ir. A.A. Dijkhuizen, Vakgroep Agrarische Bedrijfs-
economie, Landbouwuniversiteit Wageningen

-ocr page 110-

stations vrij moeten zijn van IBR.
Uitbraken van IBR op Kl-stations zul-
len grote financiële gevolgen hebben.
Het uitvallen van een proefstier kost al
gauw f 40.000 en van een fokstier
f900.000. Door het wegvallen van een
jaargang stieren lopen de fokkerij-or-
ganisaties bovendien f 30 miljoen aan
export mis. De kans op een uitbraak
wordt onder de huidige omstandighe-
den geschat op 50 procent per jaar. De
jaarlijkse schade die uitbraken veroor-
zaken bedraagt naar schatting gemid-
deld f21 miljoen per jaar. Deze schade
zou tevens het voordeel zijn als
Nederland vrij is van IBR en komt om-
gerekend op f 10 per koe per jaar. De
totale opbrengsten komen daarmee op
f 30 per koe, waardoor de terugver-
dientijd nog ruim acht jaar is.
Niet kwantificeerbaar, maar wel be-
langrijk voor de export, zijn de gevol-
gen van de IBR-bestrijding voor het
imago van de Nederlandse veehoude-
rij en zuivel. De gevolgen voor het
imago zijn zeker belangrijk als een
land in negatieve zin uit de pas gaat lo-
pen, dus IBR blijft houden, terwijl an-
dere landen de ziekte uitroeien. Voor
een exporterend land als Nederland
heeft dit zeker gevolgen.
Al met al komen de potentiële op-
brengsten in de buurt van de f250 per
koe onder voorwaarde dat een bedrijf
tenminste acht jaar vrijblijft.

Inpassing in het management

Het beeld wordt gunstiger wanneer we
de gevolgen bekijken van het inpassen
van de IBR-eradicatie in het manage-
ment. Daarbij speelt een meer gesloten
karakter van een bedrijf een centrale
rol. Een (eerste) indicatie van wat het
effect daarvan zal zijn, is af te leiden
uit een studie bij 1.500 bedrijven die in
het boekjaar 1992/1993 deelnamen
aan de bedrijfseconomische boekhou-
ding DELAR (Zie tabel).
De bedrijven zijn onderverdeeld in
\'gesloten\' en overige bedrijven. De ge-
sloten bedrijven hebben als kenmerk
dat zij geen vee aankopen en geen vee
in- en uitscharen. Niet bekend is hoe
het bijvoorbeeld zit met deelname aan
veekeuringen.

Opvallend is dat er in het saldo een
verschil bestaat van f216 per koe ten
gunste van de \'gesloten\' bedrijven. Dit
is enerzijds te danken aan hogere op-
brengsten ( f 110 per koe) en ander-
zijds aan lagere voerkosten (- f 108) en
dierenartskosten (- f7).
Tenslotte lijkt het economische plaatje
gunstiger uit te kunnen komen, als de

■■IM

IBR-aanpak wordt gezien als stap op
weg naar het vrij worden van meerdere
infecties, zoals BVD, Leptospirose en
Para-tbc. De kosten van de ziektebe-
strijding kunnen dan immers over
meerdere aandoeningen worden \'uit-
gesmeerd\'.

Dulden of bestrijden

Als antwoord op de vraag of we van-
wege financiële consequenties IBR
moeten dulden of bestrijden, kunnen

Samenvatting

Een systematische vaccinatiecam-
pagne vormde de basis voor de uitroei-
ing van pokken bij de mens. Mede
dankzij een jaarlijkse toepassing van
het mond- en klauwzeer-vaccin en een
drietal noodentingen bij varkenspest
heeft Nederland, voor wat betreft deze
ziekten, nu de hoogste EU-dier-
ziektenstatus bereikt. Recent zijn er in
diverse landen programma\'s gestart,
gebaseerd op het gebmik van marker-
vaccins en bijbehorende diagnostische
testen, om te komen tot eradicatie van
Aujeszky en van boviene herpesvirus
1. Als verwekkers van dierziekten zijn
uitgeroeid, zijn allerlei maatregelen
noodzakelijk om herintroductie te
voorkomen.

\\ accins en ziekten bij de mens

Eradicatie is gericht op het elimineren
van een ziekteverwekker in een be-
paald gebied, land of continent. Het
pokkenvirus is het enige micro-orga-
nisme dat wereldwijd door menselijk
ingrijpen is uitgeroeid. Dat was moge-
lijk omdat men de beschikking had
over een werkzaam en goedkoop vac-
we stellen dat:

Tabel. Verschil in saldo tussen \'gesloten\' bedrijven en overige bedrijven

(DELAR 1992/\'93)

■gesloten\'

overig

verschil

(513)

(987)

Saldo/koe

5.536

5.320

216

Opbrengsien/koe

6.595

6.485

110

Voerkosten/koe

1.057

1.165

- 108

Dierenartskosten/koe

132

139

- 7

tutiomm

- als het uitsluitend gaat om de directe
schade op de bedrijven, de conclusie
luidt: dulden;

- bezien op langere termijn en reke-
ning houdend met de exportvoorde-
len, de lagere Kl-kosten en een beter
imago, bestrijden het juiste ant-
woord is;

- in alle gevallen een goede inpassing
in het management gewenst en
noodzakelijk is.

DE WAARDE VAN VACCINS BIJ DE
ERADICATIE VAN BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

Prof dr. J.T. van Oirschot, Hoofd Afdeling Boviene Virologie, Instituut voor
Dierhouderij en Diergezondheid,
Hoogleraar Vaccinologie, Vakgroep Infectieziekten en
Immunologie, Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht

cin. dat in een strategische vaccinatie-
campagne werd ingezet. Deze begon in
1967 en al op 9 december 1979 kon de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
officieel aankondigen dat het pokkenvi-
ms niet meer bij mensen voorkwam.
Momenteel ligt het pokkenvims nog in
twee instituten, in Moskou en Atlanta,
in diepvriezen opgeslagen. Er is een
grondige discussie gaande of deze laat-
ste viruspreparaten ook nog moeten
worden vernietigd.

Niet alleen op het medische vlak, elk
jaar stierven er anderhalf tot twee mil-
joen mensen aan pokken, maar ook
economisch is er grote winst behaald.
De pokken-eradicatiecampagne kostte
297 miljoen US dollar, terwijl de kos-
ten ten gevolge van pokken in 1967 al-
leen al op 1070 miljoen dollar werd ge-
schat. De WHO heeft zich als nieuw
doel gesteld om poliomyelitis (kinder-
verlamming) door een intensief vacci-
natieprogramma binnen vijf tot tien
jaar wereldwijd uit te roeien; Noord-
en Zuid-Amerika zijn al officieel vrij
verklaard in 1994.

Dit zijn twee voorbeelden van de we-
zenlijke rol die vaccins vervullen bij

-ocr page 111-

de eradicatie van infectieziekten bij de
mens. Vaccinatie is de meest kosten-
effectieve maatregel in de humane ge-
neeskunde.

Veterinaire vaccins en EU-politiek

Tussen de lidstaten van de Europese
Unie (EU) verschilt de dierziektensta-
tus aanzienlijk. Dit belemmert het stre-
ven van de EU naar een vrije markt
voor de handel in dieren en dierlijke
produkten. Daarom heeft de EU zich
tot doel gesteld een harmonisatie van
de dierziektenstatus op een zo hoog
mogelijk niveau te bereiken. De hoog-
ste status met betrekking tot infectie-
ziekten wordt verkregen als de ziekte-
verwekker is uitgeroeid en er geen
vaccinatie meer plaatsvindt tegen de
ziekte. In Nederland geldt dit onder an-
dere voor mond- en klauwzeer en var-
kenspest. Bij de eradicatie van deze
virusziekten zijn vaccins onmisbaar
gebleken.

Vaccins en epizoötische ziekten

Mond- en klauwzeer
Frenkel (voonnalig directeur van het
voormalige Centraal Diergeneeskun-
dig Instituut) was de eerste die op grote
schaal een geïnactiveerd vaccin kon
produceren. Dit mond- en klauwzeer
(MKZ)-vaccin werd reeds vanaf 1952
toegepast in de jaarlijkse entcampag-
nes, die uiteindelijk resulteerden in uit-
roeiing van het MKZ-virus. Het laatste
geval van MKZ deed zich in Ne-
derland voor in de winter van 1983/
1984. Desalniettemin werd Nederland
door diverse landen toch nog be-
schouwd als zijnde besmet met het
MKZ-virus, omdat tengevolge van de
vaccinatie vrijwel alle mnderen antili-
chamen tegen het vims bezaten.
Omdat deze antilichamen niet te on-
derscheiden zijn van antilichamen die
ontstaan na een infectie, was het moei-
lijk overtuigend aan te tonen dat het vi-
ms niet meer in onze dierpopulaties
voorkwam. Dit gegeven belemmerde
onze export aanzienlijk. Pas na het in-
voeren van het EU-nonvaccinatiebe-
leid voor MKZ zijn onze exportactivi-
teiten naar landen als de Verenigde
Staten en Japan op gang gekomen. Een
systematische vaccinatiecampagne
heeft ook aan de basis gestaan van de
eradicatie van MKZ in diverse andere
Europese landen.

Pseudovogelpest

Ook bij de bestrijding van pseudovo-
gelpest zijn vaccins onontbeerlijk: er is
sprake van een systematische vaccina-
tiecampagne. Echter, door diverse oor-
zaken, is men er nog niet in geslaagd,
om dit vims definitief uit te roeien.

it r^wM I m..

Varkenspest

Bij de eradicatie van varkenspest in
Nederland zijn vaccins alleen voor een
beperkte periode ingezet: in tijden van
nood, als het aantal uitbraken enorm
steeg en de situatie onbeheersbaar
dreigde te worden. Deze noodentin-
gen, uitgevoerd in 1973, 1977 en 1984
hebben er stellig toe bijgedragen dat
Nederiand nu vrij is van varkenspest.
Het feit dat het toegepaste vaccin, dat
gebaseerd is op de Chinese stam, één
van de meest werkzame veterinaire
vaccins is, is van betekenis geweest
voor het succes van de noodenting. Het
nadeel van de noodentingen is we-
derom dat gevaccineerde varkens als
besmet moeten worden beschouwd,
omdat de vaccinatie-antilichamen niet
van de infectie-antilichamen te onder-
scheiden zijn. Dit levert natuurlijk
weer exportproblemen op. De EU
volgt ook voor varkenspest een non-
vaccinatiebeleid. Daarom is het Duits-
land, indirect, niet toegestaan om in
hun strijd tegen varkenspest, die al
meer dan 1 miljard Duitse marken
heeft gekost, het krachtige wapen van
de noodenting te hanteren.

Rabies

Ook bij de bestrijding van rabies is in
Nederiand (Zuid-Limburg) van 1988
tot 1992 als een vorm van noodenting
een orale vaccinatie bij vossen toege-
past.

Vaccins en enzoötische ziekten

De ziekte van Aujeszky
Momenteel loopt er in diverse landen,
waaronder Nederiand, een eradicatie-
campagne, die gericht is op het uit-
roeien van dit herpesvims. Dc \'instm-
menten\' die hierbij gebmikt worden
zijn markervaccins en bijbehorende
diagnostische testen. De markervac-
cins tegen de ziekte van Aujeszky mis-
sen het gen dat codeert voor het glyco-
proteïne gE, waardoor na vaccinatie
geen antilichamen tegen gE ontstaan.
Een infectie met veldvims induceert
wel antilichamen tegen gE, omdat alle
veldvimssen gE tot expressie brengen.
De huidige bijbehorende diagnosti-
sche test toont antilichamen tegen gE
aan, waardoor geïnfecteerde varkens
van gevaccineerde zijn te onderschei-
den. Nederland kent een verplichte
vaccinatie, waarvan het effect op de
voet te volgen is met de gE-antili-
chaamtest. De intensieve vaccinatie
leidt tot een scherpe daling van het
aantal gE-seropositieve varkens in
onze populatie. Als er geen gE-seropo-
sitieve, dus geïnfecteerde varkens,
meer te detecteren zijn, kan men de
vaccinatie stopzetten en is de hoogste
EU-dierziektenstatus bereikt.

Boviene herpesvirus 1 infecties
Naar analogie met de ontwikkeling
van de bestrijdingsinstmmenten voor
de ziekte van Aujeszky, zijn er voor de
eradicatie van boviene herpesvims 1
(BHVl), dat infectieuze boviene rhi-
notracheïtis veroorzaakt, ook marker-
vaccins en bijbehorende diagnostische
testen ontwikkeld. In Nederiand loopt
er al een vrijwillig bestrijdingspro-
gramma voor BHVl. Echter, er gaan
steeds meer stemmen op om een eradi-
catieprogramma op dezelfde leest te
schoeien als dat voor de ziekte van
Aujeszky, dus verplicht te stellen.
Markervaccins en diagnostische testen
zijn al in Duitsland op de markt, in
Nederland zijn ze vanaf september
1995 commercieel verkrijgbaar.

Post-eradicatie activiteiten
Het spreekt vanzelf dat bovenstaande
eradicatieprogramma\' s ondersteund
worden door maatregelen ter wering
van het vims, zoals importbeperkingen
uit landen waar het vims nog aanwezig
is. Deze weringsmaatregelen worden
gehandhaafd als het vims eenmaal is
uitgeroeid. Daamaast zal een bewa-
kingsprogramma, waarbij men op
grote schaal semm of melk op aanwe-
zigheid van antilichamen onderzoekt,
van start moeten gaan. In het geval dat
er zich onverhoopt toch een uitbraak
voordoet, zullen er snel en adequaat
maatregelen genomen moeten worden
die verdere verspreiding van het vims
voorkomen. Deze maatregelen zijn in
een draaiboek vastgelegd. Als de uit-
\'braak moeilijk of niet onder de knie te
krijgen is, zou men een noodenting
moeten kunnen toepassen met marker-
vaccins die zeer snel (binnen I tot 2 da-
gen) een solide immuniteit opwekken.
Een tijdige inzet van dergelijke snel-
werkende markervaccins kan veel leed
voorkomen en geld besparen.

-ocr page 112-

Eerst wordt ingegaan op de twee be-
langrijkste methoden voor de ontwik-
keling van markervaccins en hun wer-
king. Dit zijn subunitvaccins, geba-
seerd op fracties van de pathogeen en
deletievaccins, die gebaseerd zijn op
een mutante stam. Vervolgens is er een
kennismaking met de IBR-markervac-
cins.

Subunitvaccins

Werking van het subunitsysteem: Het
vaccin bevat slechts bepaalde amino-
zuursequenties van het pathogeen. Bij
vaccinatie worden alleen antilichamen
tegen deze eiwitten gevormd. Infectie
met een veldvims leidt ook tot de vor-
ming van antilichamen tegen deze
fracties en tegen andere peptiden van
het pathogeen die niet in het vaccin
zijn opgenomen. Door deze ontwikke-
ling van nieuwe antilichamen bij een
infectie is het mogelijk om onder-
scheid te maken tussen geïnfecteerde
en gevaccineerde dieren. Subunitvac-
cins hebben een belangrijk nadeel. Het
zijn per definitie vaccins met geïnacti-
veerde vimssen. Bij dit systeem is de
ontwikkeling van levende vaccins niet
mogelijk.

Deletievaccins

Het principe van de negatieve marker-
of deletievaccins is gebaseerd op een
vimsstam waaraan een deel ontbreekt.
Bij vaccinatie met een deletievaccin
zal het dier geen antistoffen tegen dit
ontbrekende eiwit vomien, terwijl dit
bij infectie met het veldvims wel zal
gebeuren. Hierdoor kunnen binnen een
groep gevaccineerde dieren met het
veldvims geïnfecteerde dieren worden
geïdentificeerd. Het voornaamste voor-
deel van deletievaccins is, dat er zowel
dode als levende vaccins kunnen wor-
den ontwikkeld.

IBR-markervaccin

In nauwe samenwerking met prof dr.
J.T. van Oirschot van het ID-DLO in
Lelystad heeft Bayer op basis van het
deletie markervaccin-principe het gE-
negatieve IBR-vaccin voor toepassing
bij mndvee ontwikkeld. Deze vaccins
zijn gebaseerd op een mutant van het
IBR-vims waaraan het zogenaamde
glycoproteïne E ontbreekt, één van de
belangrijkste factoren voor de patho-
geniteit van het IBR-vims. Vaccinatie
met deze stam geeft een immuun-reac-
tie tegen alle bescherming biedende en
dus relevante IBR-antigenen, maar
leidt niet tot de vorming van antilicha-
men tegen het gE-eiwit. Daarom kun-
nen, doordat het veldvims wel gE-speci-
fieke antilichamen vormt, geïnfecteerde
dieren worden opgespoord. Met be-
hulp van deze gE-negatieve IBR-vac-
cin-stam is zowel een dood als een levend
markervaccin ontwikkeld, Bayovac®
IBR-Marker inactivated en Bayovac®
IBR-Markervivum. Beide vaccins zijn
getest op veiligheid en effectiviteit
volgens de huidige EU-richtlijnen
voor de ontwikkeling van mndervac-
cins.

it I m

ill ill Hi

500

Veiligheid

Het onderzoek naar de veiligheid van
het levende IBR-markervaccin leverde
een aantal gegevens op. Aangetoond
werd dat de vimlentie van de vaccin-
stam sterk gereduceerd was. Hiertoe
kregen kalveren van twee weken en
drie maanden oud intranasaal en intra-
musculair tien maal de maximum do-
sis toegediend. De stabiliteit van de at-
tenuatie van de vaccinstam werd
onderzocht in een reeks van passages
bij kalveren van het vaccin en er werd
aangetoond dat bij deze passages de
vaccinstam niet vimlent werd. Ook de
markerdeletie bleef hierbij onveran-
derd. Het vaccin werd tevens\'getest op
het mogelijk veroorzaken van abortus
bij drachtige vaarzen en koeien door
het intramusculair en zelfs intraveneus
toedienen van de vaccinstam tot tien
maal de maximale dosis. Er traden
geen abortussen als gevolg van het
BHVl op, zodat geconcludeerd kan
worden dat het vaccin veilig is voor
drachtig mndvee. Het vaccin is ook
veilig voor melkvee en fokstieren.
Zelfs na veelvuldig toepassen bleef het
vaccin nog steeds veilig; verscheidene
veldproeven bevestigen dit. De veilig-
heid van het geïnactiveerde vaccin
werd eveneens getest in laboratorium-
en veldproeven bij alle in aanmerking
komende dieren, zoals jonge kalveren
en melkvee.

Effectiviteit levend vaccin

De effectiviteit van het gemodifi-
ceerde levend virus vaccin Bayovac®

PRINCIPES VAN DE IBR MARKERVACCINS

Dr. W. Strube, Bayer AG, Animal Health, Research.
Institute of Infectious Diseases

T I j DSC II R I rr voor D i i. r ci t. m i. s k u n d e . Di. il 120. S e. i-t h vi b i; r . A k 1.1-, v i. r i n ci 17, 1995

IBR-Marker vivum, is in verschillende
immuun-challengetesten onderzocht
voor het vaststellen van de minimale
vaccinatie-dosis, het vaccinatie-re-
gime, de toedieningswijze, de duur
van de immuniteit en in hoeverre ma-
temale immuniteit het effect van de
vaccinatie verstoren. Het gaat hier te
ver om alle verzamelde gegevens te
behandelen, maar onderstaande im-
muno-competentie-test bij mnderen
geeft een goede indicatie van de im-
muunrespons die het gemodificeerde
levende gE-negatieve markervaccin
geeft. Bij heel jonge kalveren kan de
matemale immuniteit het effect van de
vaccinatie verstoren. Een mogelijk-
heid om dit te omzeilen is plaatselijke,
intranasale toediening van gemodifi-
ceerde levende IBR-markervaccins. In
de proef werd een groep kalveren van
twee weken oud intranasaal gevacci-
neerd en vier weken later intramuscu-
lair. In de andere groep werden kalve-
ren van drie maanden oud twee maal
intramusculair gevaccineerd met een
interval van vier weken.
Een maand na de boostervaccinatie
werden alle gevaccineerde kalveren en
de respectievelijke controlegroepen
experimenteel besmet met een vim-
lente BHVl-stam. De gevaccineerde
dieren in beide groepen vertoonden 90
procent bescherming tegen emstige
blootstelling aan BHV 1. Bij deze proef
werd gebmik gemaakt van BHVl
sero-negatieve kalveren. Een gelijk-
waardig protectieniveau werd verkre-
gen als twee weken oude kalveren
werden gevaccineerd met hoge titers
van matemale antilichamen tegen
BHVl, waarbij het IN/IM protocol
werd gevolgd.

Effectiviteit dode vaccin

Ook dc effectiviteit van het Bayovac®
IBR-Marker inactivatum werd onder-
zocht met als doel om de meest potente
formulering met adjuvans te selecte-
ren. de minimale dosis te bepalen en de
duur van de immuniteit aan te tonen. In
dit kader bespreken we één van de re-
presentatieve proeven die gedaan zijn
om het meest potente adjuvans voor
het vaccin te vinden. In deze proef
werden drie verschillende adjuvantia
met elkaar vergeleken. Na twee vacci-
naties met een interval van vier weken
werden de gevaccineerde groep en de
controlegroep experimenteel besmet
met een vimlent BHVl-veldvims.
Terwijl de dieren van de controlegroep
IBR-specifieke klinische verschijnse-
len vertoonden, beschermden de ver-

-ocr page 113-

schillende vaccins de dieren met ver-
schillende protectieniveau\'s. Het vac-
cin met als adjuvans Aluminium Hy-
droxide en QuilA was superieur ten
opzichte van de andere twee formule-
ringen op het gebied van klinische be-
scherming tegen het challengevims en
de vorming van antistoffen. Deze for-
mulering is daarom gekozen voor het
geïnactiveerde IBR markervaccin.

Veilig en effectief

Uit bovenstaande informatie blijkt dat
de gE-negatieve IBR-markervaccins
veilig en effectief zijn om mndvee te-
gen IBR te beschermen. Uit onder-

501

Sinds 1 januari 1993 is de inteme
markt binnen de Europese Unie een
feit. Daarmee zou de handel in levende
dieren in het algemeen en in mnderen
in het bijzonder tussen de aangesloten
lidstaten eigenlijk geen beperkingen
meer moeten kennen. Helaas is dat wel
het geval.

Het EU-recht biedt de lidstaten met
een zeer goede diergezondheid de mo-
gelijkheid bij de handel in mndvee (en
varkens) aanvullende garanties te ei-
sen met betrekking tot bepaalde be-
smettelijke ziektes. Teneinde de vee-
stapel extra te beschermen tegen een
bepaalde ziekte mag een land extra ga-
ranties eisen met als gevolg dat de on-
derlinge handel wordt belemmerd. Dc
Ziekte van Aujeszky cn IBR zijn hier-
van voorbeelden.

De richtlijnen

De EU kent geen bcstrijdingsrichtlij-
nen voor IBR, zoals die wel bestaan
voor Leucose of Mond- en Klauwzeer.
Ook in de handelsvoorschriften zijn bij
de eerste oogopslag niet direct voor-
schriften te vinden. Toch biedt de
Richtlijn Levend Vee (Richtlijn
64/432/EWG) wel degelijk een moge-
lijkheid. Wanneer men meent aan de
wettelijke voorwaarden van deze
richtlijn met betrekking tot de handel
in fok-, melk- of slachtmnderen te vol-
doen (bijvoorbeeld wat mond- en
klauwzeer, tuberculose, bmcellose,
miltvuurof leucose betreft en bij melk-
vee ook met het oog op het ontbreken
van klinische uierontstekingen) dan
heeft men met artikel 10 van de ge-
noemde richtlijn in de hand, de moge-
zoeksresultaten blijkt tevens dat de
vermeerdering van het veldvims in de
gevaccineerde dieren drastisch daalt.
Dit betekent dat we hiermee een krach-
tig middel in handen hebben voor de
bestrijding van IBR. Het gebmik van
IBR markervaccins bij IBR-bestrij-
dingsprogramma\'s is tevens onder-
zocht in verschillende laboratorium-
en veldproeven in Duitsland en
Nederland. Zowel de veldproeven als
de laboratoriumtesten hebben duide-
lijk aangetoond dat zowel het dode als
het levende gE-negatieve markervac-
cin de verspreiding van het BHVl-vi-
ms kan verminderen en zelfs stoppen.

■im

lijkheid handelsbelemmeringen op te
roepen. Een land dat aanspraak maakt
geheel of in sommige gebieden vrij te
zijn van een bepaalde ziekte, kan onder
overlegging van de noodzakelijk for-
mulieren en toestemming van de EU-
commissic met betrekking tot die
ziekte, aanvullende gezondheidsga-
ranties van de andere lidstaten eisen.
De EU-commissie veriangt de vol-
gende gegevens:

- Aard der ziekte met gegevens over
optreden en verloop.

- Uitslagen van de controle-onderzoe-
ken, gebaseerd op serologisch, mi-
crobiologisch, pathologisch-anato-
misch of epidemiologisch onderzoek,
tezamen met verwijzing naar de aan-
gifteplicht van de heersende ziekte.

- Duur van de controle.

- Eventueel de tijdsduur sinds of ge-
durende welke men niet mocht en-
ten.

- Dc bijbehorende nationale rechts-
voorschriften.

IBR

Naast de Ziekte van Aujeszky is IBR
de tweede herpesvimsinfectie waar-
voor artikel 10 van de Richtlijn 64/
432/EWG van toepassing werd ver-
klaard. Denemarken (Besluit 93/
42EWG) en Finland (Besluit 94/
962/EG) kunnen tot nu toe aanvul-
lende garanties eisen. Ingevolge hier-
van mogen fok- en gebmiksrunderen
alleen naar deze landen vervoerd wor-
den wanneer het land van oorsprong
garandeert dat:

- zich op het thuisbedrijf in de vooraf-
gegane 12 maanden geen klinische
of pathologisch-anatomische ver-
schijnselen hebben voorgedaan die
wijzen op IBR;

IBR-BESTRIJDING IN DE EU

Dr. H.J. Batza, Bundesministerium fur Emähmng, Landwirtschaft und Forsten

T I J 13 S c H R I F T VOOR D I E R G E N F F S K U N D F , D F E L 120, SEPTEMBER, AFLEVERING 17, 1995

- de te exporteren mnderen voor de
eerste vervoerdag 30 dagen in daar-
voor aangewezen stallen in quaran-
taine zijn geweest en niet eerder dan
21 dagen na het begin van de quaran-
tainetermijn serologisch op een
BHVl-infectie onderzocht en nega-
tief bevonden zijn;

- alle andere mnderen in dezelfde iso-
leerafdeling eveneens serologisch
op een BH V1-infectie onderzocht en
negatief bevonden zijn;

- de te vervoeren mnderen niet tegen
IBR geënt zijn. Voor slachtmnderen
geldt dat zij rechtstreeks naar het
slachthuis van bestemming vervoerd
moeten worden.

Denemarken verlangt bijvoorbeeld dat
de mnderen voor transport naar Dene-
marken met een blocking-ELlSA en
niet met een virusneutralisatietest on-
derzocht worden omdat de blocking-
ELISA hogere specificiteit en een ho-
gere gevoeligheid heeft.

Artikel 9

Naast de zogenaamde artikel 1 O-pro-
cedure biedt artikel 9 van de Richtlijn
64/432/EWG de mogelijkheid dat lid-
staten of regio\'s die met een uitroei-
ingsprogramma voor bepaalde dier-
ziektes bezig zijn, eveneens om aan-
vullende garanties kunnen vragen.
Deze procedure komt overeen met die
van artikel 10. De EU-commissie ver-
langt hiervoor de volgende beschei-
den:

- De gezondheidssituatie met betrek-
king tot de ziekte van het betrokken
gebied;

- Toelichting van het programma met
inachtneming van de emst van de
ziekte en de kosten-baten verhou-
ding;

- Geografisch gebied waarin het pro-
gramma uitgevoerd zal worden;

- Dc controlemaatregelen voor het
programma;

- Consequenties voor het statusverlies
van een bedrijf om welke reden dan
ook;

- De te nemen maatregelen wanneer
zich bij de, volgens het programma
uitgevoerde controle, een positief re-
sultaat voordoet.

Bij Besluit 95/62/EG is het sanerings-
programma van Oostenrijk en bij
Besluit 95/71/EG het uitroeiingspro-
gramma van Zweden erkend, zodat het
deze beide landen bij Besluit 95/ 109/
EG toegestaan is aanvullende gezond-

-ocr page 114-

heidsgaranties te eisen. Hierdoor mo-
gen in deze beide lidstaten slechts fok-
en melkmnderen ingevoerd worden
wanneer het land van oorsprong garan-
deert dat:

- zich op het thuisbedrijf in de vooraf-
gegane 12 maanden geen klinische
of pathologisch-anatomische ver-
schijnselen hebben voorgedaan die
wijzen op IBR;

- de te exporteren mnderen vooraf-
gaande aan de vervoersdatum 30 da-
gen in daarvoor aangewezen stallen
in quarantaine zijn geweest en niet
eerder dan 21 dagen na het begin van
de quarantainetermijn serologisch
op een BHV1 -infectie onderzocht en
negatief bevonden zijn;

- alle andere mnderen in dezelfde iso-
leer-afdeling eveneens serologisch
op IBR onderzocht en negatief be-
vonden zijn.

De bij artikel 10 behorende maatregel
dat de te vervoeren mnderen niet tegen
IBR geënt mogen zijn, ontbreekt hier.
Omdat een serologisch onderzoek met
negatief resultaat vereist wordt, staat
dat praktisch gelijk aan een entverbod.
Wanneer men het voordeel van het
herkenbare vaccin volledig wil benut-
ten, dan zal naar de mening van de au-
teur in zoverre een verandering nodig
zijn, dat het serologisch onderzoek
naar de aanwezigheid van anti licha-
men tegen het gE-glycoproteïne, be-
sloten moet worden met de opmerking
dat in \'saneringslidstaten\' ook met gE-
negatieve vaccin geënte, maar veldvi-
rusvrije mnderen geïmporteerd mogen
worden. Dit zal op Europees niveau
nog het nodige beraad met zich mee-
brengen.

De praktisch vergelijkbare regeling
voor de Ziekte van Aujeszky bij var-
kens behoort al tot het Europese recht.
Overeenkomstige regelingen voor
slachtrunderen ontbreken bij de artikel

9 procedure. Volgens de Algemene
Douane- en Handelsovereenkomsten
gelden de bepalingen van artikel 9 en

10 ook voor niet-EU-landen die mnde-
ren naar de EU-lidstaten willen expor-
teren.

Richtlijnen voor sperma

Naast de voorwaarden in artikel 9 en
artikel 10 van de Richtlijn 64/432/
EWG die indirect betrekking hebben
op IBR, komt IBR direct aan de orde in
Richtlijn 88/407/EWG, de Richtlijn
voor Rundersperma. Hierin zijn de
voorwaarden vastgelegd die gelden
voor stieren die in Kl-stations worden
ingezet. Tussen de 60 en 30 dagen voor
de aanvoer op een Kl-station, dat wil
zeggen op het bedrijf van herkomst
moeten de dieren met een semmneutra-
lisatietest of een ELISA met een nega-
tieve uitkomst op een IBR-infectie
worden onderzocht. Gedurende een af-
zondering van 30 dagen direct voor de
aanvoer is opnieuw een onderzoek met
een negatieve uitslag verplicht. Posi-
tieve dieren moeten onmiddellijk wor-
den afgevoerd. Wanneer de niet-be-
smette dieren eenmaal in een KI-
station zijn geplaatst, dan moeten ze
minstens eenmaal per jaar serologisch
op IBR onderzocht worden. In principe
bestaat ook de mogelijkheid stieren te
vaccineren, die oorspronkelijk met ne-
gatief resultaat onderzocht werden.
(Basisvaccinatie: één keer levend vac-
cin intranasaal; dood vaccin twee keer
met tussenpozen van minstens drie we-
ken en maximaal vier weken; de vacci-
naties moeten ieder halljaar herhaald
worden.) Voor op deze manier gevac-
cineerde dieren vervalt bij gebrek aan
serologische differentieermogelijkheid
het jaarlijkse serologische controle-on-
derzoek. Zou men besluiten, om welke
reden dan ook, in een Kl-station te vac-
cineren, dan kan hiervoor het gE-nega-
tieve vaccin worden gebruikt, omdat
dit de mogelijkheid biedt tot een sero-
logische controle op een veldvimsin-
fectie. In principe geldt echter dat de
lidstaten tot 31-12-1998 sperma van

Evenals IBR wordt de ziekte van
Aujeszky veroorzaakt door een her-
pesvims, suis herpesvirus 1. Dit virus
is in Nederland beter bekend onder de
naam Aujeszkyvims. Momenteel wordt
op landelijk niveau de ziekte van
Aujeszky bestreden op een wijze die
moet leiden tot eradicatie. De eerste
proeven met markervaccins waren al in
1989.

Varkens vormen het virusreservoir,
maar de meeste overige zoogdieren
zijn ook gevoelig voor infectie. In het
algemeen leidt introductie van het vi-
ms in een niet immuun varkensbedrijf
tot een acute, vaak fatale infectie van
pasgeboren biggen. Infectie op latere
leeftijd kan resulteren in een verschei-
denheid van symptomen, zoals zenuw-
stieren kunnen blijven gebruiken die
positief reageren op één van de boven-
staande testen en die niet gevaccineerd
zijn overeenkomstig de richtlijnen. In
dit geval moet:

- iedere spermazending onderworpen
worden aan een onderzoek op aan-
wezige vimssen;

- minstens 10 procent van het sperma
dat wordt afgenomen (minstens vijf
porties) aan zo\'n test onderworpen
worden.

Ondanks deze voorschriften kunnen lid-
staten die in hun Kl-stations uitsluitend
niet-besmette dieren hebben staan, de
aanvoer van sperma uit Kl-stations die
niet dezelfde status hebben, weigeren.

Drie-klassen-maatschappij

Binnen de EU is er sprake van een ont-
wikkeling van een drie \' Jassen-maat-
schappij met betrekking tot IBR:

1. Lidstaten die vrij zijn van IBR en op
grond van artikel 10 van Richtlijn
64/432/EWG aanvullende garanties
kunnen vragen bij de import van die-
ren (Denemarken en Finland).

2. Lidstaten met een goedgekeurd uit-
roeiingsprogramma die op grond
van artikel 9 ook extra garanties
kunnen stellen aan de import.

3. Lidstaten die steeds aan de extra ga-
ranties moeten voldoen om naar bo-
venstaande landen te kunnen expor-
teren.

RESULTATEN VAN DE AUJESZKYBESTRIJDING
MET MARKERVACCINS

Dr. J.A. Stegeman, senior veterinair Gezondheidsdienst voor Dieren
in Zuid-Nederland

verschijnselen, ademhalingsstoomis-
sen en fertiliteitsproblemen. Er zijn
ook mild vimlente stammen in om-
loop, waarvan de infectie subklinisch
kan verlopen. Andere zoogdiersoorten
dan het varken overleven de infectie
niet.

In de tweede helft van de jaren tachtig
hebben Denemarken en Groot Brit-
tanië het Aujeszkyvims uitgeroeid
door stamping out. Om de Aujeszky-
vrije status van dergelijke landen te be-
schermen is door de EU een richtlijn
ingesteld die de handel van varkens
naar vrije regio\'s regelt. Dit plaatst de
Nederiandse varkenshouderij, waarin
de levende export een grote rol speelt,
onder aanzienlijke dmk. Inventari-
saties eind jaren tachtig uitgevoerd bij

-ocr page 115-

iilHiiliiiiii

Mil

IKB-projecten toonden aan dat het
percentage geïnfecteerde varkens zo-
wel bij fok- als bij vleesvarkens hoger
was dan 50 procent. Deze prevalentie
en de, op vrijwillige basis, reeds uitge-
breid toegepaste vaccinatie, maakte
stamping out onmogelijk.
Gelukkig was in de loop van de jaren
\'80 ontdekt dat bepaalde vaccinstam-
men (zoals de toen reeds veel gebruikte
stam Hartha) konden worden onder-
scheiden van veldvirussen. Nieuwe zo-
genaamde \'markervaccins\' werden
ontwikkeld, evenals tests waarmee an-
tilichamen opgewekt door een veldvi-
rus kunnen worden onderscheiden van
antilichamen geïnduceerd door vacci-
natie. Sinds 1989 zijn in Nederland
nog slechts glycoproteïne E (gE) nega-
tieve vaccins toegelaten. Nu konden
geïnfecteerde dieren worden opge-
spoord in populaties van gevacci-
neerde varkens. In principe stond vac-
cinatie eradicatie dus niet meer in de
weg. De volgende vraag was hoe de
prevalentie van geïnfecteerde varkens
zodanig kon worden verlaagd, dat
stamping out binnen bereik kwam. De
situatie eindjaren 80 was dusdanig dat
de vaccinatie op vrijwillige schaal era-
dicatie niet dichterbij gebracht had.
Mogelijk zou dit met effectievere,
meer uitgebreid toegepaste schema\'s
echter wel lukken. Op basis van deze
hypothese werd een veldproef gestart
waarin de invloed van een regionaal
vaccinatieprogramma op de versprei-
ding van het Aujeszkyvirus werd on-
derzocht.

Het veldonderzoek

Tussen april 1989 en augustus 1994
werd op de varkensbedrijven in de var-
kensdichte omgeving van het Bra-
bantse Diessen een intensief ent-
schema toegepast. De vleesvarkens
werden tweemaal gevaccineerd, fok-
varkens driemaal per jaar voor de voet
weg en opfokvarkens driemaal voor
eerste dekking. Als vaccin werd de gE-
negatieve geattenueerde vaccinstam
783, opgelost in een olie-in-water-
emulsie gebruikt. De Aujeszkysituatie
in het proefgebied werd serologisch
gevolgd.

Resultaten fok- en vermeerderings-
bedrijven

In figuur 1 is te zien dat het percentage
besmette zeugen in vijf jaar tijd sterk
afnam. In 1989, bij aanvang van de
proef, werd bij 68,5% van de zeugen
antilichamen tegen veldvirus aange-
toond. In januari 1994 was dit percen-
tage gedaald tot 9,6 procent. Het per-
centage geïnfecteerde fokvarkens op
een bedrijf was positief geassocieerd
met aanvoer van fokmateriaal van bui-
ten het proefgebied.
De situatie op de bedrijven in het
proefgebied was significant beter dan
op bedrijven daarbuiten waar op onge-
controleerde wijze werd gevaccineerd.
Alhoewel binnen een aantal bedrijven
nog virustransmissie werd vastgesteld
beperkte zich dat tot kleine uitbraken.
Na introductie liep het virus spoedig
dood in de goed geïmmuniseerde fok-
varkensstapels. Er werden geen aan-
wijzingen gevonden dat latent geïnfec-
teerde varkens een rol speelden bij de
initiatie van virustransmissie.

Door het hoge besmettingspercentage
bij aanvang en omdat in de eerste twee
jaar geen uitslagen aan de varkenshou-
ders werden gerapporteerd, waren in
de eerste jaren van de studie slechts

Besmetting zeugen

Proef Diessen

Besmetting vleesvarkens

Proef Diessen

weinig fok/vermeerderingsbedrijven
geheel vrij van gE-seropositieve die-
ren. Daama nam hun aantal echter snel
toe. Waren er begin 1992 nog slechts 9
van de 130 fok/vermeerderingsbedrij-
ven geheel vrij van geïnfecteerde var-
kens, begin 1993 waren dit er reeds 24,
begin 1994 48 en in augustus 1994 (het
eind van het onderzoek) 78.

Resultaten vleesvarkensbedrijven

Figuur 2 laat zien dat het percentage
besmette vleesvarkens een sterke da-
ling vertoonde na aanvang van het be-
strijdingsprogramma. In 1989 was nog
bijna de helft van de vleesvarkens be-
smet, terwijl dit twee jaar later gedaald
was tot minder dan 5 procent. Evenals
bij de fokvarkens was het percentage
geïnfecteerde fokvarkens op een be-
drijf positief geassocieerd met aanvoer
van biggen van buiten het proefgebied.
In de jaren 1992 - 1994 bleef het lage
infectieniveau gehandhaafd, bij het

-ocr page 116-

fi (m^fi ■ «1

iÊ!\\ iitii Iii

mm

laatste onderzoek bedroeg het percen-
tage geïnfecteerde vleesvarkens 0,7.
Ook bij de vleesvarkens viel de verge-
lijking met de rest van Zuid-Nederland
in het voordeel uit van het proefgebied.
De resultaten van het onderzoek geven
aan dat een intensief en strikt uitge-
voerd regionaal vaccinatieprogramma
de verspreiding van het Aujeszkyvims
in varkensdichte gebieden sterk kan
verminderen. Indien herinfectie van
buiten kan worden voorkomen is era-
dicatie van het Aujeszkyvirus op deze
wijze haalbaar. Op basis van de onder-
zoeksresultaten werd in september 1993
aangevangen met het nationaal bestrij-
dingsprogramma ziekte van Aujeszky.

Nationaal bestrijdingsprogramma
ziekte van Aujeszky

Het nationaal bestrijdingsprogramma
ziekte van Aujeszky bestaat uit een
drietal fasen:

1. Terugdringingsfase (hierin moet de
vimscirculatie en daarmee het per-
centage geïnfecteerde varkens, sterk
worden temggedrongen).

2.Eradicatiefase (hierin dienen de
overblijvende vimshaarden te wor-
den opgespoord en gemimd).

3. Aujeszkyvrij-fase (in deze fase
wordt gestopt met vaccineren).

Momenteel bevindt het programma
zich in fase 1. Deze fase omvat de vol-
gende onderdelen.

a) Vaccinatieplicht
Varkenshouders in heel Nederland
zijn verplicht hun varkens te laten
vaccineren. In het minimaal ver-
plichte schema worden de vleesvar-
kens éénmaal gevaccineerd, fokvar-
kens driemaal per jaar voor de voet
weg en opfokvarkens driemaal voor
eerste dekking. Aanvankelijk waren
hiervoor een kleine dertig vaccins
toegelaten, maar sinds 1 mei 1995
dienen toegelaten vaccins te voldoen
aan scherpe eisen (reductie van vi-
rusexcretie na challenge dient min-
stens gelijk te zijn als de reductie be-
werkstelligd door het \'Diessen
vaccin\'). Het aantal vaccins is hier-
mee beperkt tot vijf levende vaccins
met adjuvans. In de tweede helft van
dit jaar wordt waarschijnlijk de
tweede vaccinatie voor de vleesvar-
kens verplicht in gebieden waar nog
veel vimsspreiding optreedt.

h)Certificering van Aujeszky-vrije (op)-
fok/vermeerderingshedrijven
Binnen de structuur van de varkens-
houderij is het van groot belang dat
fok- en opfokbedrijven uitsluitend
Aujeszky-vrij fokmateriaal leveren
aan de vermeerderingsbedrijven.
Daamaast worden binnen Europa in
toenemende mate eisen gesteld aan
de Aujeszky-status van fok- en ge-
bmiksdieren. Om in deze behoeften
te voorzien is in december 1993 een
erkenningensysteem voor Aujeszky-
vrije bedrijven gestart. Indien tijdens
een onderzoek, dat een periode van
minimaal acht maanden beslaat,
geen aanwijzingen voor infectie met
het Aujeszkyvims worden aange-
toond, wordt een bedrijf vrij ver-
klaard. Het kan zich vervolgens via
een sticker op zijn vervoersbewijs
onderscheiden van niet Aujeszky-
vrije bedrijven. De eerste bedrijven
zijn op 30 augustus 1994 vrij ver-
klaard. Momenteel zijn ± 350 be-
drijven gecertificeerd (voomamelijk
fok- en opfokbedrijven), 650 andere
bedrijven bevinden zich in de onder-
zoeksperiode van acht maanden.
Per 1 januari 1996 is transport van
fokmateriaal nog slechts toegestaan
indien de varkens afkomstig zijn van
een vrij bedrijf, of als alle dieren
voor vervoer zijn onderzocht.

c)Surveillance van de regionale pre-
valentie

Met behulp van de monsters die
worden verzameld voor het onder-
zoek naar blaasjesziekte (alle var-
kensbedrijven moeten hiervoor mon-
sters inzenden) kan ook de regionale
Aujeszkysituatie worden gevolgd.
Hieronder staat het percentage geïn-
fecteerde fokvarkens en vleesvar-
kens weergegeven per Gezond-
heidsdienst-regio, zoals vastgesteld
in een steekproef van monsters uit de
eerste helft van 1994.

Uit deze bevindingen blijkt dat de
prevalentie van geïnfecteerde var-
kens reeds fors is gedaald sinds het
eind van de jaren \'80. In de maanden
febmari tot en met mei van 1995 zijn

GD Regio

% geïnfecteerd

fokvarkens

vleesvarkens

7.6

2.7

Noord Oost

27,3
16,7

alle monsters voor onderzoek op
blaasjesziekte tevens onderzocht op
afweerstoffen tegen het Aujeszky-
virus, Alle uitslagen zijn nog niet be-
kend, maar er lijkt sprake te zijn van
een scherpe daling ten opzichte van
de situatie in 1994. Vanaf januari
1996 zullen continu alle blaasjes-
ziektemonsters worden onderzocht
op afweerstoffen tegen het Aujes-
zkyvims (in Noord-Nederiand ge-
beurt dat al sinds september 1994).

d)Aangifteplicht
In oktober 1994 is een aangifteplicht
voor klinische ziekte van Aujeszky
ingesteld.

Zodra de bovenstaande maatregelen
hebben geresulteerd in een zodanige
reductie van het percentage geïnfec-
teerde varkens dat opsporing en mi-
ming van de overblijvende vims-
haarden haalbaar wordt geacht, kan
de eradicatiefase van het bestrij-
dingsprogramma aanvangen. Voor-
stel is dit te doen bij een prevalentie
van 5 procent bij de fokvarkens en
2,5 procent bij de vleesvarkens.

Tenslotte

De exportpositie maakt eradicatie van
het Aujeszkyvims voor de Neder-
landse varkenshouderij een noodzaak.
De resultaten van veldonderzoek, als-
mede de bevindingen in andere delen
van de wereld geven aan dat eradicatie
van het Aujeszkyvims haalbaar is door
gebmik te maken van markervaccins.
De onvolledige immuniteit na vacci-
natie vereist echter kwalitatief goede
vaccins en een intensief en goed ge-
controleerd vaccinatieprogramma.
Daamaast dient het bestrijdingspro-
gramma te worden aangevuld met
maatregelen ter preventie van vims-
insleep. In Nederiand zijn de eerste re-
sultaten met vaccinatie op nationaal
niveau hoopgevend.

18,2
7,5

Zuid West en Midden

32,0
18,9

-ocr page 117-

Als een van de eerste veehouders in
Nederland ontving H. Holman in
Steenbergen een IBR-vrij certificaat.
Zijn verwachting is dat het IBR-nega-
tief zijn extra waarde krijgt als er een
verplicht programma komt.

Er leven nog veel misverstanden over
IBR. Zo bestaan er fabeltjes dat het
bestrijden duur zou zijn en dat vogel-
tjes de ziekte kunnen overbrengen.
De onwetendheid is groot en daar zal
verandering in moeten komen. Er is
nog veel voorlichting nodig.
Er wordt een veel te afwachtende
houding aangenomen als het gaat om
het uitroeien van IBR. Natuurlijk is
een meerderheid van de veehouders
tegen. De helft stopt immers binnen
tien jaar en zal er dus geen profijt van
hebben. Van de andere helft is mis-
schien de helft voorstander, zodat er
een kleine minderheid voor is.
Daarom zijn bestuurders met visie,
die niet alleen kijken naar draagvlak,
maar rekening houden met de vee-
houderij in de toekomst, belangrijk
om de IBR-bestrijding van de grond
te krijgen. Het lijkt soms alsof ieder-
een in de veehouderij alleen maar
zoekt naar argumenten om niet aan
IBR-bestrijding mee te doen. Men
vraagt zich eerst vier jaar af wat er
moet gebeuren, vervolgens drie jaar
hoe het moet gebeuren om na zeven
jaar tot de conclusie te komen dat de
standpunten verdeeld zijn. Dat moet
veranderen.

>■ I «i

Buitenlandse trein loopt harder

Als lid van de European Dairy Farmers
bezoekt Holman regelmatig bedrijven
in het buitenland. Er wordt daar meer
aandacht besteed aan de gezondheids-
zorg. Hij ziet dat de trein daar harder
loopt dan in ons land. Bovendien mag
er na 1999 geen sperma van IBR-posi-
tieve stieren naar het buitenland wor-
den geëxporteerd. Een zorgelijke situ-
atie gezien de vier uitbraken van IBR
die er op Kl-stations de afgelopen vijf
jaar zijn geweest. Nederiand wil met
de export van sperma voorop lopen
maar heeft in eigen land de zaakjes niet
voor elkaar.

IBR-vrije voordeel: f 100.000

DE WAARDE VAN HET IBR-VRIJ CERTIFICAAT

H. Holman, melkveehouder te Steenbergen

Het IBR-vrije certificaat is op dit mo-
ment niets waard. Maar Holman ver-
wacht dat dit in de toekomst zal veran-
deren. Ook wil hij bewijzen dat je op
een betrekkelijk eenvoudige manier
vrij kunt worden van IBR en dat is een
tweede reden waarom hij startte met
het IBR-vrij maken van zijn bedrijf
Holman schat het financiële voordeel
van het IBR-vrij zijn van zijn bedrijf
(85 melkkoeien en 85 stuks jongvee)
als volgt in:

f15.000

Niet hoeven deelnemen
aan programma

50 positieve beesten verkocht

a f300 extra f15.000

(IBR-positief vee is nog

niet minder waard;

in de toekomst wel)

Extra verkoop IBR-negatief

vee komende jaren f20.000

f50.000

Ten opzichte van een bedrijf
dat zwaar besmet is en extra
lang deelneemt aan het
IBR-bestrijdingsprogramma
wordt het voordeel groter:

Langer deelnemen aan

programma f15.000
Ziekteverschijnselen IBR en

bijvoorbeeld Salmonella f 15.000
Verplicht mimen IBR-posi-
tief vee aan het eind van
het programma en het niet
meer kunnen verkopen

van fokvee f20.000

f 100.000

f50.000

Verschil tussen vroeg en
laat certificaat

Onderdeel

Het vrij worden van IBR is slechts een
onderdeel van de totale preventieve
gezondheidszorg. Het besluit om IBR-
vrij te worden betekent niet dat de
Nederiandse veehouderij er is. Er zijn
meer ziektes die in aanmerking komen
om uitgeroeid te worden. Denk aan pa-
ratuberculose, Salmonellose, BVD, mel-
kerskoorts, waarbij mastitis tevens een
probleem is om aan te pakken.

Bij de bestrijding van IBR zijn drie fa-
sen te onderscheiden. Gestart wordt
met de vrijwillige fase op basis van
certificering. Daama volgt de ver-
plichte vaccinatiefase en tenslotte de
verplichte saneringsfase. In elke fase
zijn communicatie, juridische zaken
en veterinair-technische zaken van be-
lang. Het integraal uitgevoerde lande-
lijk tankmelkonderzoek op IBR-antis-
toffen eind 1994 heeft uitgewezen dat
16 procent van de bedrijven een nega-
tieve en 15 procent een dubieuze uit-
slag had. Dit betekent dat maximaal 10
a 20 procent van de melkgevende mn-
deren op die bedrijven nog met IBR
besmet kan zijn. Daarom is aanvullend
bloedonderzoek van alle aanwezige
dieren (ouder dan zeven dagen) nood-
zakelijk. Op basis van dat individueel
bloedonderzoek zijn in maart 1995 de
eerste IBR-vrije certificaten uitgereikt
aan bedrijven die volledig vrij zijn van
IBR. De bewaking van de IBR-vrije
status van een bedrijf gebeurt door
middel van het vierwekelijks tank-
melkonderzoek op afweerstoffen te-
gen IBR. Maar daamaast zijn manage-
mentmaatregelen noodzakelijk om de
insleep van vims op het bedrijf te voor-
komen. De volgende maatregelen zijn
daarbij van belang:

* Een bewust aankoop- en toevoegbe-
leid: de dieren op het bedrijf van her-
komst laten onderzoeken op IBR.
De dieren moeten bij voorkeur af-
komstig zijn van vrije bedrijven.
Voorkom daarbij vervoer samen met
niet-vrije runderen.

* Het voorkomen van contact met mo-
gelijk met IBR besmet (jong)vee.
Denk daarbij aan het in- en uitscha-
ren, aan weide-contacten en het ge-
bmik van een IBR-vrije pinkenstier.

Bedrijven met een lage besmettings-
graad (bijvoorbeeld minder dan 35
procent van de dieren is besmet), kun-
nen op basis van individueel bloed- of
melkonderzoek de besmette dieren af-
voeren. Afhankelijk van de bedrijfs-

DE MARSROUTE NAAR EEN IBR-VRIJE STATUS

Dr. G. Benedictus, sectordirecteur Herkauwers, Gezondheidsdienst voor Dieren

-ocr page 118-

omstandigheden kan de veehouder dus
kiezen tussen afvoer van besmette die-
ren of vaccinatie. In de vrijwillige fase
is het belangrijk dat een draagvlak
voor de volgende fase van de bestrij-
ding wordt gecreëerd bij boeren en
praktizerende dierenartsen. Vooral de
noodzaak van de bestrijding omwille
van de continuïteit van de afzet en ex-
port èn voor het behoud van het goede
imago van de melkveehouderij moet
daarbij sterk de nadruk krijgen. Dit na-
jaar zullen we een vooriichtingscam-
pagne starten voor praktizerende die-
renartsen over de achtergronden en de
noodzaak van de IBR-bestrijding. De
certificering is juridisch geregeld door
middel van het reglement van de
Stichting Gezondheidszorg voor
Dieren. Belangrijk is dat de certifica-
ten betrouwbaar zijn voor een goede
garantieverstrekking. Dit stelt de no-
dige eisen aan de voorwaarden voor
certificering en aan een adequate con-
trole en toezicht op de naleving van de
voorwaarden. Dit toezicht zal belang-
rijker worden als het aantal deelne-
mers aan de vrijwillige certificering
toeneemt.

De verplichte vaccinatiefase

Bij de verplichte bestrijding zijn er
drie categorieën:

- gecertificeerde bedrijven die niet en-
ten tegen IBR;

- bedrijven met slechts enkele geïn-
fecteerde dieren die óf versneld wor-
den afgevoerd óf (na voorgaand on-
derzoek) worden gevaccineerd;

- de overige bedrijven, waarbij alle
dieren voor de voet weg worden ge-
vaccineerd.

Door toepassing van een markervaccin
kan een onderscheid worden gemaakt
tussen wel- en niet-geïnfecteerde die-
ren. Bedacht moet worden dat momen-
teel jaariijks al 500.000 tot 800.000
dieren worden gevaccineerd tegen
IBR. Met een markerentstof worden de
mnderen beschermd tegen een infec-
tie, maar wordt tevens gewerkt aan een
IBR-vrije veestapel. Door het jaar-
lijkse vervangingspercentage op een
melkveebedrijf groeit IBR als het
ware het bedrijf uit. De groep gecertifi-
ceerde vrije bedrijven moet worden
uitgebreid met een certificering voor
bedrijven die vrij zijn van het veldvi-
ms, maar wel met een markerentstof
zijn of worden geënt. Een punt van
aandacht is de acceptatie van deze ca-
tegorie bedrijven als \'vrij van IBR\'
door onze handelspartners binnen en
buiten de Europese Unie. De ervarin-
gen met de gang van zaken bij de
ziekte van Aujeszky kunnen hierbij
behulpzaam zijn. De communicatie
moet in deze fase naast de noodzaak
van de bestrijding ook liggen op de
flankerende managementmaatregelen
ter preventie van de verdere versprei-
ding van IBR. De synergie met het
voorkomen van andere ziekten bij een
bewust aankoop- en toevoegbeleid
moet worden benadmkt. Naar het zich
laat aanzien, levert dit de boer geld op.
Op het juridische spoor moet het ge-
bmik van niet-markerentstoffen (niet-
gE-negatieve vaccins) worden verbo-
den. Verder moet de verplichte
vaccinatie en de kanalisatie van im-
port-kalveren worden geregeld. De
handel voor het leven in mnderen met
afweerstoffen tegen het veldvims of
\'oude\' entstoffen moet in deze fase
worden afgebouwd via gekanaliseerd
(zelfde soort bedrijven) naar een ver-
bod.

1 ii

Door gebmik te maken van een marker-
entstof wordt de vimscirculatie vermin-
derd en hopelijk stilgelegd. Er kan dus
zonder verplichte miming van be-
smette dieren worden toegewerkt naar
een IBR-vrije status. In Denemarken
was het mimen van positieve dieren de
grootste kostenpost bij de bestrijding.
In ons bestrijdingsprogramma moeten
de beperkingen voor niet-vrije dieren
steeds groter worden.

□VERZICHT BESTRIJDING IBR

Fase
Spoor

Vrijwillig

Verplichte
vaccinatie

Sanering

Communicatie

- noodzaak toelichten
aan praktici en
boeren

draagvlak creëren

- flankerende
managementmaat-
regelen

- integratie IBR-
bestrijding met
preventie andere
ziekten

- sanering toelichten

- risico\'s management
bij import

- bewaking status

Juridisch

- certificering

- verbod niet-gE-
negatieve vaccins

- verplichting
vaccinatie

- kanalisatie van
de import

- aangifteplichtig

- verbod handel
voor het leven van
gE-positieve
dieren

- met slachtvergoeding
ruimen van gE-positieve
dieren

- verbod handel in gB-
positieve dieren

- vaccinatieverbod

Veterinair-
technisch

- ontwikkeling marker-
entstof

- controle- en toe-
zichtsysteem ont-
wikkelen voor
certificering

- vaccinatie van
niet gecertifi-
ceerde bedrijven
(twee cate-
gorieën)

- controle cn toe-
zicht op diverse
entschcma\'s

- opsporen van de laatste
virushaarden

- afdichten toevoer 1BR-
posilieve dieren in ons
land

Tijdschema

1994

1997

2004 2010\')

*) Na ruiming van de laatste gB-positieve dieren in 2010, kan ons land de status officieel vrij van IBR
krijgen. In 2004 kan Nederland vrij van IBR zijn met enting.

tentm

De saneringsfase

In deze fase moet het houden van gE-
positieve dieren (door enting met oude
entstoffen of door een infectie met
veldvims) worden verboden. De laat-
ste gE-positieve dieren moeten daar-
om met een slachtvergoeding worden
gemimd. Na de miming kan een totaal
vaccinatieverbod worden ingesteld,
waarbij de handel voor het leven van
gB-positieve dieren wordt verboden.
De import van niet-IBR-vrije dieren
uit het buitenland is dan niet meer mo-
gelijk. Nadat ook de laatste gB-posi-
tieve dieren zijn gemimd, kan ons land
de status \'officieel vrij van IBR\' krij-
gen.

Samenvattend

De totale uitroeiing van het IBR-vims
en van de dieren met afweerstoffen in
Nederland, neemt met een minimale
gedwongen miming ongeveer twee
koeiengeneraties (± veertien jaar) in
beslag: een generatie voor de ver-

-ocr page 119-

plichte vaccinatie en een generatie
voor de afvoer van dieren met antistof-
fen. Afhankelijk van de snelheid van
de vorderingen, de kwaliteit van de
toegepaste markerentstoffen en van de
ontwikkelingen in Europa, kan het
tijdschema worden aangepast. De juri-
dische voorbereiding van de diverse
maatregelen vergt veel tijd, zoals de
ziekte van Aujeszky ons heeft geleerd.
Ook de acceptatie van het markervac-
cin door de handelspartners is belang-
rijk. De overheid moet hiertoe haar in-
vloed in Brussel aanwenden. Door het
handelsverkeer van dieren die niet vrij
zijn van IBR geleidelijk te beperken,
flankerende managementmaatregelen
èn het gebruik van een markerentstof,
kan met minimale kosten de IBR-vrije
status worden bereikt.

UM

Oenenaar roept dier met verdovingsgeweer een halt toe

Urenlange achtervolging op dolle pink

File door koe

CIESSENLANDEN. vrijd.g
E>d uit Mn iloot bevrijd«
koe he^ft fistermlddig op dc
A2\' lu^src Gorincbcm en
L trvcbt anderhalf uur lang gr
vrchicD mei auto s. agenten
haar redden en ten icnieieii-
de dierenarl» geleverd Hei
dol geworden dier veroor
zaakte op de ijlmgs afgestolen
rijbaan een file \\ an twaalf kj-
kttseier.

r

\'T.kc\'

■ STWfl m VERKEER Een Icsk-pendi
iDcr heeft donderdagiriddjg eer

ngezonden brieven

Berichten zoals bij elkaar geraapt in
bovenstaande collage, lijken steeds va-
ker de regionale en landelijke pers te
halen.

Twee dingen vallen mij hierbij op:

- Heel vaak heeft het bericht geen
\'happy end\' - en keert Bambi niet te-
rug naar huis - maar moeten de die-
ren hun escapades met de dood door
een kogel bekopen. (In geval van
een losgebroken slachtdier kan dit
overigens soms het beste alternatief
zijn.) Mogelijk geven de berichten
die de krant halen niet een juiste af-
spiegeling van de realiteit. Sensa-
tioneel nieuws lijkt immers in pers-
land vaker méér nieuws te zijn.

- Een ander ding dat opvalt is dat de
genoemde immobilisaties vaak uit-
gevoerd worden door niet-dieren-
artsen. Ik twijfel niet aan de schiet-
vaardigheid van getrainde politie-
mensen en slagers, maar wel aan hun
kennis en kunde voor wat betreft de
anaesthetica en de effecten, die deze
kunnen hebben op dieren. Boven-
dien is de omgang met deze midde-
len (alle UDD) en het onder narcose
brengen en houden van dieren door
de WUD toegedicht aan de dieren-
arts.

Ik weet niet of er een oorzakelijk ver-
band is tussen de hierboven genoemde
punten. Het bevreemdt mij echter dat
wij als beroepsgroep deze puur dierge-
neeskundige handehng schijnbaar on-
voldoende oppakken en er vrede mee
hebben dat ze door leken wordt ver-
richt. Ik hoef niet lang te denken om
voorbeelden te vinden van andere ve-
terinaire handelingen, die wanneer zij
door niet-dierenartsen uitgevoerd zou-
den worden, een enorm protest zouden
oproepen.
Hoe komt dit toch?

Soms hoort men argumenten als, \'het
kost zoveel tijd\', of \'je kunt je onkos-
ten niet doorberekenen\', of \'ik moet
mijn praktijk in de steek laten\'. Maar
deze argumentatie lijkt mij niet zo
steekhoudend. Andere \'langdurige\' en
voor de klant kostbare handelen wor-
den door ons ook uitgevoerd én door-
berekend (denk maar aan foetotomie,
kruisbandoperatie of bedrijfsbegelei-
ding). Bovendien hoeft het immobili-
seren van verwilderde dieren lang niet
altijd tijdrovend en duur te zijn. Dit
hangt ook af van de vaardigheid en het
materiaal dat wordt gebruikt. Waar-
schijnlijk spelen er toch ook andere za-
ken als onbekendheid met de materie
of desinteresse een rol.

^Bambi^ verdwaald in Onderdijk

Hoe het ook zij, er is, mede door de
landelijke politie, duidelijk te kennen
gegeven dat er grote behoefte bestaat
aan inzetbare, terzake kundige dieren-
artsen, waar men een beroep op kan
doen ingeval van incidenten met loslo-
pende dieren.

Het overieg met de verschillende minis-
teries voor de oprichting van een net-
werk is reeds in volle gang en we zijn
niet ver af van het operationeel maken
ervan. Er zijn echter nog enkele blinde
vlekken op de kaart van Nederiand.

Hierbij wil ik nogmaals (zie ook TvD
van 15 maart) dierenartsenpraktijken
oproepen zich voor het netwerk aan te
melden, in zo verre dat nog niet is ge-
schied. Dit kan bij Sabine van Egmond
van de KNMvD of bij ondergetekende.

Mark Hover

-ocr page 120-

Geachte redactie.

Een uitermate teleurgesteld gevoel
bekroop mij tijdens het lezen van de
ingezonden brief van R. Leezer (Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 1995;
120 (14-15): 440). Hieruit blijkt dat het
de schrijver van deze brief totaal is
ontgaan, waarom onze beroepsgroep
zich moet certificeren. Het hoe en
waarom staat heel duidelijk beschre-
ven in de begeleidende brief die iedere
dierenarts bij de Kwaliteitsrichtlijn
voor Dierenartsenpraktijken (KvD)
heeft ontvangen. De belangrijkste re-
den is dat we er niet onderuit komen:
als wij onszelf geen eisen opleggen zal
de overheid, die dat krachtens de

... ZIJN ER WEER LEDEN DIE DE KLOK TERUG WILLEN DRAAIEN...

WUD kan, het beslist gaan doen.
Vanuit dat oogpunt gezien is het na-
tuurlijk veel beter dat wij onszelf een
kwaliteitsrichtlijn opleggen, dan dat
dat voor ons wordt gedaan.
Natuurlijk is het zo dat het certificatie-
proces meer werk betekent voor de
praktizerende dierenarts. Het kost tijd
en geld. Maar ik ben het absoluut on-
eens met de zienswijze van Leezer, dat
certificatie de werkvreugde zou ver-
minderen. De KvD stelt eisen aan de
praktijkorganisatie. Het zal duidelijk
zijn de organisatiegraad van een prak-
tijk recht evenredig loopt met de werk-
vreugde. Het inverteren in de praktijk-
organisatie is dus zeker geen weg-
gegooid geld of verloren tijd. De kwa-
liteit van ons werk kan er alleen maar
door toenemen. Een vergelijking met
het, door Leezer terecht als een fiasco
omschreven, logboekproject snijdt
daarom absoluut geen hout.

We kunnen natuurlijk achterover gaan
leunen, elkaar ontzettend gelijk geven,
blijven wijzen op ons dierenartsendi-
ploma en wachten wat de toekomst ons
brengt. Dat is echter zeer gevaarlijk.
Het is een maatschappelijke trend dat
een consument of afnemer van dien-
sten kwaliteitsgaranties wil. Het
zwaaien met een diploma wordt dan
niet als garantie beschouwd (zie de uit-
spraken van het Veterinair Tucht-
college).

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (11)

JACQUES DE
SOLLEYSELII

Veterinair verleden

Het is van grote historische betekenis om vast te stellen op welk niveau de veeartsenijkunde zich aan de vooravond
van de oprichting van de veeartsenijscholen (Lyon, 1762; Parijs (Alfort), 1766 en Wenen, 1766) bevond. Er bestond
een enorm verschil tussen de behandeling van het paard en die van de herkauw/ers. Deze laatste speelde zich af op het platteland en w^erd verricht door
smeden, empiristen en kw/akzalvers.

De behandeling van het paard had veeleer een exclusief karakter. Uiteraard was dit dier van essentieel belang bij het vervoer over land en bij het voeren
van oorlog. Veel aandacht werd besteed aan hoefbeslag. Zo had men in steden als Berlijn, Parijs en Londen grote hospitalen, waar uitsluitend paarden
werden behandeld. Deze werden gedreven door hoefsmeden, die hier een uitstekende boterham aan verdienden. De paardengeneeskunde was in han-
den van paardenartsen en hoefsmeden in het leger en aan de rijscholen.

Zelfs tot in de 19e eeuw, dus lang na het oprichten van de meeste veeartsenijscholen, was het belangrijkste handboek voor de paardengeneeskunde Le
Parfait Maréschalvan
Jacques Labessie de Solleysel (1617-1684), verschenen in 1664\'\'. Volgens Leclainche^ werd onder maréschalierie alles ver-
staan wat wij nu zootechniek noemen, uitgebreid met de kennis omtrent de behandeling van ziekten en letsels, terwijl met
ferrure het beslaan van de
hoeven bedoeld werd. Willen we een indruk krijgen van het niveau van de paardengeneeskunde in de 18e en het grootste deel van de 19e eeuw, dan
kunnen we haast volstaan met een bestudering van het genoemde handboek.

Le Parfait Maréschal bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft de diergeneeskunde en is daardoor voor ons het meest interessant. Het tweede
deel behandelt onder andere exterieur, leeftijdsbepaling, kleuren, temperament, hoefbeslag, zadel en bitten.

Kenmerkend voor die tijd was de polyfairnacie. Er was dus wat dat betreft niets veranderd sinds Galenus (2e eeuw) en Vegetius (5e eeuw)^. De ge-
neesmiddelen waren dermate ingewikkeld van samenstelling- men ging zelfs tot mengsels van 25 kruiden- dat dit de eigenaren van de paarden ervan
weerhield om ze zelf samen te stellen, waardoor deze automatisch in de apotheek van De Solleysel terecht kwamen. Volgens Wester^, die aan geen an-
dere auteur zoveel bladzijden wijdt als aan De Solleysel, zijn alle recepten klakkeloos en zonder kennis van zaken overgenomen van de humane ge-
neeskunde. Bijvoorbeeld: de als purgantia door De Solleysel genoemde middelen komen volgens Wester geen van alle voor paarden als purgans in
aanmeri<ing. Dit wijst er niet alleen op dat de geneeskunde van mens en dier zich op een gelijke trap van ontwikkeling bevonden, maar ook dat er nog
weinig inzicht was in de fysiologische en pathologische verschillen tussen mens en dier. Het belangrijkste verschil tussen mensenarts en paardenarts

-ocr page 121-

Het is geweldig hoe onze beroeps-
groep op de certificatie heeft gere-
ageerd. Veel praktijken zien het belang
ervan in en ervaren het positieve effect
van een goede praktijkorganisatie.
Gelukkig heeft de KNMvD het belang
van certificatie ingezien. De heer
Leezer hoopt dat de KNMvD snel van
het plan afstapt... Dat is jammer; nu
loopt de KNMvD eindelijk eens
voorop met een vooruitstrevend idee
waaruit een duidelijk visie blijkt, zijn
er weer leden die de klok temg willen
draaien.

Gerard van Eijden

De heer R. Leezer is overigens geen lid
van de KNMvD.

De redactie

ARBITRAGE

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde aflevering 3, 1994 geeft collega
mr. Bosch-Boesjes enige suggesties
ter verbetering van de rechtszekerheid
door middel van arbitrage.

1. Zij pleit ervoor dat door de KNMvD
een arbitrage-reglement wordt opge-
steld waardoor de vrijheid van arbi-
ters voor het inrichten van de proce-
dure weliswaar wordt beperkt, maar
het schept naar partijen meer duide-
lijkheid.

2. In de contracten waarin arbitrage
wordt vastgelegd zou opgenomen
kunnen worden dat hoger beroep op
de uitspraak mogelijk is.

3. Bevordering van de openbaarheid
wordt wenselijk geacht opdat de uit-
spraak controleerbaar is en zonodig
richtinggevend kan zijn voor colle-
gae in soortgelijke geschillen.

4. Zij constateert dat er bij arbitrage
een grotere kans is op partijdigheid.

5. De vonnissen moeten gemotiveerd
zijn.

6. Aan arbiters moeten hoge eisen ge-
steld worden.

Het lijkt mij goed deze uitgangspunten
te toetsen aan concrete conflicten die
met arbitrage zijn \'opgelost\' om aan de
hand van aldus verkregen objectieve
en anonieme gegevens te bezien of de
manier van arbitreren binnen de
KNMvD aan de gestelde eisen vol-
doet.

Mogelijk dat collega Bosch-Boesjes
leiding kan geven aan een dergelijke
toetsing.

L. Tholhuijsen

was wellicht dat de eerste zich bij voori<eur van het Latijn bediende, tenvijl de laatste in de volkstaal sprak en
schreef.

In die tijd speelde niet alleen de astrologie een rol in de geneeskunde maar vooral ook de leer van de hunnores: gele
gal, zwarte gal, het slijm en het bloed. Dit vinden we ook sterk terug in het standaardwerk van De Solleysel. Hij voegt
hier zelf aan toe: \'Ik zeg dit met kennis van zaken. Men moet de humores, die men wenst te verdrijven eerst koken,
voor men purgeert. Dit doet men met verschillende simplicia, namelijk digestiva, omdat hierdoor de humores wor-
den geprepareerd om te worden geëvacueerd.\'

Ook op lavementen en branden wordt uitvoerig ingegaan samen met allerlei pseudowetenschappelijke theorieën.
Interessant om te lezen is dat De Solleysel aanbeval om medicamenten in de keel in te brengen door ze te leggen
op het platgeslagen einde van een bullepees. Ook gaf men in met een grote koehoom, zoals al eeuwen gebruikelijk
was. Grote waarde werd gehecht aan het aderlaten: \'De natuur ontdoet het lichaam van schadelijke stoffen, soms
door diarree of pisvloed of zweten of door \'transpiration insensible\', maar ook door bloedverlies\'. Het aderlaten werd
uitgevoerd met behulp van een vlijm of een lancet.

De Solleysel wist dat heldere urine op een afwijking wees. Het hangen van het rooster behandelde hij met puntbran-
dingen, zoals nog tot in de 20e eeuw gebruikelijk was. Gebrek aan eetlust werd als een aandoening beschouwd.
Men behandelde dit door ader te laten aan het gehemelte door middel van een puntig stukje hertshoorn. Blijkbaar
had iedere koetsier in die dagen een dergelijk instrument aan zijn gordel.
Droes werd behandeld met macererende middelen: laurierolie, althaeazalf en omwikkeling met schapehuid. Zo nodig opende men een abces met een
brandijzer. De Solleysel kende het infectieuze karakter van droes. Paarden dienden niet te dicht bij elkaar te staan en mochten vooral niet gezamenlijk
drinken indien er droes was geconstateerd!

Neusuitvloeiïng kon worden behandeld door peper en azijn in boter en olie door de neus in te geven. Evenals Absyrtus kende ook De Solleysel het ge-
vaar hiervan. Men zag dan nogal eens een: \'battemant du flanc\' optreden. Hij adviseerde daarom wel om deze behandeling alleen toe te passen bij af-
nemende maan en wel bij voorkeur één dag na volle maan. Malleus, dat onder legerpaarden zoveel slachtoffers kon eisen, bleek voor De Solleysel een
groot probleem. Hij verschool zich achter allerlei theorieën over de humores, beval ingewikkelde recepten aan, maar stond eigenlijk machteloos.

Concluderend kunnen we stellen dat Le Parfait Maréschal ruim een eeuw het toonaangevende werk is geweest op het gebied van de paardengenees-
kunde. De Solleysel heeft veel van zijn informatie gebaseerd op oude literatuur, paste regelmatig in zijn boek de astrologie toe, maakte gebruik van zeer
ingewikkelde recepten en probeerde alles te verklaren met de humoraal-theorie.

E.P.0.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap.

). J. Wester, Geschieder)is der VeeartsenijkurKle. Utrecht, 1939. Auteur noemt op p. 84 abusievelijk als jaar van verschijnen 1644.

2. E.Leclainche. Histoire de la MéöKine Vétérinaire. Toulouse. 1936, p. 174-177

3. E.P.0. Vegeüus. T.v.D. 1994; 119:280-281.

4 Wester A. W. p.a4-125. Over de purgantia p.85-86.

-ocr page 122-

CHLOORAMFENICOL BIJ SLACHTDIEREN

Berichten en verslagen

INLEIDING

In het kader van harmonisatie van de
MRL\'s (Maximum Residue Level)
heeft het Committee for Veterinary
Medical Products (CVMP) medio
1994 geadviseerd om chlooramfenicol
te plaatsen op Bijlage 4 van EU-
Verordening 2377/90, \'houdende een
communautaire procedure tot vaststel-
ling van maximumwaarden voor resi-
duen van geneesmiddelen voor dierge-
neeskundig gebruik in levensmiddelen
van dierlijke oorsprong\', welk advies
door het \'Comité voor de aanpassing
aan de technische vooruitgang van de
richtlijnen inzake geneesmiddelen
voor diergeneeskundig gebruik\' is
overgenomen. Daarmee is chlooram-
fenicol officieel op Bijlage 4 gekomen
(PBEGL156, 22-06-1994).

De reden dat chlooramfenicol op
Bijlage 4 werd geplaatst, was omdat er
geen MRL kon worden vastgesteld,
want:

- geen ADI (Acceptable Daily Intake)
kon worden vastgesteld;

- er geen gegevens waren betreffende
die residuen die uit toxicologisch
oogpunt relevant waren;

- er onvoldoende gegevens waren om
een \'marker\' residu vast te stellen
dat kon dienen als maatstaf voor het
totale residu-gehalte.

Het gevolg van het plaatsen op Bijlage
4 was dat de stof,
per 22 augustus
1994
niet meer mag worden toege-
diend aan dieren die worden geconsu-
meerd. In Nederland is derhalve voor
alle chlooramfenicol bevattende mid-
delen de registratie voor toepassing bij
voor de menselijke consumptie be-
stemde doeldieren doorgehaald (Stcrt.
132, d.d. 14-07-1994). De chlooramfe-
nicol bevattende middelen voor andere
doeldieren zijn niet doorgehaald, maar
de toepassing bij te consumeren dieren
(zogenaamde off-label-use) is verbo-
den.

Het toedienen van chlooramfenicol bij
varkens was door middel van een pro-
duktschapsverordening al sinds 28
april 1990 verboden.

Gelet op het volksgezondheidsaspect
heeft de Veterinaire Inspectie, ter con-
trole op de naleving van het verbod,
een aantal slachtdieren onderzocht op
de aanwezigheid van residuen van
chlooramfenicol. In het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde en in vakbla-
den voor de vee- en vleeswereld is dit
actieprogramma aangekondigd.

UITVOERING

In de periode oktober t/m december
1994 zijn door de Veterinaire Inspectie
327 monsters urine en 52 monsters
nieren genomen van verdachte dieren.
De monsters zijn door het RIVM, afde-
ling ARO, onderzocht door middel van
respectievelijk immuno-assay en
gaschromatografie-massaspectrome-
trie. Alle positieve uitslagen zijn geba-
seerd op GCMS-onderzoek.

Een aantal positieve monsters is door
de regionale inspecties getraceerd, via
de veehouder tot de dierenarts, die de
diergeneesmiddelen heeft verstrekt.

RESULTATEN

Van de 327 monsters urine bleken 13
monsters positief te zijn. Dit is 4%.
Van de 52 monsters nieren was geen
enkele positief

De 13 positieve monsters urine waren
afkomstig van vier runderen (kalve-
ren) en negen varkens.

In acht gevallen heeft een tracering
plaatsgevonden.

Daarbij zijn de volgende punten naar
voren gekomen:

- de veehouders houden geen (of on-
voldoende) administratie bij welke
middelen van de dierenarts zijn ver-
kregen. Bijvoorbeeld: bij de kalver-
mesters, die op contractbasis mes-
ten, worden de \'dierenartsbonnen\'
direct na het opruimen van de koppel
verzonden aan de integratie. Een ei-
gen administratie wordt niet bijge-
houden;

- de veehouder houdt niet bij, welke
dieren met welke middelen behan-
deld zijn. Hierdoor wordt het onmo-
gelijk voor hemzelf (en voor de die-
renarts of de controlerend ambte-
naar) na te gaan of dieren binnen de
wachttermijn afgeleverd of verhan-
deld zijn;

- de veehouder houdt niet bij welke
kalveren voortijdig afgevoerd wor-
den;

- een dierenarts leverde zelfs na de
verbodsdatum chlooramfenicol af
aan veehouders;

- een dierenarts leverde enkele dagen
voor het verbod acht flesjes chloor-
amfenicol af;

- een veehouder met zowel mestkal-
veren als mestvarkens past de dier-
geneesmiddelen voor de kalveren
toe bij de varkens, ofschoon bekend
is dat het gebruik al ruim vier jaar
verboden is;

- de diergeneeskundige behandeling
van de dierenarts eindigt bij het ver-
strekken van diergeneesmiddelen.
Het verstrekken van informatie be-
treffende de diergeneesmiddelen,
bijvoorbeeld indien ze verboden
worden, wordt klaarblijkelijk niet tot
de diergeneeskundige behandeling
gerekend. Hierbij is gebleken dat dit
ook dierenartsen betreft, die niet di-
rect practizeren in de betreffende
praktijk (de zogenaamde autobaan-
dierenartsen);

- door de farmaceutische toeleveran-
ciers wordt niet altijd een heldere
lijn gevolgd. Zo zijn er geen duide-
lijke afspraken over het terugnemen
van medicijnen en worden nog grote
hoeveelheden verkocht kort voordat
het verbod van kracht wordt.

Aan de dierenartsen, waarvan is geble-
ken dat zij na 22 augustus 1994 chloor-
amfenicol afgeleverd hebben, is schrif-
telijk een waarschuwing gestuurd.

CONCLUSIES

Uit dit onderzoek blijkt dat zowel de
veehouderijsector als de dierenartsen
onvoldoende op de hoogte zijn van een
verbod op chlooramfenicol. Voor de
varkenssector is het des te schrijnender
aangezien het verbod hier al ruim vier
jaar van kracht is.

Alle goede bedoelingen, zoals 1KB en
Japan-status, ten spijt blijkt er nog veel
werk te moeten worden verzet in deze
sector. De sector zal ook aan haar le-
den duidelijk moeten maken, dat het
naleven van administratieve verplich-
tingen ten aanzien van diergeneesmid-
delgebruik niet alleen bedoeld is voor
de controlerende instanties, maar ook
voor het beschermen van de volksge-
zondheid en daarmee de kwaliteit van
het produkt.

-ocr page 123-

Tevens blijkt dat er door een aantal
dierenartsen onvoldoende invulling
wordt gegeven aan het begrip \'goede
veterinaire praktijk(voering)\'. Het af-
leveren van grote hoeveelheden van
een diergeneesmiddel aan veehouders
kort voor het inwerking treden van het
verbod of zelfs het afleveren tijdens
het verbod zijn hiermee namelijk in re-
gelrechte tegenspraak.

De prakticus dient zich te realiseren
dat het behandelen van een dier niet
eindigt met het afgeven van dierge-
neesmiddelen. Informatieverstrekking
aan de veehouder betreffende het ge-
bruik van afgeleverde diergeneesmid-
delen is tevens belangrijk, zeker indien
blijkt dat een middel (binnen afzien-
bare tijd) niet meer toegestaan is. Met
de huidige geautomatiseerde bedrijfs-
bestanden moet het geen moeite zijn
om aan de veehouders aan te geven,
dat bepaalde middelen niet (meer) ge-
bruikt mogen worden.

De Koninklijke Nederlandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft
in ieder geval na het bekend worden
van de eerste resultaten van bovenge-
noemd onderzoek door het plaatsen in
het Tijdschrift (120; 2, januari 1995)
van de lijst diergeneesmiddelen, die
chlooramfenicol bevatten en waarvan
de registratie is doorgehaald, duidelijk
gemaakt dat men het verbod serieus
neemt. Daarmee zou ook de prakticus
voldoende op de hoogte moeten zijn,
doch dat blijkt in de praktijk nog niet
het geval te zijn.

De resultaten van bovenstaand onder-
zoek heeft de Veterinaire Inspectie
doen besluiten om het onderzoek in
1995 te herhalen. Bij overtreding van
het verbod op het gebruik van chloor-
amfenicol zal dan worden opgetreden
door het opmaken van een proces-ver-
baal.

Voor de volledigheid wordt hieronder
weergegeven, welke middelen op bij-
lage 4 van EU-verordening 2377/90
zijn geplaatst:

- Nitrofuranen, met uitzondering van
Furazolidon(per 18-12-1993)

- Ronidazol en Dapson (per 14-07-
1994)

- Chlooramfenicol (per 22-08-1994)

- Furazolidon (per 25-8-1995).

FURAZOLIDON VERBODEN PER
25 AUGUSTUS 1995
In een verordening van 26 juni 1995
van de Europese Commissie, (EG-
Publikatieblad L143/22) is bepaald.

dat furazolidon in Bijlage 4 van de
Verordening 2377/90 zal worden op-
genomen.

Het gevolg van het plaatsen op Bijlage
4 is dat furazolidon,
per 25 augustus
1995,
(60 dagen na publikatie van de
verordening), niet meer mag worden
toegediend aan dieren die worden ge-
consumeerd. In Nederland zal der-
halve voor alle ftjrazolidon-bevattende
middelen de registratie voor toepas-
sing bij voor de menselijke consump-
tie bestemde doeldieren doorgehaald
moeten worden. Publikatie van de
doorhaling van de specifieke middelen
zal in de Staatscourant plaatsvinden.

De Veterinaire Inspectie zal in het laat-
ste kwartaal van dit jaar een onderzoek
uitvoeren naar het naleven van het ver-
bod op toediening van furazolidon. Dit
onderzoek zal gecombineerd worden
met het onderzoek naar chlooramfeni-
col (zoals boven gememoreerd).

11 AUGUSTUS 1 995

11 AUGUSTUS 1920

VETERINAIRE INSPECTIE VAN DE VOLKSGEZONDHEID

75 JAAR

Op 11 augustus 1995 is het exact 75 jaar
geleden dat de Veterinaire Inspectie
van de Volksgezondheid werd inge-
steld met als doel toezicht te houden op
de uitvoering van de in 1920 in werking
getreden Vleeskeunngswet.
Gestart werd met één hoofdinspecteur
en vier inspecteurs.

In 1925, vijfjaar na de oprichting, ging
de Veterinaire Inspectie samen verder
in een personele unie met het Vee-
artsenijkundig Staatstoezicht van het
Ministerie van Landbouw.

In 1957 werd het werkveld uitgebreid
met de taak het toezichthouden op de uit-
voering van de Destmctiewet. In 1980
kwam daarbij het toezicht op de uitvoe-
ring van de Wet op de Dierproeven.

In 1983 werd de personele unie met de
Veterinaire Dienst van Landbouw
(voorheen Veeartsenij kundig Staats-
toezicht) beëindigd.
Sindsdien is de Veterinaire Inspectie
een zelfstandig onderdeel van het
Staatstoezicht op de Volksgezondheid.

In 1987 tenslotte werd het toezicht op
de Goede Laboratorium Praktijk (GLP)
aan het takenpakket toegevoegd.

In 1988, na een heroriëntatie, werd het
takenveld als volgt op basis van de
Gezondheidswet vastgelegd:
\'de keuring van vlees en pluimveevlees,
het onderzoek van vlees en van pluim-
veevlees en van vleeswaren en pluim-
veevleesprodukten, de destmctie en
voorts het onderzoek van dieren en hun
omgeving ter voorkoming van besmet-
ting met organismen, stoffen of radio-
activiteit, waaraan bij het omgaan met
dieren of het nuttigen van produkten
van dierlijke herkomst gevaar voor de
volksgezondheid is verbonden en
voorts op de algemene volksgezond-
heidsaspecten bij de straling op dieren\'.

Hiermee kreeg de Veterinaire In-
spectie de gehele produktieketen van
voedingsmiddelen van dierlijke oor-
sprong tot haar werkterrein. Samen

-ocr page 124-

met het takenpakket van de Inspectie
Gezondheidsbeschemiing kwam daar-
mee de gehele produktieketen van
voedingsmiddelen onder het toezicht
van het Staatstoezicht op de Volks-
gezondheid.

Het is dan ook voor de hand liggend
dat in het tijdperk van concentratie
van diensten en activiteiten er na de
politieke besluitvorming over het rap-
port Hendriks/De Zeeuw \'Op weg
naar een gezonde kwaliteit\', waarbij
de taken en verantwoordelijkheden
van de Ministers van Volksgezond-
heid, Welzijn en Sport en Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij nog eens
duidelijk zijn verwoord en de taken
van het Staatstoezicht op de Volks-
gezondheid en die van de Rijksdienst
voor de Keuring van Vee en Vlees
duidelijk zijn verdeeld, door de depar-
tementsleiding het groene licht is ge-
geven op het voorstel van de hoofdin-
specteur van de Inspectie Gezond-
heidsbescherming en de veterinaire
hoofdinspecteur om met een definitief
beleidsvoornemen tot de vorming van
een nieuwe inspectie te komen.

De 75-jarige Inspectie is nog springle-
vend en zal op haar werkterrein veel
energie steken in het zoveel mogelijk
beperken van de gezondheidsbedrei-
gingen voor de mens.
Er is nog veel werk te doen. De zoöno-
sen, waarbij ik denk aan de voedselin-
fecties bij de mens door voedingsmid-
delen van dieriijke oorsprong, in
Nederiand altijd nog zo\'n 700.000 ge-
vallen per jaar, moeten aanzienlijk om-
laag worden gebracht.

Eerste aanzetten zijn er al, maar er zal
samen met LNV en het bedrijfsleven
nog veel moeten gebeuren.

De Veterinaire Inspectie ziet die doel-
stelling in ieder geval als een uitda-

ging-

De Veterinaire Hoofdinspecteur van
de Volksgezondheid,
H. Verburg

MOND- EN KLAUWZEER

Al jaren is Nederland vrij van mond-
en klauwzeer. Recentelijk echter be-
reikten ons berichten over mond- en
klauwzeergevallen. Niet bij mnderen,
maar bij kinderen. Het bleek te gaan
om een onschuldige kinderziekte,
welke veroorzaakt wordt door een in-
fectie met een Coxsackie-vims. Dit vi-
ms is niet verwant met het mond- en
klauwzeer-vims. Coxsackie-vimssen
behoren tot de enterovimssen. Er wor-
den verschillende typen onderschei-
den, welke gelijksoortige ziektebeel-
den kunnen veroorzaken. Eén daarvan
is hand-, foot- and mouth disease.
De aandoening komt vooral in de zo-
mermaanden voor bij jonge kinderen.
De verschijnselen zijn lichte koorts,
keelpijn, blaasjes in de mond (lippen
en wangen) overgaand in ulceraties, en
blaasjes op handen en voeten. Zelden
zijn ernstige verschijnselen als menin-
gitis of myocarditis beschreven. De
aandoening komt niet vaak voor en
gaat binnen één a twee weken over. In
Nederiand wordt de ziekte door huis-
artsen vaak mond- en klauwzeer ge-
noemd. Uiteraard kan deze diagnose
bij veehouders (en dierenartsen) tot
grote verontmsting leiden, zeker wan-
neer de huisarts contact met dieren als
oorzaak aangeeft. Nader onderzoek
leert dat dit niet nodig is: hand-, foot-
and mouth disease is geen zoönose.

Mond- en klauwzeer bij evenhoevigen
wordt veroorzaakt door een picoma vi-
ms (genus aphtovims). Het vims is ta-
melijk goed bestand tegen uitwendige
invloeden. De ziekte kan verspreid
worden door direct contact (speeksel,
melk, faeces, sperma etc) en door indi-
rect contact (personen, voedermidde-
len, vlees, aerogeen).
De mens is nauwelijks gevoelig voor
het mond- en klauwzeer-vims. In de
gehele wereld zijn slechts ± 40 gedo-
cumenteerde gevallen beschreven.
Deze betroffen laboratoriumperso-
neel, slachthuispersoneel of mensen
die besmet waren door het drinken van
besmette melk. Na besmetting kan een
klinisch stadium ontstaan met koorts,
hoofdpijn, keelpijn en blaasjesvor-
ming, waama een ongecompliceerde
genezing volgt. De mens fungeert als
eindgastheer voor het vims. Dat houdt
in dat de patiënten niet besmettelijk
zijn voor andere mensen of dieren.
In de meeste humane virologie hand-
boeken wordt het mond- en klauw-
zeer-vims niet genoemd als ziektever-
wekker.

Vanaf 1992 wordt in de EG niet meer
gevaccineerd tegen mond- en klauw-
zeer. In de Europese Unie komt geen
mond- en klauwzeer meer voor, met
uitzondering van Griekenland. Hier is
de infectie waarschijnlijk aflcomstig
van schapen en geiten uit Turkije. In
Turkije komt mond- en klauwzeer nog
wel voor en wordt in een bufferzone
gevaccineerd om verspreiding te voor-
komen. In Griekenland lijkt de ziekte
onder controle.

Insleep vanuit deze landen blijft echter
mogelijk, bijvoorbeeld via geïmpor-
teerde schapen of geiten. Deze dieren
vertonen na infectie vaak weinig klini-
sche verschijnselen.
Waakzaamheid blijft geboden. Het
succes van de bestrijding van een mo-
gelijke uitbraak hangt af van de snel-
heid van ontdekken. Het is dus essen-
tieel om bij verdachte verschijnselen
gepaste maatregelen te treffen (aangif-
teplicht).

Jet Mars

Dierenarts Rundveegezondheidszorg
Gezondheidsdienst voor Dieren
in Zuid-Nederland

BANDEN TVD

Inmiddels zijn op het secretariaat van de KNMvD de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1995 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW). Onderstaand
treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog voorradig zijn, met een daarbijbehorend
kostenoverzicht.

Banden 1994, 1993, 1992: ƒ 30,-(inclusief 17,5% BTW). Banden 1991: ƒ 26,45 (inclusief 17,5%
BTW). Banden 1990: niet meer voorradig. Banden 1989; niet meer voorradig. Banden 1988:
ƒ 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

U kunt de banden bestellen door het betreffende bedrag over te maken op postrekening 511606 ten
name van de KNIvlvD, onder vermelding van \'Banden\' en de jaargang.

-ocr page 125-

Tijdens de Algemene Ledenver-
gadering van Movir op woensdag 21
juni 1995 sprak dr. F.A.J. van Hussen,
voorzitter van de Raad van Commis-
sarissen, in zijn jaarrede onder andere
over het premiebeleid van Movir.
Voor het derde achtereenvolgende jaar
is door het gunstige resultaat een pre-
mierestitutie mogelijk: 14,3% van de
over 1994 betaalde premie.
Het positief resultaat dat overblijft na
aftrek van deze restitutie en van de be-
lasting, is ƒ 11,7 miljoen. Dit resultaat
wordt toegevoegd aan het eigen ver-
mogen, dat daarmee op ƒ 100,7 mil-
joen komt. Het premie-inkomen steeg
ten opzichte van 1993 met ruim 10%
tot ƒ 143,9 miljoen. Het aantal verze-
kerden steeg met 1.641 tot 22.694.

De revalidering vertoonde in 1994 op-
nieuw een positief beeld. Niet alleen
de gestmctureerde schadepreventie-
maatregelen werpen hun vmchten af,
ook de maatschappelijke WAO-dicus-
sie levert mogelijk een bijdrage aan de
lagere schadelasten.
Mede gelet op de financiële draag-
kracht van Movir lag een belangrijke
produktverbetering in de rede. In-
spelend op de wens van de vrije be-
roepsbeoefenaar, die eigenlijk een ver-
zekering wenst die te allen tijde zijn
beroepsarbeidsongeschiktheid dekt, is
besloten de afschatting van arbeidson-
geschiktheid op passende arbeid in
zijn geheel te laten vervallen. Hiermee
is de altijd sluimerend aanwezige
angst van iedere vrije beroeper die op-
geleid is in een specifiek vak, om ooit
tot geheel ander werk te worden ver-
oordeeld, voorgoed weggenomen.

JAARVERSLAG EN JAARREDE MOVIR

WALTHAM SYMPOSIUM \'CLINICAL CASES IN FELINE
AND CANINE GASTROENTEROLOGY\'

26 Oktober 1995, Internationaal Confe-
rentiecentrum, Hal 10. Brussel (Heizei).

Op 26 oktober, de dag voorafgaand
aan het Europese FECAVA-Congres,
organiseert Waltham een symposium
getiteld: \'Clinical cases in Feline en
Canine gastroenterology\'.
Er is dit keer gekozen voor de presen-
tatie van klinische gevallen, omdat op
deze wijze een dynamische discussie
wordt gestimuleerd waarbij eigen er-
varingen kunnen worden uitgewisseld.
De sprekers, allen lid van de Stuur-
groep van de European Society of
Comparative Gastroenterology, zullen
de participanten een aantal interes-
sante klinische gevallen voorleggen.

De sprekers zijn:

- Prof. Roger Batt, The Royal
Veterinary College, Londen.

- Dr. Massimo Gualtieri, Faculty of
Veterinary Medicine, Milaan.

- Prof Mare Henroteaux, Faculty of
Veterinary Medicine, Luik.

- Dr. Patrick Lecoindre, President of
the ALGEC, Lyon.

Het programma start om 09.00 uur
(ontvangst met koffie vanaf 08.30 uur)
en eindigt om 17.00 uur. Er wordt ge-
zorgd voor simultaanvertalingen in het
Engels, Nederiands en Frans. De kof-
fie en lunch worden aangeboden door

Waltham.

Deelname aan het Waltham sympo-
sium is kosteloos voor diegenen, die
zich tenminste voor twee dagen in-
schrijven voor het EEC A VA Congres.
Dit kan op het registratieformulier
worden aangegeven. Dierenartsen die
alleen het Waltham symposium willen
bijwonen, kunnen zich aanmelden
door, vóór 30 september 1995, 3000
Bf (leden SAVAB, UPV, VDV, FE-
CAVA, WSAVA) of 5400 Bf (niet le-
den) over te maken op rekeningnum-
mer 310-1105275-46 (BBL^ 2de
FECAVA 1995, onder vermelding van
Waltham Symposium.

Voor meer infomiatie over het Waltham
Symposium en/of de inschrijving: Mas-
terfoods Bmssel, Odette Vignero, tel.:
32-2-674 9372, fac: 32-2-675 0420.

AFSCHEIDSSYMPOSIUM DR. A.G. VULTO

\'VETERINAIRE FARMACIE ANNO 1995\'

Dr. A.G. Vulto veriaat op 1 oktober
1995 de Faculteit der Diergeneeskunde
(FdD). Hij is er zeven jaar werkzaam ge-
weest als hoofd Apotheek Diergenees-
kunde. Vulto is voortaan te vinden in het
Academisch Ziekenhuis Rotterdam,
waar hij benoemd wordt tot plaatsver-
vangend hoofd Apotheek.
Ter gelegenheid van zijn afscheid wordt
een afscheidssymposium georganiseerd
op vrijdag 22 september in het Hoofd-
gebouw van de FdD. Het programma
van het symposium, getiteld \'Veteri-
naire Farmacie anno 1995\', is als volgt:

- 13.(X)uur: ontvangst

- 13.30 uur: welkom door drs. S.J. Mesu (project Veterinaire Apotheek)

- 13.35 uur: inleiding door ing. S. Sietsma (FIDIN)

- 13.55 uur: inleiding door dr. L. Loesberg (ministerie van Landbouw, Natuurbeheer

en Visserij)

- 14.15 uur: inleiding door drs. H. Vaarkamp(AUV)

pauze

-15.00 uur: inleiding door prof dr. A. Pijpers (FdD)

- 15.20 uur: \'De Apotheek Diergeneeskunde\' door verscheidene sprekers
-16.00 uur: receptie dr. A.G. Vulto.

Voor meer informatie en opgave (noodzakelijk in verband met beschikbare
mimte): PAO-D, Postbus 85205, 3508 AE Utrecht, tel. 030-517374 en fax 030-
516490.

-ocr page 126-

Op 11 en 12 oktober wordt in
Leeuwarden de zevende bijeenkomst
van Europese Runder- en Varkens-KI
dierenartsen gehouden.
Tijdens deze bijeenkomst komen in
een aantal sessies onder meer de vol-
gende onderwerpen aan de orde:

- Dierziekten en Kl-Stations

- Europese Regelgeving

- Voorplantings- en Kl-technisch on-
derzoek in de Europese landen

- Gebmik van vers stierensperma

7TH EUROPEAN AI VETS MEETING

- Gebmik van E.mail in de varkens-Kl

- Invriezen stierensperma

Het volledige programma, alsmede het
aanmeldingsformulier, is verkrijgbaar
bij: Drs. H.B. Jansen, Centraal KI
Station, Reade Hoas 12, 9061 CS
Giekerk, tel.: 05103 - 62345.

OPHTHALMOLOGIE BIJ VOGELS EN REPTIELEN

De \'Deutsche Veterinärmedizinische
Gesellschaft\' organiseert op 29 oktober
1995 een \'Gmndlagenseminar Ophthal-
mologie bei Vögeln und Reptilien\'. Het
seminar vindt plaats in het \'Institut fur

Geflügelkrankheiten\' van de Ludwig-
Maximilians-Universität te München,
van 9.00 uur tot circa 17.00 uur.
Voor meer informatie en aanmelding
(tot 1 oktober): priv.-doz.dr. R. Kobel,

Veterinârstrasse 3, Institut fur Geflù-
gelkrankheiten, tel (089) 315619-80/-
77, fax (089) 315619-82. De kosten van
deelname bedragen DM 250,-.

WORLD CONGRESS FOR VETERINARY HOMOEOPATHY

Op 24 en 25 november 1995 zal in Parijs
het vijfde Worid Congress for
Veterinary Homoeopathy worden ge-
houden. De officiële taal die gebmikt
wordt, is Engels. Er zijn drie hoofd-
thema\'s: \'Diagnosis and therapeutical
strategies in homoeopathy\', \'From
theory to practice\' en \'Research and ap-
plications in veterinary practice\'. Voor
meer informatie kan het algemene se-
cretariaat van de C.N.V.S.P.A. geraad-
pleegd worden. Adres: 40, me de Berri -
75008 PARIS. Telefoon: (33-1) 53 83
9160. Fax: (33-1)53 83 9169.

WETENSCHAPPELIJKE PRIJS VAN
CYNOPHILIA

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

Door de Koninklijke Nederlandse Kcn-
nelclub Cynophilia is ter gelegenheid
van haar 100-jarig bestaan een prijs in-
gesteld die bestaat uit een zilveren pen-
ning plus f3.000,—. Deze kan eens in de
twee jaar worden toegekend aan een
wetenschappelijk geschrift, dat ertoe
kan bijdragen de stand van dc kynolo-
gie of enig onderdeel daarvan in
Nederiand op een hoger peil te brengen.
Voor de prijs komen in aanmerking
geschriften, die tot stand zijn gekomen
in de afgelopen twee jaar en waarvan
de omvang overeenkomt met die van
een doctoraal scriptie, in de Neder-
landse taal of geschreven door een in-
gezetene van Nederland.

Dc prijs zal worden uitgereikt op de
jaarvergadering van Cynophilia in
maart 1996.

Dc beslissing over het al dan niet toe-
kennen van de prijs wordt genomen
door het bestuur van Cynophilia. Dit
wordt hierbij geadviseerd door een
Commissie.

Inzendingen kunnen tot 31 december
1995 worden gestuurd aan het
Secretariaat van de Koninklijke
Nederlandse Kennelclub Cynophilia,
Dorpsstraat 11,3941 JJ DOORN.

KOPIJ OP DISKETTE

De redactie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één A4-tje
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van de regels gelieve geen harde returns te geven.

In Nederland kwamen in de periode
van 3 juli tm/23 juli 1995 de volgende
gevallen van besmettelijke dierziek-
ten, waarvan aangifte verplicht is,
voor:

Rotkreupel

Totaal 2 gevallen in Groningen
Totaal 1 geval in Noord-Holland
Totaal 1 geval in Drenthe
Totaal 1 geval in Friesland

Pseudo-vogelpest

Totaal I geval in Noord-Holland

DIRECTIE-
BENOEMING
BIJ INTERVET

Drs. W.J. Kleyn, thans adjunct-direc-
teur van Intervet Intemational bv te
Boxmeer, is per I augustus benoemd
tot directeur van deze ondemcming. In
de huidige portefeuilleverdeling bin-
nen de directie treedt geen wijziging
op. De heer Kleyn blijft verantwoorde-
lijk voor Marketing & Sales.

-ocr page 127-

INFECTIEZIEKTEN

O

The prevalence of Streptococcus
suis type 2 in Western Austra-
lian piggeries.

e.G. Mwaniki, I.D. Robertson en D.J.
Hampson. Austr. Vet. J. 1994; 71:
385-6.

Op drie slachthuizen in West-Australië
werden van 1805 varkens de tonsillen
en van 1173 de pneumonisch veran-
derde longdelen onderzocht op het
voorkomen van S.suis type 2. Het be-
trof dieren uit verschillende gewichts-
klassen, afkomstig van respectievelijk
51 en 39 bedrijven. Van varkens van
vier van deze bedrijven onderzocht
men ook de niet-veranderde longdelen.
Cultures werden ingezet binnen twee
uur na het slachten. Gekweekt werd op
selectieve voedingsbodems waarin an-
tibiotica gericht tegen andere micro-
organismen en S.suis type 2 antisemm
was toegevoegd, gedurende 18-24 uur.
De platen werden 24 uur bij 4°C ge-
plaatst en vervolgens beoordeeld.
Rond de S.suis type 2 kolonies ziet
men met behulp van een indirecte be-
lichting een specifiek wit precipitaat.
S.suis 2 werd gekweekt uit 58% van de
tonsillen, uit 66% van de ontstoken
longen en uit 28% uit de gezonde long-
delen.

Referaten

»■>l"l I «I

De leeftijd van de dieren was van geen
invloed op het resultaat van de kweek.
Van de 51 bedrijven waren er 50 be-
smet. Het niet-geïnfecteerde bedrijf
had de SPF-status.

De resultaten worden besproken en ver-
geleken met gegevens vermeld in de li-
teratuur. Er zijn nogal wat tegenstrijdig-
heden. Deze worden toegeschreven aan
technische onvolkomenheden en niet
aan een hogere of lagere infectiedmk.
Slechts op enkele bedrijven zag men
ziekteverschijnselen die veroorzaakt
zouden kunnen zijn door een besmet-
ting met deze streptococce. De meeste
varkenshouderijen hadden geen pro-
blemen.

J.P. W.M. Akkermans

Onderstaand treft u een aantal cursus-
sen aan waarvoor opgave nog moge-
lijk is. Dit kan zowel telefonisch (030-
517374) als per fax (030-516490).

INTERPRETATIE RÖNTGENO-
LOGISCH ONDERZOEK BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN (U.D.), een

zestal cursussen, 19.30 - 22.30 uur,
ƒ 260,— (per cursus) te Wageningen.

Cursusnrs data:

95/71 Thorax, dinsdag 26 september
1995

95/72 Abdomen, dinsdag 3 oktober
1995

95/73 Skelet, dinsdag 10 oktober
1995

95/74 Thorax, donderdag 30 novem-
ber 1995

95/75 Abdomen, donderdag 7 decem-
ber 1995

95/76 Skelet, donderdag 14 december
1995

Naast het normaalbeeld wordt uitge-
breid aandacht besteed aan de interpre-
tatie van een aantal veelvuldig voorko-
mende afwijking. Mogelijkheden voor
aanvullende röntgendiagnostiek of
echografisch onderzoek zullen aan de
orde komen.

Aan het eind van de cursus bestaat in
beperkte mate de mogelijkheid tot het
beoordelen van door de cursisten mee-
gebrachte röntgenfoto\'s. De cursuslei-
der is drs. J.W. Garretsen.

CASTRATIE VAN DE NORMALE
EN DE CRVPTORCHIDE
HENGST, donderdag 28 september
1995, 09.00 - 17.00 uur, ƒ 420,- (in-
clusief lunch), te Utrecht.

Wellicht is de castratie de oudste ge-
bruiksoperatie die aan het paard ver-
richt wordt. Toch is het onderwerp nog
dagelijks in discussie.
Tijdens deze cursus zal onder andere
worden ingegaan op de anesthesie, de
anatomie, de diverse castratietechnie-
ken (staand, liggend. Muller, terwijl
ook ervaringen met de bloedige
Burdizzo worden besproken!), de spe-
cifieke technieken bij de cryptorche
hengst, hoe post-operatieve complica-
ties te voorkomen en de nabehande-
ling.

In de middag zal met een gesloten tele-
visiecircuit een live-demonstratie ge-
geven worden.

Aan het einde van de dag worden de
wettelijke aansprakelijkheidsaspecten
besproken en volgt een uitgebreide
discussie. De cursusleider is Dr. M.A.
van de Velden.

DE DIERENARTS EN ZIJN/
HAAR RUG, dinsdag 3 oktober 1995,
09.00 - 17.00 uur, ƒ 755,- (inclusief
lunch), te Utrecht.

De mg is voor vele dierenartsen een
zeer kwetsbaar onderdeel van hun li-
chaam.

Klachten variërend van geringe pijn
tot invaliditeit, zijn gemeengoed. Hoe
frequent komt het probleem voor, hoe
komt het, wat is er aan te doen? zijn
vragen die door een team van experts
uit de geneeskunde, de verzekerings-
wereld, de fysiotherapie en één van de
\'mgscholen\' zullen worden behan-
deld. De cursusleider is Profdr. A.J.
Verbout, Vakgroep Chimrgie, Acade-
misch Ziekenhuis Utrecht.

PATIËNTENDEMONSTRATIE
LANDBOUWHUISDIEREN, dins-
dag 3 oktober 1995, 16.30 - 22.00 uur,
ƒ 195,- (inclusief broodmaaltijd) te
Utrecht.

De Vakgroep Inwendige Ziekten en
Ziekten der Grote Huisdieren en de
Vakgroep Algemene Heelkunde en
Heelkunde der Grote Huisdieren ver-
zorgen, onder leiding van Dr. M.A.
van de Velden, een patiëntendemon-
stratie. Een aantal patiënten passeert,
zo mogelijk \'live\', de revue.

VARKENS K.I. EN FERTILITEIT
MANNELIJK VARKEN: \'DE
BEER EN ZIJN SPERMA\', woens-
dag 4 oktober 1995,08.30 - 17.00 uur,
ƒ 485," (inclusief lunch) te Boxtel.

Behandeld worden: Het klinisch onder-
zoek, sperma-afname en sperma-on-
derzoek, fertiliteitsstoomissen, exteme
factoren die de fertiliteit beïnvloeden,
de verwerking van sperma, bedrijfs
K.I., het inseminatietijdstip en de inse-
minatie, praktische oefeningen in sper-
mabeoordeling, analyse van vmcht-
baarheidsproblemen. De cursusleider
is Profdr. A. de Kruif Faculteit Dier-
geneeskunde Gent.

-ocr page 128-

Op de leeftijd van 28 jaar is op 16 mei
1995 Wim Kruders in Utrecht overle-
den.

Inmemoriam

wilde hij liever over het werk in de
Buitenpraktijk praten dan over het
verloop van zijn ziekte.

Geboren en opgegroeid in Wierden
begon Wim in 1987 aan zijn studie
Diergeneeskunde. Wim genoot van het
studentenleven. Hij was lid van de
Almanakcommissie en had zitting in
het bestuur van de Gouden Trachea en
de Veterinaire Kegelclub DIG. Daar-
naast was hij een goede student die
zijn studie vlot doorliep.

Vier jaar geleden kreeg hij te horen
dat hij leed aan een ziekte die in augus-
tus 1994 ongeneeslijk bleek te zijn. Op
dat moment had Wim zijn co-schap bij
de Buitenpraktijk net afgerond. On-
danks deze klap is Wim vol enthou-
siasme begonnen aan de differentiatie
landbouwhuisdieren, het laatste deel
van zijn studie. Vurig hoopte hij zijn
geliefde beroep nog te kunnen uitoej\'e-
nen. Door zijn doorzettingsvermogen
heeft hij dit nog kunnen bereiken en
heeft hij de eerste maanden van 1995
als medewerker bij de Buitenpraktijk
van de Faculteit der Diergeneeskunde
geparticipeerd in de dienstverlening
en in het onderwijs.

WIM KRUDERS

Liefdevol verzorgd door zijn vriendin
Margreet, zijn familie en zijn vele
vrienden heeft Wim nog kunnen wonen
in zijn nieuwe huis op het oude terrein
van dej\'aculteit aan de Biltstraat, waar
hij op 16 mei is overleden. Op de over-
weldigend druk bezochte begrafenis in
zijn geboortedorp Wierden hebben we
afscheid genomen van een fijne en
krachtige collega die veel te vroeg van
ons heengegaan is.

Wij wensen Margreet, zijn familie en
ook zijn vrienden heel veel sterkte toe
hij het verwerken van dit verlies.

Namens zijn collegae van de Buiten-
praktijk en de Vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Voortplanting,

Wim Kremer

Daarna maakte zijn ziekte het hem.
veel te vroeg, onmogelijk om nog te
kunnen werken. Wij hebben Wim in
deze periode leren kennen als een
goede en fijne collega, die met grote
inzet en tot tevredenheid van veehou-
ders en studenten het vak heeft uitge-
oej\'end.

In de laatste maanden van zijn ziekte
en ondanks de ernst hiervan bleef hij
contact houden met ons als collegae en

-ocr page 129-

mÊÊÊÊÈÊÈÊi^^iÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊ.

REGELEN DIERENVERVOER NADER INGEVULD

VERVOER VAN WRAK VEE

Maatschappijnieuws

GEZONDHEIDS- EN WELZIJNS-
WET VOOR DIEREN

ALGEMEEN

De Gezondheids- en welzijnswet voor
Dieren (GWWD) is een kaderwet. Dit
houdt in dat in deze wet de grondnorm
staat, die door middel van Algemene
Maatregelen van Bestuur en Minis-
teriële regelingen nader wordt inge-
vuld. De overheid is op verschillende
terreinen bezig met deze nadere invul-
ling. Zo geven het Varkensbesluit en
het Kalverenbesluit regels voor de
huisvesting en verzorging van deze
diersoorten en zijn er tal van regeling-
en met betrekking tot de handel in die-
ren van kracht geworden. Met name de
laatstgenoemde regelingen zijn een
vastlegging van de bestaande situatie
en bevatten daardoor weinig nieuws.
Per 1 oktober 1995 is ook het onder-
werp vervoer van dieren nader inge-
vuld. waarbij met name de eisen voor
het vervoer van wrak vee vernieuwend
zijn.

REGELINGEN DIERENVERVOER
In artikel 60 van de GWWD staat dat
regels gesteld zullen worden omtrent
de wijze van vervoer van dieren. Deze
regels kunnen onder meer betrekking
hebben op de vervoermiddelen, de be-
ladingsdichtheid. het in- en uitladen,
de duur en afstand van het vervoer. Het
gaat hierbij om eisen die met het oog
op het welzijn van de dieren noodzake-
lijk zijn. Dit is dan ook de basis voor
het
Besluit Dierenvervoer 1994. In dit
besluit worden regels gesteld omtrent
welke dieren en de wijze waarop zij
mogen worden vervoerd, de vervoer-
middelen, het vervoer van meer dan
licht ziek of licht gewond vee (zoge-
naamd wrak vee) en de handhaving er-
van.

Hierbij speelt de gedetailleerde bijlage
van de
Europese richtlijn 91/628/EEG
een belangrijke rol. In deze bijlage
worden diersoortspecifieke eisen voor
het vervoer gesteld. Deze eisen gelden
ook voor het Nederlandse dierenver-
voer. Het gaat echter te ver deze eisen
hier te bespreken, maar gedacht moet
worden aan bijvoorbeeld gescheiden
vervoer naar soort en leeftijd, vol-
doende mimte en hulpmiddelen.
In de
Regeling Dierenvervoer worden
aan een aantal artikelen van het Besluit
Dierenvervoer uitvoering gegeven.
Deze regeling heeft betrekking op de
eisen waaraan een voertuig moet vol-
doen en de registratie ervan, voor-
schriften ten aanzien van het inladen,
de belading en het vervoer zelf. De
Regeling Dierenvervoer, die met name
voor de vervoerders van belang is, is
een omzetting naar de GWWD van een
aantal bestaande regelingen. In af-
wachting van verdergaande Europese
regelgeving op dit gebied bevat deze
regeling, met uitzondering van de be-
ladingsnormen voor varkens, geen
wijzigingen ten opzichte van de be-
staande situatie.

BESLUIT DIERENVERVOER
1994

ALGEMEEN

Het Besluit Dierenvervoer 1994
(BDV) is van toepassing op het ver-
voer van alle soorten dieren. Het ver-
voer van dieren moet altijd voldoen
aan het gestelde in de artikelen 5 tot en
met 9 van het BDV. Hierbij wordt een
uitzondering gemaakt voor het niet-
beroepsmatig vervoeren van gezel-
schapsdieren en het vervoer van vee in
een aanhangwagen met traktor ten be-
hoeve van verweiding of vervoer tus-
sen wei en stal. In de genoemde artike-
len worden kortweg de volgende
voorwaarden gesteld:

Op 1 oktober 1995 veranderen de wettelijke voorschriften voor het vervoer
van wrak vee. Dan treden namelijk het Besluit Dierenvervoer 1994 en de
daarbij behorende Vrijstellingsregeling dierenvervoer in werking. In dit arti-
kel wordt eerst kort ingegaan op de algemeen wettelijke voorschriften voor
het dierenvervoer. Daarna wordt speciale aandacht besteed aan het vervoer
van wrak vee.

door Sabien van Egmond

- Dieren moeten geschikt zijn voor
vervoer.

- Er moeten voorzieningen zijn voor
de verzorging.

- Een licht gewond of licht ziek dier
mag alleen vervoerd worden indien
dit geen onnodig lijden tot gevolg
heeft.

- Meer dan licht zieke of licht ge-
wonde dieren mogen alleen ver-
voerd worden voor hun diergenees-
kundige behandeling of noodslach-
ting, mits dit geen onnodig lijden of
een slechte behandeling tot gevolg
heeft. Indien het vee betreft, dient
het vervoer met inachtneming van
de regels omtrent vervoer van wrak
vee te geschieden (zie hieronder).

- Het vervoer dient zonder vertraging
door een bekwame, (geregistreerde)
vervoerder te geschieden met, af-
hankelijk van afstand en reisduur,
bepaalde voorzieningen, dan wel
vergezeld van bepaalde documen-
ten.

- Het vervoer geschiedt overeenkom-
stig de eisen van de bijlage bij richt-
lijn 91/628/EEG.

- Het vervoermiddel moet geregi-
streerd zijn voor het vervoer van
vee.

■WRAK\'

Het BDV kent de term \'wrak\' niet,
maar spreekt over meer dan licht ziek
of meer dan licht gewond. De toelich-
ting op het besluit geeft de volgende
concrete aanwijzingen voor meer dan
licht ziek of gewond:

- algemene ziekteverschijnselen, bij-
voorbeeld gepaard gaande met een
duidelijke temperatuursverhoging
of een emstige vermagering;

- onmogelijkheid voor het dier om te
staan;

- botbreuken die de beweging belem-
meren;

- sterk verwaarloosde klauwen, acute
gewrichtsontstekingen, peesschede-

-ocr page 130-

ontstekingen en dergelijke, die zich
uiten in zwellingen, warmte en pijn,
wanneer het been niet of nauwelijks
wordt belast;

- verlamming van het bewegingsap-
paraat met bijkomende verschijnse-
len als ligplekken en spieratrophie;

- uitgebreide verwondingen.

In de praktijk moet er rekening mee
worden gehouden dat in twijfelgeval-
len de regels strikt zullen worden uit-
gelegd. Bovendien worden de dieren
pas bij aankomst beoordeeld; de con-
ditie kan onderweg verslechteren.

VERBODEN VERVOER
Dieren dienen geschikt te zijn voor
vervoer. Zoals bij de algemene voor-
waarden is gesteld is het vervoer van
licht zieke of gewonde dieren alleen
toegestaan indien dit geen onnodig lij-
den veroorzaakt. Bovendien is het ver-
voer van meer dan licht zieke of ge-
wonde dieren alleen toegestaan voor
een diergeneeskundige behandeling of
noodslachting, indien dit vervoer geen
onnodig lijden dan wel een slechte be-
handeling (welzijn) tot gevolg heeft. In
de wet wordt expliciet gesteld dat mn-
deren vanaf de leeftijd van tien dagen
en paarden met één of meer botbreu-
ken, die zich niet meer zelfstandig
kunnen voortbewegen, alleen ver-
voerd mogen worden ten behoeve van
hun diergeneeskundige behandeling.
Dieren die onnodig zullen lijden bij het
vervoer en derhalve uit welzijnsover-
wegingen niet meer vervoerd mogen
worden, zullen ter plaatse, na een le-
vende keuring door de dierenarts,
moeten worden bedwelmd en verbloed
(speciale noodslachting, zie Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde 1995;
120 (3): 85-86) of geëuthanaseerd.
Dieren die ondanks het vervoersver-
bod levend worden aangevoerd op een
noodslachtplaats zullen op aanwijzing
van de RVV worden gedood en niet
meer slachtwaardig zijn.

VERVOER WRAK VEE
Ook wrak vee mag alleen vervoerd
worden voor een diergeneeskundige
behandeling of noodslachting, indien
dit vervoer geen onnodig lijden of
slechte behandeling tot gevolg heeft.
Om onnodig lijden van het vee zoveel
mogelijk te voorkomen zijn ter com-
pletering op de algemene eisen aanvul-
lende voorschriften gesteld voor het
vervoer van wrak vee. Deze aanvul-
lende voorschriften (artikelen 10 tot en
met 15) zijn:

i^RUilL. .1

ll1i lill I

- Vervoer ter noodslachting dient zon-
der onderbreking, dus rechtstreeks,
naar de dichtstbijzijnde (nood)-
slachtplaats of een andere (nood)-
slachtplaats te geschieden mits deze
binnen 50 kilometer van het inlaad-
punt is gelegen.

- Het in- en uitladen van wrak vee dat
zich niet zelfstandig kan voortbewe-
gen, moet gebeuren met een passend
hulpmiddel, zodat onnodig lijden
wordt voorkomen. Het aan een li-
chaamsdeel optillen of over de
grond slepen van een dier is uitdmk-
kelijk verboden!

- Een dergelijk hulpmiddel moet aan-
wezig zijn op het vervoermiddel dat
wordt gebmikt voor het vervoer van
wrak vee.

- Wrak vee mag niet samen met ge-
zond vee worden vervoerd.

- Tijdens het vervoer moet wrak vee
zacht kunnen liggen en staan. Op de
vloer moet daarom voldoende bed-
ding aanwezig zijn. Daamaast moet
er voldoende mimte zijn om onge-
hinderd te kunnen staan of liggen.

- Wrak vee mag slechts éénmaal wor-
den in- en uitgeladen, tenzij het uit-
laden betreft ten behoeve van een
diergeneeskundige behandeling of
onderweg wrak geworden vee, dat
zich niet op een slachthuis bevindt.

- Wrak vee moet binnen twee uur na
aankomst worden geslacht. Wan-
neer dit niet mogelijk is, moet de
keuringsdierenarts het dier (laten)
doden. Indien dit met een letale do-
sis van een centraal depressief mid-
del is uitgevoerd, dient het dier ter
destmctie tc worden afgevoerd. Als
het dier op andere wijze wordt ge-
dood, kan eventueel na keuring het
slachtproces worden voortgezet.

BIJLADEN WRAK VEE
In beginsel dient het vervoer van
wrak vee zonder onderbreking plaats
te vinden. Met deze maatregel kan het
ontstaan van verzamelplaatsen van
wrakke dieren worden tegengegaan.
Dit niet onderbreken van de reis bete-
kent dat er onderweg geen dieren mo-
gen worden bijgeladen. Wel mogen
meer wrakke dieren vanaf één plaats
tegelijk worden ingeladen en ver-
voerd, mits niet tezamen met gezonde
of licht zieke of gewonde dieren in
één vervoermiddel. Met de Vrij-
stellingsregeling dierenvervoer zijn
echter beperkte mogelijkheden ont-
staan voor het bijladen van wrak vee,
bij vervoer naar een noodslachtplaats.
In deze regeling worden de navol-
gende aanvullende eisen gesteld.

mmim

- Het rechtstreeks vervoer van wrak
vee naar een noodslachtplaats mag
alleen worden onderbroken voor
het bijladen van ander wrak vee,
mits de totale reisduur van de eerste
oplaadplaats tot de noodslacht-
plaats niet meer dan 2,5 uur be-
draagt.

- Wanneer op meer plaatsen wrak
vee wordt opgeladen moet het
transport gedurende de hele reis
vergezeld gaan van een door de
aanbieder, vervoerder en ontvanger
ondertekend geleidedocument. Op
dit document staan onder andere de
datum, de gegevens van de dieren
en de aanbieder, de oplaadplaatsen,
de tijdstippen van opladen en aan-
komst en de plaats van bestem-
ming. Het is ook mogelijk om per
oplaadplaats een afzonderlijk docu-
ment op te stellen. Deze dienen dan
per transport gebundeld te worden.

- Niet-mobiele wrakke dieren moe-
ten gescheiden van elkaar en andere
wrakke dieren (hek of tussenschot)
worden vervoerd.

Deze aanvullende eisen gelden alleen
als de reis wordt onderbroken, omdat
op meerdere plaatsen wrak vee wordt
opgeladen. Indien wrak vee vanaf één
oplaadplaats rechtstreeks naar de
noodslachter wordt vervoerd, zoals bij
vervoer door de veehouder, is géén ge-
leidedocument nodig.
Vanzelfsprekend dient ook in deze si-
tuatie aan de overige algemene en spe-
cifieke eisen voor het vervoer van
(wrak) vee te worden voldaan. Zo mag
het wrakke dier dat eenmaal is ingela-
den niet voor het bijladen van ander
wrak vee worden uitgeladen.

OVERZICHT

De bedoeling van de nieuwe regeling
is dat wrak vee direct en snel naar de
noodslachtplaats wordt vervoerd. Het
vervoermiddel moet voldoen aan be-
paalde voorwaarden. Als vervoerder
kunnen optreden de noodslachter, een
handelaar, een beroepsvervoerder of
de veehouder (eigen vervoer); voor al-
len gelden dezelfde regels. Bijladen
van wrakke dieren bij gezonde dieren
is niet meer toegestaan. Bijladen van
wrak vee bij ander wrak vee mag al-
leen onder speciale voorwaarden.
Liggend wrak vee moet individueel in
een afgeschot compartiment vervoerd
worden.

In het volgende schema is een en ander
nog eens kort samengevat.

-ocr page 131-

VEEHOUDER

De veehouder dient er rekening mee
te houden dat voor sommige wrakke
dieren, zoals paarden en mnderen
met zodanige botbreuken dat ze niet
meer zelfstandig kunnen lopen, we-
gens onnodig lijden een vervoersver-
bod geldt.

Een dier dat onder het vervoersver-
bod valt, maar nog we! kan worden
geslacht, zal eerst door een dierenarts
levend gekeurd moeten worden. Pas
daama mag het dier worden be-
dwelmd en verbloed door een dieren-
arts of door de noodslachter onder di-
rect toezicht van de dierenarts. Als
een dier geëuthanaseerd wordt, mag
het niet meer worden geslacht.

Een wrak dier dat nog wel transport-
en slachtwaardig is, kan naar de
dichtstbijzijnde of een binnen 50 ki-
lometer gelegen noodslachtplaats
worden vervoerd. Het dier dient dan
binnen twee uur te worden geslacht.
Het bijladen van wrakke dieren bij
een gezond koppel is niet langer toe-
gestaan.

Zowel de vervoerder als de veehou-
der zijn ervoor verantwoordelijk dat
de verschillende regels voor het ver-
voer van dieren worden nageleefd.

Voor de veehouder is het belangrijk
tijdig te beslissen om een wrak dier
voor de slacht af te voeren. Dit voor-
komt onnodig lijden van het dier.
Bovendien brengen wrakke dieren die
lang hebben gelegen doorgaans min-
der op. Er zal een afweging gemaakt
moeten worden waarbij naast het wel-
zijn van het dier de kosten van ver-
voer, de kosten van het ter plekke la-
ten doden of slachten en de mogelijke
opbrengst een belangrijke rol spelen.
Bij twijfel dient bedacht te worden dat
de conditie tijdens het vervoer kan
verslechteren en dat controlerende in-
stanties de regels strikt zullen uitleg-
gen. Wrakke dieren die vrijwel niets
meer zullen opbrengen kunnen het
best door de dierenarts op het bedrijf
worden geëuthanaseerd. Uiteraard is
het, volgens de toelichting op het
BDV, beter indien door het tijdig ne-
men van maatregelen gericht op het
voorkomen en genezen van ziekte en
verwondingen bij dieren, de afvoer
van wrakke dieren zoveel mogelijk
wordt beperkt.

DIEREN

VOORWAARDEN VERVOER

OPMERKING

gezond

algemene eisen van dierenvervoer

licht ziek of licht gewond

algemene eisen geen onnodig lijden

indien onnodig lijden te verwachten is niet vervoeren

meer dan licht ziek of licht gewond
(zie aanwijzingen)

algemene eisen alleen voor diergeneeskundige
behandeling of noodslachting, mits geen
onnodig lijden of slechte behandeling

1

indien het wrak vee betrefï
1

anders niet vervoeren
let op:

runderen en paarden met botbreuken mogen alleen
voor een diergeneeskundige behandeling worden
vervoerd

rechtstreeks naar dichtstbijzijnde of binnen 50 km
gelegen (nood)slachtplaats

bijladen (in geval van noodslachting) kan alleen indien
i

niet-mobiele dieren inladen met hulpmiddel

het ander wrak vee betreft
maximale reisduur 2,5 uur
met geleidedocument
afscheiden niet mobiele dieren

niet samen met gezond vee

zacht kunnen liggen en staan

éénmaal in- en uitladen

binnen 2 uur na aankomst slachten

DIERENARTS

Wrakke dieren mogen niet meer sa-
men met gezonde dieren vervoerd
worden. Gezien de kosten, verbonden
aan het vervoer van wrakke dieren,
zal tijdig besloten moeten worden of
dieren nog vervoerd kunnen worden.
Dit kan in goed overieg tussen dieren-
arts en veehouder.

Omdat sommige, nog wel tot waarde
te brengen dieren niet meer vervoerd
mogen worden, zullen dierenartsen
vaker verzocht worden een levende
keuring uit te voeren en de dieren ter
plekke moeten bedwelmen en ver-
bloeden, of dat onder zijn toezicht
door de noodslachter laten doen.
Daamaast zal de dierenarts vaker
worden gevraagd om dieren die niet
meer slachtwaardig zijn te euthanase-
ren. De dierenarts zal ook om advies
gevraagd worden of een dier nog dier-
geneeskundig kan worden behandeld,
nog slachtwaardig is of dat euthanasie
gewenst is. Dierenarts en veehouder
kunnen gezamenlijk beslissen wat te
doen. Een voomitziende blik en anti-
ciperend handelen kunnen het welzijn
van de dieren bevorderen en de
wrakke dieren-problematiek doen af-
nemen. Bij twijfel moet in het belang
van dier en veehouder in ieder geval
niet te lang gewacht worden.

Het ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij zal op korte
termijn een folder over het vervoer van
wrak vee uitgeven. Via de KNMvD zal
deze folder onder de dierenartsen wor-
den verspreid.

Voor meer informatie: secretariaat
KNMvD, mevrouw mr. P.S. van
Egmond, 030 - 510111.

-ocr page 132-

De heer H.L.C. Logtenberg stelt zich
verkiesbaar voor zitting in de Ereraad
van de KNMvD. Hij is geboren te Heino
(1942) en woonachtig te Dalfsen. In zijn
vrije tijd houdt hij van fietsen en scha-
pen fokken.

In 1966 studeerde hij af en was vervol-
gens als prakticus werkzaam te Bome.
Van 1985 tot 1992 was hij directeur
van de Gezondheidsdienst voor Dieren
(GvD) in Overijssel/Flevoland. Aan-
sluitend werd hij adjunct-directeur van
de GvD in Oost-Nederland.
Logtenberg ambieert de functie van lid
van de Ereraad, omdat hij vindt dat de
KNMvD een belangrijke organisatie is
voor de dierenartsen, die slechts een
kleine beroepsgroep vormen. Hij vindt
het essentieel dat alle geledingen van
de beroepsgroep zich actief opstellen
binnen de KNMvD. Een goede inter-
collegiale verhouding, zoals de Ere-
raad die nastreeft, is noodzakelijk voor
een betrouwbare uitoefening van de
diergeneeskunde.

Logtenberg is geen nieuw gezicht bin-
nen de vereniging: van 1976 tot 1982
was hij lid van het Hoofdbestuur en
van 1986 tot heden is hij secretaris van
de provinciale begeleidingscommissie
voor de praktijkuitoefening in Over-
ijssel/Flevoland.

De diergezondheidszorg gaat hem zeer
ter harte. Zo vindt hij een goede drie-
hoeksverhouding tussen de veehouder,
de praktizerend dierenarts en de Ge-
zondheidsdienst een basisvoorwaarde
voor een goede gezondheidszorg voor
landbouwhuisdieren in Nederiand.
Verder is Logtenberg enthousiast over
de opzet van het kwaliteitssysteem van
de KNMvD: \'Met het opstellen van de
Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsen-
praktijken en dc daarbij behorende
certificatie heeft de KNMvD een we-
zenlijke bijdrage geleverd aan een be-
trouwbare praktijkuitoefening van de
Nederiandse dierenarts\'.

Eveneens verkiesbaar voor de Ereraad
is mevrouw G. Brinkhuis. Ook zij is
geboren te Heino (1950). Ze woont nu
in Eibergen. Als prakticus is zij over-
wegend werkzaam in de landbouw-
huisdierensector. Haar speciale be-
langstelling gaat echter niet alleen uit
naar varkens, maar ook naar gezel-
schapsdieren.

VACATURES KNMVD

Tijdens de Algemene Vergadering 1995 zijn een tweetal dierenartsen lande-
lijk verkiesbaar voor een functie in KNMvD-verband. Gewoontegetrouw
worden de kandidaten voor een functie, die landelijk verkozen worden, in
september (voorafgaand aan de Afdelingsvergaderingen) geïntroduceerd in
het Tijdschrift.

Als ze niet aan het werk is, is ze wel-
licht te vinden in haar tuin. Ze houdt
daamaast van paardrijden, lezen en
reizen. Dit laatste houdt haar interesse
in andere culturen levend.
Het Bestuur van de Afdeling Gelder-
land vroeg haar zich verkiesbaar te stel-
len voor de Ereraad. Ze heeft hierop
positief gereageerd, omdat ze denkt
binnen de Ereraad een nuttige functie te
kunnen vervullen. \'Ik vind het belang-
rijk dat de beroepsgroep goed georga-
niseerd is, om onze belangen goed te
kunnen behartigen\', aldus Brinkhuis.
Ze vindt de Ereraad speciaal van be-
lang omdat misstanden binnen de be-
roepsgroep ook bij voorkeur door de
beroepsgroep zelf worden afgehan-
deld. Het is geen toeval dat ze zich ver-
kiesbaar stelt voor de Ereraad, want ze
wordt reeds geregeld gevraagd om te
bemiddelen in conflictsituaties.

DESTRUCTIEWET

GEEN CENTRALE AFSPRAKEN

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 15jum 1995 (1995; 120
(12): 384-5) werd door de Veterinaire
Hoofdinspectie ingegaan op de wijzi-
gingen van de Destmctiewet. In het ar-
tikel kwam de mogelijke betrokken-
heid van dierenartsen bij de destmctie
van dode honden en katten (verzamel-
plaats) aan de orde.

In het naschrift van de KNMvD wer-
den een aantal kanttekeningen ge-
maakt voor het geval een dierenartsen-
praktijk wordt verzocht om gemeente-
lijke verzamelplaats te zijn.

In de praktijk blijkt dat gemeenten be-
hoefte hebben aan een eigen plaatse-
lijke aanpak. De samenwerking tussen
dierenartsenpraktijken en gemeenten
inzake de verzamelplaats kent dan ook
verschillende vomien.

Met de Vereniging van Nederiandse
Gemeenten (VNG) is daarom afge-
sproken dat geen centrale afspraken
gemaakt zullen worden; dus geen stan-
daardregeling. Gemeente, dierenartsen
en destmctor zullen derhalve op de
plaats afgestemde afspraken moeten
maken. In het hiervoor noodzakelijke
overleg moet in ieder geval aandacht
besteed worden aan de kanttekeningen
die vernield staan in het al eerder ge-
noemde artikel. De VNG heeft overi-
gens toegezegd de gemeenten op de
hoogte te stellen van de zienswijze van
de KNMvD.

Foor meer informatie: secretariaat
KNMvD, mevrouw mr. P.S. van
Egmond, 030-510111

-ocr page 133-

In het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde van 15 maart 1995 werd mel-
ding gemaakt van een overieg inzake
het immobiliseren van dieren. Aan dit
overieg nemen vertegenwoordigers
van verschillende ministeries, de poli-
tie en de KNMvD deel.
Vanuit dit overleg is een werkgroep
opgericht voor de oprichting van een
Netwerk van Immobiliserende Dieren-
artsen. De werkgroep heeft als taak de
knelpunten voor oprichting van een
dergelijk netwerk in kaart te brengen
en suggesties aan te dragen voor oplos-
sing ervan. Eén en ander heeft geresul-
teerd in een door de werkgroep opge-
stelde concept-nota Raamwerk in-
cidenten met dieren.
In deze nota wordt niet alleen het im-
mobiliseren van dieren belicht maar
het gehele terrein van mogelijke inci-
denten met dieren. Vanuit een inventa-
risatie en nadere beschouwing van de
bestaande knelpunten op dit terrein
worden de randvoorwaarden beschre-
ven voor een algemeen geldend raam-
werk. Dit raamwerk moet worden ge-
zien als een algemene handleiding
voor de aanpak van incidenten met
dieren. Bij de randvoorwaarden moet
bijvoorbeeld gedacht worden aan cen-
trale melding, financiële vergoedingen
en bereikbaarheid. De werkgroep is
momenteel bezig een en ander nader
en zo praktisch mogelijk uit te werken.
Dit betekent overleg met de politie en
andere betrokkenen, het opstellen van
lijsten van te benaderen personen, in-
stanties en dergelijke. Dit alles om het
raamwerk zo goed mogelijk inhoud te
geven opdat het ook daadwerkelijk
kan gaan ftjnctioneren.

Een onderdeel van het raamwerk is het
netwerk van immobiliserende dierenart-
sen. Reeds 40 dierenartsenpraktijken
hebben gemeld deel te willen nemen aan
dit netwerk. Voor een goed ftinctione-
rend netwerk zijn echter meer praktijken
nodig. Dit geldt met name voor de pro-
vincies
Utrecht, Groningen, Drenthe,
Zeeland en Flevoland.
De werkgroep
wil daarom nogmaals verzoeken of die-
renartsen die in het bezit zijn van een
verdovingswapen of overwegen er één
aan te schaffen, contact zouden willen
opnemen met mevrouw mr. P.S. van
Egmond, secretariaat KNMvD.
Wij hopen in het najaar met het net-
werk van start te gaan. Dierenartsen
die zich aangemeld hebben voor het
netwerk zullen nog nader bericht ont-
vangen. Voor het overige zullen wij u
op de hoogte houden van de verdere
ontwikkelingen.

HERHAALDE ÜPRÜEP

NETWERK IMMOBILISERENDE DIERENARTSEN

In navolging van en volgens het sys-
teem van de cursus \'Van medewerker
naar associé\' is de KNMvD voorne-
mens om voor reeds geassocieerde
werkgever-dierenartsen een cursus te
organiseren, waarin aandacht wordt
besteed aan de bedrijfsvoering binnen
de praktijk.

Het al dan niet organiseren van deze
cursus hangt af van de animo die hier-
voor bestaat. Indien er voldoende aan-
meldingen binnenkomen, zal de cursus
worden gehouden op
15, 16 en 17 no-
vember 1995.

In deze cursus komt de problematiek
aan de orde, waarmee een werkgever-
dierenarts te maken heeft.

De volgende onderwerpen worden on-
der meer behandeld:

* De rechtsvormen binnen een prak-
tijk.

* De maatschap en de samenwerking
daarbinnen.

* Het omgaan met personeel en maat-
schapsleden in conflictsituaties.

* Communicatie binnen de praktijk.

* Arbeidsrecht, pensioenvoorziening.

NIEUWE KNMVD-CURSUS

verzekering, etc.
* De financiën binnen de praktijk:
goodwill, associatie, dissociatie,
omzet.

Deze drie-daagse cursus met twee
ovemachtingen zal intern worden ge-
houden in het Aparthotel te Delden.
De kosten voor de cursus, inclusief
ovemachtingen en maaltijden bedra-
gen ƒ 1.000," per persoon.

Geïnteresseerden kunnen contact op-
nemen met Marit Siem (tel. 030 -
510111).

Bij voldoende belangstelling zal deze
cursus nog in 1995 worden georgani-
seerd!

Vorig jaar tijdens de Sportdag in
Drachten werd er tennis gespeeld op
gravel in de open lucht (auf SAND, zo-
als de Duitsers zeggen).
Dit jaar, op donderdag 5 oktober, spe-
len we weer binnen en wel in de tennis-
bal van het GranDorado complex in
ZANDvoort.

U begrijpt dus al dat er noch op SAND
noch op ZAND gespeeld gaat worden,
maar op binnenbanen (denkt u hierbij
aan de juiste sportschoenen!)
Zoals gewoonlijk wordt ervoor gezorgd
dat iedereen de hele dag aktief bezig is.
Er wordt gespeeld in twee speelsterkten
(C of D/E, graag bij opgave duidelijk
aangeven!) en in ter plaatse samenge-
stelde dubbels (door middel van loting).
Deze dubbels wisselen bovendien
steeds van samenstelling, zodat men
elke keer met een andere partner speelt.
Het is natuuriijk belangrijk dat het een
plezierige, sportieve dag wordt, waar
we oude en hopelijk ook nieuwe be-
kenden zullen ontmoeten.
Elk jaar is er overigens aan spanning
geen gebrek; het verschil in behaalde
punten tussen de diverse deelnemers is
vaak maar zeer gering.
De prijzen lopen niet in de miljoenen
guldens, dus u hoeft zich niet suf te
piekeren over slimme fiscale constmc-
ties om dit geld te beleggen buiten de
grijpgrage vingers de protégés van
Zalm.

TENNISSEN OP ZAND?

Kom dus (bijna) allen naar de
Sportdag op 5 oktober aanstaande en
doe mee aan het veterinaire tennisge-
beuren in Zandvoort.

./. Reinders
coördinator tennis

-ocr page 134-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende col
legae:

Brug, Y,J. van der; 1995; 8395 PH Steggerda
Steggerdaweg 29.

Gosselink, J.M.J.; 1995; 9073 HD Marrum
Oudhuisterwegje 25.

lersel. Mevr. M.J.J. van; 1995; 3572 XA Utrecht
Van Speykstraat 11.

Jobse, Mevr. A.E.; 1995; 3533 SX Utrecht; H
van Tussenbroekplantsoen 4 1.
Ris, Mevr. E.A.; 1995; 3524 CL Utrecht
Zevenwouden 9.

Wijk, Mevr. M. van; 1995; 3553 CJ Utrecht;
Ampèrestraat 33.

JUBILEA:

L. Karens te Geesteren (Gld), afwezig, 25 jaar, 1
september 1995

L.F. den Houter te Hellendoom, afwezig, 30 jaar,
2 september 1995

J. Kiestra te Nijensleek, afwezig, 30 jaar, 2 sep-
tember 1995

P C. Kroft te Oldenzaal, afwezig, 25 jaar, 6 sep-
tember 1995

C.Th.A. Straver te Snelrewaard, afwezig, 25 jaar,
11 september 1995

A.J.E. Janssen te Ulft, aanwezig, 25 jaar, 11 sep-
tember 1995

F.L.M. Konings te Beek en Donk, aanwezig, 25
jaar, 11 september 1995

A.J. de Reus te Purmerend, afwezig, 40 jaar, 19
september 1995

R. Heemstra te Havelte, afwezig, 40 jaar, 19 sep-
tember 1995

Mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld te Assen, af-
wezig, 40 jaar, 23 september 1995
R.E.G. Plantinga te Rijsbergen, afwezig, 25 jaar,
25 september 1995

MUTATIES:

185 Aa, W.G. van der; 1965; 6321 GC Wijlre;

Valkenburgerweg 101; tel. 04459-1530; d.
187 Arkel, W. van; 1962; 7824 RC Emmen; De
Woerd 8; lel. 05910-20647; p., geass. met
J. Bakker, R.K. de Boer, H.J. Haverkate,
A R. van Ittersum, A. Klarenbeek, F.W.

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

01-10-1995

11-09-1995

15-10-1995

25-09-1995

01-11-1995

16-10-1995

15-11-1995

30-10-1995

*) Voor 12.00 uur

\'s middags.

^sonalia

Oostra en J. van der Zee.

190 Bas, Mevr. A. van der; 1985; 1381 GS
Weesp; Utrechtseweg 92; tel. 02940-
30148 privé, 19214 prakt.; p., geass. met
J.A. Terwee.

196* Blokland, G.; 1993; 3523 GD Utrecht;
Detmoldstraat 12; tel. 030-881897 privé,
886469 prakt.; p.

202 Braakman, Mevr. J.C.A.; 1990; 4871 AW
Etten-Leur; .Markenland 120; tel. 01608-
12453 privé, 13645/12928 prakt.; p., me-
dew. bij J.H.A.M. Bartels, A.AJ. Geerts,
K.H J. Lambeek, J.A. Meijs en I.C.A.M.
van Oosterhout.

205\'Bnig, Y.J. van der; 1995; 8395 PH
Steggerda; Steggerdaweg 29; tel. 05614-
1695 privé, 05613-1999 prakt.; p., me-
dew. bij EJ. Hamburger, G. Nijhof, P.B.
Paternotteen A.E. Schuring.

209 Croll-van Verschuer, Mevr. C.M.R.; 1991;
7245 PP Laren (Gld); Ooldselaan 17; tel.
05738-1040 privé, 078-216400 bur.; d. bij
M .A.S. "De Groene Zoom", Dordrecht.

215 Doleweerd-Zijm, .Mevr. J.P. van; 1992;
3155 ZH Maasland; Postbus 86; tel. 01899-
22499 privé. 20696 prakt.; p., medew. bij
H.J. van de Kamp, E.C. Scholten, A.
Slikkerveer, A.C. Stolpen H.W. Wagenaar.

220 Elzen, G.B.M. van den; 1985; 6919 IJ
Tolkamer; Droogveld 15; tel. 08365-
42127 privé, 43643 prakt.; p.

222 Esveld, G.; 1991; 3882 LK Putten;
Beulekampersteeg 12; tel. 03419-1916
privé, 03418-51235 prakt.; p., medew. bij
J. Brons, G.A. van Eijden, A.A.
Kranendonk en Th. Twerda.

228 Geesink, P.W.; 1981; naarhet buitenland.

350 Geesink, P.W.; 1981, Heredia (Costa
Rica); Apartado 1974-3000; d.

352 Hebeda. Mevr. S.E.; 1992; zie: Tongeren-
Hebeda, Mevr. S.E. van

252 Jonker, J.S.; 1987; 5913 VVB Venlo; Bij de
Postwagen 28; tel. 077-543413 privé,
663053 prakt.; fax 077-515090; p., medew.
bij P.F.S. Stassen en Mevr. G.H.M. Stassen-
Pouwels.

252*Jorksveld, Mevr. A.L.; 1995; 5143 AZ
Waalwijk; Larixplein 62; tel. 04160-
42918 privé, 34000 prakt.; p., medew. bij
J.J.W. Coerwinkel, Th.J.A.M. van Gastel,
A.F. Heijkants en E. van der Kamp.

257 Klarenbeek, A.; 1977; 7824 BA Emmen;
Landschaplaan 9; tel. 05910-23775 privé,
22224 prakt.; p., geass. met W. van Arkel,
J. Bakker, R.K. de Boer, H.J. Haverkate,
A.R. van Ittersum, F.W. Oostra en J. van der

Zee; d. Noorderdierenpark B.V., Emmen.
281 Nie, S. de; 1984; 1381 GS Weesp;
Utrechtseweg 92; tel. 02940-30148 privé,
11363 bur./ 06-52846005 (auto); fax 02940-
31618; Country Manager IDEXX S.A.
286 Oostindjer, A.J.; 1989; 9363 BR Marum;
Kerkpad 3; tel. 05944^127 privé, 1600
prakt.; fax 05944-3585; p., medew. bij E.K.
Dolfijn, J.W. Hesselink en B.G. Tillema.
290 Picard, H.W.F.; 1963; 7642 GB Wierden;

Eikenlaan 10; tel. 0546-571855; r.d.
291* Ploeg, Mevr. D.D. van der; 1995; 1521 DT
Wormerveer; Stationsstraat 94; tel. 075-
216432 privé, 02990-39443 bur.; bedr.d.
Stal Wijdewormer.
305 Schreiber, F.; 1989; 9104 JH Damwoude;
Boterbloem 29; tel. 05111-4497 privé,
05190-92526 prakt.; p., geass. met R. van
den Berg, T. Bruggeling, K. Dijkstra,
P.V.E. Fortuin, S. Wietsma en M.A. van
Wijck.

309*Sluijs, Prof.Dr. F.J. van; 1974; U-1987;
3572 XE Utrecht; Admiraal van
Gentstraat 21; tel. 030-731644 privé,
531591 bur.; fax 030-518126; specialist
Chirurgie der Gezelschapsdieren; hlr. U.U.
(F.D., vkgr. Geneesk. van Gezelschapsd.).
317 Tankink, A.Th.L.; 1978; 7481 GN
Haaksbergen; Molenstraat 74 B; tel.
05427-28463 privé, 26449 prakt.; p.
358 Tongeren-Hebeda, Mevr. S.E. van;
1992; Yorktown Heights, New York
10598 (U.S.A.); 1916 Baldwinroad; tel.
00-1-914-2459769; d.
326 Vermeulen, P.H.M.; 1976; naar het bui-
tenland.

358 Vermeulen, P.H.M.; 1976; 03430 Cosne
d\'Allier (Frankrijk); 5 Rue de la
Republique; tel. 00-33-70075683 prakt.;
fax 00-33-70075040; p.
336 Wensveen, J.P.1. van; 1969; 5491 AG
Sint-Oedenrode; Veghelseweg I; tel.
04138-77961 privé, 013-622230 bur.; vet.
adv. bij Interpolis/Paarden Vee Unie.

339 Wijden. M.W. van der; 1992; 2851 BH
Haastrecht; Hoogstraat 88; tel. 01821-
3490 privé, 01820-11215 prakt.; p., me-
dew. bij W.C.M. van den Heuvel.

340 Wijnberg, Mevr. I.D.; 1990; 3769 XE
Soesterberg; Antonie van
Leeuwenhoeklaan 167; tel. 03463-50438
privé, 030-531111 bur.; specialist in op-
leiding U.U. (F.D., vkgr. Inwendige
Ziekten en Voeding der Grote Huisd.).

345 Zijm, Mevr. J.P.; 1992; zie: Doleweerd-
Zijm, Mevr. J.P. van

Doorlopende agenda

1995

September

autumn Training programme \'Neurology\',
Bern/CH, European School for Advanced
Veterinary Studies,
autumn Final course in \'Dermatology\', Barce-
lona/E, European School for Advanced
Veterinary Studies.
3—9 World Veterinary Congress (Yokohama)

-ocr page 135-

1995. Theme: Advancing Veterinary Pro-
fession in a Changing World.
Seer, c/o Sankei Convention, Sankei Bldg.
lOF, 1-7-2, Otemachi, Chiyoda-ku, Tokyo
100, Japan, tel. 81-3-3273-2084, fax.
81-3-3273-2439.

4—7 46e jaarlijkse bijeenkomst van de
Europese Zoötechnische Federatie
(EAAP) te Praag. Nadere informatie op-
vraagbaar bij Redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, tel.: 030-510111.

4— 15 Training programme \'Cattle Health and
Production\', Luxemburg, European School
for Advanced Veterinary Studies.

5 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

6 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

6—9 Intemationale Conferentie over de Relatie
tussen Mens en Dier, Genéve, Zwitersland.
Meer informatie bij Susan Ubbink, tel.:
030-510111.

12 Vergadering Afdeling Zeeland (\'s mid-
dags).

13 Ledenvergadering Groep Geneeskunde
Gezelschapdieren van de KNMvD. Aan-
vang: 20.00 uur. Lokatie: De Biltsche
Hoek, De Bilt.

15 PAO-D cursus: 95/93: Huidziekten gezel-
schapsdieren 1: \'Diagnostiek, allergietes-
ten, biopten\'.

18—22 Congress of the European Society of
Veterinary Pathology, Edinburgh, Scot-
land.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Waever\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

19 Jaarlijkse excursie Kring Gelderse Vallei.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

20 Noord-Nederland: Bijeenkomst voor prak-
tici. Organisator:
G»ezondheidsdienst voor
Dieren, Lokatie: Postiljon Hotel Heeren-
veen. Voor informatie: Mevr. L. Werink,
Gezondheidsdienst voor Dieren te Deven-
ter, tel: 05700-60222.

20—21 PAO- D cursus: 95/53 Apotheekbeheer
11 voorgezelschapsdierenpraktici.

21 Oost-Nederland: Bijeenkomst voor prak-
tici. Organisator: Gezondheidsdienst voor
Dieren, Lokatie: Postiljon Hotel Deventer
Voor informatie: Mevr. L. Werink, Ge-
zondheidsdienst voor Dieren te Deventer,
tel.: 05700-60222.

21 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

21 Vergadering afdeling Friesland.

21 lAMS seminar: "Stress nutrition in dogs\'.
Lokatie: Cariton President Hotel Maars-
sen. Sprekers: Dr. Greg Reinhart en dr.
Herman Hazewinkel. Onderwerpen;
Voedingsbehoeften van de hond onder ex-
treme omstandigheden zoals tijdens groei,
ziekte en zwaar werk (sledehonden sport).

21 —23 Veterinary Acupuncture Congress in

Snowmass, Colorado, U.S.A. Meer infor-
matie; David H. Jaggar, tel.; 303-449-
7936, Fax 303-449-8312.

22 PAO-D cursus: 95/63 LPC en OCD (elle-
boog) hond.

22 PAO-D cursus: 95/85 Het immobiliseren
van wilde of verwilderde dieren.

22 Symposium Veterinaire Apotheek in
Nederland Hoofdgebouw Diergenees-
kunde.

23 PAO-D cursus: 95/67 Assistentie tijdens
chirurgie (gezelschapsdieren).

■ 11 urm

23 Nascholingsbijeenkomst voor vrouwelijke
dierenartsen te Utrecht, bureau KNMvD,
aanvang 13.30 uur. \'Van ergenis tot kwa-
der\'; Workshop \'conflicthantering\' door
Anita Aerts.

26 PAO-D cursus; 95/58 \'Wat zien ik\' dia-
diagnostiek oogheelkunde.

26 PAO-D cursus: 95/71 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek THORAX bij gezel-
schapsdieren.

26 Vergadering Afdeling Groningen-Drenthe
in hotel Duinoord te Zeegse, aanvang
20.00 uur.

28 PAO-D cursus: 95/65 Castratie van de nor-
male en de cryptorchide hengst.

25—29 Training programme \'Feline Medicine
and Surgery\', Zürich/CH, European School
for Advanced Veterinary Studies.

25—29 The Eight Intemational Conference of
Institutions of Tropical Veterinary Medi-
cine: \'Livestock production and diseases in
the tropics\'. Beriin. Phone: 49-30-8108-
2326, fax; 49-30-8108-2323.

28 Vergadering Afdeling Gelderland.

28 Vergadering Afdeling Utrecht.

28 Excursie en viering vierde lustrum van de
Groep Geneeskunde van het varken bij de
CeHave/EnCeBe te Veghel.

28 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Donateurs- én boerendag Lokatie;
Waiboerhoeve, Wisentweg 55, Lelystad.

29 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Scholendag. Lokatie: Waiboerhoeve,
Wisentweg 55, Lelystad.

30 Open dagen georganiseerd door Het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Schapenhouderij en Paardenhouderij (PR).
Open dag voor iedereen. Lokatie:
Waiboerhoeve, Wisentweg 55, Lelystad.

30 PAO-D cursus; 95/77 Introductie prakti-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren.

28—1 BVA Congress. The British Veterinary
Association looks forward to welcoming
delegates to its Annual Congress to be held
at the Guild Haal, Winchester. For further
infomiation please contact the Congress
Secretary, British Veterinary Association,
7 Mansfield Street, London WIM OAT.
tel.; 0171 6366541, fax; 0171 436 2970.

Oktober

3 West- en Midden-Nederland. Bijeenkomst
voor praktici. Organisator: Gezondheids-
dienst voor Dieren, Lokatie; Hotel-
Restaurant De Afrit in de Meem. Voor in-
formatie; Mevr. L. Werink, Gezond-
heidsdienst voor Dieren te Deventer, tel.:
05700-60222.

3 Zuid-Nederland. Bijeenkomst voor prak-
tici. Organisator: Gezondheidsdienst voor
Dieren, Lokatie; Hotel-restaurant Van der
Valk te Eindhoven. Voor infomiatie:
Mevr. L. Werink, Gezondheidsdienst voor
Dieren te Deventer, tel.: 05700-60222.

3 PAO-cursus: 95/91 Paticntendemonstratie
Landbouwhuisdieren.

3 PAO-D cursus; 95/86 De dierenarts en
zijn/haar rug

3 PAO-D cursus; 95/72 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek ABDOMEN bij ge-
zelschapsdieren.

4 PAO-D cursus; 95/69 Varken K.I. en ferti-
liteit mannelijk varken: \'De beer en zijn
sperma\'.

5 Sportdag, voorafgaand aan Jaarcongres
KNMvD.

6—7 Jaarcongres KNMvD in Grandorado
Zandvoort.

6—7 Advanced course in equine arthroscopy.

10 PAO-D cursus: 95/73 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek SKELET bij gezel-
schapsdieren.

10 PAO-D cursus; 95/89 Klinische toxicolo-
gie produktiedieren.

10 Nascholingsbijeenkomst voor vrouwelijke
dierenartsen te Boxtel, restaurant Molen-
wijk, aanvang 13.30 uur. \'Van ergenis tot
kwader\'; Workshop \'conflicthantering\'
door Anita Aerts.

11 PAO-D cursus: 95/96 Hoe functioneert de
diergezondheidszorg? Newcastle disease,
een case study.

11—12 7e Bijeenkomst van Europese Runder-
en Varkens-Kl dierenartsen te Leeu-
warden.

12 PAO-D cursus: 95/92 Het keuren van paar-
den.

12 Ledenvergadering Samenwerkende Ne-
derlandse Acupuncturisten in het Wapen
van Bunnik te Bunnik; Aanvang; 20.15
uur.

14 PAO-D cursus: 95/79 Assistentie voorbe-
reiding en nazorg operatiepatiënt.

14 Nascholingsbijeenkomst voor vrouwelijke
dierenartsen te Zwolle, hotel café-restau-
rant Zwolle, aanvang 13.30 uur. \'Van erge-
nis tot kwader\'; Workshop \'conflicthante-
ring\' door Anita Aerts.

9—20 Training programme \'Dermato-Hispa-
thology\', Bem/CH, European School for
Advanced Veterinary Studies.

19 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

19—20 PAO-D cursus: 95/82 GVP - Forrnu-
larium Melkvee.

20 100 jaar Röntgenstraling, symposium en
o.a. tentoonstelling. Den Haag.

20 Course on Small Animal Ophthalmology
(Uveal Tract). Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, London.

20—21 Equine laparascopy - basic course.

27—28 4. Tagung der DVG-Fachgruppe.

Geschichte der Veterinärmedizin. Tierärzt-
lichen Hochschule Hannover. Auskunft/
Anmeldung: Univ.-Prof Dr. Dr. habil.
Johann Schäffer, Tel. (0511) 8567503, Fax
(0511)8567676.

30 t/m 3/11 PAO-D cursus; 95/59 Zeisterdagen

week 1

31 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer II
voor gezelschapsdierenpraktici.

November

1 PAO-D cursus; 95/53 Apotheekbeheer II
voor gezelschapsdierenpraktici.

2 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

3 PAO-D cursus; 95/64 Behandeling van
kruisbandletscls.

3 PAO-D cursus; 95/55 Dermatophytosen
bij gezelschapsdieren.

4 PAO-D cursus: 95/78 Praktische röntgeno-
logie gezelschapsdieren.

6—10 Veterinair Symposium Aruba. Uiterlijk
voor I september betalen. Fred K. Soifer,
D.V.M., 729 Highgrove Park, Houston,
Texas 77024-for information after 7.00
p.m. (713) 688-5678 OR faX (713) 772-

-ocr page 136-

8311.

6—10 PAO-D cursus: 95/60 Zeisterdagen
week 11.

7 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde
van het Paard. Lokatie: Motel Bunnik.

9 PAO-D cursus: 95/92 Het keuren van paar-
den.

9 Algemene ledenvergadering Groep Dl B.

10 PAO-D cursus: 95/94 Huidziekten gezel-
schapsdieren 11: \'Detherapieën\'.

11 Landelijke Bijeenkomst voor Vrouwelijke
Dierenartsen.

13—17 PAO-D cursus: 95/61 Zeisterdagen
week 111.

15—17 PAO-D cursus: 95/50 Apotheekbeheer
voor gezelschapsdierenpraktici.

16 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in lOröntgen-
avonden.

22 PAO-D cursus: 95/87 De getraumatiseerde
patiënt.

23 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde
van het Varken, hoofdgebouw Faculteit
der Diergeneeskunde, \'s middags.

25 PAO-D cursus: 95/56 Eerste hulp bij onge-
lukken voor assistenten.

25 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren van de KNMvD.

29 PAO-D cursus: 95/95 Themadag auto-im-
muunziekten gezelschapsdieren.

30 PAO-D cursus: 95/74 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek THORAX bij gezel-
schapsdieren.

29 t/m 1 -12 PAO-D cursus: 95/92 Veterinaire
Apotheek II landbouwhuisdieren.

December

1 PAO-D cursus: 95/92 Veterinaire Apo-
theek 11 landbouwhuisdieren.

2 Maastricht\'s Intemational Congress on
Equine Medicine. Meer informatie bij
Susan Ubbink,tel.: 030-510111.

6 PAO-D cursus: 95/62 Patiënten-
demonstratie gezelschapsdieren.

7 PAO-D cursus: 95/75 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek ABDOMEN bij ge-
zelschapsdieren.

8 PAO-D cursus: 95/90 Klinische toxicolo-
gie bij gezelschapsdieren

8 PAO-D cursus: 95/83 Bedrijfsbegeleiding
op commerciële geitenbedrijven, manage-
ment en preventieve geneeskunde.

13—15 PAO-D cursus: 95/51 Veterinaire
Apotheek I gemengde praktijk.

14 PAO-D cursus: 95/76 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek SKELET bij gezel-
schapsdieren.

14 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

14 Ledenvergadering Samenwerkende Ne-
derlandse Veterinaire Acupuncturisten in
het Wapen van Bunnik te Bunnik; aan-
vang: 20.15 uur.

14 Vergadering afdeling Friesland.

14 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

14 Vergadering Afdeling Utrecht.

15 PAO-D cursus: 95/97 Heupafwijkingen
hond.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Waever\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

19—20 PAO-D cursus: 95/57 Kunstmatige
Inseminatie bij paarden.

20 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

20 Vergadering Afdeling Gelderland.

1996

Januari

9 PAO-D cursus: 96/01 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

11 — 12 PAO-D cursus: 95/92 Veterinaire
Apotheek II landbouwhuisdieren.

16 PAO-D cursus: 96/02 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

23 PAO-D cursus: 96/03 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

30 PAO-D cursus: 96/01 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

Februari

6 PAO-D cursus: 96/02 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

13 PAO-D cursus: 96/03 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

20 PAO-D cursus: 96/01 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

27 PAO-D cursus: 96/02 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

Maart

5 PAO-D cursus: 96/03 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

6—9 Xth DVG - Congress on Avian Diseases.
Place of the Conference: Auditorium of the
1. Medizinische Tierklinik. Veterinary
Faculty of the Ludwig - Maximilians -
Universität München, Königinstrasse 16,
D-80539, München, Germany.
Registration and information: Prof dr. J.
Kösters, tel. 89-315619-70 or -80.

12 PAO-D cursus: 96/01 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

19 PAO-D cursus: 96/02 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

26 PAO-D cursus: 96/03 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbege-
leiding.

eind mei,

begin juni Waarschijnlijk viering 125-jarig be-
staan Afdeling Noord-Brabant/Limburg.

Juni

30—4/7 13th Intemational Congress on Animal
Reproduction, Sydney Convention Centre,
Sydney, Australia.

September

1—3 E.S.V.D. - E.C.V.D. 12th annual con-
gress, Barcelona. (Dermatologie) Meer in-
formatie: Susan Ubbink, 030-510111.

12—14 Third World Congress of Veterinary
Dermatology, Edinburgh, Scotland. Meer
informatie: Susan Ubbink. 030-510111.

11 Voorcongres met als onderwerp; Inter-
cellular Communication in Development
and Oncogenesis. Informatie: Dr. ir J.A.
Mol, Faculteit Diergeneeskunde, Postbus
80154, 3508 TD Utrecht.

II —14 Third World congress of Veterinary
Dermatology, Edinburgh, Scotland.

12—14 3e Internationale symposium over
voortplanting bij hond en kat te Utrecht.
Informatie: Prof dr. A. Rijnberk, tel.: 030-
531697, fax: 030 -518126.

UW AUTOMEDICIJNKAST MET KOELAPPARAAT

Kwaliteit hoeft niet duur te zijn!

Deze automedicijnkasten zijn handvervaardigd van waterdicht triplex hout of
glasfiber versterkt kunststof (GFK), heeft robuste schuifladen op een rolsys-
teem tot 70 kilo belastbaar; is geluidsarnn en maakt een
schone indruk bij uw klanten. Een koelschuifvak is mogelijk.
Uw lasysteem kan aan uw eigen wensen aangepast worden.
De standaarduitvoering (hxbxd is 50x85x80 cm is vanaf
ƒ 2.200,- excl. BTW verkrijgbaar.
Fax of bel ons: Zimmermann Ostfriesland (Duitsland),
tel. (0049) 4943-990110, fax 990120

-ocr page 137-

1II Minimi ■ fi

0

DIERGENEESKUNDE, VISTEELT EN BIJZONDERE DIEREN

In deze aflevering komen ziekten van bijzondere dieren meer dan gewoonlijk aan de orde. Zo wordt een
ziekte-uitbraak bij forellen beschreven, waarbij dierenartsen een rol spelen bij de diagnostiek en bij het
verkrijgen van een therapeuticum. Een boekbespreking attendeert op het belang van vis en visprodukten
en de taken en mogelijkheden van dierenartsen daarbij. De hoofdredacteur van dit boek (prof. dr A.
Ruiter) behoort tot de Utrechtse vakgroep Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong; het onderzoek van
hem en zijn medewerkers (onder andere mevr dr Haagsma) betreffende residuen in kweekvis laat zien dat
aan de Faculteit der Diergeneeskunde visonderzoek van niveau wordt verricht. Een tweede boekbespre-
king betreft bijzondere dieren; de derde druk van \'Krankheiten der Heimtiere\' van Gabrisch en Zwart de-
monstreert dat ook in Nederland gedurende vele jaren hoogwaardige kennis op het gebied van amfibieën,
reptielen, vogels en bijzondere zoogdieren is verzameld.

Helaas blijkt het voor veel eigenaren van \'minor species\', waartoe in Nederland ook (kweek) vis wordt ge-
rekend, niet voor de hand liggend om dierenartsen in te schakelen bij ziekte-uitbraken. Anderzijds, diffe-
rentiatie en specialisatie (discipline- en diersoort-gericht) gedurende en na de opleiding tot dierenarts
mogen door velen gewenst worden, tot nog toe blijken de meeste dierenartsen (en studenten ?) zich het vei-
ligst te voelen op het vertrouwde middenveld van de gangbare huisdierspecies. Eigenaren kunnen hier-
door vaak hun dierenarts niet inschakelen, tenzij hij hen verwijst naar een specialist.
Onvoldoende diergeneeskundige deskundigheid ten aanzien van bepaalde diersoorten is geen nieuw pro-
bleem. Het heeft ook gegolden voor hond, kat, varken en kip. Nog in de jaren vijftig en zestig werden
pluimveeziekten vaak gediagnostiseerd door pluimveeselecteurs en de rol van de dierenarts bestond toen
vaak alleen uit de verkoop van, door de pluimveeselecteurs gevraagde, geneesmiddelen. Gelukkig is he-
den ten dage de dierenarts niet meer weg te denken hij de preventie, diagnostiek en therapie van pluimvee-
ziekten (al blijven verbeteringen in de opleiding op dit gebied nog wen.selijk).

Thans is het de hoogste tijd dat voldoende dierenartsen ook deskundigheid bieden voor de gezondheids-
begeleiding van de \'minor species\'. Eén op de tien consulten in de gezelschapsdierenpraktijk betreft bij-
zondere dieren. Als daarvoor geen dierenartsen beschikbaar zijn, doen anderen dat wel (en soms nog niet
eens zo slecht). Te denken valt aan dierenwinkels als het gezelschapsdieren betreft, of aan biologen of
landbouwkundigen als het kweekvis betreji. Deze laatsten hebben tijdens hun opleiding vaak de kennis
opgedaan om, met enige aanvullingen, prima te functioneren in de visgezondheidszorg, met name voor
wat betreft de zoötechnische aspecten ervan. Maar collegiale samenwerkingen met goed toegeruste die-
renartsen, zoals dat in het buitenland vaak gebeurt, zou de vis en de kweker ervan ten goede komen.
Diergeneeskundige kennis op het gebied van de bijzondere dieren is er volop. Deze aflevering attendeert u
daarop. Een goede gelegenheid om uw aandachtsvelden nog eens te overwegen?

De Hoojdredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 138-

DE AFWIJKENDE \'WITTE LIJN\' EN HÜLLE WAND BIJ
HET PAARD, EEN VERGELIJKEND MYCOLOGISCH
ONDERZOEK

E.J. Tjalsma\'\' en J.M. van Maurik^

SAMENVATTING

Een afwijkende \'witte lijn\' bij het paard is een aandoe-
ning die schaars beschreven is en waarvan de oorzaak
niet duidelijk is. Bij dertig paarden en ponies die deze
aandoening vertoonden is een mycologisch onderzoek ge-
daan. Tevens is dit gedaan bij dertig paarden en ponies
met een normale hoef.

In de groep met een afwijkende \'witte lijn\' met al dan
niet een brokkelhoef of holle wand bleek bij 60%
Scopu-
lariopsis brevicaulis
aanwezig.

INLEIDING

Het verhoomde deel van de paardehoef bestaat uit boom-
wand, hoomzool en hoomstraal. De hoomwand wordt als
verhoomde opperhuid (epidermis) geproduceerd in de
kroonlederhuid en is lamellair zeer hecht verbonden met de
wandlederhuid (demiis) van het hoefbeen. De hoomzool
(eveneens epidermis) ontstaat uit de zoollederhuid (dermis);
ditzelfde geldt voor de hoomstraal, die uit de straallederhuid
voortkomt.

DE HÜORNWAND

De hoomwand bestaat uit drie lagen (11,14):

- De buitenste laag (het stratum extemum) bestaat uit lim-
bus comae ungulae (zoom) en stratum tectorium (glazuur-
laag). De limbus sluit aan bij de erboven gelegen epider-
mis en vormt een band van circa 2 centimeter breed vlak
onder de kroonrand.

- Het stratum tectorium is een dunne hoomige laag en geeft
het oppervlak van de hoomwand zijn glanzend uiteriijk.

- Het stratum medium vormt het grootste deel van de hoom-
wand en is het hardste deel ervan. In donkere hoeven is het
gepigmenteerd.

Het stratum internum bestaat voor een groot deel uit lamel-
len (lamellae comae): het stratum lamellatum.

