-ocr page 1-

9B

s

msi

HET OPTISCH DRSSüHNGS-
VERMOGEN VAN UßlNE
EN BLOED VAN DIEREN

mm^émmi

«SSïWrX

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

lllllllllilllllllllllill

-ocr page 2-

.....

-\'•.Vf . \'/■■ - • \'

\'•■Tr

\' / \' \'S-;\'»\'

■v\'rfi

\' ■ f

: \'^i-C

-ocr page 3-

\'■K/i \'■■\'"Ti

-ocr page 4-

\' ■ 1 ■■ ; ■

V - V

- , .j

• V ■ ■
» ■ >.

-ocr page 5-

HET OPTISCH DRAAIINGSVERMOGEN
VAN URINE EN BLOED VAN DIEREN

-ocr page 6-
-ocr page 7-

HET OPTISCH DRAAIINGSVERMOGEN
VAN URINE EN BLOED VAN DIEREN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
doctor in de veeartsenijkunde

AAN DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL TE
UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS,
DR. J. E. W. IHLE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL TE VER-
DEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DEN SENAAT
OP
MAANDAG 5 NOVEMBER 1923, DES NAMIDDAGS
- TE 4 URE, DOOR -

v^illem pieter cornelis bos

VEEARTS, ASSISTENT AAN DE VEEARTSENIJKUNDIGE
HOOGESCHOOL TE UTRECHT, GEB. TE STAPHORST

1923

DRUKKERIJ „LAURENS COSTER", Fa. SCHOTANUS & JENS, UTRECHT

-ocr page 8-
-ocr page 9-

Aan mijn Ouders en mijn Verloofde»

-ocr page 10-

m ^\'^\'^hiO -U-^iW Jnviv

-ocr page 11-

Bij het voltooien van mijn proefschrift is het mij een be-
hoefte U, hoogleeraren en lectoren der Veeartsenijkundige
Hoogeschool mijn dank te betuigen voor het genoten onderwijs,

In het bijzonder dank ik U Prof WESTER, hooggeachte
promotor, voor den steun, dien ik bij het bewerken van dit
proefschrift heb ondervonden en voor de gelegenheid die U
mij. eerst als student, later als assistent aan Uw afdeeling,
gegeven hebt dit onderzoek uit te werken.

Het jaar van mijn assistentschap aan Uw kliniek is wel
is waar een tijd van ingespannen werk geweest, maar zal
ook niet zonder vrucht blijven bij mijn toekomstig werk als
practiseerend veearts.

U, Zeergeleerde KOLKMEIJER, ben ik eveneens grooten
dank verschuldigd, voor de bereidwilligheid, waarmede ge
mij geholpen hebt, bij het oplossen van voor mij moeilijke
physische kwesties.

Voorde belangstelling waarmede U, hooggeachte BEIJERS,
mijn werk volgde, alsmede voor de aanwijzingen, die U mij
tijdens mijn onderzoek zoo dikwijls hebt gegeven, ben ik U
zeer erkentelijk.

De tijd, die ik met U aan de kliniek heb mogen door-
brengen, zal zeker bij mij in aangename herinnering blijven.

Verder betuig ik aan allen, die mij op eenigerlei wijze ge-
holpen hebben bij de bewerking van deze dissertatie, mijn
hartelijken dank.

-ocr page 12-

--y, .-.O vi na^w ■rt-\'^ioc-tV:»\'.? i^t^

\'S \';\' f.\' ^ci.r.ji.; "< , - "

, ■■■

1 - \'

■■V; jîOO-i/its\',, hriv.vcvo y-v :.

\' • .. • i ■ .\'\'.\'i/V -^svy-.

\'y-\' i T: \' " \' - \' . \\ • , , ^ ■

i . .1 -ï^f:. i •/••••\'nv^^vî or ^.-^nV.

/ f. ; j ..-r, }^) u-rlv-- \'

■ .„ iiaîn-j^jj.

<4:,-.^. ab.»-..

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I

draaiingsvermogen van normale

urine

INLEIDING

Het qualitatief aantoonen van suiker in de urine van den
mensch en de huisdieren volgens dc meest gebruikelijke reacties
van Fehling en Nijlander geeft niet altijd zekere resultaten:
het is namelijk niet altijd zeker uit te maken of geringe reductie
van het reagens veroorzaakt wordt door aanwezigheid van
suiker, dan wel door andere reduceerende stoffen, die in ver-
schillende mate in urine aanwezig kunnen zijn.

De aanwezigheid van deze reduceerende stoffen is ook
oorzaak, dat quantitatieve suikerbepaling van urine, berustend
op de reduceerende eigenschappen van suiker, dus de titri-
metrische methoden, geen goede uitkomsten geven.

De methoden van quantitatieve suikerbepaling in urine,
berustend op vergisting van de suiker, waarvan die van
Lohnstein voor de veterinaire kliniek de meest gebruikelijke is,
geven clinisch voldoend nauwkeurige resultaten, maar hebben
het bezwaar, dat voor elke bepaling minstens 12 uur noodig is.

Het blijkt dus, dat de gebruikelijke methoden ter quanti-
tatieve bepaling van suiker in de urine van onze huisdieren,
welke practisch zich vrijwel bepalen tot die van Lohnstein,
niet ideaal kunnen worden genoemd.

Door verschillende medici, en ook in vele klinieken, wordt
de voorkeur gegeven aan quantitatieve suikerbepaling in urine
volgens de polarimetrische methode.

-ocr page 14-

Deze methode, die berust op de eigenschap van glucose,
om het polarisatievlak naar rechts te draaien, geeft bij den
mensch goede uitkomsten en kan gemakkelijk en vlug worden
uitgevoerd, zoodat het resultaat van het onderzoek direct
bekend is.

Tevens verkrijgt men door een polarimetrisch onderzoek
van urine dadelijk zekerheid, of bij dubieuze uitkomsten van
het qualitatief onderzoek op suiker de reductie door suiker,
dan wel door andere reduceerende stoflFen is veroorzaakt.

Is namelijk de reductie het gevolg van aanwezig zijn van
een kleine hoeveelheid suiker, dan moet de urine ook optisch
actief zijn, of een draaiingsvermogen hebben verschillend van
het normale.

Het polarimetrisch onderzoek van urine ter bepaling van
het suikergehalte biedt dus voordeden, en het zou ook voor
de veeartsenijkunde van belang kunnen zijn wanneer ook bij
dierlijke urines de polarimetrische suikerbepaling kon worden
toegepast.

De tegenwoordige, bijna algemeen gedeelde opvatting om-
trent het polarimetrisch onderzoek van urine van onze huis-
dieren is echter, dat deze methode geen waarde heeft. Deze
meening berust vooral op de onderzoekingen en conclusies
van Porcher (Journal de méd. vét. 1902).

Porcher zegt namelijk:

„En raison du fort pouvoir lévogyre de l\'urine normale
„du cheval, il doit exister pour une urine sucrée de cet animal
„une discordance profonde entre les indications fournies par
„les méthodes optiques de dosage, et celles que donnent les
„méthodes de réduction.

„Un dosage du sucre renfermé dans cette urine ne peut
„donc être fait que par les méthodes de réduction.

„Le polarimétre est à rejeter."

Intusschen heeft Porcher slechts onderzocht urine van paar-
den en is hij dus niet gerechtigd, ook al waren de resultaten

-ocr page 15-

van zijn onderzoek onaanvechtbaar, de stelling neer te schrijven,
dat het onmogelijk is, met den polarimeter het suikergehalte
in urine van planteneters in het algemeen te bepalen.

In een volgende publicatie van Porcher en Hervieux in het
zelfde tijdschrift wordt namelijk gezegd, zonder dat er sprake
is geweest van onderzoek van urine van andere dieren dan
van het paard:

„Dans un travail précédent, publié par l\'un de nous dans
„ce journal il a été établi que :

„en raison du fort pouvoir lévogyre de l\'urine normale du
„cheval il ne pouvait y avoir dans l\'examen d\'une urine
„sucrée de cet animal, qu\'une profonde discordance entre les
„indications données par le polarimètre et celles qui sont
„fournies par l\'emploi de la liqueur de Fehling. Pareil raison-
„nement peut d\'ailleurs s\'appliquer aux urines de vache, cobaye,

„lapin.....et en général â toutes les urines qui normalement

„sont fortement lévogyrcs."

Op blz. 579 zeggen Porcher en Hervieux:

„Un dosage de sucre, contenu dans une urine de cheval, et
„nous ajouterons, en connaissance de cause, de vâche, de
„chèvre de cobaye, de lapin, ne peut être fait que par les
„méthodes de réduction: „Le polarimètre est à rejeter.""

De voornaamste conclusie van dit onderzoek luidt (blz. 583) :

„Dans Ie dosage d\'un sucre, glucose ou lactose, contenu\'
„dans une urine de cheval, de vâche de chèvre, d\'herbivores
„en général, on ne doit par se servir du polarimètre."

Ik heb de voornaamste resultaten van het onderzoek van

Het genoemde artikel op blz. 462.

-ocr page 16-

Porcher letterlijk aangehaald, ten einde duidelijk te doen uit-
komen, dat Porcher de uitkomsten van het polarimetrisch
onderzoek van paardenurine ook aanneemt als geldend voor
urine van andere dieren, zonder dit te controleeren.

De conclusie van Porcher had hoogstens kunnen luiden,
dat het onmogelijk is, polarimetrisch de hoeveelheden suiker
in de urine van paarden te bepalen.

Overigens is het onderzoek van Porcher, zooals uit de
literatuur blijkt, nooit gecontroleerd (de straks door mij te
noemen polarimetrische onderzoekingen van hondenurine kun-
nen niet als controle worden beschouwd), zoodat à priori, het
niet als onmogelijk moest worden beschouwd, dat de resul-
taten van Porcher niet geheel onaanvechtbaar zijn.

Een en ander gaf Prof. Wester aanleiding mij op te dragen
het onderzoek van Porcher te controleeren en daarnaast
polarimetrisch de urine van andere dieren te onderzoeken.

Het doel van het eerste deel van dit werk zal dan ook
zijn de beantwoording der vraag : „Is het mogelijk door pola-
rimetrisch onderzoek van glucose bevattende urine van onze
huisdieren het glucosegehalte vast te stellen?"

Ik zal het al of niet bruikbaar zijn van het polarimetrisch
urineonderzoek als clinisch onderzoek vast stellen : ik zal
echter niet het voor en tegen tegenover andere chemische
methoden ter bepaling van het suikergehalte der urine, be-
spreken.

Zooals gezegd, is een uitvoerig onderzoek van het draaiings-
vermogen van dierlijke urines in de literatuur niet bekend.

Behalve het genoemde onderzoek van Porcher (Journal de
méd. vét. 1902), zijn voornamelijk in de jaren 1914 tot 1916
te Berlijn een aantal dissertaties verschenen waarin de draaiing
van urine na phloridzine injecties bij honden wordt bepaald,
n.1. van Berger (1915), Nitsche (1914), Schwenken (1914),
Meijer ( 1921 ), Steinhausen (1914),Warkalla (1914), Adamy (1915),

-ocr page 17-

Falische (1915), Leitner (1915), Pape (1915). RohlofF (1915),
Grimmig (1917), Berwig (1916).

Hiervan geeft alleen Steinhausen (Ueber das Verhalten
einiger Amidosubstanzen im Phloridzin diabetes, Berlin 1914),
een korte, onvolledige beschrijving van het polarimetrisch
onderzoek.

Hij voegt aan 5cc urine 5cc zure loodacetaatoplossing toe,
teneinde de urine helder te maken.

Daar al deze onderzoekingen in hetzelfde laboratorium
werden uitgevoerd, ligt het voor de hand, dat het polarime-
trisch onderzoek steeds op dezelfde manier werd gedaan, dus
dat altijd zuur loodacetaat gebruikt werd voor het helder
maken van urine. Hierdoor is feitelijk het polarimetrisch onder-
zoek van deze dissertaties veroordeeld. Het is namelijk een
bekend feit, waarop ik later terug zal komen, dat zure lood-
acetaatoplossing suiker neerslaat, en men dus na helder maken
van suikerhoudende urine met zure loodacetaatoplossing een
te kleine rechtsdraaiing krijgt.

Ten tweede baseer ik mijn meening, dat in deze dissertaties
geen goed polarimetrisch onderzoek wordt gepubhceerd op
het feit, dat Berger (über das Verhalten des Glykokolls im
Phloridzin diabetes, Berlin 1915) urines die 14 dagen oud
waren polarimetrisch onderzocht; hij vindt dan natuurlijk te
lage cijfers.

Hij onderstelt zelf de aanwezigheid van links draaiende
stoffen, die in die H dagen gevormd kunnen zijn; ook spreekt
hij zelf het vermoeden uit dat misschien de suiker is omgezet.

Verder onderzocht hij de normale urine niet polarimetrisch
vóór de injectie van phloridzine.

Het behoeft dus geen verwondering te wekken, dat in ge-
noemde proefschriften polarimetrisch een lager suikergehalte
wordt gevonden dan volgens de door deze onderzoekers toe-
gepaste contrölemethode van Allihn (berustend op reductie).

Hoewel dus het polarimetrisch onderzoek niet goed verricht

-ocr page 18-

werd, meenen toch Adamy, Leitner en Grimmig de polari-
metrische methode te kunnen veroordeelen.

Het is overigens voornamelijk op grond van het onderzoek
van Porcher dat de handboeken over klinisch onderzoek der
huisdieren de polarimetrische methode van suikerbepaling in
de urine hoogstens noemen, terwijl over het draaiingsvermogen
niets wordt gezegd, maar ook de bovengenoemde publicaties
zullen daaraan wel niet vreemd zijn.

Marek zegt in zijn „Lehrbuch der Klinischen Diagnostiek
der Inneren Krankheiten der Haustiere", dat de polarimetrische
suikerbepaling in urine van planteneters geen waarde heeft
door het voorkomen van een groote hoeveelheid linksdraaiende
stoffen in normale urine.

Friedberger und Fröhner (Klinische Untersuchungsmethoden
für Tierärzte) noemen het polarimetrisch onderzoek van paarden-
urine niet bruikbaar, op grond van de onderzoekingen van
Porcher, maar nog afgezien van de resultaten achten zij het
polarimetrisch onderzoek alleen toe te passen in Klinieken,
daar voor de practijk het instrument te duur zal zijn.

-ocr page 19-

eigen onderzoekingen
A. METHODEN VAN ONDERZOEK

Voor het onderzoek heb ik gebruikt een halfschaduw-
Polarimeter van Reichert, waarop de draaiing tot op tienden
van graden kan worden afgelezen; na eenige oefening is het
mogelijk op halve tienden nauwkeurig te schatten. De lengte
van de buis was 20 cM.

De bepalingen zijn gedaan bij natriumlicht.

Als lichtbron is gebruikt de natriumvlam, behoorende bij
het toestel van Reichert, terwijl in de vlam natriumnitraat
werd gebracht. Het gebruik van natriumnitraat heeft veel
voor boven dat van natriumchloride, daar de vlam door het
eerst genoemde zout helderder en intensiever geel wordt ge-
kleurd. Ook Neuberg is deze meening toegedaan (Biochemisch
Zeitschrift, 1910, No. 24).

Voor het polarimetrisch onderzoek van urine, en trouwens
van elke andere vloeistof, is het noodig, dat de vloeistof
absoluut helder en bijna kleurioos
is; een lichtgele tint hindert
echter het onderzoek niet wanneer een sterke natriumvlam
wordt gebruikt. Daar de meeste urines niet absoluut kleurloos
zijn te krijgen en de vlam door natriumnitraat intensiever geel
wordt gekleurd dan door natriumchloride, is het gebruik van
natriumnitraat bij het urine-onderzoek, ook om deze reden sterk
aan te bevelen.

Verder is het noodig het nulpunt van de Polarimeter her-
haaldelijk te controleeren, daar het niet uitgesloten is dat dit
in den loop van het onderzoek veranderen kan.

-ocr page 20-

Voorbehandeling der urine voor polarimetrisch

onderzoek

1. Voorbehandeling van paardenurine.

Ik heb eerst getracht de urine helder te maken door toe-
voegen van neutraal loodacetaat. Deze methode, vooral in
gebruik bij onderzoek van menschelijke urines (Neuberg:
Zeitschrift für Physiol. Chemie 1900; Gorter en De GraafF:
Klinische diagnostiek; Engel: Medizinische diagnostiek;
Klopstock Kowarsky: Praktikum der Klinischen Chemischen
und Mikroskopischen Untersuchungsmethoden) wordt door
Porcher ook aanbevolen, voor het helder maken van paarden-
urine, (Journal de méd. vét. 1902.)

Ik heb eerst deze methode zooals ze door Porcher voor
paardenurine is uitgewerkt, toegepast en namelijk gebruikt
een oplossing van 300 gram loodacetaat in 700—800 aqua
dest., geneutraliseerd met enkele druppels azijnzuur, en daarna
aangevuld tot 1 Liter.

Als te gebruiken hoeveelheid wordt door Porcher aan-
gegeven :

Voor lOOcc urine met S.G. kleiner dan 1030—1035, lOcc
loodacetaat en voor lOOcc urine met S.G. hooger dan
1030—1035, 20cc loodacetaatoplossing.

Volgens Porcher kan het filtraat na 24 uur troebel worden;
werd
Vb van het volume urine aan loodacetaatoplossing toe-
gevoegd, dan zou het filtraat helder blijven.

Ik heb met deze methode echter andere ervaringen op-
gedaan en kan namelijk onderscheiden:

a. urines die na behandeling met Vio tot Vs volume neutraal
loodacetaatoplossing helder blijven, d.w.z. gedurende de
eerste 6 uur;

b. urines, die zoo gauw troebel worden, ook al wordt zelfs
een gelijk volume aan loodacetaat toegevoegd, dat een
nauwkeurig polarimetrisch onderzoek niet mogelijk is.

-ocr page 21-

Het neerslag waarvan Porcher spreekt kwam bij mij dus
vaak en zeer hinderlijk te voorschijn, terwijl er toch alle zorg
aan besteed werd en het gebruikte glaswerk werd uitgespoeld
met gedestilleerd water.

Bij de urines die na toevoeging van neutraal loodacetaat-
oplossing helder bleven was het polarimetrisch onderzoek
zeer goed mogelijk.

Bij de andere urines was het echter dikwijls onmogelijk
den Polarimeter goed in te stellen, daar de troebeling zoo
gauw kon optreden dat meerdere aflezingen niet gedaan
konden worden.

De bepalingen werden vooral bemoeilijkt doordat zich aan
den glaswand een beslag afzette nog voordat in de vloeistof
een zichtbare troebeling aanwezig was, zoodat in een oogen-
blik de eindglaasjes der polarisatiebuis zoo vuil geworden
waren, dat goede aflezingen niet gedaan konden worden.

Zooals gezegd, voorkwam een vermeerdering van het
volume loodacetaatoplossing de troebeUng niet steeds zooals
Porcher beweert.

Ook heb ik geen verband kunnen vinden tusschen het
S.G. en het troebel worden; meermalen is het voorgekomen
dat urines met een laag S.G. niet helder te krijgen waren.
Filtreeren door een dubbel filter of herhaaldelijk flltreeren
gaf nooit voldoend resultaat. Ook door de eerste 20 druppels
van het filtraat weg te laten loopen kon ik niet altijd een
heldere vloeistof krijgen.

Daar enkele urines in het geheel niet helder te maken
waren, heb ik de voorbehandeling met neutraal loodacetaat-
oplossing moeten verwerpen, als ongeschikt zijnde voor dit
doel, vooral bij urine van het paard, maar ook, zooals mij
later bleek, bij urine van het rund, het schaap en het varken.

Ter controle heb ik gelijktijdig met de paardenurines mensche-
lijke urines helder gemaakt met een zelfde hoeveelheid van
dezelfde neutrale loodacetaatoplossing. Terwijl de eerste in

-ocr page 22-

de meeste gevallen troebel werden, was dit bij de urines van
menschen nooit het geval.

Hieruit volgt dus dat de voorbehandeling van urine voor
polarimetrisch onderzoek met neutrale loodacetaatoplossing,
ofschoon zeer goed werkend bij menschelijke urine, niet ge-
bruikt kan worden bij dierlijke (behalve bij den hond).

De oorzaak daarvan moet gezocht worden in verschil in
samenstelling der urines. De troebeling kan niet worden ver-
oorzaakt door carbonaten, daar ze niet verdwijnt door toe-
voegen van azijnzuur, maar integendeel hierdoor sterker wordt.
Ook chloriden heb ik in het troebel filtraat nooit kunnen
aantoonen.

