NA MAGTIGING VAN DEN EECTOK MAGNIFICUS
GÜWOOW HOOGLEERAAR IN DE GKMBESKUNUE,
MET TOESTEMMING A\'AN IJEN ACADEMISCHEN SENAAT
15K
VOLGENS BESLUIT J)ER REGTSGELEERDK FACULTEIT,
TER VBKKRIJGIKG VAN DEN GRAAD
VAN
Doctor in het Romeinsch en Hedendaagsch Eegt,
AAN
DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT
T E V K E. B E D 1 G E N
op Woensdag den Mei 1867, des namiddags ten 2 ure,
IJOOU
GEEOREK TE KOTIEEDAJl.
---------
UTBB^CHT,
J. DE KEU Y FF.
1807,
-ocr page 2-STOOM-SHELPEBSDIlUK VAN L. E. BOSCH EN ZOON.
I
A
T
-ocr page 4- -ocr page 5-Onder de vele voorregten, vs^elke eene welgeordende
staatsinrigting aan hare burgers waarborgt, is er mis-
scliien geen, waarop zoozeer en zoo teregt liooge prijs
^^ordt gesteld, als de verzekering der persoonlijke vrij-
leid. — Vrij te zijn, dat is den eigendom te bezitten
^an zich zelf, van zijne vermogens, van zijn wil, dat is
het eerste vereisehte van geluk, het aangeboren regt dat
"^en een burger niet zonder noodzaak mag ontnemen, i) —
I^eze leer, bij alle beschaafde volken, in theorie althans,
gehuldigd, stelt de persoonlijke vrijheid als algemeene
^egel. De Staat is echter geregtigd, bij overtreding der
betten, zijne regten te doen gelden en de burgers zijn
er toe mede te werken, of iets te lijden ten
einde de Staat dit naar behooren zoude kunnen doen.
^eze bevoegdheid en deze verpligting, noodzakelijk
^oor de handhaving van orde en rust, zijn het tevens
^oor die der vrijheid zelve, daar hierin de bescherming
vau den zwakke tegen den sterke, van het regt
Maar niet dan waar het noodig is moet
^réé r^\'^ P^r Jules Simon ï. I. pg. 5 : L\'liomme ayant été
être \' — \' aucune organisation de la société humaine ne saurait
® egitiine, si eUe n\'a pour but et pour effet de protéger et
développer la liberté.
men deze magt aanwenden, men moet niet uit het oog
verliezen dat gevangenneming (zelfs voorloopige en prae-
ventive) een wezenlijke ramp is, die den burger treft
in zijn goeden naam, door bet vermoeden dat zij op
hem doet drukken, in zijn fortuin, door de onmoge-
lijkheid, waarin zij hem brengt, om zelf voor zijne
zaken, eigendommen en nering te zorgen, in zijn per-
soon door bet verlies der vrijheid en door de vele
ongerieven steeds aan een kerker verbonden. Van daar
dat elke noodelooze beperking der vrijheid onregt is,
waartegen zorgvuldig moet gewaakt worden.
Tot bereiking van dit doel strekken voornamelijk
twee middelen, beide evenzeer bij ons in acht genomen •.
het eerste is eene naauwkeurige omscbrijving bij de
wet van de gevallen waarin, en de wijze waarop men
tot arresteren mag overgaan. — Ten einde dit te
bereiken nam onze wetgever als grondregel aan. „Nie-
mand mag tot straf vervolgd qf veroordeeld loorden, dan op
de wijze en in de gevallen hij de wet voorzien en gaf
aan dezen regel de ontwikkeling, welke wij in ons Wet-
boek van strafvordering en in andere afzonderlijke
wetten vinden. — Het tweede middel is een geheele
afscheiding der politieke en der regterlijke magt. Dit
beginsel vinden wij in de Grondwet gehuldigd; waar
wij lezen: „De regterlijhe magt wordt alleen uitgeoefend
door regters, weihe de wet aanwijst; uNiemand kan tegen
zijnen wil worden afgetrohhen van den regter, dien de wet
hem toekent„Buiten de gevallen in de wet hejiaali
mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een hevel
1) Wetb. V. Strafv. art. 1.
3) Grondw. art. 149.
3) Grondw. art- 150.
-ocr page 7-van den regter" i) daar vinden wij werkelijke waar-
borgen voor de persoonlijke vrijheid. 2)
Slechts een artikel is er in de Grondwet welke deze
afscheiding niet in het oog houdt, maar aan de politieke
niagt toelaat op het gebied van de regterlijke te treden:
// Wanneer een ingezeten, {art. 152) in hiitengewone omstan-
digheden door het politiële gezag is gearresteerd, is hij, op
wiens hevel zoodanige arrestatie plaats heeft gehad, gehouden
daarvan terstond hennis te geven aan den plaatselijhen regter,
en hem voorts den gearresteerde linnen den tijd van drie dagen
over te leveren. De criminele regtbanJcen zijn verpligt, elh in
haar ressort, te zorgen, dat zulks stiptelijk tvorde nageJcomen."
Niet alleen als uitzondering opeen systeem, overigens
in onze geheele wetgeving volgehouden, verdient dit
art. opmerking, ook de vorm, waarin het gesteld is,
moet onze aandacht trekken. De magt, hier aan het po-
litiek gezag verleend, wordt als iets natuurlijks, als iets
dat reeds bestaat voorgesteld, terwijl het artikel, het eenige
toch in de Grondwet, dat van deze bevoegdheid gewaagt,
zich slechts ten doel schijnt te stellen haar te beperken.
Hevige tegenstand is deze uitzondering op den al-
gemeenen regel ten deel gevallen , reeds onder de vorige
Grondwet door Mr. Thorbecke als „een wapen uit de tijden
^an hurgerhrijg\'\' voorgesteld, werd zij, na de herzie-
ning, door hem een Irandmerlc der Grondwet genoemd. —■
1) Grondw. art. 151.
2) Vous êtes, zeide de heer Dupin tot de regtbank, les pro-
tecteurs les plus efficaces de la vie, de l\'honneur et de la pro-
priété des citoijens, de tous leurs droits en tête desquels est la
liberté de leurs personnes, — (Mémoires de M. Dupin T. I. pg. 235.)
3) Mr. J. K. Thorbecke. Aanteekening op de Grondwet ad art.
Bijdrage tot de herziening der Grondwet ad. art.
-ocr page 8-Maar even geleerde schrijvers hebben hare verdediging
op zich genomen, als een nuttig wapen ter zelfver-
dediging in de handen van eene nationale regering.
Het instellen van een naauwkeurig onderzoek naar
dit artikel heb ik tot onderwerp van mijne dissertatie
gekozen en heb mij daarbij voorgesteld in het tweede
gedeelte het artikel zelf te behandelen, met betrekking
tot de vraag of bet werkelijk de afkeuring verdient,
door Mr. Thorbecke daarover geveld, dan wel of de
regering inderdaad zoodanige magt noodig heeft om de
rust in den Staat te bewaren; terwijl het eerste ge-
deelte het onderzoek zal bevatten hoe dit artikel in
onze Grondwet is gekomen? en welke de antecedenten
zijn, die de politieke arrestatie in ons land beeft? Wij
kunnen hier echter niet met de geschiedenis van ons
eigen land volstaan, maar zullen eerst op die van Frank-
rijk dienen te wijzen. De reden welke ons hiertoe noopt
is tweeledig : ten eerste hebben wij niet alleen, z. a.
wij later zien zullen, het geheele beginsel uit Frankrijk
overgenomen, maar zijn ook, gedurende de overbeer-
sching van Napoleon aan het, toen in Frankrijk van
kracht zijnde, systeem van politieke arrestatieën onder-
worpen geweest; ten tweede, levert de geschiedenis van
Frankrijk zooveel merkwaardige gezigtpunten en schoone
lessen met betrekking tot ons onderwerp op, dat het
jammer zoude zijn deze bier ongebruikt te laten.
Tevens zal bet niet ongepast zijn eene kleine ruimte
aan Engeland te wijden, een land zoo dikwerf als de
bakermat der constitutie voorgesteld, waaruit de Fransche
revolutie voor een groot deel hare begrippen der indi-
viduele vrijheid heeft overgebragt.
DEK
GESCHIEDENIS DER POLITIEKE ARRESTATIE
IN ERANKRIJK.
Te midden van de vele bloedige bladzijden, welke
de geschiedenis der Fransche revolutie ons vertoont,
onder al het afkeurenswaardige, dat zij ons nage-
laten beeft, valt bet wel niet te ontkennen dat wij,
als zoovele lichtstralen in die duistere tijden, ons
öiogen verheugen in de afschaffing van misbruiken,
die, het gevolg, men mag zeggen, bet kenmerk eener
"vermolmde regering, gedurende het bewind der laatste
Fransche Koningen, de natie met ijzere banden druk-
ken. Onder deze misbruiken zijn er weinige tegen
"^elke men eerder en met xneer nadruk is opgekomen
op wier afschaffing men meer roemen kan, dan de
ïioodlottige instelling der „lettres de cachet."
Het eerst vindt men biervan melding gemaakt iu de
Ordonnantie van Orléans van 1560; een maatregel on-
\'^er François II door de regering uitgedacht, om zich
onafhankelijk te maken van de uitspraken van Parle-
menten en andere hooge regtscollegieën, zonder de
algemeene wetten oogenschijnlijk geheel omver te wer-
pen\'). Men bereikte hierdoor een dubbel doel, het
onttrekken aan straf van diegenen, welke voor de
regtbank vervolgd werden en het straffen van dezulken,
welke de regtbank niet vervolgen kon 2). Wat het eerste
betreft, zoodra men voor iemand een vonnis vreesde
kon men op vertoon van een lettre de cadet den be-
schuldigde opvorderen en naar een der daartoe aange-
wezen gevangenissen doen vervoeren, de regtbank kon
dan haar proces voortzetten en, in strikten zin, hield
alzoo het regt zijnen loop, maar den heschuldigde was
men kwijt en zoo lang hij onder bescherming van de
lettre de cadet stond, rnogt de regterlijke magt niet,
tegen \'s Konings bevel in, hem de, door haar opge-
legde, straf doen ondergaan ja niet zelden zag men
1) Dr. Engelbregt : Iets over Mirabeau , voornamelijk betreffende
zijne gevangenneming te Amsterdam, pg. 70.
PailKet (Droit public Français pg. 190) is van een ander ge-
voelen en zegt, dat liet eerste edict, waarbij de lettres de cachet
(toen nog slechts lettres d\'exil) werden ingesteld, door Lodewijk
XIV in Julij 1705 is uitgevaardigd en eerst 20 Januarij 1706 in
de registers van het Parlement is ingeschreven.
2) l^a liberté par Jules Simon T. I. pg. 98. — Les rois dispo-
saient , sans forme de procès, de la liberté et même de la vie de
leurs sujets, arrêtaient des procédures commencées, faisaient sortir
de la conciergerie, par lettre de cachet, des prisonniers contre
lesquels le parlement avait commencé une instruction.
3) Madame de Staël. Considérations sur les principaux événemens
de la révolution Française T. I. pg. 251. L\'autorité suprême du
roi lui permettait de dérober, par des lettres de cachet, un gentil-
personen van rang op deze wijze hunne, met gijzeling
dreigende, crediteuren ontkomen en onder het bevel
van den Vorst eene schuilplaats zoeken.
Maar op dezelfde wijze, waarop men iemand dus aan
billijke straf kon onttrekken, kon men ook hen, die
gebeel buiten bereik van den regter vielen, waarop
soms niets viel aan te merken, alleen „puisque tel était
Ie hon plaisir", van de vrijheid berooven en in kerkers
opsluiten, waaruit alleen dezelfde willekeur verlossen
kon, die hen er had ingebragt. Het is duidelijk welk
een veld deze magt voor de grootste misbruiken opende,
en werkelijk behoeft men niet zeer te huis te zijn in
de geschiedenis der laatste Fransehe koningen, om te
weten op welk eene schaal dit middel gebruikt werd.
De politie, welke reeds onder Lodewijk XIV eene
politieke strekking had, kon in deze geen ruimen werk-
kring hebben in een tijd toen het volk nog te zeer
overtuigd was van de goddelijke, onbeperkte regten
van den souverein, om zich daar tegen te verzetten\')
en geen partijschap bestond, die voor de dynastie ge-
vaarlijk kon wezen. Zij beperkte zich tot de intrigues
komme à l\'action de la loi, quand il avait commis un crime. Le
comte de Cliarolois en fut un exemple frappant dans le dernier
siècle, et beaucoup d\'autres du même genre pourroient être cités.
1) La liberté par Jules Simon T. I. pg. 102. — Quand le roi
alloit jusqu\' à punir les conseillers pour leurs votes ou pour leurs
opinions exprimées sur les fleurs de lis, comme Henri II, qui
fit arrêter deux conseillers en sa présence par son capitaine des
gardes, comme Louis XYI, qni commanda à Vincent d\'Agout
d\'employer la violence pour arrêter Goislard et d\'Espréménil dans
la grand\' chambre , le parlement protestait, mais il subissait ; il
c«ait au despotisme, mais le despotisme allait de l\'avant.
der hoogste kringen, de kabaïen der hovelingen, en
verlaagde zich niet zelden tot het indringen in den hui-
selijken kring, soms door de verachtelijkste middelen,
om den Koning met de chronique scandaleuse te vermaken \' );
of wel zij diende om juist de veiligheid en rust zelf der
burgers te belagen, waarvan ons een treffend voorbeeld
wordt aangetoond door Jules Simon (La liberté T 1 pg.
231). ,/En 1749, zegt hij, on eut besoin de peupler le
Mississipi; ce fut une affaire de police; on fit la presse
dans les rues de Paris, et on enleva surtout les filles. —
Un exempt déguisé, avec trois ou quatre hommes, faisait
main-basse à la chute du jour sur les servantes qui se
hasardaient dans la rue; on les poussait dans un fiacre,
de là à la prison de Saint-Martin ou à l\'hôpital Saint-
Louis, puis au Havre pour l\'Amérique. La poHce,
quelques jours après, s\'en prit aux enfants d\'une dizaine
d\'années. — On avait déjà appliqué ce même système
pour la même cause en 17£0. — H y avait bien quelque
émeute parmi le peuple, quelque père qui courait sur
les exempts pour leur disputer son fils. Mais on
en était quitte pour pendre deux ou trois de ces
mutins en place de Grève, et force restait à l\'autorité
royale."
Kaii het bij zoodanigen toestand verwonderen dat
de lettres de cachet minder gebruikt werden, waar het
de belangen van den Staat gold, dan om de wraak-
zucht van gunstelingen, of zelfs van bijzondere per-
sonen te voldoen : ,/Une plaisanterie de circonstance,
une épigramme contre un édit, un favori ou une maî-
tresse conduisait à la Bastille, Lorsqu\'on y enfermait
1) Le livre noir par M. Année. Introd. pg. 19, 57.
-ocr page 13-un philosophe, c\'était plutôt pour avoir mal parlé d\'une
grande dame que d\'un grand principe" \') maar zelfs geen
i grond had men noodig om wie het ook ware, te doen
! opsluiten, de lettres de cachet toch behelsden er geen,
en waren, als werkelijke wissels op iemands vrijheid,
^ uit zieh-zelf krachtig genoeg om voldoening te eischen,
i zonder dat men naar de oorzaak der schuld vroeg. —
t Ook voor bijzondere personen was het niet moeijelijk,
\' niits zij eenigen invloed hadden, zoodanige bevel-
schriften te verkrijgen, te minder daar zij in blanco,
ook aan ondergeschikte ambtenaren werden toever-
trouwd. — Hoe ook hiervan een schromelijk mis-
bruik gemaakt werd, blijkt op niet oneigenaardige
wijze uit een antwoord door Maurepas, op een ver-
zoek om een lettre de cachet, aan den markies de
Mirabeau gegeven: dat men voor de familie Mirabeau
alléén er wel een Secretaris van Staat op mogt
ua houden. 2) Onverdiend altbans kan dit verwijt
niet beeten, waar wij graaf Mirabeau op de tribune
l der Nationale Vergadering hooren zeggen : ,/Depuis
le donjon de Vincennes et les différents forts du
royaume, où je n\'avais pas élu domicile, mais où j\'ai
été arrêté par différents motifs, il serait difficile de
citer un fait, an écrit, un discours de moi, qui ne
uiontrât pas un grand et énergique amour de] la
liberté. J\'ai vu 54 lettres de cachet dans ma famille,
\' 1) Revue Française. Mars 1829, pg. 184. La police politique.
I have been assured, zegt Blackstone (CoBimentaries on the laws
of England vol I, pg. 150) that during the mild administration
<\' of Cardinal Eleury, above 5é000 lettres de cachet were issued
I üpon the single ground of the famous bulle unigenitus,
2) Dr. Engelbregt. lets over Mirabeau, blz, 71,
-ocr page 14-oui, messieurs 54 et j\'en ai eu 17 pour ma part; ainsi
vous voyez que j\'ai été partagé en aîné de Norman-
die \' )." Al mogt hij zich niet beklagen over den „donjon
de Yincennes daar deze hem voor de doodstraf be-
hoedde, welke het gevolg zoude geweest zijn van zijne
ontvlugting met Sophie de Monnier, zoo niet een lettre
de cachet hem gered had, al waren vele der kastijdin-
gen , hem door den markies opgelegd, zoo al niet
vaderlijk, dan toch niet onverdiend, zeker kan men
moeijelijk een meer afdoend bewijs verlangen van het
misbruik, waartoe die hevelschriften geleid hebben.
Nadat alzoo gedurende meer dan twee eeuwen, het
gezag van den regter zoo ergerlijk gekrenkt was ge-
weest, kou het wel niet anders of een der eerste
daden van de revolutie moest er in bestaan, hier
tegen op te komen. Reeds den December 1788
had het Parlement den Koning verzocht: „de déclarer
et consacrer la liberté individuelle des citoyens, par
l\'obligation de remettre immédiatement tout homme
arrêté dans une prison royale, entre les mains de ses
1) Dr. Engelbregt t. a. p. blz, 72.
2) Het was terwijl Mirabeau hier was opgesloten, dat hij zijn
werk schreef: Bes lettres de cachet et des prisons d\'état, waarin
hij ons een zoo vreeselijk tafereel ophangt van den toestand der
gevangenen, wat betreft zoowel hun voedsel als de onmogelijkheid
waarin zij waren om hunne klagten aan de overheid te doen toe-
komen , een toestand welke hem doet uitroepen : «Telle est la vie
que l\'on mène dans ce sépulcre, appellé château, où les chagrins
vengeurs et les pâles maladies et la triste et précoce vieillesse ont
fixé leur demeure , et dont on ne sort le plus souvent que pour
aller dans cet asyle sûr, oîi l\'on brave la tyrannie." (Des lettres
de cachet et des prisons d\'état sec. partie pg. 55).
juges naturels i)." Maar eerst den li^®\'^ September
1791 werden de lettres de cachet door de nieuwe Consti-
tutie verboden, daar de TJéclaration des droits de l\'homme
et du citoyen, welke aan het hoofd dezer staatsregeling
stond, bepaalde: „Nul homme ne peut être accusé,
arrêté ni détenu que dans le cas déterminé par la loi,
et selon les formes qu\'elle a prescrites. Ceux qui
sollicitent, expédient, exécutent ou font exécuter des
ordres arbitraires, doivent être punis." En de Consti-
tutie zelf bepaalde: ,/La constitution garantit, comme
droits naturels et civils.....la liberté à tout homme
d\'aller, de rester, de partir, sans pouvoir être arrêté,
ni détenu, que selon les formes déterminées par la
constitution en verder: ,/Les citoyens ne peuvent
être distraits des juges que la loi leur assigne, par
aucune commission, ni par d^autres attributions et évo-
cations que celles qui sont déterminées par la loi®)."
Geheel in denzelfden geest luidde de Constitutie
Van 1793, als had men in deze beide staatsregelingen
het bewijs willen leveren, dat geen wettelijke bepalin-
gen in staat zijn de driften van een volk te beteugelen,
\'^vanneer dit, los van elk gevoel van orde en tucht, zich
filleen aan zijne hartstogten overgeeft. De Constitutie van
1791 was nog niet afgeschaft, toen de dagen van 2 tot
6 September 1793 aanbraken en daarmede een bloedbad,
in koelen bloede aan gerigt, waarvan de geschiedenis
geene weerga geeft; de Constitutie van 1793 was van
kracht, toen de politieke moord van Marie Antoinette
1) Madame de Staël. Considérations sur les principaux événe-
"lens de la révolution Française T. I. pg. 159.
2) Titre premier.
3) Titre III. Chap. V, art. 4.
-ocr page 16-en van de Girondins Europa een schouwspel gaf, al-
leen reeds voldoende om de revolutie te schandvlekken.
Een onderzoek naar de magt van het Comité de
salut public zoude hier overbodig zijn, het regeerde
in een tijd van geweld en niet van wet. Hoe dit ge-
weld gebruikt werd is genoeg bekend Van meer
gewigt is de Constitutie van 1795, niet alleen omdat
zij gedurende 4 jaren van kracht is geweest, maar
ook om den invloed, dien zij op onze wetgeving ge-
had heeft, z. a. wij later gelegenheid zullen hebben
te zien. Als algemeeneregel gold hier: Nul ne peut être
appelé en justice, accusé, arrêté, ni détenu que dans
les cas déterminés par la loi et selon les formes qu\'elle
a prescrites" Hierop evenwel was eene uitzondering
gemaakt in art. 145 : ,/Si le directoire est informé qu\'il
se trouve quelque conspiration contre la sûreté extéri-
eure ou intérieure de l\'état, il peut décerner des man-
dats d\'amener et des mandats d\'arrêt contre ceux qui
en sont présumés les auteurs et les complices : il peut
les interroger; mais il est obligé, sous les peines portées
contre le crime de détention arbitraire, de les renvoyer
par devant l\'officier de police, dans le délai de deux
jours pour procéder suivant les lois".
1} Jules Simon. La liberté T. I. pg. 236. — On nous dispense
sans doute de faire la même démonstration pour la Terreur. ~
Qui était libre en Prance, sous la Terreur ? Les prêtres de toutes
les religions étaient proscrits; un mot sur la pohtique, s\'il n\'était
conforme à la doctrine de la secte dominante, entraînait la mort
la loi des suspects enchaînait k liberté de circulation, détruisait
toute sécurité personnelle.
l>e Tocqueville, L\'ancien régime et la révolution.
S) Droits de l\'homme et du citoyen, art. 8.
Hier zien wij voor het eersfc door de Grondwet eene
raagt\' tot arresteren aan het Uitvoerend Bewind gegeven
en, de tijden in aanmerliing nemende waarin die gemaakt
werd, mogen wij niet zeggen dat die magt buitenge-
meen groot was, of dat de zorg voor de persoonlijke
vrijheid gebeel was verwaarloosd, te minder daar hierin
nog bijzonder voorzien werd in den code des délits et des peines
Welke in art. 581 zeide //Tout homme quelque soit sa
place ou son emploi, autres que ceux à qui la loi
donne le droit d\'arrestation, qui donne, signe, exécute
ou fait exécuter l\'ordre d\'arrêter un individu, ou qui
l\'arrête effectivement, si ce n\'est pour le remettre sur
le-champ à la police dans les cas déterminés par la loi,
6st poursuivi criminellement et puni comme coupable
de détention arbitraire."
De volgende staatsregeling had veel overeenkomst
Wat ons onderwerp betreft, met die welke wij juist
behandeld bebben. Ook in de constitutie van 13 De-
cember 1799 vinden wij bepalingen tot bescherming der
persoonlijke vrijheid. Art. 73 stelt de ministers verant-
woordelijk voor de bijzondere bevelen door hen gegeven,
indien die bevelen strijdig mogten zijn met de Constitutie,
de wetten of de reglementen, en art. 83 bepaalt: que
//tous ceux qui, n\'ayant point reçu de la loi le pouvoir
d\'arrêter, donneront, signeront, exécuteront l\'arrestation
d\'une personne quelconque; tous ceux qui, même dans
cas de l\'arrestation autorisée par la loi, recevront
OU- retiendront la personne arrêtée dans un beu de dé-
tention non publiquement et légalement désigné comme
tel et tous les gardiens ou géoliers, qui contreviendront
^ux dispositions des trois articles précédents, seront
coupables du crime de détention arbitraire." Maar
ook hier vinden wij de regering gemagtigd om, hy
zamenzwering tegen den Staat, de verdachte personen
te doen aanhouden, mits zij hen binnen tien dagen
in vrijheid stelde of aan den regter overleverde, op
straffe van zich schuldig te maken aan willekeurige
gevangenhouding \'). De wijze waarop deze bevoegd-
heid gebruikt werd toont ons de geschiedenis van den
ongelukkigen hertog van Enghien, die den Maart
1804 in het Duitsche stadje Ettenheim werd gevangen
genomen, in haast over de grenzen gebragt en reeds
den Sp^^e\'i Maart te Vincennes de doodstraf onderging,
na door een krijgsraad, naar het heette wegens deel-
neming aan zamenzwering, te zijn veroordeeld.
Dat in het SenatmconsuUe organigne van 18 Mei 1804,
waarbij de eerste consul tot keizer verheven werd,
deze magt niet werd beperkt, behoeft naauwelijks ge-
zegd te worden en toch werd er eene Commissie in-
gesteld die, schijnbaar althans, veel moest bij brengen
om misbruiken te voorkomen. De commission sénatoriaU
de la, libertéindividueiwhe^ioadivlt zeven leden, door den
senaat uit zijn midden gekozen; tot haar konde ieder,
die langer dan 10 dagen werd gevangen gehouden,
zonder aan den regter te worden overgeleverd, zich
wenden, hetzij in persoon, hetzij door middel van
bloedverwanten of vertegenwoordigers. Oordeelde zij
dat de te lange arrestatie ,/n\'est pas justifiée par Tintérêt
de l\'État" dan verzocht zij den minister den persoon in
vrijheid te stellen of aan den regter over te leveren.-^
Werd hieraan, na een binnen den tijd van een maand
drie maal herhaald verzoek, niet voldaan, dan verzocht
zij eene vergadering van den senaat, ten einde daarin
1) Art. 46.
-ocr page 19-zoude kunnen verklaard worden : ,/il y a de fortes
présomptions que N. est détenu arbitrairement;" waar-
omtrent dan in het wetgevend ligchaam moest beslist
worden. Deze commissie evenwel, hoe nuttig die ook
had kunnen werken, heeft nimmer eenige vrucht ge-
dragen, ,/elle n\'existait, zegt Failliet, pour ainsi dire
que dans les almanachs i)."
Hiertoe nogtans beperkten de voorzorgen zicb niet,
waarmede Napoleon, met schijnbare bezorgdheid, de
persoonlijke vrijheid beschermde : ook de Code d\'Instr.
Crim. en de Code Pénal waren rijk aan bepalingen
dienaangaande. Maar wat baat het maatregelen te ne-
men, waar deze kunnen ontdoken en ongestraft getrot-
seerd worden ? Alle die bepalingen, waardoor de
vrijheid dei\' burgers tegen willekeur scheen beschut,
dienden in werkelijkheid slechts om die willekeur achter
een mantel van wettigheid te verbergen.
Voorzeker waren de oorzaken, waaruit arrestatie kon
voortvloeijen, naauwkeurig afgebakend, men kon die
in zes gevallen onderscheiden : 1". als maatregel der
hooge policie, 2°. als lijfsdwang voor schuld, in de ge-
vallen bij de wet bepaald, 3®. als kastijding door de vader-
lijke magt, 4". ten gevolge van het stichten van wan-
orde op de openbare teregtzittingen, 50. wegens misdaad
of wanbedrijf, hetzij praeventief, hetzij na vonnis, 6".
ten gevolge van het opleggen van boeten ten voordeele
van \'s rijks schatkist. Buiten deze gevallen inogt men
niemand arresteren, op gevaar van zich aan onwettige
gevangenhouding schuldig te maken.
Maar in de eerste plaats moeten wij die maatregelen
1) J. B. Z. Pailliet. Droit puUic français pg. 577.
S) Le Graverend. Traité de législation Criminelle, T. L pg. 283.
