-ocr page 1-

CAESIUM EN HART

Diss,
Utrecht

E. SMITS

■ ■

-ocr page 2-

( < / I

\'•I

, / \\

-ocr page 3-

H\'-\'

wmpm^m
mMmSÊ^

-ocr page 4-

ri *

sfÄ\'V\'v

:

illi:
t i -

f\'"

-ocr page 5-

CAESIUM EN HART

-ocr page 6- -ocr page 7-

CAESIUM EN HART

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN
GRAAD VAN
DOCTOR IN DE GENEESKUNDE
AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
MR. J. C NABER, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER RECHTSGELEERDHEID, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TE VERDEDIGEN TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE OP DINSDAG
26 JUNI 1923, DES NAMIDDAGS TE 5 URE, DOOR

E. SMITS

ARTS

GEBOREN TE MEDAN.

DRUKKERIJ ZUIDAM - UTRECHT

-ocr page 8-

I

" V\'-

-y;;-

t ■ 1: . \' • , - ■ , -, : , ■

it:-..
ƒ ■ o- \'

fei va.

.■V .

V

, •. "t\\
r . ?

Vï^.-. t\'.l

y- ^

■ y. .{\' i

"\'■î\'i.

f\'if: i ..

-ocr page 9-

AAN MIJN VADER

EN AAN MIJNE AANSTAANDE VROUW

-ocr page 10-

\' -M

■ y

-ocr page 11-

Voor het onderwijs en de leiding, welke ik tijdens mijn
studie van U. Hoogleeraren der medische en philosophische
faculteiten, mocht ontvangen, wil ik hierbij mijn oprechten
dank betuigen.

Bovenal ben ik U, Hooggeleerde Zwaardemaker,
Hooggeachte Promotor, dank verschuldigd, voor de
gelegenheid mij geboden dit proefschrift te bewerken en voor
Uw immer zoo hulpvaardige voorlichting en aandacht, waar-
door het werken onder Uwe leiding tot een genoegen werd.

U, Hooggeleerde Ringer, dank ik voor Uw bereidwillige
medewerking, welke voor een groot deel mijner proefnemingen
onmisbaar was,

Dr. H. Zeehuizen en de assistenten mijn besten dank,
voor de aangename verstandhouding en de hulp mij bij mijn
werk geboden. ^

-ocr page 12-

INHOUD.

I. Inleiding.........

II. Problematische radioactiviteit van kalium, rubidium
en caesium.........

III. Wijze van proefneming.......

VI. Ongezuiverd caesiumchloride en hartswerking

V. Gezuiverd caesiumchloride en hartswerking

VI. Vergelijking.........

VII. Vloeistof van Brinkman. Balanceering Ca-Cs

VIII. Sensibiliseering van het hart voor caesium.

IX. Caesium in verhouding tot de alpha-stralers

X. Conclusies ....

Biz.
1

9
20
29
36
45

48

49
53
60

-ocr page 13-

L INLEIDING.

De onderzoekingen omtrent de bloedbestandeelen, welke
in de eerste plaats noodig zijn om een hart goed te doen
functioneeren (waarbij achtereenvolgens de rol van NaCl,
NaHCOg, serumeiwitten, de reactie en de osmotische druk
waren nagegaan), voerden aanvankelijk tot weinig resultaat,
totdat Sydney Ringer\') de aandacht vestigde op het
calcium en \'t kalium en de sindsdien alom gebruikelijke
vloeistof wist samen te stellen o.a. ten dienste bij proeven
op overlevende geïsoleerde organen.

Een kikvorschenhart hiermede doorstroomd blijft uren,
zelfs dagen lang, zijn functie behouden.

Het is zeker onnoodig hier nogmaals al die onderzoekingen
te bespreken.2)

De vloeistof, bestaande uit een oplossing van NaCl,
NaHCOg, CaClj en KCl, moet voldoen aan een osmotischen
druk varieerend tusschen 0.4 % tot 0.8 % NaCl, terwijl de
reactie zoodanig zwak alkalisch moet zijn, dat zuiver neutraal-
rood juist ontkleurd wordt.

Voor een goede hartswerking moet ook steeds zuurstof
in de vloeistof aanwezig zijn.

Tusschen de ionen onderling moet eene zekere balan-

1) S. Ringer, Journal of Physiol. V-3-1882.

2) Literatuur zie bij Tigerstedt. Physiol. d. Kreislaufes 1921, 2e Aufl.
Bd. I Kap. 12.

-ocr page 14-

ceering bestaan, zooals Ringer reeds experimenteel ge.
vonden had. Loeb stelde daarvoor een formule op-

Na K

cr TMi) = constant.

\'s Zomers moet de Ca-dosis iets hooger zijn dan \'s winters

de K-dosis juist kleiner. 2)

De balanceering. zooals Feenstra3) besluit, wijst op
een algemeene electrolytische werking, doch daarnaast is
er ook een specifieke kationenwerking. De waardigheid
der elementen treedt tegenover deze specifieke werking op
den achtergrond. Over deze werking van de verschillende

elementen afzonderlijk, is men het in vele opzichten niet
eens.

Calcium werd door Ringer. Howell, Greene bijv
nood.g geacht voor de contractiliteit en natrium alleen voor
den osmotischen druk. Anderen daarentegen, zooals Loeb
en Lm gl e, schreven de contractiliteit toe aan NaCl, terwijl
CaCl^een antigiftwerking zou hebben tegenover een teveel
aan natrium. Ook deze onderzoekingen zijn elders ruim-
schoots vermeld. 4)

Wat het kalium betreft wist men reeds, dat dit in alle
weefsels althans in geringe mate steeds aanwezig is. Het
behoort tot de obligate elementen van de levende cel De
noodzakelijke aanwezigheid van kalium in de Ringersche

f^nLZ\'iï Sf - "-^b-h der Biochemie d.

2 De Boer, S., Archiv. Neêrl. d. Physiol. Tome II. 1918 p 352

F eenstra. lonenbalanceering. Dissertatie Utrecht 1921
) Z,e b.v. Slooff J. P. Het Ventricel electrogram van Kikvorsch en
aal onder mvloed van Radio-actieve atomen. Dissertatie Ut^-echt 922

-ocr page 15-

vloeistof had men vroeger verklaard door den invloed van
kalium als kation bij de baianceering en ook trachtte men
die noodzakelijkheid alleen daarom al aannemelijk te maken
door er op te wijzen, dat indien een kaliumvrije vloeistof
de weefsels omringde, kalium uit het celprotoplasma zou
treden tot er een evenwicht zou bestaan binnen en buiten
de cel. Het celprotoplasma zou dan echter te arm aan
kalium worden, waardoor de functie en het bestaan van
de cellen onmogelijk zou zijn. Evenwel blijft dan de vraag,
welke werkzaamheid het kalium in de cellen zou uitoefenen.

De chemische verwantschap tusschen kalium, rubidium
en caesium bracht Sydney Ringer er toe ook de
physiologische overeenkomst na te gaan.^)

Hij verving daartoe het kaliumchloride in de Ring er sehe
vloeistof door rubidiumchloride en evenzoo door caesium-
chloride in evenredige hoeveelheden, berekend naar het
moleculair gewicht.

Daarbij vond hij, dat de werking van rubidium in alle
opzichten die van het kalium kon vervangen. Een hart,
doorstroomd met Ring er sehe vloeistof, waarin het kalium-
chloride vervangen was door rubidiumchloride, bleef langen
tijd normaal pulseeren, terwijl de uitslagen geen verschil
vertoonden.

Niet zoo vond hij dit bij kaliumvervanging door caesium.
Ook hier nam hij een
aequimoleculaire hoeveelheid.

1) Zwaarde maker. Über die Bedeutung der Radio-activität f. d.
tierische Leben. Ergebnisse d. Physiologie. Band XIX.

2) S. Ringer. Journal of Physiol. Vol. 4. 1883.

-ocr page 16-

Als gevolg van verscheidene waarnemingen besloot hij-
dat het caesium zich physiologisch anders gedraagt dan het
kalium. Wel werkte het, evenals het kalium (en dus ook
rubidium), de nadeelige werking van calcium op de dilatatie
tegen, en ook verlengde het, evenals kalium, de periode van
verminderde prikkelbaarheid voor een faradischen stroom
en lukte het een hart een tijd lang erop te laten pulseeren,
doch de uitslagen werden breeder, de toppen der curven
werden ronder en vervloeiden.

In 1916 wees Zwaardemaker\'j op de belangrijkheid

van kalium als radio-actieve stof en de mogelijkheid, dat

kalium, als eenigste element in de weefsels dat die eigen

schap in aantoonbare mate bezit, daardoor grooten vitalen
invloed kon hebben.

Inderdaad blijkt uit talrijke onderzoekingen, dat kalium
noodig is voor het behoud der automatie, en dat het
m die werking te vervangen is, door alle andere radio
actieve stoffen, waarbij zeer merkwaardig, zoowel
«-radioactieve als ^-radioactieve stoffen kunnen dienen.

De wet der aequiradioactieve vervanging % waarbij
de kinetische energie der stoffen, afgeleid uit hun ioni-
seerende kracht, vergeleken wordt en dan nog rekening
gehouden wordt met hel verschil in doordringings-
vermogen en de atoomgewichten, maakt het mogelijk
de doses
te berekenen, welke inderdaad nagenoeg over-

O H. Zwaardemaker. Ned. Tijdschrift v. Geneeskunde 1917

1 p. 15 p. ex.

2 Jan^iglr\'*^\'\'\' ^"\' \'\'\'\'^\'\' Amer.Journ.Vol.XLV.

-ocr page 17-

eenkomen met de experimenteel gevonden hoeveel-
heden, welke van verschillende radioactieve stoffen
noodig zijn om het kalium te vervangen. Evenals voor
kalium kent men daarbij een minimum, optimum en
maximum dosis. Functioneert een hart goed bij door-
strooming met een /3-straler (b.v. kalium), die (-) ge-
laden deeltjes uitzendt, dan komt het hart tot stilstand
bij overgang op een radioactief aequivalente hoeveel-
heid van een a-staler ( deeltjes), om pas weder op-
nieuw te gaan kloppen, wanneer de vorige achtergebleven
hoeveelheid van den /S-straler voldoende is uitgespoeld.
Het hart klopt dan onder invloed van den a-straler. Het-
zelfde geldt bij overgang van de a- op /^-radioactieve stof.

Het optreden van dien stilstand, welke aanvankelijk
niet begrepen werd, daar beide hoeveelheden stoffen
op zich zelf voldoende waren om het hart te doen
kloppen, noemde Zwaardemaker
Paradoxon I. De
werking der (—) en ( ) deeltjes zouden elkander opheffen.
Een dergelijk „radiophysiologisch antagonisme" wordt
ook verkregen door bij een op kalium (/?-straler) kloppend
hart het kajium te vervangen door ( ) radio-actieve
straling, welke buiten de circulatie-vloeistof het hart treft.

De daarbij optredende stilstand wordt Paradoxon II
genoemd.

Een derde paradoxon treedt op wanneer een hart
lang achtereen, afwisselend met o- en /?-stralers wordt
doorstroomd. Het komt dan tot stilstand, welke alleen

1) H. Zwaarde maker. Benjamins. Feenstra. Ned. Tijdschr. v.
Geneesk. 1Q16, II biz. 1923.

-ocr page 18-

is op te heffen door kah\'Iooze Ringersche vloeistof
zonder meer.

Na het bekend zijn der paradoxen lukte het toen
gemakkelijk mengsels van radioactieve zouten samen
te stellen, waarin evenwicht tusschen de beide anta-
gonistische werkingen heerschte.

Voor verschillende a- en ^-stralers zijn zoo bij allerlei
doses evenwichten opgespoord. Grafisch voorgesteld
komen alle opgespoorde evenwichten op lijnen te
liggen, wier algemeene gedaante dezelfde is Kent
men zoo\'n evenwichtslijn dan laten de nog niet gedane
evenwichtsbepalingen zich gemakkelijk voorspellen.

Deze nieuwe zienswijze over den invloed van kalium
maakte het belangrijk de vervanging van het kalium door
caesium, zooals Ringer reeds beproefd had, te herhalen
waartoe bovendien nog aanleiding bestond, omdat van
physische zijde reeds radioactiviteit van caesium werd vermoed

De eerste proeven in den winter van 1916 genomen
gaven geen positieven uitslag. 2) \'

Evenais Sydney Ringer gedaan had, geschiedde de
vervangmg toen in
aequimoleculaire hoeveelheden.