Ik heb kunnen bewijzen, dat het troebel worden te wijten
is aan de vorming van loodsulfaat, want:

a. de troebeling was oplosbaar in kaliumhydroxyd, in ge-
concentreerd zwavelzuur, en in kokend zoutzuur;

b. met bariumchloride en bariumnitraat ontstond in het troebele
filtraat een dik neerslag, onoplosbaar in sterk zwavelzuur
en kokend kaliumhydroxyd; het neerslag dat ontstond in
helder gebleven urine met bariumchloride loste wel in ge-
noemde stoffen op.

Nu komen in urine van herbivoren veel meer dan in die
van carnivoren, normaal aether-zwavelzuur verbindingen voor,
voornamelijk van phenol en indoxyl. (Ellenberger und Scheunert
„Vergleichende Physiologie der Haustiere".)

In dit verband noem ik als phenol-zwavelzuur verbindingen,
hydrochinon, maar vooral brenzcatechine, en als indoxylver-
binding het natrium- of kaliumzout van de zure zwavelzure
ester van indican.

Vooral indican is in paardenurine in veel grootere hoeveel-
heden aanwezig dan in de urine van den mensch. Zoo bevat
normale paardenurine volgens Friedberger und Fröhner (Klinische
Untersuchungsmethoden für Tierärzte) 150 mgr. per Liter,

-ocr page 23-

volgens Ellenberger und Scheunert (Vergleichende Physiologie
der Haustiere) 200—300 mgr. en volgens Bulling (Dissertatie,
Hannover 1919) 100 tot 400 mgr. per Liter, terwijl de medische
handboeken voor menschelijke urine 20—40 mgr. indican per
Liter aangeven.

Er komen dus in dierlijke urines zwavelzuurhoudende stoffen
voor die zich ontleden, waardoor zwavelzuur vrijkomt, dat met
het aanwezige lood het onoplosbare loodsulfaat vormt. Door
toevoegen van azijnzuur gaat deze splitsing sneller, waardoor
het neerslag dikker wordt; dit heb ik altijd kunnen constateeren.
Wanneer de urine voor het toevoegen van neutrale lood-
acetaatoplossing 5—10 minuten met een zuur gekookt is,
treedt de troebeling niet op.

De zwavelzuurverbindingen zijn dan ontleed, zoodat het
vrije zwavelzuur, dat direct kan worden gebonden door het
lood, als loodsulfaat kan neerslaan.

Bij polarimetrisch urine-onderzoek mag echter vooraf niet
gekookt worden, daar dan ook de linksdraaiende gepaarde
glucuronzuren worden gesplitst in rechtsdraaiende glucuron-
zuren, zoodat het optisch actief vermogen der urine verandert.

Daar het helder maken van de urine met neutraal lood-
acetaatoplossing dus niet altijd goede resultaten geeft, was
het noodig, een andere voorbehandeling toe te passen.

Nu wordt enkele malen in de handboeken voor klinisch
onderzoek van den mensch de methode van Patin en Dufau
aanbevolen als voorbehandelingsmethode van urine, voor po-
larimetrisch onderzoek.

Ook door Porcher wordt deze methode genoemd, als bruik-
baar voor helder maken van paardenurine (Journal de méd.
vét. 1902).

Patin en Dufau gebruiken het volgende reagens:
220 gr. geel kwikoxyde.

300—400 aqua bijvoegen met zooveel salpeterzuur als noodig

-ocr page 24-

is voor oplossing, daarna enkele druppels loog toevoegen en
aanvullen tot 1 Liter.

Men neemt dan:
50cc gefiltreerde urine
25cc water

25cc mercurinenitraat, en voegt uit een buret zooveel loog
toe (verdund met drie deelen aqua dest.), totdat een blauw
lakmoespapier niet meer rood gekleurd wordt.

Daarna wordt het volume gebracht op 125cc.

Afgezien van het omslachtige van deze methode, heb ik
ze ook niet willen toepassen omdat het zich in de oplossing
bevindende kwik de doppen van de polarimeterbuis aantast
en doorvreet. Het kwik kan wel verwijderd worden met na-
triumhyposulfide of zinkstof, maar voor volledige verwijdering
is minstens een uur noodig. (Neuberg, Biochemisch Zeitschrift
1910.) Ook heeft Neuberg niet altijd goede resultaten kunnen
krijgen, terwijl voor paardenurine volgens hem zooveel reagens
noodig is, dat, wil men eenigszins zuivere uitkomsten ver-
krijgen, gewerkt moet worden met een buis van 50 cM. lengte.

Ik heb daarom geprobeerd een methode toe te passen welke
wordt gebruikt bij het heldermaken van bloed n.l. natrium-
wolframaat en zwavelzuur.

Een analoge methode wordt ook door Porcher genoemd
(Journal de méd. vet. 1902) bij het polarimetrisch onderzoek
van paardenurine. Porcher werkt namelijk als volgt:

Aan SOcc urine wordt toegevoegd 20cc zoutzuur en 60cc
phosphorwolfraamzuuroplossing lO
\'/o- Na 12—18 uur wordt
afgefiltreerd en daarna ontkleurd door kool.

Ik heb deze methode niet zoo kunnen overnemen; in de
eerste plaats heb ik zeer vaak kunnen constateeren dat vrij
zoutzuur de urine donkerder kleurt, maar in de tweede plaats
heeft het polarimetrisch onderzoek na filtreeren of ontkleuren
door kool, geen waarde, omdat soms ook glucose door kool wordt

-ocr page 25-

gebonden. Ik heb dit meerdere malen gecontroleerd door helder
gemaakte urine met bekend glucosegehalte te onderzoeken met
den Polarimeter vóór en na filtreeren door kool en kwam tot
de conclusie, dat in sommige gevallen geen glucose, in andere
meer dan de helft van de aanwezige glucose wordt geabsorbeerd.
Ook Neuberg is van deze meening. (C. Neuberg, Der Harn,)
Door toevoegen van natriumwolframaat en zwavelzuur kon
ik geheel heldere urine verkrijgen, die echter voor polarimetrisch
onderzoek te sterk geel gekleurd was. De gele kleur schrijf
ik voornamelijk toe aan urochroom.

Daar urochroom wordt neergeslagen door zinkchloride heb
ik geprobeerd met deze stof het filtraat te ontkleuren, wat
vrijwel gelukte.

Er werd in ieder geval altijd een vloeistof verkregen, die
polarimetrisch nauwkeurig was te onderzoeken.

Door verschillende proeven ben ik tot de volgende hoeveel-
heden gekomen

20cc urine.

7.5cc van een mengsel van lOOcc 20 7o wolframaatoplossing

en 25cc 4 % zwavelzuur.
2.5cc zinkchlorideoplossing 20
7o-

Het is van belang, dat de reagentia worden opgelost in
gedestilleerd water. De verkregen geelwitte vloeistof kan direct
worden gefiltreerd; veel sneller werkt men echter door de
vloeistof te centrifugeeren, en daarna te filtreeren.

Doordat het neerslag volumineus is, zijn genoemde hoe-
veelheden voor het onderzoek met een polarimeterbuis van
20 cm. lengte noodig.

Een hchte troebeling die bijna altijd in het filtraat ontstaat
verdwijnt steeds door toevoeging van eenige druppels azijnzuur
onder gasontwikkelidg (carbonaten).

Het toevoegen van azijnzuur moet gebeuren kort voor het
polarimetrisch onderzoek, daar na eenige uren in het zuur

-ocr page 26-

gemaakte filtraat een lichte troebeling komt, die dan niet meer
is te verwijderen.

Uit het onderzoek is gebleken, dat de gebruikte reagentia
geen suiker neerslaan.

Door urines, die er voor in aanmerking kwamen, te onder-
zoeken èn na voorbehandeling met neutraal loodacetaat, èn
na voorbehandeling met wolfraamzuur en zinkchloride, kon
ik constateeren, dat het draaiingsvermogen in beide gevallen
niet verschilde.

Wanneer nu de bewering van Porcher juist is, dat namelijk
een urine behandeld met neutrale loodacetaatoplossing dezelfde
draaiing zal bezitten als een niet voorbehandelde, zouden
door de voorbehandeling zooals ik die aangegeven heb geen
optisch actieve stoffen neergeslagen worden.

Bij paardenurines heb ik dit echter nooit kunnen controleeren,
daar onder de ruim honderd door mij onderzochte verschillende
paardenurines geen enkele was, die alleen na filtreeren, dus
zonder een andere voorbehandelingsmethode toe te passen,
goed polarimetrisch kon worden onderzocht.

Wel heb ik het kunnen constateeren bij twee runderurines
en eenige menschelijke urines; het optisch actief vermogen
van niet voorbehandelde en voorbehandelde urine verschildeniet.

Ik heb verder kunnen constateeren, dat door gebruik van
groote hoeveelheden reagens het draaiingsvermogen van het
filtraat vermindert, evenredig met de sterkere verdunning der
urine, hoewel Porcher beweert, dat de vermindering van het
draaiingsvermogen naar verhouding grooter zal worden.

Hoewel van verschillende zijden het helder maken voor
polarimetrisch onderzoek met vloeistoffen wordt afgekeurd, en
aanbevolen wordt de zouten als zoodanig toe te voegen, om-
dat een eventueel in de aflezing gemaakte fout door ver-
menigvuldiging grooter zal worden (Neuberg, Biochem, Zeit-
schrift 1910) komt het mij toch gewenscht voor in plaats van
de zouten oplossingen ervan te gebruiken.

-ocr page 27-

In de meeste gevallen wordt nl. na voorbehandeling met
neutraal loodacetaatoplossing of met phosphorwolframaamzuur
en zinkchloride geen absoluut kleurloos fikraat verkregen. Door
nu de urines te verdunnen wordt de kleur lichter en de af-
lezing van den polarimeter meer nauwkeurig.

Ik ben, in tegenstelling met Neuberg, van meening, dat
door de urine te verdunnen tot op het dubbele volume, het
draaiingsvermogen eer nauwkeuriger dan onnauwkeuriger be-
paald kan worden. In dit opzicht ben ik het eens met Porcher
die aanbeveelt de urine met een gelijk volume water te ver-
dunnen, wanneer eventueel de instellingen van de polarimeter
niet scherp genoeg kunnen gebeuren.

II. Voorbehandeling van runderurine.

De eenvoudigste methode om de urine helder te maken
voor een polarimetrisch onderzoek nl. met neutrale loodace-
taatoplossing, kan ook bij runderurine niet algemeen worden
toegepast. Hoewel het percentage helderblijvende urines veel
grooter is dan bij het paard waren toch niet alle onderzochte
urines volgens deze methode helder te krijgen. Met natrium-
wolframaat, zwavelzuur, en zinkchloride, in verhoudingen toe-
gevoegd als bij paardenurine, kreeg ik alijd goed polarime-
trisch te onderzoeken vloeistoffen.

III. Voorbehandeling van schapenurinc.

Ook voor schapenurine bleek het polarimetrisch onderzoek
na helder maken met neutrale loodacetaatoplossing niet altijd
mogelijk door troebel worden van het fikraat.

Het percentage niet helder te maken urines was veel grooter
dan bij het rund.

Een voorbehandeling van urine zooals hierboven aange-
geven bij paard en rund gaf ook bij schapenurine altijd goede
resultaten.

-ocr page 28-

IV. Voorbehandeling van varkensurine.

Helder maken van varkensurine voor polarimetrisch onder-
zoek met behulp van neutrale loodacetaaatoplossing, is in
verreweg de meeste gevallen mogelijk.

Ik heb echter enkele urines volgens deze methode niet
helder kunnen krijgen.

Door de urine te behandelen met natriumwolframaat-,
zwavelzuur en zinkchloride in verhoudingen toegevoegd als
in paardenurine werd altijd een heldere vloeistof verkregen
die polarimetrisch onderzocht kon worden.

V. Voorbehandeling van hondenurine*

Hoewel de hondenurines altijd helder waren te maken met
natriumwolframaat, zwavelzuur en zinkchloride in boven-
genoemde verhoudingen toegevoegd, bleef dikwijls het fikraat
tamelijk donker van kleur, en wel voornamelijk als de urine
galkleurstoffen bevatte.

Voor geoefenden was de vloeistof echter steeds polarime-
trisch te onderzoeken.

Gebruikte ik neutrale loodacetaatoplossing als aangegeven
door Porcher voor paardenurine, dan was
Vb van het volume
aan loodacetaatoplossing altijd voldoende om een blijvend
heldere vloeistof te verkrijgen.

Daar in hondenurine dikwijls galkleurstoffen voorkomen, is
voor polarimetrisch onderzoek van deze urine het helder
maken met neutrale loodacetaatoplossing dus te verkiezen
boven de door mij genoemde methode, hoewel ik ook volgens
laatstgenoemde methode altijd vloeistoffen verkreeg die pola-
rimetrisch goed waren te onderzoeken.

VI. Voorbehandeling van mcnschclijke urine.

Om na te gaan of de door mij toegepaste methode tot
helder maken Van dierlijke urines ook gebruikt kan worden

-ocr page 29-

voor menschelijke, heb ik 50 verschillende menschelijke urines
polarimetrisch onderzocht.

De voorbehandeling met natriumwolframaat zwavelzuur en
zinkchloride in hoeveelheden toegevoegd als bij dierlijke urines,
gaf altijd goede resultaten, evenals de voorbehandeling met
neutrale loodacetaatoplossing.

Verder was het mogelijk enkele urines van den mensch
zonder voorbehandeling te onderzoeken. Uit het gevonden
draaiingsvermogen blijkt dat de voorbehandeling, zooals die
door mij is toegepast, geen invloed heeft op de optische
activiteit der urine.

Polarimetrisch onderzoek der urine

Om de grenzen te bepalen, waar tusschen het normale
draaiingsvermogen van urine Ugt, heb ik telkens urine van
vijftig verschillende gezonde dieren onderzocht.

Ten bewijze, dat ik met normale urine te doen had, is elke
polarimetrisch onderzochte urine ook klinisch-chemisch onder-
zocht en wel werden onderstaande reacties toegepast:

Op eiwit: Hellersche proef en kookproef.

Op suiker: Proef van Fehling en Nijlander.

Op galkleurstoffen: Hüppert—Salkowski—Steensma, bij den

hond volgens Gmelin.
Op bloed en bloedkleurstof: met versche guajactinctuur en

waterstofperoxyde.
Op urobiline: volgens Schlesinger, met gebruik van de
booglamp.

Ook Porcher bepaalde, zooals reeds gezegd, het draaiings-
vermogen van normale paardenurine. Hij onderzocht polari-
metrisch na verschillende methoden van voorbehandeling
nl. met:

-ocr page 30-

a. basisch loodacetaat;

b. neutraal loodacetaat;

c. phosphorwolfraamzuur;

d. sublimaat;

e. volgens Patin en Dufau.

Hiervan hebben m.i. alleen de uitkomsten van het draaiings-
vermogen verkregen, na voorbehandeling met neutraal lood-
acetaat, waarde, omdat:

basich loodacetaat een deel der actieve stoffen neerslaat
of het draaiingsvermogen vermindert (Groszman, Biochemisch
Zeitschrift 1906, 1). Ook Porcher constateerde deze ver-
mindering ;

2®. na gebruik van phosphorwolfraamzuur is gefiltreerd
door kool;

3". na voorbehandeling volgens Patin en Dufau en met
sublimaat zoo weinig urines zijn onderzocht, dat hieruit geen
conclusies te trekken zijn wat betreft het normale draaiings-
vermogen van paardenurine.

Ik houd dus alleen rekening met de uitkomsten verkregen
na voorbehandeling met neutraal loodacetaat (d.z. 20 urines).
Porcher komt dan tot draaiingscijfers varieerend tusschen
^0.07° en —1.47° maar meestal boven —0.30°.

Op grond van deze waarden komt hij tot de conclusie, dat
de hoeveelheid suiker, noodig om de linksdraaiing van paarden-
urine op te heffen, 13.5 Gr. per Liter kan bedragen.

Dit bedrag wordt als volgt berekend:

1) Van verschillende onderzochte urines wordt n.l. het draaiingsvermogen
na voorbehandeling volgens Patin en Dufau niet genoemd. De oorzaak
hiervan kan alleen zijn een onvoldoend resultaat van deze methode van
voorbehandeling, daar het niet is aan te nemen, dat de methode van Patin en
Dufau in die gevallen niet is toegepast, omdat Porcher juist de verschillende
methodes van helder maken van urine voor polarimetrisch onderzoek wil
vergelijken.

-ocr page 31-

Voor glucose is^ de specifieke draaiing («d, d.i. de draaiing
veroorzaakt door 100 Gr. actieve stof, opgelost in lOOcc
water bij tubelengte van den polarimeter van 10 cM.), 52.8°.
(Gorter en De Graaff, Klinische Diagnostiek.) Plimmer (Prac-
tical organic and bio-chemistry) geeft 52.7°.

XT . -^ÖOa

Nu is: «d = waann

a = gevonden draaiingshoek (in graden)
c = aantal Gr. actieve stof in lOOcc
l = lengte van de polarisatiebuis, dus is

c= 1.894yen voor / = 20.
c = 0.947«.

Wordt deze formule toegepast bij de grootste door Porcher
gevonden draaiing, dus —1.47° dan vinden we:
0 = 0.947x 1.47= 1.39.

Om de door Porcher geconstateerde linksdraaiing van —1.47°
op te heffen, is dus noodig 1.39 Gr. glucose per lOOcc.

Volgens Porcher kan dus paardenurine 6, 7, 8 Gr. glucose
per Liter bevatten en bij polarimetrisch onderzoek toch nog
een hnksdraaiing aangeven.

Verder is door mij elke urine polarimetrisch onderzocht
nadat een bekende hoeveelheid glucose was toegevoegd.

Het doel hiervan is geweest na te gaan of uit het draaiings-
vermogen van suikerhoudende urine het suikergehalte bepaald
kan worden, nadat een correctie voor het draaiingsvermogen
van normale suikervrije urine is aangebracht.

Verder kon hierdoor onderzocht worden, of bij de door
mij gevolgde methode van helder maken der urine voor het
polarimetrisch onderzoek suiker wordt neergeslagen.

Porcher berekende de concentratie door de draaiingshoek te vermenig-
vuldigen met 0.9434, doordat hij een andere specifieke draaiing aannam. Het
verschil in uitkomsten hierdoor verkregen is practlsch niet van beteekenis.

-ocr page 32-

Daar bij de onderzochte urine de draaiing zonder suiker
bekend was, weet men ook de draaiing alleen veroorzaakt
door de glucose. Uit deze draaiing kan dus weer het glucose-
gehalte terugberekend worden.

De gevonden cijfers bewijzen niet alleen een groote nauw-
keurigheid van het polarimetrisch onderzoek, maar ook, dat bij de
door mij toegepaste voorbehandeling geen suiker verloren gaat.

Voordat men de suiker aan de urine toevoegt moet ge-
controleerd worden, of de gebruikte glucose de specifieke
draaiing aangeeft, door het draaiingsvermogen te bepalen van
een glucoseoplossing van bekende sterkte. Dit is van belang,
daar ik geen glucose heb kunnen krijgen, die de juiste speci-
fieke draaiing aangaf. De door mij gebruikte glucose puris-
simum had een specifieke draaiing van 1.06 maal de specifieke
draaiing welke wordt aangegeven voor glucose.

fiiermee is rekening gehouden bij de berekeningen.

Verder moet men rekening houden met de mutarotatie.

Een versch bereide suikeroplossing geeft namelijk een te
groote inconstante draaiing aan.

Na eenige uren wordt de draaiing weer normaal; voegt
men echter aan de versche suikeroplossing een druppel ammonia
toe, dan wordt de mutarotatie direct opgeheven.

De urine is nog een keer polarimetrisch onderzocht, nadat
ze 24 uur gestaan had.

Daar door koken met zuur de gepaarde glucuronzuren
worden gespUtst, en dus het draaiingsvermogen verandert,
zou het mogelijk kunnen zijn, dat deze sphtsing ook optrad
als de urine gedurende langen tijd aan de lucht had gestaan.

Wanneer er verandering optrad in het draaiingsvermogen,
zou hiermede rekening moeten worden gehouden met het
polarimetrisch onderzoek van suikerhoudende urine voor en
na de suiker vergisting.

Een soortgelijk onderzoek van paardenurine is gedaan door

-ocr page 33-

Porcher en Hervieux, gepubhceerd in bet Journal de méd.
vét. 1902.