DE WITTE LIJN

Dc hoomwand groeit vanaf de kroonlederhuid naar distaal
langs de plaatjes van de wandlederhuid. De mimte tussen de
afschuivende hoom(wand)plaatjes (lamellae comae) wordt
distaal opgevuld door zacht hoom, dat gevormd wordt door
vlokken (de terminale papillen) onder aan de wandlederhuid.
Dit zachtere hoom vormt samen met de eerdergenoemde
hoomplaatjes de \'witte lijn\' (2, 9): de verbinding tussen de
draagrand van de hoomwand en de hoomzool.
De term \'witte lijn\' is een reden van veel verwarring.
In het Nederiandstalig vakjargon wordt als \'witte lijn\' be-
schouwd het stratum lamellatum aangevuld met hoom van
de terminale papillen. De verwarring ontstaat doordat deze
\'witte lijn\' meer geel van kleur is. Het resterende deel van het
stratum internum tussen stratum lamellatum en stratum me-
dium is wit van kleur en wordt in sommige Angelsaksische
literatuur witte lijn genoemd (14).

De \'witte lijn\' is tevens de plaats waar de hoefsmid de nagels
plaatst bij het aanbrengen van hoefbeslag. Topografisch is de
zool te verdelen in toon, verzenen en steunsels.
Een afwijkende \'witte lijn\' (AWL), zoals in dit onderzoek
bedoeld, kenmerkt zich door een onderbroken verbinding,
die onregelmatig en grillig verloopt, tussen hoomwand en

...

-i.

■ .....

\' Dierenarts voor dermatologie. Dierenkliniek Emmeloord, Postbus 214. S.M10.4E
EmmeUwrd.

- Hoefsmid. Dierenkliniek Emmeloord. PosthiLS 214. HiiXi AE Emmeloord.

Foto 2. Detail van afwijkende \'witte li|n\'.

-ocr page 139-

hoomzool; in feite een aantasting van het stratum internum.
Daarbij kan een geelverkleuring optreden aan de zooikant
van de \'witte lijn\' (Zie foto 1 en 2). Indien de aantasting zich
uitbreidt in proximale richting ontstaat er een holte. We spre-
ken dan van een \'holle wand\' (Zie foto 3).
De ontstane holte wordt omgeven door hoom van het stra-
tum lamellatum enerzijds en het stratum intemum of het stra-
tum medium anderzijds; dit in tegenstelling tot een \'losse
wand\', waar het hoom loslaat van de lederhuid. Een holle
wand echter wordt in de (hoefsmeden)praktijk nog al eens
een losse wand genoemd.

Indien de onregelmatigheid van de witte lijn zich voomame-
lijk in de richting van de hoefwand uitstrekt, kan het beeld
van brokkelige hoeven ontstaan (Zie foto 4).

Een verbrede \'witte lijn\' die optreedt ten gevolge van een chro-
nische hoefbevangenheid werd, gezien de verschillende etiolo-
gie en symptomatologie, buiten dit onderzoek gehouden.

Een behandelde holle wand daarentegen kan een verbreding
vertonen van de \'witte lijn\', die er net zo uit ziet als de ver-
breding bij hoeven met een chronische hoefbevangenheid.
Opgemerkt dient te worden dat in vrijwel elke voet de \'witte
lijn\' enige onregelmatigheid kan vertonen door de inwerking
van buitenaf door bijvoorbeeld zand, kleine steentjes en der-
gelijke. Deze onregelmatigheden zijn meestal oppervlakkig
en verdwijnen bij (regelmatig) bekappen van de hoef door de
hoefsmid.

Sporadisch wordt in de literatuur het vennoeden geuit dat een
afwijkende \'witte lijn\' veroorzaakt wordt door een infectieus
agens (een gist, schimmel of bacterie) (1, 3,4, 5, 12).
Een gericht mycologisch onderzoek bij hoeven met AWL is
tot op heden slechts zelden uitgevoerd (2). Bovendien is geen
mycologisch onderzoek bekend van de normale paardehoef
In dit artikel wordt beschreven dat bij mycologisch onder-

groep I

rw*

iKK-r^mipri

1J ■ nM|f pl|llllllll 11 d

k>c»tlulk

lyix-tb)

^«ipulariopnl«

indrrr. n.1.

f = Efp^infnltrrd

In h<irf(it)

brrtkaulh

1

kWPN

KA

O

BIX

II

P"n>

K\\

O

T

M

<;^trichum «p./TrlclMMi^njn

J

KW rv

l.v

O/P

BIT

II

4

KWI\'N

l,\\

p

lUV

Xt B

5

Kwr>

l.\\

p

BiiT

R

6

KWPN

RV

p

Hu

II

7

kwpN

HN

p

r

A

X

AniNrr

l.v

p

lliiT

II

(^ntrichiim !ip.^rlclimporon up.

•>

prnj

HX\'

p

1

X

in

KWPN

H\\

(>/ p

Hu

X

II

KWPN

l,v

O

1

II

12

KJnnl

k\\\'

p

T

II

.XHrmaria

IJ

KWPN

1 \\

p

T

B

C;rnlrlchum »pa^tirlHnpomn >p./Prnirilllum >p./Scy1alMkim sp.

14

hjnnl

l.v

F

T

A

«vfffrocl

(KrrfrorI

H\\

O

Ru

A

<;fo1rirhum ^p./\'l HchfMp«>rnn sp.

16

KWPN

l.v

<W P

hric MK-I

B

ovfrffrod

(Mcrfntrl

f

IXHl}

l..\\

P

T

X

Kuviiium/C iNdmporimn

IK

KWPN

1 \\

P

Bu V

11 H

19

pony

l.v

O

Bu V

II

20

KWPN

«.v

O

BIX

A n

21

pMHiy

KX

O

T

A

22

KWPN

KV

p

BI V

.X

(;ro(rkhuiii »pJTrklHMponin sp.

2J

pmny

HX

O

BIT

,X

(;rn(rirhum »p./TrkliiMpnrnn sp.

24

KWPN

IX

O

BuT

A

(^otrkhiim «p./TrtclMMpiiron sp.

25

KWPN

HX:^

O

IIV

H

26

KWPN

IX \'

O/P

T

A

27

1 rii-<

KX

P

HIT

II

28

.Ulamirr

KV

p

Bu

II

(•rntHrhum ^p./TrlclHnpnrofi np.

29

KWPN

KX

O

1

A

3(1

KW PN

HX

p

Bu

II

<^olrirhuin *p./Trichosp,»nHi sp.

a)

T = toon
V = verzenen

Bi V = binnen-
Bu V = buiten-

Bi T = binnentoon
Bu
T ^ buitentoon
Bu = buitenkant hoef

b)

H = holle wand
A = afwijkende\'witte lijn\'

B = brokkelhoef

-ocr page 140-

zoek van hoeven met AWL voomamelijk Scopulariopsis
brevicaulis
aangetroffen wordt.

MATERIAAL EN METHODE

In de periode mei - september 1994 werden door de hoef-
smid van de Dierenkliniek Emmeloord monsters genomen
voor mycologisch onderzoek van hoeven met een afwij-
kende witte lijn, brokkelhoeven en/of holle wand. Per paard
werd één hoef bemonsterd. Het betrof hoeven van dertig
paarden en ponies van verschillende rassen met verschillend
gebmik (springen, dressuur en aangespannen).

Alle dertig paarden bleken op stal op stro of zaagsel gehuis-
vest, met overdag, naast het gebmik, weidegang of uitloop in
zand. Twee van de dertig waren bij aanbieding onbeslagen.

De monsters bestonden uit stukjes en schilfers hoom van en-
kele millimeters tot hooguit I cm in omvang, genomen aan
zowel de binnen- als de buitenzijde van de laesie.
Nadat de monsters enkele seconden in alcohol 70% behan-
deld en daama gedroogd waren, werd een schimmelkweek
ingezet (Dermafyt\', Kmuse, Denemarken). Na vijf tot twaalf
dagen incubatie op kamertemperatuur werden bij kleurom-
slag (die soms al na enkele uren optrad) en schimmelgroei de
testmedia als positief beschouwd en werden de schimmel-

Tabel 2

groep 2

1. Cladosporum sp.

2. Geotrichum spJTrichosporum sp.

3. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

4. -

5. mengculluur, vnl Penicillimim

6. Fusarium

7. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

9. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

10. Acromoniumsp.

11. Cephalo.sporium

12. Scopulariopsis sp. (geen hrevicauUs)
Fusarium

Penicillinum

13. Cladosporium

14. mengcultuur, vnl Geotrichum sp./Trichosporum sp.

15. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

16. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

17. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

18. Mucor sp.

19. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

20. Geotrichum sp./Trichosporum sp.
Penicillinum sp.

Mucor sp.

21. Geotrichum sp./Trichosporum sp.
Mucor sp.

22. -

23. Geotrichum sp./Trichosporum sp.
Scopulariopsis sp.(geen brevicaulis)

24. Mengcultuur

25. Geotrichum sp./Trichosporum sp.

26. Scopulariopsis sp. (geen brevicaulis)

27. Cladosporum

Geotrichum sp./Trichosporum sp.

28. Geotrichum sp./Trichosporum sp
Chrysosporum sp.

Scopulariopsis sp. (geen brevicaulis)

29. Overgroei

30. Scopulariopsis sp. (geen brevicaulis)
culturen door het VMDC te Utrecht gedetermineerd. Een
kweek werd negatief beschouwd als er geen kleuromslag op-
trad noch macroscopisch een schimmelgroei te zien was na
twaalf tot vijftien dagen.

Naast de dertig hoeven met een afwijkende witte lijn werden
ook willekeurig dertig normale hoeven bemonsterd (Tabel 2).
Het betrof vergelijkbare paarden en ponies van verschillende
rassen en met verschillende gebmiksdoelen; deze paarden wer-
den aangeboden voor routinematig bekappen. De monsters
werden at random van zowel voor- als achterbenen genomen
en volgens dezelfde procedure gekweekt en gedetermineerd.

Bij één monster van een aangetaste witte lijn, waarin
Scopulariopsis brevicaulis werd gekweekt, werd histopatho-
logisch onderzoek verricht om vast te stellen of de schimmel-
groei beperkt bleef tot op het oppervlak van het hoom of dat
de schimmelgroei ook dieper in het hoom was aan te tonen.

RESULTATEN

Opvallend was dat in de groep hoeven met afwijkende witte
lijn (groep I) bij 18 hoeven
Scopulariopsis brevicaulis (60%)
werd gevonden, terwijl bij de controlegroep van normale
hoeven (groep II) geen
Scopulariopsis brevicaulis werd ge-
vonden.
Geotrichum sp./Trichosporum sp. werden in beide
groepen in mime mate gezien. Differentiëren tussen
Geotrichum en Trichosporum sp. bleek erg moeilijk te zijn.

De paarden in groep I die kreupel waren hadden, op één na, alle
een holle wand. Tevens werd bij al deze paarden
Scopulariopsis brevicaulis. gevonden. Het al of niet gepigmen-
teerd zijn van de hoef bleek niet van invloed te zijn op de aan-
doening. De \'afwijkende witte lijn\' manifesteerde zich vooral
aan de voorvoeten en wel in het toongedeelte van de hoef

Verder dient opgemerkt te worden dat de vorm van de hoe-
ven in groep 1 normaal was, maar dat bij hoeven met een
holle wand een bolling aan de voorzijde van de hoef aanwe-
zig was. In enkele gevallen werd bij een dier aan meer dan
één hoef een afwijkende \'witte lijn\' gezien.

DISCUSSIE

De pathogeniteit van schimmels is in sommige gevallen
omstreden. Ten gevolge van breedspectmm antibiotica, im-
munosuppresieve therapieën of ziektes en verbeterde myco-
logische technieken blijken schimmels, waarvan men vroe-
ger dacht dat het contaminanten waren, toch pathogeen te
kunnen zijn.

De morbiditeit van erkend pathogene dermatofieten (bij-
voorbeeld Trichophytum sp) is vooral afhankelijk van lokale
factoren, zoals een primaire huidweerstandsvermindering
(beschadiging en verweking) en de fungistatische activiteit
van talg en zweet. Eenmaal doorgedrongen speelt de cel-ge-
bonden immuniteit waarschijnlijk een grote rol in de afweer
tegen schimmelinfecties.

Deze dermatofieten kenmerken zich door het feit dat zij een
zekere gastheerspecificiteit hebben en zich kunnen verme-
nigvuldigen in gekeratiniseerd weefsel (nagels, haren, Stra-
tum comeum).

Om pathogene schimmels van contaminanten te onderschei-
den worden de volgende criteria genoemd (10):

- bron

- aantal geïsoleerde kolonies

-ocr page 141-

Foix) 5. Scopulariopsis brevicaulis in cultuur van drie dagen. Met: dank aan
Janssen Phannaceuttca B.V., Tilburg.

- diersootl

- herhaalbaarheid van de isolatie en

- het aantonen van de penetratie van de schimmel in het
weefsel.

Scopulariopsis brevicaulis (Foto 5) wordt beschouwd als een
algemene keratinofiele bodemsaprofiet met een wijde ver-
spreiding (13). Een zekere pathogeniteit is echter ook bekend:
Scopularopsis brevicaulis is beschreven bij dermatosen (8,
11), peesscheden (13), longen (6, 13) en onychomycosen bij
mens en dier (13,15). De aanwezigheid van de schimmel in
beddematrassen wordt in relatie gebracht met respiratoire
aandoeningen bij de mens (16).

Onderzoek van Chapman vermeldt de aanwezigheid van on-
der andere
Scopulariopsis br. in relatie met AWL. De resul-
taten worden summier vermeld, terwijl materiaal en
methode niet worden beschreven (2,3).

CONCLUSIE

Twee feiten komen uit dit onderzoek naar voren:

- Scopulariopsis brevicaulis is alleen uit hoeven met AWL
gekweekt en wel in 60% van de onderzochte hoeven.

In geval van de kreupele paarden in groep 1 bleek bij allen
Scopulariopsis brevicaulis aanwezig te zijn.

- Uit histopathologisch onderzoek bleek dat de hyfen van
Scopulariopsis brevicaulis ook het hoom ingroeiden (Foto

Foto 6. PAS kleuring. Scopulariopsis brevicaulis op en in hoomwieefsel van
een hoef met ahwikende \'witte lijn\'.

1 m

tl I

6). Dit kan wijzen op een zekere mate van pathogeniteit.
Zeer waarschijnlijk is de schimmel hier geen toevallig
aanwezige oppervlakkige contaminant.

Met dit laatste wordt aan een belangrijk criterium voldaan
ten aanzien van pathogeniteit (Zie boven).
De indruk bestaat dat
Scopulariopsis brevicaulis gemakkelij-
ker een porte d\'entree vindt in het zachte hoom van het stra-
tum internum dan in het harde hoom van het stratum medium.

Een causaal verband tussen Scopulariopsis brevicaulis en
AWL lijkt suggestief; echter de vraag of
Scopulariopsis bre-
vicaulis
een veroorzaker van AWL kan zijn, dan wel een
goede voedingsbodem vindt in een reeds bestaande AWL,
verdient nader onderzoek.

Een eenduidige therapie is (nog) niet te geven. In de behan-
deling neemt het mim verwijderen van afwijkend hoom een
belangrijke plaats in. Over desinfecterende maatregelen lo-
pen de meningen uiteen. In een nadere studie zal hierop te-
mggekomen worden.

SUMMARY

Abnormal white line and hollow wall in the horse: a com-
parative mycological study

There are few descriptions of an abnormal white line in the horse, and it is
not known what causes this disorder. Thirty horses and ponies with this dis-
order were examined mycologically, as were 30 horses and ponies with nor-
mal hooves. Scopulariopsis brevicaulis was detected in 60% of the animals
with an abnormal white line with or without hollow wall or seedy toe.

DANKBETUIGING

Speciale dank is verschuldigd aan:

B. Blankenstein. VMDC Utrecht, voor de determinatie van de schimmelcul-
turen, drs J. van den Bergh van Janssen, Pharmaceutica BV te Tilburg voor
het beschikbaarstcllen van de foto van
Scopulariopsis brevicaulis en T.
Whitbread, B VSc, M RC VS, Abbey Veterinary Services, Engeland voor het
histopathologisch onderzoek en het vervaardigen van de microfoto hiervan.

LITERATUUR

I. Ball D, and Evans A. Needed: a more effective white line disease treat-
ment. Am Farriers J 1992: 30-7.

Chapman B The outbreak of equine onychomycosis. 3rd Geneva
Congress of equine medicine and surgery 1993.
Chapman B. Lubbock, Texas, USA, schriftelijke mededeling.
Evans A. Handling White Line Disease, a year later. Am Farriers J
1993: 34-67.

Gallcnbcrgcr MR. Forget the yeast infection, it\'s a hoof fungus. Am
Farriers J 1994:48-50.

Gemek B. Kompendium der medizinischen Mykologie. Verlag Parey,
Beriin, 1980: 184-245.

Hermans WA. Hoefvcrzorging en hoefbeslag. Groene Reeks. Terra
Zutphen, 1984.

Hubalek Z und Balcarikova A. Vorkommen von Aspergillen und pula-
riopsidcn inden Hautlesioncn der Haustieren. Mykosen 1969; I2;6II.

9. Kroon HM cn Gallandat Huet RHJ. lloefl<unde en hoetbeslag.
Stichting De Hoefslag, Den Haag, 1953, 5edmk : 243-4.

10. Muller GH, Kirk RW, and Scott DW. Small animal Demiatology, 4lh
ed. Saunders Phil. 1989: 295-302.

Paula CR, Costa EO de, Pires MFC de, A Coutinho SDVM, Castiiho
W, and Moral MS.
Scopulariopsis brevicaulis: agente etiologico de
demiatosc cm cacs e equinos. Rcvista dc Microbiologica. 1987; 18(4):
366-70.

Redden RF. White Line Disease. Equine Pract. 1990; 12(6): 14-5, 18.

13. Stashak TS, Adam\'s Lameness in horses. Lea & Febiger, Phil. 4th ed.,
1985: 1-8.

14. Rippon JW. Medical Mycology. 2nd ed. Saunders Philadelphia 1982:
664-5.

15. Vanbrcuscghem R, Vroey CH de, and Takashio M. Practical guide to
Mcdical and Vet Mycology. 2nd ed. Masson New York, 78: 152-3.

16. Verhoeff AP. Home dampness, fungi and house dust miles and respira-
tory symptoms in children. Proefschrift, Erasmus Universiteit. 1994.

8

II.

12.

-ocr page 142-

Edited by A. Ruiter. CAB Intemational, Wallingford, Oxon,
UK ISBN 0-85198-927-3. Pnjs: £ 55.00.

In bijna 400 pagina\'s geven auteurs uit Europa, de Verenigde
Staten en Canada (zes Nederlandse en acht buitenlandse au-
teurs) een overzicht van samenstelling, voedingswaarde,
kwaliteit, gezondheidsaspecten en conservering van vis en
visserijprodukten. Vangst in open water en aquacultuur krij-
gen beide aandacht. In de eerste 75 bladzijden worden de vis-
produktie en ongeveer 60 eetbare species of genera (vinvis-
sen, maar ook molluscen -mossels en inktvissen- en
cmstaceeën -gamalen en kreeften-) in zoverre besproken, dat
het belang van visserij en visteelt duidelijk wordt, identifica-
tie van vissen mogelijk is, de vangstplaatsen en de omvang
van de vangsten van de verschillende soorten worden ver-
meld en een indmk van de voedingswaarde wordt gegeven.
Het aspect van voedingswaarde wordt in de volgende 150
pagina\'s verder uitgewerkt, waarbij eiwitten, vetten, vitami-
nes, mineralen en spore-elementen apart aandacht krijgen.

In 75 pagina\'s worden kwaliteit, bederf contaminatie en re-
siduen, hygiëne en veiligheid behandeld. Visprodukten en
technologische aspecten van visverwerking (onder andere
conservering) in relatie tot kwaliteit worden in het resterende
deel bediscussieerd.

Voor veterinairen die zich met kwaliteitsbewaking van voe-
dingsmiddelen van dieriijke oorsprong, c.q. vis en vispro-
dukten bezig houden, is dit boek verplichte stof Ook voor
niet-technologen heeft het veel te bieden. Veterinairen die
interesse hebben voor de economische aquacultuur en niet
aarzelen een (in Nederland) relatief nieuw diergeneeskundig
veld te exploreren, zullen extra motivatie opdoen bij het le-
zen in dit boek. Wereldwijd vormen vis en visprodukten een
majeure bron van eiwitten, (onverzadigde) vetten en andere
nutriënten. Ongeveer 13 % van de totale visproduktie komt
uit de aquacultuur en hier ligt, ook diergeneeskundig, een in-
teressant werkterrein. Integrale ketenbeheersing is in dit veld
erg belangrijk; residue problematiek door milieucontami-
nanten of geneesmiddelen speelt een grote rol; inductie van
resistentie vormt een probleem. Deze voor veterinairen zeer
bekende begrippen krijgen in dit boek een nieuwe lading.

J.E. van Dijk

kl ■ M

FISH AND FISHERY PRODUCTS. COMPOSITION,
NUTRITIVE PROPERTIES AND STABILITY

LASER- UND MAGNETFELDTHERAPIE IN DER TIERMEDIZIN

Bewerkt door Gerhard Ambronn, Roland Muxeneder, Ulrich
Wamke.

Uitgegeven door Gustav Fischer Veriag 1994.
ISBN 3-334-60855-7, 135 blz., prijs DM 54.

Deze handzame pocketuitgave is met name op het gebied
van de lasertherapie een goede leidraad bij de behandeling
van dieren. Het bock is vooral geschikt voor dierenartsen en
fysiotherapeuten die nog weinig ervaring met deze therapie-
vomien hebben. Degenen die al wel ervaring hebben, kun-
nen hun werkwijze vergelijken met en toetsen aan die van de
auteurs.

In het eerste hoofdstuk wordt op wetenschappelijke basis de
theorie van laser en magneetveld behandeld. Het werkings-
mechanisme en de biologische effecten worden beknopt,
maar tamelijk gedetailleerd beschreven, zodat de lezer met
enige parate kennis van de biochemie en fysica bij het lezen
hiervan in het voordeel is. Er wordt helaas slechts summier
ingegaan op de technische werking van de respectievelijke
apparaten.

Het tweede hoofdstuk van het boek behandelt de laserthera-
pie bij grote huisdieren. De lezer wordt eerst attent gemaakt
op een aantal algemene principes van de behandeling met la-
ser. Vervolgens worden op overzichtelijke wijze en conse-
quent verschillende indicaties per orgaansysteem behandeld.
De orgaansystemen die aan de orde komen zijn: huid, slijm-
vlies van mond en genitaliën, melkklieren, bewegingsappa-
raat, circulatie, respiratie en maagdarmkanaal. Steeds wordt
aangegeven welk type laser te gebmiken is en waar, met
welke dosis, hoe vaak en hoe lang men dient te behandelen.
Ook wordt aangegeven of en welke acupunctuurpunten mee-
behandeld moeten worden. Ter verduidelijking zijn in een
apart hoofdstuk figuren toegevoegd waarop de acupunctuur-
punten aangegeven zijn.

Voor lasertherapie bij gezelschapsdieren wordt verwezen
naar het hoofdstuk over lasertherapie bij grote huisdieren. In
het kort worden enkele voor gezelschapsdieren specifieke
indicaties en toepassingsvormen toegelicht. De auteur van
dit hoofdstuk beveelt naast de lasertherapie meestal ook nog
homeopathische middelen aan.

De magneetveldtherapie wordt globaler beschreven. Uit de
tekst komt niet zo duidelijk naar voren wat de algemene be-
handelingsprincipes zijn en bij de bespreking van de diverse
indicaties ontbreekt wel eens de gebruikte frequentie. Het
accent ligt op indicaties van huid en bewegingsapparaat. Er
wordt bij dit onderwerp relatief veel aandacht besteed aan de
combinatie met homeopathische geneesmiddelen.
Tot slot doen de auteurs met elkaar verslag van een 20-tal
praktijkgevallen. Achterin het bock is een korte lijst met be-
gripsbepalingen opgenomen, alsmede een literatuurlijst, een
trefwoordenregister en een lijst van (Duitse) bedrijven met
de in DM geprijsde apparaten die zij op de markt brengen.

A.E. Pen-Dogterom

-ocr page 143-

\'"IM

■ « VI

■tiiiur iriiiiii iimtiT\' ii „iiriiMM^MIÉfcMIÉIIiÉiiÉiiÉiÉM^

EEN ONDERZOEK NAAR DE OORZAAK VAN MASSALE
STERFTE VAN MARIEN GEKWEEKTE REGENBOOG-
FORELLEN
[ONCORHYNCHUS MYKISS, WALBAUM)
OP EEN AQUACULTUURBEDRIJF IN ZUIDWEST
NEDERLAND

Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120; 531-4

R.W.A. Oorschoti, G.H.R. Booms^, T. Latscha^ en J.H. Boon^

Tabel 1. Belangrijke infectieuze oorzaken van septicennien bij Salmoniden.

Oorspronkeipe artikelen

Virus

Bacterie

SAMENVATTING

Een onderzoek naar de oorzaak van massale sterfte van
marien gekweekte jonge forellen
(Oncorhynchus niykiss,
Walbaum) in zuidwest Nederland wordt beschreven. Op
grond van het mortaliteitsverloop, de klinische ver-
schijnselen en het bacteriologisch en virologisch onder-
zoek werd de diagnose \'primaire Infectieuze Pancreas
Necrose Virus (IPNV) infectie met secundaire vibriosis\'
gesteld. De IPNV-infectie is mogelijk tot stand gekomen
via het bedrijf van de forellenleverancier.

INTRODUCTIE

Visteelt is belangrijk voor de wereldvoedselproduktie.
Wereldwijd wordt 10^ ton vinvis geteeld. De zalm neemt
daarbij, vooral in Noorwegen, Schotland, Chili en Canada,
een belangrijke plaats in. De Nederlandse wateren zijn onge-
schikt voor de teelt van zalmen, maar regenboogforellen
(Oncorhynchus mykiss, Walbaum) kunnen in ons land wel
worden geteeld. De regenboogforel is een zoetwatervis
welke zich ook aan een zout milieu kan aanpassen. In
Nederland zijn ongeveer 25 bedrijven waar op de één of an-
dere manier regenboogforellen worden gehouden, hoofdza-
kelijk in zoet water. In de Nederlandse kustwateren wordt de
teelt van regenboogforellen bemoeilijkt door de (te) hoge
watertemperaturen tijdens de zomerperiode. Boven 17°C
wordt bij deze vissen het metabolisme demiate bemoeilijkt
dat ze sterven, mogelijk door een auto-intoxicatie met CO2
(3). Het is toch mogelijk gebleken in het Nederlands marien
milieu regenboogforellen tot 600 - 1000 gram te kweken:
hiertoe wordt na de zomerperiode gestart met forellen van
150 gram, welke vervolgens gedurende 10 maanden in
kooien op zee worden gehouden. Na het afmesten met caro-
teenrijk voer worden deze vissen vermarkt onder de naam
\'zalmforel\'. De intensieve manier van houden provoceert, in
analogie met intensief gehouden warmbloedige (land-
bouw)huisdieren, ziekte-uitbraken.

Infectieuze componenten spelen in de etiologie hiervan een
voorname rol. Bemcht zijn septicemiën ten gevolge van vi-
rale en bacteriële infecties (respectievelijk 8 en 1) (Tabel 1).

\' Muriconsiill. I\'inihm 36. 4460.-iT Gon

• Vakgroep VisWclt cn Visserij. iMmllnntwuniversiteit Hageningen. Postbus iiS.

6700.AH Hageningen.
\' Inlervel international h.v.. Postbus M. 5SJ0.4.4 Boxmeer

Virale Hemorragische Septicemic (VHS).
Infectieuze Pancreas Necrose (IPN).
Infectieuze Hemopoëtische Necrose (IHN)

Bij de verspreiding van deze infecties zijn dieren welke
symptoomloos drager zijn, de zogenoemde \'carrier state
fish\', zeer belangrijk (4,5). Het opsporen van laatstge-
noemde vissen wordt bemoeilijkt door verschillen in inzicht
met betrekking tot de diagnostiek tussen de verschillende be-
trokken wetenschappers (2). In Nederland is er met betrek-
king tot de in tabel 1 genoemde vimssen nog weinig onder-
zocht. In 1993 werd er op geen van de 15 onderzochte
forellenproduktiebedrijven de aanwezigheid van infectieuze
hemapoëtische necrose vims (IHNV) en virale hemorragi-
sche septicemie vims (VHSV) aangetoond (niet gepubli-
ceerde gegevens). Eveneens is het voorkomen van IPNV in
Nederland nog niet eerder beschreven.
In het onderhavige artikel wordt ingegaan op een uitbraak
van acute sterfte van pas aangekochte, marien gehouden,
jonge regenboogforellen op een viskwekerij in het zuidwes-
ten van ons land.

MATERIAAL EN METHODEN

Viskwekerij

De viskwekerij bevindt zich op het voormalige werkeiland
\'Neeltje Jans\' in de Oosterschelde. Het wateroppervlak van
de viskwekerij bedraagt 450 m^, verdeeld over 16 kooien
met elk een inhoud van 200 m^. De totale produktiecapaciteit
van het bedrijf is 25 ton vis/jaar. Het water in het bouwdok
heeft een saliniteit van ± 29 ppt. Ten tijde van de ziekte-uit-
braak was de watertemperatuur 10°C.

Vissen

Na een periode van leegstand werden van een bedrijf in het
zuiden van het land 600 regenboogforellen van ± 1.000 gram
en 15.000 regenboogforellen van 150 gratn gekocht. Dit be-
drijfkweekt al jaren regenboogforellen van uitstekende kwa-
liteit. Eerdere partijen forellen afkomstig van ditzelfde be-
drijf bleken zeer goed te kunnen groeien in zeewater. De
betreffende vissen werden afgeleverd in vier groepen, welke
respectievelijk arriveerden in een periode O - 4 weken voor-
afgaande aan de ziekte-uitbraak (week 40 - 43). De grote vis-
sen kwamen op het bedrijf aan in week 41. De twee catego-
rieën vissen werden direct na aankomst in aparte kooien
ondergebracht.

Een week na aankomst van de vis werd gestart met voeren

Vibrio spp
Aeromonas spp
Yersinia spp

-ocr page 144-

(Trouvit nr. 4, Trouw B. V., Putten, Nederland) op een voeder-
niveau van 1.0% van het vers lichaamsgewicht van de vissen.
Tijdens de onderzochte sterfteperiode werd door de bedrijfs-
bioloog, in overleg met een dierenarts, besloten een monster
van de vissen voor sectie en respectievelijk bacteriologisch
en virologisch onderzoek aan te bieden aan het visziektela-
boratorium van de Vakgroep Visteelt en Visserij van de
Landbouwuniversiteit. At random werden 15 nog levende
forellen gevangen: vijf kleine forellen uit respectievelijk de
twee kooien met de op dat moment grootste sterfte (kooi drie
en vier) en vijf grote forellen. Na de vangst werden de vissen
met een kopslag gedood en vervolgens op ijs naar het labora-
torium vervoerd. De tijdsduur tussen het doden van de vis en
aankomst op het laboratorium was 1,5 uur.

Postmortaal onderzoek

Direct na aankomst van de vissen werd met het onderzoek
aangevangen. Na uitwendige en inwendige inspectie werden
van alle vissen de diverse organen volgens de gangbare tech-
nieken (4) vrijgeprepareerd, geïnspecteerd en geïsoleerd.

Bacteriologisch onderzoek

Tijdens de sectie werd uit de milt, lever en nier in situ direct
op drie soorten voedingsbodems, respectievelijk Tryptase
Blood Agar Base (TBAB), Tryptone Soya Agar (TSA) en
een specifieke Vibrio voedingsbodem. Brain Heart Infusion
Agar (BHIA), geënt. Na een incubatieperiode van 24 uur bij
30"C werd gestart met de identificatie van geïsoleerde bacte-
riën met behulp van het API 20 NE systeem (BioMerieux
SA, Lyon, Frankrijk). Tegelijkertijd werd een antibioticum-
gevoeligheidstest (Neo-Sensi tabs, Rosco, Denemarken) in-
gezet (24 uur bij BO-\'C).

Virologisch onderzoek

Uit alle vissen werd aan het eind van de sectie nierweefsel
genomen, direct op ijs gezet en per expres naar een specifiek
viruslaboratorium (Intervet, Boxmeer, Nederland) vervoerd.
Binnen 20 uur na de sectie werden daar niermonsters van de
twee
X vijf kleine - respectievelijk vijfgrote forellen geho-
mogeniseerd en virologisch onderzocht. Dit werd uitgevoerd
met behulp van (1) celkweek op de cellijn CHSE-214, bij een
temperatuur van 20"C, waarbij op het cytopathogeen effect
werd gelet; (2) ELlSA\'s, met behulp van monoclonale antili-
chamen (MoAb) tegen respectievelijk IPNV (VP3-speci-
fiek), IHNV en VHSV, op het vóórkomen van virusantigeen
in de gehomogeniseerde niermengsels en supematant van
positieve celkweken. Deze MoAb\'s waren afkomstig van
respectievelijk Dr. Kristie (Intervet Norbio, Bergen, Noor-
wegen) en Dr. Lorenzen (National Veterinary Laboratory,
Arhus, Denemarken).

RESULTATEN

KI in isch e versch ijnselen

Dc kleine forellen stopten in week 42 met voedselopname en
vertoonden draaibewegingen om de lengte-as. Bovendien
trad er bij deze groep binnen enkele dagen na het begin van
de klinische verschijnselen een aanzienlijke sterfte op, welke
startte twee weken na aankomst van de eerste partij forellen
(Figuur 1). De volgorde van optreden van de mortaliteit
kwam overeen met de volgorde van aankomst per kooi. In de
kooien 1 en 2 waren er twee duidelijke pieken te onderschei-
den terwijl in de kooien 3 en vooral 4 één mortaliteitspiek
(week 46, respectievelijk 47) werd waargenomen. De totale
cumulatieve mortaliteit was ± 50%. De grote forellen ver-

 iM t

iinni i É iifii

Figuur 1. Wekelijkse sterfte regenboogforellen [Oncorhynchus mykiss.
Walbaum). gefiouden in marien milieu met een temperatuur van 10°C.
Sterfte is weergegeven als percentage van het aantal aanwezige dieren,
□e pijlen 1-4 duiden op het moment van aankomst van de respectieveli|ke
groepen jonge forellen op het bedrijf.

toonden tijdens de ziekteperiode van de kleine forellen geen
klinische verschijnselen en aten gewoon door.

Postmortaal onderzoek

Bij uitwendige inspectie bleken bij enkele kleine forellen on-
geveer huidulcera van een gulden groot aanwezig te zijn. Na
opening van de lichaamsholte kwam bij de kleine forellen
een gelige vloeistof vrij. Daamaast werden bij deze vissen
puntbloedingen in de lever en het anteriore deel van de inte-
stinae vastgesteld. De lever was bovendien te bleek. De milt
was bij dezelfde dieren te groot. In de nieren werden kleine
bleke haardjes gevonden.

Bij alle grote forellen werd een te grote milt met te bolle ran-
den vastgesteld.

Bacteriologisch onderzoek

Uit milt, lever en nier werden na 24 uur bij negen kleine fo-
rellen op de drie voedingsbodems bacteriële reinculturen ge-
kweekt, welke micro-organismen op grond van de morfolo-
gisch, culturele en biochemische eigenschappen als
Vihrio
parahaemolyticus
konden worden geïdentificeerd. De bacte-
rie bleek gevoelig voor furazolidone, chloramphenicol cn
flumequine, matig gevoelig voor trimetoprim en resistent te-
gen ampicilline en penicilline.

Virologisch onderzoek

In de niermonsters van kleine en grote forellen werd de aan-
wezigheid van het IPNV type 3 VP3 aangetoond.

Diagnose

Op grond van het mortaliteitsverioop, de klinische verschijn-
selen, het sectiebeeld en respectievelijk het bacteriologisch
en virologisch onderzoek werd de diagnose \'primaire IPNV-
infectie met secundaire Vibriosis\' gesteld.

Therapie

Naar aanleiding van de gevoeligheidstest werd na consulta-
tie van de lokale dierenarts-prakticus een therapie met
Flumequine ingesteld (50 gram per kg voer gedurende zeven
dagen).

mortalileil (%)

I"

-ocr page 145-

DISCUSSIE
Diagnostiek

De diagnostiek van visziekten kan met behulp van dezelfde
technieken worden uitgevoerd als de diagnostiek van ziekten
van warmbloedige dieren. Men moet echter wel oppassen
met het onderzoek van door ziekte reeds gestorven dieren.
Door postmortale autolyse gaan bij koudbloedige dieren al
zeer snel normale stmcturen verloren en kan een contamina-
tie met micro-organismen uit de omgeving (schimmels) en
digestie-apparaat (bacteriën) optreden. Hoewel het beter is
representatieve levende zieke vissen ter onderzoek aan te
bieden, blijkt uit het onderhavige onderzoek dat vers gedode
dieren, na een snel transport op ijs naar een laboratorium,
nog betrouwbare resultaten op kunnen leveren. In geval van
een bacteriële infectieziekte kan in het algemeen binnen 24
uur een voorlopige diagnose worden gegeven, met na nog
eens 24 uur de resultaten van de gevoeligheidstest.
De klinische verschijnselen (draaien) en de snelle toename
van de sterfte van alleen de kleine forellen in water van 10"C,
deden een virusinfectie vermoeden. Aangezien op dit bedrijf
de grote dieren (in belendende kooien) vrij van sterfte ble-
ven, neigde de verdenking in de richting van IPNV of IHNV,
omdat bij VHSV ook grote forellen kunnen sterven aan sep-
sis(4). Het virologisch onderzoek bevestigde dit vermoeden.
De grote forellen bleken wèl positief voor het IPN-vims
maar de infectie werd bij deze groep dieren niet gevolgd
door ziekteverschijnselen.

De sepsisverschijnselen, welke bij de sectie gevonden wer-
den, kunnen eveneens veroorzaakt zijn door de gediagnosti-
seerde K/\'/jno-infectie (4). Het ziekteverloop is dus een
schoolvoorbeeld van een primaire vimsinfectie, gevolgd
dooreen secundaire bacteriële. Kennelijk heeft de IPNV-in-
fectie de kleine forellen dermate verzwakt dat de
Vibrio kon
toeslaan. Het is echter niet uitgesloten dat in kooi 4 tijdens de
sterftepiek het vims de belangrijkste factor was. Immers er is
daar \'maar\' sprake van één sterftepiek. Mogelijk heeft de
medicamenteuze interventie de expressie van de Vibriosis in
kooi 4 voorkomen.
Vibrio spp. komen overal ter wereld in
zout water voor. Ze zijn vaak de oorzaak van ziekte-uitbra-
ken bij alleriei soorten aquatische organismen. Uit zowel
vinvis alswel schaal- en schelpdieren worden regelmatig bij
ziekte-uitbraken
Vibrio spp. gekweekt. V. parahaemolyticus
kan ook bij de mens ziekten, meestal van gastro-intestinale
aard, veroorzaken. Het lijkt raadzaam op het onderhavige be-
drijf de vis vlak voor verkoop te testen op aanwezigheid van
deze bacterie.

Therapie en preventie

Bij de bestrijding van bacteriële visziekten heeft men de
keuze uit het gebmik van antibacteriële middelen welke ook
in de meer traditionele intensieve dierhouderij worden ge-
bmikt.

In het onderhavige geval viel de keus naar aanleiding van de
gevoeligheidstest op tlumequine. Op grond van de snelle da-
ling van de sterfte na toepassing van de tlumequine lijkt dit
een goede keuze geweest te zijn. Aan het gebmik van antibi-
otica in de visteelt kleven echter enige bezwaren:

- door herhaalde behandelingen kan resistentie van de be-
treffende bacteriën tegen de gebmikte middelen optreden,
welke bacteriën na consumptie van de behandelde vis het
humane circuit kunnen penetreren;

- de gebmikte middelen kunnen, al of niet gedeeltelijk en/of
gemetaboliseerd, in het oppervlaktewater terechtkomen.
Resistentievomiing van de daar aanwezige micro-organis-
men, met moeilijk in te schatten oecologische gevolgen,
kan dan het gevolg zijn;
- ook is er voor sommige antibiotica een suppressieve wer-
king op het immuunsysteem van de vis beschreven (7).
Dit kan de vis meer vatbaar maken voor overige infecties.
Bij de preventie van infectieuze visziekten moet gedacht
worden aan een streng aankoopbeleid. Het verdient de voor-
keur vis aan te kopen van specifieke vispathogeen-vrije be-
drijven.

Het onderhavige bedrijf moet echter als besmet met IPNV
worden beschouwd. Het verdient daarom aanbeveling om op
dit bedrijf tot de aankoop van tegen IPNV gevaccineerde vis-
sen over te gaan. Binnenkort zal er ook in Nederiand, een ef-
fectief IPN-vaccin voorhanden zijn. Commerciële vaccins
tegen enkele
Vibrio spp. bij vissen zijn reeds beschikbaar
(6). Officieel is het gebmik van antimicrobiële middelen en
vaccins in de visteelt in Nederland niet mogelijk omdat er
voor vissen geen medicijnen zijn geregistreerd. De be-
treffende instanties laten echter het gebmik van diergenees-
middelen, zoals antibiotica, in de visteelt toe.

Epizoötiologie

Hoe de IPN-infectie op het bedrijf in zuidwest Nederiand is
geïntroduceerd is niet helemaal duidelijk. Gedurende de tien
jaar dat er op het onderhavige bedrijf forellen worden ge-
kweekt, zijn er op grond van klinische verschijnselen of post-
mortaal onderzoek, nooit aanwijzingen geweest voor een
1 PN V-infectie. Overdracht via wilde en/of ontsnapte \'carrier
state\' fish is echter niet uit te sluiten, maar infecties van vis
met IPNV in Nederiand zijn nog niet eerder beschreven.
Import via de aangekochte forellen is een andere mogelijk-
heid. Uit het gelijktijdig uitgevoerd virologisch onderzoek
van het forellenbestand van het bedrijf in Zuid-Nederland
waar de forellen van afkomstig waren, bleek dat uit deze die-
ren ook het IPNV-vims geïsoleerd kon worden. Het trans-
port van de vis, direct gevolgd door de overgang van zoet-
naar zout water kan voor de, reeds met het IPNV geïnfec-
teerde, jonge forellen net te veel zijn geweest. Een infectie
met altijd in het water aanwezige (voor)waardelijk patho-
gene bacteriën, zoals
Vibrio spp, wordt dan gevolgd door
sepsis en mortaliteit.

SUMMARY

Investigation of the cause of mass mortality among ma-
rine cultured rainbow trout
(Oncorhynchus mykiss,
Walbaum) at a fish farm in south-west Netherlands

The present study investigated the mass mortality of marine cultured young
rainbow trout
(Oncorhynchus mykiss, Walbaum) in the Netherlands. The
course of the disease, the clinical symptoms, and bacteriological and virolo-
gical investigations lead to the diagnosis: primary infectious pancreatic
necrosis virus (IPNV) infection followed by secondary vibriosis\'. Treatment
with flumequine seemed to be effective. The trout were possible infected
with IPNV at the trout hatcher\\\' and nurserv from which they originated.

LITERATUUR

1. Austin U, and Austin DA. Hactcrial Fish Pathogens: Diseases of Farmed
and Wild Fish, 2nd edn. Fllis Norwood, Chichestcr, 1993.

2. Davis PJ, Laidler LA, Perry PW. Rossington D, and Alcock, R The de-
tection of infectious pancreatic necrosis virus in asymptotic carrier fish
bv an integrated cell-culture and ELISA technique. J Fish Dis 1994; 17:
99-110.

3. Oorschot RWA, and Boon Jll. Mortality of marine cultured rainbow
trout.
Onchorhynchus mykiss (Walbaum), during the summer in the
Netherlands. Aquacultureand Fisheries Management 1993; 24: 291-8.

4. Post G. Textbook of Fish Health, revised and expanded edition, 1987.
T.F.H. Publications, Neptune City, New Jersey, USA.

5. Yamatomoto T, and Kilistoff J. Infectious pancreatic necrosis virus:

-ocr page 146-

quantification of carriers in a lalie population during a six year period. J
Fisheries Board of Canada 1979; 31: 397-402.

Santos Y, Bandin I, Nunez S, Gravningen K, and Toranzo AE.
Protection of turbot,
Scophlhalmus maximus (L), and rainbow trout,
Oncorhynchus mykiss (Richardson), against vibriosis using two diffe-
rent vaccines. J Fish Dis, 1991; 14: 407-11.

I ni m

Heijden MTH van der. Muiswinkel WB van. Grondel JL, and Boon JH.
Immunostimulating effects of antibiotics. Chemotherapy in Aqua-
culture; from theory to reality. (Editors: C.Michel and D.J.Alderman),
1992:219-31.

Wolf K, Snieszko SK, Dunbar CE, and Pyle E. Virus nature of infectious
pancreatic necrosis in trout. Proc Soc Exp Biol and Med 1960; 104: 105-8.

KRANKHEITEN DER HEIMTIERE

3., völlig neu bearbeitete und stark erweiterte Auflage.
K. Gabrisch; P. Zwart (Hrsg.). Schlütersche, Hannover,
1995. ISBN 3-87706-325-X.

In 1000 pagina\'s hebben 29 auteurs (universitaire medewer-
kers en praktizerende dierenartsen) een uitgebreid overzicht
gegeven van de voomaamste ziekten van bijzondere huisdie-
ren. Literatuurverwijzingen tot in 1994 zijn verwerkt. Dit be-
kende boek, waarvan de tweede dmk in 1987 verscheen, is in
de eerste plaats bedoeld voor praktizerende dierenartsen. In
23 hoofdstukken worden konijn, cavia, hamster, muis, rat,
gerbil (woestijnmuis), chinchilla, degoe, eekhoom, fret en
andere marterachtigen, skunk (stinkdier), egel, zangvogels,
beo\'s, grasparkieten, papegaaien en valkparkieten, duiven,
hoenders, schildpadden, slangen, hagedissen, amfibieën en
siervissen behandeld. In het laatste hoofdstuk worden ri-
sico\'s voor de eigenaar (bijt-, krab- of steekwonden, aller-
gieën, zoonosen) beschreven.

Van elke diersoort wordt de ethologie, anatomie, fysiologie,
voeding, geslachts- en/of leeftijdsbepaling gegeven. Daama
worden de onderzoektechnieken, dc infectieziekten en de or-
gaanafwijkingen besproken met de klinische symptomen, de
diagnostische kenmerken en de therapie. Sedering, narcose
en chirurgische ingrepen worden ook behandeld.
Dit zeer rijk geïllustreerde (voomamelijk kleurenfoto\'s)
boek biedt een schat aan ervaringen en feiten. De explosieve
toename van de literatuur én de toename aan species die als
huisdier worden gehouden, blijken wel uit de toename met
600 bladzijden ten opzichte van de eerste dmk uit 1984.
Toch zijn de beschrijvingen steeds compact gehouden; met
een strakke en consistente indeling en een duidelijk letter-
type is hierdoor een zeer leesbaar handboek ontstaan dat snel
te raadplegen is. Bij de indexering hebben de auteurs vastge-
houden aan een indexering per diersoort(groep); de diersoor-
ten zijn in het boek taxonomisch geordend, maar in de index
alfabetisch. In het begin worden zoekacties hierdoor onno-
dig vertraagd.

Dierenartsen in een groot deel van de wereld (en wellicht
ook enkele Nederlandse collegae) zullen het betreuren dat dit
boek niet in het Engels verkrijgbaar is. Een aantal van hen zal
de in het Frans vertaalde tweede druk wellicht prefereren. De
kwaliteit van dit boek is evenwel zodanig hoog en de hoe-
veelheid tekst per onderdeel zo beperkt, dat zelfs niet-Duits
sprekende dierenartsen die niet consequent alle bijzondere
dieren doorverwijzen, de derde dmk van dit boek voor dage-
lijks gebmik op hun plank moeten hebben staan, dan wel
voor dagelijks genieten en bijscholen op de salontafel moe-
ten hebben liggen.

J.E. van Dijk

AN ATLAS OF RADIOLOGY OF THE TRAUMATIZED DOG
AND CAT

Bewerkt door Joe P. Morgan, Pim Wolvekamp.
Uitgegeven door Manson Publishing/The Veterinary Press
Ltd. 1994.

Deze atlas bestaat uit een korte algemene inleiding en is
daama ingedeeld in de hoofdstukken: thoraxtrauma, trauma
van het abdomen en trauma van het bewegingsapparaat (ske-
let en spieren). Het gedeelte over het bewegingsapparaat is
het omvangrijkst.

Het boek is overzichtelijk ingedeeld en bevat handige tabel-
len met zogenaamde \'röntgen signs\' die bij een bepaalde af-
wijking horen. Er is een alfabetisch register met verwijzing
naar tekst of foto\'s. Ook is er een inhoudsopgave van de tekst
aanwezig, maar niet van de foto\'s, hetgeen wellicht het zoe-
ken naar een bepaalde afwijking wat kan bemoeilijken.
Deze atlas is vooral bedoeld als \'kijkboek\' en is rijk geïllus-
treerd met röntgenfoto\'s van een goede kwaliteit.

In het hoofdstuk over trauma van het abdomen wordt veel
gebruik gemaakt van contrastonderzoeken. Enkele van de
genoemde aandoeningen waarbij contrastmiddel gebmikt
wordt, kunnen ook met behulp van echografie gediagnosti-
seerd worden (ref)

Het deel over het skelet is erg omvangrijk en gaat vooral in
op allerlei fracturen en luxaties.

Al met al geeft deze atlas een goed overzicht van de talrijke
afwijkingen die bij de trauma-patiënt kunnen voorkomen.
Dit boek is dus zeker de moeite waard voor de gezelschaps-
dicrenprakticus die geregeld röntgenfoto\'s maakt. Wel moet
men zich realiseren dat een deel van de hier beschreven af-
wijkingen gemakkelijk gemist kan worden door ietnand die
weinig ervaring heeft met interpreteren van röntgenfoto\'s
(ref).

M.L. Schmidt

-ocr page 147-

landbouw, natuurbeheer
en visserij

De Rijksdienst voor de keuring van Vee
en Vlees is een dynamische organisatie
die in 1985 is opgericht. Zij ressorteert
onder het Ministerie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij.
Zij telt ongeveer 1.600 personeelsleden.
De organisatie kent een Centrale
Directie, 9 regionale kringen en een
Centraal Laboratorium te Wageningen.

Er is vastgesteld, dat het noodzakelijk is
de organisatie van het keuringswerk
door de Rijksdienst voor de keuring van
Vee en Vlees (RVV) beter te laten aan-
sluiten op de eisen, die de Europese
integratie stelt. De RVV heeft daarom
behoefte aan

keuringsdierenartsen (v/m)

Taken:

- is belast met de keuring van slacht-
dieren in die gevallen waar-ingevolge
de wettelijke bepalingen of (interna-
tionale) regelingen- de keuring aan
een dierenarts is voorbehouden;

- geeft adviezen en voorlichting aan de
binnen haar/zijn lokaties gelegen
bedrijven omtrent de wettelijke
regelingen; treedt waar nodig
corrigerend op;

- draagt er zorg voor dat de volgens
(wettelijke) voorschriften en instructies
noodzakelijke registratie en verwer-
king van keurings- en onderzoek-
gegevens plaatsvindt;

- neemt kennis van de vaktechnische
ontwikkelingen op het gebied van
keuringen, slachttechnieken, verwer-
kingsmethoden, afvalverwerking,
milieuproblematiek en vlees-
technologie;

- houdt zich op de hoogte van alle
geldende en in voorbereiding zijnde

wettelijke regelingen en afspraken c.q.
voorschriften m.b.t. haar/zijn
vakgebied;

- houdt toezicht op de naleving van
voorschriften over de inrichting van
bedrijven, een hygiënische werkwijze
en de behandeling van produkten.
De betrokkene wordt in de taken
bijgestaan door een team van
keurmeesters.

Vereist: Universitaire opleiding,
Diploma Dierenarts.

Salaris: afhankelijk van leeftijd en
ervaring maximaal f 5.971 ,-
(schaal 10B.B.R.A. 1984). Na 1 jaar volgt
bij gebleken geschiktheid bevordering
naar schaal 11, die een maximum kent
van ƒ 6.981,- bruto per maand.

Wat biedt de RVV:

- een zelfstandige functie voor mensen
die verantwoordelijkheid durven te
dragen;

- een organisatie met een open struc-
tuur, waarin overleg en teamvorming
centraal staan;

- een goede introductie en begeleiding
van nieuwe medewerk(st)ers.

Inlichtingen:

nadere inlichtingen over de functie

kunnen verkregen worden bij

de heer J.F.M. van Hoof

(hoofd Personeelszaken) of

mevr. J.G. Bode-Kasteelen, bereikbaar

onder telefoonnummer 070 - 3578813 /

070-3578816.

Schriftelijke sollicitaties binnen
14 dagen na verschijnen van deze
advertentie richten aan de directeur
RVV, Postbus 3000, 2270 JA Voorburg.

-ocr page 148-

Berichten en verslagen

INLEIDING

Het is vandaag, op een week na, pre-
cies 40 jaar geleden dat ik mijn loop-
baan in de tropen begon door ^oet aan
wal te zetten in het toenmalig Neder-
lands Nieuw Guinea.

Van die 40 jaar heb ik ongeveer een
derde deel in de tropen doorgebracht,
maar omdat tropenjaren dubbel tellen,
kom ik toch tot zo\'n 25 jaar. Vroeger
was deze dubbeltelling nodig ter com-
pensatie voor allerlei fysieke onge-
makken. Voor mij hebben deze onge-
makken niet al te zwaar geteld en
hebben deze 40 jaren een enomie per-
soonlijke verrijking en blikvermiming
betekend, die ik voor geen goud gemist
zou willen hebben.

In die 40 jaren ontmoet je een aantal
crisissituaties waaraan je het hoofd
moet bieden en waarvoor je niet hebt
gestudeerd. Ik heb me echter altijd ge-
lukkig mogen prijzen dat ik me om-
ringd wist door vrienden, die me met
raad en daad terzijde stonden.
Eén daarvan was een Afrikaan die me
een gouden regel gaf: \'Zorg altijd dat
je de regels van het spel kent.\'

Het lijkt zo eenvoudig, maar in de
praktijk blijkt het verbazend moeilijk
te zijn, ook al zal u het begrip:
\'Kafkaëske situaties\' wel wat zeggen.
Het woordenboek definieert dit als
volgt: \'op raadselachtige wijze beang-
stigend, bedreigend vooral door een
overgeperfectioneerde samenleving
die zich aan de controle van het indi-
vidu onttrekt\'.

De spelregels veranderen in de loop
van de tijd. vaak voordat het oude spel
is uitgespeeld.

WAT ZIJN DE SPELREGELS?

Bewerkte versie van de rede van Prof. dr. D. Zwart uitgesproken op 13 janu-
ari 1995 bij zijn afscheid als hoogleraar in de tropische veehouderij aan de
Landbouwuniversiteit te Wageningen\'.

Visies op de toekomst gaan óók van

D. Zwart. Vakgroep Veeteelt, sectie Dierlijke Pro-
duktie Systemen. Landhoiiminiversiteit Hageningen.
P O Box .UK 67(H) .111 Hageningen. the Neiher-
lands-
bepaalde spelregels uit. Het lijkt me
daarom goed. niet alleen een blik in de
toekomst te werpen, maar ook temg te
blikken en dan verder dan de 40 jaar
waarin ik actief was.

Omdat mijns inziens Tropische Vee-
houderij onlosmakelijk verbonden is
met Tropische Diergeneeskunde, heb
ik niet alleen gebmik gemaakt van de
oraties van mijn Wageningse, maar
ook van mijn Utrechtse voorgangers.

In zo\'n inaugurele rede geeft de pas
benoemde hoogleraar een visie op zijn
vakgebied, geeft een schets van toe-
komstige ontwikkelingen en hoopt op
goede relaties met aanverwante disci-
plines en studenten.

Nu is het achteraf altijd gemakkelijk
vast te stellen of een visie correct is ge-
weest of niet. Wat ik echter wil probe-
ren is een beeld te schetsen hoe actueel
hun visie nu is.

VOEDING

In de oraties van Hoekstra (21, 22) en
Bakker (4) wordt de veevoedersituatie
als één van de voomaamste factoren
genoemd die de produktie van vee in
de tropen beperken. Ook Zwart (55)
wijst er in zijn oratie op, dat het geen
zin heeft vee door middel van vaccina-
ties in leven te houden en ze daama
dood te laten gaan door gebrek aan
voedsel.

Het zou te ver gaan een uitvoerige be-
schrijving te geven van alle middelen
die ons ten dienste staan om de veevoe-
dersituatie te verbeteren. Ik verwijs
daarbij naar de dissertatie van Bosman
(9) en het overzicht dat door Schiere en
zijn Indiase collega tot stand is gebracht
(48) en het vele werk dat op Sri-Lanka
door onze medewerkers Ibrahim. De
Jong en Schiere, uiteraard in samenwer-
king met vele anderen, tot stand is geko-
men (35 ). Ze hebben zich niet alleen be-
perkt tot stro (47), maar hebben ook alle
mwvezels en hun mineralensamenstel-
ling bij het onderzoek betrokken (24).
Daamaast heeft Ibrahim (23) door zijn
voedingstabellen, waardevol materiaal
aangeleverd voor vooriichters.

Ifar (26) vond dat boeren in Indonesië
een grote diversiteit aan groenvoeders
gebmiken. De percentuele samenstel-
ling over de seizoenen wisselt daar-
door sterk en het verzamelen vraagt de
nodige arbeid. Rijstestro daarentegen
wordt alleen maar gebmikt voor on-
derhoud als er praktisch geen groen-
voer beschikbaar is.

Het werk in Nigeria toonde aan dat se-
lectie van voer voor het dier erg be-
langrijk is en bevestigde als zodanig de
proeven van Zemmelink (9).
Daamaast is er door onze studenten veel
onderzoek naar de boerenbedrijven ge-
bracht. Hierbij werd het verband tussen
onderzoek en vooriichting duidelijk ge-
legd; een verband dat in vele ontwikke-
lingslanden een zeer zwak punt is.
Nergens is overigens de lijn fundamen-
teel onderzoek in Wageningen en de
toepassing in het veld zo duidelijk ge-
weest als bij het voedingsonderzoek.

Zo heeft Oosting (40), met tarwestro
als prototype voor een laagwaardig
mwvoeder, een onderzoek gedaan
naar de fysiologische processen die bij
de spijsvertering, al dan niet met toe-
voeging van ureum, een rol spelen.

Schiere (47) heeft in zijn dissertatie de
geschiktheid van strovoedermethodes
in geïntegreerde landbouw/veeteelt-
systemen verder uitgewerkt. Hij geeft
daarbij een grondige analyse van de
sterkte en zwakte van de systeembena-
dering maar komt, door analogieën te
trekken met andere disciplines, tot ver-
rassende inzichten.

Ogink (38) heeft de groei, genetische
aanleg en voeding met elkander in ver-
band gebracht. Dit onderzoek wordt nu
in gewijzigde vorm voortgezet, name-
lijk de bestudering van compensatoire
groei. Compensatoire groei is het ver-
mogen van het dier om periodes van
slechte voeding te compenseren door
sneller te groeien wanneer er vol-
doende voedsel aanwezig is. Een vol-
komen natuuriijke situatie overigens,
die wij in onze overvloed heel gemak-
kelijk vergeten. De cruciale vraag hier-
bij is, hoe lang deze ondervoeding mag
duren, zonder dat het tot onherstelbare
schade of de dood leidt. Dit promotie-
onderzoek wordt uitgevoerd door
Peter Hofs en Kamalzadek uit Iran.
Uit al deze onderzoeken komt een in-
trigerende vraagstelling naar voren,
namelijk hoe wordt de voedselopname
gereguleerd? Ketelaars en Tolkamp

-ocr page 149-

(38) komen tot de hypothese dat de
factor \'optimalisering van het zuur-
stofgebmik\' wel eens een sleutelrol
zou kunnen spelen.

Ik hoop voor de toekomst dat deze in-
teressante hypothese verder getoetst
kan worden. Een eerste vereiste daar-
voor is, dat een spelleider aan de spe-
lers van dit onderzoek (celbiologen,
fysiologen, veevoedingsdeskundigen
etc.), duidelijk maakt wat hun rol in dat
spel zou moeten zijn en hoe de spelre-
gels zijn.

GENETISCHE DIVERSITEIT EN
VORMENRIJKDOM
Hoekstra (22) wijdde zijn inaugurele
rede geheel aan de vormenrijkdom van
de herkauwers en pleitte ook in 1950 al
voor de conservering van landrassen.
Tot op de huidige dag is dit een actueel
onderwerp, daar er grote zorg bestaat
in intemationale kringen, dat waarde-
vol genetisch materiaal verloren zal
gaan (12, 17).

Voor verschillende eigenschappen zijn
de landrassen superieur, namelijk wann-
teresistentie, goede gangen en standen,
vmchtbaarheid en ziekteresistentie. De-
ze zijn essentieel in een omgeving die
voortdurend hoge eisen stelt aan over-
levingsstrategieën. Bovendien gaan hit-
teresistentie en hogere melkproduktie
slecht samen (22). De omgeving is
deels beheersbaar door de mens en het
is de taak van dc zoötechnicus deze zo
goed mogelijk aan te passen.

Bakker (4) vraagt zich af of dit in India
wel zal lukken en betreurt het massale
kruisingsprogramma dat plaatsvindt in
Operation Flood. Nu, dertien jaar later,
kan men in zijn algemeenheid stellen
dat zijn vrees ongegrond is.

Toch is er overal in de wereld een grote
aandrang om het gebruik van vaccins
en diergeneesmiddelen temg te drin-
gen als wel middelen om de omgeving
te beheersen. Meer en meer grijpt men
weer temg op de genetische aanleg van
het dier om aan de infectiedmk weer-
stand te kunnen bieden (10) maar De
Blieck (7) vemieldde al in 1916, bij
zijn onderzoek over Piroplasmosis, de
rasimmuniteit bij Balinese en Madoe-
rese mnderen.

Wij hebben met onze sectic slechts op
een bescheiden manier aan deze mate-
rie meegewerkt, onder andere door dc
vaststelling dat Ankole-runderen resis-
tenter zijn ten opzichte van Theilc-
riosis(4l).

■■IM

Veel onderzoek is er gedaan naar de
trypanotolerantie van de N\'Dama, een
taurien runderras uit West-Afrika. Met
onze sectie hebben we met de West-
African Dwarf Goat (WADG) als mo-
del, daar onderzoek naar gedaan. Het
bleek dat er binnen dat ras grote ver-
schillen waren in het vermogen om,
ondanks hoge koorts, toch hun voerop-
name op peil te houden (2). We zijn nu
bezig te onderzoeken of deze voerop-
name gekoppeld is aan het genetische
vermogen om a-specifleke produkten
van de afweer, in dit geval de Tumor
Necrosis Factor (TNF), binnen de per-
ken te houden.

Dieren die hun TNF-produktie kunnen
beperken, zouden ook hun voeropname
redelijk op peil kunnen houden en zo
een betere overievingskans hebben.

Een enigszins vergelijkbare relatie is ge-
vonden in de humane tropengenees-
kunde. Ook bij hersenmalaria van de
mens vond men een duidelijke koppe-
ling tussen bepaalde promoter-genen
voor TNF en de emst van de hersenma-
laria (35). Mensen met een hoog TNF
gekoppeld aan een bepaalde histocom-
patibilitcitsantigenen, hebben dan eer-
der een (fatale) samenklontering van
geïnfecteerde crytrocyten in de fijne
hersencapillairen. Ik zie dat er in de toe-
komst nog meer van deze verbanden ge-
legd zullen worden, maar dat lukt alleen
in nauwe samenwerking met Afrikaanse
instituten. Ook in de plantenwereld is er
een duidelijke tendens naar meer onder-
zoek dat dc pathogeniteitsmechanismen
ontrafelt en het benutten van genen, die
de mechanismen verstoren. Deze genen
zouden dan met behulp van transfonna-
tie in de waardplant kunnen worden
aangebracht (42). Vanwege technische
moeilijkheden en ethische bezwaren zie
ik nog niet zo gauw een Friese koe met
getransplanteerde genen van een
N\'Dama mnd rondlopen.

ECONOMISCHE EN SOCIALE AS-
PECTEN VAN DE VEEHOUDERIJ
Hoekstra (21) vond het een verblij-
dend teken dat overal in Indonesië de
tendens merkbaar was om magische
respectievelijk adat-nomien achter tc
stellen bij die welke in economisch op-
zicht van belang zijn.
Hij dacht hierbij speciaal aan verspil-
ling door prestigc-gerichte activiteiten
en pleitte ervoor het vee in dc juiste so-
ciaal-economische contc.xt te zien.

Als ik de promoties overzie die dc laat-
ste jaren vanuit onze sectie verschenen
zijn of in de loop van 1995 zullen ver-
schijnen, dan blijken deze sociaal-eco-
nomische motieven steeds een grote
rol te spelen.

Gryseels (19) beschrijft de cruciale rol
van vee op de gemengde bedrijven in
Ethiopië, waarbij 89% van de cash in-
komsten uit vee komen en in totaal
46% van de bmto opbrengsten voor
hun rekening nemen.

Van Klink (31) denkt dat de sociaal-
economische kenmerken van de vee-
houderij in de westelijke provincie van
Zambia bepalend zijn voor de kleine
marges die er bestaan om de veeteelt
verder te ontwikkelen. Bovendien
vindt hij het zeer twijfelachtig of het
wenselijk is bestaande stabiele, sociale
en culturele relaties te verstoren, ter-
wille van verhoogde produktie.

Persoonlijk vind ik dit een groot di-
lemma, want wil Afrika zijn groeiende
bevolking van dierlijke produkten
voorzien, dan moet er geïntensiveerd
worden. Een geïsoleerde zelfvoorzie-
nende boerengemeenschap is een ge-
passeerd station. Onder druk van de
omstandigheden en de diversiteit aan
bedrijfssystemen van dc individuele
boer zal deze intensivering in de toe-
komst meer en meer plaatsvinden.

Bosman (9) vond dat indien men al-
leen maar naar het produktie-aspect
van de geit in Zuid-Nigeria kijkt, deze
ver achter staat bij de inkomsten die
verkregen worden uit dc verbouw van
cash crops, voedselgewassen, of de
verwerking daarvan. Indien men de
spaar- en verzekeringsfunctie erbij be-
trekt, is de geitenhouderij wel degelijk
competatief met de andere activiteiten.

Ifar (26) kent aan het vee uit het kalk-
steengebergte in Oost-Java een zeer
duidelijke sociale en economische rol
toe. Binnen een ingewikkeld stelsel
wordt vee van de rijkere boeren uitbe-
steed aan de kleinere boeren. Dit vee
vervult dan de rol van spaarpot, die
aangesproken kan worden in geval er
geld nodig is bij ziekte, trouwen of be-
grafenis. Dat betekent onder andere
dat het vee niet op het meest economi-
sche moment van de hand gedaan zal
worden, maar op het meest sociale mo-
ment.

Als ik zou wagen op deze plaats voor-
spellingen te doen met betrekking tot
veeteelt in de tropen, dan kan men de

-ocr page 150-

volgende tendensen signaleren:
De vraag naar veeteeltprodukten zal
blijven toenemen (13) en speciaal om
de grote steden zullen zich min of meer
intensieve veehouderijsystemen ont-
wikkelen.

De nadruk zal komen te liggen op geïn-
tegreerde \'crop-livestock systems\', zo-
wel in Afrika (3,53) als in Azië (13,26,
47). De nomadische veehouderij, met
zijn sterke nadmk op \'zekerheid\' zal
verder afnemen.

Het is daarbij te hopen dat het niet zo
ver komt als in sommige Sahellanden,
zoals in Mali. Daar schat men dat 80%
van het vee in handen is van beleggers
(handelaren, ambtenaren, akkerbou-
wers) en de oorspronkelijke vee-eige-
naren gedegradeerd zijn tot veehoeders.
Het bankwezen heeft daarbij gefaald
en is er niet in geslaagd de besparingen
onder de bevolking naar zich toe te
trekken. Spaargelden worden nog
steeds belegd in vee, mede omdat be-
leggingen in vee ongrijpbaar zijn voor
de belastingdienst (11).
Ik hoop dat het Sahel-project in Burkina
Faso, waar nu ook onze sectie met col-
lega Zemmelink in participeert, spelre-
gels op kan helpen stellen voor een
duurzame landbouw/veeteelt-integratie.

In Indonesië hebben Widodo et al. (50,
51) het inkomen uit de melkveehoude-
rij beschreven in relatie tot de karakte-
ristieken van het huishouden. Het jaar-
inkomen bleek voor 42% afkomstig
van melkvee te zijn, tegenover 29%
van gewassen, doch één en ander was
sterk afhankelijk van het type gewas.
Het inkomen uit arbeid was gelijk aan
dat voor gewassen.

Een saillant detail wil ik hier noemen,
namelijk dat de prijs die de Indone-
sische boer voor zijn melk krijgt
slechts 22% is van de prijs die de con-
sument betaalt.

Alleen verandering van de spelregels,
namelijk een betere afstemming van
kosten en baten, kan een duurzaam
succes verzekeren, zoals aangetoond
is door Operation Flood in India (28).

POSITIE VAN DE VROUW IN DE
VEEHOUDERIJ

Bakker (4) besteedt in zijn oratie aan-
dacht aan de positie van de vrouw. Hij
stelt dat programma\'s die gericht zijn
op verbetering van de veehouderij tot
mislukken gedoemd zijn als voorbij-
gegaan wordt aan de rol van de vrouw
als verzorgster van de dieren.

>■«"■ I ft

iW I liWÉiiM» ilililM

Muyiwyk (36) vond bij het bio-con-
versie project in India dat de supple-
mentatie van stro met ureum meer ar-
beid van de vrouw vroeg. Weliswaar
gaat de melkproduktie omhoog, maar
het op die manier verdiende extra in-
komen gaat vaak naar het hoofd van
het huishouden, de man. Deze beslist
uiteindelijk waaraan het geld besteed
wordt en dat kunnen artikelen zijn die
de doelstellingen van de vrouw niet ten
goede komen.

Het project stimuleert ook de verbouw
van veevoedergewassen en het zelf be-
reiden van krachtvoer uit lokaal be-
schikbare ingrediënten. Dit heeft te-
vens invloed op arbeidslast en inkomen
van de vrouw.

Singh en Schiere (48) concluderen in
zijn algemeenheid dat de (ongebalan-
ceerde) verhoudingen tussen de ge-
slachten een sociale constmctie is, die
met de tijd kan veranderen en dat geen
enkele interventie \'geslachtsneutraal\' is.
Persoonlijk meen ik dat er veel meer
aandacht besteed zal moeten worden
aan methodologisch onderzoek, want
anders blijven \'vrouwenstudies\' ste-
ken in het schrijven van de bijsluiter
voor technische projecten.

ZELFWERKZAAMHEID DER BE-
VOLKING

Hoekstra hield reeds in 1950 een sterk
pleidooi voor het scheiden van staats-
en private inspanningen ter bevorde-
ring van de veehouderij.
Deze discussie is weer actueel gewor-
den na de discussies over de privatise-
ring van de veterinaire diensten (20) en
in het kielzog daarvan de veeteelt (46).
Onlosmakelijk hiemiee verbonden is
het formeren van boerenorganisaties
en voorlichting. Het door onze sectie
begeleide geitenproject heeft in dat
verband een zeer handzaam vooriich-
tingsboekje over geitenhouderij in
West-Afrika geschreven (32).

De invloed die een universiteit in
Nederiand heeft op de vorming van
boerengroepen in derde-wereld-lan-
den, hoe belangrijk die ook zijn, wordt
echter vaak schromelijk overschat.
Concluderend kan men stellen dat de
bewustwording en inschakeling van
boeren uiterst belangrijk is indien men
de veeteelt wil verbeteren.

TOEKOMSTIGE PERSPECTIEVEN

Uit de opsomming van onderwerpen
die in de oraties naar voren komen en
het feit dat ze tot op de dag van van-
daag inspireren tot onderzoek, blijkt
dat toentertijd deze jonge hoogleraren
al oog hadden voor diverse essentiële
factoren die de veehouderij bepalen en
een aantal spelregels kenden, maar er
nog niet aan toe waren iets te vermel-
den over systeemanalyse en duur-
zaamheid.

Deze onderzoeksvragen hebben echter
niet tot de grote doorbraken geleid zo-
als we die kennen van de groene revo-
lutie in de plantenwereld. Integendeel,
de dierlijke produktie per werker in de
dierlijke gezondheidssector (veteri-
naire- en hulpkrachten) is over de laat-
ste jaren zelfs gedaald (6).

Zo is in sub-Sahara Afrika de produk-
tie van vlees en melk per hoofd van de
bevolking nog steeds één van de laag-
ste ter wereld, ondanks grote investe-
ringen in veeteeltprojecten (29).

Devendra (13) vemieldt dat in Zuid-
Oost Azië de nationale doelstellingen
voor dierlijke produktie vaak niet ge-
haald worden. Deze produktie moet
echter van de kleine boer komen, daar
deze tussen de 76 en 95% van alle ge-
domesticeerde dieren in beheer heeft
op stukjes grond met een gemiddelde
bedrijfsgrootte van 1-2 ha. Alleen in-
tensivering kan aan de verlangde vraag
naar dierlijke produktie voldoen (43),
daar verder areaal voor de uitbreiding
van de veeteelt, zowel in Afrika als in
Azië, nauwelijks meer voorhanden is
(19,42,53).

Dé grote uitdaging voor de toekomst
zal worden veeteeltsystemen te ont-
werpen, die duidelijk aansluiten bij de
behoeften en beperkingen van dc
kleine boer.

Het openstellen van wildparken
schuift het probleem enkel maar een
tiental jaren voor zich uit en gaat ten
koste van een onvervangbaar gene-
tisch potentieel gelokaliseerd in het
wild (44).

Daarentegen heeft men in het verleden
te veel verwachtingen gehad van in-
tensievere veehouderij (12). Bakker
(4) wees hier reeds 13 jaar geleden op.
Schiere (47) beschrijft in zijn disserta-
tie drie \'input\'-systemen. Eén daarvan
is \'High Extemal Input Agriculture\'
(HEIA). De veeteelt in Nederland is
daar een typisch voorbeeld van. Het
wordt gekenmerkt door hoge inputs
van buiten in de vorm van energie en
beschouwt natuurlijke hulpbronnen
als \'vrij\' voor exploitatie.

-ocr page 151-

Pogingen om deze vomi van veeteelt
in ontwikkelingslanden te introduce-
ren kennen meer mislukkingen dan
succesverhalen (12).
Deels als reactie hierop is de \'Low
External Input Agriculture\' (LEIA)
ontwikkeld, die op het ogenblik ook
erg populair is bij de minst bij de land-
bouw betrokken personen. Dat sys-
teem wordt gekenmerkt door lage
energie-inputs van buiten (47).
Parievliet (42) en Fresco (18) waar-
schuwen er echter voor dat de voedsel-
situatie nijpender wordt en dat men er
met een \'low input\' landbouw niet
komt.

Schiere (47) beschrijft een tussenvorm,
de \'New Conservation Systems\', waar-
bij de inbreng van energie van buiten
beperkt is.

Een belangrijke rede voor de beperkte
invloed van nieuwe technologieën op de
veeteelt zou wel eens gelegen kunnen
zijn in het feit dat men de interacties van
vee met de socio-economische en fysi-
sche omgeving niet goed begrepen en
niet op de juiste waarde geschat heeft.

Een systeembenadering is hierbij van
groot belang zijn. Schiere (47) be-
schouwt het bedrijf als geheel, dat wil
zeggen: hij poogt te begrijpen hoe de
verschillende componenten met elkaar
in verband staan en een interactie aan-
gaan met de mens en zijn omgeving.
Het centrale idee van bedrijfssysteem-
onderzoek is, dat men door een \'strikt
klinisch onderzoek\' de diagnose van
de beperkende factoren kan stellen.
Daarbij zal men uiteraard vaak vinden
dat sommige factoren niet door de
kleine boer te beheersen zijn (19).

Pas na de diagnose kan men tot behan-
deling overgaan of komt men tot de
conclusie dat nader onderzoek ge-
wenst is. Dat onderzoek kan dan óf in
het laboratorium/proefstation gebeu-
ren, óf bij de boer zelf, de zogenaamde
Farmers Participating Research (27).
Onderzoek in Wageningen zal uiter-
aard meer tot de eerste categorie beho-
ren, maar ik vind het uitermate belang-
rijk dat er ook verbindingen gelegd
worden met het veld. Gelukkig hebben
we over deze contacten niet te klagen
gehad.

Hoewel men uiteraard gebmik moet
maken van de boerenkennis, moet men
die ook weer niet overschatten. Een
boer is geen wetenschapper en wat hij
als \'normaal\' beschouwt, zoals lage
produktie, sterfte, langdurige lage
vruchtbaarheid, etc. kan in gemeen-
schappelijk overieg met hem tot \'pro-
bleem\' worden verklaard. Daamit kan
men de onderzoeksvragen formuleren
en de juiste technologie ontwikkelen.
Nu gebeurt het nog heel vaak an-
dersom en heeft men bijvoorbeeld an-
tilichamen gevonden, waar geen ziek-
teprobleem tegenover staat. Bm-
cellosis surveys zijn daarvan een ty-
pisch voorbeeld. Ureumtoe voeging
aan stro is een ander voorbeeld van een
technologie op zoek naar een pro-
bleem en Schiere (47) beschrijft in zijn
dissertatie-uitvoering in welk systeem
ureum wel past en in welk niet.

ft I it

Zelfs wanneer de juiste diagnose is ge-
maakt, is overdracht van de technolo-
gie naar kleine boeren niet gemakke-
lijk. Als Universiteit in het Westen
kunnen we hoogstens helpen om me-
thodologieën te ontwikkelen. Dat is
dan ook gebeurd bij onze projecten in
India, Sri Lanka en Nigeria.

Een ander, daarmee verband houdend
probleem is dat er dringend behoefte
bestaat aan modellen die aangeven
waar de schaarse middelen zo efficiënt
mogelijk kunnen worden ingezet. Het
is altijd frappant te zien, hoe men uit de
ontwikkelingslanden lange lijsten
heeft van zaken die gedaan moeten
worden, maar dat een prioriteitsstel-
ling hierbij vaak ontbreekt.

Een poging om dit meer modelmatig
aan te pakken is gedaan bij de
\'Farming System Analysis\' in Oost
Java, een samenwerkingsproject tus-
sen de Universiteit Brawijaya in
Malang, de Landbouwuniversiteit in
Wageningen en de Rijksuniversiteit in
Leiden. Hierbij wordt door \'Inter-
active Multiple Goal Linear Program-
ming\' getracht onderzoeksprioriteiten
te stellen. Ook hier kunnen in de loop
van 1995 twee dissertaties verwacht
worden, gebaseerd op het werk van
Efdéen Van Rheenen(15, 16).
De systeembenadering is op het ogen-
blik in, ook in de westerse veeteelt, en
het verheugt me dan ook bijzonder dat
de oude vakgroep c.q. sectie Tropische
Veehouderij thans onderdeel uitmaakt
van de nieuwe sectie Dieriijke Pro-
duktie Systemen en westerse en niet-
westerse systemen bestudeert.
Dat een systeembenadering alle pro-
blemen kan oplossen betwijfel ik,
maar zeker kan ze vaak een belang-
rijke bijdrage leveren aan formulering
van problemen die essentieel zijn voor
een duurzame dieriijke produktie.

iüü

Het diergeneeskundig onderzoek in de
tropen is vanouds sterk disciplinair ge-
richt geweest en nog steeds gericht op
de infectieziekten.

De oraties zijn daar een weerspiege-
ling van. De oratie van De Blieck (7)
over \'Piroplasmosen onderzoek in
Nederland en zijne koloniën\' is daar
een typisch voorbeeld van. Ook
Kraneveld (34) en Zwart (55) gaan nog
uit van een reductionistische, discipli-
naire benadering, waarbij de rol van de
dierziekten in Indonesië, respectieve-
lijk Afrika, worden beschreven. Wil-
son (52) beschrijft één ziekte - slaap-
ziekte - en beschouwt dan, zonder het
hele veeteeltsysteem nader te analyse-
ren, deze ziekte als één van de belang-
rijkste factoren die gedurende vele
eeuwen de economische ontwikkeling
van Afrika heeft belemmerd.
Ik denk dat, nu men andere spelregels
toepast, men ook tot andere conclusies
komt, en dat slaapziekte slechts één
van de vele factoren is die de ontwik-
keling van Afrika remmen (5).

Zonder het woord \'Farming Systems
Research\' te noemen, hebben Neder-
landse veterinairen, belangrijke bijdra-
gen geleverd aan de beschrijving van
de Indonesische veeteelt binnen de so-
ciaal-economische context. Ik denk
hierbij bijvoorbeeld aan het proef-
schrift van Aalfs (1) over de mndvee-
teelt op Bali, wat ik \'Farming Systems
Research avant la lettre\' zou willen
noemen.

Bij mijn bezoek aan Bali in 1989
leefde de naam Aalfs nog voort in ver-
band met het raszuiver houden van
deze dieren.

DUURZAAMHEID
Het begrip duurzaamheid is \'in\' op het
ogenblik, zowel in Nederland als in de
tropen en betreft veleriei vakgebieden.
Er is dan ook al veel geschreven over
duurzaamheid: van filosoof (33) tot
veeteler (29). Ik zal hier niet herhalen
wat voor wijze zaken daarbij ten berde
zijn gebracht.

Liever sluit ik me aan wat Vos et al.
(49) bij de opening van het Aca-
demisch Jaar 1994/1995 zeiden: \'Onze
eerste opgave is om het begrip duur-
zaamheid. dat nu nog vooral een be-
leidsmatig concept is, werkbaar te ma-
ken voor de wetenschap. Wij zullen uit
de vage notitie duurzaamheid, los van

-ocr page 152-

de mode, duurzaamheidscriteria moe-
ten afleiden die we kunnen hanteren
bij onze wetenschappelijke plannen-
makerij\'.

Ik ben dan ook bijzonder verheugd dat
ik, weliswaar als laatste auteur, samen
met De Wit en Oldebroek van het ID-
DLO en de nieuw benoemde hoogle-
raar \'Duurzame Dierlijke Produktie
Systemen\', professor Van Keulen,
mocht meewerken aan een artikel dat
een eerste aanzet poogt te zijn voor het
ontwikkelen van criteria voor een
duurzame veeteelt (54).

Vee wordt vaak als een bedreiging van
duurzaamheid gezien; soms terecht,
soms ten onrechte. Men dient er voor
te waken dat de geit die naast het lijk
staat ook de schuldige is.
Een intemationale studie naar de inter-
acties tussen het vee en de omgeving is
nu zojuist onder auspiciën van de
\'Food and Agricultural Organisation\'
en de Wereldbank gestart en Wage-
ningen zal zijn steentje bijdragen aan
dit onderzoek.

ONDERWIJS

Het is interessant om na te gaan hoe
mijn voorgangers de studenten heb-
ben toegesproken. De Blieck (7)
trachtte door experimenten met tropi-
sche ziekteverwekkers, de belangstel-
ling van de studenten voor een werk-
kring in Indië te stimuleren. Hoekstra
hoopte de Indonesische studenten te
brengen tot het juist formuleren van
problemen en ze voldoende kennis bij
te brengen om ze op te lossen. Voor de
Nederiandse studenten volgden Kra-
neveld. Hoekstra, Wilson en Zwart,
ongeveer dezelfde lijn, namelijk de
studenten op te leiden tot personen,
die enige tijd in ontwikkelingslanden
gaan werken, mede tot heil van hun
medemens (4) en met een oog voor
economische, sociale en cultuurhisto-
rische problemen (22). Kraneveld was
ook een groot stimulator voor eigen
onderzoek van studenten (37) en was
daarbij in de vijftiger jaren zijn tijd ver
vooruit.

Deze formules werkten, al beperk ik
me vandaag alleen tot het aantal tropi-
sche veehouderij-studenten. Vanaf
1986 komt er een nivellering en die
viel, maar dat is louter toeval, samen
met mijn komst naar Wageningen.

Hiervoor zijn verschillende redenen
aan te wijzen.

Bij een, nu weer wat verouderde en-
quête van 2\'/2 jaar geleden, bleek 83%
van de Tropische Veehouderij-afge-
studeerden werk te hebben, waarvan
55% in het buitenland. Toch ben ik het
met Fresco (18) eens, dat de behoefte
aan breed geschoolde tropische land-
bouwdeskundigen door de ontwikke-
lingslanden zelf gedekt zal worden.

J . .

V JK

540

Met haar pleit ik dan ook voor een op-
leiding met een duidelijk perspectief
op intemationale vraagstukken van
duurzame veeteelt. Hierbij neemt het
belang van het leren van wetenschap-
pelijke methoden, waarmee men
nieuwe vragen te lijf kan gaan, alleen
maar toe.

Er bestaat daarbij behoefte aan mensen
die inzien dat de veeteelt in Nederiand
nooit maatgevend kan zijn voor de rest
van de wereld. Ze moeten bmggen
kunnen slaan tussen wetenschappelijk
onderzoek en de mogelijkheden in het
veld.

Daarbij acht ik het belangrijk dat de
universiteit ook open staat voor men-
sen uit het buitenland, waarbij de staf
kennis dient te hebben van andere vee-
teeltsystemen. Een betere afstemming
van veeteelt en diergeneeskundig on-
derwijs is daarbij van essentieel be-
lang, niet alleen in Nederland, maar in
de hele wereld (14, 20).
Alleen via intemationaal onderwijs
kan de Wageningse universiteit zich
een werelduniversiteit noemen. Dat
betekent veel onderwijs aan mensen
met een zeer verschillende culturele
achtergrond.

PLURALE SAMENLEVING
Uit het bovenstaande volgt dat een uni-
versiteit, maar die niet alleen, er vanuit
moet gaan dat er een plurale samenle-
ving aan het ontstaan is in de wereld.
Dit impliceert een rijke verscheiden-
heid aan culturen, die echter in een in-
teractieve, voortdurende dialoog met
elkaar moeten treden, zonder het idee
te hebben dat er één wereldcultuur zal
ontstaan (45). Achteraf bezien heb ik
deze spelregel ook wel proberen toe te
passen. Niet alleen bij studenten, maar
bij al mijn werk heb ik voor een plura-
listische benadering gekozen. De om-
geving moet er ook wel voor zijn en nu
kan ik stellen dat ik er in Nieuw-
Guinea veel minder van heb gemaakt
dan tijdens mijn verblijf in Ghana,
Nigeria, Kenya, Utrecht of Wage-
ningen. Ik hoop dat u de climax in deze
volgorde opmerkt.

Het betekent ook dat je als docent bij
het onderwijs aan multi-culturele
groepen echt niet een expert hoeft te
zijn in Indonesische, Indiase of Afri-
kaanse culturen (soms verwacht men
dat wel van Nederlanders die in wijken
wonen met veel allochtonen), maar dat
je open moet staan voor hun vragen,
hun moeilijkheden en respect dient te
hebben voor hun ervaringen.

T I J [) S C H R I F T V (i o R D I F: R Ci K N F F S K U N I) F , D F F L 12 0, S F P T E M Ei F R , AFLEVERING 18, 1995

Ik denk dat in grote bureaucratische in-
stellingen, of dit nu de Universiteit, de
Food- en Agricultural Organisation, de
EEG of het Directoraat Generaal voor
Ontwikkelingssamenwerking (DGIS)
is, om maar een paar instanties te noe-
men die als onze geldschieters hebben
gefungeerd, weinig mogelijkheden,
maar ook weinig gevoel is voor een
plurale, interactieve benadering.

Borst (8) constateert in een bijtend ar-
tikel in de NRC, bij DGIS een beleids-
fetisjisme, waarbij alleen maar telt of
men aan ingewikkelde beleidscriteria
heeft voldaan die bovendien zeer fre-
quent veranderen en niet hechten aan
het resultaat. Hij stelt hier tegenover
het investeren in menselijk kapitaal.
Oosteriee (1988) sprak er ook zijn ver-
wondering over uit dat men zo weinig
oog heeft bij ontwikkelingsorganisa-
ties voor de investering in menselijk
kapitaal.

SAMENVATTING EN SLOTCON-
CLUSIES

Mijn betoog ben ik begonnen met te
verwijzen naar Kafka. Ik mag mij ge-
lukkig prijzen dat ik wel eens in een
Kafkaëske situatie heb verkeerd, maar
het mij altijd gelukt is daar ondemit te
komen en het spelelement te laten
overheersen. Dat spel heb ik leuk en
boeiend gevonden. Ik hoop dat ik, als
het zo uitkwam, een goed verliezer ben
geweest en dat niemand het gevoel
heeft gehad dat ik een \'spelletje\' met
hem of haar heb gespeeld.

Ik geloof niet dat we ooit alle spelre-
gels zullen kennen. Men zal voortdu-
rend de spelregels op hun waarde die-
nen te schatten en in de loop der tijden
bij moeten stellen. Dit geschiedt onder
invloed van twee factoren, namelijk
het onderzoek en sociaal-economische
interacties. Wat het onderzoek aan-
gaat, heb ik een aantal Nederlandse
pioniers op dit gebied gememoreerd,
die ook zeer wel wisten wat er buiten
de Nederlandse invloedssfeer in de
wereld te koop was. Sterke disciplinair
gerichte aandachtsvelden waren onder

-ocr page 153-

andere de infectieziekten, voeding en
fokkerij.

Onder invloed van maatschappelijke
invloeden veranderde ook de interactie
tussen veeteelt en de socio-economi-
sche factoren. Ik denk dat men dit be-
sef zeer duidelijk aantrof bij dierenart-
sen die in de tropen werkzaam waren.
Daamaast staan bepaalde deelgebie-
den, die jarenlang wetenschappelijk
verwaarloosd waren, nu volop in de
belangstelling, onder andere de duur-
zaamheid van veehouderijsystemen,
de positie van de vrouw en de inbreng
van boerenorganisaties.
Door veranderingen van de spelregels
wat de \'input\' betreft, verandert ook de
\'output\'. Deze voortdurende verande-
ringen kunnen beklemmend werken,
maar scheppen ook een grote vrijheid.
Van deze vrijheid heb ik genoten al
heb ik daarbij niet altijd de \'hiërarchi-
sche spelregels\' gevolgd.

Het onderwijs heb ik altijd met veel
genoegen gedaan, waarbij het ontwik-
kelen van een curriculum vele moge-
lijkheden bood. Zelf afkomstig van
een opleiding met een eensluidend
vakkenpakket voor alle studenten, is
de Landbouwuniversiteit het andere
uiterste. Ik heb dat altijd erg stimule-
rend gevonden, maar ook gevaarlijk.
Gevaarlijk omdat bij een zeer gemê-
leerd studentengezelschap het voor
mij als docent moeilijk was een goed
niveau te handhaven. Gevaarlijk om-
dat aan jonge generalisten geen be-
hoefte bestaat. Stimulerend was het
echter om, als de studenten een goed
niveau hadden, ook al was het een an-
dere discipline dan de mijne, met hen
van gedachten te wisselen of de onder-
linge discussies te leiden. Stimulerend
was het ook altijd om te zien hoe stu-
denten zich in hun onderzoek \'vastbe-
ten\'. Of hoe ze na een verblijf in het
buitenland als rijpere mensen terug-
kwamen. Wat dat aangaat acht ik voor
dc toekomst onderwijs in het Engels
een \'must\' om tot een goede interactie
tussen studenten van verschillende re-
gio\'s te komen. Juist de interactie van
studenten uit verschillende regio\'s
maakt het onderwijs zo boeiend. Wat
dit aangaat, zie ik voor het Neder-
landse intemationale onderwijs nog
een belangrijke taak weggelegd.

Mocht ik in het bovenstaande een ide-
aaltoestand hebben geschilderd, die ik
in de praktijk ook niet altijd heb waar
kunnen maken, dan hoop ik toch dat
dit de vomiing als mens niet al te veel
geschaad heeft. Ik heb echter van het
onderwij sspel genoten.

Uiteraard heb ik dit hele spel niet in
mijn eentje kunnen spelen en een ieder
die dit spel mogelijk hebben gemaakt,
wil ik mijn hartelijke dank betuigen.

LITERATUUR

1. Aalfs HG. De rundveeteelt op het eiland
Bali. PhD Thesis. Utrecht. 1934: 174.

2. Akinbamijo 00. The effect of parasitism
on nutrient metabolism and productivity in
small ruminants. PhD Thesis, Wage-
ningen. 1994: 145.

3. Anderson JR. Difficulties in African
Agricultural Systems Enhancement? Ten
hypotheses Agricultural Systems 1992; 38,
387-409.

4. Bakker H. De plaats van de tropische vee-
houderij. Inaugurele rede, Wageningen,
1982:30.

5. Banrett JC, Brinn PJ, and Timberlake JR.
Tsetse control, agropastoralism and envi-
ronmental degradation in the Zambezi val-
ley. Tsetse and Trypanosomiasis Control
Branch. Harare, Zimbabwe, 1991: 205.

6. Basely PBS. Making it happen. The profes-
sional challenge, 1993: 333. In: Livestock
Services for Smallholders: A critical evalu-
ation Editors: Daniels f/a/. Proceedings of
a seminar held in Yokjakarta.

7. Blieck L dc. Piroplasmosen onder/oek in
Nederland en zijn koloniën. Inaugurele
rede, Utrecht, 1916: 30.

8. Borst P. Ontwikkelingshulpvermindcring.
NRC/Handelsblad, 1994; 20 oktober 1994.

9. Bosman H. Productivity assessments in
small ruminants improvement program-
mes; A case study of the West African
Dwarf Goat. PhD Thesis, Wageningen
1995:224.

10. Brascamp EW cn Parmentier HK.
Mogelijkheden van selectie op verhoogde
zickteweerstand bij varkens op basis van
immunologische kengetallen. Tijdschr
Diergeneesk 1994; 119: 568-71.

1 1. Bronkhorst RC. Pastoralisten in dc (semi-)
aride gebieden in Afrika. Desk studie
DGlS-DST/PLa en Werkgroep veehoude-
rij 1991:31.

12. Development Cooperation. Ministry of
Foreign Affairs, The Netherlands Live-
stock production in developing countries
Policy document 1992; 1: 77.

13. Dcvendra C. Sustainable animal produc-
tion froin small farm systems in South-East
Asia. FAO Animal Production and Health
Paper 1993: 106: 143.

14. Doyle JS. What kind of animal health stra-
tegies for difl\'erent agricultural production
systems? A discussion paper. In: Livestock
production and diseases in the tropics
Editor CIRAD/EMVT 7th International
Conference of institutions of tropical vete-
rinarv mcdicinc. Yamoussoukro. 1992:
391.\'

15. Efdé S. and Rhccncn T van. Incorporating
livestock in quantified farming systems
analysis. In: Livestock Services for Small-
holders: A critical evaluation Editors:
Daniels
ei al. Proceedings of a seminar
held in Yokjakarta. 1993: 190.

16. Efdé S. and Rhccncn T van. Quantifying li-
vestock production of farming systcins in
the limestone area of East Java. 1994: 53.

In: Biological basis of sustainable animal
production Editors EA Huisman
el al,
Wageningen Press.

17. FAO. Animal genetic resources Strategies
for improved use and conservation. FAO
Animal Production and Health Paper 1987;
66:316.

18. Fresco LO. Zo niet nu, wanneer dan?
Inaugurele rede, Wageningen, 1992: 26.

19. Gryseels G. Role of livestock on mixed
small holder farms in the Ethiopian high-
lands. PhD Thesis, Wageningen, 1988:
249.

20. Haan C de. Privatization of livestock servi-
ces: what are the training needs? In:
Livestock production and diseases in the
tropics Editor CIRAD/EMVT 7th
Intemational Conference of institutions of
tropical veterinary medicine, Yamous-
soukro. 1992:63.

21. Hoekstra P. Veeteeltproblemen in Indo-
nesië gezien in het licht der historie.
Inaugurele rede. Buitenzorg, 1950: 27.

22. Hoekstra P. Over de vormenrijkdom der
herkauwende landbouwhuisdieren. Inau-
gurele rede, Wageningen, 1963: 13.

23. Ibrahim MNM. Feeding tables for rumi-
nants in Sri Lanka. Kandy Offset Printers
Ltd. Kandy. Sri Lanka. 1988: 137.

24. Ibrahim MNM, Kamp A vd, Zemmelink G.
and Tamminga S. Solubility of minerals
present in feed. J Agric Sci (Cambridge)
1990; 114:265-74.

25. Ibrahim MNM. and Schiere JB (Editors).
Rice straw and related feeds in ruminant ra-
tions. Proceedings Intemational Work-
shop, Kandy, Sri Lanka Straw Utilisation
Project Publication 2, Wageningen, 1986:
408.

26. Ifar S. Role of ruminants in the limestone
area of South Malang, East Java. Indonesia
PhD Thesis, Wageningen, 1995; In Press.

27. Irvin AD. The role of research in providing
solutions to livestock productivity cons-
traints of smallholder farmers. In: Live-
stock Services for Sinallholders: A critical
evaluation Editors: Daniels
el al Pro-
ceedings of a seminar held in Yokjakar-
tal993:357.

28. Jong R de. and Zwart D. Report on Dutch
aid projects in Africa and Asia. In:
Seminar, Proceedings FAO. July 1993 on
Dairy Development Policy and Imple-
mentation Sharing experiences between
Africa and Asia FAO Rome 1994: 71.

29. Kaasschieter GA. Jong R de. Schierc JB.
and Zwart D. Towards a sustainable live-
stock production in developing countries
and the importance of animal health stra-
tegy therein. Vet Quart 1992: 14: 66-75.

30. Ketelaars J. and Tolkamp B. Toward a new
theory of feed intake regulation in rumi-
nants. PhD Thesis, Wageningen, 1991:
253.

3 I. Klink E van. Aspects of productivity oftra-
ditionally managed Barotse cattle in the
Westem Province of Zambia. PhD Thesis,
Wageningen. 1994:227.

32. Koper-Limbourg HAG, and Oyeyemi DO.
Innovations in goat keeping in humid west
and central Africa: A tool for extension
workers. Departments of Animal Science,
Obafemi Awolowo University. Ile-lfe,
Nigeria and Agricultural University Wage-
ningen. the Netherlands. 1993:51.

33. Korthals M. Duurzaamheid en democratie.
Inaugurele Rede, Wageningen. 1994: 79.

34. Kraneveld FC. Bestrijding van dierziekten

-ocr page 154-

»p » J«

in de tropen. Inaugurele rede. Utrecht,
1949:21. 42.

35. McQuire W, Hill AVS, Allsopp CEM,
Greenwood BM, and Kwiatkowski D.
Variation in the TNF-a promoter region as- 43.
sociated with susceptibility to cerebral ma-
laria. Nature 1994; 371: 508-11.

36. Muylwijk J. The impact of new technolo- 44.
gies in livestock keeping and crop residues

on women farmers; experiences with BIO-
CON on-farm trials in India. In: BIOCON
National Seminar on Farming Systems, 45.
Kamal, India, 1994; In Press.

37. Offringa C, et al. Van Gildestein naar
Uithof, Deel II Rijksuniversiteit Utrecht, 46.
Faculteit der Diergeneeskunde, Utrecht,
1981:560.

38. Ogink N. Genetic size and growth in goats.
PhD Thesis, Wageningen, 1993: 171.

39. Oosteriee, CC. The International University 47.
Wageningen. Openingsrede Academisch

Jaar 1988/1989, Wageningen 1988: 19. 48.

40. Oosting SJ. Wheat straw as ruminant feed.
PhD Thesis, Wageningen, 1993: 232.

41. Paling RW, Mpangala C, Luttikhuis M,

and Sibomana G. Exposure of Ankole and 49.
cross bred cattle to Theileriosis in Rwanda.

Trop AnHlthProd 1991;23:203-14.
Parlevliet JE. Meer en beter met minder.
Afscheidsvoordracht Wageningen, 1993: 50.
25.

Pinstrup-Andersen, P. Future perspectives
on Food Supply in developing countries.
Outlook on Agriculture, 1993; 22: 225-32.
Prins HMT. The pastoral road to extinc- 51.
tion: Competition between wildlife and tra-
ditional pastoralism in East-Africa. Envir
Cons 1992; 19: 117-23.
Procee H. Over de grenzen van culturen.
Voorbij universalisme en relativisme. 52.
Boom, Meppel, 1991:220.
Putt N, Holmes P, and Viegas T. Socio-
economic and organizational determinants 53.
of the efficiency of animal health and pro-
duction services in sub-Saharan Africa.
Vet ResComm 1993; 17: 397-409.
Schiere JB. Canle, straw and system con- 54.
trol. PhD Thesis, Wageningen, 1995: 216.
Singh K, and Schiere JB. Feeding of rumi-
nants on fibrous crop residues. Aspects of
treatment, feeding, nutrient evaluation, re-
search and extension, 1993:486. 55.
Vos MPM, Karssen CM en Hoofdakker
NM vd. Je weet waarvoor je leert. Ope-
ningsrede Academisch Jaar 1994/1995,
Wageningen, 1994:27.
Widodo MW, Jong R de, and Udo HMJ.
Small scale dairying in three farming sys-
tems in East Java. 1 Farmer\'s income and
characteristics. Asian-Australas J An Sci
1994; 7: 19-29.

Widodo MW, Jong R de, and Moll HA.
Small scale dairying in three farming sys-
tems in East Java. II Economic analysis of
dairying. Asian-Australas J Ani Sci 1994;
7:31-9.

Wilson SG. The problems of trypanoso-
miasis control in cattle in Africa. Inau-
gurele rede, Utrecht, 1964: 15.
Winrock Intemational. Assessment of ani-
mal agriculture in sub-Saharan. Africa Win-
rock Intemational Institute for Agricultural
Development, Arkansas, USA, 1992: 125.
Wit J de, Oldenbroek JK, Keulen H van,
and Zwart D. Criteria for sustainable live-
stock production: a proposal for implemen-
tation. Agric Ecosys Envir 1994; 53: 219-
29.

Zwart D. Enkele aspecten van de veteri-
naire problemen in Afrika. Inaugurele
rede. Utrecht, 1967: 12.

DE RONDE TAFEL OP TAFEL

Een ronde tafelgesprek van deskundigen is een uiterst geschikt middel om actuele onderwerpen van verschillende zij-
den belicht te krijgen. Vanuit de Redactie Advies Raad (RAR) werd al eens het idee geopperd om deze vorm van
nieuwsgaring in de praktijk te brengen. Bij toeval werd de Hoofdredactie vrij kort daama benaderd door collega dr.
R.C. Nap van de firma lAMS Pet Food Intemational Inc. Deze firma maakt ook in een aantal andere Europese landen
door middel van financiële ondersteuning ronde tafelgesprekken mogelijk. Indien het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde deze ronde tafelsessies zou willen gaan beleggen, zou de firma de daamiee gepaard gaande onkosten
vergoeden. De onderwerpen die besproken worden, hebben direct of zijdelings te maken met de gezelschapsdieren en
zijn actueel. De gesprekken worden dooreen professionele, onafhankelijke journalist verslagen.
Het eerste gesprek vond plaats op een
wanTic namiddag in restaurant Wilhelminapark in Utrecht. Als onderwerp was
gekozen voor \'de toekomst voor het diergeneeskundig onderwijs\', vanwege de invoering van het nieuwe curriculum
in september 1995 en de onlangs verschenen nota van de Bestuurscommissie Facultaire Strategie. De gesprekspart-
ners waren dr. Lisette Overduin uit Someren, die als voorzitter optrad, drs. Hans van Herpen uit Vught, voorzitter van
de Groep.Geneeskunde Gezelschapsdieren, dr. Ingrid van der Gaag, voorzitter van de onderwijscommissie van de
Faculteit der Diergeneeskunde, drs. Gerdien Stam, studente, en prof. dr. Ad Rijnberk, voorzitter van de Bestuurs-
commissie Facultaire Strategie. Alle genodigden participeerden uitdmkkelijk op persoonlijke titel. Tevens waren
aanwezig dr. W. Sybesma als waamemer vanuit de Hoofdredactie en dr. R.C. Nap namens de firma 1AMS Pet Food
International Inc. De heer C. Graafsma, journalist, maakte voor het Tijdschrift voor Diergeneeskunde een verslag van
dit eerste, wat betreft de organisatie zeer geslaagde, lAMS ronde tafelgesprek.

Soms wordt fictie
werkelijkheid.
Dokter Vlimmen,
de dierenarts in de
boeken van Mr.
A. Roothaert blijkt nog te bestaan. De
voorooriogse romanheld heeft zich in
het hoofd genesteld van nagenoeg elke
aankomende student op de Utrechtse

Faculteit der Diergeneeskunde. En zo-
als de baas op de hond gaat lijken,
heeft de opleiding zich vele jaren bij
deze beroepsverwachting van de stu-
denten aangesloten. Elk jaar werden er
175 klonen van Vlimmen klaarge-
stoomd. Maar er is de laatste jaren wat
veranderd en verdere vemieuwing is
op til. In de afgelopen jaren is, nadmk-
kelijker dan in het verleden, het besef
doorgebroken dat dc opleiding een
veel bredere potentie heeft dan het af-
leveren van vooral dokters voor dieren
met vrijwel zonder uitzondering be-
langstelling voor de klinische aspecten
van de diergeneeskunde. Functies in
dc veterinaire volksgezondheid, de in-
dustrie, de wetenschap en het manage-

WAAROM SPRINGEN OLIFANTEN NIET OVER
DE MUUR?

-ocr page 155-

ment moeten meer aandacht krijgen in
het curriculum. Vanuit verschillende
invalshoeken is hieraan hard getrok-
ken. Een aantal architecten en meeden-
kers over de vemieuwing werden op
een warme zomeravond in restaurant
Wilhelminapark te Utrecht, op uitno-
diging van de Hoofdreactie van het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde, op
persoonlijke titel samengebracht voor
een ronde tafelgesprek. Het bleken al-
lemaal vislieftiebbers op één na.
Dr. Ingrid van der Gaag is betrokken
bij de planvorming voor het nieuwe
curriculum dat in september van start
ging. \'AI lang bestond het idee van
meer praktijk en minder theorie. Het
probleemoplossend vermogen bij de
gemiddelde afgestudeerde is onderont-
wikkeld. Teveel lag de nadruk bij de
opleiding op feitenkennis. Dat was de
kritiek die uit twee enquêtes - onder
meer onder afgestudeerden - naar bo-
ven kwam. Voor onszelf hebben we
dat vertaald naar minder hoorcolleges
en meer werkkcolleges, waar samen-
werking, presentatie en het zelfstandig
oplossen van problemen centraal
staan. De zelfstudie tijdens het hele
leerproces zal sterk toenemen.\'
\'Met een nachtje doorieren in de exa-
mentijd red je het dus niet meer,\' ver-
zucht dr. Lisette Overduin, dierenarts
en redactielid met enige weemoed in
haar stem.

\'We hebben gemotiveerde studenten
nodig\', repliceert Ingrid van der Gaag
streng. Om er onmiddellijk aan toe te
voegen: \'Maar ondanks mijn optimisme
hou ik mijn hart ook wel eens vast, want
de studie wordt wel heel anders inge-
richt. Zo komen er panelcolleges, waar
studenten vanuit een verschillende op-
tiek in een fomm moeten discussiëren
over zaken als mestkalveren.\'
Uit haar verhaal valt het beeld te distil-
leren van een kennisexplosie in de af-
gelopen decennia door een intensive-
ring van de research, in samenhang
met een snelle technologische voomit-
gang. De hoeveelheid parate kennis
die dit opleverde, dreigde de aanko-
mende dierenarts volledig te laten ver-
zanden. Een ontwikkeling, die de knel-
lende banden van een grotendeels uni-
form curriculum steeds meer deed
voelen. Post-doctorale opleidingen,
differentiatie, specialisatie en het op
nieuwe leest schoeien van de opleiding
vormen onderdelen van de oplossing.
\'Al in het eerste jaar moeten studenten
proeven aan de wetenschappelijke
vorming. Keuzevakken zijn ook naar
voren gehaald in de opleiding en in het
laatste jaar is er een differentiatie naar
de diersoorten paard, mnd, varken of
gezelschapsdieren. In de latere prak-
tijk worden dan PAO-D-opleidingen
aangeboden die daarbij aansluiten.\'
Meer nadmk op het omgaan met onze-
kerheden, meer wetenschappelijke zelf-
redzaamheid, een groter besef dat per-
manente educatie ook na de opleiding
noodzakelijk blijft en meer nadmk op
communicatie en sociale vaardigheden
vormen de resterende elementen die
een geheel vemieuwde dierenarts moe-
ten opleveren.

-ocr page 156-

Maar de stille revolutie op opleidings-
gebied is daarmee nog niet uitgewoed .
Naast de commissie belast met de aan-
passing van het curriculum, waarin
Ingrid van de Gaag zitting heeft, was
de afgelopen jaren nog de Bestuurs-
commissie Facultaire Strategie actief
met prof dr. Ad Rijnberk als voorzit-
ter. Ook hij zit aan tafel. \'Wij hebben
hele andere dingen gedaan. Wij heb-
ben ons afgevraagd; hoe gaat het met
het vak? Kunnen we met het produkt
dat we afleveren de samenleving nog
wel goed bedienen? Onze fout is dat
we ons altijd zo sterk geprofileerd heb-
ben als arts voor dieren. Andere delen
van ons vak als levensmiddelenhy-
giëne, research of de beleidstak heb-
ben we minder prioriteit gegeven. Die
delen blijven teveel liggen. We zijn be-
zig ons vak te verarmen.\' En met de
handen vertwijfeld in de lucht vervolgt
hij: \'Het vak heeft zoiets moois te bie-
den en we hebben zulke goede men-
sen. Door onze eenzijdigheid mkken
afgestudeerden uit andere faculteiten
en zelfs buitenlanders op. We moeten
onze brede pathobiologische achter-
grond beter dienstbaar maken aan de
samenleving. Iedereen weet dat je in
Delft vele studierichtingen hebt. Bij
aankomst moet de student kiezen tus-
sen bijvoorbeeld bmggenbouw of
vliegtuigbouw. Waarom heeft zich dit
in dc diergeneeskunde niet ontwik-
keld?\'

Tafelgenoot drs. Hans van Herpen,
dierenarts in Oisterwijk, knikt instem-
mend. \'We hinken teveel op twee ge-
dachten. We differentiëren in de oplei-
ding en geven gelijktijdig een alge-
mene bevoegdheid. Later selecteert dit
zich wel, wordt er dan gemststellend
geroepen, maar iedereen weet dat het
de gemiddelde dierenarts drie beesten
kost voordat hij zijn eigen zwarte ga-
ten ontdekt.\'

.\'Kd Rijnberk: \'Ik zou de algemene be-
voegdheid het liefst afschaffen, want
die gaat al lang niet meer gepaard met
algemene bekwaamheid. Maar er zijn
nog teveel krachten in het veld werk-
zaam, die dat tegenhouden. Het gaat er
ook niet om meer differentiaties bin-
nen het vak te ontwikkelen, maar om
tot aparte studierichtingen te komen.
Er komen minder koeien en varkens.
In Europa is er heel veel aan de hand.
Dat vergt meer aandacht voor vakge-
bieden, die nu nog weinig aandacht
krijgen. Er kan een heel nieuw spec-
tmm voor veterinair geschoolden ont-
staan.\'

Klare taal die ook in het eindrapport
van de commissie is temg te vinden.
Worden veranderingen in het curricu-
lum ingegeven door wijzigingen in de
wetenschap. Rijnberk en zijn collega\'s
hebben zich laten leiden door ver-
schuivingen in het werkgebied. In toe-
nemende mate bestaat behoefte aan
een systematische benadering van de
gezondheidszorg. Dierenartsen moe-
ten beschikken over kennis om de be-
vindingen bij individuele dieren door
te trekken naar de totale populatie. Dit
is met name van belang bij het certifi-
ceren van bedrijven en het verstrekken
van kwaliteits- en veiligheidsgaranties
bij de slacht. Preventie, strategie, plan-
ning en procesbewaking vragen om
een transparante en controleerbare ge-
zondheidszorg, waarbij kwantitatieve
onderbouwing van groot belang is.
Slechts door een vergaande differen-
tiatie naar diersoort kan dit bereikt
worden. Door de breedte van het afstu-
deerpakket kan de beschikbare exper-
tise op dit ogenblik nog onvoldoende
worden overgedragen, constateert het
rapport.

Het nieuwe curriculum brengt hierin
verandering, maar in de ogen van
Rijnberk gaan de veranderingen nog
niet ver genoeg en blijft de aanko-
mende dierenarts door de korte diffe-
rentiaties en de nog steeds korte we-
tenschappelijke scholing onvoldoende
uitgemst voor toekomstige taken. Ook
dient het imago van de faculteit van
louter opleidingsinstituut voor arts
voor dieren gewijzigd te worden. \'Als
oplossing pleit de commissie voor een
fundamentele verandering bij de in-
stroom van studenten. Deze dienen al
bij toelating te kiezen voor een bepaald
deelgebied. Dat moeten ze in Delft per
slot van rekening ook\', meent Ad
Rijnberk. \'Daardoor krijg je een rijker
geschakeerd palet aan afgestudeerden
met per deelgebied meer deskundig-
heid. Dierenartsen kunnen dan een
groter deel van de arbeidsmarkt be-
strijken, hetgeen de werkgelegenheid
ten goede zal komen\', zo citeert hij in-
stemmend het rapport van de commis-
sie.

Het leidt tot consternatie aan de dis. \'Je
veriangt dan dat de student bij aan-
komst al weet welke richting hij uitwil.
Dat is vijf jaar eerder dan nu. De
meeste komen binnen met een Vlim-
men-ideaal. Ik zie ze daar nog niet zo
snel van afstappen om plotseling ma-
nager te willen worden. Dat vergt
enomi veel voorlichting\', reageert
Ingrid van der Gaag.
\'Is de student al bij binnenkomst in
staat om die keus te maken? Dat is de
vraag. Als ze dat bij andere universi-
teitstudies kunnen, waarom dan niet
bij ons\', verweert Ad Rijnberk zich.
Als sturingsmechanisme zou per jaar
moeten worden vastgesteld hoeveel
studenten per deelgebied worden toe-
gelaten.

\'Ik denk dat studenten dan vanuit een
negatieve keuze bepaalde richtingen
zullen kiezen om maar toegang tot de
faculteit te krijgen. Eenmaal binnen
zie ik wel verder. In Zweden, waar ze
zo\'n aanpak hadden, werkte het ook
niet en gaan ze uiteindelijk toch alle-
maal kleine huisdieren doen\', stelt
Ingrid van der Gaag. Ze krijgt bijval
van de student deelnemer aan het ge-
sprek, drs. Gerdien Stam. \'Ik doe dier-
geneeskunde om dierenarts te worden
en de meeste studenten denken er zo
over. Dat zomaar wijzigen zal de no-
dige stof doen opwaaien.\'
Hans van Herpen heeft evenzeer zijn
twijfels. \'Ik geloof daar niet zo in.
Nergens wordt er na de studie zo ge-
zworven als bij dierenartsen. Pas in de
praktijk krijg je oog voor de vele va-
rianten die er mogelijk zijn.\'
Ad Rijnberk, enigszins korzelig over
zoveel onbegrip: \'Ja, ja, er zijn er altijd
die uiteindelijk bijvoorbeeld dominee
worden. Dat blijft zo. Maar met een
goede voorlichting op middelbare
scholen, zie ik die problemen toch echt
niet.\'

\'Toch denk ik dat onze keuzepakket-
ten een aanzet in de richting van jul-
lie denken is,\' poogt Ingrid van der
Gaag de vrede te bewaren. \'Ik betwij-
fel of je op dit moment veel verder
kunt gaan. Ook van de zijde van de
docenten is er weinig discussie over.
Toen het rapport \'Diergeneeskunde
in 2000\' uitkwam, leek het of de hel
losbrak. Dan stoppen we toch meteen
met de verandering van het curricu-
lum; dat heeft dan geen zin, want dan
heb je een andere aanlooproute no-
dig, riepen een aantal verhitte gees-
ten.\'

\'Elke verandering roept dergelijke re-
acties op\', luidt de droge repliek van
Rijnberk.

\'Ho, ho, je kunt die reacties niet nege-
ren\', menen inmiddels de meeste tafel-
genoten.

\'Dan hebben ze het rapport niet goed
gelezen. De voorstellen in het curricu-
lum-rapport zijn onderwijskundig van
aard, terwijl wij naar het vak hebben
gekeken. Beide sluiten juist heel nauw
aan.\' betoogt Rijnberk. Op dat moment
illustreert de ober zijn (tijdelijke ) iso-

-ocr page 157-

lement aan tafel door hem als enige
vlees te serveren. Het deert niet. \'Wij
pleiten voor een faculteit voor veteri-
naire wetenschappen, waar men zich
ook wetenschappelijk kan ontwikke-
len en waar scholing plaatsvindt in
vakgebieden die nu onbediend blijven.
Maar er zijn behoudende stromingen
die zich daar tegen verzetten. Die heb-
ben de brede dierenarts heel hoog
staan, die er bij nacht en ontij op uit-
trekt voor alle diersoorten, zich soms
niet realiserend dat ze eigenlijk geen
gesprekspartner zijn voor de gespecia-
liseerde dierhouder. Ik denk dat het
nieuwe curriculum een goed vehikel is
om de door ons voorgestelde verande-
ringen op gang te brengen.\'
Een opvatting die hem weer op één lijn
brengt met Ingrid van der Gaag. \'Het is
opvallend hoe de denkpatronen door
het nieuwe curriculum worden geacti-
veerd. Docenten zijn zelf weer zeer en-
thousiast met hun vak bezig. Ze zoe-
ken nieuwe invalshoeken. Vastge-
roeste benaderingen worden losgela-
ten. Bij het Bewegingsapparaat moest
plotseling de vraag beantwoordt wor-
den: waarom springen olifanten niet
over een muur en katten wel? Door dit
soort vragen en discussies krijgen do-
centen weer nieuwe ideeën.\'
\'In de praktijk kunnen we zo\'n menta-
liteitsverandering ook wel gebruiken,\'
constateert Lisette Overduin, \'daar
hebben ze alleen oog voor de oplos-
sing en niet meer voor de fase ervoor.
Veel praktijkmensen pakken geen
boek meer maar bellen meteen een ve-
terinair 06-nummer, waar dierenartsen
met hun problemen terecht kunnen. Ik
noem dat altijd de erfenis van de voor-
gekauwde dictaten. Als de student in
de nieuwe aanpak een boek leert lezen,
ben ik al heel blij.\'

iitllMtH

\'Ik hoop dat de probleemgerichte aan-
pak en de grotere nadruk op communi-
catie hun vmchten zullen afwerpen\',
sluit collega Hans van Herpen aan. \'De
communicatie tussen eigenaar en arts
is uitgesproken slecht. Van de tucht-
rechtelijke uitspraken is 90 procent te-
mg te voeren tot communicatieproble-
men. Of niet soms?\'
\'Verandering is onvermijdelijk. We
hebben al heel veel verioren. De con-
trole op de melk zijn we al kwijt. In
Denemarken is dat terrein nog wel in
handen van dierenartsen. We hebben in
het verieden te weinig mensen op de
markt gezet. Het beleid was: hoeveel
dierenartsen stappen er uit; dat is wat
we nodig hebben. We zijn vergeten
naar buiten te kijken. En nu rollen er op
andere faculteiten heel wat mensen van
de band die arbeidsplaatsen innemen
die beter door adequaat geschoolde die-
renartsen bezet hadden kunnen wor-
den\', constateert Rijnberk.
\'Het probleem is wel dat je het ko-
mende decennium met de verkeerde
schoenen blijft binnenkomen. Is het niet
al te laat\', verwoordt Hans van Herpen
enige opkomende somberheid aan tafel.
\'Welnee.\' Ad Rijnberk laat zich het ge-
not van koffie met sigaar niet langer
ontgaan. \'Het mag best een decennium
duren voordat er meer gebeurt dan het
opleiden van dierenartsen. Maar dan
moeten we wel het groene licht krijgen
voor nieuwe studierichtingen en niet te
lang zo blijven aanmodderen. In som-
mige landen hebben de faculteiten te
weinig kritische massa. Daar wordt ook
gespeeld met de gedachte van verschil-
lende studierichtingen, die dan deels
verschillende locaties zouden kunnen
krijgen. Laten we de avond niet te som-
ber eindigen.\'

«ttÉÜ

Lachend ondersteunt Ingrid van de
Gaag deze mening: \'Laatst wees ie-
mand een dooie olifant aan en zei: dat is
nou wat ze van een mug maken.
Misschien zijn wij daar ook me bezig.\'
Instemmend geknik bewijst dat de rijen
weer gesloten zijn. Een dierenarts laat
een wond nooit langer dan nodig open.
Dat geef onnodige littekens.

Clemens Graafsma

Clemens Graafsma werkte in het ver-
leden onder meer voor de Volkskrant,
NOS-Journaal en Elsevier. Sinds 1994
is hij free-lance journalist.

Ingezonden brieven

Geachte redactie.

Met grote vreugde en enomie voldoe-
ning heb ik de ingezonden brief gele-
zen van collega R. Leezer.
Vanaf het allereerste moment dat er
over certificering werd gerept, was ik
een tamelijk gefrustreerd man. Is mijn
examen destijds afgelegd beneden de
waardigheid van vandaag? Is de verza-
melde geleerdheid van onze faculteit
niet meer bekwaam om een goed op-
geleide prakticus af te leveren?
Verzameling van kennis en vaardig-
heid gaat altijd door, maar een goede
vertrouwde dierenarts zijn heeft niets
te maken met wat voor certificaat dan
ook. Een certificaat is een brouwsel
dat alleen voor commerciële doelein-
den gebruikt gaat worden.
Nog nimmer heeft iemand mij van het
nut hiervan kunnen overtuigen. In-
tegendeel, ik zie het als een boze geest,
vast van plan om tweestrijd te zaaien
en collega\'s zo mogelijk nog meer te-
gen elkaar op te zetten dan nu op vele
plaatsen al het geval is.
Gelukkig, en daar ben ik u dankbaar
voor, is er eindelijk een tegenreactie
gepubliceerd. Naar mijn idee mag er
best meer discussie komen over dit on-
derwerp. Het is misschien een overwe-
ging waard om te onderzoeken hoe-
veel Nederlandse dierenartsen geïn-
teresseerd zijn in een dergelijke ont-
wikkeling.

545

Bravo collega Leezer, bravo plaat-
singsredactie,

C.P.M.A. Kriele

T 1 J IJSC M R I KT VOOR D I F. R G K N K I-. S K U N D E , I) F E L 120, S E I\' I E M » E R , AFLEVERING 18, 199 5

De redactie is gaarne bereid zowel ne-
gatieve en positieve ingezonden brie-
ven over de kwaliteitstoetsing van die-
renartsenpraktijken op te nemen, om
de discussie hierover binnen de be-
roepsgroep zo breed mogelijk te hou-
den. Ondanks het gezegde \'beter laat
dan nooit\' betreur ik het dat negatief
kritische dierenartsen nu pas de dis-
cu.ssie aangaan, terwijl de certifice-
ring reeds in volle gang is. De voorzit-
ter van de KNMvD heeft hiertoe al in
1993 aanzet gegeven, wat door de
groep is opgepakt. Kwaliteit van de
dierenartsenpraktijk is regelmatig aan
de orde geweest. Ik hoop dat de die-
renartsen alle argumenten die via hel
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
mailing, voorlichtingsbijeenkomsten.
.Afdelings- en Groepsvergaderingen
en de Algemene Vergadering tot hen
komen, zorgvuldig wegen en dat één
en ander tol een weloverwogen posi-
tief kritische conclusie leidt.
Certificering is van belang voor de ge-
hele beroep.sgroep. Overheid, be-
drijfsleven en diensten kijken mee.
Laat niet toe dat zij u de maat nemen.

De algemeen secretaris

-ocr page 158-

Het Centraal Veevoederbureau heeft
op 22 juni een nieuwe waarderings-
maatstaf voor de voederwaarde van
paardevoeders geïntroduceerd, de
Voeder Eenheid Paard (VEP). Deze
komt in de plaats van de Voeder
Eenheid Melk (VEM), die tot nu toe
ook in de paardevoeding werd ge-
bruikt als maatstaf voor de netto ener-
gie van voeders. Gezien bepaalde
overeenkomsten in het verteringspro-
ces tussen mndvee en paarden en het
gebrek aan een altematief was dit be-
grijpelijk. Maar de verschillen in de di-
gestietractus tussen beide diersoorten
heeft tot gevolg dat de verteerbaarheid
van verschillende voedermiddelen
nogal uiteenlopen. Voedermiddelen
met een hoog gehalte aan mwe celstof
worden door paarden minder efficiënt
benut dan door koeien. Makkelijk ver-
teerbare koolhydraten leveren daaren-
tegen paarden meer energie dan
koeien. De energiewaarde van voeder-
middelen, uitgedmkt in VEM, kan dus
voor het paard over- of ondergewaar-
deerd zijn.

Bij de afleiding van de VEP is gebmik
gemaakt van formules uit het Franse
energiewaarderingssysteem, dat geba-
seerd is op de netto-energie. Dit laatste
in tegenstelling tot de energiewaarde-
ring in Amerika, Engeland en
Duitsland, waar men uitgaat van ver-
teerbare energie. Eerst berekent men
de netto energie van voedermiddelen
met behulp van daarvoor beschikbare
regressieformules en vervolgens ver-
gelijkt men de netto energie in 1 kg
voer met de netto-energie die paarden
aan 1 kg standaard gerst (droge stof)
ontlenen (d.i. 9.414 MJ). De verhou-
ding van NE-voedermiddel: NE-gerst
wordt vermenigvuldigd met 1000.

VEP = NE^ocdemiiddcl«MJ)/9.414 * 1000

Tegelijk met de vervanging van de
VEM door de VEP is ook de eiwit-
waardering van voedermiddelen voor
paarden herzien. De eiwitwaarde van
paardevoeders werd tot nu toe opgege-
ven in grammen verteerbaar mw eiwit
(VRE), bepaald in verteringsproeven
met hamels. Het VRE werd tot 1991
ook voor mndvee gebmikt, maar ver-
vangen door darmverteerbaar eiwit
(DVE). Volgens de huidige inzichten
lijkt het paard afhankelijk te zijn van
de eiwitvertering en aminozuur/pep-
tide-absorptie in de dunne darm en is
absorptie van aminozuren uit het cae-
cum en colon te verwaariozen. Helaas
zijn er nog te weinig gegevens be-
schikbaar over de schijnbare precae-
cale verteerbaarheid van eiwitten bij
paarden om het eiwit in voeders te
waarderen op dunne darm verteerbaar
eiwit. Daarom wordt het VRE-systeem
vooriopig gehandhaafd. Wel heeft
men zoveel mogelijk de schijnbare
verteerbaarheden van eiwit, die geme-
ten zijn in proeven met paarden, ge-
bmikt.

WAARDERING VAN VOEDERS VOOR PAARDEN HERZIEN

Dat de verschillen in waardering in
VEP of VEM aanzienlijk kunnen zijn,
is met de waarden in Tabel 1, waarin
ook de aangepaste VREp staan ver-
meld, duidelijk aangetoond.

Tabel 1: Gehalten aan energie en eiwit in voedermiddelen uitgedrukt in VEP, VREp, VEM en VRE per
kg droge stof.

Vocdermiddel

VEM

g VRE

VEP

gVREp

haver

767

77

883

99

mais

912

44

1219

69

tarwe

916

81

1198

124

tarwezemelgrint

616

102

808

142

sojaschroot RC 35-70 g/kg

875

357

958

447

luccmebrok RE 140-160 g/kg

585

93

587

114

luccmehooi

763

140

540

124

gras hooi gemiddeld

789

90

624

90

gras 200 N snede

1028

138

888

138

grask.droog 300 N 1 snede

903

120

760

121

Nu de voederwaarde van voedermid-
dclen, bestemd voor paarden, uitge-
dmkt worden in VEP en VREp, zijn te-
vens de behoeftenormen voor energie
en eiwit aangepast. Tegelijkertijd zijn
deze meer gespecificeerd dan voor-
heen. De normen voor onderhoud, lac-
tatie, dracht en arbeid worden zowel
weergegeven voor volbloedpaarden en
kmisingen als voor koudbloedpaar-
den. Ook is er een scheiding gemaakt
in behoeften aan energie en eiwit tus-
sen hengsten, minen en merries.

Kortom, met behulp van het nieuwe
energiewaarderingssysteem en de ge-
specificeerde behoeftenormen wordt
het mogelijk betere voorspellingen te
doen over de energiewaarde van voe-
dermiddelen voor paarden en kunnen
rantsoenen nauwkeuriger op de be-
hoefte van het paard worden afge-
stemd. Uitgebreide informatie over de
VEP, de VREp en de verschillende
voederwaarden- en voedemormenta-
bellen is te vinden in een door het CVB
uitgegeven rapport, nummer 18.

Anneke J.M. Hallebeek,
specialist in opleiding Veterinaire
Diervoeding, vakgroep Inwendige
Ziekten en Voeding

-ocr page 159-

De firma L.C. Trading uit Wijk bij
Duurstede benadert dierenartsenprak-
tijken om de transietmethode bloed-
tappen bij varkens te laten uitvoeren
door dierenartsen of door varkenshou-
ders.

De KNMvD wil de dierenartsen erop
attenderen dat het de veehouders (op
grond van de W.U.D.) verboden is zelf
bloed te tappen. Dit valt namelijk on-
der de niet toegestane handelingen in
het kader van de eerder genoemde
W.U.D.

Wij hebben de L.C. Trading erop ge-
wezen dat zij dus medewerking uitlokt
aan verboden handelingen. De trans-
Ietmethode mag wel door dierenartsen
en eventueel paraveterinairen gebmikt
worden.

Wij willen u er nadmkkelijk op wijzen
dat u bij inzending van aldus verkre-
gen bloedmonsters vooraf moet infor-
meren naar de aanleveringsvoorwaar-
den van het onderzoeklaboratorium.
Een probleem hierbij is dat het labora-
torium de onderzoeksresultaten alleen
kan garanderen als voldoende bloed
wordt verzameld.

itftiy

TRANSLETMETHODE BLOEDTAPPEN VARKENS

Om te voldoen aan borgingseisen, con-
troleerbaarheid per transletmonster en
identificatie, is DNA-onderzoek ver-
eist.

Door deze extra eis wordt het laborato-
riumonderzoek duurder dan serolo-
gisch onderzoek van bloed dat door
klassieke venepunktie wordt verkre-
gen.

Enige temghoudendheid bij aanprij-
zing of doorverkoop is dus wel ge-
wenst.

De algemeen secretaris

De Stichting P. Zwart Fonds heeft fi-
nanciële steun verleend aan onderzoek
naar de achtergronden van jeugdsterfte
bij dierentuindieren. Door deze steun
is een essentiële bijdrage geleverd aan
het proefschrift van mevrouw drs.
l.W.J. Debyser, getiteld: \'Juvenile
mortality in captive populations of pri-
mates. An epidemiological and patho-
logical study in Dutch and Belgian
zoological gardens and a German pri-
mate centre\', waarop zij op 7 septem-
ber is gepromoveerd.
De hoofddoelstelling van de in Utrecht
gevestigde Stichting is bevordering van
ziektekundig onderzoek van bijzondere
dieren en proefdieren, waaronder met
name onderzoek met betrekking tot
spontane ziekten, optimalisering van
proefdiergebmik en diergeneeskundige
aspecten van het behoud van diersoor-
ten. Het is mogelijk deze doelstellingen
te steunen. Dit komt mede tot zijn recht
door het vermaken van donaties, schen-
kingen, erfstellingen en legaten aan het
P. Zwart Fonds. Het Fonds heeft reke-
ningnummer 69.93.45.448 bij de Credit
en Effecten Bank, Postbus 85100, 3508
AC Utrecht. Het gironummer van de
bank is 75651.

Namens het Stichtinghestunr,
de secretaris (Prof. dr. E. Gruys)

STICHTING R ZWART FONDS

LUCHTWEGINFECTIES BIJ VARKENS: DE LAATSTE
STAND VAN ZAKEN

Op 9 mei 1995 werd door Solvay
Duphar Animal Health Benelux in het
Kongresccntmm Zoo te Antwerpen
een symposium georganiseerd over de
laatste stand van zaken op het gebied
van ademhalingsinfecties bij varkens.
Het symposium stond onder voorzit-
terschap van prof dr. J.H.M. Ver-
heijden en werd bezocht door onge-
veer 200 dierenartsen uit België en
Nederiand.

Doordr. F. Castryck(Provinciaal Ver-
bond voor Dierziektenbestrijding in
Torhout) werd een interessante lezing
gegeven over de aetiologie en de diag-
nosemogelijkheden van longaandoe-
ningen bij varkens. Dr. G. Wensvoort
(ID-DLO) gaf een review over de hui-
dige kennis van PRRS. Uit deze lezing
blijkt dat er nog veel vragen over deze
ziekte onbeantwoord blijven.
Vervolgens verzorgde dr. K. van
Reeth (Laboratorium voor Virologie,
Fakulteit Diergeneeskunde, Universi-
teit Gent) een lezing over haar onder-
zoek naar de gevolgen van dubbele in-
fecties met het PRRS-vims, gevolgd
door het Porcien Corona- of infiuenza-
vims. Middels dit onderzoek wordt ge-

Congressen en cursussen

-ocr page 160-

•■ I M

IMihl

MU

tracht de hypothese te bevestigen dat
deze beide normaal subklinisch verlo-
pende infecties klinisch manifest wor-
den bij dieren die vooraf reeds met
PRRS zijn geïnfecteerd.
Dr. H. Pfützner van het Laboratorium
Microbiologie Agrar- und Umwelt-
analytik te Jena gaf een update review
over Mycoplasma-infecties bij var-
kens. Hij refereerde aan de goede re-
sultaten van vaccinatie-experimenten
met recent ontwikkelde vaccins aan
twee producenten en de mogelijke be-
langrijke rol van vaccinaties in de toe-
komstige bestrijding van Enzoötische
Pneumonie.

Tenslotte verzorgde dr. Jens Peter
Nielsen van het Danish Veterinary La-
boratory in Kopenhagen een lezing
over Actinobacillus pleuropneumo-
niae-infecties in varkensbedrijven. Met
name besteedde hij veel aandacht aan
de problemen bij de bestrijding van de
ziekte, waarbij de hoop gevestigd is op
nieuwe toxinevaccins, die waarschijn-
lijk spoedig op de markt komen.
Samenvattend werd door Solvay Du-
phar een uitstekend symposium geor-
ganiseerd op een zeer geschikte loka-
tie.

Groep Geneeskunde van het Varken
Drs. H.J. F. Rouwette

EERSTE AANKONDIGING NAJAARSDAG 1995 VAN DE
GROEP GENEESKUNDE GEZELSCHAPSDIEREN MET
ALS THEMA
\'OPGEFOKT\'

Op 25 november aanstaande zal in De
Reehorst te Ede de jaariijkse
NA-
JAARSDAG
van de Groep Genees-
kunde Gezelschapsdieren (GGG) wor-
den gehouden onder het thema
\'Op-
gefokt\'.

Dankzij de welwillende sponsoring van
Pfizer Animal Health is de GGG er in
geslaagd voor u een zeer gevarieerd pro-
gramma met vooraanstaande sprekers te
realiseren rondom het thema \'erfelijke
afwijkingen bij gezelschapsdieren\'.
De ontwikkelingen op het gebied van er-
felijke afwijkingen bij gezelschapsdie-
ren zijn de laatste jaren op z\'n zachts ge-
zegd, stormachtig veriopen. Dit betreft
zowel inhoudelijke aspecten van detec-
tie en bestrijding als het feit dat er in toe-
nemende mate aandacht komt voor een
gedegen beleid (zowel vanuit de over-
heid als vanuit de rasverenigingen).
De toename in interesse voor de proble-
matiek van de erfelijke afwijkingen ziet
zich ook vertaald in een groeiende hoe-
veelheid publikaties en voordrachten
welke gericht zijn op het \'leken\'publiek,
te weten de eigenaar van de hond of kat
met een erfelijke afwijking.
Door deze toegenomen informatie-
stroom is de gemiddelde fokker/eigenaar
van een rasdier dan ook goed op de
hoogte van het bestaan van (een) erfelijke
afwijking(en) binnen zijn/haar ras. Als
logische consequentie van deze verbe-
terde informatievoorziening aan de eige-
naren wordt de dierenarts steeds meer
geconfronteerd met vragen aangaande de
mate van erfelijkheid, de wijze van verer-
ving, de eventuele bestrijdingsprogram-
ma\'s en de mogelijke gevolgen voor de
fokkerij met de kat of hond. De GGG
heeft gemeend u als dierenarts nader te
(laten) informeren over de verschillende
aspecten van erfelijke afwijkingen bij
rasdieren op de aanstaande NAJAARS-
DAG in Ede.

In volgende publikaties van het
Tijdschrift voor Diergeneeskimde zul-
len wij u verder informeren over de
exacte programmering, maar......

Noteert u alvast in uw agenda:
NAJAARSDAG 1995,
\'Opgefokt\'
Zaterdag 25 november 1995 in De
Reehorst te Ede.

.AnifnaJ Health Group

SPOTCHEM DROGE CHEMIE ANALYSER

De Spotchem is een geautomatiseerde
analyser, gebaseerd op principes van de
droge stof chemie. Het toestel heeft zes
kanalen voor simultane meting van
identieke en/of verschillende parame-
ters en één kanaal voor gebmik van een
multipanelstrip van zes verschillende
parameters.

De multipanelstrips kunnen in combi-
natie worden gebmikt met de strips
voor enkele parameters. Van één
sample kunnen dus tegelijk één tot 12
parameters in enkele minuten bepaald
worden.

Individuele strips zijn er voor de bepa-
ling van albumine, alkalische fosfatase,
GPT (ALT), amylase, GOT (AST), cal-
cium, HDL-cholesterol, CK (CPK),
kreatinine, gamma-GT, glucose, he-
moglobine, LDH, Totaal-cholesterol,
Totaal-bilimbine, Totaal eiwit, triglyce-
riden, ureum en urinezuur. De multipa-
nelstrips zijn een combinatie van para-
meters voor hart-, lever- en nier-
diagnostiek.

De meettijd van een parameter is aftian-
kelijk van de test en is drie tot zes minu-
ten, onafhankelijk van het aantal para-
meters. De bepaling wordt uitgevoerd
in semm of plasma. Het pipetteren
wordt gedaan door Spotchem zelf,
waarmee de bediening heel eenvoudig
is. Ook kan de Spotchem gekoppeld
worden aan de meest gebmikte compu-
tersystemen.

Menarini Benelux N.V.
De Haak 8

555 XK VALKENSWAARD
Tel.: 04902-48666
Fax.: 04902-42184

-ocr page 161-

wmÊÉÊÈÊÊk

Het Veterinair Sigaren Genootschap organiseert in samenwericing met sigarenspeciaalzaaic \'De Oude Tijd\'

EEN GROOTSE SIGARENPROEVERIJ

Hierbij willen wij belangstellenden uitnodigen om samen met ons van deze primeur te genieten.

m

Waar: Heerensoeieteit \'De Vereeniging\', Mariaplaats 14 te Utreeht.
Wanneer: Donderdag 5 oktober van 19.00 tot 23.00 uur.
Inlichtingen: Harrit van der Meer, tel.: 030 - 341291.

STROOISELGEBRUIK EN STROOISELVOORKEUR BIJ
MESTVARKENS

M. Bosch en M. Augustijn. SR/351/94:
18 PP.

Uitgaande van de stelling dat het ge-
bmik van strooisel in de huisvesting
van varkens een positief effect heeft op
het welzijn van de dieren, werd een
proef opgezet met vier soorten bedding-
en, te weten stro, houtkml, turfmolm en
beton. Dit werd toegepast in vier hok-
ken die via een mestgang door de 16
proefvarkens konden worden bereikt.
Op de laatste dag van de week werden
dc strooisels gerouleerd volgens een
willekeurig schema. De biggen waren
afkomstig uit vier tomen en hadden bij
het begin van de proef, die vijf weken
duurde, een gewicht van 9-15 kg.

leder varken had een vloeroppervlak
van 1,6 m^ ter beschikking.
Er werd gelet op de volgende gedra-
gingen: passief liggen, wroeten, eten,
bewegen, spelen, vechten met soortge-
noten, masseren, bespringen, explore-
ren, schuren, rollen, mesten en urine-
ren.

De varkens besteedden meer dan 60%
van de tijd aan liggen, 20% aan wroe-
ten en de rest van de tijd aan de overige
handelingen.

Er bleek een duidelijke voorkeur te be-
staan voor het liggen op houtkml
=52%. Turfmolm scoorde 23% en stro
25%. De proef werd gedaan in het na-
jaar; mogelijk had in de zomer de ver-
houding anders gelegen.
Eten werd het meest gedaan in het turf-
strooiselhok. Ook waren in dit hok de
varkens het meest actief
Hok A, het dichtst gelegen bij de in-
gang, was het minst geliefd.

Er is gekeken met de Chikwadraat-
toets of de verhoudingen tussen de ge-
dragingen bij elk strooisel hetzelfde
waren. Dit was niet het geval.
Op de voordelen (welzijn en gezond-
heid) en nadelen (economie) wordt na-
der ingegaan.

In een bijlage worden de resultaten
vermeld van een tweede experiment.
De helft van het aantal dieren werd af-
gemest op houtkml (voorkeur) en de
andere helft op turfmolm (stoffig). Bij
het slachten werden de longen zowel
macroscopisch als histologisch beoor-
deeld op afwijkingen. Er werden geen
verschillen gevonden.
De onderliggende gedachte bij deze
proef was de veronderstelling dat turf-
molm stoffig wordt, dieper in de
luchtwegen kan dringen en beschadi-
gingen kan veroorzaken, waardoor
bacteriën en vimssen kunnen binnen-
dringen.

MICROBIOLOGIE

O

Brucellose enzoötique à Brucella
suis biotype 2 chez le sanglier/
(Sus scrofa) en Belgique.

/. Godfroid, P. Michel, L. Uytterhaegen,
C. de Smedt. F. Rasseneur, F. Boulaert.
C. Saegerman et al. Patgnv Annales de
Med Vet 1994: 138:263-8 \'.

Referaten

In Belgisch Limburg heeft men bij 13
van de hierop onderzochte wilde var-
kens Bmcella suis biotype 2 geïsoleerd
uit de milt en/of de tonsillen. Dit bio-
type is niet of minder pathogeen voor
de mens in vergelijking met de bioty-
pen 1, 3 en 4.

Deze infectie zou enzoötisch bij hazen
voorkomen. Het aantonen van antili-
chamen met behulp van de plaatagglu-
tinatie (Rose/Bengal) of met behulp
van de complementbindingsreactie
geeft geen 100% uitsluitsel. Een Elisa-
test is zowel wat de gevoeligheid als de
specificiteit betreft, betrouwbaar. De
buisjesagglutinatie is onvoldoende.

De Elisa was bij 39% van de 141 on-
derzochte sera positief
Overdracht van het micro-organisme
naar mnderen is mogelijk. Abortus
wordt niet waargenomen; wel worden
er antilichamen gevonden die moei-
lijk te onderscheiden zijn van die ge-
vormd door Bmcella abortus.

Tot slot wordt opgemerkt dat Yersinia
enterocolitica serotype 9, een micro-
organisme, dat antigene componenten
gemeen heeft met Bmcella species
niet werd gekweekt.

J.P. W.M. Akker mans

-ocr page 162-

INFECTIEZIEKTEN

EEN UITBRAAK VAN EQUINE
VIRALE ARTERITIS IN DE UK

J.L.N. Wood, E.D. Chirnside, J.A.
Mumford, A.J. Higgins.
Veterinaty Record 1995 (April 15);
381-5.

De eerste beschreven uitbraak van
EVA in England lijkt te zijn veroor-
zaakt door een geïmporteerde hengst,
die vanuit zijn sperma het vims in om-
loop bracht. De merries werden via na-
tuuriijke dekking of kunstmatige inse-
minatie (k.i.) besmet, gevolgd door een
respiratoire verspreiding, waardoor
twee andere dekhengsten geïnfecteerd
raakten. In het sperma van de geïmpor-
teerde hengst werd meermalen het
EVA-vims aangetoond door inoculatie
van spermaplasma op celcultures; be-
vestiging vond plaats met behulp van
PCR-technieken.

In een grafiek wordt duidelijk gemaakt,
dat het dekmanagement gekoppeld was
aan de EVA-incidentie op het station;
het onderscheid tussen venereale dan
wel respiratoire transmissie is hierin
echter niet zichtbaar.

Opvallend is dat de ziekte zich sneller
als dekinfectie verspreidde dan door re-
spiratoire overbrenging, terwijl de
symptomen na k.i. emstiger leken dan
bij natuuriijk gedekte merries; dit zou
verband kunnen houden met de plaats
van de spennadepositie tijdens k.i. (in-
tra-uterien in plaats van cervicaal). Bij
stationsk.i. werd geïnsemineerd met
porties van 20 ml sperma; gebmik van
verdunner werd niet vermeld.

Via verzend-sperma en vanuit afge-
dekte en opgehaalde merries werd de
infectie nog verspreid naar andere be-
drijven.

Geconcludeerd wordt, dat de geïmpor-
teerde hengst E VA-drager en -uitschei-
der was, terwijl de respiratoir geïnfec-
teerde dekhengsten het vims slechts
tijdens de acute fase in het sperma uit-
scheidden. De auteurs stellen dat sero-
logisch onderzoek van paarden vóór
import, alsmede herhaalde vimskwe-
ken/PCR-testen en proefdekkingen van
serologisch positieve hengsten noodza-
kelijk blijven om uitbraken van EV.\\ te
voorkomen. Zoals bekend is, speelt
EVA een sleutelrol in de k.i.-regelge-
ving, met name in Europees verband;
de beschreven uitbraak kan leiden tot
een oplaaiende discussie over het ge-
lijktijdig inzetten van hengsten in de
wedstrijdsport en als k.i.-hengst.

F.J.H. Sluyter
Fédération Equestre Internationale
Lausanne

Naar aanleiding van onder-
staande, uit de praktijk ontvangen
vraagstelling, vond de redactie
prof. dr. A. de Kmif (Universiteit
Gent) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Bij zorgvuldig rectaal onderzoek van
een tochtige koe blijkt de follikel tij-
dens het onderzoek te \'knappen\'. Kan
insemineren nu nog zin hebben? (dek-
tijdstip, beschadiging follikel, follikel
in eileider).

ANTWOORD:

Het knappen van de follikel bij rectaal
onderzoek komt regelmatig voor.
Vanouds wordt beweerd dat er dan een
grote kans bestaat dat de eicel in de
buikholte terechtkomt, waardoor gra-
viditeit is uitgesloten. Hoe groot deze
kans is, is echter nooit onderzocht. Met
andere woorden: het is onbekend of
een koe die geïnsemineerd is en waar-
bij de follikel manueel geruptureerd is,
10% kans of 50% kans heeft op drach-
tigheid.

Toch is het wel zeker dat een manuele
ruptuur van de follikel een nadelig ef-
fect heeft. Niet alleen de mogelijkheid
dat de eicel in de buikholte verdwijnt,
maar ook het niet volledig gematu-
reerd zijn van de eicel vermindert de
bevmchtingskans. De kans op fertili-
satie zal mogelijk geringer zijn als de
koe op het moment van de manuele
ovulatie nog niet is geïnsemineerd.
Sperma heeft immers enkele uren no-
dig om te capaciteren.

Persoonlijk ben ik van mening dat de
kans op bevmchting van een voortijdig
geovuleerde eicel niet zoveel lager ligt
dan normaal, mits men bij het palperen
van de follikel niet al te veel dmk heeft
uitgeoefend en mits men, zodra be-
merkt wordt dat de follikel leegloopt,
het rectaal onderzoek staakt.

KNAPPEN VAN FOLLIKEL

Een aantal jaren geleden werd mijn ad-
vies gevraagd betreffende de onvol-
doende bevruchtingsresultaten van een
inseminator. Hij had altijd goede resul-
taten gescoord, maar langzamerhand
waren ze verslechterd. Bij nader on-
derzoek bleek dat deze inseminator
alle eierstokken voor de inseminatie
grondig aftastte, waarbij veel follikels
ovuleerden zonder dat hij dat in de ga-
ten had.

Ondanks het feit dat hij als gevolg van
zijn onderzoek sommige koeien wei-
gerde te insemineren, waren zijn resul-
taten duidelijk verslechterd. Nadat hij
zijn \'fout\' had ingezien, waren zijn re-
sultaten weer normaal. Dit duidt erop
dat manuele ovulaties vóór het mo-
ment van inseminatie tot slechtere bc-
vmchtingspercentages aanleiding ge-
ven.

De conclusie is dat over het hier aange-
sneden onderwerp geen goede litera-
tuur aanwezig is, maar dat er toch van
moet worden uitgegaan dat bij manu-
ele ovulatie de kans op drachtigheid
vemiinderd is.

Of inseminatie na een manuele ovula-
tie zinvol is, hangt af van het tijdstip
van de ovulatie (eicel rijp of niet) en
van de mate van palpatie van het ova-
rium na de mptuur.

-ocr page 163-

Onderstaand treft u een aantal cursussen
aan waarvoor opgave nog mogelijk is.
Dit kan zowel telefonisch (030-517374)
als per fax (030-516490).

INTERPRETATIE RÖNTGENO-
LOGISCH ONDERZOEK BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN (U.D.), een
zestal cursussen, 19.30 - 22.30 uur,
ƒ 260," (per cursus) te Wageningen

Cursusnummers data:
95/71 Thorax, dinsdag 26 september
1995

95/72 Abdomen, dinsdag 3 oktober
1995

95/73 Skelet, dinsdag 10 oktober 1995
95/74 Thorax, donderdag 30 november
1995

95/75 Abdomen, donderdag 7 decem-
ber 1995

95/76 Skelet, donderdag 14 december
1995

Naast het normaalbeeld wordt uitge-
breid aandacht besteed aan de interpre-
tatie van een aantal veelvuldig voorko-
mende afwijkingen. Mogelijkheden
voor aanvullende röntgendiagnostiek of
echografisch onderzoek zullen aan de
orde komen. Aan het eind van de cursus
bestaat in beperkte mate de mogelijk-
heid tot het beoordelen van door dc cur-
sisten meegebrachte röntgenfoto\'s. De
cursusleider is drs. J.W. Garretsen.

CASTRATIE VAN DE NORMALE
EN DE CRVPTORCHIDE
HENGST, donderdag 28 september
1995, 09.00 - 17.00 uur, ƒ 420,- (in-
clusief lunch), te Utrecht.

Wellicht is dc castratie de oudste ge-
bmiksoperatie die aan het paard ver-
ncht wordt. Toch is het onderwerp nog
dagelijks in discussie. Tijdens deze cur-
sus zal onder andere worden ingegaan
op de anesthesie, de anatomie, de di-
verse castratietechnieken (staand, lig-
gend. Mullerterwijl ook ervaringen met
de bloedige Burdizzo worden bespro-
ken!), de specifieke technieken bij de
cryptorche hengst, hoe post-operatieve
complicaties te voorkomen en de nabe-
handeling.

In de middag zal met een gesloten tele-
visiecircuit een live-demonstratie gege-
ven worden.

fcariMa

Aan het einde van de dag worden de
wettelijke aansprakelijkheidsaspecten
besproken en volgt een uitgebreide dis-
cussie. De cursusleider is dr. M.A. van
de Velden.

DE DIERENARTS EN ZIJN/HAAR
RUG, dinsdag 3 oktober 1995, 09.00 -
17.00 uur, ƒ 755,- (inclusief lunch), te
Utrecht.

De mg is voor vele dierenartsen een
zeer kwetsbaar onderdeel van hun li-
chaam. Klachten, variërend van geringe
pijn tot invaliditeit, zijn gemeengoed.
Hoe frequent komt het probleem voor,
hoe komt het, wat is er aan te doen? zijn
vragen die door een team van experts
uit de geneeskunde, de verzekeringswe-
reld, de fysiotherapie en één van de
\'mgscholen\' zullen worden behandeld.
De cursusleider is profdr. A.J. Verbout.
Vakgroep Chimrgie, Academisch Zie-
kenhuis Utrecht.

PATIËNTENDEMONSTRATIE
LANDBOUWHUISDIEREN, dins-
dag 3 oktober 1995, 16.30 - 22.00 uur,
ƒ 195,- (inclusief broodmaaltijd) te
Utrecht.

De Vakgroep Inwendige Ziekten en
Ziekten der Grote Huisdieren en de
Vakgroep Algemene Heelkunde en
Heelkunde der Grote Huisdieren ver-
zorgen, onder leiding van dr. M.A. van
de Velden, een patiëntendemonstratie.
Een aantal patiënten passeren, zo moge-
lijk \'live\', de revue.

VARKENS K.I. EN FERTILITEIT
MANNELIJK VARKEN: \'DE BEER
EN ZIJN SPERMA\', woensdag 4 ok-
tober 1995, 08.30 - 17.00 uur, / 485,-
(inclusief lunch) te Boxtel.

Behandeld worden: Het klinisch onder-
zoek, sperma-afname en sperma-onder-
zoek, fertiliteitsstoomissen. exteme fac-
toren die dc fertiliteit beïnvloeden, de
verwerking van spemia, bcdrijfs-K.L,
het inseminatietijdstip en de insemina-
tie, praktische oefeningen in spemiabe-
oordeling en analyse van vmchtbaar-
heidsproblemen. De cursusleider is
prof dr. A. de Kmif Faculteit Dierge-
neeskunde Gent.

KLINISCHE TOXICOLOGIE PRO-
DUKTIEDIEREN. dinsdag 10 okto-
ber, 09.00 - 17.45 uur, ƒ 580,- (inclusief
lunch) te Utrecht.

Inleiding in dc klinische toxicologie bij
produktiedieren. Case studies: zware
metalen, fluor, bestrijdingsmiddelen,
desinfectantia, plantaardige vergiften,
toxinen en diergeneesmiddelen: symp-
tomen, oorzaken, diagnose. Het aanto-
nen van vergiften: monstemame en ana-
lytische mogelijkheden. Toxische stof-
fen en keuring. De cursusleider is prof
dr. J. Fink Gremmels-Gehrmann.

HOE FUNCTIONEERT DE DIER-
GEZONDHEIDSZORG? NEW-
CASTLE DISEASE, EEN CASE-
STUDY, woensdag 11 oktober 1995,
08.30 - 17.00 uur, ƒ 465,- (inclusief
lunch) te Zeist.

Geschiedenis van de uitbraak in Ne-
deriand, 1992 tot nu. Het vims, isolatie-
technieken, I.C.P.L, vaccinaties. Hoe
ging het op mijn bedrijf aan het woord
een pluimveehouder. De praktijk en
(ons) vaccinatiebeleid. Het onderzoek
en de toepasbaarheid van de resultaten.
Het overheidsbeleid en de Veterinaire
Dienst. De Nederiandse uitbraak, Bms-
sel en de Europese Dimensie. De cur-
susleider is drs. C. Fris, GD West- en
Midden-Nederland, locatie Doom.

HET KEUREN VAN PAARDEN,

theoriedag: donderdag 12 oktober
1995,09.00 - 17.00 uur te Utrecht, Keu-
ring op lokatie: een middag. Nabespre-
king en discussie donderdag 9 novem-
ber 1995, 20.00 - 22.00 uur te Utrecht,
/ 1.000,-.

Gezien het toenemend aantal schade-
claims bij de verzekeringsmaatschap-
pijen, veroorzaakt door niet goed uitge-
voerde keuringen, heeft de Groep
Paardenpraktici besloten een PAO-cur-
sus te organiseren voor dierenartsen die
keuringen verrichten. De cursus bestaat
uit: theoretische dag; signalement,
controle pijnstillers tijdens de keuring
profdr. H.J. Breukink. oog en mond dr.
M.A. v.d. Velden, algemeen onderzoek
orgaansystemen dr. R. Hajer, bewe-
gingsapparaat. dr. P. Stolk, Ataxie prof
dr. F. Németh, röntgentechniek en -be-
oordeling aan de hand van case-stories
uit dc praktijk, profdr. K.J. Dik.
Praktische middag op locatie waar in
groepen van vijf deelnemers paarden
klinisch en röntgenologisch onderzocht
en de resultaten van het onderzoek be-
oordeeld worden.

Ter afsluiting een avond nabespre-
king en discussie over het klinisch en
röntgenologisch onderzoek van de op
locatie gekeurde paarden. De cursuslei-
ders zijn profdr. F. Németh en drs.
B.J.A.M. Boschker.

-ocr page 164-

23 augustus 1995 - Prof. dr. ir. 1V1.J.M.
Tielen, voorzitter van de Werkgroep
Vaccinatiebeleid, knoopt er ondanks
het warme weer zijn jasje voor dicht.
Aan hem de eer om namens dc
Werkgroep het eerste deelrapport te
overhandigen aan het Hoofdbestuur.
Een belangrijk moment in de relatief
korte bestaansperiode van de Werk-
groep. Bijna een jaar lang is op volle
kracht gewerkt aan dit deelrapport,
waann het vaccinatiebeleid voor de
aangifteplichtige ziekten is uitge-
werkt.

INHOUD RAPPORT
Het rapport handelt over de situatie en
het beleid ten aanzien van de aangifte-
plichtige ziekten. Een omvangrijke

• #\'M IM m..

WERKGROEP VACCINATIEBELEID OVERHANDIGT
EERSTE RESULTATEN

lijst van circa 80 ziekten is doorgewor-
steld. Het betreft ziekten bij onder
meer landbouwhuisdieren, gezel-
schapsdieren, maar ook bij vissen,
bijen en exotische dieren. Kortom: een
compleet overzicht. Van al deze ziek-
ten is nagezocht of ze het laatste jaar
zijn voorgekomen in Nederland en de
Europese Unie (EU). Vervolgens is
gekeken of er een vaccin beschikbaar
was tegen de ziekte en zo ja, wat de
werkzaamheid en veiligheid zijn van
het vaccin. Daama is gekeken naar de
huidige bestrijdingsmethode en tot
slot, het meest lastige onderdeel,
moest een vaccinatiebeleid worden ge-
adviseerd. Het beleid loopt uiteen van
\'niet vaccineren\', bijvoorbeeld omdat
de ziekte in Nederiand en de EU niet
voorkomt of omdat de ziekte beter via
andere controlemaatregelen kan wor-
den bestreden, via \'niet vaccineren,
tenzij ...\' , \'wel vaccineren, totdat ...\',
\'wel vaccineren, mits ...\' naar \'vacci-
neren in overleg tussen dierenarts en
dierhouder\'. Bij de mbriek \'niet vacci-
neren, tenzij ...\', neemt de Werkgroep
een duidelijk standpunt in voor de po-
sitie van de noodvaccinatie bij de be-
strijding. Zij adviseert het Hoofd-
bestuur om met kracht een mimere
plaats voor dc noodvaccinatie te be-
pleiten bij de overheid en het bedrijfs-
leven, indien aan een aantal voorwaar-
den is voldaan.

OVERHANDIGING
De voorzitter van de KNMvD, drs.
A.W. Udo, is zeer verheugd dat hij het
allereerste rapport uit handen van
Tielen in ontvangst mag nemen. Hij is
met name verrast door de snelheid
waamiee Tielen en zijn Werkgroep
zo\'n overzichtelijk, gedetailleerd en
grondig overdacht rapport hebben we-
ten te maken. \'Maar eeri dergelijke
werkwijze is Tielen-eigen\', aldus Udo.
In het najaar van 1994 ging de
Werkgroep van start. Van het Hoofd-
bestuur had zij twee opdrachten gekre-

-ocr page 165-

gen om uit te werken:

1. Het Hoofdbestuur adviseren in het
bepalen van haar standpunt ten aan-
zien van het door de overheid en het
bedrijfsleven voorgestelde en ge-
voerde vaccinatiebeleid, respectie-
velijk non-vaccinatiebeleid.

2. Het formuleren van een beleid dat
de prakticus kan ondersteunen bij
de keuze voor al of niet inzetten van
vaccins, de keuze van vaccins en de
vaccinatieschema\'s.

Prof Tielen was vereerd dat het
Hoofdbestuur hem vroeg de leiding te
nemen van de Werkgroep. Aanvanke-
lijk dacht hij eerst opdracht 1 af te ron-
den en daama aan opdracht 2 te begin-
nen. Dat bleek echter niet eenvoudig.
Beide opdrachten waren zodanig met
elkaar verweven, dat alles een stuk
complexer was dan gedacht. Maar de
eerste resultaten zijn nu een feit.
Tielens grote dank gaat daarbij uit naar
de Werkgroepsleden. Zij hebben allen
veel tijd en energie gestoken in het op-
sporen van de verschillende gegevens.
Vervolgens waren lange discussies no-
dig om tot een unaniem oordeel te ko-
men. Maar het enthousiasme en bo-
venal kritische denken van de
Werkgroepsleden hebben geleid tot dit
weloverwogen rapport.

Udo is zichtbaar gelukkig met het bon-
dige en overzichtelijke stuk werk. Hij
wist niet dat het aantal aangifteplich-
tige ziekten zo groot was; en elke
ziekte dan ook nog uitgepluisd en on-
derzocht. Trots vertelt Tielen dat niet
alleen de ziekten maar alle aspecten
van het rapport grondig zijn overdacht,
zelfs de kleur van het kaft! Bloedrood
moest het zijn. Ten eerste omdat de
Werkgroep het vaccinatiebeleid bloed-
serieus neemt en ten tweede omdat
bloed een belangrijke rol speelt bij de
monitoring van de ziekten, waarop het
vaccinatiebeleid van toepassing is.

Het Hoofdbestuur is ervan overtuigd
dat het rapport een grote steun zal zijn
bij toekomstige beleidsvraagstukken
over vaccinaties. Het zal zeker ook aan
de Europese discussie een zeer wel-
kome bijdrage leveren. Het Hoofd-
bestuur is de Werkgroep dankbaar dat
zij belangeloos zo\'n goed stuk werk op
tafel heeft weten te leggen.
Tot slot wenst Udo de Werkgroep veel
succes met het tweede deelrapport dat
zal handelen over het vaccinatiebeleid
voor niet aangifteplichtige dierziekten
en hij hoopt dat dit rapport met de-
zelfde voortvarendheid zijn voltooiing
mag bereiken.

Binnenkort zal het rapport ook ver-
krijgbaar zijn voor leden van de
KNMvD en belanghebbenden. Het is
mogelijk alvast een exemplaar te re-
serveren bij het secretariaat van de
KNMvD (tel.: 030 - 510111).

HEARING DIERGENEESMIDDELEN ADVIES COMMISSIE
ONTKETENT DISCUSSIE BIJ INDUSTRIE

Alle produkten en fabrikanten in
Nederland moeten dezelfde kans heb-
ben. Dat is dc stelregel die de Dier-
geneesmiddelen Advies Commissie
(DAC) hanteert in haar beleid. Had de
DAC eerst de taak orde te scheppen in
de wirwar van positieve lijsten die circu-
leerden in dc IKB-varkenssector (\'ke-
tenbeheerders behoren niet de produkt-
keuze te bepalen\'); nu is de lange
wachttemiijn dc grootste zorg van de
DAC.

De langere -dan wettelijke- wachttijd is
door het PVV ingesteld om er in elk ge-
val zeker van te zijn dat spuitpickken bij
het slachten niet aanwezig zijn. De DAC
heeft een procedure gecreëerd om de
wachttennijn te verkorten, fabrikanten
konden hiertoe hun dossiers aanbieden
voor beoordeling door het RIKILT-
DLO te Wageningen.
Een stortvloed van dossiers werd ver-
wacht, gezien de omvang van de posi-
tieve lijst van dc PVE. Om concurrentie-
vervalsing tegen te gaan werden per
antibioticumgroep de dossiers opge-
vraagd, zodat dc uitslagen per groep te-
gelijk gegeven konden worden. Maardc
grote toestroom bleef uit. Er werden
slechts vier dossiers voor beoordeling
aangeboden in een halfjaar tijd. Wat
was de reden van deze temghoudend-
heid van de industrie? Hadden zij de uit-
gestippelde procedure van de DAC niet
begrepen? Reden genoeg om eens met
de veterinair-famiaceutische industrie
te overieggen en zo werd op 5 juni 1995
een hearing gehouden op het kantoor
van de KNMvD.

VEEL BELANGSTELLING
Zo gering het aantal ingediende dos-
siers, zo groot de opkomst. Een dertigtal
personen van twintig verschillende in-
dustrieën gaven acte dc presence. Drs.
A.E.J.M. van den Bogaard, voorzitter
van de DAC, schetste kort de redenen
van oprichting van een DAC en ging
vervolgens in op de werkwijze van de
DAC en de geconstateerde problemen.
Dr. M.J.B. Mengelers (RIKILT-DLO),
belast met het dossieronderzoek, deed
uit dc doeken hoe de beoordeling in zijn
werk is gegaan.

DÜSSIERBEOÜRDELING
De dossiers werden beoordeeld op resi-
duen en spuitpickken (weefselirritatie).
Geen eenvoudige klus voor het RI-
KILT-DLO. Weinig fabnkanten had-
den het injcctieplaatscnonderzoek uit-
gevoerd volgens het hiervoor opgestel-
de DAC-protocol cn de GLP-eisen.
Daarbij was dc infomiatie zelden vol-
gens GLP gebundeld. Dossiers bevatten
soms de resultaten van meerdere onder-
zoeken van diverse produkten en met
veel overbodige infomiatie. Het kostte
de onderzoekers dan ook veel tijd om de
relevante infomiatie uit het dossier te
distilleren.

Het RlKlLT-DLO onderzocht het dos-
sier eerst op volledigheid, waama bij de
fabrikant de ontbrekende informatie
wordt opgevraagd. Soms ontbrak zeer
essentiële informatie, zoals de eindpunt-
bepaling voor het vaststellen van de
wachttemiijn.

Ondanks de grote souplesse die is be-
tracht bij de beoordeling, kon maar voor
één preparaat een kortere wachttijd wor-
den geadviseerd.

OP TE LOSSEN PROBLEMEN
Ondanks de helderheid van het onder-
zoeksprotocol en de procedure, stuitte
de DAC op een aantal problemen.
Volgens het protocol moest het onder-
zoek worden uitgevoerd met de maxi-
male toedieningsdoscring. die een
maximaal aantal keren achtereen moest
worden toegediend. Echter het maxi-
mum in de bijsluiter van het produkt
was niet altijd hetzelfde dan het ge-
noemde maximum in de rcgistratiebe-
schikking.

Een volgend probleem was dat de be-
schikking vemielddc dat het produkt
drie dagen achtereen op verschillende

-ocr page 166-

plekken moest worden ingespoten.
Volgens de DAC is drie keer injecteren
op verschillende plekken onmogelijk.
Varkens worden in de praktijk namelijk
in de nek geïnjecteerd en een varken
heeft dan maar twee spuitplekken: de
linker- en rechter nekhelft. Wanneer
gespoten wordt binnen een gebied van
10 cm- lopen de spuitplekken in elkaar
over.

Een derde vraagstuk dat moest worden
opgelost was de bijsluiter, die vermeldt
dat het produkt maar éénmalig geïnjec-
teerd hoeft te worden, terwijl de praktijk
leert dat het produkt meer dagen achter-
een geïnjecteerd wordt. Dit is bij ge-
bmik van antibioticaftjrmuleringen met
een relatief korte halfwaardetijd ook te-
recht. Via de huidige beoordeling, waar-
bij uitgegaan wordt van de bijsluiter, ge-
niet dit produkt het voordeel van een
oneigenlijk korte wachttermijn. Een
vergelijkbaar produkt daarentegen, met
een bijsluiter waarin logischerwijze
meerdere malen injecteren is opgeno-
men, wordt benadeeld. Moet de DAC in
dergelijke gevallen kijken naar de prak-
tijksituatie? Het gaat er per slot van re-
kening om, spuitplekken te voorkomen.
Over deze vraagstukken is binnen de
DAC het laatste woord nog niet gespro-
ken; voorde industrie reden om zeer kri-
tisch te reageren: \'Twijfelt de DAC aan
de competentie van de overheid bij de
registratie?\'

WELKE IRRITATIE NOG GEOOR-
LOOFD?

De industrie was zeer kritisch over het
vaststellen van het eindpunt bij de
wachttermijnbepaling. Residuen kun je
kwantificeren maar visuele waarnemin-
gen niet. Wanneer is er sprake van \'geen
weefselirritatie\'? Volgens Mengelers is
op foto\'s zeer duidelijk te zien of het
gaat om een puntbloeding (injectie met
fysiologisch zout) of dat het weefsel nog
geel gekleurd is door de OTC.

f^miviifib^

DAC-Nieuws:

Verkorting wachttermijn

De Diergeneesmiddelen Adviescommissie van de KNMvD heeft de PVE ge-
adviseerd de wachttermijn van
Oxytetracycline HCL 10%, REG NL 7545,
registratiehouder
AUV, op de positieve lijst diergeneesmiddelen voor
PVE/IKB-varkensbedrijven, te verkorten tot 28 dagen (was 42 dagen). Het
advies is gebaseerd op de beoordelingsresultaten van het RIKILT-DLO.
De PVE hebben het advies van de DAC overgenomen.

INDUSTRIE VERONTRUST
Norg, secretaris van de FIDIN, sprak
zijn verontmsting uit over de vele regel-
geving die op de industrie afkomt. \'Hoe
is het mogelijk dat de industrie nog kan
bestaan?\', vroeg hij zich af Bij de regis-
tratie van diergeneesmiddelen worden
spuitplekken niet meegenomen in de be-
oordeling; de residuen wel. Hij vroeg de
DAC zich te beperken tot de spuitplek-
ken en niet nog meer items mee te ne-
men in de toekomst; de consument zou
kunnen gaan denken dat er onvermogen
is bij de overheid. \'Wij hebben al een te-
kort aan diergeneesmiddelen op be-
paalde terreinen; wat is dan de toe-
komst?\', aldus Norg. Volgens het be-
drijfsleven en de DAC moet een expor-
terend land als Nederiand zeer zeker
rekening houden met weefselschade.
Ondanks dat de discussies nog geen
antwoord hebben gebracht op de ver-
schillende vraagstellingen, bleek het
toch zeer goed eikaars standpunten te
vernemen. De grote opkomst en de in-
breng van de industrie gaven de DAC
genoeg gronden om door te gaan met
haar werk en zich in te spannen voor de
prakticus en de fabrikanten. De DAC
hoopt dat deze hearing zal bijdragen
aan een groter aanbod van dossiers.
Vanaf nu kunnen industrieën alle dos-
siers van middelen, die geregistreerd
zijn voor parenterale toediening aan
varkens, indienen voor beoordeling
van de wachttermijn.
Voor vragen en nadere informatie kunt
u contact opnemen met het secretariaat
van de KNMvD.

