E NORMALE UTETRUS-
LORA BIJ HET PAARD
IN VERBAND MET HET VRAAGSTUK DER
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3627 5125
-ocr page 2-fei"\'
V \'ti-
\' " ■ 1.\' ■
• -fem
;
1Ä
r-i»
^ ■ -ie ^ \' ■ :
.■ \'M -
-r
uMaä^\'nSKSBm\' t- ». -
.. \'S
i
it-
■ S:
■il•
» ■ r \'.
V ■ ■
i ■ V ■
j^r :
•\'s;
\' \' ■■ - A", \'i\'r \'...\'ilV;, ■■I4\'ï
. .. tti.. ■ ■
-ocr page 4-••/ie
-ocr page 5-DE NORMALE UTERUSFLORA
BIJ HET PAARD
in verband met het vraagstuk der
N.V. KORTEWEG & STEMERDING - ROTTERDAM.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
1467 3960
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE
AAN DE VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL
TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DEN RECTOR-
MAGNIFICUS DR. G. KREDIET. VOLGENS BESLUIT
VAN DEN SENAAT DER VEEARTSENIJKUNDIGE
HOOGESCHOOL, TE VERDEDIGEN TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DEN SENAAT. OP MAANDAG
5 MAART 1923, DES NAMIDDAGS TEN 4 URE DOOR
GEBOREN TE AKEN.
-ocr page 6-........ \'•
r
- . ^ :;•
is..
-ocr page 7-Aan mijne Vrouw
-ocr page 8- -ocr page 9-De voltooiing van dit proefschrift biedt mij een
welkome gelegenheid hier openlijk mijn dank te betuigen
aan U, Hooggeleerde POELS, zeer geachte promotor,
voor Uwe opwekking tot het schrijven over dit onder-
werp en de bereidwilligheid waarmede U Uwe laboratoria
voor mij opensteldet.
Dat ik ook U speciaal, Zeergeleerde LOURENS,
oprecht dankbaar ben voor Uwe hulp en steun mij
steeds geboden, behoeft geen nader betoog.
Mijn dank eindelijk aan allen, die mij, op welke
wijze ook, behulpzaam waren bij mijn werk.
y l\'y\'\':
lï^t.............
Mar«\'-ç
"m-
"■y\'
^ . -«V. J! ■\\t ■
V.v
.......
STx.v -
..JÄT
"iàG^--"\'
LITERATUUR.
Omtrent de aetiologie van veulenziekten, meer speciaal
van „Lähme", bestaan, in het algemeen gesproken, drieërlei
opvattingen,
1) De smetstof wordt opgenomen na de geboorte,
2) Deze wordt opgenomen tijdens de dracht en slechts bij
uitzondering na de geboorte,
3) De smetstof wordt zonder uitzondering gedurende het
intrauterine bestaan opgenomen.
De eerste richting, vertegenwoordigd door de meeste onder-
zoekers, o.a, Bollinger, Gmelin, Magnusson, Adsersen, Vaeth
en Lutje, acht als regel de hiertoe behoorende infecties tot
stand te komen na de baring, meestal via den nog niet gesloten
navel, direct na of soms nog gedurende het geboren worden.
Dit laatste als de scheede van het moederdier door pathogene
bacteriën is verontreinigd, en dan door druk, wrijving en ruk-
ken van dc navelstreng; terwijl na de geboorte de infectie zou
geschieden door den navel, die dan een open wond vormt,
waar de ziekteverwekkende kiemen een goeden voedingsbodem
vinden. Verder wordt dan de mogelijkheid van infecties per os,
na de geboorte, toegegeven o.a. door Cadéac, Nocard, Ostertag,
Sohnie en Magnusson, terwijl Karlinsky en Beek dit experimen-
teel met staphylo- en Streptococcen bewezen.
De tweede richting neemt als hoofdoorzaak aan een intra-
uterine infectie, zoodat het moederdier aan de ziekte van het
veulen deel zou hebben.
Vooral Sohnlc is een voorstander dezer theorie, die hij als
volgt formuleert:
„Die Mutter ist in der Regel die Trägerin, der Hengst der
Verschlepper der Infection; daneben giebt es auch eine Infection
nach der Geburt."
Dc event, bij het veulen na de geboorte voorkomende navel-
-ocr page 12-infectie is daarbij dan meestal een afdalende vanuit de lever en
niet opklimmend zooals bij de eerste richting.
De ziektekiemen, die voorden verondersteld te zijn in de
genitaalorganen van het moederdier, zullen ook na den partus
daar aanwezig blijven en door den hengst verder worden over-
gebracht op andere merriën. Deze blijven dan gust of worden
niettegenstaande de in de baarmoeder voorkomende bacterien
drachtig.
Ongeveer veertien dagen na de conceptie sluit de cervix zich
en blijven de zeker niet-gedoode bacterien in de baarmoeder
opgesloten. Deze kiemen, die in virulentie afnemen bij de lang-
zame involutie van den uterus, worden later weer meer virulent
door een of andere oorzaak en geven dan abortus of treden pas
op na de normale geboorte als de beschutting van het moeder-
lijke bloed niet meer bestaat.
Als oorzaak van een dergelijken infectieuzen abortus geeft
Sohnie o.m, aan gele kapseldragende staphylococcen.
Vermelding verdienen in dit verband, de proeven van
Marniorek, om de veranderlijkheid in virulentie van bacterien
aan te toonen, vooral van strepto- en andere coccen en coli-
soorten. Deze wisselden van zoo goed als onschadelijke bacte-
rien tot giftige parasieten slechts door verandering van voe-
dingsbodem. Zelfs alleen variatie in temperatuur kan dit
tengevolge hebben, evenals dierpassage enz.
Overigens veranderen de bacterien hierbij niet in voorkomen
en biochemische eigenschappen, slechts de stofwisseling ver-
andert. Het vormen van haemolysin o.a. bij Streptococcen is
hiervan een voorbeeld. Deze vermeerderde virulentie heeft dan
tevens tot gevolg, dat de bacterien door levend weefsel heen
kunnen dringen, wat hun eerst niet zou gelukken. Ze kunnen
thans voortdringen zonder door phagocytose belangrijk belem-
merd te worden, wat bij zwakke virulentie zeker wel zou ge-
schieden.
De derde richting, vertegenwoordigd vooral door Bernhardt,
acht de intra-uterine infectie de eenig mogelijke, met den hengst
als verbreider.
Hellendall neemt hierbij aan, dat de baarmoeder en later het
vruchtwater op drie wegen kan geinfecteerd raken, n.l.:
1) Van uit de scheede,
2) Van uit de buikholte door het lumen der tubae en dan
door de eivliezen been,
3) Van uit den uteruswand.
In al deze gevallen bestaat een endometritis van de moeder,
echter komt volgens Albrechtsen een clinisch merkbare endome-
tritis bij merriën zelden voor, hetgeen door Sohnie weer wordt
tegengesproken.
Teneinde na te gaan, welke bacterien een rol spelen in deze
soort van infecties, hebben tal van onderzoekingen plaats gehad.
Deze betroffen ten eerste de organen van veulens, die kort na
de geboorte ziek werden en stierven, of wel van zulke, die
verworpen werden, in welk geval men dan meest ook het vrucht-
water en de vruchtvliezen onderzocht.
Systematisch deed dit o,a. Lutje te Stade (Abort und Steri-
lität der Stuten).
Hij onderzocht 251 verworpen veulens en vond in 62 gevallen
paratyphus infecties, in 24 gevallen coli, in 17 streptococcus
brevis, en in 2 staphylococcen haarden in de lever. Verder één
geval, waarbij als oorzaak werd aangetoond de bacterium vis-
cosum equi, die hij overigens aanziet als hoofdoorzaak van de
veulensterfte. Lutje beschrijft deze bacterie als een pleomorphe,
soms coccenvormige, soms gebogen, soms korte bacil. Gram
negatief, geen kapselbezittend, geen draden vormende. Verder
onbewegelijk, gelatine niet vervloeiend. Geen gasvorming, lak-
moes wordt blijvend lichtrood gekleurd. Haar meest opvallende
eigenschap is echter bouillon slijmig te maken en verder op agar
zeer vast zittende kolonies te vormen, die opvallend elastisch
zijn en sterk draden trekkend.
Pocls vond genoemde bacterie eenige malen bij polyarthritis
van veulens in 1904 en 1905. Zij werd ook beschreven in het
Rapport der Rijksseruminrichting van 1906; verder door Dc
Blieck; en door Van Siraaten in 1911 gekweekt uil de aangetaste
nier van een ziek veulen.
In 206 gevallen van veulens, welke kort na de geboorte stier-
ven, vond Lutje o.a. 71 geïnfecteerd door de coli-aerogenesgroep,
58 door coli-communis en 5 door coliachtige doch gelatine ver-
vloeiende bacterien. (Naar de beschrijving te oordeelen zijn deze
meer tot de Proteusachtigen te rekenen).
Voorts in 41 gevallen korte Streptococcen, in 11 paratyphus-
achtigen, in 4 bipolaire bacillen en één geval van streptothrix.
Ook vond hij enkele paratyphusstammen, die melk stollen en
soms een coliachtige, die gelatine vervloeit en melk pep-
toniseert, (Lutje neemt hier blijkbaar de paratyphus- en coli-
groepen zeer ruim. Ik voor mij acht het logischer om een
bacterie, die met paratyphus overeenkomt doch melk stolt onder
coli te rangschikken en een coli, die gelatine vervloeit en melk
peptoniseert kan men beter een proteusachtige noemen).
Hij neemt verder aan, dat deze laatstgenoemden uit den darm
van de merrie stammen en door den staart de vulva infecteeren
van het moederdier en via deze tijdens de geboorte het veulen
door de navelstreng of per os. Ook schijnen vele veulens de
mestballen van de merrie op te eten en zich zoodoende te in-
fecteeren.
Verder constateerde hij in leverhaarden staphylococcen.
Omtrent de cultureele en biologische gedragingen der met
abortus verbandhoudende bacterien schrijft hij het volgende:
Hierbij komen in aanmerking coliachtige typen, die in het
dierlichaam vaak bipolaire vormen vertoonen cn overigens het
meest gelijken op paratyphus-B bacillen. Wat de agglutinatie
betreft, merkt hij op een groote verscheidenheid in reactie met
paratyphus-B serum en er bestond geen vaste regel betreffende
het resultaat. Vier stammen agglutineerden positief tegelijk met
A en B serum, drie stammen deden dit met verschillende soorten
Gärtnerserum, Een polyvalent-abortusmerrieserum beïnvloedde
bijna alle stammen op dezelfde wijze, Univalente sera daaren-
tegen gaven groote afwijkingen in de agglutinatie van verschil-
lende stammen, In verband met overeenkomstige opgaven van
andere onderzoekers acht hij het beter niet meer tc spreken van
paratyphus B -, Schottmüller -, Gärtner - en muizentyphusbacil
maar deze alle onder tc brengen in de groote paratyphus-B
groep en daarbij dan voor de Gärtnergroep met hare vele va-
rianten wellicht een uitzondering tc maken. Hij persoonlijk bezat
een verzameling van 111 paratyphus-B stammen, welke bijna
alle verschillend serologisch reageerden. Het Smith-Kilbornsche
type beschouwt hij echter als de voornaamste waar het betreft
den abortus van merriën,
Stadler in Zweden is het hiermede geheel eens, daar bij
paratyphus abortus aldaar steeds zonder uitzondering deze
Smith-Kilborn type de oorzaak blijkt te zijn.
De pathogeniteit voor menschen schijnt van dezen stam zeer
gering of geheel tc ontbreken. Echter werd hij wel aangetoond
bij een epizoötie onder kippen. De pathogeniteit voor witte
muizen en ratten was zeer verschillend doch alle dieren werden
ziek.
Bij geaborteerde vruchten werden bij een derde gedeelte van
alle gevallen paratyphus-infecties geconstateerd tegen een tiende
coli.
Stadler in Zweden verkreeg overeenkomstige resultaten. Deze
coli-stammen vertoonden echter morphologisch groote ver-
schillen.
Gedeeltelijk waren het gewone colibacillen gedeeltelijk bac-
teriën, die slijm vormen zooals dit bekend is van de Bact. Fried-
länder. Biochemische verschillen bestonden niet, echter wel de
voor deze groep karakteristieke serologische verschillen. Dat dit
groote bezwaren oplevert voor event. immunisecring spreekt
vanzelf.
Deze slaan op den derden rang. Alle typen kwamen voor,
vanaf diplococcen tot den Streptococcus longus van het type
der droesstreptococcen toe, Haemolytisch was er veel verschil
en in groei vertoonden zij de bekende kieskeurigheid. Enkele
diplococcen waren volgens de Gramsche kleuring nu eens
positief dan weer negatief. Steeds echter handelde het zich om
alleenstaande gevallen van abortus.
