GEvSCHIEDENIS VAN HET
BISDOM UTRECHT
VAN \'28! TOT 1305
^ 1 1
j.W.BERI ELBACH VAN DER SPRENKEL
-ocr page 2-A. qu.
192
-ocr page 3-\'«f.\' \' t.
-\'■ Al : ^^
m\'^ \' w
sT^.\'
\'à:-.
-ocr page 5-GESCHIEDENIS VAN HET BISDOM UTRECHT
VAN 1281 TOT 1305
rijksuniversiteit utrecht
1290 6487
GESCHIEDENIS VAN HET BISDOM
UTRECHT
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG
VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS MR J. C. NABER.
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGE-
LEERDHEID. VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT, TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 11 MEI 1923, DES
NAMIDDAGS TE DRIE UUR. DOOR JAN WILLEM
BERKELBACH VAN DER SPRENKEL, GEBOREN
TE GOUDA
P. DEN BOER
SENATUS VETERANORUM TYPOGRAPHUS ET LIBRORUM EDITOR
UTRECHT MCMXXIII
-ocr page 8-Deze studie verschijnt tevens als deel IX der
Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche
Geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht,
uitgegeven door Prof, Dr, O, Oppermann.
AAN MIJN ZUSTER
-ocr page 10- -ocr page 11-Het bceindigen van mijn academiese studie biedt mij de
gelegenheid U, Hoogleraren in de Faculteit van Letteren en
Wijsbegeerte, te danken voor wat ik van U mocht leren
tijdens mijn studietijd. Aan Uw colleges, Hooggeleerde
Kernkamp, de Vooys, Frantzen en Niermeyer ben ik veel
verschuldigd, terwijl ik de welwillendheid en steun, die ik
steeds van U mocht ondervinden, niet zal vergeten,
In het bizonder geldt dat U, Hooggeleerde Oppermann,
Van het begin af heeft Uw belangstelling mijn studie bege-
leid, steeds hebt gij mij met raad en daad ter zijde gestaan.
Ik dank U voor Uw onderwijs — ik dank U vooral voor Uw
voortdurende hulp en voorlichting bij het vervaardigen van
mijn dissertatie. Ik hoop dat gij U over mij als Uw leerling
nooit zult behoeven te schamen.
Met de grootste voorkomendheid waren de rijksarchivaris
in de provincie Utrecht, Dr, K, Heeringa, en de archivaris der
gemeente, Mr, W, C, Schuylenburg, evenals de ambtenaren
van Rijks- en Gemeente-archief, mij steeds behulpzaam
tijdens het schrijven van dit proefschrift. Tevens past mij
een woord van grote dank aan de Ridderlijke Duitsche Orde
Balye van Utrecht en haar secretaris Mr, A, baron Schim-
melpenninck van der Oye van Hoevelaken, voor de toestem-
ming mij gegeven, in het archief der Orde kennis te nemen
van enkele originele stukken.
Ook aan de bibliothecaris der Rijksuniversiteit, Dr, A,
Hulshof, en aan zijn voorganger, de Heer J, F, van Someren,
heb ik grote verplichtingen, evenals aan de ambtenaren der
Universiteitsbibliotheek,
Als laatste van mijn clubgenoten verlaat ik de Utrechtse
academie. Een onvergetelike studententijd ligt achter ons,
maar vóór ons een leven, waarin onze vriendschap blijven zal.
.MW:
; ■ : v. V -
> ;
■im.
■ ■■\'■■\'rlfc
«CT V
\'•v rr\\
. m
■li \' : h-\'^ï:
■ -i- :
Is:
...... i ,
\'W\'-U
Bldz.
INLEIDING......................................1—5
HOOFDSTUK I..................................6—37
De bronnen.
Kronieken........................6
Oorkonden ................................7
1, Jan van Nassau......................8
2, Jan van Sierck............13
3, Willem van Mechelen.........24
HOOFDSTUK II.................38—54
Het Sticht in de laatste jaren van Jan van Nassau
1281—1290.
HOOFDSTUK III................55—69
Jan van Sierck 1291—1296.
HOOFDSTUK IV................70—100
Willem van Mechelen 1296—1301.
1. Holland en Utrecht tot de vrede van Vere
(1296—1297)............................70
2. De voorbereiding van de crisis (1296—1298) ... 79
3. De strijd in het Sticht (1298—1301)............90
HOOFDSTUK V.................101—124
Qui van Avesnes 1301—1305.
1, Het Sticht onder de bisschop (1301—1304) ... 101
2, De gildenbrief (1304)......................107
3, Het herstel van het bisschoppelik gezag
(1304—1305)............................120
BESLUIT...................125—126
AANHANGSEL.................127—131
Jan van Nassau\'s aflaatbrief van 1288, September 8.
BIJLAGE...................132—137
-ocr page 14-ri
"i-i.
i.n\'i-
V,
\'S
If«*"
- ^ " ^^
-ocr page 15-LIJST DER GEBRUIKTE WERKEN, WAARVAN DE
TITELS IN AFGEKORTE VORM VOORKOMEN,
Ann, Gand, = Annales Gandenses,
Bresslau, Urkundenlehre == H. Bresslau, Handbuch der Urkundenlehre
für Deutschland und Italien, 2te Auflage, Leipzig 1912,
Brom =: G. Brom, Regesten van oorkonden betreffende het Sticht
Utrecht (694—1301), Utrecht 1908,
Brom Bull, = G, Brom, Bullarium Traiectense, Haga-Comitis 1891,
Bronn, Kerk, Rechtspr, — J, G, C, Joosting en S, Muller Hzn„ Bronnen
voor de Geschiedenis der Kerkelijke Rechtspraak in het Bisdom
Utrecht in de Middeleeuwen (Werken der Vereeniging tot uitgave
der bronnen van het Oude Vaderlandsche Recht 2de reeks nrs 8, 11,
14, 16, 17 en 19), \'s Gravenhage 1906—1919.
Bijdr, Med, H, G. = Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch
Genootschap gevestigd te Utrfecht, Utrecht 1877 en volgg.
Cod, dipl, H, G. = Codex diplomaticus Neerlandicus uitgegeven door
het Historisch Genootschap als boven. Utrecht 1848—1862,
Comm, Roy, Hist, 3, XII; 5, VIII = Compte Rendu des séances de la
Commission Royale d\'Histoire ou Recueil de ses Bulletins, 3me série,
tome XII; 5me série, tome VIII, Bruxelles 1871; 1898,
Digard, Régistres = Les Régistres de Boniface VIII, publiés par G,
Digard, M, Faucon et A. Thomas, (Bibliothèque des Ecoles françaises
d\'Athènes et de Rome, 2e série IV), Paris 1884—1921,
Enklaar = D, Th, Enklaar, Het landsheerlijk bestuur in het Sticht
Utrecht aan deze zijde van den IJsel gedurende de regeering van
bisschop David van Bourgondië, (Bijdragen van het Instituut voor
Middeleeuwsche Geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht VIII),
Utrecht 1921.
Fruin, Verspr, Geschr, = Robert Fruin\'s Verspreide Geschriften,
s Gravenhage 1900—1905,
Funck-Brentano = F, Funck-Brentano, Philippe le Bel en Flandre,
Paris 1896,
de Geer = J, J, de Geer van Oudegein, Monumenta ordinis militiae
Hospitalis Theutonicorum Jerosolimitani baliviae Traiectensis, Tra-
iecti ad Rhenum 1871,
Gilden van Utrecht = J, C, Overvoorde en J, G, C, Joosting, De Gilden
van Utrecht, (Werken der Vereeniging Oud-Vaderlandsch Recht, 1ste
reeks, no, 19), \'s Gravenhage 1897.
Gosses-Japikse = I. H. Gosses en N. Japikse, Handboek tot de Staat-
kundige Geschiedenis van Nederland, \'s Gravenhage 1920,
Heda = Wilhelmus Heda, De Episcopis Ultrajectinis, ed. A. Buchelius
Ultrajecti 1643,
Hegel, Städte und Gilden = K. Hegel, Städte und Gilden der Germa-
nischen Völker im Mittelalter, Leipzig 1891,
Hofman, Willem Berthold = J. H. Hofman, Willem Berthold, 1296—1301,
bisschop van Utrecht, (Archief voor de Geschiedenis van het Aarts-
^ bisdom Utrecht, XXVI 325—450), Utrecht 1900,
Knipping = R, Knipping, Die Regesten der Erzbischöfe von Köln im
Mittelalter. (Publikationen der Gesellschaft für Rheinische Geschichts-
kunde XXI), Bonn 1901—1913,
Lacomblet = Th, J, Lacomblet, Urkundenbuch für die Geschichte des
Niederrheins, Düsseldorf 1840—1858,
Lohr, Grossarchidiakonat Xanten J. Löhr, Die Verwaltung des Köl-
nischen Grossarchidiakonates Xanten am Ausgange des Mittelalters.
(Kirchenrechtliche Abhandlungen, herausgegeben von U, Stutz
LIX—LX), Stuttgart 1909.
van Mieris = F. van Mieris, Groot Charterboek der graaven van Hol-
land, van Zeeland en Heeren van Vrieslant, Leyden 1753—1756,
Muller, Inleiding = De Middeleeuwsche Rechtsbronnen der Stad
Utrecht, uitgegeven door Mr. S, Muller Fzn. Inleiding. (Werken der
Vereeniging Oud-Vaderlandsch Recht, Iste reeks no. 3), \'s Graven-
hage 1885,
Muller, Jaarstijlen = S. Muller Fzn,, De Jaarstijlen in het Sticht Utrecht
gebruikt voor het Synodaalbesluit van 1310, (Verslagen en mede-
deelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Afdeeling
Letterkunde, 4de reeks, VII), Amsterdam 1906,
Muller, Rechtsbronnen, I = De Middeleeuwsche Rechtsbronnen der
Stad Utrecht, uitgegeven door Mr, S, Muller Fzn,, L (Werken der
Vereeniging Oud-Vaderlandsch Recht 1ste reeks no, 3), \'s Graven-
hage 1883,
Muller, Schetsen = S, Muller Fzn,, Schetsen uit de Middeleeuwen,
2de Bundel, Amsterdam 1914,
Muller Hzn„ Kaart = S, Muller Hzn„ Het Bisdom Utrecht in 1560.
(Kaart behoorend bij no. 17, 2de Reeks der Werken van de Ver-
eeniging Oud-Vaderlandsch Recht), \'s Gravenhage 1919,
Nijhoff = L A, Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van
Gelderland, Arnhem 1830—1875,
O, B, = L. Ph, C, van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zee-
land, Amsterdam-\'s Gravenhage 1866—1873,
O, B, Suppl, = J, de Fremery, Oorkondenboek als voren, Supplement,
\'s Gravenhage 1901,
Obreen, Floris V = H. Obreen, Floris V, graaf van Holland en Zeeland,
Heer van Friesland, 1256—1296, (Recueil de travaux publiés par la
faculté de philosophic et lettres de l\'Université de Gand 34). Gand 1907.
Obreen II = H, Obreen, De eerste jaren na den dood van Floris V II.
(Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 5e
reeks, II, 27—52), \'s Gravenhage 1915,
Oppermann, Floris V = 0, Oppermann, Holland unter Graf Florens V
1256—1296, (Studium Lipsiense, Ehrengabe für Karl Lamprecht,
100—121). Berlin 1909,
Oppermann, Untersuchungen II = 0. Oppermann, Untersuchungen zur
Nordniederländischen Geschichte des 10 bis 13 Jahrhunderts IL
(Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenis der
Rijks-Universiteit te Utrecht IV), Utrecht 1921,
Oppermann, Utrecht = O, Oppermann, Untersuchungen zur Geschichte
von Stadt und Stift Utrecht, vornehmlich im 12 und 13 Jahrhundert IL
(Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst XXVIII 155—^243),
Trier 1909,
Pols = M, S, Pols, Graaf Jan I van Holland, (Bijdragen voor Vader-
landsche Geschiedenis en Oudheidkunde 3de reeks X, 2dc paginering
1—45), \'s Gravenhage 1899.
Reg, Bissch, = S, Muller Fzn,, Regesten van het archief der Bis-
schoppen van Utrecht (722—1528). Utrecht 1917—1919.
Reg. Hannonensia = P, L, Muller, Regesta Hannonensia, lijst van oor-
konden betreffende Holland en Zeeland 1299—1345, die in het charter-
boek van van Mieris ontbreken, \'s Gravenhage 1882.
Reg. Imp, VI = O, Redlich, Die Regesten des Kaiserreichs unter Rudolf,
Adolf, Albrecht, Heinrich VII 1273—1313, Iste Abtheilung, Inns-
brück 1898,
Reg. S. Pieter = S, Muller Fzn,, Regesten van het kapittel van St Pieter,
Utrecht 1891.
Reg, Stad = S, Muller Fzn,, Regesten van het archief der stad Utrecht,
Utrecht 1896,
Rymer = Th. Rymer, Foedera, conventiones, litterae inter reges Ang-
liae et alios quosvis Principes habita, eJ, A, Clarke et Fr. Holbrooke,
Londini 1816—1830,
Sloet = L, A, J, W. baron Sloet, Oorkondenboek der Graafschappen
Gelre en Zutfen tot 1288, \'s Gravenhage 1872—1876,
U. B, Lübeck = Urkundenbuch der Stadt Lübeck, Lübeck 1843—1905,
Warnkönig-Gheldolf = L, A, Warnkönig, Histoire de Flandre, traduite
par A, E, Gheldolf, Bruxelles 1835—1851,
Wauters, Jean I = A, Wauters, Le duc Jean I et le Brabant sous le
règne de ce prince (1267—1294), (Mémoires Couronnés et autres
Mémoires publiés par l\'Académie Royale des sciences, des lettres et
des beaux Arts de Belgique, XIII). Bruxelles 1862.
Willems, Brabantsche Yeesten = De Brabantsche Yeesten door Jan
de Klerk van Antwerpen, uitgegeven door J, F. Willems, (Collection
de Chroniques belges inédits), Bruxelles 1839,
Willems, van Heelu = Rijmkronijk van Jan van Heelu, uitgegeven door
J. F. Willems, (Collection de Chroniques belges inédits). Bruxelles 1836.
^ Winkelmann, Acta Imperii inedita seculi XIII
et XIV. Urkunden und Briefe zur Geschichte des Kaiserreiches und
des Königreiches Sizilien, Innsbruck 1885,
Wstinc = Hugo Wstinc, Het rechtsboek van den Dom van Utrecht
uitgegeven door S. Muller Fzn, (Werken der Vereeniging Oud-Vader\'
landsch Recht, Iste Reeks no, 18). \'s Gravenhage 1895. (Bij citaten uit
dit boek wordt steeds caput, paragraaf en daarna de pagina in Müllers
uitgave vermeld).
Bij het aanhalen van ongedrukte stukken zijn de volgende afkortingen
gebruikt:
D (O), R.A, Utrecht = Archief van het kapittel ten Dom (van Oud-
munster), Rijksarchieven in de provincie Utrecht,
G, A, Utrecht = Archief der Gemeente Utrecht,
Suppl. = P, J. Vermeulen, Supplement-catalogus der charters in de
Rijksarchieven in de provincie Utrecht, 1301—1320 (ongedrukt).
INLEIDING.
De Noord-Nederlandse geschiedenis begint in dc dertiende
eeuw. Niet de geschiedenis van de Noordelike Nederlanden:
de geschiedenis van deze landen begmt in de tijd, waartoe
de oudste hier gevonden overblijfselen behoren. Maar tot
in de dertiende eeuw toe behoren de Noordelike Nederlanden
in een groter verband: vkrat hier geschiedt maakt deel uit
van de geschiedenis van het Romeinse, het Frankiese, het
Duitse Rijk, waarvan dit land een onderdeel vormt. De ont-
wikkeling van Holland en Utrecht, wanneer deze zich als
aparte gebieden beginnen af te tekenen, is de ontwikkeling
van een willekeurig graafschap of bisdom uit het Duitse
Rijk — toevallig wat in een uithoek gelegen, maar zonder
enige pretensie op een bizondere plaats in de historie.
De dertiende eeuw — de eeuw waarin het Rijk zijn gezag
inboet, vooral in het Noorden en Westen — ziet het begin
van een Noord-Nederlandse geschiedenis. Niet alsof vanaf
het ogenblik, dat de band met het Rijk losser werd, de hier
gelegen territoria zich op enigerlei wijze aaneen gingen
sluiten — tot de Tachtigjarige Ooriog toe vormen de
„Noordelike Nederlanden" niet meer dan een geografies
begrip. Maar die staatjes, die zich na de Opstand tegen
Spanje gezamenlik een plaats als gemenebest in Europa
zullen verwerven, beginnen langzamerhand een eigen karak-
ter te verkrijgen. Het verdwijnen van het Rijksgezag geeft
andere machten dc gelegenheid zich in deze afgelegen delen
van het Rijk te laten gelden. In het ene territorium is dat
duideliker zichtbaar dan in het andere: Gelre houdt het
verband met het Rijk altijd veel sterker dan Holland, maar
merkbaar is de werking van buitenlandse invloeden overal.
Als typering van de Noord-Nederlandse geschiedenis in de
Middeleeuwen zouden wij kunnen overnemen de typering
door Japikse van de periode 1748—1840 gegeven: „Neder-
land onder overwegend buitenlandschen invloed" 1). Mits
wij bij „Nederland" niet aan iets als „Verenigde Neder-
landen" denken.
„Buitenlandse invloed" — dat wil zeggen invloed van de
machten, die in West-Europa strijden om de heerschappij:
Frankrijk en Engeland, Naarmate het Duitse Rijk op de
achtergrond raakt, trachten beide staten zich in het Rijks-
gebied steun te verwerven: beurtelings overwegen Franse en
Engelse invloed. Deze geven aan de territoria hun eigen-
aardige ontwikkeling, en zo is het verdrag, waarbij Willem I
van Holland Jan zonder Land huldigt als zijn leenheer, in
zekere zin te beschouwen als het begin van de Noord-
Nederlandse geschiedenis 2), Deze geschiedenis zelf is de
West-Europese politiek, de strijd van Frankrijk en Engeland,
in een bolle spiegel gezien: de Nederlandse staatjes zijn
de voorposten van beide partijen, soms in strijd, soms
slechts elkaar in het oog houdend, maar handelend in ver-
band met en op bevel van het hoofdkwartier.
Deze tegenstelling is echter niet de enige, die de Neder-
/ landse geschiedenis beheerst. Naast de politieke antithese
S Frankrijk-Engeland staan een staatsrechtelike en een eco-
nomiese.
De staatsrechtelike is die tussen het Germaanse principe
van de in de „Genossenschaft" zich verenigende vrije per-
soonlikheden en het Romeinse, dat een allen omvattende
almachtige staat scheppen wil.
De economiese tegenstelling is bezig zich te vormen.
Tegenover de koopmansgilden, die gezamenlik hun kleine
zaken drijven, komt de groothandel, die met wijdvertakte
bankiershuizen werkt. Modern uitgedrukt: tegenover de
conservatieve onderlinge bescherming komt de vrijhandel,
In hoofdzaak kunnen wij zeggen, dat deze drie tegen-
stellingen samen vallen — mits men de zaken niet op de
spits drijft. Het koopmansgilde en de Germaanse „coniu-
ratio" behoren bijeen: het verband der samenwerkende vrije
kooplieden. Evenzo \'de allen-omvattende staat en het kapita-
1) Gosses-Japikse 308 sqq, 2) 1213, Maart 29, O. B. I 232,
-ocr page 21-lisme: slechts bij goed-geordende grote organisaties, hoe
groter hoe beter, is het internationale bankwezen mo^gelik.
Aan deze zijde staat Engeland, hoewel zelf evenmin een
kapitalisties land als het nog sterk-feodale Frankrijk. Maar
door zijn nauwe betrekkingen met de Curie sinds de dagen
van Hendrik Hl heeft Engeland geleerd met de middelen
van het moderne kapitalisme tc werken. Vanzelf sluit het
zich daardoor aan bij de twee Zuid-Nederlandse staatjes,
waar het kapitalisme in deze tijd reeds is ingeburgerd, bij
Vlaanderen en Brabant, Waar wij in het Noorden het bank-
wezen vinden, staat het met Vlaanderen in relatie.
De strijd dezer krachten na te gaan in een beperkte
periode en op een bepaald gebied is het doel van ons onder-
zoek, Dat naast de grote allerlei kleine, als dynastieke en
persqonlike, factoren in het spel zijn, spreekt vanzelf. De
gegeven tegenstellingen noemen slechts de grote lijnen,
waarlangs wij willen trachten de Utrechtse geschiedenis van
deze jaren te schetsen.
Utrecht leent zich uitstekend als terrein van onderzoek.
Daar is de staatsrechtelike tegenstelling, evenals de econo-
miese, duidelik merkbaar. Tot 1280 is dit reeds onderzocht
in een vroeg er-verschenen studie 1), De daarin aangegeven
lijnen willen wij voortzetten tot 1305,
De jaren 1279 en 1280 zijn mijlpalen in de Utrechtse
geschiedenis. Na een kortstondige overwinning tijdens de
opstand van de Kennemer boeren heeft het Germaans-
conservatieve element, dat zijn uitdrukking! vindt in de raads-
partij, het onderspit moeten delven: met hulp van de bankier
Lambrecht de Vriese heeft de graaf van Holland, Floris V,
zich van de stad meester gemaakt en de macht der
schepenen versterkt. Ook het bisdom heeft Floris in zijn
macht gekregen: door zijn ministerialen in het nauw gebracht
en financieel van Holland afhankelik, heeft de elect Jan
van Nassau alle inkomsten van het Sticht aan de graaf
1) 0, Oppermann, Untersuchungen zur Geschichte von Stadt und Stift
Utrecht (Westdeutsche Zeitschrift XXVII en XXVIII, Trier 1908 en
1909),
verpand 1), Met een machteloos bisdom en een onderworpen
stadsraad begint onze periode. Voorgoed beslist is de strijd
echter niet: eerst 1305 brengt een vrede tussen de partijen,
de gildenbrief. Met de bevestiging van deze stedelike consti-
tutie door de bisschop is een eindpunt bereikt. De gilden-
brief vormt de basis voor een verdere ontwikkeling van de
stad Utrecht.
Als uitgangspunt van ons onderzoek namen wij het boven
aangehaalde artikel. Over de te behandelen periode der
Utrechtse geschiedenis strekt zich het artikel van Muller
over Jan van Nassau uit, terwijl J. H, Hofman: „Willem
Berthold" een van de door ons te bespreken bisschoppen
behandelt. Aan deze beide studies konden wij hier en daar
iets ontlenen.
De politieke geschiedenis der omliggende staten en staatj es
is in verschillende monografiën behandeld.
Voor Hqlland hadden wij in Oppermann: „Holland unter
Graf Florens V" een leidraad, in Obreen: „Floris V" een
uitvoerige geschiedenis van de jaren vóór 1296.
De Zuid-Nederlandse geschiedenis is behandeld door
Wanters in zijn „Jean I, duc de Brabant" en door Funck-
Brentano in „Philippe Ie Bel en Flandre", Vooral dit laatste
werk, hoewel min of meer een lofrede op de Franse koning,
is te beschouwen als het standaardwerk over Vlaanderen in
onze periode.
Op verdere litteratuur op dit gebied maken wij ter plaatse
opmerkzaam.
De rechtstoestanden in de stad Utrecht zijn geschetst door
Muller in zijn „Inleiding op de rechtsbronnen der stad
Utrecht". Hoewel voornamelik betrekking hebbende op
latere tijden, behandelt dit belangrijke werk ook in het
kort de rechtstoestanden in Utrecht vóór 1305.
De bronnen, waaruit ons verhaal, chronologies naar de
1) 1279, Juli 26 en 1281, Jan. 24, Brom 1935 cn 1998; cf. Oppermann,
Utrecht 230—232, De datum van het laatste verdrag namen wij als
beginpunt.
regeringen der bisschoppen ingedeeld, is samengesteld, zijn
in een afzonderlik hoofdstuk besproken. Hoofdzaak zijn
daarin de oorkonden. Alle oorkonden betreffende het Sticht
vóór 1301, staan vermeld in Brom\'s Regestenlij st, voor onsj
gehele onderzoek het hulpmiddel bij uitnemendheid. Daar-
naast komen hier en daar andere regestenwerken in aan-
merking, zowel vóór als na 1301. De Hollandse en Gelderse
oorkonden zijn tot het einde der dertiende eeuw vrijwel
alle gedrukt — daarna bestaan geen territoriale oorkonden-
boeken meer en zijn wij op min of meer willekeurige publi-
caties aangewezen.
Bewerkingen zijn steeds aangehaald, meest in een vaste
verkorte vqrm, met opgave van de bladzijde, zonder verdere
vermelding. Bij regestenwerken en oorkondenboeken, die
genummerde regesten of oorkonden bevatten, is niet de blad-
zijde, maar het nummer aangegeven.
HOOFDSTUK 1.
De bronnen.
Kronieken,
Een uitstekend overzicht van alle kronieken en de ervan
bestaande uitgaven geeft Obreen in zijn Floris V l). Daar-
naast kunnen enkele opmerkingen volstaan.
Voor de periode van 1281—1305 komt voor Holland aller-
eerst ^toke in aanmerking, tijdgenoot, maar uitgesproken
aanhanger van Floris V en de Avesnes, Vóór 1296 is hij
van weinig belang, vooral voor Utrecht; daarna is hij zeer
belangrijk, maar juist in de woelige periode tussen de dood
van Floris V en die van Jan H is zijn werk een doorlopende
verdediging van de politiek der Henegouwse graven. Bij alle
citaten uit Stoke moet men in het oog houden, dat zijn werk
in hoge mate tendentieus is.
Naast hem staat als jongere tijdgenoot Willelmus Procu-
rator, wiens waarde als kroniekschrijver door Pynacker
Hordijk in de inleiding op zijn uitgave van het Chronicon
voortreffelik is uiteengezet. Hij geeft na Stoke weinig nieuws.
Op enkele plaatsen betreffende de Vlaamse kwesties zijn
de Annales Gandenses, geschreven in 1308 door een fel
Vlaamsgezinde Minoriet uit Gent, van belang. De betekenis
van deze kroniek voor de Vlaamse geschiedenis is duidelik
aangegeven door Funck-Brentano in zijn uitgave.
De vierde tijdgenoot, Lodewijk van Velthem, een Braban-
der en geen ooggetuige, geeft voor Utrecht niets.
Onder de latere kroniekschrijvers is nog slechts Beka van
belang, die nog steeds een kritiese uitgever wacht. Al zijn
berichten moeten met voorzichtigheid zoo niet met wan-
trouwen worden gebruikt — hij munt niet uit door nauw-
keurigheid of betrouwbaarheid.
1) p, XVII—XLII.
-ocr page 25-Behalve de genoemde komen voor de geschiedenis van
deze periode geen kronieken in aanmerking. Van de kro-
nieken hebben wij zo min mogelik gebruik gemaakt; slechts
bij enkele gedeelten zoals b.v. het verhaal van de Vlaamss
inval in 1303 en 1304 zijn de kronieken de enige bron.
De kronieken zijn steeds aangehaald met het cijfer van
de pagina in één uitgave. Slechts Stoke wordt geciteerd met
boek- en versnummer volgens de uitgave van W. G. Brill 1),
Voor Willelmus Procurator wordt gebruikt de editie van
Pynacker Hordijk 2), voor de Annales Gandenses die van
Funck-Brentano 3), voor Beka tenslotte die van Buchelius 4),
Oorkonden,
Een systematies onderzoek der oorkonden uit een bepaalde
periode betekent een onderzoek der kanselarijen, waaruit
de verschillende stukken afkomstig zijn. Al deze kanselarijen
te bespreken zou echter te ver voeren en bij veel arbeid
weinig resultaat opleveren. Het onderzoek heeft zich daaróm
bepaald tO|t de voornaamste kanselarijen en wel die van de
bisschoppen, wier regering in de behamdelde periode valt,
en die van de stad Utrecht tussen 1281 en 1305, Niet be-
sproken evenwel is de kanselarij van bisschop\' Gui, daar
slechts een klein gedeelte van zijn regering tot het te behan-
delen tijdvak behoort.
Bij de bespreking der bisschoppelike oorkonden zijn de
stukken naar hun inhoud verdeeld in privileges en mandaten,
overeenkomstig de verdeling door Bresslau op de konings-
oorkonden van deze tijd toegepast 5). De privileges, te ver-
delen in plechtige en eenvoudige, zijn beschikkingen, die van
kracht blijven; de mandaten bevatten lastgevingen aan een
IJ Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht,
Nieuwe Serie No, 40 en 42, 1885,
2) Werken als boven, Derde Serie No. 20, 1904,
3) Collection de textes pour servir à l\'étude et à l\'ensegnement de
l\'histoire 18, Paris 1896.
4) Johannes de Beka: De Episcopis Ultrajectinis, ed. A, Buchelius,
Ultrajecti 1643,
5) Urkundenlehre I 63,
-ocr page 26-of meer ondergeschikten van de bisschop en zijn dus van
voorbijgaande betekenis. Onder de eerstgenoemde groep zijn
de plechtige privileges zeldzaam, talrijk zijn de eenvoudige,
die in vorm de mandaten naderen. Een derde gtoep is die
der rechterlike uitspraken, n.1, vonnissen en bekrachtigingen
van landverkoop, die een belangrijke plaats innemen l).
1. Jan van Nassau.
Uiterlike kenmerken.
Schrift, Een onderzoek naar de door elect Jan na 1280
uitgevaardigde stukken die in origineel zijn pvergeleverd
leidt niet tot grote resultaten. Slechts in enkele gevallen
mocht het gelukken stukken als van één schrijver afkomstig
te herkennen 2). Wie echter die kanselarijklerken waren, is
niet uit te maken; voor de schrijvers der stukken, voor de
kapittels uitgevaardigd, was onder gelijktijdige uitvaardi-
gingen der kapittels zelf geen vergelijkings-materiaal te
vinden. Misschien zou een minutieus onderzoek der verschil-
lende kapittel-archieven hier tot enig resultaat leiden, maar
het staat te bezien, of de bereikte resultaten evenredig
zouden zijn aan de zeer omvangrijke arbeid. Wij weten
trouwens uit Wstincs Rechtsboek, dat de bisschop vijf
capellanen heeft, n.l. de dekens ten Dom en van Ste Marie
en uit de drie andere kapittels elk een kanunnik 3), Palaeo-
1) Als vierde groep zou men stukken aangaande het financieel beheer
kunnen noemen. Cf. Bresslau l.c, 67—72.
2) Van eenzelfde hand zijn de volgende tweetallen:
Het mandaat aan de dekens van Emmerik en Deventer en dat aan de
opzichters van de IJseldijk, Brom 2060 en 2066,
Het privilege voor Zwolle en een van de twee beslissingen ten gunste
van Kampen, Brom 2096 en 2109,
Schenking van een wetering aan het kapittel van Ste Marie en vrij-
stelling van tol voor hetzelfde kapittel, Brom 2152 en 2182.
Bevestiging van een schenking aan Walter van Stoutenburg en be-
lening voor dezelfde, Brom 2183 en 2184,
3) Statuut van 1276, September 27, Brom 1837, cf. voor verwartte
toestanden in andere bisdommen: P, Richter, Die Kurtrierische Kanzlei
im späteren Mittelalter (Mitteilungen der königlichpreussischen Archiv-
verwaltung Heft 17, Leipzig 1911) 2 sqq.
grafies deze vijf capellanen aan te wijzen is evenwel niet
mogen geltikken.
Zegel. In alle originelen, die het zegel nog hebben, is
het zegel hetzelfde: het is langwerpig en stelt de elect
staande voor met een boek in de hand; het heeft als legende:
S(igillum) IOH(ann)IS I{n) EPISCOPVM TRAIECT(e)N-
(sem) ELECTI.
Soms is er ook een rond tegenzegel, een borstbeeld
van de elect vertonend, met het omschrift: S(igillum)
IOH(ann)IS EL(e)C(t)I T(ra)IECT(ensis) AD C(aus)AS.
Regels voor het gebruik hiervan zijn niet vast te stellen.
De kleur van de was is meest wit, een enkele maal groen
of bruin.
Met een afhangend zegel 1) aan een strook, die al of
niet door het stuk is heengestoken, worden mandaten be-
zegeld, terwijl de bezegeling met een uithangend zegel,
gewoon of aan een strook, die tweemaal door de plica is
gestoken, voorkomt bij beleningen en schenkingen aan
kapittels 2), Hierbij is echter in het oog te houden, dat het
vergelijkingsmateriaal klein is.
Innerltke kenmerken.
Taal, Alle stukken, van elect Jan uitgegaan, zijn in het
Latijn gesteld. Een uitzondering op deze regel vormt slechts
een der verdragen met Floris V 3), dat ongetwijfeld door de
sterkste partij, in dezen dus door de Hollandse graaf, is
opgesteld.
Beginprotocol, Een invocatie komt slechts eenmaal
voor, en wel in de oorkonde, waarbij Hendrik de Rover
1) Wanneer de zegelstrook een deel is van de oorkonde zelf, noemen
wij het zegel afhangend; is de strook los van het perkament en slechts
bevestigd, doordat ze er doorgestoken is, dan spreken wij van uit-
hangend zegel. Met deze termen geven wij weer, wat de Franse diplo-
maticus „sur simple queue" en „sur double queue" noemt,
2) Een enkele maal bezegeling aan zijden streng: Brom 2194, 2195,
2299, 2301, samen met het Domkapittel en in opdracht van Holland.
3) Brom 1998.
-ocr page 28-beleend wordt met goederen bij Montfoort 1), Dit stuk,
met zijn arenga, zijn talrijke getuigen en zijn afwijkend
eschatocol, vormt echter in alle opzichten een uitzondering
op de bisschoppelike stukken uit dit tijdvak. Een salutatio
ontbreekt bij een aantal stukken, die na de overal gelijke
intitulatio „Johannes Dei gratia Traiectensis electus" direct
de promulgatiojn min of meer afwisselende vorm plaatsen.
Deze stukken behoren alle tot het wereldlik bestuur van het
Sticht: bij belening aan inwoners van het Sticht 2), bij een
maatregel van bestuur als het besluit tot het maken van
een dijk langs de IJsel 3) en bij privileges voor steden 4).
Wel komt een salutatio, het zij dan „salutem in Domino",
„in Domino sempitemam" of „in omnium Salvatore", voor
bij mandaten, zowel aan geestelike 5) als aan wereldlike 6)
personen, bij aflaatbrieven 7) en bij enkele privileges voor
kapittels. Omtrent het gebruik van andere salutatie-formules
is geen regel vast te stellen.
Eschatocol. Het zegel wordt geannonceerd, meestal
met de formule „in cuius rei testimonium etc," doch ook op
andere wijze, bij alle beleningen, zowel aan wereldliken in
Utrecht als in Holland 8) en evenzeer bij schenkingen aan
de kapittels 9); evenzo bij privileges voor steden 10), hoewel
hier ook uitzonderingen voorkomen H). In enkele gevallen
noemt de zegel-formule naast de elect ook andere zegelaars;
soms ook zegelen anderen zonder genoemd te zijn.
Niet geannonceerd wordt het zegel bij mandaten en aflaat-
I) Brom 2059, 2) Brom 2000 en 2059, 3) Brom 2149.
4) Voor Goor en Zwolle, Brom 2093 en 2096; het privilege voor
Utrecht, Brom 2349, wijkt af, daar het wel een salutatio heeft,
5) Brom 2060. 6} Brom 2066. \'
7) Wij bezitten van elect Jan slechts één eigenlike aflaatbrief
(Brom 2263), daarnaast een bevel aan alle geesteliken van de diocese,
aalmoezen te geven voor de bouw van de afgebrande Janskerk (Brom
2164). Ook de Domaflaat heeft grote overeenkomst met een mandaat,
8) Brom 1999, 2000, 2014, 2018 en 2059,
9) Brom 2136, 2152 en 2262, 10) Brom 2096 en 2349.
II) Brom 2093, echter slechts overgeleverd in de vertaling van een
vidimus van bisschop Floris d.d. 1390, April 15. Het is zeer goed mogelik,
dat de bczegelingsformule bij zo vaak overnemen vergeten is.
brieven en evenmin bij de aan Floris V gegeven schuld-
bekentenissen 1).
Omtrent het voorkomen van getuigen zijn geen vaste regels
te geven. Het meest komen zij voor bij beleningen, verder
bij een van de stadsprivileges en bij het besluit tot het
maken van de dijk langs de IJsel, terwijl in het (Neder-
landse) verdrag tussen de elect en Floris V van 1281 tal van
Stichtse autoriteiten mede zegelen. Opmerkelik is, dat tijdens
de elect alle getuigen steeds mede zegelen. In chronologiese
volgorde vinden wij de volgende medezegelaars:
1281, Jan, 24. Verdrag met Floris V 2),
Kapittels, stad, welgeboren dienstlieden.
1281, Jan. 25. Belening voor Nicolaas van Cats.
Kapittels, Zweder van Abcoude, Zweder
van Beusichem, en Zweder de maarschalk,
1281, Maart 2. Belening voor Gysbrecht van Ruwiel,
Stephanus, proost van St Pieter, Jacobus,
deken van St Jan, Zweder van Abcoude,
Zweder van Beusichem en Zweder van
Zuilen, maarschalk.
1282, Juli 18. Belening voor Hendrik de Rover.
Aemilius, deken ten Dom, Stephanus, proost
van St Pieter, Gysbrecht, proost van Ste
Marie, Henricus, deken van St Salvator,
Gysbrecht, deken van St Pieter en Jacob,
deken van St Jan, Jan van Kuik en Willem
van Hoome, edelen der Utrechtse kerk.
Steven van Zuilen, Zweder van Abcoude,
Zweder van Zuilen, maarschalk van Utrecht
en Ernst van Wulven, ridders, Diederik
1) Brom 2134, 2143 en 2146. De beide laatste stukken, vrijwel woor-
delik gelijkluidend met uitvaardigingen van Floris van dezelfde dagen
(Brom 2142, 2144, 2145), zullen wel met deze in de Hollandse kanse-
larij geschreven zijn,
2) Deze stukken op de data bij Brom opgegeven. Van de 8 dienst-
liedenzegels bij het eerste stuk slechts één bewaard (van Zweder van
Beusichem),
Vrencken, schout van Utrecht, Gerard de
Vriese, Herman vrouwe Arneldis zoon,
Pieter Pellencussen, Herman Olderidder en
Hendrik Machelms, schepenen van Utrecht,
1283, Juli 23. Marktrecht voor Goor 1).
Gozewyn, proost van Deventer en Gys-
brecht, proost van Oldenzaal, Arnold van
Almelo, ridder en Egbert zijn zoon.
1285, Juli 19. Het bevel inzake de IJseldijk.
Jan van Kuik.
1286, Juli 5. Schenking van de kerk te Db,esburg aan de
Duitse Orde.
Het Domkapittel.
1286, April 18. Belening voor Wouter van Stoutenburg 2).
Wouter van Stoutenburg.
De dateringsformule is zeer stabiel: „Datum anno Domini"
meestal zonder plaats van uitvaardiging. Opgave van rege-
ringsjaren van koningen of pausen of van de indictie komen
in de bisschoppelike stukken niet voor. De dag wc^dt steeds
aangegeven naar de feestkalender. Dit geldt evenzeer voor
dc andere bisschoppen en voor de stad Utrecht. Op deze
regel zijn slechts enkele uitzonderingen: eens een maand
zonder dag 3), tweemaal „Actum et Datum" 4), tweemaal
„Datum anno Dominice incamacionis" 5} en enkele malen
een vermelding van dc plaats 6).
Zekerheid over de door de elect gevolgde jaarstijl is uit
1) Zie boven p. 10 noot 11.
2) De elect regelt hier een pachtkwestie tussen de Heer van Stouten-
burg en het kapittel van St Pieter. Aan de oorkonde is een plaats open
voor een derde zegel, waarschijnlik dat van St Pieter.
3) Brom 2152,
4) In een belening voor Floris V, Brom 2014, en in de uitspraak
tussen Floris V en de West-Friezen, Brom 2301- De belening voor
Hendrik de Rover, Brom 2059, die met haar invocatie en arenga de
vorm van een plechtig privilege vertoont, heeft een gesplitste datering;
„Actum coram" en „Datum".
5) Brom 2059 (zie noot 4) cn de Domaflaat, Brom 2263,
6) In: een verdrag met Floris, Brom 1998; twee mandaten, Brom 2060
-ocr page 31-dc hier behandelde oorkonden niet te verkrijgen — echter
zijn bewijzen tegen het gebruik van de Paaschstijl uit deze
periode niet aan te voeren l).
2, Jan van Sierck.
Uiterlike kenmerken.
Schrift, Het vergelijken der originelen geeft hier meer
resultaat dan bij de oorkonden van Jan van Nassau, Nog
is het niet mogelik alle stukken te groeperen, er blijven nog
steeds een aantal onbekende handen, maar voor ruim de helft
kurmen wij de schrijver toch bepalen. Een bewijs voor de
kanselarij-inrichting, zoals die bij Wstinc beschreven is,
vinden wij bij een drietal groepen van originelen. Voor het
en 2066; een rechterlike uitspraak. Brom 2110; een bevestiging van een
schenking, Brom 2129; de Domaflaat, Brom 2263,
1) Cf, over de jaarstijl van Jan van Nassau: Muller, Jaarstijlen, Van
de twee stukken, volgens Muller zeker niet naar de Paaschstijl geda-
teerd, behoort er een tot onze periode, n.l. de verklaring van de elect,
dat hij de volmachten der West-Friese gezanten gezien heeft, 1289,
in Cena Domini, Brom 2299, Daar de bijbehorende uitspraak gedateerd
is 1289, in festo Philippi et Jacobi apostolorum (Mei 1), Brom 2301,
kan het eerste stuk niet de Paaschstijl volgen. Het is echter ook geen
stuk uit de bisschoppelike kanselarij. Er bestaan n.l, drie gelijk-
luidende uitvaardigingen, waarvan een plechtige mei grote Gotiese
boekletters. Deze is van dezelfde hand als een gelijkluidende uitvaar-
diging van de officiaal. Brom 2300, een plechtige uitvaardiging van de
uitspraak van 1 Mei, waarvan ook weer drie typen zijn, en een gelijk-
luidende uitspraak van de officiaal van 1 Mei, Brom 2302. Op grond
hiervan zou ik de gehele serie willen beschouwen als afkomstig van de
officiaal. Deze volgde in 1293 en later de Jaardagstijl (Muller l.c. 393),
zodat wij mogen aannemen, dat hij dit ook vroeger deed — welke
conclusie reeds door Muller is getrokken. Slechts één voorbeeld hebben
wij van dc Paaschstijl in officialaatsoorkonden; het is het vidimus van
de oorkonde van koning Rudolf d.d. 1286, Aug. 21, afgegeven door
Domproost cn officiaal, 1286, in vigilia Matthie (Febr. 23), Brom 2207.