VRAGEN AAN EG-HOF VAN JUSTITIE OVER BTW-HEFFING
IN DE GRENSSTREEK NEDERLAND-BELGIË

In een door de KNMvD aangespannen
proefprocedure heeft het Gerechtshof in
\'s-Hertogenbosch een prejudiciële
vraag gesteld aan het Europese Hof van
Justitie in Luxemburg. Wat is het geval?
Een maatschap van dierenartsen, geves-
tigd in Nederiand, verricht diensten aan
veehouders in België. De dieren van
deze veehouders bevinden zich in
België. In de opvatting van de fiscus in
België en in Nederland moet zowel in
Nederland als in België BTW worden
betaald. Een in België gevestigde die-
renarts, die echter in Nederiand een dier
behandelt voor een Nederiandse vee-
houder, hoeft zowel in België als in
Nederiand geen BTW te betalen, althans
volgens de Nederlandse en Belgische
fiscus. Om aan deze ongelijke situatie
een einde te maken heeft de KNMvD
een proefprocedure uitgelokt.
De nationale BTW-wetgevingen in de
EU-lidstaten zijn gebaseerd op Euro-
pese Richtlijnen. Nu Nederland de re-
gels anders uitlegt dan België kon het
Hof in \'s-Hertogenbosch er niet omheen
een vraag te stellen aan de hoogste
Europese rechter over de uitlegging van
het gemeenschapsrecht.
Centraal in deze zaak staat de vraag
waar, voor de heffing van BTW, de
plaats ligt waar een dierenarts zijn werk-
zaamheden verricht. Is dat de plaats
waar de dierenarts woont of is geves-
tigd, daar waar hij feitelijk zijn hande-
lingen fysiek uitoefent, of daar waar zijn
cliënt woont? Het land waar die plaats
ligt mag BTW heften. Het Europese
Hof zal naar verwachting binnen een
jaar een uitspraak doen.
Dierenartsen die in Nederland zijn ge-
vestigd en in België of Duitsland dien-
sten verienen doen er goed aan - ter be-
houd van rechten - tegen hun ingediende
aangiften omzetbelasting bezwaar aan
te tekenen. Mocht de Europese rechter
bepalen dat Nederiand in die gevallen
niet mag heffen, dan kunt u de reeds be-
taalde Nederiandse BTW over diensten
in België en Duitsland temgkrijgen.

Een model-bezwaarschrift is verkrijg-
baar bij de KNMvD. Wij houden u op de
hoogte.

-ocr page 167-

De KNMvD is erop gewezen dat die-
renartsen -al dan niet bewust- massaal
de wet overtreden door premixen, die
door het voer gemengd moeten wor-
den, rechtstreeks te leveren aan de vee-
houders, die de premix vervolgens ge-
bruiken als \'topdressing\'. Dergelijke
premixen, bestemd voor gemedici-
neerd voer, mogen echter slechts ver-
kocht worden aan, en gemengd wor-
den door houders van een meng-
voedervergunning. Diergeneesmid-
delen mogen alleen als \'topdressing\'
worden gebruikt als dit in de registra-
tiebeschikking is vermeld.

Wij hebben vernomen dat er vanuit
volksgezondheidsoogpunt dit najaar
een controle door de bevoegde in-
stanties
zal plaatsvinden van de die-
renartsenpraktijk. Er zal worden ge-
controleerd op de Wet op de Uit-
oefening van de Diergeneeskunde
(WUD), de Diergeneesmiddelenwet,
de administratieve verplichtingen, de
noodslachtingsformulieren, het toe-
passen van geregistreerde diergenees-
middelen en verlopen diergeneesmid-
delen. Wij vragen u nadmkkelijk u aan
de wettelijke voorschriften te houden.
Zorg ervoor dat u de controlerende
ambtenaren met open armen kunt ont-
vangen.

GEMEDICINEERD VOER NIET ZOMAAR LEVEREN

Het uur u nadert. De negende Sportdag
van de KNMvD staat voor de deur.
Nog drie maal zal door de huidige
commissie de befaamde Sportdag ge-
organiseerd worden en dan zijn wij
\'rond\' geweest.

De laatste loodjes wegen het zwaarst.
Niet zozeer voor de Sportcommissie,
maar wel voor de Afdelingen waar wij
te gast zijn.

Noord-Holland, Limburg en Zeeland
behoren tot de kleinste Afdelingen en
dientengevolge leveren zij minder
sporters, hetgeen hen niet kwalijk is te
nemen.

Dus is de oproep van ondergetekende
van eenvoudige aard. Komt allen om
daarmee aan te tonen dat de Sportdag
niet meer weg valt te denken binnen
het Jaarcongres, onafhankelijk van de
Afdeling die de eer te beurt valt het
congres te organiseren.

Tot donderdag 5 oktober!

P J. van der Werf,
voorzitter Sportcommissie

ZANDVOORT WACHT OP UW
ANTWOORD

UITERSTE

INLEVERDATA

VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-10-1995

25-09-1995

01-11-1995

16-10-1995

15-11-1995

30-10-1995

01-12-1995

13-11-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Houten. Mevr. D. van; 1995; 3985 PE
Werkhoven; \'t Haantje 15.
Peijl, G.J.W. van der; 1995; 3524 JT Utrecht;
Chathams 8.

lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Kauffmann, R.J.P.; 1994; 3555 HP Utrecht;
Amsterdamsestraatweg 951.
Morselt, Mevr. M.L.; 1995; 3572 ZV Utrecht;
Buys Ballotstraat 49.

Ploeg, Mevr D.D. van der; 1995; 1521 DT
Wormerveer; Stationsstraat 94.
Schaik, Mevr G.D.C. van; 1995; 3981 ZR
Bunnik; Vletweide 194.

Schokker, M.; 1995; 1015 ND Amsterdam;
Anjeliersstraat 11 A.

Personalia

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:
Kreike, G.J.J.; 3524 BB Utrecht; Reiderland
116.

JUBILEA:

A.J. de Reus te Purmerend, afwezig, 40 jaar, 19
september 1995

R. Heemstra te Havelte, afwezig, 40 jaar, 19 sep-
tember 1995

Mevr. E. Lindenhovius-Zijderveld te Assen, af-
wezig, 40 jaar, 23 september 1995
R.E.G. Plantinga te Rijsbergen, afwezig, 25 jaar,
25 september 1995

J.A. Jongebreur te Aerdenhout, afwezig, 30 jaar,
I oktober 1995

ProfDr. A.Th. van \'t Klooster te Zeist, afwezig,
35 jaar, 6 oktober 1995

M.E.W.C. Loth te Terschelling, onbekend, 40
jaar, 7 oktober 1995

A. Moerman te Dronten, afwezig, 40 jaar, 7 ok-
tober 1995

J. Groenewold te Hoom, afwezig, 30 jaar, 8 ok-
tober 1995

J.H. Kers te Delft, onbekend, 25 jaar, 9 oktober
1995

W. Jonkers te Menaldum, afwezig, 40 jaar, 15
oktober 1995

MUTATIES:

191 Beiboer, Dr O. L.; 1953; U-1964; 9203 LS
Drachten; Elzewal 14; tel. 0SI20-17833;

r.d.

196 Blokland-Heijnen, Mevr D.M.G.L.; 1992;
3523 GD Utrecht; Detmoldstraat 12; tel.
030-881897 privé, 076-481800 bur.; fax
076-421141; d. bij Hill\'s Pet Nutrition.

201 Both, Mevr. A.M.; 1994; 3524 DZ
Utrecht; Oeral 120; tel. 030-896446;
wnd.d.

202 Brand, ProfDr. A.; 1956; U-1970; 8355
AC Giethoorn; Beulakerweg 77 B; tel.
05216-2.363; em. hlr U.U. (F.D., vkgr
Bedrijfsdierg. en Voortpl.); Erelid
K.N.M.v.D ; R N.L.

350 Dwinger, Dr R.H.; 1976; U-1985; 1400
Wenen (Oostenrijk); P.O.Box 200; tel. 00-
43-2246-4902 privé, 00-43-1-2060-2-
6055 bur.; fax 00-43-1-20607; technical
officer, .Animal Production & Health
Section, IAEA.
226* Floor, B.T.J.; 1981; 5681 GZ Best;
Ketelbraken 9; tel. 04998-92754 privé,
04116-75915 bur.; manager Aesculaap
Groothandel B.V.
230 Goedegebuure. R.C.; 1985; 5802 AN
Venray; Oostsingel 14; tel. 04780-89668
privé. 81336 prakt.; fax 04780-12776; p.,
geass. met R.J. Eelderink, G.W. Gelling,

-ocr page 168-

V.N.A.M. Geurts, E.M. Ruymbeek,
W.H.M. de Vocht en J.M.L.P. van Winden.

230 Goedhart, P.W.; 1989; 1945 SR
Beverwijk; Büllerlaan
8; tel. 02510-
54254 prakt.; p., gezelschapsd., geass. met
W.B. Meyling.

234»Haaften, B. van; 1981; 3984 JW Odijk;
Drie Jofferengaarde 17; tel. 03405-70656;
voorlichter Vet. industrie,

242 Heyting, J.; 1967; 8096 PK Oldebroek;
Bovenheigraaf 18;
tel. 05253-2479 privé,
03410-23960 bur.; fax 03410-26264;
distrh. R.V.V. kring Apeldoorn, distr.
Harderwijk.

245 Hoomenborg, G.J.; 1994; Naar het bui-
tenland,

352 Hoomenborg, G.J.; 1994; 7620 Lemvig
(Denemarken); Stationsvei 6 B, Ramme;
tel, 00-45-97888539; d.

247 Huijser van Reenen, G.; 1973; 1679 GC
Midwoud; Dorpsstraat 41 A; tel. 02291-
1953 privé, 1538 prakt.;
fax 02291-1542;
p., geass. met H.J.M. Wemer; plv.i.

249 Jager, Mevr. W.M.; 1992; 5403 GB Uden;
Schepenhoek 231; tel. 04132-61505 privé,
03402-38700
prakt.; p., medew. bij J.O.B.
Weeber.

250 Jansen, W.C.G.J.; 1987; 5737 PT
Lieshout; Vogelenzang 28; tel. 04992-
3389;
p.

252* Jonker, C.J.J.; 1971; 1191 PA Ouderkerk
a/d Amstel; \'t Prieel 1; tel. 02963-4978
privé, 4646 prakt.;
fax 02963-4978; p., ge-
ass. met G.M.C. Vemooij.

255 Kauffmann, R.J.P.; 1994; 3555 HP
Utrecht; Amsterdamsestraatweg 951; tel.

030-421806; wnd.d. (toev. als lid).
Koopman, F.P.A.M.; 1991; 5473 DC
Heeswijk-Dinther; Abt van de Venstraat
12; tel. 04139-3508 privé,
04116-78222
bur,; fax 04116-73976; k.d, R,V.V. kring
Breda. lok. BoxteL

Leeuw, W.C. de; 1985; 4861 EK Chaam;
Ganzenbeemd 30;
tel. 01619-2749 privé,
2333 prakt.; p., geass. met
J.M.M.G. van
Dijk,
J.C. Schetters en C.J.C. Vincenten.
Morselt, Mevr. M.L.; 1995; 3572 ZV
Utrecht; Buys Ballotstraat 49; tel. 030-
721689; wet. medew. U.U. (F.D., vkgr.
Bedrijfsdierg. en Voortpl
.)(toev. ais lid).
Patemotte. P.B.; 1991; 8391 KC
Noordwolde (F); Mauritsweg 26;
tel.
05613-3556 privé, 1999 prakt.; fax 05613-
1224; p., geass. met E
.J. Hamburger, G.
Nijhof en A.E. Schuring.
290* Picard-Voermans, Mevr.
G.T.; 1965; 7642
GB Wierden; Eikenlaan 10; tel. 0546-
571855;
r.d.
290*Pinkse, C.H.A.; 1961; 7001 ET
Doetinchem; Burg. Tenkinkstraat 17; tel.
08340-27401;
r.d.; oud-dir, R.V.V. kring
Doetinchem;
O.O.N.

Ploeg, Mevr. D.D. van der; 1995; 1521 DT
Wormerveer; Stationsstraat 94; tel. 075-
216432 privé, 02990-39443 bur.; bedr.d.
Stal Wijdewormer
(toev. als lid).
Schaik, Mevr G.D.C. van; 1995; 3981 ZR
Bunnik; Vletweide 194; tel. 03405-67126
privé, 04189-1302 prakt.; p., medew. bij
A L. Blok, J.S. Kalisvaart, J.G. van Schaik,
J.G. Snijders en L. van Zandwijk
(toev, als
lid).

260

267

279

288

291

302

304 Schokker, M.; 1995; 1015 ND Amsterdam;
Anjeliersstraat II A; tel. 020-6245713;
wnd.d.
(toev. als lid),

305 Schumer, D.L.; 1980; 5314 AS Bnichem;
Broekheuvelstraat 1; tel. 04184-3013
privé,
070-3792532 bur.; fax 070-
3477552; Beleidscoördinator Dierge-
zondheid; plv. hoofd Afd. Gezondheid,
Welzijn en Biotechnologie - Directie
Milieu, Kwaliteit en Gezondheid, Min.
L.N.V.

Van de volgende personen zijn de gegevens on-
bekend:

Drs. W.B. Dwars, 1969
Drs. C.E. Eriedeman, 1984
Mevr. Drs. F. Geldemian, 1959
Drs. H.J. Hartmann, 1952
Drs. D. Keyser, 1960
Drs. H.van der Knoop, 1959
Drs. J.A.M. Kolen. 1974
Drs.A. Koppe, 1989
Drs. W.R. Marsman, 1976
Mevr. Drs. A.A. Nikkels. 1991
Mevr. Drs. E.E. Schoonhoven, 1989
Drs. B.H.W.G.M.Smit, Gent-1983
Drs. E.C. van Wette. 1984

Om het Diergeneeskundig Jaarboek zo volledig
mogelijk te houden, verzoekt de Redactie een ie-
der die informatie kan geven over bovenver-
melde collegae, contact op te nemen met de ad-
ministratie van de K.N.M.v.D. tel. 030-5101II,
en te vragen naar Anne Marie Boverhuis.

Ter overname:

KLEINE GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

* met mogelijkheid tot uitbreiding;

* inclusief praktijkhuis - zo gewenst;

* gunstig gelegen: in het westen van het land, net buiten de grote steden in een mooie omgeving.

Brieven aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder vermel-
ding van nummer 26/95.

Dierenartsenpraktijk Wierden-Almelo, een groepspraktijk waarin zes dierenartsen werkzaam zijn, zoekt op korte ter-
mijn een

DIERENARTS M/V

De werkzaamheden zullen voornamelijk liggen op het gebied van de landbouwhuisdieren. De bedoeling is om tot
associatie te komen. Gelieve uw sollicitatie binnen 14 dagen na verscfiijnen van dit tijdschrift te richten aan D.A.P.
Wierden-Almelo, Eikenlaan 9, 7642 GA WIERDEN.

ENTHOUSIASTE DIERENARTS M/V

voor een part-time baan in een praktijk voor gezelschapsdieren.

Uw reacties gaarne richten aan de Redactie van Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht,
onder nummer 27/95.

-ocr page 169-

1 ■ ffv^m^i^it I •§

0

Dit nummer van het Tijdschrift munt uit door een minimum aan praktisch-wetenschappelijke artikelen.
Dit is het gevolg van de geconstateerde trend naar een verminderde aanvoer. De redactie boort thans
nieuwe bronnen aan teneinde deze trend op korte termijn om te kunnen buigen. Dat wil niet zeggen dat het
blad dit gemis niet via andersoortige informatie geheel of gedeeltelijk compenseert. Er wordt genoeg ma-
teriaal aangeleverd, hetgeen er vaak toe leidt dat bijdragen moeten doorschuiven naar een volgend num-
mer

Van een grote verscheidenheid van onderwerpen is ook in dit nummer weer sprake als daar zijn: de aan-
pak van mastitis en salmonella, de bedrijfsbegeleiding van de dierenspeciaalzaak, diverse aankondigin-
gen van veterinaire activiteiten en natuurlijk de ingezonden brievenrubriek. Deze keer wordt hierin de
grote zorg uitgesproken over de inhoud en het karakter van het werk van de prakticus in de toekomst.
Er gebeurt zoveel op het terrein van de praktische diergeneeskunde dat het TvD haast te klein wordt om de
ontwikkelingen die overal gaande zijn op tijd onder de aandacht van de lezers te brengen. De oogst van de
pennevruchten van individuele auteurs wordt dan misschien kleiner, maar tegelijkertijd is er een toename
van ander aansprekend nieuws. Wellicht is dit een afspiegeling van wat zich in de maatschappij voordoet.
De diepte maakt nogal eens plaats voor de neiging naar vluchtigheid, vooral vanwege tijdgebrek. Niet
meer door de praktisch-wetenschappelijke artikelen proberen terreindekkend te zijn, maar het geven van
een palet van onderwerpen, berichten en verslagen etcetera, waaruit de lezer het hare of het zijne kiest,
lijkt het beeld te worden van ons Tijdschrift.

In feite is het TvD een doorgeefluik zoals Windows \'95 dat is op een andere manier. Windows \'95 stelt de
computerbezitter in staat te kiezen uit de geweldige hoeveelheid onderwerpen die de wereld aan informa-
tie te bieden heeft. Wel heeft men dan World Wide Web nodig en soms nog een zogenaamd bladerpro-
gramma om op Internet te komen waar je wezen wil. Het schijnt dat dit de gewenste toekomst wordt voor
een ieder die op de hoogte wil blijven van zijn of haar interessegebied.

Zoals gezegd; het TvD werkt ook als een doorgeefluik van talloze, voor de dierenarts interessante, onder-
werpen. De pretentie van het TvD is gezien het te bestrijken gebied uiteraard wat kleiner, het zoekwerk
voor de lezer is een stuk gemakkelijker Geen computer is er voor nodig, slechts een brievenbus. En het
bladerprogramma is al in de lezer zelf aanwezig.

Voldoende overzichtsartikelen over belangrijke onderwerpen mogen natuurlijk niet in het aanbod van de
veelzijdige informatie ontbreken. De redactie is er voor om dit aanbod weer op peil te brengen.

De Hoofdredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 170-

* • ft-^P-ilIlF^ir^f • *

VETERINAIRE TANDHEELKUNDE (11)

HET FELIENE GINGIVITIS-STÜMATITIS-FARYNGITIS
COMPLEX

CHRONISCHE/RECIDIVERENDE MÜNDSLIJMVLIESONTSTEKINGEN KAT

Andries van Foreest\'\'

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120: 558-62

Overzichtsartikelen

SAMENVATTING

In dit vierde artil^el over tandheelkunde bij katten in de
reeks veterinaire tandheelkunde wordt het gingivitis-sto-
matitis-faryngitis-eomplex besproken. Klinische ver-
schijnselen, onderzoeksmogelijkheden en de (differen-
tieel) diagnostiek van dit complexe en veelvoorkomende
ziektebeeld worden besproken. Behandelingsmogelijk-
heden van het feline, dikwijls idiopathische, chronisch
stomatitis-complex worden aangegeven.

INLEIDING

Het gingivitis-stomatitis-faryngitis-complex (GSP-COM-
PLEX) komt voor bij katten van alle leeftijden. Het kan al
beginnen op een leeftijd jonger dan twee jaar. Het aantal ge-
vallen neemt toe bij stijgende leeftijd. Hawkins beschrijft
vier syndromen, waarbij haar classificatie is gebaseerd op de
leeftijd van de kat bij het begin van de verschijnselen (12):
zie indeling.

Men kan drie vormen van ontsteking onderscheiden, die elk
apart of in combinatie kunnen voorkomen:

Gingivitis

De laesies zijn beperkt tot de gingiva: zwelling, roodheid
(hyperemie, erytheem), een kwetsbare stmctuur waardoor de
gingiva gevoelig is voor scheurtjes en een toegenomen nei-
ging tot bloeden. Er kunnen zich ulceraties voordoen op het
tandvlees (2,26). De gingivitis kan overgaan in
paro-
dontitis.
waarbij aantasting van het parodontale ligament,
resorptie van wortelcement en alveolair bot, wortel-
abscessen, tandhalslaesies, osteomyelitis en afbreken of los-
laten van de gebitselementen kunnen voorkomen (28).
De ontsteking kan zich verder uitbreiden in de mucosa en de
glossopalatinale plooi. Het ontstoken weefsel kan gaan woe-
keren. Als de ontsteking erger wordt, ontstaan er vaak ulce-
raties in dit gebied.

\' Jhr. drs. A. van Foreest. Universitair docent Faculteit Diergeneeskunde.
Universiteit Utrecht. Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Universitair
medewerker Veterinär-Chirurgische Klinik Universität Zürich. Zwitserland.
Dierenarts voor tandheelkunde verbonden aan het Veterinair Specialisten Centrum
de Wagenrenk. Wageningen.

Indeling volgens Hawkins

I. Feliene juveniele (hyperplastische) gingivitis

leeftijd: 3-5 maanden om en nabij de tandwisseling
symptomen: gingivitis: hyperemisch, proliferatie pseudopockets

en geen tandsteenvorming
prognose: bij goede tandheelkundige zorg gunstig

II. Juveniel beginnende parodontitis

leeftijd:
symptomen:

aanvangjonger dan 9 maanden
\'ziekelijke\' kittens, snelle tandplak- en tandsteen-
vorming, emstige parodontitis ontwikkelen van
tandhalslaesies

ongunstig voor dentitie bij (te) late diagnose

prognose:

III. Op volwassen leeftijd beginnende parodontopathie
leeftijd: oudere katten

symptomen: tandplakaccumulatie, tandsteenvorming, tand-
vleesontstekingen
prognose: bij goede tandheelkundige zorg gunstig

IV. Gingivostomatitis

leeftijd; volwassen katten met een beginfase die al op jeug-
dige leeftijd aanwezig kan zijn
symptomen: zoals beschreven in dit artikel
prognose: afliankelijk van behandelingsresultaat

Stomatitis

Wanneer de ontsteking zich uitbreidt over de muco-gingi-
vale lijn is er sprake van een stomatitis. Een lokale ulcera-
tieve stomatitis komt veelvuldig voor als gevolg van tand-
plak op de gebitselementen. Deze plaklaag veroorzaakt
secundair een ontsteking op het tegenover het element gele-
gen wang- of lipslijmvlies (contactzweer of\'kissing ulcer\').
Bij het GSP-complex blijft de stomatitis niet beperkt tot een
lokaal ulcus. De uitbreiding is veel groter en kan leiden tot
het ontstaan van Pseudomembranen waarbij men spreekt van
een ulcero-membraneuze stomatitis.

Faryngitis

Een veel beschreven beeld is het gelijktijdig voorkomen van
een ontsteking van het orofarynx-slijmvlies en wel van de pli-
cae palatoglossi en delen van het palatum, die samen de arcus
palatoglossus vormen
(faucitis). Dit wordt meestal be-
schouwd als een karakteristieke uitbreiding of complicatie
van de gingivitis (1,26,28). De laesies bestaan uit onregelma-
tige proliferaties en ulcera die kunnen scheuren en splijten als
de bek geopend wordt (PIJN!)(22). Als de ontsteking zich
nog verder naar caudaal uitbreidt, spreekt men van faryngitis.

-ocr page 171-

De faucitis wordt ook wel als apart ziektebeeld beschreven,
waarbij een eventuele gingivitis dan secundair is. Deze vorm
wordt toegeschreven aan het feliene calicivims (10,20,21).
Andere delen in de mondholte zoals tong, buccale mucosa en
harde verhemelte kunnen ook aangetast zijn maar worden in
de literatuur minder vaak genoemd (2,26).

KLINISCHE VERSCHIJNSELEN

De eerste verschijnselen van een ongecompliceerde gingivi-
tis blijven vaak onopgemerkt. Het dier heeft er in dit stadium
weinig last van. De foetor ex oro en het weigeren van droog
voer zijn de eerste opgemerkte verschijnselen. De eigenaar
vermeldt een acute klacht, doch bij orale inspectie blijkt vaak
dat het probleem al ouder (chronisch) is. De volgende alge-
mene verschijnselen bij stomatitis of faryngitis zijn beschre-
ven en kunnen door de dierenarts en eigenaar worden opge-
merkt:

- halitosis (stinkende adem, foetor ex ore);

- ptyalisme (speekselvloed), kwijlen, hypersalivatie;

- pijn: het niet toestaan van orale inspectie of zelfs maar be-
naderen van de kop; pijn onafhankelijk van de voedselop-
name; plotseling schreeuwen; wrijven of krabben aan de
kop of bek; met de kop over de grond schuren; kaakspas-
men;

- moeilijkheden met voedselopname of kauwen, weigeren
van het eten van hard voer, overdreven kauwacties naar
één kant;

- verlies van eetlust, anorexie;

- dysfagie (moeilijk slikken);

- gewichtsverlies, vemiageren;

- zich verbergen op donkere plaatsen;

- lethargie, afgenomen activiteit (bijvoorbeeld van spel,
sexuele activiteit bij katers, poets-gedrag);

- xerostomia (droge mucosa) wordt zelden gezien.

DIAGNOSTIEK

De diagnostiek begint met een algemeen onderzoek. Bij em-
stige GSP-complex-problemen of daarmee gepaard gaande
systemische aandoening kunnen meer algemene verschijn-
selen zoals dehydratie en gewichtsverlies en soms koorts op-
treden. Bij uitwendig onderzoek van de kop moet gelet wor-
den op veranderingen aan de regionale lymfeklieren, benige
stmcturen en de functie van de kopzenuwen.
Vervolgens dient een oraal onderzoek plaats te vinden. Ook
al zou de kat het toelaten dan is het
niet juist om te volstaan
met een vlugge blik in de bek en de diagnose te stellen.
Een
optimaal oraal onderzoek kan alleen geschieden onder
sedatie.

H aar moet naar gekeken worden ?

- De grootte, symmetrie, locatie en relatie van de laesies met
de orale structuren, zoals tong en de gebitselementen.

- Pijnreacties bij het openen van de bek. Ook bij een gese-
deerde kat kunnen pijnsymptomen zichtbaar worden.

- Tandsteen en tandplak. Deze kunnen de problemen ver-
oorzaken, maar ook laesies verbergen.

- Tandhalslaesies. Deze laesies kunnen bedekt zijn met hy-
perplastische gingiva, granulatieweefsel, tandplak of tand-
steen (3,8).

- Parodontitis en pocketvomiing (15).

- De dentale status (loszittende, gefractureerde, ontbre-
kende of afgebroken gebitselementen; openliggende wor-
tels of furcaties; stmctuurveranderingen van de elementen
en het alveolaire bot; malocclusies; crowding, etc.).

éÊÊk^

•r-Mii

1 fc t

De bevindingen van het orale onderzoek leiden tot een diag-
nose. Deze kunnen ook een indicatie geven voor een moge-
lijke oorzaak en aanleiding zijn voor behandeling of nader
onderzoek. In dit stadium is het verstandig om de eigenaar de
bevindingen te melden en met hem een stappenplan vooron-
derzoek en behandeling te bespreken. Voorlichting over
prognose voor herstel van de patiënt moet nu aan de orde ko-
men.

Het kan gewenst zijn om aanvullende onderzoeken uit te
voeren, die van etiologische, diagnostische en/of therapeuti-
sche waarde kunnen zijn.

Welke aanvullende onderzoeken kunnen uitgevoerd wor-
den?

1. Het radiologisch onderzoek

Een radiologische diagnose betreffende de dentale stmc-
tuur, de uitbreiding van parodontale ziekten, erosies en de
mate van wortelresorptie (tandhalslaesies), endodonti-
sche afwijkingen, nieuwvormingen met destmctie-activi-
teit, afwezige of gefractureerde gebitselementen kan ge-
wenst zijn om tot een afgeronde diagnose te komen (11).

2. Het bloedonderzoek

- immunosuppressieve patiënten kunnen een chronische of
cyclische leukopenic hebben met lage tot normale semm-
globulines ondanks een emstige stomatitis;

- een matige leucocytose met daarbij verhoogde semmglo-
bulines worden wel als kenmerkend voor het GSP-com-
plex gezien. Het totaal eiwit is dan verhoogd en er is sprake
van een polycyclonale hypergammaglobulinemie (30);

- soms wordt een lichte anemie gezien;

- bepalen van de ureum/kreatinine ratio, glucose;

- schildklierhormoon, ANA-test (antinucleaire antilicha-
men bij verdenking op systemische lupus erythematosus);

- serologisch onderzoek, ELISA-test als indicatie voor vi-
msziekten (FeLV, FIV) of bepaalde bacteriën (31).

3. Het bacteriologisch en mycologisch onderzoek levert in
het algemeen teleurstellende resultaten op

- een anaërobe kweek kan ingezet worden door een steriel
filterpapier in de gingivale sulcus te houden en
direct in
het juiste medium te plaatsen.

4. Het histopathologisch onderzoek

- in biopsiemateriaal van de gingiva en/of andere muco-
sadelen zouden in een kwart van de gevallen lymfocyten
en plasmacellen als een overheersend celtype aangetrof-
fen worden (10). Eenduidigheid over het nut van deze
diagnostiek is niet aangetoond, wat mede veroorzaakt
wordt door het gebrek aan vermeldingen van de histologi-
sche bevindingen in de literatuur.

DIFFERENTIEEL DIAGNOSTIEK

Een aantal orale aandoeningen brengen identieke sympto-
men met zich mee. Er zijn ook ziekten die gepaard kunnen
gaan met verminderde weerstand waardoor zich eveneens
dezelfde symptomen voordoen. Differentieel diagnostisch
zijn de volgende ziektebeelden te noemen:

Gebitsproblemen

Er zijn tal van gebitsproblemen die aanleiding kunnen zijn
tot gegeneraliseerde stomatitis:

- trauma (scherpe randen van gefractuureerde tanden);

- achtergebleven wortel fragmenten;

-ocr page 172-

- malocclusies;

- crowding, persisterende of geroteerde elementen.

Hét probleem dat bij de kat zeer frequent voorkomt, zijn de
tandhalslaesies. De etiologie is niet bekend. Het vermoeden
is dat de primaire factor in de etiologie een ontsteking van de
parodontale weefsels is. Ook bij het GSP-complex treden pa-
rodontale aandoeningen op, waardoor er een relatie tussen
beide ziektebeelden denkbaar is. Een studentenreferaat en
een artikel over tandhalslaesies zijn onlangs gepubliceerd (8,
32).

Parodontale problemen

Ziekteprocessen van het parodontium, de parodontale aan-
doeningen, vormen het grootste probleem in de mondholte
van de kat. De meeste parodontale aandoeningen ontstaan op
basis van microbiële ontsteking (tandplak). In het eerste sta-
dium beperkt de ontsteking zich tot de gingiva: de meestal
chronisch verlopende
gingivitis. Deze wordt klinisch geken-
merkt door zwelling, roodheid en gemakkelijk bloeden bij
aanraken met een tandheelkundige sonde.
Als de ontsteking van de gingiva lang blijft bestaan, kunnen
ook diepere delen van het parodontium (parodontaal liga-
ment, wortelcement en kaakbot) bij het ontstekingsproces
betrokken raken. Er treedt aanhechting- en botverlies op. Er
is sprake van een chronisch verlopend proces: de
parodonti-
tis
(15). Herstel van gingivitis is mogelijk, doch herstel van
het bijna onmerkbaar verlopende afbraakproces van het pa-
rodontium is niet meer mogelijk. De gevonden symptomen
(ontsteking van de gingiva, pocketvorming, mobiliteit van
het element) bepalen dc diagnose en zijn ook prognostisch
van waarde.

Bij de kat wordt een juveniele gingivitis en parodontitis

beschreven. Meestal betreft dit (kleingebleven) katten, jon-
ger dan negen maanden, met een voorgeschiedenis van re-
spiratoire infecties. Klinische verschijnselen beginnen kort
voor de tandwisseling met plak- en tandsteenvorming, gingi-
vitis- en parodontitis-symptomen met later temgtrekkend
tandvlees, tandhalslaesies en botverlies (2,29).
Een specifieke vorm van een gingiva-ontsteking, die ge-
paard gaat met pijn, koorts en in korte tijd veel verlies van
steunweefsel is de
acute necrotiserende ulceratieve gingi-
vitis (ANUG).
Hier is sprake van een acute stomatitis met
een gegeneraliseerde hyperemie van de orale mucosa, een
cheilitis en emstige gingivitis met temgtrekking van de gin-
giva. Ulceratie en necrose van de mucosa wordt veel gezien.
(Bacteriologisch onderzoek: fusiformen, spirochcten, stafy-
lokokken en
Candida spp. )(2,28).

Primaire autoimmuunziekten, zoals pemfigus, bulleus
pemfigoïd, systemische lupus erythromatosus (SLE) komen
zelden bij de kat voor. Meestal gaan deze aandoeningen ge-
paard met huidafwijkingen. Diagnostisch kunnen histopa-
thologisch onderzoek en immunofluoresccntie, bij SLE-aan-
gevuld met de ANA-test, een bijdrage leveren.

Weerstand

Een nomiaal goed functionerend mondslijmvlies is afhanke-
lijk van het evenwicht dat bestaat tussen de mondflora en het
verdedigingssysteem van het lichaam. Als deze weerstand
wordt aangetast dan kan de flora pathogeen worden. Er kun-
nen dan lokale (ulceraties) of gegeneraliseerde ontstekingen
ontstaan die differentieel-diagnostisch dienen te worden on-
derscheiden van het GSP-complex.

1 ■ VI

)■ I M

560

Enkele oorzaken zijn:

- Algemene verzwakking:

. emstige ondervoeding kan leiden tot verlies van proteïne
(protein-losing enteropathie, chronische nierinsufficiën-
tie): orale ulcera.

- Dieet:

. hypervitaminose A (rauwe levervoeding);
. nutritionele hyperparathyreoïdie;
. voedingsallergieën/intoleranties.

- Systemische ziekten:

. diabetes mellitus: chronische gingivitis;
. hypothyreoïdie verhoogt de gevoeligheid voor parodon-
tale aandoeningen;
. hypoparathyreoïdie: orale ulcera;
. secondaire uremie veroorzaakt orale ulceraties: \'uremi-

sche geur\': bloed- en urine onderzoek;
. lever-, nier- en respiratoire aandoeningen: ulceraties.

Neoplasmata

Er worden in de literatuur vele goedaardige en kwaadaardige
nieuwvormingen in de mondholte beschreven (2). Wanneer
verdikkingen in de mondholte gepaard gaan met ulceraties
en granulaties van het orale weefsel kan histopathologisch
onderzoek de diagnose geven.

Het feliene-eosinofiele-granuloom-complex omvat drie af-
wijkingen:

- eosinofiele ulcera (meestal op de bovenlip, de overige op
de huid of in de orale holte): rood, geprolifereerde randen,
geen pijn;

- lineaire granulomen (vooral bij jonge katten): in de mond-
holte als gelig-roze nodulae (20);

- eosinofiele plaques: zelden voorkomend in de mondholte
(23).

Een biopsie is bepalend voor de diagnose. De etiologie is nog
niet bekend. Er zijn succesvolle behandelingen bekend (2).

Intoxicaties

Gingivale hemorragieën en orale petechiën kunnen ontstaan
door rodenticiden. Zware metalen kunnen ontstekingen in de
mondholte veroorzaken onder andere thallium: ontsteking
op de mucocutane overgangen. Verder moet rekening ge-
houden worden met intoxicaties door het eten en kauwen op
planten.

Trauma

Naast trauma door afwijkingen aan gebitselementen (frac-
turen met scherpe punten) kunnen in de mondholte ook
bijtwonden en scheuren voorkomen. Het likken aan
scherpe voorwerpen, het bijten op elektrische snoeren, het
inslikken van elastiek of vissnoer dat aan de basis van de
tong zich kan insnoeren of het inslikken van caustische
stoffen zijn voorbeelden van ongewenste gebeurtenissen
die gepaard kunnen gaan met ontstekingen van de orale
structuren.

BEHANDELINGSMOGELIJKHEDEN
Het aangeven van een behandeling van het feliene, dikwijls
idiopathische, chronische stomatitis-complex is geen een-
voudige zaak. In deze bijdrage is gekozen voor een stappen-
plan, dat ook elders in de literatuur geadviseerd wordt
(6,12,18,19,25). Dit stappenplan moet gezien worden als een

T I J l)S( II K I I I VOOK I) I I K (i IM I S K i: M> I , Dili. 1 2 O , ( ) K T O I) I K , A I 1. I V I. K I N (, 14, 1995

-ocr page 173-

plan van op zichzelf staande of gecombineerde behandelin-
gen (stappen).

Stap 1. Evaluatie van de diagnostiek

Voor een adequate behandeling van de aangeboden patiënt
met stomatitis is het van belang om differentieel-diagnosti-
sche aandoeningen uit te sluiten. Daartoe wordt de gese-
deerde kat allereerst klinisch onderzocht. Bij aanwezigheid
van veel tandplak en/of tandsteen wordt dit verwijderd met
handinstrumentarium. Loszittende elementen, fractuurstuk-
ken, wortelresten en tandhalslaesies kunnen verborgen zijn
onder de tandsteenlaag en/of geprolifereerd tandvlees en
worden na eerst deze eenvoudige reiniging zichtbaar. De bij
de gebitsreiniging aangetroffen bevindingen kunnen een
diagnose opleveren of een vermoedelijke diagnose bevesti-
gen. Is er geen diagnose vast te stellen en geen aanwijzing
voor een duidelijke oorzaak, dan is het noodzakelijk om aan-
vullend onderzoek te doen.

Stap 2. Professionele gebitsreiniging en home care

Nadat de eerste tandplak en tandsteen reeds is verwijderd om
het diagnostisch onderzoek mogelijk te maken, wordt de ge-
bitsreiniging, zowel supra- als subgingivaal, voortgezet.
Alleen het verwijderen van het ergste tandsteen is onvol-
doende: het doel van de professionele gebitsreiniging is om
de worteloppervlakken zo te conditioneren, dat de ontste-
kingsprikkel wordt weggenomen en er een biologisch stabiel
evenwicht ontstaat tussen het worteloppervlak en de omrin-
gende weefsels. Verder wordt er naar gestreefd bij de verwij-
dering van plak en tandsteen een zo glad mogelijk wortelop-
pervlak achter te laten teneinde nieuwe plakvorming te
voorkomen. Het reinigen van het gebit geschiedt in eerste in-
stantie met handinstrumentarium cn hoogfrequente trillings-
en polijstapparatuur.

Zonodig wordt er extra aandacht besteed aan het behandelen
van ontstekingsweefsel door middel van chirurgische cor-
recties (13), electrochirurgie of cryotherapie (24), röntgen-
bestraling (9) of lasertherapie (17).

Het voorkomen en controleren van plakvorming is van het
grootste belang als het om preventie van parodontale aan-
doeningen gaat. De thuis te nemen mondhygiënische maat-
regelen zijn de basis van deze preventie. Een goede cliëntbe-
gclciding is dus een must!

In dit stadium past een algemene ondersteuning ten einde de
conditie van de patiënt op peil te brengen onder andere door
dieetaanpassing (eventueel anders dan oraal voeding ver-
strekken) en supplementen-toediening (Vitaminen A,B cn
C; zink (12); Natriumfluoride aan het drinkwater).

Stap 3. Evaluatie aanvullend onderzoek

Als er aanvullende onderzoeken (radiologisch, biopten,
bloed, bacteriologisch en/of viraal onderzoek) tot een diag-
nose kunnen leiden, wordt er zo mogelijk een daarop ge-
richte therapie ingesteld.

Stap4. .Antibacteriële therapie

Indien de volgens het stappenplan uitgevoerde behandelin-
gen geen resultaat opleveren, kan een onstekingsremmcnde
behandeling op zijn plaats zijn. Eventuele bevindingen uit
bacteriologische en virale onderzoeken kunnen daarbij bepa-
lend zijn voor de keuze van de therapie.
Antimicrobiële middelen (2,16,18):
. Metronidazole 25 mg/kg 2dd gedurende 5 dagen
. Clindamycine 5 mg/kg 2dd 3-4 weken
. Enrofloxine 2.5 mg/kg 2dd 3-4 weken
. Ook aanbevolen worden ampicilline, amoxilline (even-
tueel met clavulaanzuur), lincomycine, spiramycine en
tetracycline.

« ■ VI

kl ■ it

té,ië,ÊÉmÊÊUÊÊÊÊÊÊMÊÊÊÊÊ

Stap 5. Partiële extractie

Bij onvoldoende therapeutisch effect van de eerst vier stap-
pen wordt door een aantal onderzoekers evenals op de
Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren \'goede\' resul-
taten behaald door het extraheren van (een deel van) de ge-
bitselementen. Alle premolaren en molaren inclusief de nog
aanwezige wortelresten worden verwijderd. De scherpe bot-
randen worden weggehaald en het parodontium wordt zo
goed mogelijk ontdaan van ontstekingsresten. Een controle
op wortelresten met radiologische opnamen wordt sterk aan-
bevolen (7,18,19).

Stap 6. Ontstekingsremmende medicatie

- Niet-steroïde ontstekingsremmers kunnen een nuttige aan-
vullende therapie zijn (4,5):

. aspirine, een lage dosis (1/4 x 300 mg tablet om de dag
in het voer) wordt door katten geaccepteerd. Aspirine-
gel wordt aanbevolen om op de gingiva aan te bren-
gen: 25 mg/kg per dag gedurende 4 weken; vervolgens
terug te brengen naar een onderhoudsdosis om de 2-3
dagen; eventueel weer te verhogen voor korte perio-
den als dat nodig is. (Deze gel laten maken bij de apo-
theek (4).)

- Corticosteroïden

De resultaten zijn zeer wisselend. Bij katten die een onder-
drukte immuniteit hebben moet zeer voorzichtig gedo-
seerd worden. Bijwerkingen die kunnen optreden zijn on-
der andere: diabetes mellitus, Cushing en beenmerg-
suppresie. Hoewel een zichtbare vemiindering van de
Sto-
matitis ontstaat, is er geen sprake van therapie, doch van
onderdrukken van dc symptomen (2,16,19,27). Deze stap
kan ook in een vroeg stadium genomen worden, omdat het
toedienen van prednison gedurende een korte tijd een
snelle vemiindering van de stomatitisverschijnselen kan
geven, waama andere therapieën genezing kunnen be-
werkstelligen.

. Prednisolon 2-4 mg/kg geleidelijk vemiinderen overeen
periode van 2-4 weken
onderhoudsdosis = 0.5-1 mg/kg ieder 48 uur
. methylprednisolon acetaat 20 mg iedere 2 weken

(3-6 behandelingen op effect)
. azathioprine 0.3 mg/kg iedere 48 uur
in combinatie met prednison kan de dosis van dc pred-
nison veriaagd worden.

Stap 7. Totale extractie

Deze stap lijkt erg drastisch. Voor katten met imniunodc-
pressieve ziekten kan dit nog een succesvolle therapie zijn
(2,29). Het betekent dat alle gcbitselementen verwijderd
worden. Tandenloze katten kunnen zich prima redden wat
eten en drinken betreft. Een goede cliëntbegeleiding is bij
deze stap van groot belang.

Stap 8 Immunostimulatie

Als de patiënt nog een goed functionerend immuunsysteem
heeft, kan geprobeerd worden dit systeem te stimuleren met
middelen zoals specifieke bacteriële vaccins, levaniisole,
Ci-
metidine. Er zijn te weinig van deze behandelingen beschre-
ven om deze stap aan te bevelen (18,19).

-ocr page 174-

CONCLUSIE

Het uiteindelijke resultaat van een behandelmethode hangt
af van de juiste diagnose, de keuze van de behandeling en de
medewerking van de eigenaar. Combinaties van de verschil-
lende stappen of een andere volgorde kan soms ook succes-
vol zijn. De etiologie van het GSP-complex is onbekend.
Daardoor blijft de prognose van alle behandelingen gereser-
veerd (6.14). De enige vorm van preventie die toegepast kan
worden, is de gebitsreiniging door de dierenarts en mondhy-
giënische maatregelen thuis. Hoewel de rol van vimssen niet
duidelijk is wordt toch vaccinatie aanbevolen. Een regelma-
tige gebitscontrole - oproepkaart! - met zonodig een gebits-
reiniging zal zeker bijdragen aan het binnen de perken hou-
den van dit ziektebeeld bij de kat.

SUMMARY

The feline gingivitis-stomatitis-pharyngitis complex

This is the fourth article in a series on veterinary dentistry in cats. This arti-
cle describes the clinical signs, possible investigations, and differential
diagnosis of the gingivitis-stomatitis pharyngitis complex (GSP complex), a
complex andfrequently occurring disease. Strategies for the treatment of fe-
line chronic stomatitis complex, which is frequently idiopathic, are presen-
ted.

LITERATUUR

1. Anderson JG. Approach to diagnosis of oral lesions. In: Proceedings of
the Veterinary Dental Forum (addendum) 1990; Las Vegas.

2. Diehl K, and Rosychuk RAW. Feline gingivitis-stomatitis-pharyngitis.
In: The Veterinary Clinics of North America - Small Animal Practice.
Saunders, Philadelphia. 1993;23(1): 139-53.

3. Eisner ER. Chronic subgingival tooth erosion in cats. Veterinary medi-
cine. 1989; 84(4); 378-87.

4. Emily P, and Penman S. Handbook of Small Animal Dentistry, second
edition. Pergamon Press Oxford, 1994: 52-3.

5. Eriksen T, and Harvey CE. Evaluation of the use of non-steroidal anti-
flammatory agents as treatment of chronic gingivitis/stomatitis in cats.
In: Proceedings of the First World Veterinary Dental Congress, San
Francisco, California; 1990: 14-5.

6. Esselink H. Het Feliene Idiopathisch Chronisch Stomatitis - Complex.
Smdentenreferaat 1994; Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.

7. Foreest AW van. Extraheren gebitselementen bij de kat. Tijdschr
Diergeneeskd 1995; 120(4): 106-12.

8. Foreest AW van. Tandhalslaesies kat. Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120
356-60.

9. Goldstein GS et al. Radiation as adjunct therapy in treating plasmacytic
lymfocytic stomatitis in cat. In: Proceedings of the Second World
Veterinary Dental Congress ,Wenen, Oostenrijk, 1991.

10. Harvey CE. Oral inflammatory diseases in cats. J Am An Hosp Assoc
1991;27(6): 585-91.

11. Harvey CE, and Flax BM. Feline oral-dental radiographic examination
and interpretation. In: The Veterinary Clinics of North America - Small
Animal Practicc - Feline Dentistry. Saunders, Philadelphia, 1992; 22 (6):

12.

13.

14.

15.

16.
17.

18.

19.

20.

21.

22.

23.

24.

25.

26.

27.

28.

29.

30.

31.

32.

I M

Hl
lèÉ

1279-96.

Hawkins BJ. The feline oral cavity - a strange place indeed. In:
Proceedings of Annual Meeting of the American Veterinary Dental
Society, Seattle, Washington; 1993:45-9.

Hennet PR. Periodontal disease in dogs and cats. Tijdschr Diergeneeskd
1992; 117(1): 38s-9s.

Hennet PR. Retrospective study: gingivitis-stomatitis in cats. In:

Proceedings of the 3rd European Congress of Veterinary Dentistry

EVDS Amsterdam - Vooijaarsdagen Congress 1994.

Holmstrom SE. Periodontal disease. In: Proceedings of Annual Meeting

of the American Veterinary Dental Society, Boston, Massachusetts;

1994:7-14.

Lyon K.F. Antimicrobial therapy in dentistry. J Vet Dent 1989; 6( I): 14-6.
Lyon KF. The effect of gallium-arsenide laser application on feline lymp-
hoplasmacytic gingivitis-stomatitis in eight cases. In: Proceedings of the
First World Veterinary Dental Congress, San Francisco, California;
1990: 14-5.

Lyon KF. Treatment of chronic feline gingivitis stomatitis. In:
Proceedings of Annual Meeting of the American Veterinary Dental
Society, Seattle, Washington; 1993:45-9.

Lyon KF. Recurrent oral diseases: diagnosis and management. In:
Proceedings of Annual Meeting of the American Veterinary Dental
Society, Boston, Massachusetts; 1994; 16-9.

Pedersen NC. Inflammatory oral cavity diseases of the cat. In: The
Veterinary Clinics of North America - Small Animal Practice - Feline
Dentistry. Saunders, Philadelphia, 1992; 22 (6): 1323-46.
Reubel GH, Hofftnann DE, and Pedersen NC. Acute and chronic faucites
of domestic cats: a feline calicivirus - induced disease. In: The Veterinary
Clinics of North America - Small Animal Practice - Feline Dentistry.
Saunders, Philadelphia, 1992; 22 (6): 1347-60.

Saidla JE. Feline oral and dental diseases. Feline health topics for veteri-
narians 1991; 6(4): 1-7.

Stover SCA. A differential for oral ulcers in cats. Feline health topics for
veterinarians 1987; 2 (2): 1-5.

Turner T. Cryotherapy of ulcerating lesions. Veterinary record 1986;
118:251.

Weiss R. Behandlungsvorschlage bei feliner stomatitis und gingivitis.
Praktische Tierartz 19??; 70(12):24.

White SD et al. Plasma cell stomatitis-pharyngitis in cats: 40 cases (1973-
1991). J Am Vet Med Assoc 1992; 200: 1377-80.
Williams CA, and Aller MS. Feline stomatology. In: Proceedings of the
5th Annual Veterinary Dental Forum, New Orleans; 1991: 101-16.
Williams CA, and Aller MS. Gingivitis/stomatitis in cats. In: The
Veterinary Clinics of North America - Small Animal Practicc - Feline
Demistry. Saunders, Philadelphia, 1992; 22(6): 1361-83.
Williams CA, and Aller MS. Lymfocytic-plasmacytic stomatitis in the
cat. In: Proceedings of the Second World Veterinary Dental Congress,
Wenen, Oostenrijk; 1991.

Zetner K et al. Vergleichcnde immunologische und virulogische
Untersuchungen von Katzen mit chronische oralen Erkrankungen. Wien
Tierarztl Mschr 1989; 76: 303-8.

Zetner K el al. The etiological importance of local FeLV infection for ch-
ronic oral disease in cats. In: Proceedings of the 2nd European Veterinary
Dental Congress, Beriijn; 1993.

Zuilen CD van. Tandhalslaesies bij katten. Studentenreferaat SR/238/93:
36pp 1993. Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit
Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht.

-ocr page 175-

JixceneF

EEN NIEUW UPJOHN CEFALOSPORINE VOOR VARKENS TER
BEHANDELING VAN ACUTE BACTERIËLE LUCHTWEGINFECTIES

veroorzaakt door Actinobacillus pleuropneumoniae, Pasteurella multocida,
Salmonella choleraesuis en/of Streptococcus suis

\'Natr. ceftiofur\'

VEILIG

BACTERICIDE

BREED
SPECTRUM

HOGE

GEVOELIGHEID

KORTE
WACHTTIJD
SLECHTS 48UUR

DIERGENEESMIDDEL
U.D.A

Upjohn

REG. NL.7904

-ocr page 176-

iffitatiiiriÉWi

Diergeneeskundig Nederland heeft tijdens het afgelopen Jaarcongres een eerste aanvang gemaakt om generiek te discus-
siëren over de toekomst van de diergeneeskunde in de snel om ons heen veranderende samenleving. Een aantal vraagpun-
ten die vooraf konden worden geformuleerd, zijn in deze publikatie weergegeven. De lezingen die op het Jaarcongres
1994 zijn gehouden en waarvan de laatste in dit nummer van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde wordt gepubliceerd,
gaan in op deze vragen.

DIERGENEESKUNDE NA 2002:

DE PRIMAIRE EN DE VERVOLGSCHOLING

\'iëitM.

Berichten en verslagen

564

Onderwijs dat zich niet vernieuwt is
ten dode opgeschreven. Een onder-
wijsprogramma, ook dat van dierge-
neeskunde, moet altijd in meer of min-
dere mate in beweging zijn.
In de afgelopen decennia heeft het on-
derwijs aan de faculteit vele wijzigin-
gen ondergaan. Deze aanpassingen
van het onderwijsprogramma werden
ingegeven door de enomie ontwikke-
lingen in het beroepsveld en het weten-
schappelijk onderzoek. De explosie
van kennisvermeerdering had tot ge-
volg dat mogelijkheden van dierge-
neeskundige diagnostiek, preventie en
therapie nooit vermoede vormen aan
hebben genomen. Daarnaast ontstond
er een explosie aan belangstellende
studenten, hetgeen aanleiding was om
mim twintig jaar geleden de beperking
van de numerus fixus in te voeren. Dc
faculteit als geheel bleef ook in bewe-
ging: instituten, klinieken of vakgroe-
pen breiden zich uit en/of voegen zich
samen, het wetenschappelijk en het
ondersteunend personeel groeit sterk
in aantal en de (op het laatst erbamie-
lijke) huisvesting aan de Biltstraat/
Numankade wordt in de loop der jaren
ingemild voor de riante lokatie in de
Uithof En van alle vermeerderde ken-
nis worden de studenten met veel en-
thousiasme en inzet deelgenoot ge-
maakt.

Maar aan het einde van de jaren \'80
wordt het duidelijk dat er rond het, in
1982 van start gegane, tweefasen-cur-
riculum problemen ontstaan. De hoe-
veelheid kennis die in zes jaar overge-
dragen wordt op de student wordt te
groot. Zelfs een differentiatie van zes
maanden geeft onvoldoende ruimte
om toch alle leerstof kwijt te kunnen.
Daamaast wordt duidelijk dat de vrij-
wel geheel discipline-gerichte indeling
van het curriculum onvoldoende aan-
sluit op de aard van de latere beroeps-
uitoefening. Slechts in een beperkt
aantal vakken binnen het tweefasen-
curriculum wordt een discipline-over-
schrijdende benadering gekozen
(bouw- en functicvakken, ziektekunde
van orgaansystemen). Mede door de
omvang van de leerstof bestaan de
meeste vakken uit zeer veel feitenken-
nis, hetgeen vooral tot uiting komt in
de tentaminering. Het onderwijspro-
gramma wordt gedomineerd door het
verschijnsel \'hoorcollege\'. Hierbij be-
paalt de docent de inhoud en de manier
van overdracht en er treedt hoofdzake-
lijk éénrichtingsverkeer op. Dit vraagt
weinig zelfwerkzaamheid en/of initia-
tief van de student; in de latere studie-
jaren gaat een toenemend aantal stu-
denten over tot volledige of nagenoeg
volledige zelfstudie.
Van de drie belangrijke aspecten van
een leerproces, te weten \'oriëntatie\',
\'verwerking\' en \'feedback\' wordt
door de centrale plaats van het hoor-
college de nadmk gelegd op de oriën-
tatie. Aan \'verwerking\' van de leerstof
komen de studenten niet of onvol-
doende toe.

De jaarvergadering van de KNMvD, de beroepsvereniging waarvan nage-
noeg alle leden hun scholing aan de Faculteit der Diergeneeskunde te Utrecht
hebben gekregen, is bij uitstek een interessante plaats om te discussiëren over
\'de scholing\'. Dat is overigens iets anders dat het begrip \'de school\', dat velen
onder ons nog gekend hebben en waarover de toenmalige Maatschappij ter
Bevordering van de Veeartsenijkunst zich negentig jaar geleden al kritisch
uitliet. In een schrijven van 24 februari 1904 bericht het Hoofdbestuur aan de
Minister van Binnenlandse Zaken: \'Welnu, de ondergeteekenden zijn van
mening dat de veeartsen onvoldoende voorbereid de praktijk ingaan, tot
schade van henzelf en tot schade van den landbouw. Daarmede is volstrekt
niet gezegd dat de Nederlandsche veeartsen
onbekwaam zijn. Het zij verre van
ons zulks te zeggen. Wij wenschen alleen aan te geven dat, indien de veeart-
senijschool georganiseerd ware, zoals het behoort, de veeartsen beter bere-
kend op den \'struggle for life\' en beter berekend op het bewaren van de ge-
zondheidstoestand van den veestapel, de praktijk in zouden gaan\'.
Wat is er veranderd en wat gaat er nog meer veranderen?

Door Dr. P. van Beukelen en Dr. P.H.A. Poll

T IJ D s c II K 11 r VOOR Dhr c, i s i- i. s k i; n d t.. D i i i 1 2 O . O k r o u i. R . A i i i v i r i n (i IV, I 9 9 5

En de leerstof wordt meer, meer, meer!

Het Faculteitsbestuur herkent de pro-
blemen en stelt een Studiecommissie
Aanpassing Curriculum in waarin fa-
cultaire en niet-facultaire beroepsbe-
oefenaren gedachten over een andere
vomi van onderwijs fomiuleren. Een
veranderd en aangepast curriculum
wordt ontwikkeld door een daarvoor
ingestelde Curriculum Commissie. Er
wordt intensief gebmik gemaakt van
het \'Arbeidsmarktonderzoek voor ve-
terinair opgeleiden\' (1988), van de
\'Recommendations van de European
Association of Establishments for
Veterinary Education\' (1990) en van
het \'IVLOS-onderzoek onder recent
afgestudeerden diergeneeskunde\'
(1992). Vanuit deze rapporten komen
als tekortkomingen van het huidige
curriculum naar voren:

* te theoretisch met een tekort aan
(hand)vaardigheidstraining;

* geen aandacht voor sociale en com-
municatieve vaardigheden;

-ocr page 177-

* niet of slecht voorbereidend op lei-
dinggevende functies;

* niet voorbereidend op de noodzaak
van permanente educatie (PAO).

Het resultaat van een intensief en lang-
durig proces kan tenslotte samengevat
worden in het motto dat aan de inhoud
van het nieuwe curriculum verbonden
wordt: \'Het bijbrengen van probleem-
oplossende vaardigheden aan de stu-
dent en tegelijkertijd het verminderen
van dc in het hoofd te stampen feitjes-
kennis\'.

Dit wordt vertaald in de vormgeving
van het leerproces, waarbij zich de uit-
spraak opdringt
\'1 hear and 1 forget,\'
\'1 see and 1 remember,\'
\'1 do and 1 understand\'.
De dominante positie van het hoorcol-
lege zal verdwijnen en werkcolleges
en andere vomien van actieve student-
participatie zullen op de voorgrond
treden. Tevens wordt in het nieuwe
curriculum voorbereid op de noodzaak
van \'lifelong learning\'.

Over lifelong leaming, pemianente
educatie of PAO gesproken: het is ook
negentig jaar geleden dat de Afdeling
Friesland een voorstel aan het Hoofd-
bestuur doet, dat als volgt luidt: \'De
Maatschappij tot bevordering van de
Veeartsenijkunde dringe er bij de
Regeering op aan dat deze, ten be-
hoeve der veertsen, cursussen laat
houden voor vervolgonderwijs\'. En
ook toen waren er kennelijk mecha-
nismen in de besluitvomiing die we
vandaag de dag nog wel eens denken
te herkennen. Het Hoofdbestuur inter-
preteert het voorstel, voorziet het van
een pre-advies en wat blijkt: de
Afdeling vindt dat ze door het
Hoofdbestuur niet goed is begrepen en
een boeiend initiatief dreigt in de kiem
gesmoord te worden. Maar net als he-
den ten dage werd dc soep gelukkig
niet zo heet gegeten als ze werd opge-
diend cn in 1906 gaan de eerste ver-
volgcursussen voor veeartsen in
Leeuwarden van start. Maar, de oplei-
ding en zijn vervolgtraject blijven
voortdurend onderwerp van menings-
verschil en discussie. Twintig jaar ge-
leden schrijft de huidige decaan in
stelling 14 bij zijn proefschrift: \'Het
gekrakeel rond het tussenrapport van
de
Commissie Herprogrammering
Studie Diergeneeskunde
doet vennoe-
den dat de kwaliteit van dit rapport
hoog is\'. En de toen gevoerde pole-
miek leidde tot een breuk in de relaties
tussen faculteit en KNMvD.
Waarom die heftige reacties tussen
deze twee betrokkenen?
Onder meer omdat de aard en de vorm
van de opleiding het functioneren van
de leden van de KNMvD vooreen zeer
groot deel bepalen. En wat het PAO
betreft: kwalitatief en kwantitatief
moet het PAO zijn aanbod trachten af
te stemmen op de basis die tijdens de
studie gelegd is. En Michell schrijft in
de Veterinary Record van 1991 dat de
Faculteiten zich veel meer dan vroeger
gelegen laten liggen aan studenten, af-
gestudeerden en werkgevers, kortom
aan de markt.

Maar in 1988 komt Butler in Canada al
tot de conclusie dat het voor de univer-
siteiten eenvoudig onmogelijk is de
combinatie van de gewenste breedte
èn diepte te bieden. Het nieuwe
Nederlandse curriculum tracht een op-
lossing aan te dragen via een ander
leerproces èn het accepteren van be-
paalde (feiten)kennislacunes. ***
Blijken deze kennislacunes in het la-
tere beroepsleven niet relevant dan is
er geen man overboord; belemmeren
ze het functioneren dan zal via een
vonn van na- of bijscholing een oplos-
sing moeten worden geboden.

Binnen de faculteit is inmiddels overi-
gens een discussie op gang gekomen
of het nieuwe curriculum voldoende
soelaas biedt voor de geschetste pro-
blemen en voldoende inspeelt op dc
ontwikkelingen in de beroepsuitoefe-
ning zoals die ten Facultcite worden
voorzien. De commissie Strategie
2000 staat een meer rigoureuze oplos-
sing voor ogen: voor het begin van de
studie maakt dc aanstaande student
een verplichte keuze voor een dier-
soort, een combinatie van diersoorten,
een opleiding Veterinaire Volksge-
zondheid. een Pathobiologische on-
derzoekersopleiding en een opleiding
Bestuur/Beleid/Diergezondheid. Dc
student is vervolgens gehouden zijn/
haar keuzctrajcct gedurende de gehele
opleiding tc volgen. Deze gedachte is
nog onderwerp van studie cn discussie.
En opnieuw is te voorzien dat, wat dc
uitkomst van de discussie ook zal zijn,
cr een belangrijke invloed van een her-
nieuwde curriculum-wijziging zal zijn
op de vomi cn inhoud van het PAO.
Hoe meer binnen de opleiding, om
principiële redenen of noodgedwon-
gen. keuzes worden gemaakt voor ver-
dieping en dus versmalling, hoe meer
het PAO aan applicatie-modules zal
moeten aanbieden op terreinen die de
afgestudeerde om welke reden dan ook
niet in zijn/haar pakket heeft. In maart
1994 presenteren Anuschka Marsman
en Irma Oskam hun scriptie getiteld
\'Later als ik dierenarts ben...\', bewerkt
onder begeleiding van dr. M.J.L. Kik
en dr. E.N. Noordhuizen-Stassen. Zij
hebben daarin de resultaten van onder-
zoek naar vele vragen vastgelegd, on-
der meer de volgende: \'In welke van
de volgende beroepen/sectoren zou u
willen functioneren?\' En wat blijkt:
het spanningsveld blijft bestaan want
85%(!) van de doctoraal-studenten
geeft aan als eerste keuze voor de be-
roepsuitoefening \'de praktijk\', dit per-
centage blijft zo voor de tweede keuze
en pas in derde instantie neemt de inte-
resse voor \'ander diergeneeskundig
werk\' toe tot plusminus 40%.

De PAO-ervaring bevestigt dit beeld:
cursussen die rechtstreeks betrekking
hebben op de praktijk-uitoefening, met
name technisch gericht, trekken veel
belangstelling. Daarbuiten wordt het
snel moeilijker om voldoende inte-
resse te wekken. In het nieuwe curricu-
lum zullen er weliswaar lacunes zijn in
de (feiten)-kennis op bepaalde terrei-
nen, mede omdat mimte gemaakt is
voor horizon-verbredende keuzevak-
ken; de student is echter wel geleerd
hoe snel aanvullende kennis te verwer-
ven en verwerken en om kennis op peil
te houden.

Na- en bijscholing (wat is er voor
nieuws op mijn werkterrein?) zullen
toenemen in belangrijkheid; of het
PAO ook in staat is omscholing tc be-
geleiden valt nog te bezien. Onder an-
dere dc tlnancieringsaspecten zijn bij
dat laatste waarschijnlijk een fomiida-
bele barrière.

Terug naar het curriculum: wat staat de
studenten vanaf september 1995 en de
daarop volgende jaren te wachten? Op
grond van de feiten:

* Dc enomi toegenomen hoeveelheid
(wetenschappelijke) kennis past
niet meer in zes studiejaren: \'the
education cup mns over...\'.

* (Feiten-)kennis veroudert snel: alge-
meen wordt aangenomen dat 50 %
van de via wetenschappelijk onder-
zoek verworven kennis na vijfjaar
obsoleet of verdwenen is.

* Groepspraktijken nemen in- aantal
toe en diersoortdifferentiatie, dan
wel specialisatie, groeit.

* Dc dierenarts wordt in toenemende
mate geconfronteerd met complexe

-ocr page 178-

en meer diverse problemen.

* Mede door bovenstaande feiten
neemt het belang van academische
vorming als meerwaarde van de
universitaire opleiding toe.

Het nieuwe curriculum speelt hierop in

met de volgende uitgangspunten:

* Het bijbrengen van probleemoplos-
sende vaardigheden.

* Het mimte scheppen voor keuze-
vakken, waardoor de student zich-
zelf al gedurende de studie kan pro-
fileren in een bepaald deelgebied.

* Het trainen in sociale en communi-
catieve vaardigheden.

* Het aanbieden van de leerstof in
daadwerkelijk geïntegreerde vak-
ken.

* Een langere differentiatie (één jaar),
waarbij diersoortgerichte program-
ma\'s worden ingericht.

* Aandacht voor wetenschappelijke

ngezonden brieven

Geachte redactie.

Met interesse, maar toch ook wel met
enige verbazing, heb ik de artikelen in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde
gelezen over de dierenarts na het jaar
2002. Ik meen dat een reactie op zijn
plaats is. De artikelen lezende kwam het
op mij over dat de grote huisdierenprak-
ticus na het jaar 2002 een totaal ander
persoon is dan de prakticus van tien jaar
geleden of zelfs nu. En dat in zeven jaar
tijd! De grote toverwoorden blijken te
zijn bedrijfsbegeleiding, preventieve
diergeneeskunde, veterinaire automati-
sering, managementstechnieken en ag-
rarisch-zoötechnische netwerken. De
grote huisdierenprakticus van de toe-
komst blijkt geen geneesheer meer
te zijn, hij is tot een agrarisch-zoö-
technisch-computerformulieren-ontcij-
ferende- bedrijfsbegeleider-manager uit-
gegroeid (of misschien gedegradeerd?).
Ik heb tot op heden bijna 25 jaar zowel in
Utrecht, als in de praktijk, als in Gent,
met heel veel plezier mndvee- en var-
kensbedrijven begeleid, maar als ik nu
lees wat er van mij na 2002 wordt ver-
wacht, vind ik dat niet erg aanlokkelijk.
Waarom vraagt een veehouder ons ei-
genlijk op het bedrijf.^ Waarom wil hij
betalen voor bedrijfsbegeleiding? Hij
doet dit omdat hij ervan overtuigd is dat

vorming in alle vakken van het cur-
riculum (voortbouwend op een
nieuw eerstejaars vak Wetenschap-
pelijke Vorming en uitmondend in
een wetenschappelijke stage van
drie maanden in het vijfde studie-
jaar).

* Het stimuleren van de behoefte aan
levenslang leren.

In het licht van al het bovenstaande

kunnen we in de komende decennia

voorzien:

* meer differentiatie;

* meer specialisatie;

* een uitgebreide discussie over de
behoefte aan breed opgeleide pro-
bleemoplossers versus de behoefte
aan sterk gespecialiseerde am-
bachtslieden;

* de inrichting van het PAO-D is
mede afhankelijk van de uitkomst
van deze discussie.

wij diergeneeskundig gezien voor zijn
bedrijf van waarde zijn. Begeleiders met
een agrarisch, zoötechnisch, manage-
ment gerichte computerachtergrond
krijgt hij al genoeg op zijn bedrijf De
meesten van deze mensen hebben, wat
dit betreft, vaak een veel betere opleiding
gehad (en terecht!) dan wij dierenartsen.
Bovendien komen ze vaak ook nog gra-
tis of in elk geval zijn hun kosten deskun-
dig (zoals van goede managers verwacht
mag worden), verpakt in het krachtvoer,
de veeverbeteringsorganisaties of inse-
minatiegelden. Het zijn \'Wageningers\'
of \'HAS-ers\' die zich op hen van ouds
toebehorende terreinen als veeverbete-
ring, veevoeding, stallenbouw, etcetera,
als een vis in het water voelen.
Waarom moeten wij als dierenartsen hen
zonodig in het vaarwater zitten? Hebben
we niet genoeg aan ons eigen vak of wil-
len we niets meer te maken hebben met
zieke dieren? Is het niet zo dat er juist
voor ons als dierenartsen-clinici nog ber-
gen werk te verzetten zijn? Hoeveel
kreupele, bijna zieke, halfzieke, echt
zieke, in elk geval lijdende en in tegen-
stelling tot de mens in stilte lijdende
koeien en varkens kom ik niet tegen bij
mijn bedrijfsbezoeken? Als je wat kri-
tisch naar bijvoorbeeld de koeien op een
melkveebedrijf kijkt, hoeveel dieren lo-
pen er niet met lichte diarree (van het
vele krachtvoer), of met een geringe of
emstige kreupelheid (vanwege de dier-
onvriendelijke stal), of zo mager als een
lat (vanwege de zeer hoge melkproduk-
tie). Hoeveel lebmagen hebben we afge-

Om met een kleine provocatie te eindi-
gen: in de 21e eeuw zullen wij ook in
dit opzicht de ontwikkelingen in de hu-
mane geneeskunde volgen en zal de
positie van de gemengde prakticus, de
evenknie van de huisarts, weer om ver-
sterking vragen.

LITERATUUR:

1. Arbeidsmarktonderzoek voor veterinair opge-
leiden (Eindrapport), Instituut voor Toegepast
Sociologie, Nijmegen, augustus 1988.

2. Reflections on the Future of Undergraduate
Veterinary Education in Europe, 3rd General
Assembly of the European Association of
Establishments for Veterinary Education
(EAEVE), Brescia, 18-19 May 1990.

3. Onderzoek onder afgestudeerden Dier-
geneeskunde: Functionaliteit van het curricu-
lum voor de beroepsuitoefening van begin-
nende dierenartsen. Interfacultair Instituut
voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwik-
keling en Studievaardigheden IVLOS), janu-
ari 1993.

4. Marsman A. en Oskam l.:\'Later als ik dieren-
arts ben......\', scriptie FdD, maart 1994.

lopen jaar niet geopereerd (vanwege
onze zo geroemde selectie en voeding).
En dan beweren dat er in de toekomst
geen werk meer is voor de dierenarts-ge-
neesheer!

Wij zouden als dierenartsen juist tegen-
wicht moeten bieden aan de agrarisch-
zoötechnische sector in plaats van hen na
te apen. Als dierenartsen, begaan met de
gezondheid en het welzijn van onze
koeien en varkens, zouden we onze
\'Wageningse\' vrienden er misschien op
kunnen wijzen dat 12.000 kg melk in
305 dagen genoeg is en dat 15 kg van een
of ander super-turbo krachtvoer per dag
echt teveel is. Of durven we dat niet?
Waarom staan wij als dierenarts veel lie-
ver aan de kant van diegenen die super-
produkties van onze dieren najagen dan
aan de kant van het dier? Het zijn zo
maar enkele vragen die bij mij opkwa-
men na het lezen van de bewuste artike-
len. Mijn reactie moet niet zo zeer be-
schouwd worden als kritiek, omdat er in
de verschenen artikelen veel toekom-
stige ontwikkelingen juist worden inge-
schat, maar meer als een bezorgdheid
van iemand die al vele jaren bezig is met
bedrijfsbegeleiding en die door schade
en schande hopelijk wat wijzer is gewor-
den en meer oog heeft gekregen voor het
ook door dierenartsen veroorzaakte die-
renleed.

Wie reageert op mijn ontboezemingen
en voert de discussie verder?

Prof.dr. A. deKniif

-ocr page 179-

Geachte collega De Kmif,

Met grote interesse las ik je ingezon-
den briefen daarna nog eens. Vandaar
een reactie. Op de zinsnede \'De grote
huisdierenprakticus van de toekomst
blijkt geen geneesheer meer te zijn, hij
is tot... (gedegradeerd?)\' is mijn eer-
ste reactie: wil De Kruif terug naar de
louter curatieve diergeneeskunde?
Ook de passage \'en dan beweren dat
er in de toekomst geen werk meer is
voor de dierenarts-geneesheer\' zou dit
kunnen inhouden. Ik zou daar met 16
jaar bedrijfsbegeleidende ervaring
heel ongelukkig mee zijn. Gelukkig
geef je in de brief in bedekte termen
aan wat de moderne landbouwhuisdie-
renprakticus zou moeten zijn. Niet een
curatieve diergeneeskundige, maar
een bedrijfsdiergeneeskundige. Het
solitaire zieke dier is de indicator voor
het bedrijfsprobleem, de kreupele koe
voor stal en voeding en de stofwisse-
lingsstoornis en diarree voor de voe-
ding. Volgens mij zijn een goede diag-
nostische en internistische aanpak en
denkwijze bij het solitaire indicator
dier de garantie voor een goede aan-
pak van bedrijfsproblemen. Dit houdt
het uitoefenen van bedrijfsdiergenees-
kunde op basis van bedrijfsmatig den-
ken in. Daarbij zijn er hulpmiddelen
zoals kengetallen en standaardover-
zichten (STO \'s) nodig en kunnen der-
den met specifieke kennis ingeroepen
worden of in de dierenartsenpraktijk
opgenomen worden.

Ui

De diergezondheidszorg vraagt nu en
in de toekomst voor de landbouwhuis-
dierenpraktijk het type dierenartsen
dat bedrijfsdiergeneeskunde kan bie-
den. Dit soort wordt jammer genoeg
nog steeds niet opgeleid en in de prak-
tijk is het nog lang niet gemeengoed.
Als ik je brief heel goed lees, verschil-
len we misschien helemaal niet van
mening.

Dr. Tj. Jorna

BESTRIJDING VAN SALMONELLA OP MELKVEE-
BEDRIJVEN

Berichten en verslagen

INLEIDING

Een goed inzicht in de bestrijding van
salmonellose heeft niet als enige reden
het beperken van de directe schade
voor het bedrijf als gevolg van de be-
smetting. Andere, zo niet belangrij-
kere redenen zijn de verspreidingskans
naar andere bedrijven, het infectier-
isico voor de mens en de toenemende
tendens naar vrijwaring van bedrijven
ten aanzien van het vóórkomen van be-
paalde kiemen.

Het verspreidingsrisico wordt duide-
lijk indien gekeken wordt naar de geo-
grafische verspreiding van de be-
smette bedrijven. Vaak betreft het
clusters van dicht bij elkaar liggende
bedrijven, vooral in het noorden en
westen van Nederland.
Het infectierisico voor de mens is vol-
doende aangetoond. Het aantal Sal-
monella-voedselinfecties bij dc mens
wordt in Nederiand geschat op ruim
100.000 per jaar. Een deel hiervan
wordt veroorzaakt door het consume-
ren van produkten van dierlijke oor-
sprong, met name produkten afkom-
stig van pluimvee en varkens. Dc
belangrijkste serotypen bij het rund
{S.dublin en S.typhimurium) zijn ook
bekend als zoönosen.
De toenemende belangstelling voor
vrijwaring (certificering) is ook duide-
lijk. De consument vraagt steeds meer
garanties voor het vrij zijn van be-
paalde kiemen in produkten van dier-
lijke oorsprong. Verwacht wordt dat
het certificeren van bedrijven posi-
tieve gevolgen heeft voor de handel in
dieren en produkten van dieren.
In het onderstaande wordt ingegaan op
het vóórkomen, de diagnostiek en de
bestrijding van salmonellose op melk-
veebedrijven, met name met betrek-
king tot
S.dublin.

VOORKOMEN EN VERSCHIJNSE-
LEN

De belangrijkste Salmonella-seroty-
pcn die een rol spelen bij rundvee in
Nederland zijn
S.tvphimurium en S.du-
blin.

De prevalentie van de betreffende
serotypen bij rundvee wordt nog niet
systematisch bijgehouden. Wel kan
een indruk worden verkregen aan de
hand van incidenteel onderzoek en het
diagnostisch onderzoek bij de Ge-
zondheidsdiensten voor Dieren. Zo
werd salmonella bij vleeskalveren in
1982 vastgesteld in 13% van de pro-
duktieronden. Het betrof hier routine-
matig onderzoek van sectiemateriaal
en mestmonsters, verzameld in het ka-
der van de diagnostiek bij ziektepro-
blemen.

Op melkveebedrijven is in de afgelo-
pen jaren sprake van een golfbewe-
ging. Eind jaren zestig werd een toe-
name beschreven van
S. dublin op
melkveebedrijven in Friesland en
Overijssel. Daama leek de problema-
tiek weer af te nemen. Vanaf 1988
wordt in Friesland opnieuw een toe-
name gezien van
S.dublin op melkvee-
bedrijven. Ook in andere, vaak water-
rijke, delen van Nederland wordt de
laatste jaren een duidelijke toename
gezien van vooral
S.dublin.

Een klinische uitbraak van Salmonella
op een melkveebedrijf kan zich in
grote lijnen in drie vomien manifeste-
ren;

* ziekte bij kalveren:

- acute septicaemie;

- gastro-enteritis;

- pneumonie.

* problemen bij drachtige dieren:

- verwerpen, waarbij het moeder-
dier wel of niet ziek kan zijn.

* ziekte bij oudere dieren:

- acute septicaemie;

- gastro-enteritis.

In de praktijk worden ook regelmatig
combinaties van deze vormen waarge-
nomen. In het algemeen geldt dat niet
herkauwende kalveren gevoeliger zijn
voor een Salmonella-infectie dan her-
kauwende kalveren of volwassen die-
ren.

Klinisch is het niet gemakkelijk om
onderscheid te maken tussen
S.dublin
en S.tvphimurium. Bij S.typhimurium
staat het ziek zijn en de gastro-enteritis
meer op de voorgrond. Als gevolg van
het algemeen ziek zijn kan verwerpen

-ocr page 180-

optreden. Bij S.dublin staat de septica-
emie en het verwerpen meer op de
voorgrond. Verwerpen icomt bij
S.du-
blin
ooic voor zonder dat de dieren ziele
zijn. In het verloop van een infectie
met
S.dublin kunnen ook de volgende
verschijnselen worden waargenomen:
gewrichtsontstekingen, longproble-
men en necrose van de staartpunt, het
distale deel van de extremiteiten en het
uiteinde van de oren.
Uitbraken bij volwassen dieren wor-
den vooral gezien aan het einde van de
zomer en in het najaar. Bij kalveren
kan een Salmonella-infectie het gehele
jaar optreden. Vroeger werden uitbra-
ken vooral in het vooijaar gezien.
Opvallend is dat de klinische sympto-
men vaak na twee tot drie maanden
verdwenen zijn (acute fase). Ingeval
van een infectie met
S.dublin bestaat
de kans dat de infectie op het bedrijf
aanwezig blijft als gevolg van het ont-
staan van \'dragers\' (chronische fase).
De dragers kunnen de salmonellae
continue (actieve drager) of intermitte-
rend (latente drager) uitscheiden. Door
het fenomeen \'drager\' kan de infectie
jarenlang op het bedrijf aanwezig zijn
zonder dat (opnieuw) klinische ver-
schijnselen worden waargenomen.

DIAGNOSTIEK

Bij gestorven dieren of organen van
gestorven dieren wordt de diagnose
gesteld aan de hand van het sectie-
beeld, aangevuld met een cultureel on-
derzoek.

Bij verwerpers wordt de diagnose bij
voorkeur gesteld aan de hand van een
cultureel onderzoek van de verworpen
vrucht. Ook na het verwerpen kunnen
de salmonellae vaak nog in de lochieën
worden aangetrofTen.
Bij zieke dieren kan de diagnose be-
vestigd worden door middel van cultu-
reel onderzoek van de mest. Het is be-
kend dat klinisch-zieke dieren niet op
elk moment salmonellae uitscheiden.
Dieren met een sepsis zijn bij het mest-
onderzoek vaak negatief Bij een nega-
tief mestonderzoek is een herhaling
van het onderzoek zinvol. Serologisch
onderzoek (SAT, ELISA) is alleen re-
trospectief zinvol, aangezien antili-
chaamtiters zich pas na één of meer
weken ontwikkelen.

Om deze en andere redenen is het sero-
logisch onderzoek (voorlopig) nog
geen altematief voor het mestonder-
zoek in de acute fase. Verwerpers blij-
ken, op het moment van verwerpen,
vaak al wel serologisch positief te zijn.

yMüi

AANPAK OP BESMETTE BEDRIJ-
VEN

Bij de aanpak op besmette bedrijven
wordt onderscheid gemaakt tussen de
aanpak in de acute fase en de aanpak in
de chronische fase. De chronische fase
is vooral van belang bij een besmetting
met
S.dublin. Salmonellae kunnen
zich gedurende langere tijd in het dier
en in de omgeving van het dier hand-
haven. Voor een effectieve aanpak is
dit gegeven van groot belang.
Veehouder en dierenarts dienen er ver-
der op bedacht te zijn dat een
S.dublin
infectie ook bij hen kan aanslaan (diar-
ree, huidinfectie, algemeen ziek zijn).

Acute fase

De acute fase is de periode met duide-
lijke klinische verschijnselen. Deze
fase is op de meeste bedrijven na twee
tot drie maanden weer voorbij. In de
acute fase is de aanpak gericht op een
minimale verspreiding van de infectie
en het verminderen van ziektever-
schijnselen bij geïnfecteerde dieren.
Maatregelen in de acute fase zijn ge-
richt op hygiëne, behandeling van
zieke dieren en het wegnemen van risi-
cofactoren.

a. hygiëne

- instellen van hygiënedrempels, bij-
voorbeeld tussen het oudere vee en
het jongvee en/of tussen de quaran-
tainestal en het overige vee.
Mogelijkheden voor het aanbren-
gen van een hygiëne drempel zijn:
ontsmettingsbakken tussen de afde-
lingen plaatsen, aparte kleding en
laarzen per afdeling, eventueel ver-
zorging door verschillende perso-
nen;

- zoeken naar mogelijkheden voor
reiniging cn ontsmetting van afde-
lingen, groepshokken en individu-
ele huisvestingssystemen (halamid
2-4%; formaline 3-5%);

- hygiëne bij de verstrekking van
voedsel en drinkwater. Drink-
watcrbakken één maal per week rei-
nigen; elk kalf voor het spenen een
eigen emmer en dc emmers dage-
lijks reinigen met heet water;

- mest bij voorkeur uitrijden op
bouwland. Bij uitrijden op grasland
bij voorkeur op land bestemd voor
een maaisnede. Bij bemesting voor-
afgaande aan een weidesnede dient
bedacht te worden dat
S.dublin vier
tot zes weken na bemesting nog op
het land kan worden aangetoond;

- extra aandacht voor de bestrijding
van ongedierte, speciaal muizen en
ratten;

- geen huisdieren in de stallen;

- aandacht voor persoonlijke hy-
giëne.

b. behandeling van zieke dieren
(\'sick cow management\')

- goede registratie van zieke en ver-
dachte dieren en de toegepaste be-
handelingen;

- behandeling met geëigende midde-
len: de voorkeur gaat in eerste in-
stantie uit naar een behandeling met
trimethoprim/sulfa; in tweede in-
stantie met quinolonen. De therapie
zonodig aanpassen op geleide van
een antibiogram;

- behandelingsduur minimaal vijf da-
gen;

- zieke dieren isoleren (quarantaine)
tot het moment van klinisch herstel;

- verwerpers isoleren (quarantaine)
en pas afvoeren voor de slacht na
negatief cultureel onderzoek van
lochieën en mest.

c. inventariseren van zwakke scha-
kels in de gezondheid (\'triggers\')

- beoordeling algemene gezond-
heidsstatus (12-maandenlijst, stan-
daardoverzichten). Speciale aan-
dacht voor de leeftijdsgroep waar
de problemen zich (vooral) voor-
doen;

- voeding. In dit verband wordt ge-
wezen op de negatieve invloed van
het verdunnen van (kunst)melk, een
slechte lichaamsconditie, een tekort
aan micromineralen en een stmc-
tuurtekort aan het einde van de wei-
deperiode;

- infecties. Speciale aandacht voor
luchtweginfecties bij kalveren, IBR
en BVD bij oudere koeien en lever-
bot. Eventueel het vaccinatie-
schema aanpassen. Op bedrijven
met een leverbothistorie twee maal
behandelen met een tussentijd van
één maand. De behandeling tegen
leverbot uitvoeren in de tweede
helft van de stalperiode.

d. vaccinatie

Tot nu toe zijn bij het rund geen dui-
delijke positieve resultaten beschre-
ven. Vaccinatie wordt derhalve niet
geadviseerd.

Vaccinatie wordt ontraden bij een
voortgaande ontwikkeling richting
certificering van bedrijven.

Chronische fase

De chronische fase is de periode

waarin zich incidenteel nog klinische

-ocr page 181-

verschijnselen voordoen. Dragers zijn
een belangrijke schakel in het handha-
ven van de infectie op het bedrijf De
aanpak in de chronische fase richt zich
derhalve op het opsporen van \'dra-
gers\'. Daamaast blijven de besproken
maatregelen met betrekking tot de hy-
giëne en de \'triggers\' van belang.

Maatregelen in de chronische fase:

- mestonderzoek van alle dieren mini-
maal drie maanden nadat het eerste
geval van
S.dublin is vastgesteld.
Aansluitend heronderzoek van alle
positieve dieren op één en twee
maanden na de eerste bemonstering;

- dragers (drie maal positiefin de mest)
bij voorkeur laten slachten. Be-
handeling gedurende vijf dagen met
de geëigende antibiotica is soms ef-
fectieften aanzien van de uitscheiding
met de mest. Controle van de behan-
deling door mestonderzoek op twee
en zes weken na het stopzetten van de
behandeling;

- opnieuw een mestonderzoek van alle
dieren indien bij het eerste koppelon-
derzoek mestonderzoek
S. ditblin
werd aangetoond. Dit onderzoek uit-
voeren zes maanden na het eerste
koppelonderzoek. Aansluitend her-
onderzoek van alle positieve dieren
op één en twee maanden na het kop-
pelonderzoek. Dragers verwijderen
ofbehandelen;

- het koppelonderzoek herhalen zo-
lang \'dragers\' worden aangetoond.

TOEKOMSTIGE ONTWIKKELIN-
GEN

Binnen de diergezondheidszorg in Ne-
derland bestaat grote belangstelling
voor infecties die van invloed kunnen
zijn op de diergezondheid zelf maar
vooral ook op de kwaliteit en veilig-
heid van de dierlijke produkten. Voor
wat betreft
Salmonellose bij mndvee is
de inspanning van het onderzoek
vooral gericht op de diagnostiek door
de ontwikkeling van gevoelige serolo-
gische testen in bloed en melk. Deze
ELlSA\'s kunnen een belangrijke bij-
drage leveren bij de onderkenning van
infecties op melkveebedrijven en bij
de aanpak op besmette bedrijven.
Verbetering van de diagnostiek levert
verder handvatten voor verbetering
van de signalering, bewaking en be-
strijding van Salmonellose in regio\'s
en landen.

Werkgroep Bestrijding Salmonella op
Rundveehedrijven

drs. A. Emmerzaal
dr. P. Franken
drs.J. Veling
drs. I.J.R. Visser
drs. F. G. van Zijderveld

PROEFPROJECT VETAC

BEDRIJFSBEGELEIDING DIEREN
SPECIAALZAAK

Diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding is in ons land een bekend fenomeen in
de melkvee-, varkens-, en pluimveehouderij. Een geheel nieuwe vorm van ve-
terinaire ondersteuning is bedrijfsbegeleiding in de dierenspeciaalzaken-
branche. Binnenkort gaat Rinus Gerlofsma als Dierenarts Bedrijfsbegeleider
Dierenspeciaalzaak (DBD) met het proefproject onder de naam VETAC van
start. Het project omvat de begeleiding van vijftien tot twintig geselecteerde
dierenspeciaalzaken voor een periode van minimaal zes maanden. Hierna zul-
len in de deflnitieve opzet kwaliteitsrichtlijnen worden vastgelegd, hetgeen de
huisdierbezitter zonder meer ten goede zal komen.

De dierenspeciaalzaak speelt in Ne-
deriand een belangrijke rol bij de dis-
tributie van bijzondere gezelschaps-
dieren, zoals konijnen, knaagdieren,
vogels en vissen. Het gaat hierbij om
aanzienlijke aantallen dieren, waar-
mee tevens aanzienlijke bedragen zijn
gemoeid. Daamaast vervult de dieren-
speciaalzaak de functie van voorpor-
taal voor dc dierenartsenpraktijk. Uit
onderzoek blijkt dat dc gemiddelde
dierenspeciaalzaak ongeveer vijf
cliënten per dag doorstuurt naar de die-
renartsenpraktijk (enquête onder die-
renspeciaalzaken en dierenartsenprak-
tijken in opdracht van de fimia
EMAX, 1993). Dc dierenarts heeft
hiervan vaak geen weet, omdat de
cliënt dit niet meedeelt.

DISTRIBUTIE LEVENDE HAVE
De distributie van levende have en de
adviesfijnctie, doorgaans onvoldoende
ingevuld, zijn dc pijlers van de dieren-
speciaalzaak. De Nederiandse overheid
heeft een nogal ambivalente visie op de
positie van dc dierenspeciaalzaak.
Enerzijds (h)crkent het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer cn Visserij
(LNV) het belang van de dierenspeci-
aalzaak bij de distributie van levende
have. Anderzijds is LNV van mening
dat transparantie in de distributieketen
ontbreekt, maar voelt zich niet geroepen
hiervoor richtlijnen op te leggen. Daar
de overheid wenst temg te treden in be-
leidsuitvoering, dient de branche zelf
maatregelen te treffen. In dit kader past
ook het streven naar een vrij marktme-
chanisme. Zo heeft het ministerie van
Economische Zaken (EZ) de intentie
voor een aantal bedrijfstakken vakdi-
ploma\'s af te schaffen. Dit impliceert
dat de dierenspeciaalzaak nog meer kan
worden geconfronteerd met een wild-
groei van de handel in levende have.
Voor de dierenspeciaalzaakhouder zijn
dan ook twee vragen actueel:

1.Hoc profileer ik mij als bonafide
schakel in de distributie van levende
have ?

2. Hoe onderscheid ik mij als vakman of
-vrouw van aanbieders in andere han-
delstrajecten ?

Bij de beantwoording van deze vragen
zal het VETAC (Veterinair Advies
Centmm)-project een belangrijke in-
breng kunnen hebben. Het project wordt

-ocr page 182-

momenteel financieel gedragen door
EMAX en Holland Diervoeders, maar
het is de bedoeling dat VET AC onder-
gebracht wordt in een stichting. De pri-
maire doelstelling van de begeleidings-
activiteiten is het stimuleren van
verantwoord huisdierenbezit, alsmede
het bevorderen van het welzijn van het
dier.

Het takenpakket van de DBD in de die-
renspeciaalzaak behelst:

- gezondheidszorg levende have en hy-
giëne,

- adviesverstrekking aan winkelier en
personeel en

- een bmgfiinctie tussen dierenspeci-
aalzaak en dierenartsenpraktijk.

DBD-WERKZAAMHEDEN EN
PRAKTICI

Uitvoering van DBD-werkzaamheden
door praktici zou per praktijk neerko-
men op de begeleiding van één a twee
winkels. Twee winkels vormen echter
een smalle basis om inzicht te krijgen,
stmcturen te herkennen en vergelijkin-
gen te trekken. Daamaast kan men zich
afvragen of het lonend is tijdrovende
specifieke kennis over bijvoorbeeld
aquaristiek, vogels en knaagdieren te
vergaren om één a twee winkels te bege-
leiden. Refererend aan de primaire doel-
stelling van de DBD-activiteiten is een
gezonde relatie tussen de dierenspeci-
aalzaak en de dierenartsenpraktijk van
essentieel belang. Ervaring wijst uit dat
daar waar deze twee overleg plegen, de
huisdierbezitter duidelijke, eenslui-
dende informatie ontvangt. Een syner-
gistisch effect tussen praktijk en winkel
is hierbij vastgesteld. Het bevorderen
van dit overieg is één van de DBD-acti-
viteiten. DBD en prakticus zijn dus
complementair en nooit eikaars concur-
rent. De DBD beperkt zich tot veteri-
naire zorg voor de voor verkoop be-
stemde aanwezige levende have.

Het stimuleren van een verantwoord
huisdierbezit is een gemeenschappelijke
uitdaging, met name voor iedereen die
professioneel bij gezelschapsdieren be-
trokken is, zoals de dierenarts en de die-
renspeciaalzaakhouder. Ter illustratie:
het blijkt dat nauwelijks 40% van de
hondenpopulatie in Nederiand wordt
gevaccineerd. Publiekscampagnes om
dit percentage te verhogen zullen een
veel grotere impact hebben als de die-
renspeciaalzaken hierin participeren.
Gezien hun voorportaalfunctie en laag-
drempeligheid kunnen dierenspeciaal-
zaken de loop naar de dierenartsenprak-
tijk immers doen toenemen. De
intermediaire functie van de DBD hierin
spreekt voor zich.

Voor meer informatie: Rinus Gerlofsma.
dierenarts-projectleider. Grootzeil 4.
Postbus 34, 3890 AA Zeewolde, tel: 036-
5226590.

Het project VET AC is tot stand gekomen in overieg met de KNMvD en de GGG. Zij staan achter de doelstellingen van VE-
TAC. Om misverstanden te voorkomen zijn duidelijke afspraken gemaakt. Zo zal dc dierenarts bedrijfsbegeleider dierenspeci-
aalzaak zich uitsluitend bezighouden met vooriichting en begeleiding ten behoeve van personeel van dc dierenspeciaalzaak.
Diergeneeskundige begeleiding zal uitsluitend van toepassing zijn op dieren die voor de verkoop in de dierenspeciaalzaak aan-
wezig zijn. Het is absoluut niet de bedoeling dat op enigeriei wijze concurrerend met de plaatselijke praktici wordt gehandeld.
Zo ontstaat er mogelijk een vmchtbare samenwerking tussen dierenartsenpraktijk en dierenspeciaalzaak.

Referaten

De spekvinger; een infectie met
robben.

G.F. Breuker, K.W. Marek, D. Veenen-
daal, M. Garcia Hartmann. Ned Tijd-
schr Geneeskd: 138 (52): 25 79-81.

Bijtwonden worden vooral door honden
en katten veroorcaakt, maar ook andere
diersoorten zijn hiertoe in staat, waarbij
specifieke kennis van microbiologische
aspecten van het betreffende dier nood-
zakelijk is. Beschreven wordt de ziekte-
geschiedenis van een 28-jarige man die
in zijn vinger werd gebeten door een zee-
hond. De vinger werd dik en pijnlijk (zo-
genaamde spekvinger) en therapie met
amoxicilline. al of niet met clavulaan-
zuur, had geen effect. Ook een operatie
op basis van een vermoedelijk peessche-
depanaritium had geen resultaat. Na drie
weken werd de vinger weer dikker en er
bleek inmiddels botoplossing aanwezig
te zijn. Pas na toediening van
Ciprofloxa-
cine trad genezing op. Microbiologisch
onderzoek leverde tot dnemaal toe geen
resultaat op!

ZOÖNOSEN

Uit de literatuur kan geconcludeerd wor-
den dat de spekvinger kan ontstaan na
een beet door robben (zeehonden, wal-
mssen en zeeleeuwen) of door contami-
natie van een verwonding aan de vinger
met produkten van deze dieren. Van-
zelfsprekend lopen medewerkers van
opvangcentra, dolfinaria cn dierentuinen
een vergroot risico op deze infectie.
Zwelling van de vinger tot dne keer toe
door oedeemvomiing, is het meest ken-
merkende symptoom. De klachten hou-
den vaak langer dan drie maanden aan.
Ondanks het feit dat goede reactie op
tetracyclinepreparaten is beschreven, is
het nog niet gelukt een oorzakelijk agens
aan te tonen. Geadviseerd wordt om bij
de behandeling van verwondingen of
ontstekingen aan de vingers, waarbij
contact met robben heeft plaatsgevon-
den, direct te starten met een behande-
ling met een tetracyclinepreparaat gedu-
rende twee tot zes weken.

P.A.M. ()\\ergaauw

-ocr page 183-

Berichten en verslagen

H. Jorritsma is prakticus te Ooster-
wolde en houdt zich voomamelijk be-
zig met melkvee. Hij presenteerde het
in zijn groepspraktijk gebmikte proto-
col ter begeleiding van mastitis-pro-
bleembedrijven.

DRIELEDIG DOEL

Het werken volgens dit protocol heeft

een drieledig doel:

* het temgdringcn van mastitis op een
bedrijf tot op een aanvaardbaar ni-
veau;

* voldoen aan de kwaliteitsnomien
voor melk;

* voorkomen van produktiederving
ten gevolge van mastitis.

Voor de belangrijke kengetallen celge-
tal, kiemgetal, aantal gevallen van kli-
nische mastitis en afvoer vanwege
mastitis worden streefwaarden vastge-
steld. Bij het verzamelen en verwerken
van deze gegevens heeft de praktijk de
beschikking over de diensten van een
aan de praktijk verbonden HAS-er
(zoötechnicus). Soms gaan prakticus
en HAS-er samen op bedrijfsbezoek.
Onder meer worden gerichte melkma-
chine-metingen verricht. De diensten
van de praktijk zijn daarmee aanzien-
lijk uitgebreid.

Jorritsma hield een geanimeerd be-
toog: \'Aan melkveehouders met een
chronisch mastitisprobleem wordt een
standaardprotocol uitgereikt, dat naast
achtergrondinformatie een checklist
bevat\'. Met behulp van de ingevulde
checklist stellen Jorritsma en collegae
in samenspraak met de veehouder een
actieplan op. \'We ijveren voor de ver-
betering van de dier-, omgevings- en
management-risicofactoren, zodat mas-
titis minder gemakkelijk optreedt en
zich zo min mogelijk kan verspreiden\'.
Belangrijke instmmenten bij de uit-
voering van dit plan zijn intensieve be-
geleiding met een uitgebreid bezoek
tijdens het melken, de melkcontrolc-
lijstcn, de natte-melkmetingen en de
BO- en gevoelighcidsuitslagen van de
Gezondheidsdienst.
Tijdens zijn met grafieken en tabellen
gelardeerde voordracht maakte
Jorritsma duidelijk dat het gebmik van
een goed mastitisprotocol aan te beve-
len is bij het begeleiden van bedrijven
met mastititisproblemen. Voorwaarde
is wel dat de veehouder van goede wil
is en voldoende mogelijkheden biedt.

DWEILEN MET KRAAN QPEN?

Het belangrijkste kengetal bij het on-
derzoek naar subklinische mastitis is
het celgetal van de geproduceerde
melk. Helaas blijven ook bij regelma-
tige celgetalbepalingen gevallen van
subklinische mastitis en soms gevallen
van klinische mastitis onopgemerkt.
\'Is het gebruik van een dergelijk proto-
col, dat zich richt op de koeien met een
hoog celgetal, dan niet dweilen met de
kraan open?\' vroeg iemand zich af
Wil je de mastitis-situatie op een be-
drijf werkelijk in kaart brengen, dan
dien je alle dieren te onderzoeken, via
een vier- of zes-wekelijks celgetalon-
derzoek, gelijktijdig met de melkcon-
trole.

De vijfde \'mastitis panel meeting\' vond plaats op 10 mei 1995 te Weesp.
Aanwezig waren J. Sol en S.H. Loeffler (beiden Gezondheidsdienst voor
Dieren), dr. Y.H. Schukken en dr. W.D.J. Kremer (beiden Faculteit der
Diergeneeskunde, vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting), dr.
D.J. Mevius (Instituut voor Dierhouderij en Diergezondheid, ID-DLO), K.
Schoenmakers en I.E. van Alten (beide Leo PP BV) en J.M. Swinkels, H.
Jorritsma, G.W.Th. Mourits, R.W.M. Ikink, A.J.A. Lobsteyn (voorzitter),
J.G.T. Krijnen en F.Th. C. de Wit (allen praktici). De bijeenkomst stond in
het teken van een saneringsprotocol voor bedrijven met een mastitispro-
bleem.

Door Luc Flamand

HALFJAARLIJKSE MASTITIS PANEL MEETING

BEGELEIDINGSPROTÜCOL BLIJKT NUTTIG WAPEN
TEGEN MASTITIS

De halfjaarlijkse \'mastitis panel meetings\' zijn een initiatief van de firma Leo Pharmaceutical Products (BV). Tijdens
deze panelsessies debatteren afgezanten van verschillende veterinaire groeperingen op persoonlijke titel over hun visie op
mastitisbestrijding. Elke meeting begint met een inleiding van een specifiek onderdeel van de mastitisproblematiek, dat
centraal staat in de gezamenlijke discussie. Het panel heeft een min of meer vaste samenstelling.

Jorritsma stelde dat 100% vooruitgang
praktisch gezien niet haalbaar is.
\'Maar elke vooruitgang moet toege-
juicht worden\', relativeerde hij. Het
protocol is immers een bmikbaar in-
stmment gebleken in de strijd tegen
mastitis. Een belangrijk gegeven in
deze strijd is dat de baten wel moeten
opwegen tegen de gemaakte kosten
voor zowel dierenarts als veehouder.

FACTOR VEEHOUDER
Het panel was unaniem van mening
dat een goed actieplan toegespitst
moet zijn op het type verwekker van de
mastitis en de mogelijkheden van de
veehouder. De veterinaire advisering
is daannec afhankelijk van het karak-
ter en de financiële positie van de
cliënt.

\'Niets nieuws onder de zon\', lachte
Jorritsma. \'ledereen kent wel boer Ixz,
die nooit wat wil. Dit soort boeren
heeft de gewoonte mastitis op hun ei-
gen wijze op te lossen, bijvoorbeeld
door op gezette tijden \'lukraak wat
koeien op te ruimen\'. Triomfantelijk
klinkt het dan: \'Zo dat heb ik mooi op-
gelost zonder de veearts\'.
De definitieve keuze voor bepaalde
maatregelen ligt uiteindelijk bij de
veehouder. Sommige bedrijven lijken
het meest gebaat bij een goede afvoer-
en droogzetstrategie.
Nu en dan echter, adviseert de dieren-

-ocr page 184-

arts de melkstal te vernieuwen of te
renoveren. In dat geval praat je over
grote investeringen, in plaats van een
paar duizend gulden. Men was het er-
over eens dat het soms griezelig is om
deze adviezen te uiten. Je kunt immers
nooit garanderen dat de problemen dan
de wereld uit zijn. \'Bij sommige boe-
ren kan dat en bij andere boeren niet\',
was een prakticus van mening.
Tenslotte kun je niet in iemands porte-
monnee kijken.

Een goede follow up, oftewel een \'lon-
gitudinaal verhaal\', bleek ook erg be-
langrijk voor de oplossing van een
mastitisprobleem op een bedrijf Wat
gebeurt er precies met je adviezen?
Men vond dat het voor veehouder en
dierenarts belangrijk is bevindingen
zoveel mogelijk schriftelijk vast te leg-
gen. Hierbij zou het logboek een hulp
kunnen zijn. \'Ik krijg werkelijk steeds
meer plezier in dat logboek\', zei een
prakticus.

Bij problemen die zich niet één-twee-
drie laten oplossen is het bovendien
zaak continu in gesprek te blijven. Een
prakticus in het panel: \'Je kletst je af en
toe de blaren op de tong, maar waar
haal je op een gegeven moment de mo-
tivatie vandaan?\' Bij boer Ixz leiden
dergelijke gesprekken inderdaad tot
niets. Maar: \'Alle kleine beetjes hel-
pen\', zei de mug en hij spoog in zee.

STAPHYLOCOCCUS AUREUS
Gedurende de discussie kwam Staphy-
lococcus aureus (SAu) veelvuldig ter
sprake. De oorzakelijke factoren rond
SAu-infecties rond afkalven en bij nog
niet afgekalfde vaarzen bleken promi-
nente discussiepunten. Het panel was
van mening dat men zich in de strijd te-
gen deze hardnekkige verwekker
vooral moet richten op een consequent
afvoerbeleid en de transmissiefacto-
ren, waarin de melkmachine en -tech-
niek een belangrijke rol spelen.
Ook in dit geval dient de dierenarts
soms impopulaire adviezen te geven.
\'Negen van de tien keer is zo\'n hoog-
celgetal-koe de beste van stal\'. Het valt
niet mee om altijd harde argumenten te
vinden dat juist deze koe de veestapel
meer schade toebrengt dan meer-
waarde levert.

Een prakticus vroeg zich af in hoeverre
een veehouder te bewegen is zijn
koeien in gescheiden groepen te mel-
ken, dat wil zeggen de groep koeien
met een hoog celgetal als laatste. Een
collega wist te vertellen dat het som-
migen heel goed lukt de koeien aan te
leren in een bepaalde volgorde binnen
te komen en dat dit in bepaalde geval-
len inderdaad effectief is tegen masti-
tis. Bevestigend werd opgemerkt: \'Een
bacterie van een SAu-besmette koe
kan wel tot zes melkmalen aan een te-
pelvoering blijven kleven\'. Dit geeft
wel aan hoe moeilijk SAu-mastitis te
bedwingen is.

AFGEKALFDE VAARZEN
Een apart probleem betreffende de
SAu-problematiek vormden de pas af-
gekalfde vaarzen die soms al een hoog
celgetal hebben. Een oplossing hier-
voor werd aangedragen: de vaarzen zes
weken voor de kalfdatum \'droogzet-
ten\'. De GD-ON schijnt de haalbaar-
heid van deze, overigens symptomati-
sche, bestrijdingsmaatregel onderzocht
te hebben. Degenen die zeggen dat
vaarzen niet \'drooggezet\' kunnen wor-
den vanwege de kleine speenopening.

itiéii

proberen meestal de nozzle van de
droogzetter in de speen te duwen.
Speenbeschadiging is het logische ge-
volg. \'Je moet de dieren goed fixeren
en de punt van de injector alleen tegen
de speenopening plaatsen\', aldus Sol.

Een bedrijf vrijmaken van SAu zal wel
een utopie blijven. Het doel van alle
protocollen en behandelingswijzen is
dan ook het beheersbaar maken van de
SAu-problematiek.

Na afloop van de discussie vermeldde
Jorritsma genoeg stof tot verbetering
en verdieping van zijn protocol te heb-
ben opgedaan. Ook de andere aanwe-
zigen meenden een leerzame avond te
hebben gehad. Eens te meer bleek dat
de veterinair voorlopig nog niet is uit-
geleerd aangaande mastitis. De agenda
voor de volgende \'mastitis panel mee-
ting\', was gemakkelijk gevuld.

In het kader van dit onderwerp is het
wellicht nuttig te vermelden dat er 30
november 1995 een mastitis thema-
avond georganiseerd wordt. Tijdens
deze avond zullen Ep Hartman (micro-
bioloog Gezondheidsdienst voor Dieren
in Oost-Nederland), Hemian Barkema
(mndergezondheidszorg GD in Noord-
Nederland), Wim Kremer en Theo Lam
(beiden verbonden aan de vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Voort-
planting, Faculteit der Diergenees-
kunde) praktijkvragen aangaande masti-
tis bespreken. Eventuele vragen naar
aanleiding van dit verslag, of andere
vragen over mastitis kunnen op deze
avond gesteld worden. Geïnteres-
seerden kunnen zich telefonisch opge-
ven bij Marjan van Ark; tel.: 02940-
80451.

JUBILEUM-CD TER ERE VAN 175 JAAR FACULTEIT DER
DIERGENEESKUNDE

Volgend jaar, 1996, viert de Uni-
versiteit het feit dat 175 jaar Dier-
geneeskundig onderwijs wordt ver-
zorgd in Utrecht. De Faculteit heeft ter
voorbereiding daarvan al de nodige
commissies en werkgroepen in het le-
ven geroepen om de festiviteiten kleur
te geven. In de komende tijd zult u dus
nog veel meer horen over de plannen,
onder andere over de verschillende
manifestaties in mei van het volgend
jaar. Toch is het zinvol om alvast een
voorproefje te geven van één van de
activiteiten, de produktie van een
unieke jubileum-cd, niet in de laatste
plaats omdat dit project al in december
van dit jaar wordt afgerond. We spra-
ken met collega Frans Smulders, werk-
zaam aan de faculteit en coördinator
van het cd-project.

Hoe is men op het idee gekomen om het
jubileum ook op deze manier onder de
aandacht te brengen ?
\'Wel, het is allemaal begonnen met een
losse opmerking van Jaap van der
Kaaden (de adjunct-directeur van de fa-
culteit;
red), tijdens een koffiepauze ge-
loof ik, \'of ik geen "Faculteitslied\' kon
componeren\'. Daar voelde ik weinig
voor, omdat we denk ik al genoeg vete-
rinaire \'clubliederen\' hebben. Na er
even over te hebben nagedacht stelde ik
daarop voor of het niet veel leuker was

-ocr page 185-

een professionele cd met een iets alge-
mener thema te maken, die ook buiten
de veterinaire kring nog gedraaid zou
worden. Omdat ik wat mensen uit de
Nederlandse muziekwereld ken, schatte
ik dat dat, via de \'ouwe-jongens-krente-
brood/liefdewerk-oud papier\' benade-
ring, voor een dragelijk budget zou kun-
nen. Na ampele overweging werd een
startsubsidie gegeven, aangevuld met
sponsoring van Waltham Veterinary
Service en Mycofarm, op basis waarvan
we nu al enige maanden bezig zijn\'.

Diis alles is rond?

\'Dat is te zeggen, bij nadere berekening
blijken dingen altijd duurder dan ge-
pland. Er is dus vreselijk zielig gedaan
bij studio, componisten, arrangeurs en
sessiemuzikanten om alles aan elkaar te
breien, maar het gaat dus inderdaad ge-
woon allemaal door. Het draait er na-
tuurlijk wel op uit dat de meeste muzi-
kanten voor \'twee keer niks\' hun
bijdrage leveren. Maar daar hebben ze
in de loop der tijd mee leren leven\'.

Wat is het thema van de cd?
\'Uitgangspunt zijn 15 teksten uit dc
Nederlandse poëzie die gaan over de re-
latie mens-dier. Bij de selectie van dc
teksten ben ik geholpen door Wiljan van
de Akker - die is hoogleraar Ne-
derlandse taal en letterkunde aan de
Utrechtse Universiteit - en door Ed
l.eeflang, een bekroond Nederiands
dichter die ik toevallig ken. Al snel
bleek dat er nogal wat is op dit gebied,
maar lang niet alle teksten zijn even
\'doorzichtig\', dus zijn vooral die ge-
dichten geselecteerd die zich ook zonder
een cursus tekstverklaren laten begrij-
pen en die zich met niet te veel kunst en
vliegwerk tot een liedje lieten omwer-
ken. Zo bestaan er nu bijvoorbeeld mu-
zikale versies van gedichten van Gerrit
Achterberg (\'De dichter is een koe\'),
Chariotte Mutsaers (\'Sterre der zee\'),
Judith Herzberg (\'Zoals\'), Jan Hanio
(\'Hond met bijnaam Knak\';
zie inzet).
Ida Gerhardt (\'Zwarte kat\'), Levi
Wccmoedt (\'Achterblijvers\', en \'Tips
voor alleenstaanden\'). Ivo dc Wijs
(\'Voorjaar\'), Ed Leellang (\'Pinguin\')
cn van teksten van minder bekende
dichters. Over diergeneeskunde bestaan
voor zover wij konden nagaan geen ge-
dichten, dus cr is speciaal een liedtekst
geschreven. Zoals ik al zei is het dc be-
doeling een bredere dan alleen veteri-
naire doelgroep te bereiken, dus ver-
wacht geen exclusief \'veterinaire\' cd.
Dat laat ik, met alle respect, graag aan
anderen over\'.

Kan je iets zeggen over de muziek en de
muzikanten?

\'Natuurlijk. Op alle teksten is speciaal
muziek geschreven door professionele
componisten met mime ervaring op dit
gebied. Ze hebben allemaal de opdracht
meegekregen om de muziek \'toeganke-
lijk\' te houden. Dat betekent overigens
niet dat men een \'middle-of-the-road\'
aanpak moet verwachten, het was meer
een verzoek om vooral niet met zwaar
\'door-gefreakte\' muziek aan te komen
die alleen door muzikanten zou worden
begrepen. Dit soort produkties lijdt daar
nogal vaak aan, mijns inziens. Ik geloof
dat de componisten en arrangeurs daar
redelijk goed in zijn geslaagd. Ook heb-
ben de muzikanten die zijn aangezocht
om de opnamen te maken natuuriijk een
grote invloed op de kwaliteit en stijl. Ik
ben er erg trots op dat we een ploeg van
\'hoogvliegers\' hebben kunnen strikken
die spelen of hebben gespeeld met
Prince, Phil Collins, Chaka Kahn, Toots
Thielemans, Frank Boeijen, Fay
Lovsky, Harry Sacksioni, Het Goede
Doel, The Amazing Stroopwafels,
Metropole orkest, om maar eens een
aantal bekende artiesten te noemen. Het
produktieteam overweegt overigens via
een auditie een paar mensen uit veteri-
naire kring te screenen voor een be-
scheiden bijdrage. Misschien levert dat
wat op\'.

Hoezo? Is dat zo moeilijk?
\'Nou, je moet beseffen dat het werken
met amateurs meestal nogal veel kost-
bare studio-tijd kost. Ze zullen daarom,
denk ik. nogal kritisch zijn. Je moet dus
stevig in je schoenen staan en naast lef
en een goede stem, ook incasseringsver-
mogen hebben. Bij een auditie, of zelfs

Hond met bijnaam \'Knak\'

God zegen Knak
hij is nu dood

Zijn tong, verhemelte, was rood
Toen was het wit,
toen was hij dood

Hij was \'n hond
Zijn naam was \'Knak\'
Maar in zijn hondclichaam stak
een beste ziel, een verre tak,
een oud verbond

God zegen \'Knak\'

.hm Hanlo

later nog tijdens de opnamen, loopje nu
eenmaal het risico dat het niet vol-
doende bevalt. Dat is dan natuuriijk een
teleurstelling. Gelukkig ga ik daar niet
over\'.

Hoe gaat de cd heten ?
\'Goeie vraag. Daar zijn wij ook al enige
tijd mee bezig. Om hem nou \'Mens en
Dier\' te noemen is een beetje erg ge-
makkelijk en dat is misschien ook niet
zo\'n erg \'wervende\' titel. Daar moet dus
nog verder over nagedacht worden. Als
iemand een lumineus idee heeft, houden
we ons aanbevolen. Overigens hebben
we nog tot november de tijd om de uit-
eindelijke titel te kiezen\'.

Dan komt ie dus uit?
\'In ieder geval moet dan het cd-boekje
met de teksten en aanvullende informa-
tie klaar zijn. Gepland is dat het allemaal
begin december, dat wil zeggen vóór
Kerst 1995, voor mekaar is. We hopen
en verwachten namelijk dat een aantal
bedrijven en instanties deze cd willen
opnemen in hun kerstpakket. Daar wor-
den nu al afspraken over gemaakt. Ook
voor de collegae in den lande is dat laat-
ste natuurlijk een optie. Ik kan me voor-
stellen dat, naast het eigen exemplaar
dat men hopelijk wil bestellen, deze cd
ook een gepast geschenk is voor relaties,
assistenten, goede klanten etcetera. Bij
afname van vijf exemplaren of meer is
er, speciaal voor dierenartsen, ook een
korting op de prijs mogelijk. Mochten er
collegae zijn die zo\'n \'kerstpakketoptie\'
zouden willen overwegen dan zouden
we daar erg mee geholpen zijn.\'

Wat moet de cd gaan kosten?
\'De reguliere verkoopprijs is ƒ 30,-.
Maar we gaan ervan uit dat er veel voor
maar ƒ 25,- weg gaan in verband met de
netgenoemde korting. De details van het
distributietraject moeten nog verder
worden uitgewerkt. Voorlopig is de
schatting dat er 2000 ä 25{K) cd\'s zullen
moeten worden geperst. Bij voldoende
belangstelling worden er natuuriijk
meer gemaakt. We inventariseren mo-
menteel of dc interesse groot genoeg is
om een grotere oplage te rechtvaardi-
gen\'.

Hoe kan men een exemplaar re.sen e-
ren?

\'Door de instructies die bij dit inter-
view zijn afgedmkt te volgen en het
juiste bedrag over te maken. Zodra het
geld op onze bankrekening is bijge-
schreven is men zeker van een exem-
plaar, in ieder geval als dat vóór no-

-ocr page 186-

vember 1995 gebeurt, want dan valt de
beslissing over de oplage. Ik hoop dat
dit interview de belangstelling van de
KMNvD-leden heeft gewekt. We stre-
ven er natuurlijk naar om alle geïnteres-
seerden ter wille te zijn. Maar \'op is op\'
en het zou doodzonde zijn als we men-
sen zouden moeten teleurstellen\'.

Wilje nog meer kwijt over dit project?
\'Misschien dat veterinairen binnen de
universiteit nou niet bepaald de beste re-
putatie hebben als het op cultuumiting
en -beleving aankomt. We hebben na-
tuurlijk vooral de naam grote feestvier-
ders te zijn. Hoewel we dat natuurlijk
zijn - en so what? - begrijp ik niet
waarom dat een culturele belangstelling
zou uitsluiten. Hoewel niet iederéén me-
teen overtuigd was, heeft de Faculteit
met de ondersteuning van dit initiatief
toch laten zien dat dat imago niet hele-
maal terecht is. Als blijkt dat ook bij de
KNMvD-leden mime belangstelling be-
staat - en dat meet ik dan maar even af
aan de bestellingen - dan geldt dat dus
zeker ook niet voor de individuele die-
renarts. Toch?\'.

Cd bestellen

U kunt de jubileum-cd van de Faculteit
der Diergeneeskunde op de volgende
manier bestellen:

Stuur een briefje met uw naam, adres,
telefoon- en/of telefaxnummer en uw
handtekening naar:

Mevr. Jolanda Nooteboom, Bureau

m

Faculteit der Diergeneeskunde, Post-
bus 80.163, 3508 TD Utrecht.

Geef op het briefje aan hoeveel cd\'s u
wilt bestellen.

* I tot 4 exemplaren kosten ƒ 30,-- per
stuk

* 5 of meer exemplaren kosten ƒ 25,—
per stuk

* de verzendkosten bedragen ƒ 7,50

Het bedrag kunt u overmaken op bank-
rekening # 39.45.72.343 van de
Rabobank Utrecht, onder vermelding
van \'Faculteits-cd\'. Zodra het totaal-
bedrag is bijgeschreven op bovenge-
noemde rekening zal (zullen) u, vóór
Kerstmis 1995, de cd(\'s) worden toe-
gestuurd.

Ongeveer twee jaar geleden kwam de
laatste catalogus van de WFSS uit.
Inmiddels is de collectie aanzienlijk
uitgebreid.

Als u deze herfst een lezing wilt hou-
den voor cliënten of over bepaalde on-
derwerpen zelf eens een instructieve
video of dia-serie wilt zien, dan kunt u
een keus maken uit de onderstaande
onderwerpen. De nieuwe produkten
zijn vet gedmkt.

Een geheel bijgewerkte catalogus met
een nadere omschrijving is op aan-
vraag gratis te verkrijgen.

W.F. SPECKMANN STICHTING

□VERZICHT VAN DE VIDEOBANDEN

A 1 Biologie van de voortplanting bij het varken

A 2 Behandeling van de traanbuis verstopping en fractuur

van de onderkaak paard
A3 De geboorte bij het schaap
A 4 Cystotemie bij dc reu
A 5 Entropion correctie bij dc hond
A 6 Klauwverzorging van het mnd
A 7 Melkziekte bij het mnd
A 8 Het onthoomen van het mnd

A 9 Operatieve behandeling van de binnenbeerbij het varken
A 10 Operatieve behandeling navelbreuk landbouw-huisdie-
ren

A 11 Lebmaagdislocatie naar links bij het mnd
A 12 Operatieve behandeling van reponibele hemia scrotalis
bij het varken

A 13 Operatieve behandeling van de speenftstel bij het mnd
A 14 Operatieve behandeling van de verse speenwond bij het
mnd

A 15 Bronstdetectie bij het mnd. deel I
A 16 Urethrotomie bij de reu
A 17 Dierenartsenpraktijk
A 19 Embryotransplantatie bij het mnd
A 20 Ontwikkeling van het gedrag bij de pup
A 21 Longwormpreventie bij mndvee
A 22 Ei-vaccin produktie

A23
A24
A25
A26
A27
A28
A29
A30
A31
A32
A33
A35
A36
A37
A38
A39
A40
A41
A42
A43
A44

t/m 47 Diagnose dermatosen gezelschapsdieren
A 48 Klinische voedingsprincipes bij gezelschapsdieren
A 49 Normale geboorte van de hond
A 50 Zorg voor de j onge pup
A 51 Staaroperatie bij de hond

Snuffelziekte bij varkens

Longwormpreventie bij kalveren

De commerciële konijnenhouderij

Prolapsus uteri bij het mnd

Castratie van mannelijke grote huisdieren

Operatieve behandeling van spastische parese mnd

Enttechnieken bij pluimvee

Produktie van een vaccin

De gang van het paard

De paravertebrale geleidingsanaesthesie bij het mnd
Stap voor stap: kreupelheidsonderzoek bij het paard
Hygiëne, reiniging en desinfectie pluimveestallen
Een dag uit het leven van een dierenarts
\'n Schat van een kat

Tatoeage (zo\'n dier wil je toch niet kwijt)
De geboorte van een hond
Euthanasie in de beleving van dc eigenaar
Chimrgie van de knie van dc hond
Osteochondritis dissecans bij de hond
Interpretatie ECG bij hond en kat

-ocr page 187-

OVERZICHT VAN DE DIA-SERIES
B 1 Hygiëne in varkensstallen
B 2 Enkele sectiebeelden van varkens
B 3 Voedingsstoornissen en nitraat/nitrietvergiftiging bij het
rund

B 5 Management rond de partus van het varken
B6 Aandoeningen met huidsymptomen en oomecrose bij
varkens

1 M

A 52

Ooroperaties bij de hond

B7

Aandoeningen van het locomotie-apparaat bij varkens

A 53

Diagnose koliek bij het paard

B8

Kalveropfok

A 54

Varkensgezondheidszorg

B9

Bedrijfsbegeleiding in de mndveehouderij

A 55

Dagboek van een paard, deel 1, Onderhoud en verzor-

B 10

Hypothermie bij pasgeboren lammeren

ging

Bil

Maagdarmaandoeningen bij het varken

A 56

Dagboek van een paard, deel 2, Beenproblemen

B 12

Varkenspest

A 57

Dagboek van een paard, deel 3, Hamachement

B 13

Infectieuze abortus bij het schaap

A 58

Zeldzame huisdierrassen

B 14

Onderzoek en verzorging van rammen

A 59

Bronstdetectie bij het mnd, deel 11, endocrinologische

B 15

Kanariepokken

aspecten

B 16

Injectietechnieken bij varkens

A 60

Laryngoscopie

B 18

Ectoparasitaire aandoeningen bij mndvee

A61

De geboorte van een veulen

B 19

Embryotransplantatie bij het mnd

A 62

Pelsdierenhouderij

B20

Ademhalingsziekte bij mndvee

A 63

Scrapie bij het schaap

B21

Klauwverzorging van het mnd

A64

Varkens gezond houden

B22

Polyarthritis/polyosteomolyelitis bij het veulen

A 65

Gedrag van varkens op de tocht

B23

Verioskunde bij het mnd, deel I

A 66

Aujeszky-onderzoek in biest

B24

Verloskunde bij het mnd, deel II

A 67

Chimrgische behandeling koliek bij het paard

B25

De zeug ante- en postpartum

A 68

Klassieke varkenspest

B26

Visziekten

A 69

Dagboek van een paard, deel 4, Ziektes en herken-

B27

Ademhalingsziekten bij het varken

ning

B28

Klauwaandoeningen van het mnd

A 70

Embrv otransplantatie bij het rund

B29

Zeldzame huisdierrassen

A 71

Welzijnsvriendelijke huisvestingssystemen (varken)

B30

Beengebreken bij het paard

A 72

Voorkom ziekte-insleep in het varkensbedrijf

B31

Lebmaagdislocatie met behulp van \'houtje-touwtje me-

A 73

Voeding hond

thode\'

A 74

Straling en veiligheid -1

B32

Toxocariasis bij de mens

A 75

Hoefmechanisme en doorbloeding (paard)

B33

Ziekten van schildpadden

A 76

Straling en veiligheid - II

B34

Normale reptielen

A 77

Uretha obstructie bij de kater

B35

Ostertagiose bij het mnd

A 78

Keizersnede bij de hond

B36

Lognworm bij het mnd

A 79

Dierentuin-dierenarts

B37

Oestmsdetectie bij het mnd

A 80

Verantwoord diergeneesmiddelengebruik

B38

Koperdeficiëntie bij zoogkalveren

A81

Verbandleer gezelschapsdieren

B39

De retina van de hond

A 82

Onderzoek reptielen

B40

Toxocariasis bij de hond en de kat

A 83

Parvo infectie bij varkens

B41

Exploratieve laparotomie bij de hond

A 84

Anaesthesie paard I

B42

De blaasjesziekte

A 85

Anaesthesie paard II

B43

Verantwoord Diergeneesmiddelen Gebruik

A 86

Verzorging paarden, ponies en ezels

B44

Afrikaanse varkenspest

A 87

Ovum piek up

B45

De cyclus en dracht van het rund in beeld

A 88

Een rondje DNA

B46

Wormen bij paarden

A 89

Het varken, een dier om rekening mee te houden

B47

Psittacosis bij vogels en mensen

De produkten zijn deels alleen te huur, deels alleen te koop
en vaak naar keuze.

U kunt bij Rita Lamens, WFSS/AUV, de catalogus en de
produkten bestellen. Zij werkt alleen in de ochtenduren.

Telefoonnummer: 0485-394321 of faxnummer: 0485-
394567.

-ocr page 188-

Sinds kort (de officiële startdatum is 4
oktober 1995) is in Terheijden, Noord-
Brabant, een start gemaakt met een
wolvenopvangcentmm.
In de Verenigde Staten is het al enige
tijd een modetrend om een wolf als
huisdier te houden. Aangezien wolven
een sterk natuurlijk gedrag bezitten,
zijn deze dieren vanzelfsprekend on-
geschikt om als huisdier te fungeren.
Jaarlijks worden \'over de grote plas\'
vier tot vijf kinderen doodgebeten
door wolven die de kleintjes aanzien
voor prooi. Waar de hond niet verder
komt dan spel, zal de wolf overgaan tot
gerichte jachtacties waarbij prooima-
ken c.q. doden een normaal, natuuriijk
te volgen instinct is. Daamaast laat een
wolf zich niet dwingen tot gehoor-
zaamheidsoefeningen zoals zitten, lig-
gen of volgen op commando. Wat de
wolf als laatste ongeschikt maakt als
huisdier, is het feit dat het dier niet zin-
delijk zal blijken in huis.
Dit zijn alle goede redenen om GEEN
wolf als huisdier aan te schaffen, echter
helaas ... vooral vanuit België en sinds
kort ook Polen en Tjechië passeren te-
genwoordig steeds vaker wolven of hy-
bride wolven illegaal de Nederlandse
grenzen. En zoals bij vele rages die in
Amerika ontstaan, zal ook deze gril in
Nederland gevolgd worden.

In Nederiand wordt het in bezit hebben
van een wolf door geen enkele wet ver-
boden. Slechts het invoeren van deze
dieren wordt aangemerkt als overtre-
ding, doch met de tegenwoordige open
grenzen is ieder beletsel weggenomen
deze dieren ons land binnen te smok-
kelen.

Langzamerhand komen nu dus steeds
vaker wolven voor in huishoudens.
Vanzelfsprekend loopt deze \'hobby\'
altijd uit de hand, meestal wanneer de
dieren de leeftijd van anderhalf tot
twee jaar bereikt hebben. Langzaam
groeiende naar volwassenheid laten
wolven zich niet meer in toom houden.
Dit leidt dan in de regel tot een laatste
rit naar de dierenarts alwaar het dier in-
geslapen wordt, voorbijgaande aan de
status van beschermd en bedreigd dier-
soort. Vaak wordt de wolf zelfs niet als
zodanig herkend door de dierenarts,
die het dier aanziet voor een Saar-
looswolfshond of een kmising herder.

NEDERLANDSE WOLVENGPVANG

Om al deze redenen is nu een wolven-
opvangcentmm opgericht. Initiatief-
nemer van dit project is Theo van Hilst,
dierenpensionhouder en (probleem)ge-
dragsbegeleider te Terheijden. Een se-
rieus ontwerpplan werd om advies aan
mr. D.Th. van Oers, directeur Lan-
delijke Inspectiedienst van de Ne-
deriandse Vereniging tot Bescherming
van Dieren, voorgelegd. Nadat enkele
bedrijven bereid waren gevonden om
het project te sponsoren, kon met de de-
finitieve uitwerking van de plannen een
start worden gemaakt.
De naam van het project luidt:
\'Stichting Wolvenopvang Nederiand\'
en steunt volledig op vrijwilligers-
werk. De doelstelling is het bieden van
een eerste opvang voor \'afgedankte\'
wolven en deze waar en wanneer mo-
gelijk uit te zetten in grotere natuurpar-
ken of de vrije natuur. Daamaast zal de
stichting zich bezighouden met voor-
lichting en educatie over wolven door
middel van lezingen aan bijvoorbeeld
scholen en andere instellingen.
Wanneer u wordt geconfronteerd met
een wolfin de praktijk ofii wilt verdere
informatie over dit niet-commerciële
project, dan kunt u contact opnemen
met Theo van Hilst, Wolvenopvang-
centmm te Terheijden, telefoon:
01620 - 37822.

VAARDIGHEIDSTRAININGEN VOOR DIERENARTSEN BIJ
IPC DIER HORST

De dierenarts wordt dagelijks gecon-
fronteerd met gezondheidsproblemen
die slechts kunnen worden opgelost met
een grondige kennis van de omgevings-
factoren van het dier. De veehouder ver-
wacht c.q. eist dat ook. Vanuit de die-
renartsenpraktijk wordt de vraag naar
zoötechnische en economische scholing
steeds groter.

IPC DIER, voorheen Praktijkschool,
legt verbanden tussen theorie en praktijk
en voorziet hiemiee in een belangrijke
behoefte. De cursisten worden persoon-
lijk begeleid door docenten, die voor
een deel all-round en voor een deel spe-
cialist zijn. Voor het onderwijs beschik-
ken wij over eigen praktijkbedrijven en
instmctiemimten. die zeer modem zijn
ingericht. IPC DIER. met lokaties in
Bameveld, Oenkerk en Horst, heeft al
veel cursussen en trainingen verzorgd
voor diverse beroepsgroepen, onder an-
dere veehouders, inseminatoren. melk-
winni ngsadviseur^, A1 D-medewerkers,
accountantie, banken, enzovoort.

IPC DIER Horst biedt u als praktize-
rende dierenarts de volgende cursussen
aan:

Sector varkenshouderij:

Klimaat 1 voor dierenartsen:

- doelstelling fomiuleren vooreen opti-
male klimaatsinstelling, rekeninghou-
dend met luchtverdeling, leeftijd, ge-
wicht, voemiveau en gezondheid van
dieren;

- gefomiuleerde doelstelling realiseren
met behulp van computerapparatuur;

- beoordelen van diverse klimaatsyste-
men in de stal (de praktijkstal van IPC
DIER Horst heeft 14 verschillende
lucht verdeelsystenien).

Sector rundveehouderij:

Alles rondom de melkmachine voor die-
renartsen:

- uitleg en uitvoering van de natte me-
ting;

- interpretatie meet- en adviesrapport
natte meting;

- interpretatie meet- en adviesrapport
droge meting;

- verspreiding van mastitisverwekkers;

- speenbeschadiging. uitmelken van
onmstigc koeien bij het melken;

- case(bedrijfsonderzoek).

Onderhoudsbekapping en bedrijfsana-

lyse klauwproblemen voor dierenartsen:

- het (leren) slijpen van de meege-
brachte messen;

-ocr page 189-

het uitvoeren van een onderhoudsbe-
tcapping bij diverse klauwen;
demonstratie onderhoudsbekapping
door een gediplomeerde rundveepe-
dicure;

een bedrijfsbezoek in groepen van
vier cursisten. Iedere groep analyseert
een bedrijf ten aanzien van klauwpro-
blemen en stelt een plan van aanpak
op.

Voor de data verwijs ik u naar de doorlo-
pende agenda. Wilt u meer inlichtingen
dan kunt u contact opnemen met de heer
J. Broos, telefonisch bereikbaar op
maandag, tel.: 04709-98888.

NAJAARSBIJEENKOMST VETERINAIR HISTORISCH GENOOTSCHAP

I hema: De georganiseerde dierziektebestrijding in Nederland

Lokatie: Gezondheidsdienst voor Dieren te Drachten, Morra 2,9204 KH Drachten.

Datum: 9 november 1995

Programma: 11.00 uur Ontvangst met koffie.

11.15- 12.00 uur Bestuursvergadering VHG.

12.00- 13.00 uur Rondleiding GD lunch.
Lezingen: 13.30 uur Drs. l.J.R. Visser: Georganiseerde bestrijding van dierziekten in de 19^ en begin 20^

eeuw in Nederiand.

14.15 uur Dr. P.W. de Leeuw: De Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Nederiand en haar

taken bij de uitvoering van de georganiseerde dierziektenbestrijding, na de Tweede
Wereldoorlog.

15.00-15.15 uur Theepauze.

15.30 uur Dr. J. Hofman: De diverse aspecten van de tuberculose-bestrijding bij rundvee in

Nederland, kort na de Tweede Wereldoorlog.

NASCHDLINGSDAGEN DIERENARTSASSISTENTEN

In samenwerking met Essay Oplei-
dingen organiseren Virbac Nederland
en de Waltham Veterinaire Service
een aantal nascholingsdagcn voor die-
renartsassistenten. Een cursusdag be-
staat uit twee dagdelen met als onder-
werpen \'Voeding\' en \'Dermatologie\'.
De sprekers zijn respectievelijk drs. R.
van Noort, specialist Inteme Genees-
kunde van Gezelschapsdieren te Am-
sterdam, cn dr. A. Willemse, specialist
Dcmiatologie der Gezelschapsdieren
aan de diergeneeskundige faculteit te
Utrecht.

Dc nascholingsdagcn hebben een
workshop-achtig karakter en zijn zeer
praktijkgericht van opzet. Er zal veel
tijd worden besteed aan het behande-
len van vragen uit de (dagelijkse) prak-
tijk. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat
dc basiskennis van de participanten
ligt op het niveau van een gediplo-
meerd assistent of hoger.
In het ochtendprogramma wordt aller-
eerst diepgaand ingegaan op een aantal
algemene voedingsprincipes. Vervol-
gens zullen enkele aandoeningen wor-
den besproken waarbij het dieet een
belangrijke onderdeel van de therapie
vonnt. In het middagprogramma der-
met extra naslagartikelen en een certi-
ficaat van deelname. Inschrijven tot
vier weken vóór de gewenste cursus-
dag geeft een reductie: de kosten zijn
dan ƒ 95,-- per deelnemer. Verder is
snelle inschrijving gewenst, vanwege
een maximum aantal deelnemers per
lokatie.

Opgave en nadere infonnatie: Virbac
Nederiand BV, t.a.v. Pascale Fuchs,
tel.: 03420 - 93008. fax: 03420 -
90164. Vanaf 10 oktober: tel.: 0342 -
427127, fax: 0342-490164.

Donderdag 12 oktober 1995
Woensdag I november 1995
Woensdag 22 november 1995
Donderdag 7 december 1995
Dinsdag 30 januari 1996
Donderdag 29 febmari 1996
Woensdag 13 maart 1996
Dinsdag 4 juni 1996

DATA EN LOCATIES

Aristo Zalencomplex, Amsterdam Slotcrdijk

Postiljon Hotel, Utrecht/Bunnik

Postiljon Hotel. Heerenveen

Van der Valk Hotel, Breda

Hotel Engels, Rotterdam

Van der Valk Hotel, Almelo

Van der Valk Hotel, Venlo

Postiljon Hotel, Arnhem

matologie wordt aandacht geschonken
aan de specifieke anamnese, veel voor-
komende huidafwijkingen en diagnos-
tiek. Er zal geoefend worden in het mi-
croscopisch onderzoek van parasitaire
afwijkingen en schimmelziekten. Te-
vens is het mogelijk zelf een demiato-
logisch preparaat mee te brengen dat
vervolgens onder de microscoop beke-
ken en besproken zal worden.

De kosten bedragen ƒ 125,— per deel-
nemer, inclusief lunch, cursusboek

TiJDSCIIK II T VOOR D I I R (I I N I I S K l N I) h , Dili. 120, Ok TO DIR, A I I. I-. V I R I N Cl 19. 1995

577

-ocr page 190-

AANKONDIGING

Als vervolg op het zeer succesvolle
symposium dat in 1993 werd gehouden
ter gelegenheid van de 25e veijaardag
van de verhuizing naar de Uithof, orga-
niseert de Vakgroep Algemene Heel-
kunde en Heelkunde der Grote Huis-
dieren op vrijdag 20 oktober 1995 een
symposium onder de titel
\'Heelkunde
in Perspectief.
Op dit symposium zal,
onder voorzitterschap van prof dr. A.
Bameveld, een twintigtal sprekers een
inleiding verzorgen over de nieuwste
ontwikkelingen op het vakgebied en
over het meest recente onderzoek dat
binnen de Heelkunde gedaan wordt.

Ter sprake komen onder andere de in-
troductie van de laserchimrgie, nieuwe
ontwikkelingen op het gebied van de
wondgenezing, de risico\'s bij algemene
anesthesie, interessante resultaten be-
treffende de effecten orthopaedisch
hoefbeslag, een praktische intrave-
neuze anesthesie bij het kalf etcetera.
Tevens zullen een aantal farmaceuti-
sche bedrijven, instmmentenfirma\'s en
andere relevante ondememingen acte
de présence geven.

Het programma bevat onderwerpen die
van belang zijn voor allen die werk-
zaam zijn in de sector Grote Huisdieren,
met de nadmk op de geneeskunde van
het paard.

Het programma zal aanvangen om
09.00 uur (registratie en koffie) en het
officiële deel zal om ca. 17.00 uur ein-
digen, waama een informele bijeen-
komst onder het genot van een drankje
is voorzien.

De prijs voor het bijwonen van het sym-
posium bedraagt ƒ 100,— (inclusief
lunch, uitgebreid abstractboek en kof-
fie). Opgave graag telefonisch of schrif-
telijk vóór 10 oktober bij het PAO-
Diergeneeskunde, tel.: 030-(2)517374,
fax: 030-(2)516490, adres: Yalelaan
1 1,3584 CL Utrecht.

OP 11 NOVEMBER 1995 ORGANISEREN DE GROEP \'GEZOND-
HEIDS- EN KWALITEITSZORG\' EN DE VAKTECHNISCHE BOND
VAN KEURMEESTERS

•VAK - PLUS\'

Ochtendprogramma: een aantal korte lezingen over actuele onderwerpen
Middagprogramma: demonstraties op het gebied van pathologie
en vleestechnologie

Onderwerpen die aan de orde komen zijn onder meer:

* ZIEKTEN BIJ RUNDEREN, VARKENS EN SCHAPEN

* PLUIMVEE

» LEVEND VEE

* VISKEURING

WILT U OP VAKGEBIED BIJBLIJVEN,
DAN MAG U DEZE DAG NIET MISSEN!!!

voor koffie en lunch wordt gezorgd

EURORESIDUE III

Van 6 - 8 mei 1996 zal in Veldhoven op-
nieuw een internationale conferentie
worden gehouden met als titel: Euro-
Residue III - Residues of veterinary
dmgs in food. Hierbij komen alle aspec-
ten met betrekking tot resten van dierge-
neesmiddelen aan de orde. De nadmk
ligt echter op de analytische aspecten.
De conferentie wordt georganiseerd
door de Working Party on Food Che-
mistry (WPFC) van de Federation of
European Chemical Societies (FECS),
in samenwerking met de Nederlandse
Vereniging voor Voedingsleer en Le-
vensmiddelentechnologie (NVVL).
Inlichtingen bij dr. N. Haagsma, vak-
groep Voedingsmiddelen van Dieriijke
Oorsprong, Faculteit der Diergenees-
kunde, Postbus 80175, 3508 TD
Utrecht; telefoon *31-30-2535365/
2535367, fax *31-30-2532365. Tot 10
oktober: 535365,535367 en 532365.

Plaats: Faculteit der Diergeneeskunde, Yalelaan 1 Utrecht.
Aanvang: 09.30 uur.

Secretariaat VAK-plus:
Van Drenkwaertstraat 13 Den Haag, tel.: 070-3280996/071-213551

ÜUDLEDENDAG

ZATERDAG 21 OKTOBER 1995.

VAK-PLUS: Vaktechnische Aanvulling van Kennis

Voor Informatie: Simon Pot, tel.
030 - 615924. Wilfred Klos, tel.
030-516071.

-ocr page 191-

imÉi

De Gezondheidsdienst voor Dieren in
Drachten organiseert jaariijks een
symposium over een actuele ziekte bij
herkauwers. Het onderwerp voor dit
jaar is
Neospora abortus bij het
rund.
Deze protozoaire infectie staat
momenteel sterk in de belangstelling.
De eerste gevallen van Neospora abor-
tus bij Nederlandse mnderen zijn in
1990 gediagnostiseerd. Sindsdien is
gebleken dat Neospora ook in ons land
één van de belangrijkste abortusver-
wekkers bij het mnd is. Vaak blijft de
schade beperkt tot enkele verwerpers
op een bedrijf maar soms komen grote
uitbraken voor. Ook zijn er bedrijven
die jarenlang met een te hoog abortus-
percentage te kampen hebben.
Veel is nog onbekend over deze aan
Toxoplasma verwante parasiet. Maar
op verschillende plaatsen in de wereld
wordt naarstig onderzoek verricht.
Twee gerenommeerde bezoekers zijn
bereid gevonden om de stand van de
wetenschap te komen vertellen. Dr.
J.P. Dubey, de bekende parasitoloog
uit de Verenigde Staten die als eerste
Neospora heeft beschreven, staat ga-
rant voor een boeiend overzichtsver-
haal. Dr. D. Buxton van het Moredun
Institute in Edinburgh zal spreken over
serologisch onderzoek in Schotland.
Daamaast zullen medewerkers van de
Gezondheidsdienst hun onderzoeksre-
sultaten presenteren en is er mim-
schoots gelegenheid voor discussie.
Het symposium wordt gehouden op
woensdag 8 november 1995, aanvang
13.45 uur, bij de Gezondheidsdienst
voor Dieren, Morra 2 te Drachten en is
in eerste instantie bedoeld voor prakti-
zerende dierenartsen. Belangstel-
lenden worden verzocht zich telefo-
nisch aan te melden (telefoon: 0512 -
570700).

NEÜSPORA ABORTUS BIJ HET RUND

Een belangrijke activiteit van de
Groep Praktici Grote Huisdieren is al
jarenlang de organisatie van de
Zeisterdagen. Deze PAO-cursus is
vooral bedoeld voor praktici uit de ge-
mengde en landbouwhuisdierenprak-
tijk. Hierbij ligt het accent niet op spe-
cialisme of diepgravende informatie.
De onderwerpen hebben vooral met el-
kaar gemeen, dat ze op de praktijk zijn
gericht. Het praktische karakter blijkt
al uit de onderwerpen van dit jaar, zo-
als bijvoorbeeld:

* gebmik van het schietmasker en de
regels rond de noodslachting;

* praktijkmanagement;

* praktische toepassing vloeistofthe-
rapie mnd;

* sedatie en castratie paard;

* röntgendiagnostiek elleboog hond.
Bovendien worden de Zeisterdagen
gekenmerkt door veel gezelligheid.
Altijd zult u wel bekenden of jaargeno-
ten tegenkomen, waardoor het avond-
programma soms dreigt rechtstreeks
over te gaan in het ochtendprogramma.
Voor f 1.150," inclusief de overnach-
tingen krijgt u bovendien naar verhou-
ding goedkoop PAO-onderwijs. Er
zijn drie weken gepland.
Week 1 van 30 oktober tot 3 novem-
ber.

ZEISTERDAGEN 1995

Week 2 van 6 tot 10 november.
Week 3 van 13 tot 17 november.

Opgeven kan bij PAO-D, Postbus
85205, 3508 AE Utrecht, telefoon-
nummer: 030-517374.

Op 4 oktober, zoals elk jaar op de eer-
ste woensdag in oktober weer een ve-
terinaire miterdag georganiseerd, en
wel in de omgeving van de Holter-
berg. Het is een recreatieve tocht van
30-40 km door bos en hei, met als ver-
trekpunt Haarle. Tussendoor is er een
sherrystop en lunch en de dag wordt
afgesloten met een borrel en diner.
Deelname staat open voor dierenartsen
en introducées die te paard of aange-
spannen willen deelnemen. Er is bij tij-
dige aanmelding een beperkt aantal
huurpaarden beschikbaar.
Informatie is in te winnen bij het secre-
tariaat: A.J. Noordkamp, Voredense-
bosweg 5, 7251 ME Vorden, tel.:
05752-3534, fax: 05752-1027.

VETERINAIRE RUITERDAG 1995

SCHÜLKE & MAYR BENELUX B.V.

Als gevolg van recente organisatie-aan-
passingen binnen Steriing Winthrop
B.V. is vanaf 1 september de Sales
Divisie Schülke en Mayr, producent van
desinfectiemiddelen, als zelfstandige
firma verder gegaan. In Duitsland is
Schülke & Mayr al meer dan 100 jaar ac-
tief op het desinfectiegebied en neemt
het bedrijf een vooraanstaande positie in
(marktleider). Gelijktijdig met de op-
richting introduceert Schülke & Mayr
Benelux B.V. een aantal nieuwe desin-
fectiemiddelen voor handen, oppervlak-
ken en instmmenten.

Voor meer informatie: Schülke & Mayr
Benelux B.V, Prins Bernhardlaan 2c,
2032 HA Haarlem. Tel.: 023 - 535 26 35.
Fax:023-536 79 70.

Per 10 oktober a.s. wijzigt
ons telefoonnummer.

nieuwe
telefoonnummer

030-2510111

-ocr page 192-

Naar aanleiding van onderstaande,
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie drs. G.M.
Zimmer (Gezondheidsdienst voor
Dieren in Zuid-Nederland) bereid
om voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG:

Een rundveehouder wil schapen gaan
houden. Hij wil tien drachtige ooien
aankopen. Hoe groot is de kans dat hij
BVD binnen haalt. Kan hij de schapen
tevoren laten onderzoeken en hoe?

ANTWOORD:

Bovine Virus Diarrhoea (BVD-virus)
komt overal voor waar mnderen en
schapen worden gehouden. Indien het
vims bij het schaap aanwezig is, wordt
het Border Disease Vims (BD-vims)
genoemd. Beide vimssen behoren tot
de Pestivimssen en vertonen zowel
qua stmctuur als ook antigene eigen-
schappen grote overeenkomsten.
Ongeveer 70% van de mnderen en ±
20% van de schapen zijn serologisch
positief, hetgeen wil zeggen dat ze
een infectie doorgemaakt hebben en
langdurig zijn beschermd. Een infec-
tie van een
serologisch negatief
schaap voor dag 80 van de dracht kan
leiden tot de geboorte van een persis-
tent (levenslang) met het BVD-virus
geïnfecteerd lam dat continu het virus
uitscheidt.

BVD-virus (BD-virus) kan overge-
dragen worden van schapen naar rund
en viceversa.

Aankoop van drachtige schapen kan
dus een risico inhouden voor de mnd-
veestapel. Drachtige ooien kunnen
zowel op vims als ook op afweerstof-
fen onderzocht worden. Afhankelijk
van de bevindingen kunnen deze aan-
gekochte schapen wel of niet aan de
koppel toegevoegd worden.

Er kunnen zich de volgende situaties
voordoen:

1. Ooien zijn bij aankoop vims en af-
weerstoffen negatief Deze dieren
dienen drie weken in quarantaine ge-
houden te worden om daama op-
nieuw op afweerstoffen te worden
getest. Zijn ze negatief gebleven dan
vormen ze geen risico voor de mnd-
veestapel. Zijn de ooien serologisch
positief geworden dan hebben ze een
infectie doorgemaakt en afhankelijk
van het drachtigheidsstadium kun-
nen persistent geïnfecteerde lamme-
ren (hairy shakers) geboren worden,
die op hun beurt het vims op de mn-
deren over kunnen brengen.

^^mitimjMr^\'\'

AANKOOP VAN SCHAPEN EN DE DAARMEE VERBONDEN
BVD-RISICO\'S

2. Ooien zijn serologisch positief en
vims-negatief. Aangezien.niet na-
gegaan kan worden wanneer de af-
weerstoffen gevormd zijn (bijvoor-
beeld tijdens deze laatste dracht)
bestaat het risico dat persistent geïn-
fecteerde lammeren geboren wor-
den met alle gevolgen van dien (zie
situatie 1). Zekerheid hierover krijgt
men pas nadat de lammeren geboren
zijn en op de aanwezigheid van het
vims onderzocht zijn.

3. Ooien zijn vims-positief en serolo-
gisch negatief Na drie weken quar-
antaine dient opnieuw onderzocht te
worden, zowel op vims alsook op
afweerstoffen. Zijn de dieren vims-
positief gebleven dan zijn het per-
sistent geïnfecteerde dieren waaruit
altijd ook persistent geïnfecteerde
lammeren uit geboren worden. Zijn
de dieren bij deze tweede tap virus-
negatief en afweerstoffen-positief
dan hebben ze een infectie doorge-
maakt en kunnen er persistent geïn-
fecteerde lammeren uit geboren
worden.

Aangezien er ook andere vimsinfec-
ties als bijvoorbeeld Boosaardige
Catarraal Koorts (BCK) via schapen
op mnderen overgebracht kunnen
worden, wordt het gezamenlijk hou-
den van schapen en mnderen afgera-
den.

Naar aanleiding van onderstaande,
uit de praktijk ontvangen vraagstel-
ling, vond de redactie drs. Th.
Dijkstra (Gezondheidsdienst voor
Dieren in Noord-Nederland) bereid
om voor de lezers een antwoord te
formuleren.

VRAAG:

Wat zijn bij het rund de indicaties,
waarbij het zinvol is het serum T3- en
T4-gehalte te bepalen?

ANTWOORD:

Het semm T3 en T4 wordt gebruikt
om een indruk te krijgen van de jo-
dium-huishouding van het rund.

Jodium is namelijk een bestanddeel
van de schildklicrhomionen. Hierbij
zijn de volgende opmerkingen te
plaatsen.

Het vrije T4 is een afspiegeling van
het beschikbare jodium van de laatste
twee a drie weken (halfwaardetijd T4
is plusminus zeven dagen). Thyroxine
(T4) is praktisch volledig gebonden,
slechts 0,03% circuleert in een vrije
vomi. De concentratie is afhankelijk
van leeftijd, geslacht, dracht, rant-
soensamenstelling, seizoen, lactatie-
stadium, melkgift en circadiaanritme.
Hierbij is met name het lactatiesta-
dium van belang. Zo komen bij melk-
gevende dieren waarden van 9 a 10
pniol/liter voor, terwijl de waarden bij
droogstaande dieren liggen bij 12 a 15
pmol/liter. Echter in de literatuur
worden geen unifomie waarden gege-
ven. Afhankelijk van het toegepaste
laboratoriumonderzoek kan men an-
dere waarden vinden.

HET SERUM T3 EN T4

Via onderzoek op T3 krijgt men geen
extra infomiatie over de jodiumhuis-
houding. Of de jodiumvoorziening
onder Nederiandse omstandigheden
toreikend is en welke waarden daarbij
horen zal onderzoek moeten uitwij-
zen. Momenteel is de klinische bete-
kenis van een laboratoriumuitslag van
T4 en T3 nihil.

Bij de Vakgroep Inwendige Ziekten
der Grote Huisdieren is het referaat
\'Pathofysiologie van de schildklier
bij het rund\' van Joep Lemnien ver-
schenen. Hierin is verdere achter-
grondinformatie te vinden.

-ocr page 193-

Onderstaand treft u een aantal cursus-
sen aan waarvoor opgave nog mogelijk
is. Dit kan zowel telefonisch (030-
517374) als per fax (030-516490).

INTERPRETATIE RÖNTGENO-
LOGISCH ONDERZOEK BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN (U.D.), een

zestal cursussen, 19.30-22.30 uur,
ƒ 260,— (per cursus) te Wageningen.
Cursusnummers data:
95/72 Abdomen, dinsdag 3 oktober
1995

95/73 Skelet, dinsdag 10 oktober
1995

95/74 Thorax, donderdag 30 novem-
ber 1995

95/75 Abdomen, donderdag 7 decem-
ber 1995

95/76 Skelet, donderdag 14 december
1995

Naast het normaalbeeld wordt uitge-
breid aandacht besteed aan de interpre-
tatie van een aantal veelvuldig voorko-
mende afwijkingen. Mogelijkheden
voor aanvullende röntgendiagnostiek
of echografisch onderzoek zullen aan
de orde komen.

Aan het eind van de cursus bestaat in
beperkte mate de mogelijkheid tot het
beoordelen van door de cursisten mee-
gebrachte röntgenfoto\'s. De cursuslei-
der is drs. J.W. Garretsen.

DE DIERENARTS EN ZIJN/HAAR
RUG, dinsdag 3 oktober 1995, 09.00-
17.00 uur, ƒ 755,- (inclusief lunch) te
Utrecht.

Dc rug is voor vele dierenartsen een
zeer kwetsbaar onderdeel van hun li-
chaam. Klachten variërend van geringe
pijn tot invaliditeit, zijn gemeengoed.
Hoe frequent komt het probleem voor,
hoe komt het. wat is er aan te doen? zijn
vragen die door een team van experts
uit de geneeskunde, de verzekerings-
wereld, dc fysiotherapie en één van de
\'rugscholen\' zullen worden behandeld.
De cursusleider is prof dr. A.J. Ver-
bout, Vakgroep Chirurgie, Acade-
misch Ziekenhuis Utrecht.

P A 1 IË N 1 E N D E MÖNS 1 R A TIE
LANDBOUWHUISDIEREN, dins-
dag 3 oktober 1995, 16.30-22.00 uur,
/ 195,— (inclusief broodmaaltijd) tc
Utrecht.

Ml

De Vakgroep Inwendige Ziekten en
Ziekten der Grote Huisdieren en de
Vakgroep Algemene Heelkunde en
Heelkunde der Grote Huisdieren ver-
zorgen, onder leiding van dr. M.A. van
de Velden en dr. R. Kuiper, een patiën-
tendemonstratie. Een aantal patiënten
passeren, zo mogelijk \'live\', de revue.

VARKENS K.I. EN FERTILITEIT
MANNELIJK VARKEN: \'DE
BEER EN ZIJN SPERMA\', woens-
dag 4 oktober 1995, 08.30-17.00 uur,
ƒ485,- (inclusief lunch) te Boxtel.
Behandeld worden: Het klinisch onder-
zoek, sperma afname en sperma onder-
zoek, fertiliteitsstoomissen, exteme
factoren die de fertiliteit beïnvloeden,
de verwerking van sperma, bedrijfs-
K.I., het inseminatietijdstip en de inse-
minatie, praktische oefeningen in sper-
mabeoordeling en analyse van vmcht-
baarheidsproblemen. De cursusleider
is prof dr. A. de Kmif, Faculteit Dier-
geneeskunde Gent.

KLINISCHE TOXICOLOGIE PRO-
DUKTIEDIEREN, dinsdag 10 okto-
ber, 09.00-17.45 uur, ƒ 580,- (inclusief
lunch) te Utrecht.

Inleiding in de klinische toxicologie bij
produktiedieren. Case-studies: zware
metalen, fluor, bestrijdingsmiddelen,
desinfectantia, plantaardige vergiften,
toxinen en diergeneesmiddelen: symp-
tomen, oorzaken, diagnose. Het aanto-
nen van vergiften: monstemame en
analytische mogelijkheden. Toxische
stoffen en keuring. De cursusleider is
prof dr. J. Fink Gremmels-Gehmiann.

HOE FUNCTIONEERT DE DIER-
GEZONDHEIDSZORG? NEW-
CASTLE DISEASE, EEN CASE-
STUDY, woensdag II oktober 1995,
08.30-17.00 uur, ƒ 465,- (inclusief
lunch) te Zeist.

Geschiedenis van de uitbraak in
Nederland, 1992 tot nu. Het vims, iso-
latietechnickcn. l.C.P.1., vaccinaties.
Hoe ging het op mijn bednjf; aan het
woord een pluimveehouder. De prak-
tijk en (ons) vaccinatiebeleid. Het on-
derzoek en dc toepasbaarheid van de
resultaten. Het overheidsbeleid en de
Veterinaire Dienst. De Nederlandse
uitbraak, Brussel cn de Europese
Dimensie. De cursusleider is drs. C.
Fris, GD West en Midden Nederland,
locatie Doorn.

HET KEUREN VAN PAARDEN,

Theoricdag: donderdag 12 oktober
1995. 09.00-17.00 uur te Utrecht,

Keuring op locatie: een middag, nabe-
spreking en discussie donderdag 9 no-
vember 1995, 20.00-22.00 uur te
Utrecht, ƒ 1.000,-.

Gezien het toenemende aantal schade-
claims bij de verzekeringsmaatschap-
pijen, veroorzaakt door niet goed uitge-
voerde keuringen, heeft de Groep
Paardenpraktici besloten een PAO-cur-
sus te organiseren voor dierenartsen die
keuringen verrichten.

De cursus bestaat uit: theoretische
dag;
signalement, controle pijnstillers
tijdens de keuring prof. dr. H.J.
Breukink, oog en mond dr. M.A. v.d.
Velden, algemeen onderzoek orgaan-
systemen dr. R. Hajer, bewegingsappa-
raat dr. P. Stolk, Ataxie prof dr. F.
Németh, röntgentechniek en -beoorde-
ling aan de hand van case-stories uit de
praktijk prof dr. K.J. Dik.
praktische middag op lokatie waar in
groepen van vijf deelnemers paarden
klinisch en röntgenologisch onder-
zocht en de resultaten van het onder-
zoek beoordeeld worden.
Ter afsluiting een avond nabespre-
king en discussie
over het klinisch en
röntgenologisch onderzoek van de op
lokatie gekeurde paarden. De cursus-
leiders zijn prof dr. F. Németh en drs.
B
.J.A.M. Boschkcr.

GVP - FORMULARIUM MELK-
VEE,
19 en 20 oktober (aanvang 13.00
uur, sluiting 15.30 uur), / 945,- (inclu-
sief ovemachting) te Zeist.
Deze cursus beoogt meer achtergrond-
informatie te geven over het gebmik
van een formularium en kennis te ver-
schaffen over antimicrobiële middelen.
Hierbij zal concreet kennis aangele-
verd en bediscussieerd worden om tot
een rationele farmacotherapie tc ko-
men.

Onderdelen die aan de orde komen:
GVP - randvoorwaarden, (patho) fysio-
logische invloeden: Microbiologie: re-
sistenticpatroncn, mechanismen van re-
sistentie; Biofamiacie. famiacokinctick.
voor- en nadelen van verschillende toc-
dieningswijzen; Casuïsticken: zelf in
groepen rationele keuzes maken en be-
discussiëren met betrekking tot famia-
cotherapie; Bespreking (conccpt)for-
mularium KNMvD; beschikbaarheid
diergeneesmiddelen (registratie), bio-
equivalentie; Algemene ondersteu-
nende therapie, interacties; bijzonderhe-
den van veel gcbmikte famiaca in dc
melkveesector. Cursusleiders zijn prof
dr A.S.J.P.A.M. van Miert, prof dr. A.
Pijpers cn drs. T.11. llcpkema.

-ocr page 194-

aatschappijnieuws

Van de vele vergelijkingen die tussen
ogenschijnlijk niet verwante zelf-
standigheden gemaakt kunnen wor-
den, is de geldigheid daarvan afhan-
kelijk van minstens één krachtig
overeenkomstig aspect.

Haarlem mag terecht een oude cul-
tuurstad genoemd worden. De oudste
vermelding van de stad dateert uit de
negende eeuw.

Het zal dan nog drie eeuwen duren al-
vorens Amsterdam in de geschiede-
nis opdoemt. De oude St. Bavo kerk
op de Grote Markt stamt uit de 14e
eeuw en is een goed voorbeeld van
Nederlandse gotiek. Het stadhuis,
oorspronkelijk het paleis van de gra-
ven van Holland, is reeds in de 13e
eeuw gebouwd.

Felix domestica heeft als geen ander
gezelschapsdier een indmkwekkende
geschiedenis. Deze gaat duizenden
jaren terug en zit vol met legendari-
sche en magische associaties.
In het oude Egypte was de kat één
van de prominente huisdieren en be-
reikte in de late bronstijd een godde-
lijke status.

In het Parijse Louvre museum is een
grote collectie katten in vele beeld-
vormen te bewonderen, afkomstig uit
de graftombes van Egyptische konin-
gen.

In onze tijd is de kat het populairste
huisdier. Een samenleving die indivi-
dualistischer, jachtiger en sneller ge-
worden is, vindt in felix haar ideale
huisdier. De mens beleeft steeds va-
ker zijn huis als uitvalsbasis, als ver-
trekpunt naar de echte leefwereld, die
daar buiten ligt; een houding die de
kat niet vreemd voorkomt. Vrijheid
van bewegen, zucht naar avontuur en
een onafhankelijke status: de mens
evolueert steeds meer in een richting
die bij felix reeds duizenden jaren be-
kend is.

Het schiereiland Noord-Holland
krijgt mede door de Afsluitdijk iets
meer stabiliteit. De beschermdijk.

FELIX DOMESTICA EN HAARLEM

gereed gekomen in 1932, kosten 200
miljoen gulden, opgebouwd uit onder
andere keileem, zand en basaltblok-
ken, is één van de weinige plaatsen in
Nederland waar geen vlo te bekennen
is. Het aantal vlooien in ons land is
vooral dankzij de kat gegroeid tot een
niet meer te schatten aantal.
Wat niet onderschat moet worden, is
het belang van onze Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor
Diergeneeskunde. Het Jaarcongres,
dit jaar in Zandvoort, zal ook nu weer
een goede gelegenheid zijn, de kracht
van deze organisatie te bestendigen.

Tot ziens in Zandvoort op 5, 6 en 7
oktober 1995.

H.S.S.B.

-ocr page 195-

De Ereraad is in 1994 zesmaal in verga-
dering bijeen geweest. De meeste tijd
werd besteed aan de behandeling van de
ingediende klachten.

In 1994 heeft de Ereraad tien nieuwe
klachten tegen dierenartsen in behande-
ling genomen. Het merendeel van deze
klachten hield verband met de vestiging
van een nieuwe praktijk of dependance,
de naam van een praktijk of de wijze
van adverteren.

Van de tien klachten zijn er twee inge-
trokken, omdat de betrokken dierenart-
sen het onderling eens werden over een
compromis. Over de overige klachten
heeft de Ereraad schriftelijk uitspraak
gedaan. In twee gevallen werd de klacht
ongegrond verklaard. In zes gevallen
was de klacht geheel of gedeeltelijk ge-
grond.

In de zes gevallen waarin de klacht ge-
grond werd verklaard, werd tweemaal
geen maatregel opgelegd. In de overige
gevallen bestonden de opgelegde maat-
regelen uit een waarschuwing (lx), een
waarschuwing met een voorwaarde-
lijke boete (lx), een berisping met een
onvoorwaardelijke en voorwaardelijke
boete (lx) en de ontzetting uit het lid-
maatschap van de KNMvD (1 x).

In de zaak waarin de betrokken dieren-
arts werd ontzet uit het lidmaatschap
had de dierenarts naar het oordeel van
de Ereraad bewust en opzettelijk de
Diergeneesmiddelenwet overtreden bij
het afgeven van entstoffen en eveneens
bewust en opzettelijk valse verklarin-
gen opgesteld bij het uitoefenen van de
georganiseerde dierziektenbestrijding.
In de zaken die gingen over de wijze
van adverteren heeft de Ereraad een
paar maal geoordeeld, dat de termen
\'spec.\' of\'speciaal voor\' of\'gespeciali-
seerd in\' niet in advertenties mogen
worden gebmikt door dierenartsen die
niet zijn ingeschreven in het Spe-
cialistenregister van de KNMvD.

De Ereraad heeft voorts een paar maal
geoordeeld dat het in strijd met de Code
voor de Dierenarts en dus ongeoorloofd
is om zich te vestigen zonder die vesti-
ging vooraf aan te melden bij de
Provinciale Begeleidingscommissie
Praktijkuitoefening. Ook voor het ope-
nen van een dependance is deze aan-
melding vereist.

Tenslotte heeft de Ereraad in één van
deze zaken geoordeeld dat het in strijd
met de Code voor de Dierenarts en dus
ongeoorloofd is om cliënten van een an-
dere dierenarts te werven of over te ne-
men zonder enig overleg of contact met
die dierenarts.

Omdat de Ereraad hoopt dat van zijn
uitspraken een preventieve werking uit-
gaat, is besloten van de uitspraken die
zich daartoe lenen, een geanonimi-
seerde samenvatting te publiceren in
het Tijdschrift voor Diergeneeskunde.
Alleen de zaak waarin de betrokken
dierenarts werd ontzet uit het lidmaat-
schap van de KNMvD is op verzoek
van de Ereraad integraal in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde ge-
publiceerd.

De Ereraad heeft ook dit jaar gevraagd
en ongevraagd aanbevelingen gedaan
aan het Hoofdbestuur en heeft éénmaal
op verzoek van een aantal leden van de
KNMvD het handelen van enkele niet-
leden getoetst aan de Code voor de
Dierenarts. Twee klachten van dierhou-
ders tegen dierenartsen zijn door de
Ereraad verwezen naar het Veterinair
Tuchtcollege.

JAARVERSLAG ERERAAD 1994

In 1994 heeft de Ereraad zijn
Reglement van Orde aangepast aan de
nieuwe statuten en het nieuwe Huis-
houdelijk Reglement van de KNMvD.
In het Reglement van Orde staat hoe
een klachtprocedure bij de Ereraad
dient te verlopen. Het Reglement van
Orde is door het Algemeen Bestuur
vastgesteld en inmiddels in werking ge-
treden.

In een bijeenkomst met de dierenartsen
van het Netwerk van de KNMvD is
kenbaar gemaakt dat de Ereraad hun be-
middeling zeer op prijs stelt.

In oktober is afscheid genomen van drs.
J.K. Schölte Albers. Zijn praktische in-
breng is zeer gewaardeerd. Hij pro-
beerde zich in te leven in de positie van
de beklaagde dierenarts en stak zijn me-
ning dan niet onder stoelen of banken.
Door zijn kritische instelling en zijn vi-
sie op kunstfouten vond nogal eens een
herwaardering plaats van een klacht.
Hij werd opgevolgd door drs. J.J.G.M.
Oomen.

Het secretariaat van de Ereraad werd
ook dit jaar uitgevoerd door mevrouw
E. Bonnes-Stroomer. De Ereraad is via
haar telefonisch te bereiken op maan-
dag- en donderdagochtend.

Eind 1994 was de Ereraad samenge-
steld als volgt:
Dr. J.J. Aukema, voorzitter
Mr. drs. C.J.H. Scheuerman, vice-voor-
zitter

Drs. Th.G.J.H. Hendnckx
Drs. C. Hennis
Drs. T.E. Hoekstra
Drs. L. Huiskes-Comelisse
Drs. J.J.G.M. Oomen
Drs. J. Reinders

Mr. R.P.F. van der Mark, secretaris

UITERSTE INLEVER-
DATA VOOR KOPIJ

Aflevering

01-11-1995
15-11-1995
01-12-1995
15-12-1995

Deadline 1)

16-10-1995
30-10-1995
13-11-1995
27-11-1995

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende col-
legae:

Baarie, M. van; 1995; 3582 ZN Utrecht;
I.B.Bakkeriaan 207.

Dolfing, J.; 1995; 3582 SH Utrecht; Pelikaanstraat
43.

Lieshout, Mevr J.G.T. van; 1995; 1175 KG
Lijnden; Lijnderdijk 207.

Personalia

Naaijer, Mevr F.M.; 1995; 3524 CG Utrecht;
Opstcriand 85.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Beek, A.T.J. van; 1995; 4702 KR Roosendaal;
Bredaseweg 119.

Borsboom, Mevr. J.H.M.; 1995; 3705 ZH Zeist;
Warande 104.

Cramer, J.B.; 1995; 1079 JN Amsterdam; p/a
Vechtstraat 102 H.

Drijfhout, Mevr P.N.; 1995; 3732 GR De Bilt;
Kloosterlaan 3.

Egberink, P.J.M.; 1995; 5464 VM Mariaheide;
Mariahof7.

1  Voor 12.00 uur \'s middags.

-ocr page 196-

Elberink, O.; 1995; 3583 CK Utrecht; J. van
Scorelstraat41.

Gerlofsma, M.H.; 1995; 3527 XG Utrecht; Van
Bijnkershoeklaan 235.

Heintz, J.P.W.; 1995; 3562 JZ Utrecht;
Zamenhofdreef 60.

Jorksveld, Mevr. A.L.; 1995; 5143 AZ Waalwijk;
Larixplein 62.

Kolpa, B.L.A.; 1995; 6741 PR Lunteren; De
Venen 12.

Kroezen, Mevr. D.; 1995; 1811 MT Alkmaar;
Luttik Oudorp 9.

Meerkerk, A.T.; 1987; 6744 WT Ederveen;
Schras 59.

Tol, S.; 1969; 7021 CJ Zelhem; Stationsstraat 11.
IJzer, Mevr. J.; 1995; 3582 CE Utrecht; Minkade
25.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse .Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:
Gall, Mevr. D.B.; 3523 ED Utrecht; Smaragdplein
78.

Trilk, Mevr. D.E.; 8261 AX Kampen;
Buitennieuwstraat 84.

□VERLEDEN:

Op I augustus 1995 Drs. C.Th. Knottenbelt te
Hilversum.

Op 29 augustus 1995 Drs. W. Meijers te Zutphen.
Op3 september 1995 Drs. H. de Boer te Nijverdal.

JUBILEA:

J.A. Jongebreurte Aerdenhout, afwezig, 30jaar, I
oktober 1995

ProfDr. A.Th. van \'t Klooster te Zeist, afwezig,
35 jaar, 6 oktober 1995

M.E.W.C. Loth te Terschelling, onbekend, 40
jaar, 7 oktober 1995

A. Moerman te Dronten, afwezig, 40 jaar, 7
oktober 1995

J. Groenewold te Hoom, afwezig, 30 jaar, 8
oktober 1995

J.H. Kers te Delft, onbekend, 25 jaar, 9 oktober
1995

W. Jonkers te Menaldum, afivezig, 40 jaar, 7
oktober 1995

C.P.M.A. Kriele te Maastricht, aanwezig, 25 jaar,
23 oktober 1995

Mevr. l.W.M. Lewin-Visser te Drachten, aanwe-
zig, 25 jaar, 23 oktober 1995
S. de Vries te Vinkeveen, aanwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

H.H.J.M. Timmermans te Tilburg, aanwezig, 25
jaar, 23 oktober 1995

E. Bolland te Amsterdam, afwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

N A. Dijkshoorn te Zeist, aanwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

B. Oskam te Lekkerkcrk, aanwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

I. Palgi te \'s-Gravenhage, onbekend, 25 jaar, 23
oktober 1995

C. van Pinxteren te Goirle, aanwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

P.H.M. Barendregt te Voorst (Gld), afwezig, 25
jaar, 23 oktober 1995

J.L.J. Gaakeer te Kamperland, afwezig, 30jaar, 29
oktober 1995

Gc^laaud voor hel ditrgnanixn-gxamgn van 30
juni 1995:

Spierenburg. M .A.H.