-ocr page 20-der Hooge policïe noemen, die ,/ZOO veel leeds ver-
oorzaakt hebben; en alleen eene ingebeelde zekerheid
kunnen geven aan eene zwakke regering, welke geene
andere sterkte heeft, dan die van geweld en overmagt;
of aan een Overheerscher, wiens ontrust geweten hem
overal, zelfs in de onschuldigste zaken, dreigende spo-
ken en schrikbeelden vertoont, en die zijne afhangelin-
gen bezoldigt, om vol argwaan en wrevel de vreedzame
woningen der in stilte klagende burgeren in te drin-
gen; de heiligste betrekkingen baldadig te schenden,
en hem slagtoffers in handen te leveren, wanneer zijne
ontstelde ziel moet worden bevredigd, of voor een
oogenblik tot rust gebragt.\'\'\' \')
In art. 615 en volg. van den Code d\'Instr. Crim. werden
voorzorgen genomen dat niemand gevangen gehouden
wierd in eene plaats niet wettig tot gevangenis bestemd;
voorzeker een eerste vereischte tot beveihging der
pei-soonlijke vrijheid, maar bij de toen bestaande
inrigting der gevangenissen had men iemand gelukkig
kunnen noemen, die op eene niet wettige plaats in
arrest werd gehouden. Wel moesten er drie soorten
van gevangenissen zijn: de matsous d\'arrêt, voor die-
genen welke voorloopig waren aangehouden; de wMisons
de justice, voor hen die teregt zouden staan en de
prisons pour peines of matsous de détention, voor de ver-
oordeelden; maar bijna nimmer werd dit onderscheid
in acht genomen , de onschuldige werd met den boos-
doener in denzelfden kerker opgesloten, ja vaak in
hetzelfde lokaal, Hoe kan men de werkelijk barbaar-
sche foltei-ingen, waartoe die verwarring aanleiding
2) Aanspraak van Mr. C. ]?. van Maanen, iu Verbaal der verga-
dering van aanzienlijken in Amsterdam den Maart 1814 , blz, 71-
gaf, beter scbilderen, dan met de woorden van eene
jonge vrouw ? ,/J\'ai été au moment de subir une
condamnation capitale et j\'ai vu marcher à l\'écba-
iaud ceux qui se trouvaient compris dans la même
accusation que moi. Je redoutais beaucoup lamort;
cette crainte était effrayante; eb bien, le supplice
journalier que j\'éprouve maintenant, est müle fois
plus terrible; les sales horreurs que je suis obbgée
d\'entendre de la part des femmes déhontées avec les-
quelles on me force à vivre, sont un tournieut qui
uie fait mourir à petit feu; j\'envie le sort de mes amis;
nies peines seraient finies, tandis qu\'elles se renouvel-
lent sans cesse \').■"
Eene kwelling van tegenovergestelden aard, waaraan
Uien de beschuldigden in de gevangenis onderwierp, was
het middel dat men, ter vervanging der pijnbank, had
uitgevonden om hen tot bekentenis te brengen, het
beruchte mettre au secret. ,/Le secret, zegt Dupin, pris
dans sa plas simple conception et abstraction faite de tous
Mauvais traitemens propres à le rendre plus insupportable,
est la privation de toute communication avec ses parens,
ses amis, ses conseils; une concentration obligée dans un
beu resserré, où l\'on respire à peine, et d\'où l\'on ne
peut ni voir, ni être vu Is dit eene definitie van
secret, ahstraction, faite de tous mauvais traitemens, deze
U\'ogen er niet bij verzwegen worden, want zij waren
een der voornaamste middelen om eeue bekentenis of
tegenspraak uit te lokken. Wil men een voorbeeld?
1) Berenger. — De la Justice criminelle en France pg. 385.
2) von Eeuerbacli. Betrachtungen über die Oeffentlichkeit und
^iüüdlichkeit der Gerechtigkeitspflege. Band II. s. 370.
a
-ocr page 22-Zie hier de woorden van een beschuldigde, wien men
tegenwierp dat zijne verschillende verhoeren hem in
tegenspraak met zich zelf gebragt hadden en die als
reden daarvan opgaf, dat men hem aan het \'seeret had
onderworpen : „On m\'a soumis à cette douloureuse tor-
ture pendant cent un jours...... Les cinquante pre-
mières heures je ne reçus point de nourriture, et cepen-
dant trois fois durant cet intervalle on me fit paraître
devant le magistrat pour répondre à ses questions.
Au dernier interrogatoire (il était minuit), je ne pouvais
plus me soutenir, je me mourais de faiblesse et de
faim......Quand il fut terminé, on me jeta dans un
cachot. Je demandai du pain, le concierge me répondit
lirusquement qu\'on ne faisait pas de distribution à cette
heure. On ne me laissa point de lumière; je ne con-
naissais pas le lieu où je venais d\'entrer, et je fus
réduit à me coucher sur un pavé froid et humide.....
Je demeurai six semaines sans pouvoir obtenir de changer
de linge.. .. Om ne m\'accordait pas seulement de l\'eau
pour laver mon visage; d\'anciennes blessures, dont je
suis couvert, et que j\'avais reçues en défendant mon
pays, se r\'ouvrirent; le guichetier me trouvait chaque
matin baigné dans mon sang, et je ne recevais point de
secours." Werkelijk waar men in do gevangenissen
zoo behandeld werd, daar geleek de bezorgdheid dat
men iemand op andere plaatsen mogt gevangen houden
(hoe prijzenswaardig op zich zelf ook) een bittere spot.
Niet minder streng was er gewaakt tegen het geval, dat
arrestatie mogt worden aangewend door iemand, die er
niet de bevoegdheid toe bezat, maar zij, die er de magt toe
hadden, waren zoo vele dat de vrijheid der burgers maar
ïuttel door zoodanige bepahngen werd beveiligd. ») //Tout
homme, zegt Rossi, qui met quelque intérêt à connaître
la marche de la justice en Europe , sait combien de voix
s\'élèvent en France contre la facilité des arrestations, con-
tre le nombre effrayant d\'individus autorisés à jeter pro-
visoirement dans une prison leurs concitoyens" 2). Vooral
kan men de uitwerking beseffen die eene, bij zoo-
vele personen berustende, magt moest hebben, wanneer
rnen daarbij bedenkt, dat het stelsel van bespieden toen
in Frankrijk in vollen zwang was. ,/Des armées d\'es-
pions couvraient la France; les uns revêtus d\'iiabits
dorés, recevaient d\'énormes appointements et tâchaient
de faire oublier par leur magnificence, la vilité de
leurs rôles. — D\'autres plus humbles, formaient ce
qu\'on appelait la pohce active. — Des inspecteurs-
généraux parcouraient les provinces, ils allaient réveiller
le zèle des subalternes, interroger les autorités locales,
et solliciter les délations qu\'un reste de pudeur eût
empêché de faire d\'office. — Tout tremblait parce qu\'on
savait que tout était accueilli."
Bij zoodanig stelsel was er maar een vereisehte oni
de laatste waarborgen der veihgheid weg te nemen en
het ontbrak niet, het was de moeijelijkheid om een
1) Bérenger t. a. p. pg. 3. «Les magistrats placés sous i\'influeace
du gouvernement, furent armés d\'un grand pouvoir : ils purent
priver les citoyens de leur hberté sur les plus légers prétextes,
et les retenir longtemps dans les fers sans les mettre en jugement;
leur autorité inquisitoriale n\'eut point de limites, et les moyens de
découvrir la vérité furent abandonnés à leur prudence discrétionnaire."
2) von Feuerbach t. a. p. s. 353.
3) Eérenger t. a. p. pg. 287.
-ocr page 24-ambtenaar aan te klagen. — Wat de Ministers betreft,
deze waren eerst dan met verbanning strafbaar, watineer
zij geweigerd hadden het onregt te herstellen, nadat
hun daartoe aanzoek was gedaan door de cofnmission
sénatoriale de la liberté individuelle (en wij hebben gezien
hoe deze alleen in naam bestond); terwijl de bloote
betuiging van den Minister dat er verrassing had plaats
gehad, gevolgd van eene aanwijzing van den persoon ,
die zich hieraan had schuldig gemaakt en van herstel
van het onregt, voldoende was om hem te zuiveren,
zonder dat hij tot bewijs geroepen werd \'). Niet min-
der waren de overige ambtenaren beschermd : reeds
de Constitutie van het jaar VIII bepaalde //que les
agents du gouvernement, autres que les ministres, ne
peuvent être poursuivis pour des faits relatifs à leurs
fonctions, qu\'en vertu d\'une décision du Conseil d\'état.\'
Onder deze benaming van agens du gotivernem^enl werden
zoowel de hoogste staatsdienaren als de laagste agen-
ten van policie begrepen. De wijze waarop deze be-
paling misbruikt werd leert ons Failliet, waar hij zegt:
,/Le Conseil d\'état donnait si rarement l\'autorisation
nécessaire, (à moins qu\'il ne s\'agît de servir les vues
de l\'Empereur, par exemple de punir un maire trop
indulgent envers les conscrits) on étendait si loin ce
qu\'on appelait les faits relatifs aux fonctions des
agents dn gouvernement, que la demande d\'autorisa-
tion, nécessaire pour les poursuivre, ne faisait ordinai-
rement qu\'attirer de nouveaux désagréments à ceux,
qui avaient le courage et la force de la former
1) Bourguignon. Manuel d\'instruction criminelle T. II. pg-
2) Pailliet. Droit public Français pg. 790.
-ocr page 25-Bij zoodanigen toestand der persoonlijke vrijheid
zoude men meenen, dat Napoleon middelen genoeg in
handen had om diegenen, welke hem hinderlijk wa-
ren, onschadelijk te maken; hij scheen echter van
een ander gevoelen en wilde zich uitdrukkelijk die
magt verzekeren, welke hij feitelijk reeds zoo lang
bezeten had; het beruchte decreet van 3 Maart 1810
was in werkelijkheid een weder invoeren van de
lettres de cachet, waarbij de laatste glimp van per-
soonlijke vrijheid werd prijs gegeven. Hoewel het
ons plan is, alleen de booldtrekken van dit decreet
te schetsen, is echter de considerans te merkwaardig
Om hier niet in zijn geheel medegedeeld te worden:
,/Considérant, zoo heet bet, qu\'il est un certain nom-
bre de nos sujets détenus dans les prisons de l\'Etat,
sans qu\'il soit convenable, ni de les tWre traduire
devant les tribunaux, ni de les faire mettre en liberté.
//Que plusieurs ont à différentes époques, attenté à
la sûreté de l\'Etat, qu\'ils seraient condamnés par les
tribunaux à des peines capitales; mais que des consi-
dérations supérieures s\'opposent à ce qu\'ils soient mis
en jugement; que d\'autres, après avoir figuré comme
chefs de bandes dans les guerres civiles, ont été repris
de nouveau en flagrant délit, et que des motifs d\'inté-
rêt général défendent également de les traduire devant
les tribunaux; que plusieurs sont, ou des voleurs de
diligences, ou des hommes habitués au crime, que nos
Cours n\'ont pu condamner, quoiqu\'elles eussent la cer-
titude de leur culpabibté, et dont elles ont reconnu que
l\'élargissement serait contraire à l\'intérêt et à la sûreté
de la société ; qu\'un certain nombre ayant été employé
par la poUce en pays étranger, et lui ayant manqué
de fidélité, ne peut être ni élargi, ni traduit devant
les tribunaux sans compromettre le salut de l\'Etat. Enfin
que quelques-uns appartenant aux différents pays réunis
sont des hommes dangereux, qui ne peuvent être mis
en jugement, parce que leurs délits sont ou politiques,
ou antérieurs à la réunion et qu\'ils ne pourraient être
mis en liberté sans compromettre les intérêts de l\'Etat.
//Considérant cependant qu\'il est de notre justice de
nous assurer que ceux de nos sujets qui sont détenus
dans les prisons de l\'Etat le sont pour causes légitimes,
en vue d\'intérêt public et non par des considérations et
des passions privées.
,/Qu\'il convient d\'établir pour l\'examen de chaque
affaire des formes légales et solennelles;
//Et qu\'en faisant procéder à cet examen, rendre les
premières décisions dans un Conseil privé, et revoir de
nouveau chaque année les causes de la détention pour
reconnaître si elle doit être prolongée, nous pourvoirons
également à la sûreté de l\'Etat et à celle des citoyens."
Dit ailes overwegende, bepaalt het decreet dat elk
burger kan gevaT>gen genomen worden op aanklagt van
den Minister van Justitie, of van dien van Policie, door
een besluit van bet conseil privé. bestaande uit le gravd
juge, detix ministres, deux sénateurs , deux. conseillers d\'état
et deux juges du tnimnal de cassation. Dit besluit, moest
jaarlijks hernieuwd worden, en, teneinde niet door het
vergeten van deze verlenging eenig gevangene te spoedig
zoude worden vrijgelaten, moest jaarlijks een staat daar-
van bij den conseil privé worden overgelegd. Wel waren
er maatregelen genomen om te voorkomen, dat iemand
zonder zoodanig bevelschrift wierd gevangen gehouden;
wel was er een jaarlijkscb bezoek voorgeschreven, ten
jmÊm^ÊÊÊimÊmammBm
einde de klagten der gevangenen te hooren en de
redenen, die zij voor hunne in vrijheidstelling mogten
aanvoeren, maar de personen, met dit bezoek belast,
werden door den Keizer zelf benoemd even als de
bevelhebbers, die aan het hoofd der acht staatsgevan-
genissen geplaatst waren.
De bevelen tot gevangenneming werden derhalve
gegeven door een raad, slaafsch aan den Keizer onder-
worpen; redenen behoefden niet te worden opgegeven ;
gedurende een onbepaald aantal jaren kon het bevel
hernieuwd worden, de gevangenen werden bezocht door
commissarissen, bewaakt door gedweeë bevelhebbers,
kan men zich eene verordening voorstellen, die grooter
willekeur huldigt, die in ronder woorden den laatsten
schijn van persoonlijke veiligheid vernietigt?
//Q,<i\' y avait—il de plas monstrueux, zegt dienaan-
gaande Chateaubriand (de Buonaparte, des Bourbons et
de la nécessité de se rallier à nos princes légitimes.
édit. Paris 1814 pg. 24 que cette commission
nommée pour inspecter les prisons, et sur les rapports
de laquelle un homme pouvait être détenu toute sa vie
dans les cachots, sans instruction, sans procès, sans
jugement, mis à la torture, fusillé la nuit, étranglé
entre deux guichets? Au milieu de tout cela Buonaparte
taisait nommer chaque année des commissions de la
liberté de la presse et de la liberté individuelle. Tibère
ne s\'est jamais joué à ce point de l\'espèce humaine."
Geene stem verhief zich echter toen ter tijde in den
Senaat om de regten van den burger te verdedigen;
wel geschiedde dit vier jaren later, toen Napoleon zijne
1) Souvenirs de k Prance Napoléonienne door prof. Vreede.
-ocr page 28-magt verloren had en zelfs het, te voren meest gedweeë,
ligchaam het hoofd durfde opsteken eu den niet meer
geduchten meester den steen toewerpen, toen stond in het
senatus consulte van 25 April 1814, waarbij Napoleon werd
vervallen verklaard van den troon, on 1er de vele grieven
tegen hem opgenoemd : „Qu\'il a violé les lois consti-
tutionnelles par ses décrets sur les prisons d\'état." Eene
handelwijze, welke den gevallen keizer deed schrijven :
,/Aussi longtemps que la fortune s\'est montrée fidèle à
leur souverain, ces hommes sont restés fidèles et nulle
plainte n\'a été entendue sur les abus du pouvoir. Si l\'Em-
pereur avait méprisé les hommes, comme on le lui a
reproché, le monde reconnaîtrait aujourd\'hui qu\'il a
eu des raisons qui motivaient son mépris."
Wij hebben geruimen tijd bij het keizerrijk stilge-
staan; de belangrijkheid van het tijdvak, vooral voor
Nederland, dat toen een gedeelte van Frankrijk heeft
uitgemaakt, noopte ons tot deze uitweiding, welke de
politieke arrestatie van eene zoo slechte zijde doet
kennen. — Waar echter verdediging mogelijk is , mogen
wij die niet verzwijgen, maar moeten ook hier aanmer-
ken, hoe zelfs die maatregelen van Napoleon door de
noodzakelijkheid der zelfverdediging, zoo al niet gebil-
lijkt, dan toch eenigzins verschoond werden. — Voor
de koningsgezinden was hij, als overweldiger van een
troon, door goddelijk regt de eigendom der Bourbons,
als verpersoonlijking der revolutie, waardoor zij aan-
zien, magt, rijkdom verloren hadden, geen gering
voorwerp van haat; maar niet minder was hij dit voor
de veteranen der revolutie, als de man, die het door
1) Manifeste du 4 Avril 1814. Pailliet t. a. p. pg. 613,
-ocr page 29-hen opgetrokken gebouw van gebjkheid, vrijheid eii
broederschap verwoest had, als een renegaat van die
door hen zoo hoog geprezen beginselen. En dit zij niet
zoo zeer gezegd van het volk, dat steeds wispelturig
en door den roem van deu dag verblind, in den held
van de Pyramiden en Marengo, slechts den glans van
den Franschen adelaar zag, als van de notabiliteiten
der republiek, die bij de verheffing van Napoleon, den
val van bun aanzien overleefden. — Tegen deze par-
tijen moest hij voortdurend gewapend zijn ; bij deed dit
door alle vrijheid weg te nemen, misschien een niet on-
gewoon einde, waartoe te ver gedreven en verkeerd
begrepen zutót naar vrijheid een volk brengt!
Bij zijne terugkomst uit Elba liet Napoleon, na het
hem aangeboden concept eener nieuwe constitutie ver-
vs^orpen te hebben, door Benjamin Constant, Regnault
en Roederer een acte additionnel aux consiitutioris de
l\'Empire zamenstellen, waarbij hij in de inleiding ver-
klaarde: //Nous avons résolu à combiner le plus haut
degré de liberté politique et de sûreté individuelle avec
la force et la centralisation nécessaires pour faire res-
pecter, par l\'étranger, l\'indépendance du peuple fran-
çais et la dignité de notre couronne" terwijl art. 61
bepaalde: //Nul ne peut être poursuivi, arrêté, détenu,
ui exilé que dans les cas prévus par la loi et sui-
"^aiit les formes prescrites." Men had hem evenwel
te goed leeren kennen, oni nog groot gewigt aan
zoodanige betuigingen te hechten, en de acte additionnel
\'^erd door alle partijen met misnoegen ontvangen. //On
\'le peut dire, zegt Capeflgue, quel pitoyable effet pro-
duisit la publication de cet acte dans le Moniteur \')."
1) Capefigue. Les cent jours. T. II. pg. 145.
-ocr page 30-En elders: ,/L\'effet de l\'acte additionnel fut si mau-
vais que chacun s\'empressa de se séparer de cette
oeuvre\')." Zijn kort daarop gevolgde val gaf Napoleon
echter geene gelegenheid te toonen, in hoeverre zijne
betuigingen hem ernst waren, maar bragt een geheel
nieuwen toestand te voorschijn, onder de regering van
Lodewijk XVIII. .
De politieke arrestatie deed zich nu onder een
gansch anderen vorm voor; wij ontmoeten hier geen
lettres de cachet meer; geene bepalingen der Grondwet,
welke die magt aan het Uitvoerend Bewind verleenen;
geen decreten als die van 1810, in een woord geene
blijvende magt in de handen der regering, maar hier-
voor treden de zoogenaamde lois d\'exception in de plaats.
De Charte Constitutionnelle bevatte in art 4 den alge-
meenen regel: „La liberté individuelle de tous les
Français est également garantie, personne ne pouvant
être poursuivi, ni arrêté que dans les cas prévus par la
loi et dans la forme qu\'elle prescrit", — Op dit begin-
sel echter vinden wij, gedurende de regering van
Lodewijk XVIII, telkens uitzonderingen gemaakt.
Reeds den October 1815 werd een wetsontwerp
aangenomen dat de politieke arrestatie, al was het
maar tijdelijk, herstelde eu van den volgenden iuhoud
wa,s: ,/Art, I Tout individu, quelle que soit sa profes-
sion, civile, militaire ou autre, qui aura été arrêté
comme prévenu de crimes ou de délits, contre la
personne ou l\'autorité du Roi, contre les personnes de
la famille royale, ou contre la sûreté de l\'Etat, pourra
être détenu jusqu\'à l\'expiration de la présente loi, si.
1) t. a. p. pg. 151.
-ocr page 31-avant cette époque, il n\'a été traduit devant les tri-
bunaux.
//Art. II. Les mandats à décerner contre les individus,
prévenus d\'un des crimes mentionnés à Tarticle précé-
dent, ne pourront l\'être que par les fonctionnaires à
qui les lois confèrent ce pouvoir: il en sera par eux
rendu compte, dans les vingt-quatre heures, au préfet
du département, et par celui-ci au ministre de la police
générale, qui en référera au conseil du Roi. — Le fonc-
tionnaire public qui aura délivré le mandat, sera tenu,
en outre, d\'en donner connaissance, dans les vingt-quatre
heures, au procureur du Roi de l\'arrondissement, lequel
en informera le procureur-général, qui en instruira le
ministre de la justice.
//Art. III. Dans le cas où les motifs de prévention ne
seraient pas assez graves pour déterminer l\'arrestation,
le prévenu pourra provisoirement être renvoyé sous la
surveillance de la haute police, telle qu\'elle est réglée
au chapitre III du livre I. du Code Pénal.
//Art. IV. Si la présente loi n\'est pas renouvelée
dans la prochaine session des Chambres, elle cessera
de plein droit d\'avoir son effet."
Kort daarop, den November van hetzelfde jaar,
^etd eene circulaire uitgevaardigd door den Minister
van Policie De Gazes, welke van groot belang is,
als een programma van de wijze waarop de regering
beloofde van de haar toevertrouwde magt gebruik
te maken. //Cette mesure extraordinaire, zegt hij,
assurera la tranquillité de l\'Etat, s\'il en est fait une
application; elle y apporterait le trouble, si les
magistrats substituaient l\'arbitraire à une juste sévérité,
se rendaient les instrumens involontaires des pas-
sions particulières ou des préventions aveugles. L\'unique
objet de la loi est de suppléer à Finsuffisance des lois
existantes, et de donner à une administration vigilante,
la force d\'action nécessaire pour prévenir des crimes
que la justice est souvent hors d\'état d\'atteindre et de
punir." Hij vestigt er de aandacht op, dat uitdruk-
kelijk bepaald was, dat alleen zij de arrestatie bewerk-
stelligen mogten, aan wie het volgens den Code d\'Instr.
Crim. geoorloofd was en zegt, dat de wet hierdoor heeft
willen te kennen geven, dat het niet op enkele ver-
denking, op losse aanklagten is, dat men een burger
van zijne vrijheid mag berooven, en dat deze bepaling
alleen mag toegepast worden wanneer de onvoldoend-
heid, niet wanneer het ontbreken van getuigen belet
de zaak voor de regtbank te brengen. Hij beveelt,
dat de verdachte altijd binnen vier en-twintig uren, na
zijne arrestatie, zal ondervraagd worden over de ver-
schillende punten, die er toe hebben kunnen leiden;
zegt dat maar voor zeer enkele gevallen het secret kan
bevolen worden en dat zelfs don de verdachte steeds be-
hoort te kunnen spreken met den Procureur du Boi of den
Procureur général, wanneer hij dit verlangt, en dat hem
steeds alle mogelijke gemakkelijkheid zal verleend wor-
den, om zijne requesten aan de regering te doen toeko-
men. In het algemeen wil hij dat men, buiten de
spoed vereischende gevallen, zich er toe bepale, ver-
dachte personen aan te wijzen en zijne orders af te
wachten en mögt iemand gearresteerd zijn, wiens ge-
vangenhouding onbillijk, of maar noodeloos mögt blij-
ken te wezen, wil hij dat tot dadelijke invrijheidstel-
ling worde overgegaan. — Na op het geregeld indienen
van rapporten dienaangaande te hebbeu aangedrongen,
eindigt hij : ;/Le respect que commande en général
la liberté individuelle, vous fait un devoir d\'apporter,
dans cette partie de vos fonctions, l\'attention la plus
scrupuleuse: le Gouvernement, qui ne veut excercer
que dans Tintérêt de l\'Etat le pouvoir extraordinaire
dont il est momentanément revêtu, et qui réprimerait
avec sévérité les abus ou même les négligences qu\'of-
frirait la conduite des fonctionnaires chargés de concou-
rir à l\'exécution de la loi, doit trouver dans Timpar-
tialité des préfets et dans la célérité de leurs rapports
la garantie de sa responsabilité, comme toiis les sujets
fidèles de Sa Majesté, comme tous les hommes paisi-
bles doivent y trouver celle de leur repos et de la
protection qui leur est due".
De wet schijnt echter zeer verkeerde uitwerking
gehad te hebben; Failliet leert ons dat, ten gevolge
van de wijze waarop ondergeschikte beambten baar
ten uitvoer legden, de laagste aanbrenger werd ge-
hoord en elke gevangenis in een Bastille herschapen
Werd. De regering erkende dit, en dien ten gevolge
verscheen den December 1815 eene circulaire van
den Minister van justitie Barbé-Marbois, die als het ware
eene aanvulling was van de circulaire van de Cazes ;
daar wij van deze juist een uittreksel gegeven hebben,
zouden wij vreezen in herhalingen te vallen , door ook
over die circulaire breedvoeriger, uit te weiden.
Deze wet was evenwel, zooals wij gezien hebben,
^an zeer tijdelijken aard en de policie had gedurende
die eerste jaren der restauratie de banden vol; zij
had niet alleen te kampen tegen de republikeinen en
1) Failliet t. a. p. pg. 791.
-ocr page 34-tegen de aanhangers van het keizerrijk ; ook, en niet
het minst, gevaarlijk voor de rust van den Staat waren
de teruggekeerde émigrés, die , in waarheid „plus roya-
listes que Is roi", den toestand, die ouder de oude
Fransche koningen bestaan had, terug wilden roepen,
en spoedig afkeerig werden van een Vorst, die begreep
dat, bij veranderde omstandigheden, eene veranderde
politiek noodzakelijk was. \')
Ten gevolge van deze moeijelijkheden, zien wij den
Igden i^ebruarij 1817 weder eene dergelijke wet in
werking treden, die toestond, zonder verpligting om
voor de regtbank te vervolgen, en op gezag van een
bevel door drie Ministers onderteekend, al dezulken aan
te houden, die van zamenzwering tegen den per-
soon des konings, tegen de zekerheid van den staat,
of tegen de leden der koninklijke familie verdacht
waren, evenwel alleen voor een tijd, en tot op de vol-
gende zitting der kamers, wanneer de wet, zoo die
niet vernieuwd werd, zoude gerekend worden van zelf
te vervallen. Schoon juist deze laatste bepaling de
magt der regering aanmerkelijk beperkte, was bet niet
zonder hevigen tegenstand dat zij die verkreeg. Vele
1) Het tijdvak besprekende dat onmiddelhjk op de troonsbestij-
ging van Lodewijk XVIII volgde, zegt Capefigue reeds (Les cent
jours. T. I. pg, 136): «Ie parti royaliste se plaignait de cet oubli
où la royauté le laissait : il avait compris la restauration comme
un retour vers le vieux régime, et il murmurait hautement contre
ce système , qui ménageait les uns et les autres, sans prendre cou-
leur pour une opinion dessinée. Telle était la tendance des
royalistes, que tôt ou tard un conflit devait éclater : ils ne se
contentaient plus de ce que Louis XVIII faisait pour eux, et les
ardents entouraient déjà M. le comte d\'Artois comme une espérance.
waren de redenen , door de welsprekende opposanten
in de Kamers te berde gebragt, om het schadelijke der
wet aan te toonen : ,/Ce ne sera pas avec une telle justice,
zeide de heer de Villèle, qu\'on calmera les haines,
qu\'on éteindra les divisions, qu\'on étouffera les partis
dans notre nouvelle France, pas plus qu\'on n\'y fon-
dera le règne de la Charte en nous privant des garan-
ties, qu\'elles nous avait données," en de heer de Cas-
telbajac, haar ook bestrijdende, zeide : Serait-il politique
de voter une loi, qui semblerait dire que nous som-
mes convaincus, que le Gouvernement ne peut point
gouverner avec sa force militaire, sa gendarmerie, ses
préfets et toutes ses administrations ? Serait-il politique
de dire: nous avons besoin de pouvoir arrêter à volonté,
nous avons besoin de comprimer la pensée?" De wet
Werd wel aangenomen, maar, daar zij in de volgende
zitting niet hernieuwd werd, verloor zij hare kracht
den pt\'^» Januarij 1818.