De jaarstijl is ongetwijfeld van de Domproost afkomstig en de offi-
ciaal — geenszins met de Domproost identiek, zoals Muller en ook
Brom zeggen, immers de oorkonde heeft twee zegelsnedcn — is als
lagere in rang de proost gevolgd, in tegenstelling met ons geval, waar
de elect zich schikt naar de officiaal.
Domkapittel allereerst kunnen wij vaststellen, dat de hand
die de oorkonde schreef, waarbij bisschop Jan de verkoop
van 11 morgen land door Gysbrecht uten Goie aan het Dom-
kapittel bekrachtigt, als hebbende ten overstaan van de
bisschop plaats gehad, drie maanden later bij het Dom-
kapittel zelf voor interne kapittel-zaken werkzaam was 1),
Daarnaast staat \'s bisschops ingrijpen in het proces, dat zich
jaren lang voort sleept tussen het kapittel van St Salvator
en de pastoor van Jutfaas, Niet alleen is het originele
bisschoppelike stuk 2) van dezelfde hand als andere stukken
betreffende dat proces, o,a, een aantal mandaten van de
koorbisschop, tot wiens aartsdiakonaat Jutfaas behoorde 3),
ook een door de scholast en twee kanunniken van Oud-
munster uitgevaardigde uitspraak is door dezelfde hand
geschreven 4), Het derde kapittel, waar wij de bisschoppe-
like capellaan als kapittel-schrijver terugvinden, is Ste Marie.
Een tweetal stukken betreffende het door dit kapittel ge-
voerde proces tegen de Heren van dc Leek over de tol te
Smithuizen 5), beide van dezelfde hand, blijkt geschreven
door een klerk, die ook voor het kapittel schreef aan Nicolaas
van Cats over de Wetering in Lopik en over de hof in
Apeldoorn een erfpachtbrief opstelde 6),
Kunnen wij dit alles beschouwen als een bewijs van de
in 1276 vastgestelde regeling met de vijf capellanen, enigs-
zins anders is het gesteld met de andere naar het hand-
schrift te vormen groepen. Allereerst behoren de twee laatste
uitvaardigingen, die wij van Jan van Sierck bezitten, een
1) Brom 2615 en 2624, Van een andere hand is het gelijktijdige testa-
ment van de Domdeken, Brom 2627, zodat de bisschoppelike schrijver
uit het Domkapittel niet dezelfde was als de eigenlike capellaan,
2) Brom 2468,
3) O.a. Brom 2467, De koorbisschop was geen aartsdiaken ten Dom,
^ zoals Brom hem noemt, misleid door de uitdrukking „archidiaconus
ecclesie Traiectensis". Cf. Muller Hzn,, Kaart.
4) Brom 2477,
5) Brom 2600 en 2614. Van dezelfde hand is ook Brom 2529, de
bisschop voor Ste Marie in een andere zaak. Het oudste stuk betref-
fende het proces, Brom 2507, staat apart.
6) Brom 2612 en 2533,
-ocr page 33-tweetal schuldbekentenissen vopr Floris V l), bijeen. De
hand, die deze stukken schreef, schreef twee maanden later
een verklaring door de Utrechtse maarschalk Philips van
Groeneveld aan graaf Floris afgegeven 2), zodat wij kunnen
aannemen, dat deze drie oorkonden, door verschillende
Utrechtse autoriteiten ten behoeve van de Hojlandse graaf
uitgevaardigd, door dezelfde en wel door een Hollandse
kanselarij-klerk geschreven zijn.
Merkwaardig zijn de beide laatste groepen, die wij naar
het handschrift kunnen vormen, daar zij een tevoren niet
bekend persoon in het Nederlandse oorkondenwezen intro-
duceren: de openbare notaris. Wij ontmoeten hier de oudst-
bekende Nederlandse notarissen, die zowel als openbare
notaris als in de kwaliteit van bisschoppelik schrijver op-
treden,
Mogelik is het notariaat ouder dan de regering van bis-
schop Jan, maar dan toch niet veel ouder, daar de oudste
notaris in Duitsland eerst in 1287 optreedt 3). Maar merk-
waardig is het, dat onder de korte regering van Jan van
Sierck plotseling in Utrecht vier openbare notarissen zijn
aan te wijzen, van wie er zeker twee en mogelik nog een
derde tevens in bisschoppelike dienst waren 4), Er zijn
echter gronden aan te voeren voor de veronderstelling, dat
Jan van Sierck werkelik het notariaat in de Nederlanden
ten dele heeft ingevoerd. Vóór zijn aanstelling tot bisschop
was hij pauselik capellaan — hij moet dus het notariaat in
Italië gekend hebben. Daarbij komt, dat onder de privileges,
die Nicolaas IV de nieuw-aangestelde bisschop naar Utrecht
1) Brom 2703 en 2704, Het laatste is geen bevel aan de maarschalk,
maar een verklaring, dat de bisschop Horst in handen van de maarschalk
heeft gesteld als pand voor het geld, dat Floris V en anderen hem
hebben geleend,
2) Brom 2711, eveneens over Horst.
3) In Keulen. Cf, Bresslau, Urkundenlehre I 633,
4) Naast de beneden besprokenen, Walterus de Hofeal en Gerardus
de Ane, Erembertus Henrici, misschien de schrijver van Brom 2468, cn
Laurentius Johannis, evenals de voorgaande in het proces over Jut-
faas werkzaam, Brom 2661.
medegaf, er een was, inhoudende het recht om vier geschikte
personen tot tabellionen te benoemen, daar „het notariaat
in deze landen onbekend was". Deze personen moesten
blijkens het pauselike stuk in handen van de bisschop de
eed afleggen, hun werk als notaris eerlik te doen en onder
alle omstandigheden trouw te zijn aan Kerk en Curie 1).
Daar nu de vier notarissen, die als schrijvers en opstellers
van oorkonden optreden, zich altijd „keizerlik" noemen,
moet hun aanstelling van een daartoe door een vroegere
keizer gemachtigd persoon zijn uitgegaan 2), Blijkbaar heeft
Nicolaas IV, tredend in de keizerlike rechten bij ontstentenis
van een keizer na de dood van Rudolf van Habsburg (1291,
Juli 15), bisschop Jan door het genoemde privilege in de
gelegenheid willen stellen om keizerlike notarissen in dienst
te nemen, mits zij zich verplichtten tot een eed van trouw
aan de Kerk, Op deze wijze heeft Jan van Sierck zich van
notarissen bediend, al is hij dan niet met volmaakte zeker-
heid aan te wijzen als degene die voor het eerst openbare
notarissen in de Nederlanden heeft aangesteld 3),
De oudst-bekende notaris is geen Utrechter maar een
kanunnik van St Bartholomeus in Luik, wat mede als bewijs
kan gelden, dat het notariaat iets nieuws was, onder vreemde
invloed met vreemde werkkrachten in deze tijd ingevoerd.
Deze oudste notaris-oorkonde is opgemaakt in het geschil
1) 1291, Aug. 7, Brom 2405. 2) Bresslau, Urkur.denlehre I 625.
3) Tijdens de correctie verscheen in de Revue beige de Philologie
et d\'Histoire II (Bruxelles 1923) 267—277 een opstel van H, Nélis: Les
origines du notariat public en Belgique (1269—1320), De schrijver, die
alle gedrukt en ongedrukt materiaal over de Belgiese notarissen heeft
verwerkt, onderscheidt onder hen twee groepen: vreemdelingen, meest
Italianen, en geboren Belgen, die het „privilegium tabellionatus" heb-
ben gekregen. De oudste van de eerste groep treedt reeds op in 1269
in Luxemburg, die van de twede groep in 1274 in Luik, dus 20 jaar
vroeger dan in Keulen. Om concurrentie in het opmaken van akten
van vrijwillige jurisdictie, waartoe zowel de officiaal als de openbare
notaris gerechtigd is, te voorkomen, nemen dan de officialen notarissen
in dienst. Met behulp van de in dit artikel verzamelde gegevens zal
het misschien mogelik zijn de ontwikkeling van de Noord-Nederlandse
notarisoorkonde na te gaan.
tussen de geestelike Herman Hasekinesz en het kapittel van
St Salvator als akte van compromis — de notaris is Walterus
de Hofeal, „canonicus Sancti Bartholomaei Leodiensis publi-
cus imperiali auctoritate notarius" 1), Van zijn hand bezitten
wij nog een verklaring der partijen uit hetzelfde proces, dat
zij de scheidsrechterlike uitspraak van de bisschop zullen
nakomen 2) en dan dc bisschoppelike uitspraak zelf 3).
Jaren later vinden wij hem weer in de bisschoppelike kanse-
larij: een uitspraak van de bisschop tussen het kapittel van
St Pieter en de Heer van Buren is van zijn hand 4). Op
grond daarvan kunnen wij aannemen, dat hij werkzaam was
als bisschoppelik schrijver.
Het laatste tweetal door één hand geschreven stukken is
eveens notariswerk. Ook hier geldt het weer een proces,
n.l. tussen de Boetebroeders en het convent van Bethlehem
over het huis der Broeders te Utrecht 5), In het eerste stuk
verklaart de bisschop uitspraalt te zullen doen als scheids-
rechter, in het een week later uitgevaardigde twede stuk
velt hij de beslissing. Beide stukken zijn opgemaakt door
„Gerardus de Ane clericus imperiali auctoritate publicus
notarius". Het is niet gelukt deze notaris in andere bisschop-
pelike stukken terug te vinden.
Zegel. Jan van Sierck had, anders dan zijn voorganger,
twee zegels. Allereerst het grote, ronde bisschopszegel met
de legende: S(igillum) JOHAN(n)I(s) DEI ET APOS-
TOLICE SEDIS GRATIA EPISCOPI TRAIECTEN (sis),
voorstellende de bisschop zittend met Bijbel en staf, en dan
een slechts tweemaal oivergeleverd klein zegel, eveneens
voorstellend de bisschop zittend met staf en Bijbel, maar
nu de knieën gedekt door een wapenschild, met als rand-
schrift: SEC (re) TV (m) IHO(hann)IS EP(iscop)I TRAIEC-
TEN (sis), Afdrukken hiervan zijn er echter vele, daar het
tevens gebruikt werd als tegenzegel. Als kleinzegel komt het
1) Brom 2438, 2) Brom 2447, 3) Brom 2448, 4) Brom 2602,
5) Brom 2499 en 2441. De aanhef van deze stukken is die van
gewone bisschoppelike oorkonden, de datering staat achteraan, maar
in beide komt wel de notariele verklaring over de „publica forma" voor,
evenals, naast andere zegels, een signet.
voor bij het enige mandaat aan een wereldlike ondergeschikte
en bij één van de mandaten aan geesteliken, n.l, bij de gedeel-
telike opheffing der over Hendrik van de Leek uitgesproken
ban 1). Het derde mandaat, dat bezegeld in ons bezit is,
heeft het grootzegel, zodat hier geen regel is vast te stellen,
evenmin als voor het gebruik van het tegenzegel, dat blijk-
baar altijd wordt gebruikt, als er met het grootzegel ge-
zegeld wordt.
De methode van bezegeling met af- of uithangend zegel,
terwijl de strook eens of tweemaal door het perkament ge-
stoken wordt, is niet in regels vast te leggen. De eerstge-
noemde wijze van bezegelen is zeldzaam, slechts bij enkele
mandaten en bij een bekrachtiging van landverkoop komt
ze voor 2),
De kleur van de was is groen of bruin.
Innerlike kenmerken.
Taal, Evenals bij Jan van Nassau is Latijn de taal van
de kanselarij; slechts één stuk, een schuldbekentenis voor
Floris V, is in het Nederlands gesteld 3),
Beginprotocol, Een invocatie komt ook hier slechts
eenmaal voor 4), De intitulatie is steeds dezelfde: „Johannes
Dei et apostolice sedis gratia episcopus Traiectensis", maar
het gebruik der salutatie-formules is hier zeer willekeurig.
Regels, als onder Jan van Nassau, zijn hier vrijwel niet te
geven. Wij kunnen slechts zeggen, dat mandaten aan geeste-
liken, waaronder ook het uitspreken en opheffen der kerke-
like ban moet worden gerekend 5), de vaste formule „salu-
tem in Domino" hebben, terwijl stukken betreffende finan-
1) Brom 2476 cn 2614, n » 1,1,
2) Alleen bij stukken voor Ste Marie, maar niet bij alle. De stukken
van het kapittel zelf door dezelfde klerk geschreven zijn ook op deze
wijze bezegeld.
3) Brom 2517,
4) Brom 2602, met ook verder afwijkend formulier.
5) B.v. Brom 2541 en 2600. Voor de disciplinaire verordenmgen voor
de clerus. Brom 2425, 2505 en 2589, gaat deze regel niet op. Ook in
andere opzichten wijkt dit drietal van de mandaatvorm af.
dele politiek volstaan met een „notimi facimus" of „notum
esse cupimus" zonder verdere groet 1).
EschatocoL Annonceren van het zegel vinden wij bij
geen der mandaten aan geestelike ondergeschikten, zodat
deze groep ook hier een geheel vormt, en evenmin bij de
twee privileges voor de Boetebroeders te Groningen 2) die
ook in het protocol met de mandaten overeenstemmen. Wei
geannonceerd wordt het zegel in de meeste rechterlike uit-
spraken 3), bij bekrachtiging van gedane schenkingen 4),
bij privileges voor wereldlike personen 5), en voor steden 6)
en evenzo bij schuldbekentenissen 7), in het algemeen dus
bij handelingen van de bisschop als vorst.
Bij deze laatste groep, de territoriale bestuurszaken, komen
dan dikwijls getuigen voor, die soms mede het stuk bezegelen.
Mede zegelende getuigen vinden wij in de vplgende oor-
konden:
1292, Febr. Marktrecht voor Zwolle 8),
Stephanus, deken ten Dom, Gozewijn, proost
van Deventer, Gisbert, proost van Olden-
zaal, Hubertus, proost van Ste Marie, Egbert
van Almelo, Hako van Ommen en Frederik
van Radink, ridders, Zweder van Voorst en
Gijsbert van Buckhorst, knapen.
1293, Aug. 24. Privilege voor Philips van Almelo.
Goswinus, proost van Deventer en Egbert
van Almelo, ridder,
1293, Oct, 19, Obligatie voor het kapittel van St Pieter,
de borgen: Stephanus, deken ten Dom,
Hubertus, proost van Ste Marie, Gisbert,
proost van Oldenzaal, Henricus, deken van
1) Brom 2517 en 2530, 2) Brom 2483 en 2484,
3) Brom 2448, 2468 en 2602, Brom 2441 heeft geen zegelannonce
maar een notariele verklaring.
4) B,v, Brom 2529 en 2615, 5) B.v, Brom 2523,
6) Brom 2433, 7) Brom 2517 en 2530,
8) Deze stukken bij Brom op de diverse data, het eerste van de
twede groep op 1293, Maart 25,
Ste Marie, Jacob van Lichtenberch, schepen
van Utrecht en Gerard van Veen, knape.
1294, Mei 15. Bekrachtiging van een verkoop door het
kapittel van St Pieter aan dat van Deventer.
Proost, deken en kapittel van St Pieter als
toestemmend,
1295, Jan. 30, Stadsrecht voor het Gein,
Stephanus, deken ten Dom, Frederik,
Johannes, Gysbrecht en Hubertus, proosten
van St Pieter, St Jan, Oldenzaal en Ste
Marie, Hendrik, Gysbrecht, mr Herman en
Hendrik, dekens van St Salvator, St Pieter,
St Jan en Ste Marie, Wouter van Sto;uten-
burg, Zweder van Beverweerd, Gysbrecht
uten Goie, maarschalk, Elie van Ryneng,
Gysbrecht van Schalkwijk en Willem van
Voorne, ridders,
1295, Apr, 27, Bekrachtiging van een landschenking, ge-
daan door Gysbrecht uten Gpie, knape.
Genoemde Gysbrecht en Gysbrecht uten
Goie, ridder,
1296, Maart 21, Bekrachtiging der privileges van OldenzaaL
Gysbrecht, proost, deken en kapittel van
Oldenzaal, Diederik van Holthe, ridder,
Herman van Brothem, ridder, schout van
Twente, Zweder van Voorst, Reinold van
Borculo, burggraaf van Coevorden, Herman
van Saterslo, knapen.
In de rechterlike uitspraken echter, die door een notaris
zijn opgemaakt 1) en eveneens in een bekrachtiging van een
schenking van land, vinden wij getuigen, die wel met name
genoemd worden, maar niet zegelen.
Dit is het geval in de volgende stukken:
1) Naar de vorm zijn dit geen notaris-oorkonden, slechts de eerste^
twee noemen de notaris, een ervan heeft een signet, een ander een.
invocatie. Slechts is het eerste mede bezegeld door de provinciaal.
1292, Apr, 2, Bisschop Jan verklaart als scheidsrechter
te zullen optreden tussen de provinciaal van
Duitsland der Boetebroeders en het convent
van Bethlehem,
Arnold van Gimneke, ridder, Johan van
Zwolle en Simon van Renen, Lombarden,
terwijl de notaris Gerard van Ane de ver-
klaring opmaakt,
1292, Apr. 9, Beslissing in deze strijd.
Gysbrecht, proost van Oldenzaal, Johannes
Friso, kanunnik van Ste Marie, Johannes
van Sittert, kanunnik van Deventer en dc
notaris.
1292, Apr, 26. Uitspraak tussen Herman Hasekinesz en
het kapittel van St Salvator.
Adolf, proost en Stephanus, deken ten Dom,
Hubertus, proost van Ste Marie en Gys-
brecht, proost van Oldenzaal.
1292, Aug. 7. Uitspraak tussen Nicolaas, pastoor te Jut-
faas en het kapittel van St Salvator,
Mr Herman Meinardi, officiaal van de bis-
schop, Gysbrecht, proost van Oldenzaal en
7 met name genoemde maar verder onbe-
kende geesteliken,
1293, Oct. 10. Bekrachtiging van een 1 andschenking,
Gysbrecht, proost van Oldenzaal, Hendrik,
deken, Gerardus Albus en Rodolphus,
kanvmniken van Ste Marie.
1295, Febr. 14, Uitspraak tussen Ottp van Buren en het
kapittel van St Pieter.
Stephanus, deken ten Dom, Johannes,
Hubert en Gysbrecht, proosten van St Jan,
Ste Marie en Oldenzaal, mr Herman en
Hendrik, dekens van St Jan en Ste Marie,
Heer Lambrecht de Vriese, ridder.
Wij zien dus, dat de Domdeken Steven van Schalkwijk,
de proost van Ste Marie Hubert van Stoutenburg en de proost
van Oldenzaal Gysbrecht in vrijwel alle stukken onder de
getuigen voorkomen. Of dit krachtens enig recht geschiedt
of in enige functie, b-v, als bisschoppelike raad, is niet uit
te maken,
In de dateringsformule komt zowel ,,actum et datum" als
ook „actum" alleen voor. Alleen met „datum" worden alle
mandaten gedateerd, „Actum et datum" of alleen „actum"
komt voor in de rechterlike uitspraken en in enkele van de
bekrachtigingen, in het algemeen dus in de stukken met
juridiese inhoud, en eveneens in enkele schenkingen.
In Jan van Sierck\'s kanselarij is het aantal oorkonden,
waarin de plaats van uitvaardiging vermeld wordt, naar ver-
houding groot, zodat het mogelik is hieruit alleen reeds een
tamelik uitvoerig itinerarium van de bisschop op te stellen.
Regelmatig ontbreekt de plaats van uitvaardiging bij de man-
daten 1), vrijwel algemeen wordt ze opgegeven bij rechter-
like uitspraken en bekrachtigingen; bij de verdere groepen
zijn de grenzen niet zo scherp te trekken. Verder geeft de
datering steeds „anno Domini" met maand en dag; slechts
één stuk heeft alleen een jaartal 2) en één een maand
zonder dag 3), terwijl bij twee stukken van eenzelfde notaris
de uitdrukking „sub anno Domini" voorkomt 4),
De door bisschop Jan gevolgde jaarstijl is volgens Muller
zeker de Paaschstijl 5). Bewijzen hiervoor hebben wij in
ieder geval in de eerste disciplinaire verordeningen voor de
clerus, d.d, 1291 feria VI post festum beate Agnetis, en het
marktrecht voor Zwolle, d,d, 1291 mense Februario, daar
de bisschop zich in Augustus 1291 nog te Rome bevond 6),
Er zijn echter ook uitzonderingen. De eerste is de verklaring
van de bisschop, dat dc provinciaal der Boetebroeders en
1) Uitgezonderd dat aan de schout van Salland, Brom 2476, dat ook
een afwijkende salutatio heeft. Het is het enige mandaat aan een
wereldlik ondergeschikte.
2) Brom 2490. 3) Brom 2433,
4) Brom 2448 cn 2602, 5) Muller, Jaarstijlen 326,
6) Cf, de pauselike priviliges voor bisschop Jan uit Aug, 1291, Brom
2404—2411, 2413—2418, 2421, Vóór Mei 1291 is hij niet gewijd. (Brom
2396).
het convent van Bethlehem hem hebben aangewezen als
scheidsrechter, opgemaakt door de notaris Gerard van Ane
d,d, 1292 feria IV post Ramos palmarum 1), Daar de hierbij
behorende uitspraak van de bisschop, opgemaakt door de-
zelfde notaris, gedateerd is 1292 V ld, Apr, (9 April) en de
Paschen van 1292 viel op 6 April, kan eerstgenoemde oor-
konde niet naar de Paaschstijl zijn gedateerd. De andere
uitzondering is de bevestiging der privileges van de stad
Oldenzaal d.d. 1296 Benedicti abbatis (21 Maart) 2), Reeds
3 Februari 1296 was bisschop Jan overgeplaatst naar Toul
en zijn opvolger Willem van Mechelen was in Augustus 1296
in functie 3), zodat ook dit charter niet de Paaschstijl vol-
gen kan. Andere stukken, die zeker niet volgens de Paasch-
stijl zijn gedateerd, zijn niet aan te wijzen; slechts voor nog
één mandaat is het op innerlike gronden waarschijnlik, dat
het de Nieuwjaarsstijl volgt. Het is de opdracht aan alle
geesteliken van Zuid-Holland gegeven, zorg te dragen, dat
overal waar de geëxcommuniceerde ridder Hendrik van de
Leek vertoeft, de kerkdienst wordt gestaakt,, d.d. 1294 feria
IV post conversionem beati Pauli (1294 Jan. 27 of 1295 Jan.
26) 4), Daar dit stuk geschreven is voor en vanwege het ka-
pittel van Ste Marie, dat de Nieuwjaarsstijl volgde 5) en op
beneden aan te geven gronden beter past in 1294 dan in 1295,
is de veronderstelling gerechtvaardigd, dat hier Nieuwjaars-
stijl is gebruikt. Bij de beide eerstgenoemde stukken is een
verklaring mogelik: het eerste is notaris-werk en kan als
zodanig dus de pauselike d.w.z. de Kerststijl hebben ge-
1) Brom 2499 op 1293, Maart 25, Bijdr, Med. H, G. I 292 op 1292,
Apr, 2, Het stuk wekte reeds Mullers twijfel op (Jaarstijlen 326),
2) Brom 2686,
3) De eerste uitvaardiging van bisschop Willem d,d, 1296, Aug, 27,
Brom 2718,
4) Brom 2600 op 1295,
5) Muller, Jaarstijlen 340. Na October 1294 verandert \'s bisschops
houding tegenover Holland (zie beneden p, 64), een verscherping van
de excommunicatie in Jan, 1295, gevolgd door een verzachting m Apr,
daarna, is niet goed aan te nemen. Beter is het Brom 2600 te plaatsen
in 1294, in de onverzoenlike tijd.
volgd 1), bij het andere zou men kunnen denken aan een
volgen van Kerst- of Jaardagsstijl in het kapittel van Olden-
zaal, dat als getuige optreedt en waar de gebruiken niet
vast staan. Kunnen wij dus in het algemeen het gebruik van
de Paaschstijl in deze kanselarij aannemen, het blijft ook
hier zaak, voorzichtig te zijn 2),
3, Willem van Mechelen.
Uiterlike kenmerken.
Schrift, Het aantal originele stukken, dat wij van bis-
schop Willem bezitten, is klein en klein is daaronder de
groep, waarvan de schrijver is op te sporen. Allereerst zijn
de beide te Vere uitgevaardigde stukken, de overeenkomst
met graaf Jan van Holland en een aan de graaf afgegeven
schuldbekentenis 3), van dezelfde hand. Van deze zelfde
schrijver afkomstig is ook het verdrag door graaf Jan met de
bisschop gesloten 4), terwijl de eerstgenoemde overeen-
komst de herhaling is van een dergelijk stuk, door graaf Jan
uitgevaardigd. Wij kunnen dus aannemen, dat dit viertal,
de twee bisschoppelike zowel als de twee grafelike stukken,
van een Hollandse klerk afkomstig is. Voor ons verdere on-
derzoek komen deze stukken niet in aanmerking 5),
Van twee bisschoppelike stukken kunnen wij de herkomst
vaststellen. Het oudste van bisschqp Willem bekende stuk,
1) Volgens de Utrechtse notarissen wisselde de Curie het jaar met
25 Deo, (Brom 2438: secundum quam anni Domini in Romana Curia
renovantur). Geheel juist is dit echter niet (M. Schoengen, De oor-
konden uit het archief van het Fraterhuis te Zwolle (Nederlandsch
Archievenblad XV, Groningen 1917, 37,
2) Geheel buiten beschouwing bleef bij dit onderzoek een stuk van
bisschop Jan, dat slechts een beginprotocol met verkeerde intitulatie,
maar geen eschatocol heeft, het landrecht voor Giethoorn (Brom 2424),
Een handschrift ervan is niet te vinden en de redactie is vermoedelik
zo verknoeid, dat het niet te gebruiken is,
3) Brom 2775 en 2776, 4) Brom 2773.
5) Ook wat de taal betreft (Nederlands), De bezegeling met rode
was, die elders bij deze bisschop niet voorkomt, moet dan ook wel aan
Hollandse invloed worden toegeschreven.
de belening van Nicolaas van de Velde met Beverweerd, is
van dezelfde hand, als een statuut van het Domkapittel, ruim
een jaar later uitgevaardigd 1). Het laatste van bisschop
Willem bekende charter, dat wij in origineel bezitten, een
schenking aan het kapittel van St Pieter, is van dezelfde
hand als een schrijven van dit kapittel enige maanden te
voren aan de proost van Ste Marie over dezelfde zaak 2),
Van deze beide stukken kunnen wij dus zeggen, dat zij door
de betrokken capellaan-kanunnik geschreven zijn.
Een drietal willekeurige stukken ten slotte blijkt van één
hand te zijn. Het zijn: de bevestiging van verkoop van land
aan het klooster Assen, het privilege voor de landgenoten
van de Rijndijk en het privilege voor Groningen 3), Hoewel
het tweede der genoemde stukken in het Nederlands is ge-
steld, is het niet mogelik de schrijver te determineren.
Zegel, Overgeleverd is slechts één zegel en wel een
langwerpig, voorstellende de bisschop zittend met in de lin-
kerhand de staf, terwijl de rechter is opgeheven. Het om-
schrift luidt: S(igillum) WIL(hc)L(m)I DEI GR(ati)A
EP(iscop)I TRAIECTENSIS, Het tegenzegel, dat overal
gebruikt wordt, vertoont een ruit, gedekt door een vierblad,
waarin zich een wapenschild bevindt, met het omschrift:
CONTRAS(igillum) WIL(he)L(m)I D(e)I GR(ati)A
EP(iscop)I TRAIECTEN (sis). De kleur van de was is
groen of bruin.
De wijze van bezegeling is vrijwel overal gelijk. Het stuk,
vanwege het kapittel van St Pieter opgesteld, is op dezelfde
wijze bezegeld, als dc oorkonde door dezelfde schrijver voor
het kapittel geschreven, n.l, met een afhangend zegel, terwijl
de strook door het perkament gestoken is. De andere stuk-
ken zijn voorzien van een uithangend zegel, meestal bevestigd
aan een tweemaal door het perkament gestoken strook.
Twee stukken zijn in plaats van met een perkamenten strook
bezegeld met rood en geel zijden koorden 4),
1) Brom 2718 en 2769, 2) Brom 2876 en 2859.
3) Brom 2785, 2789 en 2793,
4) Brom 2783, blijkens een aantekening in het afschrift H, S, 334
p. 203, R, A. Utrecht, cn Brom 2789.
Innerlike kenmerken.
Taal, Hier doet zich een nieuwigheid voor. Ook bij vo-
rige bisschoppen vonden wij stukken in het Nederlands,
maar wij verklaarden ze steeds als ontstaan onder vreemde
invlqed. Bij de Nederlandse stukken van bisschop Willem
is er echter één, waarop deze verklaring niet van toepassing
is: een maatregel van bestuur, in het Nederlands uitgevaar-
digd, zonder merkbare drang van buiten 1), Wij kunnen
dus zeggen, dat onder deze regering voor het eerst de lands-
taal als officiele taal in de landsheerlike kanselarij optreedt.
Dictaat,
Beginprotocol. Een invocatie is ook hier uitzonde-
ring, al komt ze driemaal voor 2),
De intitulatie is stabiel: „Wilhelmus Dei gratia episcopus
Traiectensis" en toont dat Willem Berthout minder sterk
dan zijn voorganger het verband met de pauselike Stoel heeft
gevoeld. De salutatie ontbreekt, evenals bij Jan van Nassau,
bij een uitspraak inzake wereldlik leen 3), bij belening met
ministeriaal-goed 4) en bij privileges voor steden 5) en voor
1) Brom 2789, Van de drie andere Nederlandse originelen zijn er
twee, Brom 2775 en 2776 geschreven door een Hollandse klerk, terwijl
het derde. Brom 2858, ongetwijfeld onder pressie van \'s bisschops
schuldeischers, Lambrecht de Vriese c.s„ is uitgevaardigd en dus geen
bewijs levert voor gebruiken in de kanselarij. De beide andere Neder-
landse stukken bezitten wij niet in origineel: van Brom 2737 is geen
H,S,, slechts een druk bij Heda (226), van Brom 2781 slechts een af-
schrift van een vidimus van 1419, Zekerheid hebben wij dus slechts
aangaande Brom 2789, De Franse kwitantie van de bisschop voor Jan
van Brabant (Bijdr, Med. H. G. XXXIV 498) is zeker uit de Brabantse
kanselarij afkomstig,
2) Brom 2750 en 2766, beide rechterlike uitspraken, die grote over-
eenkomst vertonen met de stukken van Walterus de Hofeal (Brom 2448
en 2602, zie boven p, 17), Echter is Brom 2750 niet van zijn hand, Brom
2766 is alleen in afschrift overgeleverd, Mogelik ook is Brom 2766 met
zijn arenga een plechtig privilege. Brom 2792 kan dc invocatie hebben
overgenomen uit het stuk van bisschop Hendrik, dat het bevestigt,
3) Brom 2737.
4) Brom 2718, Tevens behoren hiertoe de stukken, waarbij de bis-
schop verklaart, dat overdracht van land voor zijn gerecht heeft plaats
gehad, b,v. Brom 2739,
5) Brom 2793, 2808, 2833 en 2838.
-ocr page 45-het platteland 1), bij stukken dus, die het wereldlik beheer
van het Sticht betreffen. Hier wordt volstaan met „notum
facimus". De twee mandaten aan geesteliken 2) hebben de
gebruikelike formule: „salutem in Domino", maar met zo
weinig materiaal is het niet mogelik een regel op te stellen.
Voor andere salutatie-formules zijn evenmin regels te vinden.
Een stuk, een van de drie, waarbij een invocatie voor-
komt 3), heeft een arenga, wat in deze tijd reeds een zeld-
zaamheid is. Het karakter van het plechtige privilege is hier
gedeeltelik bewaard.
Vermeldenswaard is verder het feit, dat één privilege is
uitgevaardigd in overleg met de leenmannen 4). In enkele
uitspraken wordt gesproken over het overleg plegen met
rechtskundigen, terwijl in de idtspraak van het leenhof de
leden van dat hof genoemd worden 5).
EschatocoL Het zegel wordt niet geannonceerd bij
mandaten 6) en wel bij vonnissen 7), beleningen 8) en
bekrachtigingen van landverkoop 9), bij stukken dus, uit-
gaande van de bisschop als rechter of als vprst.
Bij enkele van de laatste stukken komen getuigen voor.
Medezegelende getuigen vinden wij in de volgende oor-
konden:
1297, Febr. 1. Uitspraak van het leenhof voor Hendrik
van Montfoort 10),
Hubrecht de Schencke van Beusichem,
1) Brom 2789, 2) Brom 2768 cn 2780. 3) Brom 2766,
4) Brom 2789: „bi rade onser manne"; cf. Enklaar 29.
5) Zo in de uitspraak tussen het kapittel van St Jan en de Heer
van Beverweerd, waar de bisschop beslist „communicato iuris perito-
rum consilio" (Brom 2750), Hetzelfde komt voor in de uitspraak van
Jan van Sierck tussen Oudmunster en Herman Hasekinesz (Brom 2448),
Waar de bisschop niet beslist als gekozen scheidsman, maar als auto-
riteit, zoals in de regeling voor het nonnenklooster te de Bilt (Brom
2766), wordt er niet over juristen gesproken,
6) Brom 2768 en 2780, 7) B,v, Brom 2764, 2788.
8) B.v. Brom 2718, 2785, 9) Brom 2739, 2781.
10) Deze stukken bij Brom op de diverse data. Brom 2858, het ver-
drag met Lambrecht de Vriese c,s,, is te zeer beschadigd om iets over
de mede-zegelende borgen vast te stellen.
Gysbrecht van Schalkwijk, Gysbrecht uten
Goie, Hubrecht van Vianen, Lambrecht de
Vriese, ridders, Jacob van Lichtenberch,
Herman Teutelaert en Gysbrecht Pellen-
cussen, schepenen van Utrecht,
1298, Maart 23, Privilege voor de landgenoten van de
Rijndijk,
Gysbrecht van IJselstein, maarschalk en
Wessel van Everdingen, dijkgraaf.
Slechts de eerste getuige zegelt mede in het volgende stuk:
1297, Dec, 6, Bevestiging van verkoop van land aan het
klooster Assen,
Egbert van Almelo, ridder, Diederik van
Altena\', proost van Oudmunster, Willem van
Inlemunt, kanunnik van Ste Marie, B\'rederik
Grip, ridder, Rudolf van Bevervordc en
andere ministerialen.
Niet gezegeld wordt door de getuigen in het vierde stuk:
1297, Aug, 30, Uitspraak over de verhouding van de abdij
Oostbroek en het nonnenklooster te de Bilt,
Hubrecht van Stoutenburg, proost van Ste
Marie, Petrus Eremberti, kanunnik ten Dom
en bisschoppelik officiaal, Rudqlf Scarp-
suart, kanunnik van Ste Marie, Gysbrecht
uten Goie en Hubrecht van Everdingen,
ridders en ministerialen,
In de dateringsformule komt „datum" verreweg het meest
voor, „Actum et datum" of alleen „actum" vinden wij bij
de rechterlike uitspraken en bij een belening 1). Bij stukken
uitgaande van de bisschop als rechter vinden wij ook het
meest de vermelding van de plaats van uitvaardiging.
Dat bisschop Willem niet de Nieuwjaarsstijl volgde staat
1) „Actum et datum": Brom 2747, 2750, 2766, „Actum" Brom 2737
(„dit ghesciede"), 2788,
vast. De bewijzen daarvoor zijn reeds aangevoerd door
Hofman in zijn artikel over bisschop Willem en, onafhankelik
daarvan, door Muller in zijn verhandeling over de Jaar-
stijlen 1). Moeiliker is echter uit te maken, welke stijl hij
wèl volgde. Muller spreekt zich nadrukkelik uit voor de
Paaschstijl; hoewel in het algemeen aannemend, dat de
Boodschapsstijl in Utrecht kan zijn voorgekomen, acht hij
die van te weinig belang om er over te spreken 2). Daarbij
heeft hij echter een moeilikheid over het hoofd gezien. Anno
Domini 1297 feria V post Annunciacionem beate Marie geeft
bisschop Willem de nonnen van Oostbroek toestemming,
buiten de abt om een capellaan voor haar convent te
liezen _ in crastino Decollacionis beati Johannis Baptiste
(30 Aug.), sub aimo Domini 1297 bepaalt hij in een te Oost-
broek geveld vonnis, dat slechts twee monniken van Oost-
broek in het nonnenklooster de dienst mogen verrichten 3),
Wij moeten wel aannemen, dat de uitspraak tc Oostbroek
d,d, 30 Augustus 1297 het privilege heeft opgeheven: een
omgekeerde volgorde is niet wel denkbaar. Wij kunnen dan
eerstgenoemd stuk niet dateren volgens de Paaschstijl, daar
wij dan op 27 Maart 1298 zouden uitkomen — immers het
Paaschjaar 1297 loopt van 14 April 1297 tot 6 April 1298.
Brom heeft daarom getwijfeld, maar zich beperkt tot de
opmerking: „zeker geen Paaschstijl" 4) _ de eerste echter,
die over de jaarstijl van Willem Berthout geschreven heeft.
Hofman, heeft zich reeds nadrukkelijk voor de Boodschaps-
stijl uitgesprqken, M, i, is dit de enige oplossing en wij moeten
dus aannemen, dat bisschop Willem geen Paasch- maar
Boodschapsstijl heeft gebruikt. Hij staat hierin in Utrecht
misschien alleen, maar niet in de Nederlanden, Ook de
Annales Gandenses beginnen het jaar met 25 Maart 5), Wij
ijl wordt dit stuK mei genoema.
3) Brom 2745 en 2766. Hofman betoogt nadrukkelik de prioriteit
in Brom 2745,
4) Noot bij Brom 2745; het stuk daar dan ook gebracht op 1297.
5) l,c. 1.
1) Hofman, Willem Berthold 416,
2) Muller, Jaarstijlen 317. Bij de stukken met mogelik Boodschaps-
stijl wordt dit stuk niet genoemd.
3) Brom 2745 " \'
van Brom 2745,
zullen in vele gevallen het verband tussen de Brabander
Berthout en de Zuidelilce Nederlanden kunnen opmerken.
Ook deze jaarstijl is uit dit verband te verklaren.
Samenvattende kunnen w^ij het volgende zeggen:
In de bisschoppelike kanselarij zijn hier en daar schrijvers
aan te wijzen, die tevens in de kapittels werkzaam zijn. Het
bewijs voor de doorvoering der in 1276 vastgestelde regeling
is hiermede geleverd. Het invoeren van het notariaat in de
Nederlanden geschiedt onder de auspiciën van de bisschop.
Tegen het jaar 1300 vertonen zich de eerste Nederlandse
stukken in de Utrechtse kanselarij — onder Gui van Avesnes
wordt het Nederlands de gangbare oorkondentaal.
Plechtige privileges met invocatie, arenga en groot aantal
getuigen zijn zeldzaam, dit soort stukken is bezig te ver-
dwijnen.
Eenvoudige privileges hebben, voorzover zij behoren tot
het wereldlik bestuur van het Sticht, dikwijls slechts een
adres en geen salutatie; het eschatocol heeft doorgaans een
zegelannonce, terwijl er getuigen zijri, die al of niet mede
zegelen. Het medezegelen der getuigen neemt af, waarin
mogelik de invloed van de opkomende notaris-oorkonde is
te zien, evenals in het hier en daar optreden van een invo-
catie. De bezegeling is meestal uithangend.
Mandaten hebben een korte salutatie, andere delen van
het begin-protocol zijn er niet. Van het eschatocol bestaat
slechts de datering: geen zegel-annonce, geen getuigen,
zelden een plaats van uitvaardiging. De bezegeling meestal
afhangend, hoewel dit in de verschillende kanselarijen niet
gelijk is.
Vonnissen hebben soms een invocatie, wat verband kan
houden met het opstellen doqr een notaris. De salutatie is
afwisselend, maar het eschatocol heeft meer stabiliteit. Hier
steeds een geannonceerd zegel en meestal getuigen, terwijl
het in de daterings-formule meermalen voorkomende „actum
et datum" op de oude scheiding van rechtshandeling en
uitvaardiging der oorkonde wijst.
4. Stad Utrecht.
De oorkonden, uitgegaan van de Utrechtse stadsregering,
zijn tot twee groepen te brengen, naarmate zij al of niet
onder medewerking van de stadsraad zijn uitgevaardigd. De
twede groep vormen de schepenbrieven, voor de eerste is
geen samenvattende naam te vinden: zowel stukken betref-
fende de stedelike politiek als betreffende het beheer van
stadseigendom behoren ertoe.
A. Schepenbrieven.
Uiterlike kenmerken.
Schrift. Van de schepenbrieven vóór 1305 uitgevaar-
digd, zijn er nog vier in origineel over. De oudste daar-
van 1), van 1277, is geschreven door een onbekende hand;
de drie andere 2), waarvan de uiterste vijf jaar verschillen,
zijn van dezelfde schrijver afkomstig.
Zegel. De schepenbank voert het stadszegel en wel het
zegel, dat bij de reactie na de Kennemeropstand in 1276
in gebruik is genomen 3), In onze periode komt hierin geen
verandering. Het zegel, in groene of bruine was, hangt aan
een dubbele perkamenten strook, die meestal tweemaal door
de plica is gestoken.
Innerlike kenmerken.
Taal, De schepenbrief is steeds in het Latijn: de Neder-
landse schepenbrieven uit deze tijd, opgenomen in afschriften
of vidimeringen uit de 14e en 15e eeuw, moeten als ver-
talingen worden beschouwd 4),
Dictaat,
Beginprotocol, Meestal begint de schepenbrief met
een: „Omnibus presentes litteras inspecturis" gevolgd door
de intitulatie: ,,nos scultetus et scabini civitatis Traiectensis",
die na 1287 verandert in: „scultetus et scabini Traiecten-
1) Brom 1885, 2) Brom 2269, 2319 en 2584,
3) Cf. Oppermann, Utrecht 225,
4) Onder de originele schepenbrieven in het G. A. Utrecht komt
•eerst in 1344 een Nederlandse voor. (Reg, Stad 220).
ses" 1), De promulgatie-formule is steeds; „notum facimus
quod", waarop dan de context begint met de aan de geeste-
like rechtspraak ontleende uitdrukking; „constitutus coram
nobis in judicio" 2),
Eschatocol, Hierin worden de namen genoemd van
alle schepenen, die bij de uitvaardiging aanwezig waren,
evenals die van de schout. Behalve voor onze kennis van
de Utrechtse regeringspersonen is het eindformulier ook
belangrijk voor dc positie van de schepenbank.