In genoemd artikel is het draaiingsvermogen bepaald van
normale urine, van urine met bekend glucosegehalte, en van
urine met bekend lactosegehalte. Het suikergehalte wordt terug-
berekend uit de „rotation vraie", dat is de draaiing, alleen
veroorzaakt door de suiker, dus het verschil van de draaiing
van normale urine en urine met suiker. Daarnaast wordt het
percentage suiker terugberekend uit de draaiing van suiker-
houdende urine, zonder dat een correctie voor de normale
draaiing wordt aangebracht.

Op grond van de gevonden cijfers komen Porcher en Her-
vieux tot de conclusie, dat uit het draaiingsvermogen van
suikerhoudende urine het suikerpercentage niet te berekenen
is, wanneer de draaiing van de urine zonder suiker niet bekend is.

Deze conclusie verliest veel van haar waarde, doordat geen
correctie is aangebracht voor het draaiingsvermogen van de
in de normale urine voorkomende optisch actieve stoffen maar
ook omdat de berekeningen om tot het percentage suiker te
komen foutief zijn.

Porcher en Hervieuv vinden b.v. de volgende getallen:
Draaiing
 7o glucose

0.82 (0.44)
0.76 (0.41)
0.825 (0.28)

-0.47°
-0.44°
-0.30°

Wanneer men nu om de concentratie van de glucose te
berekenen de formule toepast c = 0.947« (in het artikel wordt
gezegd dat gebruikt is c = 0.94343( komt men tot de tusschen
haakjes geplaatste getallen, zoodat conclusies op grond van
dergelijke berekeningen, niet betrouwbaar zijn.

zie noot op blz. 27.

-ocr page 34-

draaiingsvermogen van paardenurine

De urine is tendeele verkregen door catheteriseeren van
merries, voor een ander deel uit de blaas genomen van aan
het abattoir te Utrecht geslachte gezonde dieren.

De voorbehandeling voor het polarimetrisch onderzoek ge-
beurde met natriumwolframaat, zwavelzuur en zinkchloride in
de genoemde verhoudingen toegevoegd.

Het polarimetrisch onderzoek en de s.g. bepalingen ge-
beurden bij kamertemperatuur.

Uit de door mij gevonden draaiingscijfers (tabel 1) blijkt,
dat normale paardenurine linksdraaiend is en dat de draaiing
kan varieeren tusschen —0.90° en —0.07°; meestal schommelt
ze tusschen —0.20° en —0.50°.

Een normale paardenurine kan dus een hoeveelheid links-
draaiende stoffen bevatten, die een negatieve draaing ver-
oorzaakt van —0.90°.

Daarnaast kan echter rechtsdraaiende glucose voorkomen, zoo-
dat het afgelezen draaiingsvermogen van de urine b.v. —0.07° is.

De glucose veroorzaakt dan rechtsdraaiing van 0.83°.

Uit het draaiingsvermogen van deze urine is nu niet af
te leiden dat ze glucose bevat, immers de optische activiteit
valt binnen de grenzen van het normale. Een hoeveelheid
glucose dus, die een rechtsdraaiing van 0.83° veroorzaakt, dat
is 0.89% kan onopgemerkt blijven wanneer alleen polarime-
trisch wordt onderzocht. Deze fout zou nog grooter kunnen
zijn wanneer tergelijkertijd met de rechtsdraaiende glucose
ook meer linksdraaiende stoffen in de urine voorkomen, dus
vooral wanneer met de glucosurie, fructosurie zou samen gaan.
Hiermee behoeft echter practisch geen rekening gehouden te
worden daar fructose zeer zelden in de urine voorkomt.

Borchardt (Zeitschrift für Phisiologisch Chemie 55) en Porcher
(Journal de méd. vét. 1902) betwijfelen zelfs het bestaan van
fructosurie. *

-ocr page 35-

Verder volgt uit de tabel dat, wanneer als correctie voor
het normale draaiingsvermogen —0.50° wordt ingevoerd, dat
is de gemiddelde door mij gevonden draaiing, het suiker-
percentage nog niet nauwkeurig kan worden bepaald.

Dit kan alleen gebeuren door polarimetrisch onderzoek voor
en na de suikervergisting.

Tenslotte is uit de tabel af te leiden, dat het draaiingsver-
mogen van versche urine en urine die 24 uur gestaan heeft
niet verschilt.

Bij het polarimetrisch onderzoek van urine voor en na de
gistproef behoeft dus geen correctie te worden aangebracht voor
de verandering van draaiingsvermogen van suikervrije urine.

draaiingsvermogen van runderurine

Op dezelfde manier als bij het onderzoek van het draai-
ingsvermogen van paardenurine is beschreven, zijn 50 runder-
urines onderzocht, verkregen door catheteriseeren der koeien.

Hierbij zijn geen urines genomen van hoogdrachtige, nieuw-
melksche, of pas drooggezette koeien, daar in de urine van
dergelijke dieren Igictose kan voorkomen waardoor de draaiing
wordt beinvloed.

Daar men bij het onderzoek van runderurine meer met
lactosurie dan met glucosurie te doen zal hebben, was het
van belang na te gaan of bij de door mij toegepaste methode
van voorbehandeling der urine voor polarimetrisch onderzoek
lactose wordt neergeslagen.

Daarom zijn nog 10 normale runderurines onderzocht waaraan
een bepaalde hoeveelheid lactose was toegevoegd.

Uit tabel 2a volgt dat deze voorbehandeling ook voor
lactosehoudende urine gebruikt kan worden daar geen lactose
wordt neergeslagen.

Deze controle is verder doorgevoerd bij varkensurine.

Voor normale runderurine heb ik gevonden een geringe.

-ocr page 36-

vrij constante linksdraaiing, gemiddeld —0.02° terwijl ook
hier de draaiing door staan aan de lucht gedurende 24 uur
niet verandert.

Wanneer men aanneemt als normale draaiing van runder-
urine —0.02°, kan men door één keer polarimetrisch te onder-
zoeken het suikergehalte van de urine bepalen, wanneer slechts
vaststaat dat men met één suiker te doen heeft.

DRAAIINGSVERMOGEN VAN VARKENSURINE

De urine werd verkregen uit de blaas van aan het abattoir
te Utrecht geslachte, gezonde varkens.

Voor het onderzoek werd de urine helder gemaakt volgens
de methode besproken bij de voorbehandeling der urine.

Als grenzen waartusschen zich het normale draaiingsver-
mogen van varkensurine kan bewegen vond ik —0.03° tot
0.04° Ik kan echter op grond der verkregen uitkomsten aan-
nemen, dat varkensurine gemiddeld optisch inactief is.

Bij een 20-tal urines heb ik kunnen constateeren dat het
draaiingsvermogen na voorbehandeling der urine met natrium-
wolframaat, zwavelzuur en zinkchloride of, met neutrale lood-
acetaatoplossing, niet verschilt.

Bij deze 50 urines is verder nagegaan de invloed van het
helder maken volgens de door mij gebruikte methode op
lactose.

Ik heb hierdoor bewezen dat ook bij varkensurine lactose
niet door deze voorbehandeling wordt neergeslagen of ge-
ïnactiveerd.

DRAAIINGSVERMOGEN VAN SCHAPENURINE

Daar aan het abattoir te Utrecht slechts enkele schapen
per jaar worden geslacht, was het voor mij niet mogelijk aan
dit abattoir voldoende materiaal voor het onderzoek tc ver-

-ocr page 37-

krijgen. De urines werden daarom uit dc blaas genomen van
aan het abattoir te Rotterdam geslachte schapen zoodat het
voor mij niet mogelijk was de versche schapenurine direct
te onderzoeken. Het eerste onderzoek gebeurde ongeveer 10
uur nadat het dier geslacht was.

Daar echter 24 uur na het eerste onderzoek het draaiings-
vermogen niet veranderd was, kan worden aangenomen ook
al in verband met het feit dat het optisch actief vermogen
van urine van andere dieren constant blijft, dat gedurende
de eerste uren na het slachten het draaiingsvermogen niet
veranderd was.

Verder was het niet mogelijk van elk monster voldoende
te krijgen voor het chemisch en voor driemaal een polari-
metrisch onderzoek. Bij alle 50 urines is de eerste draaiing
bepaald, terwijl ook het voorafgaand chemisch onderzoek
altijd is gedaan, teneinde zeker te zijn dat ik met normale
urines te doen had.

Evenals bij de paardenurine, maar in minder sterke mate,
vond ik bij schapen een veranderlijk draaiingsvermogen, nl.
0.00° tot —0.18° zoodat ook hier als normale draaiing geen
constant cijfer kan worden aangegeven, waardoor een quan-
titatieve suikerbepaling der urine door eenmaal het draaiings-
vermogen te bepalen, niet mogelijk is. De fout kan dan
een hoeveelheid glucose bedragen die een linksdraaiing van
-0.18° opheft dus 0.17 7o.

DRAAIINGSVERMOGEN VAN HONDENURINE

Hoewel veel - van de onderzochte hondenurines galkleur-
stoffen bevatten, rangschik ik ze toch onder de normale urines,
daar het voorkomen van galkleurstof in hondenurine bijna wel
physiologisch genoemd kan worden.

Evenals bij het schaap, kon ik ook hierbij niet altijd vol-
doende urine verkrijgen. Van elk monster is echter wel weer

-ocr page 38-

steeds de eerste polarimetrische bepaling en het chemisch
onderzoek gedaan.

Ik vond de hondenurine gemiddeld optisch inactief (—0.05°
0.04°), zoodat hier uit één polarimetrisch onderzoek van suiker-
houdende urine de hoeveelheid suiker bepaald kan worden,
wanneer bekend is, met welke suiker men te doen heeft.

DRAAIINGSVERMOGEN VAN MENSCHELIJKE

URINE

Ter volledigheid van het onderzoek en tevens om na te
gaan welken invloed de door mij toegepaste methode van
het helder maken der urine op het draaiingsvermogen van
menschelijke urine heeft, zijn nog 50 verschillende urines van
menschen onderzocht.

In de meeste gevallen vond ik een zwakke linksdraaiing
nl. gemiddeld —0.02°, zooals ook in de verschillende hand-
boeken voor klinisch onderzoek staat aangegeven.

Door dus van een suikerhoudende urine het draaingsver-
mogen één keer te bepalen is de draaiing door die suiker
veroorzaakt en dus ook het suikerpercentage bekend, wanneer
men nl. weet met welke suiker men te doen heeft.

Enkele urines waren zoo helder dat ze zonder voorbehandeling
polarimetrisch konden worden onderzocht.

Uit de gevonden cijfers blijkt wel dat geen optisch active
stoffen bij de voorbehandeling zijn neergeslagen.

CONCLUSIES

Wat dus betreft het optisch draaiingsvermogen van urine
van paard, rund, schaap, varken, hond en mensch kom ik
tot de volgende conclusie:

1". Voor het polarimetrisch onderzoek kunnen genoemde
urines worden helder gemaakt door toevoeging van een

-ocr page 39-

mengsel van 20 Gr. natriumwolframaat in lOOcc aqua. dest.
en 25cc zwavelzuur 4 7o in een hoeveelheid gelijk aan ^/g van
het volume der te onderzoeken urine en Vs van het volume
der urine aan 20% zinkchloride oplossing.

2". Het draaiingsvermogen van normale paardenurine varieert
tusschen —0.90° en -0.17°; een gemiddelde hiervoor is niet
nauwkeurig aan te geven.

3°. Het draaiingsvermogen van normale schapenurine varieert
tusschen —0.18° en 0.00°: een gemiddelde hiervoor is, evenals
bij het paard, ook niet aan te geven.

4°. Voor normale urine van rund, varken, hond en mensch
kan vrij nauwkeurig een gemiddeld draaiingsvermogen worden
aangegeven en wel:

voor rund .... —0.02° (—0.08° tot 0.02°);

„ varken . . . 0.00° (-0.00° 0.03°);

„ hond. . . . 0.00° (-0.04° „ 0.03°);

„ mensch . . . -0.02° (-0.08° .. 0.02°).

-ocr page 40-

HOOFDSTUK II
POLARIMETRISCH BLOEDONDERZOEK

INLEIDING

Hoewel voornamelijk in de laatste jaren de quantitatieve
bloedsuikerbepaling zeer vereenvoudigd is geworden, vooral
door het toepassen van de colorimetrische methoden, is nog
steeds een bloedsuikerbepaling in het klinisch laboratorium
moeilijk uit te voeren, vooral ook omdat de bepalingen te
veel tijd in beslag nemen.

Bij de bepaling van het bloedsuikergehalte moet men twee
bewerkingen onderscheiden n.1.:

1 De afscheiding van suiker van de andere bloedbestand-
deelen voornamelijk van het eiwit.

2®. De bepaling van het suikergehalte in de gewoonlijk
tamelijk sterke verdunde oplossing.

Wil men dus een snelle methode om het bloedsuikerge-
halte te bepalen, dan moet in de eerste plaats het bloed op
een eenvoudige manier kunnen worden onteiwit, maar zoo
dat met het eiwit geen suiker wordt neergeslagen, en daarna
van de overgebleven vloeistof het suikergehalte vastgesteld.
Dit bepalen van het suikergehalte kan op verschillende
manieren gebeuren,
a. Door gisting.

Deze methode, die berust op de vergisting van glucose
waarbij de gevormde hoeveelheid koolzuur gemeten moet
worden, is niet goed toe te passen, daar de hoeveelheid gas

-ocr page 41-

die gevormd wordt zoo klein is dat niet goed kan worden
afgelezen.

Verder is de gistingsmethode niet nauwkeurig door dat
bloed ook andere vergistbare stoffen bevatten kan dan glu-
cose (Neuberg, Der Harn).

b. Door reductie.

Hierbij kunnen we onderscheiden de methoden berustend
op de reductie van koper-, en die waarbij kwikzouten worden
gereduceerd.

Verreweg het grootste deel der bloedsuikerbepalingen be-
rusten op deze reductiemethoden. De oude methoden o.a. van
Fehling-Bertrand, Pavy-Kumagawa-Suto, Bang, hebben voor
de kliniek het bezwaar dat ze door een niet-chemicus moei-
lijk zijn uit te voeren.

De nieuwere colorimetrische methoden ook op reductie
berustend (Föhn en Wu, Mac-Lean) zijn veel eenvoudiger
uit te voeren en kunnen na eenige oefening ook in de kliniek
worden toegepast.

c. Door polarisatie.

Volgens deze methode wordt het suikergehalte van de
overgebleven vloeistof polarimetrisch vastgesteld.

Daar een polarimetrisch onderzoek eenvoudig en weinig
tijdroovend is zou deze methode wanneer ze goede resultaten
Qaf, zeer zeker geschikt zijn voor het doen van bloedsuiker-
bepalingen in de khniek.

Het doel van dit deel van mijn werk zal zijn, na tc gaan
of het mogelijk is met den
Polarimeter, na eenvoudige voor-
behandeling, het bloedsuikergehalte bij dieren te bepalen.

Ik zal dus hier trachten te komen tot beantwoording der
^i\'aag „is het mogelijk het bloedsuikergehalte bij dieren po-
larimetrisch vast te stellen?"

Het spreekt van zelf dat de eerste bewerking van de bloed-
suikerbepaling, dus het scheiden van suiker en andere in het

-ocr page 42-

bloed voorkomende stoflFen, waarvan de eiwitten de voor-
naamste zijn, vooral van belang is, wanneer men het gluco-
segehalte polarimetrisch wil vaststellen omdat hiervoor het
suikerbevattende filtraat absoluut helder en kleurloos moet zijn.

Daar de bepaling van het bloedsuikergehalte reeds ge-
durende langen tijd een belangrijk vraagstuk geweest is, zijn
ook meerdere methoden voor onteiwitten van bloed gepu-
bliceerd.

Ik wil hier niet alle methoden van onteiwitten beschrijven,
maar mij alleen bepalen tot die, welke gebruikt werden bij
polarimetrisch onderzoek.

Michaelis en Rona die vooral het polarimetrisch bloed-
onderzoek toepasten, gebruikten twee methoden van ont-
eiwitten, nl.:

a. Onteiwitten met kaolin (Biochemisch Zeitschrift No. 7).

50cc bloedplasma of serum worden met een 15-voudige

hoeveelheid water gemengd en zwak zuur gemaakt met azijn-
zuur (zooveel tot dat de in het begin ontstane troebeling begint
te verdwijnen). Het volume van de vloeistof wordt nauw-
keurig bepaald en daarna wordt voor elke lOOcc vloeistof
20 tot 25 Gr. kaolin in kleine gedeelten onder schudden toe-
gevoegd.

Daarna kan worden afgefiltreerd: de vloeistof loopt helder
door. Sporen kaolin, die mee kunnen gaan, worden het best
na het indampen verwijderd. Men filtreert zooveel mogelijk
af en dampt het filtraat in op een waterbad.

b. Onteiwitten met colloidaal ijzerhydroxyd (Biochemisch
Zeitschrift No. 7).

Volgens deze methode worden 50cc serum of plasma tot
het 10- tot 12-voudige volume verdund en daarna wordt
druppelsgewijs onder voortdurend schudden 40cc ferr. oxyd.
dial. toegevoegd.

Hiermee is het onteiwitten afgeloopen en kan een water-

-ocr page 43-

heldere vloeistof worden afgefiltreerd die tot op 10 tot 15cc
kan worden ingedampt.

Behalve Michaelis en Rona paste Takahashi (Biochemisch
Zeitschrift No. 37, 1911) deze methode toe voor polarimetrisch
bloedonderzoek bij honden.

Voor het onteiwitten van bloed („Gesammtblut") wordt door
Michaelis en Rona, behalve colloidaal ijzerhydroxyd nog een
electroliet toegevoegd; het best neemt men hiervoor magnesium-
sulfaat (Biochemisch Zeitschrift No. 13, 1909).

Volgens deze methode onteiwitte ook Oppler bloed voor
polarimetrisch onderzoek (Zeitschrift für Physiol. chemie
64, 1910).

Later paste Oppler een andere methode toe namelijk met
phosphorwolfraamzuur, wat het eerst is aangegeven voor het
onteiwitten van eiwithoudende vloeistoffen door Scheibier
(Tollens, Abderhalden, Handbuch der Bioch, Arbeitsmethoden 2)
en voor quantitatieve suikerbepalingen in het bloed door Reid
(Journal of physiol. 20).

Doordat phosphorwolfraamzuuroplossingen door inwerken
van licht violet worden, moet de oplossing gebruikt voor
onteiwitten voor polarimetrisch onderzoek, in het donker
worden bewaard, terwijl ook niet in direct zonlicht mag
gewerkt worden.

Oppler voerde het onteiwitten volgens deze methode, als
volgt uit:

Een hoeveelheid in ammoniumoxalaat opgevangen bloed
wordt met 10 tot 20 maal de hoeveelheid gedestilleerd water
verdund.

Hieraan wordt onder schudden een versch bereide phospor-
wolfraamzuuroplossing druppelsgewijs toegevoegd, totdat zoo-
veel gebruikt is als de hoeveelheid bloed bedraagt.

Nu wordt 2 minuten krachtig geschud; zijn er aan de
Oppervlakte dan nog groote luchtblazen, dan wordt nog zooveel

-ocr page 44-

zuur toegevoegd totdat een krans nauwelijks zichtbare blaasjes
aanwezig blijft tusschen vloeistof en glas.

Na eenige minuten scheidt zich een chocoladekleurig neer-
slag af. Daarna wordt in het donker afgefiltreerd, terwijl men
de eerste druppels laat wegloopen. Zoo gauw het Altraat helder
doorloopt wordt aan het fikraat bij gebruik van 25 tot 50cc
bloed 20cc 10% neutrale loodacetaatoplossing toegevoegd.
Na het filtreeren wordt het neerslag van het filter verwijderd,
uitgeperst en de door het filter loopende rest bij het eerste
fikraat gevoegd.

Het phosphorwolfraamzuur-lood wordt zorgvuldig afgefil-
treerd, het lood met zwavelwaterstof onder druk verwijderd
en daarna weer gefiltreerd. Nadat het volume van het Altraat
bepaald is, wordt in vacuum bij een temperatuur van 38°—41°
op een waterbad ingedampt. Voor polarimetrisch onderzoek
wordt gefiltreerd door een dicht filter, om nog de aanwezige
zwavel te verwijderen. Bij gebruik van 50cc bloed zijn meestal
54—58cc phorphorwolfraamzuuroplossing noodig.

Een methode voor polarimetrisch onderzoek van bloed
publiceert verder Maijer (Zeitschrift für Phys. Chemie 32,1901),
na voorbehandeling volgens Abeles (Zeitschrift für Physiolo-
gische Chemie 18, 1892).