Toen later bleek, dat zomerharten een kleinere dosis
kaHumchlorïde3j behoefden dan winterharten, werden de

O H. Z w a y d e m a k e r. Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1918.1 pag. 602

Kon. Acad. v. Wetensch. Afd. 27. Oct. 1917. Deel XXVI

) De zomerdosis is relatief voor de a-stralers nog kleiner dan voor

de ^-stralers. De oorzaak van dit verschil tusschen zomer-en winterdosï
w,t Zwaydemaker aan mogelijke sensibihWen, waaro noR

later gesproken zal worden. "aruver nog

-ocr page 19-

proeven herhaald en gelukte het inderdaad de harten
onbepaalden tijd kloppende te houden met een geschikte
dosis CsCI.

Reeds toen werd opgemerkt, dat de minimum hoeveelheid,
welke een hart in zijn Ringersche vloeistof behoeft, voor
KCl het kleinst is, daarna volgt RbCl en een klein weinig
grooter werd de dosis voor CsCl gevonden.

De optimum hoeveelheid lag iets boven de minimumdosis.
Terwijl de dubbele KCl dosis \'s zomers meestal reeds
giftig bleek, mocht de caesiumdosis vele malen de minimum
dosis bedragen.

Tevens werd gevonden, dat kalium-, rubidium- en caesium-
chloride promiscuë te gebruiken zijn. Bij goede dosis van
elk der stoffen kan men van de eene vloeistof in de andere
overgaan zonder paradoxa te verwekken.

Bij overgang van een caesiumhoudende vloeistof op een
uraanhoudende of thoriumhoudende vloeistof verkreeg men
echter wel een stilstand, totdat zooveel caesiumchloride
uit het hart gespoeld was, dat een nieuw kloppen op het
uraan resp. het thorium tot stand kwam.

Het onder caesium invloed kloppende hart bleef toe-
gankelijk voor electrische prikkels, zooals het geval is met
het kalium- en het rubidium-hart, in tegenstelling tot het
uranium, dat bij volledige werkzaamheid de electrische
extrasystolen uitsluit.

Ook de invloed van fluoresceïne als sensibiliseerende stof
werd nagegaan.

1) H. Z W a a r d e m a k e r. Über die Bedeutung der Radioaktivität
für das tierische Leben. Ergebnisse d. Physiol. B. XIX. Pag. 368.

-ocr page 20-

Deze stof sensibiliseert het hart voor den invloed van
uranium of thorium meer dan voor dien van kalium of
rubidium.

Caesium bleek ook daarbij aan den kant van het kalium
te staan. Fluoresceïne had onbeduidenden invloed op een
hart, dat onder subminimale caesiumdosis in groepen klopte

Ten slotte werd nog een biologisch antagonisme aan-
getoond tusschen caesium en radiumemanatie en tusschen
caesium- en radium-oplosssing. Zwaardemaker komt
aldus tot de conclusies:

Ie. dat caesium evenals de lichte radioactieve metalen
en de zware radioactieve metalen (uranium, thorium,
niton en radium) het kloppen van het geïsoleerde
kikvorschenhart onderhoudt ;
2e. dat er een biologisch antagonisme bestaat tusschen

Uranium
Thorium

Kalium

Rubidium

Caesium

Emanatie (niton)
Radium

3e. Caesium zendt naar alle waarschijnlijkheid y5-stralen
uit van zeer geringe doordringingskracht, waaraan het zijn
metkaliumenrubidiumovereenstemmendewerkingdankt.

Eveneens aan het Physiologisch Laboratorium te Utrecht
werd nogmaals het caesium in een onderzoek betrokken
door Mej. L. Kaiser\'). Zij gebruikte als vloeistof per Liter

1) Les lignes d\'équilibre de K. Rb. et Cs. avec U. par L. K a i s e r.
Archiv. NéerL de Phys. de l\'homme et des animaux. Tome III, Afl. 4,
P. 587, 1919.

-ocr page 21-

aqua commun: 200 mgr. Na HCO3, 360 mgr. CaCI^ anhydr,
6.5 gram NaCl. Als proefobject diende weer het kikvorschen-
hart
op de canule volgens Kronecker.

In de wintermaanden werd als optimum dosis gevonden:
92 mgr. voor kalium (175 mgr. KCI.)

116 mgr voor rubidium (165 mgr. RbCl) \')
78 mgr. voor caesium (100 mgr. CsCI)
Zij bepaalde eveneens de evenwichten voor verschillende
doses tusschen caesium en uranium. Graphisch voorgesteld
vormden deze een lijn, welke overeenkwam met de lijnen
gevormd door de evenwichten tusschen kalium—uranium
en rubidium —uranium.
De hoeveelheden waren:

CS-U02

CS-UO2

Cs-

-UO2

Cs-

UO2

mgr. 43—5.5

80—5.5

317-

-13.0

118-

- 6.5

70—5.5

80-6.0

203-

-10.5

149-

- 8.5

110—6.5

149-8.0

146-

396-

-14.0

118—10.5

174-9.0

463-

-14.0

555-

-155

70-5.5

285-12.0

IL PROBLEMATISCHE RADIO-ACTIVITEIT
VAN KALIUM, RUBIDIUM EN CAESIUM.

Becquerel ontdekte de radio-activiteit bij het uranium
in 1896, waardoor zonder voorafgaande belichting of andere

1) Gewoonlijk bedraagt de dosis voor RbCl IV2 maal die van KCI.

2

-ocr page 22-

bewerking, stralen uitgezonden werden, welke o.a. in staat
waren een alluminium plaatje te doordringen, photogra-
phische werking uit te oefenen en de lucht geleidend te
maken.

Het echtpaar Curie vond ditzelfde in 1899 bij radium,
polonium en actinium (het laatste met medewerking van
Debierne). Daarop volgden nog in 1902 het mesothorium
en in 1907 het ionium

Tot goed begrip der radio-activiteit dient vooraf te gaan
een korte beschrijving van de bouw van een atoom, zooals
men deze zich tegenwoordig voorstelt.

Een atoom bevat een kern, in welke de gansche massa
van het atoom geconcentreerd is, opgebouwd uit positief
electrisch geladen deeltjes en negatieve electronen, doch met
een overschot aan positieve electriciteit. Om de kern, in
één of meer kringvormige banen, roteeren negatieve elec-
tronen of ionen. Het overschot aan eenheden positieve
electriciteit der kern is gelijk aan het aantal buiten de kern
circuleerende ionen. Dit aantal bepaalt het rangnummer
van het atoom of atoomnummer. De chemische eigen-
schappen van een atoom hangen af van de perifere ionen;
deze zijn door druk, temperatuur enz. te beïnvloeden.

De radio-actieve elementen kenmerken zich door een
ontbinding der kern onder uitzending van stralen, bestaande
uit weggezonden positieve of negatieve deeltjes. Na verlies
dier deeltjes is er uit de radio-actieve stof een andere stof
ontstaan, die zelf meestal ook weer kan omgevormd worden.

„Die Radioelemente sind unbeständig und veränderen
sich spontan, und diese Veränderung wird von der Aussen-

-ocr page 23-

dung von „Strahlen" seitens des ursprunglichen Atoms und
von der Erzeugung eines Radioaktiven Atoms von neuem
Typus begleitet. Dieses letztere ist oft viel unbeständiger als
das Vaterelement und verwandelt sich seinerseits unter
Aussendung von Strahlen und Bildung eines weiteren neuen
Atoms".

De radioactieve stralen worden in a-. en ^-stralen onderscheiden. ^

A) astralen worden gevormd door geladen deeltjes van
atoomgrootte met een snelheid van Vio tot V20 der lichtsnelheid.
Het zijn //«//«ffzatomen, dragers van 2 positieve eenheidsladingen.
De door een bepaalde stof uitgezonden deeltjes hebben een bepaalde
aanvangssnelheid.Dedoordringingsafstandineenabsorbeerendmedium.j

is evenredig met de macht van hun snelheid, dus ook karakteristiek |
voor de stof, die ze uitzendt. Hun doordringingsvermogen in de lucht
bij normale temp. en druk varieert tusschen 2,6 en 8,6 c.M. De aller-
snelste deeltjes dringen door een mica of alluminium plaatje slechts
0,4 m.M. Door epitheel slechte 80 Het doordringen is te bevestigen
door de lichtflikkeringen waar te nemen (scintilleeren), welke ontstaan
als de deeltjes botsen tegen een zinksulfide schermpje. De a-stralen
vertoonen in een magnetisch veld slechts geringe afwijking.

B) ß-stralen htsiam uit — geladen deeltjes, 7400 maal kleiner
dan de a-deeltjes. Hun massa is Visoo van die van een waterstofatoom.
Hun snelheid komt overeen met die van het licht. Hun doordringings-
vermogen is zeer groot. Men kan onderscheiden: weeke, middelharde
en harde stralen, naar gelang ze tegengehouden worden door een
laag lood van 100 ytt, 3 m.M. of 1 c.M. dikte. Door een dergelijke
filtratie zijn zij te scheiden. Zij ioniseeren gassen, doch zwakker dan
de a-stralen. Onder invloed van een magneet wijken zij sterk af.

C) ystralen zijn, identiek met de Röntgenstralen, een electro-

\') S O d d y. Chemie der Radioelemente, The chemistry of the Radio-
elements, I 1911, II 1914.

2) H. Zwaardemaker. Über die Bedeutung der Radioaktivität f. d,
tierische Leben. Ergebnisse d. Physiek. Bd. XIX, p. 329.

3) Bij de filtratie heeft men in het oog te houden, dat behalve de deeltjes
met minder snelheid tegengehouden worden, ook de snellere deeltjes
aan snelheid verliezen en verstrooid worden, waardoor aan alle zijden
een secundaire straling uittreedt, welke weeker is dan de oorspronkelijke.

-ocr page 24-

magnetische golfbeweging. Deze hebben de sterkste doordringings-
kracht, ze gaan door 1 c.M. lood gemakkelijk heen. Hun ioniseerende
werking is zwak. Photografische werking sterker dan de Q-stralen
zwakker dan de /5-stralen. Door een magneet worden zij niet beïnvloed!
Evenals bij de /^-stralen ontstaan ook bij de ^\'-stralen, bij passage
door metaalschermpjes of andere media, secundaire stralen, hier
evenwel geen verandering in richting of snelheid van de stralen zelf,
doch de golfbeweging van de J\'-stralen veroorzaakt in de atomen van
de filters een medetrilling, waardoor negatief geladen electronen
afgescheiden en met geringere snelheid weggeslingerd worden.
Biologisch werken de 7-stralen op zich zelf niet, wel de secundaire
stralen.

Tot nu toe zijn er zoo drie seriën van uit elkaar gevormde
sloffen bekend en de aard hunner stralingen bepaald:

Actinium rij

Uranium Radium rij

t; I Atoom- I Atoom-
I gewicht I nummer

Atoom- ( Atoora-
gewic-ht | nummer

Stralen

Uranium I
Uranium Xi
Uranium X2
Uranium II
Ionium
Radium
Rad. Emanatie
Radium A
„ ü
c

„ C\', C"
„ D

„ E
„ F
.. O

238
234
234
234
230
226
222
218
214
214
214,210
210
210
210
206

a

ßy
ßy

a
a
aßy
a
a

ßy

ßa
a.ß

ßy
ßy

a

92

90

91

92
90
88
86
84
82
83

84,81
82

83

84
82

Uraan lï
Uraan Y
Protactinium
Actinium
Radioactinium
Actiniurii X
Act. Emanatie
Actinium A
B
C

„ C\', C"
D

234
230
230
226
226
222
218
214
210
210
210,206
206

a

ß
a

ß
aßy

a
a

ßy

ßa
a,ß

92

90

91

89

90
88
86
84
82
83

84,81
82

-ocr page 25-

Thorium rij

1 Strelen

Atoom-
qewicht

Atoom-
nummer

Thorium

a

232

90

Mesothorium 1

ß

228

88

Mesothorium II

ßy

228

89

Radiothorium

a

228

90

Thorium X

224

88

Th.-Emanatie

a

220

86

Thorium A

a

216

84

„ B

ßy

212

82

c

ßa

212

83

„ C, C"

a,ß

212,208

84, 81

» D

208

82

Bij uitzenden van een a-deeltje, vermindert het atoom-
gewicht van het radioactief atoom met 4 atoomgewicht
van helium), terwijl de kernlading vermindert met 2 een^
heden, dus het atoomnummer 2 kleiner wordt (1
a-deeltje
draagt 2 positieve eledrische eenheden). Bij uitzenden van
een ^Ö-deeltje vermeerdert de „positieve" lading van de kern
met één eenheid, dus wordt het atoomnummer 1 grooter,
terwijl het atoomgewicht, gezien de te verwaarloozen massa
van een ^-deeltje, onveranderd blijft [Fa jans.\')]\')

^ Dr. K. Faj ans. Radioaktivität. 1918.