De schepenbrief, waarin de schepenbank verklaart, dat
voor haar een verkoop of verpachting van onroerend goed
heeft plaats gehad of de ene partij erkend heeft de schul-
denaar van de andere te zijn, wordt uitgevaardigd door
schout en schepenen en bezegeld met het stadszegel 3). In
de oudste stukken spreekt de bezegelings-formulc slechts
van de schepenen, terwijl de schout aan het einde in een
afzonderlike met „Actum sub" ingeleide zin wordt ge-
noemd 4), Vanaf 1283 wordt de schout vóór de schepenen
genoemd cn zegelen alle gezamenlik met het stadszegel 5),
Deze wijze van bezegeling is bij dc Nederlandse schepen-
brieven niet algemeen. Uitvaardiging door schout cn sche-
penen cn bezegeling met het stadszegel treft men behalve
te Utrecht aan tc Renen 6) en in de Gelderse steden :
van de schepenen te Renen worden, in tegenstelling met
Utrecht en dc Gelderse steden, geen namen vermeld. Verder
1) „civitatis Traiectensis" komt het laatst voor Brom 2177, met
Paaschstijl te brengen op 1287, Maart 4; Traiectenses het eerst 1288,
Oct, 8, Brom 2269.
2) Cf, Oppermann, Untersuchungen II 150,
3) Dit alles geldt slechts voor de periode vóór iSOS, Wanneer in
gebruik is gekomen dat de schepenen afzonderlik zegelen (Muller, Inlei-
ding 271), is mij niet bekend,
4) Brom 1819 en 1885; het eschatocol afgedrukt bij Oppermann,
Utrecht 223.
5) Voor het eerst 1283, Mei 21, Brom 2090,
6) Brom 2150, Schepenbrieven van andere Utrechtse steden vóór
1305 z" ij niet bekend,
7) B.v, \' tfen Sloet 997, Nijmegen l,c, 935, Arnhem 1-c. 958,
-ocr page 51-naar het Oosten, in Kampen en in Cleve l), worden de
schepenbrieven door schepenen alleen, zonder vermelding
van hun namen, onder stadszegel uitgevaardigd, In de
Hollandse steden echter vinden wij twee vormen. In de
oudere stukken worden de schepenen met name genoemd,
de schout ontbreekt, maar de bezegeling heeft plaats met
het stadszegel 2), Dit komt vrijwel overeen met de schepen-
banken op het platteland, waar de schepenen, hier echter
niet genoemd, zegelen met het zegel van het ambacht 3).
De jongere Hollandse schepenbrieven echter worden uitge-
vaardigd door enige schepenen 4), die met hun eigen zegel
de oorkonde bekrachtigen, welke vorm de algemene blijkt
te zijn in Brabant en in Luik 5), Oorspronkelik dus als cor-
poratie de stad vertegenwoordigend, zijn de Hollandse
schepenen, waarschijnlik onder invloed van Brabant, zelf-
standige regeringspersonen geworden, v/ier eigen zegel
rechtskracht had. Deze stap hebben de schepenen van
Utrecht vóór 1305 niet gedaan; wat haar rechtsinrichting
aangaat behoort de stad Utrecht in de dertiende eeuw nog
tot het zelfde gebied als Gelderland, Overijsel en Cleve,
In bepaalde gevallen zegelen de schepenen echter ook te
Utrecht met hun eigen zegels, n,I, bij vonnissen. Wordt een
zaak bij de schepenbank aanhangig gemaakt, dan draagt de
schout een der schepenen op, een eis in te dienen. Verenigen
de anderen zich hiermede, dan doet de schout tdtspraak in
naam van de bisschop en de daarover uitgevaardigde oor-
li Kampen Brom 2873, Cleve O, B, Suppl, 200,
2) B, V, Leiden, 1260, Nov, 25, O, B, II 69, Geertruidenberg, 1260
Febr. 11, O. B. II 33.
3) B. V, Monster O. B. II 951.
4) B, V. Geertruidenberg, 1273, Aug, 23, O, B, II 256, Middelburg,
1277, Aug, 7, O, B. II 341, Dordrecht, 1278, Aug. 15, O. B. II 368,
5) B. V. Tiel Sloet 1040; Heusden O, B, Suppl, 211, St, Truyen
Cartulaire de St, Trond ed, C, Piot, Bruxelles 1870, I 207, Maastricht,
P. Doppler, Schepenbrieven van St, Servaas, Maastricht 1902, I 1.
De uitvaardiging van de schepenen van Schiedam, die zij met hun eigen
zegels bezegelen, daar „de stad zonder zegel is" (O, B. II 596) is een
keur en geen schepenbrief; voor deze kwestie komt ze fVis niet in
aanmerking, \'ifS .
konde wordt door de schout en schepenen persoonlik ge-
zegeld 1).
De dateringsformule is steeds dezelfde en wordt ingeleid
met „Datum anno Domini" 2).
B. Stukken mede uitgevaardigd
door de raad.
Verpachting van aan de stad behorend goed geschiedt
door schepenen en raden of door schepenen, raad en ge-
meente der stad. Originelen van dien aard bezitten wij niet
meer, slechts een tweetal afschriften, die in dictaat met
schepenbrieven overeenkomen 3), De bezegeling geschiedt
ook hier met het stadszegel. Het oudste stuk vermeldt de
aanwezige schepenen met name en spreekt niet over het
zegel — het jongste stuk noemt geen namen meer, maar
heeft een aankondiging der bezegeling. In beide stukken
wordt de schout in een met ,,Actum sub" ingeleide zin met
name genoemd.
De politiek van de stad wordt meestal door schout, sche-
penen en raad geleid, slechts in bizondere omstandigheden
ontbreekt de schout 4), terwijl na 1304 de oudermannen der
gilden optreden. >
Uiterlike kenmerken.
S c h r i.f t. Het oudste stuk uit onze periode betreffende
politieke zaken is het vidimus, afgegeven door schout, sche-
penen en raad, van de oorkonde van Floris V, waarin deze
verklaart, dat hij Jan van Nassau de verpande Utrechtse
1) Hiervan slechts één voorbeeld. Brom 2019. Daar dit stuk geen
schepenbrief is, maar een vonnis, mogen wij het ontbreken van het
stadszegel niet verklaren uit het conflict tussen elect Jan en aarts-
bisschop Siegfried van Keulen uit deze jaren, (Anders Oppermann,
Utrecht 232),
2) Slechts ontbreekt in enkele stukken de dag en wordt volstaan
met jaar en maand.
3) Brom 1940 en 2172, het eschatocol van het eerste Oppermann,
Utrecht 224,
4) Zie beneden p, 96,
-ocr page 53-sloten terug geeft 1), De schrijver van dit stuk is onbekend;
mogelik was hij dezelfde, die het gelijktijdige privilege van
de elect voor de stad schreef 2), maar zeker is dit niet
Wèl van een en dezelfde schrijver afkomstig zijn de keur
op de vredebraak van 1300, uitgevaardigd door schout,
schepenen en raad 3) en het in twee originelen overge-
leverde vidimus door schepenen, raad en oudermannen van
de gilden van de in April 1304 door dezelfden genomen
vrede, d.d, 1305, Maart 3 4), Deze schrijver komt ook elders
voor in stukken, die met de stedelike politiek verband
houden: van zijn hand zijn het verdrag door de stad gesloten
met Jan en Gui van Avesnes in 1300, een overeenkomst van
de stad met de abdij Oudwijk in 1302, en een viertal privi-
leges de stad in 1303 door bisschop Gui verleend 5), Ook
bet vidimus van enige Utrechtse privileges, door de kanselier
van koning Adolf afgegeven 6}, draagt in dorso een aan-
tekening van zijn hand. Wij kunnen dus aannemen, dat deze
schrijver in betrekking stond tot dc stedelike kanselarij, al
was hij zeker geen stadsklerk. Ook enkele stukken die geen
verband houden met de stad zijn n.1, door hem ge-
schreven 7).
Het stadszegel, dat zich aan deze originelen bevindt,
is het gewone; het wordt bij de stukken na 1305 afgedrukt
in rode was, terwijl bij de oudere stukken groene was wordt
1) Brom 2348, 2) Brom 2349. 3) Brom 2920.
4) Bijdr. Med. H, G, IX 51 op 1304, Febr, 12, De twee originelen
zijn van dezelfde hand, het ene maakt een plechtiger indruk, maar
waarom er twee zijn is niet duidelik,
5) Brom 2903, Reg, Stad 81 (facsimile bij Brugmans-Oppermann,
Atlas der Nederlandsche Palaeographie, \'s Gravenhage 1910, Plaat IV,
C), Rcg, Stad 83—86,
6) Brom 2625,
7) Brom 2847: Everard van Stoutenburg verkoopt land aan het
Domkapittel, medebezegeld door de proost van Ste Marie, de bisschop-
pelike officiaal en Roelof van Stoutenburg, kanunnik ten Dom; 1303,
Nov. 16, Wessel van Everdingen verkoopt land aan Gene Pude, mede-
bezegeld door Gysbrecht van Everdingen, kanunnik ten Dom (or. D.
Suppl, 45, R, A. Utrecht), Mogelik hebben wij de schrijver dus te zoeken
onder de schrijvers van het Domkapittel en is daaruit te verklaren, dat
hij ondanks de revolutie van 1304 bleef schrijven voor de stad.
gebruikt. Het zegel hangt steeds bij alle door deze schrijver
geschreven oorkonden aan een dubbele perkamenten strook,
die tweemaal door de plica is gestoken.
Vanaf 1305 treedt in stukken, waarbij de stad betrokken
is, een andere hand op, die zowel vidimussen ten verzoeke
der stad gegeven als overeenkomsten van edelen met de stad
schrijft 1). Ook hier geschiedt de bezegeling-steeds als boven
is aangegeven.
Innerlike kenmerken.
Taal. Vanaf 1299 oorkonden schout, schepenen en raad
van Utrecht in het Nederlands. Uit dat jaar bezitten wij
een Nederlandse kwitantie voor de baljuw van Zuid-Holland,
uit het volgend jaar de keur op de vredebraak 2). Latijn
wordt voortaan bij deze groep van stedelike stukken niet
meer gebruikt.
Dictaat
Beginprotocol. Een invocatie komt slechts voor in
1304: bij de vrede, genomen door schepenen, raad en ouder-
mannen der gilden en bij de gildenbrief, die door de ouder-
mannen der gilden alleen is uitgevaardigd 3), De stukken
vóór deze revolutionaire tijd hebben invocatie noch salutatie:
zij volstaan met een „notum facimus" in het Nederlands
„do wi verstaan",
Eschatocol. De bezegeling met het stadszegel, in
1304 ook met de zegels der betrokken particulieren, wordt
steeds aangekondigd 4),
De dateringsformule levert geen bizonderheden. De ge-
volgde jaarstijl is zeker niet de Nieuwjaarsstijl en dus
waarschijnlik de Paaschstijl in het vidimus van de in April
1) Uitvaardigingen van schout, schepenen en raad bezitten wij uit
deze tijd niet. De boven gesignaleerde hand schreef tussen 1305, Febr,
16 en 1307, Mei 18, Reg. Stad 89, 92, 96, 94 (vidimus door de abt van
St Paulus), 98 en 100,
2) Brom 2849 en 2920,
3) Bijdr, en Med. H, G, IX 51 en Gilden van Utrecht I 109,
4) Bij de vrede de partijen, bij de gildenbrief de aanblijvende
schepenen.
1304 genomen stadsvrede d.d, „1304 des Woensdages na
Grote Vastelavont" (1305, Maart 3).
Het zelfde is het geval in enige stukken, die wel niet van
de stad zijn uitgegaan, maar door een dikwijls voor de stad
schrijvend klerk zijn opgesteld n.l, in het vidimus van het
in April 1304 gesloten verdrag tussen de stad en Gui van
Namen door de ^^ ^an der Minderbroeders op verzoek
van de stad d.d, „1304 des Dinghedaghes na sinte Valentyns-
dach (1305, Februari 16) en in de oorvedebrief van Willem
Slyc „1305 op Onser Vrouwen avont te Lichtmisse", daar
in Februari 1305 de stad nog in oorlog was met de bisschop-
pelike partij.
Mogen wij dus na 1304 het gebruilt van de Paaschstijl
aannemen, dan bestaat er geen bezwaar dat ook vroeger
te doen i).
1) Oppermann, Utrecht 224.
-ocr page 56-HOOFDSTUK H,
Het Sticht in de laatste jaren van Jan van Nassau
1281—1290.
Met enig recht zou de stelling kunnen worden geponeerd,
dat de regering van Jeui van Nassau eindigt in 1279 of 1281.
Immers de in die jaren gesloten verdragen met Holland,
waarvan de betekenis in de Inleiding is uiteengezet 1),
hielden feitelik de onderwerping van het Sticht in. Toch
mogen wij ook in de latere regeringsjaren van Jan van
Nassau spreken van een Utrechtse geschiedenis en deze
willen wij trachten te schetsen, tonend hoezeer het Sticht
de spiegel is van de West-Europeese politiek.
Bij de in 1281 geschapen toestand heeft dc elect zich
neergelegd. Hij zag in, dat slechts een andere groepering
der naburige staten hem helpen kon en wachtte af. Tegen
Floris V, die zich door aansluiting bij Engeland en daarna
in ijver voor de Rijksorganisatie van Rudolf van Habs-
burg 2) een vaste positie trachtte te verschaffen, was toch
niets te beginnen. Daarom beproefde hij Floris en vooral
Floris\' raadsman Nicolaas van Cats te vriend te houden
door het verlenen van enige voorrechten 3), en\'terwijl Floris
samen met Reinoud van Gelre streed tegeii de West-Friezen
en het lijk van zijn vader terug haalde 4), bestuurde de
elect zo goed mogelik zijn bisdom en begunstigde zijn
kapittels om zich geen vijanden te maken.
Na twee jaren echter scheen zich ,voor de elect een weg
1) Zie boven p. 3.
2) Verdrag tussen Floris en Eduard I op 1281, Juli 5, O, B, II 424;
Floris verbonden met Rudolf van Habsburg tegen Keulen in Juni en
Juli 1282, Reg. Imp, VI 1676, 1686, cf. Oppermann, Floris V 112,
3) 1281, Aug. 22, Brom 2014, voor Floris; 1281, Aug, 22 en Oct, 29,
Brom 2013 en 2018, voor Nicolaas/van Cats,
4) Cf. Obreen, Floris V 53 sqq.\' ,
-ocr page 57-Ier bevrijding te openen. Tussen de Nederlandse vorsten, die
zich in 1282 nog allen gegroepeerd hadden om koning Rudolf
in zijn strijd tegen Siegfried van Keulen 1), bracht de Lim-
burgse successie een scheiding, en een jaar, nadat Hollandse
en Gelderse troepen gezamenlik tegen de West-Friezen
gestreden hadden, stonden Reinoud en Floris als vijanden
tegenover elkaar. Het belangrijkste gedeelte van deze strijd,
die wij hier niet nader zullen bespreken 2), de jaren
1284_1288, is voor de Noord-Nederleindse geschiedenis van
weinig betekenis: voor Utrecht was de kans zich met
Gelderse hulp van Holland te bevrijden in 1284 voorbij,
In het laatst van 1282 bevond de elect zich te Utrecht 3)
waar hij de schenkingen, door bisschop Hendrik van Vianden
bij testament aan de kapittels gedaan, bevestigde en de
kapittels het recht gaf desnoods met kerkelike straffen hun
rechten op de hun toekomende goederen te doen gelden,
Irmingarde van Limburg, gravin van Gelre, was toen waar-
schijnlik reeds overleden, de Limburgse successie was een
open vraag en de oorlog dreigde, In deze bevestiging zullen
wij dus wel een poging van de elect hebben te zien zich bij
voorbaat van de steun van zijn clerus te verzekeren. Succes
had dit echter niet: noch de stad Utrecht 4) noch de stads-
kapittels toonden zich tot helpen bereid, als er hulp nodig
was. De aangewezen weg was ook een andere: in samen-
werking met het Oversticht was iets te bereiken. Langs deze
weg heeft de elect het beproefd. Evenals in de strijd met
de stad van 1274—1278 vestigt hij zich te Deventer, waar
wij hem in Mei 1283 voor het eerst aantreffen 5), Vandaar
uit heeft hij de strijd met Holland aangebonden en wel in
samenwerking met de steden in de eerste plaats, gesteund
door enkele prelaten en edelen 6), Met zekerheid weten
1) Zowel Brabant en Holland als Gelre en Cleve, Reg, Imp, VI 1686.
2) Cf, Wauters, Jean I 122 sqq, 3) 1282, Dec, 30, Brom 2077,
4) De stad treft 1282, Apr, 5 een schikking met Brabant en krijgt
in Oct. een privilege van Diederik van Cleve, Brom 2038 en 2069,
5) Uitspraak tussen het kapittel van Deventer en de abt van
Ruinen, d.d, 1283, Mei 17, Brom 2089.
6) 1283, Juli 23 zijn de proosten van Deventer en Oldenzaal en de
-ocr page 58-wij, dat de burgers van Zwolle hem geholpen hebben in de
enige uit deze oorlog bekende slag, in het gevecht bij Harder-
wijk 1), Het is niet onmogelik, dat deze steun van de IJsel-
steden — van Kampen en Deventer is niets bekend, maar
hun hulp is geenszins uitgesloten — samenhangt met de
Hollandse politiek. De begimstiging van de Hanze-steden in
Holland krachtens de privileges van 1276 en 1277 was in
1278 vervangen door een toenadering tot Vlaanderen en de
met Vlaanderen samenwerkende Utrechtse bankiers 2), Deze
tegenstelling, die in later jaren scherper optreedt, heeft mis-
schien nu reeds de Zwollenaars, aangezet door de clect,
bewogen tot een strijd tegen Holland, waarvan de inzet voor
hen een verandering der Hollandse economiese politiek
was 3), Als beloning kreeg de stad het recht accijns te
heffen van de in de stad verschonken wijn, terwijl Goor
enige tijd te voren begunstigd was met het recht jaarliks
twee markten te houden 4),
Bijna zijn wij dan echter al genaderd tot het einde van
de oorlog. Buiten de Nederlanden stond een macht, die geen
Nederlandse oorlog wenste, maar een samengaan van allen
voor één doel: Engeland, Reeds de overeenkomst van 1281
tussen Eduard I en Floris had een begin van uitvoering ge-
geven aan het Engelse plan, alle Nederlanden en de West-
Heren van Almelo getuigen als de elect Goor het marktrecht verleent,
Brom 2093; de proost van Oldenzaal is scheidsman tussen het kapittel
van Deventer en de abt van Ruinen (zie voorg, noot).
1) Privilege voor Zwolle d.d, 1283, Aug. 10, Brom 2096, Cf, Muller,
Schetsen 93, De bezetting van Amersfoort door de elect, die blijkt uit
dc bepaling van het verdrag van 1284, Aug, 9, waarbij hij verplicht
wordt de stad terug te geven, kan zeer goed een gevolg van deze
overwinning geweest zijn. Blijkbaar zijn de Amersfoorters in opstand
gekomen tegen Holland, daar Floris in bovengenoemd verdrag de
mannen van Amersfoort, die zich bij de elect hadden aangesloten, ver-
giffenis schenkt,
2) Cf, Oppermann, Floris V 109,
3) Deventer had echter in 1279 een bevestiging van zijn privilege
gekregen (Brom 1902, cf, Oppermann, Utrecht 230), De boven gegeven
verklaring van het optreden der IJselsteden is dus niet volkomen zeker.
4) 1283, Juli 23, Brom 2093.
-ocr page 59-Duitse staatjes te coaliseren tegen Frankrijk 1), In een der-
gelijk plan lag natuurlik opgesloten, dat er tussen de ver-
schillende vorsten vrede moest zijn, en zodra er dan ook
een werkelike Limburgse successie-oorlog dreigde meende
koning Eduard te moeten ingrijpen 2), Bovendien moesten
de Hollands-Engelse verhoudingen geregeld worden, daar
Floris tans een manlike erfgenaam had en daarmede het
verdrag van 1281 aangaande het huwelik van een zoon van
Eduard en de erfdochter van Holland zijn betekenis had
verloren. Zonder strijd kwam voorlopig de Limburgse
successie-kwestie tot een einde: Brabant en Gelre, die bij
GuJpen reeds gewapend tegenover elkaar stonden, kwamen
tot een vergelijk, waarbij de beslissing werd opgedragen aan
de graven van Vlaanderen en Henegouwen, Een vergelijk
tussen Holland en Gelre, gesloten onder bemiddeling der
Engelse gezanten, was hiervan het gevolg, en zo was de
mogelikheid tot verder verzet voor Jan van Nassau uit-
gesloten, Op dezelfde dag werden te Utrecht de verdragen
tussen Floris en Reinoud en tussen Floris en Jan ge-
sloten 3),
Tekenend voor de rechtspositie der drie\' Noord-Neder-
landse staten zijn deze vrijwel gelijkluidende verdragen.
Bij de overeenkomst tussen Gelre en Holland worden twee
zaken onderscheiden: de eigenlike strijd en de daden van
geweld door beide partijen tijdens het bestand gepleegd.
1) Cf, Oppermann, Floris V lll.r
2) 1284, Juni 20 zendt Eduard een gezantschap naar Brabant, om
Jan I tot vrede met Gelre aan te sporen (Rymer I. 2, 643). Ongeveer
tegelijkertijd moeten bij Gulpen de legers tegenover elkaar gestaan
hebben (cf. Wauters, Jean I 132), Of de Engelse gezanten tot het sluiten
van dc overeenkomst bijdroegen staat niet vast, maar is, gezien de
tijdsorde van de stukken: 20 Juni dc geloofsbrieven der gezanten,
17 Juli het compromis (Sloet 1076), Aug. pas aankomst van de Engelsen
in het Noorden (O, B. II 510), wel aan te nemen. Anders Obreen,
Floris V 87,
3) 1284, Aug. 9, Brom 2113 en 2114, Dat de abt van St, Paulus en de
deken van Ste Marie zich 7 Aug, met Floris verbonden (Brom 2111),
kan bij de houding der kapittels tijdens de oorlog weinig gewicht in dc
schaal hebben gelegd.
De beslissing inzake het eerste punt wordt overgelaten aan
de koning van Engeland of een daartoe door hem aan te
wijzen persoon; voor het twede wordt een gemengde com-
missie benoemd, bestaande uit Gelderse en Hollaiidse edelen
en geesteliken l). Het verdrag met Jan van Nassau erkent
nauwliks het bestaan van een werkelike oorlog: er wordt
slechts bepaald, dat de elect de stad Amersfoort heeft terug
te geven, in de toestand waarin zij zich bij het sluiten van
het verdrag bevond 2); verder worden alle twistpunten, ook
de tijdens het bestand gepleegde gewelddadigheden, ter
beslissing opgedragen aan een gemengde commissie, waarin
een der Engelse gezanten als voorzitter fungeert. Van Me
zijde van de elect zitten hierin de Heer van Borculo, die
ook in de Gelders-Hollandse commissie zitting heeft, en de
proost van Oldenzaal,
Engeland dus als vredemaker in de Nederlanden; de elect
van Utrecht feitelik als een rebel beschouwd en nog slechts
als beschermeling van Gelre met enige consideratie behan-
deld: dat is de toestand in 1284, Jan van Nassa,u heeft het
gezien en er zich bij neergelegd — vrijmaking van Holland
was voortaan onmogelik.
Nog een jaar lang ongeveer is er tussen elect en graaf
onderhandeld. De definitieve uitspraak, die eerst in Sep-
tember 1284 zou plaats hebben, werd uitgesteld tot Mei
1285 3) en schijnt toen ook werkelik te hebben plaats ge-
had, Tenminste kort daarna maakten beide partijen hun
rekening op en werd het totale bedrag van de Utrechtse
schuld vastgesteld 4), Een nadere regeling, speciaal betref-
fende het slot Horst, volgde in de zomer van 1285 5) en
1) Voor Gelre de proost van Deventer en de Heer van Borculo,
2) Vat men de „treuga" op als het oude verdrag van 1279, dan kan
men zeggen, dat de elect vrijwel als rebel wordt beschouwd,
3) Twede verdrag tussen beide partijen d.d, 1284, Sept. 6, Brom 2116.
4) 1285, Mei 19, Brom 2134, De schuld van de elect bedroeg toen
ruim 7000 ffi ongerekend wat de graaf ter lossing van Horst aan Jan
van Kuik had betaald, Cf, Obreen, Floris V 89.
5) 1285, Juli 18, Brom 2146. De elect belooft Horst, door zijn ligging
belangrijk in een strijd met Gelre, niet afzonderlik te lossen.
dan schijnt alles tussen Holland en Utrecht geregeld te zijn.
Alleen moet de graaf een van zijn verworven panden resti-
tueren: hij staat de elect Amersfoort af en garandeert hem
daaruit een inkomen van 600 ffi 1) — wat de indruk maakt
van een jaargeld om Jan van Nassau niet van honger te
doen omkomen. Personen, die regelmatig in de omgeving van
de elect voorkomen, zijn er na deze tijd niet meer; de enige
die nog eens genoemd wordt, is Jan van Kuik, de Brabander,
de tussenpersoon tussen Floris enj hertog Jan van Bra-
bant 2), Wel wordt een aanzienlik Utrechts prelaat als de
Domdeken in deze tijd als Hollands gezant naar Engeland
gezonden 3), Het gezag schijnt nu geheel te zijn overgegaan
aan de graaf van Holland.
Duidelik komt dit vooral uit bij de regeling van de water-
staat 4), Vóór 1285 merken wij van geen bemoeiingen van
Floris op dit gebied. De zorg voor de waterstaat berust in
1282 nog bij de elect: hij geeft in dat jaar een opdracht aan
de maarschalk van het Sticht en aan Hendrik van den Rijn,
dijkschouwers langs de IJsel en bij het Gein 5). In 1285 is
dat anders geworden. Niet bij de elect, maar bij de Hollandse
graaf klagen het kapittel van Ste Marie en de parochianen
van Lopik over de hinder die zij ondervinden van de afwate-
ring van Langerak en Cabauw en de in hun wetering ge-
maakte verlaten, en hij geeft hun het recht, die verlaten te
stoppen 6), Van de graaf gaat het plan uit, een dijk te ^ ^
maken langs de IJsel bij het Gein: hij belooft de elect daar-
voor 4500 ffi die in mindering van zijn schuld worden ge-
1) 1285, Juli 14, Brom 2144. Cf. Muller, Schetsen 94.
2) 1285, Juli 19, Brom 2149. 3) 1285, Apr. 10, Brom 2132.
4) Cf. Muller, Schetsen 96.
5) Aug, 25, Brom 2066, Hendrik van den Rijn wordt 1287, Juli 4
genoemd als schout van Rynenburg bij Jutfaas (Brom 2223). De dijk-
schouw berust dus in 1282 bij de schout en de maarschalk, wat overeen-
komt met de regeling in Holland, waar de dijkschouw berust óf bij
heemraden en schouten (b,v. O, B. Suppl. 226) óf bij heemraden cn
baljuw (b.v. O, B. II 583), óf bij heemraden, baljuw en een edelman
(b.v. O, B. II 641), Wat in Holland dus de baljuw doet, doet in Utrecht
de maarschalk.
6) 1285, Juli 1, Brom 2139,
-ocr page 62-bracht, en de elect geeft dan „met raad van prelaten en
getrouwen en met toestemming van de graaf van Holland"
verlof, die dijk aan de Noordkant van de IJsel te maken 1).
Deze verklaring wordt mede bezegeld door Jan van Kuik,
de Brabantse agent.
Enige tijd later heeft de graaf de dijkschouw in de Lopiker-
waard geheel aan zich getrokken. Hij beveelt de heemraden
te schouwen met Hendrik de Rover, \'s graven knape, aan
wie ook Wisse van Hardin^elt, blijkbaar eveneens belast
met inning van dijkgelden in de Lopikerwaard, rekening moet
afleggen 2), Het land ten Westen van de IJsel lijkt Hol-
lands gebied.
Maar ook verder strekt zich de zorg van het Hollandse
bestuur uit, In naam van de graaf wijst Willem van Egmond
de stad Utrecht land toe, om een vaart te graven: hij be-
paalt de prijs, die aan de eigenaars moet worden betaald,
de graaf garandeert de stad het bezit van dit terrein en
komt daarop ruim een jaar later nog eens terug, als hij de
grondeigenaars bij Vreeswijk gelast, genoegen te nemen met
de door hem bepaalde vergoeding 3), Hoe onbelangrijk is
hiernaast de ene verklaring van de elect, dat het kapittel
van Ste Marie niet gehinderd mag worden in de uitwatering
in de IJsel 4), De Utrechtse waterstaat is Hollandse water-
staat.
Ook in andere dan waterstaatszaken blijkt de positie van
de graaf. Hij berecht een kwestie tussen de abt van Oost-
broek en de Heren van Stoutenburg 5), iemand die In
Amerongen een huis bouwt, wordt daarvoor \'s graven leen-
man 6) en de financiele kwesties tussen de Heren van
Abcoude en van Montfoort worden ter kennis van de graaf
gebracht 7), Tegenover het buitenland treedt hij op als
beschermer van het Sticht: een Keuls burger, die Utrechtse
1) 1285, Juli 14 en 19, Brom 2142 en 2149,
2) 1287, Dec, 12 en 1288, Jan, 31, Brom 2238 en 2241, Hendrik
de Rover is ook burggraaf van Montfoort.
3) 1288, Juli 27 en 1289, Dec, 12, Brom 2258 en 2317,
4) 1285, \'Juli, Brom 2152, 5) 1285, Oct, 16, Brom 2160.
6) 1286, Juli 13, Brom 2196, 7) 1287, Apr, 15, Brom 2216,
-ocr page 63-kooplieden heeft beroofd, wordt door de graaf btiiten de
vrijdom van geleide-geld gesloten, tot hij de schade ver-
goed heeft 1),
Merkwaardig ten slotte is \'s graven verklaring over de tol-
rechten bij de dam ter Nieuwervaart. Niemand behoeft daar
tol te betalen en ieder moet daar op eigen kosten passeren,
„behoudens het recht van de bisschop", Dc bisschoppelike
tol wordt dus blijkbaar gehandhaafd, want er moet voor
gewaakt, dat niemand de kooplieden „daarboven laat be-
talen", De zorg voor de uitvoering daarvan draagt de graaf
op aan de maarschalk van het Sticht, of aan de vertegen-
woordiger van hemzelf of van de stad Utrecht. Dc maar-
schalk, die in 1282 op last van de elect de dijk schouwde,
controleert dus in 1289 de Vreeswijkse tol op last van de
graaf van Holland,
Toch had de elect nog enige macht behouden. Behalve
natuurlik het kerkelik gezag, heeft hij ook de rechtspraak
nog in enkele zaken. En ook de tol bij de Wiers (bij
Vreeswijk) schijnt b,v, niet aan Holland te zijn afgestaan 3),
Ook met de Overijselse steden en met Gelre hield hij nog
enig contact 4), maar van een bepaalde politiek, zoals in
de jaren 1283 en 1284, is nu geen sprake meer.
Uit deze toestand hebben de sinds 1280 gevangen Heren
van Amstel en Woerden ieder op hun beurt de gevolg-
treldcing gemaakt, dat verder verzet tegen Holland voor de
elect onmogelik cn dus bevrijding voor hen uitgesloten was.
Na dc laatste reeks overeenkomsten tussen Utrecht en
Holland in dc zomer van 1285 hebben in het na\'jaar Willem
van Amstel, proost van St Jan, Gysbrecht van Amstel en
Arnoud hun broeder vrede met Floris gesloten, waarbij zij
1) 1287, Sept, 16, Brom 2228, 2) 1289, Dec, 12, Brom 2318,
3) 1286, Apr, 4, Brom 2182, Waarschijnlijk is dit de tol, in het voor-
gaande stuk bedoeld. Na 1285 schijnen geen verdere verpandingen te
hebben plaats gehad,
4) 1284, Nov, 9 en 1285, Apr, 7 is dc elect met graaf Reinoud ge-
tuige in een stuk van het kapittel van Emmerik (Brom 2121 en 2130),
1285, Oct, 19 bevestigt hij een beschikking van het stadsbestuur van
Deventer (Brom 2161),
de afstand van de helft hunner landen direct of indirect aan
Holland erkenden en voor hun eigen goed leenmannen van
Holland werden l). Als getuige bij dit verdrag treden de
elect en de kapittels op. Het min of meer internationale
karakter van de overeenkomst blijkt echter uit de bepaling,
dat behalve de elect ook de andere omwonende vorsten,
Brabant, Cleve en Gelre, door de Amstels zal worden ver-
zocht een verklaring te geven, dat zij hen nooit in een op-
stand tegen Holland zullen helpen. Dat in deze tijd zowel
Brabant als Gelre tot deze verklaring bereid waren, was
de reden van de onderwerping der Amstels,
Treedt hier en bij de onderwerping van Herman van
Woerden 2) de elect op als een vrijwel overbodige figuur,
die uit beleefdheid in de zaak betrokken wordt, nog sterker
is dit het geval in een andere Hollandse aangelegenheid:
de onderwerping der West-Friezen, Amstel en Woerden
waren Stichtse leenmannen, maar de macht van de bisschop
van Utrecht over de Friezen is in deze tijd geheel tot een
fictie geworden. Om echter de Friezen de indruk te geven,
dat alles zo eerlik mogelik in zijn werk ging, verdiende het
voor Floris aanbeveling de elect in de zaak te betrekken, en
zo zien wij in 1289 Jan van Nassau optreden als scheids-
rechter tussen de strijdende partijen. Zijn uitspraak is niet
meer dan een bevestiging van de verdragen, waarbij de
Friese ambachten in het voorjaar van 1289 zich aan Floris
onderworpen hadden 3), Aan de vorm was hiermede vol-
daan, zonder schade voor de inhoud.
Dit laatste optreden van de elect in zaken\' van grote
politiek is het duidelikste bewijs van de afhankelikheid
waartoe hij gekomen is. Een dergelike bisschop te handhaven
is natuurlik van het grootste belang voor de Hollandse graaf;
een nieuwe bisschop, die, hoe ook financieel gebonden, geen
1) Floris had hen in 1280 voor de elect onderworpen, cf, Obreen,
Floris V 79, Vrede d,d, 1285, Oct. 27, Brom 2162 (l.c, 90).
2) Brom 2214 op 1287, Maart 30, O, B. II 632 op 1288, Maart 21.
Floris V gebruikt meestal Paaschstijl, dus is de laatste datum waar-
schijnlik juist. (Anders Obreen, Floris V 95).
3) 1289, Mei 1, Brom 2301, Cf. Obreen, l.c. 61.
-ocr page 65-twintig jaar ellende achter zich heeft, kan slechts een ver-
sterking van de positie van het Sticht en dus verzwakking
van die van Holland brengen.
Toch is Jan van Nassau afgezet. De verklaring hiervan is
te zoeken in de buitenlandse politiek 1), al heeft het ver-
zet der kapittels wel enig gewicht in de schaal gelegd.
Waarover de strijd met de kapittels gelopen heeft, is niet
in bizonderheden na te gaan. De aanleg van de IJseldijk
„zonder toestemming en tegen de vrijheid onzer kerken"
schijnt bij de kapittels kwaad bloed gezet te hebben, zeker
is dat zij een tijdlang daarom de kerkdienst staakten 2),
Daarmede hangt dan ook wel samen het protest, dat de
vijf kapittels in Rome tegen de elect hebben willen in-
dienen 3), Dit protest of liever deze verklaring van dc
kapittels, dat zij een procureur bij de Curie hebben aan-
gesteld om over de wantoestanden in het Sticht te klagen,
noemt geen redenen, maar is toch een bewijs, dat er in
1288 een actie tegen de elect gaande was, waarbij men zijn
afzetting door de paus voor mogelik, zo niet voor waar-
schijnlik hield. Tenminste was de procureur gemachtigd om,
na een uiteenzetting over het wanbeheer van Jan van Nassau,
de paus personen te noemen door wier aanstelling de
Utrechtse kerk zou kunnen worden gered. A
Er zijn gronden om aan te nemen dat deze aanstelling van
de procureur Johannes Wit vooral van het Domkapittel is
uitgegaan: de sollicitant naar de Utrechtse bisschopsstoel
kan dan geen andere geweest zijn dan de Domproost Adolf
van Waldeck. Deze, voor zijn verkiezing tot Domproost te
1) Cf, Obreen l.c. 97, Muller, Schetsen 99; deze beschouwt de af-
zetting zeer terecht als een politieke zet tegen Floris,
2) 1292, Apr. 2 hernemen de kapittels de om deze reden gestaakte
kerkdienst (Brom 2440), Omstreeks 1290 is echter de verhouding van
elect cn kapittels uitstekend, zodat de dienst niet van 1288 af gestaakt
kan zijn geweest,
3) 1288 s.d„ Brom 2279. Daar de bczegelingsformule spreekt van:
„sub sigillo Maioris et conventualium ecclesiarum Traiectensium", een
onderscheid, dat door dc andere kapittels nooit wordt aanvaard, moet
het stuk van de Dom zijn uitgegaan.
Utrecht in. 1285, reeds kanunnik te Luik, in 1291 door de
paus benoemd tot kanunnik te Keulen, is een geslepen en
handig man geweest, niet zonder inzicht in finahciele kwes-
ties, In 1284 bemachtigt hij op een minder eerlike wijze
een gedeelte van de voor de kruistocht geheven tiende 1).
Dan, als Utrechtse Domproost, zullen wij hem dikwijls in
relatie met de Engels-Vlaamse partiji in Holland vinden.
Zijn streven is voortdurend, bisschop van Utrecht te wor-
den — als hij in 1301 eindelik gekozen wordt erkent echter
niemand hem. Deze man, met zijn Keulse betrekkingen en
zijn financiele talenten is ongetwijfeld de bewerker van de
grote aflaatbrief, door de elect voor de Dombouw uitge-
vaardigd en naar een Keuls model opgesteld 2), In deze
vorm is een dergelijke aflaatbrief niet meer dan een finan-
ciele maatregel. Nog het concilie van Lyon had, evenals het
het rente-verbod hernieuwde, bepaald, dat geen aflaatbrieven
door questierders mochten worden mede genomen en dat zij
moesten blijven in de kerk, waarvoor zij bestemd waren 3).
Slechts veertien jaar later blijkt deze poging om de mis-
bruilcen bij de aflaat tegen te gaan reeds volkomen mislukt:
onze Domaflaat is een commerciele onderneming om aan
geld te komen voor de Dombouw,
Onmogelik is het niet, dat deze concessie van de elect
aan het Domkapittel de storm nog heeft bezworen en de
procureur met zijn dreigende volmacht niet is weggezonden.
Slechts geruchten van wat er hier voorviel kunnen dan paus
Nicolaas IV hebben bereikt, om later bij de afzetting als
grond en motivering te diAien,
De buitenlandse politiek lieten wij sinds de verdragen van
1) 1284, Nov, 5, Knipping III 3038,
2) Brom 2263, Zie Aanhangsel, De verhouding met de kapittels is
daarna goed; opdracht aan de dekens van Dom en St Pieter, waaraan de
kapittels hun goedkeuring hechten d,d, 1290, Juli 5 en Aug, 2 (Brom
2352 en 2356), In het adres van de afzettingsbul komt dan ook geen
Utrechts kapittelgeestelike voor (Brom 2328),
3) Zie het verbod questierders te zenden in de aflaatbrieven van
aartsbisschop Engelbert van Keulen, uitgevaardigd te Lyon, d,d. 1274,
Juni 12 en Juli 13, bij Knipping III 2555 en 2559,
1284 buiten beschouwing. Geheel worden deze jaren be-
heerst door de Limburgse successie-oorlog, waar de wapen-
stilstand van 1284 geen vrede had kunnen bewerken. Tot
1289 is deze oorlog het middelpunt van alle gebeuren in dc
Zuidclike Nederlanden en de landen aan de Neder-Rijn,
Maar aan Utrecht is dit alles voorbij gegaan, de loop der
gebeurtenissen, die de Hollands-Brabantse partij steeds ver-
sterkte 1) tot de grootse overwinning bij Woeringen toe,
verschoof steeds meer dc mogelikheid van een nieuwe
bevrijdingsoorlog, tot cr van die mogelikheid geen sprake
meer kon zijn, Woeringen betekent voor Gelre een omkeer
in zijn politiek, voor Graaf Reinoud gevangenschap en druk-
kende financiële afhankelikheid van Vlaanderen, voor de
elect betekent Woeringen de definitieve bekrachtiging van
1279 en 1284,
Een half jaar ongeveer na de slag hebben vrienden van
graaf Reinoud getracht een vergelijk tussen de gevangene
en zijn overwinnaar te bewerken. De eerste, die als scheids-
rechter moest optreden, Willem van Avesnes, bisschop van
Kamerijk, legde na enkele maanden zijn taak neer, zonder
tot een resultaat gekomen tc zijn. Zo was Reinouds bond-
genoot, dc aartsbisschop van Keulen, eerder uit zijn gevan-
genschap ontslagen dan dc Gelderse graaf 2); terwijl de
beslissing tussen Gelre en Brabant pas in October 1289 te
Parijs viel, was Siegfried reeds in Mei van hetzelfde jaar
tot een verdrag met Berg, Gulik, Mark, Waldeck en Brabant
gekomen, waarbij hij beloofde zijn vroegere bondgenoten:
Vlaanderen, Luxemburg en Valkenburg, die de oorlog nog
voortzetten, niet tc steunen. Hierbij schijnt Siegfried of in
ieder geval zijn partij zich niet te hebben willen neerleggen
en een bondgenoot te hebben gezocht aan de Curie, Kort
na Siegfried\'s invrijheidstelling gelast n,l, Nicolaas IV de
graven van Berg en hun bondgenoten de aartsbisschop vrij
1) Cf, Obreen, Floris V 94,
2) Cf. voor Keulen: H. Schrohe, Die politischen Bestrebungen Erz-
bischofs Siegfried von Köln (Annalen des historischen Vereins für den
Niederrhein. Heft 67 en 68, Köln 1899, resp, 1 cn 54),
te laten, terwijl tal van autoriteiten, allereerst de aarts-
bisschop van Trier, gevraagd wordt hun medewerking te
verlenen 1), In deze lijn is de paus doorgegaan: als hem
gebleken is dat Siegfried wel vrij is, maar door zware voor-
waarden gebonden, ontslaat hij hem van alle verplichtingen
en ontheft hem van alle gezworen eden; hij gelast de aarts-
bisschoppen van Mainz en Trier te zorgen, dat Siegfried in
zijn bezit wordt hersteld en beveelt de bondgenoten van
Brabant en voor allen hertog Jan zelf, de veroverde Keulse
bezittingen terug te geven 2),
Dit alles is en blijft maar bevelen op een afstand, zonder
andere dwang tot uitvoering dan geestelike straffen. Op één
wijze echter was de Brabantse coalitie te treffen: in Utrecht.