In het volgend jaar was er derhalve geene wet, welke
eenige buitengewone magt aan de regering toestond;
dat echter de persoonlijke veiligheid hierdoor weinig
gewonnen had, bewijst eene circulaire, welke de Minister
de Serre reeds den Februarij 1819 moest uitvaar-
digen, naar aanleiding van de vele klagten , welke er
gerezen waren: ,/P. sur la facilité, la légèreté avec
laquelle se sont faites les arrestations; 2°. sur une ap-
plication, ou une prolongation abusives de l\'interdiction
aux prévenus de communiquer." Daarom trachtte de
^linister, door het aandringen op gematigdheid, aan
deze klagten eenigzins te gemoet te komen, van welke
zelf erkende, dat, zoo zij al niet vrij van overdrij-
ving mogten wezen, vele daarvan toch maar al te
gegrond waren \'). Niefc lang scheen echter, toen ter
tijde, de Fransche regering zich van lois cTexception te
kunnen onthouden, daar wij reeds in het volgend jaar
een nieuwe dergelijke wet zien voordragen.
Op den 13®\'^ Februai\'ij 1820 werd de hertog van Berry,
de neef\'van Lodewijk XVIII, vermoord, en de rege-
ring, beducht dat deze misdaad het gevolg mogt zijn
van zarnenzweringen, bevreesd voor de toen heer-
schende gisting der partijen en verlangend van meer-
dere magt voorzien te zijn, ten einde niet ongewa-
pend te staan tegenover misdaden van dezelfde soort,
als die welke juist was voorgevallen, die niet
alleen gestraft, maar veeleer voorgekomen moesten wor-
den diende reeds den 15™ Februarij een wetsont-
werp in, dat, na eenige wijziging, den Maart
door de Kamers werd aangenomen. Deze wet luidde
als volgt:
„Art. I. Tout individu prévenu de complot ou de
machination contre la personne du Roi, la sûreté de
l\'Etat et les personnes de la famille royale, pourra,
sans qu\'il y ait nécessité de le traduire devant les tri-
bunaux, être arrêté et détenu en vertu d\'un ordre,
délibéré dans le Conseil des ministres et sio-né de trois
o
ministres au moins et dont il lui sera laissé copie."
,/Art. II. Tout prévenu arrêté en exécution du pré-
sent article, sera directement conduit dans la maison
d\'arrêt du tribunal de l\'arrondissement de sa résidence.
1) , Vou Beuerbach t. a. p. blz. 352.
2) Toolichtiiig van het Wets-Ontwerp door b". Pasquier , in Choix
de rapports, opinions et discours prononcés à la Tribune nationale.
Session de 1819 pg. 189.
ou de Farroridissement, dans lequel il aura donné lieu
à la dite prévention. Le geôlier ou gardien de la
maison d\'arrêt remettra dans les vingt-quatre heures
une copie de Tordre d\'arrestation au procureur du
l\'oi, qui, soit par lui-même, soit par un de ses sub-
stituts, entendra immédiatement le détenu, l\'interro-
gera sur les faits qui seront à sa connaissance et
sur les documents transmis par le ministère dressera
procès-verbal des dires et des réponses du détenu,
recevra de lui tous mémoires, réclamations et autres
pièces et enverra le tout sans délai, par l\'intermé-
diaire du procureur-général, au ministère de la justice,
pour en être fait rapport au Conseil du roi, qui statuera.
vArt III. Ce rapport, la décision du Conseil, soit
pour le renvoi du prévenu devant les juges compétents,
Soit pour sa mise en liberté, en lui donnant connaissance
par écrit des causes de son arrestation, devront avoir
lieu dans les trois mois au plus tard, qui suivront
l\'envoi fait des pièces ci-dessus au ministre de la
Justice par le procureur-général.
//Art. IV. Si la présente loi n\'est pas renouvelée
dans la prochaine session des Chambres, elle cessera
de plein droit d\'avoir son effet.
//Art. V. La présente loi ne déroge en rien aux
dispositions du droit commun, relatives à la forme
des arrestations et au tems, pendant lequel elles peu-
^\'ent être faites."
Ook deze wet ondervond grooten tegenstand toen zij
^^ de Kamers werd aangeboden, men beschuldigde de
legering dat, terwijl een ieder getroffen en verplet
^as door de nationale ramp, welke juist had plaats
gehad, zij alleen met koele berekening zich haastte
die aan te wenden, om hare magt te vergrooten, om
alle vrijheden te vernietigen, ja om eene contra-revo-
lutie tot stand te brengen. Kalmer werd zij beoordeeld
door Le Graverend \'), die haar wel noemt : ,/une déro-
gation au droit commun, aux principes protecteurs de
la liberté individuelle"; maar er bij voegt: Mais c\'est
une dérogation temporaire, que des circonstances extra-
ordinaires ont déterminée. Cette mesure est analogue
à celle qui prononce la suspension de PHaheas Corpns
chez nos voisins. La sévérité des principes peut,
sans doute, céder à la grande considération du salut
commun : néanmoins, si des exceptions sont jugées utiles
dans les momens de crise, si le sage emploi de
l\'arrestation sans jugement peut alors être considéré
comme un moyen de sauver l\'Etat, on ne saurait
trop se rappeler les dangers qui résulteraient de
l\'usage fréquent de ces ressources, et fixer les regards
des ministres sur les abus toujours nombreux , qui se
glissent dans l\'exécution de ces lois d\'exception , à
raison de la multiplicité des agens subalternes qui
doivent y participer."
Wij sluiten met deze wet een tijdvak van groot be-
lang voor de geschiedenis der politieke arrestatie, daar
wij, in het verloop van vijfjaren, die drie malen bij de
wet zagen geregeld. — De tijdsorde brengt ons nu tot
de regering van Louis-Philippe, en ook daar zullen wij
rijke stof voor ons onderwerp vinden;
Hebben wij kunnen opmerken, hoe elke nieuwe
omwenteling in Frankrijk aan de opgekomen regering
steeds nieuwe en meerdere vijanden berokkende, zoo
1) Traité de la Législatioa criminelle ï. L pg. 284.
-ocr page 39-ergens, dan vinden wij in den tijd van Louis-Pliilippe
de waarlieid liiervan bevestigd ; deze regering toch had
zoowel de legitimisten, als de republikeinen en Bona-
partisten te bestrijden, zoowel de partij van den ont-
troonden Karei X, als de société des amis du peuple ,
zooweh de hertogin de Berry, société des droits
de Vhomme \\ Wij vinden in dit tijdvak geene lots d\'ex-
Geption als in 1815 en 1820 , maar evenwel is het voor ons
onderwerp belangrijk, zoo niet door de geschiedenis
van wetten, dan toch door de niet minder nuttige
geschiedenis der feiten, daar arrestatiën om politieke
i-edenen toen niet tot de zeldzaamheden behoorden,
en de, toen aan het hoofd der policie staande, préfet,
«teunende op art. 10 Code d\'lnstr. Crim , menigeen in
bewaring liet brengen, van wien hij den volgenden
dag wanordelijkheden vreesde. ~ Terwijl wij dit schrij-
den , hebben wij voor ons de gedenkschriften van den
préfet de police Gisqüet, waarvan het tweede en het derde
deel, bijna uitsluitend aan politieke arrestatiën gewijd,
een schat van bijzonderheden bevatten, welker-ver-
öielding, hoewel zij allen het lezen overwaardig zijn,
te zeer buiten ons bestek zoude gaan om ons dit ge-
uoegen te kunnen veroorloven ; ik heb daarom ge-
tracht een paar merkwaardige gevallen er uit te zoe-
ken en deze in korte woorden hier in te vlech-
ten. _ Behalve het belangwekkende van de feiten
zeif, vermeld door hem die ze bestuurd heelt, heb ik
^ier ook, en niet het minst, het oog gehad op onpar-
tydigbeid, in elk onderzoek een hoofdvereischte, die
1) Verg. Lucien de la Hodde. Hist. des sociétés secrètes et du
parti Républicain de 1830 à 18é8. (Bruxell,, 1850).
ons voorschrijft, vi^aar wij vroeger, handelende over de
lettres de cachet en over het decreet van 3 Maart 1810,
op afkeurende wijze over deze aan de regering ver-
leende magt spraken, ook uit dit tijdperk gevallen aan
te halen, medegedeeld door iemand die, ten gevolge
van zijne betrekking en overtuiging, het gebruik maken
van arrest op politiek gezag krachtig verdedigt en
goedkeurt.
Waar wij zoeken naar merkwaardige gebeurtenissen,
valt terstond ons oog op de maanden Mei en Junij van
het jaar 1833. Het begin van de eerste maand, ken-
merkte zich terstond door het verijdelen van een op-
roer, door de republikeinen beraamd, dat op den
jaardag van Napoleons dood moest losbreken ; Gisquet,
die er van verwittigd was, liet den avond te voren
de hoofden van deze beweging in hechtenis nemen en,
zoo ooit arrestatie, op het geschikte oogenblik aange-
wend, goede gevolgen had, dan was^ het hier, waar de
zaamgezworenen den volgenden dag, hunne opperhoof-
den missende, den aanslag niet durfden wagen en alle
bloedverlies voorkomen werd.
Het onweder evenwel was slechts voorbij getrokken
om spoedig daarna met meer kracht los te breken, dit-
maal echter niet in het leven geroepen door de partij
der republikeinen, maar door de weduwe van hem, wiens
dood wij zagen dat de aanleiding tot de wet vaii 1820
is geweest. Bekend is de inval van de hertogin de
Berry, die, als regentes ten behoeve van haren minder-
jarigen zoon Hendrik, Frankrijk wilde heroveren en
de Bourbons weder op den voorvaderlijken troon plaat-
sen. Tot dit doel moest een gelijktijdige opstand in het
zuiden en in het westen haar den weg banen en Mar-
seille moest, nadat het de Orleanisten verjaagd en haar
ontvangen had, het steunpunt worden, waarop de ben-
den uit de Vendée konden rekenen. Overtuigd van het
vvelslagen van eene onderneming, naar haar oordeel
zoo wel beraamd, stevent de hertogin, slechts door en-
kele personen gevolgd, naar Marseille, rekenende de
vs^itte vlag reeds van den torentop te zien waaijen, dan
niet gering was hare teleurstelling toen zij, daargekomen,
bevond dat bet oproer reeds gedempt was en de stad nog
steeds aan Louis Philippe behoorde. Zij was echter de
vrouw niet om zich door eene eerste nederlaag uit het
veld te doen slaan en zette bedaard haren togt naar de
Vendée voort. Hier bragt zij wel eene aanzienlijke
vvapening onder het, aan het oude stamhuis steeds zoo
getrouw gebleven, volk teweeg, maar gemis aan een-
heid en zamenwerking der verschillende benden, ver-
oorzaakte verbrokkeling van kracht en gaf de konink-
lijke troepen gelegenheid, door verschillende kleine
overwinningen, de kern van een opstand te dempen,
die zicb in den beginne zoo dreigend liet aanzien. De
hertogin evenwel bleef, vergeefs op hulp van het bui-
tenland wachtende, de partijschappen in de Vendée
aanzetten, hoezeer dit ook een nutteloos verspillen van
krachten en opofferen van de haar getrouw geblevenen
öiogt beeten en ofschoon vele pogingen werden aange-
wend om baar van dit noodlottig plan af te brengen;
pogingen voornamelijk in het werk gesteld door de
Chateaubriand, Hyde de Neuville en den hertog de
Ï\'itz-James, drie der voornaamste legitimisten, hoewel
zij geen werkzaam aandeel in den opstand namen.
I^eze drie mannen stelden een adres op aan de hertogin,
ten einde haar te bewegen het land te verlaten en
boven het aan door de hand van Berryer, die tevens,
om hare vlugt gemakkelijker te maken, een paspoort
naar Engeland A\'\'oor zich en zijn zoon aanvroeg. De
onderhandelingen hierover met de hertogin, die steeds
weigeren aan het verzoek gehoor te
geven, veroorzaakten een vrij langdurig verblijf van
Berryer te Nantes, waardoor hij in de magt der po-
licie kwam, die, wetende dat hij met eene zending
belast was , zonder er de strekking van te kennen,
meende dat het tot aanzetting van den opstand was
en hem op bevel van het ministerie den Junij 1832
in de gevangenis in genoemde stad opsloot, alwaar
hij tot October van dat jaar bleef, om toen door de
cour d\'assises van Blois te worden vrijgesproken.
Ook de drie opstellers van het adres liet de minis-
ter van binnenlandsche zaken den Junij in bewa-
ring brengen, daar hij meende dat zij een hoofdco-
mité vormden om de verschillende woelingen te besturen.
Reeds den werden zij voor den regter van in-
structie gebragt, doch hun weigeren om te antwoor-
den veroorzaakte eene verlenging van gevangenschap
tot 30 Junij, toen, niettegenstaande zij bij him zwijgen
volhardden, de
ware toedragt der zaak aan het licht
kwam en zij terstond op vrije voeten werden gezet.
Den November eindelijk viel de hertogin zelve in
handen der regering, door het verraad van haren ver-
trouweling, zekeren jood Deutz, waardoor de opstand
als geheel geeindigd konde beschouwd worden.
Niet lang echter duurde de rust onder eene reo-e-
ring, voornamelijk door binnenlandsche onrust geken-
merkt. Reeds in de laatste maanden van 1832 vormde
zich eene vereeniging van repnhlikeineii, socieV des droits
de r/tomme, welke, zich allengs uitbreidende, hare ver-
takkingen over geheel Frankrijk uitstrekte en, met de
aan haar onderworpen société d\'\'action, een middelpunt
van revolutie vormde, hetwelk in April 1834 een op-
roer smeedde. Gisquet, toen préfet de police, wendt
zich tot den minister van Binnenlandsche Zaken,
Thiers, met verzoek om verlof tot het arresteren
van de leden van het hoofd-comité en van twee
honderd der] overige gevaarlijkste republikeinen; de
minister evenwel, huiverig van dezen maatregel, die
de publieke opinie, de geheele drukpers, misschien
de meerderheid der kamers tegen hem in het harnas
zoude jagen, wilde de verantwoordelijkheid niet alleen
op zich nemen, maar belegde een ministerraad,
waarin Gisquet werd uitgenoodigd zijn verzoek te
verdedigen. Op de vraag of, naar zijn inzien, de
arrestatie het oproer zoude voorkomen, antwoordde
bij dat hij dit voor ondoenlijk hield, maar toen hem
daarop werd tegengeworpen , waartoe het dan moest
dienen, zeide hij : j) „Elles serviront à rendre Ie succès
facile et peu coûteux lors du combat; elles épargneront le
sang, elles Jetteront à Favance le désordre dans les
rangs des factieux; le plus grand nombre, privés de leurs
chefs de file, ne paraîtront pas dans la lutte; elles ser-
viront à mettre d\'avance en notre pouvoir tout Fétat-
major de l\'armée ennemie au moment où elle s\'apprête
à vous livrer bataille. Si vous me laissez carte blanche,
je suis persuadé que la répression exigera peu d\'efforts,
peu de sacrifices. Si, au contraire, vous permettez aux
1) Mémoires de M. Gisquet, ancien préfet de police, écrits par
lui-même. T. III. pg. 368.
républicains composant le comité central et aux chefs
sous leurs ordres de terminer leurs dispositions, d\'exercer
dans les classes pauvres et sur tous les points de la
ville leur dangereuse influence, si vous leur donnez le
temps de se placer chacun à la tête d\'une colonne, le sou-
lèvement s\'étendra davantage, et la coHision sera plus
longue, plus périlleuse; cent cinquante ou deux cents
hommes auxquels on a l\'habitude d\'obéir mettront
dans la balance non-seulement leur valeur personnelle,
mais encore leur clientèle et le prestige de leur nom."
Dien zelfden dag (12 April) werd het verzoek van
Gisquet toegestaan en onverwijld hadden de arrestatiën
plaats. De gevolgen beantwoordden ten volle aan de
verwachting, die de préfet de police er van had.
Schoon niet in staat om de beweging te voorkomen,
had de maatregel evenwel ten gevolge dat de oproer-
lingen, van hunne leiders beroofd, niet dat overleg,
die eenheid, vooral niet die geestdrift en dat aantal
konden ontwikkelen, welke het gevaar zoo dreigend
maakten. Het oproer, den l-S"«^^ April begonnen, werd
dan ook reeds den 14^™ gedempt, terwijl dezelfde be-
weging in Lyon vier dagen duurde en het voornaamste
deel der stad in de handen der muitende menigte speelde.
Deze arrestatiën, zeiden wij hierboven, hadden plaats
krachtens art. 10 Code. d\'lnstr. Grim., waarbij aan den
préfet der departementen en aan den préfet de police
te Parijs magt was gegeven ,,de faire tous les actes
nécessaires à l\'effet de constater les crimes, délits et
contraventions, et d\'en livrer les auteurs aux tribunaux;"
dit middel is men sedert blijven aanwenden. Sedert
1) Jn 1821 scLreef de lieer Bavoux, zelf regter te Parijs:
ii;
1820 zijn er — behalve de dusgenaamde September-wetten
van 1835 — geen lois excepiion meer geweest; de Con-
stitutie j zoo zij dien naam mag dragen , welke tegen-
woordig in Frankrijk heerscht, die namelijk van 14
Januarij 1853, gewijzigd, ten gevolge der verheffing
tot bet keizerrijk, door bet Senatus-consult^ van 80
October 1853, geeft aan de regering geene magt tot
arresteren, boewei zij ook den algemeenen regel der
persoonlijke vrijheid mist. Dat desniettegenstaande po-
litieke gevangennemingen onder Napoleon III niet tot
de zeldzaamheden behooren , is geen geheim ; de waar-
borgen van persoonlijke vrijheid zullen in bet Fran-
sche keizerrijk, ook na bet couronnement de Védifice,
vvel nimmer die ontwikkeling bereiken , welke wij reeds
vroegtijdig in Engeland gewaarborgd zien, door de in-
stelling , welke bet nu ons werk zal zijn nader te be-
schouwen.
«L\'incarcération préalable n\'est plus chez nous qu\'une forme presqu\'o-
bbgée ; c\'est à tel point qu\'on trouve extraordinaire que, même
dans un simple délit, elle ne soit pas employée." — (Yon Peuerbach
t- a. p. blz. 352.)
DE HABEAS CORPUS ACTE.
De geheele loop der strafvordering verschilt in Enge-
land zoozeer van dien welke bij ons in zwang is, dat
wij hierontrent een enkel woord zullen dienen te zeg-
gen , alvorens over de Habeas corpus acte te spreken. —
Een groot punt van onderscheid met ons regt bestaat
hierin , dat in Engeland de processus accusatorius gevolgd
wordt; buiten de beleedigde partij — bij misdaden te-
gen den staat, den koning, of wie voor hem in de
plaats treedt, bij misdaden tegen bijzondere personen,
deze, of hun attorney — is er niemand die zich over
het opsporen, ontdekken, vervolgen of voorbrengen
van den misdadiger bekommert (hiervan is alleen het
geval van moord uitgezonderd). De beleedigde persoon
brengt, nadat hij zich van de noodige bewijsmiddelen
voorzien heeft, de zaak voor den vrederegter {justice
of peace), bezweert zijne aanklagt en krijgt een be-
velschrift tot voorbrenging {ivarrant) tegen den ver-
dachte, welk bevelschrift met de handteekenino- en
O
het zegel van den regter moet voorzien zijn, en de
redenen moet bevatten der gevangenneming.
Zoodra de constaUe dezen gevonden en met zijn
staf aangeraakt heeft, brengt hij hem voor den
vrederegter. — De aanklager moet dan met de getui-
gen terstond gereed zijn zijne beschuldiging vol te
houden, waarna de regter hem, naar bevinding, hetzij
geheel, hetzij onder borgtogt vrij laat, of tot aan de
eerste teregtzitting doet gevangen honden; dit laatste
kan echter alleen plaats vinden bij misdaden die met
den dood gestraft worden, daar bij alle anderen borg-
togt is toegelaten, welke, volgens eene wet in het
eerste jaar van koning Willems regering uitgevaar-
digd, niet onmatig mag zijn. — Bij de eerste assisen
wordt dan de zaak voorgebragt en afgehandeld, daar
van zitting tot zitting alle huizen van voorloopig arrest
naoeten geledigd worden, (van daar de naam for goal
delivery) en het is een pligt der gezworenen, na het
sluiten der zitting, deze huizen te bezoeken om te zien
of er welligt iemand is achtergebleven \').
Dit is de loop der strafvordering wegens misdrijven
tegen -bijzondere personen. Bij misdrijven tegen den staat
vinden wij eenige afwijkingen, hoewel in de hoofdzaak
de gang dezelfde blijft.
In de eerste plaats geschiedt hier de aanklagt niet
door bijzondere personen, maar door een ambtenaar;
vervolgens wordt de plaats van den vrederegter hier
bigenomen door den Geheimen Raad.
,/The power of the privy council is to inquire into
all offences against the government, and to commit the
offenders to safe custody, in order to take their trial
1) Vergel. von Fenerbach. Betrachtungen über die Oeffentlichkeit
lad Mündlichkeit der Gerechtigkeitspflege. Band II. seite 338 en 351.
in some of the courts of law. But their jurisdiction
herein is onlj to inquire, and not to punish
Wat het bewaren van de orde en rust betreft, deze
is opgedragen aan de sheriffs, of de hun ondergeschikte
ambtenaren {under-sheriffs, hailiffs, eoroners, justices of
peace, constables) waartoe bun de noodige magt is ge-
laten. ,/As the keeper of the king \'s peace, both by
common law and special commission, he is the first
man in the county, and superior in rank to any noble-
man therein, during his office. He may apprehend,
and commit to prison, all persons who break the peace,
or attempt to break it; and may bind any one in a
recognizance to keep the king\'s peace. He may, and
is bound ex officio to pursue, and take all traitors,
murderers, felons and other inisdoers, and commit them
to gaol for safe custody 2)."
Wij hebben bier eene korte beschrijving gegeven van
de wijze waarop in Engeland vervolging wegens mis-
daad plaats heeft, ten einde beter inzigt te bebben in
1) Blackstone. Commentaries on the laws of England, Vol. I.
pg. 2é0.
2) Blackstone t. a. p. Vol. I. pg. 349.
Over de magt der mindere ambtenaren, zegt dezelfde schrijver
(t. a. p. Vol. I. pg. 362): „The general duty of all constables,
both high and petty, as well as of the other officers, is to keep
the king\'s peace in their general districts; and to that purpose
they are armed with very large powers, of arresting, and impriso-
ning, of breaking open houses, and the hke: of the extent of
which powers, considering what manner of men are for the most
part put into these offices, it is perhaps very well that they are
generally kept in ignorance." —
Verg. Terder de Bosch-Kemper, Het Wetboek v. Strafvordering
aan ervaring en wetenschap getoetst (1847) , bl. 26 volgg.
de waarde der acte, welke het hoofdonderwerp van
deze afdeeling moet uitmaken, en kunnen nu overgaan
tot het beschouwen van de wetten, welke bepaaldelijk
ter bescherming der persoonlijke vrijheid gemaakt zijn.
Reeds de magna carta bepaalde : „Nullus liber homo
capiatur, vel imprisonetur, nec super eum ibimus —
nisi per legale judicium parium suorum vel per legem
terrae." Verschillende opeenvolgende oude statuten
wilden: dat niemand van zijne vrijheid beroofd zoude
worden op beschuldiging of verzoek van den koning
of zijn raad, tenzij na geregtelijke aanklagt of vol-
gens \'s lands wet.
Ook in de -petition is verklaard: „That no free-
man shall be imprisoned or detained without cause shewn,
to which he may make answer according to law
Onder de regering van Karel I eindelijk werd de
grond gelegd van de Habeas corpus act, toen door de
bepaling: dat zoo iemand van zijne vrijheid mogt be-
roofd worden op bevel van eenige onwettige regtbank,
of van den koning zelf, of volgens een warrant van de
council-board of van een der leden van de privy council,
bij dan, op verzoek van zijn advokaat een bevelschrift
\'^an Habeas corpus zoude krijgen om hem voor de court
of Icinr/s bench or common pleas te brengen, die zoude
beslissen of de reden van zijne gevangenneming regt-
matig was en daaromtrent handelen, als het regt vor-
derde. Deze bepaling werd onder Karei II (in 1679)
uitgewerkt, door de zoogenaamde Haleas corpus act,
baarbij de wijze om zoodanig bevelschrift te verkrij-
gen zoo naauwkeurig en krachtig werd voorgeschre-
ven //that so long as this statute remains unimpeached,
no subject of England can be long in prison, except
in those cases in which the law requires and justifies
such detaining \')."
De inhoud van deze wet komt ongeveer op het vol-
gende neer: een ieder die gevangen genomen of van
zijne vrijheid beroofd is, heeft regt een bevelschrift
van Baèeas corpus te vragen ten einde in vrijheid ge-
steld te worden, zoo het blijkt dat de gevangenhou-
ding onwettig is; hiervan zijn echter uitgezonderd: zij
die verdacht zijn van hoogverraad, of van medeplig-
tigheid daaraan, personen door wettig vonnis veroor-
deeld, en zij die niet in staat waren de noodige borg-
togt te geven. — Het verzoekschrift kan door den
gevangene zelf, of door iemand te zijnen behoeve,
gerigt worden tot eiken regter de justice of peace
ingesloten, mits er binnen de vijf mijlen van de plaats
der arrestatie geeu hoogere regter aanwezig zij. —
Het moet eene opgave bevatten van den persoon, door
wien en de plaats,\' waar de partij wordt gevangen ge-
houden; dereden of het voorwendsel voor zoodanige
gevangenhouding, voor zoover die den verzoeker be-
kend is of anders zijn vermoeden daaromtrent. Zoo
de arrestatie krachtens een warrant of ander bevel-
schrift plaats had, moet afschrift hiervan er bijgevoegd
worden , ten zij blijke dat deze is gevraagd en gewei-
gerd geworden , of dat er genoegzame reden was waarom
die niet kan gevraagd worden. De feiten, in zoodanig
request vermeld , moeten door den verzoeker zelf, of
door een ander geloofwaardig getuige , onder eede wor-
den bevestigd. De regtbank of magistraat zal dan zon-
der verwijl een bevelschrift van Ilabeas corpus uitvaar-
digen waarop door hem in wiens bewaring de persoon
gehouden wordt, terstond een schriftelijk, onderteekend
antwoord moet worden ingezonden, behelzende ver-
klaring of hij den persoon onder zijne bewaring heeft;
zoo ja, het gezag waarop en de reden waarom zooda-
nige gevangenneming heeft plaats gehad , met afschrift
van den toarrant die dit bevolen heeft. Zoo hij hem
wel onder zich gehad heeft, maar aan een ander heeft
overgegeven, moet hij verklaren aan wien, wanneer,
Waarom en op wiens gezag zoodanige overgave heeft
plaats gehad. Dit antwoord moet hij bezweren en te-
vens zijn gevangene voor den regter brengen (tenzij
deze door ziekte verhinderd is, wanneer de regter zich
tot het onderzoek naar hem zal begeven) aldaar zijne
Verklaring staven en bewijzen.
De regter zal dan den gevangene betzij geheel,
hetzij onder borgtogt vrij laten of hem naar de ge-
vangenis terugzenden. Zware straffen zijn bedreigd
zoowel tegen het weigeren van afschrift van den war-
\'»\'ant als tegen het geen gehoor geven aan het bevel-
schrift van Eaheas corpus; terwijl in het laatste geval
de uitvoering daarvan dan aan een ander ambtenaar ,
2al worden opgedragen. Eindelijk bepaalt de Eaheas
corpus acte dat geen inwoner van Engeland naar een ge-
vangenis kan gezonden worden in Schotland, Ierland,
lersey, Guernsey of eenige andere plaats aan gene zijde
^er zee, waar bij niet geheel onder bescherming der
Engelsche wet zoude staan.