Volgens deze methode wordt het opgevangen bloed bij een
gelijk volume absolute alcohol gedaan en 5 % van het gewicht
bloed aan zinkacetaat toegevoegd. Het suspendeerende neerslag
wordt verwijderd, door filtreeren door een met alcohol vochtig
gemaakt filter, en na te wasschen met 90—95% alcohol.

Dc rest wordt op een met alcohol natgemaakte doek ge-
bracht en uitgeperst, daarna fijngewreven, met alcohol ver-
mengd en weer gefiltreerd. Het zink wordt verwijderd met
natriumcarbonaatoplossing 1 : 5, totdat een alkahsche reactie
optreedt. Dan kan een heldere vloeistof worden afgefilteerd;
het fikraat wordt met azijnzuur zuur gemaakt en ingedampt.

-ocr page 45-

Aan den vloeistof worden dan 3 tot 4 druppels geconcen-
treerde waterige zinkacetaatoplossing of zinkchloride toege-
gevoegd en daarna natriumcarbonaat tot alkahsche reactie.
Het volume wordt op het oorspronkelijke gebracht en gefil-
treerd door een droog filter.

De onteiwittingsmethode, zooals boven beschreven, werd
ook toegepast voor polarimetrisch bloedonderzoek bij het rund
door Pickardt (Zeitschrift für physiol. chemie 17. 1892).

Lépine en Boulud (Comptes rendus des Seances de l\'acad.
des
Sciences 133, 135, 138), deden polarimetrische bloed-
onderzoekingen na koken van het bloed met natriumsulfaat
en ook na koken van het bloed met een zuur.

De methode van voorbehandeling van bloed voor polari-
metrisch onderzoek beschreven door Schenk (Archiv für die
Gesammte Physiologie bd. 46), nl. door koken van het bloed
met een zuur is niet toe te passen, daar een groot deel van
de suiker verloren gaat (Schenk I.e.).

Andere methoden tot onteiwitten van bloed, zooals de
methode van Schenk met sublimaat (Archiv für die Gesammte
Physiologie 55, 1894) of met kaliumkwikzilverjodide (idem
bd. 47), de methode van Bang (Biochemisch Zeitschrift 7,
1908); de methode van Röhmann (Centrallblatt für Physiol. 4),
zijn of te ingewikkeld voor het klinisch onderzoek, of niet
bruikbaar omdat met het eiwit een deel van de suiker wordt
neergeslagen.

Ik heb daarom de methode van Folin en Wu toegepast
(Journal of the Biol. Chem. 38, 1919), welke methode ook
Voor colorimetrische bloedsuikerbepalingen gebruikt wordt en
Waarbij een heldere kleurlooze vloeistof wordt verkregen,
waarin de bloedsuiker kan worden bepaald.

Stepp (Archiv für exp. Path. und Pharm. bd. 90, 1921),

-ocr page 46-

noemt dit de beste methode voor onteiwitten van bloed.

De onderzoekingen van Cohen Tervaert (Ned. Tijdschrift
voor Geneeskunde 1921), bewijzen ook wel dat er bij deze
methode van onteiwitten geen suiker verloren gaat.

Het onteiwitten volgens Folin en Wu gebeurt door een
afgemeten hoeveelheid bloed te verdunnen met een 7-voudige
hoeveelheid gedestilleerd water en daarna een aan de genomen
hoeveelheid bloed gelijke hoeveelheid 10 7o natriumwolframaat-
oplossing en een evengroote hoeveelheid ^/g normaal zwavel-
zuur toe te voegen.

Na filtreeren krijgt men dan een heldere, kleurlooze vloeistof.

Daar de verdunning voor een polarimetrisch onderzoek te
groot zou worden, heb ik geen water toegevoegd, dus ge-
nomen gelijke hoeveelheden bloed, natriumwolframaatoplos-
sing 10 7o en zwavelzuur Vs normaal.

Het bezwaar, dat dan voor het onderzoek meer bloed
noodig is, geldt voor onze groote huisdieren niet.

Het verkregen filtraat is helder en kleurloos, dus geschikt
voor een polarimetrisch onderzoek.

-ocr page 47-

EIGEN ONDERZOEKINGEN
METHODE VAN ONDERZOEK

Voor het onderzoek is bloed genomen van gezonde dieren.

Het onderzochte runder- en paardenbloed werd verkregen
door punctie van de vena jugularis. Het bloed werd opge-
vangen in een cylinder, waarin een weinig natriumoxalaat om
stolling te voorkomen, en dan direct onderzocht.

Het varkensbloed werd verkregen van aan het abattoir te
Utrecht geslachte dieren. Hier kon het onderzoek niet direct
na het opvangen gebeuren; steeds echter werd binnen het
uur na het slachten onderzocht.

Een bezwaar van het opvangen bij het slachten zou kunnen
2ijn, dat hierdoor een mengsel van veneus en arterieel bloed
werd verkregen.

Als inderdaad het suikergehalte van arterieel bloed hooger
is, dan dat van veneus, zooals Seegen (Centrallblatt für
Physiol. 4. 1890), en Lépine en Boulud (Comptes rendus 143,
1906) bewezen, zou ik in vergelijking met paard en rund,
Waarvan ik zuiver veneus bloed onderzocht, een te hoog
draaiïngscijfer voor varkensbloed kunnen krijgen, wanneer het
optisch actief vermogen van bloed in hoofdzaak door suiker
veroorzaakt wordt.

Ik was echter in de gelegenheid bij enkele paarden en
geiten veneus bloed, naast arterieel (verkregen uit de carotis)
polarimetrisch te onderzoeken; de uitkomsten verschilden niet.

Lépine en Boulud verkregen polarimetrisch wel verschillende

-ocr page 48-

uitkomsten. Ze onderzochten cafotis bloed van honden door
gasverstikking gedood. Dit kan natuurlijk wel de oorzaak van
de verschillen zijn.

Claude Bernard vond namelijk bij asphyxie glucosurie, waar-
schijnlijk tengevolge van hyperglykaemie, daar verhooging
van het bloedsuikergehalte ook gevonden is, zonder dat glucosurie
aanwezig was.

Voor het polarimetrisch onderzoek werd door mij het bloed
onteiwit volgens de methode van Folin en Wu (Journal of
the Biol. Chem. 41, 1920); alleen verdunde ik het bloed niet
eerst met water en voegde dus direct bij elkaar:
bloed,

natriumwolframaatoplossing 10 7o\'
zwavelzuur Vg normaal,
in gelijke hoeveelheden.

Na het toevoegen van natriumwolframaat en zwavelzuur
wordt flink geschud, totdat de vloeistof chocoladekleurig is.

Daarna kan men gaan filtreeren, maar beter doet men door
met groote snelheid te centrifugeeren en dan de bovenstaande
vloeistof af te filtreeren. In alle gevallen wordt een helder
en kleurloos filtraat verkregen.

Wanneer men uitgaat van 20cc bloed, krijgt men juist vol-
doende filtraat voor een onderzoek met een polarimeterbuis
van 20 cM. lengte.

Het polarimetrisch onderzoek is gedaan, zooals bij het urine-
onderzoek is beschreven; daar de verdunning bij het bloed-
onderzoek grooter is, is het van belang, dat bij het helder
filtraat een groot aantal bepalingen gedaan worden, waardoor
het draaiingsvermogen als gemiddelde van meerdere waar-
nemingen nauwkeuriger zal worden bepaald.

Verder is hier ook weer het bloed onderzocht na toevoeging
van een bekende hoeveelheid glucose.

Uit het feit, dat ik polarimetrisch de toegevoegde glucose

-ocr page 49-

terugvond, valt natuurlijk niet af te leiden dat een verhoogd
bloedsuikergehalte polarimetrisch ook te bepalen zou zijn,
daar in vergelijking hiermee de toegevoegde hoeveelheid glucose
veel te groot is. Alleen kan ik er mee bewijzen, dat door
deze voorbehandeling geen suiker is neergeslagen of geïnactiveerd.

Daar het optisch actief vermogen niet alleen is toe te
schrijven aan suiker (Mayer, Zeitschrift für Physiol. Chemie 32;
Lépine en Boulud. Comptes rendus 133, 134, 135, 138,
143; Otto, Pflügers Archiv 35. Feigl, Biochem, Zeitschrift
77, 1916) en dit onderzoek ten doel heeft na te gaan of de
hoeveelheid bloedsuiker bij onze huisdieren polarimetrisch
bepaald kan worden, was het noodig naast het polarimetrisch
onderzoek het bloedsuikergehalte volgens een andere methode
vast te stellen.

Als controleproef heb ik genomen de colorimetrische bloed-
suikerbepaling volgens Folin en Wu (The journal of Biol.
Chem. 38, 1920), daar deze methode eenvoudig van uit-
voering is, zoodat ze in een klinisch-chemisch laboratorium
Qedaan kan worden en voldoende nauwkeurige uitkomsten
geeft. (Cohen Tervaert, Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde 1921).
Cohen Tervaert beschrijft deze methode als volgt:
f* 2cc van het volgens Folin en Wu onteiwit bloed worden
\'•gedurende 6 minuten in een kokend waterbad verhit na toe-
..voeging van een gelijke hoeveelheid van het volgend mengsel:
4.5 gr. kristallijn kopersulfaat,
•.per Liter . 7.5 gr. wijnsteenzuur,

40 gr. watervrij natriumcarbonaat.
..Na 6 minuten wordt gekoeld en 2cc van het „reagens"
\'.toegevoegd. Dit wordt als volgt bereid:

"35 gr. molybdaenzuur en 5 gr. natriumwolframaat worden
\'.gebracht in 200cc 10 7o natronloog en 200cc water. Dit wordt
„20—40 minuten lang flink (vigorously) gekookt, daarna afge-
..koeld verdund tot 350cc en na toevoegen van 150cc 85 7o
"Phosphorzuur tot 500cc aangevuld.

-ocr page 50-

„Door dit reagens wordt het koperoxyduul opgelost; er
„ontstaat dan een intens blauwe kleur. Het volume wordt nu
„tot 25cc aangevuld en de kleursterkte vergeleken met die
„verkregen met een dergelijke bepaling waar in plaats van
„bloedfiltraat een bekende hoeveelheid glucose opgelost in
„water was genomen.

„Het verhitten in het waterbad geschiedt in een speciale
„reageerbuis, die aan het ondereinde in een bol van 4cc in-
„houd uitloopt. Deze bol is door een nauwe hals van 4 cM.
„lengte met de rest van de buis verbonden om de toetreding
„van zuurstof zoo veel mogelijk te beletten. Boven in de buis
„is een merkstreep aangebracht bij een volume van 25cc."

Daar mij geen gegevens ten dienste stonden betreffende
de uitkomsten van deze methode van bloedsuikerbepaling bij
onze huisdieren en het mogelijk was dat door aanwezigheid
van reduceerende stoffen volgens deze bepaling een te hoog
suikergehalte werd verkregen, heb ik deze methode ook ge-
bruikt bij onderzoek van bloed dat minstens 10 dagen bij
kamertemperatuur gestaan had. Ik vond dan altijd bij deze
methode een suikergehalte van nul, zoodat ik aan kan nemen
dat de reductie waarop deze suikerbepaling berust wordt ver-
oorzaakt door de bloedsuiker, daar andere eventueel voor-
komende reduceerende stoffen na eenige dagen nog aanwezig
zouden moeten zijn.

Verder is aan het bloed glucose toegevoegd, zoodat con-
centraties werden verkregen van 1, 2 en 3 per mille.

Volgens de methode van Folin en Wu vond ik in het bloed
de toegevoegde suiker terug (tabel 13).

Op grond hiervan meen ik aan te kunnen nemen, dat de
methode van Folin en Wu ter bepaling van het bloedsuiker-
gehalte ook bij paard, rund en varken gebruikt kan worden,
en voor een klinisch onderzoek goede resultaten geeft.

Voor ik^er toe overga het optisch draaiingsvermogen van

-ocr page 51-

het bloed van de verschillende dieren in het bijzonder te be-
spreken, moet ik nog wijzen op een paar voorzorgsmaatregelen,
die genomen moeten worden en vooral hier van belang zijn,
omdat de draaiing zoo gering is.

In de eerste plaats dan moet de onderzoeker zeer goed
geoefend zijn in het werken met den polarimeter.

Deze routine kan men alleen verkrijgen door een groot
aantal polarimetrische bepalingen te doen.

In de tweede plaats moet gebruik gemaakt worden van
een heldere natriumvlam, dus moet men werken met een
vlam, gekleurd met natriumnitraat; alleen wanneer hiermee
rekening gehouden wordt, kunnen de kleine afwijkingen uit
den nulstand worden geconstateerd.

Doet men dit niet, dan zal de waarnemingsfout in veel
gevallen eenige malen de werkelijke draaiing kunnen bedragen.

Wordt bloed, dat zoolang gestaan heeft, dat de suiker eruit
is verdwenen, polarimetrisch onderzocht, dan kon ik na het
onteiwitten alleen dan een helder fikraat verkrijgen, wanneer
nog enkele druppels xylol worden toegevoegd.

Het toevoegen van xylol heeft geen invloed op het draaiings-
vermogen en ook niet op de uitkomsten bij de bloedsuiker-
bepaling volgens Folin en Wu.

DRAAIINGSVERMOGEN VAN PAARDENBLOED.

Omtrent het optisch actief vermogen van paardenbloed is
in de literatuur weinig bekend.

Michaelis en Rona (Bioch. Zeitschrift No. 70) onderzochten
polarimetrisch paardenbloed, na voorbehandeling met kaolin
en volgens de ijzermethode. Als suikergehalte vinden ze volgens
de polarimetrische methode
0.144 "/o tot 0.108 7o. zoodat de
draaiing was
0.152° tot 0.107° (voor een polarimeterbuis van
20 cM. lang).

Uit de proeven van Michaelis en Rona, waarbij een be-

-ocr page 52-

kende hoeveelheid glucose werd toegevoegd aan oud, suiker-
vrij paardenserum, welke hoeveelheid pokrimetrisch werd
teruggevonden, kan de conclusie worden getrokken, dat suiker-
vrij serum optisch inactief is.

Ik heb bloed van 50 gezonde paarden polarimetrisch onder-
zocht, zooals bij de methode van onderzoek is aangegeven.

Ook werd aan het bloed een bekende hoeveelheid glucose
toegevoegd, teneinde na te gaan of door de gebruikte methode
van onteiwitten suiker werd neergeslagen en of de suiker in
het bloed opgelost, polarimetrisch was aan te toonen.

Tevens kreeg ik hierdoor een controle op mijn eerste waar-
nemingen.

Uit de tabel (tabel 7) blijkt, dat normaal paardenbloed in
de meeste gevallen rechtsdraaiend is, en wel gemiddeld 0.04° ;
overigens kan het voorkomen, dat het bloed optisch inactief
is, terwijl in enkele gevallen een linksdraaiing werd ge-
constateerd. Het draaiingsvermogen schommelt gemiddeld
tusschen 0.02° en 0.06°.

Wanneer het optisch actief vermogen door suiker alleen
werd veroorzaakt, zou ik dus volgens de polarimetrische
methode een gemiddeld suikerpercentage krijgen van
0.04 X 0.947 = 0.37 7o.

Zooals blijken zal, komt dit bedrag niet overeen met het suiker-
gehalte van paardenbloed, volgens andere methoden bepaald.

Reeds in 1856 bepaalde Chauveau het bloedsuikergehalte
bij gezonde paarden (C. rendus des seances de l\'acad. des
sciences 42, 1856) door reductie. Hij vond, dat normaal paarden-
bloed, 0.7 tot 0.9 7o glucose bevatte.

Lyttkens en Sandgren (Bioch. Zeitschrift, 33,1911) bepaalden
het bloedsuikergehalte bij paarden door reductie en gisting
en vonden gemiddeld O.BVo-

Michalis en Rona (Bioch. Zeitschrift 70) vonden volgens
de polarimetrische methode in normaal paardenbloed 0.144
tot 0.108 7o glucose.

-ocr page 53-

Bang (Der Blutzucker 1913) kreeg dezelfde uitkomsten als
Chauveau, namelijk gemiddeld 0.8 %o-

Ik bepaalde het bloedsuikergehalte bij paarden volgens dc
methode van Folin en Wu en kwam tot dezelfde resultaten
als Chauveau en Bang, nl.
0.70 tot 0.90 Voo-

Zooals gezegd zou dus het bloedsuikergehalte, berekend uit
het gevonden draaiingsvermogen van normaal paardenbloed,
belangrijk lager zijn, dan dat in werkelijkheid het geval is.

Er moeten dus in paardenbloed, naast rechtsdraaiende
glucose, linksdraaiende stoffen voorkomen.

Om dit nauwkeuriger na te gaan, heb ik van 6 gezonde
paarden bloed polarimetrisch onderzocht en het suikergehalte
bepaald volgens de methode van Folin en Wu (Tabel 10).

Uit de tabel blijkt, dat ik bij bloed, dat volgens Folin en
Wu 0.70 7o O suiker bevatte, een rechtsdraaiing vond van
0.10°, terwijl bloed met een bloedsuikergehalte van 0.85 7oo
slechts een draaing had van 0.06°, zoodat geen verband is
af te leiden, tusschen optische activiteit en suikergehalte.

Waren de linksdraaiende stoffen altijd in dezelfde hoeveel-
heid aanwezig, dan moest tusschen de uitkomsten van het
polarimetrisch onderzoek van versch paardenbloed en de
resultaten verkregen door toepassing van de methode van
Folin en Wu een zeker verband bestaan. Daar dit niet het
geval is (Tabel 10), kan ik aannemen, dat de linksdraaiende
stoffen niet altijd in dezelfde hoeveelheid aanwezig zijn in
normaal paardenbloed.

Om na te gaan of polarimetrisch geringe bloedsuikerver-
hoogingen kunnen worden geconstateerd, heb ik aan bloed dat
gedurende eenige dagen bij kamertemperatuur gestaan had en
volgens de bloedsuikerbepaling van Folin en Wu geen glucose
meer bevatte, een bekende hoeveelheid glucose toegevoegd,
zoodat ik oplossingen kreeg van 1, 2, en 3 7oo-

Dit bloed werd polarimetrisch onderzocht, terwijl tevens
volgens de methode van Folin en Wu het bloedsuikergehalte

-ocr page 54-

werd bepaald. Tabel 13 geeft de resultaten van deze proef.

Uit de tabel is in de eerste plaats af te leiden, dat paarden-
bloed, dat door staan suikervrij is geworden, gemiddeld optisch
inactief is. Dit is ook geconstateerd door Michaelis en Rona
(Bioch. Zeitschrift 70).

Verder blijkt uit de tabel, dat de hoeveelheden suiker aan
oud suikervrij bloed toegevoegd, overeenkomend met de nor-
male hoeveelheid bloedsuiker, of met hoeveelheden waarge-
nomen in gevallen van hyperglykämie, polarimetrisch vrij
nauwkeurig kunnen worden bepaald. De grootste fout is
namelijk 0.18% van de totale hoeveelheid bloedsuiker.

De methode van Folin en Wu geeft echter zooals uit de
tabel blijkt, nauwkeuriger resultaten; hierbij is de grootste
fout 0.10 7o van het totale bloedsuikergehalte.

Zooals gezegd is, kreeg ik bij polarimetrisch onderzoek van
versch paardenbloed en na bepaling van het bloedsuikerge-
halte volgens Folin en Wu geen overeenstemmende resultaten,
zoodat hieruit kan worden afgeleid, dat polarimetrisch het bloed-
suikergehalte van versch paardenbloed niet bepaald kan worden.

Uit tabel 13 volgt, dat hoeveelheden glucose in oud optisch
inactief bloed opgelost, overeenkomend met de normale hoe-
veelheden, vrij nauwkeurig polarimetrisch zijn vast te stellen.

Er moeten dus blijkbaar in het versch bloed linksdraaiende
stoffen voorkomen, die de polarimetrische bloedsuikerbepaling
na eenvoudige voorbehandeling, zooals ik die toepaste, be-
lemmeren.

Deze linksdraaiende stoffen zullen dus tezamen met de waar-
nemingsfout, die in verhouding tot het normale lage bloed-
suikergehalte, en door de verdunning van het te onderzoeken
bloed betrekkelijk groot kan zijn, de oorzaak zijn dat het
suikergehalte van bloed na deze eenvoudige voorbehandeling
polarimetrisch niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.