Geslaagd voor het dierenartsen-examen \\\'an 31
juli 1995:
Bol, Mevr. C.J.

■ #■«■11 M.

Luijk,J.H.L. van
Meesen, Mevr. M.C.
Schokker. Mevr. J.C.M.

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 31

aumt»? 1995:

Boonstoppel, Mevr. M.E.

Borst-Franken, Mevr. S.W.H.

Broker, Mevr. A.J.M.

Dam, Mevr. J.B.

Diepenbroek, Mevr. E L.

Dolfing, J.

Eldik, Mevr. M. van

Essen, E. van

Francissen, Mevr. E.D.J.M.
Gielen,C.A.M.
Hendriks, Mevr. P.F.M.
Horst, R.M. ter
Huizing, J.B.
Kuiken, G.M.
Kwant, E.G.
Unkveld, Mevr. D.P.K.
Lansbergen, Mevr. E.M.
Lieshout, Mevr. J.G.T. van
Mangnus, B.J.
Meijer, Mevr A.W.
Neijenhuis,C.J.H.
Raaijmakers, Mevr. L.D.
Schaafsma, Mevr. M.
Veen, Mevr. L. van
Verkleij, Mevr. L.C.T.
Wielen, A.C.W. van der
Zwanenburg, F.

MUTATIES:

187 Annema, A.; 1959; 9011 WV Imsum; De

SlinkeS; tel. 05660-1952; r.d
191 Beek, A.T.J. van; 1995; 9452 VB .Nijiande;
Nijiande 20; tel, 05924-3594 privé, 1261
prakt.; p,, medew, bij H. Hatzmann en
Mevr, P. Hatzmann-de Koning (toev, als
lid).

191 Beek-Wagemakers, Mevr. H.G.J.M. van
der; 1988; 4901 DC Oosterhout (NB);
Bronkhorst 29; lel. 01620-25728 privé,
53537 prakt.; p., gezelschapsd.
191 Bciboer, M.L.: 1990; 9247 BB Ureterp;
Weibuorrcn 14 B; tel. 05125-3459 privé,
1444 prakt.; p., geass. met W. ten Brinke.

191 Beiboer-Berendsen, Mevr, J,H,MJ.;
1990; 9247 BB Ureterp; Weibuorren 14
B; tel. 05125-3459 privé. 05940-2005
prakt.; p., medew. bij G.J. Bosma, F R. van
der KolkenJ.H Roorda.

192 Berendsen, Mcvt. J.H.M.J.; 1990; zie:
Beiboer-Berendsen. Mevr. J.H.MJ,

196 Blommaart, R.A.M.; 1988; 1325 CP
Almere: Bud Abbottstraat 8; tel. 036-
5378055 privé, 5376083 prakt.: p., geass.
met N.H.R, Kroes,
198* Bol. Mevr. CJ.; 1995; 3581 TR Utrecht;

Beekstraat 15; lel. 030-543463; wnd.d.
199* Boonstoppel, .Mevr. M.E,; 1995; 3584 HB
Utrecht; A. van Dalsumlaan 95; tel, 030-
541895; wnd.d.
200 Boniboom, Mevr J.H.M.; 1995; 3705 ZH
Zeist; Warande 104: tel. 03404-51775;
wnd.d. (toev. als lid),
200* Borst-Franken, Mevr, S,VV.H.; 1995;
1742 MD Schagen; .-\\vendorp 1; tel.
02240-15399; Hnd.d,
204* Broker, Mevr. AJ,M,; 1995; 3524 CX
Utrechl; Zevenwouden 362; tel. 030-
870952; wnd.d,
349 Brussaard, Mevr. H.J.D.; 1993; 08950
Barcelona, Catalonië (Spanje); Sant
Franeesc Xavier 41-43, 2o, 3a; Esplugues
de Llobregat; d.

209 Comelis, H.J.M.; 1994; 5554 KG Valkens-
waard; De Meelkuip 2; lel, 04902-49047
privé, 12475 prakt.; fax 04902-15745; p.,
medew. bij CJ.M..M. Schellens, J J J.M.
Settels en H, Wessels.
209 Cramer, J B.; 1995; naar het buitenland,

350 Cramer, J.B.; 1995; 1079 JN Amsterdam;
p/a Veehtslraat 102 H; lel, 00-44-1332-
292279 prakt; p., medew, bij PDSA,
Derby Vel, Cenire (loev. als lid).

211 * Dam, Mevr. J.B.; 1995; 3524 TL Utrechl;

Graafschap 45; d.
213* Diepenbroek. Mevr. E.L.; 1995; 3515 AT
Utrechl; A. Malthaeuslaan 60; lel, 030-
720875; wnd,d,
215*Doinng, J,; 1995; 3582 SH Utrechl;
Pelikaanstraat 43; lel. 030-541686; d.

217 Drijfhout. Mevr. P.N.; 1995; 3732 GR De
Bilt; Kloosterlaan 3; tel. 030-200699 privé,
531040 bur.; wet. medew. U.U. (F.D.. vkgr.
Bedrijfsdierg. en Voortpl.)(loev. als lid).

218 Eblé. Mevr. P.L.; 1994; 3582 CT Utrecht;
Krommerijn 75; tel. 030-581526 privé. 036-
5330441 prakt.; p., medew, bij J.D,
Vrieze.

219 Egberink, P.J.M.; 1995; 5464 VM
Mariaheide; Mariahof 7; tel. 04130-53778
privé, 04139-2929 prakt.; p., medew. bij
M.C.M. Bossers, P.J.M. van Huiten, A.H.C.
Kuijpers, E.W.H.M. van der Velden en
A.H . H.M. Winters (loev, als lid).

220 Elberink, O.; 1995; 3583 CK Utrecht: J. van
Scorelstraat 41; tel. 030-510543 privé,
04139-2929 prakt.; p., medew. bij M.C.M.
Bossers, P.J.M. van Huiten, A.H.C.
Kuijpers, E.W.H.M. van der Velden en

A.H. H.M. Winters (toev. als lid),

220* Eldik, Mevr. M. van; 1995; 4143 KW
Leerdam; Overheicop 31; lel. 03454-
2225; wnd.d.
221* Essen, E. van; 1995; 3582 JS Utrecht;
Burg. ter Pelkwijklaan 215; tel. 030-
517022 privé, 03420-18080 prakt.; p., me-
de». bij J,VV, Bakker, W, de Boer, C, van
der Hem, G. Heynen, D.P, Hofstee, H.
Nijland, M, Roseboom en W,.A. de N\'ries,
226* Francissen, Mevr. E.DJ.M.; 1995: 3583
AE Lirechl; .\\driaan van Ostadelaan 121
bis; lel. 030-521168; d.
226* Franken, Mevr. S.W.H.; 1995; zie: Borst-

Franken, Mevr. S,W.H.
229 Geriofsma, M.H.; 1995; 3527 XG Utrecht;
Van Bijnkershoeklaan 235; tel. 030-949938
privé, 03242-3534 bur.; d. bij Emax
Nederiand B.V. (toev. als lid),
229*Gielen. C,A,M.; 1995; 3572 ZT Utrecht;

B. Ballotslraat33 bis; tel. 030-719803; d,
231 Graff, Mevr. J.M.J.; 1990; 5703 GM

Helmond; Piet Soerstraat 25; tel. 04920-
44042 privé, 40953 prakt,; p.. medew, bij
H.J,M,T. Jonkergou».

351 Halsema, T.E. van; 1989; 86934 Lüden-
hausen (Duitsland); Hauptstrasse 14; lel, 00-
49-8194-999037 privé, 8807-1333 prakt.;
p., mede», bij .-Xlois W enninger.

236 Hanssen, Mevr. A.M.W.M.; 1983: naar het
buitenland,

351 Hanssen, Mevr. AM.W.M.: 1983: 1049
Brussel (België): p/a 200 Wetstraat. EU-
delegation Lilongwe. Malawi; lel. 00-265-
732887; p.. gezelschapsd.

239 Heintz. J.P.W.; 1995; 3562 JZ Utrecht;
Zamenhofdreef 60; tel. 030-618448: wnd.d.
(toev. als lid).

240* Hendriks, Mevr. P,F.M.; 1995; 3705 ZM
Zeisi; Warande 152; tel. 03404-59093;
wnd.d.

240 Hemians, P.G.; 1992; 7914 PK Noord-

-ocr page 197-

scheschut; Boogerdwcg 35; tel. 05284-
1094 privé, 05231-2929 prakt.; fax 05231-
1730; p., inedew. bij P.M. Cornelissen, R.W.
Liezenga en R.J. Plantema.
245* Horst, R.M. ter; 1995; 3571 AK Utrecht;

G. Bromlaan 42; tel. 030-715415; d.

246 How. K.L.; 1987; 2273 CC Voorburg; Van
Tuyll van Scrooskerkenstraat 59; tel. 070-
3694947 privé, 3602424 prakt.; fax 070-
3609620; p., gezelschapsd.. Diergenees-
kundig Specialisten Centrum Den Haag.

247 Huiten, N.M. van; 1962; 5171 RW
Kaatsheuvel; Hoekje 2; tel. 04160-35999;
d.

248* Huizing, J.B.; 1995; 2573 NV \'s-Gra-
venhage; Wolfhezcstraat 103; tel. 070-
3651587; wnd.d.

252 Jorksveld. Mevr. A.L.; 1995; 5143 AZ
Waalwijk; Larixpicin 62; tel. 04160^2918
privé, 34000 prakt.; p., medew. bij J.J.W.
Coerwinkcl, Th.J.A.M. van Gastel, A.F.
H cijkants en E. van der Kamp (toev. als lid).
259 Kolpa. B.L.A ; 1995; 6741 PR Lunteren; De
Venen 12; tel. 08387-3738 privé, 08388-
2557 prakt.; p., medew. bij G. Jagtenberg en

H.A.Wolters (toev. als lid).

263 Kroes. N.H.R.; 1975; 1353 PD Almcre;
Hoekwierde 59; tel. 036-5317192 privé,
5376083 tst, I prakt.; fax 036-5379078; p..
gezelschapsd., geass. met R.A.M. Blom-
maart.

263 Kroezen. Mevr. D.; 1995; 1811 MT
Alkmaar; Luttik Oudorp 9; tel. 072-153818;
w nd.d. (toev. als lid).
264* Kuiken, G.M.; 1995; 2382 NS Zoeter-
woude; Industrieweg 27; tel. 071-897488;
wnd.d.

265* Kwant, E.G.; 1995; 3581 VJ Utrecht;

Nicolaasweg 22; tel. 030-513079; wnd.d.
265 Laak, Dr. E.A. ter; 1975; 8231 JJ Lelystad;
De Veste 16^6; tel. 03200-33217 privé,
070-3578811 bur.; fax 070-3876591; le
specialist, hoofd v,d. afd. Laboratorium-
aangelegenheden Centrale Directie
R.V.V.

266* Lankveld, Mevr. D.P.K.; 1995; 3581 .IE

Utrecht; \\ an Alphenplein 6; d.
267* Lansbergen, Mevr. E.M.; 1995; 3981 7X
Bunnik; V letweide 32; tel. 03405-70508;
wnd.d.

269* Lieshout, Mevr. .J.G.T. van; 1995; 1175
KG Lijnden; Lijnderdijk 207; tel. 02.505-
1417; wnd.d.
272*l.uijk, ,I.H.L. van; 1995; 3572 KT

Utrecht; A. Numankade 63 A; d.
272 Maancn. C. van; 1986; 7339 CG Ugchelen;
Ugchelscweg 139; tel. 055-416217; d.
G.v.D. Oost-Nederland, Deventer.
273*Mangnus, B..I.; 1995; 3583 XB Utrecht;

Nassaustraat 13; d.
274 Meerkerk. A.T.; 1987; 6744 WT Edervcen;
Schras 59; tel. 08387-2407 privé. 1457
prakt.; p., geass. met H.J. Stelwagen en A.
van Waldcpiccn (toev. als lid).
274* Mecsen, Mevr. M.C.; 1995; 3581 V.I
Utrecht; Nicolaasweg 22; tel. 030-513079;
wnd.d.

275* Meijer, Mevr. A.W .; 1995; 4273 GD

Hank; Buitendijk 86; tel 01622-2550; d.
278 Moene. Mevr. A.; 1993; 3512 BV Utrecht;
Boothstraat 17 11: lel. 030-367182 privé.
03420-90585 bur.; Ir. A.O.C. Groenhorst
College, Barneveld.
281*Ncijenhuis, C..I.H.; 1995; 3972 LA
Driebergen; Hoofdstraat 26; tel. 03438-
13124; d.

283 Nobelen. F.C.G.M. van den; 1991; 7475 DJ
Markelo; Kuperskamp 12; tel 05476-
3595 privé. 1764 prakt.; fax 05476-3125; p.,
geass. met T. Feenstra, P.J.M. Franssen en
B.M. Holtkamp.

■ ^rnin M,

(muiilÉi

292 Posthuma, Mevr. S.F.M.; 1991; 7475 DJ
.Markelo; Kuperskamp 12; tel. 05476-
3595 privé, 1764 prakt.; fax 05476-3258; p.,
medew. bij T. Feenstra, P.J.M. Franssen,
B.M. Holtkamp en F.C.G.M. van den
Nobelen; wnd.d.

294* Raaijmakers, Mevr. L.D.; 1995; 3524 RS
Utrecht; Provence 40; tel. 030-880734;
wnd.d.

297 Rinzema, J.D.; 1982; 1017 ZN Amster-
dam; Westeinde 101; d.

300 Rozcndaal. M.G.; 1977; 9363 VB Marum;
Haarsterweg 21; tel. 05944-1876 privé,
05160-13084 bur,; fax 05160-13602;
dir./d. Rozcndaal ET B.V.

301 Ruttcn. R.M.J.; 1986; 7152 GA Eibergen;
Kniiskamplaan 31; tel. 05454-75882 privé,
08855-87654 bur.; d. bij Intervet Neder-
land B.\\.

301*Schaafsma, Mevr. M.; 1995; 3572 PK
Utrecht; W. Barentszstraat 38; tel. 030-
715652; wnd.d.

304* Schokker, Mevr. J.C.M.; 1995; 6845 AK
Arnhem; Aagtekerkesingel 57; tel. 085-
812733; wnd.d.

304 Scholten, H.B.A.; 1991; 7891 AB Kla-
zienaveen; Van Echtenskanaal NZ 33;
tel. 05913-11724 privé, 059I9-I315I
prakt.; p., medew. bij W. van Arkel, J.
Bakker, R.K. de Boer, H.J. Havcrkate, A.R.
van Ittersum, A. Klarenbeck, F.W. Oostra
en J. van der Zee.

307*Seters, J.J.M. van; 1975; 1431 SN
Aalsmeer; Hadleystraat 48; tel. 02977-
24643 prakt.; p., geass. met Mevr, S.E.A.
Singewald.

309 Smeenk. J.; 1969; 7608 .XZ Almelo;
Schierstins 3; tel. 0546-869182 privé,
05708-2277 bur.; k.d. R.\\.\\. kring
.\'\\lme1o, lok. t)lst; vet. medew. Maandblad
"Onze Hond".

311 Soethout, A.E.E.; 1974, 6714 .-^T Ede;
Horeslaan 80; tel. 08380-22752 privé,
35686 bur.; fax 08,380-37922; distr. h.
R.V.V. kring Nijmegen, distr. Ede.

312* Spierenburg, M.A.H.; 1995; 2771 AB
Boskoop; Insteek 32; tel. 01727-10848; d.

312 Stamps, Mevr. G.M.; 1994; 5754 CVV
Deurne; Kraanvogel 18; tel. 04930-23222
privé, 122,30 prakt.; p., medew. bij GJ.
de Groot. J.H.S.II.M. van Gulick, J.C.H.
van Noort, P.P. Slotboom en van der
Steen.

315 Strijbosch. Mevr. C.G.L.; 1987; 2561 EC \'s-
Gravenhage; Fahrenhcitstraat 52; lel. 070-
3600185 privé. 3446822 prakt.; p., medew.
bij Mevr. S. Frantzen; medew. bij G.J.
Schouten.

317 Thecl, G.J.: 1993; 3941 LK DOORN;
Vruchtengaard 38; tel. 03430-15695
privé. 14582 prakt.; p., medew. bij A.G.P.
Derksen.

320 Tol. S.; 1969; 7021 CJ Zelhem:
Stationsstraat II; tel. 08342-1570 privé,
1272 prakt.; fax 08342-1776; p., geass. met
P.E. Roders: directielid Rotol Holland B.V.
(toev, als lid).

322* \\ een. Mevr. L. van; 1995; 3524 .AR
Utrecht; 1 exel 43; tel. 030-800879; d.

322 Vccnink. Mevr. G.J.; 1991; 9461 AL
Gieten; Spekstoep 21; tel. 05926-4180
privé, 05114-51449 prakt ; p., medew. bij
P Bontekoe cn G.W. Tiddens.

323 Velden, O.R.M.W. van der; 1992; 9765 CH
Paterswolde; Hoofdweg 255; tel. 05907-
96893 privé, 95305 prakt.; fax 05907-
94348; p., medew. bij T. van Til.
325 Verhoeff, Mevr. A.L; 1993; 6922 GN
Duiven; Korenbloem 10; tel. 08367-
62092 privé, 63167 prakt.; p., medew. bij
R.Pouw.

326* Verkleij, Mevr. L.C.T.; 1995; 3402 GG

IJsselstein; Tourmalijnpad 11; d.
329 Visser, E.B.; 1994; 4871 TC Etten-Leur;
Peppelgaarde 31; tel. 01608-36434 privé,
13645/12928 prakt.; fax 01608-35926; p.,
medew. bij J.H.A.M. Bartels, A.AJ.
Geerts, K.HJ. Lambeek, J.A. Meijs en
I.C.A.M. van Oosterhout.
359 Vries, J. de; 1991; Lamma Island
(Hongkong); 13D, Tai Shan Tsuen; Ko
Long, Vung Shue Wan; tel. 00-852-
28652269 prakt.; fax 00-852-29822775; p.,
geass. met M.L. Vos.
334 Walder, J.C.; 1989; 3648 CB Wilnis;
Herenweg 95; tel. 02979-41247 privé,
42436 prakt.; p., medew. bij S. de Vries.
338 Westgeest, P.W.M.; 1978; 1191 NW
Ouderkerk a/d Amstel; Hoofdenburgsingel
116; tel. 02963-4858 privé, 020-6131245
bur.; fax 020-6131500; k.d. R.V.V. kring
Amsterdam.
339* Wielen, A,C.W. van der; 1995; 3514 ET
Utrecht; Kwartelstraat 25 bis; tel. 030-
732219; d.

340* Wilde, O.S. de; 1986; 9076 KA Sint
Annaparochie; Fogelsang 10; lel. 05180-
2881 privé, 3567 prakt.; p., geass. met
Mevr. J.M. de Wilde-Jaspers Focks.

341 Wildc-Jaspers Focks, Mevr. J.M. de; 1985;
9076 KA Sint Annaparochie; Fogelsang
10; tel. 05180-2881 privé, 3567 prakt.; p.,
geass. met O.S. de Wilde.

342 Winne, R.T.J.A. de; 1986; 5988 NG
Helden; Nachtegaalstraat 12; tel. 04760-
76756 privé, 73292 prakt.; p., geass. met
L.C.M. Boonen, J.AM. ten Dam, W.
Oldenburger, C.J. Uytewaal, J.H.J. Vestjens
en G.A.M. Wieland.

344 IJzer, Mevr. J.; 1995; 3582 CE Utrecht;
Minkadc 25; tel. 030-518975; wnd.d. (toev.
als lid).

360» Zuur, P.J.; 1956; VVhangamata (Nieuw-
Zeeland); 146 Moana Anu Anu .Avenue;
tel. 00-64-7-8657544; r.d.
346* Zwanenburg. F.; 1995; 3705 ZD Z^ist;
Warande 57; tel.03404-52114; wnd.d.

Van dc volgende personen zijn dc gegevens onbe-
kend:

Drs. A.M. van den Brand. 1993

Drs. W.B. Dwars, 1969

Drs.C.F. Friedcman, 1984

Mevr. Drs. F.Gcldemian. 19.59

Drs. H.J. Hartmann, 1952

Drs. D. Keyser, i960

Drs. H. van der Knoop, 1959

Drs. J.A.M. Kolen, 1974

Drs.A. Koppc, 1989

Drs. W.R. Marsman, 1976

Mevr. Drs. A.A. Nikkeis. I Wl

Mevr. Drs. E.E. Schoonhoven. 1984

Drs. B H.W.G.M. Smit. Gcnt-1983

Mevr. Drs. E. Wentel-Dieduksnian. 1970

Drs. E.C. van Wette. 1984

Om het Diergeneeskundig Jaarboek zo volledig
mogelijk te houden, verzoekt dc Redactie een ie-
der die infonnatie kan geven over bovcnsemieldc
collegae, contact op te ncnicn met de administratie
van dc K.N.M.v.D. tel. 030-510111, vraag naar
Anne Marie Bovcrhuis.

-ocr page 198-

De Hogeschool Delft start met ingang van
het studiejaar 1996-1997 met een nieuwe studie-
richting Diergezondheidszorg.

Daarom zoeken wij zo spoedig mogelijk een

Dierenarts met ruime ervaring vraagt ter over-
name in het midden of oosten van het land:

VACATURENUMMER 9506101

die, onder leiding van de studierichtings-
coördinator, in eerste instantie met name ingezet
wordt voor de ontwikkeling van deze nieuwe
studierichting.

Functie-eisen:

• een afgeronde opleiding Diergeneeskunde

• aantoonbare belangstelling voor onderwijs
(bijvoorbeeld door het hebben van een onder-
wijsbevoegdheid)

• kennis van zowel de landbouwhuisdieren als de
gezelschaps-, sport- en recreatiedieren

• uitstekende schrijfvaardigheid die de doelgroep
(hbo-studenten) aanspreekt en een goede
mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• bezit praktische ervaring met computers in het
algemeen en tekstverwerkingsprogramma\'s in
het bijzonder

• ruime praktische ervaring met dieren en kennis
van de veehouderij strekken tot aanbeveling.

Daarnaast achten wij de volgende persoons-
gebonden kenmerken van onze nieuwe collega van
belang voor een goede functievervulling:

• heeft een collegiale instelling en werkt graag in
teamverband

• voelt zich thuis in een uitdagende en inno-
vatieve werksfeer

• heeft belangstelling voor internationale
ontwikkelingen en activiteiten

• heeft interesse in de vertaling van theorie naar
praktijk

• is flexibel en heeft een brede algemene
belangstelling

• bezit goede contactuele eigenschappen.

Arbeidsvoorwaarden

De aanstelling zal plaatsvinden in een dienst-
verband voor bepaalde tijd {1 jaar) met mogelijk-
heid van verlenging. Het geboden salaris ligt,
afhankelijk van uw ervaring, tussen ƒ3.957,-
(schaal 9
bbra) en ƒ7.002,- (schaal 11 bbra).

Bij gelijke geschiktheid verdienen vrouwelijke
sollicitanten de voorkeur

Informatie en sollicitatie

Voor nadere informatie kunt u contact
opnemen met de coördinator van de studie-
richting Diergezondheidszorg Ir. R.A. van de Wal,
telefoon (015) 215 02 12 of met dc opleidings-
directeur Dierenhouderij & Veehouderij
Ir. R de Cïraaff, telefoon (015) 215 02 77.

Belangstellenden wordt verzocht hun belang-
stelling telefonisch kenbaar te maken vóór
11 oktober 1995 aan de personeelsfunctionaris van
de Hogeschool Delft, de heer A. Roseboom,
telefoon (015) 215 02 17, waarna een sollicitatie-
formulier wordt toegezonden.

Hogeschool

IdbÜ.

enthousiaste dierenarts (v/m)

De Hogeschool Delft vetzotgt
hoger beroepsonderwiis in de
studierichtingen:

• Groen & Landschap

• Natuur. Recreatie i Toerisme

• Milieukunde

• Tuinbouw

• Dierenhouderii & Veehouderii

• Diergezondheidszorg

• Agrarische Accountancy

• Levensmiddelentechnologie

• Handels Voeding

• Bedrijfskunde

De Hogeschool is hét
opleidings- en kenniscentrum
voor hoger agrarisch onderwijs
in het westen van Nederland
Zij participeert in de landeli|ke
stichting SHAG. Samenwerkend
Hoger Agrarisch Qnderwi|s De
Hogeschool verzorgt modulair
opgezet onderwijs in sterk
prakti|kgenchte opleidingen Het
aan het instituut verbonden
Contractcentrum is achef op het
gebied van prakhikgencht
onderzoek, advies en
opleidingen voor overheids-
instellingen en bedri|lsleven.
Internationale contacten worden
onderhouden met universiteiten
en hogescholen in o.a. Groot
Brittanniê, Frankrijk, Duitsland
en Hongarije Het KNLC,
Koninklijk Nederlands
Landbouw-Comité vormt het
bevoegd gezag van de
Hogeschool Delft Aan de
Hogeschool studeren ongeveer
1400 studenten en cursisten en
werken ruim 170 medewerkers

Kenniscentrum voor natuurlijke omgevmg.

land- en tuinbouw,
voeding en management

GEZELSCHAPS-
DIERENPRAKTIJK

Welke collega overweegt in de nabije toekomst
zijn/haar praktijk te beëindigen?
Uw reactie, welke met belangstelling tegemoet
wordt gezien, richten aan de redactie Tijdschrift
voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder vermelding van nummer 29/95.

Ter overname aangeboden: een gemengde

PLATTELANDS-
PRAKTIJK

in het noorden des lands.

Gezien de structuur van de praktijk is overname
door een dierenarts-echtpaar een aantrekkelijke
mogelijkheid.

Reacties richten aan de redactie Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 58
Utrecht, onder vermelding van nummer 28/95.

In onze gemengde praktijk komt plaats vrij voor
een derde

DIERENARTS M/V

Speciale interesse in (bijv. homeopathie) en
ruime ervaring met (bijv. chirurgie) kleine huis-
dieren wordt noodzakelijk geacht, evenals volle-
dige Inzetbaarheid in het ambulante werk voor-
komend bij herkauwers en paarden.
Na gebleken geschiktheid behoort associatie tot
de mogelijkheden.

Reacties binnen 14 dagen aan: D.A.P.
Monnickendam, p/a Splitshoorn 46,1141 ZZ
Monnickendam.

Gezocht:

PARTTIME DIERENARTS
GEZELSCHAPSDIEREN

)ig: voor één vaste dag per week en 16
weken per jaar vakantievervanging.

Uw reacties kunt u richten aan:

Dierenkliniek de Beestenboek, t.a.v. F.A.J. Zwart,
Beatrixstraat 2, 2661 GA Bergschenhoek.

-ocr page 199-

I M

titmÊmÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊiÊÊÊÊiÊÊÊÉÊi

ei

VROUWEN IN DE DIERGENEESKUNDE

In deze aflevering van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde treft u de ervaringen van een herintreedster,
opgetekend door Sophie Deleu. De betreffende collega begon in 1965 de studie diergeneeskunde in een
hoofdzakelijk mannelijke omgeving. Toentertijd werd de diergeneeskunde als een mannenberoep be-
schouwd.

In de huidige tijd bestaat het aandeel vrouwelijke studenten uit 60% of meer! Veel van deze vrouwen zul-
len in eerste instantie een werkkring zoeken en participeren in het arbeidsproces, precies zoals hun man-
nelijke collega \'s. Sociale en misschien biologische omstandigheden zullen in veel gevallen hun volledige
participatie in het werk in elk geval tijdelijk belemmeren. Ingeschat mag worden dat na verloop van tijd
het merendeel van deze vrouwelijke collega \'s hun activiteiten op het gebied van de diergeneeskunde weer
wil opnemen en wel als volledig geaccepteerde en volwaardig betaalde collega. Dat hoeft niet te beteke-
nen dat zij ook een volledige baan willen bezetten. Een deeltijdbaan zal vaak gewenst zijn.

Een jaar of 20 geleden is misschien met enige argwaan gereageerd door cliënten en collega \'s ten aanzien
van vrouwen in de diergeneeskunde. Inmiddels moet men vaststellen dat de meeste vrouwen hun sporen
meer dan verdiend hebben in het vakgebied. In dit Tijdschrift verschijnen vier artikelen; alle artikelen
kennen vrouwelijke auteurs. Dus in deze aflevering van het Tijdschrift blijkt zonder meer dat de inbreng
van vrouwen niet meer is weg te denken. Eigenlijk kan men constateren dat het een verrijking betekent.
Een goede organisatie voor deeltijdbanen in alle gebieden van de diergeneeskunde lijkt gezien het grote
aantal vrouwelijke studenten diergeneeskunde dan ook wenselijk en nodig. Gezien de bijdrage van vier
vrouwelijke collega \'s aan artikelen in ons Tijdschrift zal dat zeker geen achteruitgang betekenen.

De Hoofdredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 200-

1 m

\'HAVERBULTJES\' BU PAARDEN

DIFFERENTIËLE DIAGNOSE EN VOEDINGSASPECTEN

Tijdschr Diergeneeskd 1995:120: 588-91

A.J.M. Hallebeek\'\'en M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan\'^

SAMENVATTING

De term \'haverbultjes\' wordt gebruikt voor een huidre-
actie waarbij kleine bultjes op de halsvlakte en eventueel
elders op het lichaam voelbaar en soms zichtbaar zijn. In
de literatuur worden deze bultjes niet als zodanig be-
schreven en er is geen histologisch onderzoek van be-
kend. De differentiële diagnose van \'bultjes\' wordt be-
sproken, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar
voedingsfactoren als mogelijke oorzaak.

INLEIDING

\'Haverbultjes\' is een in de volksmond veel gebruikte term
voor een huidreactie bij het paard die niet goed gedefiniëerd
is. Meestal wordt de term gebruikt voor kleine, min of meer
harde bultjes op de hals, schouder, thorax of op de rug (Foto
1). De bultjes kunnen zo klein zijn dat ze soms alleen te on-
derscheiden zijn door met de vlakke hand over de hals te
wrijven. Meestal zijn er vele tientallen aanwezig. Soms kan
een korstje gevormd zijn en incidenteel kan er sprake zijn
van jeuk. \'Haverbultjes\' kunnen gedurende het hele jaar
voorkomen. Ze kunnen plotseling ontstaan en evenzo plotse-
ling weer verdwijnen. Bij sommige paarden kan de aandoe-
ning langdurig aanwezig zijn. Histologisch onderzoek is niet
beschreven.

De oorzaak van \'haverbultjes\' is meestal niet eenvoudig te
achterhalen. De naam suggereert dat de oorzaak in de voe-
ding gevonden kan worden. Een causaal verband tussen een
rantsoen of een voedermiddel en \'haverbultjes\' is bij het
paard echter nooit echt aangetoond, alhoewel sommige prak-
tijkervaringen wel suggestief zijn.

In dit overzicht worden eerst de verschillende in de literatuur
genoemde huidreacties beschreven die enige gelijkenis met
\'haverbultjes\' vertonen en vervolgens worden mogelijke re-
laties tussen huidreacties en voeding besproken.

DIFFERENTIËLE DIAGNOSE
Urticaria (1,2.6J9.21.28)

Een Urtica is een omschreven, prominerende huidverdikking
(± 0.5 tot 3 cm doorsnede) met een vlak oppervlak, die ont-
staat door interstitieel oedeem van het corium. Als er meer-
dere optreden spreekt men van
Urticaria. In ernstige gevallen
kunnen
Urticaria serum lekken waardoor korstvorming kan
optreden.

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Hiii.sdieren. Faculteit der

Diergeneeskunde. Postbus 80152. 3508 TD Utrecht.
\' Correspondentie-adres: A.J..M. Hallebeek. Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding
der Grote Huisdieren. Postbus 80152. 3508 TD Utrecht. Tel: 030-531234. F
ilx:
030-531817.

Acute urticaria is indrukbaar (\'putje drukken\'), terwijl chro-
nische urticaria door celinfiltratie steviger is geworden.
Urticaria komt met name voor op de hals, schouder en borst.
Doorgaans gaat urticaria bij het paard niet met jeuk gepaard,
maar kan incidenteel wel optreden. Urticaria kan zowel op
immunologische (meestal een type I overgevoeligheidsreac-
tie; bijvoorbeeld voedselallergie) als op niet-immunologi-
sche basis ontstaan. Dit laatste kan bijvoorbeeld door contact
met door bepaalde insekten afgescheiden stoffen die een
\'histamine-releasing\' activiteit hebben.
Urticaria verdwijnt vaak binnen enkele uren tot dagen, maar
kan in sommige gevallen weken blijven bestaan.
De termen \'haverbultjes\' en urticaria worden soms door el-
kaar gebruikt, terwijl het, in ieder geval uiteriijk, andere re-
acties zijn.

Erythema multiforme (1,27)

De oorzaak van deze urticaria-achtige laesies is onbekend,
maar wordt wel toegeschreven aan medicijnen. Erythema
multiforme komt voomamelijk voor op de hals, borst en op

-ocr page 201-

de voorbenen. Na verloop van tijd kan het centrale deel gene-
zen en ontstaat een \'doughnut\'-vorm. Histologie geeft een
hydropische dermatitis met necrose van keratinocyten te
zien. Deze laesies kunnen enkele dagen tot enkele maanden
aanwezig blijven, maar genezen dan ook meestal spontaan.

Dermatomycose (21,29,30)

Huidschimmelinfecties komen bij het paard veelvuldig voor
(Trichophyton spp. en Microspora spp.). Een beginnende
schimmelinfectie kan gepaard gaan met papels, noduli en
pustels. Op dat moment kan de verwarring met \'haverbul-
tjes\' optreden. In het verloop van de infectie treden de kaal-
heid (grijze min of meer ronde \'asbestachtige\' plekken), de
gebroken haren en de korstvorming meer naar voren.
Incidenteel komt jeuk voor.

Eczeem (4,28)

Eczeem wordt gezien als een vertraagde overgevoeligheids-
reactie van het type IV. Eczeem is een regelmatig waargeno-
men aandoening, die door velerlei oorzaken kan ontstaan zo-
als ectoparasieten, schoonmaakmiddelen, medicijnen (zalf),
etc. Tijdens verschillende fasen kunnen erytheem, papels,
blaasjes, pustels en korstjes zichtbaar zijn. Eczeem gaat
meestal niet met jeuk gepaard. Alleen de epidermis is aange-
tast.

Insektebeten (I)

Vliege- of horzelbeten kunnen emit zien als papels met
korstvorming en gaan gepaard met jeuk of pijn. Ze worden
vooral gezien aan de benen en de hals. Een overgevoelig-
heidsreactie kan voorkomen.

Muggebeten zijn doorgaans papels of noduli zonder korst-
vorming. Hierbij kan jeuk aanwezig zijn. Meestal treedt een
snelle, spontane genezing op.

Modulaire necrobiosis (1.2.10,19.28,29,30)
Deze aandoening wordt ook wel collagene- of eosinofiele
granuloma genoemd. De oorzaak van deze huidaandoening
is onbekend. Trauma, voeding en allergie worden gesugge-
reerd. De noduli zijn van 0.5 tot enkele cm\'s groot, liggen los
onder de huid, zijn beweegbaar en stevig. De noduli zijn
meestal gelokaliseerd op de borst, mg en de hals. Incidenteel
kan korstvorming voorkomen evenals jeuk, al zijn de menin-
gen hierover verdeeld. Histologie geeft een collagene,
amorfe, granulaire degeneratie met veel eosinofielen en in
latere stadia mineralisatie. Zowel na spontaan verdwijnen als
in geval van chimrgische verwijdering kunnen recidieven
voorkomen.

Unilateralepapulaire dermatitis (1)

Van deze zeldzame aandoening is de oorzaak onbekend. Het
zijn multipele, niet ulceratieve noduli van 0.5 tot 1.5 cm
groot zonder jeuk of pijn. Zoals de naam al aangeeft komt
unilaterale papulaire dermatitis eenzijdig voor. Het histolo-
gische beeld is een eosinifiele folliculitis of fumnculosis.

\'HAVERBULTJES\' IN DE LITERATUUR
In de Nederiandstalige literatuur is er geen publikatie over
\'haverbultjes\'. In de Engelstalige literatuur worden huidaan-
doeningen beschreven, \'protein- en sweet feed bumps\', \'heat
bumps\' en \'sweet itch\', die qua uiterlijk sterk lijken op wat
wij \'haverbultjes\' noemen (12,16). Daarbij opgemerkt dat
\'sweet itch\' een term is die ook gebmikt wordt voor staart-
en maneneczeem. Volgens Barbet (1) moet de oorzaak van
deze huidbultjes gezocht worden in de voeding, met name
een rantsoen met veel eiwitrijke granen zou hiervoor in aan-
merking komen. De meeste granen die in paardenvoeders
gebmikt worden verschillen overigens qua eiwitgehalte niet
veel, behalve maïs dat duidelijk een lager eiwitgehalte heeft
(Tabel I).

Tabel 1. Gehalten aan verteerbaar ruw eiwit [VREp) in verschillende
graansoorten [3).

Graan

g VREp/kg DS

Haver

99

Gerst

106

Tarwe

124

Maïs

69

De naamgeving \'protein- en sweet feed bumps\' geeft aan dat
de oorzaak in de energie- en eiwitgehalten van het rantsoen
gezocht moet worden (12,16). In geen van de publikaties
wordt een vergelijking gemaakt tussen het gevoerde rant-
soen en de behoefte van het paard. Behalve de voeding wor-
den insekten, weersomstandigheden en regelmatig wassen
als mogelijke oorzaken genoemd (12,16).

VOEDINGSASPECTEN
Rantsoensamenstelling

Gegevens over rantsoensamenstellingen van paarden met
\'haverbultjes\' ontbreken. Wel is bekend dat veel paarden een
te energie- en eiwitrijk rantsoen krijgen. Een paard met een
gewicht van 600 kg die per dag één uur arbeid moet verrich-
ten heeft een energiebehoefte van 6650 VEP (Voeder
Eenheid Paard) en een eiwitbehoefte van 510 g VREp
(Verteerbaar Ruw Eiwit paard), (Tabel 2) (3).

Tabel 2. Behoeftenormen voor energie en eiwit voor een paard van 600
kg met één uur arbeid per dag en de energie- en eiwitgehalten in twee ver-
schillende rantsoenen.

VEPg

VREp

Behoefte vigs. CVB

6650

510

Gehalten in rantsoen van: 24 uur weidegang\'

9828

2016

4 kg brok6 kg hooi

6468

800

• onbeperkt gras beschikbaar; 819 VEP en 168 g VREp per kg DS

De maximale droge-stofopname bij een rantsoen van alleen
mwvoer is ca. 2% van het lichaamsgewicht. Bij 24 uur wei-
degang met onbeperkt beschikbaar gras zou een paard van
600 kg 12 kg DS gras (goede kwaliteit; 819 VEP en 168 g
VREp per kg droge stof) op kunnen nemen, oftewel 9828
VEP en 2016 g VRE per dag. Een rantsoen bestaande uit
krachtvoer en hooi dat voldoende energie bevat levert mim
voldoende verteerbaar mw eiwit (Tabel 2).
Volgens Meyer (18) kunnen er huidklachten ontstaan indien
het fermentatieproces in caecum en colon bij een hoog eiwit-
gehalte in het rantsoen meer eiwitaftjraakprodukten, zoals
ammoniak, biogene aminen, zwavel en indolprodukten, pro-
duceert die vervolgens geabsorbeerd kunnen worden. Noors
onderzoek uit de vijftiger jaren (17,20) beschrijft de relatie
tussen een hoge pH van de mest van 7.0-7.4 (normaal 6.8) bij
paarden en het voorkomen van huidaandoeningen. Eiwit/
aminozuren die niet in de dunne darm worden geabsorbeerd.

-ocr page 202-

komen in caecum en colon terecht, evenals endogeen eiwit,
waar ze fungeren als voedingsstoffen voor de microbiële
populatie. Bij een grotere toevoer van eiwit naar het caecum
kan de pH stijgen ten gevolge van een toename van eiwitaf-
braakprodukten. Een hoog gehalte verteerbaar mw eiwit in
het rantsoen geeft onvoldoende infonnatie over de hoeveel-
heid eiwit die in het caecum terecht komt. Voedermiddelen
met een laag mwe celstofgehalte worden namelijk beter in
de dunne darm verteerd dan voedermiddelen met een hoog
mw-celstof-gehalte (9). De kwaliteit van het mwvoer kan
dus een rol spelen in de precaecale eiwitvertering. Het eiwit
in een gemengd rantsoen, mwvoer én krachtvoer, wordt be-
ter (tot 70%) in de dunne darm verteerd dan het eiwit in een
mwvoerrantsoen (<35%) (23,9). Het is dus afhankelijk van
de samenstelling van het rantsoen en de voedermiddelen of
een eiwitrijke voeding een stijging van eiwitafbraakproduk-
ten in het caecum en zodoende een verandering van de zuur-
graad kan veroorzaken. Grote onduidelijkheid blijft bestaan
over de wijze waarop door deze veranderingen huidaandoe-
ningen kunnen ontstaan.

Een relatie tussen huidaandoeningen en een hoog energiege-
halte in het rantsoen lijkt op grond van de tot nu toe bekende
gegevens niet waarschijnlijk. Een energierijk rantsoen kan
veel makkelijk verteerbare koolhydraten, zoals zetmeel of sui-
kers, en/of veel vetten bevatten. Ten gevolge van de matige
amylase-activiteit in de dunne darm (15) geeft Kienzle (14)
het advies om maximaal 2 gram zetmeel per kg lichaamsge-
wicht per maaltijd te voeren. Bij overschrijding hiervan
stroomt het zetmeel naar caecum en colon, die in principe een
grote capaciteit bezitten om toestroom uit de dunne darm te
verwerken. In extreme gevallen, 15 g zetmeel/ kg LG/dag (5),
zal door de overmatige groei van
Lactohacillus spp. en
Streptococcus spp. melkzuur geproduceerd worden waardoor
de pH binnen 24 uur kan dalen van 7 naar 4 (8). Hierdoor ster-
ven
Enterobacteriacaea spp. en komen endotoxinen vrij die
door de reeds beschadigde mucosa geabsorbeerd kunnen wor-
den. Dit kan hoefbevangenheid tot gevolg hebben (8). Bij
welke hoeveelheden de capaciteit van caecum en colon over-
schreden wordt is afhankelijk van de voedermiddelen (af-
braaksnelheid), de ontsluitingsgraad (bereidingswijze) en de
snelheid van rantsoensovergang (enzymaanpassing)( 15,22).
Een hoog energiegehalte in het rantsoen ten gevolge van een
goede kwaliteit ruwvoer (bijvoorbeeld onbeperkt goed gras)
of van toegevoegd vet/oliën zullen, behalve een overmatige
conditie, tot weinig problemen leiden, mits de overgang van
rantsoenen geleidelijk gaat. De vetverteringscapaciteit in de
dunne darm is voldoende om een vetgehalte van circa 5-15%
van het rantsoen goed te verwerken (24).

Voedselallergie

Een andere mogelijke oorzaak voor \'haverbultjes\' is een
voedselallergie. De immunopathogenese van voedselaller-
gie bij mensen alsook bij huisdieren is nog onvolledig ontra-
feld. Genetische predispositie en factoren zoals de aard van
het antigeen, de frequentie en de dosis van antigeenopname
en de route van antigeenopname kunnen van invloed zijn op
het al of niet ontstaan van een allergische reactie (11). Ook
zonder een genetische predispositie kan een individu een al-
lergische reactie krijgen, bijvoorbeeld als de darmwandmu-
cosa is beschadigd of als de immuunregulatie defect is (9).
Een voedselallergie wordt, zoals bekend bij de mens en de
hond, veroorzaakt door eiwitten of glycoproteïnen die, door
middel van overgevoeligheidsreactie type 1, urticaria in de
huid kunnen veroorzaken (7,11,13,25,26). De overgevoe-
ligheidsreactie type I gaat gepaard met een stijging van het
immunoglobuline IgE in het semm. Zoals gezegd zijn \'ha-
verbultjes\' en urticaria in de meeste gevallen duidelijk kli-
nisch te onderscheiden en zijn \'haverbultjes\' dus niet zon-
der meer een gevolg van een allergische reactie, maar deze
mogelijkheid is vooralsnog niet uit te sluiten. Ook de met
\'haverbultjes\' vergelijkbare \'sweet feed bumps\' zouden
volgens Hintz (12) een gevolg kunnen zijn van een voedsel-
allergie. Er zijn geen gegevens bekend over resultaten van
eliminatiediëten en provocatietesten bij paarden met deze
huidklachten. De bepaling van het IgE-gehalte in het semm
zou het bewijs voor een allergie kunnen steunen. Helaas zijn
nog weinig testen betrouwbaar genoeg om dit bij het paard
te bepalen.

it| i fK

éLmm

DISCUSSIE

Het doel van dit beknopte literatuuronderzoek was om meer
duidelijkheid te verkrijgen omtrent het begrip \'haverbultjes\'.
Aangezien twijfels bestaan over het feit of\'haverbultjes\' een
aparte aandoening is of dan wel dat deze naam voor verschil-
lende, soms moeilijk te differentiëren huidaandoeningen
wordt gebmikt, maakt het zoeken naar een oorzaak moeilijk.
Na een uitgebreide anamnese en een grondig lichamelijk on-
derzoek van de huidklachten, waarbij een goede indmk ver-
kregen wordt van de lokalisatie, de grootte, de mate van irri-
tatie, eventueel gevolgd door een histologisch onderzoek,
kan men in veel gevallen tot een diagnose komen. Aangezien
het histologisch beeld van \'haverbultjes\' niet bekend is, is
het onmogelijk om de waarschijnlijkheidsdiagnose \'haver-
bultjes\' door middel van histologisch onderzoek te bevesti-
gen. Indien aangenomen wordt dat het toch om een speci-
fieke aandoening gaat, lijkt het, op grond van de literatuur en
ervaring met patiënten bij de kliniek Inwendige Ziekten en
Voeding, niet onwaarschijnlijk dat de voeding een rol kan
spelen in het ontstaan van \'haverbultjes\'. Ervaringen uit de
praktijk zijn zeer wisselend van aard en duiden soms op een
plotselinge verandering in het rantsoen als mogelijke etiolo-
gische factor (bijvoorbeeld van stal naar wei). Summiere
aanwijzingen in de literatuur geven de indruk dat er een ver-
band bestaat tussen een stijging van de eiwitafbraakproduk-
ten in de dikke darm, de daarmee gepaard gaande verande-
ring in de zuurgraad en het vóórkomen van huidaan-
doeningen. Een allergische reactie op voedingsmiddelen of
afbraakprodukten van voedermiddelen is niet uit te sluiten.
Evenmin overigens als oorzaken van geheel andere aard, zo-
als insekten of shampoos. Bij gebrek aan beter blijft het beste
advies om een paard met \'haverbultjes\' enkele weken een
rantsoen van alleen hooi te geven, liefst van een partij waar-
van het paard nog niet gehad heeft. Als de klachten verdwij-
nen kan een provocatietest gedaan worden met de eerder ge-
voerde voedemiiddelen, in een zodanige \'dosering\' dat
nauwkeurig aan de behoefte voldaan wordt. Is het paard al-
lergisch voor bepaalde voedermiddelen dan zal de klacht
meteen temgkomen, terwijl het terugkomen van \'haverbult-
jes\' langer zal duren als een overvoedering met eiwit de oor-
spronkelijke oorzaak was.

Alvorens onderzoek naar voedingsoorzaken van \'haverbult-
jes\' te kunnen aanvangen, zal het begrip \'haverbultjes\' beter
gedefiniëerd moeten worden. Histologisch onderzoek zal
hierin de eerste stap zijn.

DANKBETUIGING

Voor de begeleiding en de opbouwende kritiek tijdens de vorderingen van
dit manuscript gaat veel dank uit naar Prof. A. Th. van \'t Klooster.

-ocr page 203-

• a fv-mF

* m- - _ Ä ♦

■ ü

émémmA

SUMMARY

\'Haverbultjes\' in horses. Differential diagnosis and nu-
tritional aspects.

Small bumps or swellings of about 0.5 mm in diameter in the skin of horses
are called \'haverbultjes\' in the Netherlands. Comparable skin diseases des-
cribed in the literature are \'sweet feed-, protein- and heat humps\'. The diffe-
rential diagnosis and the possible nutritional causes of \'haverbultjes\' are
presented.

LITERATUUR

1. Barbet JL. Baxter GM. and McMullan WC. Diseases of tlie skin. In,
Colahan PT, Mayhew IG, Merritt AM, Moore JN (eds). Equine
Medicine and Surgery Vol.11 California: Am Vet Publ, 1991: 1648-55.

2. Byars DT. Allergic skin diseases of the horse. Veterinary Clinics of
North America: Large animal practice 1984; 6( I): 87-90.

3. CVB. Voederwaardering bij paarden; het VEP en VRE-systeem.
CVB-reeks 1995:nr.l8.

4. Dietz O, and Wiesner E. Diseases in the horse. Basel: Karger, 1984;
2(1): 17-22.

5. Drochner W, und Meyer H. Verdaaung organische Substanzen im
Dickdarm verschiedener Hausticrarten. In, Kircher-Jones. Adv in
Anim Physiol and Anim Nutr 1991;22: 18-32.

6. Fadok VA. Review-Of Horses and Men: Urticaria. Vet Dermatology
1990; 1: 103-11.

7. Gardner MLG. Gastrointestinal absorption of intact proteins. Ann Rev
Nutr 1988;8:329-50.

8. Gamer HE, Moore JN, Johnson JH, Clark L, Amend JF, Tritschler LG,
and Coffman JR. Changes in the Caecal Flora associated with the onset
ofLaminitis. Equine VetJ 1978; 10(4): 249-52.

9. Gibbs GB, Potter GD, Schelling GT, Kreider JL, and Boyd CL.
Digestion of hay protein in different segments of the equine digestive
tract. J Anim Sci 1988; 66: 400-6.

10. Griffin CE. Nodular collagenolytic granuloma (Nodular Necrobiosis).
In, Robinson NE (ed). Current Therapy In Equine Medicine.
Philadelphia: Saunders, 1983: 545.

11. Halliwcl REW. The Immunology of allergic skin disease. J Small
Animal Pract 1971; 12:431-43.

12. Hintz HF. Horse Nutrition: a practical guide. New York: Arco
Publishing Inc, 1983:207-22.

13. lyngkara N, and Yadav M. Food Allergy. In, Marsh MN (ed).
Immunopathology of the small intestine. England: Wiley J & Sons
Ltd, 1987:418-49.

14. Kienzle E. Small intestinal digestion of starch in the horse. Revue Med

15.

16.

17.

18.

19.

20.

21.

22.

23.

24.

25.

26.

27.

28.

29.

30.

Vét 1994; 145(2): 199-204.

Kienzle E, Radicke S, Landes E, Kleffken D, lllenseer M, and Meyer
H. Activity of amylase in the gastrointestinal tract of the horse. J Anim
Physiol a Anim Nutr 1994; 72: 234-41.

Lowe JE. Heat bumps, sweet feed bumps, sweet itch. In, Robinson NE
(ed). Current Therapy In Equine Medicine. Philadelphia: Saunders,
1983: 110-1.

Mänsson 1, and Niléhn PO. The Intestinal Flora in Two Cases of
Chronic Scurfy \'main- and tail eczema\' in Horses. Nord Vet -Med
1958; 10: 709-13.

Meyer H. Emährung und Hautkrankheiten beim Pferd. Tierärtzl Prax
1984; 12:493-8.

Mullowney PC. Dermatologie diseases of horses part V; Allergie,
Immune-mediated and miscellaneous skin diseases. Compend Contin
Educ Pract Vet 1985; 7(4): S217-28.

Nilsson SA. Treatment with Broth Culture of Coliform Microbes in
Chronic Scurfy Eczema of the Mane and Tail and other Skin Disorders
in the Horse. Nord Vet -Med 1958; 10: 82-92.
Pascoe RR. The nature and treatment of skin conditions observed in
horses in Queensland. Aust Vet J 1973; 49: 35-41.
Potter GD, Arnold FF, Householder DD, Hansen DH, and Brown KM.
Digestion of starch in the small or large intestine of the equine.
Pferdeheilkunde Sonderausgabe 1 .Europäische Konferenz über die
emährung des Pferdes. Hannover, 1992; 107-11.
Potter GD, Gibbs PG, Haley RG, and Klendshoj C. Digestion of pro-
tein in the small and large intestines of equines fed mixed diets.
Pferdeheilkunde Sonderausgabe 1 .Europäische Konferenz über die
emährung des Pferdes. Hannover, 1992; 140-3.
Potter GD, Hughes SL, Julen TR, and Swinney DL. A Review of
Research on Digestion and Utilization of Fat by the Equine.
Pferdeheilkunde Sonderausgabe I.Europäische Konferenz über die
emähmngdes Pferdes. Hannover, 1992; 119-23.
Reedy LM, and Miller WH Jr. Food Hypersensitivity. In. Allergie
Skin diseases ofdogs and cats. Philadelphia: Saunders, 1989: 147-58.
Scott DW. Large Animal Dermatology. Philadelphia: Saunders, 1988:
284-333.

Scott DW. Unusual Immune-Mediated Skin diseases in the horse. Eq
Pract 1991; 13(2): 10-7.

Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan MM. Allergisch bedingte
Hauterkrankungen des Pferdes. Collegium Veterinarium XVIII 1987;
9-11.

Thomsett LR. Skin diseases of the horse. In Practice 1979; 1(3): 15-26.
Tschamer C von. Die wichtigsten Hautkrankheiten beim Pferd.
Collegium Veterinarium XVIII !987;4-5.

Referaten

Physical characteristics of the uterus during the bo-
vine estrous cycle and early pregnancy.
Uteriene contractiliteit.

L.D. Bonafos. K. Koten O.J. Ginther.
Theriogenology 1995; 713-21.

De schrijvers onderzochten bij een aantal vaarzen dagelijks
de tonus, de contractiliteit en de echogeniteit van de uterus
middels rectaal onderzoek en ultrasonografie. Daamaast
werd eveneens dagelijks de plasmaprogesteronconcentratie
bepaald. Sommige vaarzen werden geïnsemineerd. Bij deze
dieren werd het verloop van bovengenoemde parameters tij-
dens de vroege dracht bestudeerd. Aangezien met uhrasono-
grafie reeds veel onderzoek is verricht bij merries, maken de
schrijvers een vergelijking tussen beide diersoorten.
Dc volgende conclusies worden getrokken:

RUND/PAARD

- De uteriene tonus, contractiliteit en echogeniteit zijn bij
vaarzen maximaal rond de oestrus. Dit is waarschijnlijk
een oestrogeen-invloed.

- Daama vemiinderen de contractiliteit en echogeniteit sterk
tot de volgende oestrus. Bij drachtigheid blijven beide op
een laag peil. De tonus vermindert echter slechts enkele
dagen en begint dan alweer te stijgen. Mogelijk is dit een
progesteron-invloed.

- Het contractiel (koe) of slap (merrie) zijn van de uterus tij-
dens de oestrus, hangt waarschijnlijk samen met de hoe-
veelheid sperma die bij de dekking wordt ingebracht.

- Bij de drachtige merrie nemen zowel de tonus als de echo-
geniteit toe, teneinde de fixatie van het embryo toe te laten
(dag 16). Dit is het gevolg van progesteron en oestrogenen.
De oestrogenen worden gevormd door de conceptus.

Bij de drachtige koe is de uteriene contractiliteit gering, in te-
genstelling tot de drachtige merrie, waar de contractiliteit
rond dag 12 maximaal is. Dit verschil kan worden verklaard
door een plaatselijk honnonaal effect van het paardenem-
bryo, dat immers rond dag 12 een maximale beweeglijkheid
vertoont.

De drie bestudeerde parameters worden dus beïnvloed door
ovariële hormonen en door honnonen van embryonale oor-
sprong.

A. de Kntif

-ocr page 204-

MÊmrnSS^

U. Wiegandi

TENDOVAGINITIS VAN DE BICEPS BRACHII BIJ DE HOND

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 592-5

samenvatting

Een effectieve chirurgische behandeling van uitgebreide
botnieuwvorming bij een acht jaar oude hond met tendo-
vaginitis van de biceps wordt beschreven. Routine rönt-
genologie en computer-tomografie tonen respectievelijk
deformerende artrose en een osteofytenbrug over de sul-
cus intertubercularis aan.

Diagnostiek en behandeling worden beschreven en be-
sproken aan de hand van recente literatuur.

inleiding

Tendovaginitis van de HM. biceps brachii kan gepaard gaan
met ernstige kreupelheid bij de hond (3). De pees van de bi-
ceps hecht vast aan de processus supraglenoidale van de sca-
pula. De pees overspant het boeggewricht en loopt dan in een
peesschede die bekleed is met synoviacellen en in de sulcus
intertubercularis is gelegen. Een ligamentum transversum
voorkomt luxatie van de pees uit de sulcus. De belangrijkste
functies van de biceps zijn buigen van de elleboog en strekken
van het boeggewricht. Tevens functioneert de pees als mediale
collaterale band van het boeggewricht (5,7,18).
Tendovaginitis van de biceps in de sulcus intertubercularis
wordt niet gezien als een geïsoleerde aandoening. Het kan het
gevolg zijn van een traumatische tendinitis, acuut of door
chronische overrekking, of als het gevolg van een chronische ar-
trose van het schoudergewricht, bijvoorbeeld door osteochon-
dritis dissecans (9,11). De kreupelheid kan geleidelijk of plotse-
ling ontstaan, afhankelijk van de achteriiggende etiologie.
Behalve kreupelheid, zijn de klinische verschijnselen beperkt
tot pijnreactie bij diepe palpatie ter hoogte van de sulcus en
pijnreactie bij passieve beweging van het boeggewricht. Dit
laatste in het bijzonder als de elleboog wordt gestrekt bij een
gebogen boeggewricht, waardoor de pees van de biceps on-
der hoge spanning komt te staan. Röntgenologisch onderzoek
en onderzoek van de synovia kan de waarschijnlijkheidsdiag-
nose helpen te bevestigen (1). De behandeling kan bestaan uit
rust, ondersteund met parenteraal of intra-articulair toege-
diende ontstekingsremmers (3,11). Bij recidieve kan chirur-
gie geïndiceerd zijn.

Dit artikel beschrijft de diagnostiek en behandeling van een
hond met chronische tendovaginitis met excessieve osteofyt-
vorming die de peesschede overspande.

casuïstiek

Een acht jaar oude Duitse Herder, reu, werd naar de
Universiteitskliniek voor Gezelschapsdieren verwezen met

\' Specialist in opleiding bij de Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren,
Faculteit der Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht. Postbus 80154, 3508 TD
Utrecht.

Correspondentie-adres: Vakgroep Geneeskunde van Gezelschapsdieren. Faculteit
der Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht. Postbus 80154. 3508 TD Utrecht.

kreupelheid van de linker voorpoot sind 2,5 jaar. De poot
werd niet belast bij staan en lopen. Ernstige spieratrofie rond
het boeggewricht werd vastgesteld. Pijnreactie werd waarge-
nomen bij hyperextensie van het boeggewricht en bij hyper-
flexie van dit gewricht met gelijktijdige extensie van de elle-
boog. Ook bleek diepe palpatie van de proximomediale
humerus pijnlijk.

Röntgenfoto\'s van het boeggewricht toonden uitgebreide
botnieuwvorming aan in de proximale humerus, zowel aan de
gewrichtsranden als langs de sulcus intertubercularis (Figuur
1).

De gewrichtsvloeistof was helder, te waterig en vertoonde
een verhoogd aantal leucocyten met een chronisch ontste-
kingsbeeld.

Driedimensionaal gereconstrueerde beelden van computer
tomografie toonden excessieve botnieuwvorming langs de

-ocr page 205-

« -

_^

sulcus aan met een complete overbmgging van de biceps-
pees (Figuur 2).

Op grond van onderzoeksgegevens werd de diagnose chroni-
sche tendovaginitis gesteld. Omdat mst niet tot verbetering

Figuur 2. Driedimensionale reconstructie van computer-tomografische
beelden van beide boeggew/richten. Het caudocraniale beeld toont uitge-
breide botnieuvworming rond de peesschede, leidend tot botbrugvorming
(PÜI).

Figuur 3a-c. Chirurgie van de 8 )aar oude Duitse Herder met tendovagini-
tis.

a-i-b. De botbrug werd verwijderd met een rongeur,
c. Na verwijderen van de botbrug wordt straf bindweefsel gehecht met
niet-resorbeerbaar hechtmateriaal (Prolene 2-02) ter reconstructie van
het ligamentum transversum.

-ocr page 206-

r m w imt f • «■

« » ••

had geleid, en de klinische klachten en de röntgenologische
veranderingen ernstig bleken, werd besloten tot twee intra-
articulaire injecties met 2 ml Depomedrol\' met drie weken
tussentijd met gelijktijdig strikte mst. De hond verbeterde
tijdelijk doch was één maand na de laatste injectie weer on-
veranderd emstig kreupel.

Besloten werd tot chimrgische verwijdering van de osteofyt-
brug ter plaatse van de sulcus. Na een craniomediale benade-
ring volgens Piermattei (16) werd de sulcus blootgelegd.
Met een rongeur werd de osteofyt-bmg, waarin opgenomen
het ligamentum transversum, geheel verwijderd
(Figuur
3a,b). Hierna kon de pees uit de sulcus voor inspectie wor-
den geluxeerd. De sulcus bleek glad en ononderbroken. De
pees bleek ruw doch zonder partiële mptuur. Omgevend
bindweefsel werd met niet-resorbeerbaar hechtmateriaal
(Prolene 2-0^) over de temggeplaatste pees gehecht om een
ligamentum transversum na te bootsen
(Figuur 3c). Spieren,
fasci en subcutis werden gesloten met resorbeerbaar hecht-
materiaal (Vicryl 2-0^), de huid werd gesloten met enkelvou-
dige knoophechtingen (Ethilon 3-0^).
Histologie van biopsiën uit de peesschede vertoonde benige
metaplasie, wijzend op een chronische degeneratieve ontste-
kmg.

Het postoperatieve herstel verliep zonder complicaties. Zes
weken p.o. bleek de hond sterk verbeterd: een geringe kreu-
pelheid zoals gezien wordt bij artrose resteerde. Met nonste-
roïde analgetica die zonodig werden gegeven, werd een ver-
dere verbetering bereikt. Deze verbetering duurde voort tot
het moment van euthanasie zes maanden na de operatie in
verband met een niet-gerelateerde aandoening.

DISCUSSIE

Tendovaginitis van de biceps wordt hoofdzakelijk gediag-
nostiseerd bij volwassen honden van grote rassen. Klinisch
dienen andere aandoeningen in het gebied van het boegge-
wricht gepaard gaand met emstige, langdurige of intermitte-
rende kreupelheid te worden uitgesloten waaronder chroni-
sche (sub-)luxatie, fracturen of avulsies, (non-)septische
artritis, villonodulaire synovitis, neoplasiën, osteomyelitis
en calcificaties of corpora libera in het boeggewricht of de
peesschede, of chronische tendinitis van de pees van de in-
fraspinatus (4,12,14).

Procedures die voor het stellen van de diagnose kunnen wor-
den gevolgd houden in: klinisch en röntgenologisch onder-
zoek, echografie, artroscopie en synovia-onderzoek
(1,6,11,17,19).

Tendovaginitis van de biceps kan tot verschillende röntgeno-
logisch zichtbare afwijkingen leiden afhankelijk van de duur
en de emst van de achterliggende etiologie. Overvulling van
het gewricht, calcificaties van de pees, en osteofytformatie
aan de randen van de sulcus en op de gewrichtsranden van de
humems en scapula kunnen zichtbaar zijn (2). Op standaard
röntgenopnamen kan superpositie de osteofyten minder dui-
delijk maken, terwijl skyline projecties de uitgebreidheid
van osteofytvorming duidelijk zichtbaar kunnen maken.
Computer-tomografie vereenvoudigt het bepalen van de lo-
kalisatie van de calcificaties in en buiten de pees en de pees-
schede. Daarenboven kan er middels driedimensionale re-
constmctietechniek de uitgebreidheid van de botnieuw-
vorming worden gevisualiseerd, hetgeen van belang kan zijn

\' Upjohn.Ede, Nederland
^ Ethicon. Norderstedt. Duitsland
^ Ethicon. Norderstedt, Duitsland
^ Ethicon. Norderstedt. Duitsland

bij het plannen en uitvoeren van de corrigerende chimrgie.
In geval van traumatische tendovaginitis kan een verminderd
gebmik van het been de genezing van de pees bevorderen en
de ontstekingsreactie van de peesschede limiteren (11), zo-
nodig ondersteund met analgetische antiflogistica (13).
Intra-articulair (IA) toegediende corticosteroïden kunnen bij
chronische tendovaginitis tot klinische en histologische ver-
betering aanleiding geven (2,3,10,11) maar zijn gecontraïn-
diceerd bij peestrauma omdat corticosteroïden de trekkracht
en genezing van de pees nadelig beïnvloeden. Daarom moet
IA corticostreoïd-therapie met grote temghoudenheid wor-
den toegepast, moet peestrauma uitgesloten zijn en moet
deze behandeling gepaard gaan met strikte mst om een pees-
mptuurte voorkomen.

Chimrgische behandeling van tendovaginitis van de biceps
kan excisie van gecalcificeerd weefsel inhouden, alsmede het
losmaken van de pees van adhesie met het transversaal liga-
ment en de peesschede, het verwijderen van corpora libera uit
de peesschede, en hechten van partiële peesmpturen (13). Als
het glijvlak van de sulcus niet glad is kan translokatie van de
pees worden uitgevoerd om verdere frictie en daannee be-
schadiging van de pees te voorkomen. Zowel de translokatie-
technieken beschreven voor boeg-luxatie (3,8,15) als bevesti-
gen van de pees aan de proximale humems kunnen hierbij
overwogen worden. Bij emstige deformerende artrose kan
artrodesis worden uitgevoerd, met een redelijk goed resultaat.
De hier beschreven patiënt had zeer uitgebreide botnieuw-
vorming rond de pees, die mogelijk aanleiding hadden gege-
ven tot recidiverende peesbeschadiging. Omdat de sulcus
glad bleek werd geen peestranspositie uitgevoerd; de hond is
klinisch sterk verbeterd gedurende de periode dat de hond
kon worden vervolgd.

De hier beschreven behandeling, gepland op grond van de
driedimensionaal gereconstmeerde tomografische beelden,
waarbij de osteofytbmg werd verwijderd en een transver-
saal-ligament -reconstmctie werd uitgevoerd, bleek effectief
bij deze hond met emstige kreupelheid.

DANKBETUIGING

De heren J. Fama (fotografie), dr. H.A.W. Hazewinkel (chirurgie), dr. G.
Voorhout (röntgenologie en tomografie), dr. Th.C.A.M. van den Ingh (pa-
thologie), dr. E. Teske (cytologie) worden door de auteur hartelijk bedankt
voor hun respectievelijke bijdragen.

SUMMARY

Tenovaginitis of the biceps brachii by the dog.

Successful surgical correction of bicipital tenovaginitis and extensive new
bone formation in the shoulder joint of an 8-year-old dog is described.
Radiography and computed tomography revealed severe arthrosis of the
shoulder joint with osteophyte formation encircling the bicipital tendon in
the intertubercular groove. The diagnostic approach and therapy are de-
scribed and discussed with reference to recent literature.

LITERATUUR

1. Barthez PY, and Morgan J P. Bicipital tenosynovitis in the dog - evalu-
ation with positive contrast arthrography. Vet Radiol Ultrasound
1993; 34: 5,325-30.

2. Bennett DB. Joint and joint diseases. In: Canine Orthopedics. Ed.
Whittick WG, 2nd edn. Lea & Echinger, Philadelphia 1990: 770-2.

3. Brinker WO, Piermattei DL, and Flo GL. Tenosynovitis of biceps ten-
don. In: Handbook of Small Animal Orthopedic Fracture Treatment,
2nd edn. Saunders WB, Philadelphia 1990:490-4.

4. Callahan TF, and Ackerman N. The supinated mediolateral radiograph
for detection of humeral head osteochondrosis in the dog. Vet Radiol
1985; 26: 5, 144-8.

5. Eaton-Wells R, and Whittick WG. Luxations. In: Canine Orthopedics.
Ed. Whittick WG, 2nd edn. Lea & Febinger, Philadelphia 1990: 491-

-ocr page 207-

502.

Gerwing M, und Kramer M. Die Sonographie des Schultergelenkes
und seiner umgebenden Weichteile beim Hund. Kleintierpraxis 1994;
39: 141-56.

Hermanson JW, and Evans HE. Muscles of the thoracic limb. In:
Miller\'s Anatomy of the Dog, 3rd edn. Saunders WB, Philadelphia
1993:321-30.

Hohn RB, Craig ET, and Anderson WD. Treatment of shoulder joint
luxations. In: Current Techniques in Small Animal Surgery. Ed.
Bojrab MJ, 3rd edn. Lea & Echinger, Philadelphia 1990: 740-8.
Johnston DE. Tendinitis and tenosynovitis. In: Textbook of Small
Animal Orthopaedics. Eds. Newton ChD, and Nunamaker DM, 1st
edn. J.B. Lippincott, Philadelphia 1985: 860-2.
Kozin F. Painful shoulder and the reflex sympathetic dystrophy syn-
drome. In: Arthritis and Allied Conditions. Ed. Mc Carthy DJ, 11th
edn. Lea & Febinger, Philadelphia 1989: 1521-2.
Lincoln JD, and Potter K. Tenosynovitis of the biceps brachii tendon
in dogs. J Am Anim Hosp Assoc 1984; 20: 385-92.
Miller CW. Shoulder Pain. In: Decision Making in Small Animal
Orthopaedic Surgery. Ed. G. Sumner-Smith BC, Decker Inc., Toronto

10.

II.

12.

I f«

1988:40-1.

13. Muir P, Goldsmid SE, Rothwell TLW, and Bellenger CR. Calcifying
tendinopathy of the biceps brachii in a dog. J Am Vet Med Assoc 1992;
201: 1747-9.

14. Muir P, and Johnson KA. Supraspinams and biceps brachii tendinopathy
in dogs. J Small Anim Pract 1994; 35:239-43.

15. Newton ChD. Dislocation of the shoulder. In: Textbook of Small Animal
Orthpaedics. Eds. Newton ChD, and Nunamaker DM, 1st edn. J.B.
Lippincott, Philadelphia 1985: 343-55.

16. Piermattei DL. Approach to the craniomedial region of the shoulder joint.
In: An Atlas of Surgical Approaches to the Bones and Joints of the Dog
and Cat. 3rd edn. Saunders WP, Philadelphia 1993: 115-7.

17. Rivers B, Wallace L, and Johnston GR. Biceps tenosynovitis in the dog:
Radiographic and sonographic findings. Vet Comp Ortho Traum 1992;
5:51-7.

18. Seiferle E, und Frewein J. Eigenmuskulatur der Schultergliedmaße. In:
Lehrbuch der Anatomie der Haustiere, Band I. Eds. Nickel R, Schummer
A, and Seiferle E, 6th edn. Verlag Paul Parey, Berlin 1992:438-12.

19. Ryssen B van, Bree H van, and Vyt P. Arthroscopy of the shoulder
joint in the dog. J Am Anim Hosp Assoc 1993; 29: 101-5.

FARBATLAS DER KLINISCHEN ANATOMIE VON HUND
UND KATZE

Boekbespreking

J.S. Boyd en C. Pater son
327 afbeeldingen, uitgave 1995.

Dit 190 bladzijden tellende werk bevat vrijwel uitsluitend fo-
tomateriaal van anatomische structuren. De preparaten zijn
voor het grootste deel van honden, in tegenstelling tot wat de
titel zou suggereren.

Van de verschillende lichaamsonderdelen worden eerst (uit-
gebreid) de benige structuren getoond. Anatomische onder-
delen zijn van nummertjes voorzien die in het onderschrift
benoemd worden. De grote aantallen en de geringe klinische
relevantie maken het geheel minder duidelijk. Röntgenfoto\'s
van niet altijd even goede kwaliteit illustreren het fotomate-
riaal van het skelet, deze zijn wederom voorzien van num-
mertjes die verwijzen naar het onderschrift.
De spierpreparaten op de foto\'s zijn van vers materiaal ver-
vaardigd, waardoor ze natuuriijker overkomen dan de ge-
bruikelijke, in de anatomie geproduceerde, preparaten. Van
bloedvaten en zenuwen worden alleen de grote vertakkingen
getoond. Röntgencontrastfoto\'s van bloedvaten (angiogra-
fieën) geven een duidelijk beeld van de vertakkingen, maar
niet van de plaats waar de vaten lopen. Hetzelfde geldt voor
de retrograde röntgencontrastopnames van secemerende
klieren. Lichaamsonderdelen worden afzonderlijk behan-
deld. Kleurenfoto\'s van thoraxpreparaten geven van de in-
houd van de thorax een onduidelijk beeld. Door het gebruik
van verse preparaten is het verschil tussen longweefsel en
spier nauwelijks waar te nemen, laat staan dat kleinere struc-
turen goed zichtbaar gemaakt kunnen worden. Onconven-
tionele doorsneden door het hart zijn de tastbare analogieën
van echobeelden, waarvan de kwaliteit in veel gevallen te
wensen overiaat. Van dit goede initiatief blijft daardoor wei-
nig over.

Van het abdomen zijn prachtige overzichtsopnames ge-
maakt. Naast het complete beeld worden de diverse organen
afzonderiijk in beeld gebracht. De digestietractus wordt ge-
toond aan de hand van situsbeelden en deelpreparaten, zowel
van de digestietractus zelf, als van de hierop secemerende
organen. Hiernaast wordt de situs verduidelijkt door een aan-
tal röntgencontrastopnames. De ook hierbij getoonde echo-
beelden zijn van matige kwaliteit.

Het urogenitaalapparaat wordt goed zichtbaar gemaakt met
al zijn onderdelen; zowel
in situ als met losse organen wor-
den de verschillende onderdelen getoond, tot zelfs een gra-
vide utems toe. Merkwaardigerwijs ontbreekt een beeld van
de aan- en afvoer en het inwendige van de blaas.
Bij de ledematen wordt sterk de nadmk gelegd op skelet en
bespiering. Bloed- en zenuwvoorziening zijn te onderbelicht
en aan gewrichten wordt in het geheel geen aandacht be-
steed. Door het gebmik van preparaten van duidelijk ver-
schillende honden, is het beeld dat verkregen wordt enigs-
zins verwarrend. De erbij getoonde röntgenfoto\'s met soms
(te) veel nummertjes zijn ook voor verbetering van kwaliteit
vatbaar.

Concluderend: een anatomische atlas met uitsluitend foto-
materiaal. Een natuurgetrouwe weergave van de preparaten,
waardoor het geheel aan duidelijkheid gemakkelijk inboet.
Zeer uitgebreid overzicht van benige stmcturen en een (te)
beperkt beeld van zenuw- en bloedvoorziening. Het lokomo-
tie-apparaat wordt slechts in overzichten getoond. Er wordt
geen aandacht geschonken aan gewrichten of banden. Het
beperkte beeld van de thorax wordt gecompenseerd door een
uitgebreid en natuurgetrouw beeld van het abdomen. De ge-
toonde röntgenfoto\'s zijn qua belichting voor verbetering
vatbaar, angiografieën en andere röntgencontrastfoto\'s dra-
gen bij tot een verbeterd inzicht. In tegenstelling tot wat de ti-
tel suggereert, wordt beperkt aandacht aan de anatomie van
de kat besteed.

H. van Herpen

-ocr page 208-

m am^w i m

VETERINAIR TUCHTCOLLEGE
Taak

Het Veterinair Tuchtcollege is op grond
van de Wet op de Uitoefening van de
Diergeneeskunde 1990 (WUD) belast met
de tuchtrechtspraak ten aanzien van dier-
geneeskundige beroepsbeoefenaars. Dit
zijn dierenartsen, para-veterinairen, dier-
verloskundigen en kastreurs. Op grond van
artikel 14 of 15 van de WUD kan een maat-
regel worden opgelegd, indien de dierge-
neeskundige door enig handelen of nalaten
tekort is geschoten in de zorg die hij be-
hoort te betrachten ten opzichte van één of
meer dieren met betrekking tot welke zijn
hulp: is ingeroepen, wordt verleend of in
geval van nood behoort te worden ver-
leend.

Tevens is een maatregel mogelijk indien
de diergeneeskundige in zodanige mate te-
kort schiet in hetgeen van hem in zijn hoe-
danigheid mag worden verwacht, dat daar-
door voor de gezondheidszorg voor dieren
emstige schade kan ontstaan.
De maatregelen die kunnen worden opge-
legd zijn: een waarschuwing, een beris-
ping, oplegging van een geldboete van ten
hoogste vijfduizend gulden, gehele of ge-
deeltelijke schorsing voor ten hoogste één
jaar in de bevoegdheid tot uitoefening van
de diergeneeskunde en gehele of gedeelte-
lijke ontzegging van de bevoegdheid tot
uitoefening van de diergeneeskunde.

Procedure

In de WUD wordt slechts summier de pro-
cedure geschetst die gevolgd moet worden
na ontvangst van een klacht. Normaliter
wordt door het Veterinair Tuchtcollege
(College) de volgende procedure gevolgd.
Na ontvangst wordt beoordeeld of de
klacht compleet is. Eventueel wordt extra
informatie bij de klager opgevraagd.
Vervolgens wordt de klacht aan de be-
klaagde gezonden met het verzoek om een
verweerschrift in te dienen. Dit verweer
wordt aan klager toegezonden met het ver-
zoek hierop te reageren. Indien klager een
reactie inzendt, wordt deze vervolgens
weer aan beklaagde gestuurd voor een
dupliek.

Na de schriftelijke fase op deze wijze te
hebben afgerond wordt een beslissing ge-
nomen over de afhandeling, te weten
schriftelijke afdoening of behandeling ter
zitting. In dit laatste geval worden klager
en beklaagde uitgenodigd om te verschij-
nen op een openbare zitting, waama het
College uitspraak doet. De beslissing
wordt aan betrokkenen gestuurd en een ge-
anonimiseerde versie wordt ter inzage ge-
legd in de bibliotheek van het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Overigens kunnen de specifieke omstan-
digheden van de zaak aanleiding zijn om
van het bovenstaande patroon af te wijken.

Veterinair tuchtrecht

veterinair tuchtcollege
In het verslagjaar 1994 heefl het
Veterinair Tuchtcollege (College) 12
maal zitting gehouden waarbij in totaal
59 zaken zijn behandeld. De gemid-
delde behandelingsduur van een door
een beslissing afgehandelde zaak be-
droeg 40 weken.

Soort klachten

Net als in 1993 hadden ook dit jaar de
binnengekomen klachten in hoofdzaak
betrekking op de behandeling van ge-
zelschapsdieren dooreen dierenarts. In
enkele gevallen betrof de klacht de be-
handeling van landbouwhuisdieren.
Meestal werd geklaagd over een on-
juiste diagnose of behandeling. Verder
klaagde men vaak over het weigeren
hulp te verlenen. Ook dit jaar werd in
vrijwel alle gevallen geklaagd door de
eigenaar/houder van het dier of de die-
ren in kwestie. Daamaast heeft de
klachtenambtenaar acht klachten inge-
diend.

Klachten gegrond

Het College heeft in 1994 in 21 zaken
geconcludeerd dat de klacht gegrond
was. Dit is 14% van de 154 zaken die
in dit jaar zijn afgehandeld en 27% van
de zaken waarin het tot een beslissing
is gekomen. In de 21 gegrond ver-
klaarde klachten is 15 maal een waar-
schuwing en vijf maal een berisping
uitgesproken. Verder is in één geval te-
gen een dierenarts de maatregel van de
gedeeltelijke schorsing voor de duur
van negen maanden in de bevoegdheid
tot uitoefening van de diergenees-
kunde opgelegd. Deze uitspraak is ge-
publiceerd in de Staatscourant en het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde.

JAARVERSLAGEN VETERINAIR TUCHT- EN BEROEPSCOLLEGE 1994

AANDACHT VOOR COMMUNICATIE
EN KLACHTENOPVANG VEREIST

Zowel het Veterinair Tuchtcollege als het Veterinair Beroepscollege hebben
verslag gedaan van hun werkzaamheden over de periode 1 januari 1994 tot 1
januari 1995. In dit artikel worden de beide jaarverslagen weergegeven.
Vervolgens wordt nader ingegaan op enkele, met het tuchtrecht nauw samen-
hangende, onderwerpen. Deze onderwerpen hebben voornamelijk betrek-
king op de communicatie tussen dierenarts en cliënt.

Door Sabien van Egmond

Aantal zaken

In het jaar 1994 zijn in totaal 158
klachten binnengekomen. Gemiddeld
komen per maand 12 a 14 klachten
binnen.

In 1994 zijn 154 zaken afgedaan. In
het schema is in vergelijking met voor-
gaande jaren aangegeven op welke
wijze de zaken zijn afgedaan.
Gelet op de totalen moeten er op 31 de-
cember 1994 nog 105 zaken in behan-
deling zijn geweest.

opmerkingen college
In het jaarverslag maakt het College
enkele opmerkingen naar aanleiding
van de behandelde zaken.

Te snel indienen

Het College vindt het opvallend dat
ongeveer de helft van het aantal klach-
ten niet leidde tot een beslissing, maar
tot een intrekking of het niet verder in
behandeling nemen van de klacht.
Volgens het College zijn hiervoor ver-
schillende oorzaken aan te wijzen.
Allereerst komt het regelmatig voor
dat de klager na kennisneming van de
reactie van beklaagde geen prijs meer
stelt op verdere behandeling van de
klacht. Ook gebeurt het dat klager en
beklaagde lopende de procedure tot
overeenstemming komen over de fi-
nanciële kant van de zaak, waama kla-
ger de klacht intrekt.
Deze beweegredenen zijn begrijpelijk.
Het College vraagt zich echter af of
men niet te snel overgaat tot het indie-
nen van een klacht. Het aantal zaken
waarin dit zich voordoet is namelijk
betrekkelijk groot. Het komt regelma-
tig voor dat een beklaagde pas bij het

-ocr page 209-

verzoek om een verweerschrift in te
dienen weet dat er bij de klager on-
vrede bestaat over zijn handelen.
Ook komt bij een meer inhoudelijke
beschouwing van de behandelde zaken
het beeld naar voren dat de emst van de
feiten waarover geklaagd wordt, niet
altijd in verhouding staat tot de lasten
die een klachtenprocedure voor de be-
klaagde met zich mee brengt.
Van de zijde van beklaagden hoort het
College regelmatig dat enige filtering
vooraf gewenst zou zijn, alvorens zij
geconfronteerd worden met het, op
zichzelf reeds bezwarende, gegeven
dat een klachtenprocedure tegen hem
aanhangig is. Het College acht daarom
een bezinning gewenst op de vraag of
in de procedure aanpassingen kunnen
worden aangebracht, die leiden tot een
minder hoog percentage uitval- en ba-
gatelzaken.

loekomst

Volgens het College is er geen reden
om te verwachten dat in het komende
jaar het aantal binnenkomende klach-
ten drastisch zal wijzigen. Wel lijkt
een groter aantal zaken op inbreng van
de klachtenambtenaar te verwachten,
hetgeen vanuit de aard van de materie
meestal ingewikkelder zaken betreft
dan de gemiddelde klacht van een par-
ticulier.

Evenals vorig jaar zal het streven van
het College er op gericht zijn om tot
een snellere afhandeling van zaken te
komen. Doordat het secretariaat in-
middels op meer stmcturele wijze is
bemand, lijkt het realistisch te mogen
verwachten dat op dit vlak het ko-
mende jaar de nodige voomitgang ge-
boekt zal kunnen worden.

veterinair beroepscollege
Ingevolge artikel 37 van de WUD is
van een beslissing van het College bin-
nen twee maanden beroep mogelijk bij
het Veterinair Beroepscollege (Be-
roepscollege). De procedure bij het
l3eroepscollege is vergelijkbaar met
die van het College.

In het verslagjaar is in acht gevallen
beroep ingesteld tegen een beslissing
van het College. Sedert de inwer-
kingtreding van het veterinair tuch-
trecht zijn in totaal 12 beroepschrif-
ten ingediend bij het Veterinair
Beroepscollege (Beroepscollege).
Alle zaken hadden betrekking op de
behandeling van een gezelschapsdier
door een dierenarts of het weigeren
van hulp.

OKT-NOV
1992

1 1993

1994

TOTAAL

AANTAL BINNENGEKOMEN ZAKEN

24

141

158

323

AANTAL AFGEHANDELDE ZAKEN

11

53

154

218

WIJZE VAN AFHANDELEN

4.

l

niet (verder) in behandeling genomen

10

10

25

45

ingetrokken

1

17

51

69

BESLISSING

kennelijk ongegrond

0

7

21

28

(kennelijk) niet ontvankelijk

0

0

1

1

ongegrond

0

10

35

45

gegrond
maatregel:

0
4.

9
4-

21
O.

30
4-

waarschuwing

0

7

15

22

berisping

0

2

5

7

ged. schorsing

0

0

1

1

WAT IS WAT?

Niet verder in behandeling genomen; in
een aantal gevallen wordt na een inleidend
schrijven aan het College niets meer van
klager vernomen, terwijl uit het schrijven
niet duidelijk valt op te maken over welk
diergeneeskundig handelen wordt ge-
klaagd, over wie wordt geklaagd of wie de
klager is.

Ingetrokken; in een aantal gevallen heeft
de klager, na kennisneming van het ver-
weer van de beklaagde, of na op de hoogte
te zijn gesteld van de taken en bevoegdhe-
den van het College, te kennen gegeven
geen prijs te stellen op verdere behande-
ling van de klacht.

Kennelijk ongegrond; artikel 29 van de
WUD biedt de mogelijkheid om klachten
die kennelijk niet ontvankelijk of onge-
grond zijn, zonder nader onderzoek schrif-
telijk af te doen. Dit betekent dat behande-
ling ter zitting achterwege kan blijven.
Wel is aan deze beslissing vaak een schrif-
telijke procedure voorafgegaan waarin
partijen over en weer in staat gesteld zijn
om hun zienswijze weer te geven over de
feiten en de stellingen van de andere partij.

Niet-onnankelijk; een klacht dient schrif-
telijk door degene die rechtstreeks in zijn
belang is getroffen, dan wel door een door
de minister aangewezen ambtenaar, de zo-
genaamde klachtenambtenaar, te worden
ingediend. Indien een klacht niet aan deze
eisen voldoet wordt de klager niet-ontvan-
kelijk verklaard. Het komt voor dat een
klager, na gevraagd te zijn aan te tonen dat
hij belanghebbende in de zin van de WUD
is, geen prijs stelt op verdere behandeling;
dergelijke zaken zijn als \'ingetrokken\' of
\'niet verder in behandeling genomen\' aan-
gemerkt.

Ongegrond; in deze gevallen is het
College na behandeling van de zaak ter zit-
ting tot het oordeel gekomen dat niet vol-
doende is komen vast tc staan dat sprake is
geweest van onjuist diergeneeskundig
handelen. Soms konden de feilen of hande-
lingen waarop de klacht betrekking heeft
niet bewezen worden. Ook is het voorge-
komen dat dc handelingen waarover werd
geklaagd, vanuit diergeneeskundig oog-
punt niet als (tuchtrechtelijk) onjuist kon-
den worden aangemerkt.

Gegrond; in deze gevallen is het College
tot het oordeel gekomen dat er sprake is
van onjuist diergeneeskundig handelen.

-ocr page 210-

Uitspraken

In 1994 is in drie zaken uitspraak ge-
daan. In twee zaken had de betrokken
dierenarts beroep ingesteld tegen een
hem opgelegde waarschuwing. In één
geval werd het beroep verworpen en
bleef de waarschuwing gehandhaafd.
In het andere geval werd het beroep
gegrond verklaard en de klacht alsnog
afgewezen. De derde zaak betrof een
beroep van een eigenaar. Deze eige-
naar had bij het College een klacht in-
gediend over de behandeling van het
dier door een dierenarts. Deze klacht
werd door het College ongegrond ver-
klaard. Het Beroepscollege heeft het
beroep hiertegen verworpen.
De behandelingsduur van de in 1994
door het Beroepscollege afgehandelde
zaken bedroeg gemiddeld ongeveer
zes maanden. Op 31 december waren
nog vier zaken in behandeling terwijl
één beroepschrift is ingetrokken.

nadere beschouwing
Naar aanleiding van de beide jaarver-
slagen is het wenselijk om op enkele
onderwerpen nader in te gaan.

Behandelingsduur

De gemiddelde behandelingsduur van
een klacht door het College bedroeg in
1993 30 weken en in 1994 40 weken.
De KNMvD heeft naar aanleiding van
enkele berichten van beklaagde die-
renartsen gecorrespondeerd met het
College over deze termijnen. Enerzijds
bleek het secretariaat onderbemand te
zijn. Anderzijds stelt het College dat
met de schriftelijke voorfase enige tijd
gemoeid is. Pas na deze fase wordt een
beslissing genomen over de afhande-
ling. Verder is het van belang om te
constateren dat in de schriftelijke
voorfase nog geen inhoudelijke beoor-
deling van de klacht plaatsvindt. Dit
betekent dat in beginsel alle klachten
de volledige schriftelijke procedure
doorlopen.

Het College heeft te kennen gegeven
te streven naar een verkorting van de
behandelingsduur. Nu de bemanning
van het secretariaat op het aantal
klachten is afgestemd lijkt dit streven
haalbaar te worden. Het College is
echter wel van mening dat, hoezeer
een spoedige afhandeling ook ge-
wenst is, geen afbreuk gedaan mag
worden aan de kwaliteit van het
(schriftelijk) voorbereidend onder-
zoek. Gebleken is dat zeer regelmatig
tot in de laatste stappen van de voor-
fase nog informatie van beslissend be-
lang wordt verkregen.

. Jl^^i 9M

iirii rfii

Communicatie

Het College merkt op dat het opval-
lend is dat veel klachten niet leiden tot
een beslissing omdat deze lopende de
procedure reeds worden \'opgelost\'. In
veel gevallen blijkt dat een klacht vaak
het eerste geluid van ontevredenheid
is. Anderzijds weten cliënten blijkbaar
niet hoe zij een klacht aan de dierenarts
kenbaar moeten maken of vrezen zij
dat deze de klacht op voorhand afwijst.
De communicatie tussen dierenarts en
cliënt lijkt dus een belangrijke rol te
spelen. Het signaleren van ontevreden-
heid, het inschatten van de cliënt, het
eigen (veterinaire) taalgebmik, de
houding van de dierenarts, het geven
van voldoende en uitgebreide informa-
tie en instmcties, het durven te zeggen
dat iets niet geheel goed is verlopen, de
eerste reactie op een klacht en de ver-
dere opvang ervan zijn slechts een aan-
tal facetten die bepalend blijken te zijn
voor het al dan niet indienen van een
klacht.

De manier van communiceren kent in
veterinair Nederland vele verschil-
lende vormen. De eigen persoonlijk-
heid van een dierenarts wordt natuur-
lijk voor een groot deel bepaald door
de \'aard van het beestje\'. Dit neemt
echter niet weg dat, gelet op de ont-
wikkelingen in het tuchtrecht, kenne-
lijk nog veel te leren valt op het terrein
van de communicatie.
Anderzijds blijkt ook wel eens dat de
communicatieve vaardigheden van
een klagende cliënt tc wensen overiaat.
Er zijn situaties bekend waarbij, zelfs
na motivering van het College, nog
steeds onbegrip en (onterechte) onte-
vredenheid ten aanzien van het dierge-
neeskundig handelen bleven bestaan.

Erkennen schuld

Bij het reageren op een klacht is het
niet zo dat een cliënt tevreden is als een
dierenarts direct stelt \'mijn schuld\'.
Het beantwoorden van de schuldvraag
is voor vele cliënten niet het belang-
rijkste. Eerder is dat de manier waarop
gereageerd wordt. Het stug volhouden
van \'mij maak je niets\' is meestal niet
bevorderiijk voor een goede verstand-
houding.

Het snel erkennen van schuld is soms
zelfs gevaarlijk. Er zijn namelijk ge-
vallen bekend waarbij de \'fout\' is ont-
staan door een op dat moment onbe-
kende oorzaak, zoals een eerdere
behandeling, een gedraging of \'ver-
borgen\' gebrek van het dier. Mede
hierom kan afhankelijk van de situatie
overwogen worden om sectie te laten
verrichten, als een dier na een behan-
deling is overleden.
Het lijkt belangrijk om ook hierin de
bekende \'gulden middenweg\' te vin-
den, zonder direct het boetekleed aan
te trekken. Overigens moet voorzich-
tigheid betracht worden bij het laten
vervallen van een rekening na een
\'fout\', daar dit door een cliënt opgevat
kan worden als een erkenning van
schuld.

Klachtenbeheer en KvD

Het is jammer dat cliënten vaak niet
weten hoe een klacht kenbaar gemaakt
moet worden. Terwijl bekende klach-
ten een waardevolle bron van informa-
tie kunnen zijn. Waardevol omdat deze
klachten suggesties kunnen bevatten
voor verbetering van de dienstverie-
ning. Ook een dierenartsenpraktijk
moet open staan voor kritiek, opmer-
kingen en suggesties.
Gelet op deze onwetendheid, de ont-
wikkeling dat vaak te snel klachten
worden ingediend en de in de
Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsen-
praktijken (KvD, 9.1) opgenomen
voorschriften verdient het aanbeveling
om een protocol voor het beheer en dc
opvang van klachten te hebben. In dit
protocol dient onder andere aandacht
te worden besteed aan het kenbaar ma-
ken van klachten, de registratie van
klachten, een \'klachtenpersoon\',
klachtenbehandeling en -beoordeling,
mogelijke maatregelen of oplossingen,
de daadwerkelijke afhandeling en de
verslaglegging ervan. Een en ander
moet op een duidelijke wijze aan dc
cliënten bekend worden gemaakt.

Klachten voorkómen

Gelet op de tot nu behandelde klachten
volgen hierbij enkele aandachtspunten
die klachten kunnen voorkómen;

- klantgericht en zorgvuldig hande-
len;

- goede vooriichting geven aan de
cliënt alvorens een ingreep te ver-
richten of behandeling te starten;

- de voorlichting met bijvoorbeeld pu-
blieksfolders ondersteunen;

- zo duidelijk mogelijk uitleggen wat
de behandeling inhoudt en welke ri-
sico\'s zich voor kunnen doen;

- informeren over de mogelijke con-
sequenties dan wel alternatieven;

- nagaan of de cliënt een en ander be-
grijpt en instemt met de behande-
ling;

- zorgvuldig verrichten van een voor-
onderzoek voor een narcose of be-
handeling;

-ocr page 211-

- voldoende aandacht besteden aan de
nazorg;

- alert reageren op \'geluiden\' van de
cliënt;

- anticiperen op ongewone situaties;

- eventueel sectie laten verrichten in-
dien een patiënt is overleden;

- in noodsituaties zoveel mogelijk be-
hulpzaam zijn;

- geen oordeel geven over een behan-
deling door een andere dierenarts en
zeker niet indien het betreffende dier
niet zelf is onderzocht;

- zorgen voor een duidelijk kenbare
en adequate (dienst) waarneming;

- bijhouden van een duidelijk dossier;

- een cliënt altijd voorkomend bena-
deren en de steeds mondiger wor-
dende cliënt wel degelijk serieus ne-
men;

- een cliënt zijn verhaal laten vertel-
len, vragen stellen en aandachtig
luisteren;

- ook op het nonverbale gedrag letten;

- persoonlijke omstandigheden zijn
geen excuus;

- personeel duidelijke instmcties ge-
ven.

Tuchtrecht en verzekeringen

Hierboven is aan de orde gesteld dat
eenjuiste communicatie en een proto-
col \'klachtenbeheer\' het indienen van
een klacht bij het Veterinair Tuchtcol-
lege mogelijk kan voorkómen. Een
dierenarts die geconfronteerd wordt
met een tegen hem ingediende klacht
doet er verstandig aan hierop tijdig te
reageren. Indien het College besluit

Geachte collegae.

Volledig kunnen wij ons verenigen
met de inhoud van het ingezonden stuk
van collega R. Leezer in het Tijdschrift
voor Diergeneeskunde van 15 juli/1
augustus 1995. Iets dergelijks is al
eens naar voren gebracht op een afde-
lingsvergadering over dit onderwerp.
Hopelijk laten nog vele collegae hun
stem horen. Zou de KNMvD niet eerst
een enquête over dit onderwerp moe-
ten houden onder de praktizerende die-
renartsen, alvorens zij weer zoiets on-
zinnigs op touw zet? De KNMvD, die
dergelijke richtlijnen en certificerin-
gen in het leven roept en erdoor dmkt
tot het houden van een zitting is het
raadzaam om hierbij persoonlijk aan-
wezig te zijn voor het toelichten van
het verweer en het beantwoorden van
vragen.

Een klacht kan vergezeld gaan met
een eis tot schadevergoeding. Ook is
het mogelijk dat deze eis pas na een
beslissing op de klacht wordt inge-
diend. Het College doet in beginsel
geen uitspraak over een eventuele
schadevergoeding. Wel kan een ge-
grondverklaring van de klacht een eis
tot schadevergoeding ondersteunen.
Indien een klacht gericht is op het ver-
krijgen van schadevergoeding of ver-
moedens bestaan dat deze eis later zal
volgen, is het voor een dierenarts van
belang zo spoedig mogelijk na kennis-
neming van de klacht contact op te ne-
men met zijn beroepsaansprakelijk-
heidsverzekering. De verzekeraar kan
dan overwegen of het noodzakelijk is
dat de beklaagde dierenarts wordt bij-
gestaan in de tuchtrechtelijke proce-
dure.

Met name indien er duidelijk geen eis
tot schadevergoeding is ingesteld of te
verwachten is, is het belangrijk dat een
dierenarts die een bedrijfsrechtsbij-
standsverzekering heeft zo spoedig
mogelijk na kennisneming van de
klacht contact opneemt met deze ver-
zekeraar.

Ook in het kader van genoemde verze-
keringen is het belangrijk dat een die-
renarts niet direct schuld erkent. Of
een beroep op een verzekering moge-
lijk is wordt vanzelfsprekend bepaald

als wij niet tijdig reageren,... dat zijn
wij toch!

Eerst de richtlijnen, alleen de cursus
over die richtlijnen kost al meer dan
ƒ 500,—, dan de certificering a ƒ \'zo-
veel\', dan de periodieke controles a
ƒ \'zoveel\'. En de consument zal dit al-
les uiteindelijk moeten betalen.

Geen nood... geen \'patiënt\' zal mijn
praktijk voorbijgaan omdat hij elders
een gecertificeerde praktijk weet, het
kostenplaatje zal eerder het omge-
keerde veroorzaken. Maar toch be-
zorgd... omdat wat op vrijwillige basis
begint, spoedig omgezet zal worden in
een wettelijke verplichting.

J. van Bers, Maasbree
M. Franke, Kessel
F.P.M. Hendrikx, Baario
L.A. Rijk, Reuver

door de soort verzekering en de daarbij
behorende voorwaarden.

Uit het jaarverslag van het Veterinair
Tuchtcollege blijkt dat de meerderheid
van de ingediende klachten betrekking
heeft op een onjuiste diagnose of be-
handeling van een gezelschapsdier,
dan wel het weigeren van hulp door
een dierenarts. In ongeveer de helft
van de klachten wordt geen beslissing
genomen. Klager en beklaagde raken
kennelijk door de klacht in gesprek en
komen tot elkaar. Uit de nadere be-
schouwing van enkele met het tucht-
recht samenhangende onderwerpen
blijkt aandacht nodig voor de commu-
nicatie tussen dierenarts en cliënt en
een \'klachtenprotocol\'. Hierdoor kan
wellicht het onnodig indienen van een
klacht worden voorkómen.

TRAINING GDMMUNICATIE

De NCl organiseert in samenwer-
king met het Instituut Toegepaste
Vooriichtingskunde een twee-
daagse training algemene commu-
nicatievaardigheden en klant-
vriendelijkheid.

Deze training wordt gegeven op
11 november en 9 december 1995.
Belangstellenden kunnen contact
opnemen met NCl, Karin de Haas,
telefoon 030-545749.

Het heeft geen zin om steeds weer op
iedere ingezonden brief apart te re-
ageren. We hebben gemerkt dat veel
dierenartsen de voorlichting gemist
hebben. In overleg met de Groepen zal
nog eens een rondje voorlichting door
Nederland plaatsvinden. We hopen dat
men zich daar dan positief kritisch laat
horen.

De algemeen secretaris

Per 10 oktober a.s. wijzigt ons
telefoonnummer.

nieuwe
telefoonnummer

030-2510111

-ocr page 212-
-ocr page 213-

ME

ONEY

DANKZIJ EEN GERICHTE AANPAK MET LEOCILLIN® KAN ZE SNEL WEER AAN HET WERK.

Veehouders moeten vandaag de dag met minder koeien meer melk
leveren. Bovendien worden er aan de kwaliteit van de melk steeds
hogere eisen gesteld. Anders gezegd: de bedrijfsvoering valt of staat
met een gezonde veestapel. Elke veehouder wil eventuele infecties
dus bijtijds opsporen en effectief behandelen.

Daarom is er Leocillin. Een smal spectrum antibioticum voor
de behandeling van subklinische en klinische mastitis, veroorzaakt
door Streptococcen, gevoelige staphylococcen en A.pyogenes.
Koitom, Leocillin rekent snel af met bacteriën die de bedrijfsvoering
kunnen verstoren. Want ook in de veehouderij geldt: time is money!

Leocillin in het kort;

• Goed geresorbeerd • Veroorzaakt nauwelijks weefselirritatie
• Optimale uitscheiding naar de uier
• Korte wachttijden melk (72 uur) en vlees (10 dagen)
• Weinig resistentie-ontwikkeling

-ocr page 214-

Berichten en verslagen

K.ijkt men naar hetgeen Mathijsen be-
reikt heeft, dan verwacht men met een
jachtig heerschap van doen te hebben,
een zogenaamde top-manager, die
slechts met de grootste moeite bereik-
baar is voor lezers (tegenwoordig
eindgebruikers genaamd), personeel
en gewone geïnteresseerden. Niets is
minderwaar.

\'Guus Mathijsen lijkt wel geschapen te
zijn uit klantvriendelijkheid zelf, lang
voordat deze term werd uitgevonden\',
aldus prof dr. H.W. de Vries, decaan
van de Faculteit der Diergeneeskunde,
bij het afscheid van Mathijsen. En ie-
dereen kan dat beamen: zelden kwam
men terecht in zo\'n oase van rust, of
beter goede voedingsbodem voor dis-
cussies, als in de kamer van Mathijsen.
Men vraagt zich in alle emst af of de
goede man wel een horioge heeft.
Wanneer een goed gesprek begint en
eindigt, hangt geheel af van omgeving,
gezelschap of onderwerp, maar nooit
van tijd.

De voorzitter van de Nederlandse Ve-
reniging van Bibliothecarissen, Docu-
mentalisten en Literatuuronderzoekers
(NVB), de heer drs. C.T.J. Klijs, ver-
woordt het weer anders: \'Ik ken nie-
mand die zo gefascineerd is door zo-
wel het verleden als de toekomst en die
tevens zo kan genieten van het heden\'.
De bibliothecaris van de Universiteit
Utrecht, drs. J.S.M. Savenije, noemt
Mathijsen een charmante, welbe-
spraakte verschijning, aimabel zonder
dubbele bodem.

professie

Dat Mathijsen Oost-Indisch blind leek
voor de dimensie tijd, heeft hem niet
verhinderd om reeds in de jaren zestig
oog te hebben voor ontwikkelingen die
tegenwoordig nog steeds modem ge-
noemd worden. Zo was hij pionier op
het gebied van de \'On-line Information
Retrieval\', hetgeen we een voorloper
kunnen noemen van de huidige term
\'electronische bibliotheek\'. Dit initia-
tief, dat van grote visie getuigt, heeft
erin geresulteerd dat de Universiteits-
bibliotheek, het \'moederhuis\' zoals
Mathijsen haar noemt, als eerste Ne-
deriandse bibliotheek een on-line ver-
binding had met een andere bibliotheek.
Er werd toen ten behoeve van deze ex-
perimenten gelijktijdig een telefoonlijn
opengehouden om zich voordoende
problemen direct op te kunnen lossen.

drs. a.h.h.m. mathijsen verlaat de bibliotheek

REEDS KLANTVRIENDELIJK. VOORDAT
DEZE TERM WERD UITGEVONDEN

Hoezeer de veterinaire wereld af en toe gebaat is bij een visie-injectie van bui-
tenaf, bleek weer eens tijdens het afscheid van de heer drs. A.H.H.M.
Mathijsen, bibliothecaris van de Bibliotheek Faculteit der Diergeneeskunde.
Toen men in 1967 zocht naar een bibliothecaris, ging de voorkeur uit naar een
dierenarts. Het werd echter een bioloog. Als geen ander ging Mathijsen zich
thuisvoelen tussen de veterinairen, maar hij bleef oog hebben voor de omge-
ving, zoals het een goed bioloog betaamt. Gelukkig maar, want \'onze biblio-
theek\' is dankzij Mathijsen het juweel in de kroon van de faculteit, een knoop-
punt van in- en uitgaande impulsen en stimuli.

Door Sophie Deleu

\'Nu zou je zoiets een multi-mediaspec-
takel noemen\', zegt Klijs. Deze on-line
experimenten wekten de belangstelling
van binnen- en buitenland en ontsloten
via de faculteitsbibliotheek één groot
exploratieveld van biomedische infor-
matie.

\'Je verweet de opeenvolgende facul-
teitsbesturen vaak dat zij geen visie had-
den op de bibliotheek\', moet De Vries
toegeven. \'Gelukkig is dat ook helemaal
niet nodig alsje een goede bibliothecaris
hebt.\' Mathijsen heeft inderdaad een
duidelijke visie op informatievoorzie-
ning. Hij is dan ook verantwoordelijk
voor een groot aantal strategische keu-
zes, waarvan het resultaat zichtbaar is in
de vorm van een scherp afgebakend en
helder bibliotheekprofiel.
Nog steeds is naar de mening van
Mathijsen de kwaliteit van de collectie
bepalend voor de kwaliteit van de bibli-
otheek. Savenije: \'Vandaag de dag zou
je dat een ouderwetse opvatting kunnen
noemen. Mathijsen combineert deze
echter met niet-aflatende inspanningen
om de collectie met de modemst denk-
bare middelen te ontsluiten. De liefde
voor het vak completeert zijn professio-
nele aanpak. Ouderwets progressief,
zou je kunnen zeggen.\'
De lidmaatschappen van besturen en
commissies in binnen- en buitenland
zijn bij Mathijsen niet te tellen. Klijs
noemt hem de ambassadeur van het
Nederlandse bibliotheekwezen. Ook
worden zijn activiteiten op het gebied
van het beroepsonderwijs geroemd.
\'Guus is een verenigingsman pur sang\',
aldus de feestredenaar. \'Niet als verga-
dermens, maar als een soort pater fami-
lias. Activiteiten groeiden bij jou altijd

-ocr page 215-

uit, door je stimulerende en activerende
invloed.\' Erwordt hem tot slot een Liber
Amicomm aangeboden over dieren en
boeken, want \'er is geen beter afscheids-
cadeau voor een bibliothecaris dan een
boek.\'
(Over heest en en boeken:
Opstellen over de geschiedenis van de
diergeneeskunde en de boekwetenschap
aangeboden aan Guus Mathijsen bij
zijn afscheid als bibliothecaris van de
Faculteit der Diergeneeskunde te
Utrecht/ onder redactie van Koert van
der Horst, Peter A. Koolmees en
Adriaan Monna. - Rotterdam: Erasmus
Publishing, 1995, ISBN 90-5235-083-
3.)

veterinaire geschiedenis
Tot slot komt aan de orde dat Mathijsen
zich altijd intensief heeft beziggehou-
den met de veterinaire geschiedbeoefe-
ning, waartoe hij onder meer actief lid is
van het bestuur van het Veterinair
Historisch Genootschap en als zodanig
betrokken bij de uitgave van het blad
\'Argos\'. Zelf vindt hij onderzoek naar
de geschiedenis van de professie buiten-
gewoon belangrijk en hij betreurt het
dan ook dat een vakgroep Veterinaire
Geschiedenis niet bestaat. \'Al heb ik nu
begrepen dat het vak gedoceerd gaat
worden, zij het op vrijwillige basis, in
het eerste jaar\', aldus Mathijsen.
Hij pleit voor de oprichting van een zo-
genaamde \'encyclopedia\' van de facul-
teit, binnen welk verband men zich zou
bezig moeten houden met geschiedenis,
ethiek en dergelijke: \'Het zou zo goed
zijn voor de uitstraling van het vak.\' De
medische faculteiten van onder meer

Leiden en Amsterdam hebben wel een
\'encyclopedia\'. Mathijsen werd recent
gekozen tot president van de World
Association for the History of Veteri-
nary Medicine. Hij is dan ook geenszins
van plan zijn geschiedenis-activiteiten
op te geven, integendeel. Zij moeten in-
vulling geven aan de nieuwe levensfase,
die hij op 1 september is binnengetre-
den. Daartoe heeft hij nog de beschik-
king over een klein bureautje in het ma-
gazijn van de bibliotheek. \'Ik zal pro-
beren mij verder nergens mee te be-
moeien\', klinkt het bemoedigend voor
zijn opvolgster, mevrouw ir. G.B. de
Jonge. Hij overhandigt haar ter plekke
de drie van belang zijnde sleutels van de
bibliotheek.

awards

\'Wij zijn altijd op zoek naar onze identi-
teit als Nederlanders\', gaat Mathijsen
verder. \'Ik denk dat iedere Nederlander
wel een soort Nicolaasisme in zich
heeft. We houden allemaal van surpri-
ses.\' Met glimmende ogen van oprechte
pret of ontroering vanwege het zojuist
aangeboden Liber Amicomm, onthult
Mathijsen zijn verrassing: hij reikt drie
Awards uit aan personen die zich naar
zijn mening de afgelopen jaren bijzon-
der hebben ingespannen voor informa-
tievoorziening. Bovendien heeft hij drie
instanties te kennen gegeven dat zij de
Awards \'mogen\' sponsoren.
De eerste Award is voor de heer dr.
Th.A.M. Elsinghorst, gesponsord door
LIS (Literature Information System,
grondlegger van de CD-Rom), vanwege
zijn verdiensten inzake het toegankelijk
maken van alle Europese veterinaire
proefschriften en de ontwikkeling van
verscheidene databestanden. De tweede
is voor de heer J. Brak, de netwerkbe-
heerder van de bibliotheek, een schep-
per van orde in de aanvankelijke auto-
matiseringschaos ten behoeve van de
ontsluiting van de collectie, aangeboden
door de directie van G.M. Computers.
De derde en laatste prijs wordt toege-
kend aan de heren Th. J. Bakker en dr.
J.D. Kuiper van Prex Information
System, die het mogelijk maken dat de
totale veterinaire beroepsgroep, onder
meer de praktizerende dierenarts, van
op afstand gebmik kan maken van de fa-
culteitsbibliotheek. Deze Award wordt
aangeboden door de NCI, de Ne-
deriandse takorganisatie voor de auto-
matisering van dierenartsenpraktijken,
als geen ander betrokken bij de informa-
tisering van praktijken.
Het toekennen van Awards heeft Ma-
thijsen afgekeken van de Amerikanen;
het voegt inderdaad extra cachet toe aan
de feestelijkheden. De laureaten reage-
ren verbaasd en verheugd. Allen vinden
dat eerder Mathijsen zelf bedankt dient
te worden, maar nemen de prijs natuur-
lijk wel met plezier in ontvangst.

Een vertrouwd gezicht veriaat officieel
de faculteit. Hij laat de bibliotheek naar
zijn zeggen met een gevoel van opluch-
ting in goede handen achter. \'Het is mooi
geweest\', besluit hij. Waarschijnlijk is
hij echter nog vaak te vinden in zijn
hoekje in het magazijn. Er worden van
zijn hand nog vele veterinair-geschied-
kundige publikaties verwacht.

Wat is UW diagnose?

Klinische gegevens
Een commerciële geitenhouder met
250 witte melkgeiten roept u omdat er
geiten vermageren en hij ontevreden is
over de melkproduktie en het te hoge
vervangingspercentage (± 40%) bij
zijn volwassen melkgeiten. De klach-
ten zijn:

- een dor, slecht aangesloten baar-
kleed;

- te veel slome geiten;

- een progressieve vermagering, on-
danks een soms redelijk goede eet-
lust;

- slechte melkproduktie;

- geiten die zich te vroeg droogzeUen.

Bij klinisch onderzoek van enkele ma-
gere geiten blijkt dat deze een normale
lichaamstemperatuur hebben en bleke
slijmvliezen. De mest in het rectum is
normaal (geen diarree). Bij enkele die-
ren is er sprake van huidlaesies, met
verschijnselen van lichte jeuk. De gei-
tenhouder meldt dat de door hem inge-
stelde behandelingen (injecties met an-
tibiotica en het oraal toedienen van
penspoeders) geen succes hebben ge-
had en dat hij er toe was overgegaan om
in het beginstadium van de vennage-
ring de geiten te ruimen voor de slacht.

1. Wat zijn uw differentiaal diagno-
ses?

2. Welk nader onderzoek stelt u in?

3. Wat is de meest waarschijnlijke
diagnose?

(Antwoorden op pagina 606)

Congressen en cursussen

CURSUS
HOMEOPATHIE

Van 10-12 november 1995 zal in
Versmold (Duitsland) een cursus
homeopathie voor dierenartsen
worden gehouden.

Het programma is op te vragen
bij het secretariaat TvD,
tel.:030-(2)510111.

-ocr page 216-

De NAJAARSDAG
van de GROEP GE-
NEESKUNDE GE-
ZELSCHAPSDIE-
REN zal op zaterdag
25 november 1995
worden gehouden in
de Reehorst in Ede, met als thema
\'OP-
GEFOKT\'

Dankzij de sponsoring door Pfizer
Animal Health is het voor de GGG
mogelijk u op deze NAJAARSDAG
een zeer aantrekkelijk programma te
bieden.

Het programma van deze NAJAARS-
DAG staat in het teken van erfelijke
aandoeningen bij gezelschapsdieren.
Zoals u wellicht niet ontgaan zal zijn is
er zowel vanuit de zijde van de over-
heid, als vanuit de hoek van de kynolo-
gie, in toenemende mate aandacht voor
deze problematiek. Steeds vaker wordt
daarbij zowel van de eigenaar als van
de dierenarts aandacht en inzet ge-
vraagd voor preventieve maatregelen.
De groeiende belangstelling voor, en
zorg over, erfelijke afwijkingen bin-
nen de kynologie komen onder andere
tot uiting in een zeer grote belangstel-
ling voor \'kynologische congressen\'
waar aan honde-eigenaren en fokkers
deze problematiek wordt toegelicht.
Het bestuur van de GGG heeft ge-
meend dit onderwerp ook tot thema
van deze NAJAARSDAG te moeten
maken, om u in de gelegenheid te stel-
len zich in den brede over dit onder-
werp te informeren.
De voordrachtencyclus zal gestart
worden met mr. Van Diemen die de
\'rol\' van zowel eigenaar als dierenarts
in een juridisch perspectief zal plaat-
sen. De ervaring heeft geleerd dat (in
ieder geval in de kynologie) onenig-
heid over dit onderwerp snel kan esca-
leren tot juridische verwikkelingen.

Aansluitend zullen de collegae Ubbink
en Rothuizen ieder een algemene in-
troductie houden met als onderwerp
respectievelijk de populatiegenetica
als middel ter inventarisatie, en de mo-
leculaire genetica als diagnostische
techniek.

Verder zullen er gedurende de dag
door een keur van sprekers verschil-
lende onderwerpen vanuit een erfelijk-
heidsperspectief worden behandeld.
Steeds zal een ander orgaansysteem
worden besproken. De collegae die wij
voor deze voordrachten hebben uitge-
nodigd zijn (in volgorde van het pro-
gramma): de collegae Stades
(Ophthal-
mologie), Venker-van Haagen (KNO),
Theyse (orthopedie). Vroom (derma-
tologie) en Meyer (lever- en nierziek-
ten). Tot slot zal collega Zegers in haar
voordracht speciale aandacht besteden
aan de erfelijke afwijkingen bij de kat.
Gezien het grote succes van het simul-
taanprogramma vorig jaar, waarbij de
verschillende werkgroepen zich door
middel van voordrachten presenteer-
den, is besloten deze opzet in een iet-
wat gewijzigde vorm te herhalen. Dit
betekent dat u ook dit jaar \'s middags
kunt kiezen uit een algemeen pro-
gramma of het simultaanprogramma
van de verschillende werkgroepen.
Gezien de enorme toeloop van vorig
jaar is thans een grotere zaal gereser-
veerd en tevens in de programmering
rekening gehouden met de mogelijk-
heid voor discussie.
Voorwaar ook dit jaar weer een zeer
gevarieerd programma over zeer actu-
ele onderwerpen voor zowel de ge-
mengde als de gezelschapsdicrenprak-
ticus.

Aanmelding voor deze NAJAARS-
DAG 1995 kan geschieden door over-
making
(voor 10 november 1995) van
f95,- (voor GGG-/SAVAB-leden) of
f 125,-- voor niet-leden op postgiro
539180, ten name van de penning-
meester van de GGG te Leeuwarden,
onder vermelding NAJAARSDAG
1995. In geval van betaling vanuit de
praktijk tevens graag een duidelijke
vermelding van de naam van de deel-
nemende collega. Bij betaling aan de
zaal geldt een
toeslag van
f 25,-- bovenop
de eerder ver-
melde prijs.
Toegangsprijs
studenten f 45,-
per persoon.

Aniinal Heullh Group

NEOSPORA ABORTUS BIJ HET RUND

Programma van dit symposium, dat op woensdag 8 november wordt gehouden bij
de Gezondheidsdienst voor Dieren, Morra 2 in Drachten.

13.45 uur Opening

13.50 uur W. Wouda/A.R. Moen

Laboratory and field experiences with Neospora abortion in Dutch
dairy herds

14.15 uur J.P.Diihey

Review on bovine neosporosis

15.00 uur Pauze

15.30 uur D.BiLxton

Bovine ncosporisis in Scotland; interim results of serological survey

16.00 uur Forumdiscussie

Voor meer informatie wordt verwezen naar de vorige aflevering van dit
Tijdschrift.

STUDIEBIJEEN-
KOMST GHWD

Dc Werkgroep Landbouwhuisdieren
van de Groep Homocopathisch-wcr-
kcnde Dierenartsen (Gl IwD) organiseert
een studiebijeenkomst op 7 november
1995. De bijeenkomst zal worden ge-
houden in Motel \'Dc Cantharel\' tc
Ugchelen (tel.: 055-5414455) en begint
om 20.00 uur. Voor deze avond is dr.
Reinhart als spreker uitgenodigd. De ti-
tel van zijn lezing is \'Biotherapie beim
Rind und beim Schwein; die wichtigsten
Pathologieën\'. Motel \'De Cantharel\' is
te bereiken via de afslag Ede-Hoenderio
van de Al Amersfoort-fJcngclo. Ook
dierenartsen en studenten die geen lid
van de GHwD zijn worden uitgenodigd
de bijeenkomst te bezoeken. Voor na-
dere inlichtingen kan men zich wenden
tot de secretaris van de GHwD, drs. P.C.
Kroft te Oldenzaal (tel.: 0541-521010).

-ocr page 217-

ipc dier barneveld/chr. a.o.c. groenhorst college verzorgt een
drietal dierverzorgingscursussen te weten:

1. EHBO-Dieren (14,21 en 28 november 1995)

Onderwerpen: Het onderkennen van spoedgevallen; uitvoeren 1-minuut onderzoek en eerste opvang; vergiftigingen;

fracturen, borst- en buik EHBO; maagtorsie en verlammingen.
Aanmelding: Voor 20 oktober 1995.

Toelatingseis: Beroepsmatige betrokkenheid of zij die dit beroep willen gaan beoefenen.

2. Inleiding in de veterinaire laboratoriumtechnieken

Onderwerpen: Bloedonderzoek; urine- en faecesonderzoek; eenvoudige laboratoriumapparatuur; microscopische on-
derzoek; onderzoek met afwijkend bloed.
Aanmelding: Voor 15 november 1995

Toelatingseis: Cursisten dienen werkzaam te zijn als dierenartsassistent.

3. Medicijnenleer

Onderwerpen: Werkingsgebied van de verschillende soorten medicijnen, onder andere:

- antibiotica/chemotherapeutica;

- anaesthetica;

- hormonale preparaten;

- uier injectoren;

Manieren van toediening; samenwerking of tegenwerking met andere preparaten; manieren van bewa-
ring; verspreiding in het lichaam en verwijdering uit het lichaam.
Aanmelding: Voor 1 december 1995
Toelatingseis: Beroepsmatige betrokkenheid.

De cursussen worden aangeboden in een module. Na afloop van de cursus(sen) ontvangen de deelnemers een bewijs van deel-
name.

afdeling nederland van dr world rabbit science association

STUDIEDAG KÜNIJNENHOUDERIJ

thema: huisvesting en verzorging

Datum:
Plaats:

Programma:

21 november 1995

Hoofdgebouw Diergeneeskunde, Zaal C 101, Yalelaan 1, De Uithof, Utrecht, tel.nr.: 030-2532489.

10.00 uur
10.30 uur
10.45 uur
11.25 uur
12.05 uur
12.45 uur
13.45 uur
14.45 uur
15.30 uur

Ontvangst met koffie.

Opening door de voorzitter mevr. drs. M.H. van der Hage.

Mevr. dr. M. Baumans: Huisvesting en verzorging van konijnen onder laboratoriumomstandigheden.
Mevr. drs. L. van Lieshout: Huisvesting en verzorging van konijnen als gezelschapsdier.
Dhr. J. Balder: Huisvesting en verzorging van konijnen in de sportfokkerij.
Lunch.

Dhr. G. van Someren: Huisvesting van konijnen in de commerciële houderij.

Discussie over de vier inleidingen.

Afsluiting.

De kosten van de studiedag bedragen f30,— (voor leden WRSA f25,—) voorde deelname, de lunch en de syllabus.
Studenten hebben gratis toegang (lunch f 12,50). Betaling bij aankomst op de studiedag.

Dringend verzoek: in verband met organisatie lunch en dergelijke, aanmelding vóór 16 november.

-ocr page 218-

Woensdagavond 18 oktober 1995 zal
de \'Veterinaire Veefokclub\' van de
Faculteit der Diergeneeskunde een le-
zing houden met als titel \'Verboden
vruchten in de rundveehouderij\'. Zoals
de titel al zegt worden deze avond on-
der andere de achtergronden, werkin-
gen en eventuele gevolgen van hormo-
nen als BST en steroïden in theorie en
praktijk aan de orde gesteld.

Er zullen drie sprekers aan bod komen:
- Dhr. Witkamp (vakgroep farmaco/
toxicologie, Dgk)

VERBODEN VRUCHTEN IN DE
RUNDVEEHOUDERIJ

- Dhr. Postema (RVV, Centrale
Inspectie)

- Dhr. Oldenbroek (ID-DLO, afdeling
fokkerij & genetica)

Aansluitend zal een forumdiscussie
plaatsvinden waarbij een ieder gele-
genheid wordt gegeven om vragen te
stellen. De samenstelling van het fo-
rum is als volgt:

- Dhr. V. Roesel (rose-vlees produ-
cent)

- Dhr. Joma (algemeen secretaris
KNMvD)

- Dhr. Herkels (advocaat)

De avond zal plaatsvinden in de zaal
van \'inteme\' van de Faculteit der
Diergeneeskunde - Yalelaan 16 te
Utrecht: te bereiken via de A27/A28,
afslag \'UITHOF\'. Na de stoplichten
tweede afslag links. De lezing begint
om 19.30 uur. Iedereen is welkom en
toegang, koffie en thee zijn gratis.

Voor eventuele vragen: 030 - 2534694
(12.30-13.30 uur, vragen naar Bet-
tina).

Wat was UW diagnose?

WAT WAS UW DIAGNOSE?

(Vervolg van pagina 603)

1. Differentiële diagnose van de ver-
magerende geit

- Aan de voeding gerelateerde aan-
doeningen.

Bij primaire voedingsfouten zou
gedacht kunnen worden aan onvol-
doende energie- en/of eiwitvoorzie-
ning, mineralentekorten of hypo-
vitaminosis. Ook secundair kan de
voeding bij vermagering een rol
spelen. Afwijkingen aan het gebit
of de mondholte (bijvoorbeeld ec-
thyma contagiosum) kunnen voor
vermagering zorgen. Bij een tekort
aan voederplaatsen kunnen geiten
die laag in de sociale rangorde staan
door andere geiten verdrongen wor-
den van voeren/of water.

- Virale aandoeningen

. Caprine Arthritis Encephalitis

(C.A.E.)
. Mond- en klauwzeer
. Peste des petits mminants
. Jaagsiekte (pulmonary adeno-
matosis).
De laatste drie aandoeningen ko-
men voor zover bekend bij de geit
in Nederiand niet voor. C.A.E.
speelt op veel bedrijven wel een rol
van betekenis.

- Scrapie.

- Bacteriële oorzaken:

. Paratuberculose (ziekte van
Johne)

. Caseous Lymphadenitis (C.L.)

. Tuberculose

. Chronische pasteurellose, soms
gecombineerd met Atinomyces
pyogenes kan voor secundaire
abcedering van de longen zor-
gen. Dit kan weer vermagering
tot gevolg hebben.
. Chronische mastitiden
. Ook chronische vormen van
salmonellose en enterotoxinae-
mie ten gevolge van Clostri-
dium perfringens kunnen zor-
gen voor progressieve verma-
gering.

■ Parasieten: zowel endo- als exo-
parasieten kunnen de oorzaak zijn
van een chronische progressieve
vermagering bij geiten. Endopara-
sieten spelen bij geiten op com-
merciële geitenbedrijven, waar de
geiten nooit buiten komen, nau-
welijks een rol.

■ Neoplasieën. Het gaat hierbij
meestal om individuele gevallen.

2. Nader onderzoek

Bij navraag bleek dat de koppel gei-
ten een officieel C.L. en C.A.E.-
vrije status bezat. Gezien de lage
slachtwaarde (± f 50,—) is een ver-
magerende geit opgeofferd voor
sectie. Met de geitenhouder was af-
gesproken om eerst de uitslag van
dit onderzoek af te wachten voordat
eventueel verdere diagnostiek be-
dreven zou worden.

Resultaten

Uit sectie-bevindingen bleek dat er
sprake was van een mager kadaver,
met luizen op de huid, geen afwij-
kingen van de gewrichten, chroni-
sche pleuritis, hydrops ascites, een
geringe chronische peritonitis en
vergrote mesenteriale lympfekno-
pen. Histologisch vertoonde de
dunne darm verschijnselen van een
chronische enteritis. De lympfekno-
pen vertoonden histologische ver-

-ocr page 219-

schijnselen van paratuberculose.
Het direct preparaat (Ziehl Neelsen)
was positief en de kweek van mate-
riaal van de lympfeknopen was zes
weken na inzending ook positief op
Mycobacterium paratuberculosis.

3. Meest waarschijnlijke diagnose

Op basis van bovenstaande gege-
vens is de meest waarschijnlijke
diagnose: paratuberculose.

Discussie

Paratuberculose is een probleem dat
op veel professionele geitenbedrij-
ven een rol van betekenis speeh.
Naast de hierboven beschreven kli-
nische symptomen is het vaak ook
opvallend dat klinisch zieke geiten
een typische afwijkende houding
aannemen, waarbij de voor- en ach-
terpoten ver onder het lichaam wor-
den geplaatst. Vaak hebben de die-
ren een afhangende staart en
ontbreekt het orenspel. Diarree is in
tegenstelling tot bij het mnd geen
op de voorgrond tredend symp-
toom. Alleen in het uiterste stadium
komt af en toe diarree voor, die
zelfs wat bloederig kan zijn.
Voortschrijdende vermagering en
het in omvang afnemen van spieren
van hals, mg en achterhand zijn het
meest opvallend.

Het stellen van de diagnose met be-
hulp van postmortaal onderzoek
leidt het snelst tot resultaat. Indien
er echter geen dieren voor sectie ter
beschikking zijn, kan ook gebmik
gemaakt worden van andere onder-
zoeksmethoden:

- Ziehl Neelsen kleuring van faeces
(alleen een positieve uitslag heeft
waarde).

- Bacteriekweek van faeces (Deze
is veel gevoeliger dan de Ziehl
Neelsen, maar bewerkelijker en
duurder. De uitslag kan vier tot zes
maanden op zich laten wachten).

- Bloedonderzoek met behulp van
de complementbindingsreactie
(CBR) kan gebmikt worden voor
koppeldiagnostiek, maar is onge-
schikt voor een individuele diag-
nose.

Ook het gebmik van de Johnine-
huidtest behoort tot de mogelijk-
heden, maar is voor de praktijk
niet erg geschikt.

De aanpak op een geitenbedrijf met
paratuberculose is gebaseerd op:
1. Het zo snel mogelijk isoleren en
mimen van klinisch zieke dieren.

2. De laatst geboren lammeren van
klinisch zieke moeders moeten
als besmet worden beschouwd
en worden gemimd.

3. Lammeren moeten schoon wor-
den opgevangen en direct mim-
telijk gescheiden, moederioos en
geitenbiest-vrij worden opge-
fokt.

4. Indien mnderbiest wordt ge-
bmikt, dient deze afkomstig te
zijn van paratuberculose-onver-
dachte mnderbedrijven. Na twee
dagen kan worden overgescha-
keld op kunstmelk.

5. Vaccinatie met 1 ml. paratuber-
culose-vaccin (ID-DLO) moet
plaatsvinden voordat de lamme-
ren één maand oud zijn. Het vac-
cineren van lammeren is onder
bepaalde voorwaarden toege-
staan. Vaccinatie mag alleen
worden toegepast op geitenbe-
drijven na toestemming van de
Gezondheidsdienst voor Dieren.

literatuur

- Smith MC, and Sherman DM. Goat
Medicine, Lea and Febiger, Phila-
delphia 1994.

- Kuijper R. Paratuberculose bij de
geit. Diergeneeskundig Memoran-
dum. 39e jaargang, nummer 3, okto-
ber 1992.

- Dercksen DP. Paratuberculose bij de
geit. PAO-D Zeistersdagen 1992.

Correspondentie richten aan drs. D.P.
Dercksen, Afdeling Kleine Her-
kauwers, Gezondheidsdienst voor
Dieren in Zuid-Nederiand, Postbus 4,
5280 AA Boxtel.

-ocr page 220-

In het 1 oktober-nummer (pagina
579) is per abuis een verkeerd te-
lefoonnummer gepubliceerd.
Schülke & Mayr Benelux B.V. is
bereikbaar op tel.:
023-5352634
en niet zoals vermeld stond op
tel.: 023-5352635.

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederland kwamen in de periode
van 31 juli t/m 21 augustus 1995 de
volgende gevallen van besmettelijke
dierziekten, waarvan aangifte ver-
plicht is, voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in Drenthe
Totaal 1 geval in Friesland

RECTIFICATIE

In het 15 september-nummer zijn
per abuis bij het artikel, getiteld:
\'De afwijkende \'witte lijn\' en
holle wand bij het paard, een ver-
gelijkend mycologisch onder-
zoek\' twee foto\'s verwisseld.
Foto 1 had Foto 6 moeten zijn en
omgekeerd. De foto-onderschrif-
ten waren wel correct.

Per 10 oktober a.s. wijzigt ons
telefoonnummer.

nieuwe
telefoonnummer

030-2510111

FORTEKOR is een ACE-remmer en
bevat de actieve stof benazepril.
Benazepril is een pro-dmg en wordt na
orale toediening snel opgenomen door
het maagdarmstelsel. Daama wordt het
gehydrolyseerd door de leverenzymen
tot de actieve dicarboxyl metaboliet, be-
nazeprilaat. Benazeprilaat is een uiterst
werkzame en selectieve remmer van het
\'Angiotensin Converting Enzyme\'
(ACE). Dit enzym is verantwoordelijk
voor de omzetting van Angiotensine 1 in
Angiotensine 11. Benazeprilaat gaat
hierdoor in geval van hartfalen de
schadelijke vasoconstrictie en zoutre-
tentie, veroorzaakt door de chronische

O

Survey of Campylobacter spp. in
sewage plants in The Netherlands
Campylobacter in rioolwaterzuive-
ringsinstallaties

P.M.F.J. Koenraad. W.C. Hazeleger, T.
van der Laan. R.R. Beiimer. F.M.
Ramhouts. Food Microbial 1994; II:
65-73

Ecn onderzoek werd ingesteld naar het
voorkomen van kweekbare
Campylo-
bacter
spp. in één actief slib en twee
oxydatiebedsystemen van drie rioolwa-
terzuiveringsinstallaties en in het afval-
watervan twee pluimveeslachterijen.
De uit de zuiveringsinstallaties geïso-
leerde aantallen Campylobactcr-kicmen
konden worden gerelateerd aan de aan-
wezigheid van pluimveeslachterijen in
het betreffende rioleringsgebied. De
aantallen
Campylobacter spp. in het af-
valwater van de twee slachterijen va-
rieerden sterk. Zuivering (actief slib)
van het afvalwater in één van beide
slachterijen resulteerde in een daling
met 1 log 10 eenheid. Campylobacter
activering van het RAA-systeem door
Angiotensine II. tegen. Foriekor wordt
aan honden gegeven die leiden aan hart-
falen veroorzaakt door mitralisinsuffi-
ciëntie en cardiomyopathie. Er zijn
slechts twee tabletgroottes; een tablet
voor kleine honden en een tablet voor
grote honden. Fortekor is de enige ACE-
remmer, geregistreerd voor gebmik bij
de hond, waarvan 50% van de actieve
stof via de gal en 50% van de actieve
stof via de urine wordt uitgescheiden.
De actieve stof Benazepril is ook hu-
maan verkrijgbaar en wordt veel door
cardiologen voorgeschreven.

Referaten

Fortekor veriengt het leven en verbetert
de levenskwaliteit van de hond.
Fortekor is verkrijgbaar bij de dieren-
arts. Meer informatie over Fortekor is
verkrijgbaar bij Ciba Animal Health,
tel.: 0165-597305 of fax 0165-597283.

VOEDINGSMIDDELENHYGIENE

werd geïsoleerd uit het influent van deze
drie zuiveringsinstallaties. De aanwe-
zigheid van Campylobacter in het influ-
ent van de installatie waarop geen slach-
terij was aangesloten, wordt verklaard
uit besmetting door patiënten cn ge-
zonde dragers. De zuiveringsprocessen
reduceerden dc aantallen Campylo-
bacter met gemiddeld 1 log|o eenheid
(actief slib) 0.6 log|o eenheden (oxyda-
tiebed). De reductie kan het gevolg zijn
van onderscheidene factoren.
Campylo-
bacter
spp. werden eveneens geïsoleerd
uit onder andere bezonken slib en sur-
plus slib (actief slib-installatie), effluen-
ten en oppervlaktewater nabij de zuive-
ringsinstallaties. Mede door applicatie
van bezonken, niet vergist slib en onbe-
handeld water op bouwland, kunnen
landbouwprodukten, landbouwhuisdie-
ren, watervogels en mensen worden be-
smet. Desinfectie van effluenten van ri-
oolwaterzuiveringsinstallaties en afval-
water van pluimveeslachterijen kan
worden overwogen om de contamina-
tiekringloop van Campylobacter te on-
derbreken. (Kringlopen van Salmonel-
la-kiemen zijn reeds door Edel
et al.
beschreven in Tijdschr Diergeneesk
1975; 100: 1304-11; ref)

M.P.Smit

OP 16 OKTOBER LANCEERT CIBA
HET NIEUWE PRODUKT FORTEKOR

-ocr page 221-

Onderstaand treft u een aantal cursussen
aan waarvoor opgave nog mogelijk is.
Dit kan zowel telefonisch (030-517374)
als per fax (030-516490).

INTERPRETATIE RÖNTGENO-
LOGISCH ONDERZOEK BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN (U.D.),
een
drietal cursussen, 19.30-22.30 uur,
ƒ 260,-- (per cursus) te Wageningen.
Cursusnummers data:
95/74 Thorax, donderdag 30 november
1995

95/75 Abdomen, donderdag 7 decem-
ber 1995

95/76 Skelet, donderdag 14 december
1995

Naast het normaalbeeld wordt uitge-
breid aandacht besteed aan de interpre-
tatie van een aantal veelvuldig voorko-
mende afwijkingen. Mogelijkheden
voor aanvullende röntgendiagnostiek of
echografisch onderzoek zullen aan de
orde komen.

Aan het eind van de cursus bestaat in be-
perkte mate de mogelijkheid tot het be-
oordelen van door de cursisten meege-
brachte röntgenfoto\'s. De cursusleider
is drs. J.W. Garretsen.

DERMATOPHYTOSEN BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN,
3 november
1995, 09.30 tot 17.30 uur, ƒ675,- te
Tilburg.

Schimmels kunnen bij gezelschaps-
dieren, in het bijzonder bij katten, tot
rampzalige problemen leiden. In het
programma van deze cursus wordt
allereerst de vraag gesteld \'wanneer
gaat er bij de clinicus een rood lampje
branden?\'. Dit wordt gevolgd door een
overzicht van de diagnostische moge-
lijkheden, zowel in uw praktijk als in
het laboratorium. Vervolgens be-
spreekt een eerstelijns prakticus een
probleemgeval onder de titel \'ik kwam
in de cattery en ik dacht ....\'. U krijgt
inzicht in de pathogenese (waarom
maken schimmels de huid ziek?) en de
epidermiologie (waarom zijn schim-
melziekten zo hardnekkig?); de dag
wordt afgesloten met een overzicht
van de therapeutische mogelijkheden
en een bespreking van het behande-
lingsprotocol ontwikkeld door het
VMDC, de vakgroep Geneeskunde
van Gezelschapsdieren, de Apotheek

Diergeneeskunde en collega Vroom,
specialist dermatologie.

APOTHEEKBEHEER VOOR GE-
ZELSCHAPSDIERENPRAKTICI,

15, 16 en 17 november 1995, ƒ 1.495,-
te Zeist.

Binnen het project Versterking Farma-
ceutische Scholing van de dierenarts
wordt éénmaal per jaar een cursus geor-
ganiseerd speciaal voor Gezelschaps-
dierenpraktici. Het doel van de cursus is
om de verschillende aspecten van apo-
theekvoering aan bod te laten komen
vanuit een meer specifieke gezelschaps-
dierenoptiek.

Algemeen: Veterinaire Apotheek: be-
leidsaspecten (overheid), apotheekrecht
en regelgeving, vergelijking humane
apotheek, economisch belang, wettelijk
kader, aansprakelijkheid, administra-
tieve verplichtingen, milieu-aspecten,
inrichting en beheer, werkinstructies,
diergeneesmiddelen (waaronder vac-
cins): registratie, keuzecriteria, kwali-
teit/prijs-verhouding, farmaceutische
aspecten (onder andere houdbaarheid,
bewaarcondities), bijsluiters, documen-
tatie, beoordelen informatie. Goede
Veterinaire Praktijk Apotheek: princi-
pes, biofarmacie, selectief gebmik van
antibiotica. Apotheek praktijk: magis-
trale receptuur, verpakken, etiketteren
en afleveren, dosisextrapolatie, bijzon-
dere dieren, therapietrouw.

BEDRIJFSBEGELEIDING OP
COMMERCIËLE GEITENBE-
DRIJVEN, MANAGEMENT EN
PREVENTIEVE GENEESKUNDE,

8 december 1995, 09.00 - 17.00 uur.
/490,~te Boxtel.

Door de verdergaande professionalering
en een toename van de grootte van de
geitenbedrijven wordt de vraag vanuit
de geitenhouderij voor veterinaire be-
drijfsbegeleiding steeds groter. In deze
cursus willen wij u een aantal handvat-
ten bieden die u kunt gebmiken bij de
bedrijfsbegeleiding op het geitenbedrijf.
De volgende onderwerpen zullen aan de
orde komen:

Ü

- Management, voeding en huisvesting
van:

* jonge lammeren in de periode ge-
boorte - spenen en spenen - dekken;

* de gedekte en droge geiten;

* de melkgeiten.

- Preventie van veel voorkomende ziek-
ten.

- Automatisering en managementpro-
gramma\'s.

- Vmchtbaarheidsbegeleiding en echo-
grafie.

KLINISCHE TOXICOLOGIE BIJ
GEZELSCHAPSDIEREN,
8 decem-
ber 1995, 09.00 - 17.15 uur, ƒ580,- te
Utrecht.

Inleiding in de klinische toxicologie bij
gezelschapsdieren. Intoxicaties in de
praktijk door bestrijdingsmiddelen, ro-
denticiden, diergeneesmiddelen, hu-
mane geneesmiddelen en huishoudver-
giften: oorzaken, diagnose en inter-
ventie.

Intoxicaties door anaesthetica en de in-
tensive care patiënt. Informatie over het
Nationaal Vergiftigingen Informatie
Centrum, het Bureau Bijwerkingen, als-
mede andere hulpmiddelen.

KUNSTMATIGE INSEMINATIE
BIJ PAARDEN (U.D.),
19 en 20 de-
cember 1995, beide dagen van 09.00 -
17.00 uur, f2.985,- (inclusief lunches)
te Utrecht.

Cursusduur: 2 dagen theorie. Praktisch
onderricht: 1 dagdeel hengst (2 perso-
nen) 1 dag merrie (individueel).
Achtereenvolgens worden behandeld de
hengst, merrie, het laboratoriumwerk en
de wettelijke bepalingen. In het deksei-
zoen zal door elke deelnemer vervol-
gens enkele dagen praktisch werk wor-
den verricht.

BANDEN TVD

Inmiddels zijn op het secretariaat van de KNMvD de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1995 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,- (inclusief 17,5% BTW).Onderstaand
treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog voorradig zijn, met een daarbijbehorend
kostenoverzicht.

Banden 1994, 1993, 1992: / 30,-(inclusief 17,5% BTW).

Banden 1991: / 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

Banden 1990: niet meer voorradig.

Banden 1989: niet meer voorradig.

Banden 1988: / 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

U kunt de banden bestel len door het betreffende bedrag over te maken op postrekening 511606 ten
name van de KNMvD, onder vermelding van \'Banden\' en de jaargang.

-ocr page 222-

SJOERD
BINNERTS

Na een voltooid leven overleed 16 fe-
bruari 1995, bijna 91 jaren oud, in het
verpleeghuis \'De Hartkamp\' te Raalte,
waar hij de laatste maanden van zijn
leven doorbracht, één van de oudsten
onder ons, Sjoerd Binnerts.

Hij werd geboren op 25 februari 1904
in de gemeente Schoterland ter hoogte
van de Knipe, een klein vlekje ten oos-
ten van Heerenveen. Hij was de oudste
van twee zonen. Het gezin leefde sober
en spaarzaam van de inkomsten uit de
kleermakerij. Het geloof Doopsge-
zind, werd actief beleden. De vader
was muzikaal en zong graag in de
kerk. Hij maakte ook gedichten.

De jongens gingen \'op studie\' waar-
voor de aanloop werd genomen op de
H.B.S. in Heerenveen aan het Fok
(voor wie er bekend is). Dat was geen
rooskleurige tijd; de Eerste Wereld-
oorlog (1914-1918) brak uit. Daarna
ging Sjoerd verder en koos voor de
diergeneeskunde. Hij ging naar
Utrecht en studeerde af in 1929.

Inmemoriam

•^\'iniiiir*^____

jrx. nrr . .

De jonge veearts werkte als assistent
bij meerdere gevestigde collega \'s in
het land. Omstreeks 1934 dook Sjoerd
in Wijhe op als assistent in één van de
toen bestaande uitgestrekte praktijk-
gebieden langs de IJssel. De streek en
het dorp Wijhe trokken hem. Een prak-
tijkovername mislukte en hij besloot
zich als tweede man naast de oudere te
vestigen.

In 1936 trouwde hij met Wies
Nanninga, een sportieve, lieve vrouw.
Zij kwam van oorsprong uit Deventer.
Zij hadden elkaar leren kennen tijdens
een bridgeavond (sic!). Het echtpaar
betrok een huisje aan de Oranjelaan,
dat er nog steeds staat. Overigens was
het volop crisistijd, bij de oudere col-
lega \'s nog wel bekend. In het gezin
Binnerts werden zes kinderen geboren,
waaronder één zoon die later de vete-
rinaire studie volbracht. De periode
1940- \'45 werd goed doorstaan, alhoe-
wel zij niet ontkwamen aan een korte
evacuatie waarbij zij onderdak vonden
bij een boerenfamilie in de praktijk.

Toen de oorlog voorbij was en de we-
deropbouw begon, breidde de veesta-
pel zich uit en kwam de economie lang-
zaam op gang, wat voor de sector van
belang was. De veterinaire zorgont-
wikkeling nam toe en de georgani-
seerde dierziektenbestrijding stond
voor de deur. De familie Binnerts ver-
huisde naar de overkant en betrok een
statige oude villa met veel ruimte in
een passende omgeving, met uitzicht
op \'hetSlot\'.

In de welbekende levensfase van de
\'veertigers\' kreeg ook Sjoerd te maken
met een zekere onrust die tot herbezin-
ning riep. Mede door veranderingen in
de bestaande half-ambachtelijke
vleeskeuringsdienst Olst- Wijhe, we-
gens een ontstane vacature, zou de
prakticus Binnerts de mogelijkheid
krijgen ter plaatse volambtelijk hoofd
te worden van deze dienst. Een belang-
rijk moment. Ondergetekende werd in
de hete zomer van 1947 de praktijkop-
volger. Helaas was de ambtelijkefunc-
tie weinig vreugdevol voor Sjoerd, we-
gens strubbelingen tussen de
overheden van de deelnemende ge-
meenten onderling. Na een half jaar
kon het besluit worden genomen dat
Sjoerd de keuring vaarwel zou zeggen
en hij zijn eigen vertrouwde praktijk
weer terug kon krijgen. Hij heeft
daarin nog kunnen werken tot zijn vijf-
enzestigste. Veertig jaar praktiseren
zat er toen op.

Zijn kenmerken waren, zoals zijn
schoonzoon bij de crematie helder on-
der woorden bracht:

- Hij kon veel werk aan, dag en nacht,
maar altijd in zijn tempo.

- Hij was voorzichtig, vooral in zijn
oordeel over anderen; soms te opti-
mistisch.

- Hij was zuinig, ook met woorden.
Hij had geen behoefte aan luxe.

- Hij had een scherp verstand.

In de slotfase van hun meer dan 55-ja-
rige huwelijksleven hebben Wies en
Sjoerd nog lange tijd kunnen genieten
van het bridgespel, dat voor hen een
brug betekende waarover ze contacten
konden onderhouden.

Wies overleed in 1993 en Sjoerd werd
daarna verzorgd in \'Het Wijtendaal\',
op de plaats van het voormalige Slot.
Zij die hen gekend hebben en met hen
omgingen bewaren daaraan een goede
herinnering.

A.J. van Doorn

-ocr page 223-

Etty\'s huishouden behoort beslist tot
de grotere: een man, drie dochters, een
zoon, zijzelf en een vogeltje, een ham-
ster, twee honden, zes katten -\'niet al-
lemaal binnen hoor\'- en vijfentwintig
schapen. Geen wonder dus dat Etty de
eerste huwelijksjaren niet aan dierge-
neeskunde toekwam. Niettemin was
zij een gemotiveerde studente: \'Ik
koos voor diergeneeskunde, omdat ik
zelfstandig een beroep wou uitoefenen
en naar mijn idee overal terecht zou
kunnen\'. Ze komt uit Amersfoort en
heeft geen veterinaire, noch een agrari-
sche achtergrond. Ze kwam in 1965
met twintig vrouwen in het eerste jaar
terecht. Haar studententijd veriiep zo-
als het hoort: lid van de UVSV -\'Om
een beetje vrouwelijk tegenwicht te
bieden aan mijn veterinaire omge-
ving\'- en behoorlijk fanatiek in de
roeivereniging. Toen ze in 1973 afstu-
deerde was ze zes maanden zwanger.
Haar man Hans was in 1972 geasso-
cieerd in Etten-Leur. \'Ik heb lange tijd
gedacht dat ik misschien ook in Etten-
Leur zou kunnen werken\', vertelt Etty.
\'Maar in die tijd badje als vrouw geen
beroep. Dat was not-done. Maar ik
mocht natuuriijk best helpen...\'
Etty heeft op een gegeven moment
moeten weigeren om nog langer vete-
rinaire werkzaamheden te verrichten.
\'Dat kan-jij-niet-even? leidde tot niets;
ik was een soort onbetaalde assistente,
weliswaar veredeld, maar geen dieren-
arts\'. Als Etty zich niet had afge-
schermd, had deze situatie vele jaren
kunnen blijven bestaan. \'We hadden
praktijk aan huis. De mensen wisten
dat ik ook dierenarts was en kwamen
mij op de vreemdste momenten lastig-
vallen\'.

COMMISSIE VDA
Etty bleef dus voorlopig huisvrouw
van beroep -\'Overigens wel tot tevre-
denheid, hoor\'- en er kwamen nog drie
kinderen. Sinds een jaar of acht wordt
er geen praktijk aan huis meer gedaan.
In Etten is toen een groot praktijkcen-
trum opgezet. Bovendien zocht de
praktijk Etten-Leur samenwerking met
de buurtpraktijken op het gebied van
diensten en de inkoop van diergenees-
middelen. \'Aan huis doet Hans nog
drie keer in de week spreekuur\', vertelt
ze. Dat gaf wel een stuk rust in het
huishouden, ook doordat hij wat min-
der diensten hoefde te doen.
Nieuwe kansen om toch aan het werk
te komen, deden zich tenslotte voor uit
onverwachte hoek; ze werd gevraagd
om zitting te nemen in de commissie
voor Advies voor de Beroeps-
uitoefening van de Vrouwelijke Dier-
enarts (VDA), toen die werd opge-
richt.

Etty Lambeek-Nap is een vrouwelijke dierenarts. Geboren in 1947, nu 47 jaar
oud, behoort zij tot de generatie vrouwen die na het afstuderen nog echt te
maken had met een veterinaire mannenwereld. Ze is, niet ongebruikelijk, ge-
trouwd met een dierenarts en hem direct na de studie gevolgd naar Etten-
Leur, waar hij reeds een jaar geassocieerd was. In verwachting van de eerste,
waren haar kansen op de arbeidsmarkt bijzonder klein. Maar niet voor eeu-
wig: Etty Lambeek is een zogenaamde \'herintreedster\'. Haar ervaringen zijn
daardoor interessant voor vele andere dierenartsen, mannen en vrouwen.

Door Sophie Deleu

DE ERVARINGEN VAN EEN HERINTREEDSTER

\'IK HEB TOCH OOK EEN GOED VAK GELEERD?\'

\'Onze eerste doelstelling was de vor-
ming van een netwerk van vrouwelijke
dierenartsen, zodat we ervaringen kon-
den uitwisselen\', licht ze toe. Daartoe
besloot de commissie heel weloverwo-
gen onderdeel te willen zijn van de
KNMvD. \'Het was niet de bedoeling
om ons als vrouwelijke dierenartsen af
te zetten tegen mannelijke\', aldus Etty.
De commissie VDA onderkent dat
vrouwelijke dierenartsen specifieke
problemen tegenkomen in de beroeps-
uitoefening en behartigt dus de belan-
gen van deze groep. Er worden regio-
nale bijeenkomsten georganiseerd om
vrouwen in de gelegenheid te stellen,
contacten te leggen, als ze tenminste
willen werken. \'Want er is ook een vrij
grote groep vrouwelijke dierenartsen,
die dat helemaal niet wil\', moet Etty
bekennen.

AAN HET WERK
\'Tja, waarom wil je zo graag wer-
ken?\', vraagt ze zich af \'Ik vind wer-
ken gewoon leuk, geloof ik\'. Etty ver-
telt dat ze op een gegeven moment het
gevoel had dat haar leven bestond uit

-ocr page 224-

het opruimen van rotzooi en troep van
de kinderen. \'Er kwam geen einde aan
de berg wasgoed, ik leek wel een
sloof. Het gaf haar in elk geval niet de
ultieme voldoening waamaar ze op
zoek was. \'Ik heb wel veel vrijwilli-
gerswerk gedaan, maar ook daar had ik
op een gegeven moment de buik van
vol\', lacht ze. \'En ik dacht bij mezelf
ik heb toch ook een vak geleerd?\' Ze
wilde, ondanks haar aanvankelijke
motivatie voor de studie diergenees-
kunde, niet zozeer zelfstandig onder-
nemer worden, maar gewoon als die-
renarts in loondienst werken.
Haar inspanningen ten aanzien van de
positie van de vrouwelijke dierenarts
bleven niet onopgemerkt. Ze werd ge-
vraagd voor een parttime-baan in
Bosschenhoofd, nota bene op een
steenworp afstand van haar huis. Het
nastreven van de voomaamste doelstel-
ling van de commissie VDA, het stimu-
leren van het leggen van contacten,
pakte voor haar dus heel gunstig uit.
Een spannende tijd begon. \'Ik had om
te beginnen een concurrentie-beding
getekend op basis van de associatie
van mijn man. Zijn maten hadden dus
theoretisch bezwaar kunnen maken\'.
Maar Etty had reeds in hun praktijk ge-
werkt en de verhoudingen met de prak-
tijk van Bosschenhoofd waren uitste-
kend. \'Vandaar dat dit nooit tot een
conflict heefït geleid\', legt ze uit.
Een ander probleem vormde de onze-
kerheid van Etty: \'Ik wist niet of ik het
nog wel zou kunnen!\' Een herintre-
derscursus heeft ze nooit gevolgd -\'Ik
vond dat toch wel duur en bovendien
duurt zo\'n cursus zes weken; zo lang
kon ik niet van huis\'- dus haar ervaring
bestond slechts uit het hap-snap assis-
tentenwerk in de praktijk van haar
man. Maar met een enorme motivatie
en veel steun van haar man en haar
werkgever heeft ze het toch gered.
\'Ik heb nu zo\'n beetje het gevoel dat ik
het aankan, dat ik de praktijk ook al-
leen draaiende kan houden in de va-
kantie\'. Dat heeft toch enkele jaren ge-
duurd. \'Het is meestal een kwestie van
gewoon doen\', geeft ze toe.

GUNSTIGE ONTWIKKELINGEN
Is ze tevreden over haar loopbaan?
\'Jawel hoor!\' lacht ze. \'Kijk, het is
nooit mijn bedoeling geweest om car-
rière te maken. Ik was alleen die lief-
dewerk-oud-papier-situatie meer dan
beu.\' Ze vindt de opvoeding van haar
kinderen en de relatie met haar man
nog elke dag het belangrijkste. \'Denk
overigens niet dat het nu gemakkelij-
ker is, omdat de kinderen groter zijn\',
waarschuwt ze. \'Als ze klein zijn, kun
je de kinderen overlaten aan een oppas.
Je moet dan veel organiseren, maar je
doet ze nog niet tekort\'. Etty legt uit
dat de kinderen nu op een leeftijd zijn,
waarop ze veel mentale energie vra-
gen: \'Als ze nu om aandacht vragen,
dan willen ze mij spreken en niet de
buurvrouw of wie dan ook. Je moet er
goedje hoofd bijhouden\'.
De ontwikkelingen in de veterinaire
wereld gaan niet aan haar voorbij. De
certificatie van praktijken bijvoor-
beeld: \'Ik denk wel dat het nuttig is en
dat je er eigenlijk niet aan ontkomt\'.
Voor herintreedsters kan het wel een
extra drempel betekenen. Tenslotte
wordt er van je verwacht dat je je re-
gelmatig bijschoolt en dergelijke. \'Als
ik het over moest doen, zou ik dan ook
proberen om op de één of andere ma-
nier aan het werk te blijven\', zegt ze.
Etty realiseert zich dat ze geluk heeft
gehad dat ze in de commissie VDA ac-
tief was: \'Daardoor had ik zo mijn con-
tacten. Het lijkt me verschrikkelijk
moeilijk om vanuit een absolute nulsi-
tuatie te starten met werken\'. Geen
wonder dus dat de KNMvD volgens
Etty blijvende aandacht dient te schen-
ken aan het netwerk van vrouwelijke
dierenartsen. \'En de vacaturebank na-
tuurlijk, ook heel nuttig!\' voegt ze er-
aan toe.

Andere gunstige ontwikkelingen voor
de vrouwelijke dierenarts vindt ze de
vorming van groepspraktijken, die
toch wat meer mimte laten voor een
sociaal leven, en het groter wordende
aanbod van parttime-banen. Ze denkt
namelijk dat de vrouwelijke dierenarts
toch nog steeds geneigd is voorrang te
geven aan de vaak financieel aantrek-
kelijkere baan van haar man. Zelf
neemt de vrouw dan genoegen met een
functie als (parttime) medewerker in
de praktijk. \'Wantje kunt nou eenmaal
niet allebei fulltime werken en asso-
ciëren en kinderen krijgen, bewonde-
renswaardige uitzonderingen daarge-
laten\', besluit ze.

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline

15-11-1995

30-10-1995

01-12-1995

13-11-1995

15-12-1995

27-11-1995

01-01-1996

11-12-1995

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

-ocr page 225-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Dam, Mevr. J.B.; 1995; 3524 TL Utrecht;
Graafschap 45.

Francissen, Mevr. E.D.J.M.; 1995; 6681 BD
Bemmel; Teselaar 11.

Janssens, L.A.A.; Gent-1975; 2610 Antwerpen
(België); Oudesffaat 37.

Mensink, Mevr. J.M.C.H.; 1982; 3231 CL

Brielle; Maarland Z.Z. 86.

Soethout, N.C.J.; 1972; 3947 MK Langbroek;

Irenelaan23.

Als lid van de Koninklijke .Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
het Hoofdbestuur aangenomen:

Janssen, C.A.M.J.; 1995; 3524 AZ Utrecht;
Terschelling 162.

Peters, Mevr. M.L.T.; 1975; 7623 CG Borne;
Zevenblad 28.

Vugt, Mevr. G.C. van; 1995; 3515 AC Utrecht;
Zaagmolenkade 25.

Wijs, Mevr. D.M.A. de; 1995; 3551 GP Utrecht;
Korenbloemstraat 53.

Als kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Gerritsen, Mevr. A.H.; 6922 JM Duiven;
Vleugelstraat 11.

Kersten, Mevr. B.E.J.; 3572 XP Utrecht; Van
Brakelstraat 1 A.

Klos, W.J.G.; 3583 HJ Utrecht; Mauritsstraat

57.

Mak, Mevr. B.J.A.; 3512 EZ Utrecht; Korte
JufTerstraat 108.

Oliveira, Mevr. R.; 1092 TV Amsterdam;
Vrolikstraat 224 hs.

Smeets, Mevr. S.; 3521 VR Utrecht; Da
Costakadc 5.

□verleden:

Op 27 augustus 1995 Drs. H.J. Nip te Lemmer.
Op 15 september 1995 Drs. A.J. Eikelboom te
Zwolle.

jubilea:

W. Jonkers te Menaldum, afwezig, 40 jaar, 15
oktober 1995

C.P.M.A. Kriele te Maastricht, aanwezig, 25
jaar, 23 oktober 1995

Mevr. I.W.M. Lewin-Visser te Drachten, aan-
wezig, 25 jaar, 23 oktober 1995
S. de Vries te Vinkeveen, aanwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

H.H.J.M. Timmermans te Tilburg, aanwezig, 25
jaar, 23 oktober 1995

E. Bolland te Amsterdam, afwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

N.A. Dijkshoorn te Zeist, aanwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

B. Oskam te Lekkerkerk, aanwezig, 25 jaar, 23
oktober 1995

I. Paigi te \'s-Gravenhage, onbekend, 25 jaar, 23
oktober 1995

C. van Pinxteren te Goirle, aanwezig, 25 jaar, 23

Personalia

oktober 1995

P.H.M. Barendregt te Voorst (Gld), afwezig, 25
jaar, 23 oktober 1995

J.L.J. Gaakeer te Kamperland, afwezig, 30 jaar,
29 oktober 1995

Dr.lng. H. Mol te Doom, afwezig, 30 jaar, 2 no-
vember 1995

E. Brill te Gieten, afwezig, 50 jaar, 3 november
1995

R.Y. de Jong te Warder, afwezig, 35 jaar, 4 no-
vember 1995

W.D. Pereboom te Purmerend, afwezig, 25 jaar,
6 november 1995

W. Oldenburger te Helden, afwezig, 25 jaar, 6
november 1995

L.J.J. Schofaerts te Vlissingen, afwezig, 25 jaar,
6 november 1995

R. Feddes te Vriezenveen, afwezig, 50 jaar, 10
november 1995

D. Rijpkema te Drachten, afwezig, 40 jaar, 14
november 1995

A.P.C. Bartels te Roosendaal, afwezig, 40 jaar,

14 november 1995

J.M. Wiersma te Roordahuizum, afwezig, 40
jaar, 14 november 1995

H.J.M. Kusters te Maastricht, afwezig, 25 jaar,

15 november 1995

mutaties:

185 Abrahamse, A.A.; 1941; 3582 AC
Utrecht; Tolsteegsingel 6; r.d.; oud-dir.
slachth.; oud-h. vl.k.dnst; R.O.N.

189 Bakker, Mevr L.M.; 1994; 3524 VK
Utrecht; Vogezen 66; tel. 030-2894494;
wnd.d.

190 Bastiaansen, P.N.C.M.; 1985; 4841 JR
Prinsenbeek; Tongerloodreef 27; tel. 076-
5412997 privé, 5415030 prakt.; p., me-
dew. bij J.E.G. Lutz.

192 Beijering, A.; 1994; 3927 GJ Renswoude;

De Kweek 9; tel. 0318-571586; d.
199 Borgmans, H.J.M.; 1992; 5095 EG Hooge
Mierde; Smidsstraat 18; teL 013-
5092663 privé, 0497-641977 prakt.; p.,
medew. bij W.S. Noteboom en N.H.J.M.
Venema.

201 Bottger, Mevr. A.; 1990; 4007 WR Tiel;
G.M. van der Zalmstraat 4; tel. 0344-
633361 privé, 030-2535314 bur.; a i o. bij
U.U. (F.D., vkgr Vet. Basisweten-
schappen, afd. Fysiologie).

349 Comelis, Mevr. C.; Gent-1990; 2480
Dessel (België); Kerkstraat 2; tel. 0485-
587600 tst. 637 bur.; d. bij Intervet Int.,
afd. VSD.

209 Cruijsen, Dr. A.L.M.; 1986; 4158 CA
Deil; \'t Oosteneind 7; tel. 0345-652387
privé, 030-2531248 bur; wet. medew.
U.U. (F.D., vkgr. Bcdrijfsdicrg. en
Voortpl.).

211 Damen, E.A.; 1993; 4751 WL Oud
Gastel; Oudendijk 40; tel. 0165-514756
privé, 312466 prakt.; fax 0165-314952;
p., medew. bij P.A.M. Vugts.

215 Dirkzwager, Mevr. A.; 1989; 3705 SE
Zeist; Roemer Visscherlaan 71; tel. 030-
6951025 privé, 0320-252294 bur.; fax
0320-255030; wet. medew. C.L.O.-insti-
tuut "De Schothorst".

216 Doom, M.N.A. van; 1994; naar het bui-
tenland,

350 Doom, M.N.A. van; 1994; Ballinadee, Co.
Cork (leriand); The Glebe House; tel.
00-353-21-778294 privé, 23-41503
prakt.; p., medew. bij Riverview Vet.
Clinic.

220 Ekeris, Mevr. M. van; 1994; 6916 AR
Tolkamer; Hoofdstraat 34-02; tel. 0316-
543934 privé, 543643 prakt.; p., medew.
bij G.B.M. van den Elzen.

221* Essen, E. van; 1995; 3771 PN Barneveld;
Wencopperweg 21; tel. 0342-418530
privé, 414956/418080 prakt.; p., medew.
bij J.W. Bakker, W. de Boer, C. van der
Hem, G. Heynen, D.P. Hofstee, H. Nijland,
M. Roseboom en W.A. de Vries.

226 Flipsen, F.M.J.M.; 1992; 4261 NA Wijk
en Aalburg; Den Oudert 31; tel. 0416-
691317 privé, 0183-441280 prakt.; p., me-
dew. bij A. Baks en M. de Jonge.

226 Foreest, flir. A.W. van; 1967; naar het
buitenland.

350 Foreest, Jhr. A.W. van; 1967; 6874 CB
Wolfheze; p/a Sara Mansveltweg 15 K;
tel./fax 026-4821319; wet. medew. U.U.
(F.D., vkgr. Geneesk. Gezelschapsd.)(do
tel. 030-2531068/2539411; fax 030-
2518126); medew. Vet. Specialistisch
Centrum "De Wagenrenk" (wo ochtend tel.
0317-419120; fax 0317-420480); wet. me-
dew. Univ. Zurich, Vet. Surgery Clinic (di
teL 00-41-1-3651241/3651234; fax 00^1-
l-3119144)(privé-adres: 8708 Manne-
dorf (Zwitserland); Mooshaidenstrasse
45; tel. 00^1-1-9206862).

229»Gielen, C.A.M.; 1995; 5091 KV Oost-,
West- en Middelbeers; Heikant 1; tel.
013-5141344 privé, 5042402 prakt.; p.,
medew. bij C.W.M. Augustijn, J.M.
Berger, F.W. Berndsen, G.C. Char-
pentier, O.A. van Dobbenburgh, J.W.
Eshuis, M.J.J. van der Linden, G.W.Th.
Mourits, J.A.M. Vermeer, A.R.L. de
Vries en H.J.H. van Wijk.

230 Go-Colijn, Mevr. E.; 1990; 3723 XC
Bilthoven; Acacialaan 6; tel. 030-
2282617 privé, 035-5312706 prakt.; p.,
medew. bij H. Blanken.

232»Groenen, R.M.P.; 1994; 3263 NB Oud-
Beijerland; Klipper 172; tel. 0186-
622726; d.

233 Groot, S.J. de; 1987; 3981 XM Bunnik;
Van Merkensteyngaarde 21; tel. 030-
6567294 privé, 2531040 bur.; wet. me-
dew. U.U. (F.D, vkgr. Bedrijfsdierg. en
Voortpl.).

236 Hanstede, G.; 1976; 3871 RD
Hoevelaken; Veenlanden 38; tel. 033-
2537458/2536854 privé, 2571403 prakt.;
p., geass. met Th.M. Bosman, Mevr. E.C.
van Leeuwenen Mevr. M.S.H.Thesingh.

238 Hazenberg, D.; 1983; 8926 NB
Leeuwarden; Kingmastate 34; tel. 058-
2674388 privé, 2672244 prakt.; p., geass.
met J.J. Meinen.

240 Hendriks, Mevr. S.D.; 1991; 7544 HL
Enschede; Albergenbrink 15; tel. 053-
4778872 privé, 4305805 prakt.; fax 053-
4774450; p., medew. bij P.C.R. Baars,
E J. Hurkens en H.W. Wessels.

243* Holst, Mevr. J.A.; 1990; 8162 EG Epe;
Lariksweg 38; tel. 0578-628826; fax
0578-629944;p.

247 Hülsen, J.H.J.L.; 1993; 4158 CH;
Deilsedijk 54; tel. 0345-652493 privé,
652353/682062 prakt.; p., medew. bij G.H.
Mensen en W.P.S. van Weert.

250 Janssen, C.A.M.J.; 1995; 3524 AZ
Utrecht; Terschelling 162; tel. 030-
2884783; wnd.d. (toev. als lid).

353 Kleiss, Dr. Th.H.J.; 1990; Zurich-1992;
2260 Singapore (Singapore); 49 Jurong
East Avenue 1, Pare Oasis #13-01; tel. 00-
65-5609723 privé, 2686505 bur.; fax 00-
65-2688332; vet. adv. bij Nestlé R&D
Center, Manager Microbiology Nestlé

-ocr page 226-

Asia; Internet: thorn @ temasek. tele-
view.com.sg.

259 Koert, Mevr. A.H.M.; 1975; 3241 XB
Middelharnis; Kon. Julianaweg 21; tel.
0187-486364 privé,
010-4169005 prakt.;
p., geass. met J.F.J, van den Broek, C.
Buesink, A.W. Kramer, Mevr. L.M.M.
Oorsprong en Mevr. C.H. Smit.

263 Krijnen, J.G.T.; 1977; 2718 AB
Zoetenneer; 2e Stationsstraat 295; tel.
079-3619413 privé, 3610707 prakt.; p.,
geass. met A.A.P. Groenewegen, J.J. de
Groot en C.M. de Haan.

266 Lambooij, Dr. E.; 1976; U-1981; 8212 EG
Lelystad; Beukenhof 33;
tel. 0320-
281388 privé,
238238 bur.; fax 0320-
238050;
wet. medew. ID-DLO.

266*Lankveld, Mevr. D.P.K.; 1995; 3581 JE
Utrecht; Van Alphenplein 6;
tel. 030-
2512809 privé, 2531350 bur.; fax 030-
2537970; specialist in opleiding U.t.
(F.D., vkgr. Alg. Heelkunde en
Heelkunde der Grote Huisd.).

267 Leeuw, B. de; 1977; 1447 GC Pumierend;
L. Broekmastraat 34; tel. 0299-462163
privé, 020-6191613 prakt.; fax 020-
6106981; p., gezelschapsd., geass. met H.
Lempke; alg. dir. Spoedkliniek voordieren
Amsterdam B.V.

269 Lewin, K.W.J.; 1977; 9202 VH Drachten;
De Posten 33; tel. 0512-516894 privé,
525500 prakt.; fax 0512-524817; p., ge-
ass. met Mevr. I.IM.V. Lewin-Visser.

269 Lewin-Visser, Mevr. I.M.V.; 1970; 9202
VJ Drachten; De Posten 33; tel. 0512-
516894 privé, 525500 prakt.; fax 0512-
524817;
p., geass. met K.W.J. Lewin.

271 Loomans, F.T.M.; 1993; 5473 DE
Heeswijk-Dinther; Abt Neefsstraat 26;
tel. 0413-292992 privé,
292929 prakt.; p.,
medew. bij M.C.M. Bossers, P.J.M. van
Hulten,
A.H.C. Kuijpers, E.W.H.M. van
der Velden en
A.H.H.M. Winters.

273 Maathuis, J.F.G.; 1977; 4714 EJ Sprundel;
St. Janstraat 106; tel. 0165-384118 privé,
030-6066411 bur.; fax 030-6067871; dir.
Synapses IT.

275 Meijer, Mevr. H.C.; 1977; 2641 CJ
Pijnacker; Ribeslaan 11; tel. 015-
3696069 privé,
070-3900800 prakt.; p.,
medew. bij J.W. van de Vijver.

276 Menges, Mr. G.Th.A.; 1974; 3448 ER
Woerden; Vogelwikkeveld 22; tel. 0348-
416843; fax 0348-416843; p., Jac. van
Dam-penning afd. Z.H. KNMvD.