Dit is voornamelijk de inhoud van eene wet, waar-
aan de Engelschen zoo groot gewigt hechten dat zij die
als een der voornaamste bolwerken van de persoonlijke
vrijheid beschouwen \'), en waarop ook door schrijvers
nit andere landen met niet minder ingenomenheid ge-
wezen wordt 2)-
In sommige gevallen evenwel kan deze wet, voor
een bepaalden en korten tijd, buiten werking gesteld
worden, en aan de regering de magt gegeven
worden om verdachte personen te arresteren zonder
hiervoor eenige reden op te geven. Dit kan ech-
ter alleen geschieden „in cases of extreme emergeney
en de beoordeeling wanneer die aanwezig zijn is
niet aan de regering overgelaten maar moet door eene
wet bepaald worden, waarin tevens de duur der
schorsing wordt opgegeven; terwijl na het eindigen
daarvan, de regering verpligt is verantwoording te
doen van de wijze, waarop zij van de haar verleende
magt heeft gebruik gemaakt.
Behalve deze wet zijn er nog een paar bepalingen,
welke hier ter plaatse vermelding verdienen als niet
onbelangrijk voor de bescherming der vrijheid. Als zoo-
danig noemen wij: het regt dat ieder Engelschman heeft
om in zijn land te blijven, zoo lang hij verkiest en er
niet uit te kunnen verwijderd worden, dan volgens
wettelijke bepalingen; wel kan de koning, krachtens
zijn praerogatief het ne exeat regnum uitspreken, maar
geene magt dan die van het Parlement kan een onder-
daan noodzaken ziju land te verlaten. Dit strekt zich
1) Blackstone t. a. p. Vol, I. pg. 153. »The Habeas Corpus
act, that second magna carta and stable bulwark of our liberties.\'\'
2) von Feuerbach t, a. p. Band IL seite 351.
3) Blackstone t, a, p. Vol. I, pg. 151.
-ocr page 53-zoo ver uit dat de koning niemand, uitgezonderd mili-
tairen, zelfs om staatsdienst, tegen diens wil, naar den
vreemde kan zenden, niet eens als gezant of als gou-
verneur van Ierland; daar dit in werkelijkheid een
verbloemde ballingschap zoude kunnen wezen.
Eene tweede bepaling, waarop wij bier de aandacht
Vigiliën vestigen, is het verbod van in bechtenisstelbng
van een der leden van het Parlement, gedurende de
zitting, alsmede gedurende veertig dagen voor en
na dien tijd; biervan zijn echter uitgezonderd zij die
zich schuldig hebben gemaakt aan treason, felonij and
breach of the peace. Deze uitzondering geeft Blackstone
aanleiding te betoogen dat het geheele privilegie van
geene wezenlijke waarde is. Daar alle misdrijven be-
schouwd worden als contra pacem domini regis, vallen
alle onder de uitzondering y/SO that the chief if not
the only privilege of parliament, in such cases, seems
to be the right of receiving immediate information of
the imprisonment or detention of any member, with the
reason for which be is detained." — Dat dit privilegie
evenwel niet steeds in dezen zin is opgevat, bewijst
een proces iu 1763 gevoerd, dat wij bier te eerder
aanhalen, daar het in verschillende opzigten toont hoe
de regten der persoonlijke vrijheid in Engeland ver-
staan worden. ^
Den 30®\'®° April van gezegd jaar werd John Wilkes,
^^d van het Parlement, gearresteerd krachtens een al-
gemeen warrant ,/to seize the authors, printers and pu-
blishers of the North Briton XLV, together with
their papers." — Zoodra mogelijk werd voor hem een
bevelschrift van TIaleas Corpt(s gevraagd en verkregen,
en, nadat deze zaak door de Court of common pleas was
onderzocht, sprak lord Camden toen Lord chief justice
het volgend oordeel uit over het beroep van Wilkes
op zijne hoedanigheid van lid van het Parlement en
als zoodanig geregtigd tot het privilegie van vrijdom van
arrest, behalve in de gevallen van treason, felony and
Ireaeh of the peace: //We are all of opinion that he is
entitled to that privilege, and that he must be set at
liberty...... We are all of opinion that a libel is
not a breach of the peace: it tends to a breach of
the peace, and that is the utmost...... Let M\'. Wil-
kes be discharged from his imprisonment
Dezelfde zaak kwam later nogmaals voor toen Wil-
kes eene actie tot schadevergoeding instelde: toen liep
het onderzoek evenwel over een ander punt: de wet-
tigheid van general warrants, waarbij dezelfde Lord chief
justice zeide: //The defendants claim a right, under a
general warrant and bad precedents, to force persons\'
houses, break open escritoires, seize papers where no
inventory is made of the things taken, and no per-
sons\' names specified in the warrant, so that messen-
gers are to be vested with a discretionary power to
search wherever their suspicions or their malice may
lead them. — As to the damages, I continue of opinion
1] Lord Campbell. The lives of the lord Chancellors and keepers
of the Great Seal of England Yol. V. pg. U7.
2) Eenigen tijd later nam het Parlement een besluit, waarbij
het verklaarde «that privilege of parliament does not extend to the
case of writing or publishing seditious libels.\'\' Lord Campbell t. a. p.
Voh V. pg. 348,
that the jury are not limited by the injury received. —
Damages are designed not only as a satisfaction to the
injured person, but likewise as a punishment to the
guilty, and as proof of the detestation in which the
wrongful act is held by the jury i)" De jury bepaalde
de schadevergoeding op 1000 pond st.
"VVij meenden dit voorbeeld hier te moeten aanhalen,
daar het de verschillende, door ons behandelde, regten
in een helder licht stelt en ons toont hoezeer men in
Engeland aan zijne vrijheid gehecht is en hoe gestreng
de minste inbreuk daarop gestraft wordt.
Na deze korte uiteenzetting van een systeem, hetwelk
ter bescherming der persoonlijke vrijheid zoo hoog ge-
roemd wordt, dat zelfs de Vereenigde Staten van Noord-
Amerika, niettegenstaande hunne overdreven vrijheids-
zucht, zich gelukkig rekenden het te kunnen navolgen,
moeten wij ons wenden tot ons eigen vaderland en zien
in hoeverre ook daar voor de veiligheid der burgers
gezorgd is 2).
1) Lord Campbell t. a. p. Vol. V. pg. 24.9.
2) Zie nog wegens de geschiedenis der persoonlijke vrijheid in
Engeland, D\'^. Heinr. Marquardsen, Ueber Haft und Bürgschaft bei
den Angelsachsen. Vorstudie zu einer Gesch. des Habeas Corpus
Rechts, (Erlangen 1852), en Mittermaier, Archiv d. Criminalrechts
(1849, s. 29—73).
GESCHIEDENIS DER POLITIEKE ARRESTATIE
IN NEDERLAND.
In ons vaderland biet de geschiedenis der Politieke
Arrestatie, uit den aard der zaak, minder belangwek-
kende gezigtpunten aan dan in Frankrijk; in een groot
land, dat sedert eene eeuw voortdurend door staats-
stormen beroerd is geweest, kwam dit middel meer te
pas, werd het meer met vrucht gebruikt, maar ook
meer misbruikt, dan in een kleinen staat, waarvan de
geschiedenis, ja vele oorlogen en roemrijke wapen-
feiten vermeit, maar die inwendig slechts zelden werd
getroffen door tooneelen van burgerkrijg en oproer. —
Mogt de geschiedenis der Politieke Arrestatie echter
minder belangrijk bij ons zijn , voor een ander , met
het door ons behandelde naauw verbonden, onderwerp
levert Nederland eene rijke stof op; ik bedoel voor
de persoonlijke vrijheid. Reeds in een tijd, toen
vele andere landen nog aan willekeur waren prijsge-
geven, had bij ons het begrip der burgerlijke vrijheid
aanmerkelijke schreden gedaan: zij was steeds be-
schouwd als eene der grondzuilen onzer staatsinrigting
en is, door alle tijden heen, met de meeste naauwge-
zetheid vastgehouden ; iriogten wij hier en daar inbreuk
op dit begrip gemaakt zien , de weinige voorbeelden
die biervan zijn , de zachte behandeling van de dus
gearresteerden, maar vooral de groote ophef die van
deze gevallen gemaakt is, strekken krachtig ten be-
wijze hoezeer zoodanige maatregelen tegen den geest
des volks indruischten.
Reeds in vroege tijden vinden wij de gevallen, waarin
iemand van zijne vrijheid beroofd kon worden, streng
geregeld: in de costumen van Middelburg van 1458
komt de bepaling voor , dat de officier, buiten be-
trapping op beeter daad, niemand mogt gevangen ne-
men , en dat hij zijn gevangene binnen drie dagen voor
de regtbank moest brengen. Maar vooral in de ordon-
nantiën , welke op gezag van Filips II, met zoo
groot talent, door Viglius zijn vervaardigd, werd dit
punt met bijzondere zorg behandeld — In over-
eenstemming met het beginsel reeds door Damhou-
der aangegeven, wordt in art. I van de ordonnan-
tie op de criminele justitie verboden aan ,/allen officiers
tot apprebensie van eenigbe persoonen te procederen,
noch de selve daghen, om in persoone te compareren
ten zy ingbevalle van drye stucken" welke waren:
1°. Ontdekking op heeter daad; 2". decreet van den
regter; 8". aanklagt van een bijzonderen persoon;
welk laatste geval echter toen reeds bijna in on-
bruik was. ^— Van het beginsel, dat buiten deze drie
gevallen, de officieren geen bepaalden persoon mogten
1) Prof. de Bosch Kemper. Inleiding op het Wetboek van Straf-
vordering, pg. CVI.
2) Prof. de Bosch Kemper ibid. pg. LXXXVII.
-ocr page 58-" u
vervolgen, bestond geene uitzondering, „ten sy nochtans
in sekere speciale saecken, gbelyckerwys als de selve
vagabonde ende landtloopers waren , of daer mercke-
lyck peryckel soude wesen vander vlucht, ende daer
\'t feyt te seer grieflyck ende afgrysselyck soude wesen,
ende dat de saecke by den officier wel claerlycken
bevondeü ware: in welcken ghevalle sal onse officier
binnen vierentwintig uyren nae de apprehensie, den
rechters daer van adverteren, midtsgaders vander
oorsaecke van diere, ende hoe hem daer af blyckt
om by den selven t\' ordineren, oft die apprehensie
ende aentastinghe oprecht is oft niet." — Elke andere
gevangenneming werd verklaard „van gheender weer-
den ende abuyssif teghens den rechte ende equiteyt"
en werd in de instructie voor de cipiers strengelijk be-
volen , uit kracht van geen ander bevel, dan. van den
regter, tenzij landloopers op bevel van den officier, in
de gevangenis op te nemen. Art. II van de ordon-
nantie op den stijl bepaalt dezelfde 3 gevallen, waarin
men tot gevangenneming kan overgaan , waarbij art. IV
nog voegt, dat wanneer er geene gevangenneming op
heeter daad heeft plaats gehad, er voorloopige infor-
matiën zullen worden ingewonnen en dat op dezelve „de
rechters, soo verre daer van ghenoechsaemlyck blycke,
ymmers by halve preuve, vehemente oft probabel sns-
pitie, sullen decerneren provisie van persoenele appre-
hensie ende vanghen, oft van adjournement persoeneel,
nae de qualiteyt, van de delicten ende misdaden, oft van
de persoenen, ende nae dat die materie ghedisponeert
sal wesen." — Ook art. VI van deze ordonnantie be-
vat de bepaling, dat de officier zijn gevangene binnen
drie dagen voor den regter moet brengen.
Schoon nu deze ordonnantiën weinig werden nage-
geleefd, door de kort daarop volgende omwenteling en
reeds bij de Gentsche bevrediging werden geschorst,
toonen zij daarom niet minder hoezeer men reeds
toen ter tijde het beginsel huldigde, dat de persoon-
lijke vrijheid der burgers de algemeene res^el is en dat
men deze niet zonder noodzaak mag beperken.
Aan dit beginsel bleef men vasthouden, nadat de
omwenteling van 1572 onÈe gewesten een nieuw tijd-
perk had doen intreden. De raagt der Baljuwen in
het gevangennemen was zeer beperkt en overal was
een streven om de persoonlijke vrijheid tegen willekeur
te waarborgen. Wel werd, met bet oog op de beroer-
ten , waaraan ons land toen was prijsgegeven, een
regel ingevoerd, „waer by aen de Overheden van de
steden de Macht is gegeven om politiquelyk, en son-
der Rechtspleging en Vonnis van Schepenen, jae selfs
sonder redenen daer van te moeten geven, een Burger de
Stad te ontseggen, en hem daer uyt te doen vertrekken
maar tot gevangenneming strekte deze magt zich niet uit.
Na aldus aangetoond te hebben hoe de persoon-
lijke vrijheid zorgvuldig bewaakt werd, mogen wij de
keerzijde niet verzwijgen en moeten wijzen op een
paar gebeurtenissen die, in de eerste jaren van onze
republiek voorgevallen, ons leeren hoe ook hier de prak-
tijk soms verre achter de theorie bleef. — Wij bedoelen
in de eerste plaats de teregtstelling van Oldenbarnevelt en
de gevangenneming van Rombout, Hogerbeets en van
ïlugo de Groot, het gevolg van de ongelukkige verdeeld-
li Verhandeling van de vrijheid in den Bnrgerstaet pag. 36.
B^esolntie van 10 September 1591. Meijer Esprit, orig. et pro-
«•^ès des lastit jndic. T. lY p. 233 ,289.
heden zoowel van staatkundigen als van godsdienstigen
aardj gedurende het twaalf-jarig bestand ontstaan. —
De wijze te vermelden, waarop deze gevangennemingen
plaats hadden, zoude hier geheel overbodig zijn; zij
nemen eene te gewigtige plaats in de geschiedenis van
ons vaderland in, om niet door ieder gekend te zijn.
Van veel belang daarentegen zal het wezen op de Ver-
antwoording van de Groot te wijzen, waarin hij het
onwettige van zoodanige arrestatie aantoont \').
//Die het arrest ofte apprehensie hebben gedecer-
neert, zegt hij, zyn geweest pure particuliere perso-
nen, geen authoriteyt noclite macht hebbende om
yemant te arresteren ofte te apprehenderen." Wel
beriepen zij zich op eene lastgeving van de Staten-
Generaal, maar het bestaan van zoodanige resolutie
wordt door de Groot ten stelligste ontkend: /./ge-
nomen ooc de beeren Staten Generaal hadden speciale
voorgaande last gegeven, so en soude evenwel de Acte
niet laten nul te zijn, by gebrec van Jurisdictie: Want
de Staten Generaal geen Jurisdictie en competeert, over
de ondersaten van de respective Provinciën." — Een
ander gewigtig pnnt van onwettigheid was het arresteren
zonder voorgaande informatie: ,/nu is kennelijc, dat,
na de oude ende altydt geobserveerde Rechten van Hol-
lant, niemant om saken van misdaat mach werden
ghegijsselt ofte ghevanghen, sonder precedente informa-
tie, ten waar yemant waar bevonden op de heete daat,
ofte dat eenige parthyen over hem aan de Justitie .
1) Hugo de Groot. Verantwoordingli van de wettelyeke Regiering
van Hollant ende West-Vrieslant, Cap. XIII. Van de nulliteyteu
ende excessen, begaan in het arrestereu van onse persoenen.
klaagden ... Dit poinct, van niemandt te vangen son-
der informatie, is soo hoogh geacht gheweest bij de
Staten van de Landen, dat bet selve genoeg als een
fundamentele Wet werdt geallegeert, by alle de Remon-
strantien, die ghedaan zijn jegens de proceduren van
de Justitie."
Wij bebben bier alleen eenige punten opgegeven waar-
door elke gevangenneming onwettig zoude wezen, zon-
der van de bijzondere omstandigheid te gewagen dat
de Groot, als lid van de vergadering van Holland, ge-
durende de zitting dier vergadering, onder vrijgeleide
was. •— Voorzeker kan niets de waarborgen, welke de
wetten toen reeds voor de veiligheid der burgers in-
hielden, in zoo helder daglicht stellen als dit protest,
waar die wetten geschonden waren.
Eene andere inbreuk op de persoonlijke vrijheid had
eenige jaren later plaats, maar even als de teregtstel-
ling van Oldenbarnevelt en de gevangenneming van de
Groot, blijft ook deze nog zoo zeer in het geheugen,
dat dit reeds aanwijst boe zeldzaam zoodanige wille-
keurige handelingen in ons land zijn. — „De Loeve-
steinsche gevangenschap, zegt van Hasselt, duurde niet
veel langer dan drie weken; maar de herinnering duur-
de jaren en duurt nog. — Zij liet een angel in het
hart van velen en een wond die bijna anderhalve eeuw
bloedde. Gelukkig is die thans geheeld
De aanleiding tot deze daad was gelegen in de vele
twisten, die dadelijk na den Munsterschen vrede in ons
land ontstonden, vooral over het afdanken van troe-
1) Mr. W. J. C. van Hasselt. De Loevesteinsche gevangenschap.
Amsterdam, 16 Mei 1845.
pen; waarmede naauw verbonden was de vraag om-
trent de magt van den Kapitein GeneraaL — Voorzig-
tigheid schreef voor nog eenigen tijd gewapend te blijven,
maar, aan den anderen kant, was bezuiniging na den
langdurigen oorlog, noodzakelijk. Na vele onderhandelin-
gen dienaangaande, verraste prins Willem II plotseling
het geheele land door het doen arresteren van zes leden
der Staten van Holland, te weten: M\\ Jacob de Witt,
gecommitteerde raad en oud-burgemeester van Dord-
recht; Johan de Wael, burgemeester en M^ Aelbert
Rnyl, pensionaris van Haarlem; M^. Jan Hendrikz Duyst
van Voorhout, burgemeester van Delft; M-". Nanning
Keiser, pensionaris van Hoorn en Nicolaas Stelling,
werf, pensionaris van Medemblik. Op den Julij
1650 werden zij gearresteerd en naar het slot Loevestein
gezonden, alwaar zij in zachte gevangenschap gehouden
werden en aan de meesten werd toegestaan hunne be-
trekkingen te zien , hoezeer ook telkens speciale per-
missie van den Prins daartoe vereischt werd. ~ Voor
Dujst van Voorhout duurde de detentie tot den lö\'i\'^ii
Augustus; voor de Witt, de Wael en Rujl tot den
18"«-, en eindelijk voor Keiser en Stellingwerf tot den
20sten Augustus, zoodat de twee, die het laatst hunne
vrijheid herkregen, daarvan niet langer dan 3 weken
waren beroofd geweest. De drie laatst bevrijde schij-
nen echter nog eene verklaring te hebben moeten on-
derteekenen , de inhoud waarvan niet voldoende blijkt;
volgens den beer van Hasselt zoude het waarschijnlijk
eene verbindtenis zijn geweest om in het vervolg geen
deel aan de regering te zullen nemen. — Zoo dit zoo
is werpt het voorzeker eene buitengemeen grootere
blaam op de Loevesteinsche gevangenschap: ditmaal
zoude het middel dan juist op die wijze gebruikt zijn,
welke vele tegenstanders van Politieke Arrestatie
als een der hoofdbezwaren er tegen opperen, namelijk
om zich te ontdoen van lastige, doch in den kring van
hunne bevoegdheid blijvende, tegenstanders. Hoe dit
zij, de gevangenneming is eene daad van onwettigheid
en geweld geweest, schoon het werkelijk kwaad aan
de personen gedaan niet zoo heel groot was. — Veertien
dagen of drie weken arrest, waarbij men bejegend wordt
//met alle behoorhcke discretie ende civiliteit" kunnen
niet als een zoo groote ramp beschouwd worden
1) Tot staving van het op de andere bladzijde, gezegde haal ik
een paar brieven aan van den Prins aan den bevelhebber van het
slot Loevestein. Deze, en nog meerdere over hetzelfde onderwerp,
zijn te vinden bij Mr. W. J. C. v. Hasselt.
II Syne Hoocy last ende authoriseert mits dezen aen Lient, Coronel
van Meteren, Comand" tot Workum en Loevestein de gearresteerde
Heeren de Witt, de Wae], Ruyl, Duyst van Voorhout, Keizer ende
Stellingwerf in goeder verzekeringe te brengen van hier op den
Huyse van Loevestein voorn*^. Alwaar hy deselve wel ende sorg-
vuldiglyck sal hebben te logeren ende bewaren, haar luyden onder-
tiissehen bejeghenende ende tracterende met alle behoorlicke dis-
cretie ende civiliteit.
Lastende S. Hoogh\' allen den glieenen dien het soude mogen
aangaan hem van Meteren in desen geene verhinderinge te doen,
\'naar veel eer alle behulpzaamheid en assistentie. .
In \'s Gravenhage, den lesten July 1650.
Get. G. P. d\'ORANGE.
Ter ordonna"^ van S. Hooght,
Get. C. HUYGENS.
Monsieur; j\'ay résolu de faire relasoher le S\'\' Duyst van Voor-
bout de sa détention et désire en suitte que comme la présente
Gedurende de oude republiek kwam, in het door ons be-
handelde punt, weinig verandering ; wel werden van
tijd tot tijd z. a. in 1666 en in 173é Commissien be-
noemd om over eenige regtsquestien onderzoek te doen,
doch deze bleven doorgaans zonder gevolg. De com-
missie evenwel van 1734 bragt een opstel voort over
de criminele dagvaardingen en incarceringen , dat voor
ons niet van belang ontbloot is.
Dit stuk, door J. M. Kemper aan den thesaurier Hop
toegeschreven , levert over het punt der gevangenneming
de volgende bepalingen ») : Buiten landloopers, vreem-
delingen en crimineel veroordeelden , vermogten geene
ingezetenen gevangen genomen te worden, dan in drie
gevallen: lo. in flagranti delicto, 2", in geval er vrees
voor ontvlugting was, en op het misdrijf de dood of
ten minste lijfstraf was gesteld , terwijl tevens de zaak,
zoo ten opzigte van het corpus delicti als van den da-
der , evident was, en 3". ingeval de regter een decreet
vous sera rendue, vous le laissiez sortir en franchise et se retirer
où il voudra, demeurant Monsieur,
V^® très aff"® à vous f® service,
(S.) G. P. d\'ORANGE.
à Hondsholredijck, ce 15e Aoust 1650.
Monsieur; c\'est ici finalement pour vous dire, que vous aurez à
relascher aussi le S"" StelHngwerf, pour se retirer en liberté après
qu\'il aura signé et mis en vos mains la mesme déclaration que je
vous ay envoyée p^^ les Si^® Ruyl et Keiser, dont encor autre Co-
pie va cy-joincte pour cest effect. Je suis
yre très aff"® à vous P service,
(S.) G. P. d\'ORANGE.
à le Haye ce 20® Aoust 1650.
1) Prof, de Bosch-Kemper. Inleiding op het Wetboek van Straf-
vordering. pg. CXXYII.
van apprehensie had verleend (Art. l-^\'t). Wanneer
zonder decreet van den regter iemand in hechtenis
was genomen, moest de officier binnen 2é uren aan den
President van de regtbank daarvan kennis geven, die
onverwijld de regtbank zoude te zamen roepen (Art 5).
De tijdorde, welke wij volgen, brengt ons nu tot
die omwenteling, welke op het einde der vorige eeuw
zoo groote veranderingen heeft gebragt, ook in onze
staatsregeling. De revolutie van Frankrijk tot ons over-
gewaaid, of liever door Frankrijk ons opgedrongen, had
den stadhouder Willem V de wijk doen nemen naar En-
geland, en onze Vereenigde Nederlanden herschapen in
eene Bataafsche republiek. Vrede bragt deze republiek
ecbter niet met zich, daar reeds dadelijk uit de geschil-
len over de inrigting van dezen nieuwen staat zelf, twee
partijen ontstonden: die der Moderaten of Federalisten,
en die der hevige republikeinen of Unitarissen.
Na feilen strijd tusscben deze twee partijen, in de
beide, elkander opvolgende Nationale vergaderingen;
zegevierden de Unitarissen, die de moderaten uit-
wierpen , en de tweede vergadering veranderden in een
constituerend ligchaam (23 Jan. 1798).
Het uitvoerend bewind werd inmiddels gesteld in
handen van 5 leden: Pieter Vreede, Wybo Fynje,
\'\'\'an Langen, Fokker en W^ildrik, — Het voortbrengsel
\'^\'au dit constituerend ligchaam was de Constitutie van
1798; waarbij een vertegenwoordigend ligchaam, waar-
aan jaarlijks een derde moest aftreden, werd ingesteld. —•
In deze staatsregeling vinden wij reeds het beginsel ge-
l^nldigd, dat wij in onze tegenwoordige Grondwet in art.
aantreffen. — Na in de algemeene beginselen, art. 29,
als regel te hebben gesteld „niemand mag beschuldigd
of in verzekering genomen worden, dan uit kragt der
Wet in de gevallen en volgends de wijze door Haar
voorgeschreven" laat zij er in art. 31 op volgen : „zij,
die, buiten den Regter, in geval van noodzakelijkheid,
gevat worden, zullen, uiterlijk binnen vier-en-twintig
uren daarna aan hunnen bevoegden Regter worden
overgebragt." En in art. 106 der staatsregeling zelve:
ƒ/Het (Uitvoerend Bewind) draagt overeenkomstig de Wet-
ten , zorg voor de inwendige en uitwendige veiligheid
van den Staat, en doet, in geval van aanslag tegen
dezelve, de verdagte Persoenen in verzekering nemen,
en onverwijld ondervragen; doch levert dezelven , binnen
vier en twintig uren daarna aan den Regter over." In
verband waarmede art. 15 van de manier van procede-
ren in lijfstraflelijke regtszaken, zeide: „Iemand die bui-
ten een regter, op order of van wege een agent van inwen-
dige policie of eenige andere geconstitueerde magt, is ge-
arresteerd, zal door den regter worden overgenomen enz.\'
Deze bepalingen waren ontleend aan de Fransehe
Constitutie van 1795 die, zoo als wij zagen, in art.
145, aan het Directoire de bevoegdheid gaf om, indien
het onderrigt was van het bestaan eener zamenzwering
tegen de in- of uitwendige veiligheid van den Staat,
de verdachte personen te doen aanhouden, mits het
die binnen twee dagen aan de geregtelijke policie
overleverde. — Hier zien wij dus den oorsprong van
ons tegenwoordig artikel, en is het de plaats er op
te wijzen, hoe dit niet van inheemsche herkomst is
en zich in het hart van ons volk zelf heeft ontwik-
keld, maar hoe het, in tijden van onrusten omwente-
ïhorbccke. AHideekcning op de Grondwet, artikel 167«
-ocr page 67-ling-, uit Frankrijk tot ons is overgebragt. — Men kan
niet ontkennen, dat de instelling der Politieke Arrestatie
in ons land geene gelukkige kindsheid gehad heeft-
Zij was toch naauwelijks nog in de staatsregeling van
1798 opgenomen of er werd reeds misbruik van gemaakt,
en eerlang werd het gebruik er van aan de instellers
zelf als beschuldiging toegevoegd.
Niet lang mogt het land rust genieten na de invoe-
ring der nieuwe staatsregeling. Den ^^^^ Mei veran-
derde het Constituerend ligchaam, dat zijn taak als
geeindigd beschouwde, zich zelf in eene vertegenwoor-
digende vergadering, waarbij alleen het ontbrekende
derde zoude gekozen worden, terwijl het Uitvoerend
Bewind onveranderd aanbleef, evenwel slechts voor
korten tijd, daar reeds den Junij al weder een
Coup cVEtat de geheele regering verdreef en een nieuw
Uitvoerend Bewind de bovenhand behield, onder den
naam van //Intermediair Uitvoerend Bewind," waarvan
het eerste werk was eene vertegenwoordiging, op regel-
matige wijze, te doen verkiezen. In de eerste vergade-
ring van deze bood het nieuwe Bewind eene Memorie
van verantwoording aan van zijn gedrag op den
Junij, de redenen bevattende waarom het het vorig be-
wind had onttroond, eene memorie, welke, uit den
aard der zaak , voornamelijk eene akte van beschuldiging
tegen hunne voorgangers was. Wij zullen er hier eenige
gedeelten van overnemen , daar zij op treffende wijze aan-
toont, hoe art. 31 der Staatsregeling toen verstaan werd \').