•) Nach einleitenden, zum Teil schon sehr weitgehenden Ansätzen
F S o d d y s,2) dann
A. S. R u sse 1 s und 0. v. H e v e sy s, ist es insbesonders
K. Fajans sowie F. Soddy und auch A. Fleck geglückt, zu be-
weisen, dass jedes a-strahlende Element gleichzeitig mit dem Verlust
zweier ( ) Kernladungen seinen Platz im Periodischen System um 2
Stellen nach links verschiebt, und dass jedes /5-strahlende Produkt mit
dem Verlust von einem Elektron also einer (-) Kernladung, ein Folge-
produkt zeugt, das um eine Valenznummer hoher steht.

St. Meyer und E. v. Schwei dl er, Radioaktivität. Pag. 280.

2) Soddy. The chemistry of the Radioelements. I 1911, II 1914.

(Chemie der Radioelemente).

-ocr page 26-

Verschillende atomen kunnen dus dezelfde positieve kern
lading krijgen bij een ongelijk aantal positieve en negatieve
deeltjes, welke de kern vormen. Elke kernladingsverandering
heeft een omgroepeering van de buitenste electronen ten-
gevolge, waardoor de chemische eigenschappen veranderen.
De atomen met dezelfde kernladingen doch andere kern-
inhoud noemt men
Isotopen. Zij hebben dezelfde rangschikking
der perifere electronen, zijn
chemhch niet onderscheid-
baar, terwijl ze belangrijk in
levensduur, straling en atoom-
gewicht
verschillen. ^ 3) 4)

Uit de atoomnummers in de hiervoorgaande tabel kan
men direct uitmaken, welke stoffen isotopen zijn. Sommige
zijn isotoop met niet radio-actieve elementen. Zoo zijn
radium C, actinium C, thorium C en radium E, isotoop met
bismuth.

(I.

Van elk der drie rijen is het eindproduct een stabiele
stof, een isotoop van lood (atoomnummer 82).

De uranium-, radium-, thoriumgroepen zijn alle stoffen
met zwaar atoomgewicht.

Behalve bij deze bekende elementen is bij meerdere
substanties een, zij \'t dan zwakke, activiteit aan te toonen,
een schijnbare radio-activiteit, eensdeels veroorzaakt door
dejn^de lucht steeds aanwezige emanatie, door opper-

») S t. M e y e r und E. S c h w e i d 1 e r. Radioaktivität.

2) C. G. A b b O t. Dr. A s t O n\'s experiments on the mass spectra of
the chemical elements. From the Smithsonian report f. 1920. Pag 223-240

3) J. Kendall and E. D. Crittenden. The separation of "isotopes\'
Proc. of the Nat. Academy of Sciences of the U. St. of America Vol 9
Nr. 3, March 1923, Pag. 75.

") Rutherford. Radioaktive substanzen und ihre Strahlungen.

Aston. Isotopes. London. E. Arnold and Co. 1922.

-ocr page 27-

vlakkige activiteit tengevolge van blootstelling aan radio-
actieve materie in de lucht voorhanden en den invloed van
doordringende y-stralen, die van de aarde en de atmospheer
uitgaan, anderdeels door de aanwezigheid van sporen van
de bekende radio-actieve stoffen als verontreiniging. De
elementen lanthanium en cerium danken aldus hun activiteit
aan
verontreiniging met actinium (Rutherford).

Bij kalium en rubidium echter werd door Campbell
en Wood een activiteit aangetoond, welke inderdaad is
gebleken een specifieke activiteit te zijn, een atoomeigenschap.
Praeparaten van allerlei herkomst, kalium van mineralen
en van plantaardigen oorsprong gaven dezelfde activiteit;
temperatuursverschillen hadden geen invloed, evenmin be-
lichting. De hoeveelheid radium in kaliumzouten als ver-
ontreiniging mogelijk, is veel te klein om die activiteit te
veroorzaken.

Campbell toonde aan dat kalium alleen ^-stralen uitzendt.

Geen ^-stralenproduct met lange periode is er bekend,
dat zich niet omzet in een a-stralenproduct, zoodat de

Campbell a. Wood. Proc. Cambr. Phil. Soc. Vol. 14, p. 15.
1906 p. 211 p. 557 p. 340. Vol. 15 p. 11. 1909.

2) De afname der radioactiviteit geschiedt bij elke stof in geometrische
verhouding gedurende dat de tijd arithmetrisch toeneemt. Emanatie b.v.,
een gas ontstaande bij de ontbinding van \'t radiumatoom en wat zelf
onder uitzending van a-stralen verandert in een radioactieve, vaste
stof, verdwijnt daarbij in 3,8 dag voor de helft (in welken tijd evenveel
nieuwe emanatie uit radium ontstaat; na nogmaals 3,8 dag verdwijnt

weer de helft van de rest, enz.

Aldus is steeds procentsgewijs hetzelfde aantal atomen in ontbmdmg
of wel, de omzettingssnelheid is evenredig met het aantal aanwezige
atomen. De tijd, waarin een radioactieve stof tot de helft is ontbonden
is de
periode van die stof.

-ocr page 28-

P stralen niet afkomstig kunnen zijn van de aanwezigheid
van een bekende yö-straler (Rutherford).

De p activiteit van kalium bedraagt Viooo van de /5-activiteit
van een gelijke gewichtshoeveelheid uranium in evenwicht
met zijn producten; de ^-stralen van kalium hebben ongeveer
hetzelfde sterke doordringingsvermogen als die van uranium x^.
De snelheid bedraagt ± 2X10-\'o cm/sec. De stralen van
rubidium, worden in grooter getale uitgezonden, doch met
7,0 van de doordringingskracht van die van kalium. Of
inderdaad ook atoomtransformatie plaats vindt bij kalium
en rubidium moet evenwel nog bewezen worden; omvor
mingsproducten zijn tot nu toe niet gevonden.

Volgens de verschuivingsregel van Fajans zou men tot
een stof moeten komen met een atoomnummer, dat één
grooter is, dus op een plaats in het periodiek systeem van
Mendeléjeff één groep naar rechts. Voor kalium zou dit
een isotoop van calcium, voor rubidium een isotoop van
strontium zijn.

Tot de aan kalium en rubidium verwante elementen
behoort in de eerste plaats het caesium.

De verwachting, dat ook dit element een activiteit zou
toonen, had zich aanvankelijk niet bewaarheid evenmin als bij
natrium en lithium. Daar de volgorde in het periodiek systeem
van Mendeléjeff, kalium — rubidium — caesium, bij het
laatste weer talrijker doch nog weekere stralen dan van
rubidium zou doen vermoeden is het mogelijk, dat deze
zich aan de waarneming onttrekken

Kalium, rubidium en caesium bezitten het grootste atoom-
volumen van alle elementen. Wanneer uit de atoomkern

-ocr page 29-

een a.deeltje met positieve lading uitgezonden wordt, zal
de centrale aantrekkingskracht verminderen en de electronen-
ringen zullen uitzetten, dus het atoomvolumen grooter
worden; bij uitzenden van een /^-deeltje zal omgekeerd
contractie plaats vinden.
Natuurlijk komt het daarbij ook
nog aan op de rangschikking van de electronen. Wanneer
naast de grootte van de massa van het atoom ook die
van het volumen invloed heeft voor de stabiliteit, dan zou
daarin een verklaring liggen voor de activiteit (Meijer

und Schweidler).

Nog mogelijk was, dat de //-emissie, bij kalium en
rubidium wel gevonden, voornamelijk zou samenhangen
met het groote atoomvolume, dus niet de kern-electronen,
doch die van de ringen uitgezonden worden, aldus in
wezen anders dan door radioactieve omvorming. Dan
hoefde men ook niet aan Ca of Str-isotopen te denken.\')

Daar er dus nog twijfel bestond of caesium al of niet
radioactief is, verrichtte Prof. W. E. Ringer^} nogmaals
een nauwkeurig onderzoek. Hij onderzocht daarbij niet
alleen het gewone caesiumchloride uit den handel, doch
herhaalde de bepalingen na dit caesium aan een drievoudige
reiniging onderworpen te hebben. Het gewone handels-
caesium bleek bij zijn nauwkeurige metingen, waarbij een
platte ionisatiekamer en een zeer gevoelige quadrant-electro-
meter gebruikt werden, steeds
zwak actief te zijn.

\') St. M e ij e r u. E. v. Schweidler. Radioaktivität.

2) W. E. Ringe r. Livre Jubilaire off. à H. Zwaar d e make r. Archiv.
Néerland. de Phys. de l\'Hommes et des Animaux. Tome VII. 24 Sept.
1922. Observations relatives au rayonnement de sels de Potassium et sur
la question de savoir si le Caesium est radioactief.

-ocr page 30-

Na de drievoudige reiniging evenwel, had het caesium
nagenoeg alle activiteit verloren. De luchtgeleiding in de
ionisatiekamer vermeerderde slechts met een spoortje, zoo
weinig, dat dit binnen de grens lag van mogelijke waar-
nemingsfouten,

Practisch is dus alle activiteit bij het gereinigde caesium
verdwenen. W. E. Ringer meent dan ook, dat de waar
te nemen activiteit van caesium alleen door verontreiniging
wordt veroorzaakt.

Bij kalium en rubidium lukt het niet de activiteit door
zuivering te beïnvloeden.

De radioactiviteit van kalium was door hem reeds be-
vestigd bij vorige metingen. (Handelingen 17e Nat. en Gen.
congres 1919. 248, Onderzoekingen Lab. Phys chemie 1.24).

Nu Aston en anderen \') nauwkeurige methoden aan de
hand gedaan hebben om isotopen aan te toonen, bleek
kalium uit een mengsel van 2 isotopen (atoomgewichten
39 en 41, atoomnummer 19) te bestaan. De isotope met
atoomgewicht 41 zou het radioactieve bestanddeel kunnen zijn.
Caesium bleek geen isotope te bevatten.

Ontstaat nu het spoortje radioactiviteit, wat het caesium
ook na reiniging soms nog bezit, doordat de reiniging nog
niet voldoende is of berust het op een werkelijke eigen-
schap van caesium zelf?

\') Aston L. W. „Isotopes" Londen. E. Arnold & Co. 1922.
C. G. Abbot: Dr. Ast ons experiments on the mass spectra of the
chemical elements. From the Smithson. report f. 1920. Pag. 223.

2) J. Kendall, a. E. D. Crittenden. The separation of Isotopes. Proc.
of the Acad, of sciences of the U. S. of America. Vol. 9 No. 3 March
1923. Pag. 75.

-ocr page 31-

Is het misschien één stof, welke als verontreiniging, zoo-
wel bij kalium, rubidium, als bij caesium, de activiteit ver-
oorzaakt, al weten we dat verontreiniging bij kalium en

rubidium onwaarschijnlijk is?

Indien de activiteit bij caesium, wat daar wel waarschijn-
lijk is, gezien de proeven van Prof. Ringer, op veront-
reiniging met een andere stof berust, is dit dan één der
bekende radioactieve elementen of zou men kunnen denken
aan de nog steeds open plaats in het periodiek systeem
van
Mendeléjeff, onder het caesium, waar een stof hoort
met atoomnummer 87?

In het eerste hoofdstuk is reeds vermeld, dat caesium
in staat is kalium bij de doorstroomingsproeven op het
kikvorschenhart te vervangen.

De zwakke radioactiviteit bij het handels-caesium aan-
getoond maakt dit bij de opvatting, eveneens reeds besproken,
dat kalium noodig is als radioactief element, begrijpelijk.
Daarmede in overeenstemming is de hoogere dosis die men
van het zooveel zwakker radioactieve caesium moet gebruiken.

Sydney Ringer bezigdefl^^wmo/mz/a//-^hoeveelheden,
men moet echter met kalium
aequiradioactieve hoeveelheden
gebruiken wil men de uitkomsten aan die theorie toetsen.

Het doel van mijn proeven was de vervanging van kalium
door caesium nogmaals nauwkeurig na te gaan en de doses
daarbij nauwkeurig aan te teekenen ter vergelijking met
die van kalium, doch daarbij ook gebruik te maken van
het volgens Prof. Ringer drievoudig gereinigde caesium.

In overeenstemming met de theorie zou dan het verlies

-ocr page 32-

aan radioactiviteit bij het gezuiverde praeparaat, ook merk-
baar moeten zijn bij de kah\'umvervanging.