4) Van de Staphylococcen werd gekweekt de Staphylococ-
cus aureus, doch uitsluitend uit leverhaarden.
Osiertafi kweekte omstreeks 1900 bij een besmettelijk ver-
-ocr page 16-werpen van merriën uit geaborteerde vruchten korte Strepto-
coccen, evenwel bleken deze niet de oorzaak te zijn, maar
bacillen uit de paratyphusgroep, vooral B, Deze vertoonden
echter een droge groeiwijze op verschillende voedingsbodems,
die overging in een rimpelig beslag. Op bouillon kwam een
licht vliesje. Deze bacillen vond men bij de verworpen veulens
in ongeveer alle organen. Ostertag ontkende (1901) het verband
tusschen Lähme en abortus en zag in het eerstgenoemde een
soort sepsis of pyaemie met Streptococcus pyogenes als oor-
zaak, (Pfeiler, Neuere Untersuchungen ueber die Ursachen des
ansteckenden Verwerfens der Stuten),
Als voornaamste oorzaken bij alle veulenziekten geeft
Lutje aan:
1) Bacterien, behoorende tot de coli-aerogenesgroep,
2) Bacterien, behoorende tot de diplo-streptococcengroep,
3) Bacterium viscosum equi,
4) Bacterien, behoorende tot de paratyphusgroep.
Hij onderzocht hiertoe materiaal, afkomstig van 71 verwor-
pen veulens cn geeft hiervan de volgende bijzonderheden:
1) De 68 gevonden coli-stammen vertoonen geen afwijkin-
gen ten opzichte van elkaar, Gasvorming in verschillende sui-
kers, geen vervloeien der gelatine. Dezelfde graad van indol-
en zuurvorming en hetzelfde gedrag tegenover melk, Haemolyse
en peptolytische werking verschillen zonder evenwel een
groepeering mogelijk tc maken.
Het serologisch gedrag is eveneens typisch ongelijk.
Als porte d\'entrée geeft hij soms den navel aan, veelal was
evenwel de wijze van infectie niet na te gaan.
Ostertag onderzocht eens bij twee voldragen veulens, welke
onder normale omstandigheden werden geboren, de vrucht-
vliezen en vond daarin slanke en plompe staafjes benevens
lange gram positieve Streptococcen en verder korte Strepto-
coccen, welke voor muizen niet pathogeen waren, (Zur Aetio-
logie der Lähme und des seuchenhaften Abortus des Pferdes),
Adsersen geeft aan, dat Fohlenlähme behalve Streptococcen,
coli, diplococcen e, a, als oorzaak meest echter heeft de zoogn,
Bacterium viscosum equi.
De vond in 1912 in geaborteerde vruchten eveneens
bacillen uit dc paratyphusgroep, die sterk agglutineerden met
-ocr page 17-serum van de moederdieren. Deze bacillen waren bewegelijk,
vervloeiden gelatine niet, vormden gas uit druivensuiker, echter
niet uit melksuiker. Lakmoeswei werd eerst rood, daarna
blauw, neutraalroodagar ontkleurde met fluorescentie. Geen
indolvorming. Op Endo witte kolonies. Die op agar waren rond,
schijfvormig en bezaten een onregelmatig gekerfden rand. Deze
bacil is identiek met den door Th, Smith beschrevenen,
M\'Fadcyan en Edzuards vermelden een geval, waarbij in de
gewrichten van een veulen, gestorven aan Lähme, een reincul-
tuur gevonden werd van een Streptothrix, die zij evenwel niet
nader omschreven, alleen gaven zij aan, dat de kolonies zeer
talrijk waren. (Joint-ill in Foals: Etiology and serumtreatment),
Jensen vond, dat bij acute navelinfecties van zuigende kalve-
ren gewoonlijk een rol spelen: coli-, paracoli-, metacolibacillen,
Streptococcen en pasteurella\'s, terwijl meestal verschillende
soorten tegelijkertijd voorkwamen. Hij verwierp overigens het
denkbeeld van intra-uterine infecties, alhoewel onder de restric-
tie, dat het door hem onderzochte materiaal feitelijk te gering
was om hierover een vaststaande meening te hebben. Hij onder-
zocht bv. niet de mond- en keelholte cn liet de kans op een
navelinfectie in uterus en scheede door virulente colibacillen
geheel buiten beschouwing,
In verband met deze verschillende resultaten is het wel inte-
ressant na te gaan, welke gegevens men verkreeg bij het onder-
zoek van de geslachtswegen van merriën, die verworpen hadden,
dan wel wier veulen kort na de geboorte stierf, of die als gust
bekend stonden,
Ostertag liet een merrie slachten, die pas verworpen had,
teneinde een indruk te krijgen van de bacterien, die o.a, in de
baarmoeder aanwezig konden zijn. De organen van dit dier,
welke niet met de buitenlucht in verbinding staan, bleken alle
steriel te zijn. De uterus was reeds sterk gecontraheerd. Het
slijmvlies hiervan werd onder aseptische cauteele op verschil-
lende plaatsen onderzocht op bacterien. Hierbij werden diplo-
coccen gevonden, gedeeltelijk gelegen binnen epitheelcellen.
Andere bacterien waren in de horens niet voorhanden, In het
lichaam van de baarmoeder waren behalve deze coccen nog
staafjes aanwezig, die tweemaal zoo lang waren als coli-bacillen
en zich ongelijk kleurden. Verder nog slanke bacillen, gelijkende
op die van vlekziekte en lange Streptococcen. (Zur Aetiologie
der Lähme und des seuchenhaften Abortus des Pferdes),
Smith en Kilhornc kweekten van het vulvaslymvlies van een
merrie, die den vorigen avond verworpen had, kleine bewege-
lijke staafjes, die op agar ronde grauwe schijfvormige kolonies
vormden en een fijn gekorrelden rand bezaten. Deze bleken een
overeenkomst te bezitten met den zoogn, Hogcholera bacil en
waren pathogeen voor konijnen. Abortus kon er echter niet
mede verwekt worden bij drachtige merriën. Bij geheel gezonde
drachtige en niet-drachtige merriën werden deze bacillen echter
nooit op het scheedeslijmvlies aangetoond,
Good kweekte in 1912 uit de baarmoeders van merriën, die
verworpen hadden, evenals uit de nageboorten en de organen
der vruchten een bacil van de coli-typhusgroep.
Miessncr en Berge (Der Paratyphus abortus equi als Ursache
des seuchenhaften Verfohlens in Deutschland) onderzochten
het scheedesHjm van merriën, die verworpen hadden en vonden
hierin coccen, diplococcen, soms Streptococcen en colibacillen.
Tweemaal werden tot de paratyphusgroep behoorende bac-
terien gevonden. Soms was het scheedeslijm steriel, vermoe-
delijk echter omdat de scheeden der merriën dagelijks werden
uitgespoeld met chinosoloplossingen, hetgeen de verkregen
resultaten in waarde vermindert.
Bij het onderzoek van 27 vruchtwaterproeven werden de
meest verschillende bacterien gevonden, o,a, coli, proteus,
diplo- en andere coccen, In twee gevallen bacterien van de
paratyphusgroep en verscheidene vruchtwaterproeven waren
steriel.
Lutje te Stade onderzocht het uterusslijmvlies van 97 gezonde
echter steeds gust blijvende merriën. Dit was meestal kiem-
vrij of bevatte opklimmende scheedeflora, Paratyphus- of coli-
bacillen vond hij nooit; Streptococcen van een bepaalde soort
in overwegende reincultuur eveneens niet,
In geringe hoeveelheid werden de volgende als scheedeflora
aan te duiden kiemen aangetroffen:
1) Diplo-streptococcen,
2) Sarcinen,
-ocr page 19-3) Staphylococcen,
4) Een slank scheedestaafje.
5) Een eivormig scheedestaafje.
6) Bacillus subtilis.
7) Bac, coli communis,
8) Een bacil, gelijkende op de bact. viscosum equi, echter
hiermede niet identiek.
1 tot 5 behooren tot de vaste scheedeflora, 6 tot 8 tot de
darmflora en kunnen vooral bij groenvoedering gemakkelijk in
de scheede dringen.
Na steriele gevallen van abortus werden slechts gedurende
de eerste acht dagen enkele als scheedeflora aan te duiden
kiemen gevonden. Na dien tijd waren de uteri, voorzoover geen
catarrh bestond, weer kiemvrij. Een chronische metritis van
specifieken aard acht hij nimmer de reden van abortus, omdat
deze kiemen volgens hem na 62 dagen niet meer in de geboorte-
wegen worden aangetroffen. Hij geeft aan, dat bij sterielen
abortus, evenals na normale verlossingen, de uterus tot den
tweeden dag na de geboorte kiemvrij is. Daarna vermeerdert de
flora door immigratie van scheedebacterien (vooral Streptococ-
cen en sarcinen). Na vijf dagen vermindert het aantal door de
bactericide werking der lochiën. Den negenden dag na de baring,
als de bronst weer inzet, is de geboorteweg weer kiemvrij.
Na een infectieuzen abortus is het aantal kiemen bijzonder
groot (bij paratyphus- en coliabortus in 1 c.c, slijm 2 tot 10 mil-
lioen bacterien), waardoor de bactericide werking der lochiën
verlangzaamd wordt, zoodat, wanneer niet therapeutisch wordt
ingegrepen, tot 62 dagen na de baring enkele kiemen nog aan-
wezig zijn. Doch drie maanden is de uiterste grens. Dergelijke
kiemvrije merriën vertoonen ook gedurende de bronst geen spe-
cifieke ziektekiemen meer. De slijmproeven der 97 guste mer-
riën stemmen hiermede overeen,
,,Es kann demnach ein Schmarotzen der Keime in der Schleim-
haut nicht angenommen werden."
Herhaalde gevallen van abortus bij dezelfde merrie worden
verklaard door een abnormale darmflora, waarbij deze gedeelte-
lijk haematogeen, gedeeltelijk door bevuiling met mest, via vulva
en scheede in de baarmoeder dringen of gedurende dan wel na
de geboorte door het veulen via bek of navel worden opgenomen.
Zijn conclusie is derhalve: „Die Anwesenheit dieser aszen-
dierenden Flora ist meines Krachtens ein Zeichen dafür, dasz
der Gebärmuttermund häufig geöffnet ist und in der physiolo-
gischen Zusammensetzung des Gebärmuttersekretes Störungen
bestehen, sodasz eine chemotaktische Wirkung auf die Flora
der Scheide ausgelöst wird, Fluoralbus-fälle waren im Übrigen
meistens keimfrei. Soweit überhaupt die Bacterien eine Rolle
spielen, kann ich ihnen nur eine Erhöhung der Azidität (Stepto-
coccen) zuschreiben. Nach den bisherigen noch nicht abgeschlos-
senen Beobachtungen ist die Sterilität der Stuten ein rein kli-
nisches Gebiet, die Ursache histogenetischer Natur,"
Hierbij dient nog te worden vermeld, dat hij genoemde 97
guste merriën op uterusflora onderzocht tijdens het leven en
wel door middel van het infundeeren en weer terughevelen van
1 Liter gekookt water, dat dan verder werd onderzocht.
Kronig en Menge kennen aan de scheede eveneens een zelf-
reinigende kracht toe, hoofdzakelijk door leucocytose en phago-
cytose.
Ook Poels neemt kort voor de baring een zelfreinigende wer-
king der scheede aan, doordat de vermeerderde slijmafscheiding
mechanisch de microorganismen verwijdert, waarbij tevens in
dit slijm bactericide eigenschappen optreden, die echter spoedig
verdwijnen. (Rapport over de kalverziekte in Nederland),
Schmold (Die Bacterienflora der Scheide gesunder Stuten)
geeft aan, dat pogingen, om bacterien te kweeken uit het uterus-
slijmvlies van gezonde merriën steeds negatief uitvielen. Hij
vermeldt echter niet, hoevele gevallen hij onderzocht en geeft
ook overigens geen bijzonderheden omtrent de verwerkte uteri.
Wel vond hij bacterien in de scheede van gezonde paarden. Hij
onderzocht dertig stuks en vond een tiental bacterien, n.l, ver-
schillende soorten Sarcinen, Staphylococcus aureus, korte Strep-
tococcen en verschillende soorten staafjes, die echter niet onder
een bepaalde soort konden worden gerangschikt.