De Brabantse partij beheerste Utrecht; op het gedrag van
de elect viel genoeg aan te merken, niet het minst strafbaar
was zijn houding tegenover de Hollandse graaf: de conclusie
lag voor de hand. Wanneer Jan van Nassau vervangen werd
door een ander, die zich, hoe weinig ook, tegen Holland ver-
zette, dan was daarmede in de Noordelike Nederlanden een
tegenwicht geschapen tegen Holland, een steunpunt voor
aartsbisschop Siegfried en zijn bondgenoten Gelre en Vlaan-
deren 3).
Tussen de twee pauselike stukken voor de Keulse aarts-
bisschop: de bevrijding van alle afgelegde beloften en het
bevel aan Mainz en Trier te zorgen, dat Siegfried werd
schadeloos gesteld, valt het bevel aan de abten van Oost-
Ij 1289, Aug, 5—9, Knipping III 3227—3232.
2) 1290, Jan. 18 en 31, Knipping III 3262, 3264, 3266 en 3267.
3) Wie de aanstoker in dezen is, is niet vast te stellen. Ik zou ge-
neigd zijn te denken aan invloed van Vlaanderen, daar Vlaanderen
natuurlik het meeste belang had bij verzwakking van Holland- Vast
staat dat Nicolaas IV behoorde tot de Fransgezinde pausen cn evenzo
dat de verhouding tussen Gui van Dampierre en Philippe Ie Bel in deze
jaren goed was (cf. Funck-Brentano 114 sqq.), M, i, is het ook de
Vlaamse graaf geweest, die de Franse koning als scheidsrechter aan-
wees in de strijd met Brabant, nadat de bisschop van Kamerijk, een
Avesnes en dus meer Brabants- dan Vlaamsgezind, geen succes had
^ehad. Het zou dus mogelik moeten zijn een samengaan van Frankrijk,
Vlaanderen en dc Curie in deze jaren vast te stellen, wat echter nog
niet mocht gelukken.
broek en St Paulus en de deken van St Maarten te Luik
om de elect te sommeren, binnen vier maanden voor de paus
te verschijnen 1). Als redenen worden hierbij opgegeven
zijn onwettige verkiezing, daar hij noch de vereiste kennis
noch de jaren had, toen hij op slinkse wijze zich liet postu-
leren tot bisschop, zijn onwettig beheer der temporalia, daar
hij niet bevestigd of toegelaten was, zijn gewapend optreden
als bondgenoot van de Gulikse graaf tegen aartsbisschop
Engelbert van Keulen, waardoor hij de gevangen aartsbis-
schop dwong de postulatie te erkennen, zijn roof van de
kruistochttienden uit het Predikheren-klooster te Utrecht
en ten slotte zijn verpandingen van kerkelik goed. Op straffe
van verlies van alle rechten, die hij mogelik nog heeft, moet
hij zich persoonlik komen verdedigen en zich onderwerpen
aan alles, wat de paus over hem besluiten zal 2),
Dat de Duitse koning ook nog enige rechten in dezen
had te doen gelden en met name het beheer van de tempo-
ralia een zaak was die de koning als leenheer en niet de
paus aanging, schijnt de paus niet te bedenken. Dezelfde
gedachte die een jaar later Nicolaas IV vastlegt in het
privilege voor Jan van Sierck over de beëdiging der nota-
rissen, dat dc keizerlike rechten evenzeer de paus als de
keizer toekomen 3), beheerst nu reeds zijn politiek. Met
de rechten van de Duitse koning behoeft de Curie het zo
nauw niet te nemen en vooral niet in dc Nederlanden, waar
men zich slechts de koning herinnert, als men hem nodig
Jieeft,
Dc Hollandse graaf heeft deze dagvaarding van de elect,
die, al wordt het woord er niet in genoemd, practics gelijk
staat met een afzetting, gevoeld als een tegen hem gerichte
politieke zet. Maar Jan van Nassau was voor Holland te
veel waard om niet te trachten hem en daarmede dc positie.
1) 1290, Jan, 25, Brom 2328,
2) Er staat dus niets van belang in. De geroofde kruistocht-tienden
waren met Hollands geld terug betaald en de excommunicatie was toen
opgeheven (1280, Mei 5, Brom 1962), Merkwaardig is wel dat de oude
Keulse kwestie uit 1267 weer wordt opgehaald (cf. Knipping III 2434),
3) Zie boven p, 16,
-ocr page 70-van Holland in het Sticht te redden. Daarbij komt dat deze
moeilikheden in het bisdom samen vielen met een ernstig
conflict tussen Holland en Vlaanderen: sinds enige jaren
was de Zeeuwse kwestie weer aan de orde l), en juist het
voorjaar van 1290 bracht felle strijd. Het beloop van deze
oorlog is bekend 2): de aansluiting van de Zeeuwse edelen,
Jan van Renesse vooraan, bij Vlaanderen, het beleg van
Middelburg en de onderhandelingen van Floris met Brabant,
die ten slotte leiden tot het afgedwongen verdrag van Bier-
vliet, In hoever hierbij aan de goede trouw van hertog Jan
mag worden getwijfeld, behoeven wij niet te onderzoeken:
slechts moeten wij in het oog houden dat Floris met mili-
taire zowel als met diplomatieke hulp van Brabant getracht
heeft de toestand meester te worden. Tegenover de Curie
en in de Utrechtse zaken was natuurlik slechts langs diplo-
matieke weg wat te bereiken, en ook hier werkte de graaf
samen met Brabant.
In het gehele pauselike stuk kwam maar één feitelike
aanklacht voor tegen de momentele politiek van de elect:
zijn verpandingen werden hem voor de voeten geworpen, en
hierin kon de graaf hem en tevens zichzelf helpen. Daartoe
verstond hij zich met de Heren van Kuik, de bezitters
de facto van de Stichtse sloten Horst en Vreeland 3), Onder
borgstelling van hertog Jan en enige Brabanders beloofden
zij, ongeacht enig vonnis van de Curie of enige andere kerke-
like rechter, deze sloten slechts aan de graaf terug te geven,
als hij hun de voor het Sticht gemaakte onkosten vergoeden
zou; tevens stelden zij zich borg voor de trouw van de
1) 1287, Maart 24 verklaart de Rijksdag te Würzburg het verdrag,
vroeger door Floris de Voogd met Vlaanderen gesloten, ongeldig, wat
een ontkenning betekent van de leenhoogheid van Vlaanderen over
Zeeland (Rcg. Imp, VI 2069).
2) Cf. Obreen, Floris V 112—138. De aansluiting van de Zeeuwen
bij Vlaanderen in Maart 1290, de verdragen van Biervliet in Juni.
3) Horst was door Floris gelost voor de elect, die de graaf de pand-
som schuldig was gebleven en beloofd had Horst alleen met de andere
sloten tegelijk te lossen (1285, Juli 14 en 18, Brom 2143 en 2146). Nu
was blijkbaar zowel Horst als Vreeland in handen van Jan van Kuik,
elect 1). Toen, met deze Brabantse verzekering, gaf Floris
de verklaring af, dat de elect alle schulden had afbetaald
en dus alle panden terug ontving — wat krachtens de belofte
der Heren van Kuik niet waar kon zijn.
Maar Jan van Nassau wilde liever regeren dan gevonnis(|r
worden. Voor het ogenblik had hij meer aan de Hollandse
verklaring dan aan de panden zelf,. Hij heeft ze laten vidi-
meren en wel door de Bedelorden te Utrecht en door de
stad: door een algemeen geldige kerkelike autoriteit dus,
die niet als vriend van de elect kon worden beschouwd en
door het belangrijkste lid van het wereldlik territorium.
Achter het vidimus voegen beide enigszins naief een eigen
verklaring, dat de teruggave werkelik heeft plaats gehad 3).
Blijkbaar stelde de elect prijs op deze vidimeringen: de dag
na de uitvaardiging van het vidimus kreeg de stad ten minste
het recht tol te heffen van alle marktgangers ter bekostiging
van de aanleg van een stenen weg 4). Trouwens ook de stad
had liever een zwakke elect dan een krachtige bisschop.
Ook met de kapittels is de verhouding in deze tijd zeer
goed: een regeling over vacatures in Ste Marie, reeds in
1287 gemaakt, wordt in deze tijd bekrachtigd 5), en in
samenwerking met alle kapittels en het Domkapittel in het
bizonder staat de elect het voormalige Zdkbroedersklooster
te Utrecht af aan het convent Bethlehem bij Doetinchem 6),
Dit alles heeft ten gevolge gehad, dat uit Utrecht geen
klachten tegen hem kwamen. En voor hem persoonlik zouden
wij kunnen zeggen, dat deze politiek hem gered heeft. Zijn
raadsman uit de jaren 1283 en 1284, de Oldenzaalse proost
Gysbrecht, als procureur naar de Curie gezonden met een
1) 1290, Maart 31, Brom 2335. Ongetwijfeld moet dit stuk volgens
Jaardagsstijl worden gedateerd (O, B, II op 1291, Apr, 19), cf. Muller,
Schetsen 100, aan wie het bovenstaande is ontleend,
2) 1290, Apr. 1, Brom 2337.
3) 1290, Juni 11 en 19, Brom 2346 en 2348, „protestamur, quod
dominus noster Traiectensis electus prefatus recuperavit et rehabet
terram Traiectensem et castra predicta".
4) 1290, Juni 20, Brom 2349, 5) 1290, Mei 28, Brom 2342.
6) Zie boven p. 48, noot 2,
-ocr page 72-kanxinnik, bewerkte, dat Jan van Nassau, na afstand te
hebben gedaan van zijn aanspraken en de temporalia te
hebben overgedragen aan zijn opvolger, een jaargeld zou ont-
vangen uit de opbrengsten van het Sticht 1).
Voor de elect was hiermede alles afgelopen. Holland had
de afloop te aanvaarden: het volledig gezag dat Floris in
de laatste jaren over Utrecht had uitgeoefend zou hij niet
zo gemakkelik behouden. Trouwens in dc buitenlandse poli-
tiek van Floris is 1290 een keerpunt. Los van Brabant gaat
hij zijn weg; Jan van Kuüc, de bemiddelaar tussen Holland,
Utrecht en Brabant, verdwijnt na het verdrag van Biervliet
geheel uit Hollandse zowel als uit Utrechtse stukken. De
nieuwe bisschop zou voor nieuwe verhoudingen komen
te staan.
1) Bul van Nicolaas IV d,d, 1290, Dcc. 16, Brom 2377,
-ocr page 73-HOOFDSTUK HL
Jan van Sierck
1291—1296.
De regering van Jan van Sierck behoort niet tot de goed
bekende perioden der Utrechtse geschiedenis. Wie er de
kronieken op naleest, verbaast zich over de korte mede-
delingen, waarmede deze vijfjarige regeringsperiode wordt
afgehandeld, Beka\'s verhaal 1) is wel iets langer dan dat
van de anderen, maar het is de lezer terstond duidelik, dat
hij een stuk geschiedenis van Jein van Nassau op naam van
Jan van Sierck zet. Juister is dan in ieder geval de korte
mededeling van Stoke, dat de paus „van Zieric den bisscop
Jan" aanstelde en afzette 2). Beiden, Beka en Stoke, haasten
zich naar het dramatics verhaal van de moord op graaf Floris:
de gehele periode tussen 1290 en 1296 verliest daardoor
voor hen alle betekenis. Voor ons is dat echter niet het geval.
In de ontwikkeling van het bisdom kan deze schakel niet
gemist worden.
Van het leven van bisschop Jan van Sierck vóór zijn be-
noeming tot bisschop van Utrecht is vrijwel niets bekend.
Toen hij werd aangesteld, was hij, Lotharings edelman van
geboorte, aartsdiaken van Karden in de diocese Trier en
voerde hij dc titel van pauselik capellaan 3). Mogelik be-
kleedde hij dus een functie aan de Curie en heeft hij in
Rome dc belangstelling voor kerkclikc rechtspraak gekregen,
die hij als bisschop steeds aan den dag legt. Een ijverig en
consciëntieus geestelike, vol goede bedoeling, een man in
1) Beka 79 verhaalt de slag bij Soestereng en het beleg van Vree-
land en Montfoort, wat in 1280 plaats had.
2) IV 1069—1073.
3) Bul waarbij bisschop Jan wordt aangesteld d.d, 1291 Jan. 10,
Brom 2383,
de stijl van het concilie van Lyon — geen groot politicus.
De taak waarvoor hij hier kwam te staan was zwaar: buiten
het Sticht de graven van Holland en Gelre als buren, m het
Sticht de oppositie der kapittelen en de voortdurende moei-
likheden met de Domproost, die zelf bisschop had willen
worden.
Aan het begin van de regering van deze bisschop valt
het verdrag van Biervliet, een keerpunt in de Hollandse
politiek — aan het eind maakt het graafschap een nog ern-
stiger crisis door: de overgang van de Engelse naar de
Franse zijde, met als gevolg de moord op Floris, Tussen
deze beide grote gebeurtenissen strekt zich onze periode uit,
scherp gescheiden van wat voorging en wat volgde.
Toen Jan van Sierck benoemd werd, was graaf Reinoud
machteloos uit de Brabantse gevangenschap ontslagen, voor
goed was hem uitbreiding in Zuidelike richting onmogelik
gemaakt. Om zijn losgeld te kvmnen betalen heeft hij zijn
graafschappen voor vijf jaar moeten verpanden aan zijn
bondgenoot, de Vlaamse graaf l]. Hierin komt hij overeen
met Floris V, Beiden zijn ontslagen gevangenen, beiden zijn
vooral schuldenaars van Vlaanderen, Het karakteristieke
van deze jaren in de Noord-Nederlandse geschiedenis is
de volkomen economiese afhankelikheid van Vlaanderen en
de met Vlaanderen in verbinding staande banken. Daar-
tegenover staat in het Zuiden de aaneensluiting van de
kapitalistiese machten Vlaanderen en Brabant 2), Eerst de
grote politiek, de tegenstelling Frankrijk-Engeland, zal deze
Nederlandse tegenstelling Noord-Zuid veranderen.
Voor de Utrechtse geschiedenis heeft deze algemeen-
Nederlandse achtergrond grote betekenis. Want daaruit is
te verklaren, dat er nu werkelik sprake kan zijn van
Utrechtse geschiedenis. Bij Jan van Nassau betekent de
verhouding met Holland alles — bij Jan van Sierck is de
verhouding met Holland wel belangrijk, maar daarnaast is
1) 1291, Febr,, Knipping III 3319.
2) Verdrag tussen Gui van Vlaanderen en Jan van Brabant d.d.
1291, Nov, 7, Willems, van Heelu 540,
de mogelikheid van een zelfstandige binnenlandse organi- |
serende werkzaamheid niet uitgesloten.
De eerste regeringsdaad, die van bisschop Jan bekend is,
betreft al dadelik een reorganisatie: bij statuut van Januari
1292 worden clerus en kerkelike rechtspraak aangepakt. In
zijn eerste artikel bedreigt dit besluit alle geesteliken en
leken die de kerkelike rechtspraak belemmeren, met ex-
communicatie. En als in April van het volgend jaar weer
statuten worden uitgevaardigd, komt ook daarin de bepaling
voor, dat leken, die geesteliken dwingen voor het wereldlik
gerecht te verschijnen of op hun goederen beslag leggen,
ipso facto geëxcommuniceerd zijn. Het gevangennemen of
gevangenhouden van een geestelike heeft het uitspreken van
het interdict over elke parochie waar zich de gevangene
bevindt ten gevolge, en doden van een geestelike wordt ge-
straft wordt met het uitspreken van het interdict over een
geheel decanaat 1), Naast deze bedreigingen, die tegen alle
wereldlike rechters en dus vooral tegen de graven van Hol-
land en Gelre gericht zijn, staan de bepalingen, waaraan zich
de ondergeschikte kerkelike rechters te houden hebben. De
landdekens wordt ingescherpt, dat zij zich niet mogen be-
moeien met alles wat tot de jurisdictie van de bisschop
behoort 2), Want met de wereldlike vorsten, die, zonder
zich te bekommeren om de hiërarchie, de geesteliken in hun
1292, Jan. 25 cn 1293, Apr. 21, Brom 2425 en 2505. Cf. over de
kerkelike\'rechtspraak, die hier en daar in ons onderzoek ter sprake
komt, J. Hashagen: Zur Charakteristik der geistlichen Gerichtsbarkeit
vornehmlich im späteren Mittelalter {Zeitschrift der Savigny-Stiftung
für Rechtsgeschichte, Kanonistische Abteilung VI, Weimar 1916,
205-292).
2) Zo mag geen landdeken recht spreken in huweliks-zaken: dezc
mogen ^lechts in Utrecht behandeld worden (statuut van 1293); ook
moet iedere cureit de „casus episciopales" van buiten kennen (ib,), Hct
uitreiken der H. Olie reserveert de bisschop voor zichzelf. In de latere
Middeleeuwen behoort dit laatste tot dc taak der landdekens (cf. Lohr,
Grossarchidiakonat Xanten 178 sqq.), in deze tijd dus blijkbaar tot dc
taak van dc bisschop zelf. Slechts de bisschop en zijn officiaal mogen
toestaan, dat een bigamus ccn custodie heeft cn dat zelfmoordenaars
en ter dood gebrachten op een kerkhof begraven worden (statuut
van 1293),
territorium onder hun gezag willen brengen, zijn de land-
dekens, die er naar streven zo onafhankelik mogelik te
worden, de grote vijanden van het centrale bisschoppelike
gezag. Onder de volgende regering, in een tijd van strijd en
verwarring, zullen wij zien hoe deze beide bondgenoten
worden.
Wij kurmen niet nagaan of deze krachtige woorden, krach-
tiger dan het Sticht gewend was te horen, tot krachtige daden
geleid hebben. Wel vinden wij de bisschop in deze jaren
bezig met de verschillende processen, tussen geesteliken
onderling of tussen geesteliken en edelen aan de gang, hetzij
als hogere instantie hetzij als door de partijen bij compromis
aangewezen scheidsrechter 1),
Wel van de dekens spreken de statuten, niet van de
grootste vijanden, de aartsdiakens. Met hen echter schijnt
de strijd hevig te zijn geweest, en wel voomamelik met de
Domproost. Om deze strijd te beslechten is de metropolitaan
Siegfried van Keulen persoonlik naar Utrecht gekomen en
zijn uitspraak heeft eeuwen lang de grens tussen bisschop-
pelik en archidiaconaal rechtsgebied bepaald 2), Wat voor
de bisschop overblijft in het grote gebied van de Domproost
is niet veel geweest: de aartsdiaken spreekt recht op de
synode op aanklacht, hij spreekt recht over zijn onder-
geschikten na onderzoek, zonder klacht op de synode, en
ieder is vrij in zijn keus tussen de rechtbank van de bisschop
1) Onder de regering van bisschop Jan zijn er vier processen, die
zich vrijwel over de gehele regeringsperiode uitstrekken en dus enig
materiaal leveren voor een onderzoek naar het beloop van het geding
voor de kerkelike rechter, n.l.: 1®, tussen Herman Hasekinesz en Oud-
munster, 20 tussen Oudmunster en de pastoor van Jutfaas, 3° tussen
St Pieter en de Heer van Buren en 4® tussen Ste Marie en dc Heer
van de Leek. Vooral het twede is belangrijk voor de kennis van de
oorkonden der kerkelike autoriteiten door het grote aantal in origineel
overgeleverde stukken,
2) Knipping Hl 3406 brengt deze uitspraak met Paaschstijl op 1294,
Febr, 27, Brom 2495 en Bronn, Kerk. Rcchtspr, IV 87 met een m. i. niet
gemotiveerde Jaardagsstijl op 1293, Verdere daden van Siegfried in de
Nederlanden zijn niet bekend, in 1293, Oct. 23 is hij voor Colmar, 1294,
Maart 1 in Rees (cf. Knipping op deze data).
en die van de proost. De bisschop heeft slechts het recht l
op te treden tegen de onderdanen van de archidiaken, als \\
deze zelf het verzuimt, en heeft de bescherming, niet de
rechtspraak, van hen die het kruis hebben aangenomen, ter-
wijl hem nadrukkelik verboden wordt, zich te bemoeien met
de voor het archidiaconale gerecht aanhangige zaken, anders
dan bij appèl 1). Is hier de bisschoppelike macht blijkbaar
beperkt, ook tegenover de wereldlike vorsten heeft bisschop
Jan moeten inbinden, gevolg van veranderde buitenlandse
verhoudingen,
In het wereldlik bestuur van het Sticht treedt bisschop
Jan meer als hoogste rechter op, dan zijn voorganger. Schen-
kingen van grond hebben ter verkrijging van meerdere zeker-
heid voor de bisschoppelike rechtbank plaats of worden
daarvoor herhaald 2) — een verschijnsel, in de naburige
staten zeer algemeen, maar in Utrecht onder de elect niet
voorgekomen. De binnenlandse politiek komt overeen met
die van Jan van Nassau tijdens zijn laatste oorlog met Hol-
land, Van het begin af heeft Jan van Sierck, hoewel zijn
positie in het Westen veel sterker was, zijn meeste steun in
het Oosten gezocht. Na de statuten van Januari 1292 is het
marktrecht voor Zwolle zijn eerste bekende regerings-
daad 3), weldra gevolgd door een regeling betreffende het
1) Op één punt van de uitspraak wil ik nog wijzen, n.l, dat over de
synode in Zeeland, Daar wordt „propter rebellionem et duriciam homi-
num terre illius" geen synode gehouden, zodat de aartsdiaken daar
„per modum inquisitionis" tc werk gaat, onder toezicht van de bisschop.
Wanneer men nu Bronn. Kerk. Rechtspr, III: „De begrenzing der wereld-
lijke en kerkelijke rechtspraken tegenover elkander" naziet, wordt men
overstelpt met Zeeuwse stukken. Speciaal Zierikzee neemt steeds en
vooral tijdens Willem van Mechelen, zoals wij later zullen zien, een
zeer zelfstandige positie in. Reeds in 1275 bepaalt Floris V, dat inwo-
ners van die stad, die bereid zijn terecht te staan voor de deken van
Schouwen of voor de wereldlike rechter, niet buiten Schouwen voor
een kerkelike rechter kunnen worden getrokken (Bronn, als voren III
12, cf, I, H, Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland in de
Middeleeuwen, Groningen-den Haag, 1917, 174 sqq.). Een nadere ver-
klaring hiervoor te geven is voorloopig niet mogelik,
2) B.v. 1293, Oct, 10 cn 1295, Apr, 27, Brom 2529 en 2615.
3) 1292, Febr., Brom 2433.
-ocr page 78-handelsverkeer tussen Utrecht en Kampen l). De adel heeft
hij hierbij niet vergeten: voor een van de Heren van Almelo,
die geestelike wenst te worden, worden gunstige bepalingen
inzake zijn lenen gemaakt 2).
Van de verhouding tot de Hollandse graaf kunnen wij
zeggen, dat ze niet slecht is geweest. De voornaamste reden
daarvoor is reeds boven aangegeven. De positie van Floris
na het verdrag van Biervliet is allesbehalve gunstig te
noemen, zodat van overheersing van het Sticht geen sprake
is. Maar langzamerhand zien wij Holland omhoog komen,
waardoor de verhouding weer veranderen gaat, en al is de
Hollandse macht niet geklommen tot de hoogte van 1289, in
1294 staat bisschop Jan toch anders tegenover zijn Weste-
like buurman, dan twee jaar vroeger. De oorzaak daarvan
ligt niet bij Utrecht en evenmin bij Holland: ze ligt, evenals
bij de vredesverdragen van 1284, bij Engeland, Eduard I is
Floris in zijn financiele nood te hulp gekomen, hij heeft hem,
nadat het Schotse avontuur van de Hollandse graaf mislukt
was, gaandeweg een groot deel van de bruidschat zijner met
Floris\' zoon Jan verloofde dochter uitbetaald en in ruil daar-
voor hem gebruikt als zijn agent op het vasteland 3), De
belangrijkste daad van Floris als zodanig en zo in zekeren
zin het hoogtepunt van zijn invloed in deze jaren is het ver-
drag tussen Eduard en koning Adolf in 1294 te Dordrecht
onder bemiddeling van Floris, als gemachtigde van beide
partijen, gesloten, een daad die misschien beloond is met
de verlegging van de Engelse wolstapel naar Dordrecht \'1),
Dit alles vinden wij weerspiegeld in de Utrechts-Hollandse
verhouding. In de eerste tijd, als bisschop Jan zijn scherp-
geformuleerde statuten uitvaardigt, treedt hij op als bond-
1) Bevel aan Zweder van Voorst, schout van Salland en zijn tol-
beambte te Kampen, van de burgers van Utrecht voorlopig geen tol te
heffen, daar de burgers van beide steden over en weer vrijdom van tol
schijnen te hebben, 1292, Oct, 3, Brom 2476.
2) 1293, Aug. 24, Brom 2523,
3) Cf, Oppermann, Floris V 117—119,
4) Onze enige bron voor deze wolstapel-kwestie is Stoke IV
857—871,
genoot van de graaf in het verzoeningsverdrag tussen Floris
en enige van de Zeeuwse opstandelingen. Jan van Renesse
en Diederik van Brederode zal de bisschop excommuniceren,
als ze hun zoen met Holland breken, Gysbrecht van Amstel
en Herman van Woerden, familie-leden van Brederode,
eveneens, als zij de graaf zo nodig niet bijstaan l]. Intussen
schijnt bisschop Jan het zover gebracht te hebben, dat hij de ,
op de Stichtse sloten rustende pandsom tenminste gedeel-
telik heeft afbetaald, Hoe hem dat mogelik geweest is blijkt
evenwel niet 2).
Langzamerhand begint de Hollandse invloed in het Sticht
weer te stijgen, en een werkzaam agent in dezen is de Dom-
proost Adolf van Waldeck, die gedurende het jaar 1293 in
financiele relaties met Holland staat en in het volgend jaar
als Hollands gezant naar Engeland vertrekt 3), Misschien
onder zijn invloed komen de provisoren der Utrechtse
kapittels ertoe, te besluiten hun bezittingen, „die voortdurend
gevaar lopen" te stellen onder bescherming van de graaf
van Holland, met de belofte, dat zij hem behalve tegen hun
superieuren in alles zullen bijstaan 4). Door wie hun bezit
zo bedreigd wordt, wordt niet nader aangeduid — het feit
evenwel dat een maand, nadat de graaf de bescherming op
zich genomen heeft, graaf en bisschop een handelsverdrag
sluiten 5), doet vermoeden, dat de vijand der kapittels niet
de bisschop is. Eer zullen wij hebben te denken aan een
conflict tussen de conservatieve kapittels en de stad Utrecht,
wier schepenen meermalen in de processen met de kapittels
betrokken zijn, In de kort daarna getroffen financiele rege-
ling tussen beide vorsten blijkt de bisschop nog steeds Hol-
1) 1292, Febr, 6 en 7, Brom 2426—2430,
2) In de schuldbekentenis van de bisschop d,d. 1293, Juni 28, Brom
2517, verklaart dc bisschop dat dc graaf hem niet manen zal om het nu
geleende geld „vor dat die leste terminc van den peninghen die wi hem
schuldych zien dar wi mede loesten des stichs huse, ghelcden es .
3) 1293, Maart 11, Apr, 8, 1294, Maart 3, Brom 2496, 2504 en 2547.
De reis nlar Engeland 1294, Oct. 7, Brom 2577.
4) 1293, Febr. 7, Brom 2491, 5) 1293, Mei 7, Brom 2511.
-ocr page 80-lands schuldenaar 1), maar de bedragen waarover gehan-
deld wordt zijn aanmerkelik lager dan in dc dagen van Jan
\\ van Nassau en mogen nauwliks genoemd worden naast de
^ schulden, die Floris heeft bij dc Utrechtse bankier Lambrecht
de Vriese 2],
In dezelfde maand als het verdrag met Utrecht valt ook
het wapenstilstandsverdrag met Vlaanderen 3) — in het
najaar van 1293 doet Floris, als van ouds bijna, uitspraak
tussen de kapittels en de binnen de IJseldijk geërfden 4),
Door Engeland enigszins uit het moeras geholpen, bemoeit
de graaf zich direct weer met de Stichtse waterstaat.
In het ((grote jaar 1294 ten slotte is Floris scheidsrechter
tussen de twee grootste machten van het Sticht. Na zich van
de steun van een aantal leenmannen te hebben verzekerd,
I doet hij op 25 October 1294 uitspraak tussen bisschop Jan
t en de stad Utrecht 5).
Afgezien van het feit, dat de bisschop alléén tegen zijn
stad niet voldoende is opgewassen, zodat hij met een Hol-
landse uitspraak moet worden hersteld, kunnen wij niet
zeggen, dat de getroffen regeling de indruk geeft van een
zwak bisschoppelik gezag. De stad is ongetwijfeld de ver-
liezende partij en krijgt maar op enkele punten gelijk, ter-
wijl zij heeft moeten beginnen met 600 te boete te betalen.
Voor de stad geen immuniteit ten opzichte van de bisschop-
pelike rechtspraak: de maarschalk mag een vredeloze binnen
de stad vervolgen, waarbij de schepenen moeten helpen —
geen accijns op de overgeschoten bisschoppelike wijn — geen
accijns op wat de Stichtenaars in de stad kopen en ver-
kopen — geen inbreuk op het kerkelik gerecht van bisschop
1) 1293, Juli 6 bedraagt de schuld van de bisschop 3900 t? (Brom
2519),
2) 1293, Nov, 19, Brom 2531, 10.000 tf,
3) 1293, Mei, O, B, II 846. Natuurlik onder Engelsche bemiddeling.
4) 1293, Dcc. 21, Brom 2538.
5) 1294, Brom 2582 en 2583, Een uitvoerige analyse en bespreking
geeft Muller, Inleiding 33, die ik hier in hoofdzaak volg. Wat betreft
de positie van de maarschalk, die wij vroeger belast zagen met de dijk-
schouw (zie p. 43 noot 5) en hier belast vinden met vervolging van
misdadigers cf. Enklaar 68 sqq.
en officiaal. Daartegenover staat positief alleen de bepaling,
dat bisschop en officiaal zich niet mogen inlaten met „schade
en schuld en wat tot het wereldlik gerecht behoort" —
waarbij de grens tussen wereldlik en kerkelik recht natuurlik
op zichzelf een kwestie blijft. Enigszins krijgt de stad haar
zin inzake de accijns, die zij van haar burgers mag heffen,
tenzij de bisschop met kapittelen en leenmannen bewijzen
kan, dat zij er geen recht toe heeft. Ook hier dus geen vol-
ledige oplossing, slechts een aanduiding, die nader moet
worden uitgewerkt. Ten slotte bepaalt de graaf, dat de bis-
schop het heerlike gerecht in de stad toekomt.
Is hier de positie van bisschop Jan niet zwak te noemen,
minder gunstig is het gesteld met de machtsverhouding tussen
hem en de graaf. Het verdrag, door Floris met de adel van
het Sticht gesloten, is op zichzelf van weinig belang, maar
er blijkt uit, dat bisschop Jan een overeenkomst met Holland .
heeft moeten aangaan en dat alle genoemde edelen borg \\
blijven voor de naleving daarvan 1), Tevens — de blik van
de Hollandse graaf reikt verder — beloven zij, als de bis-
schopsstoel soms vacant mocht worden, de Hollandse can-
didaat te steunen. Sterk door buitenlandse hulp heeft Floris
dus weer de mogelikheid in het oog gevat. Jan van Sierck
door een nieuwe Jan van Nassau te vervangen.
Uit deze omstandigheid is de politiek door bisschop Jan
in de winter van 1294 op 1295 tegenover zijn Westelike
buurman gevoerd volkomen te verklaren. Hoewel node heeft
hij zijn houding uit zijn eerste jaren moeten laten varen
en zich wat toeschieteliker moeten tonen: de woorden v/aar-
mede de derde reeks disciplinaire verordeningen voor de
clerus, in December 1294 uitgevaardigd, begint n.l. dat de
vroegere statuten voor sommige wereldlike rechters te hard
wraren en dus moeten worden verzacht klinken als een
bekentenis dat de positie van de bisschop verzwakt is. Vlak
1) Deze overeenkomst is blijkbaar verloren en de inhoud is niet te
reconstrueren,
2) 1294, Dec, 2, Brom 2589, De verzachtingen zijn van weinig be-
tekenis.
na de afkondiging van de nieuwe statuten volgt de tot nu toe
verzuimde belening van Floris met zijn Utrechtse lenen 1).
De toepassing van de verzachte kerkelike rechtspraak volgt
dan in het voorjaar van 1295: op verzoek van de graaf wordt
het vonnis van excommunicatie, uitgesproken over de Hol-
landse edelman Hendrik van de Leek wegens het achter-
houden van aan het kapittel van Ste Marie verschuldigde
pacht, verzacht en ontdaan van de daaraan in Januari 1294
gegeven uitbreiding 2), , , . i .
In het Sticht daarentegen heeft de bisschop getracht zich te
versterken en wel niet alleen in Overijsel, maar ditmaal ook
in het Nedersticht. Tegen Holland en tegen de stad Utrecht
schijnt de verheffing van de bisschoppelike tol het Gheyn
tot een stad gericht te zijn 3). Tegen Holland ongetwijfeld
— van wie anders waren de „vijandelike invallen tegen het
Sticht" waartegen het Gheyn nu als bolwerk werd opgericht
uitgegaan? Maar ook de stad Utrecht kon er weinig voor-
deel van hebben, dat de dichtbij gelegen tol versterkt werd
en tot een zuiver bisschoppelike stad gemaakt, welker in-
woners dezelfde tolvrijheid verkregen als de burgers van
Utrecht 4). .
De stad heeft zich echter niet geschikt, zi) heeft getracht
de strijd met de bisschop, in October 1294 verloren, te her-
vatten, De weg. die zij daarvoor koos, was met nieuw: met
de koning tegen de bisschop. In de zomer van 1295 het de
stad drie oude privileges vidimeren door de keizerlike proto-
notarius Ebernand 5), Het zijn de volgende:
1) 1294, Dec, 14, Brom 2592. 2) 1295, Apr, 9, Brom 2614.
3) 1295\', Jan, 30, Brom 2601, . t, »
4) De bisschop oefent er de wereldlike jurisdictie uit door schout
en schepenen, die hij en zijn opvolgers naar willekeur bunnen aans el
len en afzetten. Door hen kunnen zij keuren laten maken. De stedelike
zelfstandigheid is dus klein, .
5) 1295, Juli 13, Brom 2625, De hier genoemde Ebernand komt m
1292 voor als getuige in stukken van koning Adolf (Winkelmann, Acta
202 en 212) met de titel „scholasticus Aschaffenburgensis aule impe-
rialis prothonotarius". Hier heet hij „imperii cancellanus , Cf, Bresslau.
Urkundenlehr\'e I 519,
65 L ,, ■
lo het Privilegium de non evocando, de stad in 1252 door
Willem van Holland verleend l).
2o de bevestiging door keizer Frederik H van de vrijdom
van tol te Tiel en te Werder, de stad in 1174 geschonken
door Frederik Barbarossa na uitspraak van de Tielse
schepenen 2),
3o het (onechte) privilege van keizer Hendrik V, waarbij
hij bepaalt, dat over alle kooplieden en hun waren de
schepenen recht zullen spreken en de tolrechten voor de
vreemde kooplieden worden vastgesteld 3),
Deze drie privileges, die gevidimeerd ojpnieuw tc berde
gebracht zullen moeten worden, hebben betrekking op sche-
penrecht cn vrijhandel, zij vertegenwoordigen dus dc politiek
van het Vlaams georienteerde deel van het oude twaalfde-
eeuwsc koopmanspatriciaat. Ongetwijfeld van gewicht voor
deze richting in de stedelikc politiek is het feit, dat de grote
bankier Lambrecht dc Vriese, 15 October 1294 lid van dc
schepenbank, maar 26 October, dus dc dag na de grafelikc
uitspraak, weer vervangen door zijn vader de vroegere
schepen Gerard de Vriese, in September 1295 weer
schepen is 4).
Tot een botsing is het echter onder Jan van Sierck niet
meer gekomen. Met het Westen heeft de bisschop zich niet
verder ingelaten — zijn regeringsdaden in 1295 en de eerste
helft van 1296 hebben betrekking op het Oosten, waar zijn
positie ook niet zoo sterk meer was als in het begin. Evenals
Holland is ook Gelderland met Engelse hulp weer op de
been gekomen — hier echter was meer daadwerkelike steun
nodig, daar Gui van Vlaanderen niet slechts economies Gelre
in zijn macht had, maar het werkelik bezet hield, In dc zomer
van 1295 is Eduard erin geslaagd, Reinoud tot zijn bond-
1) 1252, Juni 18, Brom 1223, 2) 1220, Apr. 19, Brom 683.
3) 1122, Juni 2, Brom 303, cf. Oppermann, Untersuchungen II 64.
4) 1294, Oct, 15, Brom 2580, is Lambrecht de Vriese schepen, 1294,
Oct, 26, Brom 2584, is hij vervangen door zijn vader, die 15 Oct. geen
schepen was, 1295, Sept. 16, Brom 2641, wordt hij weer schepen ge-
noemd.
genoot te maken, terwijl hij tevens getracht heeft hem van
een deel van zijn Vlaamse schulden te bevrijden 1), Door
deze betere financiele toestand is het Reinoud blijkbaar ge-
lukt de bisschop tot zijn schuldenaar te maken; in het najaar
van 1295 blijkt de Gelderse graaf een vordering van 1000 ffi
op de bisschop te hebben. Partij trekkend van een strijd
tussen de Overijselse steden en de Heren van Voorst is
bisschop Jan dan wel in staat te bewerken, dat de 1000 ffi
niet door hem maar door een ander worden betaald 2) ^ maar
met dat al bewijst deze transactie toch het dalen van de
bisschoppelike of liever het stijgen van de Gelderse macht.
Zo heeft de bisschop zich ten slotte in zijn eigen gebied
versterkt: de verheffing van de Steenwijkse kerk tot een
kapittel, waar alle plaatsen door de bisschop worden ver-
geven, is evenals het bevestigen van de privileges van Olden-
zaal een bewijs van \'s bisschops streven tenminste meester
te blijven op wat voorlopig nog zijn eigen terrein kon worden
genoemd 3),
Plotseling is bisschop Jan toen overgeplaatst naar Toul 4),
Op zijn eigen verzoek? Sommigen hebben het zo doen voor-
komen, en toegegeven moet worden dat hij werkelik veel te
lijden had van de „overmoedige tyrannen" waarvan de
pauselike bul spreekt. Toch moet hier, evenals in 1290, eer
dan aan een persoonlike welwillendheid van Bonifacius VHI,
gedacht worden aan een zet op het schaakbord der West-
Europese politiek.
1) 1295, Apr. 6, verdrag van Reinoud met koning Eduard onder
toestemming der Gelderse steden, Reinoud ontvangt daarvoor
100,000 ff, die Eduard voor hem betaalt aan Gui van Vlaanderen, ter-
wijl de koning de Vlaamse graaf aanspoort voor de overblijvende
schuld een nieuwe regeling te treffen (Rymer I, 2. 818),
2) 1295, Nov, 7 beloven de Heren van Voorst trouw aan graaf
Reinoud, die hun, onder bemiddeling van de bisschop, had geholpen,
toen Deventer, Kampen en Zwolle hun slot belegerden. Vijf dagen te
voren had Zweder van Voorst beloofd de graaf 1000 mare sterling te
betalen, zich stellend als borg en schuldenaar voor bisschop Jan (Brom
2652 en 2654).
3) 1296, Febr, 29 en Maart 21, Brom 2682 en 2686,
4) 1296, Febr, 3,^ Brom 2675.
-ocr page 85-Het beloop der Hollandse geschiedenis in deze jaren is
bekend. Beloond met een belofte, dat de Engelse wolstapel
in Dordrecht zou komen, of werkelik met die stapel beloond,
heeft Floris zich gehouden aan de zijde van Engeland, Maar
toen de wol niet meer naar Dordrecht kwam en naar
Mechelen ging, begon Floris tc wankelen, In de zomer van
1295 had hij een samenkomst met zijn neef Jan van Avesnes,
graaf van Henegouwen, en met Robert van Artois, beide, zo
geen bondgenoten dan toch geen vijanden van Frankrijk —
in Januari 1296 sloot Floris zich aan bij Philippe Ie Bel en
verliet zijn oude partij I),
De machtsverhouding in de Nederlanden was hiermede
veranderd: tussen de Engelse bondgenoten drong zich de
Franse partij met Henegouwen cn Holland, En is bisschop
Jan Engelsgczind geweest? Wij weten het niet, maar geneigd
zouden wij zijn deze tegenstander van Lambrecht de Vriese
te beschouwen als geen vriend van Vlaanderen, Zien wij nu
naar Rome, dan vinden wij daar Bonifacius VIII in zijn
eerste conflict met Philippe IV 2). Zeker, ook tegen Enge-
land is de bul „Clericis laicos" van Februari 1296 gericht
geweest, maar dc dichtstbijzijnde vijand was toch Frankrijk,
En als dan het Luikse schisma is opgeheven door niet een
van de pretendenten, Gui van Avesnes of Willem Berthout
van Mechelen, maar een derde candidaat, Hugo van Chalons,
tc benoemen 3), ligt het in dc lijn van de pauselike politiek,
die in October 1295 nog de uitspraak van Lodewijk de Heilige
tussen Dampierres en Avesnes had bevestigd 4), het Vlaams-
Ij Cf, Oppermann, Floris V 119, Obreen, Floris V 149, Over de rol
voortaan door Jan van Avesnes gespeeld cf, S, A, Waller Zeper, Jan
van Beaumont, \'s Gravenhage 1914, 8 sqq,
2) Lavisse Histoire de France III, 2. 132,
3) Zie hierover E, Poncelet, Gui de Hainaut, élu de Liège (Comm,
Roy, Hist. 5 VIII 501—552),
4) Tegen deze uitspraak, die Vlaanderen aan Dampierre, Hene-
gouwen aan Avesnes toewees, heeft Avesnes zich altijd verzet. De
pauselike bevestiging d.d, 1295, Oct. 1 (Digard, Régistres I 231) is dus
een partij kiezen voor Vlaanderen; zij valt bovendien samen met
■enkele kleinere privileges voor Gui (I, c. 336), Dat Berthout de can-
gezinde element in de Nederlanden te versterken en naast
de nu Fransgezinde graaf van Holland een partijganger zo al
niet van Engeland dan toch van Gui van Dampierre op de
- Utrechtse bisschopszetel te plaatsen. De benoeming van
Willem Berthout, de gewezen Vlaamse candidaat voor Luik,
was dus hoofdzaak, de verplaatsing van Jan van Sierck naar
Toul — misschien op zijn verzoek — echter ook gewenst,
In dit verband kunnen wij ook de laatste regeringsdaden
van bisschop Jan tegenover Holland verklaren. Ook Jan
van Sierck is bezig te verpanden. Terwijl hij weet, dat hij
weg zal gaan 1), geeft hij Floris V een schuldbekentenis van
2000 ® en beveelt zijn maarschalk, Philips van Groeneveld,
het slot Horst, de vesting tegen Gelre, voor de graai te
bewaren, totdat de schuld aan deze en aan enige van \'s bis-
schops vrienden betaald is 2), Tegelijkertijd vidimeert hij
voor Floris de uitspraak van Rudolf van Habsburg van 1287,
dat een voogd de staat van zijn pupil niet mag vermin-
deren 3) _wat betrekking heeft op de leenhulde voor Zee-
land. Met Floris dus tegen Vlaanderen en tegen Gelre,
misschien gedwongen, maar mogelik ook vrijwillig.