Bij deze proeven sloot zich aan een onderzoek, omtrent den
invloed van sensibiliseerende stoffen op het met caesium
doorstroomde hart en het gedrag ten opzichte der andere

radioactieve stoffen.

IIL WIJZE VAN
PROEFNEMING.

Het tot nu toe ge-
bruikelijke toestel, drie
naast elkaaropgestelde

flesschen volgens
Mariotte, elk door
een glazen buis met
kraan in verbindingge-
bracht met een canule,
waarop het hart be-
vestigd was, werd in
een circulatie systeem
veranderd, waarbij de
vloeistof uit elk der
buitenste flesschen, na
door het hart ge-
stroomd te zijn, weder-
om in de flesch terug-
gevoerd kon worden.
(Fig. I).

-ocr page 33-

Alleen de middelste flesch bleef ingericht als Mariottesche
flesch, de beide andere werden voorzien van een door-
boorde stop met trechter.

Als canule werd gebruikt een canule van Symes\'),
waarop het hart, met de voorkamer, gebonden wordt en
waarbij de vloeistof door de afgeknipte aorta het hart verlaat.

De Sijmessche canule was in zooverre gewijzigd, dat
een glazen buisje ingesmolten werd, dienende als over-
loopje, waardoor de vloeistof in de canule steeds even
hoog (± 5 c.M.) en daarmede de druk, waaronder het hart

doorspoeld werd, steeds gelijk bleef.

Bij gebruik van één der buitenste flesschen liep de vloei-
stof dus door het hart en langs het overloopje en werd
dan opgevangen in een trechter, welke de vloeistof langs een
glazen buis afvoerde naar een pompapparaatje, zooals reeds
gebruikt door Lockeen Roosenheim^), waarbij lucht-
bellen onder geringen druk telkens druppelsgewijs de vloei-
stof omhoog voerden langs een van boven rechthoekig
omgebogen buisje, wat zoowel boven de linker-als rechter
flesch kon gesteld worden.

De middelste flesch werd steeds voor kaliumlooze
Ringersche vloeistof gereserveerd, terwijl bij de vloeistof
in de beide zijflesschen de te onderzoeken actieve stoffen,
door middel van een boven de flesschen opgestelde buret,
in elke gewenschte hoeveelheid konden toegevoegd worden.

1) W. L. Symes. Apparatus for perfusing the frog\'sventricel.Journal
of Physiol. Vol. 43, Proc. XXV 1911.

2) L o c k e und R o o s e n h e i m : Journal of Physiologie, Vol. 36,
p. 205, 1907. Contributions to the physiologie of the isolated heart.

-ocr page 34-

Vooral voor het bepalen der minimale, optimale en maximale
doses leende deze opstelling zich uitstekend. De gang der
proeven was dan als volgt:

Allereerst doorspoelen van het hart met kaliumlooze
Ringer uit de middelste flesch van Mariotte, om het in
het hart aanwezige diffusibele kalium te verwijderen. Deze
vloeistof werd niet opgevangen. Was het hart tot stilstand
gekomen (hierover straks nog bijzonderheden) dan werd
de pompinrichting in werking gesteld, inplaats van die der
middelste flesch de kraan van één der zijflesschen geopend
en het trechtertje onder het hart geplaatst.

Bij de steeds door het hart circuleerende vloeistof, werd
nu hetzij doorloopend, hetzij onderbroken, de actieve stof
gedruppeld, waarvan men de werking op het hart wilde
onderzoeken.

Wilde men op een andere actieve stof overgaan, dan
kon men zoonoodig vooraf met de nulvloeistof uit de
middelste flesch het hart en het buizenstelsel doorspoelen,
waarna men de tweede zijflesch in werking stelde en ook
het afvoerbuisje van het pompje boven die flesch bracht.

Wilde men geen gebruik maken van de circulatie, dan
verwijderde men het trechtertje onder het hart.

De voordeden van deze opstelling zijn de volgende:
Ie. Gaat geen vloeistof noodeloos verloren; de vloei-
stof in een hoeveelheid van V2 of 1 Liter, die door
het hart gepasseerd is, wordt wederom gebruikt indien
zij niet als uitspoelvloeistof heeft gediend.

2e. Geschiedt het toevoegen van de te onderzoeken
stof zeer nauwkeurig in elk gewild tempo en kan men,

-ocr page 35-

doordat de circuleerende vloeistof niet in hoeveelheid
verandert, elk oogenblik, door eenvoudig aflezen van
de buret, de concentratie weten.

3e. Kan men zeer gelijkmatig de concentratie van
het te onderzoeken bestanddeel in de doorstroomings-
vloeistof verhoogen en daardoor de werking op het
hart ook zeer gelijkmatig volgen.

4e. Wordt de vloeistof, door de voortdurende circu-
latie en door de luchtbellen van het pompje, zoowel
vanzelf steeds goed gemengd, als ook met lucht in
aanraking gebracht, zoodat nog meer O2 kan opgenomen
worden dan bij een eenvoudige Mariottesche flesch.

5. Houdt men bij deze methode mogelijke aanwezige
sensibiliseerende stoffen, zij het ook sterk verdund,
voor een deel in de vloeistof en kan men deze ook
eventueel door filtratie met dierlijke kool (boven één
der trechtertjes) verwijderen.

Verdere voorzorgen bij nauwkeurige bepalingen zijn: de
verbindingen steeds zoo kort mogelijk en liefst van glas
te nemen en ook tusschen de proeven, de glazen buizen
enkele malen met zuiver, desnoods iets aangezuurd, water
te doorstroomen b.v. met behulp van een luchtzuigpomp.
Dat de flesschen telkendage grondig gereinigd werden
spreekt vanzelf. Eveneens dat de Ringersche vloeistof en
verdere oplossingen niet ouder mogen zijn dan 2 dagen
en uit zuivere stoffen moeten bestaan.

De uitslagen van het hart werden op een beroete trommel
geregistreerd door een hefboompje met een draadje en

-ocr page 36-

serrefine aan de hartpunt bevestigd Als doorstroomings-
vloeistof gebruikte ik :

aqua dest. 1000 gr. (aqua comm. maakte geen verschil
indien men rekening hield met Ca-gehalte.)\')
bicarbona^ natricus 200 mgr.
chloret, calcicum anhydr. 200 mgr.
chloret, natricum 6 gram.

De reactie der vloeistof werd zoo noodig, door wat
carbonas natricus, licht alkalisch gemaakt tegenover neutraal-
rood. Aanvankelijk maakte ik de vloeistof met een NaCI-
gehalte von 6.5 gram p. Liter, zooals steeds op het labora-
torium bij andere proeven gebruikt werd. Toen evenwel
bij de caesiumbepalingen zeer groote hoeveelheden daarvan
noodig bleken, vertoonde de curve bij de hoogere doses
steeds een eigenaardig verloop. De contracties werden minder
hoog, terwijl de voetpunten geleidelijk op een hooger niveau
kwamen, aldus een tonus en een negatief inotropen invloed
aanduidende, welke de curve bijna tot een lijn vervormden,
ter halver hoogte van de normale contracties bij de lagere
doses. In de veronderstelling, dat de hooge osmotische druk
bij dergelijke hooge caesiumdoses invloed kon hebben,
werd het NaCI-gehalte van de vloeistof tot 6 gram p. L.
verlaagd en werd nadien inderdaad geen storende tonus
bij de hoogere doses meer waargenomen.

Het is van belang de bepaling der minimale dosis van
kalium of de vervangende stof, nog even nader te bespreken.

Als minimale dosis nam ik aan de kleinste hoeveelheid

\') In het Utrechtsche leidingwater 60 mgr. CaClj p. liter.

-ocr page 37-

actieve stof, waarop het hart bij doorstrooming minstens
5 minuten aaneen regelmatig pulseerde. Gewoonlijk bleek
de automatie van het hart bij die dosis een onbeperkten
tijd behouden te blijven, (Fig. 2)

De vereischte dosis van de radioactieve stof houdt ver-
band met vele nog onbekende factoren. Behalve in de
doelmatige doorslroomingsvloeistoffen is toch ook nog altijd
kalium in de hartcellen zelf aanwezig. Dit kaliumdepot zou
voor een deel uit kalium in vaste verbinding bestaan, doch
dit kalium fixe zou tevens in diffusibel kalium kunnen
overgaan\')-

Vast staat, dat steeds kalium wordt uitgespoeld bij kall-
looze doorstrooming 2); volgens Clark 3) in 6 uur V2 van

1) F eenstra. lonenbalanceering, dissertatie Utrecht 1921.

2) Lieb en Loewi. Archiv f. de ges. Physiol. 173 S 152, 1918.

3) A. Clark. The J. of Pharm, and exp. Ther. Vol. XVlll p. 423.1922.

3

-ocr page 38-

den voorraad kalium; volgens Mitchell en Wilson i)
bij de sceletspier 8 tot 15% vrij snel, waarna de rest zeer
hardnekkig wordt vastgehouden.\')\'-^)

Zwaardemaker Junior wijst in zijn dissertatie ook
reed: hierop en merkt op, dat men daardoor na een stilstand
op kaliumlooze doorstrooming ontstaan, een grootere hoeveel-
heid kalium moet toevoeren dan voordien, aangezien men
niet alleen de vroeger werkzame dosis moet geven, doch
daarnaast het verloren kalium moet aanzuiveren, terwijl
zoowel het depot kalium als het diffusibel kalium, dat af-
hankelijk is van de concentratie in de doorstroomingsvloeistof,
voor de radioactieve werking aansprakelijk gesteld moeten
worden.^)

Dat kalium door een spier weer kan opgenomen worden,
is door Mitchell en Wilson aangetoond, althans bij een
zich contraheerende spier, voor rubidium en caesium, de
chemisch aan kalium zoo verwante elementen.

Brengt men een hart niet tot stilstand, doch zoekt men
direct een goede kaliumdosis dan komt deze laag te liggen.
Dat een hart een ganschen morgen aan een bepaalde
doseering genoeg heeft, doch \'s middags bij diezelfde dosis
voor een tekort komt te staan, schrijft Zwaardemaker

1) M i t c h e 11 P. H. and J. W. W i 1 s o n. Journal of gen. Physiol
Vol. IV p. 45, 1921.

2) Volgens Jannink 1 mgr. per L. doorstroomingsvloeistof of 0.2
mgr. p. uur.

3) J. B. Z w a a r d e ni a k e r. Myogene Harteigenschappen en Radio-
activiteit. Dissertatie Utrecht 1922. blz. 11.

4) Mitchell, P. H.; W i 1 s o n ; Wal ter, J. and Stanton, R. E.
Journal of gen. Physiol. Vol. IV, 1921-1922, blz. 141.

-ocr page 39-

Junior dan ook, mijns inziens terecht, toe aan het ont-
trekken van belangrijke hoeveelheden kalium aan het weefsel
door het langdurig doorstroomen.

Het maakt dus verschil, hoe lang met kalilooze Ringer-
sehe vloeistof uitgespoeld wordt, alvorens te bepalen hoeveel
actieve stof men weer toe moet voegen bij de door-
stroomingsvloeistof om het hart minstens 5 minuten aaneen
regelmatig te doen pulseeren. Sommige harten kunnen na
een stilstand wederom gaan kloppen en dit nog zeer langen
tijd volhouden onder kalium-vrije doorstrooming, vóór
wederom een nieuwe stilstand optreedt, die ook weer niet
definitief behoeft te zijn. 2) Met het oog op deze ver-
houdingen is het noodzakelijk een groot aantal experimenten
te nemen.

Intusschen, bij vorige proeven was mij gebleken, dat na
een stilstand van minstens 10 minuten, het hart slechts zeer
zelden nogmaals tot kloppen komt op het in het hart
achtergebleven kalium. Deze eisch stelde ik dan ook bij
mijn bepalingen van de minimale doses kalium en caesium,
terwijl gedurende die 10 minuten door een mechanischen
prikkel slechts één contractie mocht volgen als teeken, dat
de prikkelbaarheid en contractiliteit intact was

Het doorstroomen met kalilooze Ringer, voordat volgens
dien eisch stilstand van het hart verkregen was, duurde
dan ook lang.

Gewoonlijk wordt opgegeven als tijd voordat het hart

1) Z w a a r d e m a k e r, J. B. Myogene harteigenschappen en Radio-
activiteit. Dissertatie, Utrecht 1922, blz. 10.

2) Mej L. Kaiser wijst ook reeds hierop. Archiv. Néerl. de Physiol.
de rhomme et des animaux, tome III, Afl. 4. P. 587. 1919.