Find (Untersuchungen ueber die Bacterienflora pathologisch-
veränderter Genitalorgane) constateerde, dat bij acute metri-
tiden niet alleen bacterien in de baarmoeder werden gevonden.
doch ook in de tubae en de Ovarien. Van acht gevallen was er
slechts één, waarbij alleen de uterus was geinfecteerd. Hij onder-
zocht in hoofdzaak runderen en merkte op, dat ook bij aandoe-
ningen van chronischen aard, behalve in de baarmoeder, ook
bacterien werden aangetroffen in de tubae en de ovariën. In
19 van de 28 gevallen waren gelijktijdig bacterien in de drie
gedeelten van den genitaaltractus. Verder waren in vier ge-
vallen bacterien in den uterus en in de tubae en in vier andere
gevallen in de baarmoeder en de ovariën, terwijl in één geval
bacterien voorkwamen in de tubae en ovariën, de uterus echter
steriel was. Het waren steeds pyogene bacterien en eenmaal
werd bac. coli comm, aangetroffen.
Hij geeft drie manieren aan waarop de bacterien in den geni-
taaltractus kunnen komen.
1) Door de bloedbaan.
2) Vanuit het buikvlies, door de tubaeopeningen.
3) Van buiten door de scheede.
1 en 2 zijn regel bij tuberculose. Van den Bac, abortus infect.
Bang werd bewezen, dat deze per os werd opgenomen en via
bloed- en lymphbanen in de baarmoeder kwam. Vaker echter
bracht de stier deze over en kwam de bacterie zoo door de
scheede in de baarmoeder. Voor de overige veel voorkomende
strepto- en staphylococcen wordt aangenomen, dat deze door
de scheede komen, vooral als bij verlossingen de cervix wijd ge-
opend is.
De door hem verkregen resultaten wijzen er ook op, dat ge-
durende een metritis, de aanwezige bacterien in een gedeelte
van den geheelen tractus kunnen verdwijnen, terwijl ze in andere
deelen nog te vinden zijn. Opmerkelijk is, dat hij nimmer een
zure reactie waarnam in al de onderzochte gevallen. Ditzelfde
geeft ook Rcnkcri aan, voor het scheedeslijm bij het rund.
Find merkt tenslotte op, dat de door hem gevonden etter-
vormende Streptococcen bij alle uterusontstekingen nóch mor-
phologisch, nóch cultureel, nóch biologisch afweken van de ge-
wone soorten.
Schicbel (Untersuchungen ueber die Bacterienflora im Uterus
steriler Stuten) onderzocht 33 guste merriën op de uterusflora.
Hij deed dit nauwgezetter dan Lutje, die eenvoudig water in-
fundeerde, en dit dan verder verwerkte, Schiebel n.1, gebruikt
hiervoor een samengestelden scheedelepel, voorzien van een
ovaal deksel, dien hij gesloten invoert en daarna door trekken
aan een stang opent. Het slijmvlies in de baarmoeder werd dan
afgekrabd, de lepel weer gesloten en teruggehaald. Een en
ander natuurlijk onder aseptische voorzorgsmaatregelen. Het
zoo verkregen slijm werd uitgestreken op verschillende voe-
dingsbodems, In zes van de drie en dertig gevallen was dit
steriel, vier van deze zes merriën hadden nog nooit geveulend.
Hij vond bij de overigen twaalf soorten bacterien, n,l.:
1) Staphylococcus pyogenus albus, 16 maal
2) „ „ flavus, 5
3) „ „ aureus, 10
7) Streptococcus pyogenes, 9 ,,
12) Bac, pyosepticus equi, 2 ,,
Deze laatste bacterie geeft o,a. in de gelatinesteek een ge-
plooid beslag op de insteekplaats, troebelt bouillon, stolt melk
en scheidt hierbij serum af.
Dit geeft Reinhardt (Beitrag zur Aetiologie der Fohlenlähme)
aanleiding om sterk te betwijfelen of hier werkelijk van den
bacillus pyosepticus equi sprake is. Hij\' kon n,l, deze eigen-
schappen bij de door hem gekweekte stammen niet vinden en
Schiebel vermeldt nergens, dat de kolonies vast aan de agar
kleven en in vloeibare voedingsbodems slijm vormen, alles
eigenschappen, waarvan men moeilijk kan aannemen, dat deze
over het hoofd zijn gezien. Reinhardt vermoedt, dat Schiebel
heel andere bacterien voor zich had.
Poels merkte op, dat onder normale omstandigheden de
scheedemucosa bij het rund bewoond wordt door tal van micro-
organismen, waaronder vooral Streptococcen in allerlei variëtei-
ten. Deze leven in de scheede, vanaf de vulva steeds in aantal
geringer wordende, tot aan het orificium externum uteri. Ge-
woonlijk dringen zij niet in het epithelium en doen ook verder
als regel geen schade. Coli wordt in hoofdzaak nabij de vulva
gevonden, verderop in de scheede bijna niet. Ook hier spelen tal
van variëteiten een rol, zulke die melk al dan niet stollen, die
verschillen in gasvorming in suikerhoudende media en verder,
die serologisch verschillend reageeren. Ook in virulentie komen
sterke afwijkingen voor, In het vestibulum worden o,a, nog
gevonden: staphylococcen, proteusbacillen (bacillus Zenkeri),
tetanusbacillen en bacillus subtilis.
Voorzoover mij bekend, heeft alleen Schmold uteri op hunne
event, flora onderzocht, bij volkomen gezonde merriën. Hij
verkreeg uitsluitend negatieve resultaten, terwijl het niet bekend
is, hoeveel exemplaren hij onderzocht.
Daar evenwel de vraag óf en welke bacterien voorkomen in de
baarmoeder van volkomen gezonde paarden, van bTlang is in
verband met de aetiologie van veulenziekten, werden door mij
een vijftigtal uteri, afkomstig van geheel gezonde merriën, on-
derzocht, Deze werden verkregen door de welwillende mede-
werking van den Directeur van het openbaar slachthuis te
Rotterdam, Dr. Dhont, terwijl uitsluitend verwerkt werden uterie,
die een goed gesloten cervix bezaten en overigens geen enkele
pathologische afwijking vertoonden. Exemplaren, die bij het
uitsnijden gelaedeerd waren, werden ter zijde gelegd. Vanaf het
tijdstip van slachten totdat het onderzoek een aanvang nam,
verliepen ten hoogste enkele uren. Een uitzondering hierop werd
alleen gemaakt voor Uterus No. 25, 26 en 27, die niet na het
slachten direct werden verwerkt, doch in behoorlijk gesloten
toestand in de ijskast gedurende ongeveer 18 uur bleven be-
waard en daarna onderzocht werden,
In enkele gevallen, waarbij de baarmoeder in haar geheel tot
aan de vulva was afgesneden, werd ook de omgeving van hel
orificium externum onderzocht, daar in dal geval men kan aan-
nemen, dal de aldaar aan te treffen microörganismen niet post
mortum waren ingebracht.
Hel enten geschiedde onder aseptische voorzorgsmaatregelen
door middel van watjes, bevestigd aan slaafjes van koper, die
tevoren in goed afgesloten reageerbuisjes waren gesteriliseerd.
Het te onderzoeken materiaal werd steeds ontnomen aan de
beide horens, die hiertoe eerst werden afgeschroeid cn vervol-
gens ingesneden met een in de vlam gesteriliseerde schaar, en
op dezelfde wijze rondom het orificium internum. Hierbij werden
de watjes goed afgewreven langs hel uterusslijmvlies en daarna
uitgestreken op petrischalen met paardenserumagar, die kort
voor hel gebruik werden vervaardigd door in genoemde schalen
steriel paardenserum te vermengen met op 60"^ afgekoelde
vloeibare agar. Daarna werden de platen gedurende 24 uur bij
37° in een broedstoof geplaatst en daarop eenige etmalen bij
kamertemperatuur gehouden, teneinde event, bacterien zich te
laten ontwikkelen, welke dit bij 37° niet of slechts langzaam
doen. De verschillende zich ontwikkeld hebbende kolonies wer-
den dan gescheiden en uitgestreken op de verschillende voe-
dingsbodems en deze wederom in de broedstoof bij 37° gedu-
rende 24 uur geplaatst, teneinde dan verder onderzocht te
worden. De kolonies, die beter groeiden bij kamertemperatuur,
bleven dan buiten genoemde broedstoof. Ingeval de platen dus-
danig dicht begroeid waren, dat een volkomen scheiding der
kolonies niet met zekerheid kon plaats vinden, werden deze
aan verdunning onderworpen via verschillende agarbuisjes en
daarna gescheiden verder gekweekt. Voor de kleuring werd
carbolfuchsine of soms methyleenblauw gebruikt en dan verder
volgens Gram,
Als voedingsbodem werd gebruikt, behalve de reeds ge-
noemde serumagar, gewone agar, melk, vleeschbouillon, gelatine,
peptonkeukenzout voor indolvorming met Ehrlich\'s reagens,
gasbuisjes met 1 % peptonsuikeroplossing (druiven- en melk-
suiker, soms rietsuiker) en ten slotte gesteriliseerde stukjes
aardappel.
Lakmoeswei, endopiaten en Barsiekowoplossing I cn II wer-
den gebruikt, wanneer bacteriën van de typhus-coli-dysenterie-
groep in aanmerking kwamen.
Voor strepto- en staphylococcen werd vaak nog bloedbouillon
en gestold bloedserum genomen.
Hangende druppelpreparaten werden vervaardigd uit de
versche 18 uur oude agar-cultuur.
Werd een uterus drachtig bevonden, hetgeen driemaal ge-
schiedde, dan kwamen eveneens op dezelfde wijze tot onder-
zoek de organen, het vruchtwater cn de navelstrengbloedvaten
van het foetus.
Op sporen werd onderzocht door volgende kleuring toe te
passen:
2 min, in chloroform,
5 min. in 5% chroomzuur,
afspoelen in water,
1 min, koken in anilinewaterfuchsine,
afspoelen in water,
ontkleuren 4 sec, in 1% zwavelzuur,
afspoelen in water,
4 tot 5 maal dompelen in 96% alcohol,
nakieuren 2 min, met methyleenblauw.
Verder werd de bij 70° verhitte bouilloncultuur opnieuw over-
geënt in bouillon en bij 37° 24 uur in de broedstoof gehouden.
Teneinde een gemakkelijk overzicht te verkrijgen van de ge-
vonden microörganismen worden deze genummerd in rangorde
naar de verwerkte baarmoeders en verder met cijfers voor de
linkerhoorns, met kleine letters naar het alfabet voor de rechter-
hoorns en met groote letters voor de lichamen.
Waar eveneens de omtrek van het orificium externum uteri
was onderzocht, komen hierbij een of meerdere kruisjes.
De resultaten van het onderzoek volgen thans.
Middelmatig in grootte, vrij slap,
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM (Rondom het orificium internum): Bevat slechts
weinig bacterien van vijf verschillende soort.
I/A Op agar zeer kleine ronde doorzichtige kolonies.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur. De kolonies
Gram positieve middelgroote coccen, die onbewegelijk
zijn en gelatine niet vervloeien.
Bouillon wordt troebel en in hangenden druppel vormen
zich ketens van drie tot vijf stuks, soms diplococcen.
Geen dauwdruppelvorm op gestold bloedserum en geen
haemolyse in bloedbouillon.
Streptococcus Brevis.
I/B Op agar grauwwitte matglanzende kolonies
Op gelatine grijs beslag.
Ooeden groei bij 37° cn kamertemperatuur. De kolonies
hebben eenige overeenkomst met wasdruppels.
Gram positieve middelgroote coccen, die onbewegelijk
zijn en gelatine niet vervloeien. Geen groei op aardappel,
melk blijft onveranderd.
Geen gasvorming in suikers.
Staphylococcus Albus.
I/C Op serumagar geelachtige kolonies met uitgeplozen rand,
op agar geelwit vochtig glanzend beslag
Goeden groei bij kamertemperatuur, bij 37° slechts matig.
Gram negatief bewegelijk kort staafje, dat gelatine ver-
vloeit en bouillon troebelt.
Melk blijft onveranderd, geen indolvorming, geen gasvor-
ming in suikers, vormt sterk zwavelwaterstof.
Een proteusachii^c bacil, welke overeenkomt met een
door Zörkendorf beschreven.
I/D Op serumagar kleine ronde kolonies, op agar grauw
-ocr page 28-glanzend beslag. De cultuur groeit uit in lobvormige
deelen, die gekerfd zijn.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram negatief kort dik staafje, dat onbewegelijk is,
draden vormt en gelatine niet vervloeit.
Bouillon blijft helder met neerslag, melk onveranderd,
geen gasvorming in suikers, geen indol.