282 Nieuwenkamp, Mevr. A.E.; 1993; 9301
WK Roden; Stinsenweg 36; tel. 050-
5013445 privé,
5015500 prakt.; p., me-
dew. bij J.P..M. Hopmans.

284 Noort, J.C.H. van; 1985; 5752 BG
Deurne; Suezlaan 14; tel. 0493-310943
prive, 312230 prakt.; p., geass. met G.J. de
Groot, J.H.S.H.M. van Gulick, P.P.
Slotboom en A. van der Steen.

288* Pas, Mevr. I.R.J. van de; Murcia-1991;
2591 XE \'s-Gravenhage; Hongarenburg
132; tel. 070-3478985 privé, 3571188
bur.; 2e specialist R.V.V.-Centraal.

289 Peters, Mevr. M.L.T.; 1975; 7623 CG
Bome: Zevenblad 28; tel. 074-2660252
privé, 053-4323548 bur.; k.d. R.V.V. kring
Almelo (toev. als
lid).

291 *Pleumeekers,J.W.C.M.M.; 1984; 7261 LB

Ruurio; Beumersteeg 2; tel. 0573-461628
privé, 451168 prakt.;
fax 0573-453831; p.,
geass. met P.J.M. Wijnen.

292 Pol, Mevr. A.G. van der; 1991; naar het
buitenland.

355 Pol, Mevr. A.G. van der; 1991;
Kathmandu (Nepal); c/o V.S.O. Field
OfTice; P,0,Box 207; vet. instructor
"Karnali Technical School" Jumla, via
Voluntary Service Overseas; (contact-
adres: 3317 RD Dordrecht; Talmaweg
141; tel. 078-6512042).
297* Ris, Mevr. E.A.; 1995; 9214 VP Smalle
Ee; p/a Kleasterkampen 3; tel. 050-
3014260 prakt,; p., medew. bij F.P.M.
Admiraal, Mevr. T.H.J. Admiraal-Kok,
C.H. van Wees en D. van der Wel.
297 Rockland, Mevr. Y.E.A.; 1993; 3263 NB
Oud-Beijerland; Klipper 172; tel. 0186-
622726;
wnd.d.
302
Schalk, C.; 1956; 4791 AG Klundert;
Zevenbergseweg 8; tel. 0168-402504; p.

304 Schouten, C.J.M.; 1989; 5427 RB Boekei;
Volkelseweg 2; tel. 0492-324997 privé,
0413-211350 prakt.; fax 0413-211495; p.,
geass. met D.A.H. Bras, L.B.H. ten Hove,
J.W.M. Miltenburg, P.J.A.M. Pulskens en
J.A.C. van Vuren.

305 Schukken, Dr. A.; 1953; U-1969; 8443
DW Heerenveen; Tolhuisweg 6; tel.
0513-636331;
r.d.

308 Singewald, Mevr. S.E.A.; 1980; 2451 AM
Leimuiden; Nokweg 12;
tel. 0172-507928
privé, 507400 prakt; p., geass. met
J J.M. van Seters.

311 Spek, A.N. van der; 1992; 3151 CX Hoek
van Holland; Johannes Timmerspad
7;
tel. 0174-384838 privé, 386443 prakt.; p.,
medew. bij R.J. Opmeer.

312 Spierenburg, M.A.H.; 1995; 2771 AB
Boskoop; Insteek 32; tel. 0I72-2I0848
privé,
471111 prakt./030-2531323 bur.;
specialist in opleiding U.U. (F.D., vkgr.
Alg. Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisd.); p., medew. bij A.C.M.
Kuilboer, J.V.H. Lans, J.H. Rootert en
A. Soede.

314*Stins, P.G.; 1995; 6538 XS Nijmegen;
Zwanenveld 38-14; tel. 024-3447752;

wnd.d.

314 Stol, H.J.; 1946; 2313 GG Leiden; Van
Volenhovenkade 11; tel. 071 -5131617; r.d.

315 Stróbl, Mevr. K.J.M.; 1961; 5662 KB
Geldrop; Mierloseweg 5; tel. 040-
2868572 privé,
0165-341656; p., medew.
bij M. Bosman.

327 Verstappen, H.T.A.; 1982; 7604 EP
Almelo; Bachlaan 22; tel. 0546-824947
privé,
575295 prakt.; p., geass. met
J.H.E. Fieten, J. Spaans en G.J. Stam.
333 Vroom, Mevr. M.W.; 1983; 5061 VD
Oisterwijk; Boxtelsebaan 6; tel. 013-
5285900/0317-419120 prakt.; fax 013-
5284919; p., specialist Dermatologie der
Gezelschapsdieren; praktijk Vet.
Specialisten Oisterwijk en werkzaam bij
"De Wagenrenk":
diplomate Eur. Coll.
Vet. Dermatologv.
333 Vugt, Mevr. G.C. van; 1995; 3515 AC
Utrecht; Zaagmolenkade 25; tel. 030-
2735209; fax 030-2735209; wnd.d.
(toev.
als lid).

336 Weijerman, A.W.E.; 1976; 8223 CZ
Lelystad; Vliehors 36;
tel. 0320-248999;
P-

339 Wiersma, S.H.; 1983; 8392 NG Boijl;
Boijlerweg 169; tel. 0561-421774 privé,

055-3666444 bur.; k.d. R.V.V. kring
Apeldoorn.

339 Wijden, M.W. van der; 1992; 2851 BH
Haastrecht; Hoogstraat 88; tel. 0182-
503490 privé, 511215 prakt.; p.,
geass.
met W.C.H. van
den Heuvel.

340 Wijngaard, J.C. van den; 1976; 5291 AG
Gemonde; Boomstraat 56; tel. 073-
5512231 privé, 0411 -659500 tst. 454 bur.;
fax 0411-659550; d. G.v.D. Zuid-
Nederland, afd. Pluimveegezondheidszorg
(fax 073-5517758 privé).

340 Wijs, J.J.A.; 1982; 3708 JB Zeist;
Driebergseweg 16
C; tel. 030-6937700
bur.; dir. Vogelbescherming Nederland.

340 Wijs, Mevr. D.M.A. de; 1995; 3551 GP
Utrecht; Korenbloemstraat 53; \'el. 030-
2433137; p., medew. bij G. van den Berg,
J.H.T.J. Biermann, H.J.M.H. Duijsens,
S.H. Ouwerkerk en J.L.M. Regouin
(toev.
als lid).

343 Wolschrijn, Mevr. C.F.; 1991; 3434 SW
Nieuwegein; Graaf Ottolaan 6; tel. 030-
6061252
privé, 2539411 tst. 7562 bur.;
fax 030-2518126;
specialist in opleiding
U.U. (F.D., vkgr. Geneeskunde Gezel-
schapsd.).

diergeneeskundig
jaarboek 1996

Wilt u zeker zijn dat uw gegevens in
het Jaarboek 1996 juist vermeld wor-
den, dan verzoekt de Redactie van het
Diergeneeskundig Jaarboek u
vóór 1
december 1995
eventuele fouten en
wijzigingen door te geven aan het
Bureau van de Maatschappij.

De Redactie van het
Diergeneeskundig Jaarboek

Doorlopende agenda

1995

Oktober

19—20 Training programme \'Dermato-
Hispathology\', Bem/CH, European School
for Advanced Veterinary Studies.

19 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

19—20 PAO-D cursus: 95/82 GVP - Fonnula-
rium Melkvee.

20 100 jaar Röntgenstraling, symposium en
o.a. tentoonstelling. Den Haag.

20 Course on Small Animal Ophthalmology
(Uveal Tract). Venue: Camden Town,
Royal Veterinary College, London.

20 Symposium \'De heelkunde in perspectief,
georganiseerd door Vakgroep Algemene
Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisdieren. Doelgroep: grote huisdieren-
praktici. Aanvang: 09.00 uur, Yalelaan 11
Utrecht.

20—21 Equine laparascopy - basic course.

20 34e Dies van het Particulier Veterinair
Gezelschap \'Cerberus\'.

23 A.U.V.-vergadering, regio Oost. Lokatie:

-ocr page 227-

De Cantharel te Ugchelen, aanvang: 20.00
uur.

26 A.U.V.- vergadering, regio Zuid. Lokatie:

Novotel Eindhoven, aanvang: 20.00 uur.
27—28 4. Tagung der DVG-Fachgruppe.
Geschichte der Veterinärmedizin. Tierärzt-
lichen Hochschule Hannover. Auskunft/
Anmeldung: Univ.-Prof. Dr. Dr. habil.
Johann Schäffer, Tel. (0511) 8567503, Fax
(0511)8567676.
30 A.U.V.-vergadering, regio Noord. Lokatie:
Postiljon Heerenveen, aanvang: 20.00 uur.

30 t/m 3/11 PAO-D cursus: 95/59 Zeisterdagen

week I

31 PAO-D cursus: 95/53 Apotheekbeheer II
voor gezelschapsdierenpraktici.

31 Vergadering Groep Geneeskunde van het
Rund. Onderwerpen: Voeding van de
droge koe; ir. D. de Brabander.
Melkvetpercentage; drs. D. de Lange.
Ethische vraagstelling ten aanzien van in-
vasieve voortplantingstechnieken; B.
Rutgers.

November

2 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-

veen. Aanvang 20.00 uur.
2 A.U.V.-vergadering, regio West. Lokatie:

Afi\'it De Meem, aanvang: 20.00 uur.
2 Bijeenkomst Groep Dierenartsen werk-
zaam in het Bedrijfsleven.
2 IPC DlER-cursus: \'Alles rondom de melk-
machine voor dierenartsen\'. Lokatie: IPC
DIER te Horst (Lb). Voor informatie: de

* »r* wm ^ w
Ol UM I

heer J. Broos, op maandag, tel.: 04709-
98888.

3 PAO-D cursus: 95/64 Behandeling van
kruisbandletsels.

3 PAO-D cursus: 95/55 Demiatophytosen
bij gezelschapsdieren.

4 PAO-D cursus: 95/78 Praktische röntgeno-
logie gezelschapsdieren.

6—10 Veterinair Symposium Amba. Uiterlijk
voor 1 september betalen. Fred K. Soifer,
D.V.M., 729 Highgrove Park, Houston,
Texas 77024-for information after 7.00
p.m. (713) 688-5678 OR faX (713) 772-
8311.

6—10 PAO-D cursus: 95/60 Zeisterdagen
week 11.

7 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde
van het Paard. Lokatie: Motel Bunnik.

7 Afscheidssymposium professor F.
Németh. Lokatie: Postiljon Hotel Bunnik
(Al 2).

Het afscheidscollege zal om 18.00 uur
plaatsvinden in het Academiegebouw,
Domplein 29 te Utrecht.

7 Studiebijeenkomst GHwD. Lokatie: Motel
\'De Cantharel\' te Ugchelen. Voor nadere
inlichtingen: drs. P.C. Kroft te Oldenzaal,
tel.:0541-521010.

8 IPC DIER-cursus: \'Klimaat 1 voor dieren-
artsen\'. Lokatie: IPC DIER te Horst (Lb).
Voor informatie: de heer J. Broos, op
maandag, tel.: 04709-98888.

9 IPC DIER-cursus: \'Onderhoudsbekapping
en bedrijfsanalyse klauwproblemen voor
dierenartsen\'. Lokatie: IPC DIER te Horst
(Lb). Voor informatie: de heer J. Broos, op
maandag, tel.: 04709-98888.

9 PAO-D cursus: 95/92 Het keuren van paar-
den.

9 Algemene ledenvergadering Groep DIB.
Deze datum komt te vervallen. Nieuwe da-
tum 2 november 1995.

10 PAO-D cursus: 95/94 Huidziekten gezel-
schapsdieren II: \'De therapieën\'.

11 Landelijke Bijeenkomst voor Vrouwelijke
Dierenartsen.

14 Cursus EH BO-Dieren. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 14,
21 en 28 november 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College lokatie MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld.
Cursusgeld: f435,- (inclusief koffie en les-
materiaal) voor VEDIAS-leden f 395,-.
Cursusleiding: drs. M. Jansen.
Aanmelding: voor 20 oktober 199S.

13—17 PAO-D cursus: 95/61 Zeisterdagen
week 111.

15—17 PAO-D cursus: 95/50 Apotheekbeheer
voor gezelschapsdierenpraktici.

16 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

16—17 49. Fachgespräch über Geflügelkrank-
heiten in Hannover. Teilnehmergebühr
DM 130,00 bzw., DM 80,00 für Mitglieder
der DVG/WVPA oder ATF. Anmeldung is
nicht erforderlich.

AANGEBODEN: dierenarts met acht jaar ervaring in landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren, de laatste drie
jaar werkzaam in overwegend landbouwhuisdierenpraktijk in het oosten van het land.

GEVRAAGD: een (bij voorkeur) GEMENGDE PRAKTIJK in het westen / midden

van Nederland of Brabant, met op termijn mogelijkheden tot associatie.
Uw reactie op telefoonnummer 030 - 2318437.

Ter overname gevraagd door ervaren collega:

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

in Rotterdam of in een straal van 60 km daar rondom.

Reacties richten aan de redactie Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder ver-
melding van nummer 31/95.

UW AUTOMEDICIJNKAST MET KOELAPPARAAT

Kwaliteit hoeft niet duur te zijn!

Deze automedicijnkasten zijn hant^vervaarcJigci van waterdicht triplex hout of
glasfiber versterkt kunststof (GFK), heeft robuste schuifladen op een rolsys-
teem tot 70 kilo belastbaar; is geluidsarm en maakt een
schone indruk bij uw klanten. Een koelschuifvak is mogelijk.
Uw lasysteem kan aan uw eigen wensen aangepast worden.
De standaarduitvoering (hxbxd is 50x85x80 cm is vanaf
/ 2.200,- excl. BTW verkrijgbaar.
Fax of bel ons: Zimmermann Ostfriesland (Duitsland),
tel. (0049) 4943-990110, fax 990120

-ocr page 228-

DIERENARTSENPRAKTIJK
DOETINCHEM-BERGH

Kellenstraat 18
7041 AL \'s-Heerenberg

Deze grote groepspraktijk die vrijwel alle deel-
gebieden van de gemengde praktijk omvat,
zoekt zo spoedig mogelijk een

DIERENARTS M/V

De Perffede oplossing voor de opslag
van kleine kadavers en slachtafval:

DE (OOLTAINER®

■ maakt een einde aon overlast door stank en ongedierte
- verbetert de bedrijfshygiëne - betekent een opwaardering

van het bedrijfsimago - is ergonom^
- is efficiënt in z\'n energieverbruik - is in de prefcKjk beproefd

VOOR MEER INFORMATIE:

Naast de werkzaamheden in de algemene prak-
tijk wordt bijzondere interesse op het gebied
van de gezelschapsdieren gevraagd.

Moonslaan 16,
6026 EJ
Maarheeze.
Tel. (04959) 38 45,
ook na 1 8.00 uur.
Fax (04959) 4034.

Geboden wordt:

salariëring volgens
KNMvD-normen
werk voor langere tijd
bij gebleken geschiktheid is
op termijn associatie moge-
lijk

Schriftelijke sollicitaties binnen 14 dagen naar
bovenstaand adres.

Call-Centre Nederland B.V.

Telefonische achterwacht voor Dierenartspraktijken

Call-Centre Nederland is een jonge en dynamische onderneming,
actief op de markt van telefonische dienstverlening voor dierenartsen.

Een groot aantal dierenartspraktijken maakt op dit moment gebruik van onze:

telefonische achterwacht

met name in de avond-, nacht- en weekenduren.

Alle voor uw praktijk binnenkomende gesprekken worden aangenomen met
uw praktijknaam en afgehandeld worden volgens uw instructies.

Om uw telefoon te kunnen doorschakelen kunt u
gebruik maken van diverse mogelijkheden:

^ P.T.T. Doorschakeldienst
*21

\'S Eigen doorkiesapparaat
\'S Directe telefoonlijn

Wij zijn graag bereid u - indien gewenst - nader te
adviseren over onze mogelijkheden.

Het spreekt voor zich, dat een persoonlijke en
vertrouwelijke behandeling wordt gewaarborgd.

Voor meer informatie:

Call-Centre Nederland B.V., Rob Winkelaar, Industriestraat 7,7451 BA Holten. Telefoon: 05483 - 73333 / Telefax: 05483 - 73322

-ocr page 229-

wm m

Van de Hoofdredactie

Niet alleen van dierenartsen wordt verwacht dat zij met hun tijd meegaan en zich blijven ontplooien. Ook
een tijdschrift als het Tijdschrift voor Diergeneeskunde hoort te blijven evolueren en mee te gaan met de
ontwikkelingen binnen de beroepsgroep en in ruimere mate binnen de maatschappij. Dat een deel van het
evolueren niet actief gebeurt maar een ontwikkeling is die \'vanzelf\' plaatsvindt, heeft de Hoofdredactie in
de afgelopen jaren kunnen merken. Ook de lezers hebben kunnen zien dat het TvD minder afstand krijgt
tot de praktijk en een meer \'praktisch-wetenschappelijk\' karakter krijgt.

Wat in een dergelijk tijdschrift thuishoort, is discussie tussen de leden onderling. Alhoewel onder de ru-
briek \'Ingezonden\' regelmatig zeer interessante items naar voren worden gebracht en hierop ook nog wei-
eens een reactie binnenkomt, steekt het geheel toch wat magertjes aften opzichte van vergelijkbare vak-
bladen bij andere beroepsgroepen. De levendige discussies die in sommige tijdschriften gepubliceerd
worden, werpen vaak een heel ander licht op een bepaalde materie dan uit een wetenschappelijk of prak-
tisch artikel alleen opgemaakt kan worden.

Met name wanneer uit de praktijk gerapporteerd wordt, zou het heel instructief kunnen zijn wanneer col-
lega \'s in een reactie hun ervaringen uitwisselen. Vooral voor de collega die bepaalde ervaringen rappor-
teert is het erg jammer wanneer daar geen of weinig respons op komt. De Hoofdredactie hoopt dan ook
dat het TvD als discussiemedium in de toekomst een grotere plaats zal gaan innemen.

De Hoofdredactie

-ocr page 230-

PROEFGEBIED WEHL: ONDERZOEK NAAR RISICO\'S VAN
CONTACTEN TEN BEHOEVE VAN MOND- EN KLAUW-
ZEERBESTRIJDING

Tijdschr Diergeneeskd 1995: 120: 6J8-22

« ««I

\'«kl«

Ii r «t

M. Nielen\\ H. Maurice^ B.H. Schutt G.C.M Jansen^, L.A. van Wuijckhuise^
en M. F. de Jong^

Uiteovoordeprakf

samenvatting

In een geografisch omschreven gebied van ongeveer vier
bij zes km is een onderzoek naar contacten op primaire
veehouderijbedrijven uitgevoerd. De veehouders is ver-
zocht om twee weken lang alle contacten op hun bedrijf
te noteren.

Bij analyse bleek het totaal aantal contacten in twee we-
ken erg groot te zijn, gemiddeld 91.8 per bedrijf. Het ri-
sico dat een persoon Mond- en klauwzeer naar het be-
drijf zou brengen, of van het bedrijf zou verspreiden
bleek lager op varkens- dan op runderbedrijven. Op run-
derbedrijven kwamen namelijk relatief gezien vaker
personen bij het vee dan op varkensbedrijven.
De meeste contacten bleken zich over korte afstand te
verplaatsen. Bijna 50% betrof een herkomst of bestem-
ming binnen het onderzoeksgebied. Deze bevinding on-
dersteunt het belang van het instellen van een afgesloten
gebied rond een bedrijf met een Mond- en klauwzeerbe-
smetting.

introductie

Bij een uitbraak van Mond- en klauwzeer (MKZ) in
Nederland verloopt de bestrijding via een vooropgezet be-
strijdingsplan (4), dat voldoet aan alle Europese richtlijnen.
Nu de runderen in de EU niet meer jaarlijks gevaccineerd
worden is een snelle en adequate bestrijding van nog meer
belang, omdat de populatie inmiddels grotendeels gevoelig
is (9).

Uitgangspunt is altijd dat de uitbraak zo snel mogelijk onder
controle moet zijn. Daarom worden de dieren van het uit-
braakbedrijf allemaal onmiddellijk afgemaakt en gedestru-
eerd. Om de verspreiding van de ziekte tegen te gaan wordt
het gebied om de uitbraakhaard afgesloten. In dit gebied gel-
den beperkingen op het verplaatsen van onder andere vee en
veewagens. Ook worden alle contacten van de laatste twee
tot vier weken nagetrokken. Als er bijvoorbeeld vee het be-
drijf verlaten heeft, kan het ontvangende bedrijf preventief
ingesloten worden, of zelfs gemimd. Bij MKZ wordt boven-
dien een schatting gemaakt van de grootte en richting van de
eventuele vimspluim vanaf het besmette bedrijf Alle bedrij-
ven die zich onder de geschatte pluim bevinden, lopen een
hoger risico op besmetting dan bedrijven die niet onder de

\' Vakgroi\'p .Agrarische Bedtïjfsccimomie. Hollundseweg I. 6706 KN Wageningen.
- Dierenkliniek Wehl. Didamsewcg 7031 .AM Wehl.

^ Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland. Postbm 9. 7400 .AA Deventer.

pluim liggen. De bestrijding kent vele facetten, waarbij snel
gehandeld moet worden. Hierbij is een draaiboek van groot
belang, omdat iedereen dan weet wat er moet gebeuren.
Vaak zal er meer werk zijn dan mankracht, waardoor het
stellen van de juiste prioriteiten van wezenlijk belang is.

EpiMAN (NZ)

In Nieuw Zeeland (NZ) is een elektronisch draaiboek ont-
wikkeld voor de bestrijding van een MKZ-uitbraak:
EpiMAN (NZ) (5, 7). Het EpiMAN-systeem is opgezet als
hulpmiddel voor het beheren van de gegevens tijdens een
uitbraak. Tevens zijn een aantal regels over de mogelijke
verspreiding van MKZ ingebouwd. Met deze regels kunnen
de prioriteiten in de bestrijding duidelijk worden, zonder dat
gegevens over het hoofd worden gezien. EpiMAN beschikt
ook over een geografisch informatie-systeem (GIS), waarbij
alle bedrijven op een elektronische landkaart gedefinieerd
zijn. Met behulp van dit GIS is het zeer eenvoudig om een
lijst met bedrijven in een gesloten gebied te genereren of om
de bedrijven onder de viruspluim te identificeren.
Alhoewel Nieuw Zeeland niet hetzelfde draaiboek heeft als
Nederland, is een groot deel van de activiteiten hetzelfde, zo-
als dieren vernietigen, een afgesloten gebied instellen, een
vimspluim berekenen en contacten traceren. Omdat de stmc-
tuur van de veehouderij en van de dierziektenbestrijding in
Nieuw Zeeland anders is dan in Nederland, kan EpiMAN
(NZ) niet zonder aanpassingen in Nederland gebruikt wor-
den.

EpiMAN (EU)

Binnen de Europese Unie (EU) is een project opgezet om te
onderzoeken of cn hoe EpiMAN (NZ) aangepast zou kunnen
worden aan de Europese situatie: EpiMAN (EU) (1). Vier
EU-landen zijn bij dit project betrokken, ieder met verschil-
lende taken: Engeland (coördinatie, MKZ-experts),
Denemarken (viruspluim-modellen), Italië (MKZ-data, pro-
grammeur) en Nederiand. De taak van Nederiand wordt uit-
gevoerd door de vakgroep Agrarische Bedrijfseconomie van
de Landbouwuniversiteit Wageningen en is tweeledig.
Ten eerste wordt aan EpiMAN (EU) een economische simu-
latiemodule toegevoegd, welke gebaseerd is op een aange-
past epidemiologisch verspreidingsmodel (7). Het epide-
miologische model simuleert de verspreiding van MKZ in
een bepaald gebied, gegeven verschillende potentiële be-
strijdingsprogramma\'s. Ter ondersteuning van beleidsbe-
slissingen kunnen op basis van deze simulaties de economi-
sche gevolgen van diverse bestrijdingsprogramma\'s geschat
worden (2).

Ten tweede worden Nederiandse gegevens verzameld. Deze
gegevens zijn nodig voor het aanpassen van het epidemiolo-
gische versprcidingsmodel, alsook voor het aanpassen en
testen van de te vernieuwen programma\'s van EpiMAN

-ocr page 231-

(EU). Bovendien kunnen de Nederlandse gegevens gebruikt
worden voor het ontwikkelen van case-studies met betrek-
king tot de bestrijding van een MKZ-uitbraak.

Doel van studie

In dit overzicht wordt verder alleen ingegaan op de tweede
taak: het verzamelen van de Nederlandse gegevens. Deze
gegevens waren nodig om inzicht te krijgen in de contacten
die plaatsvinden op Nederlandse bedrijven. Onder een con-
tact wordt ieder bezoek aan het bedrijf verstaan door men-
sen, dieren of voertuigen. Zowel mensen, dieren als voer-
tuigen kunnen het vims naar het bedrijf brengen, of het
vims vanaf het bedrijf verspreiden (8).
Het doel van het onderzoek was een indicatie krijgen van
aantallen contacten, afstanden waarover de contacten zich
uitstrekken en het risico voor verspreiding van MKZ per
contact. Tevens was het doel te onderzoeken of en hoe con-
tactpatronen verschillen tussen varkens-, mnder- en ge-
mengde bedrijven.

materiaal en methode

In samenwerking met de Gezondheidsdienst voor Dieren in
Oost-Nederland werd een gebied uitgezocht met een grote
veedichtheid en met zowel varkens als runderen.
Aangezien de veehouders persoonlijk benaderd moesten
worden, werd besloten dit via een dierenartsenpraktijk te
doen. De keuze viel op Dierenkliniek Wehl, te Wehl (Gld).
Om de dierenkliniek werd een gebied gedefinieerd van on-
geveer vier bij zes km, begrensd door (water)wegen,
waarin 95% van de veehouders klant was. De oppervlakte
van dit gebied kwam ongeveer overeen met de kleinst mo-
gelijke in te stellen zóne om een uitbraakbedrijf (bescher-
mingsgebied). Met behulp van de postcodes uit het veehou-
derbestand van de Gezondheidsdienst werd een eerste
selectie gemaakt. Vervolgens werden op basis van de lo-
kale kennis van de prakticus alle adressen die buiten het
proefgebied lagen uit deze lijst verwijderd. Hierna werden
alle 250 veehouders in het proefgebied via de dierenarts
schriftelijk benaderd met het verzoek om mee te werken.
Ongeveer een week later werden deze veehouders gebeld
of ze inderdaad mee wilden doen en zo ja, werd een af-
spraak voor een bedrijfsbezoek gemaakt.
Van de 250 veehouders bleven er 205 over, omdat twee
veehouders toch buiten het gebied zaten, zestien veehou-
ders onbereikbaar waren, twaalf ex-veehouders bleken,
twee veehouders bij een andere praktijk waren en dertien
veehouders meerdere UB-nummers hadden voor één be-
drijf (met meerdere locaties). Van de 205 overgebleven
veehouders hadden 36 geen zin om mee te doen, acht waren
te druk en tien vonden het onderzoek niet nuttig, wat het to-
taal meewerkende veehouders op 152 bracht.
Tijdens het bedrijfsbezoek bij de 152 veehouders werd een
schriftelijke enquête afgenomen waarin gevraagd werd
naar algemene bedrijfsgegevens en contactpatronen gedu-
rende het gehele jaar.

Invul map

Op ieder bezocht bedrijf werd een invulmap achtergelaten,
die toegelicht was tijdens het bedrijfsbezoek. De invulmap
was bedoeld om gedurende twee weken (van 5 tot 19 de-
cember 1994) alle contacten naar en vanaf het bedrijf te no-
teren. Voor aan- en afvoer van dieren waren aparte formu-
lieren beschikbaar, waarop aantal en soort dieren en
afkomst of bestemming genoteerd konden worden. Voor
alle andere contacten werd het soort contact, herkomst, be-
stemming en wel/niet bij het vee genoteerd. In totaal 144
veehouders hebben de invulmap bijgehouden. Alle invul-
mappen zijn bij de veehouders opgehaald na afloop van de
periode van twee weken.

« « fl

If ■ m

Ter controle zijn in dezelfde periode de routes door het
proefgebied bijgehouden door de dierenartsen van
Dierenkliniek Wehl, de runder-KI (Zuid-Oost), de varkens-
KI (Centraal Nederland), de melk-tankwagens (Coberco),
de destmctor (NTF) en een voerleverancier (ABC).
Bovendien zijn aan het einde van de periode, voor de mee-
werkende bedrijven, de mutaties in I&R-rund verzameld.

Analyse

De gegevens uit de invulmappen zijn op een PC verwerkt
met SPSS, een statistisch softwarepakket. Om de afstanden
van de contacten te schatten is gebmik gemaakt van een
routeplanner (DHL), waarbij de plaats van herkomst of be-
stemming werd gebruikt voor het bepalen van de afstand.
Afstanden binnen het gebied konden hiermee niet berekend
worden. De risico-indeling van de contacten is gebaseerd
op de kennisregels zoals die in Nieuw Zeeland ontwikkeld
zijn (7) (Tabel I).

resultaten

De 144 bedrijven zijn als volgt getypeerd: alleen mndvee
(39), alleen varkens (50), mndvee en varkens (46), overig
zonder rundvee of varkens (9). De gemiddelde recht-
streekse afstand tot het dichtstbijzijnde buurbedrijf met vee
was 198 meter (10 tot 800 meter). Tabel 2 geeft de aantal-
len dieren perbedrijfstype weer.

Aantal contacten

In de periode van twee weken zijn in totaal 17854 contacten
genoteerd op de 144 bedrijven. Hierbij is ieder individueel
dier als apart contact geteld. Voor iedere bezoeker zijn het
contact naar het bedrijf toe en van het bedrijf af altijd als
aparte contacten geteld. Bij bezoek van meerdere personen
is ieder persoon in alle gevallen als apart contact geteld.
Wanneer de dieren niet meegeteld worden, waren er in to-
taal 12999 contacten van mensen en voertuigen, waarvan
globaal de helft naar het bedrijf (50.3%) en de helft van het
bedrijfaf(49.7%).

In tabel 3 staat het gemiddelde aantal contacten per bedrijf,
waarbij dieren ook ingedeeld zijn als transporten; een
groep dieren die met één transport vervoerd zijn telt nu als

Risico

Zeer hoog
Hoog

Medium
Laag

Zeer laag
Nul

Tabel 1. Risico-indeling van contacten voor de verspreiding van Mond- en
klauwzeer, gedurende de periode dat een bedrijf al besmet is. maar er
nog geen klinische verschijnselen zijn ontdekt.

Soort contact

Gevoelige dieren

Personen met diercontact

Vervoermiddel met diercontact

Dierlijke produkten (bijvoorbeeld melk. mest)

Overige produkten (bijvoorbeeld voer)

Personen zonder diercontact

Vervoermiddel zonder diercontact

-ocr page 232-

Tabel 2. Aantal voor Mond- en klauvuzeer gevoelige diersoorten per be-
drijfstype.

Rundvee (N=39) Varkens (N=50) Gemengd (N=46)

« a VI

»« ■ «1

Mediaan (N)

Mediaan (N)

Mediaan (N)

Diersoort

Min-

Max

Min-

Max

Min-

Max

Aantal melkvee

47.5

(16)
3-120

-

30

(27)
10-80

Aantal jongvee

42.5

(18)
1-120

-

25

(30)
3-80

Aantal vleesvee

10

(24)
2-175

-

9

(21)
1-115

Aantal vleeskalveren

630

(1)

-

46

(3)
3-286

Aantal schapen

4

(9)
2-210

11.5

(12)
2-63

6.5

(8)
2-85

Aantal geiten

3

(6)
1-20

2

(8)
1-5

3

(7)
1-10

Aantal vleesvarkens

-

305

(41)
3-1500

168

(43)
3-1100

Aantal fokvarkens

-

170

(23)
15-735

50

(13)
1-126

Aantal biggen

-

600

(21)

249.5

(10)

150-1500

20-500

Tabel 3. Aantal contacten per bedrijf in de periode van twee weken.

Gemiddeld

SD

Mediaan

Min-Max

Per dag
(gemiddeld)

Exclusief dieren

90.9

66.6

80.0

2-380

6.5

Inclusief dieren

123.8

96.6

96.5

4-435

8.8

Inclusief dieren.

91.8

67.3

81.0

3-382

6.6

als transport geteld

Tabel 4. Aantal dieren dat vervoerd is in de periode van twee weken en ge-
middeld aantal dieren per transport.

Aantal

Gemiddeld aantal

Diersoort

Aantal

transporten

dieren per transport

Kalveren

57

34

1.7

Koeien

39

34

1.2

Stieren

11

5

2.2

Biggen

2238

39

57.4

Vleesvarkens

2261

55

41.1

Fokvarkens

193

41

4.7

Schapen/geiten

17

7

2.4

Overige dieren

16

7

2.3

Totaal

4832

222

Tabel 5. Gemiddeld aantal contacten per bednjfstype in periode van twee
weken. Dieren zijn geteld als transporten.

Type(N)

Gemiddeld

SD

Mediaan

Min-Max

Per dag
(gemiddeld)

Rundvee(39)

96.4

82.6

79.0

2-382

6.9

Varkens (50)

76.1

48.5

75.5

3-217

5.4

Gemengd (46)

105.3

69.3

88.0

4-322

7.5

Overig (9)

90.4

67.2

70.0

8-198

6.5

Totaal (144)

91.8

67.3

81.0

3-382

6.6

één contact. In totaal zijn 4832 dieren vervoerd in 222
transporten (tabel 4). Met name de runderen worden vrij-
wel individueel vervoerd, in tegenstelling tot de varkens
die als vrij grote koppels vervoerd worden.
Het aantal contacten in de periode van twee weken was ver-
schillend voor de vier bedrijfstypes (tabel 5). Pure varkens-
bedrijven hebben het kleinste aantal contacten, wanneer
dieren als transporten geteld worden.

Afstand van contacten

De afstand waarover de contacten zich uitstrekten is te zien
in figuur 1. Het grootste deel van de contacten speelde zich
in het onderzoeksgebied af Veel varkens gingen naar het
slachthuis in Doetinchem, een afstand van 8.1 km, waar-
door erg veel contacten binnen 10 km vielen (67.5% wan-
neer dieren als individu tellen, 71,3% wanneer dieren als
transport tellen).

Risico van contacten

De contacten met veel risico waren met name de diertrans-
porten en personen of vervoermiddelen die in aanraking zijn
gekomen met vee (tabel 1). In tabel 6 staat een overzicht van
de diverse contacten die hebben plaatsgevonden in de twee
weken. De \'klassieke\' risicogroep van personen die be-
drijfsmatig met vee in aanraking komen, zoals de dierenarts
of inseminator, blijkt inderdaad bijna altijd contact met

IHI % kontakten

lO-Mhm 30-301

Afstand (km)

(D

V,

s

c
O
O

<D
cn
(O

Figuur 1, Afstand (km) waarover de contacten zich uitstrekten. Dieren zijn
geteld als individueel dier. Een groot deel van de contacten bleef binnen
het onderzoeksgebied, waarvoor geen afstand is berekend.

^ varken

70
60
60
40
30
20
10

a>
Q-

______EÜzzl

tioog medium

Risico (dieren als transport)

Figuur 2. Risico voor de verspreiding van Mond- en klauwzeer van con-
tacten binnen drie bedrijfstypes; uitsluitend rundvee, uitsluitend varkens
of gemengd met rundvee en varkens.

-ocr page 233-

Tabel 6. Personen of vervoermiddelen die op het bedrijf in contact ge-
weest zijn met vee, op volgorde van percentage veecontact. N - het totale
aantal contacten, per persoon per bedrijfsbezoek twee, namelijk naar en
vanaf het bedrijf. Beiden zijn positief als de persoon op het bedrijf veecon-
tact heeft gehad.

Soort contact

Dierenarts

Bedrijfsverzorger

Verloskundige

Inseminator

Handelaar

Melkmonstememer

Veetransport(eur)

Veehouder zelf elders

Voorlichter

Familie/vrienden

Loonwerker (mest)

Niet-dierlijke Produkten

Loonwerker

Voertransporteur

Melktransport(eur)

Dierlijke produkten

Postbode/krantebezorger

Veecontact niet
genoteerd

Totaal

621

24.8

dieren te hebben. Opvallend is het grote aantal contacten
door de groep familie/vrienden/kennissen, waarvan ook
25% bij de dieren komt. Door de grote aantallen moet het ri-
sico bij 25% van de contacten door familie/vrienden/kennis-
sen niet onderschat worden.

In figuur 2 staan de risico\'s van de contacten per bedrijfs-
type afgebeeld. Op de mnderbedrijven treden relatief gezien
meer hoog-risico-contacten op (35.1% van totaal) dan op
varkensbedrijven (15.8% van totaal). Gemengde bedrijven
zitten er tussenin (29% van totaal). De hoog-risico-contac-
ten worden grotendeels (96%) veroorzaakt door mensen die
bij het vee komen.

discussie

Gehieds- en bedrijfsspecijieke contacten
De resultaten van dit onderzoek zijn gebaseerd op de vrijwil-
lige medewerking van ongeveer 150 veehouders. Dit bete-
kent dat het een vertekende populatie is, waardoor het mis-
schien minder valide is om de resultaten als representatief
voor Nederiand te beschouwen. Anderzijds is er geen andere
schatting dan een studie uit Nieuw Zeeland (8). Het blijkt dat
de Nieuw Zeelandse aantallen zeker niet voor Nederland gel-
den, want in proefgebied Wehl zijn tweemaal zoveel contac-
ten. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het veel in-
tensievere karakter van de Nederlandse veehouderij,
gecombineerd met de kleinere afstanden tussen de bedrijven.
De gegevens uit proefgebied Wehl geven een indicatie van
contactpatronen in dit betreffende gebied in de winterpe-
riode. Het is moeilijk te voorspellen hoe dit in andere gebie-
den in Nederiand zal zijn. Er zullen zeker gebiedsspecifieke
verschillen zijn, zoals afstand tot slachthuis, melkfabriek, of
Kl-centruin, de aanwezigheid van topfok-, opfok-, of ver-
meerderingsbedrijven, of de dichtheid van de bedrijven per
kin2. Met name de afstand van de contacten en het aantal
contacten binnen een bepaalde zone zullen door deze ge-
biedsspecifieke factoren kunnen veranderen. Het lijkt
daarom zinvol een soortgelijk onderzoek in een gebied met
andere kenmerken te herhalen, bijvoorbeeld in een veen-
weide-mndveegebied of in een intensief varkensgebied.
Ook zal er voor mndvee- en met name schapenbedrijven
naar verwachting een sterk seizoenseffect zijn op het con-
tactpatroon, zodat herhaling in een ander seizoen ook wen-
selijk kan zijn.

N

Veecontact (%)

182
70
30
348
378
120
220
675
292
6062
14
60
60
272
360
106
3052

94.5
94.3
86.7

78.2
75.7

68.3
60.5

47.4
30.1

25.1
14.3
13.3
13.3

13.2
3.9
1.9

.4

698
12999

mÊÊÈÊÊ

De aantallen en het risico van de contacten per bedrijfstype
zijn waarschijnlijk wel representatief voor soortgelijke be-
drijven elders in Nederland. Op een bedrijf met een be-
paalde grootte, diersoort en management zullen een aantal
contacten redelijk vastliggen, bijvoorbeeld voerleverantie,
KI, destmctie, afvoer en eventuele aanvoer van dieren. Het
aantal contacten met familie, vrienden en kennissen hangt
waarschijnlijk het meest af van de gezinsstmctuur van de
veehouder, waarover geen gegevens zijn verzameld.

Veel contacten

Op basis van de controleroutes bleek dat niet alle contacten
consequent genoteerd waren door de veehouders. Ongeveer
60-70% van de contacten volgens de controleroutes waren
op dezelfde dag door de veehouder genoteerd. Het echte
aantal contacten ligt daarom waarschijnlijk hoger dan wat
de veehouders genoteerd hebben. Ten tijde van een MKZ-
uitbraak worden bij het bedrijfsbezoek alle recente contac-
ten nagevraagd (4). Het gaat hierbij zowel om opwaartse
(naar) als neerwaartse contacten (vanaf) van het bedrijf
Voor aan- en afvoer van vee wordt over de laatste 30 dagen
getraceerd, voor de andere contacten is dit 15 dagen (4). Het
is uiteraard van het grootste belang dat de veehouder zich
dan alle contacten kan herinneren. Gezien de grote aantallen
is dit wellicht een utopie. De routes van regelmatige bezoe-
kers aan een bedrijf zoals dierenarts, Kl-inseminator, of de-
stmctie kunnen hierbij behulpzaam zijn, voor zover be-
schikbaar. Een stallijst gebaseerd op gegevens uit een
centraal l&R-systeem kan behulpzaam zijn bij het zich her-
inneren van mutaties in de veestapel.

Grote aantallen varkens

Er bleken vooral veel varkens vervoerd te zijn in het onder-
zoeksgebied (Tabel 4). Toch is het aantal varkenstranspor-
ten niet veel groter dan het aantal mndveetransporten, om-
dat varkens in grotere groepen vervoerd worden. Voor
preventie van dierziekten is het van belang dat transporten
bij elkaar blijven en naar dezelfde eindbestemming gaan.
Omdat in het huidige onderzoek alleen de eerstvolgende be-
stemming genoteerd is, kunnen hierover geen conclusies
getrokken worden.

Mest als risicofactor

Een contact dat in Nieuw Zeeland geheel niet voorkwam
was het vervoer van mest. Dit is een gevolg van de verschil-
len in klimaat en bedrijfsstmctuur. Voor de Nederlandse si-
tuatie moet rekening gehouden worden met regelmatige
mestafvoer van met name varkensbedrijven, waardoor
MKZ-vims verspreid kan worden (9). Aangezien dit vaak
op basis van een vast contract gaat, zal de bestemming wel-
licht te achterhalen zijn.

Optimale grootte van een af te sluiten gebied

Het instellen van een beschermings- en toezichtsgebied om

het uitbraakbedrijf is een belangrijke bestrijdingsmaatregel.

t iji) s c\' h r i f t v o or dl i: r (i i-; n i; i: s k i n d i-, , d i-; hl 12 0, no v i-. m » i: r , a i- l l v i; r i \\ ci 21, 1 9 9 5

-ocr page 234-

die verplicht is vanuit de Europese richtlijnen (4). Een be-
schermingsgebied moet een minimale straal van drie km om
het uitbraakbedrijf hebben. Het toezichtsgebied, met iets
minder zware maatregelen, moet minimaal een straal van
tien km hebben. Uit dit onderzoek is gebleken dat een zeer
groot deel van de contacten zich inderdaad over kleine af-
standen uitstrekt (Figuur 1), wat een ondersteuning is voor
het instellen van een afgesloten gebied. Over de optimale
grootte van een afgesloten gebied kan op basis van de hui-
dige resultaten weinig geconcludeerd worden, omdat de af-
standen binnen het onderzoeksgebied niet te berekenen wa-
ren.

Op basis van een analyse van secundaire Varkenspest-uit-
braken in België en Duitsland, is gesuggereerd dat in een
vee-intensief gebied een toezichtsgebied met een straal van
zes km zinvol is (6). Voor een gebied met lage vee-intensi-
teit zijn veeverplaatsingen over grotere afstand veel belang-
rijker. Daarom is het relatieve nut van een afgesloten gebied
dan kleiner en het belang van traceren groter.

conclusie

Het aantal contacten per veehouderijbedrijf in het proefge-
bied Wehl was groot. Per bedrijfstype verschilde het risico
om via bepaalde contacten MKZ te verspreiden of te krij-
gen. Het grootste deel van de contacten bleef binnen het
proefgebied.

Bij het traceren tijdens een echte uitbraak moet er rekening
mee gehouden worden dat door het grote aantal contacten
de veehouder zich niet alles zal weten te herinneren.

dankwoord

Met dank aan de veehouders, oindat zonder hun medewerking dit onderzoek
niet mogelijk was geweest. Tevens dank aan M.H.M. Derksen,
Gezondheidsdienst voor Dieren in Oost-Nederland, voor het leveren van de
adressenbestanden.

De in dit artikel beschreven resultaten zijn gebaseerd op het afstudeervak
van toenmalige LUW-studenten H. Maurice en B.H. Schut (3). Het afstu-
deervak is mede begeleid door A.A. Dijkhuizen, H.S. Horst en A.W.
Jal vingh, waarvoor de auteurs zeer erkentelijk zijn.

« n PI

14»m K « M

summary

Area Wehl: a study to assess the risk of contacts between
livestock holdings during a foot-and-mouth disease out-
break

A study on contacts between livestock holdings was conducted in a geogra-
phically defined area of 4 by 6 km in the Netherlands. The farmers were
asked to record all contact on and off farm during a period of 2 weeks.
The number of contacts in the 2 week period was high, on average 91.8 con-
tacts per farm. The risk of spreading foot-and-mouth disease on or off the
farm was greater for cattle farms than for swine farms. Relatively more
people had contact with the animals while visiting cattle farms, thereby cau-
sing the higher risk.

Most contacts occurred over short distances. Almost 50% of the contacts
were within the research area. This finding confirms the importance of res-
tricted areas aroundfarms with foot-and-mouth disease infections.

literatuur

1. Donaldson Al. EpiMAN (EU): A computer system for the management
of epidemiological data and prediction of risk and economic consequen-
ces during outbreaks of foot-and-mouth disease. (AIR3-CT-92-0652)
1993,1994. First, second, third and fourth (6 month) progress reports.

2. Jalvingh AW, Nielen M, Dijkhuizen AA, and Monis RS. A computeri-
zed decision support system for contagious animal disease control. Pigs
News and Information 1995; 16:9N-12N.

3. Maurice H en Schut BH. Contacten tussen primaire veehouderijbedrijven
en berekening meerwaarde I&R-gegevens. Afstudeerscriptie Land-
bouwuniversiteit Wageningen, mei 1995,94 pp.

4. Meijs CCJM van der Draaiboek Mond-en klauwzeer, I e editie, augustus
1993, Ministerie van LNV, Directie Veterinaire Dienst, Afdeling
Dierziektenbestrijding.

5. Morris RS, Sanson RL, and Stem MW. EpiMAN - a decision support
system for managing a foot- and mouth-disease epidemic. Proceedings
VEEC, 9 Dec 1992, Wageningen (eds K. Frankena, C M. van der Hoofd),
1992: 1-35.

6. Roberts M. Evaluation of optimal size of restriction zones in disease con-
trol with particular reference to classical swine fever. Proceedings
SVEPM, 29-31 March 1995, Reading, UK, 1995: 119-30.

7. Sanson RL. The development of a decision support system for an animal
disease emergency. PhD thesis, Massey University, 1993,263 pp.

8. Sanson RL, Stmthers G, King P, Weston JF, and Morris RS. The poten-
tial extent of transmission of foot-and-mouth disease: A study of the mo-
vement of animals and materials in Southland, New Zealand. NZ Vet J
1993;41:21-8.

9. Smak JA. Inteme markt: uitdaging of challenge. Diergeneeskundig
Memorandum, 1993; 40: 53-9.

POCKET COMPANION TO VETERINARY MEDICINE

D.C. Blood. Baillière Tindall.
Sydney, Tokyo, Toronto (1994)
tozoöen, beschreven. Daama volgen enige hoofdstukken die
gewijd zijn aan metabole ziekten, intoxicaties en ziektebeel-
den met een onbekende oorzaak. Alleen de hoofdkenmerken
van de ziektes worden weergegeven, voor andere beschnj-
vingen is geen plaats ingeruimd.

London. Philadelphia,

Het is een handig boek voor hen die in één oogopslag enige
karakteristieke kenmerken van een ziektebeeld willen op-
zoeken. Het formaat maakt het geschikt om het in het hand-
schoenenkastje van de auto kwijt te kunnen en er zo gebmik
van te kunnen maken tijdens het afleggen van visites.
Hiemit moge duidelijk zijn dat dit boek, een in telegramstijl
geschreven samenvatting van het boek Veterinary Medicine
van een groep auteurs, waarvan Blood deel heeft uitgemaakt,
niet geschikt is voor hen die het vak nog moeten leren. Als
geheugensteun voor ervaren dierenartsen is het echter een
goede metgezel.

Dit boek is een in telegramstijl geschreven overzicht over de
aandoeningen bij grote huisdieren. De puntsgewijze weer-
gave van ziekten omvat de etiologie, de epidemiologie (epi-
zoötiologie), de klinische bevindingen en het economisch/
zoönotisch belang ervan.

Het eerste deel betreft een puntsgewijze weergave van de al-
gemene ziektekunde en een opsomming en puntsgewijze
weergave van de algemene beschrijving van ziekten van de
organen en orgaansystemen. In het tweede deel worden ziek-
ten, veroorzaakt door vimssen, bacteriën, parasieten en pro-

Prof dr. G.J. Wentink

-ocr page 235-

De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde roept in verband met pensionering van de
huidige hoogleraar kandidaten op voor de functie (per 1 april 1996) van

HOOGLERAAR

betreffende de bijzondere leerstoel \'Relatie mens-dier\' (KNMvD-leerstoel).

Tot taak van de te benoemen hoogleraar behoren: het volgen van stromingen, het maken van afwegingen en
het formuleren en uitdragen van standpunten ten aanzien van de relatie mens-dier; het coördineren en het ge-
ven van onderwijs om de diergeneeskunde student vertrouwd te maken met de bestaande opvattingen inzake
de relatie mens-dier, alsmede met de achtergronden en maatschappelijke consequenties ervan; het initiëren,
verrichten, begeleiden van en leiding geven aan het wetenschappelijk onderzoek inzake de relatie mens-dier.
De taak van de hoogleraar kan, hoewel verschillend voor de landbouwhuisdieren, de gezelschapsdieren en de
proefdieren, worden samengevat in het duidelijk maken van: welke plaats en waarde in de samenleving men-
sen toekennen aan dieren en welke rol deze spelen bij de afweging van de belangen van mensen en van dieren.
Dit tevens inzake het functioneren van de dierenarts in zijn beroepsuitoefening.

Gevraagd wordt een bij voorkeur gepromoveerde dierenarts die inzicht heeft in de relatie mens-dier, in staat is
leiding te geven aan en verantwoordelijkheid te dragen voor het onderwijs op het gebied van de relatie mens-
dier, beschikt over didactische kwaliteiten, getoond heeft leiding te kunnen geven aan en verantwoordelijkheid
te kunnen dragen voor wetenschappelijk onderzoek; ervaring heeft bij het verwerven van externe financiering
voor onderzoeksprojecten; bereid en in staat is wetenschappelijke contacten te onderhouden in binnen- en bui-
tenland; over goede communicatieve eigenschappen beschikt.

De functie staat beschreven in een voor de kandidaten beschikbare: Nota Relatie mens-dier van de KNMvD.
Telefonische inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij de algemeen secretaris van de KNMvD, Dr. Tj. Jorna,
tel. 030 -2510111. De omvang van de functie is 10%.

Sollicitaties, vergezeld van een curriculum vitae en lijst van publikaties, dienen vertrouwelijk binnen vier weken
na het verschijnen van dit blad te worden gericht aan de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde, Drs. A.W. Udo, Postbus 14031, 3508 SB UTRECHT.

Degenen die de aandacht willen vestigen op naar hun mening geschikte kandidaten wordt gevraagd zich daar-
toe schriftelijk tot de voorzitter te richten.

-ocr page 236-

STERIN-ACCREDITATIE VÜÜR DE INSPECTIE- EN CONTROLEWERKZAAMHEDEN VAN DE
GEZONDHEIDSDIENST

GD-IC: EEN NIEUWE LOOT AAN DE GD-BÜGM!

De Gezondheidsdienst is vanaf haar oprichting betrokken geweest bij de
dierziektenbestrijding en de ziektevrij-certificering. Daarnaast vormen de
laatste jaren de inspectie-activiteiten binnen de IKB-programma\'s een be-
langrijk onderdeel van de GD-werkzaamheden. Certificeren, inspecteren
en adviseren zijn echter niet altijd te combineren. Reden waarom aan de
GD een nieuwe loot ontsprongen is: de GD-IC. De loot lijkt meer dan le-
vensvatbaar, want de inspectie- en controlewerkzaamheden van de GD zijn
reeds door STERIN geaccrediteerd. Het welverdiende certificaat werd op
19 september in de vestiging te Deventer overhandigd.

Door Sophie Deleu

Berichten en verslagen

w

Bij de reorganisatie van de Gezond-
heidsdienst is rekening gehouden met
de onverenigbaarheid van controle en
advisering: men heeft een nieuwe, lan-
delijk opererende afdeling gevormd,
de GD-IC. De afdeling Inspectie en
Controle legt een deel af van de be-
drijfsbezoeken voor de GD en voor ex-
teme opdrachtgevers. De uitbreiding
van de inspectie- en controlewerk-
zaamheden heeft vooral te maken met
de toename van eisen van afnemers
van dieren en hun produkten ten aan-
zien van kwaliteit en gezondheid. Dit
geldt niet alleen voor de consument,
maar ook binnen de produktiekctcns.
Daarom zijn in de dierlijke produktie-
sector IKB-programma\'s voor de hele
kolom ingevoerd. Zo zijn ook de be-
strijdings- en vrijwaringsprogramma\'s
voor de primaire bedrijven tot stand
gekomen.

Zoals waarschijnlijk reeds bekend laat
de Gezondheidsdienst haar activiteiten
extern op kwaliteit beoordelen. Dc la-
boratoria hebben al enige tijd het
STERLAB-prcdikaat. Recent is de ac-
creditatie van STERIN ontvangen voor
de inspectie- en controlewerkzaamhe-
den. In dc loop van 1996 wordt de ac-
creditatie van de Raad voor Certificatie
verwacht voor de bewakings- en certi-
ficeringsprogramma\'s van de dienst
zelf, bijvoorbeeld voor abortus Bang
en de ziekte van Aujeszky.

sterin-accreditatie
De GD ontving het STERlN-accre-
ditatie-certificaat voor de inspectie-
en controlewerkzaamheden uit han-
den van de heer R. Tazelaar. Hiermee
betrad de voorzitter van de Produkt-
schappen voor Vee, Vlees en Eieren
(PVE) een onontgonnen gebied in
kwaliteitszorgland: alhoewel hij bijna
dagelijks IKB-erkenningen en ISO-

9000-certificaten uitreikt, had hij nog
nooit een STERIN-accreditatie over-
handigd. In de vee- en vleesector be-
staan er slechts een drietal voorbeel-
den van een STERIN-accreditatie: de
ICM, de SKV en de kwaliteitsdienst
Diervoeder.

\'STERIN betekent gewoon dat de
controle ook onafhankelijk gecontro-
leerd wordt\', aldus Tazelaar. Hiermee
wordt derhalve het totale niveau van
de kwaliteitszorg in de sector verder
opgekrikt. \'Maar het belangrijkste ef-
fect van het doorlopen van de zware
procedure is dat de controleurs nu ook
aan den lijve hebben ondervonden hoe
zenuwslopend een kwaliteitstoetsing
kan zijn\', vond de voorzitter van de
PVE. \'Daardoor zijn zij in staat hun
klanten beter te begrijpen en dus te be-
dienen\'.

De PVE zullen overigens binnenkort
zelf de heilzame ervaring ondergaan:
\'In mijn optiek dient de beheerder van
een groot aantal kwaliteitszorgpro-
gramma\'s minimaal aan dezelfde ei-

-ocr page 237-

sen te voldoen als de afnemers van
deze programma\'s\'.

ijzersterke positie
De Gezondheidsdienst heeft de afge-
lopen jaren een ijzersterke positie in
de IKB-controles opgebouwd. Taze-
laar: \'Niet alleen vanwege de goede
naam, maar ook door gewoon goed
werk tegen een redelijke prijs te leve-
ren\'. Een grote prestatie, zeker tegen
de achtergrond van de turbulente ont-
wikkelingen rond de GD. De nu be-
haalde STERlN-accreditatie is be-
langrijk bij de verdere versterking
van deze positie. Tazelaar ontkende
overigens een monopoliepositie voor
de GD-IC bij de IKB-controles:
\'Alleen door marktgericht te opereren
en diensten met een goede prijs-kwa-
liteitsverhouding te leveren, kun je je
positie handhaven\'. Niettemin heeft
de GD met deze accreditatie een dui-
delijke voorsprong, zeker omdat de
PVE per 1 januari een STERIN-ac-
creditatie verplicht stellen voor con-
trole-instellingen binnen het kader
van IKB-varkens.

diergezondheidszorg
De nieuwe Gezondheidsdienst heeft
zich in de afgelopen reorganisatieja-
ren kunnen bezinnen op haar positie in
de diergezondheidszorg. In de eerste-
lijns diergezondheidszorg voor land-
bouwhuisdieren zien we steeds meer
groepspraktijken ontstaan, van twee
tot meer dan tien dierenartsen. Binnen
deze praktijken vindt een verdeling
van aandachtsgebieden plaats, leidend
tot differentiatie. Een enkele praktijk
richt zich zelfs uitsluitend op één dier-
soort, bijvoorbeeld pluimvee.

Door deze ontwikkelingen nemen de
technische mogelijkheden in de eerste
lijn toe. Van de tweede lijn wordt der-
halve in toenemende mate een hoog-
specialistische ondersteuning ver-
wacht. Daarnaast neemt het relatieve
belang van de laboratorium-disci-
pline toe, ten behoeve van de opzet en
de uitvoering van surveillance- en
monitoringsystemen en bestrijdings-
programma\'s, maar ook ten dienste
van de eerste lijn.

reorganisatie

In de veehouderij is het aantal bedrij-
ven nog steeds afnemende en de ver-
wachting is dat deze trend zich nog
enige tijd \\oortzet. Met name jonge
veehouders wensen waar mogelijk
het profijtbeginsel doorgevoerd te
zien. De overheid benadrukt eveneens
de eigen verantwoordelijkheid van
ondernemers en zoekt naar mogelijk-
heden. Sleutelbegrippen in deze be-
weging naar \'risicobewustzijn\' zijn
kwaliteitszorg en certificering. Daar-
naast zouden calamiteiten in de ge-
zondheidszorg te verzekeren moeten
zijn.

De overheid stimuleert dan ook de
ontwikkeling van nieuwe mogelijk-
heden voor het diergezondheidsma-
nagement op bedrijven. Tegelijkertijd
reduceert zij drastisch haar financiële
bijdrage aan de tweedelijns gezond-
heidszorg. Het overblijvende bedrag
dient ingezet te worden voor tweede-
lijns taken met een uitsluitend of
overwegend collectief karakter.
Hierdoor is de tweedelijns gezond-
heidszorg, lees de Gezondheidsdiens-
ten voor Dieren, genoodzaakt ge-
weest ingrijpend te reorganiseren. Per
8 augustus is deze reorganisatie offi-
cieel voltooid.

De gezondheidsdiensten zijn alle op-
gegaan in één landelijke dienst, de
Stichting Gezondheidsdienst voor
Dieren. De nieuwe organisatie werkt
vanuit de vestigingsplaatsen Drachten,
Deventer (hoofdkantoor) en Boxtel. In
Utrecht is er nog een steunpunt. Het
personeelsbestand is ingekrompen met
25% tot 470 voltijdse arbeidsplaatsen.

structurele opzet
Het bestuur van de Gezondheidsdienst
telt twaalf leden. Zeven ervan komen
voort uit vier regionale bestuurscom-
missie waarvan de leden benoemd zijn
door de regionale standsorganisaties.
Op deze wijze wordt de verankering in
het veld gewaarborgd. De voorzitter
en de vice-voorzitter worden be-
noemd door het Landbouwschap. Het
ministerie van Landbouw, Natuur-
beheer en Visserij (LNV) en de PVE
leveren elk één adviseur voor het be-
stuur. Het ministerie heeft bovendien
aanwijzingsbevoegdheid. Daamaast
kan het op grond van de subsidievoor-
waarden beschikken over alle techni-
sche en financiële gegevens.

De GD-organisatie is sterk diersoort-
gericht. Onder de algemene directie
functioneren drie sectordirecteuren,
met elk een bestuurlijk aanspreek-
punt: de commissies van advies voor
de herkauwers-, varkens- en pluim-
veegezondheidszorg. In deze advies-
commissies wordt het beleid ver-
gaand voorbereid en is ook de
overheid vertegenwoordigd. Het be-
stuur houdt uiteraard de eindverant-
woordelijkheid.

landelijke aanpak
De nieuwe aanpak is landelijk opgezet,
alhoewel elke vestiging een eigen \'lo-
ket\' heeft. Achter het loket wordt het
werk verdeeld op basis van efficiency.
Een bepaald laboratoriumonderzoek
kan bijvoorbeeld op één (andere)
plaats geconcentreerd zijn. De klant
merkt daar niets van. De aansturing
van de organisatie vindt plaats vanuit
Deventer, De programma\'s, de data-
banken, het bedrijfsinformatiesys-
teem, de I&R-systemen en dergelijke
zijn allemaal landelijk van opzet en be-
heer. De sectordirecteuren zijn verant-
woordelijk voor de gezondheidszorg
voor hun sector in geheel Nederland.
Op de nieuwe technische en beleids-
ontwikkelingen heeft de dienst inge-
speeld met het instellen van aparte af-
delingen voor inspectie en controle
(GD-IC) en gegevensbeheer en onder-
steuning regelingen (BOR) en met de
aanstelling van een laboratoriumdirec-
teur. In het laboratorium is een kleine
R&D-groep ondergebracht.
Aan de kemtaken van de nieuwe dienst
zijn kwaliteitsborging en praktijkge-
richt onderzoek toegevoegd. De klas-
sieke taken, georganiseerde gezond-
heidszorg en tweedelijns advisering,
zijn uiteraard gebleven. Door het toe-
wijzen van een specifiek aandachtsge-
bied aan een dierenarts, gekoppeld aan
een (promotie-)onderzoek, wordt het
deskundigheidsniveau doelgericht ver-
hoogd.

export en veewetziekten
Van oudsher zijn de Gezondheids-
diensten leveranciers van gegevens
ten behoeve van de exportcertificatie
van levende dieren. Door het verwer-
ven van exteme kwaliteits-accredita-
ties wordt de GD-positie versterkt. Er
heeft altijd een sterke band bestaan
tussen de Veterinaire Dienst (VD, mi-
nisterie van LNV) cn de GD, waarbij
de VD de GD-activiteiten contro-
leerde. Verder ondersteunde de GD
de VD bij de veewetziektenbestrij-
ding. Er wordt vanuit gegaan dat na
de reorganisatie van het ministerie de
Rijksdienst voor de Keuring van Vee
en Vlees (RVV) deze taak over zal
nemen. Dc RVV is nu immers als uit-
voerende directie belast met de poli-
tionele dierziektenbestrijding. Zo
blijft de GD ook in de toekomst een
belangrijke partner in de exportcerti-
ficering en veewetziektenbestrijding.

T I J [) S C H R I F T VOOR D I F R G F. S F F S K L N [) F , D F F L 120, N O V F M U F R , A F L F. V E R I N G 21, 1995

625

-ocr page 238-

VOORGANGERS: DIERENARTSEN UIT VROEGER TIJD (12)

Tocvlugt.

SIEKTENS

PAE

Soudf
By ccn vergadert
PIETER A

tjtfr. Hoi

Mitfgadcrs\'

K OE-\'

PIETER VAN NAALDWIJCKen
PIETER JANSZ ALMANUS VAN COER

Veterinair verleden

Ook Nederland heeft in de 17e eeuw enige bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van de diergeneeskunde. Uit het be-
gin van deze eeuw stamt het werk van Pieter van Naaldwijck, tenwijl dat van Pieter Jansz Almanus van Coer tegen het
einde van de 17e eeuw verschijnt. De beide auteurs hadden een totaal verschillende achtergrond en hun boeken trof
een wel zeer onderscheiden lot. Het geleerde, in het Latijn geschreven boek van Van Naaldwijck raakte in vergetelheid,
tenwijl het eenvoudige, in het Nederlands gestelde werkje van Van Coer over een periode van 134 jaar herdruk op her-
druk beleefde.

Pieter van Naaldwijck

Pieter van Naaldwijck is in 1597 geboren in Nieuwenhoorn, waar zijn vader remonstrants predikant was. Na een studie
filosofie en theologie van 1614 tot 1620 in Leiden heeft hij daarna in dezelfde stad nog medicijnen gestudeerd. Reeds tij-
dens deze studie is hij zich ook gaan verdiepen in de antieke werken over de
hippologie en de hippiatrie.
Daar er in Zweden weinig artsen waren en er een sterke Nederlandse kolonie was in Göteborg, vestigde hij zich in deze
stad. In 1624 werd hij hier benoemd tot stadsmedicus. In hetzelfde jaar nam hij ook zitting in de raad en werd hij al spoe-
dig president van dit college. Daarnaast bleek hij ook commerciële talenten te bezitten. Van Naaldwijck stichtte in 1625
een fabriek voor bakstenen, een artikel waar toen een enorme behoefte aan was. Door naijver raakte hij echter in onge-
nade en dit was de reden dat hij in 1632 Göteborg met zijn gezin heeft verlaten. Het is niet bekend waarheen hij vertrok-
ken is.

Ondanks zijn drukke werkzaamheden in deze Zweedse stad zag hij kans om zich verder te verdiepen in de hippologie
en de hippiatrie. Dit resulteerde in een boek, getiteld
\'Libri duo Philippicocum, sive de equorum natura, electione, disciplina et curatione\' of in het
Nederlands: \'De Paardenvriend of Over de natuur, het uitkiezen, het opvoeden, de africhting en de geneeskundige behandeling van paarden\'. Het boek,
dat in 1631 in Leiden bij Andries Clouck is verschenen (de drukker heeft abusievelijk 1531 vermeld!), geeft in fraaie taal veel informatie over het paard.
Het is geen dorre opsomming van recepten, maar een aangenaam boek om te lezen. Aan de ene kant kon het boek, omdat het in het Latijn was ge-
schreven, een internationale verspreiding krijgen, maar aan de andere kant was het om dezelfde reden niet of slecht toegankelijk voor het grote publiek.
Wellicht is het daarom in de vergetelheid geraakt. Pas tegen het einde van de 18e eeuw, dus 150 jaar later, is het door Georg Ludwig Rumpelt (1729-
1785), de eerste directeur van de veeartsenijschool te Dresden, herontdekt. Rumpelt was diep onder de indruk en beschouwde het van grote betekenis
voor de ontwikkeling van de veterinaire pathologie.

Ook Leclainche, die toch als zeer Frans bekend stond, prees \'Pietr van Maldwyk\' als iemand, die wat kennis en ervaring betreft, boven zijn tijdgenoten
uitstak\'.

VOORLOPIG GEEN LEVERBOT VERWACHT

De Werkgroep Leverbotprognose ver-
wacht op dit moment nog geen lever-
botinfecties. Een behandeling tegen le-
verbotziekte bij mnderen en schapen is
nog niet noodzakelijk.

De natte herfst van 1994 en de afgelo-
pen zachte winter waren gunstig voor
de overleving van de slakkenpopula-
tie. Door het lage infectieniveau in de
slak is er geen voorjaarsinfectie van
betekenis opgetreden.
Als gevolg van de droge zomer is het
aantal slakken afgenomen en is er nog
geen besmetting op het gewas afgezet.

Behandeling van mnderen en schapen
is op dit moment niet nodig. Op bedrij-
ven met een bijzondere waterhuishou-
ding en waar vorig jaar leverbotziekte
is vastgesteld, kan men overwegen om
een leverbotonderzoek in te stellen.
Bij twijfel over het voorkomen van
leverbotinfecties op uw bedrijf kunt u
bloed- en/of mestonderzoek laten ver-
richten door de Gezondheidsdienst
voor Dieren. Voor een goed onderzoek
wordt aangeraden minimaal vijf mon-
sters per diersoort te laten onderzoe-
ken.

Begin november zal de Werkgroep
Leverbotprognose een definitief ad-
vies uitbrengen.

-ocr page 239-

Reinhard Froehner (1869-1955) was van mening dat het boek zo belangrijk was, dat het aan de vergetelheid ontrukt
moest worden. Dit was voor hem de reden om het tweede deel te vertalen. Binnenkort is de vertaling in het Nederlands
van het hele boek te verwachten van de hand van mevrouw A.C. Oosterhuis.

Van Naaldwijck beschouwde de paardengeneeskunde als een volwaardige wetenschap en niet als een variant op de
humane geneeskunde, zoals men in de 17e eeuw gewoonlijk dacht. Opvallend ook is bijvoorbeeld dat hij het routinema-
tig aderlaten, zoals dat algemeen in zwang was, sterk veroordeelde. Van Naaldwijck had moderne ideeën: hij hechtte
veel waarde aan stalhygiëne en aan rust en verpleging voor zieke dieren. Hij wees ook op de gevaren van eenzijdige
voedering met granen en verder beval hij regelmatige weidegang aan. Soms raadde hij aan om voedsel te onthouden.
Voor ons vanzelfsprekend maar voor die tijd revolutionair!

Pieter Jansz Almanus van Coer

Pieter Jansz Almanus van Coer (of van Cour) is geboren in Keulen. Na als hoefsmid in dienst van verschillende legers te
zijn rondgetrokken vestigde hij zich, toen de krijgshandelingen ten einde liepen, te \'s-Gravenhage, waar hij op 1 novem-
ber 1648 in het huwelijk trad. In 1652 en 1679 zou hij opnieuw trouwen, nadat de echtgenotes overleden waren. Ook in
\'s-Gravenhage oefende hij het beroep van hoefsmid uit. Vermeld wordt, dat hij van 1657-1659 en van 1666-1668 hoofd-
man was van het St. Eloijsgilde (Eloijs of Eligius is de patroon van de smeden en de goudsmeden). Verder wordt in een
akte van 16 juni 1682 nog vermeld dat hij meester was van de Maliebaan te \'s-Gravenhage en in een akte van 25 juni
1682 lezen we dat hij een huis gekocht had gelegen op de hoek van het Maliestraatje bij de Maliebaan, bekend als \'Het
Maliehuis\'. Aangenomen mag worden, dat hij meester van de Maliebaan was. Op een maliebaan werd een soort golf-
spel beoefend in de open lucht met houten hamers of maliën. Van Coer moet omstreeks het jaar 1690 zijn overleden,
want zijn derde echtgenote treedt in 1692 opnieuw in het huwelijk. Hij is vooral bekend geworden als auteur van het
boek:
\'Toevlugt ofte heylsame Remedien voor alderharide Ziektens en Accidenten die de Paarden Souden können
overkomen. Mitsgaders een kleyn Tractaatje van Medicyne voor Koe-beesten.\'
Hoewel Van Coer verschillende zonen
had, volgde geen van hen de vader in zijn beroep op. Daarom, en ook omdat daartoe aandrang op hem was uitgeoe-
fend, ging hij ertoe over -zoals hij in zijn voorrede zegt- om de geneeswijzen, die hij zolang had toegepast, publiek te ma-
ken. Het is een praktisch boekje, in het Nederlands geschreven en uitermate geschikt voorde gewone man. Dit blijkt ook
wel uit het feit, dat er 12 edities zijn van verschenen, de laatste in 1822. In 77 hoofdstukjes worden de meest voorko-
mende kwalen van het paard behandeld en in 16 hoofdstukjes die van het rund, alles over 248 pagina\'s verdeeld. De
eerste druk Is in 1688 verschenen bij Levyn van Dijck te \'s-Gravenhage.

Rcmcilien

Wnten

r

fcootocn. X

n 40 jaren • door
IS van COER,

\'rMvtah^t^

ijaftiCycN^ •

Zoals uit een onderzoek van O.Katsuyama^ blijkt, is het boek door een Duitse ruiter, Hans-Jurgen Keyser, omstreeks
1728 meegenomen naar Japan. Het is in de jaren 1728-1730 door de belangrijkste vertaler, Imamura Gen-emon, over-
gezet in het Japans. Als zodanig was het voor Japan de eerste bron van Westerse diergeneeskunde. Pas onlangs werd
op aanwijzingen van A. Mathijsen, de voormalige bibliothecaris van de Faculteit der Diergeneeskunde in Utrecht, door Katsuyama de bron gevonden
van dit \'Japanse\' boek.

Van Naaldwijck was een geleerde en past het best in de traditie van Ruffus^, terwijl Van Coer als hoefsmid het beste in de traditie van Albrant^ past.

E.P.0.

Deze rubriek wordt verzorgd door leden van het Veterinair Historisch Genootschap.

1. Osamu Kalsuyama. \'The result ol an attempt lo lindihe source ol an oklJapanese book on equine medicine\'. Argos: 1993:8:253-7.

2.E.P.O. \'Voorgangers: dierenartsen uit vroeger tijd (4),Rullus, T.v.D.: 1994:119:412-3.
3E.P.0. \'Voorgangers: dierenartsen uit vroeger lijd (5). Albrant\'. T.v.D. 1994:119:506-7.

EG-regelgeving en de implementatie
daarvan op nationaal niveau heeft tot
gevolg dat er steeds strengere eisen
gesteld worden aan de hygiënestatus
op een pluimveebedrijf.

Waar tot nu toe de pluimveehouder
bij ziekte-uitbraak een beroep kon
doen op gemeenschappelijke gelden,
zijn nu de financiële gevolgen steeds
meer voor eigen rekening. Om hem te
steunen in die verantwoordelijkheid.

heeft het Informatie en Kennis Cen-
trum Landbouw (IKC), afdeling
Pluimveehouderij, de publikatie G29
\'Hygiëne en huisvesting in de pluim-
veehouderij\' uitgebracht.

Deze uitgave is te bestellen door
ƒ 18,-- over te maken op postreke-
ning 43 19 39, ten name van IKC-
Veehouderij te Ede, onder vermel-
ding van publikatie G29 en uw naam
en adres.

HYGIËNE EN HUISVESTING
PLUIMVEEHOUDERIJ

\'WAARDERING VAN
VOEDERS VOOR
PAARDEN HERZIEN\'

De in tabel 2 vermelde VEM-waarden
(zie Tijdschr Diergeneeskd 1995; 120:
546) van enkele voedermiddelen wij-
ken abusievelijk af van de waarden die
de C.V.B. Voedermiddelentabel geeft.

Het rapport, CVB-reeks nr. 19,
\'Voederwaardering bij paarden; het
VEP en VREp-systeem\' is te verkrij-
gen bij het Centraal Veevoederbureau,
Runderweg 6,8219 PK te Lelystad.

-ocr page 240-
-ocr page 241-

ME
ONEY

DANKZIJ EEN GERICHTE AANPAK MET LEOCILLIN® KAN ZE SNEL WEER AAN HET WERK.

Veehouders moeten vandaag de dag met minder koeien meer melk
leveren. Bovendien worden er aan de kwaliteit van de melk steeds
hogere eisen gesteld. Anders gezegd: de bedrijfsvoering valt of staat
met een gezonde veestapel. Elke veehouder wil eventuele infecties
dus bijtijds opsporen en effectief behandelen.

Daarom is er Leocillin. Een smal spectrum antibioticum voor
de behandeling van subklini.sche en klinische mastitis, veroorzaakt
door Streptococcen, gevoelige staphylococcen en A.pyogenes.
Kortom, Leocillin rekent snel af met bacteriën die de bedrijfsvoering
kunnen verstoren. Want ook in de veehouderij geldt: time is money!

Leocillin in het kort;

• Goed geresorbeerd • Veroorzaakt nauwelijks weefselirritatie
• Optimale uitscheiding naar de uier
• Korte wachttijden melk (72 uur) en vlees (10 dagen)
• Weinig resistentie-ontwikkeling

-ocr page 242-

CERTIFICATIE

Natuurlijk is de certificatie een must
in de landbouwhuisdierenpraktijk. Dit
is wellicht de enige manier om voor de
buitenwereld duidelijk te maken dat
produkten van de Nederlandse land-
bouw verantwoord geproduceerd wor-
den.

Is certifcatie ook zo\'n must in de ge-
zelschapsdierenpraktijk? Net zo goed
als u er vanuit gaat dat elke notaris,
elke tandarts in principe terzake des-
kundig is en zijn werk goed doet, doen
onze consumenten dat merendeels
ook (terecht of niet terecht). Goede
wijn behoeft geen extra krans is in
feite de kem van collega Leezer\'s be-
toog. En voor rotte appels is er de
tuchtrechtspraak.

Het is derhalve ook dubieus of certifi-
catie van groot belang zal zijn bij de
keuze van een dierenarts door de
cliënt. Hierbij spelen vaak veel trivia-
lere zaken een rol. Dat kan veranderen
als middels landelijke publieksacties
de consument op de verschillen gewe-
zen gaat worden tussen gecertificeerde
en niet-gecertificeerde praktijken. Iets
wat op dit moment door een meerder-
heid binnen de KNMvD (nog) als on-
gewenst wordt beschouwd.

In eerste instantie zijn dus wel de kos-
ten van certificatie zichtbaar maar
niet de hiemit voortvloeiende voorde-
len. Voor veel GD-praktici/ondeme-
mers lijkt er zakelijk gezien dan ook
sprake te zijn van een niet zinvolle fi-
nanciële investering. Is dat werkelijk
zo...?

Hoewel certificatie ten opzichte van
de buitenwereld dan schijnbaar niet
zo van belang is, kan het doorlopen
van de certificatieprocedure voor uw
inteme praktijkorganisatie wel dege-
lijk van groot belang en nut zijn.
Hoeveel ongeschreven regels en
praktijkgebmiken moet u een nieuwe
assistente wel niet uitleggen voor zij
betrouwbaar kan functioneren. Wat
gaat er wel niet allemeaal mis op or-
ganisatorisch gebied als u 14 dagen
een waamemer hebt. Worden zaken
met een zekere regelmaat schoonge-
maakt of wacht u tot ze vies zijn ge-
worden (en hoeveel vies moet het dan
zijn voordat...?).

Als u eens begint met de werkafspra-
ken met collega\'s en assistentes, uw
specifieke praktijkgebmiken en alle
tot dusver ongeschreven praktij kre-
gels eens voor uzelf op papier neer te
(laten) zetten. Daama bergt u ze in
een klapper op.

Handig voor de nieuwe assistente en
eventuele waarnemers. Bij twijfel
kunnen ze een en ander mstig doorle-
zen. Dat voorkomt fouten en misver-
standen en scheelt bovendien veel uit-
legwerk. Als u daamaast nu onder
andere ook nog even bedenkt (en op-
schrijft) hoe vaak u graag de OK \'ge-
heel\' schoongemaakt wilt hebben en
wanneer alleen de vloer en tafels, dan
ontstaan ook daar geen \'vuile\' verras-
singen meer.

Dat werkt een stuk prettiger en een
stuk efficiënter.

Ongemerkt heb u dan tevens al een
groot gedeelte van de ceriificatie-
werkzaamheden uitgevoerd, namelijk
het maken van zogenaamde protocol-
len. En het kost nog steeds niets! Of u
dan in tweede instantie besluit om
ook de rest van de cerficatieprocedure
te doorlopen, dat kunt u altijd zelf nog
besluiten. U kunt daama in ieder ge-
val uit eigen ervaring meepraten over
het nut of de onzin hiervan. Misschien
blijkt daama dat de adviezen van de
certificerende organisatie niet slechts
\'lastig\' zijn, maar juist heel nuttig
omdat uw bedrijfsvoering hierdoor
nog (verder) verbeterd kan worden.
Minder fouten, minder misverstanden
en kortere inwerktijden van assisten-
tes en waarnemers. En misschien ook
wel minder kans op een tuchtrecht-
zaak door minder communicatiefou-
ten. Toch iets om over na te denken...

Certificatie en protocollen: Als je het
niet doet omdat het \'moet\', doe het
dan voor jezelf en je eigen bedrijf!

Anton Beijer,
gezelschapsdierenprakticus
Drachten

AMERICAN BOARD OF VETERINARY PRACTITIONERS

APPLICATION DEADLINE AND
EXAMINATION DATES

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederland kwamen in de periode
van 21 augustus t/m 18 september
1995 de volgende gevallen van be-
smettelijke dierziekten, waarvan aan-
gifte verplicht is, voor:

Rotkreupel

Totaal 2 gevallen in Friesland
Totaal 1 geval in Drenthe
Totaal 3 gevallen in Groningen

y Conpssen en cursussen

The American Board of Veterinary
Practitioners (ABVP) is accepting ap-
plications for 1996 examinations.
Applications require an application
form, three letters of reference, curri-
culum vitae, copy of diploma, and two
case reports.

Applications are due in the ABVP of-
fice at 5:00 PM, March 1, 1996. All
practice category examinations will be
administered at the Marriott O\'Hare,
December 13-15, 1996 for those who
qualify. Practice categories now avail-
able include Avian Practice, Beef
Cattle Practice, Canine and Feline
Practice, Dairy Practice, Equine
Practice, Feline Practice, Food Animal
Practice, and Swine Health Mana-
gement.

Application booklets may be secured
by contacting ABVP, 530 church
Street, Suite 700, Nashville, TN
37219, Phone 615/254-3687, fax
615/254-7047.

-ocr page 243-

NAJAARSBIJEENKOMST VAN HET VETERINAIR
HISTORISCH GENOOTSCHAP

De Najaarsbijeenkomst van het Veterinair Historisch Genootschap 1995 zal gewijd zijn aan het thema \'De georganiseerde
dierziektebestrijding in Nederiand\'. De bijeenkomst zal worden gehouden op donderdag 9 november bij de Stichting
Gezondheidsdienst voor Dieren in Noord-Nederland, Morra 2,9204 AJ Drachten, tel.: 0512-570700. De Gezondheidsdienst
in Drachten is met de auto gemakkelijk te bereiken via de A7, Heerenveen-Groningen. Per openbaar vervoer is de
Gezondheidsdienst te bereiken vanaf NS-station Heerenveen en vervolgens met de bus of treintaxi.

Alle belangstellenden zijn welkom. Aanmelden graag vóór 6 november aanstaande, hetzij schriftelijk of telefonisch bij drs.
Ingrid Visser, Gezondheidsdienst te Drachten, Postbus 361, 9200 AJ Drachten, tel.: 0512-570700 of bij de penningmeester,
drs. E.P. Oldenkamp, tel.: 070-3276950.

Ontvangst met koffie

Huishoudelijke vergadering VHG (voor de agenda zie het convocaat)

Rondleiding Gezondheidsdienst

Lunch

Voordracht door drs. Ingrid J.R. Visser (Veterinair patholoog bij de Gezondheidsdienst Drachten) over
De georganiseerde bestrijding van dierziekten in de 19e en het begin van de 20e eeuw in Nederland.
Besproken zal worden welke ziekten er in die periode in georganiseerd verband werden bestreden en
welke regelingen hierbij tot stand zijn gekomen. Verder wordt ingegaan op de flinctie die de
Rijksseruminrichting te Rotterdam en de Gezondheidsdienst voor Vee te Leeuwarden hierbij vervul-
den.

Voordracht door dr. P.W. de Leeuw (Algemeen directeur van de Stichting Gezondheidsdienst voor
Dieren in Nederiand) over
De Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in Nederland en haar taak bij
de uitvoering van de georganiseerde dierziektenbestrijding na de Tweede Wereldoorlog.
Aan de orde zal komen hoe deze Stichting tot stand is gekomen en op welke manier de samenwerking
met de regionale Gezondheidsdiensten veriiep. Welke taken had de Stichting en hoe was de bestrijding
van de diverse ziekten opgezet? Tevens zal aangegeven worden welke invloed de volksgezondheid had
binnen dit kader.
Theepauze.

Voordracht van dr. J. Hofman (Oud-directeur van de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren in
Noord-Nederiand) over
De diverse aspecten van de tuberculosebestrijding bij rundvee in Nederland,
kort na de Tweede Wereldoorlog.

De spreker gaat niet alleen in op de technische uitvoering en de bereikte resultaten, maar schenkt vooral
ook aandacht aan de filosofie, die aan deze bestrijding ten grondslag lag. Deze had niet alleen betrek-
king op de wetenschappelijke benadering, maar vooral ook op de psychologische aspecten. Hoe diende
de veehouder benaderd te worden? En hoe kon het beste met de prakticus, de zuivel- en de veehandelaar
worden samengewerkt? Benadmkt wordt dat het grote succes van de TBC-bestrijding door de
Gezondheidsdienst voor Dieren als organisaties van de boeren zelf, het fundament heeft gelegd voor de
resultaten, die nadien konden worden bereikt met de bestrijding van ziekten als Abortus Bang,
Runderhorzel, Mond- en klauwzeer en Enzoötische Leucose.

Programma:

10.30 uur:
11.00-11.45 uur
11.45-12.15 uur
12.15-13.30 uur
13.30-14.15 uur

14.15-15.00 uur:

15.00-15.30 uur:
15.30-16.15 uur:

Op donderdag 9 november 1995 zal in
De Reehorst te Ede het Najaars-
symposium van de Koninklijke Ne-
deriandse Chemie Vereniging (KNCV)
sectie Chemie & Recht plaatsvinden.
De titel van het symposium luidt:
\'Wetgeving, normstelling en handha-
ving gebmik groeistimulatoren in de
veeteelt\'. Het programma ziet er als
volgt uit:

- Aanvang 13.30 uur.

- Controle in de Europese Unie op resi-
duen van dierbehandelingsmiddelen -
Rainer Stephany, RIVM

- Groeibevorderaars: Soorten en ana-
lysemethoden -
Robert Schilt, RI-
KILT-DLO

- Het SKV-controlesysteem - Van van
de Weg, Stichting Kwaliteitsgarantie
Vleeskal versector (SK V)

- Waarom gebruikt men groeibevorde-
raars? -
Johan Netjes, Algemene In-
spectie Dienst (AID)

NAJAARSSYMPOSIUM KNCV
SECTIE CHEMIE & RECHT

- Clenbuterol, de duistere motor -
Leonard Heukels, Heukels en Mid-
dendorf Advocaten

- Forumdiscussie

Inlichtingen bij Bram Boekestein, Rl-
KILT-DLO, Postbus 230; 6700 AE
Wageningen, tel.: 0317-475473, fax:
0317-417717. Aanmeldingen bij Arie
Blokland, Algemeen Octrooibureau,
Postbus 645, 5600 AP Eindhoven, tel.:
040-22433715, fax: 040-2234557.
Deelnamekosten voor dit symposium
bedragen ƒ 35,— voor niet-leden van de
sectie Chemie & Recht. Voor de leden
is dit ƒ 15,-.

-ocr page 244-

Ter gelegenheid van het emeritaat van
prof. dr. dr. h.c. F. Németh organiseert
de Groep Geneeskunde van het Paard
een afscheidssymposium op
dinsdag 7
november 1995 in Postiljon Hotel
Bunnik
(A12).

Ontvangst en

inschrijving

Najaarsvergadering

Groep Geneeskunde

van het Paard

Lunch

Programma:

09.30-10.00 uur

10.00-12.00 uur

12.00- 13.00 uur
13.00- 17.00 uur

Symposium

Drs. G.A. Berghuis (voorzitter Groep
Geneeskunde van het Paard)
Opening Symposium.
Prof. dr. J.A. Auer (Universiteit
Zürich)
Recent developments in in-
ternal fixation of Large Animals.
Prof. dr. K.J. Dik (Universiteit Utrecht)
Moderne diagnostische beeldvormings-
technieken bij Grote Huisdieren.
Prof. dr. G.B. Edwards (Universiteit
Liverpool)
Tapeworms - do they have a
role in Equine Colic ?
Prof. dr. A. de Moor (Universiteit
Gent)
De chirurgische behandeling van
sinusitiden bij het paard.
Prof. dr. J. Tóth (Universiteit Boe-
dapest)
Development of abdominal sur-
gery of the colic patient in Hungary.

Inschrijvingskosten: f 100,= inclusief
lunch voor leden, f 50,= voor student-
leden; f 150,= voor niet-leden, f 75,=
voor student-niet leden inclusief lid-
maatschap!

Info; W. Back h.t. secretaris Groep Ge-
neeskunde van het Paard

AFSCHEIDSSYMPOSIUM
PROFESSOR F NÉMETH

(pnvé: 030-6570768 (tel); kliniek: 030-
2531350 (tel), 030-2537970 (fax).

Afscheidscollege Professor F. Németh

Prof dr.dr.h.c. F. Németh, Hoogleraar in
de Algemene Heelkunde en Heelkunde
der Grote Huisdieren geeft

op dinsdag 7 november 1995 te 18.00
uur

in het Academiegebouw, Domplein 29
te Utrecht

zijn afscheidscollege, getiteld:

\'Als een paard nu een been breekt...\'

Na afloop is er een receptie in de
Senaatszaal van het Academiegebouw.
Uw aanwezigheid wordt zeer op prijs
gesteld.

Het organiserend Comité,
Wim Back

Antoon Jan van den Belt
Paul Steverink

is:

* REG NL 8652, UDA

* wachttijd melk: 72 uur

* wachttijd slacht: 10 dagen

* \'opgelost\' poeder: 2 weken
houdbaar in koelkast

was:

*ML 1885, UDA

* wachttijd melk: 60 uur

* wachttijd slacht: 6 dagen

* \'opgelost\' poeder: 1 weck
houdbaar in de koelkast

Leo Pharmaceutical Products B.V.
maakt bekend dat per 13 september
1995 Leocillin® definitief geregistreerd
is. Alle kenmerken van dit oude ver-
trouwde produkt blijven ongewijzigd,
op enkele belangrijke verschillen na:

Uiteraard zullen deze gegevens zo snel mogelijk correct op onze verpakkingen te-
mg tc vinden zijn. Ter overbmgging van de periode dat dat nog niet zo is, zullen
wij Leocillin® voorzien van een sticker op de doos met de nieuwe wachttemiijnen.
In de doos vindt u een vel van tien stickers die u kunt gebmiken bij afgifte aan de
veehouder.

COMPLICATIES NA PERINEALE URETHROSTOMIE BIJ
DE KATER

Naar aanleiding van onderstaande,
uit de praktijk ont\\ angen vraagstel-
ling. vond de redactie dr. R.F.
Nickel (Faculteit der Diergenees-
kunde) bereid om voor de lezers een
antwoord te formuleren.

vraag:

Een kater, waarbij ooit penisamputatie
werd gedaan, blijkt opnieuw niet te
kunnen plassen. Deze keer is de oor-
zaak een dichtgegroeide uretha-uit-
monding.

Hoe te handelen in zo\'n geval? En kan
de oorzaak hiervan in een foutieve
operatietechniek gelegen zijn\'.\'

antwoord:

Het dichtgroeien van een urethrastoma
IS de meest belangrijke complicatie na
het verrichten van een pcrineale ure-
throstomie. Dit is mede omdat de doel-
stelling van de operatie niet bereikt is,
namelijk preventie van herobstmctie
en betere passage van kristallen en ma-
trix.

Hoe te handelen?

In eerste instantie moet men zeker-
heid verkrijgen dat de klachten ook
met een vemauwing, strictuur of her-
obstructie te maken hebben. Vaak be-
schrijft de eigenaar dysurie (pijn en

-ocr page 245-

persen bij de mictie), wat ook een ge-
volg van een chronische cystitis kan
zijn. Om te beoordelen of een stoma
groot is, kan worden aangehouden dat
een urinewegcatheter van tenminste 2
mm diameter (6 Charriere) moet kun-
nen passeren. Stricturen die alleen
functioneel een te hoge weerstand
voor de mictie oproepen, zijn op deze
manier helaas niet herkenbaar.
Functionele obstructie kan men soms
met behulp van farmacologische
beïnvloeding van de urethareweer-
stand aantonen (toediening van diaze-
pam en/of prazosine). Een röntgen-
contrastonderzoek van de urethra of
endoscopic kan ook aanvullende in-
formatie verlenen.

Indien een strictuur met zekerheid is
aangetoond, moet men afhankelijk
van de localisatie besluiten tot her-
operatie of tot een prepubische ure-
throstomie. In de meeste gevallen is
een heroperatie mogelijk. Hierbij
wordt de strictuur omsneden (figuur
1) en de penis, bulbo-urethraalklieren
en pelvicale urethra voorzichtig van
de omgeving vrijgeprepareerd. In
sommige gevallen kan hierbij de mo-
gelijke oorzaak van de strictuur wor-
den vastgesteld, zoals onvoldoende
dissectie van m.ischiocavernosus.
Deze moet nu alsnog worden doorge-
knipt (figuur 2). Na lokalisatie van de
urethra met behulp van een dunne ca-
theter (figuur 3) of sonde wordt deze
gespleten tot maximaal 5 mm craniaal
van dc bulbo-urethraalklieren. zodat
een catheter van 2,6 mm ( 8 Char-
riere) kan passeren. Voor het sluiten
kan het nodig zijn om huid uit de om-
geving weg te nemen, omdat anders te
weinig spanning op het stoma komt te
staan. Daarna wordt de urethra aan de
subcutis gefixeerd en dc mucosa aan
de huid gehecht, net als bij een nor-
male urethrostomie. Een verblijfsca-
theter is niet nodig, maar een kraag
gedurende zeven tot tien dagen voor-
komt dehiscentie door automutilatie.
Uiteraard is zowel het risico van in-
continentie als van ascenderendc in-
fecties hoger dan bij een nomiale
urethrostomie.

In de Universiteitskliniek voor Ge-
zelschapsdieren zijn in de periode van
1993 tot 1995 zestien heroperaties uit-
gevoerd. Het resultaat van de operaties
was in alle gevallen goed en er waren
geen noemenswaardige complicaties.
Bij de meerderheid van de katten was
geen sprake van wonddehiscentie of

Tijdschrift VOOR D I F R CI F; N F. F. S K L N D F , i:) i-: i; L 120, No i; M H F R , A F L F. V F. R i N CI 21, 1995

633

-ocr page 246-

automutilatie na de eerste ingreep als
mogelijke oorzaak van het dicht-
groeien. De klachten traden meestal
ook pas na enkele maanden of zelfs ja-
ren op, wat eerder op een foutieve
techniek wijst. Naast het niet compleet
doorknippen van de m.ischiocavemo-
sus kan het wegnemen van onvol-
doende huid als meest voorkomende
oorzaak genoemd worden. In hoeverre
een traumatische techniek en te grof
hechtmateriaal (dikker dan 4-0) van
belang zijn, is retrospectief niet vast te
stellen.

Onderstaand treft u een aantal cursus-
sen aan waarvoor opgave nog moge-
lijk is. Dit kan zowel telefonisch (030-
2517374) als per fax (030-2516490).

INTERPRETATIE RÖNTGENO-
LOGISCH ONDERZOEK BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN (U.D.), een

drietal cursussen, 19.30 - 22.30 uur,
ƒ 260," (per cursus) te Wageningen.

95/74 Thorax, donderdag 30 novem-
ber 1995

95/75 Abdomen, donderdag 7 decem-
ber 1995

95/76 Skelet, donderdag 14 december
1995

Naast het normaalbeeld wordt uitge-
breid aandacht besteed aan de interpre-
tatie van een aantal veelvuldig voorko-
mende afwijkingen. Mogelijkheden
voor aanvullende röntgendiagnostiek
of echografisch onderzoek zullen aan
de orde komen.

Aan het eind van de cursus bestaat in
beperkte mate de mogelijkheid tot het
beoordelen van door de cursisten mee-
gebrachte röntgenfoto\'s. De cursuslei-
der is drs. J.W. Garretsen.

APOTHEEKBEHEER VOOR GE-
ZELSCHAPSDIERENPRAKTICI,

15, 16 en 17 november 1995, / 1.495,-
te Zeist.

Binnen het project Versterking Far-
maceutische Scholing van de dieren-
arts wordt eenmaal per jaar een cursus
georganiseerd speciaal voor Gezel-
schapsdierenpraktici. Het doel van de

literatuur

Anson LW. Urethral trauma and principles of
urethral surgery. Comp Cont Educ 1987; 9:981 -7.
Barsanti JA. and Finco DR. Feline Urological
Syndrome. Contemporary Issues in Small Animal
Practice. Nephrology & Urology. Churchill
Livingstone 1986.

Bellah JR. Problems of the urethra. Problems in
Veterinary Medicine 1, 1989; 17-35.
Bradley RL. Prepubic urethrostomy. Problems in
Veterinary Medicine 1, 1989; 121-7.
Dieringer TM, and Lees GE. The role of Perineal
Urethrostomy in the Management of Lower
Urinary Tract Obstniction. August JR (ed).
Consultations in Feline Internal Medicine,
Saunders 1991.

Ellison GW, Lewis DD, and Boren FC. Subpubic

cursus is om de verschillende aspecten
van apotheekvoering aan bod te laten
komen vanuit een meer specifieke ge-
zelschapsdieren-optiek.
Algemeen: Veterinaire Apotheek: be-
leidsaspecten (overheid), apotheek-
recht en regelgeving, vergelijking hu-
mane apotheek, economisch belang,
wettelijk kader, aansprakelijkheid, ad-
ministratieve verplichtingen, milieu-
aspecten, inrichting en beheer, werkin-
stmcties. Diergeneesmiddelen (waar-
onder vaccins): registratie, keuzecrite-
ria, kwaliteit/prijs-verhouding, far-
maceutische aspecten (onder andere
houdbaarheid, bewaarcondities), bij-
sluiters, documentatie, beoordelen in-
formatie, Goede Veterinaire Praktijk
Apotheek: principes, biofarmacie, se-
lectief gebmik van antibiotica.
Apotheek praktijk: magistrale recep-
tuur, verpakken, etiketteren en afleve-
ren, dosisextrapolatie, bijzondere die-
ren, therapietrouw.

BEDRIJFSBEGELEIDING OF
COMMERCIËLE GEITENBE-
DRIJVEN, MANAGEMENT EN
PREVENTIEVE GENEESKUNDE,

8 december 1995, 09.00 - 17.00 uur,
ƒ 490,- te Boxtel.

Door een verdergaande professionali-
sering en een toename van de grootte
van de geitenbedrijven wordt de vraag
vanuit de geitenhouderij voor veteri-
naire bedrijfsbegeleiding steeds gro-
ter

In deze cursus willen wij u een aantal
handvatten bieden die u kunt gebmi-
ken bij de bedrijfsbegeleiding op het
geitenbedrijf

De volgende onderwerpen zullen aan
de orde komen:

- Management, voeding en huisves-
ting van:

urehtrostomy to salvage a failed perineal urethro-
stomy in a cat. Comp Cont Educ 1989; 11; 946-51.
Griffin DW, and Gregory CR. Prevalence of bac-
terial urinary tract infection after perineal urethro-
stomy in cats. J Am Vet Med Assoc 1992;
200:
68M.

Hosgood G, and Hedlund CS. Perineal urethro-
stomy in cats. J Comp Cont Educ 1992; 14: 1195-
1205.

Scavelli TD. Complications associated with peri-
neal urethrostomy in the cat. Problems in
Veterinary Medicine 1, 1989; 111-9.
Sluijs FJ. Atlas of Small Animal Surgery, Bunge,
Utrecht, 1992.

Stone EA, and Barsanti JA. Urologic surgery of
the dog and cat. Lea & Febiger, Philadelphia,
1992.

*jonge lammeren in de periode ge-
boorte - spenen en spenen - dek-
ken,

*de gedekte en droge geiten
*de melkgeiten.

- Preventie van veel voorkomende
ziekten.

- Automatisering en management-
programma\'s,

- Vmchtbaarheidsbegeleiding en echo-
grafie.

KLINISCHE TOXICOLOGIE BIJ
GEZELSCHAPSDIEREN, 8 decem-
ber 1995, 09.00 - 17.15 uur, ƒ 580,- te
Utrecht.

Inleiding in de klinische toxicologie
bij gezelschapsdieren. Intoxicaties in
de praktijk door bestrijdingsmiddelen,
rodenticiden, diergeneesmiddelen, hu-
mane geneesmiddelen en huishoud-
vergiften: oorzaken, diagnose en inter-
ventie.

Intoxicaties door anaesthetica en de in-
tensive care patiënt. Informatie over
het Nationaal Vergiftigingen Infor-
matie Centmm, het Bureau Bij-
werkingen alsmede andere hulpmidde-
len.

KUNSTMATIGE INSEMINATIE
BIJ PAARDEN (U.D.), 19 en 20 de-
cember 1995, beide dagen van 09.00 -
17.00 uur, ƒ 2.985,- (inclusief lun-
ches) te Utrecht.

Cursusduur: twee dagen theorie.
Praktisch onderricht: één dagdeel
hengst (twee personen) één dag merrie
(individueel).

Achtereenvolgens worden behandeld
de hengst, merrie, het laboratorium-
werk en de wettelijke bepalingen. In
het dekseizoen zal door elke deelne-
mer vervolgens enkele dagen prak-
tisch werk worden verricht.

-ocr page 247-

Onze nieuwe herstel-bevorderende voeding haalt het beste in
honden naar boven, zelfs onder de slechtste omstandigheden.

Optimale voeding voor een optimaal herstel. Onze nieuwe
Nutritional Recovery Formula voor honden is een unieke
voeding met een hoog energie- en eiwitgehalte om uw
patiënten te ondersteunen tijdens hun herstel, wanneer zij
aan belastende omstandigheden onderhevig zijn die hun
spijsvertering beïnvloeden zoals bijvoorbeeld in geval van
chirurgische ingrepen, lactatie, anorexia en cachexia.

Nutritional Recovery Formula voor
honden bevat 4650 kcal metaboliseer-
bare energie per kilo, zodat dit een
voeding met een uitzonderlijk hoge
dichtheid van voedingsstoffen is.

EUKANUBA

VmMMAIIT 0«TI

NvIrilUnil Ritrnrr FotinuU

8

Nieuwe Nutritional Recovery
Formula voor Honden:
begeleiding van herstel.

Uitstekende smaak. De unieke ener-
getische dichtheid in combinatie met
de uitstekende smaak^ zorgt voor
een herstel-bevorderende voeding die
zelfs ideaal is voor honden die lijden
aan anorexia door ziekte of verwon-
ding. De uitstekende smaak verbetert
de acceptatie door de patiënt en mede
hierdoor wordt een succesvolle lange
termijn behandeling verzekerd.

Hoogwaardige eiwitten. Zesennegentig procent van de eiwitten
in deze voeding zijn afkomstig van dierlijke eiwitbronnen.
Deze uitstekend verteerbare, hoogwaardige eiwitten stimuleren
het anabolisme, voorkomen het verlies van lichaamseiwitten
en bevorderen een positieve stikstofbalans.

Optimale verdeling van calorieën. Omdat in Nutritional Recovery
Formula de metaboliseerbare calorieën voor 54% uit vet, 31%
uit eiwitten en 15% uit koolhydraten afkomstig zijn, verschaft
deze voeding de grote hoeveelheid hoogwaardige eiwitten en
vetten die honden nodig hebben voor een snel herstel.

Verder ligt in Nutritional Recovery Formula de verhouding
tussen Omega-6 en Omega-3 vetzuren binnen de ideale grenzen
van 5:1 en 10:1. Deze verhouding heeft een gunstige invloed op
inflammatoire processen\'. Ook wordt hierin bietenpulp ver-
werkt, een matig fermenteerbare vezelbron die zorgt voor een
gezond darmkanaal en een stevige compacte ontlasting.

Met andere woorden: de nieuwe Nutritional Recovery Formula
voeding haalt het beste in honden naar boven, zelfs onder de
slechtste omstandigheden.

Eukanuba Veterinary Diets zijn alleen verkrijgbaar via de
dierenarts. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen
met Holland Diervoeders B.V., Fermiweg 41, 3542 CB Utrecht.
Tel.: 030-479611.

EUKANUBA VETERINARY DIETS

-ocr page 248-

iiiA^lbjiiiMÉil

WILLEM
DRIESSEN

Ifimemorian

Onverwacht is Willem Driessen op 6
juli 1995 op 51-jarige leeftijd overle-
den. In zijn overlijdensbericht staat
geschreven: \'Willem heeft een zorg-
zaam en vol leven geleid waarin hij
met veel inzet werkte. Uiteindelijk viel
het laatste jaar met zijn ziekte hem te
zwaar\'.

Degenen die met Willem samenwerk-
ten herkennen in deze zinsneden onge-
twijfeld de inzet die hij toonde bij het
werken en de moeite die hij had met
zijn ziekte.

Willem Driessen oogde als een stevige,
zekere en evenwichtige persoonlijk-
heid hetgeen nog geaccentueerd werd
door zijn forse gestalte. Serieus en de-
gelijk oefende hij zijn taak bij de R VV
uit. Daarbij hield hij terdege rekening
met normen, regels en tradities.

In feite was Willem Driessen iemand
die zijn onzekerheden goed verborg en
die leefde met een aantal twijfels. Wie
hem goed kende wist dat Willem
moeite had met het ouder worden.
Toen hij na zijn bezoek aan Kazach-
stan (als adviseur) in 1993 een ern-
stige hersenvliesontsteking kreeg, ver-
anderde er veel in zijn leven. Na het
eerste herstel stagneerde zijn gene-
zing, waardoor hij zijn werk, dat hij
steeds met volle inzet had uitgevoerd,
slechts ten dele kon hervatten.

De laatste tijdkM\'am hij vaak doodmoe
thuis na een halve dag gewerkt te heb-
ben. Hij kon dat moeilijk accepteren.
Willem Driessen is geboren op 25 ok-
tober 1943 in Den Haag. Na de mid-
delbare school studeerde hij dierge-
neeskunde in Utrecht. Deze studie
werd in 1969 succesvol afgesloten.

(1969-1970) en bij de Vleeskeurings-
dienst in Den Helder (1970-1973). In
1974 vestigde hij zich als prakticus
voor kleine huisdieren in Bergen óp
Zoom. Na 13 praktijkjaren trad hij in
dienst bij de R VV als locatiehoofd in
Roosendaal. Naast deze functie was hij
tevens plaatsvervangend kringdirec-
teur van RVV-kring Breda en belast
met de pluimveevleeskeuring in die
kring.

Naast zijn werk was hij ook actief in
het maatschappelijk verkeer. Hij was
landelijk bestuurslid van de Ronde
Tafel en actief in het milieuwerk in
Bergen op Zoom. In die plaats werd
mede onder zijn stimulerende leiding
een voormalige jeugdherberg veran-
derd in een voorlichtingscentrum voor
het milieu. Binnen de Maatschappij
was hij recent nog betrokken bij het tot
stand komen van een rapport van de
Klankbordgroep R VV.

In zijn vrije tijd was Willem ook bezig
met zijn hobby, de schapenfokkerij.
Bijna dagelijks was hij wel even bij
zijn schapen te vinden.
Willem was getrouwd met Noortje
Brummelhuis. Zij hadden samen drie
kinderen: Gijs, Floor en Anne. Willem
was trots op zijn kinderen die bezig
zijn hun opleidingen af te ronden.

Met het overlijden van Willem
Driessen is een goede collega die van
zijn werk hield heengegaan. Hoewel ik
maar kort met hem mocht samenwer-
ken, zal ik zijn betrokkenheid hij het
werk van kring Bredenode missen.
Moge Noortje en de kinderen de kracht
vinden om dit verlies op een goede ma-
nier te verwerken.

Aansluitend aan zijn studie werkte hij
als keuringsdierenarts in Den Haag

J.M.deKruijf

636

K O N I N K L 1 J K K N [-: [) K R l. A N D S E MAATSCHAPPIJ V O (J R D 1 E R Cl E N E E S K U N D E

-ocr page 249-

KNMv

ELFDE LANDELIJKE BIJEENKOMST
VROUWELIJKE DIERENARTSEN

Op de tweede zaterdag van november
vindt, zoals gebmikelijk, de jaarlijkse
landelijke bijeenkomst van vrouwelijke
dierenartsen plaats. Het is de elfde keer
dat de Commissie voor Advies voor de
Beroepsuitoefening van de Vrouwe-
lijke Dierenarts (Commissie VDA)
deze landelijke dag organiseert.
De elfde landelijke bijeenkomst vindt
plaats op
zaterdag 11 november 1995
vanaf 13.30 uur
in Hotel Mitland,
Ariënslaan 1 te Utrecht (nabij de
Berenkuil). Na een inleiding door de
voorzitter van de Commissie, Maija
Kik, zal de aandacht gericht worden op
sexe-specifieke aspecten van commu-
nicatie, met als uitgangspunt de stelling
\'Vrouwen communiceren anders!?\'.
Dit gebeurt niet in de traditionele vorm
van lezingen, maar door middel van
workshops, zodat er mimte is voor ei-
gen inbreng en actieve interactie tussen
sprekers en deelnemers. Er worden drie
parallelle workshops gehouden.

Workshop 1. Begeleiding: Ina Vader.
Vrouwen communiceren vaak vanuit
de underdogpositie. In deze workshop
wordt een aantal aspecten daarvan be-
keken.

Workshop 2. Begeleiding: Erzsi van
Straaten.

Deëscalerende gespreksvoering. Hoe
kun je gesprekken die uit de hand drei-
gen te lopen zo hanteren dat escalatie
voorkomen wordt? Gaan mannen an-
ders met conflicten om dan vrouwen?

Workshop 3. Begeleiding: Moniek
Nusselein.

Non-verbale communicatie. In non-
verbale communicatie maken vrouwen
zich vaak kleiner dan nodig is. In deze
workshop komen elementen van de
non-verbale communicatie aan de orde.
De middag wordt afgesloten met een
plenaire presentatie van de workshops,
waama er gelegenheid is voor formele
en informele discussie.
Alle vrouwelijke dierenartsen en dier-
geneeskunde studenten, zowel leden en
kandidaat-leden als niet-leden van de
KNMvD, zijn van harte welkom op
deze landelijke bijeenkomst. De vrou-
welijke dierenartsen hebben inmiddels
een uitnodiging voor de bijeenkomst
toegestuurd gekregen.

De bijeenkomst wordt financieel moge-
lijk gemaakt door:
Alfasan Diergeneesmiddelen B.V.
AnimedA\'irbac B.V.
AUV

Call-Centre Nederland B.V.
KNMvD

Rhône Mèrieux B.V.
Spillers Foods Nederland B.V.
WAA

STICHTING DIENSTVERLENING DIERENARTSEN

INGRIJPENDE WIJZIGINGEN IN DE ZIEKTEKOSTEN-
VERZEKERING

Het zal iedereen duidelijk zijn dat de
voortdurende kostenstijging van de
Gezondheidszorg de overheid nood-
zaakt om maatregelen te treffen. Het is
echter niet iedereen duidelijk welke
maatregelen worden getroffen en welke
consequenties dit heeft voor u als parti-
culier verzekerde.

In dit artikel willen wij u graag informe-
ren over de aanpassingen die zeer waar-
schijnlijk per 1 januari 1996 worden
doorgevoerd.

Als het aan het kabinet ligt wordt met in-
gang van
1 januari 1996 onderstaande
verstrekkingen, die nu nog door de
AWBZ worden vergoed, overgeheveld
naar de particuliere en ziekenfondsver-
zekering:

-geneesmiddelen;
-hulpmiddelen;

- audiologische hulp;

- (kortdurende) revalidatie;

- erfelijkheidsonderzoek.

Als u bedenkt dat aan deze verstrekkin-
gen jaarlijks circa 7 miljard gulden
wordt uitgeven, dan zult u begrijpen dat
deze wijziging premie consequenties zal
hebben. Helaas is op dit moment nog
niet bekend hoeveel de verhoging gaat
bedragen, maar u moet rekening houden
met een forse verhoging.
Tegenover deze verhoging staat wel een
verlaging van de AWBZ-premie met
circa 2%. Tevens zal de nominale
AWBZ-premie komen te vervallen (nu
ongeveer f 125,-- per volwassene).
Verzekeraars hebben toegezegd dat uit-
breiding van de particuliere verzekering
op non-selectiebasis zal worden aange-
boden.

637

Het overhevelen van vergoedingen van
de AWBZ naar de particuliere verzeke-
ring is noodzakelijk omdat de regering
de AWBZ zodanig wil ontmantelen dat
alleen onverzekerbare risico\'s overblij-
ven (zoals ouderenzorg, verpleging van
gehandicapten en dergelijke).
Daamaast wordt overwogen om een
door de overheid vastgestelde ziekte-
kostenverzekering in te voeren met ver-
goedingen zoals ziekenhuisopname,
specialist en huisarts.
Deze wettelijk gestuurde polis kan wor-
den uitgebreid met een aanvullend pak-
ket dat door de verzekeraars wordt vast-
gesteld (tandarts, orthodontie, alter-
natieve geneeswijzen en dergelijke).

KONINKI. IJKE\'NE DER 1. ANDSE MAATSCHAPPIJ VOOR DIERGENEESKUNDE

Ook het collectieve ziektekostencon-
tract voor leden van de KNMvD zal in
de toekomst niet ontkomen aan de over-
heidsingrepen. Wij volgen de ontwikke-
lingen op de voet en zullen steeds tijdig
met de verzekeraar overieggen op welke
wijze op de nieuwe ontwikkelingen kan
worden ingespeeld.

In het decembernummer komen wij uit-
gebreid temg op de collectieve ziekte-
kostenverzekering. Wilt u eerder infor-
matie of een vrijblijvende premie-
opgave? Belt u dan met de Stichting
Dienstveriening Dierenartsen (SDD).
Telefoon: 030-2514484.

-ocr page 250-

Op 23, 24 en 25 augustus 1995 is we-
derom de cursus \'Van medewerker
naar associé\' georganiseerd door de
KNMvD. Ook dit keer was de plek van
samenkomst het Aparthotel te Delden.
Dit hotel beschikt naast goede bedden
en volop sportaccomodaties vooral
ook over uitgebreide horecafacilitei-
ten. Die sportaccomodaties bestaan
uit: overdekte tennis-, bowling- en
squashbanen, een zwembad en een
sauna. U begrijpt, een waar paradijs en
retraite-oord voor al diegenen die de
dmkke praktijk een paar dagen willen
ontvluchten. Gezien het dmkke cur-
susprogramma was er helaas weinig
tijd over om volop te genieten van alle
aangeboden ontspanningsmogelijkhe-
den, echter we hebben ons best ge-
daan.

Het hele feest begon op woensdagmid-
dag. Na opening en diner werd begon-
nen met een kennismaking. Via een
\'interview\' werd gepoogd een zo re-
presentatief mogelijk beeld van jezelf
neer te zetten. Deze beproefde me-
thode bleek zo succesvol dat nog tot in
de kleine uurtjes aan de bar werd door-
gepraat. De volgende ochtend stond
overigens iedereen wel weer om 9.00
uur paraat. Die dag stonden zaken als
arbeidsrecht, sociale wetgeving, pen-
sioenfonds, financiering en verzeke-
ring op het programma. Het werd ons
overduidelijk dat we cijfermatig niet
voldoende onderlegd zijn. Lang leve
de goede adviseurs. Na het diner stond
ons een heel interessante presentatie
van dierenarts Van Wijk te wachten.
Hij vertelde ons hoe een en ander orga-
nisatorisch reilde en zeilde op de kli-
niek in Diessen.

ASSOCIEREN IN DELDEN

Hierna konden we aan de bar ontspan-
nen, echter in een gestaag tempo, de
gebeurtenissen van de dag op ons in la-
ten werkend. Deze evaluatie liep hier
en daar wat uit de hand, wat de vol-
gende dag mst en bezinning bracht.
Onderwerpen als contracten, accoun-
tantsrapporten en conflictbeheersing
vonden zo een mstig gehoor.
Het was uiteindelijk een dmkke cursus
die vooral heel leerzaam was. Een aan-
tal misverstanden dat onder ons leeft is
uit de wereld geholpen en de sociale
contacten zijn weer aangehaald.
Namens alle deelnemers bedanken wij
de KNMvD voor deze uitstekend geor-
ganiseerde dagen.

Ron van de Water
Bert van Dijk

DE FACTOTERMIJN SPECIALIST REPRODUKTIE PAARD
OPNIEUW OPENGESTELD

De Registratiecommissie heeft de ter-
mijn voor een de facto erkenning als
specialist reproduktie van het paard
opnieuw opengesteld. U kunt nog tot 7
december 1995 een aanvraag indie-
nen.

Naar aanleiding van een ingesteld be-
roep tegen de sluitingsdatum (31 maart
1995), heeft de Registratiecommissie
de termijn moeten herzien. Reden is
dat het reglement vermeldt dat de kan-
didaat, nadat het specialisme is erkend.

twee jaar de tijd heeft om een aanvraag
voor een de facto erkenning in te die-
nen. Aangezien het specialisme
Reproduktie van het Paard door de
Raad voor Specialisatie is erkend op 7
december 1993, zou de termijn van
twee jaar op die datum moeten ingaan.
Voor deze datum was sprake van het
samengestelde specialisme Repro-
duktie/Inwendige Ziekten van het
Paard. De Commissie van Beroep als-
mede de Registratiecommissie waren
van mening dat het specialisme

Reproduktie/Inwendige Ziekten van
het Paard een ander specialisme betreft
dan het specialisme Reproduktie van
het Paard.

Indien u voor een de facto erkenning
als specialist Reproduktie van het
Paard in aanmerking wilt komen, ver-
zoeken wij u voor 7 december a.s. te
reageren. De voorwaarden en de pro-
fielschets zijn verkrijgbaar bij het se-
cretariaat van de KNMvD (Mw. G.
Rotgers).

BANDEN TVD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1995 voorradig. De prijs bedraagt / 30,- (inclusief 17,5%
BTW).

Onderstaand treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog voorra-
dig zijn, met een daarbijbehorend kostenoverzicht.

Banden 1994, 1993, 1992: / 30,-(inclusief 17,5% BTW).

Banden 1991: / 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

Banden 1990: niet meer voorradig.

Banden 1989: niet meer voorradig.

Banden 1988: ƒ 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

U kunt de banden bestellen door het betreffende bedrag over te maken op post-
rekening 511606 ten name van de KNMvD, onder vermelding van \'Banden\' en
de jaargang.

UITERSTE
INLEVERDATA
VOOR KOPIJ

Deadline *)

13-11-1995
27-11-1995
11-12-1995
29-12-1995

Aflevering

01-12-1995
15-12-1995
01-01-1996
15-01-1996

") Voor 12.00 uur \'s middags.

-ocr page 251-

llü «•

Personalia

Voor het lidmaatsehap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Bol, Mevr. C.J.; 1995; 3581 TR Utrecht;
Beekstraat 15.

Broker, Mevr. A.J.M.; 1995; 3524 CX Utrecht
Zevenwouden 362.

Eldik, Mevr. M. van; 1995; 4143 K.W Leerdam
Overheicop 31.

Engelshoven, Mevr. C.J. van; 1989; 2726 BD
Zoetermeer; Pierre Kemphove 59.
Kuiken, G.M.; 1995; 2382 NS Zoeterwoude;
Industrieweg 27.

Kwam, E.G.; 1995; 3581 VJ Utrecht;
Nicolaasweg 22.

Meesen, Mevr. M.C.; 1995; 3581 VJ Utrecht;
Nicolaasweg 22.

Reitenauer, Mevr. Dr. S.; München-1990;
München-1994; 3731 JN De Bilt; Hessenweg
I68A.

Schokker, Mevr. J.C.M.; 1995; 6845 AK
Arnhem; Aagtekerkesingel 57.
Sumter, R.D.; 1993; 5403 GB Uden;
Schepenhoek 231.

Vanbroekhoven, J.A.M.; Gcnt-1976; 2470 Retie

(België); Hulselstraat 46.

Vanhove, Mevr. L; Gent-1994; 9000 Gent

(België); Kasteellaan 77.

Wielen, A.C.W. van der; 1995; 5388 HL

Nistelrode; Weijen 21.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Brandt, Mevr. E N D. van den; 1995; 3512 GE
Utrecht; Ganzenmarkt 28 A.
Brug, Y.J. van der; 1995; 8395 PH Steggerda;
Steggerdaweg 29.

Gosselink, J.M.J.; 1995; 9073 HD Marrum;
Oudhuisterwegje 25.

Graaf, F. dc; 1995; 5472 PT Loosbrock;
Busselsestecg3.

lersel. Mevr. M.J.J. van; 1995; 5427 BB Bockel;
Kerkstraat 33 A.

Jobse, Mevr. A.E.; 1995; 3533 SX Utrecht; H.
van Tussenbroekplantsoen 4 I.
Mannes, Mevr. S.M.; 1995; 2771 LK Boskoop;
Weegbree 51.

Melchior, Mevr. M.B.; 1995; 8111 RA Heetcn;
Molenbeltsweg 5.

Ris, Mevr. E.A.; 1995; 9214 VP Smalle Ee; p/a
Kleasterkampen 3.

Vries, H. de; 1995; 3705 ZD Zeist; Warande 51.
Wijk, Mevr. M. van; 1995; 3553 CJ Utrecht;
Ampèrestraat 33.

.\\ls kandidaatlid van de Koninklijke
Nederlandse .Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Feltmann, Mevr. S.A.; 6814 DR Arnhem;
Bovenbrugstraat 22.

Hollander, E.J. de; 3514 CM Utrecht;
Merelstraat 23 bis.

Megcns, Mevr. M.; 3512 GA Utrecht;
Schoutenstraat 17 bis.

Os, Mevr. J. van; 3551 AV Utrecht; Leliestraat
50 bis.

Ruljes, Mevr. P.H.; 3581 LP Utrecht; Bankstraat
76.

Vos, K.; 2253 AD Voorschoten; Lcidscweg 197.
Wit, Mevr. M.C.L. dc; 3581 XH Utrecht;

Beukstraat 56.

Wolking, Mevr. E.C.; 3583 AK Utrecht; A. van
Ostadelaan 42.

overleden:

Op 21 september 1995 Drs. R.E. Schooleman te
Winsum.

jubilea;

Dr.Ing. H. Mol te Doom, afwezig, 30 jaar, 2 no-
vember 1995

E. Brill te Gieten, afwezig, 50 jaar, 3 november
1995

R.Y. de Jong te Warder, afwezig, 35 jaar, 4 no-
vember 1995

W.D. Pereboom te Purmerend, afwezig, 25 jaar,
6 november 1995

W. Oldenburger te Helden, afwezig, 25 jaar, 6
november 1995

L.J.J. Schofaerts te Vlissingen, afwezig, 25 jaar,
6 november 1995

R. Feddes te Vriezenveen, afwezig, 50 jaar, 10
november 1995

D. Rijpkema te Drachten, afwezig, 40 jaar, 14
november 1995

A.P.C. Bartels te Roosendaal, afwezig, 40 jaar,

14 november 1995

J.M. Wiersma te Roordahuizum, afwezig, 40
jaar, 14 november 1995

H.J.M. Küsters te Maastricht, afwezig, 25 jaar,

15 november 1995

J.H. Pol te Weidman, Michigan (U.S.A.), afwe-
zig, 25 jaar, 20 november 1995
D. van der Wel te Middelstum, afwezig, 30 jaar,
26 november 1995

ProfDr. D. Swierstra te Zeist, afwezig, 50 jaar,
26 november 1995

H.W.F. Swart te Doetinchem, afwezig, 30 jaar,
26 november 1995

mutaties:

185* Aa, H.J.; 1975; 7215 EC ,)oppe;
Huzarenlaan 1; tel. 0575-492222 privé,
0570-624662/0575-492003 prakt.; p., ge-
zelschapsd.

348 Andel, Mevr. J.M. van; 1992; 2291 VK
Wateringen; p/a Guideland 36; tel, 0174-
293672; d.

187 Asyee, Mevr. S.E.; 1989; 3583 AE
Utrecht; .4driaen van Ostadelaan 135;
tel. 030-2542486 privé, 0251-654345
prakt.; p.. medew. bij H.B.M.M. Wolters.
194 Beunis, S.; 1990; 3886 PX Garderen;
Putterweg 82-33; tel. 0577-462840 privé,
026-3233308 prakt.; p.. medew. bij
R.F.M. Küsters.
197 Boereboom, M.A.M.; 1994; 3823 ,ID
.\\mersfoort: Krabbenkreek 29; tel. 033-
4553797 privé, 0294-465858 bur.; fax
0294-465861; Technical Service
Manager Poultry bij Solvay Duphar
B,V,, afd. Export Management .AHD.

197 Boersma, J.M.; 1981; 1841 JD
Stompetoren; Noordervaart 166; tel. 072-
5039798 privé, 5039335 prakt.; fax 072-
5039020: p.

198 Bokhorst. G. van: 1990: 3871 KM
Hoevelaken; Hogebrinkerweg 43; tel
033-4616616 prakt.; fax 033-4651051: p..
geass, met K,T, van den Brink.

202 BrandL Mevr. E.N.D. van den: 1995: 3512
GE Utrecht: Ganzenmarkt 28 A: tel. 030-
2317796; wnd.d. (toev, als lid).

203 Brcthouwer, A.H.: 1969; 7095 BW Dc
Hcumc: Teubenweg 5; tel. 0543-466486;
k.d,
R,V.V, kring Doetinchem,

203 Brink, R.T. van den: 1989; 3823 BP

Amersfoort; Bastion 5; tel, 033-4555327
privé, 4616616 prakt.; fax 033-4651051;
p., geass. met G. van Bokhorst.

204* Broeze-ten Voorde. Mevr. G.B.M.; 1986;
7101 JS Winterswijk; Kottenseweg 79 B;
tel. 0543-524092;
d.

205 Brug, Y.J. van der; 1995; 8395 PH
Steggerda; Steggerdaweg 29; tel. 0561-
441695 privé, 431999 prakt.; p., medew. bij
E.J. Hamburger, G. Nijhof, P.B. Patemotte
en A.E. Schuring
(toev. als lid),

205 Bruns, A.J.H.; 1992; 5432 AT Cuijk;
Bereklauw 197; tel. 0485-393818
privé,
0294-477459 bur.; Junior Clinical
Research Manager Animal Health
Department, Solvay Duphar,

206 Burger, Mevr. C.R.; 1992; 3583 JD
Utrecht; Stadhouderslaan 51; tel. 030-
2544077 privé, 6038700
prakt.; p., me-
dew. bij
J.O,B, Weeber,

361 Dam, Dr R.H. van; Eagan, MN 55122
(U.S.A,); 4267 Wexford Way; tel, 00-1-
612-6887059 privé, 6813891 bur.; fax 00-
1-612-6813776; Vice-President Corpo-
rate Research & Development Solvay
Animal Health Ine.

212 Demollin, M.G.M.; 1984; 6269 AJ
Margraten; Termaar 110;
tel, 043-4583061
privé,
4501877 prakt.; fax 043-4503445;
p., geass. met J.J.L. Franssen en F.H.M.G.
Laeven.

213 Dijk, P. van; 1931; 7415 DJ Deventer;
Laan van Borgele 40, flat 305; tel, 0750-
676146; r
.d.; oud-h. vl.k.dnst.

216 Doom, Mevr. E.A.M. van; 1991; zie:
Kuppen-van Duorn, Mevr, E,A,M,

219 Egmond, M.J. van; 1993; 3732 HJ De Bilt;
Dorpsstraat 34; tel. 030-2202588 privé;
medew. bij IPC dier Bameveld, afd,
dierverzorging.

221 Ensink, Mevr.Dr J.M.; 1987; U-1995;
3584 HN Utrecht; A, van Dalsumlaan
627;
tel. 030-2514507 privé, 2531343
bur,;
specialist Chimrgie van het Paard;
wet. medew. U.U. (F.D., vkgr. Alg.
Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisd).

221 Erp, A.A.J.M. van; Gcnt-1987; 5531 PN
Bladel; Molenweg 2; teL 0497-
386790/06-53211025 privé,
0497-386267
prakt.; fax 0497-386206; p., geass. met F,
Meulders.

222 Feenstra, Mevr. M.; 1993:9091 BD W ijns;
Nr, 28 E; tel, 058-2563656 privé,
2673077
prakt.; p., medew. bij G. de Boer.

229 Glessen, R.C. van; 1975; 7412 AD
Deventer; Zwolseweg 115: tel. 0570-
617329 privé,
0594-621534 bur,; fax
0594-622198; alg, dir, Altapon-Geneties
B,V, (fax privé: 0570-613430).

231 Gosselink, J.M.J.; 1995; 9073 HD Marrum;
Oudhuisterwegje 25; tel. 0518-412876
privé, 431947 prakt.; p., medew. bij
H.W.L.M. Fuchs en M. de Vries
(toev. als
lid),

231 Graaf, F. de: 1995; 5472 PT Loosbroek;
Busselsesteeg 3; tel. 0413-229069 privé,
292929 prakt.: p., medew. bij M.C.M.
Bossers, P.J.M. van Huiten, A.H.C.
Kuijpers. E.W.H.M. van der Velden en
A.H.H.M. Winters (toev. als lid),

243 Hotland-Spickennann, Mevr. S.E.: 1991;
2411 RT Bodegraven: Zuidzijde 63: tel,
0172-650530 privé, 613798/650107 prakt.:
fax 0172-618619; p., medew, bij G,
Hofland en L.J, Holland,

248*D-Huy, Mevr. N.H.E.; Gcnt-1987: 5613
AK Eindhoven; Merellaan 15;
tel. 040-

-ocr page 252-

2450426 privé, 0413-472650 prakt.; fax
0413-476639; p., medew. bij M.G.A. Aarts,
J.T.J. ten Hove, W.H.M. van lersel, P.J.G.
Kühne, G.J. Toxopeus. J.C. Valk en J.H.
Weijer.

248 lersel. Mevr. M.J.J. van; 1995; 5427 BB
Boekei; Kerkstraat 33 A; tel. 0492-
324618; p., mede», bij W.J.M. Cuppen,
FJ.M. van Dongen, P.F.A. van Gasselt,
P. Goedendorp, J.G. Hemmink, A.G.
Peters, JJ.G. Rosegaar, Mevr. I.L.Vl.
van Soest en G.J. Veldhorst (toev. als
lid).

352 Jacobs, J.; 1958; 2018 Antwerpen (België);
Desguinlei 90 bus
14 i; tel. 00-32-3-
2164395; fax 00-32-3-2164395;
r.ci.

250 Jansen, P.F.J.; 1954; 6538 TD Nijmegen;
Valkenaerhof 31 ; r.d.

251 Jobse, Mevr. A.E.; 1995; 3533 SX Utrecht;
H. van Tussenbroekplantsoen 4 1; tel. 030-
2965246; wnd.d.
(toev. als lid).

256 Kesteren, G.J.M. van; 1981 ; 5741 LN Beek
en Donk; Korte Zwaard 33; tel. 0492-
465164 privé,
0346-265774 bur.; fax
0492-465164; dir./consultant (agro food-
industrie) Condor Advies en Begeleiding
Nederland B
.V.
256 Kiememeij, Mevr. E.J.; 1981;
3911 PC
Rhenen; Platanenlaan 2;
tel. 0317-
615078 privé, 612791 prakt.; p.
262 Krancburg, H.J.M.; 1992;
5347 JA Oss; De
Horzak 13;
tel. 0412-635279 privé,
641755 prakt.; fax 0412-647471; p., geass.
met W.G. van den Ekker, J.P.E.M.
Langens, H.W. Martin, H. Oosterveen en
M.H.J.J. Westerhof
262 Kraneburg-Verdonschot, Mevr. B.M.;
1991;
5347 JA Oss; De Hor/ak 13; tel.
0412-635279;
p., medew. bij Vlevr.
T.H.E.Orban.

264 Kuijpers, Mevr. M.M.F.; 1987; 5398 J.M
Maren Kessel; Provincialeweg 60 A; tel.
0412-479703; d.

265 Kuppen-van Doom. Mevr. E.A.M.; 1991;
5451 XP Mill; Nachtegaalstraat 20; tel.
0485-452533 privé,
0493-312230 prakt.;
p., medew. bij G.J. de Groot, J.H.S.H.M.
van Gulick, J.C.H. van Noort, P.P.
Slotboom en A. van der Steen.

267*Lavy, U.I.; 1965; 2025 CL Haarlem;
Roerdompstraat 35; tel. 023-5370689
privé,
070-3772095 bur.; octrooigcmach-
tigdebij Shell Intemational
13. V.
271 Louw, G.H.J. van dc; 1994;
2563 RM \'s-
Gravenhage; Rabarberstraat 16; tel.
070-3253011/0413-350024; wnd.d.
272»Luijk, J.H.L, van; 1995; 8077 S.M
Hulshorst; Kapelweg 18; tel. 0341-
452884 privé, 252353/254442 prakt.; fax
0341-254385; p., medew. bij AJ.
Brouwer, J.M.J. Frijlink. H.A.R. Kok en
V.D. van der W erff.
273 Maijer, K A.; 1994; naar hel buitenland.
354 Maijer, K.A.; 1994; Stoke-on-Trent STll
9QS (Verenigd Koninkrijk); Fulford
House, l.ong l.ane, Fulford; tel. 00-44-
1782-398036 privé, 413415 prakt.; p., me-
dew. bij PDSA Vet. Centre Stoke-on-
Trent.

273*Mangnus, B.J.; 1967; 3583 XB Utrecht;
Nassaustraat 13;
tel. 030-2545359 privé,
0578-574427 prakt.; p., medew. bij
R.B.M. Bomers en R.G.A. Schuurmans.

273 Mannes. Mevr S.M.; 1995; 2771 LK
Boskoop; Weegbree 51; tel. 0172-210276;
wnd.d. (toev. als lid).
275 Meijer, Mevr M.C.; 1995; 3813 HT
Amersfoort; Roelandplaats 12; tel. 033-
4726453 privé,
030-2531323 bur.; specia-
list in opleiding U.U. (F.D., vkgr.
Algemene Heelkunde en Heelkunde der
Grote Huisd.).

I^-Mll« M

lüiimmim^èémMa

276 Melchior, Mevr. M.B.; 1995; 8111 RA
Heeten; Molenbeltsweg 5; tel. 0572-
382433; d.
(toev. als lid).

280* Muurling, Dr. F.; 1964; U-1971; 2315 KC
Leiden; Zijlsingel 15; tel. 071-
5213684
/0167-567959; vet. adv. Ned. Bond
van de Dicnsthond.

281*Neijenhuis, C.J.H.; 1995 ; 7006 LD
Doetinchem; Boekweitdreef 175; tel.
0314-345184 privé, 681655 prakt.; p., me-
dew. bij G.C.M. Jansen, S.G. Raemakers
en J J.M. Voermans.

355 Nersesian, Dr. B.N.; 1977; Georgia-1987;
Fort Wayne, IN 46835
-3315 (U.S.A.); 3408
Kendale Drive;
tel. 00-1-219-4857596
privé, 6584041/6584332 bur.; fax 00-1-
219-6583911/6582208; dir. Corp.
Vet.
Services Maple Leaf Farms, Inc. (fax privé:
00-1-219-48575%).

283 Nijman,Mevr.C.J.C.: 1990; 3704 HE Zeist;
Utrechtseweg 76; tel. 030-6921123 privé,
0344-612976; 020-6944766 prakt.; p., me-
dew. bij G. van Westrhenen; medew. bij
Spoedkliniek voor Dieren Amsterdam.

283 Nolte, A.A.; 1994; 7511 LC Enschede;
Kremersmaten 100; tel. 053-1340123
privé,
4324292 prakt.; p., medew. bij Dr. A.
Zikken.

287* Ottevanger, A.; 1978; 2341 JS Oegstgeest;
Weth. Boonstraat 3;
tel. 071-5170198
privé,
070^3793094 bur.; fax 070-
3825752; sen. beleidsmedew. Dierge-
zondheid bij Directie Landbouw (Min.
L.N.V.).

287 Overgaauw, P.A.M.; 1985; 3772 LJ
Barneveld; Molecaten 57; tel. 0342-421533
privé.
427127 bur.; fax 0342^90164; tech-
nical manager Virbac
Benelux; European
correspondent Clinical Studies R&D,
Virbac Lab.
S.A. Frankrijk.

290* Petera. ProfDr P.W.J.; 1971:(Geneesk.)U-
1981:
naarhet buitenland.

355* Peters. ProfDr. P.W.J.; 1971; (Gcneesk.)U-
1981;
3511 LX Utrecht; p/a
Visschersplein II; tel. 00-352-358256
privé, 4301.34990 bur.; National Expert
Public Health, European Commission
(privé: 5366 MÜNSBACll (Luxemburg);
232, Rue Principale).

297 Ris, Mevr. E.A.: 1995; 9214 VP Smalle Ee:
p/a Kleasterkampen 3; tel. 050-3014260
prakt.: p., medew. bij F.P.M. Admiraal,
Mevr. T.H.J. Admiraal-Kok, C.H. van
Wees en D. van der Wel
(toev. als lid).

347 Römer. Mevr. D.A.M.; 1992: naar het bui-
tenland.

356 Römer. Mevr. D.A.M.; 1992; Atherstone,
Warwickshire
C\\9 2AL (Verenigd
Koninkrijk); 20 Frdingtonroad; d.

302 SchaelTer. F.; 1984; 6861 CW Oosterbeek;
Paul Krugerstraat 50;
tel. 026-3335553
privé, 3333730 prakt.: p., geass. met J.
Rierink.

303 Schep, Mevr. H.S.; 1992; 4007 VB Tiel;
Zonnedauw 30;
tel. 0344-616297 prakt.;
p., medew. bij H.A. de Jong, J.J. Koot en
H.J. Schrama.

305 Schreurs, J.M.; 1956; 6269 AA Margraten;
Rijksweg 15 A; tel. 043-4581331: r.d.;
O.O.N.

362 Tielen, ProfDr.lr. M.J.M.: 5281 PM
Boxtel; Korte Heide
6; tel. 0411-672852
privé,
659500 bur.; fax 0411-659550; adj.
dir. G.v.D. Zuid-Nederland; hlr. U.U.

- : i^sjüätestf iSA«»:,

(F.D.) (fax privé: 0411-677398).

319 Til, J.H. van; 1969; 9461 BS Gieten;
Julianalaan 33; tel. 0592-262536;
r d.

321*Tulner, Mevr. P.F.; 1989; 1326 BC
Almere; Gleditsiastraat 73; tel. 036-
5378437
privé, 5330441; p., medew. bij
J.D. Vrieze.

322* Veen, Mevr. L. van; 1995; 6034 RD
Nederweert-Eind; Gebleektendijk 8; tel.
0495-632957 prakt.; fax 0495-634584; p.,
medew. bij L.O. Scholma, M. Sinke en
L..M.P. Voncken.

324 Ven, A.C.M. van de; 1989; 7711 BZ
Nieuwleusen; Oosteinde 74;
0529-
484458 privé, 481439 prakt.;
fax 0529-
484442;
p., geass. met W.J.E. von Frijtag
Drabbe Künzel.

324 Verbeek-van den Noort, Mevr. A.A.; 1993;
1060 NL Amsterdam; Ortler 141; tel. 020-
6670706 privé, 4974340 prakt.; p., medew.
bij W.T. Mur en Ir. C.J. de Vries.

326* Verkleij, Mevr. L.C.T.; 1995; 3402 GG
IJsselstein; Tourmalijnpad 11; tel.
030-
6883953; wnd.d.

326 Vemieulen-Kool, Mevr. E.M.; 1990; 3571
EH Utrecht; Albrecht Thaerlaan 63; tel.
030-2720264 privé.
0348-412669 prakt.;
p., medew. bij Mevr. M.B. Bergh; me-
dew. bij A.J.M. Bosch en D. Soede.

328 Vijver, M.J.M. van de; Gent-1990; 4515
CD IJzendijke; Biestraat 8; tel. 0117-
301290 privé,
301388 prakt.; fax 0117-
302010; p., geass. met F.H.M. van de
Vijver en K.G.M. van de Vijver.

329* Vlaszaty, Mevr. 1.; 1994; naar de Ned.
Antillen.

347* Vlaszaty, Mevr 1.; 1994; 1411 RB
Naarden; p/a Beijert 22; d. (privé: WIL-
LEMSTAD, CUR,\\C.\\0 (Ned. Antil-
len); Scalaweg 1).

331 Vreeburg. N.A.J.; 1994; 5351 PR
Berghem; Koepelweg 1; tel. 0412-644724
privé,
641755 prakt.: p., medew. bij W.G.
van den Ekker, H.J.M. Krancburg, J.P.E.M.
Langens, H.W. Martin, H. Oosterveen en
M.H.J.J. Westerhof

331 Vries, H. de; 1995; 3705 ZD Zeist;
Warande 51; tel. 030-6952283: wnd.d.
(toev.
als lid).

334 Wal. K.G. van der; 1947; 4205 NC
Gorinchem; Haarweg 7; tel. 0183-622258;
r.d.

337 Wessclink. H.G.M.; 1977: 7736 PH
Beerze; Beerzerweg 11 ; lel. 0523-252955
privé,
0546-672600 prakt.; fax 0546-
672725; p., geass. met G.A. Berghuis, M.
Bossers, W. Kosteten J.H.J. Mcnsinga.

339* Wielen, A.C.W. van der: 1995; 5388 HL
Nistelrode; Weijen 21; lel. 0412-613823
privé, 0413-292929 prakt.; p., medew. bij
M.C.M. Bossers, PJ.M. van Hullen,
A.H.C. Kuijpers, E.W.H.M. van der
Velden en A.H.H.M. W inters.

340 Wijk, Mevr. M. van; 1995; 3553 CJ
Utrecht: Ampèrestraat 33: tel. 030-
2432787; wnd.d (toev.
als lid).

342 Wisse. Mevr. M.J.; 1989; 3192 JN
Hoogvliet; Schakelweg 120; lel. 010-
4164915 privé, 4169005 prakt.; p., me-
dew. bij J.F.J. van den Broek, C.
Buesink, Mevr. A.H.M. KoerI, A.V\\.
Kramer, Mevr. L.M.M. Oorsprong en
Mevr. C.H. Smit.

362 Zijpp. Mevr. Dr.lr. A.J. van der: Nairobi
(Kenva); P.O.Box 30709; tel. 00-254-2-
6307^3; fax 00-254-2-631499; Deputy
Director General, International Lives-
tock Research Institute.

-ocr page 253-

DIERGENEESKUNDIG
JAARBOEK 199B

Wilt u zeker zijn dat uw gegevens in
het Jaarboek 1996 juist vermeld wor-
den, dan verzoekt de Redactie van het
Diergeneeskundig Jaarboek u
vóór 1
december 1995
eventuele fouten en
wijzigingen door te geven aan het
Bureau van de Maatschappij.
Uw nieuwe telefoon- en faxnummer
hoeft u
niet door te geven, dit wordt
automatisch gewijzigd.

De Redactie van het
Diergeneeskundig Jaarboek

1995

November

2 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

2 A.U.V.-vergadering, regio West. Lokatie:
Afrit De Meem, aanvang: 20.00 uur.

2 Bijeenkomst Groep Dierenartsen werkzaam
in het Bedrijfsleven.

2 IPC DlER-cursus: \'Alles rondom de melk-
machine voor dierenartsen\'. Lokatie: IPC
DIER te Horst (Lb). Voor informatie: de heer
J. Broos, op maandag, tel.: 04709-98888.

3 PAO-D cursus: 95/64 Behandeling van
kruisbandletsels.

3 PAO-D cursus: 95/55 Dermatophytosen bij
gezelschapsdieren.

4 PAO-D cursus: 95/78 Praktische röntgenolo-
gie gezelschapsdieren.

6 10 Veterinair Symposium Aruba. Fred K.
Soifer, D.V.M., 729 Highgrove Park,
Houston, Texas 77024-for information after
7.00 p.m. (713) 688-5678 or fax (713) 772-
8311.

fr—10 PAO-D cursus: 95/60 Zeisterdagen
week II.

7 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde van
het Paard. Lokatie: Motel Bunnik.

8 IPC DlER-cursus: \'Klimaat I voor dierenart-
sen\'. Lokatie; IPC DIER te Horst (Lb). Voor
mformatie: de heer J. Broos, op maandag,
tel.: 04709-98888.

9 IPC DlER-cursus: \'Onderhoudsbekapping
en bedrijfsanalyse klauwproblemen voor
dierenartsen\'. Lokatie: IPC DIER te Horst
(Lb). Voor informatie: de heer J. Broos, op
maandag, tel.: 04709-98888.

9 PAO-D cursus: 95/92 Het keuren van paar-
den.

9 Algemene ledenvergadering Groep DIB.
Deze datum komt te vervallen. Nieuwe da-
tum: 2 november 1995.

10 PAO-D cursus: 95/94 Huidziekten gezel-
schapsdieren II: \'Detherapieën\'.

11 Landelijke Bijeenkomst voor Vrouwelijke
Dierenartsen.

14 Cursus EHBO-Dieren. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 14, 21
en 28 november 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College lokatie MAS Bameveld,
IPC DIER Bameveld. Cursusgeld: f 435,-
(inclusief koffie en lesmateriaal) voor VE-
DlAS-leden f 395,-. Cursusleiding: drs. M.
Jansen.

iIJLIJLuim^

13—17 PAO-D cursus: 95/61 Zeisterdagen
week 111.

15—17 PAO-D cursus: 95/50 Apotheek-
beheer voor gezelschapsdierenpraktici.

16 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

16—17 49. Fachgespräch über Geflügel-
krankheiten in Hannover. Teilnehmergebühr
DM 130,00 bzw., DM 80,00 fiir Mitglieder
der DVG/WVPA oder ATE. Anmeldung is
nicht erforderlich.

21 Cursus EHBO-Dieren. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 14, 21
en 28 november 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College lokatie MAS Bameveld,
IPC DIER Bameveld. Cursusgeld: f 435,-
(inclusief koffie en lesmateriaal) voor VE-
DIAS-leden f395,-. Cursusleiding: drs. M.
Jansen.

22 PAO-D cursus: 95/87 De getraumatiseerde
patiënt.

22 IPC DlER-cursus: \'Onderhoudsbekapping
en bedrijfsanalyse klauwproblemen voor
dierenartsen\'. Lokatie: IPC DIER te Horst
(Lb). Voor informatie: de heer J. Broos, op
maandag, tel.: 04709-98888.

23 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde van
het Varken, hoofdgebouw Faculteit der
Diergeneeskunde, \'s middags.

23 IPC DlER-cursus: \'Klimaat I voor dierenart-
sen\'. Lokatie: IPC DIER te Horst (Lb). Voor
informatie: de heer J. Broos, op maandag,
tel.: 04709-98888.

23 Studievergadering Groep Homoeopathisch-
werkende Dierenartsen. Aanvang: 20.00 uur.
Lokatie: Beatrixgebouw, Jaarbeursplein te
Utrecht. (Van 19.00 - 20.00 uur: Opstapuur
voor dierenartsen en studenten diergenees-
kunde.)

25 PAO-D cursus: 95/56 Eerste hulp bij onge-
lukken voor assistenten.

25 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren van de KNMvD.

28 Cursus EHBO-Dieren. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 14, 21
en 28 november 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College lokatie MAS Bameveld,
IPC DIER Bameveld. Cursusgeld: f 435,-
(inclusief koffie en lesmateriaal) voor VE-
DIAS-Icden f395,-. Cursusleiding: drs. M.
Jansen.

28 IPC DlER-cursus: \'Alles rondom de melk-
machine voor dierenartsen\'. Lokatie: IPC
DIER te Horst (Lb). Voor informatie: de heer
J. Broos, op maandag, tel.: 04709-98888.

28 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 28 november,
5, 12, en 19 december 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld.
Cursusgeld: f435,- (incl. koffie en lesmateri-
aal) voor VEDIAS-ledcn f 395,-.
Cursusleiding: Drs. M.H. Buijnink. .Xan-
melding: voor
15 november 1995.

29 PAO-D cursus: 95/95 Themadag auto-im-
muunziekten gezelschapsdieren.

30 PAO-D cursus: 95/74 Interpretatie röntgeno-
logisch onderzoek THORAX bij gezel-
schapsdieren.

29 t/m 1—12 PAO-D cursus: 95/92 Veterinaire
Apotheek II landbouwhuisdieren.

December

2 Maastricht\'s Intemational Congress on
Equine Medicine. Meer informatie bij Susan
Ubbink, tel.:030-510111.

5 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 28 november,
5, 12, en 19 december 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld. Cursus-
geld: f 435,- (incl. koffie en lesmateriaal)
voor VEDlAS-leden f395,-. Cursusleiding:
Drs. M.H. Buijnink.
Aanmelding: voor 15
november 1995.

6 PAO-D cursus: 95/62 Patiëntendemonstratie
gezelschapsdieren.

7 PAO-D cursus: 95/75 Interpretatie röntgeno-
logisch onderzoek ABDOMEN bij gezel-
schapsdieren.

8 PAO-D cursus: 95/90 Klinische toxicologie
bij gezelschapsdieren

8 PAO-D cursus: 95/83 Bedrijfsbegeleiding
op commerciële geitenbedrijven, manage-
ment en preventieve geneeskunde.

12 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 28 november,
5, 12, en 19 december 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld. Cursus-
geld: f 435,- (incl. koffie en lesmateriaal)
voor VEDlAS-leden f395,-. Cursusleiding:
Drs. M.H. Buijnink.
Aanmelding: voor 15
november 1995

12 Jaarvergadering Groep Veterinaire
Specialisten in \'De Biltsche Hoek\', De Bilt,
aanvang 20.00 uur.

13—15 PAO-D cursus: 95/51 Veterinaire
Apotheek I gemengde praktijk.

14 PAO-D cursus: 95/76 Interpretatie röntgeno-
logisch onderzoek SKELET bij gezelschaps-
dieren.

14 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

14 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

14 Vergadering afdeling Friesland.

14 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken.

14 Vergadering Afdeling Utrecht.

15 PAO-D cursus: 95/97 Heupafwijkingen
hond.

19 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 28 november,
5, 12, en 19 december 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld. Cursus-
geld: f 435,- (incl. koffie en lesmateriaal)
voor VEDlAS-leden f395,-. Cursusleiding:
Drs. M.H. Buijnink.
.Vanmelding: voor 15
november 1995.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Waever\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

19—20 PAO-D cursus: 95/57 Kunstmatige
Inseminatie bij paarden.

20 Kring Achterhoek. Restaurant \'1 Wolfers-
vcen. Aanvang 20.00 uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

-ocr page 254-

Dierenartsenpraktijk Bodegraven is een groepspraktijk in het Groene Hart van Holland waar zes overwegend
jonge dierenartsen werkzaam zijn. De praktijk beschikt over kliniekfaciliteiten, die met name gebruikt worden voor
de paarden en kleine huisdieren. Wegens uitbreiding van onze werkzaamheden zijn wij op zoek naar een

FULLTIME DIERENARTS M/V

Functie-omschrijving:

De werkzaamheden liggen met name in de landbouwhuisdierensector. In onze overwegend consultatieve praktijk
wordt er steeds meer gevraagd naar preventieve diergeneeskunde. Wij zoeken derhalve iemand die de belangen
voor de veehouder op beide gebieden kan behartigen. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om in de kleine huis-
dierensector hoofdzakelijk eerstelijns diergeneeskunde uit te oefenen. Vanwege de praktijkopbouw is enige affini-
teit met paarden gewenst.

Onze gedachten gaan uit naar iemand die:

- voldoende praktische ervaring in de landbouwhuisdieren bezit;

- in staat is zelfstandig bedrijfsproblemen op te lossen;

- zich veterinair verder wil ontwikkelen;

- eigen initiatief toont;

- goed kan werken in teamverband;

- enige flexibiliteit ten opzichte van werktijden bezit;

- bereid is te verhuizen.

Geboden wordt:

Een fulltime baan, die in aanvang gehonoreerd wordt volgens KNMvD-normen.

Schriftelijke sollicitaties kunt u binnen 14 dagen na het verschijnen van dit tijdschrift richten aan: D.A.P.
Bodegraven, Zuidzijde 63,2411 RT Bodegraven.

Gevraagd in eenmans gezelschapsdierenpraktijk een ervaren enthousiast meedenkende en meewerkende

DIERENARTS (M/V)

die na enkele jaren associatie de praktijk overneemt. Lokatie zuid-west Nederland. Schriftelijke sollicitaties richten
aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder vermelding van
nummer 33/95.

Pas afgestudeerde en enthousiaste dierenarts zoekt

FULL TIME BAAN

in praktijk met voornamelijk landbouwhuisdieren. Speciale interesse voor de sector paarden. Mogelijkheden tot as-
sociatie bespreekbaar. Brieven richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,
3508 SB Utrecht, onder vermelding van nummer 32/95.

In Dierenkliniek Ridderkerk is binnenkort plaats voor een

DIERENARTS M/V

Wij zoeken een dierenarts die zowel thuis is in de geneeskunde van het gezelschapsdier als van het paard. Geboden
wordt een full-time baan; grotendeels gezelschapsdieren, daarnaast werk in de paardenpraktijk. Wij werken in een
team van 12 dierenartsen waarvan iedereen eerstelijns werk doet, maar zich daarnaast verdiept in een van de vele
deelgebieden. Voor informatie kunt u contact opnemen met Ellen Valstar, tel.: 0180 - 425253.
Brieven met CV binnen 14 dagen sturen naar: Dierenkliniek Ridderkerk, J. Catsstraat 3, 2985 BE Ridderkerk.

Gevraagd:

ENTHOUSIASTE DIERENARTS M/V

Voor onze gemengde praktijk zoeken wij een ervaren grote huisdierenprakticus. De werkzaamheden betreffen voor-
namelijk de bedrijfsbegeleiding van vooral varkens en rundvee. Van de prakticus wordt verwacht dat hij/zij initiatie-
ven kan ontplooien. Goede contactuele eigenschappen en het kunnen functioneren in teamverband zijn een ver-
eiste. Bij gebleken geschiktheid is het doel associatie. Schriftelijke reacties binnen 10 dagen richten aan:
Dierenartsenpraktijk Varsseveld/Silvolde, Spoorstraat 62, 7051 CK Varsseveld.

-ocr page 255-

Cobactan

Basisinformatie:

Samenstelling:
25 mg cefquinome per ml.
Indicatie: behandeling van acute
luchtwegaandoeningen bij runderen
veroorzaakt door Pasteurella
multocida en Pasteurella haemolytica

Dosering en toediening: 2 ml/50 kg
LG LM. gedurende 5 dagen
Wachtperiode: 5 dagen
Bewaring: bij kamertemperatuur en
beschermd tegen licht
Verpakking: 50 ml flacon

Het nieuwe antibioticum voor de behandeling
van respiratoire aandoeningen bij runderen

Eerste cefalosporine van de 4e generatie.
Uiterst snelle penetratie tot in de bacterie.
Gebruiksklaar.

Hoechst Animal Health Benelux N.V./S.A.

Hogehilweg 21 - Postbus 12987 Tel. 31 (0)20-590.84.94
NL-1100 AZ Amsterdam Z.O. Fax. 31 (0)20-69.14.057

Hoechst

L

-ocr page 256-

Van de Hoofdredactie

JAARCONGRES 1995: VETERINAIR WIJ-GEVOEL\'

Het moet de lezer opvallen dat de wetenschappelijke bijdrage in dit nummer van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde dun is, maar dat er heel veel aandacht aan het Jaarcongres 1995 wordt besteed.
De Afdeling Noord-Holland van de KNMvD heeft de dierenartsen en hun partners een uitstekend
Jaarcongres voorgeschoteld. De deelnemers hebben er met volle teugen van genoten. Als het niet verteld
was, waren de tegenvallers voor de congrescommissie niet eens opgemerkt.
Bedankt, namens alle leden!! Diegene die er niet was heeft iets gemist.

Voor de sportdag hadden jong en oud, prakticus en niet-prakticus, student en partner zich in sportklojfie
gehesen -voor de bridgers en de golfers mogelijk in \'het pak\'- en werd een sportieve strijd gestreden. Bij
de prijswinnaars was zelfs een \'Koning\'.

Het thema van het Jaarcongres \'Dier en kunst\'. was niet direct wetenschappelijk, maar wel cultureel
hoogstaand en bracht voor elk wat wils. Kunstzinnige dieranalyse, dier en muziek, relatie mens-dier in
sprookjes, Artis Natura Magistra en dierkunst op de foto.

Velen bleven samen bij het hoofdprogramma: jammer voor het goed verzorgde partnerprogramma.
Het wij-gevoel kreeg een hoogtepunt tijdens het avondjèest door aangeboren of verkregen zangtalent.
Was het een Jaarcongres voor dierenartsen? Ja!! Daarvoor moet u de jaarrede van onze voorzitter eens
goed lezen. Er worden drie items in behandeld die voor de hele beroepsgroep van belang zijn: de dierge-
zondheid in beweging, de kwaliteitsrichtlijn voor dierenartsenpraktijken en de zoönosenaanpak voor de
volksgezondheid.

Tevens kunt u een \'verslag\' van de algemene ledenvergadering lezen. De discussie over de opleiding en de
toekomstige strategie na 2000 was zeer levendig.

De toekomst van de opleiding en de diergeneeskundige werkzaamheden kwamen nadrukkelijk aan de
orde. Wij kunnen nog jaren voort. Jammer dat minder dan 10% van de leden daarin meestuurt; daarvoor
heeft de KNMvD ook een \'veterinair wij-gevoel\' nodig.

De Hoofdredactie

-ocr page 257-

Honden zullen zich verbazen over de richting waarin wij
een oplossing voor hun darmproblemen gezocht hebben.

Een nieuwe bron van koolhydraten: FOS. Fructooligosaccharide (FOS) is
een belangrijk bestanddeel van de nieuwe voeding Low-Residue
Formula voor honden, die speciaal bedoeld is als hulp bij de
ondersteuning van de behandeling via
de voeding van acute en chronische aan-
doeningen die extra belastingen veroor-
zaken in het maag-darmkanaal. FOS, een
vernieuwende in de natuur voorkomende
categorie koolhydraten, zorgt voor recht-
streekse voeding van goede darmbacteriën
en creëert daardoor een omgeving die
ongunstig is voor de ontwikkeling en/of
proliferatie van pathogene bacteriën. Deze
koolhydraten zijn dan ook een hulpmiddel
bij de behandeling van overmatige groei
van bacteriën in de dunne darm\'-\'.

Uitstekenil verteerbare, hoogwaarilige eiwitten, verlaagil vetgehalte.

Eukanuba Veterinary Diets hebben een gunstige invloed op het
algehele welzijn van het dier. De nieuwe Low-Residue Formula voor
honden bevat uitstekend verteerbare, hoogwaardige dierlijke
eiwitten, die een positieve stikstofbalans in stand houden en het
anabolisme stimuleren. Het vetgehalte is verlaagd om stimulatie van
de pancreas te voorkomen, de osmotische belasting in het lumen te
verlagen en het mogelijke ontstaan van steatorroe tegen te gaan.

EUKANUBA

VETERIN&BV DICT«

Low-Rtiidue Forrauli
lor Dogt

\' H

Nieuwe Law-Residue Formula
ivor Honden

Maximale opname van voeilingsstoffen. De uitstekende verteerbaarheid
van de droge stof zorgt voor een betere opname van de voedings-
stoffen en daardoor voor een verlaging van de osmotische belasting.
De nieuwe Low-Residue Formula is ook bijzonder smakelijk, zodat
de hond deze voeding gemakkelijk accepteert.

Daamaast ligt in Low-Residue Formula voor honden de verhouding
tussen Omega-Ó en Omega-3 vetzuren binnen de ideale grenzen van
5:1 en 10:1; deze verhouding heeft een gunstige uitwerking op honden
met inflammatoire aandoeningen. Bietenpulp, een matig fermen-
teerbare vezelbron wordt verwerkt voor een gezond darmkanaal en
een stevige compacte ontlasting.

De nieuwe Low-Residue Formula voor honden helpt u een oplossing
te vinden voor de darmproblemen van uw patiënten.

Eukanuba Veterinary Diets zijn alleen verkrijgbaar via de dierenarts.
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Holland
Diervoeders B.V., Fermiweg 41,3542 CB Utrecht. Tel.: 030-479611.

EUKANUBA VETERINARY DIETS

-ocr page 258-

DE COBALTVOORZIENING VAN HERKAUWERS, EEN
KNELPUNT?

Tijdschr Diergeneesk 1995:120: 644-6

A. Ma leste in\'\'

U\'rt; en Voor de praktijk

samenvatting

Op basis van de bodemgegevens en de rantsoensamen-
stelling kon op een aantal rundveebedrijven een vol-
doende Co-voorziening (> 0,2 mg Co per kg ds) verwacht
worden. De produktie van de dieren voldeed echter niet
aan de verwachtingen. Bovendien was de conditie van de
dieren onvoldoende ten opzichte van het verstrekte rant-
soen en van de gerealiseerde melkproduktie. Het lactose-
gehalte was lager dan 4,50%. Alle ondernomen pogingen
om door normale rantsoenaanpassingen produktiever-
betering te bereiken, hadden gefaald.
De dieren produceerden meer melk na een extra dosering
van 5,5 mg Co per koe per dag. Het lactosegehalte steeg
en de conditie nam toe, terwijl de dieren meer (ruw)voer
opnamen dan voorheen het geval was.
Er zijn aanwijzingen dat een overmatig kaligehalte in het
rantsoen nadelig is voor de Co-benutting, hetgeen zo een
vitamine Bj2-tekort kan veroorzaken. Nader weten-
schappelijk onderzoek hieromtrent is gewenst.

inleiding

Een onvoldoende Co-voorziening leidt bij herkauwers tot
een onvoldoende vorming van vitamine B12 en leidt vervol-
gens tot een onvoldoende microbiële groei. Naast een ver-
minderde opbrengst aan microbieel eiwit neemt de voerver-
werkingscapaciteit van de pens dan af. Dit leidt tot een
onvoldoende energievoorziening van de dieren. Naast een
verminderde energie-opname is, bij een vitamine Bi2-tekort,
ook energiebenutting verminderd, doordat een deel van het
in de pens gevormde propionzuur niet kan worden omgezet
in glucose, maar als methylmalonzuur met de urine wordt
uitgescheiden (2). Cobalttekort leidt daardoor tot een onvol-
doende produktie. Dit kan zich uiten in een onvoldoende ont-
wikkeling van jonge dieren, of tot een onvoldoende melk-
produktie bij lacterende dieren. Ook een tegenvallende
conditie past in dit beeld. Een Co-tekort kan ook tot ver-
schijnselen van acetonemie leiden.

bevindingen in de praktijk
De afgelopen jaren werd door de auteur op diverse melkvee-
bedrijven een onvoldoende Co-voorziening van de dieren
verondersteld. Aanleiding tot de veronderstelde onvol-
doende Co-voorziening was meestal de onbevredigende pro-
duktie en conditie van de dieren bij de gegeven rantsoenen
en/of het niet naar verwachting reageren van de koppel op
rantsoenaanpassingen.

\' Ing. A Malesteïn. V.o.f. Veevoeding Advieshiireatt V.A.B.. Brahmslaun II. 37HI TN
Voor/huizen.

Rantsoenaanpassingen hadden nagenoeg altijd een tegenval-
lend effect. Zo had bijvoorbeeld het verstrekken van zet-
meelrijke produkten geen produktieverhoging of een daling
van het melkvetgehalte tot gevolg, terwijl dat in de be-
treffende rantsoenen wel verwacht had mogen worden. Ook
het verstrekken van meer bestendig eiwit of van onbestendig
eiwit had geen effect. De energie-opname was meestal hoog
in relatie tot de melkproduktie. Normaliter zou dat aanlei-
ding moeten geven tot een sterke toename van de conditie
van de dieren in de loop van de lactatie. Dat was verhou-
dingsgewijs meestal niet of nauwelijks het geval. Meestal
waren de dieren te mager op de bedrijven waar het mwvoer
hoofdzakelijk uit gras of grassilage bestond. Bij de meer
snijmaïsrijke rantsoenen was de conditie meestal normaal,
maar relatief minder dan verwacht. Na het kalven kwam de
melkproduktie meestal niet op het verwachte niveau of
daalde kort daama te snel. Het melkeiwitgehalte was meestal
normaal en het vetgehalte meestal vrij hoog, vooral als de
produktie niet op peil kwam of weer was gedaald. Dit beeld
zien we meestal ook bij een eiwittekort, terwijl bij een ener-
gietekort het melkeiwitgehalte sterk is gedaald en het melk-
vetgehalte sterk is gestegen. Het lactosegehalte van de afge-
leverde melk was altijd laag. De vacht van de dieren was
doorgaans enigszins dor en zelden echt glanzend.

Bedrijf]

Op dit melkbedrijf met circa 75 melkkoeien bestond het rant-
soen uit een voermengsel dat was samengesteld uit 8.1 kg ds
grassilage, 3.0 kg ds maïssilage, 0.8 kg ds aardappclsnippers,
1.7 kg ds maïsglutenvoer, 1.3 kg ds soyaschroot en 100 gram
mineralen. Totaal leverde dit mengsel 15.0 kg ds en het be-
vatte 14140 VEM en 1390 gDVE en 700 gOEB. Met het mi-
neralenmengsel werd op basis van de opgegeven samenstel-
ling 2 mg Co gegeven. Op de gegeven 15 kg ds is dat dus een
toevoeging van 0.13 mg per kg ds. Naast dit voermengsel
werd aan de verse koeien maximaal 8 kg brok gegeven en
dieren die in de loop van de lactatie minder dan circa 20 kg
melk produceerden, kregen geen aanvullende brok meer. De
BSK was steeds circa 35. De 305-dagen produktie was 7025
kg melk, 4.66% vet en 3.51% eiwit. Het lactosegehalte was
laag (4.45%). Volgens het grondonderzoek was de Co-toe-
stand van de meeste percelen voldoende tot mim voldoende.
De pH van de bodem was op de meeste percelen circa 5.6
Nadat diverse rantsoenveranderingen geen effect sorteerden,
werd er aan het voemiengsel 5.5 mg Co extra toegevoegd in
de vorm van cobaltsulfaat. Deze toevoeging betekent gemid-
deld 0.36 mg Co per kg ds in het basisrantsoen.
Bij de melkcontrole voorafgaande aan de extra toediening
van het cobalt was de BSK 35.7, het vetgehalte 4.86% en het
eiwitgehalte 3.64%. Na de toediening steeg de BSK naar
37.6, het vetgehalte daalde naar 4.75% en het eiwitgehalte
steeg naar 3.69%. De verandering in melksamenstelling
zette enkele dagen na het begin van de extra toediening in.
Het lactosegehalte steeg naar 4.55%. De verandering in de
melksamenstelling deed zich voor bij alle melkgevende

-ocr page 259-

koeien. Verder werd waargenomen dat de dieren meer van
het voermengsel gingen opnemen. Naar aanleiding daarvan
werd er meer ruwvoer gegeven en wel naar 9.0 kg ds grassi-
lage en 5 kg ds maissilage. De overige bestanddelen in het
voermengsel bleven ongewijzigd. Naast het voermengsel
werd nu maximaal 6 kg brok gegeven en dieren die in de
loop van de lactatie minder dan 25 kg melk gaven, kregen
geen brok meer. Ondanks de aanzienlijk toegenomen hoe-
veelheid ruwvoer in het rantsoen bleef het melkvetgehalte nu
lager dan voorheen.

Bedrijf!

Op dit bedrijf met circa 60 melkkoeien is de BSK circa 31.
Het melkvetgehalte was circa 4.70% en het eiwitgehalte
circa 3,80%. Het lactosegehalte was laag (circa 4.42%).
Het Co-gehalte van de bodem was niet bekend, daar het be-
drijf op kleigrond ligt en derhalve de Co-toestand van de
grond niet wordt onderzocht. De bodem-pH was circa 6.0.
De melkkoeien kregen een rantsoen dat bestond uit een voer-
mengsel plus een aanvullende brok. Het voermengsel be-
stond uit 8 kg ds grassilage, 4.5 kg ds maissilage, 1.2 kg ds
bierbostel, 0.7 kg ds melasse, 1.6 kg ds soyaschroot en 50
gram mineralen. Met deze mineralen werd, volgens opgave
van de leverancier, 7,5 mg cobalt gegeven. De toevoeging
aan Co bedraagt dus reeds 0,4 mg per kg ds voermengsel.
Nadat diverse rantsoenaanpassingen geen effect te zien ga-
ven, werd er aan het voermengsel, via cobaltsulfaat, 12 mg
Co extra toegevoegd. Dat betekent een toevoeging van 0.75
mg Co per kg ds aan het basisrantsoen.
Na enkele dagen steeg de melkproduktie circa 2,5 kg per koe
per dag, het vetgehalte daalde naar 4.60% en het eiwitgehalte
daalde naar 3.55%. Het lactosegehalte steeg naar 4.50%. De
dieren werden ook veel actiever en namen meer van het
voermengsel op.

discussie

Intemationaal wordt aangegeven dat rantsoenen voor her-
kauwers minimaal 0.10 en voor hoogproduktieve dieren 0.15
a 0.20 mg Co per kg drogestof moeten bevatten.
Het Co-gehalte van mwvoer wordt normaal niet bepaald. De
reden hiertoe is dat het mwvoer verontreinigd kan zijn met
grond, waardoor het Co-gehalte een vertekend beeld kan ge-
ven. In grond is het Co-gehalte normaliter veel hoger dan in
het gras, maar de oplosbaarheid van het cobalt in de grond is
onzeker. Het Co-gehalte in schoon gras of grassilage (het
Ruw As gehalte is dan lager dan circa 100 gram per kg dro-
gestof) zou wel een goede indicatie kunnen geven.
Snij maïs bevat, ongeacht de Co-toestand van de bodem, al-
tijd onvoldoende Co.

Co-toestand van de bodem

Om een voldoende Co-gehalte in gras tc waarborgen, wordt
reeds vele jaren aangegeven dat de Co-toestand van de bo-
dem, gemeten als Co-azijnzuur, minimaal 0.30 moet zijn (I).
Veelal is de toestand op zandgrond lager dan de streef-
waarde. Kleigrond bevat meestal meer dan deze minimale
hoeveelheid. Vanouds is Co-tekort dan ook een probleem
van de zandgebieden. De aangegeven minimaal gewenste
Co-toestand dient in samenhang met andere factoren te wor-
den gezien. Zo wordt wel aangegeven dat een hogere bodem-
pH, dat wil zeggen hoger dan circa 5,5, ongunstig is voor de
Co-opname door het gras. Op de onderhavige bedrijven was
de pH van de bodem op de graspercelen hoger dan 5.5.
Een andere factor kan de groeisnelheid van het gras zijn.

1" • •»

m • Wil

645

Cobalt is niet nodig voor de grasgroei. Een sub-optimale Co-
toestand van de bodem zal bij een snel groeiend gewas eer-
der een te laag Co-gehalte van het gras veroorzaken dan bij
een langzaam groeiend gewas. Het is in dit verband de vraag
of de vanouds gestelde streefwaarde van 0.30 wel een vol-
doende garantie biedt bij de thans in de praktijk veel ge-
bmikte zeer snel groeiende grassen. Vooral in perioden met
een explosieve grasgroei zijn dan problemen met de Co-
voorziening van de dieren niet uit te sluiten, ook al is de Co-
toestand van de bodem volgens het algemeen aanvaarde cri-
terium voldoende.