De waarnemingsfout is tot een minimum terug te brengen,
door van< hetzelfde filtraat een groot aantal bepalingen te

-ocr page 55-

doen. Een betere methode zou nog zijn het filtraat tot op
een bepaald volume in te dampen. Ik heb dit echter niet
willen toepassen, daar dan door een te tijdroovende voorbe-
handeling het doel van het polarimetrisch onderzoek, namelijk
om voor de kliniek een snelle methode ter bepaling van het
bloedsuikergehalte te verkrijgen, niet bereikt wordt.

Uit het polarimetrisch onderzoek van normaal paarden-
bloed volgt dus, dat een rechtsdraaiing van meer dan 0.10° wijst
op een verhoogd bloedsuikergehalte; evenwel kan een ver-
hoogd bloedsuikergehalte ook voorkomen, terwijl de polarimeter
een draaiing aangeeft binnen de grenzen van het normale.

draaiingsvermogen van runderbloed.

Op dezelfde manier als is beschreven bij het onderzoek van
paardenbloed, onderzocht ik bloed van 50 verschillende gezonde
koeien, verkregen door punctie van de vena jugularis (tabel 8).

Evenals bij het urineonderzoek werden ook hier geen hoog-
drachtige, nieuwmelksche, of pas drooggezette dieren onderzocht.

Pickardt publiceert in het Zeitschrift für Physiol. Chemie,
37, 1893, een polarimetrisch onderzoek van runderbloed na
voorbehandeling volgens de methode van Abeles.

Seegen (Archiv für die Gesammte Physiologie 34, 1884),
bepaalde het bloedsuikergehalte polarimetrisch en paste daar-
naast de reductie en vergistingsmethode toe. De uitkomsten
volgens de polarimetrische methode verkregen, waren lager
dan die verkregen bij andere methoden.

Ik vond als gemiddeld draaiingsvermogen van normaal
runderbloed 0.04°. De grootste geconstateerde rechtsdraaiing
was 0.12°; een enkele keer vond ik linksdraaiing.

Uit de gemiddelde draaiing zou ik dus vinden voor het rund een
gemiddeld bloedsuikergehalte van 0.03 7o- Ook dit is weer
belangrijk lager dan het bloedsuikergehalte volgens andere
methoden bepaald.

-ocr page 56-

Ik heb boven reeds gezegd, dat Seegen het bloedsuiker-
gehalte bepaalde volgens drie methoden, namelijk de reductie-
de gistings- en de polarimetrische methode; hij kwam tot
een gemiddeld suikergehalte van 0,08 7o\'

Abderhalden (Zeitschrift für Physiol. Chemie 23, 1897) be-
paalde het bloedsuikergehalte van runderen volgens een
methode, aangegeven in het Handbuch der Physiol. und Pathol.
Chem. analyse van Hoppe-Seijler, welke methode berust op
reductie door de bloedsuiker. Abderhalden vond als normaal
bloedsuikergehalte bij runderen 0.05 tot 0.07 7o-

Lyttkens en Sandgren (Bioch. Zeitschrift 36) deden quanti-
tatieve suikerbepalingen van runderbloed volgens reductie-
en gistingmethode en vonden een bloedsuikergehalte van 0.10 7o
Ik bepaalde het bloedsuikergehalte van 6 runderen volgens
de methode van Folin en Wu en vond gemiddeld 0.06 7o.

Er moeten dus ook in runderbloed naast rechtsdraaiende
glucose linksdraaiende stoffen voorkomen.

Ik heb dit weer nauwkeuriger nagegaan door bloed van
6 verschillende dieren polarimetrisch te onderzoeken en daar-
naast het suikergehalte te bepalen volgens de methode van
Folin en Wu (tabel 11); evenals bij het paardenbloed blijkt
ook hier geen verband te bestaan tusschen uitkomsten van
de polarimetrische methode en de resultaten van de bloed-
suikerbepaling volgens de methode van Folin en Wu.

Verder is oud runderbloed dat volgens de methode van
Folin en Wu geen glucose meer bevatte polarimetrisch onder-
zocht na toevoeging van 1, 2 en 3 7oo glucose.

Ook werd dan het suikergehalte bepaald volgens Folin en
Wu. Ik heb volgens beide methoden het suikergehalte vrij
nauwkeurig kunnen bepalen; de grootste fout volgens de
polarimetrische methode bedroeg, zooals de tabel aangeeft,
0.20 Vo\' volgens de methode van Folin en Wu 0.10 7o van
de totale hoeveelheid suiker.

Daar de uitkomsten der polarimetische suikerbepaling van

-ocr page 57-

versch runderbloed niet overeenkomen met de resultaten der
bloedsuikerbepaling volgens Folin en Wu en in optisch in-
actief runderbloed een hoeveelheid toegevoegde glucose over-
eenkomend met het normale bloedsuikergehalte polarimetrisch
kan worden bepaald, moeten ook in versch runderbloed naast
suiker linksdraaiende stoffen aanwezig zijn.

Omdat tusschen de uitkomsten van polarimetrisch en co-
lorimetrisch onderzoek van versch runderbloed geen vast ver-
band bestaat (tabel 11) moeten die linksdraaiende stoffen in
niet constante hoeveelheid voorkomen.

Deze linksdraaiende stoffen zullen weer tezamen met de
waarnemingsfout, die ook hier niet verwaarloosd kan worden,
de oorzaak zijn, dat polarimetrisch het bloedsuikergehalte niet
nauwkeurig kan worden vastgesteld.

Wanneer dus bij polarimetrisch onderzoek van runderbloed
een rechtsdraaiing grooter dan 0.12° wordt gevonden wijst
dit op een verhoogd bloedsuikergehalte.

Evenals bij paarden kan ook bij koeien een normaal draai-
ingsvermogen gevonden worden, terwijl het bloedsuikerge-
halte toch sterk verhoogd is.

draaiingsvermogen van VARKENSBLOED

Bij de methode van onderzoek wees ik er reeds op, dat
ik geen zuiver veneus bloed onderzocht, doch dat het ver-
schil in draaiingsvermogen van veneus en arterieel bloed blijk-
baar van weinig beteekenis is.

Ik onderzocht weer bloed van vijftig gezonde varkens zoo-
als bij de methode van onderzoek is beschreven.

Als normaal draaiingsvermogen van varkensbloed vond
ik 0.03°.

Wanneer nu het draaiingsvermogen van varkensbloed alleen
door de bloedsuiker werd veroorzaakt, zou ik volgens de
draaiing een bloedsuikergehalte vinden van bijna 0.03 "/o-

-ocr page 58-

Zooals blijken zal is dit weer lager dan het bloedsuiker-
gehalte te bepaald volgens andere methoden.

Hoewel over het normaal bloedsuikergehalte bij varkens
slechts weinig onderzoekingen zijn gedaan, zijn toch enkele
gegevens bekend.

Abderhalden (Zeitschrift für Physiol. Chem. 23. 1897) deed
een bloedsuikerbepaling bij het varken volgens de methode
genoemd bij het bloedonderzoek bij het rund.

Hij kreeg als resultaat 0.072 bloedsuiker.

Verder bepaalden Lyttkens en Sandgren het bloedsuiker-
gehalte bij het varken (Bioch. Zeitsch. 36) en vonden ae-
middeld 0.13 Vo.

Ik bepaalde het bloedsuikergehalte bij 6 varkens volgens
de methode van Folin en Wu en vond gemiddeld 0.04 Vo.
in een geval 0.01 7o-

Mijn uitkomsten zijn dus lager dan die van Abderhalden en
Lyttkens en Sandgren. De oorzaak hiervan zal waarschijnlijk
zijn dat ik een mengsel van arterieel en veneus bloed onderzocht.

Verder werd versch bloed van 6 varkens polarimetrisch
onderzocht, terwijl daarnaast het bloedsuikergehalte bepaald
werd volgens Folin en Wu (Tabel 12).

Ook hier bleek geen overeenkomst te bestaan tusschen de
uitkomsten van de polarimetrische bepalingen en de resultaten
van de bloedsuikerbepalingen volgens Folin en Wu. Op grond
van het feit dat het bloedsuikergehalte berekend uit het draai-
ingsvermogen van versch bloed lager is dan dat volgens
andere methoden bepaalde en ook omdat geen overeenkomst
blijkt te bestaan tusschen de uitkomsten van de polarimetrische
bloedsuikerbepaling en die van de bloedsuikerbepaling volgens
Folin en Wu, kan ik aannemen dat in versch varkensbloed
naast rechtsdraaiende glucose, linksdraaiende stoffen voor-
komen, die doordat ze in verschillende hoeveelheden aan-
wezig kunnen zijn (Tabel 12) een polarimetrische bloedsuiker-
bepaling niet mogelijk maken.

-ocr page 59-

Wanneer bij polarimetrisch onderzoek van varkensbloed
een rechtsdraaiing wordt gevonden grooter dan 0.08°, wijst
dit op een verhoogd bloedsuikergehalte; evenals bij paard
en rund kan ook hier het draaiingsvermogen normaal zijn,
terwijl het bloedsuikergehalte toch verhoogd is.

CONCLUSIES

Wat betreft het optisch actief vermogen van bloed van
paard, rund en varken kom ik op grond van dit onderzoek
tot de volgende conclusies.

1. Het draaiingsvermogen van versch paarden- en runder-
bloed is gemiddeld 0.04°, van versch varkensbloed 0.03°.

2. De grenzen, waartusschen het optisch actief vermogen
van normaal bloed zich bewegen kan, zijn in verhouding tot
het bloedsuikergehalte groot.

3. Een polarimetrisch bloedonderzoek heeft voor de kliniek
geen waarde, wat betreft het vaststellen van het glucosege-
halte, door het voorkomen van linksdraaiende stoffen in ver-
schillende hoeveelheden, en doordat de waarnemingsfout die
bij het polarimetrisch onderzoek altijd wordt gemaakt in ver-
houding tot het lage bloedsuikergehalte betrekkelijk groot kan
zijn bij eenvoudige voorbehandeling van het bloed.

Hoogstens kan polarimetrisch een hyperglykamie worden
geconstateerd.

-ocr page 60-

HOOFDSTUK III

POLARIMETRISCH ONDERZOEK VAN
URINE EN BLOED VAN EEN RUND
MET DIABETES MELLITUS

Ik heb in de beide vorige hoofdstukken de waarde bepaald
van de polarimetrische methode ter bepaling van het suiker-
gehalte in urine en bloed van huisdieren.

Teneinde te onderzoeken of ik volgens deze methode het
suikergehalte bepalen kon, voegde ik aan urine en bloed van
gezonde dieren bekende hoeveelheden glucose toe, en trachtte
dan de toegevoegde hoeveelheid suiker polarimetrisch terug
te vinden.

Ik onderzocht dus eerst geen urine en bloed waarbij spontaan
een abnormaal suikergehalte aanwezig was, dus van dieren,
lijdende aan glucosurie en hyperglykamie.

Ik was echter later in de gelegenheid geregeld urine en
bloed van een rund. lijdende aan diabetes mellitus, polarime-
trisch te onderzoeken.

Hierdoor kon ik niet alleen de waarde van het polarime-
trisch urine- en bloedonderzoek bij het rund als klinisch onder-
zoek vaststellen, maar tevens kon ik controleeren of mijn
bevindingen wat betreft de polarimetrische suikerbepaling van
urine en bloed gebaseerd op het onderzoek van normale urine
en bloed, waaraan glucose werd toegevoegd, ook juist waren,
wanneer het spontane gevallen van glucosurie en hyperglykamie
betrof.

Een korte ziektegeschiedenis van het bovengenoemd rund
laat ik hier volgen.

-ocr page 61-

Den 12den Januari 1923 werd aan de Kliniek voor Inwendige
Ziekten der Veeartsenijkundige Hoogeschool een koe ter onder-
zoek aangeboden, met de anamnese, dat het dier vermagerde,
een enkele keer hoestte en uitvloeiing uit de vulva vertoonde;
de eetlust was goed.

Het dier maakte geen zieken indruk, maar was alleen
wat mager.

Bij onderzoek werd een broncho-pneunomie en een lichte
endometritis gevonden, beide van niet tuberculeusen aard. Na
eenigen tijd waren long- en baarmoederaandoening genezen.

Bij onderzoek van de urine bleek deze behalve een spoor
eiwit, wat na eenige dagen niet meer aanwezig was, glucose
aceton, /3-oxyboterzuur en diaceet te bevatten, zoodat de diag-
nose „diabetes mellitus" werd gesteld.

De koe werd door de Kliniek aangekocht, zoodat ik in de
gelegenheid was het dier nauwkeurig te observeeren; tevens
werd bijna dagelijks urine en bloed onderzocht.

Op stal werd opgemerkt dat het dier altijd goed at en
niet abnormaal veel dronk (40 tot 45 Liter per dag).

De voedingstoestand veranderde niet, het dier ging eer
voor dan achteruit; cataract was niet aanwezig.

Behalve polarimetrisch werd de urine, evenals bij het onder-
zoek van normale urine in hoofdstuk I beschreven is, ook
klinisch-chemisch onderzocht.

Behalve het daargenoemde onderzoek, werd de urine nog
qualitatief onderzocht op aceton, /?-oxyboterzuur en diaceet,
aan de hand van de methoden, beschreven in de Klinische
Diagnostiek van Gorter en De Graaff.

Daar het onderzoek op deze stoffen niet algemeen in de
Kliniek wordt toegepast, komt het mij gewenscht voor de
gebruikte reacties hier te beschrijven.

Voor het aantoonen van aceton werd gebruik gemaakt van
de reacties van Legal.

-ocr page 62-

5cc urine worden gemengd met 2cc eener versch bereide
5
Vo oplossing van nitroprussidnatrium en alkalisch gemaakt
met 5cc natronloog. Dan worden 2cc ijsazijn toegevoegd.

Bij aanwezigheid van aceton ontstaat een rose tot intensieve
roodkleuring; als aceton afwezig wordt de vloeistof bruinachtig.

Als reactie op diaceet werd die van Gerhardt-von Jaksch
gebruikt.

lOcc urine worden aangezuurd met 10 druppels verdund
zwavelzuur (controleeren op lakmoespapier) en daarna uit-
geschud met lOcc aether.

In een tweede buisje doet men Icc zeer verdunde ferrichloride
oplossing (drie druppels ferrichloride-oplossing verdund met
lOcc gedistilleerd water). Men laat de aether op de ferrichloride
vloeien, na eenigen tijd ontstaat een bordeauxroode ring. Men
kan ook omschudden en de kleur beoordeelen, door te ver-
gelijken met Icc der oorspronkelijke ferrichloride oplossing.

In acetylazijnzuur aanwezig, dan ontstaat een roodachtige
tint, die soms te versterken is door toevoegen van een weinig
meer verdunde ferrichlorideoplossing.

Bij het aantoonen van ^-oxyboterzuur werd gebruik gemaakt
van de reactie van Hart.

Bij deze reactie worden eerst aceton en diaceet verwijderd
en daarop met behulp van waterstofperoxyde het /?-oxyboter-
zuur tot diaceet en aceton geoxydeerd en de aanwezigheid van
laatstgenoemde stof aangetoond.

30cc worden gemengd met SOcc gedestilleerd water, duidelijk
zuur gemaakt-door middel van 30% azijnzuur en ingekookt
tot een volume van 15cc. Men onderzoekt dan 5cc van deze
rest op afwezigheid van aceton. Gewoonlijk zal blijken, dat
men telkens na toevoeging van 20cc water dit indampen
2 of 3. soms nog meerdere malen heeft te herhalen.

Men voegt nu bij lOcc der aceton vrij gekookte urine lOcc
gedestilleerd water en Icc 3
Vo waterstofperoxyde en verwarmt

-ocr page 63-

tot koken. De zoo verkregen vloeistof onderzoekt men op
aanwezigheid van aceton ; is aceton aanwezig dan is hiermede
/^-oxyboterzuur aangetoond.

Na de vergisting van de urine, werd door mij een links-
draaiing, soms optisch inactieviteit geconstateerd; daar deze
linksdraaiing in veel gevallen binnen de grenzen van het
normale was, acht ik dit niet voldoende voor het quahtatief
aantoonen van het /J-oxyboterzuur.

Om de waarde van het polarimetrisch onderzoek te kunnen
beoordeelen, was het weer noodig dat naast de polarime-
trische bepaling een andere gedaan werd waarvan de be-
trouwbaarheid vast staat.

Als contrôlemethode bij het onderzoek der urine gebruikte
ik die van Lohnstein met de Gärungs-Saccharometer.

Hoewel ik deze methode in geen geval wil erkennen, als
de meest nauwkeurige ter bepaling van het suikergehalte van
urine, is het toch de meest practische, terwijl de ervaring
heeft geleerd, dat de uitkomsten voor de kliniek voldoende
nauwkeurig zijn.

Daar het doel van dit werk is, na te gaan, of met behulp
van den polarimeter het suikergehalte van urine en bloed
klinisch voldoende nauwkeurig kan worden vastgesteld, meende
ik gerechtigd te zijn als controle van het urineonderzoek de
methode van Lohnstein te gebruiken.

Door de resultaten van het polarimetrisch onderzoek en
die van de gistproef van Lohnstein te vergelijken, kon ik tevens
nagaan of naast glucose nog een andere suiker aanwezig was.

Verder werd verschillende malen de vergiste urine polari-
metrisch onderzocht ; er werd meest een geringe linksdraaiing
geconstateerd, soms optische inactieviteit.

Voor het helder maken van vergiste urine moeten behalve
de bekende hoeveelheden natriumwolframaat, zinkchloride en

-ocr page 64-

zwavelzuur, nog enkele druppels xylol worden toegevoegd.

Als controle voor het polarimetrisch bloedonderzoek nam
ik de colorimetrische methode ter bepaling van het bloed-
bloedsuikergehalte volgens Folin en Wu.

De betrouwbaarheid van deze methode ter bepaling van
het bloedsuikergehalte bij koeien heb ik reeds bij het normaal
bloedonderzoek besproken.

Daar ook bloed van een koe met diabetes dat 10 dagen
gestaan had, volgens deze methode suikervrij was, meen ik
mijn oordeel over deze bloedsuikerbepaling ook te kunnen
handhaven waar het diabetesbloed betreft.

Zooals boven is gezegd werd geregeld urine en bloed van
de koe met diabetes mellitus polarimetrisch onderzocht.

Door de genoemde controleproeven naast de polarimetrische
bepalingen uit te voeren, kon ik dus de waarde van het
polarimetrisch bloed- en urineonderzoek ter bepaling van het
glucosegehalte vaststellen. Tabel 15 geeft de resultaten van
dit onderzoek.

Uit deze tabel blijkt dat het draaiingsvermogen van de
suikerhoudende urine varieerde tusschen 2.60° en 4.65°, dus
dat het percentage glucose, dat deze rechtsdraaiing veroor-
zaakt, 2.48 tot 4.42
7o bedraagt.

Verder blijkt, dat de uitkomsten van het polarimetrisch
onderzoek vrij goed overeenkomen met die, verkregen met
de methode van Lohnstein. Het grootste verschil bedraagt
0.25
7o bij een suikergehalte volgens Lohstein van 4.65 %.

Bij het polarimetrisch bloedonderzoek kreeg ik geen uit-
komsten overeenstemmend met de resultaten van de bloed-
suikerbepaling volgens Folin en Wu.

Zoo vond ik b.v. bij een rechtsdraaiing van 0.27° een
bloedsuikergehalte van 1.76
Voo en bij een draaiing van 0.13°,
een bloedsuikergehalte van 1.78
Voo.

Het bloedsuikergehalte bepaald volgens Folin en Wu,

-ocr page 65-

schommelt tusschen 1.30 en 2.50 7oo, maar bedroeg een keer
1.10
Voo, dus was toch altijd verhoogd.

Hoewel ik door dit polarimetrisch bloedonderzoek een over-
zicht kreeg over de waarde van de polarimetrische suiker-
bepaling van runderurine en bloed, heb ik hiermee niet willen
volstaan maar ook polarimetrisch urine en bloed van de koe
met diabetes mellitus onderzocht als het dier onder abnormale
omstandigheden werd gebracht, zoodat het suikergehalte in
de urine en het bloed veranderde.

Als controle van het polarimetrisch urineonderzoek werd
weer de methode van Lohnstein gebruikt, terwijl de polari-
metrische bloedsuikerbepalingen werden gecontroleerd door
de methode ter bepaling van het bloedsuikergehalte volgens
Folin en Wu.

In de eerste plaats werden urine en bloed onderzocht nadat
de koe 24 en 48 uur gevast had. Gedurende dien tijd werd
het dier wel water gegeven.