Of Jan van Sierck in het laatst van Juni 1296 tijdens de
moord op Floris nog in Utrecht was, is niet met zekerheid
vast te stellen — hoogstwaarschijnlik was hij toen al ver-
didaat van Vlaanderen was spreekt, gezien de tegencandidaat, vanzelf
en is bovendien op te maken uit de brief van Gui van Dampierre van
Oct, 1294 aan de cardinaal Benedetto Gaëtani, de latere Bonifacius VIII
(Codex Dunensis ed. I. B. M. C, Kervijn de Lettenhove, Bruxelles 1875,
^1) In Maart 1296 was het vertrek van bisschop Jan bekend; 1296,
Maart 15 treft Jan van Nassau een regeling met de kapittelen over zijn
jaargeld, die slechts kan zijn opgesteld met het oog op de komst van
een nieuwe bisschop (Brom 2684).
2) 1296, Apr. 18 en 19, Brom 2703 en 2704, Als schuldeisers treden
in het twede stuk op: Floris, de vroegere maarschalk Gijsbrecht uten
Goie, Gerard van Veen en enige ongenoemden. Dc, hier voor het eerst
genoemde, maarschalk Philips van Groeneveld was een Hollander, in
1292 was hij baljuw van Zuid-Holland (O. B. II 814).
3) 1296, Apr. 10, Brom 2700,
-ocr page 87-trokken 1), In de zomer vinden wij Willem Berthout in
functie.
De tegenstellingen worden dan eerst recht fel. De dood
van Floris en het vertrek van Jan van Sierck betekenen het
afsluiten van een betrekkelik rustige periode. In de eerst-
volgende tien jaren woedt de strijd tussen Engels-Vlaams
en Frans-Henegouws op zijn hevigst,
1) Dit leid ik af uit Stoke IV 1071,
-ocr page 88-HOOFDSTUK IV.
Willem van Mechelen
1296—1301,
1. Holland en Utrecht tot de vrede van Vere
[1296—1297).
De geschiedenis van Utrecht onder de beide opvolgers
van Jan van Sierck, Willem van Mechelen en ,Gui van
Avesnes, is te zeer met de geschiedenis van Holland in deze
tijd samengeweven, dan dat het mogelik zou zijn de ont-
wikkeling van het bisdom te schetsen, zonder een juist inzicht
in de krachten, die in het graafschap werken. Daar echter
de Hollandse geschiedenis in deze periode zeer verward is,
zal het nodig zijn een ogenblik over Holland alleen te
spreken, alvorens tot de bespreking van het Sticht over
te gaan 1).
Gevangenneming en dood van Floris waren, zoals bekend,
I het rechtstreeks gevolg van zijn aansluiting bij Frankrijk.
Doel van de samenzweerders, die in overleg met Brabant,
Vlaanderen en Engeland handelden, was dit gehele verdrag
ongedaan te maken 2), Dat doel hebben zij ongetwijfeld
bereikt — zij het ook ten koste van hun leven en vrijheid.
1) Over de regering van Jan I bestaat een tweetal artikelen, n.L
van Pols en Obreen (zie de litteratuurlijst). Pols geeft aan dc hand van
Stoke met gebruikmaking van O, B. 11 een doorlopend verhaal v. n. van
de binnenlandse geschiedenis, beginnend bij de voorbereidingen tot de
moord op Floris en eindigend bij de dood van Jan I, Obreen heeft,
aansluitend aan zijn „Floris V", Holland van 1296 tot 1304 behandeld.
Hij heeft meer de nadruk gelegd op de buitenlandse verhoudingen en
de economiese motieven, die Floris tot zijn overgang naar de Franse
zijde gebracht hebben. De bovengegeven schets wil slechts, onder voort-
durende verwijzing naar de beide schrijvers, in enkele lijnen de partij-
groepering in Holland tekenen, daar deze tol juist begrip van de
Utrechtse zaken nodig is.
2) Obreen, Floris V 153 sqq.
-ocr page 89-Zij, die zich in Dordrecht als voorlopige regering van Holland
constitueerden, stonden voor een open vlakte, vrij om zelf
hun weg te kiezen l).
Hoezeer zij zich ook één gevoelden in woede tegen de
moordenaars van de graaf, toch kunnen wij onder hen reeds
dadelik twee partijen aannemen: één, vertegenwoordigd door
Loef van Cleve, die hernieuwde aansluiting bij Engeland, wil,
één de steden Dordrecht en Zierikzee, die dat niet willen,
— al weten zij zelf niet, wat dan wel 2). Tegenstelling
tussen beide partijen komt er eerst, als twee buitenlandse
vorsten gaan beproeven in Holland vaste voet te krijgen: in
Dordrecht verschijnt Gui van Avesnes, de jongere broeder
van de graaf van Henegouwen; de leiding van de strijd tegen
de moordenaars van Floris komt echter niet aan hem, maar
aan de niet geheel betrouwbare graaf van Cleve, Floris\'\\
raadsman in de jaren 1290—1295 3),
Het belangrijkste verschijnsel bij deze partij-groepering is j
het samengaan van Avesnes en Dordrecht, Dordrecht en
omgeving, het zogenaamde Zuid-Holland, heeft reeds onder
Floris getracht een zelfstandige economiese politiek te
voeren 4) — nu voor het eerst kiest de stad partij voor een
van dc pretendenten, die strijden om het regentschap over
1) Obreen II 28. . , ttj j a ♦
2) Ik leid dit af uit het schrijven van Loef aan Eduard, Kern, Acta
Imperii Angliac et Franciae ab a. 1267 usquc ad a. 1313, Tuebingen 1911,
113, waar ook dc brieven van Dordrecht cn Zierikzee 111 en 112.
3) Stoke V 285—352. Dc waarde van Stoke voor deze tijd is m. i.
kleiner dan Pols, die toch voor Stokes gebreken niet blind was, aan-
geeft (l,c. 3). Wie niet met de Avcsnes mcdegaat, kan bij Stoke geen
goed doen. Het zou ongetwijfeld dc moeite lonen een afzonderlik on-
derzoek in te stellen naar dc bronnen cn dc positie van onze chronist;
de wa?>\'-dc van zijn kroniek, niet als geschiedwerk, maar als verdedi-
öinö va\'a een partij, zou er door stijgen. Dc graaf van Cleve. raadsman
van Floris (O. B. II 772 cn 845), behoort later tot dc Engelse coalitie:
zijn zoon trouwt de zuster van Jan van Brabant (1297, Oct. 20, Digard,
Régistrcs I 2054), 1298, Oct, 22 zijn o. a. Jan van Kuik cn Jan van
Heusden getuige, als Loef van Cleve een hcerlikheid verkoopt (Lacom-
biet II 1011),
4) Cf, Oppermann, Floris V 115,
-ocr page 90-Holland, en wel voor Avesnes, de bewerker van de aan-
sliiiting bij Frankrijk.
Met afwisselend geluk hebben beide partijen elkaar be-
streden, Voor graaf Diederik is Gui van Avesnes moeten
wijken naar Geertruidenberg — Jan van Avesnes echter, in
September persoonlik naar Zuid-Holland gekomen, is het
gelukt met hulp van de Dordtenaars de Cleefse graaf tot
aftocht te bewegen. Blijvend voordeel brengt deze strijd
voor Dordrecht door het privilege van graaf Jan van Avesnes
lover de schepenkeuze 1),
De binnenlandse politiek heeft Avesnes kunnen leiden tot
de komst van zijn neef, Jan I: Zeeland heeft hij tot rust
gebracht en de Friezen bevochten — maar op de verhouding
tot Engeland invloed uit te oefenen is hem niet gelukt.
Eduard, meester van de persoon van de wettige landsheer
en gesteund door een groep in het graafschap, stond te sterk,-
dan dat Avesnes zijn invloed kon vernietigen. Dc leiding van
het gezantschap, dat graaf Jan uit Engeland haalde, berustte
niet bij Dordtenaars of Zuid-Hollanders, maar bij de edelen
die wel niet openlik, maar dan toch zijdelings betrokken
waren geweest bij de samenzwering tegen Floris, bij de
jonge Renesse en bij Brederode 2), Met medewerking van dit
gezantschap gelukte het Eduard, tegelijk met het verdrag
tussen Engeland en Vlaanderen, een hernieuwde aaneen-
sluiting van de Noordelike Nederlanden tegen Frankrijk te
bewerken. Evenals vóór 1296 maakte Holland weer deel uit
van de Engelse coalitie.
In de binnenlandse politiek van Jan I is dit te bemerken.
De graaf, met Renesse, Brederode en de hunnen in zijn
graafschap aangekomen, blijft voorlopig te Zierikzee in de
nabijheid van Renesse\'s goederen en onderhandelt van daar-
uit met Avesnes en de Dordtenaars. Tegen de nu door de
persoon van de graaf sterke „Engelse" partij is A \'^esnes
1) Obreen II 31, Pols 27, Het privilege voor Dordrecht d.d, 1296,
Sept, 29, O, B. II 963: de burgers krijgen het recht schepenen en bur-
gemeesters te kiezen, die zelf hun opvolgers mogen aanwijzen,
2) Cf, Pols 31—37, Obreen II 33—36. De deelnemers aan het ge-
zantschap naar Engeland niet O, B, II 975, maar Rijmer I, 2, 853.
niet opgewassen, hij wijkt heimelik uit naar Henegouwen 1)
en laat dus vrij spel aan Renesse en de zijnen, die de twaalf-
jarige graaf natuurlik geheel in hun macht hebben, Renesse,
de grqte man op Schouwen en de meest betekenende van
de edelen, is ongetwijfeld de bewerker van de privileges
door de graaf aan Zierikzee geschonken 2), zoals hij ook
het leger heeft aangevoerd, dat in Maart 1297 de Friezen bij
Alkmaar versloeg 3), Als ambt verwierf hij het baljuwschap
van Zuid-Holland 4), om zo zijn tegenstanders als directe
ondergeschikten te hebben. Een andere baljuw in de stad
der oppositie was wellicht gevaarlik geworden voor de grafe-
like politiek.
Toch heeft Renesse geen stand kunnen houden. Wij weten
niet, of Wolfert van Borselen een groter figuur was dan
Renesse, de later zo beroemde strijder uit de Sporenslag,
of dat diepere oorzaken deze persoons- en systeemsveran-
dering hebben bewerkt: wij bemerken slechts, dat in April
1297 Wolfert van Borselen wordt opgenomen in de grafelike
raad en weldra belast met het financiele beheer van het
graafschap 5),
Vanaf dat ogenblik bevond de graaf zich meestal te Vere,
in de stad van de Borselens, slechts eenmaal meer te Zierik-
zee, een bewijs van Borselens toenemende invloed. De maand
September bracht de crisis: door een list gelukte het Borselen
zich meester te maken van de persoon van de graaf, terwijl
Renesse in opdracht van de Hollandse regering in Bergen
op Zoom met de Brabanders onderhandelde. Terugkomend
zag Renesse, dat hij het spel verloren had en week uit,
zoals een half jaar te voren Jan van Avesnes voor hém
geweken was 6),
Op deze gebeurtenissen heeft het beloop van de Frans-
11 Cf, Pols 37.
2) 1297, Febr. 2, 7, cn 23, Maart 3, O. B, II 987, 989, 993 cn 994.
Cf, Obreen II 36,
31 1297 Maart 27, cl. Pols 40, 4) Stoke V 1060,
5) 1297\', Apr. 30 en Mei 2. O, B, II 997 cn 998, cf. Pols over Borse-
len cn Engeland, 24, 31, 36, 38.
6) Cf, Pols 39—41,
-ocr page 92-Vlaamse oorlog zeker invloed uitgeoefend. De grote over-
winning in Augustus 1297 bij Veume door Philippe Ie Bel
op de Vlamingen behaald en het feit, dat ook de aankomst
van koning Eduard zelf te Sluis geen verbetering in de
positie van graaf Gui bracht maar zelfs Rijssel capituleren
moest, waren ook slagen voor de Engelse partij in Holland.
Toch wilde Renesse aan de Engelse coalitie vasthouden —
voor Borselen, die zeker niet Engelsgezind kan worden ge-
noemd, was aansluiting bij Engeland aansluiting bij een
verloren zaak, Renesse en zijn politiek hadden afgedaan 1).
Wanneer Willem van Mechelen in het Sticht is aange-
komen, is niet vast te stellen. Waarschijnlijk echter heeft
hij de opdracht, hem door de paus gegeven, de partij van
Vlaanderen te steunen tegenover het Fransgezinde Holland,
niet meer behoeven uit te voeren: toen hij aankwafh was
Floris vermoedelik reeds dood en berustte het gezag in Hol-
vland bij de graven van Cleve 2), Met de strijd tegen de
moordenaars heeft de bisschop zich niet ingelaten, hun zaak
was verloren, maar de Cleefse gebroeders heeft hij ook niet
^ tegengewerkt: ongehinderd trof Loef van Cleve maatregelen
waar Stichtse leenmannen in betrokken waren 3), Maar
versterking van de positie van het bisdom was nu mogelik
als nooit te voren. Geen graaf van Holland was er, om de
door Floris verworven Amstelse en Woerdense goederen te
beschermen: geen Hollands centraal gezag, om de pas onder-
worpen West-Friezen in bedwang te houden. Aan de ver-
sterking van het bisdom heeft bisschop Willem zich in de
eerste plaats gewijd; daaruit komt de oorlog voort, die het
eerste jaar van zijn regering vult. Handig partij trekkend
van de omstandigheden heeft deze onafhankelike Brabander,
die zelfs het verband met de Heilige Stoel niet al te sterk
1) Cf, Obreen II 37, Funck-Brentano 250—254,
2) 1296, Mei 8 is bisschop Willem nog in Italië (Brom 2708); in
Utrecht vinden wij hem voor het eerst in Aug, (Brom 2718), Het ver-
haal van Floris\' komst tc Utrecht geeft de indruk, dat er toen geen
bisschop was (cf. Obreen, Floris V 156),
3) 1296, Aug, 27, Brom 2717.
-ocr page 93-voelde 1), getracht zich vrijer te maken dan zijn voor-
ganger was geweest en zo mogelik de door Jan van Nassau
geleden verliezen tc herstellen.
Het terrein, waarop de bisschop zijn hcroverings-politick) ^
het eerst trachtte ten uitvoer tc brengen, was het Gooi.
Terwijl de graaf van Cleve en Jan van Avcsnes twistten over
het regentschap van Holland, belegerde Willem Berthout he
Muidcrslot, dat, gebouwd op vroeger Amstelse grond, met
zijn Hollandse bezetting de Vcchtmond beheerste 2), De ver-
dediging van Hollands rechten nam echter niet de graaf van
Cleve op zich, maar dezelfde macht, die Fions had wdlen
bevrijden: de Kennemers en Waterlanders. Door hun koggen
bedreigd zocht dc bisschop zich dc beste bondgenoot, die te
vinden was: uit de legerplaats voor Muiden vroeg hij dc
West-Friezen hem tc komen helpen of, als dat onmogelik
was, tenminste de Kennemers en Waterlanders in bedwang
te houden 3), Daarmede brak hij de twede steen uit het
door Floris opgetrokken gebouw: eerst dc Amstelse goederen
in handen van Utrecht, nu dc sinds zeven jaar onderworpen
West-Friezen in opstand, In het Oosten en het Noorden
werd de Hollandse staat bedreigd.
Tegen de West-Friezen is Jan van Avcsnes te velde p-
trokken, maar verder dan tot een Proviandering van het
belegerde Mcdemblik bracht hij het met 4). De grote slag,
waarin dc West-Friezen, gesteund door volksgenoten uit
Westergo, definitief geslagen werden, leverde eerst Jan van|
Renesse in Maart 1297, Mogelik is bisschop Wdlem hierm
nog verder dan door het beleg van het Muidcrslot en zijn
oproep aan de Friezen betrokken geweest 5), maar Renesse
11 Zie boven p. 26. n n \' j
2 0£ dc stad Muiden met de Amstelse goederen aan Holland was
gekomen blijkt niet. Dc graaf had echter het slot in handen cn ook ccn
wapenplaats in dc buurt (Stoke V 567).
3^1296, Oct. 4, Brom 2723. Toen het slot viel was Avcsnes reeds
op weg tót ontzet (Stoke V 585).
41 Stoke V 735—851.
5) Stoke schrijft dc bisschop dc leiding van de Friese opstand toe
(V 600—649, VI 1—81), Bewijzen hiervoor zijn er met.
heeft dan toch niet tegen het Sticht zelf te velde willen
trekken- Feitelik waren ook de Vlaamsgezinde Renesse en
de Brabander Berthout geen vijanden. Slechts voor de stad
Muiden schijnt men een juridiese of militaire aanval van Hol-
land gevreesd te hebben: in de dagen van de Friese veldtocht
verklaart de stedelike regering plotseling, dat zij onderdaan is
van de Utrechtse kerk en belooft zij trouw op strafte van
verlies harer voorrechten 1), Voorlopig was er echter van
een aanval op dit terrein geen sprake.
Op de ontwikkeling van de toestanden in het bisdom
schijnt de oorlog geen invloed te hebben gehad. Slechts
enkele privileges aan Overijselaars geschonken doen ver-
moeden, dat de bisschop, evenals zijn voorganger, in zijn
strijd met Holland zich van de steun van de Overijselse adel
en geestelikheid heeft willen verzekeren 2),
In één kwestie van kerkelike politiek is evenwel het ver-
band met de gebeurtenissen in Holland onmiskenbaar. Het
eerste privilege voor Zierikzee in de reeks, die de stad onder
Renesse\'s invloed verworven heeft, heeft betrekking op de
kerkelike rechtspraak.
De betekenis van de kerkelike rechtspraak is bekend. Haar
macht reikte verder dan die van enig wereldlik rechter.
Ongetwijfeld was dit een voordeel voor de koopman: schuld-
vorderingen konden langs de weg van het kerkelike gerecht
eenvoudiger en op groter afstand géind worden, dan langs
die van het wereldlike. Daartegenover stond echter het
nadeel, dat een vordering een burger dwingen kon te ver-
schijnen voor de officialen van aartsdiaken of bisschop,
d, w, z, tot evocatie naar Utrecht, Zierikzee schijnt de stad
geweest te zijn die zich daartegen het sterkst heeft verzet.
Zelfs de regeling, in 1293 tussen bisschop en aartsdiaken
door bemiddeling van Siegfried van Keulen getroffen, maakt
melding van de „onhandelbaarheid van de Zeeuwen" waar-
door het onmogelik is in dat land synode te houden. Onder
1) 1297, Maart 19, Brom 2743,
2) Bevestiging van het kapittel te Steenwijk en van de regeling voor
Philips van Almelo, 1296, Nov, 30 en Dec, 29, Brom 2728 en 2730.
Floris V had Zierikzee het zover gebracht, dat de graaf
baljuw, schepenen en burgemeesters had opgedragen te
waken, dat geen burger voor een ander kerkelik rechter
werd gedaagd, dan voor de deken van Schouwen binnen
de stad 1). , X T^
In deze maanden heeft de stad nog meer bereikt. Door
Adolf van Waldeck, als Domproost aartsdiaken van Holland
en Zeeland, als gezant naar Engeland een vertrouwde van
Flrirrzijn Engelse tijd, heeft in Januari 1297 Zierikzee
zich ten opzichte van de kerkelike rechtspraak onafhankelik
laten verklaren. De Domproost staat de stedelike overheid
toe zo noodig geesteliken gevangen te zetten, om ze later
aan de kerkelike overheid uit te leveren en — en dat is
belangrijker — hij belooft geen deken of zegelbewaarder
van Schouwen aan te stellen of te handhaven tegen de wens
van de stadsregering 2). De aanvulling van dit pnvilege is
de brief, die graaf Jan twee maanden later schrijft aan
Petrus Eremberti, officiaal van de bisschop, dat boden, die
burgers van Zierikzee dagvaarden voor het gerecht van
bisschop of officiaal, zullen worden vastgehouden door de
wereldlike macht, terwijl deze brief en de vroegere privileges
van Floris in een samenvattend stuk worden bevestigd 3).
En deze grafelike stukken zijn weer niet los te maken van
de andere voorrechten voor Zierikzee, die de stad economies
onafhankelik moeten maken van Dordrecht 4). Ook de Dom-
proost is, als Renesse, bereid tot het verlenen van privileges,
hopende zo van Zierikzee een steunpunt van de Engelse
partij te maken.
Maar Renesse is verdrongen door Borselen, wat ook voor
Utrecht zijn betekenis heeft. Reeds in Juni 1297 moeten
zich te Vere, in de stad van Borselen, twee ridders, behorende
2! 2734, zeW volgens Paaschstijl te dateren^
Cf over de functie van de zegelbewaarder Lohr, Grossarch.d.akonat
TeVehan de ofüciaal d.d. 1297, Febr. 23. Brom 2741, privilege
d.d. 1297. Maart 3. Bronn. Kerk. Rechtspr. III 23.
4) Zie boven p. 73 noot 2,
tot de vrienden van de bankier Lambrecht de Vriese in
Utrecht, aan graaf Jan onderwerpen 1), Dit is nog van weinig
betekenis; als echter Renesse is nitgeweken naar Brabant,
verschijnt bisschop Willem zelf te Vere en bezegelt daar
de verdragen, die Wolfert van Borselen hem voorlegt 2),
Heeft hij de oorlog verloren? Wij kunnen beter zeggen,
dat hij niets heeft gewonnen, Borselen heeft slechts kort
en krachtig een eind gemaakt aan de oorlogstoestand, die
Renesse slepende had gelaten, In hoofdzaak was deze vrede
een regeling voor de goederen van Amstel en Woerden, de
inzet van de oorlog. De bisschop behield het hoge gerecht,
de graaf mocht de leenman aanwijzen die gehouden was de
bisschop te dienen en pacht te betalen, zodat de toestand
van Floris\' tijd hersteld werd. Uitgezonderd werden echter
Muiden, Weesp en het goed aan de Vecht, die de bisschop
behouden zou, als hij met zeven stolen bezweren kon, dat
deze goederen aan de Utrechtse kerk behoorden. Van Bindel-
meerbroek, waarover de beslissing aan de graaf bleef, zou
echter in het gunstigste geval de helft aan Utrecht komen.
Tegen de „moordenaars" zouden beiden elkaar steunen cn
bij de vervolging bemachtigde goederen zouden worden
verdeeld. Ook tegen alle buitenlandse vorsten beloofden
beiden elkaar hulp. Beiden zonderden echter de Duitse
koning als leenheer uit en de graven Diederik en Loef van
Cleve, met wie de betrekking dus ondanks alles goed was,
evenzo de graaf van Gelre en dan de graaf Jan van Avesnes
en de bisschop Jan van Brabant, De betrekking Holland-
Henegouwen was dus niet slecht te noemen, terwijl van de
Engelse koning niet gerept werd, evenmin als van de graaf
van Vlaanderen,
Financieel schijnt bisschop Willem er op dit ogenblik
1) Verklaringen van Jan van der Leede cn Allard van Buren, 1297,
Juni 9 en 17, O. B, II 1002 en 1003, beide onder borgstelling van
Lambrecht de Vriese. Te beschouwen als een krachtiger optreden tegen
Utrecht.
2) De uitwijking van Renesse door Pols gesteld op half Sept., de
vredesverdragen zijn van 29 cn 30 Sept, (Brom 2773 en 2775), dus on-
middellik erna, <
slecht aan toe te zijn geweest. Hij bezegelt tenminste in
Vere een schuldbekentenis van 2300 ffi, die Jacob van
Lichtenberch te Utrecht hem zal uitbetalen. De financiele
relaties lopen dus niet meer, als onder Floris, alleen over
Lambrecht de Vriese, ook Jacob van Lichtenberch heeft er
deel aan. De relaties met de Utrechtse banken blijven echter
bestaan 1),
Dat de bisschop bezwoer, dat Muiden en Weesp Stichts
waren, is even vanzelfsprekend, als dat de graaf ontdekte,
dat Bindelmeerbroek een leen van Amstel was geweest en
dus geheel aan de Hollandse leenman moest komen, Tn
] Utrecht had de vrede teleurstelling gebracht. De bij de eed
) van bisschop Willem aanwezige kanunniken waren bereid
te bezweren, dat alle goed van Amstel en Woerden Stichts
leen was, waarop de grafelike procuratoren opmerkten, dat
dit punt niet aan de orde was als zijnde reeds geregeld.
Noodgedwongen deden daarop de kanunniken de vereiste
eed inzake de rechten van het Sticht op genoemde
plaatsen 2),
Toch was de vrede van Vere de gunstigste overeenkomst
die sedert jaren een bisschop met de graaf van Holland had
kunnen sluiten. Sterker dan zijn voorgangers stond Willem
Berthout — sterker evenwel zou de oppositie tegen hem zijn,
2, De voorbereiding van de crisis (1296—1298).
Onbewogen vrijwel door de oorlog met Holland heeft zich
het bisdom in de eerste jaren van bisschop Willem\'s regering
ontwikkeld. Sterker dan zijn voorganger heeft Willem
Berthout de nadruk gelegd op het wereldlik gezag van de
1) 1297, Oct, 2, Brom 2776. Voor het eerst treedt de latere tegen-
stander van Lambrecht dc Vriese hier ook als bankier op, en wel als
bankier van het anti-Vlaamsc Holland,
2) 1297, Oct, 9, Brom 2778, Cf, over de eed met zeven stolen Wstinc
LXX, 28; pag. 146,
Dc uitspraak van dc graaf van Holland over Bindelmeerbroek d.d,
1298, Apr, 26, Brom 2795. Na de vrede heft de bisschop dan excommu-
nicatie cn interdict op, over de graaf cn zijn land uitgesproken wegens
de bezetting van Amstel en Woerden, (1297, Oct. 10, Brom 2780).
bisschop in het Sticht, Overdracht van grond binnen de burcht
heeft ten overstaan van het bisschoppelik gerecht plaats, en
bij zijn eerste inkomst heeft de bisschop het ruimingsgerecht
doen gelden 1), wat van zijn beide voorgangers niet bekend
is. Ook de waterstaat is weer, als onder Jan van Nassau
vóór 1285, in Utrechtse handen, en weer is daarin de maar-
schalk van het Sticht betrokken. Naast de dijkgraaf, die de
aan de bisschop verschuldigde waterstaats-gelden int 2),
zegelt ook de maarschalk de oorkonde, waarbij de bisschop
de landgenoten tussen Utrecht en het Gein een wetering en
een sluis in de IJseldijk afstaat in het gerecht van Gysbrecht
van IJselstein 3), Zij krijgen daarover de vrije beschikking
en zijn niet gebonden aan de toestemming van drie autori-
teiten: bisschop, dijkgraaf of maarschalk. Evenals onder Jan
^ van Nassau heeft dus de maarschalk het toezicht op de
waterstaat, een taak, die in Holland de baljuw vervult.
Met een van zijn machtigste leenmannen is de bisschop
reeds spoedig in conflict gekomen. Hij heeft getracht Hen-
drik de Rover, burggraaf van Montfoort, door een ander tc
vervangen. De Rover heeft zich echter verzet en gevraagd
voor het leengerecht van het Sticht te mogen bewijzen, dat
hij erfelik burggraaf was. En zo vinden wij dan in Februari
1297 in het bisschoppelik paleis in Utrecht het leenhof, de
Stichtse mannen, bijeen. Ten overstaan daarvan bezweert
de Rover zijn recht met twee leenmannen van het Sticht en
wordt daarna, mede op het getuigenis van betrouwbare per-
sonen, in zijn erfelik recht erkend. De bisschop reikt hem
daarop een oorkonde uit, bevattende het verloop van het
proces en behalve door de bisschop als uitvaardiger gezegeld
\\ door acht getuigen, n,l. vier ridders en vier schepenen van
\\ Utrecht 4),
1} 1297, Oct, 26 en 1298, Maart 20, Brom 2781 en 2788.
2) 1298, Mei 9, Brom 2801,
3) 1298, Maart 23, Brom 2789, Zie over dc waterstaat p, 43 noot 5,
4) 1297, Febr. 1, Brom 2737. Feitelijk zijn er vijf ridders en drie
schepenen, maar Lambrecht de Vriese, sinds 1295 lid van de schepen-
bank (zie boven p, 65 noot 4), wordt steeds „ridder" genoemd. Zo
slaat het „schepenen van Utrecht" zeker ook op hem, die dan tevens
ridder is en blijft de boven opgegeven verdeling bestaan.
Opvallend is deze gelijke verdeling van vertegenwoor-
digers van adel en stad. Wanneer de vier schepenen hier
zijn, niet als leenmannen ieder voor zich, maar als te zamen
vertegenwoordigende de stedelike regering naast de vier
ridders als vertegenwoordigers van de adel, dan dringt zich
de parallel op met de latere inrichting van de bisschoppe-
like raad, toen de Staten bisschop Jan van Diest dwongen,
zijn raad te vormen uit vier ridders en vier leden van de
regering der stad Utrecht 1),
Met kerkelike processen heeft bisschop Willem zich weinig
ingelaten: slechts eenmaal heeft hij in het Domkapittel in-
gegrepen en daarvoor een statuut vastgesteld; ook de ver-
houding van het nonnenklooster te de Bilt tot de abdij Oost-
broek heeft hij geregeld 2), maar van verdere kerkelike
werkzaamheid is niets te bespeuren.
Als de winter van 1297 op 1298 voorbij is, zien wij de
strijd naderen. Buiten Utrecht begint de bisschop steun-
punten te zoeken. Want uit deze overweging is te verklaren,
dat in April 1298 het door bisschop Hendrik van Vianden
aan Vreeland gegeven stadsrecht wordt hernieuwd 3), Zoals
zijn voorganger de tol bij het Gein tot een stad gemaakt
heeft als tegenwicht tegen Utrecht, bevestigt bisschop Willem
deze vesting aan de Vecht in haar stedelike rechten. Dit
stadsrecht is echter ruimer dan dat van het Gein, de stad
Vreeland krijgt Deventers recht en steeds een burger als
schout — slechts moet de opneming van nieuwe burgers
onderworpen aan de goedkeuring van de bisschop of van de
kastelein, Economies van belang is de bepaling, dat de bur-
gers niet buiten de stad voor een kerkelike rechter behoeven
te verschijnen.
1) 1328, Aug. 31. Cf. Enklaar 29, De raad is dan vrijwel een ver-
tegenwoordiging der Staten geworden. Dit achttal is een commissie uit
het leenhof, mogelik het leenhof zelf, maar de gelijke verdeling over
twee leden van de Staten wijst op een enigszins georganiseerde Statcn-
invloed. Over de samenstelling van de bisschoppelike raad in deze tijd
is niets bekend,
2) 1297, Mei 2 cn Aug. 30, Brom 2747 en 2766.
3) 1298, Apr. 13, Brom 2792.
-ocr page 100-Op Vreeland volgt Amersfoort. Ook hier wordt in de
zomer van 1298 het door bisschop Hendrik gegeven stads-
recht bevestigd 1), Amersfoort krijgt de rechten van Utrecht,
maar de burgers moeten, in tegenstelling met het recht van
Vreeland, wel de heervaart volgen.
Ook in het Oosten tracht bisschop Willem zich vrienden
te verwerven, In concurrentie met Holland? Ongeveer gelijk-
tijdig zijn de privileges van graaf Jan voor de Hanze-steden
en het privilege van de bisschop voor Groningen 2). Wijst
dit en het feit, dat Vreeland hofvaart kreeg op Deventer, op
een aansluiting van de Brabander Berthout bij de Hanze-
steden? Eerder te verklaren zijn deze maatregelen, evenals
het ongedateerde privilege voor de drie IJselsteden 3), als
een poging ergens in het bisdom steim te vinden, \'s Bisschops
kracht lag echter elders: in zijn Brabants-Vlaamse relaties.
De buitenlandse politiek van Holland maakte door het
optreden van Wolfert van Borselen een zwenking. Als een
van de eerste daden van de nieuwe grafelike regering mag
de brief worden beschouwd, die de Hqllandse adel, met
Borselen aan het hoofd, aan koning Eduard zond, om hem
te verzoeken zijn dochter, de jonge gravui, niet naar Bier-
vliet maar direct naar Holland te zenden 4), Daaruit toch
j blijkt, dat de partij, die op het ogenblik in Holland aan het
bewind is, zich niet meer met Vlaanderen, „waar de moorde-
naars van graaf Floris verblijf houden" wenst in te laten.
Hiertegenover staat een verklaring van Hollandse gezanten
uit Parijs, waaruit schijnt te moeten worden opgemaakt, dat
een verdrag met Frankrijk zo al niet gesloten dan toch
overwogen is 5),
Ook de economiese politiek van Borselen komt met deze
houding overeen. Het is niet te ontkennen, dat het zijn
streven is geweest, de positie van Dordrecht te versterken,
hoezeer ook zijn einde met deze politiek in strijd mag
1) 1298, Juni 25, Brom 2808, Cf, Oppermann, Utrecht 205 over dc
door bisschop Hendrik verleende rechten,
2) 1298, Apr, 15, Brom 2793, 3) 1298 s, d„ Brom 2838,
4) Cf, Pols 42, 5) 1298, Apr, 29, O, B, II 1031. Cf. Pols l,c.
-ocr page 101-schijnen l). Onder het „regentschap" van Borselen n.l, wor-
den de oude privileges, door graaf Floris in 1276 en 1277
aan de Overijselse steden geschonken, hernieuwd voor
Kampen en gegeven aan Lübeck en Groningen 2), Doel van
deze voorrechten is geweest de handel der Oostelike steden
op Engeland in plaats van over Vlaanderen over Dordrecht
te leiden en juist Dordrecht heeft daarvan de grote voor-
delen genoten. 3) De Dordtse kooplieden, eens machtig in het
graafschap onder Floris en een ogenblik begunstigd door
Jan van Avesnes, hebben dus na de val van Renesse weer
kans gezien invloed op de grafelike regering te krijgen. Na
deze privileges is het de stad nog gelukt, van Borselen één
stapelrecht te verkrijgen, dat voor haver 4), De kroon op
deze politiek is echter niet gezet door Borselen, maar door
zijn opvolger Jan van Avesnes met de verlening van het
algemene stapelrecht 5), Met recht mag Borselen de voor-
bereider van de politiek der Henegouwers worden genoemd.
Als bewijs van de sterkere positie van. Holland in finan-
cieel opzicht kan dienen, dat het Borselen blijkbaar is gelukt
Lambrecht de Vriese tot zijn schuldenaar te maken 6). Hier-
mede heeft hij zich onafhankelik gemaakt van het Vlaams-
Ij Slechts de economiese politiek van Borselen komt hier ter sprake,
voorzover zij van belang is voor de ontwikkeling van het Sticht. Dc
kwestie, wie schuldig is aan Borselens dood, blijft hier buiten beschou-
wing, evenals de vraag, waarom hij juist met Dordrecht in conflict
moest komen. Het beloop der gebeurtenissen is uitvoerig medegedeeld
door Pols en Obreen, terwijl ook Fruin een uiteenzetting geeft van de
omstandigheden, die tot Borselens dood hebben aanleiding gegeven
(Verspr. Geschr. VIII 176). Echter is de opvatting van Obreen, dat in de
met Vlaanderen gesloten verdragen een koersverandering van Borselens
politiek is te zien „doordien de graaf beloofde zijn grootvader (Gui
van Dampicrre) tegen Frankrijk te helpen" niet in overeenstemming
met dc tekst der stukken (O. B. II 1057, 1061, 1062, O, B, Suppl. 327).
Dezc bepaling komt slechts in Vlaamse ontwerpen voor (O. B. II 1052
en 1053).
2) 1298, Apr, 12, 23 cn 29, Brom 2791, O, B, II 1026, Brom 2796.
3) Over de betekenis van deze privileges in 1276 cf. Oppermann
Floris V 109 en 121.
4) 1299, Febr. 15, O, B. II 1054.
5) 1299, Nov. 6, O. B. II 1097. 6) 1297, Nov. 25, Brom 2783,
-ocr page 102-Utrechtse kapitaal, maar misschien slechts voor een ogen-
blik, Stexmend op Dordrecht, sterk tegenover de machteloze
graaf van Vlaanderen, kon Borselen een macht als van Lam-
brecht de Vriese en zijn beschermer de bisschop niet naast
zich dulden. Voor hen, als later voor Avesnes, is de strijd
tegen de Brabants-Vlaamse partij in Utrecht een noodzake-
like consequentie van zijn politiek. Zo moeten wij het weder-
uitbreken van de Utrechtse oorlog in het voorjaar van 1298
zien. Ditmaal gaat het niet om gebiedsuitbreiding voor een
van beide partijen: hoofdzaak is hier de strijd van de Hol-
landse regeering tegen de partij, die tot nog toe in Utrecht
de leiding had gehad, tegen de bondgenoten van Vlaanderen
en Brabant,
De internationale toestand is in deze zomer gunstig voor
een dergelike onderneming, In October 1297 hebben Frank-
rijk en Engeland wapenstilstand gesloten, in Juni 1298 komt
de voorlopige vrede tot stand i), Vlaanderen, aan zijn lot
overgelaten, kan Holland geen stroobreed in de weg leggen,
Eduard van Engeland bemoeit zich voorlopig niet met het
vasteland, Brabant alleen is nog overgebleven. Zo is dan
het ogenblik voor Borselen gunstig, om in te grijpen in de
Utrechtse zaken, In April worden de privileges voor de
IJselsteden bevestigd, tegelijk eist de graaf Bindelmeerbroek
voor zich op 2); in Juni moet de Westelikste Stichtse leen-
man, Hendrik de Rover van Montfoort, zich reeds onder-
werpen aan Wolfert van Borselen, tans Heer , van Oude-
water 3), Tegelijkertijd wordt met een twintigtal Stichtse
leenmannen het verdräg van 1294 hernieuwd 4); steun be-
loven zij tegen ieder behalve hun Heer de bisschop en de
1) 1297, Oct. 7 wapenstilstand, 1298, Juni 27 voorlopige vrede onder
pauselike bemiddeling, Cf, Funck-Brentano 267 en 294.
2) 1298, Apr, 26, Brom 2795.
3) 1298, Apr, 23, Brom 2794, beleent de graaf Borselen met Uude-
water. Verdragen met de Rover d,d, 1298, Juni 15 en 22, Brom 2805 cn
2806, De Rover was gevangengenomen in een gevecht; zo er al geen
officiele oorlog tussen Utrecht en Holland was, grensincidenten waren,
er wel.
4) 1298, Juni 24, Brom 2807, Zie boven p, 63 noot 1.
-ocr page 103-Heer van Voorne, steun bij een nieuwe bisschopskeus en
borg stellen zij zich voor het door de bisschop gesloten ver-
drag, Oorlog tussen Holland en Utrecht schijnt er officieel
nog niet te zijn, maar vrede is er toch ook niet meer,
In deze verdragen is één punt, dat de aandacht verdient,
daar het de houding van dc graaf tegenover zijn geestelike
Heer op dit ogenblik typeert. Weer betreft het een kwestie
van kerkelike rechtsmacht. Evenals vroeger Adolf van Wal-
deck het dekanaat van Schouwen beloofde te bezetten in
overleg met de burgemeesters van Zierikzee — een schakel
in de privilege-reeks, die de stad moest maken tot een bol-
werk van Renesse\'s invloed — vinden wij hier dc Hollandse
regering bezig de kerkelike rechtspraak in haar dienst te
stellen. Als Hendrik de Rover zich onderworpen heeft aan
Holland, wordt bij zijn onderwerping bepaald, dat hij zich
aan de bepalingen van het verdrag zal houden op straffe van
excommunicatie door de deken van Rijnland, De excommuni-
catie-bepaling is oud, maar steeds was de excommunicerende
autoriteit de bisschop, dus tevens een machtige buurman.
Hier — in strijd met zijn geestelike Heer — neemt de graaf
voor de excommunicatie een ondergeschikte geestelike 1),
van wie a priori wel mag worden verondersteld, dat hij in
overleg met de graaf is aangesteld, evenals de deken van
Schouwen in overleg met de burgemeesters van Zierikzee,
Als symptoom van het streven van de Hollandse regering
zich ook op kerkrechtelik gebied zelfstandig te maken, is
deze bepaling van het verdrag van de Rover met Holland
wel de aandacht waard.
Langzaam zien wij dc Hollandse invloed in het Sticht
toenemen — de oude toestanden schijnen terug te zullen
keren 2), Bisschop Willem heeft dit ook gezien en steun
1) In 1292 was dc deken van Rijnland pastoor van Zoeterwoude
(O. B. II 829).