De bacterie, welke onder den naam van Bacillus Nacrea-
ceus wordt beschreven door Tataroff komt in voorkomen
en eigenschappen met deze overeen,
I/E Op agar witglanzend beslag.
Gram positieve groote coccen, die onbewegelijk zijn,
gelatine vervloeien en bouillon troebelen.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Melk blijft onveranderd, geen gasvorming in suikers, geen
indol, geen haemolyse in bloedbouillon.
Micrococciis Albus Liquefaciens.
( Besser.)
Vrij groot en slap. De horens bevatten veel reukeloos en
kleurloos slijmig vocht en zijn sterk hyperaemisch, vooral
in de buurt van de tubae. De plooien zijn opgezet en ge-
zwollen, intensief bruinrood, vooral aan de boomtoppen.
De beide ovariën zijn hyperaemisch en het linker bevat
een sterk ontwikkeld Graaf\'sch blaasje, dat bijna even-
groot is als het ovarium zelf. De cervix is verslapt, doch
goed gesloten. De geheele toestand wijst erop, dat de
merrie werd geslacht omstreeks de bronstperiode.
Een volgens de Gram\'sche methode gekleurd preparaat
van het slijm, willekeurig genomen uit een der horens,
gaf veel leucocyten en epitheelcellen, doch nagenoeg
geen bacterien.
LINKERHOORN: Levert enkele kolonies van dezelfde
soort.
2/1 Op agar grijsglanzend beslag.
Goeden groei bij 37°, bij kamertemperatuur bijna niet.
Kort dik gram negatief staafje, dat weinig bewegelijk is
en gelatine niet vervloeit.
Stolt melk doch vormt geen gas in suikerhoudende media.
Behoort tot de
C oliachtigen.
RECHTERHOORN: Gaf vijf soorten kolonies,
2/a Op agar grauwwitte matglanzende kolonies.
Op gelatine grijs beslag.
Gram positieve middelgroote coccen, die in voorkomen
en verdere eigenschappen identiek blijken met I/B:
Staphylococcus Alhus.
2/b Op agar dun blauwachtig grauw beslag, dat zich snel
uitbreidt.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram negatief bewegelijk slank staafje, dat gelatine ver-
vloeit, melk stolt, gas vormt in druivensuiker, doch niet
in melksuiker.
Verder wordt indol gevormd en zwavelwaterstof.
Bacillus Proteus Vulgaris.
2/c Kleine doorzichtige heldere kolonies op agar.
Gram positieve middelgroote coccen, in voorkomen en
verdere eigenschappen overeenkomende met I/A:
Streptococcus Brcvis.
2/d Op agar grijswit glanzend beslag.
Op gelatine blauwachtige, iriseerende kolonies met on-
regelmatig ingesneden rand.
Gram negatief kort dik staafje, dat gelatine niet vervloeit
en langzaam bewegelijk is.
Bouillon wordt troebel, melk stolt na ongeveer 24 uur,
vormt gas in melk- en druivensuiker en indol.
Op aardappel dik geelwit beslag.
Lakmoeswei geeft sterke roodkleuring en stolling, op
endopiaten vormen zich helderroodgekleurde kolonies,
Bac. Coli Communis.
2/e Op serumagar kleine geelwitte gekorrelde kolonies, op
agar geel beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve middelgroote coccen, die onbewegelijk
zijn en gelatine niet vervloeien.
Bouillon wordt troebel, melk blijft onveranderd.
Geen indol of gasvorming in suikers.
Micrococcus Sulfureus.
(Zimvtermann.)
LICHAAM (rondom orificium internum).
Levert enkele kolonies van dezelfde soort.
2/A Grijswitte taaislijmachtige kolonies, welke op gelatine
een zwakke zurige lucht afgeven.
Matigen groei bij 37° en goeden bij kamertemperatuur.
Korte gram negatieve staafjes, die onbewegelijk zijn en
gelatine niet vervloeien. Bouillon wordt troebel. Melk
blijft onveranderd. Geen gas of indolvorming.
Behoort vermoedelijk tot de coliachtigen, komt in be-
schrijving overeen met een door List beschreven bac,
zürnianus.
Klein en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM (rondom orific. int.) levert tweeërlei soort kolo-
nies. ,
3/A Op agar en gelatine eerst witte daarna langzaam zwavel-
geel wordende sterk glanzende kolonies.
Gram negatieve staafjes, meest in korte ketens gelegen
die onbewegelijk zijn en gelatine niet vervloeien.
Bouillon blijft helder met neerslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Melk blijft onveranderd, geen gas of indolvorming.
Is niet in een groep onder te brengen. Een door Frank-
land beschreven bac. citreus komt met deze geheel
overeen.
3/B Zeer kleine heldere kleurlooze kolonies, op agar.
Gram positieve korte streptococcen soms diplococcen.
Dezelfde als I/A:
Strcptococcus Brevis.
Middelgroot en vrij slap.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
Middelgroot cn goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Levert vier soort kolonies.
5/1 Zeer kleine heldere kolonies, op agar.
Gram positieve coccen, dic geheel overeen komen met
die van I/A:
Strcptococcus Brevis.
5/2 Op serumagar grijsachtig blauwe kolonies, rond met
scherpe randen.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram negatief bewegelijk kort ovoide staafje, dat gelatine
snel vervloeit. Vormt gas in druiven-, echter niet in melk-
suiker. Melk blijft onveranderd, geen indol.
Op Endopiaten vormen zich sterk roodgekleurde strepen.
Behoort tot de proteusachtigen:
Bac. Septicus Putidus.
( Roger.)
5/3 Op serumagar ronde glanzend witte kolonies. Op agar
porceleinachtig sterk glanzend beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve groote coccen, die onbewegelijk zijn en
gelatine niet vervloeien.
Melk blijft onveranderd, geen gas of indolvorming.
Micrococcus Candicans.
(Flügge.)
5/4 Op agar glanzend geel beslag.
Op gelatine idem met groene fluorescentie.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram negatief klein dun staafje, dat bewegelijk is en
gelatine niet vervloeit. Melk blijft onveranderd, geen gas
of indolvorming,
Bac. Fluoresceus non Liquefaciens.
RECHTERHOORN: Steriel,
LICHAAM: Steriel,
Klein en goed gecontraheerd,
LINKERHOORN: Levert tweeërlei kolonies,
6/1 Op agar eerst wit later groengeel beslag.
Hetzelfde op gelatine met groene fluorescentie.
Groeit het best bij kamertemperatuur.
Gram positief bewegelijk staafje, dat gelatine niet ver-
vloeit, Bouillon wordt troebel, melk blijft onveranderd.
Geen gas of indolvorming.
Bac. Fluorcsccns non Liquefaciens.
6/2 Op serumagar blauwachtige ronde kolonies met doorzich-
-ocr page 33-tigen hof in het midden en gekartelden rand. Op agar dik
grijs beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gramnegatief ovoide bewegelijk staafje, dat gelatine snel
vervloeit.
Bouillon wordt troebel, melk blijft onveranderd, geen
gas of indolvorming. Behoort tot de
Proteusachtigcn.
RECHTERHOORN: Levert vier soort kolonies,
6/a Op agar grijswit dik beslag, wordt op den duur rimpelig
droog.
Goeden groei bij 37° en matig bij kamertemperatuur.
Gram positief dik plomp staafje met eindstandige sporen,
dat bewegelijk is en gelatine langzaam vervloeit.
Melk stolt binnen 24 uur, geen gas-, indol-, of zwavel-
waterstofvorming.
Gelijkt op den subtilisbacillus, vormt echter geen vlies
op de bouillon,
liac. Mcgatcrinm,
6/b Blauwachtige ronde kolonies met doorzichtigen hof in
het midden, In voorkomen en verdere eigenschappen de-
zelfde als in den linkerhoorn van dezen uterus, n,l. 6/2,
P^cn Protciisachtific.
6/c Op serumagar, grijze kolonies met uitgeplozen rand, op
agar geelwit vochtig glanzend beslag.
Gram negatief bewegelijk kort staafje, dat verder iden-
tiek is met I/C.
Een Protcusachtige.
bid Op serumagar geelgrijze kolonies met scherpen rand, op
agar groengeel vochtig glanzend beslag, dat later zich
ruitvormig rimpelt. Gelatine vervloeit na ongeveer vier
dagen.
Goeden groei bij 37°, bij kamertemperatuur zeer lang-
zaam.
Gram positieve hoekige coccen, die onbewegelijk zijn en
in pakketjes van vier liggen,. Melk blijft onveranderd,
geen gas- of indolvorming.
Sarcina F lava.
(de Bary.)
LICHAAM (rondom het orif. int.) levert zes soort kolonies,
6/A Op agar grijswit vochtig glanzend zilverkleurig beslag.
Vormt sterk vertakte lange slierachtige uitloopers.
Goeden groei bij kamertemperatuur, bij 37° bijna niet.
Gram positief dik plomp staafje, dat onbewegelijk is, ge-
latine vervloeit en sporen vormt.
Melk blijft onveranderd, geen gas- of indolvorming.
Bac. Mycoides.
( Plügge.)
6/B Op agar dikke grijze gladde laag, die later rimpelig wordt.
Groeit als vlies op de bouillon, die helder blijft. Gelatine
vervloeit. De kolonies vormen op serumagar een donkere
kern met een uit verwarde draden bestaanden rand.
Gram positief groot slank staafje, meest in draden ge-
legen.
Vormt sporen, is bewegelijk en peptoniseert melk. Geen
gas- of indolvorming,
Bac. Subtilis.
6/C Op serumagar kleine geelachtige kolonies.
Op agar geelbruin beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve coccen, die gelatine vervloeien en onbe-
wegelijk zijn. Melk blijft onveranderd, geen gasvorming
in suikers.
In bloedbouillon treedt geen haemolyse op.
Micrococcus Flavus Liquefaciens.
( Plüggc.)
6/D Witglanzend beslag op agar.
Gram positieve onbewegelijke groote coccen, die gelatine
-ocr page 35-vervloeien. In voorkomen en eigenschappen identiek
met I/E.
Micrococcus Albus Liquefaciens.
( Besser.)
6/E Op serumagar vertoonen de kolonies aan den omtrek
sterk vertakte uitloopers.
Op agar grijswit vochtig glanzend beslag.
Gram positief groot plomp staafje, dat gelatine niet ver-
vloeit en bewegelijk is.
De cultuur vertoont op gelatine ook anaeroben groei,
haarfijne uitloopers groeien vanuit de opliggende laag
naar beneden in de gelatine.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Bouillon wordt troebel, geen gasvorming in suikers, melk
blijft onveranderd, geen sporen.
Bac. Protcus Zopfii.
6/F Op serumagar ronde gele kolonies met scherpen rand.
Op agar oranjegeel beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve groote coccen, die gelatine niet ver-
vloeien en onbewegelijk zijn. Melk blijft onveranderd,
geen gasvorming in suikers en in bloedbouillon geen
haemolyse.
Staphylococcus Aureus.
Middelgroot en vrij slap.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
Groot en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
Klein en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Levert twee soort kolonies.
9/1 Op serumagar blauwachtig grijze ronde kolonies.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram negatief bewegelijk klein staafje, dat gelatine niet
vervloeit en bouillon troebelt,
Gasvorming in druiven-, doch niet in melksuiker.
Melk blijft onveranderd, geen indol.
Lakmoeswei kleurt zich blijvend rood, op Endo onge-
kleurde kolonies,
Barsiekow I: Geen verandering,
Barsiekow II: Roodkleuring en stolling.
Agglutinatie met abortusmerrieserum geeft positief tot I;
200. Met paratyphus-A scrum blijft deze negatief. (Zie
hiervoor onder: Aanhang).
Komt overeen met
Bac. Paratyphu.<;-A.
( Brion-Kayscr.)
9/2 Op agar witglanzend beslag, gelatine vel^\'loeit.
Gram positieve groote coccen, die in voorkomen en ver-
dere eigenschappen identiek zijn met I/E.
Micrococcus Albus Liquefaciens.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Geeft vier soort kolonies.
9/A Dezelfde als in den linkerhoorn 9/1:
Bac. Paratyphus-A.
9/B Dezelfde als in den linkerhoorn 9/2:
Micrococcus Albus Liquefaciens.
9/C Op serumagar grijsachtige ronde kolonies.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
-ocr page 37-Gram negatief bewegelijk staafje, dat gelatine niet ver-
vloeit en bouillon troebelt.
Melk blijft onveranderd, Gasvorming in druiven-, echter
niet in melksuiker. Geen indol, op Endo ongekleurde
kolonies. Lakmoeswei wordt blauw,
Barsiekow I: Geen verandering.
Barsiekow II: Roodkleuring en stolling.