Uit de tabel (tabel 16) blijkt, dat geen verandering in het
bloedsuikergehalte optrad, terwijl het glucosegehalte der urine
daalde. Wanneer men echter rekening houdt met de daling
van het S.C. der urine, blijkt, dat de daling van het suiker-
gehalte slechts schijnbaar was.

Het vasten heeft dus blijkbaar op het suikergehalte van
de urine en bloed geen invloed gehad.

Aceton /?-oxyboterzuur en diaceet bleven in de urine
aanwezig.

In de tweede plaats werd de koe 1000 Gram rietsuiker
(overeenkomende met 2.5 Gr. per Kg. lichaamsgewicht) op-
gelost in 6 L. water met de slokdarmsonde ingegeven.

Urine en bloed werden om de 30 minuten onderzocht,
totdat het bloedsuikergehalte weer gelijk was aan dat voor
het ingeven.

-ocr page 66-

Hetzelfde werd gedaan bij een gezonde koe van ongeveer
gelijk gewicht.

Ik was door deze proef niet alleen in staat een groot aantal
polarimetrische onderzoekingen van urine en bloed te ver-
richten met verschillend glucosegehalte, maar tevens kon ik
nagaan de veranderingen in het suikergehalte van urine en
bloed van de koe met diabetes na suikervoeding tegenover
die bij een gezonde koe onder dezelfde omstandigheden. De
resultaten van deze proef heb ik vermeld in tabel 17.

Uit deze tabel blijkt, dat bij de koe met diabetes mellitus
het suikergehalte der urine verandert, maar dat deze verandering
zonder een bepaalde regelmaat geschiedt, waarschijnlijk door
het optreden van polyurie.

Het bloedsuikergehalte dat voor het ingeven van de
suiker
1.00 Voo bedroeg was na twee uur verhoogd met 0.04 Voo.

Deze verhooging was na SYg uur nog grooter, namelijk
0.08 Voo en verminderde weer 4Y2 uur na het ingeven; 6 uur
na het ingeven was het bloedsuikergehalte weer gedaald tot
het oorspronkelijke.

Bij de gezonde koe bleef de urine suikervrij, het bloed-
suikergehalte veranderde echter ook. Voor de proef bedroeg
dit
0.60 Voo terwijl het 90 minuten na het ingeven gestegen
was tot
0.64 Voo, dus 0.04 Voo verhoogd.

Deze verhooging bedroeg 2 uur na het ingeven 0.05 Voo;
daarna daalt het bloedsuikergehalte weer snel en is 3 uur
na het ingeven weer terug gegaan tot ,op het normale.

Er is dus verschil op te merken in het gedrag van het
bloedsuikergehalte van een rund met diabetes mellitus en een
normale koe, na toedienen van een bepaalde hoeveelheid
rietsuiker.

In beide gevallen stijgt het bloedsuikergehalte na eenigen
tijd, namelijk bij de zieke koe tusschen IV2 en 2 uur en bij
de gezonde tusschen 1 tot IV2 uur na het ingeven.

De stijging van het bloedsuikergehalte is bij de koe met

-ocr page 67-

diabetes grooter dan bij de gezonde koe. namelijk resp. 0.08 Voo
en 0.05 7oo.

Verder begint het bloedsuikergehalte bij de gezonde koe
2V2 uur na het ingeven reeds te dalen en is 3 uur nadat suiker
was opgenomen weer teruggegaan tot het oorspronkelijke.

Bij de koe met diabetes mellitus blijft de verhooging van
het bloedsuikergehalte veel langer. Het begin van de daling
werd namelijk geconstateerd 4Y2 uur nadat het dier de suiker
was ingegeven, terwijl eerst 6 uur na het ingeven het bloed-
suikergehalte weer tot op het oorspronkelijke was gedaald.

In bovenstaande grafische voorstelling komt dit verschil in
het gedrag van het bloedsuikergehalte van de koe met diabetes
mellitus en een gezonde koe na toedienen van een bepaalde
hoeveelheid rietsuiker per os, duidelijk uit.

Op de verticale as zijn de verhoogingen van het bloed-
suikergehalte afgezet, terwijl de horizontale as de tijd aangeeft
waarop het onderzoek is gebeurd, gerekend vanaf het tijdstip
van het ingeven.

Als derde proef werd de koe met diabetes 50 Gr. glucose
opgelost in lOOcc gedestilleerd water intraveneus ingespoten.

Evenals bij de vorige proef vergeleek ik de veranderingen
in het suikergehalte van urine en bloed met die welke bij een

-ocr page 68-

gezonde koe van ongeveer gelijk lichaamsgewicht optraden na
intraveneuse injectie van 50 Gr. glucose.

Bloed en urine werden voor de injectie polarimetrisch onder-
zocht en daarna 15 minuten, 40 minuten en vervolgens om
het half uur, totdat de veranderingen in het bloedsuikerge-
halte weer verdwenen waren.

Als controleproeven van de polarimetrische suikerbepalingen
werd weer voor het urineonderzoek de methode van Lohnstein
genomen en voor het bloedonderzoek de bloedsuikerbepaling
volgens Folin en Wu.

Bij de gezonde koe is natuuriijk het bloedsuikergehalte
15 minuten na de injectie verhoogd en wel met 0.15 "/oo;
het is echter 40 minuten na de injectie weer normaal en ver-
andert dan niet weer: de urine wordt niet suikerhoudend.

Het spreekt vanzelf dat ook bij de diabeteskoe 15 minuten
na de injectie het bloedsuikergehalte verhoogd is.

Deze verhooging die ook 0.15 7oo bedraagt, blijft echter
langer dan bij de gezonde koe. De eerste daling is 60 minuten
na de injectie waar te nemen, terwijl eerst 150 minuten na
de injectie het bloedsuikergehalte tot op het oorspronkelijke
is gedaald.

KOa DIABETES
----------- GeZONUË KOC

-ocr page 69-

Het verschil in gedrag van het bloedsuikergehalte van een
normale koe en de koe met diabetes mellitus na intraveneuse
injectie van glucoseoplossing komt weer het best uit in een
grafische voorstelling (fig. 2).

Op de verticale as zijn weer de verhoogingen van het
bloedsuikergehalte afgezet, terwijl de horizontale as weer den
tijd aangeeft, waarop het onderzoek is gebeurd, gerekend vanaf
het oogenblik der injectie.

Ik heb dus in tabel 15, bevattende het geregeld polarime-
trisch onderzoek van urine en bloed van .een koe met diabetes
mellitus, en in de tabellen 16, 17, 18, die de resultaten van
het polarimetrisch onderzoek geven, terwijl de koe onder andere
omstandigheden komt, en ook het suikergehalte van urine en
bloed verandert, een overzicht van de waarde van het po-
larimetrisch onderzoek van suikerhoudende urine en van bloed
met verhoogd glucosegehalte, daar het polarimetrisch onder-
zoek door andere betrouwbare methoden werd gecontroleerd.

Wanneer nu mijn resultaten van het polarimetrisch urine-
onderzoek (hoofdstuk 1), en het polarimetrisch bloedonder-
zoek (hoofdstuk 2) bij het rund vergeleken worden met de
uitkomsten van de polarimetrische onderzoekingen in dit ge-
val van spontane diabetes, blijken deze overeen te komen.

De practische toepassing van het polarimetrisch onderzoek,
zooals ik dat deed bij de diabeteskoe bevestigt dus mijn con-
clusies dat het mogelijk is van suikerhoudende urine van het
rund het suikergehalte polarimetrisch vast te stellen en dat
door een polarimetrisch onderzoek van bloed met verhoogd
glucosegehalte alleen een verhooging kan worden geconstateerd,
echter niet hoeveel die verhooging bedraagt.

-ocr page 70-

HOOFDSTUK IV

POLARIMETRISCH ONDERZOEK VAN
URINE EN BLOED VAN PAARDEN BIJ
PHLORIDZINEDIABETES

In het eerste en tweede hoofdstuk stelde ik de waarde van
de polarimetrische suikerbepaling van urine en bloed vast,
door van normale urine en bloed waaraan een bekende hoe-
veelheid glucose werd toegevoegd, het draaiingsvermogen te
bepalen en na te gaan of ik polarimetrisch de toegevoegde
glucose kon terugvinden.

Ik was in de gelegenheid de verkregen resultaten van het
polarimetrisch onderzoek van runderurine en -bloed te con-
troleeren bij een spontaan geval van diabetes mellitus; ik kon
dit echter niet doen waar het paardenurine en -bloed betrof.

Teneinde ook hierbij het polarimetrisch onderzoek van
glucosehoudende urine en zoo mogelijk ook van bloed met
een abnormaal suikergehalte toe te passen, heb ik twee paar-
den subcutaan ingespoten met 200 mG. phloridzine, opgelost
in lOcc water.

Het is namelijk een bekend feit, waarop het eerst in 1888
door Von Mehring (Zeitschrift für klin. med. 14, 1888), de
aandacht werd gevestigd, dat phloridzine de eigenschap bezit
glucosurie op te wekken.

Het was echter niet zeker, of ik door een injectie van
phloridzine tevens in de gelegenheid zou zijn, polarimetrisch
bloed met abnormaal suikergehalte te onderzoeken.

Volgens Von Mehring zou namelijk phloridzine geen invloed
hebben op het bloedsuikergehalte. Deze meening werd later

-ocr page 71-

ook gedeeld door Bang (Der Blutzucker), terwijl de algemeene
opvatting welke ook Strümpell in zijn bekend Lehrbuch der
spec. Path. und Ther. geeft, is, dat phloridzine geen afwijking
in het bloedsuikergehalte veroorzaakt.

Hier tegenover staat echter, dat anderen een verhoogd
bloedsuikergehalte vonden na injectie van phloridzine.

Zoo vond Coolen (Archiv. internat, de pharmacodynamie
1894 No. 1) na phloridzine injectie een verhoogd bloedsuiker-
gehalte, terwijl Pavy (Journal of Physiol. 20, 1896) een ver-
meerdering van het bloedsuikergehalte constateerde tot op
het dubbele.

Ik bepaalde het bloedsuikergehalte bij twee paarden volgens
de methode van Folin en Wu na injectie van phloridzine
en vond een verhooging van 0.05
%o en 0.02 7oo (Tabel 19).

Ik was dus door de injectie van phloridzine niet alleen in
de gelegenheid polarimetrisch suikerhoudende paardenurine
te onderzoeken, maar tevens kon ik nagaan of veranderingen
in glucosegehalte van paardenbloed polarimetrisch konden
worden geconstateerd.

Evenals bij het onderzoek van urine en bloed van de koe
met diabetes melhtus werden ook hier de polarimetrische be-
palingen gecontroleerd en wel het polarimetrisch urineonder-
zoek door de methode van Lohnstein en polarimetrisch
bloedonderzoek door de methode ter bepaling van bloed-
suikergehalte volgens Folin en Wu.

De urine was voor de injectie polarimetrisch onderzocht,
zoodat de draaiing van de urine zonder suiker bekend was.

Een half uur na de injectie waren de reacties van Fehling
en Nijlander positief en werd rechtsdraaiing van de urine
geconstateerd.

Wanneer de hoeveelheid glucose berekend werd, noodig
om de linksdraaiing van de normale urine op te heffen en
daarbij nog de geconstateerde rechtsdraaiing van de suiker-
houdende urine te veroorzaken, kwam ik vrijwel tot dezelfde

-ocr page 72-

uitkomsten als wanneer het glucosegehalte bepaald werd volgens
de methode van Lohnstein (tabel 19).

Na de vergisting werd in beide gevallen dezelfde links-
draaiing gevonden die ook aanwezig was voor de injectie.

Bij het helder maken van vergiste urine moeten weer eenige
druppels xylol worden toegevoegd.

Ook de resultaten van deze proef komen overeen met
mijn conclusies betrefiFende de waarde van het polarimetrisch
onderzoek van paardenurine. In hoofdstuk I kwam ik namelijk
tot de conclusie, dat het alleen dan mogelijk was van glucose-
houdende paardenurine het suikergehalte polarimetrisch te be-
palen, wanneer de draaiing van de suikervrije urine bekend
is, dus dat een polarimetrisch onderzoek noodig is vóór en
na de vergisting.

Wat betreft de waarde van het polarimetrisch onderzoek
van paardenbloed ter bepaling van het glucosegehalte, kom
ik tot dezelfde conclusie als in hoofdstuk II.

Het polarimetrisch onderzoek van paardenbloed na een-
voudige voorbehandehng heeft namelijk geen waarde ter be-
paling van het bloedsuikergehalte.

-ocr page 73-

No.

Reactie

S.G.

Draaiing in graden

Glucosegehalte
inVo

Opmerkingen

y .s

3
3

«s

in O

- 3

<u -2

0

■3-2

H 0
B VD
O U-l
üd
ë
i
^ a

S 0

zuur

1026

-0.55

-0.60

4.85

5.02

5.06

alk.

1043

-0.40

-0.33

4.91

5.03

5.12

alk.

1040

-0.75

-0.71

4.51

4.98

4.74

1042

-0.90

-0.82

4.40

5.00

4.64

1030

-0.27

-0.27

5.07

5.04

4.27

1032

-0.45

-0.47

4.87

5.03

5.08

1038

—0.67

-0.70

4.64

5.02

4.87

1028

-0.78

-0.65

4.50

5.00

4.73

1036

-0.76

-0.77

4.48

5.00

4.71

1036

-0.78

-0.78

4.34

4.94

4.68

zuur

1030

-0.45

—0.45

4.85

5.02

5.06

1014

-0.45

-0.46

4.83

5.00

5.04

alk.

1037

-0.49

-0.48

4.83

5.02

5.02

1005

-0.37

—0.36

4.88

4.97

5.09

zuur

1022

-0.36

-0.34

4.98

5.06

5.18

alk.

1026

-0.42

-0.45

4.85

4.99

5.07

1034

-0.45

-0.42

4.85

5.02

5.07

1004

-0.32

-0.33

5.01

5.05

5.22

1045

-0.51

-0.48

4.80

5.01

5.00

zuur

1025

-0.33

-0.31

4.95

5.00

5.16

1028

-0.40

-0.39

4.87

4.99

5.08

alk.

1016

-0.50

-0.47

4.80

5.02

5.02

1034

-0.58

-0.56

4.72

5.02

4.94

1031

-.037

-0.34

4.86

4.96

5.07

zuur

1037

-0.63

-0.60

4.72

5.06

4.94

alk.

1031

-0.45

-0.45

4.84

5.01

5.06

zuur

1043

-0.67

-0.70

4.60

4.99

4.83

1031

-0.46

-0.40

4.80

4.98

5.02

alk.

1022

-0.56

-0.56

4.67

4.95

4.90

1022

-0.18

-0.20

5.02

4.92

5.20

1021

-0.45

-0.38

4.87

5.04

5.09

1012

-0.36

-0.30

4.88

4.97

5.09

1012

-0.26

-0.25

5.06

5.04

5.26

zuur

1021

-0.09

-0.11

5.14

4.96

5.34

1027

-0.18

-0.19

5.11

5.00

5.31

alk.

1028

-0.20

-0.25

5.02

4.95

5.23

1027

-0.61

-0.54

4.70

5.02

4.92

1020

-0.25

-0.24

5.05

5.02

5.25

1024

-0.15

-0.17

5.10

4.98

5.30

zuur

1023

-0.24

-0.22

5.05

5.01

5.26

alk.

1035

-0.51

-0.47

4.79

5.02

5.01

1022

-0.22

-0.26

5.05

4.99

5.25

1022

-0.27

-0.24

4.97

4.96

5.18

zuur

1031

-0.22

-0.22

5.08

5.02

5.28

alk.

1025

-0.29

-0.25

5.05

5.05

5.25

1009

-0.07

-0.02

5.21

5.00

5.41

zuur

1024

-0.15

-0.15

5.12

4.98

5.32

alk.

1035

-0.90

-0.90

4.37

4.99

4.61

1039

-0.62

-0.60

4.69

5.02

4.91

zuur

1016

-0.28

-0.24

5.03

5.02

5.24

1
2

3

4

5

6

7

8
9

10
11
12

13

14

15

16

17

18

19

20
21
22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47

48

49

50

-ocr page 74-

Draaiing in graden

Glucosegehalte

. n /

in

7o

No.

Reactie

S.G.

n

(u

y 1

3

a

o

O „
^ 8

o s

oj o

b cn
u o
ÜÖ

Opmerkingen

cs

>

ë l

>

^

2 ^

" «
§
S

1

alk.

1036

-0.04

0.00

4.25

4.06

4.04

2

1039

-0.02

0.02

4.16

3.96

3.96

3

1040

-0.07

-0.04

4.17

4.02

3.97

4

1030

-0.07

-0.04

4.23

4.07

4.02

5

1048

-0.07

-0.02

4.25

4.06

4.04

6

1040

-0.05

0.00

4.27

4.09

4.06

7

1036

-0.04

0.00

4.25

4.06

4.04

8

1023

-0.05

0.06

4.14

3.98

3.94

9

1037

0.05

0.00

4.34

4.06

3.12

10

1035

0.00

-0.02

4.18

3.97

3.98

11

zuur

1041

-0.02

0.02

4.26

4.01

4.01

12

1034

0.00

0.00

4.31

4.07

4.06

13

alk.

1040

0.02

0.00

4.20

3.98

4.00

H

1034

-0.07

-0.05

4.26

4.01

4.05

15

zuur

1040

-0.06

0.00

4.18

3.93

3.98

16

^^

1032

-0.04

0.06

4.21

4.02

4.00

17

alk.

1042

-0.07

0.04

4.22

3.98

4.01

18

zuur

1034

-0.07

-0.03

4.22

4.07

4.01

kalf, urobiline

19

alk.

1015

0.00

0.03

4.28

4.06

4.07

20

^^

1037

0.03

0.06

4.25

4.00

4.04

21

zuur

1026

-0.04

-0.06

4.29

4.10

4.08

22

1015

0.00

0.00

4.24

4.02

4.03

23

1024

-0.06

0.07

4.21

4.05

4.00

24

1011

0.04

0.03

4.26

4.00

4.08

25

alk.

1030

-0.05

-0.01

4.20

4.02

4.00

26

1035

-0.03

0.00

4.22

4.02

4.01

27

1040

-0.02

-0.02

4.23

4.02

4.02

28

>*

1039

-0.09

0,03

4.20

4.06

4.00

29

1044

-0.01

0.00

4.26

4.04

4.05

30

1025

-0.02

0.00

4.12

3.92

3.92

31

1035

0.00

0.00

4.20

3.98

4.00

32

1036

-0.08

-0.02

4.14

4.00

3.94

33

1044

-0.05

0.01

4.20

4.02

4.00

34

zuur

1012

-0.02

0.00

4.24

4.03

4.03

35

1030

0.00

-0.02

4.22

4.00

4.01

36

alk.

1036

0.02

0.00

4.28

4.03

4.07

37

1036

-0.07

-0.05

4.14

3.99

3.94

38

zuur

1039

-0.04

-0.05

4.22

4.03

4.01

39

alk.

1030

-0.02

-0.02

4.22

4.01

4.01

40

1039

0.00

0.00

4.25

4.02

4.04

41

zuur

1040

-0.02

-0.01

4.16

3.96

3.96

42

alk.

1035

-0.05

-0.02

4.21

4.03

4.00

43

zuur

1021

0.00

-0.01

4.20

3.98

4.00

44

^^

1035

0.01

-0.02

4.25

4.01

4.04

45

alk.

1023

-0.03

0.00

4.23

4.03

4.02

46

zuur

1038

0.00

0.03

4.27

4.04

4.06

47

1038

-0.02

0.00

4.21

4.00

4.00

48

alk.

1035

0.02

0.06

4.18

4.03

3.98

49

1037

0.02

0.02

4.25

4.00

4.04

50

1022

0.02

0.01

4.24

4.00

4.03

-ocr page 75-

Draaiing in graden

.\'S O

3 \'S

No.

5 ö
"ö 2

\'S
- ffl

O

Opmerkingen

Reactie

S.G.

met 5%
lactose

Versche
urine

1
2

3

4

5

6

7

8
9

10

5.02
4.99
5.00
5.07
4.90
4.96
4.02

4.96

4.97
4.93

1029
1031

1030
1014

1034

1035
1026

1036
1030
1035

5.33
5.28
5.28
5.40

5.21
5.28
5.28
5.25
5.24

5.22

0.01
-0.01
-0.02
0.01
-O.OI
0.03
-0.04
-0.02
-0.03
-0.01

zuur
alk.

-ocr page 76-

Draaiing in graden

7o glucose

Volactose

No

Reac.