2) 1298, Juni 29 sluit Hubrecht van Everdingen zich aan bij het
verdrag van de adel met Holland (Brom 2810); 1298, Aug. 30 treedt
Gijsbrecht van Abcoude op in zijn gerecht in opdracht van de graaf van
Holland (Brom 2819); 1298, Sept. 13 maakt Diederik van Herlaar
(Ameide) zijn slot tot een open huis van de graaf. Als bewijs voor dc
gezocht. Ook in het buitenland, In de zomer van 1298 vinden
wij hem in financiele transacties met de Zuid-Nederlandse
vorsten, In Augustus blijkt hij een subsidie te hebben ont-
vangen van de graaf van Vlaanderen, maar zijn crediet is
blijkbaar zo groot, dat de hertog van Brabant zelf met zijn
twee getrouwen, de Heren van Heusden en Kuik, borg voor
hem blijft l). En zelfs is de Brabantse hertog zijn schulde-
naar en wordt op grond daarvan zijn bondgenoot, In October
verbindt Jan van Brabant zich met de bisschop tegen Holland
en belooft geen vrede te zullen sluiten zonder hem, terwijl
conflicten tussen de bondgenoten door Floris Berthout en
Jan van Kuik zullen worden opgelost Maar in een dezelfde
dag afgegeven kwitantie blijkt de bisschop een vordering te
hebben op de hertog van 5000 ffi Tourn, en 4000 ffi Brabants,
waarvan hertog Jan en de Heer van Kuik maandeliks 500 8
moeten afbetalen 2), De positie van bisschop Willem is een
geheel andere dan die van zijn voorgangers: hij fimgeert
enigszins als geldschieter van de omwonende vorsten.
Dat heeft hem tenslotte ten val gebracht. Het Sticht was
nog niet rijp voor het bankierswezen in het groot, en de
„woekeraars"-politiek van dc bisschop is het grote verwijt
dat de stad Utrecht hem naar het hoofd slingert in het
leidende positie van de stad Dordrecht in deze buurt diene de bepaling
in het laatste stuk, dat Heer Diederik bij bezetting van zijn slot een
door de graaf, de Heer van Borselen en de stad Dordrecht gezegelde
verklaring zal ontvangen, dat alle schade hem zal worden vergoed
(Brom 2821),
1) 1298, Aug, 6, Brom 2815 gedr, Bijdr, Med, H, G, XLIII 39,
2) 1298, Oct, 25, het verdrag. Brom 2824; dc financiele regeling,
Bijdr, Med, H, G, XXXIV 498, Obreen, die het stuk te Brussel vond en
het uitgaf, verklaart het omgekeerd en stelt het voor, alsof de sommen,
waarvan de bisschop spreekt: „dont nous doivent (n.l. Jan van Brabant
en Jan van Kuik) a paier cescun mois cink eens ffi tant ke nous cn
soiens pleinement paiés" een beloofde subsidie waren. M, i, is dat niet
juist en treedt de bisschop hier als geldschieter op, zij het dan ook
waarschijnlik met het geld van de Vriese c,s., die hij protcgert, Waar-
schijnlik ook in deze tijd blijft bisschop Willem met het gehele Bra-
bants-Vlaamse consortium, o.a. dc graven van Cleve en de Heren van
Kuik en Heusden, bij Gui van Dampierre borg voor Reinoud van Gelre
(omstreeks 1298, Knipping III 3633),
uitvoerige protest, waarin zij appelleert op de paus tegen
haar geestelik en wereldlik Heer l),
Terwijl de bisschop zijn verdrag met Brabant sloot, was
de strijd met de stad waarschijnlik reeds tot uitbarsting
gekomen. Enkele dagen na het verdrag had de bisschop reeds
de stad verlaten, en diende de stedelike regering haar eerste ^
protest tegen hem in.
In overleg met enige partijgenoten hadden de schout Her-
man van de Velde en Lambrecht de Vriese 2), ridder en
schepen van Utrecht, een samenzwering op touw gezet tegen
de stad, steunend daarbij waarschijnlik op de bisschop en
zijn broeder, die zich te Utrecht bevond. Dit was uitgelekt
en ziende, dat zij de zwakste waren, was Lambrecht de Vriese
onverwacht uitgeweken. De schout was gegrepen en had
bekend, maar vervolgens ook kans gezien de stad te verlaten,
terwijl hun partijgenoten werden verbannen, en ook dc bis-
schop en zijn broeder de stad verlieten, Dc strijd was daar-
mede echter niet afgelopen. De bisschop zeide (j^ stad vete
aan, waartoe hij volgens dc stedelilte regering, tans bij ont-
stentenis van de schout slechts uit schepenen en raad be-
staande, niet het recht had. Immers ontzegging mag slechts
volgen na een vonnis van het Generaal Kapittel of na een
weigering voor het Generaal Kapittel te verschijnen, en tot
een verantwoording van haar handelwijze was de stad vol-
1) Het protest, afgedrukt Bijdr, Med. H. G, IX 35—44, is een nota-
rieel transsumpt d,d, 1298, Dec, 18, van twee stukken, voorgelezen
door Johannes van Gent, procureur van de stad Utrecht, voor de bis-
schoppelike officiaal. Het eerste van deze twee is eveneens een nota-
riële verklaring van twee stukken n,l. van de machtiging door schepe-
nen, raden cn gemeente aan genoemde Johannes verleend cn van het
appèl op de paus, door hem ingediend bij de waarnemende bisschop-
pelike officaal, beide d.d. 1298, Nov, 4. Het andere in het transsumpt
van Dec, opgenomen stuk bevat de nieuwe grieven door de procureur
nog tegen de bisschop aangevoerd cn is tevens een hernieuwd appèl
op de paus. Deze stukken vormen de bron voor onze kennis van de
strijd van bisschop en stad: het boven gegeven verhaal is slechts een
analyse ervan,
2) Herman van dc Velde komt dc eerste maal voor als schout 1294,
Oct, 15, Brom 2580. Zie over Lambrecht dc Vriese als schepen boven
p. 65 noot 4.
komen bereid 1], Om de ontzegging kracht bij te zetten,
trachtte de bisschop de stad te blokkeren: de kasteleins van
Vreeland en van Horst brandschatten het platteland en
hielden de kooplieden aan; twee Utrechtse burgers werden
te Amersfoort gevangen gezet, en ook de wijntransporten der
Cisterciensers langs de Rijn werden bemoeilikt 2), Daaren-
boven beproefde de bisschop te tomen aan de interne orga-
nisatie van de stad. Gebruikmakend van de gedwongen
vacature in het schoutambt wilde hij de macht van de stads-
schout verminderen en — de gewone politiek — het volk
in beweging brengen tegen de stedelike regering. Op straffe
van excommunicatie verbood hij de burgers accijns te be-
talen, „terwijl toch de accijns door de burgerij met gemeen
overleg en ten algemenen nutte wordt geheven", zoals de
stad er in haar protest verontwaardigd bijvoegt 3),
Dit alles is voor de stad aanleiding om zich tegen haar
bisschop op de paus te beroepen. Ten overstaan van de
bisschoppelike officiaal appelleert Johannes van Gent, ge-
machtigde van schepenen en raad, d, w, z, van de stads-
regering, op de paus, zonder echter een vreedzame oplossing
onmogelik te maken. Ondanks alles wat haar wedervaren is
en nog wedervaart is de stad in November nog geneigd tot
onderhandelen, „Voor een bisschop, die met vrede komt,
zijn de poorten niet gesloten". Maar de stad behoudt zich
het recht voor, haar buren, niet \'s bisschops vijanden, binnen
te laten. Gezien echter het verdrag door de Westelike
Utrechtse leenmannen met Holland gesloten, is de grens
tussen „buren van de stad" en „vijanden van de bisschop"
1) „bella nee diffidationes ministerialibus et subditis vestris indi-
cere debetis (n.I. de bisschop), nisi prius, convicti coram ecclesia Traiec-
tensi ac ministerialibus et terre inquilinis de deltclis suis seu culpis,
satisfacere denegarent". Het feit, dat de clerus ook genoemd wordt,
doet mij spreken van Generaal Kapittel en niet van landrecht, Cf,
Enklaar 44 en Wstinc XV, 3; pag. 59.
2) Als kastelein van Horst wordt hier Allard van Buren genoemd,
dic meermalen in relatie met Lambrecht de Vriese voorkomt. (Zie bo-
ven p, 78 noot 1).
3) De accijns was reeds onder Jan van Sierck een punt, waarover
bisschop en stad streden, (Zie boven p, 62 noot 5),
moeilik te trekken. Laat de stedelike regering de burggraaf
van Montfoort en de zijnen binnen, dan is zij toch op de weg,
die tot aansluiting bij Holland voert.
Als antwoord op het protest heeft de bisschop het inter-
dict over de stad uitgesproken en tevens aan Amersfoort,
zijn steunpunt en waarschijnlik zijn residentie, samen met
de Domproost toegestaan, dat alle rechtzaken niet meer voor
de officialen te Utrecht, maar voor de bisschoppelike rechter
in de stad mogen worden behandeld 1),
Enkele weken hebben echter de stadspartij zeer versterkt.
Zij krijgt onverwacht een bondgenoot, die haar in staat stelt
het interdict te negeren, door de interdicerende bisschop als
geëxcommuniceerd te wraken. Achter de stad staat Boni-
facius Vin,
Onmiddelijk nadat de paus Willem Berthout tot bisschop
van Utrecht had aangesteld, had hij hem verlof gegeven voor
alle aan de Curie te maken onkosten een lening te sluiten,
In de overtuiging, dat het bisdom daar onder lijden zou, en
blijkbaar vertrouwend op zijn persoonlik crediet, had Bert-
hout van deze vergunning geen gebruik willen maken, maar
zich voor de betaling der verschuldigde kosten van aanstelling
bij de cameraars van paus en cardinalen persoonlik borg
gesteld 2), In Utrecht schijnt van de afbetaling van deze
schuld niet veel gekomen te zijn en in het najaar van 1298
bestond ze nog. Dit had geen gevaar opgeleverd, als de
pauselike politiek in 1298 dezelfde richting had gehad als
in 1296, Daar echter zat het verschil, en uit dat verschil
kwam het gevaar voor Berthout voort, In 1296 in strijd met
Frankrijk, had de paus nu met moeite Frankrijk en Enge-
land verzoend, toen begunstiger van Vlaanderen, liet hij nu
de Vlaamse gezanten vergeefs in hun hopeloze strijd om zijn
hulp bedelen 3), En weer ondervond Utrecht de terugslag
van de internationale politiek: in December 1298 werd Willem
1) 1298, Dec, 14, Brom 2833. Amersfoort behoort tot het archidia-
conaat van de Dom, cf. Muller Hzn., Kaart.
2) 1296, Febr, 15, Brom 2678, Bij wanbetaling belooft de bisschop
persoonlik aan de Curie in leisting te komen,
3) Cf. Lavisse, Histoire de France III, 2. 139.
-ocr page 108-Berthout wegens wanbetaling gedagvaard voor de Curie, in
Januari 1299 werd zijn vroegere tegenstander uit Luik, Gui
van Avesnes, begunstigd met de toestemming verschillende
kanonikaten te behouden en zijn Luikse custodie aan zijn
broeder over te dragen l).
Het omstandig verhaal van deze financiele transacties is
te Utrecht bekend geworden, waarschijnlik door dc bisschop
van Doornik, die in last had Willem Berthout te dagvaarden.
En nu barst de volle woede tegen hem uit. Volgens alle kano-
niek recht kan de bisschop geen kerkelike straffen uitspreken,
betoogt de procureur van de stad in zijn twede appèl, „Zelf
is hij gesuspendeerd, daar hij vreemde woekeraars, die
openlik geldhandel drijven, toegelaten heeft huizen te huren
in stad en diocese en de Utrechtse stadsregering gedwongen
heeft toe te laten, dat deze woekeraars leefden onder de
stedelike vrijheid" 2), En dan geeft de procureur het relaas
van wat er vroeger in Rome gebeurd was.
Hier spreekt de tegenstelling tussen beide partijen het
felst. Hier is niet meer, als onder Jan van Sierck alleen
een machtskwestie tussen stad en landsheer — twee econo-
miese opvattingen staan hier tegenover elkaar. Hier brengt
geen graaf van Holland de partijen meer tot elkaar — deze
strijd moet uitgevochten worden.
3. DestrijdinhetSticht (1298—1301),
Hoe bisschop Willem zich tegen het door de stad inge-
diende appèl en tegen de pauselike dagvaarding heeft tc
weer gesteld, is niet na te gaan. De stad zond een afgevaar-
digde, Rudolf Scarpsvaert, kanunnik van Ste Marie, naar
Rome 3), de bisschop — bleef vermoedelik te Amersfoort,
Heeft hij de insluiting en blokkade van zijn hoofdstad kunnen
volhouden? Na December 1298 vernemen wij daarover niets
meer, berichten van de bisschoppelike partij ontbreken ge-
heel. De stad echter heeft steun moeten zoeken bij hem.
1) 1299, Jan, 19, Brom Buil, 433 en 434.
2) Appèl van Dec, 18, (Zie boven p, 87 noot 1),
3) De naam blijkt uit Brom 2898, waarover beneden.
-ocr page 109-die bereid was steun te geven, bij Wolfert van Borselen, I
In de zomer van p89\' staat Jacob van Lichtenberch in finan-
ciele relaties merHolland, Evenals enige jaren te voren is
hij dus in geldzaken de agent voor de Borselen-partij: hij
ontvangt van Oloud, de baljuw van Zuid-Holland, in Mei
1299 600 S voor de stad als hulp in de oorlog en een maand
later nog 500 ffi van meester Louwerens, grafelik rentmeester
van Holland 1), Van Holland uit wordt het verzet van de
stad tegen de bisschop financieel gesteund.
En de bisschop? Van hem weten wij niets met zeker-
heid 2), In deze tijd moeten wij de gebeurtenis plaatsen, die
de kronieken ons verhalen: de gevangenschap op het huis
Lichtenberch te Utrecht, Volgens Beka en Wilhelmus Pro-
curator 3) werd de bisschop, in oorlog met enige ministe-
rialen — Beka noemt Zweder van Montfoort, Hubrecht van
Vianen en Jan van Linschoten — door Jacob van Lichten-
berch, burgemeester van Utrecht, gevangen genomen, een
jaar op het huis Lichtenberch gevangen gehouden en daarna
1) 1299, Mei 13 en Juni 12, Brom 2849 en 2851,
2) Waarschijnlik behoort tot deze tijd dc oorkonde, waarbi, de bis-
schop het testament van zijn zuster bevestigt (Brom 2887 op 1300, Maart
23, beter met Boodschapsstijl op 1299, Apr, 1). Hieruit leid ik af, dat
hij in Apr, 1299 nog vrij was, , , t^ ,
3) Procurator 58, Beka 103, Stoke zwijgt geheel. De datering is niet
zeker. De Procurator had oorspronkelik 1300, wat d vroeg veranderd
is in 1301 (I,c, 58 noot 3), Hij vertelt achter elkaar dc gevangenneming,
bevrijding, uitwijking naar Overijsel, terugkeer en dood. Van dc reis
naar Rome spreekt hij niet, Beka behandelt op 1300 gevangenschap cn
reis naar Rome, op 1301 dood. Vast staat, dat dc bisschop in Januari
1300 in Amersfoort was (Brom 2876) en in Augustus 1300 in Italië (Brom
2905), De opgave van Beka, dat hij in 1300 een jaar gevangen zat, is dus
onjuist, In Juni 1300 is de bisschop blijkbaar niet in het land (zie be-
neden p, 95 noot 2) zodat hij óf in 1300 tussen Januari en Juni gevan-
gen. moet hebben gezeten óf in 1299, In verband met de gebeurtenissen
in Holland zou ik willen afwijken van het door Beka opgegeven jaar en
de gevangenschap op 1299 willen plaatsen. In 1300 was het onmogelik
geweest hem tc bevrijden, daar Avcsnes tc machtig was,
Beka noemt Lichtenberch „magister civium", welke titel in Utrechtse
oorkonden eerst in 1315 voorkomt (cf. Muller, Inleiding 24). Zoals be-
kend was hij schepen (Brom 2849). Beka (87) kent cchtcr reeds in 1255
„magistri civium"!
door plattelanders bevrijd. Of deze gevangenneming het
gevolg was van een nederlaag door de bisschoppelike partij
geleden, is niet na te gaan.
Een spoor van \'s bisschops gevangenschap is mogelik te
vinden in het stadsbestuur, In December 1298, als Herman
van de Velde is uitgeweken, is de stad zonder schout:
schepenen en raden hebben samen de leiding. In Mei 1299
echter, als Jacob van Lichtenberch geld leent van de Hol-
landse graaf, heeft de stad weer een schout, maar in dc
voor de graaf uitgevaardigde verklaring staat hij op dc twede
plaats, achter de schepenen 1). Waarschijnlik heeft de stads-
regering de gevangen bisschop, die zich, zolang hij vrij was,
weinig om het stadsbestuur zal hebben bekommerd, ge-
dwongen een nieuwe schout aan te stellen, maar deze,
natuurlik behorend tot de bovendrijvende partij, heeft tegen-
over schepenen en raden, die hem schout hadden doen
maken, weinig in te brengen gehad.
Tijdens \'s bisschops gevangenschap speelt zich in Holland
dc strijd af tussen dc grafelike regering cn de stad Dor-
drecht, dic dc dood van Wolfert van Borselen ten gevolge
heeft 2), Zonder veel moeite is Jan van Avcsnes daarop in
Borsclen\'s plaats gekomen, maar enige tijd moet er toch
verlopen zijn, voordat Avesnes over Brugge en Middelburg
in Holland was aangekomen 3), In deze tijd, terwijl alles
in Holland op losse schroeven stond, heeft zich een vroegere
mededinger naar dc leiding in het graafschap vertoond: in
Augustus bevindt zich Jan van Renesse plotseling in
Den Haag 4),
Van deze crisis in Holland en het verschijnen van Renesse
heeft dc bisschoppelike partij in Utrecht gebruik gemaakt.
Met dc steun van Gelderse en Brabantse ridders is het haar
1) 1299, Mei 13, Brom 2849: „wi scepene ende scoute ende der stat
raet van Utrecht". Schout is in 1300 Frederik van Rodenborch (Brom
2922; Brom 2874 behoort blijkens de naam van de schout tot de periode
1329—1340, cf, de lijsten bij J. van de Water, Placaatboek s lands van
Utrecht, Utrecht 1729, III 146), Frederik van Rodenborch wordt in 1304
genoemd aan de zijde der Lichtenbergers (Bijdr, Med, H. G. IX 51),
2) Pols 44 sqq. 3) Stoke VI 1150 sqq, 4) O. B. II 1078.
-ocr page 111-gelukt de bisschop te bevrijden, en in begin September 1299
is Willem Berthout bezig een regeling met zijn crediteuren
te treffen, die zeker is op te vatten als een afrekening met
zijn bevrijders 1), Uit deze afrekening blijkt, dat de bisschop
reeds in Augustus 1296, dus direct na zijn aankomst, een
grote lening gesloten had bij Lambrecht de Vriese. Nu ver-
bindt hij zich tot afbetaling op termijnen, maar, daar de
strijd met de Curie blijkbaar zijn crediet heeft geschokt, moet
hij een lange reeks borgen stellen. Onder hen bevinden zich
naast oude getrouwen als de proosten van Dom, Oudmunster
en Ste Marie, Brabanders als Jan van Heusden en Floris
Berthout, Geldersen als Diederik van Batenburg en Rudolf
Koe, maar ook Utrechters als Hubrecht van Vianen en
Zweder van Zuilen, De vroegere vijanden hebben zich blijk-
baar gedeeltelik bij de bisschop aangesloten.
De overwinning van de bisschoppeliken kan niet van lange
duur geweest zijn. Als de regeling met Lambrecht de Vriese
al in Utrecht is uitgevaardigd — de komst van Avesnes in
Holland moet de tegenpartij in de stad weer moed gegeven
hebben. Niet lang na zijn bevrijding, in Januari 1300, bevindt
de bisschop zich reeds weer in Amersfoort, waar het veiliger
is dan in Utrecht. Van daaruit heeft hij zich naar Rome
begeven, niet om, zoals Beka zegt, zijn bisdom in handen
te stellen van de paus, maar om te trachten met de Curie
tenminste vrede te sluiten 2). Slechts met de pauselike
1) 1299, Sept. 13, Brom 2858, De meest waarschijnlike verklaring
van dit zéér gehavende document lijkt mij de boven gegevene. Bij de
bevrijding verplichtte de stad zich tot betaling van 2000 ffi aan dc bis-
schop (v. Mieris II 330 op Oct. 1323, Hofman, Willem Berthold 402 op
circa 1310), Niet tc verklaren is echter dat 1299, Sept, 21 het kapittel
van St, Pieter zich inzake de aankoop van enige goederen in Bunnik.
die Hendrik van lichten van dc bisschop in leen had, wendt tot de
proost van Ste Marie en niet tot de bisschop (Brom 2859), Verklaar-
baar zou het zijn, als de proost tijdens \'s bisschops gevangenschap de
zaken van het Sticht regelde, maar op dit ogenblik was de bisschop toch
vrij, 1300, Jan, 17, Brom 2876, bevestigt de bisschip zelf deze koop,
2) Uit de opheffing van de excommunicatie door de paus cn dc her-
benoeming tot bisschop d,d, 1300, Oct, 21, Brom 2918, blijkt de onjuist-
heid van Beka\'s bericht.
politiek als steun was er mogelik voor Berthout in Utrecht
nog iets te bereiken.
Los van pauselike of bisschoppelike plannen ontwikkelen
zich tijdens \'s bisschops afwezigheid de zaken in het Sticht,
beheerst door de gebeurtenissen in de omliggende landen,
In Holland zien wij Avesnes langzamerhand vaste voet
krijgen, ondanks de moeilikheden, waarmede hij te worstelen
heeft. Nog in de winter van 1299 op 1300, als Avesnes juist
als graaf Jan II de regering heeft aanvaard, komt Renesse
met de Vlaamse partij in Zeeland in opstand 1), Maar nu
het Zuiden onbetrouwbaar blijkt, zoekt de Hollandse graaf
steun in het Oosten: in Januari 1300 sluit hij een verdrag
met Reinoud van Gelre en kort daarna dwingt hij de Heren
van Altena, waaronder de proost van Oudmunster, in leisting
te gaan als verdacht van medeplichtigheid aan de moord
op Floris V 2). En al komt Avesnes nu nog in conflict met
de Duitse koning Albrecht, die Holland tot een aan het Rijk
teruggevallen leen verklaard heeft, toch heeft hij de zeker-
heid, dat hij staat aan de winnende kant. Al gelukt het
Renesse een Hollandse vloot te verslaan en Gui van Avesnes
gevangen te nemen 3), de beslissing van deze strijd valt
. niet bij Vere, maar Zuideliker, bij Gent, De onderwerping
van Vlaanderen door Philippe Ie Bel betekent een over-
winning van voor al wat Fransgezind is 4) _ de gevangen-
neming van Gui van Dampierre door de Fransen heeft het
verdrag van Jan II met de Zeeuwse opstandelingen ten
gevolge 5),
Vanaf dat ogenblik neemt ook de macht der Avesnes in
Utrecht toe. Nog in Mei 1300 beleent graaf Jan zijn broeder
1) Cf. Obreen II 44.
2) Verdrag met Gelre 1300, Jan. 13, Nijhoff I 68; met de Heren van
Altena 1300, Febr. 4, Brom 2878.
3) Stoke VII 21—106. Cf, over het conflict met Albrecht Ubreen
II 45,
4) Funck-Brentano 336 sqq, ......
5) 1300, Mei 11, Bijdr. Med. H, G. XXXII 270, Onder bemiddeling
van Charles de Valois, broeder van Philippe Ie Bel, wijzen beide par-
tijen deze en Charles aan als scheidslieden en wisselen Gui van Aves-
nes uit tegen de kinderen van Wolfert van Borselen.
Gui, zoeven uit de Vlaamse gevangenschap ontslagen, met
alle Stichtse lenen, die in de loop der jaren door de Hol-
landse graaf zijn geconfiskeerd: Amstel, Woerden, IJsel-
stein en Benschop; het gehele Westen van het Sticht komt
zo in handen der Avesnes, tot het ogenblik, dat Gui een
bisdom krijgt l). Dat wat Floris in de laatste jaren van Jan
van Nassau heeft bereikt en later heeft begeerd: een van
Holland afhankelike bisschop, schijnt nu verwezenlikt te
zullen worden.
De politieke opvattingen beginnen zich te wijzigen. Aarts-
bisschop Wikbold van Keulen, vroeger altijd behorend tot
de grote Vlaams-Brabantse groep, steimt nu ook, zo niet
Avesnes, dan toch de stad Utrecht, Niet tegen de bisschop,
maar tegen de bisschoppeliken, tegen Amersfoort, Getrouw
aan de traditie van bisschop Willem houdt Amersfoort de
weg naar Utrecht geblokkeerd en de kanunnik, met het appèl
naar Rome gezonden, wordt met \'s pausen antwoord door
de Amersfoorters gevangen genomen. Utrecht, dat óf te zwak
is óf in een dergelijke rechtskwestie geen geweld wil ge-
bruiken, tracht langs de weg van het recht de kanunnik weer
los te krijgen, en zo vinden wij in Juni 1300 drie geesteliken
op weg naar Amersfoort, om de burgers uit naam van \'s bis-
schops vriend, de aartsbisschop van Keulen, te bevelen de
gevangen kanunnik vrij te laten. Zonder succes — ook zonder
de bisschop is de bisschoppelike partij nog wel tot iets in
staat 2).
Zo heeft de stad dan getracht haar positie te versterken
op dezelfde wijze als een jaar te voren. Evenals in het voor-
jaar van 1299 sluit zij zich aan bij de Heer van Woerden
en de graaf van Holland 3), Slechts zijn de personen ver-
anderd: Borselen en graaf Jan I zijn vervangen door Gui en
Jan van Avesnes, En de aansluiting is nauwer: hernieuwd
1) 1300, Mei 21, Brom 2893,
2) Opdracht van dc aartsbisschop cn bcrichtcn van uitvoering d.df
1300, Juni 29 (22) en 26 (Brom 2900, 2898 en 2899), Uit het betoog, door
de kapelaan van de aartsbisschop in Amersfoort gehouden, leid ik af,
•dat bisschop Willem toen niet in het land was,
3) 1300, Juli 21, Brom 2903,
-ocr page 114-wordt het oude verdrag, in 1278, na de woelingen in het
Sticht tijdens de Kennemer opstand, met Floris V gesloten.
Slechts tonen enkele wijzigingen, dat de stad nu sterker
staat dan toen 1), en wat vooral van belang is: de leiding
j van de stedelike politiek berust nu geheel bij schepenen en
\\ raad. Stond een jaar te voren de schout tenminste nog op
: de twede plaats, nu is hij geheel verdwenen, en berust de
. leiding bij de partij van de stedelike onafhankelikheid.
Deze stedelike regering heeft ook drie maanden later, in
October 1300, de keur op de vredebraak uitgevaardigd, die
met enige veranderingen opgenomen in het oudste keurboek,
voortaan van kracht is gebleven 2). In tegenstelling met de
buitenlandse politiek, die buiten de schout om gaat, treedt
hier weer de schout op aan het hoofd van de stedelike rege-
ring. Maar dat men hem vooraan plaatst is slechts een for-
mele plichtpleging — bet karakter van de gehele keur is
hiermede in strijd. Want niet schout of schepenen hebben
het recht te onderzoeken bij klachten over vredebraak: de
y,kenning" berust geheel bij oudermannen en raad, In onze
periode zijn de oudermannen nog niet voorgekomen: na 1267
worden geen oudermannen meer in een oorkonde genoemd.
In dat jaar, in de verwarring na de dood van bisschop Hen-
drik van Vianden, treden zij op als vertegenwoordigers van
de gilden naast dc autonome stadsraad, die met hulp van
de gilden zijn onafhankelikheid heeft bevochten. Hier echter
zullen wij, teruggrijpend op een keur van 1266, die in vele
opzichten parallel met deze vredekeur loopt, moeten denken
Uan „oudermannen van de stad": geen gilde-vertegenwoor-
( digers maar burgemeesters der stad, mogelik voortgekomen
»uit de oudermannen van het koopmansgilde 3).
"Vnêt oude verdrag d.d. 1278, Sept. 5, Brom 1916. Het nu gesloten
verdrag is ook gericht tegen de vijanden van de stad.
21 1300, Oct. 31, Brom 2920, opgenomen in het Liber Albus av. o
(Muller, Rechtsbronnen I 44). Uitvoerig besproken Mu Ier Inle^ng 46
waarop kritiek van Fruin: Over Zoen en vrede in Holland, Zeeland en
Utrecht, Verspr. Geschr, VI 274.
3) Over het stuk van 1267, Juni 23, Brom 1637 cf. OPP-^ann,
Utrecht 213. Over de toestand in 1266 cf. l.c, 210 en Muller, Inleiding 24.
Dat wij hier te doen zouden hebben met de oudermannen van het koop-
Volgens de keur is hun functie deze. Zij wijzen bij een
klacht over vredebraak de commissie aan, die de zaak
moet onderzoeken. Deze commissie, bestaande uit vijf raads-
leden 1), brengt binnen een week rapport aan de raad uit,
terwijl in de commissie zelf met meerderheid van stemmen
wordt beslist. Met het aanwijzen van het vijftal is de taak
der oudermannen afgelopen — in hoever zij verder invloed
hebben op de rechtspraak of het stadsbestuur is niet na
te gaan.
Groot is echter de macht van de raad. Behalve de
„kenning", die geheel buiten de schepenbank omgaat, heeft
de raad ook het recht zonder klacht te beschuldigen: wie
door de raad van vredebraak beschuldigd wordt, heeft zich
te zuiveren met eigen eed en die van vier eedvolgers, door
de raad aan te wijzen.
Dit alles betreft, zoals Fruin betoogd heeft, de „kenning",
de instructie van de zaak. Of de raad rechtsprak, kunnen
wij niet bewijzen, daar wij van het stedelik bestuur en van
de stedelike jurisdictie tussen 1300 en 1304, het jaar der
gilderevolutie, niets weten 2). Opmerkelik is en blijft even-
wel, dat de raad hier een keur maakt betreffende vredebraak
met schout en schepenen samen en in die keur zelfs bepa-
lingen opneemt over misdaden, die met de dood zullen wor-
den gestraft 3). De overwinning in de strijd tussen schepen-
mansgilde komt overeen met de ontwikkeling van de stadsraad, de
regeringsvorm, die uitgaat van het Germaanse eedgenootschap, in
tegenstelling met de individualistiese politiek der Vlaams-georienteerde
schepenen,
1) Het Liber Albus plaatst achter „uter stat rade": „alse tuo
scepene ende dre raetsmanne". Voor 1300 is hieruit m, i, niets te be-
wijzen: onder de „raad" van 1300 is niet tevens de schepenbank tc ver-
staan (anders Fruin l.c, 308),
2) De vrede van doodslag door het stadsbestuur genomen in 1304
(Bijdr. Med. H. G, IX 51 op Febr. 12), door Fruin en Muller in dit ver-
band aangehaald, dateert van Apr. 27. Behorend tot de revolutionaire
dagen vlak voor het uitvaardigen van de gildenbrief kan dit stuk niet
dienen als bewijs voor de toestand onder het bestuur van de raad.
3) Fruin ziet hierin niets vcrwonderliksj ook in Hollandse steden
maakten raad en schepenen samen de keuren. De bewijzen, die hij aan-
regering en raadsregering is in 1300 ongetwijfeld aan de
raadspartij,
In de ontwikkeling van de gebeurtenissen in het Sticht is
de terugkomst van bisschop Willem slechts een episode. De
stad Utrecht, geregeerd door de raad, achter haar Avesnes
als graaf van Holland, steunend op Frankrijk, bondgenoot
van Gelre en sedert Augustus 1300 in vriendschap met
Brabant l) — daartegenover de bisschop alleen, gesteund
door de kleine steden van het Nedersticht, mogelik door de
Overijselse adel, gezonden door de paus in een verloren zaak,
In Augustus 1300 bevond bisschop Willem zich in Anagni,
bezig een lening te sluiten: „ter behartiging van zijn belangen
en die van het Sticht" zoals de paus zegt. In October wordt
hij dan ontheven van de excommunicatie en herbenoemd als
bisschop van Utrecht 2).
Is dit een weder opnemen van de in 1296 gevolgde politiek,
in 1298 zo geheel verlaten? Wij kunnen in deze jaren niet
van een vaste pauselike politiek spreken: wel wordt de
stemming van Bonifacius tegen Philippe Ie Bel en van de
Franse koning tegen de paus steeds meer geprikkeld 3), De
herbenoeming van Willem Berthout kan aan deze verhouding
voert zijn echter alle jonger dan 1300 met uitzondering van Middelburg
en Dordrecht. Het stadsrecht van Middelburg laat ik hier buiten be-
schouwing - belangrijk is m, i. het privilege van Floris V voor Dor-
drecht d.d, 1290, Apr, 3 (O. B, II 669 op 1289), waarbij schepenen en
raad wordt toegestaan „waarheid van quadyen" te bezitten, Dordrecht
zal in deze jaren zeker relaties met Utrecht hebben gehad, beide steden
stonden trouw aan de zijde der Avesnes, zodat verband tussen de
rechtstoestanden in beide niet is uitgesloten. De Utrechtse ontwikke-
ling is echter evengoed zelfstandig mogelik geweest, de vredekeur van
1300 is de voltooiing van het in 1196 begonnen streven van de stads-
raad (cf. Oppermann, Westdeutsche Zeitschrift XXVII 288 sqq.)
Of deze keur betrekking heeft op de stadsvrede dan wel op alle
vrede, is niet uit te maken. De nadere uitwerking is van 1340; in het
Liber Albus wordt de keur ingeleid met de bepaling, dat de stadsvrede
zes weken duurt en driemaal vernieuwd wordt. Voor dc opvattmgen
in 1300 is dit geen bewijs (cf. Fruin l.c. 300 sqq.).
1) Obreen II 45,
2) 1300, Aug. 12 en Oct, 21, Brom 2905 en 2918,
3) Lavisse, Histoire de France III. 2, 140,
-ocr page 117-niet vreemd geweest zijn. Maar er is een groot verschil, In
1296 wogen de partijen ongeveer tegen elkaar op: slechts
de overgang van Holland naar de Franse zijde moest door
een Vlaamsgezinde bisschop in Utrecht worden gecom-
penseerd, Nu is geheel Noord-Nederland, zo niet aange-
sloten bij Frankrijk, dan toch in goede verstandhouding
met de veroverj-aar van Vlaanderen en zijn agent Jan
van Avesnes,
Toch zijn er hier en daar nog resten van de tegenpartij,
In Zeeland is na de overeenkomst, in Mei 1300 tussen
Avesnes en de edelen gesloten, in het najaar de opstand
opnieuw uitgebarsten 1}; in Utrecht gelukt het Amersfoort
niet alleen zijn trouw aan de bisschop te handhaven, maar
ook met de omliggende plaatsen een verdrag te sluiten 2),
Maar de Avesnes steunend op de steden, in Holland op
Dordrecht, in Zeeland op Zierikzee en Middelburg, in het
Sticht op Utrecht, staan sterk, In het begin van 1301 wordt
Zeeland onderworpen, en Gui van Avesnes, als Heer van
Amstel en Woerden leider van de Avesnes-partij in het
Sticht, sluit te Utrecht met Stichtse leenmannen verdragen
van manschap 3],
Hoelang de partijen tegenover elkaar gestaan hebben, is
niet na te gaan. Behalve Amersfoort schijnt ook Deventer
de bisschoppelike zijde gehouden te hebben, daar bevinden
zich tenminste de jprelaten, die zich bij de bisschop hadden
aangesloten, na zijn dood, om een opvolger te kiezen 4),
Behalve de vroegere getrouwen van Willem Berthout: de
proosten van Ste Marie, Deventer en Oldenzaal blijkt het
Domkapittel, tijdens \'s bisschops afwezigheid met de andere
1) Obreen II 48,
2) 1300, Nov, 21, Brom 2924 en 2925, met Eembrugge en Bunschoten,,
3) 1301, Maart 8, v. Mieris II 9 op 1300, Maart 16, met Willem van
Rijswijk; 1301, Apr, 22, Brom 2951, met Alfart van Wulven,
4) Opdracht van de Domproost, de Domdeken en de proosten van
Deventer, Ste Marie en Oldenzaal aan twee geesteliken, om prelaten
en kanunniken samen te roepen ter bisschopskeuze naar Deventer
tegen 5 Aug, a,s,, daar Utrecht onder het interdict ligt en in de macht
is van \'s bisschops vijanden, d,d, 1301, Juli 26, Hofman, Willem Ber-
thold 438,
stadskapittels in conflict geraakt 1), zich bij hem te-hebben
aangesloten. De proost van Oudmunster is blijkbaar ge-
bonden door zijn eed aan de Avesnes,
Eerst met kerkelike, daarna met wereldlike machtmiddelen
heeft de bisschop getracht de stad te dwingen. Het over haar
uitgesproken interdict is hernieuwd — zonder succes. Toen
heeft de bisschop gebruik willen maken van de afwezigheid
der beide Avesnes, om de verbinding der stad met Holland
te verbreken 2], In Juli 1301 vinden wij hem met een leger,
waarschijnlik grotendeels uit Overijselaars bestaande 3), ten
Westen van de stad. Daar, tussen Utrecht en Montfoort, is
het bisschoppelik leger door Hollandse en Utrechtse troepen
uit elkaar geslagen en de bisschop gedood 4),
Wat Floris V reeds in 1294 als ideaal had gesteld, was nu
bereikbaar: een lid van het Hollandse gravenhuis kon zonder
veel moeite bisschop van Utrecht worden.
Maar al was de bisschop ondergegaan, zijn partij was dat
niet. Enkele jaren later zullen wij de in 1298 mislukte samen-
zwering zien geluklcen. Daarvoor echter waren andere inter-
nationale verhoudingen nodig.
1) 1300, Sept. 27 en 1300? (z. j,), Brom 2913 en 2914.
2) Stoke VII 857—865. 3) Procurator 58,
4) 1301, Juli 4. Namen van de Hollandse edelen slechts bij Beka 103.
5) Herman van den Velde, in 1298 uitgeweken, is 1300, Nov. 4, Brom
2922, weer lid van de schepenbank. De bisschop was dus door zijn
vroegere partijgangers in de steek gelaten.
HOOFDSTUK V.
Gui van Avesnes
1301—1305.
1. Het Sticht onder de bisschop (1301—1304).
De nederlaag van het bisschoppelik leger en de dood van
bisschop Willem had de partij van het verzet, de stad en
haar bondgenoten de Avesnes, versterkt, maar toch dc tegen-
partij niet vernietigd. In dc vacature door de dood van dc
bisschop ontstaan, werd door beide partijen, ieder op haar
wijze, voorzien.
In Deventer bevond zich het hoofdkwartier van de Ber-
thout-partij: zij, die tot de naaste omgeving van bisschop
Willem behoorj^ hadden, waren daar bijeen. Overtuigd dat
een keuze in Utrecht, dat immers de bisschop zelf niet had
willen toelaten en daarenboven onder het interdict lag,
onmogelik zou zijn, riep de Domdeken krachtens zijn recht
van convocatie in het eind van Juli 1301 prelaten en kapit-
telen naar Deventer voor de verkiezing van een nieuwe
bisschop, in Augustus tc houden 1).
Juridies was deze keuze onaanvechtbaar cn de gekozene,
de Domproost Adolf van Waldeck 2), kon zich rechtens
elect van Utrecht noemen. Maar wanneer al enkelen in
Overijsel hem erkend hebben, in Utrecht vergaderde dc
tegenpartij, de proost van St Salvator en de vier stads-
kapittelen, in samenwerking met dc stad, Gui van Avesnes
als Heer van Amstel en Woerden en vooral met graaf Jan,
die daartoe persoonlik uit Henegouwen overkwam 3). Ongc-
la) Dag cn plaats voor de bisschopskeuze worden bepaald door de
Domdeken in overleg met het Domkapittel. (Wstinc V 13, p, 12). Zie
verder boven p, 99 noot 4,
2) Dat Adolf gekozen werd, weten wij slechts uit Beka 105,
3) Stoke VII 1007—1025, 1301, Juli 25 is de graaf in den Haag (v.
Mieris II 20).
veer tegelijkertijd zullen Adolf de iure en Gui de facto tot
bisschop geproclameerd zijn.
Een schisma is hieruit niet voortgekomen. De partij van
Adolf was te zwak, geen van Willems partijgenoten interes-
seerde zich voor hem en de tijd was anders dan vijf jaar
te voren. Tegen de Avesnes, de bondgenoten van Frankrijk,
dat op het toppunt van zijn macht stond, zou geen bisschop
het kunnen uithouden. De paus schijnt geen poging gedaan
te hebben Avesnes te dwarsbomen, Elect Adolf werd een
maand nadat hij gekozen was door Bonifacius VIII be-
noemd tot bisschop van Luik l) en tegen de keus van Gui
maakte de Curie geen bezwaar, In het begin van het volgend
jaar kreeg de elect, evenals zijn broeder de graaf, enige
pauselike gunsten 2) en al duurde het nog een jaar, voordat
hij gewijd werd, de pauselike goedkeuring spreekt uit de in
alle stukken herhaalde titel: „electus et confirmatus in epis-
copum" 3), De partij van Adolf is verder van geen betekenis
meer, al schijnt de Domdeken zich een jaar later nog niet
met de bisschop te hebben verzoend 4),
Onbestreden bisschop is Gui nog niet direct meester van
het terrein. Datgene wat de stad in 1298 reeds bisschop
Willem verweet: dat zijn aanhangers de sloten van het
Sticht beheersten en van daaruit het land terroriseerden, was
ook voor Gui een hinderpaal, om tot het rustig bezit van het
Sticht te geraken, Allard van Buren, als partijganger van
bisschop Willem.kastelein van Horst, als vriend en deel-
genoot van Lambrecht de Vriese mede betrokken in de
bankiers-onderneming, heeft eerst voor een som geld, bij
de Vriese opgenomen, het slot ontruimd. Maar de Vriese
leent niet zonder borgstelling, en borgen stellen zich niet
gratis, en zo vinden wij in de zomer van 1302 Horst en
1) 1301, Sept, 1, Brom Buil. 441,
2) 1302, Maart 15, Brom Buil, 444 en 446 voor Gui, 447—450 voor
graaf Jan,
3) Het oudste mij bekende stuk van Gui als bisschop d.d, 1303, Mei
6, Bronn, Kerk, Rcchtspr. III 28.
4) 1302, Juli 7 is hij tenminste nog met de proosten van Deventer
en Oldenzaal te Deventer (de Geer II 636).