Op de onderhavige bedrijven werd bij graslandvemieuwing
gebmik gemaakt van de moderne snelgroeiende grasrassen.
Het gewenste Co-gehalte in het rantsoen is belangrijk voor
het verkrijgen van een voldoende Co-concentratie in het
pensvocht. Welke concentratie gewenst is, zou ook nog door
andere factoren bepaald kunnen worden. Zo zijn er aanwij-
zingen dat een verhoogd Kali-gehalte in het rantsoen sneller
een cobalttekort veroorzaakt dan een laag K-gehalte (5,7).
Op de onderhavige bedrijven was het K-gehalte van de gras-
silage hoog, namelijk circa 42 gram per kg drogestof

Co-tekort

Op de onderhavige bedrijven mocht op basis van de huidige
kennis een normale Co-voorziening verwacht worden (1).
Bovendien werd er in beide gevallen via een mineralen-
mengsel nog extra Cobalt toegediend. Hierbij is, zonder na-
der onderzoek, aangenomen dat het door dc fabrikant ver-
melde Co-gehalte ook daadwerkelijk aanwezig was. Op de
onderhavige bedrijven werden de mineralen van verschil-
lende fabrikanten betrokken, zodat een produktiefout, als
oorzaak van een Co-tekort, niet waarschijnlijk is. Op beide
bedrijven bevatte het oorspronkelijke rantsoen, alleen al via
de toegevoegde mineralen, reeds minimaal 0,12 mg Co per
kg drogestof Intemationaal wordt aangegeven dat het totale
rantsoen voor melkgevende dieren minimaal 0,15 a 0,20 mg
Co per kg drogestof moet bevatten. Naast het Co-gehalte dat
normaliter in mwvoer en in krachtvoer grondstoffen mini-
maal verwacht mag worden, namelijk circa 0,1 mg Co per kg
drogestof, komt op deze bedrijven het Co-gehalte naar ver-
wachting op een mim voldoende niveau. Vooral op bedrijf 2
werd, volgens de opgegeven dosering, reeds een mime hoe-
veelheid Cobalt aan het rantsoen toegevoegd. De noodzaak
van de mineraicntoevoeging op de onderhavige bedrijven
was aanwezig omdat er enkelvoudige krachtvoeders werden
gevoerd (4).

Ondanks de theoretisch voldoende Co-voorziening was het
effect van de extra toegevoegde hoeveelheid Co op de dieren
en de produktie evident. Er zou dus aangenomen kunnen
worden dat er op deze bedrijven werkelijk sprake was van
een Co-tekort. Dit temeer daar alle eerder ondernomen po-
gingen tot produktieverbetering via rantsoenaanpassingen
hadden gefaald.

Naast de hier beschreven twee bedrijven, werd hetzelfde
effect op meer bedrijven waargenomen. Hieronder waren
ook bedrijven waar alle benodigde krachtvoer middels een
mengvoerbrok werd gegeven. Een invloed van het voersys-
teem of het veelvuldig gebruik van enkelvoudige grond-
stoffen aangevuld met een mincralenmengsel, kan dus wor-
den uitgesloten. De hier besproken bedrijven waren
uitgekozen omdat, vanwege het gebruik van de voermeng-
wagen met weeginstallatie, het rantsoen nauwkeurig be-
kend was.

T i J 1) S C H R I I T VOOR D I E R G l. N i ; i ; SKUNDE, D E l L 120, N O V E M li K R , A K L i : V E R 1 N G 22, 1995

-ocr page 260-

De vraag doet zich nu dan ook voor wat de oorzaak van dit
Co-tekort kan zijn. Op de onderhavige bedrijven was naast
de hoge grasproduktie, de pH van het grasland vrij hoog en
tevens was het K-gehalte van de grassilage hoog, namelijk
circa 42 gram per kg drogestof.

Hoewel dit K-gehalte hoog is, komt dat op veel bedrijven in
Nederland voor. De hoeveelheid en de samenstelling van de
drijfmest kan in dit verband als een belangrijke factor wor-
den gezien (3). In Russisch onderzoek (5) bleek de Co-be-
nutting aanzienlijk geringer te worden indien in het rantsoen
het K-gehalte toenam van 13,0 gram naar 26,5 gram. Bij het
hogere K-gehalte van het rantsoen moest het Co-gehalte van
het rantsoen verhoogd worden naar circa 0,5 gram per kg
drogestof om de Co-voorziening van de dieren op peil te
houden. Dat niveau ligt dus duidelijk hoger dan de norm van
0,2 mg per kg droge stof Ook elders (6) werd vastgesteld dat
Co-tekort meer voorkwam als, naast andere factoren, de bo-
dem rijker was aan kali.

Met de extra toegevoegde circa 5,5 mg Cobalt kwam op de
onderhavige praktijkbedrijven het Co-gehalte ook op mini-
maal circa 0,5 mg per kg drogestof in het totale rantsoen.

nader onderzoek gewenst
De afgelopen jaren is in Nederland, naast een sterke toename
van de produktiviteit van het grasland, het K-gehalte van het
gras zeer snel gestegen. Daarmee is het rantsoen van de her-
kauwers zeer K-rijk geworden. Het zou kunnen zijn dat de
combinatie van een snelle grasgroei en een hoog K-gehahe
in het rantsoen nadelig is voor de Co-voorziening van de die-
ren. Naar aanleiding van de hier beschreven bevindingen op
diverse mndveebedrijven de afgelopen jaren, is het dringend
gewenst dat er in Nederland wetenschappelijk onderzoek
wordt opgestart naar de Co-voorziening van de herkauwers
en de factoren die de Co-benutting kunnen beïnvloeden. Met
name zal de vraag centraal moeten staan of onder de huidige
omstandigheden het vanouds gestelde criterium van een vol-
doende Co-voorziening, indien de Co-toestand van de bo-
dem hoger is dan 0.30, nog wel voldoende garantie biedt.

(• » « fB»

« • «^■■«"■"■il

summary

The supply of cobalt to ruminants: a bottleneck?

On some dairy farms the supply of cobalt was expected to be adequate given
the soil data and the composition of the ration. However cows on these farms
produced less milk than e.xpected and their condition was poor considering
their ration and milk yield. The milk lactose content was less than 4.5%. The
cows produced more milk after they were given extra cobalt (5.5 mg/day).
The animals, condition improved, the milk lactose content rose, and the ani-
mals ate more dry mailer than previously. A marked increase in the potas-
sium content of the grass silage possibly depressed the availability of cobalt
and caused vitamin B\'^ deficiency. This needs further investigation.

literatuur

1. Anonymus. Handleiding mineralenonderzoek bij rundvee in de prak-
tijk. 4= druk. \'s Gravenhage, Commissie onderzoek minerale voeding,
NRLO, 1990.

2. Gawthome JW. The excretion of methylmalonic and formominogluta-
mic acids during induction and remission of vitamin B12 deficiency in
sheep. Australian Joumal of Biological Science 1968; 21: 789.

3. Malestein A. De invloed van het rantsoen, via de drijfmest, op de gras-
samenstelling. Dieren Arts 1992; 7: 281-6.

4. Malestein A. Noodzaak en toedieningswijzen van mineralen in de
rundveevoeding. Tijdschr Diergeneeskd 1993; 1 18: 79-82.

5. Petukhova EA. Retention of cobalt by cows. Moscow Veterinary
Academy 1992: 6-7.

6. Puis R, Mineral levels in animal health. Diagnostic data. Sherpa
Intemational, Clearbrook, British Columbia, Canada, 1988.

7. Ulvund MJ, and Pestalozzi M. Ovine white-liver disease (OWLD).
Botanical and chemical composition of pasture grass. Acta Vet Scand
1990;31:257-65.

COLOR ATLAS OF DISEASES AND DISORDERS OF THE
HORSE

Derek C. Knottenbelt and Reg R. Pascoe, uitgeverij Wolj\'e
1994.

In de \'Color Atlas of Diseases and Disorders of the Horse\'
hebben de auteurs een schat aan fotografisch materiaal bij-
eengebracht, waarmee het herkennen van bepaalde ziekten
en aandoeningen bij het paard vereenvoudigd wordt. Een in-
dmkwekkende lijst van medewerkers verklaart de herkomst
van de overwegend zeer goede dia\'s, welke ook bij de dmk
niet aan kwaliteit hebben ingeboet.

Het boek is puur geschreven op het herkennen van de ziekte-
beelden, voor een behandeling zal men een ander naslag-
werk moeten raadplegen. De tekst behelst meer dan een be-
geleidend schrijven bij de afbeeldingen en is overwegend ter
zake kundig en \'to the point\'. Hier en daar worden wat typi-
sche kreten uit het paardenjargon gebezigd, zoals
\'Lampas\',\'Shoe boil\' en \'Knock-knees\'. De aanvullende be-
schrijving maakt echter al snel duidelijk (samen met de
foto\'s!) waar het om gaat.

De auteurs hebben per orgaansysteem een vaste volgorde
aangehouden om de verschillende ziekten en aandoeningen
te bespreken, na enige gewenning lijkt de gekozen opzet aar-
dig logisch. De voorkant van het boek zou kunnen suggere-
ren dat er behoorlijk wat röntgen- en echoplaatjes in staan,
maar dat is niet het geval. Wel is er een aantal endoscopische
beelden aanwezig, welke van dezelfde hoge kwaliteit zijn als
de rest van de afbeeldingen.

Het boek telt 431 pagina\'s met meer dan 900 kleurenfoto\'s
en het is opvallend hoe compleet de auteurs zijn geweest om
binnen dit kader de meest relevante aandoeningen te bespre-
ken en af te beelden.

Voor zowel de eerste- als de tweedelijns paardenprakticus
een aanrader.

5. Boerma

-ocr page 261-

TOXICITEIT VAN EEN VLOOIENBESTRIJDINGSMIDDEL

Berichten en verslagen

Door A. Kamphuis

Hoofd Bureau Bijwerkingen
Diergeneesmiddelen

Na een tweetal meldingen dit vooijaar,
werd het Bureau Bijwerkingen Dier-
geneesmiddelen (BBD) na de zomer
1995 wederom op de hoogte gebracht
van een vermoedelijke emstige bij-
werking van Liberty, diazinon-bevat-
tende vlooiendmppels voor honden.
Het middel met toelatingsnummer
11006N en gedistribueerd door dieren-
speciaalzaken, werd vanaf midden
1994 niet meer uitgeleverd. De laatst
op de verpakking vermelde expiratie-
datum (uiterste gebmiksdatum) is sep-
tember 1994. Publikaties in dagbladen
en andere media-uitingen, naar aanlei-
ding van een geval in Den Haag, heb-
ben sterk bijgedragen aan de meldin-
gen door hondebezitters aan het BBD.

De gerapporteerde verschijnselen wij-
zen in de richting van een vergiftiging
met een choline-esterase-remmende
substantie, zoals organische fosforver-
bindingen, waaronder diazinon.
In het kort;

- verschijnselen treden enkele uren tot
een halve dag na toepassing aan het
licht;

- vaak beginnende met braken, diar-
ree, veel slijm en/of schuim uit de
mond;

- gevolgd door spier-Zzenuwaandoe-
ningen (trillen, ataxie, omvallen, pa-
ralyse);

- mydriasis;

- bevmstzijnsverlies;

- veelal verergert de situatie tot de
dood, sommige dieren overieven de
verschijnselen;

- met name de grotere en zwaardere
honderassen lijken het meest gevoe-
lig te zijn.

Alhoewel niet in alle gemelde gevallen
met zekerheid het oorzakelijk verband
tussen Liberty en de waargenomen re-
acties is aan te tonen, kan in zijn alge-
meenheid gesteld worden dat de toxi-
citeit van deze (vervallen) presentaties
sterk toegenomen is. Naar de reden
van het ontstaan van deze toxische
substanties, als afbraakprodukten van
diazinon in deze specifieke \'spot-on\'
formulering, wordt gezocht. Wel lijkt
de factor \'tijd\', eventueel tezamen met
\'temperatuur\' een rol te spelen. De af-
wezigheid van meldingen (in deze
hoeveelheid en aard) tijdens de afgelo-
pen jaren met niet-vervallen prestaties
wijzen ook in die richting.

Aangezien het middel reeds gemime
tijd de expiratiedatum gepasseerd heeft,
is duidelijk geworden dat niet in alle ge-
vallen het vervallen produkt tijdig uit de
winkel is verwijderd en er nog na de ex-
piratiedatum verkocht is. Gerichte actie
naar de dierenspeciaalzaken en andere
verkooppunten zal hopelijk leiden tot
een niet-meer-verkopen.
Het is evenwel (nog steeds) mogelijk
dat eigenaren voorheen gekocht, maar
reeds meer dan een jaar verlopen pro-
dukt gebmiken. Aangenomen mag
worden dat de berichtgeving in de me-
dia voldoende de aandacht heeft ge-
trokken tegen het toepassen van deze
Liberiy-dmppels.

Vooralsnog lijken de problemen zich
te beperken tot deze Liberty-presenta-
ties en is er geen reden de andere mid-
delen met choline-esterase-remmende
organische fosforverbindingen anders
dan voorheen te beschouwen.

Enkele algemene zaken vallen ech-
ter op en zijn het vermelden waard:

- In een aantal gevallen werd door de
geraadpleegde dierenarts de diag-
nose gemist of onwaarschijnlijk ge-
acht.

- Kennelijk werd het belang van de
expiratiedatum niet voldoende on-
derkend, noch door de verkoper,
noch door de eigenaar.

- Het aantal rechtstreekse meldingen
van dierenartsen aan het BBD is
klein, eerder (en vaker) melden van
de voorvallen, of vermoedens in de
richting van bijwerkingen, hadden
een ingrijpen mogelijk bespoedigd.

- Niet in alle gemelde gevallen waar
een vergiftiging werd vermoed is
therapeutisch juist gereageerd, atro-
pine (0,5 mg per kg, 1/3 i.v. en de
rest
s.c., eventueel herhalen) is hier-
bij aan te raden.

VETDIARREE BIJ BIGGEN

Sedert ongeveer een halfjaar wordt in
onze praktijk het middel Baycox (tol-
trazuril, opgelost in propyleenglycol),
incidenteel ingezet om vetdiarree bij
biggen te voorkomen. De biggen wor-
den daartoe op de derde of vierde le-
vensdag metaphylactisch behandeld
met een eenmalige dosis Baycox in
propyleenglycol (overeenkomend met
circa 20 mg/kg l.g.).
De klinische resultaten van deze be-
handeling zijn bij tijd en wijle specta-
culair. Het was voor ons echter tot
voor kort onmogelijk om de diagnose
coccidiose te stellen, aangezien mate-
riaal wat door ons naar de Gezond-
heidsdienst werd ingestuurd geen
diagnose opleverde.
Daar het onderzoek van biggen geen
resultaat opleverde zijn wij bij biggen
mestmonsters af gaan nemen. De
mestmonsters werden bij voorkeur af-
genomen bij biggen van ongeveer 12-
14 dagen oud. De mestonderzoeken
met behulp van de flottatiemethode le-
verden nooit oöcysten op. Op een ge-
geven moment heeft onze laboratori-
ummedewerker L. Burger de mest-
monsters onderzocht volgens de
Telmannmethode. Vanaf dat moment
hebben we met grote regelmaat (vele)
oöcysten gevonden.
Op bedrijven waar vetdiarree voor-
komt en met koprologisch onderzoek
oöcysten worden aangetoond, wordt
door ons nu geadviseerd een meta-
phylactische behandeling met Baycox
in te stellen; dit tot grote tevredenheid
van onze veehouders.

Veterinair Centrum Someren
R.J.M.L. Raymakers
L. Burger

-ocr page 262-

Gisteren weer eens een echt spoedge-
val. Een oververhitte hond. Nummer
vijf deze zomer. Temperatuur 42,9
hopeloos hijgend met blauwe tong ligt
het arme beest versuft op de grond.
Niet gedraald. Behandelen. Mijn aan-
pak is simpel. Ik breng het beest in een
diepe slaap. Met xylazine en ketamine.

Dosering op maat. Volg verder het
voorgeschreven protocol.
De temperatuur zakt spoedig. Geen ge-
hijg meer of verkrampte ledematen. Als
het beest weer wakker dreigt te worden
volgt een hemieuwde xylazine-injectie.
We zien bloederige dianree, rode urine,
hetgeen zeer verontmstend is.

Edoch, het beest ontwaakt eindelijk in
volle mst. De temperatuur is na 24 uur
gestabiliseerd.

Nu, twee dagen later, loopt het beestje
weer vrolijk kijkend rond.
Roermond is het warmste plekje van
Nederiand.

ROERMOND EN ROMPUN

Rompun is hier op zijn plaats.

Rinus Rasenberg

PENNING DIERGENEESKUNDIG ONDERZOEK

Tijdens haar afscheid als wetenschap-
pelijk directeur van het Instituut voor
Dierhouderij en Diergezondheid (ID-
DLO) op 10 oktober, heeft mevrouw
dr. ir. A.J. van der Zijpp de penning
voor diergeneeskundig onderzoek
vanwege bijzondere verdiensten ge-
kregen. Prof dr. C. Wensing, directeur
van het ID-DLO, reikte de penning uit.
Mevrouw van der Zijpp zal de functie
van adjunct-directeur generaal van het
intemationale instituut ILRI (Intema-
tional Lifcstock and Research
Institute) in Nairobi, Kenia, gaan ver-
vullen.

Op haar afscheidsreceptie roemden di-
verse sprekers haar persoonlijkheid als
leider van het IVO \'Schoonoord\' te
Zeist, alsmede haar geslaagde inzet bij
de totstandkoming van de fusie tussen
de zoötechnische instituten (IVO,
IVVO en het Spelderholt) en het cen-
traal diergeneeskundig instituut (CDI),
met als resultaat een integratie van de
desbetreffende onderzoekprogram-
ma\'s. Een dergelijke intergratie tussen
veeteeltonderzoek en diergeneeskun-
dig onderzoek is een erkenning van dc
steeds verder vervagende grenzen tus-
sen deze beide gebieden wat het onder-
zoek betreft. Het maakt dit centrum
voor diergeneeskundig onderzoek, dat
in Lelystad gevestigd is, tot één van de
modernste van Europa, vooral als de
nieuwbouw die thans in volle gang is,
in 1996 wordt voltooid.

DE DIERENROLSTOEL, VAN CAVIA TOT OLIFANT

Ja u leest het goed! Deze op maat gemaakte rolstoel, naar Amerikaans ontwerp, is verkrijgbaar
in alle maten. Hij is bedoeld voor dieren die zich niet of nauwelijks meer voort kunnen bewe-
gen omdat hun achterpoten niet of nauwelijks meer meewerken, maar wél in staat zijn hun
voorpoten te gebmiken.

Ook kan deze rolstoel gebruikt worden voor de revalidatie van dieren na een zware operatie.
De rolstoel kan dan met behulp van een paar eenvoudige ingrepen omgebouwd worden tot loopwagen.
Dankzij deze rolstoel krijgen dieren weer een nieuwe kans een normaal leven te leiden.

Wilt u meer weten over dit produkt, dan kunt u contact opnemen met: Animal Care Agency (ACA), Ewald Vonk, Frans
Halsstraat 51,2021 EJ Haarlem. Tel./fax: 023-5270567.

-ocr page 263-

jfe i m

EERSTE REGISTRATIE VOOR GVP/IKB-VARKENSHOUDERIJ

Op 27 oktober behandelde de Com-
missie Kwaliteitsverklaringen Dierge-
neeskunde van Certiked de eerste
veertien beoordelingsrapportages over
de toetsing op de GVP-Code voor de

IKB-varkenshouderij. Resultaat: acht
praktijken voldeden aan de voorwaar-
den. De voorgedragen dierenartsen
van deze praktijken worden definitief
geregistreerd in het register GVP-die-
renartsen IKB-varkenshouderij. Bij
zes praktijken is een aanvullend onder-
zoek noodzakelijk. De betrokken die-
renartsen zijn door Certiked van de uit-
spraak op de hoogte gebracht.

Het was een prachtige veelbelovende
najaarsmorgen op 4 oktober. Een dertig-
tal veterinairen en aanverwanten hadden
zich om negen uur bij de manege te
Haarle verzameld voor de jaariijkse ve-
terinaire miterdag. De route zou door
het natuurgebied rond de Holterberg lei-
den.

De begeleiding voor zowel de ruiters als
de koetsen was door bekenden uit dit ge-
bied verzorgd, waardoor de mooiste
routes aan bod kwamen. Met een gezel-
lige sherry-stop bij de overbekende
Ventipulmin-wagen veriiep de ochtend
mstig, op een enkel ongelukje na.
Na de lunch op de manege was er \'s
middags weer een andere route te rijden,
deze bracht wat meer tempo- en ni-
veauwisselingen met zich mee. \'s
Avonds was er een goede warme hap bij
een gezellig optrekje in het dorp Haarle,
waama eenieder naar huis keerde met
een voldaan gevoel. Volgend jaar weer!

VETERINAIRE RUITERDAG 1995

M Kuypers
Berghem

Op de kliniek voor Inwendige Ziekten
der Grote Huisdieren neemt het aanbod
van patiënten met \'huidproblemen\' ge-
leidelijk aan toe. Gezien de organisatie
binnen de kliniek, het onderwijs aan stu-
denten en de mogelijkheid voor specia-
listen in opleiding (zowel van Inwen-
dige Ziekten Paard als van Derma-
tologie Gezelschapsdieren) om bij con-
sulten aanwezig te zijn, willen wij pro-
beren patiënten met huidklachten zoveel
mogelijk te bekijken op
donderdag-
middag van 14.00 tot 15.00 uur.
Wij
zouden het dan ook erg op prijs stellen
als dierenartsen patiënten naar dit
\'spreekuur\' zouden willen verwijzen.

dr. H.C. Kalsheek, Chef de Clinique
dr. Marianne Sloet van
Oldnutenhorgh-Oo.\'iterhaan

SPREEKUUR DERMATOLOGIE GROTE
HUISDIEREN

mededelingen rw

BESMETTELIJKE
DIERZIEKTEN

In Nederland kwamen in de pe-
riode van 18 september t/m 16 ok-
tober 1995 de volgende gevallen
van besmettelijke dierziekten,
waarvan aangifte verplicht is, voor:

Rotkreupel

Totaal 1 geval in Friesland
Totaal 1 geval in Groningen

VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN
BIJ HET VARKEN

VETERINAIRE
HOMEOPATHIE

Conoressen en cursussen

_

Op 17 januari 1996 organiseert de
Stichting Post-Hoger Landbouw-
onderwijs (PHLO) in Wageningen de
cursus \'Vruchtbaarheidsproblemen bij
het varken: diagnostiek met behulp
van echografie\'. Cursusleiders zijn dr.
ir. B. Kemp en dr. ir. N.M. Soede (bei-
den LUW, vakgroep Veehouderij).
Deelname aan de cursus kost ƒ 675,-
en er kunnen maximaal 16 personen
toegelaten worden.

De cursus is bedoeld voor praktici die
al echografie-apparatuur hebben aan-
geschaft of erover denken dit te doen,
en verder voor iedereen die geïnteres-
seerd is in de toepassing van echogra-
fie in geval van vruchtbaarheidspro-
blemen bij het varken.
De inschrijftermijn van de cursus ein-
digt op 15 december 1995. Nadere in-
lichtingen en een folder met inteken-
formulier kunnen worden verkregen
bij Bureau PHLO, Postbus 8130, 6700
EW Wageningen, tel.: 0317-484093/
484092, fax: 0317-426547.

Van 24 tot en met 26 november vindt
in Parijs het vijfde Wereld Congres
voor Veterinaire Homeopathie plaats.

De lezingen worden gegeven in het
Engels, simultaanvertaling in het Duits
of Frans is mogelijk. Tijdens de pauzes
is er de mogelijkheid om de commer-
ciële tentoonstelling te bezoeken.

Voor eventueel meereizende partners
is er voorzien in een sociaal pro-
gramma. Opgave en nadere informatie
bij: Virbac Nederland BV, Pascale
Fuchs, tel.: 0342-427127.

T I J D S c H R I K r VOOR D I E R G E N F. E S K U N O K , D E E L 120, NOVEMBER, AFLEVERING 22, 1995

649

-ocr page 264-

ft \' 1 I fl

iiir\\ii,iJÉii éi II

najaarsdag 1995 groep geneeskunde gezelschapsdieren

THEMA: OPGEFOKT

Animal Heaitb Group

Op zaterdag 25 november zal de jaar-
iijkse NAJAARSDAG van de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren (GGG)
weer worden gehouden in de Reehorst
te Ede, dit jaar met als thema \'Op-
gefokt\'. Dankzij de sponsoring van
Pfizer Animal Heahh is het de GGG
mogelijk u een kwalitatief hoogstaand
programma te bieden met als centraal

rashonden en raskatten, is er in toene-
mende mate aandacht voor de proble-
matiek van de erfelijke afwijkingen.
Het wordt steeds duidelijker dat pro-
blemen die zijn ontstaan, of in de na-
bije toekomst zullen ontstaan, alleen
effectief kunnen worden aangepakt
door middel van een gezamenlijke in-
spanning van alle betrokkenen.

Het bestuur van de GGG is van me-
ning dat hierbij een belangrijke rol is
weggelegd voor de dierenarts. Als
geen ander dient de dierenarts in staat
te zijn de problemen, al dan niet in het
kader van geformaliseerde bestrij-
dingsprogramma\'s, te detecteren. Te-
vens is de dierenarts bij uitstek de per-
soon die als raadsman/ raadsvrouw zal
optreden voorde eigenaar/cliënt. Van-
daar dat het programma u uitgebreid
zal informeren over (de achtergronden
van) de verschillende erfelijke afwij-
kingen, maar zal er tevens mim aan-
dacht zal zijn voor de inbreng van de
\'ondersteunende\' disciplines. Er zal
gesproken worden over de juridische
gevolgen van erfelijke afwijkingen bij
honden en katten, zowel voor de eige-
naar als voor de fokker. Verder komen
zowel de populatiegenetica als de mo-
leculaire genetica aan bod, waarbij be-
licht zal worden hoe deze twee disci-
plines een rol spelen in de detectie- en
bestrijdingsprogramma\'s.
Naast het algemene programma be-
staat dit jaar opnieuw de mogelijkheid
om \'s middags een parallelsessie te
volgen bij één van de verschillende
werkgroepen. U heeft de mogelijk-
heid om voordrachten te kiezen van de
Werkgroep Voeding, de Werkgroep
Vogels of de Werkgroep Bijzondere
Dieren.

thema Erfelijke Afwijkingen bij
Gezelschapsdieren.
Zowel het vóór-
komen van de verschillende afwijkin-
gen als de rol van de dierenarts in de
detectie en de bestrijding van deze
ziekten zullen uitgebreid aan de orde
komen. Vanuit de overheid alsmede
vanuit de verschillende sectoren die
zich bezighouden met het fokken van

Kortom: komt u ook naar deze NA-
JAARSDAG en stel u op de hoogte
van de ontwikkelingen in het veld
van de erfelijke afwijkingen bij ge-
zelschapsdieren.

Deelname aan deze NAJAARSDAG
1995 kan geschieden door betaling
aan de zaal van f120,— (voor GGG-
/SA VAB-leden) of f 150,- voor niet-
leden. Toegangsprijs studenten f 45,-
per persoon.

Programma NAJAARSDAG 1 995 van de GGG

Thema: \'Opgefokt\', zaterdag 25 november 1995, in Oe Reehorst te Ede

TIJD

SPREKER

TITEL

08.45 uur

DMSCHRUVING

09.25 uur

Drs. H. van Herpen

Opening

09.30-10.00 uur

Mw.Mr. C.A.J. van Diemeu

Juridische problematiek rond koop en verkoop
van houden

1 10.00-10.30 uur

Drs. G.J tJbbink

Inventarisatie van erfelijke afwijkingen aan de
hand van populatie-onderzoek

10.30-11.(K) uur

Dr. J. Rothuizen

Moleculaire genetica als instmment m de
diagnostiek van ertelijke afwijkingen

11.00-11.30 uur

KOFOEPAUZE

11.30-12.00 uur

Dr. F C Stades

Oogafwijkingen: erfelijkheid en therapeutische
benadering

12.00-12.30 uur

Mw. Dr. A.J. Venker - van
Haagen

Congenitale dooflieid bij hond en kat: Een erfe-
lijke toinponent?

12.30-14.15 uur

LUNCH

14.15-l4.45 uur

Drs. L.F.H. Theijse

Een aantal aspecten van (ertelijke) orthopedi-
sche problemen

14.45-15.15 uur

Mw. Drs M.W. Vroom

Huidaandoeningen: cnelijklieid vs. overige oor-
zaken

15.15-16.00 uur

THEEPAUZE

16.(X)-16.30 uur

Dr.s. tLP Meyer

Erfelijke lever- en iiierproblemen binnen be- |
paalde raspopulaties |

16.30-17.00 uur

Mw. Drs. E.M Zegers

Erfelijke afwijkingen: ook bij de kat!

PARALLELSESSIE (15 min. -1- 5 mm. discussie)

14.15-14.35 uur

Werkgroep Vogels
Mw.Drs. H. van der Horst

Aangeboren en erfelijke afwijkingen bij vogels

14.35-14.55 uur

Werkgroep Vogels
Mw.Drs. I. Westerhof

De spoedpapegaai

14.55-15.15 uur

Werkgroep Bijzondere Dieren
Mw. Drs. M. van der Hage

Endocriene stoornissen in fretten

15.15-16.00 uur

THEEPAUZE

16.00-16.20 uur

Werkgroep Bijzondere Dieren
Mw.Dr. M.J.L. Kik

Stoornissen in de ontwikkeling van jonge rep-
tielen

16.20-17.(K)uur

Workshop Werkgroep Voeding
Mw.Drs. M. van der Meulen-
Frank

Etiketten geven een globale indmk van de in-
houd van liuisdiervoeders

-ocr page 265-

HET KWETSBARE DIER IN DE INTENSIEVE VEEHOUDERIJ

13e rapport van de Studiecommissie
Intensieve Veehouderij, Nederlandse
Vereniging tot Bescherming van
Dieren (Tien hoofdstukken, 140 pa-
gina \'s, oktober 1994,
ƒ 15,-)

In deze tijd, waar kwaliteit het mode-
woord is voor alles wat de modeme
maatschappij op de been moet houden,
geldt dat de modeme veehouderij ze-
ker een kwaliteitshouderij dient te zijn.
Het rapport \'Het kwetsbare dier in de
intensieve veehouderij\', dat daarmee
al aangeeft de problematiek van het
dier in de intensieve veehouderij te be-
handelen, gaat ervan uit dat kwaliteit
niet verenigbaar is met die veehoude-
rijsystemen welke geen recht doen aan
het optimale bestaan van het dier. Dit
optimale bestaan wordt bedreigd als
geen rekening wordt gehouden met de
inherente kwetsbaarheid van de desbe-
treffende diersoort zoals koeien, var-
kens, paarden, geiten, schapen, kippen
en eenden, alsmede tenslotte konijnen.
Kwetsbaarheid wordt omschreven als
gevoeligheid voor nadelige invloeden.
Aanpassingsmogelijkheden, stress, so-
ciaal gedrag en gezondheid hebben
hier allemaal mee te maken.
Het hanteren van kwetsbaarheid als
sleutelbegrip vergroot de leesbaarheid
van dit doorwrochte rapport. De op-
stellers, leden van de Studiecommissie
Intensieve Veehouderij van de Neder-
landse Vereniging tot Bescherming
van Dieren, lieten zich informeren
door experts van diverse disciplines en
van verschillende diersoorten. Het rap-
port bestaat uit een zeer goede inventa-
risatie van de reële knelpunten die elk
houderijsysteem oplevert voor de des-
betreffende diersoort in de te onder-
scheiden levensfasen. Zo worden
koeien in vijf categorieën onderver-
deeld, te weten melkkoeien, jongvee,
mestkalveren, jongvee voor de meste-
rij en de mest- weide- en zoogkoeien.
Bij de behandeling van varkens levert
de inventarisatie van de omgevingssi-
tuaties de momenten op die de aan-
dacht verdienen. Het gaat om spenen,
verhokken, stalklimaat, type huisves-
ting en natuurlijk ook transport. Bij
schapen, maar ook bij geiten zijn voe-
ding en huisvesting alsmede ziektepre-
ventie cmciale zaken om een optimale
houderij te garanderen. De pluimvee-
houderij is een van de meest technisch
ontwikkelde bedrijfstakken, waar het
dier de minste mimte gegund is. Het
broedproces, het seksen, de inentings-
sschema\'s, de voederadditieven, de in-
grepen zoals snavelkappen, de groei-
snelheid met beengebreken als con-
sequentie en last-but-not-least het
transport, maken de momenten van het
plegen van inbreuk op het onbedreigde
bestaan talrijk. Aan de voor ons land
toch wel prille konijnenhouderij wordt
relatief veel aandacht besteed, waarbij
gesteld wordt dat de huidige vorm van
deze houderij niet acceptabel is.
Eén van de eindconclusies is dat de
biologische veehouderij een betere
weg naar de toekomst voorstelt dan de
verdere ontwikkeling van de mechani-
satie in de houderij, die geleid heeft tot
de huidige situatie. Een uitgebreide li-
teratuurlijst alsmede een nuttige adres-
lijst van in dit gebied opererende in-
stellingen en instanties completeren
dit prima verzorgde boekje.

Een van de bedoelingen van het rap-
port is dat het een bijdrage levert aan
de maatschappelijke discussie, die in
diverse gremia gevoerd wordt over de
toekomst van de veehouderij en haar
produkten.

Op 16 april jongstleden werd het uit
dien hoofde door de voorzitter van de
Studiecommissie, dr. P.H. Bool, aan-
geboden aan de secretaris van de
Stichting ter Zake, prof.dr.ir. G. van
Dijk. De boodschap daarbij was dat dit
rapport gebmikt dient te worden in het
openbaar debat, dat de Stichting op di-
verse plaatsen in ons land over de toe-
komst van de Nederlandse veehouderij
voert. Gezien de leesbaarheid, gepaard
gaande met een gedetailleerde over-
zicht van de houderij-aspecten van de
verschillende diersoorten, is het daar
zeer goed voor te gebmiken.

W. Sybesma

INFECTIEZIEKTEN

O

Candidose et troubles de la re-
production chez la vache: en-
quête serologique.

D. Teinturier, G. Chatognon, F. Fieni,

G.F. Bruvas, I. Battut.

Revue de Med Vet. 1995; 146: 35-40.

Candida guillermondii veroorzaakt
abortus. Ook kan deze gist geïsoleerd
worden uit het baarmoederslijmvlies
van minder fertiele koeien. De slijm-
vliezen van de geslachtsorganen van
de stier kunnen ermee besmet zijn en
ook bij de mens komt deze infectie
voor.

Referaten

Bij een onderzoek van 1669 willekeu-
rige mndersera afkomstig van 132 be-
drijven uit twee Franse departementen
bleek 8% antilichamen te hebben ten
opzichte van Candida guillermondii.
Deze anti lichamen werden aangetoond
met behulp van een agglutiantietest
(Widal) en een Elisa.
Bij onderzoek van 2393 sera van 196
bedrijven waar fertiliteitsstoomissen
voorkwamen, bleek 54% van de mn-
deren van 105 boerderijen antilicha-
men te hebben ten opzichte van deze
gist. Op de overige bedrijven werden
of aanwijzingen verkregen voor het
bestaan van of IBR, of Q-fever, of
voedselstoomissen of kon geen oor-
zaak worden vastgesteld.

Een beperkt uitgevoerd diagnostisch
onderzoek met behulp van een huidtest
met een Candida-allergeen gaf teleur-
stellende resultaten.

J.P. W.M. Akkermans

-ocr page 266-

Naar aanleiding van onder-
staande uit de praktijk ontvangen
vraagstelling vond de redactie dr.
M.A.M. Taverne (Faculteit der
Diergeneeskunde, Vakgroep Be-
drijfsdiergeneeskunde en Voort-
planting) bereid om voor de lezers
een antwoord te formuleren.

VRAAG:

Je wordt geroepen voor een verlossing
van een rund met een slecht ontsloten
cervix. Wachten lijkt geen zin te heb-
ben want de vaars is lang genoeg be-
zig. Bestaan er medicijnen die je de
vaars kunt injiceren, waardoor de cer-
vix verslapt? Geldt dit ook voor het
schaap?

ANTWOORD:

Volstaan zou kunnen worden met een
eenvoudig \'nee\', maar een dergelijk
antwoord behoeft uiteraard enige toe-
lichting.

Laten we voorop stellen dat in »\'en ob-
stetrische situatie in de meeste geval-
len slechts behoefte bestaat aan een
medicijn dat een acuut (dat wil zeggen
binnen enkele minuten) verslappend
effect op de cervix zou hebben. Dan
zou de verlossing immers tijdens de-
zelfde visite kunnen worden voltooid
nadat een voldoende mechanische ver-
wijding van de cervix tot stand is ge-
bracht.

Er zijn geen medicijnen bekend en ge-
registreerd die deze eigenschap bezit-
ten. Een en ander wordt misschien be-
grijpelijk indien men zich realiseert
dat verslapping en verwijding van de
cervix twee duidelijk verschillende fy-
siologische processen zijn. Verslap-
ping van de cervix is een biochemisch
proces dat reeds tijdens de laatste we-
ken van de dracht in gang wordt gezet.
Met name bij knaagdieren en varkens
is daar de laatste jaren het nodige on-
derzoek aan verricht. Onder invloed
van met name oestrogenen, relaxine en
Prostaglandinen treedt er in de inter-
celluliare matrix van het weefsel van
de cervix een verandering op in de
samenstelling van glycosaminoglyca-
nen (zogenaamde GAG\'s), waardoor
deze grondsubstantie meer water aan-
trekt, de collagene vezels losser van el-
kaar komen te liggen en de cervix
zachter wordt. Bij sommige dieren
wordt daamaast rond de partus ook een
verhoogde collagenase activiteit in het
bindweefsel van de cervix gemeten.
Deze biochemische veranderingen
zorgen dus voor een \'rijping\' van de
cervix. Deze biochemische voorberei-
ding is een voorwaarde om uiteindelijk
onder invloed van utemscontracties
een daadwerkelijke verwijding van de
cervix mogelijk te maken. Bij het
schaap is ook aangetoond dat rijping
van de cervix normaal optreedt indien
utemscontractie langs famiacologi-
sche weg gedurende lange tijd worden
onderdmkt.

Op grond van onze huidige kennis valt
niet te verwachten dat met toediening
van oestrogenen, of gezuiverd of re-
combinant relaxine, binnen een ter-
mijn van enkele minuten of uren een
verbetering van de cervicale rijping tot
stand kan worden gebracht. Over mo-
gelijke effecten van betamimetica die
tijdens de partus worden toegediend
kan worden gezegd dat zij bij een rela-
tief te vroeg obstetrisch ingrijpen bij
een partus de utemscontracties tijde-
lijk stil leggen, zodat er meer tijd be-
schikbaar komt voor de niet-mechani-
sche, biochemische cervicale rijping.
Een rechtstreeks effect van betamime-
tica op de cervix zelf is nog nooit aan-
getoond. In dit opzicht is mogelijk
meer te verwachten van Prostaglan-
dine E2, een preparaat dat niet op de
veterinaire markt beschikbaar is. In de
humane verloskunde is de laatste ja-
ren, zowel bij het opwekken van een
abortus als bij het induceren van de ba-
ring, de nodige ervaring opgedaan met
de lokale, intracervicale applicatie van
Prostaglandine E2. Deze lokale toedie-
ning lijkt de verslapping en verwijding
van de cervix positief te beïnvloeden.
Ook bij het mnd en paard zijn in het
buitenland rond de opwekking van een
abortus reeds enkele positieve ervarin-
gen met lokale intracervicale toedie-
ning van PGE2 opgedaan, maar het is
zeker nog te vroeg om van een therapie
te kunnen spreken. Bovendien geldt
met name bij het mnd dat de effecten
niet binnen een termijn van minuten of
een uur waarneembaar zijn.
De slecht ontsloten cervix bij de her-
kauwers blijft dus vooralsnog een ge-
sloten boek.

SLECHT ONTSLOTEN CERVIX BIJ HERKAUWERS

PLUIMVEE

Referaten

Hypoglycaemie, enteritis en \'Spi-
king Mortality\' bij vleeskuikens in
Georgia: experimentele reproduk-
tie in vleeskuiken-ouderdieren.

J.F. Davis J.F. et al. Avian Diseases
1995; 39: 162-74.

Het zogenaamde \'Spiking Mortality
Syndrome\' (SMS) is een aandoening
bij jonge vleeskuikens. De naam is
ontleend aan de karakteristieke piek in
de uitval die optreedt tussen de 10e en
de 18e levensdag. Klinisch aangetaste
dieren liggen gestrekt voorover of op
de zij. Ze vertonen tremoren en plotse-
linge convulsie-aanvallen. Vaak zijn
de dieren bijna in coma en lijken blind.
Verwacht wordt dat een hypoglycae-
mie de oorzaak van de ziekteverschijn-
selen is, daar de glucosebloedspiegels
sterk veriaagd zijn. De dieren vertonen
diarree en de faeces bevat grote hoe-
veelheden heldere gele vloeistof en
muceus oranje materiaal. Bij sectie
vindt men een bleek damipakket met
oranje muceuze inhoud en soms punt-
bloedingen in de lever, flistologisch
wordt een oedemateuze ontsteking van
het damiepitheel aangetoond en een
infiltratie van macrofagen, histocyten
en fibroblasten in het stroma van het
duodenum en het jejunum. (Andere
onderzoekers noemen tevens multifo-
cale necrosehaarden in de lever en de
lymfoïde organen, een acute vasculitis
in de darmserosa en de lever en de vor-
ming van bloedmeren in onder andere

-ocr page 267-

de lever (ref.)).

De aandoening lijkt op te treden in
combinatie met het Malabsorptie-
syndroom en op hetzelfde bedrijf, vaak
in hetzelfde hok, lijken meerdere
mestronden op te treden. De ziektever-
schijnselen ontstaan na een vorm van
stress, zoals een periode van voeront-
houding.

In een experiment hebben de auteurs
van vijf koppels met SMS-verschijn-
selen van verscheidene aangetaste die-
ren homogenaten gemaakt van pan-
creas, lever, milt, darmen en faeces.
Deze homogenaten zijn geïnoculeerd
in ééndags-vleeskuikenouderdierkui-
kens. De dieren en een controlegroep
werden in groepen van 16 gehuisvest
in gescheiden isolatoren en ontvingen
een standaard commercieel voer. Van
10 tot 14 dagen leeftijd trad bij de con-
trolegroep geen sterfte op, bij de proef-
groepen liep de sterfte in deze periode
op tot 16%. De groei van de proefgroe-
pen was duidelijk slechter dan die van
de controlegroep. De groep met het in-
oculum van een homogenaat van het

VARKEN

A postal survey of tail biting in
pigs in southwest England

C. Chambers, L. Powell, E. Wilson,
and L.E. Green. The Vet. Ree. 1995;
136: 147-8.

Op basis van een schriftelijke enquête,
gehouden op 47 varkenshouderijbe-
drijven, werd getracht enig inzicht te
maagdarmkanaal en pancreas woog na
14 dagen slechts gemiddeld 71 gram
terwijl de controlegroep 259 gram
woog.

Op 13 dagen leeftijd werd het voer ont-
houden; 9 uur nadien vertoonden ver-
schillende dieren van de proefgroep de
SMS-verschijnselen. Van de geïnocu-
leerde dieren was 30 tot 91% hypogly-
caemisch, was de plasmaspiegel van
het groeihormoon (GH) van meerdere
groepen verhoogd en was de plasma-
spiegel van de Insuline-like groeifak-
tor 1 (lGF-1) significant hoger.

Alle inocula van de proefgroepen be-
vatten, met de elektronenmicroscoop
aantoonbare, arenavirus-like partikels.
Deze werden teruggevonden in de fae-
ces van de proefgroepen, zowel op 14
dagen als op 42 dagen leeftijd. Met be-
hulp van monoclonale antilichamen
tegen alle bekende arenavirussen kon
een positieve aantoning gemaakt wor-
den in de cellen van de pancreas.
Gedacht wordt aan een aantasting van
de glucagonproduktie in de pancreas

krijgen in de mogelijke praedispone-
rende factoren die aanleiding kunnen
zijn voor het optreden van staartbijten.
De meeste vragen waren \'gesloten\',
hetgeen wil zeggen dat de beantwoor-
ding moet geschieden door het aan-
kruisen van vraagstellingen. De infor-
matie werd statistisch bewerkt met
rekenprogramma\'s, waarbij ook de sa-
menhang tussen de vragen afzonder-
lijk werd bekeken. Geconcludeerd
werd dat het aantal antwoorden te ge-
ring was om definitieve conclusies te
door het arenavirus en aan een aantas-
ting van de cellen die verantwoordelijk
zijn voor de controle van de bloedspie-
gels van GH en IGF-1.
Een vergelijkbaar experiment, waarbij
gebruik werd gemaakt van een inocu-
lum van de faeces met arenavirus-like
partikels, dat door middel van fihratie
bacterievrij was gemaakt, leverde min-
der slechte groeiresultaten op, maar
wel een duidelijke hypoglycaemie.

De auteurs concluderen dat het
Malabsorptiesyndroom in combinatie
met SMS veroorzaakt wordt door een
synergistisch effect van een virus en
bacteriën, waarbij het virus de veroor-
zaker is van de hypoglycaemie. De rol
van de arenavirus-like partikels is on-
bekend, maar de resultaten van het ex-
periment suggereren dat zij verant-
woordelijk zijn voor de aantasting van
de pancreas en een hormonale dysba-
lans tot gevolg hebben. (Er zijn aan-
wijzingen dat de aandoening ook in
Nederland voorkomt, ref)

T.F. Fabri

trekken. Wel bleken er bepaalde ten-
densen aanwezig te zijn. Zo kwam
staartbijten meer voor op de wat gro-
tere bedrijven met roostervloeren en
op bedrijven met automatische voer-
en waterdistributiesystemen. Ook
werd het meer gezien bij dieren met
een gecoupeerde staart. Men zag min-
der staartbijten indien stro aanwezig
was en indien de verzorger het voer
zelf distribueerde.

J.P. W.M. Akkermans

OESTRUSINDUCTIE MET GNRH BIJ A-CYCLISCHE
MERRIES

J. van der Scheer: SR/338/94: 60 pp.

Een literatuurstudie naar de invloed
van gonadotroop release hormoon
(GnRH) op de oestrusinductie bij a-cy-
clische merries gaat vooraf aan een ei-
gen onderzoek bij acht geselecteerde
dieren.

Paardenfokkers zijn geïnteresseerd in
het vervroegen van het oestmsseizoen
en wel om de volgende redenen.
Stamboekinschrijvingen op het noor-
delijk halfrond hebben plaats op 1 ja-
nuari ongeacht de eigenlijke geboorte-
datum in het betreffende jaar. Vroeg
geboren veulens hebben derhalve in de
sport en op de keuringen een groei-
voorsprong.

Ook merries, die moeilijk drachtig
worden, kunnen na herhaald dekken
nog een veulen krijgen in het be-
treffende jaar.

Een GnRH, behandeling zou weten-
schappelijk gezien voorts van beteke-
nis kunnen zijn om multipele ovulaties
te induceren, hetgeen interessant is
voor het eventueel toepassen van em-

-ocr page 268-

bryo-transplantatie.
Anoestrus is in de paardenfokkerij
vaak een probleem.
Als redenen hiervoor worden genoemd
hormonale stoornissen, slechte fysieke
conditie, een persisterend corpus lu-
teum, abortus, ovariële abnormaliteiten,
iatrogene oorzaken (geneesmiddelen),
stoornissen in de hypothalamus-hypo-
physe relatie etcetera.

Onderstaand treft u een aantal cursus-
sen aan waarvoor opgave nog moge-
lijk is. Dit kan zowel telefonisch (030-
2517374) als per fax (030-2516490).

WEGENS GROOT SUCCES EEN
EXTRA CURSUS!!

\'WAT ZIEN IK\' DIA-DIAGNOS-
TIEK OOGHEELKUNDE (95 159),
dinsdag 28 november 1995, 14.00 -
17.00 uur te Utrecht. Kosten ƒ 295,--.
In een relatief kleine groep wordt aan
de hand van diamateriaal een aantal
oogheelkundige patiënten gesimu-
leerd.

Van de deelnemers wordt een actieve
bijdrage gevraagd in het vaststellen
van de waarneembare verschijnselen
en afwijkingen. Uiteindelijk is het doel
per geval een lijst van differentieel-
diagnoses en een plan voor de behan-
deling op te stellen. De cursusleider is
dr. E.C. Stades.

INTERPRETATIE RÖNTGENO-
LOGISCH ONDERZOEK BIJ GE-
ZELSCHAPSDIEREN (U.D.), een

drietal cursussen, 19.30 - 22.30 uur,
ƒ 260,- (per cursus) te Wageningen.

95/74 Thorax, donderdag 30 novem-
ber 1995

95/75 Abdomen, donderdag 7 decem-
ber 1995

95/76 Skelet, donderdag 14 december
1995

Naast het normaalbeeld wordt uitge-
breid aandacht besteed aan de interpre-
tatie van een aantal veelvuldig voorko-
mende afwijkingen. Mogelijkheden
voor aanvullende röntgendiagnostiek
of echografisch onderzoek zullen aan

ill I fi

Juist op laatstgenoemde stoornissen
richt zich de behandeling met GnRH.
Ook blijkt dat met GnRH het mogelijk
is de seizoengebonden anoestms te
vervroegen. Verschillende onderzoe-
kers hebben echter uiteenlopende re-
sultaten hetgeen veroorzaakt werd
door de hoeveelheid, de manier en het
moment van toedienen van GnRH in
de anoestrische fase.

de orde komen.

Aan het eind van de cursus bestaat in
beperkte mate de mogelijkheid tot het
beoordelen van door de cursisten mee-
gebrachte röntgenfoto\'s.

PATIËNTENDEMONSTRATIE
GEZELSCHAPSDIEREN (95/62),
6 december 1995, 14.00 tot 17.00 uur,
ƒ 95,- te Utrecht.

Patiënten passeren, zo mogelijk \'live\',
de revue.

BEDRIJFSBEGELEIDING OP
COMMERCIËLE GEITENBE-
DRIJVEN, MANAGEMENT EN
PREVENTIEVE GENEESKUNDE,

8 december 1995,09.00 - 17.00 uur,
ƒ 490,- te Boxtel.

Door een verdergaande professionali-
sering en een toename van de grootte
van de geitenbedrijven wordt de vraag
vanuit de geitenhouderij voor veteri-
naire bedrijfsbegeleiding steeds groter.
In deze cursus willen wij u een aantal
handvatten bieden die u kunt gebmi-
ken bij de bedrijfsbegeleiding op het
geitenbedrijf

De volgende onderwerpen zullen aan
de orde komen:

- Management, voeding en huisvesting
van:

*jonge lammeren in de periode ge-
boorte - spenen en spenen - dek-
ken;

"^de gedekte en droge geiten;
■^de melkgeiten.

- Preventie van veel voorkomende
ziekten.

- Automatisering en management-
programma\'s.

- Vmchtbaarheidsbegeleiding en echo-
grafie.

KLINISCHE TOXICOLOGIE BIJ
GEZELSCHAPSDIEREN, 8 de-
cember 1995, 09.00 - 17.15 uur,
ƒ 580,- te Utrecht.

Inleiding in de klinische toxicologie
bij gezelschapsdieren. Intoxicaties in

tiMÉi

Er bestaat een duidelijke dosis-effect
relatie wat betreft het optreden van
ovulaties. Bij \'diep\' anoestrische mer-
ries ontstaat vaak geen ovulatie maar
wel een toegenomen ovariële activi-
teit. Overdosering heeft een nadelig ef-
fect op de werking van de hypophyse
en het ovarium.

Bij \'diep\' anoestrische dieren is een
frequente toediening van belang.

de praktijk door bestrijdingsmiddelen,
rodenticiden, diergeneesmiddelen, hu-
mane geneesmiddelen en huishoud-
vergiften: oorzaken, diagnose en
interventie.

Intoxicaties door anaesthetica en de in-
tensive carepatiënt. Informatie over
het Nationaal Vergiftigingen Infor-
matie Centmm, het Bureau Bijwer-
kingen alsmede andere hulpmiddelen.

HEUPAFWIJKINGEN HOND

(95/97), 15 december 1995, 15.00 -
21.30 uur, ƒ 315,- te Wageningen.
Heupproblemen bij de hond komen re-
gelmatig voor, zowel bij relatief jonge
nog groeiende honden als bij oudere
honden. Hierbij moet gedacht worden
aan ontwikkelingsstoornissen als
Calve Legg Perthes en vooral heup-
dysplasie bij de jonge hond en de
heupluxatie en heupdysplasie bij de
volwassen hond. De klinische diag-
nostiek en de röntgendiagnostiek, via
standaard en uitgebreide opnametech-
nieken (\'stress\'-opnamen met behulp
van \'distractor\'), van de diverse heup-
afwijkingen worden besproken. Uit-
gebreid wordt aandacht besteed aan de
diverse therapeutische mogelijkheden
bij bovengenoemde heupafwijkingen,
inclusief de indicatie voor en de resul-
taten van de \'bekkenkanteling\'.

KUNSTMATIGE INSEMINATIE
BIJ PAARDEN (U.D.), 19 en 20 de-
cember 1995, beide dagen van 09.00 -
17.00 uur, ƒ 2.985,- (inclusief lun-
ches) te Utrecht.

Cursusduur: 2 dagen theorie. Praktisch
onderricht: 1 dagdeel hengst (2 perso-
nen) 1 dag merrie (individueel).

Achtereenvolgens worden behandeld
de hengst, merrie, het laboratorium-
werk en de wettelijke bepalingen. In
het dekseizoen zal door elke deelne-
mer vervolgens enkele dagen prak-
tisch werk worden verricht.

-ocr page 269-

HENDRIK
DE BOER

In memoriam

Henk de Boer werd op 14 september
1923 geboren te Elburg in een onder-
wijzersfamilie. Hij bezocht het lyceum
in Zeist en behaalde in 1942 het eind-
diploma gymnasium A. Reeds spoedig
moest hij onderduiken op een boerderij
in Friesland. Hier kwam hij in contact
met collega J. Groenewold uit Bolsward
en dit deed hem besluiten om na de oor-
log diergeneeskunde te gaan studeren.

Voor het kandidaatsexamen moest hij
alsnog het gymnasium B-examen be-
halen, maar dit belette hem niet om
toch in 1951 af te studeren. In het-
zelfde jaar trouwde hij met Tiny van
Donselaar en hij nam de praktijk op
Texel over van collega F. W.J. Swart,
die naar Nieuw Zeeland emigreerde.
Henk en Tiny bleven tot 1969 op Texel.
Zij kregen vier kinderen, een zoon en
drie dochters van wie de jongste bin-
nenkort hoopt af te studeren als die-
renarts.

Zijn grote ideaal, de praktijk, heeft
Henk op Texel in de volle omvang kun-
nen uitoefenen. De eerste tien jaren
was hij de enige prakticus, daarbij
zeer gesteund door Tiny, die op het
thuisfront veel voor hem opving. Naast
de praktijk deed hij de vleeskeuring,
was adviseur van de K.I.-vereniging
en de veeverzekering en betrokken bij
het landbouwonderwijs.

Hij was zeer gezien bijzijn cliënten, niet
alleen door zijn gestalte, maar vooral
doorzijn rustige, bescheiden en vakkun-
dige optreden. In zijn schaarse vrije tijd
was hij actief als President Kerkvoogd
van de N.H. Kerk in Den Burg en als zo-
danig verantwoordelijk voor een grote
restauratie van deze kerk.

In hun gastvrije woning \'Texla\' heb-
ben zij veel studenten en dierenartsen,
onder wie diverse latere hoogleraren
ontvangen. Veel heeft Henk van zijn
kennis van het schaap aan hen overge-
bracht.

In 1969 nam ondergetekende zijn
praktijk over en Henk vertrok naar
Ommen, waar hij directeur van de
vleeskeuringsdienst werd, een functie
die hij tot 1982 vervulde. Hij bleef ech-
ter prakticus in hart en nieren en was
altijd zeer geïnteresseerd in het wel en
wee van zijn vroegere werkgebied.

In Ommen kon Henk zijn talenten als
\'bouwheer\' verder ontplooien. Twin-
tigjaar is hij voorzitter geweest van de
Imminkhoeve te Lemele, een vakantie-
centrum voor gehandicapten. Onder
zijn leiding is dit centrum enorm uitge-
breid en financieel sterk geworden. Dit
was hem niet genoeg!
Van 1984 tot 1995 was hij daarnaast
penningmeester van de Vereniging
Hervormd Opleidingscentrum \'Ruim-
zicht\'. Ook hier liet hij een gezonde
balans achter en was vaak een cen-
trale en bemiddelende figuur bij grote
en kleine moeilijkheden.

Eind 1994 werd Henk ernstig ziek, een
operatie volgde maar hij herstelde he-
laas niet en op 3 september 1995 is hij
thuis overleden.

Onder grote belangstelling werd de
uitvaartdienst gehouden te Lemele,
waar hij zo lang heeft gewerkt en ge-
woond. Henk werd zeer trejfende her-
dacht doorzijn zoon en ik citeer hem:
\'Mijn vader, een intelligente, intellec-
tuele man, een knap bestuurder, maar
bovenal een aardige zorgzame man,
een zachtmoedig mens. Met zijn zacht-
moedigheid heeft mijn vader zijn
plaatsje op deze aarde verworven.\'

Henk zal bij iedereen die hem heeft ge-
kend in herinnering blijven als een
goed en rechtschapen mens. Moge dit
een steun zijn voor Tiny en haar fami-
lie.

L.F. den Hou ter

-ocr page 270-

NÜÜRD-HOLLAND ONTVANGT VETERINAIRE SPORTERS

\'NA REGEN KOMT ZONNESCHIJN\'

Bloemendaal, Spaarnwoude en Zandvoort, 5 oktober 1995 - Het regent en tientallen dierenartsen staan in de file... Dit
begin doet een somber verslag van de sportdag vermoeden, maar niets is minder waar. Want hoewel het bij de eerste
wedstrijden voetbal en hockey inderdaad ietwat vochtig is, breekt om een uur of elf, keurig volgens de voorspellingen,
de zon door in het westen des lands. De lunch wordt reeds in de frisse buitenlucht genuttigd. De sportdag kan derhalve
niet
meer stuk.

Golf is niet nneer weg te denken onder veterinairen.

il\\|MvDi.Maatschapp

Het werkt altijd; zet een groep dieren-
artsen bij elkaar, laat ze met de handen
of de voeten wapperen en het is weer
gezellig. Eén keer per jaar wordt er ge-
sport in KNMvD-verband. Volgens
Hoofdbestuurslid en scheidsrechter
J.J. van Zutven, elk jaar te vinden op
het hockeyveld, is het zelfs de leukste
dag van het jaar. Jong en oud van
noord tot zuid laten het werk in de
steek (proberen het er ook niet over te
hebben) en slaan tegen een balletje,
trappen ertegen of spannen de grijze
cellen in.

bloemendaal

Als men Zandvoort vanuit het zuiden
benadert, rijdt men er al doorheen.
Bloemendaal, een groene gemeente
met prachtige huizen, ligt er uitnodi-
gend bij.

Hockey

De hockeyers worden ontvangen door
één van de chicste clubs van
Nederland: H.C. Bloemendaal te
Bloemendaal, tegenwoordig mixed.
De club heeft onder meer de beschik-
king over een zogenaamd \'nat kunst-
grasveld\'. Geestig dat ook een kunst-
grasveld beregend moet worden. Bij
de lunch, die uitstekend geregeld is,
krijgt elk team een stokbrood in de
vorm van een hockeystick, met een
bmin bolletje eraan (de bal).
Er zijn zes regionale teams: de Fries-
land/Groningen/Drenthe-combinatie,
Utrecht, Overijssel, Brabant, Gelder-
land en de Hollanden. De coördinator
is tevreden over de opkomst, maar
plaatst toch de kanttekening dat het
zuiden \'het een beetje af laat weten\'.
Maar dat zal volgend jaar ongetwijfeld
rechtgezet worden, als de Afdeling
Limburg het congres organiseert. Na
een hardnekkige strijd is het de
Afdeling Overijssel die de cup mee
naar huis mag nemen.

-ocr page 271-

■ ^riiaitii..

Aansluitend wordt een erewedstrijd
gespeeld: de Dutch Veterinary AH
Stars (de dierenartsen) tegen het Ve-
terinaire Studenten Touring Team,
VSTT (de studenten), waarbij gestre-
den wordt om de Veterinaire Toe-
komst Hockey Bokaal. Meestal wordt
deze wedstrijd in het voordeel van
VSTT beslist. Maar zo niet in 1995! Al
snel zijn de dierenartsen in het voor-
deel: 2-0. De studenten komen echter
terug en het wordt 2-2. Pas bij de
tweede ronde strafballen komt de win-

naar uit de bus. Voor het eerst in de ge-
schiedenis winnen de All Stars de
Toekomstbokaal.

Kaatsen

Een hoogst merkwaardige sport is
kaatsen, een soort \'tennis met je han-
den\'. Kaatsen stamt uit de 15^ eeuw.
Afkomstig uit Frankrijk of België
-daar is men het nog niet over eens-
wordt de sport vooral in Friesland in-
tensief beoefend. Negen Friezen doen
het de 5^ oktober tijdens de sportdag.
Het is alweer de tweede veterinaire
kaatswedstrijd, want de sport werd in
1994 in Drachten voor het eerst op de
sportdag beoefend.

kracht bewerkstelligd.
Het spel wordt door twee trio\'s, die af-
wisselend de serverende of de retour-
nerende partij vormen. De telling ver-
toont grote overeenkomsten met
tennis, zij het dat bij de stand 6-6 (40-
40) het volgende punt altijd beslissend
is.

De halve competitie wordt overtuigend
gewonnen door het partuur Cees van
der Hem, Wouter Schuurmans en
Gauke Eringa. Eringa speelt het beste
en wordt aan het eind van de dag ge-
kroond tot kaatskoning, zoals dat hoort
in Friesland, van het Veterinaire Kaats-
kampioenschap. Zowel de koning als
de overige leden van het winnend trio
krijgen de typische kransen omgehan-
gen.

Het veld ligt er prachtig verzorgd bij,
de morgenregen heeft de ideale veer-

te

Afdeling Overijssel mag de cup mee naar huis nemen.

-ocr page 272-

Voetbal

De veterinaire voetballers bevinden
zich niet ver van de hockeyers.
Praktisch aan de overkant van de straat
zijn ze te vinden op het sportcomplex
van de Bloemendaalse Voetbal Club.
Het is er gezellig, niet in het minst door
het fraaie herfstweer, dat haast tradi-
tioneel voor de sportdag genoemd mag
worden. Het is dit jaar aan de Friezen
om de titel te verdedigen.
De studenten maken aanvankelijk pro-
blemen over hun al dan niet aanwezig
zijn. (Ze denken dat ze niet welkom
zijn; hoe is dat nu mogelijk?) Maar er
zijn toch twee teams, de co-assistenten
en DSK, die met aanvulling van enkele
\'loslopende\' sponsoren heel aardig uit
de verf komen. Ze zijn extra gemoti-
veerd en de co-assistenten staan uitein-
delijk tegenover de faculteit in de fi-
nale.

De faculteit heeft wel een zware dag.
Eerst moet het team (onder leiding van
de tijdens zijn leven al legendarische
Rob Schimmel) F.C. Kudde verslaan
en daama de Tarsaaltrappers, beide
teams met een mime gezamenlijke
speelervaring. In de finale houdt de fa-
culteit het tot de strafschoppen, maar
delft tenslotte toch het onderspit.
Wouter Harrewijn is, zo vindt men
unaniem, de beste voetballer van 1995.
Kortom: het is weer een geslaagd toer-
nooi.

spaarnwoude
Het is even rijden, maar na enkele kilo-
meters snelweg en een flink stuk langs
het Noordzeekanaal, belanden we in
een aantrekkelijk recreatiegebied in
Spaamwoude, waar we de golfers aan-
treffen.

Golf

Golf is niet meer weg te denken onder
veterinairen, zo blijkt uit het gestaag
stijgende aantal deelnemers, dit jaar 51,
aan de KNMvD-golfdag. Plaats van

handeling is de Openbare Golftjaan
Spaamwoude. De naam van het club-
huis \'Graan voor Visch\' doet bedenken
dat de baan is aangelegd op de vmcht-
bare bodem van het voormalige IJ. De
polders zijn drooggemalen toen het
Noordzeekanaal werd aangelegd (1872).
De grote zeeschepen varen ook nu bo-
ven het maaiveld aan de golfers voorbij.
De weersomstandigheden zijn, afge-
zien van twee buitjes in het begin,
prima, \'s Middags breekt zelfs de zon
door. De dag laat zich dan ook het beste
omschrijven met \'geen vuiltje aan de
lucht\'. Want ook op de organisatie valt
niets aan te merken. Belandde er vorig
jaar nog een deelnemer half en half in
de sloot, 1995 kenmerkt zich door een
vlekkeloze gang van zaken.
De uitslagen zijn als volgt: D.B. Liberg
wint met 38 stableford punten. Tweede
wordt mevrouw Tj. van der Zee (35 sta-
bleford punten) en derde mevrouw M.
ter Beek (34 stableford punten).
De longest drive is bij de dames van
(alweer) mevrouw Tj. van der Zee en
bij de heren van A.J. Breeuwsma. R.
van den Berg slaat de neary.

zandvoort

Aan de kust van Noord-Holland strekt
zich Zandvoort uit, gekenmerkt door
het circuit -gelukkig, in verband met
verzekeringen, komt niemand op het
idee in 1995 een nieuwe sport te intro-
duceren- en het zandstrand. De dieren-
artsen zijn te vinden in het Gran-
Dorado Hotel. Afgezien van een paar
sporten wordt \'alles\' hier gehouden.

Tennis

Tennis speelt zich indoor af in het
GranDorado Hotel. Er wordt gespeeld
in twee wedstrijdsterktes, te weten C en

-ocr page 273-

D/E. Van de dames is er helaas slechts
één deelnemer aan de C-klasse en voor
tennis heb je er toch echt minstens twee
nodig. De dames worden derhalve inge-
deeld in één grote poule.
Ook hier speelt het fileprobleem de or-
ganisatie parten. Maar men gaat later
dan gepland, extra enthousiast van start.
De flexibele interpretatie van de wed-
strijdschema\'s maakt het mogelijk dat
iedereen voldoende en met veel plezier
kan spelen. Blessures zijn gelukkig niet
aan de orde.

De winnares van de wisselbeker (num-
mer 1 van de totaaluitslag) is bij de da-
mes mevrouw R. Knijff. De D/E-beker
(voor de beste dame na de nummer 1 en
tevens géén C-speelster) wordt gewon-
nen door mevrouw L. van Putten.
De beste herentennisser (nummer 1 bij
de C-spelers en winnaar van de wissel-
beker) is H. Sickmann. De D/E-beker
wordt gewonnen door H. Logtenberg.

Bridge

48 Personen kiezen voor een denksport,
namelijk bridge. Aanvankelijk lijkt deze
keuze een heel strategische zet, gezien
het weer. Later breekt de zon door, maar
de bridgers zijn reeds zozeer in het spel
verdiept, dat dit geheel aan hen voorbij
gaat. Het is muisstil in de zaal. De sfeer
is nieUemin ontspannen.
Bij de wedstrijdbridgers neemt het
Fries-Brabantse gelegenheidskoppel
Lobsteyn-mevrouw Brand direct de lei-
ding en zal die de gehele dag houden.
De \'plezier-bridgers\' spelen in twee
groepen. Na de ochtendzitting worden
afliankelijk van behaalde resultaten een

A- en B-lijn gevormd. Zowel \'s mor-
gens als \'s middags blijven de dames
Alberda en Lunter scoren. Zij mogen
uiteindelijk de wisselbeker meenemen
met 62.57%.

De definitieve uitslagen zijn:
bij de wedstrijdbridge; 1) de heer
Lobsteyn en mevrouw Brand, 2) de da-
mes Lobsteyn en Bergsma en 3) het
echtpaar Kampelmacher en bij de niet-
wedstrijdbridge; (A-lijn) 1) de dames
Alberda en Lunter, 2) de heer Rutgers en
mevrouw Rutgers-Hirdes en 3) de da-
mes Oldenkamp en Van Oostrom en (B-
lijn) 1) de dames Smits en Rutgers, 2)
het echtpaar Janssens en 3) het echtpaar
Van Looveren.

blaaskapel

Geheel rozig van de inspanning trekken
de hockeyers, de voetballers, de kaatsers
en de golfers naar Zandvoort, waar ze
zich in het GranDorado Hotel verenigen
met de tennissers en de bridgers. Een de-
gelijke, Indische rijsttafel staat klaar.
Zowaar gedisciplineerd wacht men op
zijn beurt (er is kennelijk genoeg).
De Veterinaire Blaaskapel blaast een
vrolijk deuntje. Versterkt met nieuw
bloeï onder andere een nieuwe diri-
gent, klinkt \'Het leven is goed\' weer als
een klok. Zoals al eerder gezegd: de
sportdag is altijd gezellig. Coör-
dinatoren bedankt, ook voor de hulp bij
de verslaglegging.

-ocr page 274-

JAARCONGRES 1995 IN TEKEN VAN \'DIER EN KUNST\'

NOORD-HOLLAND HOUDT DIERENARTS
SPIEGEL VOOR

Zandvoort, 6 oktober 1995 - Hotel GranDorado stroomt vol. Pakweg driehon-
derd dierenartsen bezoeken het Jaarcongres 1995 van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, ditmaal in het teken van
\'Dier en Kunst\' en georganiseerd door de Afdeling Noord-Holland. Na het of-
ficiële gedeelte, waarin de voorzitter van de KNMvD onder meer zijn
Jaarrede uitspreekt, worden de aanwezigen getrakteerd op een boeiende mid-
dagsessie. Wie dacht dat \'Dier en Kunst\' niet direct relevant zou zijn voor de
dagelijkse beroepsuitoefening, komt bedrogen uit. De bezoekers worden echt
aan het denken gezet. Vanzelfsprekend is er tevens aandacht voor de estheti-
sche kant van de zaak. Maar ook de leden laten zichzelf van een artistieke
zijde zien: aan de fotowedstrijd \'Dier en Kunst\' zijn 31 deelnemers. Er zullen
uiteindelijk twee winnaars uit de bus komen.

\'Hier sta ik, ik kan niet anders\', begint
de voorzitter van de Afdeling Noord-
Holland, J.M. Boersma, met een citaat
van Maarten Luther. Maar zijn woor-
den zijn geheel in tegenspraak met het
zo bagatelliserende begin. Hij pleit
voor de invoering van een officiële sta-
tus van het Jaarcongres en de Jaarrede
in de strategie van de KNMvD om haar
doelen te bereiken: \'Als we van de or-
ganisatie naar het individuele lid afda-
len, zien we het belang van een con-
gres als dit. Alle individuele leden zijn
met gemeenschappelijke idealen aan
hun studie begonnen. Toch werd toen
reeds de kiem gelegd voor later so-

Door Sophie Deleu

lisme. leder buffelde zich immers al-
léén door eindeloze stapels boeken.
Weliswaar werkt tweederde nu in
maatschapsverband, de meesten blij-
ven dezelfde solisten. Aangezien velen
zich in een krimpende markt bevinden,
is dat individualisme een doorzettende
tendens.\' Boersma vindt dat de
KNMvD een belangrijke taak heeft in
het wegpolijsten van de negatieve as-
pecten van die uniciteit en het bevor-
deren van positieve eigenschappen.
Niet geheel toevallig in verband met
het congresthema gebmikt hij de term
polijsten. \'Hopelijk zal de KNMvD
niet haar toevlucht hoeven nemen tot

het gebmik van een hamer en een bei-
tel om het teveel aan ongelijkheid glad
te strijken\'. Hij stelt voor om de
KNMvD -\'En dat zijn wij, dames en
heren\'- te spiegelen aan kunstenaars
die zich hebben laten inspireren door
het schepsel dat ons dagelijks bezig-
houdt. Hij geeft tot slot een aardige de-
finitie van kunst: tot meesterschap ont-
wikkelde kunde.

inlevingsvermogen
Mevrouw E.G. Terpstra, staatssecreta-
ris van het ministerie van Volks-
gezondheid, Welzijn en Sport (VWS),
zou het congres openen... Zoals het
echter vaak gaat met hooggeplaatste
personen; op het cmciale moment kun-
nen zij elders niet gemist worden. Veel
wordt dus van het inlevingsvermogen
van de aanwezigen gevraagd als col-
lega H. Verburg het spreekgestoelte
beklimt om de speech van Terpstra
voor te dragen.

Veel lof is er voor de kwaliteit van de
opleiding van de Nederlandse Dieren-
arts. \'Maar hoe staat het met de bete-
kenis van de dierenartsenopleiding
voor de volksgezondheid?\', vragen
Terpstra en dus Verburg zich af Dc
studiekeuze lijkt niet bepaald te wor-
den door de wens om werkzaam te zijn
op het gebied van de hygiëne van voe-
dingsmiddelen van dierlijke oor-
sprong. Het ministerie van VWS on-
dersteunt dan ook de plannen van de
Faculteit der Diergeneeskunde om de
opleiding reeds vanaf de eerste dag te
differentiëren. Ook feliciteert het mi-
nisterie de KNMvD met de openstel-
ling van het register van specialisten
Veterinaire Volksgezondheid. Zelf zal
Verburg even later als één van de eer-
sten een specialisten-certificaat ont-
vangen. De waarde van dergelijke
specialisten wordt vooral groot geacht
op wetenschappelijk gebied. \'Voor
het brede werkterrein van de hygiëne
van voedingsmiddelen acht ik de inzet
van dierenartsen die reeds tijdens de
studie op het toekomstige vakgebied
gericht zijn van nog groter belang\',
zegt Verburg.

Er is nog veel werk aan de winkel,
vooral op het gebied van de zoönosen

-ocr page 275-

campylobacteriose en salmonellose,
die jaariijks goed zijn voor een kosten-
post van tenminste 300 miljoen gul-
den. Met name de consumptie van
pluimveevlees draagt sterk bij aan het
aantal voedselinfecties. De staatsse-
cretaris rekent op de inzet en de kennis
van veterinairen, niet alleen degenen
die werkzaam zijn bij de Rijksdienst
voor de Keuring van Vee en Vlees
(RVV) en het Staatstoezicht, maar ook
van de praktici, om deze problemen te
lijf te gaan.

Een geheel ander punt van aandacht
van het ministerie is de Destmctiewet,
die eind vorig jaar gewijzigd is als ge-
volg van een Europese richtlijn. De
twee destmctoren hebben sinds die tijd
niet meer het alleenvertoningsrecht
voor al het destmctiemateriaal. Wel
hebben zij nog steeds een ophaalver-
plichting voor het hoog-risicomateri-
aal (kadavers van landbouwhuisdie-
ren, afgekeurd vlees en bedorven
dierlijke produkten). Laag-risicomate-
riaal kan nu ook een andere bestem-
ming krijgen. Verder is een heffings-
stelsel in het leven geroepen: land-
bouwondernemers waar de destmcto-
ren kadavers ophalen, betalen een
heffing.

Dit namens de staatssecretaris gezegd
hebbende, verklaart Verburg het con-
gres voor geopend.

jaarrede

Mijnheer de voorzitter van de Afdeling
Noord-Holland, leden van de Con-
grescommissie, geachte genodigden,
ereleden, buitengewone leden van de
KNMvD, dames en heren collegae, ge-
achte toehoorders.

Diergezondheid in beweging is de titel
van een rapport van het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(LNV). Wij zijn hier in het mooie
Zandvoort tezamen om met u na te
gaan welke rol de dierenarts in deze
beweging behoort te spelen.

Alvorens hiermee te starten dank ik u
mijnheer de voorzitter en leden van het
bestuur van de Afdeling Noord-Hol-
landen voorzitter en leden van de Con-
grescommissie, namens het Hoofd-
bestuur voor de organisatie van ons
Jaarcongres 1995.

Wij complimenteren u met het thema
van dit Jaarcongres. Dit congres zal
immers niel alleen veterinair weten-
schappelijke of maatschappelijke the-
ma \'s behandelen, maar ook het dier

-ocr page 276-

mm

zelf en wel het dier in de kunst. Ik denk
dat het een goede zaak is dat dierenart-
sen wat nadrukkelijker als ambassa-
deur van het dier optreden en dit ook
aan de buitenwereld kenbaar maken.
Het siert de beroepsgroep wanneer zij
veel aandacht aan deze positie schenkt.

Collega Verburg, wij zijn u zeer erken-
telijk dat u de staatssecretaris, me-
vrouw Terpstra, op zo \'n korte termijn
hebt willen vervangen. We hebben be-
grepen dat de Destructiewet ons par-
ten heeft gespeeld. Wij stellen het zeer
op prijs dat u namens het ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS) dit congres heeft willen openen.
Het verheugt ons ook dat de staatsse-
cretaris er samen met de minister van
LNV voor heeft gezorgd dat de veteri-
naire overheidstaken, die vanuit het
ministerie van VWS en het ministerie
van LNV worden aangestuurd, zo sy-
nergistisch mogelijk verlopen.
Het doet ons deugd dat dit kabinet een
wat andere kijk op de organisatie van
de volksgezondheid heeft dan het vo-
rige kabinet; met name daar waar het
de organisatie betreft van het veteri-
naire deel in de bescherming van de
volksgezondheid. Wij denken dat het
goed is dat de Rijksdienst voor de
Keuring van Vee en Vlees (R VV) ver-
zelfstandigt met een gewaarborgde
onafhankelijkheid en onder verant-
woordelijkheid van het ministerie van
LNV. Wij hebben het volste vertrou-
wen dat de Veterinaire Hoofdinspectie
die onder uw verantwoordelijkheid
valt, ook in de toekomst na de reorga-
nisatie op het departement, op een ver-
antwoorde manier haar voor de volks-
gezondheid zo importante rol zal
kunnen blijven spelen.

Mijnheer de burgemeester van Zand-
voort, uw gastvrije gemeente heeft heel
wat te bieden. Naast het prachtige
strand dat zich in deze fraaie zomer
weer van zijn beste kant heeft laten
zien, herbergt de gemeente het zojuist
genoemde circuit van Zandvoort.
En alsof dit spanningscentrum nog niet
voldoende is geeft u al die mensen uit
binnen- en buitenland nog de kans om
in uw casino het geluk te beproeven.
Voor de mensen die niet de spanning
maar juist de ontspanning zoeken,
biedt het circus Zandvoort volop gele-
genheid. Dat u als burgemeester van
zo \'n veelzijdige kustgemeente de tijd
hebt genomen om de opening van het
congres mee te maken, verheugt ons
zeer.

Het is een goede traditie binnen onze
beroepsvereniging om aan het begin
van ons jaarcongres de collegae te
herdenken die ons in hel afgelopen
jaar ontvielen.

Van ons heen gingen de collegae:

H. Arink, Aalten

S. Binnerts, Raalte

H. de Boer, Nijverdal

J. Broekhuis, Nijkerk

J.H. Colenbrander, Lochem

C.J, Dekker, Valburg

J. W.A.A. Driessen, Halsteren
F.M.H. van Golstein Brouwers, Venlo

D.M.F. Greup, Vörden
J.H. terHeege, Markelo

Dr. R.P. Hendrikse, Beekbergen
H. Heinrich, Hoofddorp
J.B. de Jong, Warnsveld
W.H. Kar eise, Hoogeveen
J.C. Knijn. Velp
C. Th. Knottenbelt, Hilversum
W. Kruders, Utrecht
W. Meijers, Zutphen
H.J. Nip, Lemmer
J. Nip, Meppel

C.J. Okkerse, \'s-Hertogenbosch

A. Osinga, Goor

R.E. Schooleman, Winsum

J.J.C.M. de Schutter, Rossum

L. Spierings, Waalwijk

H.M.J. Spoorenberg, Eindhoven

Dr. J.I. Terpstra, Capelle a/d IJssel

F.A. de Zeeuw, Doorn

Sj. Zuidhof Drachten

Mag ik u verzoeken op te staan om hen

een ogenblik te gedenken.

In het achter ons liggende jaar waren
ook redenen tot vreugde. Een aantal
collegae werd koninklijk onderschei-
den. Gedecoreerd werden:
Ridder in de orde van de Nederlandse
Leeuw

Dr. M.J. Dobbelaar te Wassenaar
Prof.dr. R. Kroes te Bilthoven
Prof.dr. A. Brand te Giethoorn
Officier in de orde van de Oranje
Nassau

C.J. Cysouw te Jezus Eik-0\\\'erijse
(België)

F.X.M.M. Cremers te Voorschoten
S. Jaarsma te Zwolle
J.A. Smak te Bleskensgraaf
Ridder in de orde van Oranje !\\a.s.sau

D.M.N. van Vuren te Erp
Dr.lng. R.M. Barkema te Dronten
R. Muller te Laren

P.J.D. van Egmond te Heino

Ik wil de gedecoreerden hartelijk ge-
luk wensen met de hen toegekende eer-
volle onderscheiding.

Ook heeft een aantal dierenartsen dit
jaar hun wetenschappelijke inspan-
ning bekroond met het halen van de
doctorstitel.
Dit zijn:

W. Back, J.A. Stegeman

P.L.A.M. Vos, Mw. M O. Jansen

J.A. Wagenaar, L.J.A. Lipman

Mw. M.E. Peeters, A.M. van den Top

Mw. E. van Duijkeren

Mw. J.M. Ensink

W.H.M. van der Poel

Gaarne wil ik de genoemde collegae

feliciteren met de behaalde titel en

dankzeggen voor hun bijdrage aan de

bevordering van de diergeneeskunde.

Vorig jaar meldde ik u dat het ministe-
rie van LNV een stevige reorganisatie
doormaakte. De uitkomsten van deze
reorganisatie worden nu geleidelijk
aan duidelijk. Ook de indeling van die
directies van het ministerie die van be-
lang zijn voor de diergeneeskunde en
het dierenwelzijn worden bekend.
Veterinair Nederland heeft op het mi-
nisterie van LNV te maken met de be-
leidsdirectie Milieu, Kwaliteit en
Gezondheid (MKG) en in mindere mate
met de beleidsdirectie Landbouw en
qua uitvoering met de Rijksdienst voor
de Keuring van Vee en Vlees (RVV).
Collega Van der Meijs is als Chief
Veterinary Ojficer (GVO) en directeur
van de huidige Veterinaire Dienst ver-
antwoordelijk voor de aansturing van
de dierziektenbestrijding en de certifi-
cering van dieren en dierlijke produk-
ten. Deze werkzaamheden zijn ter uit-
voering opgedragen aan de R VV.
De CVO is tevens de vertegenwoordi-
ger van LNV op het internationale vlak
wat betreft de veterinaire aangelegen-
heden. De CVO is rechtstreeks verant-
woording schuldig aan de politieke en
ambtelijke top van het ministerie.
De toekomst zal moeten leren of het
ministerie van LNV met een zodanige
organisatie, daar waar het de veteri-
naire zaken aangaat, ejficiënt zal kun-
nen opereren. We missen nog steeds,
ook naar het buitenland toe, een duide-
lijke veterinaire directie.

Diergezondheid in beweging

Het ministerie van LNV heeft na hel
rapport: \'De toekomst van de dierge-
zondheid; wie zal het een zorg zijn\'
(het zogeheten rapport Julicher), dat
een voorstel uitbracht over de dierge-
zondheidszorg voor de toekomst, en
een reactie hierop van de KNMvD on-
der het motto: \'Diergezondheid: ook
onze zorghet vervolgrapport \'Dier-

-ocr page 277-

gezondheid in beweging\' uitgebracht.
Dit rapport heeft als basisgedachte dat
de Nederlandse diergezondheidsstatus
weer toonaangevend in Europa dient
te worden. Het is gebaseerd op be-
wustwording van de eigen verant-
woordelijkheid van de sector met als
uiteindelijke doel het garanderen van
kwalitatief hoogwaardige produkten
en vrijwaring van ziekten. Dit is im-
mers van het grootste belang voor de
afzet van produkten van dierlijke oor-
sprong.

Om tot deze status te komen wordt pro-
jectmatig gewerkt. De nadruk voor de
hele aanpak ligt op de relatie overheid
en bedrijfsleven. Dit blijkt ook uit de
samenstelling van de stuurgroep die
de supervisie over het project gekre-
gen heeft. In deze stuurgroep zitten na-
mens het ministerie van LNV:
De Leeuw (Directeur Generaal),
Draaisma (directie MKG), C.C.J.M.
van der Meijs (CVO) en mr. P. Ritsema
(directie Landbouw) en namens het
bedrijfsleven: Tazelaar (Produkt-
schappen voor Vee, Vlees en Eieren),
Warmelink (Landbouwschap) en De
Veer (Stichting Gezondheidsdienst
voor Dieren). De projectgroep bestaat
uit collega Pluimers, ir. Klaver en de
heer Thissen en opereert onder directe
verantwoordelijkheid van de stuur-
groep.

In het werkplan voor 1995 zijn drie
projecten van start gegaan:

1. de risicoanalyse veewetziekte

2. de haalbaarheid van een risicoverze-
kering, beide uitgevoerd door de
Landbouw Universiteit Wageningen
en

3. de netwerkanalyse gezondheidsplan-
ner, uitgevoerd door het Informatie-
en Kennis Centrum Veehouderij van
het ministerie van LNV. In dit project
wordt nauw samengewerkt met de
KNMvD, de Gezondheid.sdienst voor
Dieren en de Novad Coöperatie
Ideëel. Er wordt onderzocht hoe or-
ganisaties en partijen in het veld den-
ken over diergezondheid. Hun onder-
linge relaties worden in beeld
gebracht.

Uit de voorlopige resultaten van voor-
noemde netwerkanalyse blijkt dat de
dierenarts een zeer belangrijke actor
is in het speelveld van de diergezond-
heid. als dienstverlener en leverancier
van benodigde kennis. DU verraste de
KNMvD overigens niet. Dat zij bij de
start van het project niet vertegen-
woordigd was in de stuurgroep, even-
wel wel.

De KNMvD acht het inbrengen van
kennis van zaken in een beleidsbepa-
lende groep van minstens zo groot be-
lang als het inbrengen van de beno-
digde financiën. En financiën zullen er
moeten komen van overheid en be-
drijfsleven, waarbij de nadruk op be-
drijfsleven zal vallen.
Door de eerdergenoemde project-
groep zijn vier werkgroepen gevormd
voor:

M^rMin II

<Ai««itliWliWlliÉHl

a. de gezondheidsplanner

b. het streefbeeld rund

c. het streefbeeld varken

d. het streefbeeld pluimvee

Onder streefbeelden wordt hier ver-
staan: een gezamenlijk gedefinieerde
doelstelling, per diersoort. Dit betreft
de gezondheidsstatus van deze dier-
soort, te bereiken in vijfjaar.
De werkgroep gezondheidsplanner
verzorgt het instrumentarium om tot
de vastgestelde streefbeelden te ko-
men. De gezondheidsplanner is een
hulpmiddel voor het gezondheidsma-
nagement op het primaire bedrijf en
mogelijk in de rest van de produktieke-
ten. Het is een duidelijk stappenplan
voor de bedrijfsvoering rond dierge-
zondheid.

Verder moet de planner aan afnemers
zichtbaar maken hoe het betreffende
dier of produkt geproduceerd is, in ter-
men van ziektegeschiedenis en ge-
zondheidsstatus. Het idee bestaat om
voor elke sector, per belangrijke
ziekte, een gezondheidsplanner te ont-
wikkelen.

Ook de KNMvD heeft een werkgroep
in het leven geroepen die zich specifiek
met deze materie bezighoudt. De werk-
groep Diergezondheid in Beweging
bestaat uit dertien dierenartsen die
momenteel bij het project betrokken
zijn. Deze werkgroep ondersteunt het
Hoofdbestuur bij de standpuntsbepa-
ling omtrent diergezondheid in bewe-
ging en behoudt door haar gemêleerde
samenstelling een goed overzicht over
de vele activiteiten op dit gebied.
In het streefbeeld van de drie diersoor-
ten is een rangorde aangebracht in de
verschillende dierziekten op volgorde
van belangrijkheid. Deze rangorde is
bepaald door te toetsen aan de vol-
gende criteria:

1. het belang voor de volksgezondheid

2. het belang voor de exportpositie
van Nederland

3. het economisch belang van de pri-
maire producent

4. de positie van de dierziekte in rela-
tie tot de kennis over deze ziekte
en/of de diagnostische mogelijkhe-
den.

ÉÊÊk

Dat alle vier criteria raakvlakken heb-
ben, is duidelijk. Maar niet alles zal op
korte termijn opgestart kunnen wor-
den. Er zullen dus prioriteiten gesteld
moeten worden en daaruit voortvloei-
end keuzes gemaakt worden. In elk van
de streefbeelden wordt een beperkt
aantal zogenaamde speerpunten geko-
zen, waar in eerste instantie de aan-
dacht op gericht wordt.

Waarom ga ik uitvoerig in op dit pro-
ject Diergezondheid in Beweging?
Het ministerie van LNV en zeker ook
het agrarisch bedrijfsleven verwach-
ten van ons dat wij in de toekomst
planmatig om kunnen gaan met dier-
gezondheidsproblemen op bedrijven,
dat wij dus bedreven zijn in het uitoefe-
nen van het bedrijfsdiergeneeskundig
denken en handelen. Ook de dierenart-
sen en dus de KNMvD dienen marktge-
richt en toekomstgericht te denken.
Vandaar dat het project onze volle
aandacht heeft.

Prakticus en veehouder zullen de ge-
zondheidsplanner moeten kunnen han-
teren. Zowel in de opleiding aan de
Faculteit der Diergeneeskunde als in
het Post-Academisch Onderwijs (PAO-
D) moet hierop ingespeeld worden.
Wat betreft de scholing heeft de
KNMvD reeds het initiatief genomen
voor het opstellen van een scholings-
project bedrijfsdiergeneeskunde, toe-
gespitst op het gedachtengoed van
diergezondheid in beweging. Wij zul-
len dit in nauw overleg met de
Stichting PAO-D vorm moeten geven.
Het is namelijk gebleken dat een deel
van de dierenartsen dit gebied van ons
vak enerzijds onvoldoende in praktijk
brengt en anderzijds niet naar waarde
geschat weet.

Dit heeft overigens niet zozeer te ma-
ken met ondeskundigheid, als wel met
de cultuur, die toelaat, dat de dieren-
arts nog steeds niet voldoende betaald
wordt voor zijn adviezen. Natuurlijk
heeft ook dit aspect onze volle aan-
dacht in verband met Diergezondheid
in Beweging.

In deze context is het goed nog eens op
te merken van wat voor onschatbare
waarde een goed functioneren van ons
Post-Academisch Onderwijs is. De
KNMvD is trots op het feit dat haar le-
den. op vrijwillige basis, zo frequent
gebruik maken van deze nascholings-
gelegenheid.

Als vrucht van het voornoemde na-
scholingsproject zal de dierenarts op
het agrarische bedrijf zijn meer-
waarde kunnen aantonen door het ba-

-ocr page 278-

sisplan, de gezondheidsplanner en de
analyseprotocollen te beheersen. Een
geweldige uitdaging, dames en heren,
die overigens niet in de plaats komt
van de curatieve diergeneeskunde,
maar deze juist op inspirerende wijze
aanvult.

Het hele project bevindt zich nu nog in
de voorbereidingsfase, maar als het
ministerie van LNV en de georgani-
seerde landbouw erin slagen de doel-
stelling, de aanpak en de uitvoering op
een overtuigende wijze aan de boeren
over te brengen, dan collegae, moeten
wij wel klaar zijn om hen hierbij ade-
quaat te kunnen begeleiden.
Wij hebben er wel op aangedrongen
dat er economische prikkels worden
ingebouwd om de veehouders echt
achter het plan te krijgen, want wij zul-
len ons als dienstverleners, en als zo-
danig wijzer geworden door eerdere
ervaringen op dat gebied, afwachtend
opstellen ten aanzien van het creëren
van draagvlak onder onze cliënten.
Ik denk dat het goed is dat de praktici
zich wel realiseren dat de zich reorga-
niserende landbouw haar achterban
op niet al te lange termijn resultaten
wil laten zien en dat een zich opnieuw
oriënterende Dienst Landbouw Voor-
lichting wellicht ook een taak ziet in de
planmatige begeleiding van het ge-
zondheidsmanagement.

Kwaliteit

Dit zeggende brengt mij dan direct op
het volgende onderwerp van deze jaar-
rede: kwaliteit.

Zoals u weet, is van de WUD, de Wet
op de Uitoefening van de Diergenees-
kunde, nog één onderdeel niet inge-
vuld: de inrichtingseisen van de die-
renartsenpraktijk. De overheid zou
deze invulling ter hand kunnen nemen,
maar de beroepsgroep kan hiertoe ook
zelf het initiatief nemen. De overheid
kan dit initiatief vervolgens al dan niet
sanctioneren. De KNMvD heeft voor
deze laatste mogelijkheid gekozen om
voor de hand liggende redenen.
Behalve de WUD is er voor hel opstel-
len van een eisenpakket voor de die-
renartsenpraktijk, nog een aantal wet-
ten dat hiertoe aanleiding geeft. Zo
zijn er de Diergeneesmiddelenwet, de
Wet Milieuhygiëne met zijn regeling
inzake ziekenhuisafval, de Destructie-
wet en de Arbowet.

Al deze wetten hebben gevolgen voor
de veterinaire praktijkvoering. De die-
renarts moet kunnen aantonen dat
deze wetten geïmplementeerd zijn in
de dagelijkse praktijkvoering. Daar-
voor vinden de controles van over-
heid.swege reeds daadwerkelijk plaats.
Voldoende redenen voor de beroeps-
groep om serieus aan de slag te gaan
met het samenstellen van een overzich-
telijk eisenpakket, waar in de praktijk
mee gewerkt kan worden.

Een andere reden voor de introductie
van een kwaliteitssysteem deed zich
voor in de landbouwhuisdierensector.
Alweer enkele jaren geleden werd dui-
delijk dat het agrarisch bedrijfsleven
zich, in een poging haar marktpositie
nationaal en internationaal te verbete-
ren, op het pad van de IKB zou bege-
ven. In het systeem van Integrale-
Keten-Beheersing wordt verlangd dat
een ieder in deze keten, die produkten
levert of diensten verleent, deze leve-
ring vergezeld doet gaan van contro-
leerbare kwaliteitsgaranties. De die-
renarts neemt een aparte plaats in in
de dierlijke produktiekolom, doordat
hij diensten verleent aan verscheidene
schakels, waar nodig ondersteund
door de therapeutische inzet van dier-
geneesmiddelen. Ook van de dieren-
arts wordt dus venvacht dat hij de
kwaliteit van zijn diensten, inclusief de
veterinaire apotheek, garandeert.

Resumerend:

Ten eerste: wij vinden een controleer-
bare kwaliteitsgarantie met betrekking
tot de praktijkorganisatie en inrichting
een onontbeerlijk instrument voor een
verantwoorde uitoefening van ons be-
roep.

Ten tweede: kwaliteitseisen worden
door de overheid verlangd.
Ten derde: het bedrijfsleven verzoekt
ons heel nadmkkelijk aan deze eisen te
voldoen.

De Groep Praktici Grote Huisdieren
nam het initiatief om samen met de
Groepen Geneeskunde van het Varken
en Geneeskimde van het Rundeen eer-
ste concept kwaliteit.srichtlijn voor
dierenartsenpraktijken op te stellen.
Snel sloot de Groep Geneeskunde
Gezelschapsdieren zich hierbij aan en
tezamen ontwikkelden zij de vervolg-
ontwerpen. Ook werd niet geschuwd

-ocr page 279-

deskundig advies op het kwaliteitsvlak
van buiten de beroepsgroep in te win-
nen. Na maanden van veel vergaderen,
eisen detailleren, hoofdstukken aan-
passen aan vragen uit de praktijk, pra-
ten en denken, werd de kwaliteitsricht-
lijn voor dierenartsenpraktijken aan
het Hoofdbestuur aangeboden.
Het Hoofdbestuur is de betrokken
Groepen dan ook grote dank verschul-
digd voor de enorme hoeveelheid
energie die zij in de ontwikkeling van
deze richtlijn gestoken hebben en
denkt dat zij erin zijn geslaagd de oor-
spronkelijke uitgangspunten voor deze
kwaliteitsrichtlijn in dit stuk goed te
verwoorden.
De richtlijn zal:

- de basis moeten zijn voor een kwali-
teitsverbetering van de organisatie
en de inrichting van de dierenart-
senpraktijk

- er voor moeten zorgen dat de grote
meerderheid van de beroepsgroep
binnen niet al te lange tijd en met
niet al te hoge kosten aan deze eisen
kan voldoen:

- er voor moeten zorgen dat de kwali-
teit van onze dienstverlening aan-
toonbaar en dus controleerbaar
wordt.

Dit laatste punt, de controle, is nog een
punt van overweging geweest. Wij
stonden voor de keuze: de toetsing van
het naleven van de richtlijn op puur in-
tercollegiale wijze organiseren of een
onafhankelijke instantie hierin betrek-
ken en zo de geloofw aardigheid tegen-
over de buitenwacht aanzienlijk ver-
sterken. Het Hoojdbestuur en het
Algemeen Bestuur hebben in overleg
met de Groepen tot het laatste beslo-
ten.

Met een officieel certificerende instan-
tie, de stichting Certiked, is een over-
eenkomstgesloten om de controles met
de beroepsgroep, maar onder de ver-
antwoordelijkheid van de stichting, uit
te voeren.

Begin 1996 zullen de eerste praktijken
door deze onafhankelijke instantie
worden bezocht en naar wij hopen ge-
certificeerd, wat hun inrichting en or-
ganisatie aangaat. Dit behelst dus het
brede vlak vanaf de inrichting van de
apotheek tot de organisatie en afhan-
deling van de klachtenprocedure.

Een klachtenprocedure is geen over-
bodige luxe als we ons realiseren dat
de meeste klachten die het
Tuchtcollege krijgt voorgelegd, voort-
komen uit slechte communicatie tu.ssen
dierenarts en dierhouder in de gezel-
schapsdierensector en in mindere
mate ook in de landbouwhuisdieren-
sector. Dit geeft al aan dat de kwali-
teitsrichtlijn en de daaraan verbonden
certificatie absoluut niet slechts van
belang is voor de dierenartsen werk-
zaam in de landbouwhuisdieren, maar
zeker ook voor de dierenarts met een
gezelschapsdierenpraktijk.
In deze sector van de diergeneeskun-
dige zorg voor het gezelschapsdier
wordt de Kwaliteitsrichtlijn voor
Dierenartsenpraktijken gelukkig steeds
meer naar waarde geschat. Ook hier is
men er zich van bewust dat de
Milieuwetgeving (ajvoer gevaarlijke
stoffen), de Diergeneesmiddelenwet
(afgifte diergeneesmiddelen), de Des-
tmctiewet (afifoer kadavers) en niet te
vergeten de ARBO-wet (Bescherming
personeel), een grote verantM\'oordelijk-
heid leggen bij de dierenarts-onderne-
mer c.q. -werkgever.

De richtlijn was het eerste kM\'aliteits-
aspect waarover ik wilde spreken. Het
tweede betrof de begeleiding van de
bedrijven die produceren voor de 1KB-
keten. De betreffende disciplinege-
richte Groepen schreven een code
voor Goede Veterinaire Praktijk-
voering (GVP-code = Good Veteri-
nairv Practice) voor hun diersoort. Zo
ontstonden de GVP-code varkenshou-
derij, vleesveehouderij en pluimvee-
houderij. Vanuit de Afdelingen
Friesland en Groningen/Drenthe werd
een belangrijke aanzet gegeven voor
de GVP-code melh\'eehouderij.
Op basis van de codes zijn handboeken
voor de GVP-code per diersoort opge-
steld, waarin de dierenartsen aange-
ven dat ze volgens de code werken en
de werkwijze protocollair gedocumen-
teerd hebben.

De PVE erkennen voorlopig alle die-
renartsen die te werk gaan volgens dit
handboek. De voorlopige registratie
van deze erkenning wordt, in overleg
met de PVE, gevoerd doorde KNMvD.
Vanaf september 1995 is de eerderge-
noemde stichting Certiked aan het
toetsen of de praktijken ook daadwer-
kelijk volgens dit handboek te werk
gaan, zodat deze voorlopige erkenning
kan worden omgezet in een definitieve
registratie door Certiked. Ook dit zal
betekenen dat de dierenarts voldoet
aan een gecontroleerde kwaliteits-
standaard.

De Nederlandse dierenarts laat dus
niet na ten koste van veel denkkracht,
fysieke inzet en niet te vergeten, al met
al, hoge investeringen, gegarandeerde
voorwaarden te scheppen voor een op-
timaal klimaat voor de Nederlandse
dierhouderij.

Het stuit dan ook op groot onbegrip bij
de KNMvD dat er stemmen vanuit de
Gezondheidsdienst en de PVE komen
die één van de georganiseerde ziekte-
bestrijdingscampagnes, te weten het
Aujeszky-eradicatieproject, willen ont-
regelen door een deel van het pro-
gramma uit dit overzichtelijke en con-
troleerbare schema te halen en aan de
individuele ondernemer over te laten.
Deze zienswijze is op 28 september
1995 tijdens een werkbezoek van de
minister van LNV, de heer Van
Aartsen, door de KNMvD naar voren
gebracht.

De minister heeft aangegeven dat hij
binnenkort met een standpunt naar
buiten treedt wat betreft het vaccineren
ten behoeve van de georganiseerde
dierziektenbestrijdingsprogramma \'s.

Vaccinatiebeleid

Als kwaliteitsdenken binnen de dierge-
neeskundige beroepsgroep een richt-
snoer voor de toekomst is, heeft dit
consequenties in twee opzichten. In de
eerste plaats moet kwaliteit zichtbaar
worden in het dagelijkse werk.
In de tweede plaats wordt van de be-
stuurders in hun beroepsorganisatie
vernacht dat zij beleid ontwikkelen,
waardoor k\\\\aliteit.sbevordering ge-
stalte kan worden gegeven. In dit ka-
der heeft het Hoofdbestuur in novem-
ber 1994 de werkgroep Vaccinatie-
beleid, onder voorzitterschap van pro-
fessor Tielen, ingesteld.
De opdracht aan deze werkgroep was
tweeledig:

1. Het Hoofdbestuur adviseren in het
bepalen van zijn standpunt ten aan-
zien van het door de overheid en het
bedrijfsleven voorgestelde en ge-
voerde vaccinatiebeleid, respectie-
velijk non-vaccinatiebeleid.

2. Het formuleren van een beleid dat
de prakticus kan ondersteunen bij
de keuze voor al of niet inzetten van
vaccins, de keuze van vaccins en het
hanteren van vaccinatieschema \'s.

De werkgroep is voortvarend te werk
gegaan en heeft in augustus 1995 de
deelrapportage I aangeboden aan het
Hoofdbestuur. Deze deelrapportage
behandelt de situatie en het beleid ten
aanzien van aangifteplichtige dier-
ziekten op een heldere, grondige en
wetenschappelijke wijze.
Het rapport is inmiddels besproken in
het Hoofdbestuur en het Algemeen

-ocr page 280-

Bestuur en geheel onderschreven. Wij
denken dat dit beleidsstuk een steun
voor veterinair Nederland kan zijn.
Wij achten dit stuk tevens van groot
belang voor beleidmakers op natio-
naal -lees LNV- en internationaal -lees
EU-niveau. Dit laatste niveau -de
Europese Unie- bepaalt via richtlijnen
steeds meer de mogelijkheden en on-
mogelijkheden op nationaal niveau,
ook waar het betreft vaccineren of
niet-vaccineren ter preventie van dier-
ziekten. Ik denk dat de ontwikkelde be-
leidsvisie van grote waarde is voor het
denken over en het ontwikkelen van het
toekomstige Europese vaccinatie- c.q.
non-vaccinatiebeleid.
Om deze reden heeft het Hoofdbestuur
er voor gezorgd dat dit belangwek-
kende rapport in het Engels vertaald is
en kan worden aangeboden aan de
FVE en de daarvoor geëigende
Brusselse circuits. Het rapport is als
eerste aan minister Van Aartsen aan-
geboden, tijdens voornoemd werkbe-
zoek aan het bureau van de KNMvD.

Volksgezondheid

Uitgaande van de slogan \'gezonde
dieren - gezond voedsel - gezonde
mensen\', mag ik mij niet slechts beper-
ken tot de aandacht, die onze beroeps-
groep besteedt aan de gezondheid en
het welzijn van dieren zelf. Zoals ik
reeds eerder zei, in verband met de
verantwoordelijkheid van de praktize-
rende dierenarts in de produktieko-
lom, is er voor onze beroepsgroep te-
vens een belangrijke taak weggelegd
in de bescherming van de volksge-
zondheid.

De keuring van dierlijke voedingsmid-
delen is van het grootste belang voor
de bescherming van de gezondheid
van de consument. Dat is dan ook de
reden dat de KNMvD een voorlich-
tingsavond heeft georganiseerd over
de werkzaamheden van de Rijksdienst
voor de Keuring van Vee en Vlees, de
RVV en de hiddige taak van de keu-
ringsdierenarts. Een taak die aan ver-
anderingen onderhevig is, door een
verschuiving van aandacht voor het
individuele slachtdier naar het beoor-
delen van risicofactoren van produk-
tieprocessen. Bovendien komen ma-
nagementtaken voor de keurings-
dierenarts steeds meer op de voor-
grond, een a.<ipect dat het vak alleen
maar interessanter maakt.
Het Hoofdbestuur is derhalve voorne-
mens hieraan blijvend aandacht te be-
steden. omdat het van mening is dat de
dierenarts als enige adequaat is opge-
leid voor deze taak. Met name de
Nederlandse opleiding voorziet hierin
uitstekend.

w -

Daarnaast is de dierenarts -als één
van de weinigen, zo is gebleken- goed
op de hoogte op het gebied van de
overdracht van ziekten van dier of
dierlijke produkten op de mens. Van de
talloze ons bekende zoönosen, zijn de
eerste waar we aan denken salmonel-
lose -deze ziekte zien we overigens ook
terug in de streefbeelden- en campylo-
bacteriose, beide mogelijke oorzaken
van voedselvergiftiging. Een geheel
ander probleem vormt leptospirose,
beter bekend als melkerskoorts, waar-
van onze Nederlandse rundveestapel
thans vrij wordt gemaakt. Dit dankzij
de inspanningen van vele veehouders
en dierenartsen.

Maar ook de gezelschapsdiersector
kent zo haar specifieke zoönosen. Zo
spannen vele collegae zich in voor het
Bestrijdingsplan Papegaaienziekte en
zijn dierenartsen vrijwel als enige be-
roepsgroep actief geweest in de voor-
lichtingscampagne omtrent spoelwor-
men, uitgaande van de Veterinaire
Hoofd Inspectie.

Bij volksgezondheid moeten wij dus
niet alleen denken aan humane ge-
neeskunde, maar ook aan diergenees-
kunde en de broodnodige samenwer-
king tussen deze beide medische
disciplines. Zoönosen zijn voor de
mens namelijk van steeds grotere be-
tekenis. De dierenarts zou ten behoeve
van deze samenwerking het initiatief
kunnen nemen. Wij achten onze con-
tacten met het ministerie VWS in deze
van groot belang. Een buitengewoon
gelukkige ontwikkeling in deze is de
recente instelling van een nieuw spe-
cialisme: veterinaire volksgezond-
heid. Zodadelijk mag ik de eerste vier
certificaten voor dit specialisme uit-
reiken.

Ik zou tot slot willen pleiten voor een
adequaat monitoring-systeem. Bij de
Nederlandse praktici, maar zeker ook
bij de huisartsen, ligt een schat aan in-
formatie ten aanzien van het voorko-
men van zoönosen. De ontsluiting
hiervan lijkt mij nuttig bij de opzet van
bestrijdingsprogramma \'s. Wellicht
zou het ministerie van VWS hierin een
rol kunnen spelen. Onze beroepsgroep
is in elk geval bereid haar verant-
woordelijkheid waar nodig op te pak-
ken.

Dames en heren, ik hoop in het voor-
gaande een aantal zaken te hebben
aangegeven, waarmee de KNMvD zich
intensief bezighoudt. Naar de mening
van het Hoofdbestuur zullen zij het ko-
mende decennium van belang zijn voor
de beroepsgroep. Natuurlijk heb ik mij
drastisch moeten beperken.
Wij streven er steeds naar uw wensen
en belangen zo goed mogelijk te verta-
len in beleid, met oog voor het beno-
digde draagvlak. Wat mij betreft is de
spreuk \'tot heil van mens en dier\' dan
ook nog even actueel als honderd jaar
geleden.

jaarprijs tijdschrift voor
diergeneeskunde
En dan is de eer aan de voorzitter van
de Hoofdredactie van het
Tijdschrift
voor Diergeneeskunde,
dr. W. Sybes-

-ocr page 281-

ma, om de prijs voor het beste artikel
van de jaargang 1994 uit te reiken.
\'Alles heeft zijn prijs, maar niet ieder-
een krijgt een prijs\', lacht hij. Hij somt
nog eens de gehanteerde criteria op
voor de toekenning van de Jaarprijs:
\'Het artikel moet van grote waarde zijn
voor de algemene praktische dierge-
neeskunde en het moet goed geschre-
ven zijn qua opzet en compositie.\' Dit
jaar was de keuze moeilijker dan ooit.
\'We zijn de auteurs van alle artikelen
(ook de niet-genomineerde) zeer er-
kentelijk voor de inspanningen die ze
zich getroost hebben ten behoeve van
het Tijdschrift\', meent Sybesma dan
ook uit de grond van zijn hart. Maar er
kan maar één artikel de prijs krijgen.
Het winnende artikel heeft een logi-
sche opbouw, is prettig leesbaar, ter-
wijl de resultaten op een wetenschap-
pelijk verantwoorde wijze zijn
verwerkt. Het is voor de gehele be-
roepsgroep van belang. \'Het artikel is:
Normatieve vragen in de diergenees-
kundige beroepspraktijk, dat in het
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1994; 119(18): 525-535 (15 septem-
ber) verscheen en geschreven is door
dr. L.J.E. Rutgers van de Werkgroep
Diergeneeskunde en Samenleving van
de Faculteit der Diergeneeskunde en
dr. D.B. Baarda van de vakgroep
Pedagogiek van de Faculteit voor
Sociale Wetenschappen\', onthult
Sybesma tenslotte.

Het artikel handelt over de uitwerking
van een onder praktici gehouden en-
quête over ethische vraagstukken in de
diergeneeskundige beroepsuitoefe-
ning. De conclusie van het onderzoek
was duidelijk: de dierenarts snakt naar
gezamenlijk in te nemen standpunten
over ethische kwesties. Sybesma: \'Het
gaat om de vraag: hoe passen onze ze-
den en gewoonten ten aanzien van het
dier in de huidige samenleving en in
welke mate moeten we die aanpassen?\'
Rutgers en Baarda zijn geheel toeval-
lig aanwezig om de prijs in ontvangst
te nemen. Rutgers, die namens beiden
het woord voert, zegt niet alleen maar
verheugd te zijn omdat hij een prijs
krijgt: \'Ik zie deze prijs ook als een er-
kenning van het vakgebied ethiek bin-
nen de diergeneeskunde.\' Hij bedankt
allen die bij de totstandkoming van het
artikel betrokken zijn geweest. \'Niet in
de laatste plaats de vele praktici die de
enquête hebben ingevuld, hetgeen een
grote affiniteit met het onderwerp en
vasthoudendheid heeft gevraagd\', be-
sluit hij.

SPECIALISTENCERTIFICATEN
\'Specialistisch Nederiand kan weer te-
mgzien op een overvloedig oogstjaar\',
vertelt A.W. Udo. Maar liefst 25 die-
renartsen zijn dit jaar ingeschreven in
het Nederiands Veterinair Specia-
listenregister. Het aantal specialisten
komt daarmee op 156.
Toenmalig voorzitter, collega Van
Harten, was in 1983 nog enigszins
sceptisch over het arbeidsveld waar-
binnen de specialist moest functione-
ren:

\'Voor zover zij in dienstverhand werk-
zaam zijn zullen er weinig moeilijkhe-
den te verwachten zijn. Problematisch
wordt de vraag hoe specialisten inge-
past kunnen worden in het kader van
de praktijkuitoefening\' (fragment
Jaarrede 1983).

Udo, anno 1995, denkt er inmiddels
anders over: \'Zoals wij nu kunnen con-
cluderen, bezitten veterinairen niet de
gave der voorspelling.\'
Udo ontvangt allereerst de vier specia-
listen Veterinaire Volksgezondheid op
uitnodiging, de collegae prof. dr. F.
van Knapen, dr. J.M. de Kruijf, dr.
J.M.A. Snijders en H. Verburg. Een
belangrijke voorwaarde voor het open-
stellen van een specialisme is namelijk
de benoeming van zogenaamde spe-
cialisten op uitnodiging door het
Hoofdbestuur. Van hen wordt ver-
wacht dat zij het specialisme zullen
uitbouwen en dat zij de aanvragen
voor een de facto-erkenning beoorde-
len.

Daamaast zijn in 1995 21 specialisten

ingeschreven:

Veterinaire Diervoeding;

- Dr. J.H. Westerhuis en
dr. H.A. Vahl

Reproduktie van het Paard;

- mevrouw drs. M.M. Ravenshorst,
dr. F.H. Jonker,

drs. G.A. Berghuis en
mevrouw drs. J.M. Parievliet
Inwendige Ziekten van het Paard;

- mevrouw dr. G.J. Binkhorst,
mevrouw dr. E. van Duijkeren,
mevrouw dr. M.T.J.E. Picavet,
dr. R. Hajer,

dr. R. Kuiper,

drs. R.A. van Nieuwstadt,

dr. J.H. van der Kolken

dr. R. van den Hoven (niet-praktize-

rend)

Chimrgie van het Paard;

- dr. W.Back,

dr. D.J. Riemersma en
dr. B.J.A.M. Boschker
Veterinaire Pathologie;

- mevrouw drs. S.W.M. Greijdanus-
van der Putten en

drs. G.C.M. Grinwis
Oogheelkunde;

- mevrouw drs. A. van der Woerdt
Inteme Geneeskunde der Gezel-
schapsdieren;

- drs. H.P. Meyer.

onderscheiding

Een speciaal moment breekt aan: de
voorzitter reikt de geschenken ter on-
derscheiding uit. Het inmiddels be-
kende beeldje van St. Eligius, als be-
gaafd hoefsmid mede schutspatroon
der dierenartsen, valt deze maal te
beurt aan twee leden van de KNMvD.
Erik Teske, toevallig in de zaal aanwe-
zig, wordt als eerste onderscheiden. Hij

-ocr page 282-

heeft zich namehjk meer dan gemid-
deld ingespannen voor de ontwikkeling
van het specialisme in de diergenees-
kunde. Hij was de eerste, bezielende
voorzitter van de Groep Veterinaire
Specialisten (opgericht in 1986) en was
in dat kader ook lid van het Algemeen
Bestuur. Spontaan nam hij de voorzit-
tershamer van de Registratiecommissie
over van collega Van Muiswinkel, toen
deze om gezondheidsredenen zijn
functie neeriegde. Daamaast heeft
Teske zich beziggehouden met de op-
zet van het Europese specialisme
Veterinary Intemal Medicine.
De tweede laureaat is wonder boven
wonder ook toevallig aanwezig: Rob
Back. Wie kent niet de gedreven prak-
ticus te Lochem, die gedurende zes
jaar voorzitter was van de Groep
Geneeskunde van het Rund? Namens
deze Groep maakte hij tevens deel uit
van het Algemeen Bestuur. Wat hij
doet, doet hij fanatiek. Zo is hij vanaf
de oprichting (1987) zeer actief in de
Sportcommissie van de KNMvD. Hij
houdt daarbij van een strakke organi-
satie en het veterinaire hockey zou
zonder zijn leiding zeker niet zo op rol-
letjes veriopen.

Als lid van de redactiecommissie van
Veehouder en Dierenarts vertegen-
woordigt hij vanzelfsprekend de disci-
pline mndveegeneeskunde. Ook daar-
van kan gezegd worden: \'De
redactiecommissie zou dezelfde niet
zijn zonder Rob Back\'.
Tot slot is hij bekend als organisator
van de jaariijkse Oud-Peerdepieten-
koers. Op 30 april is hij dan ook stee-
vast \'op de staart\' te vinden.

dier en kunst

Na dit officiële gedeelte gaat het
Jaarcongres echt van start. Dier en
Kunst blijkt een veelzijdig thema en ze-
ker niet alleen maar \'leuk\'. Kunst is im-
mers het vermogen \'dat wat in geest of
gemoed leeft of daarin gewekt is, tot ui-
ting of voorstelling te brengen\'. Kunst
is door mensen gemaakt, in tegenstel-
ling tot de natuur of het natuuriijke. En
dat maakt het zo interessant. Kunst, in
verband gebracht met het dier, zegt ons
alles over de manier waarop de mens
naar het dier kijkt, wat in zijn gemoed
leeft over dieren. Is dit onderwerp niet
minstens zo belangrijk als de veteri-
naire wetenschap, die de dierenarts die-
ren op een haast technische wijze laat
ontleden? Woorden zoals bewegings-
en respiratieapparaat zijn het veteri-
naire vocabulaire binnengeslopen en
hebben misschien wel de plaats inge-
nomen van veel waardevollere begrip-
pen. Een spiegel, zoals dit Jaarcongres,
kan de dierenarts dus niet vaak genoeg
voorgehouden worden.

beelden van cultuur
De congrescommissie heeft dit jaar
heel wat schokken te verduren. Niet al-
leen was staatssecretaris Terpstra ver-
hinderd, ook de eerste spreker, me-
vrouw drs. G.J.A. Wansink. laat
wegens ziekte verstek gaan. Een
nieuwe spreker is verbluffend snel ge-
vonden; haar echtgenoot. Wie is deze
man, dat hij van de ene op de andere
dag een lezing van zijn vrouw met als
titel \'Dieren in de kunst als beelden
van cultuur\' kan overnemen? Hij is
kunsthistoricus en theoloog: dr. A.W.
Gramer.

Een merkwaardig figuur met een vo-
gelachtig uiteriijk beklimt het podium.
Gramer, een al wat oudere man, blijkt
een fantastisch redenaar. Zijn zinnen,
zij het wat traag gefomiuleerd, zijn ju-
weeltjes. Het blijft zijn lezing lang
spannend, of ze elke keer inderdaad tot
een goed einde worden gebracht. Maar
de luisteraar hoeft zich geen zorgen te
maken. Gramer weet waar hij over
praat.

Aan de hand van dia\'s laat hij zien hoe
de mensheid in verschillende culturen
en stadia van beschaving het dier be-
kijkt, ervaart en dus aftjeeldt. Centraal
staat het motto \'Voedsel eten en tot
voedsel dienen\'.

De zoektocht naar de essentie is

-ocr page 283-

i#l

Uéi

meestal de drijfveer bij de afbeelding
van de wereld om ons heen. Zo zoch-
ten de Grieken de essentie van een
voorwerp of een levend wezen in de
vorm en zien we in de hellenistische
kunst scherp afgebeelde, realistische
paarden.

Confronterend is de uitleg waarom in
culturen op Christelijke grondslag het
dier veelal als monster wordt afge-
beeld. De (blanke) mens is immers als
enige als evenbeeld van God gescha-
pen, de rest van de schepping bevindt
zich stukken lager op de maatschappe-
lijke ladder. Later zien we ook uiterst
wrede afbeeldingen ten aanzien van
dieren in de westerse kunst. Die
wreedheid heeft volgens Cramer we-
derom te maken met het antropocen-
trisme (de mens in het middelpunt van
de schepping) van het Christendom.
Geheel anders kijkt de Boeddhist naar
dieren. We zien in de oosterse kunst
weinig precieze afbeeldingen van die-
ren -\'en anders zijn ze verwesterd\'-
omdat de essentie niet in de vorm van
iets wordt gezocht. Een Boed-
dhistische prins mocht dan ook na zijn
dood wederkeren als Boeddha, het
hoogst haalbare, toen hij zich voor een
leeuwin gooide, die onvoldoende

Cramers zinnen zi|n |uweelt|es.

voedsel had om haar jongen groot te
kunnen brengen. Inderdaad het tegen-
deel van antropocentrisch!
Met dit verhaal beëindigt Cramer zijn
lezing, waarmee de cirkel \'Voedsel
eten en tot voedsel dienen\' rond is.

muziek, maestro!
Aan prof dr. E.H. Kampelmacher, on-
der meer oud-voorzitter van de
KNMvD, de twijfelachtige eer de
moeilijke uren na de lunch te over-
bmggen. Hij is tevreden dat hij ook
vele partners heeft weten te trekken,
die daarvoor hun uiterst aantrekkelijke
excursie naar het schitterende
Müllerorgel in de St. Bavokerk (1472)
te Haarlem hebben moeten laten schie-
ten. Zijn lezing is getiteld: \'Het dier in
de muziek\'. Tien fragmenten passeren
de revue. De zaal is muisstil, hetgeen
voor dierenartsen en hun partners een
bijzondere prestatie genoemd mag
worden. Hier en daar sluiten mensen
de ogen, maar niet voor een dutje, want
de muziek laat niemand onberoerd.
Bijzonder moeilijk is het, om muziek-
fragmenten weer te geven in een ver-
slag. In overleg met de spreker worden
hier de fragmenten opgesomd.
Achtereenvolgens komen aan de orde
\'de stem van het dier\', \'het dier als

-ocr page 284-

middel van expressie\' en \'het gebruik
van het beeld van het dier om eigen-
schappen van de mens te illustreren\'.

1. Rossini:

\'Kattenduet (Duetto buffo di due
gatti)\'

Felicity Lott en Ann Murray
EMI Classics CDC 7544112

2. Rimsky-Korsakov:

\'De Vlucht van de Hommel\' uit het
sprookje van Tsar Saltan
DECCA no. 443 464-2

3. Ork. Tata Mirando:

\'De Nagtegaal\' (A pacsirta)
Philips 834 485-2

4. Schubert:

\'De forel\', naar een gedicht van
Christian Friedrich Daniel Schubart
Steven Lubin, piano en John Mark
Ainsley, tenor

L\'oiseau - Lyre Forelle 194338482

5. Mussorgsky:

\'Ballet van de kuikens in hun ei-
schalen\' uit \'Schilderijententoon-
stelling\'

Symponieorkest van Montréal on-
der leiding van Charles Dutoit
DECCA no. 417299-2

6. Mozart:

\'Der Vogelfänger bin ich ja\'. Aria
van Papageno uit \'Die Zauberflöte\'
Walter Berry, tenor
Philharmonisch orkest onder lei-
ding van Otto Klemperer
EMI Classics CDM 7634512

7. Prokofyev:

\'Inleiding\' en \'Op een morgen...\'
uit\'Peter en de Wolf
Orchestre National de Paris onder
leiding van Lorin Maazel, verteld
door Mies Bouwman
Deutsche Grammophon 429 845-2

8. Saint-Saëns:

\'Introduction et marche du lion\' uit
\'Carnaval des Animaux\'
Wiener Philharmoniker onder lei-
ding van Karl Böhm, verteld door
Willem Duys

Dezelfde CD als nummer 7.

9. Rossini:

Ouverture \'De diefachtige ekster\'
(La gazzaladra)

Nationaal Philharmonisch Orkest
onder leiding van Riccardo Chailly
DECCA 400-049-2

\'Tot hier toe had iedereen die verstand
heeft van muziek, deze lezing kunnen
houden\', gaat Kampelmacher verder.
\'Maar dit laatste is persoonlijk\'. Toen
hij zeven jaar oud was heeft hij de zan-
geres Selma Kurz gehoord in de Opera
in Wenen. Hij was zeer onder de indruk.

Haar dochter mevrouw Von Saher, on-
der de naam Desi Halban-Kurz even-
eens bekend als operazangeres, is
woonachtig in Nederiand, op een
steenworp afstand van de familie
Kampelmacher. Hij kwam haar toeval-
lig op het spoor. Mevrouw Von Saher
wist hem te vertellen dat er recent een
CD met een opname van Selma Kurz
uitgegeven is. \'De opname is oud,
maar uniek, want het is één van de wei-
nige keren dat u een zangeres zult ho-
ren die dertig seconden een hoge C
aanhoudt\', besluit Kampelmacher.

10. Taubert:

\'Der Vogel im Walde\'
Selma Kurz

(Het telefoonnummer van mevrouw
Von Saher is op te vragen bij het secre-
tanaat van de KNMvD).
De bewuste hoge C duurt inderdaad
dertig seconden!

klassieke sprookjes
De volgende spreekster, mevrouw E.
Woelinga, lijkt zelf wel uit een
sprookje gestapt. Zij heeft het meeste

weg van de grootmoeder van Rood-
kapje. Als oud-onderwijzeres heeft zij
zich verdiept in het klassieke sprookje.
Ietwat beduusd spreekt ze de zaal vol
dierenartsen toe over \'Het dier in het
klassieke sprookje\'. \'Gunst\', brengt ze
uit. \'Ik houd vrijwel altijd lezingen
voor dames. Ik ben maar een gewone
schoolfrik.\'

Maar voor degenen die zich nooit in de
symboliek van een \'sproke\' verdiepten
gaat er een wereld open. Niets is zo-
maar wat het lijkt. Een sprookje ver-
haalt over een ontwikkelingsfase van
één mens, die in hem of haar de perso-
nages uit het sprookje verenigt. Het ul-
tieme einde bestaat altijd uit een huwe-
lijk tussen een prins en prinses, die
staan voor verschillende goede eigen-
schappen. Waarbij men een konings-
dochter overigens niet mag verwarren
met een prinses. Het huwelijk vormt de
kroon op het doormaken van een ont-
wikkeling. Mevrouw Woelinga, niet
gehinderd door zoiets lastigs als een
wetenschappelijke denkwijze, schetst
een wereld vol grootmoeders, boze
stiefmoeders, koningen, heksen en die-
ren, zoals geitjes, wolven en kikkers.

-ocr page 285-

Degenen die de sprookjes optekenden
hebben dat ook niet ahijd eerlijk ge-
daan. Mevrouw Woelinga zet dit even
recht betreffende een sprookje over
een kikker en een prinses. De prinses
moest drie nachten slapen met de kik-
ker en dan zou hij in een prins verande-
ren... Maar dat wist zij natuuriijk niet.
In het sprookje smijt zij de kikker uit-
eindelijk na één of twee nachten tegen
de muur. En dat klopt niet. Zij moet en
zal de drie nachten doorbrengen met de
kikker, voordat hij in een prins veran-
dert. Kwestie van doormaken van een
ontwikkelingsfase.

Niets blijft namelijk onbesproken, ook
sexualiteit niet. Aanvankelijk heerst er
een afwachtende stemming.
Allen trachten een lijn te herkennen in
het verhaal. Blijkt die er eigenlijk niet te
zijn, dan is men van harte bereid tot het
afvuren van daverende lachsalvo\'s.
Mevrouw Woelinga wordt er zowaar
door opgezweept en is nauwelijks meer
te stoppen: \'O, dat moet ik toch nog
even vertellen!\' Op het moment dat zij
beweert dat de zaal \'vol jeugd\' zit, hoeft
niemand zijn lachen meer te bedwin-
gen. Maar, net als in een sprookje: eind
goed, al goed. Mevrouw Woelinga laat
een sympathieke indmk achter en voor-
taan leest niemand meer \'zomaar\' een
sprookje.

lilJI*

■ riii ^

gouden eeuw

\'Dieren in de Gouden Eeuw\' is de titel
van de lezing van prof dr. M.Th.
Frankenhuis, algemeen directeur van
wellicht de bekendste dierentuin van
Nederland, Artis. \'Voordat ik er last
mee krijg\', begint hij \'ik ben officieel
geen professor meer, want ik ben niet
meer als zodanig werkzaam.\'
Frankenhuis is bijzonder begaan met
de kinderboerderij van Artis, waarin
oude, veelal Nederlandse rassen van
hoenders en andere erfdieren vrolijk
rondscharrelen, alsof zij zo uit een
schilderij van Jan Steen (De
Hoenderhof) of Paulus Potter (De
Jonge Stier) gestapt zijn.
Van zowel de schilderijen die model
hebben gestaan voor de kinderboerde-
rij, als de dieren die de schilders heb-
ben geïnspireerd laat hij dia\'s zien.
Kritisch plaatst hij hier en daar een
kanttekening bij de realiteitszin van de
kunstenaar. \'De Jonge Stier\' van

Potter heeft bijvoorbeeld geenszins
een jong hoofd. Maar toch is het aardig
gelukt om de afgebeelde dieren uit de
gouden eeuw bij elkaar te brengen,
eventueel zelfs temg te fokken. De be-
zoeker kan zelf het resultaat beoorde-
len, doordat op strategische punten de
reprodukties van de schilderijen opge-
hangen zijn.

Wat Artis bewogen heeft om juist deze
dieren ten toon te stellen, blijft een
vraag. \'Ik mag zelf graag kuifeenden
fokken\', aldus de enthousiaste Fran-
kenhuis. \'Ik kan u daarvoor geen enkele
reden geven. Iedereen moet nu eenmaal
in zijn leven iets doen dat zinloos is.\'
Als dat geen levenskunst is...
Het resultaat is evenwel een buitenge-
woon boeiende kinderboerderij. De
meest uiteenlopende soorten eendjes,
kippetjes en ander gevogelte vormen
een bont palet. Gebroederlijk delen zij
de beschikbare mimte met Lakenvelder
koeien en meer soorten vee. Fran-
kenhuis barst duidelijk van trots. Ge-
combineerd met zijn humoristische
welbespraaktheid levert dit een boei-
ende lezing op. Er is maar één conclusie
mogelijk: je moet er zelf gaan kijken.

zangkunst

Alhoewel het Jaarcongres 1995 inmid-
dels voorbij is -de organisatie kan te-
mgkijken op een geslaagde dag- is het
met \'kunst\' nog niet afgelopen.

De congrescommissie heeft nog een
verrassing in petto: samen zingen!
Hoewel de verrassing in de verste
verte lijkt op een zangborrel (en geluk-
kig juist niet op karaokee) onder-
scheidt zij zich daar duidelijk van door
een strakke, enthousiaste leiding van
een niet-veterinair, namelijk een pro-
fessionele zanglerares. Ook de liede-
ren zijn niet uitgesproken veterinair
van aard (behalve natuuriijk het Ab-
syrtus). Leny van Schaik zet de aanwe-
zigen geroutineerd aan het werk. Nie-
mand durft te weigeren, want Leny
spreekt de mensen aan op hun eerge-
voel.

Het resultaat, een zaal vol zingende ve-
terinairen en hun partners, is als van-
ouds hartverwarmend. Het is geen
zangwedstrijd, althans zo is het niet
begonnen, maar de Friezen springen er
duidelijk uit als zij uit volle borst hun
volkslied ten gehore brengen.
Er wordt hen zelfs gevraagd dat nog
een keer te doen.

Als dan iedereen \'moe maar voldaan\'
naar zijn tafel temgkeert, kan men de
muzikale omlijsting met een gemst

-ocr page 286-

hart overlaten aan de dixielandband
\'The Blue Monday Seven\'. Gedurende
de laatste gangen van het diner houdt
de band zich nog een beetje in, maar
daama gaat hij \'met volle kracht voor-
uit\' tot in de kleine uurtjes. De veteri-
nairen willen wel!

fotowedstrijd
Aan het Jaarcongres is tevens een foto-
wedstrijd verbonden. 31 Deelnemers

hebben zich ingespannen het thema
\'Dier en Kunst\' op de gevoelige plaat
vast te leggen.

Een brede opdracht, zo mag geconclu-
deerd worden uit de veelheid aan on-
derwerpen die de fotografen hebben
geïnspireerd.

Enkele foto\'s getuigen niet zozeer van
kunstzinnigheid, als wel van veel hu-
mor (bijvoorbeeld het snapshot van de
giraffe die overgeladen wordt in de ha-

ven). De foto\'s zijn tentoongesteld in
de hal van het GranDorado Hotel.
Sommigen hebben een vakantiefoto
tot kunst verheven. Anderen hebben
duidelijk hun best gedaan om Kunst
met een hoofdletter te produceren.

Meestal kan er maar één de eerste zijn.
Maar deze keer wint iemand met één
stem verschil van de tweede.
Vandaar dat de eerste prijs (de klas-
sieke KNMvD-pennenset) aansluitend
aan de Algemene Vergadering aan
twee deelnemers wordt uitgereikt, na-
melijk aan mevrouw T.A. Beulink
(werkelijk toevallig voorzitter van de
congrescommissie) voor haar \'Picasso
met kat\' en mevrouw A. Thoonen met
de foto \'Koe door venster\'.

-ocr page 287-

De voorzitter vat in zijn openings-
woord de koe bij de hoorns: \'Na uit-
voerige discussies in Hoofdbestuur
(HB) en Algemeen Bestuur (AB) en
een klankbordgroep, bestaande uit
vijftien leden uit verschillende gele-
dingen, heeft het AB op 13 september
1995 een principe-besluit genomen
over een aantal aanpassingen van de
organisatie van de KNMvD\'. Dc wijzi-
gingen komen kortweg neer op het
volgende:

- Het Hoofdbestuur zal bestaan uit ze-
ven leden. De voorzitter wordt kan-
didaat gesteld door het AB. Drie le-
den worden kandidaat gesteld door
de regio\'s, waarbij het land verdeeld
wordt in noord (Noord-Holland,
Friesland. Groningen/Drenthe en
Flevoland), midden (Zuid-Holland.
Utrecht, Gelderland en Overijssel)
en zuid (Limburg, Noord-Brabant en
Zeeland). Tevens worden drie leden
kandidaat gesteld door de Groepen.
De Groepen Geneeskunde Gezel-
schapsdieren, Praktici Grote Huis-
dieren en Gezondheids- en Kwa-
liteitszorg zijn hiervoor verant-
woordelijk.

- De communicatie binnen de vereni-
ging dient meer aandacht te krijgen,
geïntegreerd in het op te stellen be-
leidsplan.

- De Afdelingsvergaderingen, waarop
de agenda van de Algemene
Vergadering wordt behandeld, zijn
toegankelijk voor alle leden van de
KNMvD, werkzaam dan wel woon-
achtig in het werkgebied van de
Afdeling.

- Ten behoeve van een projectmatige
aanpak van onder meer diersoortge-
richte onderwerpen zal een extra
medewerker worden aangetrokken,
die met name de Groepen kan onder-
steunen.

Zandvoort, 7 oktober 1995 - De KNMvD houdt haar 142^ Algemene
Ledenvergadering. Er heerst een ontspannen, vriendelijke stemming.
Agendapunten zoals de structuur van de KNMvD komen aan de orde en wor-
den in alle rust besproken met de leden. Het Hoofdbestuur licht nog eens haar
visie toe op de recente invoering van het kwaliteitszorgsysteem in de dieren-
artsenpraktijk: \'Het moet en het zal; het HB staat ervoor!\' Tot slot worden
naar beste eer en geweten enkele kritische vragen van onder meer ethische
aard beantwoord. De Algemene Vergadering 1996 zal op 5 oktober gehouden
worden.

142E ALGEMENE VERGADERING KNMVD

HOOFDBESTUUR: \'KWALITEITSZORG MOET EN ZAL!\'

\'Ik hoop dat ik met de weergave van
dit principe-besluit van het Algemeen
Bestuur de stand van zaken voldoende
heb weergegeven en dat discussie zal
plaatsvinden in de Afdelingen en
Groepen. Ieder lid zal bij de behande-
ling van de agenda van de Algemene
Vergadering 1996 zijn stem kunnen
uitbrengen\', aldus de voorzitter.

ereraad

Bij de mededelingen valt in het bijzon-
der op dat mevrouw Huiskes, inmid-
dels herkozen, als eerste vrouwelijke
voorzitter van de Ereraad is aangewe-
zen door het Algemeen Bestuur. Een
spontaan applausje valt haar ten deel.
De voorzitter bedankt de collegae
Hoekstra en Aukema als aftredende le-
den van de Ereraad. \'Collega Aukema
is één van de weinige dierenartsen die
zowel de fiinctie van secretaris als van
voorzitter van de Ereraad heeft ver-
vuld. Mede door het van kracht wor-
den van het Veterinair Tuchtrecht is de
taak van déze raad zodanig veranderd
dat de Algemene Vergadering in 1993
koos voor een dierenarts-voorzitter en
een secretaris-jurist. Aukema, aanvan-
kelijk secretaris, heeft toen de voorzit-
tershamer ter hand genomen. Hij heeft
beide functies nauwgezet en voortref-
felijk ingevuld. Zo is het zijn verdien-
ste dat de genoemde overgang vlekke-
loos is verlopen\'.

diergeneeskundige studen-
ten kring

Een vraag uit de zaal: \'Is er dit jaar in-
vulling gegeven aan het zogenaamde
ondersteuningsfonds?\' De penning-
meester van de KNMvD kon bevesti-
gend antwoorden. \'Sinds kort wordt
één van de zes studietoelages van de
bestuursleden van de Diergenees-
kundige Studenten Kring (DSK) be-
taald door de KNMvD.\' Dooreen wij-
ziging in het studiefinancierings-
systeem is het voor bestuursleden van
studentenverenigingen die een zoge-
naamde \'zware bestuursfunctie\' bekle-
den, mogelijk om een jaar langer te
studeren (buiten de inschrijvingsduur
om), mits zij een bepaald aantal studie-

-ocr page 288-

punten behalen. De studietoelage voor
dat jaar wordt door de universiteit be-
taald. Een DSK-bestuursfunctie wordt
door de universiteit (terecht) als
\'zwaar\' beoordeeld, met uitsluiting
van de functie van assessor (onte-
recht). Zowel DSK als KNMvD vin-
den dit al te gortig. De werkzaamheden
worden immers gelijkelijk over de be-
stuursleden verdeeld. Het verzoek van
de DSK aan de KNMvD om deze stu-
dietoelage van de assessor te betalen is
derhalve met veel plezier ingewilligd.
De
KNMvD heeft zich altijd zeer ver-
bonden gevoeld met de studentenkring
en is betrokken geweest bij de oprich-
ting. Geen wonder dus dat de KNMvD
belang hecht aan de continuïteit van de
studentenvereniging.

certificatie

De Afdeling Limburg brengt haar zor-
gen naar voren over het certificatie-
proces. \'Het gaat te snel, de kosten zijn
te hoog en het geheel is te complex!\'
Het HB heeft echter een zeer duidelijk
standpunt ingenomen: Certificatie
moet en zal!

Over kosten en de snelheid en wijze
van invoering kan gediscussieerd wor-
den, maar van de ingeslagen weg
wordt niet meer afgeweken. Het pro-
ject loopt al jaren en er zijn reeds hoge
ontwikkelingskosten gemaakt. Naar
de mening van het HB is de invoering
van een kwaliteitssysteem het enige
mogelijke antwoord op de ontwikke-
lingen in de maatschappij (zie ook
Tijdschrift voor Diergeneeskunde,
1995; 120(16): 475-7^
De algemeen secretaris weet enkele le-
den gerust te stellen: \'Onze bijzondere
aandacht gaat uit naar de vooriichting
omtrent certificatie. Wij realiseren ons
dat u nog onvoldoende informatie
hebt, mede door de lage opkomst bij de
voorlichtingsbijeenkomsten.\'
Een andere vraag betreft de sollicita-
tieprocedure van Certiked. De stich-
ting heeft vijftien dierenartsen als ve-
terinair beoordelaar in dienst ge-
nomen. \'Heeft de KNMvD daar nog
invloed op uitgeoefend\'.\'\' De algemeen
secretaris antwoordt ontkennend: \'Wij
hebben er uitdrukkelijk voor gekozen,
ons daar niet mee te bemoeien.\'

strategie faculteit
De discussie over de strategie van de
Faculteit der Diergeneeskunde na
2000 (zie Tijdschnft voor Dier-
geneeskunde, 1994; 119(19): 572-4 en
1995; 120(16): 472-4) wordt volgens
sommigen onvoldoende gevoerd. Het
standpunt van het HB is nochtans dui-
delijk: behoud van de algemene be-
voegdheid is vooralsnog essentieel,
onder meer in verband met Europese
wetgeving. Het is derhalve onwense-
lijk deze bevoegdheid te laten verwor-
den tot een wassen neus.
Een grotere mate van differentiatie
wordt positief benaderd, maar het lijkt
niet essentieel om daarvoor reeds aan
de poort te laten kiezen voor een be-
paald deelvakgebied. Het HB is het
wel eens met de verwoording van het
sterkste punt van de dierenartsenop-
leiding: de pathobiologische kern.
Men stelt dan ook voor de te volgen
strategie vooral daarop te richten. Een
ander sterk punt uit de strategienota is
de grotere mogelijkheid om dierenart-
sen op te leiden voor de richting
volksgezondheid.

Een kritische kanttekening van de
Algemene Vergadering blijft niet uit.
\'De faculteit lijkt op twee gedachten te
hinken: enerzijds wil zij probleemge-
richt onderwijs bieden en anderzijds
wil zij een supervakopleiding creëren.
De faculteit heeft hierbij veel te win-
nen. Iemand die \'gynaecologie paard\'
wil studeren hoefje dan alleen de ach-
terste helft te leren!\' Er wordt dan ook
voorgesteld dat er mensen uit de prak-
tijk daadwerkelijk meepraten over de
te volgen strategie. Er bestaat grote
zorg over de aansluiting van de facul-
teit bij het veld. Daamaast wordt het
idee geopperd wederom een arbeids-
marktonderzoek te laten uitvoeren.
De numems fixus staat ook ter discus-
sie. De faculteit wil deze verhogen
van 175 naar 225. Vandaar ook de
hang naar vergaande differentiatie.
\'Uiteindelijk houd je zo\'n zestig die-
renartsen per jaar over, die werk die-
nen te vinden buiten de praktijk\', al-
dus de algemeen secretaris.
Het verontmst enkele aanwezigen dat
er kennelijk vanuit wordt gegaan dat
de arbeidsmarkt vrij stabiel zal blij-
ven: \'In de mndveehouderij zal twee-
derde van het huidige aantal koeien op
de helft van de bedrijven overblijven,
in de varkenssector wordt fors gesa-
neerd en er wordt steeds aan ons vak-
gebied geknabbeld.\' De faculteit wil
de numems fixus echter alleen verho-
gen, als zij daar iets tegenover kan
stellen: \'Daartoe zul je de uitstroom en
dus de instroom (met andere woorden
kiezen aan de poort) in de gaten moe-
ten houden\'. Ietwat wanhopig klinkt
het uit de zaal: \'Maar als je de alge-
mene bevoegdheid handhaaft, heeft
dat toch geen enkel effect!\'
Voorspellingen ten aanzien van ont-
wikkelingen van de arbeidsmarkt zijn
overigens nog nooit uitgekomen.
Tegenover elk negatief scenario staat
een positieve benadering. Joost de
Veer van de NCI: \'Ik verwacht dat het
aantal dieren zal afnemen, maar dat de
vraag naar zorg zal stijgen. Wij moe-
ten dan wel onze kansen benutten en
niet tevreden achterover hangen.\' Hij
doelt daarbij op het project
Diergezondheid in Beweging (zie
Jaarrede voorzitter).
Het voorstel van de faculteit om de
naamgeving van Faculteit der Dier-
geneeskunde te veranderen in Fa-
culteit der Veterinaire Wetenschappen
wordt overigens positief ontvangen.

-ocr page 289-

gezelschapsdieren
Het lijkt erop dat de gezelschapsdie-
renprakticus onvoldoende voor zijn of
haar diensten betaald wordt. De secre-
taris van de KNMvD doet onderzoek
naar de inkomensontwikkelingen in de
praktijk (zie toelichting Algemene
Vergadering 1995) en de eerste resul-
taten zijn niet bepaald rooskleurig.
\'Gaan we hier iets aan doen?\' vraagt
de vooi^itter van de Groep Genees-
kunde Gezelschapsdieren (GGG).
Wellicht wordt de stand van zaken ge-
kleurd weergegeven doordat in veel
boekhoudingen het woonhuis opgeno-
men is. Het eerste voorstel is dan ook
om deze en andere \'creatieve oplossin-
gen\' buiten het onderzoek te houden.
Daamaast zal de GGG de ontwikkelin-
gen die ten grondslag liggen aan de
lage inkomens in deze sector, goed
moeten onderzoeken. Zo is er mogelijk
sprake van onvoldoende ondernemers-
kwaliteiten. Een aanwezige prakticus
houdt een heftig pleidooi voor het wer-
kelijk berekenen van geleverde dien-
sten en kosten. Te vaak onderschat de
dierenarts de waarde van zijn eigen
diensten: \'Het ontbreekt ons vaak aan
zakelijkheid, praktijken zijn toch zeker
geen liefdadigheidsinstellingen?\'

rondvraag

De Afdeling Noord-Brabant vraagt
zich af waarom er bij het Ronde
Tafelgesprek, gesponsord door lAMS
Petfood en gepubliceerd in het Tijd-
schrift voor Diergeneeskunde, 1995;
120(18): 542-3 geen landbouwhuis-
dierenprakticus gevraagd was om zijn
of haar visie te geven. Het betrof im-
mers een gesprek over de strategienota
van de faculteit.

Een aardige discussie ontspint zich. De
Ronde Tafelgesprekken zijn met name
gericht op de gezelschapsdierensector.
De insteek was in dit geval dan ook de
gevolgen van de voorgestelde plannen
voor deze sector. Het is immers al ja-
ren de bedoeling het Tijdschrift te ver-
levendigen met specifieke informatie
voor en door dierenartsen voor gezel-
schapsdieren. De sponsor van het arti-
kel blijkt in de zaal aanwezig. Hij
vraagt zich af of men zich wel kan vin-
den in de gang van zaken (sponsoring
van artikelen). De Algemene Ver-
gadering blijkt geen bezwaar te zien in
het benutten van een \'derde geld-
stroom\' door het Tijdschrift. Wel dient
de onafhankelijkheid van de redactie
gewaarborgd te blijven en mogen de
gesponsorde artikelen niet de hoofd-
moot vormen.

Een tweede vraag betreft de beharti-
ging van het belang van het vakgebied
landbouwonderwijs voor de dieren-
arts. Verscheidene aanwezigen geven
aan zich hiervoor in te willen spannen.
Het HB neemt deze suggestie mee.
(Inmiddels is bekend dat hiervoor
vanaf januari 1996 specifieke activi-
teiten ontplooid zullen worden, onder-
steund door het secretariaat.)

De Afdeling Overijssel maakt zich zor-
gen over de relatie dierenarts/bedrijfs-
leven. Enkele bedrijven hebben reeds
dierenartsen in dienst die praktijk-
werkzaamheden verrichten. Volgens
de Code echter, is dit niet toelaatbaar.
De voorzitter wijst de aanwezigen op
het feit dat de Ereraad niet \'vanzelf
een zaak ter hand neemt. Er dient een
klacht ingediend te worden door een
belanghebbende. Maar als het puntje
bij het paaltje dreigt te komen, blijft de
klacht vaak achterwege. Het is dan on-
mogelijk om actie te ondernemen.
Men vraagt zich af of de KNMvD zich
wel voldoende heeft voorbereid op het
eventueel \'veriiezen\' van de vaccina-
ties in de varkenssector. \'Ligt er een
draaiboek?\' is de concrete vraag. Het
antwoord is nee. Wel worden de belan-
gen intensief behartigd in de vorm van
overleg, gesprekken en briefwisselin-
gen op alle mogelijke niveaus. Ook is
minister Van Aartsen persoonlijk een
nota aangeboden, waarin alle argu-
menten nog eens op een rijtje zijn ge-
zet. Eén van de belangrijkste argumen-
ten is de goede controleerbaarheid,
wanneer dierenartsen de vaccinaties
zelf uitvoeren.

Binnenkort komt het ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
(LNV) met een standpunt omtrent het
\'zelf enten\' door veehouders en ande-
ren. Dit standpunt zou de discussie
voorlopig moeten afsluiten.

De Afdeling Overijssel stelt de rege-
ling voor het vervoer wrak vee ter dis-
cussie. (Zie ook Tijdschrift voor
Diergeneeskunde, 1995; 120(17): 517-
9.) Men vindt de regeling niet prak-
tisch. Wederom ziet de prakticus zich
voor de keuze gesteld: dierenleed
voorkómen en de veehouder duperen
of de ogen sluiten. Handelaren en
noodslachters lijken namelijk altijd
weer kans te zien een officieel niet te
vervoeren dier te valideren. Bovendien
blijken anderen dan de dierenarts
slecht op de hoogte van de regeling.
Het grootste probleem in deze kwestie
is dat de vooriichting van de primaire
sector niet goed op gang komt, door de
reorganisatie van de georganiseerde
landbouw (Landbouwschap, LTO).
De prakticus dient zich te realiseren
dat de uiteindelijke verantwoordelijk-
heid voor \'wel of niet vervoeren\' bij de
veehouder ligt.

Een ander probleem in de richting van
dierenleed vormt euthanasie. Doordat
dierenartsen geen euthanasaat af mo-
gen geven, lijken veel slijtende biggen
een nare dood te sterven. \'Het is een fi-
nancieel probleem dat vaak op ons
bordje wordt gelegd\', aldus een prakti-
cus. Men is het er echter over eens dat
euthanasaat geen afgiftepreparaat kan
en mag zijn.

Na een korte discussie is duidelijk dat
de dierenarts dit probleem toch echt te-
mg moet leggen op het bordje van de
veehouder. Hoe smartelijk de biggen
er soms ook bijliggen, de dieren en hun
welzijn blijven zijn verantwoordelijk-
heid. De uiteindelijke oplossing ligt
natuuriijk op de gulden middenweg,
waarbij de drempel om de dierenarts in
te schakelen voor euthanasie zo laag
mogelijk moet zijn. Exact dezelfde
discussie is zes jaar geleden gevoerd,
met dezelfde conclusie.

Men vraagt tot slot aan het HB of het
beleidsplan, waarover in deze vergade-
ring is gesproken, volgend jaar gereed
zou kunnen zijn, zodat de Algemene
Vergadering zich erover uit kan spre-
ken. Dit wordt glashard toegezegd.
Na een \'historisch korte\' vergadering
klinkt de kordate, definitieve hamer-
slag van de voorzitter. Volgend jaar
verder.

-ocr page 290-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Dierge-
neeskunde hebben zich aangemeld de vol-
gende collegae:

Brummelen, Mevr E. van; 1995; 3061 JZ
Rotterdam; Ramlehweg 30 B.
Gielen,C.A.M.; 1995; 5091 KVOost-, West-en
Middelbeers; Heikant 1.
Haaften, B. van; 1981; 3984 JW Odijk; Drie
Jofferengaarde 17.

Horst, R.M. ter; 1995; 5361 JN Grave; Raamdijk
16.

Rasenberg, W.S.J.; 1986; 5015 AE Tilburg;
Bosscheweg 110.

Schulz, P.C.; 1995; 3553 EC Utrecht;
Amsterdamsestraatweg 457.
Verkerk, Mevr. M.; 1995; 1901 JN Castricum;
Van Haeriemlaan 6.

Verkleij, Mevr. L.C.T.; 1995; 3402 GG
IJsselstein; Tourmalijnpad 11.
Vervoom-Malinosky Blom, Mevr. A.C.W.;
1952; 3981 BJ Bunnik; Prinses Beatrixstraat 10.

overleden:

Op 23 juli 1995 Drs. W H. Karelse te
Hoogeveen.

Op 20 oktober 1995 Drs. L H. Wouda te
Fluitenberg.

jubilea:

H.J.M. Kusters te Maastricht, afwezig, 25 jaar,
15 november 1995

J.H. Pol te Weidman, Michigan (U.S.A.), afwe-
zig, 25 jaar, 20 november 1995
D. van der Wel te Middelstum, afwezig, 30 jaar,
26 november 1995

ProfDr. D. Swierstra te Zeist, afwezig, 50jaar,
26 november 1995

H.W.F. Swart te Doetinchem, afwezig, 30 jaar,
26 november 1995

A. Rodenburg te Strijen, afwezig, 35 jaar, 2 de-
cember 1995

H. Klaasscn te Eerbeek, afwezig, 35 jaar, 2 de-
cember 1995

M.J.J. van der Linden te Hooge Mierde, aanwe-
zig, 25 jaar, 3 december 1995
Mevr. T.A. Beulink te Hilversum, aanwezig, 25
jaar, 4 december 1995

Ing. C.B. van der Sluijs te Hengevelde, aanwe-
zig, 25 jaar, 4 december 1995
A.J. Plaisier te Oene (gcm. Epc), aanwezig, 25
jaar, 4 december 1995

J.H.G. Velthuis te Eibergen, afwezig, 25 jaar, 4
december 1995

Dr. G. F. de Boer te Lelystad, afwezig, 35 jaar, 6
december 1995

J.B.C. Verhagen te Tuk (gem. Steenwijk), aan-
wezig, 40 jaar, 9 december 1995

G. A.J. Jansen te Borculo, afwezig, 40 jaar, 9 de-
cember 1995

H. van Rhee te Hoogeveen, afwezig, 40 jaar, 9
december 1995

Mevr. M.G. Vos-Maas te Bilthoven, afwezig, 40
jaar, 13 december 1995

promoties:

Op 2 november 1995 Drs. A.J.M. van den Belt te
Utrecht.

Op 24 november 1995 Mevr. Drs. M.J.
Kaashoek te Lelystad.

Personalia

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 1
R.V.C. Sanders

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 29

jgpigmbcr 1995;

Mevr. E. van Brummelen

Mevr. M. Hartog

Mevr. M.T.E. Kip

Mevr. LM. de Maesschaick

Mevr. C.A. Oberg

Mevr. C.E.M. Pays Tentoea

Mevr. M. Verkerk

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 6
oktober 1995:
Mevr. E. Berghout
M.H.J. Kreutzelman

mutaties:

187 Antonissen, A.J.M.; 1986; 4882 NK
Zundert; Vagevuurstraat 2 A; tel. 076-
5976639 privé, 5972349 prakt.; p., geass.
metH .A.V.C. Kessel.
192* Belt, Dr. A.J.M. van den; 1982; U-1995;
3512 NP Utrecht; p/a Hamburgerstraat 27
bis; tel. 030-2317683 privé.
2531323/2531324 bur; specialist Vet.
Radiologie; wet. medew. U.U. (F.D.. vkgr.
Alg. Heelkunde en Heelkunde der Grote
Huisd.).

193* Berghout, Mevr. E,; 1995; 3582 EH
Utrechl; Gansstraat 18 C; tel, 030-
2522818; wnd.d.

196 Blocks, G.H.M.; 1986; naar het buiten-
land.

348 Blocks, G.H.M.; 1986; Horsell, Woking,
Surrey GU21 4DB (Verenigd
Koninkrijk); 26 Common Close; lel. 00-
44-1483-727889 privé, 1932-336911
bur.; fax 00-44-1932-336618; Head of
QAQC inspection Team, .Min. of
Agriculture, Fisheries and Food. Vet,
Medicines Directorate.
205* Brummelen. Mevr, E, van; 1995; 3061
JZ Rotterdam; Ramlehweg 30 B; tel,
010-4521818; wnd,d,
217 Driessen,J.J.M.; 1994; 3471 EJ Kamerik;
Overstek 14; tel. 0348-402026 privé,
444770 prakt,; p„ medew. bij R,l., Been,
H, van der Griendt, C, Sietsma en G,C,J.
Wegman.

219 Eijden, G.A. van; 1989; 3882 CN Putten;
Schrasserlstraat 11; tel. 0341-360478
privé, 351235 prakt: fax 0341-360741; p.,
geass. met J. Brons, A.A. Kranendonk en
Th. Twerda.
351 Geest, N.L. van; 1982; Taber, Alberta
TIG 1X3 (Canada); 6212-54th Avenue;
tel. 00-1-403-2232474; p., Taber Animal
Clinic.

351 Gemtsen, Mevr. C.E.A.; 1989; Edgworth
nr Bolton, Lancashire BL7 ODQ
(\\erenigd Koninkrijk); 8 Lower
Meadow; tel, 00-44-1204-852053 privé,
573413 prakt,; p,, medew, bij Darley
House Vet. Surgery,
229 Gijtenbeek, E. van; Gent-1988; 1862 EP
Bergen (NH); Prins Bcmhardlaan 40; tel.
072-5898949 prakt.; fax 072-5898350: p.,
paarden.

232 Grinwis, G.C.M.; 1987; 3571 EJ Utrecht;
Albrecht Thaeriaan 81; tel. 030-2717916
privé, 2534359 bur.; fax 030-2516853;
specialist Veterinaire Pathologie; wet,
medew, U,U. (F.D.. vkgr Pathologie).
232»Groenen, R.M P.M.; 1994; 3263 NB Oud-
Beijeriand; Klipper 172; tel. 0186-622726

privé, 612066 prakt.; p., medew. bij A.
Fennemaen Mevr. .M.M. Ravenshorst.

235 Haflmans, Mevr. F.; 1992; 8051 KZ
Hattem; De Hunze 11; tel, 038-4447560
privé, 4442512 prakt.; p.. medew. bij
D.H. Bronsink, J, Kuipers, W. Muider
en G.J. van Selm,

235 Hage, Mevr. M.H. van der; 1965; 3723 KB
Bilthoven; Obrechtlaan 59; tel. 030-
2280122 privé, 2534359 bur.; specialist
Vet. Pathologie; wet. medew. U.U. (F.D,
vkgr. Pathologie); p,, uitsluitend vogels
en bijz, dieren (tel. 030-2291626 prakt.;
fax 030-2290478).

237* Hartog, Mevr. M.; 1995; 3524 CR
Utrecht; Zevenwouden 219; lel. 030-
2894219; d.

352 Hoftijzer, J.; 1969; Weybridge, Surrey
KT13 8NF (Verenigd Koninkrijk); 14,
Walton Lane; tel. 00-44-1932-854953
privé, 181-8910778 bur.; fax 00-44-181-
8922823; vet. development manager
BioMar Ltd.

244 Holten. Mevr. J.M. van; 1994, 7383 AA
Voorst (Gld); Deventerweg 43; lel, 0575-
502705 privé; p., medew. bij S. Minnema,
tel. 0548-362835; medew. bij R.J.M.
Scheifes, tel. 0572-371272.

245 Horst, Mevr. H.H.A. van der; 1990; 3582
XE Utrecht; I.B.Bakkerlaan 91; tel. 030-
2511683 privé, 2539411 bur.; specialist in
opleiding U.U. (F.D., vkgr. Geneesk. van
Gezelschapsd).

252 Joosten, A.A.; 1991; 6031 EL Nederweert;
Staat 29 B; tel. 0495-626994 privé, 077-
3985700 bur,; fax 077-3986682; medew,
bij DLV team varkenshouderij Horst,

253 Kaashoek, Mevr. Dr, M.J.; 1989; U-1995;
8225 RN Lelystad; De Griend 18-02; tel.
0320-252820; wet. medew. ID-DLO.

255 Keers, W.L.; 1974; 4631 BE Hoogerheide;
Dennenlaan 29 A; tel. 0164-615639 privé,
612262/235112 prakt,; fax 0164-239876;
p., geass. met J.L. Mouws en J.W.M
Zomer.

256* Kip, Mevr, M,T,E.; 1995; 3524 BD
Utrecht; Oldambt 73; tel, 030-2894978;
wnd,d,

263* Kreutzelman. M.H.J,; 1995; 1991 VD
Velserbroek; Regenwulp 35; tel. 023-
5376164; wnd.d,

270 Linden, W.J. van der; 1992; 2613 BT
Delft; Thorbeckestraal 31; tel 015-
2137983 privé, 2840466 prakt,; p., me-
dew. bij A A P. Groenewegen, J.J. de
Groot, C.M. de Haan en J.G.T. Krijnen.

273* Maesschaick. Mevr. l.M. de; 1995; 3573
.AA Utrecht; A. Romerostraat 19; tel.
030-2720419; wnd.d.

274 Meekes. R.F.J.M.: 1982; 7132 DG
l.ichtenvoorde; Watersnipstraat 12; tel.
0544-378343 privé, 371879 Ist, 11 bur.;
fax 0544-376911; distr.h. R.V.V., distr.
Lichtenvoorde.

276 Mensink, C.G.; 1978; 3571 KJ Utrecht;
Winklerlaan 12; tel. 030-2732711 privé,
2522050 bur,; d. G.D.

277 Meursinge, J.A.; 1964; 6811 JW Arnhem;
Bolwerk 40; tel. 026-4453315; d

280 Nap, Mevr. A M.P.; 1988; 3511 MP
Utrecht; .Arthur van Schendelstraat
555; tel. 030-2319327 privé, 070-3793066
bur,; beleidsmedew. Dir, M,K,(J., Min.
L,N,V,

282 Nieuwenhuis, H.U.R.; 1978; 2841 NC
Moordrecht; Land voor Water 33; tel,
0182-372081 privé, 070-3578869 bur.; fax
070-3876591; 2e specialist R.V.V., Afd.

-ocr page 291-

070-3876591; 2e specialist R.V.V., Afd.
Dierziekten, Centrale Directie R.V.V.

284*Oberg, Mevr. C.A.; 1995; 6211 NE
Maastricht; Hertogsingel 85 A; tel 043-
3217906 privé, 0497-518000 prakt.; p.,
medew. bij M.A.P.M. Kappen.

285 Ooms, H.; 1993; 3531 SB Utrecht;
Johannes Camphuysstraat 17; tel. 030-
2943469; wnd.d.

286 Oosterwijk-Flour, Mevr. Dr. A.G.R.;
Gent-1978; Antwerpen-1979;
4451 CH
Heinkenszand; Flamingostraat 5; tel.
0113-567246 privé, 689412 bur.; fax
0113-689704; total quality management
coordinator Hoechst Holland N.V.

288* Pays Tentoea, Mevr. C.E.M.; 1995; 3036
LW Rotterdam; Kabeljauwsestraat 28
C; teL 010-4668736; wnd.d.

294 Quartel, T.; 1961; 3704 DW Zeist;
Kroostweg Noord 175; tel. 030-6958718;
r.d.

256 Römer, Mevr. D.A.M.; 1992; Atherstone,
Warwickshire CV9 2AL (Verenigd
Koninkrijk); 20 Erdingtonroad; tel.
00-44-
1827-716587 privé, 713149 prakt.; p.,
medew. bij Oakfleld Vet. Group.

301*Sanders, R.V.C.; 1995; 3512 NV
Litrecht; Dorstige Hartsteeg 29; tel. 030-
2319147; wnd.d.

302 Schaik. J.G.H. van; 1987; 5248 AE
Rosmalen; Maliskampsestraat 62; tel. 073-
5219167 privé,
030-2164310 bur.; fax
030-2161916; woordvoerder, communi-
catie-adviseur Rabobank Nederland.

317 Terwisscha van Scheltinga, Mevr. A.E.;
1990;
8841 KE Bayum; Aide
Bavumerdijk 4; lel. 0517-342423 privé,
0515
-331387 prakt.; fax 0515-332454; p.,
medew. bij P.D. Dankert, H.H. Poppinga
en H. van Putten.

321 Vahl, Dr. H.A.; 1977; U-1985; 8252 ET
Dronten; Het Rijpaard 39; tel. 0321-
313179 privé, 0522-268911 bur.; fax 0522-
268932;
specialist Veterinaire
Diervoeding;
hoofd landbouwkundige
Afdeling bij A.C.M. te Meppel.

324 Verbeme, Dr. L.R.M.; 1970; A-1986; 5272
RD Sint Michielsgestel; Dc Mulder 83; tel.
073-5519099 privé, 5034242 prakt.;
fax
073-5034677;
specialist Inwendige
Ziekten van het Paard; p., geass. met G.L.

UITERSTE INLEVERDATA VÜQR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-12-1995

27-11-1995

01-01-1996

11-12-1995

15-01-1996

29-12-1995

01-02-1996

15-01-1996

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

ujrmMmm..

Bronsvoort, J.A. Roelofs en R.M.
Sneepers.

326* Verkerk, Mevr. M.; 1995; 1901 JN
Castricum; Van Haerlemlaan 6; tel.
0251-653390; wnd.d.

329 Vlis, Mevr. M. van der; 1994; 3583 SG
Utrecht; Gérard Doustraat 42; tel. 030-
2510038 privé, 2516683 prakt.; fax 030-
2523389; p., medew. bij T.R.F.
Ottenschot.

333 Vugt, Dr F. van; 1973; U-1977; 1357 GX
Almere; Schapenmeent 237; tel. 036-
5313927 privé, 070-3793424 bur.;
fax
070-3477552; plv. directeur Dir.
M.K.G.; plv. C.V.O., Min. L.N.V.

337 Wessels, H.; 1975; 5555 LG
Valkenswaard; De Vlasakker 17; tel. 040-
2014310 privé,
0485-335555 bur.; fax
0485-335567; Hoofd Afdeling EC & AA,
A.U.V.

340 Wijk, A.W.J. van; 1993; 7152 JC
Eibergen; Ketterinkbraak 37; tel. 0545-
475978 privé, 471390 prakt.; p.,
geass.
met
C.J. Blaauboer en M.l. van den
Dikkenberg.

340 Wijs, Mevr. D.M.A. de; 1995; 3648 XK
Wilnis; Molmlaan 15; teL 0297-285454
prakt,; p„ medew. bij B.J. Pieper en E.E.
Steenhuis Geertsema.

341» Willekens, Mevr. C.J.M.; 1995; 3512 VH
Utrecht; Lange Lauwerstraat 219;
tel. 030-
2312590;
wnd.d.

DIERGENEESKUNDIG
JAARBOEK 1996

Wilt u zeker zijn dat uw gegevens in het
Jaarboek 1996 juist vermeld worden, dan
verzoekt de Redactie van het Diergenees-
kundig Jaarboek u
vóór I december 1995
eventuele fouten en wijzigingen door te
geven aan het Bureau van de Maat-
schappij.

Uw nieuwe telefoon- en faxnummer hoeft
u
niet door te geven, dit wordt automatisch
gewijzigd.

De Redactie van het
Diergeneeskundig Jaarboek

liliÉÉiüM

Doorlopende agenda

1995

November

13—17 PAO-D cursus: 95/61 Zeisterdagen
week 111.

15—17 PAO-D cursus: 95/50 Apotheekbeheer
voor gezelschapsdierenpraktici.

16 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

16—17 49. Fachgespräch über Geflügelkrank-
heiten in Hannover. Teilnehmergebühr DM
130,00 bzw., DM 80,00 für Mitglieder der
DVG/WVPA oder ATE. Anmeldung is
nicht erforderlich.

21 Cursus EHBO-Dieren. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 -16.00 uur. Periode: 14, 21
en 28 november 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College lokatie MAS Bame-
veld, IPC DIER Bameveld. Cursusgeld:
f 435,- (inclusief koffie en lesmateriaal)
voor VEDlAS-leden f395,-. Cursusleiding:
drs. M.Jansen.

22 PAO-D cursus: 95/87 De getraumatiseerde
patiënt.

22 IPC DlER-cursus: \'Onderhoudsbekapping
en bedrijfsanalyse klauwproblemen voor
dierenartsen\'. Lokatie: IPC DIER te Horst
(Lb). Voor informatie: de heer J. Broos, op
maandag, tel.: 04709-98888.

23 Najaarsvergadering Groep Geneeskunde
van het Varken, hoofdgebouw Faculteit der
Diergeneeskunde, \'s middags.

23 IPC DlER-cursus: \'Klimaat 1 voor dieren-
artsen\'. Lokatie: IPC DIER te Horst (Lb).
Voor informatie: de heer J. Broos, op maan-
dag, tel.:04709-98888.

23 Studievergadering Groep Homoeopathisch-
werkende Dierenartsen. Aanvang: 20.00
uur. Lokatie: Beatrixgebouw, Jaarbeurs-
plein te Utrecht. (Van 19.00 - 20.00 uur:
Opstapuur voor dierenartsen en studenten
diergeneeskunde.)

24—26 Vijfde Wereld Congres voor Veterinaire
Homeopathie in Parijs. Opgave: Virbac
Nederland BV, t.a.v. Pascale Fuchs, tel.:
0342^27127.

25 PAO-D cursus: 95/56 Eerste hulp bij onge-
lukken voor assistenten.

25 Najaarsdag Groep Geneeskunde Gezel-
schapsdieren van de KNMvD.

28 Cursus EHBO-Dieren. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30-16.00 uur. Periode: 14, 21
en 28 november 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College lokatie MAS Bame-
veld, IPC DIER Bameveld. Cursusgeld:
f 435,- (inclusief koffie en lesmateriaal)
voor VEDlAS-leden f395,-. Cursusleiding:
drs. M . Jansen.

28 IPC DlER-cursus: \'Alles rondom de melk-
machine voor dierenartsen\'. Lokatie: IPC
DIER te Horst (Lb). Voor informatie: de
heer J. Broos, op maandag, tel.: 04709-
98888.

28 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur Periode: 28 novem-
ber, 5, 12, en 19 december 1995. Plaats:
AOC Groenhorst College Lokatie Chr.
MAS Bameveld, IPC DIER Bameveld.
Cursusgeld: f435,- (incl. koffie en lesmate-

-ocr page 292-

riaal) voor VEDIAS-leden f 395,-.
Cursusleiding: Drs. M.H. Buijnink.
Aan-
melding: voor 15 november 1995.

28 PAO-D cursus: 95/159 \'Wat zien ik\' dia-
diagnostiek oogheelkunde.

29 PAO-D cursus: 95/95 Themadag auto-im-
muunziekten gezelschapsdieren.

30 PAO-D cursus: 95/74 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek THORAX bij gezel-
schapsdieren.

29 t/m 1—12 PAO-D cursus: 95/92 Veterinaire
Apotheek II landbouwhuisdieren.

• «r la^ p IW «H

December

2 Maastricht\'s Intemational Congress on
Equine Medicine. Meer informatie bij Susan
Ubbink, tel.:030-2510111.

5 Cureus: Inleiding in de veterinaire laboratori-
umtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen van
09.30 -16.00 uur. Periode: 28 november, 5,12,
en 19december 1995. Plaats: AOC Groenhorst
CoUege Lokatie Chr. MAS Bameveld, IPC
DIER Bameveld. Cursusgeld: f 435,- (incl.
koffie en lesmateriaal) voor VEDIAS-leden f
395,-. Cursusleiding: Dis. M.H. Buijnink.

Aanmelding: voor 15 november 1995.
PAO-D cursus: 95/62 Patiëntendemonstratie
gezelschapsdieren.

PAO-D cursus: 95/75 Interpretatie röntge-
nologisch onderzoek ABDOMEN bij ge-
zelschapsdieren.

Klinische avond Amsterdam. Spoedkliniek
en dierenartsspecialisten Amsterdam in sa-
menwerking met lAMS Petfood Inter-
national Inc.

PAO-D cursus: 95/90 Klinische toxicolo-
gie bij gezelschapsdieren

Ter overname gevraagd door dierenarts:

GEZELSCHAPSDIERENPRAKTIJK

in Den Haag of omgeving.

Eventueel met voorafgaande periode van assistentie.

Reacties richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder
vermelding van nummer 34/95.

DIERENARTS met acht jaar ervaring, waarvan zes jaar in een gespecialiseerde paardenkliniek en het laatste jaar in
een (overwegend) kleine huisdierenkliniek, zoekt

gezellige WERKKRING

Liefst meermanspraktijk, waar mijn ervaring ten volle benut kan worden, met associatie als serieuze optie. In het
midden, oosten of westen van het land.

Reacties richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 SB Utrecht, onder
vermelding van nummer 35/95.

Gevraagd: in een overwegend grote huisdierenpraktijk in het oosten van het land,

EEN DIERENARTS (M/V)

met een brede diergeneeskundige belangstelling.

Geboden wordt een gevarieerde werkkring voor de duur van ongeveer één jaar. Ervaring strekt tot aanbeveling.
Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van dit blad richten aan D.A.P. Albergen, Postbus 25,7665 ZG
Albergen.