1) Memorie door de leden van \'t Intermediair Uitvoerend Be-
■^ind der Bataafsclie Republiek aan de 1® Kamer van \'t vertegen-
woordigend ligchaam, houdende hunne verantwoording- vau het dooi\'
;/Had het Bataatfsche Volk regtmatige redenen van be-
zwaar in te brengen wegens de willekeurige reniotiën, die
het in deszelfs midden zag vermenigvuldigen, eigendunke-
lyke arresten vervulden hetzelve met een billijken angst.
„Wy bedoelen hiermede niet alleen zulke Arresten,
die korte dagen na den January (1798) geschied, on-
der de algemeene benaming van maatregelen van
zekerheid, ten minsten in schyn, konden worden ver-
ontschuldigd , even weinig als de forsche en onrechtvaar-
dige Publicatie van den April, omtrent die Re-
presentanten gearresteerd, welke, uit hoofde van ge-
moedelyke bezwaren, geen sessie ter Constituerende
Vergadering hadden genomen of gehouden; maar wy
bedoelen nog andere Arrestatiën, welke, geheel af-
wykende van de gewone regtspleging, aan den eigen-
dunkelyken wil der Bewindslieden alléén hunnen oor-
sprong verschuldigd zyn geweest. Wy bedoelen de
Arresten, in den geest van het vernietigd Bestuur;
door de alöm verspreide Departementale en Plaatzelyken
Commissiën van Binnenlandsche Correspondentie, ge-
daan , en van welke onder anderen twee gevallen,
waarvan het eene zeer onlangs is gebeurd, den Agent
van Justitie proefondervindelyk hebben doen zien,
welke gevolgen de vermenging van het Politieke en
Judiciëele, op het wezentlyk belang der Ingezetenen,
in een Land van Commercie hebben moet."
Hierbij verwees de Memorie naar een brief van de Ge-
committeerden uit het Committé van Justitie vanAm-
hea verrigte op en na den Junij 1798 met een schets van
hetgeen verder dient te worden verrigt.
In den Haag, ter \'s lands drukkerij 1798, bladz. 46 en vide.
-ocr page 69-sterdam aan den Agent van Justitie Tadama, waaruit
blijkt, dat zekere Daniël Rees door het Committé van
Binnenlandsche Correspondentie in hechtenis was geno-
men en 12 dagen gehouden, alvorens hem aan den com-
petenten regter over te leveren; en naar een brief van
den Baljuw van Edam, mede aan den Agent van Ju-
stitie Tadama, kennis gevende dat een oud man, die
zich in eene herberg onbehoorlijke uitdrukkingen had
laten ontvallen, door het Committé niet alleen was
gevangen genomen, maar zelfs veroordeeld tot geldboete.
Een groot punt van beschuldiging was de arrestatie
van de burgers Kretschmar en Pompe van Meerder.
Voort. De Memorie zegt dienaangaande i):
„Reeds voor den middag van den Junj, zag men
twee der Commissarissen eener vriendelyke maaltvd,
den vorigen avond, bij gelegenheid der terugkomst
Van den Generaal Daendels, gegeven, in hunne Huizen
in verzekering nemen, en wanneer deze tyding in de
Eerste Kamer was bekend gemaakt, wierd er volgens het
getuigenis van den burger Pronhoff, Lid dezer Kamer,
een uitroep van vreugde geboord, en een aanhef vau
diverse Leden om bet Schavot op te rigten, en hen
benevens de overige Commissarissen, zonder form van
Proces, den Kop voor de voeten te leggen, zynde die
uitroep door verscheiden Leden te gelyk geschied."
Ecbter scbijnt ook bet Intermediair Bewind zich
uiet van politieke arrestatiën te hebben kunnen ont-
houden en voelde het zich na al die aanklagten
Verpligt, zich zelf wegens gelijke misslagen te veront-
schuldigen. „Zoo wy al eens genoodzaakt waren, zegt
1) Bladz. 53.
-ocr page 70-de Memorie i) , omtrent enkele Personen anders Ie
handelen dan wy wel hadden gewenscht, zoo wy ons
verplicht zagen dezen en genen in verzekerde bewa-
ring te neemen, zulks moet niet zoo zeer aan ons,
maar aan onze Voorgangers in het Bestuur worden
geweeten, daar de gang der Menschelyke zaaken mede-
brengt, dat even als de eens gebaande weg ten goede
makkelyk kan worden gevolgd, zoo ook het kwaade,
niet altyd in eens, en, zonder vrees voor erger, kan
worden uitgeroeid, en dat sterk werkende middelen,
in het byzonder voor een tyd, noodzakelyk zyn, wan-
neer de Natie, aan haar gebruik gewoon, gevaar loopt,
om, het nalaaten derzeive, voor zwakheid, aan te zien,
en, daar in, een grond van buitensporigheid te vinden;
en zulks is geduurende ons tusschen-bestuur te meer
het geval geweest, naarmate dat het veranderd sys-
thema, en, de door ons aangekondigde gematigdheid,
de weinige Voorstanders van Regeeringloosheid, met
hunne hoofden, stouter en onbeschaamder maakten.
Van deze maatregelen echter hebben wy slechts dan
gebruik gemaakt, wanneer de nood zulks volstrekt
vorderde, en, met die gematigdheid, welke Staat-
kunde toeliet, en Menschlievendheid gebood; terwyl
wy ons by UI. aanwezen, onder anderen, ook daar
mede , verblyden , dat de vastheid van een Constitutio-
neel Bestuur, de oplettendheid der Publieke Aanklagers
en de onpartydigheid der Rechters, het spoedig ophouden
van alle de Judiciëele, of, zeer kortstondige Constitutio-
neele andere Arresten, voorzeker met zich brengen zal.
Wij hebben door het overnemen van gedeelten der
1) Bladz. 61<
-ocr page 71-Memorie eenige willelïeurige maatregelen aangewezen,
welke aan het Uitvoerend Bewind werden ten laste
gelegd; wij mogen nu ook niet verzwijgen de verant-
woording van deze bewindslieden , vrijwillig aan-
vaard door den weisprekenden Bieter Vreede, ons
ook hierbij evenwel tot het punt der arrestatiën bepa-
lende. — Hoezeer toch het geheele geschrift, door hem
den Oct. 1798 bij de Eerste Kamer der Wetgevende
Vergadering ingediend, de lezing overwaard is , zoude
het ons te ver van ons onderwerp afbrengen, hier
meer uit te putten dan wat strikt op het door ons
behandelde betrekking heeft. Na reeds verscheidene
punten der Memorie te hebben wederlegd, komt hij
tot dat der gevangennemingen i):
,/T. is waer, eenige arrestatiën van Personen hebben
plaets gehad. De veiügheid van het ogenbhk scheen
dit te vorderen. Maer waren hunne verblyfplaetzen,
plaetzen van schrik en bekommering; of genoot men
daer inwendig alle gemak, gerustheid en vermaek ?
Dat zy opkomen en getuigen, die dit lot is te beurt
gevallen, ik zal hunne veelvuldige dankzeggingen voor
de goede behandeling, die zij genoten, aenvoeren ,
die zy te meermalen ongevraegd ons hebben doen
overbrengen. En lieve God! uit de bewaerplaetzen van
Staetsgevangenen zelfs, zouden dankbetuigingen voort-
koomen, die het Bewind de kroone der menschlieven-
heid op bet hoofd drukken; En dit Bewind zoude tog
1) Bladz. 53 van de Verandwoording van Pieter Vreede, lid
Van het voormalig Uitvoerend Bewind, aen de Bataefsehe Natie en
"■en haere Vertegenwoordigers. Ingegeven bij de Eerste Kamer
Jer Wetgevende Vergadering den 9. October 1798. Te Leiden by
Coster en P. H. Trap.
een Schrikbewind genoemd worden! \'Tis waer, op
den laetsten dag van ons bestaen, hebben wy nog twee
Burgers, Pompe van Meerdervoort, eu Cretsmar doen
in arrest neemen, daer wy een door hen geteekend
Convocatie-Billet tot de Maeltyd van den vorigen dag,
in handen kregen , dat ons toescheen , in den toen-
inaligen stand der zaeken , om den inhoud , de aen-
dagt van het Gouvernement te verdienen. Maer dat
bet besluit spreeke en ons regtvaerdige by het Be-
wind , op dat zelfde uur genomen; door my zelfs aen
den Generaal Joubert, toen hy hun ontslag kwam
vragen, te kennen gegeven — dat deeze zaek was
overgegeven in handen van den competenten Rechter. —
Maer neen, de Beuk was reeds ontboden, om die
Burgers zonder form van Proces op te hangen. — En
zouden zulke uitstrooisels en onwaerheden onder dui-
zend anderen, ons Bewind als een schrikbewind aen-
kondigen, en daervoor doen doorgaen ! Zoude hier
toe eene kreupele verklaring van eenen enkelen Fron-
hoff dienen; en het verward geschreeuw van eenige
Leden der Vergadering, tot bevestiging verstrekken!
Zoude dit voldoen , als waere er by de Vergadering
werkelyk een Decreet daar toe genomen ! Opwegen te-
gen een reeds gevallen besluit by het Uitvoerend Bewind,
dat billykheid en gematigdheid ten grondslag had ?"
Aan het einde van dit belangrijk pleidooi geko-
men , moet de indruk die er ons van overblijft, wel
deze zijn : dat de eerste schreden, die de magt tot ar-
resteren , aan het politiek gezag verleend, in ons Va-
derland deed, weinig bemoedigend waren om op dien
voet in volgende Staatsregelingen door te gaan. Aaa
den eenen kant zien wij misbruik van deze magt ma-
ken, als in het geval van Daniël Rees en in dat ons
door den Baljuw van Edam medegedeeld; aan den
anderen kant, ook daar waar de regering binnen hare
bevoegdheid bleef en de gearresteerde personen terstond
aan den regter overgaf, als bij de arrestatie van
Kretschmar en van Pompe van Meerdervoort, de gevan-
genneming toch de gemoederen tegen haar in het
harnas jagen, ja tot een punt van beschuldiging tegen
baar worden. Elke regering is echter in tijden van
woelingen geneigd, uit een gevoel van zelfverdediging,
tot zoodanige maatregelen hare toevlugt te nemen; in
hoe verre dit gebillijkt kan worden, in boe verre de
bestaande wetten voldoende zijn om baar tegen rust-
verstoorders en oproerlingen te beschermen , zullen wij
later onderzoeken; wij moeten nu weder tot den draad
van onze geschiedenis terugkeeren en zien welke be-
palingen de volgende Staatsregelingen omtrent de po-
litieke arrestatiën behelsden.
De Staatsregeling van 1798 had slechts een kort be-
staan: ons vaderland bad met de revolutie zijne zelf-
standigheid verloren, en moest nu de politiek van
Frankrijk volgen; daar was op het einde van 1799
eene nieuwe staatsvorm gekomen, daar had Napoleon
de revolutie weten te bedwingen en onder zijne magt
te brengen; eerlang, den 16 October 1801, werd ook
bij ons eene nieuwe staatsregeling ingevoerd.
De slechte antecedenten welke men van politieke
arrestatie gezien bad, hadden ten gevolge , dat deze
magt nu meer beperkt werd; aan het hoofd der nieuwe
Grondwet bleven slechts de bepalingen die de persoon-
lijke vrijheid verzekerden; Art. 7 zeide: „Geen Inge-
zeten kan in hechtenis genomen worden, dan volgens
de Wet" en Art. 8 „Ieder Ingezeten moet binnen drie-
maal vier en twintig uuren , na dat bij aan den Rechter
is overgegeven, verhoord, en aan hem opgave gedaan
worden van de reden zijner gevangenneming. De Wet
bepaalt de straf tegen de Rechters, die hierin nalatig
zijn. De verhoeren en opgave van de redenen der
gevangenneming, binnen den bovengemelden tijd, niet
geschiedende, wordt de Gevangene dadelijk ontsla-
gen" \').
Evenwel was de magt van arresteren nog niet bij
uitsluiting aan den regter overgelaten , maar ook, in
sommige gevallen, toevertrouwd aan het zoogenaamde
Syndicaat, hetwelk, \\\\\\i èxiei Nationale Prociiretirs
of Syndici, belast was met het surveilleren van „alle
Collegien en Magistraten, Nationale en Departementale
of mindere Geconstitueerde Autoriteiten, Rechtbanken of
Ambtenaren, het toezien of dezelve ook iets verrigten,
strijdig met de Constitutie of vastgestelde Wetten, en
1) Niettegenstaande deze bepalingen vond in 1804 het Staats-Bewind
zich verpligt om Philippus Verbrugge (een voorwerp, hetwelk door
deszelfs langdurige, onafgebrokene en boosaardige woelingen, naar
men beweerde, bij aanhoudendheid getoond had, en bleef betoenen,
aan dit Land een vijandelijk hart toe te dragen) wegens een schrijven
in het weekblad de Themis, «te apprehenderen, en denzelven onder
Militaire Escorte over de Grenzen dezer Republiek te doen brengen,
met inthimatie, indien hij zich mogle verstouten, wederom binnen
dezelve te komen, of daarin zich te onthouden, dat als dan de noodige
maatregelen zouden worden gesteld, waar door hij belet zoude wor-
den , immer de rust of veiligheid van den Staat te kunnen storen."
(Publicatie van 6 Julij 1804 in Volledige verzameling der Publica-
tiën voor de ingezetenen der Bataafsche Republiek van 3 Nov, 1803
tot 22 Oct. 1804. D. XIL)
het aannemen van alle klagten deswegens om op de-
zelve te inquireeren y — Omtrent deze instelling be-
paalde art. 101 : ,/Het Syndicaat oeffent geen magt uit
hoegenaamd, en vermag niemand te laten arresteren,
dan na verleende autorisatie van het Gerechtsgof, uit-
gezonderd alleen in het enkel geval, dat eenige autori-
teit of ambtenaar, of ook particuliere Personen ontdekt
■wierden, dadelijk iets te ondernemen tegen de veilig-
heid van den Staat of deszelfs Constitutie, of onmid-
delijk gereed te zijn, om zulks te doen; doch in dit
geval moet de reden van het arrest onmiddelijk
aan het Nationaal Gerechtshof worden bekendgemaakt,
hetwelk dezelve beoordeelt en de arrestatie dienvolgens
bekragtigt of annulleert."
Deze magt aan het Syndicaat verleend kan als een
overgang beschouwd worden van de staatsregeling van
1798, waar de politieke arrestatie was toegestaan, tot
die van 1805, waar art. 6 eenvoudig bepaalt dat:
,/Niemand kan in hechtenis genomen worden, dan vol-
gens de Wet." Zonder dat vervolgens aan eenige poli-
tieke magt de bevoegdheid werd gelaten, om de per-
soonlijke vrijheid aan te randen. Geheel hetzelfde las
men dien aangaande in de constitutie van 1806 , toen
koning Lodewijk den troon beklom. Art. 4 bepaalde
even eens: ,/Niemand kan in hechtenis genomen wor-
den, dan volgens de wet," en de Wet schonk evenmin
aan de regering de magt tot arresteren.
Maar de Regering matigde zich dit regt aan. (Verg.
Art. 20 der Instructie voor den Directeur-Generaal voor
de Justitie en Policie van het koningrijk Holland,
1) Artikel 99.
-ocr page 76-■
14 Julij 1806 —En toen wij in 1810 bij het Fransche
keizerrijk werden ingelijfd, werd ook bij ons de persoon-
lijke vrijheid bij gewone strafvordering voorzeker gehand-
haafd, maar de uitzondering voor de gevallen, waarin
bet belang van den Staat zulks vorderde, leverde een
ruim veld op voor de willekeurigste gevangennemingen.
,/Ieder weet, zegt Jbr. Mr. J. de Bosch Kemper welk
een schandelijk misbruik van deze uitzondering onder
den dwingeland is gemaakt, en hoe men, terwijl men
aan den eenen kant de individuele vrijheid met schoon-
schijnende vormen in het gewone leven handhaafde,
dezelve in het staatkundige ten eenemale vernietigde."
Wij hebben bij het geschiedkundig overzigt der poli-
tieke arrestatie in Frankrijk dezen tijd uitvoerig geschetst
en kunnen derhalve hier volstaan met daarnaar te ver-
wijzen, en het tijdvak, waarin ons land zoo diep in
rampen gedompeld was, verder met stilzwijgen voorbij-
gaan. Wij komen derhalve tot het tijdstip, waarin Ne-
derland, bevrijd van den druk, waaronder het gezwoegd
had, zijne zelfstandigheid herkreeg en, dien ten ge-
volge, weder eene eigen staatsregeling. -- De tijden
van woeling en onrust, welke deze omwenteling verge-
zelden, de krachtige maatregelen, in zoo bange omstan-
digheden noodig, om de rust in den Staat te herstellen
1) Hij heeft de magt om alle suspecte personen, waar zij zich
ook binnen het Rijk bevinden, met of zonder hunne papieren, naar
gelang van zaken en omstandigheden, provisioneel en civiliter, door
de daartoe bevoegde autoriteiten te doen arresteren, en op onze
autorisatie (van den Koning) te doen ondervragen."
2) De Bosch-Kemper, Wetboek van Strafvordering. D. I.
bladz. 33.
en te bewaren, waren waarschijnbjk de oorzaak dat
inen in de Grondwet van 1814 bet beginsel der politieke
arrestatie weder huldigde en in art. 101 bepaalde:
//Wanneer een Ingezeten in buitengewone omstandig-
heden door bet politiek gezag mogt worden gearresteerd,
is bij, op wiens bevel zoodanige arrestatie heeft plaats
gehad, gehouden daarvan terstond aan den plaatselijken
regter kennis te geven, en voorts den gearresteerden
binnen den tijd van drie dagen aan deszelfs compe-
tenten regter over te leveren. De criminele regtban-
ken zijn bevoegd en verpbgt, elk in haar ressort, te
zorgen, dat zulks stiptelijk worde nagekomen."
Het verdient opmerking dat deze Grondwet alleen
in de buitengewone gevallen voorzag, en de bepa-
ling dienaangaande uit de staatsregeling van 1798
trok, terwijl zij den regel voor de gewone gevallen ,
welke art. 29 dier staatsregeling opgaf, niet overnam.
Ook luidde de aanhef van het art. eenigzins zonder-
ling. //Ten einde, zoo heette het, aan de Ingezetenen
dezer Landen te waarborgen de onschatbare voorregten
van burgerlijke vrijheid zullen de volgende regelen de
grondslagen der wettelijke beschikkingen uitmaken."
Nu moge men zeggen dat de magt tot arrestatie, aan
het politiek gezag verleend, noodzakelijk is voor de
rust en veiligheid van den Staat, een waarborg voor
de burgerlijke vrijheid zal zij wel nimmer zijn \'), en
1) (Tijdeman en Meijer). Briefwisseling van eenige regtsgeleerden
over de aanstaande Nederlandsche wetgeving, blz. 327. //Ik beken, dat
ik hier een tamelijk zwakken waarborg der onschatbare voorregten
van de burgerlijke vrijheid vinde. De beoordeeling der buitengeivone
omstandigheden hangt toch eeniglijk af van het politiek gezag, dat
het artikel laadt, door dezen aanhef, den schijn op zich
als of het de pil wilde vergulden, door de politieke
arrestatie, die toch sedert 1798 in geen onzer staatsrege-
lingen meer voorkwam, als een natuurlijk iets aan te
stippen, en de aandacht te vestigen op de waarborgen
tegen misbruik van deze magt gegeven. Wij zien hier den
oorsprong van den eenigzins zonderlingen vorm waarin
ook nu nog ons art. 153 vervat is, alwaar ook deze
magt niet uitdrukkelijk wordt vastgesteld, maar als iets
dat bestaat wordt aangenomen, terwijl het artikel alleen
de strekking schijnt te hebben deze magt te beperken.
Toen in 1815, door het veranderen van bet souverein
Vorstendom in een constitutioneel koningschap, eene
nieuwe Grondwet tot stand moest komen, verbeterde men
de fout in 1814 begaan en stelde als regel voor de gewo-
ne gevallen in art. 168 het volgende vast: „Behalve
het geval, dat iemand op heeter daad wordt betrapt,
mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op
een bevel van den regter, inhoudende de redenen der
gedane aanhouding, en welk bevel bij, of onmiddelijk
na de aanhouding moet beteekend worden aan den-
genen tegen wien hetzelve is gerigt. De wet bepaalt
den form van dit bevel en den tijd binnen welken alle
aangeklaagden moeten worden verhoord". Terwijl
de arrestatie beveelt; en dus maakt dit bijvoegsel geene restrictie
van belang. Zoo zoude dan alle politiek gezag , van den Minister
of Gouverneur af, tot den geringsten Dorpschout toe, elk Ingezeten,
zonder vorm van proces kunnen doen opligten, aan zijn beroep,
en zijn geängstigd huisgezin ontrukken, en iu arrest houden;
slechts zorg dragende, hem even binnen de driemaal 24 uren weer
los te laten? terwijl de Officier bij de llegtbank zich met dat arrest
binnen dien gestelden tijd niet heeft te bemoeijen."
voor de buitengewone gevallen art. 169 bepaalde.
//Wanneer een ingezeten in buitengewone omstandig-
beden, door bet politiek gezag mogt worden gearres-
teerd, is hij, op wiens bevel zoodanige arrestatie heeft
plaats gehad, gehouden daarvan terstond kennis te ge-
ven aan den plaatselijken regter, en hem voorts den ge-
arresteerde binnen den tijd van drie dagen over te le-
veren. De criminele regtbanken zijn verpligt elk in haar
ressort te zorgen, dat zulks stiptelijk worde nagekomen."
Zoo als men ziet, was dit artikel bijna eensluidend
met art. 101 der Grondwet van 1814, hoezeer men het
zonderiinge hoofd van dit artikel had weggelaten.
Waar wij over de Grondwet van 1815 spreken mo-
gen wij een voorval niet vergeten waarbij de regering
op noodlottige wijze van hare magt gebruik maakte.
Den S\'^®" December 1819 werd de Belg van der Straeten ge-
vangen genomen wegens drukpersdelict en droeg deze zijne
verdediging op aan zeven advocaten. In een memorie,
deswegen door hen zamen gesteld , zeiden deze: ,/L\'art.
327 de la loi fondamentale eût tendu un piège aux
belges animés par le patriotisme (vertu trop rare), si
Tauteur d\'un écrit rédigé dans un but d\'utilité géné-
rale , mais qui attaque les actes ministériels, en signa-
lant leurs vices, était exposé à perdre la liberté et
peut-être la vie, dans les angoisses d\'une prison. L\'ha-
bitude de sévir contre les hommes qui déplaisent aux
puissans, de les emprisonner, s\'ils sont indigènes, de
les exiler, s\'ils sont étrangei\'S, anéantirait toutes les
sûretés du royaume \')." De Regering vond in deze
1) De Gerlache. Histoire du Royaume des Pays-Bas, depuis
181é jusqu\'en 1830 T. L pg. 360.
woorden aanleiding om ook de advocaten te arresteren en
in hunne betrekking te schorsen; wel werden zij spoedig
door de regtbank vrijgelaten, maar de schorsing bleef
voortduren. Zoodanige handelwijze mag te meer ver-
wondering baren , wanneer men bedenkt dat zij bevolen
werd door den Minister van Maanen , denzelfde van wien
wij de zoo schoone woorden aanhaalden (blz. 12) tegen
de willekeurige handelingen, waartoe de maatregelen der
hooge policie onder Napoleon aanleiding hadden gegeven.
In bet aangehaalde artikel 169 is later, noch bij de
Grondwet van 1840, noch bij de herziening in 1848
eenige verandering gekomen; wel was dit het geval
met het bepaalde omtrent de gevangenneming in
gewone strafzaken. Art. 168, woordelijk hetzelfde ge-
bleven in de Grondwet van 1840, werd bij de herzie-
ning in 1848, in art. 151, volgen der wij ze wedergegeven :
,/Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand
in hechtenis worden genomen , dan op een bevel van
den regter, inhoudende de redenen der gedane aan-
houding. Dit bevel moet bij of zoo spoedig mogelijk
na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen
wien het is gerigt. De wet bepaalt den vorm van dit
bevel, en den tijd binnen welken alle aangeklaagden
worden verhoord."
Wij willen omtrent deze verandering ons bepalen
met mede te deelen hetgeen dienaangaande door Prof.
de Bosch Kemper is aangeteekend \').
,/De practische noodzakelijkheid, zegt hij, waarin
het gezag zich dikwijls bevond, om beschonkene en
onrustige personen in arrest te nemen, of verdachte
1) De Bosch-Kemper. Staatsregt. D. III. blz. 109.
-ocr page 81-misdadigers aan te liouden, heeft de grondwettige be-
paling voor 1848 herhaalde malen doen overtreden.
,/Van daar beeft men bij de laatste grondwetsherzie-
ning den aanhef van het artikel veranderd en een-
voudig bepaald: Buiten de gevallen in de wet bepaald
mag niemand enz., terwijl men ook de woorden, onmid-
delijk na de aanhouding, veranderd beeft iïi zoo spoedig
mogelijk. Door deze verandering is meerdere ruimte
gelaten aan de policie-wet en het Wetboek van Straf-
vordering , om gevallen aan te wijzen, waarin ook
buiten betrapping op heeter daad inhechtenisneming
geoorloofd is, — Tot heden is aan artikel 151 der
Grondwet nog geene uitvoering gegeven dan in de
wet op de vreemdelingen van IS Augustus 1849 Stbd,
nO 39, Daar alles van wettelijke voorschriften is afhan-
kelijk gemaakt, is de individuele vrijheid behoorlijk
tegen willekeur beschermd."
Welke nu de inhoud is van de hier genoemde wet
op de vreemdelingen, zullen wij later tot een punt van
onderzoek maken, eveneens als de bepalingen, welke
men in 1830 in ons Wetboek van strafvordering beeft
Opgenomen, tot wering van onwettige gevangenhouding
ook door de regering. Wij hebben bier alleen willen
nagaan, wat de geschiedenis van ons land leert aan-
gaande de persoonlijke vrijheid, en meer in het bijzon-
der aangaande de beperking van deze vrijheid door
de politieke arrestatie ; wij bebben gezien hoe, reeds
van de vroegste tijden af, de leer der individuele
vrijheid bij ons gehuldigd werd, en steeds, bij latere
Wetten en ontwerpen, tot een onderwerp van bijzon-
dere voorzorg is gemaakt; wij hebben opgemerkt welke
noodlottige gevolgen de inbreuken, op dit beginsel
gehad hebben; wij hebben opgeteekend, hoe de poli-
tieke arrestatie ontstaan is in tijden van woeling en
onrust, en, met uitzondering van een korten tus-
schentijd, in onze volgende staatsregelingen gehand-
haafd. Meer mogen wij hier ter plaatse niet zeggen ,
bevreesd als wij zijn, dat wij reeds te veel geprejudicieerd
hebben op eene quaestie, welke ons in het volgend ge-
deelte van dit proefschrift moet bezighouden, het al of
niet wenschelijke van de magt tot gevangennemen,
aan het politiek gezag verleend.
MEE
Tot het tweede , gedeelte van deze verhandeling ge-
komen , hebben wij de tweede vraag te beantwoorden ,
of artikel 153 der Grondwet werkelijk die hooge mate
van afkeuring verdient, door sommige schrijvers daar
over uitgesproken; dan wel of zoodanige magt voor
de regering noodzakelijk is, om zich zelf te kunnen
verdedigen en de orde en rust in den Staat te bewaren.
Het onderzoek naar het wenschelijke of afkeurens-
waardige van eene bepaling is doorgaans van relativen
aard: weinig instelhngen zijn zoo slecht dat er geene
goede, weinige zoo goed dat er geene schaduwzijde
aan te zien is; ook hier is dit het geval, waar wij in
ons geschiedkundig overzigt deze magt telkens door de
regering zagen verlangd, telkens door de oppositie
bestreden.
Wij zullen ons onderzoek hiernaar inrigten; eerst
zien, welk nut het kan opleveren zoodanige raagt aan
het politiek gezag te verleenen, vervolgens aan welk
gevaar zij de vrijheid der burgers blootstelt, om ten
slotte na de vergelijking dezer twee punten , tot eene
vaste conclusie te komen.
ïfelk nut han artikel 152 der Grondwet opleveren?