Agglutinatie met Gärtnerserum negatief.
Komt overeen met
Bac. Enteritidis Gärtner.
9/D Op agar geelwit glanzend porceleinachtig beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve kleine onbewegelijke coccus, die bouillon
troebelt. Gelatine vervloeit zeer langzaam, eerst bij aan-
raking merkt men, dat deze breiachtig verweekt is. Diep
in den gelatinesteek komt een porceleinachtige witte
massa; er bovenop een geelbruin beslag, dat langzaam
trechtervormig naar beneden zinkt.
Melk blijft onveranderd, geen gas of indolvorming.
Micrococcus Flavus Dcsidcns.
(Flügge.)
Middelgroot en slap.
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Steriel,
Groot en slap.
LINKERHOORN: Levert één soort kolonies in reincultuur.
ll/I Zeer heldere ronde kolonies op agar.
Gram positieve coccen, die geheel identiek zijn met die
van I/A.
Streptococcus Brcvis.
-ocr page 38-RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Bevat in reincultuur dezelfde soort kolonies als
vermeld onder 1/B en blijken bij verder onderzoek daar-
mede identiek te zijn.
12/A Staphylococciis Albus.
Middelgroot en slap.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Geeft in reincultuur één soort kolonies.
13/A Op serumagar kleine kleurlooze ronde kolonies.
Op agar grijswit beslag.
Goeden groei bij 37°, bij kamertemperatuur zeer lang-
zaam.
Gram negatief ovoide staafje, dat onbewegelijk is en ge-
latine niet vervloeit. Bouillon wordt troebel. Melk stolt
bij 37° binnen 24 uur. Geen gasvorming in suikers, vormt
wel indol.
Voor muizen weinig pathogeen. De dieren worden wel
enkele dagen ziek, doch sterven niet.
Behoort lot de niel-palhogene:
Bipolaire Bacillen.
Groot en goed gecontraheerd,
LINKERHOORN: Steriel,
RECHTERHOORN: Beval één soort kolonies in rein-
cultuur.
14/a Deze blijken bij verder onderzoek geheel identiek te zijn
met die van 1/B:
Staphylococcus Albus.
LICHAAM : Geeft ook één soort kolonies in reincultuur,
14/A Op agar citroengeel beslag, dat gaandeweg donkerder en
droog schubbig wordt en aan de randen opgezet en ge-
golfd is.
Gelatine vervloeit langzaam na eenige dagen.
Bouillon blijft helder met neerslag.
Gekleurd met carbolfuchsine niervormige diplococcen,
welke gelijken op den gonococcus van Neiser. Ze zijn on-
bewegelijk en gram positief,
Diplococcus Citreus Conglomeratus.
( Bumm.)
Groot en slap.
LINKERHOORN: Bevat in reincultuur dezelfde soort
streptococcen als vermeld onder 1/A:
15/1 Strcptococcus Brevis.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Geeft twee soort kolonies.
15/A Op serumagar melkwitte ronde glanzende kolonies, op
agar glanzend wit porceleinachtig beslag.
Gram positieve groote coccen, die in verdere eigenschap-
pen overeenkomen met die van 5/3:
Micrococcus Candicans.
(Flüf^ge.)
15/B Dezelfde kolonies als in den linkerhoorn.
Strcptococcus Brevis.
-ocr page 40-• %
Groot en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Levert in reincultuur dezelfde witte
kolonies als vermeld onder 1/B. Bij verder onderzoek
blijken deze daarmede geheel identiek te zijn
16/a Staphylococcus Albus.
LICHAAM: Geeft drie soort kolonies.
16/A Dezelfde als die van 1/A, blijken bij verder onderzoek
daarmede identiek te zijn,
Streptococcus Brcvis.
16/B Op agar kleine grijze ronde kolonies.
Matigen groei bij 37°, zoo ook bij kamertemperatuur.
De kolonies zitten zeer vast op de agar en worden
gaandeweg kalkwit als met krijt bestrooid.
Gelatine vervloeit, bouillon blijft helder met vlokkig be-
zinksel.
Gram positieve lange onbewegelijke dooreengestrengelde
draden. Bij 50° geen groei, melk blijft onveranderd.
Behoort tot dc Trichomyceten en is vermoedelijk ccn:
Aciynomyccs-soort.
16/C Op serumagar blauwachtige doorzichtige ronde kolonies
met zeer fijn geribden rand.
Matigen groei op agar bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve onbewegelijke coccen. die gelatine niet
vervloeien. Bouillon blijft helder, terwijl op de opper-
vlakte een vliesje wordt gevormd. Jonge culturen vertoo-
nen gram positieve staafjes in lange draden gerangschikt.
Een ongeveer vijf weken oude, bij kamertemperatuur
gekweekte, agarcultuur vertoonde gram positieve coccen
in ketens van zes tot twintig stuks. Melk blijft onver-
anderd.
Deze bacterie is niet in een bepaalde groep onder te
brengen, doch komt overeen met een door Frankland be-
schreven „bacillus polymorphus".
Vrij groot en slap,
LINKERHOORN: Steriel,
RECHTERHOORN: Bevat enkele kolonies van dezelfde
soort,
17/a Op agar een zich snel uitbreidend dun blauwachtig grauw
beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram negatief kort slank staafje, dat gelatine vervloeit
en melk niet stolt, doch peptoniseert.
Is snel bewegelijk, vormt geen gas in suikers, noch indol,
maar wel in sterke mate zwavelwaterstof,
Bac. Protcus.
LICHAAM: Geeft twee soort kolonies,
17/A Deze zijn identiek met die uit den rechtcrhoorn 17/a
Bac. Prnteits.
17/B Op serumagar doorzichtige iriseerende kolonies.
Op agar grijswit glanzend beslag.
Goeden groei bij 37", langzaam bij kamertemperatuur.
Gram positief slank onbewegelijk staafje, dat gelatine
niet vervloeit. Melk blijft onveranderd, vormt gas in
druiven-, echter niet in melksuiker, geen indol,
Is niet in een bepaalde groep onder tc brengen doch ge-
lijkt op een door Kaufmann beschreven bacillus endo-
mctritidis.
Groot en slap, is lang afgesneden bij dc vulva.
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Steriel
Rondom het ORIFICIUM EXT. UTERI komen in reincul-
tuur bactcrien voor, welke identiek blijken te zijn met
die van Uterus 1, beschreven onder 1/B.
18/x Staphylococcus Albus.
-ocr page 42-Klein en slap met veel vettig slijmerig, doch kleurloos en
reukeloos vocht. Vertoont alle kenteekenen van bronst,
zooals aangegeven bij Uterus No, 2,
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Bevat slechts een soort groote grijs-
witte kolonies,
19/a Op agar grijswit dun beslag.
Goeden groei bij 37°, bij kamertemperatuur bijna niet.
Gram negatief kort dik bewegelijk staafje, dat gelatine
niet vervloeit en bouillon troebelt. Melk verandert niet,
geen gasvorming en geen indol. Op Endo ongekleurde
kolonies. Lakmoeswei wordt blauw, Barsiekow I en II
blijven beide onveranderd.
Bac. Faecalis Alcaligenes.
(Fetriiscliky.)
LICHAAM: Bevat dezelfde bacterien als de rechterhoorn.
19/A Bac. Faecalis Alcaligenes.
Klein en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Geeft drie soort kolonies.
20/1 Op agar slijmerig blauwachtig beslag, dat later vochtig
porceleinachtig wordt.
Goeden groei bij 37°, bij kamertemperatuur zeer lang-
zaam.
Gram negatief ovoide bewegelijk staafje, dat gelatine
vervloeit bouillon troebel maakt cn melk binnen 24 uur
stolt. Vormt indol en gas in rietsuiker, doch niet in drui-
ven- of melksuiker. Is een protcusachtige, die geheel
overeen komt met de door Jordan beschreven bact,
cloacae.
20/2 Op serumagar blauwachtig grijze ronde kolonies.
-ocr page 43-Gram negatief bewegelijk klein staafje, dat in voorkomen
en verdere eigenschappen geheel overeen komt met dat
van 9/1.
Bac. Paratyphns-A.
20/3 Op agar witglanzend beslag.
Gram positieve groote coccen, die verder geheel overeen
komen met die beschreven onder 1/E.
Micrococcus Albus Liquefaciens.
RECHTERHOORN: Levert slechts één enkele kolonie op.
Deze is grauwwit en matglanzend en overigens identiek
met die beschreven onder 1/B.
20/a Staphylococcus Albus.
LICHAAM: Steriel.
Vrij groot cn overigens goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Levert in reincultuur dezelfde kolonies
als vermeld onder 1/A.
21/1 Strcptococcus Brevis.
RECHTERHOORN: Geeft twee soort kolonies.
21/a Op agar een zich snel uitbreidend dun blauwachtig beslag.
Gram negatief kort slank staafje, dat in voorkomen cn
verdere eigenschappen identiek is met dat van 17/a.
Bac. Proteus.
21/b Op serumagar blauwachtig grijze dunne kolonies met on-
regelmatig ingesneden rand.
Gram negatief klein, slechts weinig bewegelijk staafje,
dat verder identiek is met dat beschreven onder 2/D.
Bac. Coli Conununis,
LICHAAM: Bevat drie soort kolonies.
21/A Dezelfde als in den rechtcrhoorn: 21/a.
Bac. Protcus.
-ocr page 44-21/B Dezelfde als in den rechterhoorn: 21/b,
Bac. Coli Communis.
21/C Op serumagar melkwitte glanzende kolonies.
Gram positieve coccen, die identiek zijn met die ver-
meld onder 5/3,
Micrococcus Candicans.
Middelgroot en goed gecontraheerd, is lang afgesneden
aan de vulva,
LINKERHOORN: Bevat een soort kolonies in reincultuur.
22/1 Slijmerig, later vochtig porceleinachtig beslag op agar.
Gram negatief ovoide bewegelijk staafje, dat in verdere
eigenschappen geheel overeenkomt met dat van 20/1.
Ee7i Proteusachtige Bacil.
RECHTERHOORN: Geeft drie soort kolonies.
22/a Op agar grijswit beslag. Gram negatief kort dik bewege-
lijk staafje, dat verder in eigenschappen geheel overeen-
komt met dat onder 19/a,
Bac. Faccalis Alcaligcncs.
22/b Op agar dun blauwachtig grauw beslag.
Gram negatief bewegelijk slank staafje, dat verder iden-
tiek blijkt te zijn met 2/b.
Bac. Proteus Vulgaris.
22/c Op serumagar melkwitte glanzende kolonies.
Gram positieve coccen, die verder dezelfde blijken te zijn
als die van 5/3.
Micrococcus Candicans.
LICHAAM : Steriel.
Rondom het ORIFIC. EXT. UTERI, twee soorten kolonies.
-ocr page 45-22/x Zeer kleine heldere doorzichtige kolonies, identiek met
die van 1/A,
Streptococcus Brevis.
22/xx Op agar glanzend grauw beslag.
Identiek bij verder onderzoek gebleken met dat van 19/a,
Bac. Faecalis Alcaligenes.
Is drachtig. Linkerhoorn sterk vergroot, het foetus is on-
geveer vier maanden oud,
Amnionvocht: Steriel,
Organen van het foetus: Steriel,
Navelstrengbloedvaten: Steriel,
LINKERHOORN: Geënt tusschen uterusslijmvlies en bui-
tenste vruchtvlies geeft drie soort kolonies.
23/1 Op serumagar grijswitte matglanzende kolonies.
Gram positieve coccen in voorkomen en verdere eigen-
schappen identiek met 2/a,
Staphylococcus Albus.
23/2 Op agar kleine kleurlooze kolonies,
In een hangenden druppel uit de bouilloncultuur ziet men
lange vertakte myceliumdraden. Deze zijn gram positief
en vormen geen sporen.
Behoort tot de Trichomycetcn vermoedelijk een
Streptothrix.
23/3 Op serumagar blauwachtig witte kolonies met geribden
rand, gram positieve staafjes in lange draden. Deze zijn
in voorkomen identiek met I6/C.
In geen bepaalde groep onder tc brengen.
RECHTERHOORN: Bevat vier soort kolonies.
23/a Dezelfde als in den linkerhoorn 23/1:
Staphylococcus Albus.
-ocr page 46-23/b Dezelfde als in den linkerhoorn 23/2:
23/c Dezelfde als in den linkerhoorn 23/3:
Gram positieve staafjes.
23/d Op agar dun blauwachtig beslag, gram negatief bewege-
lijk slank staafje, dat bij verder onderzoek identiek blijkt
met 2/b:
Bac. Proteus Vulgaris.