-ocr page 40-

tot stilstand is gekomen, gemiddeld V2 uur. Bij mijn
proeven, in de maanden Sept. 1922-Juni 1923, duurde
het gewoonlijk 1, r/2 ä 2 uur, vaak nog langer, vóór een
stilstand naar bovengenoemden eisch verkregen werd.\')
Evenwel moet dit voor een deel, toegeschreven worden
aan \'t feit. dat een Symessche canule werd gebruikt. Bij
gebruik van een canule volgens Kronecker, (waarop het
hart met een ligatuur dicht boven de atrioventriculairgrens
wordt bevestigd) duurde het uitspoelen vaak korter.

Waarschijnlijk is dus het groote wijde, weinig contra-
heerende atrium, wat bij de Symessche canule boven den
ventricel behouden blijft, voor een deel verantwoordelijk
te stellen voor het langdurige uitspoelen, tengevolge van
de resten van kalium, die tusschen en uit de cellen worden
geëxtraheerd.2)

Of er nog verband moet gezocht worden tusschen den
langen duur, die voor het uitspoelen noodig was en de
buitengewone hooge doses, die zooals in het volgend hoofd-
stuk zal blijken, ook in dezen tijd zich vertoonden, is alleen
nog maar in overweging te nemen.*

\') Ook Mej. L. Kaiser ondervond vooral in November 1918, dat
het uitspoelen langer dan gewoonlijk duurde. (1 of meerdere uren). Die
intervallen tusschen de groepen duurden soms 6 ä 15 minuten.

Archiv. Néerl. d. Phys. d. l\'homme et d. animaux, tome III, Afd. 4,
p. 587, 1919.

2) Prof. Zwaardemaker merkte ook reeds op, dat het tot stil-
stand brengen van het hart door kaliumlooze doorstrooming veel tijd
vordert, indien bij gejjruik van de canule van Kronecker een te
groot stuk van den boezem boven de ligatuur aan het hart aanwezig blijft

H. Zwaardemaker. De radio-actieve evenwichten. Ned. Tijdschrift
V. Geneesk. 1918 I, p. 602.

* Bij mijn laatste proefnemingen kreeg ik beschikking over eene nieuwe

-ocr page 41-

Ter controle werden aldus met de ciculatieopstelling enkele
waarnemingen gedaan met rubidium-doorstrooming, teneinde
de doses daarvan
ten opzichte van kalium met de in vroegere
jaren gevonden waarden te vergelijken. Voorheen was de
dosis voor RbCl gemiddeld IV. maal die van KCl.

Minimum

KCl

100 mgr.

P-

L.

RbCl 125 mgr.

P-

L.

KCl

75 mgr.

p.

L.

RbCl 125 mgr.

p.

L

KCl

160 mgr.

P-

L

RbCl 300 mgr.

P-

L.

Gemiddeld aldus ± 112 mgr. KCl tegenover ± 183 mgr.
RbCl zoodat deze doses met de vroeger gevonden ver-
houding overeenstemmen.

IV, ONGEZUIVERD CAESIUM EN HARTS-
WERKING.

Caesium: Atoomgewicht-. 132.81. Atooniniimmer 55.
Voorkomen : Zeer verspreid, maar in zeer geringe hoeveelheid.

Eenigst belangrijk mineraal pollox of polluciet
(Elba) met 37 "/o CsjO.

Verder in lepidoliet van Hebron (Maine,
U.S.A.) 0 4% CS2O. in petaliet, karnalliet,
(Staszfurt), in Zumwalder mica, in de moeder-

^ding proefdieren, waarbij de dosis aan actieve stof veel lager be-
hoefde te zijn en ook het uitspoelen minder lang duurde. Naast de
zomerdosis schijnt het jaargetijde waarin de proefdieren gevangen worden
dus ook op het meer of minder langdurige uitspoelen wel invloed te
hebben.

-ocr page 42-

loogen van Dürkheim, Nauheim, Bourbonne
les bains, Kreutznach, Vichy, Aussee, Hall,
Ems, Ebensee, Kissingen, Homburg, Baden-
baden, Wildbach, Wiesbaden, Monte-latino
(Toscane), Frankhausen, in zeewater, zeewier,
tabak, thee, in vele veldspaten en glimmers.

Chemisch gedraagt het zich als kalium, maar heftiger.
Tusschen beide staat nog rubidium.

Door mij werden onderiocht praeparaten caesiumchloride
van de firma\'s

E. de Haën, te Seelze bij Hannover.
E. Merck, Darmstadt.

C. A F. Kahl bäum, Aldershof bei Berlin.
Poulenc Frères, Paris.
(Schuchardt, Görlitz).

Eerst werd van elk praeparaat, zooals het afgeleverd was,
de werking als kaliumvervanger nagegaan; vervolgens werd
het onder toezicht van Prof. Ringer, volgens zijn drie-
voudige methode gezuiverd, terwijl door hem persoonlijk
vóór en nä de zuivering de activiteit met ionisatiekamer en
quadrant-electrometer werd gemeten Na de zuivering werden
de proeven op het hart met het gereinigde
praeparaat herhaald.

Bij de proeven met deze praeparaten bleek al dadelijk, dat
zij zeer goed in staat waren kalium te vervangen, zij het
ook in veel grootere hoeveelheid.

De uitslagen van het hart verschillen bij caesiumdoor-
strooming in niets van die onder kaliumtoevoer.

-ocr page 43-

Een belangrijk punt bleek evenwel
het bepalen van de hoogst toelaat-
bare dosis.

De maximumdosis wordt ge-
noemd, die dosis waarbij een hart
door een teveel aan actieve stof
stilstaat. Bij de wijze van werken,
welke door mij gevolgd werd,waarbij
de KCI of CsCl concentratie uiterst
regelmatig verhoogd wordt, was het
evenwel ook bij kalium vaak niet
mogelijk een maximum te vinden.

Meermalen trad bij bepaalde hooge
doses een geleidelijk toenemende
negatieve inotropie op, waardoor de
contracties allengs kleiner werden,
tot nagenoeg onzichtbaar. (Fig. 3).

Een bepaald punt in de curven
aan te wijzen, waarop het maximum
dus bereikt zou zijn, was dan on-
mogelijk.

Bij de caesium-bepalingen lukte
dit
nooit; alle bepalingen eindigden
in eendergelijkenniette beoordeelen
toestand. Wanneer de uitslagen al te
klein werden, beëindigde ik dan de
proef en teekende de bereikte dosis
aan als
hoogst bruikbare dosis. Alle

waarnemingen,door mij zelf, dusdoor

C J

HJ

d
Eg

45 cn

c U
^ c

-M M

§ H

c °
U co
ai in

S

i
^ §

O

4> .Z!

ÖJO

^ S

X)

1

h£l
O
- O

^ N
tn 3

^ S
5

1- TS

O

O S

X

= E

2 ^
u- ^

<u

-ocr page 44-

éénzelfde persoon, verricht, geven deze dosen wel een
vergelijkbare maat.

Caesium-chloride van E. de Haën, ongezuiverd, 5 be
palingen. Activiteit Va van die van kalium.
Gevonden doses:

Minima

Optima

Hoogst-bruikbare
doses CsCl.

Caesium-chl.

KCI.

Caesium-chi.

1 KCI.

I

II

III

IV

V

4 Nov.

6 Nov.

7 Nov.
9 Nov.

13 Nov.

1280
1400
1380
1180
1080

50

200
280
35

1400
1700
2100
1420
1700

150

475
470

1720
1740
2100
1480
1700

gemiddeld

1230

141 V4

1507

365

1748

Wij zien hieruit dat bij dit praeparaat de minimumdosis
voor KCI zich verhoudt tot die van CsCI als 1 :8,7.

Bij geen der gevallen werd een maximum gevonden.

De optimale doses, waarbij de frequentie der contracties
het grootst was, verhouden zich als 1 :4.

De harten gedroegen zich ook wat eigenaardigheden
betrof bij caesium en kalium gelijk. Bij lage KCI-doses
behoorden meestal lage caesiumdoses. Bij No. V viel het
optimum nagenoeg samen met de hoogst-bruikbare dosis
en zoo was dit ook bij de KCUdoorstrooming, waarbij
500 mgr. de hoogst-bruikbare dosis bleek te zijn, terwijl
de frequentie dezelfde was gebleven als bij 470 mgr. KCI.
zoodat optimum en hoogst-bruikbare dosis ook ongeveer
samenvielen.

-ocr page 45-

Caesiumchloride van Merck ongezuiverd, 3 bepalingen,
activiteit Vio van die van kalium.
Gevonden doses:

Minima

Optima

Hoogst-bruikbare
dosis CsCI

Caesiumchl.

KCl

Caesiumchl.

KCl

I

II

III

5 Jan.
9 Jan.
11 Jan.

1150
1300
1400

140
260
325

Geen optimum

2350
1925

T3

•i &

Xi

1950
2450
2450

Gemiddeld

■->

1283

242

2137

2283

De minimum KCl-dosis verhoudt zich tot die van CsCl
van Merck als 1 :5,3.

Maxima werden weer niet gevonden.

De dosen komen in het algemeen overeen met die van
het caesiumchloride van E. de Haën.

De KCI-doses waren iets hooger en eveneens de caesium-
doses. Ter besparing van tijd werd de optimale KCl-dosis
niet meer bepaald. Bij No. 1 bleef de frequentie bij de
Cs-doorstrooming onveranderd.

Caesiumchloride van Kahlbaum, ongezuiverd, 3 bepalingen,
activiteit V37 van die van kalium.

Gevonden doses:

Minima

Optima 1

Hoogst- bruikbare
dosis CsCl

CsCl KCI

CsCl

KCl

I

II

III

n Jan.
20 Febr.
24 Febr.

1200
950
900

250
150
225

2100
1100
1400

2
\'S s
•H &

pQ

2200
1680
2050

1

Gemiddeld
>

1017

208

1533

1977

-ocr page 46-

De minimum KCl dosis verhoudt zich tot die van CsCl
van Kahlbaum ais ± 1 :4,Q.

Bij de bepahng No II vertoonde het hart bij 1680 mgr
CsCI een stilstand waarna onregelmatige groepjes van 3
contracties, terwijl tevens de bij de hooge doses ge-
bruikelijke inotrope invloed optrad, alhoewel deze nog niet
sterk was. Toch meende ik door de onregelmatigheden,
welke deden denken aan een maximum, gerechtigd te zijn
deze dosis als de hoogst-bruikbare te beschouwen.

Caesiumchloride van Poulenc Frères, ongezuiverd, 3 be-
palingen, activiteit V37 van die van kalium.
Gevonden doses:

1 Minima
1 CsCl

KCl

Optima
1 CsCl

Hoogst-bruikb.
dosis CsCl

1

27 Febr.

1100

320

1

1400 !

2050

II

9 Febr.

1350

225

1600

2000

III

27 April

1250

350

1 1

1500 1

j

2150

1

gemiddeld
->

1233

1

298

1500 i

1 \'

2067

De minimum KCl dosis verhoudt zich tot die van CsCl
van Poulenc Frères, als ± 1 :4,1.
Opvallend zijn de hooge KCl doses in dezen lijd.

Voor de minimum dosis vinden we dus voor de verschil,
lende praeparaten:

Caesiumchl. v. E de Haën 8,7 X KCl dosis

V. Merck 5,3 X KCl dosis .

-ocr page 47-

Caesiumchl. v. Kahl bäum 4,9 X KCl dosis
V. Po uien c 4,1 X KCl dosis
De minimale KCl doses zijn gedurende al die maanden
van dezelfde orde gebleven, behalve bij de bepalingen van
4 Nov. en 13 Nov.. waar blijkbaar zomerdoses voldoende
waren, resp.
50 en 35 mgr KCl.

De doses zijn niet geheel overeenstemmend met de waarden
voor de activiteit langs physische weg gevonden, doch dit
is ook niet anders te verwachten, daar de getallen bij de
meting verkregen, ondanks het nauwkeurigste waarnemen,
bij dergelijke geringe uitslagen en kleine verschillen in activi-
teit natuurlijk geen absolute waarde kunnen hebben. Daarbij
zal de veronderstelde zeer geringe doordringingskracht bij
het caesium een belangrijke rol spelen.

De doses van alle ongezuiverde praeparaten in een tabel
vereenigd geven de volgende gemiddelden:

Alles in

Minima

1 Optima

Hoogst-bruikbare

Activiteit

mgr. p. Liter
Ringersche vl.st.