Deze vraag hangt naauw zamen met eene andere en
kan slechts beantwoord worden, na de oplossing daar-
van: welke zoude de toestand zijn, zoo wij artikel 153
misten? Laat ons eerst dit artikel een oogenblik weg-
denken, en zien, welke dan de waarborgen zouden
zijn voor de veiligheid van den staat. Ten einde dit
punt naauwkeurig na te gaan willen wij onderzoeken,
in welke gevallen iemand van zijne vrijheid beroofd
kan worden. Dit kan geschieden of door voorloopige
arrestatie, of na regterlijk vonnis. Wat het eerste
betreft, hierin onderscheiden wij weder twee gevallen,
men kan namelijk gearresteerd worden hetzij zonder,
hetzij krachtens een bevel van den regter.
Zonder hevel van den regter kan iemand in 3 gevallen
worden aangehouden: 1°. door policie-maatregel; 3".
krachtens de Vreemdelingenwet en 3", bij betrapping
op heeter daad.
1°. Men han gearresteerd worden door policie-maatregel.
,/De zorg der policie," zegt de Bosch Kemper,
strekt zoo wel oni de feiten te voorkomen, waar-
door de rust en de veiligheid van den Staat ge-
stoord, of de regten der policie gekrenkt kunnen wor-
den, als om misdrijven, indien zij gepleegd zijn, te ont-
1) Jlir. Mr. J. de Bosch-Kemper. Handleiding tot de kennis
van het Nederlandsch Staatsregt en Staatsbestuur. DeellII, blz. 799.
dekken eii de daders op te sporen."—„Hare algemeene
bevoegdheid," zegt hij op eene andere plaats, „strekt
zich uit om door toezigt, M^aarschuwing, verbod, feite-
lijken dwang, des noods met geweld, de wet, het pro-
vinciaal reglement en de plaatselijke verordening te
doen naleven, waar zulks gevorderd wordt." Ik heb ge-
meend deze twee zinsneden in haar geheel te moeten
weergeven, daar het mij onmogelijk was, in korter
woorden een juister tafereel op te hangen van de veel-
zijdige bemoeijingen, aan de zorg der policie toevertrouwd.
Daar haar voornaamste doel is, het bewaren van de
rust, moet haar van zelf, binnen een beperkten kring,
de noodige magt gelaten worden, om naar goeddun-
ken te haandelen, daar nu eens gepaste gestrengheid,
dan weder gemagtigde zachtheid beter zullen werken,
ter voorkoming van wanordelijkheden en herstelling
"^\'an gestoorde rust, dan een vaste gedragslijn in staat
zoude zijn het te doen.
Hare magt is bij ons voornamelijk nog geregeld door
Fransche verordeningen waaronder die van 5 Brumaire an
lx. Hier leert ons art. 9 : „Les commissaires-généraux de
police prendront les mesures propres à prévenir ou
dissiper les attroupements, les coalitions d\'ouvriers pour
cesser leur travail ou enchérir le prix des journées,
les réunions tumultueuses ou menaçant la tranquillité
publique" Art. 34 bepaalt: „Les cornniissaires-généiaux
de police et leurs agents pourront faire saisir et traduire
aux tribunaux de police correctionnelle les personnes
prévenues de délits du ressort de ces tribunaux" en
-^rt S5 : „Ils pourront faire saisir et remettre aux officiers
chargés de l\'administration de la justice criminelle les
individus surpris en tlagrant délit, arrêtés à la clameur
6
-ocr page 86-publique ou prévenus de délits qui sont du ressort de
la justice criminelle."
Hier ter plaatse dienen ook, als krachtige steu-
nen voor de werking der policie, te worden aange-
haald: de wet vau 31 Augustus 1853 (Stbl. no. 83),
waarbij bepaald wordt dat, indien de zorg voor de
handhaving eener plaatselijke verordening, welke
strekt tot handhaving der openbare rust, of veiligheid
zulks vordert, door den gemeenteraad last kan gege-
ven worden in de huizen der ingezetenen, huns ondanks,
in te dringen; en de wet van 22 April 1855, houdende
dat openbare vergaderingen in de open lucht tot ge-
meenschappelijke beraadslaging niet worden toegelaten,
dan na bekomen verlof, en dat in alle vergaderingen
waar bet pubbek wordt toegelaten , ook de ambtenaren
der policie toegang bebben.
Door zoodanige bepalingen wordt het de policie moge-
lijk gemaakt te waken tegen handelingen en gesprekken,
voor de rust en veibgbeid van den Staat gevaarlijk, over
bet algemeen echter zal ook zij aan den regel getrouw
moeten blijven, dat men niet tot gevangenneming mag
overgaan, dan waar zulks inderdaad noodzakelijk is.
2". Kan iemand worden aangehouden krachtens de wet van
13 Augustus 1849 {8thL n^. 39). Toen wij in bet ge-
schiedkundig overzigt de veranderingen bespraken door
artikel 168 der Grondwet van 1815 ondergaan, ten ge-
volge waarvan de woorden: //Behalve het geval dat
iemand op heeter daad betrapt wordt, mag niemand
in hechtenis genomen worden, dan op een bevel van
den regter." nu in artikel 151 van onze tegenwoordige
Grondwet luiden: „Buiten de gevallen bij de wet
bepaald enz." deelden wij mede hetgeen dien aan-
gaande door de Bosch-Kemper gezegd werd- en
onder anderen de woorden: „Tot heden is aan art.
151 der Grondwet nog geene uitvoering gegeven
dan in de wet op de vreemdelingen van 13 Augustus
1849 (Stbd. n". 39)." Deze wet evenwel had niet tot stand
kunnen komen, zonder dat er nog eene andere
wijziging in de Grondwet was gemaakt. In 1815 na-
melijk (en de Grwt. van 1840 bragt hier in geene
verandering) zeide art. 4. „Allen die zich op het grond-
gebied van het Rijk bevinden, hetzij ingezetenen of
vreemdehngen, hebben gelijke aanspraak op bescherming
van persoon en goederen."
Dit artikel gaf aanleiding tot groot verschil van ge-
voelen, in hoeverre de regering bevoegd was gevangen-
neming, uitzetting of zelfs wering van vreemdelingen
te gelasten en in hoeverre, bij tractaten, hunne uitle-
vering kon toegezegd worden, i)
Aan deze onzekerheid is een einde gemaakt door de toe-
voeging in 1848 aan het art. van de zinsnede: „De wet
i-egelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen
en de algemeene voorwaarden op welke, ten aanzien
van hunne uitlevering, verdragen met vreemde mogend-
heden kunnen worden gesloten." De uitvoering van
dit artikel zien wij in de wet van 13 Augustus 1849.
Als eerste vereischte tot het geoorloofd\'^\'verblijf van
vreemdelingen in Nederland vinden wij hier : dat zij
voldoende middelen van bestaan hebben (Art. 1) en van
1} Vergelijk G. K. van liogendorp. Bijdragen tot de huishouding
staat. D. VIII. blz. 324. Thorbecke. Aanteekening op de
^^ondwet ad art. de Bosch-Kemper. Wetboek van Strafvordering
• I. blz. 10. 95 vlgd. Dezelfde, nalezing blz. 108. Voorduin.
^escli. der Grondwetherziening.
een regelmatig buitenlandscli paspoort voorzien zijn
(Art. 2). Maar zelfs over hem, die aan deze hoofd-
vereischten voldoet, is aan de regering buitengewone
magt toegestaan, daar Art. 12 bepaalt, dat zij hem, die
gevaarlijk voor de publieke rust is , kan doen uitzetten,
er bijvoegende: //De vreemdeling, wiens uitzetting door
Ons is bevolen, is verpligt binnen veertien dagen na be-
komen kennisgeving, het Rijk te verlaten. Gedurende
dien tijd kan hij gebruik maken van de bevoegdheid,
bij art. 20 dezer wet verleend, (het betoog dat hij Neder-
lander is of met dezen gelijk gesteld moet worden) en
inmiddels in verzekerde bewaring gezet worden. — Wan-
neer hij van die bevoegdheid geen gebruik gemaakt, of
de Hooge Raad zijne bezwaren ongegrond bevonden heeft,
wordt aan den last tot uitzetting onmiddelijk gevolg
gegeven" enz. Het volgend art. geeft aan de regering
de bevoegdheid om aan vreemdelingen , gevaarlijk voor
de publieke rust, eene bepaalde plaats binnen het
koningrijk tot verblijf aan te wijzen, of hun het ver-
blijf op eene bepaalde plaats van het rijk te ontzeggen.
Art. 15 eindelijk bedreigt met straf de vreemdelingen
die, voor dat het bevel tot uitzetting herroepen is, in
Nederland terugkeeren.
Wij vinden hier derhalve eene magt aan de regering
toegestaan om vreemdelingen in hechtenis te stellen;
echter voor niet längeren tijd dan 14 dagen, welke nog
door hen verkort kan worden, zooveel zij zelf verkiezen,
door zich namelijk niet op art, 20 te beroepen.
3». Bij ontdekJcing op heeter daad, dat is: wanneer het
misdrijf, terwijl hetzelve gepleegd wordt, of terstond
nadat hetzelve is gepleegd, ontdekt wordt, of wanneer
iemand terstond daarna als dader door het openbaar
gerucht wordt vervolgd, of bij hem goederen, wapenen,
werktuigen of papieren worden gevonden, welke aan-
duiden dat hij dader of medepligtige is (Art. 38 Strv.).
In dat geval is ieder dienaar der openbare magt ver-
pligt, en een iegelijk bevoegd, den verdachte aan te
houden en tot een der ambtenaren van het O. M. of
een der hulpofficieren te brengen (Art. 39 Strv.). Deze
maatregel echter kan alleen toegepast worden wanneer
tegen het misdrijf eene lijf of onteerende straf is be-
dreigd, of, bij correctionele strafzaken, in het geval
van diefstal, opligting, misbruik van vertrouwen, ver-
wonding, bedelarij en landlooperij (Art. 88 Strv.). De offi-
cier van justitie zal dan bevelen dat de vermoedelijk
schuldige voor hem worde gebragt; na zijn verhoor
zal hij tegen hem een bevel van voorloopige aanhouding
mogen uitvaardigen en daarbij aanduiden de plaats, al-
waar de aangehoudene zal worden in verzekering ge-
bragt (Art. 43 Strv.); terwijl hetzelfde artikel, als voor-
zorgsmaatregel tegen misbruik van deze magt, er dadelijk
op laat volgen dat eene bloote aangifte geen genoeg-
zamen grond levert tot zoodanige aanhouding van een
gezeten burger. Deze voorloopige aanhouding nu moet
binnen den tijd van 6 dagen door de regtbank worden
bekrachtigd, bij gebreke waarvan, de beklaagde van
regtswege en zonder eenigen anderen vorm, in vrijheid
zal worden gesteld (Art. 53 S.j.
Be arrestatie op hevel van den regter., kan aangewend
worden door den regter-commissaris of door de regtbank.
l\'\'. Door den Begter-commissaris kan een bevel daartoe
op requisitoir van den officier van justitie worden ver-
leend, wanneer er gegronde vrees bestaat voor de vlugt
van den beklaagde. Deze behoort dadelijk na zijne aan-
houding te worden ondervraagd; de regter-commissaris
moet binnen driemaal 24 uren van bet verleenen van
dit bevel vei\'slag doen aan de regtbank, die uiterlijk
binnen 3 dagen bet zal bevestigen, of moet gelasten dat
de beklaagde in vrijheid worde gesteld (Art. 77 Strv.).
Indien bij dit onderzoek naar een misdrijf, waartegen
geene voorloopige aanhouding is toegelaten, meer ge-
wigtige bezwaren tegen den gedaagde zijn ontstaan,
kan de regter-commissaris tegen bem een bevel daar-
toe uitvaardigen; in dat geval moet de officier vaii
justitie binnen tweemaal 24 uren het bevel, benevens de
verhooren en alle processtukken, aan de regtbank ter
beki-acbtiging aanbieden (Art. 93 Strv.). Mogten einde-
lijk uit een der verhooren van een beklaagde, of door
een afgelegd getuigenis, merkelijke bezwaren tegen
derden ontstaan, en bet belang der Justitie eene on-
middelijke voorziening vorderen, dan zal de regter-
commissaris, ter requisitie van den officier van justitie,
de voorloopige aanhouding van dien derde mogen be-
velen. Ook liier evenwel moet de officier van justitie
zorgen, dat binnen tweemaal 24 uren het bevel aan
de regtbank ter bekrachtiging worde aangeboden (Art.
100 Strv.).
2". Op hevel van een arr. regttanl of prov. hof, welke
dit kunnen verleenen, indien zij, bij de misdrijven,
waarbij voorloopige arrestatie geoorloofd is, bevinden
dat er genoegzame gronden van bezwaar aanwezig
zijn (Art. 88). Zulks moet de regter naar den aard
der zaak beoordeelen. Prof. de Bosch-Kemper zegt
hieromtrent: \') „Als algemeen beginsel geldt, dat
») Wetboek vau strafvordering D. II. pg, 41.
-ocr page 91-geene gevangenneming gedurende het voorloopig • on-
derzoek geoorloofd is, wanneer een bevel van dag-
vaarding in persoon genoegzaam is. Het is toch de
wil van den Ned. Wetgever geweest, dat buiten nood-
zakelijkheid nimmer eene gevangenneming, gedurende
de instructie, zoude plaats hebben. In tweederlei op-
zigt kan eene gevangenneming gedurende de instructie
noodig zijn: 1°. Uithoofde van vrees voor vlugt,
waardoor het onmogelijk zoude worden aan den schul-
dige de straf te voltrekken, en uithoofde van
vrees, dat de beklaagde zijne vrijheid zal misbruiken,
om den regter de middelen tot een grondig onderzoek
te ontnemen," en een weinig verder, (blz. 45) zegt
hij : ,/Buiten vrees voor ontvlugting , en vrees, dat ,
door de vrijheid van den beklaagde, het juiste uitvoi\'-
schen der waarheid onmogelijk zal worden gemaakt,
zijn mij geene andere redenen in de algemeene regts-
geleerdheid bekend, welke naar goed regt aanleiding
zouden kunnen geven tot eene gevangenhouding bij het
voorloopig onderzoek, ofschoon ik moet opmerken, dat
de Ned. Wetgever geheel aan het oordeel van den
regter heeft overgelaten , om te bepalen, in welke ge-
vallen eene gevangenneming noodzakelijk zoude zijn,
en het zeer wel mogelijk is, dat er nog andere goede
redenen kunnen bestaan, om een bevel van gevan-
genneming , in plaats van dagvaarding in persoon, uit
te vaardigen. Intusschen behooren die redenen altijd
haren grond in het regt en de billijkheid te hebben,
daar zelfs in die gevallen, waarin iets aan het oordeel
van den regter is overgelaten,, deze nimmer naar wille-
keur, of naar eigen goedvinden, maar steeds naar de
regelen der .regtsgeleerdheid moet oordeelen."
Tot het tweede punt genaderd: de gevallen waarin iemand,
na geregtelijk vonnis, van zijne vrijheid leroofd han worden,
kiinnen wij ons bepalen tot dat gedeelte van den Code
Pénal, dat handelt over politieke misdrijven.
Wel kan men ons tegenwerpen, dat gevangenneming
na vonnis, geheel buiten ons onderwerp valt, daar poli-
tieke arrestatie, zoo als die bij ons geregeld is, wel nim-
mer hiervoor in de plaats zal treden, maar de gevallen,
waarin de Code Pénal eene daad strafbaar noemt,
staan in te naauw verband met die, waarin men tot voor-
loopige aanhouding mag overgaan, om hier niet ver-
meld te worden. Wij willen echter geene opsomming
geven van de verschillende misdrijven en de straffen,
daar op gesteld, dit zoude ons leiden tot een uit-
schrijven van ons Strafwetboek, dat tot niets nut, zoude
wezen, wij wenschen alleen de aandacht te vestigen op
enkele artikelen, welke ons ter bescherming van de vei-
ligheid van den Staat bijzonder belangrijk voorkwamen.
De Code Pénal verdeelt de politieke misdrijven in
twee afdeehngen, die namelijk tegen de uitwendige, en
die tegen de inwendige veiligheid van deji Staat. \') I)e
eerste afdeeling ziet voornamelijk op het verraad, door
een burger jegens zijn vaderland gepleegd, door zich
met diens vijanden in verbinding te stellen, hetzij fei-
telijk, door de M-apenen tegen zijn land op te nemen
hetzij door den vijand inlichtingen te geven, waarvan
deze, ten nadeele van den Staat, gebruik kan raakeu;
ten bewijze hoe onredelijk gestreng deze bepalingen zijn ,
kan dienen art. 7S , dat met verbanning strafbaar stelt:
1) Terg. hierbij Carl v. Schirach, Ueber poHtische Verbrechen.
Halle 1851 (Archiv tics Criminahechts, Eeilage—Heft).
,/Si la correspondance avec les sujets d\'une puissance
ennemie, sans avoir pour objet Tun des crimes énon-
cés en l\'article précédent, a néanmoins eu pour résultat
de fournir aux ennemis des instructions nuisibles à la
situation militaire ou politique de la France ou de
ses alliés." Niet minder gestreng gesteld is art. 82,
waarbij hij met straf bedreigd wordt, die bij toeval
plannen van vestingen enz. onder zicb heeft en die in
handen, niet alleen van eene vijandige, maar zelfs
van eene onzijdige Mogendheid gegeven zal hebben, i)
T>e tweede afdeeling bevat de misdaden tegen de in-
wendige veiligheid van den Staat; een punt vooral niet
minder gewigtig voor ons onderwerp, daar de geschie-
denis ons leert dat politieke arrestatie juist het meest is
toegepast, bij vermoedelijke aanslagen tegen den persoon
van den Vorst en tegen de bestaande regering en juist
tegen zulken toeleg wordt hier bijzonder gewaakt;
wij vinden hier de misdaden tegen den persoon van den
Vorst (Art. 86), of tegen zijn geslacht, de omstooting, of
verandering van de hooge regering, of van de orde der
opvolging tot den troon; het te wapen roepen van
inwoners tegen het koninklijk gezag; (Art. S7) het
verwekken van burgeroorlog, of eindelijk de verwoes-
ting, moord en plundering van eene, of meerdere ge-
meenten (Art. 91) als misdaden van buitengewoon
belang behandeld; waartegen niet alleen de doodstraf
bedreigd is, maar bij welke ook de aanslag en zamen-
spanning met misdaad wordt gelijk gesteld en deze in
1) Het ontwerp van Elout en Donker-Curtins van 1804 , maakte
tusschen Staatsverraad en Staats-schennis teregt het onderscheid ,
of de misdaden tegen het Vaderland met of zonder vijandig oog-
merk gepleegd waren.
uitgebreiden zin genomen zijn, daar er (Art. 88) aanslag
plaats beeft, zoodra er eene daad gepleegd is, of
begonnen is gepleegd te worden, om tot bet vol-
brengen dezer misdaden te geraken, alhoewel zij niet
voleindigd zijn geworden, en zamenspanning (Art. 89),
zoodra twee of meer zamenspanners bet besluit tot de
onderneming onderling afgesproken en bepaald bebben,
schoon de aanslag nog geen werkelijk bestaan verkre-
gen beeft; welke twee artt. uaet een ruim doel ge-
steld zijn, volgens de woorden der fransche regering, ter
toelichting van den Code Pénal \'). „Ainsi le crime
commence et existe déjà dans la seule résolution d\'agir,
arrêtée entre plusieurs coopérateurs : le suprême intérêt
de l\'Etat ne permet pas d\'attendre et de ne considérer
comme criminels que ceux qui ont déjà agi." Wanneer
er geene bepaalde zamenzwering is, maar eenvoudig
een voorstel gedaan, en niet aangenomen, tot een aan-
slag op den persoon van den Vorst, wordt dit reeds
met tuchthuis van 5—10 jaren gestraft; betreft dit en-
kele voorstel een der leden van bet Vorstelijk geslacht,
of wel een omverwerpen der regering, of het opzetten
der burgers, dan wordt de voorsteller verbannen (Art. 90).
Zijn een van alle de bier behandelde misdaden gepleegd,
of slecbts gepoogd, door een zaamgerotten hoop {hande)
dan zullen de ontwerpers en aanvoerders met den dood
gestraft worden, welke straf ook bedreigd is tegen die-
genen der overige, die op de plaats zelf des oproers
geweest zijn (Art. 97).
Behalve de hier genoemde bepalingen, afzonderlijk voor
deze misdaden gemaakt, zijn er nog enkele , die zij met
1) Bourguignon. Manuel d\'instr. crim. ad art.
-ocr page 95-andere misdrijven gemeen hebben, doch die wij hier
bijvoegen, daar dit gedeelte van den Code Pénal voor
ons onderwerp het belangrijkst is en het er dus meer
op aankomt, dit tafereel van de voorzorgen , door
den Staat tot zijn eigen behoud gemaakt, zoo volkomen
te maken, als ons bestek het toelaat. De eerste be-
paling is die van Art. 102 , welke zij gemeen hebben
niet alle misdrijven tegen de inwendige veiligheid
van den Staat, die namelijk, dat als schuldig aan
de misdaden en zamenspanningen, hier vermeld , zullen
gestraft worden, al degenen die door gesprekken of re-
devoeringen , op openbare plaatsen en bijeenkomsten
gevoerd , door aangeslagen plakaten , of door gedrukte
geschriften , de inwoners tot het plegen daarvan regt-
streeks zullen opgezet hebben. Mögt evenwel deze
opruijing geen gevolg hebben gehad , dan zal de straf
in uitbanning bestaan. De tweede bepaling , welke
ik bedoelde, betreft alle misdrijven tegen de veiligheid
van den Staat en wel het verzwijgen van deze, waar
bepaald is , dat zij , die van zoodanige misdaden ken-
nis bekomen hebben en die niet binnen 24 uren aan
de autoriteiten zullen geopenbaard hebben, zelfs al
mogten zij niet medepligtig zijn, toch gestraft zullen
woorden, waar het geldt een misdaad tegen den persoon
van den Koning met tuchthuis van 5—10 jaren en,
in de overige gevallen, met gevangenzetting van 2—5
jaren en boete , zonder dat zij, tot hunne verontschul-
diging, mogen aanvoeren, dat zij er zich tegen verzet
hebben, ol\' liet niet hebben goedgekeurd. (Art. 103—107).
De laatste bepaling eindelijk , welke ik bedoelde en
welke ook op alle misdaden tegen de veiligheid van
den Staat toepasselijk is, is die van art. 108, dat zij
van straffen zullen vrijgesteld worden die, voor dat er
eenige vervolging begonnen zij, bet eerst aan de gestelde
magten kennis zullen gegeven hebben van de bestaande
zarnenspanningen en misdaden, en van de schuldigen of
medepligtigen; zelfs zij die, na den aanvang der ver-
volging, de inhechtenisneming van dezen bewerkt zul-
len hebben. Hoezeer men deze en de vorige bepalingen
uit een zedekundig oogpunt af mag keuren \'), zeker is
zij niet het minst geschikt om de rust in den Staat te
bewaren, daar zij, door wantrouwen onder de zaamge-
spannenen op te wekken, de kracht van jzoodanige ge-
vaarlijke vereenigingen breekt.
Buiten de bier behandelde misdrijven tegen de inwen-
dige veiligheid van den Staat, zijn er nog andere,
waartegen, hoezeer zij ook met zware straffen bedreigd,
zijn , echter niet in die mate gezorgd is, als tegen de
eerstgenoemde.
Tot zoodanige misdrijven behooren : het zonder mag-
tiging van het wettig gezag, aanwerven van gewa-
pende benden, (Art. 92) of zich aanmatigen van een
militair bevel, of het weigeren van zijne troepen af
te danken, (Art. 93) of het gebruiken van troepen,
die men onder zich heeft, tegen eene wettige ligting
vau krijgsvolk; (Art. 94) het door brand, of door het
aanleggen van een mijn vernielen van staatsgebouwen
(Art. 95) en het vormen van, of deelnemen aan ge-
wapende benden tot het veroveren of plunderen van
staatseigendommen, (Art, 96) zelfs het ondersteunen
van zoodanige benden , door baar van wapenen enz. te
1) Hierbij te verg. G. H. G. Ras, Specim. de vineuli cognati-
onis et afSnitatis vi et efficacia in Iure Criminali, (Traj. ad Rhenum
18é8, p. 7 sq).
voorzien, (Art. 98) of haar, des bewust, en buiten
dwang, schuilplaats te verleenen; (Art. 99) terwijl zij
van straf bevrijd zijn, die zonder eenig bevel in zoo-
danige benden gevoerd te hebben deze, op de eerste
aanmaning, verlaten hebben of zelfs daarna zich, bui-
ten de plaats der oproerige zamenrotting, laten vatten,
zonder tegenstand te doen en ongewapend (Art. 100). —
Alle de hier opgenoemde misdrijven worden met den
dood, met ballingschap of met tuchthuis van 5—15 jaren
gestraft, terwijl bovendien de bepaling van art. 102 en
die omtrent de niet-aangifte van misdaden, ook hier
van toepassing zijn.
Wij hebben nu bij misdaden van staatkundigen aard
de toepasselijkheid nagegaan van art. 151 der Grondwet
en gezien, in welke gevallen iemand van zijne vrijheid
kan beroofd worden, het zal ons nu niet moeijelijk
vallen te onderzoeken, in hoeverre er bovendien nog
nut in kan gelegen zijn om aan het politiek gezag de
magt van art. 152 te verleenen.
Voor alles moeten wij doen opmerken, dat de strek-
king van ons art. zeer verschilt van die, welke wij
in ons geschiedkundig gedeelte aantoonden, dat aan
sommige fransche verordeningen, onder andere aan
het decreet van 3 Maart 1810, ten grondslag ligt,
daar toch was, blijkens de considerans, aan het hoofd
van dit decreet, de bedoeling der regering, zooda-
nige menschen gevangen te nemen en.te houden, die,
hoezeer gevaarlijk voor de rust van den Staat, geene
misdrijven begaan hadden, welke onder de bepaling
van den Code Pénal vielen, hetzij dat het daden betrof
welke niet strafbaar waren, hetzij . strafbare daden,
welke niet voldoende waren bewezen, of ook om
diegenen, welke, zoo zij aau een regtsgeding onder-
worpen werden, veroordeeld zouden worden, hier aan
te onttrekken, indien men, om staatkundige redenen,
verlangde, dat zij niet in regten betrokken wierden.
Dat ons art. met een geheel ander doel in de Grond-
wet is opgenomen, behoeft geene nadere verklaring,
daar de tijd van drie dagen alsdan ten eenenmale on-
voldoende zoude zijn; veeleer moet het strekken om,
in gevaUen waar de rust van den Staat bedreigd wordt,
met die snelheid te werk te kunnen gaan, welke het
gevaar kan vorderen.
De geschiedenis van ons eigen land, zoowel als het art.
zelf, toont aau, dat het om misdaden van staatkundigen
aard is, dat deze magt aan de regering verleend is; mogt
zy al soms bij andere gevallen met regt aangewend
worden, de reden van baar bestaan is toch uitsluitend
in de pobtiek te zoeken; verder volgt uit de geschie-
denis, in verband met bet artikel, //dat de aanhouding
alleen ter zake vau een strafbaar feit kan geschieden,
wegens hetwelk iemand voor den regter kan worden
teregt gesteld. Ter zake van een staatkundig wan-
gedrag, zoo het niet bij de wet sirafbaar is, mag zelfs
in buitengewone gevallen, niemand gevangengenomen
worden" \').
Nadat wij de strekking van het art. aldus beperkt
hebben, blijkt van zelf wanneer het zijne toepassing
zal vinden, namelijk in de hierboven aangegeven ge-
vallen van misdaden tegen de veibgbeid van den Staat.
Deze zullen of door verscheidene personen in ver-
li Prof. de Bosch-Kemper. Wetboek vau Strafvordering. D. 1.
pg. 34.
eeniging gedaan worden en het gevolg zijn van zamen-
zwering, of door een persoon afzonderlijk, hetgeen wel
voornamelijk te pas zal komen bij aanslagen op een
der leden van het Vorstelijk Huis; — over beide deze
gevallen werd gesproken bij de gewigtige debatten
over de, hier boven vermelde, Fransehe wet van 1820,
na den moord van den hertog de Berry voorgesteld.