Vreeland in handen van de Hollandse graaf als onderpand
voor de vorderingen, die hij op het bisdom heeft en terwille
van zijn borgstelling bij de Vriese en Allard van Buren
inzake het slot Horst l). Ongegrond mocht het niet genoemd
worden, dat de paus Gui toestond de opbrengsten van het
eerste jaar van alle vacante beneficiën te genieten en van
alle schuldeisers van het Sticht het bewijs te dat de
door hen voorgeschoten sommen gebruikt waren ten nutte
van de Utrechtse kerk of geleend waren met pauselike toe-
stemming 2),
Toch heeft Gui de reorganisatie van het zwaar geteisterde
Sticht krachtig ter hand genomen — wat echter van zijn
werkzaamheid bekend is, behoort hoofdzakelik tot de twede
periode van zijn regering 3], Maar reeds in deze eerste
jaren zien wij hem in zijn economiese politiek de richting
inslaan, die voor hem als Avesnes de aangewezene was: in
Maart 1302 tracht hij door belofte van bescherming de
Lübeckse kooplieden naar het ,,met Gods hulp reeds vrijwel
tot rust gebrachte" Sticht te lokken 4), In dezelfde lijn ligt
ook het, in het algemeen gestelde, maar toch bizonder voor
Kampen bedoelde, mandaat aan alle inwoners van het bis-
dom, in wereldlike zaken geen burger voor een kerkelike
rechter te roepen 5),
Maar de zomer van 1302 brengt gebeurtenissen, die de
politieke constructie der beide Avesnes doen wankelen, Gui
steunt op de Hollandse graaf, en beide steunen zij op de
Franse koning, die door de onderwerping van Vlaanderen
1) 1302, Juli 17 verpanding van Horst voor de vroegere vorderin-
gen der Hollandse graven; Juli 26 van Horst en Vrcdeland, omdat graaf
Jan „overborghe" is voor dc 5000 ® die dc bisschop schuldig is aan
Lambrecht de Vriese en Allard van Buren vanwege het slot Horst, Cf,
Reg. Hannonensia p. 7.
2) 1302, Maart 15, Brom Buil. 446.
3) Zie de reeksen scheidsrcchtcrlike uitspraken in Rcg. Bissch, L
4) 1302, Maart 17, U, B. Lübeck II. 1. 137 op 1300, Febr. 25.
5) 1302, Aug, 9, Bronn, Kerk. Rcchtspr. III 27. Hoewel het stuk
niet van Kampen spreekt, meen ik toch uit het feit, dat het origineel
daar berust, tc mogen opmaken, dat hier bizonder aan Kampen moet
worden gedacht.
de leiding heeft in de Nederlanden, Zo is de opstand van
Vlaanderen de oorzaak van een geheel nieuwe verhouding
in de Nederlandse staten.
Een directe terugslag van de Brugse Metten (1302, Mei 18)
of zelfs van de Sporenslag (1302, Juli 11), waar de oudste
zoon van graaf Jan sneuvelt, is in de Noordelike Neder-
landen niet te bemerken. Eerst als de Vlamingen voorlopig
met de Franse koning schijnen te hebben afgerekend en zich
wenden tegen Frankrijks bondgenoten, tegen Avesnes in de
eerste plaats 1), gevoelt men de deining tot in het Sticht.
De stad Utrecht heeft hiervan partij getrokken. Terwijl
Henegouwen in nood verkeert, daar de Vlamingen het sterke
Lessines belegeren, verwerft de stad voor haar koopliec\'^n
vrijgeleide in Brabant 2), En ook voor de toekomst zorgt
de stad. Een viertal privileges wordt dé|bisschop op één dag
ter bezegeling voorgelegd 3), waarvan er drie betrekking
hebben op een mogelike oorlogstoestand. Geen burger kan
tegen zijn wil gedwongen worden tot krijgsdienst buiten dc
stadsmuur, alle steun de bisschop vroeger tegen Horst ver-
1) Obreen II 49.
2} De chronologie van de gehele oorlog berust grotendeels op de
kronieken en wel wat de gehele strijd in Holland betreft voornamelik
op Stoke, Voor eventuele onjuistheden in de datering dient men dit
goed in het oog te houden, Dc inneming van Lessines valt tussen 31
Maart en 7 Apr. 1303 (Ann. Gand. 42 en 43); 28 Maart 1303 was Willem
van Oostervant in Arncmuiden terug van zijn inval in Vlaanderen
(Stoke VII 1154), Het privilege van hertog Jan, 1302, die Veneris post
Dominicam qua cantatur Oculi mei, breng ik met Paaschstijl op 1303,
Maart 15, Cod, Dipl. H, G. Ie serie I p, 16 op 1302, Maart 9.
3) 1302, Woensdag voor Palmzondag, met Paaschstijl 1303, Maart
27, Gui volgt de Paaschstijl, zoals blijkt uit een stuk voor St, Pieter
d,d, 1301, in crastino conversionis beati Pauli (Jan, 26), daar hij pas in
Aug, 1301 gekozen is, (Reg, St. Pieter 113). Ook dc stad volgt dc
Paaschstijl (zie boven p, 37), Drie van deze stukken gedrukt Heda 235;
tevens zijn dit bevestigingen van privileges, de stad door Hendrik van
Vianden verleend d.d. 1254, Sept, 3, Brom 1291 (recht huizen af te bre-
ken), 1256, Apr, 30, Brom 1332 (volgen buiten dc stad) cn 1260, Nov. 3,
Brom 1467 (dc tol bij Vreeland), Het stuk inzake de hulp tegen Horst
is nieuw. De schrijver van deze privileges werkt wel voor de stad, niet
voor de bisschop: het initiatief is dus van de stad uitgegaan (zie boven
p. 35 noot 5),
leend was vrijwillig, en mocht de vijand tot voor Utrecht
komen, dan mag het stadsbestuur alle gebouwen buiten de
muren, die de verdediging zouden kunnen belemmeren, laten
afbreken. Ook al mocht de krijgskans zich tegen Holland
keren — de stad Utrecht zou er geen schade van onder-
vinden, Het vierde stuk bevat de belofte van de bisschop
bij Vreeland geen tol te vestigen en de kooplieden op weg
naar de stad te beschermen. De stad had uit de omstandig-
heden zoveel mogelik munt geslagen.
Op dit ogenblik was de oorlog nog ver weg, in Hene-
gouwen en Vlaanderen, Maar toen dc val van Lessines de
Vlaamse strijdkrachten in Henegouwen had vrijgemaakt, was
de verovering van Zeeland en een wraakoefening voor de
strooptocht, tijdens het beleg van Lessines in Vlaanderen
ondernomen door dc Hollanders, de aangewezen taak voor
de zonen van Gui van Dampierre, In enkele dagen ver-
overden zij Walcheren, dat Willem van Oostervant, de twede
zoon van graaf Jan en commandant in Zeeland, op belofte
van vrije aftocht moest ontruimen, en in Mei 1303 was van
heel Zeeland nog slechts Zierikzee in handen van de
Avesnes 1), Om zijn nieuw verworven graafschappen te
redden, kwam graaf Jan persoonlik uit Henegouwen, en de
gehele zomer van 1303 is gevuld met pogingen van de graaf,
steunpunten in Holland te verwerven tegen de stroom der
Vlaamse veroveraars 2), Maar niet hier werd het lot van
Holland beslist: toen Philippe Ie Bel zich in September voor
een wapenstilstand met Vlaanderen had laten vinden, volgde
Holland dat voorbeeld: tegen afstand van het land bezuiden
de Maas verkreeg Jan van Avesnes een wapenstilstand, die
vier maanden van te voren moest worden opgezegd. Slechts
Zierikzee bleef voor Avesnes behouden 3),
1) Stoke VIII 1—250,
2) Maart 1303 is dc graaf in Henegouwen (Comm. Roy. Hist, 3 XII
356), Mei 18 in Dordrecht (de Geer II 513). Uit deze tijd verdragen
met Hollandse edelen, die beloven de moordenaars van Floris uit het
land te zullen houden, het landrecht voor Zuid-Holland en ccn privilege
voor Leiden (1303, Mei 31—Juli 4, v. Mieris II 26—32).
3) De wapenstilstand tussen Vlaanderen cn Frankrijk van 1303,
Sept. 20—1304, Mei 17 (cf, Funck-Brentano 455); de data van die tussen
Het is niet onmogelik, dat bisschop Gui getracht heeft
zijn broeder in deze moeilike maanden te helpen — ver-
moedelik was het echter niet gemakkelik een Stichts leger
bij elkaar te brengen 1). Zeker weten v/ij slechts, dat de
bisschop, die in deze tijd de wijding heeft ontvangen, de
pastoor van Kampen uitdrukkelik verboden heeft mede tc
werken, wanneer burgers der stad in wereldlike zaken voor
een kerkelike rechter gedaagd werden 2), Zoekt de bisschop
zo, volgens de traditie van zijn familie, steun bij de Hanze-
steden, in het Nedersticht ontglipt hem de macht hoe langer
hoe meer, In de zomer van 1303, als graaf Jan al zijn geld
voor de oorlog met Vlaanderen nodig heeft, is de bisschop
genoodzaakt om, terwille van de schulden van zijn voor-
gangers, aan Lambrecht de Vriese en Allard van Buren de
gruit en cijns te Utrecht en in het Gein en de tol aldaar en
te Renen en Vreeswijk te verpanden 3), Wel is het bedrag
van de schuld niet groot, maar gezond is de financiele huis-
houding nog niet. Daarenboven, evenals bij bisschop Willem,
is juist nu, nu de bisschop diep in de schulden steekt, het
ogenblik gekomen voor de Italiaanse bankiers, bij wie Willem
Berthout in 1300 een lening heeft gesloten, om met hulp van
de Curie te trachten hun geld binnen te krijgen. Tot suspensie
en excommunicatie komt het nog wel niet, maar in Januari
1304 laat de paus toch Gui mededelen, dat hij binnen twee
maanden heeft te betalen of naar Rome heeft te komen ter
verantwoording 4),
Dichterbij waren echter grotere problemen, die moesten
worden opgelost. Terwijl de wapenstilstand tussen Frank-
Vlaanderen en Holland onbekend, Is echter Zeeland tot de Maas afge-
staan, dan moet het verbod koren uit Walcheren uit te voeren, d,d,
1303, Sept, 24, te Haamstede door graaf Jan uitgevaardigd, van vóór de
wapenstilstand dateren. Deze is dan van eind Sept, (Zie dc voor-
waarden Stoke VIII 444—470),
1) Stoke VIII 252—256, wat overeenkomt met de boven geschetste
houding van de stad,
2) 1303, Mei 6, Bronn, Kerk, Rcchtspr, III 28, het oudste stuk van
Gui als bisschop,
3) 1303, Aug, 5, Reg, Bissch, I 218,
4) 1304, Jan, 2, Brom Buil, 458,
-ocr page 125-rijk en Vlaanderen voortduurde, zonder T;ot een vrede te
leiden en de binnenlandse moelikheden in Vlaanderen toe-
namen 1), liet de jonge Gui van Namen de wapenstilstand
met Holland opzeggen tegen Maart 1304 2), Nu koos ook
Brabant openlik partij: in de winter van 1303 op 1304 ver-
sterkte hertog Jan zijn positie aan de Noordgrens 3) en toen
de Vlamingen Zeeland aanvielen, rukten de Brabanders Zuid-
Holland binnen,
In de eerste plaats werd de oorlog natuurlik een strijd
om Zierikzee, Daarheen trok het Hollandse leger onder
Willem van Oostervant, door graaf Jan bij zijn laatste ver-
trek naar Henegouwen met de regering over Holland en
Zeeland belast 4), Daar ook kwam de bisschop van Utrecht
met een hulpleger — Kennemers en Friezen, maar ook enkele
Utrechtse edelen en prelaten, Nauwliks evenwel waren beide
legers verenigd, of de Vlaamse vloot verscheen op de Gouwe,
Tegen deze troepen waren de ongeordende Hollandse benden
niet opgewassen: door het niet opvolgen van enkele bevelen
werd een groot deel van het leger op de kust van Duiveland
door de Vlamingen vernietigd — de Heren van Zuilen en
Beverweerd en ook de proost van St Salvator, Diederik van
Altena, kwamen bij die gelegenheid om. Bisschop Gui ge-
raaide in Vlaamse handen en bleef tot de vrede gevangen 5).
Meer dan een jaar was het Sticht dus zonder hoofd.
2. De gildenbrief (1304).
De nederlaag van het Hollands-Utrechtse leger gaf de
Vlamingen volkomen vrijheid van beweging. Willem van
1) Cf, Funck-Brentano 457 cn 446—449. 2) Stoke VIII 540.
3) 1303, Dcc, 17 krijgt Waalwijk, bijna een enclave in Hollands
gebied, stadsrecht van Jan van Brabant (Willcms, Brabantschc Ycestcn
I 714).
4) Stoke VIII 545-549.
5) 1304, Maart 20. Volgens dc Procurator (73) sneuvelden in de
slag op dc Gouwe Zwcdcr van Beverweerd, Diederik van Zuilen en
Willem van Hoornc, Domproost. Dezc laatste opgave is onjuist; be-
doeld is Dirk van Hoornc-Altena, proost van St. Salvator (cf. dc Inlei-
ding van Pijnackcr Hordijk in zijn Procurator-uitgave p, XXII). Stoke
(VIII 699—793) beschrijft dc slag uitvoerig, maar noemt geen namen.
Oostervant, regent van Holland, had zich met moeite binnen
Zierikzee kunnen redden — de kans op ontzet van de nu
ingesloten stad was voorlopig voorbij. Enkele dagen concen-
treerde Gui van Namen zijn troepen om Zierikzee, om de
toestand in Holland aan te zien 1) — daarna, toen geen aan-
valler kwam opdagen, stevende hij Noordwaarts om Holland
te veroveren. Een zwakke afdeling bleef voor Zierikzee
achter. Voor het Vlaamse leger uit gingen boden om onder-
werping te vragen of te dreigen met oorlog 2),
Het succes, dat Gui van Namen in Holland had, moet hem
zelf verbaasd hebben. Zonder verzet gaven de grote steden
van Holland zich over: Delft en Leiden stelden gijzelaars,
en het platteland, weerloos aan de vijand overgelaten, kon
zich natuurlik niet verdedigen. Zo onderwierp zich Holland
tot Haarlem toe. Slechts Zuid-Holland, meer uitgesproken
anti-Vlaams, hield vast aan de Avesnes: Dordrecht en Geer-
truidenberg gaven zich niet over. Maar van het Zuiden
dreigde een ander gevaar. Vanuit Waalwijk, in December
1303 tot stad verheven, rukten de Brabanders Zuid-Holland
binnen, en tegen hen was Geertruidenberg niet opgewassen:
een omtrekkende beweging maakte hertog Jan zonder veel
moeite meester van de stad. Zo was tot Kennemerland toe
alfes voor Avesnes verloren, en in Woudrichem konden Gui
van Namen en Jan van Brabant bijeenkomen, om over een
deling van Holland te overleggen 3),
Standhouden in Holland konden echter de Vlamingen en
Brabanders niet. De kooplieden van Delft en Leiden waren
niet Vlaamsgezind: zij, die steeds naar beperking van de
krijgsdienst voor de steden hadden gestreefd, sloten zich
aan bij hem, die het machtigste scheen. Wie geen samen-
werking wenste met het economies zoveel meer ontwikkelde
Zuiden, hetzij dan uit angst overvleugeld te worden of om
andere redenen, week uit naar Dordrecht of Kennemerland
en van dezen ging de stoot uit, die in enkele dagen Holland
van de inval bevrijdde 4),
1) 1304, Maart 21—Apr. 1, Stoke VIII 828—831,
2) Stoke VIII 880-895, 3) l,c, 909-991.
4) Stoke VIII 921—927, Cf. Gosses-Japikse CLVII, Dat echter de
-ocr page 127-In het Sticht waren de toestanden echter andere dan in
Holland, en de invloed, door bisschop Willem op de Utrechtse
geschiedenis uitgeoefend, kan daaraan niet vreemd geweest
zijn, In Utrecht bestond, wat men misschien een Vlaamse
partij zou kunnen noemen.
De binnenlandse politiek van bisschop Gui is een com-
promis-politiek geweest. Steunend op de oude raadspartij,
de partij, die voortaan de naam van Jacob van Lichtenberch
zal dragen, heeft hij toch met de tegenstanders van deze
verbindingen aan moeten knopen. Wij zagen hem reeds in
financiele transacties met Lambrecht de Vriese, die nu ook
weer, als vóór 1298, lid van de schepenbank schijnt te zijn
geworden.V Beide partijen leefden voorlopig in vrede met
elkaar, zodat Stoke als een verdienste van de bisschop kan
opgeven, dat hij Lichtenbergers en Fresingen met elkaar
verzoende 1).
\'s Bisschops gevangenneming maakte aan deze vredestoe-
stand een einde. De overwinning der Vlamingen en de
nadering der Brabanders versterkte de positie van hen, die
steeds in overleg met de Vlaams-Brabantse partij hadden
gehandeld, van de< aanhangers van bisschop Willem. Evenals
in 1298 achtten zij het ogenblik gekomen om hun slag te
slaan. De berekening was nu ongetwijfeld beter gemaald,
dan zes jaar te voren: achter de tegenpartij stond nu niet
de Hollandse regering met de adel van het Nedersticht,
hoogstens enkele edelen, zoals Hubrecht van Vianen, de
maarschalk van bisschop Gui, en Zweder van Montfoort, de
oude vijand van bisschop Willem, steunden de Lichten-
bergers 2), Zodra de tijding van de slag op Duiveland in
Utrecht bekend werd, begon de strijd, waarbij in een straat-
gevecht drie leidende personen van de Lichtenberger-partij:
de drie schepenen Jacob van Lichtenberch, Werner Frede-
strijd niet meer was dan een vorstengcschil, lijkt mij niet juist, Cf. over
het streven van dc steden naar beperking van krijgsdienst de privileges
voor Delft en Leiden d.d. 1246, Apr, 14 en 1266, Dcc. 19, O, B. I 418
cn II 151.
1) Stoke VIII 1030—1034. De Fresingen zijn dc partij van dc Vriese.
Wanneer deze naam in gebruik is gekomen is mij niet bekend.
2) Stoke VIII 1049—1055. Over hun vroegere rol boven p. 91.
-ocr page 128-riksz en Gerard Vrencken om het leven kwamen 1), Meester
van de stad zijn de Fresingen echter op deze wijze niet
geworden. Want enkele weken later blijkt de orde in Utrecht
hersteld te zijn door een stadsregering, die zowel Lichten-
bergers als Fresingen dwingen kan tot het bezweren van
een vrede, wegens deze doodslag genomen. Deze stads-
regering moet dus buiten of boven de partijen gestaan
hebben 2): behalve Lichtenbergers cn Fresingen, raad- en
schepenpartij, moet er een derde element in het stedelik
bestuur gekomen zijn. Voortbouwend op de grondslag in
1298 gelegd, heeft dit nieuwe bestuur kans gezien de schout
uit de stedelike regering te verwijderen 3), zodat de gevan-
genneming van de bisschop en de dood der leiders van de
raadspartij tot geen overwinning van de schepenpartij geleid
heeft. De stoot tot het vormen van deze nieuwe neutrale
regering moet zijn uitgegaan van de gilden, onder invloed
van de Vlaamse gildenbeweging.
Meester van Holland heeft Gui van Namen zijn hoofd-
kwartier gevestigd te Alblasserdam, in het Oosten beschermd
door de Heer van der Leede, die zijn vroegere gebied her-
overd had 4), Geleid door deze, door Renesse en door enige
uitgeweken Stichtse edelen, zoals Gijsbrecht van IJselstein,
trachtte Gui van Namen nu verder naar het Oosten een
steunpunt te verkrijgen en daarom Utrecht te bezetten. Daar
had zich in de eerste weken van April de nieuwe regering
gevormd: toen graaf Gui 20 April met de stad in onder-
1) Aan de andere zijde sneuvelden Pieter van den Swane en Arnoud
van den Vene (zoenbrief d.d, 1304. Apr, 27, Bijdr, Med, H. G, IX 51). De
strijd had plaats op 31 Maart blijkens de later gehouden raemoriedien-
sten aan het altaar, ter nagedachtenis van de drie schepenen in dc
Dom gesticht, Wstinc V 27 p, 33; over de datum Necrologium Dom D,
10, R. A. Utrecht,
2) Cf, Hegel, Städte und Gilden II 296.
3) In de stukken tijdens de gevangenschap van de bisschop door de
stadsregering uitgevaardigd, komt de schout niet voor. Alleen in het
protest door een kanunnik van St. Salvator tegen de aanmatigingen van
het Domkapittel ingediend wordt onder de aanwezigen de schout ge-
noemd, (1305, Maart 9, or, O, Suppl. 56, R. A. Utrecht).
4) Stoke VIII 1017—1023. Zie over Jan van der Leede (bij Leer-
dam) boven p. 78 noot 1.
handeling trad, vond hij een stadsbestuur, bestaande uit
schepenen en raad, zoals in 1300, maar daarnaast werden
behalve de gemeente ook de gilden afzonderlik vermeld. Tot
een nadere organisatie was men blijkbaar nog niet gekomen,
maar in de buitenlandse politiek telden de gilden toch reeds
mede 1), Was dit nieuw, veel was toch ook onveranderd
gebleven. Inwendig mocht de stadsregering wat veranderd
zijn, tegenover het buitenland stond zij nog op dezelfde
wijze: hetzelfde verdrag door Utrecht in 1300 met de
Avesnes gesloten, werd ook nu weer, waarschijnlik door
dezelfde schrijver opgesteld, aan Gui van Namen voorge-
legd 2), Wat de stad in 1278 aan Floris V en in 1300 aan
Jan van Avesnes beloofd had, beloofde ze nu aan Gui van
Namen: het openhouden der stad en steun bij eventuele
bisschopskeus. De graaf beloofde daartegenover bescherming
in zijn land en steun bij de invordering van schulden — als
van ouds.
Onder Vlaamse invloed — de Vlamingen wisten wat stede-
like organisatie was — kwam er nu meer orde in het stads-
bestuur, Traden 20 April de gilden nog „en bloc" op, een
week later hadden zij hun vertegenwoordiging in de stede-
like regering en teruggrijpend op een vroegere gildenbewe-
ging vonden de oudermannen der gilden een plaats naast
schepenen en raad 3).
Van deze nader georganiseerde stedelike regering is dan
de bemiddeling tussen Lichtenbergers en Fresingen uitge-
gaan, Verklarend zelf desnoods de vredebreker te zullen
richten, hebben schepenen, raad en oudermannen vrede
genomen van de doodslag in het straatgevecht gepleegd en
deze vrede, bezegeld met het stadszegel, doen zegelen door
alle personen van beide partijen, die bij de zaak betrokken
1) Verdrag d.d, 1304, Apr. 20, ongcdr. vidimus d.d. 1305, Febr, 16
Inv, No, 347, G, A, Utrecht, gesloten door graaf Gui: „mitten scepen
entc mitten raet ente mitten menen ghilden ente mitter meenre stat".
2) Van 1300, Oct, 31 tot 1305, Maart 3 komt dezelfde hand voor in
dc stedelike stukken (zie boven p. 35 noot 4), waarschijnlik is dus
ook het verdrag met de Vlamingen door dezelfde man opgesteld,
3) In 1267. Cf. Oppermann, Utrecht 213.
-ocr page 130-waren 1), Hiermede is blijkbaar de rust in de stad terug-
gekeerd, van verdere strijd en vechtpartijen is geen sprake
meer.
Het verblijf van het Vlaamse leger binnen Utrecht kan
slechts kort geduurd hebben. De tocht van Gui van Namen
naar het Oosten had zijn tegenstanders, de in Haarlem en
Dordrecht geconcentreerde Hollandse partij, de gelegenheid
gegeven handelend op te treden. En slechts weinig bleek er
nodig te zijn, om de veroveraars tot aftocht te noodzaken.
Het verschijnen van Witte van Haamstede, „\'s graven Florens
kint", te Haarlem, een aanval der Dordtenaars op IJselmonde
en der Leidenaars op Gouda was voldoende, om Gui van
Namen te dwingen Utrecht te ontruimen en langs de IJsel
met zijn talrijke vloot Holland te verlaten 2), Slechts enkele
punten, zoals het kasteel van Schoonhoven, bleven nog in
Vlaamse handen, In de eerste week van Mei 1304 waren
Holland en Zeeland bevrijd van de Vlamingen en kon Willem
van Oostervant Zierikzee verlaten om zijn gezag in de graaf-
schappen te gaan herstellen. Zijn taak was allereerst de
verovering van het slot Schoonhoven en dan een strafoefening
tegen Amsterdam, dat de zoon van Gijsbrecht van Amstel,
met de Vlamingen teruggekeerd, weer als Heer had aan-
genomen 3),
Verder naar het Oosten kwam echter de Hollandse macht
niet. Zelfs IJselstein bleef voorlopig in handen van zijn
vroegere bezitter, de maarschalk van bisschop Willem 4),
1) 1304, Apr, 27, Bijdr, Med, H, G, IX 51, De vrede is genomen tot
1305, Apr, 25, wat wel heel lang is, Mogelik ook is deze termijn afkom-
stig van het vidimus d,d, 1305, Maart 3, waarin het stuk is overgeleverd,
daar de gewone dagen van vredesverlenging zijn Dertiendag, Beloken
Paschen en St Lambert (Muller, Inleiding 48),
2) Stoke VIII 1065—1266, De slag bij het Manpad wordt het eerst
genoemd bij Johannes a Leydis lib. XXVI cap. 14. cd, Swecrtius, Franco-
furti 1620, 240 en is uit deze vijftiende eeuwse kroniek in de populaire
historie beland,
3) 1304, Mei 7, Stoke IX 1—48, 22 Mei vonnis over Amsterdam (v.
Mieris II 40), geveld te Aelbrcchtsberg bij Haarlem,
4) IJselstein was in de twede oorlog tussen bisschop Willem cn
graaf Jan door de Hollanders veroverd (Stoke VI 110—262) en met de
In Utrecht bleef de partij, die de Vlamingen er op het kussen
gebracht hadden, voorlopig de heersende. Onder de terug-
gekeerde ballingen, allen min of meer gecompromitteerd
bij de moord op Floris, had Jan van Renesse de leiding,
terwijl Allard van Buren, optredend als bankier der Vlaamse
gravenzonen, de gehele regering — of bezetting — fman-
cierde l).
Onder deze omstandigheden heeft de gildenbeweging, die
in Maart begonnen was, gelegenheid gehad zich verder te
ontwikkelen en te consolideren. Traden in het verdrag met
de Vlamingen de gilden nog ongeorganiseerd op en hadden
zij zich een week later een plaats naast schepenen en raad
verworven — nadat de hoofdmacht van het Vlaamse leger
onder Gui van Namen was teruggetrokken, voelden de ouder-
mannen der gilden, zoeven vertegenwoordigers van de gilden
in het stadsbestuur, zich machtig genoeg, om zelf de stad
een constitutie op te leggen. Deze constitutie is de gilden-
brief van 1304, de „oude" gildenbrief 2),
De betekenis van deze stadsregeling moet evenmin over-
schat worden als haar democraties karakter, Dc cigenlike
grondwet, waarnaar Utrecht in de latere Middeleeuwen
geregeerd is, was niet deze gildenbrief, maar de twede, die
Amstelse goederen door Jan II aan zijn broeder in leen gegeven. Ook
na het vertrek van de Vlamingen bleef Gijsbrecht op zijn heroverde
goederen (pachtovereenkomst van Gijsbrecht en Ste Marie d,d, 1304,
Juni 24, v, Mieris II 41).
1) De namen Stoke X 520—530, Schuldbekentenis van Robert van
Vlaanderen en Jan van Namen, gegeven aan Allard van Buzen (Bu-
ren?), ten bedrage van 1000 « voor uitgaven gedaan te Utrecht gedu-
rende 17 weken, waarvan hij aan hen en aan Jan van Kuik rekemng
heeft afgelegd d.d. 1305, Sept, 4 (cf. J, de St, Génois, Inventaire des
chartes des comtes de Flandre, Gand 1843—1846, 1106). Wanneer de
Vlamingen 20 Apr. gekomen zijn en de partij van Renesse 17 weken is
gebleven moet Utrecht circa 15 Aug. ontruimd zijn (cf. Stoke X 610).
2) 1304 Mei 9, Gilden van Utrecht I 109, op Mei 8. Het opschrift
„oude" in het oudste H. S. uit de 15c eeuw (Inv. No. 28, G. A, Utrecht).
De druk heeft een indeling in paragrafen, waarnaar verder verwezen
wordt.
van 1341 1), Toch is en blijft deze gildenconstitutie van 1304
een merkwaardig stuk.
Uitgegaan is de gildenbrief van de oudermannen der gilden,
maar de overige leden van de stadsregering hebben hun toe-
stemming moeten géven. Aan het einde verklaren schepenen
en raad zich aan alle bepalingen te zullen houden, ten be-
wijze waarvan zij het stuk zegelen met het stadszegel 2),
Het stedelik bestuur berust dus nog niet geheel bij de ouder-
mannen, het stadszegel hebben zij nog niet in handen. Daar-
naast wordt het stuk in het bizonder gezegeld door de
schepenen, die aan het bewind mogen blijven 3),
De gildenbrief bevat drie groepen van bepalingen n,l.;
betreffende het stadsbestuur, betreffende de rechtspraak en
verder enkele stedelike keuren.
Oppermachtig plaatst de raad zich boven de schepenbank:
de schepenen zullen voortaan door de raad worden gekozen
en niet ongeroepen in de raad verschijnen. De schepenbank
is hiermede teruggebracht tot een zuiver rechterlike functie:
met het stedelik bestuur mag zij zich niet meer inlaten 4),
Toch is dit niet meer dan de consequentie van de politiek
door de raad na het verdrijven van bisschop Willem gevolgd:
revolutionair mogen deze bepalingen slechts in zover ge-
noemd worden, dat de in 1300 ingeslagen weg met abnormaal
grote snelheid is afgelegd. Daar alle zittende schepenen in
functie mogen blijven zolang zij willen, is de bepaling, dat
1) Cf, Muller, Inleiding 21 noot 2,
2) § 20, M. i, behoren § 20, §21 en de bezegelingsformule bijeen,
3) Het zevental overgebleven na de dood der drie Lichtenbergers
op 31 Maart, Drie van dezen: de Vriese, Teutelaert en van den Velde
behoren zeker tot de Fresingen, Grauwaert misschien tot de Lichten-
bergers, daar een zoon van hem aan deze zijde genoemd wordt (zoen-
brief van 1304, Apr, 27), De overigen: Zoudenbaich, Pellencussen en
Ere, leden van de oude regeringsfamilies, komen in geen der latere
zoenbrieven voor; vermoedelik behoorden zij tot een middenpartij, Dc
bezegeling met particuliere zegels naast het stadszegel komt ook voor
bij de zoen van 1304, Apr, 27, anders nooit. Misschien is te denken aan
Vlaams gebruik: ook dc Brugse keur van 1298, Dec. 19, Warnkönig-
Gheldolf IV 304, is bezegeld met het stadszegel en 77 persoonlike zegels.
4) § 2 en § 3, Hei aantal schepenen bepaald op 12, vroeger het
maximum (cf. Muller, Inleiding 21).
de raad jaarliks de schepenen zal kiezen zo op te vatten,
dat de ontstane vacatures Jaarliks zullen worden aange-
vuld 1), Revolutionair en democraties is echter de bepaling,
dat de raad, tot nu toe een gesloten college, voortgekomen
xut de oude „coniuratio", voortaan gekozen zal worden door
de oudermannen van de gilden. Hoe deze keus geschiedt exi
of de raadsleden levenslang dan wel tijdelik zitting hebben,
wordt niet nader aangeduid, maar democraties is ongetwij-
feld, dat de raad wordt tot een gildenvertegenwoordiging
en aan de gilden trouw moet zweren 2), In dezelfde lijn
ligt de bepaling, dat er geen grote uitgaven voor de stad
zullen mogen worden gedaan zonder toestemming van de
oudermannen, waarmede de gilden zich van de controle over
de stedelike financiën hebben meester gemaakt 3). Nfgt ver-
kiesbaar voor de raad zijn zij, die tot het gevolg van een
edelman behoren 4), terwijl in schepenbank en raad niet
vader en zoon of broeders mogen zitting hebben 5), Wie
evenwel weigert een hem opgedragen functie als schepen of
raad te aanvaarden, wordt tot driemaal toe gestraft met een
geldboete, en daarna wordt hem de verkiesbaarheid tot die
functie ontzegd 6), De beide oudermannen van de stad, die
in de keur van 1300 belast waren met de keuze der vijf raads-
leden als commissie van onderzoek bij vredebraak, worden
gekozen de ene uit de schepenen door de raad, de andere
uit de raad door de schepenen. De ouderman uit de sche-
penen heeft het voorzitterschap van de raad — de functie
van zijn collega wordt niet nader aangeduid 7).
In sommige opzichten is deze regeling de kroon op het
werk van de raadspartij: 1304 is de voltooiing van 1300.
Maar anderzijds is deze gildenbrief ontstaan onder merkbare
1) Dezc opvatting ligt tenminste in de bevestiging van dc gilden-
brief door dc bisschop d.d. 1305, Nov. 14, Gilden van Utrecht I 110 §2
(cf. Muller, Inleiding 21 noot 3),
2) § 2, Duidclik is echter niet of de raad eenmaal door dc ouder-
mannen wordt aangesteld en openvallende plaatsen worden aangevuld
dan wel of jaarliks de oudermannen de raad zullen kiezen, zoals in de
gildenbrief van 1341, Gilden van Utrecht I 111 §4
3) §9. 4) §5. 5) §13. 6) §11. 7) § 4*.
-ocr page 134-invloed van de Vlaamse gildenbeweging. Niet het feit, dat de
schepenen ondergeschikt zijn aan de raad, — hoe belangrijk
ook — is het voornaamste: merkwaardig is, dat alle politieke
rechten door de gilden worden uitgeoefend, daar het stedelik
bestuur slechts een gildenvertegenwoordiging is, zi) het dan
ook een vertegenwoordiging met vele trappen gekozen. Wie
buiten de gilden staat, heeft geen rechten en is slechts ver-
kiesbaar tot schepen 1). Zo zijn de Utrechtse gilden met
te beschouwen als economiese maar als politieke organisaties
en als straks de Lichtenbergers terugkomen, zal de bisschop
eisen, dat zij allen in een gilde zullen worden opgenomen,
hetzij in dat, waarin zij krachtens hun ambacht behoren,
hetzij in een, dat zij uitkiezen 2),
In hoever is deze gildenbrief opgesteld naar buitenlandse
voorbeelden? In de Noordelike Nederlanden staat hij geheel
op zichzelf, en een volkomen parallel is ook in het Zuiden
niet te vinden. Er is gedacht aan invloed van de ruim tien
jaar oudere „Ordinamenti della giustizia", de constitutie van
Florence, wat bij de handelsbetrekkingen tussen Italië en
Vlaanderen en in verband met de Vlaan.se bezetting van
Utrecht geenszins onmogelik is 3). Overeenkomst bestaat er
in ieder geval hierin, dat in beide steden de gilden po itieke
vereenigingen zijn, waartoe ieder moet behoren, die politieke
rechten wil uitoefenen. Ook de, in deze gildenbrief nog met
genoemde, maar in 1341 optredende, verdeling in hogere en
lagere gilden komt evenzeer in Florence voor. Naast overeen-
komst met de Florentijnse constitutie is de overeenkomst
met enkele Zuid-Nederlandse stadskeuren van belang,
temeer waar hier de waarschijnlikheid van directe ontlening
groter is dan bij de Ordinamenti, Mechelen heeft krachtens
de keur, de stad in 1302 door Jan van Brabant en Jan
1) Slechts van de schepenen wordt gezegd: „zijn zi buten ghilden
zijn zi binnen". Voor de leden van de raad wordt dus bhjkbaar het
lidmaatschap van de gilden vereist (cf. Gilden van Utrecht I p.
CLXXXVI).
2) Zoenbrief d.d, 1307, Juni 24, v. Mieris II 66.
3) Hegel, Städte und Gilden II 299,
-ocr page 135-Berthout gegeven 1), twaalf schepenen, evenals Utrecht.
Deze vullen echter de opengevallen plaatsen in hun college
zelf aan, maar naast hen staat een raad, gekozen door twee
vertegenwoordigers van ieder ambacht, jaarliks aftredend,
maar terstond herkiesbaar. Verkiesbaar zijn echter slechts
de leden van het wolwerkers-gilde. Dit gilde heeft enkel
politieke, geen economiese betekenis, daar ieder binnen
Mechelen mag weven als de gildebroeders en ieder zich kan
inkopen. Directe macht hebben de ambachten nog in zoverre,
dat het stadszegel wordt bewaard in een kist met vier
sleutels, waarvan er een berust bij de schepenen, een bij de
gildedekens, een bij de raad en een bij een vertegenwoor-
diger der ambachten.
Naast Mechelen kan Brugge geplaatst worden ter ver-
gelijking op enkele punten. De financiele controle, in Utrecht
opgedragen aan de oudermannen der gilden, berust in Brugge
volgens de keur van 1298 bij een afzonderlike commissie
door schepenen en raad gekozen 2), die jaarliks met sche-
penen en raad aftreedt. Na de Brugse Metten, als de gilden
in Brugge de leiding hebben, is een gilden-vertegenwoor-
diging ingevoerd, dic de financiele controle heeft 3). Ook
heeft de keur van 1298 een soortgelijke burgemeesterskeuze
als de Utrechtse gildenbrief: ook hier wordt een schepen-
en een raadsburgemeester gekozen.
Ongetwijfeld waren deze keuren de ontwerpers van dc
gildenbrief bekend. Uit Brugge, uit Mechelen, misschien
zelfs uit Florence zijn bepalingen overgenomen. Het geheel
echter, zoals het in Utrecht is ingevoerd, is aan de bestaande
toestanden aangepast: de machtige positie van de raad is
specifiek Utrechts,
Op deze wijze beantwoordde deze constitutie, uit zo ver-
schillende elementen opgebouwd, het best aan dc behoeften
1) 1302, Juni 24, Willems, Brabantsche Yeesten I 700, cf. Hegel l.c.
II 212.
2) 1298, Dec. 19, Warnkönig-Gheldolf IV 306,
3) Cf, Funck-Brentano 417 en over deze financiele controle in ver-
schillende steden: K. Bader, Beiträge zur Geschichte des Kölner Ver-
bundsbriefs, Diss. Glessen 1896, 24.
der stad. De gildenbrief is van kracht gebleven, ook toen de
aanzienliken, die de samenwerking met Vlaanderen hadden
begunstigd en zodoende zelf de mogelikheid voor een gilden-
beweging hadden geschapen, verdreven waren door de terug-
keer van de bisschop en de Lichtenbergers, De oudermannen
der gilden hadden de stad gegeven wat zij nodig had.
Naast de bepalingen betreffende het stadsbestuur zijn die
betreffende rechtspraak en de keuren van weinig belang.
De stad neemt de zorg voor haar burgers op zich in het
Sticht: wordt iemand op leven en dood aangeklaagd, dan
zendt de stad een schepen, een raad en een voorspraak
te hulp, terwijl een burger, die gevangengenomen wordt, op
stadskosten aan zijn recht wordt geholpen 1), Hier wordt
dus de mogelikheid van een dagvaarding buiten de stad
aangenomen, maar een burger, die hiertoe de aanleiding zou
zijn, verliest zijn burgerrecht op klacht van tv/ee betrouw-
bare personen. Binnen de stad echter staat het de burgers vrij
in civiele zaken te procederen 2),
Onder de keuren, die meest tegen weelde gericht zijn, is
de bepaling opgenomen, dat het oudermannen-college ook in
belangrijke zaken van de gilden zelf gekend moet worden 3).
Deze constitutie, onder Vlaamse invloed ontstaan, was
blijvend — de Vlaamse agenten waren dat niet. Utrecht zelf
mocht de partij van Vlaanderen trouw blijven, voor de
Zeeuwse en Hollandse ballingen werd de positie te gevaarlik.
1) §6 en §8. De overeenkomst is hier groot met het optreden van
de raad, gesteund door de gilden, in 1267, Dan besluiten schepenen,
raadsmannen en oudermannen der gilden, dat een burger, die op leven
en dood wordt aangeklaagd en volgens getuigenis van twee schepenen
onschuldig is, door de stad beschermd zal worden (1267, Juni 23, Brom
1637). Hier strekt alleen de stad haar bescherming over haar burgers
uit over het gehele Sticht.
2) § 7 en § 14. De laatste bepaling is mij niet duidelik; het stads-
gerecht is toch steeds competent geweest voor civiele zaken (uitspraak
van Floris V, d.d, 1294, Oct, 25, Brom 2582),
3) §18, Verder is ieder die een ambacht uitoefent, waarvan een
gilde bestaat, verplicht zich in dat gilde te laten opnemen, tenzij hij
krachtens erfrecht reeds lid is.
Het vertrek van Willem van Oostervant naar Holland
schijnt voor Gui van Namen het sein te zijn geweest nog-
maals zijn geluk in Zeeland te beproeven l). Tevens was
het dringend noodzakelik voor de Vlaamse gravenzonen, met
de vijand in het Noorden af te rekenen, voordat de vanuit
het Zuiden naderende Franse koning te veel hun aandacht
in beslag nam. Slechts de taaie volharding van de stad
Zierikzee hield dc Vlaamse inval tegen, zodat van een ver-
overing van Holland ditmaal geen sprake kon zijn. Ondanks
het feit, dat de Willem beloofde Franse vloot drie weken
tc laat icwam cn de eindelik verenigde Hollands-Franse ont-
zettingstrocpen veertien dagen nodig hadden voor de tocht
van Schiedam naar dc Gouwe 2), kwam het Vlaamse leger
niet verder dan Zierikzee, En terwijl in het Zuiden Philippe
Ie Bel dc Vlaamse grenzen naderde, besliste in het Noorden
een van de grootste zeeslagen uit dc Nederiandse Middel-
eeuwen de strijd ten gunste van Holland. Voor Zierikzee
werd de Vlaamse vloot met haar Zeeuwse hulptroepen ver-
nietigd. Eén week later bevochten in het Zuiden de Fransen
een overwinning bij Pevelenberg, De kracht van Vlaanderen
was gebroken 3),
Renesse schijnt nog een poging gedaan te hebben het
ontzet van Zierikzee te voorkomen 4), maar toen de strijd
eenmaal ten nadele van Vlaanderen was beslist, vond hij het
geraden zich met dc zijnen uit de voeten tc maken. Onder
schermutselingen met de Stichtse adel — dc meeste edelen
stonden aan de zijde van dc bisschop — bereikten dc ballingen
Vreeswijk, Vandaar troldccn zij naar het Oosten om veilig
over de rivier te komen: waarschijnlik hadden zij het plan
over Beusichem naar Buren te vluchten. Maar toen zij bij
Beusichem de Lek overstaken op de avond van de 15dc
Augustus, sloeg de boot om, en enige van de leiders o.a,
Renesse, Benschop en Jan van der Leede verdronkbn 5),
1) Stoke IX 128-137. 2) l,c, 286—296, 702,
3) 1304, Aug, 10 cn 18, cf. Funck-Brcntano 467—477. Renesse was
cchtcr tc Utrecht en niet voor Zierikzee, zoals Funck-Brentano meent,
4) Stoke X 519—521, Zie vorige noot.