LICHAAM: Steriel
Is lang afgesneden aan de vulva, bevat veel vettig reuke-
loos slijm en vertoont verder de bij uterus No. 2 aange-
geven kenteekenen van bronst. Ook rondom het orificium
externum was veel slijm aanwezig.
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Steriel
OMTREK ORIFIC, EXT.: Steriel
Klein en goed gecontraheerd, lang afgesneden aan de
vulva,
LINKERHOORN: Bevat één soort kolonies in reincultuur.
25/1 Op agar dun blauwachtig beslag.
Gram negatieve bewegelijke slanke staafjes, die bij ver-
der onderzoek identiek blijken te zijn met die van 2/b.
Bac. Proteus Vulgaris.
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Bevat vier soort kolonies.
25/A Op serumagar grijsachtige dunne iriseerende kolonies met
onregelmatigen rand.
Streptothrix.
Op agar grauwglanzend beslag.
Gram negatieve kleine traag bewegelijke staafjes, die
gelatine niet vervloeien.
Groeit het best bij 37°, bij kamertemperatuur slechts
langzaam. Melk stolt na ongeveer drie etmalen, gasvor-
ming in melk- en druivensuiker en zwavelwaterstof, maar
géén indol.
Op Endo helderroode kolonies, lakmoeswei stolt onder
roodkleuring,
Bac. Coli Anindolicus.
(Matsuschita.)
25/B Op agar vochtig porceleinachtig beslag.
Gram negatief ovoide bewegelijk staafje, dat verder in
eigenschappen geheel overeenkomt met dat van 20/1,
Een Proteusachtige bacil.
25/C Dun blauwachtig beslag op agar.
Blijkt bij verder onderzoek identiek te zijn met 2/b,
Bac. Proteus Vulgaris.
25/D Op serumagar zeer kleine heldere kolonies.
Op agar slechten groei bij 37°, bij kamertemperatuur in
het geheel niet. Bij onderzoek blijken ze niet pathogeen
te zijn voor muizen.
Verder geheel overeenkomende met 1 A,
Strcptococcus Brevis.
RONDOM HET ORIFICIUM EXTERNUM:
drie soort kolonies,
25/x Dun blauwachtig beslag op agar.
Bij verder onderzoek blijkt dit identiek te zijn met dat
van 25/C.
Bac. Proteus Vulgaris.
25/xx Op serumagar melkwitte glanzende kolonies.
Gram positieve groote coccen, die bij verder onderzoek
identiek blijken met 5/3,
Micrococcus Candicans.
-ocr page 48-25/xxx Op serumagar blauwgrijze dunne kolonies met onregel-
matig ingesneden rand. Bij verder onderzoek blijken deze
dezelfde te zijn als van 25/A,
Bac. Coli Anitidolicus.
Middelgroot en slap, lang afgesneden tot aan de vulva,
LINKERHOORN: Geeft drie soort kolonies.
26/1 Op serumagar blauwachtig grijze dunne iriseerende kolo-
nies. Gram negatieve bewegelijke kleine staafjes, die bij
verder onderzoek dezelfde blijken te zijn als die van 2/d.
Bac. Coli Communis.
26/2 Op agar dun blauwachtig grauw beslag. Gram negatief
kort slank staafje, dat bij verder onderzoek identiek
blijkt te zijn met dat van 17/a,
Bac. Proteus.
26/3 Zeer kleine kleurlooze kolonies op serumagar.
Gram positieve coccen, die bij verder onderzoek dezelfde
blijken als die van 1/A,
Streptococcus Brcvis.
RECHTERHOORN: Geeft drie soort kolonies,
26/a Op serumagar melkwitte glanzende kolonies.
Gram positieve groote coccen, die bij verder onderzoek
identiek blijken met die van 5/3.
Micrococcus Candicans.
26/b Zeer kleine heldere kolonies, welke verder identiek
blijken te zijn met die van 26/3.
Streptococcus Brcvis.
<
26/c Op agar blauwachtig grijs beslag, dat bij verder onder-
zoek identiek blijkt te zijn met dat van 2/b.
Bac, Proteus Vulgaris.
-ocr page 49-LICHAAM: Geeft drieërlei kolonies, die bij verder onder-
zoek blijken te zijn;
26/A Identiek met 26/b: Streptococcus Brevis.
26/B Identiek met 26/c: Bac. Proteus [Vulgaris.
26/C Identiek met I/C: Een Proteusachtige bacil,
OMTREK ORIFICIUM EXT, UTERI geeft in
reincultuur:
26/x Dezelfde bacterien als vermeld onder 2/b:
Bac. Proteus Vulgaris.
Middelgroot en matig gecontraheerd, is lang afgesneden
aan de vulva,
LINKERHOORN: Geeft twee soort kolonies,
27/1 Op serumagar blauwgrijze kolonies, die later een dun be-
slag vormen. Blijkt bij nader onderzoek identiek met 2/b:
Bac. Protcus Vulgaris.
27/2 Op serumagar zeer kleine heldere kolonies, die verder
dezelfde blijken tc zijn als 1/A:
Streptococcus Brczns.
RECHTERHOORN: Geeft kolonies, die bij verder onder-
zoek dezelfde blijken als in den linkerhoorn, n,l,:
21 la Identiek met 21 li-. Bac..Proteus Vulgaris.
27/b Identiek met 27/2: Streptococcus Brevis.
LICHAAM: Geeft drie soort kolonies,
27/A Op serumagar blauwgrijze kolonies met onregelmatig
ingesneden rand. Goeden groei bij 37®, doch slecht bij
kamertemperatuur. Blijken bij verder onderzoek identiek
met die van 2/d, doch deze zijn onbew^egelijk,
Bac. Coli Immobilis.
(Germano en Maurea.)
27/B Op serumagar dezelfde kolonies als vermeld onder 27/A,
doch zijn deze wel bewegelijk,
Bac. Coli Communis.
27/C Bij onderzoek, in voorkomen en eigenschappen dezelfde
kolonies als 27/b:
Streptococcus Brevis.
OMTREK ORIFICIUM EXT. UTERI Steriel,
Klein en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Bevat in reincultuur, dezelfde kolonies als 1/A:
Streptococcus Brevis.
Groot en slap, lang afgesneden aan de vulva,
LINKERHOORN: Geeft twee soort kolonies,
29/1 Op serumagar grauwe kolonies met harige uitloopers.
Lange plompe gram positieve bewegelijke staafjes. Deze
zijn in voorkomen en verdere eigenschappen dezelfde als
vermeld onder 6/E.
Bac. Proteus Zopfii.
29/2 Op serumagar dezelfde kolonies als vermeld bij 1/A:
Streptococcus Brevis.
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM; Bevat in reincultuur dezelfde kolonies als bij
29/2:
29/A Streptococcus Brevis.
-ocr page 51-OMTREK ORIF. EXT. UTERI: geeft twee soort
kolonies.
29/x Op serumagar zeer kleine kleurlooze heldere kolonies.
Gram positieve middelgroote coccen, die op agar slechts
matig groeien bij 37° en bij kamertemperatuur bijna niet.
Bouillon blijft helder met neerslag; in hangenden drup-
pel, lange streptococcen in ketens van 12 tot 30 stuks
ongeveer. Onbewegelijk en vervloeien geen gelatine,
melk verandert niet, geen gasvorming in suikers, op
gestold bloedserum geen dauwdruppelvorming en geen
haemolyse in bloed-bouillon.
Srcptococciis Longns.
29/xx Op serumagar ronde grijsachtige kolonies.
Gram negatief bewegelijk staafje, dat gelatine niet ver-
vloeit. Bij verder onderzoek blijkt dit in eigenschappen
geheel overeen te komen met dat vermeld onder 9/c,
Bac. Entcritidis Gartncr.
Klein en vrij goed gecontraheerd,
LINKERHOORN: Bevat in reincultuur dezelfde kolonies
als aangegeven onder 1/A, Bij nader onderzoek even-
30/1 eens:
Strcptococcus Brevis.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Idem.
Klein en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Bevat één soort kolonies.
31/1 Op agar ronde schcrpgcrande geelwitte kolonies met
glazig centrum. Zitten zeer vast op de agar en zijn van
een bijna kraakbeenachtige consistentie. Groeien bol-
vormig naar beneden uit in de agar. Goeden groei bij 37°
en kamertemperatuur. Gram positieve lange draden, met
hier en daar gram positieve korrels in hoopjes bijeen.
Onbewegelijk en vormen geen sporen, ook geen vertak-
kingen en behooren vermoedelijk tot de trichobacterien,
Leptothrix.
RECHTERHOORN: Levert één soort kolonies,
31/a Op serumagar kleine ronde kleurlooze kolonies.
Gram negatieve bewegelijke staafjes, die bij verder on-
derzoek identiek blijken te zijn met die van 19/a:
Bac. Faccalis Alcaligenes.
Middelgroot en slap,
LICHAAM: Steriel,
32/1 Op agar glanzend porceleinachtig beslag.
Gram positieve groote coccen, die bij verder onderzoek
identiek blijken met die van 5/3:
Micrococcus Candicans.
32/2 Op serumagar kleine geelwitte gekorrelde kolonies, op
agar geel beslag. Gram positieve onbewegelijke coccen,
goeden groei bij 37° en kamertemperatuur. Komen verder
in eigenschappen geheel overeen met die van 2/e,
Micrococcus Sulfureus.
RECHTERHOORN: Geeft in reincultuur kolonies, welke
bij nader onderzoek identiek zijn met 32/2,
32/a Micrococcus Sulfureus.
LICHAAM: Steriel.
Groot en vrij slap.
-ocr page 53-LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
Groot en matig gecontraheerd.
LINKERHOORN: Geeft drie soort kolonies.
34/1 Op serumagar ronde gele glanzende kolonies.
Op agar dik kanariegeel beslag. Goeden groei bij 37° en
kamertemperatuur.
Gram positieve coccen, die onbewegelijk zijn en gelatine
niet vervloeien. Bouillon wordt troebel, In hangenden
druppel pakketjes van meest vier stuks. Melk verandert
niet.
Sarcina Lutea non Liquefacicns.
( Schroetcr ).
34/2 Op agar dunne onregelmatig ingesneden kolonies.
Gram negatieve kleine bewegelijke staafjes, die verder
identiek blijken met 2/d,
Bac. Coli Communis.
34/3 Op serumagar groenachtige kolonies met onregelmatig
gekartelden rand.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve onbewegelijke middelgroote coccen, die
gelatine niet vervloeien.
Bouillon blijft helder. In hangenden druppel lange strep-
tococcen van 10 tot 30 stuks ongeveer. Op gestold bloed-
serum geen dauwdruppelvorming en in bloedbouillon
geen haemolyse.
Sheptococcus Longus.
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Steriel.
Vrij groot en slap,
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Steriel
Vrij klein en slap,
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Steriel
Klein en goed gecontraheerd,
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Bevat één soort kolonies
37/A Op serumagar gekorrelde geelachtige kolonies.
Op agar geel beslag.
Gram positieve coccen, die bij verder onderzoek iden-
tiek blijken met die van 2/e.
Micrococcus Siilfurcus.
Groot en slap.
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Bevat in reincultuur zeer kleine
kleurlooze kolonies.
Gram positieve Streptococcen, in ketens van ongeveer
12 tot 30 stuks.
Melk wordt niet veranderd. Ze zijn identiek met die van
29/x.
Streptococcus Longus.
LICHAAM: Steriel
-ocr page 55-Middelgroot en slap,
LINKERHOORN: Steriel,
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
Middelgroot en slap,
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
Groot en goed gecontraheerd.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Levert één soort kolonies.
41/a Op serumagar kleine ronde gele kolonies.
Op agar citroengeel vochtig glanzend beslag.
Goeden groei bij 37° en kamertemperatuur.
Gram positieve onbewegelijke coccen, die gelatine niet
vervloeien in het begin. Na drie dagen ongeveer begint
langzaam een verweeking der gelatine, die breiachtig
vervloeit. Bouillon blijft helder met neerslag, melk stolt
na ongeveer twee etmalen, indol zeer zwak positief.
In hangenden druppel duidelijk pakketvorm, de coccen
liggen in tetraden.
Sarcim Lutca
(Flügge).
LICHAAM: Bevat tweeërlei kolonies.
41/A Op serumagar kleine gekorrelde geelachtige kolonies.
Gram positieve coccen, die bij verder onderzoek identiek
blijken met die van 2/e.
Micrococcus Sulfureus.
-ocr page 56-41/B Zeer kleine kleurlooze kolonies, die slecht groeien op
agar ook bij 37°, Zijn verder identiek met die van 1/A.
Streptococcus Brevis.