S.G.

-S z
«0 .2
^ n

3
^

2 .

Ili

O W

ITl O

«ri S

a
O

i3 *4)

\'•w

g

B.

i3 "w

■■öè
UO

CN
(0
2

|dS

O

t5.2

P

2/2
3


S

§1
ss

1

zuur

1016

-0.02

0.00

5.31

5.26

5.03

5.01

4.99

4.96

2

alk.

1010

-0.01

-0.01

-0.03

5.18

5.28

4.92

4.90

4.99

4.98

3

1006

0.00

-0.01

5.24

5.25

4.96

4.96

4.95

4.95

4

1016

-0.03

0.01

5.32

5.30

5.06

5.04

5.02

5.00

5

1018

-0.03

-0.04

-0.02

5.27

5.27

5.02

4.99

4.99

4.97

6

1026

0.04

-0.02

5.33

5.33

5.00

5.05

4.99

5.05

7

1015

-0.02

0.01

-0.01

5.24

5.33

4.98

4.96

5.04

5,05

8

1014

0.00

0.00

0.00

5.22

5.27

4.94

4.94

5.97

4.97

9

1016

-0.01

-0.02

-0.02

5.25

5.27

4.98

4.97

4.98

4.97

10

1016

0.00

-0.01

0.02

5.33

5.38

5.04

5.04

5.06

5.07

11

1019

0.00

0.02

0.01

5.30

5.32

5,02

5.02

5.02

5.02

12

1023

-0.01

0.00

,—

5.27

5.32

5.00

4.99

5.03

5.02

13

1017

-0.01

0.00

0.01

5.30

5.27

5.03

5.02

4.98

4.97

14

1024

0.00

0.00

0.00

5.25

5.31

4.97

4.97

5.00

4.95

15

1021

-0.03

0.00

0.00

5.28

5.28

5.03

5.00

5.00

4.98

16

1024

0.01

0.00

0.00

5.25

5.27

4.96

4.97

4.90

4.95

17

1023

0.00

-0.01

0.01

5.25

5.27

4.97

4.97

4.97

4.95

18

1021

0.00

0.00

^

5.28

5.25

5.00

5.00

4.95

4.98

19

1012

0.01

0.00

5.31

5.31

5.02

5.03

5.00

5.01

20

1013

0.00

0.00

-0.02

5.31

5.28

5.03

5.03

4.98

5.01

21

1010

—0.01

-0.01

0.00

5.28

5.38

5.00

5.00

5.07

4.98

22

1030

0.00

0.01

5.31

5.31

5.03

5.03

5.00

5.01

23

1026

-0.01

-0.01

5.28

5.29

5.00

5.00

5.00

4.98

24

1027

0.00

0.01

0.00

5.28

5.30

5.00

5.00

5.00

4.98

25

1024

0.00

0.01

^

5.30

5.25

5.02

5.02

4.95

5.00

26

1017

-0.01

0.00

0.01

5.29

5.31

5.02

5.01

5.02

5.01

27

1011

0.00

-0.01

5.25

5.33

4.97

4.97

5.02

5.05

28

1022

0.01

0.01

,—

5.25

5.32

4.96

4.97

5.00

5.02

29

1009

0.00

0.01

5.29

5.34

5.00

5,01

5.04

5.03

30

1016

0.02

0.01

,—

5.30

5.37

5.05

5.01

5.04

5.06

31

1022

0.00

0.01

5.28

5.25

5.00

5.00

4.95

4.95

32

1018

-0.02

-0.01

-0.01

5.31

5.25

5.04

5.03

4.97

4.95

33

1018

-0.03

-0.08

0.00

5.25

5.28

5.00

4.97

5.00

4.98

34

1027

0.00

0.01

,—

5.26

5.27

4.98

4.97

4.97

4.97

35

1022

0.03

-0.03

__

5.24

5.28

4.94

5.00

4.95

4.98

36

aik.

1024

0.00

-0.02

—.

5.26

5.31

4.98

4.98

5.01

5.01

37

1028

-0.02

0.02

,—

5.27

5.30

5.00

4.98

5.01

5.00

38

1028

0.00

-0.01

5.28

5.27

4.99

5.00

4.96

4.97

39

1021

-0.03

-0.03

5.26

5.31

5.00

4.98

5.04

5.01

40

1011

-0.01

-0.04

-0.03

5.28

5.30

5.00

5.00

5.00

5.00

41

zuur

1027

-0.01

0.00

0.03

5.23

5.23

4.94

4.95

4.94

4.93

42

1009

-0.02

0.02

5.20

5.31

4.94

4.92

5.02

5.01

43

1016

—0.04

-0.06

5.19

5.30

4.95

4.92

5.04

5.00

44

zuur

1029

—0.07

-0.04

__

5.16

5.25

4.95

4.99

5.01

4.95

45

aiic.

1028

-0.02

-0.06

__

5.22

5.25

4.96

4.94

4.97

4.95

46

1009

0.00

0.00

_

5.26

5.25

4.98

4.98

4.95

4.95

47

zuur

1016

-0.03

-0.03

__

5.25

5.28

4.99

4.97

5.01

4.98

48

alk.

1016

-0.05

0.00

.—

5.25

5.29

5.00

4.97

5.03

4.98

49

zuur

1012

0.01

0.02

5.25

5.35

4.94

4.97

5.04

5.07

50

alk.

1016

0.02

0.01

5.31

5.29

5.00

5.03

4.97

4.99

-ocr page 77-

No.

u

■■a

u

ra

K

Di

S. G.

Draaiing in graden

glucosegehalte
inVo

Opmerkingen

ü

J3 u

3

Z

CS

m 0
tî.2

0 2
>

.M 0

•3 s

à a 0

hl rafc
0

1

zuur

1015

-0.02

0.00

5.25

4.99

5.04

1016

-0.18

-0.16

5.16

5.05

4.95

alk.

1030

-0.06

-0.04

__

___

1020

-0.04

-0.02

___

___

zuur

1030

-0.07

-0.04

5.23

5.02

5.02

1020

0.01

-0.05

__

__

1014

-0.02

0.01

5.31

5.03

5.09

1012

-0.03

.—

__

__

alk.

1012

-0.04

__

__

__

zuur

1028

-0.02

-0.01

5.31

5.01

5.09

alk.

1036

0.01

0.02

5.33

5.02

5.11

zuur

1013

0.00

-0.04

5.28

4.99

5.06

1039

-0.03

-0.02

5.28

5.03

5.06

1047

-0.07

-0.09

5.21

5.00

5.00

1046

-0.15

-0.15

5.11

4.98

4.90

1040

-0.17

-0:15

5.11

5.00

4.90

1040

-0.17

-0.17

5.08

4.97

4.88

1044

-0.09

-0.10

5.20

5.00

4.99

1050

-0.09

-0.10

5.13

4.94

4.92

1044

-0.02

0.00

5.20

4.94

4.99

1041

-0.03

-0.04

5.22

4.97

5.01

1047

-0.03

__

5.22

4.97

5.01

1038

-0.04

_

5.24

4.98

5.03

1048

-0.11

5.11

4.94

4.90

alk.

1032

-0.09

-0.07

5.12

4.94

4.91

»» •

1028

-0.18

-0.18

5.04

4.94

4.84

1040

-0.11

-0.09

5.15

4.98

4.94

Zuur

1030

-0.06

-0.04

_-

_

_

1020

-0.02

-0.03

5.28

5.02

5.06

alk.

1036

-0.04

-0.03

5.32

5.03

5.10

1024

0.00

-0.02

^

1023

0.00

-0.02

5.26

4.96

5.05

1018

-0.02

-0.03

5.30

5.03

5.08

1034

-0.04

-0.04

5.31

5.06

5.09

1037

-0.04

-0.05

__

_

1022

0.00

0.01

_

zuur

1015

-0.08

-0.06

5.21

5,01

5.00

alk.

1028

-0.03

0.00

5.28

5.03

5.06

zuur

1007

-0.13

-0.13

5.20

5.05

4.99

1037

-0.06

-0.07

5.15

4.94

4.94

1024

-0.21

-0.19

_

_

_

1040

-0.07

-0.08

.—■

.—

r—

1036

-0.17

-0.17

1034

-0.15

-0.16

5.06

4.94

4.84

1044

-0.05

-0.08

^

1038

0.00

-0.02

5.29

5.01

5.07

1045

-0.24

-0.20

^

^

^

1024

-0.02

0.00

5.21

4.96

5.00

alk.

1008

-0.03

-0.04

5.21

4.98

5.00

zuur

1018

-0.03

0.00

5.21

4.98

5.00

-ocr page 78-

No.

O

•O
«J
(0
u
Qi

S. G.

Draaiing in graden

glucosegehalte

in%

Opmerkingen

Ui

5

10 s

CS

in O

ra "«J
c

■3.2

y n „

a

1

zuur

1027

-0.05

-0.02

5.19

4.96

4.91

2

1020

—0.01

-0.02

5.23

4.96

4.95

Galkleurstof

3

1028

0.00

.—

4

1022

-0.05

__

_

__

__

5

1030

-0.02

0.00

__

__

__

6

1039

0.00

0.00

5.22

4.95

4.95

7

1026

-0.03

.—.

___

___

^

8

1016

-0.02

-0.02

5.26

5.00

4.98

9

1033

0.00

-0.03

5.26

4.98

4.98

10

1029

0.00

-0.02

5.21

4.94

4.94

11

1042

0.01

0.00

5.26

4.97

4.98

12

1031

-0.02

0.00

5.23

4.97

4.95

13

1045

-0.02

-0.04

5.25

4.99

4.97

14

1028

-0.02

0.01

5.28

5.02

5.00

15

1028

0.01

0.01

___

___

__

16

1026

0.03

0.00

5.30

4.99

5.02

17

1032

0.00

^

^

^

_

18

1015

0.04

0.00

5.28

4.97

5.00

19

1023

0.00

0.00

^

^

20

1054

0.00

0.00

5.28

5.00

5.00

21

1055

0.02

0.00

5.30

5.00

5.02

22

1016

0.01

0.01

^

23

1018

-0.02

0.00

5.27

5.01

4.99

24

1031

0.02

—0.01

5.25

4.95

4.97

25

1020

0.01

-0.02

5.27

4.98

4.99

26

1022

0.00

0.00

5.28

5.00

5.00

27

1015

-0.03

0.00

5.26

5.01

4.98

28

1028

0.00

-0.03

5.26

4.98

4.98

29

1021

-0.02

0.01

5.28

5.02

5.00

30

1012

0.00

0.00

5.31

5.02

5.02

31

1014

0.00

0.00

5.24

4.97

4.97

32

1040

0.02

-0.01

5.28

4.98

5.00

33

1031

0.03

0.00

5.31

5.00

5.03

34

1011

0.02

0.02

5.28

4.98

5.00

35

1030

-0.02

0.00

5.28

5.02

5.00

36

1021

-0.04

0.00

5.25

5.01

4.97

37

1049

0.00

-0.03

5.28

5.00

5.00

38

1012

-0.01

0.00

5.28

4.98

4.97

39

1018

0.00

0.00

5.28

5.00

5.00

40

1040

-0.03

-0.02

5.27

5.00

4.99

41

1015

-0.02

-0.03

5.27

5.00

4.99

42

1032

0.00

0.00

5.34

5.05

5.05

43

1015

0.00

0.00

5.28

5.00

5.00

*

44

1024

0.01

0.01

5.28

4.99

5.00

45

1040

-0.04

0.00

5.26

5.02

4.98

Urobiline

46

1019

-0.04

-0.01

5.28

5.01

4.97

47

1024

-0.03

0.00

5.25

5.00

4.97

48

1022

0.00

0.00

5.20

4.93

4.93

49

1026

-0.02

0.00

^

^

^

50

1020

-0.02

0.00

5.26

5.00

4.98

-ocr page 79-

4J

Draaiing in graden

glucosegehalte

inVo

-:-K-

O

ra

(U

a

S. G.

il

-C (U

M.9
^ n

u

a §

CS

6J

M

m O

U

rj\'y
li

üi

ra -43 l
a

Opmerkingen

zuur

1014

-0.01

0.02

5.25

4.98

4.99

alk.

1020

-0.01

0.00

5.25

4.98

4.99

zuur

1018

-0.01

0.01

5.29

5.02

5.03

1022

-0.08

-0.02

5.22

5.02

4.96

1024

-0.04

-0.02

5.36

5.06

5.09

nietvoorbeh.—0.01°

zuur

1023

-0.03

-0.06

5.29

5.03

5.03

1025

-0.02

0.04

5.21

4.95

4.95

id. 0.00°

1028

0.00

0.00

5.28

5.00

5.02

1021

-0.01

0.00

5.28

5.01

5.01

id. 0.00°

1024

0.00

-0.01

5.23

4.95

4.97

1036

-0.02

0.00

5.26

5.00

5.00

1038

-0.06

-0.03

5.27

5.03

5.00

1032

0.00

-0.02

5.25

4.99

5.02

1033

-0.02

-0.02

5.25

4.99

4.99

1027

0.00

-0.02

5.23

4.95

4.97

1024

-0.05

0.00

5.25

5.02

4.99

1028

0.00

0.00

5.25

4.97

4.99

aiic.

1025

-0.01

-0.02

5.23

4.97

4.97

id. 0.00°

zuur

1024

0.00

-0.02

5.24

4.97

4.98

1022

-0.01

0.00

5.23

4.97

4.97

»t

1015

-0.01

0.00

5.23

4.97

4.97

id. -0.01°

1016

0.00

-0.02

5.23

4,96

4.97

1011

0.01

-0.02

5.26

4.98

5.00

id. 0.01°

»»

1025

0.00

0.00

5.28

5.00

5.02

1022

-0.01

0.00

5.21

4.95

4.95

1023

-0.01

-0.01

4.23

4.97

4.97

-

alk. ;

1017

-0.05

-0.02

5.23

5.00

4.97

zuur

1024

0.00

0.00

5.23

4.96

4.97

1022

0.02

0.00

5.28

4.98

5.02

1021

0.02

0.00

5.26

4.97

5.00

alk.

1025

0.01

-0.02

5.26

4.97

5.00

zuur

1023

-0.01

0.02

5.21

4.95

4.95

1025

0.00

0.00

5.26

4.98

5.00

1025

0.00

-0.02

5.26

4.98

5.00

1018

0.06

0.00

5.24

5.02

4.98

1014

0.00

0.04

5.28

5.00

5.02

1015

0.02

-0.02

5.33

5.03

5.05

1018

-0.01

0.00

5.23

4.96

4.97

1026

-0.08

0.00

5.23

5.03

4.97

1017

0.00

-0.03

5.27

4.99

5.01

id. 0.01°

1019

0.02

0.00

5.23

4.94

4.97

1021

-0.03

0.02

5.25

5.00

4.99

1022

-0.01

0.03

5.25

4.98

4.99

1029

-0.02

0.00

5.26

4.99

5.00

1019

0.00

0.01

5.26

4.98

5.00

1026

-0.02

-0.01

5.23

4.97

4.97

1015

-0.04

0.00

5.25

5.01

4.99

1022

-0.01

0.03

5.26

4.99

5.00

1023

0.00

0.03

5.25

4.98

4.99

1017

-0.04

-0.02

5.23

4.99

4.97

No.

1

2

3

4

5

6

7

8
9

10
11
12

13

14

15

16

17

18

19

20
21
22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

32

33

34

35

36

37

38

39

40

41

42

43

44

45

46

47

48

49

50

-ocr page 80-

Draaiing

Vo glucose

No.

volgens de

Opmerkingen

Met2.57o
glucose

draaiing

1

0.06

2.70

2.50

2

0.07

2.67

2.46

3

0.06

2.74

2.53

4

0.06

2.74

2.53

5

0.05

2.67

2.48

6

0.05

2.67

2.48

7

0.09

2.71

2.48

8

0.04

2.73

2.54

9

0.01

2.70

2.54

10

0.06

2.67

2,47

11

0.09

2.74

2.49

12

0.06

2.70

2.50

13

0.06

2.67

2.47

14

0.05

2.70

2.51

15

0.03

2.68

2.49

16

0.02

2.70

2.53

17

0.00

2.64

2.48

18

0.05

2.73

2.54

19

0.03

2.64

2.47

20

-0.03

2.61

5.00

21

0.00

2.67

2.53

22

-0.07

2.61

2.53

23

0.02

2.58

2.43

24

0.05

2.68

2.49

25

0.05

2.68

2.49

26

-0.03

2.66

2.55

27

0.00

2.59

2.45

28

0.00

2.67

2.53

29

0.03

2.61

2.44

30

0.00

2.61

2.47

31

0.06

2.67

2.47

32

0.04

2.64

2.46

33

0.00

2.70

2.54

34

0.03

2.64

2.47

35

0.07

2.73

2.52

36

0.06

2.68

2.48

37

0.03

2.67

2.50

38

0.00

2.64

2.50

39

0.06

2.73

2.53

40

0.04

2.68
Met 5 pCt.
glucose

2.50

41

-0.08

5.23

5.02

42

0.00

5.32

5.03

43

0.06

5.34

5.00

*

44

0.00

5.32

5.03

45

-0.12

5.17

5.01

46

< 0.15

5.13

5.00

47

0.00

5.33

5.04

48

-0.06

5.22

5.00

49

0.03

5.29

4.98

50

0.00

5.28

5.00

-ocr page 81-

No.

Draaiing

»/o glucose
_
__1 ,

Opmerkingen

Met2.57„
glucose

volgens de
draaiing

1

0.03

2.62

2.46

2

0.06

2.67

2.47

3

0.04

2.67

2.49

4

0.04

2.67

2.49

5

0.05

2.66

2.49

6

0.04

2.64

2.46

7

0.00

2.61

2.47

8

0.04

2.67

2.49

9

0.05

2.70

2.50

10

0.06

2.69

2.49

11

0.07

2.70

2.49

12

0.05

2.64

2.46

13

0,05

2.70

2.50

14

0.04

2.70

2.51

15

0.05

2.67

2.48

16

0.01

2.66

2.50

17

0.05

2.67

2.48

18

0.04

2.70

2.51

19

0.04

2.67

2.49

20

0.04

2.64

2.47

21

0.08

2.70

2.48

22

0.02

2.69

2.52

23

0.01

2.69

2.53

24

0.00

2.64

2.50

25

0.03

2.61

2.44

26

0.04

2.68

2.50

27

-0.03

2.68

2.56

28

0.04

2.65

2.47

29

0.04

2.65

2.47

30

0.02

2.68

2.52

31

0.00

2.67

2.53

32

-0,06

2.61

2.53

33

-0.06

2.61

2.53

34

0.07

2.68

2.47

35

0.03

2.67

2.52

36

0.03

2.64

2.47

37

0.10

2.77

2.51

38

0.04

2.67

2.48

39

0.03

2.64

2.47

40

0.07

2.71

2.47

41

0.06

2.70

2.50

42

0.12

2.76

2.50

43

0.03

2.61

2.44

44

0.04

2.64

2.46

45

0.05

2.61

2.42

46

0.06

2.62

2.42

47

0.06

2.64

2.44

48

0.05

2.68

2.50

49

0.07

2.67

2.46

50

0.04

2.68

2.50

-ocr page 82-

No.

Draaiing

7o glucose
volgens de
draaiing

Opmerkingen

Met2.57o
glucose

1

0.08

2.65

2.43

2

0.08

2.68

2.46

3

0.06

2.65

2.45

4

0.03

2.64

2.47

5

0.00

2.64

2.50

6

0.06

2.67

2.47

7

0.05

2.62

2.43

8

0.06

2.67

2.47

9

-0.07

2,58

2.51

10

0.06

2.65

2.45

11

-0.01

2.61

2.51

12

0.06

2.65

2.45

13

0.00

2.65

2.51

14

-0.06

2.58

2.50

15

0.05

2.67

2.48

16

0.06

2.62

2.43

17

0.06

2.62

2.43

18

0.00

2.67

2.52

19

0.03

2.62

2.45

20

0.03

2.67

2.50

21

0.05

2.70

2.50

22

-0,04

2.61

2.50

23

0.05

2.67

2.48

24

0.04

2.61

2.43

25

0.04

2.64

2.46

26

0.03

2.64

2,47

27

0.03

2.64

2.47

28

0.04

2.68

2.50

29

-0.02

2.68

2.54

30

0.00

2.64

2.50

31

0.06

2.66

2.46

32

0.05

2.70

2.51

33

0.06

2.67

2.47

34

0.04

2.70

2.50

35

0.04

2.61

2.64

36

0.02

2.67

2.50

37

0.00

2.64

2.50

38

0.05

2.64

2.45

39

0.06

2.67

2.47

40

0.03

2.67

2.50

41

0.00

2.64

2.50

42

0.00

2.61

2.47

43

0.06

2.70

2.50

44

0.02

2.70

2.54

45

0.02

2.61

2.45

46

0.06

2.73

2.52

47

< 0.02

2.64

2.48

48

0.00

2.61

2.47

49

0.03

2.61

2.44

50

-0.04

2.61

2.51

-ocr page 83-

Draaiingsvcrmogcn en bloedsuikerbepaling volgens FoUn cn Wu van versch
paardenbloed cn nadat suiker is omgezet.