//Un complot, zeide de heer de Courvoisier, \') pour
troubles d\'Etat j)ar la guerre civile, la révolte, la dévas-
tation ou le pillage, se trahit nécessairement par quel-
que acte extérieur; il faut trouver des comphces,
échauffer des esprits et remuer des bras: l\'autorité est
nécessairement avertie; la loi lui donne les moyens de
prévenir et de réprimer, le juge d\'instruction peut
décerner un mandat de dépôt; et, si le bien public
exige impérieusement cette mesure, de légères présomp-
tions suffisent pour la motiver."
Terwijl Lafayette over het tweede geval, juist de om-
standigheid onder welke de wet was voorgesteld, zeide:
,/En est il un seul qui puisse penser que cette loi,
antérieurement promulguée eût pu détourner le coup
fatal; qui puisse penser, que si un ministre, un fonc-
tionnaire , un citoyen quelconque en eût eu la moindre
connaissance, il n\'y avait point dans les ressources
actuelles de la police, dans un Code où certes la sûreté
des familles régnantes n\'a pas été oubliée, dans notre
procédure et dans les vices mêmes de notre forme
d\'instruction, plus de moyens qu\'il n\'en fallait pour
avoir prévenu le crime."
1) Choix de rapports, opinions et discours prononcés à la tri-
bune nationale. Session de 1819. pg. 316.
2) Ibid. pg. 264.
-ocr page 100-In beide de hier aangehaalde gezegden, geloof ik
dat, voor onze wetgeving, veel waars onmiskenbaar is j
wel is er den Staat veel aan gelegen misdaden als die
wij hier bespreken te voorkomen en niet, eerst nadat
er een aanvang mede gemaakt is, die te onderdrukken,
maar ik geloof dat voor zooverre het voorkomen
mogelijk is, de bestaande wetgeving daarin voorziet,
en politieke arrestatie geenerlei steun zoude aanbren-
gen. Ten einde toch niet geheel willekeurig en in
den blinde te werk te gaan, zal ook het politiek gezag
geene gevangenneming kunnen bevelen voor dat er iets
omtrent de ware bedoeling van den schuldige gebleken
zij, en is die, op werkelijk voldoende wijze aan het
licht gekomen , zoo valt hij dadelijk in de gevallen door de
strafwet bepaald. Na het te voren behandelde, zal een
enkel woord voldoende zijn om de gronden aan te
toonen waarop ik deze bewering staaf.
De wet van 13 Augustus 1849 (Stbl.no. 39) geeft reeds
aan het politiek gezag de magt om vreemdelingen uit
te zetten en inmiddels in verzekerde bewaring te nemen ;
tegen deze is dus, zoo zij gevaarlijk voor de publieke
rust ziju , behoorlijk gewaakt. Maar ook tegen gevaar-
lijke burgers meenen wij te kunnen aantoonen dat
de Staat genoegzaam beveiligd is.
Wij hebben gezien hoe door de bepahngen, omtrent
het openbaren en verhelen der misdrijven tegen den
Staat, het geheim houden van gevaarlijke plannen is
bemoeijelijkt. Het geval nu van zamenzwering zien
wij dat strafbaar is, niet alleen wanneer twee of
meer zamenspanners het besluit tot de onderneming
onderling afgesproken en bepaald hebben, schoon de
aanslag nog geen werkelijk bestaan verkregen mogt heb-
ben \'j, maar zelfs wanneer er nog geene bepaalde za-
menspanningis, maar enkel een voorstel gedaan en niet
aangenomen om er eene aan te gaan Terwijl dit
bepaald is voor zamenspanningen, is de wetgever niet
minder ruim geweest in zijn begrip van aanslag, waar
hij in art. 88 C. P. zegt, dat die bestaat zoodra
er eene daad gepleegd, of begonnen is gepleegd
te worden om tot het volbrengen dezer misdaden
te geraken , alhoewel zij niet voleindigd zijn ge-
worden. — Neemt men nu hierbij in aanmerking, dat
erbij misdaden, van zoodanig gewigt als die welke wij
hier behandelen, en waarop zoo zware straffen staan,
wel steeds gevaar voor ontvlugting zal zijn, zoodra
de schuldige merkt dat men hem op het spoor is, dat
dus de regter-commissaris wel steeds, ook al is er geene
betrapping op beeter daad, een bevel tot gevangenne-
ming zal kunnen uitvaardigen ; bedenkt men daarbij
dat ten deze de policie niet geheel werkeloos behoeft
te blijven, maar, door het nagaan van verdachte per-
sonen en het zich bevinden op de bedreigde plaats,
veel onheil kan voorkomen , dan zal men toestemmen
dat de bescherming door de wet verleend aan het
Vorstelijk Huis tegen aanslagen , aan den Staat tegen
zarnenzweringen niet geheel onvoldoende is, ook al
wierd dit Huis niet reeds beschermd , zooals bij ons
werkelijk het geval is, door de liefde zijner onderda-
nen , en de Staat door bet weinig woelziek karakter
zijner burgers; waar deze aan de bestaande wetgeving
zoo rnagtigen steun aanbieden , geloof ik dat art. 152 uit
1) Art. 89 C. P.
2) Art. 90 C. P.
-ocr page 102-de Grondwet konde\' verwijderd worden , zonder den
Vorst aan moord, of den Staat aan on wentelingen
bloot te stellen.
IVelk is het gevaar waaraan art. 152 ons hloolsielt?
Na het beantwoorden der vraag, welke bet nut kan
zijn van de magt bij art. 152 der Grondwet, aan het po-
litiek gezag toegekend , is het tweede punt, hetwelk wij
ons ter behandeling voorgesteld hebben: het onderzoek
welk het gevaar kan zijn, waaraan deze magt ons
blootstelt? Door haren geringen omvang, bet, in
buitengewone omstandigheden, drie dagen in arrest
houden , zal dit gevaar niet groot zijn , zoolang de rege-
ring binnen den kring van hare bevoegdheid blijft,
zij kan hierdoor hoogstens eene onverdiende, noode-
looze onaangenaamheid aan een burger berokkenen;
anders is het evenwel, zoodra de regering hare be-
voegdheid overschrijdt, dan is de veiligheid der bur-
gers werkelijk bedreigd en de schutsmuur weggeno-
men , welke hen tegen willekeur beschermt.
Misbruik van gezag kan zich hier op twee verschil-
lende wijzen openbaren: 1». als de regering van
hare magt gebruik maakt in gevallen waarin het haar
niet geoorloofd is; 2". als zij de berooving der vrij"
beid verder uitstrekt, dan de Grondwet dit toelaat.
Beide deze gevallen wenscben wij nader te ontwikke-
len ten einde te zien of vrees voor misbruik van vge-
zag, naar onze overtuiging, het eenig werkelijk
gevaar, waaraan de burger in dezen kan bloot staan,
een overwegend bezwaar is.
1Welke zijn <le waarborgen, dat d,e regering riun
-ocr page 103-hare m.agt alleen gehruik zal malcen, vjanneer het haar geoor-
loofd is?
De bevoegdheid is blijkens ons art alleen voor bui-
tengewone gevallen verleend, dat is, zegt Prof. de
Boscb Kemper\'), in zoodanige, waarin eene gevangen-
zetting ter handhaving van de rust noodzakelijk ge-
vorderd wordt. Hoe onbepaald de uitdrukking ook
klinken moge, ligt het evenwel in den aard juist van
buitengewone gevallen, dat deze moeijelijk nader te
omschrijven zijn, zoo als dan ook geen gevolg is ge-
geven aan den wensch van de afd. de Staten-Generaal
in 1829 , bij de deliberatiën over dit art., ge-
uit: dat zij bij eene speciale wet zouden worden be-
paald. Bij elke concreete gelegenheid zal men
derhalve moeten nagaan, of de arrestatie werkelijk
voor de rust van den Staat noodzakelijk kan geacht
worden.
Onze Staatsregeling levert krachtige waarborgen op
voor eene gematigde en regtvaardige toepassing dezer
magt: in de eerste plaats verw^ijzen wij naar den
waarborg, die er in gelegen is, dat de Ministers aan-
gesteld en ontslagen worden door een Vorst uit een
Stamhuis, dat steeds te zeer het geluk en de vrijheid
van onzen Staat heeft voorgestaan om ergerlijke inbreu-
ken daarop toe te laten.
Maar ook art. 53 der Grondwet geeft ons een
1) Prof. de Bosch-Kemper. Wetboek vau Strafvordering. D. I.
blz. 34, Verg. voorts Mr. L. J. H. Bonman, Arrestatie op poHtiek
gezag. Korte beschou\\Ying van Art. 1.51 en 152 der Grondwet,
ia de Themis van 1857, bi. 326—344, eu Mr. P. van Vollenhoven,
in nederl. Jaarboeken van de HH. den Tex en van Hall, 1840,
bl. 486 volgg.
schutsmuur tegen willekeur, de verantwoordelijk-
heid der Ministers, steeds als een der bolwerken
van de vrijheid beschouwd, is in onze Constitutie
geene doode letter. //De ministers zijn verantwoordelijk
zegt art 58, en art. 73 voegt daarbij : „hunne verantwoor-
delijkheid wordt geregeld door de wet." Aan deze arti-
kels der Grondwet is uitvoering gegeven door de wet
van 22 April 1855 (Stbd. n". 33), houdende regeling der
verantwoordelijkheid van de hoofden der ministeriele
departementen. Volgens deze wet kunnen de ministers,
die beschikkingen nemen of bevelen geven of bestaan-
de beschikkingen of bevelen handhaven, waardoor de
bepalingen der Grondwet, van wetten, of algemeene
maatregelen van inwendig bestuur van den Staat, of
van zijne koloniën en bezittingen in andere wereld-
deelen worden geschonden, hetzij door den Koning,
hetzij door de Tweede Kamer der Staten-Generaal in
staat van beschuldiging worden gesteld;\') de procureur-
generaal bij den Hoogen Raad wordt dan belast met de
vervolging voor dit regterlijk college, 2) hetwelk den
minister kan veroordeelen tot verbanning voor den
tijd van 3—10 jaren, of tot gevangenisstraf van 3
maanden tot 3 jaren. ®)
In de ongunstige onderstelling, dat de Koning zijn
vertrouwen schonk aan ministers, die zoozeer de vrij-
heid miskennen , vinden wij dan in. deze wet eene be-
scherming tegen willekeur. Trouwens het bezit van
1) Art. 3, d. en é.
2) Art. 20.
3) Art. 29.
4) Evenwel wordt tot het in staat V3n bGscliuIdi^in^^ stellen Vcin
ministers, nog al veel gevovderd. Art, 18 zegt dat de Tweede
een ministerielen zetel geeft uit den aard der zaak slechts
eene tijdelijke magt; de strijd der partijschappen, welke
sedert jaren onze Staten-Generaal verdeeld heeft en
bewerkte dat nu eens deze, dan weder gene rigting
het roer van den Staat in handen had, maakt dien
voortdurend onzeker en wisselvallig; hoezeer deze,
telken male herbaalde, afwisseling in vele opzigten
nadeelig is, toch levert dit in zooverre een waarborg
tegen willekeur, als de woorden waarheid bevatten,
door den heer Pasquier in 1828 geuit \'): „Le despote,
qui serait certain de descendre de son trône au bout
de trois mois ou de cinq mois, ne serait pas un despote
bien redoutable, à moins qu\'on ne le suppose un insensé."
Behalve de hier opgegeven waarborgen, is er nog een
die, hoewel wij hem het laatst noemen, echter niet als
de minst gewigtige moet beschouwd worden: de vrij-
heid van drukpers is eene te krachtige bescherming
tegen misbruik van gezag, om hier niet genoemd te
worden als eene der voornaamste redenen , welke ons
de vrees benemen, dat politieke arrestatie ook aange-
wend zal worden in andere gevallen, dan die welke de
Grondwet bedoelt.
„Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, zegt art.
8 der Grondwet, om door de drukpers gedachten of
gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoor-
delijkheid volgens de wet;" bij deze woorden voegt art.
4 der wet van 16 mei 1829 (Stbd. n". Ö4): „De bepalingen
van art. 2 en 3 dezer wet, (welke de artikels over hoon
Kamer de aangeklaagde feiten toetst «aan het regt, de billijkheid,
de zedelijkheid en het staatsbelang!" — Dit alles opent meer dan
ééne achterdeur.
1} Choix de rapports t, a. p. pg. 266.
-ocr page 106-en laster ook toepasselijk verklaren, zoo die aaa gedaan
zijn aan openbare autoriteiten of aan ligchamen, al zijn
er niet uitdrukkelijk personen genoemd), zullen het
regt om over de handelingen der openbare magten zijne
gedachten te kunnen uiten en die te oordeelen, geenszins
kunnen krenken." Wij behoeven over deze bepalingen
niet veel te zeggen, het iste zeer algemeen erkend, dat
de vrijheid van drukpers eene der eerste grondzuilen is van
de vèiligheid der burgers om daar over uit te vs^eiden;
maar zeker is het, dat wanneer een ministerie de geheele
dagblad-pers tegen over zich ziet, en weet hoe grooten
invloed die op de gemoederen der burgers uitoefent,
en hoe die steeds gereed staat voor hunne vrijhe-
den in de bres te springen, het niet spoedig zal over-
gaan tot willekeurige inhechtenisnemingen, overtuigd ,
dat het nut, hetwelk het onschadebjk maken van een
lastig persoon kan bezorgen, meer dan opgewogen wordt
door het groote nadeel, dat bet bekend worden van
zoodanige daad in bet gemoed der burgers zoude te
weeg brengen.
2®. Misbmik van gezag kan zich ook openharen, zeiden
wij hierboven, als zij de herooving der vrijheid verder
uitstrekt, dan de Grondwet dit toelaat. — De tijd, ge-
durende welken de regering iemand gevangen kan
houden, is tot drie dagen beperkt. Welke zijn nu de
voorzorgen door de wet genomen, om eene langere
arrestatie te voorkomen en hoe moet er met den ge-
arresteerde gehandeld worden, wanneer de tijd van drie
dagen verstreken is?
Eene eerste voorzorg vinden wij in het artikel zelf der
Grondwet, in de bepaling dat hij, op wiens bevel zoo-
danige arrestatie plaats heeft, daarvan terstond kennis
moet geven aan den plaatselijken regter; hierdoor is
deze bekend met het oogenblik der arrestatie en bijgevolg
met het tijdstip, waarop de gearresteerde hem moet
worden overgeleverd.
Hier is het de plaats eene vraag te behandelen, wel-
ker beantwoording van gewigt is, bij de beoordeeling
van de waarde der genomen voorzorgen. Heeft gedu-
rende die drie dagen de politieke magt vrije beschikking
over den gearresteerde, mag zij hem gevangen hou-
den , op de plaats die haar goeddunkt? De regering scheen
in 1863 deze vraag in ontkennenden zin te beantwoor-
den, daar zij in haar ontwerp van herziening van het
wetboek van strafvordering uitdrukkelijk bepaalde: „Een
ingezeten, krachtens art. 152 der Grondwet aangehou-
den , kan alleen worden opgenomen in eene der gevan-
genissen, bedoeld bij het tweede lid van art. 8" (gevan-
genissen bestemd tot bewaring vaii beklaagden). — De
Raad van State oordeelde evenwel in zijn advies over
het ontwerp dat dit met de bedoeling der Grondwet
streed, en zeide: „Krachtens die bepaling der Grondwet
heeft dus het politiek gezag, mits terstond kennis ge-
vende aan den plaatselijken regter van de op zijn bevel
gedane aanhouding, gedurende drie dagen vrije beschik-
king over den aangehoudene. De werking der justitie
begint eerst van het oogenblik dat de aangehoudene
aan den plaatselijken regter is overgeleverd, of dat die
overlevering niet binnen den gestelden termijn heeft
plaats gehad.
„Met deze duidelijke strekking van het Grondwets-
artikel zijn, naar \'s Raads inzien, de bepahngen van
het ontwerp niet overeen te brengen. Blijkbaar is men
daarbij van het denkbeeld uitgegaan, dat de aanhou-
ding op bevel van het politiek gezag altijd gepaard
gaat met dadelijke in-hechtenis-stelling; aanhoudingen
opneming in eene gevangenis zijn daarbij, als het ware,
als ééne en dezelfde zaak beschouwd; van overlevering
aan den plaalselijken regter is daarbij nergens sprake.
Daaraan schijnt dan ook toe te schrijven, dat men
ten eenenmale heeft voorbijgezien, dat door de toepas-
sing van de hier voorgestelde bepalingen het Grond-
wettig regt van het politiek gezag in meer dan één
opzigt zal worden gedeerd.
//Vooreerst toch zal het voorschrift van art. 36 , dat
een ingezeten, krachtens art. 152 der Grondwet aan-
gehouden , alleen kan worden opgenomen in eene der
gevangenissen bedoeld bij het tweede lid van art. 8,
menigmaal het politiek gezag in de uitoefening van
zijne bevoegdheid bemoeijelijken en belemmeren. Im-
mers niet zelden kan het geval zich voordoen dat het
politiek gezag het noodig oordeele iemand aan te hou-
den en voorloopig in verzekering te stellen en hem te
dien einde, hetzij in zijne eigen woning, hetzij op eene
andere geschikte plaats, te laten bewaren, zonder het
daarom oirbaar of noodzakelijk te achten hem dadelijk
in eene gevangenis te doen overbrengen en hem in
de registers van die gevangenis te doen inschrijven.
Hoe met den aangehoudene zal worden gehandeld en
waar hij in verzekerde bewaring zal worden gehou-
den, tot zoolang hij aan den plaatselijkeu regter worde
overgeleverd, moet overgelaten worden aan de prudentie
der magt, die het bevel tot zijne aanhouding heeft uit-
gevaardigd."
Met dit gevoelen kon zich evenwel de Vice-President,
de heer Mackaj, niet vereenigen, deze zeide in een
afzonderlijk advies, bij dat van den Raad van State
gevoegd. „De Raad meent, dat het politiek gezag de
bevoegdlieid moet hebben den gearresteerde te plaatsen
waar hij wil, des noods in des gearresteerden eigen
woning, en dat de verpligting tot plaatsing in eene
gevangenis, en nog wel met verpligte inschrijving op
het register der gevangenis, veel te ver gaat, waar de
gearresteerde nog niet aan de justitie is overgeleverd.
Volgens den Raad heeft het politiek gezag gedurende
drie dagen vrijheid van handelen, behoudens de dade-
lijke kennisgeving aan den plaatselijken regter.
„De ondergeteekende wil gaarne aannemen, dat het
politiek gezag met gematigdheid kan handelen en den
gearresteerde b.v. zelfs in zijn eigen huis als arrestant
doen blijven. Maar het kan ook gebeuren dat het
politiek gezag in plaats van met zooveel bescheidenheid
te werk te gaan (men denke aan de buitengewone
omstandigheden, waarin dat gezag alleen bevoegd is
tot zulk een maati-egel over te gaan), den gearresteerde
in een lokaal zou kunnen houden, dat veel minder
dan eene gevangenis was.
„Met het wets-ontwerp gelooft de ondergeteekende,
dat de verpligting om den politiek gearresteerde in
eene gevangenis op te sluiten een waarborg istegen
het plaatsen in een minder aangenaam lokaal dan het
eigen huis; h. tegen het in het geheim zetten en bet ver-
lengen van den termijn van drie dagen, zonder dat de
justitie hiervan iets ontwaart."
Ik geloof dat deze woorden veel waarheid bevatten
en dat het geheel in de bedoeling der Grondwet ligt,
dat de magt, welke zij slechts in korte trekken in ons
art, omschrijft, door andere wetten zoodanig nader
worde geregeld, dat er mogelijkheid besta de bepa-
lingen van bet art. na te komen. Wanneer men tocb
het gevoelen huldigt van den Raad van State, moet
bet dan niet zonderling schijnen dat de ambtenaar, die
de arrestatie bevolen beeft, wel aan den plaatselijken
regter moet kennis geven van de arrestatie zelve, maar
niet van de plaats waar de gevangene wordt bewaard?
en wanneer dit een geheim blijft, hoe kunnen dan de
regtbanken bare verpligting gestand doen en zorgen
voor de stiptelijke nakoming van het artikel? De
bestaande wetgeving schijnt ook vau het gevoelen te
zijn uitgegaan, dat men geen inbreuk op de Grondwet
maakt, door nadere bepalingen op te nemen, welke
bare uitvoering bevorderen, en , hoewel bet Wetboek
van Strv. bet niet even uitdrukkelijk als het ontwerp
van 1863 verklaart, uit de vergelijking van eenige
zijner artikels blijkt toch ten duidelijkste dat ook hij
den politiek gearresteerde nergens dan in een gevan-
genis wil doen plaatsen.
Art. 417 zegt: „Elk, die een bevel van voorloopige
aanhouding, een bevel van gevangenneming, of een
arrest of vonnis van veroordeebng ten uitvoer legt,
moet bij de overlevering van den persoon aan den
cipier, door dezen op deszelfs registers doen inschrij-
ven" enz. — Hier wordt dus het overleveren aan den
cipier voor elk als een noodwendig gevolg der aan-
houding voorgesteld.
Dit wordt nog versterkt door art. 425, bepalende
dat: ,/Een ieder die kennis draagt dat iemand gevan-
gen gehouden wordt in eene plaats die niet wettig
bestemd is om tot gevangenis te dienen , is gehouden
daarvan kennis te geven aan den officier van justitie
bij de arrondissernents-regtbank, of aan den procureur-
generaal bij het provinciaal geregtshof^ welke ambte-
naren dan verpligt zijn zich terstond naar die plaats te
begeven en den gevangen gehouden persoon in vrijheid
te doen stellen, of, zoo er eene wettige reden van
aanhouding gegeven wordt, denzelve dadelijk voor
Ons zijn
den bevoegden regter te doen brengen
hier dus slechts tweewegen opengelaten: de gevangene
wordt terstond, of in vrijheid gesteld, of voor den
regter gebragt, tertium. non dahir; wat zal nu het ge-
volg zijn indien , volgens het gevoelen van den Raad
van State, de politieke magt den gearresteerde ook op
andere plaatsen kan doen verblijven dan in eene ge-
vangenis? zij behoeft hem eerst na drie dagen aan den
regter over te leveren ; inmiddels evenwel komt de officier
van justitie tusschenbeiden, daar de aangehoudene op
eene plaats is. niet wettig tot gevangenis bestemd , en le-
vert hem, daar hij op wettig bevel is gearresteerd,
terstond aan den regter over; wij hebben hier dan een
strijd waarin geen uitweg gelaten is; het Wetboek van
Strafvordering is niet te rijmen met de Grondwet,
tenzij men , met den heer Mackay, aanneme dat de
Grondwet toelaat ,/dat de wet bepalingen inhoude,
waarbij de vrijheid van het politiek gezag in zoo ver
beperkt worde, dat de regterlijke magt aan hare ver-
pligtingen behoorlijk kan voldoen." En dit aan te nemen
strookt, geloof ik, geheel met den aard eener Grondwet,
die slechts in grove trekken de verhouding tusschen
de verschillende magten in den Staat kan schetsen,
ten einde deze later door wetten worde uitgewerkt.
1) Art. é36 Strafv.
-ocr page 112-Ik geloof op deze gronden dat wij gerustelijk aan
kunnen nemen , dat het politiek gezag den gearresteerde
alleen in de gevangenis kan doen verblijven. Met
opzet heb ik eenigen tijd bij dit punt stil gestaan,
daar hierin de grondslag ligt van alle bepalingen, welke
strekken om het politiek gezag binnen de grenzen van
zijne magt te doen blijven. Op dien grondslag voort-
bouwende, meen ik aan te kunnen toonen, dat de
persoonlijke vrijheid genoegzaam beschermd is tegeu
langduriger arrestatie, dan de Grondwet toelaat.
Zoodra de gearresteerde in de gevangenis wordt ge-
bragt, zal de cipier dit in de registers moeten inschrij-
ven. — Volgens art. 418 Strv. toch wordt een cipier
die iemand in de gevangenis inneemt, zonder het
bevel daartoe in zijne registers in te schrijven, ter
zake van willekeurige gevangenhouding vervolgd; uit
deze bepaling volgt, dat men ook in politiek arrest een
schriftelijk bevel moet uitvaardigen, waardoor steeds
kan blijken of de arrestatie van de bevoegde magt
uitgaat; ten andere blijkt uit deze inschrijving steeds
de dag der opname in de gevangenis en dus de tijd,
waarop de gearresteerde aan den regter zal moeten
worden overgeleverd. De cipier zal voorts gehouden
zijn van zoodanige opname onmiddelijk kennis te ge-
ven aan het provinciaal geregtshof en aan de arron-
dissements-regtbank , waardoor de opname steeds
bekend zal worden, ook al verzuimt de politieke magt
hare verpligting tot kennisgeving.
Het waken tegen misbruiken is opgedragen aan de
regtbanken, elk in haar ressort Deze zullen de
1) Art. 422 Sfcrafv.
2] Art. 152 Grondwet.
-ocr page 113-gevangenissen van tijd tot tijd door Commissarissen
uit haar midden doen bezigtigen, ten einde te waken dat
de beklaagden behoorlijk van de veroordeelden worden
afgezonderd, dat de registers behoorlijk worden gehou-
den, dat geene personen zich in de gevangenissen bevin-
den, die niet in de registers zijn ingeschreven; dat geene
gevangenen buiten toegang gehouden worden, zonder
dat daartoe een bevel verleend zij en dat de, op poli-
tiek gezag, aangehoudenen binnen den behoorlijken tijd
aan den regter worden overgeleverd Mogt uit zoo-
danig onderzoek of van elders blijken dat het politiek
gezag zijne magfc is te buiten gegaan , dan zal het hof
of de regtbank, na verhoor van den procureur-gene-
raal of van den officier van justitie bevelen , dat de
gearresteerde worde in vrijheid gesteld 2),
Of de gevangene steeds zal moeten in vrijheid ge-
steld worden, dan wel of dit alleen het geval zal zijn
wanneer geene redenen tot gevangenhouding aanwezig
zijn, kan eene betwiste vraag opleveren; de laatste on-
derstelling geloof ik dat rationeler is , daar hij, die om
wettige redenen behoort in hechtenis te blijven, niet door
een verzuim of misdag van de regering zijne vrijheid
kan verdiend hebben; met het oog evenwel op de ge-
schiedenis van dit art. moet ik tot een ander besluit ko-
men, en het eerste gevoelen als dat van den Wetgever
aannemen: in het ontwerp van 1828 luidde het art.:
//Indien het politiek gezag niet heeft nagekomen de
verpligtingen, welke bij het voornoemd art. der Grond-
wet zijn voorgeschreven, zal het hof, na verhoor van
.1) Art. 421 Strafv.
2) Art, 423 Strafr.
den procureur-generaal, uitspraak doen, zooals bevonden
zal worden te behooren." — Bij het onderzoek merkte
de afd aan ,;quand 1\'autorité publique qui a ordonné
l\'arrestation ne remplit pas les devoirs que la loi fon-
damentale lui prescrit, l\'habitant du Royaume arrêté
doit être mis en liberté sur-le-champ." Ook de
afd. was van hetzelfde gevoelen, waar zij zeide : „La
section estime qu\'il faut établir d\'une manière positive
que si la personne arrêtée n\'est pas livrée au juge du
lieu dans les trois jours, la cour devra d\'office ordon-
ner sa mise en liberté." — Het gevolg van deze aan-
nierkins;en was dat het art. werd veranderd in den
vorm, dien het nu heeft; waaruit men kan afleiden
dat de bedoeling is dat hij, die dus te lang gearresteerd
is, in elk geval moet in vrijheid gesteld worden. De
ambtenaar, die in zoodanig geval de gevangenneming
gelast heeft, zal, zoo daartoe gronden zijn, wegens
onwettige gevangenhouding kunnen vervolgd worden.
De hier aangehaalde bepalingen geloof ik dat werkelijk
doeltreffend zijn om een ongeoorloofden duur der gevan-
genschap te keeren. Over dezen duur zelf evenwel
kan nog verschil van gevoelen bestaan; art. 152 bepaalt
dat de regering haren gevangene slechts drie dagen
mag houden; maar nu doet zich de vraag op : Wanneer
de gearresteerde gedurende drie dagen gevangen is ge-
houden, welke regelen moeten dan omtrent hem in
acht genomen worden? De bepalingen hieromtrent
zijn weder zeer schraal; wel zegt de Grondwet dat de
politieke magt den gearresteerde aan den plaatselijken
1) Voorduin. Geschiedenis van het Wetboek van Strafv. ad
art, 423.
regter moet overleveren, maar het art. der Strafvorde-
ring, dat deze bepaling moet uitwerken, brengt ons
weinig verder: „Indien het politiek gezag, zegt art.