Vrij groot en slap,
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Bevat één soort groote geelwitte kolonies, glan-
zend met scherpe randen. In hangenden druppel tetra-
denvormende pakketcoccen. Verder dezelfde eigenschap-
pen als 41/a,
42/A Sarcina Lutca.
Groot en matig gecontraheerd,
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Geeft één soort kolonies,
43/a Op agar geelbruin sterk glanzend beslag.
Gram positieve kleine onbewegelijke coccen.
Gedrag in gelatine en verdere eigenschappen overeen-
komstig 9/D,
Micrococcus Planus Desidens.
LICHAAM: Gaf slechts één enkele melkwitte glanzende
kolonie. Op agar porceleinachtig glanzend beslag.
Gram positieve groote coccen, identiek met die van 5/3,
43/A Micrococcus Candicans.
Klein en goed gecontraheerd,
LINKERHOORN: SterieL
RECHTERHOORN: Levert één soort kolonies.
-ocr page 57-44/a Op serumagar kleine kolonies met donkeren kern en
hangen rand. Op agar dik grijs beslag, dat later droog
rimpelig wordt. Sterk aëroob, groeit als vlies op de bouil-
lon, Identiek met 6/B,
Bac. Subtilis.
LICHAAM: Steriel
Vrij klein en slap, bevat veel vettig reukeloos en kleur-
loos slijm. Vertoont verder alle kenteekenen van bronst,
zooals aangegeven bij No, 2,
LINKERHOORN: Steriel
RECHTERHOORN: Steriel
LICHAAM: Geelt drie soort kolonies,
45/A Op agar blauwachtige op coli gelijkende kolonies met
onregelmatigen rand. Gram negatief kort staafje, groeit
vooral bij 37°. Is geheel identiek met 25/A, alleen on-
bewegelijk, doch vertoont een zéér levendige moleculaire
bewegelijkheid,
Bac. Coli Anitulolicus.
45/B Blauwachtig grijs beslag op agar.
Gram negatief ovoide bewegelijk staafje, dat gelatine
vervloeit, In voorkomen en overige eigenschappen iden-
tiek met 20/1.
Een Procusachtige bacil.
45/C Zeer kleine kleurlooze kolonies, komen geheel overeen
met die van 1/A,
Strcptococciis Brevis.
Groot en slap, lang afgesneden aan de vulva.
Cervix is goed gesloten, terwijl zich in den linkerhoorn
ongeveer V« Liter gas bevindt, dat reukeloos en kleurloos
is en niet weg te drukken; waarschijnlijk gewone lucht.
LINKERHOORN: Geeft twee soort kolonies.
46/1 Op agar goudgeel beslag, gram positieve coccen, die ver-
der geheel overeenkomen met 2/e.
Micrococcus Sulfureus.
46/2 Op serumagar groenachtige kolonies met gekartelden
rand. Lange streptococcen in voorkomen en eigenschap-
pen identiek met die van 34/3,
Streptococcus Longus.
RECHTERHOORN: Geeft dezelfde kolonies als de
linkerhoorn.
46/a Micrococcus Sulfureus.
46/b Streptococcus Longus.
LICHAAM ; Geeft dezelfde kolonies als in beide horens.
46/A Micrococcus Sulfureus.
46/B Streptococcus Longus.
RONDOM ORIFIC. EXT. UTERI drie soort koio-
nies.
46/x Op agar blauwgrijze dunne onregelmatige kolonies, die
bij verder onderzoek identiek blijken met 2/d.
Bac. Coli Conununis.
46/xx Op serumagar ronde geelachtige kolonies.
Op agar geelbruin beslag.
Goeden groei bij kamertemperatuur, bij 37° vrij slecht.
Gram positieve tamelijk lange onbewegelijke staafjes, die
gelatine niet vervloeien.
Op aardappel donkergeel beslag, melk blijft onveranderd,
geen indol en in suikers geen gas.
Is niet onder een bepaalde groep onder te brengen.
46/xxx Zeer kleine heldere kolonies op serumagar.
Gram positieve diplococcen soms in ketens van 3 tot
5 stuks. Identiek met 1/A.
Streptococcus Brevis.
-ocr page 59-Klein en slap,
LINKERHOORN: Geeft twee soort kolonies,
47/1 Op serumagar grauwwitte matglanzende kolonies.
Gram positieve coccen, die bij verder onderzoek dezelfde
blijken als Iß.
Staphylococcus Albus.
47/2 Zeer kleine heldere kolonies, die verder identiek blijken
met 1/A.
Streptococcus Brevis.
RECHTERHOORN: Geeft dezelfde soort kolonies als
links.
47/a Staphylococcus Albus.
47/b Streptococcus Brevis.
LICHAAM: Steriel.
Klein en sterk gecontraheerd.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Geeft in reincultuur kolonies, dic bij nader on-
derzoek identiek blijken met dic van 1/B.
48/A Staphylococcus Albus.
Middelgroot en slap, lang afgesneden aan dc vulva.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Geeft twee soort kolonies.
49/A Op serumagar kleine glanzende melkwitte kolonies. Gram
positieve coccen, die verder identiek blijken met 5/3:
Micrococcus Candicans.
49/B Zeer kleine heldere kolonies, verder identiek met die
van 1/A;
Streptococcus Brevis.
OMTREKORIFICIUMEXT. UTERI: Steriel.
Groot en slap.
LINKERHOORN: Steriel.
RECHTERHOORN: Steriel.
LICHAAM: Steriel.
Verder werden nog verwerkt twee uteri, die drachtig waren,
echter te kort afgesneden, n.l. door het lichaam heen, zoodat er
een open communicatie bestond met de buitenlucht. Derhalve
werd van een onderzoek van het baarmoederslijmvlies afgezien,
echter werden onderzocht in beide gevallen het vruchtwater
binnen het nog ongeopende amnionvlies en de organen van het
foetus.
In beide gevallen was alles steriel.
Om eenigszins zich een denkbeeld te vormen van de bacterien,
welke in de lucht voorkomen van een goed onderhouden, luch-
tige stal, werd een petrischaal met agar gedurende vijf minuten
geopend geplaatst in een paardenstal der Rijksseruminrichting.
Er ontwikkelden zich drie soorten kolonies op.
1) Kolonies met donkeren kern en verward harigen rand.
Gram positief groot slank bewegelijk staafje, dat sporen
vormt, als een vlies groeit op de bouillon en verder iden-
tiek blijkt met 6ß:
Bac. Subtilis.
2) Grauwwitte, matglanzende kolonies, die bij verder onder-
zoek identiek bleken met die van 1/B:
Staphylococcus Albus.
3) Kleine geelwitte gekorrelde kolonies, die bij verder on-
derzoek identiek bleken met die van 2/e:
Micrococcus Sulfureus.
In verband met de gevonden paratyphus-A stammen, welke
negatief agglutineerden met paratyphus-A serum, echter met
abortus merrie serum positieve agglutinatie gaven tot op 1 : 200
kan hierbij vermelding vinden de opmerking van Uckermark
(Z, Immunitäts for. 1918. Bd. 27 Heft 14.2), welke ook Lehmann
vermeldt in zijn „Bacteriologie" Band 11 bl. 780:
„Paratyphus-A bacterien aus Menschen werden vom homo-
logen Serum bis zur Titergrenze agglutiniert. Bacterien, die mit
Paratyphus-A vollständig identisch sind, aber aus dem Tier
stammen, zeigen ein völlig indifferentes Verhalten. Eine Mit-
agglutination von Typhus-, Paratyphus-B, Mäusetyphus-, Gärt-
ner-, Coli- und Alcaligenes-serum ist vorhanden, aber nicht
höher als etwa 1 : 100-200."
Het door mij verkregen resultaat, stemt vrijwel hiermede
overeen.
De Gram\'sche kleuring van Proteus vulgaris varieerde nogal.
Voorhoeve (Physiologische en pathologische beteekenis der
darmflora) geeft aan, dat jonge, 16 uur oude culturen gram posi-
tief zijn, oude culturen gram negatief. De door mij gekweekte
stammen vertoonden nagenoeg hetzelfde verschijnsel.
SAMENVATTING EN CONCLUSIE.
Gevonden werden de navolgende bacterien.
1) Streptococcen.
a) Streptococcus brevis.................... 27
b) „ longus .................... 6
2) Staphylococcen.
a) Staphylococcus albus .................. 12
3)
4)
5)
6)
7)
8)
9)
b)
Micrococcen.
a) Micrococcus albus liquefaciens .....
b) „ flavus (Flügge)
c) „ flavus desidens (Flügge)
d) „ candicans (Flügge) ...
e) „ sulfureus (Zimmermann)
Proteusachtigen.
a) Bacillus proleus................................................25
b) „ „ Zopfii....................................2
c) ,, seplicus pulidus (Roger) ................1
Coli-achtigen.
a) Bacillus coli communis....................................8
b) „ „ immobilis (Germano en Maurea) 1
c) „ „ anindolicus (Matzuschita) --------3
Behoorende tol de Paratyphus-Gartncr Groep.
a) Bacillus paratyphus-A ................................3
b) „ enleritidis Gärtner ........................2
c) „ faecalis alcaligenes ........................5
Sarcinen.
a) Sarcina flava (de Bary) ................................1
b) „ lutea (Flügge) ...................2
c) ,, ,, non liquefaciens (Schroeter) 1
Niet Pathogene Bipolaire bacillen ....................1
Diplococcen.
a) Diplococcus citreus conglomeralus (Bumm) 1
maal.
10) Bac. Fluorescens non Liquefaciens................2
aureus
-ocr page 63-11) Sporcnvormcrs,
a) Bacillus subtilis ........................ 2 „
b) „ mycoides .................... 1 „
c) „ megaterium .................. 1 „
12) Een Leptothrix (vermoedelijk) ............ 1 „
13) Schimmels.
a) Actynomyces ........................ 1 „
b) Streptothrix .......................... 2 „
14) Tenslotte werden nog navolgende bacillen gevonden, die
zich niet in een bepaalde groep lieten onderbrengen:
a) Gram negatieve korte dikke staafjes............1 maal.
b) Gram positieve kleine slanke staafjes .... 1 „
c) Gram positieve staafjes, welke in enkele
weken oude culturen coccen vormen --------3 „
d) Gram positieve lange plompe staafjes--------1 „
e) Gram negatieve staafjes, meest in strepto-
vorm gelegen........................... 1 ,,
f) Gram negatieve korte dikke staafjes, welke
zich onderscheiden van die onder a) ge-,
noemd, o.a. door hunne taai-slijmachtige
kolonies, die een zurige lucht afscheiden.. 1 „
Onderzocht werden 50 Uteri. Hiervan waren twaalf geheel
steriel, d.i. 24 %.
Van de overige 38 waren:
17 maal de linkerhoorns steriel,
17 „ „ rechterhoorns steriel.
12 „ „ lichamen steriel.
Tezamen met den omtrek van het orificium externum uteri
werden onderzocht negen baarmoeders.
Hiervan was slechts een enkele geheel steriel, n.1. No. 24.
Een, n.1. No, 18, was geheel steriel, terwijl echter de omtrek
van het orificium ext. uteri bacterien bevatte.
Twee stuks, n,I. No. 27 en 49 waren in den omtrek van het
orif, ext. uteri steriel, terwijl de baarmoeders zelf bacterien be-
vatten.
De overige vijf, n,l. No, 22, 25, 26, 29 en 46 bevatten bac-
-ocr page 64-terien in de baarmoeders zoowel als in den omtrek van het
orif, ext, uteri,
In stadium van bronst verkeerden vier stuks. Hiervan was
slechts één, n.l, No, 24, geheel steriel. De andere drie bevatten
bacterien, en wel:
No, 2, in beide horens en lichaam.
No. 19, had den linkerhoorn steriel en bacterien in rechter-
hoorn en lichaam.
No, 45 had beide horens steriel en bevatte bacterien in het
lichaam,
No. 23 was drachtig. Hierbij waren het amnionvocht, de orga-
nen en de navelstrengbloedvaten van het foetus steriel. De
beide horens van dezen uterus bevatten bacterien, terwijl het
corpus uteri steriel was.
Voorts kan nog vermeld worden, dat in tien gevallen het
uteruslichaam bacterien bevatte, terwijl beide horens steriel
werden bevonden en dat in twaalf gevallen het lichaam steriel
was, doch een of beide horens geïnfecteerd bleken.
Zooals reeds vermeld, werden alle uteri verwerkt bijna direct
na het slachten. Alleen No. 25, 26 en 27 werden in goed ge-
sloten toestand eerst gedurende 18 uur in een ijskast bewaard.