Vijf dierenartsen, in een gemengde praktijk in Oost-Brabant, zoeken een

ACTIEVE COLLEGA M/V

De werkzaamheden zullen voornamelijk liggen bij varkens en runderen. Interesse om de gezelschapsdierenpraktijk
te intensiveren is welkom.

Sollicitaties binnen 14 dagen aan de Redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031,3508 SB
Utrecht, onder nummer 36/95.

DAP Westwoud zoekt per 1-1-1996 een

DIERENARTS (M/V) LANDBOUWHUISDIEREN

voor drie dagen per week, die tevens per jaar veertien weken full-time werkt.

De werkzaamheden op het gebied van rund, schaap en paard hebben een seizoensgebonden karakter. Salariëring

volgens KNMvD-normen.

Inlichtingen: telefoonnummer 0228 - 561216.

Sollicitaties gaarne binnen 14 dagen richten aan: DAP Westwoud, Dr. Nuyensstraat 67,1617 KB Westwoud.

-ocr page 293-

■"iTi\'i\'rrriit\'i

0

De herfst probeert ons de indruk te geven dat de zomer van 1995 maar niet wil wijken voor de naderende
winter De lange avonden waarop \'Het Tijdschrift\' wat eerder wordt gepakt om te worden gelezen, lijken
daardoor uit te blijven. Toch is het deze keer de moeite waard om er even \'voor te gaan zitten\'.

\'Oude ziekten en moderne technieken\' kan als ondertitel voor dit nummer van het Tijdschrift voor
Diergneeskunde gelden.

Het leek er een aantal jaren op dat de uitspraak van Kampelmacher \'Met Salmonella moet je leren leven\'
achterhaald zou kunnen worden. Strenge hygiënische maatregelen zouden het mogelijk moeten maken de
infecties en besmettingen in te dammen. Visser e.a. geven in hun artikel \'Salmonella dublin-infectie op een
geitenbedrijf\' aan dat de Salmonella zich maar niet zo gewonnen geeft, zeker als (mis)management daar-
bij nog een handje helpt.

Een groot aantal onderzoektechnieken passeren in de artikelen verder de revue: het uitgebreide bloedon-
derzoek bij een draver met een chronische eosinofiele enteritis, maar ook een onderzoek opporcine intes-
tinale adenomatosi (PIA) in mest met de PCR-techniek, een onderzoek op DNA-niveau.

In de rubriek \'Vraag en Antwoord\' leiden enkele vragen tot een bijna volledige klinische les oogheel-
kunde.

Verder attenderen wij u op het artikel \'Arbowet en ziektewet: de stand van zaken\', waarin op een rijtje
wordt gezet wat de consequenties zijn van de in 1994 gewijzigde Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)
en de daarmee samenhangende Wet Terugdringing Ziekteverzuim.

Hiermee geeft deze editie u weer veel toegankelijke informatie.

Misschien nodigt de rubriek \'Ingezonden\' ook u uit om de pen of het toetsenbord van de PC te grijpen en
zo een bijdrage te leveren aan een discussie.

De Hoof dredactie

Van de Hoofdredactie

-ocr page 294-

EEN PAARD MET EEN CHRONISCHE EOSINOFIELE
ENTERITIS

Tijdschr Diergeneesk 1995; 120: 680-2

J.H. van der Kolk\'\' en G.C.M. Grinwis^

samenvatting

Een drie jaar oude drachtige KWPN-merrie werd van-
wege vermagering sinds één maand naar de Vakgroep
Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren van
de Faculteit Diergeneeskunde doorgestuurd. De belang-
rijkste klinische bevinding was (naast de vermagering)
een matige hoeveelheid oedeem onder de buik. Bij rectaal
onderzoek werden vergrote mesenteriale lymfeknopen
en een verdikte wand van het jejunum vastgesteld.
Hematologisch onderzoek leverde een leukocytose op
(15,9 G.L \' met 18% lymfocyten en 1% eosinofiele gra-
nulocyten). De totale serum eiwit- en albumine-concen-
tratie was verlaagd (35 g.L"\' met 36,3% albumine). De
orale glucose-opname test vertoonde een sterk vermin-
derde reabsorptie van glucose uit de dunne darm (slechts
11% toename van de plasma-glucoseconcentratie). Bij
post-mortaal onderzoek werd een chronische eosinofiele
enteritis vastgesteld.

inleiding

De eosinofiele enteritis bij het paard werd voor het eerst be-
schreven in 1979 (7). De aandoening komt vooral voor bij
jonge dravers. De gemiddelde leeftijd bij 19 dravers met eo-
sinofiele enteritis was 2,8 jaar (spreiding 1-9 jaar). In de lite-
ratuur werd een verhoogde prevalentie bij mannelijke dieren
aangetroffen. De ziekte-duur varieerde van 1-10 maanden

(9).

In dit artikel wordt een KWPN-paard met een chronische eo-
sinofiele enteritis beschreven, waarbij als uitzondering op de
regel de orale glucose-opname-test afwijkend was.

ziektegeschiedenis

Een 1 \'/2 maand drachtige KWPN-merrie van drie jaar oud
werd aangeboden met als klacht dat zij sinds één maand ver-
magerde. De merrie at vrijwel niets meer. Het paard werd
elke 2-3 maanden ontwormd en parasitologisch onderzoek
van de mest verliep negatief

klinisch onderzoek

Bij aankomst in de Kliniek was de merrie in een goede ver-
zorgingstoestand en maakte een alerte indruk. Het paard was
echter sterk vermagerd en woog nog slechts 415 kg. Bij alge-
meen onderzoek werd een regelmatige, costo-abdominale
ademhaling gevonden met een frequentie van 8 per minuut.
De pols had een frequentie van 40 en was regelmatig, equaal

\' Vakgroep Inwendige Ziekten en Voeding der Grote Huisdieren. Faculteit der

Diergeneeskunde. Postbus HO!52. 350H TD Utrecht
■ Vakgroep Pathologie. Faculleil der Diergeneeskunde. Postbus H0I5K. 350tl TD
Ulrechl

680

en krachtig. De lichaamstemperatuur bedroeg bij aankomst
37,8°C. De extremiteiten waren voldoende warm. De slijm-
vliezen waren roze, vochtig en vertoonden geen bloedingen
of laesies. De sclerae waren wit. De turgor was goed. De pe-
rifere lymfeknopen waren niet vergroot en niet pijnlijk. Bij
onderzoek van de respiratie- en de circulatie-tractus werden
geen afwijkingen vastgesteld, afgezien van een matige hoe-
veelheid oedeem onder de buik. Bij rectale exploratie werd
een verdikte wand van het jejunum vastgesteld, bleken de
lymfeknopen in de voorste scheilswortel vergroot en kon de
drachtigheid worden bevestigd.

laboratoriumonderzoek

Het routine-bloedonderzoek leverde een leukocytose op
(15,9 G.L"\' leukocyten met 81% segmentkemigen, 1% eosi-
nofielen en 18% lymfocyten) en een hematocriet van 0,40
L.L.-\' (normale hematocriet 0,36-0,42 L.L."\'). Het totale ei-
witgehalte bedroeg 35 g.L"\' (normaal 60-90 g.L"\') met de
volgende resultaten van de electroforese: 36,3% albumine
(normaal 35-55%), 16,0% a-globulines (normaal 15-20%),
28,1% B-globulines (normaal < 22%) en 19,6% gamma-glo-
bulines (normaal < 25%). De totale bilimbine-concentratie
(22,4 p.mol.L"\', waarvan 97% ongeconjugeerd), de ureum-
concentratie (5,9 mmol.L"\') en de activiteiten van alkalische
fosfatase (337 lU.L"\'), lactaatdehydrogenase (445 lU.L*\'),
gamma-glutamyltranspeptidase (8 lU.L \') en aspartaatami-
notransferase (135 lU.L"\') waren niet afwijkend.
Door middel van catheterisatie verkregen urine was iets troe-
bel en geel van kleur met een soortelijk gewicht van 1.023. De
geur was niet afwijkend. De pH van de urine was 8. De kook-
proef op eiwit volgens Bang veriiep negatief Bij parasitolo-
gisch onderzoek van de faeces, waarvan de consistentie nor-
maal was, werden enkele strongylus-eieren aangetrofTen.

z

UJ
O
z
O
O
UJ

8
O

O
<

to

3

Q.

CONTROLE

PATIENT

Figuur 1. Plasma-glucoseconcentratie [mmol/L) van een drie laar oude
KWPN-meme gedurende 6 uur na de orale toediening van 1 gram glu-
cose/kg lichaamsgewicht in vergelijking met die van een normaal paard.

Tijdschrift voor D i f: r cif. n f. [•: s k u n d f: , Df. f:l 120, D e c i: m b f r , A f l i; v f: r i n ci 2 3. 1995

-ocr page 295-

Er werd een orale glueose-opname-test uitgevoerd (15) in
verband met de chronische vermagering en de bij rectale ex-
ploratie geconstateerde verdikte dunne darmwand. Daartoe
werd het paard na 12 uur vasten via een neussonde 415 gram
glucose (opgelost in water) toegediend. Deze toediening
vond plaats om 9 uur \'s ochtends. Vervolgens werd gedu-
rende 6 uren de plasma-glucoseconcentratie bepaald. De re-
sultaten zijn weergegeven in figuur 1. De glucose-opname
bleek sterk verminderd te zijn (11% stijging van de plasma-
glucoseconcentratie in plaats van tenminste 46% (15)).
Gezien de bevindingen van bovenstaande onderzoekingen
en de slechte prognose werd in overleg met de eigenaar be-
sloten tot euthanasie.

patholoog-anatomisch onderzoek
Bij macroscopisch patholoog-anatomisch onderzoek werd
enig transudaat in de borstholte aangetroffen. De wand van
vrijwel de gehele dunne darm was verdikt (Zie foto\'s 1 en
2). De serosa-zijde was erg onregelmatig met vaak zwart
verkleurde gebieden. Naast de serosa waren ook de muscula-
ris en de mucosa verdikt met op de mucosa lokaal pseudo-
membraneuze beslagen. De mesenteriale lymfeknopen wa-
ren sterk vergroot met een onregelmatig, knobbelig aspect.
De wand van de dikke darm was oedemateus. De overige or-

Foto 2. Jejunummucosa met pseudo-membraneuze beslagen.

ganen vertoonden geen afwijkingen.
Bij microscopisch onderzoek van het jejunum bleek er een
uitgebreide, chronische transmurale enteritis met vlokatrofie
aanwezig te zijn. Het ontstekingsinfiltraat bestond uit mono-
nucleaire ontstekingscellen (lymfocyten, plasmacellen en
macrofagen) en opvallend veel eosinofiele granulocyten.
Daamaast waren er vooral in de submucosa, maar ook in de
verdikte subserosa, multipele processen aanwezig, die be-
stonden uit necrotisch weefsel omgeven door een zoom
macrofagen en meerkemige reuscellen. Het necrotisch weef-
sel leek voornamelijk te bestaan uit vervallen eosinofiele
granulocyten (eosinofiele abcessen) met mogelijk ook wat
collageennecrose. In deze processen werden geen aanwijzin-
gen voor parasieten aangetroffen. Zowel de longitudinale
als de circulaire spierlaag waren hypertrofisch. Het caecum
en colon ascendens hadden een oedemateuze mucosa met
een mononucleair en eosinofiel infiltraat. De mesenteriale
lymfeknopen vertoonden een reactieve hyperplasie met
voornamelijk proliferatie van de paracorticale zone. In de si-
nussen was een relatief gering aantal eosinofiele granulocy-
ten aanwezig en daamaast werden er enkele eosinofiele ab-
cessen aangetroffen.

discussie

Oedeemvorming kan in principe via een viertal mechanis-
men ontstaan: 1) verhoging van de hydrostatische druk in de
capillairen, 2) verlaging van de osmotische dmk van het
plasma, 3) verhoging van de osmotische dmk van de inter-
stitiële vloeistof c.q. toegenomen permeabiliteit van het en-
dotheel en 4) verlaging van de weefseldmk. De tweede mo-
gelijkheid lijkt aannemelijk gezien de lage concentratie van
eiwit in het semm. Deze lage eiwit-concentratie kan niet
zijn ontstaan door eiwitverlies via de nier gezien de nega-
tieve kookproef volgens Bang van de urine. Als mogelijke
oorzaken van de lage eiwitconcentratie kunnen verder ge-
noemd worden onvoldoende aanmaak door de lever, onvol-
doende opname of veriies via het digestie-kanaal. Een pro-
bleem in het digestiekanaal lag voor de hand gezien de
rectaal vastgestelde verdikking van de wand van de dunne
dami. Met behulp van de glucose-opname-test werd malab-
sorptie in de dunne darm vastgesteld (15). Als oorzaken van
malabsorptie en eiwitverlies in de dunne darm van het paard
worden genoemd (6): 1) chronische enteritis (2,5,8,9,10,
11), waaronder een eosinofiele enteritis, 2) alimentair ma-
ligne lymfoom (16) en 3) amyloidosis (4). Differentiatie
tussen deze oorzaken kan meestal slechts door middel van
een per laparotomie te nemen biopt plaatsvinden. Overigens
dient te worden opgemerkt dat het bij drie paarden met een
granulomateuze enteritis mogelijk was de diagnose te stel-
len met behulp van een biopt uit het rectumslijmvlies
(5,10).

De bij dit paard beschreven darmveranderingen passen in
het beeld van een eosinofiele enteritis (3,6,12,14). Deze eo-
sinofiele ontsteking wordt bij paarden niet alleen in het
damikanaal waargenomen, maar kan tegelijkertijd optreden
in een heel scala van andere organen (met name de huid) en
past dan in het kader van de multisystemische, eosinofiele,
epitheliotrope aandoening (12), eosinofiele granulomatose
(9) of hypereosinofiel syndroom (18). Eosinofilie (tot 16%)
in het perifere bloed trad slechts bij 5% van de paarden met
een eosinofiele enteritis op (9).

Een andere chronische, voornamelijk proliferatieve, ontste-
king in de paardedarm is de idiopathische granulomateuze
enteritis. Histologisch is er vooral sprake van een granulo-

-ocr page 296-

mateuze ontsteking die zich in de mucosa bevindt, maar ook
transmuraal aanwezig kan zijn, met een wisselende mate
van vlokatrofie. Het patholoog-anatomische beeld van vil-
lusatrofie, verlenging van de crypten en verkorting van de
microvilli bij een granulomateuze enteritis past bij de bij
deze aandoening waargenomen malabsorptie (8). Bij de
granulomateuze enteritis kunnen ook, in meer of minder
grote hoeveelheden, eosinofiele granulocyten worden aan-
getroffen, waardoor het onderscheid derhalve minder strin-
gent is dan in de literatuur wel wordt aangegeven. In circa
50% van de gevallen is de granulomateuze enteritis ook
aanwezig in de dikke darm (2).

Een onderscheid op basis van klinische verschijnselen tus-
sen de chronische eosinofiele enteritis en de granuloma-
teuze enteritis is niet mogelijk. De emst van de verschijnse-
len hangt in beide gevallen af van de mate van uitgebreid-
heid van de chronische ontsteking.

Diarree en huidlaesies treden vaker op bij een eosinofiele
enteritis (in 74% respectievelijk 42% van de gevallen (9)),
dan bij een granulomateuze enteritis (in 23-44% (9,10) res-
pectievelijk 6% (9) van de gevallen). Een ulceratieve coro-
nitis werd in respectievelijk 37% en 6% van de gevallen ge-
zien. Naast de hiervoor gemelde klinische verschijnselen
treden in geval van een granulomateuze enteritis bij het
paard in meer of mindere mate koorts (bij circa 50%
(1,5,9,10)), anemie (1,5,9) en vergroting van de mesente-
nale lymfeknopen op (bij 67% (1,5,10,11,17)). Tevens
werd een verminderde fagocytose-activiteit vastgesteld van
mesotheelcellen afkomstig uit de buikholte (10). De granu-
lomateuze enteritis gaat in de regel met vermagering ge-
paard (1,2,5,8,10,11,13,17) in combinatie met oedeemvor-
ming, hypoproteïnemie en hypoalbuminemie. Normale
concentratie\'s eiwit en albumine in het semm sluiten een
granulomateuze enteritis echter niet uit (1,9). De vermage-
ring wordt verklaard door de aanwezigheid van een protein-
losing enteropathy in combinatie met malabsorptie van in
ieder geval koolhydraten en vetten (8,9,10,11). Met behulp
van intraveneuze toediening van een radio-isotoop (^\'Cr)
aan paarden met een granulomateuze enteritis is verhoogde
albumine-uitscheiding via het digestie-kanaal aangetoond
(8,9,10,11) met de grootste uitscheiding 20-70 uur na toe-
diening (9).

Met behulp van de glucose-opname-test kan in de regel ge-
differentieerd worden tussen een eosinofiele en een granu-
lomateuze enteritis (9). In geval van granulomateuze enteri-
tis is er meestal sprake van malabsorptie in tegenstelling tot
de eosinofiele enteritis, waarbij de laesies in de dunne dami
vaak focaal zijn (9). Bij een granulomateuze enteritis kan de
glucose-opname-test aanvankelijk negatief zijn, maar bij
herhaling een aantal maanden later positief uitvallen (9).
De oorzaak van beide chronische enteritiden bij het paard is
niet bekend. Bij twee paarden met een granulomateuze ente-
ritis werd
Mycobacterium tuberculosis (aviaire type) geïso-
leerd (2,10).\'

Een effectieve therapie is niet beschikbaar, alhoewel lang-
durige toediening van een corticosteroid (20-40 mg dexa-
methason IM elke 72 uur gedurende mim 4 maanden) tijde-
lijk herstel gaf bij één paard met een granulomateuze enteri-
tis (II). Bij twee paarden met eosinofiele enteritis (3) gaf
dexamethason (0,2 mg/kg lichaamsgewicht IM Idd \'s och-
tends) gedurende 5 dagen en daama prednisolon (1,1 mg/kg

1 a ri

Il • •«

ÜWj I\'

1.g. po \'s ochtends) lx per dag en daama 2 weken alteme-
rend eveneens een tijdelijk herstel.

summary

Chronic eosinophilic enteritis in a horse

A three-year-old pregnant Dutch Warmbloed mare was referred to the
Department of Large Animal Medicine and Nutrition, Faculty of Veterinary
Medicine, because of weight loss for I month. The main clinical features
were (beside weight loss) moderate ventral oedema, enlarged mesenteric
lymph nodes, and uniform thickening of the wall of the jejunum.
Haematological evaluation revealed leukocytosis (J5.9 G.I-\' with 18% lym-
phocytes and !% eosinophils) and a decreased total serum protein and albu-
min concentration (35g.l \' and 36.3% albumin). At necropsy transmural eo-
sinophilic enteritis was found in combination with macrophages. There was
an abnormal (1!% increase) absorption of glucose in the small intestine.

literatuur

t. Bester RC. and Coetzer JAW. A chronic wasting syndrome in a horse
associated with granulomatous enteritis. J South African Vet Assoc
1978; 49; 351-3.

2. Cimprich RE. Equine granulomatous enteritis. Vet Path 1974; 11: 535-
47.

3. Gibson KT, and Alders RG. Eosinophilic enterocolitis and dermatitis
in two horses. Eq VetJ 1987; 19:247-52.

4. Hayden DW, Johnson KH, Wolf CB, and Westemiark P. A amyloid
associated gastroenteropathy in a horse. J Comp Path 1988; 98: 195-
204.

5. Hodgson DR, and Allen JR. Granulomatous enteritis in a thorough-
bred horse. New Zealand Vet J 1982; 30: 180-2.

6. Jubb KVF, Kennedy PC, and Palmer N. Pathology of Domestic
Animals, 4th edition. Volume 2.Academic Press, San Diego 1993:
111-24.

7. Lindberg R, and Persson S. Eosinophilic granulomatosis and granulo-
matous enteritis in the horse. Kompendium Sveriges Veterinar-
fórbund, Stockholm 1979: 147-50.

8. Lindberg R, and Karlsson L. Topography and enterocyte morphology
of the small bowel mucosal surface in equine granulomatous enteritis.
JComp Path 1985;95:65-78.

9. Lindberg R, Persson SGB, Jones B, Thoren-Tolling K, and Ederoth M
Clinical and pathophysiological features of granulomatous enteritis
and eosinophilic granulomatosis in the horse. Zentralbl Veterinarmed
Reihe A 1985;32:526-39.

10. Merrin AM, Cimprich RE, and Beech J. Granulomatous enteritis in
nine horses. J Am Vet Med Assoc 1976; 169: 603-9.

11. Meuten DJ, Butler DG, Thomson GW, and Lumsden JH. Chronic en-
teritis associated with malabsorption and protein losing enteropathy in
the horse. J Am Vet Med Assoc 1978; 172: 326-33.

12. Nimmo Wilkie JS, Yager J A, Nation PN, Clark EG, Townsend HGG,
and Baird JD. Chronic eosinophilic dermatitis: a manifestation of a
multisystemic, eosinophilic, epitheliotropic disease in five horses. Vet
Path 1985;22:297-305.

13. Pass DA, and Bolton JR. Granulomatous enteritis in horses in Western
Australia. Austr Adv Vet Sci 1981: 218.

14. Pass DA, and Bolton JR. Chronic eosinophilic gastroenteritis in the
horse. Vet Path 1982; 19: 486-96.

15. Roberts MC, and Hill EWG. The oral glucose tolerance test in the
horse. Eq VetJ 1973; 5: 171-3.

16. Roberts MC, and Pinsent PJN. Malabsorption in the horse associated
with alimentary lymphosarcoma. Eq VetJ 1975; 7: 166-72.

17. Roberts MC, and Kelly WR. Granulomatous enteritis in a young stan-
dardbred mare. Austr Vet J 1980; 56: 230-3.

18. Schumacher J, Spano JS, Oliver JL, and Smith RA. Hypereosinophilic
syndrome in an american paint horse. Eq Vet Science 1991; II: 346-8.

-ocr page 297-

I.J.R. Visserl. P. Vellema\'\' en I.M. Hens^

samenvatting

Een uitbraak van een Salmonella Dublin infectie op een
geitenbedrijf wordt beschreven. Binnen twee weken
stierven 16 van de 70 geitelammetjes. Slechte hygiëne en
ontoereikend bedrijfsmanagment zijn mogelijke oorza-
ken voor het tot stand komen van deze infectie.

inleiding

Salmonella Dublin-\'mïccxits zijn in de rundveesector vrij be-
kend. De afgelopen jaren werd een toenemende incidentie
geconstateerd op melkveebedrijven in Noord-Nederland
(13,14). Ook in andere delen van Nederland worden meer in-
cidenteel klinische problemen door
S. Dublin bij melkvee
onderkend (15). Vanwege de gastheerspecificiteit blijven
uitbraken door 5.
Dublin meestal beperkt tot de mndersector,
hoewel ook bij andere dieren ziekteverschijnselen kunnen
optreden. In 1994 werd in Noord-Nederland op drie scha-
penbedrijven abortus door S.
Dublin bij enkele ooien gecon-
stateerd, tevens was een aantal lammeren gestorven aan sep-
sis al of niet in combinatie met enteritis.
In de literatuur wordt weinig melding gemaakt van klinische
problemen door 5.
Dublin bij geiten. In juli 1995 werd bij de
Gezondheidsdienst voor Dieren, lokatie Drachten uit twee
gestorven geitelammeren
S. Dublin gekweekt uit de longen
en de milt. De lammetjes vertoonden bij het pathologisch on-
derzoek beiden een vergrote milt en een catarrale pneumo-
nie. Deze bevindingen waren aanleiding voor de auteurs om
het bedrijf van herkomst te bezoeken.

bedrijfshistorie

In 1992 was de geitenhouder met 280 melkgeiten in de hui-
dige boerderij, voorheen een melkveebedrijf, getrokken.
Alle dieren, zowel de lammeren als de volwassen melkgeiten
waren gehuisvest onder één dak. Er was een wand in de stal
geplaatst zodat er een apart gedeelte was voor de volwassen
dieren en voor de opfokdieren. Aan de zijkant en in het mid-
den van het opfokgedeelte van de stal waren hokjes getim-
merd. Hierin werden de lammetjes in groepjes van 8 tot 16
dieren gehouden. Tussen deze hokjes door was een looppad
voor de melkgeiten naar de melkstal. De melkgeiten zelf
stonden in één grote mimte. Het schoonmaken van het op-
fokgedeelte gebeurde zeer summier en onregelmatig. Het
bedrijf maakte dan ook een onhygiënische indmk met veel
aangekoekte mest op de vloer en in het looppad naar de
melkstal. Tevens was veel mest aanwezig op de zijwanden
van de hokken voor de lammetjes.

\' CezondheidstliL-ns! vtxjr Dtercn. fyosthm 361. 92iM) AJ Drachwn.
■ DA!\'SneMOudega. Zewn/Klsen I. H651 BTlJhl.

Tijdschr Diergeneesk I99S: 120: 683-5

Behalve de geitelammeren hadden in het voorjaar van 1995
ook nog een aantal stier- en koekalQes, via de markt aange-
kocht, in de lammeropfokhokken gestaan. Enkele stiertjes
waren na aankomst op het bedrijf ziek geweest, met emstige
diarree. Na een kuur met antibiotica waren ze weer opge-
knapt. Er was geen bacteriologisch onderzoek van de faeces
verricht. Eén van de koekalQes was gestorven. Enkele stier-
tjes werden ten tijde van ons bezoek afgemest in een ver-
derop gelegen weide.

Vanaf 1992 waren er regelmatig problemen geweest bij de
lammeren. Ook onder de melkgeiten was veel uitval opgetre-
den. Ter vervanging waren nieuwe dieren via de markt aan-
geschaft. Deze nieuw aangekochte dieren bleken het veelal
niet te redden en na een maand of twee waren de meesten
weer gestorven. Tijdens ons bedrijfsbezoek waren ongeveer
200 melkgeiten van verschillend ras, voomamelijk Saanen
geiten en een klein aantal Nubische geiten aanwezig.
Ondanks de eigen opfok en aankoop was er een duidelijke te-
mggang in het aantal dieren, van 280 melkgeiten in 1992 tot
200 volwassen dieren in 1995.

De adviezen van de DAP ten aanzien van het management
werden niet opgevolgd.

In 1994 werd onder de melkgeiten paratuberculose vastge-
steld. Naar aanleiding hiervan werden uitgebreide hygiëni-
sche en management-aanbevelingen opgesteld door de afde-
ling \'Kleine Herkauwers\' van de Gezondheidsdienst voor
Dieren. Ook deze adviezen waren niet opgevolgd.
In het voorjaar van 1995 waren 20 van de 60 geboren geite-
lammetjes gestorven. Deze waren géén van allen voor nader
onderzoek ingestuurd. In juli 1995 ontstonden er opnieuw
problemen onder de geitelammetjes: binnen 1 \'/2 week stier-
ven 15 van de 70 dieren. Ook onder de bokjes was veel
sterfte aanwezig, maar dit werd niet systematisch bijgehou-
den. De bokjes werden in het algemeen gespeend op twee da-
gen en de geitelammetjes 1 a 2 uur na de geboorte na de eer-
ste biestopname. Nadat opnieuw twee dieren in het weekend
waren gestorven: (ecn geitje en een bokje van ongeveer res-
pectievelijk 8 en 12 weken oud) werden deze gestorven lam-
metjes nu wel voor een nadere diagnose naar de gezond-
heidsdienst ingestuurd. Bij het pathologisch onderzoek
werden magere lammetjes gezien met een matige miltzwel-
ling en een vrij uitgebreide catarrale pneumonie. Uit de mil-
ten en de ontstoken longen werd bij beide dieren S.
Dublin
geïsoleerd, bij één lammetje werd deze bacterie ook uit de
darminhoud gekweekt.

Tijdens het bedrijfsbezoek, anderhalve week na de laatste
lammersterfte werd in de stal een 16-tal monsters, via een
swab van de vloer en de melkbakken genomen voor onder-
zoek naar de aanwezigheid van salmonella.
Vanuit deze monsters werd via een directe beënting op bril-
jantgroenagar, en via selectieve ophoping in seleniet en
Rappaport-Vassiliadis-medium géén salmonella geïsoleerd.
Evenmin was dit het geval vanuit de indirecte ophoping via
gebufferd peptonwater.

De geitenhouder werd aangeraden om over te gaan tot het
verstrekken van aangezuurde melk aan de lammeren. Dit kan

- ■\'• t ■ \\ ii\'ii Ti I nr \'1 i^iiTii\'iil iiil\'iiiiil\'TwunÉiiiiüiÉti

EEN SALMONELLA D^BL/AZ-INFECTIE GP EEN GEITEN-
BEDRIJF

-ocr page 298-

door middel van met karnemelk of yoghurt aangezuurde
melk. Verstandiger is het echter om commercieel verkrijg-
bare aangezuurde kunstmelkprodukten (onder andere via
Alpuro, Uddel; Denkavit, Voorthuizen; of Humelco,
Wildervank) te verstrekken. Tevens werd het dringende ad-
vies gegeven om een aparte opfokstal voor de lammeren te
bouwen, zodat een goede scheiding tussen de leeftijdsgroe-
pen tot stand kan worden gebracht. Ten aanzien van het ma-
nagement werd aangegeven de hygiëne te verbeteren en af te
zien van verdere aankoop van dieren. Bij het optreden van
ziekteverschijnselen van de dieren werd voorgesteld voor-
taan de dierenarts te raadplegen, om zonodig met aanvullend
onderzoek een goede diagnose te stellen in plaats van het
\'zelf dokteren\' door de geitenhouder.

discussie

Salmonella-infecties worden in het algemeen beschouwd als
een problematiek met betrekking tot hygiëne. De verschil-
lende salmonella-typen zijn vaak ubiquitair aanwezig, waar-
bij een waterrijke omgeving de aanwezigheid van salmo-
nella onderhoudt. De rol van water bij de transmissie van
salmonella tot enteritis bij de patiënt wordt al langer dan een
eeuw onderkend (9). De meeste infecties door salmonella\'s
slaan echter pas aan bij de aanwezigheid van predispone-
rende factoren. Voor een aantal serotypen zijn specifieke
gastheren bekend, waarbij de klinische problemen zich als
een primaire infectie manifesteren. Zo geldt dit voor
S. typhi
bij de mens en voor 5. Dublin bij het mnd.
Humane tyfus en paratyfusuitbraken bleken temggedrongen
te kunnen worden door bijsturing van het sociaal-hygiënisch
gedrag. In samenhang met de aanleg van goede riolerings-
systemen en drinkwaterzuiveringssystemen, met microbio-
logisch veilig drinkwater. Dit leidde ertoe dat in de grote ste-
den met een hoge populatie van dicht op elkaar wonende
mensen de incidentie van tyfus en paratyfus aan het begin
van deze eeuw afnam (11).

In de diergeneeskunde is dit in de intensieve veehouderij
voor wat betreft de mestverwerking niet tot uitvoering ge-
bracht. Overgaan op het aanbieden van microbiologisch vei-
lig drinkwater is uiteraard via leidingwater of bronwater wel
mogelijk. Hoewel dit op veel plaatsen vanwege de hogere
kostenlast niet gangbaar is. Vooral is dit het geval juist in wa-
terrijke gebieden waar veel sloten en kanalen aanwezig zijn.
In de mndveesector blijkt de mestafvoer vaak tot een cumu-
latie van de infectiedmk op de weilanden leiden. In gebieden
met veel oppervlaktewater wordt dit water via geïnfecteerde
mest besmet en veroorzaakt het aldus microbiologisch on-
veilig drinkwater.

Dat S. Dublin voor geiten niet als een primaire infectie kan
worden beschouwd blijkt uit het feit dat dit serotype slechts
zeer sporadisch in de literatuur wordt vermeld in relatie met
geiten. Dit is eveneens het geval in gebieden waar deze sal-
monella tot veel klinische problemen bij mnderen aanlei-
ding geeft. In de jaarverslagen van de gezondheidsdiensten
van Noord-Nederland (Leeuwarden, Groningen en Assen)
werd in de zestiger jaren slechts een enkele maal 5.
Dublin
bij gestorven geitjes aangegeven.

Levi (8) beschreef in 1949 een klinische uitbraak bij 18 gei-
telammeren, waarvan er tien stierven. Het ziektebeeld van
deze geitjes werd gekarakteriseerd door sufheid, verlies van
de eetlust en diarree. Bij een experimentele orale infectie
met
S. Dublin bij drie andere geitjes vond Levi klinisch een
koortspiek op dag drie na infectie, terwijl de faeces tot 28
dagen na besmetting bij één geitje positief bleek. Gibson (5)
meldde in 1957 een uitbraak onder enkele geiten, hierbij
stierven een oudere bok en een lammetje.
Behalve
S. Dublin kan ook 5. Typhimurium aanleiding ge-
ven tot klinische problemen bij geiten. Zo beschreef Bulgin
(2) een drietal uitbraken bij geiten door
S. Typhimurium
voor alle leeftijdsgroepen: I- 7 dagen oud; lammetjes tot 8
weken en volwassen dieren. Dat geitjes ook dragers kunnen
blijven na een infectie met
S. Typhimurium werd door Arora
(I) aangetoond bij drie van de vijf geïnfecteerde dieren.
Naast klinische problemen door S.
Dublin en 5. Typhimu-
rium
werden bij geiten een scala van serotypen gevonden
van subklinische gevallen. Deze werden bij onderzoek van
slachthuismateriaal aangetoond in de faeces, de lever, de
mesenteriale lymfknopen en het vlees, zoals:
S.
Typhimurium, S. Enteritidis, S. Virchow, S. Anatum, S.
Chester var. S, S. Kentucky, S Newport, S. Richmond. S
Weltevreden, S Stanley, S Infantis, S London
(3,6,7-10).
Daamaast werd
S Paratyphi B uit een mesenteriale lymf-
knoop van een geit geïsoleerd. Het serotype
S. Paratyphi B
is primair pathogeen voor de mens. Het belang van geiten
als dragers van deze kiemen met een potentieel zoönose-ge-
vaar werd aldus aangegeven (12). Dat voor het dragerschap
niet alleen faeces van belang is als verspreidingsbron voor
salmonella blijkt uit het onderzoek van Garg, die in neus-
slijm van kalveren en varkens de bacterie aantoonde. De
door hem onderzochte geiten waren negatief (4). Ook kan
de aanwezigheid van salmonella in het neusslijm aanleiding
geven tot het ontstaan van longontstekingen. Het opdrinken
van besmette melk kan aanleiding geven tot kolonisatie van
de neus met salmonella, indien het dier met een besmette
tong zijn neus likt.

lAffl

\'nil

II I M

684

In het door ons beschreven geval heeft de gebrekkige huis-
vesting in de onhygiënische stal waarschijnlijk de doorslag
gegeven tot de klinische problemen. Sedert vier weken was
de boer overgegaan op het verstrekken van de kunstmelk via
een drinkbak op de grond als vervanging van de lambar. De
lammetjes dronken deze bakken vaak niet leeg, hierdoor
kan in de resterende melk de salmonella zijn vemieerderd
en aldus een orale infectie tot stand hebben gebracht. Het
bacteriologisch onderzoek van de melkmonsters uit de bak-
ken tijdens ons bezoek genomen veriiep negatief op salmo-
nella. Noch werden salmonella\'s aangetoond in de monsters
van de vloer en stalwanden. Dit zou verklaard kunnen wor-
den door het feit dat voorafgaande aan ons bedrijfsbezoek
de stal die dag grondig was schoongemaakt door de geiten-
houder. De herkomst van de
S. Dublin bleef onduidelijk.
Het snelle verloop van de ziekte bij de geitjes resulterend in
sterfte binnen één dag komt overeen met de ziektebeelden
zoals beschreven door Gibson en Levi (5,8).
Geconcludeerd kan worden dat bij acute sterfte van lamme-
ren en geiten salmonellose in de differentiële diagnose dient
te worden opgenomen, zeker op de qua bedrijfsmanagement
cn hygiëne wat marginale melkgeitenbedrijven. Beves-
tiging van deze diagnose kan verkregen worden door middel
van een kwalitatief goed pathologisch - met aanvullend bac-
teriologisch onderzoek.

summary

\'salmonella Dublin infection in young goats

A Salmonella Duhiin infection in young goats has heen JescriheJ. In a pe-
riod of mo weeks. / 6 of 70 female-kids died within <me day. because of sep-.
licaemia. Bad hygiene and managment measures were discussed as the
main reason for this outbreak.

T : j d s c h r i k i voor D i k r g f. n h f. s k u n o f. , D f f: i. 120. D f c f m b f r , A f l. e: v f r i n g 23, 1995

-ocr page 299-

uteratuur

1 Arora AK. The effect of stress on the carrier state of Salmonella typhi-
mur/um in goats. Veterinarski Achiv 1983;53: 181-7.

2 Bulgin MS, and Anderson BC. Salmonellosis in goats. J Am Vet Med
Assos 1981; 178:720-3.

3 Faraj MK, Abd AA, and Abdal-Karim AK. Salmonella serotypes from
animals slaughtered in Baghdad (Iraq). Haryana Vet 1983; 22: 122-3.

4 Garg DN, and Sharma VK. The detection of nasal carriers of salmo-
nella and other enterobacteria amongst young farm animals. Zbl Bakt
HygJ AbtOrigA 1979;243:542-6.

5 Gibson EA. An Outbreak of Salmonella dublin infection in Goats. Vet
Ree 1957; 69: 1026-8.

6 Gupta PD. Incidence of Salmonella in beef and goat meat in West
Bengal and its public health importance. Indian J Anim Health 1974;
13: 161-3.

7 Kapur MP, Kalra DS, and Randhawa AS. Occurence of Salmonella
Serotypes in goats. Indian Vet J 1973; 50: 859-62.

8 Levi ML. S. dublin infection in young goats. Vet Ree 1949; 61: 555-7.

kl I ft

Morse EV, and Duncan MA. Salmonellosis - An Environmental
Health Problem. J Am Vet Med Assos 1974; 165: 1015-9.
Nagaratnam W, and Ratnatunga PCC. Incidence of Salmonella
amongst cattle and goats brought for slaughter. Ceylon VetJ 1971; 19:
69-71.

Rosenberg CE. In: Explaining epidemics and other studies in the his-
tory of medicine. Cambridge Univ Press 1992; p 293-305.
Subasinghe DHA, and Ramakrishnaswamy A. Salmonellosis in Sri
Lanka: Isolation of Salmonellae from goats slaughtered at an abattoir.
SLVetJ 1983;31:40-2.

Visser UR, Wouda W, en Zimmer G. Toenemende incidentie van
Salmonella dublin infecties op melkveebedrijven. Tijdschr Dierge-
neeskd 1990; 115:738-9.

Visser IJR, Veen M, Glessen JWB van der, Peterse DJ, en Wouda W.
Salmonella Dublin op melkveebedrijven in Noord-Nederland.
Tijdschr Diergeneeskd 1993; 117: 84-7.

Visser IJR. Symposiumverslag: Salmonellose bij melkvee en kleine her-
kauwers. 2 Nov. 1994, GDNN te Drachten. Dier en Arts 1994; 9:313.

GEORGIS\' PARASITOLOGY FOR VETERINARIANS
SIXTH EDITION, 1995

Bewerkt door Dwight D. Bowman, met een hoofdstuk over
antiparasitaire middelen door Randy Carl Lynn.

Uitgegeven door W.B. Saunders Companv, Philadelphia,
USA. ISBN 0- 7216-5589-0.

Het is alweer vijfjaar geleden dat de vijfde druk van Georgi
& Georgi - Parasitology for Veterinarians - verscheen. Dit
boek, waarvan de eerste druk in 1965 werd uitgegeven, mag
zich in de USA beroemen op een grote populariteit. En te-
recht. Uitgever en auteurs zijn er vanaf de eerste druk in ge-
slaagd om een boek te produceren dat qua tekst en illustraties
wetenschappelijk verantwoord en prettig leesbaar is.
In 1995 is de zesde druk verschenen, bewerkt door Dwight
Bowman, een parasitoloog met een reputatie op het gebied
van parasitaire aandoeningen bij gezelschapsdieren.
Bowman heeft bij het redigeren hulp gekregen van Randy
Carl Lynn voor het hoofdstuk over antiparasitaire middelen.
In de eerste drie hoofdstukken, handelend over de
Arthropoda, Protozoa en helminthen wordt op systematische
wijze de morfologie, de levenscyclus, het pathogeen effect,
de epidemiologie en het principe van de bestrijding bespro-
ken. Vaak gaat deze bespreking vergezeld van uitstekende
en duidelijke foto\'s of tekeningen.

Toch kan de lezer(es) hier al merken dat we met een
Amerikaans boek te maken hebben. Bijvoorbeeld bij myiasis
wordt
Lucilia sericata, in ons land de voornaamste veroorza-
ker, niet genoemd. Ook voor de bestrijding van myiasis ge-
bruiken wij andere middelen. Dat hangt samen met ons toe-
latingsbeleid, dat soms aanzienlijk verschilt van dat in de
USA. Ook de epidemiologische patronen verlopen in ons
land vaak anders, zodat het voor de Nederlandse lezer(es)
niet eenvoudig, ja zelfs vaak onmogelijk is om de voor
hem/haar relevante epidemiologische informatie uit het boek
te halen.

Hetzelfde probleem, maar nog ernstiger, doet zich voor in
hoofdstuk vier, handelend over de antiparasitaire middelen.
De bewerker van dit hoofdstuk heeft zich zeer veel moeite
getroost om een compleet overzicht van de op de
Amerikaanse markt verkrijgbare middelen te verschaffen.
Hij lijkt daarin goed geslaagd. Echter de Amerikaanse merk-
namen, zeker op het gebied van de anti-arthropoden en anti-
protozoaire middelen, klinken ons onbekend in de oren. De
chemische namen zijn uiteraard wel dezelfde, maar zijn er
veel onder ons die de chemische namen beter kennen dan de
handelsnamen? Ik betwijfel het.

Naast verwarring betreffende de namen missen wij, zoals
reeds eerder gezegd, een bespreking van middelen die in ons
land zijn toegelaten, maar in de USA niet. Een goed voor-
beeld is triclabendazole, ons eerste keus middel ter bestrij-
ding van leverbotinfecties. Of het compleet ontbreken van
een bespreking van langdurig werkzame boli voor rundvee,
domweg omdat ze in de USA niet op de markt zijn.
Gelukkig wordt in hoofdstuk vijf, handelend over de alge-
mene diagnostiek, de diagnostiek pei gastheer en de histopa-
thologische diagnostiek, weer uitstekende en voor ons rele-
vante informatie gegeven.

Samenvattend kunnen wij zeggen dat deze editie van
\'Parasitology for Veterinarians\' nuttig is voor degenen die
kennis willen verkrijgen over met name biologie en diagnos-
tiek van veterinair belangrijke parasitaire aandoeningen.
Wat de bestrijding betreft, is het beter een Nederiands,
Engels of Duits handboek te raadplegen.
Het niet opnemen van informatie betreffende parasitaire aan-
doeningen bij pluimvee en andere vogels, wordt wel erg ge-
makkelijk afgedaan door te verwijzen naar andere boeken.
Waarom hiervoor is gekozen, is mij een raadsel. Het moet
toch mogelijk zijn in enkele pagina\'s pluimveecoccidiose te
bespreken? Dat is toch ook in de USA belangrijk? Dus hoort
het in een handboek over veterinaire parasitologie thuis. Het
ontbreken van informatie over parasitaire aandoeningen bij
dieren waarmee de dierenarts sporadisch in aanraking komt,
zoals vissen, terrariumdieren, hertachtigen en in het wild le-
vende fauna, neem ik dan maar voor lief

F.H.M. Borgsteede

-ocr page 300-

I m

MET DE POLYMERASE KETTING REACTIE IS HET OOR-
ZAKELIJK AGENS VAN PIA IN VARKENSMEST AAN
TE TONEN

(VERSLAG VAN EEN DEMONSTRATIE)

J.H van der Stroom-Kruyswijk\'\', M.H. Mirck^ en E.G. Hartman^

Berichten en verslagen

\'De aandoening van het ileum in de lite-
ratuur aangeduid met porcine intestinale
adenomatöse (PIA) of Ileitis leidt tot een
7% slechtere voederconversie en een
verlies van negen mestdagen\', aldus dr.
C. Gebhart, tijdens een Europese work-
shop PCR over Ileal Symbiont intracel-
lularis. Deze workshop werd georgani-
seerd door de Gezondheidsdienst voor
Dieren te Deventer en Elanco.

probleemstelling
Onderzoek naar het vóórkomen en de
Pathogenese van PIA wordt geremd
door beperkte diagnostische mogelijk-
heden. Tot voor kort stonden alleen
histo-pathologisch onderzoek van de
mucosa van het ileum en zilverkleu-
ringsmethoden ter beschikking. Daar-
naast kan in een aantal landen een im-
munologische test op de mucosa voor
de Ileal Symbiont (IS) worden uitge-
voerd. Daarmee was de diagnostiek be-
perkt tot post-mortaal onderzoek, aldus
E.G. Hartman (GD Deventer) tijdens
de inleiding en probleemstelling. Hart-
man was voorzitter van de workshop,
M.H. Mirck (GD Deventer) coördi-
neerde met J.H. van der Stroom
(Elanco) deze dag.

In Amerika is in 1993 doorC. Gebhart
een PCR ontwikkeld die geschikt zou
zijn voor diagnostiek in de mest. De
Gezondheidsdienst voor Dieren in
Oost-Nederland en Elanco hebben
daarom dr. Gebhart uitgenodigd om tij-
dens een Europese workshop haar
PCR-methode toe te lichten en te de-
monstreren.

Diagnostiek in de mest zal het veldon-
derzoek aanzienlijk vergemakkelijken.

\' Elanco, divisie Eli Lilly. Raadslede 15. 3431 HA
Nieuwegein.

\' Gezondheidsdienst voor Dieren in Oosl-Nedertand.
Poslhus 9. 7400 AA Deventer
pgr - wat is het en wat kan
het

Weinig laboratoria in Europa beschik-
ken nog over PCR-equipment. Voor
menig laboratoriumwerker is de PCR-
techniek nog onvoldoende bekend. Dr.
J.A. Lenstra, Faculteit der Dierge-
neeskunde, lichtte daarom het principe
van PCR toe, alsmede een aantal toe-
passingen.

De polymerase kettingreactie (\'poly-
merase chain reaction\') werd in 1984
uitgevonden (1). Het is thans een zeer
belangrijke standaard-techniek in de
moleculair biologie. Met PCR is het
mogelijk om DNA-fragmenten van IS
aan te tonen in darmmucosa en mest.
Uitgaande van minieme hoeveelheden
smetstof in het monster, worden met
een PCR specifieke DNA-fragmenten
in vitro geamplificeerd (letterlijk: ver-
meerderd, vergroot) op basis van de
aanwezige base volgorde. De techniek
is snel.

toepassingen omvatten:

1. Gevoelige detectie van pathogene
micro-organismen in een grote hoe-
veelheid van monstermateriaal.

2. DNA-analyse van archeologische
monsters.

3. (Prenatale) detectie van genetische
ziekten.

4. Analyse van mutaties die hebben
geleid dan wel kunnen leiden tot de
vorming van tumoren.

5. Analyse van genetische markers
voor bijvoorbeeld afstammingson-
derzoek.

6. Geslachtsbepaling van een embryo.

pia - pcr diagnose
Algemeen

In Amerika wordt PIA beschouwd als
een belangrijke bacteriële ziekte van
het vleesvarken.

Door de tot nu toe beperkte diagnos-
tiek is de etiologie slecht gekarakteri-
seerd. De literatuur over de incidentie
is beperkt, doordat tot nu toe de diag-
nose slechts aan de hand van secties
kon worden gesteld. In de Verenigde
Staten vermoedt men een incidentie
van 20% (3). Uit een enquête, gehou-
den onder 800 varkenspraktici kwam
naar voren dat 15 tot 100% van de
vleesvarkensbedrijven besmet was
met PIA (gemiddeld 40%). De gemid-
delde morbiditeit per bedrijf lag rond
de 12%, de uitval op 2%. PIA wordt
vooral gezien op een leeftijd van 2.5
tot 5 maanden. De voederconversie
verslechtert met 7% en het aantal
mestdagen neemt toe met negen.

Preventie bestaat door het nemen van
maatregelen:

- een betere hygiëne;

- het toepassen van all-in-all-out;

- het verminderen van stress.

Ook bedrijven met een goede gezond-
heidstatus schijnen gevoelig te zijn
voor de ziekte. Als behandeling wordt
tylosine, mecadox en neomycine toe-
gepast.

pcr-techniek

De volgoWe van de DNA-onderdelen,
de zogenaamde 16S r DNA-sequentie,
voor IS werd als volgt bepaald:

- isoleren en zuiveren van de lleal
Symbiont;

- intracellularis uit laesies van aange-
taste varkensdarmen;

- met algemene primers het 16S r
DNA vermenigvuldigen, \'amplüi-
ceren\';

- de sequentie van het 16S r DNA van
IS bepalen;

- de DNA sequentie vergelijken met
de sequentie van andere organismen.

Uit Gebhart\'s onderzoek blijkt dat IS
niet gerelateerd is aan Campylobacter
spp. of campylobacter-achtigen
(2).
Het is een nieuw genus. De IS kan niet
in een cel-vrij medium worden ge-
kweekt. De door Gebhart ontwikkelde
DNA-probe is specifiek voor IS. De
PCR voor detectie in mest is door
Gebhart gevalideerd, maar zal voor
Nederlandse omstandigheden op-
nieuw moeten worden getoetst. De de-

-ocr page 301-

tectiegrens ligt rond de 10^ per gram
faeces.

PIA - Nederlandse situatie

Net als in de Verenigde Staten is ook in
Nederland het onderzoek naar PIA be-
perkt door de lastige diagnostiek.
Dierenartsen die met PIA worden ge-
confronteerd moeten echter wel ingrij-
pende beslissingen nemen, aldus M.F.
de Jong (GD Deventer). Zeker als er
opfokbedrijven bij betrokken zijn.
Moeten we een opfokbedrijf sluiten?
Gaan we trachten de PIA te verwijde-
ren van het opfokbedrijf of laten we
het agens van de PIA zich versprei-
den? De Jong beschreef deze proble-
matiek aan de hand van enige case-his-
tories. Hoewel de problematiek al in
1989 speelde lijkt het voorkomen van
PIA toegenomen na de PRRS uitbraak
in Nederiand.

De laatste twee jaar zien we dat 30 tot
40% van de vleesvarkens te Iaat op
slachtgewicht komen. Daarbij is het
aanbod slijters en bleke biggen toege-
nomen. PIA zou daarbij een rol kunnen
spelen. De PCR methodiek biedt de
mogelijkheid in dezen vooreen gericht
onderzoek.

pia situatie in denemarken
PIA kent vele namen en verschijnings-
vormen. Dr. K. Vestergaard uit Dene-
marken gaf het volgende overzicht.

■i I fi

Darmbloeding - terminaal ileïtiscomplex

De incidentie van PIA in Denemarken
is niet bekend, maar de laatste jaren is
de ziekte vrij algemeen geworden.
Men ziet grote variatie in het voorko-
men. Ook in Denemarken wordt de
diagnostiek bemoeilijkt doordat deze
alleen postmortaal is uit te voeren.
Men beperkt zich regelmatig tot de
waarschijnlijkheidsdiagnose bij de
volgende verschijnselen:

- slijters;

- bleke varkens, tussen de 20 en de 60
kg;

- slechte groei en voederconversie;

- geen ontdekte andere oorzaken met
toch een goede respons op de behan-
deling met bepaalde antibiotica.

Ook voor Denemarken zal een betere
diagnostiek van PIA, in de vorm van
een PCR voor mest (of bloed) een be-
langrijke stap voorwaarts betekenen
met een groot economisch gewicht.

pcr - demonstratie
In het PCR - laboratorium van de
Gezondheidsdienst voor Dieren te
Deventer werd tevens een demonstra-
. profileratieve hemorrhagische enteropathy
. procine intestinale adenomatöse
. necrotiserende enteritis
regionale ileitis

tie gegeven. In een mestmonster van
een PIA verdacht Nederlands bedrijf
werd met de PCR de Ileal Symbiont
aangetoond. Mest van een niet ver-
dacht bedrijf was negatief Uit de grote
intemationale belangstelling die be-
stond voor deze workshop zou kunnen
worden afgeleid dat PIA in Europa als
een serieuze ziekte wordt beschouwd.

dankbetuiging

Dank aan mevrouw T. Von Bannisseht-Wijs-
muller en mevrouw W. Timmermans-Besselink
voor het uitvoeren van de PCR op het laborato-
rium.

literatuur

1. Salkl RK. Sharf S, Faloona F, Muilis KB,
Hom GT, Erlich HA, and Amheim N,
Enzymatic amplification of ß-globulin ge-
nomic sequences and restriction site analy-
sis for diagnosis of sickle cell anemia.
Science 1985; 230: 1350-4.

2. Gebhart CJ el al. Ileal Symbiont
Intracellularis, an obligate Bacterium
Intracellular of Porcine Intestines Showing
a Relationship to Desulfovibrio Species.
IntJ. Systematic Bact 1993; 43: 533-8.

3. Ward GE el al. Recognizing the three
forms of proliferative enteritis in Swine.
Vet Med 1990: 197-203.

- intestinaal hemorrhagisch syndroom

ONDERZOEK GESLOTEN BEDRIJFSSYSTEMEN
MELKVEEHOUDERIJ

Op initiatief van de Landbouw-
universiteit (vakgroep Agrarisch
Bedrijfseconomie), de Gezondheids-
dienst voor Dieren in Noord-
Nederiand en Infonnatie- en Kennis
Centrum-Landbouw gaat een onder-
zoek van start naar de ziekterisico\'s
en economische gevolgen van meer
of minder gesloten bedrijfssystemen
in de melkveehouderij. Uit vooron-
derzoek is gebleken dat bedrijven
met een meer gesloten bedrijfsvoe-
ring een duidelijk beter economisch
resultaat realiseren. De vraag is nu in
hoeverre de diergezondheid hieraan
bijdraagt. Het onderzoek heeft een
geplande looptijd van vier jaar.

De eerste fase (één jaar) spitst zich
toe op IBR en wordt gefinancierd
door Holland Genetics en het minis-
terie van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij, directie Milieu, Kwaliteit
en Gezondheid. In deze fase zal ge-
bruik worden gemaakt van beschik-
bare ziektegegevens uit de zoge-
naamde Ameland-proef (circa 60
bedrijven) en de landelijke vaccina-
tieproef (circa 130 bedrijven), aange-
vuld met produktiegegevens van het
Nederiand Rundvee Syndicaat, dier-
verplaatsingen uit het Identificatie &
Registratie-systeem en economische
gevens uit de deelboekhouding.

Daarnaast zal een enquête worden af-
genomen om beter inzicht te krijgen
in de bedrijfsomstandigheden en het
gevoerde management op de betrok-
ken bedrijven. De bedoeling is om in
de vervolgfasen ook andere gezond-
heidsstoornissen en bedrijven te be-
trekken.

Naast de bovengenoemde instanties
en financiers nemen verder deel aan
het onderzoek de Faculteit der Dier-
geneeskunde (vakgroep Bedrijfsdier-
geneeskunde en Voortplanting),
Friesche Land- en Tuinbouw Orga-
nisatie (project \'Meten is Weten\') en
Novad Coöperatie Ideëel.

Het onderzoek wordt uitgevoerd door
ir. Gerdien van Schaik en staat onder
leiding van prof dr. ir. Aalt
Dijkhuizen, bijzonder hoogleraar
Economie van Dierziekten en Dier-
ziektenbestrijding aan de Land-
bouwuniversiteit.

-ocr page 302-

Na een ter zijner ere gehouden sympo-
sium op dinsdag 7 november in het
Postiljon Hotel Bunnik, nam prof. dr.
dr.h.c. F. Németh afscheid van de
Facuheit der Diergeneeskunde. Zijn
afscheidscollege, getiteld \'Als een
paard nu een been breekt...\', gaf hij on-
der grote belangstelling in de aula van
het academiegebouw van de universi-
teit te Utrecht.

Als het paard een been brak betekende
dat 30 jaar geleden het definitieve einde
van het dier. Thans is mede dankzij de
pioniersarbeid van Numan en Németh
dit niet meer het geval. Een loopbeugel
met een aangebrachte pin door het bo-
ven de breuk gelegen bot, bijvoorbeeld
tibia, zorgt ervoor dat het dier zich kan
voortbewegen zonder dat de fractuur
belast wordt. Osteosynthese methodie-
ken maken dat genezing dan in de \'be-
lastingsluwte\' kan plaatsvinden. Door
deze methode is de genezingskans tot
80% bij paarden en 60% bij pony\'s ge-
stegen. Hier is de betiteling heelmeester
volledig van toepassing.
Het boeiende historische overzicht
over fractuurbehandeling bij paarden
geeft aan dat de ongelukken bij de
mens in de skisport welhaast een zegen
kunnen worden genoemd voor de ver-
dere verbetering van de fracturen bij
grote huisdieren. In Davos werd met
steun van de industrie een onderzoeks-
instituut gevestigd waar in de loop der
tijd duizenden orthopaeden, waaron-
der ook veterinairen, in de osteosyn-
these en de botimplantatietechnieken
werden opgeleid en bijgeschoold. De
in Utrecht ontwikkelde lebmaagdislo-
catiebehandeling (in 100% van de ge-
vallen genezing) hielp mee de vak-
groep een prima reputatie te bezorgen,
ook in het buitenland. Het hoge niveau
van de vakgroep kan echter alleen
maar gehandhaafd worden, aldus pro-
fessor Németh, als het geven van on-
derwijs dezelfde waardering krijgt als
het wetenschappelijk onderzoek. Het
laatste staat namelijk relatief hoger
aangeschreven vanwege de literatuur-
beoordelingsmethodieken. Deze wan-
verhouding vraagt om een correctie
van het huidige beleid. Om van het sa-
laris maar niet te spreken. In Japan is
dat het hoogste van het land.
Dat hier een kundig chimrg en uitste-
kende leermeester, maar ook een prima
mens in de aula stond, werd duidelijk
verwoord door prof dr. E. Lagerweij,
emeritus-hoogleraar veterinaire anaes-
thesiologie en P. Steverding, assistent
in opleiding (AIO) en promovendus in
spe. De woorden van Ibsen: \'De geest
van de vrijheid en de geest van de
waarheid zijn de steunpilaren van onze
samenleving\' zijn professor Németh op
het lijf geschreven. Snelheid en vaar-
digheid werden bijvoorbeeld duidelijk
gedemonstreerd bij de comage opera-
tie, uit te voeren onder chloraal-hy-
draatnarcose (zonder bijstand van een
narcotiseur). Examens waren gericht
op de praktische relevantie van de stof
De term NKO, afkorting van Nader
Kreupelheids Onderzoek, gewerd tot
Németh\'s Kennis Onovertroffen. Ver-
trouwen in de pas opgeleiden kwam tot
uiting in het gemak van het delegeren
van het scalpel voor uit te voeren ope-
raties. \'Je weet hoe het moet, je gaatje
gang maar.\'

EEN BEKWAME HEELMEESTER ALSMEDE EEN
HELDERE DOCENT NEEMT AFSCHEID VAN DE
FACULTEIT DER DIERGENEESKUNDE

De decaan van de FdD, prof dr. H. de
Vries, tenslotte wees op de bewogen
geschiedenis van de scheidende hoog-
leraar. Gevlucht uit Hongarije tijdens
de opstand in 1956 als kandidaat in de
veeteeltwetenschappen kon hij met be-
hulp van het Universitair Asyl Fonds
(UAF) en via een baan als inseminator
de veterinaire studie aanvangen en af-
ronden. In 1974 gepromoveerd en in
1983 benoemd tot hoogleraar in de
Algemene Heelkunde en Heelkunde
der Grote Huisdieren. Voorwaar een
carrière om trots op te zijn.
Van het eerdergenoemde, door de
Groep Geneeskunde van het Paard ge-
organiseerd symposium, waar veel van
zijn (buitenlandse) collega\'s en veel
paardenpraktici aanwezig waren,
wordt later een verslag in dit tijdschrift
gepubliceerd.

W. Sybesma

ID-DLÜ-ONDERZOEKER PROMOVEERT OP VEELBELOVEND
•MARKERVACCIN\' TEGEN KOEIEGRIEP

Op het Instituut voor Dierhouderij en
Diergezondheid (ID-DLO) in Lelystad
is een veelbelovend vaccin ontwikkeld
om de bestrijding van het Infectueuze
Bovine Rhinotracheitis (IBR, ook wel
koeiegriep genoemd) gericht aan te
pakken. Bij gebruik van vaccins die tot
nu toe op de markt waren, kan geen on-
derscheid worden gemaakt tussen ge-
vaccineerde en geïnfecteerde runde-
ren. Bij een bestrijdingsprogramma
zouden dan de gevaccineerde mnderen
ook afgevoerd moeten worden, terwijl
deze niet geïnfecteerd hoeven te zijn.

De verwekker van IBR is het bovine
herpesvims 1 (BHV 1). Naast de di-
recte schade die optreedt na een uit-
braak, is dit vims op het ogenblik
vooral van politiek belang voor de
mndveehouderij. De Europese Unie
heeft namelijk nadelige handelsconse-
quenties verbonden aan de aanwezig-
heid van dit vims in een land. De ex-
port van rundvee, sperma en embryo\'s
wordt hierdoor bemoeilijkt. Nederland
streeft daarom, evenals vele andere
EU-landen, naar een BHV 1-vrije sta-
tus van de mndveestapel.

Een BHV 1 -vrije status kan worden be-
reikt door het afvoeren van mnderen
met antilichamen tegen BHVl, omdat
BHV 1-geïnfecteerde runderen levens-
lang latente dragers van het virus zijn.
In stress-situaties kan dit latent aanwe-
zige virus geactiveerd en vervolgens
weer uitgescheiden worden. Daama
kunnen de koppelgenoten weer geïn-
fecteerd worden.

ID-DLO-onderzoeker Marianne Kaas-
hoek heeft onderzoek gedaan naar de
ontwikkeling van zogenaamde marker-

-ocr page 303-

vaccins tegen BHV1. Tevens heeft zij
meegewerict aan de ontwiidceling van
een serologische test die in combinatie
met een markervaccin gebruikt kan
worden. Het bijzondere van deze com-
binatie is dat hiermee onderscheid kan
worden gemaakt tussen runderen die
gevaccineerd zijn met het markervaccin
en runderen die geïnfecteerd zijn met
het veldvirus. In een bestrijdingspro-
gramma kunnen dan, met behulp van
deze combinatie, de geïnfecteerde die-
ren opgespoord en afgevoerd worden.
Uit dit onderzoek, waarop Marianne

ÜÜÉÉÜltti

Kaashoek op 24 november 1995 is ge-
promoveerd, is gebleken dat de zoge-
naamde gE-negatieve BHVl-marker-
vaccins het beste zijn. Deze zijn
inmiddels door de farmaceutische in-
dustrie verder ontwikkeld en recent op
de markt gebracht.

GELEENSE DIERENARTS PRAKTIJK VAN HET JAAR
1995

De Geleense praktijk van dierenarts Jan
Wiertz, zijn collega mevrouw Matthijs
en zijn team van assistentes is uitgeroe-
pen tot Over Dierenartspraktijk van het
jaar 1995. De praktijk werd in het kader
van de jaarlijkse uitverkiezing door een
groot aantal lezers van het blad Over
Dieren voor deze titel voorgedragen.
Een jury onder voorzitterschap van
prof dr. J. Gajentaan, hoogleraar in de
chimrgie van gezelschapsdieren aan de
Kliniek voor Gezelschapsdieren in
Utrecht, kende de praktijk de titel toe.
Jan Wiertz ontving uit handen van jury-
voorzitter Gajentaan een ingelijste zeef-
druk van de kunstenares Joke Dallinga,
een oorkonde en een koperen plaquette
met de titel \'Over Dierenartspraktijk
van het jaar 1995\'.

De voorgedragen dierenartsenpraktij-
ken zijn op verschillende criteria beoor-
deeld. Omdat de kwaliteit van de medi-
sche verzorging eigenlijk in heel
Nederiand op een zeer hoog peil staat, is
erbij de beoordeling vooral gelet op za-
ken als bereikbaarheid, service en inzet.
\'In het geval van dierenarts Wiertz
speelde voomamelijk een groot aantal
voorbeelden van zijn serviceverlening
en zijn opvallend intensieve begelei-
ding van eigenaars met problemen van
hun huisdier een grote rol\', aldus pro-
fessor Gajentaan. \'Goede voorlichting
door de dierenarts, duidelijke taal over
wat het dier scheelt, extra\'s in de prak-
tijk voor zowel de dieren als hun eige-
naren en de uistekend geoutilleerde
gloednieuwe praktijk sprak erg veel
mensen aan.\' Bij de Geleense praktijk
was vooral de goede sfeer een belang-
rijk punt voor de bezoekers.
Hoewel praktisch alle genomineerde
praktijken hoog scoorden op punten als
klantvriendelijkheid en serviceverie-
ning, koos de jury uiteindelijk toch voor
dierenkliniek Wiertz. \'De reden hier-
voor was vooral het aantal positieve in-
zendingen, dat vergezeld ging van een
gedegen motivatie voor deze praktijk\',
motiveerde Gajentaan de keuze van de
jury. Bij de uitverkiezing van dit jaar
viel het vooral op dat er erg veel ver-
schillende praktijken door de lezers
werden genomineerd. Wellicht is dit
een indicatie voor het feit dat cliënten
over het algemeen tevreden zijn over
het handelen van hun dierenarts.

ID-DLO BUNDELT VOEDERWAARDERINGSONDERZOEK

Het DLO instituut voor Dierhouderij en
Diergezondheid (ID-DLO) te Lelystad
beschikt over twee onderzoekafdelin-
gen op voedingsfysiologisch gebied: de
afdeling Voedingsfysiologie Herkauw-
ers en de afdeling Voedingsfysiologie
Varkens en Pluimvee. Deze twee afde-
lingen hebben hun kennis en ervaring op
het gebied van de voederwaardering ge-
bundeld tot het ID-DLO Centrum voor
Voederwaardering, met als werknaam
ID-Feed.

In de dierlijke produktie vormen de
voerkosten een belangrijke factor in de
kostprijs van het eindprodukt. De spe-
cialisatie in produktie, veranderende
produktie-omstandigheden, toepas-
sing van nieuw ontwikkelde voeder-
grondstoffen, aangepaste milieu-eisen
en de eisen van de consument voor een
veilig produkt vragen voortdurend om
onderzoek van hoog wetenschappelijk
niveau om de toekomst van de dier-
lijke produktie veilig te stellen. De
voedingsfysiologische onderzoekaf-
delingen van het ID-DLO zijn in dit
soort onderzoek gespecialiseerd.

-ocr page 304-
-ocr page 305-

ME

DNEY

DANKZIJ EEN GERICHTE AANPAK MET LEOCILLIN® KAN ZE SNEL WEER AAN HET WERK.

Veehouders moeten vandaag de dag met minder koeien meer melk
leveren. Bovendien worden er aan de kwaliteit van de melk steeds
hogere eisen gesteld. Anders gezegd: de bedrijfsvoering valt of staat
met een gezonde veestapel. Elke veehouder wil eventuele infecties
dus bijtijds opsporen en effectief behandelen.

Daarom is er Leocillin. Een smal spectrum antibioticum voor
de behandeling van subklinische en klinische mastitis, veroorzaakt
door Streptococcen, gevoelige staphylococcen en A.pyogenes.
Kortom, Leocillin rekent snel af met bacteriën die de bedrijfsvoering
kunnen verstoren. Want ook in de veehouderij geldt: time is money!

Leocillin in het kort:

I Goed geresorbeerd • Veroorzaakt nauwelijks weefselirritatie
• Optimale uitscheiding naar de uier
• Korte wachttijden melk (72 uur) en vlees (10 dagen)
• Weinig resistentie-ontwikkeling

-ocr page 306-

Velen in de voedingsmiddelensector
vragen zich wellicht regelmatig af hoe
de EU-veterinaire regelgeving op het
gebied van voedingsmiddelen van
dierlijke oorsprong tot stand komt en
hoe daarop vanuit de lidstaten invloed
kan worden uitgeoefend. Misschien
heeft men ook geen goed overzicht van
en inzicht in het zo langzamerhand wel
heel grote aantal richtlijnen en andere
regelgeving. Voor hen is het wellicht
interessant de cursus over \'Bmssel\' en
de Europese regelgeving te volgen, die
van 29 januari tot en met 1 febmari
1996 in Bmssel wordt gegeven. De
cursus wordt verzorgd door medewer-
kers van de Veterinaire Dienst van de

EU Commissie te Bmssel.
Onderwerpen die aan de orde komen
zijn onder andere:

* Ontstaan, doelstellingen en werk-
wijze van de Europese Unie;

* Overzicht van de belangrijkste re-
gelgeving op het onderhavige ge-
bied, zoals:

-behandeling van produktiedieren,
voorzover het belang voor de kwa-
liteit van de produkten;

- welzijn, in het bijzonder transport
van dieren;

- relevante milieu-aspecten;

- slachten, vangst, en dergelijke;
-wijze van produceren (met name

hygiëne-eisen);

HOE WERKT \'BRUSSEL\'?

- keuring en toezicht;

- produktie-eisen en distributie;

- certificatie;

* Praktische organisatie van beleid in
en controle vanuit Bmssel;

* Case-studies;

* Bezoek aan relevante EU-onderde-
len.

De cursus wordt gegeven voor een in-
temationale groep deelnemers, het-
geen onder meer de mogelijkheid in-
houdt voor verdergaande intematio-
nale oriëntatie.

Geïnteresseerden kunnen contact opne-
men met prof dr. J.G. van Logtesteijn,
p/a ECCEAMST bureau Utrecht, tel.:
030-2534402, fax: 030-2511754. Privé:
0343-517533 (tel. en fax).

RUNDVEERASSEN VAN DE WERELD

Het Engelstalige boek \'Cattle-Breeds,
an Encyclopedia\' van Marieen Eelius is
door de bioloog Amo Fokkinga vertaald
in het Nederiands. Resultaat is het 800
pagina\'s tellende boek \'Rundveerassen
van de wereld\', met daarin de afbeeldin-
gen van 720 soorten mnderen. Al deze
rassen zijn nauwkeurig geaquarelleerd
door Marleen Felius, een Rotterdamse
kunstenares. Zij heeft de rassen in het
boek geordend naar oorsprong, geschie-
denis, de gebieden waar ze thuishoren
en hun lichaamsbouw.
Uitgeverij Misset, Doetinchem, tele-
foon: 0314 - 349201, ISBN 90 4539
0166, winkelprijs Nederlandse uitgave
f 249,50, winkelprijs Engelse uitgave
f295,-.

^TJit"—

-ocr page 307-

PRIJS NEDERLANDSE VERENIGING VODR BIO-ETHIEK

In 1993 is de Nederlandse Vereniging
voor Bio-ethiek (NVBe) opgericht.
Eén van de doelstellingen van de
NVBe is het stimuleren van de beoefe-
ning van de bio-ethiek in samenhang
met wetenschap en samenleving. De
bio-ethiek houdt zich bezig met een
systematische reflectie op morele vra-
gen waartoe (nieuwe) ontwikkelingen
in de levenswetenschappen aanleiding
geven, in het bijzonder als zij maat-
schappelijke discussies veroorzaken.
In het licht van die doelstelling heeft
de NVBe een prijs ingesteld, die om de
drie jaar wordt toegekend. Tijdens de
jaarvergadering van de NVBe op 14
juni 1996 zal de NVBe-prijs voor het
eerst worden uitgereikt.
Naar de prijs kunnen Nederlandse au-
teurs mededingen op basis van publi-
katies die betrekking hebben op het
aandachtsgebied van de bio-ethiek, zo-
als gezondheidsethiek, dierethiek en
natuurethiek. Het kunnen manuscrip-
ten zijn die (nog) niet gepubliceerd
zijn of die recent zijn verschenen. De
prijs heeft het karakter van een aan-
moedigingsprijs en bestaat uit een
geldbedrag van ƒ 5000,--, te besteden
aan doeleinden die het onderzoek in de
bio-ethiek betreffen.

Het bestuur van de NVBe heeft voor
haar prijs een jury ingesteld die uit drie
personen bestaat. De jury hanteert bij
haar beoordeling de volgende criteria:

- wetenschappelijke kwaliteit;

- helderheid en toegankelijkheid van

stijl;

- bijdrage aan de bio-ethische discus-
sie;

- belang voor het maatschappelijke
debat;

- originaliteit en actualiteit.

Hoogleraren, leden van het bestuur
van de NVBe en leden van de jury zijn
van deelname uitgesloten.

Het bestuur van de NVBe nodigt be-
langstellenden uit naar deze prijs mee
te dingen. Belangstellende auteurs
worden verzocht hun publikatie in
drievoud op te sturen naar het secreta-
riaat NVBe, postbus 20068, 3502 LB
Utrecht. De uiterste inleverdatum is
gesteld op
15 maart 1996.

OixKHennans Tholhuiisen:

"Gedragscode blokkeert

vrije dierenartsenkeuze"

@

Ingezonden

Geachte collegae.

Ik las uw ingezonden brief en het ant-
woord van de algemeen secretaris.
Zoals veel dierenartsen de voorlich-
ting over de certificatie gemist hebben,
hebben de dierenartsen ook de voor-
lichting over de code voor de dieren-
arts gemist, eenvoudigweg omdat het
Hoofdbestuur der KNMvD deze voor-
lichting niet gegeven heeft en discus-
sie daarover niet toestond. Naar aanlei-
ding van een artikel in \'De Voor-
trekker\' heb ik hierover mijn mening
gegeven, hetgeen ik u hierbij toezendt.
Waarom het Tijdschrift voor Dier-
geneeskunde niet het medium kan zijn
waarmee de verschillende meningen
over en weer kenbaar gemaakt kunnen
worden en daartoe \'een rondje voor-
lichting via de groepen\' beter zou zijn,
ontgaat mij.

Met collegiale groet.

L. Tholhuijsen
Lignestraat /
4921 DA MADE

MADE - "TmA» cco wMnierliig>d>
Ier Ie gcvca voor d« aaoler van
prakdJkvocHBf van «»e heer
UcUaM è N^ettoll. vtod Ik la hel
wMMtaVooftivkkcrvMi
bu Jl. wd —kMI»« on wal oMtcr
la Ic gaaa op de beJiülvonalH Ma-
■ca de KoiiUkl<|k( Nederiaadae
Maal
whapp^ voor Wer|eBf»alnwW
(KNMvO) voor wM beircft dc vaat-
MeOlBC van de gedratH««*\'* voor
de dlercaarla.* Dal ie|t Dr». L.
T1tellM4aeK, ond^Ucrauru ali

\'Mei LvckUma É Nlleitolt t>efl Ik het
eeni dat de dlKiuile binnen de
KNMvD een ze«r eciulidi|ie vertoning
i»". 10 vervolgt Tholhul)»en, "die v«*k
al door het bestuur wordt «igebroken
op ecn nMRieni dat dc dUcuule QQS
aoct besinnen.*

"Vooral In belan^jke zaken als de
gedragscode voor dc dierenarti,
waarvoor een breed draagvlak nodig
U, meen Ut dat de diKussIe pai geslo-
ten mag worden wanneer de leden de
gelegen^ hebben gehad daarover
onderling een mening te vormen, om
daama gezamenlijk tc besluiten «an
welke regels men zich wenst te bin-
den\', zo stek Tholhuiisen.
Ea verder \'Omdat niemand prlvMt-
rechlell|li gebonden kan worden aan
can ovaKcnkomsi waarin hl| zeU niet
heeft locgeslemd heb Ik me binnen de
KNMvD steeds op liet standpunt
gesuW dal de code zelis voor leden
van de KNMvD geen rechtskracht
heelr Discussie daarover wu echter
niet mogeUjk."

Tholhuijsen; "Nu In de »amenwer-
Ungsovereenltomsi met de silchiing
Gezondheidsdienst voor Dteren zelis
niel-leden verplicht zijn de gedrags-
code van dc KNMvD te onderschrij-
ven, op straffe van te worden uilge-
sloten van de georganiseerde ziekte-
bestrijding op dc bedrijven waarvan
de eigenaar hen heelt gekozen als die-
renarts. meen ik dat dit m conflict
komt roet vrije dierenartsenkeuze "
Tholhuijsen vindt dat nIA onvermeld
mag bUjven dat de KNMvO een bif
zonderc beroepsvereniging is. "Naast
practlscrende dierenartsen zijn er
leden welke werkzaam zijn bij over-
heid, bedrljlsleven, pharmaceutische
Industrie, en dergcll|ke.* Dc
Brabantse dierenarts heelt hierover
tien jaar geleden reeds zijn mening
gegeven In het TIjdachriU voor
Dlefgenectkunde. \'Ook KNMvD-voor-
zitlcr Kampelmacher merkte In zijn
eerste Inlerview na het overnemen
van ^ voorzittershamer op dat dc
vroeger bestaande solidariteit tussen
dc dierenartsen volledig was openge-
broken, doordat dierenartsen voor
anderen waren gaan werken.
DIerenarUen, die werkzaam zijn op
andere terreinen dan de directe uit-
oefening van de diergeneeskunde
bepalen iiiedc de aediJgKQiJe welke
vooral voor praktiaerendc dierenart-
sen zou geiden, en dat lijkt me niet
juiat\', zo beslull Drs L Tholhuijsen.

-ocr page 308-

Ook ik voel mij geroepen om mijn me-
ning naar voren te brengen als bijdrage
in de discussie over certificatie in
Nederland.

Mijns inziens is certificatie van prak-
tijken gewenst als kwaliteitsaandui-
ding voor niet-veterinairen in binnen-
en buitenland. In alle discussies hoor
ik het idee doorklinken als zou certifi-
catie omzetverhogend gaan werken en
gunstig zijn voor de winstontwikke-
ling. Mijns inziens is het tegenoverge-
stelde eerder het geval. Voor de be-
treffende praktijken zal certificatie
kosten met zich meebrengen en ik be-
twijfel ten zeerste of er een positief ef-
fect zal uitstralen op omzet en winst-
marge.

BIJDRAGE AAN DISCUSSIE CERTIFICATIE

Als dit zo is, zal certificatie een be-
langrijke bijdrage zijn in positieve zin
voor veterinair Nederland, maar niet
voor de individueel betreffende prak-
tijk. Zo gezien moeten wij ernaar stre-
ven om zoveel mogelijk praktijken op
zo kort mogelijke termijn gecertifi-
ceerd te krijgen. Ik ben er namelijk van
overtuigd dat de Nederiandse praktijk-
situatie gunstig afsteekt tegenover vele
buitenlandse soortgelijke situaties.
Dan moeten wij de eisen voor certifi-
catie zodanig stellen dat een door ons
in te vullen percentage van de praktij-
ken (bijvoorbeeld 75%) zo snel moge-
lijk gecertificeerd kan worden. Dat is
dan goed voor het veterinaire imago in
binnen- en buitenland. Daar is het toch
om te doen?

De kosten die hieraan verbonden zijn
moeten goed beheersbaar blijven (en
liefst zo laag mogelijk) en gedragen
worden door alle belanghebbenden in
Nederiand. Immers certificatie is goed
voor velen in Nederiand binnen en bui-
ten de veterinaire wereld.
Ik wil dan ook afsluiten met mijn per-
soonlijke visie: \'Ik ben een groot voor-
stander van certificatie, maar ik wacht
op een uitnodiging om, met minimale
kosten, mijn medewerking ter beschik-
king te stellen\'.

Met collegiale groet,
H.J.M. Kusters

DIERGENEESKUNDE IN HET JAAR 2ÜÜ2

Het is voor mij, evenals collega prof
dr. A. de Kruif, dat ik met interesse,
maar nog meer met verbazing het arti-
kel in het Tijdschrift voor Dierge-
neeskunde over de dierenarts in het
jaar 2002 heb gelezen.
Zelf werk ik 29 jaar in de praktijk en
heb mijns inziens een redelijke erva-
ring in de intensieve veehouderij en de
daarbij behorende bedrijfsbegelei-
ding. Het is een niet meer weg te den-
ken factor in ons werk. Mijn zorg gaat
dan ook uit naar het diergeneeskundig
handelen in het jaar 2002. Ik ben het
met collega prof dr. A. de Kmif eens
dat het begrip \'diergeneeskunde\' fei-
telijk niet meer past in de intensieve
veehouderij. Met de fysiologie heeft
het eigenlijk weinig meer te maken, de
benaming pathologie is hier meer op
z\'n plaats.

Naar mijn mening moeten diergenees-
kunde en diergeneeskunst in goede
harmonie met elkaar leven. In de mo-
derne intensieve veehouderij is deze
hamionie mijns inziens ver te zoeken.
De beoogde dierenarts in het jaar 2002
zou ik willen betitelen als een
\'Bioturbo-ist\' van turbo-koeien en
turbo-varkens. Toen ik 1966 mijn
werkzaamheden als prakticus begon
was het voor een veehouder met een
tiental koeien mogelijk om een gezins-
inkomen te verdienen. Nu moeten het
er al minimaal 60 of 80 zijn. En dit
noemen wij voomitgang!
Mijns inziens staan in het jaar 2002
noch het dier, noch de boer, noch de
dierenarts te wachten op de \'Bioturbo-
ist\'.

W. Loonei!

De ontboezemingen van De Kruif in
het TvD van I oktober zijn mij uit het
hart gegrepen. De dierenarts is bij
uitstek de vertrouwenspersoon van
de boer, die daar graag geld voor over
heeft. Niemand anders is bereid om
bij nacht en ontij zich tussen stront en
bloed te begeven. Natuurlijk dient zo
iemand de extreme ideeën van de
landbouwwetenschappers kritisch tc
beschouwen. De Kruif legt dat prima
uit. Jammer dat Jorna dit niet begrijpt
en denkt dat boeren gaan betalen
voor adviezen aan dc (computer)ta-
fel, die weer door andere deskundi-
gen bevestigd of weerlegd zullen
worden. Dierenarts, blijf met beide
benen op de grond (staan!), signaleer
en doe je werk. En praat met de vee-
houder over de (on)zin van de hui-
dige agrocultuur.

Een andere cultuur waar wij mee te
maken hebben, is de controlecultuur
in de vorm van certificatie. Dit feno-
meen past logisch in de moderne
maatschappij die zich laaft aan de
paarse welvaart. Wij leven nu een-
maal niet meer in de middeleeuwen
en gelukkig ook niet in voormalig
Joegoslavië. Mensen moeten aan
werk geholpen worden en wat is dan
vanzelfsprekender dan dat vrije be-
roepen als dierenarts en boer gecon-
troleerd gaan worden op wat zoal ge-
presteerd wordt. Ook het milieu
schijnt ennee gebaat te zijn, al heeft
niet ieder onderdeel van de richtlijn
hier een positieve uitwerking op. In
de veterinaire apotheek blijft mij nog
één zaak duister: waarom blijven
endo- en ectoparasitica verkrijgbaar
in de lekenhandel (in tegenstelling tot
de humane apotheek) en kan iedereen
daar ongebreideld gebruik van ma-
ken? De dierenarts is er toch voor om
het gebruik uit te leggen? Het milieu
zou er dan nog meer op vooruit gaan.

ONTBOEZEMINGEN

.4.G.G. Kok

-ocr page 309-

Om het schrijven van veterinaire arti-
icelen te promoten heeft lams Pet Food
Intemational een prijs ter beschikking
gesteld voor het beste artikel dat tus-
sen
I januari 1994 en 1 juli 1995 is ge-
publiceerd. Meer dan 40 artikelen van
auteurs uit heel Europa werden inge-
zonden om mee te dingen naar deze
\'lams Company Award 1995\'. De jury
koos unaniem voor het artikel
\'Genetical aspects of idiopathic epi-
lepsy in the Golden Retriever\' van Dr.
Peter Srenk uit Tsjechië. Zijn publica-
tie is temg te vinden in de \'Tier-
ärztliche Praxis 22: 574-578 (1994)\'.
De prijs, bestaande uit 2500 ECU,
werd uitgereikt tijdens het tweede FE-
CAVA Congres in Bmssel van 27 tot
en met 29 oktober.

Ook in 1996 zal er een lams Company
Award uitgereikt worden. De prijs is
bedoeld voor jonge veterinairen (tot
en met 35 jaar oud), die een belangrijk
klinisch artikel hebben gepubli-
ceerd/willen publiceren in een
Europees veterinair tijdschrift tussen
1 juli 1995 en 1 juli 1996. Meer infor-
matie is verkrijgbaar bij de secreta-
resse van het lams Company Award
Commitee, mevrouw M. van der
Kraan, lams Pet Food Intemational
Inc., Luchthavenweg 67, 5657 EA
Eindhoven.

lAMS COMPANY AWARD 1995

i*l I M

INTERNATIONAL ASSOCIATION OF VETERINARY
CONSULTANTS

Twintig Europese dierenartsen uit
België, Frankrijk, Groot-Brittannië,
Italië, Nederland, Spanje en Noor-
wegen hebben in Bmssel op 31 mei
1995 een intemationale vereniging van
adviserende dierenartsen opgericht. De
GVP-code van The Intemational As-
sociation of Veterinary Consultants
(AVC) is door de oprichtende leden
goedgekeurd. Ieder nieuw lid zal deze
code moeten onderschrijven.

AANVULLING

In het artikel \'Kopertekort bij pasge-
boren lammeren\', Tijdschr Dierge-
neeskd 1995; 120: 78-80 door J. Sol
en J.J. Hagendijk, wordt gesproken
over holtevorming in de witte stof van
de hersenen.

Een van de lezers vroeg naar de achter-

Het belangrijkste doel van de AVC is
de buitenwereld op de hoogte brengen
van het bestaan van hoog gekwalifi-
ceerde dierenartsen, die geraadpleegd
kunnen worden door het bedrijfsleven,
door kantoren van de Europese Unie,
door regeringen of door andere vereni-
gingen, organisaties of particulieren.
Voorzitter is Alastair Kidd (UK), vice-
voorzitter Pascal Richez (F), penning-
meester Chris Folkers (NL) en secreta-

grond van de holtevorming en zette
een vraagteken bij het gebmik van de
term hydrocephalus.
De vermelde holtevorming is vooral
een gevolg van progressieve afbraak
van myeline (demyelinisatie en mala-
cie) in de laatfoetale periode. Verder
zou aanmaak van onvolwaardig mye-
line en hypomyelinogenese door ko-
pertekort een rol spelen, zoals dat ook
ris is Bill Vandaele(B).
Informatie is verkrijgbaar bij Dr. B.
Vandaele, BVD consultants, sa 87
Chev Jehan, B-1300 Wavre, België.
Tel.: 32(0)10 243540, Fax:
32(0)10 243615.

U kunt ook contact opnemen met Dr.
Christiaan Folkers, Burgemeester van
Hellenberg Hubarlaan 5, 1217 LJ Hil-
versum, telefoon en fax: 035 - 6243200.

beschreven is voor de later optredende
swayback (enzoötische ataxie). Hier-
door kan soms excessieve holtevor-
ming ontstaan in het hersenweefsel.
Door collaps van deze holtes is een
verwijding van de ventrikels en de
subarachnoidale mimte, zoals bij hy-
drocephalus intemus en extemus op-
treedt, goed mogelijk. Dat was hier
ook het geval.

In Nederland kwamen in de periode
van 18 september t/m 29 oktober 1995
de volgende gevallen van besmette-
lijke dierziekten, waarvan aangifte
verplicht is, voor:

Rotkreupel

Totaal 2 gevallen in Friesland
Totaal 2 gevallen in Groningen

Pseudo-vogelpest

Totaal 1 geval in Zuid-Holland

BESMETTELIJKE DIERZIEKTEN

KOPIJ OP
DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs in-
dien teksten, die langer zijn dan
één A4-tje op bij voorkeur een
3,5 inch-diskette (5,25 inch is
ook mogelijk) worden aangele-
verd in Word Perfect 5.1 (an-
dere versies zijn ook mogelijk).
■Aan het eind van regels gelieve
geen harde returns te geven.

-ocr page 310-

Dit jaar zijn ai vier uitbraicen van New
Castle Disease (NCD) bij sierpluim-
vee geconstateerd. Zeer waardevolle
dieren zijn hierdoor verloren gegaan.
Daamaast is er een grote kans dat com-
mercieel gehouden koppels pluimvee
besmet worden via deze uitbraken, met
alle gevolgen van dien. Via de tijd-
schriften Pluimveehouderij en Avi-
cultura worden sierpluimveehouders
attent gemaakt op de situatie en gead-
viseerd om hun dieren te laten enten.
Ook krijgen zij het dringende advies
om alleen sierpluimvee uit geënte kop-
pels te kopen.

Voor het enten van sierpluimvee wordt
aangeraden geen gebmik te maken van
vimlente entstoffen, zoals de entstof-
fen op basis van La Sota-stammen,
maar van de minder vimlente entstof-
fen zoals NDW, Hitchner of Clone 30.
Voor adviezen met betrekking tot ent-
schema\'s voor hobbyvogels kunt u
contact opnemen met de Gezond-
heidsdienst Deventer, afdeling pluim-
vee, telefoon: (0570)-66 04 00.

NCD BIJ SIERPLUIMVEE

Praktici worden verzocht om bij ten-
toonstellingen van sierpluimvee er
streng op toe te zien dat alleen geënte
dieren worden toegelaten en in het al-
gemeen de enting van sierpluimvee te-
gen NCD te stimuleren.

PROGRAMMA VEEG STUDIEDAG OP 13 DECEMBER
1995

Alle voordrachten worden in het Nederiands gehouden, behalve de lezing van Dr.
Smith. De voordrachten worden in het Engels opgenomen in de Proceedings, met
een Nederiandse samenvatting. De studiedag wordt gehouden op het ID-DLO op
de Runderweg 2 (zaal 1), de lunch wordt gebmikt op de Edelhertweg 15 te
Lelystad.

Inschrijving en koffie.
Opening door de voorzitter.

PARABAN: a case-study how macro-parasitic models can be useful at the farm level. Gary Smith (Center
of Infectious Disease and Food Safety, University of Pennsalvenia, USA).
10.00-10.40 uur: An episode of classical Swine fever in Belgium 1993-1994. Piet Vanthemsche (Ministerie van
Middenstand en Landbouw, België).

10.40- 11.00 uur:
11.00- 11.45 uur:
11.45- 12.30 uur:

12.30- 13.30 uur:
13.30- 14.00 uur:

14.00- 14.30 uur:
14.30- 15.00 uur:

15.00- 15.15 uur:
15.15- 15.35 uur:

15.35- 16.00 uur:
16.00- 16.25 uur:

16.30- 16.45 uur:

Koffiepauze

Het gebmik van typering in epidemiologisch onderzoek van Campylobacter. Wilma Jacobs (Afdeling
Bacteriologie, ID-DLO, Lelystad).

Bepaling van de seroprevalentie en insleep-rate van het Aujeszky-vims op regionaal niveau in Nederland.
Arjan Stegeman, Armin Elbers (GD lokatie Boxtel), Mart de Jong (Afdeling Pathologie en Epidemiologie,
ID-DLO, Lelystad).

Lunchpauze

De invloed van matemale antistoffen op de transmissie van Pseudorabies vims bij varkens. Annemarie
Bouma, Mart de Jong (Afdeling Pathologie en Epidemiologie, ID-DLO, Lelystad) en Tjeerd Kimman
(Afdeling Infectieziekten. RIVM, Bilthoven).

Niet-pathogene micro-organismen in de uier: dynamiek en effect op belangrijke pathogenen. Theo Lam
(Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, RU, Utrecht).

Risico op uitbraken van besmettelijke dierziekten: een peiling van de mening van deskundigen. Susan
Horst (Vakgroep Bedrijfseconomie, LU, Wageningen).

Theepauze

Klinisch en sero-epidemiologisch vervolgonderzoek in vier melkveebedrijven met een uitbraak van
Neospora abortussen. Ad Moen. Willem Wouda (GD lokatie Drachten), Tinie van Werven (Vakgroep
Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, RU, Utrecht).

Incidentie en pathologie van pupmortaliteit in een Boxercohort. Angelique Nielen (Vakgroep Kleine
Huisdieren, RU, Utrecht).

Kwantitatieve prognose van melkkoeien met een lebmaagdislocatie naar links behandeld met de \'houtje-
touwtje\' methode. Wim Kremer (Vakgroep Bedrijfsdiergeneeskunde en Voortplanting, RU, Utrecht) en
Bart Mourits (Dierenartsenpraktijk Diessen).
Algemene ledenvergadering.

Congressen eo cursussen

programma
08.45 uur:
09.10-09.15 uur:
09.15- 10.00 uur:

-ocr page 311-

The lams Company heeft twee nieuwe
produkten toegevoegd aan haar veteri-
naire Ujn: Eukanuba Veterinary Diets
Low-Residue Formula en Eukanuba
Nutritional Recovery Formula. Beide
voedingen, bedoeld voor honden, zijn
in juni op de markt verschenen.
Low-Residue Formula is een hulpmid-
del bij de behandeling van een ver-
scheidenheid aan acute en chronische
aandoeningen die problemen veroorza-
ken in het maag-darmkanaal. Nutri-
tional Recovery Formula is een voe-
ding voor honden wanneer zij herstel-
lende zijn van een ziekte of ingreep, die
een extra belasting van de spijsverte-
ringsorganen veroorzaakt.
Low-Residue Formula is een licht ver-
teerbare, vetarme voeding met een op-
merkelijke nieuwe bron van koolhy-
draten, fructooligosacchariden (FOS),
die een hulpmiddel zijn bij de behande-
ling van problemen in het maag-darm-
kanaal zoals een verstoorde spijsverte-
ring, enteritis en overmatige groei van
bacteriën. FOS is een natuuriijke ver-
binding die voorkomt in sommige
planten. Veel goedaardige darmbacte-
riën, zoals Lactobacillus en Bifido-
bacterium, kunnen FOS als energie-
bron gebmiken, terwijl schadelijke
bacteriën, waaronder E.coli en Sal-
monella, dat niet kunnen. Low-Residue
Formula kan een nuttige aanvulling
zijn op conventionele behandelingsme-
thoden van aandoeningen van het
maag-darmkanaal voor honden die
daar vaker last van hebben.
Nutritional Recovery Formula is een
calorie- en eiwitrijke dieetvoeding die
speciaal is samengesteld voor patiënten
die herstellende zijn van een aandoe-
ning of een ingreep, zoals anorexia, een
operatie, cachexie en ook lactatie, die
overbelasting van het spijsverterings-
apparaat veroorzaakt. Nutritional
Recovery heeft een grote dichtheid van
voedingsstoffen waardoor een opti-
male voeding in kleine hoeveelheden
mogelijk is: 96 procent van de eiwitten
is afkomstig van dierlijke bronnen.

NIEUWE DIËTEN BIJ EUKANUBA

REMOVER VOORKOMT HAARBALPROBLEMEN BIJ KATTEN

Met name bij katten die nooit buiten
komen, kunnen haarballen spijsverte-
ringsstoomissen veroorzaken. Speciaal
voor katten met dit probleem introdu-
ceert Upjohn het nieuwe voedersupple-
ment Remover. Dit produkt bevordert
de vertering van de opgenomen haren,
stimuleert de voedselopname en regu-
leert de maag- en darmfuncties.
Remover is een smakelijke pasta die
eenvoudig met het voer kan worden
verstrekt, rechtstreeks in de bek kan
worden toegediend of op de poot of
vacht van de kat kan worden gesmeerd,
waama het dier het zelf oplikt.

Met deze zogenaamde animal-site test
van E.V.L. is de prakticus in staat om
in vijf minuten het Feline Leukemie
Vims circulerend p 27 antigeen in het
semm/ plasma van de kat aan te tonen.
Deze test is gebaseerd op een chroma-
tografisch principe, dat gebmik maakt
van verschillende monoclonale anti-
stoffen. Indien het monster FeLV anti-
geen bevat, wordt het vims antigeen
door gekleurde latex bolletjes gebon-
den. Deze latex bolletjes migreren
over het membraan en worden ter
hoogte van de zone \'T\' gebonden door
een geïmmobiliseerde monoclonale
antistof gericht tegen het FeLV anti-
geen. Hierdoor verschijnt een blauwe
band in zone \'T\'. Deze test met een
houdbaarheid van 12 maanden (bij ka-
mertemperatuur) is beschikbaar in een
verpakking van vijf stuks.

Voor meer informatie: Alfasan
Diergeneesmiddelen (0348) 416945.

FELV CLINIC ONE-STEP TEST

DEFENCAT

Op de Vooijaarsdagen 1995 is een heel
nieuw concept voor de bestrijding van
vlooien bij katten geïntroduceerd:
Defencat foam. Het betreft een anti-
parasitaire schuimformulering. die
eenvoudig en katvriendelijk op de
vacht kan worden aangebracht.
Door de speciale schuimformulering is
dc werkzame stof permethrin veilig
voorde gevoelige kattehuid. Al aaiend
kan de eigenaar de kat inmasseren.
Omdat Defencat een uitwendig con-
tactinsekticide is, is het produkt uitste-
kend te gebmiken voor dieren met een
vlooienallergie. Om te voorkomen dat
de kat direct na de behandeling de nog
vochtige vacht wil aflikken, is er een
bitter smakende stof aan Defencat toe-
gevoegd.

Een flacon bevat 150 ml, dat is in ieder
geval voldoende voor zes a zeven be-
handelingen. Gemiddeld zal één keer
per tien tot 14 dagen behandelen vol-
doende zijn. Afhankelijk van omstan-
digheden als infectiedmk, temperatuur
en dergelijke, kan een wekelijkse be-
handeling noodzakelijk zijn. Voor na-
dere informatie kunt u contact opne-
men met Virbac Nederiand BV, tel.:
03420 - 93008.

NIEUW(S) VAN
DE INDUSTRIE

Nieuw(s) van de industrie is ge-
schreven op basis van de fabri-
kanten en/of leveranciers ver-
strekte informatie. De redactie en
uitgever zijn niet verantwoorde-
lijk voor eventueel letsel of
schade als gevolg van toepassin-
gen of gebmik van de in deze m-
briek genoemde produkten.

-ocr page 312-

Entrogel Pig-pump is een definitief ge-
registreerd produkt (REG NL 4287)
voor de behandeling van infectieuze
diarree bij jonge biggen. De flacon van
250 ml bevat per milliliter 225.000 IE
colistinesulfaat.

In het kader van \'Good Veterinary
Practice\' en de strenge exporteisen is het
belangrijk te vermelden dat Enterogel
Pig-Pump op de positieve IKB/PW-
lijst staat, alsmede op de zogenaamde
\'Witte Lijst\' voor Japan-waardige pro-
duktie. De Pig-Pump heeft een \'UDA\'-
status. De toediening van Enterogel Pig-
Pump is eenvoudig met behulp van het
dosseerpompje en economisch in ge-
bmik. Eén flacon is toereikend voor de
behandeling van 30 grote of 60 kleine
biggen. Voor nadere informatie kunt u
contact opnemen met: Virbac Ne-
deriand BV, tel.: 03420 - 93008.

ENTROGEL PIG-PUMP

De kruis-op-krais situatie; \'n Geslaclitsafhankelijk
geboorteprobleem bij het kalf als gevolg van ver-
schillen in lichaamsafinetingen; M. Etoezeman. P.
Egberink. J. Wesdorp: SR\\334\\94:24 pp.

Hyperkalemische periodieke paralyse bij quarter
horses; C. Lindelauff: SR\\335\\94: 12 pp.

Various effects on sufentanil on horses during ha-
lothane anaesthesia; S.K. Nyks: SR\\336\\94: 32 pp.

Integrated quality control in Aragon?; J. Broshuis:
SR\\337\\94:20pp.

Oestrusinductic met GnRH bij A-cyclische mer-
ries; J. van der Scheer: SR\\338\\94: 60 pp.

GVP in de varkenshouderij hoestende mestvar-
kens; A. Beijering: SR\\339\\94: 99 pp.

Vaccinatie tegen coliforme mastitis; J.J. Helder:
SR\\340\\94:22 pp.

A pilot study of veneral diseases in the Kagera li-
vestock development programme; N. van Elk:
SR\\34I\\94:3I pp.

Dermatitis digitalis, an epidemiological survey.
The influence of risk factors on the occurrence of
digital dermatitis on two dairy famis; F.A.Meijer:
SR\\342\\94:40pp.

Substance-p gemedieerde bronchochonstrictie; G.
Hoomenborg: SR\\343\\94: 19 pp

De bestrijding van boviene tuberculose in Ierland;
L.Fransen:SR 344\\94:3I pp.

Het symptomencomplex van chlamydiose bij
postduiven (columba livia) nader beschouwd; C.
van der Bijl en S.E.A.C.M. Custere: SR\\345\\94:
55 pp.

Craniomandibulaire osteopathic bij de hond; M F.
Veldkamp: SR 346\'94: 31 pp.

De bijschildklieren van hel paard; G Sijbrandij:
SR\'347\\94:25 pp.

Biotransformatie en leeftijd: Ontwikkeling van
het 450 enzymsysteem bij ratten in de pre, peri- en
postnatale fase; O.V.A. Kaiser: SR\\348\\94: 32 pp.

Tb or not Tb. The introduction of the possum into
New Zealand; E. Albracht en E. de With:
SR\\349\\94:32pp.

De lage tendogene steltvoet of "bokhoer bij het
paard; P.A. Kock en M.B.M. Verhaak:
SR\\350\\94: 35 pp.

Strooiselgebmik en strooiselvoorkeur bij mest-
varkens; deel I en deel 2; M. Bosch en M.
Augustijn: SR\\35I\\94: 18 pp resp. 26 pp bijla-
gen.

Praktische aspecten van de rehydratie bij kalve-
ren; H.J.M. Comelis; SR\\352\\94: 70 pp.

Ovine enzootische abortus; A.M.C. Kastelein;
SR\\353\\94: 63 pp.

Vruchtbaarheid van Welsh-ponies met de roan-
factor; J.B. Huizing; SR\\354\\94: 30 pp.

Degeneratieve lumbosarcrale stenose bij de
hond; S.F. Snijdelaar en A.J. Trijssenaar;
SR\\355\\94: 54 pp.

Allergische risico\'s voor toekomstige dierenart-
sen; atopische aanleg en de ontwikkeling van
dierenallergie onder diergeneeskunde studenten
en praktizerende dierenartsen; E.G. Dingboom;
SR\\356W4: 20 pp bijlagen.

Verhiwgde uitval bij witte legsters .... Hoezo?;
M. de Voogd: SR\\357\\94: 36 pp.

Cutane myasis; op weg naar een vaccin tegen L.
cuprina; M. van der Hilst SR\\358\\94: 50 pp.

Dirofilaria immitis bij de hond; R. Groenen:
SR\\359m: 28 pp.

Vermindering van postoperatieve pijn door pre-
opcratieve analgesie; een literatuurstudie naar
het voorkomen van sensibilisatie van de pijnge-
leiding; M.H.H. Steenaert; SR\\360\\94: 26 pp.

Toepassingen van inlra-uteriene electrochirur-
gic bij hel paard; J. IJzer: SR\\361\\94: 26 pp.

Cavitational ultrasonic surgical aspirator; een
studie naar de weking cn mogelijke toepassin-
gen in de gezelschapsdieren chirurgie; F.G.M.
Smeur SR\\362\\94: 34 pp.

□VERZICHT STUDEIMTEIMREFERATEN

Kaakfi^cturen bij paarden en runderen; litera-
tuuroverzicht en patiëntenevaluatie; R. Kauf-
mann en J. van der Lek; SR\\363\\94: 35 pp.

A mathematical model of myocardial oxygen
consumption in relation to end-systolic volume;
M.F. Weber: SR\\364\\94: 18 p.

De hoef als FORCE SHOE; een onderzoek naar
een nieuwe methode om de bodemreactiekrach-
ten van paarden te bepalen; W.W.J. van den
Berg;SR\\365\\94:21 pp.

Het prostaatcarcinoom bij de hond; een litera-
tuuronderzoek; M. Pangalila; SR\\366\\94: 25 pp

Magnesiumkinetiek bij het rund; literatuuron-
derzoek en pilotexperiment; M. Boonstoppel;
SR\\367\\94:40 pp.

Mitralis insufficiëntie bij de hond: ziektebeeld
en evaluatie van de diagnostiek; G. ter Haar en
A. Roos: SR\\368\\94: 50 pp bijlagen.

Transgene dieren; W.J. de Grauw; SR\\369\\94:
50 pp.

De plaats van glucocorticosteroïden in de behan-
deling van enzootische bronchopneumonie bij
het rund; P.J.M. Couwenberg; SR\\370\\94: 78
PP

De etiologie en de epidemiologie van de leb-
maagdislocatie; B. dc Leeuw; SR\\37I\\94: 22 pp.

Bobjc is dood. Wal nu\']\' L Winius; SR\\372\\94:
25 pp.

Verscheidene varianten van X-aneuploidie; M.
Fransen cn P. Beckers; SR\\373\\94: 61 pp.

Anti-struviet dieten voor kallen; J.J.C. Dona;
SR\\374\\94: 18 pp.

Dc afzet van het paard; E. Mus: SR\\375\\94; 30 pp.

Voorvcrteerd voer: einde enzympreparaten; een
andere benadering voor exocricne pancreasin-
sufficientie bij honden; M. van Ekeris en
W.M.L.E. Evcrtsen; SR\\376\\94: 56 pp.

Mastitis bij vaarzen voor de partus; S.W.II.
Franken; SR\\377\\94: 35 pp.

KOPIJ OP DISKETTE

De redaktie stelt het op prijs indien teksten, die langer zijn dan één .V4-tje
op bij voorkeur een 3,5 inch-diskette (5,25 inch is ook mogelijk) worden
aangeleverd in Word Perfect 5.1 (andere versies zijn ook mogelijk). Aan
het eind van regels gelieve geen harde returns te geven.

-ocr page 313-

n i^iFi I Jl

de meeste kans op succes gebmikt kan
worden indien de laboratoriumuitslag
van de gevoeligheidsbepaling nog niet
bekend is. Alle bepalingen zijn verricht
met behulp van de agardifïusietest vol-
gens een standaardmethode (DIN
59940). De uitslagen staan vermeld in
tabellen en zijn gerangschikt naar dier-
soort en naar bacterie-species.
Hieronder volgt een overzicht van de re-
sistentie in percentages (dus de meeste
stammen gevoelig) van een aantal anti-
bacterieel werkzame stoffen bij infec-
ties van landbouwhuisdieren:

MICROBIOLOGIE

O

Referateo

Zum Resistenzverhalten veteri-
närmedizinisch bedeutsamer bac-
terieller Erreger aus dem Jahr
1992 [Rang-Reihenfolgen]

H. Trolldenier. Berl. Münch. Tierarztl.
Wschr. 1995; 108:127-32.

De resultaten van gevoeligheidsbepalin-
gen van 39289 bacteriestammen beho-
rende tot 302 species en afkomstig van
de meeste diersoorten uit de vétérinaire
praxis werden vergeleken op basis van
de procentuele gevoeligheid c.q. onge-
voeligheid ten opzichte van een aantal
antibiotica en chemotherapeutica. De
gegevens zijn afkomstig van 29 onder-
zoeksinstituten in Duitsland. Op deze
manier kreeg men inzicht welk antibio-
ticum en/of chemotherapeuticum met

J.P. W.M. Akkermans

* Rund:

Actinomyces pyogenes: Cephalosporine

12,3%

E.coli: enrofloxacine

5,9%

Pasteurella haemolytica: enrofloxacine

7,2%

Pasteurella multocida: enrofloxacine

2,7%

Staph, aureus: Cephalosporine

9,2%

Strept. agalactiae: oleandomycine

1,3%

* Varken:

Actinobacillus pleuropneumoniae: ampicilline

6,8%

Bordetella bronchiseptica: gentamycine

4,2%

Clostr. perfringens: nitrofurantoïne

10,3%

E.coli: enrofloxacine

2,1%

Past. multocida: entofloxacine

3,9%

» Kip:

E.coli: polymyxine B

9,3%

Salm. enteritidis: kanamycine

0,9%

Staph, aureus: Oxacilline

0,0%

♦ Paard:

E.coli: polymyxine B

6,5%

Str. equi: Oxacilline

1,5%

Klebsiella sp.: gentamycine

0,9%

Naar aanleiding van vragen van
praktici op het gebied van de oog-
heelkunde, die zijn binnengeko-
men hij Leo Pharmaceutical
Products 8. V., was dr F.C. Stades
bereid voor de lezers een ant-
woord te formuleren.

vragen:

1. Wat zijn de meest voorkomende
agentia die conjunctivitis veroorza-
ken en wat is hun gevoeligheidspa-
troon voor antibiotica?

2. Wanneer is het zinvol om een BO
in te zetten bij een conjunctivitis?

3. Wat is de beste manier om materi-
aal voor een BO af te nemen bij bij-
voorbeeld een ulcus comeae?

4. Wat is de behandeling van conjunc-
tivitis waamit een gist of schimmel
is gekweekt?

antwoord:

Deze vragen lijken eenvoudig, maar
zijn dat zeker niet. Met name ter be-
antwoording van de eerste vraag zou
bijvoorbeeld een onderzoek moeten
worden opgezet door één of meerdere
\'eerstelijns\' praktici, waarbij van
elke
hond, kat of andere diersoort in een
bepaalde streek/omgeving met ver-
schijnselen van een
primaire con-
junctivitis, op een verantwoorde wijze
materiaal wordt afgenomen, waarvan
wordt gekweekt en een antibiogram
wordt vervaardigd. Het antibiogram
moet dan ook nog op een juiste wijze
op de pathogeniteit van de gevonden
agentia worden geïnterpreteerd.
Eigenlijk zou ook het omgekeerde
moeten worden gedaan. Veel voorko-
mende agentia (stof, huisstof, mijten,
pollen, bacteriën, vimssen, schim-
mels, gisten en vele anderen?) zouden
in een bepaalde (maar welke) hoeveel-
heid bij normale dieren en onder nor-
male en abnormale (denk bijvoor-
beeld aan entropion, trichiasis,
comeatrauma, stress) omstandighe-
den moeten worden toegediend in de
conjunctivaalzak om vast te stellen
welke dan conjunctivitis veroorzaken.
Waarom al deze \'maren\'? Omdat bij-
voorbeeld specialisten c.q. centra
voomamelijk emstige, hardnekkige,
chronische conjunctivitiden krijgen
aangeboden en daarmee een volledig
vertekend beeld kunnen hebben. De
diersoort, de grootte, de afstand tot de
grond, de woonomgeving/omstandig-
heden hebben een grote invloed op de
flora in een \'normale\' conjunctivaal-
zak. Zo is bekend dat straatvegers
veelvuldig een verontreinigde con-
junctivaalzak hebben en dat zij een
veel hogere gemiddelde traanproduc-
tie hebben dan medewerkers in een
computercentmm.

Het is ook niet zo eenvoudig vast te
stellen wat een primaire conjunctivitis
is. De conjunctiva reageert zeer snel
op prikkels uitgaande van andere on-
derdelen van het oog, zoals van de
adnexa (bijvoorbeeld irritatie door ei-
gen haren bij entropion) of van binnen
uit, op prikkels, zoals uitgaande van
een verhoogde intra-oculaire dmk
(glaucoom) of bij uveitis.

Wat is er nu zoal bekend en wat heb-
ben we eraan?

De conjuntivae en de comea worden
doorlopend belaagd door noxen van
buitenaf zoals wind, stof pollen, vi-

-ocr page 314-

russen, bacteriën, schimmels en an-
dere allergenen (1). De conjunctivaal-
zak blijft dan ook zelden steriel.
Tegen al deze belagers bestaan effi-
ciënte afweermechanismen zoals de
traanfilm, het RES en de afgroei van
het epitheel etc. Ontsteking van de
conjunctivae (conjunctivitis) kan ont-
staan op basis van niet-infectieuze of
van infectieuze oorzaken, maar bemst
veelal op combinaties hiervan. Vaak
is er een primaire factor, zoals haarir-
ritatie, stof of microtrauma, die een
porte d\'entrée veroorzaakt, zodat se-
cundair een infectieus agens (vims,
bacterie, schimmel of gist) zich kan
nestelen en handhaven. Er dient reke-
ning mee te worden gehouden, dat het
afweermechanisme beïnvloed of on-
derdmkt kan zijn (bijvoorbeeld door
gebrek aan traanvocht, FIV, door een
neoplasie of door langdurig gebruik
van antibiotica of corticosteroïden
(vooral bij het paard)).
Eenzijdige conjunctivitiden zijn vaak
gerelateerd aan lokale oorzaken zoals
een corpus alienum, verwonding etc.,
maar kunnen ook secundair zijn aan
irritatie door eigen haren, comeatrau-
mata, keratoconjunctivitis sicca, da-
cryocystitis, glaucoom of uveitis.
Infectieuze oorzaken behoren even-
eens tot de mogelijkheden.
Beiderzijdse conjunctivitiden zijn
vaak het gevolg van infecties. Bij de
kat zijn het vooral de verwekkers van
het \'niesziekte\'-complex, die afwij-
kingen van het oog en met name van
de conjunctivae veroorzaken. Bij de
hond kan onder andere het Carré-vims
een veroorzaker van een beiderzijdse
conjunctivitis zijn.

De conjunctivaalzak van mens en
dier,
zonder oogklachten, blijkt in 40-
100% van de gevallen, op het moment
van afname, gecontamineerd.
Veel gekweekte bacteriën bij de hond
zijn:
staphylococcen (epidermidis en
aureus), streptococcen, bacillus, neis-
seria
en vele andere species, maar er
zijn grote verschillen per regio en per
land (2, 3,4).

Bij de kat worden daamaast veelvul-
dig
mycoplasma spp. gevonden (5).
Bij schapen in Oost-Australië bleek
bij kweken uit de conjunctivaalzak 60
% geen groei te geven en was
neisse-
ria ovis
de belangrijkste bacterie (6).
Bij een onderzoek naar het voorko-
men van bacteriën in purulente oog-
uitvloeiing (dus dieren
met oogklach-
ten) in Utrecht door Verwer en van
Gunnik bleek in bijna 19% van de ge-
vallen geen groei op te treden, en wa-
ren de belangrijkste bacteriën
strepto-
coccen, staphylococcen, nocardia,
Pseudomonas en corynebacterium
spp. Daamaast werden schimmels ge-
vonden (7).

700

Bij het paard vormden met name Pseu-
domonas
spp. en schimmels belang-
rijke veroorzakers van conjunctivitis
(8). Let wel, dit zijn resultaten van on-
derzoeken uit centra of door oogspe-
cialisten en dus niet representatief
voor de \'acute conjunctivitis\' aange-
boden bij de prakticus in de eerste lijn.
Bij acute gevallen van catarrhale con-
junctivitis zal de conjunctiva zich in
het algemeen binnen enkele dagen
spontaan herstellen. Als de eigenaar er
snel genoeg bij is, bestaat de behande-
ling uit het verwijderen van het slijm
doormiddel van oogspoelingen (0,9%
NaCl, l-4dd). Zijn de afwijkingen al
wat langer aanwezig en is nog geen
verbetering opgetreden, dan wordt
naast de oogspoeling een antibioticum
voorgeschreven. De veel voorko-
mende bacteriën zijn vaak goedgevoe-
lig voor chloramfenicol, fusidinezuur
of bij de kat oxy- of chloortetracy-
cline. Ook chloorhexidine 0.1% en
povidon jodium 0.1% komen in aan-
merking, maar irriteren soms of zijn
wat minder stabiel.

Dit zijn dus de \'eerste keuze\' antibio-
tica tegen een acute catarrhale con-
junctivitis.

Bij acute pumlente conjunctivitis kan
dezelfde therapie worden ingesteld,
met dien verstande dat de pus vooraf
kan worden opgelost met acetylcys-
teine 10% en weggespoeld (4dd, mini-
maal 7-10 dagen).

Bij een acute conjunctivitis op basis
van een systemische ziekte zoals bij-
voorbeeld \'niesziekte\' bij de kat, of
pasteurellose bij het konijn bestaat de
lokale therapie uit acetylcysteïne 10%
(veriaagt tevens de kans op vergroei-
ingen), spoelen en oxy/chloortetracy-
cline of chloramphenicol (4-6dd, mi-
nimaal 10-14 dagen). Daamaast
worden parenteraal antibiotica toege-
diend (niesziekte: doxycycline per
os).

Bij chronische of een recidiverende
conjunctivitis dient het klinisch on-
derzoek te worden herhaald (inclusief
de Schirmer tear test) en te worden
uitgebreid. Er kan een BO worden af-
genomen, eventueel aangevuld met
een uitstrijkje van een conjunctiva-af-
strijksel en ook nog van een conjunc-
tiva-afkrabsel.

Tijdscmrikt voor D i e r g k n l e s k l s d e . Deel 120. December, Aklevering 2 3, 1995

Voor het afnemen van het BO worden
de oogleden met duim en wijsvinger
opengehouden en wordt met de andere
hand, met het wattenstaaQe, van late-
raal komend, materiaal afgenomen uit
de conjunctivaalzak in de mediale
ooghoek, tussen het palpebrale slijm-
vlies en de buitenzijde van de mem-
brana nictitans. Hierbij mogen het ste-
riele wattenstaafje en het deel van de
dop dat in de buis gaat niet worden be-
zoedeld door haren of eigen vingers!
Een afstrijksel kan worden gemaakt
door met een steriel spateltje over de,
met een vinger geectropioneerde, con-
junctiva te spatelen en dit uit te strij-
ken op een voorwerpglaasje. Een af-
krabsel kan worden gemaakt door met
een steriel scherp lepeltje, bijvoor-
beeld een oogcurette, wat materiaal af
te krabben van de ventrale palpebrale
conjunctiva en dit uit te strijken op
een voorwerpglaasje.
Als het vervoer naar het laboratorium
langer dan circa 15 min gaat duren kan
beter een BO-buis met een transport-
medium worden gebmikt. Er kan
eventueel worden gespoeld met
ZnS04 0,1% en er kan een vasocon-
strictor/antihistaminicum worden ge-
dmppeld.

De keuze van een antibioticum dient
in deze gevallen te worden gemaakt
op basis van het antibiogram. In het
geval van een infectie door een schim-
mel of gist zal een langdurige (4-6 wk)
locale behandeling met een antimyco-
ticum (bijvoorbeeld natamycine oi"
miconazole) noodzakelijk zijn.

Bij een oppervlakkig ulcus van de cor-
nea is het inzetten van een antibio-
gram zelden zinvol, daar deze veelal
bemsten op een minder goede verbin-
ding tussen de basaalcellen en de bas-
aalmembraan van het comea-epitheel.
Diepe ulcera daarentegen zijn veelal
het gevolg van een secundaire bacte-
riële infectie in een reeds bestaand pri-
mair defect, in combinatie met een
verminderde weerstand. Proteasen,
geproduceerd door bacteriën zoals
Pseudomonas spp. en hemolytische
streptococcen, maar ook endogene
collagenasen, kunnen de stromale ei-
witten van de cornea in zeer korte tijd
verweken en oplossen. Bij de
Pekingees dient vooral te worden ge-
dacht aan neusplooi-irritatie en lag-
ophthalmus. Bij alle kortneuzige die-
ren kan ook microtrauma van de
exophthalmische en dus minder goed
beschermde oogbollen de initiërende
factor zijn. Een dergelijk ulcus kan

-ocr page 315-

zich zeer snel verdiepen en uitbreiden.
De rand van het ulcus verweekt, zwelt
extra op en krijgt een wat stroperig,
gelig aspect. De overige ontstekings-
verschijnselen, zoals purulente uit-
vloeiing, conjunctival roodheid en
zwelling, pijn en verschijnselen van
uveitis anterior (onder andere pus in
de voorste oogkamer) nemen in hef-
tigheid toe. Indien niet zeer snel wordt
ingegrepen kunnen dergelijke agres-
sieve ulcera
binnen een dag leiden tot
perforatie, panophthalmitis en niet
zelden tot verlies van het oog.
De behandeling zal in het algemeen
(direct na de afname van materiaal
voor een antibiogram) bestaan uit ace-
tylcysteine, voorzichtig spoelen
(0,9% NaCl), neomycine-polymixine
en/of gentamycine of als 3e keuze uit
fluoroquinolone-bevattende oogdrup-
pels en uit atropine (alle: gtt, 6-8dd,
10-14 dagen). Deze antibiotica dienen
alleen bij een specifieke noodzaak of

Onderstaand treft u een aantal cursus-
sen aan waarvoor opgave nog moge-
lijk is. Dit kan zowel telefonisch (030-
2517374) als per fax (030-2516490).

PATIËNTENDEMONSTRATIE
GEZELSCHAPSDIEREN
(95/62),
6 december 1995, 14.00 tot 17.00 uur,
ƒ 95,- te Utrecht.

Patiënten passeren, zo mogelijk \'live\',
de revue.

BEDRIJFSBEGELEIDING OP
COMMERCIËLE GEITENBE-
DRIJVEN, MANAGEMENT EN
PREVENTIEVE GENEESKUNDE.

8 december 1995, 09.00 - 17.00 uur,
/490,- te Boxtel.

Door een verdergaande professionali-
sering en een toename van de grootte
van de geitenbedrijven wordt de vraag
vanuit de geitenhouderij voor veteri-
naire bedrijfsbegeleiding steeds gro-
ter.

In deze cursus willen wij u een aantal
handvatten bieden die u kunt gebrui-
ken bij de bedrijfsbegeleiding op het
geitenbedrijf
op aanwijzing van het antibiogram te
worden voorgeschreven. Er zijn nu
reeds stammen die ongevoelig zijn
voor deze antibiotica. Ter preventie
van het stoten van de oogbol wordt
een kraag voorgeschreven. Het ulcus
wordt eventueel door middel van één
van de overhechtmethodieken afge-
dekt of afgedicht. Is men niet ver-
trouwd met dit ziektebeeld of met
deze technieken, dan is onmiddellijke
verwijzing voor verdere diagnostiek
en behandeling aan te bevelen.
Indien de therapie goed aanslaat zul-
len de verschijnselen snel in heftig-
heid afnemen. De rand van het ulcus
vertoont minder zwelling, rondt af en
is alleen nog in de diepte fluoresceïne
positief Als vaten het ulcus hebben
bereikt volgt reparatie door fibro-an-
gioblastenweefsel en uiteindelijk litte-
kenvorming. De prognose dient aan-
vankelijk gereserveerd te worden
gesteld.

mm

701

De volgende onderwerpen zullen aan
de orde komen:

- Management, voeding en huisves-
ting van:

*jonge lammeren in de periode ge-
boorte - spenen en spenen - dek-
ken;

*de gedekte en droge geiten;
*de melkgeiten.

- Preventie van veel voorkomende
ziekten.

- Automatisering en management-pro-
gramma\'s.

- Vruchtbaarheidsbegeleiding en echo-
grafie.

KLINISCHE TOXICOLOGIE BIJ
GEZELSCHAPSDIEREN,
8 de-
cember 1995, 09.00 - 17.15 uur,
ƒ 580,- te Utrecht.

Inleiding in de klinische toxicologie
bij gezelschapsdieren. Intoxicaties in
de praktijk door bestrijdingsmiddelen,
rodenticiden, diergeneesmiddelen, hu-
mane geneesmiddelen en huishoud-
vergiften: oorzaken, diagnose en inter-
ventie.

Intoxicaties door anaesthetica en de in-
tensive care patiënt. Informatie over
het Nationaal Vergiftigingen Infor-
matie Centrum, het Bureau Bijwer-
kingen alsmede andere hulpmiddelen.

HELPAFVVIJKINGEN HOND

(95/97), 15 december 1995, 15.00 -
21.30 uur, ƒ 315,— te Wageningen.

T IJ D S c 11 R I I- T VOOR D I l: R Cl E N E E S K U M) t , D E l; 1. 120, DECEMBER, AFLEVERING 23, 1995

literatuur

1. Urban M et al.: Conjunctival flora of cli-
nically normal dogs. JAVMA 1972; 161:
201.

2. Bistner SI el al: Conjunctival bacteria: cli-
nical appearances can be deceiving. Mod
Vet Pract 1969; 50:45.

3. Urban W el al: Conjunctival flora of clini-
cally normal dogs. Am J Vet Med Assoc
1972; 161:201.

4. McDonald PJ, and Watson ADJ.
Microbial flora of normal canine conjunc-
tivae. J Sm Anim Pract 1976; 17: 809.

5. Campbell L. Ocular bacteria and myco-
plasma of the clinically nonmal cat. Feline
Pract Nov-Dec: 1973: 10.

6. Spradbrow P. The bacterial flora of the
ovine conjunctival sac. Aust Vet J 1968;
44: 117.

7. VerwerMAJ, and GunnikJW van: The oc-
curence of bacteria in chronic purulent eye
discharge. J Sm Anim Pract 1978; 9: 33.

8. McLaughlin SA el al: Pathogenic bacteria
and fungi associated with extraocular
disease in the horse. J Am Vet Med Assoc,
1983; 182:241.

dr. F.C. Stades

Heupproblemen bij de hond komen re-
gelmatig voor, zowel bij relatief jonge
nog groeiende honden als bij oudere
honden. Hierbij moet gedacht worden
aan ontwikkelingsstoomissen als Calve
Legg Perthes en vooral heupdysplasie
bij de jonge hond en de heupluxatie en
heupdysplasie bij de volwassen hond.
De klinische diagnostiek en de röntgen-
diagnostiek, via standaard en uitge-
breide opnametechnieken (\'stress\'-op-
namen met behulp van \'distractor\'), van
de diverse heupafwijkingen worden be-
sproken.

Uitgebreid wordt aandacht besteed aan
de diverse therapeutische mogelijkhe-
den bij bovengenoemde heup-
afwijkingen, inclusief de indicatie voor
en de resultaten van de \'bekkenkante-
ling\'.

KUNSTMATIGE INSEMINATIE
BIJ PAARDEN (U.D.),
19 en 20 de-
cember 1995, beide dagen van 09.00 -
17.00 uur, / 2.985,- (inclusief lun-
ches) te Utrecht.

Cursusduur: 2 dagen theorie. Praktisch
onderricht: 1 dagdeel hengst (2 perso-
nen) 1 dag merrie (individueel).

Achtereenvolgens worden behandeld
de hengst, merrie, het laboratorium-
werk en de wettelijke bepalingen. In
het dekseizoen zal door elke deelne-
mer vervolgens enkele dagen prak-
tisch werk worden verricht.

-ocr page 316-

Reeds vorig jaar heeft de KNMvD de
leden-praktici aangeschreven met in-
formatie over de Arbowet en de ver-
plichtingen voor de werkgever (zie
ook de publikatie \'Het in dienst nemen
van personeel 1995\'). Voomitlopend
op de verplichte aansluiting van be-
paalde groepen werkgevers bij een ge-
certificeerde Arbodienst per 1 januari
1996, heeft de KNMvD de leden-
praktici geadviseerd zich in het over-
gangsjaar 1995 alvast aan te sluiten bij
een Arbodienst, met name voor het la-
ten uitvoeren van de verzuimbegelei-
ding en -controle van zieke werkne-
mers. Daartoe heeft de KNMvD in
december 1994 een raamovereen-
komst met Teamzorg gesloten, waar-
bij door Avios Arbozorg van
Teamzorg een aantal pakketten Arbo-
dienstverlening voor dierenartsen-
werkgevers werd aangeboden.
Per 1 januari 1996 moeten de werk-
gevers in de gezondheidszorg -
dus
ook alle dierenartsen-werkgevers -
zich hebben aangesloten bij een ge-
certificeerde Arbodienst. Zo\'n Arbo-
dienst ondersteunt de werkgever bij
een aantal taken die voortvloeien uit
de Arbowet. Deze taken zijn:

- het inventariseren van de risico\'s
op het gebied van veiligheid, ge-
zondheid en welzijn;

- de uitvoering van verzuimbegelei-
ding en -controle van zieke werkne-
mers;

- het aanbieden van een vrijwillig
periodiek arbeidsgezondheidskun-
dig onderzoek aan de werknemer;

- de werknemer in de gelegenheid
stellen een arbeidsgezondheidskun-
dig spreekuur te bezoeken wanneer
hij of zij vragen heeft op het gebied
van arbeidsomstandigheden;

In 1994 is de Arbeidsomstandighedenwet, kortweg de Arbowet, ingrijpend
gewijzigd. Deze wijzigingen hangen nauw samen met de Wet Terugdringing
Ziekteverzuim. In de Arbowet is vastgelegd dat de werkgever, samen met de
werknemer(s), moet zorgen voor goede arbeidsomstandigheden. De gedachte
daarachter is dat daardoor ziekte en ongelukken kunnen worden voorkomen.
De Arbowet is van toepassing op alle vormen van arbeid in dienstverband.

Door Marij van Oostrum-Schuurman Hess

ARBOWET EN ZIEKTEWET: DE STAND VAN ZAKEN

-ocr page 317-

- de werkgever dient in zijn of haar
onderneming bedrijfshulpverlening
te organiseren.

risico-inventarisatie en
evaluatie

De werkgever moet een inventarisa-
tie maken van de risico\'s op het ge-
bied van veiligheid, gezondheid en
welzijn om op die manier arbeidson-
geschiktheid te voorkomen. Op
grond van de uitkomsten van deze in-
ventarisatie zal een plan van aanpak
opgesteld moeten worden. Het lijkt
weinig efficiënt wanneer iedere indi-
viduele dierenartsenpraktijk zo\'n ri-
sico-inventarisatie gaat of laat ont-
wikkelen, aangezien de risico\'s in de
praktijken veelal dezelfde zullen zijn.
De KNMvD heeft daartoe samen met
AUV aan TNO de opdracht gegeven
een centrale checklist te ontwikkelen
voor de risico-inventarisatie, waar-
mee de individuele werkgever in zijn
of haar praktijk aan de slag kan. De
resultaten van het uitvoeren van de
checklist in de eigen praktijk zal de
werkgever moeten voorleggen aan de
Arbodienst. De Arbodienst kan dan
samen met de werkgever bepalen
welke maatregelen getroffen dienen
te worden.

De checklist zal vrijwel zeker in het
voorjaar van 1996 voor de leden-
praktici beschikbaar komen.

verzuimbegeleiding en
-controle

De werkgever moet maatregelen tref-
fen om het ziekteverzuim binnen zijn
of haar onderneming terug te drin-
gen. De werkgever is echter ook ver-
antwoordelijk voor de begeleiding
van zieke werknemers en moet zich
daarbij laten ondersteunen door de
Arbodienst. De werkgever zal dus
met de Arbodienst afspraken maken
over de wijze waarop zieke werkne-
mers worden begeleid. Aangezien het
ziekteverzuim in dierenartsenpraktij-
ken over het algemeen laag is, zal het
meestal niet nodig zijn om een inten-
sieve controle uit te voeren.

periodiek arbeidsgezond-
heioskundig onderzoek
Op grond van de uitkomsten van de
risico-inventarisatie, zal blijken of
werknemers worden blootgesteld aan
bepaalde risico\'s. De Arbowet voor-
ziet daartoe in een periodiek arbeids-
gezondheidskundig onderzoek: als er
aanleiding toe bestaat moet de werk-
gever werknemers de mogelijkheid
bieden zich vrijwillig op de effecten
van bepaalde risico\'s te laten onder-
zoeken. Werknemers kunnen name-
lijk niet worden verplicht een derge-
lijk onderzoek te ondergaan.

bezoeken van een arbeids-

gezondheidskundig

spreekuur

De werkgever moet de werknemers
tijd en gelegenheid geven een spreek-
uur van de Arbodienst te bezoeken
wanneer zij vragen hebben op het ge-
bied van arbeidsomstandigheden of
ten aanzien van de effecten van be-
paalde risico\'s.

bedrijfshulpverlening

De werkgever is verplicht in zijn of
haar onderneming bedrijfshulpverle-
ning te organiseren. Dat betekent dat
de werkgever één of meer werkne-
mers dient aan te wijzen die belast
zijn met EHBO, brandbestrijding, het
evacueren van werknemers en derden
in noodsituaties en het onderhouden
van contacten met gemeentelijke
hulpverleners (GG&GD, brandweer,
politie). Deze bedrijfshulpverleners
moeten daartoe voldoende getraind
zijn. In organisaties met minder dan
15 werknemers, dus vrijwel alle die-
renartsenpraktijken, kan de werkge-
ver deze taken ook zelf uitvoeren.

De werkgever dient zich in ieder ge-
val te laten ondersteunen door een
Arbodienst bij de risico-inventarisa-
tie, de verzuimbegeleiding van zieke
werknemers, de uitvoering van het
arbeidsgezondheidskundig onder-
zoek en het houden van een spreek-
uur.

In verband met de verplichte aan-
sluiting van dierenartsenwerkge-
vers bij een Arbodienst per 1 janu-
ari 1996, zullen alle leden-praktici
in de maand december een brief
krijgen van Teamzorg/KNMvD,
waarin een aanbod zal worden ge-
daan voor de Arbodienstverlening.
Ook de praktijken die inmiddels al
een overeenkomst hebben met
Teamzorg, zullen opnieuw worden
aangeschreven in verband met een in-
houdelijke aanpassing van de door
deze praktijken gekozen Arbo-
pakketten.

afschaffing ziektewet per
1 januari 1996?
Bij de Tweede Kamer is het wets-
voorstel \'Uitbreiding Loondoor-
betalingsplicht bij Ziekte\' ingediend.

Wanneer dit wetsvoorstel wordt aan-
genomen, zal de bedrijfsvereniging
gedurende het eerste jaar ziekte geen
ziekengeld meer uitkeren. Gedurende
deze periode komt de doorbetaling
van in ieder geval 70% van het salaris
dan voor rekening van de werkgever.
Nu zijn werkgevers verplicht bij
ziekte gedurende de eerste twee we-
ken (of zes weken bij grote organisa-
ties) het salaris door te betalen. Over
het algemeen hebben werkgevers
zich voor deze eigen risicoperiode
van twee weken niet verzekerd.
Wanneer het wetsvoorstel wordt aan-
genomen, zal de werkgever zich over
het algemeen wèl dienen te verzeke-
ren. De werkgever loopt namelijk het
risico gedurende een heel jaar het sa-
laris van de zieke werknemer te moe-
ten doorbetalen, hetgeen een aan-
zienlijk financieel risico met zich kan
brengen.

Veel verzekeraars en assurantietus-
senpersonen lopen vooruit op de be-
slissing van de Tweede en Eerste
Kamer over het ingediende wets-
voorstel en bieden nu alvast een ver-
zekering aan voor het ziekengeld.
De
KNMvD raadt dierenartsenwerk-
gevers dringend aan geen beslis-
sing te nemen over een ziekengeld
verzekering totdat meer bekend is
over het al dan niet doorgaan van
de afschafnng van de Ziektewet.
Wanneer er duidelijkheid bestaat
over de plannen met betrekking tot de
Ziektewet, is het mogelijk een ver-
antwoorde beslissing te nemen over
het al dan niet verzekeren voor ziek-
engeld bij de BVG of bij een particu-
liere verzekeringsmaatschappij.
Wanneer meer infonnatie beschik-
baar is over de plannen betreffende
de Ziektewet, zullen de leden-prak-
tici door de KNMvD worden geïnfor-
meerd. De KNMvD heeft met Team-
zorg al gesproken over de mo-
gelijkheden voor een ziekengeldver-
zekering voor dierenartsen-werkge-
vers, gecombineerd met een pakket
voor Arbodienstverlening. Volledig-
heidshalve wordt hierbij opgemerkt
dat de KNMvD er financieel niet be-
ter van wordt als de dierenartsen-
werkgevers zich via de KNMvD bij
Teamzorg aansluiten.
De KNMvD kan echter als vertegen-
woordiger van de dierenartsen de be-
langen in deze zo goed mogelijk be-
hartigen en ervoor zorgen dat de
dienstverlening van Teamzorg speci-
fiek is toegespitst op de wensen van
de dierenartsen.

-ocr page 318-

O

Voor hel Udmaalschap van de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende col-
legae:

Bout-Oosterom, Mevr. E.; 1982; 7582 BR Losser;
Markedal 19.

Essen, E. van; 1995; 3771 PN Bameveld;
Wencopperweg21.

Pouwels, L.T.H.K.; 1995; 5812 AK Heide;
Heidseschoolweg 1.

Spierenburg, M.A.H.; 1995; 2771 AB Boskoop;
Insteek 32.

Veen, Mevr. L. van; 1995; 6034 RD Nederweert;
Gebleektendijk 8.

Als lid van de Koninklijke Nederiandse Maat-
schappij voor Diergeneeskunde heeft het
Hoofdbestuur aangenomen:

Houten, Mevr. D. van; 1995; 3985 PE Werkhoven;
\'t Haantje 15.

Peijl, G.J.W. van der; 1995; 3524 JT Utrecht;
ChathamsS.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft hel Hoofdbestuur aangenomen:

Broos, Mevr. A.W.P.; 3991 HB Houten;
Akkerwindehof 15.

Ebing, Mevr. L.; 3972 JR Driebergen; Meenk-
selaan4.

Jones, Mevr. C.J.; 3572 SN Utrecht; Bouwstraat
21.

Knaap, Mevr. C.C.; 3553 CK Utrecht; Am-
perestraat 67.

Landman, B.; 3572 GA Utrecht; Zandhofsestraat
19.

Meer, H. van der; 3511 XA Utrecht; Geerte-
bolwerk 1.

jubilea:

A. Rodenburg te Strijen, afwezig, 35 jaar, 2 de-
cember 1995

H. Klaassen te Eerbeek, afwezig, 35 jaar, 2 decem-
ber 1995

M.J.J. van der Linden te Hooge Mierde, aanwezig,
25 jaar, 3 december 1995

Mevr. T.A. Beulink te Hilversum, aanwezig, 25
jaar, 4 december 1995

Ing. C.B. van der Sluijs te Hengevelde, aanwezig,
25 jaar, 4 december 1995

A.J. Plaisier te Oene (gem. Epe), aanwezig, 25 jaar,
4 december 1995

J.H.G. Velthuis te Eibergen, afwezig, 25 jaar, 4 de-
cember 1995

Dr. G.F. de Boer te Lelystad, afwezig, 35 jaar, 6
december 1995

J.B.C. Verflagen te Tuk (gem. Steenwijk), aanwe-
zig, 40 jaar, 9 december 1995

G.A.J. Jansen te Borculo, afwezig, 40 jaar, 9 de-
cember 1995

H. van Rhee te Hoogeveen, afwezig, 40 jaar, 9 de-
cember 1995

Mevr. M.G. Vos-Maas te Bilthoven, afwezig, 40
jaar, 13 december 1995

L. de Haan te Neede, afwezig, 25 jaar, 18 december
1995

T.E. Hoekstra te Wijhe, aanwezig, 25 jaar, 18 de-
cember 1995

J.P. Koeman te Utrecht, afwezig, 25 jaar, 18 de-
cember 1995

Dr. J.M.A. Snijders te Cothen, afwezig, 25 jaar, 18
december 1995

Personalia

■ #lillt«a

ilH lili

W.A.H. Jansen te Uden, aanwezig, 25 jaar, 18 de-
cember 1995

M.M.J.L. Benders te Bom, aanwezig, 25 jaar, 18
december 1995

Ptof Dr.Dr.h.c. G.H.B. Teunissen te De Bilt, afwe-
zig, 65 jaar, 19 december 1995

G.E. Bras te Zeist, afwezig, 40 jaar, 19 december
1995

H. Fmithof te Bergen (NH), aanwezig, 25 jaar, 19
december 1995

ProfDr. P. Hoekstra te Bilthoven, afwezig, 60 jaar,

20 december 1995

J.G.M. den Biggelaar te Ommen, afwezig, 45 jaar,

21 december 1995

E. Offereins te Bosch en Duin, afwezig, 30 jaar, 21
december 1995

G.F.Th. Cremers te Heerlen, afwezig, 35 jaar, 23
december 1995

A.J.M. Metz te Zeddam, afwezig, 35 jaar, 23 de-
cember 1995

W.A.J. Cromwijk te Bennekom, afwezig, 35 jaar,
23 december 1995

H.Th. Nieuwenhuijsen te Krimpen a/d IJssel, af-
wezig, 40 jaar, 23 december 1995

Mr. C.J.H. Scheuemian te Rotterdam, afwezig, 40
jaar, 23 december 1995

J.H.A.L. von Frijtag Drabbe Künzel te Nieuw-
leusen aanwezig, 35 jaar, 23 december 1995
J.H.H. van Lipzig te Heythuysen, afwezig, 40 jaar,
23 december 1995

Dr. J. Hofman te Drachten, afwezig, 40 jaar, 23 de-
cember 1995

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 31 ok-

tQt\'grl995;

Betcke, Mevr. H.

Lammers, D.M.

Pleijter, R.J.

Pouwels, L.T.H.K.

Schutte, Mevr. J.

Soethout, E.C.

Westland, Mevr. J.K.T.

Geslaagd voor het dierenartsen-examen van 3 no-

vgmbgrl995;

Arink, Mevr. E.M.

Bingley, Mevr. L.

Duquesnoy, P.W.

Erkelens, Mevr. J.E.

Franssen, Mevr. M L.

Groenestein, P.P.M.

Heijligers, Mevr. N.J.

Laterveer, Mevr. N A.

Lubbert, Mcnt.J.G.

Rozendal, Mevr. J.H.M.E.

Salomons, J.W.

Smak, J.A.

Wessels, R.J.

Zadoks, Mevr. R N.

mutaties:

186» Aharon, Mevr. D.C.; 1986; 1054 KM
Amsterdam; Saxenburgerstraat 3 hs; tel,
020-6160624 privé, 070-3633374; 020-
6920936 prakt,; p„ medew, bij B. Breuk;
p,. Kysiotherapeutisch Revalidaticenirum
voor Dieren,
348 Andel, Mevr. J.M.; 1992; Kathmandu
(Nepal); FAO, P.O.Box 25, P. v.d. Grinten,
project GCP/NEP/049/NET; fax 00-977-
1-526358; E mail; FRfa FAO.MOS.
COM,NP,;d
187* Arink. Mevr. E.M.; 1995; 7122 PC Aalten;

Boterdijk 7; tel.0543-451848; wnd.d,
187 Asyee, Mevr. S.E.; 1989; 3583 AE Utrecht:
Adriaen van Ostadelaan 135; tel. 030-
2542486 privé, 0251-654345 prakt.; p., me-
dew. bij H.B.M.M. Wolters.
348* Benard. Mevr. H.J.; 1992; Tauranga

(Nieuw Zeeland); 64 Shady Lane, R.D. 5;
tel. 00-64-7-5442104 privé, 5430026 prakt.;
fax 00-64-7-5431589; p., medew. bij S.A.
Raleigh en C.G. Sinclair.

193 Bergh, Mevr. D.H.M. van den; 1993; 3524
VG Utrecht; Dolomieten 50; lel. 030-
2882095 privé, 013-4674590 prakt.; p., me-
dew. bij J.A.P.M. Bakx en J.J.M. van Riel; Ir
Holland College, Maasland.

193* Berghout. Mevr. E.; 1995; 3582 EH Utrecht;
Gansstraat 18 C; tel. 030-2522818 privé,
0596-619221 prakt; p., medew, bij Mevr.
T.W. Plas.

194 Best, Mevr. 1. de; 1993; naar hel buiten-
land,

348 Best, Mevr. 1. de; 1993; Langley, Berkshire
SL3 7HV (Verenigd Koninkrijk); 2
Calder Court, Dilton Park Road; lel, 00-
44-1753-544014 privé, 520636 prakt,; fax
00-44-1753-544014; p., medew. bij K.B.
White.

194* Betcke, Mevr. H.; 1995; 3583 TC Utrechl;
Pieter Saenredamstraal 24; lel. 030-
2543353; wnd.d.

195* Bingley, Mevr. L.; 1995; 3551 TT Utrecht;
Chrysantslraal 50; lel. 030-2446591;
wnd.d.

196 Blokland-Heijnen, Mevr. D.M.G.L.; 1992;
3523 GD Utrecht; Demioldstraat 12; lel. 030-
2893080 privé, 2886469 prakt.; p., gezel-
schapsd,

199 Boom-van Bekhoven, Mevr. H.C.M. van
den: 1986; 3723 BN Bilthoven; Rubens-
laan 9; tel, 030-2286091; p„ gezelschapsd.

200 Bos, Mevr. M.I.; 1990; 1561 EE Krom-
menie; Weverstraat 25; tel. 075-6403235
privé, 6281406 prakt.; p., medew. bij
J.A.A.M. van Erp.

349 Bout. Mevr. M.W.; 1994; 79140 Mon-
travers (Frankrijk); La Tallerie; tel. 00-
33^9803167 privé, 51912803 prakt.; p.,
medew. bij A. Guitton.

207 Bussemaker, J.; 1971; 7055 AD Heelweg;
Spulharensweg 7; tel. 0315-241841 privé,
241205 prakt.: fax 0315-241877; p., geass.
met J.J. Oostveen. G.J. Tolkamp en J.H.
Wijnia.

213* Dijk, J.M.M.G. van; 1980; 5131 RJ Alphen
(NB); Sehellestraat 6; tel. 013-5082602
prakt.; p., geass. met W.C. de Leeuw, J.C.
Schetters en C.J.C. Vincenten.

214 Dijkman, D.B.; 1989; 9034 XD Marssum;
Hegedijk 44; lel. 058-2542443; p

217 Dróppens. J.A.; 1964; 6983 BE Doesburg;
Molengaarde 59; tel. 0313^79606; k.d,
R,V.V., kring Doetinchem.

218* Duquesnoy, P.W,; 1995; 3705 ZM Zeist;
W arande 178; lel. 030-6950550; d,

221* Erkelens. Mevr. J.E.; 1995; 3511 Z.1
Utrecht; Twijnstraal 81; lel. 030-2332982;
wnd,d,

226 Fransen, J.J.; 1971; 5611 RB Eindhoven:
Pastoor Dijkmanssttaat 44; tel. 040-2122807
privé. 2112450 prakt.; fax 040-2130345; p.,
gezelschapsd.

226* Franssen, Mevr, M,L,; 1995; 3512 EH
Utrecht; Lucasbolwerk 18; tel, 030-
2340548; wnd,d,

228 Gcmmeke-Hoogcnraad, Mevr. R.R.: 1994;
3137 VA Vlaardingen: R. Schumanring 214:
tel. 010^743275 privé, 4742883/06-
52737234 prakt,; fax 010-4742883; p.,
paarden en gezelschapsd.

232 Greydanus-van der Putten, Mevr. S.W.M.;
1987; 5809 EE Leunen; Steegse Peelweg 26:
tel. 0478-512357; d.; specialist Veterinaire
Pathologie,

232* Groenestein. P.P..M.; 1995; 8561 FJ Balk;

-ocr page 319-

■ ^ritlii

•«•«KilaMuMfcillinl

üii

miÉiü

De Dobbe 30; tel. 0514-603465; d.

238 Haijteina, W.A.; 1995; 8474 CC Olde-
holtpade; Hoofdweg
127; tel. 0561-688223
privé, 612282 prakt.; fex 0561-614734; p.,
medew. bij J.A.M. Baerveldt, B.
Brummelman, M.H. Pelleboeren A. Pronk.
236 Hamster, H.W.; 1971; 3886
M.N\' Garderen;
Apeldoomsestraat
179; tel. 0577^2946
privé, 0342^71316 prakt.; fax 0577-
462933; p., geass. met A.E.E. Bunte, W.
Kamphuis en R. Ykema.
236 Harrewijn, W.; 1990; 7908 NV
Hoogeveen;
De Drift
26; tel. 0528-279625 privé, 262530
prakt.; fax 0528-268222; p., geass. met
G.J.
Bisperink. L.J.H.M. Hilderink en H.J. de
With.

238* Heijligers, Mevr. NJ.; 1995; 3571 SH
Utrecht; W. Sehuvlenburglaan 12; teL
030-2717101; wnd.d.
238
Heins, P.M.M.; 1990; 6824 H.M Amhem;
Velperweg 110; tel. 026-3611238 privé,
3613768 prakt.; p., gezelschapsd.
240
Hendriks, T.R.; 1991; 3238 BC Zwartewaal;
Dorpsstraat 16;
tel. 0181-661032 privé,
412004 prakt.; p., medew. bij B. van der
Linden, Mevr. S. Rijnboutt en H. Wes-
terveld.

244 Hoogenraad. Mevr. R.R.; 1994; zie: Gem-

meke-Hoogenraad, Mevr. R.R.
246 Houten, Mevr. D. van; 1995; 3985 PE
Werkhoven; \'t Haantje 15; tel. 0343-552121;
wnd.d.
(toev. als lid).
246 Huijbeni, R.H.J.; 1991; 5283 GD Boxtel;
Rozengaard 11; tel 0411 -686191 privé, 010-
4064200
bur.; fax 010^064299; technieal
service manager landbouw huisd., Pflzer
Animal Health B.V.
250 Jansen, H.B.; 1973; 9062 GD Oenkerk;
Wijnserdijk 39; tel. 058-2563268 privé,
2562345 bur;
fax 058-2561125; hoofd K.l.
stations, K.L Noord-West.
256* Kip. Mevr. M.T.E.; 1995; 2273 EE
Voorburg; Dormaellaan 6; tel. 070-
3865753; wnd.d.
265 Laanen. Mevr. S.C.; 1994; 2601
DD Delft;
Postbus
3153; tel. 015-2137407 privé.
2120740
prakt.; fax 015-2133908; p., me-
dew. bij J. van INijhuis.
266* Lammers, D.M.; 1995; 3522 RC Utrecht;
Volkerakstraat
22; tel. 030-2883024;
wnd.d.

267* Laterveer, .Mevr. N.A.; 1995; 6037 RM
Keipen; Kelperweg
22; tel. 0495-652247
privé, 551225 prakt.; p., medew. bij
P.N.G.M. van Beek, M.W.G.H. Heijmans,
A.Th.E. Kooien, M.LM. Linthorst,

F.G.M. Scheijmans, J.W.H. Scheres en

G.P.M..M. Tacken.

269 Lieshout, Mevr M.J.M. van; 1994; 5469 NX
Erp; Janus van den Bergstraat 27;
tel. 0492-
466228
privé. 0413-211350 prakt.; fax
0413-211495; p., medew. bij D.A.H. Brus,
L.B.H. ten Hove. J.W.M. .Miltenburg,
PJ
.A.M. Pulskens, CJ.M. Schouten en
J
.A.C. \\an Vuren.
271 Loon, J.Th.G. van; i960; 3329 AC Dor-
drecht; Abeelstraat III; tel. 078-6160090;
r.d.

271* Lubbert, Mevr. J.G.; 1995; 3521 CR
Utrecht; Bolksbeekstraat 2; tel. 030-
29.36713; wnd.d.
274 Mcemian, Mevr. A.; 1993; 3582 GT Utrecht;
Fransestraat 12; tel. 030-2581415 privé, 035-
6940782 prakt.; p., geass. met Mevr. A.B.
de Graaf.

284* Oberg, Mevr. C.A.; 1995; zie: Thelissen-

Obcrg, Mevr. C.A.
355* Oosterhout, M.A.B, van; i960; 2322

Hoogstraten (België); Lage Weg 17; tel. 00-
32-3-3148818;
r.d.

286 Oostveen, J.J.; 1976; 7064 BW Silvolde;
Korenweg 12; tel. 0315-329339 privé,
324994 prakt.;
fax 0315-241877; p., geass.
met J. Bussemaker, G.J. Tolkamp en J.H.
Wijnia.

288 PeijLG.J.W.vander; I995;3524JT Utrecht;
Chathams 8; tel. 030-2803171; wnd.d. (toev.
als lid).

291*Pleijter, RJ.P.; 1995; 3511 PG Utrecht;
Oudegracht 375 bis; tel. 030-2340629;
wnd.d.

293* Pouwels. L.T.H.K.; 1995; 5812 AK Heide;
Heidseschoolweg I; tel. 0478-582421
privé, 077-3982169 prakt.; p., medew. bij
J.C.M. van Dijck, H J.P. Geurts, R. Holle,
JJ.H.M. Jenniskens, G.R.P. de Muinck,
C. Veldman en PJ.A.G. Verstraelen.

294* Quaedvlieg. R.F.P.M.; 1956; 6019 AW
Wessem; Steenweg 9 B; tel. 0475-566632;
r.d.

300* Rozendal, Mevr. J.H..M.E.; 1995; 3583 ZC
Utrecht; Antoniushof 77; tel. 030-
2514104; wnd.d.

301* Salomons, J.W.; 1995; 3523 EC Utrecht;
Smaragdplein 48; tel. 030-2511642; d.

301 Santen, Mevr. J.M.; 1993; 1058 KX Am-
sterdam; Wamiondstraat 191 111; tel. 020-
6153257
privé, 0182-351695 prakt.; p., me-
dew. bij G. van den Berg, R. de Haas en
A.C. de Zeeuw.

301 Schaafsma. Mevr. M.; 1995; 7688 RK
Daarie; \'t Caphorst 27; tel. 0546-698088;
wnd.d.

356 Schans, J.; 1980; 27318 Hoya (Duitsland);
\\\'on Krunenfeldstrasse 71; tel. 00-49-
4251-2246; p., medew. bij H. Bossow.

356 Schat, ProfDr K.A.; 1970; Ithaca (U.S.A.)-
1978; Ithaca,
NY 14853 (U.S.A.); Cornell
Univ., College of Vet. Medicine; tel. 00-1-
607-5396893
privé, 2534032 bur,; fax 00-1-
607-2533369; Prof. of Avian Medicine,
Dep. of Microbiolog.v and Inimunology,
Unit of Avian Medicine (privé
-adres:
Ithaca,
NY 14850 (U.S.A.); 147 Hunt Hill
Road);
E-mail: kas24(a cornell.edu.

303 Schep, Mevr. H S.; 1992; 4011 JM 7x)elen;
Lingeweg3; tel. 0344-682142; d.

304 Schoenmakers, M.J.G.; 1956; 4854 MG
Bavel; Haarbeemd 17; tel. 016 M31789;
fax
0161-431789; r.d.

304 Scholten. R.T.E.M.; 1989; 5443 NB Haps;
Kalkhofseweg 53; tel. 0485-318707; p.,
ge-
ass. met J.M.L. Verhaegh.

305* Schreuder. B.E.C.; 1971; 8212 DE Lelystad;
Rozengaard 13-10; tel. 0320-248636 privé.
238238/238385 bur.; fax 0320-238050;
wet. medew. bij ID-DLO. afd. Patho-
biologie en Epidemiologie.

.306* Schutte, Mevr. J.; 1995; 7784 CL Ane;
Keizersteeg 2; tel. 0524-562957; wnd.d.

308* Silberbusch. Mevr. S.; 1993; 3512 PZ
Utrecht; Vrouwjuttenhof 53; tel. 030-
2315662 privé.
010-4206666 prakt.; p., me-
dew. bij K.Crama.J.H.W.M. Miltenburg,
N.G. Simoncelli, Mevr. C.PJ. Smit, A.S.
Spruit cn Dj.P. Teenstra.

309* Smak. J.A.; 1995; 3582 AH Utrecht;
lolsteegsingel 31; tel. 030-2543415;
wnd.d.

311 Soest. Mevr I L M. van; 1987; 5403 BC
Uden; Keizershof 303; tel.
0413-261319
pnvé. 272025 prakt.; fax 0413-274341; p.,
geass. met W.J.M. Cuppen, F.J.M. van
Dongen, P.F.A. van Gasselt, P. Goedendorp,
J.G. Hemmink, A G. Peters, J.J.G. Rosegaar
en G.J. Veldhorst.

311* Soethout, E.C.; 1995; 3572 XT Utrecht;
,M.H. Trompstraat 15 bis; tel. 030-
2713576; d.

311 Sollie. K.; 1986; 6561 EC Groesbeek;
Haydnstraat I;
tel. 024-3977206 privé,
0485-335555 bur.; medew. bij A.U.V., adv.
Koppelmedicatie.

318\'TheUssen-Oberg. Mevr. C.A.; 1995; 6211
NE Maastricht; Hertogsingel 85 A; tel. 043-
3217906 privé. 0497-518000 prakt.; p., me-
dew. bij M.A.P.M. Kappen.

320 Tolkamp, G.J.; 1984; 7051 CK Varsseveld;
Spoorstraat 64; tel. 0315-241146 privé,
324994 prakt; fax 0315-241877; p., geass.
met J. Bussemaker, J.J. Oostveen en J.H.
Wijnia.

321 Unen, H. van; 1995; 3553 CG Utrecht;
Linnaeusstraat 60 bis; tel. 030-2421267;
wnd.d.

325 Verheul, H.J.C.; Gent-1987; 6571 CR Berg
en Dal; Postweg 7 A; tel. 024-6844535; p.,
medew. bij D.B. Blaauboer, G. Maris en
C.D.B. Sijpkens.

328 Vijver, F.H.M. van de; Gent-1992; 4515 ED
IJzendijke; Emmausstraat 8; tel. 0117-
302227 privé,
301388 prakt.; fax 0117-
302010; p., geass. met K.G.M. van de Vijver
en M.J.M. van de Vijver.

331 Vries, G.H.C. de; 1984; 5384 NK Heesch;
De la Sallestraat 9; tel. 0412-455445 privé,
611786 prakt.; fax 0412-613502; p.. geass.
met J. Nijen Twilhaar.

362 Vulto, A.G.; 3992 KH Houten; Krieken-
gaarde 13; tel. 030-6373282 privé,
010-
4633202 bur.; fax 010-4366605; wet. me-
dew. Medische Faculteit, Erasmus Uni-
versiteit; plv. hoofd .Apotheek Academisch
Ziekenhuis Rotterdam.

359 Weduwen, Mevr. S.M. der; 1987; Raw-
tenstall, Rossendale, Lancashire BB4 7PA
(Verenigd Koninkrijk); 209 A Bacup
Road; tel. 00-44-1706-213831 privé,
225300 prakt.; fax 00-44-1706-224693; p.,
medew. bij Sue Shuttleworth.

336*Weijman, J.; 1970; 8166 JD Emst;
Oranjeweg 98; tel. 0578-661917;
r.d.

337* Wessels, RJ.; 1995; 3512 JH Utrecht;
Wed 3 A; tel. 030-2311321; wnd.d.

338* Westiand, Mevr. J.K.T.; 1995; 3531 HK
Utrecht; Bankaplein 7; tel. 030-2964802
privé, 2516683 prakt.; p., medew. bij
T.R.F. Ottenschot.

340 Wijnia. J.H.; 1975; 7065 BW Sinderen;
Kasselderstraat I; tel. 0315-617507 privé,
241205 prakt.; fax 0315-241877; p., geass.
met J. Bussemaker, J.J. Oostveen en G.J.
Tolkamp.

359 Woerdt, Mevr. A. van der; 1989; 7943 LR
.Meppel; Kluft 101; tel. 0522-252632;
(corr. adres);
Staff Ophthalmologist, The
Animal Medical Center, New York (U.S.A.);
tel.
00-1-212-7555144 privé, 8388100 bur.;
specialist Oogheelkunde (privé-adres: New
York, NY 10021 (U.S.A.); 504 East 63rd
Street, Apt
#6R).

344*Zadoks, Mevr. R.N.; 1995; 3572 GP
Utrecht; Griftstraat 37 bis; tel. 030-
2731281; w nd.d.

diergeneeskundig jaar-
boek 1996:

Wijzigingen die na I december 1995 zijn
doorgegeven, kunnen helaas niet meer
worden opgenomen in het Diergenees-
kundigjaarboek 1996!

-ocr page 320-

Doorlopende agenda

1995

December

2 Maastricht\'s Intemational Congress on
Equine Medicine. Meer informatie bij Susan
Ubbink, tel.:030-2510111.

4—8 A Five Day Course on Cattle Medicine.
Venue: Potters Bar. The Royal Veterinary
College.

5 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 28 november,
5, 12, en 19 december 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld. Cursus-
geld: f 435,- (incl. koffie en lesmateriaal)
voor VEDIAS-leden f395,-. Cursusleiding:
Drs. M.H. Buijnink.

6 PAO-D cursus: 95/62 Patiëntendemonstratie
gezelschapsdieren.

7 PAO-D cursus: 95/75 Interpretatie röntgeno-
logisch onderzoek ABDOMEN bij gezel-
schapsdieren.

7 Klinische avond Amsterdam. Spoedkliniek
en dierenartsspecialisten Amsterdam in sa-
menwerking met lAMS Petfood
Intemational Inc. Aanvang 19.45 uur. Hotel
Mercure Amsterdam Airport (voorheen
Pullman Hotel). Oude Haagseweg 20 (exit
Sloten van de A4). Tel. 020-617 90 05.

8 PAO-D cursus: 95/90 Klinische toxicologie
bij gezelschapsdieren

8 PAO-D cursus: 95/83 Bedrijfsbegeleiding
op commerciële geitenbedrijven, manage-
ment en preventieve geneeskunde.

12 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 28 november.
5, 12. en 19 december 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld. IPC DIER Bameveld. Cursus-
geld: f 435,- (incl. koffie en lesmateriaal)
voor VEDIAS-leden f395,-. Cursusieiding:
Drs. M.H. Buijnink.

12 Jaarvergadering Groep Veterinaire Spe-
cialisten in \'De Bihsche Hoek\', De Bilt, aan-
vang 20.00 uur.

13—15 PAO-D cursus: 95/51 Vetennaire
Apotheek 1 gemengde praktijk.

14 PAO-D cursus: 95/76 Interpretatie röntgeno-
logisch onderzoek SKELET bij gezelschaps-
dieren.

UITERSTE INLEVERDATA VÜÜR KÜPIJ

Aflevering

Deadline *)

01-01-1996

11-12-1995

15-01-1996

29-12-1995

01-02-1996

15-01-1996

15-02-1996

29-01-1996

*) Voor 12.00 uur

\'s middags.

14 PAO-D cursus: 95/35 Het totale onderzoek
buikholte gezelschapsdieren in 10 röntgen-
avonden.

14 Ledenvergadering Samenwerkende Neder-
landse Veterinaire Acupuncturisten in het
Wapen van Bunnik te Bunnik; aanvang:
20.15 uur.

14 Vergadering afdeling Friesland.

14 Vergadering Afdeling N-Holland in Café
Marken

14 Vergadering Afdeling Utrecht.

14 lAMS Seminar Rotterdam. Vloeistof-
therapie in de praktijk. M.m.v. drs. H.P.
Meyer en dr. R.C. Nap. Aanvang 19.45 uur.
Novotel Rotterdam Brainpark. K.P. van der
Mandelelaan 150, 3062 MB Rotterdam (bij
van Brienenoordbruggen en Economische
Faculteit Rotterdam).

14 Vergadering Kring Dierenartsen Gelderse
Vallei in H.C.R. Het Witte Paard te
Wekerom. Aanvang: 20.15 uur.

15 PAO-D cursus: 95/97 Heupafwijkingen
hond.

15 A One Day Course on Small Animal
Ophthalmology (Retina). Venue: Camden
Town. The Royal Veterinary College.

19 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30- 16.00 uur. Periode: 28 november,
5, 12, en 19 december 1995. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld. Cursus-
geld: f 435,- (incl. koffie en lesmateriaal)
voor VEDIAS-leden f395,-. Cursusleiding:
Drs. M.H. Buijnink. Aanmelding: voor 15
november 1995.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Wacver\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

19—20 PAO-D cursus: 95/57 Kunstmatige
Inseminatie bij paarden.

20 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
vecn Aanvang 20.00 uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

20 Vergadering Afdeling Gelderland.

1996

Januari

9 PAO-D cursus: 96/01 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

9 Cursus: Medicijnenleer. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 9, 16
en 23 januari 1996. Plaats: AOC Groenhorst
College Lokatie Chr. MAS Bameveld, IPC
DIER Bameveld. Cursusgeld: f 545,- (incl.
koffie en afsluitingskosten) voor VEDIAS-
leden f 495,-. Cursusleiding: Drs. M.H.
Buijnink.
Aanmelding: voor 1 december
1995

11 — 12 PAO-D cursus: 95/92 Veterinaire
Apotheek 11 landbouwhuisdieren.

15—19 A Five Day Course on Cattle Fertility
and Reproduction. Venue: Potters Bar. The
Royal Veterinary College.

16 PAO-D cursus: 96/02 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

16 Cursus: Medicijnenleer. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 9, 16
en 23 januari 1996. Plaats: AOC Groenhorst
College Lokatie Chr. MAS Bameveld, IPC
DIER Bameveld. Cursusgeld: f545,- (incl.
koffie en afsluitingskosten) voor VEDIAS-
leden f 495,-. Cursusleiding: Drs. M.H.
Buijnink.
Aanmelding: voor 1 december
1995.

17 PHLO-cursus \'Vruchtbaarheidsproblemen
bij het varken: diagnostiek met behulp van
echografie\' te Wageningen.

18 Lezingen voor leden van de Groep
Pluimveewetenschappen van de KNMvD in
de namiddag bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Deventer.

23 PAO-D cursus: 96/03 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

23 Cursus: Medicijnenleer. Cursusduur: 3 dins-
dagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 9, 16
en 23 januari 1996. Plaats: AOC Groenhorst
College Lokatie Chr. MAS Bameveld, IPC
DIER Bameveld. Cursusgeld: f 545,- (incl.
koffie en afsluitingskosten) voor VEDIAS-
leden f 495,-. Cursusleiding: Drs. M.H.
Buijnink.
Aanmelding: voor I december
1995

26 lAMS Seminar Drachten. Vloeistoftherapie
in de gezelschapsdierenpraktijk. M.m.v. drs.
H.P. Meyer en dr. R.C. Nap. Aanvang: 19.45
uur.

29—9 feb. A Two Week Course on Pig Health
and Production. Venue: Potters Bar. The
Royal Veterinary College.

30 PAO-D cursus: 96/01 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

Februari

6 PAO-D cursus: 96/02 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

13 PAO-D cursus: 96/03 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

20 PAO-D cursus: 96/01 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

27 PAO-D cursus: 96/02 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

27 Afdelingsvergadering Afdeling Limburg in
Restaurant \'De Wacver\' te Heythuijsen.
Aanvang: 20.15 uur.

Maart

5 PAO-D cursus: 96/03 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

6—9 Xth DVG - Congress on Avian Diseases.
Place of the Conference: Auditorium of the 1.
Medizinische Tierklinik. Veterinary Faculty
of the Ludwig - Maximilians - Universität
München. Königinstrasse 16. D-80539.
München. Gcmiany. Registration and infor-
mation: Prof dr. J. Kösters, tel. 89-315619-
70 or-80.

12 PAO-D cursus: 96/01 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

19 PAO-D cursus: 96/02 Standaardoverzichten
als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

25—29 Emergency Service in Equine Sports
Competitions, First Course, Zürich/CH.

26 PAO-D cursus: 96/03 Standaardoverzichten

-ocr page 321-

als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

29 Viering Tiende Lustrum Groep Pluim-
veewetenschappen KNMvD in Congres-
centrum Reehorst te Ede. Symposium
\'Rondom de pluimveepraktijk rond de eeuw-
wisseling\' voor leden en geïnteresseerden, \'s
Avonds diner en feestavond.

30 Themadag Groep Veterinaire Specialisten.

April

19—21 Achtste congres van de European
Society of Veterinary Orthopaedics and
Traumatology te München. Lezingen en
praktica over elleboogdysplasie, kruisban-
drupturen, ilizarovfixatie en bottumorbehan-
deling. Inlichtingen en registratie: Prof dr.
U. Matis, Veterinarstrasse 13, München
(Tel. »89 2180.2628; Fax »89 395341).

26—28 Internationaal diergeneeskundig con-
gres
\'Voorjaarsdagen\', Amsterdam RAI.

29—10/5 A Two Week Course on Sheep
Reproduction and Health. Venue: Potters
Bar. The Royal Veterinary College.

Mei

6—8 Intemationale conferentie \'EuroResidue
111 - Residues of veterinary drugs in food\'.
Inlichtingen bij dr. N. Haagsma, FdD, vakgr.
Voedingsmiddelen van Dierlijke Oorsprong,
tel.: »31-30-2535365/2535367, fax: »31-30-
2532365.

13— 17 A Five Day Course on the Microbiology
of Foods of Animal Origin. Venue: Camden
Town. The Royal Veterinary College.

eind mei,

begin juni Waarschijnlijk viering 125-jarig be-
staan Afdeling Noord-Brabant/Limburg.

Juni

28—30 Fifth Annual Meeting of the European
College of Veterinary Surgeons (ECVS),
Utrecht. Special Seminars for Large and
Small Animal Practitioners (laparascopic
surgery, laser surgery, walking casts, AO-
Vet new materials). For Information contact:
ECVS, Monika Gutscher, Winterthurerstr.
260, 8057 Ziirich, Switzerland. Tel. 41-1-
365 1465, Fax.4l-1-3I3 03 84.

30—4/7 13th Intemational Congress on Animal
Reproduction, Sydney Convention Centre,
Sydney, Australia.

Juli

8—11 4th Intemational conference on fertility
control for wildlife management - Australia.

September

I—3 E.S.V.D. - E.C.V.D. 12th annual con-
gress, Barcelona. (Dermatologie) Meer in-
formatie: Susan Ubbink, 030-510111.

12—14 Third World Congress of Veterinary
Dermatology, Edinburgh, Scotland. Meer in-
formatie: Susan Ubbink, 030-510111.

11 Voorcongres met als onderwerp: Intercel-
lular Communication in Development and
Oncogenesis. Informatie: Dr ir. J.A. Mol,
Faculteit Diergeneeskunde, Postbus 80154,
3508 TD Utrecht.

II—14 Third World congress of Veterinary
Dermatology, Edinburgh, Scotland.

In verband met geplande afwezigheid van 1 jaar zoek ik voor mijn gezelschapsdierenpraktijk een

COLLEGA M/V

die de praktijk op lease-basis wil waarnemen.

De kans is reëel dat na dit jaar de praktijk ter overname aangeboden zal worden. Bent u geïnteresseerd?
Brieven aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB Utrecht, onder nummer
37/95 en/of telefonische inlichtingen: 070-3836730.

Leven en werken in de Randstad

Per 1 januari 1996 is er in een gezelschapsdierenpraktijk
ruimte voor een

MEDEWERKER,
C.Q. ASSOCIÉ (M/V)

met gedegen vaktechnische ervaring en ondernemers-
esprit.

Schriftelijke reacties: Lateur & Lateur, Walenburgerweg
51,3039 AD Rotterdam.

>

Gezocht: per direct

DIERENARTS M/V

voor gemengde tweemanspraktijk in leriand, met de na-
druk op melkvee.

Woonruimte is beschikbaar.

Sollicitaties richten aan: Mackessy Veterinary Practice
Newmarket County Cork
leriand

Tel.: 00-353 296 0039

De fiscus als vriend

Fiscaal gezien is vermogensvorming een
peperdure zaak. Immers van elke duizend
gulden inkomen is al gauw zestig procent
bestemd voor de kas van de fiscus.
U kunt hier iets aan doen door gebruik te
maken van de fiscale aftrek-mogelijkheid
die door de wetgever is geschapen.
Want dan verschuift u inkomen van nu naar
straks waardoor u direct een aantrekkelijk
belastingvoordeel geniet.
U kunt hiervan dit jaar nog profiteren.
Belt u gerust als u meer wilt weten.