424, voldaan heeft aan het voorschrift van art. 167
(152) der Grondwet, zal ten aanzien van den gearres-
teerde gehandeld worden overeenkomstig de bepalingen
van dit wetboek." Het viel zeker moeijelijk aan den
Wetgever, om onbepaalder te spreken en ons minder
op de hoogte te brengen van hetgeen nu met den ge-
vangene gedaan moet worden.
Het ontwerp van 1863 is hieromtrent duidelijker
en bepaalde: \') „Binnen drie dagen na de opneming in
de gevangenis kan de officier, in de gevallen waarin,
volgens art. 29 Tit. II., voorloopige in-hechtenis-stel-
ling is toegelaten, tegen den aangehoudene, na hem
verhoord te hebben, een bevel van voorloopige aan-
houding verleenen, of bij de regtbank een bevel
van gevangenneming vorderen, verder daaromtrent ban-
delende als bij den VP\'^\'^ titel is voorgeschreven. —
Onverminderd het bepaalde bij art. 33 Tit. II. is de
aangehoudene bovendien van regtswege vrij, wanneer
hem niet binnen drie dagen na de opneming in de gevan-
genis een bevel, als bij het voorgaand art. bedoeld, is
beteekend." — De Raad van State had evenwel ook hier-
tegen overwegende bezwaren, daar, zijns inziens, de
wet den termijn, binnen welken de officier van justitie
tegen hem een bevel van voorloopige aanhouding kan uit-
vaardigen, niet mag doen loopen van de opneming in de
gevangenis, maar slechts van de overlevering aan den
plaatselijken regter of van den termijn binnen welken
1) 13\'i« tit. art. 39 en 40.
-ocr page 116-die overlevering moest geschied zijn. Ook tegen het
van regtsvpege ontslaan van den gevangene, wanneer
hem niet binnen drie dagen na de opneming in de gevan-
genis een regterlijk bevel is beteekend, verzette het
Collegie zich sterk.
Door onze tegenwoordige bepahng schijnt gedoeld te
worden op Art. 83 Strv.; //Zoodra de officier van justitie
voldoende aanwijzing van een gepleegd misdrijf en van
den persoon, die zicb daaraan schuldig heeft gemaakt,
verkregen heeft, hetzij na betrapping op heeter daad,
hetzij na het voorloopig onderzoek, bij den vorigen
titel behandeld, hetzij eindelijk uit de ingewonnen pro-
cessen-verbaal of andere bewijsmiddelen, is die ambte-
naar verpligt zijn requisitoir, benevens de stukken, ten
spoedigste aan de arrondissements-regtbank aan te bie-
den, en naar den aard der zake, te verzoeken, dat
tegen den beklaagde worde verleend eene dagvaarding
in persoon of een bevel van gevangenneming of, indien
de beklaagde zich reeds voorloopig, overeenkomstig
vroegere bepalingen, in hechtenis mogt bevinden , een
bevel van gevangenhouding. — De regtbank uit drie
leden zamen gesteld zal hierop, in raadkamer vergaderd,
beschikken."
Maar nu blijft de vraag: moet de officier steeds
een requisitoir aan de regtbank aanbieden of moet hij
dit alleen doen zoodra hij voldoende aanwijzing ver-
kregen heeft van een gepleegd misdrijf en dat de per-
soon, die zich in hechtenis bevindt, zich daaraan heeft
schuldig gemaakt, en kan hij, zoodra hij geene genoeg-
zame gronden tot het vragen van regtsingang vindt,
den arrestant op vrije voeten doen stellen? Deze laat-
ste meening houd ik voor de ware. Zoodra de gearres-
teerde aan den regter is overgeleverd, komt hij geheel
in den toestand van den voorloopig gearresteerde, waar-
van prof. de Bosch-Kemper zegt \'): //Is een beklaagde
door den huIp-officier, of wel door den officier van
justitie zeiven, op eenen wettigen grond aangehouden;
doch blijkt het daarna, dat hij onschuldig is, of wel,
dat er geene reden tot verdere gevangenhouding bestaat,
dan zoude kunnen worden aangevoerd dat de officier
van justitie niet bevoegd is den aangehoudene in vrij-
heid te stellen, omdat inderdaad reeds een onderzoek
is begonnen, en dit onderzoek alleen door eene reg-
terlijke uitspraak kan geindigd worden. Doch men
bedenke hierbij, dat het onderzoek slechts voorloopig
begonnen is, en dat de zaak bij de regterlijke magt nog
niet aanhangende is gemaakt; en daar nu het voorloo-
pig onderzoek buiten de regtbank omgaat, schijnt mij
de officier van justitie ook bevoegd te zijn, zonder von-
nis, binnen de zes dagen na de aanhouding, eenen
beklaagde op vrije voeten te stellen, al ware zelfs het
bevel van voorloopige aanhouding door den regter-com-
missaris verleend geworden, aan wien echter in dat
geval kennis der invrijheidstelling zoude behooren te
Worden gegeven."
Ik geloof dit te meer met het oog op art. 77 al. 2
Strv.: de regtbank behoeft eerst na zes dagen uitspraak
te doen; moest nu steeds het lot van den politiek-
geaxresteerde door de regtbank beslist worden , dan zou
het gevolg zijn , dat de politieke magt niet alleen gedu-
rende drie dagen iemand van zijne vrijheid kon beroo-
1) Prof. de Bosoh-Kemper. Wetboek van Strafvordering. D. II
blz. 34.
ven, maar dat zij hem werkelijk eene detentie van negen
dagen zou opleggen, waaraan derhalve ook hij kan onder-
worpen worden, tegen wien niet de minste aanleiding
van vervolging bestaat. Dit strijdt met de bedoeling
der Grondwet, en breidt de magt van het politiek
gezag op eene wijze uit, nimmer door baar bedoeld;
veeleer strekken abe bepalingen , zoo der Grondwet als
van het Wetboek van Strafvordering, om deze magt
binnen naauwe grenzen te besluiten en zorgen zij, naar
ik \'geloof, op geheel voldoende wijze, dat de beroo-
ving niet verder worde uitgestrekt dan art. 153 der
Grondwet dit toelaat.
Uit hetgeen reeds gezegd is blijkt dat wij bet geen ver-
lies zouden achten, wanneer art. 153 uit de Grondwet
verwijderd werd; schoon wij overtuigd zijn dat er sedert
de omwentelingen der laatste eeuw meer kwaad gesticht
is, door te weinig magt aan de regering toe te staan, dan
door haar, met ruimere bevoegdheid om nuttig te zijn, ook
een ruimer veld voor misbruik te verleenen, gelooven wij
echter niet, dat dit de ware weg is om haar aanzien
te ver hoogen. Wij ontveinzen ons echter niet dat er
veel voor de instelbng te zeggen is. Te regt gevierde
schrijvers bebben hare verdediging op zich genomen,
en , waar hun naam reeds groot gewigt in de schaal legt,
wordt dit nog verhoogd door de gronden die zij bij-
bragten om het nut van politieke arrestatie te betoogen.
Een onpartijdig onderzoek vordert dat wij ook hun
gevoelen mededeelen, betgeen wij wel het best zullen
doen door een paar aanhalingen uit hunne geschrif-
ten , ten einde niet, door verandering van woorden,
onwillekeurig verandering van zaken te weeg te brengen.
"Waar wij van schrijvers van naam spreken, dienen
vi^ij in de eerste plaats Montesquieu te noemen : „Si
la puissance législative, zegt hij , i) se croyait en dan-
ger par quelque conjuration secrète contre l\'Etat ou
quelque intelligence avec les ennemis du dehors , elle
pourrait, pour un tems court et Hmité, permettre à la
puissance exécutrice de faire arrêter les citoyens sus-
pects, qui ne perdraient leur liberté pour un tems que
pour la conserver pour toujours." Wij moeten even-
wel doen opmerken dat de instelling hier door Mon-
tesquieu goedgekeurd, verschilt van die welke bij ons
bestaat, en meer het karakter draagt van die wetten
van 1817 en 1820 , welke wij in ons overzigt der
Fransehe geschiedenis hebben leeren kennen. — Van
daar zal de aanhaling van meer gewigt zijn, welke wij
aan de handleiding tot de kennis van het Nederland-
sche Staatsregt en Staatsbestuur door prof. de Bosch
Kemper wenschen te ontleenen, daar deze juist ons art.
152 besprekende, zegt 2): „Bij strafregtspleging kan al-
leen bij eene aangevangene poging, bij policieregt kan al-
leen bij dadelijke rustverstoring eene inhechtenisneming
plaats vinden ; bij de kennis die men draagt van mis-
dadige voornemens kan het somtijds, om politieke re-
denen nuttig zijn dat in buitengewone gevallen zelfs aan-
vang van de poging worde voorkomen en de verdachte
Worde aangehouden, voor dat hij gehandeld heeft.
//De magt tot zulk een preeventiven maatregel kan
1) Montesquieu, de TEsprit des lois. Livre XI. Cliap. VI.
Bk. 110.
voorzeker een gevaarlijk wapen zijn in de handen van
een willekeurig Gouvernement om de vrijheid te on-
derdrukken , maar ook tevens eene nuttige bevoegdheid
in de hand van eene nationale regering om eene an-
tinationale beweging te voorkomen en een opgewonden
dwaas te verhinderen zich zeiven in het ongeluk te
storten. Het middel ligt zoo zeer in den aard van
het regt van zelfverdediging, dat het overal zal wor-
den aangewend waar de noodzakelijkheid daarvan
stellig blijkt. In plaats van dat middel derhalve ge-
heel uit te sluiten, is het beter het te regelen en te
beperken."
De schrijver wiens gevoelen wij nu mede willen dee-
len , is misschien minder algemeen bekend, maar toch
was de Franschman Gisquet een allezins bevoegd be-
oordeelaar van de werking der policie op politiek
gebied, hoezeer hij als oud ^mfet de police op een niet
geheel onzijdig standpunt stond.
,/Un gouvernement, zegt hij \'), avec la mission de proté-
ger les citoyens et les propriétés, de maintenir Tordre
et la tranquillité publique, a le droit de veiller à sa
conservation ; c\'est même un devoir par le nombre
immense des intérêts, liés à son existence. — Ce point
établi, il en découle la faculté pour le gouvernement de
se préserver des dangers qui peuvent le menacer. Les
lois punissent plus sévèrement que les autres crimes,
les attentats dirigés contre le chef de l\'Etat. Pourquoi ?
parceque l\'attaquer c\'est mettre en péril, non pas
seulement les jours d\'un homme, mais encore les in-
1) Mémoires de Gisquet, ancien préfet de police, écrits par lui
même. Tome IL pg. 60 volg.
térêts les plus chers du pays, dont cet homme est
le représentant. — Quel que soit son titre, lorsqu\'il a
pour adhérents la majorité des citoyens, c\'est qu\'il
réunit les conditions nécessaires à leur bien-être, qu\'il
satisfait à la plus grande somme des besoins publics.
Dans ce cas, vouloir le renverser pour y substituer un
autre ordre de choses et d\'autres institutions, n\'est-ce
pas méconnaître les voeux du pays? Nest-ce pas
l\'acte d\'une minorité, qui se révolte contre une
majorité et qui veut par la violence et le crime
imposer au grand nombre le joug du petit nombre ?
N\'est-ce pas aussi compromettre les populations, qui
appuient de leur suffrage et de leur concours le pou-
voir existant? Dès lors ce même pouvoir, quand il
agit dans la vue de sa conservation, soutient une
cause, qui n\'est pas seulement la sienne, mais la
cause de la nation.
//Si r on ne conteste point la justesse de ces réflexions,
on conviendra qu\'un gouvernement, constitué dans
les conditions ci-dessus, ne fait qu\'une chose juste et
conforme à l\'intérêt général, quand il a recours aux
précautions qui doivent écarter les dangers. Voudrait-on
que le chef d\'un état restât opposé sans défense
aux coups de ses ennemis ? Voudrait-on que les lois,
qui protègent tous les individus, toutes les propriétés ,
qui punisent les moindres actes attentatoires aux droits
et à la liberté des autres, déniassent au premier citoyen
de la nation le droit de veiller à sa propre conserva-
tion? Voudrait-on, lorsque la majorité des habitants
a constitué un ordre politique , qu\'elle n\'eut pas la
faculté de défendre son oeuvre? Eh bien, quels moyens
doit-on employer pour atteindre ce but? Il faut, ou que
le chef de l\'Etat, comme les despotes de l\'Orient,
s\'enferme dans des murs impénétrables, qu\'il vive
dans l\'isolement de ses sujets ; ou bien il faut,
si ce prince veut intervenir dans l\'administration
de toutes les branches du service public, se mettre
chaque jour en contact avec ses concitoyens ; il
faut, dis-je, qu\'à défaut de murailles et de baïon-
nettes, il ait pour veiller sur lui, pour découvrir les
mauvais desseins de tous les ennemis de son pouvoir,
une administration vigilante, babile à pénétrer, à dé-
jouer les complots et à faire punir les coupables."
Het zonderbng dilemna, waarin Gisquet den Vorst
plaatst, om, of zich binnen de muren van zijn paleis
op te sluiten, of zicb door eene magtige policie te
doen omringen, kenschetst bem als Pranschman, die
inderdaad geene andere uitkomst schijnt te weten om
zijn souverein zekerheid te geven; had Gisquet ons
vaderland nader gekend, hij had geweten dat er een
derde middel is, dat den Vorst oneindig meer waar-
borgen oplevert dan muren of policie, de liefde namelijk
van zijne onderdanen.
Terwijl wij hier woorden aanhaalden van zoo krach-
tige voorstanders van politieke arrestatie, hebben andere
regtsgeleerden zich evenzeer beijverd haar te bestrijden ,
werd reeds in het voorstel van 1844 voorgeslagen art.
16 S te doen vervallen, vond het bij de voorstellers groote
afkeuring en op hun voorbeeld bij de Commissie van
17 Maart 1848 en zeide nog onlangs de heer Mackay: \')
//De ondergeteekende beschouwt de grondwettige be-
1) Afzonderlijk advies van den Vice-President, gevoegd bij het
advies van den Raad van State van den Aug. 1863.
voegdheid van het politiek gezag als buitengemeen,
buitengewoon, ja abnormaal."
Reeds dit verschil van gevoelen toont hoeveel voor,
hoeveel tegen de instelling te zeggen is; laat ons
ten einde regelmatiger dit te kunnen overwegen, de
regering op twee verschillende standpunten plaatsen,
waartoe ons aanleiding wordt gegeven door de Avoor-
den van de Bosch Kemper, zoo even aangehaald;
dat de magt eene nuttige bevoegdheid in de handen
van eene nationale regering kan zijn, om eene antina-
tionale beweging te voorkomen en een opgewonden
dwaas te verhinderen zich zelf in het ongeluk te storten.
Wat dit tweede punt betreft, wij hebben hiervan,
nog niet zoo lang geleden, in ons vaderland een voor-
beeld gehad. Bij gelegenheid dat de Koning een bezoek
bragt aan de hoofdstad, was aldaar iemand die, in
hoogst opgewonden toestand, misschien wel eenigzins
aan verstandsverbijstering lijdend, hoog opgaf dat nu
de tijd gekomen was om de republiek af te kondigen,
dat Oranje nu afstand moest doen van zijne te lang
genotene magt. Hoezeer de man door dit verward ge-
schreeuw niet veel kans had eene Staatsomwenteling te
weeg te brengen, achtte de regering het nuttig hem
een paar dagen in arrest te doen nemen, ten einde de
rust in de stad niet te verstoren en den opgewon-
den schreeuwer niet te doen vallen onder de gestrenge
artikelen van den C. P. Voorzeker juich ik deze
daad toe en acht ik het een schoon begrip van de
regering om vaderlijk met hare onderdanen om te
gaan en hen te beletten zich zelf ongelukkig te ma-
ken. — Maar toch geloof ik dat het beter ware zooda-
nige maatregelen aan de policie, desnoods met eenige
uitbreiding harer magt, over te laten; uit den aard
harer betrekking meer met de individuen bekend, kan
de policie beter de drijfveren beoordeelen, beter de juist
vereisehte mate van gestrengheid aanwenden; wanneer
zij goed aan hare roeping beantwoordt, is het juist hare
taak te weten waar men met gepaste gestrengheid moet
handelen, en waar zij meer welwillend, door zachte
maatregelen de burgers als het ware tegen zich zelf
moet beschermen. Een groot voordeel dat men erlan-
gen zoude door de policie de lofwaardige handelingen
te zien plegen, als wij zoo even van de regering mede-
deelden, is gelegen in de ontevredenheid welke bij het
volk het gebruik maken van art. 152 steeds zal verwek-
ken; bij de schier onbeperkte en, in vele opzigten, ge-
lukkige vrijheid welke de dagbladen hebben om rege-
rings-daden af te keuren, ziet men er steeds die, deze
vrijheid misbruikende, alle middelen schijnen te willen
aangrijpen om eene regering van eene andere politieke
kleur bij de burgers verdacht te maken. Eene gelegen-
heid als die welke eene politieke arrestatie oplevert,
zelfs al ware zij aangewend om den gearresteerde voor
grooter rampen te behoeden, zullen zij niet ongebruikt
laten, maar het gebeurde met de zwartste kleuren
aan de natie afschilderen.
Maar kan de magt aan het politiek gezag toegekend,
nuttig werken tot stuiting van eene antinationale be-
weging? Wij hebben reeds aangetoond dat, naar onze
meening, de bestaande wetgeving hiertoe voldoende
zoude zijn, ook al misten wij art. 152 der Grondwet.
Men heeft dikwerf, ter verdediging der politieke ar-
restatie, bet voorbeeld van Engeland ingeroepen, een
land welks gehechtheid aan zijne vrijheid spreekwoor-
delijk is en waar men tocli in hagchelijke omstandig-
lieden niet scliroomt, eene bijna onbepaalde magt aan de
regering te verleenen. De schorsing evenwel der Haheas
Corpus acte draagt een geheel ander karakter dan art. 153
bij ons, hoezeer in 1828 door eenige leden der afd.
der Staten Generaal, de heeren de Secus e. a. eene
nota werd ingediend, strekkende om de gelijkheid aan
te toonen tusschen de instelling in Engeland en bij ons \').
Wanneer daar de magt tot arresteren eenmaal aan
de regering is verleend, is zij wel tijdelijk, maar ook
vrij uitgebreid. Zij heeft echter dit bezwaar dat, bij spoed
vereischende zaken, niet met die snelheid kan worden
te werk gegaan, welke de voorstanders van politieke
arrestatie als een harer grootste voordeelen beschouwen.
En toch geloof ik dat zoodanig systeem verre de voor-
keur verdient boven dat van voortdurende en uiterst
beperkte magt, welke men in ons land huldigt.
Beiden geloof ik evenzeer nadeelig, zoowel de voort-
durende, als, zoo die werkelijk noodig is, de al te be-
perkte magt, — Wij hebben betoogd hoe, met het
oog op onze Staatsregeling , het gevaar niet groot is
van de politieke arrestatie bier tot tyranieke willekeur
te zien overslaan ; maar toch moet het nadeelig wer-
ken dat de regering voortdurend in staat is op het gebied
des regters te treden , en de zoo noodige afscheiding tus-
schen deze twee magten in den Staat te overschrijden 2).
1) Voorduia, Geschiedenis van het Wetboek van Strafvordering,
pg. 601.
2) Jules Simon, La liberté T. IL p. 325. «Rien n\'est plus opposé
d\'essence que le pouvoir exécutif, auquel est remis le gouvernement
de toutes les forces sociales, et le pouvoir judiciaire, qui n\'agit
jamais, et qui ne fait que qualifier. Le pouvoir exécutif représente
Wel is waar is liet beter eene zamenspanning te voor-
komen dan te straffen; wel bevatten de woorden waar-
heid door Mauguin, na het April-oproer in de Fransche
kamer uitgesproken \'). „Lorsque la police attend que les
conspirations soient portées sur la place publique, déjà
le mal est immense, les intérêts sont sacrifiés\' le commerce
est dans 1\' inquiétude, les transactions s\' arrêtent : bien
plus, alors il faut prendre les armes ; mais on ne se pré-
sente pas avec les armes sans en souffrir soi-même. Alors
arrive le deuil des familles, alors les cités sont détruites ,
alors Tinnocent périt." — Maar juist die bezorgdheid om
in enkele gevallen te voorkomen , zal zoo bgt leiden
tot diepraeventive policie, welke gesprekken afluistert, ge-
moederen wil doordringen en welke, zoo als de Bosch-
Kemper bet zoo juist uitdrukt 2), behoort tot de meest
hatelijke vormen, waarin gedachtenvrijheid onderdrukt
wordt. Wij kennen zoodanige pobcie te zeer uit bet
naburige Frankrijk, om die voor ons land te be-
geer en.
Maar ook de al te beperkte magt geloof ik dat
een gebrek is, hoezeer ik erken dat, bij bet voort-
duren daarvan, uitbreiding gevaarlijk zoude zijn. —
Men heeft tot verdediging van ons art. aangevoerd:
dat het middel zoo zeer in den aard van het regt van
zelfverdediging van elk staatsgezag ligt, dat het overal
zal worden aangewend, waar de noodzakelijkheid daar-
la force progressive de la loi, dont Ie pouvoir judiciaire est la
force conservatrice. Le pouvoir exécutif doit s\'inspirer des senti-
ments de la nation, et le pouvoir judiciaire doit décider avec une
impassibilité absolue.\'\'
1) Gisquet t. a. p. T. III. pg. 366.
2) Prof, de Bosch-Kemper. Staatsregt blz, 133.
-ocr page 127-van stellig blijkt; dat het derhalve, in plaats van dat
middel geheel uit te sluiten, beter is het te regelen en te
beperken. Maar zal men, waar de tijden zoo hagche-
lijk zijn, dat de regering uit zelfverdediging het
geheele verbod van arrestatie schendt, er nog niet veel
eer toe gebragt worden de grenzen te overschrijden,
die haar gesteld zijn, vooral waar die grenzen zoo
naauw zijn, dat zij in zoo gevaarlijke omstandigheden
geen werkelijk afdoend nut kunnen aanbrengen? — Is
zij daarentegen zoo naauwgezet dat zij zich binnen de
grenzen van hare bevoegdheid houden wil, zal zij dan
bij staatsstormen, als waarvan wij spreken, hare magt
durven gebruiken ? zal zij, ten einde gedurende drie
dagen een burger in arrest te houden , de verbittering
durven trotseren, die het middel steeds verwekt?
Is dan in tijden van werkelijk groot gevaar art. 152
krachteloos, wij hebben vroeger trachten aan te toonen
dat het bij minder ernstige omstandigheden overbodig is.
Waartoe anders zal het dan dienen, dan om jegens de
regering den haat van het volk gaande te maken, dat
niet immer in staat is de ware beweegredenen te
billijken, maar waar daarentegen de gedachte dat het
onderdrukt wordt steeds, hoe ten onregte ook, geree-
den ingang vindt?
Deze reden is het voornamelijk welke mij afkeerig
maakt van politieke arrestatie; het nadeel daardoor aan de
burgers toegebragt, zal niet zoo groot zijn, \\^ar zoo vele
voorzorgen zijn genomen om de magt binnen hare gren-
zen te beperken, waar eene geheele Grondwet zich ten
doel stelt hunne vrijheden te bevestigen; maar het nadeel
voor de regering zelve, zal onherstelbaar wezen,
als zij het vertrouwen van de burgers en met dit, hare
zedelijke kracht verliest. — Mogt men evenwel huive-
rig zijn die magt geheel aan de regering te ontnemen,
wij gelooven dat dan het systeem verkieslijk ware,
om wanneer zulks noodig werd geoordeeld door eene
wet voor een beperkten tijd eene ruimere magt in liare
handen te geven j de Volks-vertegenwoordiging wist
dan aan welke personen zij die toevertrouwde, en de
regering kon dan met een gezag optreden, aan den
ernst der tijden geëvenredigd. Wij gelooven echter
dat zoodanig systeem, in sommige andere landen mis-
schien noodzakelijk , overbodig is bij ons, waar de ken-
merkende Volksaard gehechtheid ademt aan het Vors-
telijk Stamliuis, aan zijne vrije insteüingen en tegelijk
afkeer van alle woelingen; daarom ten slotte zouden
wij het toejuichen wanneer, door de verwijdering
van artikel 153 uit de Grondwet, de arrestatie op
politiek gezag wierd afgeschaft en de afscheiding tus-
schen de politieke en de regterlijke magt wierd voltooid.
I.
Errare videtur Theophilus ad § 1 lust, de obL quae ex
delicto, dicens: Tsp) Ss o\'ts to Msv stt) tw vsßs^&m
äq ivs^vpov Vj aq ^eitknov ve[j.o(/.a,i dg ^saTrör^g. (In possessione,
si quod datum est possidendum tanquam pignus vel tanquam
depositum, possideo ut dominus.)
II.
Non facio cum Gl. Windscheid § 453, condictione furtiva
teneri eum , cujus ope et consilio furtum factum est.
III.
Qui creditori creditoris sui solvit liberetur.
IV.
Vreemdelingen worden hier te lande, ook wat hunne per-
soonlijke bekwaamheid betreft, door de Nederlandsche wet
geregeerd.
V.
De gebruiker mag de volgens art. 868, B. W. getrokken
vruchten vervreemden.
VI.
Ten onregte zegt men dat art. 941 B. W. niet op schen-
^ kingen toepasselijk kan zijn.
VII.
Het bewijs door getuigen is niet toegelaten om het daarzijn
eener verbindtenis aan te toonen, van welker voorwerp de
waarde onbepaald is.
VII.
De beperking in art. 80 K. door het woord ah zoodanig
is af te keuren en zeer te billijken is de bepaling in de
Fransche wet van 23 Mei 1863 : //Tont commissionnaire a
privilège sur la valeur des marchandises à Ini expédiées,
déposées, ou consigiaées, par le fait seul le l\'expédition du
dépôt ou de la consignation pour tous les prêts, avances ou
payements faits par lui, soit avant la réception des marchan-
dises, soit pendant le temps qu\'elles sont en sa possession."
IX.
De levering van cognoscementen en pakhuiscedullen bevat
geene traditio symbolica.
X.
De gewezen koopman kan failliet worden verklaard, Avan-
neer hij heeft opgehouden te betalen toen hij nog koop-
man was.
XI.
De vreemdeling, eisclier, die wegens liet niet stellen der
cantio jndicatum solvi van de instantie vervallen verklaard is,
kan voor de geregtskosten gegijzeld worden.
XL
Af te kenren is de bepaling van den C. P. volgens
welke de giftmenger en de brandstichter, schoon zij de
nadeelige gevolgen regttijdig hebben gekeerd, de volle straf
ondergaan.
XIII.
De vervalsching van spoorwegkaartjes valt niet ouder art
147 O. P.
XIV.
Zelfs binnenbraak bevat nog geen begin van uitvoering van
diefstal.
XV.
In art. 238 C. P. bevatten de woorden délit de poUce
geenszins pohcie-overtredingen, gelijk Eauter beweert.
XVI.
Het in Engeland aangenomen beginsel is af te keuren,
dat, wanneer de beschuldigde guilty pleit, alle onderzoek der
jurj is uitgesloten.
XVII.
De ruimere erkenning der exterritorialiteit bij het oorlog-
dan bij het koopvaardijschip is geheel wiUekeurig.
128
XVTII.
Het zoude wensclieliik zijn de belastingen op de in- en
uitgaande regten door andere te zoeken te vervangen.
XIX.
Het stelsel van exploitatie vau spoorwegen door den Staat
is ta verkiezen boven die door bijzondere maatscliappijen.
XX.
De baat vau het volk tegen de opkoopers van graan berust
op eene dwahug.
---........
-ocr page 133-Bh. 38 regel 1 b. staat: boven , iees : boden.
52 |
— 3 - |
— biet. |
~ biedt. |
101 |
— 10 - |
— 1838, |
— 1830. |
135 |
— 5 0 |
— liberetur, |
\'— liberatur. |
126 |
~ .11 b |
— VII, |
— VIII. |
126 |
— 16 - |
— Ie, |
~ de. |
127 |
— 5 . |
- XI, |
- XII. |