In de direct onderzochte uteri was de quantiteit der aanwezige
bacterien steeds gering. Meest werden op de platen met paar-
denserumagar slechts enkele gescheiden liggende kolonies ver-
kregen, varieerende van één tot ± negen. Hierdoor wordt het
vrijwel negatieve resultaat begrijpelijk, dat b,v. Lutje behaalde,
waar deze slechts het in de baarmoeder geinfundeerde water
onderzocht.
Voor de uteri, welke eerst in de ijskast waren geplaatst, gold
dit niet. Hier waren de bacterien veel talrijker aanwezig, zoodat
het scheiden door middel van verdunningen via verschillende
agarbuisjes noodzakelijk was. Dit bewijst wel, dat bij het levende
dier in den uterus een bactericide werking bestaat, die evenwel
vaak niet voldoende is om het slijmvlies geheel steriel tc hou-
den, maar toch steeds remmend werkt op een event, aanwezige
flora.
Het uterusslijm op zich zelf schijnt als voedingsbodem voor
bacterien wel te voldoen, daar deze zich daarop zelfs bij een
lage temperatuur goed ontwikkelden, tenminste het meerendeel.
Een overzicht van de gevonden bacterien doet zien, dat vele
behooren tot de ubiquitair voorkomende soorten, andere weer
tot de vaste scheedeflora en enkele tot de normale darmbewo-
ners. Deze laatste zullen wel via de staartharen uit den darm
van het betreffende paard in de scheede zijn geraakt, vooral bij
groenvoedering.
De bacterien, die tot de typhusgroep behooren, zooals b.v, de
gevonden op paratyphus-A gelijkende bacillen, kunnen ook wel
langs haematogenen weg in den uterus zijn binnengedrongen en
zich daar dan verder hebben ontwikkeld.
Men kan verder aannemen, dat geregeld vanuit de omrin-
gende lucht, vanaf de huid van het dier, zoowel als door veront-
reiniging met faeces via vulva en vestibulum bacteriën in de
scheede geraken en zich daar meer of minder sterk ontwikkelen.
Op welke wijze deze dan verder accidenteel in den uterus
komen tot in de horens toe, na eerst het cervixkanaal te hebben
gepasseerd, is nog een open vraag.
De bewering van Lutje, dat deze scheedeflora door Chemo-
taxis wordt getrokken naar het somtijds in physiologische samen-
stelling veranderde uterussccrcct is wel wat ver gezocht.
Meer aannemelijk lijkt mij dc stelling, dat voor een deel de in
de scheede aanwezige bacterien langzaam uitgroeien in den
uterus, waar zij zich wellicht in gunstiger conditie bevinden.
Voorts kunnen zij ook tijdens bronstperioden, na eerst b.v. bij
den coitus in de scheede tc zijn gebracht, via de eenigszins ge-
opende cervix in den uterus zijn gekomen tengevolge van een
zuigende werking, door deze uitgeoefend.
Zulks kan ontstaan door meer of mindere contractie van de
spierwand, waardoor slijm of ander vocht en hiermede micro-
organismen in de baarmoeder worden gezogen.
Dat de toestand van contractie, waarin zich de uterus bevindt,
veel aan verandering onderhevig is, bleek duidelijk bij de door
mij onderzochte exemplaren.
Het is duidelijk, dat juist tijdens de bronst een dergelijke ver-
andering in contractietoestand gemakkelijk kan geschieden in
verband met de dan bestaande vermeerderde gevoeligheid, door
de plaatselijke hyperaemie veroorzaakt.
Dat hierbij ook wel eens lucht kan worden geaspireerd, wordt
gedemonstreerd door uterus No. 46.
Het onderzoek van uterus No. 23 wijst er op, dat bacterien
blijkbaar langen tijd in een baarmoeder levensvatbaar kunnen
blijven, omdat de aldaar aangetroffen microorganismen toch
zeker al aanwezig waren vóór het begin van de dracht, dus ruim
vier maanden.
Het hangt dan af van de meer of mindere virulentie dezer aan-
wezige bacterien of al dan niet kwaad zal worden gesticht.
Zooals ook o.a. Marmorek aantoonde, kan bij pathogene bac-
terien met geringe virulentie licht vermeerdering hiervan op-
treden, waardoor de eerst weinig gevaarlijke bacterien door
levend weefsel i.e. de vruchtvliezen heen kunnen dringen en zoo
het foetus infecteeren. Soms zullen zij abortus veroorzaken; in
andere gevallen treden eerst verschijnselen bij het veulen op
enkele dagen na een overigens normaal verloopende baring,
wanneer de beschuttende werking van het moederlijke bloed
resp. van de meegekregen antistoffen niet meer bestaat.
Uit de aangehaalde literatuur blijkt, dat vaak de in verworpen
veulens aangetoonde bacterien dezelfde zijn als die, welke in
normale uteri voorkomen.
Bij veulens, die kort na de geboorte ziek worden, zal als
regel ook de smetstof wel na de geboorte zijn opgenomen, even-
wel zijn de voorgaande onderzoekingen van dien aard, dat men
daaruit zou kunnen concludeeren, dat in zeldzame gevallen een
infectie van het foetus in de moederlijke baarmoeder mogelijk is.
De intra-uterine infecties van haematogenen oorsprong, zooals
bij abortus equi, bij den abortus van het rund en soms in hoogst
enkele gevallen bij tuberculose van het rund, blijven hier buiten
beschouwing, omdat daarbij de infectie van de vrucht in den
uterus een bekende zaak is.
Tot mijn spijt, konden geen nadere gegevens verkregen wor-
den over dc dieren, waarvan de verwerkte uteri afkomstig waren,
behalve dan dat deze clinisch en anatomisch geen afwijkingen
vertoonden. De meeste waren uit Engeland ingevoerde slacht-
paarden, echter waren er ook vele inlandsche, soms nog goede
exemplaren bij.
Dat 24 % der onderzochte uteri geheel steriel waren, bewijst,
dat het voorkomen van levensvatbare microörganismen in nor-
male uteri bij het paard zuiver accidenteel is en behoudens
enkele gevallen, waarin de aanwezige bacterien langs haema-
togenen weg kunnen zijn aangevoerd, wat speciaal geldt voor
die van de typhus-groep, bestaat deze uterusflora uit bacterien,
afkomstig uit de scheede, welke door verschillende oorzaken in
den uterus zijn opgenomen en zich aldaar in voldoende mate
hebben kunnen aanpassen en verder ontwikkelen.
Het feit, dat in twaalf gevallen het corpus uteri steriel was,
terwijl een of beide horens in geringe mate geinfecteerd bleken,
wijst erop, dat ook de uterus een zelfreinigende werking bezit,
die soms voldoende is om de ingedrongen bacterien te vernie-
tigen en overigens steeds een remmende werking op deze uit-
oefent.
1) ADSERSEN. Untersuchungen ueber die Fohlenlähme.
2) FIND, Untersuchungen ueber die Bacterienflora patho-
logisch-veränderter Genitalorgane,
3) FLÜGGE. Die Microörganismen. I und IL
4) GMELIN, Beitrag zur Kenntnis der infect, Nabelentz.
bei Kälber und Fohlen. (Monatsh, f, prakt. Tierk. 8 Bd.),
5) JENSEN. Übersicht ueber die wichtigsten Kälberkrank-
heiten. (Deut. Tierärztl. Woch, 1911 bl, 374).
6) LEHMANN und NEUMANN. Bacteriologie. Band I und II.
7) LUTJE. Abort und Sterilität der Stuten. (Deut, Tier-
ärztl, Woch, 1921 No, 36 en 37, 1911 No. 1,),
8) MACEE, Traité de Bactériologie,
9) MAGNUSSON, Joint-ill in Foals, (Journal of Comp,
Path, and Therap, 1919, Vol, 32),
10) MATZUSCHITA, Bacteriologische Diagnostiek,
11) MEDEDEELINGEN van de Rijksseruminrichting, deel
12) MENGE. Ueber ein bacterienfeindlisches Verhalten der
Scheidensekrete Nicht-Schwangerer, (Deut, Med, Woch,
1894).
13) M\'FADYEAN en EDWARDS. Joint-ill in Foals-Etiology
and Serumtreatment. (Journal of Comp. Path, and
Therap. 1919).
14) MIESZNER und BERGE. Der paratyphus abortus equi
als Ursache des seuchenhaften Verfohlens in Deutsch-
land. (Deut. Tierärztl. Woch. 1917 bl. 9).
15) OSTERTAG. Zur Aetiologie der Lähme und des seu-
chenhaften Abortus des Pferdes. (Monatsh. f. prakt,
Tierk. Bd, 12 bh 385),
16) PFEILER, Neuere Untersuchungen ueber die Ursachen
des ansteckenden Verwerfens der Stuten,
17) POELS, Rapport over de Kalverziekte in Nederland,
18 REINHARDT, Beitrag zur Aetiologie der Fohlenlähme.
(Monatsh. f. prakt, Tierk, 32 B, 3/4 Heft).
19) SCHIEBEL, Untersuchungen ueber die Bacterienflora
im Uterus steriler Stuten,
20) SCHMOLD. Die Bacterienflora der Scheide gesunder
Stuten.
21) SOHNLE. Untersuchungen ueber Fohlenlähme. (Monats-
heft f. prakt. Tierheilk. Bd. 12. bl. 337.
22) VAETH, Die Fohlenlähme, ihre Entstehung, Behandlung
und Verhütung.
23) VERSLAG der werkzaamheden van de Rijks-serumin-
richting van 1906,
24) VOORHOEVE. Physiologische en pathologische betee-
kenis der darmflora.
--Mi
.•■■•rît.-- \' T-l-,
, . ^ ■_______________ - —.....
-Si ■T\'jr\'^c ■ X^r^ . \'J- \' \' . • . .
\'Tr.rÄf>. t
■r.S .
KJ •
i:
• ■ . ïiail -\'\'^ïtu;:\'^ rM\' \' -is^:^-
"\' - \' . ■■ \'.I-Ä«!.. AL\'.,\'lis;!«"
h
1) Het stichten van een Instituut Pasteur te Medan is nood-
zakelijk en een eisch der humaniteit,
2) De ziekte onder de runderen op het eiland Lombok, be-
kend onder den naam „makan balang" is niets anders dan
Septicaemia haemorrhagica,
3) Waar op Java castratie van buffelstieren plaats heeft
door inlandsche empiristen volgens de daarbij gebruike-
lijke methode, dient wegens ergerlijke dierenmishandeling
strafrechterlijk te worden ingegrepen,
4) De geschiedenis van het houtvuur op Java bewijst het
bestaan van bacillendragers onder het Nederlandsch
rundvee.
5) De bewering, dat bij surrapatienten de tr.ypanosomen
voornamelijk in het periphere bloed zijn aan tc toonen
tijdens een koortsaanval, is niet overeenkomstig de feiten.
6) De open castratiemethode van hengsten met den emas-
culateur is steeds tc verkiezen boven de in gebruik zijnde
:5V:-- , ÄS::" xsm
.\'.r rr^i^\'i-i^^iZ
. . -..f,..» . fv-•
■ i - -v; ^ - ^
------ .
\'r«» ■ \' *
M
M
. . > \' .... r. -V\'\' \' . \' • ■ m»
1,
> ^
V.,
I ■
: je"\'"«." -■ , i"
.. -v, . ^^ ■ V
gesloten kneuzingsmethode, ook daar waar event. na-
behandeling niet mogelijk is.
7) Op de groote kustplaatsen van Ned.-Indië is het houden
van volbloed Ongole-vee voor de melkproductie aan te
bevelen boven dat van Hollandsch vee.
8) Door surra aangetaste paarden zijn voor herstel vatbaar,
mits zij in behandeling komen alvorens zich uitgebreide
oedemen hebben ontwikkeld,
9) Het oordeelkundig gebruik van trekhonden met doel-
matig tuig en goede aanspanning is uit een oeconomisch
oogpunt goed te keuren en kan niet als dierenmishande-
ling worden gequalificeerd.
bibliotheek
diergeneeskunde
utrecht
-ocr page 75-\'v ". ■".■y- vVv
(
...... ... ,■\'
v:
% V
V
■■ i . ■ ■ \' \' •
V. , A
ï.
\'i^ÊÊ^M: \'J
> V
..\'-Sm.
>> - . ■ ■ • 4 ,
, i" V ....... f
\' : y\'à
■
^ • »
hs?-\'"\' " ■ I ■
\\ k "?« i*>N . , \' • - / . " \'\'\' . • \' • . ■ - ■ » .
\' ■■ ivi - . . ■■--i\'-;.;
tt.
ir-;-
•
bibliotkeek -
diergeneeskunde
utrecht .
. 4\' ■ \' :
\' i •. ,t
-ocr page 78-