<

Tel. 030-25 11 520

DIX& CO

PRAKTIJKADVIESBUREAU
MAKELA,ARS IN ASSURANTIËN
Mauritsstraat 100, 3583 HW Utrecht

-ocr page 322-

DuVAXYN ie Plus t is het eerste influenza-vaccin
dat de nieuw geïsoleerde Suffolk \'89-stam bevat.
Hierdoor geeft het nieuwe vaccin DUVAXYN IE Plus T
u
de garantie voor een betere bescherming
tegen influenza.

DUVAXYN IE PlusT

voor een betere bescherming
en een springlevende toekomst

• met recente Suffolk \'89-stam

• met veilig adjuvans voor een betere werking

• definitief geregistreerd Reg. Nl. 8189 UDD

Reg. Nr België: 3003 IE 67F 17

duvaxyn^lEPIusT

»»iiiti»

SOLVAY DUPHAR ANIMAL HEALTH BENELUX B.V.
Van Houten Industriepark 25
Postbus 503- 1381 MZWeesp

Kwaliteit in preventieve en curatieve zorg

SOLVAY DUPHAR ANIMAL HEALTH BENELUX

E. Bockstaellaan 122
1020 Brussel

-ocr page 323-

« m tw^im^mwÊ^^mt w m w

mIiniliiii g,giiMg|i|gtMiMiMttÉ&iilri

Van de Hoofdredactie

Qi

Met dit nummer is alweer de laatste aflevering voor 1995 van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde bij u
in de bus gevallen. Evenals\'in de voorgaande afteveringen hebben wij getracht u een gevarieerd menu
voor te schotelen. Naast twee op de praktijk van de gezelschapsdieren gerichte artikelen in de rubriek
Wetenschap krijgt u vast een voorproejje van de festiviteiten rondom 175 jaar Diergeneeskundig
Onderwijs in Nederland.

Verder in het KNMvD-gedeelte een impressie van de landelijke bijeenkomst van de Commissie VDA op 11
november 1995 en in Berichten en Verslagen twee met elkaar samenhangende uitspraken van het
Veterinair Tuchtcollege in de zaak tegen een veehouder, tevens dierverloskundige en castreur, en diens
dierenarts. De constatering van het College dat de dierenarts door het verstrekken aan de veehouder van
- in verhouding tot de omvang van diens veestapel - excessieve hoeveelheden antibiotica \'een aanzienlijk
risico in het leven heeft geroepen dat ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren \'
verbleekt vermoedelijk bij de schade die een dergelijk onverantwoord handelen aan de beroepsgroep als
geheel toebrengt.

Een ieder die bij de dierlijke produktieketen is betrokken, de dierenarts als deskundige voorop, zal er zich
bij zijn handelen voortdurend van bewust moeten zijn dat een steeds kritischer consument aan het einde
van deze keten staat. Gehoopt mag worden dat het vertrouwen van de consument in de beroepsgroep niet
al te vaak zal worden beschaamd.

De Hoojdredactie wenst u goede Kerstdagen en een gezellige Jaarwisseling toe.

De Hoojdredactie

-ocr page 324-

RAAIGRASKRAMP BIJ PAARDEN

Tijdschr Diergeneesk 1995:120: 710-11

G.J. van Essen\'\', M. Blom^ en J. Fink Gremmels-Gehrmann^

iftenvoordepraktl

samenvatting

Om een diagnose te kunnen stellen bij een paard dat dui-
delijke neurotoxisehe symptomen, met name ataxie en
incoördinatie vertoonde, werden verschillende onderzoe-
ken verricht. De uitslagen van het klinisch-chemisch, als-
mede die van het hematologisch onderzoek verschaften
geen aanwijzingen voor een orgaan- of voor systemische
aandoening. De analyse van het gevoerde hooi toonde de
aanwezigheid van het mycotoxine lolitrem B aan. De ge-
meten concentraties waren dusdanig hoog, dat, op basis
van literatuurgegevens alsmede gegevens over intoxica-
ties bij schapen en runderen, hierdoor de waargenomen
klinische verschijnselen te verklaren zijn en de diagnose
raaigraskramp/raaigras-stagger gesteld kon worden.

introductie

Schimmelgroei op veevoeder of op daarin verwerkte grond-
stoffen kan oorzaak zijn van het voorkomen van mycotoxi-
nen in veevoeders. Indien op een bedrijf, met name bij var-
kens of pluimvee, groeivertraging, digestieproblemen of
fertiliteitsstoomissen optreden en/of een verhoogde gevoe-
ligheid voor infectieuze ziekten wordt geconstateerd, zal
men aan de mogelijkheid moeten denken, dat het voer door
mycotoxinen gecontamineerd is. De op granen, maïs en olie-
bevattende zaden aantoonbare schimmels behoren voorna-
melijk tot de genera
Aspergilius, Penicillium en Fu.sarium.
Deze genera kunnen meer dan 300 verschillende mycotoxi-
nen vormen. Het is gebleken dat, naast de bekende (en ge-
controleerde) aflatoxinen, ook trichothecenen (bijvoorbeeld
desoxynivalenol en T2-toxine), het als oestrogeen werkzame
zearalenon en enkele
Peniciilium-Xoxmen (ochratoxine A,
P.roquefortii-toxine) een enkele keer in mengvoeder in een
zodanige hoeveelheid aantoonbaar zijn, dat ze aanleiding
kunnen geven tot klinische en subklinischc intoxicatiever-
schijnselen.

Een andere groep van mycotoxinen, namelijk de paxilline-lo-
litrem-groep, heeft tot nu toe duidelijk minder aandacht ge-
kregen, omdat men veronderstelde dat deze door endofyten
gevormde toxinen in inheemse gewassen niet voorkwamen.
Deze toxinen, met name het lolitrem B, werd als oorzaak van
het \'staggers\'syndroom (raaigraskramp) beschreven (2, 7).
Enkele incidenten van raaigraskramp, een in Nieuw Zeeland,
Amerika en Argentinië vaak beschreven ziekte bij schapen,
werden ook vanuit Nederland beschreven, ondemieer door
Sorgdrager(8), Huybenen Sol (6). In de afgelopen 2,5 jaar is
het verschijnsel raaigraskramp op verschillende bedrijven

\' Dierenartspraktijk Driehuis.

- Facuheit der Diergeneeskunde. Universiteit Utrecht. Vukgroep Veterinaire Basis-
wetenschappen. Afdeling Veterinaire Farmacologie. Farmacie en To.xicologie.
Postbus 80.176. 350H TD Utrecht.

opgetreden, waarbij zowel schapen als pinken en paarden de
typische \'stagger\'-verschijnselen vertoonden (raaigras-
kramp is in het Engels rye-grass-staggers). Wij willen hier
als voorbeeld een typisch geval van raaigraskramp bij paar-
den onder de aandacht brengen.

de casus

Medio november 1994 werd de Dierenartspraktijk Van
Essen benaderd met het verzoek een 19-jarige min te onder-
zoeken met de volgende klachten: Het paard was al enkele
weken sloom en futloos. Bovendien vertoonde de mest een
wisselende consistentie en was er bij het dier duidelijk
sprake van overmatige flatulentie. Het klinische onderzoek
van het paard leverde de volgende bevindingen op: Het
paard toonde inderdaad een sloom en suf gedrag.
Ademhaling, pols en lichaamstemperatuur waren normaal,
maar het paard had duidelijk last van flatulentie en meteoris-
men. De mest was van normale consistentie en toonde geen
opvallende zandbijmengingen. Omdat de eigenaar ver-
meldde dat hij schimmelgroei gevonden had in het raaigras-
hooi dat aan het paard werd gevoerd, was de conclusie dat
deze dikke darmstoomissen mogelijk door deze schimmel-
groei veroorzaakt werden, alhoewel het slome gedrag hier-
mee niet te verklaren was.

Tijdens het klinische onderzoek werd een bloedmonster ge-
nomen en de eigenaar werd geadviseerd het paard alleen vol-
op onbeschimmeld hooi te voeren gedurende het daarop vol-
gende weekend. Twee dagen later belde de eigenaar op en
vermeldde dat het paard nu \'raar te waggelen\' liep, bijna niet
kon omdraaien en wel dronken leek te zijn. Tijdens de vol-
gende visite konden deze bevindingen bevestigd worden.
Het paard had vrijwel geen coördinatie meer en liep inder-
daad te schommelen alsof hij dronken was. Gebaseerd op
deze typische verschijnselen werd voorlopig de diagnose
raaigras-intoxicatie gesteld; tevens werd een monster van het
gevoerde hooi genomen.

Tijdens een controlebezoek twee dagen later - het paard
werd inmiddels met elders gekocht hooi gevoerd - kon
enigszins een verbetering geconstateerd worden. Het dier
leek attenter en kon zijn bewegingen iets beter coördineren.
De lichaamstemperatuur was nog steeds normaal, alleen de
pupilreflex bleef afwezig. Ook een kleine Shetlander-min
die bij het paard liep, vertoonde \'stagger\'-verschijnselen,
alhoewel niet zo geprononceerd. Weer twee dagen later,
dus mim vier dagen na het staken van het voeren van het
verdachte hooi, toonden beide paarden geen opvallende
verschijnselen meer en leken bijna volledig hersteld.
Opmerkelijk is, dat in eerste instantie de uiteriijk waar-
neembare schimmelgroei op het hooi als mogelijke oor-
zaak werd gezien, terwijl uiteindelijk het met het blote oog
niet te herkennen mycotoxine
in het raaigras-hooi (gedorst
hooi) de werkelijke oorzaak van het ziektebeeld was.
Daardoor leidde het therapeutisch advies om
ad libitum
\'onbeschimmeld hooi\' te voeren, tot een hogere opname
van het mycotoxine en daarmee een verergering van het
ziektebeeld.

-ocr page 325-

resultaten van het laboratoriumonder-
zoek

Hematologische en klinisch-chemische parameters
Van het paard werd een bloed(serum)monster onderzocht op
de gebruikelijke diagnostische enzymen en substraten die als
indicatoren voor weefsel/orgaanveranderingen in aanmer-
king komen. Geconstateerd werd: een zeer gering verhoogde
kreatine-concentratie, een lichte verhoging van de GGT- en
CK-activiteit in het semm, alsmede een minimale verhoging
van het leukocytengetal en de MCHC-waarde. Alle andere
hematologische en klinische parameters kwamen overeen
met de normaalwaarden voor een paard met een leeftijd van
meer dan tien jaar. Deze resultaten gaven geen aanwijzing
voor pathologische veranderingen van bepaalde orgaansys-
temen of het bloedbeeld.

Mycotoxine-analyse

Twee hooi-monsters, afkomstig van het bedrijf, werden door
middel van HPLC geanalyseerd op de afdeling Veterinaire
Farmacologie, Farmacie en Toxicologie van de Faculteit der
Diergeneeskunde te Utrecht, waar een methodiek operatio-
neel is om lolitrem B te bepalen (1). Monster A bevatte een
concentratie van 2,48 mg lolitrem B/kg hooi. Monster B be-
vatte een gehalte van 1,56 mg/kg hooi.
Deze analytische gegevens ondersteunen het vermoeden dat
de waargenomen neurotoxische verschijnselen bij het paard
en de pony veroorzaakt werden door met
Acremonium lolii
geïnfecteerd en met lolitrem B gecontamineerd hooi.

discussie

Raaigraskramp is een bekend probleem bij weidedieren in
Nieuw Zeeland en in bepaalde andere landen waaronder
Argentinië en Amerika (3,4).

Onderzoek in deze landen, vooral in Nieuw Zeeland, heeft
aangetoond dat toxisch raaigras voomamelijk geïnfecteerd is
door de endofyt
Acremonium lolii en in duidelijk mindere
mate door
Penicillium spp., die eveneens neurotoxische toxi-
nen (Penitremen, Fumitremorgenen) kunnen vomien (9).
Endofyten danken hun naam aan de wijze van voorkomen in
een plant, want de hyfen (mycelium) komen uitsluitend tus-
sen de cellen van blad en bloeiwijze van de plant voor. In de
bladscheden, tussen O en 5 cm boven de grond, is de myceli-
umdichtheid het grootst. De uitbreiding van de schimmel
vindt plaats via graszaad (5). Deze specifieke verdeling van
het schimmelmycelium verklaart het feit dat de hoogste toxi-
neconcentraties in de basale gedeelten van een plant, als-
mede in het graszaad, worden aangetroffen.
De schimmel
Acremonium lolii is ook in Nederland veelvul-
dig aantoonbaar. Een infectie met
Acremonium lolii kan nut-
tig zijn, omdat door de unieke relatie tussen plant en schim-
mel de stresstolerantie alsmede de parasietentolerantie van
de grasplant toeneemt. Daarom is deze endofyt in gazon- en
sportveldgrasmengsels gewenst. Echter, het is in verband
met de mogelijke mycotoxinevorming noodzakelijk een in-
fectie van voedergrassen te voorkomen.
Mycotoxinevorming wordt alleen waargenomen bij een zo-
merse temperatuur van boven de 25\'\'C. Eveneens kan toxine-
vorming worden geïnduceerd door droog weer of andere om-
standigheden, die de groei van grassen negatief beïnvloeden.
Problemen bij landbouwhuisdieren worden waargenomen
als deze grazen op diep gemaaid gras, op overrijp gras met
zaden of bij overbeweiding.

Het toxine lolitrem B, dat beschouwd wordt als het meest
toxische toxine in de groep van lolitremen en paxillinen die
door
A.lolii kunnen worden gevormd, bezit een voldoende
stabiliteit en is ook maanden na de oogst nog in het hooi aan-
toonbaar.

\'■ft «I

« « VI

De klinische verschijnselen van raaigraskramp omvatten in-
coördinatie en spiertremoren. Bij schapen kunnen - als deze
worden opgejaagd - tetanische krampen optreden. Pinken
kunnen als gevolg van een ontbrekende coördinatie moeilijk
uit een liggende positie overeind komen. Specifieke lesies in
andere orgaansystemen, zoals lever en nieren, worden ook
bij emstige intoxicaties niet waargenomen.
Spontaan herstel is daarom mogelijk, maar verioopt afhan-
kelijk van de diersoort en de hoeveelheid opgenomen toxine
langzaam en kan enkele dagen tot weken in beslag nemen.
Towers (9) stelde vast, dat gras met een concentratie van
meer dan 2 mg/kg bij alle in aanmerking komende diersoor-
ten (schapen, mnderen, paarden) tot duidelijke klinische ver-
schijnselen c.q. raaigraskrampen voert. Uit eigen ervaring,
opgedaan in de afgelopen twee jaar bij een aantal bedrijven
in Nederland, concluderen wij echter dat lolitrem B-concen-
traties groter dan 1 mg/kg hooi een risico voor dieren beteke-
nen. Raaigraskramp is sinds 1977 in Nederiand beschreven,
waarbij de diagnose alleen gebaseerd was op de typische kli-
nische verschijnselen. Door het operationeel maken van een
analytische bepalingsmethode voor het belangrijkste toxine -
lolitrem B - kan een verdenking bevestigd worden.
Een causale therapie in gevallen van intoxicaties is nog niet
ontwikkeld en zal in de meeste gevallen niet noodzakelijk
zijn, omdat een spontaan herstel kan worden verwacht indien
de betrokken dieren mycotoxine-vrij gras of hooi aangebo-
den krijgen.

summary

Rye-grass intoxication in horses

Case study: To elaborate the diagnosis of rye-grass intoxication in a stal-
lion demonstrating a neurotoxic syndrome characterized by ataxia and in-
coordination. a number of diagnostic tests were performed. Results of both,
blood chemistry and haematology gave no indication for organ-specific or
systemic lesions. Chemical analysis of the hay fed to the horse revealed the
presence of the mycotoxin lolitrem B in concentrations consistent with those
described in sheep and cattle with simitar symptoms. Thus, it was concluded
that the animals demonstrated the rye-grass-stagger(RGS)-syndrome.

literatuur

1. Fink-Gremmels J, and Blom M. Ryegrass staggers linked to lolitrem B: a
case report. Proceedings of the 6th EAVPT Conference Edinburg UK.
Blackwell Sci Publ 1994; 129-30.

2. Fletcher LR, and Harvey IC. An association of a Lolium endophyte with
ryegrass staggers. New Zealand Vet J 1981; 29: 185-6.

3. Gallagher RT, White EP, and Mortimer PH. Ryegrass staggers: isolation
of potent neurotoxins Lolitrem A and Lolitrem B from staggers-produ-
cing pastures. New Zealand VetJ 1981; 29: 189-90.

4. Galey FD, Tracy ML, Craigmill AL, Barr BC, Markegard G, Peterson R,
and O\'Connor M. Staggers induced by consumption of perennial rye-
grass in canle and sheep from northern California. J Am Vet Med Assoc
1991;4:466-70.

5. Huizing HJ, Molen W van der. Kloek W, and Nijs APM den. Detection of
lolines in cndophyte-containing meadow fescue in the Netherlands and
the effect of elevated tempera nire on induction of lolines in endophyte-in-
fected ryegrass. Grass and Forage Sci 1991,46:441-5.

6. Huyben MWC, en Sol J. Gedorst engels raaigras (Lolium perenne) als
oorzaak van raaigras \'staggers\' bij opgestalde pinken. Tijdschr
Diergeneeskd 1992; 117:323-4.

7 Munday BL, Monkhouse IM, and Gallagher RT. Intoxication of horses
by lolitrem B in ryegrass cleanings. Aust Vet J 1985; 62:207.

8. Sorgdrager H. Ryegrass Staggers bij schapen. Tijdschr Diergeneeskd
1978; 103:500-1.

9. Towers N. Pasture as a source of mycotoxins: The New Zealand expe-
rience and the European implications. Proceedings of the UK-Workshop
\'Occurrence and Significance of Mycotoxins\'held at Bmnel 1993; 16-26.

-ocr page 326-

inleiding

Het eosinoflel granuloom in verschillende verschijnings-
vormen is voornamelijk beschreven bij de kat (1), alhoe-
wel in de Amerikaanse literatuur ook de hond (4) en met
name de Siberische Husky (2,3) wordt genoemd. Terwijl
bij de kat het eosinoflel granuloom voornamelijk in de
huid en in mindere mate in de mondholte wordt aange-
troffen, vormt de mondholte bij de Siberische Husky de
voorkeurlokalisatie.

literatuurbespreking

Het artikel van Potter et al (3) uit 1980 bespreekt dertien
Siberische Huskies, aangeboden in verschillende Ameri-
kaanse klinieken, gedurende een periode van tien jaar De
meeste honden waren jonger dan driejaar, terwijl bij de ou-
dere dieren meestal een recidief werd vermoed. Van de der-
tien honden waren er vier vrouwelijk. Twaalf honden wer-
den aangeboden tussen augustus en september. In de
huisvesting en voeding werden geen duidelijke overeenkom-
sten gevonden. In sommige huishoudens kwamen katten
voor, echter zonder eosinofiele granulomen. Twaalf honden
hadden kort voor het ontstaan van de klinische klachten oraal
Diethyl-carbamazine-citraat toegediend gekregen als heart-
worm-preventie. Afhankelijk van de lokalisatie in de mond
bestonden de klachten uit foetor ex ore, anorexie en speekse-
len, al dan niet bloederig. Honden met laesies aan de tong on-
dervonden veel hinder, terwijl processen aan het verhemelte
nagenoeg geen last veroorzaakten en soms zelfs toevalsbe-
vindingen waren. Bloedonderzoek bij vierbonden leverde in
drie gevallen een eosinofilie op. Microbiologisch onderzoek
leverde geen afwijkingen op. Het macroscopisch beeld van
de laesies aan de tong bestaat uit stevige plaques met een ul-
cererend oppervlak, bedekt met geelgroen exudaat. De lae-
sies op het verhemelte waren ronde tot ovale ulcera met enig
reliëf Microscopie liet verdeeld in de submucosa haardjes
zien met collageennecrose, omgeven door granulomateuze
ontsteking. In dit ontstekingsweefsel kwamen naast macro-
fagen, lymfocyten, plasmacellen en mastcellen wisselende
aantallen eosinofielen voor. Dit varieerde van enkele tot
dichte velden.

Speciale histologische kleuringen lieten alle veranderingen
in het collageen zien. Elektronenmicroscopie bevestigde
collageendenaturatie, terwijl geen vimsdeeltjes, bacteriën of
schimmels werden aangetoond. De behandeling bestond bij
twaalf honden uit de toediening van corticosteroïden. soms
gecombineerd met antibiotica. De meeste laesies verdwenen
binnen tien dagen. Bij één hond met asymptomatische lae-
sies aan het gehemelte trad spontane regressie op. Bij drie
honden traden recidieven op, die allen weer genazen na me-
dicatie.

H.E. van Duijn\'\'

In de discussie van het artikel wordt kort het beeld van het
eosinofiel granuloom bij de kat besproken. Een infectieus

\' Dierenkliniek Klein Enen-Leur, Stationsstraat 15. 4H72 TA Etten-Leur.

agens wordt gesuggereerd, maar is nooit aangetoond.
Collageendegeneratie wordt in verband gebracht met mast-
celinfiltratie.

Vervolgens wordt gepoogd de pathogenese van het eosino-
fiel granuloom bij de Siberische Husky te ontrafelen. Een pa-
thogeen micro-organisme is niet gevonden, injectie met aan-
getast weefsel in de mondholte van een gezonde Husky
resulteerde niet in het ontstaan van een laesie.
Onderzoek is gedaan naar een genetische achtergrond, aan-
gezien alle honden behoren tot hetzelfde ras. Binnen het ras
is geen duidelijke lijn gevonden van aangetaste dieren, al-
hoewel dit bemoeilijkt wordt door het bestaan van asympto-
matische laesies, die bovendien spontaan genezen. Een pri-
maire erfelijke collageenafwijking wordt onwaarschijnlijk
geacht. De heartworm-preventie en de seizoensinvloeden
geven aanleiding tot twee hypotheses.
De eerste is een overgevoeligheid voor diethylcarbamazine
of een seizoensgebonden antigeen, resulterend in degranula-
tie van mastcellen, collageendegeneratie, chemotaxis van eo-
sinofielen en macrofagen en vervolgens granuloomvorming.
Mastcellen zijn niet in overvloed aangetroffen, maar dit zou
verklaard kunnen worden door het verder gevorderde sta-
dium waarin de laesies zich bevonden tijdens het onderzoek.
De tweede hypothese is een erfelijke predispositie voor che-
mische aantasting van collageen in de mondholte, waama
een granulomateuze reactie optreedt als gevolg van een ver-
traagde overgevoeligheid voor collageenmetabolieten.
Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek nodig zal zijn om
de pathogenese van het eosinofiel granuloom bij de
Siberische Husky te achterhalen en daarmee wellicht ook
meer inzicht te krijgen in de pathogenese van het eosinofiele
granuloom bij de kat.

Het artikel van Madewell et al (3) bespreekt zes Siberische
Huskies, twee teven en vier reuen, met eosinofiele granulo-
men aan de tong. De honden waren niet ouder dan vier jaar.
Bij alle dieren werd de diagnose gesteld door middel van
biopsie. Een ingestelde therapie met antibiotica gaf geen ver-
betering, toediening van prednisolon zorgde voor genezing.

DRIE GEVALLEN VAN EEN ORAAL EÜSINÜFIEL
GRANULOOM BIJ SIBERISCHE HUSKIES

Tijdschr Diergeneesk 1995: 120: 712-4

-ocr page 327-

Eén geval van recidief reageerde ook de tweede keer goed op
corticosteroïden. De histopathologische bevindingen waren
identiek aan die in het artikel van Potter
et al (3).
Ook in dit artikel wordt een infectieus agens onwaarschijn-
lijk geacht. Overgevoeligheid wordt overwogen in verband
met de eosinofiele infiltratie en de zeer goede respons op
corticosteroïden. De raspredispositie suggereert een erfelijke
factor. Er wordt op gewezen dat bij de kat het lineaire granu-
loom ook vaker in bepaalde foklijnen voorkomt en de hu-
maan voorkomende eosinofiele granulomen niet vergelijk-
baar zijn met die van de Siberische Husky.

casuïstiek

In mijn gezelschapsdierenpraktijk deden zich drie gevallen
voor van een eosinofiel granuloom bij Siberische Huskies.
Het eerste geval betrof een vij^arige reu met een dikte aan de
tong, waaraan het dier in het verleden al eens was geope-
reerd. Het macroscopisch beeld was dat van een ulcerende
tumor met een doorsnede van ongeveer 5 cm. De patiënt on-
dervond er veel last van, er was sprake van een zeer sterke
necroselucht. Klinisch onderzoek leverde geen verdere bij-
zonderheden op. Besloten werd tot chirurgie maar bij het
raadplegen van de vakliteratuur trof ik de twee hierboven sa-
mengevatte artikelen aan. Vervolgens heb ik het proces op
de tong oppervlakkig beschadigd, waama ik een afdmkpre-
paraat heb ingezonden voor cytologisch onderzoek.
De twee altematieven hiervoor zijn enerzijds het aspiratie-
biopt, hetgeen echter nogal wat bloeding veroorzaakt en an-
derzijds een histologisch biopt met als extra nadeel dat het
minimaal een lokale anesthesie vereist. De uitslag beves-
tigde het vermoeden van een eosinofiel granuloom.
Het tweede geval was dat van een nestgenote van de vorige
hond. De klachten van de eigenaar waren toenemende bloe-
derige speekselvloed en afnemende eetlust.
Bij onderzoek bleek zich onder de tong een grote necrotise-
rende massa te bevinden. De stank die deze verspreidde was
zeker eerder opgevallen als de teef met haar pups binnens-
huis waren gehouden.

De uitslag van het cytologisch onderzoek was identiek aan
die van de vorige hond.

De derde hond met dezelfde problemen was één van de pups
die door de vorige hond werd gezoogd ten tijde van het ont-
dekken van het eosinofiel granuloom in haar bek. De leeftijd
van deze teef was inmiddels bijna anderhalf jaar. Ook bij
deze hond bevestigde cytologisch onderzoek de waarschijn-
lijkheidsdiagnose.

m

Bij alle drie de honden is een therapie ingesteld bestaand uit
Prednisolon
2 mg/kg afbouwend over ongeveer vier weken
op geleide van resultaat.

In alle gevallen trad snel en voor het oog volledig herstel op.
De eerste hond is door de eigenaar verkocht, de nieuw be-
handelende collega werd ingelicht en er is niets meer van
vernomen. Bij de tweede hond trad een recidief op na drie
maanden en negen maanden. Het tweede recidief is behan-
deld met dexamethason. De derde hond heef^ tot op heden
geen klachten meer.

discussie

Vergelijking met de twee Amerikaanse artikelen levert naast
overeenkomst van het ras ook vergelijkbare gegevens op
voor wat betreft de leeftijd van de patiënten, waarbij ik er op
wil wijzen dat de eerste door mij ontdekte patiënt een reci-
dief betrof, daar er al eerder een poging was gedaan een pro-
ces aan de tong chimrgisch te verwijderen.
In de twee artikelen lijkt er een predispositie voor het manne-
lijk geslacht te zijn, hetgeen ik met mijn beperkte aantal pa-
tiënten niet kan ondersteunen. Wat de lokalisatie in de mond-
holte betreft wijken mijn patiënten in zoverre af dat er geen
laesies aan het gehemelte zijn aangetroffen. Recidieven wor-
den in beide artikelen genoemd en ook de oudere teef uit
mijn praktijk recidiveerde.

Wellicht zijn de recidieven te wijten aan een te lage dosering
en/of een te korte behandeling. Het is niet duidelijk hoe lang
de therapie dient te worden voortgezet nadat er macrosco-
pisch geen enkele afwijking meer waameembaar is.
Het zal moeten blijken of de door mij behandelde teef weer
zal gaan recidiveren. Frequente inspectie door de eigenaar
zal eerdere ontdekking en daardoor wellicht een korter ge-
bmik van
corticosteroïden bevorderen. In verband met het
toch beperkte aantal patiënten zal het moeilijk zijn om tot
een optimaal of algemeen
behandelingsschema te komen en
lijkt doseren op effect met een vorm van nabehandeling na
verdwijnen van de laesies het meest voor de hand liggend.
Een aanvangsdosering van 2 mg/kg
Prednisolon is mijns in-
ziens aan te raden.

Aangaande de etiologie van het eosinofiel granuloom bij de
Siberische Husky zijn er bij mijn patiënten geen directe aan-
wijzingen in een bepaalde richting. Aan de discussie over
een eventueel infectieus agens kan ik niet veel bijdragen, al-
hoewel er bij mijn patiënten nestgenoten zijn, hetgeen zou
kunnen wijzen op horizontale overbrenging, maar ook een
teef met haar pup, zodat gedacht zou kunnen worden aan ver-
ticale overbrenging.

Aan de andere kant leven de drie honden temidden van onge-
veer vijftien rasgenoten, waarvan er niet één aangetast is en
hebben de overige pups ook geen problemen.
Interessanter is wellicht dat de honden uit mijn praktijk be-
halve rasgenoten ook zéér nauw verwant zijn. In het eerste
artikel is tevergeefs gezocht naar een duidelijk overervings-
patroon. Van de dertien honden uit dit artikel waren er twee
nestgenoten en bestonden er wel degelijk familiebanden.
Het feit dat alle beschreven patiënten tot één ras behoren en
dat er voorbeelden zijn van (zeer) nauwe familiebanden
moet wel tot de conclusie leiden dat er een erfelijke factor in
het spel is. Wellicht zou inspectie van familieleden van die-
ren met klinische klachten een aantal symptoomloze laesies
opleveren en daamiee meer duidelijkheid in eventuele over-
erving.

De eventuele aard van het erfelijk defect zoals die wordt be-
schreven kan door mij niet worden ondersteund. Mijn pa-

-ocr page 328-

tiënten kregen geen diethylearbamazine en bij mijn weten
geen andere gemeenschappelijke medicatie die voor een
overgevoeligheidsreactie zou kunnen zorgen. Ook de theorie
van het seizoensgebonden antigeen kan door mij niet worden
onderstreept, aangezien er geen duidelijke periode in het jaar
is waarin de drie honden werden aangeboden met klachten.
Over de hypothese die uit gaat van erfelijke predispositie
voor aantasting van collageen kan ik naar aanleiding van
mijn bevindingen geen uitspraak doen. Wat wel opvalt is dat
in het eerste artikel de mogelijkheid van een primair colla-
geendefect wordt afgewezen op grond van het feit dat dit tot
nu toe nog nooit in de humane of veterinaire geneeskunde is
beschreven. Als men bedenkt dat de leeftijd waarop de aan-
doening zich openbaart gemiddeld erg laag is, is een primair
collageendefect misschien een heroverweging waard. Een
primair collageendefect zal zich wellicht op gemiddeld jon-
gere leeftijd openbaren dan een defect dat geïnduceerd moet
worden door een chemische stimulus, omdat chemische sti-
muli niet vanzelfsprekend op jonge leeftijd hoeven plaats te
vinden. Zou het echter gaan om een prikkel waar elke hond
regelmatig mee in aanraking komt, dan blijft de theorie van
de erfelijke predispositie voor chemische aantasting onver-
minderd overeind.

1 m w m ^

conclusie

Concluderend kan worden gezegd dat de etiologie van het eosi-
nofiel granuloom bij de Siberische Husky nog geenszins is op-
gehelderd, maar dat een genetische achtergrond aannemelijk
lijkt.

Het erfelijk karakter kan wellicht beter in kaart gebracht wor-
den door registratie van lijders met klinische klachten, maar
ook door inspectie van nauw verwante dieren in verband met
het bestaan van laesies die geen klachten veroorzaken.
Tot slot wil ik naar aanleiding van deze voor mij leerzame erva-
ring graag collegae oproepen om honden waarbij deze aandoe-
ning is geconstateerd of waarbij deze achteraf wordt vermoed
aan mij te melden zodat een eventueel erfelijk belaste foklijn
boven water gehaald kan worden.

LITERATUUR

Barker IK, Dreumel AA van, and Palmer N. The alimentary System. In:
Jubb KVF, Kennedy PC, and Palmer N. Pathology of Domestic
Animals. Academic Press 1993; 4th ed. vol.2: 16.
Madewell BE, Stannard AA, Pulley LT, and Nelson VQ. Eosinophilic
Granuloma in Siberian H\\usky Dogs. J Am Vet 1980; 177: 701.
Potter KA, Tucker RD, and Carpenter JL. Oral eosinophilic Granuloma
of Siberian Huskies, J Am Animal Hosp Assoc 1980; 16: 595.
Walsh KM. Oral eosinophilic granuloma in two dogs, J Am Vet Med
Assoc 1983; 183: 323.

VETERINARY DIAGNOSTIC ULTRASOUND

T.G. Nyland, and J.S. Mattoon (met bijdragen van A.K.
Allen. T.J. Craychee, R.D. Kienle, OS. Leith. D.G.
Penninck, W.P. Thomas en E.R. Wisner). Philadelphia. W.B.
Saunders Company. 1995, 357 bladzijden. ISBN 0-7216-
2745-5.

"Veterinary Diagnostic Ultrasound\' is een fraai uitgegeven
en helder geschreven boek, met veel illustraties van over het
algemeen hoge kwaliteit. Het is overzichtelijk ingedeeld en
voorzien van veel literatuurverwijzingen. Het geeft een goed
overzicht over de huidige stand van zaken op het gebied van
de echografische diagnostiek bij hond, kat en paard, en vol-
doet zeker aan wat de samenstellers voor ogen stond: \'... a
general source on veterinary ultrasound for students, yet
form the basis of a more complete, comprehensive reference
for residents and practitioners\'.

Het boek is verdeeld in twee secties: een sectie hond en ka
en een sectie paard. In de eerste sectie komen in drie hoofd
stukken de fysische principes van echografie, de instmmen
tatie, artefacten en de echogeleide biopsie aan de orde
Daama wordt in zeven hoofdstukken het echografisch on
derzoek van het abdomen (lever, milt, pancreas, urinewegen,
bijnieren, maagdarmkanaal, geslachtsapparaat) van de hond
en de kat behandeld en vervolgens zijn er aparte hoofdstuk-
ken waarin het onderzoek van de hals en het oog wordt be-
sproken. Het grootste hoofdstuk van deze eerste sectie is ge-
wijd aan de echocardiografie inclusief Doppler en kleuren-

Doppler. De sectie wordt afgesloten met een klein hoofdstuk
over \'modeme echografische technieken\'. In de sectie
\'paard\' wordt in drie hoofdstukken het echografisch onder-
zoek van het bewegingsapparaat, het vrouwelijk geslachts-
apparaat en het hart behandeld.

Per hoofdstuk wordt een min of meer vaste volgorde aange-
houden. Na een korte beschrijving van de onderzoekme-
thode van een bepaald orgaan of lichaamsdeel volgt een ge-
degen beschrijving van de normale anatomie, waama
overzichtelijk afwijkingen worden behandeld. Elk hoofdstuk
wordt afgesloten met een uitgebreide literatuurlijst.

In het voorwoord geven de samenstellers zelf al aan dat het
boek niet volledig is en waarom bijvoorbeeld het onderzoek
van de thorax (anders dan onderzoek van het hart) bij grote
en kleine huisdieren en het onderzoek van het abdomen bij
grote huisdieren niet werden opgenomen. Toch had daaraan
misschien wel aandacht gegeven moeten worden. De mimte
daartoe had eenvoudig gevonden kunnen worden door het
onderzoek van de hals en het oog, met hoofdstukken van res-
pectievelijk 13 en 20 bladzijden, minder overmatig aan bod
te laten komen terwijl weglating van het hoofdstukje \'mo-
deme echografische technieken\' niets aan de kwaliteit van
het boek zou hebben afgedaan.

\'Veterinary Diagnostic Ultrasound\' is geschikt als leerboek,
als naslagwerk en als bron voor redelijk recente literatuurop-
gaven van elk der besproken onderwerpen. Het is een abso-
lute \'must\' voor iedereen die zich met echografische diag-
nostiek bij dieren bezighoudt of wil gaan bezighouden.

G. Voorhout

-ocr page 329-

GEBR

OELTREFFEND

RENDABEL

®

■UmtH^I

FLORFENICOL

DE SYNERGIE VAN 4 GEBUNDELDE KRACHTEN

Een Iste-lijns antibioticum voor ademhalingsaandoeningen bij rundvee is tegelijkertijd :

100 ml
300 mg/ml

INuflor

Ifloupcmicol.

SMm/inl
iiiiectienwisM

Doeltreffend

Actief tegen de pathogene bacteriën die ademhalingsaandoeningen bij rund-
vee veroorzaken. Dringt snel door tot de infectiehaard en bestrijdt de bacteriën
langdurig. Werkzaam tegen antibioticum-multiresistente kiemen.
Veilig

Veilig voor het dier, de gebruiker, de consument en het milieu.
Gebruiksvriendelijk

Twee injecties volstaan voor een doeltreffend antibiotisch effect gedurende
4 dagen. Gebruiksklaar. Klein injectievolume. Kan bewaard worden op kamer-
temperatuur.
Rendabel

Beperkt de stress veroorzaakt door de behandeling. Voorkomt een 2de-lijns
behandeling. Vermindert de sterfte en het aantal recidieven, dus ook de eco-
nomische verliezen.

Nuflor Het 1ste-lijns antibioticum

NUFLOR® Farmaceutische vorm: Injectievloeistof. Samenstelling: Per ml 300 mg florfenicol. Doeldier: niet-lacterend rundvee. Indicaties: Behandeling van aandoeningen van luchtwegen veroorzaakt door Pasteurella haemolyti-
ca en Pasteurella multocida Dosis en toedieningsweg: Een dosis van 20 mgAg lichaamsgewicht (1 ml per IS kg) wordt intramusculair (in de nekspieren) tweemaal toegediend met een tussenperiode van 48 uur, met gebruik van
een naald met een diameter van 1,65 mm (16G). Contra-indicaties: Mag niet gebruikt worcien bij volwassen fokstieren Ongewenste nevenwerkingen: Een verminderde voedselopname kan gedurende de behandelingspenode
voorkomen De behandelde dieren knjgen hun eetlust vlug en volledig terug na stopzetting van de behandeling. Wachttijden: Vlees: 55 dagen. Melk: met toegestaan voor gebonk bij lacterende melkkoeien. Houdbaarheid: zie
verpakking. Bewaren bij kamertemperatuur (15-25 graden Celsius); aangeprikte flacon: 28 dagen, indien bewaard bij kamertemperatuur (15-25 graden Celsius). Het produkt binnen de 28 dagen gebruiken, nadat de eerste dosis
werd opgezogen. Verpakking: Glazen injectieflacons van 20, 50, 100 en 250 ml voor meervoudige toediening Raadpleeg de bijsluiter. Registratienummer / Kanalisatiestatus: REG NL 7993 UDA

Schering-Plough Animal Health, Postbus 70, 1180 AB Amstelveen, Tel: 020/647.01.98 ©1995 Schering-Plough BV. Alle rechten voorbehouden.

-ocr page 330-

■p v «ft

FACULTEIT DER DIERGENEESKUNDE GAAT UITBUNDIG
FEEST VIEREN

Berichten en verslagen

In I82I werd in Nederland een begin
gemaakt met het reguliere diergenees-
kundig onderwijs. In oktober van dat
jaar begonnen 24 \'kweekelingen\' aan
een vieijarige opleiding tot \'veearts\'
op \'s Rijksveeartsenijschool, die ge-
vestigd was aan de Biltstraat in
Utrecht. Krap een eeuw later, in 1918,
kreeg deze instelling de status van
Veeartsenijkundige Hoogeschool en
sinds 1925 maakt zij als Faculteit der
Diergeneeskunde deel uit van de
Universiteit Utrecht. Inmiddels is de
faculteit verhuisd van de oude gebou-
wen aan de Biltstraat naar het modeme
universiteitscomplex De Uithof.
In die 175 jaar is de Utrechtse dieren-
artsopleiding uitgegroeid tot één van
de meest vooraanstaande van Europa.
Ook buiten Europa geniet het onder-
wijs op de Utrechtse faculteit hoog
aanzien. Sinds 1973 is de Nederlandse
opleiding tot dierenarts, als enige bui-
ten Noord-Amerika, erkend door de
veterinaire autoriteiten van Canada en
de Verenigde Staten. De faculteit is
daar met recht trots op. Een reden te
meer om feest te vieren.

feestprogramma
Meer dan een jaar geleden ging een
groepje mensen aan de gang om plan-
nen uit te werken voor de viering van
het jubileum. Dit groepje, dat bekend
staat als het \'Conspiratorium\' heeft
een uitgebreid programma opgesteld
van plechtige, feestelijke, wetenschap-
pelijke, sportieve en culturele activi-
teiten. Hoe ziet het programma eruit?
Op de faculteit zelf zal de viering van
175 jaar worden ingeluid op 2 januari
1996. De officiële viering zal echter
aanvangen tijdens de plechtige zitting
van de 360^ Diës Natalis van de
Universiteit Utrecht op dinsdag 26
maart. Op die dag zal de Diesrede wor-
den uitgesproken door prof dr. A.
Rijnberk, hoogleraar aan de Faculteit
der Diergeneeskunde. Voorts zal ver-
spreid over het jaar 1996 in Utrecht
een groot aantal wetenschappelijke
congressen worden gehouden.
Het hoogtepunt van de feestelijkheden
ligt echter in de week van 6 tot en met
11 mei. Zoveel mogelijk zullen buiten-
staanders uit alle groeperingen van de
maatschappij bij de festiviteiten wor-
den betrokken. Voor de faculteit is het
immers van het grootste belang bij het
publiek begrip te wekken voor de
maatschappelijke betekenis van de
diergeneeskunde.

Open Dag

De grootste publieksmanifestatie is de
\'Open Dag\' op zaterdag 11 mei. Dan
zet de faculteit alle deuren wijd open
en kan iedereen een kijkje komen ne-
men. Deze open dag zal samenvallen
met de \'Dag van het Aangespannen
Paard\', een evenement dat jaarlijks op
het faculteitsterrein wordt gehouden
en dat duizenden paardenliefhebbers
naar Utrecht trekt. De faculteit ver-
wacht op deze dag 20.000 bezoekers.
Dierenartsen, zegt dit voort! De erva-
ring leert dat er geweldig veel belang-
stelling voor een open dag is. Laat het
uw clientèle weten, ze zal u dankbaar
zijn.

Voor de Faculteit der Diergeneeskunde wordt 1996 een bijzonder jaar. Dan
zal worden gevierd dat er in Nederland 175 jaar diergeneeskundig onderwijs
wordt gegeven. Het lustrumcomité heeft een gevarieerd feestprogramma in
elkaar gezet en tal van commissies zijn hard aan het werk om van de viering
iets moois te maken. En natuurlijk zijn ook dierenartsen van harte welkom bij
de viering van 175 jaar Diergeneeskundig Onderwijs in Nederland (DON).

Diergeneeskundig
Onderwijs in
Nederland

Educatieve dag

Als tweede grote publiekstrekker
wordt op zaterdag 18 mei in de Vee-
markthallen een populair-wetenschap-
pelijke, educatieve dag gehouden met
als thema \'Dieren en Mensen\'. Op
deze dag wordt de betekenis van het
dier in het leven van de mens van ver-
schillende kanten belicht. Terwijl in de
bovenzaal een reeks voordrachten
worden gehouden, zullen in de vee-
markthal zelf demonstraties, wedstrij-
den, tentoonstellingen, leerzame
stands en andere luchtige activiteiten
worden georganiseerd. Dit alles voor
jong en oud.

Academische zitting

Als hoogtepunt van de feestweek vindt
op donderdag 9 mei in de Domkerk de
plechtige academische zitting plaats.
Daarvoor zullen veel hoge gasten en
alle Nederlandse dierenartsen worden
uitgenodigd. Tijdens deze zitting zal
onder andere een eredoctoraat in de
diergeneeskunde worden verleend.

Veel buitenlandse gasten

Tijdens de feestweek zal de faculteit
veel buitenlandse gasten kunnen ver-
welkomen. De European Association
of Establishments for Veterinary
Education (EAEVE) zal haar jaarlijkse
algemene vergadering in Utrecht hou-
den. Leden van de EAEVE zijn de de-
canen van alle veterinaire faculteiten
in Europa. Ook wordt in die week de
vooijaarsvergadering gehouden van de
Federatie van Veterinairen in Europa
(FVE).

Op vrijdag 10 mei wordt er een inter-
nationaal symposium gehouden over
nieuwe ontwikkelingen in het dierge-
neeskundig onderwijs. Tijdens het
symposium zullen sprekers uit diverse
landen hun ideeën en plannen voor
vemieuwing van het diergeneeskundig
onderwijs presenteren.
Daamaast vindt op woensdag 8 mei een
intemationaal symposium plaats, dat
wordt georganiseerd door het Veterinair
Historisch Genootschap met als thema
\'The origin of veterinary schools in
Europe - a comparative view\'.

Faculteitsfeest

Op dinsdagavond 7 mei vindt een brui-
send faculteitsfeest plaats. Ook hier-
voor zullen alle Nederlandse dieren-

-ocr page 331-

artsen worden uitgenodigd. Houd die
avond dus vrij.

Androclus en de leeuw

De faculteit wil meer bekendheid ge-
ven aan haar nieuwe beeldmerk:
Androclus, een legendarische figuur
uit de Romeinse tijd, die bekendheid
kreeg door het verhaal \'Androclus en
de leeuw\'. Dit verhaal vormt het thema
van een gelijknamig toneelstuk, dat
speciaal ter gelegenheid van 175 jaar
DON is geschreven en dat in de feest-
week drie maal ten tonele wordt ge-
bracht in de tot theater omgebouwde
manege van de faculteit. Ook voor het
bijwonen van dit toneelstuk zullen alle
dierenartsen een uitnodiging ontvan-
gen.

Voorafgaande aan het faculteitsfeest
zal bovendien het hoofdgebouw van
de faculteit officieel worden omge-
doopt tot\'Androclusgebouw\'.

Speciaal muntstuk

Ter gelegenheid van 175 DON wordt
een heel bijzondere munt geslagen:
donnetje genaamd. De waarde van
deze munt is - hoe kan het ook anders -
175 cent. Zo\'n munt is leuk voor ver-
zamelaars en als aandenken aan het
lustrum, maar misschien nog aardiger
is dat het donnetje als wettig betaal-
middel geldt gedurende een deel van
het lustrumjaar. Met het donnetje kan
worden betaald tijdens allerlei activi-
teiten die in de feestweek plaatsvin-
den, zoals het faculteitsfeest en de
Open Dag. Het donnetje wordt op 2 ja-
nuari in omloop gebracht.

Jubileum CD

Eind december komt ter gelegenheid
van 175 jaar DON een cd uit met die-
renliederen. Vijftien teksten uit de
Nederiandse poëzie zijn voor deze ge-
legenheid op muziek gezet. Voor meer
informatie over deze cd wordt verwe-
zen naar het
Tijdschrift voor
Diergeneeskunde
van 1 oktober 1995
(pagina 572-574). In die aflevering
staat een interview met de coördinator
van het cd-project, collega en muzi-
kant Frans Smulders. Daarin is ook
vermeld hoe u de cd kunt bestellen.
Een unieke cd; gauw aanschaffen dus.

ÉiiiiiiiNiÉÉliiiM

Drie tentoonstellingen

Tenslotte staan op het programma drie
tentoonstellingen. Het Museum
Diergeneeskunde zal een stukje ge-
schiedenis van de diergeneeskunde in
beeld brengen. Voorts wordt een post-
zegeltentoonstelling gehouden van
\'veterinaire\' collecties. En er is een
tentoonstelling van foto\'s met als
thema diergeneeskunde, mensen en
dieren. De foto\'s worden ingezonden
door studenten en medewerkers van de
faculteit.

Kortom, een zeer gevarieerd pro-
gramma. Noteert u de data alvast in uw
agenda. Wij rekenen op uw aanwezig-
heid. Het is immers ook feest voor de
Nederiandse dierenarts, want bijna al-
lemaal hebben zij hun opleiding geno-
ten aan de jubilerende facuheit. Wij
zullen u de komende maanden op de
hoogte blijven houden van alle festivi-
teiten.

L.J.E. Rutgers, Conspirator

PUBLIKATIE BESLISSINGEN VETERINAIR TUCHTCOLLEGE INGEVOLGE ARTIKEL 16, DERDE
LID, VAN DE WET OP DE UITOEFENING VAN DE DIERGENEESKUNDE 1990

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Veterinair tuchtrecht

Uitspraak in de zaak (94/0060) van de
klachtambtenaar
tegen X, beklaagde
wonende te Y.

de procedure
1. Bij klaagschrift gedateerd 25 mei
1994 heeft de klachtambtenaar zich
tot het Veterinair Tuchtcollege ge-
wend.

De beklaagde heeft bij schrijven
van 14 januari 1995 gereageerd op
de klacht, daarin mede aangevende
dat de beklaagde niet ter zitting zou
verschijnen.

Het College heeft de zaak op 19 ja-
nuari 1995 ter zitting behandeld. De
klachtambtenaar werd ter zitting
vertegenwoordigd door zijn ge-
machtigde Z.

DE KLACHT
2. In de schriftelijke klacht, zoals mon-
deling toegelicht ter zitting, verklaart
de klachtambtenaar -kort samenge-
vat en zakelijk weergegeven- het
volgende.

De beklaagde heeft als dierverios-
kundige en als castreur een beperkte
bevoegdheid om de diergenees-
kunde uit te oefenen. Beklaagde
heeft de beperkingen van deze be-
voegdheden niet in acht genomen.
Uit de processen-verbaal welke wer-
den opgemaakt door ambtenaren van
de Algemene Inspectiedienst blijkt
dat beklaagde diergeneesmiddelen,
welke de beklaagde danwel krach-
tens de bevoegdheden van dierver-
loskundige en kastreur danwel als
veehouder onder zich mocht houden,
heeft afgeleverd aan andere veehou-
ders. Daarbij heeft de beklaagde te-
vens de administratieve verplichtin-
gen geschonden die bij het afleveren
van diergeneesmiddelen in acht die-
nen te worden genomen. Tevens
heeft de beklaagde herhaalde malen
de diergeneeskunde in de volle om-
vang uitgeoefend door het stellen
van diagnoses en het voorschrijven
of toedienen van medicijnen bij ziek-
ten van met name mnderen. Terzake
van de feiten waarop deze onder-
scheiden elementen van de klacht
bemsten verwijst de klachtambte-
naar naar de in het geding gebrachte
processen-verbaal.
Gelet op de beschreven feiten is de
klachtambtenaar van oordeel dat de
klacht gegrond dient te worden ver-
klaard en dat aan de beklaagde een
maatregel dient te worden opgelegd.
Tot deze maatregelen dient naar het
oordeel van de klachtambtenaar een
publikatie te behoren in geanonimi-
seerde versie.

het verweer
3. In zijn verweerschrift heeft de be-
klaagde -kort samengevat en zake-

-ocr page 332-

lijk weergegeven- het volgende op-
gemerkt.

Ten aanzien van de feitelijke inhoud
van de klacht heeft de beklaagde
niets toe te voegen aan hetgeen de
beklaagde reeds ten overstaan van
de opsporingsambtenaren heeft ver-
klaard. De beklaagde meende even-
wel naar eer en geweten zijn beroep
uit te oefenen. Het bijstaan van boe-
ren en het verlossen van dieren is
een liefhebberij van de beklaagde.
De beklaagde heeft de procedure als
een zeer zware belasting ervaren.

vaststaande feiten

4. Op 8 december 1992 heeft de be-
klaagde \'30 Cubarmix\' tegen be-
taling achtergelaten op het bedrijf
van een bepaalde veehouder.

Op 22 december 1992 heeft de be-
klaagde op het genoemde bedrijf na-
geboortecapsules afgegeven.
Tevens heeft de beklaagde op meer-
dere bedrijven en bij meerdere gele-
genheden diergeneesmiddelen af-
geleverd.

Per ongedateerd schrijven be-
treffende de leveranties van dierge-
neesmiddelen en verrichte werk-
zaamheden in de periode 1 oktober
1992 tot 31 december 1992 heeft de
beklaagde aan een andere veehou-
der, 11 maal de geleverde of toege-
paste medicamenten verantwoord
met de omschrijving \'med\' of\'me-
dicijnen\'.

Bij ongedateerd schrijven heeft de
beklaagde aan een veehouder de op 4
december 1992 en 17 december
1992 geleverde of toegepaste medi-
cijnen verantwoord met de omschrij-
ving \'med\'. De beklaagde heeft bij
meerdere veehouders rekeningen in-
gediend waarop op overeenkomstige
wijze geleverde diergeneesmiddelen
werden verantwoord.
Op 26 december 1992 heeft de be-
klaagde bij laatstgenoemde veehou-
der een kalf met beginnende long-
ontsteking behandeld.
De beklaagde heeft bij meerdere ge-
legenheden diergeneeskundig ge-
handeld anders dan overeenkomstig
zijn bevoegdheid als dierverlos-
kundige, castreur of veehouder.

□verwegingen

5. In het geding is of de beklaagde te-
kort is geschoten doordat beklaagde
in zijn hoedanigheid als dierverios-
kundige en castreur medicijnen
heeft afgeleverd bij veehouders, als-
mede of de beklaagde is tekort ge-
schoten inzake de bij de levering
van medicijnen behorende adminis-
tratieve verplichtingen.
Daamaast is in het geding of de be-
klaagde tekort is geschoten doordat
beklaagde zijn beperkte diergenees-
kundige bevoegdheid als dierver-
loskundige en castreur heeft over-
schreden.

«i

I ifi

ÜMti

6. Het College overweegt dienaan-
gaande dat bij meerdere gelegenhe-
den de beklaagde bij zijn werk-
zaamheden ertoe overgegaan is om
medicijnen af te leveren tot welke
aflevering de beklaagde niet be-
voegd was. Dientengevolge is het
College van oordeel dat de klacht
dienaangaande gegrond dient te
worden verklaard.

7. Evenzo staat naar het oordeel van
het College vast dat de beklaagde
bij het uitschrijven van de rekenin-
gen voor de door hem toegepaste
dan wel afgeleverde medicijnen
zich niet of in onvoldoende mate
heeft gehouden aan de gestelde re-
gels dienaangaande.

8. Tevens is het College van oordeel
dat de beklaagde bij meerdere gele-
genheden diergeneeskundig heeft
gehandeld buiten de reikwijdte van
de beperkte diergeneeskundige be-
voegdheid welke de beklaagde als
dierverioskundige en castreur bezit.

9. Het College is derhalve van oordeel
dat ook deze beide elementen van
de klacht gegrond dienen te worden
verklaard.

Derhalve ziet het College zich voor
de vraag gesteld welke maatregel in
deze geëigend is. Daartoe over-
weegt het College dat de beklaagde,
op openhartige wijze volledige me-
dewerking heeft verleend aan het
opsporingsonderzoek. Uit hetgeen
de beklaagde daarbij heeft ver-
klaard blijkt dat de beklaagde de
grenzen die aan de beklaagdes han-
delen zijn gesteld niet kent. waar-
door een situatie is ontstaan die ge-
vaarzettend geacht moet worden
voor de gezondheidszorg voor die-
len. Het College is van ooideel dat
deze, door de beklaagde geschapen
situatie beëindigd dient te worden.

10. Gelet op de openheid waarmee de
beklaagde zich heeft verantwoord
jegens de ambtenaren van de
Algemene Inspectiedienst en het
feit dat de beklaagde klaarblijkelijk
niet onwillig is om de aan zijn be-
voegdheid gestelde grenzen voor-
taan te eerbiedigen, heeft het
College er vertrouwen in dat de be-
klaagde zich bij de uitoefening van
zijn beroep als dierverioskundige en
castreur nauwlettend zal houden
aan de aan de beklaagde in die hoe-
danigheid gestelde beperkingen.

11. Tevens overweegt het College dat
de beklaagde heeft kunnen komen
tot zijn dwalingen doordat een die-
renarts onzorgvuldig is geweest bij
het leveren van diergeneesmiddelen
aan het veehoudersbedrijf van de
beklaagde. Naar het oordeel van het
College dient de uitspraak vanwege
de algemeen preventieve werking
die daarvan uitgaat in een geanoni-
miseerde vorm gepubliceerd te wor-
den. Tevens houdt het College er re-
kening mee dat de beklaagde zich -
mogelijke mede ten gevolge van de
wijze waarop de beklaagde het op-
sporingsonderzoek heeft ervaren -
in een verminderde gezondheids-
toestand bevindt. Onder deze om-
standigheden meent het College dat
volstaan kan worden met het geven
van een berisping aan de beklaagde.

beslissing

12. Het College geeft de beklaagde een
berisping als bedoeld in artikel 16,
eerste lid onder b. van de Wet op de
uitoefening van de diergeneeskunde
1990.

Het College bepaalt dat deze uit-
spraak zal worden gepubliceerd in
de Nederlandse Staatscourant en in
het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde.

Aldus vastgesteld te \'s-Gravenhage
door mr. J.P. van Zutphen, H. Bos.
drs. J.C.M. van Dijck, S.J. van der
Geest, drs. A.J.M. Metz en drs. A.S.
Spmit, in tegenwoordigheid van mr.
J.H. Telkamp, plv. secretaris.

Uitgesproken op 16 febmari 1995
door mr. J.P. van Zutphen in tegen-
woordigheid van mr. J.H. Telkamp,
plv. secretaris.

w.g. mr J.P. van Zutphen
w.g. mr. J.H. Telkamp

-ocr page 333-

Uitspraak in de zaak (94/0061) van de

klachtambtenaar tegen A, de be-
klaagde wonende te B.

de procedure

1. Bij klaagschrift gedateerd 25 mei
1994, aangevuld op 30 augustus
1994, heeft de klachtambtenaar zich
tot het Veterinair Tuchtcollege ge-
wend.

De beklaagde heeft bij schrijven
van 15 juli 1994, aangevuld op 4 no-
vember 1994 gereageerd op de
klacht.

Het College heeft de zaak op 19 ja-
nuari 1995 ter zitting behandeld. De
beklaagde is daarbij in persoon ver-
schenen vergezeld van zijn raads-
man C. De klachtambtenaar werd
ter zitting vertegenwoordigd door
zijn gemachtigde Z.

de klacht

2. In de schriftelijke klacht verklaart
de klachtambtenaar -kort samenge-
vat en zakelijk weergegeven- het
volgende.

Naar aanleiding van een onderzoek
van de Algemene Inspectiedienst
naar de bedrijfsvoering van een
dierverloskundige en castreur is ge-
bleken, dat deze een aanzienlijke
hoeveelheid antibioticahoudende
diergeneesmiddelen betrok van de
beklaagde. De Algemene Inspectie-
dienst heeft daarop tevens een on-
derzoek ingesteld terzake van de
omvang van de leveranties van dier-
geneesmiddelen door de beklaagde
aan deze dierverioskundige en cast-
reur, die als veehouder gerechtigd is
tot het in ontvangstnemen van be-
paalde diergeneesmiddelen. Dit on-
derzoek, waarvan de uitkomsten
zijn neergelegd in een aan het
College aangeboden dossier, wijst
uit dat door de beklaagde aan deze
veehouder/dierverioskundige en
castreur afgeleverde antibiotica-
houdende diergeneesmiddelen zo-
danig groot is, dat deze niet slechts
ten behoeve van diens veestapel
kunnen zijn afgegeven.
De beklaagde heeft daarmede het
kanalisatieregime dat geldt ten aan-
zien van de afgegeven diergenees-
middelen op onaanvaardbare wijze
doorkmist, waarmee hij in zodanige
mate tekort is geschoten in hetgeen
van hem als beoefenaar van de dier-
geneeskunde verwacht mag wor-
den, dat daardoor voor de gezond-
heidszorg voor dieren emstige
schade kon ontstaan.

Ter zitting adstmeerde de klacht-
ambtenaar zijn stellingen.
In de periode oktober 1992 tot en
met maart 1993 werden aan de vee-
houder/dierverioskundige en cast-
reur geleverd:

- 1704 droogzetters voldoende voor
426 mnderen terwijl er op de be-
wuste veehouderij 80 lacterende
runderen aanwezig waren, of 852
schapen.

- 560 mastitis injectoren, voldoende
voor behandeling van 200 mnder-
kwartieren, terwijl bij normale be-
drijfsomstandigheden naar erva-
ring ongeveer 40 kwartieren
behandeling zouden behoeven,

- 47 flacons Penicilline a 100 ml en
60 flacons Oxytetracycline a 250
ml en 307 baarmoedercapsules
werden geleverd terwijl de totale
omvang van de veestapel van de
afnemer daartoe geen aanleiding
geeft.

Uit de rekeningen die de beklaagde
in de periode voorafgaande aan 1
oktober 1992 aan hetzelfde bedrijf
stuurde, blijkt dat deze leveranties
geen incident zijn, maar een structu-
reel karakter dragen. Tengevolge
van de omvang van de leveranties is
de veehouder/dierverioskundige en
castreur in de gelegenheid gesteld
deze diergeneesmiddelen door te le-
veren aan andere veehouders, res-
pectievelijk toe te dienen ook in ge-
vallen dat daartoe de bevoegdheid
ontbrak.

Naar het oordeel van de klachtamb-
tenaar dient de klacht dat daardoor
de gezondheidszorg voor dieren in
emstig gevaar kan zijn gebracht ge-
grond verklaard te worden.

het verweer
3. In zijn verweerschrift, zoals nader
door hem en zijn raadsman ter zit-
ting toegelicht, heeft de beklaagde -
kort samengevat en zakelijk weer-
gegeven- het volgende opgemerkt.
De beklaagde verklaart dat de bij de
veehouder in rekening gebrachte
diergeneesmiddelen door deze be-
steld werden bij de beklaagde en
een collega in de gezamenlijk ge-
voerde dierenartsenpraktijk. Het
heeft daardoor bij de beklaagde aan
overzicht ontbroken omtrent het to-
taal der leveranties. Kort voor het
door de Algemene Inspectiedienst
verrichte onderzoek begon bij de
beklaagde de verdenking te rijzen
dat wellicht de omvang van de leve-
ranties te groot zou kunnen zijn.

ÉitfiMiiiiiiili^^

Aan de betrokken veehouder is een
kortingsregeling gegund. Met deze
betrokken veehouder heeft de be-
klaagde een speciale relatie. Als
dierverloskundige en castreur
kwam deze al op de boerderij van
beklaagdes vader. Sinds de vesti-
ging als dierenarts van de beklaagde
heeft de beklaagde op het gebied
van de veeverloskunde samenge-
werkt met de dierverioskundige en
castreur. Bij complicaties roept
deze gewoonlijk de hulp van de be-
klaagde in. Daamit is de situatie ge-
groeid, dat niet elke visite aan de
veehouderij van de dierverloskun-
dige en castreur tot een rekening
leidt. Deze situatie is gebleven ook
nadat de veehouderij feitelijk gedre-
ven wordt door de zoon van de vee-
verloskundige en castreur. Daamit
kan worden verklaard dat de reke-
ningen aan de veehouder een rela-
tieve oververtegenwoordiging van
geneesmiddelen vertonen. Naar het
oordeel van de beklaagde zou het
zorgvuldiger zijn geweest indien de
beklaagde een overzicht zou hebben
gemaakt van het totaal der afgezette
diergeneesmiddelen aan deze vee-
houderij. De beklaagde is ervan
overtuigd dat de beklaagde mogelij-
kerwijs wel onzorgvuldig is ge-
weest, maar de beklaagde heeft niet
in die zin opzettelijk gehandeld, dat
de beklaagde zich ervan bewust was
dat de aan de veehouderij geleverde
diergeneesmiddelen door de dier-
verioskundige werden afgeleverd
aan derden of door hem gebmikt
werden bij ongeoorloofd dierge-
neeskundig handelen. De beklaagde
heeft naar aanleiding van deze aan-
gelegenheid een postacademische
cursus gevolgd teneinde herhaling
van deze of soortgelijke onzorgvul-
digheden voor de toekomst uit te
sluiten.

Namens de beklaagde merkt diens
raadsman op, dat door de Algemene
Inspectiedienst bijeengebrachte re-
keningen deels betrekking hebben
op de periode voor 1 oktober 1992,
de datum waarop hoofdstuk
lil van
de Wet op de diergeneeskunde 1990
van kracht werd. Van deze feiten
mag het College derhalve geen ken-
nisnemen.

Gelet op de korte periode waarvan
het College kennis mag nemen kan
niet worden vastgesteld dat de gele-
verde hoeveelheden diergenees-
middelen bovenmatig was, mede
gelet op de wijze van bedrijfsuitoe-

-ocr page 334-

fening van de betrokken veehoude-
rij. Deze heeft deels het karakter van
een veehandel, waardoor er meer
runderen onder diergeneeskundige
behandeling kunnen komen, dan het
gemiddeld aantal aanwezige mnde-
ren doet vermoeden. Tevens kan
een deel van de diergeneesmiddelen
ook aangewend worden in een pe-
riode die langer is dan de periode
van zes maanden. In de korte pe-
riode van zes maanden kan geen
trend worden vastgesteld.
De beklaagde is in emstige mate in
diens belangen geschaad daar de
klachtambtenaar heeft nagelaten
aan te geven van welke diergenees-
middelen hij van oordeel is dat deze
in bovenmatige hoeveelheden zijn
afgeleverd. Evenmin gaf de klacht-
ambtenaar aan in welke mate de af-
zet van diergeneesmiddelen boven-
matig is geweest. Nu de
klachtambtenaar dit heeft nagelaten
kan de beklaagde zich niet specifiek
verweren tegen de klacht dat de be-
klaagde bovenmatig diergenees-
middelen heeft afgeleverd.
Daarmede heeft de klachtambtenaar
een klacht ingediend die niet in
overeenstemming is met artikel 3
van het reglement van het College.
De beklaagde beroept zich ten de-
zen tevens op artikel 261 wetboek
van Strafvordering en artikel 3 van
het Europees Verdrag van de
Rechten van de Mens.
Daamaast heeft de klachtambtenaar
nagelaten aan te geven welke scha-
de voor de gezondheidszorg voor
dieren zou zijn ontstaan.
Naar het oordeel van de beklaagde
en diens raadsman dient de klacht
voorzover deze betrekking heeft op
handelingen voor 1 oktober 1992
niet ontvankelijk verklaard te wor-
den en voor het overige ongegrond
verklaard te worden.

vaststaande feiten
De beklaagde heeft aan de veehou-
der in de periode van 1 januari 1992
tot 30 september 1992 de volgende
bedragen in rekening gebracht:

De veestapel van de veehouderij
van de veehouder/diergeneeskun-
dige en castreur bedroeg omstreeks
mei 1992:

174 mnderen, waaronder 47 melk-
koeien en 22 zoogkoeien. Daamaast
waren er 113 schapen alsmede 156
lammeren aanwezig.
Omstreeks mei 1993 bedroeg de

4.

M I M

januan

febmari

maart

april

mei

juni

juli

augustus
september

totaal

oktober

november

december

januari

febmari

maart/april

totaal

veestapel: 161 mnderen, waaronder
52 melk en kalfkoeien en 31 zoog-
koeien. Tevens waren 200 ooien
aanwezig alsmede 150 lammeren
en drie rammen.

Op 12 oktober 1993 werden drie do-
zen Orbenin Dry Cow, zijnde 72
setjes van vier injectoren en 100 set-
jes van vier injectoren Nafpenzal
geleverd. Op 11 januari 1994 wer-
den 20 setjes van vier injectoren
Nafpenzal en 72 setjes van vier in-
jectoren Orbenin Dry Cow gele-
verd. Op 2 april 1994 werd 24 setjes
van vier injectoren Orbenin Dry
Cow geleverd. Op 3 april 1994 werd
40 setjes van vier injectoren
Nafpenzal geleverd. Op 7 april wer-
den 50 setjes van vier injectoren
Nafpenzal geleverd alsmede 48 set-
jes van vier injectoren Orbenin Dry
Cow.

Twaalf eenheden Oxytetracycline

-/-740
792,75

van elk 250 ml elk werden afgele-
verd op 3 november 1993, 17 de-
cember 1992, 8 januari 1994 en 3
april 1994.

overwegingen

5. In geding is ofde beklaagde door de
omvang en de samenstelling van de
leveranties van medicijnen aan een
veehouderij in zodanige mate tekort
is geschoten in hetgeen van hem als
beoefenaar van de diergeneeskunde
mag worden verwacht dat daardoor
voor de gezondheidszorg voor die-
ren emstige schade kon onstaan.

6. Vooraleer aan de beoordeling van
de klacht toe te komen onderzoekt
het College naar aanleiding van het
verweer namens de beklaagde de
ontvankelijkheid van de klachtamb-
tenaar.

Allereerst stelt de raadsman van de
beklaagde dat de klacht niet ontvan-

Diergeneesmiddelen Diergeneeskundige handelingen

1.112,53

251,56

1.646

100

398,50

235

1.457

315

1.114

211

490

2.466

732,60

1.372

1.338,50

839,50

11.196,53

3.063,66

Diergeneeskundighandelen ten behoeve van derden

-/-2.040

1.023,66

In de periode 1 oktober 1992 tot 7 april 1993 werden de volgende bedragen in
rekening gebracht:

Diergeneesmiddelen Diergeneeskundige handelingen

2.346,40

754,50

1.135

668

2.466

120,25

2.502,50

30

664

175

2.396,50

-/-195

11.510,40

1.532,75

Diergeneeskundige handelingen ten behoeve van derden

-ocr page 335-

kelijk is aangaande die feiten die
zich hebben afgespeeld voor 1 okto-
ber 1992, alsmede dat het College
de voor deze datum verrichte han-
delingen bij zijn oordeelsvorming
dient te negeren.

7. Het College zal de raadsman van de
beklaagde in deze niet volgen.

Het College heeft in eerdere beslis-
singen reeds uitgesproken dat zijn
bevoegdheid tot kennisneming van
luchtwaardig handelen zich niet uit-
strekt tot de periode voor 1 oktober
1992. Zulks impliceert dat naar aan-
leiding van luchtwaardig handelen
gepleegd voor deze datum geen
maatregelen kunnen worden opge-
legd. Evenmin zal bij de bepaling
van een op te leggen maatregel aan
feiten in die periode strafverzwa-
rende werking kunnen worden toe-
gekend.

Daartoe staat het beginsel dat een
wettelijke straf- of tuchtbepaling
geen temgwerkende kracht dient te
hebben in de weg.

8. Daarentegen dient het College, bij
de beoordeling van de vraag of een
handelen van een dierenarts waarte-
gen een klacht is gericht daadwer-
kelijk heeft plaatsgevonden, alle
feiten en omstandigheden in over-
weging te nemen die op dat hande-
len betrekking hebben. Naar het
oordeel van het College staat daar-
aan geen rechtsbeginsel er aan in de
weg.

Tevens wijst het College er op dat
een de beklaagde emstig in zijn be-
lang geschaad kan worden indien
het College bijvoorbeeld contrabe-
wijs terzijde zou stellen op grond
van het feit dat dit betrekking heeft
op feiten en omstandigheden die
zich voor 1 oktober 1992 voorde-
den.

9. Terzake van het verweer dat de be-
klaagde wezenlijk geschaad is in
zijn belangen doordat de klacht-
ambtenaar onvoldoende duidelijk
heeft gesteld op grond van welke
gedraging de beklaagde in de
klachtprocedure is betrokken, over-
weegt het College het volgende.

10. Bij klaagschrift van 25 mei 1994
heeft de klachtambtenaar het dos-
sier dat door de Algemene In-
spectiedienst werd opgesteld aan
het College overgelegd. Dit dossier
is aan de beklaagde toegezonden.

De klachtambtenaar heeft de feite-
lijke inhoud van het dossier Uich-
trechtelijk gekwalificeerd als bo-
venmatige leverantie van dierge-
neesmiddelen en als gevaaizettend
voor de gezondheidszorg voor die-
ren. Van deze kwalificatie is de be-
klaagde op de hoogte gebracht.

11. Naar het College constateert heeft
de beklaagde begrepen wat het
tuchtrechtelijk verwijt behelsde
blijkens zijn aan het dossier toege-
voegde verklaring van 24 juli 1993
welke luidt: \'Gezien de omvang van
de veestapel van.... en de frequentie
van ziekte-uitbraken is het theore-
tisch mogelijk dat deze medicamen-
ten nodig waren.\' Naar de strekking
ervan is deze verklaring een ontken-
ning van de klacht dat aan de vee-
houderij bovenmatig werd gele-
verd.

12. Evenmin kan naar het oordeel van
het College van de klachtambtenaar
gevergd worden aan te geven welke
mate van medicatie van de veesta-
pel geëigend was en welke leveran-
ties van diergeneesmiddelen der-
halve als bovenmatig dienen te
worden aangemerkt. Immers het
oordeel welke en welke hoeveel-
heid diergeneesmiddelen aan indi-
viduele dieren, danwel aan de vee-
stapel als geheel dienen te worden
toegepast, dient door een dierenarts
op zorgvuldige wijze te worden be-
paald.

13. Dit oordeel kan derhalve niet in een
abstracte benadering bepaald worden
voor de veehouderij ten behoeve
waarvan de beklaagde de diergenees-
middelen beweerdelijk leverde. De
klacht impliceert derhalve dat de be-
klaagde dit oordeel niet op zorgvul-
dige wijze heeft bepaald. Deze impli-
catie is zowel duidelijk als
mogelijkheden biedend tot het voe-
ren van verweer.

14. Het College komt derhalve tot de
slotsom dat het tuchtrechtelijk ver-
wijt dat de klachtambtenaar in zijn
klacht heeft neergelegd, dat de be-
klaagde bovenmatig diergenees-
middelen heeft afgeleverd, vol-
doende duidelijk is en dat de be-
klaagde niet geschaad is in zijn mo-
gelijkheden tegen dat verwijt ver-
weer te voeren.

15. Het College overweegt met betrek-
king tot de inhoud van de klacht dat
in de periode 12 oktober 1992 tot en
met 7 april 1993 426 setjes van vier
injectoren droogzetters door de be-
klaagde werden afgeleverd.
Deze hoeveelheid is geschikt om
426 koeien droog te zetten of even-
tueel 852 schapen.

16. Twaalf eenheden Oxytetracycline
van 250 ml elk werden afgeleverd
op 3 november 1992, 17 december

1992, 8 januari 1993 en 3 april

1993. Naar het oordeel van het
College zijn deze leveranties exces-
sief in relatie tot de omvang van de
veestapel waarvoorzij beweerdelijk
waren bestemd.

17. De beklaagde heeft geen steekhou-
dende diergeneeskundige verkla-
ring kunnen geven voor de verstrek-
king van deze diergenees-
middelen in relatie tot de omvang
van de veehouderij.

Gelet op het ontbreken van deze
deugdelijke verklaring en de rela-
tieve omvang van de leveranties van
hiervoorgenoemde diergeneesmid-
delen en de betrokken veestapel
dient naar het oordeel van het
College te worden geconcludeerd
dat bovenmatige aflevering van
diergeneesmiddelen heeft plaatsge-
vonden.

18. De beklaagde was bekend met het
feit dat de beklaagde leveranties
verrichtte aan een veehouder die te-
vens veeverioskundige en castreur
was. De beklaagde diende derhalve
naar het oordeel van het College er-
van op de hoogte te zijn dat de door
hem geleverde diergeneesmiddelen
deels aangewend zouden kunnen
worden in de beroepsuitoefening
van de veeverioskundige.

19. Naar het oordeel van het College is
de beklaagde nalatig geweest om
zich er in voldoende mate van te
vergewissen dat de door hem ten be-
hoeve van de veehouderij van de
veehouder/dierverioskundige en
castreur geleverde diergeneesmid-
delen daadwerkelijk benodigd wa-
ren voor het aldaar aanwezige vee.
De beklaagde heeft daarmede de
mogelijkheid geschapen dat deze
diergeneesmiddelen - al dan niet
overeenkomstig de beperkte be-
voegdheid van de dierverioskun-
dige en castreur - zouden worden
aangewend, zonder dat voor een

-ocr page 336-

zorgvuldige toepassing ervan vol-
daan was aan de vereisten welke
volgen uit het kanalisatieregime als
neergelegd in de Diergeneesmidde-
lenwet.

20. De beklaagde is daarmee naar het
oordeel van het College tekort ge-
schoten in hetgeen van een dieren-
arts mag worden verwacht.
Daarmede heeft de beklaagde te-
vens naar het oordeel van het
College een aanzienlijk risico in het
leven geroepen dat emstige schade
kan ontstaan voor de gezondheids-
zorg voor dieren.

21. Naar het oordeel van het College
dient de klacht van de klachtambte-
naar jegens de beklaagde gegrond
verklaard te worden.

Daarmee wordt het College voor de
vraag gesteld welke aan de be-
klaagde op te leggen maatregel
geëigend is.

Naar het oordeel van het College
dient aan de beklaagde te worden
voorgehouden dat de beklaagde op
grove wijze het in de beklaagde ge-
stelde vertrouwen heeft beschaamd,
dat de aan dierenartsen toekomende
apotheekrechten zorgvuldig zullen
worden uitgeoefend.

ft I m

22. Het College overweegt voorts dat
de beklaagde heeft blijk gegeven te
beseffen dat nadere vorming op dit
punt noodzakelijk was en dat de be-
klaagde post-academische onder-
wijs dienaangaande sedert het op-
sporingsonderzoek heeft gevolgd.
Op grond daarvan meent het
College te kunnen volstaan met het
opleggen van een boete van
fl. 5.000.

Tevens acht het College het noodza-
kelijk dat in het kader van generale
preventie deze uitspraak in geanoni-
miseerde vorm zal worden gepubli-
ceerd.

beslissing

23. Het College legt de beklaagde een
boete van fl 5.000. Het College be-
paalt dat deze uitspraak in geanomi-
seerde vorm zal worden gepubli-
ceerd in de Nederlandse Staats-
courant en zal worden aangeboden
aan het Tijdschrift voor Diergenees-
kunde ter publicatie in geanonimi-
seerde vorm.

irliiiMittlff \'r .......... ^ --------- \'

Aldus vastgesteld te \'s-Gravenhage
door mr. J.P. van Zutphen, drs.
J.C.M. van Dijck, drs. J. Gutteling,
drs. A.J.M. Metz en drs. A.S. Spmit,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.
Telkamp, plv. secretaris.

Uitgesproken op 16 febmari 1995
door mr. J.P. van Zutphen in tegen-
woordigheid van mr. J.H. Telkamp,
plv. secretaris.

w.g. mr. J.P. van Zutphen
w.g. mr. J.H. Telkamp

ONDERZOEK NAAR DE AANWEZIGHEID VAN BORRELIA
BURGDORFERI IN REEËN EN TEKEN IN DRIE GEBIEDEN
IN NEDERLAND

R.G. Herbes\'\'. N. Verbeek-De KruifS.G.T. Rijpkema^ en J.F.P. Schellekens^

inleiding

Lyme borreliose (LB) is een bacteriële
infectieziekte die vooral bij de mens
(en mogelijk ook bij bepaalde huisdie-
ren) met emstige complicaties gepaard
kan gaan en een chronisch beloop kan
hebben. De infectie wordt overge-
bracht via de beet van een teek, die met
de spirocheet
Borrelia burgdorferi, de
verwekker van LB, besmet is geraakt
via eerdere voeding op een reservoir
diersoort (kleine knaagdieren en vo-
gels). Uit
Ixodes ricinus teken, die
werden verzameld in verschillende

\' Velerinaire Inspeaw. Po.^lhiLs 9013. 6S00 DR .Arnhem
- RIVM. afd. Laboratorium \\oor Bacteriologie en .Anti-
microbiële middelen. Bilthoven

Nederiandse regio\'s (Nohlmans 1991,
AZM Maastricht) is
B. burgdorferi
geïsoleerd.

De symptomen van LB zijn toe te
schrijven aan specifieke genomische
groepen van het
B. burgdorferi-com-
plex. Van de acht bekende genomische
groepen zijn drie geassocieerd met
symptomen van LB:
B. burgdorferi
sensu stricto, Borrelia afzelii en
Borrelia garinii. Van de genomische
groep
B. burgdorferi sensu stricto is
bekend, dat het in Europa wordt geas-
socieerd met arthritis.
B. aj\'zelii zou
verantwoordelijk zijn voor acroderma-
titis chronica atrophicans en
B. garinii
voor aandoeningen van het zenuwstel-
sel. Het zeer frequent voorkomend
symptoom van LB, Erythema migrans,
kan voor zover bekend door de drie ge-
noemde genomische groepen veroor-
zaakt worden.

Bij Nederiandse patiënten zijn alle
symptomen van LB gevonden. Boven-
dien zijn de drie bovengenoemde geno-
mische groepen ook uit Nederlandse
patiënten geïsoleerd (Van Dam 1993,
AMC Amsterdam). Bij risicogroepen,
zoals boswachters, is asymptomatische
LB geconstateerd in 20% van de indi-
viduen (Kuiper 1991, AMC).
Uit Amerikaans onderzoek is gebleken
dat herten of reeën een belangrijk aan-
deel hebben bij de \'vestiging\' of het
\'opkomen\' van lokale LB. In stedelijke
gebieden gelegen bij natuurreservaten
is een focale LB-epidemie beschreven.
De verheffing kon worden gerelateerd
aan een toename van de tekendicht-
heid, veroorzaakt door een toename
van het aantal herten in het gebied.
In samenwerking met de jachtopzich-
ters van de Stichting Wild en jachtbe-
heer IJsselmeerpolders werden in
1992 in Flevoland sera van reeën ver-
zameld. Deze zijn getest op de aanwe-
zigheid van fio/reZ/a-antistoffen en
34% was seropositief

-ocr page 337-

Bloedonderzoek reeën lyme

T.A.V. LBA-ID, V203

Datum:
Leeftijd ree:
Lokatie:

Geslacht:
obok
o geit

Gezondheidsstatus ree:
o gezond
o ziek

Conditie:
o goed
o matig
o slecht

Parasieten:
oluizen
o teken
O schurft
o veel
o weinig

Uitslag laboratorium:
O bloedonderzoek positief
o bloedonderzoek negatief
o teken positief
o teken negatief

Figuur 1. Begeleidingsformulier.

Het huidige onderzoek heeft zich ge-
richt op de relatie tussen reeën en
Ixodes-\\ek&n in Nederland, en hun in-
vloed op de verspreiding van
B. hurg-
dorferi
in de natuur. Van reeën uit de
regio\'s Groningen/Friesland, Flevo-
land en Limburg werden zowel sera als
teken verzameld.

De volgende parameters zijn onder-
zocht:

1. Welke stadia van de teek komen
voor op reeën?

2. Wat is de besmettingsgraad van te-
ken met
Borrelia hurgdorferi!

3. Weerspiegelt de aanwezigheid van
B. hurgdorferi in teken zich in sero-
positiviteit van reeën?

4. Is er een relatie tussen de aanwezig-
heid van teken en de gezondheid
van het dier?

materiaal en methoden
Jachtopzichters en jagers verzamelden
bloedmonsters van geschoten reewild,
voornamelijk bokken, in de periode
juni tot en met september. Tevens zijn
van een aantal reeën teken verzameld,
die direct in 70% ethanol gefixeerd
werden. De monsters zijn per post ver-
zonden, waarbij ze vergezeld gingen
van een begeleidingsft)rmulier, waarop
de monsternemer specifieke informatie
kon weergeven over de locatie, waar
het monster genomen was, maar ook
over de gezondheidstoestand van de
bemonsterde reeën (zie afljeelding I).
Bij het Laboratorium voor Bac-
teriologie en Antimicrobiële middelen
van het Rijks Instituut voor Volks-
gezondheid en Milieuhygiëne(RIVM),
zijn de bloedmonsters met een ELISA
onderzocht op antistoffen tegen
B.
burgdorferi.

■I ■ «t

De teken zijn met PCR onderzocht op
de aanwezigheid van
B. burgdorferi.
Indien de PCR een produkt genereerde
werd dit getypeerd met genomische
groep-specifieke oligonucleotiden.
Met deze test werden vier groepen on-
derscheiden:
B. burgdorferi sensu
stricto,
B. garinii, B. afzelii en groep
VS 116. De statistische significantie
van de resultaten van de verschillende
deelgebieden, is bepaald met de
Fisher-exact test.

resultaten en discussie
Een overzicht van de resultaten van het
serologisch onderzoek bij reeën en het
PCR-onderzoek bij teken is weergege-
ven in Tabel I en Figuur 2.

serologisch onderzoek
reeën

In totaal zijn 114 reeën serologisch on-
derzocht en 15 reeën (13%) bevatten
antistoffen tegen
B. burgdorferi.
Een laag percentage positieve reeën
(1,7%) werd gevonden in Flevoland.
Ten opzichte van de reeën, geschoten

Figuur 2. Relatie tussen seropositiviteit voor B. burgdorfen en de leeftijd van reeën.

Aantal
«O

TB
•O
60
40

ao
ao

O

É

éMéé

in Groningen/Friesland (21%) en
Limburg (32%), was de seropositivi-
teit significant lager (P<0,05). Ten op-
zichte van onderzoek van 81 reeën-
sera, verzameld in 1992 in Flevoland,
met een seropositiviteit van 34%, was
de seropositiviteit in de huidige groep
significant lager (P<0,0005).

Het lage percentage positieve reeën in
Flevoland zou veroorzaakt kunnen
worden door de leeftijdsopbouw van
de onderzochte reeën. Voornamelijk
jonge reebokken, die tijdens het bok-
kenseizoen werden geschoten, vorm-
den het grootste deel van de onder-
zoeksgroep. Dus is het aannemelijk dat
de immuniteitsopbouw tegen
B. burg-
dorferi
nog niet heeft plaatsgevonden,
dan wel nog niet optimaal is. Dit wordt
weergegeven in Figuur 2. Uit de gra-
fiek is af te lezen, dat de immuniteits-
opbouw toeneemt van 10% bij de een-
jarigen tot 40% op een leeftijd van vier
jaar. Slechts een gering aantal onder-
zochte dieren was ouder dan vier jaar,
en hierbij werd slechts één positief se-
mm gevonden.

Deze hypothese is niet te testen aan de
hand van de gegevens van het onder-
zoek van 1992, aangezien bij dat on-
derzoek geen gegevens over de leeftij-
den van de dieren zijn vastgelegd.

BESMETTINGSGRAAD VAN TE-
KEN MET
B. BURGDORFERI
Bij 47 (41%) reeën zijn naast bloed-
monsters ook teken verzameld. In to-
taal werden 437
/.ricinus teken verza-
meld. Hiervan waren er 331 (76%)
9 9 88 (20%) (fcfen 18 (4%) nimfen.

OniMhrlvIna

j A«mIm««

I Awital pMid«*/« ««n
(tJ

1 2 $ 4 8 • 10 ,

LMn|<j(lnjM«n)

-ocr page 338-

Tevens werden 38 paartjes verzameld.
In totaal werden 200 teken met de PCR
onderzocht, waarbij voomamelijk ge-
deeltelijk volgezogen of niet-volgezo-
gen teken werden geselecteerd.
In Tabel 1 zijn de aantallen en percen-
tages positieve teken weergegeven.
Opvallend is, dat teken uit de drie ge-
bieden eenzelfde mate van
Borrelia-
besmetting hebben. De verschillen die
werden gevonden waren niet statis-
tisch significant.

Dit lijkt niet in overeenstemming met
hetgeen geconstateerd is bij het serolo-
gisch onderzoek van de reeën, want te-
ken uit Flevoland zijn qua
Borrelia-
besmetting gelijk aan teken uit de
overige gebieden. Uit het boven-
staande blijkt wel dat de waarde van de
ree als bio-indicator voor de aanwezig-
heid van
B. burgdorferi in een bosper-
ceel zeer gering kan zijn. Daarmee lijkt
het onderzoek van de teek het meest
relevant voor de situatie in de natuur,
hetgeen nog wordt versterkt door de
directe relatie naar de mens.
Ook bij reeën, waar (één of meer) be-
smette teken gevonden zijn, kon geen
relatie worden gelegd met de resulta-
ten van de serologische test. Positieve
sera komen in gelijke mate voor bij
reeën met besmette teken en reeën met
schone teken.

^terdeling genomische
groepen van
B. BURGDOR-
FERI \\N
drie regio\'s

Een overzicht van het voorkomen van
de genomische groepen in drie regio\'s
is weergegeven in tabel 1.
B. afzelii komt het meest voor, en wel in
gelijke mate in alle drie de regio\'s.
B.

mm

Tabel 1. Resultaten van serologisch onderzoek bij reeën afkomstig uit drie Nederlandse regio\'s en identificatie van genomiscfie gropen van B. burgdorferi
die voorkomen bij teken, verzameld bij de reeën.

ELISA-resultaat

PCR-resultaat

Geografische herkomst Reeën Teken

Voorkomen van genomische groepen van Borrelia burgdorferi-complex*

Onderzocht

Positief (%)

Onderzocht

Positief (%)

AF

GA

SS

vs

NT

AF

AF

AF

GA


VS


GA

SS

VS

Groningen/
Friesland

38

8 (21)

72

16

(22)

11

0

1

1

1

1

0

1

0

Zuidelijk
Flevoland

57

1(1,7)

75

24

(32)

13

0

1

2

0

6

1

1

0

Limburg

19

6 (31)

43

10

(23)

4

1

0

1

1

0

0

3

0

Onbekend

0

0

10

5

(50)

1

2

0

0

0

0

0

0

2

Totaal

114

15 (13)

200

55

(27)

29

3

2

4

2

7

1

5

2

» AF = B. afzelii; GA = B. garinii; SS = B. sensu stricto; VS = B. VSl 16; NT = Niet typeerbaar

burgdorferi sensu stricto en groep
VSl 16 komen voor in de drie gebieden
echter slechts in geringe aantallen.
B.
garinii
is niet in het noorden van
Nederiand gevonden, maar uit eerder
onderzoek blijkt dit genospecies wel op
Ameland voor te komen (Rijpkema
1995, RIVM). In Limburg en Flevoland
komt deze groep slechts in geringe aan-
tallen voor. Teken met menginfecties
van meerdere genomische groepen ko-
men regelmatig in alle gebieden voor en
vormen een belangrijk deel van de PCR-
positieve teken (27%). Ook hier vormt
B. afzelii de meest voorkomende geno-
mische groep. Resultaten van deze stu-
die geven aan dat
B. afzelii veel voor-
komt. Van de overige genomische
groepen is bij afwezigheid in een regio
een definitieve uitspraak moeilijk te
doen aangezien de aantallen te gering
zijn.

Gelet op de lage aantallen gevonden
genomische groepen per regio kunnen
geen voorspellingen worden gedaan
ten aanzien van het voorkomen van de
specifieke ziektebeelden van LB bij de
mens, veroorzaakt door de diverse ge-
nomische groepen.

gezondheiosstatus van
reeën in relatie tot teken-
besmetting en seropositivi-
teit

Ten aanzien van de besmetting van die-
ren met
B. burgdorferi en het signale-
ren van ziekteverschijnselen is de laat-
ste jaren veel literatuur verschenen.
Maar duidelijke ziekteverschijnselen
bij wilde en gedomesticeerde dieren,
veroorzaakt door
B. burgdorferi, zijn
niet gevonden. Op basis van de bevin-
dingen die de monsternemers, jachtop-
zichters en jagers, die bij het verzame-
len van het bloed en de teken bij de die-
ren hebben gelet op de toestand van het
dier (met name op gczondheidsstatus,
conditie en de aanwezigheid van para-
sieten), en de ELISA-resultaten van de
reeën zijn geen relaties te leggen tussen
geïnfecteerde dieren (13% was serolo-
gisch positief) en ziekte of een matige
tot slechte conditie. Uit dit onderzoek
blijken de gezondheidstoestand en con-
ditie van de dieren niet gerelateerd te
zijn aan de hoeveelheid aanwezige te-
ken of dc aanwezigheid van
BorreUa in
teken.

conclusies en aanbevelin-
gen

Verschillende genomische groepen
van het
B. burgdorferi-comp\\c\\ ko-
men in gelijke mate voor bij teken,
verzameld in Groningen/Friesland,
Flevoland en Limburg. Uit dit onder-
zoek blijkt dat de teek, en niet de ree,
de belangrijkste en meest betrouwbare
bio-indicator is.

Alhoewel de verdeling van de genomi-
sche groepen over de drie gebieden
enigszins verschillend is, komt
B. afze-
lii
het meest voor. Hetgeen ook wordt
bevestigd door het grote aandeel
B. af-
zelii
bij de menginfecties.
Onderzoek van gegevens van LB-pa-
tiënten zou kunnen bevestigen, dai een
bepaalde vorm van erythema migrans,
veroorzaakt door
B. afzelii, een be-
langrijk deel uitmaakt van de primaire
ziekteverschijnselen van Lyme-borre-
liose bij deze patiënten.
De seropositiviteit van reeën is laag,
met name in de Flevopolder. Dit

-ocr page 339-

Strookt niet met eerder onderzoek in
dit gebied. Het lijkt aannemelijk dat de
leeftijdsopbouw van de onderzochte
dieren hierbij een rol speelt. De immu-
niteitsopbouw tegen
B. burgdorferi
lijkt bij de reeën toe te nemen met de
leeftijd. Bij de éénjarigen is een lagere
seropositiviteit van de dieren waarge-
nomen dan bij de vier-jarigen. In strijd
met deze hypothese is de bevinding,
dat van de dieren ouder dan vier jaar
slechts een gering percentage positief
was. Onderzoek van de reeën in het
jachtseizoen van voorjaar 1996, waar-
bij vooral geiten geschoten worden,
zou hier meer duidelijkheid kunnen
geven, waarbij aangenomen wordt dat
geiten in het algemeen op oudere leef-
tijd worden geschoten.
Aangezien naast paartjes voomamelijk
vrouwelijke teken op reeën zijn gevon-
den, waarbij deze tevens besmet zijn
met
B. burgdorferi lijkt het erop dat de
reeën wel degelijk een rol spelen bij de
voortplanting van teken en bij de ver-
spreiding van
B. burgdorferi in de na-
tuur.

Tevens laat onze bevinding zien dat
reeën niet in staat lijken te zijn om
Sor/\'f/w-spirocheet in teken te elimi-
neren, zoals eerder door resultaten van
een Amerikaans en Zweeds onderzoek
werd gesuggereerd.
Gelet op het hoge percentage besmette
teken lijkt een regulatie van de teken-
populatie van belang voor de bescher-
ming van de volksgezondheid. Enkele

- JB

mogelijkheden die in de literatuur

worden vermeld zijn:

- Cultiveren van bosgebieden: door
het verwijderen van laag kreupel-
hout is er voor de teek minder ge-
schikte mimte aanwezig om zich te
nestelen. In de VS is gebleken dat
het platbranden van bossen uitste-
kend werkt in het schoonmaken van
het bos. In Nederland is deze me-
thode, gelet op de schaarsheid aan de
bossen, natuurlijk onbespreekbaar.
Dat een vochtig \'micro\'-klimaat te-
vens van belang is, bleek dat tijdens
ons onderzoek het aantal teken op de
reeën afnam naarmate de warme
droge zomer langer duurde.

- Regulatie van gastheren: het is be-
kend dat de toename van bijvoor-
beeld de herten-populatie in een ge-
bied leidt tot een toename van de
tekenpopulatie. Teken parasiteren in
het nimfe- of larve-stadium op bos-
en veldmuizen, die hen besmetten
met
B. burgdorferi. Een grote reeën-
populatie kan een betere versprei-
ding van de teken, die besmet zijn
met
Borrelia, geven, waardoor de
besmette teek door de reeën zeer
dicht in de woonomgeving van de
mens kan worden gebracht. De
blootstelling van de mensen aan
Borrelia neemt hierdoor toe.
Regulatie van de reeën-populatie
kan derhalve als een belangrijk in-
stmment worden gezien voor de
controle van de tekenpopulatie,
waarmee uiteindelijk het voorko-
men van ßorre/Za-infecties bij de
mens zou kan worden verlaagd.

- Een goede publieksvoorlichting in
besmette gebieden voor de recreant
en degene die beroepsmatig een ri-
sico lopen op tekenbeten (bijvoor-
beeld jagers en boswachters) is be-
langrijk en verdient momenteel de
prioriteit.

Het onderzoek zoals hier beschreven ge-
nereert nieuwe informatie over het voor-
komen van genomische groepen van
B.
burgdorferi
in Nederland. De aanbeve-
ling is om een dergelijk onderzoek te
herhalen, waarbij men zich zou moeten
richten op meerdere gebieden in
Nederland. Recreatiegebieden genieten
daarbij de voorkeur. Recent onderzoek
van het RIVM (rapport 128704001, de
Mik en BorgdorfT, Centmm voor
Infectieziekten Epidemiologie) heeft
\'hoog-risico\' gebieden voor tekebeet en
erythema migrans geïdentificeerd in
Nederland. Teken uit deze gebieden
zouden dan ook moeten worden gescree-
ned op het dragerschap van
Borrelia.

SLGTWQÜRD

Wij danken de jachtopzichters en jagers
voor het verzamelen van de bloedmon-
sters en teken, en voor de belangeloze
medewerking aan dit onderzoek.

LEVERBOT OP LAAG NIVEAU

De Werkgroep Leverbotprognose ver-
wacht over het algemeen geen pro-
bleem met leverbotinfecties, met uit-
zondering van het noorden van
Nederland. In dit gebied kan een lichte
leverbotinfectie zijn opgetreden.

Op grond van neerslag- en slakkenge-
gevens verwacht de Werkgroep
Leverbotprognose weinig leverbot-
problemen. In september 1995 is in de
noordelijke helft van Nederland vol-
doende neerslag gevallen voor de sta-
biliteit van de slakkenpopulatie. In die
periode kan in die gebieden, waar de
slakken in de zomer hebben kunnen
overleven, een lichte infectie op het
gewas zijn afgezet, leverbotinfecties
kunnen ook worden verwacht op be-
drijven waar vorig jaar leverbot is ge-
constateerd en op bedrijven met een
verhoogde waterstand.

725

Behandeling van mnderen en schapen
is op dit moment niet noodzakelijk ten-
zij na onderzoek is gebleken dat een le-
verbotinfectie is vastgesteld.

Bloed- en/of mestonderzoek kunt u la-
ten verrichten door de Gezond-
heidsdienst voor Dieren. Voor een
goed onderzoek wordt aangeraden mi-
nimaal vijf monster per diersoort (bij
voorkeur dieren na hun eerste weide-
seizoen) te laten onderzoeken

t i j 1) s c h r i k t voor D i e r g e n f. [ ■: s k u n d e , D e e l 120, december, aflevering 24, 1995

Per 10 oktober jl.

is ons nieuwe
telefoonnummer

(030)
25 10111

-ocr page 340-

Onderzoek toont aan dat veel eigenaren
na het verlies van hun huisdier een
zware tijd tegemoet gaan. Dit wordt
ook wel het rouwproces genoemd. De
dierenarts en de dierenartsassistent(e)
kunnen bij dit rouwproces een belang-
rijke en steunende rol op zich nemen.
Dit kan bijvoorbeeld door een blijk van
belangstelling in de vorm van een
kaartje.

In het buitenland zijn er rouw- of bege-
leidingskaarten verkrijgbaar die die-
renartsen kunnen sturen naar eigena-
ren die hun dier verloren hebben.
Meestal zijn dit kaarten met een af-
beelding van het dier en een gedichtje
onder de afbeelding. De binnenkant
van dit dubbelgevouwen kaartje is be-
schikbaar om er een persoonlijke
boodschap op te schrijven. In
Nederiand zijn deze kaarten wel ver-
krijgbaar, maar blijkt dat men met
name de tekst onder de afbeelding
vaak \'te zoet\' vindt.
Vandaar dat alle
dierenartsen, dierenartsassistenten en
diergeneeskunde studenten worden
opgeroepen een rouw- of begelei-
dingskaart te ontwerpen, die na het
overlijden van een huisdier gestuurd
kan worden.

Heeft u interesse om mee te doen aan
het ontwerpen van deze kaarten, zendt
dan uw mooiste ontwerp naar het on-
derstaande adres.

De door u ontworpen rouwkaart moet
aan de volgende eisen voldoen.

1. De rouwkaart moet een ontwerp
zijn van diergeneeskunde studen-
ten, dierenartsen of dierenartsassis-
tenten.

2. De afmetingen van het kaartje mo-
gen niet groter zijn dan 13
(breedte) bij 18 (lengte) cm.

3. De kaart moet bestaan uit een voor-
kant met tekening (eventueel met
tekst) en een tekst aan binnen- of
achterzijde.

4. Het ontwerp moet origineel (niet
eerder gebmikt) zijn.

5. De tekening (voorkant) moet in het
zwart met grijstinten of zwart met
een steunkleur zijn.

6. De basiskleur van het bedmkte pa-
pier hoeft niet wit te zijn.

7. De uiterste datum voor inzending
is
1 maart 1996. Inzendingen ont-
vangen na 1 maart 1996 worden
automatisch gediskwalificeerd.

8. De inzendingen worden beoor-
deeld door een deskundige jury.

9. Bij voldoende inzendingen worden
kaarten beoordeeld in de volgende
categorieën: hond, kat en bijzon-
dere dieren.

■»ff«

ROUWKAART VOOR HUISDIEREN

10. De uitspraken van de jury zijn bin-
dend.

11. Meerdere inzendingen zijn toege-
staan.

12. De winnaars voor elke categorie
worden bekend gemaakt tijdens het
Vooijaarsdagencongres 1996.

13. De prijzen bestaan uit een oor-
konde, 100 exemplaren van het
winnende ontwerp in kaartvorm en
een op groot formaat ingelijst ont-
werp.

14. De winnende ontwerpen worden
eigendom van MRI (Multidisci-
plinair Onderzoekcentmm voor
Relatie Mens-Gezelschapsdier stu-
dies) en mogen gebruikt worden
voor eigen doeleinden.

Ontwerpen moeten verzonden worden
naar het Multidisciplinair Onder-
zoekcentmm Voor Relatie Mens-ge-
zelschapsdier Studies, Yalelaan 8,
Postbus 80.154, 3508 TD Utrecht. Als
u nog vragen heeft betreffende het ont-
werpen van de kaarten en/of het regle-
ment, kunt u contact opnemen met me-
vrouw dr. N. Endenburg, tel.: 030 -
2531565.

SPECIALISTENFOLDER EN -LOGO; FOLLOW UP NA ÉÉN JAAR

Eind 1994 heeft de Groep Veterinaire
Specialisten de folder \'De dierenarts-
specialist\' en het nieuwe specialisten-
logo geïntroduceerd. Deels vond dit
plaats via het TvD (jaargang 119, afle-
vering 21), deels door een persoonlijke
mailing, waarmee de folder (met logo)
aan alle praktici in Nederiand werd
toegestuurd.

Folder en logo hadden (en hebben) de
bedoeling de bekendheid met het feno-
meen specialist in de diergeneeskunde
bij houders/eigenaars van dieren te ver-
hogen. In de tekst, bedoeld voor een
breed publiek, werd onderstreept dat de
specialist als \'veriengstuk\' van de eer-
stelijns prakticus moet worden gezien.
Specialist en verwijzer werken samen,
dus: naast elkaar. Vandaar dat de intro-
ductie de subtitel \'Samen beter\' mee-
kreeg. Waar nodig zou de folder de re-
denen voor een eventuele verwijzing
richting patiënteigenaar kunnen verdui-
delijken.

Inmiddels zijn we ongeveer een jaar
verder Wat is er het afgelopen jaar ge-
beurd? Welnu, de folder is door een
groot aantal collega\'s bij de Groep
Veterinaire Specialisten aangevraagd
en is voor het beoogde doel gebmikt.
Uit contacten met collega\'s is geble-
ken dat de folder in een behoefte blijkt
te voorzien. De tekst maakt de patiënt-
eigenaar duidelijk waarom het voor de
individuele dierenarts tegenwoordig
niet meer mogelijk is alle facetten van
het vak volkomen te beheersen. De fol-
der is zo een nuttig extra instmment
om de haalbaarheid van specialistische
diergeneeskundige zorg te vergroten
zonder dat aan de eerstelijns zorg af-
breuk wordt gedaan. Op deze manier
kan - in het algemeen - de kwaliteit van
de diergeneeskundige zorg op een
hoog niveau worden gewaarborgd, tot
heil van dier (patiënt) en mens (dierei-
genaaren dierenarts).
Hoewel een wetenschappelijk verant-
woorde toetsing van de (toename van)
de bekendheid van het fenomeen \'die-
renarts-specialist\' niet heeft plaatsge-
vonden, lijkt in de dagelijkse specialis-
tenpraktijk echter duidelijk een grotere
bekendheid met veterinaire specialisa-
tie waameembaar dan een jaar gele-
den. Het GVS-bestuur hoopt dat dit
aan alle PR- activiteiten van de afgelo-
pen jaren te danken is. Folder en logo
waren in dit mechaniek slechts kleine -
maar essentiële - radertjes.
Het GVS-bestuur nodigt daarom U
van harte uit de folder te blijven ge-
bmiken. Ze zijn
gratis aan te vragen
bij bestuurslid dr. Han van der Kolk,
Laan van Bergen 24, 3703 TJ Zeist.
We hopen u in de nabije toekomst te
kunnen meiden dat de folder geheel
onnodig is geworden, maar we ver-
wachten de komende jaren nog in een
behoefte te blijven voorzien.

Namens het bestuur van de Groep

Veterinaire Specialisten,

dr. Michael H. Boevé, voorzitter

-ocr page 341-

Onderstaand treft u een aantal cursussen
aan waarvoor opgave nog mogelijk is.
Dit kan zowel telefonisch (030-
2517374) als per fax (030-2516490).

Kunstmatige inseminatie bij paarden
(U.D.),
19 en 20 december 1995, beide
dagen van 09.00 - 17.00 uur, ƒ 2.985,--
(inclusief lunches) te Utrecht.
Cursusduur: twee dagen theorie,
Praktisch onderricht: één dagdeel
hengst (twee personen) één dag merrie
(individueel).

Achtereenvolgens worden behandeld:
de hengst, de merrie, het laboratorium-
werk en de wettelijke bepalingen. In het
dekseizoen zal door elke deelnemer ver-
volgens enkele dagen praktisch werk
worden verricht.

Standaardoverzichten als instrument
voor bedrijfsbegeleiding.
ƒ 2000,--
voor NCI-leden, ƒ 2300,— voor
niet-
NCl-leden.

Cursusnummers data:

96/201 9, 30 januari, 20 febmari, 12

maart 1996
96/202 16 januari, 6, 27 febmari, 19

maart 1996
96/203 23 januari, 13 febmari, 5, 26
maart 1996

Alle genoemde data zijn dinsdagen.
Iedere dag is een volledige cursusdag.

Locaties:

96/201 GD voor Dieren Noord-Neder-
land te Drachten
96/202 GD voor Dieren Oost-Neder-
land te Deventer
96/203 GD voor Dieren Zuid-Neder-
land te Boxtel

Veehouders en overheid hebben be-
hoefte aan meer preventief ingestelde
dierenartsen. Zij verwachten van u niet
alleen medische handelingen, maar ook
informatie en aanbevelingen over de
diergezondheid van het bednjf in zijn
geheel. De
gezondheidsplanner gaat
zijn intrede doen in de praktijk. Hiermee
wordt diergezondheidsmanagement een
bedrijfskundig gebeuren.

U kunt op deze ontwikkelingen inspelen
door maximaal gebmik te maken van de
standaardoverzichten, afkomstig uit het
managementsysteem van de veehouder
of van de centrale databank van het
NRS. STO\'s stellen u in staat beter in-
zicht te krijgen in de diergezondheid van
het bedrijf

Naast de technische kennis die u nodig
heeft om de STO\'s te kunnen lezen en
interpreteren is het van belang dat u deze
kennis aan de veehouder kunt overdra-
gen. Hiervoor is het nodig uw kennis en
vaardigheden in het voeren van advies-
gesprekken en het geven van voorlich-
ting verder uit te bouwen.
In deze cursus komen beide onderdelen
aan bod:

1. - technische gedeelte: lezen en inter

preteren van de standaardoverzich-
ten;

- uitkomsten van de analyse vertalen
naar een bmikbaar advies aan de
veehouder;

2.- communicatief gedeelte: vaardighe-
den en kennis over het voeren van
adviesgesprekken en het geven van
vooriichting.

Vorig jaar is deze cursus van start gegaan
bij de vier Regionale Gezondheids-
diensten. Reacties van deelnemers:
\'Ik
kwam voor omgaan met STO \'s en heb
gezien hoe belangrijk communicatie is\',
\'zeer leerzame en als plezierig ervaren
cursus\', \'een dergelijke cursus zou voor
elke dierenarts nuttig zijn\'.
Aantal deelnemers: maximaal twaalf
per cursus.

Gezien de combinatie van kennis en
vaardigheden in de training is het be-
langrijk, dat de vier bijeenkomsten door
één en dezelfde persoon wordt gevolgd.

Osteochondrose van de hond

(96/109), vrijdag 26januari 1996,09.00
-17.30 uur te Zeist, kosten /450,~

De naam osteochondritis dissecans is op
zichzelf al een aanduiding voor de be-
gripsverwarring die rond deze aandoe-
ning kan heersen. Nadat steeds duidelij-
ker werd dat het begrip \'-itis\', dat
specifiek gereserveerd moet blijven
voor ontstekingen, niet van toepassing
was, kwam dan ook het woord Osteo-
chondrose meer in beeld.

Rond de oorzaak, het klinische beeld, de
behandeling en de prognose is veel be-
langrijke informatie in de kort achter
ons liggende jaren aan het licht ge-
bracht. De onderzoeksgroep, onder lei-
ding van dr. H.A.W. Hazewinkel, heeft
aantal vragen beantwoord en nieuwe
vragen opgeworpen.

In een op de praktijk gerichte dag zullen
de sprekers ingaan op de achtergronden,
preventie en therapie van deze aandoe-
ning. De gewrichten waarin het meest
frequent deze afwijking wordt aange-
troffen (schouder, elleboog, knie en
hak) zullen één voor één de revue passe-
ren. Kliniek, röntgenbeeld en te advise-
ren behandeling vormen de basis van
deze cursus.

BANDEN TVD

Op het secretariaat van de KNMvD zijn de banden voor het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde 1995 voorradig. De prijs bedraagt ƒ 30,-- (inclusief
17,5% BTW).

Onderstaand treft u een overzicht aan van de banden die eveneens nog voor-
radig zijn. met een daarbijbehorend kostenoverzicht.

Banden 1994, 1993, 1992: ƒ 30,-(inclusief 17,5% BTW).

Banden 1991: ƒ 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

Banden 1990: niet meer voorradig.

Banden 1989: niet meer voorradig.

Banden 1988: ƒ 26,45 (inclusief 17,5% BTW).

U kunt de banden bestellen door het betreffende bedrag over te maken op
postrekening 511606 ten name van de KNMvD, onder vermelding van
\'Banden\' en de jaargang.

-ocr page 342-

Op 23 juli 1995 overleed in een ver-
pleeghuis in Hoogeveen collega Wim
Karelse. Hij werd hier verpleegd, na-
dat hij door diverse hersenbloedingen
minder valide was geworden.

Wim werd op 15 februari 1922 in
IJsselstein geboren. Hij groeide op in
een streng gelovig groot gezin en was
één van de jongste kinderen. Na het
doorlopen van de Christelijke Lagere
School ging hij naar de H.B.S. in
Utrecht en was als één van de weini-
gen uit het gezin in de gelukkige om-
standigheid om te kunnen gaan stude-
ren. Hij behaalde in 1951 zijn
dierenartsdiploma. Direct daarna kon
hij in Zetten de praktijk van wijlen col-
lega Wagenvoort overnemen en was
hier met veel enthousiasme en betrok-
kenheid bij zijn omgeving werkzaam.
Ook is hij nog geassocieerd geweest
met wijlen collega Dekker.

In juli 1951 trouwde hij met Rie van de
Goot, uit welk huwelijk negen kinde-
ren, vier dochters en vijf zonen werden
geboren. Met Wim \'s achtergrond was
het niet verwonderlijk dat hij zich, on-
danks zijn drukke gezin en zijn drukke
praktijk, thuis voelde in het sociaal-
maatschappelijk leven van zijn woon-
plaats, Zo wist hij tijd te vinden om
zich in te zetten voor diverse schoolbe-
sturen en was hij ook vele jaren lid van
de kerkeraad.

Na een vijftiental prettige praktijkja-
ren met goede contacten met zijn
buurtcollegae, deed zich voor Wim de
mogelijkheid voor om in dienst te tre-
den bij het Staatstoezicht op de Volks-
gezondheid. Bij deze dienst werden in
verhand met nationale en internatio-
nale onnvikkelingen zeven Veterinaire
Inspecteurs van de Volksgezondheid
aangesteld. Wim werd als één van hen
toegevoegd aan het Ambtsgebied
Utrecht en verhuisde naar een door
hem nieuwgebouwd huis in Hoogland,
waar hij tot 1980 is blijven wonen. De
uitbreiding in de dienst werd niet door
iedereen van harte ondersteund. Het
was dan ook niet eenvoudig om inhoud
te geven aan deze nieuwe functie. Zo
heeft Wim het hierbij moeilijk gehad
om zich een plaats te verwerven bin-
nen het grotere geheel. Deze jaren zijn
dan ook niet de gelukkigste in zijn le-
ven geweest.

Inmemoriam

W.H. KARELSE

In de ambtelijke contacten naar buiten
was Wim een vriendelijke en consciën-
tieuse man. Bovendien had hij veel in-
teresse voor het werk en de moeilijkhe-
den van anderen. Toch was Wim zowel
in zijn werk als in zijn geloofsovertui-
ging vaak onzeker, een rusteloos en
zoekend mens. Met zijn aimabel en so-
ciaalvoelend optreden vond Wim ech-
ter, evenals in Zetten, ook in Hoogland
weer zijn weg in het maatschappelijk
leven. Veel tijd besteedde hij ook hier
aan schoolbesturen.

Nadat de kinderen in 1980 het huis
hadden verlaten, verhuisden Wim en
Rie naar een verbouwde boerderij in
Oosterhesselen. Helaas hebben ze hier
geen erg gelukkige jaren gekend. In
1982 moest Wim om gezondheidsrede-
nen de dienst verlaten en eind 1983
overleed zijn vrouw Rie aan een ern-
stige ziekte.

In 1985 hertrouwde Wim met Hennie
van Dijk en vestigde zich in
Hoogeveen. Hier is hun leven niet zon-
der zorgen geweest. Zijn vrouw
Hennie heeft hem echter in alle moei-
lijkheden liefdevol begeleid.
Op vrijdag 28 juli hebben zijn kinde-
ren hem naar zijn laatste rustplaats in
Oosterhesselen gedragen.
In Wim verliezen wij een man. die als
een prettige en innemende collega in
onze herinnering zal blijven voortle-
ven.

S.R. Klarenbeek
G.M. Vogely

-ocr page 343-

SJEF DE
SCHUTTER

Op 6 juni van dit jaar overleed plotse-
ling Sjef de Schutter, dierenarts in de
Bommelerwaard. Hij werd geboren op
de Westbrabantse klei van Heiningen
en Fijnaart in 1936 en zou zijn vader
als akkerbouwer opvolgen. Zijn ou-
dere broer hield het in Wageningen
voor gezien en Sjef besloot alsnog
diergeneeskunde te gaan studeren.

Dat hebben ze in Utrecht geweten! De
studie gaf ons toen de mogelijkheid tot
vele sociale contacten en meestal was
Sjef de gangmaker van een grote
vriendengroep, waarvan Marlies
Vermooten en Harry Tammes Sjef al
eerder zijn voorgegaan. Met zijn grote
gevoel voor humor was hij vaak het
middelpunt van de belangstelling op
Veritas, Unitas, \'t Schalkje, Dikke
Dries en Pays-Bas en op ons wekelijks
hoogtepunt: de Kegelclub \'Duim in \'t
Gat\'. Hij had geen kegeltalent, maar
bracht het toch tot baancommissaris.
In het Walhalla van de kegelsport van
Brummen en Maastricht zal Sjef niet
vergeten zijn.

optimisme de indruk alles te kunnen
oplossen, de hele wereld aan te kun-
nen. Maar deze eigenschappen ver-
borgen deels ook zijn gevoelens en
kwetsbaarheden. Hij was dol en trots
op zijn kinderen Liesbeth, Joost en
Mijke, waar hij alles voor over had. De
leegte die hij nalaat voor Marlies en de
kinderen is groot.

Het leven was voor Sjef een spel en hij
speelde het met verve. De laatste jaren
zat er in die gedachte wel wat sleet,
maar Sjef liet daar niets van merken.
Zonder afscheid te nemen wai hij plot-
seling vertrokken.

Misschien ontmoeten we elkaar weer,
op hoop van zegen.

Saluti

G. Wieland, Helden (L)

Na zijn aj\'studeren trok Sjef met
Marlies naar Zaltbommel waar hij een
gedeelte van de praktijk van collega
Snoeck overnam. Hier heeft hij bijna
dertig jaar gepraktizeerd in samen-
werking met anderen. Collega
Gostelie typeerde hem als volgt: Sjef
werkte en leefde in een zeer hoog
tempo, beschikte over een snelle geest
en een scherp analytisch vermogen en
domineerde door zijn sterke persoon-
lijkheid en fysieke kracht. Dit maakte
hem tot een ideale medestander, maar
soms ook een geduchte tegenstander.
Hij leek vaak overal en nergens te zijn,
met van alles tegelijk bezig. Als een vis
door het water in de maatschappij.
Sjef kende als geen ander de proble-
matiek van de veehouders. Met behulp
van zijn ontelbare connecties was het
hem mogelijk hen met raad en daad hij
te staan met het oplossen van allerlei
sociale, jinancieel-technische en vete-
rinaire problemen.

Hij gaf door zijn stoerheid, humor en

-ocr page 344-

LANDELIJKE DAG VDA TREKT 12Q BEZOEKERS

\'VROUWEN COMMUNICEREN ANDERS?!\'

De doelgroep vrouwelijke dierenart-
sen vormt pakweg een vierde van het
totaal aantal dierenartsen. Een op-
komst van 120 mag dus bijzonder
hoog genoemd worden. En, eerlijk ge-
zegd, de landelijke dag is echt altijd
heel geanimeerd. Gezien het onder-
werp mogen de vrouwelijke dierenart-
sen bovendien met recht trots zijn.
Reeds vaak is geprobeerd om cursus-
sen of bijeenkomsten te organiseren
over communicatie en verwante on-
derwerpen, zoals management. De op-
komst was echter steeds bedroevend
laag. De dierenarts handelt voorname-
lijk diergericht, in plaats van cliëntge-
richt en dat uit zich ook in de keuze van
onderwerpen voor nascholing. Een
cursus in de richting van de vaak ge-
roemde en node gemiste sociale vaar-
digheden lijkt iedereen vanzelfspre-
kend heel nuttig, maar dan vooral voor
de collega-dierenarts.
Niettemin is enige verdieping in de ge-
noemde materie een goede investering
in het eigen functioneren. Het getuigt
derhalve van een grote mate van zelf-
kennis en cliëntgericht denken dat de
vrouwelijke dierenartsen wel degelijk
massaal hun interesse tonen voor dit
onderwerp. Mevrouw dr. A.A.M.E.
Lubberink zei het al tijdens de lande-
lijke dag in 1994: \'Volgens mij is een
sterk punt van de vrouwelijke dieren-
arts een grote mate van zelfbeschou-
wing. Het stelt ons in staat, telkens
weer bij te leren\'.

commissie vga
Mevrouw dr. Maija J.L. Kik, voorzit-
ter van de Commissie VDA gaf aller-
eerst een overzicht van de activiteiten
van de commissie in het afgelopen
verenigingsjaar. Zij heette in het bijzon-
der de vrouwelijke Hoofdbestuursleden
van de KNMvD welkom; mevrouw
Carla van Amerongen-Overgaauw en
mevrouw Antoinette Kooper-Nele-
mans.

Adverteren onder nummer

Eén van de aandachtspunten van de
Commissie VDA, maar ook van het
Hoofdbestuur, is het adverteren onder
nummer en zonder vermelding van be-
paalde relevante gegevens. De gehele
sollicitatieprocedure onttrekt zich dan
eigenlijk aan de waarneming. Vrou-
welijke dierenartsen zijn hierbij vaak
extra in het nadeel. Afgesproken is dat
het secretariaat van de KNMvD in
zo\'n geval contact opneemt met de ad-
verteerder, hem of haar op de hoogte
brengt van het streven van het Hoofd-
bestuur om het adverteren onder num-
mer temg te dringen en verzoekt de ad-
vertentie aan te passen aan de
richtlijnen, genoemd in de publikatie
\'Het in dienst nemen van personeel/
Dierenarts in loondienst\'.
Met deze aanpak is het percentage ad-
vertenties onder nummer sinds 1994
gedaald van 53 naar 32%. (In 1985
werd nog 92% van de advertenties in
het Tijdschrift onder nummer ge-
plaatst.)

Pensioenfonds

\'De Commissie VDA is verder van
mening dat de huidige regelingen van
het Pensioenfonds en de gehanteerde
reductiemogelijkheden onvoldoende
tegemoetkomen aan degenen die part-
time werkzaam zijn in de praktijk\', al-
dus Maija Kik.

Zo\'n 120 vrouwelijke dierenartsen bezochten op 11 november 1995 de lande-
lijke dag van de Commissie VDA (Commissie voor Advies voor de
Beroepsuitoefening van de Vrouwelijke Dierenarts) in hotel Mitland te
Utrecht. De middag stond in het teken van communicatie; een onderwerp
waar veel over te zeggen valt, zo blijkt onder meer uit de jaarverslagen van
het Veterinair Tuchtcollege. Ook eerder gehouden bijeenkomsten van vrou-
welijke dierenartsen hebben erop gewezen dat er behoefte bestaat aan meer
informatie over dit onderwerp. Extra veel interesse bestaat er voor de vraag:
Communiceren vrouwen anders dan mannen? Volgens inleidster Ina Vader
bestaat daarover geen twijfel, maar \'anders\' betekent volgens haar zeker niet
\'slechter\'.

Door Sophie Deleu

Dit probleem is in samenwerking met
de Groep Veterinaire Specialisten, de
Groep Geneeskunde Gezelschaps-
dieren en de Commissie Dierenartsen
in Dienstverband onder de aandacht
gebracht van het Hoofdbestuur.
Iruniddels is bekend dat het Pen-
sioenfonds de regelingen onderzoekt
en waar mogelijk zal aanpassen aan de
wensen van de huidige tijd.

Achterwacht

De Commissie VDA wil het \'spook\'
van de achterwacht eindelijk begraven
en heeft een overzicht gemaakt van de
gangbare bereikbaarheidssystemen
voor dierenartsen in de praktijk. \'Een
helder overzicht ligt nu ter tafel\', ver-
telde Maija Kik. Uiteraard wordt hier-
over nog apart gepubliceerd in het
Tijdschrift.

Salariëringssysteem

Vanaf 1 januari 1996 adviseert de
KNMvD een nieuw salariëringssys-
teem voor dierenartsen, werkzaam als
medewerker in de praktijk. De salaris-
schaal omvat om te beginnen tien
dienstjaren. Bovendien komt het aan-
tal avond- en weekenddiensten dat een
medewerker voor zijn of haar rekening
neemt, in het salaris tot uiting. Marja
Kik: \'De Commissie VDA meent dat
met dit nieuwe systeem een grote stap
is gezet richting het professioneel om-
gaan met medewerkers in de praktijk-
organisatie\'.

Regiobijeenkomsten VDA

De jaariijks temgkerende, regionale
nascholingsbijeenkomsten voor vrou-
welijke dierenartsen, georganiseerd
door de KNMvD, waren ook in 1995
een groot succes. In de tachtiger jaren
heeft de Commissie VDA het initiatief
genomen voor de organisatie van dit
soort bijeenkomsten. \'De uitgangs-
punten waren toen: regionaal, klein-
schalig, lage kosten en een netwerk-
functie,\' aldus de voorzitter. \'En dat
spreekt kennelijk nog steeds aan!\'
Voor het eerst dit jaar waren ook de na-
scholingsbijeenkomsten in de vorm

-ocr page 345-

van workshops gegoten. 75 Vrouwe-
lijke dierenartsen leerden omgaan met
conflicten, onder de zinspreuk \'Van
ergernis tot kwader\'.

anders communiceren
De begeleiding en de inleiding van het
onderwerp \'Vrouwen communiceren
anders?!\' was in handen van een drie-
tal cursusleiders van Kontakt der
Kontinenten: mevrouw Ina Vader, me-
vrouw Erzsi van Straaten en mevrouw
Moniek Nusselein.

De Commissie VDA heeft gekozen
voor een eigentijdse, dus interactieve
behandeling van het thema in de vorm
van workshops. Na de inleiding ver-
deelden de aanwezigen zich over drie
groepen met elk één begeleider.
Ina Vader behandelde in haar inleiding
allereerst de zogenaamde vijf axio-
mata van Watzlawick over communi-
ceren:

1.Je bent altijd bezig te beïnvloeden
als je samen bent met andere mensen
(je kunt niet niet-communiceren).

2. Mensen beïnvloeden met woorden,
maar vooral zonder woorden (en
men gelooft eerder je non-verbale
signalen, dan je verbale).

3. Wat de één als waarheid ervaart, is
niet perse waar voor een ander
(hangt namelijk af van het gezichts-
punt).

Ina Vader geeft hiervan een aardig
voorbeeld in een artikel in Medisch
Contact: Wij noemen de bewoners van
de noordpool Eskimo \'s, zij die vis eten.
Zelf noemen ze zich Inuit, zij die in
vrede leven... Het is allebei waar.

4. Als je iets zegt, zegje ook iets over
hoe je wilt dat de ander met je om-
gaat.

5. Er is altijd sprake van macht. Op elk
moment in een relatie stelt de één
zich leidend op en de ander volgend
of andersom. Of men stelt zich gelijk
op (beiden leiden of volgen). Dit
verschijnsel heet respectievelijk
asymmetrie en symmetrie.

Onder andere mevrouw Tannen heeft
onderzoek gedaan naar de manier
waarop vrouwen en mannen praten.
Ina Vader: \'Ik praat er niet graag over
dat vrouwen anders communiceren
dan mannen, want dan rijst bij mij di-
rect de vraag \'anders dan wat?\' En wie
stelt eigenlijk de norm? Maar het valt
nu eenmaal niet te ontkennen: vrou-
wen communiceren wel degelijk an-
ders\'. Een gegeven feit is bovendien
dat mannen veelal de dienst uitmaken
in deze maatschappij. Dus als vrouw
kun je kiezen: wel of geen rekening
houden met de verschillen. Er is overi-
gens geen sprake van \'beter\' of\'slech-
ter\'. Dus het is niet raadzaam om je als
vrouw zonder meer aan te passen.
Als karakteristieke verschillen be-
schrijft Tannen generaliserend:

«r « m

* Vrouwen zijn gericht op verbonden-
heid, waar mannen meer gericht zijn
op onafhankelijkheid.

* Vrouwen communiceren vaak over
de relatie of de betrekking met de ge-
sprekspartner. De man heeft een
sterke voorkeur om zich vooral met
de inhoud bezig te houden.

* Waar vrouwen gericht zijn op ver-
bondenheid, is de man uit op status.

* Een man zal proberen een probleem
dat ter sprake komt, onmiddellijk op
te lossen. Een vrouw wil graag het
probleem zelf bespreken.

* Vrouwen zijn gericht op symmetrie
en mannen op asymmetrie.

\'Eén en ander heeft tot gevolg dat een
groep vrouwen zich gedraagt als een
mand met krabben (als er één uit wil
kmipen, trekken de anderen haar weer
naar beneden) en een groep mannen
gelijkenis vertoont met een aperots,
waarbij de positie op de rots van groot
belang is\', aldus Ina Vader.

underdog

Ina Vader leidde de workshop
\'Vrouwen communiceren vaak vanuit
een underdog positie\'. Een aspect dat
daarmee nauw samenhangt is het feit
dat vrouwen vaak te maken hebben
met suggestieve opmerkingen, bij-
voorbeeld tijdens sollicitatiegesprek-
ken. Zo van: \'Ben jij wel sterk genoeg
om een keizersnede te doen?\'
Nu kan het zijn dat de mannelijke ge-
sprekspartner in kwestie niet heeft be-
doeld een suggestieve vraag te stellen,
maar gewoon interesse toont voor de
motorische vermogens van de sollici-
tante. Niettemin wordt een dergelijke
vraag anders geformuleerd, als de vra-
gensteller ervan uitgaat dat zij sterk
genoeg is. Veel hangt dus af van het
beeld dat de gesprekspartner in zijn
hoofd heeft.

\'Ga je je verdedigen tegen een sugges-
tie die wordt gewekt in een vraag, dan
accepteer je het beeld dat de ander van
je heeft. Het gaat er dus om, dat je je
nooit in de verdediging laat dringen,\'
zei Ina Vader.

De deelnemers aan deze workshop
hebben daadwerkelijk enkele sollicita-
tiegesprekken nagespeeld. Het hadden
overigens ook gesprekken tussen die-
renarts en eigenaar kunnen zijn. Iedere
dierenarts kent wel de suggestieve op-
merkingen die cliënten kunnen maken
over het vermogen hun dier beter te
maken.

Tijdens de fictieve gesprekken bleek
dat waar veel gelachen werd, niet veel
verdedigd hoefde te worden. Humor is
kennelijk een probaat middel tegen
foutieve beeldvorming. Je laat ermee
zien datje de situatie kunt relativeren.
Maar er zijn meer mogelijkheden. Het
is vooral belangrijk om een sugges-
tieve vraag te onderkennen en niet te
accepteren dat bij de ander een bepaald
beeld blijft leven.

Een veel gemaakte \'communicatie-
fout\' in het algemeen is de neiging om
direct in te gaan op een vraag. Je be-

-ocr page 346-

paalt zelf mede de spelregels van een
gesprek. Je kunt een adempauze inlas-
sen, door bijvoorbeeld te zeggen:
\'Daar wil ik wel tijdens een borrel met
je over praten, maar nu niet\' of iets za-
kelijker: \'U snijdt wel een breed on-
derwerp aan, zullen we daar een an-
dere keer over praten?\' Ook zou je je
houding kunnen veranderen
(zie
workshop \'non-verbale communica-
tie\').
Wat ook helpt tegen suggestieve
vragen is de ander een spiegel voor-
houden; het beeld beschrijven dat je
denkt dat de ander van je heeft (en niet
ingaan op de vraag zelf): \'Als ik het
goed begrijp, denkt u dat ik geen kalf
uit een koe kan tillen?\' Dan is de ander
weer aan zet om het beeld bij te stellen.

deescalerende gespreks-
vüering

Erszi van Straaten, die de tweede
workshop begeleidde, ging in op de si-
tuatie dat er sprake is van een span-
ningsveld (in tegenstelling tot Ina
Vader, die inging op manieren om
spanningen te voorkómen). Er zijn
kennelijk twee basisdimensies van
menselijk gedrag: voorzien in eigen
belangen (assertief) versus samen wil-
len werken, erbij willen horen (coöpe-
ratief)-

\'We onderscheiden afhankelijk van de
verhouding gerichtheid op eigen be-
lang en gerichtheid op de belangen van
een ander vijf stijlen van omgaan met
tegengestelde belangen\', vertelde
Erszi van Straaten. leder mens is in
eerste instantie geneigd in die stijl te
communiceren als het spannend
wordt.

De deelnemers kregen een test voorge-
legd. Afhankelijk van de uitslag kon-
den zij zichzelf indelen in de volgende
categorieën:

* wedijveren/doordrukken-, gericht op
macht en niet coöperatief,

* meegeven/aanpassen, niet assertief,
wel coöperatief, opofferen,

* vermijden/aßvachten-, niet assertief,
noch coöperatief, de belangentegen-
stelling wordt niet aangegaan,

* compromis zoeken/geven en nemen;
zoeken naar een wederzijds accepta-
bele oplossing die beide partijen ge-
deeltelijk bevredigt, matig assertief,
matig coöperatief en

* samenwerken/uitonderhandelen van
tegenstellingen;
zoeken naar oplos-
singen die de belangen van beide
personen volledig bevredigen, zo-
wel assertief als coöperatief

Geen enkele stijl is beter of slechter
dan de andere. De meest passende stijl
zal afhangen van de afweging: wat
staat er op het spel en hoeveel hecht je
aan de goede relatie met de ander?
Geheel verdiept in deze materie kwa-
men begeleider en deelnemers slechts
bij mondjesmaat toe aan deëscale-
rende gespreksvoering, waar de
workshop eigenlijk om begonnen was.
In elk geval zijn er kortweg drie aspec-
ten van een gesprek te noemen die dui-
delijk escalerend werken: bedreigend,
persoonlijk en vaag. Deëscalerend
staan daar tegenover respectievelijk:
niet-bedreigend, situatief en concreet.
Erszi van Straaten legde uit dat het ge-
bruik van de jij-vorm praktisch altijd
bedreigend overkomt -\'Jij brengt altijd
de post te laat binnen\'- in tegenstelling
tot een zogenaamde ik-boodschap: \'Ik
kom vaak niet aan mijn werk toe, door-
dat de post niet op tijd binnen is\'. Deze
laatste zin is overigens ook meer situ-
atief dan persoonlijk. Het gaat er om,
het effect te beschrijven dat het gedrag
van de ander bij jou teweeg brengt (en
dus niet om je in bochten te wringen
om de ander niet te kwetsen!). Dat het
in het algemeen beter is om concreet te
zijn in plaats van vaag, behoeft geen
uitleg.

nqn-verbale communicatie
In non-verbale communicatie schijnen
vrouwen geneigd te zijn zich klein te
maken, ten opzichte van mannen in de-
zelfde situatie. Het is daarbij goed om
te bedenken dat lichaamstaal eerder en
vaak onbewust geloofwaardiger over-
komt dan hetgeen met de mond bele-
den wordt. Zo kan een vrouw asser-
tieve opmerkingen maken, maar
tegengesteld óverkomen, doordat ze
niet de hoeveelheid mimte inneemt
die daarbij past.

Deze workshop, onder leiding van
Moniek Nusselein, was een hele ac-
tieve en begon met een warming up.
Enkele vrijwilligers waren in de gele-
genheid daadwerkelijk non-verbaal te
communiceren. Er zijn verscheidene
mogelijkheden om mimte in te nemen
met behulp van lichaamstaal:

* houding; voeten stevig op de grond,
gewicht over twee benen verdeeld,
knieën licht gebogen, bekken in het
midden, middenrif lang, schouders
ontspannen en hals en nek lang,

* lage ademhaling; op je buik concen-
treren, langzaam uitademen,

* ruimte om je heen denken; een halve
meter vóór, opzij en achter je be-
schouwen als privé-mimte en je
daamaar gedragen,

Communicatiebevorderend werken:
oogcontact en open handen. \'Ook door
de houding van de ander te spiegelen,
over te nemen, bevorder je communi-
catie,\' wist Moniek Nusselein te ver-
tellen. De wijsvinger heffen, de vuis-
ten ballen en de armen over elkaar
houden zijn mogelijkheden om een ge-
sprek te fmstreren.
Tenslotte een nuttige wenk:
Durf naar je te laten kijken, voordatje
begint met praten. De mensen willen
zich eerst een beeld van je vomien,
voordat ze jouw boodschap kunnen en
willen aannemen. Gun de luisteraar die
tijd. Dit komt het wederzijds begrip ten
goede.

-ocr page 347-

vluchtige kennismaking
Afsluitend werden de resultaten van de
workshops plenair gepresenteerd door
de begeleiders, om de aanwezigen te-
vens op de hoogte te stellen van het-
geen in de andere workshops bespro-
ken is. Jammer genoeg kon niet ieder-
een alles meemaken. De voorzitter van
de Commissie VDA, Maija Kik, vatte
de landelijke dag samen: \'een leer-
zame middag\'. Kontakt der Kontinen-
ten biedt overigens trainingen op het-
zelfde gebied, die bijvoorbeeld een
weekend in beslag nemen. Want meer
dan een vluchtige kennismaking met
het onderwerp kan een workshop met
pakweg dertig deelnemers natuuriijk
niet zijn.

Tot slot nog een belangrijke opmer-
king uit de zaal: \'Ik heb begrepen dat
vijftien vrouwen lid zijn van de Groep
Praktici Grote Huisdieren. Tijdens
vergaderingen echter, zijn deze vrou-
welijke dierenartsen vaak afwezig. Dat
is op zichzelf niet erg, maar het zou zo
nuttig zijn om dan ook schriftelijk af te
melden, zodat de mannelijke (be-
stuurs-)leden weer eens horen dat een
deel van de achterban wel degelijk uit
vrouwen bestaat\'. Een spontaan ap-
plausje viel de spreekster te beurt.
Hetzelfde geldt natuuriijk voor de
vrouwelijke leden van bijvoorbeeld de
Groep Geneeskunde Gezelschaps-
dieren. Ook tijdens de Algemene
Vergadering van de KNMvD zijn
vrouwen vaak dun gezaaid; een stroom
\'vrouwelijke\' afmeldingen zou dit ge-
mis tenminste enigszins kunnen com-
penseren.

De Rijksdienst voor de keuring van
Vee en Vlees (RVV) heeft behoefte
aan versterking van het aantal werk-
zame keuringsdierenartsen binnen
deze organisatie. In juli 1995 heeft de
KNMvD in samenwerking met het be-
stuur van de Groep Gezondheids- en
Kwaliteitszorg en de directie van de
RVV een informatie-avond georgani-
seerd om dierenartsen op deze be-
roepsmogelijkheden attent te maken.

Naar aanleiding van de positieve reac-
ties op deze avond is besloten begin
1996 wederom een dergelijke infor-
matie-avond te organiseren ten kan-
tore van de KNMvD te Utrecht. Op
deze avond zullen verschillende die-
renartsen die bij de RVV werkzaam
zijn vertellen over hun werkzaamhe-
den, zodat geïnteresseerden een goed
beeld kunnen krijgen van de mogelijk-
heden voor dierenartsen bij de RVV.

WEDEROM INFORMATIE-AVOND RW

WAARSCHUWING!!!

Het kan voorkomen dat dierenartsen een brief ontvangen van dr. Ayo Idris in-
zake Request for urgent business relationschip uit Lagos in Nigeria.
Het \'beloofde land\' \'wordt voorgespiegeld; echter diverse deelnemers zijn aan de
transacties failliet gegaan.

Wees op uw hoede! Ga er niet op in!

Informatie over carrièremogelijkhe-
den, arbeidsvoorwaarden en salarië-
ring zal ook voorhanden zijn. De
exacte datum is nog niet bekend (waar-
schijnlijk eind januari/begin febmari
1996). Wanneer u deze avond wilt bij-
wonen wordt u verzocht uw naam door
te geven aan het bureau van de
KNMvD, mevr. drs. M.C. van
Oostmm-Schuurman Hess, tel. 030-
2510111. De definitieve uitnodiging
wordt u dan zo spoedig mogelijk toe-
gestuurd.

-ocr page 348-

\'Uit GGG Nieuws:

elektronische identificatie;
de stand van zaken
Binnenkort wordt de standaard (ISO)
norm voor toe te passen chips/trans-
ponders en daaraan verbonden aflees-
apparatuur officieel vastgesteld. Naar
verwachting zullen fabrikanten van
chips kort daarop met hun produkten
verschijnen.

Wees echter op uw hoede!

Aanschaf van hetzij transponders, dan
wel readers voor medio januari (stem-
ming ISO-standaard) kan ernstige te-
leurstellinggeven.

Op dit moment is de definitieve versie
van de ISO-norm nog niet vastgesteld.
De nieuwe technologie waarover ge-
sproken wordt, betreft FDx-B en HDx.
Degenen die perse willen ■ beginnen
kunnen het beste daarvoor kiezen, hoe-
wel nog niets definitiefis beslist.
Tevens wordt er gesproken over een
overgangsvorm (ANNEX) waaraan
thans slechts drie chips zullen voldoen,
te weten DATAMARS DESTRON en
TROVAN (en geen andere die daarop
lijken!). Zeer waarschijnlijk zullen
deze chips bruikbaar blijven naast de
nieuwe apparatuur.
Het is dus niet aan te raden chips en
readers aan te schaffen, voordat de de-
finitieve ISO-standaard bekend is, al-
hoewel de prijsstelling juist op dit mo-
ment zeer aantrekkelijk kan zijn. De op
de markt te brengen systemen zullen
aan een aantal criteria moeten voldoen.
Ze zullen bijvoorbeeld een zogenaamd
ICAR-keurmerk moeten hebben.
Momenteel is echter nog niet bekend
welke systemen dit keurmerk zullen
krijgen.

\'Wees wijs en wacht nog even af, zijn de woorden waarmee de Groep
Geneeskunde Gezelschapsdieren de gezelschapsdierenpraktici waarschuwt
voor een mogelijke teleurstelling als transponders en readers te vroeg worden
aangeschaft. De stand van zaken met betrekking tot elektronische identiTica-
tie wordt kortweg geschetst in de nieuwsbrief van de Groep, nummer 3 van de
derde jaargang, die aan alle gezelschapsdierenpraktici gezonden is.
Identificatie en registratie (I&R) van gezelschapsdieren zijn en worden niet
verplicht van overheidswege, zoals wellicht al bekend is. Men laat het aan de
mensen zelf over of zij al dan niet zorg dragen voor I&R. Ook wordt niet be-
paald wie (de dierenarts en/of anderen) chips in mag brengen.

ELEKTRONISCHE IDENTIFICATIE GEZELSCHAPSDIEREN

\'WEES WIJS EN WACHT AF!\'

Tevens is interessant aan welke par-
tijen fabrikanten hun systemen leve-
ren. Er zijn fabrikanten die louter en
alleen aan dierenartsen zullen leveren,
maar er zijn ook andere scenario\'s
denkbaar.

registratie

Naast een keuze voor een bepaald
merk chips en readers is vooral de
registratie van de gegevens van dier en
eigenaar van belang, zo vinden GGG
en KNMvD. Een aantal aspecten hier-
van is de deugdelijkheid van de admi-
nistratie en de graad van automatise-
ring, de onafhankelijkheid van de
registrerende instantie en de hoeveel-
heid en de kwaliteit van de gegevens
die geregistreerd worden.
De voorkeur gaat uit naar de opzet van
één database (en niet voor elk merk
een andere) en als dit niet mogelijk is,
een gestandaardiseerde registratie. Dit
biedt de meeste mogelijkheden voor
een georganiseerde gezondheidszorg
voor gezelschapsdieren in de toe-
komst.

Door Sophie Deleu

Andere aandachtspunten vormen de
preventie van misbmik van de gege-
vens en de bescherming van de privacy
van de eigenaren. Het lijkt bijvoor-
beeld niet prettig dat de gegevens voor
commerciële doeleinden worden inge-
zet, ook al is de registratie in handen
van een onafhankelijke instantie.
Verder wordt er nog gediscussieerd
over de wenselijkheid van één systeem
voor honden, katten, paarden, varkens
enzovoorts. Enerzijds levert dit voor-
delen op (bijvoorbeeld kostentech-
nisch), anderzijds is het denkbaar dat
de registratie anders georganiseerd
dient te zijn in de gezelschapsdieren-
sector dan in de landbouwhuisdieren-
sector. Men heeft hier bijvoorbeeld te
maken met individuele dieren en rela-
tief weinig dierbewegingen tegenover
een lange levensduur.
Tot slot wordt bekeken of er partners te
vinden zijn, die dezelfde eisen stellen
aan een elektronisch identificatiesys-
teem als de KNMvD en de GGG. Zo
valt te denken aan de Raad van Beheer
op Kynologisch gebied en de Neder-
landse Vereniging tot Beschemling
van Dieren. Ook de gang van zaken in
de rest van Europa mag niet uit het oog
verloren worden, juist in verband met
de grensoverschrijdingen, waarvoor
een sluitende identificatie en registra-
tie van belang zijn.

Dat zijn zo de overwegingen die mo-
menteel spelen in de wereld van de
elektronische identificatie. \'Wees wijs
en wacht nog even af lijkt in elk geval
een wijze opmerking van de zijde van
de Groep. De KNMvD sluit zich erbij
aan.

UITERSTE INLEVERDATA VOOR KOPIJ

Aflevering

Deadline *)

15-01-1996

29-12-1995

01-02-1996

15-01-1996

15-02-1996

29-01-1996

01-03-1996

12-02-1996

*) Voor 12.00 uur \'s middags.

-ocr page 349-

aanbqd

In het derde kwartaal van 1995 was er
bij de Vacaturebank sprake van een
toename van het aantal dierenartsen
dat per direct op zoek was naar full-
time werk (in juli waren dit er 110 en in
september 116). Deze toename wordt
mede veroorzaakt door het feit dat er in
augustus veel dierenartsen afgestu-
deerd zijn. Van de 116 dierenartsen die
in september ingeschreven stonden,
zocht 60% een functie in de gezel-
schapsdierenpraktijk en 40% in de ge-
mengde of landbouwhuisdierenprak-
tijk.

Bij de Vacaturebank is ook een groep
dierenartsen ingeschreven die op zoek
is naar parttime werk. Deze groep is in
het derde kwartaal van 1995 iets klei-
ner geworden en bestond in september
uit 34 dierenartsen (in juli waren dit er
36). Het grootste deel is op zoek naar
een baan in de gezelschapsdierenprak-
tijk (83%); 17% zoekt werk in de ge-
mengde of de landbouwhuisdieren-
praktijk. Het aantal vrouwen is in deze
groep veel groter dan het aantal man-
nen; 97% van de groep bestaat uit
vrouwelijke dierenartsen.
Het aantal dierenartsen dat een andere
baan in de praktijk zoekt en dus op ter-
mijn beschikbaar is vanwege de op-
zegtermijn, is in de maanden juli tot en
met september toegenomen (in juli
waren dit er 71 en in september 76).
Van deze dierenartsen zocht 58% op
termijn een nieuwe functie in een ge-
mengde of landbouwhuisdierenprak-
tijk en 42% in een gezelschapsdieren-
praktijk.

Bij de Vacaturebank staan tevens die-
renartsen ingeschreven die werk zoe-
ken buiten de praktijk. Hiennee wordt
bedoeld werk in het bedrijfsleven, bij
de overheid of bij onderzoeksinstitu-
ten. Het aantal dierenartsen dat hier-
voor ingeschreven staat, is in het derde
kwartaal van 1995 iets afgenomen; in
juli waren dit er 32 en in september 30.
Hieronder bevinden zich achttien
mannelijke en twaalf vrouwelijke die-
renartsen.

De navolgende gegevens hebben betrekking op het derde kwartaal van 1995

Door Corine van Kalles

OVERZICHT VRAAG EN AANBOD ARBEIDSMARKT
JULI-SEPTEMBER

vraag

In het derde kwartaal van 1995 zijn er
bij de Vacaturebank gemiddeld twin-
tig aanvragen per maand binnengeko-
men voor waamemingen in gezel-
schapsdierenpraktijken en zeven
aanvragen per maand voor waame-
mingen in gemengde of landbouw-
huisdierenpraktijken. Wat betreft
vaste banen zijn er in de maanden juli
tot en met september acht banen in ge-
zelschapsdierenpraktijken aangebo-
den (waarvan vijf parttime) en twaalf
banen in gemengde of landbouwhuis-
dierenpraktijken (waarvan twee part-
time). Daamaast is er nog één baan
buiten de praktijk aangeboden. Vijf
banen in gezelschapsdierenpraktijken
zijn inmiddels ingevuld; in alle geval-
len is gekozen voor een vrouwelijke
dierenarts. Van de twaalf banen in ge-
mengde of landbouwhuisdierenprak-
tijken zijn er inmiddels negen inge-
vuld; vijf door vrouwelijke
dierenartsen en vier door mannelijke
dierenartsen. De baan buiten de prak-
tijk is ingevuld door een mannelijke
dierenarts.

Voor meer informatie of diensten van
de Vacaturebank: Corine van Kalles,
bureau van de KNMvD, tel.:()30-
2510111.

NOG EVEN

Nog even en het nieuwe jaar breekt aan.

Tijd om slechts kort stil te staan bij wat is geweest, maar vooral tijd om vooruit te zien.
Voor het secretariaat was het een druk jaar; noodslachtingsformulieren, vaccinatieboekjes.
Kwaliteitsrichtlijn voor Dierenartsenpraktijken; Arbowetgeving; RVV-info-avond; formularia, het
kwartaalblad Dierenpraktijken en nog zoveel meer onderwerpen.

Wij hopen dat wij het afgelopen jaar veel voor u hebben kunnen betekenen. Dit willen wij in het
nieuwe jaar graag voortzetten.

Daarom wensen alle medewerkers van de KNMvD en de redactie van het Tijdschrift voor
Diergeneeskunde u fijne feestdagen en vooral een gezond 1996 toe.

P.S.: het is waarschijnlijk overbodige informatie, maar het bureau van de KNMvD is eerste en tweede
Kerstdag en Nieuwjaarsdag gesloten.

-ocr page 350-

O

Voor het lidmaatschap van de Koninklijke
Nederiandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde hebben zich aangemeld de volgende
collegae:

Berghout, Mevr. E.; 1995; 3582 EH Utrecht;
Gansstraat 18C.

Betcke, Mevr. H.; 1995; 3583 TC Utrecht; Pieter
Saenredamstraat 24.

Borst-Franken, Mevr. S.W.H.; 1995; 1742 MD
Schagen; Avendorp 1.

Hartog, Mevr. M.; 1995; 3524 CR Utrecht;
Zevenwouden 219.

Jacobs, R.V.J.; Gent-1994; 2470 Retie (België);
Kloosterstraat 44.

Kreutzelman, M.H.J.; 1995; 1991 VD
Velserbroek; Regenwulp 35.
Laterveer, Mevr. N.A.; 1995; 6037 RM Kelpen;
Kelperweg 22.

Maesschalck, Mevr l.M. de; 1995; 3573 AA

Utrecht; A. Romerostraat 19.

Pas, Mevr. l.R.J. van de; Murcia{Spanje)-199l;

2591 XE \'s-Gravenhage; Hongarenburg 132.

Pays Tentoea, Mevr. C.E.M.; 1995; 3036 LW

Rotterdam; Kabeljauwsestraat 28 C.

Pieterse, Dr. M.C.; 1974; U-1990; 3615 AA

Westbroek; Kooidijk21.

Sanders, R.V.C.; 1995; 3512 NV Utrecht;

Dorstige Hartsteeg 29.

Als lid van de Koninklijke Nederlandse
Maatschappij voor Diergeneeskunde heeft
hel Hoofdbestuur aangenomen:

Baarie, M. van; 1995; 5301 AS Zaltbommel;
Gamerschestraat 18.

Dolfmg, J.; 1995; 3582 SH Utrecht;
Pelikaanstraat 43.

Lieshout. Mevr. J.G.T. van; 1995; 1175 KG
Lijnden; Lijnderdijk 207.
Naaijer, Mevr F.M.; 1995; 7131 XS
Lichtenvoorde; Irenestraat 40.

Ais buitengewoon lid van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij voor Diergenees-
kunde heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Haan, Mr J. de; 3067 JR Rotterdam; Jacob van
Akenstraat 60.

Als kandidaatlid van de Koninklijke Neder-
landse .Maatschappij voor Diergeneeskunde
heeft het Hoofdbestuur aangenomen:

Evers, Mevr. A.C.; 3581 PL Utrecht; Parkstraat
32.

Willemsen, Mevr D.; 3532 HC Utrecht;
Vleutenseweg217.

Wolf Mevr C.A.M.; 3532 ED Utrecht;
Queridostraat 161.

□verleden:

Op 3 november 1995 Drs. G. van der War te
Gieten.

jubilea;

L. de Haan te Neede, afwezig, 25 jaar, 18 decem-
ber 1995

T.E. Hoekstra te Wijhe, aanwezig, 25 jaar. 18
december 1995

J.P. Koeman te Utrecht, afwezig, 25 jaar, 18 de-
cember 1995

Dr. J.M.A. Snijders te Cothen, afwezig, 25 jaar,
18 december 1995

W.A.H. Jansen te Uden, aanwezig, 25 jaar, 18

Personalia

december 1995

M.M.J.L. Benders te Bom, aanwezig, 25 jaar, 18
december 1995

ProfDrDr.h.c. G.H.B. Teunissen te De Bilt, af-
wezig, 65 jaar, 19 december 1995

G.E. Bras te Zeist, afwezig, 40 jaar, 19 december
1995

H. Fruithof te Bergen (NH), aanwezig, 25 jaar,
19 december 1995

ProfDr. P. Hoekstra te Bilthoven, afwezig, 60
jaar, 20 december 1995

J.G.M. den Biggelaar te Ommen, afwezig, 45
jaar, 21 december 1995

E. Offereins te Bosch en Duin, afwezig, 35 jaar,
21 december 1995

G.F.Th. Cremerste Heerlen, afwezig, 35 jaar, 23
december 1995

A.J.M. Metz te Zeddam, afwezig, 35 jaar, 23 de-
cember 1995

W.A.J. Cromwijk te Bennekom, afwezig, 35
jaar, 23 december 1995

H.Th. Nieuwenhuijsen te Krimpen a/d IJssel, af-
wezig, 40 jaar, 23 december 1995

Mr. C.J.H. Scheuerman te Rotterdam, afwezig,
40jaar, 23 december 1995
J.H.A.L. von Frijtag Drabbe Künzel te
Nieuwleusen, aanwezig, 35 jaar, 23 december

1995

J.H.H. van Lipzig te Heythuysen, afwezig, 40
jaar, 23 december 1995

Dr. J. Hofman te Drachten, afwezig, 40 jaar, 23
december 1995

Dr. M.A. Attia te Evreux (Frankrijk), aanwezig,
30 jaar, 1 januari 1996

A.A.P.A. Zeeuwen te Boxtel, afwezig, 30 jaar,
II januari 1996

J. Niehof te Giekerk, afwezig, 25 jaar, 11 januari

1996

H.A.R. KokteNunspeet,afwezig,25jaar, I5ja-
nuari 1996

E.P.C.M. van Riel te Berkel-Enschot, afwezig,
25 jaar, 15 januari 1996

mutaties:

l87*Arink, Mevr E.M.; 1995; zie: Houwers-

Arink, Mevr. E.M.
188 Baarie, M. van; 1995; 5301 AS
Zaltbommel; Gamerschestraat 18; tel.
0418-516412 privé, 512009 prakt.; fax
0418-516412; p., medew. bij D.J. Breen,
H.R.C. Gostelie en L.L.H. de Krijger
(toev. als lid).
190*Bastiaans, A.R.M.; 1992; 2353 WD
Leiderdorp; Hobolaan 4; tel. 071-
5419888 privé, 5896868 prakt.; p., geass.
met Mevr K.J.W.van Cleef
193 Berge Henegouwen, J.T. van; 1970; 6681
LJ Bemmel; Lingewal 2 A; tel. 0481-
164039 privé, 161627 prakt.; p., geass. met
G.J. van Riemsdijk en D.J. van Zoolingen.
200 Bos-Hainiide,MevrO.H.l.M.; 1990; 5233
JS \'s-Hertogenbosch; Eerste Reit UI;
lel. 073-6441437 privé, 0412-622178; k.d.
R.V.V.

208 Coesant, R. van; 1993; 3402 HB
IJsselstein; Venus 9; lel. 030-6873451
privé, 6888777 prakt.; p., medew. bij R.
Blanken en P..\\. Hermans.

214 Dijkstra, J.; 1970; 9216 VH Oudega
(Smallingerland); Achterwei 7; tel. 0512-
371550 privé, 0561-616265 bur.; k.d.
R.V.V , distr Wolvega.

215 Dolfmg, J.; 1995; 3582 SH Utrecht;
Pelikaanstraat 43; tel. 030-2541686; d.
(loev. als lid).

216 Dona, Mevr J.J.C.; 1994; 5625 NP
Eindhoven; Eschweilerhof 26; tel. 040-
2411580; wnd.d.

216 Donk-Frijlink, Mevr. E.H. van; 1974; naar

de Ned. Antillen.
347 Donk-Frijlink, Mevr. E.H. van; 1974;
Willemstad, Curacao (Ned. Antillen);
Postbus 6033; d.
219 Egter van Wissekerke, J.; 1968; 2105 SB
Heemstede; Kohnstammlaan 15; tel.
023-5296055 privé, 5316033 prakt.; p.,
geass. met F.R. de Boer.
221» Engel, H.W.B.; 1966; 3941 MG Doorn;
Buntlaan 9; lel. 0343^14301 privé,
420003 bur.; fax 0343-420003; consu-
lent; medew. bij Van Ede & Partners.
221* Enzler, Mevr. C.; 1975; 1381 MZ Weesp;
Van Houten Industriepark 13/3; lel.
020-6972744/0294-416341 privé, 071-
5213551 bur.; fax 071-5214893; k.d.
R.V.V. kring Amsterdam, distr. Leiden.
222 Evertsen, Mevr. W.M.L.E.; 1995; 3902
WH Veenendaal; Zuiderkruis 263; tel.
0318-525828 privé, 514234 prakt.; fax
0318-522077; p., medew. bij S.R.
Heslinga.

232\'Groenestein, P.P.M.; 1995; 8561 EJ Balk;
De_Dobbe 30; tel. 0514-603465 privé,
0515-412427 prakt.; p., gezelschapsd.
361 Haan, Mr. J. de; 3067 JR Rotterdam;
Jacob van Akenstraat 60; teL 010-
4550982 privé, 070-3406881 bur.; plv.
hoofd v.d. hoofdafd. Vel.
Aangelegenheden, Min. V.W.S.; vice-
voorzitter Commissie van Beroep v.d.
I.S.C. (toev. als buitengewoon lid).
235 Ham, Mevr. L.J. van den; 1986; 3981 HD
Bunnik; Koningslaan 1; tel. 030-2543444;
wnd.d.

236\'Harmsma, A.; 1962; 7271 RS Borculo;
Ruurloseweg II; tel. 0545-272584; r.d.;
oud-distr.h. R.V.V.
241 Hertog, E. den; 1995; 3931 KJ
Woudenberg; Schans II; lel. 033-
2861600 privé, 030-2531929 bur.; specia-
list in opleiding U.U. (F.D., vkgr.
Geneeskunde van Gezelschapsd.).
352 Hoek, Mevr C.A.; 1994; Eaton Bray,
Bedfordshire LU6 2DJ; (Verenigd
Koninkrijk); April Cottage, 1 Church
Lane; tel. 00-44-1525-222199 privé,
377105 prakt.; p., medew. bij Harding &
Michael Ng.
244» Hommes, U.E.; 1959; 8624 TC
Uitwellingerga; Langebaen 19; tel. 0515-
559925; p.

244* Hommes-Baarschers, Mevr. J.J.; 1971;
8624 TC Uitwellingerga; Langebaen 19;
tel. 0515-559925; p.
246» Houwers-Arink, Mevr. E.M.; 1995; 7122
PC Aalten; Boterdijk 7; tel. 0543-451848;
wnd.d.

257 Klein Kranenbarg, Mevr H.M.; 1994;
7211 DW Eefde; Kerkegaard 3; tel.
0575-544653; wnd.d.

258 Klerk, P.F. de; 1991; 2726 BG Zoetermeer;
Pierre Kemphove 107; tel. 079-3521100
privé, 010-4292322 bur.; fax 010-
4298333; k.d. R.V.V., kring Rotterdam,
distr. Rotterdam Haven.

258 KnijlT, P.C.; 1974: 1215 AA Hilversum;
Taludweg 17; tel. 035-6245752 privé,
0294-477392 bur.; fax 0294-419915;
hoofd Arbeidszaken Solvay Duphar B.V.
264 Kuiper, B.; 1988; 5397 LX Lith;

Mutjeskamp 2; tel. 0412^82339; p.
265» Kwant, E.G.; 1995; 7448 PR Haarle (gem.
Hellendoorn); Haarlerveldweg 2 A; tel.
0548-595958 privé, 655065 prakt.; fax
0548-654650; p., medew. bij J.C. de
Jager, J.P.M. Kamp, H. ten Kate, R.

-ocr page 351-

Renting en T.J. de Vries.
269 Lieshout. Mevr J.G.T. van; 1995; 1175
KG Lijnden; Lijnderdijk 207; tel. 023-
5551417; wnd.d. (toev. als lid).
280 Naaijer, Mevr. F.M.; 1995; 7131 XS
Lichtenvoorde; Irenestraat 40; tel.
0544-378395; wnd.d. (toev. als lid).
281*Neijenhuis. C.J.H.; 1995; 7006 LD
Doetinchem; Boekweitdreef 175; tel.
0314-345184 privé, 381655 prakt.; p.,
medew. bij G.C.M. Jansen, S.G.
Raemakers en J.J.M, Voermans.
286 Oostra, F.W.; 1981; 7875 AA Exioo;
Hoofdstraat 19; tel. 0591-548066 privé,
513151 prakt,; fax 0591-512889; p., ge-
ass. met W. van Arkel, J. Bakker, R.K.
de Boer, H.J. Haverkate, A.R. van
Ittersum, A. Klarenbeek en J. van der
Zee.

293* Pouwels, L.T.H.K.; 1995; 5961 SR Horst;
Van de Horstplein 34; lel. 077-3983510
privé, 3982169 prakt.; fax 077-3981438;
p., medew. bij J.C.M. van Dijck, H.J.P.
Geurts, R. Holle, J.J.H.M. Jenniskens,
G.R.P. de Muinck, C. Veldman en P.J. A.G.
Verstraelen.

296 Riel-Roozen, Mevr. J.M.J.C. van; 1988;
2202 TL Noordwijk (ZH); Oranje
Nassaustraat 36; lel. 071-3646168 privé,
3613972 prakt ; p.

297 Ris, Mevr. E.A.; 1995; 9785 CB
Zuidwolde (Gr); Koslerijland 15; tel.
050-3015452 privé, 3014260 prakt.; p.,
medew. bij F.P.M. Admiraal, Mevr. T.H.J.
Admiraal-Kok, C.H. van Wees en D. van
der Wel.

301 Santen, F.; 1976; 1171 XH Badhoevedorp;
Newtonstraat 36; tel. 020-6593498 privé,
6238596 prakt.; fax 020-6391170; p.
357 Schröder, P.J.J.A.; 1960; 2370 Arendonk
(België); Postbus 9; tel. 00-32-14-672882;
fax 00-32-14-672882; r.d.
305 Schrooyen, J.A.M.; 1964; 5298 TG
Liempde; Oranjelaan 9; tel. 0411-631595;
fax 0411-632248; manager Leo .\\gro.
309* Smak, J.A.; 1995; 3582 AH Utrecht,
Tolsteegsingel 31; tel. 030-2543415 privé,
020-4964646 prakt.; fax 020-4964978;
p., mede«, bij J.W\'. de Gooijer, CJJ.
Jonker en G.M.C. \\ crnooij.
323 Vegt. D J. van der; 1991; 2411 ZT
Bodegraven; Hooyerdijk 57; lel. 0172-
651688 privé, 613798 prakt.; p., medew.
bij G. Hofland en L.J. Hofland.
359»Willemsen, A.P.M.; 1954; 37060 Sona,
Varese (Italië); Via Montegrappa 05; lel.
00-39-45-6081710; r.d.

DIERGENEESKUNDIG
JAARBOEK 1996:

Wijzigingen die na 1 de-
cember 1995
zijn doorge-
geven, kunnen helaas niet
meer worden opgenomen
in het Diergeneeskundig
Jaarboek 1996!

«<riilli M

11 j ■ 1

1995

December

15 PAO-D cursus; 95/97 Heupafwijkingen
hond.

15 A One Day Course on Small Animal
Ophthalmology (Retina). Venue: Camden
Town. The Royal Veterinary College.

19 Cursus: Inleiding in de veterinaire laborato-
riumtechnieken. Cursusduur: 4 dinsdagen
van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 28 novem-
ber, 5, 12, en 19 december 1995. Plaats:
AOC Groenhorst College Lokatie Chr.
MAS Bameveld, IPC DIER Bameveld.
Cursusgeld: f 435,- (incl. koffie en lesmate-
riaal) voor VEDIAS-leden f 395,-.
Cursusleiding: Drs. M.H. Buijnink.

19 Vergadering Afdeling Overijssel.

19 Vergadering Afdeling Groningen/Drenthe.

19 Vergadering Afdeling Limburg. Rest. \'De
Waever\' te Heythuysen. Aanvang: 20.15
uur.

19-20 PAO-D cursus: 95/557 Kunsmiatige
Inseminatie bij paarden.

20 Kring Achterhoek. Restaurant \'t Wolfers-
veen. Aanvang 20.00 uur.

20 Vergadering Afdeling Zuid-Holland.

20 Vergadering Afdeling Gelderland.

1996

Januari

9 PAO-D cursus: 96/201 Standaardover-
zichten als instmment voor bedrijfsbegelei-
ding.

9 Cursus: Medicijnenleer. Cursusduur: 3
dinsdagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 9,
16 en 23 januari 1996. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld.
Cursusgeld:

f 545,- (incl. koffie en afsluitingskosten)
voor VEDIAS-leden f 495,-. Cursusleiding:
Drs. M.H. Buijnink.

11-12 PAO-D cursus: 95/92 Veterinaire
Apotheek 11 landbouwhuisdieren.

15-19 A Five Day Course on Cattle Fertility
and Reproduction. Venue: Potters Bar. The
Royal Veterinary College.

16 PAO-D cursus\' 96/202 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbegelei-
ding.

16 Cursus: Medicijnenleer. Cursusduur: 3
dinsdagen van 09.30 -16.00 uur. Periode: 9,
16 en 23 januari 1996. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld.
Cursusgeld:

f 545,- (incl. koffie en afsluitingskosten)
voor VEDIAS-leden f495,-. Cursusleiding:
Drs. M.H. Buijnink

17 PHLO-cursus \'Vmchtbaarhcidsproblemen
bij het varken: diagnostiek met behulp van
echografie\' te Wageningen.

18 Lezingen voor leden van de Groep Pluim-
veewetenschappen van de KNMvD in de
namiddag bij de Gezondheidsdienst voor
Dieren in Deventer.

23 PAO-D cursus: 96/203 Standaardover-
zichten als instrument voor bedrijfsbegelei-
ding.

mm

23 PAO-D cursus: 96/205 Kliniek en diagnos-
tiek van leververvetting bij melkkoeien.

23 Cursus: Medicijnenleer. Cursusduur: 3
dinsdagen van 09.30 - 16.00 uur. Periode: 9,
16 en 23 januari 1996. Plaats: AOC
Groenhorst College Lokatie Chr. MAS
Bameveld, IPC DIER Bameveld.
Cursusgeld: f 545,- (incl. kofTie en afslui-
tingskosten) voor VEDIAS-leden f 495,-.
Cursusleiding: Drs. M.H. Buijnink.

24- 25 PAO-D cursus: 96/303 Huisvesting en
verzorging van varkens.

25 Studievergadering Groep Homoeopathisch-
werkende Dierenartsen. Van 20.00 tot 22.30
uur, Beatrixgebouw Jaarbeurscongrescen-
trum, Jaarbeursplein te Utrecht.

26 PAO-D cursus: 96/109 Osteochondrose van
de hond.

26 lAMS Seminar Drachten. Vloeistoftherapie
in de gezelschapsdierenpraktijk. M.m.v.
drs. H.P. Meyer en dr. R.C. Nap. Aanvang:
19.45 uur.

29- 9 feb. A Two Week Course on Pig Health
and Production. Venue: Potters Bar. The
Royal Veterinary College.

30 PAO-D cursus: 96/201 Standaardover-
zichten als instmment voor bedrijfst)egelei-
ding.

Februari

6 PAO-D cursus: 96/202 Standaardover-
zichten als instmment voor bedrijfsbegelei-
ding.

8- 9 PAO-D cursus: 96/601 Apotheekbe-
heer 11 gezelschapsdierenpraktici.

13 PAO-D cursus: 96/203 Standaardover-
zichten als instmment voor bedrijfsljegelei-
ding.

14 PAO-D cursus: 96/401 Begeleiding slacht-
kuikens.

14 PAO-D cursus: 96/104 Introductie prakti-
sche toepassing van echografie bij gezel-
schapsdieren.

15-16 PAO-D cursus: 96/502 GVP-Fomiu-
larium Paard.

20 PAO-D cursus: 96/201 Standaardoverzich-
ten als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

22 Vergadering Afdeling Gelderland.

27 PAO-D cursus: 96/202 Standaardoverzich-
ten als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

27 Afdelingsvergadering Afdeling Limburg in
Restaurant \'De Waever\' te Heythuijsen.
Aanvang: 20.15 uur.

28 PAO-D cursus: 96/116 Patiëntendemon-
stratie gezelschapsdieren.

Maarl

I PAO-D cursus: 96/107 Tumor chimrgie ge-
zelschapsdieren.

5 PAO-D cursus: 96/203 Standaardoverzich-
ten als instrument voor bedrijfsbegeleiding.

6- 9 Xth DVG - Congress on Avian
Diseases. Place of the Conference:
Auditorium of the I. Medizinische
Tierklinik. Veterinary Faculty of the
Ludwig - Maximilians - Universität
München, Königinstrasse 16, D-80539,
München, Germany.

Registration and infomiation: Prof dr. J.
Kösters, tel. 89-315619-70 or -80.

II PAO-D cursus: 96/108 Voorbeelden van
spinale en perifere neurologische proble-
men.

12 PAO-D cursus: 96/201 Standaardover-
zichten als instmment voor bedrijfsl)egelei-
ding.

19 PAO-D cursus: 96/202 Standaardover-
zichten als instmment voor bedrijfsbegelei-

-ocr page 352-

TER OVERNAME AANGEBODEN:

GOED GEOUTILLEERDE PRAKTIJK

voor gezelschapsdieren nnet modern praktijkgebouw annex comfortabel woonhuis in stad in Noord-
Brabant.

Brieven richten aan de redactie van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, Postbus 14031, 3508 SB
Utrecht, onder nummer 38/95.

i

Call-Centre Nederland B.V.

Telefonische achterwacht voor Dierenartspraktijken

Call-Centre Nederland is een jonge en dynamische onderneming,
actief op de markt van telefonische dienstverlening voor dierenartsen.

Een groot aantal dierenartspraktijken maakt op dit moment gebruik van onze:

telefonische achterwacht

met name in de avond-, nacht- en weekenduren.

Alle voor uw praktijk binnenkomende gesprekken worden aangenomen met
uw praktijknaam en afgehandeld worden volgens uw instructies.

Om uw telefoon te kunnen doorschakelen kunt u
gebruik maken van diverse mogelijkheden:

S P.T.T. Doorschakeldienst

■n* *21

^ Eigen doorkiesapparaat
\'S Directe telefoonlijn

Wij zijn graag bereid u - indien gewenst - nader te
adviseren over onze mogelijkheden.

Het spreekt voor zich, dat een persoonlijke en
vertrouwelijke behandeling wordt gewaarborgd.

Voor meer informatie:

Call-Centre Nederland B.V., Rob Winkelaar, Industriestraat 7,7451 BA Holten. Telefoon: 05483 - 73333 / Telefax: 05483 - 73322

UW AUTOMEDICIJNKAST MET KOELAPPARAAT

Kwaliteit hoeft niet duur te zijn!

Deze automedicijnkasten zijn handvervaardigd van waterdicht triplex hout of
glasfiber versterkt kunststof (GFK), heeft robuste schuifladen op een rolsys-
teem tot 70 kilo belastbaar; is geluidsarm en maakt een
schone indruk bij uw klanten. Een koelschuifvak is mogelijk.
Uw lasysteem kan aan uw eigen wensen aangepast worden.
De standaarduitvoering (hxbxd is 50x85x80 cm is vanaf
ƒ 2.200,- excl. BTW verkrijgbaar.
Fax of bel ons: Zimmermann Ostfriesland (Duitsland),
tel. (0049) 4943-990110, fax 990120