KCl 1

CsCl i

1 CsCl

dosis CsCl

gemeten

I

4 Nov.

50

1280

1400

1720

1

II

III

7 Nov.
9 Nov.

200
280

13S0
1180

2100
1420

2100
1480

Va V. K.

IV

13 Nov.

35

1080

1700

1700

V

5 Jan.

140

1150

1950

1

VI

9 Jan.

260

1300

2350

2450

Vio v.K.

VII

11 Jan.

325

1400

1925

2450

J

VIII

11 Jan.

250

1200

2100

2200

1

IX

20 Febr.

150

950

1100

1680

j V37 V. K.

X

24 Febr.

225

900

1400

2050

XI

7 Febr.

320

1100

1400

2050

1

Xil

9 Febr.

225

1350

1600

2000

V37 V. K.

XIII

27 April

350

1250

1500

2150

1

Gemiddeld
-f

-->

216

1194

1538

1998

-ocr page 48-

De minimum dosis van het handelscaesiumchloride is dus
ongeveer 5V2 grooter dan de minimale
KCI dosis.

De optimale dosis ligt ongeveer tusschen de minimale
en hoogst bruikbare dosis in, gewoonlijk iets dichter bij
het minimum.

De hoogst bruikbare dosis bedraagt nog niet het dubbele
van de minimale
CsCl dosis en iets meer dan 9 maal de
KCI minimumdosis.

V. GEZUIVERD CAESIUM EN HARTSWERKING.

Nadat door de proefnemingen in het vorige hoofdstuk
vermeld, een juist inzicht verkregen was in de doseering
van het handelscaesium, welke noodig is om de automatie
in stand te houden, werden dezelfde proeven verricht met
de, onder toezicht van Prof. Ringer, drievoudig gezuiverde
praeparaten.

De reiniging geschiedde als volgt:

1. caesiumzout wordt opgelost in aqua dest.

Een weinig kopersulfaat wordt toegevoegd, waarna
gedurende ± V2 uur zwavelwaterstof wordt doorgeleid.

Het ontstane neerslag van kopersulfide wordt na
24 uur afgefiltreerd. Het fillraat wordt door koken van
zwavelwaterstof geheel bevrijd.

2. Door enkele druppels ijzerchloride-oplossing toe te
voegen en daarna een kleine overmaat ammoniak wordt

-ocr page 49-

een neerslag gevormd van ijzerhydroxyde. Ook dit
neerslag wordt na eenige uren zorgvuldig afgefiltreerd
en de geheele 2de bewerking wordt driemaal herhaald

3. Een derde neerslag wordt gevormd door toevoegen
van BaCIa Van de eerste bewerking bevindt zich nog
genoeg sulfaat in de oplossing Nadat de vloeistof op
kooktemperatuur is verwarmd wordt een weinig oplossing
van bariumchloride toegevoegd. Den volgenden dag
wordt het neerslag afgefiltreerd. Met het filtraat wordt
de bewerking herhaald en daarna nog eens, waarbij
tenslotte gezorgd wordt voor een kleine overmaat van
zwavelzuur om zeker te zijn, dat alle barium, hetwelk
een nadeeligen invloed zou hebben, neergeslagen is.
Het caesiumchloride bevatte dus tenslotte een weinig
caesiumsulfaat.

Na indampen en zorgvuldig drogen is het Cs-zout
weer voor gebruik gereed.

Onmiddellijk na de zuivering werd de activiteit, evenals
vóór de zuivering, door Prof. Ringer gemeten.

Voor de meting werd gebruik gemaakt van de methode
der luchtionisatie, waarbij het voor de volgens verwachting
mogelijke zeer weeke caesiumstraling, van voordeel was
een zeer platte ionisatiekamer te gebruiken\') Op den bodem
van die kamer bevindt zich een koperen plaat van 30 c.M.
diameter, geheel geïsoleerd, waarop het te onderzoeken
caesium- of ander zout in een regelmatige dunne laag wordt

») Uit de beschrijving van Prof. W. E. Ringer in Archives Néer-
landaises d. Phys., Tome VII, Pag. 433.

-ocr page 50-

uitgestrooid, en welke daarna op een spanning van 500
volts wordt gebracht. Op 3.5 c.M. daarboven bevindt zich
een tweede evengroote plaat, eveneens nauwkeurig geisoleerd
en verbonden met één paar der quadranten van een zeer
nauwkeurige quadrant-electrometer. De vleugel van dezen

electrometer wordt standvastig gehouden op een potentiaal
van 40 volts.

Volgens ervaring blijkt het van belang ten einde een
gering „luchtlek" te krijgen de ionisatiekamer nauwkeurig

-ocr page 51-

met klemschroeven en een caoutchouc ring af te sluiten
en na elke opening eenigen tijd te wachten alvorens een
meting te beginnen. (Luchtlek is de geringe luchtgeleiding,
welke steeds bestaat). Als volgt worden nu de metingen
verricht.

Eerst wordt de onderste plaat ledig in de ionisatieruimte
geplaatst en op 500 volts spanning gebracht. Na een kwartier
wachten wordt daarna het met de bovenste plaat verbonden
quadrantenpaar van de aardverbinding uitgeschakeld en door
spiegelaflezing van de vleugel-afwijkingen waargenomen
hoe dit quadrantenpaar (verbonden met de bovenste plaat
in de ionisatiekamer) geladen wordt.

De afwijking over een half uur wordt als het luchtlek
aangeteekend. Daarna wordt hetzelfde herhaald nadat de
onderste plaat in de ionisatiekamer bedekt is met een laag
volmaakt droog zout, waarna ter controle nogmaals het
luchtlek wordt bepaald. Op dezelfde wijze wordt zoonoodig
de vermeerderde geleiding door ionisatie der lucht in de
kamer gemeten als volmaakt droog KCl of een ander droog
zout op de onderste plaat is aangebracht.

Activiteit

Vóór de reiniging

Na de reiniging

CsCl v. E. de Haën**
CsCl
V. Merck
CsCl
V. Kahlbaum
CsCl
V. Poulenc fr.

Ve v.d. act. v. kalium

\'Ao )7 )) » »

V37 » )> » ; >)
V37 » )) » »

V37 v.d. act. V. kalium
— inactief
Vso v.d. act.
V. kalium
V77 » » » ))

*) Deze meting geschiedde met een ander, minder nauwiceurig instrument.

-ocr page 52-

Zooals uit het tabelletje1) hiervoor blijkt had de reiniging
steeds succes en werd de bij ongezuiverde caesium prae-
paraten aanwezige zwakke activiteit practisch nagenoeg tot
nul gereduceerd.

Daar de biologische proefnemingen op dezelfde wijze
geschiedden als in de vorige hoofdstukken beschreven kan
ik volstaan met alleen de uitkomsten te vermelden.

Ook het gezuiverde caesium bleek in staat als kalium-
vervanger dienst te doen. De doseering moet echter zeer
veel hooger genomen worden dan bij het ongezuiverde
praeparaat.

Een bron van fouten kan echter door verontreiniging der
zouten van de Ringersche vloeistof ontstaan, gelijk mij
bij enkele van mijn eerste bepalingen hierbij is overkomen.

Toen werd met het reagens van de Köninck (ver-
beterd volgens Bousser)\') gevonden, dat het bicarbonas
natricus „purissima pro analyse", voor de bereiding der
Ringersche vloeistof bij deze laatste proeven gebruikt,
een belangrijke hoeveelheid kalium bevatte.

Natuurlijk werden deze bepalingen niet medegerekend.

Wederom een aanmaning alle handelspraeparaten door
bovengenoemde reactie te controleeren op de afwezigheid
van kalium.

1  AI maakten de beschreven instrumenten en hun gunstige opstelh\'ng
in het Physiologisch-Chemisch Laboratorium een zeer nauwkeurige meting
mogelijk, toch hebben de getallen bij dergelijke geringe activiteit en
daardoor kleine verschillen in uitslag van den quadrant-electrometer.
natuurlijk slechts relatieve waarde.

») Zie E. H. J a n n i n k. De invloed van kalium op de beweging v.
d. darm. Dissertatie, Utrecht 1921, blz. 12.

-ocr page 53-

Ook het NaCI, voor de Ringer noodig, bevat soms
kalium.

De volgende doses werden achtereenvolgens bij kalium-
vervanging door de verschillende gezuiverde caesium-
praeparaten verkregen;

Caesium van E. de Haën, gereinigd; activiteit V37 van
kalium.

Minima

Optima

Hoogst-bruikb.

CsCl

KCI

> KCI

dosis KCI

I

20 Dec. I

1720

180

2920

3000

II

20 Dec. II

2200

130

III

21 Dec.

1700

2300

3650

IV

22 Dec.

1000

280

geen optimum

4000

V

27 Dec.

2240

175

VI

30 Dec.

1740

175

4600

5400

gemiddeld

1783

188

3273

4012

->

No 11 gedroeg zich na de minimumbepaling abnormaal,
zoodat geen betrouwbare optimale dosis en hoogst-bruikbare
dosis kon bepaald worden.

Bij No. 111 werd aangevangen met de caesiumbepaling en
lukte het nadien niet meer dit caesium voldoende uit te
spoelen, teneinde een goede KCI-bepaling te laten volgen.

No. V. Hier werd wegens toevallig tijdgemis geen optimum
en hoogste dosis bepaald.

Vergelijken wij deze doses met die van hetzelfde praeparaat
in ongezuiverden toestand, de tabel op blz. 32, dan kan
een belangrijk verschil opgemerkt worden.

-ocr page 54-

Verhield zich daarbij de minimale KCI-dosis tot die van
CsCl als /
:8.7, hier vinden we de verhouding ± 1:9,5

Nog veel duidelijker komt het verschil evenwel uit in de
optimale en hoogst-bruikbare doses. Terwijl de KCl-doses
niet zoo zeer verschillen (144 en 188) is de
hoogst-bruikbare
dosis
bij het gezuiverde praeparaat meer dan het dubbele
van die bij het ongezuiverde. Evenzoo de optimum dosis
Deze was bij het ongezuiverde CsCl ± 10,6 maal de minimum
KCl-dosis en hierbij het gezuiverde CsCl ± 17,4 maal de
minimum KCl-dosis, wederom een duidelijk verschil.
Caesium van Merck, gereinigd ; activiteit = nul

Minima

Optima
CsCI

1 Hoogst-bruikb.
1 dosis CsCI

CsCI

KCL

1

II
III

14 Mei
16 Mei
18 Mei

725
3900
1300

65
100
140

1500
4700
1400

3000
5800
4700

Gemiddeld

1975

102

2550

4500

in tegenstelling met de vorige proefnemingen. Al dadelijk
liet zich dit dan ook bespeuren in de doseering. De mini-
male dosis voor KCl was veel minder dan gedurende de
laatste maanden daarvoor steeds noodig was.\') Dat eveneens
de Cs-dosis in de waarneming No. I laag was is dan ook
tebegrijpen;in verhouding tot de KCl dosis is zij toch veel
hooger dan bij het ongezuiverde praeparaat.
^^ij^h^t ongezuiverde praeparaat was de verhouding tusschen

O Tevens duurde het uitspoelen, voordat stilstand optrad, korter dan
den tijd daarvoor.

-ocr page 55-

deKCUenCsCI-minimumdosis /:5,5 (zie tabel op blz. 33).
Bij dit gereinigde praeparaat is deze verhouding ± 1 :19,4.
Evenals bij het caesium
van E. de Haën is de invloed
der zuivering echter het meest kenbaar in de
hoogsUbruik^
bare doses.

Caesiumchloride van Kahlbaum. gereinigd, activiteit Vso

Minima

Optima
CsCl

Hoogst-bruikb.
dosis CsCl

CsCl

KCI

I

II

III

8 Mei
7 Mei
11 Mei

1450
1650
1150

150
300
140

2600
1800
2600

2950
2850
4400

Gen

liddeldi
->

1417

196

2333

3400

Bij het ongezuiverde praeparaat was de verhouding der
KCU en CsCUminimumdoses 1:4,9. (Zie tabel op blz. 33)
Bij
dit praeparaat na zuivering ± / : 7,2.
Ook
hier is het verschil echter weer het duidelijkst bij

de hoogst-bruikbare dosis.

Caesiumchloride van Poulenc fr, gereinigd ; activiteit V77

Minima

Optima
CsCl

Hoogst-bruikb.
dosis CsOl

CsCl

KCI

I

II

III

25 Mei
28 Mei
I
28 Mei II

1600
1300
1500

75
125
150

3000
3500
2250

3700
4300
6000 -1- ?