5) Blijkens de wapenstilstand tussen stad en edelen d.d, 1305, Apr,
-ocr page 138-De stad Utrecht en haar constitutie waren aan zich zelf
overgelaten,
3. Het herstel van het bisschoppelik gezag
(1304—1305).
De nederlagen, in Augustus 1304 door de Vlamingen ge-
leden, dwongen de zonen van Gui van Dampierre tot onder-
handelingen met Frankrijk, Nog in September kwam een
wapenstilstand tussen beide partijen tot stand, die na lang-
durige besprekingen zou voeren tot de vrede van Athis 1),
De behartiging van de belangen der Avesnes berustte nu
geheel bij Willem van Oostervant: enkele weken na de slag
bij Zierikzee was Jan van Avesnes te Bergen gestorven 2),
bisschop Gui zat nog in Vlaanderen gevangen en zo was
Willem, als graaf van Holland Willem Hl, de leider. De
herovering en reorganisatie van de graafschappen was zijn
taak.
Voorlopig namen Holland en Henegouwen, feitelik nog met
Brabant en Vlaanderen in oorlog, de graaf geheel in beslag.
Het gebied van zijn oom liet hij aan zijn lot over — voor
een verovering van Utrecht had hij blijkbaar niet de ge-
legenheid.
Zo bleef Utrecht nog meer dan een jaar na de dood van
Renesse onafhankelik. In het kerkelik beheer van het bisdom
gaf deze onafhankelikheid, gevolg van \'s bisschops gevangen-
schap, aanleiding tot hooggaande twisten evenals tijdens de
afwezigheid van bisschop Willem en zo dikwijls vroeger,
Weer wilden de vier stadskapittelen zich niet schikken
naar de besluiten van het Domkapittel, dat met hulp van
26, Reg, Stad 92, staan aan de zijde van de bisschop: Hubrecht van
Vianen, Zweder van Montfoort, Gijsbrecht uten. Goie, Zweder van
Abcoude, Johan van Kuilenburg, Ernst van Wulven en Willem van
Rijswijk. Uit de zoen van 1307, Juni 24 (v. Mieris II 66), blijkt, dat op
de terugtocht van Renesse te Vreeswijk en te Beusichem gevochten is.
Het verhaal van Renesse\'s dood Stoke X 544—566, 609—611,
1) Cf. Funck-Brentano 477 sqq. De vrede van Athis d.d. 1305, Juni
23; de onderhandelingen over de uitvoering rekken zich tot 1309,
2) 1304, Sept, 12, cf. Obreen II 51.
-ocr page 139-de bisschop van Luik de Utrechtse kerk trachtte te
leiden l),^
Erger dan deze competentie-strijd was de oorlog in het
Sticht zelf. Vrijwel eensgezind stonden de leenmannen tegen-
over de stad — slechts enkelen, zoals de Heren van Ever-
dingen en IJselstein, behoorden tot de partij der Fresingen 2).
Voor beide partijen gold de strijd als onbeslist: in April 1305
rekende men met een terugkomst der Vlamingen evengoed
als met een ingrijpen van de bisschop of de graaf van Hol-
land 3), Maar op een beslissing wachten was niet wense-
lik _ voorlopig moest het Sticht zichzelf helpen en zo
kwamen beide partijen zelfstandig tot een overeenkomst,
voordat de grote politiek zover was.
Voordat echter de wapenstilstand tussen de stad enerzijds
en de Heer van Vianen, maarschalk van het Sticht, Jacob
van Lichtenberch en Zweder van Montfoort als leiders van
de tegenpartij anderzijds, was afgelopen, was tussen Willem
van Henegouwen en zijn tegenstanders Vlaanderen, Brabant
en de stad Utrecht een vergelijk getroffen. Daarbij beloofden
beide partijen hun bemiddeling in de Stichtse zaken, maar
met de mogelikheid van een mislukking was terdege rekenmg
gehouden 4). En de bemiddeling liep ook op niets uit, Bis-
li Protest van de vier kapittelen tegen de aanmatigingen van de
Dom en schrijven van de meerderheid der provisoren van de Utrechtse
kerk aan de bisschop van Luik d.d. 1305, Maart 9 en 21, or. O. Suppl.
56 en D, Suppl. 57, R. A. Utrecht).
2) Over Gijsbrecht van IJselstein zie boven p. 112 noot 4. De
Heren van Everdingen aan Fresingse zijde genoemd in de zoen van
1310, Juni 24, Heda 232. Wessel van Everdingen was onder bisschop
Willem dijkgraaf geweest (Brom 2801),
3) Wapenstilstand d.d, 1305, Apr, 20, Reg. Stad 92: waer dat sake,
dat die X^aminghe hyren binnen in de stat quamen of inden lande van
Utrecht, so mocht die stat van Utrecht dit bestant untsegghen of si
wouden ende na dien untsegghen sout bliven in diesen bestände ach-
daghe ende dien dach al, sunder alrehande arghelist". Een zelfde be-
paling wordt gemaakt voor de graaf van Holland en de bisschop. Het
bestand duurt tot 13 Juni,
4) 1305, Juni 5, Comm, Roy. Hist. 3 XII 418. Deze overeenkomst
duurt tot 5 Sept,, maar wordt 2 Juli verlengd tot 1 Nov, (Willems,
Brabantsche Yeesten I 722).
schop Gui kwam uit zijn gevangenschap en moest de wapen-
stilstand erkennen, de handel op Utrecht werd beide partijen
vrij gegeven, maar tot een regeling binnen het Sticht kwam
men niet 1), Nog in September 1305 behoorde de stad tot
het Vlaams-Brabantse bondgenootschap, en de oude Vlaams-
gezinde stadsregering liet zich door Jan van Brabant, Robert
van Vlaanderen, Jan van Namen, Gui van „Zeeland" en
Jan van Kuik garanderen, dat zij Utrecht aan een behoorlik
vredesverdrag zouden helpen en anders de bescherming van
de Utrechtse koopman op zich zouden nemen 2),
Het verwerven van deze belofte is de laatste daad van
het Fresingse stadsbestuur geweest. De zaken in het Zuiden
waren geregeld, Willem van Holland kon tans zich richten
naar het Noorden en aan een herstel van zijn oom in Utrecht
denken. Bij dc overeenkomsten in Augustus met Vlaanderen
en Brabant had hij reeds voor de blijkbaar door Holland
veroverde goederen van Gijsbrecht van IJselstein een aparte
bepaling doen opnemen, waarin hij als grondslag voor het
vredesverdrag de „status uti possidetis" proclameerde 3). En
zo vanuit IJselstein was de regeling der Utrechtse zaken niet
ondoenlik meer voor de Hollandse graaf.
De stad Utrecht heeft dat ingezien en vrede gesloten.
Vrede gesloten — niet zich onderworpen. Maar noodzakelik
was, als grondslag voor onderhandelingen, een koersveran-
dering in de stedelike politiek. Van de Zuid-Nederlandse
vorsten was niets meer te hopen: voor een verloren post
daar in het Noorden waren Brabant en Vlaanderen niet van
plan zich een nieuwe strijd met Avesnes d, w, z. met Frank-
rijk op de hals te halen. Van de beloofde hulp kwam niets —
de termijn, waarop de vrede zou zijn tot stand gekomen ver-
streek en de stad Utrecht was nog steeds in oorlogstoestand.
Maar de tegenpartij werkte: terwijl Utrecht nog afwachtte.
1) Overeenkomst d.d, 1305, Aug, 2, Comm, Roy. Hist. 3 XII 428,
2) 1305, Sept, 2, Cod, Dipl. H, G, Ie serie I 16,
3) 1305, Aug. 2, Comm. etc. als boven 430. De daar genoemde „Gis-
lebert de Hisscstènc" is ongetwijfeld Gijsbrecht van IJselstein, die zich
dus blijkbaar in Hollandse handen bevond.
maakte bisschop Gui zich meester van Vreeland en beheerste
zo de Vecht 1).
Daarmede was dc zaak voor Utrecht beslist. Er moest
onderhandeld worden, en waar de regerende partij zich daar-
toe niet genegen toonde, had zij tc wijken voor meer ver-
zoeningsgezinden. Het verdrag, door de stad met dc bis-
schop te Vreeland gesloten onder bemiddeling van dc abt
van St Paulus cn de commandeurs van dc Duitse Orde en
van Ste Cathrijne, verbande de hoofden der Fresingen, Lam-
brecht de Vriese, Herman Tetitelaert en Herman van den
Velde voorop, uit dc stad 2), Maar in ruil daarvoor erkende
dc bisschop dc leidende positie van de gilden in zoverre, dat
hij het vonnis over zestien ballingen beloofde uit tc spreken
in overleg met een achttal oudermannen der gilden. Daaren-
boven behielden de uitgewezenen het vrij gebruik van hun
goederen en vrijgeleide tot buiten het Sticht, terwijl de bis-
schop op zich nam in de strijd tussen stad en land van Utrecht
een verzoening te bewerken.
Dit verdrag was echter niet het enige, wat de stedelike
afgevaardigden uit Vreeland medebrachten. Tegelijk vaar-
digde bisschop Gui een privilege uit, dc gedragslijn aan-
gevend, die hij voortaan tegenover de stad zou volgen. Hulp
zal hij de stad verlenen bij het aanleggen van wegen en
vaarten, die naar Utrecht leiden, in het Sticht zal hij dc stad
beschermen tegen onrecht, dc handel op Utrecht zal de bis-
schop in zijn bescherming nemen en doodslag binnen de stad
met dood of levenslange verbanning straffen.
Dat alles geldt voor de toekomst — ook het verleden aan-
vaardt bisschop Gui, Natuurlik zal hij de oude privileges
bevestigen, vooral het kostbare Privilegium de non evocando
1) Daar Vreeland tijdens de oorlog nooit als basis tegen Utrecht is
gebruikt, moet het eerst in deze maanden door de Lichtenbergers op
de partij van de stad zijn veroverd. De afsluiting van de Vecht moest
natuurlik Utrecht tot vrede dwingen,
2) Verdrag van bisschop Gui met dc stad d,d, 1305, Nov, 14, in for-
mulier evenals in handschrift gelijk aan het privilege van dezelfde dag
(Heda 236), De namen der bij dit verdrag uitgewezen ballingen her-
haald in de zoen van 1307, Juni 24 (v. Mieris II 66),
van koning Willem, maar ook de plaats, dic de raad zich
boven de schepenbank heeft aangematigd, wordt erkend. De
raad zal voortaan de vacante schepcnplaatsen aanvullen, de
bisschop zal de schepenen slechts beëdigen of laten beëdigen.
En wat de gilden besloten hebben, blijft gehandhaafd l).
Behalve de heerschappij van de Vlaamsgezinde partij,
heeft de bisschop dus alle veranderingen aanvaard, die de
oorlog en dc afwezigheid van de landsheer in Utrecht hadden
gebracht. Om dc verzoening tussen stad en land te bewerken
werd nog jaren onderhandeld: dc zomer van 1307 bracht
eerst een definitieve regeling der over en weer te betalen
vergoeding en in 1310 viel pas het vonnis van eeuwige ver-
banning tegen Lambrecht de Vriese en veertien van zijn
partijgenoten 2),
Maar dat waren slechts détail-kwesties: de hoofdzaak was
met de overeenkomst van Vreeland geregeld. De bisschop-
pelik erkende gildenbrief werd de basis voor de ontwikkeling
van dc stad in de veertiende eeuw.
1) Deze bepalingen gedrukt Gilden van Utrecht I 110. Over de
beëdiging der schepenen spreekt de gildenbrief niet.
2) 1307 en 1310, beide Juni 24, v. Mieris II 66 en Heda 232,
-ocr page 143-BESLUIT,
Het verdrag tussen bisschop en stad is het eindpunt van
ons onderzoek. Wij hebben getracht in de periode van
vijf en twintig jaren, die zich uitstrekt van de onderwerping
van de Germaans-conservatieve raadspartij door de Utrechtse
bankiers en de Hollandse graaf tot aan de vrede tussen de
democratiese stad en de conservatieve bisschop, de krachten
aan te wijzen, die deze ontwiklieling beheersen. Aan welke
machten mogen wij nu de grootste invloed toekennen?
Op politiek gebied wijkt Engeland langzamerhand voor
Frankrijk, maar de positie van Philippe IV in de Neder-
landen in 1305 is niet zo belangrijk als die van Eduard I in
1280. Wij kunnen zeggen, dat tot 1296 toe Engeland in de
Noordelike Nederlanden geheel en in de Zuidelike groten-
deels de leiding heeft. Als in 1283 alle Nederlandse vorsten
in strijd geraken over de Limburgse successie, bewerkt
Engeland een wapenstilstand; eerst als in 1288 de oorlog is
gewonnen door een der partijen, bekrachtigt Frankrijk die
overwinning. Als het Noorden na 1290 zucht in afhankelik-
heid van het Zuiden, brengt niet Frankrijk, maar Engeland
de graven van Holland en Gelre weer op de been. Eerst het
optreden der Avesnes, die moeizaam zich een positie in het
Noorden verwerven, betekent een vooruitschuiven van de
Franse invloedssfeer. Zijn eerste bekroning vindt dit streven
van Frankrijk in de jaren tussen de val van Gent en de
Brugse Metten, tussen Mei 1300 en Mei 1302. De Vlaamse
opstand schokt dan Frankrijks positie geducht, maar de
overwinningen van 1304 en de vredesverdragen van 1305
vormen de basis voor de Franse expansie in de veertiende
eeuw.
Toch is de invloed van Engeland uiterlik gebleven, Eco-
nomies staan de Noordelike Nederlanden nog geheel aan
de andere kant. De graven van Holland en Gelre mogen
bongenoten van Engeland zijn, de Brabantse en Vlaamse
kooplieden mogen in de Hollandse steden een rol spelen —
de tegenpartij is op den duur in de graafschappen de
sterkste, In Holland wint in de grote strijd na de dood van
Floris V eerst Borselen, dan Avesnes: zowel de overheersing
van Renesse als die van Gui van Namen is van korten duur,
In Utrecht heeft het kapitalisme meer wortel geschoten:
Lambrecht de Vriese heeft macht genoeg om Jan van Sierck
te dwarsbomen, maar Utrecht beheersen kunnen hij en zijn
partij niet. De bisschop, die hem steunt, wordt verdreven en
gedood, en ook als hij met Vlaamse hulp tot de leidende
man in de stad is geworden, moet hij wijken voor de Lichten-
bergers,
Ook op staatsrechtelik gebied heeft de moderne stroming
nog weinig te betekenen. De gildenbrief mag democraties-
nivellerend zijn in enkele opzichten, voor een groot deel is
hij toch ook een bekrachtiging van de „constitutie" van 1300.
En in dezen heeft Utrecht nog het sterkst van alle Noord-
Nederlandse steden de Vlaamse, d. w. z, de moderne invloed
ondergaan. Willem Berthout en Jan van Renesse hebben
hun stempel op de Utrechtse geschiedenis gedrukt, maar
de ondergrond is Lichtenbergs gebleven.
De veertiende eeuw heeft de in dc dertiende werkende
tegenstellingen verscherpt. Want de grote strijd, die onder
verschillende namen in de Noordelike Nederlanden honderd
jaren heeft gewoed, is het gevolg van dezelfde krachten, die
reeds in de dertiende eeuw de partijen tegen elkaar in het
harnas hebben gejaagd. De moderne staat en het kapitalisme
zijn vijftig jaar later teruggekomen met groter kracht: de
Kabeljauwse steden hebben zich verzet tegen protectie en
gilden, tegen de Fransgezinde Avesnes en de Beierse vorsten
en steunend op die Kabeljauwse steden heeft de staat der
Bourgondiërs zich kunnen vestigen.
AANHANGSEL,
Jan van Nassau\'s aflaatbrief van 1288, September 8.
Boven is deze oorkonde genoemd als geheel naar Keuls
model vervaardigd l), wat wij hier hebben te bewijzen.
Behalve als document voor de verhouding van Keulen en
Utrecht, is deze oorkonde ook van het grootste gewicht voor
de kennis van het aflaatwezen in de Nederlanden. Zij vormt
de eerste van de lange reeks bisschoppelike aflaatbrieven
voor de Dombouw, door Eekhof als bijlagen bij zijn „Ques-
tierders van den aflaat in de Nederianden" 2) afgedrukt.
Een beschouwing van het formulier der aflaatbrieven ligt
echter niet op onze weg: hier beperken wij ons slechts tot
dit stuk en zijn voorbeeld.
De echtheid van onze oorkonde is niet onverdacht. Over-
geleverd is het stuk in het cartularium van de Domfabriek;
dit handschrift uit het laatst van de vijftiende eeuw bevat
een afschrift van een notarieel vidimus d.d. 1322 April 7.
In 1898 heeft J. H, Hofman enige gronden\' aangegeven,
waarom hij het stuk voor onecht meende te moeten
houden 3), Deze gronden zijn kort samengevat de volgende;
lo Brengt de schrijver van de oorkonde nodeloos het
geschil naar voren, dat er tussen Dom en Salvator bestond
over de voorrang, door in zijn eerste zin reeds te spreken
van: „omnium ecclesiarum civitatis et dyocesis nostre
matrem primitivam". Dit is niet de juiste manier om allen
1) Zie pag. 48,
2) A Eekhof, De questierders van den aflaat in dc Noordelijke Ne-
derlanden, \'s Gravenhage 1909 (tevens verschenen als Leidse theologiese
dissertatie). Het werk wordt verder aangehaald als „Eckhof".
3) Jan van Nassau\'s brief van 8 September 1288, in Archief voor de
geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht deel XXV, Utrecht 1898 1—3
in het Sticht te bewegen tot milddadigheid tegenover de
Dombouw,
2o Noemt de elect zich „fundator", maar daarvoor
kwam hij te laat, de kerk stond al vijf eeuwen en begonnen
met de nieuwe bouw is niet Jan van Nassau, maar Hendrik
van Vianden in 1254,
30 Spreekt de schrijver van: „sub nostre dommacionis
baculo" terwijl Jan van Nassau als elect geen bisschops-
staf voeren mocht.
40 Is het stuk opgesteld in September 1288, toen de woede
tegen de elect haar toppunt bereikt had — niet het juiste
ogenblik om de gemeente om gunsten te vragen.
50 Was de verkwistende elect niet de man om een zo
groot werk als de Dombouw te ondernemen.
Hofmans conclusie is dan, dat het stuk „door een eerloos
partijganger van de Dom is opgemaakt en als vidimus de
wereld ingezonden om de zwakke aanspraken van de Dom
te versterken". Wanneer dit onechte vidimus zou zijn opge-
maakt, laat hij in het midden. .. „ . ..
Een bestrijder heeft Hofman niet gevonden. Muller m zijn
„Jan van Nassau" en ook Eekhof in zijn „Questierders"
roeren de kwestie van de echtheid niet aan.
Een ernstiger bezwaar tegen de echtheid dan deze vrij
subjectieve bedenkingen levert echter een vergelijkmg met de
latere bisschoppelike aflaatbrieven op, Onze oorkonde is in
1327 in gewijzigde vorm herhaald door bisschop Jan van
Diest, maar de Domaflaat van Jan van Arkel van 1344 g^t
in vele opzichten lang niet zo ver als dit qudere stuk 1). Ue
mening dringt zich op, dat de oorkonde jonger zou ziJ" ƒ^^
1344: door een falsaris zou een echt stuk zijn uitgebreid en
in twee redacties, één op naam van Jan van Diest, éen op
naam van Jan van Nassau, de wereld ingezonden.
Daarbij komt dat ons stuk niet het type vertoont van een
gewone bisschoppelike aflaatbrief, die in vaste vorm aan
1) Aflaatbrief van bisschop Jan van Diest d.d 1327 Oct 11. van
bisschop Jan van Arkel d.d. 1344, Mei 3 gedr. Eekhof Bijlage 2 en 4.
het bezoeken en steunen van een kerk een bepaald aantal
dagen aflaat verbindt 1). Naast aflaat voor kerkbezoek geeft
ons stuk aflaat voor allerlei met name genoemde zonden en
bedreiging met straf tegen ieder, die de questierders niet
behulpzaam is.
Wat is nu zeker echt? Het formulier wijkt niet af van dat
der mandaten, dat wij uit de kanselarij van elect Jan kennen.
In de inhoud zijn twee elementen, die wij wel voor echt
mogen houden. Onze oorkonde noemt onder procuratoren
van de Domfabriek, zoals die ook later voorkomen, een bis-
schoppelik procurator, die met de elect rechtspreekt over
allen, die het verzamelen van giften voor de Dombouw be-
moeiliken. Deze functie is opgedragen aan de proost van Tiel,
In geen van de latere aflaatbrieven komt deze bizondere
regeling voor, terwijl wij weten, dat omstreeks 1300 een
proost van Tiel kanunnik ten Dom was 2), Dat deze tevens
bisschoppelik procurator van de fabriek was is zeer wel
mogelik, terwijl het in hoge mate onwaarschijnlik mag worden
geacht, dat een dergelijke regeling door een falsaris zou zijn
verzonnen. Daarnaast verleent de elect aan hen, die op twee
feestdagen n.l. Witte Donderdag of op Wijdingsdag de Dom
bezoeken, een jaar en 40 dagen aflaat. Twee feestdagen, n.l.
1) Het is hier de plaats niet, nader op het formulier der aflaatbrie-
ven in te gaan. Ongetwijfeld bieden deze oorkonden met hun vele
staande uitdrukkingen een uitstekend terrein voor een onderzoek naar
de ontwikkeling van het formulier. Voorlopig onderzocht ik aflaatbrie-
ven, ouder dan 1350, uit enkele Duitse bisdommen. Het gewone type
van de bisschoppelike aflaatbrief is dan ongeveer hetzelfde als dat van
de pauselike (zie b.v. H. Hoogeweg Urkundenbuch des Hochstifts Hildes-
heim IV, Hannover und Leipzig 1905, 67, L. Haenselmann Urkundenbuch
der Stadt Braunschweig II, Braunschweig 1910, 302, Brom 2416 cn
2697.), Voor wij echter conclusies kunnen trekken zal eerst het Bel-
giese materiaal moeten worden bewerkt — vooral Luik is voor Utrecht
evenzeer van belang als Keulen, Hetzelfde type komt voor bij de
aflaatbrieven, te Rome door verschillende aartsbisschoppen en bis-
schoppen voor een bepaalde kerk uitgevaardigd (b.v. Brom 2280, voor
de Dombouw).
2) Cf, over dc procuratoren en hun functie Wstinc XLVII p, 114;
over de proost van Tiel tevens kanunnik ten Dom C. Pijnacker Hordijk
Lijsten der Utrechtse prelaten vóór 1300, Groningen 1912, 102,
St Maarten en Wijdingsdag, worden ook genoemd in de
pauselike aflaatbrief voor de Dombouw van Clemens IV
d-d. 1265, Mei 2, welk aantal in 1291 is uitgebieid door
Nicolaas IV 1), zodat deze bepaling van het charter van de
elect ouder dan 1291 en dus echt is.
Onze conclusie zou dus moeten zijn dat er een aflaatbrief
van Jan van Nassau is geweest, maar dat het stuk, zoals wij
het bezitten, gezien de jongere en minder uitvoerige aflaat
van 1344, als geinterpoleerd moet worden beschouwd.
Behalve het gewone type van de bisschoppelike aflaat
komen echter in andere bisdonmien enkele oudere stukken
voor, die naderen tot het type der Utrechtse oorkonden. In
Keulen vinden wij een charter van aartsbisschop Engelbert II
van 1264 2), dat zo sterk met ons stuk overeenstemt, dat
hier met het volste recht van ontlening mag worden ge-
sproken. Om de overeenstemming duidelik aan te tonen is
hieronder het stuk van de elect afgedrukt, waarbij de aan
het Keulse charter ontleende gedeelten zijn gecursiveerd.
Wat als origineel Utrechts overblijft schijnt vrij veel, maar
is in werkelikheid niet van groot belang. Voordeel voor de
Domfabriek bevatten slechts de bepalingen, dat de gcestelik-
bcid van het Sticht testamentaire beschikkingen ten gunste
van de fabriek moet bevorderen; dat geloften kunnen
worden afgekocht met een gift aan de fabriek; dat begun-
stigers van de Dombouw ook tijdens een interdict mogen
worden begraven in gewijde grond en dat alle geesteliken,
die de Dombouw steunen, deel zullen hebben aan alle goede
werken in stad en diocese. Dit is toch van te weinig belang,
om daarvoor een stuk te vervalsen.
Wij moeten dus aannemen, dat het stuk echt is, daar het
echte elementen bevat en het dictaat gedeefelik overeenkomt
met een 20 jaar oudere Keulse oorkonde, die in onaanvecht-
bare originele gestalte is overgeleverd. Tevens is aangetoond,
dat de oorkonde in navolging van Keulen is opgesteld.
Wat ten slotte de bezwaren van Hofman tegen de echt-
heid betreft, kunnen wij opmerken, dat
1) Brom 1579 en 2416. 2\\ 1264, Apr. 26, Knipping III 2298.
-ocr page 149-1° de uitdrukking „mater primitiva" direct uit Keulen
afkomstig is, al wijst het overnemen van deze woorden er
op, dat de aflaatbrief op instigatie van het Domkapittel is
opgesteld. Wat wij boven opmerkten over de Domproost en
zijn Keulse relaties, wordt er te waarschijnliker door 1),
3o de uitdrukking „sub nostre dominacionis baculo" zeer
goed te verklaren is als stijlfiguur of als een beleefdheid
van het Domkapittel.
4.0 de haat tegen de elect misschien door deze aflaatbrief
juist bezworen is,
5o het oordeel van Hofman over de elect zelf tamelik
subjectief is en geen criterium voor de echtheid van onze
oorkonde.
Blijft over de kwestie van het „fundator"schap. Ook hier
hebben wij waarschijnlik met een stijlfiguur te doen. De in
1288 door een aantal bisschoppen te Rome voor de Utrechtse
Dombouw verleende aflaat bewijst in ieder geval, dat men
de bouw krachtig ter hand wilde nemen 2). Ook dit bezwaar
is van weinig betekenis.
1) Zie boven pag, 48,
2) Brom 2280,
-ocr page 150-Jan, elect van Utrecht, verleent een aflaat ten behoeve van
de Dombouw. Utrecht, 1288, September 8.
AfschrUt uit het einde der vijftiende eeuw naar een notarieel vidimus
d.d. 1322, April 7 in het Cartularium der Domfabriek fol. 9\' Rijks-
archief Utrecht fCJ. Druk: Moll, Kerkgeschiedenis II. 2. 411; Eekhof Bij-
lage I (beide naar C). Regest: Brom 2264 i),
Johannes, Dei gracia Traiectensis electus, dilectis in
Christo abbatibus, prioribus, prepositis, decanis, canonicis,
sacerdotibus sive vicariis ecclesiarum vel capellarum recto-
ribus universis, per civitatem Traiectensem et diocesim con-
stitutis, presencia visuris salutem in Domino sempifcrnam.
(1) Cum venerabilem matricem ecclesiam nostram Tra-
iectensem, omnium ecclesiarum civitatis et dyocesis Traiec-
tensis matrem primitivam, nobis specialem et pre cunctis
aliis dilectam, cuius divina nobis favente clemencia funda
tor esse dicimur, ad honorem gloriosissime virginis Marie
et piissimi nostri patroni beati confessoris Martini, pre nimia
sui vetustate a fundamento omnino honorifice oporteat reno-
vari, nec ad ipsius edificacionem proprie sibi suppetant facul-
tates, nisi piis fidelium elemosinis adiuvetur, ea propter
- dilectissimi nobis in Christo, quos divina potencia sub nostre
dominacionis baculo esse voluit, attentissime pro ipsa et cum
ipsa clamamus et pro illo clamamus, qui in crucis statera
clamavit ad patrem, ut nos ab eteme mortis eriperet cruciatu,
rogantes exhortando monemus, in remissionem vobis pecca-
1) Wat in de tekst is gecursiveerd, stemt woordelik overeen met de
aflaatbrief van aartsbisschop Engelbert van Keulen, uitgevaardigd ten
Tiehoeve van de Dom aldaar, d.d, 1264, Apr. 26, Knipping III 2298, Bij
woorden, die in het Keulse stuk in een van Utrecht afwijkende vorm
voorkomen, is het niet overeenkomend gedeelte gespatieerd. De tussen
haakjes geplaatste cijfers geven een indeling in paragrafen om de ver-
igelijking met andere stukken te vergemakkeliken.
minum iniungentes, quatinus thezaurisantes vobis thesauros
in celis^pias elemosinas et grata caritatis subsidia ad hoe
liberaliter erogetis, quia cum nudi in hoc mimdo nati simus,
hinc recedentes nichil preter elemosinara et bona opera nos
asportare licebit, sicut in Apocalipsi legitur: Opera enim
illorum sequuntur illos, 2) Nullus ergo, fratres, in tante
necessitatis articulo dives et pauper se excuset omnipotenti
Deo et beatissime virgini Marie et piissimo patrono nostro,
débité a) servitutis impendere famulatum, sed unusquisque
prout ei Dominus donaverit, de sua substancia ad edifica-
cionem tante structure elemosinas suas transmittat, ut in
extreme die iudicii prqinde eteme vite recipiat porcionem,
et cum hiis qui a dextris eunt, audire mereamur: venite be-
nedicti patris mei, qui hylariter et devote domum michi et
sancte matri mee virgini Marie et beato Martino edificastis
in terris, possidete regnum, quod vobis paratiun est ab origine
mundi 3). (2) Ceterum fidelitatem vestram, quam erga nos
et ecclesiam nostram matrem vestram, hucusque habuisse et
adhuc habere vos credimus, in hoc negocio fideliter promo- —f-
vendo experimento certo cercius volumus experiri, unde \'
vobis mandamus et in virtute sancte obediencie sub pena sus-
pensionis firmiter precipimus, quatinus nuncios ecclesie
nostre prefate, cum ad vos venerint, benigne et caritative
in vestris ecclesiis et domibus recipiatis, et plebem Dei, vobis
commissam, diligenter moneatis, ut de bonis, sibi a Deo col-
latis, ad tam pium opus velint liberaliter erogare, (3) Preci-
pimus nichilominus sub pena predicta, ut duos viros honestos,
fide dignos, de subditis vestris super elemosinis obtinendis
constituatis collectores, qui easdem fideliter colligant, cum
discrecione recipiant et studiose reservent ad certum diem
et locum, quem exhibitor presencium, nuncius ecclesie nostre
prelibate specialis, vobis et eis nominaverit una vobiscum
integraliter et sine omni diminucione reportent et ibi eidem
sine aliqua maliciosa dilacione seu contradictione represen-
2) Opcnb. 16 : 9.
a) C; débités.
3) Naar Matth, 25 : 34,
-ocr page 152-tent, (4) Si qui vero parrochianorum vestrorum ipsas elemo-
sinas non persolverint vel contumaciter ipsis ultra tempus
ab ipso nuncio statutum, retinuerint, tales auctoritate nostra
ad solucionem debitam, monicione competenti premissa, per
censuram ecclesiasticam compellatis, et si aliqua contumacia
perseveraverint, usque ad condignam satisfactionem contra
ipsos durius procedatis, (5) Volumus eciam ut in testamentis
parrochianorum vestrorum, in extremis laborancium, preci-
pue per vos promoveatur negocium ecclesie memorate, secim-
dum facultatem cuiuslibet in Domino decedentis, (6) Si quis
autem huic mandato nostro contumax aut rebellis exstiterit,
ad diem, quem ei nuncius predictus nominaverit, coram nobis
vel procuratore dicte ecclesie domino preposito Tylensi,
Traiecti compareat penam condignam de sua contumacia
recepturus. (7) Ipsos vero nuncios et negocium sub beati
Martini gloriosi patroni nostri ac nostra protectione recipi-
mus et conductu, excommunicacionis vinculo innoda nt es
omnes tam clericos quam laycos, qui eos in huiusmodi nego-
cio presumpserint molestare aut negociiun ipsum consilio,
auxilio, verbo et opere attemptaverint impedire, (8) Et quo-
niam aliquociens contingit ut, dum filii Dei appareant in
conspectu Domini, sathanas contradictor stet cum eisdem et
recalcitret obstinate, volumus et per virtutem sancte obe-
diencie precipimus vos, si filius ille perdicionis in collecto
grege fidelium remurmurando fuerit revelatus, ad denota-
cionem exhibitoris presencium de inobediencie crimine coram
nobis, vel ipso procuratore nostro predicto, citatus peremp-
torie ad diem competentem compareat, responsurus procura-
toribus et nunciis ecclesie prelibate, Universitatem igitur
vestram nobis in Christo dilectam, monemus et exhortamur in
Domino, ut si qui ex vobis in se ipsis noverint hunc reatum
ipsum. Domino, qui consciencias intuetur, et suis confesso-
ribus, cum satisfactione et reverencia recognoscant, ita ut
ab hac die inantea similia non committant, Illi autem, qui ab
huiusmodi pertinacia se noverint immunes, in devocione et
sancta obediencia perseverent et ipsis obtrectantibus con-
stanter et fideliter opponant, sentencias excommunicacio-
nis, a nobis in ipsos latas districtius promulgando, certissime
scientes quod preter supernum meritum condignos eos
premio persequemur temporibus oportunis. Sic nimium eos,
qui nobis et nostris oneri sunt, non honori, ecclesiastice dis-
crecionis coharcione, adeo quod de ipsis Deus et ecclesia
condignam satisfactionem recipiet et emendam, vel certe
ipsos in suis iniquitatibus deficere oportebit. (9) Yolumus
eciam et per penam predictam mandamus, ut ad quorundam
compescendam insolenciam qui, ut favorem hominum ha-
beant plus quam Dei, detrahunt apostoUcis indulgenciis et
venerabilium patrum et dominorum archiepiscoporum et epis-
coporum, detrahunt eciam cldvibus ecclesie universalis, sine
quibus, ut vera fides et apostolica indicat, non est salus, om-
nes dénigrât or es et detractores indulgenciarum, ipsi ecclesie
concessarum vel personarum emissarum, cum primo nego-
cium predictum in vestris ecclesiis inchoatis, excommunica-
tos denuncietis et ah omnibus fidelibus eosdcm facialis evi-
tari. (10) Nos vero ad confovendam et in Domino exhortan-
dam fidelium devocionem omnibus Christifidelibus elemo-
sinas suas ad structuram sepedicte ecclesie secundum facul-
tates suas transmittentibus, vel fratemitatem ipsis exponen
dam zelo fidei ac devocionis suscipienibus, annum unum,
quadraginta dies et carenam, peccata oblita, vota fracta, si
ad ea redierint, offensas patrum et matrum sine manuum
iniectione violenta, penitencias oblitas et male expletas,
iuramenta in impetu facta et sine discrecione, mendacia vel
vaniloquia, ioco vel pietate dicta, décimas eciam per ignoran-
ciam detenias, auctoritate omnipotentis Dei et gloriosissime
matris eius Marie, necnon piissimi confessons beati Martini
patroni nostri misericorditer relaxamus; unde ecclesiarum
vos rectores una nobiscum testes esse et responsores (volu-
mus). (11) Preterea si qui ex rapina, furto vel usura quo-
cumque modo res male quesitas penes se retinuerint, et inde
pro posse suo Deo proposuerint satisfacerc, si forte res illas
quibus restitucre debuerint, ignoraverint, ad fabricam nostre
ipsius matricis ecclesie pia intencione contulerint, ilios decer-
nimus auctoritate premissa et nostra super hiis penitus abso-
b) ontbreekt in C.
-ocr page 154-lutos *) ; et vobis sacerdotibus precipimus, ut ad faciendum
subditos vestros efficacius inducatis, monentes eosdem ut
de prefata mammona iniquitatis sibi faciant amicos, qui eos,
cum defecerint, recipiant in eterna tabernacula , (12) Insu-
per volumus et attencius exhortamur in Domino, quatinus
carenas et peregrinaciones, vojto Iherosolimitano excepto,
subditis vestris initmctas a vobis, vel adbuc iniungendas,
necnon et vota a quibuscumque electa, super quibus vestrum
invocatur consilium, propter urgentem necessitatem commu-
tetis in redempcionem congruam subsidii, ad prefatam fa-
bricam convertendi, (13) Ad hoe omnibus in Cena Domini, in
Dedicacione ipsius ecclesie, videlicet in festo beate Marie
Magdalene usque ad octavas eanmdem, devocionis causa ad
sepedictam matricem ecclesiam venientibus et elemosinas
suas conferentibus, singulis temporibus predictis emnum
unum, quadraginta dies et carenam cum omnibus indulgen-
ciis et beneficiis, a venerabilibus patribus cardinalibus, lega-
tis, archiepiscopis et episcopis, qui dedicacioni eiusdem eccle-
sie interfuerint, concessis, nobis auctoritate, a Deo concessa,
misericorditer relaxamus, (14) Preterea omnes alias indul-
gencias, ipsi ecclesie a quibuscumque concessas vel adbuc
conferendas, per nostram diocesim firmamus, secundum
continenciam cartularum vobis exhibendarum, ratificantes
easdem, ut sint omnibus, in nostra dyocesi constitutis, ad
eterna felicitatis gaudia profuture, et si alique ecclesie auc-
toritate nostra vel nostrorum subditorum fuerint interdict e,
in iocundo adventu tantorum beneficiorum, nominatim inter-
dictis et excommunicatis exclusis, aperiantur et divinis gau-
deant officiis, quociens negocium predictum ibidem fuerit
promovendum. (15) Staiuimus eciam ut quilibet sacerdos
nostre dyocesis tam regularis quam secularis in qualibet
mens e duas missas celebre f, unam pro vivis et aliam pro
defunctis fratribus et sororibus, universis ecclesie nostre
benefactoribus et fraternitatem zelo fidei accensi c) susci-
4) Deze bepaling komt met andere woorden eveneens in Keulen voor,
5) Naar Lukas 16 : 9,
c) Zo C en Knipping 2298. De door Moll en Eekhof voorgestelde ver-
betering accensis is dus onnodig.
pientibus, quos eciam taliter remunerari volumus temporaliter,
ut si ecclesie ad quas pertinent, auctoritate nostra vel sub-
ditorum nostrortun fuerint interdicte ipsosque mori cpntigerit,
nisi nominatim fuerint excommunicati vel interdicti, ipsis
cum divinis officiis ecclesiastice exequie solempniter conce-
dantur, et populus assistens exhortetur, ut pro ipsis oracio-
nem dicat humiliter et devote. (16) Vobis vero decanis
Christianitatum per penas predictas precipimus, quod omnia
predicta statuta a nobis in vestris decanatibus a vestris sub
excommunicacionis pena subditis precipiatis firmiter obser-
vari. (17) Insuper prelatis et sacerdotibus seu clericis, in hoc
negocio fideliter laborantibus, quidquid ex torpore d] vel negli-
gencia vel oblivione in divino officio et servicii in missis et
horis canonicis neglexerunt, dummodo contriti fueri nt et
confessi, ex paterna compassione dignum duximus miseri-
corditer relaxandum, (18) Rogamus eciam attencius et preci-
pimus, quatinus omne commodum et omnem hospitalitatis
graciam nunciis sancti Martini, exhibitoribus presencium,
pro reverencia beato Martino et obediencia nobis debitis,
in domibus vestris et cenobiis impendatis, ne forte, si in
domibus laycorum vel tabernis hospitentur, iidem nuncii et
negocium possint suspicione infamari. Sic super premissis
facientes, ut proinde vestram devocionem dignis in Domino
laudibus valeamus merito commendare. (19) Insuper ut
vestra caritas circa ecclesiam predictam vigeat, graciam
gracio, virtutem virtuti accumulare volentes, omnium bono-
rum, que fiunt in nostra dyocesi vos participamus.
Datum Traiecti anno dominice Incamacionis millesimo
ducentesimo octuagesimo octavo, in Nativitatis beate virginis.
d) C: corpore, evenals Lacomblet\'s druk van Knipping 2298, Het
Keulse origineel heeft torpore.
. ■ ■ .}-. ..Vu.-\'-;,.
De partij van Jan van Renesse is schuldig aan de moord
op Wolfert van Borselen.
F, Kern (Die Anfänge der französischen Ausdehnungs-
politik, Tübingen 1911) verwaarloost tc zeer de economiese
factoren,
III
Dante, Inferno XV, 4:
Quali i Fiamminghi, tra Guizzante e Bruggia,
verklare men met F, Torraca (La Divina Commedia, Milano
1921, 108) Guizzante als Wissant bij Calais,
\'Terecht verwerpt P. Villari (La Storia di Girolamo Savo-
narola, Firenze 1887, I ^ 182) het bericht van Poliziano
(Epistolae lib. IV, 2) over het laatste onderhoud van Savo-
narola en Lorenzo dei Medici als ongeloofwaardig.
Het oordeel van J, A, van Hamel (Nederland tusschen de
mogendheden, Amsterdam 1918, 110 sqq.) over de buiten-
landse politiek van de Witt is onbillik.
E, Fueter {Geschichte der neueren Historiographie, Mün-
chen und Berlin 1911) stelt de grenzen van het begrip
historiografie te eng.
VH
De Spectatoriale Geschriften vormen een belangrijke bron
voor de kennis van de invloed, door het buitenland op de
Nederlandse Litteratuur uitgeoefend in de tv/ede helft van
de achttiende eeuv/. Zij behoren daardoor ongetwijfeld tot
de litteratuurgeschiedenis,
Het verband, dat er bestaat tussen het Réveil in Neder-
land en de Europese Romantiek mag niet over het hoofd
gezien worden, al gaat Pierson\'s uitspraak: „Het Réveil is
de romantische school van Duitschland in het nederlandsch-
protestantsch overgezet" (Gids 1886 I 438) te ver,
IX
Het oordeel van Busken Huet over Vondel is oppervlakkig.
-ocr page 159- -ocr page 160-- \' i
\\ #
Ai:-} i\' ;■ .
.■■ V»
• ■ H
> ■■
.....-\'-j
■^\'vX
Ir\'\'
!
îf
.....
Mâr,\', ■