No.

Versch bloed

Suikervrij bloed

opmerkingen

draaiing
in graden

Folin

in 7oo

draaiing
in graden

Folin

in Voo

1

0.10

0.70

-0.01

0.00

2

0.06

0.70

0.00

0.00

3

0.05

0.73

-0.01

0.00

4

0.09

0.90

-0.03

0.00

5

0.06

0.85

-0.02

0.00

6

0.07

0.80

-0.01

0.00

TABEL 11.

Draaiingsvermogen cn bloedsuikerbepaling volgens Folin cn Wu van versch
runderbloed en nadat suiker is omgezet.

No.

Versch bloed

Suikervrij bloed

Opmerkingen

draaiing
in graden

Folin
in
Voo

draaiing
in graden

Föhn

in Voo

1

0.06

0.70

0.00

0.00

2

0.04

0.65

-0.02

0.00

3

0.07

0.55

-0.02

0.00

4

0.08

0.55

0.00

0.00

5

0.07

0.65

-0.02

0.00

6

0.04

0.55

0.00

0.00

TABEL 12.

Draaiingsvermogen cn bloedsuikerbepaling volgens Folin cn Wu van versch
varkensblocd cn nadat suiker is omgezet.

No.

Versch bloed

Suikervrij bloed

Opmerkingen

draaiing
in graden

Folin

in Voo

draaiing
in graden

Folin
in
Voo

1

0.05

0.30

0.00

0.00

2

0.05

0.40

-0.02

0.00

3

0.04

0.30

0.01

0.00

4

0.04

0.39

0.00

0.00

5

0.05

0.37

0.01

0.00

6

0.06

0.10

0.00

0.00

-ocr page 84-

Draaiingsvermogen cn bloedsuikerbepaling volgens Folin en Wu
van oud bloed waaraan een bekende hoeveelheid glucose is
toegevoegd.

Hoeveel-
heid toe-
gevoegde
glucose
in
Voo

Draaiing

Teruggevonden
glucose in
7oo

in graden

volgens po-
larissatie

volgens
Folin

Paard !....•<

0.
1.00
) 2.00
1 3.00

0.00
0.12
0.25
0.32

0.00
1.13
2.36
5.03

0.00
0.95
2.15
3.00

Paard 11 . . .<

0.00
) 1.00
) 2.00
. 3.00

0.00
0.12
0.20
0.33

0.00
1.13
1.89
3,13

0.00
0.94
2.10
3.20

TABEL 14.

Draaiingsvermogen en bloedsuikerbepaling volgens Folin en Wu
van oud runderbloed waaraan een bekende hoeveelheid glucose
is toegevoegd.

Hoeveel-
heid toe-
gevoegde
glucose

in Voo

Draaiing

Teruggevonden
glucose in
»/o»

in graden

volgens po-
larissatie

volgens
Folin

Rund 1. . . . <

0.00
1.00
2.00
3.00

0.00
0.10
0.18
0.39

0.00
0.95
0.17
. 0.36

0.00
0.95
1.95
2.95

Rund 2. . . .<

0.00
1.00
1 2.00
1 3.00

0.00
0.10
0.22
0.34

0.00
0.95
2.08
3.20

0.00
0.90
1.95
3.05

-ocr page 85-

Draaiingsvermogen van urine cn bloed van dc koe met diabetes.

Contrôles „Lohnstein". „Folin en Wu".

URINE

BLOED

Datum

Suikergehalte in 7o

Draaiing

Suiker-
gehalte

S.G.

Draaiing

in graden

Volgens

Volgens

in graden

Folin
in %o

draaiing

Lohnstein

25

Februari .

1033

4.28

4.07

3.80

0.13

1.10

26

1033

3.72

3.54

3.30

0.16

1.51

28

1032

3.50

3.33

3.30

0.17

0.70

3

Maart . .

1034

3.53

3.36

3.15

0.25

1.41

4

1033

4.65

4.42

4.65

0.20

1.70

6

1033

2.98

2.84

3.00

0.21

1.30

8

1032

3.38

3.22

3.15

0.15

1.50

10

1030

3.35

3.19

3.15

0.17

1.80

12

1030

4.62

4.39

4.20

0.15

2.00

13

1030

3.45

3.28

3.10

0.15

1.90

H

1026

3.82

3.64

3.56

0.24

2.50

15

1027

4.35

4.14

3.90

0.13

1.78

16

1030

3.52

3.35

3.25

19

1030

3.10

2.95

2.70

20

1027

2.75

2.63

2.51

21

1025

2.77

2.64

2.56

——

22

1027

3.10

2.95

3.00

23

1028

3.15

3.00

3.00

25

1030

2.85

2.71

2.75

0.19

1.90

26

1027

3.00

2.86

2.90

0.20

1.45

5

April . .

1027

3.75

3.57

2.50

0.20

1.60

6

1027

3.50

3.33

3.10

0.21

1.65

7

1030

4.35

3.14

4.10

0.14

1.35

8

1032

4.00

3.80

3.90

0.19

2.05

9

1032

3.90

3.71

3.80

0.14

1.60

11

1028

4.20

4.00

4.00

0.17

1.65

15

1033

3.97

3.78

3.70

0.27

1.76

17

1030

3.75

3.57

3.50

0.19

1.35

18

1028

3.97

3.78

3.70

0.17

1.76

31

Mei . . .

1030

3.00

2.86

2.90

0.14

1.70

Als correctie voor het normale draaiingsvermogen is —0.02° genomen.

-ocr page 86-

Draaiingsvermogen van urine cn bloed van de koe met diabetes na vasten.

Contrôles „Lohnstein", „Folin en Wa",

Tijdstip van
onderzoek

URINE

BLOED

S.G.

Draaiing
in graden

Suikergehalte in »/o

Draaiing
in graden

Suiker-
gehalte
v. Folin
in
%o

Volgens
draaiing

Volgens
Lohnstein

Voor het vasten .
24 uur na het vasten
48 uur na het vasten

1028
1015
1010

3.75
1.20
0.60

3.57
1.15
0.56

3.50
1.05
0.60

0.49
0.90
0.15

1.35
1.50
1.70

TABEL 17.

Draaiingsvermogen van urine cn bloed van de koe met diabetes en een ge-
zonde koe na toediening van 1000 gr. rietsuiker per os.

Contrôles „Lohnstein". Folin en Wu\'.

Tijdstip van
onderzoek

URINE

BLOED

S.G.

Draaiing
in graden

Suikergehalte in %

Draaiing
in graden

Suiker-
gehalte
V. Folin

in 7oo

Volgens
draaiing

Volgens
Lohnstein

Gezonde koe.

1020

-0.03

0.00

0.00

0.04

0.60

1025

0.00

0.00

0.00

0.01

0.60

1029

0.00

0.00

0.00

0.05

0.60

1023

0.00

0.00

0.00

0.00

0.64

1031

-0.01

0.00

0.00

0.04

0.65

1030

-0.02

0.00

0.00

0.05

0.64

1028

0.00

0.00

0.00

0.06

0.60

1021

-0.04

0.00

0.00

0.06

0.60

Koe diabetes.

Voor het ingeven .

1030

4.35

4.12

. 4.00

0.08

1.00

30 min. na ingeven

1026

2.80

2.67

2.60

0.06

1.00

60 ..

1030

3.75

3.57

3.40

0.09

1.00

90 „

tt

1029

4.42

4.20

4.10

0.10

1.00

120

tt

1027

4.65

4.52

4.40

0.06

1.04

150 „

t.

1026

4.57

4.25

4.20

0.03

1.05

180

tt

1026

4.20

3.99

4.00

0.11

1.05

210 „

tt

1029

4.97

4.72

4.50

0.09

1.08

240 „

tt

1025

4.27

4.06

4.00

0.09

1.08

270

tt

1024

4.20

3.97

4.00

0.12

1.05

300 „

t.

1023

3.23

3.08

3.40

0.10

1.04

330 „

<.

1024

3.67

3.49

3.50

0.08

1.04

360 „

.. .

1025

■ 3.60

3.43

3.60

0.09

1.00

Als correctie voor het normale draaiingsvermogen is —0.02° genomen.

Voor het ingeven .
30 min. na ingeven
60 „
90 „
120 „
150 .,
180 „
210 „

-ocr page 87-

Draaiingsvermogen van urine cn bloed van dc koe met diabetes en een
gezonde koe na intraveneuse injectie van
50 gr. glucose.

Controles „Lohnstein", „Folin en Wu".

URINE

BLOED

Tijdstip van
onderzoek

S.G.

Draaiing
in graden

Suikergehalte in 7o

Draaiing
in graden

Suiker-
gehalte
V. Folin

in Voo

Volgens
draaiing

Volgens
Lohnstein

- —

Voor injectie. . .
15 min. na injectie

40......

2 uur „

1031
1025
1025

1032

Gezoi

0.01
0.00
0.00
-0.01

ade koe.

0.00
0.00
0.00
0.00

0.00
0.00
0.00
0.00

0.08
0.08
0.09
0.06

0.70
0.85
0.70
0.72

Koe diabetes.

Voor injectie . .
15 min. na injectie
40
60 .,
90
120 .,
150
180 ..

3.30
4.12
3.90
3.60
3.15
4.55
4.45
3.75

1030
1030
1028
1025
1028
1030
1030
1028

3.14

3.20

0.08

1.05

3.92

4.00

0.05

1.20

3.70

3.70

0.11

1.20

3.43

3.60

0.19

1.17

3.00

3.20

0.10

1.15

4.33

4.20

0.08

1.13

4.23

4.00

0.15

1.05

3.57

3.45

0.00

1.05

TABEL 19.

Draaiingsvermogen van urine en bloed van Paarden na phloridzincinjcctie.

Contrôles „Lohnstein". Folin en Wu".

URINE

BLOED

Tijdstip van

Draaiing
in graden

Suikergehalte in

Draaiing
in graden

Suiker-
gehalte
V. Folin
in
Voo

onderzoek

S.G.

Volgens
draaiing

Volgens
Lohnstein

Paard No. I.

Voor injectie . .
30 min. na injectie
1 uur „

1032
1035
1037

-0.60
0.15
0.37

0.00
0.71
0.92

0.00
0.70
1.00

0.08
0.10
0.12

0.75
0.80
0.80

Paard No. II.

Voor injectie . .
30 min. na injectie
1 uur .. ..

1032

1033
1032

-0.62
-0.25
0.22

0.00
0.35
0.83

0.00
0.30
0.75

0.04
0.07
0.02

0.68
0.70
0.70

-ocr page 88-

LITERATUUR

Abderhalden. Zeitschrift für Physiol. Chemie, 23, 1897, bldz. 521.

Abderhalden. Handbuch der Bioch. Arbeitsmethoden, 2, 1921.

Abderhalden. Zeitschrift für Physiol. Chemie, 1898, 25, bldz. 65.

Abelea. Zeitschrift für Physiol. Chem. 1891, 15, blz. 495.

Adamy, E. Ein beitrag zur Frage über den Einflüss verfütterter. Ammonium-
salze auf den Eiweissumsatz und ihre Wirkung im Phloridzindiabetetes
des Hundes, Berlin 1915.

Bang. Bioch. Zeitschrift 1908, 7, bldz. 327.

Bang. Der Blutsucker, 1913.

Berger. Uber das Verhalten des Glykokolls im Phlorhidzindiabetes, 1914,
Berlin 1914.

Berwig. Uber das Verhalten der Glykolsaüre, des Acetessigäthers und des
Urethans im Phorhidzindiabetes, Berlin 1916.

Borchardt. Zeitschrift für Physiol. Chemie, 45, bldz. 241.

Bulling. Uber die quantitatieve Bestimmung und die Bedeutung des Indikans
im Pferdeharn, Diss., Hannover 1919.

Chaavau. Comt. rendus. de l\'acad. des sciences, 1856, 42, blz. 1008.

Co/ien—Tervaerf.Ned.Tijdschriftvoor Geneeskunde, 1921, 2e helft No. 37
blz. 857.

Coolen. Archiv, internationale de pharmacodynamic, 1894, 1.

Ellenberger and Scheunert. Vergleichende Physiologie der Haustiere, 1920.

Engel. Medizinische Diagnostiek, 1909.

Falische. Das Verhalten des Aminoaethylalcohols und Glycolaldehyds im
Organismus phlorhidzindiabetischer Hunde, 1915.

Friedberger und Fröhner. Klinische Untersuchungsmethoden für Tier-
ärzte, 1912.

Folin en Wu. Journal of the Biol. Chemistry, 1919, 38, blz. 381.\'

Folin en Wu......... „ 1920, 41, „ 367.

-ocr page 89-

Feigl Bioch. Zeitschrift 1916, 77, biz. 189.
Gorter en de Graaff. Klinische Diagnostiek, 1918.

Grimmig, Uber das Verhalten von Traubenzucker und Harnstoff im Phlorhid-

zindiabetis beim Kaninchen, 1917.
Gvoszmann. Bioch. Zeitschrift, 1901, No. 6, blz. 339.
Hoppe-Seyler. Handbuch der physiol. und Pathol. Chem. analyse, 1903
Klopstock^Kowarsky. Praktikum der Klinischen Chemischen Microscopischen

und Bakteriologischen Untersuchungsmethoden. 1920.
Leitner. Uber das Verhalten des Monoacetins, des Acetons und des Tnpopionins
im Phlorhidzindiabetes, 1915. ,1,

Lépine en Boalud. Comptes rendus de l\'acad. des sciences, 19Ü1, blz. lu

LépiZ l^Bodud. Comptes rendus de lacad. des sciences. 1902.135, blz. 139.
Lépme en Comptes rendus de lacad. des sciences, J 38, b z. 610.

Lépine en Boulud. Comptes rendus de lacad. des sciences 1906. 143, blz. 949.
Lytkens en Sandgren. Bioch. Zeitschrift. 1911 36, blz. 261.
Marek. Lehrbuch der Klinischen Diagnostiek der mneren Krankheiten der

Haustiere, 1922.
Maj/er. Zeitschrift für Physiol. Chemie, 1901, 32, blz. 518.
Mehring, v. Zeitschrift für Klinischen medizin. 14, 1888.
Michaelis en Rona. Bioch. Zeitschrift, 1908, 7, blz. 329.
Neuberg. Bioch. Zeitschrift, 1910, 24, blz. 416.

Neuberg. Der Harn. 1911. , .. j j

Mische Uber das Verhalten des Asparagins, des Phenvlurethans und des
Aethylenallophansäure methylesters im Phlorhidzindiabetes, Berlin 1914.
Opp/er. Biochem. Zeitschrift 1908, 13, blz. 121.
Oppler. Zeitschrift für Physiol. Chemie. 1910, 64, blz. 393.
0«o. Pflügers Archiv. 1885, 35. blz. 467. . . ,, ,

Pape. Uber das Verhalten des Glykokolls und des Glyconanhydrids im

Phlorhidzindiabetes. Berlin 1915.
Pavy. Journ. of Physiol. 1896. 20.

Pickardt. Zeitschrift für Physiol. Chemie. 1893. 17, blz. 217.
Plimmer. Practical organic, bio. chemistry, 1915.
Porcher. Journal de méd. vét. 1902, 53, blz. 449.
Porcher, et Hervieux. Journal de méd. vét. blz. 569.
Reid. Journal, of Physiol. deel 20. „ . j

Rohloff. Uber den Einflusz des Isoamylurethans. des Propyurethans. des
Sulfonals und des Veronals auf die Zucker ausscheidung im phlorid-
zindiabetischen Organismus. 1915.
Röhmann. Centrallblatt für Physiol. 1891. 4. blz. 12.
Rona en Oppler. Bioch. Zeitschrift 1908, 13, blz. 121.

-ocr page 90-

Schenk. Archiv für die Gesammte Physiol. 1890, 46, blz. 607.
Schenk. Archiv für die Gesammte Physiol. 1890, 47, blz. 621.
Schenk. Archiv für die Gesammte Physiol. 1894, 55, blz. 203.
Seegen. Pflügers Archiv 1884, 34, blz. 388.
Seegen. Centrallblatt für Physiol. 1890, 4, blz. 217.

Steinhausen. Uber das Verhalten einiger Amidsubstanzen im Phlorhidzindiabetes
Berhn 1914.

Stepp. Archiv für Exp. path, und pharm. 90, 192, blz. 105.
Strümpell. Lehrbuch der Spec. path, und therapie, 1922.
Takahashi. Bioch. Zeltschrift, 1911, 37, blz. 30.

-ocr page 91-

INHOUD

Bladz.

Hoofdstuk 1. Draaiingsvermogen van normale urine.

Q

Inleiding.........................^

Eigen onderzoekingen...................

Voorbehandeling der urine voor polarimetrisch onderzoek ... jO

van paardenurine.............

„ runderurine.............~

„ schapenurine.............

„ varkensurine.............^^

„ hondenurine.............24

menschelijke urine...........24

Polarimetrisch onderzoek der urine.............25

Draaiingsvermogen van paardenurine............^

.. runderurine.............

„ varkensurine............^2

„ schapenurine............32

„ hondenurine.............^^

menschelijke urine..........34

" 34

Conclusies........................

Hoofdstuk II. Polarimetrisch bloedonderzoek.

Inleiding.........................^^

Eigen onderzoekingen...................^^

Draaiingsvermogen van paardenbloed............47

„ runderbloed.............51

„ varkensbloed...........53

Conclusies........................^^

Hoofdstuk III. Polarimetrisch onderzoek van urine en

bloed van een rund met diabetes mellitus. 56

Hoofdstuk IV. Polarimetrisch onderzoek van urine en

bloed van paarden bij phloridzinediabetes. 66

Tabellen....................... 69-83

Literatuur...................... 84—86

-ocr page 92-

.. " . - -...... ■ - ■ aViT; J n«

. m-

r

î

■ .. \'
• ■ ■ s

.11 . , ...... , ^

n^ i;;,\'/ ,;.■). ■.\'-•7;.

. . . .......

■C? .....

-ocr page 93-

STELLINGEN

1. Bij het onderzoek op cornage is bijtoomen van
het paard noodzakelijk.

2. De conclusies uit „Een studie over familieteelt
in de rundveefokkerij" door D. M. Hoogland
(Diss. Veeartsenijkundige Hoogeschool Utrecht
1921) verliezen veel van haar waarde doordat de
schrijver geen rekening gehouden heeft met de
uitwendige omstandigheden, waaronder de ge-
controleerde dieren hebben geleefd, noch met de
fokkennis der verschillende veehouders.

3. Voor het verkrijgen van gezonde consumptiemelk
is geregelde controle der melkkoeien door vee-
artsen onmisbaar.

4. De emailkegel die volgens Kroon („Die Lehre
der Alstersbestimmung bei den Haustieren" 1921)
den bodem der kroonholte van de snijtanden van
het paard zou vormen, is geen kegel, maar kan
zich als zoodanig voordoen in slijppreparaten die
niet precies tot op de mediaanlijn zijn afgeslepen.

5. De combinatie practizeerendveearts-keuringsvee-
arts werkt een goede uitvoering der vleesch-
keuringswet niet in de hand.

6. Het is wenschelijk, dat van de mogelijkheid ge-
noemd in art. 45 der veewet van 1920 gebruik
wordt gemaakt, om bij Algemeene Maatregel van
Bestuur voor varkenspest dezelfde voorschriften
te laten gelden als voor besmettelijke veeziekten
genoemd in art. 7 dier wet.

-ocr page 94-

ïr:;-.:

. i
•.Vf: - ..

• /<

■m

N\'o-

-ocr page 95-

...■ .i,. .• ■, \'v ■■■ ■ ■;

r \' ;

- \' . ■■

. "v, .....

: \' \' \'V-- ■ \' \'f \\

y
;

I ■

r -X- \'i\'\'\':\'

. ; T..

-ocr page 96-

B^LIOTHEEK

DIERGENEESKUNDE
. UTRECHT

-ocr page 97-

I . 1 : ■ I ■

; I

^ ;

-ocr page 98-