Gen

iiddeld±

-—>

1447

117

2917

4667

-ocr page 56-

Bij bepaling 111 was bij 6000 mgr. CsCl de hoogst
bruikbare dosis nog niet bereikt. De KCl-doses naderen de
voor den zomer gebruikelijke hoeveelheden. Het uitspoelen
tot stilstand duurde korter dan voorheen.

Bij het ongezuiverde praeparaat was de verhouding der
KCI en CsCl minimum doses
1:4.1. (Zie tabel op blz. 34)
Na zuivering is dit dus geworden ±
1:12,3-, de optimale en
hoogst-bruikbare doses zijn ook wederom belangrijk hooger.

Brengen wij alle gevonden doses
praeparaten weer in één tabel samen,

van de gezuiverde

1

KCI

Minima
CsCl

Optima
CsCl

Hoogst-bruikbare
dosis CsCl

Activiteit
gemeten

I

20 Dec.

180

1720 !

: 2920

3000

II

20 Dec.

130

2200

[ _

III

21 Dec.

1700 i

2300

3650

1 / .t W

IV

22 Dec.

280

1000

_ 1

4000

V37 V. K.

V

27 Dec.

175

2240

_

VI

30 Dec.

175

! ■ 1740

4600

5400

VII

14 Mei

65

725

1550

3000

VIII

16 Mei

100

3900 !

4700

5800

0 v. K.

IX

IS Mei

140

1300

1400

4700

1

X

8 Mei

150

1450 j

2600

2950

j

XI

7 Mei

300

1650 !

1800

2850

Vso V. K.

Xll

11 Mei

140

1150

2600

4400

XIII

25 Mei

75

1600

3000

3700

1

XIV

28 Mei

125

1300

3500

4300

V77V.K.

XV

28 Mei

150

1500

2250

6000 ?

Gemiddeld

156

1678

2760

4134

1

Deze tabel vergelijke men met die van blz. 35. waarover
in het volgend hoofdstuk.

-ocr page 57-

VL VERGELIJKING»

Beschouwt men de waarden in de twee vorige hoofd-
stui<ken voor CsCl gevonden, welke in staat zijn de auto-
matie van een kikvorschenhart in stand te houden, dan
valt daaruit in de eerste plaats op te maken, dat van het
CsCl een veel grooter dosis moet genomen worden dan
van het
kaliumchloride.

Indien, zooals Sydney Ringer o.a. reeds meende, deze
invloed op het hart in hoofdzaak aan chemische eigen-
schappen ware te wijten, zoo zou men voor de elkander
vervangende stoffen, in casu KCI en CsCl,
aequimoleculaire
hoeveelheden moeten verwachten, hetgeen dan zou mee-
brengen, dat de dosis van CsCl 2.25 maal grooter dan die
van KCI zou moeten zijn. De aequimoleculaire verhouding
werd steeds verre overtroffen.

In onderstaande tabel volgen de gevonden minimumdosen
van KCI met de daaruit berekende hoeveelheden CsCl,
welke daaraan aequimoleculair zijn, en daarnaast de hoeveel-
heden CsCl. welke inderdaad noodig waren om het KCI
te vervangen.

Het verschil is wel zeer duidelijk. De aan KCI aequimole-
culaire hoeveelheid CsCl is ongeveer maal de KCI dosis,
terwijl de inderdaad benoodigde hoeveelheid 5V2 maal zoo
groot is als de KCI dosis En dit is nog slechts voor de
handelspraeparaten zoo. Bij de gezuiverde praeparaten
wordt het verschil natuurlijk nog grooter.

-ocr page 58-

\' Minimum
1 KCl dosis

Met KCl dosis aequi-
molecul.hoeveelheid

Minimum
CsCI dosis

I

50

m.gr. p. L.

±

113

m gr. p. L.

1280 m.gr. p. L.

II

200

))

450

yy

1380

III

280

jt

))

632

li

1180

IV

35

y>

»

79

ff

lOSO

V

140

t>

>J

316

yy

1150

VI

260

»

W

586

ff

1300

VII

325

1)

yy

732

»j

1400

VIII

250

)j

)f

563

))

1200

IX

150

))

yy

336

))

950

X

225

>i

)y

504

))

yy

900

XI

320

>y

■yy

719

ff

1100

XII

225

w

})

504

yt

yy

1350

XIII

350

»

yy

788

yy

1250

Ge-
middeld

216

m.gr. p. L.

1
i

487 m.gr. p. L.

1194 m.gr. p. L.

Vergelijken wij daarom de dosis van het ongezuiverde
praeparaat met die van het gezuiverde CsCl.

Het tabelletje van blz. 39 heeft reeds doen zien hoe de
radioactiviteit door de zuivering nagenoeg geheel wordt
weggenomen. Bij alle praeparaten blijkt, daarmede in over-
eenstemming, ook een nog grootere CsCl dosis noodig te
zijn, om het kalium in zijn biologische werking te ver-
vangen. Het CsCl van Merck, waarbij de zuivering het
meeste resultaat had, toonde het grootste dosis verschil
vóór en na die zuivering. Beschouwen wij nu de gemiddelde
doses van het gezuiverde caesiumchloride met die van het
ongezuiverde caesiumchloride, dan vinden wij, volgens de
gegevens uit de tabellen van blz. 35 en blz. 44:

-ocr page 59-

Gemiddelde

Ongezuiverd CsCl

Gezviverd CsCl

Minimale dosis ±
Optimale dosis ±
Hoogst-bruikb. dosis ±

5.5 X Min. KCl-dosis

7.1 X ,, .. "

9.2 X ,,

10.7 X Min. KCl-dosis
17.7 X )) » »
26.5 X „ „ »

De reiniging heeft dus als gevolg, dat men als minimum,
optimum en
hoogst-bruikbare dosis, gemiddeld respec-
tievelijk 2, 2V2 en 3 maal meer van het CsCl noodig heeft dan
vóór de zuivering terwijl deze laatste hoeveelheid op zich
zelf reeds 2\'U maal de aequimoleculaire dosis overtreft.

Bij gebruik van de canule van Kronecker worden
dezelfde waarden gevonden als met de canule van Symes,
welke bij de experimenten door mij werd gebruikt.

Wanneer men dus de veronderstelling van Prof.
Zwaardemaker volgt en
ter kaliumvervanging volkomen
empirisch tot een corpusculaire aequivalentie der vervangers
komt \'), dan kan men in de grafische voorstelling de dosis
van het CsCl invoegen. De grafische voorstelling die alle
minimum- en maximumdoses in één figuur samenbrengt
moet noodzakelijkerwijs logarithmisch zijn, daar anders de
sterk uiteenloopende getallen niet in één graphiek vereenigd
kunnen worden. Geeft men de caesiumdoses in zulk een
graphiek de haar toekomende plaatsen, dan blijkt het ge-
middelde aantal deeltjes door caesium uitgezonden aan 55
per secunde te beantwoorden.

Een photographisch effect zou dan volgens deze be-
rekening pas na 9 jaar verkregen kunnen worden.

Sod\'été de biologie T. LXXXVIII. 24 Maart 1923. blz. 726.

-ocr page 60-

VII. VLOEISTOF VAN BRINKMAN
BALANCEERING CAESIUM-CALCIUM.

Met de sterk gebufferde vloeistof van Brinkman\')
werden enkele experimenten gedaan, teneinde ook daarbij
de kaliumvervanging door caesium na te gaan, waarbij
tevens de gelegenheid geboden werd waar te nemen of er
ook een caesium-calcium balanceering bestaat zooals dit
bij kalium, rubidium, uranium, thorium, met calcium is
aangetoond. 2)

De samenstelling der vloeistof was:
aqua dest . . 1000 c.c.
NaCl .... 4 gr. .
NaHCOg . . 2 gr.

. . . 100 mgr. (waarvan 75 mgr. in

oplossing blijven).

Bij een dergelijke kleine Ca-dosis was dan naast een
lage KCl-dosis eveneens een lage CsCl-dosis te verwachten
hetgeen ten volle bewaarheid werd. Achtereenvolgens werden
bij bepalingen in November gedaan met ongezuiverd caesium-
chloride van E. de Haën, bij minimumdoses KCl van
19, 100 en 90 mgr. p. L, voor CsCl gevonden 600, 680
en 840 mgr. p. L Vergelijken wij deze getallen met de
gemiddelde doses van ditzelfde praeparaat bij gebruik van
Ringersche vloeistof, waarin
200 mgr. CaO^ anhydr. p.L,

(zie tabel op blz. 32), dan zien wij dat zoowel bij kalium\'
als bij caesium de doses ongeveer in gelijke mate zijn

\') Zeitschrift für Biologie 74. 1921. Pag. 1.

T. P. Fe ens tra. lonenbalanceering. Dissertatie Utrecht 1921.

-ocr page 61-

verlaagd. CsCl ± van 1230 tot 707, KCI ± van 141 tot 69

Bij enkele waarnemingen, bij gebruik van Ringersche
vloeistof waarin de CaCl, (anhydr.) hoeveelheid tot 400 mgr.
p. L. was verhoogd, moest dienovereenkomstig naast een
zeer hooge KCl-dosis (575 mgr. p. L.) tevens een zeer
hooge CsCl-dosis (4700 mgr. p. L.) genomen worden als

minimum dosis.

Uit deze waarneming volgt, dat evenals bij de genoemde
stoffen ook tusschen caesium en calcium een balanceering
bestaat.

Bij gebruik van de vloeistof van Brinkman valt op,
de weinige kracht, welke het hart bij de contracties blijkt
te bezitten, waardoor bij iets hoogere kalium- of caesium-
doses dadelijk een negatieve inotropic optreedt, hetgeen
wel te wijten is aan de
lage calcium-dosis in deze vloeistof
aanwezig.

VUL SENSIBILISEERING VAN HET HART VOOR

CAESIUM.

Reeds vermeld is, dat de meeste harten des zomers minder
kalium noodig hebben in de circulatievloeistof dan in de
winterjaargetijden. Deze zomerinvloed geldt voor de dosis
der
a-stralende stoffen nog meer dan voor de /?-stralers.

Zwaardemaker vermoedt, dat bepaalde hormonen,
sensibiliseerende stoffen, hierbij in het spel zijn.Aangetoond
zijn deze stoffen niet.

^ Verslag Koninkl. Acad. v. Wetensch. A\'dam, Deel XXIX. 29-l-\'21.

2) Clark toonde aan dat lipoïden uitgespoeld worden uit \'t hart. De

-ocr page 62-

Wel zijn er stoffen bekend aan welke een duidelijke
sensibiliseerende werking op het hart voor radioactieve
stoffen is toe te schrijven.

De voornaamste zijn wel hei fluoresceïne, eosine, adrena-
line
en \'t choline \'j. Op zich zelf oefenen deze stoffen geen
merkbaren invloed op de automatie uit.

In verbinding met een radioactief atoom evenwel blijkt,
dat door die stoffen de werkzame dosis van dat radioactievJ
bestanddeel, soms belangrijk, verlaagd wordt.

Fluoresceïne sensibiliseert het hart voornamelijk voor de
a-stralers, de zware elementen, terwijl
choline en eosine
juist de benoodigde dosis der ^-stralers, kalium en rubidium,
het meest vermindert.

Van fluoresceïne is 100 mgr., van choline slechts 1 mgr.
p. L. noodig. Een winterhart met Ringersche vloeistof
doorstroomd, waarin
p. Liter 100 m. gr. fluoresceïne. gedraagt
zich dus meer als een zomerhart. De uraan-dosis wordt
bijna tot de helft verlaagd. Een evenwicht tusschen «- en
^-stralers verkregen, zal door fluoresceïne ten gunste der
a-stralers en door choline ten gunste der ^-stralers verbroken

worden.

Zwaardemaker brengt de sensibilisatie in verband
met een versterking der adsorpties, die de radioactieve

meening dat deze lipoïden sensibiliseerend werken komt niet uit met de
waarnemingen van Loewi, dat lipoïdenverlies de Ca-werking zou ver
minderen. Toevoeging van lipoïden bij directe KCl-vergiftfging werkte
curatief. Clark. Journ. of Phys. 47-66-1913. Loewi. Pflügers Archiv
f. d. ges. Phys. B. 187, H. 1-3. ^

1) Adrenaline, evenals choline een organische stof, welke evenwel anders

dan choline, het meest invloed zou hebben op de dosis der stralers.

-ocr page 63-

ionen door de tusschenkomst van de sensibilisatoren
ondergaan.

De bewegelijke, vrij in de vloeistof migreerende ionen
oefenen eerst invloed uit, wanneer zij door adsorptie aan
de oppervlakte der cellen zijn gehecht en niet zoolang zij
zich op allerlei afstand van de cellen bevinden.\')

Hoe gedraagt zich het hart bij caesium-doorstrooming ten
opzichte der sensibilisatie ?

Zwaardemaker en de Lind van Wijngaarden
vonden, dat fluoresceïne onbeduidenden invloed had op een
hart, dat onder subminimale caesium-dosisin groepen klopte.^)
Caesium zou zich dus aansluiten bij kalium en rubidium.
Bij mijn proeven verkreeg ik een tegenovergesteld resultaat.
Op gelijke wijze als bij de andere waarnemingen, bepaalde
ik de minimuradosis voor KCI en onmiddellijk daarna voor
CsCl, doch nu met Ringersche vloeistof, waarbij 100 mgr.
fluoresceïne per liter was toegevoegd.
De gevonden waarden waren als volgt:
Gebruikt werd caesiumchloride van E. de Haën.

Minimum KCl

Minimum CsCl

14 Nov.

15 Nov.

16 Nov. I
16 Nov. II

80 mgr. p. L.
240
35
60

100 mgr. p. L.

700

550

480

Gemiddeld

104 mgr. p. L.

458 mgr. p. L.

1) Een chemische binding der ionen met het celprotoplasma acht
Zwaardemaker onwaarschijnlijk door het snelle reageeren van het
hart op wisselingen in den aard en concentratie der actieve stoffen en de
directe omkeerbaarheid dier reacties.

2) H. Zwaardemaker. „On caesiumions and Cardiac Action". Kon.
Acad.
V. Wetensch. Proc. Vol. XX No. 6, p. 773.

-ocr page 64-

De frequenties der contracties waren bij KCI en CsGl
ongeveer gelijk. De bepaling van 16 Nov. I werd eerst
voor CsCl en daai^né voor\'KCI gedaan. i

De doses voor het CsCl van\'E. de Haën, ongeveer
in dienselfden tijd bepaald,
zonder fluoresceïne-bijvoeging
waren gemiddeld: minimum KCI 141 — minimum CsCl 1230,
Wij zien duidelijk, dat v,n,l. de dosis voor het CsCl sterk
verlaagd is.

Is zonder fluOresceïne de verhouding KCI : CsCl =
1:8,7 bij dit praeparaat, mè^flüoresceïne is dit geworden:
KCI: CsCl = 1 : 4,4.

Hieruit valt dus te concludeeren, dat een hart door het
fluoresceïne veel sterker beïnvloed wordt voor caesium dan
voor kalium (of rubidium),-zoodat caesium in dat opzicht
staat aan den kant van de zware radio-actieve stoffen.

Vervolgens werd ook de invloed van choline nagegaan,
hetwelk de meeste werking heeft t.o.v. de j5-stralers en
minder t o.v. de a-stralers.

Weer werd de minimumdosis bepaald van CsCl met en
zonder bijvoeging van choline of het boorzure choline-
praeparaat
Enzytol, wat langer houdbaar is dan het spoedig
zich omzettende choline

De minimale CsCl-doses bleken met 1, 5, 10 enz. tot
100 mgr. choline per L. toe, niet merkbaar lager te zijn
dan indien geen choline bij de doorstroomingsvloeistof werd
toegevoegd.

Het hart wordt dus door choline niet of slechts in geringe
mate gesensibiliseerd voor CsCl.
Ook in dit opzicht staat het
caesium dus aan den kant

-ocr page 65-

der zware metalen, in tegenstelling met kalium en rubidium.

! ; —\'[
IX. CAESIUM IN VERHOUDING TOT DE
ALPHA-STRALERS.

) Nu door de proefnemingen tot nu toe beschreven, be-
vestigd is, dat caesium als kaliumvervanger kan dienst doen
en dat deze geschiktheid als kalium vervangende stof bij
reiniging van het caesium verminderd wordt tezamen met
de activiteit, moet men dus inderdaad aan het handels-
praeparaat van caesium een straling toekennen, waardoor
het invloed kan uitoefenen op de hartswerking.

Rest nu nog ook den aard van die straling te bepalen.

Een middel daartoe bestaat in het vinden van een paradox,
den stilstand die optreedt, wanneer een hart doorstroomd
met een bepaalde radioactieve vloeistof, plotseling op een
vloeistof met een aequivalente hoeveelheid tegengesteld
radioactief bestanddeel wordt overgezet.

Zwaardemaker en de Lind van Wijngaarden en
ook Mej. L. Kaiser hebben dergelijke paradoxen tusschen
caesium en uranium reeds beschreven, zooals in het Ie
hoofdstuk vermeld.

De caesiumdosen, welke zij noodig hadden om goede
hartswerking te krijgen en waarmede alle proefnemingen
gedaan werden, zijn veel lager dan welke van mijn caesium-
praeparaten noodig blijken.

Het ligt dus voor de hand aan te nemen, dat het door

-ocr page 66-

hen voorheen gebruikte caesium een met radioactieve
bestanddeelen sterk verontreinigd praeparaat is geweest.

De nauwkeurige herkomst van dit in oorlogstijd bestelde
praeparaat bleef onbekend.

Het was dus noodig deze proeven te herhalen.

Daartoe werd een hart op een canule van Kronecker
en met de ook door hen gebruikte gewone opstelling van
drie Mariottesche flesschen, doorstroomd met kalilooze
Ringersche vloeistof en na stilstand verkregen te hebben,
op een geschikte uranylnitraat-dosis overgezet.

Het uitspoelen tot stilstand leek mij noodig, teneinde
zeker te zijn, dat later de caesiumdosis niet laag wordt
gevonden tengevolge van een hoeveelheid kalium, welke
nog in het hart gebleven zou zijn. Klopte het hart minstens
10 minuten goed op uranylnitraat dan werd overgegaan
op een bepaalde caesiumdosis, welke zoo noodig verhoogd

-ocr page 67-

werd. Beurtelings werd zoo van uraan op caesium en
omgekeerd van caesium op uraan overgegaan. Het gelukte
verscheidene malen een paradox te verkrijgen, waaruit dus
zou blijken, dat caesium een /?-straler moet zijn, terwijl bij
de
waarneming waarvan een afbeelding is bijgevoegd dus
15 mgr. uranylnitraat ongeveer aequivalent moet zijn met

1450 mgr. CsCl. (Fig. 5).

Een paradox te verkrijgen bij overgang in andere richting,
dus van caesium-Ringer op uraan-Ringer lukt niet zoo
gemakkelijk. Dezelfde invloed van de richting, waarin de
overgang plaats vindt, bestaat trouwens ook bij kalium-
uraanparadoxen en W. H. Levend O beschrijft het bij
ionium- en kalium-overgang, waar echter de paradox juist
in de richting kalium-ionium, dus van naar a-straler, het
beste optreedt.

i

t 3-> Tr^. Wutcn»-

FiO. VI. Curve, V2 ware grootte, van links naar
rechts te lezen. Paradox bij overgang van Ringersche
vloeistof waarin 2000 mgr. CsCl, op Ringersche
vloeistof met 30 mgr. Uranylnitraat. Direct na den
overgang onregelmatigheden, iets later de paradoxale
stilstand, waarna wederom regelmatig uraankloppen.

1) W. H. Levend. Over colloïdaalioniumhydroxyde en hartautomatie.
Dissertatie Utrecht 1921, blz. 39.

-ocr page 68-

Toch is het wel gelukt een paradox in de richting caesium-
Ringer naar uraan-Ringer te verkrijgen (Fig. 6.)

Dat de paradox waarschijnlijk wel te verklaren is door
een antagonistische radioactieve werking, toonen de vol-
gende afbeeldingen (Fig. 7 en 8), waarbij bij hetzelfde hart
als van Fig. 5 een paradox nog ontstond bij een ietwat
kleinere, zoowel als bij een ietwat grootere dosis uranyl-
nitraat en in beide gevallen de stilstand minder lang duurde
dan bij de schijnbaar juist aan 1450 mgr. caesium aequi-
valente dosis van de paradox in Fig. 5 afgebeeld.

Voor een paradox zooals Libbrecht of Busquet")
deze opvat, kan het verschil van die enkele milligrammen

\') W. Libbrecht. Archiv, internationale de Physiologie, Vol. XV,
1920. Blz. 451. Busquet, Societé de Biologie, 17 Dec. 1921 T 85*
Pag. 1142. " • • \'

-ocr page 69-

uranylnitraat tegenover de groote hoeveelheid caesium-
chloride toch niet dien invloed hebben, dat dit in den duur
der stilstand tot uiting zou komen.

Paradoxen werden gevonden tusschen de volgende dosen:
20 mgr. p. L. Uranylnitraat — 2000 mgr. p. L CsCl

„ CsCl
„ CsCl
„ CsCl
„ CsCI

— 2000

— 1700

— 1450

— 1350

— 1700

30
25
15
15
20

CsCl

»I

Evenals bij het vroeger door Zwaardemaker, de
Lind
V. Wijngaarden en Mej. L. Kaiser gebruikte
praeparaat, vind ik dus ook bij de door mij gebruikte

-ocr page 70-

praeparaten een aan de uraanstraling antagonistische werking
van het caesium.

Bij het beurtelings doorstroomen met caesiumhoudende
en uraanhoudende Ringersche vloeistof ontstaat na eenigen
tijd een toestand, tengevolge van een zich ontwikkelen
eener negatieve inotropie, waarbij het hart geen caesium
meer kan verdragen. Het komt dan bij caesium-door-
strooming telkenmale tot een lytischen stilstand, welke
sneller optreedt naar gelang men de afwisselende uranyl-
en caesium-doorstrooming langer voortzet. (Fig. 8).

De stilstand verdwijnt weer door kalilooze doorstrooming.
Evenwel volgt herstel van het hart ook door uraanhoudende
vloeistof en ook door kaliumhoudende Ringer, doch niet
zoo vlug door deze laatste als door kaliumlooze Ringen

Hier is dus iets dergelijks als het paradoxon III of
secundaire radioactiviteitstoestand, hetwelk hier dan echter
nog alleen voor het caesium bestaat, daar het hart op
uraan nog wel wil kloppen.

Te verklaren is deze toestand nog niet.

Terwijl dus uit deze experimenten volgt, dat het handels-
caesium zich tegenover de alphastralers gedraagt als kalium
en rubidium, dus een aan de alphastralers tegengestelde
werking op het hart uitoefent, hebben wij bij de in het
vorige hoofdstuk vermelde proeven met sénsibiliseerende
stoffen gevonden, dat caesium daarbij zich als de alpha-
stralers verhoudt, juist anders dan kalium en rubidium. De
radioactieve verontreiniging van het handelspraeparaat zou
dus door een stof tot stand komen, welke zich in sommige
opzichten als kalium en rubidium, in andere als de zware

-ocr page 71-

radioactieve elementen gedraagt. Indien de stof, welke aan
het handelscaesium zijn radioactiviteit verschaft eens het
nog onbekende element met atoomnummer 87 was, het
metacaesium hetgeen in het periodiek systeem zijn plaats
heeft tusschen de zware radioactieve elementen en onder
de rij van L, Na, K, Rb, Cs, dan zou bovengenoemde
contradictie opgehelderd zijn, doch dit is slechts een ge-
waagde onderstelling, te aanlokkelijk evenwel om onvermeld
te laten.

-ocr page 72-

X. CONCLUSIES.

1. Handelspraeparaten van caesium kunnen zeer goed dienst
doen als kaliumvervangers in doorstroomingsvloeistoffen.

2. De daarvan benoodigde dosis is minstens 2 V4 maal
grooter dan de met de geschikte kaliumhoeveelheid aequi-
moleculaire dosis.

3. Door het handelspraeparaat van caesiumchloride aan
bepaalde zuiveringsmethoden te onderwerpen, wordt zijn
physisch meetbare radioactiviteit sterk verminderd en
tegelijk wordt daarmede de biologische werking be-
langrijk verzwakt.

4. In zijn biologische werking gedraagt het handelspraeparaat
zich als de j5-stralers kalium en rubidium.

5 Met betrekking tot het hart sensibiliseerde stoffen staat
het handelspraeparaat van CsCl aan den kant der zware
radioactieve elementen.

6 Tusschen 4 en 5 is oppervlakkig gezien een contradictie,
die zich zou kunnen ophelderen, wanneer de gewaagde
veronderstelling zou kunnen gemaakt worden, dat hetgeen
aan het handelspraeparaat zijn radioactiviteit verschaft,
het onbekende element met rangnummer 87 zou zijn.

-ocr page 73- -ocr page 74- -ocr page 75- -ocr page 76-